03.05.2013 Views

ophelderingen.

ophelderingen.

ophelderingen.

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

LEGAAT<br />

P. W. KORTHALS,<br />

OVERLEDEN 1892


G. $. STEINBAKTE<br />

WYSGEERIGE<br />

OPHELDERINGEN.<br />

EERSTE STUK,


G. S. STEINBARTs<br />

WYSGEERIGB<br />

OPHELDERINGEN<br />

OVER ZYN WERK WEGENS DE<br />

L E E R E<br />

Ml<br />

GELUKZALIGHEID.<br />

E E R S T E STUK,<br />

BEVATTENDE<br />

Eene algemeent Verdediging van zyn Samenflel tegen<br />

de Bedenkingen en Tegemverpingen van<br />

zyne Geleerde Tegenfihryveren.<br />

UIT HET HOOGD UITSCH VERTAALD.<br />

Te A M S T E R D A M ,<br />

By de Wed. J. D 6 L L,<br />

M D C C L X X X I I .


AAN DE<br />

BEM1NNAAREN VAN ETSNEN REDE-<br />

LYKEN GODSDIENST.<br />

WORDEN DEE2E<br />

OPHELDERINGEN<br />

OPGEDRAAGEN EN TOEGEËIGEND.<br />

DOOR DEN SCHRryEk,


VOO R R E D E<br />

AAN MYNE LEEZERS.<br />

n Samen/lel van de Christlyke Lecre der Gelukzaligheidh-zeer<br />

gnnflig ontvangen by die Leezers ,voor<br />

•welken bet, volgens de Voorrede, eigenlyk gefchreeven<br />

was. Ik heb hetgénoegen gehad daarvan doorveele brieven<br />

uit alle oorden, en door de mondclyke aanjpraaken<br />

van veele Vreemdelingen, die bier doorreisden, verzekerd<br />

te werden , en menigvuldige harteiyke dankzeg •<br />

gingen daarvoor te ontvangen. Je gelyk js een leger<br />

van Tegeufchryvcren tegen wy Opgejlaan, die n:y zo in<br />

verfebeidene JournaaJen , als in ofzetielyk tegen my<br />

gerigtte Schriften openlyk hebben aangevallen : doch<br />

hunne harde beöordeelingen en ver doen, ing en hebben my<br />

'in'hetgeheel niet kunnen ontrusten, om dat zy uitgebraakt<br />

waren door zodanige menjchen, die in het ge*<br />

heel niet behooren tot dat gedeelte des volks, waarvoor<br />

ik wenfche nuttig te wezen. Egter heb ik alles opléttend<br />

en aandagtig doorgelezen, wat tot nog toe over<br />

en tegen myn leere der Gelukzaligheid gefchreeven en<br />

gewaarfchuuwd is en nu is myn oogmerk in deeze<br />

bladeren br teder te ontwikkelen, in een klaar er lubt<br />

teftellen, naauwkeurïger te bepaalen , en flipter aan<br />

te toonen alles, wat aanleiding gegeven heeft tot eenig<br />

misverJland van, of tegenwerpingen tegen myn famenftel.<br />

Maar hierin zal ik alleen zorgen voor de vrienden<br />

van myne Leere der Gelukzaligheid, en geenszins<br />

dezulken tragten te verlichten en te verbeter en, die par-


tv VOORREDE.<br />

tyziek, en door de vooroordeelen der opvoedittge ver*<br />

blind zyn. [pimers is het voljlrekt te vergeefs deeze<br />

lieden met redeneeringen aan boord te klampen. dewyl<br />

zy zelfs dan, wanneer men zig op zelfgevoel ea<br />

blykbaarheid beroept, noch zeiven gevoelen , noch me$<br />

hunne eigen oogen zien willen. Men verwagte derhal'<br />

ven van my geene eigenlyke wederleggingen , maar<br />

blootlyk eenige Ophelderingen der gronden , die tegert<br />

?ny zyn ingebragt, om den Leezeren van myn famenfiel<br />

nuttig te zyn, en om hen volkomen te verlos/en.<br />

mt alle zwaarigheden , die daar tegen by hen mogten<br />

verwekt zyn. Wat de gedaante van dit gefchrift<br />

betreft, daarin denke ik my niet doorgaans aan een.<br />

en dezelfde fchryfwyze te binden. Dan eens zullen<br />

tfaarin voorkomen losje ophelderende aanmerkingen ,<br />

Aan eens geheele verhandelingen en onderzoekingen ,<br />

dan eens uitvoerige verklaaringen van gewigtige plaat-<br />

Jen der Schriftuure, dan eens berigten en verbaalen,<br />

dan eens brieven, die aan my gefch) ceven zyn, of welken<br />

ik aan anderen gefchreeven bebbe; alles zal, naar<br />

den aart der onderwerpen, en volgens de gemoedsge-<br />

Jleltenis, welke my op dien tyd bezielen zal, op verfcheiden<br />

leest gefchoeid zyn i en die wyze van voordraagen<br />

zalfteeds gekoozen worden, die my ter bereiki.ge<br />

van het doel myns gejcbryfs het gefchiktfie zal<br />

voorkomen. Om deeze Verfckcidenheid der fchryfwyze<br />

bebbe ik eene algemeener benaaming ten titel<br />

gekoozen. ' *Er zullen alzo eenige dcrgelyke. kortere én<br />

langere Ophelderingen , die tezamen 8 tot \a bladen<br />

iedere keer bedraagen zullen, onder den naam van een<br />

fiukje te voorjebyn ktmen j den juisten tyd der uitgaa-


VOORRÉDE. V<br />

Vf kan ik egt er niet met zekerheid bepaaien, maar alleen<br />

kan ik belooven, dat ik de ledige uur en, die my<br />

•van myne bezigheden overig zyn, zorgvuldig befleeden<br />

zal, om de volgende ft ukken, zo dra mogelyk, ter<br />

drttkpersjè te vervaardigen.<br />

Ik zal hierin de volgende orde tragten in agt ie neemen<br />

:<br />

Eerstlyk oordeele ik het noodig, om myn Samenfleï in<br />

het algemeen tegen de aanvallen myner Partyen te<br />

verdedigen, en deeze verdedigingen zyn in dit eer-<br />

Jle (luk bevat. Men vindt daarin drie Opheldéringen.<br />

I. In de eerde draage ik de Regelen voor, welken<br />

men in agt moet neemen, in het leezen van allerleie<br />

geleerde en byzonderlyk van Godgeleerde<br />

Twistjchriften, om te verhoeden, dat men niet,<br />

in plaat/è van tot een grooter zekerheid in de<br />

kennisje der Waarheid te komen, tot dwaaling ea<br />

twyfelaarye vervalle.<br />

a. In de tweede maak ik myn Leèzers bekend met<br />

de verfchillende Joorten myner Partyen , met bet<br />

byzonder belang, dat een ieder hunner beeft in~<br />

hét hefiryden van mpi Jamenfiel, en met de ver*<br />

fchillende redenen, die zy daartoe gebezigd hebben.<br />

Ook wordt hier eene beoordeeling opgehelderd<br />

uit de Göttinger Aanwyzingen, wélke bj<br />

'dit Jlak als een Aanhangfel woordelyk gedrukt is.<br />

* 3 Dt


vr V O O R R E D E .<br />

De aanmerkingen, die ik in deeze Opheldering<br />

frek vaorgcdraagen , zullen genoegzaam zyn , om<br />

het leezen van alle de Scbrijten, die tegen myn<br />

Samenfl;l zyn te vmfhyii gekomen , voor ieaere<br />

onhevooroordeüden Vtiendder wa/irlxid onjchaadelyh<br />

te tnaakcn.<br />

3. In de derde Opheldering vindt men een brief vaneen<br />

ivelmeenend Man , u-elke onder den titel:<br />

de Wystieïd aan Steinbart, voor een jaar<br />

is uitgekomen, met myn antivoord op denzelven.<br />

De inhoud loopt over een gewigtig deel van mynt<br />

VoorflelUng van het Christendom ,- welke in ds<br />

laatjle Afdeeling van myn Samenfleï te virtden is.<br />

Ook kan myn antwoord te gelyk dienen ter volhomener<br />

beantwoordinge der vraage: Of myn Samenfiel,<br />

volgens deszelfs inhoud, meer Vrede of<br />

Onrust in dè Kerk moet veroorzaaken?<br />

Ten tweede zal ik in het volgende fluk eenige zeergswittige<br />

Onderzoekingen mededeelen , en uitvoerig<br />

in een helder lichtftellen, hoe Heidendom, DetsmUs,<br />

Naturalhmus,. Natuurlyke Godsdienst, Christendom<br />

, Lutherdom en Christlyke Wysbegeerte van elhanderen<br />

verjchillen. Hieromtrent heerscht eene<br />

zeer algemeene dwaaling, die eenvrugtbaare bron is<br />

Van ongelukkige misvattingen en onenigheden. Uier<br />

zal een brief aan den Heer Bal'edouw over de vraag.<br />

of laane ei} vernederende denkbeelden van den natuurlyken<br />

Godsdienst te hebben voordeelig zy<br />

Voor hei Christendom, werden ingelascht. Verder<br />

»al


V O O R R E D Ë: vn<br />

zei ik in eenen brief aan den Heer D. Semler de<br />

feiling onderzoeken : in hoe verre een algemeen<br />

menjlel van den Godsdienst in het gemeen , en van<br />

bet Christendom in het byzonder , mogelyk zy; ea<br />

ff het zelve door de gefchiedenis van den Godsdienst<br />

te beftudeèren kan gevonden voorden, of dat men<br />

eenen anderen weg ter ontdekkinge daarvan kiezen<br />

moet? Daarna zal ik myn gevoelen over de Symbolifche<br />

boeken voordraagen, en daar deezen onloochenbaar<br />

ge ene Godlyke, maar bloot elyk menchlyke,<br />

Voorfcbriften en Wetten zyn, de vraag beantwoorden<br />

: Wie eigenlyk Wetgeever ? Wie de bevoegde Uitlegger<br />

derzelven is ? In hoe verre de Geestlyken<br />

geroepen of amptswegen verpligt zyn, eikanderen<br />

tiaar d'ezelven te beoordeelen (fiskalifiren') ? Ter<br />

deezer gelegenheid zal het wankelend begrip , het<br />

gene men van het woord Kerke heeft, duidelyk ont~<br />

wikkeld en bepaald worden. Eindelyk zullen 'er<br />

nog eenige kleine voorbereidende Verhandelingen in<br />

voorkomen.<br />

Ten derde zal ik daarop, in het volgende ft'uk, die<br />

onderwerpen, welken in myn Safnenflelvoorkomen,<br />

in dezelfde orde, als zy daar geplaatst zyn , alle<br />

omjiandtger verhandelen, met betrekking tot de<br />

daartegen ingebragte zwaarigheden en bedenkingen<br />

üader bevestigen, en inzonderheid bet bybelsch bswys<br />

voltooi jen,, dev:yl veelen daarna verlangen.'<br />

Vecle vrienden van den Godsdienst, waaronder vee-<br />

lm uit zeer ver afgelegene Oorden, voernaamlyk uit<br />

" 4 HM-


«i V O O R R E D E .<br />

Holland en Zwitferland, hebben my met hunne brieven<br />

vereerd, en daarin verzogt, om bun over ver/cheiden<br />

ftukken breedvoeriger Verklaaringen mede te deelen.<br />

Ik moet hen om verfchooning bidden, dat ik niet in<br />

fiaatgeweest ben, om aan allen, naar hunbegeeren,<br />

te antwoorden, en dat de Uitgaave deezer Ophelderingen,<br />

welke ik ben beloofde, zo lang is agtergebleeven.<br />

Voor het overige zullen alle brieven, waarin<br />

my zekere z raagen over de Leere der Gelukzaligheid<br />

worden voorgehouden , welkom zyn , indien dei zeiver<br />

Scbryvers zig maar te vrede willen houden , dat ik<br />

hun niet op het zelfde oogenblik in gejchrifte antwoorde,<br />

maar dat ik dit antwoord eerst in deeze Ophelderingen<br />

mededeele, en wel op dien tyd, dat ik volgens<br />

de orde der Onderwerpen in myn famen(lel, met myne<br />

Verklaaringen gekomen ben tot dien paragraaf, waaruit<br />

de vraag ontleend is. Ook moet ik de Buitenland-<br />

Jcbe Geleerden te gelyk verzoeken, dat zy in het af<br />

zenden hunner brieven, zig van de gelegenheid der<br />

Misferi of verzendingen van boeken bedienen, naar demaal<br />

de brievenvragt voor my al te hoog is opgeloopen.<br />

Voorts zal ik daarvoor zorgen, dat deeze Opbelde*<br />

ringen zo dra zy afgedrukt zyn, in plaatje van een<br />

fchriftlyk antwoord, terflond door mynen Boekverkoper<br />

, van Leipjig aan myne Correfpondenten toegezonden<br />

worden.<br />

Nu moet ik nog een zeer zonderling misverfiand uit<br />

den weg ruimen, bet welk uit een berigt, dat ik over<br />

myn Samenft el Akademifche voorleezingen boude, te<br />

Bérfyn en op andere plaat/en is opgemaakt. Ik hoort<br />

naamlyk, dat vtelen van begrip zyn, als of ik myn


V O O R R E D E . ]i<br />

Samenftel in de plantje van degewoone Stellige Godgeleerdheid<br />

of Dogmatica ftelde ,en dus myne Godgeleerde<br />

töeboorers alleenlyk de Wysbegeerte des Christendomsvoorhieldt,<br />

in plaat[e van hen tot eene geleerde kentiisjè<br />

van het Kerklyk Samenftel of van de waarheden<br />

des geloofs in te leiden. Ik maake daarom hiermede<br />

openlyk hekend, dat ik niet als openbaar Zeeraar<br />

der Godgeleerdheid van de Augsburgjche Belydenis,<br />

maar als gewoon Leer aar der Wysbegeerte,<br />

Voorleezingeh boude over myn Samenftelj dewyl<br />

ik bet Voor zeer noodza iklyk boude, dat vooral Regtsgeleerden,<br />

welken door hunne Overbeidsampten eenmaal<br />

deel zullen hebben aan het beroepen van Predikanten,<br />

en aan het toezigt over Kerken en Schooien, op de /Jkademièn<br />

eene geleerde kennis verkrygen van den toeftand<br />

des Gtdsdiensts in hiin Vaderland, met betrekking tot<br />

het algemeene wtlzyn. Myne voorleezingeh over het<br />

godgeleerd Samenftel der Kerke, of over dejlellige Godgeleerdheid<br />

(Dogmatica) zyn daarentegen gantsch anders<br />

gejchaapen, en meer gefchiedkundig dan wysgeerig;<br />

en ik meene hierin zulke fcbikking gevonden te<br />

hebben, waarmede de ftrengfle Regtzinnige zig even<br />

zeer te vrede zal honden, als de vrymoedigfte Rationalist.<br />

Lk volge daarin het volgende plan en leerwyze.<br />

Eerfte/yk dra«ge ik vooraf eene Wysgeerig-geftbiedkundige<br />

Inleiding tot de gantfcbe Stud e van de Religie<br />

van het Christendom en van het kerkelyk Leerftelfcl<br />

voor. In deeze Inleiding bepaale ik vooraf wysgeerig<br />

het waare gezigtspunt, waaruit alle Religie, niet ze<br />

zeer als een vooiwerp des Verfttnds, maar veeleer als<br />

degewigtigfte »eak voor het hart, bejcbouwd moet wor-<br />

* 5 den s


2 V O O R , R. E D E.<br />

den s of liever, ik toone aan, dak de Religie alleen j& ;<br />

fchouwd en beftudeerd moet worden, als eene leer tef<br />

hoogere Gelukzaligheid. D.aqr.op verhaale ik dege/chiedenis<br />

van V menjcben Verlicht inge, in ieder en tyd, in,<br />

den Godsdienst onder de verfcheidene ons bekende Vol*<br />

ken, en geeve eene uitvoerige Schildery van den toe*,<br />

ft and der Godsdiensten in ieder _ land, ten tyde, wan*<br />

«eer Christus in de Weereld verjeheen. Uit deeze ge- ,<br />

phiedenis der godsdienfien van alle Volken, maakc ik<br />

voor ?nyne Toehoor er s dit gevolg zeer klaar, te weet en:<br />

dat Vr geen ander geftbikt middel was om de denkbeelden<br />

van Godsdienst by geheele Volken te verbeteren ^<br />

dan het Geloof aan eene nieuwe Godlyke Opmbaaring, ,<br />

of aan eenen Godlyken Gezant, die boven alle de voorgaande<br />

Profeeten van alle volken zeer verre uitmunt:.<br />

en dan toone ik kortelyk aan hoe Jezus, in plaatje<br />

van uitwendige godsdienftigbeden, eene innerlyke aanbidding<br />

des Allcrboqgften, en eene begeerte om Gode<br />

zedelyk gelykvormig te worden, algemeen verbreid<br />

bebbe. Daarna loope ik de gejehiedenis der Cbristlyke<br />

Kerke van de tyden der Apostelen tot op onze dagen<br />

kortlyk door, en verhaale, hoe het thands. bec/Jcbende<br />

Leerfleljel van tyd tot tyd is verbeterd geworden, en<br />

maak de bronnen bekend, waaruit men de Gevoelens<br />

der heerjehende Kerke en der overige Sekten in iedere<br />

Eeuw volkomenlyk kan kennen ; ook geeve ik, ten aanzien<br />

der laatere tyden, te gelyk een omftandig berigt<br />

van de openbaare Geloofsbelydenisjen der verjcbillende -<br />

Cbristlyke Kerken en Sekten, die thands nog in wezen<br />

zyn. Hieruit teide ik dar, af, wat een Godgeleerde en<br />

Leeraar des Volks in d>' P> otestantfehe Kerk in onze<br />

da


V O O R R E D E . j |<br />

dagen moet leer aar en, wV /;y anderzins, de behoeften<br />

onzer Eeuwe in aanmerking genomen zyndf, aan het<br />

oogmerk van zyn ampt beantwoorden; en ik cnderwyze<br />

mym Leerlingen, hoe en in welke orde zy de.daar toe beboerende<br />

kundigheden verkrygen moeten.<br />

Myne ftellige Godgeleerdheid of Dogmatica zelve<br />

beltaat uit drie boeken.<br />

Het eerfte handelt alleen van de bronnen, waaruit wy<br />

de kennis van d£n Ckristlyken Godsdienst haaien moeten<br />

, of van de Heilige Schriftuur en haar gebruik. Vooreerst<br />

worden hier de verfcheidene foorten der bewyzen,<br />

waarmede men haar en Gocldelyken oorfprvng<br />

pleegt aan te tuonen, bekend gemaakt en beoordeeld,<br />

en daarvoor wordt een hoofdbewys bygebragt: zodat<br />

bier ook de ve f billende onderftellingen over .dt Ingeevinge<br />

worden opgegeven , en berigt gedaan van<br />

de tegenwerpingen der Naturalisten tegen de Heilige<br />

Schriftuur e en Godlyke Openbaaringe, en van de<br />

Verdedigingen, die wy daarvan tegenwoordig bezitten.<br />

Vervolgens komen hier voor de gevoelens over<br />

de Regelmaatige boeken der Heilige Schriftuure, en<br />

de nieuwe tw sten over dezelven j ''er wordt gehandeld<br />

over het gebruik des Ouden en Nieuwen Testament;<br />

van de keuze der Schriftuurplaatfen en bewysgronden;<br />

en eindelyk is de hoof dftrydvraage tusfchen de Roomfche<br />

en Protestantjche Kerken, of men de Schrift door<br />

de Schrift mei genoegzaame zekerheid kan verklaaren,<br />

dan of men tot het gezag der Overleveringen<br />

en der Kerke zyne laatfte toevlugt moet neemen, hier<br />

met alle de bewy%-;n der beide partyen voorgejleld.<br />

Het


xlï V O O R R E D E .<br />

Het tWeede boek fielt de 'Scbriftuurlyke leer voor wegens<br />

Goden zyne Werken, en waaruit zyne betrekkingen<br />

tot ons ontfiaan , en de verfchillen, welken<br />

over dê Vöorweetenfcbap van toekomende toevallige<br />

dingen (Prsefcientia futurorum contingentium), en<br />

over het denkbeeld van Gods Heiligheid enwreekends<br />

Geregtigheid in de Kerk ontfiaan zyn. Ten laatflen<br />

wordt de gefchiedenis van de leere der H. Drieëenheid,<br />

vit de belydenisfen van alle daarover verfchillendê<br />

partyen, omfiandig voorgedraagen, en aangeweezén,<br />

wat daaromtrent Symbolisch geworden is.<br />

Het derde Boek behelst bet plan, naar bet welke God<br />

wil, dat de menscb zig fchikt ter boogere Gelukzaligheid,<br />

en wel in vyf Afdeelingen :<br />

j. Van de algemeene Beftemming van alle menfchen<br />

ter zaligheid, en van de aanleidingen, die<br />

wy daartoe in onze eigen natuur hebben, en van<br />

onze natuurlyke gelykhetd met God: ook worden<br />

' de twisten over Gods Evenbeeld en over de Voórbefchikkinge<br />

hier opgehelderd.<br />

2. Over de natuurlyke zwakheden en de hulpmiddelen,<br />

welke de menscb behoeft in zyne poogingen<br />

naar volmaaktheid. Hier komen de gevoelens<br />

voor over den Val en de Erfzonde, over de na*<br />

tuurkragten van Adams nakomelingen , te gelyk<br />

met derzelver gefchiedenis en alle de bewyzen voor<br />

en tegen dezelven.<br />

3. Over Gods hulpryke fchikkingen, byzonderlyk<br />

door Christus, em. den menscb in zyne poogingen<br />

ter


V ö p R R £ D £.- • xui<br />

7


x;v V O O R R E D E.<br />

I. Ik kieze een -aantal plaat fin uit ui Heilige Schriftuur,<br />

die aan gcench twyfcl van leezing of uitlegging<br />

onder hevg zyn, en bladtin ove het leerfluk<br />

dat verhandeld móet worden , een duide-<br />

Jyk onderrigt gegeven wordt volgens het oogmerk<br />

des heiligen Schryvers : Van deeze plaatfen<br />

tbonè ik den waar en zin eerst uitlegkundig dan, eit<br />

dan leide ik d" ar uit alleen lyk af die Waarheden ^eiken<br />

daarin regtsftreeks en uitdrukkelyk gvleeraard<br />

worden, er, deezen plaatfe ik in eene natuurlyke orde<br />

Deeze verzameling van o^.middelyke Scbrijiuurflellingen<br />

noeme ik: zuivere Leer des Bybels.<br />

.Daarna vergelyke ik deeze leeringen der Schtiftuure<br />

met het plan van God in de Natuur, en /lelie z?<br />

op een geleerder wyze, gefchikt naar de Wysbegeerte<br />

van onzen tyd, voor. Dit noeme ik : Myue Wysbegeerte<br />

over het voorgeftelde Leerfluk<br />

3. Vervolgens verhaale ik de gefchiedenis der verfchil-<br />

lendegevoelens over dat leerfluk, en wel:<br />

a. Van de tyden der Apostelen af tot op het tydflip,<br />

dat openlyke twisten daarover gerceze'n, zyn, en dat<br />

de vryheid van eigen onderzoek deswegens door de<br />

befluiten eener Kerkvergaderinge bepaald is.<br />

'i>. Van dien tyd af tot aan de tyden der Hervormin-<br />

ge, en in hoeverre de Roomfcbe Kerk, of de School-<br />

fche Leeraars, iets meer daaromtrent bepaald heb'<br />

tttfm<br />

c. Van


V- O O R R E : D . R. xv<br />


xvr V O O R R E D E .<br />

als geleerde Befpiegeling afgezonderd en aan d&<br />

Studeerkamer alleen moet overgelaaten worden*<br />

Weet iemant myner geleerde Leezeren my eene be­<br />

tere leerwyze voor te draagen 3 waardoor de fonge<br />

Godgeleerde nog gemaklyker en nog zekerer opge­<br />

leid kan worden , tot eigen vrymoedige nafpoqringen<br />

der egte waarbeden des Cbristendoms, by maake het<br />

my, bidd'e ik hem, bekend. I/e zal al myn leeven<br />

gewillig zyn om myne leerwyze te verbeteren, Z9<br />

dikwyls my naamlyk een beter Jchikking zal zyn be­<br />

kend geworden. Tot nog toe is myne tegenwoordige<br />

leerwyze, zo als ik die bejehreeven heb, niet alleen<br />

naar myn inzien,, maar ook volgens het oordeel van<br />

de eerwaardigfte en geleerdfle Godgeleerden, in den<br />

ruimen kring myner bekenden, de eenigjle, welks<br />

eigen onderzoek naar de egte Godgeleerdheid des<br />

Cbristendoms op eene voldoends wyze bevordert.<br />

En nu verzoeke ik van myne wa&rdjle Leezers, dat<br />

zy in deeze Ophelderingen meer zien op den inhoud<br />

en den gtest, waarin ik gefchreeven bebbe, dan op<br />

de bekleeding. IJ et zyn noch Verhandelingen voorden<br />

Stoel gefchikt., noch fraaie Redevoeringen, om het<br />

hart te betoveren, maar vriendelyke Onderrigtingen ,<br />

•welker voornaamfte verdienste is, indien zy gewigtig<br />

en veiflandelyk zyn.<br />

Frankfort<br />

den poften van<br />

Lsr.tsmt.ani 1782*<br />

Sfhryver*.


E E R S T E .<br />

O P H E L D E R I N G .<br />

Welke Regelen van Voorzigtigheid men in agt<br />

moet neemen by het Lcezen van Geleerde,<br />

en Byzonderlyk van Godgeleerde<br />

Twiflfchriften.<br />

'J^wiftfchriften over den Godsdienst hebben voor<br />

_ alle foonen van leezeren doorgaans deeze nuttigheid,<br />

dat zy te yveriger worden, om de beftreedené<br />

waarheden meer te overdenken, en zig méérmaaien<br />

en onophoudeiyk, voor eenigen' tyd met dezelven<br />

bezig te houden. Een aanval op nimmer geloochende<br />

Gdóofi-Ariikelen verlevendigt de aandagt<br />

opdezelven, en brengt een verlangen voort, hoezy<br />

door de Godgeleerden zullen verdedigd worden.<br />

Dit is de reden, dat men alle verdedigingen, zo ras<br />

zy verfchynen, zo greetig aangrypt, en dat dezelven,<br />

hoe zeer geene andere bewyzen behelzende<br />

dan die men reeds dikwils gehoord of gelezen<br />

heeft, door dit geval een zeker aanlokfel van<br />

nieuwigheid verkrygen, en met betrekking tot<br />

den aanvaller, als die daar door zal ter néér geflaagen<br />

worden, een voorkoomen hebben van het alleruiterfte<br />

gfeWigt. Deeze nuttigheid is ook zeekerlvfc<br />

veel grooter, dan de nadèelen, welken foor alle de<br />

Tvvyflmgen tegen weezenlyke waarheden van den<br />

Godsdienst kunnen veroorzaakt worden. Maar hier<br />

moeten vvy de verfchillende foorten van leezeren naar<br />

hunne denkwyze en gemoedsgefteltehisfé wel onderichsiden.<br />

Menfchen, die de duisternis liever heb-<br />

A<br />

ben


3 Eerflc Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

ben, dan het licht,-om dat hunne werken boos zyn,<br />

maakenzekerlyk een misbruik van alle de verfchillen<br />

der Godgeleerden, al gaan zy flegts over bloote befpiegelingen,<br />

tot een voorwendfel van hun zedelyk<br />

ongeloof. Nogtans worden ook deezen fomtyds, al<br />

leezen zy de twistfchriften over den Godsdienst flegts<br />

uit nieuwsgierigheid of ook met flegter oogmerken,<br />

onverwagt door een ftraal der waarheid getroffen, die<br />

tot in hunne ziel doordringt en hun geweeten uit den<br />

flaap opwekt. Het overige veel grooter gedeelte van<br />

welmeenende leezeren kan men , ten aanzien hunner<br />

kundigheden en denkwyze, gevoegelyk in twee<br />

Hoofd foorten verdeel en.<br />

•De eerfle, en wel de talrykfte, foort maak en die<br />

uit, welken niet in ftaat zyn, om den Godsdienst<br />

in zyne eerfle bronnen te leeren kennen ;'t zy uit gebrek<br />

aan genoegzaame gelegenheid om hunne verftandelyke<br />

vermogens te oefenen; 't zy uit eene neiging<br />

tot gemaklykheid; 't zy uit te meenigvuldige<br />

bezigheden van hun beroep, waar door hun de tyd<br />

tot geduurige onderzoekingen ontbreekt. Deeze allen<br />

vestigen hunne kennis van den Godsdiénst op het<br />

gezag van anderen, en zyn volkomen gerust, dat die<br />

veele geleerde en vrome mannen, die hunne kerk<br />

ooit tot Leeraars hadt of nog heeft, hen niet op<br />

den dwaalweg zullen voeren.<br />

Maar nu kon het in den eersten opflagwel fchynen,<br />

als of openbaare aanvallen tegen het leerftelfel des<br />

geloofs, in hunne kerke aangenoomen, voor deeze<br />

menfchen dit onvermydelyk nadeel mogten hebben,<br />

dat zy zeiven in hun geloof beginnen tc wankelen,<br />

en


In hel Leezcn van T-wbtfchriften, 3<br />

en in gevaar zyn om alle gronden van Godsdienst<br />

vaar wel te zeggen; nu het gezag, waarop zy tot<br />

nog toe hun geloof bouwden, is om verre geworpen.<br />

Maar de ervaaring leert het tegendeel. Even<br />

die zelfde redenen, waarom die menfehen zig aan<br />

het oude gezag bepaalen, maaken ook, dat zy op<br />

het zorgvuldigste vermyden iets te leeren, wat te.<br />

gen hun aangenoomen leerftelfel gekant is; of dat«y<br />

by het leezen dier tegenwerpingen reeds vooraf vast<br />

ftellen, dat daarin zekerlyk hier of daar eene dwaaling<br />

verfchoolen is, die zy zeiven wel niet zien kunnen,<br />

maar die door de Leeraars hunner kerk wel<br />

ontdekt zal worden. En deeze lieden zyn ook ten<br />

eersten wederom gerust gefteld, zo dra 'er maar<br />

eene verdediging wordt uitgegeven, al maakte de<br />

Tytel het beste gedeelte daar van uit. Zy houden<br />

zig nimmer op, om de redenen die voor en tegen<br />

worden bygebmgt, te onderzoeken, te wikken en te<br />

weegen; maar het vertrouwen op de kundigheden<br />

en de opregtheid hunner Godgeleerden, beflist by<br />

hen reeds voorafdathetregten de waarheid aan hunne<br />

zyde zyn; en aldus vinden zy, hunne partyen<br />

voldoende wederlegd, en zich zeiven in hun Geloof<br />

verfterkr.<br />

De tweede, doch min talryke , foortvan leeze*<br />

ren bettaat uit hen, die niet meer blyven hangen<br />

aan het gezag hunner Leeraaren, en zig zo wel bebewaam<br />

als verpligt oordee)en,om zeiven deverfchillende<br />

gevoelen en derzelver gronden te onderzoeken,<br />

en onpnrrydig tegen eikanderen te weegen. Onder<br />

deeze zelfdenkende vrienden der waarheid hebben<br />

A 2 een-


4 Eerfle Opleid. Regelen van Voorzigttgheid<br />

eenigen het in een fchrander onderzoek reeds zo<br />

verre geb'ragt, dat zy door de gewoone ftreeken cener<br />

valfche redeneerkunde en der twistende Godgeleerdheid<br />

niét worden weggefleept. Inzonderheid<br />

hebben de Regtsgeleerden door de bezigheden van<br />

hun beroep dagelyks gelegenheid,om zig in het naarfpooren<br />

en nauwkeurig bepaalen van den waaren<br />

ftaat des gefchils, want hierop komt het in het beflechten<br />

van alle twisten alleenlyk aan, te oefenen;<br />

en de fchranderen onder hen zyn daarom wel haast<br />

in ftaat, om ydele uitroepingen en woordenryke uitweidingen<br />

over zaaken, die tot het ftuk zelve niet<br />

behooren, maar de aandagt van min oplettende leezeren<br />

van het eigenlyke onderwerp kunnen aftrekken,<br />

van gegronde wederleggingen te onderfcheiden.<br />

De ondervinding toont ons daarom ook, dat indien<br />

deeze Mannen eenmaal hunnen Godsdienst ernstig<br />

beginnen te onderzoeken, zy welhaast een hoogen<br />

trap van overtuiging bereiken, en alle Godgeleerde<br />

twistfchriften met veel nuttigheids leezen kunnen.<br />

Daarom behoeve ik hun geenebyzondere regelen van<br />

voorzigtigheid voor te fchryven in het doorbladeren<br />

van Godgeleerde verfchillen- Maar veele anderen, die<br />

wel de waarheid opregt liefhebben en nafpooren,<br />

doch die niet genoeg geoefend zyn, om in geleerde<br />

twisten den waaren ftaat des gefchils te bepaalen,<br />

en alle twiftvraagen van eikanderen te onderfcheiden,<br />

kunnen ligtelyk in groote ongeruftheden enten<br />

laatsten in volflaagen twyfelaary vervallen, indien<br />

zy zig ophouden met het leezen van twiftfchriften<br />

over den Godsdienst, zonder voorafgaande onderlig


In het Leezen van Tvjijlfchriflen. / 5<br />

rigtinge, hoe zy daarin met alle behoedzaamheid<br />

moeten te werk gaan. Veele menfchen, vooral die<br />

wat veel en vlugtig leezen, ziet men zeer dikwijs<br />

van gevoelen veranderen, doordien die fchryver.,<br />

welken zy het laatst geleezenhebben,hun de meeste<br />

goedkeuring fchynt waardig te wezen. Uit deeze<br />

geftadige veranderlykheid, waardoor zy met iederen<br />

wind der leere gelyk een riet geilingerd en heen en<br />

weder gedreeven worden, ontftaat dan eindelyk het<br />

vermoeden, of niet wel inden gantfchen Godsdienst<br />

geene zekerheid altoos te vinden zy, en dat het te<br />

vergeefs is, om daaraan meerdervlyt en overdenkinge<br />

te befteeden. Voor deeze Vrienden van Waarheid<br />

en Godsdienst, hoedanig misfchien onder de<br />

Leezers van myn famenftel niet weinigen zyn zullen,<br />

heb ik het daarom noodig geoordeeld, hier eenige<br />

algemeene regelen van voorzigtigheid in het leezen<br />

van godgeleerde twistfchriften voor te fchryven ; te<br />

meer daar anders veele zaaken, ,die ik in deeze<br />

Verdedigingen heb voor te draagen, flegts van een<br />

fnel voorbygaande nuttigheid voor hen zyn zouden,<br />

en hen geenzins in eene beftcndige erkentenis der<br />

waarheid bevestigen.<br />

Alwie zelve onderzoeken en beflisfen wil, welke<br />

onder de menigvuldige verfchillende partijen ,en<br />

in hoe verre die gelyk heeft, of niet, moet noodzaaklyk<br />

een begin maaken, met de eigenlyke vraag,<br />

die bevestigd of ontkend zal worden, by zig zelvcn dttidepk<br />

te bepaalen. Reeds by dit eerste werk zal men<br />

zeer dikwils opmerken, dat de twistende partijen,<br />

Yooral over Godgeleerde onderwerpen, het in den<br />

A 3 grond


6 Eerfle Opheld. Regelen van Voorzigtighcid<br />

grond eens zyn, en dat alleen een misverftand over<br />

de woorden, welke iedere party heeft aangenomen<br />

en verdedigd, den ftryd aan den gang houdt. Zy die<br />

verzuimen zig den (laat des gefchils duidelyk voor<br />

te (lellen, zullen, door het veelvuldige bywerk en<br />

boorde onophoudelykeuitweidingen,in de voorftel*<br />

lingen der partijen verward, en in eene beftendige,<br />

onzekerheid en dobbering gehouden worden.<br />

Wanneer nu het verfcb.il ontftaat over de verè'eniging<br />

of den famenhang van eenige waarheden<br />

, gelyk by voorbeeld, over myn Samenftel,<br />

dan moet men ook in dit geval vooraf by zig zeiven<br />

opmaaken, welke de hoofdftellingen zyn, waarop<br />

het over het geheel eigenlyk aan komt. Maar<br />

nu, myn Samenftel rust eigenlyk op vyf ftellingen ,<br />

waarvan egter de laatfte den Leeraaren van het Christendom<br />

het meefte aangaat; te weeten:<br />

l. De menfchen kunnen reeds in dit leeven zekere<br />

trappen van waare gelukzaligheid bereiken, of<br />

tot eene aanhoudende te vreedenheid en voortduurende<br />

vergenoegdheid geraaken.<br />

a. Het middel daartoe is, dat wy zeiven de fterkfte<br />

poogingen aanwenden, om den Godsdienst in<br />

het gemeen, en denChriftelyken in het byzonder,<br />

wel te kennen en naauwkeurig waar te neemen.<br />

3. Wanneer wy het Christendom als een leere ter<br />

Gelukzaligheid befchouwen, behooren daar toe<br />

alleen die weinige waarheden , waarover alle<br />

Christelyke gezintens het altyd ééns geweest zyn,<br />

en die wy §. 81. hebben voorgefteld.<br />

4. Al het overige, waaromtrent de Godgeleerden<br />

ver-


In let Leezen* van Tiviflfchriftetu 7<br />

verfchillen , en het gefchiedkundig byvverk<br />

van den Bybel, behoort eigenlyk niet tot deszelfs<br />

waare weezen waaromtrent men, buiten gevaar<br />

der zaligheid, onzeker kan blyven.<br />

5. De Leeraars des Chriftendoms moeten, naar het<br />

voorbeeld van Chriftus en zyne Apoftelen, zig<br />

verftandiglyk fchikken naar de kundigheden hunner<br />

Toehooreren, en naar de Kerkelyke wetten<br />

hunnes lands, op dat hunne redenen invloed mogen<br />

hebben by hunne gemeente, en op dat zy de bevoegdheid<br />

om openlyk te leeraaren niet verliezen.<br />

Die nu dit myn gevoelen wil om verre werpen,<br />

moet de eene of andere deezer hoofdltellingen, welken<br />

ik verdeedige, ontkennen, en daarop zyne ontkenning<br />

uit de algemeene gronden van waarheid aandringen.<br />

Myne partijen moeten derhalven toonen:<br />

1. O/, dat de menfchen in dit leeven voliïrekt nimmer<br />

wel te vreeden kunnen zyn.<br />

2. O/, dat 's menfchen poogingen, ora den ChristelykenGodsdienst<br />

te kennen en te betragten,daartoe<br />

de waare middelen niet zyn.<br />

3. O/, dat die verzaamelde Hellingen, welken, volgens<br />

myne opgaave, de Chriftelyke leere der Gelukzaligheid<br />

uitmaaken, geene waarheden van het<br />

Chriftendom zyn, en dat zy die dezelven gelooven<br />

en betragten, daar door in hunne poogingen<br />

ter Gelukzaligheid niet onderfteund worden.<br />

4- Of, dat de leeringen en gevoelens, waarover men<br />

het in de Chriflelyke kerk niet eens is, even nood<br />

zaaklyk tot de leere der Gelukzaligheid behooreni<br />

A<br />

4 als


8 Eerfle Opheld. Regelen van VoorzigHgheid<br />

als die in § 81. verzaameld zyn, en dat onkunde^<br />

of onzekerheid omtrent dezelven den mensch volftrekt<br />

verhindert wel te vreden te wezen.<br />

5. Of, dat men by het onderwys van het volk, noch<br />

op deszelfs kundigheden, noch op de kerkelyke<br />

wetten van zyn Land, eenige agt moet geven.<br />

Wanneer nu myne Leezers alle de fchrifren, die<br />

tegen my zyn uitgekomen, van . het begin tot het<br />

'einde doorleezen, zullen zy bevinden , dat niet één<br />

van al Ie myne Tegen fchry veren het gewaagd heeft, om<br />

é-éne deezer Tegenftellingen vry uit te beweeren, ik<br />

laat Haan te bewyzen. Eenige Geleerden hebben my<br />

wel fommige uitdrukkingen in myne gezegden aangetoond,<br />

welken aan eene verkeerde uitleggirige on«<br />

derheevig zyn; daarvoor zegge ik hun hier openlyk<br />

dank, en zal de gevraagde nadere bepaalingen terbe-hoorelyke<br />

plaatse in dit ftukgeeven: maarmyneeigenlyke<br />

Beftryders hebben in hunne aanvallen nog niet<br />

een eenige myner hoofdflellingen onzeékcr gemaakt.<br />

' Wat de eerfle twee Hoofdwaarheden aangaat, dat<br />

naamelyk de menfchen, in dit leeven reeds eenige<br />

trappen van hooger of zedelyke Gelukzaligheid bereiken<br />

kunnen , en dat een getrouw gebruik van de<br />

verlichtingen, die ons door het Chriftendom zyn<br />

a'angebooden, daartoe het voortrelTelykfte middel<br />

is: kan ik verzekeren, dat de Godgeleerden van alle<br />

Chrillelyke Gezindheden met my daarin overeenkomen.<br />

Hier is dus in de hoofdzaake geen verifchil,<br />

hoezeer men ook twifte over eenige Byvraagen,<br />

b. v. welke eigenlyk de werking zy van Gods<br />

v/oord, of natuurlyk of bovennaatuurlyk ? of door<br />

de


In het Leezen. van Twiftfchriften. 9<br />

de natuurlyke kragten van den mensch, of door<br />

de medewerking van den Heiligen Geest. Hieromtrent<br />

nu, dunkt my, dat een ieder zonder gevaar<br />

zyner Zaligheid onkundig kan blyven, of gclooven<br />

het gene hem goeddunkt. Want een verfchillend<br />

gevoelen hierover maakt geene Verandering in het<br />

gedrag der menfchen, en nog minder in de werken<br />

van God, of in de wetten der natuur. Gelyk het<br />

licht van den dag en de warmte der zonne den zelfden<br />

weldaadigen invloed hebben op alle menfchen,<br />

en door alle menfchen in gelyke maate genooten<br />

kunnen worden, 'tzy ze daaromtrent het gevoelen volgen<br />

of van Cartesius of van Newton, 't zy zy zig daarover<br />

in het geheel niet willen uitlaaten,om te bepaalen<br />

hoe en op welke wyze licht en warmte van<br />

de zon totopons nederdaalt s op dezelfde wyze verlicht<br />

en bezielt het licht des Euangeliums de harten<br />

van alle menfchen ceven zeer, en het kanvan<br />

allen in gaiyke maate genooten worden, 'c<br />

zy men deszelfs gefteldheid en wyze van werken al<br />

of niet verklaaren kan.<br />

De Derde HoofdJleHing van myn Samenftel is de gewjgtigfte.<br />

Ik beweere, dat de Waarheden, die ik aldaar<br />

£81. by een verzaameïd hebbe, den voornaamften<br />

inhoud des Chriftendoms, wat de leere der Gelukzaligheid<br />

aangaat, uitmaaken. Daar nu het eigenlyke<br />

Samenftel der Chriltelyke wysbegeerte daarin<br />

beftaat, en daarop het gantfche gefchrift als op<br />

deszelfs midden punt uitloopt; verzoeke ik myne<br />

Leezers, dat zy byzonderlyk gelieven op te letten ,<br />

of in de fchriften tegen myn famenftel iets voorko-<br />

A 5 me»


io Eerfle Ophcld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

me, waardoor het Leerftelfel in deezen § 8r. voorgedraagen,<br />

aan het wankelen gebragt wordt. Maar<br />

blykt het, dat het zelve inwendig onbeweegelyk gebleeven<br />

is, dan hebben myne Vrienden reeds zekeren<br />

vaftengrond, die door alle Chriften Godgeleerden voor<br />

waarheid is aangenomen. Hetzal'erdannumaar alleen<br />

op aankomen , of deeze Verzameling van waarheden<br />

voldoende zy, om hen wys te maaken ,<br />

gerust te ftellen en te vertrooften, of dat men ter<br />

waare Gelukzaligheid nog iets meer moet weeten<br />

en gelooven.<br />

En hier heb ik het genoegen, dat ik den Vrienden van<br />

myn famenftel, in het aangezigt der gantfche wee»<br />

reld , ftout kan verzekeren, dat alle myne Godgeleerde<br />

Vyanden eenpaarig toeftaan:<br />

1. Dat de Hellingen, § 81. verzameld, zuivere waarheden<br />

zyn.<br />

2. Dat zy allen op de Heilige Schriftuur gegrond zyn.<br />

3. Dat zy ook allen tot de leere der Gelukzaligheid<br />

behooren.<br />

4. Dat ik derhalven een zuiver famenftel van de Christelyke<br />

Wysbegeerte gegeven heb. Alles wat<br />

men, ten aanzien deezer Hoofdpunten, tegen my<br />

heeft ingebragt, is het volgende:<br />

1. Dat alle Wysgeeren met my niet overeenkomen in het<br />

denkbeeld van den ftaat des menfchen na den dood.<br />

Dit fta ik toe: myn oogmerk was ook niet, om<br />

een famenftel der algtmeene Wysbegeerte , maar<br />

om een famenftel der Cbristlyke Wysbegeerte te<br />

leveren. Daarom heb ik deeze leeringen voornaamlyk<br />

gegrond op de fchriften van Paulus, die<br />

daar


In het Leezen -van T-ivistfchriften. II<br />

daarover het omftandigfte en klaarde ondenvys gegeven<br />

heeft. Allen , die de Heilige Schriftuur<br />

eerbiedigen als een genoegzaame bron voor de<br />

kennisfe der godelyke Waarheden, zyn het hierin dus<br />

met my eens; en ik daage de overige Wysgeeren<br />

van alle andere fekten ftoutelyk uit, een famenftel<br />

uit te vinden, dat meer blymoedigheid en vastigheid<br />

van geest, bepaalder voorneemcns en grooter<br />

geneigdheid tot alle deugden, met één woord<br />

grooter Gelukzaligheid verzorgt, en daarom meer<br />

verdient als een famenftel van algemeenen Godsdienst<br />

aangenomen te worden. Ondertusfchen benoude<br />

ik aan my, om over deeze Uitzigten wegens<br />

den eerst toekomenden ftaat na den dood, ter behoorelyker<br />

plaatfe in deeze verdedigingen, nog<br />

meer wysgeerige gronden by te brengen, en de<br />

zeer groote waarfchynelykheid van dit gevoelen,<br />

uit de vergelykinge van alle andere daarover thands<br />

bekende Onderftellingen, klaarlyk aan te toonen.<br />

Voor het overige fta ik toe, dat de bloote reden<br />

van dergelyke toekomende gebeurtenisfén niets<br />

met zekerkeid kan weeten, enikbefluit juist daaruit,<br />

dat eene Wysbegeerte, die op eene Godelyke<br />

Openbaaring gegrond is,gelyk deChristelykeleere<br />

der Gelukzaligheid, een zeer hpogen rang heefc<br />

boven alle overige geleerde famenftellen.<br />

.. Dat myn Samenjlel der Waarheden, zo ah 'ik die<br />

§. 81. in onderling verband heb voor-gefield, een bloot<br />

Naturalismus is. Dit mag veelen Christenen zeer<br />

verfbeilyk in de ooren klinken; maar die Leezers,<br />

waarvoor ik fchryve, zullen daardoor, hoop ik,<br />

noch .


ia Eerfle Opbeld. Regelen van Voorzigtightid<br />

noch afgefchrikt, noch verblind worden. Laat osis<br />

flegts dit denkbeeld ontvouwen, om vooraf bepaalder<br />

te weeten, wat men hiermede eigenlyk bedoele,<br />

want het woord Naiuralismus is van zeer<br />

verfchillende betekenisfen. De tegenwerping myner<br />

Partyen kan tweezins worden opgevat: of dat<br />

de Hellingen, die ik vooreen famenftel der Christelyke<br />

Wysbegeerte opgeeve , geen Christelyke<br />

Waarheden zyn, noch in de Heilige Schriftuure<br />

gevonden worden; maar dat ze den inhoud des<br />

Christendoms tegenfpreeken , en niet meer zyn<br />

dan eene Heidenfche Wysbegeerte: of dat alle de<br />

door my byeen verzamelde Waarheden door Christus<br />

en zyne Apostelen wel geleeraard ayn, endoor<br />

my zuiver en zonder byvoegfelen zyn voorgefteld;<br />

' ( maar dat ze toch niet meer zyn dan een Naturalis.<br />

mm, om dat deeze Waarheden ook uit de Natuur<br />

der dingen gekend kunnen worden.<br />

Welke deezer twee betekenisfen moet nu hier<br />

ftand grypen? De eerfle? Ongetvvyfeld zullen gemeene<br />

Christenen doorNaturalismus een nieuw Heidendom<br />

verdaan , en door dit denkbeeld tegen de<br />

Leeraars van een redelyk en zelfwerkend of '•Praktikaal<br />

Christendom gaande worden. Maar ik beroepe<br />

my op het geweeten myner Partyen, of zy in waarheid<br />

geïooven en beweeren, dat myne ftellingen in<br />

dien §. 81. onchristlyk of vervalscht zyn? Gy, myne<br />

Tegenfchryvers, antwoord: Neen. Welaan, ftaat<br />

dan ook toe, dat Christus en zyne Apostelen even<br />

het zelfde geleerd hebhen, dat ik leere ; maajr<br />

Waarom aoemt g y (i a n ^ inhoud van zulke


In het Leezen van Txvhtfchriften. 13<br />

ke onloochenbaare Waarheden des Cbristendoms een<br />

Naturalismus? Gy ftaat verlegen: de omzigtigften<br />

onder u willen my niet antwoorden,' en de<br />

overigen hoore ik zeggen: ja, gy hebt alleen zulke<br />

Waarheden verzameld , die ook uit de natuur der<br />

dingen gekend kunnen worden, en daaraan ontbreeken<br />

nog zeer veele Waarheden , die ev?en zo wezen'.<br />

lyk, als de door u genoemde, tot den Godsdienst<br />

van Jezus behooren, en het Christendom eigenlyk<br />

kenmerken! — Dus ftaat gy dan andermaal toe,<br />

dat alle de Hellingen van myn famenftel waarbeden<br />

zyn; waarheden, die door Christus en zyne Apostelen<br />

onloochenbaar geleeraard en door my zuiver<br />

zyn voorgedraagen; en gy noemt derzelver Vereeniging<br />

een Naturalismus, alleenlyk daarom, dat zy<br />

pok uit de Natuur der dingen gekend kunnen worden.<br />

Hebt hy wel overwoogen, wat gyzegt?<br />

Zouden de Waarheden, die Christus en zyne Apostelen<br />

leerden, wel daarom ophouden Christeiyk en<br />

Goddelyktezyn, omdat het verlicht verftand van een<br />

Christen Wysgeer ontdekt, dat ze in de Natuur der<br />

dingen gegrond zyn? Za! hieruit een Heidendom<br />

gebooren worden? ïs dan de God der Heidenen, de<br />

fchepper der Natuur, een andere God, dan die<br />

door Christus tot ons gefprooken heeft? Neen! zegt<br />

gy. — Nu , bekent dan met fchaamte, dat het geene<br />

tegenwerping is tegen een famenftel der Christelyke<br />

Wysbegeerte , dat het blykt in de natuur der dingen<br />

gegrond te wezen, maar dat daaruit in tegendeel<br />

te fterker bevestigd wordt üe Godelykheid dier<br />

Waarheden , welken het behelst; naardemaal een<br />

ver-


14 Eerfle Opfold. Regelen van Voorzigtighcid<br />

verftandig Christen, zonder zyn toevlugt te neemen<br />

tot de gefchiedkundige bewyzen voor de waarheid<br />

van het Christendom, langs deezen weg overtuigd<br />

kan worden, dat in waarheid de Vader der Natuur<br />

ons door Christus onderweezen heeft, en dat Hy<br />

ons van het plan zyner Regeeringe der Weereld zo<br />

veel geopenbaard heeft, als wy ter onzer Gelukzaligheid<br />

behoefden te weeten.<br />

Gy ziet dus, Vrienden van myn famenftel, dat<br />

juist die tegenwerping , waardoor myn boek het<br />

meest in verdenking gebragt moest worden , de<br />

fterkfte verzekering is voor de Waarheid van het<br />

daarin aangepreezen Leerftelfel. Onthoudt dit wel!<br />

myne Partyen ontkennen niet, dat het zelve op de<br />

Heilige Schriftuur gegrond is, maar zy noemen het<br />

alleen daarom een Naturalismus, om dat alle daarin<br />

by een gevoegde Waarheden ook gegrond zyn<br />

op de Natuur der dingen, en op het zigtbaar plan<br />

van Gods fcheppinge en regeeringe der weereld.<br />

Myn famenftel kan derhalven, volgens de algemeene<br />

toeftemming der Godgeleerden, Ixweezen worden<br />

uit alle de hronnen der Waarheid, welken wy<br />

kennen. Doch gy zult nader aanvoeren: dat ik het<br />

gantfche Christendom daar ter plaatfe niet heb voorgedragen,<br />

maar dat ik veele ftellingen heb agter gelaaten,<br />

die Jezus Leere byzonderlyk en geheel eigen<br />

zyn, en die niet minder tot het wezen daarvan behoo*<br />

ren, dan die ik heb voorgedraagen. Dit is het<br />

tweede deel van het antwoord myner Partyen, en<br />

hunne tweede reden, waarom myn Samenftel een<br />

Naturalismus heeten moet. Hierop antwoorde ik:<br />

wan-


In het Leezen van Twhlfchriften. 15<br />

wanneer men my maar toeftaat, gelyk gefchied is<br />

dat myn Samenftel zuivere onverminkte Waarheden<br />

bevat, die op de Heilige Schriftuur en op de Natuur<br />

gegrond zyn, en dat het zelve dus niets onzuivers,<br />

of dat men met reden kan verdagt houden,<br />

behelst; zal ik, ten aanzien van het gene anderen<br />

nog daarboven meer willen geloovcn, zeer toegeevende<br />

zyn. Ik laate het daarom geheellyk over<br />

aan het eigen gevoel van de Vrienden myns Samenftels,<br />

of zy behalven de onwrikbaare Waarheden<br />

van §. 8r. nog meer behoeven te weeten, om wel<br />

te vreden, wys en getroost te leeven. Ik heb 'er<br />

niets tegen, dat zy nog andere bepaalingen des<br />

Geloofs voor even zo wezenlyk voor hunne Gelukzaligheid<br />

houden. Het is my genoeg, dat ik hun,<br />

zelfs volgens de eigen bekentenis myner Partyen,<br />

eenen vasten grondflag hunnes Geloofs heb aan de<br />

hand gegeven.<br />

Het vierde Hoofdpunt van myn Samenftel is de eigenlyke<br />

bron van alle de tegenwerpingen en hevige<br />

aanvallen op myn werk. Ik beweerde naamlyk,<br />

dat alle twistvraagen, waarover de Christen Gezintens<br />

het met elkander niet ééns zyn, in het geheel<br />

niet tot het wezen van de Christelyke Leere der<br />

Gelukzaligheid behooren. Dit toonde ik in het byzonder<br />

aan uit die voornaame gefchillen, welkende<br />

Christelyke Kerk van de vroegfte tyden van één gefcheurd<br />

hebben, en haar nog in onze dagen in veele<br />

fekten verdeelen. Het was dus natuurlyk, dat<br />

ik door deeze ftelling den geest van partyfehap<br />

moest gaande maaken, die dan ook wel dra in<br />

zwaar-


l6 Eerfle Opleid. Regelen ven Voorzigtigheid<br />

zwaarmoedige verzugtingen en den Preekheeren eigene<br />

Uitvaaringen met hunne gewoone driftigheid<br />

en woede tegen my is losgebroken. Ten aanzien<br />

van deeze fchrifien behoeve ik de Leezers van<br />

myn famenftel alleenlyk hierop agt te doen geeven,<br />

iï Datniemant onder de fchryvers,welken de Leerftellingen<br />

voorftaan, die ik in myn famenftel van de waarheden<br />

desgeloofs heb weggelaaten, zig met dit bewys<br />

heeft opgehouden: dat deeze {tellingen wezenlyke en al*<br />

gemeene Waarheden des Geloofs zyn, zonder welker aan*<br />

neeminge men noch wel te vreden kan zyn, nnch zig<br />

wys gedraagen. Myne eigenlyke Helling gaat derhalven<br />

in zo verre door, dat de Leerftellingen,<br />

waarover men het niet eens is, tot het algemeene<br />

zaligmaakende Christendom niet behooren ; fchoon<br />

men zou kunnen toeftaan, datveelen derzelvenals<br />

Befpiegelingen nog wel verdedigd kunnen worden.<br />

2. Dat alle de fchryvers, welken de Hellingen, die<br />

ik beftreeden heb, verdedigen, het onder eikanderen<br />

zelfs niet eens zyn, en de gewoone uitdrukkingen<br />

hunner Kerken zeer verfchillende verklaaren,<br />

en dat zy bygevolg, met alle hunne overeenftemminge<br />

in de woorden , in de eigenlyke<br />

zaak egter even verfchillende denken, 1<br />

als de fekten<br />

die daarom van eikanderen gefcheurd zyn.<br />

Zy die nu, zonder zeiven Godgeleerden te zyn, flegts<br />

bedenken hoe veele geleerde en brave Mannen in<br />

idere Gezindheid zyn , die allen opregtlyk naar<br />

de waarheid zoeken, en egter in hunne gevoelens<br />

over de betvvifte Leerftukken verfchillcn; en die<br />

daar


In bet Leezen van Tviistjclmften. *7<br />

daarby in aanmerkinge necmen, het gene de<br />

ondervinding nog onlangs geleerd heeft, dat<br />

zelfs Schryvers uit een en de zelfde Gezindheid<br />

, by alle hunne eenftemmige belydenisfen<br />

ten aanzien der uitdrukkingen, aan dezelfde<br />

woorden nogtans zeer verfchillende denkbeelden<br />

hegten : deeze allen zullen zig over het geheel<br />

met my reeds genoopt vinden om dit befluit te<br />

maaken: dat alle Leerftukken, die God in zyn<br />

Heilig Woord geopenbaard zoude hebben, doch<br />

waaromtrent de gcleérdfteen braaffte onderzoeker^<br />

der Heilige Schriftuure het met eikanderen niet<br />

eens zyn, zekerlyk tot de algemeene Leere der<br />

Gelukzaligheid, welke God door zynen Zoon aan<br />

zyne gantfche Kerk gefchonken heeft, niet kunnen<br />

behooren; want dat ze anderszins even duidelyk<br />

en bepaaldelyk in de Heilige Schriftuure zouden<br />

geopenbaard zyn, als deeze Waarheden: Hebr.<br />

God lief boven alles, en uwen Naasten als u zeiven,<br />

waarover nimmer eene befpiegelendckryg gevoerd<br />

is, hoe verrede ftrydende Godgeleerden zig van dcrzelver<br />

betragtinge ook verwyderd mogen hebben.<br />

Dat ik in de vyfde Afdeelinge van myn fatnen-<br />

Hel, waarop men het 't meest gemunt heeft, al<br />

Icenlyk bedoeld heb , om aan het verftand cii<br />

het geweeten van zelfdenkende Christenen de vtyheid<br />

te bezorgen', om zeiven uit de Heilige Schriftuure,<br />

volgens hun zedelyk gevoel, te bepaalen ,<br />

wat zy van de Verfchilpuncten ter vermeerderinge<br />

hunner Liefde voor en vertrouwen op God weeren<br />

en gelooven moeten. —- Om deeze reden heb


18 Eerfle Opheld. Kegelen van Voorzig igbeid<br />

ik het gezag van eenige Leer (tukken, (die thands<br />

in de Kerk heersfehen, en waardoor de gemoederen<br />

van veelen oötrtfK en met een mistrouwen<br />

jegens GoJ vervuld worden, zo dat zy voor deeze<br />

menfchen onmogelyk tot hun Lecrftelfel de r<br />

Gelukzaligheid bchooren kunnen , )doorgefchiedkundige<br />

aanmerkingen over derzefver oorfprong<br />

en door een beter vcrklaaringc van veele verkeerd<br />

begreepen plaatfen der Heilige Schriftuure, getragt<br />

te verzwakken.<br />

4. Dat dus, volgens myne ftefh'ng, ieder Christen•<br />

behoudens die weinige Waarheden, waartoe ik in<br />

myn famenftel de algemeene Christelyke Leere der<br />

Gelukzaligheid bepaald heb, nog daarenboven<br />

voor zig zeiven zo veele andere artikulen kan gclooven<br />

, als hy ter verkryginge van een gerust<br />

gemoed, en ter zyner opwekkinge om yverig te<br />

zyn in goede werken , nodig zal oordeelen; ja<br />

dat dus ook een ieder de vryheid-behoudt, om<br />

die verklaaring over de verfchilftukken aan te neemen,<br />

welke hem het fchriftmaatïgfte voorkomt,<br />

en van myne verklaaringen over deeze By-lecringen<br />

geheel af te wvken; mits hy aan zyne Medechristenen<br />

even dezelfde vryheid van geweeten<br />

vergunne, en hen, die over zodanige Leerftukken,<br />

welken op de gevoelens van het hart niet<br />

regtftreeks eenigen invloed hebben , anders dan<br />

hy denken, voor niet minder opregte aanbidders<br />

van Jefus houde, dan hy zelve is. Wanneer dus,<br />

by voorbeeld, eenige Leezers , in naarvolginge<br />

van veele Godgeleerden , wysgeerig befpiegelen<br />

wil


in bet Leezen van Twistjchriften. 15<br />

willen, op welke wyze de Schriftuur fpreekt vatï<br />

God den Vader, van den Zoon van God en<br />

van den Heiligen Geest, en daarvan een fchrander<br />

famenftel maaken , hebben zy, naar myne gedagten,<br />

byzonderlyk als Proteftanten de vryheid,<br />

om die onderftelling en verklaaring te kiezen,<br />

welke hun by het leezen der Heilige Schriften<br />

daarmede het best fchynt over een te komen.<br />

Maar nimmer moeten zy beftaan, om hunne Befpiegeling<br />

aan het geweeten van andere Christenen,<br />

als of die alleen waar en tot de kennis vari<br />

het egte Christendom noodzaaklyk ware , op te<br />

dringen. Ook mogen zy nimmer anderen als Ongeloovigen<br />

verfmaaden, omdat zy uit eenen waaren<br />

eerbied voor de Pleilige Schriftuure, en uit'<br />

een nederig gevoel van de zwakheid van het menschlyk<br />

verftand , niet beftaan durven uit te vorfchen,<br />

het gene God ons niet duidelyk geopenbaard<br />

heeft; maar die hun verftand gevangen<br />

geevende zig vergenoegen met te weeten, wat<br />

God, en Christus, en de Heilige Geest, mee<br />

betrekkinge tot ons, zyn; hoe zeer zy noch verdaan<br />

, en nog minder bepaalen willen, hoe Vader,<br />

Zoon en Geest, volgens derzelver inwendige betrekkingen<br />

tot eikanderen, in de Godheid gedagt<br />

moeten worden.<br />

Op dezelfde wyze laat ik aan een iegelyk de Vryheid,<br />

of hy de algemeene ervaarnis, dat alle kinde*<br />

ren even als de dieren ter weereld komen, en<br />

zig eerst allengskens door de beoeffeninge hunner<br />

zielsvermogens toe redelyke Menfchen, en vervol-<br />

B a gen


20 Eerfle Opheld. Regelen run Voorzigtighèid<br />

gens,door de kennisfe en haarvolgirige van de zedelyke<br />

volmaaktheden van het Opperwezen tot<br />

kinderen van God, moeten verheffen s of hy, zegge<br />

ik, dit verklaaren wil uit eene oorfpronglyke<br />

en voortduurend goede fchikkinge van den Schepper,<br />

dan uit een vroegtydig bederf der men'-chlyke<br />

natuure door de zonde der eerfle Ouderen.<br />

Ook heb ik er niets tegen, dat men het natuurlyk<br />

gebrek in de kennisfe van Goi en in de bekwaamheden<br />

ter deugd Erfzonde, en de deelneeminge<br />

aan de gevolgen van het gedrag onzer Voorouderen<br />

Toerekening hunner zonde, wil noemen. De<br />

'woorden, weet ik, betekenen flegts zo veel, als<br />

een ieder, naar een willekeurige verklaaringe, daar<br />

aan hegt. Maar met lust zal ik ftrydeo voor de<br />

Vryheid van geweeten voor ieder Christen, opdat<br />

men, ten blyke hunner Regtzinnigheid, van hun<br />

niet als noodzaaklyk afvorders, zodanige uitdrukkingen<br />

en formulieren van woorden na te baanwen,<br />

die, volgens het gewoon gebruik der taaie,<br />

aan onvermydelyke misvattingen onderhevig zyn,<br />

in de Heilige Schriftuure zelve nergens vooikomen<br />

, en die, (het gene alle Godgeleerden toeftaan)<br />

eerst in die tyden in de Kerk zyn in gebruik<br />

gebragt, toen men gantsch andere wysgeerige<br />

onderfleliingen volgde,dan waardoor geleerde Christenen<br />

in onzen tyd, tot een fchrander begrip van de<br />

waarheden van den Godsdienst voorbereid worden.<br />

Eindelyk, wat de gewigtige leer van Jefus Verzoeninge<br />

der menfchen met eikanderen en met<br />

God aangaat; fta ik zeer g-arne toe , dat de uitdruk-


In het Leezen van Twistfhriften. Q-l<br />

drukkingen, die met bctrekkinge rot de jooden in<br />

de Heilige Schriftuure voorkomen, van eene Vrykoopinge<br />

en hunne Verlpsfinge, cn van een Offerande,<br />

die voor hmn is opgedraagen, op vcelerlcie<br />

wyzen nader verklaard kunnen worden. Maar ik<br />

bcweere, dat men hierin aan ieder zelfdenkenden<br />

Christen vryheid van geweeten vergunnen moet,<br />

pm zig eeniglyk aan de Heilige Schriftuure te<br />

houden, en voor zig zeiven daar uit zulke denkbeek'an<br />

van dit leerfluk op te maaken, als met zy.<br />

ne begrippen van Gods hoogst zedelyke volmaaktheden<br />

het meest overeenkomen, en zyn gemoed<br />

de beftendigfre rust Ycrfchaffen, en hem tot de<br />

dankbaarftc aanbidding van. 'Bod voor zyne Liefde<br />

en Wysheid op het flerk'ïïe kunnen opwekken.<br />

Men komt in de ganifche Christenheid daarin met<br />

eikanderen overeen, dat Christus eene Ve;ëeniging<br />

der menfchen met God heeft mogclyk gemaakt^<br />

en dat wy met God werkelyk verëenigd zyn , indien<br />

dat zelfde gevoelen in'ons is, dat in Christus was,<br />

en indien wy in het li. ht wandelen, gelyk Godin het<br />

Jicht is. Daarover is men het maar niet eens, of<br />

in God zeiven iets ware, waardoor Hy verhinderd<br />

werdt om aan zondige menfchen, die Hém opregf<br />

Iyk zoeken, zyne Genade te bewyzen, zodat Christus<br />

deeze beletfelen eerst moeste uit den weg rui"<br />

men; dan of deeze hinderpaalen eeniglyk aan<br />

den kant der Menfchen plaatfe hadden, zo,dat Chris,<br />

tus deeze Genade van God voor de Menfchen niet<br />

eerst moeste verwerven en verdienen, maar alleenlyk<br />

gezonden ware om de menfchen van deeze<br />

B 3 Lief


32 Eerfle Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

Liefde van God te overtuigen en hen tot Wederliefde<br />

te beweegen. Daar nu de Heilige Schriftuur nergens<br />

uitdrukkelyk leeraart, dat God bevredigd of<br />

met de menfchen verzoend moest worden; daar zy<br />

ook niet één eenige maal het Lyden of de verrigtingen<br />

des Verlosfers met even zo veele woorden vonr<br />

Borgtogtelyk verklaart, zyn, om die reden, deeze<br />

leeringen geene onmiddellyke Leeringen derOpenbaaringe<br />

, maar blootlyk Gevolgen, die bet vernuft van<br />

fommige Leeraaren uit de vergelykinge van eenige<br />

Tekften heeft afgeleid. De yveraars voor deeze wy.<br />

ze van voordellen behooren daarom te bedenken,dat<br />

men aan Leeringen by gevolgtrekkinge, die alleen op<br />

Jluitredenen Jletmen, niet het zelfde gezag kan toefchryven,<br />

't welk de duidelyke ititfpraaken, die onmiddellyk<br />

in de Heilige Schriftuure voorkomen, voorde<br />

Christenen moeten hebben; en dat zy derhalven het<br />

geweeten geweld aandoen, wanneer zy het aannee<br />

men hunner Leeringen, die toch, zeer middelender<br />

wyze, door redeneeringen, uit de Schrift zyn afgeleid,<br />

ten blyke van de Regtzinnigheid aller Christenen<br />

en ter verkryginge der Zaligheid voor algemeen<br />

noodzaaklyk verklaaren.<br />

Het is zonderling, dat deeze Yveraars, die ons zo<br />

meenige maajeh vermaanen, dat wy onze reden aan<br />

de gehoorzaamheid des Geloofs moeten onderwerpen,<br />

hunne eigen reden nogtans als een Afgod aanbidden,<br />

door hunnen eisch, dat wy ons geloof aan<br />

hunne Sluitredenen of Leeringen, die zy by gevolgtrekkinge<br />

uit de Schriftuure afleiden, even zo eerbiedig<br />

onderwerpen als aan de onmiddelyke uitfpraa.<br />

ken


IK het Leezen van Tvaïstfchriften. 23<br />

ken der Goddelyke Openbaarde, als of tusfchende*<br />

zeiven geen het minde onderfchcid ware.<br />

De vrienden van myn famenftel zien dus duidelyk»<br />

dat de vraag in verfchil tusfchcn my en myne partyen<br />

niet is: of de Leer van Christus Rorgtogtlyke Voldoeninge,<br />

indien HICH vooraf zekere regelen ter verklaaringe<br />

onderdek en aanneemt, niet met waarfchynejykhéid<br />

uit de Heilige Schriftuure, by gevolgtrekkinge<br />

, kan afgeleid worden ? ook niet: of veele<br />

Christenen door deeze Leere kunnen gerust gedeld,<br />

vertroost en tot y ver in goede werken worden aangemoedigd<br />

: Dit fta ik beide toe : maar de vraag<br />

tuslchen ons is deeze: of deeze Leer uitdrukkelyk<br />

en duidelyk geopenbaard is, zodat zy zig aan ieder<br />

verftandigen Leezerder Heilige Schriftuure onmiddelyk,<br />

als eene Schriftuurlyke Waarheid, zonder daaruit<br />

vooraf by gevolgtrekkinge afgeleid te zyn, voordoe,<br />

en dus door een iegelyk, die eerbied heeft voor<br />

het Godlyk Woord, volftrekt geloofd moet worden ,<br />

al ware het ook, dat zyn gemoed daardoor ontrust,<br />

en zyn vertrouwen op en Lieide voor God merkelyk<br />

verminderd werden? Leest nu , myne Vrienden ,<br />

alle de gefchriften, die tegen myn famenftel zyn<br />

uitgekomen, en gy zult bevinden, dat niet één my"<br />

ner partyen zig op deeze vraage uitgelaaten, ik laat<br />

ftaan die beweerd, en eenig bewys daarvoor getragt<br />

heeft by te brengen. Uw Christlyk gewisfe blyve<br />

dan vry en onbelemmerd; en neemt, zonder aanzien<br />

van myne gronden van uitlegginge of die van één eenig<br />

mensch, *lleenlyk uit de Heilige Schriftuure aan,<br />

het gcene u by het leezen derzelve als Godlyke Waar-<br />

13 4 heid


24 Eerfle Opheld. Regelen van Voorzigtigbeid<br />

heid toefchynt, en u tot eene zuivere aanbidding<br />

yan het Opperwezen in zyne zedelyke volmaaktheden<br />

en tot Liefde jegens dien God, die de Liefde,<br />

zelve is, op het fterkfte kan bepaalen en ontvonken.<br />

Nu is het vyfde floofdpunff van myn famenftel nog<br />

overig, het welk den Leeraaren dc-s Christendoms<br />

en hun geyoegelyk gedrag in het onderwyzen des<br />

Volks aangaat. Hieromtrent beweerde ik in de<br />

zesde Afdeelinge van myn famenftel, dat Christen<br />

Leeraars, naar het voorbeeld van Jefus en zyne Apostelen,<br />

gehouden zyn, zig naar de befpiegelende<br />

vooroordeclen en dwaalingen des volks te Ichikken,<br />

indien hunne kennis en overtuiging van gewigtige<br />

zedelyke of prakticaale Waarheden daarop rusten, Of<br />

daarmede vast verbonden zyn. Deeze ftelregel nu is<br />

in den grond de zelfde, welken Christus in zyne<br />

gelykenisfe, by Mattbeus XÏII. 24 env. aanbeveelt,<br />

wanneer hy den Huisvader op de vraage zyner<br />

knegten, of zy het onkruid uit de tarwe zouden<br />

uitwieden, laat antwoorden: Neen, opdat gy niet<br />

te gelyk de tarwe met het onkruit uittrekket. Laat<br />

het te famen opgroeijen tot aan den Oogst: dan zal<br />

liet van den ander worden afgezonderd. Het zou<br />

my zeer aan het harte gaan, indien ik my in myne<br />

vooritellinge daarover zo onbekwaam hadde uitgedrukt,<br />

dat billyke en onbevooroordeelde 'Leezers?<br />

daarin waarlyk vonden, dat ik Christen Leeraars tot<br />

kwakzalvers en bedriegers maaken wilde. Gaarne<br />

zal ik in deeze verdedigingen, wanneer ik in myne<br />

verklaaringen zo verre zal gekomen zyn, alle moge<br />

lyke misvattingen door juister bepaalingen en dooide


In bet Leezen van Tviistfchriften. 25<br />

rle gepastfte uitdrukkingen tragten te verbeteren-<br />

Maar ook ben ik van de Vrienden van myn famenftel<br />

overtuigd, dat zy naar den indruk , dien het<br />

leezen van myn werkje over het geheel genomen op<br />

hen gemaakt heeft, deszelfs Schryver voor onbekwaam<br />

zullen houden, om zulke ondeugende zedelyke<br />

ftelregels aan te pryzen. Daarom merke ik<br />

vooraf aan, dat ik uitdrukkelyk en by herhaalinge,<br />

zelfs nog op het einde van myn famenftel, beweerd<br />

heb, dat een Leeraar, naar Christus en zyner Apostelen<br />

voorbeeld, zo veel mogelyk is, zuivere en geest-<br />

Jyke begrippen van den Godsdienst aan zyne Toehooreren<br />

moet voordraagen en inboezemen. Ket is 'er<br />

dus zeer ver van af, dat ik het invoeren van nieuwe<br />

dwaalingen en vooroordeelen begunftigen zoude, dat<br />

ik veeleer in myn gantsch famenftel het daarop hebbe<br />

toegelegd, om alle verouderde vooroordeelen te<br />

beftryden, en alle zelfdenkende Leeraaren des Cbristendoms<br />

te beweegen, om tot derzelver volkomen<br />

vernietiging fteeds met alle vrymoedigheid mede te<br />

werken. Doch dewyl de ervaaring leert, dat alle<br />

de godsdienftige kundigheden van de groote menigte<br />

op het gezag hunner Ouderen en van de Leer.<br />

aaren hunner jeugd rusten, is de vraag: of men hun<br />

zulke dwaalingen, die zy te gelyk met de Waarheden<br />

des Geloofs hebben aangenomen , en die zy van<br />

hunne jeugd af als een met elkander verbonden geheel<br />

befchouwden, beneemen kan, zonder te gelyk<br />

hunne overtuiging van den Godsdienst in het ge.<br />

meen te verzwakken en den grondflag van hun geloof<br />

te doen waggelen?<br />

B 5 Naar


tS Eerfle OpheU. Regelen van Voorz'igt'igheii<br />

Naar myne gedagten moeten de Leeraars alleen<br />

deeze vooroordeelen cn dwaalingen verfchoonen»<br />

en onfchaadelyk tragten te maaken, op dat zy onvoorzigtiglyk<br />

niet meer afbreeken , dan zy in ftaat zyn<br />

om wederom op te bouwen; cn deezen flelregel<br />

zie ik uit de Euangelifche berigteu van het gedrag<br />

van Christus cn zyne Apoftclen, door zyn voorbeeld<br />

en door hunne verklaaringen daarvan, beveiligd.<br />

Zo zegt Jezus tot zyne Apoftelen : Ik hebbe u nog<br />

veel te zeggen, maar gy kunt het nu niet draagen;<br />

en op eene andere plaatse: ü is het gegeven de verborgenheden<br />

te weeten van Gods koningryk, maar<br />

tot anderen fpreeke ik door Gelykeniffen, om dat<br />

zy hooren en niet verflaan: en Paulus fchryft: lk<br />

hebbe u met melk gevoed en niet met vafle fpyze,<br />

want gy vermogte nog niets.<br />

Die my wederleggen wil, moet derhalven duidelyk<br />

aantoonen, dat, en hoe, het mogelyk is om een<br />

Volk op eenmaal van alle zyne verouderde vooroordeelen<br />

te geneezen.<br />

Tot hiertoe heb ik de aandagt myner Leezeren<br />

gevestigd op de hoofdftellingen van myn faamenftel,<br />

met oogmerk, om hun het duidelyke bepaalen<br />

c n vasftellen van het verfchil tuflehen my en myne<br />

partijen gemakelyk te maaken; in het voorbygaan<br />

tevens voor hun aantoonende, dat alles, wat tot<br />

nog toe tegen myn famenftel is ingebragt, myn gevoelen<br />

, wat de hoofdzaake aangaat, in geenerleie<br />

wyze onzeker gemaakt heeft. Ik voege daar nu<br />

nog by, dat men by alleen elke gewigtige Leerftel-<br />

W , welke icmant zoekt tebeftryden, altyd op dezelf


hi het Leezen van Ivoïftfchrijten 2}<br />

zelfde wyze moet te werk gaan, als ik tot hiertoe<br />

by de hoofdftellingcn heb aangetoond. Niets is<br />

gebruikelykcr, dan dat men in tegcnfchriften veele<br />

Waarheden bybrengt en verklaart, ais of die in het<br />

aangevogten werk gelochend werden, daar egter<br />

alle deeze Waarheden met des fchryvers gezcgdens<br />

zeer wel beftaan kunnen, en door hem toegeftaan<br />

worden. Maar juist daardoor worden veele onervaarcn<br />

Leezers misleid, zo dat zy het vertrouwen<br />

op dc regtyaardigheid van des fchryvers zaake verliezen.<br />

Zo dikwils daarom eene gewigtige ftelling<br />

uit een werk, dat met goedkcuringe gelezen wordt,<br />

wordt aangegreepen, moet men zig niet op de plaatfen,<br />

zo als zy door den tegenfehryver bygebragt<br />

worden, verlaaten, maar men moet het werk zelve<br />

opftaan, en daaruit zien, in welken verband de betwiste<br />

ftelling met de voorgaanden en de volgenden<br />

aldaar voorkomt, cn in welken bepaalden zin en met<br />

welk oogmerk de fchryver dezelve voordek. Deezen<br />

regel van Voorzigtigheid vcrwaarloozcnde loopt<br />

men gevaar, dat de tegenfehryver, wanneer hy<br />

door de uitdrukking een weinig te veranderen of<br />

door uit den famenhang ccn denkbeeld weg te laaten,<br />

dat daartoe behoort, het gevoelen van den<br />

fchryver geheel anders voordek, en ons door eene<br />

uitvoerige en veelligt gegronde wederleggingë van<br />

eene aan den fchryver te onregt toegefchreevene<br />

ftelling , doet gelooven, dat deeze eene openbaare<br />

dwaaling geleerd heeft. Zo hadde ik, b. v.,in<br />

de Inleiding van myn famenftel bi. 5 en 6, gezegd.<br />

„ Het is ongetwyfFcld eene der grootfte byzonderl<br />

„ he


u% Eerfle Opbeld. Regelen van Voorzigtigbeid<br />

heden in de gefchiedenis van het menfchelyfe<br />

„ verftand, dat men geduurende verfcheiden eeuwen<br />

met de grootfte fcherpzinnigheid Godge-<br />

,, leerde Samenftclfels heefc bearbeid, waarin de<br />

weg ter Zaligheid op eene kunftmaatige wyze<br />

„ gefchetst en aangeweezen behoorde te zyn,<br />

„ en dat het desniettegenftaande niemand der leer-<br />

, ftellige voegivyzeren in de gedagten is gekomen,<br />

', het Einde of Oogmerk der Gelukzaligheid, waar-<br />

. toe de menfchen moeftcn opgevoerd worden, behooreiyk<br />

te bepaalen en te verklaaren. Te ver-<br />

„ geefs hebbe ik alle oude en nieuwe Godgeleer-<br />

,, de Leerboeken, die my bekend zyn, doorbladerd,<br />

„ om eene uitvoerige ontvouwing en bepaalde ver-<br />

„ klaaring van Gelukzaligheid te vinden; al wat ik<br />

„ daaromtrent met de houdinge cener diepe geleerd-<br />

;, heidkunstmaatig genoeg gezegd hebbe gevonden,<br />

„ was, of eene geheimzininge wartaal, of eene ver-<br />

„ wyzing naar eene korte fthets der Bovenna-<br />

, tuurkunde" enz. • Veelen myner partijen<br />

hebben deeze plaats zo uitgelegd, als of ik daar<br />

beweerde: dat nog niet één Godgeleerde vóór my<br />

een begrip van de Zaligheid gehad heeft. Zy hebben het<br />

my daarom voor eene onbefchaamde verwaandheid<br />

en zwaare beleediging der oude en laatere Godgeleerden<br />

willen toerekenen; want dat veelen, reeds<br />

vóór de tyden van Origenes tot op onze dagen,<br />

onloochenbaar begreepen en geleerd hadden, dat de<br />

Godsdienst ons blymoedig en verftan lig maakt, het<br />

welk toch in den grond even dezelfde Verklaaring<br />

van Gelukzaligheid is, als die ik, doch met andere<br />

woor-


ïn het Leezen van Twlfljchrtften. co<br />

woorden en meer gefchikt naar den trant der fchoole,<br />

had voorgedraagen. Maar een ieder, die tegen<br />

my niet reeds is vooringenoomen, en de aangehaalde<br />

plaats van myn gefchrift met eigene Opmerkzaamheid<br />

leest, moet tevens allerduidelyksc<br />

zien , dat ik alleen fpreeke van Leerfiellige Leerboeken<br />

en van Samen/lellen over de Waarheden des<br />

Geloofs, die op eene kunstmaatige wyze gefchreeven<br />

zyn; en geenszins van het gene Godgeleerden<br />

inhunne fligtelykeVerken of in zedskundige Verhandelingen<br />

cl Jersgezegd mogt- nhebben. Alle fchrandere<br />

waarneemeren der kerkelyke verfchynfeien is meer<br />

dan genoeg bekend, dat veele Godgeleerden eene<br />

dubbele ziele hebben, de eene voor hunne famenflellen<br />

des geloofs , de andere voor alle a»deie<br />

waarheden cn voor de praktyk des leevens. Even<br />

die zelfde mannen, die zig als fchrandere Wysgeeren<br />

gedraagenin het onderzoeken van alle Hellingen, die'<br />

geene bcirekkinge hebben op het godgeleerd faamenflel<br />

hunner Gezindheid, verfchynen dikwiis<br />

als fiikzienden, zo dra hui kerkelyk leerftelfel 'eibelang<br />

by heeft. Was Crufius in zyne Bovennatuurkundige<br />

werken niet een gantsch anderMan, dan in<br />

zyne Heilige Godgeleerdheid en in zyne Verklaanngen<br />

over de Openbaaring? De vraag is derhalven<br />

met: of veele Godgeleerden niet bereids, buiten<br />

hunne famenflellen, in zedekundige cn Higtelyke<br />

Geichnften, juiste begrippen van het oogmerk van<br />

den Godsdienst en van 's menfchen Gelukzaligheid<br />

getoond hebben? Dit fl a ik toe; maar het verfchil<br />

en de vraag isi of wel ooit één Godgeleerde, die<br />

een


30 Eerfle Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

een famenftel van de Heilige Godgeleerdheid of<br />

van de kerkelyke leere des Geloofs op eene kunftmaatige<br />

wyze vervaardigd heeft, het denkbeeld<br />

van Gelukzaligheid uitvoeriglyk en bepaaldelyk<br />

verklaard, en daarop by alle de ftellingen, die hy<br />

in zyn famenftel des Geloofs aanneemt, agt gegeven<br />

hebbe? Dit ontkenne ik; en tot nog toe heeft<br />

niemant myner Partijen my eene ftellige Godgeleerdheid<br />

opgenoemd, waarin het denkbeeld van<br />

Gelukzaligheid behoorelyk op deeze wyze ontvouwd<br />

was. Voor het overige wil ik gaarne toeftaan, dat<br />

veele kundige en braave Mannen vóór my reeds<br />

duidelyk hebben aangetoond, hoe het gantfehc<br />

Chriftendom bedoele, om ons te trooften, vergenoegd<br />

en wys te maaken: doch het is tevens waar,<br />

dat zydie dit begreepen, ook nimmer een kerkelyk<br />

famenftel der Godgeleerdheid fchry ven konden, om<br />

dat zy tevens klaar zagen, dat de meefte ftellingen,<br />

die gewoonlyk tot het famenftel des Geloofs gerekend<br />

worden en derzelver bepaalingen, ons noch<br />

bevredigen, noch trooften, noch wyzer maaken;<br />

maar dat aan de meeftcn dcrzelven eeniglyk door ae<br />

verdeeldheden en twiften, daarover door de onderfcheiden<br />

lekten gevoerd wordende , een uiterlyken<br />

fchyn van gewigt is bygezet. — Myee Leezers<br />

zullen nit dit voorbeeld zeer klaar opmerken, hoe<br />

noodig het zy, dat men de aangehaalde plaatsen ^<br />

die beflreeden -worden, in het werk zelve in haaren<br />

famenhang nog eens naleeze: want het gebeurt<br />

maar al te veel, of uit eenvoudigheid en gebrek<br />

aan fchraaderheid, of uit een kwaadaartig opzet,<br />

dat


In bet Leezen van Twijlfchriften. 31<br />

dat een twiftfchryveraan zyneparty en (tellingen opdringt,<br />

waaraan hy nimmer gedagt heeft; en dat<br />

hy, na die onderftelde dwaaling wederlegd of bcfpotlyk<br />

gemaakt te hebben, zig op de overwinning<br />

beroemt, als of hy zynen Vyand uit het veld geflaagen<br />

en zyn gantfthe Leerftelfel vernield hadde.<br />

Nog een zeer in 't oog loopend voorbeeld van<br />

grove misvattinge myner uitdrukkingen leevert ons<br />

de plaats, daar ik § 20. van myn famenftel gezegd<br />

had: de algemeene geneigdheid om het gedrag van<br />

anderen tc bcoordeclcn, welke maar by eenige menfchen<br />

ontaart cn zondig wordt, is een zeer gefchikt<br />

middel,om de agting voor Relykheid en zedelykheid i n<br />

de gezel fchappen te handhaaven, en is daarom ten<br />

aanzien van haaren invloed over het geheel meer<br />

nuttig dan fchaadelyk. Men heeft deeze plaats zo<br />

uitgelegd, als of ik onder Berispinge of Medifance<br />

kwaadfpreekendheid cn Lafteringe verftond, en beweerde,<br />

dat de zugt tot berispen of de Medfance<br />

in haaren gantfehen omtrek een Deugd is.<br />

Gaarne wil ik toeflaan , dat het woord Medifance,<br />

waarvan ik my in de eerfte uitgaave bediende, een<br />

twyfelagtigc betekenis heeft, cn meesral in een<br />

zeer kwaaden zin genomen wordt. Maar de famenhang,<br />

waarin ik dat woord gebruike, toont voor<br />

billykc en verftandige Leezers zeer onderfcheidenlyk<br />

deczen zin aan: dat ik daardoor verfta eenegeneigheid<br />

om de d waa sh'cdeh en zedelyke misdagen van<br />

anderen geftreng en op.nly k te berispen.Decze geneigd,<br />

heidom over de feilen van anderen te oordeelen, kan<br />

Zondig worden, gelyk ik uitdrukkelyk heb te verftaan


^2 Eerjle Opbeld. Regelen van Voorzigtïgbeïd.<br />

ftaan gegeven; ërt in alle zodanige gevallen, daar<br />

men uit een bejinfel van vyandfchap de zwakheden<br />

of misdaaden van anderen bekend maakt, en met<br />

hardigheid daarover oordeelt, met oogmerk, om<br />

die perfoonen veragt en gehaat te maaken, heerscht<br />

eene zondige en lafterlyke kwaadfpreekendheicf.<br />

In deeze foort van berispingen worden de grenzen<br />

der Waarheid ook zeldzaam in agt genomen, enderi<br />

geheekelden perfoon worden veelal nog meer misflagen<br />

aangetygd, en alle zyne vergrypen lomp vergroot,<br />

zo dat deeze Medijance eigenlyk kwaadfpreekendheid<br />

en Laftering wordt. Maar hiervan wordt<br />

jn myn werk niet gefproken. Er zyn veele gevallen,<br />

waarin mén over de daaden van afwezende<br />

perfoonen geftrenglyk oordeelt, doch waarin tegen'<br />

de Menfchlievendheid niet wordt gezondigt; ja<br />

daar zelfs pligt en geweeten vorderen, dat men ook<br />

de verborgen gebreekén van hun karakter en gedrag<br />

bekend maakt, en een gevoelig ongenoegen'<br />

daarover te kennen geeft. Niet alleen moeten Vaders<br />

en Leeraars aan hunne Voedfterlingen, maar ook<br />

alle Braave Lieden aan hunne Vrienden en Gcbuuren<br />

bekend maaken de verkeerde denkw\ ze en het<br />

Hegte gedrag van zodanige menfchen, die hen onder<br />

den fchyn van deugd zouden kunnen misleiden<br />

of bedriegen. Niemant zal van zulke gevallen<br />

beweeren, dat het kwaad in anderen te ondekken<br />

een zondige hekelzugt of lafterlyke kwaadfpreekenheid<br />

is. Eindelyk zyn 'er ook veel menigvuldiger<br />

gevallen , waarin de menfchen , zonder<br />

voorafgaande overvveeginge of het nuttig of fchaa-<br />

de-


in het Leezen van Twistfcbriftem 33<br />

cteiyk is, en zonder bewustheid van eenig bepaald<br />

oogmerk, eikanderen onderhouden over het karakter<br />

en het gedrag van afweezenden, en hunne opgemerkte<br />

dwaasheden en gebreken, zonder eenige<br />

vyandfchap tegen hen, afkeuren. Dit doen zy byna<br />

met die zelfde gemoedsgefteltenisfc, waarmede<br />

men de gebeurtenisfen uit de oude Gefchiedenisfen<br />

verhaalt, en het gedrag der Perfoonen die daarin<br />

voorkomen, zonder fchendinï der Menschlievendheid<br />

en zonder eenige inzigten van eigenbelang,<br />

naar zyne bekwaamheden en zedelyk gevoel,<br />

pryst of laakt* Het is deeze zeer algemeene geneigd<br />

heid der menschen, om over het karakter en het<br />

gedrag van andere afweezenden te fpreeken, hunne<br />

opgemerkte feilen, zonder eenige vyandlyke oogmerken,<br />

te berispen, en dezelven, naar zyn eigen<br />

zedelyk gevoel, geftrenglyk te beoordeelen, waarvan<br />

ik beweerde, dat zy, door haaren invloed, op<br />

het geheel, meer nuttig dan fchaadelyk is. Wanneer<br />

ik zegge meer nuttig dan Jèbaadeiyk, ftemme<br />

ik toe, dat deeze geneigdheid om het gedrag van anderen<br />

in hun afweezen openlyk te beoordeelen,<br />

fchoon die op zig zelve der Waarheid en Menschlievendheid<br />

niet benadeele, nogtans veele nadeelige<br />

gevolgen heeft, en veele oneenigheden" kan veroorzaaken,<br />

byzonderlyk wanneer aan den berispten<br />

perfoon door vleijers wordt overgebragt, dat men<br />

zo geftrenglyk over hem geoordeeld heeft. Maar<br />

ik beweerde tevens, dat deeze meest toevallige nadeden,<br />

rykelyk vergoed en overtroffen worden door<br />

de voordeden, die uit de zedelyke beoordeelingen<br />

G der


34 Eerjts Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

der afwezendea, over het geheel, voortvloeien. Ik<br />

bewees dit op de volgende wyze.<br />

i. Allen, die de dwaasheden en zedelyke misdagen<br />

van anderen berispen, beroepen zig op regelen<br />

van Recht, Billykheiden Welvoegelykheid, en bevorderen<br />

daardoor, by hen met welken zy fpreeken,<br />

zedelyke kennis, een fyner zedelyk gevoel,<br />

en omzigtigheid in hunnen wandel,<br />

a. Het openlyk laaken van flegte daaden in alle<br />

gezelfchappen, vermeerdert de drangmiddelen tot<br />

een omzigtig en goed zedelyk leeven; daardoor<br />

worden veelen, alleen door de vreeze, dat 'er ten<br />

hunnen nadeele op de gezelfchappen van hun<br />

gefproken zal worden, te rug gehouden van onbezonnen<br />

en losbandige uitfpattingen, die zy zig<br />

anders veroorloven zouden.<br />

Deeze bewyzen gaan zo zigtbaar door, dat niemant<br />

myner Partyen daartegen iets heeft durven<br />

inbrengen. Zy verkrygen nog een veel grooter<br />

kngt door de aanmerking, hoe het in de menschlyke'<br />

famenleevinge met de Zedelykheid geschapen<br />

zoude zyn, indien in plaatfe van de geneigdheid<br />

om de gebreken van anderen te berispen, eene<br />

tegenovergeftelde begeerte, om dezelven over het<br />

hoofd te zien en zo veel mogelyk te ontfchuldigen,<br />

overal heerschte. Zouden de flegte voorbeelden<br />

dan niet veel verleidelyker zyn, indien niemant zig<br />

daar tegen uitliet? Zoude een volkomen onverichilligheid<br />

voor alle zedelyke Wetten niet welhaast<br />

algemeen worden, indien men alle vergrypen daartegen<br />

poogde te verfchoonen ? En zoude Echtbreuk<br />

niet


In het Leezen van Tnisi'fchriftetii 35<br />

niet ten laatften voor Galanterie, en hei lompfte<br />

bedrog voor gefleepene weereidlthc voorzigtigheid<br />

worden uitgevent'?<br />

Myn gezegde, dat de gewoone begeerte der menfchen<br />

om anderen te beoordeelen, over het geheel<br />

befchouwd, meer voordeelig dan nadeelig is, blyfe<br />

derhalven in zyn geheel. Maar in de denkbeelden<br />

der Godgeleerden heerscht over dit onderwerp,<br />

gelyk over veele andere vraagen in de zedekunde *<br />

een zeer groote verwarring, gelyk b'yluuit hunne aanvallen<br />

tegen myne aanmerkingen over dit onderwerp,<br />

die hun zo paradox zyn voorgekomen. Het komt<br />

'er zeer veel op aan, dat men de grenzen duidelyk<br />

bepaale, en naauwkeurig vaflelle, in hoe verre het<br />

geoorlofd on onze pligt zy, om de misflagen van anderen<br />

in hun afwezen af te keuren en ernftig te berispen,<br />

en waardoor dergelyke Beöordeclingen in<br />

eene zondige Kwaadlpreekendheid of Medisance, of<br />

in liefdeloos veroordeelen en verdoemen onzer<br />

Naaften beginnen te ontaarten. Een deugdlievend<br />

Chriften zal , zonder eene duidelyke en genoegzaame<br />

kennisfe deezer grenzen, zeer dikwils verlegen<br />

zyn, en niet weeten, of hy in de gezelfchappen<br />

moet fpreeken of zwygen; of hy de misleen van<br />

anderen met eene edele verontwaardiging, ter handhaavinge<br />

der deugd, nadrukkelyk zal berispen, dan onverfchillig<br />

voor haar fchynen en de ondeugd ontfchuldigen.<br />

Ik behoude daarom aan my, om ter<br />

gevoegelyke plaatse in deeze Verdedigingen, eene<br />

afzonderlyke Verhandeling over dit onderwerp te<br />

geeven, en daarin de grenzen van eene regimaatige<br />

C 2 en


36 Eerfle Opheld. Rtgelen van Voorzigüghtid<br />

, en ongeoorloofde beoordeelinge over de daaden vaa<br />

anderen te bepaalen.<br />

Nu na ik tot een nieuwen regel van Voorzigtigheid<br />

in het leezen van geleerde Twistfchriften over.<br />

Dezelve beftaat hierin: Eer men eenig gefchrift ter<br />

wederlecginge van een ander leest, moet men vooraf<br />

onderzoeken, of de Schryver daarvan niet op eene<br />

of andere wyze het Boek, waartegen hy zal fchryven,<br />

uit een zeer verkeerd gezigstpunt befchouwt, en<br />

daaraan een gantfch ander oogmerk toefchryft, dan<br />

de Sehryver daar ooit mede bedoelde. Dewyl de<br />

waarde of de graad van volmaaktheid van een werk<br />

daarvan voornaamlyk afhangt, komthet'er zeer veel op<br />

aan, zo of het oogmerk waarmede het gefchreeven is,<br />

in zig over het geheel prysfelyk en goed is, als ot'<br />

de inhoud en fchrytwyze aan dat oogmerk al of niet<br />

voldoe. Maar wie aan eenen Schryver een ander<br />

oogmerk toekent, dan hy gehad heeft, kan nietan*<br />

ders dan verkeerd oordeelen, en zal juist dat,<br />

't welk het waare oogmerk van den fchryver bevordert<br />

en dus eene volmaaktheid in zyn werk is, voor<br />

een onvergeeflyke misflag in het fchryven houden,<br />

om dat het met zyn ingebeeld doch valschlyk otiderfteld<br />

oogmerk niet overeenkomt.<br />

Het toepasfen van deezen regel op verfcheiden<br />

fchriften tegen myn Samenftel uitgekomen, zal dit<br />

nog klaarer aantoonen. Ieder onbevooroordeeld<br />

Leezer van myne Wysbegeerte des Christendons<br />

moet niet alleen door den Titel, maar ook door<br />

den gatitfchen inhoud deswerks overtuigd zyn, dat<br />

het Hoofdoogmerk, 'tgeen ik daarin bedoelde te berci.


In het Leezen van Twistfcbriften. 37<br />

reiken, geen ander dan dit was: om de Leere van<br />

Jezus als een waare Godlyke Leere der Gelukzaligheid<br />

, in haare zuiverheid en eenvoudigheid, en<br />

volgens haare overeenftemminge met het plan van<br />

God in de Natuur, voor te (tellen, en daarvan<br />

veele ingefchoovene Onderftellingen der Godgeleer»<br />

den, welken aan zclfsdenkende menfchen (leeds ongerustheid<br />

van gemoed en twyfelingen tegens den<br />

Godlyken oorfpvong des Christendoms veroorzaaken,<br />

de twist in de Kerk, een blinden yver voor<br />

zyne lekte, en haat tegen andere menfchen onderhouden<br />

en daaraan voedfel geeven, als Byvraagen,<br />

die tot deszelfs weezen niet behooren, noch in d»<br />

Heilige Schriftuure beflischt zyn, af te zonderen, en<br />

het uitwendige gezag en alle andere fchyngronden,<br />

waarop zy gebouwd zyn, te vernietigen.<br />

Wiemant kan ontkennen, dat dit oogmerk van<br />

myn gefchrift in zig zeiven prysfelyk en goed is;<br />

en zy die behoorelyk agt geeven op de tegenwoordige<br />

belangen van den Godsdienst, zullen ook<br />

moeten toeftaan, dat het in onze dagen meer en<br />

meer noodzaaklyk wordt, om de wezenlyke waar-,<br />

heden van den Godsdienst des Christendoms, van<br />

alle toevallig daarin gekomen meeningen te zuiveren.<br />

De Godgeleerdheiden haare beoefening is tegenwoordig<br />

zo uitgebreid, dat jonge Godgeleerden<br />

thands al te licht door een naarstige inzameling<br />

der menigvuldige hulpmiddelen hunner kennisfe, in<br />

gefchied - letter - en oordeelkunde, zo zeer verftrooid<br />

kunnen worden, dat zy de hoofdzaake des Christendoms<br />

uit het oog verliezen, en zig zeiven raefiigc<br />

3 maa-


c,3 Eer/ic Qpfohi, Regelen van Voorziglighevl<br />

maaien misleiden, om veele dingen voor gevvigtigei»<br />

en wezenlyker te houden, om dat dekennis daarvan<br />

hun veele moeite gekost heefc, dan het algemeen<br />

nuttige, dat alle verlichte, ja ongeleerde Christenen<br />

ras kunnen begrypen en ten vollen verfhan, Hierom<br />

is het noodzaaklyk, de aandagt van toekomen,<br />

de Predikanten op het vsezcnlykc van het Christendom<br />

leevendig te maaken , op dat hun yver voor<br />

andere weetenfehappen hen voor het doeleinde,<br />

waartoe zy eigenlyk als Leeraars gefchikt zyn,<br />

niet onnut maake.<br />

Dat alle de overige zelfdenkende Christenen,<br />

die Godgeleerde fchriften leezen met oogmerk, om<br />

een beter en gegronder kennisfe van den Godsdienst te<br />

erlangen,thands meer dan ooit een famenftel van zuivere<br />

en wezenlyke Leeringen des Christendoms behoeven,<br />

blykt van zelve. De Godgeleerden verfchillen en twisten<br />

over zeer veele onderftellingen en gevoelens<br />

hunner byzondere Gezindheden, die zy tot nog toe<br />

voor noodzaaklyke Artikelen des Geloofs, en voor<br />

de ecte Leer der Schriftuure hebben opgegeven;<br />

en daar door zyn zodanige onderzoekende Chris-<br />

nen in het grootfte gevaar, om in een volflaagen<br />

Ongeloof of aanhoudende Twyfeiaarye weegens<br />

het Christendom te vervallen.<br />

De Vrienden van myn Samenftel, dat is, zy, die<br />

ih het leezen van het zelve dat nut ondervonden hebben<br />

, 't geen ik in het fchryven daarvan bedoelde en tot<br />

hiertoe verklaard heb, zullen het byna onmogelyk<br />

'agten, dat Lieden, die voor verftandig en geleerd<br />

willen doorgaan, dit oogmerk van myn gefchrift, dat<br />

zig


In het Leezen -jan Twisifchriftem 39<br />

zig door het gantfche werk vertoont, niet gezien, en<br />

my in tegendeel eene gantsch andere bedoelinge hebben<br />

opgedrongen.<br />

Naar het gevoelen van fommigen myner Partyen,<br />

zoude myn oogmerk zyn, om het Christendom te beftryden,<br />

en het Epikurismus in te voeren. Dit is de<br />

geleerde meening van den Heer Conrector Frisch<br />

het welk hy daaruit tragt te bewyzen, omdat ik de<br />

Godlyke Ingeevinge der Euangelifche Gefchiedenisfen<br />

nergens uitdrukkelyk geleerd hebbe; omdat ik ftelle,<br />

dat 'er meer natuurlyk goed dan kwaad in de Weer.<br />

reld is, en dat eene aanhoudende Blymoedigheid tot<br />

Gelukzaligheid vereischt wordt; het geen naar zyne<br />

gedagten een handtastelyk Epikurismus is.<br />

Deeze goede Man kan veele plaatfen van myn Samenllel,<br />

waarin ik zo allernadrukkelykst de groote<br />

Voortreffelykheid en Godlykheid van Jefus Leere<br />

erkenne en bewyze, maar zeer bezwaarlyk of in het<br />

geheel niet overeen brengen met het oogmerk, dat<br />

hy my toefchryft. Om deeze reden wil hy liever ge.<br />

looven, dat ik my zeiven geduuriglyk tegenfpreeke,<br />

dan dat hy vermoeden zoude, dat hy zelve in zyne<br />

Onderftelling dwaalt. Voor het overige 'bekent hy<br />

in zyn Voorreden openhartig, dat myn Samenftel hem<br />

in het geheel nietverlicht heeft. Met dat alles heeft hy<br />

ten titel gekoozen: Be/Iisfende Wederlegging vanSteinbarts<br />

Samen/lel-£ Entjcheidende Grimde wieder das Steinbartijche<br />

Syjleem;) zondereer by te voegen: 'T WELK<br />

VAN HET BEGIN TOT HET EINDE TOE VOOR<br />

MY DUISTER EN ONVERSTAANBAAR IS.<br />

De Heer Lavater heeft tegen de Waarheden der<br />

Leere, die ik in myn Samenftel heb voorgedraagen,<br />

C 4 nj e t


4© Eerfle Opleid. Regelen van Voorzlgtighiid<br />

niets in te brengen, en nogtans houdt hy het geheele<br />

werk voor een onwaardig Verdrag of Capitulatie<br />

metdeDeïsten,zyndeten hunnen gevalle het wezenlykevan<br />

het Christendom opgeofferd en weggelaaten.<br />

Hierom heeft hy in zyn: Jets over Steinbarts<br />

Samenftel (etwas uber Steinbarts Syjleent) zeer yverig<br />

tegen my uitgevaaren, fchoon hy in deeze zyne<br />

ftoute uitfpraak nergens duidelyk zegt, waarin<br />

het Wezcnlyke des Christendoms, naar zynemeeninge,<br />

befta. Maar in een brief aan my heeft hy<br />

zig daarover nader verklaard , en gezegd fat gelyk bet<br />

Geld bet voorwerp is der Gierigheid, zo is Christus<br />

bet voorwerp der Zaligheid voor een Christen; er. da É<br />

deeze Hoofdftelling in myn Samenftel zelfs niet aan •<br />

geroerd wordt. Ik zou den Heer Lavaier door een<br />

andere gelykenisfe kunnen antwoorden en hem zeggen:<br />

dat de Zaligheid niet, gelyk de Gierigheid,<br />

een zeker bepaald voorwerp, waarop zy doele, vordert<br />

, maar dat zy een toeftand is gelyk de Gezondheid.<br />

Zo min nu als een'Arts het voorwerp is der<br />

ligchaamlyke Gezondheid voor denperfoon, welken<br />

hy herfteit, zo min kan Christus het voorwerp der<br />

Gezondheid onzes Geestes of der Gelukzaligheid genaamd<br />

worden, hoezeer wy door het opvolgen van<br />

zyn Ondcrwys geneezen. Doch de Voorftanders van<br />

myn Gevoelen zullen door alle deeze vergelykingen<br />

toch nog niet bevroeden kunnen, wat de Heer Lavater<br />

eigenlyk in myne Leere der Christlyke Gelukzaligheid<br />

begeert ingevoegd te hebben, om haar nog<br />

Christlyker en geheel en al Christlyk te maaken.<br />

Dit zal ik hun, zonder de fieraaden van eenen Redenaar<br />

, met klaare woorden voordellen. Tot eene<br />

waar-


In het Leezen van Twiitfchriften. 41<br />

waarlyk Christlyke gemoedsgefteltenisfe, waarin Ge.<br />

lukzaligheid huisvest, vorder Ik niets meer, dan<br />

gelykvormige gevoelens aan die van Christus en van<br />

God; maar de Heer Lavater vordert nog daarboven<br />

eene driftige bezigheid des harten met den Perfoon<br />

en de uitwendige Heerlykheid van Christus, waartoe<br />

dan de verwagtingen van zyne: Wederkomfte , om<br />

een ftaat van Heerlykheid op deeze Aarde op te rïg-<br />

ten, voormamlyk hehooren. Nu wil ik den Heer<br />

Lavater en zynen Vrienden gaarne vergunnen, dat<br />

, zy zig op eene zeer onfchuldige wyze, de voortreffelyke<br />

tooneelen voorftellen van Jefus or.middelyke Regee­<br />

ringe op deeze Aarde, in een zeer naby zynden<br />

tyd van Zaligheid; dat zy zig daarmede geduurig<br />

innerlyk verlustigen, en deeze hunne blyde Ver­<br />

beeldingen met een opregt geweeten voor een ge­<br />

deelte hunner Cbristlyke Zaligheid houden. Ja ik<br />

wil daarenboven nog toegeeven, dat dergelyke Ver­<br />

wagtingen in de eerfte Eeuw zeer algemeen waren<br />

onder de Christenen, volgens hunne kundigheden,<br />

die zy uit het Joodendom hadden medegebragt, en<br />

dat de Brieven der Apostelen dit gevoelen veeleer<br />

fchynen te begunftigen, dan tegen te fpreeken. Maar<br />

daar tegen zal de Heer Lavater ook de billykheid<br />

hebben om met my toe te ftaan, dat het nergens<br />

in de Heilige Schriftuure tot een voorwaarde der<br />

Zaligheid gefteld wordt, om over eene Wedervcr?<br />

fchyninge vanChristus opaarde iets bepaalds tegelooven;<br />

endatj volgens IJOANN. I. 7'. IV. 16.niets meer ge­<br />

vorderd wordt, om in denaauwfte gemeenfehap met<br />

Gpd te ftaan, dan dat men in het Licht wandele en<br />

Cj in


\i • Eif/ls Opheld. Regelen van Voorzigtigheld<br />

in de Liefde blyve. Maar daar dit wordt toegedaan,<br />

blykt, dat 'er aan myn Samenftel van de Christlyke<br />

Leere der Gelukzaligheid nietsWezeulyksontbreekt;<br />

want dit leert de menfchen in het Licht te wandelen<br />

en in de Liefde te blyven: ten zy Joannes met de<br />

Deïsten vanzynen tyd,ook op eene onwaardige wyze<br />

een verdrag gcfl"Oten of gecapituleerdhebbe.<br />

Nog andere Tegenfchryvers hebben myn Samenftel<br />

als een fmaadelyke beftrydinge van het Leerftelfel<br />

der Lutherfche Kerke behandeld, en daarom de<br />

eer der Kerke en haare gewoone Leerwyze willen<br />

verdedigen. Uit dit misverftand zyn hunne zeer<br />

verwarde voorftellingen van het denkbeeld van de<br />

Kerk ontdaan, en deezen zal ik in een afzonderlyke<br />

Verhandeling in deeze Verdedigingen poogen te<br />

verbeteren. Ik bemirine de Kerk, die my opgekweekt,<br />

en met het ampt om haare toekomende Leeraren<br />

te onderwyzen, vereerd heeft. Ook hebbe ik<br />

een dankbaare hoogagting voor de verdienden der<br />

eerfte Hervormers en alle die uitmuntende Godgeleerden<br />

deezer Kerke, welken Luthers aangevangen<br />

werk, om het Leerftelfel te zuiveren en te verbeteren,<br />

tot op onze dagen hebben voortgezet. Maar ook<br />

daarom kan ik te minder met onverfchilligheid aanzien,<br />

dat een bygeloovige verknogtheid aan bewoordingen,<br />

die wel eene gewyde eerwaardigheid hebben,<br />

doch tevens maar al te zeer aan misvattingen onderworpen<br />

zyn, zo veelen Leeraaren het Licht ontzegt,<br />

dat in onze Kerk brandt, en hen eene Leerwyze doet<br />

aanneemen, die de verftandigfte en voornaamde weereldlyke<br />

Madeleden der Kerke uit onze godsdienfiige<br />

Ve r.


fti het Leezen van Tmsifchrifien.<br />

Vergaderingen als verjaagt, omdat zy dezelve niet<br />

zonder ergernisfe en af keuringe hooren kunnen. Om<br />

deeze zeer gewigtige reden houde ik my verpligt,<br />

om, overeenkomftig myn Beroep, het daarop toe te<br />

leggen , dat de jonge Godgeleerden onzer Kerke,<br />

die zig tot het Leeraarampt fchikken, van alle verflaafdheid<br />

aan de onderftellingen van menfchen bevryd,<br />

en van allen geheimzinnigen wartaal verlost worden,<br />

doch integendeel alleen voor het werkzaame of prakfikaale<br />

van Jefus Godsdienst, dat een Godlyke kragt<br />

heeft ter Zaligheid, mogen ingenomen wezen. Het<br />

gevolg myner poogingen kan der Lutherfche Kerke •<br />

zekerlyk niet tot fchande of nadeele verftrekken,<br />

maar moet veeleer daartoe medewerken, dat onze<br />

Kerk meer opgebouwd, en het zelfdenkende gedeelte<br />

der menfchen innerlyker met haar vereenigd, en<br />

haare eer op de kragtigfte wyze gevestigd en vermeerderd<br />

wordt. Want is 'er wel een andere waare eer<br />

voor eene Kerke, dan die op de volkomen Waarheid,<br />

algemeene Nuttigheid en werkzaame kragt haarer<br />

Leerftukken , en op eene gepaste Inrigdng haarer<br />

jüodsdienitige gebruiken gegrond is , om waare Wys«<br />

heid en Deugd onder alle Standen en foorten van<br />

menfchen te bevorderen.<br />

De Vrienden van myn Samenftel zullen nu gemaklyk<br />

zien, dat zulke Tegenlchryvers, die zelf niet<br />

in ftaat zyn om het oogmerk van eenig gefchrift te<br />

bevatten, ook deszelfs inhoud niet verftaan, en nog<br />

minder bondig beoordeelen en wederleggen kunnen.<br />

Deeze lieden fcheppen door hunne verbeelding een<br />

ipook, waartegen zy voor het gemeen ftryden, en<br />

wan-


44 Eerfle Opbeld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

wanneer zy dit voortbrengfei hunner eigen uitvindinge<br />

ter aarde geworpen hebben, kraaijen zy de overwinning,<br />

als ofzyden Schryver zeiven beoordloogd<br />

en zyn Leerflelièl verwoest hadden, terwyl beiden<br />

onbefchadigd gebleeven zyn.<br />

Nog eenen regel van Voorzigtigheid by het leezen<br />

van geleerde Twistfchriften heb ik aan te beveelen,<br />

naamlyk: Men moet naauwkeurig agt geeven op de<br />

gronden, die ter wederlegginge gebruikt worden,<br />

en daarop vooral letten, of het in waarheid algemeene<br />

en beweezene Waarheden zyn, waarop men zig<br />

beroept. Voor eerst is uit de Redeneerkunde bekend,<br />

dat men uit ftellingen, die niet algemeen waar<br />

zyn, ook niets met zekerheid befluiten kan. Zo is<br />

by voorbeeld de ftelling: het gene geleerde en vroome<br />

mannen zeggen is geloofwaardig en aanneemelyk,<br />

.geen algemeen waare ftelling: want de geleerdfte en<br />

•vroomfte mannen dwaalen fomtyds ook. Derhalven<br />

(is het ook in byzondere gevallen geen goed befluit,<br />

dat dit of dat gevoelen waar moet zyn, omdat geleerde<br />

en vioome mannen het verdedigd hebben.<br />

Egter gebeurt het zeer dikmaals, dat men de Oudheid<br />

eener Leere, en het groote aantal van, Geleerden,<br />

die haar voor waar hielden, als een voldingend<br />

bewys opgeeft; en dat men eenen Schryver reeds<br />

half meent wederlegd te hebben, met zyne Leere voor<br />

nieuw en hem voor eenen Invoerer van Nieuwigheden<br />

te verklaaren. Daaiom moet men in deeze zaak eens<br />

vooral vast aanneemen:<br />

i. Dat alle Waarheden even oud zyn, maar dat de<br />

menfchen haar langzaamerhandleerenkennen;want<br />

dat


ïn het Leezen van Tnvistjchriften. 4$<br />

dat ons verftand de eene Waarheid vroeger, de<br />

andere laater ontdekt. Alle Waarheden hebben<br />

haaren grond in zig zeiven, en zy worden daarom<br />

geene Onwaarheden, omdat deeze of gene menfchen<br />

haar niet vroeger gekend hebben,<br />

a. Dat alle Waarheden des Geloofs, die thans byde<br />

groote menigte om haaren ouderdom eerwaardig<br />

zyn, eertyds ook nieuw waren. Ware het nu een<br />

gezonde regel des Geloofs, dat het oude in alle<br />

gevallen boven het nieuwe gekoozen moet worden,<br />

dan hebben de Jooden zeer wel gehandeld, dat<br />

zy by hunne oude wet volhardden,en het nieuwe<br />

Christendom niet aannamen.<br />

3. Men moet , in de daad, verbaasd ftaan over de<br />

kragt van den geest, die in alle Partyfchappen<br />

heerscht, als men opmerkt, hoe fchrandere en<br />

geleerde Mannen door denzelven dikwyls verblind<br />

v/orden, en niet opmerken, hoe kundig zy<br />

zig zeiven misleiden , en hoe zy menige maaien<br />

gronden gebruiken, en voor voldongen Waarheden<br />

houden in het verdedigen hunner e'gene onderftellingen,<br />

welken zy voor valsch verklaaren,<br />

wanneer hunne Partyen zig daarvan bedienen.<br />

Men weet, met welk een goed gevolg de Room-<br />

' fche Kerk zig by de groote menigte van deeze<br />

bewysreden bediend heeft en nog bedient: dat<br />

de Waarheid daarom aan haare zyde zyn moet,<br />

omdat zy de oude Kerk is,daar deLutherfcheeerst<br />

niewwlings is opgeftaan, en dat haare gevoelens<br />

tot nog toe nooit geloofd waren. Onze ftrydende<br />

Godgeleerden weeten hierop zeer wel te antwoor-<br />

den,


4Ö Ecrfts Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

den, en ftaan geenszins toe, dat het Iaater kertnen,eener<br />

Leere uit de Schriftuure, een bewys tegert<br />

haare Waarheid is. Maar even diezelfde ftrydende<br />

Godgeleerden, die tegen deRoomfcheKerk zo onverzettelyk<br />

ftaande houden, dat het tegen de Leere<br />

van Luther en haare Waarheid niets afdoet, dat<br />

hy in zynen tyd een Invoerer was van Nieuwigheden,<br />

poogen nogtans hunne Medebroeders, die<br />

de begonnen Hervorming tragten te voltooijen,<br />

te overbluften, door. hen Invoerers van Nieuwigheden<br />

te noemen. Wat moet men van zulke<br />

Menfchen en hunne Liefde voor de Waarheid<br />

denken? Maar laat ons het zagtfte (lellen en<br />

aanneemen, dat zy de lïenvoudigen niet opzetlyk<br />

bedriegen willen, maar dat zy zeiven door<br />

den toverkragtigen geest der Partyfchap verblind<br />

zyn.<br />

Verder is het een zeer gemeene kunftgreep in de<br />

ftrydende Godgeleerdheid, dat men de ftellingen<br />

van eenen Schryver opgeeft voor opgewarmde en<br />

reeds voor lang wederlegde Gevoelens van bekende<br />

Dwaalleeraaren, waaromtrent men zelfs fchroomt<br />

zigintelaaten , om die in het breede te onderzoeken.<br />

Op deeze wyze laaten de Butzower Recenfenten zig<br />

uit over myn Samenftel, en zeggen, dat het oude<br />

Sociniaanfche vuiligheden leert; meenende dat zy<br />

daarmede genoeg gezegd hebben, om alle eenvoudige.<br />

Christenen, die zeiven niet in ftaat zyn te beproeven,<br />

van het leezen daarvan af te fchiikken. Maar laat<br />

ons deeze wyze van befluiten wat van naby befchouwen,<br />

en onderzoeken, of zy met de Liefde tot<br />

de


In het Leezen van Tivistfchriften. 47<br />

de Waarheid overeenkorae. De Roomfche Kerk<br />

houdt de Lutherfchen en Gereformeerden voor even<br />

zo groote Ketters, als in onze Kerk de Arriaanen,<br />

Sociniaanen , cn zelfs de Papisten voor Onregtzin,<br />

nigen gehouden worden. Wanneer nu een Katholyk<br />

van een Leerftuk zegt: het is een voor lang<br />

wederlegde Lntherfche of Calvinistische Kettery,<br />

waarvan Bellarminus en veele andere de ongegrondheid<br />

reeds hebben aangetoont; zal dan wel één<br />

eenige onzer twistende Godgeleerde toeftaan , dat<br />

dat Leerftuk daardoor wederlegd is? En waarom<br />

r iet ? Om dat ieder Protestant begrypt, dat juist<br />

bier als uitgemaakt vooronderfteld wordt, het gene<br />

in verfchil is, cn dat nog beweezen moet worden,<br />

dat zy naam'lyk-, die de Roomsche Kerk voor Ketters<br />

verklaart, in waarheid Dwaalieeraars zyn; en<br />

of hunne Gevoelens door de zo dikwerf ondernomen<br />

beftryding waarlyk wederlegd zyn. Even<br />

eens is het gefteld met alle dergelyke gevallen.<br />

Hierom behoorde een Pro'estant ach Godgeleerde<br />

zig te fchaamen om zodanige bewyzen te gebruiken,<br />

waarmede, indien ze doorgingen, de Roomfche<br />

Kerke hem en alle zyne Medebroederen van Onregtzinnigheid<br />

en ketterye met grond overtuigen<br />

zoude. Dan deeze neiging, om in het ftuk van<br />

den Godsdienst op deeze gebrekkige wyze te redeneeren<br />

, behoort veeligt tot de Erfzonde, want<br />

wy vindenze reeds hy de yverende Regtzinnigen onder<br />

de Jooden gebruikt. By deezen, die zig voor de ee •<br />

nige Regtzinnigen hielden, waren de Samaritaanen<br />

toen, datgeenen waar voor de Cbristlyke Kerkgemeen-<br />

fchap-


48 Eerfle OphekU Kegelen van Voorzigtigheid<br />

fchappen thans de Arriaanen en Sociniaanen houden^<br />

naamlyk Aardsketters. Wanneer Jezus tegen de<br />

jooden beweerde, dat zy zonder reden trotfch waren<br />

op hunne afkomst van den braaven Abraham 4<br />

en dat zy, naardien de Regtvaardigheid van een<br />

ander hun niet kon toegerekend worden, om hun eigen<br />

inwendig karakter in Gods oogen even zo verwerpelyk<br />

waren, als de Heidenen, die zy als afgodendienaars<br />

en kinderen des Duivels verfoeiden;<br />

toen antwoordden deezen den Heiland, het gene onze<br />

hedendaagfcheKampvegters den zogenaamden Invoe<br />

reren van Nieuwigheden thans antwoorden: Zeggen wy<br />

niet wel, dat gy een Samaritaan zyt en den Duivel<br />

hebt? JOANN. VIII. 48. Daermede meenden<br />

zy Christus genoegzaam wederlegd te hebben.<br />

Want tot de Regtzinnigheid van dien tyd behoorde<br />

het Geloof, dat God den Jooden om de Verdienften<br />

van Abraham boven alle andere Volken zegende;<br />

en allen die dit leerftuk ontkenden, en op<br />

Verbetering hunner Gemoedsgefteltenisfe aandrongen,<br />

waren Aardsketters en Samaritaanen.<br />

Nu bidde ik alle Vrienden der Waarheid, dat<br />

zy dit voorval uit de Euangeliefche Gefchiedenisfen<br />

lfeeds in gedagten houden , en dat zy in 't<br />

vervolg in Godgeleerde Twistfchriften kezende.- dit<br />

is Sociniaansch , Pelagiaansch, Mennonitisch; of dit<br />

ftemt over een met de Leer van Crellius, Damm .<br />

Dippel, of zo als de Samaritaanen ook heeten mogen;<br />

dat zy dan tevens zig herinneren, dat Christus op dezelfde<br />

wyze beftreeden werdt; en dat derhalven deze<br />

voorvegters, die zig thands nog zo meesterlyk van<br />

do


In bet Leezen van 7 toisljcbri/ten 4.9<br />

de oude Joodfche wapenen bedienen, hadden 'zy in<br />

bunnen tyd 'geleefd, zig zekerlyk. met de Yveraars<br />

onder dit volk zouden vereënigd hebben, om Jefus<br />

voor eenen Aardsketter te verklaaren, zonder zig in<br />

het onderzoeken zyner Leere en derzelver bevvyaen<br />

in te laaten.<br />

Over deeze foort van kampvegters en hunne kunst*<br />

greepen , die andere Schryvers 'zoeken gehaat te<br />

maaken, door hunne Hellingen met de gevoelens van<br />

uitgekreeten Ketteren te vergelyken, moeten wy nog<br />

twee aanmerkingen voordraagen:<br />

.Eerstlyk, dat men gewoonelyk daarby ook deeze on.<br />

regtvaardigheid begaat , dat zodra een Schryver<br />

maar in één Huk tot zekere lekte nadert, al verfchilde<br />

hy voor het overige met haar in alle andere<br />

Artikelen, men hem nogtans voor eenen Aanhanger<br />

derzelve verklaart. Deezervoege worden veele<br />

goede Uitleggers der Schriftuure van Socihiaanerye<br />

befchuldigd, en voor Sociniaanen uitgekree-<br />

. ten , wanneer zy maar ééne plaats der Schriftuure<br />

verklaaren , zo als Sociniaanfche Uitleggers die<br />

verdaan hebben, hoe zeer zy in het Leerftellige<br />

met de Sociniaanen in 't geheel niet overeenkomen.<br />

Hierom is het noodig eens vooral duidelyk aan te<br />

ttjonen, wat 'er toe behoore, om eenen Geleerden<br />

. met regt tot zekere fekte te rekenen, en hem naar,<br />

den naam van haar hoofd te noemen; opdat men'<br />

door zulke fchermers in het wilde niet verder misleid<br />

of bevreesd gemaakt wórde, dat men in gevaar is.<br />

Wie is een Muhamedaan? Hy, die eene of andere<br />

ftelling van den Godsdienst, die in den Córatf'<br />

D ftaari


So Eerfle Öphetd. Regelen van Voorzigtigheid<br />

ftaat, voor waar houdt? Zekerlyk neen; want dan<br />

waren alle Christenen en Jooden ook Muhamedaanen,<br />

naardien zy de Eenheid van God en eenen ftaat<br />

van vergeldinge na den dood gelooven. Maar hy alleen<br />

is een Muhamedaan, die in Muhamet dat gezag<br />

erkent, dat men alle zyne uitfpraaken over den<br />

Godsdienst, zonder uitzonderinge gelooven moet.<br />

Wie is in zynen Godsdienst een Jood ? Geenszins<br />

hy, die Mofes voor een godlyk Gezant erkent; noch<br />

hy, die aan deeze of gene zyner Wetten een eeuwig<br />

verbindende kragt töefchryft; maar hy alleen is het,<br />

die aan Mofes het hoog/Ie Gezag in den Godsdienst<br />

töefchryft, en die zyne gantfche Wet voor eeuwig<br />

houdt. Wie is een Papist? Hy niet, die zekere<br />

nnderfcheidende Leerftukken, welken de Roomfche<br />

Kerke tegen de Proteftanten ftaande houdt, onderfchryft,<br />

maar hy alleen is het, die alles, wat volgens<br />

de Roomfche Kerke en haar Opperhoofd tot de<br />

Leere des Geloofs behoort, op derzelver Gezag aanneemt,<br />

en gelooft, dat geene Verklaaring der<br />

Schriftuure aanneemelyk is, dan die door de Kerk<br />

is goedgekeurd. Wie is een Lutheraan of een Calvinist<br />

, als een Aanhanger dier fekte befchouwd ?<br />

Ontegenfpreekelyk hy, die het gantfche Leerftelfel<br />

deezer Mannen, zo als zy het met hunne Medearbeiders<br />

in de eerfte openbaare Geloofsbelydenisfen<br />

hebben voorgefteld, uit vertrouwen op hunne Opregtheid<br />

en geleerdheid, ondertekent, en zynen Bybel<br />

naar het zelve verklaart. Maar wie is een egt<br />

Euangelisch Christen , of zuiver Christen Godgeleerde?<br />

Alleen hy, die Christus voor zynen eenigen<br />

Lee»-


ïn bet Leezen van tmstjcbrifitn. gt<br />

Lécraar in zaaken des Geloofs erkent, en met Luther<br />

en Calvyn, zonder aanmerkinge op het gene de<br />

Menfchen vóór hem geleeraard hebben, en in den<br />

Bybel meenden te vinden, van alle uitlegkundige<br />

hulpmiddelen van zynen tyd een opregt gebruik<br />

maakt, om de Heilige Schriftuure zelve goed te lee«<br />

ren Verftaan, om daaruit een Samenftel van onmiddellyke<br />

Leeringen des Christendoms op te maaken,<br />

zonder inmenginge van eenige gevoelens, die op het<br />

gezag van anderen rusten.<br />

Uit deeze groote verfcheidenheid van voorbeelden<br />

en kennelyk gepaste <strong>ophelderingen</strong> j blykt nu van zeiven,<br />

dat eenen Godgeleerden voor een Aanhanger<br />

van deeze of gene verftooten fektc te verklaaren, omdat<br />

hy in eenige Bepaalingen des Geloofs met haar<br />

Samenftel overeenftemt, een zeer groote onregtvaardigheid<br />

is, zo lang men niet bewyzert kan, dat hy<br />

zig door de Hoofden van dien Aanhang heeft laaten<br />

Verblinden, om hun gantfche Leerftelfel, op hun<br />

gezag alleen, aan te neemen. Elk egte Christlyk<br />

én Èuangeiiesch Godgeleerde, die de Heilige Schriftuur<br />

zelf en met open oogen leest, zal daaruïÉ<br />

veelligt een Samenftel opmaaken, dat over het gëhee!<br />

genomen,nog by niet ééne Kerk in de Christenheid<br />

Is aangenomen, maar waarvan misfchien iedere fek«*<br />

te eenige byzondefe Waarheden reeds zal kennen en<br />

beter verklaaren, dan alle de overigen; Wilde men<br />

zodanig een egten Christen Godgeleerde dé naamen<br />

van alle die fekten toevoegen, met welken hy in een<br />

of ander Leerftuk overeenftemt, dan zal men hem een<br />

Ariaanfchen Homoöufiaan , een Athanaliaanfchen<br />

D i Uns-


£2 Eerfle OpbeLI. Regelen van Voorzigtigheid<br />

Uuitaris, een Augustyner Pelagiaan, een Proteftant-<br />

fchen Katholyk,eneen Sociniaanfchen Anfelmiaan moe­<br />

ten noemen. Want een Ecleclïcus vindt gewoonlyk<br />

de Waarheid tusfchen dé twistende Partyen in het<br />

midden; en een Godgeleerde Eclecticus moet nood­<br />

wendig dan eens nader aan het eene, en dan wederom<br />

eens nader aan het andere Samenftel komen ,dewyl alle<br />

Pekten haare gevoelens met veel fchyn van Waarheid<br />

uit dé Heilige Schriftuure haaien. Men pasfe dit op my<br />

en myn-Samenfte! toe,en men zal zeergemaklyk ontdek-<br />

ken , dat ik by die Party der egre Proteftantfche Godge­<br />

leerden moet gerekend worden, waartoe Luther,Zwing-<br />

lius, Calvynen Meianchton ook behoorden: dat ik zon­<br />

der eenige opmerkinge op het gezag van menfchen,<br />

myn Leerftelfel eeniglyk uit de Heilige Schrfruure,<br />

en uit de even zo echte godlyke Openbaaring van God<br />

in de Natuure heb- opgemaakt; en dat myn Boek<br />

derha'ven niet behelst een Samenftel der Godge­<br />

leerdheid, naar het gevoelen van deeze of gene fek-<br />

te, miar.het algemeene eenvoudige Samenftel des<br />

Christendoms. Van Sociniaanery kan ik enkel be-<br />

fchuldigd worden door hen, die zeiven niet wee­<br />

ten, wat de Sociniaanen leeren, of die myn Ge-<br />

fchrift met geene genoegzaame aandagt doorlezer,<br />

en daardoor over het hoofd gezien hebben , hoeveel<br />

daarin met het gevoelen der Sociniaanen niet over­<br />

eenkomt By 'voorbeeld de Sociniaanen ontkennen, dat<br />

God de toekomende toevallige geheurtenisfen, en<br />

byzonderlyk de vrye daaden der Menfchen met ze­<br />

kerheid kan voorzien/t welk ik nogtans 5. 81. INo. 2.<br />

V«n myn Samenftel uïtdrukkelyk beweere. Verder


In bet Leezen van Twistfcbriften. 53<br />

ftellen de Sociniaanen over den Perfoon van Christus<br />

eenige Leerftukken vast, en zyn daardoor genoodzaakt,<br />

om veele plaatfen der Schriftuure, byzonderlyk<br />

van Joannes, zeer gedwongen te verklaaren. Ik<br />

Integendeel bepaale daaromtrent niets, maar fla toe,<br />

dat in de Schriftuure tot veelerleie gevoelens wordt<br />

aanleiding gegeven, en ben van gedagten: dat men<br />

over onderwerpen, waarvan wy de zaaklyke denkbeelden<br />

misfen, niets zekers kan bepaalen. Want<br />

zo lang wy de wyze niet begrypen, hoe de oneindige<br />

Wysheid werkt, zo lang kunnen wy ook geen zaaklyk<br />

begrip maaken van de woorden Scheppen, teelen<br />

, uithlaazen, en de gantfche twist beftaat in ydele<br />

klanken, die uit zig zeiven niet in ftaat zyn om<br />

ons eenigzins te verlichten.<br />

Ten tweeden, wordt door die ftrydende Godgeleerden<br />

, die hunne Vyandenmetdenaamen van Ketters<br />

beoorlogen, valschlyk onderfteld, dat een dwaalende<br />

Party, die in eenige Leer/lukken van dwaalinge<br />

overwonnen is, in alle haare Leerftellingen<br />

dwaalen moet. Hierom verbeelden zy zig, dat zy<br />

de gezegden van eenen Schryver reeds genoegzaam<br />

wederlegd hebben, als zy maar kunnen aan*<br />

toonen, dat de een of andere Dwaalleeraar, hier of<br />

daar, iets dergelyks geleerd heeft. Zy zeggen by<br />

voorb. deeze ftelling is reeds door Damm voorgedraagen;<br />

of deeze ftelling vindt men op gelyke<br />

wyze in Sociniaanfche Schriften verklaard; waar.<br />

uit veele Leezers befluiten zullen: derhalven kan<br />

die ftelling en die verklaaring der Schriftuure niet<br />

waar zyn; want Damm en Socyn waren Dwaalleer-<br />

£> 3 aar-


Eerfle Opheld. Regelen van Voorzigtigheid<br />

aaren. Ieder verftandig Leezer ziet de ongegrondheid<br />

van deeze drogreden ten klaarften, maar veele<br />

Ongeoefenden worden 'er door misleid. Damm<br />

en Socyn kunnen in tien ftukken gedwaald , • en<br />

nogtans over het elfde en twaalfde beter dan de<br />

heerfchende kerk gedagt hebben. Indien dit befluit<br />

doorgaat: alles is valsch, wat een fekte leeraart,<br />

die in zekere Artikelen dwaalt: dan moet het ook<br />

valsch zyn , dat tweemaal twee vier zyn, dewyl<br />

dit door alle vroegere en laatere Aardsketters beweerd<br />

is.<br />

Het tot dus verre gezegde zal, zo ik vertrouwe,<br />

genoegzaam zyn, om die Leezers, welken de<br />

kunstgreepen der ftrydende Godgeleerden nog niet<br />

bekend waren, voor hunne gewoonlykfte en lompfte<br />

misleidingen te bewaaren. Zydie zelfs de Waarheid<br />

naarvorfchen, moeten zig volftrekt eeniglyk houden<br />

aan die inwendige gronden, welke voor en tegen de<br />

ftellingen worden bygebragt, en zig nimmer voor of<br />

tegen eene Leere laaten voorinneemen door den grooten<br />

naam, of den flegten reuk der genen, die iets<br />

dergelyks geleerd hebben; zig fteeds herinnerende,<br />

dat Christus ook door de Yveraars onder de Jooden,<br />

ja zelfs van Paulus vóór zyne Bekeering, onder de<br />

Aardsketters gerekend werdt.<br />

TWEE-


T W E E D E<br />

O P H E L D E R I N G .<br />

•Over de verfcheiden foorten myner Tegenfchryveren,<br />

cn ever bet by zonder belang, dat zy hebben<br />

, om myn Samenftel der Cbristlyke Leere<br />

der Gelukzaligheid te beftryden.<br />

Wanneer by geregtlyke ondervraagingen, de uitfpraaken<br />

der Getuigen, die der zaake kundig<br />

zyn, over hetzelfde Huk zeer veel verfchillen en elkanderen<br />

tegenfpreeken, zal een verftandig en eerlyk<br />

Regter niet alleen zien op de bevoegdheid, het<br />

getal en de kundigheid der getuigen; maar hy zal<br />

ook poogen te ontdekken, welk belang een iegelyk<br />

hunner by die zaak hebbe.<br />

Dit onderzoek zal hem fpoedig doen zien ,<br />

waardoor verfcheiden Perfoonen , allen van even<br />

goede kundigheid als goeden naam , nogtans zo zeer<br />

van eikanderen vërfchillend antwoorden; en waardoor<br />

eenigen, die anders zo duidelyk en naauwkeurigfpreeken,<br />

in deeze hunne Uitfpraaken zoonnaauwikeurig<br />

en dubbelzinnig zyn, dat het verfchilftuk<br />

daardoor meer verduisterd dan opgehelderd worde.<br />

Leezers van godgeleerde Twistfchriften, die zig in<br />

de Grondtaalen en Kerkelyke Gefchiedenisfen niet<br />

geoefend hebben, bevinden zig dikwyls in eenegelyke<br />

omftandigheid, dat zy hun oordeel alleen vestigen<br />

moeten op de Uitfpraaken van Getuigen, die der<br />

zaake kundig zyn. Zo menigmaalen het op Letter-<br />

D 4 kun»


56 Tweede OpheJd. over het Belang<br />

Jointje aankomt, kunnen zy zeiven niet beflisfen,<br />

welke de waare Uitlegging zy eener Schriftuur<br />

piaatfe, onder veele van elkander verfchillende Verklaaringen;<br />

of wie in het vernaaien eener oude<br />

Gebeurtenisfe, het meest getrouw zy aan de beste<br />

Oirkonden der Gefchiedenisfen. Neemen zy nu<br />

tot eenen grondregel aan, dat hy, die in de geleerde<br />

Weereld bekend ftaat als de grootste Letterof<br />

Gefchiedkundige, in zulketwistvraagen het meeste<br />

geloof verdient ; of dat die Verklaaring der Schriftuure<br />

en die Uitfpraak over Gebeurtenisfen de beste<br />

is, voor welke het grootjle Gedeelte der Godgeleerden<br />

zig verklaart; dan zullen zy dikwerf, zo niet altyd,<br />

elendig bedroogen zyn.<br />

Want in de Twisten der Geleerden gebeurt niet<br />

zelden het zelfde, 't geen men dagelyks in het gezellig<br />

leeven gewaar wordt. De kundigfte en ecrlykfte<br />

Mensch zal over het zelfde geval geheel anders oordeelen,<br />

wanneer hy daarby geen bel ang hoe genaamd<br />

beeft, dan wanneer zyn voordeel of fchaade daarin<br />

betrokken kan worden. De driften cn de geest van<br />

partyfehap hebben een groote magt over ons Ver:<br />

ftand, en derzei ver invloed is zo ongevoelig, dat de<br />

braaffteMan daardoor misleid kan worden, zonder het<br />

zelf te wecten. Dit merkt men zeer klaar in alle<br />

Pleidooien. Beide de twistende Partyen houden<br />

zig overtuigd, dat Regt en Billykheid volftrekt op<br />

haare zyde zyn, daar toch alle andere menfchen,<br />

^zelfs zy die minder doorzigt hebben, maar belangloos<br />

en' in koelen bloede daarover oordeelen,) ter-<br />

(föjjj ontdekken wat in haare eisfehen te ver getrok-


myner Tcgcnfchryveren. 57<br />

trokken. Ja den geest van Partyfchap heerscht<br />

pok in den dagelykfchen omgang, en zyne verblindende<br />

uitwerkingen worden zelfs ontdekt in zulke<br />

onderhandelingen, daar de onderwerpen maar een<br />

zeer geringe betrekking hebben op den tegenovergeftelden<br />

wensch der menfchen.<br />

Men leeze, b. v. in een Gezelfchap een berigt<br />

voor uit de Nieuwspapieren van eene gelukkige<br />

onderneeminge der Amerikaanen. DienadeOnafhangelykheid<br />

der volkplantingen'wenfehen, zullen dit<br />

berigt terftond voor zeer waarfchynlyk en geloofwaardig<br />

houden ; terwyl de Engelschgezinden zeer<br />

Ichrander zullen zyn, om alle gronden van Onwaarfchynlykheid<br />

uit te denken en dat verhaal twyfelagtig<br />

te maaken. Deeze aanmerking is van" het<br />

uiterste gewigt. Zy, die iets wenfehen waar te<br />

bevinden, zyn daardoor, welke flerkte 7an Geest<br />

zy ook hebben mogen, ongefchikr, om alle bewyzen<br />

vóór en tegen eene zaak naauwkeurig te beproeven,<br />

en die in eene regtvaardige fchaale tegen elkanderen<br />

te weegen. Men pasfe dit toe op de<br />

twisten der Godgeleerden, en houde in gedagten,<br />

dat zelfs de geleerdfte en anderzins eerlykfte Man,<br />

geen volmaakt onpartydig Regter kan zyn, zodra<br />

eenig bedekt belang, hoedanig dat dan ook<br />

zyn moge, hem, eer hy onderzoekt, doet wenfehen<br />

Regt en Waarheid aan de ééne zyde te vinden.<br />

Dit in aanmerking neemen Je, zal ik den Vrienden,<br />

van myn Samenftel behulpzaam zyn in het ondekken,<br />

door welk belang myne menigvuldige Partyen<br />

wenfehen, dat myn gevoelen niet waar is; op dat<br />

D 5 zy


§8 Tweede Opheld. ever het Belang<br />

zy zig noch door hun Getal, noch door de geleerdheid<br />

en goede hoedanigheden van eenigen derzetven,<br />

vervoeren laaten, om hun eigen oordeel over<br />

myne gelegde gronden te mistrouwen. Behalveto<br />

de geleerde Vyanden, die my in hunne Schriften<br />

poogden te wederleggen , zyn 'er nog zeer veelen<br />

die tegen myne Wysbegeerte des Christendoms ,<br />

in alle Gezelfchappen hevig uïtvaaren. Alle my.<br />

ne Partyen kan ik zeer gevoegelyk in zes Hoofddeelen<br />

verdeelen, naar het byzonder belang, waardoor<br />

ieder foort tot den wensch gedreeven wordt,<br />

om myn famenftel ongegrond te vinden. By ieder<br />

zal ik te gelyk aantoonen, welke tegenwerpingen<br />

men tegen my heeft ingebragt, en dan myne redenen<br />

en de tegenbedenkingen voor de oogen myner Leezeren<br />

in de wtegfchaale leggen, op dat zy zeiven te<br />

ligter zien kunnen, aan welke zyde dezelve overllaa.<br />

De eerfte en veragtelykftc foort myner tegenfpreekeren<br />

zyn die, welken deDuifternis liever hebben datj<br />

het Licht, om dat hunne werken boos zyn. Midden<br />

onder hunne welluftige uitfpattingen en fchreeuwende<br />

onregtvaardigheid , bezweeren zy, uit deeze<br />

oorzaake , met de dierfte eeden, dat zy in het<br />

zuivere Geloof aan Christus alleen zaligmankende<br />

Verdiensten willen leeven en fterven. Deeze lieden<br />

zyn geweldige Vyanden van myn famenftel, daarom,<br />

dat ik daarin ten fterkften aandringe op eigene<br />

inwendige Regtfchaapenheid en Christlyke gezindheden,<br />

en een eigene zedelyke Goedheid des harten<br />

ter Gelukzaligheid noodzaaklyk verklaar e<br />

Maar


myner Tegenfchryvcrtn. 59<br />

Maar zy, noch lust noch moeds genoeg hebbende,<br />

om zig van hunne troetelzonden los te fcheuren<br />

en een Godlyk Leeven te leiden, houden zig daarom<br />

zeer vast aan deeze Geloofsbelydenisfe : dat<br />

de menschlyke Natuur volftrekt onbekwaam is tot<br />

eenig Goed; dat alle Menfchen , zonder onderfcheid,<br />

voor God even doemwaardige Zondaars<br />

zyn; dat alle onze eigen Werken en Poogingen onjt<br />

ons te bekeeren, niets baaten;en dat wy daarom,<br />

zonder aanzien onzer eigen werken, alleen uit Genade<br />

om de Verdiensten van Christus, geregtvaardigd en<br />

zalig moeten worden, Door eene valfche toepasfmg<br />

van de Leerftellingen der Kerke, wiegen zy<br />

hun geweeten jn flaap; en om dat ik deeze Spreekwyzen,<br />

die aan misvattinge onderhevig zyn, verwerpe,<br />

en met kiaare en ronde woorden zegge, 't geenede<br />

Kerk, indien men haar wel verfïaat, toch eindelyk<br />

zelve leeraart, fchreeuwen zy tegen my als<br />

tegen eenen Vyand des zaligmaakenden Geloofs en<br />

Christus Verdiensten; hoe zeer ik ronduit met<br />

Joannes beweere; dat hy alleen die in het Licht<br />

wandelt, gelyk God in het Licht is, gemeenfehap<br />

met Hem heeft, en dat deeze alleen door het Bloed<br />

van Christus gereinigd wordt van zyne zonden.<br />

Dewyl de Kerk zelve yvert tegen de misvattingen,<br />

waardoor haare Leerfleilingenter onderdrukkinge<br />

van het Geweeten misbruikt kunnen worden ,<br />

en zy zelve door duizende Bepaalingen en andere Verklaaringen<br />

de eerfte betekenis, die deeze woorden<br />

volgens het gemeen gebruik der taaie hebben, opheft<br />

en verbetert, is het onnoodig deeze menfchen<br />

te


Go<br />

Tweede Opleid, over het Belang<br />

ie wederleggen. Maar het is noodzaaklyk, dat ik<br />

de Vrienden van myn Samenftel d( e opmerken »<br />

door welke geheime belangen zo veele voornaam e<br />

en geringe Perfoonen, die anders z > weinig werk<br />

van den Godsdienst maaken, met zo grooten yver<br />

gaande zyn geworden tegen myne Leere der Gelukzaligheid,<br />

dat zy de bewoordingen der Kerke<br />

die ik om haare ongefchiktheid verwierp, als<br />

het wezenlykfte van het Christendom, verdedigen.<br />

De tweede foort myner Partijen beftaat uit menfchen<br />

van een beter hart, maar die aan de zinnelyke<br />

en geheimzinnige Voorftellingen van het Christendom<br />

zo zeer gewoon zyn, dat zy alle klaare<br />

ontvouwingen van de begrippen van den Godsdienst<br />

voor een ongeoorloofd beftaan der Reden<br />

houden, en daarom myn Samenftel voor een<br />

Rationalismus en Naturalismus verklaaren, Met deeze<br />

foort van Lieden , die het over 't geheel wel<br />

meenen, kan men in het geheel niet redentwisten;<br />

dewyl zy zig met geene Beginfelen en Redeneerkunde<br />

ophouden. Hierom zal ik hun niet antwoorden;<br />

maar hun ter hunner gerustftellinge verzekeren,<br />

dat ik hen voor goede egte Christenen houde, als<br />

zy maar opregt naar hunne zedelyke aandoeningen<br />

en naar de ftem des Godlyken Geestes, die hen<br />

door hun geweeten ondervvyst, tragten te handelen.<br />

Voor hun is myn famenftel niet gefchreeven;<br />

maar alleenlyk voor de zodanigen, die, de Reden<br />

eerbiedigende, in een hooger graad vatbaar en gefchikt<br />

zyn voor het Geloof, en dien het gegeven<br />

is


myner Tegenfehryver en. Pi­<br />

ls om het waare van het valfche door hun gevoel<br />

te onderfcheiden.<br />

De derde foort van Tegenfchryvcren is verre de<br />

talrykfte. Daartoe behooren alle die Godgeleerden<br />

en Leeken van alle Christen Gezindheden, die vroegtydig<br />

gewoon waren, om het gezag hunner kerken<br />

hooger te fchatten dan de uitfpraaken van hun<br />

eigen Verftand en van hun eigen zedelyk Gevoel,<br />

en die daardoor onbekwaam geworden zyn, om de<br />

Heilige Schriftuur anders teverftaan, dan hun famenftel,<br />

dat zy van buiten kennen, medebrengt; naardien<br />

zy de woorden der Schriftuure fteeds onderfchikken<br />

aan hunne eenmaal aangenomen gevoelens<br />

, hoe zeer zy zig des nimmer bewust zyn.<br />

Met deeze lieden is het insgelyks onmogelyk, om<br />

de Waarheden, die in de Heilige Schriftuure geleerd<br />

worden, regelmaatig te onderzotken, dewyl<br />

zy reeds vooraf beflischt hebben , wat daarin als<br />

Waarheid gevonden moet worden.<br />

Deeze menfchen worden daarom ten eersten beangst<br />

in hungewisfe, zodra hun eenige Bedenkingen<br />

tegen het tot nog toe aangenomen Geloof worden<br />

voorgedraagen ; en iedere twyfeling houden zy voor<br />

een verzoeking om van de Waarheid af te vallen.<br />

In plaatse van de Bedenkingen van eenen Tegenfehryver<br />

zig duidelyk voorteftellen, en die te wikken,<br />

geeven zy zig eeniglyk alle moeite, om die<br />

teverdui:leren,en daartegen ,ajs tegen aanvegtingen<br />

des Satans, te ftryden en te bidden. Hierby komt<br />

nog, dat Godgeleerden, die een volkomen Samenftel<br />

van buiten geleerd hebben en zig daaraan hou-<br />

den-


6'2 Tweede Opheld. over het Belang<br />

den , een enkel denkbeeld en ftelling niet kunnen<br />

verbeteren, zonder het gantfche famenftel op te ge-'<br />

ven: want alles is zo kundig in eikanderen gevlogten,<br />

dat men daaruit niet het een of ander Leerftuk<br />

kan uitneemen of veranderen, zonder meer andere<br />

Artikelen van het famenftel te doen vervallen<br />

öf onzeker te maaken.<br />

Onder deeze Aanhangers van een overgeleverd e«<br />

aangenoorae famenftel,-zyn veele geleerde en braave<br />

Mannen, die zig geweetenshalve verpligt houden,om<br />

aan hun Verftand geen oordeel over de zaaken des Geloofs<br />

toe te ftaan; en die, uit eene ootmoedige befcheidenheid,<br />

van zig zelvcn niet vertrouwen, dat<br />

Zy iets beters uit de Heilige Schriftuure zouden<br />

kunnen ontdekken, dan de beroemde oudere Godgeleerden<br />

hunner Kerke en de Leeraaren hunner<br />

Jeugd reeds daarin gevonden en daaruit geleerd<br />

hebben. Onder deeze Yveraars zyn derhalven ook<br />

zulke Mannen, gelyk Paulus vóór zyne bekeeringe<br />

was; en by hen zal, zo wel als by Paulus, eene<br />

even wonderdaadige verlichting noodig zyn, o m<br />

hun zuiverer denkbeelden in te boezemen: want zy<br />

leezen of in het geheel geene Tegenfchriften, of<br />

zo zy die leezen, hebben zy vooraf reeds beflooten,<br />

om alles wat daarin tegen hun aangenomen-<br />

Geloof wordt voorgefteld, voer blooten fchyn en<br />

drogredenen te houden.<br />

Deeze foort myner Tegenfchryveren heeft derhalven<br />

geen zodanig belang by het beftryden van<br />

myn famenftel, waarvan zy zig zeiven duidelyk bewust<br />

zyn. De meeften hunner zyn tegen den Inhoud<br />

of


myner Tegenfchry-veren, 63<br />

of de Waarheden van myn famenftel niet ingeno.<br />

men; doch hebben de Waarheden des Geloofs<br />

maar nooit zuiver en eenvoudig hooren voorftellen,<br />

zonder die geheimzinnige Bewoordingen en Bepaalingen,<br />

die door de Kerk zyn ingevoerd. De Waarheden<br />

, die zy reeds lang, doch niet dan vermomd,<br />

uit hunnen Catechismus geleerd hebben, kennen zy<br />

daarom in 't geheel niet, wanneer zy die naakt<br />

aanfchouwen, en yveren tegen dezelven, als waren<br />

het onchristelyke ftellingen; doch enkel uit misw<br />

verftand.<br />

Indien eenigen deezer menfchen zig bepaalen tot<br />

het wederleggen eener, huns bedunkens, nieuwe<br />

voorftellinge van den Godsdienst, merkt men klaar,<br />

hoe beangst zy zyn, en hoe zeer hun het hart<br />

klopt. Zy zugten, zy verkondigen Gods toornen<br />

kastydinge. Tegen ieder ftelling, ieder woord van<br />

den Man, dien zy voor een Onregtzinnigen houden<br />

brengen zy iets in, zonder regt te weeten, wat zy<br />

daarmede eigenlyk bedoelen; doch in het goede<br />

vertrouwen, dat zy daardoor de zaak van God en<br />

der Waarheid verdedigen.<br />

Om hiervan overtuigd te worden, behoeft men<br />

maar het oordee! over myn Samenftel van den Heer<br />

Conrector Frisch te lepzen, en men ïal ras zien<br />

dat dees goede Man tegenbedenkingen op tegen,<br />

bedenkingen maakt, zonder te weeten of te toonen,<br />

in hoe verre daardoor iets in de Hoofdzaake veranderd<br />

of beflist worde; en dat hy ten laatften, door<br />

veele omwegen en bepaalingen van woorden, juist het<br />

zelfde, maar met min naauwkeurige en met geheimzijl-'


64, tweede Opheld, over hei Belang<br />

zinnige uitdrukkingen wil zeggen, het geen ik zeer eenvoudig<br />

, duidelyk en met ronde woorden geleerd<br />

had de.'<br />

De vierde foort myner Partyen beftaat uit die Godgeleerden<br />

, wier denkbeelden en kennis van het<br />

Christendom reeds verre gezuiverd zyn; maat die in<br />

hunne Bewoordingen overeenftemmen met de ingevoerde<br />

formulieren des Geloofs, uit een begrip, dat de<br />

Eer der Kerke daarby te veel lyden zoude, indien<br />

men die woorden gantschlyk agterlaa'ten of voor geheel<br />

verwerpelyk verklaaren wilde. Om deeze reden<br />

vallen zy Voornaamlyk aan op de vyfde Afdeelinge ,<br />

omdat ik daarin verfcheiden heerfchende Leerftukken<br />

en gewoone uitdrukkingen in de Kerk hebbe afgekeurd.<br />

Hier nu geeven zy zig alle moeite om aan te<br />

toonen, dat de Eer der Kerke en der oude Godgeleerden<br />

in die Afdeelinge door my fmaadelyk gehoond<br />

is; dat ik hun gevoelens aanwryve, die zy nooit gehad<br />

hebben; dat ik de Kerkelyke fpreekwyzen maar<br />

niet regt verfta of niet verftaan wil ; en dat deLeer-<br />

.ftukken, die ik als onfehrifrmaatig verklaard hebbe<br />

, volkomen geregtvaardigd kunnen worden, indien<br />

ze naar den zin dér Kerke maar behoorelyk .worden<br />

verklaard. Dus heeft, b., v., de Heer Kerkelyke Ge?<br />

,heimraad Stiler het. Leerftuk. van de Toerekening<br />

• van Adams eerfte Zonde aan alle zyne nakomelingen<br />

ter verdoemenisfe , *t weikin de Heilige Schriftuure<br />

nergens uitdrukke'yk geleerd wordt, maar daaruit<br />

wel by gevolgtrekkinge, fchoon door onzekere fluitredenen,<br />

kan afgeleid worden; dit Leerftuk, zegge<br />

ik, heefl de Heer Seiler daardoor getiagt te venie<br />

-v ' di-


myner Tegen/ckryveren* "5<br />

digen,dat volgens de meening der Kerke daaronder<br />

een bovennatuurkundige of mctapbyfifche, en geenszins<br />

een zedelyke Toerekening verftaan moet worden.<br />

Naar zyne gedsgten, leert dan de Kerk niet,<br />

dat God ons befchouwt of beoordeelt als of wy<br />

aan de daad of zonde van Adam deel hadden,<br />

maar.dat God beflooten heeft, dat alle de<br />

Nakomelingen van Adam in de natuurlyke gevolgen<br />

van de Zonde hunner eerfte Ouderen deeleii<br />

zouden; en dit noemt hy een bovennatuurkundige<br />

of metaphyfifche Toerekening. Ik wenfc te wel, dat<br />

alle de Kerkleeraars deeze geleerdeVerkla aring van den<br />

Heer Seiler ondertekenden; want deeze bovennatuurkundige<br />

Toerekening heb ik geenszins geloochend j<br />

en geen verftandig mensch, die de Verklaaring<br />

deezes woords van den Heer Kerkelyken Geheimraad<br />

wel bevat, zal zodanige Toerekening immer<br />

in twylel trekken. De ondervinding zelf leert<br />

ons, dat wy in de gevolgen van alle goede en flegte<br />

daaden onzer Voorouderen, en byzonderlyk in<br />

alle uitvindingen van kunften en weetenfchappen,<br />

deelen; en gefchiedt dit volgens een Raadsbefluie<br />

van God , dan is 'er zekerlyk zodanige bovennatuurkundige<br />

Toerekening , als de Heer Seiler beweert<br />

, zelfs volgens het algemeen verband der<br />

dingen, aan de eqrfte daaden o zer eerfte Ouderen.<br />

IVtaar nu is dit de vraag; zyn alle Kerkleeraars,<br />

die nu leeven, werkelyk reeds zo verre verlicht,<br />

als de Heer Seiler, dat zy de Toer.kening van<br />

Adams zonde enkel verftaan zouden in een boven<br />

natuurkundigen zin? de Heer Kerkelyke Geheim-<br />

£ raad


B(> Tweede Ópbela. ever bet belang<br />

raad zal het zelfs niet waagen om dit van de meerderheid<br />

der Godgeleerden te beweeren; vooral<br />

daar reeds eenige geheimzinnige Yveraars hem over<br />

dit ftuk openlylt tegengefproken, en de oude, gebruiklyke<br />

grove betekenis, volgens het gewoon Spraakgebruik<br />

, voor de eenige regtzinnige verklaard hebben.<br />

Maar hieruit volgt onloochenbaar, dat ik aan<br />

de Eere der Kerk niet te kort gedaan hebbe, door<br />

de zedelyke Toerekening voor het heerfchende gevoelen<br />

in dezelve te verklaaren.<br />

Tot deeze foorte myner Tegenfchryveren behoort<br />

ook, hoewel in't verfchiet, de Heer D.Sixt,<br />

Deeze heeft zig de moeite gegeeven , om menigvuldige<br />

Bepaalingen en Verklaaringen van de kerkelyke<br />

fpreekmanieren, uit de vermaardfte oude Godgeleerden<br />

te verzamelen, om daardoor de Eer der Kerk<br />

te verdedigen, en te bewyzen, dat veele Godgeleerden<br />

de Uitdrukkingen en Leerftellingen, die ik<br />

afkeure, in een gantfeh anderen zin gebezigd hebben,<br />

dan ik daaraan hegte. Ik ben aan den Heer<br />

D. Sixt. voor deezen zynen moeilyken arbeid ongemeen<br />

verpligt, om dat myn Samenftel daardoor in<br />

de oogen van hen, die het Gezag van anderen te<br />

hulp roepen , op een nieuwe en gewigtige wyze bevestigd<br />

is. Alle die groote en waardige Mannen<br />

in onze Kerke, die vóór my even dezelfde begrippen<br />

en iuzigten hadden, als ik in myn Samenftel<br />

in de gewoone fpraake des gezelligen Leevens<br />

voordraag, durfden het in hunne omftandigheden<br />

niet waagen, om de Spreekmanieren en Bewoordingen<br />

onzer Kerke te veranderen; waarom zy


•myner Tegehfcbryvtren. 67<br />

zig toelagen om aan deeze Bewoordingen, doorkunftige<br />

verklaaringen, betere denkbeelden toe te voegen,<br />

en daardoor den fchranderften hunner Leerlingen<br />

geheime wenken té geeven. Het is r bekend,<br />

dat de groote menigte der Naamgeleerden en der<br />

Leeken in de Kerk, meer aan klanken dan aan denkbeelden<br />

gewoon zyn, en dat zy oogenbliklyk ontrust<br />

worden en vreezen, dat 'er Onregtzinnigheid<br />

als een onweder komt opdaagen, zodra iemant de<br />

gewoone Uitdrukkingen in het voordraagen der<br />

Leere verlaat; en dat in tegendeel zy, die niet<br />

verzuimen 't gehoor des Volks met de gewoone en<br />

eerwaardig geworden klanken te vervullen, zonder<br />

eenig vermoeden en ergernisl'e zo veel in die<br />

Leerltukken en denkbeelden kunnen veranderen, als<br />

zy goedvinden. Om deeze reden hebben de ouder<br />

Godgeleerden in hunnen tyd, het werk der<br />

Hervorminge op geen andere wyze kunnen bevorderen,<br />

dan dat zy door hunne bepaalingen betere<br />

begrippen, dan men volgens het fpraakgebruik<br />

met de Kerkelyke Leerftelfels kan verbinden, aan<br />

hunne denkende toehoorderen verfchaften, terwyl<br />

het gros hunner , Leerlingen die verbeteringen niet<br />

opmerkten, noch daarvan gebruik maakten. Zy die<br />

deeze plaatsen, welken de Heer Sixt uit de fchriften<br />

van vermaarde regtzinnige Godgeleerden onzer<br />

kerke heeft verzameld, met aandagt en oordeel nagaat,<br />

zal van deeze twee zaaken overtuigd worden:<br />

i. Dat veelen daarvan zeer naby komen aan den<br />

inhoud van myn Samenftel, en dat zy,iri hunne be-.<br />

paalingen, juist diezelfde denkbeelden, fchoo n<br />

E 3 • met


f>8 Tweede Opheld. over het belang<br />

met bedekte- uitdrukkingen, voortellen, die ik<br />

met klaare woorden heb voorgedraagen.<br />

s. Dat zekerlyk ieder Godgeleerden van de fpreekwyzen<br />

der Kerke een andere Verklaaring geeft<br />

en dat daardoor de gewoone Geloofsformulieren zo<br />

veele betekenisfen gekreegen hebben , dat derzelver<br />

gebruik de gantfche kennis van den Godsdienst<br />

zeer onzeker moet maaken.<br />

Voor eenige Jaaren gaf ik een klein werkje uit<br />

onderden Titel: Gründe fttr die Abjèbafung der<br />

Schuljprachein Theol. Syftem; oï Redenen,waarom men de<br />

Taal der Schoole niet meer gebruiken moest in de<br />

Godgeleerde Samentellen, Daarin toonde ik breedvoerig<br />

aan, hoe naadcelig het zy voor eene duidelyke,<br />

naauwkeurige en zekere kennisfe van den<br />

Godsdienst, dat men in Godgeleerde werken zo<br />

veele bekende woorden in een zeer ongewoonea<br />

en veranderlyken zin gebruikt; en nog onlangs heb<br />

ik in myne Anleitung des tnenfchlichen Verftandes<br />

zu mogelichst vollkommener Erkennteniss of Onderwys<br />

om V menjcben Verftand tot de verbevenfte kennisje<br />

op te leiden, % 275. voldoende ontvouwd, hoe het<br />

fpraakgebruik der ftellige Godgeleerdheid geheel en<br />

al aanloope tegen alle regelen eener geleerde taaie;<br />

zo dat ik daarover hier niets meer behoeve te zeggen.<br />

Maar om allen verderen misverftand tusfchen<br />

my en de agtenswaardige Mannen uit deeze foort<br />

myner Tegenlchryveren, die het gewoon taalgebruik<br />

der Kerke verdedigen willen, voor te komen,<br />

zal ik hier eenige voorwaarden tot een verge-


myner Tegenfchryveren. 69<br />

gelyk openen, die ik hoope, dat men aanneemelyk<br />

zal vinden.<br />

Van mynen kant wil ik toegeeven: voor eerst,<br />

dat alle Leerftukken,fpreekwyzen en enkele uitdrukkingen<br />

der Kerke , hoe hard zy ook luiden mogen,<br />

nogtans een goeden zin kunnen hebben , als door<br />

naauwkeurige verklaaringen en bepaalingen der<br />

woorden daarvan afgezonderd worden alle die verkeerde<br />

begrippen , waartoe het gewoon gebruik der<br />

taaie aanleiding geeft. Verder: dat een groot aantal<br />

van Godgeleerde Schryveren en een nog grooter<br />

menigte van Predikanten, die hunne gedagten nimmer<br />

in openbaare gefchriften hebben bekend gemaakt<br />

, reeds lang vóór my zuiverer kundigheden<br />

van Jezus leere gehad en zeer wel begreepen hebben,<br />

dat de gewoone Formulieren, hoe zeer zy die<br />

behielden, aan zeer veele misvattingen onderhevig<br />

waren. Eindelyk'. dat het niet alleen geoorloofd ,<br />

maar zelfs Christlyk en voorzigtig gehandeld is,<br />

dat men zig in zyne woorden naar de zwakken<br />

fchikt, en de fpreekwyzen, die als geheiligd zyn<br />

geworden, blyft gebruiken, wanneer men daardoor<br />

argwaan, mistrouwen en onrust onder zyne Amptsbroederen<br />

verhoeden kan, en zigbevlytigt,omfteeds.<br />

gezonder begrippen door herhaalde verklaaringen<br />

daarvoor in de p'aats te geeven.<br />

Daartegen zullen ook, hoope ik, myne geleerde<br />

Heeren Tegenfchryveren zo billyk zyn, en my van<br />

hunne zyde toeftaan: Eerftelyk, dat het zeer onaangenaam<br />

is voor eenen Leeraar, dat hy nog zulke<br />

uitdrukkingen moet blyven gebruiken, die volgens<br />

E 3 het


jo Tweede Qpbcld. over bet belang.<br />

het gewoone gebruik der taaie aanleiding geeven<br />

tot dwaalingen; en welker misvattingen hy, zo dik.<br />

maals hy die gebruikt, niet anders kan voorkomen<br />

dan door menigvuldige onderfcheidingen en door<br />

het geduurig veranderen van derzelver betekenisfen.<br />

Verders, dat de kennis van gemeene Christenen<br />

door zulke verklaaringen der woorden meer verward<br />

dan opgehelderd wordt; om dar zy de bepaalingen<br />

van woorden niet onthouden , en de eigenlyke<br />

betekenis van een woord uit die bepaalingen<br />

nimmer volkomen kunnen opmaaken; waarom<br />

de gewoone denkbeelden, die het gemeene taalgebruikaandie<br />

uitdrukkingen hegt, zigaltyd in hunne<br />

ziele indringen. Een voorftel, waarin de waarheden des<br />

Geloofs met bekende woorden en die geene nadere<br />

verklaaringe of bepaalinge behoeven, worden voorgefteld,<br />

zal onloochenbaar veel meer, veel zaakelyker,<br />

veel klaarer en beftendigerkennis voortbrengen,<br />

dan een beeldfpraakig voorftel, het welk de<br />

gemeene man onmogelyk kan ontknoopen, en 't<br />

welk voor de Geleerdften zelfs een verdrietige en<br />

moeilyke arbeid is.<br />

Wanneer een Duitfcher in Duitschland met eenen<br />

anderen Duitfcher een koop fluit, en daarvoor honderd<br />

Guldens zal betaalen, zoude het wel by eenigen<br />

regtbank doorgaan, als hy naderhand wilde voorwenden<br />

, dat hy Poolfche Guldens of Sefthalven<br />

daarmede gemeend hadt? Maar wanneer een<br />

Duitsch Predikant in Duitschland met eeneDuitfche<br />

Gemeente fpreekt, zal het dan geoorloofd zyn ,<br />

om de woorden in een gantfeh anderen zin te neemen'


myner Tegenjchryveren. Jl<br />

rnen, dan zy in zyn Vaderland ooit gangbaar zyn?<br />

Stelt eens dat een kind, door een befmette voedfter<br />

wordt aangeftoken, kan men dan wel zeggen, dat<br />

God dat kind het buitenfpoorig gedrag van de<br />

voedfter toerekent? of wanneer een Soldaat in 't<br />

veld wordt dood gefchooten, zal dan wel iemant<br />

zeggen: God heeft hem de uitvinding van het bus,<br />

kruid toegerekend? En zal men dan, wanneer de<br />

Godgeleerden op den Predikftoel zodanig fpreeken<br />

en door Toerekeninge enkel een deelagtig worden<br />

verftaan aan de natuurlyke gevolgen, dit eene goede<br />

en verftaanbaare taal noemen? Even eens is het<br />

gefteld met alle de ftellingen, die ik in mynvyfde<br />

Afdeeling als verwerpdyk verklaard hebbe. Niets<br />

is minder myn oogmerk, dan de Leere der Kerke<br />

te beftryden, indien door Kerke de verftandigfte<br />

Godgeleerden van vroeger en laater tyd verftaan<br />

moeten worden. Want ik weete, dat zy na hunne<br />

honderde verklaaringen, bepaalingen en uitbreidingen<br />

van den zin der woorden, wat de zaak zelve aam<br />

gaat, met my volmaakt overeenftemmen. Hierom<br />

verwerpe ik de aldaar afgekeurde leerftellingen in<br />

dien zin, welken zy volgens het gewoon gebruik<br />

der taaie hebben, en waarin zy reeds voorlang<br />

verwoipen zyn, door de kunstige verandering van<br />

de bctekenisfe der woorden, die groote Godgeleerden<br />

daaraan door hunne verklaaringen gegeven hebv<br />

ben. Maar dewyl ik uic ervaaring weete, dat nog<br />

zeer verre het grootfte gedeelte der Proteftantfche<br />

Geestlyken en Leeken, deeze fyne onderfcheidingen,<br />

van deeze kundige doch omzigtige mannen niet bevat,<br />

E 4 en


7* Tweede Opheld. over let belang<br />

en daardoor het eerfle ruwe denkbeeld behoudt ,<br />

'tgeen volgens het gewoone taalgebruik uit die woorden<br />

het eerst opwelt; is dit de reden , dat ik daartegen<br />

fpreeke als tegen dwaalingen, die in de kerk<br />

beërfden, fchoon dt Kerk zelve, of haare vóór denkende<br />

Hoofden, die denkbeelden of in lang niet<br />

meer, of nooit gehad mogten hebben.<br />

Nu ga ik over tot de Vyfde foort myner Tegenfchryveren<br />

, welkers belang aan dat der voorgaande<br />

zeer gelyk is. Tot dezelve behooren die Godgeleerden,<br />

welken zig daardoor beleedigd agten , om<br />

dat ik in myn Samenftel eene houding aanneeme,<br />

als of alles, wat ik daarin voordraage , nieuw en<br />

nog nooit door een ander vóór my gezegd ware; en<br />

die my daarom poogen te vernederen, en myn gefchriftdoen<br />

voorkomen, als veel flegter, dan alles<br />

wat tot nog toe ooit door Godgeleerden gefchreeven<br />

is. Deeze foort kon ik geheel met ftilzwygen<br />

Voorby gaan, dewyl haare fchryvers niet zo zeer<br />

den inhoud van myn werk zelve voor valfch en<br />

ongegrond verklaaren; maar zig veeleer ophouden<br />

met de uitwendige gedaante en de fchikking van<br />

myn boek; en eeniglyk feilen opfpooren in eenige<br />

invlegtingen (Nebenpunkten), om my in perfoonte<br />

vernederen, en myne zedelyke en geleerde denkwyze<br />

verdagt te maaken. Maar dewyl een<br />

vry aanzienlyk aantal myner Leezeren, zullen zy<br />

myn gefchrift met het behoorelyke en bedoelde<br />

jrtit leezen, op my het vertrouwen moet blyven"<br />

behouden, dat ik die plaatfen der Heilige Schriftuure,<br />

welken ik verklaare, in ftaat ben uit te leggen<br />

3


myner Tegenfchryveren. 7 3<br />

gen, en dat ik geen vreemdling ben in de overige<br />

deelen eener geleerde kennisfe , welke<br />

tot het onderzoeken van de Hoofdzaaken vercischt<br />

worden ; daarom houde ik my verpligt , om<br />

hier ten minften iets van zekere Göttingfbe Beoordeeling<br />

te zeggen, waarin men my zeeronvriendlyk<br />

behandeld heeft. Deeze Beöordeeling vindt men<br />

in de r^de toegifre, of aan hang fel op de Güttingcr<br />

geleerde Berigten van den 140'.?» April 1781, Eene<br />

beöordeeling, die ik te meer niet met fiilzwygcn<br />

kan voorby gaan, omdat veelen, die van de uitgaave<br />

deezer berigten het regte niet weeten, op de<br />

gedagten gekomen zyn, dat de een of andere der<br />

agtenswaardige gewoone Leeraaren in de Godgeleerdheid<br />

te Göttingen derzelver Schryver is, of<br />

dat de beöordeeling met goedkeuringe der Godgeleerde<br />

Faculteit, in die gedrukte geleerde berigten<br />

gekomen is. Hierom merke ik vooraf aan, dat de<br />

Faculteit noch het bellier over die berigten, noch<br />

het oordeel heeft over derzelver inhoud; en dat de<br />

braave Heer Profesfor Heyne te ontfchuldigen is,<br />

dat hy de beöordeelingen over godgeleerde werken<br />

aan de verantwoordinge haarer Schryveren ovelaat,<br />

dewyl dit buiten den eigenlyken kring van zyn beroep<br />

is. Voor 't overige behoeven myne Leezer s<br />

flegts eene geringe aandagt te vestigen op den geest<br />

deezer beöordeelinge, om zig te Overtuigen, dat de<br />

Beöordeelaar, zo in letterkunde als in zyne zedelyke<br />

denkwyze, zeer Jaag verzonken ligt beneden herdenk,<br />

beeld, 'tgeen het braave gemeen zig van het charaktcr<br />

van de medeleden der Godgeleerde Faculteit van<br />

E 5 Göc-


f4 Tweede Opbeld. over bet hela<br />

Göttingen met regt gevormd heeft, zodat het vermoeden,<br />

als of die Heeren daaraan eenig deel hadden,<br />

geheel en al verdwynt.<br />

Maar om ter zaake te komen. De Beöordeelaar<br />

zegt bladz. 237., dat het onaangenaamde van myn<br />

gefchrift beftaat in myne verwaandheid om my bö;<br />

vcn anderen te verheffen, en in de ongemanierde<br />

wyze, waarop ik hen behandele, zo dat men zig<br />

daaraan fteeds ergeren moet. Hier is dan de grond<br />

.vandienkwaaden luim, welke door zyne gantfche beoordeeling<br />

zo fterk doorflraalt. Ingevolge hiervan<br />

begint hy met eene verzameling van alle plaatfenuit<br />

myn Samenftel, daar ik my,naar zyne gedagten, op<br />

eene beleedigende en ongemanierde wyze jegens alle<br />

overige Godgeleerden gedraage, en my boven hen<br />

verheffe. Ik moet bekennen, dat de Schryver (eenige<br />

inlasfchingen en vcrplaatlingen van woorden<br />

uitgezonderd) zuiver de eigen woorden van myn<br />

gefchrift aanhaalt, en plaatfen van de eerfte en<br />

laatfte bladzyde van myn Samenftel zo kunftig heeft<br />

weeten by eikanderen te voegen, dat ik aan allen,<br />

die myne uitdrukkingen in dit verband leezen, als<br />

een zeer lompe en verwaande Snoever, die verdient<br />

uitgelachen te worden, moet voorkomen.<br />

Maar zodra iemant de moeite neemt, om de aangehaalde<br />

plaatfen in haar verband met het voorgaande<br />

en volgende in myn werk zelve .te leezen, zal<br />

alle deeze betovering verdvvynen , en de hoon,<br />

dien de Beöordeelaar op my meende te werpen, zal<br />

op zyn eigen zedelyk charakter nedervallen. In een<br />

gefchrift van-zo gewigtigen en algemeen nuttigen<br />

in-


niyner Tegenfchryveren.<br />

inhoud , zouden alle groote Godgeleerden , wien<br />

de Godsdienst en 's menfchen Gelukzaligheid ter<br />

harte gaan, de aandagt hunner Leezeren alleen op<br />

de waarheid of de dwaaling in de hoofdflellingen gevestigd<br />

, cn deezen geenszins in zulken gezigtspunt<br />

geplaatst hebben, waaruit zy den Schryver eerst in<br />

een belagchelyk af beeldfel met tegenzin befchouwden,<br />

en dan flegts zo veel van den inhoud des ge-<br />

Ichrifts laaten zien, als zy noodig oordeelden, om<br />

hunne Leezeren in den opgevatten afkeer tegen<br />

den Schryver te bevestigen. Iemant befpottelyk<br />

te maaken, vereischt noch geleerdheid noch een<br />

groot vernuft, maar het draagt de duidelykfle bewyzen<br />

van gebrek aan een edel hart en een fyn<br />

zedelyk gevoel by hem, die zig, in de gewigiigft e<br />

twisten over dc waarheid en den godsdienst, van<br />

zulke Iaage wapenen bedient tegen den perfoon,<br />

in plaatfe van dringende bewyzen tegen zyne gezegden<br />

te berde te brengen. Tot zulke laagheid is niet<br />

een der medeleden van de Godgeleerde Faculteit van<br />

Göttingen, zedelyker wyze, bekwaam, en kan dus<br />

van hun by gecne mogelykheid vermoed worden.<br />

Op de eerfle en tweede afdeeling van myn Samenflel<br />

merkt de Beöordeelaar op, dat het denkbeeld<br />

van Gelukzaligheid, zo als ik alles daarover fyntjes<br />

heb uitgeploozen, reeds voor zeer lang bekend, en<br />

in veele geleerde wet ken zeer veel beter voorgedraagen<br />

is, dan in myn gefchrift; dat van Origeneï<br />

af tot op onze tyden, allen het oogmerk en de wer.<br />

king van den Godsdienst daarin gefield hebben, dat<br />

de mensch door den zeiven gerust gefteld en bly-<br />

75<br />

moe.


76 Tweede Opheld. over het belang<br />

moedig gemaakt wordt: in tyd en in eeuwigheid.<br />

Dat het daarom zeer zonderling is, dat ik het tot<br />

myn grootfte verdiende wil maaken, om my te verftouten,<br />

bekende zaaken voor te draagen, en die<br />

als iets nieuws aan te pryzen.<br />

Hierop antwoorde ik, 't gene in myne eerfle Opheldering<br />

breedvoeriger is aangetoond, dat ik het<br />

nieuwe van myn Samenftel geenszins plaatfe in de uitvindinge<br />

van het denkbeeld der Gelukzaligheid, 't geen<br />

zeer veele weereldlyke en christlyke Wysgeeren allerwegen<br />

reeds vóór my wel hebben opgegeven;<br />

maar daarin, dat ik getragt hebbe, om de ftellige<br />

Godgeleerdheid, of het gantfche Leerflelfel der christlyke<br />

Gelukzaligheid, naar dit denkbeeld eenvoudig te<br />

maaken, en alles daarvan af te zonderen, wat den<br />

mensch noch gerust ftellen , noch vrolyker, noch<br />

wvzer kan maaken. Van Origenes af tot op onze<br />

tyden mogen zo veele Godgeleerden een regt<br />

denkbeeld gehad hebben van het oogmerk van den<br />

godsdienst; doch mee dit alles is het gefchiedkundig<br />

zeker, dat men by het vervaardigen van<br />

een Leerflelfel daaraan nooit gedagt heeft; maar<br />

dat men integendeel ontelbaare ftellingen en bepaa-<br />

Iingen der Leere, die ons noch geruster, noch vrolyker<br />

konde maaken, als wezenlyke leeringen des<br />

Geloofs, in het zelve heeft aangenomen. De vcrfchillen<br />

over de fchriften en het gevoelen van<br />

Origenes; de handelingen van alle groote Kerkvergaderingen<br />

in alle eeuwen; de verdeeldheden onder<br />

de Proteftanten over de meening van de leere der<br />

Kerke ; en de Beöordeeling van de Göttingfche<br />

be-


myner Tegenfchryveren. fr<br />

berigten zelve, toonen zonneklaar , dat de geest,<br />

die onder de Godgeleerden heerscht, nimmer geweest<br />

is een geest van rust en blymoedigheid; en<br />

dat men de leerftellingen en fchriften nooit daarnaar<br />

beöordeeld heefc , of zy het oogmerk van<br />

den Godsdienst bevorderden ; maar dat men veelmeer<br />

over vraagen en fpreekwyzen, die op de ruste<br />

des gemoeds geen den minften invloed hadden,<br />

eeniglyk uit verwaandheid, yverzugt en geest van<br />

partyfchap geftreeden , en eikanderen daarom op<br />

de onbetaamelykfte wyze behandeld en vervolgd<br />

heeft.<br />

Gave God, dat alle Godgeleerden niet alleen<br />

duidelyk wisten, wat menschlyke Gelukzaligheid<br />

zy; maar dat zy ook in alle hunne voorftellingen<br />

fteeds bedagt geweest waren, dat niets tot het eigenlyke<br />

Christendom behoort, dan 't gene ons geruster<br />

en wyzer maakt! Hoe gaarne zoude ik de<br />

hand op den mond leggen en bekennen, dat ik een<br />

dwaas geweest was, om zodanig iets als nieuw en<br />

ongewoon aan myne jongere Medebroederen aan te<br />

beveelen. Gaarne wilde ik den Göttingfchen Beoordeelaar<br />

met dankbaarheid roemen, indien hy my<br />

hadde aangeweezen, waardoor en waarin myn Samenftel<br />

de ruste des gemoeds en de blymoedigheid<br />

der Christenen hinderlyk kan wezen, en in deezen<br />

opzigte verbeterd moet worden. Maar een enkel<br />

opüag van 't oog doet zelf zi e n, dat het zelfs voor hem<br />

geheel nieuw en vreemd l s, om by godgeleerde<br />

«ordeelen aan het oogmerk van den Godsdienst te<br />

denken.<br />

Ik


' J8 Tweede Opheld. over bet belang<br />

• Ik kenne veele agtensw'aardige mannen, die in<br />

hunne Voorftellingen van den Godsdienst, het voornaame<br />

oogmerk van Jefus leere fteeds voor oogen<br />

hebben; maar ook daarom Worden zy weldra door<br />

het grootfte gedeelte hunner Medebroederen, 't zy<br />

luidkeels, 't zy onder de hand, van önregtzinnigheid<br />

befchuldigd. Hy die zig ontegenzeggelyk overtuigen<br />

wil, hoe verfchrikkelyke verwarring over<br />

het denkbeeld van Gelukzaligheid als nog in de harfenen<br />

van veele Godgeleerden heerfcht, leeze flegts<br />

met eenige opmerkzaamheid de Beoordeelingen van<br />

den Heer Conrector FRISCH over myn Samenftel.<br />

Deès man, die zig fchynt te verbeelden, dat hy<br />

zyne ftellige Godgeleerdheid zeer wel verftaat, wederlegt<br />

myn gegeven denkbeeld van Gelukzaligheid,<br />

't welk de Recenfent als zeer oud en van Origenes<br />

tyden af, voor algemeen bekend opgeeft. De Heer<br />

Friscb beweert, voor zo verre men dit uit zyn winderig<br />

gefchrift kan opmaaken, dat de vergenoegdheid,<br />

welke toch het zelfde is als blymoedigheid*<br />

in geenen deele gerekend moet worden, tot de Ge*<br />

lukzaligheid van den mensch in deezen ftaat te behooren.<br />

Want de vergenoegdheid beftaat uit he c<br />

befchouwen van de volmaaktheid, die wy hier in<br />

dit leeven niet bezitten ; maar wy moeten ons bezig<br />

houden met onze gebreken te leeren kennen , want<br />

daaruit alleen ontftaat Gelukzaligheid. Daarenboven<br />

moet het goede, dat wy reeds bezitten, en deszelfs<br />

toeneemende verbetering voor ons verborgen blyven,<br />

dewyl wy anders te opgeblaazen zouden worden<br />

en op verkeerde wegen kunnen vervallen. Zo<br />

moet


myner Tegenfchryveren. *Q<br />

moet ook een voorzigtig Leeraar aan zyne leeflifi.<br />

gen niet Jaaten biyken, dat zy in het lceren anderen<br />

voorby ftreeven, of vorderingen maaken. Volgens<br />

den Heere Frisch is het een Epikurismus, dat men het<br />

óverwigt van het zinnelyk, natuurlyk goed in de<br />

Weereld, als een gedeelte van ons geluk befchouwt,<br />

en als een bron voor onze vergenoegdheid gebruikt.<br />

Ook fpreekt de Schriftuur niet van het Lyden, als<br />

of het zelve alleen met de uitwendige belydenis van<br />

Christus leere verbonden ware, wanneer zy zegt:<br />

allen, die godzalig willen leeven in Christus Jefus,<br />

moeten vervolgingen lyden; maar het is ten allen<br />

tyde waaragtig, dat een getrouwe opvolging van .<br />

Jefus voorfchriften het kwaade deezes leevens vermeerdert.<br />

Wanneer men nu dit alles, dat de Heer Conrector<br />

Frisch als de egte regtzinnige leer der Kerke<br />

Voordraagt, te zamen voegt; welk denkbeeld van<br />

Gelukzaligheid zal dan daaruit te voorfchyn komen?<br />

De mensen moet dus niet vergenoegd zyn , hy<br />

tfioet zig niet bezig houden met de befchouwinge<br />

van het zinnelyk goede in de natuur, noch van het<br />

zedelyk goede, dat in hem zeiven is, maar met de<br />

befpiegeling van zyne gebreken ; en die volmaaktheid,<br />

welke hy mogt bezitten, moet hy voor zig<br />

zei ven verbergen, zo verre God die zelfs aan hem<br />

niet verbergt. • Wat al geheimzinnige wartaal!<br />

waar toch leert de Schriftuur iet dergelyks, dat wy<br />

het goede in ons zeiven en in onze betrekkingen<br />

verloochenen; en ootmoedigheid op dwaaling bou-<br />

wea


go Tweede Opheld, over bet belang<br />

wen moeten? En welke grondregel is het voor de opvoedinge,<br />

dat men in het onderwys der kinderen<br />

moet zorgen, dat zy niet bemerken, dat zy anderen<br />

voorby ftreeven , of vorderingen maaken? WeeJ<br />

die Schooien, daar men naar zulke beginfelen de<br />

jeugd onderwyst. Doch ik houde my verzekerd,<br />

dat de Heer Conrector zelf in de praktyk, als<br />

hy aan zyn Samenftel niet denkt, redelyker met<br />

de jeugd zal handelen, dan men daaruit kan verwagten;<br />

en dat hy in eene andere gemoedsgefteltenisfe<br />

zelve prediken zal, dat de Godzaligheid<br />

ten allen tyde en tot alle dingen nuttig is, en dat<br />

zy de belofte heeft niet alleen des toekomenden,<br />

maar ook des tegenwoordigen Levens.<br />

Voor het overige is in myn Samenftel veelal nieuw<br />

voor die foort van Leezeren, voor welken ik het eigen'<br />

lyk gefchreeven heb; want daar oe behooren niet de<br />

bele ene en zelfsdenkende oudere Godgeleerden 1<br />

maar deels die aankomende Godgeleerden die ik<br />

in het regte gezigtspunt heb willen plaatfen,<br />

waaruit zy in 't toekomende alle onderzoek van den<br />

Godsdienst, en over twistvraagen, met betrekkinge tot<br />

het oogmerk, befchouwen zouden: deels die Leeken,<br />

die trebbcn leeren denken, doch die uit honderden<br />

van boeken niet kunnen opzoeken , wat<br />

hier en daar, op deeze en gene enkele plaats, af-,<br />

zonderlyk voorkomt, en beter is, dan dat ik in<br />

een klein handboek zeggen k nde s maar die het<br />

huofizaaklyke daarvan gaarne in eene leevendige<br />

taaie zagen voorgedraagen , om het in een alge.<br />

meen


myner Tegenfchryveren. 8t<br />

meen verband tot één geheel te kunnen overzien en<br />

befchouwen. Van veelen derzelver heb ik ook de<br />

fterkfte dankzeggingen daarvoor ontvangen.<br />

Ook heeft de Beöordeelaar in het algemeen vergeten,<br />

dat oud en nieuw, wanneer het van Waarheden<br />

gezegd wordt, niet gelyk van klederen , die<br />

door het gebruik verlleeten zyn, het pradïcatum ob-<br />

\ectïvum maar Jubjectivum is ; en dat daarom zeer<br />

veele denkbeelden, die hier en daar verfpreid in degeleerde<br />

fchriften der Godgeleerden voorkomen, voor<br />

aankomende Godgeleerden en andere Leezeren, die<br />

dezelven in hunne woonplaatzen van de Predikstoelen<br />

nog nooit gehoord, noch buiten de geleerde cptooifelen<br />

gezien hebben, geheel en al nieuw kunnen<br />

wezen. Doch het is voor my en den vrienden van<br />

myn Samenftel volmaakt onverfchillig, of . het voor<br />

eenen Recenjent oud of nieuw is , dat ik gefchreeven<br />

hebbe, zo het maar in alle zyne hoofdpunten gegrond<br />

en waar bevonden worde.<br />

In de derde Jfdeeling kan de Schryver deezer beoordeelinge<br />

niet vinden, wat ik hoogere Gelukzaligheid<br />

noeme. — Dewyl ik in de eerfte Afdeelinge<br />

van graaden of trappen van Gelukzaligheid fpreeke,<br />

blykt het, dat hoogere Gelukzaligheid zo veelis als een<br />

grooter trap of hooger graad van menschlyke Gelukzaligheid,<br />

dien men hier reeds verkrygen kan, en<br />

die rust op onze erkentenis, dat'er in deezen ftaat<br />

van den mensch meer goed dan kwaad is. De overige<br />

aanmerkingen van den Recenjent over deeze af-<br />

- deeling zyn zwak en van weinig gewigt; en komen<br />

uit misverftand voort. Maar als hy zegt, dat tegen<br />

F den •


ÏÏ2 Tweede Opbeld. over bet belang<br />

den inhoud deezer afdeelinge, wat de wysbegeerte<br />

en de opvoedingskunst betreft, veele tegenwerpingen<br />

gemaakt kunnen worden, fta ik hem dit gaarne<br />

toe. Want tegen alle fchriften kan men altyd een<br />

menigte van tegenwerpingen maaken, zonder dat<br />

daartoe veel geleerdheid vereischt worde. Hoe minder<br />

bekwaamheid iemant hebbe, en hoe minder<br />

moeite hy zig geeve, om zekere voorftclling ten vollen<br />

en in den famenhang te bevatten, te meer tegenwerpingen<br />

moeten hem daarby natuurlyker wyze invallen<br />

: maar of zy gegrond zyn, is een andere<br />

vraag.<br />

Ondertusfchen verdient de laatfte tegenwerping<br />

van den Schryver eene tegenbedenking. Onder de<br />

aangeweezen natuurlyke verhinderingen ter Gelukza.<br />

ligbeid voor den menscb, ontbreekt, zegt hy, de voornaamfte;<br />

naamlyk, die toegeneigdheid (Jpropeiifio) tot bui.<br />

tenjpoorige zinnelykbeid, welke voor ieder groot Ge-<br />

Jchiedknndigen, en voor ieder Man van ondervinding<br />

onoplosfelyk is. Hierop antwoorde ik, dat ik niet alleen<br />

§§ 23, 24, 27. uitvoerig gehandeld hebbe van<br />

de geneigdheid om meer zinnelyk dan verftandig te<br />

handelen, maar ik heb daar ook verklaard, hoe de.<br />

zelve uit 's menfchen natuurlyke inrigting ontftaat,<br />

en duidelyk aangetoond, hoe hieruit de driften en de<br />

daarop volgende buitenfpoorigheden voortfpruiten.<br />

Eene natuurlyke geneigdheid 'tot zinnelykheid neeme<br />

ik 1 n; maar eene natuurlyke geneigdheid tot buitenïpo<br />

mglieid houde ik noch voor natuurlyk, noch voor<br />

algemeen- -<br />

want het buitenfpoorige is iets toevalligs,<br />

tUt in ieder byzonder geval,, uit de bloote zinnelykheid


myner Tegenfchryveren. 8§<br />

heid en haare beweegingen, tot een zekeren hoogereii<br />

graad van werkzaamheid, verklaard kan worden. Maar<br />

dat aan grooteGefchiedkundigen,wanneer zy 's menfchen<br />

natuur en ziel niet bcftitdeerd hebben, of flegte<br />

Phyjioiogist n en Pfychologisten zyn , een geneigdheid<br />

tot buitenjpoorige zinnelykneid in den menscb lititer<br />

natuurlyk toefchynt, dan aan andere Geleerden • en dut<br />

dit voor hun onoploslüyk is; daarover re hooft men<br />

zig niet te verwonderen In de' gefcaiedenislen vinden<br />

wy meestal zulke daaden der nu del en aanget<br />

kend , die wegens haare inwendige ol uitwendige<br />

grootheid, of wegens haare zeldzaamheid gewigtig<br />

zyn. Men kan dus daaruit wel leeren, hoe gewei lig<br />

de driften kunnen aangroeijen, en in hoe vo 1 re de<br />

menfchen zig in buitenlpuorigheden verloopm kunnen;<br />

maar men leert daaruit niet onmiddellyk kennen<br />

, wat dai mensch doorgaans natuurlyk en by'<br />

hem algemeen is, J)e leevensloop vat: niet één eenig<br />

mensch wordt in de Gefchiedenislen met die om •<br />

ftandigheid veihaald, dat wy alle de mh dere dfyfveeren<br />

en de uitwendige aanporringen of beweegingen,<br />

die, wanneer zy te famenloopen en te gelyk<br />

werken , buitengewoone daaden hebben veroorzaak^<br />

behoorelyk by eikanderen konden tellen, en daaruit<br />

de fornme opmaaken van de inwendige Qntënftvf)<br />

grootheid der kragten, die op bet gemoed werken.<br />

Een veel ligter en zekerer middel, om de natuur der'<br />

menlchen uit te vorfchen,is, vooreerst,opmerkzaamheid<br />

op ons zei ven en op de perfoonen, waarmede<br />

men dagelyks verkeert, en wier meeste daaden wy<br />

gelegenheid hebben om op te merken; maar ten ari-<br />

F 2 ' dei-


84 Tweede Opbeld. over het lelang<br />

deren en voornaamlyk een onafgebroken waarneeming<br />

van kinderen, en van de geheele doch zagtkens<br />

voortgaande ontwikkelinge hunner vermogens.<br />

Dewyl ik zelf Vader ben van zeven kinderen , en<br />

veele kinderen van hoogen en laageren rang, en van<br />

zeer verfchillende Temperamenten en bekwaamheden<br />

heb opgevoed; en dewyl ik altyd geneigd W2S, ommy<br />

met het naarfpooren dergronddriften, en de oorfprongfyke<br />

en natuurlyke vermogens van den mensch bezig<br />

te houden; vertrouwe ik, dat ik over dit onderwerp<br />

mede kan lpreeken, hoe zeer ik niet behoore tot het<br />

getal van die Geleerden , die zig in de Gefchiedkunde<br />

uitneemende beroemd gernaakt hebben.<br />

Volgens myne ervaaring wordt 'er in 's menfchen<br />

natuur geene geneigdheid tot buitenfpoorigheid gevonden,<br />

en die verkreegene, doch tot de natuur niet<br />

behoorende neiging tot zinnelyke buitenfpoorigheden,<br />

zyn by volwasfenen op verre na zo algemeen<br />

niet, als men veelal gelooft; ik laat ftaan, dat zy<br />

algemeen zouden zyn. Men moet zig vooreerst duidelyk<br />

voordellen en bepaalen, wat men eigenlyk buitenfpoorigheden<br />

noemen wil. Iedere buitenfpoorigheid<br />

onderftelt zekere grenzen, die overgetreden<br />

worden. Het komt derhalven voor eerst daarop aan,<br />

welke grenzen men verfta, om welken te buiten te gaan<br />

?<br />

s menfchen zinnelykheid een natuurlyke geneigdheid<br />

zoude hebben: of men naamlyk zulke grenzen meent,<br />

die de Natuur zelve aan de zinnelyke werkzaamheid<br />

gefteld heeft; of de zulken, die van kunftige inrigtmgen<br />

der menfchen en van burgerlyke wetten in<br />

grootere Maatfchappyen afhangen. De grenzen van<br />

da


myner Tegenfchryveren. #5<br />

de eerfte foort worden natuurlyk in agt genomen, enworden<br />

niet overtreden dan door menfchen, die verbasterd<br />

en onnatuurlyk zyn geworden. Maar de<br />

tweede foort van grenzen zyn zekerlyk veele menfchen<br />

geneigd te overtreeden, zonder dat men het<br />

der natuure kan te laste leggen. Een paar voorbeelden<br />

zullen dit fchielyk aantoonen. Geen kind is genegen<br />

om meer te drinken, dan zyne natuurlyke behoefte<br />

vordert; de geneigdheid tot zwelgen is iets<br />

onnatuurlyks, en ontttaat by veele lieden uit valfche<br />

begrippen, dat het een eer is veel te kunnen<br />

drinken; by anderen langzaamerhand uit den aangenaamen<br />

fmaak van de dranken, die kunftig toebereid,<br />

en met fterker geesten vergezeld zyn, dan de eenvoudige<br />

Natuur oplevert. De dtift tot de voortteeling<br />

is gewoonlyk op die jaaren reeds het fterkfte,<br />

dat de jonge lieden volgens de burgerlyke inrigtïngen<br />

nog geene huishouding kunnen onderhouden.<br />

Hierdoor worden alleszins buitenfpoorigheden veroorzaakt<br />

; maar het zyn geenszins de grenzen der natuure<br />

, die overgetreden worden ; en de drift ter<br />

voortplantinge van zyn geflagt wordt daardoor in zig<br />

zelve niet zondig. De mensch, die van natuure ge.<br />

neigd is den kortften weg te bewandelen, en openhartig<br />

te handelen, wordt daarom dikwyls van magtiger,<br />

dan hy is, mishandeld, en hy vindt tegen hen<br />

geene geregtigheid in de burgerlyke Maatfchappyj<br />

hy neemt daarom , gedwongen , zyne toevliigt tot<br />

list, of tot vertwyfelde middelen van zelfswraake,<br />

zonder dat eene geneigdheid der natuure tot buitenfpoorigheid<br />

daaraan fchuldig is, en zonder dat daar<br />

F 3 , by


86 Tweede Cpbeld. over bet belang<br />

by ooit de paaien des natuurlyken regts verbroken<br />

worden. Het is onnoodig om meer voorbeelden hy<br />

te brengen: alvvie zelf wil opmerken, en deeze aanmeningen<br />

vervolgen, zal daardoor overtuigt worden,<br />

dat buitenfpo^righeden niet uit eene algemeene geneigdheid<br />

der natuure, maar veelal uit den famenloop<br />

van veele uitwendige oorzaaken, uit beperkingen<br />

, waardoor de natuurlyke driften eene onnatuurlyke<br />

rigting van buiten bekomen, of uit valfche verbeeldingen<br />

t.n verkeerde kennisfe voortkomen.<br />

Maar m m moet my hier niet verkeerd verftaan,<br />

Wanneer ik de grenzen, die de Natuur voorfchrylt,<br />

onderfcheide van die, welken door burgerlyke wetten<br />

en inngtingen bepaald zyn. Ik wil daarmede niet<br />

zo iets zeggen, als of de menschlyke- wetten van or.<br />

de in dc Maatfchappyen flegt en verwerpelyk ,<br />

pf derzeiver overtreedingen onzondig zyn. Neen;<br />

ik erkenne ze voor goed en nuttig, om een hooger<br />

geluk daardoor in een ruime maate te bevorderen-<br />

Maar alle menschlyke fchikkingèn zyn op eene on*<br />

vermydelyke wyze zodanig geheld , dat zy uit de<br />

veelvuldigheid' der voorvallen zyn afgenomen , en<br />

daarom niet op alle gevallen zodanig zonder uitzondering<br />

pasïêVi, dat een overtreeding van dezelven<br />

fomwylen niet eenigermaate door hoogere natuurwetten<br />

noodzaaklyk worde. Het is een zeer voortieffelyke<br />

verordening, dat een ieder hier zyn eigendom<br />

hseft en te gelyk het regt, om alle anderen van<br />

deszelfs gebruik ui: te fluiten, en dat daarom rooven<br />

en fieeiet: vère.ouden is en zwaar geftraft wordt:<br />

M^ar. 'er kunnen nogtans gevallen zyn,dat, by voorbeeld


myner Tegenfchryveren.<br />

beeld een Vader geen gelegenheid heeft om voor zyne<br />

talryke kinderen zo veel te winnen en te bedelen,<br />

al, by met zyn huisgezin noodig heeft, om de<br />

dringendfte behoeften der natuure te voldoen-.wanneer<br />

hy nu in zulke omftandigheden fteelt, overtreedt<br />

hy geenszins de wetten der natuur, die<br />

hem zo wel, als de vogelen des hemels, liet gebooren<br />

worden met het regt op alle fpys en voedfel,<br />

dat Gods aardryk voor dieren en menfchen<br />

voortbrengt.<br />

Uit myne ervaaringen door de opvoedinge moet<br />

ik hierby nog aanmerken, dat de meeste uitfpattingen<br />

der jeugd, voortkomen uit gebrek aan genoegzaame<br />

bezigheid voor haare leevendige werkzaamheden,<br />

en dat zy daar het meest te vinden zyn,<br />

waar men ze door de geftrengfte bepaalingen meest<br />

zoekt te beletten. Een rivier moet met meer geweld<br />

doorbreeken, en verwoestender overftroomingen<br />

aanregten , naar maate de vloed meer zwelt, en door<br />

dyken, die tregterswyze toeloopen, bepaald wo- de-<br />

Geeft allen jongelingen fpeeltyd voor hunne bezigheden,<br />

en komt hen vóór met aangenaame voorfla.<br />

gen tot bezigheden, die hunne kragten op een<br />

nuttige en tevens vermaaklyke wyze kunnen oefenen;<br />

dan zult gy bevinden, dat de Natuurgoed is»<br />

en dat geene geneigdheid tot buitenipoorigheden<br />

de wysheid van haaren Schepper verdagt maakt.<br />

Hoe zeldzaam wordt toch de menschlyke natuur in<br />

haaren natuurlyken ftaat befchouwd, en hoe zeer<br />

is men integendeel gewoon dingen aan de Natuur<br />

te laste te leggen, die eeniglyk aan de onnatuurly.<br />

F 4<br />

ö<br />

7


°8 Twerde Opbeld. over bel belang<br />

ke inr'gringen van 's menfchen gebrekkige wysherd<br />

.moeten toegefchreeven worden!<br />

De vierde Af deeling geeft de beöordeelaar kort,<br />

doch zeer gebrekkig en verkeerd, op; zonder iets<br />

daartegen in te bréngen ; maar op-eenmaal wordt<br />

hy verhit over de aanmerking op het Hot van §<br />

40. alwaar ik de Wysbegeerte des Christendoms en<br />

het in de gefchiedenisfe omkleede Christendom van<br />

eikanderen onderfcheide.<br />

Volgens het oude gebruik meent hy my op de<br />

kortfle wyze te wederleggen, door my onder de<br />

Samaritaanen te rekenen; omdat myne gezegdens<br />

eenige gelykheid hebben met plaatfen in de fchriften<br />

van Woolfion en Dam; agter welke Dwaallèeraaren ik<br />

egter geplaatst moet worden uit hoofde myner<br />

fchryfwyze en eerlykheid. Want deeze mannen<br />

verwerpen alle gefchiedenisfen van wonderen in<br />

het onderwys 'des Volks; maar ik wil, dat de Predikanten<br />

ze voor verdigt houden , en nogtans als<br />

waarheid en godsdienst zullen voordraagen: en dit<br />

heet byhemChristlykeLeeraars tot de allerfchandelykfte<br />

bedriegers maaken. — Hier hebben wy dus de<br />

uitkomst van het gene tot nog toe in het hart van den<br />

Recenjent tegjen myn Samenftel in 't verborgen heeft<br />

omgegaan'. — Wy moeten hem daarom ontlchuldigen<br />

over zyne onhandige behandeling van het zelve;<br />

dewyl hy in de dooling ligt, dat ik Christen Leeraars<br />

in Hddenfche Paapen wil veranderen, die onder den<br />

naam van Godsdienst den Volke wat grollen moeten<br />

wysmaaken. — Schrandere Leezersvan myn werk<br />

zien zeiven de ongegrondheid deezer hefchuldigin-<br />

gen;


myner Tegenfchryveren. 89<br />

gen; maar voor de zwakkere hoofden zal ik ter behooreiyke<br />

plaatfe ook daarvoor zorgen, datditfpook<br />

van ergwaan hen niet verder ontruste.<br />

By de vyfde sifdeeling wordt veel merkwaardigs<br />

gezegd: Vooreerst verklaart de Beöordeelaar, dat<br />

geen befchaald man van zodanige gevoelens,die het<br />

grootftegedeelte'zy'nerMedeburgers als Godlyk eerbiedigt,<br />

behoort te, zéggen, dat ze een hoop van eigendunklyke<br />

bepaalingen van menfchen zyn, alleen op<br />

hun eigen. gez?g aan het Christendom toegevoegd ;<br />

gefield zelve, dat zy werklyk ongerymd' warén. Wat<br />

moet men van zulk een Recenfent denken? Even die<br />

zelfde man, die het my als eene fchandelyke beleediging<br />

van Christen leeraars ar.nwryft, wanneer ik<br />

hun, uit Christus onderwys en voorbeeld, den raad<br />

geeve, dat zy die veele of weinige vooroordeelen<br />

des Volks, welken met veele waarheden in hunne<br />

harsfencn zeernaauw vereenigd zyn, als een onkruid<br />

dat zonder de tarwe mede uit te rukken, niet kan<br />

uitgerooid worden,verfchoonenmoeten; die zelfde man<br />

begeert hier , dat men ongerymde gevoelens, wanneer<br />

zy door de menigte voor Godlyke waarheden<br />

gehouden worden, niet voor willekeurige byvoeglelen<br />

van menfchen, niet voor ftoppelen verklaaren<br />

zal: Ja zelfs niet in Wysgeerige Schriften, die alleen<br />

voor denkende harsfenen gefchreeven zyn.—Doch<br />

dat hy zig op dcezi wyze tegenfpreekt, daarover<br />

ver wondere ik my geenszins. Augustinus, die hier<br />

voor een braaf en opregt Man verklaard wordt,<br />

hield die zelfde ftellingen, welken hy tegen de Manicheen<br />

Uitreedt, ftaande tegen de Pelagiaanen; en<br />

F j het


9° Tweede Opbeld. over bet belang<br />

het is onder de Stryd ende Godgeleerden èemode geblecven,<br />

iets voor waar of valsch aan te neemen, naar<br />

gelang de omftandigheden zulks vorderden , indien<br />

zy hunne partyen 'er maar gehaat door konden<br />

maaken.<br />

Verde* is merkwaardig, dat de Beöordeelaar beweert,<br />

dat die Leerftellingen, die ik van § 49 tot<br />

§ 55 wederlegd , en waarvan ik den zin naar het<br />

gemeene taalgebruik genomen hebbe, door niet eenen<br />

Proteftantfchen Leeraar in onze dagen meer voor<br />

waarheden des Christlyken Geloofs gehouden worden.<br />

— Gave God, dat dit waar ware; danhaddeik<br />

my niet verder bezondigd, dan dat ik iets overtolligs<br />

gefchreeven, en nog eens de door alle Proteftantfche<br />

Leeraars reeds erkende valschheidvan voorgaande<br />

misvattingen aangetoond hadde! Danzeerveele<br />

Predikatiën cn andere fchriften van hoogbeampte<br />

Kerkleeraaren, nog binnen korten tyd door den<br />

druk openbaar gemaakt, kur.nen den Recenjent lee.<br />

ren, dat de verlichting in dit (luk nog in lang zo<br />

algemeen niet is, als hy wel vermeent. — Maar<br />

gefteld, dat wy daaromtrent eenrtemmig denken ;<br />

dat de mensch met geene daadeïyke zonde, noch<br />

met eene ftellige Qwsitive') geneigdheid tot het,<br />

kwaade ter weereld komt; dat de mensch niet zoneer<br />

zyn eigen willen en werken verbeterd kan wor.<br />

den; dat God ons niet in Christus, noch om Christus<br />

verdienften voor zedelyk betere menfchen<br />

iboudt dan wy werklyk zyn; — waarom behoudt<br />

men dan nog fteeds de oude Formulieren<br />

en uitdrukkingen , die immers volgens


myner Tegenfchryveren. 9t<br />

gens het gewoone taalgebruik, by den gemeenen<br />

Christen niet anders dan denkbeelden verwekken<br />

kunnen die voor valfch verklaard zyn ?<br />

Vervólgens vindt de Recensent de borgtogtlyke<br />

voldoening in de plaatsen, JOANN. I. ig: ROM.<br />

III. 53: PETR. II. 24: en de boetdoende verbryzc-<br />

ling, JAK. IV. 4—ro. geleeraard. Ik weet wel,<br />

door welke redeneeringen zy daaruit plee jen af­<br />

geleid te worden; doch groote UirlegkunJigcn<br />

hebben het gebrekkige daarvan reeds voor lang<br />

aangetoond, en ik zal die Tekften ter gevoegelykcr<br />

plaatse in deeze Ophelderingen verklaaren; en wat<br />

de plaats van JAK. IV. 4—to.' betreft, zal ikbe-<br />

wyzen, dat daar geenszins van een Christlyke be­<br />

keering gefproken wordt. Voor het overige heb ik<br />

niet, gelyk de Beöordeelaar meent, alle droefheid<br />

en berouw over het voorleedene als onbegaanbaar<br />

mat een Christlyke verbetering verklaard; maar<br />

§ 74- N. 4. de gevallen onderfcheiden,waar berouw<br />

en droefheid plaats kunnen vinden; en enkel be­<br />

weerd, dat de aangenaame uitzigten, die het Chris-<br />

tendom en deszelfs geloof ons openen, meer bïv-<br />

moedige gewaarwordingen dan droefheid in ons<br />

verwekken moeten.<br />

By de zesde Afdeeling verklaart de Beöordeelaar<br />

vooreerst myn Samenftel van Gelukzaligheid, dat uit<br />

zuivere bybelfche uitdrukkingen is opgemaakt, voor<br />

een louter Naturalismus; en verwondert zig dan ,<br />

hoe ik de gedagten van Paulus over den ftaat na<br />

den dood tot de natuurlyke Wysbegeerte tellen<br />

fcan. Zonderlinge verwarring van denkbeelden<br />

'waar-


92 Tweede Opbeld. over het belang<br />

waarlyk! zyn de waarheden, die ik uit Schriftuur -<br />

tekften verzameld hebbe, geene waarheden des<br />

Christendoms? Uit welke andere waarheden beftaat<br />

dan de Christlyke leere der Gelukzaligheid ? Of<br />

houden deeze waarheden des Christendoms op<br />

Christlyk te zyn, wanneer haare overeenftemming<br />

met Gods plan in de natuur volmondig erkend<br />

wordt? En zyn zy alleen maar zo lang Christlyk ,<br />

als zy enkel op gezag geloofd, en met de waarheden<br />

der gefcheidenis vermengd gekend worden ?<br />

— Het wezenlykfle , en het heerlykfte gedeelte<br />

des Christendoms, op zig zelve befchouwd en met<br />

Gods werken vergeleeken, is derhal ven een Naturalismus,<br />

dat is, volgens de taaie dier Yveraaren,<br />

een Heidendom; ook dan, wanneer het, gelyk ik<br />

gedaan hebbe, uit de Schriftuur zelve is afgeleid.<br />

— Maar God vergeevehet allen, die uit onverftand<br />

yveren,het redeiyke Christendom verloochenen en<br />

voor een Heidendom houden ! Na dat de Beöordeelaar<br />

nog eens, uit misvc-rltand,daartegenuitrjevaaren<br />

heeft dat ik de Christlyke Leeraars tot bedriegers wil<br />

maaken, onderneemt hy 't gene hy by zyne aanmerkingen<br />

over de vierde Afdeeling, beloofd hadde,<br />

om aan de geleerde Weereld eenige proeven van<br />

myne uitlegkundige , godgeleerde, letterkundige<br />

en wysgeerige kennisfe, en ten laatflen ook van<br />

myn ftyl te geeven. Hy verzekert, dat men een gantsch<br />

boekdeel zou kunnen fchryven, indien men alle de<br />

wonderfpreuken, en alles waarin de Schryver van het<br />

Samenftel tegen wysbegeerte, uitleg- gefchied- cn<br />

taalkunde gezondigd heeft, wilde by één verzamelen<br />

Dit


myner Tegenfchryveren.<br />

H—• Dit is in de 'daad een gefchikte aankondiging<br />

eener gevoelige vernedering, die de Recenfent my,<br />

uit afkeer, die hem billyk toefchynt, heeft toegedagt.<br />

Hierop zullen myne Leezers met my verwagten,<br />

dat een man, die verklaart, dat hy een gantsch<br />

boekdeel kan volfehryven met myne grove dwaa.<br />

lingen en feilen van allerleien flag op te geeven,<br />

zekerlyk \v;l tot een proefje zoude opgegeven hebben<br />

de groffie en buitenjpoorïgfle Jlaulen van myne<br />

zwakheid in alle kundigheden, die tot de Godgeleerdheid<br />

behooren. Daarom zal ik niet één deezer<br />

weêrgadelooze fouten overflaan, en alles zoeerlyken<br />

vooreen iegelyk verftaanbaar voordellen, dat<br />

ook Leezers, die geen Godgeleerden zyn, tusfchen<br />

den Recenfent en my met zekerheid zullen kunnen<br />

oordeelen. Eerftlyk worden van myne flegte uitlegkundige<br />

kennisfe de klaarfte proeven gegeven.<br />

i. De Schriftuurplaats a KOK. V. 19: (@m «f» i,<br />

xiira xxltcxzrri») zoude ik § 39 N. i overgezet heb<br />

ben: Godwasin Christus. Wanneer men de aangehaalde<br />

plaatfe van myn Samenflel opzoekt, zal men zien<br />

dat ik daar zelfs niet eene enkele plaats hebbe<br />

overgezet, maar dat ik de ftelling: „ God was in<br />

„ Christus, en heeft zig, naar zyne gantfche denk-<br />

„ wyze ten aanzien der menfchen, zigtbaar gemaakt<br />

„ of zinnelyk geopenbaard;" uit de vergelykinge van<br />

drie plaatsen by JOANN. XIV. 6 — n: XII. 45.<br />

2 KOR. V. 19— heb afgeleid. Maar nu, Christus<br />

zegt in de eerfte uitdrukkelyk, dat de Vader in<br />

hem is cn woont; dat wie hem ziet, ook den Va.<br />

der ziet; dat de Vader door hem fpreekt en werkt.<br />

Even


94- Tweede Opheld. over bet belang<br />

Even hetzelfde herhaalt hy in de tweede plaató.<br />

Maar in de derde, die Luther heeft overgezet/,,<br />

„ God was in Christus, en verzoende de Weereld<br />

„met zig zei ven" wordt geleerd: dat God door Chrisius<br />

zyne geneigdheid heeft laaien hek end maaken, om<br />

alle zonden van den voorleedenen tyd zonder Voldoeninge<br />

te vergeeven; of met andere woorden: God<br />

heeft een algemeene vergiffenis en volkomen kwytfheU<br />

ding voor de tot nog toe bedreevene zonden laaten aankondigen.<br />

De Waarheden, die ik uit deeze Schriftuurplaatfen<br />

heb afgeleid, zyn dus openbaarlyk<br />

daarin gegrond, en dit heeft de Beöordeelaar ook<br />

zelve niet ontkend, Maar het zwakke myner uitlegkundige<br />

kennisfe zal dan daaruit moeten blyken,<br />

dat ik Luther's overzettinge van de laatfte plaats<br />

niet uitdrukkelyk afgekeurd, en dit gezegde niet beter<br />

vertaald heb. Maar nu zullen myne Leezers,<br />

die geen Godgeleerden zyn, gaarne willen weeten,<br />

waarin tog Luther's groote misdag in het vertaaien<br />

van deeze Schriftuurplaatfe befla. Dit zal ik<br />

hun nu onder het oog brengen. In het Grieksch<br />

ftaat er eigenlyk: God was in Christus, de Weereld<br />

Verzoenende enz.- Dit nu kan in het Grieksch zowel<br />

als in onze taaie op tweeërlei wyze verftaan worden:<br />

Óf, gclykLuther gedaan heeft, in tweeftellingen:<br />

God was in Christus en verzoende de Weereld<br />

met èig zeiven; of ook korter: God verzoende de Weereld<br />

in Christus, of door Christus met zig zeiven. De<br />

keus tusfehen deeze twee Overzettingen moet nu a<br />

volgens de meening van den Beöordeelaar, dekeurfteen<br />

zyn van een egte uitlegkundige geleerdheid.<br />

Kun-


myner Tegenfchryveren.<br />

Kundige leezers , welken de lettervitterijen der<br />

Godgeleerden niet bekend zyn, zullen misfchien<br />

waagen: waarin toch het onderfcheid van beide verklaaringen,<br />

met opzigt tot het zaaklyke denkbeeld,<br />

of tot de kennis der waarheid,ruste? VeelHgt zullen<br />

zy zeggen: God is in allen, en op een nadere wyze,<br />

volgens het lpraakgebruik, daar, waar zyne byzondere<br />

werken zig opdoen, en derhalven moet H y<br />

in Christus geweest zyn, wanneer hy door hem<br />

zyne voorneemens bekend maakte. Myne denkende<br />

Leezers hebben gelyk; in de denkbeelden w<br />

op t laatst geen onderfcheid. — Mogelyk, zullen<br />

zy daarom denken, is het derhalven, volgens de Criekfche<br />

taalkunde en met betrekkinge tot den Samenbang<br />

, een grove fout, dat men die plaats overzet, gelyk<br />

Luther gedaan beeft. - Nu ja, dit fchynt ook de<br />

meening van den Recenfent te zyn; ten minden wil<br />

hy iets dergelyks doen vermoeden, dat hy, die<br />

deeze plaats, gelyk Luther overzet, geen Grieksch<br />

verftaat, en derhalven de Heilige Schriftuur niet<br />

kan uitleggen. Groote taalkundigen van laater<br />

tyd hebben Luthers overzettinge , als de beste<br />

behouden ; en dewyl het hier toch op een erkend'<br />

gezag aankomt, vergenoege ik my, om tegen eenen<br />

onbekenden Güttingfchen Recenfent flegts eenen bekenden<br />

groot en Güttingfchen Uitlegknndigen, den beroemden<br />

Hemnann naamlyk, by te brengsn, die in<br />

zyne overzetting des Nieuwen Teftaments, den Apostel<br />

, even gelyk Luther, laat zeggen: God was 'in<br />

Christus en verzoende de Weereld met zig zeiven.<br />

Hier-


ÖÖ Tweede Opbeld. over bet belang<br />

• Hieruit blykt derhalven, dat al hadde ik Luthers<br />

oude overzetting behouden, dit egter nog geen ge',<br />

noegzaam bewys zoude zyn van myne groote zwakbeid<br />

in het uitlegkundige. Maar gelyk I* boven reeds<br />

zeide, ik heb deeze plaats met overgezet, om dat<br />

het voor myn oogmerk onverfchillig was, hoe men<br />

de Griekfche womlen in onze taaie opvatte.<br />

Doch dewyl het'er nu eenmaal ter deezer gelegenheid<br />

op aan zal komen , om onze geleerdheid in<br />

woorden te toonen, zal ik-my voor godgeleerden<br />

over deeze plaats een weinig nader verklaaren. Ik<br />

onderfcheide daarin vooraf, of men bet gezegde van<br />

Paulus voor Geleerden, of voor gemeene Christenen<br />

moet overzetten.<br />

In het eerfte geval zoude ik, voor Geleerden<br />

fchryvende, van Luther', en Heumann's vertaalinge<br />

afgaan, en niet fchryven: God was m Christus; en<br />

'wel om deeze twee volgende redenen, waarom de<br />

Beöordeelaar waarfchynelyk niet gedagt zal hebben.<br />

Vooreerst,om dat Paulus de fp'eekwyze, inChristus<br />

sy«,zeer dikwerf en by herha'alinge gebruikt,om<br />

daardoor het denkbeeld een Christen of Christlyk,<br />

waartoe men toen nog geene enkele woorden hadt,<br />

by omfchryvinge aan te duiden: Zozegthyby voorb.<br />

" in even dit zelfde Hoofiftuk vs. 17: iemand m<br />

Christus, dan is hy een nieuw fchepzel; dat is,<br />

Isiemant een Christen, die houd op een Jood of<br />

een Heiden te zyn, maar hy behoort tot een nieuwe<br />

foort van Godsdienstbelyderen, by welken de<br />

lighaamlyke afkomst in geene aanmerking komt. Op<br />

dezelfde wyze wordt gezegd, I.THESS. II. 14. de<br />

Ge-


myner Tegenfchryveren.<br />

Gemeente van God die in Judêa zyn, in Christus<br />

Jezus, dn is eenvoudig, de Cbristlyke Kerlen in<br />

Judëa. Het is daarom by my onwaarfchynelyk ,<br />

dat Paulus de uitdrukking tri Christus Jezus zyn<br />

in het 19 vs. van God gebruiken zoude, om dat<br />

het volgens Paulus taalgebruik zou moeten beteke*<br />

nen: God iuas een Christen. Maar ten anderenfpreekt<br />

Paulus in zyne brieven aan de Korintheren op eene<br />

gantsch andere wyze en met gantsch andere vvoort<br />

den van de betrekking van Christus op God. Zo<br />

zegt hy by voorb. 1 KOR. Xï. 3. dat de man het hoofd<br />

is van de vrouw, Christus het hoofd van den man,<br />

maar God het hoofd van Christus. En•Hoofdft. UI.<br />

22, en 23. dat alles aan de Christenen, dat zy<br />

aan Christus, en dat Christus aan God behoort.<br />

In het tweede geval, wanneer ik deeze plaats<br />

voor gemeene Christenen moest overzetten, of daarover<br />

moest prediken, dan zoude ik Luther's overzettinge<br />

niet veranderen, om dat de Leeken daardoor<br />

wantrouwende gemaakt worden op hunnen<br />

Bybel; maar vooral om dat daarin geen nuttigheid<br />

is, dewyl het denkbeeld en de kennis der zaake<br />

'er niet door veranderd worden, en om dat de gemeene<br />

Christenen daarenboven niet in ftaat zyn* om het verfehillend<br />

taalgebruik van Joannes en Paulus van elkander<br />

te onderfcheiden. In myn Samenftel wordt<br />

5 39 van het voordraagen van de Godsdienst aan den<br />

Yolke,gefproken ; een reden te meer, waarom aldaar<br />

van deeze verbetering der gewoone overzettirge nist<br />

Eióest gefproken worden.<br />

Wanneer wy uit dit eerfte bewysj Waardoor<br />

G de


98 Tweede Óphcld. over het belang<br />

de Recenfent myne zwakheid in de Heilige Uitlegkunde<br />

wil aantoonen, zyne eigen geleerde denkwyze<br />

zullen beoordeelen, blykt het, dat hy in zyne<br />

Verklaaringen meer let op den letter, dan op den<br />

geest der Heilige Schriftuure; en dat hy tot den<br />

grooten hoop der Geleerden behoort, die veel leezen<br />

en verzamelen, 't gene anderen Geleerden geclagt<br />

en gezegd hebben; maar zeiven het niet<br />

doordenken, en daarom ook niet weeten, waar eigenlyk<br />

eene uitlegkundige of andere geleerde aanmerking,<br />

volgens het oogmerk en den famenhang,<br />

al of niet te pasfe komt; die daarenboven genegen<br />

zyn, fouten te zoeken en te vinden, daarze<br />

niet zyn, door te vermoeden, dat ze zyn kunnen in<br />

het gene de Schryver niet gezegd heeft.<br />

2. De Schriftuurplaats FILIP. II. 13. welke Luther<br />

heeft overgezet: „ werkt datgy zalig word<br />

„ met vreezen en met beeven;" heb ik in myn<br />

Samenftel % 54 bygebragt, om daaruit aan te<br />

toonen, dat 's menfchen eigen werken ter zyner<br />

verbeteringe vereischt worden; en den zin der plaat,<br />

fe drukte ik dus uit; benaarfligt u ten flcrkflen<br />

met de groot (le zorgvuldigheid en voorzigtigheid om<br />

gelukkig te worden. De Beöordeelaar vindt dit gebrekkig,<br />

zonder te zeggen, waarin dit gebrekkige<br />

beftaat. De juistheid van het denkbeeld der zaake<br />

is geenen twyfel onderworpen, en de berisping zal<br />

zekerlyk wederom op een woordenvittery uitloopen;<br />

doch daarmede houde ik my niet op. Daar wordt duillélyk<br />

genoeg geleerd, dat wy tot onze zaligheid moeten


myner Tegenfchryveren. 99<br />

ten medewerken; en wanneer dit met vreezen en<br />

beeven moet gefchieden, zo moet het met den ern.<br />

ftigften yver, zorgvuldigheid en voorzigtigheid gefchieden<br />

, en hiertegen heeft de Recenfent zelfs den<br />

fchyn van tegenbedenkinge niet weeten in te<br />

brengen. : . ...<br />

By de derde plaats, HE.BR. II. 14: daar volgens<br />

Luther's overzettinge ftaat: „ Christus heeft door<br />

„ zynen dood hem, die het geweld des doods<br />

5, hadt, dat is den Duivel; de magt benomen;"<br />

heb ik aangemerkt, dat de Duivel, die het geweld<br />

des doods heeft, is de Asmoth, o£ Asmothi, of de<br />

Engel des doods; die, zo als de Jooden meenen,<br />

de zielen der menfchen by hun fterven, weghaalt,<br />

en in zyn ryk voert: en dat Christus dit denkbeeld<br />

en de vreeze, die de Jooden daaruit opvatten,<br />

vernietigd heeft. Hier vindt de .Beöordeelaar o >k<br />

fouten, omdathy uit de vergelykinge van de plaatfen,<br />

die ik aanhaale, en uit de Hebreeuwfche famenftellinge<br />

des woords niet heeft kunnen wys<br />

worden: ook verbetert hy het woord, dat ik,opzetlyk<br />

Asmothi gefchreeven hadde, en zegt daarvoor<br />

Amod't. Dewyl ook anderen, die zig voor groote<br />

Uitlegkundigen uitgeeven , over deeze plaats geftruikeld<br />

hebben, zal ik my daarover hier wat breedvoeriger<br />

uitlaaien. Het woord Asmodl, Atmeth,<br />

'Asmaveth is van Hebreeuwfchen oorfprong. De eerfte<br />

lettergreep (n?) betekentfterge of Magt, maar<br />

het andere, deel des woords (ivo) den dood, en betekent<br />

zo veel als magt of geweld des doods, Wnn-,<br />

neer het nu aan eenen perfoon als een betekenende<br />

G a naam


! ï o o Tweede öph'eld. over het belang<br />

naam gegeeven wordt, betekent het een Doodsge-<br />

weldïger of die het geweld des doods heeft. In deezen<br />

zin komt het voor 2 SAM.XXIIi.3r, daar een van<br />

Davids helden dien naam draagt; en hier vertaaien<br />

de Alexandrynfche Overzetters deezen naam Asmoth<br />

(,^») In het boek van Tobias wordt verhaald,<br />

dat een booze Geest veele mannen van zekere<br />

Sara, den een na den ander om 't leeven bragt, en<br />

deeze Doodsengel wordt daar Asmodi (>W


myner Tegenfchryveren. lor<br />

klaarlyk, dat de Duivel, die bet t geweld des doods hadt t<br />

en de Asmaveth of Aunoth een' en het zelfde denkbeeld<br />

aanduiden.<br />

Ik verwondere my, dat dit den Recenjent zo nieuw<br />

en zonderling voortkomt, dewy! de Heer Opperkonfidoriaal<br />

Raad Teller, reeds in de eerde uitgaave<br />

van zyn woordenboek , onder het woord GE WE LD<br />

deeze verklaaring gegeven, en ook daar zelfs reeds<br />

voor Asnodi, AsmotM gefchreeven heeft, om ons<br />

den Hebreeuwfchen oorlprong des woords te<br />

flerker te herinneren. Doch dit is voor ons een<br />

nieuw bewys , dat de Recenfent zig meer met den<br />

letter, dan met den geest der Heilige Schriftuure<br />

ophoudt; want anders moest .het Woordenboek<br />

van den Heer Willh. Abrah. Teller en deszelfs inhoud<br />

hem reeds door en door bekend zyn, dewyl<br />

het onloochenbaar meer zaaklyke uitlegkundige Geleerdheid<br />

bevat, dan in veele Folianten en Quartynen<br />

van* taalkundige Verklaaringen der Heilige<br />

Schriftuure té famen gevonden wordt. Mrar zekerlyk<br />

moet men by het gebruik van dit Woordenboek<br />

ook zelve iets" denken, om dat daarin alles<br />

niet letterlyk is voorgelpeld. Ook moet men vry<br />

zyn van alle gëhegtheid aan menfchelyk gezag en<br />

van alle vreeze, dat men ergens in den Bybel iets<br />

geheel anders zal vinden, dan het gene men, volgens<br />

de onderwyzingen in zyne jeugd ontvangen<br />

, daarin meent te moeten vinden. - Deeze<br />

zyn zekerlyk de redenen, waarom dit voortreflyk<br />

hoekske niet zo veel geagt en gebruikt wordt, ais<br />

het by allen gefchieden zal, die aan de Heilige<br />

G 3 Schrif.


X05<br />

Tweede Opheld. over het belang<br />

Schriftuure niets opdringen, maar hunne verkreegen<br />

kennisfe uit dezelve fteeds willen verbeteren.<br />

He Beöordeelaar, 'die nu myne zwakheid in de<br />

Uitlegkunde genoegzaam meent aangetoond te hebben,<br />

gaat daarop over tot de meest in 't oog loo.<br />

pende biyken myner zwakheid in de leerflclligc en<br />

letterkundige Geleerdheid. Zy zyn de volgenden.<br />

i. In § 91 geeve ik als een nieuwe uitvindirgop,<br />

dat in de Schriften des Nieuwen Testaments een<br />

drievoudige van elkander verfchillende voorftelling van<br />

den Godsdienst voor J loden, voor Joodengenooten en<br />

Voor Heidenen voorkomt, daar toch de werken van den'<br />

Heer Semler reeds zeer lang bekend zyn. Voor<br />

het overige zyn de gronden, waarop ik myn gevoelen<br />

vestige, naauwlykseenig onderzoek waardig, dewyl<br />

een ieder weet, dat Paulus, 1 Kon,IX. 19 en volg.<br />

siiet van Leeringen maar van Gebruiken fpreekt,- en<br />

dat de Redenvoering van deezen Apostel, HAND.<br />

XVII. f22 en volg., niet volkomen is, maar alleen<br />

het begin daarvan behelst; dewyl zy vs 32 wordt afgebroken<br />

: en eindelyk' dat Methode of Leerwyze en'<br />

&eerc twee zeer verfchillende dingen zyn.<br />

Hierop antwoordeik,datik ter aangehaaldeplaatfe<br />

nergens zegge, datmyneonderflelling^ee/zz/^wisj<br />

en dat wanneer ik ter deezer gelegenheid niet herinnere,<br />

wat de Heer Semler daarover gezegd heeft,<br />

dit vooreerst gefchiedt, om dat,al heeft myne ftelling<br />

met de gezegdens van dien Heer eenige gelykheid,<br />

zy daarvan over het geheel nogtans merkelyk<br />

verfchilt; ten anderen, om dat ik het te hulp roepen<br />

Van gezag, voor volftrekt nadeelig houde voor de<br />

ei-


myner. Tegenfchryveren. jog<br />

eigen kennisfe der waarheid , wanneer zaaklyke gronden<br />

zelve toch beflisfen moeten ; en ten derden, om, in<br />

myn Leerboek, dat gefchikt was voor Leezeren,<br />

die geene groote verzameling hebben van godgeleerde<br />

werken, alle overwyzingen na andere geleerde<br />

Schriften zo veel mogelyk te vermyden.<br />

Wanneer voor het overige de Göttingfche Recenfent<br />

myne bygebragte gronden geen onderzoek waardig<br />

oordeelt, ftelle ik tegen dit zyn vonnis de uitfpraak<br />

van eenen anders denkenden Godgeleerden,<br />

die in der algemeinen. Deutfchen Bibliotheek de Byyoegfelen<br />

op myn famenftel beoordeeld heeft. Deeze<br />

oordeelt over deeze plaats: dat alles zeer juist uit<br />

duidelykc zielkundige leginfelen is afgeleid, en dat aan<br />

de denkbeelden, die de Heer Semler in zyne fchrif-'<br />

ten alleenlyk heeft opgeworpen, in myn Samenftel<br />

meer Samenhang en Waarheid zyn bygezet. Wanneer<br />

de Beöordeelaar als uitgemaakt onderftelt, dat<br />

Paulus i KOR. IX. 19 en volg., alleen van Gebruiken<br />

fpreekt, bedriegt hy zig zei ven, dewyl in den<br />

gantfehen famenhang geen genoegzaame grond voor<br />

deeze willekeurige bepaaling te vinden is. Maar<br />

daarenboven moet men Gebruiken, waardoor keringen<br />

en pligten aangeduid worden, wel degelyk<br />

yan niets betekenende en onverfchillige Gebruiken<br />

onderfcheiden. Als Paulus GAL.V. 2—4 zegt: Ik Paulus<br />

zegge u ,zo gy ti laat befnyden, dan is Christus u<br />

niet nut; daarom betuige ik nog eens, dat een iegelyk,<br />

die zig laat befnyden, verpligt is de gantfche<br />

Wel te onderhouden. Gy, die door de Wet ivih geregtvaardigd<br />

worden, hebt Christus verhoren, en Gy<br />

G 4 zyt


104 Tweede Opleid, over het belang<br />

fyt uit de Genade gevallen. Is dan de befnydenis,<br />

volgens deeze verklaaring van den Apostel, nog<br />

een onverfchillig gebruik, dat met de Leer zelve<br />

jn geen verband ftaat? Maar hoe nu zal de Recenjent<br />

even dien zelfden Paulus, die aan de Galateren<br />

verklaart, dat Christus hun niet nut was, indien<br />

zy zig lieten befnyden, regtvaardigen of ontfchutdigen<br />

kunnen, als hy Timotheus, volgens HAND»<br />

XVI. 3. om der Jooden vooroordeelen wille liet<br />

befnyden , om denzelven tot zynen Medearbeider<br />

jn het leeraarampt te gebruiken ? Moet men niet tot<br />

myn gevoelen, en tot de algemeene beginfelen<br />

der Zielkunde, waarop het zelve rust, terug keeren,<br />

dat het naamlyk anders niet mogelyk is, om aaneen<br />

Volk, en aan byzondere menfchen, de wezenlyke<br />

waarheden van den Godsdienst te overreeden, dan<br />

door zig voor eenigen tyd naar hunne vooroordeelen<br />

te fchikken; een gedeelte hunner ingewortelde<br />

doch min fchaadelyke dwaalingen niet<br />

aan te roeren en te verfchoonen, tot dat men eerst<br />

de voornaamfte en -werkzaamfte dwaalingen beftreeden,<br />

het vertrouwen der dwaalende gewonnen, en<br />

zig daarin bevestigd heeft?<br />

Dat Paulus zyne redenvoering teAthenen, HAND.<br />

XVII. ai en volg., niet voleindigd heeft, maar dat<br />

die in vs. 32 is afgebroken, zal ik den Recenfent eens<br />

toegeeven , fchoon dit nog zo uitgemaakt niet zy;<br />

maar met dit alles behoudt myn bewys, daaruit afgeleid,<br />

zyne fterkte. Want de vraag is , van welke<br />

voorafgaande kundigheden en beginfelen de Apostel<br />

zyn


myner Tegenfchryveren. \e>^<br />

zyn onderwys begonnen heeft? Dit zekerlyk zoekt<br />

men, denk ik, niet aan het flot eener rede. Daar<br />

nu Paulus in het begin van zyn voorftel zig te Athe„.<br />

nen niet beroept op Mofes en de Profeeten, noch op,<br />

gefchiedkundige waarheden, maar voor menfchen»,<br />

die wysheid zngten, begint met waarheden, die uit<br />

de Godlyke Openbaaringe in de Natuur gekend kunnen<br />

worden, en zig daarby op hunne Profeeten , de<br />

Griekfche Wysgeeren, beroept, en zo verder tot,<br />

Christus komt, gelyk ik in myn Samenftel eenen gelykengang<br />

tot het zelfde oogmerk gegaan ben,zo blykt.<br />

hieruit middagklaar, datPaulus niet enkel in Gebruiken<br />

getragt heeft aan allen alles te worden, om veelen<br />

te winnen. Het onderfcheid tusfehen Leerwyze en<br />

de Leere zelve, kenne ik beter dan de Rectnftni;<br />

want als hy my tegenwerpt, dat ik die beiden<br />

verwisfele, wenschte ik wel te weeten, of hy het'<br />

tot een goede leerwyze niet noodig houde, dat men<br />

de kundigheden , die de menfchen reeds hebben,<br />

gebruikt om de nieuwe waarheden daarin aan hun<br />

voor te ftellen; en hoe hy het dan maaken zal, wanneer<br />

Christus zig als vernedert tot de vooroordeelen<br />

van zyne zwakke reisgenooten, om hun vertrouwen<br />

te behouden, en de Kanaaniten by de Jooden voor<br />

honden verklaart. Behoort dit tot gebruiken of tot<br />

de leerwyze?<br />

2. De Beöordeelaar rekent het my verder tot een<br />

groot gebrek van letterkundige kennisfe toe, dat ik<br />

§ É. zeide: dat men de Zaligheid zeer algemeen fielt<br />

in ftellige aangenaamheden. Hy die den eerften paragraaf<br />

van myn Samenftel leest, zal bevinden, dat ik<br />

G j niet


f cö Tweede Opheld. over het belang<br />

niet van wysgeerig-godgeleerde fchriften, maar van<br />

Leerboeken en voorftellen aan het volk fpreeke, en<br />

daarvan zegge, dat deezen het gevoelen in de Christenheid<br />

algemeen gemaakt hebben, als of de Hemel<br />

een plaats , en de Zaligheid een opëenftapeling is<br />

van uitwendige aangenaamheden, die op de menfchen<br />

werken. Hoe men nu eene groote letterkundige<br />

kennisfe noodig hebbe, om juist te weeten, welke<br />

denkbeelden over het begrip van Zaligheid onder de<br />

Christenen heerfchen, zie ik niet. Ieder leezer vraage<br />

den eerden burger man den besten, hoe hy zig<br />

de Zaligheid voorfielt, en oordeele naar het antwoord,<br />

dat hy dan krygt, tusfehen den Recenfent en<br />

my. Doch veelal zullen myne Leezers in ftaat zyn,<br />

om dit uit het Katechetisch onderwys, dat zy in hunne<br />

jeugd kreegen, te beflisfen.<br />

3. Dat ik, naar het inzien van den Beöordeelaar,<br />

in de aanmerking op § 42. zoude gezegd hebben, dat<br />

de oude Perfen geen twee Beginfelen hebben aangenomen,<br />

maar gelyk Leibnits gevoelden, toont duidelyk,<br />

dat de Recenfent geen harsfenen heeft om iets<br />

door te zien, noch dat hy gefchikt is voor fchrandere<br />

aanmerkingen. Daar zegge ik zelfs : zy beweerden<br />

, dat 'er twee Beginfelen waren, maar dat het<br />

beginfel des Lichts eigenlyk alleen maar werkzaam<br />

was, en dat der Duisternis of ftoffe meer lydelyk en<br />

voorwerpelyk; en dat zy dus, naar myne gisfing,<br />

in hunne beeldfpraake naby kwamen aan het gevoelen<br />

van Leibnits , dat naaralyk de paaien van het<br />

goede, gevolglyk het gebrekkige en het daarin ge.<br />

gronde kwaad in de Weereld , zynen oorfprong<br />

heeft


myner Tegenfchryveren, " ïof<br />

heefp uit de wezenlyke voorwerpelyke gefteldheid<br />

der eindige dingen. Zodanig iets juist te verftaan<br />

en te bevatten, fchynt, uit bet gantfche charakter<br />

der beönrdeehnge, verre uitgeftrekter dan de wysgecrige<br />

gezigtseinder van den Beöordeelaar te reiken.<br />

Hieruit Iaat zig ook verklaaren, hoe hy myne onderftclling<br />

van den oorfprong van den Godsdienst<br />

en het gebruiken van Offeranden onder ruuwe<br />

menfchen, die toch nergens voor nieuw verklaard<br />

wordt, als een ftaal van myne gebrekkige letterkundige<br />

kennisfe kan opgeeven. Eindelyk komt de<br />

Schryver ook op myne Wysbegeerte. De verwagting<br />

der Leezeren maakt hy gaande door te vraa»<br />

gen: Maar de Wysbegeerte zal misfehien de fïerkte<br />

•van den Schryver des Samen/Iels zyn? En daarop<br />

geeft hy, op zyne wyze, proeven van myne zwakheid<br />

in dezelve.<br />

i. Vooreerst zoude ik § 10. Gebreken en Kwaa;l<br />

• met elkahderen verward hebben. Jammer is het,<br />

dat de Heer Recenfent ons zyne befluiten hiero-<br />

• verniet heeft bekend gemaakt. Tot nog toe zyn de<br />

Wysgeeren, zo ver ik weet, het daarover eens<br />

geweest, dat alle gebrek een waar kwaad is ><br />

fchoon alle kwaad geen bloot gebrek zy. Is blindheid,<br />

dewyl' het bloot een gebrek aan 't gezigt<br />

, is, geen kwaad? Is gebrek aan een braaf hart.<br />

gebrek aan een juist begrip, wat een beoordeel<br />

ling zyn moet, gebrek van onderfcheiden en bepaalde<br />

denkbeelden van den inhoud en het plan<br />

van een boek, 'tgeen men voorzig heeft liggen; is<br />

dit alles geen kwaad in eenen Recenfent ï Moe.'<br />

ten


ió8 Tweede Opheld. over het belang<br />

ten insgelyks alle zonden van nalaatigheid, alle<br />

zonden, dié uit gebrek van een behoorlyk<br />

gebruik onzer reden en van ons geweeten voortkomen,<br />

alle ongeloovïgheid, alle onwilligheid tot<br />

het goede, niet tot het kwaad gerekend worden?<br />

Waarom noemt men ze dan zondig, indien gebreken<br />

geen kwaad zyn? Hy die zo weinig wysgeerige<br />

denkbeelden, zo weinig kennis heeft van<br />

het gewoon wysgeerig taalgebruk, kan ze»<br />

kerlyk uit den nopten paragraaf niet wys wor-<br />

' den; want uit de enkele woorden van Laakzugt<br />

en vaneenen overgegeven Booswigt, kan zulk een<br />

Wysgeer het niet mogelyk agten, dat daarvan<br />

nog iets goeds gezegd kan worden.<br />

2. Verder is, volgens de meening van den Beöordeelaar,<br />

in myn Samenftel het denkbeeld van wik<br />

lekeurig en ftcllig doorgaans onder een verward.<br />

Ten allen gelukke heeft hy, tegen zyne gewoon,<br />

te, twee bladzyden vroeger verklaard, tvelke<br />

denkbeelden hy zelve aan deeze twee woorden<br />

hegt, waaruit wy de bron der gewaande ver"<br />

warringe leeren kunnen. Hy zegt, bladz. 233.<br />

willekeurige wetten zyn, die in het geheelgeenengrand<br />

hebben; maar ftellige wetten zyn zulken, waarvan<br />

wy de reden niet kunnen bigrepen. Beide verklaaringen<br />

zyn gebrekkig , zo wel volgens het wysgeerig<br />

als regtsgeleerd taalgebruik. Willekeurige<br />

verordeningen hebben ook haare gronden , maar<br />

van een andere foort, dan de natuurlyke zyn. Men<br />

moet hier vooraf het tweevoudig gebruik van het<br />

woord willekeurig onderfcheiden. Somtyds wordt<br />

het


myner Tegenfdryvercn* toe<br />

het tegen billyk en redelyk overgedeld, en dan zegt<br />

men wd, flat pro ratione voluntas. Deeze willekeurige,'oppermagtige,<br />

otdespotieke verordeningen<br />

hebben geenen grond van regt of billykheid, maar<br />

wel onderwerpelyke gronden in de oogmerken, die<br />

de volftrekte Alleenheerfcher daardoor zoekt te<br />

bereiken. Wanneer de groote Heer der Turken<br />

eenen ryken doch onfchuldigen onderdaan beveelt<br />

te wurgen, dan is dit bevel uitwendig willekeurig<br />

, en nogtans heeft hy daartoe een zeer<br />

kragtigen onderwerpelyken grond, dat hy daardoor<br />

naamlyk de fchatten van deezen ongelukkiger»<br />

wil bemagtigen. Van deeze foorte van willekeurigheid,<br />

welke voldrekt tegen regt en billykheid<br />

overgefteld is, wordt in myn Samenftel eigenlyk<br />

niet gefprooken. De meeste Christen Godgeleerden<br />

van alle Gezindheden neemen, wat<br />

ten minden de woorden betreft, aan, dat Gods<br />

verordeningen zuivere waarheid, geregtigheid en<br />

goedheid zyn. Dan dit belet hen, die Augustiuus<br />

gevoelen aanneemen, in 't geheel niet, tevens<br />

te beweeren, dat God gantsch willekeurig<br />

zekere menfchen heeft uitgezonderd , om hen<br />

tot vaten des toorns te bereiden , hun zyne genade<br />

te ontzeggen en ter eeuwige verdoemenisfe<br />

ie verwyzen. Op het zelfde loopen ook eindelyk<br />

de gevoelens uit van hun, die 's menfchen vryheid<br />

en natuurlyke kragten tot het goede bedryden.<br />

Maar dat zyGod niet te min het beste Wezen noemen<br />

, deswegen behoeft men zig niet te verwondederen,-<br />

want op de overeen demming of tegenftry.<br />

dig-


Ilo Tweede OpheJd, over het belang<br />

digheid der denkbeelden ,komt het by de meeste<br />

Samenflellen , die door den geest van eenen byzon-<br />

. deren aanhang beftierd worden, in 't geheel niet<br />

aan, indien de tegenftrydigheid maar niet handtastelyk.in<br />

de woorden te zien is. Maar het woord<br />

willekeurig heeft een gantsch andere betekenis 9<br />

wanneer men het tegen natuurlyk overftelt Natuurlyk<br />

noemt men in wetten, 't gere door de natuur<br />

van de daad en van den daader, wien de wet<br />

gegeven is, voldoende bepaald wordt, of het gene<br />

toereikende voorwerpeïyke gronden heeft; en willekeurig<br />

is in tegendeel, het gene uit de natuur der<br />

daad en van hem, die daartoe verpligt zal worden,<br />

met toereikende bepaald is , maar eerst door den<br />

wil des Wetgeevers zyne volle bepaaling erlangt; of<br />

hetgeen oponderwerpelyke gronden van den Wetgeever<br />

rust. Eveneens is het gefteld met Atnatuurlyke<br />

tn willekeurige belooningen en ftraffen. In demensch„<br />

lyke verordeningen is noodwen lig veel willekeurigs,<br />

zo omdat menschlyke Wetgeevers alle geval,<br />

len niet kunnen overzien, die daarom dikwyls 't<br />

gene in de meeste gevallen natuurlyk regt en goed<br />

is, tot een algemeenen regel maaken; als omdat<br />

zy te gelyk daarby agt moeten geeven op hunne eigen<br />

bepaalde vermogens, en daarom niet al leert<br />

het geluk hunner Onderdaanen als den eenigen<br />

grond kunnen aanneemen, om hunne verordeningen<br />

te bepaalen. Als men, by voorb. ,onderftelt, dat het<br />

naar regten is, de goederen vaniemant, die zonder<br />

Testament fterft, over te laaten aan hun, welken<br />

hy bet meest lief had: dan zal het eener mehsch-<br />

I ' " H-


myner Tegenfchryveren. liï<br />

ïyke Overheid in de meeste hyzondere gevallen<br />

onmogelyk zyn, om met zekerheid te ontdekken,<br />

in welk een trap de Verftorvene zyne bloedverwanten<br />

of vrienden heeft lief gehad. Dit gebrek<br />

van voorwerpeïyke of toereikend beflisfende gronden<br />

in het crfregt, moet de Wetgeever door een<br />

willekeurige bepaaling vergoeden. Daarom zyn<br />

de welmeenendfte wetten van menfchen, fteeds in<br />

*t een of ander opzigt gebrekkig, en kunnen ten<br />

hoogflen op de meerderheid der gevallen worden<br />

toegepast. Ja daarom zyn de kundigfte en braaffte<br />

Regtsgeleerden dikwyls over de zelfde vraag<br />

van zeer verfchillende gevoelens. Daardoor zien<br />

wy dat de eene Wetgeever het halve goed van<br />

den Man aan de Weduwe, anderen flegts een<br />

kindsgedeelte toegekend hebben. Beide verordeningen<br />

hebben iets willekeurigs , doch niet in<br />

dien harden zin, dat het reden en billykheid wederfpreekt,<br />

maar eeniglyk in tegenftellinge van<br />

het natuurlyke, dat zig van zelve uit klaarevoorwerpeïyke<br />

gronden voldoende bepaalt.<br />

Doch dikwyls kan ook een, Vorst, zo wel als een<br />

Vader, in zyne verordeningen niet blootlyk zien op<br />

't gene voor zyne onderdaanen of kinderen het besje<br />

is, maar moet ook te gelyk met zyn eigen vermogen<br />

en omfbmdigheden te raade gaan. Wanneer<br />

het, by voorbeeld, voor den Zoon best zoude voe.<br />

gen , om hem te laaten ftudeeren, maar dat het vermogen<br />

van den Vader daardoor te zeer uitgeput zoude<br />

worden, of wanneer een Vader de hulp van den<br />

Zoon in zyn beroep tot eigen onderfteuning behoefde,'


Tweede öpheld. over het belang<br />

de, dan moet hy uit onder werpelyke gronden geheel<br />

anders over den Zoon befchikken, dan hy buiten dat<br />

doen zoude. Ter behoorelyke plaatfe zal ik in deeze<br />

verdeedigingen breedvoerig -aantoonen, dat al het<br />

willekeurige in de wetten,alleen voortkomt uit de<br />

zwakheid van doorzigt of vermogen in den Wetgeever,<br />

en dat zulks daarom in de godlyke verordeningen<br />

geen plaats kan hebben, omdat Gods verftand<br />

ten allen tyde de toereikende voorwerpeïyke gronden<br />

kent, en zyne Algenoegzaamheid hem in ftaat ftelt,<br />

om enkel het geluk zyner Onderdaanen in agt te<br />

neemen ; en dat in zyne Wetgeevinge derhalven geen<br />

aanmerking op zyn eigen perfoon eenige onderwerpelyke<br />

gronden kan opleveren.<br />

Verder zegt de Recenfent: Stellig is, waarvan<br />

w y de gronden niet kunnen begrypen. Ook dit denkbeeld<br />

is valsch, en het woord wordt tegen het gewoone<br />

taalgebruik verklaard. Als de Koning op ieder<br />

pond koffy twee Grosfchen inkomende regten vordert,<br />

dan is dit immers onloochenbaar een ftellige<br />

en geenszins een natuurlyke wet: en evenwel kan ik<br />

zo wel de voorwerpeïyke als onderwerpelyke gronden<br />

deezer wet begrypen , en haare billykheid erkennen.<br />

Maar daardoor, dat ik die weete, houdt<br />

die wet nog niet op ftellig te zyn. Dus wederom<br />

verwarde kennisfe by den Recenfent, en geenszins<br />

verwisfeling van denkbeelden in myn Samenftel.<br />

Een ftellige wet is van een natuurlyke wet onderfcheiden,<br />

door de verfchillende bronnen, waaruit<br />

ik myne verpligting tot derzelver waarneeming afleide.<br />

Een wet is natuurlyk, wanneer de verpligting


myner Tegenfchryveren. 113<br />

tiiig daartoe bloot uit de natuurlyke gevolgen der<br />

daaden, die zy voorfchryft, gekend kan worden:<br />

en een wet is fiellig, wanneer de verpligting daartoe<br />

uit den üitdrukkelyk verklaarden wil van den<br />

Wetgeever, of uit de beweegredenen, die daaraan<br />

willekeurig verbonden zyn, gekend wordt. Een<br />

èn dezelfde wet kan daarom te gelyk natuurlyk en<br />

ftellig zyn, wanneer ik myne verpligting tot dezelve<br />

zo wel uit de natuurlyke gevolgen, als uit de<br />

wil'ekeurig daaraan verbondene ftraften of bëlöoningen<br />

van den Wetgeever kan afleiden. Dus is de<br />

wet: gy zult geen valsch getuigenis geeven, zowel<br />

een natuurlyke wet, voor zo verre uit de natuurlyke<br />

kvvaade gevolgen de verpligting , om daarnaar te<br />

bandelen, reeds gekend kan worden; als een Heilige<br />

wet, die den Jooden volgens de wet van Mofes;<br />

en een iegelyk Burger volgens de wetten van zyn<br />

Vaderland verpligten uit hoofde dier ftraffen, welken<br />

tegen een Valsch getuigenis zyn vastgefteld.<br />

Op dezelfde wyze kan ook een befpiegelende ftelling<br />

een waarheid zyn van den natuurlykeu Goddienst<br />

, en te gelyk een ftelling des geloofs van eenen<br />

Jlelligen Godsdienst, naarmaate zy of uit de hatuur<br />

der dingen, of uit het getuigenis eener godlyke<br />

verzekeringe, kan afgeleid en voor waar gekend<br />

worden.<br />

Wanneer voor het overige gevraagd wordt; of<br />

wy ten allen tyde in ftaat zyn, om de vóorwer<br />

pelyke of" natuurlyke gronden van alle geopenbaarde<br />

godlyke we: ten volkomen te begrypen; en of veelen<br />

derzelven ons niet willekeurig kunnen voorkomen


H4 'lv.ccde Cphcld. over bei belang<br />

die het egter niet zyn? — zal ik my daarover verklaaren.<br />

Wy moeten hier vooreerst onderfcheiden,<br />

of 'er gefprooken wordt van algemeene godlyke<br />

wetten, waartoe het gantfche menschlyke Geflagt<br />

ten allen tyde verpligt is, of van byzondere Ver"<br />

ordeningen, die maar voor byzondere menfchen of<br />

Volken, onder byzondere omftandigbeden van plaats<br />

en tyd, gefchikt zyn. In het laatfle geval kunnen<br />

er veele voorwerpeïyke gronden in de uitwendige<br />

betrekkingen plaats hebben, die wy allen niet kunnen<br />

overzien noch begrypen; en 'er kunnen , by<br />

voorbeeld, in een Wetboek, dat den Israëlieten, als<br />

inwooncren van Paleftina, op een zekeren tyd ge_<br />

geven werdt , ongemeen veel wetten voorkomen<br />

die ftellig zyn en ons willekeurig toefchynen, fchoon<br />

zy niet te min haare genoegzame redenen in de<br />

toenmaalige natuurlyke en zedelyke gefteldheid van<br />

dat Volk, en in deszelfs uitwendige betrekkingen<br />

hadden, fchoon wy die nu niet meer ontdekken<br />

kunnen. Maar wanneer 'er gefproken wordt van<br />

Wetten van eenen algemeenen Godsdienst voor h t<br />

gantfche menschlyke Geflagt, dan ziet ieder eerstbegin,<br />

nend Wysgeer zelf • dat, indien zulke algemetr.e Wetten<br />

natuurlyk zullen zyn, of voldoende voorwerpeïyke<br />

gronden hebben, die gronden dan gezogt moeten<br />

worden, in het gene by alle menfchen en ten allen<br />

tyde plaats heeft en onveranderlyk blyft. Daar nu<br />

de menigvuldige Maatfchappyeft van menfchen niets<br />

anders met eikanderen ten allen tyde gemeen hebben,<br />

dan hunne natuur en hunne natuurlyke onver,<br />

anderlyke. betrekkingen jegens God en jegens de<br />

Wee-


myner Tegenfchryveren. n5<br />

Weereld in 't algemeen; zo blykt, dat derhalven<br />

alle Voorfchriften en Wetten, die tot eenen algemeenen<br />

Godsdienst behooren, uit *s menfchen natuure<br />

en uit zyne betrekkingen tot God en het Ge.<br />

heelal in zig zclven kenbaar, en, by gevolge, natuurlyke<br />

Wetten moeten wezen. IV'aar de ondervinding<br />

leert ten klaarfte, dat verre de meeste meniehen<br />

zig op het onderzoeken der dingen niet genoeg<br />

toeleggen, en dat veelen daaroe ook minder<br />

bekwaam zyn , en dat zy dus niet in ftaat zyn,<br />

óm veele natuurlyke wetten, ten minden derzelver<br />

nadere bepaalingen, uit de natuur der dingen af te<br />

leiden, en nog minder om zig van derzelver alge-<br />

Rieene verpligtinge volkomen te overtuigen ; om<br />

Welke reden een geopenbaarde Zedenkunde voor een<br />

Volk, een uitfteekenden voorrang heeft boven een<br />

bloo-e viysgeerige.Zedenleer. Maar hoe zeer een<br />

geopenbaarde Zedenkunde als een verzameling van<br />

ftellige wetten moet voorged aagen worden, opdat<br />

*s menfchen verpligting daartoe Voor ee en iegelyk<br />

des te duidelyker blyke; moet nogtans de Godgeleerde,<br />

de Wy-geer, en inzonderheid de Leeraar<br />

des Volks in ftaat zyn, om de voorwerpe'yke grolden<br />

der geopenbaarde wetten te kennen en duidèlyk<br />

te h.grypen; want anders zouden die godlyfêe<br />

wetten grootelyks onvolmaakt zyn. Want zo lang men<br />

de rationes legum, de eigenlyke gronden en oog.<br />

merken der wetten, niet duidelyk kent, is men ook<br />

niet in ftaat, haar belioorelyk op alle gevallen fce<br />

te pasfen; en men loopt gevaar, of om dczelven<br />

in een al te bepaalden zin, ma^r ten halve te ver-<br />

II 2 YUl".


HO' Tweede Opheld. ovïf het belang<br />

vullen, of door den zin daarvan te verre uit teflrekken,<br />

tegen de'zeiver oogmerk te handelen, of ï n<br />

dweepende uitfpoorigheden te vervallen. Hierom<br />

zal ik ter behoorelyker plaatfe aantoonen, dat alleen<br />

die godlyke Wetten , welken de Leeraaren<br />

des Volks zien kunnen in de Natuur gegrond te<br />

zyn , aan het menschlyk Geflagt ten waaren zegen<br />

.vèritrekken, en dat het een zeer gebrekkelyke gefteldheid<br />

van een algemeene Wet is, wanneer haare<br />

oogmerken en gronden door derzelver Uitleggers<br />

niet gekend kunnen worden ; en dat der.<br />

halven alle waare godlyke Wetten deeze volmaakt,<br />

heid. moeten hebben, dat haare oogmerken en gronden<br />

zo niet door al'en, altans door de Leeraaren<br />

.moeten gekend kunnen worden.<br />

Hierop gaat de Recenjent tot een ander bewys rnyaer<br />

flegte Wysbegeerte over. ' Hy fchryft: „ Het<br />

,, is zeer zonderling, dat een Wysgeer de Symbow<br />

lïjcbe Boeken voor burgerlyke en flaatkundige<br />

w Wetten verklaart §88 Begrypt de man niet, dat<br />

H deeze Helling regtsftreeks op het tegenovergeltel-<br />

„ de van. Verdraagzaamheid uitloopt, welker Predi-<br />

„ ker hy egter zyn wil. Zyn zy zodanig, dan kan ook<br />

„ een H.mdrik Vilt. een wet der zes artikelen<br />

„ geeven, en dan hebben wy de Inquijitïe met alle<br />

„ haare gruuwelen en verwoestingen te wagten." —<br />

De Recenfent vei raadt in deeze uitroepinge wederom<br />

' eerte dodrgiande verwarring van gedagten. SytnboHfcbe<br />

' Schriften zyn op zig zeiven geene wetten . maar eeniglyk<br />

oper/baare Belydenisfen, wat de aanzienlykfle Leer.<br />

" aars en medeleden van zeker godsdienftig Genoo t.<br />

* ö " fchap


inyner Tegenfchryveren.<br />

tchap VOT waarheid houden; en in 't vervolg van<br />

tyd worden zy gedenkftukken, van 't geen op een zekeren<br />

tyd door die gezindheid geleeraard is. Maar een<br />

weereldlyke Overheid heeft het regt om den inhoud<br />

van die belydenisfchriften te onderzoeken,<br />

voor zo verre zy naamlyk op de rust, de goede orde<br />

en het welvaaren der Maatfchappye betrekking hebben<br />

; want voor het overige gaan de leeringen des geloofs<br />

der Overheid niet aan. Wanneer de Vorften nu oor-<br />

deelen, dat in zodanige Symbolifche belydenis niets<br />

is, dat nadeelig kan worden voor de goede orde en<br />

rust van den Staat, dan kunnen zy egter aan zulk eene<br />

gezindheid, in hetrekkinge tot haare geloofsleuze of<br />

Symbola, diezy, om uit dat oogpunt onderzont te worden<br />

, opftelde, een vrye en openlyke oefening van<br />

haaren Godsdienst niet anders toeftaan, dan onder<br />

voorwaarde, dat de Leeraars zig in hunne openbaare<br />

redenvoeringen naar die Symbolifche Schriften gedraagen,<br />

en nimmer eenige andere beginfelen, nadeelig<br />

voor den Staat en het geluk der Burgerye, verfpreiden<br />

zullen. Men ziet dus, dat het gezag der SymiVó/^A/Schrifteh,<br />

in zo verre zy als wetten befchouwd<br />

moeten worden, alleen rust op de verordeningen der<br />

Overheid , dat naamlyk allen , die het openbaare<br />

Leeraarsampt bekleeden zullen, zig verbinden moeten<br />

o n naar dezelven te leeren. Maar deeze verordening is<br />

onloochenbaar een burgerlyke wet, dewyl ze beoogt<br />

om de rust en goede orde in den Staat tehandhaaven,<br />

en om het leeren van alle verkeerde, oproerige<br />

en onzedelyke beginlblen te beletten. Ieder man<br />

van verftand ziet nu van zeiven, dat ik de volinaaktfte<br />

H<br />

3 Ver-


n*8 Tweede öpheld. over het belang<br />

Verdraagzaamheid leere, dewyl ik het wettig gezag"<br />

der Symbolifche boeken bepaale tot die leeringen,<br />

welken op de rust der Maatfchappye betrekkinghebben<br />

; voor het overige aan de Overheid geenszins'<br />

het regt toekennende, om over de waarheid of valschheid<br />

der geloofsleere, over haare fchriftmaatigheid<br />

of onfchriftmaatigheid, over der zeiver nuttigheid<br />

of fchaadelykheid, met betrekkinge tot den inwendigen<br />

mensch, geregtelyk te kunnen beflisfen.<br />

Ondertusfchen is dit onderwerp wel waardig, dat<br />

wy het in deeze Ophelderingen opzetlyk behandelen;<br />

omdat veele Godgeleerden zeer verkeerdelyk<br />

waanen, dat het gezag der Symbolifche Schriften afhangt<br />

van de overeenftemming van alle de Leeraaren,<br />

of van de verdorven Stgters en Schryvers eener Gezin<br />

Jheid , weshalven de Godgeleerden zelfs niet eens<br />

de bevoegde uitleggers zyn van de verordeningen<br />

der Overheid, over het geregtelyk gezag der Symbolifche<br />

Schriften, en nog minder de bevoegde Regters<br />

om over hunne Medebroeders in deeze betrekking<br />

te oordeelen. Maar by uitdek zonderling zyn<br />

de gedagten van den Recenfent, als hy gelooft, dat<br />

het misbruik, 't welk een Despoot van zyne magt<br />

kan maaken , als hy wil, verhinderd kan worden<br />

door den naam, welken de Godgeleerden aan de<br />

verfcheidene foorten der wetten geeven. My dunkt,<br />

dat een Hendrik VIII., wanneer hy iets wilde verordineeren,<br />

geenszins vooraf zoude verneemen, on -<br />

der welke Hoofdhenaaminge of Rubriek de Godgeleerden<br />

zyne wetten tellen zouden. Nimmer kan 'er<br />

cm Inqui/ttie OZI&MQ, daar de Overheid enkslziec


mynêr Tegenfchryveren.<br />

1 J<br />

5<br />

op het bewaaren van de goede orde in den Staat, en<br />

voor het overige de waarheid in zo verre laat zoeken,<br />

gelooven en verbreiden , als zonder ftooring der ge.<br />

meenc ruste maar eenigszins beftaan kan.<br />

De Heer Beöordeelaar meent op deeze wyze vol.<br />

doende beweczen te hebben, dat het my aan alle<br />

zaaklyke kundigheden ontbreekt; en wil daarom ten<br />

laatften ook aantoonen, dat ik' zelfs my niet eens<br />

verfta, om een goede taal te fpreeken, en dat myn<br />

ftyl allerjammerlykst is. Zie hier zyne eigen woorden<br />

daaromtrent.<br />

„ De ftyl van den Schryver zal iemant bezwaare-<br />

„ lyk aangenaam en gefchikt oordeelen. De zaaken<br />

woiden niet verdeeld maar verfnipperd: geduu-<br />

„ rig ziet men voor zig een tafel, geheel bont van<br />

„ arabifche en romeinfche getallen en letteren. Zync<br />

wyze van voordellen is wydloopig en afgetrok-<br />

„ ken ; zyne manier van uitdrukken is onbe-<br />

„ paald; zyne taal is onzuiver en plat (jncdifance,<br />

„ raifonnemcnt, COl'batC UntC); zyne becldfpraaken<br />

„ verongelukken gewoonlyk: by voorb., § 12. in de<br />

aanmerking , worden de menfchen dronken uit<br />

„ den overvloed van Gods magazyn ?'*<br />

Hierop antwoorde ik, dat het oordeel van den<br />

Heer Recenfent hieromtrent voor anderen niet kan<br />

beftisFen', vooral omdat hy myn gefchrift in zulkeen<br />

kwaade luim gelezen heeFt. Ik moet het aan myne Leezeren<br />

overlaaten, in hoe verre hun myne fchryfwy.<br />

ze gefchikt en aangenaam, of verveelende is voorgekomen.<br />

Zekerlyk was 'er, zelfs naar myn oordeel,<br />

in enkele plaatfen en uitdrukkingen veel te verbete-<br />

H4<br />

r<br />

* n<br />

3


120 Tweede Opheld. over bet belang<br />

ren, indien het in zulk een gefchrift op den lof eener<br />

fierlyke fchryfwyze moest aankomen. Maar ik meende,<br />

dat alle Vrienden van waarheid, gemoedsrust<br />

en deugd, zig in een boek, waarin de gewigtigfte<br />

belangen van den mensch verhandeld worden,<br />

ce zeer met den zaaklyken inhoud zouden bezig houden,<br />

dan dat zy agt zouden geeven op etlyke onregelmaatighedcn<br />

der fchryfwyze, of op eenige gebreklyke<br />

uitdrukkingen , die geen verandering in den<br />

zin maaken. Maar wanneer de Heer Beöordeelaar<br />

ten bewyze, dat myne beeldfpraaken verongelukken,<br />

myne woorden bybrengt uit de aamerkingop<br />

§ 12. „ Zy worden dronken uit den overvloed van Gods<br />

„ magazyn", dan weet ik niet, hoe ik dit verklaaren<br />

moet. Zoude hem waarlyk Luther's overzettinge<br />

van den Bybel zo onbekend zyn, dat hy niet wist,<br />

dat deeze plaats in geenen deele myne eigen beeldfpraakis,<br />

maar eenfpreukuitPlalmXXXVI 9, welke<br />

ik, volgens Luther's overzettinge, woordlyk,overgenomen<br />

en de plaats daarenboven heb aangeweezen-<br />

Ik heb daarin niets veranderd, dan dat ik in plaatfe<br />

zyner dubbelzinnige uitdrukkinge, Gods Huis gefield<br />

hebbe Gods magazyn. En hierin kan'toch tegen de<br />

beeldfpraak niet gezondigd weezen, dewyl wy<br />

een huis, waaruit menfchen en vee gevoed en<br />

met fpysen drank verzorgd worden, immers overal,<br />

ook m Duitschland , een Magazyn pleegen te noemen<br />

Men zoude in waarheid de grootite ongeregtigheid<br />

der weereld begaan, indien men de waardige<br />

leden van de godgeleerde Faculteit te Göttingen<br />

verdagt wilde houden, als of iemant derzei ven hef<br />

min"


myner, Tegenfchryveren. i$r<br />

minde deel aan zulk eene beöordeeling kon gehad hebben.<br />

Overal zien wy een map die voor<br />

niets minder dan voor verheven denkbeelden vatbaar<br />

is; die zig met letters en kleinigheden ophoudt<br />

, en in zyn kwaade luim de onfchuldige<br />

Arabiiche en Romeinfche getallen en de fpreuken uit<br />

Luther's overzettinge van denBybel, bybrengt als<br />

zo veele bewyzen van de ondeugendheid mynes<br />

Samendels. Welke vriend van den Godsdienst zal<br />

by het leezen van zulk eene beöordeelinge met my den;<br />

wensch niet herhaaien, waarmede ik den 88 § van<br />

myn famenflel befluit: Dat de Christen Godgeleerden<br />

éénmaal mogten ophouden aan den letter dei-<br />

Heilige Schriftuure te knabbelen, en zig gefamen-<br />

Jyk vereenigen , om den geest van deezen Godsdienst<br />

, en deszelfs groote geboden van geregtigheid,<br />

liefde en trouwe oyeral te verbreiden!<br />

Wanneer men deeze gantfche beöordeeling doorleest,<br />

vindt men daarin zelf het minde fpoor<br />

niet van een fchrander wysgeerig doorzigt,<br />

of doordringend oordeel. Niet een eenige<br />

uitlegkundige aanmerking; niet het geringde<br />

waardoor de vraagen in gefchil naauwkeurigerkunnen<br />

bepaald of eenig nieuw licht daar aan bygezet<br />

kan worden, is by hem te vinden. Veeleer<br />

vertoont zig overal een doorgaande verwardheid<br />

van denkbeelden, die den Recenjent fomtyds fpooken<br />

doet zien en to. verkeerdheid vervoert. Het<br />

fpreekt derhalven vanzelven, dat geen der gewoone<br />

Leeraaren in de Godgeleerdheid te Göttingen<br />

deeze pen bedierd kan hebben; maar dat de Bell<br />

5 oor-


122 Tweede Opbeld. over bet belang<br />

oordeelaar behoort tot die groote menigte van naamgeleerden,<br />

welke belezenheid en gegronde kundigheden<br />

met eikanderen verwarren; die zig vobrnaarnlyk bezig<br />

houden met het verzamelen van vreemde gedagten<br />

van andere geleerden, en die dan uit deezen mengelmoes<br />

van ongefchikte door één gemengde en<br />

nog minder doorgedagte denkbeelden, zig niet kunnen<br />

redden , en nog minder weeten, waartoe het<br />

een of het ander behoort, of nuttig is.<br />

Vol moeds beiluit ondertusfchen de Recenfent ,<br />

zyn beöordeeling , waarmede hy het famenftel en<br />

deszelfs fchryver meent alle agting by de geleerde<br />

weereld benomen te hebben, met deeze woorden:<br />

Zo ftaat het met de geleerdheid en welfpreekendheid<br />

van den derden Hervormer na Paulus en<br />

Luther! Ik magt daartegen wel vraagen :<br />

hoe zoude het 'er met Paulus en Luther's geleerdheid<br />

en welfpreekendheid wel uitzien , wanneer iemant<br />

ons hunne Schriften, volgens de grondftellingen<br />

van den beöordeelaar, en in zyne kwaade luim<br />

wilde voorhouden ? Hy die Luther hoogagt, brengt<br />

nogtans zyne door my aangehaalde woorden by<br />

als het klaarfte bewys eener verongelukte beeldfpraake;<br />

en ftelt myne gronden, die ik uit Paulus<br />

Schriften ontleende, voor als grondftellingcn, die<br />

tot het affchuuwelykst bedrog leiden!<br />

Het overige der beöordeelinge behelst een verminkt<br />

uittrekfel uit § 88 van het Samenftel, waarin ikuit<br />

het gedrag van Christus en zyne Apostelen regelen<br />

van voorzigtigheid afleide voor Leeraars die<br />

zy, zig in gelyke omftandigheden bevindende, in


myner Tegenfchryveren. ÏSJ-<br />

huu leeraarampt moeten in agt neemen. Volgens de<br />

Verwarde verbeelding die by veelen over deeze<br />

ftofte heerscht,vindt de Beöordeelaar myne gezegdens<br />

zeer wanzedelyk, en verklaart ze voor bewyzen<br />

van de flegtheid des harten van den Schryver.<br />

In 't vervolg zal ik dit onderwerp in eene byzonre<br />

Opheldering voor myne Leezers in ren helder<br />

licht plaatsen; tewyl ik hier vooraf het gezigtpunt<br />

zal aantoonen, waaruit de vraag: „ of men<br />

3j de menfchen in hunne vooroordeelen en dwaaj,<br />

lingen kan laaten, en zig in zyne ondevwyzinge<br />

j, daarnaar fch.kken, zonder de opregtheid tekwetf<br />

t zen? " ovcrwoogen moet worden.<br />

Menschen, die door vooroordeelen verblind zyq,<br />

behooren tot de geeftlyk ziekeq, en zyn ten aanzien<br />

der voorwerpen, wa rin zy verblind zyn ,<br />

gelyk aan onzinnig : of dronken menfchen, die fchyn<br />

en waarheid , inbeelding en ondervindig niet kunnen<br />

onderfcheiden. Gelyk nu de opregtfte man<br />

van het fynst en tederst zedelyk gevoel, geen<br />

zwaarigheld zal maaken, om zig naar de' zotte<br />

verbeeldingen van een dronken man of van een<br />

mensch, in een heete koorts ylende, te fchikken,<br />

en hem in veelen zyner ongerymde gezegdens<br />

gelyk te geven, wanneer dit het eenigfte middelis<br />

om zyn vertrouwen te winnen, en tot het gene voor<br />

hem 'c befte is, over te haaien; e.en min behoefteen<br />

Lecraar zvraarigheid te maaken, om zig, voo r<br />

eenigen tyd, naar den dwaalenden waan, zyner toehooreren<br />

te fchikken, wanneer hy hen daardoor kan<br />

Ueweegeu, om zig met een volkomen vertrouwen aaa»<br />

zyne


ïjtf Tweede öpheld. over bet belaag<br />

zyne beflieringe tot de waarheid en tot hun eigen<br />

welzyn, over te geeven. Daarom bleef Christus<br />

zelfs, die de Jooden van hunne verknogtheid aan<br />

de MosaïfcheGodsdienstplegtighedenverlosfen wilde,<br />

ïnzyn gantfche leeven de wee van Mofes waarnee •<br />

m<br />

en, dewyl hy anders by hen in 't geheel geen<br />

gehoor zou gevonden hebben.<br />

Nu zoude Ik my verplige rekenen, om myne<br />

Leezers om verfchóoning te verzoeken, dat ik hen<br />

zo lang met deeze Göttingfche Recencïa heb bezig<br />

gehouden, wanneer ik daarin hun voordeel niet<br />

meer in agt genomen hadde, dan myne eigen verdediging<br />

tegen eenige perfoonlyke verongelykingen ,<br />

welke daarin bevat zyn Er was my aangelegen ,<br />

om veele dingen vooraf kortlyk aan te Hippen ,<br />

die in de volgende Ophelderingen, ter weeringe van<br />

veele wanbegrippen uitvoeriger, behandeld zullen<br />

worden, en om daardoor te verhinderen, dat men over<br />

het een en ander (tuk niet al te fchielyk tegen my<br />

befliste, tot dat ik op de tegenwerpingen myner<br />

partyen zal geantwoord hebben. Maar voornaamlyk<br />

wilde ik den vrienden van myn Samenftel,<br />

door het ontleeden der Göttingfche beöordeeling,<br />

het genoegen geeven, om op te merken, hoe fterk<br />

de geleerdfte partyen, door haare beöordeelingen<br />

en tegenbeöenkingen, de algemeene waarheid van<br />

myn gevoelens, hunnes ondanks, bevestigen. Men<br />

ziet in de Göttingfche beöordeeling een Geleerden<br />

van geen geringen rang. Want dat hy tot<br />

een Medearbeider aan dit werk gekooztn is, ver.<br />

wekt


myner Tegenjcbryverèrl. 12j<br />

wekt datgunflige vooroordeel, dat hy in den eeneri<br />

of anderen tak der Godgeleerdheid een uitfteekende<br />

fterkte moet bezitten. Hy fpreekt op den toon vaa<br />

iemant, die gewoon is zig tegen veele . anderen,<br />

op te weegen, en te verwagten, dat men zyn<br />

oordeel over de geleerdheid van eenen Schryver<br />

eerbiedigen zal, als de uitfpraak van een grootea<br />

Geleerden, die alle gezag waardig is. Deeze grote<br />

geleerde nu is vol misnoegen over myn Samen-<br />

Hel, enhy verzekert, dat hy een gantfeh boek kan vol<br />

fchryven alleen met de aanwyzinge van de ontelbaare<br />

feilen, die daarin voorkomen: uit deeze menigte kipt<br />

hy delompfteen gewigtigfte. uit, en legt zc bloot<br />

voor het Christlyk geleerde Gemeen.. Zou het<br />

dan nu niet geoorloofd zyn .om dit befluit te maaken:<br />

Wannéér een groot Man, dat is, die zig door<br />

Geleerdheid van den gemeer.en hoop der Godgeleerden<br />

onderfcheidt, wlén het van gantfehen harte<br />

daarom te doen is, om het Samenftel cn zynen<br />

Schryver alle agting by het gemeen te doen vér.<br />

liezen, niets jrewigtigers daar tegen kan inbrengen<br />

dan in deeze beöordeeling gefchied is, dan moec<br />

in waarheid tegen Sfypbaffs gevoelen over de<br />

Christlyke Leere der Gelukzaligheid, niets wezenlyks<br />

met grond kunnen'ingeóragt worden; en wanneer<br />

een zodanig Godgeleerde 'zig in eene beöordeeling<br />

van een zo opmcrkelyk gefchrift, waarin<br />

den Geestelyken ukdrukkelyk twistzugt over kleinigheden<br />

verweeten Wordt, nogtans niet.onthouden<br />

kan, om meer agt te geeven op het bywerk<br />

en den letter, dan op den geest en het wezen-<br />

lyke


iaG Tweede Opbeld. ever bet belang<br />

,yke van dat gefchrift, dan moet de Schryver vari<br />

het Samenftel immers geen ongelyk hebben, dat hy<br />

de h .erfchende denkwyze zyner Am tgenooten be.<br />

fiset, en op eene uitgèbreiderhervortninge daarvan,<br />

tot heil der Chtistenheid, aandringt.<br />

Voor het overige heb ik de gantfche Göttingfche<br />

beöor leeling laaten drukken, en als een Bylaage<br />

agter dit Huk der Ophelderingen gevoegd; op dat<br />

niemant vermoeden mogte, als of ik de eene of<br />

andere gewigtige tegenbedenking overgcflaagen ,<br />

of de gronden van den beöordeelaar in een valsch<br />

licht geplaatst hebbe.<br />

Nu fchiet my nog de zesde foort myner Tegenfpreekeren<br />

over, welke uit ftaatkundige Rationalisten<br />

of Redenaars beftaat. Deezen hebben eigenlyk<br />

tegen den inhoud van myn Samenftel niets te<br />

zeggen, maar wel. tegen deszelfs bekendmaaking ,<br />

byzonderlyk omdat het in onze moedertaale is uit.<br />

gegeven. Alle deeze Staatkundigen komen daarin<br />

overeen, dat de verlichting van de groote menigte<br />

in 't {tuk van Godsdienst, meer f haadelyk<br />

dan voordeelig is: maar de gronden, waarop zyzig<br />

beroepen, zyn even zo verfchillende en menigvuldig,<br />

als het belang verfcheiden is van een iegelyk',<br />

waardoor by aangezet is, om tegen myn Samei.ftq<br />

en alle dergelyke Schriften te yveren. Intusf^hen<br />

kan ik myh er alleen w r cenig eoer gronden van die<br />

Rafionatis en inlaaten; en wel over die. welken het<br />

meest gebruikt worden < n den meeften fchyn hebben;<br />

fchoon myne antwoorden te gelyk in ftaat<br />

zul.


myner Tegenfchryveren. 12?<br />

zullen zyn, om de overige,min aanmerkelyke enzeldzaamer<br />

voorgedraagen redenen te ontzenuwen.<br />

Eerstlyk bewceren eenigen, dat de Godsdienst<br />

des Volks , zal die werkzaam weezen, meer in fombere<br />

gevoelens van eerbied jegens de Godheid, dan<br />

3<br />

n duidelyke en klaare kennisfe beftaan moet; om<br />

.dat de zedelyke dcnkwyze der menfchen zelden<br />

beftierd wordt door duidelyke begrippen des verilands<br />

, maar veelal door hebbelykheden, die zy<br />

zig vroegtydig eigen maaken. Daarom moet dc<br />

openbaare Godsdienst het natuurlyk goede zedelyke<br />

gevoel, en die geneigdheid tot de deugd, welke<br />

door de op voeding wordt voortgebragt, alleen ver<br />

fterken en opwakkeren, zonder zig met her. bear"<br />

beiden en verklaaren van het verftand op te houden;<br />

naardemaal het gevoel van den Godsdienst en te<br />

gelyk deszelfs weikzaamheid, verminderen en afneemen,<br />

naar gelang de kennis van denzelven dujdelyker<br />

en eenvoudiger of meer Symbolisch worde<br />

Dat het, volgens deeze ontegenzeggelyke grondregels<br />

der Zielkunde, beter is om, wanneer 'er toch.<br />

gepredikt moet worden, geheimzinnige.zaaken voor<br />

te draagen. welken het Volk noch verfbannoch vatten<br />

kan, maar die deszelfs ontzag en eerbied voor de<br />

Godheid en haare Dienaaren vermeerderen, cn<br />

het gewilliger maaken om de wetten te gehoorzaamen;<br />

dat dit beter is, dan het Volk door een<br />

redelyk onderwys te verleiden om zelf te redeneeren,<br />

waardoor het gewoonlyk laauwer wordt jegens<br />

den Godsdienft, en langzaamerhand tot twyfelaars<br />

en ongeloovigen wordt gemaakt. Daarom is het


128 Tweede Opbeld. over bet bela-ng.<br />

beter, voegen eenigen deezer Redenaars 'er by„dat<br />

die Mannen, die de werkzaamheid yan den Godsdienst<br />

op het gemoed der menfchen poögen te veriterken,<br />

meer zorgen voor dè zinnelykheid der groote<br />

menigte, en dat zy daarop aandringen, om den<br />

ópenbaaren Godsdienst in de Proteüantsche Kerken<br />

eene meerdere uitwendige waardigheid en plegtigheid<br />

by te zetten. Ècn plegtige Mis, zeggen zy,<br />

wekt de werkzaamheid tot het goede by de Roomfch-kathólyke<br />

Christenen vèel fterker op, dan alle<br />

uitlegkundige eh leerftellige verklaaringen van fchrif.<br />

tuurplaatsen en leerfïukken kunnen' te wege brengen.<br />

De kragt eener beweegelyke diép doordringende<br />

Muzyk; het aanfchoiwen van zO veele devootb<br />

Menfchen; de vermenging van uitwendige pragt<br />

met uitdrukkingen vol van de diepfte ootmoedigheid<br />

en eerbied voor de Godheid, werken, doof<br />

Oor en oog, zo onmiddelyk op het haft, dat noodzaaklyk<br />

allegoede Godsdienstigen daardoor op'tfterkfte<br />

opgewekt en tot werkzaamheid bewoogen moeten<br />

worden. Uit alle deeze bedenkingen befluiten<br />

zy, dat al het eenvoudiger maaken van den Volks<br />

Godsdienst , alle te klaare ontwikkelingen, waardóór<br />

het geheimzinnige uit de Leere verdwynl,<br />

en al het aanmoedigen van het verftand om zelve te<br />

denken, over het geheel genomen de werkzaamheid<br />

van den Godsdienst by dé menigte veel meer verhindert<br />

dan bevordert, en dat daarom ook het bekend<br />

maaken van mjn Samenftel meer nadeelig dan<br />

voordeelig is.<br />

Op deeze redenen myner wyrgeerige partyen,<br />

die


myhh 1 egehfdryveren.<br />

& niet zo zeer in openbaare gefchriften, als wel in<br />

byzondere gezelfchappen pleegen voorgedragen te<br />

worden, zoude ik het niet noodig rekeren uu.et<br />

openbaar te antwoorden; zo niet veele waardige.<br />

Mannen, vooral die Overheids ampten bekleeden ,<br />

3oor het fchoonfchynde daarvan werden weggefleept,<br />

om zig tegen alle verlichting der menfchen<br />

in 't ftuk van Godsdienst te verzetten 4<br />

en den lafter en haat van blinde yveraars<br />

en het nabaauwen van de groote menigte tegen<br />

de bevorderaars daarvan, door hun aanzien als te<br />

wettigen. Ik antwöord'e daarom vooreerst: dat het<br />

'er by my verre af is om bet menigvuldig waare van<br />

de boven gemelde fedemr'mgen myner geleerde partyen<br />

zelf niette zien, of te ontkennen. Ik ffa gaarne<br />

tbe, dat de zinnelyke mensch meer tot yver ingoede<br />

Werken moet opgewekt worden door dh gen ,<br />

die onmiddelyk op zyne gevoelens werken, dan<br />

door een koel ohtleedèn van algenieene denkbeelden<br />

en leerftukken van den Godsdienst; en in myne<br />

Voorieezingen over de Godgeleerdheid voor<br />

Herders en Leeraars dés Volks en overdevoorzigiigheid,<br />

diezy in de bediening van dit hun ampt<br />

iaoeten in agt neemen, laat ik my voor myneToehoorefs<br />

zeer breedvoerig daarover uit, hoe noodzaaklyk<br />

en mogelyk het teven? zy, aan onze Gods*<br />

dïenstoefemngen een gefebikter rigting voor zinnelyke<br />

menfchen te geeven, en hoe dit in de byzondere<br />

Gemeenten zonder veeUerdinsch of openbaare<br />

onrust geleideden kan, en onaaïigezieh hét onvermogen<br />

der - Kerkenkasfën, en buiten de hüfp deH


13° Tweede Opleid, over let belang<br />

Overheid, door de omzigtigheid van den Prediker,<br />

Iangzaamerhand werkfteliig gemaakt kan worden.<br />

Integendeel zullen billyke partyen van deeze foort<br />

my ook het volgende toeftaan.<br />

i. Alle dingen, die 's menschen zinnelykheid onmiddelyk<br />

aandoen, alsmuzyk, uitwei dige pragt<br />

en pleetigheden by den Godsdienst, en geheimzin*<br />

nige zwier inde onderwyzingen des Volks, kunnen aan<br />

de zedelyke denkwyze der menschen nimmer een juiste<br />

rigiing geeven. Zy kunnen ze wel in eene leevendige<br />

werkzaamheid plaatfen, en hevige gemoeds-.<br />

beweeyingen verdekken; maar of daardoor weldaadige<br />

of verderfelyke werkingen zullen voortaebragt<br />

worden, hangt eeniglyk af van de klaare<br />

kundigheden, die reeds voorafin hun verftand zyn, en<br />

waardoor die gemoedsbeweegingen beftierd moeten<br />

worden. Een mensch, aan wien God als een verfchrikkelyk<br />

geftreng Wrceker van het kwaad wordt<br />

voorgefteld , kan door de ontroeringe zyner zinnelykheid,<br />

na een geringen mbilag tot vertwyfeling j<br />

een ander door vallche begrippen van den pligt,<br />

om te yveren voor Gods eere, tot woede jegens<br />

dwaalenden; een derde door verkeerde regelen van<br />

ootmoedigheid en zelfsverloochening, tot het onre.<br />

delykfte gedrag jegens zyn, eigen en der zynen geluk<br />

vervoerd worden. Hieruit blykt dan, dat het<br />

verftand des Volks niet geheel onbefchaafd kan gelaaten<br />

worden, en dat ten minften een genoegzaam<br />

aantal van befpiegelende en praktïkaale kundigheden,<br />

in eene genoegzaame klaarheid voorgefteld<br />

moet worden aan hun, voor wien het geheimzin-<br />

ni-


;::ycr Tegenfchryveren. Igl<br />

higé, onverftaanbaare en zinnelyke naderhand on-<br />

Fchaadelyk en tot goede voorneemens bevorderlyk<br />

zyn moet. Het komt 'er derhalven hier maar op<br />

aan, om den kring van denkbeelden en waarheden<br />

uit den Godsdienst, welke algemeen nuttig zyn zal,<br />

én door het Volk duidelyk gekend moet worden ,<br />

nader te bepaalen. Als men nu myn Samenftel uit<br />

dit gezigtpunt befchouwt, dat ik daarin aankomende<br />

Leeraars des Volks heb willen opwekken en<br />

nanleiding geven, om het algemeene en wezenlyke in den<br />

Godsdienst, van ingefchooveii en tot de twistende<br />

Godgeleerdheid behoorende byvraagen te ondurleheiden;<br />

zo blykt het, dat deszelfs nuttigheid ten deezen<br />

aanzien door deeze foort van Tegenftreevers<br />

wordt toegedaan; dewyl ik juist de Predikanten<br />

van het fnipperend ontleeden van verhevene befpiegelende<br />

ftellingen , van uitlegkundige fpitsvin.<br />

digheden, en van alle fyne uitpluizingen in hunne<br />

Leerredenen,pooge te rug te brengen en af te trekken,<br />

rel<br />

2. Hy, die eene klaare kennis des verftands by<br />

de menigte tot de praktyk des leevens, tet een<br />

goed zedelyk gedrag, befchouwt als van weinig<br />

betekenisfe, omdat het natuurlyk geweeten en de goede<br />

gewoonten door de opvoeding verkreegen, veelfterkcr<br />

werken, moet nogtans toeftaan, dat Leerftellingen,<br />

die de werkzaamheid des geweetens en den<br />

yver tot goede werken rqgtftreeks verzwakken, of<br />

de ziel met ongegronde angst en vrees vervullen ,<br />

in het nndenv.ys de Vojks niets minder dan als onveifenillig<br />

befehouwd kunnen werden; en dat het<br />

" I a dei-


132 Tweede Opbeld. over bet belang<br />

derhalven een menschlievend en verdienstlyk beftaan<br />

is, zig tegen zulke leeringen, wanneer zy heerfchen ><br />

openlyk en nadrukkelyk te verklaaren, hoezeer men<br />

den gewisfen en vreeslyken haat der Kerkelyken<br />

deswegens zekerlyk te verwagten hebbe. Wanneer<br />

derhalven in eene Kerk geleerd wordt, dat<br />

men voor zonden, die men nog voorneemens is te<br />

doen, iemant anders by voorraad eenig goed voor<br />

zig kan laaten verrigten, en door aan hem te gedenken,<br />

van God vergeevinge daarvan erlangen; of<br />

dat men God, door het kleed van een vroom man<br />

aan te trekken, kan beweegen, om ons, niettegen*<br />

ftaande onze eigen loosheid, voor heilig te houden;<br />

of dat het der zaligheid benadeelt, wanneer<br />

de menfchen zeiven poogen regtvaardig en heilig te<br />

worden ; dan zoude niet één verftandig en braaf<br />

man zig onthouden kunnen om hem, die daartegen<br />

met alle yver predikte en fchreef, de zuiverde dankbaarheid<br />

te betuigen. Men vergelyke nu met deeze<br />

ftellingen de leerformulieren, die ik in de vyfde<br />

afdeeling van myn Samenftel beftreed, of zy niet<br />

met een geringe verandering der woorden, volgens<br />

het gewoon taalgebruik, wat den zin aangaat, even<br />

het zelfde betekenen, als het gene men nu<br />

voorhoogst fchaadelyk houdt. Geheimzinnige<br />

voorftellingen, die het natuurlyk geweten niet verbyfteren,<br />

en befpiegelende verborgenheden welke verbaazen<br />

en verder geen kwaade gevoelens veroorzaakeii,<br />

zal ik nimmer beftryden.<br />

3. Onder demenigte van menfchen, die onze<br />

Godsdienstige vergaderingen bywoonen, is een niet<br />

ge-


myner Tegenfchryveren. IS3<br />

gering aantal van perfoonen, die hun verftand door<br />

andere kundigheden verlicht hebben; en deezen<br />

zyn het voornaamlyk , voor welken de Prediker in<br />

zyne redenvoeringen zorgen moet. Voor den gemeenen<br />

hoop is het genoeg, wanneer flegts één of<br />

twee gezegdens uit iedere Predikatie, die hen klaar<br />

genoeg voorkomen, en hen iets wyzer en beter<br />

kunnen maaken, op bun verftand hegten; al het<br />

overige mag voor hetzelve raadzelagtig blyven.<br />

Maar het zelfdenkende gedeelte der Gemeente ,<br />

'tgeen in ftaat is om denLeeraar van Huk tot ftuk tevolgen<br />

, verlangt dat men hun geene ongerymdheden<br />

noch geheimzinnige wartaal voor het woord<br />

van God zal opdisfen. Dit gedeelte des Volks is<br />

het agtenswaardigfte, omdat buiten de Kerk deszelfs<br />

oordeel in alle voorvallen deeze,s leevens door;<br />

de menigte geëerd wordt, en dus deszelfs onver-»<br />

fchilligheid en veragting van den Godsdienst en<br />

zyne leeraaren ook, welhaast, byhtt gemeen die<br />

goede indrukfelen zoude uitwisfchen, die de Godsdienst<br />

anders by hetzelve zou kunnen te wege brengen.<br />

Het is eeniglyk voor deeze menfchen, dat ik<br />

myn Samenftel gefchreeven heb; en met betrekkinge<br />

tot hen, heb ik jonge Godgeleerden willen aanwyzen,<br />

het Christendom zo zuiver te leeren ,<br />

dat het in onze eeuwe door verftandige menfchen<br />

voor een godlyke aanwyzinge ter, hooger zedelyke,<br />

Gelukzaligheid erkend kan worden.<br />

4. Eindelyk moet men ook de omftandigheden<br />

des tyds in aanmerking neemem Voor dertig jaaren<br />

?oude ik zelve het voor gevaarjyk gehouden hebben*<br />

I 3<br />

i*


134- Twééde Opbeld. over bet belang<br />

5n de onzekerheid, of een zo vry gefchrift over<br />

•s Lands Godsdienst, als myn Samenftel is, meer<br />

voor-dan nadeelig zoude zyn. M ar in eenen tyd»<br />

waarin de vryheid van de drukpers, byzonderlyk<br />

om over den Godsdienst te fchryven, zo veele gefchriften<br />

tegen het Christendom overal verbreid<br />

heef ; en waarin een geest ,om de aangenomen Samenftellen<br />

en beginfelen in alle Weetenfchappen vrynnediger<br />

en naauwkeuriger t e onderzoeken,heeft begon<br />

nen te heerfchen: in /ulkeen tyd moet men noodwendig<br />

ook in de Godgeleerdheid gelyke vorderingen maaken ,<br />

ten zy het befte gedeelte onzer tydgenooten moet<br />

verwaarloosd worden, of onze Kerkelyke vergaderingen<br />

vcrlaaten. Hierom vond ik my verpligt, om<br />

het wezenlyke des Christendoms , bet geen onder alle<br />

de geeftige aanvallen en vernuf.ige flagen der beroemde<br />

beftryders van het zelve tot nog toe nooit<br />

verwrikt is, afgezonderd van die Kerkelyke ftellingen<br />

, welke ten allen tyde de voorwerpen geweest<br />

zyn van Spotters zowel als van redelyke Twyfe<br />

laaren, voor te draagen; 't welk ten aanzien van<br />

dat- Gemeen, waarvoor ik fchreef, niet alleen geheel<br />

onfchaadelyk,' maar gelyk het gevolg ter myner<br />

gerusrftellinge my geleerd heeft, een zeer nuttige<br />

bcigheid geweest is voor zeer veele Godsdienftige<br />

Leezeren — iVlaar dan hadde ik niet in 't<br />

fioomduitsch, maa - in een geleerde taal behooren<br />

te fchryven, omdat het Samenftel nu ook van veelen<br />

gele en wordt, die daardoor in hun tegenwoordig<br />

Geloof, meer onzeker dan vast gemaakt worden!<br />

-— Op deeze bedenk ng van r<br />

eenigen myner<br />

Te-


myner Tegenfchryveren, 135<br />

T-egenftreeveren antwoorde ik: In onze dagen is<br />

'er ook nog Lateinsch, Grieksch en Hebreeuwsch gepeupel;<br />

en in tegendeel zyn onder hen, die niets dan<br />

hunne moedertaal verftaan, veele fchrandere en wel<br />

denkende mannen. Een denkbeeld is daarom niet<br />

duidelyker en klaarer, omdat men het zig onder<br />

verfcheiden woorden uit veele taaien kan voordellen,<br />

en een dwaas en door vooroordeelen verblind<br />

man, al verdaat hy tien taaien, denkt in allen even<br />

ftegt en kinderagtig; en dus is de kennis der Lateinfche<br />

taaie geenszins het kenmerk van dat Gemeen,<br />

waarvoor ik wilde arbe'den. Maar voor het<br />

overige heb ik alles zodanig voorgefteld, dat hetonverfchillic;<br />

is, of ik in 't Hoogduitsch of in een andere<br />

taal fchreeve; en het duk zelve is zo ingerigt,<br />

dat alleen die fbort van Leezeren, die myn boek<br />

zonder hinder leezen kunnen, in daat zyn daarvan<br />

gebruik te maaken. Veele geleerden met wydfche<br />

titels, veele Predikers verdaan het niet; maar onder<br />

de weereldlyke Geleerden, onder den Adel, ja<br />

zelf onder die Vrouwen, die zig geoefend hebben<br />

om erndige werken, welke aandagtige overweeging<br />

vorderen , te leezen, is het met veel nut gelezen-<br />

Om het te verftaan en te beoordeelen, wordt eigen-I<br />

lyk alleen een gezond enbefchaafd menschlyk verdand<br />

en een behoorelyke vrymoedigheid zonder geleerd,<br />

heid vereischt; maar wie in tegendeel aan de uitdrukkingen<br />

en woorden der School e verflaafd, door<br />

vooroordeelen verblind is, en door eenen geestvan<br />

kleinigheden binnen enger paaien van betgebruik zyns<br />

verftaiïds gehouden vvordt,bevatenbegrypt veele dingen<br />

I 4 niet


i%6 Tweede Opleid, over let hclatig<br />

niet, al ware hy ook een Leeraar in de Godgeleerd*<br />

heid. En hoe weinig gemeene Christenen door het<br />

leezen van myn boek in hun geloof aan 't wankelen<br />

gebragt zyn, daarvan zyn my verfcheiden voorbeelden<br />

bekend geworden. In zekere. Stad, daar.<br />

een Geeftlyke fterk tegen myn Samenftel gefproken<br />

hadt, waardoor verfcheiden Burgers het kogten*<br />

kwam hun oordeel daarop uit; dat zy 'erin 't geheel<br />

Biets in vonden tegen het Christlyke en Lutherlche<br />

Geloof, maar dat 'er weinig zin of flot in 't boek<br />

was, zodat men 'er met wys uit kon worden.<br />

Daartegen heeft het leezen van myn boek in eene<br />

aanzienlyke adelyke Famielie, welker leden verfchillende<br />

Gelootsbelydenisfen yverig waren toegedaan<br />

, den lang verftoorden vrede en de innerlykfte<br />

verëeniging weder te wege gebragt; dewyl de<br />

zeer devoot?. Moeder uit eigen beweeginge verklaarde<br />

, dat zy na het leezen van myn Samenftel 'er nu<br />

niets meer tegen hadt, dat haare Dogter, volgens<br />

het verlangen van 's Mans Oudcrer., in de Proteftantfche<br />

Kerk wierdt opgetrokken : waarvoor<br />

ik de fterkfte dankbetuigingen van weerszyden ontvangen<br />

hebbe, Deeze en eenige andere onveiwagte ukt<br />

werkingen van myn Samenftel, die my zelfs uit aiKÜere<br />

Landen gemeld zyn, hebben my niet alleen voor<br />

veele treffende, onaangenaame openlyke bëoordee»<br />

fïngen ten vollen en ten overvloede fchadeloos gefteld,<br />

maar verzekeren my ook ten fterkften, dat<br />

dé voordeden eener vrymoedige verdediging der<br />

waarheid onfeilbaar groot, en de toevallige nadee*<br />

len in tegendeel, zeer onaanmerkelyk zyn.


• myner Tegenfchryveren. 13^<br />

Eïndelyk zyn 'er ook onder de Predikanten zulke<br />

ftaatkundigen, die zig verbeelden, dat het belang<br />

van den peej-tlyken ftand door myn Samenftel in<br />

groot gevaar gebragt is Eenigen roeenen, dat wanneer<br />

men den Godsdienst zo eenvoudig wil maaken,<br />

het welhaast aan alle ftofte tot Predikatiën en<br />

Redenvoeringen by byzondere gelegenheden ontbreeken<br />

, en dat de Godsdienst voor de menfchen<br />

zeer ras in 't geheel niets meer betekenen zal. Anderen<br />

voorzien nog erger gevallen Zeker Grysaart,<br />

die wegens fchranderheid in zyne r.eering by<br />

zyne Gemeente in aanzien is, gaf voor eenigen tyd<br />

aan fommige jonge Godgeleerden den raad , om<br />

zig toch vooral by het oude te houden, e» inzonderheid<br />

om de tegenwoordige dwaaze Mode niet te<br />

volgen, om de menfchen in den Godsdienst te<br />

willen verlichten * want dat het eerfte gevolg daarvan<br />

zyn zoude, dat de voomaamfte Leeken alle<br />

eerbied voor de Predikanten verliezen en waanen<br />

zouden, dat zy genoeg wisten. Eenigen, die meenen<br />

, dat zy de gevolgen van de tegenwoordige;<br />

zugt om de menfchen te verlichten nog dieper kunnen<br />

inzien , voorfpellen daarom ftoutelyk, dat het<br />

welhaast met alle Godgeleerdheid en godgeleerde<br />

ftudien gedaan zal zyn, dewyl de Regenten<br />

tot het voorltellen van een zo eenvoudige Leere,<br />

als het Christendom volgens myn Samenltel is,<br />

Voortaan geene gefludeerde Predikers meer noodig<br />

zullen agten, maar afgedankte Soldaaten tot Leeraaren<br />

de-s Volks zullen beroepen. Allen derhalven<br />

dien het belang van den geestlyken ftand ter harte<br />

1<br />

5 gaat,


138 Tweede Opbeld. over bet belang<br />

gaat, en hunne kinderen daarin willen optrekken,<br />

moeten alle mogelyke middelen zoeken aan te wenden,<br />

om de invoerers van nieuwigheden by het Volk<br />

gehaat te maaken, en hen tot üilzwygen te brengen-<br />

Om myner Leezeren wille is het zekerlyk niet<br />

noodïg, op deeze tegenwerpingen ernftig te antwoorden,<br />

en daar ze in het verborgen en in 't geheim<br />

van oor tot oor worden ingefluisterd en verbreid,<br />

zoude ik ze niet tot de kennis van het gemeen<br />

brengen, zo het niet noodig ware, om de vrienden<br />

van waarheid opmerkzaam te maaken op de veelvuldige<br />

geheime dryfveeren van den yver, ook by zodanige<br />

Geestlyken, dien het anderszins niet aan verftand,<br />

noch aan de gewoone voorzigtigheid deezea<br />

ieevens mangelt. Ondertusfchen zal ik. om der jongen<br />

Godgeleerden wille, nogtans het een en ander<br />

aanmerken, over die ontzettende vooripellingen van<br />

het toekomende.<br />

Eerstlyk is 'er eenige waarheid in het gezegde,<br />

dat door het Leerftelfel eenvoudiger te maaken, en<br />

daarvan zo veele twistvraagen af te zonderen , de<br />

gewoone preêkftoffen volftrekt aanmeikelyk minder<br />

zullen worden ;en dat daarenboven zeer veele hulpmiddelen'<br />

tot het opftellen van predikatiën, dan onbruikbaar<br />

zullen worden, die tegenwoordig het noodige<br />

ter volvoeringe van het voorgeftelde plan zo gemaklyk<br />

opleveren. Ook kan men niet ontkennen, dat<br />

men meer moet denken op het uitwerken eener geheel<br />

en al beredeneerde Leerreden, welke gefchikt is<br />

om een aanmerkelyke en aanhoudende werking op<br />

•verftand en hare te wege te brengen, dan over verbojf-


myner legenfchry veren. 39<br />

borgenhederi en an.lereleerltukken der twistende Godgeleerdheid<br />

te i'preeken. Over deeze laatfte foort<br />

van doffen kan men, zonder veel voorbereidmge, verfcheiden<br />

uuren voortkeuvelen, zonder zig uit te putten;<br />

want wat kan 'er niet al gezegd worden, van<br />

het gene men zelve of' niemant zyner toehooreren<br />

verltaat? Al wat wy daarover willen zeggen is regt en<br />

goed, en te geleerder naar maate het onverftaanbaar is.<br />

Maar voor hun, die hetLeeraarsampt niet als een am.<br />

bagt of als een bloot longenwerk befchouwen, moet het<br />

egter ongelyk aangenaamer zyn, dat zy niets behoeven<br />

voor te draagen, 't geen voor hun eigen en hunner<br />

toehooreren verftand en hart aanftootelyk is; en aan<br />

zulke onderwerpen voor verftand en hart zullen zy, die<br />

ze beiden zelve bezitten, in waarheid nimmer gebrek<br />

hebben. Een aanhoudende oplettendheid op zyne<br />

Toehoorers, en op alles wat men hen boort zeggen<br />

en ziet doen, zal eenen Leeraar van week tot week<br />

ftoffe genoeg opleveren,zodat het hem moeilyk zal worden<br />

te bepaalen, wat hy moet verhandelen, wat nalaaten.<br />

Verders behoeven de Predikanten ook niet bevreesd<br />

te wezen, dat zy van r.anzienlyke Leeken<br />

minder geagt zullen worden, wanneer deezen zelve<br />

zuiverer kundigheden van den Godsdienst bekomen.<br />

Zulks kan dai alleen gebeuren, wanneer zy zeiven<br />

in hunne kundigheden agterblyven, en zig enkel by<br />

het Samenltel, dat zy op de dkademiën leerden, bepaalende,<br />

niet meer fludeeren willen. Maar ah' zy<br />

fteeds bedagt zyn, hoe zy zig zeiven en hunne-Toehoorers<br />

van week tot week beter en gelukkiger zullen<br />

maaken , zullen zy van de hoogagting en opregtfte


' ' Tv) f ede Opbeld. over bét belaag<br />

fte eerbied hunner toehooreren te meer verzekerd<br />

zyn, naar maate grooter verlichting by dezelven plaats<br />

vindt. Is nu een Predikant een verftandig en braaf<br />

man, een belangneemend vriend en voorzigtig raadsman,<br />

voor alle Familiën zonder onderfcheid, dan zal<br />

hy zekerlyk ook in alle huisgezinnen als het eerwaardigfte<br />

lid daarvan geëerbiedigd en bemind worden.<br />

Uiterlyk goede giaven op den predikftoel werken<br />

zekerlyk veel uit, om zinnelyke menfchen fterk aan<br />

te doen en te beweegen, hierdoor kunnen zy dezelven<br />

perfoonlyk aan zig verbinden: maar deeze toevalligheid<br />

kan hier in geene aanmerking komen, omdat<br />

deeze uitwerking altyd dezelfde is, hoe de leerredenen<br />

inwendig ook gefteld mogen wezen.<br />

Wat eindelyk de bekommering aangaat, dat door<br />

het afzonderen van alle onvrugtlmre, eeniglyk befpiegelende<br />

en onbeflisbaare ftellingen, en door da<br />

leere des Geloofs tot eenige weinige algemeen verftaanbaare<br />

waarheden te bepaalen, alle gougeleercte<br />

Geleerdheid onnoodig gemaakt zoude worden; en<br />

dat dan ieder verftandig man met een goede ftem in<br />

ftaat zoude zyn om een Kerkleeraar te worden, daarop<br />

antwoorde ik, dat zy, die dit in ernst meenen<br />

en daarvoor waarlyk bekommerd zyn, nog niet volkomen<br />

weeten, wat Geleerdheid zy, en hoe veel 'er<br />

toe vereischt worde, om een gefchikt Leeraar te zyn<br />

voor een verlicht Volk. Waare geleerdheid is een<br />

witgeftrekte en duidelyke kennis van veele voor 's<br />

menfchen geluk gewigtige Waarheden, die uit de<br />

beste bekende bronnen gehaald, en met den hoogften<br />

graad van zekerheid of waarfchy nel ykheid verbonden<br />

zyn*


myner Tegenfchryveren. Ht<br />

zyn. Men is dus op verre na nog geen Godgeleerde*<br />

Wanneer men alle de taaien , waarin ooit iets over<br />

den Godsdienst gefchreeven werdt, verftaat, en alles<br />

in zyn geheugen geprent heeft, hetgeen in iedere<br />

eeuw daarover gedagt, gedroomd, gebeuzeld en gedreeven<br />

werdt. By de Geleerdheid, die zeer veel<br />

Van Belezenheid verfchilt, komt het aan op eigen<br />

gènoegzaame kennis van nuttige waarheden uit haare<br />

eerfle bronnen ; waarom taal- en letterkunde niets<br />

anders zyn dan hulpmiddelen, en onder geen anderen<br />

titel pryzenswaardig, dan om die bronnen gemak -<br />

lyker te kennen , en daarvan het beste gebruik te<br />

maaken: maar op zig zelve leeren zy ons niet kennen,<br />

*t gene tot 's menfchen heil geweeten moet wofden.<br />

De waare Godgeleerdheid is een geleerde of de<br />

volmaaktfte kennis Van die Middelen, door welker<br />

gebruik de menfchen, volgens Gods plan, fteeds volmaakter<br />

en gelukkiger zullen worden. Daarom moet<br />

een Volksleeraar een zeer uitgebreide en duidelyke<br />

kennis bezitten van die middelen, cn van den onderfcheiden<br />

graad van derzelver werkzaamheid; en te<br />

gelyk moet hy uitfteekende bekwaam zyn , om de<br />

menfchen tot een geregeld gebruik daarvan ten fterkfte<br />

aan te fpooren. Wanneer dan dus in 't vervolg<br />

alle de kunstwoorden der Schoole, en alle onbellis -<br />

baare ftellingen der twistende Godgeleerdheid, van<br />

tyd tot tyd voor geleerde wartaal erkend, en uit<br />

het kerkelyk Samenftel uitgefchrapt zullen worden,<br />

zal 'er nogtans altoos een veelvuldige waare geleerdheid<br />

tot eenen goeden Predikant noodzaaklyk vereischt<br />

worden; en wel voornaamlyk vooreerst.- uit-<br />

V09.


l4i Tweede Opbeld. over bet beïan*<br />

voerigc en gegronde kennis van 's menfchen natuure<br />

, byzonderlyk van de oorfpronglyke dryfveeren<br />

zyner werkzaamheid, en van de middelen om die in<br />

beweejug te brengen en daaraan een goede rigting<br />

te geeven: daarna van de verlchillende gemoedsbeweegingen,<br />

en van den invloed, die temperament,<br />

ftaat der gezondheid, leevenswyze, ftand, en duizend<br />

andere uitwendige betrekkingen op de vorderingen i<br />

het ftil ftaan, of te rug gaan van de verbeteringe des<br />

gemoeds hebben kunnen en werkelyic hebben : verder<br />

een maniyke welfpreekenheid, die niet alleen het<br />

verftand van eenvoudigen en fchranderen, naar dé<br />

maate hunner bekwaamheden, kan verlichten, maar<br />

die ook het hart kan ontvonken, en het gantfche vermogen<br />

om te begeeren ten fterkfte kan bepaalen ,<br />

om de aanwyzingen des verftands gewillig te volgen.<br />

Hoe meer verlicht derhalven een Volk word, des te<br />

grooter geleerdheid en bekwaamheid zal een Leeraar<br />

van het zelve zig moeten tragten eigen te maaken,<br />

om ook de geileepenfte tegenwerpingen, twyfelin-<br />

CTen en uitvlugten te kunnen wederleggen, en de geleerde<br />

Toehoorers fteéds tot hooger wysheid ea<br />

deugd op te leiden. Geen Predikant behoeft daarom<br />

bezorgd te zyn, dat het zynen Zoon, dien hy der<br />

Kerke toewydt, eenmaal aan ftoffe zyner oefeningen<br />

ontbveeken zal, en nog minder, dat afgeleefde Soldaaten<br />

by openftaande plaatfen boven denzelven gekoozen<br />

zullen worden, wanneer men dedeere des Geloofs<br />

eenvoudiger maakt. Dit gevaar is thands veel<br />

grooter, daar men een Onderofficier, die een goede<br />

keel heeft, nu binnen kort bekwaam kan maaken^<br />

om


myner Tegenfchryveren. 143<br />

om des Zondags een uur lang wat orthodokfche wartaal<br />

op eert zeer geleerd en ftigtelyk klinkende wyze<br />

voor te zwetzen, voor zo verre hem zulks behoudens<br />

zyn natuurlyk gezond verftand, niet zedelyk<br />

onmogelyk mogt weezen.<br />

Deeze Opheldering over de verfchillende foorten<br />

myner Tegenpartyderen, en over het byzonder belang,<br />

dat een ieder hunner heeft, om myn Samenftel<br />

openlyk of heiraelyk aan te tasten, befluite ik met<br />

deeze herinnering: dat ik die Recenjenten en Schryvers,<br />

welke my op een en ander ftuk in myn Samenftel 4<br />

het geen eenige verbetering behoeft,opmerkzaam ge»<br />

maakt hebben, geenszins onder myne Tegenftreevereri<br />

rekene. De volgende Ophelderingen zullen bewyzen ,<br />

dat ik alle gegronde aanmerkingen, vooral over zulke<br />

plaatfen, daar de uitdrukkingen te onbepaald waren,<br />

en die dus gemaklyk kwaalyk verftaan konden<br />

worden, wel heb opgenomen. Ten befluite verzeker"<br />

ik, dat ik alle Meöordeelingen, die het oogmerk van<br />

myn Gefchrift bedoelen te bevorderen, met erkentelykheid<br />

zal aanneemen en daarvan gebruik tragten<br />

te maaken.<br />

J> E R-


D E R D Ë<br />

O P H E L D E R I N G .<br />

Over eenè'n Brief dan my, onder den titel:<br />

D E W Y S H E I D AAN STEINBART: I<br />

Tn het jaar 1781. is een brief aan my onder den<br />

••• titel: de Wysbeid aan Stei.vbart , gedrukt uit*<br />

gekomen, wiens ongenoemde Schryver voornaimlyk<br />

zoekt te bewyzeh, dat myne gronden, op wel.<br />

ken ik beweere, dat liet voor hun, die door Jefus<br />

ter Gelukzaligheid opaeleid zullen worden,voldoet<br />

om Hem voor een Godlyken Leeraar te. erkennen,<br />

zeer valsch en bedri°gelyk zym De plaats j<br />

waarop deez' Schryver het oog heeft, en die hy<br />

agter zyn brief heeft laaten drukken, is te vinden<br />

in myn Samenftel § 9; en 92. Zy begint volgens<br />

de opgaave van den Rrieffchryver met de woorden :<br />

Ook vervoagteden de Jooden bereids ten dien tyde, en<br />

eindigt met deeze periode: Het blykt dat dit genoeg<br />

gf om den Vader in alle zyne beminnelykbeid door hem<br />

te leeren aanbidden enz. Daar deeze brief door liefde<br />

tot de waarheid, en wel door iemant, die bet gene<br />

hy voor waarheid houdt, met alle hartelykheid als<br />

een zaak van het alleruiterfte gewigt behandelt, gefchreeven<br />

is, en een zeer gewigtige ftellirg uit myn<br />

Samenftel betreft, zal ik deftzelvén hier geheel<br />

plaatfen, om myne Leezers in ftaat te ftellen, om de<br />

twistvraage volkomen en duidelyk te kunnen bellissen:<br />

hiertoe te meer befluhcnde , omdat ik 'er gels


dentitel: de Wysheid aan Sleinbcrt. 145<br />

tegenheid door kryge, om my over cenge onderwerpen<br />

van aanbelang te verklaaren, waartoe ik<br />

veelligt anders in d^eze Ophelderingen geene gelegenheid<br />

zoude vinden. Zie hier deezen brief, waarin<br />

de Schryver de Wysheid tot my fpreekende invoert.<br />

Maar ik verzoeke, dat myne Leezers vooraf<br />

nog eens die twee, de 91 en 92. §§. geheel doorleezen.<br />

WAARDE SfEINBAR.fi<br />

'Er gaat geen dag om , of ik boore loftuitingen<br />

over uwe Wysbeid en dankzeggingen voor dezelve,<br />

maar dagelyks komen my ook klagten over u en uwe<br />

Wysbeid ter ooren.<br />

Zo even gaat iemant van my heen, die u met eene<br />

hevigheid befchuldigde, welke zelfs de gegrondheid zyner<br />

klagte by my verdagt maakte. Bykans had ik<br />

hem van my weggejaagd; V gene gy weet, dat ik<br />

niet gaarne doe. Hy ondernam u te befchuldigen: „Dat<br />

gy de Waarheid in ongeregtigheid t* onder boudt. n<br />

Gy ziet t dat hy één was van die genen, welken zig<br />

Christenen noemen, en die meenen, dat zy in de<br />

oude uitdrukkingen van den Bybel het best kunnen<br />

verftaan worden. Onder de Heidenen heb ik veel<br />

meer Kinderen dan onder deezen. Hy boodt verfcheiden<br />

bewyzen aan , en drong my , dat ik daarvan<br />

flegts één, het nieuwftc bewys zyner klagten, hoor en<br />

zoude.<br />

Ik willigde hem dit in. En hoe zeer ik een afkeer<br />

bebbe van alle gezwets en twist over te groote en te<br />

K klei-


146* Derde Opheld. Over een Brief, oniet<br />

kleine dingen, boore ik nogtans Jcherp naar regt en<br />

waarheiden vonnis naar regt en waarheid, wanneer<br />

myne Kinderen of hunne vyanden iets aan my<br />

voor te draagen hebben.<br />

Zyne fluitredcn legge ik u dus kortelyk voor :<br />

„ Steinbart maakt het volgende befluit:<br />

,, In de Euangeliën van Maltheus, Markus en Lu-<br />

„ kas, in de Brieven van Petrus, Jakobus en Ju-<br />

„ das, is niet één blyk van ffefus voorbejlaan voor<br />

,, zyne Geboorte.<br />

,, In de Schriften van Joannes is deswegens veel ie<br />

„ vinden.<br />

f, In Paulus Schriften zyn ''er ook eenige blyken van,<br />

„ cn iets van eeii Koningryk.<br />

„ By gevolge zyn alle deeze Schryvers" alleenlyk „ het<br />

„ ééns over deeze ftelling: „ Jefus is een Godlyk-<br />

„ Leeraar geweest"<br />

Én nu, myn Zoon, wat zal ik zeggen? Moet ik u<br />

als een onmondigen Zoon vraagen ?<br />

Gy weet, FREDERIKis Koningszoon, Schryver,<br />

Speelkunftenaar , Staatkundige , Kening , Regter ,<br />

Held, Bevorderaar der Weetenfchappen. Verbeeld u<br />

nu eene verzameling van gefchiedkundige en redeneerende<br />

Schriften over Hem, van agt onderfcheiden Schryver<br />

en. Wat zoudt gy op de volgende fluit reden zeggen?<br />

De Schryxers A, B, C, D, E, F, zeggen , dat<br />

Frederik een Schryver is, maar zeggen niet, dat<br />

hy een Koningszoon is;<br />

De Schryvers Gen IIzeggen het beiden;<br />

By gevolge komen [zy alleenlyk in deeze ftelling over­<br />

één:


den titet: de Wysheid'aan Steinbart.<br />

één: dat Frederik een voortrefelyk Schryver ge.<br />

weest is.<br />

Wat Jefus is of niet is, daarover wil ik thands met<br />

u niet fpreeken; maar alleen van deeze grove feil in<br />

uwe Jluitredcn. Waarom ontglipte die aan uw Verftand<br />

of waarom vergunde gy aan uw Hart —»<br />

om zulk een befluit te maaken?<br />

Hapert het aan uw Verftand: dan hebt gy nogtans<br />

genoeg om te oordeelen, ofhy zig tot een Leer aar der<br />

menfchen mag opwerpen, die in zaaken van zo veel<br />

aanbelang, zulke gewigtige misflagcn begaat ?<br />

Hapert het aan uw Hart, dat het door bedriegelyke<br />

fluitredenen, gelief koosde gevoelens wil doordringen:<br />

dan zal de beflrafmg der Wysheid u befebaamen, en ,<br />

gy zult u óf beteren;<br />

Of gy zult dan myne waarfchuuwing fchamper en<br />

bits verfmaaden , en ongevoelig toonen, dat gy haar<br />

ver agt; gy zult voor de Weereld een Redeneerkunde<br />

fchryven, en het oordeel der Reden — ontwyken; en<br />

van b, c, d fpreeken, als men u van eenen misflagin<br />

a befchuldigt.<br />

Dan zal uw Aanklaager u en uwen Verdedigers<br />

deeze valfche fluitreden nog duidelyker aantoonen, en u<br />

en der Weereld nog eene menigte van drogredenen,<br />

die hy in uwe Schriften meent ontdekt te hebben, openhaaren.<br />

Maar ik zal het hem afraaden; — ik uwe<br />

gekrenkte doch boopende<br />

K 2<br />

MOEDER.


148 Derde Opheld. Over een Brieft onder-<br />

Antwoord op den voor gaanden Brief.<br />

LIEVE BROEDER!<br />

De inhoud van uwen brief, en de hartelyke' wyze,<br />

op welke gy daarin tot my fpreekt, is voor my, hoe<br />

zeer ik uwen naam niet kenne, bewys genoeg, dat<br />

gy 1<br />

een yverig verëerer zyt der Wysheid, en tot haare<br />

leerlingen en kinderen behoort. Ook twyfele ik<br />

niet, of gy pleegt haaren invloed veelal te genieten<br />

in uwe voordellen, en dat gy LI by het fchryven<br />

van uwen brief verzekerd hebt gehouden, dat<br />

alles, wat gy ter neder ftelde, u door de Wysheid<br />

was ingegeven. Maar , myn waarde Broeder t het<br />

fchynt my toe, dat u nog onbekend is, dat 'er zekere<br />

Damon is, die de ftein der Wysheid zo juist<br />

weet naar te bootzen , dat men veel fchranderheid<br />

en oplettendheid noodig heeft, zal men daardoor niet<br />

nu en dan misleid worden. Deeze bedriegelyke<br />

Dxmon was den ouden Zoonen der Wysheid,onder<br />

den naam van zinnelyke verwarring van gedagten bekend.<br />

Het onderfcheidend kenteken, waaraan gy<br />

zyne ftemne van die der Wysheid kunt onderkennen<br />

, is dat de zyne zeer krytende is, en het gemoed<br />

aan \ gisten brengt, daar de ftem der Wysheid in<br />

tegendeel zeer zuiver en uitneemende zagt is, zoda t<br />

zy alleen in eene volmaakte kalmte des gemoeds duidelyk<br />

bemerkt kan worden. Ongetwyfeld zal het u<br />

reeds dikwyls zyn overgekomen, dat gy iets zeide<br />

of fchreef, dat ge voor de woorden der Wysheid<br />

hielde, maar eenigen tyd daarna zelve moest afkeuren


den titel: de Wysheid aan Steinbart. 149<br />

ren. Als gy nu wilt te rug denken en u zulke gevallen<br />

herinneren, waarin gy meende iets door ingeevinge<br />

der Wysheid te zeggen, 't gene gy naderhand<br />

voor dwaaling moest erkennen, dan zult gy opmerken<br />

, dat uw gemoed meestal in te fterke beweeging<br />

geweest is, en dat de voorwerpen zig al te zinnelyk<br />

onder een geward aan u hebben voorgedraagen. Nu<br />

komt het daarop aan, in welke gemoedsgeftelte*<br />

nisfe gy uwen brief aan my gefchreeven hebt. Dit<br />

zal ik u uit uw eigen fchrift aantoonen. Befchouw<br />

u zeiven eens in het Motto, dat gy op den titel van<br />

uwen brief geplaatst hebt: Neque rationi parent, cui<br />

Junt fubjeSti lege naturce. Wordt gy in dit af beeldfel<br />

van u zeiven niet een al te fterke kleur gewaar, die<br />

een koortsagtige pols aanduidt? Zoude de' Wysheid<br />

wel aan iemant haarer verëereren, waaronder gy my<br />

toch ook telt, zulke bittere dingen zeggen, al ware<br />

hem werklyk een valfche fiuitreden in een gewigtige<br />

zaak ontvallen? Zoude zy niet liever het Motto:<br />

Errarc humanum efi; of: Wie kan alle zyne dwaaliugen<br />

opmerken ? aan het hoofd van haaren brief<br />

geplaatst hebben ? Ziet, myn Broeder! uit deezen<br />

eenigen regel aan het begin van uwen brief moet gy<br />

erkennen, dat uw gemoed niet bedaard en ftil genoeg<br />

geweest is, om naar de zagte ftemine der Wysheid<br />

te luisteren. Maar nu zal ik u ook doen opmerken,<br />

dat de Damion, zinnelyke verwarring der<br />

gedagten genaamd, u het hoofdzaaklykfte gedeelte<br />

van uwen brief heeft in de penne gelegd.<br />

Gy meent een handtastelyke drogreden in myn Samenftel<br />

gevonden te hebben , en herinnert my daar-<br />

K 3 by.


ïgo Berde Oyhdd. Over een Brief, onder<br />

by , dat ik zelfs een Redeneerkunde gefchreeven<br />

hebbe. Dit kan zeer wel famen gaan, want geen<br />

mensch zal zig volkomen van alle gebrekkige befluiten<br />

kunnen wagten, al maakte hy het in zyn gantfche<br />

leeven tot jzyn hoofdbezigheid , om Logica's<br />

te leezen en te fchryven: dus toont gy ook<br />

hierin reeds een kleine dwaaling van uw denkkragt,<br />

dat dit u zo onverantwoordelyk voorkomt.<br />

Daar 'gy u onderrusfchen by deeze gelegenheid op<br />

de Redeneerkunde beroept, zult gy my wel vergunnen,<br />

dat ik n een bekenden regel van dezelve<br />

in gedagten brenge. Hy is deeze: Door vergelykingen<br />

en voorbeelden kan men wel iets ophelderen,<br />

maar nooit bewyzen. Maar nu gy wilt my<br />

aantoonen, dat ik een valsch befluit gemaakt hebbe,<br />

en in plaats van bewyzen, geeft gy alleen een<br />

voorbeeld van een geheel ander en alleen gelykend<br />

befluit, uit welks valschheid op de onnaauwkeurigheid<br />

van het myne in 't geheel geen wettig gevolg<br />

getrokken kan worden. Doch laat ons de regelen<br />

der Schaole eens ter zyde ftellen, en dewyl gy<br />

een liefhebber zyt van gelykenisfen, eri de voorwerpen<br />

liever in zinnelyke bekleedzelen omvat, dan<br />

naakt voorgefteld befchouwt, zal ik my naar uwe<br />

denkwyze voegen.<br />

Eerstlyk zal ik u toonen, dat de wyze, waarop<br />

ik befluite, juist is, zelfs wanneer ze op het door<br />

u bygebragte geval wordt toegepast. Ik onderftelle,<br />

't gene gy my zonder bewys zult toeftaan, dat<br />

een verftandig en voorzigtig Schryver nooit in zyne<br />

vernaaien of andere fchriften, die hy met aandagt<br />

g e<br />

-


den titel: de Wysheid aan Steinbart. 15c<br />

gefchreeven heeft, iets zal overftaan, dat ter bercikinge<br />

van het hoofdoogmerk zynes gefchrifts door de Lee"<br />

zers noodzaaklyk geweten moet worden; tenzy dan dat<br />

hy zulks als algemeen bekend, of als uitgemaakt onder"<br />

fteide. Hieruit volgt dan ontegenzeggelyk, dat men<br />

zeer goed kan befluiten: 't Gene een verftandig leevensbefchryver<br />

van eenen nog geheel onbekende per-<br />

Joon in zyne vernaaien van hem niet meldt, moet tot<br />

het oogmerk, 'c geen hy met zyn gefchrift by zyne<br />

Leezers bedoelde te bereiken, niet noodzaaklyk behoeven<br />

gezegd te worden. Gefteld dan, dat veele<br />

het leeven van den Koning van Pruisfen befchryven,<br />

met oogmerk, om Inwooners naar zyn Landte trekken,<br />

en dat eenigen derzelven in hunne Vernaaien in 't<br />

geheel geene melding maakten van zyne Voorouderen,<br />

dan kan ik zekerlyk daaruit niet befluiten, derhalven<br />

heeft hy geen aanzienlyk ftamhuis, maar wel<br />

kan ik met het grootfte regt befluiten : de Schiy-<br />

•vers hebben tot hun oogmerk , om hem nieuwe<br />

Ünderdaanen te bezorgen, de kennis zyner af komst<br />

en Voorouderen voor hunne Leezers onnoodig geoordeeld.<br />

Zie nu, waarde Broeder, de door u aange.<br />

haalde paragraafen nog eens aandagtig in, en gy<br />

zult bevinden, dat myn befluit juist dit is:<br />

De Euangelisten en Apostelen hebben in hunne<br />

verhaalen en fchriften allen hetzelfde oogmerk ,<br />

om Christus nieuwe Onderdaanen te bezorgen,en<br />

hun wegens Hem zo veel te zeggen, als noodig<br />

was, om hen tot getrouwe Verëerers en deelneemers<br />

te maaken aan dat zedelyk geluk, 't welk<br />

K 4 hy


10, Derde Opheld. Over een Brief, onder<br />

hy heeft aangebragt. De meeflen hunner fpree.<br />

nen in ?<br />

c geheel niet van zyne hoogere aftomst,<br />

dernalven moeten zy, om goede Christenen te'<br />

maaken, het noch noodig geoordeeld, noch voor<br />

een wezenlyke zaak gehouden hebben , om daarvan<br />

een Leerftuk te maaken.<br />

Zie nu, myn lieve Broeder.' zo weinig ik het i»<br />

eenen Pruisfifchen Inwooner berispen zoude, dat<br />

hy zig over de Voorouders des Konings bekommert,<br />

zo min keure ik het in u of in andere Christenen<br />

af,indien zy de af komst van Christus naarvorfchen;<br />

maar ikbeweere dat men een even goed Christen kan<br />

Zyn,al heeft men geen klaare denkbeelden van de manier<br />

en wyze van Christus beftaan vóór zyne Menschwordinge<br />

en van zyne afkomst van God, als<br />

men eon goed Onderdaan van den Koning kan wezen<br />

, zonder zyne Geflagtlyst te kennen; ja ik beweere<br />

verder, dat men niet meer een goed Christen<br />

of Onderdaan is , wanneer men andere Christenen<br />

of Onderdaanen daarom nevens zie niet dulden<br />

wil, omdat zy niet even zo veel van het geflagt<br />

hunner Heeren weeten, of niet even die zelfde<br />

begrippen hebben, die ons als de beste voorkomen.<br />

En nu, lieve Broeder, neem eene gelykenis in<br />

agt en ter harre, die de betrekking van uwe en<br />

myn- ftellinge op het geluk der Christenheid nog<br />

Haarer zal aantoonen.<br />

Een Koning zondt een Gevolmagtigden na een<br />

afgelegen gewest, waarvan de Inwooners tot nog<br />

toe


den titel: de Wysheid aan Steinbart. 153<br />

toe hunnen onbekenden Heer door allerleie moeilyke<br />

gebruiken vereerd, en die eikanderen over de<br />

manier en wyze, hoe men Hem behoorelyk moest<br />

dienen, gehaat en vervolgd hadden. De Gevolmagtigde<br />

verkiest een aantal Boden, die overal moeten<br />

bekend maaken, dat 'er een Afgezant van den<br />

Koning gekomen is, die in zynen naam alle flaaffche<br />

dienften, welke zy Hem tot nog toe beweezen ,<br />

zal opheffen, en eene algemeene vergiffenis voor<br />

alle daarby bedreeven misdagen aankondigen, onder<br />

voorwaarden egter, dat zy alle onderlinge vy«<br />

andlykheden zullen afleggen en den Gevolraagtigden<br />

vreedzaam naarvolgen, op den weg welken hy<br />

hun na een beter land zal aanwyzen. Hierop gaan<br />

de boden van den konmgiyken Gezant allerwegen<br />

uit, en geeven zig alle moeite, om de Inwooners<br />

tot het geloof en vertrouwen op de verzekeringen<br />

van den Gezant over te haaien. Zy fchikken zig<br />

op iedere plaats naar de aangenomen benaamingen,<br />

waarmede men aldaar gewoon is een onmiddellyken<br />

Afgezant en Gevolmagtigden van den Vorst te noemen<br />

; en noemen hem daarom op de eene plaats<br />

een Prins, op een andere plaats een Hertog, aatl<br />

een derden oord een Minifter, Stadhouder en z.v.<br />

Hierop maaken veele perfoonen uit verfcheiden<br />

oorden zig reisvaardig en vertrekken langs den<br />

aangeweezen weg, op welken de Gevolmagtigde<br />

hun reeds is vooruit gegaan. Maar op reis geraaken<br />

verfcheiden Wegwyzers met eikanderen ingefprek,<br />

of de Koninglyke Afgezant een bloedver-<br />

K<br />

5 want


154 Berde Opheld. Over een Brief, onder<br />

want is van den Koning of niet? en welk ftaatsampt<br />

hy vóór zyn gezantfchap in zyn land bekleed hebbe?<br />

De twist wordt hierover zo hevig, dat zy eikanderen<br />

alle mogelyke hinderpaalen in den weg leggen,<br />

en de een den ander daarvan afdringt, tot dat<br />

eindelyk veelen door deezen opftand het verder reizen<br />

geheel en al vergeeten. Onder de menigte der<br />

Wegwyzeren, die eigenlyk den opftand gaande<br />

houden, zyn ondertusfchen veele fchrandere Mannen<br />

, die hunne vrienden in 't geheim beter tragten<br />

te onderrigten en van den twist af te trekken, doch<br />

daardoor maaken zy zig juist by de twistende partyenverdagt,<br />

en worden door allen als vyanden behandeld.<br />

Eindelyk is 'er één die het waagt en<br />

openlyk uitroept: Gy wegwyzers en gy allen, die<br />

u geoefend hebt om uw verftand te gebruiken,<br />

-rroort naar my; Gy allen zyt het daarover eens ,<br />

dat de Gevolmagtjgde des Konings voornaamlyk<br />

gezonden werdt, om Vrede onder ons te brengen,<br />

en • die rampzalige vyandfchappen , welke ontdaan<br />

waren over de manier en wyze, hoe de Vorft moest<br />

geëerd ea gediend worden, onder ons te dempen.<br />

Verders zyt gy het daarover eens, dat wy uitdrukkelyk<br />

door hem onderrigt zyn, om de reis voo?<br />

ons zo gemaklyk te maaken, als mogelyk is; en<br />

eindelyk komt gy ook over een in den weg, op<br />

welken wy hem volgen moeten. Gy krakeelt en<br />

twist over de verwandfchap van den Gevolmagtigden<br />

met den Vorst, en welke gtaadsampten hy bekleed<br />

hebbe, eer hy tot ons gezonden werdt.<br />

Doch


den titel: ch Wysheid aan Steinbart.' 155<br />

Doch dit kunnen wy thands niet met zekerheid bepaalen<br />

, dewyl hy zelve zig daarover weinig heeft uitgelaaten.<br />

Laat derhalven een iegelyk daarvan gelooven,<br />

wat hy het waarfchynelykst houdt, en alleen<br />

daarop bedagt zyn , hoe wy hem te yveriger<br />

zullen naarvolgen, dewyl wy dan by onze aankomst<br />

gemaklyk en zeker van hem zeiven verneemen zul^<br />

len, wat wy van hem in dat opzigte weeten moeten.<br />

Thans dvvaalen wy misfchien allen.<br />

Deeze aanfpraak hadt by veelen een zeer goede<br />

uitwerking. Meenig wegwyzer werdt verdraagzaamer,<br />

dagt niet meer aan de voorige twisten,' en liet<br />

allen, die van andere gevoelens waren, gerust nevens<br />

zig voortreizen. Maar kort daarna werdt een brief<br />

verfpreid, waarin den Wegvvyzeren werdt afgeraaden<br />

, om de woorden van dien raadsman des vredes<br />

gehoor te geeven, omdat zyne bewyzen op<br />

drogredenen ruften»<br />

Zoude de Wysheid den inhoud van deeze brief<br />

•welopgegeven hebben?<br />

Op Deeze vraage begeere ik van U, myn lieve<br />

Broeder ! geen openbaar antwoord; beantwoord<br />

ze by U zeiven in de ftilte: want ik vertrouwe ,<br />

dat gy zo veel liefde en eerbied voor onze Moeder<br />

hebt , dat U zonder tvvyfel een kragtig<br />

Neen uit den grond van uw harte ontvallen zal,<br />

en


Ij5 Derde öpheld. Overeen Brief, onder enz*<br />

en erken te gelyk i uit dit myn vertrouwen op uw<br />

opregtheid, de groote agting en genegcne vriendfehap<br />

van<br />

Uwen<br />

OUDER BROEDER<br />

GOT-


GOTTINGSCHE BEÖORDEELING<br />

Van bet Samenftel der zuivere Wysbegeerte of dé<br />

Leere der Gelukzaligheid volgens bet<br />

Christendom.<br />

Uit de Göttingfche geleerde Berigten, het i5 Je<br />

Aanhangfel , van den 14^11 April 1781.<br />

Gotth. Sam. Steinbart's, Kon. Pruisfifchen Konfïlto»<br />

riaalraad en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wysbegeerte<br />

te Frankfort aan de Oder, Samenftel der zuivere<br />

Wysbegeerte of Leere der Gelukzaligheid volgens het Christendom,<br />

ten dienste zyner kundige Landgenooten en van anderen, die<br />

Wysheid zoeken. Tweede veelvermeerderde Uitgaave, 1780.<br />

in 8vo, 318 bl. De Hr. Konfiftoriaalraad zal (dit zyn<br />

zyne eieen woorden) in dit werk de zuivere Wysbegeeia<br />

te des Christendoms weder herftellen; (zie zyne Opdragt<br />

aan den Hr. van Zedlits , Opperbezorger der Hooge<br />

Schooien) en verzoekt van dien verlichten Staatsdienaar<br />

(ter zelfde plaatse) dat hy hetzelve door de Kerkleeraaren<br />

van de beide Geloofsbelydenisfen zal laaten onderzoeken.<br />

Hy heeft zig (zie zyne Voorreden bl. is,<br />

N. V. XIV. (f), een geheel nieuwe baan geopend, en<br />

dé Weereld van veel meer nieuwe zyden leeren kennen,<br />

dan zy uit de venfteren der Studeerkameren gekend kan<br />

worden. Daar hy nu (by de eerste [Hoogduitfche] uitgaave<br />

1780) in zyn veertigrte jaar getreeden is, wilde<br />

hy dealgemeene verbetering van den Godsdienst en der<br />

openbaare Opvoedinge in zyne Schriften beginnen te<br />

leeren, en werken terwyl het dag is (zie Voorreden<br />

bl. 13, N, V. XII.) Om die luidjes (wy gebruiken<br />

lou-<br />

(t) Hier en op de vol/rende pliatsen hebben wy de bUizydsn<br />

éw Nederduiftcbo Vctcaaling er bygevoegd.


158 Göttingfche Beoordeeling, enz •<br />

louter dc eigen woorden van den Schryver) die naar<br />

maate zy minder verftaan, te harder gefchreeuw maaken<br />

van zig af te weeren , heeft hy in zyn boek een beflisfenden<br />

toon aangenomen , dewyl de houding en de<br />

fpraak van befchroomde befcheidenheid in eenen onderzoeker<br />

den zwakften dikwils ftout maakt. (Voorreden<br />

voor de tweede Uitgaave bl. i\, N. V. XXXf.) Allen,<br />

die zyn. gefchrift openjyk berispen (ald. bl. 34, N. V.<br />

XLVI.) hebben niets anders te wagten, dan dat het<br />

verftandig Gemeen hen tot dien tyd, dat zy iets beters<br />

zullen bezorgd hebben , houden zal voor Lieden, die<br />

zeiven niet weeten, -wat. Gelukzaligheid zy , en die den<br />

Godsdienst meer aanzien als een woordenpraal, endenzelven<br />

meer behandelen als een ambagt, dan als eene<br />

aanwyzing-voor .den mensch, om vergenoegd te zynen<br />

zyn hart te verbeteren. Niet één der Godgeleerden<br />

kwam het in de gedagten, om het denkbeeld van Ge.<br />

Iukzaligheid te bepaalen; (volgens de Inleiding bl. 2—5.)<br />

te vergeefs bladerde de Schryver alle hem bekende oude en<br />

nieuwe Leerboeken door, om hetzelve te vinden. Maar hy doet<br />

het in dit werk; en alwie onder zyne Godgeleerde Leezeren,<br />

door den Geeft der oude Hervbrmeren bezield , moeds genoeg<br />

heeftom zig van deftaafsche banden van verjaarde Leerboeken<br />

te ontfiaan, en zig uit den doolhof van willekeurige<br />

onderftellingen van menfchen te redden, dien biedt<br />

hy daarmede een leiddraad aan. Hy hoopt (J. 37. Aanmerking)<br />

dat 'er thans niet veel meer Leeraaren zullen<br />

zyn, die in de befchaafdheid halve en heele Eeuwen ten<br />

agteren-zyn, want dat hy anders zyn boek nog niet zou<br />

hebben laaten drukken. En eindelyk, volgens §. 88,<br />

heeft de Weereld van dit gefchrift de derde groote<br />

Hervorming te wagten. Ik leeve en leere, zegt de Schryver<br />

, buiten het regtsgebied der Priefterei en Schriftgeleerden<br />

in even gelyke omftandigheden, waaronder Paulus en Luther<br />

my het voorbeeld der vrymoedigheid hebben nagelaaten, en z. v.<br />

Zulke verwagtingen heeft de Schryver van zyn werk!<br />

Dit


Göttingfche Ëeoordceting, enz. i$9<br />

Dit nu neemt zyn. aanvang met het beloofde nieuwe<br />

denkbeeld van het gene allen zoeken, doch waarvan niet<br />

één Godgeleerde vóór onzen Schryver een duidelyk begrip<br />

gehad heeft; de Gelukzaligheid. Zy beftaat in onophoudelyk<br />

te vreden te zyn en in eene heerfchende<br />

Vergenoegdheid van hart (J. 2.) Inde eerfte afdeeling ('t<br />

gantfche boek is in zes Afd. verdeeld.) wordt deeze Bepaaling<br />

ontvouwd; en in de tweede wordt dit onderwerp<br />

vervolgd, door eene Verhandeling over de Aan.<br />

leidinge der menschlyke Natuure ter hoogere Gelukzaligheid<br />

Vergenoegdheid is meer dan te vreden te zyn; maar<br />

'er is ook een valfche Vergenoegdheid.De Mensch is natuurlyk<br />

geneigd totgezelligheid.heefceen zedelyke natuur, enzv.Deeze<br />

ftellingen, die tot de Zielkunde en de zedelyke Wysbegeerte behooren<br />

, en by Reimarus, Wollafton, Federen anderen, veel vollediger,<br />

ftigtelyker en aangenaamer verhandeld zyn worden<br />

hier opgewarmd, in tafelen gebragt, en zo droog op.<br />

gedist, als mogelyk is- Het is zeer zonderling, dat de<br />

Schryver in deeze bekende zaaken één der grootfte verdienften<br />

van zyn boek ftelt. J3y iedere gelegenheid<br />

pryst hy zig zeiven „ als den eerden, die juist aange-<br />

„ toond heeft wat Gelukzaligheid is; en by het wederleg.<br />

„ gen van zyn gefchrift moet men dit denkbeeld<br />

„ wederleggen , en een beter geeven" en dergelyken<br />

meer. Zekerlyk hebben alle Godgeleerden daarvan<br />

het kunftmaatig begrip naar de wyze der Schools<br />

niet gehad; noch hetzelve op haare maniere ontleed ;<br />

noch twee geheele Afdeelingen door, daarover fyn gefponnen<br />

; ook hebben zy geene zaaken beweezen, die<br />

zo klaar als de dag zyn, en op het algemeen gevoel<br />

van alle menfchen rusten. Maar zy allen, van Origenes<br />

af tot op onzen tyd toe, hebben het oogmerk en de<br />

werking van den Godsdienst daarin gefteld, dat dezelve<br />

den mensch geruit en blyde maakt in tyd ei in eeuwigheid.<br />

Alles derhalven, waarin de Schryver zyn grootfte<br />

verdiende ftelt, is door alle zyne Voorgangers vóór<br />

i>em


i6ö Göttingfche Éeoordéeting, ent.<br />

hem reeds afgedaan. En deezen hebben nog iet* gedaan,'tgeen<br />

hyniet gedaan heeft, naamlyk de vooroordeelen<br />

der menfchen over de middelen ter<br />

Gelukzaligheid onderzogt , en op de verfchillende<br />

foorten der menschlyke blydfchap agt gegeven Zulk<br />

begin des werks geeft zekerlyk weinig vermoeden,<br />

dat wy fchrandere onderzoekingen en groote kennis<br />

der Weereld en der menfchen zullen aantreffen,<br />

hoe zeer de Schryver zig die toeëigene. De Der.<br />

de Afdeeling handelt van 's menfchen natuurlyke Verhinderingen ter<br />

hoogere Gelukzaligheid. Dat de Mensch met bloote vermogens<br />

en zonder alle werklyke kennis op de Weereld<br />

komt, is daaronder de eerjle g. 23. Hier brengt de<br />

Schryver verwarring in het denkbeeld van Gelukzaligheid.<br />

Waarom hoogere Gelukzaligheid? En waarin beftaat<br />

die? In de Gelukzaligheid van hooger wezens,<br />

dan wy menfchen.? Maar doch de Heer S. fpieekt van geen<br />

Engelen, maar van Menfchen. Of in de Gelukzaligheid<br />

der menfchen in een hooger ftand van hun beftaan?<br />

Maar hier wordt gefproken van menfchen in<br />

hunnen ftaat aan deeze zyde des grafs. Derhalven van<br />

de Gelukzaligheid eens menschlyken wezens in den aanvang<br />

, in den eerflen omloop van zyn beftaan. Maar dan<br />

is het gene de Schryver onder de Verhinderingen des Geluks<br />

rekent , geen verhindering , maar veeleer bevordering<br />

daarvan. Want zulk een ftaat is volmaakt gefchikt naar dat<br />

geluk, waarvan hier gefprooken wordt, en bevordert deszelfs<br />

verhooging veel meer door de noodwendige afhangelykheid<br />

van andere menfchen. De tweede Verhindering<br />

ftelt de Schryver, g. 24- daarin, dat de mensch met zulke<br />

ftellige natuurdriften gebooren wordt, als voor hem tot<br />

zyn geluk in den ftaat der bloote natuure noodig zouden<br />

zyn. ' Doch tot deezen ftaat is de mensch in het geheel<br />

niet beftemd; en 'er is ook in zyne natuur niet één eenige<br />

neiging, die niet even zo wel in de burgerlyke famenlee-<br />

6<br />

ving


~' Cöttwgfch Beöordeeling, enz* ïél<br />

vinge nuttig en noodig is. De Schryver brengt de neiging der<br />

Z.elfsverdediging by, al* die in den blooten ftaat der natuu«<br />

re den mensch noodig is. Maar heeft hy die dan ook:<br />

niet in dpn burgerftaat noodig? Eveneens kan men veele<br />

bedenkingen inbrengen tegen den inhoud deezer Afdeelinge,<br />

ten aanzien van de Wysbegeerte en de opvoedinge<br />

: Het hapert dikwyls aan juiste denkbeelden, en nog<br />

menigvuldiger aan een bepaald en werklyk praktikaal onderwys.<br />

Alles, wat de Schryver hief met een bovennatuurkundige<br />

afgetrokkenheid voordraagt, kan zeer gemaklyk<br />

en eenvoudig tot deeze twee ftukken' gebragt worden; Onkunde<br />

en een kwaad voorbeeld. Maar de allervoornaamfte<br />

verhindering ontbreekt hier , naamlyk, die geneigdheid<br />

(propenfio) tot buitenfpoorige zinnelykheid, welke vcor ie«<br />

der groot Gefchiedkundigen en voor ieder Man van ondervindinge<br />

onoplosfelyk is. —- De vierde Afdeeling, van de<br />

Aanleidingen des Christendoms ter Gelukzaligheid. Wederom<br />

met veele pvertollige bovennatuurkundige fpitsvindigbeden ;<br />

de fo.m van alles is: „ Het Christendom leert den zuiver.<br />

„ ften natuurlyken Godsdienst; en voegt 'er het volgende<br />

„ by: i) het verklaart deeze zyne Zedenleere der reden<br />

„ voor een godlyke Openhaarihg , en 2) het omzwag-<br />

„ telt zyne voorfchriften van den Godsdienst met ge.<br />

„ fchiedkundige bekleedfelen g. 40." En daarop befluit<br />

de Schryver met deeze aanmerking: „ Het onderfeheid tus-<br />

fctien de Wysbegeerte des Cliristendoms, of deszelfs waa.<br />

„ re leere- der 'Gelukzaligheid. en het in de gefchiedenis-<br />

„ "fen bekleedé Christendom is zeer gewigtig. Het is<br />

„ hier de plaats niet, en misfehien is ook de regte tyd<br />

„ nog niet gebooren, om dit breedvoerig te ontvouwen.<br />

Voor hem, die, na deeze aanfpooring zyner oplettend-<br />

„ heid over dit ftuk, het niet zelve ontdekt, zoude ik<br />

„ daarover ook te vergeefs meer zeggen." Moet men<br />

niet gelooven, dat dit een gantsch nieuwe uitvinding is<br />

van den Schryver? Nogtans hebben reeds lang voor hem<br />

Weoljlon in zynen Moderator en fix discourfes on the mira-<br />

L des


[Ga<br />

G'èttingfche Beöordeeling, enz.<br />

cles en Damm in zyn boek over het Histtriesch Geloof en<br />

in de Bedenkingen over den Godsdienst geleerd, dat alle verhaaien<br />

van wonderen in 't N. T. door de Apostelen uit<br />

inichikkelykheid voor de Jooden verdigt of vergroot waren<br />

, om hen tot aanneeminge des Christendoms te bewee*<br />

gen, en in dit gefchiedkundig bekleedfel alle nuttige waarheden<br />

in te vlegten. Het Hoofddenkbeeld van Steinbart's<br />

Samenftel komt byna op het zelfde uit. De Overeenftemming<br />

is zo groot en loopt zo fterk in 't oog, dat men<br />

bykans zou gelooven, dat de Hr. Steinbart uit deeze bronnen<br />

geput heeft. Het voornaamfte onderfcheid is, dat hy<br />

dit Waoljlon- Dammiaanfche Samenftel op verre na zo klaar,<br />

geleerd cn bevallig niet voorftelt, als zyne voorgangers<br />

gedaan hebben. Ten bewyze daarvan zullen wy flegts eene<br />

piaats uit Damm aanhaalen: Hist. Gel. II, 49. „ In<br />

„ onze dagen behoeven wy de meeste vertelfels van Won-<br />

,, derwerken (in 't N. T.) in geheel niet letterlyk op te<br />

„ vatten. Onze Christlyke Godsdienst is niet gegrond op<br />

„ Wonderen en Voorzeggingen , maar eeniglyk op de<br />

„ leerzaame, gezonde en zedelyke leere van Jefus en zyne<br />

„ Apostelen. — Veelligt hebben willekeurige geboden,<br />

„ die in den naam van God gugeven worden, wonderen<br />

„ noodig; maar in de leer van Jefus is niet één eenig willekeu-<br />

rig gebod, niet één eenig onbegrypelyk geloofsartikel.<br />

„ Waartoe zouden wonderen dan dienen ? Maar met de Jooden<br />

van dien tyd was'teen andere zaak." Op deeze wyze<br />

fpreekt Damm. Enonze Schryver ftelt g.29. als valfche begrip,<br />

pen van Godsdienst in het geloof, dat God willekeurig handelt,<br />

on den menfchen willekeurige wetten gegeven heeft. Uit deeze<br />

dwaaling zyn, volgens de vyfde Afdeeling, alle de Leer-<br />

Hukken van de natuurlyke verdorvenheid, de verdienstlyke<br />

genoegdoening enz. voortgekomen; en de gefchiedenis<br />

'des N. Testaments (de Heer S. bepaalt niet naauwkeurig, of<br />

hy de gantfche gefchiedenis bedoelt, ook dat een Man Jefus<br />

in Paleftina geleefd heeft enz., dan enkel de Wonder-<br />

«fcme&nï») is niet meer dan het bekleedfel (J 40. N".<br />

8')


iSbttingfche Beöordeeling, enz. i63<br />

è.) waardóór de waarheden van den Godsdienst zelfs voor<br />

menfchen, die anders niet gewoon zyn te denken, vatbaar<br />

gemaakt worden. Hieruit beftaat het gantfche boek. Behal<br />

ven de reeds aangeweezen voordeden van Woolfttn's en<br />

Dtmaris Schriften, bezitten deezen nog een ander niet minder<br />

gewigtig voordeel. Zy wiiden, naamlyk, dat de Christen Leeraars<br />

dit alles aan het Volk leeren zouden. Maar volgens onze<br />

Nieuwe Leermeesters, welken de Hr. Steinhart volgt, moeten<br />

zy tweeërlei leerwyze hebben; een voor de Verftandigen,<br />

en een andere voor het Volk ; tot genen moet hy alleen<br />

fpreeken van den natuürlyken Godsdienst, maar tot dit<br />

van god'lyke Openbaaringen, Wonderen. Voorzeggingen<br />

en alle andere ongerymdheden, die het Volk tot het Christendom<br />

rekent te behooren. Dus moeten Christen Leeraars<br />

, gelyk eertyds de heidenfche Paapen , het Volk<br />

waarom zouden wy het niet by den regten naam<br />

noemen ? • bedriegen , op de allerfchandelykfte<br />

wyze bedriegen ; met naamlyk iets als Godsdienst te<br />

prediken, dat zy voor dwaas en ongerymd houden. Wy<br />

zullen af breeken, om door die beleediging der Christen<br />

Leeraaren niet verder ontrust te worden. Laat anderen<br />

Wigchelaars zyn, en dat zy eikanderen niet kunnen aanzien<br />

zonder hgchen, mag ik wel lyden: wat ons aangaat,<br />

wy zullen nimmer tot hun getal behooren I 't Gena<br />

wy van het werk van den Hr. Steinhart zeiden, blykt uit<br />

het bygebragte ten klaarden; maar hierby zullen wy nog<br />

een koit berigt geeven van den verderen inhoud, en dan<br />

met eenige proeven van des Schryvers uitlegkundige ,<br />

godgeleerde , taalkundige en wysgeerige geleerdheid , en<br />

met eenige (taaltjes van zynen ftyl befluiten. — i De vyfde<br />

Afdeeling opent de Schryver met een langdraadig verhaal<br />

van Augustinus, 't welk hy uit Semler's inleiding tot Baitingarten's<br />

wederleggende Godgeleerdheid heeft overgenomen;<br />

want hy is, volgens de meening van dén Schryver, de eerlfe<br />

invoerer van alle nog in onzen tyd heerfchende menschlyke<br />

byvoegfelcn op den Godsdienst. Zeer hard wordt'er óvèr


04 Göttingfche Beöordeeling, enz*<br />

deezen man geoordeeld, om te toonen, dat hy niet het<br />

geringfta gezag verdient. Waartoe dit? De Hr. Steinhart<br />

fchryft immers niet in Portugal of in Poolen, maar onder<br />

Proteftanten, die hunnen Godsdienst niet uit Augustinus,<br />

maar eeniglyk uit den Bybel haaien. Om thands niet aan<br />

te merken, dat die zelfde Augustinus, die zekerlyk , zo<br />

als een ieder weet, wel veel nadeel aan den Godsdienst<br />

heeft toegebragt, nogtans geen ongeleerd noch onredelyk<br />

man was. Na deezen uitflap worden de Leerflukken van<br />

de kwaade gevolgen van Adams zonde; van de natuurlyke,<br />

verdorvenheid; van de verdienstlyke genoegdoening; van<br />

het geloof in de verdien den van Jefus; van de regtvaardigmaaking<br />

door dit geloof, en van het godlyk berouw;<br />

dit alles wordt (in de taal van den Schryver) als een Afrikaar.sch<br />

mengelmoes van willekeurige bepaalingen des geloofs<br />

, uit de Wysbegeerte des Christendoms weggeworpen.<br />

5. 48. Zo zal toch geen befchaafd man fpreeken van gevoelens<br />

, d;e het grootfte gedeelte zyrer Medeburgeren als<br />

godlyk eerbiedigt, gefteld zelfs, dat zy werklyk ongerymd<br />

zyp ! En welke nieuwe overtuigende gronden brengt de.<br />

Schryver by? Niets anders dan i.) de oude gewoone misvattingen<br />

cn verkeerde uitleggingen vin deeze gevoelens;<br />

2) eene zeer 011 wysgeerige verwisfeling van Gods willekeurigs,<br />

wetten .(die in't geheel geen grond hebben) met ftellige<br />

geboden (welker gronden wy kortziende menfchen niet bevatten<br />

kunnen; en 3) zulke wcjnderfpreuken: dit is ongeïymd.'<br />

Dat heeft geen grond in den Bybel. Deeze zyn<br />

de redenen, waarom de Heer S. die Leeringen verwerpt, en<br />

met den fchamperen naam van Afrikaansch mengelmoes,<br />

ongerymde, tegenftrydige ftellingen enz, (b. v. §. 48. 59.)<br />

mishandelt. De Schryver (om maar iets ten bewyze by te<br />

brengen) wederlegt zeer wydloopig, dat God ons voor de<br />

daaders van Adams zonde verklaart, en ons daarom ter<br />

eeuwige verdoemenisfe veroordeelt, §. 49.; dat 's menffchen<br />

ziel met werklyke zonde befmet en met een ftellige<br />

jasiging tor, het booze ter weereld komt, 50.; dat die<br />

• ' '• ' 1<br />

ai


t>ötlingfche Beöordeeling, enz. i6§<br />

alleen bekeerd worden, die Gods genade aangrypen, het<br />

zy zy willen of niet, f. 52.; dat 's menfchen kragten<br />

van natuure flegt zyn, g. 53.; dat God zig ons in Christus<br />

als zedelyk volmaakt voorftelt, 55, enz. Dus vegt hy<br />

overal met eene fchaduuw; want welk Proteftantsch Leeraar<br />

beweert in onze dagen één eenige deezer ftellingen?<br />

Hy zegt, dat.de leer van de borgtogte'yke genoegdoenin,ge<br />

geen grond in den ]]ybel heeft, ($. 59. enz., zonder de<br />

plaatfen JOANN. I. 29: ROM. III. 2,5: 1 PETS. It, 24.<br />

en anderen te onderzoeken. Een ftaaltje zyner wonderfpreukenl<br />

In g. 74. No. 3. wordt gezegd; In het gantfche N.<br />

Testament is niet één eenige plaats, daar geleerd wordt,<br />

dat 'er ter bekeeringe een voorafgaande angstvalligheid<br />

•van gewisfe vereischt wordt, noch eene droefheid die vol<br />

weemoedigheid is en vergezeld met traanen. Moet dan<br />

een zondaar, die zig bekeert, gantsch geene bedroefdheid<br />

^gevoelen, of ten minften geen zeer groote ? En höa<br />

groot moet ze zyn of niet zyn? Men ziet hieruit hoe<br />

onjuist en verward de Hr. Steinhart leeraart; Verder moet<br />

volgens g. 58. No. 2. b. de zondaar, die zig betert, zig<br />

tot in het binnenfte zyner ziele voor God fchaamen. En<br />

dit is nogtans geene weemoedige en diepe droefenis! Met<br />

ftilzwygen gaan wy voorby alle het verwarde, zo wel als<br />

uit de hoogte gefprookene; als b. v. de gezegdens over<br />

a KOR. VII. 8—n; zyn ftilzwygen over de piïxnut he<br />

«•«7*151*» kfiflccftiXvlo} ter aangehaalde plaatfe; en de verklaaring<br />

van JAK. IV. 4—10. De zesde foflaatfte)<br />

Afdeeling bevat het door den Hr. Steinhart gezuiverde Samenftel<br />

van de Leere der Gelukzaligheid, volgens het<br />

Christendom. Dit beftaat , gelyk uit het boven aangehaalde<br />

blykt, buiten den doop en het avondmaal, die da<br />

Schryver als nuttige gebruiken in wezen Iaat, uit niets anders,<br />

dan den natuurlyken Godsdienst, en ook dit op de wyze<br />

en volgens het vernuft $an den Heer Steinhart. Want<br />

volgens g. 81- No. 4. moeten by den dood die grove dealen,<br />

die ons oorfpronglyk Schematismus uitgedeid en groot<br />

L 3 ge>


166' Göttingfche Beöordeeling, enz.<br />

gemaakt hebben, (welke faal!) ontbonden, en de grond-,<br />

ftof, die daarin reeds ligt, tot een nieuw werktuig ter<br />

gewaarwordinge verder opgemaakt en voltooid worden.<br />

Zoude de Schryver dit wel onder de ontwyfelbaare uitfpraaken<br />

der gezonde reden geplaatst willen hebben? Van deeze<br />

Leere der Gelukzaligheid of Wysbegeerte (het eigenlyke<br />

onderwys in den Godsdienst) des Christendoms,onderfchcidt<br />

hy overal de gefchiedenis , waarin het zelve<br />

zyne leeringen bekleedt. Dezelve (de gantfche Gefchiedenis,<br />

of alleen die der wonderen? dit zegt de<br />

Schryver niet duidelyk genoeg) is als een gefchikt bekleedfel<br />

, door Jefus en zyne Apostelen verdigt; en is<br />

alleen voor het Volk, voor hun, die tekenen en wonderen<br />

moeten zien , zullen zy gelooven , f. 80. enz..maar<br />

de Leer zelve is voor de Wyzen. Daarom moet<br />

een Christen Leeraar, volgens Jefus en zyner Apostelen<br />

voorbeeld , een tweeërlei Samenftel voordraagen :<br />

een voor de Wyzen, en het andere voor het Volk.<br />

Hoe willekeurig dit beweerd worde, moet een ieder<br />

klaar zien, die maar eenigermaate bekend is met het<br />

N. Testament, en met de nieuwe Verdedigers des Christendoms,<br />

met eenen Clarke, Locke, Benfort en anderen.<br />

Doch het onzedelyke, ja wy moeten zeggen, het verfoeijelyke<br />

van dit voorfchrift, zal ieder onbedorven<br />

hart gevoelen. Een Christen Leeraar moet aan het Volk<br />

iets als waar, ja ais een godsdienftige waarheid, voordraagen<br />

, 't gene hy voor verdigt houdt. Wat is loogen<br />

en bedrog, indien dit het niet is? Men zou een<br />

boek vol kunnen fchryven met alle de magtfpreuken van<br />

den Schryver, en met de aanwyzingen van alle die<br />

plaatfen, waarin hy tegen wysbegeerte, uitleg-, gefchied.<br />

en letterkunde zondigt, g. 39. No. f. vertaalt hy 2<br />

Kou. V. 19. 0ws D\ » X6i«-« xxl*XX*v


-Güllingfche)\Bcóordeeting, enz. Ï6-7<br />

zynen dood den Asmthi (Asmodi) te niet gedaan. Het gevoelen<br />

, dat de Schriften des N. Testaments den<br />

Godsdienst op drieërlei zeer verfchillende wyzen voordellen<br />

, voor Jooden naamlyk, voor Joodengenooten en<br />

voor Heidenen , wordt hier als een nieuwe Uitvinding<br />

voorgedrasgen , hoezeer het zelve reeds lang uit de<br />

Schriften van den Hr. Semler is bekend geweest. De<br />

gronden, waarop de Hr. Steinhart het zelve vestigt, zyn<br />

naauwlyks eenig onderzoek waardig: want een iegelyk<br />

weet, dat Paulus, by voorb., 1 KOR. IX. 10. en verv.<br />

n'et fpreekt van leeringen, maar van gebruiken: dat<br />

HAND. XVII. 22 en verr. de gantfche redenvoering<br />

van deezen Apostel niet vervat, maar dat het daarvan<br />

alleen het begin is, als die volgens vs 32 wordt;<br />

afgebroken: dat Methode of leerwyze en Leere, twee zeer<br />

verfchillende zaaken zyn. Verder; dat men byna algemeen<br />

de Zaligheid fielt in ftellige geneugtens g. i.; dat de<br />

oude Perfen geen twee Grondbeginfels fielden, maar het<br />

gevoelen van Leibnits gehad hebben, g. 42. Aanmerking<br />

: en de gewaande nieuwe onderftelling over den<br />

oorfprong van godsdienftige kennis en gebruiken, g.<br />

geeven niet veel verwagting van de letterkundige geleerdheid<br />

van den Schryver. Maar • de Wysbegeerte<br />

zal misfehien zyn fterkte zyn ? Hy verwart 5.<br />

20. Kwaad en Gebrek door elkander; bewyst g. 20. uit<br />

de gewoone Laakzugt, dat 'ér onder de menfchen meer<br />

goed dan kwaad te vinden is; en ftelt het (ter zelfder<br />

p.laatfe) als een uitgemaakte zaak, dat de fnoodfte booswigt<br />

honderd goede daaden verrigt tegen ééne kwaade;<br />

en doorgaans wordt willekeurig met ftellig verward.<br />

Maar allerzonderlingst is het, dat een Wyrgeer de Symbolifche<br />

boeken voor burgerlyke en voor ftaatswetten<br />

verklaart, g. 88. en op andere plaatfen. Zag de man<br />

niet, dat dit gezegde hem tot het uiterfte tegendeel vervoert<br />

van die Verdraagzaamheid, welker Prediker hy zyn<br />

L 4 w«t


168 Göttingfche Be'óoordeeling, ehs,<br />

wil ? Want -zyn zy dat waarlyk, dan kan ' zekerlyk éftl'<br />

Hendrik VIII. een wet der agt Artikelen geeveh; erf,<br />

dan hebben wy de Inquifitie met alle haare gruuweteta<br />

en afgryzen. Den ftyl van dén Schryver zal iemant beztvaarèlyk<br />

aangenaam en gefchikt Vinden. De zaaken worde'n<br />

riiet verdeeld, maar gefnipperd ; overal heeft men een<br />

tafel vol arabifche en romeinfche getallen en letteren<br />

voor zig. De fchryfwyze is wydloopig. èn afgetrokken<br />

; zyne uitdrukkingen onnaauwkeurig ; zyn taal onzuiver<br />

erf plat (medifance, raifomement, CöVOrtft l(UU)-<br />

Zyne beeldfpraak verongelukt meestal , by voorbeeld, g.<br />

12. Aanmerking , worden de menfchen dronken uit den<br />

overvloed van Gods Magazyn. Maar Bet onaangenaamlle<br />

is zyne verwaandheid en ongemanierdheid, die mén<br />

*óveral aantreft. Zo ftaat het met de Geleerdheid<br />

en Welfpreekendheid van den derden Hervormer na<br />

Paulus en Luther! Van zyne zedelyke grondftellingen<br />

ftrekke het volgende ten proef uit g. 88. „ Christus en<br />

zyne Apostelen onderhielden in Paleftina de gantfche<br />

„ Wet van Mofes zeer zorgvuldig, fchoon zy overtuigd<br />

waren van de ongenoegzaamheid en kragteloos-<br />

„ heid van den tempeldienst, ten hunnen tyde , die te<br />

„ vooren egter zyne nuttigheid gehad hadt; niettegen-<br />

„ ftaande zy het fchaadelyk bygeloof, dat daardoor<br />

„ in 't leeven bleef, duidelyk inzagen, en zeiven alle<br />

j, poogingen aanwendden , om de Jooden langzaamer-<br />

„ hand daarvan af te trekken , en tot beter en zuive-<br />

fef denkbeelden van God te brengen. Hieruit vloeit<br />

„ vó'or alle Christen Leeraars een zeer gewigtige regel<br />

„ voort ; dat zy, ingevolge van deeze gewigtige voor-<br />

„ beelden , zig insgelyks naar alle Landswetten der<br />

j, Hooge Overheid fchikken moeten , en dat wanneer<br />

j, zy in de aangenoomen formulieren des geloofs erf<br />

gewoone gebruiken der Kerke , die gefymbolifeerd<br />

i, zyn , en het gezag van wetten verkreegen hebben ,<br />

„ vee-


fjoltingfche Beöordeeling, enz. I69<br />

i, veelerleie bygeloovigheden en veroude en nutloos<br />

>, geworden plegtigheden mogten aantreffen , dat zy<br />

„ zig nogtans naar de kerkelyke ftaatswetten hunnes<br />

„ Lands , als gehoorzaame Onderdaanen en regt christ-<br />

„ lyke voorzigtige Leeraaren , te gedraagen hebben ,<br />

„ als 't welk geenzins tegen de opregtheid ftrydig is,<br />

„ MATTH X. 16. Maar onder de Proteftan-<br />

„ ten leeft men nog op veele plaatfen op den Mo«<br />

,> faïsch - Joodfchen vóet: en duizende Leeraars, die be-<br />

„ ter dcorzigt hebben , durven daar niet zeggen of<br />

„ fchryven , 't gene zy denken. Doch zy handelen<br />

„ ook volgens christlyke voorzigtigheid , wanneer zy<br />

i t zig naar die zwakheden fchikken , en aan de (bats-<br />

„ wetten van de kerken hunnes lands gehoorzuamen.<br />

„ Christus en zyne Apostelen dekken hen door hun<br />

„ voorbeeld tegen alle dweepagtige verwyten van onop.<br />

„ regtheid en huichelaarye. Laat ons, myne god-<br />

geleerde Amptgenoóten I in 't vervolg zo Apostolisch<br />

„ van elkander denken, als Jakobus, Petrus en Paulus,<br />

„ (onaangezien hun verfchillend gedrag in leere en lee-<br />

„ ven,) van elkanderei? oordeelden. Ik worde geens-<br />

„ zins geërgerd ,, wanneer ik een wetdenkenden Prelaat<br />

„ met alle plegtjgheid een hoogc Mis zie houden:<br />

„ maar dan denk ik aan Paulus , toen hy met vier an.<br />

„ deren in den tempel zig liet reinigen om eene ge-<br />

lofte, die hy niet gedaan hadt. Ook zyt gy, myne<br />

„ Proteftantfche Medebroeders! by my niet verdagt*,<br />

„ wanneer gy volgens de kerkelyke wetten uwes lands<br />

,, de kleine en de groote Verbanning of Exorcismus<br />

„ gebruikt, den ZopJaaren , in Gods plaatfe, hunne.<br />

„ misdaaden vergeeft, en u van veele voorfchriften in<br />

„ de leere bedient, welker ongefchiktheid gy onder vier<br />

oogen toeftemt. Het gedrag van Christus en zyne<br />

„ Apostelen regtvaardigt u, dewyl gy in een Paleftina<br />

?, van Christenen leeft. Kwam ik onder u, ik zoude<br />

„ waar-


i?o Göttingfche Be'óci-daling, enz.<br />

„ waarlyk 'er niet zo ppenlyk voor uit komen , noch<br />

„ onder myn paam drukken laaten, 't gene gy hier<br />

„ leest." —•— Wee ons Geestlyken, indien wy hiertoe<br />

geroepen zyn ? Dan is de Predikftoel het tooneel van<br />

een Kwakzalver! en wy Leeraaren zyn de veragtclyke en<br />

verfoeijeiyke kwakzalvers der ftaatkundigen, die het Volk,<br />

door allerlei hokus pokus misleidende onder bedwang houden<br />

; of wel die , wanneer een Ca:far ontwerpen van<br />

dwingelandy wil uitvoeren, uit de boeken der Sibyllen<br />

voorfpellingen en godfpraaken moeten uitventen l


G. S. STEINÈARrS<br />

WYSGEERIGE<br />

OPHELDERINGEN.<br />

TWEEDË STUK.


G. S. STEINBARTS<br />

WYSGEERIGE<br />

OPHELDERINGEN<br />

OVER ZYN WERK WEGENS DE<br />

L E E R E<br />

D E R<br />

GELUKZALIGHEID.<br />

. i,. i _ , i . . . . -1 - ii i<br />

T W E E D E S T U K ,<br />

BEVATTEND E<br />

Proeven, om de voornaam/Ie Misver/landen tusfchcn<br />

de verlichte en weldenkende Godgeleerden onzes<br />

tyds weg te neemen.<br />

UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD.<br />

Te A M S T E R D A M ,<br />

By de Wed. J. D Ó L L.<br />

MDCCLX XXIII,


A A N D E N<br />

IIOOG|EERW AARDIGE N HEERE<br />

JOHANN SALOMO SEMLER,<br />

DOCTOR. DER, HEILIGE SCHRIFTUURE,<br />

OPENBAAR GEWOON LEERAAR DER GOD­<br />

GELEERDHEID, EN SENIOR DER<br />

GODGELEERDE FACULTEIT OP DJ<br />

KONINGL. F REDRIKS-UNIVER-<br />

5ITBIT TE HALLS ,<br />

Door den<br />

S C H RT V E K,


WAARSCHOUWING<br />

AAN DEN LEEZER.<br />

In dit Stuk der Ophelderingen heb ik eeni­<br />

ge Misverftanden zoeken uit den weg te<br />

ruimen, die in onze zo verdraagzaame ty*<br />

den, zo veele Tegenkantingen tusfchen ver-<br />

dienjlelyke Godgeleerden veröorzaaken, 011-<br />

aangezien zy in hunne Grondjlellingen en<br />

in hunne Oogmerken volkomen overeenftem-<br />

men. In 't vervolg zal ik my met ds<br />

godgeleerde Twisten niet meer ophouden ,<br />

maar


WAARSCHOUWING AAN DEN LÈEZER.<br />

maar myn Samenftel van de Leere der<br />

Gelukzaligheid zelf nader ontvouwen.<br />

Frankfort,<br />

den iV van Bloeimaand j<br />

1783.<br />

S T E 1 N B A R T.<br />

VIER-


V I E R D E<br />

O P H E L D E R I N G ,<br />

Over dc Vraagc: of het vastftellen van een Samenftel<br />

van de Leere des Cbristendoms. in onze dagen<br />

mogelyk en oorbaar zy?<br />

A A N D E N H E E R E<br />

S E M L E R .<br />

Myn Hóogstgeëerde Leeraar!<br />

an U, Hoog Eerwaardig Heer! heb ik het beste<br />

A gedeelte myner Gefchiedkunde in de Godgeleerdheid<br />

te danken. Want hoe zeer ik wel maar een<br />

korten tyd het geluk gehad hebbe, om uw mondelyk<br />

onderwys op de hoöge Schoole te genieten, zyt Gy<br />

nogtans zó veel te meer Jaaren door middel van uwe<br />

menigvuldige geleerde en vrymoedige Gefchriften<br />

myn Leeraar gebleeven. Dat myn Samenftel van dé<br />

Christelyke Leere der Gelukzaligheid, waarin ik my<br />

van zo veele Gefchiedkundige Waarheden, die Gy<br />

hadt aangeweezen, poogde te bedienen en dezelvtn<br />

algemeener bekend te maaken, uwe Oplettendheid<br />

en Góedkeuringe niet onwaardig mogt fchyflen, was<br />

om deeze reden voor my een wensen van het alleruiterfte<br />

gewigt. Maar de uitkomst heeft myne verwagcingen<br />

overtroffen; naardien Gy niet alleen de<br />

Wederlegging van Lavater's Oorded over myn<br />

Werk, welke een ongenoemd Godgeleerde na<br />

A Ba-


2 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

Eerlyn gezonden hadt, ter drukpersfe bezorgt; maar<br />

ook de tegenwerpingen van den welmeenenden Zui<br />

richfen Leeraar nog byzonderlyk zelf zeer gegrond<br />

en leerzaam beantwoord, vervolgens uwe eigene gedachten<br />

óver myn werk daarby gevoegd , en eindelyk<br />

de hieruit gebooren verzameling van enkele Gefchriften<br />

aan my op de verpligtendfte wyze hebt toegewyd. Voor<br />

dit openlyk bewys uwer toegenegenheid en gunstige agtinge,<br />

waarmede Gy my vereerd hebt, erkenne ik<br />

myne fterkfte verpligting, en meene dat ik myne<br />

dankbaarheid deswegens niet beter aan den dag kan<br />

brengen, dan dat ik my voor het leezend gedeelte<br />

der Natie breedvoerig verklaare over de aanmerkelykfte<br />

plaatfen van uw Oordeel over myn Samenftel,<br />

en deeze gelegenheid gebruike, om ü zeiven tegen<br />

de befchuldigingen van Onbeftendigheid in uwe Godgeleerde<br />

denkwyze, die men ü in deeze laatfte<br />

dagen zo dikwerf gemaakt heeft, te verdedigen.<br />

De goede zaak van den Godsdienst en de verlichting<br />

der menfchen in denzelven lydt 'er zeer veel<br />

door, als agtenswaardige Mannen, wier verdiensten<br />

daaromtrent zeer groot zyn, met eikanderen in mis.<br />

verftand geraaken Zornwylen is een derde, die de<br />

beide Partijen innerlyk hoog agt het best gefchikt<br />

ter ontwarringe van 't gene de wederzydfche vermoedens<br />

veröorzaakt heeft. Eene pooging daartoe<br />

zal ik om die redenen voor my reeds befchouwen als<br />

een verdienste omtrent de Waarheid , zelfs Wanneer<br />

nadere perfoonelyke betrekkingen zodanig iets van my<br />

niet vorderden. Mogt ik maar zo gelukkig zyn,<br />

om iets ter opbeuringe van de volgende dagen uwea<br />

verdienstelyken Leevens toe te brengen.!


SamenpZel des Christendoms. 3<br />

Gy laat u in uwe Opdragt aan my dus uit:<br />

„ Men heeft my zeer groot onregt gedaan ; eene<br />

„ openbaars verandering van de Leere onzer Kerke<br />

heb ik nog nimmer beoogd; maar aan het<br />

verbeteren en volmaaken der Leeraaren heb<br />

„ ik volgens myn beroep,, zedert dertig Jaaren<br />

gearbeid, en dus ook aan de daartoe behoorende<br />

Verbetering der Godgeleerde kennisfe, die<br />

„ t ot nog toe al te gebrekkig of verward is geweest.<br />

3, Maar de Leere, welke zy by ons den Christenen<br />

moesten voordraagen , heb ik noch willen<br />

„ vernietigen, noch veranderen. Ja ik mee-<br />

„ ne ook, dat die Godgeleerdheid, aan welker<br />

5, verbeteringe ik gearbeid hebbe, den braaven<br />

„ Christelyken Leeraar in ftaat zal ftellen, om<br />

,, de Leerwyze in zyne eigen omftandigheden<br />

„ zeiven gelukkig te verbeteren, zonder die aan<br />

„ anderen voor te fchryven. "<br />

Ditgezeg, dat Gy ook in andere Schriften herhaald<br />

hebt, is door veele Geleerden voor een onöplosfelyk<br />

Raadzel verklaard. Men zegt: waartoe zal<br />

het dienen, om de gebrekkige en verwarde Godgeleerde<br />

kennisfe der Leeraaren te verbeteren, indien<br />

de Leer zelve nogtans onveranderd gelaaten moec<br />

worden? Want de Leerwyze beftaat immers alleen<br />

inde fchikking, om de denkbeelden en ftellingen<br />

goed na eikanderen te plaatfen en met eikanderen te<br />

verbinden. Welk zonderling nut kan dan toch de verbetering<br />

daarvan, hoe groot die ook zyn moge, hebben,<br />

zo lang de Stof en der Onderwyzinge of de<br />

begrippen en Geloofsftelüngen zei ven gebrekkig en<br />

A 2 te-


4 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

tegen ftrydig zyn. En hoe liegt is 'èr een Léeraat<br />

met alle betere Godgeleerde Kundigheden nog aan,<br />

wen hy in veranderde omftandigheden van tyd eri<br />

plaats nog fteeds zulke Leerftellingen als Godlyke<br />

Waarheden moet prediken en betoogen, welken eer :<br />

tyds gevormd zyn -naar den fmaak en de denkbeelden<br />

van een gantsch anderen tyd, waarin Gefcbiedcn<br />

Uitlegkunde nog zeer gebrekkig waren.<br />

Ook kan ik voor U, Hoog Eerwaardig Heer! niet<br />

verbergen, dat ik zelfs een geruimen tyd niet ten<br />

volle begreepen heb, hoe het mogelyk is, dat verbeterde<br />

Godgeleerde Kundigheden der Leeraaren zonder<br />

invloed konden blyven op de Leeringen, welken<br />

zy moesten voordraagen. Maar nadat ik door de<br />

vergelykinge van meerdere plaatfen Uwer Schriften<br />

het denkbeeld, dat Gy eigenlyk door de woorden<br />

Leere en Leerwyze aanduidt, heb opgemaakt, ben ik<br />

volkomen overreed geworden, dat men u ten onregte<br />

befchuldigt, als of uwe laatere Schriften weder<br />

te rug namen en afbraken, 'c gene Gy in veele<br />

voorgaanden zelfs toegeftaan en gebouwd hadt; naardien<br />

Gy, naar myn inzien, in uwe laatfte Schriften<br />

alleen getragt hebt te verhinderen, dat men van den<br />

verlichtenden en vrymoedigen inhoud uwer vroegere<br />

Werken een ongefchikt gebruik maakte.<br />

Het zy my daarom gegund, dat ik voor U zeiven<br />

in 't openbaar eerst uw eigen Gevoelen over het<br />

waare gedrag jegens Christelyke Leerftelfelen, zo<br />

als ik dat voor my zeiven uit uwe Schriften verzameld<br />

en ontwikkeld heb, in myne Schryfwyze voorftelle,<br />

om naderhand des te ligter in ftaat te zyn,<br />

om


Samenftel des Christendoms. 5<br />

om. over die {lukken, waarin Gy met my en eenige<br />

sndere Godgeleerden niet van het zelfde gevoelen<br />

fchynt te wezen, het noodigc Licht ter weeringe<br />

van. allen misverfland te verbreiden.<br />

Zo verre ik heb kunnen ontdekken, begint Gy,<br />

Hoog Eerwaarde Heer! met deeze ftelling: het Christendom,<br />

is eene inwendige zedelyke Gefchiktheid, en<br />

dus iets onderwerpelyks in den mensch, 't welk gevonden<br />

wordt in het hoofd en in het hart van ieder<br />

byzonder Christen, met aan hem byzonder eigene<br />

wyzigingen en bepaalingen, hoedanigen by anderen<br />

geen plaats hebben; en het welk derhalven nergens<br />

buiten dien mensch als voor zig beftaande gedagt<br />

kan worden. Maar de Leer is iets bloot voortuerpelyks.,<br />

't welk buiten den mensch als Letter, of als<br />

een famenhang van Leerftellingen in Boeken vervat,<br />

voorgefteld kan worden. Volgens deeze te<br />

vooren gefielde hoofddenkbeelden hangt., zo als<br />

Gy u nader verklaart, het Christendom, als eene inwendige<br />

zedelyke gefchiktheid, in het geheel niet af<br />

van de Leere of. van een befchreeven Samenftel.<br />

Als honderd menfchen een Godsdienstig Leerboek<br />

leezen, ontltaat 'er in allen een byzondere reeks<br />

v.an gedagtep, cn geen eenvormig geloof; en indien<br />

zy allen den inhoud goedkeuren, en de Leerftellingen<br />

als hunne Belydenis nafpreeken, denkt en gevoelt<br />

nogtans ieder iets anders by de woorden, omdat<br />

van. den voorraad der denkbeelden, die in ieder<br />

hoofd voor handen is, akyd iets daarby komt, en de<br />

invloed ter aankweekinge van zedelyke gevoelens<br />

volgens de verfchillende geinoedsgelteltenis ook zeer^<br />

A 3 ver r


6" Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

verfchilldende zyn moet. „ Dc Christelyke Gods-<br />

„ dienst, " zegt Gy, ten deezen opzigte, in uw<br />

antwoord op de Geloofsbelydenis van den Heer Bahrdt,<br />

„ heeft nooit eene uitwendige Eenheid van Leer*<br />

„ Jlelfd bevat; want de uitwendige verfcheideha,<br />

heid der menfchen zal 'er altyd zyn, en deeze<br />

„ voert eene verfcheidenheid van denkbeelden in ie-<br />

„ der met zig. Ook heeft dezelve nimmer zodanig<br />

„ eene Eenvormigheid van Belydenisfe ten doel ge-<br />

„ had, maar dringt op de Verbetering des gemoeds,<br />

„ op een nieuwe beftieringe der Neigingen aan, en<br />

„ is, zelfs by de grootfte ongelykheid van denk-<br />

„ beelden, die om de zo ongelyke omftandigheden<br />

„ fteeds plaats zal hebben, werkelyk by braave<br />

„ Christenen voor het gemoed tot ftand gebragt;<br />

„ hun Samenftel van Godsdienst, als de fomme en<br />

„ inhoud der voorftellingen in het verftand, moge<br />

„ nog zo ongelyke beeldtenisfen, denkbeelden, dee-<br />

„ len, verbindingen plaatfing behouden. Het wezen<br />

van het Christendom is Geest en Waarheid,<br />

3, of inwendige Volmaaktheid ; een werkzaame en<br />

„ leevendige kennis, tot het inwendig allerheiligst<br />

„ gebruik, ter eigener verbeteringe; de Samenhang<br />

„ van denkbeelden en oordeelen zy zo verfcheiden<br />

„ als mogelyk is.<br />

Om deeze redenen oordeelt Gy in uwe Opdragt<br />

aan my:„ Alle bemoeijenisfen terhervorminge (dat is,<br />

„ om de voorfchriften der Leere en de Samenftellen<br />

te verbeteren) zyn te vergeefsch, als wy de<br />

„ concreta of byzondere Perfoonen, en met naame<br />

„ de toekomende Leeraaren van den Godsdienst niet<br />

her-


Samenftel des Christendoms. i<br />

ï, hervormen. • 't Is ook in geenen deele noodig<br />

,, om de ingevoerde Leere te veranderen, omdat<br />

„ wy daardoor geen becere Christenen zouden be-<br />

„ komen, maar wel onëenigheden veröorzaaken,<br />

„ het gewisfe van veele braave Christenen verwar-<br />

„ ren, en tegen de kerkelyke Wetten der hooge<br />

,', Overheid aandruifchen. Alles komt op een<br />

a, betere Leerwyze aan. " Met deeze uitdrukking<br />

geeft Gy, zo als ik gevonden heb, te<br />

kennen, de gantfche Gefchiktheid van een Prediker<br />

jot het Leeraarsamt, en veritaat daar onder inzonderheid<br />

gedeeltelyk eene uitgebreide kennis van de verfcheidenheid<br />

en Uitgeflrektheid der zedelyke Weereld<br />

naar Oost en West .Zuiden en Noorden , en van<br />

derzelver veelvuldige veranderingen; gedeeltelyk eene<br />

bekwaamheid om zig naar de vatbaarheden en kundigheden,<br />

of den byzonderen coeltand der verfchillende<br />

Toehooreren te fchikken , en aan een iegelyk<br />

dat gene en op zodanige wyze te zeggen, waardoor<br />

zyn inwendig Christendom op het kragtigst bevorderd<br />

kan worden, met vermydinge van alle ergernis,<br />

fe voor anders denkende Christenen.<br />

Volgens deeze beginzelen hebt Gy de verlichting<br />

der Leeraaren over de Leerwyze, of derzelver Gefchiktheid<br />

tot het Leeraarsamt, zedert dertig Jaaren<br />

voornaamlyk daardoor tragten te bevorderen, dat<br />

Gy de Gefchiedenis der Leerftellingen, welke onder<br />

de Godgeleerden zeer verwaarloosd en onder vee-<br />

Ic duisternis bedekt is geweest, aan 't licht gebragt.<br />

en beweezen hebt, hoe van Christus en zyner Apostelen<br />

tyden af tot op onze dagen, een groote ver-<br />

A 4 fcheï-.


3 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

fcheidenheid in den famenhang van de denkbeelden<br />

der Christenen heeft plaats gehad, zonder dat daar*<br />

om het inwendige Christendom, als eene zedelyke<br />

gefchiktheid, by de eene of andere Party der geenea,<br />

die verfchillende.Leerftukken volgen, ontbroken<br />

heeft. En volgens deeze zelfde beginzelen hebt<br />

Gy U in laater tyd met veel yver verklaart tegen alles,<br />

wat het invoeren en vastflellen van een eenig<br />

algemeen Letrflelfel en het verdringen van die Samentellen<br />

, waarop de uitwendige Vrede der Kerke<br />

rust, fchynt te bedoelen.<br />

Uit alle uwe vroegere en laatere Schriften blyke<br />

het ontegenfpreekelyk, dat Gy in de alleruitgeftrektfte<br />

Verdraagzaamheid zegt, dat ieder Christen vry<br />

moet blyven, om zig de Christelyke Denkbeelden<br />

en Waarheden zodanig te vormen en met elkanderen<br />

te verbinden, als zyne inwendige zedelyke Verbetering<br />

op het kragtigfte kan bevorderen, mits zorge<br />

draagende, dat hy ook anderen niet opdringt zo<br />

te denken en te gelooven, als hy zelfs denkt, maar<br />

dat hy aan anderen die Vryheid, waarvan hy zelfs<br />

zig bedient, toeftaat en ongefchonden laat genieten.<br />

.<br />

Hi r heb ik nu gelegenheid, om U te regtvaardigen<br />

ïjegeu eene befchuldiging, die men tegen U inbrengt,<br />

als of Gy U zei ven in uw oordeel over myn<br />

Sarncnftel van de Christelyke Leere der Gelukzaligheid<br />

en de Geloofsbdydenis van den Heer Bahrdt<br />

zeer ongelyk zyt. Men heeft naamlyk gezegd, dat<br />

in myn Schrift ekejrlyk alle die Hellingen Haan,<br />

welken de Gekofsbelydenis van den Heer Bahrdt<br />

" " - - be-


Samenftel des Cbristendoms. *<br />

bevatte ; maar datjGy dezelven in uw oordeel over<br />

myn Boek ten deele gebillykt, ten deele enkelyk<br />

door gefchicdkundige Ophelderingen bepaald hebt,<br />

doch ze allen in uw antwoord op de Geloofsbelydenisfe<br />

van den Heer Bahrdt volftrekt voor verwer*<br />

pelyk verklaart. Dan ik bevinde, dat Gy<br />

hierin volkomen overeenkomftig met uwe Grondbeginzeleri<br />

gehandeld hebt. ïn uw oordeel over myn<br />

Samenftel zegt gy uitdrukkelyk: de Vryheid en het<br />

Regt, om zig a!s een bekwaam Leeraar te gedraagen<br />

overeenkomftig met de geduurig veranderende tydsomftandigheden,<br />

moet aan alle openbaare, vooral<br />

aan akademifche Leeraaren, als een uitgemaakte zaak<br />

nog tegenwoordig toegedaan worden ; doch tevens<br />

meent Gy, dat ik met het bekend maaken van myn<br />

Boek minder Oogde op eene algemeene Verandering<br />

der Leere zelve, dan wel op de Verbetering en Hervorming<br />

der Leeraaren, die hier en daar myn voorbeeld<br />

, zo ver het in concreto doenlyk is, mogten<br />

naarvolgen. — Myn Gefchrift bevat het ontwerp<br />

van een Samenftel van den christelyken Godsdienst<br />

voor denkende Tydgenooten, en is voor den zulken<br />

nuttig; maar het moet geenszins voor het eenig Waare<br />

uitgevènd, noch befchouwd worden als een Voorfchrift<br />

der Leere om het aan anderen op te dringen.<br />

Onder deeze bepaaling billykt Gy derhalven mynen<br />

arbeid, in zoverre naamlyk veele voorftellingen<br />

van de christelyke Leere en derzelver verband daardoor<br />

voor denkende Tydgenooten gemakkelyk gemaakt<br />

kunnen worden. Volmaakt overeenkomftig<br />

met uwe beginzelen van Verdraagzaamheid 1 In te-<br />

•A s gen-


io Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

gendeel befchouwt Gy de Geloofsbelydenis van den<br />

Heer Bahrdt als een plegtigen afftand van de Sytn'.<br />

bölifchc Schriften der proteftantfche Kerken, en zyne<br />

Bede aan zyne Keizerlyke Majefteit en het gantfche<br />

Duitfche Ryk als eene aanmoediging voor de<br />

Hooge Overheid, om alle Voorfchriften der Leere<br />

én Kerkelyke Samenftellen , die als nog in zwang<br />

zyn, af te febaffen, en daar tegen den inhoud deezer<br />

nieuwe Geloofsbelydcnisfe als een algemeene Regel<br />

der openbaare onderwyzingen des Geloofs met<br />

het gezag en de magt der Overheid in te voeren.<br />

Schoon ik nu met veele Godgeleerden niet geloove,<br />

dat de oogmerken van den Heer Bahrdt met het<br />

overleveren zyner Geloofsbelydcnisfe aan den Keizer<br />

cn het Duitfche Ryk zoverre heen liepen; (want ik<br />

wil 1 iever gelooven, dat hy, uit aanmerkinge der<br />

Vervolgingen, die hem zyn aangedaan, om meerdere<br />

Vryheid en Dulding zyner befpiege'ende afwykingen<br />

van eertyds vastgeftelde Formulieren heeft willen<br />

fmeeken, cn aantoonen, dat het verdraagen van zyn<br />

Gevoelen met de burgerlyke welvaart der Duitfche<br />

Staaten zeer beftaanbaar is) blyft het nogtans zeker,<br />

dat uw gedrag omtrent deeze Geloofsbelydenisfe in<br />

dat gezigtspunt, waaruit Gy dezelve befchouwd<br />

hebt, met uwe Beginzelen eener algemeene Verdraagzaamheid<br />

volkomen overeenkomt. Want eigenlyk<br />

wilde Gy maar die Onverdraagzaamheid tegengaan,<br />

welke Gy in Bahrdts Geloofsbely ienis meende<br />

te ontdekken, als die volgens uwe vooronderftelling<br />

bedoelde om uit de Kerk zodanige Leerftukken<br />

te verdringen, welken verre het grootfte gedeelte<br />

der


Samenftel des Cbristendoms. r r<br />

der Proteftantfche en Roomsch-Katholykfche Christenen<br />

als nog voor goddelyk en ter Zaligheid noodzaakiyke<br />

Geloofswaarheden houdt. Om deeze reden<br />

verdedigde Gy het Oudkatholyk Leerflelfel als een<br />

Samenhang van christelyke Waarheden met diezelfde<br />

Geleerdheid, waarmede Gy van zo veele andere Gevoelens<br />

van vroegere en laatere tyden, die door de<br />

lieerfchende Party verworpen werden, vtymoedig<br />

hebt aangetoond, dat het christelyke en voor derzelver<br />

Belyderen waare, nuttige en vrugtbaare LeerfteL<br />

lingen waren.<br />

!<br />

Wanneer ik dan alles by een voege, 't gene Gy<br />

in de laatfte jaaren zo over de vryheid der Christenen<br />

en in 't byzonder der Leeraaren, om voor zig<br />

zeiven een Leerflelfel ter hunner zedelyke Gemoedsverbeteringe<br />

te maaken ; als over de aanhoudende<br />

Verpligting der Proteftantfche Leeraaren , om zig<br />

aan de Symbolifche Boeken te houden , gefchreeven<br />

hebt, dan zal uw gevoelen daaromtrent over het geheel'hierop<br />

uitkomen.<br />

Christus en zyne Apostelen hebben eene zekere<br />

maate van nieuwe godsdienftige begrippen in de zedelyke<br />

Weereld gebragt, waardoor zy inwendige<br />

Eerbied voor God en zedelyke Gelykvormigheid<br />

aan God poogden te bevorderen, en te weeg te<br />

brengen , dat de menfchen deeze begrippen algemeener<br />

mogten overweegen en zig daarmede geduurig<br />

bezig houden. Uit deeze verzameling van<br />

nieuwe christelyke Voorftellingen nam ieder Hoorer<br />

cn Leezer hunner onderwyzingen een zekere hoeveelheid<br />

van denkbeelden over, verfchillende naar<br />

de


12 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

de maate hunner voorgaande bekwaamheden, en,<br />

raar gelang zy hunne verftandeiyke vermogens te<br />

vooren geoefend hadden, en in evenredige overeenkomst<br />

met de byzondere zedelyke gefteltenisfe,<br />

hunnes gemoeds, dezelven in hunne harfenen met<br />

de andere daarin te vooren reeds opgezamelde denkbeelden<br />

verbindende. Op deeze wyze vormde zig<br />

reeds van den beginne des Christendoms af aan by<br />

ieder Leeraar en by byzondere Christenen een aan<br />

ieder byzonder eigen Samenhang van christelyke<br />

Voorftellingen; en hieruit ontftondt onmiddellyk en,<br />

noodzaaklyker wyze eene buitengewoone Vermenigvuldiging<br />

van Leerftelfelen, die eikanderen meer of<br />

min gelyk waren. Alle deeze, hoezeer van elkanderen<br />

verfchillende, Samenftellen waren christelyke<br />

Geloofsftelfelen, die de zedelyke Verbetering des<br />

Gemoeds beoogden, en allen waren betrekkelyk<br />

waar. Naderhand begonden de Leeraars der Kerke<br />

onverdraagzaam te worden, en begeerden van hunne<br />

Medebroederen, vooral van hunne Onderhoorigen,<br />

een naauwkeurige Toeflemming aan een zeker<br />

bepaald en vastgefleld Samenftel. Dit verwekte<br />

Twisten en eindelyk ook burgerlyke en openbaare<br />

Onëenigheden. De Overheid moest daarom tusfehen<br />

beiden komen, en, om aan de fteeds breeder uitloopende<br />

twisten een einde te maaken, en alle verdere<br />

Verbittering voor te komen, een zeker Leerflelfel<br />

doen vastftcllen, 't welk naar de toenmaalige<br />

gefteltenis van tyd en plaatfe in ftaat was, om het<br />

grootfte gedeelte der twistende Partyen te vrede te<br />

ficllen, en het onmogelyk maakte, dat deeze groo r<br />

tere


Samenftel des Cbristendoms. 13<br />

tere Party niet weder op nieuw fcheurde. Op deeze<br />

wyze ontfionden dan de verbindende Geloofsformulieren<br />

, niet voor het Gewisfe der Christenen,<br />

want dit behieldt altyd zyne byzondere Vryheid,<br />

maar voor Kerkgenootfchappen en derzelver openbaare<br />

Leeraaren, opdat zy, ter verhoedinge van<br />

nieuwe inwendige Twisten en Verdeeldheden, daarnaar<br />

hun onderwys voor het Volk fchikken zouden.<br />

Py de Hervorming wierp men het juk van alle kerkelyke<br />

Wetten, die 'er tot dien tyd ovèr het onderwys<br />

der Leere waren i wederom af, en ftelde dit<br />

Grondbeginzel van het Proteftantendom vast: de Heilige<br />

Schriftuur is de eenigfte bron om de christelyke<br />

Waarheden te kennen, en haar onderwys is zo duidelyk<br />

, dat ieder Christen daaruit, zonder behulp<br />

van eenige kerkelyke uitleggingen, een Samenftel<br />

des Geloofs kan opmaaken. Overeenkomftig met<br />

dit Grondbeginzel maakten ook de eerfte Kerkhervormers<br />

van deeze verworven Vryheid in hunne<br />

Onderwyzingen een zeer onbepaald gebruik, en allen<br />

voerden ook een Leerflelfel naar eigen goeddunken<br />

in, beftaande uit het gene hun in het onderzoek<br />

der heilige Schriften als christelyke Waarheid<br />

voorkwam. Maar ook hier zag men op nieuw,<br />

hoe onmogelyk het is , dat een groot aantal van<br />

zelfsdenkende Onderzoekeren der Schriftuure over<br />

alle Lecrftukken volmaakt gelykvormig denken.<br />

Luther, Melanchthon , Zwinglius, Calvinus , alle<br />

braave en geleerde Mannen, wien het om de Waarheid<br />

te doen ware, konden over meer dan één Geloofsartykel<br />

niet eensgezind worden. Daar nu een<br />

ie-


14 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

iegelyk, gelyk het allen menfchen natuurlyk is, zyn<br />

gevoelen voor het beste en fchriftmaatigfte of alleen<br />

waare hielde, entftonden uit deeze Onverdraagzaamheid<br />

van tegen elkander ftrydende bepaalingen der,<br />

Leere, eerst de droevige fcheuringen tusfehen c'e<br />

Saxifche en Zwitferfche Hervormers, en naderhand<br />

nieuwe openbaare Twisten tusfehen - Luthers en<br />

Melanchthons Leerlingen , en in *t vervolg ook tusfehen<br />

de Gomaristen en Arminiaanen in de. Gereformeerde<br />

Kerke: zodat de Overheid andermaal<br />

moest tusfehen beiden komen, en, ter verhoedinge<br />

van verdere breuken, op nieuw vastgeftelde Formulieren<br />

over de Verfchilftukken invoeren en daaraan<br />

hoog gezag geeven.<br />

Uit dit alles vólgt deeze ftelling door de ondervinding<br />

uit de kerkelyke Gefchiedenis van alle eeuwen<br />

: de natuurlyke Geneigdheid der menfchen,<br />

om ook anderen te overtuigen van 't gene men zelve<br />

voor waar houdt, ontaart, zelfs by de welmeenendfte<br />

Godgeleerden, zeer gemaklyk en byna altyd<br />

in Onverdraagzaamheid jegens alle gevoelens, die<br />

van de hunnen afwyken , naardien onvermydelyk<br />

dit denkbeeld in hun opkomt, dat hun Geweeten,<br />

de Eer van God en het Heil der Zielen daarby lyden<br />

zouden , indien zy niet met allen mogelyken<br />

ernst en yver alles, wat zy als Waarheid erkenden,<br />

poogden uit te breiden en de ftrydige Gevoelens<br />

als fchandelyke dwaalingen uit de Kerk te weeren.<br />

Hier moet ik nu myne verpligting aan U, Hoog<br />

eerwaardig Heer! wegens eene voor my in de daad<br />

nieuwe gedagten over het nut der Symbolifche<br />

Schrif-


Samenftel des Cbristendoms.<br />

Schriften, toe welke ik uit eenige, wel iets duistere,<br />

uitdrukkingen in uwe Jaatfte Schriften aanleiding<br />

gekreegen heb , openlyk erkennen. Gy zegt<br />

naamlyk , de Symbolifche Voorfchriften der Leere<br />

waren maar hoofdzaakelyk gefchikt ad examen ordinandorum<br />

, of om te beproeven of zy , die een<br />

Leeraarsamt begeeren en zig daartoe aanbieden,<br />

daartoe de vereischte Gefchiktheid hebben. Dit<br />

nu verklaare ik voor my op de volgende wyze: Die<br />

een openbaar Leeraarsamt begeert, moet voldoende<br />

bewyzen geeven, dat hy verdraagzaam is, en geen<br />

nieuwe Sekte wil ftigten, gevolgelyk moeten wy<br />

iets hebben , waaraan de geest van Verdraagzaamheid<br />

van den Candidaat onderzogt en beproefd kan<br />

worden. Zodanig iets nu zyn de Symbolifche Boeken<br />

, waarin een zekere Samenhang van christelyke<br />

Leerftellingen volgens de gefteltenis der tyden en<br />

plaatfe van de eerfle Hervormeren vervat is. Komt<br />

nu een Candidaat tot het examen, welke dat, zo<br />

opgefteld, Leerflelfel voor het beste en fchriftmaa<br />

tigfte houdt, dien kan gerustlyk een openbaar<br />

Leeraarsamt in de Kerke worden opgedraagen<br />

Daar hy genegen is het gezag zyner Leeraaren te<br />

volgen, zal hy zekerlyk geene fcheuringen of oneenigheden<br />

in dezelve veröorzaaken. Maar zyn 'er<br />

jonge Godgeleerden, die volgens de tegenwoordige<br />

hulpmiddelen der heilige Uitlegkunde den Bybel<br />

beter meenen te verftaan , dan de Opftellers der<br />

Symbohfche Schriften, en die alzo genegen zyn,een<br />

ander Samenftel der Leere naar de gefteltenis<br />

hunner eeuwe te volgen, daa moet hunne Verdraag.


\5 Vierde Opbeld. Over een algemeen<br />

draagzaamheid aan de Symbolifche Boeken getoetst<br />

worden. Verwerpen zy derzelver inhoud als vol.<br />

ttrekt onwaar en fchaadelyk, dan kunnen zy in onze<br />

Kerke niet aangenomen worden als openbaare<br />

Leeraars , omdat men met zekerheid vooruit kaa<br />

zien, dat zy door hun onderwys onrust zullen verwekken<br />

en het geweeten; des Volks, by wien de<br />

Katechismus, in de jeugd geleerd, ten grondflage<br />

des Geloofs dient, verwarren zouden. Maar ftcllen<br />

zig in tegendeel voor het Confistorie jonge Godgeleerden,<br />

dieblyken geeven van eigene bekwaamheid<br />

in het uitleggen en verklaaren der Heilige Schriftuure,<br />

en in het maaken van goede Aanmerkingen<br />

over den christelyken Godsdienst , maar wier Geest<br />

tevens door het beoefenen van de Kerkelyke Gefchiedenisfen<br />

zo veel toegeevendheid verkreegen<br />

heeft, dat zy ook andere Samcnftellen dulden kunnen<br />

, dan zal zulks uit hunne goedkeuring der Symholifebe<br />

Voorfchriften der Leere blyken, en dit een<br />

onderpand zyn, dat zy Verlichting zonder Onrust<br />

verbreiden willen. Zo dienen derhalven 1<br />

de Syrhbolifcbe<br />

Boeken ad examen ordinandorum, zonder de<br />

Vryheid van Gewisfe te beperken.<br />

Het voorftel, om de Symbolifche Schriften op deeze<br />

wyze te gebruiken, is ontegenfpreekelyk geheel<br />

en al overeenkomftig met het oogmerk van den<br />

Wetgeever. Want derzelver verbindend Gezag rust<br />

eeniglyk op de bevelen der weereldlyke Overheid,<br />

en deeze bedoelt door haare Wetten alleenlyk het<br />

onderhouden van de uitwendige rust en orde, en<br />

geenszins te verhinderen, dat de Waarheden der<br />

Leere


Samen (ld des Christendoms. &<br />

Leere nader opgehelderd en bevestigd worden.<br />

Hieruit volgt dan van zelve, dat men als een Lu»<br />

thersch Godgeleerde de Symbolifche Leere der Prcteftanten<br />

niet behoeft te erkennen als het eenig.'t<br />

waare,. noch volftrekt beste, christelyke Samenftel,<br />

maar voor een werkelyk christelykön Samenhang van<br />

Geloofslecringcn , welke naar de gefteldheid van<br />

den tyd en plaatfe der Hervorminge goed was inger-igt,.<br />

en nóg tegenwoordig voor veele Christenen<br />

nuttig is; en dat het openbaar wettig Gezag dee-r'<br />

zer Leere nuttig en noodzaakeiyk is, om alle Godgeleerden<br />

onophoudelyk te oefenen in het verdraai<br />

gen van andere Gevoelens, zonder dat zy.daardoor<br />

verhinderd u-orden , om hunne betere kundigheden {<br />

daar zulks vreedzaam gefchieden kan, te verbreiden,<br />

en hunne Leerwyze. naar de. veranderde omftandigheden<br />

van tyd en plaatfe insgelyks te. veranderen.<br />

. Tot nog toe, agtenswaardig Heer! heb ik my<br />

gantfchelyk aan uwe eigen Schriften gehouden , eri.<br />

daaruit, getragt op te maaken en aan te .toonen, hoe<br />

juist Gy de Beginfelen der, algemeenfte Verdraagzaamheid<br />

bepaalt. En in allen gevalle meene ik 'er<br />

voor in te kunnen ftaan, dat niet alleen in Berlyn j<br />

daar reeds voor lang de uitmuntendfte gronden van<br />

Verdraagzaamheid gelegd zyn, deeze uwe gezegden<br />

volmaakt, gebillykt,. maar dat ze zelfs door derj<br />

Heere Bafedow, onaangezien alle zyne vooringenomenheid<br />

voor een algemeen oorfprongelyk Christendom<br />

, goedgekeurd zullen worden. Het is zonneklaar<br />

, dat het regt, om zyn eigen Samenfte! mee<br />

verdringinge van alle overigen in te voeren, ome-<br />

R gen-


l8 Vierde Opheld. Óver een algemeen<br />

genzeggclyk of aan niemanü, of aan alle Geleerden<br />

moec toekomen. Iseemt men het laatfte aan , dari<br />

hebben we een Bellutn omnium contra omncs ; en<br />

niemant bereikt zyn oogmerk. Indien men het eerfle<br />

roeftaat, moet men de gevoelens van anderen<br />

dulden, en zig tot deeze Verdraagzaamheid het eerst<br />

oefenen in het Symbolisch Leerflelfel zyner Kerke.<br />

Maar 'er zyn ook nog verfcheidene vraagen van het<br />

uiterlte gewigt, vooral voor jonge Godgeleerden,<br />

doch waaromtrent Gy in uwe Schriften nergens een<br />

bepaald antwoord gegeven hebt. Hier moet ik<br />

daarom voor my de vryheid verzoeken, om uit de<br />

gelykende overeenkomst of analogie uwer gezegden<br />

daaromtrent uwe gedagten af te leiden, bedingende s<br />

dat het gene ik deswegens als uw Gevoelen zal<br />

voordraagen, voor niet meer dan myne Gisfingen<br />

daarover gehouden moet worden.<br />

Eerftelyk vraagt men: Waarin beflaat dan de egte<br />

Proteftantfche verdraagzaame Leerwyze of Gefchiktheid<br />

tot het Leeraarsamt, waarby men aan de eene<br />

zyde aan zynen Eed wegens de Symbolifche Voorschriften<br />

der Leere getrouw blyft, en de ingevoerde<br />

Leere der Kerke als een Pand zonder de minfte verandering<br />

aan het Volk overlevert, en waarby men<br />

nogtans te gelyk aan de andere zyde zig fchikken kan<br />

naar de omftandigheden van tyd en plaatfe en naar de<br />

gefteltenisfe van het verlichte gedeelte der Gemeente,<br />

en ook betere kundigheden volgens zyne eigene<br />

overtuiging en zonder ergernisfe verbreiden? De<br />

meeste verlichte Godgeleerden geeven hier te raade,<br />

dat men de befpiegelende Leerftellingen, welken<br />

ker.


Samenjlcl des Christendoms* \g<br />

kerkelyke twisten veroorzaakt hebben, in de openbaare<br />

onderwyzingen onaangeroerd moet laaten, of<br />

dat men deze!ven met de woorden der Schriftuuie<br />

zonder verdere verklaaringe moet voordraager.<br />

Maar hiermede fchynt Cy in uw antwoord op de Geloofsbelydenisfe<br />

van den Heer Bahrdt niet geheel<br />

te vreden te zyn. De Heer Bahrdt hadt zig daarin<br />

dus uitgelaaten:<br />

Ik heb, gelyk men van een Leeraar der Godgeleerdheid<br />

van de Augsburgfche Geloofsbely-<br />

„ denisfe verwagten kon, in myne Predikatiën of<br />

in myne Katechifatien voor het Volk nimmer<br />

regtftreeks geleerd tegen die befpiegelende<br />

„ Leerftellingen, welken in de Symbolifche Boe-<br />

„ ken gebrekkig voorgefteld worden, als b. v. de<br />

„ Erfzonde, de Noodzaaklykheid der Genoeg.<br />

„ doeninge enz.; maar of dezelven geheel voor-<br />

„ bygegaan, of daarvan zodanig gefproken, dat<br />

,, het gebrekkige daarvan afgefcheiden en het<br />

„ dwaalende verzagt werdt: gevolglyk ben ik van<br />

,, de eigenlyke verpligtingen eenes Protestant-<br />

,, fchen Leeraars nog niet afgeweeken, maar heb<br />

„ met Wysheid en Voorzigtigheid de Wetten van<br />

„ den Staat met de Vryheid van Gewisfe tragten<br />

„ te verëenigen; in de vaste Overtuiging, dat de<br />

„ Verfchilftukken tot het onderwys des Volks niet<br />

behooren."<br />

Hierop maakte Gy in uw antwoord op gemelde<br />

Geloofsbelydenis de volgende aanmerking:<br />

„ Kan deeze eenzydige voorgewende overtuiging<br />

„ van den Schryver iets toebrengen, dat ook de<br />

Ba „ La;


£0 Tierde Oplek!. Over cm algcmee-i<br />

„ 1 titherfche Kerk overtuigd worde, dat de Augs^<br />

burgfche Geloofsbelydenis in de gemelde Leer*<br />

„ nukken dwaalingen behelst? Zal de Lu-<br />

„ therfche Kerk te vreden zyn, als een Leeraar<br />

„ zig inbeeldt, dat hy de Wetten van den Staat<br />

door eene byzondere wysheid en voorzigtigheid<br />

„ met de vryheid van Geweeten getragt heeft te<br />

„ vereenigen? Maar deez' arbeid was hem niet<br />

„ aanbevolen, noch in zynen Eed opgelegd. De<br />

„ Vryheid van Gewisfe, als een regt van iederen<br />

„ Burger in 't byzonder, gaat hem zei ven aan;<br />

„ betreft hem in zyn byzonderen perfoon, in zy-<br />

„ nen eigenen byzonderen ftaat voor en jegens<br />

„ God. Een Leeraar, als Leeraar, ftaat in een<br />

„ openbaar amt, heeft een openbaaren Stand, in<br />

„ de openbaare gantfche Maatfchappy. Deeze<br />

Maatfchappy , die hem zelfs aanftelt, vcr-<br />

„ trouwt van hem, dat hy, volgens zyne met<br />

„ Eede bevestigde belofte, de gevoelens der"<br />

„ Augsburgfche Geloofsbelydenisfe, welke op<br />

}, het plegtigfte in den Staat om openlyk onder-<br />

,, weezen te worden is ingevoerd, als zodan'ge<br />

,, Augsburgfche Leerftellingen aan het Volk zal<br />

voordraagen. En nu zal een Leeraar zeggen:<br />

,, Door myne fchranderheid en voorzigtigheid zal<br />

,, ik de Wetten van den Staat (welken bevcelen,<br />

dat de Augsburgfche Geloofsbelydenis het algemeen<br />

openbaar Protestantfche Formulier der<br />

„ Leere zyn zal, en die dezelve als zodanig hand-<br />

„ haavenen befchermen)verëenigen met myneby-<br />

„ zondere vryheid van geweeten, door welke ik egter<br />

„ die


Samenftel des Christendoms. 21<br />

i, die Bclydenis voor dwaalende en valsch houde;<br />

„ en ik zal dus niet leeraaren 't gene in de Augs-<br />

„ burgfche Geloofsbelydenis ftaat (want dat zyn<br />

„ fchaadelyke dwaalingen, die in de Heilige<br />

„ Schriftuur niet gevonden worden, cn tegen de<br />

„ Reden ftryden) maar ik zal deeze my aanbevolen<br />

„ Ledemaaten dcrLutherfché Ikerke leeren, 't gene<br />

„ ik zelfs, volgens myn byzondere vryheid van ge-<br />

„ weeten, voor my zeiven, naar myne byzondere<br />

„ Omftandighcden of Kundigheden, gcloove en<br />

„ denke. Behoeft men het ongefchikte in deeze<br />

„ gantfche befchryving wel verder te ontvouwen 1<br />

„ Is dit dan braaf en eerlyk gehandeld jegens de<br />

„ gantfche Maatfchappy? Zy begeerde geenszins<br />

„ een nieuw Leerboek, maar zy' wil haare oude<br />

„ Augsburgfche Geloofsbelydenis leeren verftaan,<br />

„ en hooren verklaaren, wat haar waare inhoud,<br />

„ met opzigt tot het zaakelyke, in den tegen-<br />

„ woordigen tyd nog altyd werkelyk is! Voor<br />

„ het overige wil ik hier verder niets by voegen;<br />

,, maar het gevolg hieruit, dat derhalven ook door<br />

„ dezulken eenKerkclykLeeraarsamt bekleed kan<br />

„ worden — zal door alle Kcrkgenootfcbappen<br />

„ ontkend worden; zy begeert zqdanigen Leeraar<br />

„ niet, die de Augsburgfche Geloofsbelydenis<br />

„ van den zuiveren christelyken Godsdienst (een<br />

„ nieuwe uitdrukking (*)) als zeer verfchillende<br />

„ Leerdelielen onderfeheidt. 't Gene volgers<br />

„ eigene byzondere oefeninge of afwykinge onder<br />

(*) In 't H-ogduitsch fltur met één woord Clrlstrnrtttgim<br />

B 3<br />

3j den


22 Vierde Opbeld. Over een algemeen<br />

„ den naam van eenen zuiveren christelyken Gods-<br />

„ dienst, als geheel iets anders, wordt voorge-<br />

„ draagen, laaten wy in onze Kerken niet open-<br />

„ lyk leeren. Bondig iets te kunnen voordellen<br />

„ is eene al te gemeene Eigenfchap, die men ook<br />

„ by Sociniaanen, Jooden en Mahomedaaren<br />

„ vinden kan; 't komt hier voornaamlyk aan op<br />

den Inhoud der Leere,, en dan op de gegrondheid<br />

daarvan voor de Toehoorers."<br />

Deeze uwe verklaaring, Hoogeerwaardig Heer!<br />

heeft ook my zeiven, dit moet ik bekennen, een<br />

geruimen tyd op nieuw onzeker gemaakt, wat Gy<br />

door verbeterde Leerwyze verftaat. Ik kon niet<br />

begrypen, hoe toch de betere godgeleerde Kundigheden<br />

en de zo zeer aangepreezene Gefchiktheidals<br />

Leeraar kunnen plaats vinden en zig vertoonen,<br />

indien het. tegen de eerlykheid en den amtsë'ed,<br />

ftryden zou, dat men in het voordraagen van verfchilftukkendie<br />

in de Symbolifche Boeken beflistzyn<br />

, j daarvan aflaat en verzagt, 't gene door de<br />

veranderde omftandigheden van tyd en plaatfe by<br />

zelfsdenkende Toehoorers meer twyfelingen dan<br />

fiigcing verwekt. Want ongetwyfeld moeten wy<br />

in alle gemengde Volksvergaderingen, waarvoor wy<br />

opklimmen, niet alleen onderfcheid maaken tus-y<br />

ichen Godgeleerden en het Gemeen, maar ook op<br />

een derde tusfehenfoorte van menfchen agt geeven.<br />

En juist deeze midd.enfoort fchynt my toe verre .<br />

het gewigtigfte te zyn. Daaronder naamlyk telle<br />

ik alle menfchen, die gewoon zyn te denken, en<br />

door het leezen van veele Boeken juister en dui-<br />

\Z. < • - - - i - ' de-i


Samenftel des Christendoms. 23<br />

delyker kundigheden verkreegen hebben en daarover<br />

zei ven kunnen oordeelen. Deezen zyn het, welken<br />

in de Gezelfchappen den toon ftellen , waarnaar de<br />

groote Menigte zig vormt en fchikt, en die overal<br />

door hun fchrander oordeel hunne Amtgenooten en<br />

Overheden bellieren, en die alzo in den Staat en<br />

in de Huisgezinnen een algemeenen invloed hebben»<br />

Zodanige Perfoonen , en de zodanigen alleen , volgen<br />

den Prediker onder het aanhooren zyner Leerreden<br />

van ftuk tot ftuk , doorzien den gantfehen<br />

famenhang zyner Leeringen, en ontdekken niet alleen<br />

, hoe dikwyls hy zig zeiven tegenfpreekt,<br />

maar ook alle het zwakke zyner bewysredenen : ter-<br />

Wyl de groote hoop intusfehen te vreden is, als zy<br />

van tyd tot tyd Katechismustaal en naar de Heilige<br />

Schriftuur zweemende uitdrukkingen hoort, hoezeer<br />

een menigte van tusfchenftellingen haar vreemd en<br />

onverftaanbaar blyven. Maar hier nu is de vraag,<br />

Hoogstgeagte Heer! wat een getrouw Evangcliesch<br />

Leeraar doen moet, als hy b. v. in de Nikolai-kerk<br />

te Berlyn op dien dag, wanneer in gevolge van<br />

zekere Stigtinge het zo genaamde Athanafiaanfche<br />

Geloofsformulier verklaard moet worden, den Kanfel<br />

moet betreeden. Waarin beflaat nu die verbeterde<br />

Leerwyze, welke Gy zozeer aanpryst, waarby<br />

men aan den eenen kant voldoet aan den Amtseed,<br />

en aan de Symbolifche Boeken, en aan den anderen<br />

kant de denkende, fchoon geen Godgeleerde,<br />

Twyfelaar te gelyk bevredigd wordt? Hierover<br />

verklaart Gy u nergens uitdrukkelyk; maar ik meene<br />

uw waar Gevoelen ontcyfferd te hebben, en in<br />

B 4 ftaat


E4 Vierde Opbeld, Over een algemeen<br />

itaa: te zyn, om door het zelve opcnlyk voor te üch<br />

len, veele misverftanden by uwe Leezeren uit den'<br />

weg te ruimen.<br />

Gy verwyst ons naar uw eigen voorbeeld en zegt<br />

by herhaaling, dat gy als een eerlyk Man, volgens<br />

uw Gewisfe en overeenkomstig met uwen Amtsecd,<br />

het Leerftelfel der Symbolifche Boeken van de Lu-<br />

therfche Kerke a!s een getrouw Pand aan uwe Toe­<br />

hooreren overlevert. Zo dra ik derhalven uwe Leer­<br />

wyze by dit overleveren aan het Publiek voorftelle,<br />

toon ik te gelyk, hoe volgens uw oordeel ieder ge­<br />

trouw Luthersch Kerkleeraar, die verbeterde godge­<br />

leerde kundigheden bezit, zyne gefchiktheid als<br />

Leeraar eigenlyk toonen moet, waardoor te gelyk<br />

opeens alle nevelen verdwynen zullen, waaronder,<br />

het zo veelen Leezeren uwer Schriften toefchynt-,<br />

dat uw eigenlyk gevoelen bedekt is.<br />

Over het algemeen is het de gtfehiedkundige Leer­<br />

wyze, :waaraan Gy boven de oude fcholaflifchc en<br />

laarere Wblfiaanfche of fyflematifche Leerwyze den<br />

voorrang geeft, en waarvan Gy u in alle uwe Re­<br />

denen en Schriften bedient.<br />

Volgens deeze Leerwyze Wordt niets beflist, noch<br />

als het eenig waare vastgefteld, maar cenvoudiglyk<br />

verhaald, hoe de Schriftuur door deezen en genen<br />

verklaard is, en hoe door deeze verfchillende uit­<br />

leggingen veelerlei famenftellen gemaakt zyn. Hfijr-<br />

by laat men dan aan den Toehoorer en Leezer zel-<br />

ven over in te verkiezen, wat eenen iegrlyk naar<br />

zyne voorafgaande kundigheden het waarfchynclyk-<br />

fte voorkomt. Gy, ftelt derhalven het, Lceifr/Jlicl


Samenftel des Cbristendoms. ? j<br />

der Lutherfche Kerk gefcLiedkundig voor. Gy verhaalt<br />

, hoe het van tyd tot tyd gevormd en eindelyk<br />

tot Hand is gebragt; welke bewyzen men daarvoor<br />

gekoozen heeft, en waarom hetzelve Symbolisch is<br />

geworden. Op dezelfde wyze draagt gy ook de<br />

Leerftellingen van andere Christen Genootfchappen<br />

voor, en laat het dan aan uwe. Toehooreren over,<br />

dat een ieder voor zig zeiven daaruit een zodanig<br />

Verband van denkbeeldep en Waarheden zelfs vorme,<br />

als met zyne bekwaamheden en voor zyn hart<br />

best voegt.<br />

Volgens deeze gefchiedkundige Leerwyze, waarvan<br />

Gy u, uwen Amtseed fteeds in 't oog houden<br />

de, bedient, zal derhalven een eerlyk Luthersch<br />

Prediker over het Athanafiaanfche Geloofsformulier,<br />

zal hy ten aanzien van de • verfchillende foorten zyner<br />

Toehooreren zyne Gefchiktheid als Leeraar toonen,<br />

op de volgende wyze moeten prediken.<br />

In de Inleiding zal vernaald worden , hoe in de<br />

eerfte Eeuwen, eer alle de Schriften, die tegenwoordig<br />

ons nieuw Testament uitmaaken, verzameld<br />

waren, zeer veele en verfchillende Gevoelens over<br />

den Perfoon van Christus en over deszelfs Afkomst<br />

waren aangenomen, zonder dat men daarover met<br />

eikanderen twiste of de een den ander verketterde;<br />

maar hoe na het verzamelen der tegenwoordige<br />

vier Euangelien en alle de Apostolifche Brieven in<br />

één Boek , en nadat het gezag der Bifchoppen vergroot<br />

was, twisten over de Leer der Schriftuure van<br />

den Vader, Zoon en Heiligen Geest ontfiaan zyn,<br />

welken zulke groote onëcniglieden verwekt hebben,<br />

B 5 dat


26 Vierde Opheld. Over een algemem<br />

dat ter Verhoedinge van meerdere Verbittering<br />

daaromtrent iets onder hoog Gezag hadt moeten<br />

vastgefteld worden: wat nu van tyd tot tyd op de<br />

Kerkvergaderingen over dit Artykel naderhand bepaald<br />

werdt, is in iaater tyd door zekeren Man, over<br />

wiens naam men het niet ten vollen ééns is, in eene<br />

Geloofsbelydenis by een gebragt, en deeze zogenaamde<br />

Athanafiaanfche JBelydenis heeft men ten<br />

tyde der Hervorminge op goeden grond als een<br />

voorfchrift der Leere in de Protestantfche Kerk<br />

behouden, om de vernieuwing van oude twisten<br />

voor te komen.<br />

De Verhandeling zelve zal een onderwyzing over<br />

de Leere der Drieëenheid volgens het Geloofsformulier<br />

van Athanafius behelzen.<br />

Vooraf zal over den Tekst MATTH. XXVIII:<br />

19: Doopt alle Volken in den naam des Vaders,<br />

des Zoons en des Heiligen Geestes; aangemerkt<br />

moeten worden, dat alle Partyen deeze. plaats 1- •<br />

den voor den grondflag van de Leere der DÜC<br />

eenheid. '• 1<br />

' ató n<br />

In 't eerfle Deel zal een berigt gegeven moeten<br />

worden van de twee voornaamfte Gevoelens, tegen<br />

welken de Athanafiaanfche Belydenis, wat aangaat<br />

de Leere der Drieëenheid, gefield is:<br />

1. Dat de eenige God eenen drievoudigen Perfoon<br />

met betrekking tot ons voorftelt, naamlyk<br />

a) dèn Perfoon des Vaders, in zo verre Hy onsen<br />

al'cn dingen het beftaan gegeven heeft.<br />

b) den Perfoon des Logos CJOAHK. I.) des<br />

Woords of der Reden, in zo verre die in ons<br />

en


Samcnjlel des Christendoms. 37<br />

en andere Geesten kennis voortbrengt. Als<br />

Logos heeft hy zig daarom met Jefus verëenigd,<br />

en deeze is daardoor de zigtbaare en hoorbaare'<br />

ftem van God geworden, en in zo verre hict<br />

Jefus de Zoon van God en Christus.<br />

c) den Perfoon des Heiligen Geestes, in zo verre<br />

• Hy ter onzer heiligmaakinge werkt.<br />

Volgens dit Gevoelen zyn derhalven Vader,<br />

Zoon en Heilige Geest niet drie op zig zei ven'<br />

beftaande Perfoonen, maar alleen verfchillende<br />

betrekkelyke benaamingen van denzelfden hoogften<br />

Geest; even als een mensch te gelyk den<br />

Perfoon des Vaders, den Perfoon des 'Leeraars<br />

en den Perfoon van den Arts jegens de zynen<br />

draagen kan.<br />

1. Dat de eenige God, in de verhevenfte betekenis<br />

van het woord, dat is maar alleen de Vader, niet<br />

is voortgebragt ; doch dat de Zoo n om zyne<br />

Voortbrenging van den Vader, en de Heilige<br />

Geest, dewyl die van den Vader wordt uitgeblaazen<br />

of uitgaat, afhangelyke en daarom minder<br />

Perfoonen zyn dan den Vader, fchoon zy hem<br />

gelyk en veel volmaakter zyn dan alle het ge<br />

fchaapene: dat zy ook in zo verre tot God en het<br />

voorwerp onzer Aanbiddinge behooren, als God<br />

door hen op ons werkt.<br />

In bet tweede Deel zal dan de Geloofsbelydenis<br />

van Athanafius, volgens het gevoelen der Kerke, verklaard<br />

moeten worden, hoe daarin beweerd wordt;<br />

1. in tegenftelling van het eerfle Gevoelen, dat de<br />

drie Perfoonen ieder op zig zei ven beftaan,<br />

2.


2 ü Vierde Opheld. Over een algemem<br />

2. in tegenftelling van het tweede Gevoelen , dat zy<br />

volmaakt éénwezig, en niet werkelyk buiten den<br />

anderen zyn. Hierop moeten dan de bewyzen,<br />

die daarvoor in de Kerk in gebruik zyn, ge-<br />

fchiedkundig opgegeven en aangemerkt worden,<br />

dat dit Leerflelfel alleen door hoog Gezag ge-<br />

flaafd is, en in de Kerke openlyk geleerd 'moet<br />

worden.<br />

In het derde Deel kan aanleiding gegeven worden<br />

om gegrond te beöordeelen :<br />

i- Dat de bepaalingen, die over dit Attykel der<br />

Leere gemaakt zyn, alleen tot de Godgeleerdheid<br />

of een geleerd, voorftel van den Godsdienst be­<br />

hooren , en geenszins tot het algemeene zaligmaa-<br />

kende Geloof, opdat het Geweeten der Christenen<br />

hierover niet ontrust moge worden, indien zy alles<br />

niet volkomen volgens het gevoelen der Kerke<br />

kunnen verftaan en bevatten.<br />

e. Dat het in het Christendom niet aankomt op het<br />

zeggen van Heer! Heer! of op eenige andere<br />

hooge Eernaamen, die men aan Christus geeft,<br />

maar veelmeer op de opregtfte bctragting van<br />

Gods wil, die ons door den Logos van God is be­<br />

kend gemaakt.<br />

3, Dat men daarom infebikkelykheid moet gebruiken<br />

jegens hen, welken in dit Artykel dwaalen , en<br />

zig van de Leere der Kerke niet overtuigen kun­<br />

nen, .'en hen liefhebben als Broeders., wen zy<br />

anders door de Vrugten des Geestes toonen, du<br />

het gevoelen van Christus in bun is.<br />

Nu komt het op uvie \e,klaaring aan, of dit<br />

ont-


Samenftel des Cbristendoms. 29<br />

ontwerp eener Predikatie over de Athanafiaanfche<br />

Geloofsbelydenis egt Evangeliesch is, en te gelyk<br />

werkelyk overeenkomt met die verbeterde Leerwyze,<br />

welke Gy zo zeer aanpryst. In dit geval zal,<br />

zo ik vermoede, alle misverfland over deeze dubbele<br />

Leerwyze, en zo veele Verdenkingen, welken<br />

van tyd tot tyd ontfiaan zyn, geheel en al verdwynen.<br />

De Symbolifche Leer der Kerke wordt als een getrouw<br />

Pand volgens deeze Leerwyze met de daad<br />

overgeleverd , en te gelyk wordt het verftand en het<br />

geweeten van nadenkende Menfchen gevierd, en<br />

waare christelyke Verdraagzaamheid bevorderd. R OM.<br />

XIV: r. tot XV: 7. r. KOR. XIII.<br />

De tweede Vraag, die leergierige Leezers uwer<br />

Schriften opwerpen, en waarop zy gaarne een uitdrukkelyker<br />

en bepaalder antwoord, dan tot nog toe gefchied<br />

is, van U wenschten te leezen, is deeze:<br />

Hoe ver kan men meer, eikanderen tegenfpreekende,<br />

Gevoelens te gelyk als betrekkelyk waare, christelyke<br />

Gevoelens laaten gelden ? of waarop rust eigenlyk de<br />

betrekkelyke Waarheid van christelyke Leerftellingen ?<br />

Uit het gene Gy in uwe Schriften hierover op<br />

eenige plaatfen van verre hebt aangeduid , zal ik<br />

een volledig antwoord tragten op te maaken, hoopende,<br />

dat het gene ik tot volmaakinge van het<br />

geheel uit myne gedagten zal inlasfen, uw waare<br />

meening niet verdooven zal.<br />

Vooreerst merke ik om veeier Leezeren wille aan,<br />

dat men volgens de taaie der Geleerden aan eene<br />

Stelling een betrekkelyke Waarheid töefchryft, als<br />

de-


30 Vierde OphelcL Over een algemeen<br />

dezelve met betrekking tot de denkbeelden en ós<br />

overige kundigheden van een zeker Mensch m zo<br />

yerre waar is, dat die Mensch door zyne'kennisfe<br />

daarvan behoorelyk beftierd of tot voor hem nuttige<br />

daaden opgeleid wordt. Voorbeelden kunnen<br />

best en gemakkelykst aantoonen, wat men betrekkelyk<br />

waar noemt. Als twee Perfoonen eikanderen<br />

in hun oordeel over zekere fpyze tegenfpreeken, cn<br />

de één beweert, dat ze aangenaam of gezond is,<br />

en de andere, dat ze onfmaakelyk en der gezondheid<br />

nadeelig is, dan kan beider oordeel met betrekking<br />

op de ervaarenis in hun eigen ligchaam<br />

goed zyn: en in zo verre hebben deeze tegen den<br />

anderen ftrydende oordeelén ieder eene betrekkelyke<br />

Waarheid, en be'de Menfchen, wen zy hun oordeel<br />

volgen, worden daardoor goed geleid. , Insgclyks,<br />

als twee Artfen over de ziekte vaneen mensch<br />

ten zelfden tyde tegenftrydig oordeelén, en de een<br />

beweert, dat eene Aderlaating ter herftellinge noodzaaklyk,<br />

doch de ander meent, dat dezelve allerfchaadelykst<br />

zoude zyn, kunnen die beide oordeelén<br />

egter betrekkelyk waar zyn, zo omdat de één<br />

eene andere oorzaak der ziekte onderftelt, als omdat<br />

de Geneeswyze van den éénen geheel verfchillende<br />

is van die des anderen. Veelligt zouden beiden<br />

den Kranken weder gezond maaken, indier zy<br />

hun eigen oordeel volgden, en beiden zouden zy<br />

faalen, wen de een het oordeel van den anderen<br />

maar in één ftuk volgde, zonder te gelyk zyne overige<br />

Geneeswyze geheel over te neemen. Op dezelfde<br />

wyze kan eene godsdienftige Stelling in den<br />

rei


Samenftel des Christendoms.. 31<br />

rei der denkbeelden van den éénen* Mensch waar<br />

zyn; maar die valsch zoude wezen, wilde ze een<br />

ander onder zyne denkbeelden aanneemen; zodat<br />

de een die te regt beweeren, de ander ontkennen<br />

moet. Na deeze algemeene opheldering over de<br />

betrekkelyke waarheid van twee tegenftrydige ftellingen<br />

vooraf kortelyk ter neder gefteld te hebben,<br />

. omdat ik eene uitvoerige oncvouwinge daarvan tot<br />

eene afzonderlyke Onderhandeling met myne Leezeren<br />

fpaare, zal ik nu de wezenlyke kenmerken<br />

eener christelyk waare Stelling, welke Gy fchyntaan<br />

te neemen, opgeeven.<br />

Eene christelyke Waarheid wordt van eene natuurlyke<br />

(niet natuuraliftifche) Waarheid onderfcheiden,<br />

naardien de kennis daarvan uit verfchillende bronnen<br />

wordt afgeleid. In deeze betrekking is by U alleen<br />

dat gene in den eigenlykften zin christelyk waar,<br />

het welk met den gefchiedkundigen zin der Heilige<br />

Schriftuure overeenkomt en daaruit gekend wordt.<br />

De gefchiedkundige zin der Heilige Schriftuure is een<br />

reeks van gevoelens, welken de heilige Schryvers<br />

by hunne woorden dagten, en in hunne eerfte Toehoorers<br />

of Leezers wilden verwekken. Volgens<br />

deeze verklaaring beweert Gy daarom, dat het Sociniaanfche<br />

Leerflelfel wegens den Perfoon van<br />

Christus zo christelyk waar niet is, als eenig ander,<br />

omdat het met den gefchiedkundigen zin, vooral<br />

met de befchryvingen van Joannes, minder overeenkomt,<br />

dan dat der Ariaanen of Trinitarisfen. In<br />

tegendeel is natuurlyk waar, 't gene gekend wordt<br />

uit de Natuur der dingen, of uit de Vergelyking van<br />

na-


3? Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

natuurlyke denkbeelden, die men door ondervinding<br />

en de reden verkreegen heeft. En op deeze wyze<br />

ban een en dezelfde Stelling voor den eenen Mensch<br />

te gelyk natuurlyk en fciiriftuurlyk waar zyn; voor<br />

een ander natuurlyk waar, doch fciiriftuurlyk onwaar,<br />

naarmaate zodanige Stelling zig aan hem voordoet,<br />

als die al of niet verëenigd kan worden met die natuurlyke<br />

of fchriftuurlyke kennisfe, welke hy reeds<br />

te vooren bezit*, Maar nu leert ons de dagelykfche<br />

ervaaring, dat niet alleen gemeene Christenen , maar<br />

zelfs Geleerden, met alle hunne ppregte poogingen<br />

om de Heilige Schriftuur door haar zelve te verklaaren,<br />

nogtans verfchillende Leerftellingen uit dc<br />

Schriftuure haaien , en dat een ieder gelooft den<br />

waaren gefchiedkundigen zin der. Heilige Schriftuure<br />

gevonden en zyn Gevoelen daarop .gebouwd tc<br />

hebben. Derhalven vraagt men : of alle deeze verfchillende<br />

Leerftellingen als christelyk waar bc.<br />

fchouwd moeten worden ? De Sektarisfen en<br />

de Yveraars van alle Gezindheden zullen deeze<br />

Vraag volftrekt ontkennen, doch ik meene dezelve,<br />

egter met eene aanmerkelyke bepaaling , in uwe<br />

plaatfe te moeten toeftaan. De gefchiedkundige zin<br />

van iedere Schriftuurplaats is zekerlyk wel maar<br />

één; doch als verfcheiden opregte Schriftverklaarers<br />

yerfchillen,, welke de waare meening is, eft<br />

een ieder zyne Uitlegging Voor de beste houdt, wie<br />

zal dan beflisfen? Een iegelyk moet zonder twyfel<br />

zyn Geweeten volgen , zo lang de gronden zyner<br />

Verklaaringe alle tegenbedenkiDgen fchynen op te<br />

weegen.<br />

Hier


Samen/Iel des Christendoms, 33<br />

•, Hier ftaan wy nu op den fprong, daar de wegen<br />

tot IndifFerentistcry of .Onverfchillighcid, tot eene<br />

waare christelyke.Verdraagzaamheid en tot dweepzugtige<br />

Onverdraagzaamheid beginnen te fcheiden,<br />

en daar derhalven de grootfte Omzigtigheid gevorderd<br />

wordt, om den eerften ftap wel te doen. Een<br />

Protestantsch. Godgeleerde kan onmogelyk begeeren,<br />

dat alle andere Godgeleerden en Christenen<br />

dien zin eener Schriftuurplaatfe, welke hem de<br />

waare .toefchynt,. ook daarvoor erkennen zullen;<br />

want het zelfde regt, dat hy zig zoude aanmaatigen,<br />

hebben ook zyne Medechristenen en byzonderlyk<br />

de Geleerden onder dezelven. Zo weinig nu zyn<br />

Geweeten gedoogt om de Verklaaringen van anderen<br />

tegen zyne overtuiging aan te volgen , zo min<br />

kunnen ook de anderen tegen hunne begrippen hem<br />

toevallen. Die hier Gelykheid van uitleggen voor<br />

volftrekt noodzaaklyk houden, of door dwang invoeren<br />

wilden, zouden een geftrenger Pausdom in*<br />

voeren, dan 'er ooit geweest is, dewyl verfchillende<br />

Verkiaaringen van veele plaatfen der Schriftuure<br />

zelfs in de Roomfche Kerk geduld worden. - ,<br />

Wy moeten derhalven de Uitleggingen van anderen<br />

als betrekkelyk christelyk waar gelden laaten, en ge»<br />

volgelyk ook de Leerftellingen, .die daaruit afgeleid<br />

zyn, hoezeer ze ook van de onzen mogen afwyken.<br />

. . Maar hier zal men ons tegenwerpen, dat door<br />

deeze Onverfchilligheid omtrent valfche Jchriftvcrklaaringen,<br />

alle, misbruik van den Bybel, zelfs ter ontfchuldiginge<br />

van Zedeloosheid, gewettigd wordt, cn<br />

C dat


.34<br />

Vierde Ophcld. Over een algemeen<br />

dat men het zig volgens deeze Voóronderfiellihgën<br />

moet Jaacen welgevallen, als bi v. Touwflaagers en<br />

Tabaksfpinners in de woorden van den Duitfchen<br />

Eybel: overwint (omwindt) bet kwaade met het goe.<br />

de; eenen verlofsbrief meenen te vinden om in het<br />

oefenen hunner beroepen bedriegelyk te handelen.<br />

Hierop antwoorde ik: niets minder dan Indifferentïsmus<br />

of Onverfchilligheid in het Zedelyke of den<br />

Godsdienst, wordt door onze gezegden begunftigd.<br />

Wy fpreeken van een opregt onderzoek der Heilige<br />

Schriftuure, waarby men het goede oogmerk heeft,<br />

om de van God geopenbaarde Waarheden op de<br />

voldoenendfte wyze uit de Schriftuur zelve te leeren<br />

kennen. Zy nu, die noch uit Verkleefdheid aan<br />

menschlyke formulieren, noch uit Partyzugt en Ectweeterye<br />

zekere Verklaaring zoeken door te dringen,<br />

maar in de eenvoudigheid van hun hart als<br />

Waarheid aanneemen, 't gene zig aan hun by het<br />

leezen der Heilige Schriften als den waaren gefchiedkundigen<br />

zin eener plaatfe aanbiedt, verkrygen<br />

christelyke kundigheden, die voor hun betrekkelyk<br />

waar zyn.<br />

Het tweede wezenlyke Kenteken eener christelyke<br />

Waarheid is, dat de kennis daarvan moet medezver.<br />

ken ter Verbeteringe des gemoeds. Dewyl het gantfche<br />

onderwys der Schriftuure onloochenbaar bedoelt,<br />

om de Menfchen met God te verëenigen, of<br />

hen tot zodanige gedagten te brengen, waardoor<br />

hun gedrag met Gods plan ter hunner Gelukzaligheid<br />

overëenftemt, volgt hieruit, dat ieder denkbeeld,<br />

waardoor dit oogmerk bevorderd wordt, en<br />

dat


Samenftel des Christendoms. 55<br />

dat door het Jeezcn der Heilige Schriften is vónrtgebragt,<br />

christelyk waar is, zelfs wanneer het tct<br />

den fchriftuurlyken zin der Schriftuurplaatfen niet<br />

behoorde; en dat iedere mecning eener fchriftuur-<br />

Jykc uitfpraake voor,hun, welken dezelve ergeriyk<br />

isj betrekkelyk • valsch is, al ware ze de egte gefchiedkundige<br />

zin dier plaatfe. Veele;.] naamlyk,<br />

die de Heilige Schrift leezen, bevinden zig in dezelfde<br />

gemoedsgefteltenisfe, waarin Jefus Apostelen<br />

vóór hunne Verlichting waren, wanneer Christus<br />

tot hen zeide: lk heb nog veele dingen te zeggen,<br />

maar gy kunt die nu niet draagen. Deeze zwakke<br />

gemoederen, die aan veele vooroordeelen der opvoedinge<br />

ziek zyn, zouden door den waaren gefchiedkundigen<br />

zin van veele Schriftuurplaatfen in<br />

verwarring gebragt cn tot ftruikelen vervoerd worden;<br />

denzulken is derhalven eene voor anderen gefebiedkundig<br />

valfche, maar voor hun ftigtelyke zin<br />

eener plaatfe, de betrekkelyk waare en christelyke,<br />

omdat ze het oogmerk der Heilige Schriftuure in<br />

het gemoed derzulkcn meer bevordert.<br />

Dit onderwerp over de betrekkelyke Waarheid<br />

verdient zeer breedvoerig behandeld te worden, omdat<br />

ik met grond vermoede, dat alle Godgeleerden,<br />

die in de opregtheid van hun hart yveren voor hun<br />

kerkelyk of byzonder Samenftel, daardóor voornaam<br />

lyk onverdraagzaam zyn tegen alle Leere, die daarvan<br />

afwykt, omdat zy niet inzien, hoe eene Stelling<br />

, die in hun gevoelen den Mensch van God aftrekken<br />

zoude, hem in een ander verband van Waar.<br />

heden tot God kan opleiden. In de volgende Op-<br />

C 2 hei-


^6 Vierde Opheld. Over een algem'zn<br />

tejdering zal ik deeze Bedenkingen breeder ontwikkelen,<br />

cn zo ik hoope met uwe Goedkeuring; hier<br />

dczelvcn met eene herhaalde korte voorftelling van<br />

het hoofddenkbeeld en eenige daaruit afgeleide gevolgen<br />

befluiceude.<br />

1. De volftrekte Waarheid is altyd maar één. 'Er<br />

is dus ook maar ééne vollirekt waare Uitlegging<br />

van iedere Schriftuurplaats, en het is die gene, welke<br />

naauwkeurig alle dezelfde gedagten, die de<br />

Schryver daarin heeft willen aanduiden, voorfTelr.<br />

Maar dewyl de Heilige Schryvers zeiven in het<br />

verhandelen van veele Leerftukken van elkanderen<br />

afwyken, kunnen 'er ook veele even fchriftmaatlge<br />

Leerftellingen over enkele GcJoofs-ürtykelen<br />

wezen, naar maate iemand het geleide vaa<br />

deezen of genen der Apostelen volgt.<br />

2. De betrekkelykt Waarheid kan veelvuldig wezen.<br />

Zy rust op de Samenftcmming der denkbeelden ,<br />

die reecis in het verftand in voorraad waren, waarom<br />

iets voor den eenen waar kan zyn, èn voor<br />

een ander niet. Opdat iets voor deezen of genca<br />

eene christelyke Waarheid zy, worden twee zaa.<br />

ken vereischt: lr<br />

«) dat het hem, die het aanneemt, uit deezr<br />

of gene Schriftuurplaatfe fchyne voort te<br />

vloeijen.<br />

b~) dat het met zyne overige fchriftuurlyke kundigheden<br />

famenftemme, om hem tot God op te<br />

leiden.<br />

In tegendeel is voor my eene christelyke<br />

Dwaaling,<br />


Samentel des Christendoms. 37<br />

d) 't gene my als ftrydig met den gefchiedkundigen<br />

zin der Schriftuure voorkomt,<br />

b) dat met myne overige, onloochenbaar fchrifcmaatige,<br />

gevoelens niet famenftcmt, en myn<br />

Geweeten doet wankelen<br />

Nu is nog de derde Vraag over, naamlyk:<br />

Zoude het niet mogelyk zyn, om een Samenjltl van<br />

de Waarheden des Christendoms vast te /lellen, 't<br />

•welk door alle, niet dweepagtige, verlichte Chris te<br />

•nen van alle Kerkgenootfchappen goedgekeurd kan<br />

worden ?<br />

Volgens de Gedagten, die men tot nog toe gehad<br />

heeft over de menigvuldige wyze om brfdervvcrpelyke<br />

Waarheden voor te ftellen , zal deeze<br />

Vraag doorgaans ontkend moeten worden. Gy<br />

fchynt intusfehen zelfs de Mogelykheid daarvan toe<br />

te ftaan, als Gy in de Voorreden van uw Oordeel<br />

over myn Samenftel zegt: „ Ik ben reeds zedert<br />

een geruimen tyd over het algemeen van oordeel,<br />

„ dat het ons Leeraaren, die Samenftellen maaken ,<br />

„ nog zeer grootelyks aan wel ingerigte Bouwftof-<br />

„ fen mangelt, eer men aan dat groote vaste Ge-<br />

„ bouw, 't welk uit zig zeiven van alle braave rn<br />

„ getrouwe Leeraaren een zekere Tocftemming<br />

„ vorderen kan, met goede vorderingen een begin<br />

,, kan maaken. Een juiste gefchiedkundige kennis,<br />

„ de godgeleerde Aardrykskunde, welke wezenlyk<br />

tot de voorige Eeuw behoort, ontbreekt ons nog<br />

3, zeer, om den zekeren grond en famenhang der<br />

„ menigvuldige kerkelyke Samenftellen te bevatten,<br />

„ daarover goed te oordeelén, en alles wat charah<br />

C Q ,, ter.


' Samenftel des Christendoms, 29<br />

natuurkundig Samenftel van deezen of genen Stigtcr<br />

der eene of andere Sekte, maar veel meer eene rcdeneerkundige<br />

bekwaamheid, om zig van alle woorden<br />

juiste en bepaalde denkbeelden te maaken ; om<br />

zig de overëenftemming of de tegenftrydigheid tusfehen<br />

het onderwerp en 't gene daarvan gezegd<br />

wordt, in alle ftellingen duidelyk voor te ftellen;<br />

en ftceds klaar bewust te wezen van den graad van<br />

Waarfchynelykheid of Zekerheid zyner denkbeelden,<br />

.'t Is deeze onderwerpelyke (fubjective) Wysbegeerte,<br />

die U in ftaat gefteld heeft, om in Paulus Brieven en<br />

de Schriften der Kerkvaderen zo duidelyk in te zien,<br />

en eene verfcheidenheid in hunne manier van voordellen<br />

te ontdekken, daar andere Gefchiedkundigen<br />

niets dan de gevoelens hunner Kerke konden vinden.<br />

Doch ik geloove, dat dc Wysbegeerte nog<br />

meer kan doen, om den gang van den Gefchiedkundigen<br />

te bevorderen en zeker te maaken.<br />

Hierover zal ik my nu omftandigcr verklaaren.<br />

Indien in de eerfte Weereld een Arts geweest ware,<br />

die uit godlyke Openbaaringc eene Leer voor<br />

de lighaamlyke gezondheid hadt voorgedraagen, en<br />

een zeker aantal van Leerlingen bekwaam gemaakt<br />

hadt, om de Volken onder allerlei Hemclsftrcekcn<br />

over het behouden en herftellen hunner Gezondheid<br />

te onderrigten, dan zoude 'er ontegenzeggelyk in<br />

de Onderrigtingen en Voorfchriften deezer geneeskundige<br />

Apostelen geene doorgaande Samenftemming<br />

of Gelykvormigheid. kunnen plaats hebben.<br />

Naar bet verfchil der Lugtsgefteldheid in ieder<br />

Land, des gezonden of fchaadclyken Vocdfels, dat<br />

C 4 daar


40 Vierde Opbeld. Over een algemeen<br />

daar gevonden worde, van de Levcnswyze der Inwooneren,<br />

der onder hen heerfchende Volksziekten<br />

, en van alle het gene verder aan iedere plaats<br />

byzonder eigen is, moest aan ieder Volk 'eene On ;<br />

.<br />

derngting gegeven worden, die voor hetzelve allcreigenlykst<br />

gefchikt was, en voor een ander Land<br />

niet voegde. Als wy nu eene Verzameling hadden<br />

van de Schriften deezer ingeblaazen of geïnfpireerde<br />

Artfen uit alle oorden, en daaruit een Leer en regelen<br />

voor de Gezondheid van ons Volk wilden afleiden,<br />

hoe zouden wy dan daarby moeten te werk<br />

gaan? Hiertoe dunkt my, dat twee zaaken even<br />

noodwendig vereischt worden ; naamlyk<br />

1. een voorMfgaand klaar begrip van dien ftaat van<br />

den mensch, welken wy Gezondheid noemen, of<br />

zekere algemeene kennis van de natuur van 't<br />

menfchelyk lighaam in het algemeen,<br />

2. gefchiedkundige onderzoekingen wegens al wat<br />

• aan iedere plaats byzonder eigen is, als in welke<br />

betrekkinge de Raadgeevingen' deezer godlyk verlichte<br />

Artfen gegrond zyn; om dezelven met onzen<br />

ftaat en ómftandigheden té kunnen vergelyken.<br />

Zonder voorafgaande kennisfe van de natuur des<br />

lighaams en der gezondheid kunnen de gefchiedkundige<br />

Onderzoekingen weinig voordeel hebben, omdat<br />

men dan in 't geheel niet in ftaat is om den<br />

grond der Voorfcbriften of derzelver Verband te bevatten,<br />

en daardoor toevalligheden fteeds met wezenlyke<br />

bedoelingen verwisfelen zoude.<br />

De christelyke Godsdienst is niets anders dan<br />

eene


Samenftel des Christendoms. 4ï<br />

eene geopenbaarde Leer voor de Gezondheid van 's<br />

menfchen Geest De Schriften der Apostelen zyn,<br />

gefchreeven met betrekkinge Op voormaalige zedelyke<br />

Volksziekten, cn het menigvuldig liegt voedfel<br />

voor den Geest onder de Jooden en eenige Heidenfche<br />

Volken in allerlei Gewesten. Om nu daaruit<br />

eene Leer voor de Gezondheid op te maaken, welke<br />

voor onzen tyd en voör onze zedelyke gefteltenisfe<br />

gefchikt is, moet men noodzaaklyk daarmede<br />

beginnen, dat men zig eerst duidelyk voórftelt,<br />

vvaarin de Gezondheid van 's menfchen geest in het<br />

algemeen beftaat, waarna het nuttig en noodzaaklyk<br />

is, om de gefchiedenis van de voormaalige krankheden<br />

des Gemoeds te onderzoeken, als in welker betrekkinge<br />

'het' onderrigt der Apostelen gegrond is.<br />

De gefchiedenis der menigerleie christelyke Leerftellingen<br />

geeft ons, zonder zielkundige kennisfe<br />

van de natuur van 's menfchen Gelukzaligheid, een<br />

even min klaar eh bepaald begrip van de beste zedelyke<br />

Geneeswyze in onze dagen, als een gemeen<br />

Man, die uit de gefchiedenis weet, hoe de ziektens<br />

van anderen, doch welken hy niet heeft, genezen<br />

zyn, daaruit over den ftaat zyner eigene Gezondheid<br />

onderrigt kan worden.<br />

Een klaar denkbeeld van 's menfchen Gelukzaligheid<br />

lichtte U, Hoogeerwaardig Heer, in uwe gefchiedkundige<br />

onderzoekingen wegens de Leere des<br />

Christendoms reeds voor; en juist dit geeft aan uwe<br />

Schriften een zo beflisfenden voorrang boven zo<br />

veele gelykfoortige poogingen van andere godgeleerde<br />

Gefchiedkundigen , die al het byzonder<br />

C 5 plaat-


42 Vierde Qpheld. Over een algemeen<br />

plaatfelyke en de toevallige bedoelingen van de algemeene<br />

wezenlyke Leere des Christendoms niet<br />

onderfcheiden kunnen. Doch het komt my voor,<br />

als of Gy de groote voordeden, die uwe eigen<br />

Wysbegeerte ü geeft, te zeer uit het oog verliest,<br />

cn de gewigtige ontdekkingen, die toch zekerlyk<br />

zonder hulp der Wysbegeerte niet verkreegen kunnen<br />

worden, te dikwerf aan de Gefchiedkunde<br />

töefchryft.<br />

Een der hoofdoogmerken myns Samenftels van dc<br />

christelyke Leere der Gelukzaligheid was , om jonge<br />

Godgeleerden door de Wysbegeerte te hulp te komen,<br />

opdat zy de gefchiedkundige naarvorfchingen<br />

wegens het Christendom overeenkomftiger met het<br />

oogmerk daarvan zouden inrigten en daarvan een<br />

beter gebruik kunnen maaken. Wie zig eens een al j<br />

gemeen duidelyk denkbeeld gemaakt heeft van<br />

menschlyke Gelukzaligheid, kan ook ras onderfcheiden<br />

, wat in eene aanwyzinge tot dezelve wezenlyk<br />

of flegts toevallig en plaatfelyk is: anders zal hy in<br />

de Gefchiedenis in 't wilde febermen, en de fchaal<br />

voor de kern neemen, of vervalt door het zien van<br />

een zo groote verfcheidenhcid van christelyke Leeritelfelen<br />

in eene algemeene twyfelzugt, omdat hy<br />

het hoofdpunt, waarop alle de verfchillende christelyke<br />

Samenftellen gezamenlyk uitloopen, niet kan<br />

vinden.<br />

Want toch iets moet in den Godsdienst in 't algemeen<br />

, en dus ook in den christelyken, wezenlyk en<br />

onveranderlyk zyn, hoe menigvuldig gewyzigd en<br />

vermomd wy denzelven ook in de uiterlyke Bely-<br />

de-


Samen [lel des Christendoms.<br />

denisfen mogen aantreffen. Gaarne wil ik toeftaan,<br />

dat het onderwerpelyke {fubjective) Christendom in<br />

de harsfenen der Menfchen onder even zo veele verfchillende<br />

gedaanten voorkomt, als hunne gezigtsbeelden;<br />

maar men zal my ook moeten toeftaan,<br />

dat gelyk 'er by alle ongelykheid in de menfchelyke<br />

aangezichten, echter by allen bet algemeene van 'tmenfchelyk<br />

gelaat gevonden wordt; 'er ook öp dezelfde<br />

wyze in alle godsdienftige en christelyke Lepj-ftelfelen<br />

een zodanig vast onveranderlyk kenmerk moet<br />

aangenomen worden, waardoor eene kennis Godsdienst<br />

en Christendom wordt.<br />

• Men vraagt dan vooreerst, wat dat algemeene en<br />

wezenlyke van den Godsdienst in 't gemeen uitmaakt?<br />

naderhand zal bepaald worden, wat het eigen algemeen<br />

kenmerk Van den christelyken Godsdienst is.<br />

Hier ftelle ik nu als algemeen tocgeftaan vast, dat<br />

alle menfchen met hunne poogingen om den Godsdienst<br />

te kennen èn met denzelven daadelyk te betragten,<br />

ten doelwit hebben, om zig der Godheid<br />

aangenaam te maaken, öm door haare Zegeningen<br />

hun Geluk te bevestigen en te bevorderen; en dat<br />

derhalven alle Godsdienst als eene Leer der Gelukzaligheid<br />

van redelyk vrye Wezens befchouwd moet<br />

wor.lcn. ' Om nu duidelyk en zeker te weeten, wat<br />

in iederen Godsdienst wezenlyk of bloot toevallig<br />

is, behoeft men zig maar klaar voor te ftellen, wat<br />

tot een algemeen Samenftel van Gelukzaligheid niet<br />

alleen van menfchen, maar van alle eindige Geesten<br />

in 't gemeen noodzaaklyk behoort. Dit nu heb ik<br />

my op de volgende wyze voorgefteld. '—- Het leeven


44 Vierde Opheld. Over een algemeen.<br />

ven van ieder eindigen Geest is eene voortgaande<br />

reeks van veranderingen van zynen inwendigen en<br />

uitwendigen toeftand. Gedagten volgen op gedagten,<br />

Begeerten op begeerten, Betrekkingen op betrekkingen.<br />

Maar deeze Veranderingen zyn tweeerlei.<br />

: enigen zyn eigene vrywifflgè' Verrigtingen ;<br />

anderen zyn lydelyke Veranderingen, die van de<br />

Vryheid niet afhangen. Doch door iedere Verandering,<br />

"t zy vrywillige of lydelyke, wordt de algehcele<br />

tooftand van eenen Geest of verbeterd of verergerd.<br />

Eene aanwyzing ter Gelukzaligheid moet<br />

dan ook, uit hoofde deezer tweeërleie Veranderingen<br />

van den toeftand, twee zaaken verrigtcn. Ten aanzien<br />

der Veranderingen, die van een redelyk vrywerkend<br />

Wezen afhangen, of der eigene Verrigtingen,<br />

moet zy cerstlyk zekere regelen voorfebry-<br />

"Ven, door welken te volgen de toeftand onfeilbaar<br />

altyd beter wordt; en dan moet zy ten tweede ten<br />

opzigte der lydelyke Veranderingen, die van de eigen<br />

Vryheid niet afhangen, en door de reden en de eigen<br />

kragten niet geweerd kunnen worden, middelen<br />

ter bevrediging aanbieden, welken in ftaat zyn om<br />

het gemoed van alle vreeze te verlosfen en gerust te<br />

ftellen.<br />

'Hier blykt van zeiven, hoe ongenoegzaam een<br />

Leer der Gelukzaligheid zonder Godsdienst zy. Ook<br />

kin men, zelfs zonder tot eene Godheid, die alle<br />

de Gebeurtenisfen der Weereld beftierd, op te klimmen<br />

, reeds door een verftandig nadenken met zekerheid<br />

weeten, dat 'er zekere foorten van daaden zyn,<br />

die door' haare natuurlyke en gewoone gevolgen<br />

daar-


Siümenflel des Christendoms. 45<br />

daarr.ce firekken, om het GeJuk te bevorderen, en<br />

dat 'er andere tegenovergeftelde foorten zyn, welken<br />

ter ftooringe daarvan medewerken. Alzo wordt<br />

ieder bedagtzaarn mensch al zeer vroeg door eigen<br />

ervaaringe geleerd, dat Maatigheid; het ftreeven<br />

naar (leeds béiere Kennisfe en grootere Bekwaamheid<br />

; Arbeidzaamheid; Gedienftigheid ; Trouwe;<br />

en wat men'meer Deugd noemt, natuurlyker wyze<br />

goede Gevolgen; en een tegen over gefteld gedrag<br />

flegte' Gevolgen voor hem in meest alle gevallen na<br />

zig trekken. En dus kan de Reden, zélfs zonder<br />

de kennisfe eener Godheid, menigvuldige regelen<br />

tot het beste beftier van vrye daaden ontdekken, en<br />

zig daaruit eene Leere der Gelukzaligheid opmaaken.<br />

Dan de Ondervinding levert ook niet zelden<br />

voorbeelden op, dat dé verwagte vrugten der beste,<br />

deugdzaamfté daaden wegblyven, ja zelfs dat zomtyds<br />

grootere Bekwaamheden en Verdienften ondeugende<br />

menfchen tot jaloersheid en nyd aanzetten<br />

en hen dan ongelukkig maaken, en eindelyk dat<br />

duizende uiterlyke toevallen de fchranderfte Ontwerpen<br />

en het geluk der menfchen, waaraan zy zeden<br />

veele jaaren met veele moeite gearbeid hadden,<br />

zonder hunne geringde fchuld verydelen. Volgens<br />

deeze onlochcnbaare Waarheden is eene Leer van<br />

Gelukzaligheid, die alleen op ondervindingen rust,<br />

tot deeze Voorfchriften bepaald: Men moet verftandig<br />

en deugdzaam leven, dewyl het Geluk daardoor:<br />

in de meeste gevallen bevorderd wordt; en wanneer<br />

fins Ongelukken bejegenen, moet meq zig daarv<br />

' :<br />

• mede


46 Vierde Oftheld. Over een algemeen<br />

mede ; troosten, dat men ze zig' zeiven niet op dei?<br />

hals gehaald heeft. , , t,<br />

Hieruit blykt dan ook van zelve, wat eigenlyk tot<br />

deeze Leere der Gelukzaligheid, die op Ervaarii gen<br />

rust, nog moet bykomen, om het Gemoed oi,der<br />

ahe de veranderingen des Leevens op te beuren,<br />

ftandvastig te maaken, en in alles fteeds getroost der<br />

Deugd te doen aankleeven; en wat het derhalven<br />

eigenlyk is, dat men van den Godsdienst verlangt.,<br />

't Is tweevoudig.<br />

1. De Verzekering, dat zedelyk goede daaden niet<br />

alleen firekken tot Vermeerdering des Geluks, en<br />

in de meeste gevallen goede gevolgen hebben,<br />

maar dat zy in alle gevallen onfeilbaar voordcelig<br />

zyn en haare Be'ooningen erlangen.<br />

2. De Verzekering, dat de lydelyke Veranderingen<br />

van ftaat, die van ons niet afhangen, het waare<br />

Geluk der Deugdzaamen nimmer vernielen, maar<br />

tot een grooter heil in het volgende leeven zal<br />

. len medewerken.<br />

Deeze tweevoudige Verzekering rust op deeze<br />

Stelling: *<br />

'Er is eet algoed Regeerer der Weereld, die aan<br />

alle redelyke vrye Wezens zo veel goed toedeelt, als<br />

zy naar hunne zedelyke betrekkinge in ftaat zyn te<br />

.ontvangen.<br />

j Op deeze Stelling loopt het gantfche Wezen van<br />

••den Godsdienst als op een middenpunt uit, en alle<br />

•andere Stellingen, die daartoe gebragt worden, zyn<br />

-betrekkelyk waar en goed, als zy gefchikt zyn, om<br />

den-


'Samenftel des Christendoms.<br />

denzeiven tc verklaaren, te bewyzen of in betragtinge<br />

te brengen.<br />

Deeze uitkomst (rcfultaf) myner wysgeerige bedenkingen<br />

vergelykende met de Gefchiedenis der<br />

Godsdienften in de Weereld , zal men dezelve<br />

doorgaans bevestigd bevinden. Hoe verfcheiden de<br />

Godsdienften , de godsdienftige Gevoelens, en de<br />

Zeden der Volken ook immer waren, hebben egter<br />

alle Godsdienften dit Geloof, gemeen, dat de Ge»<br />

beurtenisfcn der Weereld aan eene hoogere Bcftieringe<br />

onderworpen zyn, en dat men door eene getrouwe<br />

waarnecming van het gene men als zynen<br />

Pligt of den Wil der Godheid erkend, zyn toekomend<br />

Lot kan beveiligen en verbeteren- Ook zal<br />

men bezwaarelyk eene Stelling, die voor de Gelukzaligheid<br />

van den Mensch dienftig is, kunnen aanduiden<br />

, die niet te gelyk uit het denkbeeld eener<br />

algoede zedelyke Beftieringe der Weereld kan voortvloeijen.<br />

Nu kan men ook gemakkelyk, in de tweede plaatfe<br />

, het wezenlyke van het Christendom opmaaken.<br />

Jefus Leer is ontegenzeggelyk een onderwys ter Gelukzaligheid.<br />

Maar hier moet men den inhoud van<br />

dit onderwys of der Leere zelve, en 't gene den<br />

Leeraar en zynen Verzekeringen gezag byzet, onderfcheiden.<br />

De inhoud van het Evangelie beftaat ten deele, ih<br />

tegenftellinge van alle toenmaalige"Volksgodsdien.<br />

ften, in de voorafgaande Leere, dat niet uitwendige<br />

Godsdienftigheden, maar Geloof, dat is inwendige of<br />

daadelyke Godsdienst, den mensch Gode aangenaam<br />

maakt;


48 Vierde Opheld. Over een algemeen<br />

maakt; ten deele in deeze HoofdfteJIing, dat God<br />

als de Vader van alle menfeke». voor een ieder de<br />

hoogst mogelyke Gelukzaligheid heeft voorbereid en aan<br />

hem fehenken wil , maar dat allen daarvan maar<br />

zo veel daadelyk erlangen, als zy naar hun zechhk<br />

goed gedrag zig daarvan ioeëigenen. Dit is het wczenlyke<br />

van Christus Leere. De gantfche overige<br />

inhoud betreft Verkiaaringen en Uitbreidingen dee.<br />

zer iiellinge, met zodanige bekïeedfelen, als zy<br />

voor toenmaalige Toehoorers en Leezers van christelyke<br />

onderwyzingen zyn moesten, om hen te gewinnen.<br />

„ •<br />

In de Voorreden van uw antwoord op de Geloofsbelydenis<br />

, van den Heer Bahrdt zegt gy:<br />

,, Alle kundige en braave Leeraaren der drie groote<br />

„ Kerkgenootfchappen komen daarin overeen , dat<br />

„ dc eigenlyk onmiddellyke Grondartykelen des<br />

„ christelyken Geloofs, of des christelyken Gods-<br />

„ diensts, hoe men christelyke Gefchiktheid en<br />

„ Gelukzaligheid verkrygt, aan alle Partyen werkes><br />

lyk gemeen zyn en blyven, fchoon in zeer verfchillende<br />

gezigtspunten." Naardien Gy dan zelf<br />

beweert, dat 'er Grondartykelen des christelyken<br />

Geloofs zyn, die algemeen in alle Kerkgenootschappen<br />

daarvoor erkend worden,, volgt, dunkt my, onmiddellyk<br />

daaruit, dat 'er ook een algemeen Samenftel<br />

des Christendoms, ten minften voor alle bekwaame<br />

en braave Leeraars van alle christelyke Gemeenfchappen,zyn<br />

moet; want uit de famenftellinge van die<br />

al?emeene Grondartykelen ontftaat noodwendig een<br />

algemeen Leerflelfel, Maar Gy hebt U niet nader<br />

ver-


Samen/lel des Christendoms. 49<br />

verklaard, wat Gy voor.dergelykc algemeene Grondartykelen<br />

houdt; doch dewyl Gy derzelver oogmerk<br />

ftelt in het voortbrengen van christelyke Gefchiktheid<br />

en Gelukzaligheid, is het fchier onmogelyk,<br />

dat wy in het bepaalen deezer Grondartykelen niet<br />

zouden overeenftemmen. Ook zyn alle christelyke<br />

Kerkgenootfchappen werkelyk eenftemmig over de<br />

Hoofdfcelling boven door my voor wezenlyk verklaard;<br />

dat God naamlyk voor alle Menfchen ai het<br />

goede heeft voorbereid, dat voor hunne gantfche<br />

duurzaamheid nuttig is, doch dat zy tot het genot<br />

daarvan alleen door hun goed gedrag geraaken kunnen<br />

; 't welk dan niet dc algemeene Grondwaarheid<br />

van allen daadelyken Godsdienst overeenftemt, te<br />

weeten, dat de Gebeurtcnisfen in de Weereld door<br />

een algocd Wezen volgens zedelyke beginfelen be-.<br />

itierd worden. Even het zelfde leert Christus, als<br />

hy op de vraage, welke de weg ter Gelukzaligheid<br />

zy, dit kort antwoord geeft: Hebt God lief boven<br />

alles, en uwe Medemenfchen als u ze]ven. God<br />

boven alles lief te hebben, fluit de erkentenis zyner<br />

hoogfte zedelyke Goedheid en Voortreffelykheid iri<br />

zig, welke Hem tot het hoogfte voorwerp van Lief.<br />

de en van het onbepaaldfte Vertrouwen maakt. De<br />

redelyke Zelfsliefde, en die haar op zyde treedt eri<br />

naarvolgt, de algemeene Menscblievendheid zyn de<br />

zuivere bronnen van eén zedelyk goed gedrag. Men<br />

kan hier verder niets by voegen, 't welk, wat het<br />

grondbeginfel daarvan betreft, hierin niet reeds<br />

Zoude begreepen zyn.<br />

Maar gewisfelyk kome ik ook met ü te felyi<br />

D '••ver-


Vierde Ophclcl. Over een algemeen<br />

overeen,dat de Gezigtspunten , waaruit deeze Grondartykelen,<br />

in de onderfcheiden Kerkgemeenfchappen,<br />

door byzondere Godgeleerden en Christenen befchouwd<br />

en met allerlei nevenbegrippen verbonden<br />

worden, zeer menigvuldig zyn.<br />

Het maakt egter in de christelyke Gefchiktheid en<br />

Gelukzaligheid geen onderfcheid, of men het Goedé<br />

van eenen éénigen of drieëenigen God, onmiddellyk<br />

of middellyk, door Christus of eerst door voorbiddinge<br />

zyner Moeder verwagt; noch of men by<br />

de erkentenisfe zyner zedelyke Zwakheid den eerften<br />

grond daarvan zoekt in het dierlyk deel der menschlyke<br />

Natuur, of in den Satan, of in de Zonde van<br />

den Stamvader, indien maar de gefchiktheid om zyn<br />

hart te verbeteren door de aangenomen onderftelling<br />

niet verzwakt worde. Intusfchen is 't toch ook een<br />

uitgemaakte zaak, dat de nuttigheden van het Leeraarsamt<br />

veel grooter en de christelyke Verdraagzaamheid<br />

uitgebreider zouden worden , indien de<br />

Godgeleerden uit alle kerkelyke Genootfchappen algemeeneraangemoedigd<br />

konden worden, om de wezenlyke<br />

Grondartykelen van de plaatfelyire, toevallige<br />

Geloofsbepaalingen naauwkeuriger te onderfcheiden.<br />

En dit kan , naar myne gedagten , het<br />

beste gefchieden, als de verlichte Godgeleerden de<br />

Gefchiedenis met de Wysbegeerte paaren, of wanneer<br />

deeze tweeërlei wyzen, om de christelyke Lecringen<br />

te onderzoeken , eikanderen tot dit groote<br />

oogmerk onderfteunen.<br />

Myn Samenftel van de christelyke Leere der Ge­<br />

f t e n<br />

lukzaligheid is eigenlyk alleen bevat in den 8i


Samen/lei des Christendoms.<br />


5« Vierde Ojèeld. Over een algemeen<br />

onverdraagzaam fchyne geweest te zyn, is de reden,<br />

daarvan, omdat ze voor de meeste verlichte Christenen<br />

tegenwoordig becrekkelyk valsch zyn, en van<br />

God afleiden. Voor't overige mogen zy, die daarin<br />

ftigtinge meenen te vinden, dezelven behouden;<br />

maar volgens de gefteldheid onzer eeuwe is het tegenwoordig<br />

de pligt van ieder Godgeleerde, die aan<br />

het oogmerk zyner Predikinge voldoen wil, openlyk<br />

te zeggen , dat men ook zonder het geloof aan dergelykc<br />

ftellingen kan zalig worden.<br />

In de twee volgende Onderhandelingen of Ophelderingen<br />

over myn Samenftel zal ik nog gelegenheid<br />

hebben, om voor andere Leezers veele zaaken,<br />

waaruit in onze dagen misverftand ontfiaan is, in een<br />

helder licht te plaatfen.<br />

Ten aanzien van uwe iaatere Schriften, meene<br />

ik, Hoogeerwaardig Heer! duidelyk aangetoond te<br />

hebben, dat Gy daarin geenszins bedoelt, om de<br />

verdere Verlichting over het Christendom, welke<br />

Gy zedert zo veele jaaren met yver bevorderd hebt,<br />

paaien te ftcllen; maar dat uw oogmerk veel eer is,<br />

om het reeds voortgebragte Licht te beveiligen, te<br />

behouden en meer en meer te verbreiden, naardien<br />

Gy U ftelt tegen de Onverdraagzaamheid tegen<br />

openlyk vastgeftelde Leerftellingen van groote<br />

Kerkgenootfchappen, als waardoor ligtlyk onëenigheid<br />

zoude veroorzaakt kunnen worden , waaruit<br />

men wederom ftaatkundige redenen zou kunnen opvatten<br />

, om de Vryheid in 't leeren op nieuw door<br />

hoog Gezag te bepaalen. Maar of ik nu zo gelukkig<br />

geweest ben, om uw geheel Gevoelen over het<br />

ver-


Samen/lel des Christendoms. 53<br />

verkrygen van de waare Gefchiktheid tot het Leeraarsamt<br />

en het gebruik maaken daarvan uit uwe Schriften<br />

goed op te maaken, en naar uw genoegen ter<br />

neder te ftel'eu, daarvan ben ik gewisfelyk zo verzekerd<br />

niet, als ik my bewust ben, dat ik daarin<br />

met eene waare en groote Hoogagtinge voor U ben<br />

te werk gegaan.<br />

Doch voor myne Leezers oordeele ik het noodig,<br />

om het gene ik tot hier toe afzonderlyk en verftrooid<br />

voorgefteld hebbe, nog eens. hoofdzaakelyk by eikanderen<br />

te voegen.<br />

Volgens ü heeft het Christendom nooit een zeker<br />

aantal van dus en zo gevormde Leerftellingen bevat.<br />

Als een leerzaam onderwys, was het ten tyde van<br />

Christus en zyne Apostelen, eene Opwekking des<br />

verftands tot zuiver geestelyke begrippen van God<br />

en zyne zedelyke Volmaaktheden, en van de regte<br />

wyze, om zig door inwendige goedheid des harten<br />

Gode aangenaam te maaken. In den mensch zeiven<br />

is het Christendom die zedelyke gefchiktheid om<br />

Gode welbehaagelyk te zyn en te handelen, welke<br />

men uit den gemeenzaamen omgang met deeze chris.<br />

telyke denkbeelden verkrygt. Naar de maate der<br />

bekwaamheden , kundigheden en gemaakte vorderingen<br />

in de beoefening van verhevener onzinnelyke<br />

begrippen, welken Christus en de Apostelen by<br />

hunne loehoorers en Leezers aantroffen,, moesten<br />

zy hunne Voorftellen inrigten; en naardien eenigen<br />

daarvan meer, anderen minder begreepen, en allen<br />

deeze nieuwe denkbeelden met hunnen overigen<br />

voorraad verbonden, ósêftcndeti daan;ü te gelyk z< < r<br />

D 3 me-


54-<br />

Vierde Opleid, Over een algemeen<br />

menigvuldige Leerftelfélen, die allen christelyk waren.<br />

En naardien de. Leeraars in alle Landen hun<br />

Verftand bezig hielden met deeze nieuwe christelyke<br />

denkbeelden , en ieder Leeraar zig hiervan naar zyne<br />

byzondere denkwyze ook een byzonderen famenhang<br />

vormde, werden deeze Gevoelens naderhand<br />

nog menigvuldiger. De christelyke Waarheden zyn<br />

ten ailen tyde op veelerlei wyzen voorgefteld; doch<br />

dit brengt aan het oogmerk van het Christendom<br />

geen nadeel toe, omdat de zedelyke bekwaamheden<br />

onder alle Partyen, hoedanig de Leer ook gefteld<br />

roogt wezen, verbeterd wierden. Door de Onverdraagzaamheid<br />

der Leeraaren, vooral- van hun die Magt<br />

hadden, werden Geloofsformulieren voor den openbaaren<br />

Godsdienst naderhand noodzaaklyk, en de<br />

Overheid werdt, tot bylegging en verhoeding<br />

van verdere oneenigheden, daardoor als gedwongen<br />

, om dezelven door haar Gezag te bekragtigen.<br />

Maar daarom werdt het Geweeten der Christenen<br />

met aan Wetten onderworpen. Nog tegenwoordig<br />

hebben Symbolifche Voorfchriften der Leere dit oogmerk<br />

en nut, dat openlyke fcheuringen worden voorgekomen<br />

; en ieder Leeraar moet, om dit goedeoogmerk<br />

der Overheid te bevorderen, het kerkelyk<br />

Samenftel in zyne openbaare Onderwyzingen in agtinge<br />

houden, omdat hy zelve geen regt.heeft om Verdraagzaamheid<br />

te eifchen voor zyne byzondere Gevoelens,<br />

indien hy zelve de Leerftellingen dier Kerke!,"<br />

waartoe hy behoort, niet dulden wil.. Maar hy<br />

behoeft daarom zyne betere kundigheden niet nutteloos<br />

te'laaten. By het voordraagen van de Leere<br />

IJ .. ,. . U.r,. . . ••> '• : • :<br />

. - ••• ••• • zy-


Samenftel des Christendoms. 55<br />

zyner Kerke kan hy ook gefchiedkundig voordellen,<br />

hoe. andere Christenen daarover denken, cn dan aan<br />

het Gewisfe zyner onderfcheiden' Toehooreren de<br />

keuze overlaaten, wat den vrede hunner ziele op de<br />

beste wyze kan bevorderen en hun hart verbeteren.<br />

Om deeze Gefchiktheid als Leeraar te verkrygen , is<br />

de beoefening van de gefchiedenis der christelyke<br />

Leerftellingen het voornaamfte hulpmiddel, omdat<br />

men daardoor ten klaarften gewaar wordt, onder<br />

welke menigvuldige gedaanten het Christendom nogtans<br />

overal tot deszelfs oogmerk vrugtbaar werkzaam<br />

geweest is, en omdat men alles, wat aan tyd<br />

cn plaats byzonder eigen, cn daarom juist ook aan<br />

geduurige. veranderingen onderhevig was, daarvan<br />

afzonderende, het wezenlyke en algemeene des christelyken<br />

Geloofs vinden, en daaruit voor zig zelvcn<br />

een zuiver fciiriftuurlyk Samenftel kan opmaaken.<br />

By dit laatfte heb ik nog gevoegd, dat de Gefchiedkunde<br />

ons tot dit doel te ligter en veiliger<br />

brengen zal, indien men niet verwaarloosd het Licht<br />

der Wysbegeerte hier te hulp te neemen Ik bevccle<br />

my in uwe verdere Toegenegenheid, en ben met<br />

Erkentelykheid en Dankbaarheid<br />

HOOGEERWAARDIG HEER !<br />

Uwe vcrpligte Dienaar<br />

&' T E I N B A R T,<br />

D4 VYF-


V Y F D E<br />

O P H E L D E R I N G ;<br />

Over de betrekkelyke Waarheid.<br />

lle zekerheid van 's menfchen kennisfe rust op<br />

A de ftelling, dat iets niet te gelyk zyn en ook<br />

niet zyn kan; want anders zoude iets te gelyk waar<br />

en niet waar kunnen zyn. Deeze grondwaarheid ftellen<br />

ook alle menfchen by hunne oordeelén met meer of<br />

minder klaare bewustheid vooraf vast, en zyn daarom<br />

geneigd, om zo dra zy de Waarheid meen en<br />

gevonden te hebben, alle andere Gevoelens, die<br />

van hun oordeel afwyken, en hetzelve maar eenigszins<br />

fchynen tegen te fpreeken, voor Dwaalingcn<br />

te verklaaren. Dan zo zeker het is, dat de Waarheid<br />

op zig zelve altyd maar één is, en dat daadelyk<br />

tcgenflrydige Stellingen niet te gelyk waar kunnen<br />

zyn; even zo zeker is het ook, dat deeze tcgeuftrydigheid<br />

in de meeste van elkander afwykcnde<br />

Gevoelens der menfchen flegts fchynbaar en niet<br />

werlcelyk daar is, 'en dat derhalven veele Oordeelén,<br />

ja gantfche Leerftelfelen , die ons onverüenbaar toefchynen,<br />

zeer wel met eikanderen beftaan en te gelyk<br />

waar kunnen wezen. Jn de leerboeken over de<br />

Logica en Dialectica wordt wel breedvoerig aangetoond,<br />

wat tot eene waare tegenftrydigheid behoort, cn<br />

veele goede regelen worden daarin voorgefchrceven;<br />

voor-


etrekkelyke Waarheid. 5 ?<br />

vooral dat men aan den klank der woorden niet moet<br />

hangen, maar naauwkeurig onderzoeken, of zy wel<br />

in denzelfden zin en gelyke uitgebreidheid van betekenisfe<br />

gebezigd worden; dat men daarna verder<br />

m^et onderzoeken, of van een en hetzelfde onderwerp<br />

even hetzelfde gezegde (pradicatum) in<br />

even dezelfde betrekking te gelyk bevestigd en ontkend<br />

worde en z. y. Maar hoe juist deeze Regelen<br />

p^k bepaald, en door duidelyke Voorbeelden opge<br />

helderd zyn mogen , feilen egter Geleerden zelfs<br />

zeer dikwerf in derzelver toepasfinge,, en dit heeft<br />

nergens menigvuldiger plaats, dan daar het op het<br />

beöordeelen van verfchillen in den Godsdienst aank<br />

imt. Opdat nu deeze Opheldering voor myne Lee^<br />

zeren niet te droog of afgetrokken worde, zal ik<br />

bJer vooraf een Voorbeeld ter nederltellen, waarin<br />

alles, dat ik over de betrekkelyke Waarheid breedvoeriger<br />

zal tragten te ontwikkelen, zinnelyk zal<br />

voorgefteld worden. Hier en daar vindt men Schilderyen<br />

met reepen , vouwen of plooijen, die naar maate.<br />

men dezelven van de eene of andere zyde befchouwt,<br />

verfchillende voorwerpen vertoonen. Dus vindt men<br />

in eenige Kerken dergelykeAfbeeldfelen van de Drieeenheid.<br />

Staat men regt voor het Beeld, dan ziet<br />

men eenen ouden eerwaardigen*man op eenen Troon;<br />

treedt men op zyde naar de regter hand, ziet men<br />

Christus aan het Kruis; gaat men aan den anderen<br />

kant ter linker zyde, vertoont zig het Beeld eener Duive<br />

aan het oog; kiest men eindelyk nog andere plaatfen<br />

buiten deeze drie voornaame Gezigtspunten,<br />

dan bekomt het Schildery een meer of min dubbel-<br />

D 5 zin-


5"<br />

ïïyfde- Opheld. Ov:r de<br />

zinnig en verward voorkomen. Nu verbeelde meu<br />

zig eene menigte Menfchen , die zig in een halven<br />

kring en in verfchillende afftanden rondom dit tafereel<br />

fteben, doch waarvan geene vooraf eenig begrip<br />

heeft van de kunftige fchikking des geheels;<br />

en ieder deezer menfchen zal on'ochenbaar iets anders<br />

zien , en moet derhalven een ander oordeel<br />

over het Schildery vellen, dan alle de overige Aanfcbouwers,<br />

zo lang hy van plaats niet verandert.<br />

Alle deeze oordeelén wedcrfpreeken elkai:deren<br />

eenigermaate, en nogtans zvn ze allen betrekkelyk<br />

waar, ten aanzien naamlyk van het gezigtspunt,<br />

•waaruit-ieder het i'eeld befebouwd heeft. Indien ik<br />

•nu toonen kan, dat het met alle menfehelyke kennisfe<br />

zekerlyk op dezelfde wyze gefteld is, dat alle<br />

onze oordeelén oorfpronglyk op "verfchynfelen gegrond<br />

zyn; dat een ieder uit zynen ftand de eene<br />

of andere zyde van het Voorwerp meer of min duidelyk<br />

ziet, en dat het voor de meesten onmogelyk<br />

is, hunnen ftand te veranderen, of zig in eene andere<br />

Gemoedsgefteltenis te verplaatfen; dan zal<br />

daaruit volgen, dat zo niet aan alle, nogtans aan<br />

de meeste godsdienftige gevoelens van andere menfchen<br />

, die ons verkeerd cn tegenftrydig toefchynen,<br />

eene betrekkelyke Waarheid moet toegeftaan worden.<br />

Doch eer ik nog tot myn bewys overga, zal<br />

ik vooraf nog eenige aanmerkingen tón aanzien van<br />

het gegeven Voorbeeld ter nederftcllen.<br />

i) Zo lang de Aanfcbouwers van een veelvoudig<br />

Schildery hun oordeel alleen tot hunne eigene ondervinding<br />

bepaalen, en de cerfte dus zegt: bet<br />

Beeld


etrekkelyke Waarheid.- $g<br />

Beeld ftelt ,\zo veel ik daarin zie, zeer duidelyk een<br />

eerwaardigen Grysaart en niets anders voor; een ander:<br />

het ftelc naar myne Waarneeming eenDuiveen<br />

geenszins een oud Man voor; en z. v. dan zyn<br />

alle deeze oordeelén het één zo wel als het ander<br />

waar-<br />

2) Maar zodra iemant uit zyne ervaaiinge befluit,<br />

dewyl ik niets dan eene Duive, en die wel zeer<br />

duidelyk, zie; is het onmogelyk dat niet alle andere<br />

menfchen, die goede oogen hebben , even<br />

het zelfde even zo duidelyk zien zouden als ik;<br />

en derhalven moeten alle anderen, die dit niet<br />

zien, flegte oogen hebben: dan begaat hy een lompen<br />

misflag in zyn befluit.<br />

3) En wanneer iemant verder hieruit befloot: allen<br />

die even zo goede oogen hebben als ik, en egter<br />

zeggen, dat het Schildery niet zeer duidelyk eene<br />

Duive verbeeldt, maar geheel iets anders, of nog<br />

meer dan die, die fpreeken. tegen hunne eigene<br />

Ondervinding en Geweeten, cn zyn opzettelyke<br />

Loogenaars: dan zoude dit oordeel en befluit<br />

: even valsch als onbillyk wezen. Niets ziet men<br />

nogtans in twisten over den Godsdienst meer gebeuren<br />

, dan dat Godgeleerden, die nooit beproefd<br />

hebben om zig uil dat Gezigtspunt, waarin zy<br />

door het onderwys hunner Leeraaren geplaatst<br />

waren, te, begeven of ,in een ander te ftellen,<br />

alle hunne Medechristenen, die niet volmaakt<br />

hetzelfde als zy zien, of die meer dan zy waarneemen,<br />

een boos hart:cn eene. boosaartige vry-<br />

wil-j


6.0 V-yfde Ophelcl. Over de<br />

willige Zelfsverblinding tegen de Waarheid aai><br />

tygen.<br />

4) Daar nu hy alleen, welke het meergemelde<br />

Kunstftuk van alle kanten befchouwt, een volkomen<br />

begrip daarvan verkrygen, en als hy zig van<br />

ftap tot ftap in het gezigtspunt der overige Aanfchouweren<br />

ftelt, van de betrekkelyke Waarheid<br />

van alle hunne fchynbaar ftrydige oordeelén duidelyk<br />

overtuigen kaD; zo blykt daaruit, hoe men<br />

de fchynbaare Tegenftrydigheden in dc gezegden<br />

der Geleerden zig met voordeel kan ten nutte<br />

maaken, en de Voorwerpen volkomener leeren<br />

kennen. Men kan naamlyk vooraf vastftellen,<br />

dat als veele Menfchen van een even goeden gezigt<br />

in zeker Voorwerp niet even het zelfde<br />

zien, of wanneer even fchrandere Mannen na het<br />

onderzoeken van zeker Vraagftuk verfchillende<br />

antwoorden geeven , zy allen die zaak uit een<br />

ander gezigtspunt befchouwd, en daarin iets ontdekt<br />

hebben, 't gene den anderen verborgen is<br />

gebleeven. Indien men zig dan niet vergenoegt<br />

met het gene men zelfs reeds zeer duidelyk uit<br />

het gekoozen. gezigtspunt weet, noch zig verlaat<br />

op het gezag of de menigte van (temmen der genen,<br />

die verzekeren alleen dat waar te neemen,<br />

't welk wy zien, maar zig de herhaalde moeite<br />

geeft, om. die wegen naar te fpooren, langs welken<br />

anderen tot voor ons fchynbaar ftrydige Gevoelens<br />

gekomen zyn, dan zal men akyd iets<br />

nieuws uit den ftand en het gezigtspunt van zulke


letrekKélyke Waarheid. 6l<br />

ke Menfchen ontdekken. De paradoxfte of fchynbaarst<br />

ftrydige Schryvers doen daarom veel meer<br />

ter uitbreidinge onzer waare kundigheden, dan<br />

alle de Uitleggers van ons aangenomen Samenftel.<br />

Nu ga ik tot het bewys over, ,dat alle kennis<br />

van den Mensch oorfpronglyk op Verfchynfekn<br />

rust, dat geen mensch volmaakt dezelfde gewaarwording<br />

daarvan hebben kan, als de anderen; dat<br />

derhalven reeds by het verzamelen van de eerfte<br />

beginfelen onzer kundigheden allen een meer of<br />

min verfchillend begrip van iedere zaak verkrygen,<br />

en dat gevolglyk ook de oordeelén van meerdere<br />

Menfchen over hetzelfde Onderwerp noodzaaklyk<br />

verfchillen moeten. Ik ftelle vooraf vast, dat myne<br />

Leezers met my daarin overeenkomen, dat 'er<br />

geen aangebooren kennisfe is, en dat de ziel zig<br />

niots kan voorftellen, 't welk haar niet vooraf door<br />

de inwendige of uitwendige Zintuigen, wat ten minften<br />

het eerfte wezen daarvan betreft, is aangebooden.<br />

Daarom kan een Blindgeboorene nimmer eenig<br />

denkbeeld van Licht of Kleuren, of een Doofgeboorene<br />

van Geluid en Toonen verkrygen. Wil<br />

iemant nogtans het Gevoelen over de aangebooren<br />

Denkbeelden aanneemen , die moet ook toeftaan,<br />

dat ieder Mensch zyne hem aangebooren denkbeelden,<br />

waarvan hy zig niet ontdoen kan, volftrekt<br />

als waar, tot een grondllag zyner oordeelén moet<br />

leggen, en dat alle daaruit afgeleide Stellingen voor<br />

deezen mensch noodzaaklyke Waarheden, waartegen<br />

by hem nooit eenige twyfel kan opkomen,<br />

worden zullen. Maar dan zal juist hetzelfde, dat<br />

ik


Vyfde Opheld. Over do<br />

ik uit de verfchillende vermogens van gewaarwording<br />

en den verfchillenden ftaat der Menfchen wilde afleiden<br />

, onmiddellyk volgen; dat naamlyk de tegenftrydige<br />

Gevoelens der menfchen in betrekkinge tot<br />

hunne grondbeginfelen, die van hun zeiven niet afhangen<br />

, en waarnaar zy zig in hun gedrag volftrekt<br />

gedraagen moeten, in *t algemeen eene betrekkelyke<br />

Waarheid hebben, en daarom altyd verfchooning<br />

verdienen. Verder ftel'e ik als door de ervaaringe<br />

bekend vooraf vast, dat alle menfchen, zodra zy<br />

volmaakt dezelfde denkbeelden van zekere zaake<br />

hebben, ook in hunne oordeelén met eikanderen<br />

overeenftemmen, gelyk dit in het rekenen en andere<br />

Waarheden, en vooral in de Leer der Grootheden<br />

ten klaarftcn blykt. Na deeze twee ftukken<br />

vooraf onderfteld te hebben ga ik nu tot het bewys<br />

zelve over.<br />

Indien onze Ziel zig niets kan voorftellen, dan 't<br />

gene haar te vooren door het uitwendig of inwendig<br />

Gevoel is aangebooden, volgt daaruit regtftreeks,<br />

dat alle kennis van den mensch oorfpronglyk alleen<br />

op Verfchynfelen gegrond is. Door de zintuigen<br />

leeren wy niet kennen, wat een zaak in en op zig<br />

zelve is, maar wy worden de werkingen der dingen<br />

op onze zintuigen gewaar. Uit de veranderingen,<br />

die in onze Zintuigen voorvallen, maaken wy een<br />

denkbeeld van die dingen, die ze veroorzaaken of<br />

fchynen te 'veroorzaaken. Wanneer nu in de zinnelyke<br />

Werktuigen der menfchen eene verfcheidenheid<br />

plaats heeft, dan kunnen ook de veranderingen, die<br />

daarin door de Voorwerpen voortgebragt worden,<br />

niet


letrékkefyke Waarheid. 63<br />

niet gc-lykvormig zyn. Ten aanzien nu der grovere<br />

Zintuigen van den Smaak en de Reuk, bewyst de<br />

dagelykfehe ondervinding, dat even dezelfde zaak<br />

den éénen aangenaam fmaakt en ruikt, welke voor<br />

een ander door beide zintuigen eene onaangenaame<br />

gewaarwording veroorzaakt, en waarvan een derde<br />

verzekert, dat hy in het geheel niets riekt of proeft.<br />

Alle deeze oordeelén zyn onbetwistbaar even waar,<br />

omdat een ieder maar zyne gewaarwordig van het<br />

Voorwerp kent, en niet het gene de zaak in en op<br />

zig zelve is. Ten aanzien der fynere Zintuigen van<br />

het Gehoor en het Gezigt merken wy insgelyks op,<br />

dat veelen, die anders een fcherp gehoor hebben,<br />

nogtans geene ooren hebben voor de Muzyk, dat<br />

veelen een korter Gtzigt hebben dan anderen, en<br />

daarom van een uitgebreid en verfcheiden uitzigt<br />

geen begrip kunnen krygen, en dat dc oordeelén<br />

over het aangenaame en onaangenaame van zigtbaare<br />

en hoorbaare Voorwerpen ongemeen verfchillen,<br />

daar toch aan allen, dewyl ze onmiddellyk uit gewaarwordingen<br />

ontftaan, eene betrekkelyke Waarheid<br />

niet geweigerd kan worden. Maar het onderfcheid<br />

in de eenvoudige zinnelyke Waarneemingen<br />

is zekerlyk nog oneindig menigvuldiger, dan wy<br />

door woorden in ftaat zyn die aan eikanderen mede<br />

te deelen. 't Gene ik groen noeme, noemt ieder<br />

Duitfcher ook groen, maar het is twyfelagtig, of<br />

wel één eenige dezelfde gewaarwording en voorftelling<br />

van deeze kleur heeft, welke myn oog my<br />

geeft, en 'er is volftrekt geen middel, om my daarover<br />

met anderen in het zekere te fteilen, omdat<br />

zy


Vyfde OpheJd. Over de<br />

zy het zelfde Voorwerp niet door myne oogen nocu<br />

ik door hunne oogen kunnen zien. Veclligt zien<br />

veele oogen alle Voorwerpen twee, drie, tienmaal<br />

grooter, en anderen zo veel maaien kleiner dan ik;<br />

doch ook hierover kunnen wy ons onderling niet<br />

verftaan, omdat iedere maat, waarmede wy de<br />

Voorwerpen vergelyken, ook om dezelfde reden aan<br />

het oog van anderen zo vfecl maaien grooter of kleiner,<br />

dan my, toefchynt. Dewyl de glaze en de<br />

kristallyne Vogten in de oogen van alle menfchen<br />

noch dezelfde verhevendheid , noch denzelfden afftand<br />

van eikanderen en.van het Oogvlies hebben,<br />

kan men niet alleen gisfen, maar volgens doorzigtkundige<br />

beginfelen is het zeker, dat de oogen van<br />

den éénen mensch veel meer vergrooten dan die<br />

van den ander; en dat by gevolge ook veele menfchen<br />

aan zekere Voorwerpen veele dingen waarneemen,<br />

waarvan anderen in 't geheel geene gewaarwordingen<br />

ooit erlangen kunnen. Hieruit volgt, dat<br />

by het eerfle inzamelen van de eerfle beginfelen onzer<br />

kennisfe die denkbeelden wegens zekere Voorwerpen,<br />

welken uit gewaarwordingen der uitwendige<br />

zintuigen ontfiaan, in verfchillende menfchen<br />

uitneemend menigvuldig en verfcheiden zyn moeten<br />

hoezeer wy deeze verfchillende denkbeelden<br />

allen met dezelfde woorden aanduiden.<br />

Ten aanzien des Gevoels moet inzonderheid aangemerkt<br />

worden, dat de Menfchen ook naar hun<br />

verfchillend Zenuwgeftel zelfs de Smert in oneindig<br />

verfchillende graaden gevoelen, en dat daarom<br />

ook veelen nooit eenig het minfte begrip van derzei-


etrekkelyke Waarheid.<br />


C6 Fy/Je OphlJ. Over dó<br />

Wezen moet voorfteücn , zullen zy nogtans ih<br />

hunne denkbeelden van Gods zedelyke Volmaaktheden<br />

nooit overeenftemmen. Hy, wien eene zekere<br />

Geftrengheid jegens Onderhoorigen natuurlyk<br />

eigen is, en ze ter bewaaringe der orde noodig<br />

fchynt, zal deeze Geftrengheid als eene Volmaaktheid<br />

in het Charakter van God aanncemen; en hy die<br />

van eenen zagten inborst is, zal zig God infehikkelyk<br />

en zagtmoedig voorftellen. Uit de godsdienftige<br />

gevoelens der menfchen kan men daarom ook<br />

dikwyls hunne eigen wyze van zedelyke gewaarwordinge<br />

kennen. Hy, die door eene kruipende<br />

houding en opgehoopte betooningen van ootmoedigheid<br />

de gunst der Godheid poogt te verwerven,<br />

is gewisfelyk trots, en eischt de uiterfic Eerbiedigheid<br />

en Vernedering van hun, over welken hy te gebieden<br />

heeft, of die hy helpen, zal.<br />

Het tweede ftuk, waarop ik de aandagt vestigen<br />

wilde, betreft de zo verfchillende ftanden of gezigtspunten,<br />

waaruit de Menfchen alle voorwerpen<br />

der algemeene Kennisfe befchouwen, en de daaruit<br />

noodwendig voortvloeiende groote menigvuldigheid<br />

hunner denkbeelden daarvan. De reeks onzer<br />

gewaarwordingen wordt,bepaald door de indrukfelen,<br />

die de dingen buiten ons van tyd tot tyd op<br />

onze Zintuigen maaken; en daar ieder mensch van<br />

zyne Geboorte af aan een gantsch anderen reeks van<br />

gewaarwordingen verkrygt dan alle andéicn, moeten<br />

daarom ook de gantfche hoofdfommen cn alle famenvoegingen<br />

der daaruit ingezamelde denkbeelden<br />

by een groot aantal Menfchen ongemeen van elkan-<br />

de-


I Sl rckkslyke U-actrhtid. 67<br />

deren verfchillen. De ondervinding leert ons, dat<br />

duizend dingen ons jaaren lang voor de oogen zwec=<br />

ven, zonder dat wy ze recht bemerken,of ons daarvan<br />

een juist denkbeeld poogen te vormen, 't Is noodig dat<br />

de aandagt opgewekt worde, indien de ziel een volkomen<br />

klaar of duidelyk denkbeeld van zeker voorwerp<br />

zal maaken. Ieder mensch van gezond verftand<br />

kan de Waarheden der Landmeetkunst gemakkelyk<br />

begrypen, maar om ze werkelyk te vatten,<br />

wordt eene aanwyzing vereischt, waardoor der Ziele<br />

het eene denkbeeld na het andere ter befchcuwinge<br />

zodanig wordt ttangebooden, dat zy klaar zie, hoe<br />

het een uit het ander vojrtvloeije. Even eens is het<br />

gefteld met alle andere zaaken, die alle in'zig zeiven<br />

voorwerpelyk ligt gekend kunnen .worden,<br />

doch door de mecsten altyd over het hoofd gezien<br />

worden, omdat hunne aandagt daartoe niet genoegzaam<br />

is opgewekt. Hieruit volgt, dat alle menfchen<br />

van alle Voorwerpen onzer kennisfe gewoonlyk<br />

maar zo veel klaar bevatten, als hun daarvan naar<br />

hunnen toeftand gewigtig voorkomt, en hen alzo<br />

aanmoedigt zig daarmede bezig te houden. Het befluit;<br />

omdat een zekere zaak 'voof my zo go-makkelyk<br />

te kennen cn zo klaar voor oogen is, moeten<br />

gok alle anderen, wien dat voorwerp voor de Zintuigen<br />

ligt, even zo duidelyke kennisfe daarvan<br />

hebben, is derhalven een zeer overhaast ^oordeel.<br />

Neemt men hierby verder ia aanmerkinge, hoe<br />

wy onze eerfte fpraakkennisfe verkrygen, dat men<br />

ons naamlyk, naarmaate wy zaaken van zekere<br />

foortc zien, fmaaken of op eene andere wyze ge-<br />

E 2 * waar


68 Vtfck Öpheld, Over Je<br />

waar worden, de naamen daarvan te gelyk zegt,<br />

blykt daaruit, dat allen aan deeze naamen zo veele<br />

denkbeelden hegten, als hun door de gewaarwording<br />

dier zaaken duidelyk zyn geworden, en gevolgelyk<br />

de ééne meer, de andere minder; dikwerf de<br />

ééne gantsch anderen dan alle de overigen. Dit<br />

heeft byzonderlyk plaats ten aanzien der denkbeel.<br />

den van gantfche Geflagten en Soorten der dingen.<br />

Hoe bekrompen' denkbeelden zal een Boeren knaap<br />

niet hebben van Gebouwen, zo lang hy niet anders<br />

dan Boeren hutten gezien heeft. Wanneer hy van<br />

pragtige Gebouwen van groote Hccren hoort, zal<br />

hy daarby altyd aan een zeer groot Boeren huis denken.<br />

Zyn daarenboven de Voorwerpen onzinnelyk^<br />

als by voorbeeld de denkbeelden van Geest, van<br />

Deugden en z. v., dan kan het begrip daarvan alleen<br />

uit enkele gevallen, als men die woorden hoort, toevallig<br />

als een voorby dryvende nevel in de ziel voortkomen<br />

, en zonder aanhoudend onderwys, 't welk de<br />

denkbeelden door menigvuldige voorbeelden langzaamerhand<br />

opheldert, is by geen mensch een bepaald<br />

en eenigszins duidelyk begrip van K egt vaardigheid<br />

, Vroomheid, Godsdienst en dergelyken, op-ecnigerlei<br />

wyze mogelyk. Eindelyk denke men aan de<br />

noodzaaklykheid, waarin wy ons allen , vooral in de<br />

kindsheid, bevinden , om veele zaaken blootelyk op<br />

het gezag van anderen als waar aan te neemen. Alle<br />

menfchen volgen in hun Geloof deezen al^emeenen<br />

regel, dat zy onder allen, die naar hun vermoeden<br />

zekere zaak volkomen verftaan, aan die genen hunne<br />

toeftemming geeven, die hun de eerlykite en<br />

wel-


etrekkelyke Waarheid. 69<br />

welmeenendfie toefchynen; en onder deezen wederom<br />

aan die genen, welken hun de zaaken zo<br />

voordellen, dat zy dezelven naar hunne voorgaande<br />

ondervindinge het fpoedigfte bevatten kunnen. Daar<br />

nu de Kinderen van hunne Ouderen dagelyks zo veele<br />

bewyzen van genegenheid en opregtheid ontvangen<br />

; daar zy zig in het volgen van de raadgeevingen<br />

hunner Ouderen wel bevinden, maar zig door<br />

het overtreeden hunner lesfen onheil berokkenen:<br />

moet hieruit naar de algemeene wetten der Zielkunde,<br />

waaraan ons verftand onderworpen is, noodzaaklyk<br />

eene fterke geneigdheid ontfiaan, om zig<br />

aan dj uitfpraaken der Ouderen te houden, en zig<br />

daartegen niets te laaten inprenten. En als Ouders<br />

en andere Weldoeners een Kind naar eenen Leeraar<br />

wyzen, en denzelven als een zeer geleerd en braaf<br />

Man , die hem zeer verre in kundigheden overtreft,<br />

aanpryzen en groote eerbied voor zyne gezegden betooncn<br />

; dan moet wederom het onderwys van zoda.<br />

nigen Man door de Jeugd noodzaaklyk als een Godfpraak<br />

gehouden worden, waartegen het dwaasheid<br />

zyn zoude eenige twyfelingen by zig te laaten opkomen.<br />

Komt hier eindelyk nog by, dat zodanig een<br />

Leeraar zelfs het als eene verzondiging tegen God<br />

voorftelt, waardoor men zig het verlies der eeuwige Zaligheid<br />

waardig maakt, als men alles, dat hy in den<br />

naam van God heeft voorgedraagen, voor al zyn leeven<br />

met zyn gantfche hart niet toeltemt, is het<br />

openbaar, dat daardoor by de meeste menfchen de.<br />

deur tot alle verdere Verbeteringe hunner kundigheden<br />

geflooten wordt. Hieruit blykt duidelyk,<br />

E<br />

3 niet


70 Vyfde Opheld. Over de<br />

niet alleen hoe de groote Menigte aan geërfde Geloofsformulieren<br />

ftyf blyft hangen , maar ook dè<br />

reden van het anders onöplosfelyk verfchynfel on.<br />

der de Geleerden, dat veelen aan dat gezigtspunt<br />

cn aan dien ftand, waarin zy eertyds door hunne<br />

Leeraaren geplaatst werden, als vast genageld zyn, en<br />

geen magts genoeg hebben, om zig eenmaal in eenen<br />

anderen ftand te verzetten., en de voorwerpen uit<br />

het gezigtspunt hunner, zo zy meenen , dwaalende<br />

Medechristenen te befchouwen. Hun aangebooren<br />

Samenftel is voor hun een camera obfeura of liever<br />

een kykkast, waarin zy deszelfs Samenhang veel<br />

duidelyker en juister meenen te zien, dan in de<br />

werken van God of in de natuur der dingen zelve,<br />

omdat men hun reeds vroegtydig gewaarfchouwd<br />

heeft, zig van allen vryen gebruik van de oogen<br />

hunnes verftands te wagten. Ündertusfchen is deeze<br />

geneigdheid, om in veele dingen meer op het<br />

gezag van anderen dan op eigen onderzoek te bouwen,<br />

over het geheel genomen, voor het menfche-<br />

1'yk geflagt meer voordeelig dan fchaadelyk. De<br />

meeste Menfchen zouden by eenen minderen graad<br />

van gefchiktheid tot het geloove het grootfte gedeelte<br />

hunner nuttigfte kennisfe ontbeeren moeten,<br />

omdat zy hunne zielsvermogens te vooren niet genoeg<br />

geoefend, en ten deele ook geen genoegzaamen<br />

ledigen tyd, bekwaamheid of hulpmiddelen<br />

hebben, om de Waarheid zeiven op te fpooren.<br />

Verder is het onloochenbaar, dat onder honderd<br />

Leerftellingen en Voorfcbriften, die ieder van zyne<br />

Leeraaren, in het vertrouwen op hunne meerdere<br />

be-


etrekkelyke Waarheid. ?t<br />

bekwaamheden, door het Geloove aanneemt, toch<br />

tagtig voor hem nuttig zullen wezen tot een betêre<br />

beftieringe zyner voorneemens, agttien mogelyk geheel<br />

onbruikbaar , maar ook niet fchaadelyk , en<br />

twee maar eenigszins nadeelig. In tegendeel zoude<br />

hy zonder Geloof op gezag veel minder en de meeste<br />

dingen flegter weeten.<br />

Het befluit volgt van zelve. Daar wy allen volftrekt<br />

aan de/elfde onveranderlyke wetten van denken!<br />

onderworpen zyn, moeten noodzaaklyk allen<br />

over de voorwerpen oordeelén naar het begrip, dat<br />

zy 'er zeiven van hebben ; en in zo verre heeft ieder<br />

oordeel des menschlyken verftands een voorwaardelyke<br />

en betrekkelyke Waarheid, hoe verkeerd<br />

het ons ook fchynen moge. Maar dewyl niemant<br />

een ander begrip van de dingen hebben kan> dan 't<br />

welk zyne gewaarwording hem daarvan aanbiedt,<br />

zo volgt daaruit, dat alle begrippen van ieder Mensch,<br />

voor zo verre die uit de gewaarwordinge der voorwerpen<br />

gemaakt zyn, betrekkelyk of voor hem waar<br />

zyn. Daar eindelyk in zaaken, die door het Geloof<br />

gekend moeten worden , ieder noodwendig het<br />

meeste vertrouwen (lellen zal op hem, dien hy voor<br />

den kundigften en braafflen houdt, blykt, dat ook<br />

alle. door het geloof aangenomen Stellingen haare<br />

betrekkelyke Waarheid hebben. Hieruit volgt dan<br />

van zelve, hoe onbiüyk het is, om anderen hard<br />

te behandelen wegens oordeelén en gevoelens, waarin<br />

zy ons toefchynen te dwaalen, daar zy dezelfde regelen<br />

van denken, ais wy, gevolgd hebben, en alleen<br />

door het verfchil hunner zinnelyke werktuigen<br />

E 4 en


11 Fyfde Ophsld. Over de<br />

en van hunnen ftand, welks bepaaling van hun niet<br />

afhanst, genoopt zyn tot oordeelén, die tegen dc<br />

onzen ftryden.<br />

Maar hier zoude men kunnen tegenwerpen, dat<br />

volgens deeze VooronderftcJIingen alle onderfebcid<br />

tusfehen Waarheid en Dwaaling ophoudt, en daardoor<br />

derhalven het algemeenfte Indiffcrentismus of<br />

Onverfchilligheid geleerd wordt. Hierop antwoorde<br />

ik: Waarheid en Dwaaling onderfcheiden zig eigenlyk<br />

door het meer of minder kennen. Men erin.<br />

nere zig flegts het Kunstftuk, waarop ieder Omftander<br />

uit zyn gezigtspunt iets anders ziet, en dus ook<br />

daarvan anders oordeelt, dan de overigen. Ieder<br />

krygt een regt denkbeeld van ééne zyde of van één<br />

gedeelte des Beelds; maar hy alleen, die het van alle<br />

kanten befchouwt, krygt een volkomen begrip<br />

van het geheel. Alles derhalven, dat"wy Dwaaling<br />

noemen, is een gebrek van kennis van zekere zyden<br />

of bepaalingen, die de een of ander aan de<br />

voorwerpen nog niet waargenomen heeft.<br />

Deeze aanmerkingen leiden ons tot de waare beginfelen<br />

van Verdraagzaamheid omtrent dwaalcnde<br />

gevoelens, en bieden ons veele regelen aan, die<br />

door ieder Man van verftand, en inzonderheid door<br />

openbaare Leeraaren ter bevorderinge van de Veriichtinge<br />

des Volks, moeten in agt genomen worden.<br />

Vooreerst moeten wy in alles, dat ons in de kennis<br />

van anderen verkeerd fchynt, onderzoeken, of<br />

daaruit kwaade zedelyke gevolgen of flegte voornee.<br />

mens waarfchynelyk ontftaan zullen. Indien men<br />

daarvoor niet bekommerd behoeft te wezen, is het<br />

bc-


etrekkelyke Waarheid^ 73<br />

beter om de Dwaaling, vooral als die op Gezag<br />

rust, te dulden, dan in zwakke hoofden eene gisting<br />

in de denkbeelden te veroorzaaken, waardoor<br />

zy ontrust maar niec verlicht zouden worden. Geene<br />

befpiegelcnde Stelling is, wel is waar, zo onvrugtbaar,<br />

dat ze in 't geheel nooit eenigen invloed,<br />

zelfs niet van verre, op praktikaalc gedagten hebben<br />

zoude; maar het is ook zeker, dat het gros der Menfchen<br />

de gevolgen hunner befpiegelende Dwaalingen<br />

in 't geheel niet doorziet, en veeleer naar de<br />

gewoonte in hunne opvoeding verkreegen en naar<br />

het zedelyk gevoel handelt, dan naar gevolgtrekkingen<br />

uit afgelegene ouderflelhngen. 't Gene dus<br />

geenen onmiddelyken invloed op het gedrag heeft,<br />

kan men by het Volk te meer als bloot onvrugtbaare<br />

Kennisfe befchouwen en verdraagén, naar maate<br />

hunne praktikaale dwaalingen, welken ter verbeteringe<br />

nog altyd zullen overblyven, veel in getal<br />

zyn. In tegendeel alle praktikcialc dwaaling, die onrust,<br />

angfte des gemoeds of eenigerhande flegte<br />

voorneemens veroorzaakt, moeticder braaf Man, hy<br />

zy een Leeraar van beroep of niet, op de best mogelyke<br />

wyze by zyne Medemenfchen poogen te verdryven.<br />

Ten tweeden moeten wy in alle verkeerde<br />

kennisfe van anderen, die wy willen verbeteren,<br />

eerst onderzoeken, of gebrekkige begrippen van ge.<br />

waarwordinge cn al te eenzydige ervaaringen, dan<br />

wel het geloven van valfche of kwaalyk begreepene<br />

Verzekeringen van aanzienlyke Perfoonen, de oorfprong<br />

van zodanige dwaalingen zyn. Is het gebrek<br />

in de begrippen der gewaarwordinge, dan moe-<br />

E y ten


Fyfde Opleid. Over de<br />

ten wy de dwaalenden wel opleiden tot eigen ervaaringen,<br />

maar ook oplettend maaken op de ondervindingen<br />

van anderen,,en hun de ontbreekende beginfelen<br />

eener betere kennisfe bezorgen. Maar als de<br />

dwaaling rust op een geloof, gebouwd op het gezag<br />

van anderen, dan is het niefraadzaam, om hun vertrouwen<br />

in de onderrigtingen hunner Ouderen,<br />

Schoolleeraaren, Predikanten of andere Perfoonen,<br />

die om veele redenen als' goede Raadslieden des<br />

Volks in aanzien moeten gehouden worden, te verzwakken;<br />

omdat men anders de grondflagen van de<br />

beste praktikaale kennisfe, die op even dat zelfde,<br />

gezag rust, te gelyk omver rukke i, cn daardoor ook<br />

zelden zyn oogmerk bereiken, maar veeleer mistrouwen<br />

jegens zig zeiven by het gros des Volks verwekken<br />

zoude. Beter is het, dat men de bronnen<br />

hunner kennisfe en de Perfoonen, welken zy gelooven<br />

, zelfs pryze, en alle agting daarvoor betuige,<br />

en daarop beproeve, om aan derzelver onderwyzingen<br />

een betere uitlegging te geeven. De gemeene<br />

Man laat zig veel ligter overreeden, dat hy zynen<br />

Leeraar niet wel verftaan heeft, dan dat het den<br />

Leeraar aan genoegzaame kundigheid ontbreeken<br />

zoude.<br />

Ten derden moet men in alle twistvraagen<br />

over de voorwerpen van 's menfchen kennisfe tragten<br />

in 't oog te houden, dat de zuivere, volftrekte<br />

Waarheid in 't geheel ons deel niet is, en-dat alles<br />

maar eene betrekkelyke Waarheid heeft. Hoe dieper<br />

men zig inlaat in het ontleeden der begrippen,<br />

die wy van de dingen hebben, te duidelyker wordt<br />

het


etrekkelyke Waarheid, ^5<br />

het voor ons, dat onze, zelfs de volmaaktst fchynende,<br />

begrippen > welken de onmiddeüyke gewaarwording<br />

ons verfchaft, nogtans tegenftrydigheden<br />

tegen eikanderen bevatten, en dat by voorbeeld,<br />

lighaamen, uitbreiding, beweeging, ruimte, kragt,<br />

zelfstandigheden, ja zelfs het verband tusfehen oorzaak<br />

en uitwerking nergens, zo als het toefchynt,"<br />

buiten onze denkbeelden plaats kunnen vinden. De<br />

Idealist vindt in alle begrippen, die uit zinnelyke<br />

waarneemingen gevormd zyn, zwaarigheden, poogt<br />

zig van allen fchyn af te trekken, en wikkelt zig,<br />

zodra hy zig een juister Samenftel tragt te maaken,<br />

in nieuwe zwaarigheden, en moet even zo wel als<br />

de Materialist in alle zyne praktikaale befluiten dén<br />

fchyn voor wezenlykheid, en de zinnetyke begrip,<br />

pen met alle daarin ontdekte ongerymdheid als waar<br />

en juist laaten gelden. Wie onder myne Leezeren<br />

tot de diepzinnige bovennatuurkundige Onderzoe.<br />

kingen gefchikt is, en de zwaarigheden nog niet<br />

kent, die in alle onze geleerde Samenftellen over<br />

de waare gefteldheid van de voorwerpen onzer kennisfe<br />

gevonden worden, zodra wy onze begrippen<br />

daarvan naauwkeurig ontleeden, behoeft onder de<br />

oudere Wysgeeren flegts te leezen de Boeken van<br />

Sextus Empiricus tegen de Natuuronderzoekers, of<br />

onder de laateren de Verhandeling van den Heer Rchberg<br />

over het Wezen en de Bepaalingen der Krakten,<br />

om zig te overtuigen, hoe weinig wezenlykheid<br />

en zekerheid 'er in onze grondbegrippen der<br />

dingen is, en hoe noodzaaklyk het is, dat men<br />

ï\% met dat al aan den fchyn cn de zinnelyke waarnee-


7 6 Vyfde Ophtld. Over de<br />

neemingen moet houden, wil men zig niet ten Iaatften<br />

van zig zei ven en van alle praktikaale voorzigtigheid<br />

deezes Leevcns weg filofofeeren.<br />

Hieruit zoude ik nu veele zeer gewigtige gevolgen<br />

kunnen afleiden; maar zal my in betrekking<br />

op myn oogmerk, met deeze ééne voornaame aanmerking<br />

vergenoegen. Indien 'er in de kennisfe<br />

der fchranderfte Wysgeeren, onloochenbaar, nog<br />

altyd Tegenftrydigheden overblyven, en 'er nog<br />

geen bovennatuurkundig Samenftel is, dat met alle<br />

zyne vermomming door kunstwoorden voor het<br />

oog van den Onderzoeker der Waarheid zyne onoplosfelyke<br />

Zwaarigheden niet blyft houden; en indien<br />

wy even onloochenbaar die begrippen, welker<br />

tegenftrydigheden wy kennen, ten gebruike deezes<br />

leevens moeten behouden , als of zy uitgemaakt<br />

waar waren; dan is niets billyker, dan dat wy onze<br />

Medemenfchen in het genot laaten hunner op<br />

fchyn en zinnelyke waarneemingen rustende kennisfe,<br />

voor zo verre dezelve voor hun Geluk niet<br />

fchaadelyk is.<br />

Gelukkig is die Geloovige, welke zyne befpiegelingen<br />

beperkt door een Leerflelfel, dat op eene<br />

goddelyke Openbaaring gegrond is, waardoor hy<br />

gerust gefteld, tot alle deugd opgewekt, en hem de<br />

vrolykfte uitzigten in het Oneindige geopend worden.<br />

Hy heeft nu een vasten grond om zyn Geloof<br />

te oefenen, 't welk voor hem onvergelykelyk<br />

gemakkelyker is, dan zig op eene zee van befpiegelingen<br />

voor den maalftroom der Twyfelaary<br />

of van het Sctpicismus te bewaaren , of eenen veiliger


etrekkelyke Waarheid.<br />

gen Haven te vinden,' daar hy de gezogte rust genieten<br />

kan.<br />

Ik behoude aan my, om in het derde Stuk der<br />

Ophelderingen deeze Gedagten op de verfchillende<br />

Gevoelens over den Godsdienst en de daarover<br />

zweevende gefchillen toe te pasfen; en merke hier<br />

alleen ten befluite op, dat myn Oogmerk om verfcheidene<br />

Gevoelens, die hier en elders in de Kerke<br />

nog hcerfchen, in de vyfde Afdeelinge. van<br />

myn Samenftel te wederleggen , alleen daartoe<br />

ftrekte, om die genen onder myne Leezeren, welken<br />

door dezelven in hun Gemoed ontrust werden,<br />

en daardoor van Jefus zaligmaakenden Godsdienst<br />

geene voordeden erlangen konden, daaromtrent<br />

te bevredigen. Doch in geenen deele wil<br />

ik iemant hoe genaamd, wien de Leerftellingen van<br />

de Erfzonde, de natuurlyke Verdorvenheid, eh het<br />

onvermogen ten Goede, van den Duivel, van de<br />

noodzaaklykheid eener plaatsbekleedende Génoegdoeninge,<br />

en van de Eeuwigheid der helfcht Straffen<br />

ten troost én vermeerderinge zyner blydfchap<br />

in God verftrekken, in zyn Geloof hinderlyk wezen.<br />

Daarom heb ik 'er ook niets tegen, als dc<br />

Heer Frisch zyne Zaligheid zoekt in de kennisfe^<br />

dat zyne feilen en het kwaad in deezen tegenwoordigen<br />

ftaat de overhand hebben als de Heer<br />

Thiek in God een oneindig Misnoegen aanbidt,<br />

en gelooft dat hy ter naarvolginge daarvan<br />

geroepen is; en als de Heer Oberreit eene<br />

liefdelooze Regtvaardigheid ter onderhoudinge van<br />

regt en orde noodzaaklyk agt. Ik begrype zeer<br />

77<br />

wel,


1 'i Vyfdc.. Qphcld. Over dc enz,<br />

wel, hoe zodanig befpiegelend bedrog, dat uit<br />

verwarring in dc kennis der woorden ontltaat, het<br />

zedelyk Charakter deezer Mannen niet verergert,<br />

en door hunne overige welmeenende gevoelens<br />

geenen den minden praktikaalen invloed by hen<br />

hebben zal: gelyk 'er in de Wysbegeerte van Baumgarten,<br />

welke de Heer 'Ibieïe als byna door Gcd<br />

ingegeven eerbiedigt, (leeds redelyke Wysheid blyven<br />

zal , hoe zeer de Heer fhieïe in het denkbeeld zyner<br />

Wysbegeerte noch Reden noch Wysheid dulden<br />

wille. — De Heeren Seiler en Lavater verrigten<br />

beiden in hunnen ruimen kring van Leezeren<br />

veel goeds; en daarom zoude ik meer nadeel dan<br />

voordeel toebrengen, indien ik, door myne antwoorden<br />

op hunne tegenfehriften, hunner beiden<br />

Leezeren, die nogtans veel van clkanderen verfchillen<br />

zullen, opmerkzaam wilde maaken op zwaarigheden,<br />

die hunne Stigtinge Waarfchynelyk niet in<br />

den weg zyn. Deeze zyn dan ook de redenen,<br />

waarom ik geene van die Schriften beantwoord hebbe,<br />

die in allen opzigte voor zekere foorte van Leezeren<br />

gefchikter zyn dan de mynen. In myne Schriften<br />

onderfcelle ik Leezers, die wel zwakgeloovigen<br />

zyn, maar ook zonder eigenlyk zo genoemde Geleerdheid,<br />

een natuurlyk goed en doorgeoefend Verftand'<br />

hebben; en voor deezen is het gene ik fchry ve,<br />

zo verre ik uit hunne dankzeggingen kan oordeelén, het<br />

allernuttigfte. Hierom hoope ik, dat allen myn gedrag<br />

jegens myne Tegenfchryveren, volmaakt overeenkomftig<br />

zullen bevinden met die Grondbeginselen<br />

van Verdraagzaamheid, welken ik hier ontwikkeld heb.<br />

ZES-


Z E S D E<br />

O N D E R H A N D E L I N G<br />

Van Christendom, Deismus, Naturalismus, Lteh<br />

dendom en Christelyke Wysbegeerte.<br />

J~\e Heer Lavater, die welmeenende origineel<br />

-»- /<br />

fterkgevoelige Man, heeft in zyn Iets over myn<br />

Samenftel der christelyke Wysbegeerte, dit oordeel<br />

geveld: dat het een zeer uitmuntende Gelukzaligheid<br />

bevat voor Menfchen van verftand, maar dat<br />

het Christendom ook een zeker iets is, dat op gefchiedkundige<br />

Oirkonden gevestigd is, en 't welk<br />

derhalven alleen door een getrouw uittrekfel uit dia<br />

Oirkonden kan gekend worden; daarom is myn Samenftel<br />

niet Christelyk, maar blootelyk Deismus,<br />

met zo iets Christendom opgekleurd.<br />

Ik bemin den Heer Lavater, ik agt zyne Verdienden<br />

omtrent het praktikaale Christendom, en daarom<br />

zoude ik zyne W erkzaamheid in den uitgebreiden<br />

kring der genen , die met hem overeenfternrnen ,<br />

niet gaarne op eenigerhande wyze verzwakken<br />

Daarom vergeeve ik het hem ook ligt, wanneer zyne<br />

al te leevendige Verbeeldingskragt in het opftellen<br />

van zyn oordeel over my, de overhand boven<br />

zyn fchranderheid gehad heeft. Tegen de tegenwerntS<br />

gen, welken het Iets van den Hoer Lavater behc'st,<br />

hebben bereids een Zwitfersch Godgeleerde en de'<br />

Heer Semler my zo groDdig verdedigd, dat ik tin<br />

my-


8o Zesde Onderh. Over Christendom,<br />

mynen aanzien daar niets meer hebbe by te voegen.<br />

Maar om myner Leezeren wil agt ik het noodig, om<br />

over de fchrikbaarende woorden van Deist, Naturalist<br />

en Heiden, waarmede men christelyke Wysgeeren<br />

in laatere tyden maar al te dikwerf verdagt gemaakt<br />

heeft, eenige algemeene aanmerkingen te<br />

maaken.<br />

Het is eene waarheid,dat het Christendom vervat<br />

ïs in zekere gefchiedkundige Oirkonden, waarin verhaald<br />

wordt, hoe Christus en zyne Apostelen hunne<br />

Tydgenooten van het Joodendom en Heidendom tot<br />

eenen meer geestelyken en redelyken Godsdienst<br />

poogden op te leiden. Volgens de Gefchigtboeken<br />

gebeurde dit, ten aanzien der Jooden, door tekenen<br />

en wonderen, omdat dit Volk zynen ouden Godsdienst<br />

vestigde op Wonderwerken, die oudtyds ter<br />

invoeringe en bekragtiginge van deuzelven gebeurd<br />

waren; en 't welk daarom vorderde, dat een iegelyk,<br />

die hen iet beters leeren wilde, zyn hoogere<br />

Zending en Volmagt daartoe door buitengewoone Tekenen<br />

toonen moest. De Grieken begeerden in tegendeel<br />

geene Wonderen, maar vorderden algemeene<br />

nadere gronden van Waarheid en ftrikter<br />

betoogen.<br />

Maar het is ook onloochenbaar, dat wy de menfchen<br />

niet meer, gelyk Christus en de Apostelen,<br />

op de eerfte Wyze tot het Geloof kunnen brengen;<br />

dewyl de gaaf van Wonderwerken door het opleggen<br />

der handen niet meer wordt medegedeeld, en<br />

wy door het ordenen blootelyk Volmagt , maar<br />

geenszins eene bovennatuurlyke Gefchiktheid tot


De-'smus, Naturalismus, enz. 8r<br />

hét onderwyzcn ontvangen. Voor ons blyft derhal.<br />

Ven niets over, dan dat. wy die Menfchen, die<br />

zonder Wonderen niet gelooven willen, geichiedkundig<br />

overtuigen van de waarheid der Gefchiederiis<br />

dier eertyds gebeurde Wonderwerken, of dat<br />

wy hen, die ria Wysheid. vraagen, uit inwendige<br />

algemeene gronden van Waarheid; van de Baarbly-r<br />

kclykheid van Jefus Leere, en dus by afleiding van<br />

Zyne goddelyke Zendinge verzekeren.<br />

De groote menigte der geboorenen Christenen komt<br />

hier in geene aanmerking.. Deezen neemen op de<br />

verzekering hunner Ouderen, Weldoeneren en<br />

leeraaren, de Schriften des Nieuwen Testaments ai<br />

vroeg als egte gefchiedkundige Oirkonden aan, cn<br />

verlakten 'er zig op, dat hunne Leeraars daarover<br />

bereids genoegzaame naarvorfchingen gedaan hebben.<br />

Zy veroorloven zig daarom tegen dezelven<br />

geene twyfeiingen , en zyn by dit Geloof gelukkig<br />

étt wel te vreden. Hierom kunnen en moeten ook<br />

christelyke Onderrigtingen ter Gelukzaligheid voor<br />

dezulken, gelyk het de Heer Lavater begeert,<br />

blootelyk beftaan in egte uittrekfels uit die gefchied.<br />

kundige Oirkonden; doch waaruit ook alles moet<br />

weggelaaten worden, dat voor de toenmaalige Jooden<br />

en Heidenen alleen verflaanbaar en nuttig kon;<br />

wezen, en tegenwoordig meer verbyfteren dan verlichten<br />

zoude.<br />

Maar welke middelen hebben wy nu, om hen*<br />

die het ongeluk hebben, om met twyfeiingen tegen<br />

de Oirkonden des Christendoms, en tegen de waarheid<br />

der daarin verhaalde Gebeurtenisfen vooringenomen<br />

F<br />

m


82 Zesde Onderh. Over Christendom ><br />

te zyn, voor de Weldaaden des Euangeliums vat.<br />

baar te maaken ? My zyn maar twee mogelyke<br />

wegen bekend, Die 'er meer weet, toone dezelven<br />

aan!<br />

De eerfle weg is, dat men de Waarheid van de<br />

euangelifche berigten wegens deeze gebeurde Wonderwerken<br />

eerst bewyst, en dan daaruit befluit: derhalven<br />

is deeze Leer waaragtig.<br />

De tweede is , dat men de innerlyke waarde en<br />

waarheid van dat Leerflelfel aantoont, en daaruit<br />

omgekeerd op de voortreffelykheid van den Leeraar,<br />

die hetzelve eerst in de Weereld gebragt heeft, en<br />

tot de Geloofwaardigheid zyner eerfle Leerlingen in<br />

hunne verhaalen, befluit.<br />

Nu vraage men zig zeiven, welke van deeze<br />

beide wegen voor onze verftandige Tydgenooten de<br />

beste zy ?<br />

Ik wil hier geenszins alle de Zwaarigheden opnoemen<br />

, welken zig by het onderzoeken van oude gefchiedkundige<br />

Oirkonden in het algemeen opdoen,<br />

en die by de euangelifche Leevensbefchryvingen van<br />

Christus in het byzonder plaats hebben; maar zal<br />

alleenlyk aanmerken, dat daartoe vooraf Letter-<br />

Gelchied-en Oordeelkunde, zeer veele hulpmiddelen<br />

cn boeken, en een zeer groote, langduurige en<br />

noeste vlyt behooren , om zodanige naarvorfchingen,<br />

wil men overal uit eigen oogen zien, tot het<br />

einde toe uit te houden. Maar hoeveelen onzer<br />

Tydgenooten vinden wy toch wel, by welken dit<br />

alles, voorafgaande kundigheden, hulpmiddelen, tyd<br />

en geduld, om zodanige langwylige onderzoeking<br />

met


Deismus, Ncturalismus, enz. 83<br />

met goeden gevolge te onderneemen, te famen za!<br />

gevonden worden?<br />

Zy, wier beroep hun uirgeftrekte bezigheden verfchaft,<br />

kunnen deezen weg van gefchiedkundig onderzoek,<br />

by mangel des daartoe vereischten ledigen<br />

tytfsj niet inflaan- Ware deeze nu de eenige ge-<br />

1'chikte weg jom hen uit hunneTwyfelingen ter overtuiginge<br />

van de Waarheid des Christendoms te brengen<br />

, zouden wy alle Perfoonen, die gewigtige burgerlyke<br />

Ampten bedienen, en alle Huisvaderen, wier<br />

bezigheden groot. en menigvuldig zyn, aan hunne<br />

Twyfelaarye moeten overlaaten.<br />

, De gantfche Adel, vooral die tot den Krygsftand,<br />

behoort, wordt niet opgevoed, en vindt in hunne<br />

mannelyke jaaren nog minder gelegenheid, om in<br />

de doode Taaien en de Oordeelkunde over oude Oirkonden<br />

eenige Sterkte te verkrygen, en dus zullen<br />

alle Twyfelaaren onder deeze Edelen des Lands,,<br />

zonder van ons eenige hulp te mogen verwagten,<br />

voor altyd van het Christendom vervreemd moeten<br />

blyven; indien men noodzaaklyk beginnen moet mét<br />

de egtheid van de Oirkonden der euangeliefcbe berigten<br />

te onderzoeken.<br />

Ja! indien het onderzoek wegens de egtheid der<br />

Oirkonden van de Gefchiedboeken 't eenigfle mipel<br />

ter overtuiging zyn zal, dan zullen zelfs Predikanten<br />

, die meenen, dar zy zig op de overleveringen<br />

hunner Akademlefche Leeraaren en christelyke<br />

Voorouderen niet zeker genoeg kunnen verlaaten,<br />

uit gebrek aan de noodige hulpmiddelen, cn van<br />

het vermogen om zig die te bezorgen, nimmer in-<br />

F ?. wen


84 Zesde Onderb. Over Christendom,<br />

wendige Zekerheid bekomen , of het in de daad Gods<br />

woord zy, dat zy onder deezen naam aan andere»<br />

zulien voordraagen.<br />

Ik weet wel, dat wy voortreffelyke Schriften,<br />

•vooral van Engelfche Geleerden hebben, waarin de<br />

Oirkonden dier christelyke Gefchiedboeken , welken<br />

wy bezitten , gefchiedkundig blykbaar beweczen<br />

worden; maar zulke Schriften zyn alleen goed<br />

om dezulken te bevestigen, die reeds gelooven, of<br />

die maar de eene of andere Zwaarigheid nog wenfehen<br />

opgelost te zien; maar voor hun , die n g<br />

gecne genegenheid hebben om te gelooven , zyn<br />

zy ter overreedinge niet toereikende. Want deeze<br />

algemeene Twyfelaaren berusten niet op de aanhaalingen<br />

uit oude Schriften, maar oordeelén het noodig<br />

om die zelfs na te zien : ja zy willen ook die<br />

Schriften leezen, die men niet aanhaalt, of wel geheel<br />

verwerpt, omdat zy ergwaanen, dat daarin<br />

veclligt veel te vinden zoude zyn, 't welk by een<br />

nader onderzoek den uitflag tegen de Oirkonden van<br />

de gefchiedkundige boeken des Christendoms zoude<br />

kunnen beflisfen.<br />

Nu vraage ik alle billyke Christenen , by alle hunne<br />

hoogagting voor onzen heiligen Godsdienst, of<br />

men van alle Twyfelaaren begeeren kan, dat zy<br />

deezen moeilyken, Jangduurigen, en wegens de<br />

hulpmiddelen zo kostbaaren, weg des gefchiedkundigen<br />

onderzoeks kiezen en volgen, en zulks wel in<br />

de onzekerheid, welk eindelyk 't gevolg van hun<br />

onderzoek zyn zal, en zonder duidelyk te voorzien,<br />

dat men alsdan een hoogeren en genoegzaamen<br />

bron


Dehmus, Naturalismus, enz. 85<br />

bron van waare Gelukzaligheid ontdekt zal hebben?<br />

Hiertoe kan onmogelyk zig iemant bepaald bevinden,<br />

indien hy ten minden niet vooraf de Leere<br />

des Christendoms van de Gelukzaligheid zelfs neder<br />

kent, en door haare inwendige waarde tot eene alle<br />

zwaarigheden overwinnende begeerte is opgewekt<br />

geworden, om zig nu van derzelver waarheid en<br />

zekerheid, of van haaren goddelyken oorfprong,<br />

door aanhoudende gefchiedkundige naarvorfc'.iingen<br />

te overtuigen.<br />

Ten behoeve myner denkende Tydgenooten blyf c<br />

derhalven alleen het tweede middel over, 't welk<br />

ik gekoozen heb, en over welks gebruik de Heer<br />

Lavater en anderen my in goeden gemoede zo hevig<br />

berispen ; omdat zy zei ven al tyd geloofd en<br />

nimmer getwyfeld hebben, en zig by gevolge ook<br />

gr.ntfchclyk niet dellen kunnen in den daat van bil -<br />

lyke, redelyke Twyfelaaren.<br />

' Myn weg is dan deeze. De aandagt myner Tydgenooten<br />

vestig ik op 't gene zy eigenlyk wenfehen,<br />

wanneer zy naar Gelukzaligheid dreeven. Ik pooge<br />

het met hun ééns te worden, welke overrecdingen<br />

noodig zyn , als men waare tevredenheid<br />

in den tegenwoordigen dand van ons bedaan<br />

in zig wil voortbrengen en bevestigen. Ik toon hun,<br />

dat de Leer van Christus voldrekt dat voordek, 't<br />

welk ons kan bevredigen, troosten, in wysheid en<br />

deugd dandvastiger en werkzaamer doen zyn, en<br />

aan de zekerheid waarvan ons het meeste moet gelegen<br />

zyn. Door deeze bedenkingen wordt natuurlyk<br />

in hun eene geneigdheid jegens het Christen-<br />

F 3 dom,,


85<br />

Zesclc Ouder h. Over Christendom t<br />

dom, en een wensch , om hetzelve gegrond te vinden<br />

, verwekt. Nu zyn zy reeds gefchikt, om ook"<br />

gefchiedkundige bewyzen te bevatten, en begeerig<br />

om die te onderzoeken. Ik brenge hen verder'tot<br />

deeze Sluitreden: Een Man, die voor agtticn Eeuwen<br />

, zonder naar onze wyze geftudeerd te hebben,<br />

onder een ongeleerd Volk, alle die Verbeteringen<br />

in Godsdienst en Zedekunde, welke toen met eene<br />

dikke duisternis van bygeloovige Vooroordeelen bedekt<br />

waren, in zulk eenen trap heeft medegedeeld,<br />

dat de grootfte Verflanden in onze verlichte tyden<br />

de gegrondheid zyner Leere in de Natuur meer en<br />

meer ontdekken, die moet indedaad een buitengewoon<br />

Man, en by zyne braafheid die geweest zyn,<br />

waarvoor hy zig heeft uitgegeven. Gefield nu, dat<br />

deeze Sluitreden flegts eenen hoogen trap van waarfchynelykheid<br />

voortbrengt, dan is dit voor ieder<br />

Man van verftand, die volgens den aart der zaake<br />

geene wiskundige, maar zedelyke zekerheid kan<br />

vorderen, bereids voldoende, om hem te bepaalen,<br />

aan Christus het gezag van den grootflen Leeraar toe<br />

te kennen, en alzo zyne onderwyzingen te onder,<br />

zoeken en te volgen.<br />

Maar nu komt voor alle foorten van Menfchen<br />

hier nog een nieuw middel by, om van de Waarheden<br />

des Christendoms overtuigd te wezen, deProefondervindinge<br />

naamlyk. Deeze Proeven kunnen,<br />

d'ior geene Schryvers voorgedaan worden, maar een<br />

ieder moet ze voor zig zeiven neemen. De groote<br />

hoop der Christenen, die alleen op 't woord hunner<br />

Ouderen en Leeraaren moeten vertrouwen en ge-<br />

{ 1<br />

' . . . l o o.


Deismits, Naturalismus, enz. 87<br />

Jooven , omdat zy zelf niet kunnen orderzocken,<br />

kan zo wel als dc Wysgeer door eene naauwgczette<br />

Onderhouding van de Voorfchriften des Christendoms<br />

dagelyks aan zig zeiven gewaar worden,<br />

dat rust des Gemoeds, vertrouwen op God, bedaardheid<br />

van Geest, heerfchappy over de laage<br />

Bcgecrlykhcden en opgewektheid tot allen goeden<br />

werk, een onaffcheidelyk gevolg en vrugt is van<br />

éi Leere des Christendoms en van christelyke Geneigdheden,<br />

en dat het Christendom gevolglyk een<br />

waare kragt van God is om allen, die hetzelve gelooven<br />

, daarnaar denken en poogen te wandelen,<br />

zjlig te maaken.<br />

Handel ik dan wel verkeerd, wanneer ik myne<br />

verftandige Tydgenooten tot het Christendom en<br />

deszelfs Zegeningen langs den eenigen weg, die<br />

voor hun open is, opleide, en zulks wel, omdat<br />

het die weg niet is, op welken de Voorzienigheid<br />

den Heer Lavatcr cn andere Mannen, die van hunne<br />

kindsheid af aan geloofd hebben, gevoerd heeft?<br />

Werdt ook Paulus niet voor allen alles, om veelen<br />

te gewinnen, den Jooden als een Jood, den Grieken<br />

als een Griek? Dit was derhalven, volgens de<br />

meening van den Heer Lavater , door Paulus ook hei.<br />

densch en deïstisch met christelyke kleuren gepredikt.<br />

Neen! zegt de Heer Lavater, ik wil liever moederziel<br />

alleen, met Joannes en Paulus Christus als den<br />

Heer en Koning van alle dingen aanbidden,, dan dat<br />

ik duizend Deïsten tot een Christendom overreeden<br />

zoude, dat my cn hen verhindert, of het tot een :<br />

dwaasheid, maakt, om Christus als den Heer des<br />

F 4 hr-


88 Zesde Onderh. Over Christendom,<br />

hemels en der aarde te aanbidden. Hoe zeer<br />

heeft de Heer Lavater hier in zynen vroomen geestdrift<br />

den inhoud van myn Gefchrift verkeerd geduid!<br />

Men leeze myn Samenftel naauwkeurig door,<br />

of ergens eenige plaats is, die den Christen belet,<br />

óf het hem als eene dwaasheid voorftelt, om Christus<br />

in dien graad, welken zyne overtuiging by eenige<br />

mogelykheid verkrygen kan, te verëeren. Leide<br />

ik niet veelmeer myne Leezers regtftreeks op tot<br />

de erkentenis, dat Christus het licht, de waarheid<br />

cn het leeven der menfchen is; dè waaragtige algemeene<br />

Leeraar der Gelukzaligheid? Maar dewyl ik<br />

den gefchiedkundigen weg voor wysgeerige Twyfelaaren<br />

niet kon inflaan, moest ook het gezag van<br />

Christus niet vooraf vastgefteid worden, maar moest<br />

eerst uit de waarheid en goddelykheid zyner Leere<br />

volgen. Ieder verftandig Leezer ,• die het Christen,<br />

dom zelfs door myn Samenftel hadt lief gekreegen,<br />

moest, by een nader gebruik der Heilige Schriftuure,<br />

dit befluit op den Perfoon van Christus reeds<br />

Van zelfs maaken; en hoe meer twisten de uitdrukkingen<br />

en fpreekwyzcn over deezen artykel wegens<br />

den Perfoon van Christus onder de Godgeleerden<br />

veroorzaakt hebben , te minder vergunde de christe*<br />

lyke Voorzigtigheid my, deswegens iets als noodzaaklyk<br />

voor alle denkende Christenen vast te ftellen.<br />

Maar de Heer Lavater wil liever, gantsch alleen<br />

, Christus als zynen Kening aanbidden, dan<br />

duizend Deïsten, die vooraf over dit punt niet wel<br />

onderrigt zyn, tot het Christendom overreeden.<br />

Geenszins dagt Paulus zodanig, welke ROM. IX: 3.<br />

•' zegt:


Deismus, Naturalismus, enz. 89 •<br />

zegt: ik wenschte wel van myn Apostdamt verlaaten<br />

te wezen, om myn Volks wille, indien daardoor<br />

veelen toe het Christendom gebragt konden<br />

worden. Zo ik ook. Ik wil liever door den Heer<br />

favater en veele andere Godgeleerden, die gelyk<br />

hy denken, veroordeeld, en nitgefchrapt worden uit<br />

den lyst der Godgeleerden, die gefchiedkundig regtgeloovig<br />

zyn, indien ik maar myne braave, twyfelencle,<br />

verftandige Landsgenooten gewinne, en<br />

hun de voordeden des Christendoms kan bezorgen.<br />

Bellis gy nu, christelyke Leezer, wie meer apostolisch<br />

denkt en overeenkomdiger met den geest<br />

des oorfpronglyken Christendoms.<br />

" De tweede gewigtige aanmerking, welke ik, ten<br />

aanzien van Lavaters Gefchrift, om veele misver-<br />

(tanden voor te komen, moet maaken, betreft het<br />

wankelend gebruik van den naam van Deïst. De<br />

Deïst (laat tegen den Atheïst, maar niet tegen den<br />

Christen over. Atheïst een Godsloochenaar; Deïst<br />

een Bdyder en Aanbidder der Godheid. By gevolg<br />

waren Abraham, Mofes, Jefus zelf, gelyk allen, die<br />

in God gelooven en Hem aanbidden , Deïsten ; want<br />

al wie geen Atheïst is, is een Deïst. Maar nu onder,<br />

fcheidt men deBelyders der Godheid, tegenwoordig,<br />

met opzigt tot de bronnen van kennis, waaruit zy<br />

hunne begrippen van Godsdienst gefchept hebben,<br />

in Naturalisten en dezulken, die hun Geloof op cle<br />

Openbaaring vestigen. De Iaatilcn neemen aan, dat<br />

de Godheid zig dikwyls aan den mensch onmiddellyk<br />

en op veelerleie wyze geopenbaard heeft. Deezen<br />

verdeden zig nu.wcder in dezulken, die zoda-<br />

F 5 nig'-


ao Zesde Onderh. Over Christendom,<br />

nige Openbaaringen in zig zeiven verwagten, en nu<br />

en dan waanen te ondervinden , en deezen noemt<br />

men Fanatiken of Geestdry vers, of ook, omdat zy<br />

zig zeiven daarvoor houden, Ingeblaazenen, en in<br />

dezulken, die hunnen Godsdienst vestigen op de<br />

Gefcbiedenisfen van eertyds gebeurde goddelyke<br />

Openbaaringen, en denzelven afleiden uit de Oirkonden,<br />

die daarvan zyn overgebleeven. Onder<br />

deeze laatfte foort nu behooren Jooden, Christenen,<br />

Muhamedaanen en andere Geloofsgenooten, die zig<br />

van elkandcren onderfcheiden door de verfchillende<br />

Boeken , welken ieder godsdienflig Genootichap<br />

voor de Oirkonden der egte goddelyke Openbaaringen<br />

houdt. Allen derhalven, die de Schriften des<br />

Nieuwen Testaments voor gewisfe Oirkonden van<br />

vvaaragrige goddelyke Openbaaringen houden, zyn<br />

Christenen. Want daardoor begeeven - y zig tot die<br />

bronnen van kennisfe, waaruit vervolgens alle overige<br />

Waarheden des Christendoms van zelve voortvloeijen.<br />

Naturalisten zyn integendeel dezulken, die God<br />

alleen uit de natuur zyner werken zoeken te kennen,<br />

omdat zy zig niet overtuigen kunnen, dat God<br />

zig ooit regtftreeks en bovennatuurlyk aan den<br />

Mensch geopenbaard heeft, en daarom verklaaren,<br />

zy alle Oirkonden van eertyds gebeurde Openbaaringen<br />

, die Jooden, Christenen en anderen voor<br />

heilig houden, voor onzuivere of ten minflea onzekere<br />

bronnen om den Godsdienst te kennen.<br />

De christen Godgeleerden ontkennen niet, dat de<br />

meeste Wcarhcdcn van God en zynen Wil ook uit,<br />

de


Deismus, Naturalismus, enz. pi<br />

dc natuur der dingen recht gekend kunnen en moeten<br />

worden; ja zy ftaan ook gereedelyk toe, dat<br />

geene Stelling eener waaragtig goddelyke Openbaaringe<br />

de Waarheden der Reden mag tegenfpree.<br />

ken, en dat daarom alle voorgewende Openbaaringen,<br />

die met de natuur der dingen en met de kennis,<br />

die men daaruit van God verkrygt, niet over.<br />

cenftemmen, ook voor geéne egte goddelyke Openbaaringen<br />

gehouden kunnen worden. Maar nu ; een'<br />

Naturalist, die de Schriften des Nieuwen Testaments,<br />

by mangel van uitlegkundige hulpmiddelen ,<br />

niet behoorelyk weet te verklaaren, gelooft, dat 'er'<br />

in dezelven, en nog meer in de Leerftelfelen der<br />

christen Godgeleerden, veele zaaken voorkomen,<br />

die met zyne Kundigheden, door Gods egte Openbaaring<br />

in de Natuur verkreegen, niet overeen gebragt<br />

kunnen worden; en om deeze reden verwerpt<br />

hy het Christendom en de Heilige Schriftuur. Wat<br />

moet nu hier gedaan worden, om zulke Twyfelaars<br />

voor het Christendom te winnen? Niets anders,<br />

dunkt my, dan 't gene. ik gedaan heb; dat men<br />

naamlyk de overcenftemming van Christus Leere<br />

met de natuur der dingen bewyze en aantoone, dat<br />

zy alles, wat de meeste Menfchen flegts duister en<br />

by wyze van gisting, uit de natuurlyke gefteltenis<br />

en famenhang der dingen kunnen kennen, en welken<br />

zy nogtans klaarer en volkomener wenfehen<br />

door te zien , in het klaarfte Licht ftelt. Wordt een<br />

Naturalist hiervan overtuigd, dan kunnen by hem<br />

bezwaarelyk weg blyven die Hoogagting, Eerbied<br />

en Dankbaarheid jegens deezen goddelyken Leeraar,<br />

aan


92 Zesde Onderh. Over Christendom,,<br />

aan welken hy eenen grooteren kring, meerdere<br />

klaarheid, juistheid en zekerheid in zyne kennisfe<br />

der Gelukzaligheid belydt fchuldig te wezen; ja<br />

veeleer zal hy verlangen, om deszelfs hoogen Perfoon<br />

nader te leeren kennen: en de zodanige zal<br />

dan, door zelfs de Heilige Schriftuur te onderzoeken,<br />

zekerer en beter, dan door de beste godgeleerde<br />

Voorf.hriften of Symbola gerust gefield<br />

worden.<br />

Maar, zal men vraagen, zyn het dan Naturalisten<br />

of Loochenaars der Openbaaringe, voor welken gy<br />

in de eerfle en voornaamfle plaats uw Leerboek gefchreeven<br />

hebt? Neen, in geenen deele, maar in 't<br />

algemeen voor myne denkende Tydgenooten , die<br />

gevoelen, dat zy den Godsdienst behoeven, doch<br />

die zig met de kennisfe, welke zy daarvan in hunne<br />

Jeugd gekreegen hebben, niet ten volle kunnen<br />

vergenoegen, cn daarom wenfehen, om duidelyker,<br />

aaneengefchakelder en meer voldoende inzigten te<br />

krygen van hunne betrekkingen tot God en van het<br />

ontwerp zyner Regeeringe: menfchen, dienaar Wysheid<br />

vraagen, maar die noch gelegenheid noch hulpmiddelen<br />

hebben, of om. den natuurlyken Gods.<br />

dienst, als eene diepzinnige Weetenfchap te beoefenen,<br />

of om de gefchiedkundige Oirkonden der<br />

Christenen te onderzoeken en voor zig voldoende<br />

uit te leggen. Gevolglyk voor Leezeren, die niet<br />

in ftaat zyn, om zig die beide bronnen van kennisfe,<br />

noch de Natuur noch de Heilige Schriftuur,<br />

hunner behoeften genoeg ten nutte te maaken.<br />

Voor deezen heb ik daarom beide deeze bronnen<br />

wy.


Deismus, Naturalismus, enx,. 53<br />

'willen openen cn daaruit voor hunne oogen fcheppen,<br />

't gene hunnen dringendften dorst naar kennisfe<br />

ftillen kon. Beide deeze bronnen, de Natuur<br />

en de Heilige Schriftuur, zyn even zuiver en even<br />

goddelyk, maar uit beiden moet niet met de inbeeldingskragt,<br />

maar met het verftand gefchept worden,<br />

indien alles zuiver en goddelyk zal blyven. Hebben<br />

myne Tegenfchryvers wel ergens in myn Samenftel<br />

eenige bygevoegde Onreinheid kunnen vinden<br />

, en dat niet fchriftuurlyk was ? Nergens! Zy<br />

misfen daarin alleen de fpreekwyzen en derzelver<br />

betekenisfen over den Perfoon van Christus, welken<br />

de griekfche jooden van den Mesfias pleegden te<br />

gebruiken, en waarvan zig de Apostelen aan deeze<br />

Jooden, maar aan geene andere Volken, bedienden;<br />

ja die zelfs nu maar door weinige Geleerden, die.<br />

in de gefchiedenis der joodfehe Wysbegeerte van<br />

dien tyd bedroeven zyn, behoorelyk verftaan worden,<br />

Veelen houden het tegenwoordig nog daarvoor<br />

, als of het wezenlyke des Christendoms gelegen<br />

ware in deeze Eernaamen van den Mesfias, die<br />

nogtans voor de meeste Christenen, in deezen tyd,<br />

raadzelagtig zyn ; hoezeer Christus zelve, nadat hy<br />

in zeer fterke Figuurcn van het genot maaken van<br />

zyn Perfoon gefproken hadt (JOAN. vr.), ten iaatften<br />

duidelyk verklaare: dat het niet zyn Perfoon,<br />

maar zyne Leer is, welke Geest en Leeven, of Wysheid<br />

en Gelukzaligheid aanbrengt,<br />

Hierby moet ik nog een derde aanmerking voegen<br />

: 't Is onbillyk, dat zy, voor wien het Geloof<br />

«en zo ligte zaak is, voor betere Christenen gehou -<br />

dea


pj. Zesde Onderh. Over Christendom,<br />

den willen worden, dan de redelyke Twyfelaaren:<br />

dat zy zig zeiven voor gelukidger Menfchen houden,<br />

dan deezen, kan men hun toeftaan. Waare eerbied<br />

voor God en voor de Waarheid vergunt aan een<br />

overleggend gemoed niet, om eenige Leere te omhelzen,<br />

zo lang men niet duidelyk eh uit voldoende<br />

redenen weet, dat zy volftrekt waar en van God<br />

af komftig is. Doch dit onderzoek vordert meer<br />

tyd, vlyt en opfcherping van verftand, dan deSnelgeloovigen<br />

geneigd zyn daaraan te beftecden. In de<br />

Hand. der App. (XVII: ir.) worden die van Berëen<br />

Voor de braafften van die ftreek verklaard en gcprcezen,<br />

omdat zy de Leeringen van Paulus, die<br />

met betooninge van Geest en Kragt vergezeld waren,<br />

niet op zyn woord cn gezag geloofdenmaar<br />

eerst onderzogten en beproefden, of zyne uit het<br />

Oude Testament ontleende bewyzen goed waren.<br />

Hoe! zouden dan, in onze dagen, Zy minder voortreffelyke<br />

en braave Menfchen zyn, welken, die<br />

betooninge des Gecsts en der kragt niet meer ziende,<br />

zig verpligt rekenen om te beproeven, of het<br />

gene hun als een goddelyke weg ter Gelukzaligheid<br />

wordt aangekondigd, ook in de daad met het plan<br />

van God in de zigtbaare Natuur van den mensch en<br />

der uitwendige dingen, overeenkome? r<br />

Opdat alle myne Leezeren deeze gantfche Twistvraage''zeer<br />

ligtelyk mogen overzien, zal ik alles<br />

met eene treffende Gelykenisfe ophelderen. Een<br />

Vader zendt aan zyne Kinderen eenen Leeraar en<br />

Leidsman, welken hy allervolkomenst onderrigt<br />

heeft. Deez' toont denzelven door veele gewisfe<br />

Te-


Meismis'-, Naturalismus, enz. pj<br />

ïekeiien , dat hy waarlyk van den Vader gezonden<br />

en gevolmagtigd is. Deeze Kinderen gelooven hem<br />

cn neemen alles, wat hy hun in naam des Vaders<br />

zegt, gewillig aan. Deeze Leeraar fterft zonder<br />

zelf iets in. gefchrifte na- te laaten. Maar eenigen<br />

zyner Vrienden , na welken hy de Kinderen wees,<br />

ftellen verfcheiden Gefchriften op, waarin- zy, een<br />

ieder op zyne wyze, het mondelyk onderwys van<br />

den Leeraar aan die Kinderen zoeken te verklaaren<br />

en te gelyk de perfoonelyke voortreffelykheid, gedrag<br />

cn groote verdienften van hunnen gewezen<br />

Leeraar * aan hunne dankbaare nagedagtenis aanbeveelen.<br />

Nu; deeze Kinderen groeijen op, en vinden<br />

veele Inrigtingen en Schikkingen voor zig, die<br />

onloochenbaar van hunnen Vader zelfs afkomfti»<br />

zyn. Eenigen onder de Zoonen vergelyken dezef,<br />

Ven met de voorfchriften en berigten van het Leerboek,<br />

dat zy tot nog toe gebruikt hadden, en ontmoeten<br />

Veele zwaarigheden, om ze met elkandercn<br />

te verëenigen. Dus raaken zy aan 't twyfelen, of<br />

wel hunne Oirkonden de egte zuivere onderrigting<br />

hunnes Vaders aan den Leeraar hunner jeugd beheï'.<br />

zen; zy worden daarom ongerust, en wenfehen uit<br />

deeze verlegenheid te geraaken. Zoude dit hen<br />

wel tot onwaardige Zoonen, of ondankbaare Voedfterlingen<br />

des Leeraars maaken? Zullen zy door<br />

deeze bedenkelykheden wel gefteld worden beneden<br />

hunne min nadenkende Broederen, die zig over de<br />

overëenftemming hunner Oirkonden met de onloochenbare<br />

Inrigtingen des Vaders niet bekommeren,<br />

maar zig bloötelyk houden aan den letter dér g e.<br />

fchree-


66 Zesde Onderh. Over Christendom ',<br />

fchrceven' Voorfchriften ? Maar al verder. Eén<br />

deezer twyffclende Zoonen onderzoekt onvermoeid<br />

zo lang, tot hy die fchynftrydigbeden voor zig zeiven<br />

kan oplósfen. Hy befchouwt en fpoort omftandigiyk<br />

na, alle de Jnrigtingcn des- Vaders aan de<br />

eene zyde, en oefent zig aan den anderen kant in<br />

de kennis van het waare oogmerk van ieder afzonderlyk<br />

berigt en van alle aanwyzingen des Leeraars,<br />

die het Leerboek zyner jeugd bevat. Nu vindt by<br />

eindelyki dat alle Tegenftrydigheden vervallen, als<br />

men maar dat genei 't welk voor algemeene, be»<br />

ftendige Voorftellingen en Régelen moet gehouden<br />

•worden,, onderfcheidt van die dingen, die alleen<br />

voor de jaaren der Kindsheid naar de bevatting en de<br />

toenmaaligc gefteltenisfe van tyd en plaatfe voorgéfebreevee,<br />

én onder allerlei beelden eenigef maate<br />

verftaanbaar gemaakt werden. Deeze Ontdekking<br />

maakt hy zynen Medebroederen bekend, en toont<br />

de naauwe overeenftemmin'g der Oirkonden van de<br />

Voorfchriften hunnes Leeraars met de zigtbaarë<br />

fchikkingen des Vaders. Wen nu het gevolg hiervan<br />

is, dat veelen der tot nog twyfelende Broederen in<br />

ftaat gefteld worden, om het waare plan van hunnen<br />

Vader op tweeërlei wyzen te kennen, en met meerder<br />

vertrouwen' en juister toepasfinge de Regelen<br />

van het Leerboek te volgen ; zegt dan, waarde'<br />

Leezers! of hier ergens den Eerbied voor dén<br />

Leeraar der Kindsheid te na gèkomen is, en öf dezelve<br />

in de gemoéderén der verftandigfte verwandten<br />

niet veeleer daarby winnen dan verliezen moet?<br />

De toepasfing is ligt. Myne verlichte Landgé-<br />

noo-


Dei anus , Naturalismus, enz. 97<br />

nooten zyn Mannen in 't verftand. Zy vinden zwaarigheden<br />

, om het plan der Natuur, onloochenbaar van<br />

God afkomftig, met de heerfchende Voorftellingen en<br />

Regelen, die de Christenen in den Bybel meenen te<br />

vinden, te vcreenigen. Ik, eertyds zelf een Twy.<br />

felaar, die daardoor geleerd hebbe met myne Broederen<br />

medelyden te hebben, pooge hun de overeenftemming<br />

van Gods plan in de Natuur met den inhoud<br />

der Leere van de christelyke Oirkonden aan te<br />

toonen, opdat zy verzekerd worden, dat het in de<br />

daad de Vader en Schepper der Natuure is, die onze<br />

heldenfehe of joodfche Voorouderen in eenen<br />

zinnelyken Ouderdom door Christus heeft laaten onderrigcen.<br />

En hierdoor zoude ik my tegen Christus<br />

verzondigd hebben? hierdoor anderen verhinderen,<br />

Hem aan te bidden? hierdoor het Christendom tegenwerken?<br />

daardoor zoude dan de Leer van Christus<br />

wanftaltig gemaakt worden, als men de overeenftemming<br />

met Gods plan in de Natuur aantoont?<br />

Zekerlyk hadt myn braave Lavater hier het<br />

regte Gezigtspunt niet, want anders hadt hy gewis<br />

deswegens geene Tegenwerpingen tegen myn Gefchrift<br />

gemaakt.<br />

Hieruit vloeit dan Ook myn vierde Aanmerking<br />

voort, welke ik . aan alle Christelyke en Naturalistifche<br />

Schryveren, die dfj eer om Vrienden des<br />

Menschdoms te zyn, op haaren waaren prys fchatten,<br />

ter ernftigfte behartiging en rypfte overlegging<br />

aanbeveele. Zoude het wel voorzigtig gehandeld<br />

zyn , om den natuurlyken Godsdienst en het<br />

Christendom altyd tegen eikanderen over te ftellen,<br />

G in-


£8 Zc.cJc Orukrh. Over Christendom.<br />

indien wy nuttige Scnryvcrs willen zyn, die de Gelukzaligheid<br />

onder de menfchen poogen te bevorderen?<br />

Laat ons bedaard onderzoeken, of de Zege,<br />

welke het eene gedeelte over het andere in Gefchriften<br />

hoopt te behaalen, den Overwinnaaren<br />

wel ooit meer voordeel dan fchaade kan tocbrengen.<br />

De wysgeerigc Naturalist moet toeftaan, dat hy<br />

zyne kennis van God door een zodanig diepzinnig<br />

en aanhoudend nadenken verkreegen heeft, dat zy,<br />

die zig nooit in regelmaatige naarvorfchingen volgens<br />

algemeene onzinnelyke Waarheden geoefend<br />

hebben, hem onmogelyk op dien weg kunnen volgen.<br />

Als een Menfchen vriend moet hy egter wenfehen,<br />

dat zo veelen mogelyk is, aan die Waarheden,<br />

welken hy ter zyner eigene gerustfiellinge en<br />

fterkte in Deugd zo weldaadig en voordeelig vindt,<br />

hunne toeflemming geeven mogen. Maar welk middel<br />

heef: hy, om zyne kundigheden voort te planten<br />

? In zyn eigen huis kan hy zig de Liefde, de<br />

Hoogagting en het Vertrouwen in zo verre winnen,<br />

dat zyne Kinderen , Aanhoorigen en Huisgenootcn,<br />

die niet gefchikt mogten zyn om zyne diepzinnige en<br />

ftrengebewyzen te bevatten, nogtans geneigd zouden<br />

wezen, om hem op zyn woord te gelooven, vooral<br />

Indien hy zyne leer door zyn eigen voorbeeld bevestigde.<br />

Maar al zyn perfoonelyk gezag vervalt,<br />

zodra hy voor vreemde Leezers lehryft. Deezen<br />

zyn aan den anderen kant veele r geneigd, om hunne<br />

vroegere Weldoeneren en Leeraaren meer dan<br />

hem te gelooven. Tegen het Christendom fchryven-


Delsmus, Naturalismus, enz-.<br />

vcnde, zal hy zeer veele Leezers, die voor het zei*<br />

ve ingenomen zyn , van zig vcrwyderen , die<br />

anders zyn Gefchrift gebruikt zouden hebben, arrï<br />

zodanige Waarheden, die zy tot nog toe op gezag<br />

hadden aangenomen, ook door de reden te kunnen<br />

verklaaren en bevestigen, indien hy dezelven niet<br />

als ftrydig met het Christendom hadde voorgedraagen.<br />

En welke vrugten kan hy dan wagten van zyn<br />

werk by zulke Leezers, die Christenen zyn? Hy<br />

zal zekerlyk by hen twyfeiingen doen opkomen te.<br />

gen de voorgaande gronden hunner godsdienflige<br />

kundigheden; maar of zy zyne diepzinnige bewyzen<br />

uit de reden behoorelyk zullen begrypen, en of<br />

zy door dezelven even fterk, als te voren, wederom<br />

bevestigd zullen worden in eenen naauwgezetten<br />

Wandel, dit is ten uiterjlen onzeker. Hieruit volgt<br />

derhalven, dat het niet menschlievend is, om een<br />

éénigen grondflag, waarop de Menfchen hunne eerbied<br />

voor en aanbidding van God, hunnen deugdzaamen<br />

Wandel en hunne Vcrwagtingcn bouwen, te<br />

verzwakken , maar dat een Schryver, die algemeen<br />

nuttig zyn wil, alleenlyk daarop bedagt moet wezen,<br />

om zodanige grond/lagen te vermeerderen.<br />

Eveneens is het gefteld met de christelyke Schriften<br />

, waarin men het aanzien van Christus zoekt re<br />

verheffen door het verkleinen van den nataorlyken<br />

Godsdienst, en denzelven voor Heidendom te verklaaren.<br />

Znlke voordragt der zaaken benadeelt het<br />

Christendom ongelyk meer, dan de groffle aanvallen<br />

tegen het zelve. Dit zal ik aantoonen.<br />

Vooreerst geeft de verfchillende betekenis van<br />

G 2 het


ioo Zesde Onderh. Over Christendom,<br />

het woord Heiden reeds grond tot veele verwarring,<br />

in het beöordeelen van de waare betrekking des<br />

Christendoms tot de natuurlyke of redelyke kennis<br />

van God. Onder een Heiden verbeelden de mees«<br />

ten zig een zedenloozen Afgodendienaar, en daar<br />

in de Heilige Schriftuure alle Volken, behalven het<br />

Joodfche, volgens onze Overzettingen, Heidenen genaamd<br />

werden, rekent men zig bevoegd, om zig<br />

ook alle byzondere Burgeren deezer Volkeren als<br />

goddelooze Afgodendienaaren te mogen voorftellen,<br />

omdat de Heilige Schriftuur dikwyls in 't algemeen<br />

fpreekt van het nationaale Verderf der toenmaalige<br />

Volken. Dan, dat dit niet fchriftuurlyk gedagt zy,<br />

blykt uit HANDEL. X: 35, daar Petrus zegt,dat<br />

God niet ziet op het uitwendig onderfcheid der<br />

Volken, maar dat een ieder, onder welk Volk of<br />

Heidenfchap hy ook leeve, indien hy God eért en<br />

doet dat regt is, hem aangenaam is. Maar vervolgens<br />

leidt Paulus het nationaal verderf der Volken<br />

uitdrukkelyk af (ROM. h ig — 25.) uit het ver.<br />

waarloozen van de kennisfe van God en zynen wil,<br />

welke nogtans voor alle menfchen uit de natuur der<br />

dingen mogelyk en te verkrygen was. Hieruit volgt<br />

fegtflreeks, dat zy allen, die zig aan deeze verwaarloozinge<br />

niet fchuldig gemaakt, noch de heerlykheid<br />

des onverderflyken Gods in de gelykenisfe van redelooze<br />

dieren veranderd hebben , ook niet behooren<br />

onder de Heidenen, in de kwaade betekenis des<br />

woords. Dat derhalven die Wysgeeren onder alle<br />

Volken, welken God dooreen geduurige overdenkinge<br />

zyner Werken, zo veel hun mogelyk Was,<br />

poog-


Leismus, Naturalismus, enz, IÜI<br />

poogden te kennen, niet gerekend moeten worden<br />

onder die genen, welker kundigheden tegen het<br />

Christendom moeten overgefteld worden. Hierom<br />

is "er eene zonderlinge verwarring in het begrip van<br />

die Godgeleerden, welken eenige wysgeerige Leerredenen<br />

cn^Schriften voor Heidensch houden, en<br />

zig inbeelden, dat zodanige Kennis Gode niet kan<br />

behaagen, die eenigszins naar de Kennis van eenen<br />

Sjokrates of anderen Wysgeer onder die Volken, die<br />

geen Jooden waren, gelykt, of op foortgelyke bewysredcnen<br />

rust. De Heilige Schrift beftraft het<br />

verwaarloosd gebruik der Reden in den Godsdienst,<br />

en verklaart alle zonden der Heidenen voor gevolgen<br />

daarvan; en deeze Godgeleerden verwerpen het<br />

gebruiken der Reden, en zyn bekommerd voor de<br />

nadeeligfte gevolgen daarvan. De Heilige Schrift<br />

zegt ROM. b 20, dat die Volken geene Ontfchuld.igingen<br />

hadden, omdat zy God uit de Werken<br />

der Scheppinge niet behoorelyk kenden, en overeenkomftig<br />

met die kennis eeren en dankten. Eenige<br />

Godgeleerden beweeren integendeel, dat men<br />

zig verantwoordelyk maakt, als men God uit de<br />

natuur der dingen wil kennen, en overeenkomftig<br />

met die kundigheden verhecrlyken. Wien moet<br />

men nu meer gelooven de Heilige Schriftuur of<br />

deeze Kerkleeraars, die eenen yver hebben zonder<br />

verftand en meenen, dat zy Gode daarmede eenen<br />

dienst doen?<br />

Daar dan niet ontkend kan worden, dat de Heilige<br />

Schriftuur zelve nergens de verëeniging van<br />

zuivere Waarheden wegens God uit de Reden, te-<br />

G 3 gen


102 Zesde Qnderh. Over Christendom,<br />

gen het Christendom overftelt; moet onderzogt worden,<br />

of 'er in onze dagen redenen kunnen zyn,<br />

waarom men tegenwoordig deeze beide bronnen<br />

om den Godsdienst te kennen , als ftrydige of tegen<br />

elkander overgeftelde beginfelen moet aanzien. De<br />

Heer Lavater zegt in eene aanmerking: Een vernuftig<br />

Man fchreef onlangs, een Deïstisch Christen<br />

is even zo goed gezegd als een Keizerlyke Pruis.<br />

Welke verfchrikkelyke, voor alle Christenen ontrustende,<br />

gedagten ligt in deeze gelykenis! Een Keizerlyke<br />

Pruis kan maar in zo verre gedagt worden,<br />

als beide Hoven tegengeftelde belangen hebben,<br />

of in een openbaaren oorlog zyn. Is 'er nu tusfehen<br />

Christus en God . tusfehen het Christendom en de<br />

Openbaaring van den Vader der Natuure in zyne<br />

werken, ook dit tegenovergefteld belang , of een<br />

openbaare oorlog te vinden ? Wie, myn lieffteiavater,<br />

zoude het dan nog durven waagen, om één<br />

uur een Christen te blyven, indien men daardoor tegen<br />

God zelfs, den Schepper der Natuure , party<br />

moest kiezen? „Deïstisch Christen is zo<br />

„ veel als Keizerlyke Oostenryker," — moestdeman<br />

gezegd hwbben, indien hy geestig hadd' willen<br />

wezen-<br />

Christus zegt: Ik zoeke niet myne eere, maar de<br />

eer des Vaders, die my gezonden heeft; en PHIL.<br />

II: ii wordt gezegd, dat Christus daarom door God<br />

tot zo grooten aanzien verheven is, op dat allerlei Volken<br />

zouden belyden, dat hy de hoogfte Leeraar en<br />

Heer is tot Eer van God den Vader. Het Christendom<br />

zal ons derhalven de Heerlykheid van den on-


Lcismus, Naturalismus, enz. 103<br />

zigtbaarcn Gcd in zyne werken nog duidelyker doen<br />

zien, maar die geenszins verbergen of ons verhinderen<br />

om haar te befchouwen.<br />

Wanneer dan Godgeleerden of christen Wysgeeren<br />

de redelyke kennis van God uit de natuur der<br />

dingen verwerpen; en zig tevens veele moeite geeven<br />

, om de fchranderlte bewyzen van de gewigtigfte<br />

waarheden van den natuurlyken Godsdienst, die<br />

voor zo veele menfchen tot nog toe genoegzaam<br />

geweest zyn , te verzwakken , alleenlyk opdat de<br />

Noodzaaklykheid en Voortreffelykheid van het Christendom<br />

zigtbaarer gekend zouden worden; wat nut<br />

doen zy dan wel daarmede ? Ontrukken zy hiermede<br />

niet zowel aan den Christen, als aan den Naturalist,<br />

zekerlyk een fteunfel zyner overtuiginge van<br />

die Waarheden, waaraan zy eenige bewysredenen<br />

ontneemen? Zal wel een.Naturalist, welke de gcwigtigfte<br />

Waarhedén, die het Christendom bevat,<br />

reeds uit de Reden kende, en die dus wegens deeze<br />

overeenlïemming naby het Christendom was, nader<br />

tot hetzelve getrokken worden, als hem zyne gronden,<br />

om deeze Waarheden voor waarheden te houden,<br />

benomen worden? Moet men niet eer wagten,<br />

dat een wankelend gemoed, waaraan zyne voorige<br />

grondfiagen van eerbied jegens God en regtfchaapenheid<br />

ontnomen worden, nog veel dieper in<br />

twyfeiingen zal verzinken, en alle moeite tot verder<br />

onderzoek geheel zal opgeeven, omdat alles<br />

hem nu onzeker voorkomt?<br />

Myne byzondere gedagten hieromtrent, welke ik<br />

den Christelyken zowel als Naturalistifchen Schry-<br />

G 4 ve.


104. Zésde Onderh. Over Christendom,<br />

Veren, die vrienden des Menschdöms zyn willen ,<br />

£er verdere onderzoekinge aanbeveele, komen hierop<br />

uit: Laat ons beide de goddelyke Openbaaringen<br />

in de Natuur en in de Schriftuur, als egte Oirkonden<br />

aanzien, doch die in twee vérfchiilende Taaien<br />

gefchreeven zyn, en waarvan de meeste Menfchen<br />

maar de ééne of de andere verftaan. Daarin<br />

komen wy met eikanderen overeen, dat beide Boeken<br />

dezelfde hoofdftelling bevatten, en indien zé<br />

behoorelyk verklaard worden, elkahderen niet kunnen<br />

tegenfpreeken.<br />

Laat ons daarom de Menfchen opwekken, óm dat<br />

Boek, welks Taal hun het meest bekend en duidelykst<br />

is, met alle naarftigheid te beoefenen, en te<br />

gelyk de Taal van het andere Boek fteeds beter te<br />

Jeeren verftaan. Die ze béiden kan leezen en vérftaan<br />

, vergelyke ze zorgvuldig, en hy zal bevinden,<br />

dat ze een wederkeerig Licht over eikanderen verfpreiden<br />

en het één het ander verklaaren ; zodat 't<br />

gene ons in het ééne duister blyft, in het andere<br />

breedvoeriger en duidelyker geleerd worde. Hierdoor<br />

zullen wy volmaakter Godgeleerden en nuttiger<br />

Schryvers worden, en wel te meer, dewyl het<br />

in de nieuwe Huishouding, die door Christus is opgerigt,<br />

niet meer op de Letter, maar op den Geesi<br />

moet aankomen, 2 KOR. III: 6, en Christus zo wel<br />

als zyne Apostelen ons zelf op de natuur der dingen<br />

•en eigen rcdelyk onderzoek geweezen hebben,<br />

MATTH. VI: 25, en V. PHIL. IV: 8.<br />

Daar ik éénmaal gelegenheid gekreegen hebbe,<br />

om vanjdemenschlievende oogmerken der Schryveten


Leismus, Naturalismus, enz. i«j<br />

ren te fpreeken, zal ik nog eene zeer gewigtige algemeene<br />

Aanmerking ter overweeginge aanbeveelen.<br />

Zeer dikwyls. ziet men, dat Geleerden, die een<br />

nieuw bewys voor eene gewigtige Waarheid willen<br />

voordraagen, de inleiding daartoe pleegen aan te<br />

vangen met het aantoonen van het gebrekkige der<br />

oude bewyzen. Maar hierdoor, dunkt my, handelen<br />

zy zeer tegen hun eigen oogmerk, indien 't hun<br />

naamlyk in ernst te doen is, om meerdere zekerheid<br />

in de kennis dier Waarheid, welke zy willen betoogen,<br />

algemeener te bevorderen. Want die oude<br />

bewyzen hebben toch zekerlyk tot i:og toe voor<br />

veelen eene zedelyke Zekerheid gehad, ten minden<br />

voor die allen, wier kundigheden en denkwyze<br />

met derzelver Uitvinderen byna gelyk ftaan. Door<br />

het berispen van dat weinige gebrekkige in dezelven,<br />

berooft men gewis veelen van hunne voorige<br />

gronden van overtuiging, en hét is zeer onzeker,<br />

of ons nieuwe bewys in den fchakel hunner denkbeelden<br />

zodanig zal pasfen, dat het hun ter hunner<br />

gerustftellinge vergenoegen zal. Dus dunkt my, dac<br />

het nuttiger en menschlievender is, indien men<br />

in het voordraagen van een nieuw bewys voor zuli<br />

ke algemeen gewigtige Waarheden, als b. v. de Onfterflykheid<br />

onzer Ziele, de Inleiding daartoe op<br />

deeze of dergelyke wyze begon: Wy hebben wel<br />

reeds veele voortreifelyke bewyzen voor de Onftcrf-<br />

Jykhcid der Ziele; maar niemant, die onze verwagtingen,<br />

welke daarop gegrond zyn, naar waarde<br />

weet te fchatten, zal het overtollig rekenen, dat ik<br />

hier nog een nieuw bewys, waardoor myne over-<br />

II tui-


ic5 Zesde Onderh. Over Christendom, enzi<br />

tuiging daarvan uitmuntender bevestigd is, openlyk<br />

mededeelen. Een ieder Leezer zal dan dat<br />

nieuwe bewys naar maate van den invloed, dien<br />

bet op zyn eigen gemoed gehad heeft, reeds zelf<br />

waarieeren en verkiezen boven anderen, die hem<br />

zwakker voorkomen. Ik wenschte, dat dc Heeren<br />

Beöordeelaaren zig verëenigden, om den Schryveren<br />

zeer dikwyls aan te beveelen, dat zy zig zeiven<br />

alcyd vraagen: is het menschlievend ? zal het<br />

gewisfelyk meer voordeel dan nadeel doen, 't gene<br />

ik voorneemens ben te fchryven? Veelligt zoude<br />

daardoor de waare Geest van den Godsdienst en de<br />

Liefde tot goede Werken eenflemmiger verbreid<br />

worden, en de één niet zo dikwerf omver ftooten,<br />

't welk dooi anderen gebouwd was.


& S. STEINBARTS<br />

WYSGEERIGË<br />

OPHELDERINGEN.<br />

DERDE STUK.


G. S. STE1NB ARTS<br />

WYSGEERIGE<br />

OPHELDERINGEN<br />

OÏES ZYN WERK WEGENS DE<br />

L E E R E<br />

DER<br />

GELUKZALIGHEID.<br />

D E R D E STUK,<br />

WAARIN<br />

Eenige Grondregelen, byhet zoeken naar Wysheid in<br />

agt te neemen, verklaard worden.<br />

UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD,<br />

Te A M S T E R D A M ,<br />

By de Wed. J. D Ó L L,<br />

MDCCLXXXVIL


Z E V [E N D E<br />

O P H E L D E R I N G ,<br />

Over den zekerften weg tot waare en voor het<br />

algemeen nuttige Wysheid des Leevens.<br />

Cic. deOratore. Libro III.<br />

Omnes artes aliter ab iis traftantur', qui eas ad<br />

ufum transferunt: aliter ab iis, qui ipfarum artium<br />

tra&atu dele&ati, nihil in vitafünt aliud afturi. —<br />

Eadem ratio eft harum artium maximarum. Ifta<br />

(philofophica & theologica) difcuntur facile, fi et<br />

tantum fumas, quantum opus fit, et habeas, qui docere<br />

fideliter poffit, et fcias etiam ipfe difcere. Sed<br />

fi tota vita nihil velis aliud agere, ipfa traftatio et<br />

quaeftio quotidie ex fe gignit aliquid, quodcuradefidiofa<br />

deleélatione veftiges. Ita fit , ut agitatione<br />

rerum (metaphyficarum et theologicarum) fit infinita<br />

cognitio; facilis ufüs dodtrinam confirmet, mediocris<br />

opera tribuatur, memoria ftudiumque permaneat.<br />

Drie wegen zyn 'er, op welken wy Menfchen alle<br />

anze kundigheden verzamelen, naamlyk de weg der<br />

Ervaaringe, of eigen zinnelyke Bevindinge , de weg<br />

des redelyken zélfdenkens, en de weg des Geloofs aan<br />

het gene anderen ons verzekeren. Tegenwoordig<br />

A 3 twist


Q Zevende Opheldering* Over<br />

twist men meer dan ooit, welke van deeze drie wegen<br />

de zekerfte zy, om tot hoogere zedelyke Gelukzaligheid<br />

, of tot ééne aanhoudende vrede der ziele<br />

en kalmte des gemoeds te geraaken.<br />

Veele, meerendeels zeer welmeenende Menfchen,<br />

neemen hun inwendig Gevoel ten proeffteen van het<br />

waare en goede aan. De waardy van de leeringen<br />

van den Godsdienst en het voordellen daarvan,<br />

nieeten zy af naar de aandoeningen, welken daardoor<br />

in hun verwekt worden. Al wat hun hart verwarmt,<br />

al wat zagte opwellingen des gemoeds verwekt<br />

, al wat hen in eenen ftaat van genoeglykheid<br />

brengt, dat is voor hun zaligmaakende Waarheid,<br />

dat zyn voor hun egt-chriftelyke Voorftellingen vol<br />

van Goddelyke kragt en zalvinge. Daarom beminnen<br />

zy de myftike Leerwyze en zinnebeeldige bekleedingen<br />

der godsdienftige Waarheden, en fchuwen<br />

alle fchrandere ontvouwingen van de Leeringen<br />

des Christendoms, als nieuwsgierige Waanwysheid,<br />

die tot woordenftryden verleidt, en ten laatften tct<br />

ongeloof vervoert.<br />

•>: Men kan niet ontkennen, dat deeze klaffe van<br />

Menfchen, welken men Myjliken pleegt te noemen,<br />

jn alle Eeuwen, blykens de Kerkelyke Gefchiedenisfen<br />

3 een veel betere foort van Christenen geweest<br />

zyn, dan de kerkelyk-Regtzinnigen, die zig met het<br />

tepaalen van de Voorfchriften der Leere en met godgeleerde<br />

twistyraagen bezig hielden, Ook nog ia<br />

brt|e dagen behooren de Kwaakers, de Hernhutters<br />

gh andere Myftiken, Separatisten en Theofophisten,<br />

byzcnderlyk wanneer men alleen op de gemeene Leden


den zekerften weg tot Wysheid. j<br />

Seri deezer Gemeenten ziet, onder de ftilfte en nuttigde<br />

Burgers: en hy, welken hunne broederlyke<br />

Vergaderingen , met hunne huislyke Godsdienstoefeningen<br />

en hunne dille ingetogenheid nader bekend<br />

zyn, zal toedaan, dat hun leeven onder veele<br />

zoete , godsdiendige bevindingen , voor hun zagter<br />

voortrolt, dan voor de meesten der overige Menfchen,<br />

die zig met het Leerdelzel en den openbaaren<br />

Godsdienst van eene der heerfchende Kerkgenootschappen<br />

vergenoegen.<br />

Na deeze aanmerkingen konde het fchynen, als of<br />

deeze weg, om zyne eigene bevindingen als een inwendig<br />

goddelyk Licht te volgen, behoorde aangepreezen<br />

te worden, om tot een aanhoudende vrede<br />

der, ziele te geraaken: dan het laat zig ras zien,<br />

zowel, dat maar weinige Menfchen gefchikt zyn, om<br />

deezen weg gelykvormig te vervolgen, als, dat een<br />

ieder, die denzelven bewandelt, aan menigerlei gevaar<br />

is blootgedeld,om in den droevigden doolhof gebragt<br />

te worden.<br />

Vooreerst zyn alleen zulke Perfoonen, die meer<br />

aandoenlykheid en verbeeldingskragt, dan geest en<br />

denkvermogen bezitten, vatbaar om uit mystike<br />

voordellingen een gevoel van Gelukzaligheid te ontvangen.<br />

Want die gewoon is om zelf te denken ,<br />

vindt zig daag geneigd, om al wat hem in duistere,<br />

figuurlyke fpreekwyzen , als in een fpiegel word<br />

voorgehouden, zig duidelyk voor te dellen; en dan<br />

blyft voor den zodanigen, by het ontzwagtelen van<br />

den zin, niets zaakelyks over, 't welk het verftand<br />

ïiog zoude kunnen behouden.<br />

A 4 Men


ë Zevende Opheldering. Over<br />

Men behoeft alleen in de Gezangboeken der Mystiken<br />

na te flaan die afdeelingen, welken van de,<br />

geheime Verëeniging of het Huvvelyk der ziele met<br />

God, van de Verloochening van zig zeiven en de<br />

Waereld, van de Zaligheid en de Heerlykheid van<br />

den ftaat der Genade enz, handelen, en eenige van<br />

dje Liederen, eerst ter loops en dan oplettend t§<br />

leezen, en men zal bevinden, dat by het eerfte leezen<br />

daarvan veele aangenaame aandoeningen verwekt<br />

worden, ook wel dat de verbeelding tot zeer<br />

verhevene, vrolyke aanfchouvvingen opgewekt en<br />

bezield wordt: maar zo dra men de dingen , die onder<br />

zulke betooverende Beelden voorgefteld worden,<br />

met het verftand poogt te bevatten, dan zal<br />

het ons gaan, gelyk eenen mensch, welke uit een<br />

zoeten droom ontwaakt, en alle de Gelukzaligheid,<br />

die voor zyne oogen zweefde , op eenmaal zieï<br />

verdwynen. ><br />

Ik hebbe te veele hoogagting voor het braave hart<br />

van veele Mystiken, en hun ernftig jaagen naar dc<br />

Godzaligheid is my te eerwaardig, dan dat ik het my<br />

veroorloven zoude, om plaatfen uit hunne ftigtelyke,<br />

Roeken by te brengen, wyl men het ontleeden<br />

daarvan als eene befpotting zoude kunnen aanzien.<br />

Daarom zal ik alleen uit één der redenmaatigfte<br />

fchriften der nieuwe Mystiken , 't welk ten tite(<br />

heeft: Predikatiën enftukken van Predikatiën, gezaaid<br />

ten dage des Oogsts , eenige regels uittrekken, die in<br />

een verheven ftyl groote denkbeelden fehynen VOOÏ<br />

«e draagen, doch by nadere overweeging niets zaakelyks<br />

behelzen om wyzcr of gel ukkiger te maaken.<br />

' "Het'


den zekerjlen weg tot WysHid. $<br />

Her is het Hot eener Predikatie over de ftoffe:] Je­<br />

fus de Heer aller dingen. Zie hier de woorden des<br />

Schryvers<br />

„ Het is, laat het ons in ftof thands aanbidden!<br />

Het is het onbegrypelyk welbehagen des Va-<br />

„ ders, door een naaren Nagt tot Licht, door<br />

., uitgeputte Vermoeijenis tot Kragt, ach! dik-<br />

„ wyls door een zevenvoudigen dood ten Leeven<br />

gelouterd te worden. Vreugde, die geene tong<br />

a, kent, geene ziel bevat, God naby te hebben !<br />

a, in Hem met Hem alles te vermogen aan<br />

„ zyn hart, gelyk aan het hart eens Vriends te<br />

rusten! Laat ons zoeken; God is getrouw, wy<br />

,, zullen henfvinden! O! zy (de Apostelen) vonden<br />

hem, zy hadden hem. — Het is niet<br />

iet nieuws, niet iet ongehoords, dat wy zoei<br />

, ken! Zy zogten hem ook, zy vonden hem en<br />

5, hadden hem. —— Heeft hy ons minder lief<br />

„ dan hen? Wil hy onze blydfchap minder dan<br />

„ hunne blydfchap? Is Jefus Christus ook niet<br />

„ voor ons geflorven? Ach! laat ons zoeken —on-<br />

„ der doornen,in duisternis: en wanneer ook! 'er<br />

zal Licht komen — wanneer'er God is ; het Licht<br />

„ zal komen, en het pad glad en helder worden l<br />

„ Ach dat gy kwamet , Almagtige ! .<br />

,, ziet, daar is onze God! zal dan een ander vol<br />

van Gods- en Broeder-vreugde toeroepen! Daar<br />

„ is onze God, die zyn aangezigt voor een klein<br />

oogenblik voor ons verborgen heeft, maar nu.<br />

„ met eene naamlooze Barmhartigheid ons weder<br />

,3 beftraalt ; daar is onze Heer., op welken wy ge-<br />

A J „ w agi, '


i© Zevende Opheldering. Over<br />

,, wagt hebben, laat om opfpringen van vreugde in<br />

„ zyn heul"<br />

Als men deeze plaats twee of driemaalen gelezen<br />

heeft, vraage men zig zeiven, wat men nu te doen of<br />

te verwagten hebbe? wat het eigenlyk zy gelouterd te<br />

worden door een naaren nagt tot licht, door uitgeputte<br />

vermoeijenis tot kragt, door eenzevenvoudigen<br />

dood ten leeven ? Hoe men het maaken moete , om<br />

aan het hart van God te rusten ? Onder welke doornen<br />

, in welke duisternis men Christus zoeken zal ?<br />

Welke toekomst van God naby is? Myn verftand<br />

vindt op dit alles geen antwoord. Zekerlyk<br />

merkt men wel uit den famenhang , dat de Schryver<br />

eene verwagting wil verwekken van eene zigtbaare<br />

komfte van Christus, die welhaast volgen zal, en<br />

dat hy opzigtelyk by het afdrukken der Predikatie ,<br />

flegts een ftuk van zyne gantfche Befpiegeling des»<br />

wegens gegeven heeft; maar wat moeten wy ter verhooginge<br />

onzer zedelyke Gelukzaligheid van Christus<br />

menfchelyk lighaam verwagten? en welke waare<br />

zaakelykheid zal het rusten aan zynen borst aan onzen<br />

geest aanbrengen, zodat daaruit eene blydfchap<br />

, die noch tonge noemt, noch ziele kent,<br />

ontftaan zoude?<br />

Hieruit blykt dan, dat denkende Lieden, die hunnen<br />

geest aan zaakelyk voedfel gewend hebben,<br />

aan zulke ingebeelde geregten geen fmaak vinden,en<br />

nog minder daardoor tot eene hoogere duurzaame<br />

werkzaamheid in het goede verfterkt kunnen<br />

worden • en zo is bygevolg de weg der Mystiken<br />

, op welken duistere gevoelens ons ter Gelukza-


den zekerden weg tot Wysheid. n<br />

ïigheid moesten opleiden, ten miniien geen algemeene<br />

weg, omdat dezelve niet is voor denkende Menfchen.<br />

Dit was het eerfte, dat ik bewyzen wilde.<br />

• Maar misfchien is 'er een foort van Menfchen,<br />

voor welken deeze weg der aanbeveelinge waardig<br />

is? Hierop antwoordeik: aanbeveelen zoude ik hem<br />

volftrekt nooit aan iemant, die my des wegens om<br />

raad vraagde. Want fchoon ik tevens toefta, dat<br />

veele vroome en braave Menfchen op denzelven tot<br />

aan het einde hunnes Leevens in eene beftendige Vergenoegdheid<br />

en in het zagfte gevoel van innerlyke<br />

vrede en blydfchap tot God gewandeld hebben ,<br />

gelyk de gefchiedenis van alle Eeuwen en de dagelykfche<br />

ervaarenis, nog in onzen tyd, dit ontegenzeggelyk<br />

aanwyzen; is egter het getal der genen, die!<br />

daarop niet verongelukt zyn, zeer gering tegen de<br />

groote menigte der zulken ,welken op deezen weg in de<br />

droevigfte gemoedsgefteltenisfen geraakt zyn. Het<br />

gevaar, om op een dwaalweg gebragt te worden,<br />

is daarby te groot, en de gelegenheden daartoe<br />

zyn al te menigvuldig, dan dat ik dien weg zoude<br />

kunnen aanbeveelen. Dit zal ik ten klaarften aantoonen.<br />

Eerstlyk is het onbetwistbaar , dat zy alleen<br />

door hunne inwendige bevindingen behoorlyk kunnen<br />

geleid worden, by welken reeds vooraf het zedelyk<br />

Gevoel door vroegere verflandelyke Qndervoyzinge<br />

en door een redelyke zorgvuldige Opvoedinge, een goede<br />

rigting heeft ontvangen. Want myjïike voortellingen<br />

wekken wel altyd op tot een grootere leevendigheid<br />

der Hartstogten, maar als enkel figuur-<br />

lyke


12 Zevende Opheldering Over<br />

lyke en zinnelyke voorftellingen kunnen zyder werkzaamheid<br />

geen bepaalde rigting geeven , en daarom<br />

ook het zedelyk Charakter van den mensch niet in<br />

den grond verbeteren. Daar ik zelf in myne jeugd<br />

veele jaaren in een kring van Myftiken geleefd hebbe,<br />

is het voor my zeer dik wylszigtbaar geweest, hoe<br />

alle driften hunnen vryen loop, onder alle dieTheofophifche<br />

aandagtsoefeningen, behouden; Eigenzinnigheid,<br />

Hoogmoed, Hebzugt, Gierigheid, Onverzoenelykheid,<br />

Lust tot ledig gaan en andere flegte<br />

neigingen worden door myftike onderwyzingen<br />

weinig verminderd; maar door dezelve, wordt gelegenheid<br />

gegeeven, dat men die ondeugden onder<br />

een ander kleed, den fchyn hebbende van Godsdienftigheid,<br />

zoekt te bevredigen. Dus zullen, by voorbeeld,<br />

wanzedelyke Menfchen, die de Vergaderingen<br />

der Myftiken vlytig bezoeken, wel niet tegen<br />

eikanderen uitharden in gemeene fcheldwoorden of<br />

ruuwe vloeken, maar daartegen beftryden zy eikanderen<br />

met Schriftuurplaatfen, waarin de aandoenlykfte<br />

yerwytingen en de verfchrikkelykfte bedreigingen,<br />

der Goddelyke oordeelén voorkomen. Hunne Hardigheid<br />

, Hoofdigheid, Onverzoenlykheid en andere<br />

voor den mensch nadeelige Driften veroorloven zy<br />

zig onder den naam van yver voor de eer van God,<br />

en het is onmogelyk om hen tot eene erkentenis van<br />

hunne verkeerdheid te brengen, omdat zy alle redelyke<br />

onderrigtingen verwerpen, en zig op een inwendig<br />

gevoel en misdüide fpreuken der Schriftuure<br />

beroepende, daardoor ftyven. Zelfs heb ik Myftiken<br />

in hun gebed pp het hoogmoedigst regest<br />

God


den zekerjlen mg tot Wysheid, 13<br />

God hooren pochen en zig regtvaardigen , als zy te<br />

leur gefteld waren in hunne verwagtingen, die zy<br />

op misduide beloften der Schriftuure gebouwd<br />

hadden.<br />

Ten anderen is het een algemeene uitwerking van<br />

alle myftike voorftellingen , dat de verbeelding<br />

met een menigte van zinnelyke beelden wordt opgevuld,<br />

welken de ziel zeer ligt kunnen verhitten en<br />

haare kragten te fterk fpannen. Daaruit ontftaat dan<br />

eerst eene geneigdheid tot het zonderlinge, waardoor<br />

de mensch voor de Maatfchappy en de bezigheden<br />

des Leevens, dan eens meer, dan eens minder nutteloos<br />

wordt. Verder wordt het verlangen naar het<br />

buitengewoone en wonderbaare aangekweekt, en dit<br />

vervoert ongemerkt tot paallooze Dweepery, en tot<br />

een menigte dwaaze proeven en onderneemingen. De<br />

kerkelyke Gefchiedenis is vol van voorbeelden , die<br />

toonen,tot welke allerzonderlingfte daaden de welmeenendften<br />

gebragt zyn door zinnelyke, verwarde begrippen<br />

van den Godsdienst; en alle Kluizen, Kloosters en<br />

huizen voor krankzinnigen, leveren daarvoor menigvuldige<br />

bewyzen Onder de Proteftanten zouden wyde<br />

Dweepery ook meer openlyk zien uitbreeken,zo niet de<br />

redelyke beginfelen des eerften onderwys en de uit- "<br />

wendige omftandigheden der huisgezinnen dezelve<br />

tegen hielden en ten deele verhinderden openbaar<br />

te worden.<br />

Daarenboven zyn alle de Leden van Theofophifche<br />

Gemeenten geduurig in gevaar, om door huichelende<br />

bedriegers misleid te worden. Hoe openhartiger<br />

en welmeenender zy zyn, hoe vuurige*f lief-<br />

- de


S4 Zevende Opheldering. Ovet<br />

de zy jegens de Broederen in hunne harten draagen<br />

zo veel te gemakkelyker kunnen ondeugende Menfchen<br />

derzelver vertrouwen misbruiken 4 om hen te<br />

verftrikken en dikwyls geheel te bederven. Men<br />

heeft al voor zeer lang opgemerkt, dat de meeste<br />

gemeene Leden der myftike Vergaderingen gewoonlyk.<br />

Lieden zyn van het beste hart en van eene opregte<br />

begeerte naar Waarheid en Godzaligheid; maar<br />

dat onder de Voorftanderen, Beftierders en Hoofden<br />

daarvan zeer dikwyls de gefleepenfte Booswigten gevonden<br />

worden, die de welmeenenheid der Broederfchappen<br />

tot de fchandelykfte oogmerken misbruiken.<br />

En hoe zelden is het geval daar, dat braave menfchen<br />

by hunnen overgang tot deeze Gemeenten gelegenheid<br />

hebben, om de Voorftanders en Hoofden<br />

daarvan vooraf met de behoorelyke oplettendheid en<br />

naauwkeurigheid te beproeven; en hoe veelen hebben<br />

zig in het vervolg, zonder uitkomst, verftrikt<br />

gevonden, als zy naderhand gelegenheid hadden<br />

om de verborgenheid der boosheid te ontdekken!<br />

Maar gefteld; de Voorftanders en Leidslieden van<br />

zulke Gemeenten waren doorgaans regtfchaapen Mannen<br />

; dan komt het nog daarop aan, of zy volgens<br />

hun natuurlyk Charakter meer tot blymoedigheid dan<br />

tot droefgeestigheid geneigd zyn. Leeraars, die<br />

zeiven een opgeruimd gemoed hebben, zyn minder<br />

gevaarlyk, en zullen door hunne onderrigtingen by<br />

hunne Toehoorers ruste der ziele en blymoedigheid<br />

aanmerkelyk bevorderen. Maar welk gevaar voor<br />

tedere, aandoenlyke Menfchen, als hunne Leidslieden<br />

zelve van eene droefgeestige en bekommerde ge-<br />

'» moeds-


den zekerfien weg tot Wysheid. 15<br />

Cioedsgefteltenisfe zyn! Hoe ligt en ongemerkt kan<br />

dan het gif der zwaarmoedigheid indringen , en hoe<br />

onherftelbaar werkt het zelve, wanneer eenige ligchaamlyke<br />

gefchiktheid tot deeze kwaal reeds voor<br />

handen is? Ik heb menfchen gekend, die dan by<br />

den geringften aanval van hyfterike toevallen verzekerden<br />

gevoeld te hebben, dat de Heilige Geest van<br />

hun geweeken was , en die een onbefchryflyken<br />

angst gevoelden in den waan, dat zy hunne zaligheid<br />

onherftelbaar verlooren hadden. Als het gemoed<br />

eenmaal gewoon is op gevoel te bouwen, en de bevinding<br />

van zekere blydfchap tot God te houden voor<br />

het eenigfte kenmerk en onderpand van zynen ftaat<br />

der Genade; dan baaten geene bewyzen der Reden<br />

of der Heilige Schriftuure, hoe duidelyk die ook<br />

zyn mogen.<br />

Hierby komt eindelyk nog, dat de overgang van<br />

een myftike denkwysinden Godsdienst, liggen 'er anders<br />

geen duidelyke Overtuigingen ten gronde, tot een<br />

volkomen Ongodsdienftigheid zeer ligt en natuurlyk<br />

is; ja dat ze by jonge Lieden zeker altyd volgen zal,<br />

zodra zy uit den kring hunner Leidslieden in de<br />

groote Waereld treeden en hunne driften ontwaaken;<br />

vooral wanneer Lieden van flegte beginfelen zig in<br />

hun vertrouwen weeten in te dringen. Want beeldryke<br />

Voorftellingen kunnen nimmer vaste grondflagen<br />

van overtuiginge en vorming van het zedelyk<br />

Charakter opleveren.<br />

Uit alle deeze aanmerkingen volgt nu onloochenbaar,<br />

zo wel,dat maar zeer weinige menfchen door hunne<br />

inwendige Bevindingen goed geleid kunnen worden;


ie Zevende Opheldering. Over<br />

denmaamlyk.maar alleen dezodanigen,welker zedelyk<br />

Charakter bereids eene juiste en vaste rigting tot regtfchaapenheid<br />

en gezellige Deugd vooraf bekomen<br />

heeft, en welker driften gemaatigden verzagt zyn:<br />

als, dat deeze welmeenende en braave menfchen altyd<br />

gevaar loopen, om door de fchynbaare ftigtelykheid<br />

van myftike voorftellingen tot uitfpoorigen<br />

aandoeningen, inbeeldingen en verwagtingen onopgemerkt<br />

vervoerd , door Huichelaars en valfche<br />

Broeders bedroogen * efi door duistere voorftellingen,<br />

by de geringde ligchaamlyke gefchiktheid tot zwaarmoedigheid,<br />

in de droevigfte geriioedsgefteltenis ge»<br />

bragt te worden : als ook, dat alle andere menfchen<br />

van zwakke kennisfe en nog niet gevestigde<br />

braafheid des harten, als zy zig alleen op hun gevoel<br />

verlaaten, blootgefteld blyven aan de mislet*<br />

dinge hunner eigene Hartstogten, en aan het bedrog<br />

van Leidslieden, die zy nog niet beproefd hebben 9ja<br />

aan een volflagen verleidinge tot Ongodsdienftigheid<br />

en allerleie Uitfpattingen; en dit wel temeer,<br />

nanr maate hunne harten teder en gevoeliger,en hun gevoel<br />

en hunne inbeeldingen leevendiger zyn. Deeze<br />

weg kan derhalven door geene verftandige en ervaarene<br />

Godgeleerden aangepreezen worden; en hy<br />

die daarvan nog gegronder onderrigt begeert, behoeve<br />

alleen het voortreffelyke werk des Heeren<br />

Opper • Cevfijloriaalraads, SPALDING, over de Waardy<br />

des Gevoels in het Christendom, met die oplettendheid<br />

, welke de fchrandere voordragt van deezen<br />

diep denkenden cn ervaaren Godgeleerden vordert,<br />

door te leezen, of liever te bejludeeren.<br />

Ve


*den zekerjlen weg tot Wysheid. t?<br />

ï)e tweede Weg, langs welken wy Menfchen kennis<br />

verkrygen , is het eigen redelyk Nadenken; en nu is<br />

de vraag, of deeze weg aan allen, welken ruste des<br />

Gemoeds en wysheid des Leevens zoeken , als een<br />

zekere weg om het einde hunner wenfehen te bereiken<br />

, kan aangepreezen worden ?<br />

De Reden is onbetwistbaar het edelst Talent des<br />

menfchen. Door haar alleen verheffen Wy ons boven<br />

de Dieren, en zyn voor verhevener begrippen en<br />

zedelyke bezeffingen vatbaar. Door geen ander vermogen<br />

der Ziele kunnen onzinnelyke algemeene denkbeelden<br />

gemaakt ,de regelen van het regtmaatige en onregtmaatige<br />

gekend , het Beftaan en de Volmaaktheden<br />

eens Opperwezens erkend, en laage driften beftierd<br />

worden. Uit het denkbeeld van de Reden fchynt<br />

derhalven reeds te volgen, dat waare Wysheid alleen<br />

door haar kan verkreegen , en zeker gevonden<br />

moet worden. Hierby komt nog, dat waarheden,<br />

welken de Reden uit inwendige kentekenen éénmaal<br />

als Waarheden duidelyk erkend heeft, eene<br />

©nwankelbaare zekerheid geeven, waarop men ten<br />

allen tyde zig vast kan gronden, zonder dat men bekommerd<br />

behoeft te zyn , dat ons gemoed deswegens<br />

ooit door iets van buiten twyfelagtig zoude<br />

gemaakt kunnen worden.<br />

Om deeze redenen befluiten veele Geleerden, dat<br />

aan het menfchelyk Geflagt geen grooter Weldaad<br />

zoude kunnen te beurte vallen , dan wanneer een<br />

wysgeerige Godsdienst overal ingevoerd, en alle<br />

Waarheden des Geloofs en pligten des Leevens, alken<br />

uit de zuivere gronden der Reden werden af-<br />

B ge-


t8 Zevende Opheldering. Over<br />

geleid. Van het uitvoeren van dit plan belooven zy<br />

zig de gelukzaligfte tyden, inzonderheid, omdat dan<br />

alle Dweepery, waardoor gantfche Landen zo dik­<br />

werf overheerscht Zyn, alle Rechtbanken tot onder­<br />

zoek des Geloofs, met één woord, alle zugt tot ver­<br />

volgen en Onverdraagzaamheid zouden vernietigd<br />

worden , wanneer de Reden alleen heerschte, en<br />

fchynheilige Bedriegers de menfchen niet meer<br />

door verdigte Openbaaringen der Godheid met fchrik<br />

en angst zouden kunnen vervullen.<br />

Ik kan niet ontkennen, dat ik zelfs in jonger ja»-'<br />

ren deeze gedagten en wenfehen gekoesterd heb.<br />

Maar de gantfche redeneering is op zig zelve reeds<br />

een bewys, hoe zeer ook de wysgeerige mensch töi<br />

Onverdraagzaamheid genegen is, en boe ligt onze<br />

zo hoog geprezen Reden ons misleiden kan, als wy<br />

alleen uit algemeene denkbeelden wysgeerig rede­<br />

neeren of'philofopheeren, en verzuimen om de onder­<br />

vinding en de gefchiedenis te raadpleegen.<br />

Eene geringe oplettendheid op het gene dagelyks<br />

onder onze oogen voorvalt, en eenige waarneemingen<br />

uit de Gefchiedenis der Wysbegeerte, zullen ons dui­<br />

delyk doen opmerken, en, dat maar ongemeen weini­<br />

ge menfchen tot zodanige fterkte en vaardigheid in<br />

het gebruik hunner Reden komen, om zeiven over<br />

algemeene werkdaadige, ik laat ftaan befpiegelende<br />

Waarheden goed wysgeerig te kunnen redeneeren:<br />

en, dat veele der fchranderfte Verftanden, met alle<br />

hunne diepe naarvorfchingen naar Waarheid , zig<br />

zeer dikwyls van a'le heilzaame Wysheid des Lee­<br />

vens Weg redeneeren; en, dat de Wysgeeren even<br />


den zelerfien weg tot Wysheid. lp<br />

zo onverdraagzaam zyn, als de Godgeleerden.ooit<br />

waren, naardien hun yver jegens eikanderen uit eenerlei<br />

natuurlyke bronnen ontfpringt, en dat het<br />

dikwerf maar alleen gehaperd heeft aan de onderfteuning<br />

van de Overheid, om bloediger te vervolgen of<br />

Regtbanken ter geloofsonderzoek op te rigten.<br />

Eerstelyk is wel de Reden, als een vermogen tot<br />

verhevener bevattingen, een talent allen Menfchen<br />

aangebooren : maar eer zy die volkomenheid bereikt,<br />

dat ze over onzinnelyke algemeene Waarheden goed<br />

kan redeneeren, heeft zy ter haarer ontwikkelinge<br />

eene veeljaarige beoefening noodig; en deeze kan<br />

verre het grootfte gedeelte der menfchen niet bekomen,<br />

omdat de behoeften des leevens hunne gantfche<br />

opmerkzaamheid al zeer vroeg aan enkel zinnelyke<br />

bezigheden vasthegten, waardoor eene zinnelyke<br />

denkwyze, om zig alles alleen in zamenftellingc<br />

(in concretoj, en meer door middel der verbeeldingskragt<br />

dan met het verftand voor te ftelleri,<br />

natuurlyk gebooren wordt. De algemeene kundigheden<br />

Qnotiones'), of duidelyke bepaalde denkbeelden<br />

van het wezen der voorwerpen onzes denkvermogens<br />

, maaken de grondöagen uit van al het bereder.eeren;<br />

maar dergelyke zuivere en naauwkeurig bepaalde<br />

algemeene denkbeelden te formeeren, is niemand<br />

magtig, dan die in het fcherpzinnig denken<br />

geregeld is geoefend: ja de meesten van hun, die de<br />

laage en hooge Schooien veele jaaren bezogt hebben<br />

^ ook wel wegens hunne uitgebreide belezenheid<br />

en kennis van boeken in een grooten naam van Ge»<br />

leerdheid zyn, zyn menigmaal niet. in ftaat om zei,<br />

B s vets


2* Zevende Opheldering. Over<br />

ven één éénige naauwkeurige en volledige bepaalirg<br />

te maaken.<br />

Wanneer Geleerden, en ook wel Predikers, het<br />

invoeren van eenen wysgeerigen Godsdienst en Zedenleer<br />

onder het Volk als mogelyk voorftellen ,<br />

toont dit aan, dat de denkwyze en de gang der denkbeelden<br />

by gemeene Lieden hun volkomen onbekend<br />

is. Met alle de proeven hieromtrent bedriegt<br />

men zig zeiven op meer dan ééne wyze. Onze<br />

woorden zelfs, waarmede wy de onzinnelyke afgetrokken<br />

Voorftellingen aanduiden, verwekken in<br />

hun geheel niet dat zelfde bepaalde denkbeeld, 't<br />

welk wy wenfehen voorttebrengen, omdat zig daarmede<br />

in hunnen kring van werkinge nog geene zaaklyke<br />

begrippen verbonden hebben, en ze ook voor<br />

hun nog minder voldoende tekenen daarvan hebbea<br />

kunnen worden. Zy houden zig aan de zaamengeftelde<br />

Voorbeelden, waarmede wy de algemeene<br />

waarheden der Reden ophelderen, en ftellen zig<br />

met behulpe daarvan het algemeene enkel by<br />

toeval voor. Men neeme flegts éénmaal een proeve<br />

met algemeene werkdaadige Waarheden, en redeneere,<br />

by voorbeeld, met eenen gemeenen mensch<br />

over de eerlykheid, en bewyze hem, dat zy bedoelt,<br />

om ons wegens de goede gevolgen, die zy<br />

voortbrengt, gelukkig te maaken in de zamenleeving.<br />

Deeze ftelling zal hy goedkeuren met opzigt<br />

tot de gevallen , die wy hebben aangevoerd, om die<br />

Waarheid voor hen aanfchouwelyk te maaken;<br />

maar zyne Wysbegeerte zal gewis niet zo verre<br />

reiken, om zelve de Algemeenheid van het voordeel<br />

der


den zekerften weg tot ïVysheid. 21<br />

ier Eerlykheid ook daar te erkennen, alwaar een<br />

bedrog, dat ligtelyk kan verborgen gehouden worden,<br />

hem grootere voordeden fchynt aan te bieden.<br />

Uit zodanig een wysgeerig onderwys zal hy onopgemerkt<br />

dit beginzel opmaaken: Deugd is, het gene<br />

goede gevolgen heeft, of voordeelig is; en daarom<br />

ben ik alleen verbonden, om eerlyk, gedienftig,<br />

regtvaardig enz. te zyn, wanneer ik daarvan betere<br />

gevolgen kan voorzien , dan van het tegendeel.<br />

Maar gefteld, men oefende de zielsvermogens van<br />

gemeene Kinderen tot eenen aanmerkdyken trap,<br />

gelyk in de te regt beroemde Schoole des Domheeren<br />

van Rochaw te Reikan, 't welk tog altyd maar<br />

by weinigen zo goed zal gelukken, zo is egter alles,<br />

waartoe men menfchen uit den ftand der Arbeideren<br />

brengen kan, dat zy de Waarheden en voorgedraagen<br />

bewyzen met hun verftand bevatten ; maar<br />

wanneer zy nog jong de handen al aan den arbeid<br />

moeten Haan, zullen zy nooit zo ver komen, om zeiven<br />

door eigen nadenken hunnen Godsdienst te beproeven,<br />

en het vertrouwen op hunne Leeraars zal<br />

altyd den eigenlyken grondflag hunner kennisfe uitmaaken,<br />

en hen tegen twyfeiingen, die men by geval<br />

wilde opwerpen , meer moeten verzekeren, dan<br />

hunne eigen' doorzigten in de inwendige kenmerken<br />

en gronden der Waarheid.<br />

Wy Geleerden van beroep weeten het ook zelvea<br />

test, hoe veeljaarige oefeningen onder een geregeld<br />

onderwys by ons gtvorderd worden, eer wy tot die<br />

vaardigheid in het zelfdenken geraakten, om algemeene<br />

denkbeelden en waarheden der Reden zeiven<br />

B 3 af


as Ztvende Opheldering. Cver<br />

af te trekken, te ontwikkelen en juist te bewyzen.<br />

En hoeveel wordt niet nog daartoe vereischt , eer<br />

men het waagt om het zamenfrel zyner Leeraaren te<br />

jverlaaten, en zyne kundigheden voor zig zeiven in<br />

een zeker verband te brengen ? Leert niet dc dagelykfche<br />

ondervinding, dat verre het grootfte gedeelt»<br />

der ftudeerenden hunne vlyt eeniglyk daarby bepaalt»<br />

om het geene aanzienlyke Geleerden door hun nadenken<br />

reeds hebben voortgebragt en by monde<br />

of gefchrifte* voorgedragen , wel te bevatten<br />

en de door hun gegeeven verklaaringen , ver'<br />

deelingen en bewyzen, in het geheugen in te drukken<br />

? Hoe veelen telt men wel onder duizend Geleerden,<br />

die, in den flrengen zin des woords, zelfdenkers<br />

zyn, en die hunne kundigheden eeniglyk uic<br />

de eerfle beginzelen der Waarheid gefchept hebben,<br />

zonder naar eenig gezag om tè zien? Laat ons daarom<br />

toeftaan, dat de Weg om zig een Leerflelfel van<br />

bevredigende en goed leidende Waarheden op te<br />

maaken-door een redelyk zelfdenken , maar door<br />

zeer weinigen tot aan het einde toe gevolgd kan<br />

worden,<br />

&<br />

Ten gelukke voor het algemeene welzyn is ook<br />

het gevoel van hunne eigen zwakheid hierin by de<br />

«ueeste Menfchen zo flerk, dat maar zeer weinige<br />

gemeene Lieden aan de uitdaaging der Predikers<br />

gehoor geeven , om alles zeiven te beproeven en<br />

daarover zei ven te oordeelén, of het nier waarheid<br />

zy, het geene zy hun hebben voorgedraaoen<br />

Wanneer Paulus in zyne Brieven de<br />

dje in de Heilige Schriften der Jooden zeiven naar-<br />

fpoof


den zekerften weg tot Wysheid 23<br />

fpoorden , of zyne daaruit ontleende bewyzen op<br />

dezelven gegrond waren, en als hy van zyne Leezers<br />

vordert, om zei ven alles te beproeven, en het<br />

beste te behouden , dan hadt hy te doen, met<br />

Mannen, die met hem gelyk (tonden: want het is<br />

genoeg bekend, dat zyne Brieven niet aan gemeene<br />

Lieden, maar aan Joodfehe Geleerden en de Voorftanderen<br />

der nieuwe Christelyke Gemeenten gerigt<br />

waren. De Predikers ftaan in een'gantsch andere betrekkingtot<br />

hunne Kerkelyke ledemaaten, en zyn van<br />

wege de hooge Overheid de gevolmagtigde Leeraars<br />

en Leidslieden des Volks. Kan een fchaare Volks,<br />

welke de wegen niet kent, den Leidsman wel bestordeelen<br />

, die haar de wegen zal aanwyzen ? En<br />

ware het geen dwaasheid, als de Leidsman van hun,<br />

welken hy moest te regt wyzen, vorderde,hem niet<br />

te volgen zonder vooraf onderzogt te hebben, of hy<br />

hen wel op den regten weg bragt?<br />

Gy wilt uwe Toehoorers, de Boeren, de Ambagtslieden<br />

, de Dienstboden , de Vrouwen, tot<br />

Wysgeeren maaken ? Gy wilt den gemeenen Man<br />

tot fcheidsman tuifchen u en andere Godgeleerden<br />

verheffen , opdat hy zelf onderzoeken en beflisfen<br />

zal, of uwe uitlegging der Schriftuure goed zy,<br />

of niet ? Derhalven moet het ongeoefend verftand<br />

van zinnelyke menfchen over uwe zo lang geoefende<br />

Reden oordeelén, en met éénen oogwenk<br />

kunnen doorzien, het gene u een zo veeljaarig onderzoek<br />

en overdenken gekost heeft? Dus moet de gemeene<br />

Christen , zonder eenige voorafgaande kennis<br />

van Letter- Oordeel- Oudheid- Gefchigt- en Uitleg •<br />

B 4 kunde


24 Zevende Opheldering. Ovei<br />

kunde te hebben, den zin der Schryveren zeker et<br />

ontdekken , dan gy, dien het zo veele moeite en.<br />

geld gekost heeft, eer gy uwen Bybel maar zo wat<br />

hebt leeren verftaan ? Voorwaar , het is een geluk<br />

, dat de gemeene Man dergelyke eifchen der<br />

Predikers, om zeiven de waarheid van het voorgeftelde<br />

te onderzoeken , en daarover te beflisfen ,<br />

blootelyk voor loutere pligtplegingen aanneemt, en<br />

het al te zeer gevoelt, dat hy niet in ftaat is zulks<br />

te doen ?<br />

Wat zoude 'er wel te voorfchyn komen, als de<br />

Boer zig liet overreeden , dat het alleen op zyn eigen<br />

oordeel aankomt, wat waar,regt en goedzy;en<br />

de Ambagtsman in ernst ondernam, den Bybel naar<br />

zyn inzien te verklaaren, en daarnaar het Leerflelfel<br />

om te keeren ? Ik wil het mynen hevigften<br />

Tegenftreveren, zelfs tot hunne eigen' onderrigting<br />

niet toewenfchen, om in hunne Gemeente in ernst<br />

te ondervinden, dat een of ander in dezelve zoude<br />

opftaan, die zig aanmatigde om hen te willen te regt<br />

wyzsn.<br />

Daar is in *t geheel geen middel , om zulke wysgeerige<br />

Daglooners, die waanen, dat zy verftandiger<br />

zyn dan hunne Leeraars , te wederleggen, of tot<br />

beter begrippen te brengen ; want deeze Lieden<br />

hebben zig de beginfelen der redelyke waarheden<br />

nooit duidelyk gemaakt , en ontkennen ze daarom<br />

regtuit, wanneer men zig'tegen hen op dezelven<br />

beroept.<br />

Gy zegt hem, by voorbeeld: Vriend , dat gjj<br />

J)ü beweert, wederfpreekt het gene gy te vooren<br />

als


den zehrfien weg tot Wysheid. 25<br />

als waar aangenomen hebt, en hy zal u antwoorden:<br />

wat fchaadt dat, 't is immers beide waar. Gyher.<br />

vat: maar hoe is dat mogelyk , kan dan een zaak te<br />

gelyk zyn en niet zyn ? Waarom niet ? is het (<br />

wederantwoord , by God is geen ding o^mogelyk.<br />

Dit is woordelyk het einde yan een twistreden over<br />

den Godsdienst, die een Predikar, één myner bekenden<br />

gehad heeft meteen Handwerksman, welke<br />

in zig een' inwendige roeping tot het Leeraarsampt<br />

gevoelde, en zig by voorraad tot een Schoolmeestersplaats<br />

aandiende.<br />

Het plan derhalven, om een wysgeerigen Gods<br />

dienst tot een Volksgodsdienst te maaken, als men<br />

zig daarby voordek, dat de kundigheden der groote<br />

menigte rusten zullen op een eigen doorzigt van de inwendige<br />

gronden der Waarheid, is voldrekt onuitvoerelyk.<br />

En dit leert nu ook de Gefchiedenis van alle<br />

Volken en alle tyden.<br />

HET GELOOF VAN GEZAG is van ouds her en<br />

overal de bron geweest van de godsdiendige en zer<br />

dekundige kundigheden der Menigte, zelfs in zulke<br />

verlicht : Gemeenebesten , in welken de Burger<br />

deelde in de wetgeevende Magt , en derhalven<br />

meer aangefpoord werdt om zelve over het algemeene<br />

Welzyn en voor het algemeen nuttige inrigtingen<br />

te denken , dan de Onderdaan onder een»<br />

hoofdige Regeeringen.<br />

Wysbegeerte is altyd maar te vinden geweest by<br />

de Geleerden van beroep, en by voornaame Perfoonen<br />

, die van de jeugd af aan de fcbranderfte Mannen<br />

(0,t Leeraars gehad hadden , nimmer by Lieden, die


a


den zekerjlen weg tot Wysheid. 27<br />

wel veelen, welken meenen, dat zy vermogens des<br />

geestes genoeg bezitten , om een eigen Zamenftel<br />

van de Leere der Gelukzaligheid op te maaken:<br />

maar zo dra zy beproefd hebben, hoe veel arbeids<br />

het kost om zig zeiven eenen weg te baanen, zyn ze<br />

afgemat, (lellen het verder naarvorfchen tot bekwaamer<br />

tyden in het vervolg ui$ en zoeken onder*<br />

tusfehen alle ernftig denken over den Godsdienst<br />

van zig te verwyderen. Ako in een foort van droomende<br />

gemoedsgefteltenis zynde , volgen zy in hun<br />

gedrag een wyfelend goeddunken, tot dat krankheden<br />

of uiterlyke toevallen hén ontrusten, en dan<br />

haaken zy naar iets troostelyks , waaraan zy zig<br />

kunnen vasthouden, en grypen in deeze verbystering<br />

dikmaals het zamenflel aan van den eerden<br />

Zwetfer , die zig op dien tyd aan hun op den weg<br />

voordoet , of keeren vol angst terug tot de Katechismusbegrippen<br />

hunner kindsheid.<br />

Anderen zetten het leezen van wysgeerige Schriften<br />

vlytig voort, endenken daarover met veel aandagt<br />

; maar dewyl zy geene bekwaamheid genoeg bezitten<br />

,om op een geregelde wyze voort te kunnen gaan,<br />

ten einde de hoofdbegrippen te bepaalen , den eigenlyken<br />

(laat des gefchils tusfehen de verfchillende<br />

Schryvers op te maaken, en de bewyzen gedrengelyk<br />

te toetzen, zo fchynt hun heden dit en morgen<br />

het tegenovergefleld gevoelen het beste toe, en alzo<br />

dobberen zy zomtyds, hun leeven lang, van de eene<br />

Onderflelling tot de andere , zonder ooit tot eenige<br />

gerustflellende vastheid van geest te geraaken.<br />

Een derde foort, die zig op de Wysbegeerte<br />

toe=


a8 Zevende Opheldering. Over<br />

toelegt, is 'er, welke ftandvastigheid met redenee*,<br />

kundige bekwaamheden paart; maar deeze verwagt<br />

gewoonelyk een hoogeren trap van zekerheid in<br />

. kennisfe te verkrygen, dan zedekundige onderwer­<br />

pen in betrekking tot onzen tegenwoordigen ftaat<br />

toelaaten. Als zy by hunne diepe naarvorfchingen<br />

zodanige apodiktifche Zekerheid niet kunnen<br />

vinden, gaan zy 'ükwerf fchielyk over tot algemeene<br />

Twyfelary, en vervallen in het troosteloos<br />

denkbeeld, dat waarheid in het geheel het deel niet<br />

is van 's menfchen kennisfe , en wy flegts door<br />

fchyn, de een op deeze, een ander op gene wyze<br />

misleid worden.<br />

Hierby komt het nu ook zeer veel aan op de ge,<br />

moedsgcfteltenis,en de reeds daar zynde zedelyke<br />

hoedanigheden,- want het Hart heeft eenen aanhoudenden<br />

onmerkbaaren invloed op de werkingen des<br />

Verftands. Een jong W ysgeer , van een reeds gevestigd<br />

menschlievend charakter, van een hebbelyke<br />

liefde tot orde en van een zuivere denkwyze ,<br />

zal by de diepzinnigfte befpiegelingen dat alles aa nneemen<br />

en overvveegend waarfchynelyk vinden , 't<br />

welk het welvaaren en genoegen der Maatfchappye<br />

bevordert, en de menfchen tot blyde uitzigten in het<br />

toekomende opwekt. Een Iigtvaardig Geleerde ,<br />

daartegen , van wankelende zedelyke beginfe*<br />

&n, zal ook een Zamenftel opwerpen, 't welk der<br />

deugd en naauwgezetheid des gewetens weinig bevorderlyk<br />

zyn zal: gelyk de ftuurfe en hartvogtige<br />

Man ook bezwaarelyk een Leerftelfel zal voortbrengen,<br />

dat in ftaat zoude zyn om Blygeestigheid<br />

en


den zekerjlen weg tot IFysheid. 09<br />


5o Zevende Opheldering. Over<br />

overdenkingen gehad hecfr. Zelfs worden onder de<br />

wysgeerige Zamenflellen, die openlyk bekend gemaakt<br />

zyn, zodanige gevonden, welken allen Godsdienst<br />

en alle onderfcbeid tusfehen Deugd en Ondeugd<br />

of regtuit, of van ter zyde vernietigen, en alles<br />

voor biliyk verklaaren, het welk men de magt heeft<br />

zonder eigen groot nadeel uit te voeren. Maar nog<br />

veel gemeener zyn dergelyke Zamenflellen voor eir<br />

gen gebruik, die men zig fchaamt openlyk bekend<br />

te maaken, omdat derzelver Voorftanders al te wel<br />

gevoelen , dat zy daardoor het wantrouwen en de<br />

veragting hunner Medeburgeren op zig zouden<br />

haaien.<br />

Het blykt dan uit deeze aanmerkingen , hoe het<br />

redelyke zelfdenken of het bsredeneeren noch eene al«e.<br />

meene, noch een zekere Weg is, om vaste Grondregelen<br />

voor de wysheid des leevens te vinden, en dat<br />

ten hoogden alleen die weinige goede Verftanden<br />

het doel van hun verlangen op denzelven kunnen bereiken<br />

, welken redeneerkundige bekwaamheden met<br />

onvermoeide vlyt verëenigen , en wier hart op zedelyke<br />

en voor het algemeen nuttige Deugd, reeds<br />

vast gevestigd is; en die daarenboven genoegzaame<br />

gelegenheid en hulpmiddelen hebben , om hunne<br />

naarvorfchingen van waarheid volkomen ten einde te<br />

kunnen brengen.<br />

Ook moet ik nog iets daarover aanmerken , dat<br />

men meent, dat alle Onverdraagzaamheid met den<br />

eerden zoude verbannen zyn, als men, in plaatze van<br />

eenen delligenof op het Geloof aan Goddelyke Openbaaring<br />

rustenden Godsdienst, eene zuiver wysgee-<br />

it-


den fkerften weg tot Wysheid. 31<br />

fige Leere der Gelukzaligheid als eenen Volks­<br />

godsdienst invoerde.<br />

Om hierover te beter te kunnen oordeelén, moeten<br />

wy vooreerst de eigenlyke oorzaaken der Onverdraagzaamheid<br />

opfpooren. Zy kunneu aangetroffen<br />

worden, of in de Leeren zelve, of in de bronnen<br />

der kennisfe , waaruit men de waarheden afleidt,<br />

of in de perfoonen en uiterlyke betrekkingen der<br />

Leeraaren.<br />

In het Zamenfiel der Leere zelf kan een grond leggen<br />

tot onverdraagzaame gevoelers , als daarin ftellingen<br />

zyn aangenomen , volgens welken het een<br />

phgt is, hen die anders denken, te onderdrukken. Zo<br />

kan niet ontkend worden , dat Mofes Wet de Israëliten<br />

niet alleen wettigde, zig boven alle andere<br />

Volken te verheffen, en zig zeiven te befchouwen<br />

als het eenigst door God beminde Volk; maar dat<br />

ook daarin uitdrukkelyk bevolen werdt, de Canaaniten<br />

en andere afgodifche Volken uit te rooijen.<br />

Hoewel nu deeze bevelen meer ftaatkundige dan<br />

godsdienftige oogmerken hadden , en in de plaatfelyke<br />

omftandigheden des Israëlitifchen Volks by<br />

hunne verovering van Palestina het naast gegrond<br />

waren, is het nogtans zeker, dat de Jooden, naar<br />

den geest deezer Wetgeevinge, altyd als godsdienftig<br />

en pligtmaatig gehouden hebben den wensch,<br />

om alle andere Volken ter eere van Jehovah te<br />

kunnen onderdrukken, gelyk dan ook veele Pfaltnen<br />

en Redenvoeringen hunner Propheeten onloochenbaar<br />

bedoelen om deeze geneigdheid in het<br />

Volk te onderhouden.<br />

Wat


3i Zevende Opheldering. Over<br />

Wat den Christelyken Godsdienst betreft ; memi<br />

men zig wel herinneren, dat de ftam van alle de eer-<br />

He Christelyke Gemeenten uit gebooren' Jooden beftondt;<br />

en daar deeze Lieden maar zeer langzaam<br />

afgebragt konden worden van hunne nationaale<br />

opvoedingsbegrippen, was het zeer natuurlyk, dat<br />

de geneigdheid tot Onverdraagzaamheid ook op<br />

veelen der eerfte Christenen en derzelver Voorftanderen<br />

overerfde, Maar de Leer des Christendoms<br />

zelve bevat geene beginzelen om de vervolgingen<br />

van hen , die geen Christenen zyn, zelfs maar te verfchoonen.<br />

Christus leert veeleer volftrekt het te»,<br />

gendeel der Mozaïfche Grondftellingen, en zegt (*)<br />

men moet niet, gelyk de Joodfche Zedekundigen<br />

leeren, alleen zynen Vriend of Godsdienstgenpotlief<br />

hebben en anderen haaten, maar God naarvolgen,<br />

welke het volmaaktfte voorbeeld van Verdraagzaamheid<br />

is, en zyne Zon laat fchynen over<br />

Goeden en Kwaaden, Geloovigen en Ongelovigen,<br />

en de akkers der Regtzinnigen en Onregtzinnigen<br />

in gelyke maate met zynen regen vrugtbaar maakt:<br />

en alleen met zodanige gevoelens en met zulk een<br />

gedrag heeft men het recht, om zig voor kinderen<br />

des algoeden Vaders te houden. En als door eenen<br />

Jood hem de vraag werd voorgefteld, welke menfchen<br />

wel tot zyne Naasten behoorden, die hy verpligt<br />

was lief te hebben , verklaart hy uitdrukkelyk,<br />

(t) de Samaritaanen voor de Naasten der Joo*<br />

(") MATTH. V. 43-48,<br />

Ct) LUK. X. 29.37.<br />

den


den zekerjlen weg tot Wyfheidt g£<br />

dëri,datis, zodanige menfchen , welken de Jood zig<br />

tot nog toe een pligt gerekend hadt om als Ketters<br />

en Tegenfpreekers van zyn Volk te haaten. :<br />

De Apostelen fpreeken ook hierin hunnen Meester<br />

zekerlyk nergens tegen , en Paulus inzonderheid<br />

fielt het Christendom zeer dikwyls tegen de Wet ,<br />

de Letter,de Werken over, noemende hetzelve Geloof<br />

en Geest. Hierdoor beweert hy in zyne hem by­<br />

zonder eigene fpraake, welke Augustinus en veele<br />

Godgeleerden na hem gantsch verkeerd verflaari<br />

hebben, dat het Christendom geenszins beftaat in<br />

zekere uitwendige verrigtingen of godsdienstpleegin-<br />

gen, noch ook in een aantal van dus of zogeftemde<br />

Leerftellingen , die afgefchreeven en van buitert<br />

geleerd kunnen worden; maar in inwendigen Gods­<br />

dienst, inwendige liefde van het waare Goed; wel­<br />

ke een werkzaam beginzel is om het verftand eri<br />

het hart der menfchen meer en meer te verbete­<br />

ren. Had men in Paulus Schriften, in plaats van<br />

het aan veele misduidingen onderhevige woord Ge-<br />

loof, de bepaaldere uitdrukking inwendige Godsdienst*<br />

terftond in onze Duitfche Overzettingen gekoozen;<br />

dan zoude men hun de Zaligheid niet geweigerd<br />

hebben , die in hunne Godsdienstoefeningen niet<br />

bezigen dezelfde Kerkgebruiken en dezelfde letter-<br />

lyke Gefchiedenisfen en Symbolifche Leerftellingen«<br />

welken de heerfchende Kerk in haare Gemeente<br />

heeft ingevoerd.<br />

De leer der Roomfche Kerke, dat niemand bui­<br />

ten haaren fchoot kan zalig worden, moet daarorrt<br />

aan het Christendom zeiven niet worden te last<br />

G £*'


34 Zevende Opheldering. Over<br />

gelegd. By de Protedanten is, Gode zy dank !<br />

deeze Leerdelling nooit Symbolisch geworden, hoewel<br />

de eerde Hervormers van zodanigen , die ongedoopt<br />

en buiten het Christendom leefden, twyfelagtig<br />

geoordeeld hebben ; en ik dem gaarne<br />

toe, dat veele Godgeleerden onder ons ook te menigmaalen<br />

zo gefproken, gefchreven en gehandeld<br />

hebben, als of buiten het kleine voetpad, 't welk<br />

hun godgeleerd Compendium aftekent, geen andere<br />

weg ware om tot de poorten des Hemels te naderen.<br />

Dit onderdek zeer bekrompen denkbeelden<br />

van God , en drydt voldrekt tegen de verklaaring<br />

der Heilige Schriftuure (*): dat God niet<br />

ziet op het gene den mensch uiterlyk onderfcheidt,<br />

waartoe ook behoort de uitwendige Kerkgemeenfchap,<br />

by dewelke men zig vervoegt; maar dat onder<br />

alle Volken, die geen welke hem altyd eerbiedigten<br />

opregt zoekt te handelen , Hem aangenaam is. Ik<br />

heb daarom in myn Zamendel (f) reeds uitvoerig<br />

aangetoond, dat de Apostelen zig gefchikt hebben<br />

naar de onderfcheiden' denkwyze en de kundigheden<br />

, die hunne Toehoorders en Leezers reeds hadden ,<br />

en in geenen deele eene eendemmigheid in befpiegelende<br />

kennisfe, en nog minder Symbolifche woordformulieren<br />

in alle Gemeenten gevorderd hebben:<br />

en ik voege 'er nog by, dat zelfs de gezamenlyke<br />

Christelyke Kerke nergens voorgedeld wordt als<br />

een beflooten, door een bepaald getal van Leer-<br />

C) HANDEL. X. 34, 35.<br />

Ct) §§ 9I-97. M» 329 en volg;<br />

ftel-


den zekerften


JÖ Zeven le Opheldering. Over<br />

der eenige volmagt van de voorn aamfle Leden dar<br />

Maatfchappy , in den naam der geheele Kerke met<br />

andere Kerken een Verbond te maaken: waartegen<br />

ik en voor my zelvèn en uit naam van een groot getal<br />

my van naby bekende en meerendeels zeer aanzienlyke<br />

Godgeleerden, door deezen,. op het plegtigst<br />

betuige.<br />

Eerftelyk moest men tog duidelyk bepaalen, welke<br />

voordeden het Christendom daarby genieten<br />

zoude. De innerlyke regtfchaapenheid des harten<br />

kon daar niets by winnen , want deeze hangt van<br />

het uitwendige Genootfchap of het getal zyner leden<br />

niet af. Ook zullen de uitwendige gelegenheden ,<br />

om de kennis van den Godsdienst (leeds meer en<br />

meer te volmaaken, daardoor in geenen deele vermeerderd,<br />

maar wel tot hetgrootfte nadeel verminderd<br />

worden. Dat 'er verfcheiden' uitwendige Genootfchappen<br />

zyn, is het juist, waaraan wy de<br />

groote vorderingen in het verklaaren der Schrif.<br />

tuure en van zo veele deelen der Christelyke Godgeleerdheid<br />

te danken hebben. Zo bragt het uitfluiten<br />

der Arminiaanen of Remonftranten buiten de<br />

heerfchende Kerke, in Holland eén geheel nieuwen<br />

lust, om den Bybel grondiger te beoefenen en meer<br />

op het werkdaadige toetepasfen, voort, en deeze<br />

kleine Gemeente deedt weldra ongelyk grooter<br />

dienden, dan die de heerfchende bleef, welke zig<br />

door haare Synodaale befluiten aan een pauslyken<br />

geweetensdwang onderworpen hadt. Het yverig<br />

bezig zyn met de waarheden van den Godsdienst<br />

aoude fcnielyk ophouden, indien door twistfchriften<br />

me


'den zekerften weg tot Wysheid. 3?<br />

niet geduurig nieuwe opwekkingen tot verdere onderzoekingen<br />

werden aangebooln, en dus is eene<br />

zekere Verfchillen heid der Godgeleerden en eene<br />

verdeeling der Christenheid in meerder, van elkander<br />

onaf hangel yke, Genootfchappen voor den<br />

Godsdienst zelfs voordeel ig.<br />

Het zyn derhalven enkel [laatkundige oogmerken,<br />

waartoe men het plan van verëeniging der Kerken<br />

beftaan wil uittevoeren. Want voor den inwendigen<br />

Godsdienst der Protestanten kan by een dergelyke<br />

Verëeniging volftrekt niets gewonnen worden;<br />

naardien men zelfs niet eens éénige Geloofsleere<br />

kan opgeeven, welke wy daardoor in ftaat gefteld<br />

zouden worden beter te begrypen. Voor trotfche<br />

heerfchzugtige Geestelyken onzer Kerken alleen<br />

opent dit plan van Verëeniging vleijende uitzigten<br />

tot Bisfchoppelyke Waardigheden , en den<br />

Protestantfchen Adel houdt men ten lok aas voor ><br />

slat zy dan in 't vervolg in de groote Proostdyender<br />

hooge Stigten in Duitschland zouden deelen.<br />

Het is hier de plaats niet, ook behoort het gantsch<br />

niet tot myn Beroep, om de ydelheid deezer verlangens<br />

en het overweegend groot ftaatkundig na.<br />

deel aan te toonen, en te ontvouwen, hoeveel de<br />

Proteftantfche Staaten aan inwendige magt en burgerlyke<br />

welvaart verliezen zouden, als zy zig uitwendig<br />

wederom onderwierpen aan het juk van<br />

geestelyke Heerfchappye des Roomfchen Stoels.<br />

Eenen oplettenden Waarneemer valt het al aanftonds<br />

in het oog, by de eerfte vergelyking van die Ryken<br />

en Provintiën van Duitschland, alwaar de Paus<br />

C 3 nog


38 Zevende Opheldering. Over<br />

nog het ftriktst gehoorzaamd wordt, met de Protestantfche<br />

en zulke Katholyke Landen die zig reeds<br />

ten deele aan zyne Magt ontrukt hebben. Dit alleen<br />

zal ik aanmerken, dat als 'er geene Protestanten<br />

waren, of deeze ophielden eene byzondere magtige<br />

Party te zyn, niets de Weereld verzekeren zoude, van<br />

niet langzaamerhand te ; rug gebragt te worden in de oude<br />

Duisternis, en de oude Rechtbanken van Geloofsonderzoek<br />

en de brandftapels niet weder opgeregt te<br />

zien, Vergelyken en Verdragen zyn geene waarborgen ,<br />

alwaar de grondlielling plaats vindt, dat men den<br />

Ketteren zyn woord niet behoeft te houden, en genegen<br />

is allen voor Ketters te verklaaren , welken<br />

het belang van den Stoel van Rome niet begunstigen.<br />

Maar zal by de ontworpen Verëeniging alleen agt<br />

gegeven worden op de Leeringen des Christendoms ,<br />

en de Staatkundige fcheuring blyven aanhouden ,<br />

dan moeten de Proteftanten, die aan deeze onderhandelingen<br />

deel neemen, wel zeer flegte onderrigte<br />

Heden zyn, welken zeiven nog niet weeten ,<br />

waarin zy eigenlyk Tesenftanders zyn van het Leerftelfcl<br />

der Roomfche Kerke. Het zyn niet deeze<br />

en gene Geloofswaarheden of bepaalingen der Leere,<br />

welken de Verëeniging eigenlyk onmogelyk maaken,<br />

maar de Hoofdtwist tusfehen ons is eigenlyk over<br />

het Beginzel en de Bronnen om den gantjehen Christelyken<br />

Godsdienst te kennen.<br />

De Roomsch • Katholyke Kerk beweert, de Bybel<br />

is een duister, onverjlaanbaar Boek, en de Paus is alleen<br />

ie gevolmagtigde, egte Uitlegger van deszelfs waaren<br />

zm j


den zekerften weg tot Wysheid. 3t<br />

gin; de benisfende Opperrechter in alle Geloofszaaken.<br />

Wy Proteftanten daartegen beweeren , dat de Heiiige<br />

Schriften eene geno-gzaame Dui-ielykheid hebben,<br />

zodat een ieder , welke de uitlegkundige hulpmiddelen<br />

ur kennisfe noodig, zig heeft eigen gemaakt, haar wel<br />

kan verftaan en uitleggen. Van welke zyde zal nu hier<br />

toegegeven worden? Zullen wy gene grondrtelling<br />

aanneemen, dan is het met onzen Bybel en de geheele<br />

vryheid van Gewisfe gedaan , en dan moeten<br />

wy alles gelooven, wat de Paus in den Bybel wil<br />

vinden, en als Stadhouder van Christus beveelt te<br />

gelooven. Of zullen de Katholyken ons nader<br />

bykomen, en het vry onderzoeken van de Leeringen<br />

des Geloofs volgens de Schriftuure toeftaan ? O, dan<br />

ondertekene ik de voorloopige Voorwaarden tot een<br />

vergelyk aanftonds; maar dan behoeft men ook niet<br />

meer eenige voorfchriften der Leere of Geloofsleuzen,<br />

maar dan krygt ieder Geleerde en verftandige,<br />

tot welke Kerkgemeenfchap hy ook moge be


4» Zevende Opheldering. Over<br />

ge aanbieden, dan zig in Verbonden over onze<br />

boeken van eenigheid en de byzondere Leerftellingen<br />

daarvan inlaaten, waardoor ook nooit iet goeds<br />

zoude te wege gebragt worden, Tot eenen gelukkigen<br />

voortgang deezer onderneeminge ontbreekt<br />

dan deeze kleinigheid nog maar, dat de Paus in een<br />

volle Vergadering van Kardinaalen, of op eene Kerkvergadering<br />

, uit „aam der hooge Geestelykheid',<br />

het aanneemen deezer voorloopige Voorwaarden<br />

Plegtig verklaare, en dat de Keizer, als Schutsheer<br />

der Iverke, de algemeene vryheid des Gewetens vry,<br />

waare, Als de Heer M*fiu* en zyne Medeftanders<br />

dit vooraf befchikken, zal al het overige, zonder<br />

veele kosten voor de briefwisfeling en de drukpers<br />

van zelfs terftond volgen: en ik wil de eerfte zyn<br />

om eene infchryving te openen tot het oprigten van<br />

een Eerzuil voor hem, die dit ontwerp tot ftand<br />

brengt.<br />

Maar, zeggen zy, welken het invoeren van een bloot<br />

wysgeerigen Volksgodsdienst wenfehen, dus ziet<br />

en ftemtgy Godgeleerden zeiven toe, dat de bron uwer<br />

kennisfe , de Bybel, de eerfte en algemeene oorzaak<br />

is der Onverdraagzaamheid , en dat het derhalven<br />

raadzaam is , denzelven aan een zyde te leggen<br />

jndien eene algemeene vrede der Kerke zal ftand<br />

grypen en duurzaam wezen. Ik antwoorde: niet?<br />

minder dan dit; want het is veelmeer te bewyzen, dat<br />

de twisten over den Godsdienst, zonder Bybel,<br />

veel menigvuldiger zouden zyn, en de vervolgingen<br />

ier Leeraaren tegen eikanderen veel heviger zouden<br />

«tbarften en altyd voortduuren.


den zelerften weg tot Wysheid. 41<br />

Vooreerst kan de Bybel geen meer verfchillen<br />

veroorzaaken, dan eenige andere bron van kennisfe,<br />

en wel maar in zo verre, als men over de eigenlyke<br />

meening van eenige plaatzen het niet eens is, en<br />

daarover wysgeerig redeneert. Want wy Proteftanten<br />

neemen als eenen Grondregel aan,dat de Heilige<br />

Schriften naar de algemeene regelen der Uitlegkunde,<br />

gelyk ieder ander boek, verklaard moeten worden,<br />

en daarom voornaamlyk uit en door zig zeiven.<br />

Daar wy derhalven geene geopenbaarde Uitlegkunde<br />

hebben , maar de algemeene redeneerkundige Regelen<br />

byde Verklaaring daarvan volgen, zyn alle ver?<br />

fchillen der Godgeleerden, in den grond, niet anders<br />

dan uitlegkundig, en dus wysgeerig; en als daaruit<br />

Onverdraagzaamheid voortfpruit, ontftaat zy<br />

niet uit den inhoud des Bybels, welke Vrede gebiedt,<br />

maar uit de yverzugt der Uitleggeren jegens<br />

den anderen, die hier eeniglyk als Wysgeeren onder<br />

elkanderen ftryden. Maar de ervaarenis der laatere tyden<br />

bevestigt het ook , dat de hevige twisten over<br />

den Godsdienst, veel minder geworden zyn, zederd<br />

men het egt Protestantsch beginzel weder heeft<br />

doen gelden, en den zin der Schriftuure, zonder<br />

aanziet) van menfchelyke voorfchriften der Leere ,<br />

onderzogt heeft.<br />

Jaarlyks komt een groot aantal van Uitleggingen<br />

over enkele Boeken van den Bybel uit, en de Uitleggers<br />

zyn zeer dikwils van verfchillende meening,<br />

cn egter leeven zy zo vreedzaam onder eikanderen,<br />

als dq Wysgeeren van beroep zig naauwlyks durven,<br />

beroemen.<br />

0 5 Maai;


tp. Zevende Opheldering. Over<br />

Maar mogelyk zal, volgens de meening der te<br />

genparty, daarin een bron van Onverdraagzaamheid<br />

verborgen ^yn* dat men de Waarheden , die uit den<br />

Bybel worden afgeleid , als door God geopenbaard<br />

oefchouwd, en zig daarom genoopt gevoelt , om<br />

ze met vuurjger yver te doen gelden. Ik fta toe ,<br />

dat dit dikwyls een voorwendfel tot te ver gedreeven<br />

yver heeft opgeleverd, ja dat ook wel veele<br />

Godgeleerden zig in ernst mogen hebben laaten<br />

overreeden, dat zy zig voor de Eer van God in de<br />

bresfe fielden: maar de waaragtige oorfprong van<br />

alle Onverdraagzaamheid is zekerlyk in de algemeene<br />

Eigenliefde en Eerzugt der menfchen te zoeken,<br />

en het onderfcheid tusfehen den uitwendigen ftaat,<br />

waarin. Godgeleerden en Wysgeeren zig altyd bevonden<br />

hebben en nog zyn, is de eenigfte oorzaak,<br />

dat de eerften in de Gefchiedenisfen altyd onveniraagzaamer<br />

zyn voorgekomen dan de laatften,<br />

. De Wysgeeren zyn ten allen tyde alleen amptlooze<br />

Geleerden geweest; nooit heeft een ftaat hen aangefteld<br />

tot Volks leer aars, want de Wysbegeerte is uit<br />

haaren aart niet voor het gros des Volks gefchikt;<br />

ook hebben zy nooit een uitwendigen byzondere»<br />

ftand, een openlyk byzonder bevoorrecht Genootfchap<br />

uitgemaakt, zodat hun gemeen belang een<br />

Efprit de corps konde verwekken. In dergelyke om-<br />

Handigheid zouden de Christen Godgeleerden zekerlyk<br />

ook verdraagzaam geweest zyn; ook zyn het die<br />

allen altyd geweest, welkende Geloofsgenooten van<br />

byzondere Gemeenten onderweezen.<br />

Maar plaatst nu de Wysgeeren eens ia een ftand<br />

«Ser


den zekerften weg tot Wysheid. 43<br />

der christelyke Volksbeftierderen ; draag hun het<br />

openbaar Leeraarsampt by het Volk op, en het opzigt<br />

over de denkwyze en zeden eener uit allerlei<br />

rangen vermengde Menigte; en laat ons dan zien,<br />

hoe ver hunne Verdraagzaamheid de proef zal uithouden.<br />

Het Volk moet door Gezag beftierd worr<br />

den; het moet derhalven van zyne Leidslieden vertrouwen,<br />

datzy hen goed weeten te leiden en goed<br />

willen leiden. Zal het nu eenen Wysgeer wel om 't<br />

even kunnen zyn, of nabuurige Leeraars, of ook wel<br />

zyne Amptgenooten het tegendeel zoeken te bewyzen<br />

, van het gene hy als Leeraar der Waarheid<br />

openlyk voordraagt ? Zal een Sto'icyn de Leer van<br />

Epikurus, zal een Leibnitiaan de Leer van de la<br />

Metrie nevens zig dulden? Een ieder bevat, dat een<br />

dergelyke Verdraagzaamheid het gantfche oogmerk<br />

des openbaaren Leeraarsampts by het Volk zoude<br />

ftremmen, en dat het Volk wel in verwarring zoude<br />

geraaken, maar nooit tot eenige vaste zedelyke<br />

beginzelen of godsdienftïge gevoelens gebragt worden.<br />

Geeft nu den Wysgeeren daarby het gezag<br />

en rechtgebied van hooge Overheid en een Bisfchoppelyke<br />

magt,en de Wysgeer Arius zal van den<br />

Wysgeer Alexander, de Wysgeer Julianus, van den<br />

Wysgeer Augustinus in de XVlIIde Eeuwe op gelyke<br />

wyze behandeld worden, gelyk de gemelde<br />

Godgeleerden in de IVde en Vde Eeuwen eikanderen<br />

behandelden. En eigenlyk genomen,wat was het<br />

wel, waarover deeze Mannen eigenlyk twisteden?<br />

Waren het niet louter onfchriftuurlyke, enkel<br />

^yysgeerige Vraagftukken? Waren het niet de Pla-<br />

toni-


44 Zevende Opheldering. Over<br />

tonifche en Ariftotelifche; de Fatalistifche, Mate.<br />

rijilistifche en Dualistifcbe gevoelens, die te velde<br />

trokken ? En zyn niet verre de meeste twistvraar<br />

gen der Godgeleerden yan onds her tot op onze<br />

dagen, alryd eeniglyk wysgeerjge Vraagftukken ea<br />

fpitsvinnigheden geweest , die tot het Leerflelfel<br />

des Bybels en het Christelyk Geloof in 't geheel<br />

niet behoorden ? Het is derhalven allerduidelykst,<br />

dat ten minften de Hoofden der twistende Partyen<br />

in de Kerk over hunne Wysbegeerte en geenszins<br />

over Christelyke Geloof'sleeren verdeeld geweest zyn,<br />

en dat een ieder voor de eer zyner uitleggingen en<br />

redeneerkundige befluiten geyverd heeft. De overige<br />

hoop der blinde Aanhangeren en Napraateren<br />

komt hier niet in aanmerking, omdat deezen noch<br />

als eigenlyke Godgeleerden, noch als Wysgeeren<br />

kunnen aangezien worden, en het getal van dergelyke<br />

blinde yveraars voor de eer hunner Bisfchoppen<br />

en Stigteren van hunne Sekten even groot zoude<br />

zyn, al ware 'er geen Bybel, en al beftonden de<br />

Hoofden hunner Partyen zuiver uit Wysgeeren.<br />

Dus hebbe ik, naar myne gedagten, zeer klaar<br />

aangeweezen, dat voor de Verdraagzaamheid niets<br />

gewonnen zoude zyn, indien men by het onderwys<br />

des Volks het Gezag der Wysgeeren , in plaatze<br />

van het Gezag eener Goddelyke Openhaaringe,<br />

ten grondflage wilde aanneemen: maar nu zal ik nog<br />

tooncn, dat de verwarringen dan nog ongelyk veel<br />

grooter, en de openlyke ongeregeldheden zonder<br />

einde zyn zouden.<br />

Als men den Bybel zelfs maar befchouwt als<br />

se*


den zekerften weg tot Wysheid. 4-<br />

ecn verzameling van oirkondelyke berigten, hoe de<br />

Goddelyke Voorzienigheid het Joodfche Volk langzaamerhand<br />

heeft laaten opleiden tot verlichtere eo<br />

betere kundigheden van Zedelykheid en Godsdienst,<br />

en dan daar mede de verdere Gefchiedenis<br />

vergelykt , hoe het Christendom, wiens begin zo<br />

gering was en van zo weinig betekenisfe fcheen ,<br />

een zo uitgeftrekt gevolg heeft gehad om de grove<br />

Afgodery en de heerfchende zedeloosheid onder zo<br />

veele Volken te verbannen; dan kan men niet ontkennen,<br />

dat zelfs dit den Bybel voor iederen Wysgeer<br />

eerwaardig moet maaken als een Oirkonde ,<br />

waaruit men het waare plan van God, in de opvoeding<br />

van het menfchelyk geflagt, veel juister en zekerer<br />

kan leeren kennen , dan uit alle mogelyke befpiegelingen<br />

van algemeene denkbeelden ooit verkreegen<br />

kan worden. Maar verder is het duidelyk ,<br />

dat in de fchriften des nieuwen Verbonds zeer veele<br />

denkbeelden en; waarheden van Gods geneigdheden<br />

en handelingen te onswaards , en wegens ons gefchiktst<br />

gedrag tot waare Gelukzaligheid, zo duidelyk<br />

en zo eenftemmig op alle bladzyden worden<br />

voorgedraagen, dat daarover onder Christen - Godgeleerden<br />

nooit twisten gereezen zyn noch ooit ontfiaan<br />

kunnen. Maar juist deeze onbetwiste Waarheden<br />

, die ik in myn Zamenftel (*) verzameld heb ,<br />

zyn openbaar toereikende, om hen, die ze gelooven,<br />

tot ftille en wyze Menfchen, en tot de befte<br />

Burgers in iederen ftaat te maaken: en geen Naturalist<br />

o S- 81.


4


den zekerjlen


48 Zevende Opheldering. Over<br />

gen; by gevolge moest het de hooge Overheid des<br />

Lands doen. Maar dan hebben wy ook<br />

terftond. wederom een geheel irelb'gen Godsdienst en<br />

eenen volflaagen Gewetensdwang voor alle Leeraars,<br />

welken zig van de aanbevolen Leuze van Wysbegeerte<br />

van het onderwys des Volks niet mogen<br />

verwyderen.<br />

Maar zal het dan geheel vry blyven te leeren, wat<br />

eeneniegelyk goeddunkt, de Hemel helpe<br />

ons, welke verwarringen zal dit veroorzaaken! De<br />

Godgeleerden zyn het in alle Hoofdpunten en werkdaadige<br />

Hoofdwaarheden eens, maar de Wysgeeren<br />

twisten nog over de Beginzelen, ja zelfs over de<br />

vraage, of 'er kenmerken der Waarheid zyn, en<br />

of ergens iets voorwerpelyk zaaklyk. is, dan of niet<br />

alles veel meer denkbeeldige misleiding is. Dus<br />

zullen wy op onze Predikftoelen de Idealisten, Materialisten<br />

en Dualisten eikanderen wederleggen en<br />

's namiddags befpotten hooren, hetgene voor den<br />

middag voor de Gemeente als Beginzelen en drangredenen<br />

ter deugd op het plegtigfte was betoogd geworden.<br />

—•— Neen , lieve Naturalist! voor dat<br />

gy ten minften niet eerst eene algemeene Vergadering<br />

hebt zoeken te houden , en beweezen hebt dat<br />

gy u onder eikanderen gemakkelyker dan de Godgeleerden<br />

, over een algemeen Leerftelfel ten Volksonderwyze<br />

kunt vergelyken , en dat uwe afgefproken<br />

Leuzen meer vrede der ziele, meer vertroostinge<br />

des Harten, en meer inwendige Gefchiktheid<br />

tot algemeen nuttige Deugd aanbrengen, dan het<br />

Christendom, eer hebt gy geen recht om aanfpraak<br />

te


den zekerften voeg tot Wysheid. 40<br />

te maaken op een openbaar Leeraarsampt, of u zeiven<br />

voor verftandiger en verdraagzaamer te houden,<br />

dan de Voorftanders der verfchillende Kerkelyke<br />

godsdienftige zamenftellen. Onder deezen zyn zekerlyk<br />

veele bekwaame Mannen en Wysgeeren ,<br />

welken het onkruid zeer wel van de tarwe weeten<br />

te onderfcheiden ; maar die ook naar de aanwyzinge<br />

van hunnen grooten Meester, het onkruid en veele<br />

heerfchende bygeloovige meeningen daarom verfchoonen,<br />

om dat door een ontydig en geweldig uitrooi<br />

jen der daarmede gewortelde Tarwe, de vrugf<br />

baarfte werkdaadige Grondregels , te gelyk het<br />

voedfel zoude verliezen , en ook uitgetrokken<br />

worden.<br />

Ik heb nu breedvoerig aangetoond, dat de weg van<br />

eigen nadenken óf beredeneeren , óf flechts door zeer<br />

weinige menfchen gevolgd kan worden ; óf dat zy,<br />

welken daarop wandelen, gevaar loopen om op<br />

meer dan ééne wyze te dooien, en zeer ligt te faalen<br />

in hun oogwit, en tot zekerer overtuigingen en<br />

waare vrede der Ziele te geraaken; óf dat de Wysgeeren<br />

ook weinig gefchikt zyn tot Volksbeftierders,<br />

en dat hunne oneenigheden en onverdraagzaamheid<br />

nog grooter en fchaadelyker zyn zouden, dan die<br />

der Christen Godgeleerden: en hieruit volgt dan<br />

van zeiven , dat voor het ongelyk veel groo •<br />

ter gedeelte der menfchen een gemakkelyker en<br />

zekerer weg ter zedelyke Gelukzaligheid gezogt<br />

moet worden ; en derhalven hebben wy nog te<br />

onderzoeken , of deeze de Weg des Geloofs zy ?<br />

Door het woord Gelooven, verftaat men in' 't ge-<br />

D meene


£o Zevende Opheldering. Over<br />

meene leeven dikwyls alle bloot waarfchynelyk of<br />

vermoedelyk weeten, zonder aanzien der bronnen,<br />

waaruit het gefchept is. Zo z*gt men by voorbeeld,<br />

ik geloove, dat ik dat ding daar of daar heb neergelegd;<br />

ik geloove, dat het heden fchoon weder zal<br />

zyn,en dergelyken : in deeze gevallen wordt het geloovendan<br />

tegen het volkomen zekerkennen overgefteld,<br />

en betekent zo veel, als: ik ftelle my die dingen<br />

uit eenige gronden of kenmerken, die'ik zelve<br />

egter niet genoegzaam hnude, als waar voor. Maar<br />

hierneeme ik tegenwoordig het woord Gelooven, in<br />

de bepaalde beukenis, dat het zo veel wil zeggen,<br />

als iets daarom voor waar houden, omdat iemant<br />

het verzekert, van welken wy vertrouwen, dat hy<br />

ons de Waarheid kan en wil zeggen; of korter",<br />

als wy op het Gezag van etn' ander iets voor<br />

waar aanneemen. Maar deeze weg des Geloofs<br />

is, gelyk de dagelykfche ondervinding ons<br />

leeraart , de groote Heirbaan , op welke de<br />

meeste Menfchen het grootfte gedeelte hunner<br />

algemeene kennisfe verzamelen. De grootfte Geleerden<br />

zelfs bepaalen zig, in hunne eigen' wys.<br />

geerige onderzoekingen naar de eerfte bronnen ,<br />

gewoonlyk maar by een éénigen tak der menfehelyke<br />

kennisfe, wyl niemand te gelyk een groot Godgeleerde,<br />

groot Rechtsgeleerde, groot Geneeskundige,<br />

groot Wiskunftenaar enz. zyn kan, wegens<br />

de alte groote menigte van denkbeelden en Waarheden,<br />

die ieder deezer Weetenfchappen in zig bevat.<br />

Daarom moet ieder Geleerde in zaaken, die<br />

tot deh kring zyner onderzoekingen niet behooren,<br />

zig


den zekeijlen weg lót Wysheid. 51<br />

zig verhaten op het goeddunken en de ondcrrig-<br />

tinoen der andere Kunstkenneren, en dus in veele<br />

gewigtige en werkdaadige dingen eeniglyk zyn toe-<br />

vlugt neemen tot gezag en geloof.<br />

Ook is deeze weg des Geloofs onder alle de wegen<br />

tot kennis de allergemakkelykde; want op denzeLven<br />

verkrygt men zonder eenige moeite of kosten<br />

eene menigte kundigheden , welken anderen alleen<br />

met veel gevaar, kosten en arbeid hebben moeten<br />

uitvinden en opfpooren ; en dit is ook de reden,<br />

waarom verre het grootfte gedeelte der menfchen ,<br />

en zelfs der ftudeerende Perfoonen, ook daar, waar<br />

eigen ervaarenis en het beproeven met onze eigen<br />

Reden mogelyk is , zig nogtans liever houdt aan het<br />

Gezag, en geemelyk wordt, wanneer men hetzelve<br />

by hen verdagt wil maaken, en hen uitnoodigen<br />

om het waare en valfche der geloofde ftellingen<br />

zeiven te onderzoeken.<br />

Verder kan het niet geloochend worden, dat het<br />

Geloof in alle Leerftellingen , die tot eene apodik'<br />

tifche zekerheid niet betoogd kunnen worden, een<br />

veel grootere zekerheid en gerustftelling verfchaft,<br />

en daarom ook het leeven der werkdaadige kennisfe<br />

ongelyk meer verfterkt dan alle Wysbegewte.<br />

Hy die de zedelyke Grondregels des leevens en derzelver<br />

algemeenheid, de Leer naamlyk van eens<br />

algoede en wyze Voorzienigheid, die zelfs voor<br />

©nze geringde behoeften zorgt , en de hoop van<br />

een beter leeven na den dood in een daat van Vergeldinge,op<br />

een erkend Gezag, als uitgemaakt waar,<br />

aanneemt, fchept daaruit ongelyk meer kragt en<br />

D a troost,


5 a<br />

Zevende Opheldering. Over<br />

troost, dan de Wysgeer, welke even deeze zelfde<br />

Waarheden, volgens de regelen der Waarfchynelykheid,<br />

in een bedaard uur zeer wel heeft vastgefteld,<br />

doch die in duistere uuren niet in ftaat is,<br />

om zig de gronden van zyn eigen* reden klaar en<br />

leevendig te erinneren, en daarom begint te wankelen<br />

en te twyfelen. Hieruit blykt, welke buitengemeene<br />

weldaad het voor de menfchen is, dat eene<br />

Leer van werkdaadige Gelukzaligheid gegrond is<br />

op het gezag eener goddelyke Openbaaringe, welke<br />

geen twyfel nalaat, en waarop de kranke, en tot<br />

fcherp nadenken onbekwaame ftervende Mensch ,<br />

zig ook dan nog volkomen kan verlaaten. Wie kan<br />

in dit opzigt de waarheid loochenen : Gelukkig, ja<br />

driewerf Gelukkig is hy, die gelooft! Gelukkiger,<br />

dan de fchranderfte wysgeerige Zelfdenker!<br />

Dan hoe veele gemakken en voordeden de weg des<br />

Geloofs ook aanbied, dezelve is egter voor allen, en<br />

voor hun, die denzelven inflaan, ook niet minder gevaarelyk<br />

, dan de twee te vooren befchouwde<br />

wegen.<br />

Voor eerst is het Geloof niet een iegelyks zaake,<br />

want 'er zyn altyd Lieden, die zeiven zien en zeiven<br />

eerst inwendige gronden zoeken willen , waarop<br />

zy iet voor waar zullen houden. Er moeten ook zodanige<br />

menfchen zyn; want als veelen gelooven<br />

zullen, moeten 'er ook eenigen zyn , welken geloofd<br />

worden. In alle de takken der menfehdyke Weetenfehappen<br />

moeten Mannen zyn, die eerst de<br />

voor het algemeen nuttige Waarheden ontdekken<br />

en aan den dag brengen, het zy door Ingeevinge, of<br />

door


den zekerjlen weg tot Wysheid 53<br />

door eigen naarfpooren uit de oorfprongelyke bron-<br />

nen der kennisfe. — Deeze moeten zich daarom, by<br />

hunne Tydgenooten of de Nakomelingfchap, het ge­<br />

zag van goddelyke Gezarten of egte Overleveraars<br />

en^Uitleggers der Goddelyke Uitfpraaken, of van<br />

voortreffelyke Wyzen , door zodanige uitwendige<br />

kenmerken weeten te bezorgen , welken volgens het<br />

oordeel der menigte daartoe genoegzaam zyn om Ge­<br />

loof te vinden.<br />

Zyn deezen ook braave Maiinen,dan worden Zy daardoor<br />

de grootste Weldoeners des menfchelyken Geflagts<br />

door veele Eeuwen, omdat het Gezag hunner<br />

Leeren gemeenlyk door den ouderdom fteeds eerwaardiger<br />

en uitgebreider wordt.<br />

Maar hoe gevaarlyk kunnen ook Mannen van uitfteekende<br />

talenten en kunstbekwaamheden worden,<br />

als zy het 'er op toeleggen, om het Volk te misleiden<br />

, en uit eigenbaat of eerzugt in verderflyke dwaalingen<br />

te brengen. De gefchiedenisfen van alle Volken<br />

in alle Eeuwen zyn een aanhoudend bewys, hoe<br />

geneigd de Menigte zy, om lieden, die door eene of<br />

andere begoocheling de zinnen weeten te roeren, of<br />

de verbeeldingskragt te verhitten, en tot groote verwagtingen<br />

uit te rekken, blindelings tc volgen en hen<br />

voor Perfoonen aan te zien, welken met het Ryk der<br />

Geesten of wel met de Godheid zelve in een nadere<br />

betrekking ftaan, en een bovennatuurlyken invloed<br />

derzelven genieten. Nog in onze dagen, die zig door<br />

zo veele bekend gemaakte hulpmiddelen der Verlichtinge<br />

onderfcheiden, hebben een Zwedenburg, Saint-<br />

Gcrmain, Ga/stier, Schroepfer , Caglnftro en ande-<br />

D 3 ren


54 Zevende Opheldering. Over<br />

ren van gelyken flag groote rollen gefpeeld<br />

en openlyk de agting genooten, niet van flegt onder,<br />

weezen Lieden, maar ook van veele voorn aam e en<br />

anderszins agtingswaardige Mannen. Gaarne laat ik<br />

over die menigvuldige geheime oefeningen, welken<br />

de gevolgen deezer misleidingen zyn, den fluier der<br />

Verborgenheid rusten, omdat ik Perfoonen, diemy<br />

ifi veele opzigten eerwaardig zyn, niet gaarne wilde<br />

beleedigen. Voor myn oogmerk is het genoeg hier<br />

nu voorloopig daarop de aandagt gevestigd te hebben,<br />

hoe ligt de geneigdheid tot gelooven allen, die<br />

de Geesten niet weeten te beproeven , aan de misleidingen<br />

van een iederen Dweeper of Bedrieger<br />

blootftelle, en hoe het daarom by den weg des Geloofs<br />

eeniglyk daarop aankome, welken Leidsman<br />

men in de handen valle.<br />

Allerbeklaagelykst is het, dat juist de welmeenendfte<br />

trouwhartigfte Menfchen de eerften pleegen te<br />

zyn, die zig door fchynheilige Bedriegers laaten verblinden,<br />

omdat zy wegens hunne eigene opregtheid<br />

van anderen niets kwaads vermoeden: en juist zoda-<br />

«ige Perfoonen worden ook gewoonlyk door listige<br />

Bedriegers het eerst opgezogt, wel weetende , dat<br />

als zy eerst eenige Lieden van onbefproken naam,<br />

en by allen bemind en geagt, gewonnen hebben, dan<br />

veele anderen van zeiven toevloeijen , om met zulke<br />

braave menfchen in nadere betrekkingen te komen<br />

Alle deeze nieuwe Aankomelingen verlaaten zig<br />

daarop, dat die braave Menfchen, welken zig het<br />

eerst aan eenen Leidsman verbonden , denzelven<br />

te vooren genoeg beproefd zullen hebber,, en<br />

de


den zekerjlen weg tot Wysheid. 55<br />

de overgang van deezen bevestigt by genen het vertrouwen<br />

dat zy te vooren van Hem hadden opgevat.<br />

Zo kan het gebeuren, en het gebeurt dagelyks, d*t<br />

geheele talryke Genootfchappen ontfiaan en voortduuren,<br />

zonder dat een éénige het eigenlyke Hoofd,<br />

door het welk allen beftierd worden,van naby kent.oradat<br />

alle de Medeleden zig op de regtfehapenheid en<br />

kennis der overige,hun bekende Medeleden,verhaten.<br />

Hoe gemakkelyk kan het onder zulke omflandigheden<br />

gebeuren, dat de beste en in alle andere<br />

opzigten agtingswaardige Menfchen, zonder het zeiven<br />

te weeten of zelfs maar te bevroeden , door<br />

doortrapte Bedriegers als werktuigen misbruikt<br />

wórden om de heil loosde oogmerken uit te voeren?<br />

Het behoeft hier niet eerst aangetoond te worden<br />

hoe ver een blind vertrouwen tot de groffle Bygeloovigheden<br />

en onzinnigfle dwaasheden kan vervoeren.<br />

De gefchiedenis van den Godsdienst aller Volken<br />

levert voorbeelden op van de droevigfle verbysteringen<br />

; en welk Klooster kan deswegens niet in grooten<br />

getale bewyzen geeven, hoe ligt de mensch overreed<br />

kan worden, om zyn eigen gevoel en reden te<br />

beftryden , en te gelooven, dat men door de goederen,<br />

die God ons aanbiedt, niet te genieten, door geen<br />

gebruik te maaken van de talenten, die Hy ons ten beste<br />

der Maatfchappye heeft toevertrouwd, en door de<br />

wreedfte zelfskwellinge, zig hy het algoede Opperweezen<br />

behaagelyker en gefchikter ter Zdigheid kan<br />

maaken.<br />

Behalven het tot hier toe opengelegd gevaar by de<br />

geneigdheid tot gelooven , zyn op den weg des geloofs,<br />

D 4 by-


5


den zekerjlen weg tot Wysheid. 57<br />

ook niet misien, of hier moet eene gefchiktheid<br />

voortgebragt worden om een woordenkraam voor<br />

werkelyke kennis te houden. Ook kan zig een iegelyk,<br />

die de gemeene Lieden over hunne kennis van<br />

den Godsdienst wil toetzen, door de ondervinding<br />

ras overtuigen, hoe weinig zakelyke en bepaalde begrippen<br />

by de door hun van buiten geleerde Tekften<br />

, Liederen en Geloofsbelydenisfen in hun verftand<br />

gedagt worden. Zelfs Godgeleerden , welken<br />

hun Akademisch zamenftel wel in het geheugen geprent<br />

hebben , bedriegen zig zei ven vaak daarin,<br />

dat zy veel meenen te weeten,waaromtrent zy egter<br />

niets dan woordenkennis bezitten. Dit blykt, wanneer<br />

zy de fpreekwyze en taal hunner Kerke niet gebruikende,<br />

wegens eenige ftellingen, met hunne eigen'<br />

woorden verklaaren moeten, wat zy daardoor verftaan<br />

willen hebben. Hierom kan men het voor beweezen<br />

houden, dat naauwlyks de helft van de geheele<br />

woordelyke Geloofsbelydenis by de meeste<br />

Christenen ten vollen verftaan wordt, en dat by<br />

veele ftellingen geheel iet anders door hun gedagt<br />

wordt, dan het gene de Leeraars daardoor wilden<br />

te kennen geeven.<br />

Uit deeze gewoonte, om woorden voor denkbeelden<br />

te houden, en zig de waarheden , als in eenen<br />

nevel, onder het vaardig uitfpreeken , voor den<br />

Geest te laaten zweeven, zonder dat men ze tot een<br />

duidelyke bewustheid brenge, ontftaat dan ook natuurlyk<br />

eene volkomen werkeloosheid der geloofde<br />

Leere. De Godsdienst van veele Christenen , die<br />

flechts willen gelooven en niet denken, is als 't ware<br />

D 5 bul-


58 Zevende Opheldering. Over<br />

buiten hen, in hunne Ifgtelyke boeken, in het gene<br />

de Prediker hun zegt, in hunne gezangen en gebeden.<br />

Hunne ziel bemoeit zig inwendig daar mede<br />

niet verder, en daarom is het zoveel, als of het niet<br />

geloofd ware. Ja, onder de Proteftanten zyn menfchen<br />

genoeg, die, even gelyk de Papisten, het ter<br />

Zaligheid voldoende houden te gelooven, wat de<br />

Kerk gelooft, zonder dat zy zig behoeven te bekommeren,<br />

wat het eigenlyk zy 't welk deeze gelooft.<br />

Zodanige Lieden ftellen het van hun gevorderd Geloof<br />

in dat algemeene Vertrouwen op hunne Leeraars<br />

, dat alles , wat deezen voor waar houden en<br />

opgeeven , oek werkelyk Waarheid is, fchoon<br />

het door de Leeken vei ftaan noch voorgefteld kan<br />

worden.<br />

Uit alle deeze aanmerkingen over het Geloof blykt<br />

nu, dat ook deeze weg zyne gevaaren, doolwegen<br />

en zwaarigheden heeft, en dus niet onbepaaid aan<br />

allen, die naar Wjsheid en vrede der Ziele zoeken<br />

, als een zekere weg kan aanbevoolen worden.<br />

Maar hier zullen nu waarfchynelyk veelen myner<br />

Leezeren zig daaraan rtooten, dat ik alle drie de<br />

Wegen, op welken wy menfchen onze kundigheden<br />

verkrygen moeten, voor onzeker verklaard hebbe,<br />

daar ik zelve tog toegedaan heb , dat 'er geen meer<br />

dan deeze drie zyn: en zy zullen my dus deeze vraag<br />

voorwerpen, wat dan nu te doen, als noch eigen'<br />

Bevinding en inwendig Licht of Gevoel, noch het<br />

redelyk Nadenken, noch ook het Geloof op gezag<br />

toereikende zyn , om ons zeker te leeren kennen


i den %ekerjlen weg tot Wysheid. 59<br />

Ben wat tot ons eigen welvaaren dienftig is'?<br />

Eer ik deeze vraag beantwoorde , verzoeke ik<br />

vooraf, dat myne Leezers zig gelieven te erinneren,<br />

dat ik in myne voorafgaande bedenkingen nergens<br />

beweerd heb, dat door Bevindingen, Reden en Geloof<br />

in 't geheel geene juiste en voldoende kennis verkreegen<br />

kan worden; maar alleen, dat afdwaalingen<br />

van de Waarheid op alle deeze Wegen, op veelerleie<br />

wyzen, mogelyk zyn. Het komt derhalven maar<br />

alleen daarop aan, dat men de aanleidingen daartoe<br />

nader leert kennen, om het gevaar der misleidinge<br />

te ontwyken; en inzonderheid, dat men het zig duidelyk<br />

maake, zo, welke deelen der kennisfe op ieder<br />

deezer Wegen het zuiverst en zekerst verzameld kunnen<br />

worden, als, hoe verre men één derzei ven kan<br />

bewandelen, indien men verhoeden wil om op doolwegen<br />

te geraaken.<br />

Ook moet ik, om misvattingen myner oogmerken<br />

voor te komen, nog eens vooraf doen opmerken,<br />

voor hoedanige Leezers ik eigenlyk fchryve. De zulkcn,<br />

die voor zig zeiven reeds beflist hebben, welken<br />

weg zy gaan willen , en zig mogelyk ook op<br />

hunnen loopbaan zeer wel bevinden, en het doel<br />

hunner hoope met wisfe fchreeden meenen te naderen,<br />

wil ik daarvan geenszins terug roepen. Ik weete<br />

, dat dit by veelen in het geheel niet mogelyk, en<br />

by anderen meer fchaadelyk dan voordeelig zoude<br />

zyn. Ik fchryve alleen voor Leezers, welken hier<br />

over raadgeeving behoeven en met de daad zoeken.<br />

Zulken zyn in de eerfte plaats'jonge Godgeleerden,<br />

welken daarmede onledig zyn om hun wysgeerig en<br />

god.


fjo Zevende Opheldering. Over<br />

godgeleerd Zamenftel vast te ftellen. Deezen zyn het<br />

Gemeen,waarvoor ik volgens de eigenlykfte verpligtingen<br />

van myn ampt wil nuttig wezen; en daarna zyn het<br />

alle braave denkende Perfoonen, welken,met genoezaame<br />

vermogens van geest om zeiven te beproeven<br />

voorzien , door de bezigheden van hun beroep en<br />

andere omftandigheden verhinderd worden, om zig<br />

op eigene wydloopige Onderzoekingen , moeilyk<br />

naarzoeken der geleerde Schriften, en een algemeen<br />

wikken en weegen van de veele voor- en<br />

tegengronden der ingebruik zynde Zamenftellen in<br />

te Jaaten.<br />

Na dit vooraf gefteld te hebben, zal daarom de<br />

Weg, welken ik zal aanbeveelen om tot waare Wysheid<br />

des Leevens te geraaken , wel voor allen veilig<br />

te bewandelen zyn; maar myne afteekening van<br />

denzelven zal tog eigenlyk maar door de zulken volkomen<br />

verftaan en gebezigd kunnen worden, welken<br />

zig reeds voorbereid en geoefend hebben, om zig op<br />

hunne reis naar dergelyke algemeene befchryvingen<br />

te rigten, en zonder verdere aanwyzinge ter regter<br />

oord en plaats te belanden; gelyk ik dit van alle<br />

Leezers, die tot myn Gemeen behooren, durf onderftellen.<br />

En nu ter zaake!<br />

Den weg, welken ik voorneemens ben aan te wyzen<br />

, kan men gevoegelykst het gemeen menfchen ge.<br />

voel (fenjus COWMUKW) noemen. Ik zal naamlyk aantoonen,<br />

dat het voor ons het zekerfte kenmerk van werkdaadige<br />

Waarheid en van de zekerheid onzer bevattingen<br />

is, wanneer zymetdeeenpaarigeervaarenisfen<br />

en daaruit afgeleide begrippen en ©ordeelen des gemeeneo


den zckerflen weg tot Wysheid. 6t<br />

ren menfchen verflands overeenftemmen ; en dat wy<br />

ons by al ons verder zoeken naar kennis,'c zy op den<br />

Weg des Gevoels, of'der Befpiegelinge, of des Geloofs<br />

, altyd naar dit gemeen menfchen gevoelen, en<br />

het gene door het zelve reeds als waarheid erkend<br />

is, moeten rigten, als wy ons van de waare Wysheid<br />

des Leevens niet verwyderen of ons in hersfenfchimmen,<br />

waardoor wy voor de menfchelyke zamenleeving<br />

nutteloos zouden worden , verwarren<br />

willen.<br />

Men behoeve vooreerst maar een weinig daarover<br />

na te denken, hoe zeer alle gezellige betrekking der<br />

menfchen tot eikanderen, en zelfs de mo;elykheid,<br />

om eikanderen door teekenen en byzonderlyk door<br />

de fpraake denkbeelden mede te deelen, ruste op<br />

eene algemeene overeenftemming der gewaarwordingen<br />

by alle menfchen van een en het zelfde voorwerpen<br />

op de gemeene Grondwetten, waarnaar wy<br />

uit de gewaarwordingen denkbeelden maaken,oordeelén<br />

vellen , befluiten trekken , en door het<br />

kennen tot begeeren en werken bepaald worden.<br />

Zo komen, by voorbeeld, de gewaarwordingen<br />

van alle gezonden menfchen , als de Zon<br />

fchynt, daarin overeen , dat zy licht en warmte<br />

waarneemen, en dat zy een geluid hooren, als het<br />

dondert. Zonder deeze eenpaarigheid der gewaarwordingen<br />

en zinnelyke oordeelén over de Weereld<br />

buiten ons , zouden wy ons nooit in de fpraake<br />

kunnen verëenigen.<br />

Een mensch, die de voorwerpen geheel anders<br />

gewaar werdt, dan zy door alle overige menfchen<br />

zin-


6z Zevende Opheldering. Over<br />

zinnelyk worden opgemerkt, zou door allen voor<br />

krankzinnig gehouden worden, en voor alle gezellige<br />

verkeering volflrekt ongefchikt zyn. Even eens is<br />

het gelegen met de oordeelén des verflands en de<br />

befluiten der reden, eveneens met derzelver werkingen<br />

op de begeeringsvermogens en het daaruit voortfpruitend<br />

zedelyk gevoel. De zelfde denkbeelden<br />

door zinnelyke gewaarwordingen veroorzaakt, brengen<br />

ook het zelfde oordeel, dezelfde begeerten en<br />

befluiten voort. Daarom zien, by voorbeeld, alle<br />

menfchen de heldere Lentedagen met verlangen te<br />

gemoet, en wenfehen de een gelyk de anderen naar<br />

gezondheid, vermogens en de agting hunner medemenfehen.<br />

De kleine verfcheidenheden in de zinnelyke<br />

gewaarwordingen en derzelver trappen veroorzaaken<br />

natuurlyk wel menigvuldige onderfcheidingen<br />

in de oordeelén en neigingen der menfchen<br />

, maar dit neemt de wezenlyke overeenkomst<br />

in de wyze van gewaarworden en daaruit afgeleide<br />

oordeelvellingen niet weg, naardien de grond van deeze<br />

afwykingen eeniglyk ligt in de verfchillende<br />

wyzigingen in het geflel van het werktuig der gewaarwordingen,<br />

en geenszins in het gewaarworden<br />

en denken zeiven.<br />

Hieruit befluit ik dan, dat de waare beginzelen<br />

en grondregelen voor menfehelyke Wysheid noch<br />

door een inwendig licht, of byzonder gevoel, het<br />

welk maar eenige menfchen hebben, en den één<br />

dus, den anderen zo leidt, noch door diepzinnige<br />

befpiegeling, waartoe maar weinige hoofden gefchikt<br />

zyn, gevonden kunnen worden, maar in dat gen«<br />

moe-


den zekerden weg tot Wysheid. 63<br />

moeten liggen, het welk allen menfchen gemeen is.<br />

Ook leert de er./aarenis , dat alle zamenftellen ,<br />

waarin de gemeene gewaarwordelyke denkbeelden<br />

en de algemeene ftellingen, die daarop onmiddelyk<br />

gebouwd zyn, als misleidingen der zinnen verworpen,<br />

en in de plaatfe daarvan ten grondflage aangenomen<br />

worden de geleerde onderftellingen of het<br />

gemeen gevoelen wederfpreekende Godfpraaken cn<br />

Gelooofsleeren, geheel onvrugtbaar zyn geweest<br />

voor het werkdaadige leeven, en zelden onfchaadelyk<br />

voor de zedelyke denkwyze haarer Belyderen.<br />

Maar ik fpoede my voort om deeze bedenkingen<br />

toe te pasfen ; want daardoor zal de Regel over<br />

het gebruik van het gemeen menfchengevoel ten<br />

toetsfteen van de waare Wysheid des leevens,<br />

doch die veelligt niet genoeg ontwikkeld of niet<br />

duidelyk genoeg voorgefteld is , voor myne Leezers<br />

volkomen klaar, zeker en werkdaadig worden.<br />

De eerfte bronnen van alle menfchelyke kennis<br />

zyn de Gewaarwordingen, en. nu moet getoond worden<br />

, zowel, welke kennis wy door de zinnen kunnen<br />

verkrygen, als, wat daarby het gemeen menfchengevoel<br />

is; en hoe men zig daarnaar moet rigten,<br />

om misleidingen en dwaalingen op den weg der eigen'<br />

ervaarenisfe te vermyden.<br />

Zonder eenige kennis , zonder denkbeelden en<br />

begrippen van iets te hebben, komen wy in de<br />

Weereld; zy ontftaan allen uit zinnelyke gewaarwording<br />

in ons. De ondervinding bewyst dit on»<br />

tegenzeggelyk; naardien menfchen, die van de geboorte


64 Zevende Opheldering. Over<br />

boorte af één der vyf zinnen gemist hebben, ook<br />

nooit met alle mogelyke oefeningen hunner reden<br />

daartoe kunnen komen, om die denkbeelden, welken<br />

door het ontbreekend zintuig by anderen verwekt<br />

worden, uit zig zeiven te ontwikkelen. De<br />

blindgebooren kan zig volftrekt geen denkbeeld van<br />

licht of kleuren voordellen, en geen woordelyk onderwys<br />

kan ze by hem voortbrengen, omdat zulk onderwys<br />

alleen in ftaat is om uit de reeds daar zynde eerfte<br />

beginfelen der kennisfe nieuwe denkbeelden te verwekken.<br />

Dus moeten wy alle ftoffe tot denken, alle<br />

eerfte beginfelen onzer denkbeelden uit zinnelyke<br />

waarneemingen verzamelen, en het verftand kan<br />

zig volftrekt niets voorftellen, het welk niet vooraf<br />

by enkele deelen door de zinnen is aangeboden.<br />

Gewaarwordingen zyn in 't algemeen voorftellingen<br />

der veranderingen, die tegenwoordig by onszelven<br />

voorvallen. Men verdeelt ze in uitwendige en<br />

inwendige. Onder de uitwendige gewaarwordingen,<br />

begrypt men de zulken , welken niet uit de ziel zelve<br />

fchynen te ontftaan, maar voor zo veel wy door<br />

oplettendheid op ons zeiven waameemen , van buiten<br />

door het ligchaam in haar verwekt worden ,<br />

Waarom de ziel zig daarby, ten minften in het begin,<br />

meer lydelyk dan werkzaam bevindt, gelyk<br />

by voorbeeld, by tandpyn, by een onweder, dat<br />

men waarneemt.<br />

Inwendige gewaarwordingen worden in tegendeel<br />

die genoemd, welken , zo veel wy kunnen bemerken,<br />

niet van buiten inkomen , maar in de ziel zelve<br />

ontftaan, en haaren toeftand veranderen, waarom


ie» zelerfien wtg tot Wysheid. 6g<br />

fcy zig daarby ook meer werkzaam dan lydelyk gedraagt<br />

, gelyk by gewaarwordingen van eerzugt, en<br />

by een vry willig denken aan voorwerpen, die thands<br />

Voor het fgchaam niét tegenwoordig zyn.<br />

Uitwendige gewaarwordingen ontftaan, wanneer dè<br />

Werktuigen der gewaarwordinge , die door het<br />

lighaam verfpreid zyn, in beweeging gebragt worden,<br />

deeze beweeging tot in het hoofd wordt voort*<br />

gezet, en de ziel zig met de voorftelling of afbeelding,<br />

die daaruit gebooren wordt , bezig houdt»<br />

Ontbreekt één deezer ftukken, zodat of het zintuig<br />

niet bewoogen , of de beweeging niet tot in het<br />

hoofd voortgezet, of het denkvermogen der ziele<br />

daarop niet gevestigd wordt, dan kan geen denkbeeld<br />

uit uitwendige gewaarwordingen in de ziel<br />

tot ftand komen»<br />

In deeze waarneemingen komen nu alle menfchen »<br />

die op zig zeiven agt geeven, en maar eenigermaate<br />

opmerken het gene in hun zeiven omgaat, doorgaans<br />

overeen» Allen houden het daarom vatt<br />

kindsheid af zeker, dat zy een lighaam hebben ,<br />

dat 'erbuiten hen voorwerpen zyn die op hunne lighaamen<br />

werken , en dat alles wat zy door uitwendige<br />

gewaarwordingen eeHpaarig eh altyd op'<br />

eenerlei wyze kennen, ook eene zaakelyke en<br />

voorwerpeïyke Waarheid heeft. Dit is derhalven<br />

de eerfte uitfpraak des gemeenen menfchengevoels,<br />

welke tot een grondflag van alle werkdaadige Wysheid<br />

des leevens moet aangenomen worden, indien<br />

wy in denken, fpreeken en handelen niet altyd<br />

in verwarring gebragt willen worden,<br />

E Maar


66 Zevende Opheldering. Over<br />

Maar nu, al in de vroegfte tyden, zo ver de gefchiedenis<br />

der Wysbegeerte reikt, zyn 'er altyd<br />

lieden geweest, welken alle kennis door de zinnen<br />

voor bedrog en blooten fchyn verklaard hebben,<br />

Waarop men geene zekere ftellingen by gevolgtrekking<br />

bouwen kan ; en dit gevoelen is van tyd tot<br />

tyd, ook in onze dagen, door befpiegelende Wysgeeren,<br />

die men Idealisten pleegt te noemen, vernieuwd<br />

geworden. Deeze menfchen beweeren met<br />

eenen fchyn van uitmuntende fchranderheid, dat<br />

onze gewaarwordingen, als inwendige voorftellingen<br />

en handelingen der Ziele, wel werkelykheid en zaakelykheid<br />

hebben, doch dat ze bloote vertooningen<br />

zyn van het éénvoudig denkvermogen, welken het<br />

uit zig zeiven voortbrengt, of die ook door den invloed<br />

der gedagten van andere Geesten in ons verftand<br />

veroorzaakt worden. Ik ben beducht, dat<br />

ik zelfs tot nadeel van myn eigenlyk oogmerk, de<br />

leere der werkdaadige Wysheid, te verre vervoerd<br />

zoude worden, indien ik hier ontvouwen wilde, door<br />

welke befpiegelingen een fchrander vernuft in zulke<br />

doolhoven kan vervallen, dat het in de gemeenfte<br />

denkbeelden van lighaamen, van beweeging, van'<br />

oorzaaken en werkingen en zo tegenftrydigheden<br />

vindt, en daarom de zonderlingfte onderftellingen<br />

moet aanneemen, dewyl deezen alleen vodr<br />

hetzelve eene uitkomst fchynen aan te wyzen. Ondertusfchen<br />

zal ik by de befchouwing van de kennis,<br />

die wy door een redelyk overdenken verkrygen,<br />

de grenzen tragten kenbaar te maaken, welken<br />

wy by onze befpiegelingen niet moeten te buiten


den zekerfien weg tot Wysheid. 6f<br />

ïen gaan, zo 'er in onze denkbeelden zaaklykheid<br />

zal blyven.<br />

Tot myn oogmerk is het hier genoeg, de waarheid<br />

te ftaaven van de oordeelvellingen des verflands, wel*<br />

ken het algemeen menfchengevoel uit de gewaar­<br />

wording onmiddelyk aleïdt, en daarmede altyd<br />

verëenigt.<br />

Eerstelyk kan door de vooronderflelling, dat alle<br />

Voorftellingen door de Ziel zelve zonder aanleiding<br />

van buiten voortgebragt worden, in 't geheel niet<br />

verklaard worden, hoe de ziel zig kan bepaalen *<br />

om zig denkbeelden te verwekken , waardoor zy<br />

beangftigd en gekweld wordt, en waarvan zy zig ook<br />

op datzelfde oogenblik, dat zy dezelven werkt en<br />

voedt, poogt te ontdoen-. Wanneer ik, by voorbeeld<br />

, zwaare hoofdpyn meene te gevoelen, en allerfterkst<br />

wenfche daarvan bevryd te wórden, dan<br />

moet», volgens de beginfelen der Idealisten, myn<br />

ziel zig zelve op denzelfden tyd de voorftellittg van<br />

pyn verwekken, en die nogtans niet willen verwek*<br />

ken, maar tragten te onderdrukken. Verder is het<br />

onbegrypelyk, waarom de Ziel, als 'er niets van<br />

buiten behoeft by te komen, om zekere denkbeelden<br />

van gewaarwording te veroorzaaken , egter vee*<br />

len derzelven op zekere tyden geenszins kan Voortbrengen,<br />

hoe fterk zy ook daarnaar verlangt, en ho«<br />

zeer haar dit anders vaak gelukt zy Waarom kan»<br />

by voorbeeld, een hongerige de gewaarwording van<br />

Verzaadiginge in zig niet verwekken * als 'ervan buiten<br />

niets behoeft by te komen» om haar wezenlyk<br />

te maaken ?<br />

E & Het


68 Zevende Opheldering. Ovef<br />

Het is derhalven duidelyk, dat ter verklaaringe<br />

der gewaarwordingen , welken tegen den wil der<br />

ziele in haar zyn, iets buiten haar moet aangenomen<br />

worden, van welks bewerking zy lydt. Geeft de<br />

Idealist dit toe, en ontkent hy alleen de wezenlykheid<br />

der floffelyke of lighaamelyke Weereld , dan moeten<br />

het derhalven Geesten of denkende kragten zyn,<br />

die denkbeelden van gewaarwording in ons,en tegen<br />

onzen wil kunnen indringen. Wanneer derhalven<br />

duizend menfchen gelooven brand te zien, en alle<br />

moeite aanwenden om dien te blusfchen, dan moet<br />

het een booze Da3mon zyn, die hen allen thands<br />

dwingt, om deeze akelige voorftellingen te hebben,<br />

enzigangftiglyk onledig te houden met dezelven te onderdrukken.<br />

Wie myner Leezeren ziet niet terftond het<br />

troostelooze van zulk een Leere, daar volgens dezelve<br />

onze Ziel aan de willekeur van andere denkende<br />

kragten, welken met haar naar welgevallen kunnen<br />

omfpringen, wordt overgelaaten. Maar indien wy<br />

ook al aannamen, dat deeze Geesten, die van buiten<br />

op ons werken, goed en wys waren, en door het<br />

verwekken van veele treurige gedagten en gewaarwordingen<br />

zelfs bedoelden ons volkomener te<br />

maaken , dan zoude nog volgen, dat wy ons derhalven<br />

aan derzelver geleide moesten overlaaten,<br />

en dat het bygevolg onze pligt is, om ons de Weereld<br />

buiten ons zo ftoffelyk voor te ftellen, als zy onstoefchynt,<br />

omdat, volgens het oogmerk van deeze<br />

denkende kragten of Geesten, die ons bellieren ,<br />

deeze verfchynïng en afbeelding in ons moeten zyn;<br />

zodat ik, wanneer de Zon fchynt, aan zodanig een<br />

lich-


den zekerften weg tot Wysheid. 6^<br />

lichtend lighaam buiten my, en niet aan een vreemde<br />

werkinge van eenen Geest, moet denken; want<br />

niet door deeze, maar uit het ftofrelyk licht ontftaat<br />

het denkbeeld van gewaarwording in my.<br />

Zy die zig het famenftel der Idealisten in de uuren<br />

van diepzinnige befpiegeling ook eenigermaate<br />

denkbaar maaken, kunnen zig egter daarvan niet<br />

by aanhoudendheid bewust blyven, maar worden<br />

zelfs altyd genoopt , om in alle hurine daaden<br />

en werken hunne lighaamen en de ftoffelyke dingen<br />

buiten hen, als daadelyk en wezenlyk te denken ;<br />

en dit bewyst derhalven, dat wy door een inwendige<br />

Wet in de tegenwoordige betrekkingen van<br />

onze denkingskragt allen op gelyke wyze bepaald<br />

worden, om onze uitwendige gewaarwordingen voor<br />

waar, en derzelver voorwerpen voor wezenlyk en<br />

buiten ons beftaande te houden. Hierby komt nu<br />

nog, dat uit de Onderftelling der Idealisten niet<br />

een éénige werkdaadige Leevensregel kan afgeleid<br />

worden , en dat daartegen uit de gewaarwording<br />

denkbeelden en oordeelén des gemeenen Menfchengevoels<br />

zuiver werkdaadig goede beduiten voortvloeien<br />

, aan welken wy ons, in alle onze daaden en<br />

betrekkingen tot de Maatfchappy met waarheid<br />

kunnen houden, en ze door de ondervinding in 't<br />

vervolg altyd bevestigd bevinden.<br />

Hiermede is dan de eerfte uitfpraak des algemeenen<br />

gezonden menfehenverftands geftaafd, dat wy<br />

de uitwendige Gewaarwordingen, die allen menfchen<br />

gemeen zyn, voor waar, en de lighaamelyke Weereld voor<br />

voezsnlyk en daadelyk moeten houden; en dit moet de<br />

E 3 grond-


fq Zevende Opheldering. Over<br />

grondflag tot de wysheid des werkdaadigen leevens<br />

blyven; want anders hebben wy geen bepaalde en<br />

zekere bronnen, waaruit wy de beftanddeelen onzer<br />

Jcennisfe, welken het verftand en de reden dan Hechts<br />

verder bewerken, kunnen haaien.<br />

Eer ik van deeze vooraf ter neder gefielde grondregelen<br />

der gewaarwordinge werkdaadige toepasfingen<br />

maake, moet ik nog aanmerken, dat ik gaarne<br />

toefta, dat alle onze denkbeelden, welken wy door<br />

de uitwendige zinnen van de lighaamelyke Weereld<br />

ontvangen, ons de uitwendige dingen niet te eeneroaal<br />

en volkomen zo voorftellen , als zy in en op<br />

zig zeiven gefield zyn. Ik weet zeer wel, dat 'er<br />

veel afhangt van onze werktuigen van gewaarwording,<br />

en dat wy van de lighaamen niets meer ge-<br />

Waar worden , dan voor zo verre zy op ons werken,<br />

Maar dit is het ook juist, dat wy tot een<br />

regt gebruik daarvan behoeven te weeten; want de<br />

Buiten weereld gaat ons maar alleen in zo verre aan,<br />

#ls zy op ons werkt, en alles; wat op onze gewaarwordingen<br />

geen invloed heeft, en onzen ftaat op<br />

geenerlei wyze verandert, is voor ons zo goed als<br />

of het niet beftondt, Wil men ondertusfchen de voorgeftelde<br />

Grondregel ook dus uitdrukken: de uitwendige<br />

gewaarwordingen Jlellen ons de werkingen der lighaamely<br />

Weereld op ons juist en goed voor, en derhalven verkrygen<br />

wy door dezelven waare kennis van de dingen buiten<br />

ons, voor zo verre %y invloed op ons hebben; ik<br />

sal het my laaten welgevallen, en de werkdaadige<br />

befluiten behouden voor ons nog altyd dezelfde<br />

aekerheid,


den zekerften weg tot Wysheid. 71<br />

Nu moet ik nog aan wyzen, hoe men, om mislei­<br />

dingen en doolingen te verhoeden, in het verzamelen<br />

der kennisfe door middel der zinnen, altyd agt| moet<br />

geeven op het gemeen Menfchengevoel. De<br />

uitwendige dingen werken in 't algemeen op den<br />

éénen mensch gelyk als op den ander, maar der<br />

menfchen lighaamen en werktuigen van gewaarwording<br />

verfchillen. Dewyl echter allen alleen die verandering,<br />

welke in hunne zintuigen voorvalt, gewaar<br />

worden, moeten daardoor ook zekere verfcheidenheden<br />

in de voortellingen der menfchen noodzaakelyk<br />

veroorzaakt worden. Daarom geefc dezelfde<br />

fpys, drank, reuk , klank enz. den éénen aangenaame<br />

, den anderen onaangenaame gewaarwordingen<br />

, en hy, die fyner en aandoenlyker zintuigen<br />

heeft, ziet, hoort, fmaakt, riekt of gevoelt veele<br />

dingen zeer fterk, welken voor lieden van ftomper<br />

zinnen weinig of in 't geheel niet merkbaar zyn.<br />

Dan hoe zeer de denkbeelden van gewaarwording<br />

by veele menfchen dus van elkander onderwerpelyk<br />

afwyken, komen egter de daar uit getrokken oordeelvellingen<br />

over het daadelyk beftaan van een zeker<br />

voorwerp en derzelver werking' met elkander over<br />

een , en deeze overeenkomst is hier het kenmerk<br />

van Waarheid. Zo dra een mensch iets buiten zig<br />

meent te zien, te hooren of anders leevendig te<br />

gevoelen, het gene anderen van even goede zintuigen<br />

en gelyke opmerkzaamheid op hunne zinnen in<br />

't geheel niet waarneemen, dan oordeelt het gemeene<br />

menfchengevoel te regt, dat geene uitwendig»<br />

E 4 wer-


72 Zevende Opheldering. Over<br />

werking, maar eene inwendige beweeging, die in<br />

bet lighaam des eerden voorvak, hem misleidt.<br />

Zo hooren wy zomtyds eenen klank of geruis,<br />

't welk van buiten in het oor fchynt te dringen ,<br />

en vraagen de omftanders, of zy het ook niet verneemen:<br />

beantwoorden deezen het gezamenlyk met<br />

neen , dan befluiten wy zeiven daaruit, dat geene<br />

uitwendige, maar inwendige beweeging in onze zin-,<br />

tuigen de oorzaak van de tegenwoordige gewaarwording<br />

des gehoors is.<br />

Uit het denkbeeld, 't welk wy van de uitwendig©<br />

gewaarwordingen gegeven hebben : dat het voorftellingen<br />

van tegenwoordige veranderingen onzesi<br />

lighaams zyn , en dat daarom tot elke gewaarword<br />

ding eene beweeging der zintuigen, eene voortzet*<br />

ting daarvan tot in het hoofd, en eene terug wer*<br />

king van onze denkenskragt, of eene bemoei jenis der<br />

ziele met de gegeven ftoffelyke afbeelding verëischt<br />

wordt; uit dit denkbeeld kunnen nu de verfchillen-?<br />

de mogelyke oorzaaken van gebrekkige zinnelyke<br />

oordeelén zeer gemakkelyk aangeweezen worden,<br />

l.) Voor/zo verre eene beweeging der zinnelyke.<br />

werktuigen tot iedere gewaarwording noodig is, kan<br />

het oordeel der zinnen over een voorwerp niet ten<br />

vollen goed uitvallen, wanneer door dezelve geene<br />

genoegzaam fterke beweeging is voortgebragt. Dit<br />

heeft plaats, zo wel wanneer het voorwerp zelf te zwak<br />

werkt, als wanneer iemand zeer zagt fpreekt, of<br />

als wy by een zwak fcheemerlicht een voorwerp<br />

befchouwen, waarby geene lichtftraalen genoeg in<br />

't oog


den zebrjltn weg tot Wysheid, ?g<br />

% oog vallen, reden waarom zo veele fpooken by het<br />

licht der Maane gezien wor-den: ook wanneer onze<br />

Zintuigen op dien tyd door ziekte of door voorgaande<br />

fterke gewaarwordingen ftomp gemaakt zyn, waarom<br />

wy als dan 'ook fterke reuken , by het opfnuiven ,<br />

niet aanmerkelyk gewaar worden, en weinig met<br />

de oogen kunnen onderfcheiden , wanneer wy on»<br />

rniddelyk te vooren in den vollen zonnefchyn gezien<br />

hebben, Maar voornaamelyk worden daarin de<br />

meeste misflagerf begaan, dat men de zinnen buiten<br />

derzelver kring van gewaarwording gebruikt, en de<br />

voorwerpen in zulke afftanden wil waarneemen, in<br />

welken onze zintuigen ze niet genoegzaam meer<br />

bereiken kunnen. Daar het op zeer naauwkeurige<br />

waarneemingen van fyne invloeden aankomt, kan<br />

men zig op de beelden des gezigts dan alleen verlaaten,<br />

wanneer het voorwerp in het regte gezigtspunt,<br />

dat is op dien afftand van ons geweest is ,<br />

in welken onze oogen gefchikt zyn het 't best te<br />

onderkennen.<br />

2.) Voor zo verre een Voortplanting der beweegin*<br />

ge in de zinnelyke Werktuigen tot in het hoofd gevorderd<br />

wordt, om gewaar te worden, zal alles, wat<br />

deeze voortplanting daarvan verzwakt of verandert,<br />

ook de volkomen en juiste waarneeming moeten<br />

hinderen. Daarom kunnen wy in eenen ftaat<br />

van groote vermoeidheid , flaaperigheid, dronkenfehap<br />

en dergelyken, geene duidelyke gewaarwordingen<br />

van uitwendige voorwerpen verkrygen, en<br />

even zo min in eene koortshitte, en onder andere<br />

fterke opwellingen en inwendige geweldige bewee-<br />

E 5 gm*


74 Zevende Opheldering. Over<br />

gingen der leevensgeesten. Men kan derhalven op<br />

geene waarneeming der zinnen ftaat maaken, welke<br />

wy niet duidelyk bewust zyn in een volkomen<br />

nugterheid en met een gemaatigden omloop des<br />

bloeds, of by onzen gewoonelyken gang van den<br />

polsflag, gemaakt te hebben.<br />

3.) Voor zo verre tot het vervaardigen van een<br />

juist denkbeeld uit de gewaarwording verëischt wordt,<br />

dat de ziel agt geeft op het afbeeldzel, 't welk door de<br />

beweeging der Zintuigen veroorzaakt wordt, en zig<br />

daarmede bezig houdt, kan geene volkomen waarneeming<br />

plaats vinden, wanneer of de gewaarwording<br />

zeivete fnel voorby gaat, en niet meermaalen herhaald<br />

wordt, gelyk, by voorbeeld, een Luchtverhcmeling<br />

onze oogen voorby fnelt, of de Goochelaars<br />

door de vaardigheid hunner beweegingen de<br />

aanfchouwers misleiden; of als onze Ziel niet met<br />

haar gantsch denkvermogen op de gewaarwordingen<br />

terug werkt, om de zinnelyke voorftelling volkomen<br />

op te neemen. Zo vallen ons, wanneer wy door de<br />

ftraaten eener volkryke Stad of door het open veld<br />

gaan , ontallyk veele voorwerpen te gelyk in de<br />

oogen; maar van welker meesten wy geen daadelyk<br />

begrip krygen , omdat wy ze niet genoegzaam opmerken;<br />

en alleen maar van die weinigen, waarop<br />

wy onze oplettendheid vestigen , en ze een langer<br />

tyd opzettelyk befchouwen. Ja de ondervinding<br />

leert, dat Lieden, die inwendig met het een of ander<br />

zeer fterk bezig, of, gelyk men pleegt te<br />

zeggen, in diepe gedagten zyn, de bewustheid van<br />

hunnen uitwendigen ftaat voor eenen tyd geheel<br />

ver-


den zekerjien weg Ut U r<br />

ysheid. 75<br />

verliezen, en met opene ooren en oogen niets verneemen<br />

van het gene anderen rondsom hen zeer leevendig<br />

gewaar worden. Op gelyke wyze maaken hevige<br />

hartstogten ons onbekwaam om naauwkeurig en<br />

duidelyk waar te neemen, het gene buiten ons op ons<br />

werkt. Schrik, angst, vrees, toorn en andere leeven*<br />

dige gemoedsbeweegingen beletten ons het gebruik<br />

der zinnen dan eens meer, dan eens minder. Onder<br />

deeze oorzaaken,welken het doordringend denkvermogen,<br />

dat tot juiste zinnelyke waarneemingen verëischt<br />

wordt, ongemeen verzwakken, moet men inzonder­<br />

heid tellen de zeer uitgejirekte leevendige verwagtingen,<br />

dat men iets zal gewaar worden. Zy die in den<br />

middennagt of op Kerkhoven eene of andere foort van<br />

Spooken vreezen te zien, behoeven dan maar een onbekend<br />

geluid te hooren, of iets wits te ontmoeten,<br />

en hunne verbeeldingskragt fchildert hun ten eerften<br />

allerlei fchrikbaarende beelden zo leevendig<br />

voor, dat zy zig overreeden, dezelven wezenlyk<br />

even zo van gedaante gezien te hebben , als die<br />

hun door de minnen of in de Prentbybels afgebeeld<br />

worden.<br />

4.) Voor zo verre onze denkenskragt uit de vooraf­<br />

gaande gewaarwordingen oordeelén en befluiten trekt ,<br />

kan men nog op veelerleie wyze dooien. Eerftelyk<br />

worden gewaarwordelyke denkbeelden zeer dikwyls<br />

maar aan een enkel zintuig toegefchreeven, welken<br />

nogtans alleen door middel van meer zinnen verkreegen<br />

kunnen worden. Zo kunnen onze oogen<br />

over digtheid of vastheid, en over de afftanden van<br />

voorwerpen alléén niet oordeelén, maar het gevoel<br />

moet


7


dm zekerften weg tot Wysheid. ff<br />

zien, dat dat ding daar niet is ; ik heb gehoord ,<br />

dat die woorden niet gefproken zyn; in plaatze dat<br />

men zeggen zoude: ik heb niet gezien, dat dat ding<br />

daar is; ik heb niet gehoord, dat zo iets gezegd is.<br />

Het onderfcheid tusfehen deeze tweeërlei maniere<br />

van zig uit te drukken, is van zeer veel gewigt;<br />

want zeer dikwyls kan daadelyk iets zyn of gebeuren<br />

, dat wy nogtans niet opmerken. Zo zien veele<br />

menfchen een Goochelaar aan, zonder door hunne<br />

oogen te kunnen ontdekken, hoe hy de dingen verwisfeit,<br />

en deeze Lieden zullen misfehien allen<br />

aanbieden om te zweeren , dat zy gezien hebben ,<br />

dat 'er geene verwisfeling of verruiling gefchied is,<br />

maar dat de fteen, dien hy onder den hoed ftak ,<br />

in een duif moet veranderd zyn ; daar zy tog maar<br />

eigenlyk zweeren kunnen, dat zy niet gezien hebben<br />

, dat eenige verruiling gedaan is. Het befluit<br />

uit het niet gewaar worden, tot het niet zyn eener<br />

zaake is derhalven maar in zekere gevallen zeker;<br />

wanneer men naamelyk het tegendeel daarvan gewaar<br />

wordt. Zo kan ik goed befluiten: vermits ik<br />

tegenwoordig het Zonnelicht gewaar worde, kan<br />

het geen nagt zyn; fchoon ik het niet zyn van den<br />

nagt niet onmiddelyk zien kan. De beweeging der<br />

Aarde gevoel ik niet, maar ik worde ook niets gewaar,<br />

dat haare beweeginge tegenfpreekt; derhalven<br />

kan het zyn, dat de Aarde omdraait": en ik kan<br />

niet zeggen , ik gevoele , dat de Aarde zig niet beweegt.<br />

Zeer veele zinnelyke misleidingen der Bedriegeren<br />

van alle foorten vervallen, als men deeze<br />

behoedzaamheid in agt neemt, en blyft bedenken,<br />

dat


?8 Zevende Opheldering. Ove?<br />

dat vaardigheid geene toovery is, en wy zeer gg*<br />

makkelyk iets kunnen voorby zien en verzuimen te<br />

hooren, 't welk nogtans in de daad is voorgevallen»<br />

De getuigenis van één enkelen gelóofwaardigen<br />

Waarneemer, welke verzekert iets gezien, gehoord,<br />

gevoeld te hebben, geit in dit opzigte meer dan het<br />

oordeel van eene menigte verblinde Getuigen, die<br />

iets daarom alleen ontkennen , omdat zy het niet<br />

gewaar zyn geworden, ten minnen by alle zodanige<br />

omftandigheden , waarin de getuigenisfen des eerden<br />

, met de overige kundigheden des gemeenen<br />

Menfchen gevoels, of met de andere ondervindelyke<br />

waarheden meer overeenftemt. Eindelyk dwaa»<br />

len ook veelen daarin, dat zy gelooven onmiddelyk<br />

te kunnen gewaar worden, wat de oorzaak van iets<br />

zy. Door de zinnen kunnen wy alleen waarneemen<br />

, dat twee gewaarwordingen na eikanderen<br />

werkelyk zyn; maar of de eerfte de oorzaak der<br />

tweede zy, moet de Reden eerst uit het vergelyk<br />

van meerdere ervaaringen opmaaken. Dat twee<br />

dingen altyd te gelyk op eikanderen volgen, is zelfs<br />

nog geen genoegzaame grond, om het eerfte voor<br />

de oorzaak van het tweede te verklaaren, omdat zy<br />

beiden de werkingen eener gemeene onbekende<br />

oorzaak kunnen zyn. Zo volgen blikfem en donder<br />

altyd op elkander, en nogtans is de laatfte geene<br />

uitwerking van den eerften , maar beiden hebben<br />

eene gemeene niet in de zinnen vallende oorzaak in<br />

de Elektriciteit des luchts. Eene menigte Volksdwaalingen<br />

van betooveringen, bezweeringen, wonderwerken<br />

an fympathetifche middelen, waarby<br />

men


den zekerftm weg tot Wysheid. f0<br />

men zig op ondervindingen beroept, ontftaan ui*<br />

deeze misflagen , dat men de gewoonte heeft om te<br />

befluiten : het gene na elkander wezenlyk wordt,<br />

is onderling als oorzaak en uitwerkfel verëenigd,<br />

en dat men dan dit onzeker oordeel des verftands,<br />

voor een onmiddelyk oordeel der gewaarwordingen<br />

houdt.<br />

Wanneer nu myne Leezers alles, wat ik tot hier<br />

toe over de uitwendige zinnelyke waarneemingen<br />

heb aangemerkt , famentrekken en overweegen ,<br />

blykt daaruit, hoe ligt iemand door fcbynbaare<br />

gewaarwordingen bedroogen kan worden, als hy<br />

niet geoefend is in het naauwkeurig opmerken , en<br />

zig der behoedzaamheden daarby niet altyd duidelyk<br />

bewust blyft ; en hoe weinig men daarom op<br />

zulke enkele zinnelyke waarneemingen, welken iets<br />

ongewoons of zonderlings opgeeven , bouwen kan ,<br />

zo lang meer bedaarde en koelzinnige Waarneemers<br />

, dezelfde proeven niet by herhaaling onder<br />

veranderde omftandigheden genomen hebben. En<br />

hieruit leide ik deezen regel, die voor onze tyden<br />

byzonderlyk van gewigt is, af: dat men allerzorgvuldigst<br />

op zyn hoede moet zyn, om geenen fmaak<br />

tot het zonderlinge en wonderbaare by zig zeiven<br />

aan te kweeken, omdat deeze zeer ligt uitfpoorige<br />

verwagtingen baart, en iederen bedrieger het daardoor<br />

vry en gemakkelyk wordt, om ons ten onzen<br />

kosten op te ligten. Hoe meer men zig aan het gewoone<br />

en aan de uitfpraaken des gemeenen menfchengevoels<br />

houdt, te minder zal men zig zeiven<br />

door eigen' fchynbaare gewaarwordingen misleiden,<br />

/<br />

cn


8ö Zevende Opheldering» Over<br />

en te zekerer zal men beveiligd zyn tegen de ver*<br />

blindingen van doortrapte Bedriegers, Goochelaars<br />

en Marktfchreeuwers.<br />

Uit het te vooren gezegde kan nu ook gemakkelyk<br />

begreepen worden , hoe het mogelyk zy, dat<br />

een Schroepfer , een Cagliojlro , een Maandokter en<br />

dergelyk flag van lieden, niet alleen by het Gemeen,<br />

maar ook by menfchen van een geoefend verftand<br />

zo ligt ingang hebben kunnen vinden , en hun hebben<br />

laaten zien en voelen, het gene gezien noch<br />

gevoeld konde worden. Hy die reeds geneigd is om te<br />

gelooven, of eenige menfchen de inwendige verborgenheden<br />

der Natuure niet wel mogen ontdekt,<br />

of met hoogere Geesten gemeenfchap hebben , zodat<br />

zy daardoor in ftaat zyn om werkingen tegen de<br />

gemeene orde der Natuure voort te brengen, die<br />

zal dan ook fpoedig by zig zeiven de begeerte gevoelen<br />

, om hun, welken zig als zulke buitengewoone<br />

menfchen aankondigen , zyn vertrouwen te<br />

fchenken; en dit zo veel te yveriger, hoe meer<br />

hy zelf reeds verlangt om iet buitengewoons en bo»<br />

vennatuurlyks te ondervinden. Hoe gemakkelyk<br />

moet het daarom voor Bedriegers zyn, om menfchen<br />

, die met een uitgereikt verlangen voor hun<br />

tooneel verfchynen, te misleiden ! Komt hier nog<br />

by, dat men het hoofd door berooken bedwelmd<br />

maakt, en de oogen benevelt, en door yzelyke gebaaren<br />

ea het leezen van fchrikbaarende formulieren<br />

van bezweering, de leevensgeesten in eene heftige<br />

beweeging brengt, dan behoeft maar een fchaduwbeeld<br />

of eenig ongewoon geluid de zinnen te raa-<br />

ken,


den ztkerfttn weg tot Wysheid.<br />

ken, en de verhitte verbeeldenskragt zal de gant­<br />

fche gedaante des overleedenen Vriends , of het<br />

gene anders gezien of gehoord moet worden, zo<br />

leevendig voordellen, als ware het alles buiten ons<br />

lighaamelyk voor handen. Want de gemoedsge-<br />

fteltenis van zodanige Aanfchouweren grenst naby<br />

aan den ftaat van iemand, die in een heete koorts<br />

ligt, en buiten zig gantsch andere dingen ziet cn<br />

hoort, dan gezonde oogen en ooren kunnen waar-<br />

neemen.<br />

Deeze bedenkingen over de uitwendige gewaarwordingen<br />

befluite ik met het herhaald aanbeveelen<br />

van deezen raad: dat men zig pooge te hoiiden aan<br />

de algemeenjle grondregelen der Ervaaringe, welken het<br />

gemeen Menfchengevoel wegens de orde en den loop der<br />

Natuure, uit de gewoone en fteeds voorkomende gevallen<br />

heeft opgemaakt; en alle daar tegenjlrydende buitengeivoone<br />

Verfchynfelen zo lang voor onwaar , of ten<br />

minflen hoogst onzeker aanzie, tot dat meer koelbloedige<br />

en ervaarene Waarneemers dezelven in alle omftandigheden<br />

, meermaalen onderzogt, en ze dm nagemaakte<br />

proeven doorgaands waar bevonden hebben : en<br />

dat men alle geneigdheid, om zonderlinge en wonderhaare<br />

gebeurtenisfen te verwagten, geheel belette in ons<br />

op te komen , tf ten minflen tragte te onderdrukken ,<br />

omdat men anders geduurig in gevaar is, om zig<br />

zeiven te bedriegen, of door anderen tot dwaalingen<br />

vervoerd te worden.<br />

Nu moeten wy van de inwendige Gewaarwordingen<br />

handelen, en verklaaren, in hoe verre deezen ons<br />

zeker leiden, en welke doolwegen of misleidingen<br />

F daarby<br />

s<br />

*


82 Zevende Opheldering. Over<br />

daarby mogelyk en ten deele ook zeer gemeen<br />

zyn, indien men by dezelven het gemeen Menfchengevoel<br />

ook niet ten fcheidsman in twyfelagtige of<br />

tegenflrydige gevallen aanneemt.<br />

Door het inwendig Gevoel, 't welk eenigen het<br />

Zelfgevoel pleegen te noemen, kennen wy de ver.<br />

andeiingen, die in de Ziel zelve omgaan. De<br />

denkbeelden van denken, begeeren, fchuwen,<br />

beminnen enz.v. , ontfiaan uit het waarneemen<br />

der inwendige gewaarwordingen, en hierdoor hebben<br />

alle menfchen klaare en aanfehouwende voorftellingen<br />

daarvan; zodat het overtollig zoude zyn,<br />

om ze' door geleerde verklaaringen nog verder te<br />

willen ophelderen. Ook leert de ondervinding, dat<br />

de proeven, om deeze eenvoudige denkbeelden va»<br />

gewaarwording klaarder te ontwikkelen, zeer dikwyls<br />

verongelukt zyn , en meer duisterheid en verwarring<br />

veroorzaakt hebben. Wie het denken daardoor verklaaren<br />

wil, dat het een foort van beweeging is ,<br />

verklaart het niet, maar verduistert het regte aanfehouwende<br />

denkbeeld, 't welk het zelfgevoel opgeeft,<br />

en datgeheel verfchilt van het denkbeeld,'t welk<br />

allen van beweeging hebben. De voorftellingen<br />

welken de uitwendige zinnen ons toebrengen, mogen<br />

ftoffelyke beweegingen zyn; egter is het bewust<br />

worden daarvan, of de inwendige waarneeming, dat<br />

het een of ander ons tegenwoordig wordt voorgehouden,<br />

daarom niet wederom eene beweeging;<br />

en ons zelfgevoel fluit geenen grond in, om eene<br />

uitgebreidheid of deelen buiten deelen, in het denkvermogen<br />

zei ven aan te neemen. Een naauwkeuri-<br />

ger


den zekerften weg tot Wysheid. 83<br />

ger opmerking van het gene in onze Ziel zelve omgaat,<br />

leidt ons veeleer daarheen om dat gene, het<br />

welk in ons begrippen verwekt uit de gewaarwordingen<br />

van het gezigt, gehoor, den reuk , den fmaak<br />

en het gevoel; datgene, 'twelk'het verleedene weder<br />

in het geheugen roept, en het toekomende vooruit<br />

ziet, en zig in alle deeze verfchillende verrigtingen<br />

altyd als het zelfde wezen gevoelt, niet fameri<br />

gefield en zonder ongelykfoortige en beweegelyke<br />

deelen aan te neemen. Doch daaraan ligt juist j<br />

wanneer men naar werkdaadige Wysheid zoekt *<br />

niet veel gelegen, of men de Ziel voor floffelyk of<br />

voor een geheel eenvoudig vermogen wil houden {<br />

als men zig maat altyd vast geiaoeg houdt aan de<br />

denkbeelden uit de gewaarwording welken het gemeen<br />

Menfchengevoel uit de bewustheid onzer inwendige<br />

veranderingen vormt , en zig niet door<br />

allerleie woordontlecdingen en onderflellingen daarvan<br />

laat aftrekken.<br />

Onder de gewigtigfle eenvoudige denkbeelden i<br />

welken wy door middel des inwendigen gevoels bezitten<br />

, behoort dan ook het denkbeeld van Vryheid.<br />

Wy zyn het aanfchouwelyk bewust ± dat wy<br />

zelfwerkzaamheid hebben, en in veele gevallen<br />

geheel naar eigen goeddunken kunnen denken wat wy<br />

willen, en ons bepaalen en handelen kunnen, zodanig<br />

als wy willen. Zekerlyk neemen wy alte dikwyls<br />

aan, dat wy geen' geheel zuivere Vryheid hebben,<br />

maar dat wy niet zelden van ons lighaam afhangen<br />

en bepaald worden; dat ons zomtyds denkbeeldeta<br />

TOorzweeveri, waarvan we ons gaarne zouden ont><br />

F 2, WKtti


84 Zevinie Opheldering. Over<br />

doen , en dat wy als door een wederftreevende grootere<br />

magt menigmaal te rug gehouden worden van<br />

daaden , die wy vastelyk voorgenomen hadden uit<br />

te voeren. Dan, ongeagt deeze beperking onzer<br />

Vryheid door het lighaam, worden wy egter innerlyk<br />

gedrongen, om ons zeiven van tyd tot tyd<br />

te befchuldigen, dat wy beter hadden kunnen handelen:<br />

en dit oordeel over onze eigene daaden, 't<br />

welk ten aanzien van derzelver regtmaatigheid of<br />

onregtmaatigheid het Geweeten heet, leidt ons veel<br />

beter tot werkdaadige Wysheid, dan eenige wysgeerige<br />

Befchouwing over de menfchelyke Vryheid'<br />

in ftaat is te doen. Ook hebben alle befpiegelende<br />

ontleedingen van het denkbeeld' van Vryheid zeer<br />

natuurlyk moeten mislukken, omdat dit denkbeeld<br />

van eigene Zelfwerkzaamheid volftrekt eenvoudig<br />

is, en zo aanfchouwelyk, als het Zelfgevoel dat<br />

voorftelt, moet blyven, indien men niet in woordverwarringen<br />

van bloot fymbolifche kennis vervallen<br />

wil. Veelen der laatere wysgeerige fchryveren<br />

hebben daarom de Vryheid geloochend, omdat wy<br />

tog in alle onze befluiten door kennis bepaald<br />

worden: doch zy vergeeten, dat dit kennen niet<br />

iets buiten ons is, 't welk de Ziel door eene haar<br />

vreemde kragt tot werken noodzaakt, maar dat<br />

het mede van onze Zelfwerkzaamheid afhangt en<br />

een uitwefkzel daarvan is. De ziel werkt met vryheid<br />

ook op die kundigheden, door welken zy zig<br />

tot werken bepaalt.<br />

Een iegelyk denke ondertusfchen over de Vryheid<br />

naar zyn welgevallen; zo veel is nogtans zeker,


dtn zekirften wig tot Wysheii. 85<br />

ker, dat het denkbeeld daarvan duisterer en verwarder<br />

zal worden, hoe meer wy het zelve tragten<br />

te ontleeden; en dat men in de wysheid voor<br />

ons eigen leeven en in het beöordeelen van andere<br />

menfchen, tog altyd zal moeten te rug keeren tot de<br />

werkdaadige gevvaarwordelyke denkbeelden, indien<br />

in het gezellige leeven geen loutere misverftanden<br />

veroorzaakt, en de zo nuttige herinneringen van het<br />

Geweeten niet werkeloos gemaakt zullen worden.<br />

Zonder vryheid is de mensch voor geene zedelykheid,<br />

verpligting door wetten, belooningen of ftraffen<br />

vatbaar, maar een werktuig , 't welk fomtyds<br />

wel eens zelf fchynt te werken, maar eigenlyk door<br />

vreemde, van buiten daarop werkende, kragten in<br />

beweeging gebragt en beftierd wordt. Onder zulke<br />

troostelooze en moedbeneemende voorftellingen kan<br />

geen gevoel van zedelyke waardy en geene gefchiktheid<br />

om zig te volmaaken, plaats vinden. Wie derhalven<br />

na werkdaadige leevenswysheid zoekt ,<br />

houde zig vast aan de eenvoudige gewaarwordelyke<br />

denkbeelden van de Vryheid , welken het gemeen<br />

Menfchengevoel aan allen zeör weldaadig, door bewustheid<br />

en het Geweeten, aanbiedt.<br />

Voor zo verre nu de inwendige gewaarwordingen<br />

enkel voorftellingen zyn van de veranderingen dei-<br />

Ziele zelve, hebben zy eene onloochenbaare waarheid<br />

en zekerheid. Maar ook hier, zo wel als<br />

in de uitwendige gewaarwordingen, kan eene misleiding<br />

plaats hebben ,als mende oordeelvellingen der<br />

reden, die nog nader beproefd moeten worden ,<br />

vaor onmiddelyke beflisfmgen der gewaarwording<br />

F 3 houdt.


86 Zevende Opheldering. Over<br />

houdt. Zo kunnen wy inzonderheid in veele gevallen<br />

door het Zelfgevoel niet onmiddelyk weeten<br />

, wat de oorzaak zy van eene verandering ,<br />

welke in de Ziel ontilaat. Zekerlyk hebben wy<br />

uzn de meesten onzer denkbeelden wel bewustheid,<br />

hoe zy in ons veroorzaakt worden; insgelyks ook<br />

van onze begeerten , waarom wy iets willen of<br />

niet willen : maar het gebeurt ook niet zelden ,<br />

dat beelden zig aan ons voordoen , van welken<br />

wy ons niet kunnen herinneren , dat ze ons ooit<br />

door uitwendige gewaarwordingen zyn aangebooden ,<br />

en die wy ook niet voorbedagtelyk in ons verwekt<br />

hebben, gelyk ditgewoonelyk in droomen, maar zomtyds<br />

ook in een waakenden ftaat gebeurt. Eveneens<br />

is het gefteld met veelen onzer neigingen en afkeerigheden,<br />

zodat wy geene reden kunnen geeven,<br />

waarom wy omtrent zekere perfoonen of zaaken liefde<br />

of haat gevoelen. In zodanige gevallen is men wel<br />

gewoon om de Sympathie of Antipathie als oorzaaken<br />

op te geeven, doch door deeze uitdrukkingen geeft<br />

men Hechts op een geleerd - klinkende wyze zyne<br />

•nkunde van de waare reden te kennen. In de famenftellen<br />

der Zielkunde en Redeneerkunde wordt<br />

klaar ontvouwd, hoe deeze verfchynfelen zeer natuurelyk<br />

volgen naar de wetten der verbeeldingskragt<br />

en het vermogen van verëeniging; ook zoude<br />

het my te verre van myn oogmerk afbrengen, wilde<br />

ik my hier in het verklaaren van alle dergelyke<br />

zaaken inlaaten. Ik zal daarom nu alleen maar aanmerken,<br />

dat de Ouden alle onbekende, niet in de<br />

ainnen vallende oorzaaken, hoedanig zyn de inwendige


den zekerjien weg tot Wysheid, 8?<br />

dige zo wel als uitwendige onligchaamelyke werkingen,<br />

Geest plagten te noemen, en daarom de werkingen<br />

van goede en kwaade Geesten of Demons<br />

op de ziel en het lighaam aannamen. Dewyl deeze<br />

manier van fpreeken der oudere Weereld overal in de<br />

Heilige fchriften der Christenen gevonden wordt, zyn<br />

veelen nog geneigd om eenen werkenden invloed van<br />

het Ryk der Geesten te verwagten, en de menfchen<br />

voor aangeblaazen te houden , als zy zulke<br />

zaaken voortbrengen, waarvan men niet weet, hoe<br />

zy aan de kennis daarvan gekomen zyn, of wanneer<br />

zy zig op eene ongewoone wyze daarover uitdrukken<br />

Ten zig daarby van zonderlinge fratfen bedienen.<br />

Schoon nu wel de meesten hunner, die zig in laatere<br />

tyden voor ingeblaazen Menfchen uitgegeven<br />

en eenigen opgang gemaakt hebben, als Bedriegers<br />

ontmaskerd zyn geworden,kan het nogtans zeer gemakkelyk<br />

gebeuren, dat braave eerlyke menfchen<br />

zi


88 Zevinde Opheldering. Over<br />

blaazing terftond tot eene geestdryvende Dweepery<br />

overflaan, zodat zy zeiven gelooven zullen , dat<br />

haare voorftellingen door de Godheid zelve in hun<br />

verwekt worden, en dat zy verpligt zyn om met<br />

onderdrukking van alle tegenkantinge hunner reden,<br />

en met opoffering van hunne gantfche welvaart uit<br />

te voeren, het gene de inwendige goddelyke ftem,<br />

hoe zeldzaam en ougerymd het ook fchynen moge,<br />

beveelt.<br />

Naardien verkeerd begreepen fchriftuurplaatzen<br />

tot dergelyke verbysteringen der ziele zomtyds aanleiding<br />

kunnen geeven, is het van belang om hier<br />

aan te merken, dat in de Oirkonden des Christendoms<br />

nergens verweezen wordt na zodanige bewerkingen<br />

van Geesten, waaraan het verftand zig onderwerpen<br />

en ze blindelings gehoorzaamen moet,<br />

maar dat Joannes (*) den Christenen uitdrukkelyk<br />

beveelt de Geesten te beproeven. Doch dit kan<br />

niet door het gevoel, maar moet alleen door het<br />

verftand gefchieden, het welk de voorgewende ingeevingen<br />

moet vergelyken met de reeds vastftaande<br />

en duidelyk gekende Waarheden, en wat daarmede<br />

niet overeenftemt te verwerpen.<br />

In de Christelyke Gemeente te Korinthe waren<br />

fommigen , welken de onderwyzingen van andere<br />

Leeraars afbraken , onder voorwendfel , dat zy<br />

de inblaazing niet konden wederftaan , maar zig<br />

gedrongen vonden, het hun geopenbaarde zo aanftonds<br />

uit te fpreeken. Dit veroorzaakte in hunne<br />

{*) I JOANN. IV. I.<br />

Ver-


den zekerden weg Ut Wysheid. 89<br />

Vergaderingen veele ongeregeldheden en een verward<br />

gefchreeuw in allerleie taaien. Paulus berispt dit<br />

in deeze Aangeblaazenen (*), en voegt 'er (f) deezen<br />

beflisfenden grond'by: want de Geesten der Propheeten<br />

zyn den Propheeten onderworpen. Hieruit<br />

blykt ten klaarden, dat het gene men in de fpraake<br />

van die tyden Geest noemde , niet in het byzonder<br />

beftaande hoogere kragten zyn , welken in der<br />

menfchen Zielen zekere gedagten heimelyk inblaazen,<br />

en hen tot zekere daaden dwingen ; maar dat<br />

men door werkingen des Geestes goede befluiten<br />

over de waarheden van den Godsdienst, goede opwekkingen<br />

en hartstogten te verftaan hebbe, welke,<br />

volgens Paulus uitfpraak, aan het beproeven en het<br />

beftier der reden onderworpen blyven, en naar de<br />

algemeene regelen van orde en welvoegelykheid<br />

beoordeeld en aangewend moeten worden.<br />

Ik kan deeze gelegenheid niet voorby laaten gaan,<br />

om over het denkbeeld van goddelyke Openbaaring<br />

en Ingeeving hier eenige aanmerkingen in te voegen,<br />

welken misfehien gefchikt zullen zyn om veele ver_<br />

warringen, twyfeiingen en misvattingen weg te neemen.<br />

Over het algemeen wordt ons iets geopenbaard,<br />

zo dikwyls ons bekend gemaakt wordt het<br />

welk wy tot nog toe niet wisten. Het is daarom<br />

in 't geheel niet noodig , dat een geopenbaarde<br />

ftelling zodanig eene Verborgenheid zyn moet ,<br />

welke wy volftrekt nooit zouden geweten hebben ,<br />

ware ze ons door anderen niet ontdekt geworden;<br />

daartoe<br />

C*J 1 KOR. XIV- (t) vs. 31.<br />

F 5


9® Ztvenie Opheldering. Over<br />

daartoe is genoeg, dat dezelve ons tot nog toe onbekend<br />

was. Zo kan een Vader aan zynen Zoon<br />

vroeg veele dingen openbaaren, welken hy, als die<br />

hem niet gezegd waren, ook zelf, maar laater, in<br />

zyne mannelyke jaaren zoude hebben leeren kennen.<br />

Bygevolg v/ordt tot eene goddelyke Openbaaring ook<br />

geenszins gevorderd, dat de geopenbaarde Waarheden<br />

voor het menfchelyk Verftand in 't geheel<br />

niet te ontdekken zouden moeten zyn; maar het is<br />

genoeg, als deeze Waarheden op diea tyd, wanneer<br />

ze aan eenig Volk geopenbaard werden , by<br />

hetzelve nog niet bekend, of nog niet geloofd werden.<br />

Openbaaren is gevolgelyk in 't algemeen zo<br />

veel, als een Onderwys in her gene tot nog toe in<br />

het geheel niet, of nog niet ten vollen goed, of nog<br />

met geene volkomen zekerheid bekend was. Onder<br />

, Ingeeving of Infpiratie verftaan daartegen de Godgeleerden<br />

het inwendig verwekken van zekere gedagten<br />

, het zy dezelven geheel nieuw, of te vooren<br />

meermaalen in de ziel zyn voorgefteld. Nu moet<br />

deeze gewigtige vraag onderzogt worden; waaraan<br />

men wel met zekerheid kan onderfcheiden, of eene<br />

in de ziel opkomende Voorftelling of reeks van gedagten<br />

van God kome, dan of zy haaren oorfprong<br />

in eenige andere hoogere Inblaazing hebbe?<br />

Hier zal ik nu eerst de Heilige Schriftuure zig<br />

zeiven over haar eigen' taalgebruik van Openbaaring<br />

en Ingeeving laaten verklaaren. In de bygebragte<br />

plaats van Paulus (*) zegt hy uitdrukkelyk:<br />

C*J i KOR. XIV. JJ.<br />

God


den vekerften weg Ut Wysheid. «jr<br />

God is niet een God van Verwarring maar van<br />

Qvereenftemming, en daarom moesten alle Ingeblaazenen<br />

hunne gedagten en opwellingen aan de<br />

duidelyk gekende algemeene Waarheden en de<br />

regelen van orde toetzen , eer zy dezelven voor<br />

goddelyke Ingeevingen hielden. Verder wenscht<br />

Paulus (*_) den Christenen verlichte oogen des<br />

verflands, om voor goddelyke Openbaaringen vatbaar<br />

te wórden, en zeiven te kunnen overweegen ,<br />

beproeven en naarvorfchen, wat waar en met Gods<br />

wys algemeen plan van Orde overeenftemt , en<br />

vermaant (f) tot een onophoudelyk verftandig overweegen<br />

van het gene in iedere betrekking gepast<br />

en welvoegelyk is. Eindelyk behoort de zo dikwerf<br />

voorkomende vermaaning om naar den Geest<br />

te leeven en naar den Geest te oordeelén , in<br />

tegenftellinge van het zinnelyk en dierelyk oordeelén<br />

naar enkele gevoelens , voornaamelyk tot<br />

de duidelykfte bewyzen , dat de Heilige Schriften<br />

alle goddelyke Verlichtingen van 's menfchen Ziele<br />

beperkten tot klaare bevattingen des Verflands van<br />

het gene waar en goed is en gepast te famenhangt;<br />

waarom ook het Christendom zelfs als Geest gefteld<br />

wordt tegen over de voorige aan zinnelykheid kwynende<br />

godsdienstoefeningen (§). En wanneer Paulus de<br />

Christenen vermaant (**), om zig van God te Iaa-<br />

ten<br />

(_*) EPU. I. 17, 18. KOL. I. 9. en volg. en op meer andere<br />

jslaatrtn.<br />

(t) EPH. V. 15. 16, 17.<br />

(§) 1 KOR: II. 14,15. volgens den Grondtekst. ROM. VIII. 1-16,<br />

C) ?»VLé 'UI. 15.


9» Zevende Opheldering. Over<br />

ten openbaaren, het gene zy nog als waar aan te<br />

neemen of in eenige gevallen te doen hadden ,<br />

voegt hy 'er terftond (*) by, dat zy deeze Openbaaringen<br />

naar het zedelyk gemeen gevoel en de<br />

algemeene grondregelen der orde beoordeelen moesten<br />

; en deeze vermaaning, om zig de verdere uoodige<br />

kennis van God te laaten openbaaren , verklaart<br />

hy naderhand (t) daardoor, dat hy hen<br />

opwekt, om zeiven te overweegen en door de overdenkingen<br />

hunnes verflands te ontdekken, wat onder<br />

alle omftandigheden gepast en welvoegelyk is.<br />

Volgens de uitfpraake der Heilige Schriftuure is<br />

derhalven het waare kenmerk van de Goddelykheid<br />

eener in ons ontftaande kundigheid gelegen in de<br />

overeenftemminge van het gekende met de algemeene<br />

gronden van Waarheid , welken van alle<br />

menfchen uit de orde in de werken van God, die<br />

zig aan hunne zinnen overal en op gelyke wyze voordoet,<br />

doorzien kunnen worden.<br />

Hiermede Hemmen nu ook overeen onze beste<br />

denkbeelden, die wy van God en zyne werkingen<br />

op de menfchen maaken kunnen. Een onderwys ,<br />

waardoor alleen zinnelyke voorftellingen van iets<br />

verwekt worden , of waardoor wy wel een zekere<br />

kennis van eene waarheid, maar geene duidelyke bewustheid<br />

verkrygen waarom het gekende waar<br />

is, en hoe het met de algemeene grondregelen van<br />

het waare en goede overeenftemt, is van weinig<br />

(*) PHIL. III. VS. 1*.<br />

Q) H. IV. 8.<br />

nuts,


den zekerjlen weg tot Wysheid. 93<br />

nuts , en ftelt ons bloot aan het gevaar om eene<br />

geheel verkeerde en gebrekkige toepasfing daarvan<br />

te maaken. Wanneer God derhalven den menfchen<br />

iets openbaart, gedoogt de fchuldige eerbied voor<br />

zyne hoogfte Wysheid niet, dat wy dit van hem<br />

zeiven afkomend onderwys gebrekkig vermoeden;<br />

en daarom kunnen goddelyke Openbaaringen en<br />

Ingeevingen niet gezogt of gevonden worden in<br />

duistere gewaarwordingen , zinnelyke af beeldzelen<br />

der verbeeldingskragt, of fchielyke invallen, welker<br />

gronden van waarheid men niet duidelyk kent; maar<br />

eeniglyk en alleen in de klaare begrippen der Reden,<br />

welke alléén de menfchen voor een goddelyk Licht<br />

vatbaar maakt. De duidelyke bewustheid van de waarheid<br />

onzer kundigheden, en van derzelver overeenftemming<br />

met het gantfche plan der goddelyke orde in<br />

de Weereld, is het eenige onbetwistbaare kenmerk',<br />

of wy zekere <strong>ophelderingen</strong> in onze Ziel over gewigtige<br />

vraagen,eigenlyk aan God, den oorfprong van alle<br />

waarheid en overeenftemming, zyn verfchuldigd.<br />

Mogt nog de een of ander wegens de algemeenheid<br />

van dit kenmerk van egte goddelyke Openbaringen<br />

en van de noodzaaklykheid, om alle in ons opkomende<br />

Aanblaazing of fchynbaare Ingeeving daaraan<br />

te toetzen, niet ten vollen overtuigd zyn , die<br />

overweege Hechts, welke algemeene verwarringen cn<br />

ongeregeldheden daaruit ontftaan zouden , als men<br />

ook zulke voorftellingen voor goddelyk ingegeven<br />

wilde erkennen, welken met de grondwaardheden<br />

der Reden en de algemeene regelen van Zedelykheid<br />

en gezellige Orde niet overeenftcmden. Dan<br />

zou-


9+ Zevende Opheldering. Over<br />

zoude ieder Dweeper, welke waande door een ia.<br />

wendig goddelyk Licht beftierd te worden, het<br />

recht hebben, om de zotfte invallen zyner verbeeldinge<br />

voor onmiddelyke Ingeevingen der Godheid<br />

te houden , en met een dweepende woede uit te<br />

breiden en te doen aanneemen: en waren 'er veele<br />

Aangeblaazenen, dan zouden alle hunne luimen *<br />

die zy ftaande hielden , hoe ook regtftreeks tegen<br />

eikanderen aanloopende, even zeer voor goddelyke'<br />

Waarheid aangezien moeten worden , naardien 'er<br />

geen middel zoude zyn, om valfche yan egte Ingeevingen<br />

te onderfcheiden, indien men het opperrechterlyk<br />

gezag der Reden niet wilde laaten gelden.<br />

Te regt zegt Paulus daarom tegen de Gaïaters (*) dat<br />

al ware het dat een Engel van den hemel hun een<br />

ander Evangelie verkondigde, dan hy geleerd hadt,<br />

men denzelven verwerpen moest, omdat het onmogelyk<br />

is, dat God den menfchen iets openbaaren of<br />

ingeeven zoude, het welk de onbetwistbaar van hem<br />

af komftige overeenftemmende Openbaaring in de Reden<br />

en het Geweeten der Menfchen zou tegen=<br />

fpreeken, en met het goddelyk plan der natuur in<br />

zyne Werken en Regeeringe , dat voor aller oogen<br />

open ligt, niet [overeenftemmen.<br />

Door de inwendige Zinnen verkrygen wy derhalven<br />

alleen juiste voorftellingen van de veranderingen,<br />

die onze ziel zelve aangaan; maar of het gene<br />

wy denken, voorwerpelyk waar zy, kunnen wy<br />

niet gewaar worden» Alzo laat zig inwendig we!<br />

(» ) CAL. t «•<br />

ge~


ien zekerften weg tot Wysheid. 95<br />

gevoelen , of de inhoud van eenig berigt voor ons<br />

aangenaam en verheugend ofverfchrikkelyk is,maar<br />

niet, of het zelve wezenlyk waar en gegrond is.<br />

Ook hierin bedriegen veelen zig, dat zy de waardy<br />

van het onderwys in den Godsdienst fchatten<br />

naar de aandoeningen, die daardoor in hun verwekt<br />

worden , en de fchynbaare ftigting voor een zeker<br />

onderpand der waarheid houden. Wel is waar,<br />

als iemand zegt: gy moet deeze ftelling gelooven ,<br />

als gy zalig wilt worden; dan kan ik naar het inwendig<br />

gevoel wel te regt oordeelén, of de inhoud<br />

daarvan, indien ik ze als waar aanneeme, my geruster<br />

, vergenoegder, meer opgebeurd en tot het<br />

goede meer opgewekt zoude maken ; en wanneer<br />

ik bemerkc, dat het geene deezer uitwerkingen op<br />

my heeft, dan heb ik in myn gevoel een zekeren<br />

grond, dezelven aantemerken als onbekwaam, om<br />

my zaliger te maaken , en in zo verre kan men<br />

Predikatiën en Schriften in allen gevallen beöordeelen<br />

naar den indruk , welken zy op het hart maaken.<br />

Dan dit oordeel kan ook maar in zo verre doorgaan<br />

, als het de inwendige Gewaarwording zelve ,<br />

welke een Voorftel in ons werkt, en deeze alléén<br />

aangaat; maar zo dra het zig tot de Waarheid van<br />

ien inhoud uitftrekt, is het niet voldoende , gelyk<br />

dit duidelyk bewyzen alle roerende Gedigten en<br />

beweegelyke Romans , welke fterke aandoeningen<br />

verwekken , en welker inhoud nogtans in 't geheel<br />

geene voorwerpeïyke Waarheid ten grondflage<br />

heeft.<br />

Ik befluite nu deeze aanmerkingen over den Weg<br />

der


Z tvtnde Opheldering. Over<br />

der zinnelyke Gewaajwordinge met het herhaald<br />

voordellen van de beweezen grondregelen voor de<br />

werkdaadige Wysheid, dat onze zinnen, zo wel de<br />

uitwendige als de inwendige, ons alleen kunnen<br />

helpen omtrent het kennen van het gene de dingen in<br />

betrekking tot ons zyn , dewyl wy niet de voorwerpen<br />

zeiven, maar eeniglyk de verandering, die<br />

zy in ons te wege brengen, gewaar worden ; maar<br />

dat de denkbeelden en de oordeelvellingen uit de gewaarwording,<br />

welken het gemeene Menfchengevoel<br />

in alle menfchen op eenerlei wyze voortbrengt, te<br />

eenemaal als waar en zeker aangenomen , en by<br />

het verder zoeken naar werkdaadige Wysheid des<br />

gezelligen leevens ten grondllage gehouden moeten<br />

worden ; en dat men zig daarom fteeds daarnaar<br />

moet rigten, en alle geneigdheid tot het ongewoone<br />

en zonderlinge in zig moet verhoeden, om niet buiten<br />

den kring van voor het algemeennuttige , waare<br />

kundigheden weggerukt, op dwaalwegen gebragt,<br />

cn voor de Weereld meer of minder nutteloos te<br />

worden.<br />

De tweede bron der menfchelyke kennisfe is het<br />

eigen redelyk nadenken ; en hier moet nu onderzogt<br />

worden, zo wel, welke foorten van kundigheden daar<br />

uit zuiver gefchept kunnen worden , en , in hoe<br />

verre het gemeen Gevoel ook hierby ten rigtfnoer<br />

dienen moete, alsook, welke misdagen en misbruiken<br />

daarby te vermyden zyn.<br />

De Geleerden komen in hunne verklaaringen van<br />

het denkbeeld, wat eigenlyk Reden in den mensch<br />

xv, niet ten vollen overeen. Maar hierin is men<br />

3<br />

het


•im 'zekeïften ¥tg tot IVplmd ' 97<br />

bét 'egter alom eens , dat de Reden het eigenlyk<br />

kenmerk is van 's ménfche'n voörtre'iTelykheid<br />

y/aardoor hy zig van andere bezielde lighaamen of<br />

dieren onderfcheidt en boven dezelven verheft.<br />

Als men nu naauwkeurig gadefla'at, waarin de mefffchelyke<br />

gewaarwordingen, inbeeldingen en oordeelvellingen<br />

van de daar naar gelykende werkingen in de<br />

Dieren onderfcheiden zyn, blykt, dat de Dieren in<br />

alle hunne voorftellingen en begeerten eeniglyk afhangen<br />

van de bewerkingen van hunne lighaamen; dat<br />

de Mensch daartegen meer zelfwerkende Vryheid<br />

heeft , om zyne zintuigen in de meeste gevallen<br />

naar eige'n goeddunken te gebruiken, en zig de dingen<br />

ook zo te kunnen voorftellen., als zy niet in de<br />

zinnen vallen. Het zoude hier te wydloopig zyn<br />

"om in 't breedè te verklaaren , hoe door middel<br />

van deeze onze meerdere Vryheid en Zelfwerkzaamheid<br />

alle menfeheiyke kennisvermogens zig, in<br />

alle derzelver verrigtingen, van de daar naar gelykende<br />

vermogens der Dieren onderfcheiden ;<br />

Waarom ik myne Leezers, die deswegens Uitvoeriger<br />

onderrigting. begeeren, naar een ander<br />

Werk moet verwyzen, waarin ik dit in een heidér<br />

licht gefteld heb (*\. Intusfchen onderfcheidt men.<br />

zomtyds de Reden nog als een byzonder enkel vermogen<br />

van het Verftand, en dan verkrygt het Vértoogen<br />

om algemeene denkbeelden duidelyk te b'tvat<br />

C*) Anlcitung dis Ferjlamles 'zum Beflrehen n.nc'h rolkmmnér Kr-<br />

ktrnln'sz. § 12 & 13-<br />

Q


98 Zevende Opheldering. Over<br />

vatten, den naam van Verftand, en het Vermogen<br />

om het verband der denkbeelden klaar te begrypen,<br />

den naam van Reden in de ftrikfte betekenisie.<br />

Ik zal hier den eerst verklaarden algemeenen zin<br />

van het woord Reden houden , welke het vermogen<br />

om duidelyke denkbeelden te maaken , en het<br />

vermogen om derzelver verband te zien, te gelyk in<br />

zig bevat.<br />

Zo blykt dan hieruit terftond, dat de Reden ,<br />

voor zo verre zy in ons is deeze hoogere vrye Zelfwerkzaamheid,<br />

om ons kennendvermogen naar eigen<br />

welgevallen, ook onafhangelyk van de bewerkingen<br />

des lighaams en der uitwendige dingen, te<br />

gebruiken , dat eigenlyke Talent is, het welk ons<br />

voor Zedelykheid, Godsdienst en een grooter geestelyk<br />

Geluk vatbaar maakt. De Reden alleen ftelt<br />

ons in ftaat om over de zinnelyke gewaarwordingen<br />

te denken, orde in de dingen waar te neemen ,<br />

daaruit regelen voor een goed gedrag af te leiden,<br />

bezeften van de regtmaatigheid of onregtmaatigheid<br />

der daaden te verkrygen , en onze zinnelyke<br />

lusten en de dierlyke driften des lighaams te bellieren.<br />

Het is daarom ongerymd dc Reden en<br />

haar gebruik in zaaken van Godsdienst te verwerpen,<br />

naardien het Geloof zelf een werking der Reden<br />

is, en de geloofde verhevener Waarheden door<br />

haar alleen bevat, en de gronden van het Geloof<br />

en van de Goddelykheid der Leere getoetst moeten<br />

worden. Het verwaarloozen van een getrouw gebruik<br />

der Reden, is zelfs volgens de uitfpraak des<br />

By-


den zekerjten weg tot Wysheid.<br />

Bybe!s,deoorfprong van ongodsdienftigheid, bygeloof<br />

en alle daaruit voortfpruitende zonden (*> In<br />

't vervolg zullen wy den grond van het misverftand,<br />

waarom men in den Godsdienst het Geloof<br />

zo dikwyls tegen de Reden overftelt, nader leeren<br />

jennen, en de grenzen vinden en duidelyk bepaald<br />

, waar de Reden der menfchen in 't algemeen,<br />

of wel de Reden van enkele menfchen niet meer klaar<br />

genoeg ziet, en waar het daarom naar haare eigen'<br />

grondregelen veiliger is, niet te beflisfen, of zig aan<br />

de uitfpraaken te houden van hun, die verder zien<br />

en door een grooter licht beftraald zyn.<br />

Reeds by het inzamelen van onze eerfte denkbeelden<br />

, uit de inwendige en uitwendige gewaarwordingen,<br />

toont de Reden zig werkzaam. Wel is<br />

waar, de Reden bevindt zig onder de indrukzelen,<br />

welken zy door de bewerkingen der uitwendige<br />

voorwerpen op de zintuigen ontvangt, by den aanvang<br />

alleen lydelyk , en zy moet de voorwerpen<br />

zig zo voordellen, als zy haar door de gewaarwording<br />

worden opgedrongen. Maar dan ftaat het aan<br />

haar, om het menigvuldige, dat het zinnelyke afbeetdzel<br />

behelst, uit elkander te zetten, en haare<br />

opmerking, naar eigen vry welbehaagen, op het<br />

één of ander gedeelte des in 't geheel afgebeelden<br />

voorwerps te vestigen, het welk de Dieren nier,<br />

kunnen doen. Wanneer, by voorbeeld, het beeld<br />

van een mensch zig aan onze oogen voordoet, dan<br />

ftelt zig alles te gelyk, als een geheel,zinnelyk daar;<br />

maar<br />

(») ROM, I. 19, 30, ï8.<br />

G 3


ÏOO Zevende Opheldering. Over<br />

maar dan kunnen wy daarover vryelyk opmerker),<br />

en het ééne gedeelte na het andere byzonderlyk<br />

duidelyk maaken ; by voorbeeld , de grootte , de<br />

kleur des aangezigts, de houding, de beweeging<br />

en zo voorts. Hierdoor ontftaan dan in ons algetrokken<br />

denkbeelden , die wy als gewysden , welken<br />

op de dingen kunnen voegen of wel niet voegen,<br />

ons afzonderlyk kunnen voorftellen en in het gebeugen<br />

prenten. .Verder vergelyken wy veele denkbeelden<br />

van gewaarwording met eikanderen , en<br />

merken daarop aan, waarin zy eikanderen gelyk zyn,<br />

of van eikanderen verfchillen, en dus formeert<br />

zig onze Reden algemeene denkbeelden van geheele<br />

klasfen , foorten en geflagten der dingen. Zo bevinden<br />

wy by alle de menigvuldige verfcheidenheid<br />

van enkele menfchen onder eikanderen, dat zy notans<br />

in eenige bepaalingen met eikanderen overeenkomen.<br />

Jongen en Ouden, Mannen en Vrouwen,<br />

gezonden en zieken, blanke en zwarte Menfchen<br />

Hebben tog allen iets met eikanderen gemeen, het<br />

welk wy eigenlyk onder het denkbeeld der Menschbeid<br />

of der menfchen in het algemeen ons alléén<br />

kunnen voorftellen, en daarby van alles aftrekken<br />

het welk enkele menfchen van eikanderen onderfcheidt.<br />

Alle woorden in onze taal, die geen eigen<br />

Naamen (nomina propria) zyn , ftellen iets algemeens,<br />

een afgetrokken Gewysde, het welk veelen<br />

dingen kan toekomen , of het denkbeeld van eene<br />

foorte of geheele kiasfe der dingen voor. Derge-<br />

Jyke afgetrokken denkbeelden hebben de redelooze<br />

»-eren, zo veel wy kunnen bemerken, niet, maar<br />

der-


den zekerften weg tot Wysheid. ÏOI<br />

derzelver voorftellingen blyven zo zinnelyk te za-<br />

men gefteld en geheel, als zy door de gewaarwor­<br />

ding in hun verwekt worden.<br />

Tegen deeze werkingen onzer Reden in het maaken<br />

van klaare, algemeene en bovenzinnelyke denkbeelden<br />

, en de groote waardy derzelver, heeft<br />

nog niemand der klaageren over de blindheid onzer<br />

Reden iets ingebragt; want het is onbetwistbaar,<br />

dat wy zonder deeze verhevener denkbeelden, noch<br />

voor eenig onderwys door woorden , noch voor<br />

eenige beftiering door algemeene zedelyke voorfchriften<br />

, noch voor eenige kennis van den Godsdienst<br />

vatbaar zouden zyn.<br />

Nu moeten wy nog aantoonen, welke toevallige<br />

doolingen by het maaken van afgetrokken en algemeene<br />

denkbeelden kunnen begaan worden, en hoe<br />

het beredeneeren of philofopheeren , van het gemeen<br />

gebruik der Reden onderfcheiden is.<br />

De taaien zyn het eigenlyk groot hulpmiddel,<br />

waardoor wy in. ftaat gefteld worden , om afgetrokken,<br />

bovenzinnelyke en algemeene hoedanigheden<br />

en denkbeelden van een geheele foort alléén te<br />

denken. Dus ftellen wy ons , by voorbeeld, onder<br />

het woord Deugd iet geheel onzinnelyks en algemeens<br />

voor, maar waarvan wy ons geen beeld<br />

kunnen fchetzen , en zo denken wy onder de uitdrukking<br />

Planten , eene verbaazende menigte van<br />

enkele zinnelyke voorwerpen te gader; maar het<br />

gene allen Planten gemeen is, kunnen wy ons niet<br />

alléén afbeelden, omdat zodra wy daarvan een<br />

beeld in onze verbeelding willen ontwerpen , wy<br />

G 3 dan


los Zevende Opheldering. Over<br />

dan terftond eene zekere enkele Plant van bepaalde<br />

grootte en gedaante zouden tekenen , en by gevolg<br />

iets , het welk by alle Planten geen plaats vindt.<br />

Daarom zegt men, algemeene denkbeelden kunnen<br />

niet aanfchouwelyk gemaakt worden , men kan ze<br />

alleen fymbolisch, dat is door behulp van woorden<br />

in het verftand denken.<br />

Deeze fymbolifche kennis is dan een bron van<br />

ontallyke misvattingen, omdat onze woorden bloot<br />

willekeurige tekenen zyn , en het volgens de manier<br />

, waarop de Menfchen in hunne kindsheid en<br />

jeugd hunne Moedertaal pleegen te leeren , niet te<br />

vermyden is, dat veele menfchen aan het zelfde<br />

woord niet zeer verfchillende denkbeelden hegten<br />

, en zig gewennen veele woorden te gebruiken<br />

, waarby zy in het geheel niets zaakelyks<br />

en bepaalds denken. Wy leeren eene taaie, door<br />

dat ons by de dingen, welken wy gewaar worden,<br />

derzelver naamen gezegd worden; en gefchiedt dit<br />

by herhaaling , dan vereen igt zig het denkbeeld<br />

van de zaak , die wy zinnelyk waargenomen hebben<br />

, met den klank , welken wy daarby hoorden »<br />

zo vast, dat zo menigmaal wy den klank des<br />

woords hooren, ook de voorftelling der zaake, en<br />

zo dikwyls wy deeze gewaar worden, of ons dezelve<br />

herinneren, ook haare benaming zig weder in<br />

ons vernieuwt. Dus ziet, by voorbeeld, een Kind<br />

een Gebouw, en hoort daarby den klank, Huis, en<br />

dit wordt het zelve by een gelyk gezigt geduurig<br />

weder gezegd, en dan denkt het by deezen klank,<br />

ao dikwerf die voorkomt, dat gezigtsbeeld, 't welk<br />

het


den zekerjien weg tot Wysheid. 103<br />

het by het eerfte hooren daarvan is gewaar geworden.<br />

Hieruit blykt dan duidelyk, dat een Kind op<br />

een Dorp, daar het niet dan elendige hutten ziet,<br />

een gantsch ander denkbeeld van een huis moet<br />

krygen , als het Kind van eenen Burger in een<br />

pragtig gebouwde Stad, en hieruit volgt, hoe zeer<br />

zelfs ten aanzien van grove zinnelyke voorwerpen uit<br />

de lighaamelyke Weereld , verfchillen moeten de<br />

voorftellingen der menfchen,welken de woorden hunner<br />

gemeene Moederfpraake in hun verwekken,<br />

fchoon zy allen meenen dezelven goed te verftaan,<br />

en ze ook betrekkelyk goed verftaan.<br />

Maar nog grooter wordt de afwyking van de inwendige<br />

voorftellingen, welke de woorden veroorzaaken,<br />

zo dra het voorwerp niet in de uitwendige<br />

zinnen valt. De betekenisfen der woorden : regtvaardig,<br />

billyk, vroom, goed en zo voorts, worden<br />

den meesten maar toevallig bekend , by gelegenheid<br />

, dat zy menfchen op deeze of gene wyze<br />

zien handelen, en het zweeft hun maar fchemeragtig<br />

voor wat regtvaardigheid , billykheid, vroomheid<br />

en diergelyken zy. Dit ziet men ook ten allerklaarften,<br />

als men ongeleerde Lieden gelegenheid<br />

geeft om zig daarover te verklaaren, wat zy<br />

eigenlyk by zodanige woorden denken. Zy zullen,<br />

op het hoogst, een voorbeeld bybrengen van een<br />

billyk gedrag in een enkel geval, maar niet bepaald<br />

kunnen opgeeven, waarin de Billykheid in 't<br />

algemeen beftaa.<br />

Het is dan hier, dat een grooter aanwending der<br />

Reden, of het beredeneeren zyn begin neemt. Het<br />

G 4<br />

i 8


S04 Zevende Opheldering. Over<br />

is naamelyk het eerfte werk der Wysbegeerte, om,<br />

de algemeene denkbeelden, die in de woorden als,<br />

in eenen nevel fchemeren , op te helderen, en de<br />

zinnelyk verwarde voorftellingen daarvan te ontwikkelen,<br />

te bepaalen en vast te ftellen. Al het overig<br />

beredeneeren heeft dan maar alleen te doen,<br />

met het vergelyken van deeze vastgeftelde alge-,<br />

ineene denkbeelden, die men kundigheden (Notio.<br />

nes) noemt, waaruit dan ligtelyk blykt, wat Waarheid<br />

of dwaaHrjg zy ; want indien deeze denkbeelden<br />

maar ten vollen duidelyk en geregeld zyn s<br />

kan in het oordeelén en befluiten niet wel gefaald<br />

worden, gelyk wy dit by onze verdere bedenkingen<br />

zeer klaar zien zullen.<br />

De grootfte Vyanden der Wysbegeerte kunne»<br />

deeze haare werking op zig zeiven niet wraaken ;•<br />

want het valt van zeiven in 'r oog, dat hierdoor aan;<br />

de Waarheid en het regt beftieren van het Ge weeten<br />

een wezenlyk e dienst gedaan wordt. Zo lang<br />

ik niet klaar béfeffè , wat de deugd van Spaar-'<br />

zaamheid en HushouJelykheid is , kan ik ze ook<br />

niet volkomen oefenen , en loop gevaar om haarmet<br />

de zonde van Gierigheid te verwisfeicn ; en<br />

wanneer ik Opregtheid en Openhartigheid van ;<br />

Onbezonnenheid en Praatzugr- niet naauwkeurig kan<br />

onderfehcidpn, blyve ik in zommige gevallen altyd<br />

onzeker , of ik fpreeken of zvvygen" moete. Allo<br />

dwaalingen en werkdaadige. valfche befluiten , ont-.<br />

flaan uit de verwarring der voorftellingen , en uiè<br />

de verwisfeling van het gelykende met "eikanderen.<br />

Naardien dan liet naauwkeurig ontvouwen en be-<br />

paa


den zekerften weg tot Wysheid. 1Q$<br />

paaien van de betekenisfen der woorden en alge*<br />

meene denkbeelden deeze verwarring en misleiding<br />

. voorkomt , heeft de Wijsbegeerte by den Gods­<br />

dienst en de Wysheid des leevens onloochenbaar,<br />

groote verdienden.<br />

Maar als men zig niet rigt naar het gemeen Gevoel<br />

, en het naarvorfchen te ver dryft , kan men<br />

by het ontleedcn der afgetrokken en algemeene<br />

denkbeelden , ook op meer dan ééne wyze misna*<br />

gen begaan. Gelyk onze taaien uit woorden, dee*<br />

ze uit lettergreepen, en deeze uit enkele klanken,<br />

die niet verder ontbonden kunnen worden, beftaan,<br />

zo kunnen ook in onze meer zaamgeftelde denk*<br />

beelden dikwyls meerdere hoofddeelen, en in dee?<br />

zen wederom eenvoudiger denkbeelden onderfcheiden<br />

worden; maar zo dra men deeze eenvoudige<br />

Beftanddeelen onzer kennisfe, welken door de zuivere<br />

gewaarwording klaar genoeg zyn aangebooden,<br />

nog verder poogt te verdeelen , verongelukt onze<br />

Wysbegeerte, en in plaatfe van zaakelyke voorftellingen,<br />

behoudt men niets dan een geleerd-blinkend<br />

WOordenftof. Dus zyn, by voorbeeld , de denkbeelden<br />

van Beweegen, Denken, B.egeeeren, Zelfwerkzaamheid<br />

, Vryheid, Magt, Aangenaam, Onaangenaam<br />

en dergelyken, gantsch zuivere en eenvoudige<br />

denkbeelden van Gewaarwording, en alle<br />

Wysgeeren, welken verder gepoogd hebben dezelven<br />

yerder te- verklaaren en te ontleeden, zyn tot<br />

harsfenfehimmen vervallen, en hebben duisternis en<br />

verwarring, in plaatze van nieuw licht en meerder,<br />

«guidelykheid, voortgebragt. De Idealist, welke in<br />

G 5 de


ÏOÖ Zevende Opheldering.' Over<br />

de denkbeelden van uitgebreidheid , beweeging en<br />

natuurelyke werking der dingen op eikanderen, tegenftrydigheid<br />

vindt, en de Scepticus, welke zelfs<br />

oorzaak en werking voor onmogelyke Kundigheden<br />

(Notiones) houdt, benevelen de oogen van hun verftand<br />

met het ftof, dat zy door het vermaalen van<br />

alle op zig zelve zaakelyke denkbeelden uit de 'gewaarwording<br />

maaken. En de Materialist, welke<br />

het denken en de bewustheid uit de inwendige beweeging<br />

eener ftoffelyke Ziele tragt te verklaaren,<br />

heldert het denkbeeld van denken niet op, maar<br />

verwart en vermengt twee denkbeelden , die vol-<br />

• gens de inwendige gewaarwording onloochenbaar<br />

van eikanderen verfchillen. Het is derhalven, wil<br />

men licht voor werkdaadige befluiten krygen, de<br />

eerfte regel voor een gezond beredeneeren, dat<br />

men in het ontleeden-van algemeene denkbeelden<br />

ftaan blyve by de eenvoudige denkbeelden uit de<br />

gewaarwording, en deezen, wil men zig zeiven in<br />

geene ydele befpiegeling en terminologifche droomen<br />

verliezen , als de zaakelykfte gronddeelen van alle<br />

onze kennis gaaf en onverdeeld behoude.<br />

Het tweede werk der Wysbegeerte beftaat in het<br />

Wezen van ieder gewigtig voorwerp onzer kennisfe<br />

op te fpooren en duidelyk op te geeven. Onder<br />

wezenlyke hoedanigheden verftaat men die, welken<br />

een zaak noodwendig moet hebben , zal het een<br />

zodanig ding zyn, waarvan ze den naam heeft. Zo<br />

behoort, by voorbeeld , tot het wezenlyke van<br />

een mensch, dat hy het vermogen heeft van gewaar<br />

worden, denken, begeeren en zo voorts, omdat<br />

aan


den zekerften weg tot Wysheid. 107<br />

aan zulke dingen, welken deeze vermogens niet bezitten<br />

, ook de naam van menfchen niet gegeven<br />

wordt. Het gene aan eene zaak niet wezenlyk is,<br />

wordt toevallig genoemd, gelyk by voorbeeld, gezond,<br />

geleerd, ryk zyn, welken by eenen mensch<br />

zo wel zyn als niet zyn kunnen, zonder dat hy daardoor<br />

ophoude onder die dingen gerekend te worden<br />

, welken wy menfchen noemen. Al verder onderfcheiden<br />

de Wysgeeren onder de wezenlyke hoedanigheden<br />

eener zaake die geenen , welken het<br />

eerst daarin gedagt moeten worden, en noemen de<br />

zulken wezenlyke uitwerkende deelen , Qejjentialia<br />

conjtitutiva, qualitates primarius') of eerfte hoedanigheden<br />

eener zaake; daartegen heeten de overige<br />

wezenlyke hoedanigheden, welken uit deezen voortvloeijen<br />

en ze ook vooronderftellen, wezenlyke hoedanigheden<br />

by gevolgtrekking, (ejfentialia confecutiva,<br />

qualitates fecundariae) of ook eigen fchappen der<br />

zaake. Alzo zyn, by voorbeeld, in eenen driehoek<br />

de hoeken alleen wezenlyke hoedanigheden<br />

by gevolgtrekking, omdat zy niet gedacht kunnen<br />

worden, voor dat de te famen loopende lynen beftaan<br />

; daartegen zyn de drie lynen, welken eene<br />

ruimte inlluiten, de wezenlyke uitwerkende deelen,<br />

waaruit alle overige eigenfchappen des driehoeks<br />

nader gekend kunnen worden.<br />

Een jegelyk myner Leezeren bezeft ligtelyk,<br />

welke groote voordeden het ons zoude aanbrengen<br />

, als wy het inwendig wezen aller dingen konden<br />

ontdekken. Dit zoude ons in ftaat ftellen, om<br />

alle verfchynfelen uit derzelver eerfte oorzaaken<br />

vol-


io8 Zevende Opheldering. Over<br />

volkomen duidelyk te verklaaren, de wetten, volgens<br />

welken de lighaamelyke en geestelyke kragten<br />

werken, naauwkeurig op te geeven , het gantfche<br />

veder- en raderwerk der Natuure natefpooren, en<br />

de meeste gebeurtenisfen met even dezelfde zekerheid<br />

vooruit te zien , als wy thands de werkingen<br />

onzer werktuigen , of den loop der fterren kunnen<br />

berekenen. Maar hier is een grenspaal voor onze<br />

kundigheden gefteld, welken wy niet kunnen te<br />

buiten gaan, zonder tot laatdunkendheid te vervallen.<br />

Een ondoordringelyk kleed verbergt voor den<br />

fchranderften Wysgeer de eerfte wezenlyke grondkragten<br />

der dingen, en wy kunnen alleen dan<br />

eens deeze, dan eens gene werkingen daarvan, door<br />

middel van onze gewaarwordingen , opmerken,<br />

waaruit wy dan derzelver eigenfchappen of hoedanigheden<br />

by gevolgtrekking afleiden. Dus weeten<br />

wy wel uit zinnelyke eenpaarige ondervindingen,dat<br />

het vuur licht en warmte geeft, en dat het derhalven<br />

deeze eigenfchappen heeft om te lichten , te verwarmen<br />

en de lighaamen uit te zetten ; maar wat<br />

het vuur op zig zeiven is, wat in het zelve zy, dat<br />

licht en warmte en fnelle beweeging veroorzaakt,<br />

dit blyft voor ons verborgen: even gelyk wy var»<br />

onze ziel weeten, dat zy denkt, begeert, en op de<br />

lighaamen werkt, maar niet, hoe het innerlyk gefteld<br />

is met haare kragt, waaraan wy het vermogen<br />

van denken en willen toefchryven.<br />

De Geleerden bedriegen zig zeiven zeer dikwyls<br />

daarin, dat zy het naamwezen der dingen met het<br />

wezen der zaak verwisfelen. In onze taaien zyn<br />


den zekerjlen weg tot Wysheid. 109<br />

de dingen naar derzelver verfchillende Werkingen<br />

op ons in zekere klasfen verdeeld, zodat een en de*<br />

zelfde zaak dikwyls verfchillende naamen krygt 4<br />

naar maate zy dan eens deeze, dan eens eene andere<br />

werking te kennen geeft. Mos, wyn en edik<br />

brengen merkelyk verfchillende gewaarwordingen<br />

in ons voort, en daarom fchryven wy aan ieder<br />

derzelven andere eigenfchappen en een ander we»<br />

zen toe; nogtans zyn het altyd dezelfde zelfftandigè<br />

kragten , welken deeze verfchillende eigenfchappen<br />

aanduiden , en juist deeze kragten maaken het ei*<br />

genlyke zaak wezen of de vooronderftelde eerfte<br />

uitwerkende deelen uit; waaruit, indien zy zeiven<br />

voor ons te ontdekken waren , alle de allengskens<br />

veranderende werkingen gemakkelyk verklaard en<br />

afgeleid zouden kunnen worden.<br />

De oorzaaken der dingen naar te vorfc'hen , is<br />

onbetwistbaar het allernuttigfte werk onzer reden.<br />

Want daardoor worden wy in ftaat gefteld, om de<br />

dingen tot onze oogmerken te gebruiken, en derzelver<br />

fchaadelyke werkingen op ons te verhinderen;<br />

en juist door dit zoeken naar de eerfte oorzaaken der<br />

dingen, verheft zig onze kennis tot aan het denkbeeld<br />

van eenen eerften noodzaakelyken oorfprong<br />

aller werkzaamheid en aller orde. Maar in de befpiegeling<br />

hierover kan men zeer ligt verongelukken,<br />

en eer ik aantoone, wat daartoe de gewoonelykfte<br />

aanleiding geeft , moet ik vooraf met één<br />

woord melding maaken van de algemeene grondregelen<br />

, waarop alle oordeelvellingen en befluiten der<br />

menfchelyke reden gebouwd worden.<br />

Een#


iïö Zevende Opheldering. Over<br />

Eene zaak kan niet te gelyk iets zyn en ook niet<br />

zyn, of het gene inwendig tegenftrydig is, is niet<br />

mogelyk: deeze ftelling wordt met recht als het allereerfte<br />

beginzel van alle waarheid en zekerheid<br />

aangezien , want anders moest iedere waarheid ook te<br />

gelyk niet waar kunnen zyn. Uit deezen grondregel<br />

befluit men derhalven zeer te regt, dat een zaak niet<br />

werkelyk zyn of worden kan , als in dat denkbeeld<br />

daarvan iet tegenftrydigs gevonden wordt, en dat<br />

in tegendeel alles, wat ooit daadelyk geweest is,<br />

ook in zig zelf mogelyk zyn moet. Maar nu deeze<br />

twee laatfte regelen van een redelyk oordeelén<br />

komen in het befpiegelen dikwyls in eenen tweeftryd,<br />

naardien de fchrandere Wysgeer by het ontleeden<br />

der denkbeelden van veele verfchynfelen en<br />

ftellingen van gewaarwording, menigmaal tegenftrydigheden<br />

ontdekt, en daaruit wordt de vraag geboo»<br />

ren, welke regel voorgetrokken en voor de fterkfte<br />

gehouden moet worden; of deeze het gene ik gewaar<br />

worde, is werkelyk en daarom ook mogelyk;<br />

of de andere: dewyl in het gewaarwordelyk denkbeeld<br />

van het tegenwoordig verfchynfel iet tegenftrydigs<br />

is, is derhalven het voorwerp niet mogelyk,<br />

en daarom ook niet werkelyk, maar het is een bedrog<br />

van myn denkvermogen. De laatfte regel wordt<br />

van de Idealisten, de eerfte van de Materialisten by<br />

voorkeuze gevolgd, en daarom wyken hunne Zamenftellen<br />

ten laatften zo oneindig van elk anderen af.<br />

Het zoude my te ver van myn oogmerk vervoeren,<br />

wilde ik deeze redeneerkundige ftoffe hier zo<br />

breedvoerig en gegrond verklaaren, als zy het wel<br />

ver-


defl zehrjïen weg tot Wysheid. \it<br />

Verdient; waarom ik my hier vergenoegen zal, om<br />

alleen eenige ophelderende aanmerkingen daarover<br />

te maaken, welken onze gangen in het zoeken naar<br />

werkdaadige wysheid zeker kunnen beftieren. Het<br />

is voor eerst kennelyk, dat, daar beide regelen<br />

goed zyn, tusfehen dezelven ook nooit een waare<br />

tegenftrydigheid kan ontftaan, om dat het inwendig<br />

onmogelyke of tegenflrydige niet werkelyk kan zyn.<br />

bygevolg is alleen de vraag: wat brengt de fchynbaare<br />

tegenftrydigheid voort ? Hier maake ik geene<br />

zwaarigheid, om de onvolkomen' afgetrokken algemeene<br />

denkbeelden ronduit voor de bronnen van<br />

alle misleiding te verklaaren. Men zegge aan een<br />

gemeen mensch, dat aan de andere zyde van den<br />

Aardkloot menfchen woonen, welken ons de voeten<br />

toekeeren, en hy zal terftond daarover lagchen cn<br />

zeggen, dat het volftrekt onmogelyk is , want dat<br />

zy 'er moesten afvallen. Daar wy nu by ondervinding<br />

de zekerheid hebben, dat men reeds dikwyls<br />

om de Weereld heen gezeild heeft, en uit fterrekundige<br />

waarneemingen insgelyks blykt, dat wy zeiven<br />

voor twaalf uuren het hoofd gekeerd hebben naar<br />

die fterren, welke tegenwoordig regt onder onze<br />

voeten en boven de hoofden der Tegenvoetelingen<br />

zyn, wordt gevraagd , wie hier nu regtmaatiger<br />

befluit, of hy, welke uit zyn denkbeeld van zwaarte<br />

afleidt, dat het onmogelyk is, dat'er aan de andere<br />

zyde der Aarde menfchen woonen of vaaren kunnen,<br />

en het derhalven ook niet wezenlyk zo is: of<br />

hy, welke de ondervinding der wezenlykheid ten<br />

grondflag legt en befluit, derhalven moet het ook<br />

mo-


ïii Zevende Opheldering. Over<br />

mogelyk zyn , en de fchynbaare tegenftrydigheid<br />

liggen in een gebrek van het gewoon begrip van dö<br />

wetten, naar welke de zwaartekragt der lighaamen<br />

werkt. Ieder Geleerde zal het laatfte befluit hier<br />

voor het beste verklaaren; en daaruit trekke ik dan<br />

deezen algemeenen regel van voorzigtigheid voor de<br />

befpiegelingen;dat wyde algemeene gronden van er*<br />

vaarenis daarby altyd als genoegzaame grondflagen behouden<br />

, en indien zig eenige tegenftrydigheid in het<br />

verklaaren daarvan mogte voordoen , dat wy dan<br />

haare oorzaak in de onvolmaaktheid onzer afgetrok*<br />

ken denkbeelden moeten vermoeden, omdat wy ons<br />

anderszins uit de wezenlyke in eene enkel onderftellige<br />

en harsfenfchimmige Weereld geheel wegredeneerem<br />

Ook heeft de ondervinding voldoende geleerd, dat<br />

onze Natuurkunde, zolang men onderftellingen en<br />

onvolkomen' afgetrokken kundigheden (Notiones')<br />

daarin ten grondflage legde, weinig zaakelyk licht<br />

over de bezigheden des leevens en het algemeen verband<br />

der dingen verfpreid heeft; maar zedert men<br />

begonnen heeft meer waarneemingen en proeven te<br />

doen, en de onmiddelykfte gevolgen daaruit als<br />

waarheden te erkennen, zyn de grootfte vorderingen<br />

in deeze weetenfehap, en wel ter voordeeligfte bevordering<br />

van de gemeene welvaart gemaakt.<br />

Eveneens is het gefteld met de Zielkunde. Voor<br />

het overige toont de gantfche Gefchiedenis der<br />

Wysbegeerte aan, dat het den befpiegelertden vernuften<br />

by derzelver naarvorfchingen van de eerfte<br />

oorzaaken der dingen in alle eeuwen vergaan is, gelyk<br />

hyvaarenzoude, die uit het uitwendig geftel van een<br />

zaküur-


den %ekerften weg tot Wysheid.<br />

zakuurwerk de oorzaak van het beweegendeswyzers<br />

zoude willen ontdekken. Heeft hy van het veeren<br />

radenwerk geen denkbeeld, en kan hy het uur.<br />

werk niet openen ,'zal hy daarin of eenen Geest vermoeden,<br />

of dan eens in de plaat, dan in de getalen,<br />

dan in den wyzer de eerfte oorzaak willen ontdekken-;<br />

maar bezwaarelyk zal hy met een gezond<br />

verftand zo verre vervallen om te gelooven, dat het<br />

eene hyziet, niet wezenlyk of alleen een droom ÏS.<br />

In vroegere en laatere tyden zyn de Wysgeeren<br />

zomtyds daartoe vervallen, dat zy aan het beftaan<br />

van het gene zy ondervonden, twyfelden, omdat zy het<br />

inwendige der Weereld uit het uitwendige van dezelve<br />

niet in ftaat waren te verklaaren ; en zy ,<br />

die onderftellingen ter verklaaringe gewaagd hebben,<br />

zyn tot duisterer voorftellingen van het algemeen<br />

verband der dingen vervallen, dan een ieder<br />

uit de enkele gewaarwording daarvan verkrygt. Van<br />

het oud gevoelen van een tweevoudig Grondwezen<br />

van Licht en Duisternis af, tot aan het zuiver oorfpronglyk<br />

Vuur en het zuiver Phlogiston der laatere<br />

Natuurkundigen ; van der Egiptenaaren en arp<br />

dercr Volken famenftel der Uitvloei] ingen af tot aan<br />

de Gnofts en van daar tot aan het Spinozismus; van<br />

de Homoiömeriën van Anaxagoras af tot aan de Monaden<br />

en de Harmonia Van Leibnits; van de oudfte<br />

Natuurkundigen, welken de waarheid der zinnelyke<br />

denkbeelden ontkenden, tot aan de nieuwe<br />

Idealisten, zyn alle Theoriën in eenen engen kring<br />

van gisfingen over wyzerplaat, wyzer en getaiert, of<br />

den inwendigen Geest van het groote uurwerk der<br />

JJ Wee-


U4 Zevende Opheldering. Over<br />

Weereld rondgedraaid, omdat niemand hunner het<br />

inwendige daarvan kondeopenen of daarin zien; ook<br />

is Voor hun, die geene uurwerkmaakers zyn, maar<br />

dezelven alleenlyk gebruiken, de kennis van het uitwendige<br />

voldoende , om ze zig ten nutte te maaken.<br />

Gelyk onze oogen derzelver bepaalden kring van gewaarwording<br />

hebben, en alleen het vermogen datgeene<br />

te kennen en te onderfcheiden, hetwelk groot en naby<br />

genoeg is, om in onzen ftaat eene aanmerkelyke<br />

verandering te weeg te brengen; zo hebben ook de<br />

oogen van ons verftand hunnen vastgeftelden kring,<br />

binnen welken alleen zy maar duidelyk kunnen<br />

zien, en deeze (trekt zig eeniglyk uit tot den ftaat<br />

der dingen, zo verre die eenen merkelyken invloed<br />

op onzen toeftand hebben. Hieruit kennen wy<br />

veele, maar op verre na niet alle, de eigenfchappen<br />

der geestelyke en lighaamelyke Weereld, maar<br />

nooit derzelver eerfle grondkragten en beflanddeelen.<br />

Hieruit volgt dan , dat wy het zekerst te werk<br />

gaan, als wy onze reden in deezen haaren kring van<br />

werking met de uiterfle zorgvuldigheid aanwenden,<br />

om veele zinnelyke waarneemingen regelmaatig te<br />

doen; dezelven tot aan eenvoudige, klaare gewaarwordingsdenkbeelden<br />

te ontwikkelen ; uit derzelver<br />

vergelykinge de algemeene eigenfchappen van de<br />

verfchillende foorten der dingen naar te vorfchen ;<br />

daaruit het verband tusfehen oorzaaken en werkingen,<br />

zo ver wy kunnen, voor ons duidelyk te<br />

maaken , en eindelyk verder hieruit de beste middelen<br />

voor onze oogmerken en algemeene regelen eens<br />

goeden gedrags afteleiden. Dan


ètn zekerften wtg ïèt Wysheid. tï$<br />

« Bah bewandelen reden en ondervinding hand aan<br />

hand den weg des gemeehen gevoels, welke alle<br />

menfchen tot hunne verordening in den tegettwoor-'<br />

digen ftaat het zekerst opleidt.<br />

Over de nieuwe rft: hier van wysgeerig redeneeren,<br />

welke de daardoorberoemd geworden Wolf byzonderlyk<br />

in de Schooien heeft ingevoerd, en die men de<br />

meetkundige pleegt te noemen, heb ik nog ééne aanmerking<br />

te maaken. De leer der grootheden heeft<br />

dit boven alle andere weetenfchappen vooruit, dat<br />

zy alle haare denkbeelden juist verklaaren en bepaalen<br />

, en alle haare ftellingen zo duidelyk bewyzen<br />

kan, dat ons verftand ten klaarften bevat, hoe<br />

het tegendeel daarvan volftrekt onmogelyk is.<br />

Zodanige wiskundige zekerheid , met welke<br />

wy by voorbeeld weéten , dat tweemaal twee<br />

vier is , en volftrekt noch meer noch niindef<br />

zyn kan, poogde Descartes reeds in zyne Bovennatuurkunde<br />

te brengen, en Wolff voerde de meet.<br />

kundige leerwyze in alle Verftandsweetenfchappett<br />

in, waarin hu alles bepaald en uit zuiver algemeen<br />

erkende gronden van Waarheid geftrengelyk beweezen<br />

zoude worden. Nu begon men overal fattiertftellen<br />

van menfchelyke kennisfe te bouwen, en<br />

Veelen overreedden zig, dat zy in zulke famenftellert<br />

eene verzameling van vastgegrondö en onwederleggelyke<br />

waarheden bezaten.<br />

Maar op dc Schooien en door de Schriften worden<br />

jonge Geleerden in verwagting gebragt , dat alle<br />

Waarheden zonder onderfcheid volkomen zeker moeten<br />

beweezen kunnen worden, en dat tot eene wee- ;<br />

H a tett-


nS Zevende Opheldering. Over<br />

tenfchap of de geleerde kennis eener Leere een volkomen<br />

zeker doorzigt uit volftrekt genoegzaame gronden<br />

' vereifcht wordt. Deeze buitenfpoorigeverwagtingen<br />

moeten natuurlyk tvvyfelzugt verwekken, als men<br />

naderhand ontdekt, dat een menigte der betoogde<br />

ftellingen of onzeker, of valsch en ongegrond zyn,<br />

en datzeerveel nooit met volkomen zekerheid gekend<br />

kan worden. Het is daarom van aanbelang om op te<br />

merken, dathetmet de natuurkundige enzedekundige<br />

waarheden geheel anders gelegen is, dan met de wiskundige<br />

: In de leer der grootheden hebben wy met<br />

getalen en figuuren te doen, welker geheel zaakwezen<br />

wy doorzien kunnen, maar in de Natuurkunde<br />

en Zedekunde met ftoffelyke en denkende kragten,<br />

welker inwendige natuur wy niet te eenemaal kennen,<br />

maar na welken wy alleenlyk moeten gisfen uit<br />

haare menigvuldige werkingen, die wy van tyd tot<br />

tyd kunnen waarneemen. Ware het zaakwezen en<br />

de inwendige natuur onzer Ziele, ook de inwendige<br />

gefteldheid der h aar het naast omringende werktuigen<br />

van gewaarwording ons volkomen bekend, ja<br />

dan kon een weetenfchappelyk famenftel der Zielleere<br />

op deeze grondbegrippen gebouwd worden ;<br />

maar zo lang onvolkomen' en willekeurige bepaalingen<br />

en onderftellingen als beginzelen vooronderfteld<br />

worden, kan alles, wat daaruit hoe geftrengelyk ook<br />

betoogd wordt, nogtans geene meerdere zekerheid heb •<br />

ben, dan de beginfelen zeiven, waaruit het beweezen<br />

wordt. Hieruit volgt, dat wy het verwaand denkbeeld<br />

van eene weetenfchap, als ware dezelve een volkomen<br />

zekere kennis uit volkomen zekere gronden (cognitio<br />

certa


den %ekerjlen weg tot Wysheid. "7<br />

eerta ex «r..O,tioodzaakelyk verlaatenmoeten, wan.<br />

neerwy deezen naam niet enkel aan de Wiskunde, maar<br />

ook aan onze Bovennatuurkunde, Natuurkunde, Godgeleerdheid<br />

en andere zedekundige Leeringen geeven<br />

willen; en dat wy het hoofdkenmerk eener geleerde<br />

of weetenfchappelyke kennisfe Hellen moeten in<br />

het kennen van den trap van zekerheid of waarfch'ynelykheid<br />

der gekende Leere.<br />

By het gebruik onzer redenen en inzonderheid by<br />

een fchrander beredeneeren is daaraan veel gelegen ,<br />

dat men zig by tyds gewenne om in eene overweegende<br />

baarblykelykheid van het gekende te berusten.<br />

Van werkdaadige waarheden kan nooit eenige<br />

andere dan zedekundige zekerheid verkreegen worden<br />

; dit wordt algemeen toegedaan; maar met de<br />

meesten onzer bovennatuurkundige denkbeelden en<br />

ftellingen is het even eens gefield, omdat wy in'e<br />

geheel geene aanfchouwende en zaakelyke bevattingen<br />

kunnen bekomen van het eenvoudige, van kragt,<br />

zelfïlandigheid, oorzaak, werking, en derzelver in*<br />

wendig verband , maar onze voorftelling daarvan<br />

niet dan eene fymbolifche fcheemering is. Het komt<br />

m y voor, dat de Heer Jakobi juist deeze geneigdheid<br />

om zig met de Blykbaarheid te vergenoegen, wil<br />

verftaan hebben onder het Geloof, dat hy ter gerustftellinge<br />

noodig verklaart; en dan behoort dit geloof<br />

alleszins tot het gemeen Gevoel, naardien wy<br />

allen, van de jeugd af am, ons in zaaken des gemeenen<br />

leevens met eene overweegende waarfchynelvkheid<br />

vergenoegen , en het niemand invalt , om<br />

e e n e<br />

H 3


ii8 Zevende Ofhelatring, Over<br />

cm meetkundige zekerheid i n natuurkundig en<br />

zedekundige zaaken te begeeren.<br />

Voor het overige kan by eigen fchrander nadenken,<br />

gelyk ook in het voordraagcn van wysgeerige<br />

waarheden voor Geleerden , de Wolffiaanfclie of<br />

meetkundige Leerwyze «et groot nut behouden<br />

worden indien men maar {leeds blyft bedenken, dat<br />

alle ftelhngen by gevolgtrekking „ i e t d a n e e n e v o o r.<br />

waardclyke waarheid en Zekerheid hebben, in zo verre<br />

naamclyk. als onze algemeene denkbeelden der dingen<br />

bereids te eenemaal regtmaatig en volkomen zy D ;<br />

en dat derhalven onze geheele Zielkunde een'gantscK<br />

andere gedaante zal krygen , zodra wy fc ft aat g e.<br />

fteld zullen zyn om onze kundigheid (Mtio) van<br />

de menfehelyke Ziel volkomencr te formeeren Egter<br />

wordt, door deeze wetenfehappelyke leerwyze in<br />

cenken en fchryven te volgen, het meest in 't licht<br />

gefteld en op het gevoegelykst verbonden het beste<br />

enwaarfchynelykfte, dat door menfehelyke ervaamm<br />

tot nog t0e i s t e regt gebragt ; gelyk de<br />

vakken welke ui onze kundigheden nog moeten aangevuld<br />

worden door deeze fystematieke samenvoeging<br />

der ftelhngen het gemakkelykst te ontdekken zyn"<br />

De Profeflor Kantig dan ook in zyne beidelaaf<br />

fte belangryke Werken: in de Oordeelkunde der geïnde<br />

Reden en de Herinneringen (Prolegwena) fot<br />

aneBovennatuurkundeXdeezezalin'tvervolgalseene<br />

Weetenfchap kunnen te voorfchyn komen) welken<br />

soo vee o p a e n s gegeven hebben,maar van zo weinigen<br />

verftaan z y n, j u i s t ] i e t z e l f d f i j ^ . fe * »*<br />

WmMMt heb voorgedraagen, 0p een diepzinni­<br />

ger


den zekerjlen voeg tot Wysheid. 119<br />

ger wyze beweezen. Hy toont daarin, dat onze<br />

Reden, indien zy niet op zinnelyke waarneeming en<br />

de daaruit af te trekken denkbeelden bouwen, maar<br />

uit zig zelve, onafhangelyk van alle zinnelykheid ,<br />

denkbeelden en begrippen voortbrengen wil, zelfs<br />

niet eens haar eigen beftaan met zekerheid kent;<br />

en het hoofdoogmerk des Hoogleeraars fchynt my<br />

toe te zyn, om onze Wysgeeren van alle zaaklykheid<br />

ontbeerende befpiegeling over fymbolifche vernuftfpeelingen<br />

te rug te roepen, en hun de voordcelige<br />

bezigheid met het gene wy door de ondervinding<br />

kennen en het önrniddelyk befluit daaruit, als<br />

de eenige waare wysheid te willen aanbeveelen. Eene<br />

Bovennatuurkunde,welke nietdan zuivere denkbeelden<br />

van het verftand en een zuiver meetkundige zekerheid<br />

bevat, is onder menfchen 'niet mogelyk; maar<br />

een duidelyker voorftelling van algemeene, uit de<br />

gewaarwordingen afgetrokken eenvoudiger denkbeelden<br />

, welken wy in alle de overige Weetenfchappen<br />

vooronderftellen , en een juister ontwikkeling en bepaaling<br />

van de grondwaarheden des !<br />

gemeenen Gevoels,<br />

waarop alle menfchen hunne oordeelvellingen<br />

en fluitredenen bouwen, blyft zeer nuttig; en als de<br />

Bovennatuurkunde zig hiermede ophoudt, en wy<br />

in't oog houden, dat onze afgetrokken Kundigheden<br />

(Notiones) nog altyd voor veelerleie verbetering<br />

uit verdere waarneemingen vatbaar zyn, dan is zy<br />

voor de Geleerden in alle takken eene zeer onontbeerelyke<br />

Wectenfchap.<br />

Deeze bedenkingen, over den Weg, om door eigen<br />

redelyk nadenken behoorlyke kunde te verkry-<br />

H 4 gen,


ï2o Zevende Opheldering. Over<br />

gen, zal ik met deeze aanmerking befluiten; dat ik<br />

hier alle de regelen van voorzigtigheid by het gebruik<br />

der Reden niet heb kunnen ontwikkelen, maar<br />

alleen willen aanroeren, eenige hoofdgebreken in het<br />

wysgeerig redeneeren, welken zo ligt van werkdaadige<br />

wysheid afleiden en tot twyfèïary of tot een<br />

ydel fnufièlen verleiden. Ook zoude het my te verre<br />

hebben doen afdwaalen, hadd' ikhieralte de grondregelen<br />

des gemeenen Menfcheagevoéls, waarnaar allen,<br />

ook zonder dat zy het duidelyk bewust zyn, altyd<br />

oordeelén en befluiten, ontwikkeld, en de heromzweevende<br />

misverftanden der Geleerden gepoogd teontvouwen.<br />

Daarom heb ik zelfs geen'"melding gemaakt<br />

van het beginzel van den toereikenden Grond,<br />

naardien de Geleerden, welken het zelve beflryden,<br />

het tog door hunne tegenfpraake zelve bevestigen,,<br />

en daarby vooronderftellen; want zy verklaaren de<br />

gronden, waarom dit beginzel van andere Wysgeeren<br />

als een algemeene grondregel wordt aangenomen,<br />

voor niet toereikende, en beweeren alzo zelvcn.,<br />

dat men. niets zonder genoegzaamen grondvoor<br />

waar moet aanneemen.<br />

Het gene dan uit deeze bedenkingen te za-men gevoegd<br />

volgt, is: dat niet de Reden, maar dc ervaarenis<br />

door middel van de inwendige en de uitwendige<br />

zinnen de bron is van alle onze denkbeelden ;<br />

doch dat wy door de Reden de zinnelyk verwarde<br />

voorftellingen, welken de gewaarwording aanbiedt ,<br />

©ntwikkelcn en duidelyk maaken, cn daaruit algemeene<br />

onzinnelyke denkbeelden afzonderen, en de<br />

?ulken door behulp der fpraake kunnen behouden;<br />

daï


den zekerfien -weg tot IVysheid. isi<br />

dat wy egter in het ontleeden onzer voorftellingen ,<br />

niet verder dan tot eenvoudige gewaarwordelyke<br />

denkbeelden moeten te rug gaan, indien 'er zaakelykheid<br />

in onze kennis blyven, en niet alles in<br />

woordenftof vervliegen zal: dat wy verder wel de<br />

oorzaaken van veele verfchynzelen , uit de vergelykinge<br />

onzer ondervindingen, door de Reden genoegzaam<br />

ontdekken, en daaruit gepaste regelen over<br />

het gebruik der dingen, en tot het welvoegelykst<br />

gedrag kunnen afleiden, maar dat ook hier grenzen<br />

plaats hebben; en dat wy de eerfte en eenvoudige kragten<br />

of het zaakwezen der natuurelyke dingen, niet<br />

kunnen uitvorfchen, maar ons moeten vergenoegen?<br />

niet het kennen van de eigenfchappen by gevolgtrekking<br />

(qualitates fecundarim^) , welken uit haare<br />

werkingen zinnelyk gekend worden, omdat wy anders<br />

tot onvrugtbaare onderfteliingen vervallen, die<br />

altyd wederom door nieuwe onderfteliingen gefchraagd<br />

moeten worden , en in 't geheel geene<br />

werkdaadige befluiten ter beftieringe onzer daaden<br />

verkenen: en dat wy eindelyk by het in orde fchikken<br />

onzer beste kundigheden in een famenftel, bedagt<br />

moeten blyven, hoe de waarheid van alle waarheden<br />

der reden op onze kundigheden (Notiones~)<br />

ruste, en hoe deezen geduurig voor eene meerdere<br />

verbetering en volmaaking vatbaar blyven , welke<br />

door aanhoudende oplettendheid op de er'vaarenis te<br />

bewerken is: dat wy ondertusfchen moeten berusten<br />

en onze daaden inrigten naar het gene de Reden,<br />

uit de voorige ondervindingen en de daaruit afgetrokken<br />

algemeene denkbeelden, als het meest tot-<br />

H 5 waar-


JSJ Zevende Opheldering. Over<br />

waarfchynelyke gevonden heeft; en wel te meer,<br />

omdat onze gewaarwordingen ons goed voorftellen<br />

het gene de Weereld voor ons is, en daartegen<br />

alles, wat de dingen van andere zyden befchouwd,<br />

van welken zy geenen invloed op ons hebben ,<br />

ook zyn mogen, ons in den tegenwoordigen ftaat in<br />

het geheel niet aangaat, en door al het yverig opdelven<br />

niet kan gevonden worden, omdat onze zinnen<br />

niet tot daartoe reiken. Voor het overige; een<br />

mensch kan door een te fterk gebruik der Reden<br />

nooit faalen, maar alle befchoiuvende en werkdaadige<br />

dwaalingen rusten veel meer op een gebrek<br />

aan een hoogeren trap der reden, of aan vlyt in het<br />

gebruiken daarvan.<br />

Nu moeten wy nog den derden Weg, op welken<br />

wy tot kennis geraaken, te weeten den Weg des Geloofs,<br />

befchouwen. Onder het woord Geloof verfta<br />

ik hier wederom het Vertrouwen op Gezag, of het<br />

aanneemen eener ftellinge, en dezelve voor waaragtig<br />

te houden, op de verzekering van anderen.<br />

Het is onloochenbaar, dat wy allen, Geleerden zo<br />

wel als Ongeleerden , een uitfteekend groote menigte<br />

van onontbeerelyke kennis op deezen weg<br />

moeten inzamelen. De gantfche gefchiedenis, al<br />

wat voor onze tyden gebeurd is , het gene tegenwoordig<br />

voorvalt op plaatzen, daar wy niet tegenwoordig<br />

kunnen zyn, en alle waarheden by ondervinding<br />

, waarvan wy zonder eigen fchaade of gevaar,<br />

niet zeiven uit eigene ervaaring de proef<br />

willen neemen , moeten op de verzekering van andere<br />

menfchen gekend en als waaragtig aangenomen<br />

wor-


den zekerjlen weg tot Wysheid. 1*3<br />

worden. Doch wy moeten niet alleen ondervindelyke<br />

ftellingen, maar ook veele oordeelvellingen der Reden<br />

gelooven , zodra deeze waarheden, om ze wel<br />

te begrypen, zodanige voorafgaande kunde en oefeningen<br />

voorönderftellen, welken wy in onzen<br />

ftaat niet verkrygen kunnen. Zo moet zelfs de<br />

grootfte Geleerde in takken, welken hy zig niet byzonderlyk<br />

heeft eigen gemaakt, het goeddunken<br />

van andere kunstkundigen inneemen , en de Godgeleerde<br />

en Rechtsgeleerde moeten de raadgeevingen<br />

zoeken van den Arts, wanneer het geneezen<br />

eenerziekte de zaak is, gelyk deeze het gezag van<br />

eenen Pleitbezorger in een pleitdooi moet volden.<br />

Daarom is liet zonder Geloove, zonder het gezag<br />

van anderen in veele gevallen te erkennen, en daarin<br />

te berusten, onmogelyk, om voldoende te leeren<br />

kennen, welk het beste gedrag en het voordeeligfte<br />

gebruik des leevens zy.<br />

Te vooren heb ik reeds gefproken over de voordeden<br />

van den weg des Geloofs, en over de menigvuldige<br />

gevaaren , waaraan men op denzelven ,<br />

voornaamelyk met opzigt tot den Godsdienst, i s<br />

blootgefteld (*); en daarom zal ik hier flechts nog<br />

eenige algemeene aanmerkingen byvoegen, om<br />

daaruit de regelen af te leiden, wat tot een redelyk<br />

Geloof verëischt wordt.<br />

Als wy zeiven iets gewaar worden, of met onze<br />

Reden bevatten, dan krygen wy te gelyk eene aanfchouwende<br />

kennis van de zaak en haare waarheid,<br />

(*) Blad?. 48 en volg.<br />

en


124 Zevende Opheldering. Over<br />

en fcheppen onmiddelyk uit den bron ; maar wanneer<br />

wy eene ftelling op geloof aanneemen , dan<br />

©ntftaat onze kennis uit het woordelyk voorftel van<br />

eenen anderen ; en fchoon wy zyne woorden ook<br />

ten vollen verftaan mogten, kan egter de voorftelling<br />

der zaake nooit zo aanfchouwende en afgebeeld<br />

ïn ons worden, als de gewaarwording en het eigen<br />

anzien der rede haar oplevert. Een iegelyk myner<br />

Leezeren kan gemakkelyk de proef neemen : men<br />

behoeve zig maar iets door anderen te laaten befchryven,<br />

en de daaruit opgemaakte voorftelling<br />

naderhand te vergelyken met zodanigen , welken<br />

men zelf door het gewaar worden der zaake verkrygt,<br />

en men zal het groot onderfcheid merken ,<br />

dat tusfehen deeze beide voorftellingen, zo wel ten<br />

aanzien der duidelykheid als juistheid plaats heeft.<br />

Even eens is het ook gefteld by algemeene verftandswaarheden.<br />

Hy die de ftelling, dat alle de hoeken<br />

van eenen driehoek te zamen altyd 180 graaden<br />

bedraagen , op het woord van zynen Leeraar<br />

aanneemt, verkrygt daardoor nooit dat volkomen<br />

inzien in de waarheid deezer ftellingc, *t welk de<br />

ontwikkeling deezer waarheid uit haare inwendige<br />

gronden verfchaft. In werkdaadige ftellingen komt<br />

hier nog by, dat het geloof ons op verre na zo<br />

gefchikt niet maakt, om dezelven in haare gantfche<br />

uitgeftrektheid behoorelyk toe te pasfen , als<br />

de redelyke overtuiging uit inwendige gronden. Hy<br />

die het alleen op het gezag zyns Leeraars als waar<br />

aanneemt,dat het nuttig is dikwyls te bidden,zal zig<br />

daartoe noch zo opgewekt noch zo gefchikt bevinden,


den Zèkerfien weg tot Wysheid.<br />

den, als hy, die zelf begrypt, hoe het herhaald<br />

vestigen der ziele op den Oorfprong alles goeds en<br />

aller orde het gemoed bevredigt, verheft en verfterkt.<br />

Hieruit volgt, dat men hetby het gelooven<br />

niet moet laaten berusten, maar zoeken om zeiven<br />

te ondervinden en zeiven te bevatten, wat voor onze<br />

welvaart van eenig gewigt is, in gevalle men daartoe<br />

gelegenheid en hulpmiddelen heeft.<br />

Maar zal ons geloof redelyk zyn, dan moeten wy<br />

voldoende kenmerken hebben , om te weeten of<br />

hy, die iets verzekert, de zaak goed weet, en ze<br />

ons opregt wil zeggen, zo als hy die weet. Dit is<br />

aan veele zwaarigheden onderworpen. Even dezelfde<br />

misflagen, welken wy by eigen' ondervindingen<br />

en by eigen redelyk nadenken begaan kunnen, kan.<br />

ook ieder ander mensch begaan: maar van de kundigheden<br />

, welken wy zeiven verkreegen hebben ,<br />

weeten wy, hoe wy daartoe gekomen zyn, en kunnen<br />

ze daarom in 't vervolg nog {leeds verbeteren:<br />

maar van het gene wy op het woord van anderen<br />

als waar aanneemen, omdat zy het ondervonden of<br />

door hunne reden beflooten hebben , weeten wy<br />

niet, hoe zy eigenlyk daarin te werke gingen, en<br />

derhalven kan ook daarby geene klaare bewustheid<br />

van de gronden der waarheid noch verdere volmaaking<br />

Hand grypen. Dat iemand de bekwaamheid<br />

heeft om zekere proeven of verflandelyke onderzoekingen<br />

goed te doen , voldoet nog niet om<br />

zig in zekere gevallen op zyne uitfpraake zeker te<br />

kunnen verlaaten, omdat het nog altyd daarop aankomt<br />

, of hy zyne bekwaamheid wel behoorelyk<br />

aan-


tï6 Zevende Opheldering. O vit<br />

aangewend, en met alle naatuvkeurigheid waargenomen<br />

en onderzogt heeft dat gene s waarover Wy<br />

zyne onderrigting verlangen. Niet minder zyn de<br />

zwaarigheden, welken by het beproeven van de op*<br />

regtheid der Getuigen en der zaake kundigen ont.<br />

moet kunnen worden. Hoe gemakkelyk is het voor<br />

arglistige Lieden om braave menfchen onder het<br />

masker van eerlykheid en vroomheid te bedriegen,<br />

en hoe menigwerf kan zelfs de opregtfte mensch in<br />

verlegenheid geraaken , om niet zuiver ronduit te<br />

durven zeggen , wat hy als waaragtig erkent, omdat<br />

uit hoofde van de omftandigheden daardoor meer<br />

kwaads dan goeds gewerkt zoude worden» Ook<br />

kan het gebeuren, dat men hem» welke anders alle<br />

gezag verdient te hebben , niet wel verftaat, en<br />

daardoor verleid wordt tot werkdaadige dwaalingen,<br />

welken het geweeten in verwarring brengen ,<br />

doch waaraan men zig te minder toevertrouwt iets<br />

te verbeteren, naar maate het aanzien van hem*<br />

op wiens kwaalyk verftaan voorftel wy deeze kennis<br />

als zekere waarheden aangenomen hebben, grooter<br />

is.<br />

Worden de leeren van groote Mannen ons door<br />

anderen , 't zy by monde of gefchrifte , overgele*<br />

verd,dan zyn 'er nieuwe moeijelyke beproevingen<br />

noodig, of ook die perzoonen , door middel van<br />

dewelken wy tot zodanige kennis geraaken , bekwaam<br />

en opregt genoeg geweest zyn , om alles<br />

zonder verandering te behouden. De dagelykfe ondervinding<br />

leert, dat een berigt in iederen mond*<br />

waardoor het voort verhaald wordt, altyd eenige<br />

veran-


dm zekerjlen weg tot Wpheïd. ïaj><br />

Verandering ondergaat, en dat een affchrift of af*<br />

druk zelden zo geheel met het oorfprongelyk overeenkomt<br />

, dat niet eenige fchryf- of drukfouten,<br />

zelfs by de naauwkeurigfte nazieninge, zouden overgeflagen<br />

zyn. Daardoor zyn in alle Werken, welken<br />

door een reeks van affchriften uit affchriften uit de<br />

oude Weereld zyn bewaard gebleeven, verfchillende<br />

Leezingen in menigte, gelyk by voorbeeld MUI<br />

in het Nieuwe Testament alleen, uit de vergelyking<br />

der hem bekende Handfchriften, 30000 verzameld<br />

heeft. Het beoefenen der oordeelkunde, hoe men<br />

de echte Leezing weder zal uitvinden, is een uitgebreide<br />

geleerde arbeid, welke groote belezenheid<br />

en fchrander onderzoek vordert. " ,<br />

Als God zelf de menfchen onderwees, zouden<br />

zyne uitfpraaken onbetwistbaar het hoogst gezag<br />

verdienen te hebben, zodat wy ze met de grootfte<br />

zekerheid zouden kunnen gelooven. Dan of eene<br />

leer, die als eene van God afdaalende Openbaaring<br />

wordt opgegeeven, God in de daad ten oorfprong<br />

hebbe , of zy ons goed overgeleverd zy, en of wy<br />

haare woorden ook wel verftaan en uitleggen , dit<br />

verdient een allergeftiengst onderzoek, omdat het<br />

eene onvergeeflyke ligtvaardigheid en de groffte beleediging<br />

van God zoude zyn, om dwaalingen onder<br />

zynen Naam als met zyn gezag te ftaaven.<br />

Maar weinige menfchen hebben tot deeze moeijelyke<br />

beproeving, als zy gefchiedkundig gedaan zal<br />

worden , de noodige voorverëischte kundigheden ,<br />

tyd en arbeidzaamheid : Doch ze is ook voor een<br />

zelfdenkend mensch niet noodig.<br />

Wan*


isg Zevende Opheldering. Ovef<br />

Wanneer God zelf een onderwys mededeelt, daii<br />

heeft het zelve zekerlyk alle volkomenheden, welken<br />

verëischt worden om eene volmaakte, genoegzaamé<br />

en werkdaadige kennis te bezorgen. Maar .<br />

hiertoe wordt gevorderd, dat men niet blootelyk de<br />

leerftellingen woordelyk leert kennen , maar ook<br />

haaren zaakelyken inhoud aanfchouwend denkt: dat<br />

nien verder van derzelver waarheid duidelyk bewust<br />

is, by gevolg de gronden der waarheid tevens bevat<br />

en dat men eindelyk een klaar begrip heeft,<br />

hoe dezelven op de natuur der dingen en onze<br />

gantfche omftandigheid kunnen toegepast worden,<br />

omdat wy anders daarvan geen behoorelyk en volkomen<br />

gebruik kunnen hebben. Hieruit volgt dan,<br />

dat alle Leeren , die uit zuivere goddelyke Openbaaringea<br />

gekend worden , een duidelyk inzien des<br />

verflands in derzelver inwendige kenmerken der<br />

waarheid en derzelver overëenftemminge met het<br />

goddelyk Natuurplan, moeten verfchaflën, en daaraan<br />

heeft derhalven ieder denkend mensch een zeker<br />

kenteken, waaraan hy waare goddelyke onder*<br />

rigtingen zo wel van valfche, als verkeerd begree*<br />

pen Openbaaringen, zonder eenige moeijelyke kunstgeleerdheid<br />

kan onderfcheiden.<br />

Dewyl ik my elders (*) zeer breedvoerig over de<br />

regelen van voorzigtigheid in het Geloof verklaard<br />

hebbe voor hun , welken deswegens onderrigting<br />

be-<br />

(*) In het gantfche vierde Hoofdftuk myner dnküung des toert-<br />

fchlichen Verjlandes zum regelmasfigen Beftreten nach mëglichst voli-<br />

tmnmwir Erkendtnlsz.


den zeker Hen weg tot Wysheid. I2


B E R I G T<br />

V A N D E N<br />

U I T G E E V E R .<br />

By de uitgaave vau dit ftukje hebben wy den Nederduitfchen<br />

Leezer niets anders te berigten, dan<br />

dat uit des Schryvers opdragt van hetzelve aan de<br />

Leden van de Godgeleerde Faculteit op de Koninglyke<br />

Fredriks • Univerfiteit te Halle, de Heeren J.<br />

S. Semler, J. A. Noesfeit, f. L. Schulze, G. C.<br />

Knapp en A. H. Niemeyer, blykt, dat deeze voortreffelyke<br />

Godgeleerden den Heer Steinhart met de<br />

waardigheid van Leeraar der Godgeleerdheid , in<br />

Hooimaand des voorleeden Jaars, vereerd hebben.<br />

De reden, waarom dit Stukje zo lang is agtergebleeven,<br />

zegt de Schryver in een kort voorberigt,<br />

't welk niets anders behelst, en wy daarom zo min<br />

als de Opdragt noodig geoordeeld hebben hier vertaald<br />

te geeven, niet geweest te zyn een gebrek<br />

aan ftoffe, want zyn voorraad is zelfs zeer groot,<br />

maar aan tyd.<br />

Ook berigt de Heer Steinhart daarin, dat hy binnen<br />

kort drie Predikatiën, als eene Bylage tot dit<br />

Stukje zal uitgeeven , omdat hetzelve van te weinig<br />

werkdaadig belang is voor veelen zyner Leezeren<br />

; maar dat hy zyne beloofde Aanmerkingen<br />

over de Verbetering der Schooien , om redenen,<br />

hem daartoe beweegende, in een byzonder Werk<br />

zal voordraagen.<br />

* Ge-


Berigt van den Uitgeever,<br />

Gelyk wy de Vertaaling deezer Predikatiën reedi<br />

by de Nieuwspapieren hebben aangekondigd, zullen<br />

wy , het oorfpronglyke uit Duitschland ontvangende<br />

, dezelven zo Ipoedig mogelyk vertaaien en<br />

ter Drukpersfe bezorgen; zo als ook het bovengemelde<br />

Wcrk over de Verbeteringen der Schooien;<br />

het welk wy met allen grond kunnen verwagten<br />

allergewigtigst te zullen wezen, blykens hetgene<br />

de Heer Steinhart daarvan in 't verfchiet laat zien,<br />

in de Voorredenen van het Werk, waartoe deeze<br />

Ophelderingen behooren: verder op ons neemende<br />

om alles wat uit de pen van deezen bekwaamen Schryver<br />

komt, en voor onze Landgenooten gefchikt<br />

is, in een Nederduitsch gewaad verkleed,hun aan<br />

te bieden.<br />

Den suften van<br />

Lentemaand.<br />

1787.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!