Th&ma 2022-2
Publiceren zonder drempells
Publiceren zonder drempells
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
WWW.THEMAHOGERONDERWIJS.ORG
TH MA
HOGER ONDERWIJS
Publiceren zonder drempels
2022
2
‘Ik heb de grote uitgeverijen altijd de hand gereikt’
Interview met Robert-Jan Smits, voormalig speciaal Europees gezant open access
De uitgeverij en de bibliotheek
Leo Waaijers
Ongelimiteerd toegang tot wetenschap
Jeroen Sondervan
Uitgeven kost tijd en geld
Irene van Rossum
Tijd voor een organischer model
Remco Heesen & Liam Kofi Bright
Ken je beperkingen en schrijf ze op
Gerben ter Riet
Van nieuwsgierigheid naar vooruitgang
Alex Verkade
Dit artikel bestaat niet
Jaroen Kuijper
In Nederland
is Certiked vbi nog
niet zo groot.
Van de overheid moeten al uw bachelor- en masteropleidingen
een NVAO-accreditatie hebben.
Om dat te bereiken moet u een evaluatiebureau
inschakelen. Maar welk? Zet bij uw volgende accreditatie
Certiked vbi (hoog) op uw shortlist. In Nederland
zijn we nog niet zo groot – maar wel groeiende.
Steeds meer universiteiten en hogescholen ontdekken
de voordelen van Certiked vbi. We gaan bijvoorbeeld
héél ver om u zoveel mogelijk werk uit handen te nemen.
Collegiaal en flexibel toetsen wij aan de hand van
het NVAO-beoordelingskader of uw opleidingen voldoen
aan de eisen. U houdt zelf de regie, maar krijgt
alle ondersteuning bij het aantonen en zo nodig verbeteren
van de kwaliteit. Bent u nog wat huiverig voor
‘klein’? Bedenk dan dat Certiked vbi onderdeel is van
Lloyd’s Register, een wereldnaam op het gebied van
kwaliteitscontrole en certificeren.
Dus moeten we
harder lopen voor onze
opdrachtgevers.
7 Sterke redenen om voor
Certiked vbi te kiezen:
1. Minder grote, dus flexibeler en slagvaardiger organisatie.
2. Werkwijze gericht op minimale (administratieve) overlast.
Ontdek de motiverende aanpak
van Certiked vbi.
Bel Drs. P.M. Esveld op 010-250 04 98
voor een vrijblijvend gesprek
of kijk op
www.certiked-vbi.nl
Minder administratie.
Meer motivatie.
3. Stimulerende aanpak voor structurele kwaliteitsverbetering.
4. Zeer deskundige en constructief meedenkende visitatiepanels.
5. Thuis in alle NVAO-protocollen, loodst u er probleemloos doorheen.
6. Slimme tools voor gerichte toepassing officiële toetsingskaders.
7. Sterk concurrerende prijs-prestatieverhouding.
Certiked vbi is onderdeel van
LRQA Nederland, een mondiale autoriteit in certificeren.
Dit garandeert kwaliteit en continuïteit.
Certiked vbi George Hintzenweg 77 3068 AX Rotterdam T: 010 - 250 04 98 info@certiked-vbi.nl www.certiked-vbi.nl
Publiceren zonder drempels
22022
TH MA
2-22
Colofon
Tijdschrift voor Hoger onderwijs & Management verschijnt
5 x per jaar en is een uitgave van Instondo B.V.
Dordrecht.
Jaargang 29, nummer 2
Uitgave van: Instondo B.V.
Binnen Kalkhaven 263
3311 JC Dordrecht
T +31 (0)78 645 50 85
I www.instondo.nl
I www.themahogeronderwijs.org
Uitgever: Marcel Mathijssen en Janneke van Loon
Eindredactie
Elma Drayer
E-mail: info@elmadrayer.nl
Voor het aanbieden van artikelen kunt u zich richten tot
de hoofdredactie, Sijbolt Noorda en Bert Hoogewijs
E-mail: m.kok@instondo.nl
Advertentieacquisitie
Voor informatie over de advertentiemogelijkheden
kunt u een e-mail sturen aan: sales@instondo.nl.
Basisontwerp
Hans Lodewijkx, Visuele Communicatie, Tilburg
Vormgeving
Verloop drukkerij, www.verloop.nl
Druk
Veldhuis Media BV, www.veldhuismedia.nl
Redactie
SIJBOLT NOORDA, hoofdredacteur
BERT HOOGEWIJS, hoofdredacteur
ELMA DRAYER, eindredacteur
BABS VAN DEN BERGH, Universiteiten van Nederland
TOM DEKEYZER, UGent
JAN DRIES, Universiteit Antwerpen
HANS DE JONGE, Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
RON MINNÉE, Vereniging Hogescholen
HENNO THEISENS, De Haagse Hogeschool
ALEXANDRA VENNEKENS, Rathenau Instituut
KOEN VERLAECKT, Vlaamse Interuniversitaire Raad
ERIC VERMEYLEN, Vlaamse Hogescholenraad
HANS VOSSENSTEYN, Saxion Hogeschool
MARIJK VAN DER WENDE, Universiteit Utrecht
Recensieredactie
VERONICA BRUIJNS, Hogeschool Leiden
PIM BREEBAART, De Haagse Hogeschool
BRUNO BROUCKER, KU Leuven
HUIB DE JONG, Hogeschool van Amsterdam
MYRTE LEGEMAATE, Avans Hogeschool
ALBERT PILOT, Universiteit Utrecht
KOEN RYMENANTS, Hogeschool Gent
KURT DE WIT, KU Leuven
Abonnementen
Abonnementsprijs voor Nederland € 350,00 excl. 6% btw,
inclusief verzendkosten, per jaar. Voor België € 360,00
(indien van toepassing btw-nummer opgeven).
Abonnementen lopen automatisch door, tenzij deze uiterlijk
2 maanden voor de vervaldatum schriftelijk worden opgezegd bij
onze abonnementenadministratie.
Contactgegevens voor Nederland en België:
Instondo Uitgevers B.V.
Binnen Kalkhaven 263
3311 JC Dordrecht, Nederland
E-mail: administratie@instondo.nl
I www.themahogeronderwijs.org
© Instondo B.V. Auteursrechten voorbehouden.
Het is niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming
van de uitgever artikelen, illustraties of schema’s geheel of
gedeeltelijk over te nemen.
Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg
besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist
is opgenomen, aanvaarden auteur(s), redactie en uitgever
geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de
opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen.
Medewerkers aan dit nummer
Pim Breebaart
Liam Kofi Bright
Dirk Van Damme
Elma Drayer
Rogier Goetze
Remco Heesen
Jeroen Huisman
Huib de Jong
Jaroen Kuijper
Sijbolt Noorda
Stéphanie Paalvast
Gerben ter Riet
Johan Rooryck
Irene van Rossum
René Schotanus
Jeroen Sondervan
Alex Verkade
Leo Waaijers
ISSN 1380-7110
inhoud
TH MA
themahogeronderwijs.org
Publiceren zonder drempels
thema
4 Sijbolt Noorda
Hoofdredactioneel
6 Elma Drayer
‘Ik heb de grote uitgeverijen altijd de
hand gereikt’
Interview met Robert-Jan Smits,
voormalig speciaal Europees gezant
open access
13 Leo Waaijers
De uitgeverij en de bibliotheek
Kenniscirculatie op een tweesprong
19 Jeroen Sondervan
Ongelimiteerd toegang tot
wetenschap
Haken en ogen aan open access
26 Johan Rooryck
De plannen van cOAlition S
De deur open naar wetenschappelijk
werk
31 Irene van Rossum
Uitgeven kost tijd en geld
Overleven in een fragiel systeem
36 Stéphanie Paalvast
Een gedeeld idee van waarheid
De ambitie van uitgeverij Brill
40 Jeroen Huisman
Open excess
41 Remco Heesen & Liam Kofi Bright
Tijd voor een organischer model
Peerreview in de aandachtseconomie
45 Gerben ter Riet
Ken je beperkingen en schrijf ze op
Zelfkritisch kijken naar je eigen werk
53 Alex Verkade
Van nieuwsgierigheid naar
vooruitgang
De complementaire rol van
praktijkgericht onderzoek
59 Jaroen Kuijper
Dit artikel bestaat niet
Over publiceren en vindbaarheid
Verder in deze uitgave:
64 Dirk Van Damme
Het verborgen curriculum
Boeken & bladen
66 Huib de Jong
De weg naar open wetenschap
68 Pim Breebaart
Feest der herkenning
70 Huib de Jong
Afkomst en kansen
3
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Hoofdredactioneel
Kritische vragen
O
ptimisten denken dat we van de covid-19-pandemie
belangrijke lessen zullen leren, over hoe we
voortaan met zulke wereldwijde epidemieën het
beste omgaan en ons beter voorbereiden. Maar
ook in allerlei ander opzicht zou het een leerzame tijd
kunnen zijn geweest. In de afgelopen twee jaar zijn er
ruim 200.000 covid-19-artikelen gepubliceerd, waarvoor
de nodige ruimte werd vrijgemaakt op platforms en in
tijdschriften. Kwaliteitsbeoordelingen (peerreview) werden
spoedshalve ingekort en grote uitgevers maakten de goedgekeurde
artikelen voor iedereen dadelijk en zonder drempels
toegankelijk. Veel vaker dan gewoonlijk maakten onderzoek(st)ers
hun stukken meteen (als preprint) openbaar,
voorafgaande aan het beoordelingsproces. Zoals ze in de
wis- en natuurkunde al jarenlang gewend zijn.
Gedreven door het belang van de zaak en dankzij de flexibiliteit
van het papierloze, digitale publiceren bleek dit allemaal
mogelijk.
Optimisten denken dat hiermee een trend is ingezet naar
sneller en op groter schaal drempelloos (open access) publiceren,
zodat iedereen zo snel mogelijk kennis kan nemen
van onderzoekresultaten, zowel met als zonder collegiaal
kwaliteitskeurmerk.
Sceptici vrezen bij zo’n snelle vloedgolf van wetenschappelijke
artikelen voor een gemiddeld genomen lagere kwaliteit,
vooral voor minder artikelen die eerdere studies toetsen en
vergelijken, en die kritisch voortbouwen op de resultaten
van eerder onderzoek. Ze denken dat het zeer de vraag is
of onderzoekgroepen voor dat type studies tijd vrijmaken.
Hoewel het nog aan de vroege kant is voor een gefundeerd
oordeel, lijkt het beperkte aantal (<200) teruggetrokken artikelen
de sceptici gelijk te geven.
De toonaangevende internationale uitgevers gebruiken
graag grote getallen om te demonstreren dat het prima
gaat met wetenschappelijk publiceren. Werden er 25 jaar
geleden wereldwijd zo’n 1 miljoen artikelen gepubliceerd,
in 2021 waren dat er meer dan 3,5 miljoen. De helft daarvan
in enige vorm van open access. En dan te bedenken dat het
overzicht waaraan ik deze cijfers ontleen niet volledig is.
Titels als Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte,
Lampas, tijdschrift voor classici, Kwalon, tijdschrift voor
kwalitatief onderzoek of Nederlands-Vlaams Tijdschrift voor
Palliatieve Zorg ontbreken. Omdat het overzicht zich beperkt
tot hetgeen internationaal relevant is en als maatstaf daarvoor
de Engelse taal, of tenminste de beschikbaarheid van
Engelstalige samenvattingen en titels gebruikt.
Deze observaties nodigen uit tot kritische vragen. Wordt het
niet hoog tijd om bij de almaar groeiende productie nadrukkelijker
aandacht en ruimte te vragen voor kwaliteit en (zelf)
kritiek? Ontstaat er door het overwicht van Angelsaksische
uitgeefbedrijven met hun criteria en doelstellingen niet een
ongewenste monocultuur met te weinig ruimte voor andere
culturen en taalgebieden? Weerspiegelt de heersende internationale
praktijk van wetenschappelijk publiceren niet veel
te sterk de agenda en de strategie van de ongeveer duizend
onderzoekuniversiteiten, zonder ruimte te maken of te laten
voor universiteiten met een ander profiel? Om nog maar te
zwijgen van het gevaar dat de talloze beroepsbeoefenaren
die buiten de academie werkzaam zijn, letterlijk buitengesloten
zijn – verstoken van drempelloze toegang tot de digitale
academische bibliotheken.
Met andere woorden, er is meer dan voldoende reden om
het niet te laten bij felicitaties voor de continue groei van
wetenschappelijke productie. Vandaar dit themanummer
over wetenschappelijk publiceren. De essentiële functie
daarvan behoeft nauwelijks toelichting. De beoefening
en ontwikkeling van de wetenschap berusten immers in
hoge mate op (onderlinge) communicatie van haar beoefenaren.
Of het nu gaat om leerboeken en inleidende
En dan te bedenken dat
het overzicht waaraan
ik deze cijfers ontleen
niet volledig is
4
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
overzichtswerken, of om gespecialiseerde artikelen of
monografieën, wie wil bijdragen aan de wetenschapsbeoefening,
het hoger onderwijs of de beroepsmatige benutting
van wetenschappelijke kennis publiceert in de een of
andere vorm. Vroeger gebeurde dat vrijwel uitsluitend als
drukwerk, vandaag de dag dankzij de digitalisering via een
veel grotere variëteit aan media: preprintarchieven, digitale
tijdschriften, websites, platforms, blogs et cetera. Ook de
bemiddeling is gevarieerder. Naast een beperkt aantal grote
wereldwijd opererende uitgeefbedrijven-met-winstoogmerk
zijn er talloze kleinere, gespecialiseerde, dikwijls
zonder winstoogmerk. De digitalisering heeft niet alleen
de uitgeverijen nieuwe mogelijkheden geboden, ze biedt
nieuwe bemiddelaars een relatief gemakkelijk toegang tot
de wereldmarkt, individuele auteurs of onderzoeksinstituten
de mogelijkheid van ongefilterde presentatie van hun
publicaties, en maakt snelle communicatie mogelijk tussen
wetenschapsbeoefenaren, in citizens science-projecten en,
last but not least, met het grote publiek.
De redactie vond het tijd een editie van Th&ma te wijden
aan de huidige stand van zaken. Daarin gaat het om een
aantal urgente kwesties, variërend van de invloed van het
oligopolie van de grote wereldwijde uitgeefbedrijven, een
effectieve bescherming van meertaligheid, het goed bedienen
van uiteenlopende vakgebieden en verschillende typen
hogeronderwijsinstellingen, tot de opkomst van rooftijdschriften
en de noodzaak van slimmere kwaliteitsbewaking
bij het wetenschappelijk publiceren vanaf het allereerste
stadium. Zoals u zult zien hebben verscheidene collega’s op
onze uitnodiging een informatieve en behartigenswaardige
bijdrage aan deze editie geleverd.
Eén naar mijn mening heel relevant onderwerp komt daarbij
nog niet aan bod. Ik zou graag zien dat in een van onze
komende nummers enkele docenten en/of studenten daarover
zouden willen schrijven. Het gaat om studieboeken,
handboeken en inleidende overzichtswerken. Boeken als
Psychobiology (2015) van Chris Chandler, Comparative Government
and Politics (2019) van Hague, Harrop & McCormick
en International Economics: Theory and Policy (2018)
van Krugman, Obstfeld & Melitz. Wanneer ik me niet
sterk vergis, worden in veel vakgebieden standaard zulke
Brits-Amerikaanse handboeken voorgeschreven. Met zijn
Eén naar mijn mening
heel relevant onderwerp
komt daarbij nog
niet aan bod
Introduction to Sociology (2020) is Frank van Tubergen als
Nederlandse wetenschapper die een (Engelstalig) inleidend
overzichtsboek publiceert, een van de weinige uitzonderingen
die de regel bevestigen.
Jaren geleden was ik in Berlijn bij een conferentie waarop
Duitse en Franse psychologen bespraken hoe ze hun studenten
een internationale kijk op hun vak zouden kunnen
bijbrengen zonder onmiddellijk in Amerikaans vaarwater
te geraken. Handboeken in de eigen Franse of Duitse
taal waren destijds nog volop in zwang. Maar vrijwel elk
buitenlands studieboek was van Amerikaanse snit, met
een Amerikaanse studiestijl, vol Amerikaanse casuïstiek en
dito specialismes. Dat leek de aanwezigen danig eenzijdig.
Om het evenwicht te herstellen maakten ze plannen voor
Europese samenwerking gericht op Engelstalige studieboeken
van Europese auteurs. Voor zover ik weet is er van die
plannen weinig of niets terechtgekomen. Misschien was
er geen uitgever te vinden, misschien was er onvoldoende
gevoel van urgentie bij potentiële auteurs.
Wie zou de situatie in dit opzicht in Vlaanderen of Nederland
eens onder de loep willen nemen? Misschien is mijn
indruk vooringenomen. Misschien herkent u het geschetste
beeld. Ik hoor het graag.
Sijbolt Noorda,
hoofdredacteur Th&ma
5
TH MA 2-22
‘Ik heb de grote
uitgeverijen altijd
de hand gereikt’
Interview met Robert-Jan Smits, voormalig
speciaal Europees gezant open access
6
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Voor Robert-Jan Smits is de strijd om open access een morele zaak: kennis die met belastinggeld is vergaard dient
voor iedereen beschikbaar te zijn. ‘Ik heb nooit de confrontatie met de uitgevers gezocht. Ik heb wel gezegd:
hoe dan ook gaan we de regels veranderen.’
Elma Drayer
S
ommigen, zegt hij, bekijken de kwestie van de financiële
kant. ‘Die vinden het absurd hoeveel geld we
kwijt zijn voor de dure tijdschriftabonnementen van
die vijf grote uitgevers. Voor mij is het veel meer een
principezaak. Met belastinggeld gegenereerde kennis moet
meteen beschikbaar zijn voor de samenleving – punt uit.
Die moet je niet achter betaalmuren opsluiten zodat alleen
de happy few erbij kunnen.’
Robert-Jan Smits, bestuursvoorzitter van de TU/e, de Technische
Universiteit Eindhoven, wil graag uitleggen waarom
open access hem zo na aan het hart ligt.
Hoe bent u betrokken geraakt bij dit thema?
‘Ik heb heel lang bij de Europese Commissie gewerkt, altijd
op het gebied van onderzoek en innovatie. Op een gegeven
ogenblik stelden we onszelf de vraag: al dat geld dat we toekennen,
zo’n 10 miljard euro per jaar, wie heeft er toegang
tot de kennis die we zo genereren? Toen ben ik me daarin
gaan verdiepen en zo kwam ik in aanraking met de open
access movement. We concludeerden dat het absurd is dat die
kennis gegenereerd met belastinggeld grotendeels achter
betaalmuren verdwijnt. Dat is niet goed voor de wetenschap,
niet goed voor de innovatie, daar is niemand bij gebaat.
Zo zijn we vanuit Brussel beleid gaan ontwikkelen. Aanvankelijk
– tien, vijftien jaar geleden – was de regel: als je een
grant krijgt van de Europese Commissie, word je gevraagd
om waar mogelijk in open access te publiceren. Geleidelijk
trokken we de teugels strakker aan. Nu is het zo: als je geld
vanuit Brussel krijgt voor onderzoek, dan móét je in certified
high quality openaccesstijdschriften publiceren.’
Anders krijg je geen cent meer?
‘Inderdaad, het is een verplichting. Vrijwilligheid werkte
niet. Die teugels zijn aangehaald omdat het systeem van
scientific publishing zo knap en slim in elkaar zit, met de
koppeling aan de journal impact factor. De academische
wereld heeft zich in dat spinnenweb laten manoeuvreren,
waarbij het niet alleen gaat om de publicaties, maar ook om
prestige en rankings. Het is een labyrint waar bijna iedereen
uit wil, maar niet uit kán. Want als jij niet meer in die tijdschriften
publiceert, dan maak je geen carrière binnen jouw
organisatie. Op zeker moment realiseerde ik me in Brussel
dat ik op nationaal niveau steun moest zoeken. Toen heb ik
geprobeerd een brede coalitie bij elkaar te brengen van funding
agencies: onder meer NWO (Nederlandse Organisatie
voor Wetenschappelijk Onderzoek), de Britse en de Franse
NWO, de Bill & Melinda Gates Foundation, de Welcome
Trust. Waarom was dat belangrijk? Welnu, overal waar ik
kwam kreeg ik te horen: we willen wel, maar alleen als
anderen ook meedoen. Uiteindelijk had ik een stuk of veertien
organisaties op één lijn en konden we op 4 september
2018 Plan S lanceren.’ (Zie ook kader – ED.)
De S uit Plan S
In zijn dit jaar verschenen boek Plan S for
Shock (geschreven met Rachael Pells) doet
Robert-Jan Smits een fraaie onthulling.
‘Bij de presentatie van het plan op 4 september
2018 kreeg ik meteen heel veel vragen over die
S. Onvoorstelbaar was dat, we gingen echt viral.
Ik heb toen in de gauwigheid gezegd dat de S
verwijst naar Science, Shock, Solution en Speed.
Dat kwam terecht in The Economist en in de
Financial Times, ik liet het maar zo. In werkelijkheid
was het heel anders gegaan. Ik had op mijn
computer een file voor het plan aangemaakt die
ik snel een naam moest geven. Open Access
Plan of zoiets was niet echt pakkend. Dus nam
ik de S van mijn eigen achternaam. Zo komen
die dingen tot stand.’
Plan S for Shock: Science. Shock. Solution.
Speed verscheen bij de Londense uitgeverij
Ubiquity Press en is gratis te downloaden via
ubiquitypress.com.
7
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Hoeveel procent van de Europese organisaties die geld uitdelen
doet mee?
‘Als je kijkt naar de budgetomvang zou ik zeggen een goeie
60 procent. Als je kijkt naar prestige rond de 90 procent.
Alle belangrijke onderzoeksfinanciers in Europa zijn van
de partij.’
Hoe staan opkomende landen tegenover open access?
China bijvoorbeeld?
‘De grote verrassing was dat China op een gegeven moment
contact met mij zocht. In december 2018 verklaarde het
op een conferentie in Berlijn dat het mee ging doen met
open access. Dat was een grote shock voor de publishers.
Die hadden natuurlijk tegen mij gezegd: ach, ga je gang
maar met open access. Europa is toch een declining market,
wij gaan ons richten op nieuwe markten als China en India.
Dat die óók open access bleken te willen was voor hen een
enorme verrassing.’
‘Dat die landen óók open
access willen was voor
de grote uitgevers een
enorme verrassing’
Ik begrijp dat open access voor u een morele kwestie is?
‘Jazeker. Het gaat om keuzes die je als samenleving maakt.
Het idee is dat er een systeemverandering komt met als
uitgangspunt: al het met publiek geld gegenereerd onderzoek
is free to read. Maar omdat er natuurlijk wel kosten
zitten aan publiceren, moet je als onderzoeker de uitgever
een bedrag betalen, de article processing charge, oftewel
APC. Voor de grote uitgevers zullen de inkomsten straks
lager zijn dan nu. Terecht, want ik blijf het onacceptabel
vinden dat zij nog altijd gigantische winsten maken over de
rug van de belastingbetaler. Het blijft publiek geld!’
Smits komt met wat hij ‘een heel mooi voorbeeld’ noemt.
‘In Ierland was er een toponderzoeker die een methodologie
had ontwikkeld voor de bestrijding van decubitus, doorligplekken
bij langdurige zieken. Hij vroeg bij een fonds
een onderzoeksbeurs aan. Dat ging ervan uit dat hij zou
publiceren in The Lancet of in Cell. Nee, zei hij, dat ga ik niet
doen. Waar dan wel?, wilde het fonds weten. In The Irish
Journal for Nurses, zei hij. In dat blaadje van die verpleegsters?
Ja, zei hij, want die moeten straks mijn methodologie
toepassen. Als ik in The Lancet of in Cell publiceer zullen
misschien drie collega’s het lezen. Dan duurt het veel te
lang voordat die kennis zich verspreidt.’
NRC schreef laatst dat de APC’s die uitgevers vragen veel te hoog
zijn voor onderzoekers uit armere landen.
‘De bedragen variëren enorm. Die gaan van 500 euro per
artikel tot 9.000 euro bij Nature. Absurd! In Plan S wilde
ik de grens trekken bij 2.000 euro. Dat is uiteindelijk niet
overgenomen door de coalitie. Ik heb er spijt van dat ik
daarin heb toegegeven. Maar ik heb gehoord dat ze bijvoorbeeld
in Frankrijk al zeggen: onderzoeker, wij betalen geen
9.000 euro voor jouw artikel in Nature, je publiceert maar
ergens anders. Dus de markt gaat zich denk ik stabiliseren
naar beneden.’
8
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
‘Sommige maken winsten
van 30, 40 procent; die
geven zich dus niet
zomaar gewonnen’
De uitgevers zijn in deze strijd de vijand?
‘Ik heb nooit gesproken van ‘de vijand’. Ik heb niet de confrontatie
maar de discussie gezocht. Gezegd: hoe dan ook
gaan we de zaken veranderen, in de toekomst zullen we
heel duidelijke regels stellen. Maar ik heb die vijf grote uitgeverijen
altijd de hand gereikt en gezegd: ik wil dat jullie
meedoen met de big flip, met de overgang naar open access.
Ik wil dat jullie onze partner worden. We hebben jullie
nodig. Jullie hebben veel te bieden: peerreviews van hoge
kwaliteit, kennis van hoe je tijdschriften moet maken.’
Maar, zegt hij, uitgevers zijn natuurlijk heel slim. ‘Op de
markt van scientific publishing gaat jaarlijks 15 miljard euro
om. Sommige tijdschriften maken winsten van 30, 40 procent.
Dus zij geven zich niet zomaar gewonnen. Ze kwamen
met hybrid journals: tijdschriften die gedeeltelijk open access
en gedeeltelijk subscription zijn. Dat zagen zij als een ideale
manier om geleidelijk die overgang naar open access, die
ze zogenaamd ook wilden, te faciliteren. Daar kwam veel
kritiek op, want dat werd meteen gezien als van twee walletjes
eten. Een heel belangrijke vraag voor mij was: als dit
de overgangsfase is, wanneer zijn we dan waar we willen
zijn? Tja, zeiden ze, daar kunnen we ons niet op vastleggen.
Ik heb gezegd: we willen de zaken anders en daar houden
we aan vast. Dus you better join us.’
‘Een belangrijke vraag was:
als dit de overgangsfase
is, wanneer zijn we dan
waar we willen zijn?’
Wie is
Robert-Jan Smits?
Robert-Jan Smits (Waalwijk, 1958) studeerde
moderne geschiedenis en internationaal recht
aan de Universiteit Utrecht, aan het Institut
Universitaire d’Hautes Études Internationales
in Zwitserland en aan de Fletcher School
of Law & Diplomacy in de Verenigde Staten.
Daarna werkte hij voor het ministerie van Economische
Zaken. In 1989 vertrok hij naar de
Europese Commissie in Brussel, waar hij vanaf
2010 directeur-generaal Onderzoek, ontwikkeling
en innovatie was. In zijn hoedanigheid van
speciale gezant voor open access kreeg hij voor
elkaar dat veertien Europese wetenschapsorganisaties
zich schaarden achter het zogeheten Plan
S. Sinds 2019 is Smits collegevoorzitter van de
TU/e, de Technische Universiteit Eindhoven.
Gaat het wat u betreft snel genoeg?
‘We zitten op koers. In 2024 hopen we de transitie naar
open access grotendeels te hebben afgerond. Nederland
zit op dit moment op 80 procent open access. Dat is heel
knap, we zijn daarin een pioniersland. Maar de academische
wereld is natuurlijk een aparte omgeving. Je stijgt
niet op de ladder vanwege het onderwijs dat je geeft, of
vanwege je wetenschapscommunicatie, of vanwege je
9
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
‘De tijd van de glanzende
tijdschriften is echt
voorbij, maar geen
systeem is onfeilbaar’
beleidsondersteunend werk of omdat je patenten aanvraagt.
Het enige waarmee jij academische prestige verwerft zijn
nog steeds publicaties in die traditionele tijdschriften.
Dat zit zó diepgeworteld in het systeem. Ik wist dat natuurlijk
wel, maar nu zie ik het ook van dichtbij gebeuren. Terwijl,
en daarom zeg ik heel vaak dat de common sense uit het
systeem is verdwenen, als ik hier op straat loop en ik vraag
aan een willekeurige voorbijganger: wat is het doel van een
universiteit? Dan zal het antwoord zijn: onderwijs, studenten
opleiden. En die professoren die daar werken, op basis
waarvan moeten we ze beoordelen? Natuurlijk op grond van
hun lesgeven. Als ik zou vertellen hoe het werkelijk toegaat,
dat we ze beoordelen op grond van publicaties in tijdschriften
die maar een handjevol mensen kan lezen, dan zou die
voorbijganger zeggen: gaat mijn belastinggeld dáárnaartoe?
En gelijk heeft hij. Mijn premisse is: iedereen binnen een
universiteit moet waardering krijgen op basis van zijn talenten
en kwaliteiten – precies wat het nieuwe beoordelingssysteem
van Erkennen & waarderen beoogt. Dat mag onderwijs
zijn, dat mag onderzoek zijn, dat mag science communication
zijn, dat mag een start-up zijn, dat mogen publicaties zijn.
Maar niet langer alléén publicaties als sole metric voor alles
en iedereen.’
Toch staan niet alle onderzoekers te juichen bij het idee van open
access. Kun je zo’n krachtig systeem wel doorbreken?
‘Dat lukt je alleen door vrij radicale maatregelen te nemen.
Nogmaals, de academische wereld heeft zich in een spinnenweb
laten manoeuvreren. Publiceren in dure bladen
groeide uit tot een soort best shop in town. Als je daar maar
in schreef dan was je goed. Uiteindelijk ging het zelfs zo
ver dat je bij de beoordeling van onderzoekers niet meer
keek naar wát ze hadden gepubliceerd, maar naar wáár
ze hadden gepubliceerd. Hij publiceert in Nature, daarom
krijgt hij nóg een grant. Zij heeft gepubliceerd in Science,
dan moet ze wel goed zijn. Toch ben ik optimistisch. Ook de
grote, commerciële uitgevers zijn nu begonnen met openaccessjournals.
Mede dankzij de nieuwe ceo van Elsevier zie
je dat uitgevers daartoe eerder bereid zijn. Ze hebben ook
geen keus, natuurlijk. Als de funding agencies de rug recht
houden komen we er wel.’
Ik begrijp de voordelen van het nieuwe systeem, maar zitten er
ook nadelen aan? Nieuwe perverse prikkels?
‘De tijd van de glanzende tijdschriften lijkt me echt voorbij,
maar geen systeem is onfeilbaar. Die APC’s zijn deels nog
een probleem. Verder denk ik dat er nog veel meer publicatiemogelijkheden,
vooral platforms bij zullen komen, waar
je intikt wat je zoekt. Op een gegeven moment zal er dan
ook een heel andere dynamiek ontstaan en een heel nieuw
businessmodel. Ondertussen draag ik naar de academische
wereld de boodschap uit: kijk uit dat je niet laat gebeuren
met jouw data wat je hebt laten gebeuren met je publicaties.
Want die slimme uitgevers zijn zich nu helemaal aan
het richten op data repositories. Ze hebben gezegd: prima,
publicaties doen we open access, maar geef al die data maar
aan ons, dan zullen wij ze mooi voor jullie opslaan. Voor je
het weet zit je weer in hetzelfde systeem als je had: dat jouw
data in bezit zijn van de grote uitgevers en dat jij een fortuin
moet betalen om überhaupt toegang te krijgen tot je eigen
data, die met belastinggeld zijn gegenereerd. Er is niets op
tegen dat de Wiley’s van deze wereld een dienstverlening
aanbieden, maar het eigendom van de data moeten ze nooit
krijgen. Die moeten in handen blijven van de onderzoeker.’
Al met al doet uw gevecht me denken aan de strijd tegen de
tabaksfabrikanten. Die verzinnen ook steeds iets nieuws. En
natuurlijk heeft de antirooklobby gelijk, maar niemand werkt
van harte mee aan zijn eigen ondergang.
‘Interessante vergelijking. Je hebt in dit geval natuurlijk
drie partijen: de uitgevers die geen verandering willen,
de overheid die wel verandering wil én de onderzoekers.
Die laatsten willen het liefst hun ding kunnen doen zoals
ze het altijd gedaan hebben, verandering vinden ze alleen
maar vervelend. Veel willen het systeem houden zoals het
was. Daarin speelt mee dat zij nooit vóélden hoe ontzettend
veel geld dit systeem kostte. De rekening kwam niet bij hen
terecht, maar bij de universiteitsbibliotheken, die de kosten
‘Wetenschappers zelf
vóélden niet hoe
ontzettend veel geld
dit systeem kostte’
10
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
11
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
jaar na jaar zagen stijgen en het niet meer trokken. Natuurlijk
heb ik veel kritiek gekregen van de grote uitgevers.
Dat waren pittige, maar faire discussies. Vanuit de academische
wereld kwam ook heel veel kritiek, maar daar was de
toon heel anders. Daar ging het er vaak heel emotioneel aan
toe. Hoorde je: als wij niet meer in die tijdschriften mogen
publiceren dan kan ik die baan aan Harvard wel vergeten.’
De eigen carrière was belangrijker?
‘Precies. Je hebt in de academische wereld enorme believers
in open access. Die geloven erin en vinden zo’n Plan
S alleen maar mooi. Daarnaast heb je onderzoekers die er
‘De jonge generatie staat
er veel meer voor open;
niks van willen weten. Heel begrijpelijk. Hun carrières zijn
grotendeels opgebouwd via de publicaties in high impact
journals.’
Is er trouwens verschil tussen de wetenschappen?
‘De chemiejongens zijn het felst tegen open access, omdat
zij van oudsher sterke banden hebben met die traditionele
bladen. Zij waren de hardste noot om te kraken. Natuuren
wiskundigen daarentegen delen al heel lang preprints.
Het is daar heel normaal om je onderzoek rond te sturen
naar collega’s voor je publiceert. Zij zeiden toen ik met dit
plan kwam: chemici, waarom werken jullie niet zoals wij?
Maar de jonge generatie staat er al veel meer voor open.
Die heeft echt oog voor sharing en sustainability. Zij willen
een bijdrage leveren aan de samenleving, niet aan die grote
uitgevers.’
Als het een generatieding is, dan sterft het vanzelf uit?
Brede lach. ‘Dat denk ik wel ja. Maar zo lang wil ik echt
niet wachten.’
die heeft echt oog voor
sharing en sustainability’
Elma Drayer
is eindredacteur van Th&ma
foto’s: rené schotanus
12
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
In de digitale revolutie van het wetenschappelijk publiceren zijn de grote klassieke uitgevers het best weggekomen;
de bibliotheken hebben flinke averij opgelopen. De academische wereld slaat deze ontwikkeling met gemengde
gevoelens gade, schrijft Leo Waaijers.
De uitgeverij en de bibliotheek
Kenniscirculatie op een tweesprong
Leo Waaijers
W
etenschappelijke kennis komt in omloop via lezers
én schrijvers. Bibliotheken bedienden de eersten,
uitgevers de tweeden. Zo was het eeuwenlang,
maar blijft dat zo na 1991, het geboortejaar van het
world wide web?
Degenen die zonder twijfel het best zijn weggekomen in de
digitale revolutie van het wetenschappelijk publiceren zijn
de grote klassieke uitgevers. De afgelopen decennia hebben
zij hun bedrijven door soms woelige wateren geloodst
met jaarlijks stijgende inkomsten en behoud van de riante
winstmarges. De bedrijfsprocessen konden ze digitaliseren
zonder de essentie ervan te hoeven veranderen. Open science
kan een nieuwe bloeiperiode voor ze inluiden. Koersen we
af op een oligopolie?
Bibliotheken hebben averij opgelopen. Behalve bij de
cultureelerfgoedbibliotheken zijn de kernfuncties vrijwel
verdwenen. Beheer van studiezalen, voorlichting (vroeger
Dan moeten zij wel
zowel technisch als
organisatorisch opgaan
in een groter geheel
aan lezers, nu aan schrijvers) en contractmanagement zijn
gebleven. Hun toekomst zal evenwel afhangen van het vermogen
om gezamenlijk een wereldwijd kennisnetwerk op
te bouwen, gebaseerd op hun repositories, schatkamers met
publicaties en onderzoeksdata. Maar dan moeten zij zowel
organisatorisch als technisch opgaan in een groter geheel.
Gaat dat lukken?
Instellingen die zich niet alleen verantwoordelijk voelen
voor hun onderzoek, maar ook voor de wijze waarop de
resultaten daarvan hun weg naar de maatschappij vinden,
kunnen niet om deze vragen heen.
Eigen bibliotheek
Van oudsher had iedere universiteit een eigen bibliotheek
– tot 1980 verplicht bij wet – die een wetenschappelijke
collectie aanlegde en toegankelijk maakte via kaartcatalogi.
In de jaren zestig kwamen de eerste niet-papieren informatiebronnen
in beeld. Grote bestanden met uittreksels uit
gepubliceerde artikelen, zoals Chemical Abstracts, Biological
Abstracts en Medline, werden zowel via telefoonverbindingen
als later vanaf cd afzoekbaar, waarbij de resultaten
zichtbaar waren op kleine monitors met groene matrixletters.
De artikelen zelf werden dan uit de papieren tijdschriftencollectie
van de bibliotheek gekopieerd. Niet lang daarna
begonnen bibliotheken hun eigen catalogi te digitaliseren;
vaak gezamenlijk, zoals in de Nederlandse Centrale Catalogus.
Toen daarna de uitgevers deze beschrijvingen gingen
aanleveren, verdwenen de catalogiseerafdelingen uit de
bibliotheken, eerst voor tijdschriften, later ook voor boeken.
In 1991 kwam het world wide web in omloop. Gebruikers
kregen rechtstreeks toegang tot de beschikbare digitale
13
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
informatie, die explosief groeide. Via arXiv maakten fysici
de auteursversie van hun artikelen openbaar, alvorens deze
bij een uitgever in te dienen voor publicatie. Dit betekende
een aanzienlijke versnelling in de kenniscirculatie. Pas veel
later zouden andere disciplines deze aanpak volgen.
Concurrentie tussen uitgevers ontbrak. Iedere uitgever was
exclusief eigenaar van het auteursrecht en had daarmee
een monopoliepositie bij het bepalen van de voorwaarden
voor toegang tot de gepubliceerde documenten. Via fusies
en acquisities had zich een klein aantal grote uitgeverijen
aan de top van de tijdschriftenmarkt gevestigd. Voor deze
uitgeverijen waren jaarlijkse prijsstijgingen tot 10 procent
en winstmarges van 35 tot 40 procent de regel; uitgeverij
Elsevier stond symbool voor deze ontwikkeling. Bibliotheken
konden de prijsstijgingen niet bijhouden. De aanschaf
van boeken daalde drastisch en abonnementen konden ze
niet langer handhaven. Omdat de grote uitgeverijen hoe dan
ook hun inkomsten op peil wilden houden, besloten ze de
prijzen navenant te verhogen. Daarmee kwam een vicieuze
cirkel op gang die bekend werd onder de naam serials crisis.
In 2001 doorbrak Elsevier als eerste grote uitgever deze
neergaande spiraal met de stap naar de big deal. Die hield
in dat iedere bibliotheek zijn eigen pakket aan abonnementen
zou blijven betalen, maar voortaan digitaal toegang
zou krijgen tot álle Elsevier-tijdschriften. De uitgever zou
de jaarlijkse prijsstijging daarbij tot de helft terugbrengen.
De bedrijfsvoering bleef daarmee intact; weliswaar stegen
de inkomsten van de uitgever minder hard dan voorheen,
maar daar stond een eenvoudigere administratie tegenover.
De big deals leverden een adempauze op, zonder iets aan
het systeem te veranderen. Een bizarre bijwerking was
dat bibliotheken voor hetzelfde product totaal verschillende
bedragen gingen betalen. Prijsvergelijkingen waren
evenwel onmogelijk door geheimhoudingsclausules in
de contracten.
De gevolgen lagen elders. Allereerst maakte de digitalisering
het inbinden van de tijdschriften en de opslag in
magazijnen bij bibliotheken overbodig. Om jaarlijks bij
te houden welke bibliotheken een abonnement hadden
De big deals leverden
een adempauze op,
zonder iets aan het
systeem te veranderen
De universiteitsbibliothecaris,
een hoogerudiete heer,
moest plaatsmaken voor
een verandermanager (m/v)
op welke tijdschriften, was in de loop der tijd een aparte
administratieve industrie ontstaan: de tijdschriftenagent,
met namen als Swets & Zeitlinger, Blackwells en Faxon.
De big deals maakten ook hen overbodig. Het werk van
vakreferenten was de kernfunctie van een bibliotheek; zij
selecteerden de tijdschriften en boeken die bibliotheken in
de collectie zouden opnemen. Met de pakketdeals verdween
deze functie eerst voor tijdschriften en later, toen uitgevers
ook boeken pakketgewijs gingen aanbieden, vrijwel geheel.
Ten slotte moest de klassieke universiteitsbibliothecaris,
een hoogerudiete heer, plaatsmaken voor een verandermanager
(v/m).
Lezers stapten intussen massaal over op Google Scholar,
dat vanaf 2004 toegang bood tot ‘alles’, behalve papieren
boeken en artikelen uit abonnementstijdschriften. Google
Books, een wereldwijd scanningproject, maakte sindsdien
miljoenen boeken digitaal toegankelijk. Het project loopt
nog altijd door en stelt grote bibliotheken in staat hun bijzondere
collecties online beschikbaar te maken. Artikelen
uit abonnementstijdschriften bleven opgesloten achter een
betaalmuur van 25 euro per artikel voor niet-abonnees.
Gratis delen
Om de betaalmuur te doorbreken begon ResearchGate 1
in 2007 een platform dat zijn leden (nu 20 miljoen
wetenschappers) in staat stelt om hun publicaties gratis
met elkaar te delen. De site wenst geen controle uit te
oefenen op het auteursrecht, uitgevers vinden dat dat
moet. Rechtszaken daarover lopen nog.
Piratensite
Sci-Hub 2 is op dit moment het meest controversiële
project op dit gebied. De piratensite geeft gratis en
onbeperkt toegang tot artikelen en boeken (nu 88 miljoen).
Abonnementsuitgevers hebben rechtszaken
tegen Sci-Hub aangespannen, en gewonnen. De site
gaat vervolgens verder onder een ander adres.
14
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Machtig hulpmiddel
Voor schrijvers was de computer gaandeweg een machtig
hulpmiddel geworden bij het schrijven van artikelen en
boeken, maar aan het publicatieproces als zodanig veranderde
weinig. Zodra een uitgever zich in principe bereid
verklaarde een manuscript te publiceren, droeg de schrijver
zijn auteursrecht over en ging de uitgever aan de slag. Deze
zocht peerreviewers aan, die een kritisch oordeel gaven
over het geschrevene, met in het algemeen een of meer
revisies tot gevolg. Het proces was double blind, dat wil
zeggen: de schrijver en de peerreviewers kenden elkaar niet,
hun dialoog verliep via een door de uitgever aangestelde
redactie. Zowel de redactie als de peerreviewers waren
wetenschappelijke vrijwilligers. Uiteindelijk kwam zo een
geaccepteerde versie tot stand. Doorlooptijden van een half
jaar tot meer dan een jaar waren daarbij geen zeldzaamheid.
Na een finishing touch volgde dan de publicatie en startte
de verkoop; artikelen gebundeld in tijdschriften, boeken per
stuk. Bibliotheken betaalden hun tijdschriftabonnementen
vooraf, boeken kochten ze op bestelling. Ook wetenschappelijke
boekhandels namen boeken af. Schrijvers van artikelen
werden niet betaald, soms ontvingen schrijvers van boeken
een bescheiden royalty.
De eigenaar van het auteursrecht, in dit geval de uitgever,
bepaalde de voorwaarden voor het in omloop brengen van
de publicaties, zoals de prijs en het toegestane hergebruik.
Een schrijver had bijvoorbeeld toestemming nodig, en
moest soms betalen, om zijn eigen artikel te mogen opnemen
in studiemateriaal, te publiceren in een andere taal of
te plaatsen op zijn eigen website. In de wet was wel verankerd
dat eenieder ‘voor eigen oefening, studie of gebruik’
kleine delen uit een werk mocht kopiëren, de zogenaamde
fair use-clausule.
Terwijl uitgevers en bibliotheken hun eerste big deals
sloten, formuleerde de academische gemeenschap een
aantal ‘onafhankelijkheidsverklaringen’: het Budapest Open
Access Initiative (2002), het Bethesda Statement on Open
Access Publishing (2003) en de Berlin Declaration on
Doorlooptijden van een half
jaar tot meer dan een
jaar waren daarbij
geen zeldzaamheid
Voor schrijvers bleef
publiceren in de
klassieke tijdschriften
veel aantrekkelijker
Open Access to Knowledge in the Sciences and Humanities
(2003), met als kern dat wetenschappelijke publicaties
voortaan meteen en vrij toegankelijk in omloop zouden
moeten komen. Het bedrijfsmodel van uitgevers moest
daarvoor op de schop. Niet langer zou hun verdienmodel
gebaseerd zijn op exploitatie van auteursrechten, maar op
het verlenen van diensten. Het auteursrecht zou bij (de
instelling van) de auteur moeten blijven.
Allereerst verklaarde de academische gemeenschap zich
daarmee schatplichtig aan het publieke domein. Dáár horen
de uitkomsten van publiek gefinancierd wetenschappelijk
onderzoek thuis. Vrije toegang tot kennis is vitaal voor een
democratische samenleving. Nieuwe inzichten moeten
wereldwijd – op het noordelijk én het zuidelijk halfrond –
beschikbaar zijn voor de wetenschap, het onderwijs en de
kennisintensieve beroepen. Citizen scientists, burgers die
zich actief bezighouden met wetenschap, onderstrepen deze
ontwikkeling. ‘Ivorentorenwetenschap’ werd van een pleonasme
een oxymoron.
Ook zou wetenschappelijk publiceren op deze wijze goedkoper
moeten worden. De monopoliepositie van uitgevers zou
plaatsmaken, zo was de verwachting, voor een model waarin
uitgevers elkaar zouden beconcurreren bij het leveren van
publicatiediensten, zoals het organiseren van de peerreview,
redigeren, vormgeven, publiceren op een website, registreren
en langdurig opslaan.
Inderdaad zagen kort na de grote verklaringen de eerste
openaccessuitgevers het licht, zoals BioMed Central en
de Public Library of Science. Maar het percentage openaccesspublicaties
groeide tot ver in deze eeuw slechts met
1 procent per jaar. Voor schrijvers bleef publiceren in de
klassieke tijdschriften veel aantrekkelijker. Het was voor
hen nog altijd gratis, de procedure was simpel en klassieke
uitgevers zaaiden permanent twijfel over de kwaliteit en de
levensvatbaarheid van de nieuwe tijdschriften. Studies die
aantoonden dat publiceren in open access tot meer citaties
leidde, werden systematisch onderuitgehaald.
Maar het belangrijkste obstakel was de journal impact
factor (JIF), het gemiddeld aantal keren dat een artikel in
15
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Deze ‘publicaties’
gaan een eigen leven
leiden en ondermijnen
het vertrouwen
een tijdschrift door anderen wordt geciteerd. Bestanden
als Web of Science en Scopus houden dat bij. De scores
kunnen uiteenlopen van 0 tot boven de 40 voor glossy’s
als Nature, Science, Cell of The Lancet. Managers en onderzoeksfinanciers
gebruikten gemakshalve dit gemiddelde,
dat bovendien berucht is om zijn manipuleerbaarheid, als
een maat voor de kwaliteit van een individuele wetenschapper
en zijn onderzoek. Schrijvers probeerden derhalve hun
artikelen geplaatst te krijgen in tijdschriften met de hoogste
journal impact factor. En dat waren nog altijd de klassieke
abonnementstijdschriften.
Open access biedt ook kansen aan valsspelers, de predatory
journals. Artikelen die auteurs indienen bij deze tijdschriften
komen, na betaling van een publication fee die kan oplopen
tot 1000 euro, meteen ongewijzigd op internet terecht.
Deze ‘publicaties’ gaan vervolgens een eigen leven leiden en
ondermijnen het vertrouwen in de wetenschap.
Tot nog toe is hier nog geen antwoord op gevonden, temeer
daar deze rooftijdschriften er steeds beter in slagen respectabele
tijdschriften te imiteren. De vakreferenten, die
ooit tijdschriften selecteerden op basis van kwaliteit, zijn
immers verdwenen.
Diamond journals
De complete tegenhanger van de predatory journals
zijn de diamond journals, kleine openaccesstijdschriften
uitgegeven door universiteiten, onderzoeksinstituten,
geleerde genootschappen of onderzoeksfonden. Publiceren
daarin is gratis, omdat de uitgevende instantie de
kosten draagt. In deze hoek van de openaccesscultuur
bloeit ook de meertaligheid: Spaans, Portugees, Frans,
Indonesisch. Er zijn naar schatting zo’n 25.000 van
deze tijdschriften, de meeste op het zuidelijk halfrond.
Het zojuist gestarte Action Plan for Diamond Open
Access 3 van onder meer Science Europe zet in op het
wereldwijd uitrollen van dit model.
In 2018 verenigde een aantal grote onderzoeksfinanciers
zich in cOAlition S, met het doel vanaf 2021 het publiceren
in open access verplicht te stellen als voorwaarde voor projectfinanciering.
Voor artikelen in openaccesstijdschriften
was dit uiteraard geen probleem. Vanaf 2020 erkent cOAlition
S voor abonnementstijdschriften zogenaamde transformative
arrangements. Daarbij verplichten bibliotheken zich
om jaarlijks hetzelfde bedrag als voorheen te blijven betalen,
met een indexering van 2 à 3 procent. Artikelen van schrijvers
van de gecontracteerde instellingen worden dan in
open access gepubliceerd, naast de abonnementsartikelen,
in hybride tijdschriften. Het onderliggende publicatiesysteem
blijft daarmee intact, net als achttien jaar eerder bij de
big deals. Het publiceren, al dan niet in open access, blijft
voor schrijvers gratis; de uitgevers hebben zich opnieuw
jaarlijks vooraf verzekerd van groeiende inkomsten.
De bizarre prijsverschillen uit de big deals resulteren in een
instellingsafhankelijke publicatieprijs. WOB-procedures in
verschillende landen doorbraken de geheimhoudingsclausules.
Van concurrentie blijkt geen sprake.
Een lopend twistpunt betreft de rechten op een door een
abonnementsuitgever voor publicatie geaccepteerd artikel.
cOAlition S stelt in haar Rights Retention Strategy dat deze
versie nog tot het publieke domein behoort. Ze is immers
het werk van de schrijver(s) en de peerreviewers, in dienst
van publieke instellingen. Uitgevers vinden dat het organiseren
van het peerreviewproces een essentiële stap is waaraan
zij rechten kunnen ontlenen. Schrijvers lopen hierin
klem: voldoen zij aan de eisen van hun financier, dan kan de
uitgever weigeren om het artikel te publiceren; volgen zij de
uitgever, dan kan dat gevolgen hebben voor de financiering
van hun project.
Peer Community in
Een nieuw initiatief reikt mogelijk een oplossing aan
voor deze rechtenkwestie. Peer Community in (PCI) 4
heeft voor – inmiddels vijftien – verschillende disciplines
peerreviewgroepen opgezet. Een schrijver kan zijn
artikel bij zo’n groep indienen. Na een gedegen peerreview
wordt, bij een positieve beoordeling, het (gereviseerde)
artikel mét de peerreviews openbaar gemaakt.
Daarmee komt een geaccepteerde versie van het artikel
in het publieke domein. Het staat de schrijver vervolgens
vrij het artikel te publiceren in het Peer Community
Journal (een diamond journal), of het aan te bieden bij
een ander tijdschrift. Een groeiend aantal tijdschriften
accepteert deze artikelen, al dan niet op basis van een
eigen peerreview. PCI maakt deel uit van een nieuwe
ontwikkeling waarbij de academische gemeenschap zelf
het peerreviewproces als aparte service ter hand neemt.
De weerstand tegen de journal impact factor als dominante
factor bij beslissingen over de carrière van wetenschappers
kreeg in 2012 een stem in de San Francisco Declaration
on Research Assessment (DORA), die grote internationale
weerklank kreeg (ondertekend door 2500 organisaties en
19.000 wetenschappers). De verklaring roept op de factor
16
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Het programma heeft
zijn weerslag op de keuzes
van de tijdschriften waarin
wetenschappers publiceren
niet meer te gebruiken als maat voor de kwaliteit van wetenschappers
of hun onderzoek en reikt suggesties aan voor
andere beoordelingsmaatstaven.
Met het nationaal programma Erkennen & waarderen sluit
de Nederlandse academische gemeenschap zich hierbij
aan. Het programma heeft ook zijn weerslag op de keuzes
van de tijdschriften waarin wetenschappers publiceren.
Andere aspecten dan de journal impact factor kunnen nu
een rol gaan spelen, zoals de openheid van het tijdschrift,
de verspreiding en de diversiteit, de opzet en de kwaliteit
van de peerreview (open of gesloten, single blind of double
blind, voor of na publicatie, opgezet door een commerciële
partij of vanuit de academische gemeenschap), de snelheid
van publiceren en de waardering van collega’s. Er zijn al
bottom-upinitiatieven die deze aspecten in kaart brengen,
maar hun fragmentatie maakt grootschalig gebruik nog niet
aantrekkelijk.
Journal Observatory
Het Centrum voor Wetenschaps- en Technologiestudies
(CWTS) van de Universiteit Leiden heeft het initiatief
genomen om een aantal van deze initiatieven volgend
jaar te presenteren op een gemeenschappelijk platform:
de Journal Observatory. Schrijvers kunnen daar dan
gaan ‘winkelen’, op zoek naar een geschikt tijdschrift
om in te publiceren.
worden: vanaf het projectvoorstel via onderzoeksopzet, laboratoriumlogboeken,
clinical trials, gebruikte data en code,
rapporten, proefschriften, de opeenvolgende artikelversies
en peerreviews tot evaluatie en valorisatie. Wetenschapsjournalisten,
bloggers, samenvattingen in lekentaal, open
dagen en webinars bieden steeds meer inzicht in de jongste
ontwikkelingen.
Een sleutelrol is daarbij weggelegd voor de zogenaamde
repositories, digitale archieven bij universiteitsbibliotheken of
globaal per discipline. Hierin kun je alles vrijwel onbeperkt
opslaan en toegankelijk maken. Aggregatiesites als Open
Access Button en Unpaywall brengen de metadata uit deze
repositories bijeen en bevatten gegevens over tientallen
miljoenen tekst- en databestanden. Met slimme software
is het mogelijk hieruit trends te destilleren en samenhangen
tussen disciplines zichtbaar te maken. Beleidsmakers
betrekken deze uitkomsten in hun strategische analyses
en keuzes.
De betrouwbaarheid van de resultaten van specifieke zoekacties
in dergelijke verzamelingen laat alleen nog wel te
wensen over. Uiteenlopende documentversies, onbekende
hergebruiksrechten, artikelen uit rooftijdschriften, ontbrekende
documentatie bij dataverzamelingen: het komt allemaal
voor. Af en toe lukt het om een schrijver te achterhalen
en contact met hem op te nemen. Universele toepassing
van standaarden en persistent identifiers moet hierin verbetering
brengen, te beginnen met de Digital Object Identifier
(DOI) voor bestanden, de Open Researcher and Contributor
Identifier (ORCID) voor wetenschappers, de Research Organization
Registry Identifier (ROR ID) voor onderzoeksorganisaties
en CC-BY-licenties voor hergebruiksinformatie.
Crossref, een open community van momenteel vijftienduizend
organisaties, heeft hiervoor een data-infrastructuur
opgezet. Met behulp daarvan kunnen repositories zich
ontwikkelen tot knooppunten in een semantisch web op
kennisgebied. Maar de daarvoor noodzakelijke organisatie
laat nog op zich wachten.
Ook de grote uitgevers hebben open science omarmd. Door
acquisities van succesvolle nieuwe initiatieven, via fusies
Roep om open science
Vooral na de Tweede Wereldoorlog is de impact van de
wetenschap op de maatschappij sterk toegenomen, maar
het bleven gescheiden werelden, met de maatschappij
als afnemer van wetenschappelijke resultaten. De Berlin
Declaration van 2003 doorbrak dat paradigma door wetenschappelijk
onderzoek tot onderdeel van het publieke
domein te verklaren. Weliswaar kwam het publiceren in
open access als zodanig nog moeizaam op gang, maar de
vermaatschappelijking van de wetenschap was niet meer
te stoppen. Steeds luider werd de roep om open science.
Het hele onderzoeksproces zou transparant moeten
Af en toe lukt het
om een schrijver te
achterhalen en contact
met hem op te nemen
17
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
of door eigen ontwikkelingen hebben ze – Elsevier voorop,
gevolgd door Wiley, Taylor & Francis en SpringerNature –
hun dienstenpakket uitgebreid, gericht op het ondersteunen
van de hele keten van voorstel, onderzoek, publicatie en
evaluatie. De grootste concurrent van Elsevier op dit terrein
is overigens Clarivate, zelf geen uitgever, maar onder meer
eigenaar van Web of Science. Deze spelers integreren de
losse services, wat hun efficiency en gebruiksvriendelijkheid
ten goede komt. Het geeft ze inzicht in de onderliggende
processen en data. Op basis daarvan kunnen zij vervolgens
diensten leveren zoals het identificeren van experts, het in
kaart brengen van onderzoeksnetwerken, het monitoren
van mogelijkheden voor financiering, het traceren van
literatuur gebruik, de evaluatie en validatie van onderzoek of
het leveren van reputatieanalyses van instituten.
De academische wereld slaat die ontwikkeling met
gemengde gevoelens gade en is bezorgd over de informatiepositie
die deze dominante uitgevers zodoende opbouwen,
en hun gebruik daarvan. De zeggenschap over onderzoeksdata,
vaak onderdeel van publicaties, is een heet hangijzer.
Daarbuiten zien nieuwkomers, maar ook bestaande university
presses en societies, zich in toenemende mate geconfronteerd
met een niet meer in te halen achterstand en met de
keuze tussen stoppen of zich laten overnemen.
Verstrekkende gevolgen
De uitvinding van de boekdrukkunst in 1455 door Johann
Gutenberg en die van het world wide web in 1991 door Tim
Berners-Lee zijn vaak met elkaar vergeleken als het gaat om
het toegankelijk maken van kennis. Beide gebeurtenissen
betekenden een doorbraak met verstrekkende maatschappelijke
gevolgen. De boekdrukkunst leidde ertoe dat de
kloosterbibliotheken en hun kopieerateliers als bronnen van
kennis verdwenen, om plaats te maken voor universiteitsbibliotheken
en uitgeverijen. Het world wide web heft nu
de scheidslijn tussen die laatste twee op. Zullen daarmee de
bibliotheken verdwijnen en wordt de circulatie van academische
kennis een private business? Of wordt het in omloop
brengen van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek
De zeggenschap over
onderzoeksdata, vaak
onderdeel van publicaties,
is een heet hangijzer
onderdeel van het publieke domein? De academische
wereld omarmt deze visie weliswaar, maar een gezamenlijk
ontwerp ontbreekt vooralsnog.
Leo Waaijers
is visiting researcher bij het Centrum voor Wetenschaps- en
Technologiestudies (CWTS) van de Universiteit Leiden. Van
1988 tot 2001 was hij bibliothecaris in Delft en van 2001
tot 2004 in Wageningen. Van 2005 tot 2008 werkte hij als
projectmanager bij SURF
Met dank aan kritisch meelezer Maurits van der Graaf.
Noten
1 https://www.researchgate.net/
2 https://sci.hubg.org/
3 https://www.scienceeurope.org/our-resources/action-plan-for-diamond-open-access/
4 https://peercommunityin.org/
18
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Door het streven naar open access verandert de manier van wetenschap bedrijven in hoog tempo. Toch lijkt een
permanente vrije toegang tot publicaties geen eenvoudige opgave, schrijft Jeroen Sondervan. Is die dan toch een utopie?
Ongelimiteerd toegang tot wetenschap
Haken en ogen aan open access
Jeroen Sondervan
Universiteit Utrecht
A
ls er iets in de afgelopen twee jaar van wereldwijde
pandemie en gezondheidscrisis duidelijk is geworden,
dan is het wel de enorme energie waarmee
wetenschappers zich massaal hebben gestort op
het gezamenlijk creëren van oplossingen om het nieuwe
coronavirus te bestrijden.
In snel tempo brachten ze het genoom van het virus in kaart
en stelden het open ter beschikking. 1 Vrijwel direct zetten
ze op verschillende plaatsen de eerste stappen voor het ontwikkelen
van een vaccin en andere medische toepassingen.
In januari 2020 deden verschillende onderzoeksfinanciers
en ngo’s een oproep aan wetenschappelijke uitgevers om
academische literatuur voor iedereen beschikbaar te stellen,
om zo het onderzoek naar COVID-19 te bespoedigen. 2,3
Verschillende uitgevers gaven hier gehoor aan en ontsloten
artikelen maar ook onlinedatabases voor de rest van de
wereld. Het ging hierbij op het hoogtepunt om meer dan
honderdduizend artikelen. Deze waren al gepubliceerd in
academische tijdschriften, maar hadden tot dan toe achter
een betaalmuur gestaan. Alleen al voor uitgeverij Elsevier
betrof dit eind 2020, tien maanden na het uitbreken van de
crisis, bijna vijftigduizend artikelen. 4
Deze beschikbaarheid lijkt in veel gevallen evenwel van
tijdelijke aard, omdat deze artikelen in veel gevallen een
specifieke licentie voor onderzoeksdoeleinden hebben
(bijvoorbeeld voor de onderzoeksmethode text & data
mining), maar niet voor het verder delen van de publicatie
zelf. Permanente vrije toegang tot deze onderzoeksresultaten
blijkt in veel gevallen niet zonder meer te kunnen
worden gegarandeerd. Tijdens de crisis werden er door
uitgevers ook databases en tools beschikbaar gesteld voor
onderzoekers. Deze toegang is inmiddels ingetrokken door
de verstrekkers.
Snel delen
Een andere opmerkelijke ontwikkeling die door de gezondheidscrisis
verder is aangewakkerd, is het publiceren
van zogenoemde preprints. 5,6 Dit zijn wetenschappelijke
artikelen die nog niet door andere wetenschappers zijn
gecontroleerd door middel van peerreview en nog niet zijn
gepubliceerd in een academisch tijdschrift. In bepaalde
vakgebieden, bijvoorbeeld in de natuurkunde en economie,
is publiceren via preprints een volstrekt geaccepteerde
manier van werken. Grote preprintarchieven zoals arXiv
en SSRN bestaan al bijna dertig jaar en zijn juist in de
bovengenoemde disciplines groot geworden. Voor andere
vakgebieden, zoals de levens-, biomedische en sociale
wetenschappen, zijn er pas in de laatste tien jaar dergelijke
archieven ontstaan. Tijdens de coronapandemie hebben
vooral preprints in de biomedische en medische discipline
een enorme vlucht genomen. 7
Permanente vrije toegang
blijkt in veel gevallen
niet zonder meer te kunnen
worden gegarandeerd
19
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Een groot voordeel van preprints is de snelheid waarmee
je wetenschappelijke resultaten kunt delen met
collega-wetenschappers. In een pandemie, als veel onzeker
is, mensen overlijden en haast geboden is bij het ontwikkelen
van vaccins, is het snel kunnen delen van eerste onderzoeksresultaten
cruciaal gebleken. Wetenschappers weten
onderling vaak heel goed hoe ze deze voorlopige resultaten
moeten duiden, maar dat geldt niet zonder meer voor het
bredere publiek. In de afgelopen twee jaar hebben we verschillende
voorbeelden gezien van situaties waarin media
maar ook individuen voorlopige wetenschappelijke resultaten
uit preprints overnamen om daarmee hun eigen verhaal
te versterken en dat vervolgens als vaststaande waarheid te
verspreiden.
Algemene nieuwssites zoals nu.nl 8 hebben terecht aandacht
besteed aan preprints, met als doel om het brede publiek
maar ook journalisten te informeren over de wijze waarop
je deze publicaties dient te interpreteren. Daarnaast hebben
verschillende archieven ook de nodige maatregelen doorgevoerd.
Zo hebben hebben bioRxiv (voor de biomedische
wetenschappen) en medRxiv (voor de medische wetenschappen)
notificaties toegevoegd aan nieuwe preprints,
waarin ze duidelijk maken dat de gepubliceerde onderzoeksresultaten
nog een wetenschappelijke kwaliteitstoets
(peerreview) moeten krijgen, en dat je ze derhalve niet moet
gebruiken in bijvoorbeeld medische toepassingen.
Ter nuancering: wetenschappelijke uitkomsten die zijn
gepubliceerd in een academisch tijdschrift zijn daarmee
ook niet automatisch een feit of een waarheid. Ook gerenommeerde
tijdschriften zoals The Lancet hebben in de
coronacrisis artikelen teruggetrokken, omdat die fouten
bleken te bevatten. 9 In veel gevallen moeten wetenschappers
bevindingen nog in andere vervolgonderzoeken toetsen
en bevestigen. Maar als stelregel geldt wel dat artikelen in
wetenschappelijke tijdschriften uitvoeriger gecontroleerd
zijn dan preprints. 10
Ook tijdschriften als
The Lancet hebben in de
coronacrisis artikelen
moeten terugtrekken
Maar zoals hiervoor
beschreven betekent
‘open’ lang niet
altijd echt ‘open’
Open toegang
De genoemde voorbeelden gaan stuk voor stuk over het
open publiceren van en de toegang tot wetenschappelijke
resultaten in de vorm van artikelen, boeken of andersoortige
publicaties, kortweg ‘open access’. Die open access draagt
over het algemeen bij aan een snellere interactie met maatschappelijke
partners die baat hebben bij de resultaten en
leidt doorgaans tot een veel bredere zichtbaarheid bij andere
onderzoekers over de gehele wereld, waardoor de resultaten
meer impact hebben. 11
Uitgevers bewegen langzaam mee. Inmiddels biedt bijna
elke zichzelf respecterende uitgeverij onderzoekers de
mogelijkheid om open access te publiceren. Maar zoals hiervoor
beschreven betekent ‘open’ lang niet altijd echt ‘open’.
Bovendien is de mogelijkheid om open access te publiceren
niet voor iedereen eenvoudig of direct beschikbaar. Vaak
zijn er kosten mee gemoeid of is het beoordelingssysteem
van academisch onderzoek nog zeer gericht op publicaties
in toptijdschriften, die meestal nog in de basis gesloten zijn.
Toch is er steeds meer engagement bij onderzoekers, jong
en oud, die vanuit een eigen intrinsieke motivatie open
access willen publiceren, openheid en transparantie in hun
werkwijze incorporeren en anderen daarin steeds vaker
meenemen. 12 Door de toegenomen druk op publiceren en
peerreview raken steeds meer auteurs gefrustreerd over
langzame werk- en reviewprocessen bij academische tijdschriften,
vooral tijdens een crisis. Ze zoeken hun heil in
vernieuwende opties, zoals preprints of innovatieve vormen
van peerreview en open publiceren, aangeboden door
nieuwe, innoverende spelers in de markt.
Duidelijke voorkeur
De ambitie van Nederland om uiteindelijk 100 procent
open access te behalen voor alle publicaties die voortkomen
uit publiek gefinancierd onderzoek, kwam voor het eerst
tot uiting in een Kamerbrief van staatssecretaris Sander
Dekker uit 2013. 13 Het feit dat het meeste onderzoek financiering
ontvangt uit publieke gelden en om die reden alleen
20
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
We moeten iets verder
terug in de tijd om
te begrijpen waar deze
ambitie vandaan komt
al voor iedereen open beschikbaar zou moeten zijn, was
een belangrijke drijfveer. Daarnaast benadrukte de brief de
economische potentie van open access: ‘[het] bevordert de
uitwisseling en circulatie van kennis, wat bijdraagt aan het
innovatief vermogen van Nederland’. 14
Dekker sprak een duidelijke voorkeur uit voor de zogeheten
‘gouden route’, wetenschappelijke literatuur die beschikbaar
is gesteld via platformen en tijdschriften van uitgevers.
Als tweede optie, of beter: als uitvalsweg, noemde hij de
‘groene route’. Die houdt in dat auteurs een versie van hun
artikel kunnen opslaan in een institutioneel of disciplinair
repository (databank voor opslag van wetenschappelijke
resultaten van bijvoorbeeld de eigen instellingen), bijna
altijd met een door uitgevers opgelegde embargotermijn van
minimaal zes maanden, oplopend tot soms wel 36 maanden.
Dit geldt voor artikelen; voor boeken of boekhoofdstukken
is openstelling na een bepaalde termijn via een
repository vaker niet dan wel mogelijk.
We moeten iets verder terug in de tijd om te begrijpen
waar deze ambitie vandaan komt. Al sinds 2004 werken
wetenschappers in Nederland aan implementaties om open
access mogelijk te maken. Zo ontwikkelden de Nederlandse
universiteiten en onderzoeksfinancier NWO (Nederlandse
Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) een netwerk
van repositories in het project Darenet. 15 Dit resulteerde
uiteindelijk in het landelijk portaal NARCIS, waarop
talloze onderzoeksresultaten van aangesloten Nederlandse
onderzoeksinstellingen te vinden zijn. Onlangs kwam het
nieuws naar buiten dat er in NARCIS sinds de lancering
inmiddels meer dan een miljoen wetenschappelijke publicaties
(artikelen, boeken, rapporten et cetera) open access
beschikbaar zijn. 16
Maar een echt duidelijke regie, of beter gezegd: een
gezamenlijke langetermijnstrategie van wetenschappelijke
instellingen leek in die eerste periode van 2004 tot
2009 te ontbreken. Verschillende instellingen ondertekenden
indertijd verklaringen waarin ze erkenden dat open
access voor wetenschappelijke literatuur van essentieel
belang is. Maar acties en implementaties bij instellingen
waren hoofdzakelijk solistisch, of soms zelfs helemaal
afwezig. 17
Om meer sturing te geven voelde staatssecretaris Dekker
de behoefte om zeer duidelijke kwantitatieve doelen te stellen.
In eerste instantie waren de doelstellingen 60 procent
binnen vijf jaar (voor 2018) en 100 procent binnen tien
jaar (voor 2024). De deadline van 100 procent werd tijdens
het congres Amsterdam Call for Action on Open Science
in 2016, toen Nederland het EU-voorzitterschap in handen
had, aangepast. De onderwijsministers haalden het naar
voren, naar 2020. Veel andere ambities werden ook vastgesteld.
waaronder het investeren in alternatieve publicatieplatformen,
maar ook het hervormen van erkennings- en
waarderingsstructuren in de academie met aandacht voor
bevordering van open wetenschap. 18
Een jaar later, in februari 2017, legden verschillende wetenschappelijke
organisaties in Nederland dit alles vast in
het Nationaal Plan Open Science 19 , zo ook de ambitie van
100 procent open access van wetenschappelijke literatuur
– met ‘literatuur’ in de betekenis van artikelen, boeken,
boekhoofdstukken en rapporten. Inmiddels is duidelijk
geworden dat we deze deadline niet hebben gehaald. Voor
alleen peerreviewed artikelen lag in 2020 het landelijk percentage
van openaccessartikelen rond de 73 procent. Voor
boeken, boekhoofdstukken en rapporten zijn niet eens accurate
data beschikbaar, maar één ding is zeker: het percentage
ligt hierbij nog vele malen lager. Desondanks is er in de
afgelopen jaren wel degelijk veel gebeurd.
Goud en groen
Al in 2014, ruim twee jaar voor de lancering van het Nationaal
Plan Open Science, begonnen de samenwerkende
koepelorganisaties UNL (Universiteiten van Nederland) 20
en NFU (Nederlandse Federatie van Universitair Medische
Centra) de onderhandelingen met grote uitgevers
om invulling te geven aan de gouden route. Vanaf het
eerste moment was de inzet om bestaande licenties (leesrechten)
uit te breiden met een openaccesscomponent
Inmiddels is duidelijk
geworden dat we
deze deadline niet
hebben gehaald
21
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
De groene route
kreeg in juli 2015
door wetgeving een
stevige stimulans
(publicatierechten). Deze nieuwe contractvorm (in jargon:
read-and-publish-deals) biedt onderzoekers die verbonden
zijn aan een Nederlandse universiteit of academisch ziekenhuis
de mogelijkheid om open access te publiceren in
een grote hoeveelheid tijdschriften.
Tot op heden bestaan er negentien van dergelijke overeenkomsten
met voornamelijk de grootste wetenschappelijke
uitgevers. Hierdoor zijn er meer dan elfduizend tijdschriften
beschikbaar waarin onderzoekers open access kunnen
publiceren. 21
De groene route kreeg in juli 2015 door wetgeving een stevige
stimulans. In voorgaande jaren was het lastig gebleken
om in deze route echt grote stappen te zetten, vanwege de
grote afhankelijkheid van het beleid van uitgevers omtrent
embargotermijnen, hoewel er met het eerdergenoemde
universitaire repository-netwerk toch een heel goede basisinfrastructuur
lag. De stimulans zat hem in een aanpassing
van de Nederlandse auteurswet. Bij een herziening van deze
wet nam de Tweede Kamer in juli 2015 het zogenoemde
‘Taverne-amendement’ aan. Deze wijziging, vastgelegd
in artikel 25fa van de Nederlandse Auteurswet 22 , stelt alle
onderzoekers die financiering ontvangen uit publieke
gelden in staat hun (korte) wetenschappelijke werken na
een niet-gespecificeerde embargoperiode te delen via de
institutionele repository.
In 2019 begon UNL, met als uitvoeringsorgaan de universiteitsbibliotheken,
een pilot om onderzoekers te
ondersteunen die van dit recht gebruik willen maken.
Ze ontwikkelden richtlijnen over wat ‘een redelijke termijn’
dan precies zou zijn (in de pilot vastgesteld op zes maanden)
en welke versie van het ‘korte academische werk’
je zou kunnen delen (de keuze viel op de gepubliceerde
versie). Aan deze pilot hebben uiteindelijk honderden
onderzoekers meegedaan, en zo’n 2.800 publicaties zijn
open access gemaakt. Hoewel uitgevers tijdens de pilot hun
zorgen uitten over het Taverne-amendement en de daarin
vastgestelde richtlijnen, zijn er geen formele aanvragen voor
het verwijderen van artikelen gemeld.
De waarde van een dergelijke wettelijke bepaling mag
niet worden onderschat. Zo biedt ze onder meer een
uitwijkmogelijkheid in die gevallen waar andere routes
naar open access (nog) niet beschikbaar zijn. Ook stelt ze
instellingen in staat om systematisch, en meer geautomatiseerd,
publicaties te ontsluiten zonder rekening te hoeven
houden met allerlei verschillende embargotermijnen.
Meerdere universiteiten in Nederland hebben inmiddels het
Taverne-amendement verankerd in hun instellingsbeleid. 23
Sturende rol
Onderzoeksfinanciers hebben in de afgelopen jaren al een
behoorlijk sturende rol gespeeld in de bevordering van
open access. Zo mandateert de Europese Commissie open
access al vanaf het zevende Framework Programme 7 (FP7,
2007-2013) en in de daarna volgende programma’s (Horizon
2020 en Horizon Europe). Dichter bij huis speelt NWO
al jarenlang, in elk geval sinds 2009, een voortrekkersrol als
het gaat om het stimuleren van open access door beleid en
financiële ondersteuning.
In september 2018 lanceerde de cOAlition S het zogenoemde
Plan S. Deze coalitie van onderzoeksfinanciers,
inmiddels uitgegroeid tot 26 wetenschapsfinanciers, heeft
het gezamenlijke doel om de transitie naar open access te
versnellen. 24 Omdat NWO (inclusief ZonMW, de Nederlandse
organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie)
ook lid is van cOAlition S, was dit in 2018 ook in
Nederland groot nieuws. 25
De richtlijnen zijn verstrekkend. Onderzoekers moeten
open access publiceren en dienen dit onder vaststaande
voorwaarden te doen, zoals directe beschikbaarheid bij
publicatie en met een open licentie. Overigens geldt dit ook
voor uitgevers, die de vraag hebben gekregen hun businessmodel
om te zetten naar een duurzaam en volledig
openaccessmodel. In de periode 2018-2020 zijn er talloze
consultaties geweest met onderzoekers, wetenschappelijke
verenigingen en uitgevers om implementatie en uitvoering
van het beleid zo goed mogelijk te laten verlopen. Sinds
Dichter bij huis speelt
NWO al jarenlang een
voortrekkersrol in het
stimuleren ervan
22
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Zij die ook goed
onderzoek deden
kwamen in dit systeem
niet altijd bovendrijven
2021 heeft NWO de Plan S-richtlijnen ingevoerd voor alle
sinds 2021 uitgeschreven subsidies. 26
Voor onderzoekers is er veel nieuw ten opzichte van het
oude systeem, en niet alles zal natuurlijk zomaar vanzelf
veranderen. Bewustwording en training zijn daarom essentieel.
Bovendien is er voor open access publiceren een sterke
relatie met hoe het academisch beoordelingssysteem is
ingericht. Ook hier is een cultuurverandering nodig, en die
is al in gang gezet.
Inclusievere beoordeling
Het kwam al eerder aan bod, maar tot voor kort speelden
bibliometrische gegevens (kwantitatieve metingen van
wetenschappelijke artikelen) een dominante rol in het
beoordelingssysteem van onderzoekers en het onderzoek,
bijvoorbeeld bij subsidieaanvragen. Carrières, vooral in
de exacte en biomedische wetenschappen, zijn doorgaans
zeer afhankelijk van dergelijke kwantitatieve indicatoren.
Logischerwijs maakten onderzoekers de wijze waarop en
de plaats waar ze publiceerden afhankelijk van de manier
waarop het resultaat werd gemeten, zoals de impactfactor
27 en het aantal artikelen en/of citaties. Daar rekende de
wetenschappelijke wereld hen immers op af.
Onderzoekers die goed ‘scoorden’, konden in dit systeem
excelleren en daardoor meer toegang tot onderzoeksgeld
veiligstellen. Zij die ook goed onderzoek deden maar niet in
een toptijdschrift publiceerden, kwamen niet altijd bovendrijven.
In het oude systeem ontstond er een ratrace rond
excellence op basis van kwantiteit en een eenzijdige notie van
kwaliteit. Een beoordeling op verschillende aspecten van
kwaliteit van onderzoek, maar ook op diversiteit van werkzaamheden
(zoals doceren, vertaalslagen maken naar de
maatschappij of leidinggeven) bleef doorgaans onderbelicht.
Een eerste concrete stap op weg naar een inclusievere
beoordeling is de Declaration on Research Assessment
(DORA) uit 2012. Het anders inzetten van bibliometrische
indicatoren, maar ook het gebruik van bredere indicatoren
voor het beoordelen van kwaliteit en impact staan hierin
centraal. Een van de concrete aanbevelingen van DORA
is om af te stappen van het gebruik van de impactfactor.
VSNU (nu UNL) en NWO ondertekenden de verklaring al
snel na optekening, en inmiddels hebben ook verscheidene
universiteiten dat gedaan.
Ook Nederland werkt aan een hervorming van het beoordelingssysteem,
onder meer in het bij UNL ondergebrachte
project ‘Ruimte voor ieders talent’, waarin open wetenschap
een van de pijlers is waar erkenning en waardering naartoe
moeten gaan. 28 Op dit moment geven de universiteiten hier
zelf verder vorm aan. Als het gaat om open access en, breder,
open wetenschap, is een van de obstakels namelijk dat de
toptijdschriften, vaak met een hoge impactfactor, doorgaans
gesloten tijdschriften zijn. Ze bieden wel een optie om een
artikel open access te maken, maar in de regel na betaling
van een bedrag (de zogeheten article processing charge).
In navolging van al deze ontwikkelingen verscheen afgelopen
zomer in Nature een interview waarin de Universiteit
Utrecht zei af te willen van de impactfactor in aanstellings-
en promotiebeleid. 29 Die aankondiging deed veel stof
opwaaien onder Nederlandse academici, maar kreeg naast
kritiek ook veel bijval. 30
In Nederland kwam een stevige tegenreactie van gevestigde
wetenschappers, die hun pijlen vooral richtten op de ontwikkelingen
bij NWO op dit gebied. 31 De kernboodschap
was dat in elk geval voor de exacte en biomedische wetenschappen
de internationale toppositie op het spel zal komen
te staan, omdat nog niet duidelijk is waarop je wetenschappers
dan wel moet beoordelen. Ook haalden ze de ‘jonge
onderzoeker’ die een internationale carrière nastreeft naar
voren: de Universiteit Utrecht kan dit wel willen, maar hoe
werkt dit door op het internationale podium?
In de periode erna vond veel debat plaats. Ook Th&ma
wijdde een nummer aan de oplaaiende discussies rond
Erkennen & waarderen, met daarin een kritische bijdrage
van hoogleraar Hans Clevers, die zich grote zorgen maakt
over de negatieve invloed die het nieuwe Erkennen & waarderen
zou hebben op de internationale wetenschappelijke
concurrentiepositie van Nederland. 32
De kernboodschap
was dat de internationale
toppositie op het spel
zal komen te staan
23
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Zo'n cultuurverandering
vraagt dus ook om
stimuli die hierop
(zullen) inhaken
Een veranderend beoordelingssysteem, met een open werkwijze,
heeft gevolgen voor de manier waarop onderzoekers
publiceren en voor de publicatiestrategie die zij volgen.
Zo staan zij met het wegvallen van alleen bibliometrische
indicatoren voor de uitdaging om op een andere manier duidelijk
te maken hoe hun output aantoonbaar bijdraagt aan
gestelde impactdoelstellingen. Bovendien verandert ook de
manier van wetenschappelijk publiceren met de implementatie
van andere aspecten van open wetenschap. Zo geldt in
toenemende mate de wens dat wetenschappers software,
code, data en allerlei andersoortige onderzoeksoutput open
beschikbaar stellen.
Nederland is absoluut niet het enige land dat werkt aan een
hervorming van het beoordelingssysteem. Zo hebben Frankrijk
en Finland en ook de Europese Commissie dit als pijler
opgenomen in hun openwetenschapsbeleid. 33 En onlangs
kondigde een coalitie van 65 Amerikaanse universiteiten
aan stappen te gaan nemen in het stimuleren en waarderen
van open wetenschap. 34
Aangedreven door de ingezette koers om open wetenschap
en de onderliggende waarden en principes tot een realiteit
te maken, verandert de manier van wetenschap bedrijven
in hoog tempo. Eerdere standaarden verdwijnen, terwijl
nieuwe praktijken steeds meer gemeengoed worden (zoals
open access publiceren en public engagement) en verdere aanpassingen
zullen volgen (bijvoorbeeld team science). In verschillende
mate voelen onderzoekers zich genoodzaakt hun
werkwijze aan te passen en in toenemende mate ervaren ze
zo de gevolgen van deze transitie. Deze cultuurverandering
vraagt dus ook om stimuli die hierop (zullen) inhaken.
Grote ambities
Open access betekent inmiddels veel meer dan alleen
artikelen en boeken vrij beschikbaar stellen. Dit laten de
genoemde voorbeelden en initiatieven hopelijk goed zien.
Het Nationaal Plan Open Science is inmiddels in een
tweede fase beland. In december 2021 heeft het een voorlopige
versie van het ‘NPOS Ambitiedocument 2030’ gepubliceerd:
een langetermijnstrategie voor verdere implementatie
van open wetenschap in Nederland. De maatschappij kreeg
de vraag commentaar te leveren op deze versie, wat uiteindelijk
resulteerde in een definitieve versie. Het ambitiedocument
bevat ook een nationale openaccessagenda. 35
De ambities voor open access (als actie ondergebracht bij
UNL) zijn wederom groot en hebben naast kwantitatieve
doelstellingen (nog steeds alle literatuur moet beschikbaar
komen) ook kwalitatieve doelstellingen. Zo wil UNL naar
een nulmaandenembargo voor groen open access 36 en
dienen publicaties een open licentie te krijgen om deelbaarheid
en herbruikbaarheid te maximaliseren. In de afgelopen
jaren is gebleken dat open access via alleen de grotere
– vaak commerciële – uitgevers heeft geleid tot stijgende
kosten; daarom zet UNL naast uitgeefovereenkomsten ook
in op andersoortige openaccessmodellen, zoals platformen
en uitgevers die geen article processing charge rekenen
(het zogeheten diamond openaccessmodel). Bovendien zet
UNL niet alleen in op toegang tot de traditionele publicaties,
maar ook tot andersoortige publicatietypen, zoals software,
code, data, rapporten et cetera. Maar niet minder belangrijk:
de hervorming van het Erkennen & waarderen in de academie
is als voorwaardelijkheid in de strategie opgenomen.
Wereldwijde uitdagingen zoals de coronacrisis, maar ook
andere wereldomvattende uitdagingen zoals de klimaatcrisis
maken het belang van samenwerking en het vroeg
en breed delen van wetenschappelijke resultaten evident.
De wetenschap kan en wil veranderen in de richting van
open wetenschap, dat hebben we de afgelopen twee jaar
gezien. Het constant blijven creëren van bewustwording
en het verder intensiveren van een gezamenlijke aanpak
van belanghebbenden in het hoger onderwijs zijn essentieel
voor een uiteindelijk succesvolle cultuurverandering
om open access en daarmee open wetenschap tot een
succes te maken.
Jeroen Sondervan
is open access publishing consultant aan de Universiteit Utrecht
Noten
1 Cohen, J. (2020). Chinese researchers reveal draft genome of virus implicated
in Wuhan pneumonia outbreak. Science. www.science.org/content/article/
chinese-researchers-reveal-draft-genome-virus-implicated-wuhan-pneumonia-outbreak
2 Wellcome Trust (2020). Sharing research data and findings relevant to the novel
coronavirus (COVID-19) outbreak. wellcome.org/press-release/
sharing-research-data-and-findings-relevant-novel-coronavirus-ncov-outbreak
3 ICOLC (2020). Statement on the Global COVID-19 Pandemic and Its Impact on Library
Services and Resources. icolc.net/system/files/
2020MarchCOVID-19ICOLCStatementEnglish_0.pdf
4 Deze website heeft tijdens de coronacrisis bijgehouden hoeveel artikelen er beschikbaar
zijn gesteld onder welke licentie: github.com/bmkramer/COVID19-PMC-collections
5 Fraser, N. et al. (2021). The evolving role of preprints in the dissemination of COVID-19
research and their impact on the science communication landscape. PLoS Biology 19(4):
e3000959. doi.org/10.1371/journal.pbio.3000959
24
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
6 Watson, C. (2022). Rise of the preprint: how rapid data sharing during COVID-19 has
changed science forever. Nature Medicine, 28, 2-5. doi.org/10.1038/s41591-021-01654-6
7 Fraser, N. (2021). Covid-19 Preprints. github.com/nicholasmfraser/covid19_preprints.
8 ‘Snel publiceren van coronaonderzoek is belangrijk, maar ook risicovol’. Nu.nl, 18
april 2020. www.nu.nl/coronavirus/6045547/snel-publiceren-van-coronaonderzoek-isbelangrijk-maar-ook-risicovol.html?redirect=1
9 Dit artikel werd drie weken na verschijning in The Lancet teruggetrokken, omdat de
onderliggende data niet verifieerbaar bleken: doi.org/10.1016/S0140-6736(20)31180-6
10 Voor een praktische handleiding over wat preprints nu precies zijn en wat je ermee kunt,
zie: Hettne, K., Aardening, R., Gorp, D. van, Hukkelhoven, C., Loorbach, N., Sondervan,
J. & Wesenbeeck, A. van (2021). A Practical Guide to Preprints: Accelerating Scholarly
Communication (1.0). Zenodo. doi.org/10.5281/zenodo.5600535
11 Piwowar, H. et al. (2018). The state of OA: a large-scale analysis of the prevalence and
impact of Open Access articles. PeerJ, 6:e4375. doi.org/10.7717/peerj.4375
12 ‘Driekwart promovendi aangemoedigd om aan Open Science te doen’.
Promovendi Netwerk Nederland, 5 november 2020. hetpnn.nl/2020/11/05/
persbericht-driekwart-promovendi-aangemoedigd-om-aan-open-science-te-doen/
13 Brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 15 november 2013
(Kamerstuk 31288 nr. 354). zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31288-354.pdf
14 Ibid. p.1
15 Liem, S.L. (2007). DAREnet: digitale toegang tot Nederlands wetenschappelijk
onderzoek. Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde, jaargang 114, editie 7: 307-308.
16 ‘1 miljoenste open access publicatie’. openaccess.nl, 24 februari 2022.
www.openaccess.nl/nl/actueel/1-miljoenste-open-access-publicatie
17 Zo werd door NWO en verschillende Nederlandse universiteiten in 2005 de ‘Berlin
Declaration on Open Access to Knowledge in the Sciences and Humanities’
ondertekend. Het duurde evenwel tot 2013 voordat er gezamenlijkheid werd gecreëerd
vanuit OCW.
18 Amsterdam Call for Action on Open Science (2016). www.openaccess.nl/sites/
www.openaccess.nl/files/documenten/amsterdam-call-for-action-on-open-science.pdf.
19 Wezenbeek, W.J.S.M. van et al. (2017). National Plan Open Science, p. 9. doi.
org/10.4233/uuid:9e9fa82e-06c1-4d0d-9e20-5620259a6c65
20 Dit was toentertijd de VSNU. Per 1 januari 2022 heeft deze een naamsverandering
ondergaan naar UNL.
21 openaccess.nl (z.d.). ‘Uitgeversdeals’. www.openaccess.nl/nl/in-nederland/
uitgeversdeals
22 Nederlandse Auteurswet, Artikel 25fa. (z.d.) wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0001886&
hoofdstuk=Ia&artikel=25fa&z=2021-01-01&g=2021-01-01
23 Sondervan, J. et al. (2021). Sharing published short academic works in institutional
repositories after six months: The implementation of the article 25fa (Taverne
Amendment) in the Dutch Copyright Act. LIBER Quarterly: The Journal of the Association
of European Research Libraries, 31(1), 1-17. doi.org/10.53377/lq.10915
24 www.coalition-s.org/
25 ‘11 EU-landen besluiten: vanaf 2020 moet alle wetenschappelijke literatuur gratis
beschikbaar zijn’. De Volkskrant, 4 september 2018. www.volkskrant.nl/nieuwsachtergrond/11-eu-landen-besluiten-vanaf-2020-moet-alle-wetenschappelijke-literatuurgratis-beschikbaar-zijn.
26 NWO (z.d.). Open Access publiceren. www.nwo.nl/open-access-publiceren.
27 De impactfactor is een maat die weergeeft hoe vaak een wetenschappelijk tijdschrift
wordt geciteerd. Hoe vaker de artikelen uit een bepaald wetenschappelijk tijdschrift in
andere tijdschriften worden geciteerd, des te hoger de impactfactor van dat tijdschrift.
28 UNL, NWO, KNAW, NFU en ZonMW (2019). Position Paper: Ruimte voor ieders
talent. www.universiteitenvannederland.nl/recognitionandrewards/wp-content/
uploads/2019/11/Position-paper-Ruimte-voor-ieders-talent.pdf
29 Woolston, C. (2021). Impact factor abandoned by Dutch university in hiring and
promotion decisions. Nature 595, 462. doi.org/10.1038/d41586-021-01759-5.
30 ‘Veel reacties op interview met Paul Boselie in Nature over Open Science en Erkennen
& Waarderen aan de UU’. Universiteit Utrecht, 5 juli 2021. www.uu.nl/nieuws/
veel-reacties-op-interview-met-paul-boselie-in-nature-over-open-science-en-erkennenwaarderen-aan-de
31 Poot, R. et al. (2021). ‘Nieuwe Erkennen en waarderen schaadt
Nederlandse wetenschap’.www.scienceguide.nl/2021/07/
nieuwe-erkennen-en-waarderen-schaadt-nederlandse-wetenschap/
32 Clevers, H. (2021). ‘We trekken de thermometer uit de kalkoen’. Th&ma Hoger Onderwijs
2021-5, pp. 24-26.
33 Zie bijvoorbeeld: European Commission, Directorate-General for Research and
Innovation, Towards a reform of the research assessment system: scoping report,
Publications Office, 2021. data.europa.eu/doi/10.2777/707440
34 Baske, P. (2022). ‘Top-tier US universities push for open science’.
Times Higher Education. www.timeshighereducation.com/news/
top-tier-us-universities-push-open-science.
35 NPOS (21 april 2022). Open Science 2030 in Nederland: NPOS2030 Ambitiedocument.
www.openscience.nl/files/openscience/2022-04/NPOS%20Ambitiedocument%20
v0.9_0.pdf.
36 Het gaat hierbij dan wel om de manuscriptversie die na peerreview is geaccepteerd door
een uitgever, maar nog niet is vormgegeven en gepubliceerd in een tijdschrift. Niet te
verwarren met een preprint, die nog geen peerreview heeft gehad.
25
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Over de voordelen van open access voor de snelle verspreiding van de wetenschap is iedereen het wel eens. Maar
de realiteit loopt achter op de wens. Daarom heeft Plan S één doel voor ogen: publicaties volledig en onmiddellijk
beschikbaar maken.
De plannen van cOAlition S
De deur open naar wetenschappelijk werk
Johan Rooryck
cOAlition S, Brussel/Straatsburg
P
lan S is een initiatief van 27 onderzoeksfinanciers
die zich verenigd hebben in cOAlition S. Deze
groep onderzoeksorganisaties, waaronder zwaargewichten
als de Europese Commissie en het Britse
UK Research and Innovation (UKRI), investeert jaarlijks
samen zo’n 34 miljard euro in onderzoek, waaruit ongeveer
honderdvijftigduizend wetenschappelijke publicaties
voortkomen. De onderzoeksprojecten die financiering
ontvangen van de organisaties binnen cOAlition S zijn het
resultaat van een strenge selectie. De resultaten die daaruit
voortkomen zijn dan ook vaak erg prominent. Daardoor is
het wereldwijde wetenschappelijk gewicht van deze alliantie
groter dan het aantal publicaties doet vermoeden.
Vele studies hebben laten zien dat open access een positieve
invloed heeft op de kenniseconomie. Zo is inmiddels ook
gebleken dat openaccessartikelen over covid-19 substantieel
hebben bijgedragen tot de snelle ontwikkeling van doelmatige
behandelingen tijdens de pandemie.
In 2018 lanceerden de 27 onderzoeksfinanciers Plan S uit
frustratie over de beperkte toegankelijkheid van publicaties
in wetenschappelijke tijdschriften. Die beperkte toegankelijkheid
heeft te maken met de bedrijfsmodellen van de traditionele
wetenschappelijke uitgevers. Die werkten tot voor
kort nog steeds met een abonnementssysteem. Ze sloten
Sneller verder bouwen
Onmiddellijke ‘open access’ betekent dat wetenschappelijke
publicaties zonder betaling digitaal toegankelijk zijn
voor iedereen ter wereld vanaf het moment van publicatie.
Onmiddellijke beschikbaarheid zorgt ervoor dat je de
onderzoekscyclus kunt versnellen: een grotere groep van
onderzoekers kan dan immers sneller verder bouwen op die
resultaten. Bovendien krijgt elke nieuwsgierige wereldburger
die op zoek is naar gedegen wetenschappelijke informatie
daarmee ook vrije toegang tot onderzoeksresultaten die
in veel gevallen ook publiek gefinancierd zijn.
Bovendien krijgt elke
wereldburger die op zoek
is naar gedegen informatie
daarmee ook vrije toegang
26
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Over de voordelen van
open access voor
de wetenschap is
iedereen het eens
tijdschriftabonnementen af met universiteitsbibliotheken,
waar alleen de eigen universitaire medewerkers toegang
hebben tot de wetenschappelijke tijdschriften. Maar de
gewone burger die een artikel wil consulteren moet ofwel
een duur abonnement nemen of apart per artikel betalen.
Een abonnement beperkt de toegankelijkheid van onderzoeksresultaten
tot diegenen die zich een abonnement
kunnen veroorloven. Gewone werknemers en zelfstandige
ondernemers en onderzoekers zien zich daardoor dus vrijwel
steeds buitengesloten.
De organisaties binnen cOAlition S waren dan ook ontevreden
over de publieke toegankelijkheid van hun publicaties,
die al te vaak achter een betaalmuur kwamen te zitten.
Daarom spraken ze in 2018 af dat alle peerreviewed onderzoeksresultaten
die voortkomen uit door hen gefinancierd
onderzoek onmiddellijk open access beschikbaar moesten
komen vanaf januari 2021. Met dat initiatief wilden ze
tegelijk de traditionele uitgevers ertoe aanzetten om over
te stappen van een abonnementsmodel, waarbij de (baas
van de) lezer betaalt voor toegang tot het artikel, naar een
openaccessbetaalmodel, waarbij de (baas van de) auteur
een zogenoemde article processing charge (APC) betaalt
voor publicatie, zodat het artikel voor iedereen vrij toegankelijk
is.
dat een ernstig obstakel. Zo kun je het beschikbare onderzoekspotentieel
in de wereld immers niet optimaal inzetten.
Verder zijn wetenschappelijke auteurs ook vaak conservatief:
ze willen het liefst publiceren in traditionele, prestigieuze
tijdschriften die niet altijd betaalbare openaccessopties
aanbieden. Publiceren in prestigieuze tijdschriften biedt
immers nog steeds de beste kansen voor een goede wetenschappelijke
reputatie, erkenning en carrièreperspectief.
Deze obstakels vergden dus een systematische aanpak op
zeer verschillende vlakken
Om in die situatie verandering te brengen heeft cOAlition
S een aantal complementaire beleidslijnen en hulpmiddelen
ontwikkeld die openaccessbeschikbaarheid versterken
en zowel onderzoekers als uitgevers tot verandering aanzetten.
Dat begint bij de onderzoekers die van cOAlition
S subsidies ontvangen. Sinds januari 2021 bevatten de
overeenkomsten van cOAlition S-subsidiënten clausules
die bepalen dat alle publicaties die uit hun werk voortkomen
in open access gepubliceerd moeten worden. Meer
specifiek: auteurs mogen publiceren waar ze willen, zolang
ze er maar voor zorgen dat de uiteindelijke versie van hun
artikel op een of andere manier onmiddellijk open access
beschikbaar komt.
Voor een onderzoeker is dat eenvoudiger gezegd dan
gedaan. Vele tijdschriften bieden immers nog geen openaccessoptie
aan, en als ze die optie wel bieden is het niet altijd
even duidelijk of de onderzoeksfinancier wel betaalt voor
de publicatiekosten. Ook vragen veel uitgevers de auteurs
om een copyright transfer agreement te tekenen waarmee
ze al hun rechten over het artikel afstaan aan de uitgever.
Dat verhindert auteurs om een finale versie van hun werk
onmiddellijk na publicatie in een openbaar toegankelijk
elektronisch archief te laten opslaan.
cOAlition S-organisaties zijn in principe bereid de kosten
die openaccesspublicatie met zich meebrengt te dragen,
voor zover dat gebeurt in tijdschriften die ofwel reeds volledig
open access zijn, of op weg zijn het te worden via zogenaamde
transformative arrangements. Dat zijn contracten
Ernstig obstakel
Over de voordelen van open access voor de snelle verspreiding
en toegankelijkheid van de wetenschap is iedereen het
eens. Maar zoals wel vaker loopt de realiteit achter op de
wens. Wetenschappelijke uitgevers hebben weliswaar hun
processen gedigitaliseerd, maar ze hebben tegelijkertijd de
toegankelijkheid van publicaties bemoeilijkt voor lezers en
auteurs. Dure abonnementen voor digitale tijdschriften en
hoge article processing charges leiden ertoe dat een groot
aantal lezers en auteurs zich uitgesloten ziet van de wereldwijde
wetenschappelijke discussie. Slechts de helft van de
jaarlijkse wetenschappelijke productie is in open access
beschikbaar. Voor de aanpak van grote maatschappelijke
uitdagingen zoals covid-19 en klimaatverandering vormt
Deze obstakels vergden
dus een systematische
aanpak op zeer
verschillende vlakken
27
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Die zorgt ervoor dat
auteurs de intellectuele
rechten op hun werk behouden
en niet zomaar overdragen
die tijdschriftuitgevers met bibliotheken afsluiten en die
onderzoekers geaffilieerd met deze bibliotheken toelaten
om de tijdschriften van deze uitgevers niet alleen te lezen
maar ook om er open access in te publiceren. Op die manier
zet je wetenschappelijke uitgevers er ook toe aan om versneld
over te schakelen naar openaccessbusinessmodellen.
De cOAlition S-onderzoeksfinanciers betalen immers alleen
nog voor openaccesskosten van uitgevers die zich ertoe
verplichten om binnenkort volledige open access te bieden
in hun tijdschriften. De openaccessbeleidslijnen van zowel
universitaire bibliotheken als onderzoeksorganisaties raken
daardoor op elkaar afgestemd. Ook heeft cOAlition S ervoor
gekozen om geen voorkeur uit te spreken voor specifieke
openaccessbusinessmodellen: alle vormen van open access
– goud, groen of diamant – zijn goed, zolang die maar
leiden tot een betaalbaar publicatiemodel dat volledige en
onmiddellijke open access oplevert.
Auteursrechten behouden
Een andere beleidslijn van cOAlition S is de zogenaamde
Rights Retention Strategy. Die is erop gericht om ervoor
te zorgen dat auteurs de intellectuele rechten op hun werk
behouden en niet zomaar overdragen aan uitgevers. Auteurs
kunnen hun oorspronkelijke intellectuele rechten behouden
door een zogenoemde CC BY-licentie te claimen op elk
artikel dat ze schrijven. Als ze een artikel aanbieden aan een
wetenschappelijk tijdschrift, kunnen ze het best melden dat
een CC BY-licentie van toepassing is op het uiteindelijke
artikel dat na wetenschappelijke peerreview tot stand komt
(het author accepted manuscript). Die CC BY- licentie heeft
voorrang op latere rechten die de uitgever op het artikel
zou willen laten gelden. Ze laat auteurs bovendien toe om
delen van hun eigen werk naar goeddunken te hergebruiken
zonder dat ze de toestemming van de uitgever hoeven
te vragen, zoals nu vrijwel altijd het geval is als ze copyright
overdragen. Ten slotte laat de CC BY-licentie auteurs toe
om hun artikelen met gelijk wie te delen, en ze meteen
bij publicatie in een universitair of openbaar archief te
deponeren.
Kortom, de Rights Retention Strategy gaat ervan uit dat de
beste vorm van open access die is waarvoor de auteurs zelf
zorgen door van bij het begin hun auteursrechten te behouden.
Daarmee gaat cOAlition S verder dan het in Nederland
nu algemeen toegepaste Taverne-amendement, dat auteurs
toelaat na een embargo van zes of twaalf maanden hun
artikel te delen in een universitair archief. cOAlition S staat
geen embargo’s toe, alle publicaties moeten open access
beschikbaar zijn bij publicatie. De Rights Retention Strategy
is ook een uitstekende manier voor auteurs om hun artikel
beschikbaar te maken als ze wensen te publiceren in tijdschriften
die geen openaccessoptie bieden.
Zoals te verwachten zijn de traditionele uitgevers helemaal
niet te spreken over de Rights Retention Strategy. In een
reactie heeft vrijwel geen enkele uitgever cOAlition S laten
weten dat ze papers met een CC BY-licentie op het author
accepted manuscript zullen weigeren. Het is jammer
genoeg wel zo dat vele uitgevers ervoor gekozen hebben om
het de auteurs moeilijk te maken. Zo vragen ze hun soms
om een apart contract te ondertekenen waarbij de auteur
zich ertoe verplicht om een embargo op de verspreiding van
het artikel te respecteren. Zo’n contract is in conflict met de
subsidievoorwaarden die de auteur heeft ondertekend met
de onderzoeksfinancier, en de uitgevers weten dat donders
goed. Maar auteurs laten zich makkelijk intimideren en
willen vooral geen gedoe met de uitgever.
Toch is het zo dat de Rights Retention Strategy gaat over
een fundamenteel principe dat elke auteur aangaat: auteurs
hebben oorspronkelijke intellectuele rechten op door hen
geschreven artikelen, en je moet hen in staat stellen om
die te behouden. Er is bij elektronisch publiceren immers
nauwelijks nog een reden te bedenken waarom de uitgever
de volledige exclusieve rechten over een publicatie zou
mogen verwerven.
Een belangrijke ontwikkeling voor de Rights Retention
Strategy is dat universiteiten zich er – onder invloed van
de cOAlition S-aanpak – langzaam van bewust worden
dat het belangrijk is om de intellectuele rechten van hun
medewerkers te beschermen. Universiteiten zoals de Arctic
Maar auteurs laten
zich makkelijk intimideren
en willen vooral geen
gedoe met de uitgever
28
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
University of Norway, Birkbeck, Edinburgh en zelfs Cambridge
hebben recentelijk een institutionele versie van de
Rights Retention Strategy ontwikkeld waarbij ze hun medewerkers
ertoe verplichten een CC BY-licentie te claimen op
te publiceren artikelen. Daarbij bieden de universiteiten
ook juridische rugdekking aan hun medewerkers in geval
van (mogelijk maar zeer onwaarschijnlijk) conflict met
de uitgever.
Zoekmachine
Voor door cOAlition S gesubsidieerde auteurs van wetenschappelijke
artikelen kan het best moeilijk zijn om precies
te weten wat ze moeten doen om ervoor te zorgen dat hun
artikelen open access beschikbaar zijn, en of hun onderzoeksfinancier
of hun bibliotheek betaalt voor de kosten die
met open access gemoeid zijn. Om deze onderzoekers goed
te informeren heeft cOAlition S een zoekmachine ontwikkeld
die precies dit soort informatie verstrekt: de Journal
Checker Tool. Die laat onderzoekers toe om snel tijdschriften
en platforms te identificeren die voldoen aan de vereisten
van Plan S. Een onderzoeker hoeft alleen de naam van
een tijdschrift in te vullen waarin hij wenst te publiceren, te
combineren met de naam van zijn universiteit en die van
zijn onderzoeksfinancier. Die combinatie levert een resultaat
op dat de gebruiker direct informeert of en hoe dat tijdschrift
voldoet aan de vereisten van Plan S, en wat de auteur
dient te doen om een artikel in dat tijdschrift open access
beschikbaar te maken.
Als het om een full open access-tijdschrift gaat, toont de Journal
Checker Tool of de onderzoeksfinancier voor de article
processing charges betaalt. In het geval van een tijdschrift
waarvoor de bibliotheek een read-and-publish-deal heeft
afgesloten, laat de Journal Checker Tool zien dat publicatie
kostenloos is voor de auteur. Voor abonnementstijdschriften
geeft de Journal Checker Tool aan dat de auteur de Rights
Retention Strategy dient te gebruiken en het author accepted
manuscript van het artikel onmiddellijk na publicatie in
een publiek archief moet opslaan.
Die combinatie levert
een resultaat op
dat de gebruiker
direct informeert
Ze zijn evenwel niet
bereid gelijk welke prijs
te betalen voor
openaccesspublicatie
Inzicht in prijzen
De onderzoeksfinanciers van cOAlition S hebben zich in
Plan S bereid verklaard om voor open access kosten te betalen
voor tijdschriften die geregistreerd zijn in de Directory
of Open Access Journals, of van uitgevers die zich ertoe
verplichten om op korte termijn volledige open access te
bieden in hun tijdschriften. Ze zijn evenwel niet bereid
gelijk welke prijs te betalen voor openaccesspublicatie,
vooral omdat article processing charges niet altijd in verhouding
lijken te staan tot de werkelijk gemaakte kosten.
cOAlition S vraagt dus ook dat uitgevers inzicht geven in de
prijzen die ze voor hun diensten rekenen.
Om dat inzicht vorm te geven biedt cOAlition S twee
manieren aan uitgevers om verschillende onderdelen van
hun diensten van prijzen te voorzien. Die informatie zal
ze beschikbaar maken in een Journal Comparison Service.
Omdat uitgevers liever niet willen dat die informatie
volledig openbaar wordt om redenen van competitie, zal
de Journal Comparison Service uitsluitend toegankelijk
zijn voor een selectie van gebruikers. Het gaat daarbij om
professionele onderhandelaars voor bibliotheekconsortia
en de onderzoeksfinanciers zelf, die deze informatie
kunnen gebruiken om aankoopbeslissingen te informeren
en onderbouwen.
De onderzoeksfinanciers van cOAlition S proberen ook
wat te doen aan het overdreven belang dat onderzoekers en
universiteiten hechten aan het gepercipieerde prestige van
bepaalde tijdschriften. Dat prestige meten ze vaak af aan de
naam van het tijdschrift, via de zogenaamde journal impact
factor of andere puur cijfermatige indicatoren. De kwaliteit
van onderzoekers en hun werk meet je dan met een factor
die op zijn best een twijfelachtige afgeleide is voor de inhoudelijke
kwaliteit van het artikel.
cOAlition S heeft er zich toe verbonden om dat soort indicatoren
niet langer mee te laten wegen in beslissingen
over het toewijzen van subsidies, maar te kijken naar de
intrinsieke kwalitatieve waarde van artikelen. Dat internationale
beleid is geheel in lijn met het nieuwe Erkennen &
29
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
waarderen, dat nu ook in een aantal Nederlandse universiteiten
ingang vindt.
Academische boeken
De focus van Plan S gaat hoofdzakelijk naar peerreviewed
artikelen in wetenschappelijke tijdschriften. Maar vooral
in de geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen
zijn academische boeken erg belangrijk. Met ‘academische
boeken’ bedoelen we hier monografieën, hoofdstukken,
bundels, kritische edities en andere producties langer of
anders dan een artikel. De voordelen van openaccessboeken
zijn uitvoerig beschreven. Zo laat een studie van Springer
Nature 1 zien dat openaccessboeken 2,4 zoveel citaties krijgen
en tien keer zoveel gedownload worden als boeken die
niet open access zijn.
Principe 7 van Plan S stelt dat open access voor boeken
een apart traject zal vergen. Ondertussen hebben vele
cOAlition S-organisaties hun eigen beleidslijnen ontwikkeld
in verband met openaccessboeken (zie Annex A 2 van
cOAlition S). De meeste organisaties adviseren of vereisen
CC-licenties voor boeken en laten maximale embargo’s toe
tussen nul en twaalf maanden.
cOAlition S erkent dat de publicatie van academische
boeken een geheel eigen karakter heeft dat anders is dan
dat van tijdschriftpublicaties. Daarom verloopt de aanpak
van open access voor academische boeken iets geleidelijker.
In plaats van een strak en uniform beleid heeft cOAlition
S een aantal aanbevelingen geformuleerd die convergeren
naar steeds grotere open access voor boeken en die goed
passen bij de specifieke omstandigheden waarbinnen de
verschillende onderzoeksfinanciers functioneren.
Die aanbevelingen zijn als volgt. Academische boeken die
gebaseerd zijn op onderzoek gefinancierd door cOAlition
S-organisaties moeten open access beschikbaar komen.
Auteurs of hun werkgevers dienen voldoende intellectuele
rechten te bewaren zodat ze hun werk open access
beschikbaar kunnen maken en hergebruik toestaan. Daarbij
moet de auteur een CC-licentie toepassen. Eventuele
De aanpak van open
access voor academische
boeken verloopt
daarom iets geleidelijker
embargoperiodes mogen niet langer dan twaalf maanden
duren en cOAlition S-organisaties zijn bereid bij te dragen
aan de kosten voor openaccesspublicatie en -publicatiemodellen.
cOAlition S zal daarbij samenwerken met bestaande
netwerken voor openaccessboeken, zoals de Directory of
Open Access Books en de Online Library and Publication
Platform (OAPEN).
Ambitieus gamma
Plan S heeft van meet af aan slechts één doel voor ogen
gehad: ervoor te zorgen dat publicaties die voortkomen
uit onderzoek dat financiering ontvangt van cOAlition
S-organisaties beschikbaar komt in onmiddellijke open
access. Dit plan voeren we uit met een ambitieus gamma
aan beleidsbepalingen die elkaar aanvullen en versterken, en
die alle hindernissen op de weg naar open access systematisch
aanpakken. Wetenschap ontvangt haar financiering uit
publieke middelen, en moet dus ook onmiddellijk openbaar
toegankelijk zijn voor iedereen die er toegang toe wil krijgen.
Johan Rooryck
is executive director van cOAlition S
Noten
1 www.springernature.com/gp/open-research/journals-books/books
2 www.coalition-s.org/coalition-s-statement-on-open-access-for-academic-books/
#Annex_A_Overview_of_existing_OA_book_policies_of_a_subset_of_cOAlition_S_
organisations
30
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Sommige mensen vragen zich af wat uitgeverijen nu helemaal doen voor de royale winst die ze behalen. Maar de ene
uitgever is de andere niet, stelt Irene van Rossum. Ze beschrijft hoe Amsterdam University Press als kleine speler in de
geesteswetenschappen het hoofd boven water probeert te houden in de overgang naar open access.
Uitgeven kost tijd en geld
Overleven in een fragiel systeem
Irene van Rossum
Amsterdam University Press
I
n het debat over de financiering van wetenschappelijke
uitgaven zijn veelgehoorde kreten dat het
systeem niet functioneert, dat ‘de uitgevers’ woekerwinsten
maken over de rug van wetenschappers en
belastingbetalers, dat auteurs en redacties voor niets werken
terwijl ‘de uitgevers’ hun artikelen op een website zetten,
deze voor heel veel geld aan bibliotheken en wetenschappers
terugverkopen en vervolgens achteroverleunen tot de
bankrekening volloopt. Pure winst voor hun aandeelhouders,
money for nothing.
Het klinkt bijna als een complottheorie. Of zit er achter
de verontwaardiging van de openaccessridders een
gedegen onderbouwing, zoals je die ook verwacht bij
hun wetenschapsresultaten?
Laat ik vooropstellen
dat Amsterdam University
Press voorstander is
van open access
Ruimhartig beleid
Laat ik vooropstellen dat Amsterdam University Press een
voorstander is van open access. De uitgeverij was een van de
medeoprichters van het Online Library and Publication Platform
(OAPEN), en van onze pakweg tweeduizend leverbare
boektitels zijn er meer dan zeshonderd beschikbaar in open
access. Van ons groeiende tijdschriftenpakket is de helft in
een vorm van diamond open access beschikbaar en de rest
twee jaar na publicatie in uitgestelde open access. Daarnaast
hebben we een ruimhartig green open access-beleid. Toch
benaderen wetenschappers en bestuurders ons vaak met
argwaan en zien ons als onderdeel van een kwaadwillende
coalitie van uitmelkers.
Maar wie zijn ‘de uitgevers’ eigenlijk? Nou, ze komen in
allerlei soorten en maten. Een klein aantal is groot en machtig,
en daardoor zeer welvarend, andere zijn zeer klein en
houden in hun niche net het hoofd boven water. Sommige
werken voor (een beetje) winst, andere zijn onderdeel
van een wetenschappelijke organisatie, een universiteit of
een vereniging, hoeven geen winst te maken en tekorten
krijgen ze door hun organisatie aangevuld. Een groot deel
zit in de ‘harde’ STM-wetenschappen (science, technical &
medical), gebieden met grote onderzoeksbudgetten, grote
maatschappelijk relevantie en een zeer korte levensduur
van de resultaten. Een ander deel zit in de iets minder goed
gefinancierde gebieden binnen de sociale wetenschappen,
en weer een niet onaanzienlijk deel probeert een boterham
te verdienen in de geesteswetenschappen waarin, zoals we
allemaal weten, (te) weinig geld rondgaat, een boek nog
31
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
vaak de norm is, veel tijdschriften een niche bedienen en
onderzoeksresultaten lang meegaan.
De uitgevers zijn, met andere woorden, een diverse groep
bedrijven met verschillende doelen en doelgroepen. Elsevier
is niet gelijk aan Oxford University Press. Oxford University
Press is niet gelijk aan Iowa University Press, en die laatste
is op zijn beurt niet gelijk aan Amsterdam University Press
of een andere kleine, commerciële uitgeverij binnen de
sociale en geesteswetenschappen. Deze uitgeverijen zijn
ook nauwelijks met elkaar te vergelijken wat betreft bereik,
businessmodellen en verdiensten.
Het komt er dus op neer
dat uitgeven, net als
lesgeven en onderzoek,
veel tijd en geld kost
Doe het zelf
Waar zijn al die uitgevers eigenlijk voor nodig? Wat doen
ze nu helemaal voor alle rijkdommen die ze blijkbaar met
hun uitgaven verdienen? Als de auteurs niet betaald krijgen
en de redacties en peerreviewers hun werk voor niets doen,
waarom laten die zich dan door die uitgevers gebruiken?
Ze kunnen natuurlijk best zelf een en ander organiseren,
dan kost het niets. Je bouwt een website (met een door de
belastingbetaler gefinancierde subsidie) en zet deze op de
server van de universiteit met hulp van de ict-afdeling (komt
toch allemaal uit de overhead). Je betaalt een student uit je
onderzoeksbudget om het redactiesecretariaat te beheren,
de peerreview te organiseren en als het even kan ook de
eindredactie, het zetwerk en het proevenverkeer te doen – of
je doet het zelf wel. Je zorgt er ook zelf voor dat er digital
object identifiers (DOI) komen en dat deze worden geregistreerd,
dat de metadata voldoen aan de internationale standaarden,
dat de zoekmachines en de discovery services alle
artikelen indexeren, dat het gebruik van de artikelen goed
meetbaar is, dat de onderzoeksresultaten ook over vijf, tien,
twintig of vijftig jaar vindbaar blijven en dat het tijdschrift
ook nadat jij met pensioen gaat, of nadat de subsidietermijn
is verlopen, nog een tijdje door kan gaan. Het is bijna een
dagtaak. Je bent eigenlijk uitgever geworden, voor onderzoek
in de baas z’n tijd is geen ruimte meer.
Wat doen ze nu helemaal
voor alle rijkdommen
die ze blijkbaar met
hun uitgaven verdienen?
Waar het dus op neerkomt is dat uitgeven, net als lesgeven
en onderzoek doen, veel tijd en geld kost, en beide moeten
op de een of andere manier ergens vandaan komen. Dit kan
door mensen en diensten in te huren en na uitgave abonnementen
te verkopen – de lezer betaalt – of door vooraf
de onderzoeker (lees: de financierder van het onderzoek)
te laten betalen voor uitgave.
Hoeveel een uitgave kost, hangt af van een veelheid aan
factoren. Dat het tijdschrift Nature veel geld kost, staat
buiten kijf. Of de prijs terecht is, durf ik niet te zeggen; ik
heb bijvoorbeeld geen diepgaand onderzoek gedaan naar
de gemiddelde kosten of de gemiddelde prijs per artikel.
Ik weet niet hoeveel mensen bij de uitgever dagelijks
bezig zijn met het verwerken van de vele artikelen die ze
ongetwijfeld binnenkrijgen, mensen die ervoor zorgen
dat de wetenschappelijke redacties alleen die artikelen
onder ogen krijgen die een kleine kans maken (nog geen
8 procent, blijkbaar) om te worden geselecteerd. 1 De
prijs voor een institutioneel abonnement lijkt een goed
bewaard geheim. Geen idee hoeveel abonnees er zijn
voor het tijdschrift. Dat er veel mensen betrokken zijn bij
de totstandkoming en de verspreiding, die hiermee hun
brood moeten verdienen, lijdt geen twijfel. Dat Springer er
goed mee verdient ook niet. Iedere wetenschapper in het
relevante vakgebied wil in Nature publiceren, iedere universiteit
wil dat hun wetenschappers in Nature of andere
high impact-tijdschriften publiceren; dan heb je tenslotte
waar voor je geld. In sommige landen krijgen onderzoekers
voor een dergelijke publicatie een maand extra salaris, ik
bedoel maar.
Het augment in Homerus
Maar hoe zit het aan de andere kant van het spectrum?
Ik weet wel wat het kost om een klein (Nederlandstalig) tijdschrift
in de geesteswetenschappen te publiceren en wat het
oplevert. Natuurlijk zijn er verschillen tussen verwerking
en selectie van artikelen die mensen bij Nature inleveren en
artikelen die het Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte
ontvangt, maar uiteindelijk heeft elk artikel dezelfde
32
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
zorg nodig. De productie, publicatie (print en digitaal)
en nazorg bij een bescheiden blad gebeuren met dezelfde
zorg als die van een artikel in een groot, internationaal
tijdschrift. Het bereik van datzelfde artikel is natuurlijk wel
van een andere orde: met een beetje geluk hebben wij een
paar honderd betalende abonnees, het liefst een goed deel
daarvan instituten, maar ook onze openaccesstijdschriften
trekken maar een beperkte groep geïnteresseerden.
Dat komt niet doordat onze artikelen niet te vinden zijn.
Het is gewoon een feit dat niet iedereen wil lezen over achtergronden
bij het gebruik van het augment in Homerus,
maar gelukkig wel net genoeg mensen om een prachtig
tijdschrift te blijven uitgeven, gemaakt en geschreven
door enthousiaste wetenschappers die het ook belangrijk
vinden om in hun moerstaal te schrijven voor andere dan
hun directe collega’s. Uiteindelijk is het een kwestie van
optellen en aftrekken en dan maar hopen dat er een positief
getal overblijft. Dan kunnen we, en willen we, er graag mee
doorgaan.
Wat veel uitgevers betreft maakt het niet uit of het geld dat
nodig is voor het maken van een goed wetenschappelijk tijdschrift
uit abonnementen komt of uit openaccessfunding.
Het is wel belangrijk dat het kostendekkend is, en duurzaam.
Bij het abonnementenmodel is het makkelijk: als er
geen abonnees meer zijn, is er duidelijk geen behoefte aan
het tijdschrift en is het einde oefening. Bij openaccesstijdschriften
maakt de afhankelijkheid van juist die instanties
die het belangrijk vinden dat een tijdschrift open access is
zelfs een goedlopende uitgave kwetsbaar. We kunnen best
een tijdschrift ‘flippen’ (van achter een betaalmuur naar
open access gaan) met de toezegging van een vaste financiering
voor drie jaar, maar wie garandeert dat er na drie jaar
weer een subsidie beschikbaar is?
Het argument dat een tijdschrift na een paar jaar hulp
van de overheid (lees: de belastingbetaler) op eigen benen
moet kunnen staan, houdt geen stand. Article processing
charges (APC’s) die in de STM-wetenschappen normaal
zijn voor de openaccesspublicatie van een artikel, zijn
nagenoeg onvindbaar voor de geesteswetenschappen, en
Het is gewoon een feit
dat niet iedereen wil
lezen over het augment
in het werk van Homerus
Een wankel systeem,
want abonnementen
op de papieren edities
lopen gestaag terug
zeker niet voor publicatie in een Nederlandstalig tijdschrift
met lage impact, ook als de prijs een fractie is van wat in
de STM-wetenschappen gebruikelijk is. Voor tijdschriften
waarin de Nederlandse belastingbetaler misschien nog weleens
een interessant leesbaar artikel zou kunnen vinden, is
nauwelijks een cent beschikbaar. Gelukkig willen veel van
die lezers nog wel wat betalen om het tijdschrift te behouden,
en daardoor kan een uitgeverij als Amsterdam University
Press wel stappen maken naar open access door na
een periode van twee jaar nummers van een tijdschrift vrij
toegankelijk te maken. Ook kunnen uitgeverijen door een
combinatie van een subsidie en betalende abonnees de digitale
editie vaak al direct in open access publiceren, zonder
dat auteurs dan een vergoeding hoeven te betalen. Het blijft
een wankel systeem, want het aantal abonnementen op de
papieren edities loopt gestaag terug. Maar zolang het kan
zullen we ons best doen om onze auteurs en lezers zo goed
mogelijk te bedienen.
Moraalridders
Intussen zijn de moraalridders druk bezig de poten onder
een fragiel systeem weg te zagen. Uitgevers moeten niet zo
zeuren, en toestaan dat auteurs na zes maanden het artikel
in de versie zoals die is gepubliceerd (de version of record)
vrij verspreiden. Tijd genoeg voor de uitgever om zijn geld
terug te verdienen.
Eventjes misschien. Als een artikel over Habermas en zijn
werk over genealogie, metafysica en godsdienst na zes
maanden over zijn hoogtepunt heen zou zijn en lezers het
artikel absoluut willen lezen op het moment dat het openbaar
is gemaakt, houden zij vast aan hun betaalde abonnement.
Maar ik vermoed, met alle respect voor de auteurs
en hun onderzoek, dat op een enkeling na veel lezers wel
even kunnen wachten. Onderzoeksresultaten in de geesteswetenschappen
hebben een houdbaarheidsdatum die
vele malen langer is dan die in de STM-wetenschappen.
Door uitgevers te dwingen met de zesmaandenregel mee
te gaan met het ‘you share, we take care’-principe, dat hen
uitdaagt bij de rechter bezwaar te maken tegen het gratis
33
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Ze zien het als een
belachelijk hoog bedrag,
terwijl het eigenlijk
niet hoog genoeg is
beschikbaar stellen van materialen waar ze geld en moeite
in hebben gestoken en waarde aan hebben toegevoegd,
hebben de grootste voorvechters van open access ook het
lot van de kleine uitgevers in de geesteswetenschappen
in handen.
Overigens maken mensen in andere delen van Europa en
de rest van de wereld zich een stuk minder druk. Werk
moet eigenlijk wel open toegankelijk zijn, maar zonder
al te veel overheidsbemoeienis en zeker zonder al te veel
overheidsgeld. In België, waar zich ook een groot deel van
onze auteurs en lezers bevindt, is de discussie, als die er al
is, nauwelijks merkbaar. Uitgevers in het Verenigd Koninkrijk
en de Verenigde Staten zijn ook bezig met open access,
maar kunnen dit doen in een ander tempo en zonder de
hete adem van cOAlition S in hun nek. Bijna alle tijdschriften
van Cambridge University Press, een not-for-profituitgeverij,
zijn hybride, dat wil zeggen: op basis van een
abonnement waarbij ze artikelen waarvoor auteurs een
article processing charge betalen direct in open access
publiceren, de zogenoemde ‘gold open access’-optie. Voor
de Humanities & Social Sciences zijn de kosten daarvoor
2045 pond (2425 euro) per artikel, en daar zitten ook veel
nichetijdschriften tussen. Bij Amsterdam University Press
adverteren we met 750 euro, maar daar maken auteurs
hoogstzelden gebruik van. Ze zien het als een belachelijk
hoog bedrag, terwijl het eigenlijk niet hoog genoeg is. Maar
we weten dat hoger maken geen zin heeft, en lager maken
trouwens ook niet.
Hybride tijdschriften mogen toch eigenlijk niet want dan
eten de uitgevers van twee walletjes. Cambridge University
Press publiceert 380 tijdschriften, waarvan slechts 64 volledig
gold open access zijn, en daar zit geen enkel Humanities
& Social Sciences-tijdschrift tussen. Diamond open
access, waarbij een heel tijdschrift via externe sponsors
helemaal open access is zonder dat auteurs zelf financieel
hoeven bij te dragen, zit daar niet tussen. Daar horen
we nooit iemand over. In Azië speelt het niet of nauwelijks.
Publicatie in een tijdschrift met een impactfactor of
Scopus-indexering is het hoogst haalbare, niet open access.
Auteurs voorlichten
Vanuit de universiteiten is er weinig oog voor voorlichting
van de wetenschappers over open access, of over subsidiemogelijkheden
binnen of buiten de universiteit. Veel wetenschappers
hebben wel gehoord van open access, en weten
dat het ‘moet’, maar niet veel van hen weten hun weg te
vinden naar de juiste fondsen.
Ik besteed als uitgever veel tijd aan het voorlichten van
auteurs. Keer op keer leg ik uit wat de verschillende ‘kleuren’
open access betekenen en geef ik antwoord op de vraag
of Amsterdam University Press een ‘speciale afspraak’
met een bepaalde universiteit heeft. Ik vertel wat wel en
niet een acceptabel gebruik van de version of record is, ik leg
uit wat het betekent om een artikel onder een CC-BY (of
CC-BY-NC-ND of CC-BY-SA of welke versie dan ook) uit te
geven, en ik probeer auteurs te verwijzen naar de juiste
instanties voor mogelijke openaccess-subsidies.
Ook als uitgever zien we heus de voordelen van vrije informatie
voor de maatschappij, maar dit werkt alleen als het
speelveld voor iedereen gelijk is. Jarenlang zijn de kleinere
uitgeverijen genegeerd bij onderhandelingen met universiteiten
en overheidsinstanties – te onbelangrijk om hun stem
te laten horen aan de gesprekstafels en te klein voor de readand-publish-deals
en transformative agreements. Maar ik ben
er trots op dat, terwijl onderzoeksfinancier NWO, koepel
Universiteiten van Nederland en universiteitsbesturen
boven onze hoofden druk praten over open access, Amsterdam
University Press zijn eigen koers vaart, niet bang is om
verder te kijken dan zijn neus lang is. Samen met redacties
en verenigingen onderzoeken we wat de mogelijkheden zijn
om een tijdschrift open access te maken, en we zijn niet
bang om te investeren en voor de langere termijn te gaan.
Amsterdam University Press heeft bijna veertig tijdschriften,
het merendeel Nederlandstalig, waarvan nu 21 in een
vorm van diamond open access. Dat betekent dat auteurs
niet zelf naar geld hoeven te zoeken – een zegen voor geesteswetenschappers
en vooral ook voor veel auteurs die niet
(meer) aan een universiteit verbonden zijn, bijvoorbeeld.
Diamond open access biedt een systeem dat geen drempels
opwerpt voor auteurs met weinig of geen financiële middelen
en staat diversiteit van het auteursbestand niet in de
weg. Voor veel tijdschriften blijft dit een precair model, want
het is grotendeels afhankelijk van kleine fondsen en particuliere
abonnees van papieren versies.
Met ons voor Nederland vrijwel unieke Subscribe-to-Openmodel
hebben we een zestal belangrijke tijdschriften geflipt.
De steun van grote algemene universiteiten in Nederland en
soms ook daarbuiten is hierbij onontbeerlijk. Universiteiten
hebben tenslotte over het algemeen alleen nog digitale
abonnementen. Doordat zij toch een abonnement houden,
en soms zelfs een nieuwe nemen, is dit model een (voor de
universiteiten) betaalbaar en (voor de uitgeverij) duurzaam
alternatief voor read and-publish-deals, die toch nauwelijks
34
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
van toepassing zijn op het soort uitgaven dat Amsterdam
University Press maakt. De wil is er bij ons dus echt wel,
maar niet ten koste van onze levensvatbaarheid, want daar
heeft niemand iets aan.
Duurzame omwenteling
Ook de boer moet zijn met overheidssubsidies verbouwde
graan gewoon verkopen. Iedereen begrijpt dat ons brood
zonder die subsidies nog veel duurder zou zijn. De meeste
musea in Nederland loop je ook niet zomaar binnen, en een
avondje Koninklijk Concertgebouworkest is ook, ondanks
overheidssubsidies, niet gratis. Van uitgevers verwachten
dat ze hun waren weggeven omdat het onderzoek door de
belastingbetaler is medegefinancierd, houdt in deze context
dan ook geen stand.
Zonder de kleine uitgevers zullen ook de kleine tijdschriften
verdwijnen en worden de grote concerns alleen maar machtiger.
Als uitgevers en universiteiten de tijd en de fondsen
krijgen om een duurzame omwenteling naar open access
te bewerkstelligen, een die gelijke tred houdt met wat er op
dit gebied in de rest van de wereld gebeurt, zal het ooit misschien
ook echt gaan lukken, zonder dat het ten koste gaat
van het uitgeverslandschap dat Nederland rijk is.
Irene van Rossum
is uitgeefdirecteur bij Amsterdam University Press
Noot
1 Volgens nature.com zijn in 2017 (het laatste jaar waarvoor cijfers zijn gegeven)
10.768 artikelen ingezonden, waarvan 820 artikelen uiteindelijk zijn gepubliceerd. Een
persoonlijk abonnement kost € 202,97 en daarvoor krijg je 51 nummers per jaar. Als er
ook in 2022 820 artikelen worden gepubliceerd, dan kosten die een kwartje per stuk, of
nog geen 4 euro per week. Daar krijg je de Volkskrant niet voor.
35
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Om te garanderen dat haar publicaties een zo breed mogelijk publiek bereiken, heeft Brill open access omarmd. Dat ging
bepaald niet zonder slag of stoot. De ervaringen van de Leidse uitgeverij laten goed zien welke valkuilen het systeem kent
én welke mogelijkheden het biedt.
Een gedeeld idee van waarheid
De ambitie van uitgeverij Brill
Stéphanie Paalvast
Brill, Leiden
O
orlog in Oekraïne, pandemie, klimaatcrisis: de
wetenschap werkt keihard om oplossingen te vinden
voor de uitdagingen waarvoor we staan. Die oplossingen
kunnen medisch zijn, technologisch en
natuurkundig. Maar bovenal bepaalt ook de wetenschap hoe
we over deze onderwerpen praten. En daarmee zijn de sociale
en geesteswetenschappen relevanter dan ooit. Zij bieden
immers duiding, ze geven (historische, sociale en economische)
context, ze leggen dieperliggende verbanden bloot en
ze bepalen op die manier de kaders waarbinnen we praten
over de grote vraagstukken van de 21ste eeuw.
Niet alleen is dit belangrijk in het licht van de uitdagingen
waarvoor we staan. Het is ook urgent in een wereld waarin
algoritmen nepnieuws aanjagen en waarin sociale media
groepen van elkaar vervreemden door ze steeds dieper in
Maar bovenal bepaalt
de wetenschap hoe
wij praten over
deze onderwerpen
hun eigen bubbel te trekken. Om de crises aan te pakken is
een gedeeld idee van waarheid essentieel. Wetenschappelijke
publicaties, ook – of juist – uit de sociale en geesteswetenschappen,
zouden dus zo toegankelijk mogelijk moeten
zijn. Ze zouden gratis moeten zijn voor de lezer, en voor
iedereen wereldwijd online beschikbaar. In de wereld van
wetenschappelijk publiceren heet dit ‘open access’.
Dit is in een notendop de ambitie van uitgeverij Brill,
opgericht in 1683 in het hart van de humaniora te Leiden.
Humanities matter is de missie van de uitgeverij. We geven
publicaties uit in het hele spectrum van de sociale en geesteswetenschappen:
van internationaal recht, sociologie,
taalkunde en geschiedenis tot religiestudies en Aziatische
studies. We publiceren jaarlijks meer dan duizend boeken
(monografieën en bundels), 350 wetenschappelijke tijdschriften
en een aantal belangrijke naslagwerken, zoals de
Index Islamicus. Om te garanderen dat deze publicaties
een zo breed mogelijk publiek bereiken en daarmee echt
‘impact’ hebben, heeft Brill open access omarmd.
Maar wat betekent dit nu eigenlijk in de praktijk? Het gratis
beschikbaar maken van publicaties staat immers haaks op
het traditionele verdienmodel van uitgevers. Als je je boeken
en tijdschriften niet meer kunt verkopen, waar komen de
inkomsten dan vandaan?
Potentie van internet
Voordat ik dieper inga op deze vraag, is het van belang kort
de ontwikkeling van open access te schetsen. Het idee om
36
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
wetenschappelijke publicaties gratis te ontsluiten is al meer
dan dertig jaar oud en heeft zich min of meer gelijktijdig
ontwikkeld met de komst van het internet. Al in de vroege
jaren negentig kwamen er in een aantal vakgebieden onlinearchieven
waarin onderzoekers hun werk konden uploaden.
De bekendste en grootste heet arXiv en bevat publicaties
uit onder meer natuurkunde, wiskunde, astronomie en biologie.
Het aantal van dit soort archieven is in de afgelopen
decennia sterk gegroeid. Ze overstijgen soms vakgebieden,
zoals arXiv, of richten zich juist nadrukkelijk op één
vakgebied.
Deze archieven zijn er in de eerste plaats op gericht de
potentie van internet optimaal te benutten om zo snel
mogelijk wetenschappelijke resultaten te delen. De auteur
uploadt er niet zijn definitieve artikel, maar zijn manuscript.
Dit is de versie vóór de formele beoordeling van andere
wetenschappers. Ze heten daarom ook wel ‘preprintservers’,
een term die refereert aan die tijd dat wetenschappelijke
publicaties nog vooral in druk (print) verschenen. Dit is ook
precies de reden dat dergelijke archieven niet de plaats van
wetenschappelijke tijdschriften hebben ingenomen.
Een van de belangrijkste taken van een wetenschappelijk
tijdschrift is het organiseren van de kwaliteitscontrole van
publicaties die erin verschijnen: peerreview. Deze beoordeling
gebeurt doorgaans anoniem, door een of twee andere
onderzoekers uit het vakgebied. De lezer en de auteur
kennen elkaars identiteit niet. Peerreview is een essentiële
schakel in het proces van wetenschappelijk publiceren.
Het is het mechanisme dat de betrouwbaarheid van wetenschappelijke
publicaties garandeert. De gepubliceerde versie
van een artikel is daarmee ook de definitiefste versie. Dit is
de versie die andere wetenschappers doorgaans citeren en
op die manier gebruiken in nieuw onderzoek.
Díé publicaties zouden we dus moeten ontsluiten: de
wetenschappelijke tijdschriften (en boeken) zelf. Een grootschalige
oproep hiertoe vond plaats in 2003: de Berlin
Declaration on Open Access. Een aantal instituten en onderzoekscentra
sprak deze uit tijdens een congres in Berlijn.
Deze verklaring bracht in de volgende jaren een belangrijke
Deze beoordeling
gebeurt doorgaans
anoniem, door andere
onderzoekers uit het vak
Onderzoek wijst uit dat
openaccesspublicaties
inderdaad een breder
publiek bereiken
kettingreactie teweeg. Ze maakte onderzoeksfinanciers
ervan bewust dat zij een rol spelen in het bewerkstelligen
van open access. Een belangrijke voortrekker was Framework
Program 7 [FP7], het Europese subsidieprogramma
voor onderzoek. Beleidsmakers voerden een pilot in en verplichtten
onderzoekers met een subsidie hun artikel in open
access te publiceren.
Vanzelfsprekend volgden wetenschappelijke uitgevers deze
ontwikkelingen op de voet. Er kwamen nieuwe uitgevers
zoals PLoS (Public Library of Science), die experimenteerden
met een nieuw model om op deze manier tijdschriften
en artikelen te publiceren. In plaats van het verkopen van
een abonnement rekende de uitgever de onderzoeker een
article processing charge (APC): het tarief voor het afnemen
van de uitgeefservices. In de praktijk betaalde de onderzoeker
dit uit zijn subsidie.
Het aantal onderzoeksfinanciers dat open access publiceren
verplicht bij het afgeven van een subsidie neemt toe.
Dit gebeurt vooral in Europa; ook grote, belangrijke private
financiers zoals de Wellcome Trust en de Bill & Melinda
Gates Foundation nemen dit beleid over. Andere uitgevers
kopiëren al snel het APC-model. Ze beginnen zelf
openaccesstijdschriften en passen het model ook toe op
bestaande tijdschriften: de ‘hybride’ vorm (open access in
een abonnementstijdschrift).
In de afgelopen decennia is het aantal openaccessartikelen
en tijdschriften op deze manier fors gestegen. Intussen is
de schatting dat zo’n 30 procent van alle wetenschappelijke
artikelen open access beschikbaar is. In de Directory of
Open Access Journals (DOAJ), de index die leidend is als
het om openaccesstijdschriften gaat, zijn meer dan zeventienduizend
tijdschriften geregistreerd, die allemaal honderd
procent open access beschikbaar zijn. Studies tonen
aan dat wetenschappers openaccessartikelen niet alleen
vaker maar ook sneller citeren, wat bewijst dat open access
bijdraagt aan een versnelling in de wetenschap. Onderzoek
wijst ook uit dat openaccesspublicaties inderdaad
een breder publiek bereiken, en daarmee voor veel meer
impact zorgen.
37
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Artikelen ‘pieken’ in
hun eerste twee
levensjaren; daarna haalt
nieuwer onderzoek ze in
Ook Brill adopteerde het APC-model rond 2012 en begon
een aantal openaccesstijdschriften. Toch kwam open access
publiceren in de eerste jaren moeizaam op gang, totdat er
rond 2017 een kentering plaatsvond. De ervaring van Brill
met open access is daarmee een goed voorbeeld van de
valkuilen die open access publiceren kent, maar ook van de
kansen die er zijn en die – gelukkig – steeds meer worden
gezien en erkend.
article processing charge moesten accepteren om zo kopij
te kunnen garanderen. Sommige van deze tijdschriften
hebben we zelfs moeten ‘terugflippen’ naar een abonnementsmodel,
bij gebrek aan voldoende inkomsten.
One size does not fit all. Bij Brill groeide het bewustzijn dat
we andere oplossingen moesten vinden om een wezenlijke
groei van openaccesspublicaties te bewerkstelligen.
Dit gebeurde in een periode van veel ontwikkelingen en
veranderingen.
Op bredere schaal was bekend dat het APC-model beperkingen
kent. Bibliotheken speelden hierin een belangrijke
rol. Al enige tijd sloten zij grote abonnementspakketten
met vooral de grote uitgevers, de zogeheten big deals. Tegelijkertijd
zagen zij dat onderzoekers article processing
charges betaalden in dezelfde tijdschriften als waarop lezers
een abonnement hadden. De wens ontstond om al deze
uitgaven in één overeenkomst met de uitgever te vatten:
de read-and-publish-deal, waarin bibliotheken betalen voor
zowel de abonnementen (read) als article processing charges
(publish). Brill sloot in 2017 een dergelijke overeenkomst
met koepelorganisatie VSNU (Vereniging van Universiteiten,
nu Universiteiten van Nederland).
Groot contrast
Zoals de voorbeelden van arXiv en PLoS aantonen, is open
access ontstaan in de bètawetenschappen. Die hebben hun
eigen publicatiecultuur: wetenschappers publiceren onderzoek
vrijwel uitsluitend in artikelvorm in wetenschappelijke
tijdschriften. Snelheid is essentieel en er is grote productie:
veel tijdschriften geven ten minste acht à tien nummers per
jaar uit. Artikelen ‘pieken’ in hun eerste twee levensjaren;
daarna haalt nieuwer onderzoek ze weer in.
Dit staat in groot contrast met de publicatiecultuur in de
sociale en geesteswetenschappen. Niet alleen publiceren
onderzoekers in die wetenschappen minder, ook blijven
artikelen veel langer relevant: zeker vijf tot tien jaar na dato
worden artikelen nog geciteerd. Bovenal relevant is het
grote verschil in het subsidielandschap in de vakgebieden.
Toegang tot de tweede en derde geldstroom is meestal vanzelfsprekend
in de bètawetenschappen en daarmee is er
ook budget voor het betalen van article processing charges.
Dit is niet zo in de sociale en geesteswetenschappen. Daar
krijgen onderzoekers doorgaans financiering uit de eerste
geldstroom, via hun aanstelling bij een universiteit. Slechts
een beperkt aantal heeft toegang tot ruimere fondsen via
een beurs van een onderzoeksfinancier – en dan vooral uit
de tweede geldstroom.
Dit betekent dat het model met article processing charges
niet houdbaar is voor de sociale en geesteswetenschappen
om op enige schaal open access te bewerkstelligen. Bij Brill
hebben we tussen 2012 en 2016 een paar tijdschriften
bij wijze van pilot omgezet naar een APC-model; in realiteit
bleek dat we veel artikelen zonder betaling van een
Volledige flip
Dit is het landschap als in 2018 een beleidsstuk uitkomt: Plan
S. Het is opgesteld in opdracht van de Europese Commissie,
met als doel open access te versnellen. Een aantal grote nationale
onderzoeksfinanciers, waaronder de NWO (Nederlandse
Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) in Nederland
en UKRI (UK Research and Innovation) in het Verenigd
Koninkrijk, sluit zich er bij voorbaat bij aan. De ambitie is
om te bewegen naar een wereld van honderd procent open
access, een ‘volledige flip’. Hoe Plan S hieraan wil bijdragen,
de dynamiek tussen Plan S en uitgevers maar ook tussen de
financiers onderling, is te complex om op deze plaats uiteen
te zetten (zie hiervoor p. 26 e.v.). Essentieel is dat Plan S een
wezenlijke en diepgaande reactie in gang zet bij zowel bibliotheken
als uitgevers.
Bibliotheken herkennen het verlangen naar een volledige
transformatie naar open access. Al langer leeft bij bibliotheken
de wens om budgetten om te leiden om zo open
access te bekostigen in plaats van abonnementen; een
gehoorde kreet is: ‘There is enough money in the system’.
Dit leidt tot de volgende premisse: in plaats van te betalen
voor abonnementen, betalen bibliotheken alleen voor openaccessartikelen.
Daartoe gaan ze met uitgevers in gesprek
over de read-and-publish-overeenkomst, die ze omdopen
tot transformative agreement: een overeenkomst die een
transformatie bewerkstelligt. In de praktijk betekent het dat
als bijvoorbeeld de Universiteit van Amsterdam zo’n overeenkomst
heeft met Brill, alle auteurs die geaffilieerd zijn
38
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
In een wereld van
snelle polarisering
zijn oude spanningen
in wezen triviaal
met de universiteit gratis (en automatisch) in open access
publiceren. De kosten zijn dan gedekt via de transformative
agreement.
Zulke overeenkomsten zijn intussen een ingeburgerd
begrip, vooral in Europa. In 2021 zijn op deze manier al
meer dan honderdzestigduizend wetenschappelijke artikelen
wereldwijd in open access beschikbaar gekomen.
We kunnen onmogelijk onderschatten welke impact dit
heeft, en zal hebben, op vooral de sociale en geesteswetenschappen.
Artikelen die anders nooit open toegankelijk
hadden kunnen zijn wegens gebrek aan financiering voor
een article processing charge, zijn dit nu wel. Deze transformative
agreements zijn daarmee de sleutel tot het ontsluiten
van grote hoeveelheden publicaties; ze zijn essentieel
in de schaalvergroting van open access in de sociale en
geesteswetenschappen. Bij Brill hebben we intussen zeven
van deze overeenkomsten; we hopen en verwachten dat dit
aantal de komende jaren gestaag zal toenemen.
Grootste valkuil
Eind goed, al goed? Nee, er is nog een weg te gaan.
Ook transformative agreements zijn niet zonder risico’s.
Zo kan niet iedere uitgever zonder meer een dergelijke
overeenkomst sluiten. Dat heeft te maken met de legacy
waarop de overeenkomsten voortborduren: de big deals die
traditioneel alleen de grote uitgevers sloten. Er vindt nu een
kentering plaats; steeds meer bibliotheken erkennen dat ze
zullen moeten openstaan voor een breder palet aan overeenkomsten.
Maar budget speelt hier een rol: het sluiten van
een dergelijke transformative agreement kan bibliotheken
veel mankracht en uren kosten, en daarmee is er soms simpelweg
een tekort aan resources om met veel uitgevers om
de tafel te gaan.
Dit is direct de grootste valkuil van deze overeenkomsten.
Als we ze niet op brede schaal sluiten, zijn er slechts een
paar uitgevers in staat om op deze manier open access
aan te bieden. Dat heeft als gevolg dat er een verschuiving
plaatsvindt in het publicatiegedrag van onderzoekers.
Zij zullen genegen zijn te kiezen voor het tijdschrift waarin
ze automatisch, en zonder kosten, in open access publiceren
via de overeenkomst. Het zal zorgen voor een minder divers
aanbod aan tijdschriften voor onderzoekers en ondermijnt
ook de diversiteit in het uitgeeflandschap zelf. Dit is vooral
cruciaal voor de sociale en geesteswetenschappen, waar nog
steeds een rijk aanbod is aan grotere en kleinere uitgevers
die ieder een belangrijke rol in het ecosysteem hebben.
Een wat subtieler gevolg van de transformative agreements
is dat de dynamiek tussen uitgever, bibliotheek en onderzoeker
verschuift. De uitgever verkoopt geen abonnementen
of producten meer, maar uitgeefdiensten: de bibliotheek
betaalt immers voor het feit dat de onderzoeker (open
access) publiceert. Dat betekent dat bibliotheken op de langere
termijn andere gesprekken met hun faculteiten zullen
hebben. Het gaat er nu niet om welke abonnementen ze
moeten aanschaffen, gebaseerd op het aantal downloads
binnen de universiteit, maar wat onderzoekers belangrijk
vinden als het gaat om publiceren. Dit vereist een ander
soort advies van de bibliotheek. Dit is niet per se een risico,
maar eerder een kans voor bibliotheken om nauwer betrokken
te zijn bij het uitgeefproces en bij wetenschappelijke
communicatie an sich. Juist in deze tijd, waarin het cruciaal
is dat de wetenschap zich engageert met de grote uitdagingen
waarvoor we staan, liggen er nog veel kansen open:
bibliotheken zouden onderzoekers bijvoorbeeld proactiever
kunnen ondersteunen bij het vertalen van hun artikel en de
verspreiding over een breder publiek.
Misschien nog wel het relevantst is dat een transformative
agreement van invloed is op de zichtbaarheid van de vakgebieden
zelf. Alles wat open access is, zal zichtbaarder
worden, maar datgene wat gesloten blijft, zakt weg. Juist in
de sociale en geesteswetenschappen, die vaak te kampen
hebben met een imagoprobleem als het gaat om impact en
relevantie voor maatschappelijke kwesties, moeten open
access en schaalvergroting daarom een prioriteit zijn.
Om tot een open én inclusieve toekomst te komen, zullen
de partijen in de markt intensief moeten blijven samenwerken.
Een gedeeld idee van verantwoordelijkheid is hierbij
cruciaal. Niet alleen uitgevers kunnen een wezenlijke transformatie
bewerkstelligen; dit kan alleen als ook financiers,
bibliotheken en instituten hun rol opnemen en oog hebben
voor de grote diversiteit in vakgebieden en wetenschappelijke
uitgevers. In een wereld van snelle polarisering,
algoritmen en grote crises zijn oude spanningen tussen
financiers, uitgevers, bibliotheken in wezen triviaal. We are
in this – together.
Stéphanie Paalvast
is Head of Open Research bij uitgeverij Brill
39
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Open excess
Huisman
I
k kom net terug van de filmset. Mijn veelgelezen
publicatie Sound and vision: De klokken
van Arnemuiden in hermeneutisch perspectief
wordt verfilmd! Eindelijk de gelegenheid om
deze belangrijke bijdrage aan de wetenschap te ontsluiten
voor het grotere publiek. Het Fonds voor Wetenschappelijk
Onderzoek Vlaanderen heeft een subsidie beschikbaar
gesteld via het programma ‘Binnenkort in dit theater’ en als
alles goed gaat, kunnen miljoenen film- en wetenschapsliefhebbers
binnenkort het resultaat zien.
Nog wel een paar kleine uitdagingen. Johnny Depp en
Edward Snowden waren niet beschikbaar voor de rol als
klokkenluider, maar er waren gelukkig genoeg wetenschappelijke
misstandenmelders die stonden te trappelen voor
hoofd- en bijrollen. Ook de lengte staat nog ter discussie.
Om de diepgaande analyse goed voor het voetlicht te brengen
dacht ik zelf aan een film van pakweg zeven uur (veel
korter dan Kobayashi’s The Human Condition), maar de
producenten mikten toch op het gangbaardere format van
100 minuten. Dat wordt nog schrappen...
Filmproducenten gedragen zich eigenlijk net zo als wetenschappelijke
uitgeverijen: alles mag, als het maar binnen
hun kaders past. Zo stonden uitgeverijen vooraan om
open access te propageren, maar uiteraard werd dit alleen
mogelijk tegen forse betaling door onderzoekers of hun
universiteiten. Ik vermoed niet dat de wereld er beter op
is geworden nu talloze publicaties direct toegankelijk zijn.
De term ‘toegankelijk’ moet je ook met een schep zout
nemen. Open access lijkt toch vooral open excess te zijn: ik
probeerde gisteren nog een aantal openaccessartikelen in
Journal of Physics A – letterlijk – te ontcijferen. Niet gelukt,
er is nog een diepe kloof tussen toegang hebben en iets
begrijpen...
Overigens wordt niet alleen het lezerspubliek niet altijd serieus
genomen, dat geldt ook voor reviewers. Ik kreeg laatst
het verzoek een manuscript te reviewen. Als beloning zou ik
een jaar lang gratis toegang krijgen tot het tijdschrift. Leuk,
dacht ik, tot ik ontdekte dat het een full open access-tijdschrift
bleek te zijn.
Sturen ze het manuscript
terug met de vraag of
ik een abstract en
keywords wil toevoegen!
Ik ga me toch maar eens verdiepen in rooftijdschriften.
Volgens recente tellingen zijn er zo’n vijftienduizend – er
zullen toch wel enkele zijn die zich richten op het hoger
onderwijs en mijn recente briljantjes zouden willen publiceren?
Ik heb de volgende manuscripten nog op de plank
liggen: ‘Jane’s addiction: Een teleurstellend onderzoek naar
de relatie tussen cocaïnegebruik en academisch succes’
en ‘Putain, putain: Arno Hintjens’ bijdragen aan het hogeronderwijsdebat
(een eerbetoon)’. Wie biedt?
Jeroen Huisman
is hoogleraar sociologie, verbonden aan het Centre for Higher
Education Governance Ghent, Universiteit Gent en vast
columnist van Th&ma
Ook vormvereisten van uitgeverijen zijn me vaak een doorn
in het oog. Ik zond vorig jaar mijn sonnettencyclus ‘De ballade
van de onderzoeker’ naar een bekend wetenschappelijk
tijdschrift. Sturen ze het manuscript terug met de vraag of
ik een abstract en keywords wil toevoegen! Ook wacht ik al
vier maanden op nieuws over mijn choreografie ‘Het zwanenmeer’,
ingestuurd naar het Journal of Applied Ecology.
40
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Vaktijdschriften zetten experts in om bijdragen te beoordelen, zodat de geïnteresseerde leek weet welke mening hij
serieus moet nemen. Op zichzelf een goed systeem, maar volgens Remco Heesen en Liam Kofi Bright heeft dit een
negatieve invloed op de tijdsbesteding van wetenschappers. Zij pleiten daarom voor peerreview ná publicatie.
Tijd voor een organischer model
Peerreview in de aandachtseconomie
Remco Heesen & Liam Kofi Bright
University of Western Australia en Rijksuniversiteit Groningen, London School of Economics and Political Science
D
e wereld zit vol met mensen met een mening. Sommige
van die meningen nemen we serieuzer dan
andere. De wereld van de intelligentsia, degenen
die hot takes, columns en opinieartikelen produceren,
is zeker niet minder hiërarchisch dan de rest van onze
ongelijke samenleving, en misschien zelfs hiërarchischer.
Binnen en buiten deze wereld kan een klein voordeel snel
groeien. Met hoe meer volgers op sociale media je begint,
des te makkelijker het is om je publiek uit te breiden. Als ik
al succes heb gehad met een artikel in een krant of vakblad,
is het makkelijker om de redactie ervan te overtuigen ook
mijn volgende stuk een kans te geven. Journalisten zullen
terugkomen bij experts die eerder goede quotes hebben
geleverd. Enzovoort.
Dit is een proces van cumulatief voordeel: de rijken worden
onvermijdelijk rijker en het gat met de armen groeit.
De socioloog Robert Merton (1968) noemde dit fenomeen
het ‘mattheuseffect’, naar Mattheus 25:29: ‘Want wie heeft
zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets
heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen.’
De verschillende selectiemechanismen in de aandachtseconomie
versterken over het algemeen dit effect.
Moeten we proberen de zeer ongelijk verdeelde aandacht
te egaliseren? Welke onderwerpen onze collectieve aandacht
waard zijn, en welke beweringen het verdienen
serieus genomen te worden of zelfs de basis te vormen
voor beleidsmaatregelen, zijn immers beslissingen met
grote sociale gevolgen. Schadelijke bedrijven laten met hun
handelen zien dat ze dit weten: zie bijvoorbeeld de enorme
hoeveelheden tijd en geld die consultancybedrijven namens
olie- en tabaksbedrijven besteden aan pogingen om invloed
uit te oefenen op welke studies brede aandacht krijgen
(Oreskes & Conway, 2010). Weten we wel zeker dat we deze
verantwoordelijkheid willen toevertrouwen aan… wie het
ook is die nu beslist wat het horen waard is? Weten we dat
hun selectieprincipes dusdanig aansluiten bij het collectief
belang dat we hier blind op kunnen varen?
Recenseren en filteren
Het mattheuseffect en selectiemechanismen vinden we op
allerlei gebieden, en over elk hiervan is veel te zeggen. Voor
nu richten we ons op meningen die de autoriteit van de
wetenschap claimen, bijvoorbeeld over de effectiviteit van
coronavaccins, de kans op extreem weer in de toekomst, de
oorzaken van criminaliteit, enzovoort. Deze onderwerpen
hebben een directe invloed op ons leven, dus we willen
graag weten welke mening we moeten geloven, of in elk
geval serieus moeten nemen. Het zou nogal saai worden
als we onszelf voor elk onderwerp door alles wat ooit door
iemand is opgeschreven heen moeten werken.
Hoe lossen we dit probleem op? Met vaktijdschriften die
peerreview gebruiken! Zij zetten experts in om bijdragen
te recenseren en te filteren. Wij als nieuwsgierige
leken kunnen dan zien of een idee in een gerenommeerd
wetenschappelijk tijdschrift is verschenen en op basis
daarvan onze aandacht verdelen. Journalisten kunnen
deze tijdschriften als filter gebruiken om te bepalen welke
(geclaimde) nieuwe inzichten ze bij een breder publiek
41
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
onder de aandacht willen brengen. En ons probleem
is opgelost.
Je zou zelfs kunnen denken dat er geen echt alternatief is:
hoe zouden we zonder tijdschriften die peerreview hanteren
kunnen weten welke wetenschappelijke meningen we
moeten vertrouwen, of serieus moeten nemen? Dit is wat
te snel geredeneerd, aangezien peerreview niet zo nauw
verbonden is met de wetenschappelijke methode als soms
wordt gesuggereerd. Het is waar dat Henry Oldenburg een
vorm van peerreview introduceerde in zijn rol als redacteur
van de Philosophical Transactions of the Royal Society, in
1665 opgericht als een van de eerste wetenschappelijke tijdschriften.
Maar de centrale rol die peerreview nu inneemt
in de aandachtseconomie van de wetenschap heeft hij pas
sinds halverwege de twintigste eeuw. Dit blijkt bijvoorbeeld
uit Einsteins verontwaardigde antwoord toen hij in
1936 voor het eerst een recensierapport ontving: ‘Ik heb dit
artikel opgestuurd voor publicatie, niet voor recensie’ (Kennefick,
2005). Gedurende het grootste deel van de geschiedenis
van de moderne wetenschap speelde peerreview
hooguit een marginale rol.
Kosten van peerreview
Er zijn kosten verbonden aan het gebruik van peerreview als
belangrijkste manier om te beslissen welk wetenschappelijk
werk onze aandacht waard is. Ten eerste kost het tijd, soms
veel tijd (Himmelstein, 2015), waardoor belangwekkende
nieuwe ideeën niet direct beschikbaar zijn voor een breed
publiek. Dit kan vooral een probleem zijn in zich snel
ontwikkelende situaties zoals tijdens de coronapandemie,
die het peerreviewsysteem al onder grote druk heeft gezet
(Packer, 2020).
Ten tweede creëert peerreview zijn eigen sociale pathologieën.
Zo zien we nu en dan ‘recensie-ringen’ (Ferguson et
al., 2014; Callaway 2015). In deze gevallen spannen recensenten
samen met auteurs: de experts die het werk van
hun collega’s recenseren, laten het werk van hun vrienden
simpelweg door. Dergelijke gevallen zijn schokkend en
Gedurende het grootste deel
van de geschiedenis
speelde peerreview
hooguit een marginale rol
zeldzaam, maar ze tonen ook aan dat alleen al het bestaan
van een peerreviewsysteem de wijze verandert waarop
wetenschappers zich gedragen en hun tijd besteden. Zelfs
als vaststaat dat het wetenschappers en het publiek tijd
bespaart doordat ze minder slecht werk lezen, kunnen
we de vraag stellen of het systeem netto wel een positieve
invloed heeft op hoe wetenschappers hun tijd besteden.
In ons recente artikel – ja, lach maar, het is door peerreview
goedgekeurd – stellen we dat dit niet het geval is (Heesen
& Bright, 2021). Om precies te zijn stellen we dat op basis
van het huidige bewijs, voor zover het een oordeel mogelijk
maakt, peerreview geen positieve bijdrage lijkt te leveren aan
de wijze waarop wetenschappers hun tijd besteden, maar
juist een negatieve bijdrage. Om deze reden stellen we een
organischer peerreviewmodel voor; daarbij beslissen wetenschappers
zelf wanneer ze hun werk publiceren en bepaalt de
wetenschappelijke gemeenschap de waarde ervan in de loop
van de tijd door middel van ‘peerreview na publicatie’ en door
met het werk in discussie te gaan of het juist te negeren.
Hoewel peerreview na publicatie misschien ingewikkeld en
technisch klinkt, zal wat we voor ogen hebben bekend zijn
bij iedereen die weleens websites zoals Reddit of Rotten
Tomatoes heeft gebruikt. Wetenschappers becommentariëren
elkaars werk en geven er scores aan. Net als op Reddit
maakt positieve feedback het voor anderen gemakkelijker
om iets te vinden, terwijl negatieve feedback het juist moeilijker
maakt. Net als op Rotten Tomatoes kunnen we ‘gecertificeerde
experts’ (bijvoorbeeld iemand met een doctoraat
in een relevant vakgebied) onderscheiden van ‘vermeende
experts’ (alle anderen). Lezers kunnen desgewenst sorteren
op gecertificeerde expertscores of alle scores.
Wat zouden de voordelen van zo’n verandering zijn?
Ten eerste zou wetenschappelijk werk eerder beschikbaar
zijn, zodat collega-experts erop kunnen voortbouwen terwijl
anderen het nog doorlichten voor verdere verspreiding.
We hebben dit al zien gebeuren tijdens de coronapandemie
(Flier, 2020), maar dit proces zou veel ordelijker en gecontroleerd
zijn geweest als het al het standaardmodel van
publiceren was.
Ten tweede zouden wetenschappers vrijer zijn om zelf te
beslissen hoe ze hun tijd verdelen tussen recenseren, repliceren
en origineel onderzoek. Dit in tegenstelling tot de huidige
situatie, waarin tijdschriftredacteuren die om recensies
vragen een van de vele factoren zijn die de tijd van wetenschappers
onder druk zetten. Hierdoor kunnen ze hun tijd
efficiënter besteden, zeker als er een grotere mate van specialisatie
tussen deze taken plaatsvindt (Romero, 2018).
Ten derde, als het deponeren van een artikel in een openaccessarchief
(bijvoorbeeld arXiv 1 , bioRxiv 2 of OSF 3 ) het primaire
publicatiemiddel wordt, omzeil je schreeuwend
dure commerciële uitgevers (Monbiot, 2018), waardoor
universiteitsbibliotheken veel geld besparen (Van Noorden,
2013), terwijl wetenschappelijk werk juist breder toegankelijk
wordt.
42
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Dat is niet alleen goed
voor de wetenschap,
op andere hiërarchische systemen waarmee we informatie
delen, zoals in de journalistiek en op sociale media. Het is
zeker de moeite waard om na te denken over de vraag of
we ook deze systemen op vergelijkbare wijze kunnen en
moeten democratiseren.
maar ook voor de
wetenschappers
Remco Heesen
is wetenschapsfilosoof aan de University of Western Australia en
onderzoeker aan de Rijksuniversiteit Groningen
Liam Kofi Bright
is wetenschapsfilosoof en universitair docent aan de London
School of Economics and Political Science
Misschien wel de belangrijkste verandering is dat we het
lot van wetenschappelijke bijdragen in handen zouden
leggen van de wetenschappelijke gemeenschap in de
breedte, zodat ze niet meer afhankelijk zijn van de mogelijk
niet-representatieve opvattingen van een tijdschriftredacteur
en een tot drie recensenten. Dit zal oordelen over wetenschappelijke
kwaliteit democratischer en minder bevooroordeeld
maken. Dat is niet alleen goed voor de wetenschap,
maar ook voor wetenschappers, omdat het hun carrièresucces
(nauw verbonden met het succes van hun bijdragen)
wat minder willekeurig maakt.
Eindeloze mogelijkheden
We keren nu terug naar de vraag waarmee we begonnen:
hoe kunnen wetenschappers en geïnteresseerde buitenstaanders
bepalen welke van de enorme hoeveelheid wetenschappelijke
artikelen ze moeten lezen? We wijzen erop dat
het onduidelijk is hoe nuttig tijdschriften die peerreview
gebruiken in dit opzicht werkelijk zijn. Er is namelijk
schrikbarend weinig bewijs dat artikelen die bijvoorbeeld
in Nature of Science verschijnen meer de moeite waard
zijn om te lezen dan die in minder prestigieuze tijdschriften
(Brembs et al., 2013; Brembs, 2018). Daarentegen zal
het opschudden van peerreview zoals wij voorstellen veel
innovatie stimuleren, bijvoorbeeld in het ontwikkelen van
nieuwe methoden en maatstaven voor het sorteren van
artikelen. We hebben hierboven al voorgesteld op basis van
scores van gecertificeerde experts te sorteren, als alternatief
voor een maatstaf waarbij je rekening houdt met de mening
van zowel gecertificeerde als vermeende experts, maar de
mogelijkheden zijn eindeloos. We verwachten dat sommige
van deze nieuwe maatstaven al snel betrouwbaarder zullen
blijken dan het gebruik van de reputatie van tijdschriften als
maatstaf voor kwaliteit (Arvan et al.).
Wij leken kunnen dan snel en gratis nieuw onderzoek
lezen, waarbij we onze aandacht verdelen op basis van een
combinatie van zorgvuldig samengestelde statistieken en
onze eigen interesses en nieuwsgierigheid. Zo is ons probleem
opgelost. Daarna kunnen we onze aandacht richten
Literatuur
Arvan, M., Bright, L.K. & Heesen, R. Jury theorems for peer review. The British Journal for the
Philosophy of Science. doi:10.1086/719117
Brembs, B., Button, K. & Munafò, M. (2013). Deep impact: Unintended consequences of
journal rank. Frontiers in Human Neuroscience 7, 1-12. doi:10.3389/fnhum.2013.00291
Brembs, B. (2018). Prestigious science journals struggle to reach even average reliability.
Frontiers in Human Neuroscience 12, 1-7. doi:10.3389/fnhum.2018.00037
Callaway, E. (2015). Faked peer reviews prompt 64 retractions. Nature. doi:10.1038/
nature.2015.18202
Ferguson, C., Marcus, A. & Oransky, I. (2014). Publishing: The peer-review scam.
Nature 515, 480-482. doi:10.1038/515480a
Flier, J. S. (2020). Covid-19 is reshaping the world of bioscience publishing. STAT. www.
statnews.com/2020/03/23/bioscience-publishing-reshaped-covid-19/
Heesen, R. & Bright, L.K. (2021). Is peer review a good idea? The British Journal for the
Philosophy of Science 72, 635-663. doi:10.1093/bjps/axz029
Himmelstein, D. (2015). Publication delays at PLoS and 3,475 other journals. Satoshi
Village. blog.dhimmel.com/plos-and-publishing-delays/
Kennefick, D. (2005). Einstein versus the Physical Review. Physics Today 58, 43-48.
doi:10.1063/1.2117822
Merton, R.K. (1968). The Matthew Effect in Science. Science 159, 56-63. doi:10.1126/
science.159.3810.56
Monbiot, G. (2018). ‘Scientific publishing is a rip-off. We fund the research – it should be
free’. The Guardian, 13 september 2018. www.theguardian.com/commentisfree/2018/
sep/13/scientific-publishing-rip-off-taxpayers-fund-research
Oreskes, N. & Conway, E.M. (2010). Merchants of Doubt: How a Handful of Scientists
Obscured the Truth on Issues from Tobacco Smoke to Global Warming. Bloomsbury Press.
Packer, M. (2020). Does Peer review Still Matter in the Era of COVID-19? Revolution and
Revelation. www.medpagetoday.com/blogs/revolutionandrevelation/86465
Romero, F. (2018). Who should do replication labor? Advances in Methods and Practices in
Psychological Science 1, 516-537. doi:10.1177/2515245918803619
Van Noorden, R. (2013). The true cost of science publishing. Nature 495, 426-429.
doi:10.1038/495426a
Noten
1 arxiv.org
2 www.biorxiv.org
3 osf.io
43
in dienst van
leerlingen
Zoek je bevlogen mensen voor het onderwijs?
Mensen in dienst van leerlingen. In dienst van ontwikkeling, aandacht en van
morgen. Mensen in dienst van het onderwijs. Die vind je op driessen.nl
Uitzendbureau in dienst van jou.
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Door verslag te doen van je eigen zwaktes kun je volgens Gerben ter Riet een bijdrage leveren aan de ‘georganiseerde
scepsis’ van de onderzoeksgemeenschap. ‘Voor mij persoonlijk geldt dat ik de gebreken in het onderzoek van anderen
veel beter zie dan die in onderzoek waarvan ik de bedenker en projectleider ben.’
Ken je beperkingen en schrijf ze op
Zelfkritisch kijken naar je eigen werk
Gerben ter Riet
Hogeschool van Amsterdam
E
ind jaren zeventig verscheen het boek Laboratory
Life: The Social 1 Construction of Scientific Facts van
Bruno Latour en Steve Woolgar. Daarin gaan de
auteurs als etnografen op bezoek bij een exotische
stam: wetenschappers. Ze beschrijven wat zich afspeelt
in de hitte van het proces van ‘feitenbouw’. Geïnspireerd
door Latour & Woolgars (de)constructivistische kijk op
wetenschap bracht ik tijdens een congres de resultaten van
de gerandomiseerde trial, die de kern van mijn promotieonderzoek
vormde, in de eerste tien minuten stevig aan
de man. De laatste tien minuten besteedde ik aan de kille
deconstructie van hetzelfde onderzoek door belangrijke
beperkingen in ontwerp, uitvoering en analyse ervan met
het publiek te delen. De licht verbouwereerde maar toch
zeer positieve reacties uit het publiek sterkten mij in het
idee dat wetenschappers openhartige zelfkritiek waarderen
Schrijven we om te
informeren, te overtuigen,
te inspireren of om tot
actie aan te zetten?
(Merton, 1942). Die lezing resulteerde in een separaat artikel
dat we volledig wijdden aan belangrijke beperkingen van
mijn onderzoek (Ter Riet et al., 1998).
Enkele vragen. Hoe kom je erachter wat de beperkingen zijn
van (je) onderzoek? Zitten getrainde expert-lezers eigenlijk
wel te wachten op de soms halfhartig zelfkritische opmerkingen
van slagers die hun eigen vlees keuren? Zijn al onze
lezers experts? We lezen immers ook om expert te wórden.
Schrijven we om te informeren, te overtuigen, te inspireren
of om tot actie aan te zetten? Als we teruggaan naar Latour
& Woolgar en de ‘feitenbouw’, kunnen we stellen dat we een
feit pas werkelijk hebben gebouwd als we álle alternatieve
verklaringen voor het onderhavige fenomeen of de (causale)
associatie hebben uitgesloten. Hoe kunnen we aan die
‘georganiseerde scepsis’ van de onderzoeksgemeenschap
zelf ons steentje bijdragen (Merton)? Kunnen we misschien
per onderzoeksvraag-onderzoeksontwerpcombinatie automatisch
beperkingen identificeren? Wat is de rol van sensitiviteitsanalyses
om de robuustheid van eigen bevindingen
– of het gebrek eraan – meer met cijfers te onderbouwen
en minder met alleen woorden? Op deze vragen gaan we
hieronder in. 2
Ideaal vs. werkelijk
We definiëren een beperking hier als een discrepantie
tussen de ideale opzet, uitvoering, analyse, archivering
en rapportage van een onderzoek en de werkelijke opzet,
uitvoering, analyse, archivering en rapportage ervan.
45
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
We zullen niet nader ingaan op het aspect van ideale archivering,
maar een handreiking daarover vind je in referentie
(GFISCO). Beperkingen kun je enigszins typeren naar
onderzoeksvraag-onderzoeksopzetcombinaties. Om bijvoorbeeld
een oorzaak-gevolgvraag te onderzoeken is een
vragenlijstonderzoek niet het geëigende ontwerp. Ook een
focusgroeponderzoek of gerandomiseerde trial doen voor
vragen naar de prevalentie van een ziekte of ander verschijnsel
levert automatisch bepaalde beperkingen op.
Als we de onderzoeksvraagstelling kennen, hoe weten we
dan welke ideale opzet, uitvoering, analyse, archivering en
rapportage daarbij horen? Dat kan moeilijk zijn. We zullen
hier niet voor alle soorten onderzoeksvragen op ingaan,
maar Tabel 1 geeft een handreiking. In kolom 4 staan de
namen van checklists om bronnen van bias te vermijden
(risk of bias tools) en in kolom 5 vinden we richtlijnen voor
goede rapportage. Hoewel de laatste gericht zijn op rapportage,
is het raadplegen daarvan in de planningsfase
van nieuw onderzoek sterk aan te bevelen. Immers, als we
op ideeën komen over wat we geacht worden te rapporteren,
zullen we in ieder geval bewust moeten afwegen of
we die aspecten meenemen in ons ontwerp, onze analyse
en archivering.
Hoe weten we welke
ideale opzet, uitvoering,
analyse, archivering en
rapportage daarbij horen?
Zich beroepend op de evidence-piramide menen veel
aanhangers van evidence-based medicine dat voor effectiviteitsvragen
de gerandomiseerde trial (RCT) de ideale
ontwerpkeuze is. Maar RCT’s zijn niet altijd mogelijk, zijn
duur of tijdverslindend. Bovendien is de ene RCT de andere
niet, en binnen die grote ontwerpkeuze zitten tientallen
kleinere subontwerpkeuzes verstopt. Resultaten uit een
Nr. Type Commentaar Hulp bij keuze optimaal ontwerp in: Hulp bij optimale rapportage in † :
1 Prevalentie Vragen naar het vóórkomen van verschijnselen A (Bethlehem, 2017), B (Meursinge
Reynders et al., 2022)
2 Opinie Vragen naar wat (groepen) mensen denken over iets; dit
kan kwalitatief of kwantitatief onderzoek zijn
3 Oorzaak-gevolg Klassiek onderverdeeld in etiologisch (oorzaken van ziekte
(3a)) en interventie-onderzoek (oorzaken van beloop of
prognose; (preventieve) behandeling (3b))
4 Marker Klassiek onderverdeeld in diagnostisch onderzoek (crosssectioneel,
dat wil zeggen: er is geen tijdverloop tussen
vaststelling van de marker en wat je wilt diagnosticeren
(bijvoorbeeld ziekte, (4a)) en beschrijvend prognostisch
onderzoek (longitudinaal, dat wil zeggen: er is tijdsverloop
tussen vaststelling van de marker en wat je wilt
diagnosticeren (4b))
5 Economische
efficiëntie
6 Meeteigenschappen
van meetinstrument
7 Beschrijving van
ervaringen
8 (Systematische)
review; meta-research
Vragen naar de kosten van gezondheidswinst, oftewel
wat de verhouding is tussen monetaire input en
gezondheidsoutput. Vaak uitgedrukt in gezondheidsmaten
zoals (met kwaliteit gewogen) levenstijd (5a) of, bij
uitzondering, monetair uitgedrukte gezondheidswinst
(kosten-batenanalyse, 5b)
Vragen naar validiteit (inclusief responsiviteit) en precisie
van meetinstrumenten
Vragen zoals: waar lopen we tegenaan tijdens het
ontwikkelen van een interventie of product?
Vaak ontstaat behoefte om een totaaloverzicht te maken
van wat er (in de literatuur) bekend is over de antwoorden
op de vragen zoals gesteld onder nummers 1 t/m 7. Dit
vergt, per type onderzoek, een apart type meta-onderzoek
† Alle in deze kolom genoemde richtlijnen voor goede rapportage zijn te vinden op www.equator-network.org
ROBINS I (Sterne et al., 2016)
PROBAST (Wolff et al., 2019),
QUADAS-2 (Whiting et al., 2011)
COSMIN Risk of Bias (Mokkink et
al., 2020)
ROBIS (Whiting et al., 2018),
AMSTAR 2 (Shea et al., 2009)
CROSS
CREDES, COREQ, SRQR
CONSORT-familie, STROBE
TRIPOD, STARD
CHEERS
COSMIN reporting
TIDieR
PRISMA, ENTREQ
Tabel 1 Hulpbronnen voor optimaal ontwerp (en rapportage) voor de acht soorten toegepast medisch en gezondheids(zorg)-georiënteerd onderzoek
46
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Nr.
Vermelde beperkingen
1 De e-mailadressen van onderzoekers die verbonden zijn aan instellingen die de National Survey on Research Integrity (NSRI)
niet steunden, werden uit open bronnen geplukt. Daarom kunnen wij niet op geloofwaardige wijze nagaan of de aldus geplukte
e-mailadressen voldeden aan onze insluitcriteria voor deelname aan de NSRI. Daarom konden we het responspercentage alleen
berekenen op basis van de acht instellingen die de NSRI steunden.
2 Zelfs voor de vijf achtergrondkenmerken (gemiddelde duur van onderzoeksgerelateerd werk (per week), het gebied waarin men
vooral werkzaam is, academische rang, geslacht en of men empirisch onderzoek deed of niet) kunnen wij de representativiteit van
onze steekproef niet beoordelen.
3 † Een beperking van onze analyse betreft het hercoderen van N.v.t.-antwoorden in ‘nooit’ in de multipele lineaire regressie-analyses, aangezien
er een verschil is tussen het niet tentoonspreiden van gedrag omdat het echt niet van toepassing is en het opzettelijk nalaten van zulk gedrag.
4 † Onze definitie van ‘minstens één frequente QRP’ (twijfelachtige onderzoekspraktijk), voor scores van minstens 5 op de Likert-schaal.
Verruiming van de definitie van ‘frequent’ (door een lager afkappunt) zou tot hogere prevalentieschattingen hebben geleid.
5 † Andere enquêtes hebben een ander aantal QRP’s beoordeeld en deze soms anders gedefinieerd, wat directe vergelijkingen tussen onze
enquête en die van anderen bemoeilijkt.
6 Onjuiste classificaties van academische rang als gevolg van bevordering van personen tot een hogere rang minder dan 3 jaar voor
het invullen van onze enquête. Wij kunnen geen uitspraken doen over het effect van deze verkeerde inschaling op onze resultaten.
7 Anderen meldden eerder de hogere prevalentieschatting van falsificatie en fabricatie van gegevens in de bio- en medische
wetenschappen. Helaas kunnen we niet concluderen of dit te wijten is aan meer wangedrag of aan het feit dat onderzoekers in dit
specifieke vakgebied zich gewoon bewuster zijn van het probleem en dus eerder bereid zijn het te melden.
8 We ontdekten dat wetenschappers uit de Letteren en Wijsbegeerte, evenals promovendi en junior-onderzoekers, de RRP’s
(responsible research practices) vaker als ‘niet van toepassing’ rapporteerden. We weten niet of dit komt doordat deze open science
RRP’s echt niet toepasbaar zijn of dat deze praktijken nog niet erkend worden als standaard verantwoorde praktijken in deze
discipline en rang.
Niet vermelde (mogelijke) beperkingen
9 † Onze definitie van ‘minstens één frequente QRP’, voor scores van minstens 5 op de Likert-schaal. Vernauwing van de definitie van ‘frequent’
(door een lager afkappunt) zou tot lagere prevalentieschattingen hebben geleid.
10 De vier vrij grof onderscheiden velden van onderzoek doen geen recht aan eventuele onderzoekscultuurverschillen binnen die velden.
11 Als de mate van bewustzijn inderdaad van invloed is op de geneigdheid een bepaalde antwoordcategorie te kiezen (zie nr. 7 in
vermelde), heeft dit verdergaande gevolgen voor de interpretatie van de resultaten van de NSRI.
12 De psychometrische schalen zijn niet allemaal in dezelfde mate gevalideerd.
13 Het is onzeker in welke mate de eventuele selectieve non-respons ook leidt tot verkeerde schattingen van de gevonden associaties.
14 Hoewel alle multipele regressieanalyses gecorrigeerd werden voor alle psychometrische schaalscores en de vijf
achtergrondvariabelen, is vertekening van de gevonden associaties door het niet meten van andere relevante confounders niet
uitgesloten.
15 † Hoewel naast hoofdeffecten ook is gekeken naar een beperkt aantal subgroepeffecten, is niet uitgesloten dat er belangrijke, niet-vermoede
subgroepeffecten bestaan die we niet hebben gezien.
16 Het is onzeker in welke mate de eventuele systematische meetfouten in de antwoorden op deze gevoelige onderwerpen, ondanks
toepassing van de randomised responsemethode, leidt tot verkeerde schattingen van de gevonden associaties.
17 Het feit dat deze survey in Nederland werd uitgevoerd heeft mogelijkerwijs verschillende implicaties voor de generalisatie van de
resultaten van enerzijds de prevalentieschattingen van (on)verantwoorde onderzoekspraktijken en anderzijds de associaties ervan
met psychometrische schalen, zoals bijvoorbeeld publicatiedruk of mentorschap.
18 Het feit dat alleen volledig ingevulde enquêteformulieren konden worden ingezonden, heeft de precisie van de survey mogelijk
negatief beïnvloed.
19 We kunnen niet geheel uitsluiten dat sommige respondenten onderling overleg hadden over gegeven antwoorden alvorens hun
antwoorden in te zenden.
20 Ondanks de nodige inspanningen vooraf kunnen we niet uitsluiten dat sommige respondenten bepaalde vragen niet goed begrepen,
wat hun antwoorden kan hebben beïnvloed.
21 De focus op gedrag in de laatste drie jaar leidt door een selectief of slecht geheugen mogelijk tot meetfouten.
Overigens staat het lezers vrij de NSRI-dataset te downloaden op osf.io/ehx7q/ en zelf het effect van andere keuzes te bepalen. Dat is het voordeel van transparant archiveren (GFISCO).
† Schuingedrukte items zijn redelijkerwijs in het onderzoek zelf te checken door uitgebreidere robuustheidsanalyses te doen.
Tabel 2 Vermelde en niet vermelde beperkingen van de National Survey on Research Integrity (Gopalakrishna, 2021; Gopalakrishna
et al., 2022)
47
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Het gekozen ontwerp is
vaak geschikter voor
de ene dan voor de
andere vraagstelling
slecht opgezette of uitgevoerde RCT kunnen minder valide
zijn dan die uit een goede observationele studie. Een uitstekende
RCT kan waardevoller zijn dan een slecht uitgevoerde
systematische review. Minder bekend is dat goed ontworpen
observationele studies naar effectiviteitsvragen, mits goed
geanalyseerd, dezelfde antwoorden kunnen opleveren als
goede RCT’s (Hernán et al.). De evidence-piramide van
evidence-based medicine is overigens eveneens matig van
toepassing op niet-oorzaak-gevolgvragen (zie de types 1, 2,
3a, 4 en 5 in Tabel 1).
Veel onderzoeken hebben meerdere vraagstellingen en het
gekozen ontwerp is vaak geschikter voor de ene dan voor
de andere vraagstelling. Zo richt de recentelijk gepubliceerde
National Survey on Research Integrity zich op de
vraag wat de periodeprevalenties zijn van (on)verantwoorde
onderzoekspraktijken onder academische onderzoekers in
Nederland (doel 1) en op de vraag welke factoren eventuele
prevalentieverschillen veroorzaken (doel 2). Een survey (vragenlijstonderzoek)
is veel geschikter voor doel 1 dan voor
doel 2 (Gopalakrishna et al.).
Om systematisch alle beperkingen van een bepaald
onderzoek te identificeren helpt het om je telkens op één
onderzoeksvraag-ontwerpcombinatie te richten en successievelijk
alle onderzoeksvragen af te lopen. Tabel 2 toont
welke beperkingen de twee hoofdpublicaties over de National
Survey on Research Integrity benoemden en welke de
auteurs mogelijk hadden kunnen toevoegen.
Het bovenstaande denkkader werkt goed voor beperkingen
van de interne validiteit van een onderzoek. Maar hoe zit het
met ethiek, externe validiteit en efficiëntie? Waar het ethiek
betreft, volsta ik met te stellen dat ethische commissies (als
ze al worden geraadpleegd in praktijkgericht onderzoek
binnen het hoger beroepsonderwijs) in mens- en diergebonden
onderzoek als hoofdtaak hebben om te beoordelen of:
1. de vraagstelling van voldoende belang is (én niet
reeds afdoende is beantwoord) om de van deelnemers
gevraagde inspanningen of het van proefdieren
gevergde lijden te rechtvaardigen;
2. de uit de onderzoeksvragen-onderzoeksopzetcombinatie
noodzakelijk voortvloeiende beperkingen klein genoeg
zijn om een (enigszins) valide antwoord waarschijnlijk
te maken.
Uit de formulering van de bovenstaande twee eisen volgt dat
(consistente) ethische toetsing moeilijk is, en mensenwerk.
Riskante generalisaties
Liever dan over externe validiteit spreek ik van effect(maat)
modificatie (Rothman et al., 2010). We maken minder vaak
riskante en foute generalisaties door niet te concluderen dat
een bepaald onderzoeksresultaat bijvoorbeeld zowel voor
vrouwen als mannen geldt vanwege het simpele feit dat
beide seksen aan het onderzoek deelnamen, maar door de
vraag te stellen hoe aannemelijk het is dat het resultaat – in
kwantitatief toegepast onderzoek vaak een statistische associatie
– verschilt tussen deze twee seksen. Deze manier van
denken vergemakkelijkt het om generalisatie naar andere
‘doelpopulaties’ niet te beschouwen als een probleem van
statistische representativiteit (mannen en vrouwen waren
vertegenwoordigd), maar als een probleem dat, liefst vanuit
een theoretisch kader, de vraag stelt of de waargenomen
verschijnselen of associaties tussen de seksen mogelijk
verschillen. En als die vraag gegeven de onderzoekscontext
en (enige) theorie zinnig lijkt, deze door gepaste analyses
nader te onderzoeken. Jansen et collega’s noemden deze
twee benaderingen respectievelijk statistische generalisatie en
wetenschappelijke generalisatie.
In tegenstelling tot wat je vaak leest, speelt buiten vragenlijstonderzoek
met random steekproeven statistische generalisatie
nauwelijks een rol in toegepast wetenschappelijk en
praktijkgericht onderzoek (Rothman et al, 2008; Hernán et
al., 2020). Het niet nagaan van belangrijke verschillen (in
effect) tussen subgroepen van deelnemers kan schadelijk
zijn. Zo weten we nu, na lange vertraging, dat er belangrijke
verschillen zijn tussen mannen en vrouwen in de wijze
waarop symptomen van een hartinfarct zich presenteren
(Gelber et al., 2020). Omdat mensen uniek zijn, is theoretisch
het aantal subgroepeffecten oneindig groot. En zeer
kleine (effect)verschillen zijn (voor toepassing) irrelevant.
Zo weten we nu dat
er belangrijke verschillen
zijn tussen mannen en
vrouwen bij een hartinfarct
48
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Daarom is er een enorm spanningsveld tussen het gericht,
en liefst theorie-gedreven, uitvoeren van subgroepanalyses
– sekse is maar één voorbeeld – en het ongebreideld uitvoeren
ervan. Dat laatste leidt gemakkelijk tot data dredging en
het ‘martelen van de data tot ze schuld bekennen’ (Dal-Ré
et al., 2016; Kent et al., 2010; Rothwell, 2005; Wicherts
et al., 2016). Deze lange redenering leidt tot de conclusie
dat in bijna al het toegepast wetenschappelijk onderzoek
een beperking is dat je relevante subgroepverschillen over
het hoofd kunt zien. In de genetica hebben ze de laatste
twee decennia geleerd dat het varen op het berekenen van
duizenden associaties alleen verantwoord kan als je veel
strengere eisen stelt aan de criteria voor ‘een positief signaal’
én replicatie eist van de gevonden associatie(s) in onafhankelijke
steekproeven (Broer et al., 2013; Ioannidis et
al., 2011).
Hoe zit het, ten slotte, met de efficiëntie van onderzoek?
Dat is een moeilijk probleem dat, abstract gezien, gaat over
wat de productie van een eenheid evidentie van hoge kwaliteit
mag kosten, maar praktisch gezien vaak wordt ingeperkt
tot de vraag naar de gewenste steekproefgrootte. De neiging
bestaat om ieder onderzoek geïsoleerd te beschouwen
en voor dat ene onderzoek de ‘juiste’ omvang te bepalen
(Lakens, 2022). In werkelijkheid vindt het meeste onderzoek
plaats in een context waarin meestal al eerder gepubliceerd
werk bestaat (en hopelijk door de onderzoekers is
gelezen) rondom de vraagstelling. Statistisch gezien is het
berucht moeilijk om doorslaggevend onderzoek te doen in
een setting waarin bijvoorbeeld al enkele voorgaande onderzoeken
van redelijke omvang en kwaliteit bestaan die onderling
sterk verschillende groottes vonden van de onderhavige
associatie of het effect. Technischer gezegd is het benodigde
onderscheidingsvermogen (power) van een nieuw onderzoek
om doorslaggevend te zijn in een setting met heterogene
studieresultaten uit bestaand onderzoek vele malen groter
dan de power die het eerste onderzoek in die (historische)
serie nodig had om (tot de publicatie van het tweede
We spraken hierboven
al over de slagers
die hun eigen
vlees keuren
onderzoek) doorslaggevend te zijn of te lijken (Jones et al.,
2018). Daarom kunnen we stellen dat het meeste onderzoek
slechts bijdraagt aan de opstapeling van relevante evidentie
en in zijn eentje te klein is om het verschil te maken, wat
slecht nieuws is in een tijd waarin we ons telkens aangemoedigd
zien om ons te onderscheiden. Het tijdschrift The
Lancet heeft de mooie traditie onderzoekers te dwingen hun
onderzoek te presenteren als de laatste in de historische rij
(meta-analyse), zodat de lezer direct de meest actuele stand
van zaken kan beoordelen in plaats van slechts een – uit
zijn context geïsoleerde – meest recente studie (Van Velzen
et al., 2017).
Tunnelvisie
We spraken hierboven al over de slagers die hun eigen vlees
keuren. Het bewust samenstellen van onderzoeksteams met
het oog op preventie van tunnelvisie lijkt niet wijdverbreid,
het tegendeel helaas wel. Voor mij persoonlijk geldt dat ik
de gebreken in het onderzoek van anderen veel beter zie
dan die in onderzoek waarvan ik de bedenker en projectleider
ben. In het eerste geval zit hem de uitdaging, althans
voor mij, meer in het verkrijgen van voldoende stem in het
Entiteit Kracht Zwakte
Auteurs zelf
Enigen die discrepanties tussen onderzoeksprotocol
en daadwerkelijke uitvoering kennen
Tunnelvisie, zelfcensuur, pseudoscepsis,
(methodologische) deskundigheid
Reviewers Tijd, timing † , deskundigheid en onafhankelijkheid Gebrek aan tijd, (methodologische) deskundigheid of
onafhankelijkheid
Redacteuren Tijd, timing † , deskundigheid en onafhankelijkheid Gebrek aan tijd, (methodologische) deskundigheid of
onafhankelijkheid
Lezers/gebruikers
Tijd, deskundigheid, onafhankelijkheid en interesse in
werkelijke toepasbaarheid
Algoritmen Consistent en snel Oppervlakkig, irrelevant
Interesse beperkt tot samenvatting en conclusies
Weissgerber et al., 2021; Kilicoglu et al., 2021; Kilicoglu et al., 2018.
† In zogenaamde registered reports beoordelen redacteuren en reviewers het onderzoeks- en analyseplan alvorens dataverzameling begint. De feedback en onderhandeling leiden tot een
afspraak dat de auteurs de studie, mits uitgevoerd volgens het overeengekomen protocol, in het onderhavige blad mogen publiceren ongeacht de resultaten. De filosofie hierachter is het
tegengaan van publicatiebias. Bij een combinatie van een goede vraagstelling en een gedegen protocol (en uitvoering) is ieder resultaat immers waardevol, niet slechts de statistische
significante.
Tabel 3 Kracht en zwakte van entiteiten, personen, technieken die onderzoeksbeperkingen (samen) kunnen vaststellen
49
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
In de praktijk is er
vaak sprake van
een combinatie van
deze entiteiten
team om al mijn kritiekpunten in de discussiesectie van
het paper te krijgen (Horton, 2002). Maar wie moet dan de
beperkingen benoemen van (praktijkgerichte) wetenschappelijke
studies? Tabel 3 toont mogelijkheden en een aantal
van hun voor- en nadelen.
In de praktijk is er vaak sprake van een combinatie van deze
entiteiten. Zo werken redacteuren en reviewers samen en
kunnen algoritmen reviewers, redacteuren, maar wellicht
ook de auteurs zelf opmerkzaam maken om nader naar de
door algoritmen geïdentificeerde beperkingen of omissies
te kijken (Keserlioglu, 2019). Extremere gevallen van zeer
ernstige beperkingen (of fraude) zitten soms in de sfeer van
errata of zelfs terugtrekking van publicatie (retractions).
Vibratie van effecten
In 2008 wezen Fox & Lash erop dat we er goed aan zouden
doen ‘[to] move the debate among stakeholders from the realm of
qualitative criticism, which is often heavily influenced by politics
and polemics, into the realm of quantitative analysis’ (Fox &
Lash, 2017). Recenter is dat idee verder uitgewerkt en het
staat nu bekend onder tot de verbeelding sprekende namen
als vibratie van effecten (VoE), multiversum-, multimodel- en
specificatiecurve-analyse, die wij hier voor het gemak als synoniemen
zullen opvatten (Klau et al., 2021; Liu et al., 2021;
Patel et al., 2015). Het gaat hier in essentie om een forse
uitbreiding van het idee van sensitiviteitsanalyse, door niet
slechts een of een paar data-analytische mogelijkheden door
te rekenen en te presenteren, maar het gehele woud met
zijn honderden, soms duizenden forking paths.
In essentie bestaat multiversumanalyse uit vier stappen:
vaststellen van alle belangrijke beslispunten en
per beslispunt de verdedigbare opties kiezen zoals verschillende
afkapwaarden voor variabelen en outliers,
verschillende plausibele sets variabelen waarvoor je zou
kunnen corrigeren, verschillende modelkeuzes (linear,
Poisson et cetera), interacties tussen variabelen, weglatingen
van bepaalde waarnemingen et cetera. Het aantal
analyses stijgt exponentieel. Zo gebruikten Patel en
collega’s in een multiversumanalyse naar het effect van
serumvitamine-D-concentraties op sterfte eerst dertien
en daarna negentien correctievariabelen, wat leidde tot
8192 (2 13 ) respectievelijk 524.288 (2 19 ) analyses (universa)
(Patel et al., 2015). Daarbij gebruikten zij nog niet eens alle
denkbare aangrijpingspunten voor de te variëren beslispunten
die Rijnhart en collega’s noemen (Rijnhart et al., 2021).
De tweede stap is het doorrekenen van al deze universa.
Stap drie bestaat uit het elegant (grafisch) weergeven en
samenvatten van alle resultaten en stap vier, ten slotte, uit
het maken van gevolgtrekkingen (inferentie).
De recente literatuur over multiversumanalyse laat zich
inspireren door de replicatiecrisis en onverantwoorde
onderzoekspraktijken en selectief publiceren in het bijzonder
(Liu et al., 2021; Patel et al., 2015). Omdat multiversumanalyse
ook niet vrij kan zijn van subjectieve beslissingen,
pleiten onderzoekers ervoor om multiversumanalyses zelf
ook te preregistreren (Liu et al., 2021). Samenvattend vind
ik dat we multiversumanalyse inderdaad veel serieuzer
moeten nemen om meer zicht te krijgen op de werkelijke
mate van onzekerheid die onze resultaten omringen in situaties
– en die komen zeer vaak voor – waarin er weinig consensus
bestaat over wat de correcte data-analyse is. Mocht
evenwel na dergelijke analyse blijken dat de kwalitatieve
gevolgtrekkingen ongeveer hetzelfde blijven, dan is sterk
vertrouwen in je resultaten gerechtvaardigder. De software
om dit uit te voeren vergt expertise, maar zal in de toekomst
waarschijnlijk gebruiksvriendelijker worden. Tot die tijd is
het zaak zelfkritisch te kijken naar eigen werk en verslag te
doen van zwaktes, zeker als die voortvloeien uit afwijkingen
van het onderzoeksprotocol waarvan lezers en gebruikers
niet op de hoogte kunnen zijn door slechts kritisch lezen en
goed nadenken.
Utter honesty
In zijn fantastische Cargo Cult-lezing bij het afscheid
van een lichting studenten van het California Institute
of Technology (Caltech) in 1974 sprak Richard Feynman,
Tot die tijd is het zaak
zelfkritisch te kijken
naar eigen werk en verslag
te doen van zwaktes
50
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Maak een lijst met
argumenten, niet op basis van senioriteit, Mertons principe
van communalisme indachtig. Kijk eens of je, eventueel
met behulp van een expert, een multiversumanalyse aan de
praat krijgt. Er is nog zo veel te ontdekken.
beperkingen van je
onderzoek en voeg die
in zijn geheel toe als bijlage
Gerben ter Riet
is arts-epidemioloog en hoofdonderzoeker in het Amsterdam
UMC - locatie AMC. Hij werkt voor de Hogeschool van
Amsterdam bij het onderzoek van de faculteiten Gezondheid en
Bewegen, Sport & Voeding
Nobelprijswinnaar in de Natuurkunde, over ‘[..] a kind of
scientific integrity, a principle of scientific thought that corresponds
to a kind of utter honesty’ en moedigt hij de studenten
aan om wanneer zij ‘doing an experiment, [..] report everything
that you think might make it invalid – not only what you think
is right about it: other causes that could possibly explain your
results; [..]. Details that could throw doubt on your interpretation
must be given [..]. You must do the best you can – if you
know anything at all wrong, or possibly wrong – to explain it. If
you make a theory, for example, and advertise it, or put it out,
then you must also put down all the facts that disagree with it.’
(Feynman, 1974).
Het is vreemd dat tijdschriftredacteuren via hun instructies
voor auteurs zo weinig sturing en aanmoediging geven aan
onderzoekers om serieuzer om te gaan met het bespreken
van beperkingen (Malic^ki et al., 2019). Deze instructies,
eventueel ondersteund door algoritmen, zouden ons dichter
bij Mertons ideaal kunnen brengen, de georganiseerde scepsis
in de wetenschap en het praktijkgericht onderzoek versterken,
juist in dit tijdperk waarin het scoren met impact
en valorisatie voorop lijkt te staan (Weissgerber et al., 2021).
Ik sluit af met een beroep op je te doen om je te onderscheiden,
niet door ten koste van alles de doorwerking van je
resultaten te bepleiten, maar door in de geest van Feynman
te handelen. Sluit bijvoorbeeld aan bij de traditie die het
blad Annals of Internal Medicine in 2004 inzette en noem
minstens één beperking in de samenvatting van je onderzoek.
Overigens lijkt het me geoorloofd in je discussiesectie
in te gaan op het ontzenuwen van niet werkelijk bestaande
beperkingen waarvan je vermoedt dat veel lezers die juist
wel aanwezig achten. Een bekend voorbeeld is voldoende
onderscheidingsvermogen (statistische power) behouden,
ondanks dat je de geplande steekproefgrootte niet haalde
(Jepma et al., 2021). Maak een lijst met op belangrijkheid
gerangschikte beperkingen van je onderzoek en voeg die
in zijn geheel toe als bijlage. Als je vindt dat dat te ver
voert, bespreek dan, met je gehele team, waar jullie het
afkappunt voor ‘te onbelangrijk om te rapporteren’ willen
zetten en bespreek verschillen van opvatting daarover met
Literatuur
Bethlehem, J.A. (2017). Checklist for polls. Understanding Public Opinion Polls. Boca Raton:
Chapman & Hall/CRC.
Broer, L., Lill, C.M., Schuur, M., Amin, N., Roehr, J.T., Bertram, L. et al. (2013).
Distinguishing true from false positives in genomic studies: p values. European Journal
of Epidemiology 28(2): 131-8.
Dal-Ré, R. & Marušić, A. (2016). Prevention of selective outcome reporting: Let us start
from the beginning. European Journal of Clinical Pharmacology 72(10): 1283-8.
Feynman, R. (1974). ‘Cargo Cult Science: Some remarks on science, pseudoscience, and
learning how to not fool yourself. Lezing, California Institute of Technology, 1974.
Calteches.library.caltech.edu/51/2/CargoCult.htm
Fox. M.P. & Lash, T.L. (2017). On the Need for Quantitative Bias Analysis in the Peer-
Review Process. American Journal of Epidemiology 185(10): 865-8.
Gelber, A., Drescher, M. & Shiber, S. (2022). Sex Differences in Identifying Chest Pain
as Being of Cardiac Origin Using the HEART Pathway in the Emergency Department.
Journal of Women’s Health.
GFISCO. FAIR Guiding Principles for scientific data management and stewardship.
www.go-fair.org/fair-principles/
Gopalakrishna, G. (2021). Prevalence of responsible research practices and their potential
explanatory factors: A survey among academic researchers in The Netherlands.
osf.io/preprints/metaarxiv/xsn94/
Gopalakrishna, G., Riet, G. ter, Vink, G., Stoop, I., Wicherts, J.M. & Bouter, L.M. (2022).
Prevalence of questionable research practices, research misconduct and their potential
explanatory factors: A survey among academic researchers in The Netherlands. PLoS
One 17(2): e0263023.
Hernán, M.A., Alonso, A., Logan, R., Grodstein, F., Michels, K.B., Willett, W.C. et al.
(2008). Observational studies analyzed like randomized experiments: An application
to postmenopausal hormone therapy and coronary heart disease. Epidemiology 19(6):
766-79.
Hernán, M.A. & Robins, J.M. (2016). Using Big Data to Emulate a Target Trial When a
Randomized Trial Is Not Available. American Journal of Epidemiology 183(8): 758-64.
Hernán, M.A., Sauer, B.C., Hernández-Díaz, S., Platt, R. & Shrier, I. (2016). Specifying a
target trial prevents immortal time bias and other self-inflicted injuries in observational
analyses. Journal of Clinical Epidemiology 79: 70-5.
Hernán, M. & Robins, J. (2020). Causal Inference: What If. Boca Raton: Chapman & Hall/
CRC.
Horton, R. (2002). The hidden research paper. Journal of the American Medical Association
287(21): 2775-8.
Ioannidis, J.P. & Khoury, M.J. (2011). Improving validation practices in ‘omics’ research.
Science 334(6060):1230-2.
Jansen, S., Vermeulen, S., Bindels, P. & Riet, G. ter (2003). Proportional representation of
(ethnic) subgroups in trials is not the way to go.
www.bmj.com/rapid-response/2011/10/29/
proportional-representation-ethnic-subgroups-trials-not-way-go.
Jepma, P., Verweij, L., Buurman, B.M., Terbraak, M.S., Daliri, S., Latour, C.H.M. et al.
(2021). The nurse-coordinated cardiac care bridge transitional care programme:
A randomised clinical trial. Age and Ageing. 50(6): 2105-15.
Jones, H.E., Ades, A.E., Sutton, A.J. & Welton, N.J. (2018). Use of a random effects metaanalysis
in the design and analysis of a new clinical trial. Statistics in Medicine 37(30):
4665-79.
Kent, D.M., Rothwell, P.M., Ioannidis, J.P., Altman, D.G. & Hayward, R.A. (2010). Assessing
and reporting heterogeneity in treatment effects in clinical trials: a proposal. Trials 11:
85.
51
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Keserlioglu, K., Kilicoglu, H. & Riet, G. ter (2019). Impact of peer review on discussion of
study limitations and strength of claims in randomized trial reports: A before and after
study. Research Integrity and Peer Review 4: 19.
Kilicoglu, H., Rosemblat, G., Malicki, M. & Riet, G. ter (2018). Automatic recognition of selfacknowledged
limitations in clinical research literature. Journal of the American Medical
Informatics Association 25(7): 855-61.
Kilicoglu, H., Rosemblat, G., Hoang, L., Wadhwa, S., Peng, Z., Malički, M. et al. (2021).
Toward assessing clinical trial publications for reporting transparency. Journal of
Biomedical Informatics 116: 103717.
Klau, S., Hoffmann, S., Patel, C.J., Ioannidis, J.P. & Boulesteix, A.L. (2021). Examining
the robustness of observational associations to model, measurement and sampling
uncertainty with the vibration of effects framework. International Journal of Epidemiology
50(1): 266-78.
Lakens, D. (2022). Sample size justification. Collabra: Psychology 8.1: 33267.
Latour, B. & Woolgar, S. (1986). Laboratory Life: The Construction of Scientific Facts.
Princeton: Princeton University Press.
Liu, Y., Kale, A., Althoff, T. & Heer, J. (2021). Boba: Authoring and Visualizing Multiverse
Analyses. IEEE Transactions on Visualization and Computer Graphics 27(2): 1753-63.
Malički, M., Aalbersberg, I.J., Bouter, L. & Riet, G. ter (2019). Journals’ instructions to
authors: A cross-sectional study across scientific disciplines. PLoS One 14(9): e0222157.
Merton, R. (1942). The Normative Structure of Science. In: Merton, R.,(red.). The Sociology
of Science: Theoretical and Empirical Investigations. University of Chicago Press, 267-278.
Meursinge Reynders, R., Riet, G. ter, Di Girolamo, N. & Malički, M. (2022). Honorary
authorship in health sciences: A protocol for a systematic review of survey research.
Systematic Reviews 11(1): 57.
Mokkink, L.B., Boers, M., Vleuten, C.P.M. van der, Bouter, L.M., Alonso, J., Patrick, D.L.
et al. (2020). COSMIN Risk of Bias tool to assess the quality of studies on reliability
or measurement error of outcome measurement instruments: A Delphi study. BMC
Medical Research Methodology 20(1): 293.
Patel, C.J., Burford, B. & Ioannidis, J.P. (2015). Assessment of vibration of effects due
to model specification can demonstrate the instability of observational associations.
Journal of Clinical Epidemiology 68(9): 1046-58.
Retraction Watch: Tracking retractions as a window into the scientific process.
retractionwatch.com/
Riet, G. ter, Kessels, A.G. & Knipschild, P. (1998). Problems in the conduct of a randomised
clinical trial. Journal of Wound Care 7(5): 259-62.
Rijnhart, J.J.M., Twisk, J.W.R., Deeg, D.J.H. & Heymans, M.W. (2021). Assessing the
Robustness of Mediation Analysis Results Using Multiverse Analysis. Prevention Science.
Rothman, K., Greenland, S. & Lash, T. (2008). Validity in Epidemiologic Studies. Modern
Epidemiology. 2nd ed. Philadelphia: Wolters Kluwer, Lippincott Williams & Wilkins.
pp. 146-147.
Rothwell, P.M. (2005). Treating individuals 2. Subgroup analysis in randomised controlled
trials: Importance, indications, and interpretation. The Lancet 365(9454): 176-86.
Shea, B.J., Hamel, C., Wells, G.A., Bouter, L.M., Kristjansson, E., Grimshaw, J. et al. (2009).
AMSTAR is a reliable and valid measurement tool to assess the methodological quality
of systematic reviews. Journal of Clinical Epidemiology 62(10): 1013-20.
Sterne, J.A., Hernán, M.A., Reeves, B.C., Savović, J., Berkman, N.D., Viswanathan, M. et
al. (2016). ROBINS-I: A tool for assessing risk of bias in non-randomised studies of
interventions. BMJ 355: i4919.
Velzen, P. van, Riet, G. ter, Bresser, P., Baars, J.J., Berg, B.T.J. van den, Berg, J.W.K. van
den, et al. (2017). Doxycycline for outpatient-treated acute exacerbations of COPD: A
randomised double-blind placebo-controlled trial. The Lancet Respiratory Medicine 5(6):
492-9.
Weissgerber, T., Riedel, N., Kilicoglu, H., Labbé, C., Eckmann, P., Riet. G. ter, et al.
(2021). Automated screening of COVID-19 preprints: Can we help authors to improve
transparency and reproducibility? Nature Medicine 27(1): 6-7.
Whiting, P.F., Rutjes, A.W., Westwood, M.E., Mallett, S., Deeks, J.J., Reitsma, J.B. et al.
(2011). QUADAS-2: A revised tool for the quality assessment of diagnostic accuracy
studies. Annals of Internal Medicine 155(8): 529-36.
Whiting, P., Savović, J., Higgins, J.P.T., Caldwell, D.M., Reeves, B.C., Shea, B. et al. (2018).
ROBIS: a new tool to assess risk of bias in systematic reviews was developed. Recenti
Progressi in Medicina 109(9): 421-31.
Wicherts, J.M., Veldkamp, C.L., Augusteijn, H.E., Bakker, M., Aert, R.C. van & Assen,
M.A. van (2016). Degrees of Freedom in Planning, Running, Analyzing, and Reporting
Psychological Studies: A Checklist to Avoid p-Hacking. Frontiers in Psychology 7: 1832.
Wolff, R.F., Moons, K.G.M., Riley, R.D., Whiting, P.F., Westwood, M., Collins, G.S. et al
(2019). PROBAST: A Tool to Assess the Risk of Bias and Applicability of Prediction
Model Studies. Annals of Internal Medicine 170(1): 51-8.
Noten
1 In de 2de druk lieten de auteurs het woord Social weg.
2 Dit stuk put vooral uit kennis over en ervaring met toegepast (praktijkgericht) kwantitatief,
medisch- en gezondheids(zorg)-georiënteerd onderzoek, maar de besproken principes zijn
breder van toepassing.
52
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Praktijkgericht onderzoek streeft per definitie naar openheid. De uitgangspunten van open science passen daarom
uitstekend bij het hoger beroepsonderwijs. Maar in de uitwerking is de aansluiting alleen nog niet overal even naadloos,
schrijft Alex Verkade.
Van nieuwsgierigheid naar vooruitgang
De complementaire rol van praktijkgericht onderzoek
Alex Verkade
Regieorgaan SIA (NWO), Utrecht
O
nderzoekers willen nieuwe dingen ontdekken.
Uit nieuwsgierigheid, of om een bijdrage te leveren
aan een betere wereld, en vaak beide. Nieuwe dingen
leren en doen is leuk, het is inspirerend en het kan
het leven van de onderzoeker en van anderen verrijken.
Tegelijkertijd kan kennis bijdragen aan vooruitgang, aan
een duurzame toekomst, aan een beter leven voor de volgende
generatie of vandaag nog voor de buren.
Die bewezen potentie van kennis, dat ze kan bijdragen aan
welzijn en welvaart van medemensen en hun omgeving,
is natuurlijk een belangrijke reden om ons gezamenlijke,
publieke geld te besteden aan onderzoek. Niet alleen aan
onderzoek dat uitdrukkelijk voor dit doel plaatsvindt, maar
enigszins paradoxaal ook aan nieuwsgierigheidsgedreven
onderzoek. Aan de basis van veel vooruitgang staat immers
onderzoek dat voortkwam uit pure nieuwsgierigheid, niet
uit de bedoeling die vooruitgang mogelijk te maken. De weg
van kennis naar vooruitgang is altijd uniek, onvoorspelbaar
en niet lineair. In dat grillige proces zijn vele soorten van
onderzoek even waardevol, van fundamenteel tot praktijkgericht
en meer.
Ontstaan in interactie
In beleidsstukken komt het woord ‘vooruitgang’ niet vaak
voor. ‘Impact’, begrepen als maatschappelijk effect van
onderzoek, des te meer. Een lastig begrip, dat je kunt vertalen
als ‘verschil maken’. Het voordeel van die vertaling
is dat ze twee essentiële aspecten van impact uitsplitst:
verschil en maken. Dat klinkt eenvoudig en is tegelijkertijd
veelomvattend. Er zijn oneindig veel mogelijke verschillen
denkbaar en oneindig veel manieren om die mede te veroorzaken
– kortom, er zijn oneindig veel soorten impact:
op beleid, op beroepspraktijk, op onderwijs, op de samenleving,
op andere onderzoekers. Wat ze met elkaar gemeen
hebben, is dat ze ontstaan in interactie – in isolatie is er
geen impact mogelijk – en dat elke interactie een verandering
produceert, al is die miniem. All that you touch, you
change 1 . Stel je je een oneindig netwerk voor van mogelijke
situaties, dan zijn deze productieve interacties 2 de lijntjes
tussen die situaties.
Een concreet voorbeeld: een onderzoeker geeft een presentatie
over gloednieuwe onderzoeksresultaten rond zorg voor
ouderen met een beperking. Dat is een productieve interactie,
met als een van de resultaten een verandering in de
Aan de basis van veel
vooruitgang staat immers
onderzoek dat voortkwam
uit pure nieuwsgierigheid
53
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Productive Interactions
situatie: na afloop is een aantal mensen op de hoogte van de
onderzoeksresultaten. Misschien geeft deze nieuwe kennis
een van de aanwezigen net het zetje om haar werk als geriater
voortaan iets anders te doen, met als resultaat een iets
prettiger ervaring voor haar patiënten.
Social impact Stakeholder Assessment tool
Direct, personal Behavioral change One-to-one, personal
and professional
networks
Interviews, focus
group
Indirect, media Uptake, use Different audiences Quantitative data
collection
Financial or in-kind
support
Collaboration Joint projects Annual reports, other
documents
Tabel 1 Drie mogelijke hoofdcategorieën van productieve interacties
3
Om ervoor te zorgen dat kennis bijdraagt aan vooruitgang,
is het ten eerste belangrijk om het aantal productieve interacties
te vergroten. Immers, hoe meer interacties, hoe meer
verandering er plaatsvindt. Ten tweede moeten we kunnen
onderscheiden welke verandering we wenselijk vinden en
welke minder. Wanneer is een verschil ook daadwerkelijk
een verbetering? Wanneer is impact vooruitgang? En tot
slot moeten we de verbeteringen kunnen selecteren en erop
voortbouwen. Open science heeft de potentie aan al deze drie
processen bij te dragen.
De Unesco definieert open science als een veelomvattend
construct dat verschillende stromingen en praktijken combineert
met als doel:
• meertalige wetenschappelijke kennis voor iedereen vrijelijk
beschikbaar, toegankelijk en herbruikbaar te maken;
• de wetenschappelijke samenwerking en de uitwisseling
van informatie ten behoeve van wetenschap en samenleving
te bevorderen;
• de processen van wetenschappelijke kenniscreatie, -evaluatie
en -communicatie open te stellen voor maatschappelijke
spelers buiten de traditionele wetenschappelijke
gemeenschap. 4
Immers, hoe meer
interacties, hoe
meer verandering
er plaatsvindt
Voor een duurzame toekomst van de wetenschap is open
science volgens sommigen noodzakelijk. 5 Door het proces
en het resultaat van onderzoek open te stellen, toegankelijker
te maken voor onderzoekers onderling en voor de buitenwereld,
open wetenschap dus, kunnen we meer verschil
maken en van meer betekenis zijn voor mens en wereld.
Open science vergroot het aantal productieve interacties
tussen onderzoekers onderling en met mensen buiten de
wetenschap. Bijvoorbeeld (maar zeker niet alleen) via publicaties,
cocreatie, kennisdeling of citizen science. Door die
kruisbestuiving ontstaan nieuwe ideeën, nieuwe kennis,
zowel bij onderzoekers als bij anderen en zowel wetenschappelijke
als andere vormen van kennis.
Door de samenleving te betrekken bij onderzoek kunnen
we bovendien antwoorden krijgen op normatieve vragen als:
wat is welzijn, wat is welvaart? Wat vinden we vooruitgang?
Welke verandering is positief en welke is negatief? Alleen
samen kunnen we bepalen wat een beter leven is, voor de
volgende generatie of voor de buren. Open science stimuleert
het gesprek tussen onderzoekers en de maatschappij
over de keuzes die we continu maken, in het onderzoek
op zichzelf – waar doe je onderzoek naar en waarnaar
niet? – en in bijvoorbeeld de activiteiten eromheen, zoals
wetenschapscommunicatie.
Tot slot moet open science kennis beschikbaar stellen,
toegankelijk maken, verspreiden. Dit kan via open access,
FAIR data (findable, accessible, interoperable, reusable)
en wetenschapscommunicatie, via samenwerkingen en
gesprekken, en via ontelbare andere interacties. Zo zorgen
we ervoor dat andere onderzoekers en niet-onderzoekers
op de kennis kunnen voortbouwen en een volgende stap
kunnen zetten in het grillige proces naar een betere wereld.
Bovendien dragen we zo bij aan de verantwoording van
publieke uitgaven aan onderzoek en stellen we de resultaten
ervan beschikbaar aan de samenleving die ervoor
heeft betaald.
Dicht bij samenleving
De uitgangspunten van open science passen uitstekend bij
het hbo (hoger beroepsonderwijs). Praktijkgericht onderzoek,
dat in het algemeen (maar niet exclusief) plaatsvindt
aan hogescholen, begint met een vraag uit de beroepspraktijk
of de maatschappij. Onderzoekers ontwikkelen netwerken
en werken samen met mensen uit de praktijk, en het is
een succes als de beroepspraktijk, het onderwijs en de maatschappij
er beter van worden. Dit soort onderzoek geniet
waardering om de mate waarin het oplossingen biedt voor
vragen in de samenleving 6 . Daarmee is kennis in praktijkgericht
onderzoek eerder middel dan doel. In het complexe
systeem van kennis en vooruitgang vindt praktijkgericht
onderzoek dicht bij de samenleving plaats, regionaal, in
doorlopende wisselwerking.
Waar mensen impact soms omschrijven als het eindpunt
van een min of meer lineair kennisproces, begint de
54
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
De belangrijkste vraag
is misschien wel:
werkt het? Maken we
het gewenste verschil?
doorwerking van praktijkgericht onderzoek vaak al voordat
een project is begonnen, als onderzoekers en praktijkpartners
gezamenlijk een onderzoeksvraag formuleren.
Vervolgens vinden rond en in zulk onderzoek op allerlei
momenten productieve interacties plaats, die impact
hebben. Dat kan op allerlei manieren, zoals via tussenresultaten,
kennisdeling, het gebruik van prototypes enzovoort.
Al deze soorten impact ontmoeten waardering, bijvoorbeeld
van financiers zoals Regieorgaan SIA. De belangrijkste
vraag is misschien wel: werkt het? Maken we het gewenste
verschil 7 ? Kennis is meer middel dan doel, en dat geldt ook
voor de vorm waarin we kennis overdragen. Een wetenschappelijke
publicatie kan de beste vorm zijn, als die vorm
het meest bijdraagt aan de gewenste impact. Maar ze is
slechts een van de beschikbare middelen, en soms is een
ander middel – nieuwe materialen, een technisch ontwerp,
werkprocedé, adviesrapport, toolkit, serious game, app, prototype,
beleidsinterventie of training – effectiever om dit verschil
te maken.
Hoe opener de onderzoeksresultaten zijn, hoe meer impact
het onderzoek kan hebben en hoe beter het kan bijdragen
aan maatschappelijke uitdagingen. Praktijkgericht onderzoek
streeft daarom per definitie naar openheid.
Waar het de principes betreft, past open science dus uitstekend
bij praktijkgericht onderzoek, maar in de uitwerking
is de aansluiting niet overal even naadloos. In het discours
rond open science krijgt vooral open access van peerreviewed
wetenschappelijke publicaties veel aandacht. 8 Dat
past bij de hoge prioriteit die het academisch onderzoek
geeft aan publicaties als indicator van kwaliteit en impact 9 .
Anders gezegd: hoe hoog we universitair onderzoek aanslaan,
hangt heel vaak samen met de publicaties die dat
onderzoek produceert.
Maar dat geldt veel minder voor praktijkgericht onderzoek
op hogescholen. Publicaties tellen mee in de waardering,
maar in het gesprek over kwaliteit komen veel meer andere
indicatoren grofweg even vaak aan bod. 10 Dat sluit aan bij
de grote diversiteit aan kennisproducten die praktijkgerichte
onderzoekers opleveren. Zij publiceren zeker in de
peerreviewed wetenschappelijke literatuur, en ook steeds
meer open access, en ze maken ook gebruik van de informatiesystemen
rond wetenschappelijke publicaties, maar
dit soort ‘traditionele wetenschappelijke’ publicaties vormt
slechts een klein deel van de kennisproducten uit het hbo.
Zelfs binnen de categorie publicaties gaat het in het hbo
naast wetenschappelijke literatuur veelal om andersoortige
publicaties. Stukken in vaktijdschriften, vaak nog niet open
access, vormen in het praktijkgericht onderzoek bijvoorbeeld
een belangrijke categorie van productieve interacties.
Hoe groot het aandeel van traditionele publicaties precies
is in de totale productie van het praktijkgericht onderzoek,
vergeleken met andere kennisproducten, laat staan met
minder tastbare productieve interacties, is op dit moment
nog moeilijk te zeggen. Dat heeft verschillende oorzaken:
de registratie van andere kennisproducten dan traditionele
publicaties blijft achter, ook doordat standaarden daarvoor
nog ontbreken. Ook staan de onderzoeksinformatiesystemen
in het hbo vaak nog in de kinderschoenen. 11
De werkgroep open access van de Vereniging Hogescholen
maakte eerder dit voorjaar een schatting op basis van cijfers
van De Haagse Hogeschool en landelijke cijfers van wetenschappelijke
publicaties in het hbo. Hierin betreft slechts
zo’n 10 procent van de kennisproducten een artikel, en in
dat percentage zijn wetenschappelijke tijdschriften en vaktijdschriften
nog samengenomen. 12
Ook in de eindrapportages van door Regieorgaan SIA gefinancierde
projecten zien we een enorme verscheidenheid
aan mogelijke producten. Een kwantitatieve uitspraak is niet
te doen, maar de kwalitatieve informatie wijst er ook hier op
dat publicaties in wetenschappelijke en ook vaktijdschriften
een goed zichtbare rol maar geen hoofdrol spelen. Als we
praten over open science in het hbo, is het dus goed dat we
aandacht besteden aan open access van (wetenschappelijke)
publicaties, maar het is essentieel dat we die publicaties
– hoe goed ontsluitbaar, vergelijkbaar, kwantificeerbaar
en daarmee verleidelijk ook – niet gaan zien als representatief
voor of als hoofdmoot van de totale kennisproductie.
Dat betekent ook dat stappen op dit gebied, denk aan deals
Het is essentieel dat we
die publicaties niet zien
als representatief voor
de totale kennisproductie
55
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
met wetenschappelijke uitgevers, voor hogescholen niet
vanzelfsprekend passend zijn.
Voordelen en uitdagingen
De hogescholen werken hard om het praktijkgericht onderzoek
steeds opener te maken, om steeds meer productieve
interacties te laten genereren met steeds meer impact.
Ze hebben daarbij twee grote voordelen. Ten eerste is praktijkgericht
onderzoek per definitie sterk gericht op samenwerking
met maatschappelijke partners. Er is veel ervaring
met cocreatie en uitwisseling, en mensen zien openheid als
een kwaliteit. En ten tweede is het praktijkgericht onderzoek
een nog relatief jonge en kleine, en daarmee wendbare
sector. Regieorgaan SIA is vanuit zijn opdracht om
kwaliteit en impact van praktijkgericht onderzoek te stimuleren
nauw betrokken bij de openscience-inzet in het hbo.
Een van de belangrijkste ambities betreft open access: het
openen van kennisproducten voor andere onderzoekers,
studenten, maatschappelijke partners en publiek. Praktijkgericht
onderzoek kent daarbij een aantal specifieke uitdagingen,
waarvan ik er twee wil benoemen. Ten eerste, al
eerder genoemd, is de variatie aan kennisproducten enorm.
Waar het gaat om verschillende typen tekstpublicaties is het
al complex om een standaardbenadering te ontwikkelen,
laat staan wanneer kennisproducten een andere vorm dan
geschreven tekst hebben. Denk hierbij aan prototypen en
beelden, en aan al helemaal niet-tastbare producten als
series gesprekken. Ten tweede is praktijkgericht onderzoek
weliswaar per definitie open en voeren onderzoekers het
uit in wisselwerking met partners uit de samenleving, maar
dat betekent nog niet dat de kennis in het onderzoek ook
voor iedereen open beschikbaar is. Paradoxaal genoeg kan
nauwe samenwerking met verschillende partijen soms
juist betekenen dat het moeilijker wordt om kennisproducten
open beschikbaar te stellen. Op zijn minst omdat
waar meer betrokkenen akkoord moeten gaan, de kans
groter is dat er een dwarsligt, maar bijvoorbeeld ook omdat
er concurrentiebelangen spelen. In geval van intensieve
Praktijkgericht onderzoek
is een nog relatief jonge
en kleine, en daarmee
wendbare sector
De aanpak daarin is
thematisch: ontsluiting
en promotie verlopen in
fasen, ruwweg per vakgebied
samenwerking met partijen buiten het onderzoek is bovendien
auteurschap of intellectueel eigendom niet altijd makkelijk
vast te stellen.
Betrokken experts vanuit de verschillende hogescholen
werken sinds voorjaar 2022 samen aan deze en andere
opensciencevraagstukken voor het hbo in een Taskforce
Open Science, waarbij de coördinatie in handen is van de
Vereniging Hogescholen. Op bestuurlijk niveau vormden
hogescholen in 2021 al een Adviescollege Open Science
binnen de Vereniging Hogescholen.
In Publinova, een van de concrete projecten die nu lopen,
werken hogescholen samen met elkaar, met SURF en met
Regieorgaan SIA om het openen van kennisproducten te
bevorderen. Publinova is een platform en een dienst voor
open onderzoeksinformatie uit het praktijkgericht onderzoek,
met een online-etalage. Het faciliteert zowel uitwisseling
tussen onderzoekers onderling als tussen onderzoekers
en maatschappelijke partners en tussen onderzoekers en
publiek. De technische ontwikkeling van de dienst is nagenoeg
afgerond. Later dit jaar zal een eerste operationele testversie
online beschikbaar komen.
Met Publinova zetten we een belangrijke stap naar open
access van kennisproducten uit het hbo. De komende tijd
koppelen we informatiesystemen, onder meer van hogescholen
en van Regieorgaan SIA, aan het platform. Tegelijk
werken we aan het erbij betrekken van het veld: eerst voorlopers
en early adopters, en op termijn alle hogescholen.
Het stimuleren van het bezoek aan en het gebruik van de
etalage door partijen buiten de kennisinstellingen loopt
gelijk op met de invulling van het platform. De aanpak
daarin is thematisch: ontsluiting en promotie verlopen in
fasen, ruwweg per vakgebied.
Zodra de dienst volledig operationeel is, zullen de instellingen
Publinova structureel financieren. We verwachten dat
de laatste ontwikkelstappen tot dat moment meelopen in
de gezamenlijke openscienceambities van het Nederlandse
kennissysteem.
56
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Verdere ontwikkeling
Praktijkgericht onderzoek heeft een unieke, complementaire
rol in de grillige weg van nieuwsgierigheid naar vooruitgang
en levert een wezenlijke bijdrage aan de impact
van de Nederlandse wetenschap op de samenleving. De uitgangspunten
van open science passen uitstekend bij dit
soort onderzoek. De hogescholen en hun partners nemen
daarom enthousiast de uitdaging aan om het praktijkgericht
onderzoek steeds verder te openen, en daardoor meer verschil
te maken. We zijn goed op weg, maar we kunnen het
niet alleen. De komende tijd moeten we open science in het
praktijkgericht onderzoek op drie niveaus 13 verder ontwikkelen.
Bij alle drie is steun van buiten het hbo essentieel.
Het eerste niveau is dat van ontwikkeling en gebruik van
nieuwe producten en diensten. Publinova is daarvan een
goed voorbeeld – technisch werkt het weliswaar, maar een
platform is slechts zo goed als het gebruik ervan. Daarom
is het werven van gebruikers, het stimuleren en koppelen
van informatiesystemen en het erbij betrekken van instellingen
en andere partners even essentieel als een technisch
goed systeem. Voor deze laatste ontwikkelfase voor de
lopende exploitatie is eenmalige ondersteuning en financiering
nodig.
Het tweede niveau is dat van aanvulling en verandering van
beleid, onder meer op het gebied van Erkennen & waarderen.
We willen dat onderzoekers en instellingen meer open
gaan werken, dus moeten we zorgen voor incentives die dat
stimuleren en het zeker niet tegenwerken. Op de agenda
van de Taskforce Open Science staat daarom onder meer
de ontwikkeling van een landelijk bruikbaar model voor
publicatiebeleid, dat toepasbaar moet zijn op wetenschappelijke
publicaties maar ook op andere kennisproducten.
De benadering van productieve interacties biedt wellicht een
bruikbaar overkoepelend framework. Ook voor Regieorgaan
SIA zijn dergelijke standaarden heel nuttig. Als onderdeel
van NWO (de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk
Onderzoek) vragen wij immers van aanvragers dat zij
Voor deze laatste
ontwikkelfase is
eenmalige ondersteuning
en financiering nodig
Mensen moeten
op een andere manier
leren werken en daarin
ondersteuning krijgen
alle peerreviewed publicaties (en andere output) over resultaten
die voortkomen uit door eigen middelen gefinancierd
onderzoek op het moment van publicatie wereldwijd vrij
toegankelijk hebben.
Opensciencebeleid in het hbo bevindt zich uiteraard niet
in een vacuüm. We trekken waar het kan samen op met de
partners in het kennissysteem. Het is immers essentieel
dat ook in het overkoepelende beleid voldoende aandacht
is voor de unieke kansen en uitdagingen van het praktijkgericht
onderzoek. Een goed voorbeeld daarvan is de
ontwikkeling van het ambitiedocument van het Nationaal
Programma Open Science. In de nieuwe versie 0.91 14 die
onlangs uitkwam zijn zulke kansen en uitdagingen veel
zichtbaarder geworden, dankzij de brede dialoog die het
Nationaal Programma Open Science heeft opgezet en de
uitgebreide input vanuit hogescholen, de Vereniging Hogescholen
en Regieorgaan SIA 15 .
Ook bij de verdere uitwerking van de ambities zijn we
betrokken. Daarmee kunnen we bijdragen aan een rijk,
breed gedragen opensciencebeleid waarin ook andere
kennispartijen kunnen profiteren van de ervaringen en de
kijk van het praktijkgericht onderzoek, bijvoorbeeld op het
gebied van vraagarticulatie en cocreatie van onderzoek met
maatschappelijke partners in de regio.
Naast ontwikkeling en adoptie van nieuwe producten en
doorontwikkeling van beleid is het derde niveau waarop
we werken aan open science dat van competenties en
netwerken. Met concrete producten en nieuw beleid als
startpunt moeten we de komende tijd samen aan de slag
om onderzoekers, bestuurders en andere betrokkenen
bewust te maken van de veranderingen. Mensen moeten
op een andere manier leren werken en daarbij moeten ze
ondersteuning krijgen. We faciliteren kennisontwikkeling
en -deling rond open science en brengen mensen samen.
Dat kan binnen het hbo, maar beter zou het zijn om ook
hierin samen op te trekken met alle partijen in het kennissysteem,
en zo een systeembrede uitwisseling te stimuleren.
57
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Uitnodiging
Ik heb geprobeerd een breed beeld te schetsen van kennis
en vooruitgang, van maatschappelijke impact van wetenschap
via publicaties en andere productieve interacties, van
de unieke rol van praktijkgericht onderzoek aan hogescholen
in onze samenleving en van de kansen die open science
ons allemaal biedt. Mijn verhaal is per definitie incompleet,
en misschien zelfs onjuist. U moet het zien als een uitnodiging
voor een verder gesprek. Een productieve interactie, die
hopelijk bijdraagt, hoe bescheiden ook, aan de vooruitgang
van onze samenleving.
11 Verkenning open access in het hbo. Vereniging Hogescholen, werkgroep Open Access
(Hylke Annema, Martje van Ankeren, Sarah Coombs, Raymond Snijders, Pascal Braak,
Leen Liefsoens, Jetze Touber en Judith Pijnacker).
12 Verkenning open access in het hbo. Vereniging Hogescholen, werkgroep Open Access
(Hylke Annema, Martje van Ankeren, Sarah Coombs, Raymond Snijders, Pascal Braak,
Leen Liefsoens, Jetze Touber en Judith Pijnacker).
13 Interne notitie ‘Opschaling Open Science’ voor Adviescollege Open Science (Vereniging
Hogescholen) 2022, Joeri van den Steenhoven (Hogeschool Leiden) en Annemarie
Hannink (Hanzehogeschool).
14 www.openscience.nl/documentatie
15 Onder andere reactie van Regieorgaan SIA op eerste versie Nationaal
Programma Open Science. regieorgaan-sia.nl/taskforce-applied-research-sia/
regieorgaan-sia-responds-to-open-consultation-national-programme-open-science/
Alex Verkade
is lid van het directieteam en portefeuillehouder open science bij
het Regieorgaan SIA
Met dank aan Martje van Ankeren (Vereniging Hogescholen),
Sarah Coombs (Saxion), Wietske van den Heuvel (SIA) en
Jetze Touber (SIA) voor het kritisch meelezen.
Noten
1 Uit: Octavia E. Butler (1993). Parable of the Sower.
2 De ‘productive interactions’-benadering is een brede en gewaardeerde kijk op impact
van onderzoek. Het is onderdeel van het beleid van NWO (www.nwo.nl/definitieskennisbenutting)
en werd geïntroduceerd door Spaapen & Van Drooge, (2011).
Introducing ‘productive interactions’ in social impact assessment. Research valuation,
20(3), september 2011, pp. 211-218. doi: 10.3152/095820211X12941371876742. Zie ook
www.siampi.eu.
3 Spaapen, J., Van Drooge et al. (2011). Tabel uit SIAMPI final report, www.siampi.eu/
Content/SIAMPI_Final%20report.pdf
4 Nederlandse tekst uit NPOS Ambitiedocument 0.9 (Nationaal Programma Open Science,
2022, www.openscience.nl/); UNESCO-aanbeveling over Open Science (2021): en.unesco.
org/science-sustainable-future/open-science/recommendation#:~:text=UNESCO%20
Recommendation%20on%20Open%20Science%20complements%20the%202017%20
Recommendation%20on,Recommendation%20on%20Open%20Educational%20Resources
5 Zie bijvoorbeeld stellingen van prof. dr. Frank Miedema in ScienceGuide:
www.scienceguide.nl/2021/07/
merendeel-onderzoek-totaal-irrelevant-voor-maatschappelijke-uitdagingen/
6 Het Brancheprotocol Onderzoek 2016-2022 (www.vereniginghogescholen.nl/actueel/
actualiteiten/brancheprotocol-onderzoek-2016-2022) omschrijft de impact of
doorwerking van het praktijkgericht onderzoek in drie richtingen: beroepspraktijk/
samenleving, onderwijs en professionalisering en kennisontwikkeling. De laatste scherpt
Regieorgaan SIA in zijn regelingen aan naar onderzoeksgemeenschap, dat wil zeggen:
andere onderzoekers in kennisinstellingen. Voor dit artikel richten we ons op impact op
beroepspraktijk en samenleving.
7 Hier te lezen als: draagt het onderzoek bij aan vooruitgang? Bijvoorbeeld actieonderzoek
en research through design bieden juist opzettelijk ruimte aan interacties die op zichzelf
gezien misschien een ongewenst effect hebben. Daar leren we immers ook van. Aan het
eind van de rit zijn deze interacties dan ook productief.
8 ‘Met de huidige invulling van open science wordt de voortgang op het gebied van
democratisering van de wetenschap overschaduwd door een eenzijdige nadruk op open
access en open data.’ (Samen verder met open science, Rathenau Instituut, 2021.)
9 Vliet, H. van (2021). Kritische reflecties: NWO-model van impact. Amsterdam: Hogeschool
van Amsterdam. (intern rapport in opdracht van Regieorgaan SIA).
10 Vliet, H. van (2022). De voorbeschouwing. Over impact, valorisatie en doorwerking.
Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam. Deze publicatie verschijnt 20 september 2022.
58
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Optimaal gebruik van de beschikbare middelen voor een betere vindbaarheid helpt onderzoekers bij het verkrijgen van
een grotere zichtbaarheid. Toch is er op dit vlak nog veel te winnen, schrijft Jaroen Kuijper. ‘Ondanks de sterke bestaande
infrastructuur zien we een discrepantie tussen het belang van de inhoudelijke beschrijving en de hiervoor gedane
inspanningen.’
Dit artikel bestaat niet
Over publiceren en vindbaarheid
Jaroen Kuijper
Hogeschool van Amsterdam
D
it artikel bestaat niet. Het wordt niet gevonden.
Niet in Google, niet in publicatiedatabanken, niet
in de indexen en niet in de catalogi van bibliotheken.
Dit artikel bestaat niet voor mijn collega’s,
ze kunnen het niet vinden en er is geen unieke digitale
identifier en geen eigen weblink voor onlineverspreiding.
Verspreiding van dit werk is daarom lastig en waarschijnlijk
marginaal. Alleen de toevallige Th&ma-lezers zijn getuigen
van dit werk. Alleen abonnees zullen dit werk ooit nog eens
kunnen nalezen in het onlinearchief van de uitgever. Als ze
het al kunnen vinden.
Veelvoorkomend in de praktijk van vakbladen, hoewel niet
uniek voor vakbladen alleen. Maar het laat wel mooi zien
wat het belang is van vindbaarheid: betere vindbaarheid
leidt tot betere zichtbaarheid en betere zichtbaarheid vergroot
de relevantie van onderzoek en de erkenning van
onderzoekswerk. 1 Vindbaarheid lijkt vanzelfsprekend,
maar het is slechts een schijnbare vanzelfsprekendheid in
de wereld van uitgevers, digitaal publiceren, intelligente
zoekmachines en vergaande ontwikkeling in automatische
herkenning van tekstinhoud. Een steeds grotere stroom aan
informatie maakt het filteren en vinden van de benodigde
informatie steeds belangrijker, maar ook steeds complexer.
Het vraagt inspanning van veel specialisten om een effectieve
informatie-infrastructuur te leveren in een dynamische
samenleving. Een infrastructuur die ook eisen stelt aan
de gebruikers.
Bredere bekendheid
Voor een onderzoeker die streeft naar meer wetenschappelijke
en maatschappelijke impact herkennen we direct
twee wegen die verschillen, maar die samenhangen in
hun effect: vindbaarheid en zichtbaarheid. Als mensen
een onderzoek en onderzoekresultaten makkelijk kunnen
vinden, en als die leesbaar zijn voor een breder publiek,
leidt dit tot een bredere bekendheid met het betreffende
onderzoekswerk en de wetenschappelijke publicaties. 2 Een
voorbeeld hiervan zijn de wetenschappelijke publicaties van
Een steeds grotere
stroom aan informatie
maakt het filteren en
vinden steeds belangrijker
59
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
de openaccessuitgeverij PLoS, die vaak terugkomen in de
wetenschapskaternen van dagbladen.
Optimaal gebruik van de beschikbare middelen voor betere
vindbaarheid helpt onderzoekers en instellingen bij het verkrijgen
van een grotere zichtbaarheid. Praktisch gesproken
zijn deze middelen:
• goede beschrijving van titelgegevens (complete
metadata);
• linken naar onderzoekpublicaties, zoals een permalink
(doi);
• indexering in grote indexen zoals Scopus of Web
of Science;
• verbinding met zoekmachines zoals Google;
• verbinding met dataplatforms zoals DBpedia (bron voor
Wikipedia);
• een publicatie- en/of promotieplan inclusief gebruik van
sociale media;
• vindbaarheid samen met toegang en hergebruik (open
access + creative commons);
• onderzoek naar automatisch toekennen onderwerp en
trefwoorden (kunstmatige intelligentie).
We kennen deze mogelijkheden vaak vanwege de bestaande
informatie-infrastructuur. De basis van deze infrastructuur
is een bibliografische beschrijving van publicaties, of
andere werken die we bijvoorbeeld tegenkomen in musea
of archieven. Bibliotheektechnisch, dat wil zeggen, met
het pakket aan bibliotheekmethoden en -processen, praten
we over ontsluiting van de publicatie. Een publicatie wordt
‘geopenbaard’ aan de wereld, vindbaar gemaakt, door
beschrijving op basis van vorm, zoals het aantal pagina’s, de
titel, auteur en dergelijke. In bibliotheektermen, de formele
ontsluiting. En door beschrijving op basis van onderwerp,
de inhoudelijke ontsluiting. Aan deze elementen worden,
zo veel mogelijk de identifiers van auteurs en permanente
links van de publicaties toegevoegd, bij elkaar de metadata
van een werk. 3
Een grote verscheidenheid aan publicaties en andere materialen
wordt zo beschreven, wat leidt tot een verscheidenheid
aan systemen en formaten die optimaal aansluiten bij de
Optimaal gebruik van de
beschikbare middelen
helpt bij het verkrijgen van
een grotere zichtbaarheid
Wel goed om op te merken:
archieven en museale
stukken zijn in dit systeem
niet opgenomen
specifieke materialen.Beschrijving van archieven werkt
anders dan beschrijving van boeken. Uitwisselbaarheid
tussen verschillende systemen van beschrijving is niet
vanzelfsprekend en vaak zelfs ongewenst, vanwege verschillende
metadata die niet goed op elkaar aansluiten. Zelfs
binnen het gebied van tekstuele publicaties, het traditionele
bibliotheekmateriaal, zijn er grote verschillen. Die variatie
vraagt om nationale en internationale afspraken over standaarden,
schema’s, methoden en technieken.
Bekend en veelgebruikt is het MARC21-formaat, een systeemformaat
voor metadata zoals gebruikt in de bibliotheeksystemen,
waarbij is vastgelegd welke gegevens er
worden opgenomen, hoe die worden beschreven en hoe de
systeemtaal wordt gehanteerd. Machineleesbare formaten
zoals MARC21 hebben een groot rendement voor uitwisseling
van gelijksoortige metadata. WorldCat 4 van het Online
Computer Library Center (OCLC), is bijvoorbeeld een
belangrijk resultaat van dit standaardformaat. Dit levert een
bundeling van veel nationale catalogi in één grote, publiek
toegankelijke internationale bibliotheekcatalogus. Wel goed
om op te merken dat archieven en museale stukken niet in
dit systeem zijn opgenomen – er is niet voor alles een pasklare
oplossing.
Uiteindelijk willen we beschikken over effectieve metadata,
de gegevens van uiterlijke vorm en gegevens van
de inhoud. Gegevens over de vorm zijn de basis voor het
zoeken en vinden van materialen waarvan we weten wie de
auteur is, of waarvan we weten wat de titel is: de known item
search. En informatie over de inhoud, zoals trefwoorden
en onderwerp, zijn de basis voor het zoeken en vinden van
publicaties op basis van betekenis, de subject search. Voor
beschrijving van de uiterlijke kenmerken van een werk
zijn er internationale afspraken; voor het beschrijven van
de inhoud zijn zulke afspraken er niet helemaal. Er zijn
wel degelijk enkele formaten die je kunt volgen, maar de
belangrijkste oorzaak voor het ontbreken van eenheid is
de afhankelijkheid van interpretatie. Zelfs bij gebruik van
eenzelfde formaat kunnen verschillende invoerders toch
een ander onderwerp meegeven en andere trefwoorden
60
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
toekennen, ondanks de professionaliteit van de specialisten
die dit handwerk uitvoeren en bekend zijn met de vereisten
van de gevolgde afspraken. Het toont vooral aan dat het toekennen
van een onderwerp lastig is.
Handwerk van experts
Alle werk aan metadata is onderdeel van een breder proces,
de informatie-infrastructuur van standaarden, organisaties,
digitale systemen en systeemkoppelingen, en de mensen
die het werk uitvoeren. Het is grotendeels handwerk van
experts die goed thuis zijn in een vakgebied en gebruikmaken
van woordsystemen die helpen bij het toekennen
van onderwerpen en trefwoorden. Een subject search vereist
vanzelfsprekend het bestaan van onderwerpstermen
of trefwoorden, zoals bij een systematic review, waarbij de
wetenschapper gelijke trefwoorden en onderwerpstermen
gebruikt door verschillende zoeksystemen heen. Alleen
publicaties die zijn beschreven met zulke begrippen komen
in de zoekresultaten tevoorschijn. Publicaties zonder inhoudelijke
beschrijving zullen dus ontbreken bij een literature
search of een systematic review.
Ook Google en andere onlinezoekmachines zijn afhankelijk
van de beschikbare informatie met inhoudelijke termen.
Als die informatie er niet is, kan Google die er niet uithalen.
Met andere woorden: als iemand een wetenschappelijk
resultaat publiceert in een alternatief platform zonder het
benoemen van de inhoud, verdwijnt het in een zwart gat.
De inhoud komt niet naar buiten en het werk is onvindbaar,
onzichtbaar, oncontroleerbaar. Daarom de tip om onderwerp,
en eventueel trefwoorden, mee te nemen in de titel
van een publicatie.
Bij traditionele publicaties door de bekende wetenschappelijke
uitgevers zien we het optimale proces voor verspreiding
van onderzoekresultaten. Veel onderdelen uit de
bovengenoemde middelen ter verbetering van vindbaarheid
worden hierbij standaard geleverd, op basis van moeizaam
tot stand gekomen afspraken en uitwisseling van gegevens;
een standaardproces dat van uitgevers, bibliotheken en
Het is grotendeels
handwerk van
experts die goed thuis
zijn in een vakgebied
Willen we publicaties
in vaktijdschriften ook
meenemen in de
zoekresultaten?
andere informatieprofessionals veel expertise en inspanning
vraagt. Maar we zien steeds meer alternatieve vormen van
opslag, en de alternatieve vormen van wetenschappelijk
publiceren groeien. 5 Het is veel eenvoudiger geworden
om zelf online te publiceren, individueel of bij een nieuwe
online-uitgeverij; of nog weer anders, via speciale websites
van een vakgroep, universiteit of in een eigen (inter)nationaal
verband. En misschien moeten we sociale media niet
vergeten als medium voor het verspreiden van wetenschappelijke
informatie. Willen we publicaties in vaktijdschriften
ook meenemen in de zoekresultaten van wetenschappers?
Waarschijnlijk wel! Zulke alternatieve vormen van
wetenschappelijk publiceren passen in het complete palet
van wetenschappelijke informatie die gewenst is bij de
wetenschappers zelf. Zij willen weten wat er in hun vakgebied
gebeurt.
Ontbrekende metadata
In de praktijk zien we meer eigen academische opslagsystemen
bij universiteiten die beperkt aansluiten bij de
standaarden. Lang niet alle repositories voor opslag van
onderzoekresultaten vragen om het toekennen van een
inhoudelijke beschrijving. We zien meer online-uitgeverijen
ontstaan die een interessante en betrouwbare oplossing
bieden voor wetenschappers die graag open access
publiceren, tegen redelijke kosten. Meer open delen van
onderzoek en andere vormen van erkenning. De nieuwe
online-uitgever biedt een platform, een (open?) reviewprocedure
en open deelbaarheid van de publicaties. Die kun je
vaak niet goed vinden, door het ontbreken van indexering
in Scopus of Web of Science, geen export van data naar de
bibliotheken en beperkte metadata zonder onderwerp of
trefwoord.
Dat valt op bij informatieprofessionals in de beoordeling
van nieuwe repositories en bij nieuwe platforms voor
publiceren: het ontbreken van een goede en complete
beschrijving van de documenten, het ontbreken van volledige
metadata met inhoud. Zelfs al bieden zulke nieuwe
platforms en repositories koppelingen met Google Scholar
61
TH MA 2-22
Publiceren zonder drempels
Daarbij kunnen nieuwe
platforms voor verspreiding
daadwerkelijk een goed
alternatief bieden
of CrossRef, dat levert geen meerwaarde, omdat de artikelen
geen inhoudelijke informatie bevatten. Bij zoeken op onderwerp
komen ze niet bovendrijven. Veel wetenschappelijke
informatie gaat zo verloren, hoewel deze publicaties in de
alternatieve platformen vaak dichter bij het publiek staan.
Eventuele zichtbaarheid is dan geheel afhankelijk van de
inspanningen van de onderzoeker zelf, die bijvoorbeeld
het werk kan promoten via sociale media. Herkenning en
erkenning van dergelijke onderzoekresultaten zijn daarmee
moeilijk te garanderen.
Hiermee hebben we bijna een pleidooi gehouden voor
publiceren volgens de traditionele infrastructuur, die zorg
draagt voor een complete beschrijving van de publicatie met
alle metadata. En die ook zorgt voor aansluiting bij de grote
indexen en het koppelen met zoekmachines en databanken.
Grotendeels het werk dat de traditionele uitgeverijen van
wetenschappelijk werk verrichten.
Zo’n pleidooi is dit maar ten dele. De constatering is dat
vindbaarheid en zichtbaarheid sterk verbeteren door aansluiting
bij een infrastructuur die zorg draagt voor het
verzamelen en verspreiden van kennis. Een infrastructuur
waarbij de zoekelementen onderwerp en trefwoord van
groot belang zijn, als we streven naar openheid en integriteitsverbetering
bij het delen van publiek onderzoek.
Alle open science nodigt uit het onderzoekproces open te
stellen en te delen. Daarbij staat het aspect findable hoog
op de prioriteitenlijst. Een goede findability vereist aansluiting
op de bestaande informatie-infrastructuur, maar
het vereist vooral complete metadata van goede kwaliteit.
Met mensen, middelen en processen die dit mogelijk
maken, zodat openheid van onderzoek ook vindbaarheid
van resultaten oplevert. Daarbij kunnen nieuwe platforms
voor verspreiding daadwerkelijk een goed alternatief bieden.
En daarom is er waarschijnlijk meer werk voor de informatieprofessionals
die publicaties vindbaar maken. Met als
voorziening voor de toekomst onderzoek naar en toepassing
van kunstmatige intelligentie waarmee je inhoudelijke
zoektermen automatisch kunt toevoegen bij nieuwe invoer
van publicaties. Afspraken over publieke waarden van zulke
AI (kunstmatige intelligentie) zijn zeker nuttig, maar voorlopig
hebben we nog helemaal geen AI voor het toekennen
van onderwerp.
Betere vindbaarheid en zichtbaarheid vraagt van academici
om slim om te gaan met de bestaande publicatiemogelijkheden.
Onderzoekers moeten goed geïnformeerd en
calculerend kiezen voor maximale vindbaarheid van een
publicatie. Ze moeten tegelijk kiezen voor openaccesstoegang
en mogelijkheden voor hergebruik via een creative
commons-licentie, waarmee je een maximale verspreiding
bereikt. Belangstellenden kunnen de publicatie dan goed
vinden via Google (Scholar) en hebben een openaccesstoegang
tot het werk waarvan ze ook makkelijk stukken
kunnen overnemen, bijvoorbeeld voor het geven van colleges.
Een proces dat je nog kunt versterken door de eigen
inzet van de onderzoeker om sociale media te gebruiken bij
het delen van onderzoek en resultaten.
Afnemende inspanning
De genoemde aanbevelingen voor verbetering van de vindbaarheid
op een rij gezet:
• herkennen van de waarde van de bestaande (informatie)
infrastructuur;
• voor auteurs: vindbaarheid, toegang en hergebruik herkennen
als waarden voor een publicatie;
• meenemen van de ‘nieuwe’ publicatiemethoden in de
bestaande infrastructuur;
• versterken van onderzoek naar en implementatie van
software voor tekstinterpretatie (AI).
Ondanks de sterke bestaande infrastructuur zien we een
discrepantie tussen het belang van de inhoudelijke beschrijving
en de hiervoor gedane inspanningen. Zoekacties op
onderwerp bepalen vaak de doorgang en voortgang van
onderzoek. Een literature search of een systematic review
vormen bijna altijd een belangrijk aandeel. Daarvoor willen
we effectieve onderwerpen en trefwoorden in de titelbeschrijving,
die we bijvoorbeeld toepassen in een repository of
Zoekacties op onderwerp
bepalen vaak de
doorgang en voortgang
van onderzoek
62
Publiceren zonder drempels
TH MA themahogeronderwijs.org
Het is vinden en
gevonden worden –
trouwens niet alleen
voor wetenschappers
alternatief uitgeversplatform. Ook voor het publiceren van
alternatieve publicatievormen die bijdragen aan contact met
een ander publiek, zoals onlinevideo’s of -blogs.
Er is een trend waarneembaar van afnemende inspanning
voor inhoudelijke beschrijving, terwijl we de benodigde
experts die zulke werkzaamheden kunnen uitvoeren, de
metadataspecialisten, in Nederland niet meer opleiden.
Het verklaart voor een groot deel waarom alternatieve uitgeversplatformen
het moeilijk vinden om deel te nemen
aan een infrastructuur waarin toekenning van trefwoorden
en onderwerp toch al moeizaam verloopt. Niet voor niets
is automatische toekenning van onderwerp de kip met
het gouden ei voor alle informatiedienstverleners. En voor
iedereen die zoekt naar relevante informatie.
Vindbaarheid is een tweesnijdend zwaard. Het vraagt
inspanning om publicaties te vinden en tegelijkertijd vraagt
het van auteur en organisatie om ervoor te zorgen dat de
eigen wetenschappelijke output zo goed mogelijk vindbaar
wordt. Het is vinden en gevonden worden – niet alleen voor
wetenschappers, trouwens.
Jaroen Kuijper
is Senior Information Specialist aan de Hogeschool van
Amsterdam
Noten
1 Lin, S., Ali, I. & Wilson, G. (2020). Ten quick tips for making things findable. PLoS
Computational Biology 16(12): e1008469. doi.org/10.1371/journal.pcbi.1008469
2 Schilhan, L., Kaier, C. & Lackner, K. (2021). Increasing visibility and discoverability of
scholarly publications with academic search engine optimization. Insights, 34(1), 6. doi.
org/10.1629/uksg.534
3 nl.wikipedia.org/wiki/Metadata
4 worldcat.org
5 Ponte, D., Mierzejewska, B.I. & Klein, S. (2017). The transformation of the academic
publishing market: Multiple perspectives on innovation. Electron Markets 27, 97-100.
doi.org/10.1007/s12525-017-0250-9
63
TH MA 2-22
Het verborgen curriculum
Van Damme
W
at leren studenten op de universiteit of hogeschool
eigenlijk? Een hoop wetenschappelijke
kennis, kennis eigen aan het beroep, procedures
en protocollen die bij de beroepsbeoefening
horen. Die zaken horen bij de harde kern van
het curriculum, staan netjes opgesomd in curriculumdocumenten
en opleidingsbrochures, en worden nagekeken
door kwaliteitszorgprofessionals en evaluatiecommissies.
We noemen dit ook soms het ‘expliciete curriculum’.
Maar studenten leren vanzelfsprekend nog veel meer.
Ze verwerven competenties die minder sterk gebonden
zijn aan het wetenschapsdomein of het beroep. Ze leren
attitudes en waarden die een impact hebben op hun persoonlijkheid
en de manier waarop ze naar de wereld kijken.
Een jarenlange, intensieve ervaring in het hoger onderwijs
verandert een mens. We komen dan in het veel minder heldere
domein van het ‘verborgen curriculum’. Een domein
dat veel minder terug te vinden is in documenten, maar wel
erg belangrijk is.
We weten dat het belangrijk is, niet omdat we weten wat
er zich daar precies afspeelt, maar omdat we weten dat je
de vele uitkomsten van hoger onderwijs in het latere leven
niet alleen kunt verklaren uit wat studenten in het expliciete
curriculum leren. Ongeveer de helft van de hogeropgeleide
beroepsbevolking komt in de loop van zijn loopbaan in een
andere job of een andere sector terecht dan waarvoor hij
opgeleid is. Hoewel ze de disciplinaire kennis of de beroepscompetenties
niet op school hebben geleerd, doen die
mensen dat doorgaans zeer goed in die job.
knowledge, but you’re fired for your social skills’, uiteraard doelend
op een gebrek aan sociale vaardigheden. Ook omdat
discipline-eigen kennis en vaardigheden snel ontwaarden,
gaan generieke competenties in de levensloop gaandeweg
een grotere impact hebben op succes in werk en inkomen.
Een heel belangrijke generieke competentie is ‘kritisch
denken’. Die staat steevast, naast bijvoorbeeld creativiteit en
problem solving, bovenaan de lijstjes die allerlei organisaties
tegenwoordig op basis van surveys bij werkgevers publiceren.
Als werkgevers nog steeds een hogeronderwijsdiploma
noodzakelijk vinden voor een specifiek soort jobs, dan is dat
niet zozeer omwille van de specifieke kennis als wel omdat
ze ervan uitgaan dat deze kandidaten kritisch kunnen
denken. En kritisch kunnen denken wordt vandaag ook als
cruciaal gezien om nepnieuws te kunnen herkennen en in
een context van complexe en vaak verwarrende informatie
toch adequaat te kunnen handelen.
Kritisch denken is een competentie die zich in het grensgebied
van het expliciete en het verborgen curriculum bevindt.
Instellingen en opleidingen in het hoger onderwijs zijn zich
steeds bewuster van hun rol in het stimuleren van kritisch
denken. Je vindt verwijzingen naar deze competentie dan
ook steeds vaker terug in curriculumdocumenten. Het expliciet
opnemen van deze competentie in opleidingsdoelen is
een goede zaak, maar het levert ook een interessante testcase
op. Dragen opleidingen in het hoger onderwijs inderdaad
bij tot het bevorderen van kritisch denken? Vervult het
hoger onderwijs inderdaad de opdracht die werkgevers en
de samenleving het toevertrouwen?
Een andere interessante indicatie in de sfeer van werk is
de rol van sociale en emotionele competenties in professioneel
succes. In het Engels zeggen ze: ‘You’re hired for your
You’re hired for
your knowledge,
but you’re fired
for your social skills
Geen eenvoudig te beantwoorden vraag, en het onderzoek
laat nog geen definitief antwoord toe. Maar enkele onderzoeksgegevens
suggereren een niet al te positief beeld.
In 2011 al veroorzaakten de Amerikaanse onderzoekers
Richard Arum en Josipa Roksa met hun geruchtmakende
boek Academically Adrift: Limited Learning on College Campuses
een ware schokgolf in het Amerikaanse hoger onderwijs.
Zij kwamen tot de vaststelling dat studenten in hun vierjarige
undergraduate-opleiding nauwelijks voortgang boekten
inzake kritisch denken. Andere onderzoekers bevestigden
nadien hun bevindingen. In 2020 bereikten onderzoekers
met een ondertussen verbeterde versie van hetzelfde instrument
in alle universiteiten en hogescholen in Finland een
sterk vergelijkbaar resultaat. En een recente studie van de
OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling), die de Amerikaanse en Finse data aanvulde
met die uit andere landen, komt tot dezelfde conclusie.
De learning gain inzake kritisch denken in het hoger
64
TH MA themahogeronderwijs.org
Studenten bleken
in vier jaar nauwelijks
voortgang te boeken
inzake kritisch denken
onderwijs is kleiner dan je zou verwachten, en kleiner dan
wat instellingen en opleidingen zelf aankondigen. Maar verschillen
tussen instellingen en landen suggereren ook dat
het hoger onderwijs wel degelijk een stempel kan drukken.
Laat de conclusie dus zijn dat we meer moeten weten
over wat studenten echt leren in hun tocht doorheen het
hoger onderwijs. Goede bedoelingen volstaan niet meer
om de verwachtingen van werkgevers en de samenleving
te beantwoorden.
Dirk Van Damme
is voormalig onderwijsexpert bij de OESO (Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling) en vast columnist
van Th&ma
65
De weg naar
open wetenschap
Frank Miedema: Open
Science: the Very Idea
Springer Nature, Dordrecht.
ISBN 9789402421149 (hardback)
/ 9789402421156 (e-book);
247 blz. € 54,49
et concept
H
‘open science’
kan zich binnen
academische
kringen verheugen op een
grote belangstelling. Wat twee
decennia geleden begon als een
discussie over vrije toegang tot
publicaties (open access), is nu
een beweging die de fundamenten
van het wetenschappelijk
onderzoek raakt. Het gaat niet
alleen meer over vrije toegang,
maar ook over verantwoording,
kwaliteit en de verhouding van
onderzoekers tot hun publiek.
In 2017 is op deze brede agenda
een nationaal plan tot stand
gekomen 1 . De verwachting
bestaat dat zich onder deze vlag
een nieuw wetenschappelijk
paradigma ontwikkelt. Het boek
dat Frank Miedema schreef
over het onderwerp straalt langs
alle kanten deze verwachting
uit. Hij geeft met zijn verhaal
handen en voeten aan het gevoel
van onrust dat in de academische
wereld leeft. Maar hij laat
ook de spanning en inspanning
zien die nodig zijn om verandering
teweeg te brengen en er
richting aan te geven.
Over verandering in de wetenschap
schrijft Thomas Kuhn 2 in
termen van wetenschappelijke
wereldrevoluties. In een stabiele
fase berust de wetenschap op
een algemeen aanvaard ‘paradigma’,
een set van fundamentele
inzichten, uitgangspunten
en regels die een bepaalde groep
wetenschappers delen. In ‘revolutionaire’
fasen raakt een paradigma
in debat, wat kan leiden
tot een wezenlijk nieuw perspectief.
En zoals in de 16de eeuw de
analytische wetenschap school
maakte ten koste van de scholastiek,
lijken we nu op weg naar
de pragmatische periode van
open science.
Maar voor de realisatie daarvan
moeten we dan wel een machtsstrijd
tussen verschillende overtuigingen
uitvechten. Een strijd
die vaak plaatsvindt aan de hand
van concrete thema’s. Het gaat
– om maar eens wat onderwerpen
van te noemen die Miedema
direct of indirect aanstipt – over
de omvang van investeringen
in onderzoek, de verdeling
tussen eerste en tweede geldstroom,
de afhankelijkheid
van een derde geldstroom, het
loopbaanperspectief van (jonge)
onderzoekers, tijdelijke en vaste
contracten en de kwaliteitscriteria
die bij de beoordeling van
projecten en programma’s aan
de orde zijn. Allemaal thema’s
die in de literatuur ook wel
verschillende scholen binnen
de open science-beweging zijn
genoemd 3 .
Deze opdeling van de verandering
is evenwel te eenvoudig.
Bij een paradigma gaat het
nu juist om wat de gewenste
veranderingen met elkaar te
maken hebben, een discussie
over onderliggende, algemene
principes.
Miedema levert met zijn boek
een belangrijke bijdrage aan
het onder woorden brengen van
de behoefte aan verandering in
de wetenschappelijke wereld.
Hij laat zien dat verandering
niet vanzelf tot stand komt
(bijvoorbeeld door de lezer
mee te nemen in het werk
van Science in Transition, een
66
vernieuwingsbeweging die in
2013 van start ging) en schetst
een richting die de verandering
vervolgens in moet gaan. Deze
kernboodschap heeft hij overigens
ook al eerder geschetst; het
boek is een uitgebreide versie
van zijn Wetenschap 3.0 4 . Maar
waar dat boek grotendeels de
compactere stijl van een ‘pamflet’
heeft, heeft hij het betoog
nu in een bredere, geactualiseerde
context geplaatst en het
perspectief geconcretiseerd.
De titel van het boek – Open
Science: the Very Idea – vertelt
het hele verhaal. Het is een
variant op Steve Woolgars
Science: the Very Idea. Woolgar
is een van de auteurs die sinds
de jaren tachtig de empirische
bestudering van wetenschapsbeoefening
handen en voeten
heeft gegeven. Door de activiteiten
in de eigen leefwereld van
de wetenschap te beschrijven
wordt al snel duidelijk dat de
alledaagse werkelijkheid en het
ideaalbeeld van de wetenschap
niet met elkaar sporen. Het ideaalbeeld
is dat van een min of
meer gesloten gemeenschap
die eigen spelregels kent en
waarin onderzoekers zonder
eigenbelang of politieke voorkeur
door experiment, debat en
competitie op zoek gaan naar de
universeel geldende waarheid.
De feiten laten daarentegen
zien dat niets menselijks de
onderzoeker vreemd is en dat
onderzoek gedreven wordt door
reputaties, tradities en stellige
overtuigingen.
Het onderkennen van de
spanning tussen de dagelijkse
praktijk en het oude (cartesiaanse)
ideaal dwingt de wetenschap
om over alternatieven na
te denken. Met ‘the very idea’
verwijst de titel dan ook naar
de schok die een gemeenschap
ervaart door het doorprikken
van het opgebouwde zelfbeeld.
Wetenschappers moeten hun
bestaande geloof ter discussie
stellen, en dat vraagt zowel tijd
als zicht op een nieuw ankerpunt.
Miedema laat zich voor
een nieuw perspectief leiden
door de uitgangspunten van
het Amerikaanse pragmatisme,
hoeveel moeite hij ook heeft
met de in zijn ogen soms langdradige
teksten van met name
John Dewey. Langdradig of niet,
Dewey is wel degene die al in
1920 (in zijn Reconstruction in
Philosophy) de onvolwassenheid
en onvolledigheid van de
wetenschap vaststelde en opriep
de stap te zetten van onderzoek
in de natuurwetenschappelijke
traditie naar onderzoek waarin
de mens centraal staat. En Miedema
schetst dan ook de grote
invloed die Deweys werk heeft
gehad op vele filosofen en stromingen
na hem. Dit benoemen
is belangrijk, omdat Miedema
hiermee ook de veelvormigheid
van het hedendaagse pragmatisme
laat zien.
Het beroep van Miedema op
(onder anderen) Dewey roept
overigens wel een vraag op over
de institutionele setting van
het wetenschappelijk onderzoek,
al was het maar omdat
Dewey juist het belang van
deze context sterk benadrukt.
In het verhaal van Miedema
gaat het in het bijzonder over
de universitaire wereld, en wel
in de beperkte betekenis van
de research universities en de
daarmee verbonden instituten
als NWO (Nederlandse Organisatie
voor Wetenschappelijk
Onderzoek) en KNAW (Koninklijke
Nederlandse Akademie
van Wetenschappen). Niet eens
expliciet, maar als vanzelfsprekend.
Begrijpelijk, want dit is
de wereld waarin de auteur het
overgrote deel van zijn leven
heeft doorgebracht en waarop
ook de biografische notities
betrekking hebben. Een systematische
blik in de richting
van het toegepaste en praktijkgerichte
onderzoek bij de
hogescholen, TO2-instellingen
(Toegepast Onderzoek Organisaties)
en de departementale
onderzoeksinstituten (alles bij
elkaar toch goed voor ongeveer
20 procent van het wetenschappelijk
onderzoek in Nederland)
zou leerzaam zijn geweest,
juist waar het gaat om de relatie
met de maatschappelijke
omgeving. Door de oriëntatie
op vraaggerichtheid en cocreatie
(deelname vanuit partnerinstellingen
en -organisaties aan een
project of programma) zijn deze
instellingen juist op dit punt
al verder in open science dan
veel van het onderzoek van de
researchuniversiteiten.
Open Science: the Very Idea is een
mooi, inspirerend en uitdagend
boek. Dat betekent overigens
niet dat het zich eenvoudig laat
lezen, ondanks de recommended
reading tracks die Miedema in
het inleidende hoofdstuk meegeeft.
Voor wie afziet van deze
olifantenpaden door het boek,
heeft het een complexe structuur.
Het beweegt zich tussen
epistemologie en academische
politiek en kan (uiteraard) niet
ontkomen aan het feit dat de
auteur op een objectiverende
manier schrijft over een spel
waarin hij zelf een zeer actieve
rol heeft gespeeld. Dit alles is
door de transparante manier
waarop Miedema ermee omgaat
wat mij betreft geen probleem.
Het vraagt van de lezer die
zich van de ene naar de andere
kaft beweegt wel inzet en
doorzettingsvermogen. Uit het
voorgaande zal duidelijk zijn:
het boek is de inzet en het doorzettingsvermogen
van de lezer
meer dan waard.
Huib de Jong
is oud-voorzitter van het college
van bestuur van de Hogeschool
van Amsterdam en lid van de
recensieredactie van Th&ma
Noten
1 Zie www.openscience.nl
2 Kuhn, T. (2012). The Structure of Scientific
Revolutions. The University of Chicago Press.
3 Fecher, B. & Friesike, S. (2014). Open
Science: One Term, Five Schools of Thought.
In: Sönke Bartling & Sascha Friesike (red.),
Opening Science. Springer. pp. 17-48.
4 Miedema, F. (2010). Wetenschap 3.0: van
academisch naar post-academisch onderzoek.
Amsterdam University Press.
67
Feest der
herkenning
Gerda Geerdink &
Anja Swennen (red.):
Vijftig jaar leraren opleiden
Boom, Amsterdam.
ISBN 9789024438358;
365 blz. € 34,90
erda Geerdink en
G
Anja Swennen
vroegen docenten
van pedagogische
academies en eerste- en tweedegraadslerarenopleidingen
een bijdrage te leveren aan een
overzichtsbundel over vijftig jaar
leraren opleiden. 29 goed ingevoerde
collega’s schreven 24 artikelen
over bijna alle onderdelen
van het opleiden van leerkrachten.
De artikelen zijn met dertien
pagina’s gemiddeld prettig
overzichtelijk gehouden en
afzonderlijk te lezen. Voor een
recensent lastig om te bespreken,
want het is een veelheid
losse verhaallijnen. Voor lerarenopleiders
is dit boek een feest
der herkenning, zeker als ze de
artikelen met voor hen bekende
onderwerpen kiezen. Ik beperk
me tot enkele onderwerpen uit
Vijftig jaar leraren opleiden.
Een van de langdurige pijnpunten
is het te kleine aantal universitair
opgeleide leerkrachten.
Jurriën Dengerink schrijft dat
90 procent van de studenten in
lerarenopleidingen een opleiding
in het hbo (hoger beroepsonderwijs)
volgt. Regelmatig lezen we
in de pers dat menig leraar een
betere taalbeheersing, rekenvaardigheid,
vakkennis en algemene
ontwikkeling nodig heeft om een
goede leerkracht te kunnen zijn.
De vraag naar universitair opgeleide
leerkrachten neemt toe.
De universiteiten doen al jaren
hun best om hun eerstegraadslerarenopleidingen
aantrekkelijker
te maken, maar nog zonder al
te veel resultaat. Dat zal voor
een belangrijk deel het gevolg
zijn van het ontbreken van een
hoger salaris en een passende
positionering van de universitair
opgeleide leerkracht. Sinds
midden jaren nul bestaat de academische
leraar primair onderwijs,
een combinatie van de pabo
(pedagogische academie voor het
basisonderwijs) aan een hogeschool
en de universitaire master
pedagogische wetenschappen.
Goed bedoeld, maar hoogstens
een tussenstap. Een paar jaar
geleden startte de faculteit
pedagogische wetenschappen
van de Radboud Universiteit
een wetenschappelijke bachelor
voor leraar basisonderwijs.
En in september 2022 zullen
vijf universiteiten met de Educatieve
Master Primair Onderwijs
starten. Theo Wubbels en Luce
Claessens schrijven in hun
artikel dat er ook wel erg veel
weerstand was tegen een universitaire
pabo. Eerst toen Simone
Walvisch, voormalig bestuurder
van de PO-Raad, zich echt hard
maakte voor een universitaire
pabo, kwam deze daadwerkelijk
tot stand. Misschien is nu
toch de tijd aangebroken om
iets meer evenwicht te creëren
tussen het aantal aan universiteit
en hogeschool opgeleide
leraren voor basis-, voortgezet
en beroepsonderwijs.
De spanning tussen de instroomeisen
en de kwaliteitseisen is
een ander langdurig pijnpunt.
Nu eens verlaagden de hogescholen
de instroomeisen ten gunste
van een grotere instroom, dan
weer werden de eisen verzwaard
om de kwaliteit van de beginnend
beroepsbeoefenaar te verhogen.
Het lijken wel dagkoersen.
Om maar één detail te noemen,
twintig jaar geleden mochten ook
mbo-3-studenten (middelbaar
beroepsonderwijs) naar de vierjarige
pabo-opleiding. Dat was geen
succes en het verdween na korte
tijd weer. Ook recentelijk hebben
de hbo-lerarenopleidingen voorstellen
naar de minister gestuurd
om de instroomeisen te verlagen.
Het is heel opmerkelijk dat de
hogescholen de gewenste hogere
kwaliteit van de beginnend
beroepsbeoefenaar opnieuw
frustreren.
Het beeld dat onderwijsinstellingen
van de leerling en student
hebben is in een halve eeuw
drastisch gewijzigd. In de jaren
zeventig was het overheersende
beeld dat de docent in een veeljarig
proces algemene kennis,
vakkennis en vaardigheden overdroeg
aan de leerling en student.
De autonomie van de leerling
en student nam gedurende een
langdurig leerproces langzaam
maar zeker toe. Dat kon het best
een beetje afgeschermd van de
samenleving, het onderwijs was
een pedagogisch eiland, schreef
Lea Dasberg. Na 1990 werd ‘de
studeerbaarheid van het curriculum’
door minister Ritzen
geproblematiseerd. De hogescholen
benadrukten met de leus ‘de
student centraal’ dat opleiders in
de opbouw van het curriculum
echt rekening hielden met de
student of leerling. Na de eeuwwisseling
schreven alle folders
dat de instelling de ‘eigen verantwoordelijkheid
van de student’
respecteerde. En na 2010 bleken
leerlingen en studenten ‘regisseur
van het eigen leerproces’
te zijn.
Dit lijkt een kopie van de
veranderingen in de relatie
tussen burger en samenleving.
De burger moest volgens
minister-president Lubbers
immers zelfredzamer worden
en de overheid verkleinde de
afhankelijkheid van collectieve
vangnetten. Interessant is welk
mensbeeld de lerarenopleiders
doorgaven aan de toekomstige
leraren en hoe zij hun studenten
voorbereidden op de toekomstige
pedagogische verhouding met
leerlingen. Ik heb dat in dit overzichtswerk
gemist. Misschien
kan een promovendus daar eens
een proefschrift over schrijven?
In de jaren zeventig en tachtig
legde het curriculum van de
vernieuwde pabo in vergelijking
68
met de vroegere kweekschool
een veel groter accent op
pedagogisch-didactische kennis
en een langere training in de
praktijk. Hetzelfde gebeurde
in het curriculum van de
nieuwe lerarenopleiding in
vergelijking met de vroegere
MO-A-opleiding (middelbaar
onderwijs, tweedegraads).
Meerdere schrijvers memoreren
dat in de jaren negentig en
nul de kritiek op de kwaliteit
van de hbo-lerarenopleidingen
toenam. Stond het pabodiploma
garant voor voldoende algemene
ontwikkeling en taal- en
rekenvaardigheid? En had de
tweedegraadsleraar voldoende
vakkennis?
Na heel erg lang treuzelen, ja,
nog langer treuzelen, besloten
de hbo-lerarenopleiders en hun
bestuurders tot het gezamenlijke
project ‘10voordeleraar’.
De reken- en taalvaardigheid
van de pabostudent en de vakkennis
van studenten van de
tweedegraadslerarenopleidingen
worden tijdens hun studie landelijk
getoetst als voorwaarde
voor diplomering. De uitslagen
van deze toetsing tonen dat
een substantieel deel van de
hbo-studenten nog onvoldoende
basiskennis heeft opgedaan
om een diploma als beginnend
beroepsbeoefenaar te ontvangen.
Daarmee is ‘10voordeleraar’
de beste garantie voor de
samenleving dat het diploma
staat waarvoor het hoort te staan.
‘10voordeleraar’ is dus een
succes, maar uit de lerarenopleidingen
blijft voortdurend ongenoegen
over dit gezamenlijke
project klinken. Dit boek had dus
wel iets meer mogen zeggen over
de kortzichtige reactie van de
lerarenopleidingen op dit gezamenlijke
landelijke project.
Geerdink en Swennen schrijven
dat de geletterd- en gecijferdheid
van de jeugd de indicatoren van
de kwaliteit van de lerarenopleidingen
zijn. De vervolgvraag is
dan hoe de Nederlandse lerarenopleidingen
scoren. De internationale
benchmark van de OESO
(Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling)
laat een weinig hoopvolle ontwikkeling
zien van de cognitieve
ontwikkeling van de Nederlandse
leerlingen. Ook als we naar de
resultaten van de vormende kant
van het onderwijs kijken, is het
beeld niet echt positief. Er zijn
in de jongere bevolking velen die
weinig kritisch vermogen tonen,
moeite hebben onderscheid te
maken tussen feit en mening,
noch het verschil tussen een
informatief gesprek en flauwekul
herkennen, noch de validiteit
van de informatie op internet
kunnen inschatten. Kortom, het
kan beter met de ontwikkeling
van zowel de cognitieve als de
non-cognitieve vaardigheden.
Toch is een waarschuwing op
zijn plaats, want in de discussies
van de afgelopen vijftig jaar is
de impact van de kwaliteit van
de leerkracht en de lerarenopleidingen
vaak om politieke of
bestuurlijke redenen overdreven.
Uiteindelijk is de lerarenkwaliteit
een van de variabelen die de cognitieve
en non-cognitieve leerresultaten
van leerlingen verklaart.
De aanhoudende zelfoverschatting
die uit de onderwijsplannen
van veel onderwijsinstellingen
spreekt, jaagt de verwachtingen
op, en dat heeft hierbij niet
geholpen. Alleen een realistisch
zelfbeeld kan helpen om meer
greep te krijgen op het weerbarstige
probleem van de stagnerende
leerresultaten. Ook dit
kan beter.
In de economische wetenschap
evolueerde het thema onderwijs
van een onbetekenend item tot
een zeer relevante voorspeller
van de toekomst. Onderwijs
werd een heilige graal. Vanaf
het tweede paarse kabinet, eind
jaren negentig, investeerden
achtereenvolgende regeringen in
onderwijs, of vrijwaarden ze het
onderwijs van bezuinigingen.
Het neveneffect daarvan was de
wens om de opbrengsten van het
onderwijs scherper te omschrijven.
Er ontstonden een Europees
Kwalificatieraamwerk, beroepsprofielen
en eindtermen.
Nu de overheid aannam dat
onderwijs heel erg belangrijk
is voor toekomstige welvaart
en welzijn, wilden de minister,
het parlement en ouders dat
instellingen de voortgang in het
leerproces zouden verantwoorden.
Dit ordeningsproces heeft
van de kleuterschool tot en met
de masteropleiding aanwijsbaar
bijgedragen aan de kwaliteit van
het onderwijs. Dan toch zouden
lerarenopleiders hardop de vraag
kunnen stellen of dit ordeningsproces
ook negatieve bijwerkingen
heeft gekend. Want altijd
zullen mensen de vraag stellen:
wat levert het op? Levert het
betere burgers op? Initiatiefrijkere
burgers? Minder ongelijke
kansen? Zeker is dat politici van
zowel progressieve als conservatieve
snit docenten en hun
leidinggevenden steeds opnieuw
ter verantwoording zullen
roepen. Het zou de lerarenopleiders
sieren als ze hun studenten
daarop voorbereiden.
Veel docentopleiders en leerkrachten
streven naar gelijke
onderwijskansen. Dat was al zo
in de 19de eeuw, in 1970, en dat
is ook nu zo. Eén ding is zeker:
het aantal eerstegeneratiestudenten
nam de laatste vijftig jaar toe.
In vergelijking met de generaties
vóór 1970 is dit een enorme
vooruitgang in onderwijskansen.
Maar ook hier zal overschatting
van de impact van de school, de
leerkracht en het curriculum op
gelijke kansen voor alle kinderen
garant staan voor teleurstellingen
of zelfs ernstige negatieve
neveneffecten. De talenten die
kinderen bij geboorte en daarna
in hun leefomgeving meekrijgen,
zijn enorm gevarieerd naar aard
en omvang. Het onderwijs kan
en moet de kansarmere kinderen
zeker extra steunen, en veel meer
dan nu, maar dat kent een grens.
Het zou goed zijn als leerkrachten
in opleiding daar tijdens hun
studie al een beeld van krijgen.
Hoe kan het onderwijs gelijkere
kansen bieden, en in welke
mate? De ongelijke onderwijskansen
zijn zowel oorzaak als
gevolg van de maatschappelijke
ongelijkheid.
Het waardevolste dat een lerarenopleider
kan bijdragen, is de
praktijkkennis expliciteren én
problematiseren. Daarbij staat
de lerarenopleiding zelf model.
Ik onderstreep de woorden van
Douwe Beijaard dat ‘als docenten
(van de lerarenopleiding)
het goede voorbeeld geven, dit
sterk bijdraagt aan de academisering
van het leren van de
student. Zijn de lerarenopleidingen
niet té toepassingsgericht,
kennis moet direct bruikbaar
zijn in de praktijk. Deze houding
jegens de rol van kennis draagt
onvoldoende bij aan de vorming
van leraren als professionals die
een kritische houding behoren
te hebben ten aanzien van hun
werk en wat ertoe doet in het
onderwijs.’
Misschien is het een idee om
naast dit boek aan ongeveer
25 lerarenopleiders te vragen een
verhaal over de gewenste toekomst
van hun lerarenopleiding
te schrijven?
Pim Breebaart
is oud-bestuursvoorzitter van de
Haagse Hogeschool en lid van de
recensieredactie van Th&ma
69
Afkomst en kansen
Frans Leijnse:
Standenonderwijs.
Hoe afkomst nog steeds
onze schoolloopbaan
bepaalt
Eburon Academic Publishers,
Utrecht. ISBN 9789463013895;
228 blz. € 24,50
Marjolein Moorman:
Rood in Wassenaar.
Pleidooi voor een kansrijk
leven (voor iedereen)
Ambo/Anthos, Amsterdam.
ISBN 9789026357077; 256 blz.
€ 20,99
e sociaaldemocratie
heeft
D
het moeilijk.
Het voortbestaan
van de Partij van de
Arbeid, voertuig van het
sociaal-democratische gedachtengoed
in dit land, staat zelfs
ter discussie. Frans Leijnse en
Marjolein Moorman schreven
ieder een boek waarin hun
band met de sociaaldemocratie
leidend is. Daarbij gaat het in
het bijzonder over de rol van
onderwijs als emancipatiemotor.
Leijnse gaat in het bijzonder
in op de ontwikkeling van het
hoger onderwijs. Hij reflecteert
op een lange academische,
bestuurlijke en politieke loopbaan,
waarin hij van grote
betekenis is geweest voor de
indrukwekkende ontwikkeling
van de hogescholen in ons land.
Moorman stelt de vraag naar
het belang van het persoonlijke
in de politiek en naar haar drijfveren
om te staan voor gelijke
kansen in het hoofdstedelijke
basis- en voortgezet onderwijs.
Als lijsttrekker kreeg ze bij de
laatste gemeenteraadsverkiezingen
veel steun vanuit de stad en
maakte ze de PvdA in Amsterdam
weer de grootste partij.
Beide boeken zijn belangrijk
om een beeld te krijgen van de
ontwikkeling in de onderwijsvisie
van een politieke groepering
gedurende een langere periode,
zowel landelijk als lokaal.
Sociaal-democratische ministers
als Van Kemenade, Wallage,
Ritzen, Plasterk en Bussemaker
70
drukten op belangrijke momenten
hun stempel op de besluitvorming
over de vormgeving
van het onderwijs. Inzicht in
die traditie, hoe persoonlijk de
boeken ook zijn, helpt om de
grondslagen van ons huidige
onderwijsbestel beter te begrijpen.
Het zou dan ook mooi zijn
als leidende denkers en doeners
uit andere politieke stromingen
evenzeer de pen zouden
oppakken.
De verhalen van Leijnse en
Moorman zijn erg goed geschreven.
Ze zijn bovendien boeiend
door de verbinding tussen de
persoonlijke geschiedenis en de
actuele politiek. Als Moorman
de vraag stelt of het persoonlijke
belangrijk is voor de politiek
kan het antwoord dan ook niet
anders dan bevestigend zijn.
De auteurs delen – hoewel ze
uit verschillende generaties
komen – een benadering van
het onderwijs waarin de zelfontplooiing
van het individu
centraal staat. Daardoor zijn
de verhalen vergelijkbaar en
laten ze continuïteit in een
gedachtengoed zien. Ze haken
aan bij een belangrijk kenmerk
van hun beweging, namelijk
de individuele vrijheid en de
verantwoordelijkheid voor de
samenleving die daaruit voortvloeit.
Door de oprichting van
de Partij van de Arbeid (1946),
kwamen sociaal-democraten,
vrijzinnig-democraten en
progressieve (protestantse)
christenen bij elkaar. De oprichters
(met namen als Drees en
Banning) waren mensen die de
ervaring van de Tweede Wereldoorlog
deelden en geloofden in
de kracht van samenwerking,
ondanks de verschillen in
herkomst en cultuur. Individualisme
betekent in dit verband
het gelijke recht van eenieder
op zelfontplooiing en de plicht
van eenieder tot solidariteit en
gemeenschapszin. De founding
fathers begrepen heel goed
dat dit recht en deze plicht op
gespannen voet met elkaar staan
en dat je die spanning alleen
door debat en compromis kon
overbruggen. Vandaar ook de
belangrijke rol die democratische
regels voor collectieve
besluitvorming en de overheid
als regulator in deze visie
spelen. Juist ook als het gaat
om zaken waar individuele vrijheid
de samenleving ontregelt,
zoals het bestrijden van kansenongelijkheid
als gevolg van
sociaal-economische achterstanden.
Juist ook als het gaat om
de rol van kwaliteitsbewaker in
het onderwijs, het belangrijkste
middel om sociale ongelijkheid
te bestrijden. Leijnse wijst er
in zijn epiloog nog eens op ‘dat
sociale ongelijkheid door niets
zo wordt bevestigd als door
een onderwijsstelsel dat systematisch
de lat lager legt voor
kinderen waarvan wordt gedacht
dat ze door afkomst minder
kansrijk zijn’.
De beide boeken vullen elkaar
goed aan, omdat ze het emancipatieperspectief
delen. De ervaring
leert ook dat je alleen zinvol
naar onderwijs kunt kijken
door de schoolloopbaan van
studenten als geheel te bekijken.
De werking van het hoger
onderwijs is niet te begrijpen
zonder inzicht in de werking
van het basis- en voortgezet
onderwijs. Het biografische
karakter van beide boeken helpt
om de voorstellen die de auteurs
doen om het onderwijs te verbeteren
een gezicht te geven.
In het basis- en voortgezet
onderwijs zijn er harde en
zachte drempels die soepele
doorstroom naar het hoger
onderwijs belemmeren. Vroegselectie
is daarbij de belangrijkste:
het feit dat kinderen veel te
vroeg de afslag moeten nemen
naar beroepsonderwijs of algemeen
vormend onderwijs en
vervolgens ook nog naar een van
de opties daarbinnen. Vooral
Moorman maakt duidelijk hoezeer
in die fase de beeldvorming
van het gezin waarin een kind
is opgevoed (het opleidingsniveau
van de ouders) en de
mogelijkheden terug te vallen
op extra ondersteuning (bijles)
meespelen in de keuzes. Moorman
laat overigens ook zien hoe
ze routines en beeldvorming
bij haarzelf moest doorbreken.
Ze beschrijft bijvoorbeeld haar
houding in het debat over structureel
racisme en tegenover
het verzet tegen Zwarte Piet
binnen en buiten de Amsterdamse
gemeenteraad. In het
begin verbaasde het haar dat dit
onderwerp in de politieke arena
belandde. Maar het schijnbaar
onschuldige verhaal over Sinterklaas
en Zwarte Piet draagt
eraan bij dat onrechtvaardige
verhoudingen in het alledaagse
leven in stand blijven. Het werkt
negatief door op de verhoudingen
in de klas en op het gevoel
van veiligheid van leerlingen en
studenten. Alleen zie je dat pas
als je het weet.
Ook Leijnse is een verklaard
tegenstander van vroegselectie
en beschrijft de eigen ervaringen
met vooroordelen rond
sociaal-economische posities en
het slechten van barrières. Naast
de bekende leraar die talent
herkent en steunt, had hij het
geluk dat oudere gezinsleden
hem voorgingen op de weg naar
het hoger onderwijs. Dat leverde
een positieve(re) verwachting
op bij het volgende lid van het
gezin. De middenschool als
oplossing voor het te vroeg
voorsorteren heeft hij overigens
ooit als lid van de Tweede Kamer
genuanceerd. Die destijds in
zijn partij afwijkende opvatting
duidt hij nu aan als ‘vergissing’.
Leijnse richt de blik vooral
op de problemen die iemand
heeft die niet kan terugvallen
op een thuissituatie waarin de
mores van de academie met
de paplepel zijn ingegoten.
Hij kiest vanuit die persoonlijke
ervaring radicaal stelling tegen
het binaire hogeronderwijsstelsel
in Nederland. Wie hem
de afgelopen decennia heeft
gevolgd zal dit standpunt niet
verbazen. Als voorzitter van de
71
Vereniging Hogescholen in de
periode 1998-2004 (toen nog
de HBO-raad genoemd) heeft
hij stevig ingezet op een samenhangend
hoger onderwijs.
Ook daarna heeft hij in vele bijeenkomsten
en discussies en in
verschillende publicaties uit zijn
periode als lector bij de Hogeschool
Utrecht hetzelfde standpunt
verdedigd. (Bijvoorbeeld in
zijn openbare les uit 2005 met
de titel Hooggeleerde domheid en
andere gebreken. Over kennisproductie
in de polder en in het – in
samenwerking met Jacqueline
Hulst en Loek Vroomans –
gepubliceerde Passie en precisie.
Over de eenheid van onderwijs en
onderzoek uit 2006.)
Toch is er een belangrijk feit
waardoor zijn betoog in dit
boek in een ander daglicht staat
dan de ‘oude’ verhalen. Dat is
de enorme ontwikkeling die
hogescholen volgens hem in
de afgelopen periode hebben
doorgemaakt, als gevolg van de
investeringen in de onderzoeksfunctie.
Voor Leijnse hoogstnoodzakelijke
investeringen,
omdat naar zijn mening hoger
onderwijs zonder basis in het
wetenschappelijk onderzoek niet
van deze tijd is. Dat vastgesteld
hebbende ziet hij ook de universiteiten
van karakter veranderen,
omdat daar de beroepsgerichtheid
evenzeer evident is. Beide
delen van het stelsel zijn volgens
hem naar elkaar toe gegroeid.
Het onmiskenbare statusverschil
is dus evenmin nog van
deze tijd.
Een keuze voor een monistisch
stelsel, waarin (grote) hogescholen
de status van universiteit
krijgen, doet volgens Leijnse
recht aan de ontwikkeling die
de twee de voorbije decennia
hebben doorgemaakt. Vooral de
hogescholen hebben naar zijn
mening vormgegeven aan de
toegankelijkheid van het hoger
onderwijs voor studenten uit
niet-geprivilegieerde gezinnen.
De afkondiging van een nieuw
stelsel, zo erkent Leijnse, betekent
niet dat de werkelijkheid
op korte termijn radicaal zal
veranderen. Bestaande ontwikkelingen
moeten zich eerst
doorzetten. Hogescholen zullen
moeten blijven investeren in
het opleidingsniveau van de
docent-onderzoekers, in hun
aanbod van masteropleidingen,
de ontwikkeling van het doctoraat
en het onderzoek. De huidige
universiteiten moeten het
lef tonen om opnieuw ruimte
te geven aan het ideaal van
academische vorming (‘wijsgerige
reflectie, eruditie en
geleerdheid’). In die zin moet
de ambitie bij alle instellingen
voor hoger onderwijs omhoog
en moeten we de al bestaande
pluriformiteit van het hogeronderwijsbestel
koesteren.
De verhalen van Moorman en
Leijnse hebben een vergelijkbare
drijfveer: de erkenning
dat onderwijs een belangrijke
emancipatiemotor is of kan zijn.
Ze liggen in elkaars verlengde
als het gaat om het zicht op
de leerloopbaan van de jonge
generatie binnen het onderwijsbestel.
Een leerloopbaan waarin
vanwege de doelstelling van
kansengelijkheid de kwaliteit
van het onderwijs centraal moet
staan. Dat vraagt om investeren
in en eisen stellen aan
de mensen die het onderwijs
verzorgen. Het vraagt om ook
nieuwe structuren die vroegselectie
voorkomen en om een
realistische visie op de vormgeving
van het hoger onderwijs.
Na lezing van beide boeken is
wellicht de belangrijkste boodschap:
voer het debat over de
toekomst van het onderwijs met
open vizier en vanuit duidelijke
ideologische keuzes. Nu hopen
op vergelijkbare boeken vanuit
andere politieke stromingen in
Nederland.
Huib de Jong
is oud-voorzitter van het college
van bestuur van de Hogeschool
van Amsterdam en lid van de
recensieredactie van Th&ma
72
Maar vóór het
zover is moet de opleiding zelf
geslaagd zijn
Vóór u investeert in een dure vervolgopleiding voor uzelf of voor getalenteerde
medewerkers wilt u natuurlijk weten wat daarvan de waarde is.
Voor uzelf, uw bedrijf, op de arbeidsmarkt en maatschappelijk. Waar moet
u op letten? Simpel. Kies een opleiding die is opgenomen in het Register
van het Centrum voor Post-Initieel Onderwijs in Nederland (CPION).
CPION toetst het cursusaanbod voor mensen met een wetenschappelijke, hogere
of middelbare (beroeps) opleiding op inhoud en maatschappelijke relevantie.
Alleen post-initiële opleidingen die aan strenge kwaliteitscriteria voldoen krijgen
het predikaat Registeropleiding. Dit kunt u beschouwen als een keurmerk, dat de
waarde van het diploma of certificaat garandeert. Meer weten over CPION en
Registeropleidingen? Kijk op www.cpion.nl.
CPION Keurmerk Registeropleidingen
Alleen voor post-initiële opleidingen die er écht toe doen.
CPION Postbus 701 3000 AS Rotterdam tel: +31 (0)10 250 04 99 www.cpion.nl