f<strong>en</strong>, vooral waar er sprake is van de dood van e<strong>en</strong> persoon (G<strong>en</strong>. 35:18; I Kon. 17:21; Matt.10:28). 27 In Matt. 10:28 lez<strong>en</strong> wes: "En vrees niet voor h<strong>en</strong> die het lichaam dod<strong>en</strong>, naar de zielniet kunn<strong>en</strong> dod<strong>en</strong>; maar vrees Hem liever die de ziel zowel als het lichaam kan verderv<strong>en</strong> inde hel". Over deze woord<strong>en</strong> van Christus verklaart prof. Herman Ridderbos dat ziel hier teg<strong>en</strong>overlichaam staat als dat (het "iets") wat na de dood van de m<strong>en</strong>s als lev<strong>en</strong>d beginsel blijftvoortbestaan. Dit is onaantastbaar voor de aanvall<strong>en</strong> van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. Dit betek<strong>en</strong>t niet dat Christushet lichaam als minderwaardig beschouwt; integ<strong>en</strong>deel, m<strong>en</strong> zou eerder kunn<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> datHij wijst op het eeuwige lot van beid<strong>en</strong> ziel <strong>en</strong> lichaam. Hij waarschuwt slechts dat de discipel<strong>en</strong>niet alle<strong>en</strong> bekommerd moet<strong>en</strong> zijns over het behoud van het aardse lichaam: zij moet<strong>en</strong>veel meer d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan het lot van de ziel, aangezi<strong>en</strong> het lot van het lichaam ook van de eeuwigebestemming van de ziel afhankelijk is. 28 Ds. J.R. Wiskerke geeft e<strong>en</strong> breedvoerige uite<strong>en</strong>zettingvan deze tekst <strong>en</strong> <strong>en</strong>kele grep<strong>en</strong> van zijn uite<strong>en</strong>zetting gev<strong>en</strong> wij hier weer. Met "ziel"kan hier niet e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele lev<strong>en</strong>sgeme<strong>en</strong>schap met Christus bedoeld zijn, want er wordt juistgezegd dat ook de ziel verdorv<strong>en</strong> kan word<strong>en</strong> in de hel. Daarom zal "ziel" e<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>is moet<strong>en</strong>hebb<strong>en</strong> die op zichzelf niets zegt over redding óf ondergang, geloof óf ongeloof, lev<strong>en</strong> inChristus óf sterv<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> Christus. Derhalve blijft er niets anders over als om het zo te zi<strong>en</strong>dat de "ziel" iets aanduidt wat de m<strong>en</strong>s is of heeft als m<strong>en</strong>s, als schepsel van God <strong>en</strong> wat hijmet alle andere m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, gelovig<strong>en</strong> zowel als ongelovig<strong>en</strong> geme<strong>en</strong> heeft. Daarop wijst de teg<strong>en</strong>stellingin het eerste deel van de tekst <strong>en</strong> de nev<strong>en</strong>stelling met "lichaam" in het tweededeel. De "ziel" wordt in het tweede deel van de eerste helft van Matt. 28:10 uitdrukkelijk g<strong>en</strong>oemdals "iets" wat door de catastrofe van het proces van dod<strong>en</strong> he<strong>en</strong> komt, omdat er sprakeis van zij die "de ziel niet kunn<strong>en</strong> dod<strong>en</strong>". Als het dan duidelijk is dat "ziel" op het m<strong>en</strong>selijkelev<strong>en</strong> ziet wat door de dood he<strong>en</strong> <strong>en</strong> na de dood blijft voortbestaan, moet er ook gelet word<strong>en</strong>op het feit dat dit m<strong>en</strong>selijke lev<strong>en</strong> niet pas ontstaat op het og<strong>en</strong>blik dat de m<strong>en</strong>s sterft, maarreeds teg<strong>en</strong>woordig was to<strong>en</strong> de moord<strong>en</strong>aars h<strong>en</strong> gedood hebb<strong>en</strong>. Dit blijkt immers uit hetfeit dat gezegd wordt dat zij de ziel niet kunn<strong>en</strong> dod<strong>en</strong>. "Ziel" moet hier dus dezelfde plaatsinnem<strong>en</strong> in het lev<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>s als "geest" in zijn brede betek<strong>en</strong>is, die bij de dood uit hetgezichtsveld van aardse waarneembaarheid verdwijnt, maar dan ook als lev<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>sdie in zijn voortbestaan door God bewaard wordt. Wanneer die Heiland ons voorhoudt dat deziel niet gedood kan word<strong>en</strong> <strong>en</strong> dus niet zal sterv<strong>en</strong> maar zal voortbestaan, doet Hij daarinniets af van de realiteit van het sterv<strong>en</strong> hier op aarde. In het sterv<strong>en</strong>slijd<strong>en</strong> is de "ziel" niet"kogelvrij". Allerminst. Wij kunn<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>: de ziel sterft weg; dan lett<strong>en</strong> we vooral op watvoor og<strong>en</strong> is. Terzelfdertijd kunn<strong>en</strong> wij echter ook zegg<strong>en</strong>: al wegsterv<strong>en</strong>de sterft de ziel tochniet. De ziel is begrep<strong>en</strong> in het sterv<strong>en</strong>, maar toch blijft hij gespaard in deze catastrofe waarvanhij niet los staat. En op grond van het Woord van God kunn<strong>en</strong> wij daaraan toevoeg<strong>en</strong>: hetwegsterv<strong>en</strong> én toch niet sterv<strong>en</strong>, het he<strong>en</strong>gaan én toch niet vernietigd word<strong>en</strong>, het ophoud<strong>en</strong>om hier b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> voor onze og<strong>en</strong> te bestaan én het feit dat hij desondanks voortbestaat buit<strong>en</strong>onze aardse ervaring, het <strong>en</strong>e zowel als het andere , is niet met elkaar in strijd, omdat hetWoord van God beid<strong>en</strong> leert. Als het lev<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>s tuss<strong>en</strong> zijn dood <strong>en</strong> de <strong>opstanding</strong> uitde dod<strong>en</strong> in Matt. 10 aangeduid wordt met het woord "ziel" dan verbaas het ons niet dat dem<strong>en</strong>s<strong>en</strong> die op deze wijze voortbestaan in de Schrift soms "ziel<strong>en</strong>" g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. Wij vind<strong>en</strong>dit onder andere in Op<strong>en</strong>b. 6:9 <strong>en</strong> 20:4 (Vgl . ook Op<strong>en</strong>b. 13:14). 29 Uit deze verklaring<strong>en</strong>van Matt. 10:28 30 kunn<strong>en</strong> we in het licht van g<strong>en</strong>oemde tekst<strong>en</strong> uit Op<strong>en</strong>baring, niet andersdan om tot de gevolgtrekking kom<strong>en</strong> dat wij wel met vrijmoedigheid kunn<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> van deziel van de m<strong>en</strong>s in onderscheid van zijn lichaam <strong>en</strong> ook van het voortbestaan van de ziel vande m<strong>en</strong>s na de dood. Daarom is er ook ge<strong>en</strong> fout te vind<strong>en</strong> in onze Catechismus als deze zegtdat de ziel van de gelovige ná dit lev<strong>en</strong> dadelijk tot Christus, zijn Hoofd, opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> wordt(Heid. Cat. antw. 57). Deze visie wordt echter door sommig<strong>en</strong> beschouwd als in strijd met ITim. 6:16 waarin verklaard wordt dat God alle<strong>en</strong> onsterflijkheid bezit. Augustinus probeerdedeze schijnbare teg<strong>en</strong>strijdigheid op te loss<strong>en</strong> door te verklar<strong>en</strong> dat de ziel op zijn eig<strong>en</strong> ma-
nier onsterflijkheid bezit. 31 Toch hoeft hier niet van e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>strijdigheid sprake te zijn. 32 In 1Tim. 6:16 wordt verklaard dat God alle<strong>en</strong> onsterflijkheid bezit. Omdat Hij eeuwig <strong>en</strong> onvergankelijkin zijn wez<strong>en</strong> is, is Hij inderdaad de <strong>en</strong>ige die "van nature" onsterflijkheid bezit.Maar al is Hij de <strong>en</strong>ige die dit op grond van <strong>en</strong> uit de kracht van zijn wez<strong>en</strong> bezit, betek<strong>en</strong>t ditnog niet dat Hij dit niet kan gev<strong>en</strong> aan wie Hij wil. De <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> dit van Hem ontvang<strong>en</strong><strong>en</strong> die m<strong>en</strong>s zou dit ook op e<strong>en</strong> of andere wijze van Hem ontvang<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> als hij niet gezondigdhad (G<strong>en</strong>. 2:16,17). In het licht van Matt. 10:28 <strong>en</strong> bov<strong>en</strong>g<strong>en</strong>oemde verklaring vandeze woord<strong>en</strong> van Christus, kunn<strong>en</strong> wij dus tot ge<strong>en</strong> andere conclusie kom<strong>en</strong> dan dat God aande ziel van de m<strong>en</strong>s, die in zichzelf niet onsterflijk is, toch onsterflijkheid geeft <strong>en</strong> met dieonsterflijke ziel gaat hij na zijn dood óf de eeuwige vreugde óf de eeuwige smart tegemoet.De Schrift leert ons ook dat Christus in deze wereld gekom<strong>en</strong> is om aan h<strong>en</strong> die aan Hem behor<strong>en</strong>het eeuwige lev<strong>en</strong> te gev<strong>en</strong>. Christus zelf zegt: "Mijn schap<strong>en</strong> luister<strong>en</strong> naar mijn stem,<strong>en</strong> Ik k<strong>en</strong> h<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zije volg<strong>en</strong> Mij, <strong>en</strong> Ik geef h<strong>en</strong> het eeuwige lev<strong>en</strong>" (Joh. 10:27, 28). Eldersverklaart Hij: "Voorwaar, voorwaar Ik zeg u, wie in Mij gelooft heeft het eeuwige lev<strong>en</strong>"(Joh. 6:47).22 Ontk<strong>en</strong>ning van het voortbestaan van de m<strong>en</strong>s tuss<strong>en</strong> dood <strong>en</strong> <strong>opstanding</strong> word o.a.gevond<strong>en</strong> bij B. Telder: Sterv<strong>en</strong> ... <strong>en</strong> dan? Kamp<strong>en</strong>, 1960, <strong>en</strong> van dezelfde schrijver;Rondom het boek "Sterv<strong>en</strong> ... <strong>en</strong> dan?", Bar<strong>en</strong>drecht, 1963. Ook: C. Vonk: De dod<strong>en</strong>wet<strong>en</strong> niets, Franeker, s.j. (1969); K. Hanhart: The intermediate state in the NewTestam<strong>en</strong>t, Groning<strong>en</strong>, 1966. Voor grondige kritiek op het standpunt van B. Telder, vgl.J.R. Wiskerke, a.w. <strong>en</strong> L.F. Schulze: Het probleem van de tuss<strong>en</strong>toestand met bijzondere verwijzingnaar Telder, ongepubliceerde Th.M-scriptie. Voor kritiek op de gedacht<strong>en</strong> van C.Vonk, vgl. J. van Brugg<strong>en</strong> in: De Reformatie van 24/1/197031/1/1970, 7/2/1970. Voor kritiekop K. Hanhart, vgl. C. van der Waal in: De Reformatie, 25/5/1968.23 Johannes Calvijn, a.w., Deel I, bl. 173, 175, 182, 183. Vgl. ook J.A. Heyns: De onsterflijkheidvan de ziel, Kaapstad/Pretoria, 1959.24 Vgl. G.C. Berkouwer: De m<strong>en</strong>s het beeld Gods, Kamp<strong>en</strong>, 1957, bl. 221, 230, 258,267, 280, 294, 295, 297, 298, 309.25 Vgl. Th. Delleman, a.w., bl. 100. Hij beweert dat met zowel ziel als vlees in de Schriftsoms gewez<strong>en</strong> wordt op de hele m<strong>en</strong>s.26 Vgl. H. Berkhof, a.w., bl. 38, 39, 77.27 Vgl. W.J. de Klerk: Rousmart - De pastorale zorg over bedroefd<strong>en</strong> na het overlijd<strong>en</strong> vane<strong>en</strong> dierbare, Johannesburg, 1968, bl. 79, 80; G. van der Leeuw: Onsterflijkheid of<strong>opstanding</strong> Ass<strong>en</strong> 1936, bl. 35.28 Herman Ridderbos: Het Evangelie naar Matthéüs, (K.V. der H.S.) , Kamp<strong>en</strong>, 1952, bl. 208.Vgl. ook F.W. Grosheide: Het heilig Evangelie volg<strong>en</strong>s Matthéüs Kamp<strong>en</strong>, 1954, bl. 168.29 J.R. Wiskerke, a.w., bl. 213-227.30 Verklaring<strong>en</strong> door Herman Ridderbos, F.W. Grosheide <strong>en</strong> J.R. Wiskerke.31 J.R. Wiskerke, a.w., bl. 226.32 Vgl. J.H. Semmelink: Onsterfelijkheid <strong>en</strong> <strong>opstanding</strong>, in: Exegetica, reeks III, deelV, D<strong>en</strong> Haag, 1962, bl. 64, 65.NIEUWE VISIE?Het is zeker nodig om er hier de aandacht op te vestig<strong>en</strong> dat er vandaag ook theolog<strong>en</strong> zijn diewel gelov<strong>en</strong> dat er voor de m<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> voortbestaan is na de dood, dus e<strong>en</strong> verder lev<strong>en</strong> directvan zijn sterv<strong>en</strong>sog<strong>en</strong>blik af, maar wat dan weer zo ver gaat door te zegg<strong>en</strong> dat ook het lichaamin e<strong>en</strong> of andere vorm of op e<strong>en</strong> of ander wijze deel heeft aan dit lev<strong>en</strong> in de tuss<strong>en</strong>toestandtuss<strong>en</strong> de dood van de m<strong>en</strong>s <strong>en</strong> de wederkomst van de Here. Deze visie wordt onderandere gehuldigd door Th. Delleman uit Nederland. 33 Hij verklaart dat het lichaam reeds zo-