19.02.2019 Views

Toetsboek EmjD deel 1 antwoorden

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

naar land, tijd en leeftijd. Het betreft hier weliswaar dezelfde voorstelling, maar niet<br />

hetzelfde aangeboden product. Eersterangs plaatsen zijn luxer en geven een beter zicht op de<br />

voorstelling. Er is dus geen sprake van prijsdiscriminatie, maar van rijsdifferentiatie.<br />

15b De constante kosten vind je door de variabele kosten af te trekken van de totale kosten.<br />

Gegeven zijn de gemiddelde variabele en de gemiddelde totale kosten bij elke<br />

productiegrootte (aantal kaartjes). Neem nu een willekeurig aantal kaartjes en lees de daarbij<br />

behorende GVK en GTK af.<br />

Voorbeeld: bij 900.000 kaartjes geldt: GTK = 60 gulden GVK = 40 gulden<br />

De gemiddelde constante kosten bedragen bij 900.000 kaartjes dus 60 40 = 20 gulden per<br />

kaartje. De totale constante kosten zijn dus 18 miljoen gulden, namelijk:<br />

CK = 20 " 900.000 = 18.000.000<br />

Deze berekening kun je voor elke hoeveelheid kaartjes uitvoeren en telkens levert dat 18<br />

miljoen gulden op.<br />

15c<br />

Bij het break-even-punt zijn de totale kosten gelijk aan de totale opbrengst. Het aan te<br />

bieden product is hier een voorstelling. De prijs (opbrengst) per voorstelling is 105.000<br />

gulden, namelijk:<br />

opbrengst eerste rang: 600 stoelen x 100 = 60.000<br />

opbrengst tweede rang: 900 stoelen x 50 = 45.000<br />

De variabele kosten per voorstelling bedragen 60.000 gulden, namelijk:<br />

1.500 stoelen x 40 gulden per stoel = 60.000 gulden.<br />

De constante kosten bedragen 18.000.000 gulden (zie vraag 2).<br />

TO = TK<br />

105.000 Q = 60.000 Q + 18.000.000 Q = aantal voorstellingen<br />

105.000 Q - 60.000 Q = 18.000.000<br />

45.000 Q = 18.000.000 Q = 400<br />

Het break-even-punt is dus 400 voorstellingen.<br />

15d Wanneer eersterangs stoelen worden omgebouwd tot tweederangs stoelen zal de totale<br />

opbrengst per voorstelling dalen. Je ontvangt immers minder >honderdjes= en meer<br />

>vijftigjes=. Omdat de totale opbrengst per voorstelling daalt en de kosten onveranderd<br />

blijven, zal >Het Fantoom= meer voorstellingen moeten geven om de kosten te kunnen<br />

dekken. Het break-even-punt wordt dus pas bereikt bij een groter aantal voorstellingen.<br />

15e<br />

15f<br />

Het enige wat je hier hoeft te doen is de twee vraagfuncties in te vullen, de totale vraag te<br />

bepalen en te concluderen dat de totale vraag groter is dan de capaciteit van het theater<br />

(1500).<br />

Qv1 = -2 x 100 + 650 = 450<br />

Qv2 = -4 x 50 + 1.400 = 1.200<br />

De totale vraag (Qv1 + Qv2) = 450 + 1.200 = 1.650. Dit is groter dan de capaciteit.<br />

Om het antwoord te vinden moet je goed realiseren dat:<br />

1) Qv1 + Qv2 = 1.500<br />

2) de prijs van een tweederangs kaartje nog steeds de helft moet zijn van een eersterangs<br />

kaartje, dus: P2 = 2 P1<br />

1) Qv1 + Qv2 = 1.500<br />

(-2P1 + 650) + (-4P2 + 1.400) = 1.500<br />

-2P1 + 650 - 4P2 + 1.400 = 1.500<br />

34

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!