04.05.2013 Views

De ware hoop en verwachting ISRAELS - Bosch.pdf

De ware hoop en verwachting ISRAELS - Bosch.pdf

De ware hoop en verwachting ISRAELS - Bosch.pdf

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

DE WARE HOOP EN VERWACHTING ISRAËLS<br />

OF<br />

DE TRIOMFERENDE WAARHEID,<br />

VERTOOND IN ENIGE SAMENSPRAKEN,<br />

GEHOUDEN OP BIJZONDERE TIJDEN,<br />

TUSSEN DE GELEERDE HEER RABBI<br />

HERTOG LEUWY,<br />

LERAAR DER JODEN TE LEEUWARDEN,<br />

EN<br />

DE KOOPMAN JACOBUS BOSCH,<br />

WAARIN NIET ALLEEN DE GEHEIME JOODSE EN CHRISTEN<br />

GODGELEERDHEID OP EEN ZEDIGE WIJZE WORDT VERDEDIGD,<br />

MAAR OOK AAN ZEER VELE DUISTERE PLAATSEN VEEL<br />

LICHT WORDT BIJGEZET, EN DAAROM ZEER NODIG<br />

ZO VAN JODEN ALS VAN CHRISTENEN, GELEZEN TE WORDEN<br />

WIJL IN DIE SAMENSPRAKEN ZEER VEEL WETENSWAARDIGE DINGEN<br />

VOORKOMEN.<br />

NA WELKE GEHOUDEN SAMENSPRAKEN DEZE JOODSE RABBI, ZIJN<br />

LERAARSAMBT ONDER HEN HEEFT NEERGELEGD, HUN SYNAGOGE<br />

VERLATEN, EN TOT DE CHRISTENEN IS OVERGEGAAN,<br />

ONDER DE NAAM VAN<br />

PETRUS WERNER NEUMAN.<br />

IN HET LICHT GEGEVEN DOOR<br />

JACOBUS BOSCH<br />

Nieuwe, behalve de spelling, onveranderde uitgave.<br />

GRONINGEN. P. BEIJER 1873.<br />

1


Uitgegev<strong>en</strong> na voorgaande Visitatie <strong>en</strong> Approbatie van 't eerwaarde classis van<br />

LEEUWARDEN.<br />

BERICHT VAN DE UITGEVER.<br />

<strong>De</strong>ze nieuwe uitgave verschijnt in 't licht gelijk aan de oude eerste druk, met<br />

uitzondering der oude spelling die voor de teg<strong>en</strong>woordige heeft plaats gemaakt. En<br />

tev<strong>en</strong>s is ook tot gemak der lezers, bij deze nieuwe druk e<strong>en</strong> inhoud der sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong><br />

gevoegd.<br />

GRONINGEN, Juli 1873.<br />

P. BEIJER.<br />

OPDRACHT AAN ZIJNE VORSTELIJKE DOORLUCHTIGHEID<br />

WILLEM KAREL HENDRIK FRISO,<br />

(Door Gods G<strong>en</strong>ade)<br />

PRINS VAN ORANJE EN NASSAU, ERFSTADHOUDER EN KAPITEIN-<br />

GENERAAL VAN FRIESLAND, STADHOUDER VAN GRONINGEN,<br />

OMMELANDEN EN DRENTHE, STADHOUDER VAN GELDERLAND,<br />

ALSMEDE RIDDER VAN de KOUSEBAND,<br />

ENZ. ENZ. ENZ.<br />

DOORLUCHTIGSTE VORST:<br />

Het is mij altijd, nadat ik de jar<strong>en</strong> van onderscheid bereikt had, voorgekom<strong>en</strong>, dat om<br />

te gerak<strong>en</strong> tot de volle verzekerdheid des geloofs (voor zover het de beschouw<strong>en</strong>de<br />

Godgeleerdheid aangaat) m<strong>en</strong> zich niet alle<strong>en</strong> moest ophoud<strong>en</strong>, in het onderzoek<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

overweg<strong>en</strong> van de verschill<strong>en</strong>, welke onder de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; maar dat<br />

m<strong>en</strong> in de eerste plaats wel moest overreed zijn, van het wez<strong>en</strong> <strong>en</strong> aanwez<strong>en</strong> Gods, <strong>en</strong><br />

dan in de tweede plaats, welke schrift<strong>en</strong> die e<strong>en</strong> Goddelijke oorsprong hadd<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

wederom welke die mist<strong>en</strong>; opdat m<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>selijk schrift voor Goddelijk kwam<br />

aan te nem<strong>en</strong>, of ook ge<strong>en</strong> Goddelijk schrift als e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>selijk te verwerp<strong>en</strong>.<br />

Maar bov<strong>en</strong> dit g<strong>en</strong>oemde, bevond ik, dat het van ge<strong>en</strong> mindere noodzakelijkheid was,<br />

om uit de Goddelijke Schrift<strong>en</strong> t<strong>en</strong> volle zeker te wez<strong>en</strong>, dat Jezus van Nazareth was<br />

de lang beloofde Messias. En wel bijzonder het einde, waartoe dat Hij beloofd was;<br />

want ik was van oordeel, dat wanneer e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s zich bezig hield, in het onderzoek<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> beschouw<strong>en</strong> van de verschill<strong>en</strong> der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> daarin meesterlijk gevorderd<br />

was. Dat hij dan nog mogelijk vergeefse arbeid gedaan had, indi<strong>en</strong> hij de<br />

voorg<strong>en</strong>oemde zak<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> algem<strong>en</strong>e belijd<strong>en</strong>is der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>, maar voor<br />

waarhed<strong>en</strong> veronderstelde, zonder dat dezelve, met zekere bewijz<strong>en</strong> aan hem bek<strong>en</strong>d<br />

<strong>ware</strong>n. Want indi<strong>en</strong> Jezus de Messias niet was, zo moest volg<strong>en</strong>, dat dan al het twist<strong>en</strong><br />

der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> onder elkander, niet anders is dan e<strong>en</strong> spiegelgevecht.<br />

Ik heb Doorluchtige Vorst, door de Goddelijke voorzi<strong>en</strong>igheid, naar mijn geringe<br />

2


ekwaamheid gekreg<strong>en</strong>, de waarheid van dat Jezus de beloofde Messias is, teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

Leeuwaarder Joodse Rabbi te verdedig<strong>en</strong>, hetwelk gelijk bek<strong>en</strong>d is, niet zonder vrucht<br />

is geweest. Het zakelijkste van onze verhandeling, is in dit werkje vervat, hetwelk ik<br />

met alle schuldige eerbied aan uw Doorluchtigste Hoogheid in alle onderdanigheid<br />

kom op te drag<strong>en</strong>. <strong>De</strong> red<strong>en</strong><strong>en</strong> welke mij daartoe bewog<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, zijn in de eerste<br />

plaats, de m<strong>en</strong>igvuldige goede g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong>, dewelke Uw Doorluchtige Hoogheid<br />

aan mij betoond heeft.<br />

Maar in de tweede plaats, dat Uw Doorluchtige Hoogheid, gelijk ook Uw<br />

Doorluchtige Voor-Vader<strong>en</strong>, altijd op<strong>en</strong>bare blijk<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>, van de waarheid<br />

te beminn<strong>en</strong> <strong>en</strong> te bescherm<strong>en</strong>. Want wie weet niet, dat wij onze vrijheid in de<br />

waarheid, naast God, aan Uw Doorluchtigst Huis verschuldigd zijn.<br />

En daarom zo is mijn hartew<strong>en</strong>s <strong>en</strong> bede, dat Jehovah Uw Doorluchtigste Vorst wil<br />

be<strong>ware</strong>n, tot welzijn van Land <strong>en</strong> van Kerk <strong>en</strong> Uw ziel stelle in het bundelke der<br />

lev<strong>en</strong>dig<strong>en</strong>. Hij doe de Oranje Stam groei<strong>en</strong> <strong>en</strong> bloei<strong>en</strong>, zolang de zon <strong>en</strong> de maan zijn<br />

zal. En dat de <strong>hoop</strong> herleve dat uit Uw Doorluchtigst Huis, uit Hare Koninklijke<br />

Hoogheid zal gebouwd word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> geve de w<strong>en</strong>s van alle welm<strong>en</strong><strong>en</strong>d<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> lande.<br />

<strong>De</strong> Allerhoogste overschaduwe Uw Hooghed<strong>en</strong>, Hij zij Uw Hooghed<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> Wolk<br />

des daags, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> Vuurkolom des nachts, geleid<strong>en</strong>de Uw Hooghed<strong>en</strong> door Zijn raad,<br />

tot Zijn eer <strong>en</strong> tot welzijn van Zijn volk. En als dezelve e<strong>en</strong>s volbracht zal wez<strong>en</strong>, dan<br />

wil hij Uw Hooghed<strong>en</strong> opnem<strong>en</strong> in Zijn heerlijkheid, om met al de gekocht<strong>en</strong> Hem<br />

toe te juich<strong>en</strong>: Hem die op de Troon zit is waardig te ontvang<strong>en</strong> alle eer <strong>en</strong><br />

heerlijkheid, tot in der eeuwigheid.<br />

Dit is de bede <strong>en</strong> w<strong>en</strong>s van hem, die de eer neemt van te noem<strong>en</strong>.<br />

DOORLUCHTIGSTE VORST,<br />

Uw Doorluchtigste Hoogheids<br />

Onderdanigste Di<strong>en</strong>aar,<br />

JACOBUS BOSCH.<br />

3


VOORREDE AAN DE WAARHEIDMINNENDE LEZER.<br />

Het is gebeurd in de maand September 1738, dat ik van Holland over Harling<strong>en</strong> naar<br />

Leeuward<strong>en</strong> reisde. In de schuit van Harling<strong>en</strong> op Leeuward<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>de, trof ik daar<br />

aan de beroemde Rabbi der Jod<strong>en</strong> te Leeuward<strong>en</strong>, van wie ik wel had hor<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>,<br />

maar zijn Weledele van aanzi<strong>en</strong> niet k<strong>en</strong>de, ofschoon dat wij maar <strong>en</strong>ige huiz<strong>en</strong> van<br />

elkander afwoond<strong>en</strong>. Doch dat kwam daar vandaan, dat ik nog maar twee maand<strong>en</strong> in<br />

Leeuward<strong>en</strong> gewoond had. Echter had ik wel gehoord, dat de Joodse Rabbi daar<br />

woonde <strong>en</strong> dat zijn Edele e<strong>en</strong> zeer geleerd man was. Wanneer het in de schuit daar wij<br />

sam<strong>en</strong> mee voer<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baar werd, dat zijn Wel Edele de Rabbi der Jod<strong>en</strong> was, werd<br />

ik gedrong<strong>en</strong> met zijn Edele in e<strong>en</strong> gewichtig verschilstuk te tred<strong>en</strong>, rak<strong>en</strong>de de<br />

Goddelijkheid of ongoddelijkheid van de Talmud. Welk eerste zijn Wel Edele<br />

verdedigde. Hetwelk duurde totdat wij te Leeuward<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong>, beger<strong>en</strong>de zijn Edele<br />

dewijl de redetwist niet afgedaan was, met mij nader daarover te sprek<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> ik<br />

zijn Wel Edele ook toestond.<br />

In vervolg van tijd zijn mij bek<strong>en</strong>d geword<strong>en</strong> <strong>en</strong>ige person<strong>en</strong>, die to<strong>en</strong> ter tijd in de<br />

schuit geweest <strong>ware</strong>n. Want de schipper die op die tijd gevar<strong>en</strong> heeft, verhaalde mij<br />

<strong>en</strong>ige tijd daarna, dat op die tijd in de Schuit had geweest de Eerwaarde heer Faber,<br />

predikant op <strong>De</strong> Rijp, <strong>en</strong> dat zijn Eerwaarde het g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> getoond had, om aan zijn<br />

plaats niet van ons af te gaan, maar voorbij dezelve mede naar Leeuward<strong>en</strong> te var<strong>en</strong>.<br />

Ruim e<strong>en</strong> jaar geled<strong>en</strong>, raakte ik in gezelschap met Jacob Lukas, woonachtig op het<br />

Vliet. Die vroeg of het mij wel heugde dat ik met de Joodse Rabbi in de Harlinger<br />

schuit had in redestrijd geweest? Waarop, nadat ik hem geantwoord had, zeide dat hij<br />

daar bij was geweest. Bov<strong>en</strong> de g<strong>en</strong>oemd<strong>en</strong>, was de Rabbi zijn reisg<strong>en</strong>oot de koopman<br />

Adam Israël, e<strong>en</strong> Jood te Leeuward<strong>en</strong>, won<strong>en</strong>de hed<strong>en</strong> in de Oosterstraat.<br />

Na dit voorgevall<strong>en</strong>e in de schuit, werd de redetwist aan mijn huis vervolgd, doch<br />

zonder <strong>en</strong>ige bitterheid, maar in teg<strong>en</strong>deel werd<strong>en</strong> wij geme<strong>en</strong>zaam in vri<strong>en</strong>dschap,<br />

hetwelk de oorzaak was, dat onze verhandeling zolang geduurd heeft. Want het heeft<br />

geduurd bijna twee jar<strong>en</strong>, wanneer zijn Eerwaarde naar Holland ging om daar <strong>en</strong>ige<br />

tijd te blijv<strong>en</strong>, gedur<strong>en</strong>de welke tijd wij onze vri<strong>en</strong>dschap onderhield<strong>en</strong> door<br />

briefwisseling. Eindelijk ontving ik e<strong>en</strong> brief, waarin ZE. mij bek<strong>en</strong>d maakte, dat hij<br />

zijn lang verborg<strong>en</strong> besluit had do<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong>, namelijk door hetzelve bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> zich van de Joodse kerk af te scheid<strong>en</strong>. Welke brief ondertek<strong>en</strong>d was:<br />

Ik verblijve UE. vri<strong>en</strong>d in de חישמ, Maschiach onze Heiland Jezus Christus,<br />

Hartog Leuwy,<br />

Amsterdam de 20 Maart 1741.<br />

Hetwelk mij t<strong>en</strong> hoogste verg<strong>en</strong>oegde deze brief te lez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik maakte het op zijn<br />

verzoek, nog dezelfde dag aan <strong>en</strong>ige goede vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d. Maar, zodra de Jod<strong>en</strong><br />

zulks van hem hoord<strong>en</strong>, verachtt<strong>en</strong> zij hem, daar zij hem van tevor<strong>en</strong> t<strong>en</strong> hoogste<br />

hadd<strong>en</strong> verhev<strong>en</strong>. Want door onze geme<strong>en</strong>schap, raakte ik veeltijds bij Jod<strong>en</strong> in gezelschap,<br />

die mij meer dan e<strong>en</strong>s verklaard hebb<strong>en</strong>, dat zij zo e<strong>en</strong> geleerde Rabbi nooit<br />

hadd<strong>en</strong> gehad, nog ooit weer zoud<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong>.<br />

Het eerste onderwerp van onze verhandeling is geweest over de Talmud, rak<strong>en</strong>de<br />

haar Goddelijkheid of ongoddelijkheid. Het eerste wordt bij de meeste Jod<strong>en</strong><br />

vastgesteld <strong>en</strong> bij de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> ontk<strong>en</strong>d. Ik zeg bij de meeste Jod<strong>en</strong>, omdat die Jod<strong>en</strong><br />

welke zij Karaït<strong>en</strong> noem<strong>en</strong>, de Talmud <strong>en</strong> alle overlevering verwerp<strong>en</strong>. Maar die,<br />

welke Raboït<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>, hetzelve als goddelijk erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.<br />

Maar ik acht dat het niet ondi<strong>en</strong>stig zal zijn, e<strong>en</strong> korte beschrijving te gev<strong>en</strong> van de<br />

4


Talmud.<br />

In het algeme<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> de Jod<strong>en</strong> tweeërlei zulke werk<strong>en</strong>, waarvan de e<strong>en</strong> de<br />

Jeruzalemse <strong>en</strong> de andere de Babylonische Talmud g<strong>en</strong>oemd wordt, zijnde de tweede<br />

van e<strong>en</strong> veel grotere uitgestrektheid dan de eerste, <strong>en</strong> wordt ook doorgaans van de<br />

Jod<strong>en</strong> gebruikt. <strong>De</strong> b<strong>en</strong>aming van Talmud komt van het grondwoord Laamad, dat leer<br />

betek<strong>en</strong>t; hiervan komt Talmied, e<strong>en</strong> discipel of leerling, <strong>en</strong> alzo zegt Talmud e<strong>en</strong><br />

leerling. Het bestaat uit twee del<strong>en</strong>: uit de Misna, dat is de tekst, <strong>en</strong> uit de Gemara,<br />

zijnde e<strong>en</strong> verklaring of uitlegging van de Misna.<br />

Wat de b<strong>en</strong>aming van het eerste deel betreft, het woord Misna, betek<strong>en</strong>t e<strong>en</strong><br />

herhaling, <strong>en</strong> de Joodse, meesters noem<strong>en</strong> dat deel zo, omdat hetzelve bij h<strong>en</strong> is e<strong>en</strong><br />

herhaling of e<strong>en</strong> verklaring van de geschrev<strong>en</strong>e wet. Haar oorsprong is volg<strong>en</strong>s de<br />

vertelling der Joodse meesters, van God Zelf, dewelke Mozes, wanneer hij 40 dag<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> nacht<strong>en</strong> bij God op de berg Sinaï geweest was, bij dag de geschrev<strong>en</strong> wet van God<br />

ontving. En bij nacht leerde hij de mondelinge wet (dat hetzelfde is met de Misna) tot<br />

verklaring van de geschrev<strong>en</strong> wet. Mozes dezelve ontvang<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de, heeft ze eerst<br />

geop<strong>en</strong>baard aan Aäron, t<strong>en</strong> tweede maal aan Eliazar <strong>en</strong> Ithamar, t<strong>en</strong> derdemaal aan<br />

de 70 oudst<strong>en</strong>, <strong>en</strong> t<strong>en</strong> laatste aan het ganse volk. <strong>De</strong>zelve mondwet zou Mozes hebb<strong>en</strong><br />

overgeleverd aan Jozua <strong>en</strong> Jozua aan Pinehas, Pinehas aan Eli, Eli aan Samuël,<br />

Samuël aan David, David aan Achas, Achas aan Elisa <strong>en</strong> voorts van de <strong>en</strong>e Profeet tot<br />

de ander, zou lang er Profet<strong>en</strong> onder Israël geweest zijn, <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s aan de<br />

voornaamste van het Joodse volk; als bijzonder aan de Nasi of voorzitter van het<br />

Sanhedrin. En ofschoon het volg<strong>en</strong>s het zegg<strong>en</strong> der Rabbijn<strong>en</strong> niet geoorloofd is de<br />

mondwet te beschrijv<strong>en</strong>, zo is echter om gewichtige red<strong>en</strong><strong>en</strong> dezelve in geschrift<br />

gebracht door <strong>en</strong><strong>en</strong> Rabbi Jehuda, toeg<strong>en</strong>aamd Hakkadosch, dat is: die Heilige. En het<br />

is voltrokk<strong>en</strong> (naar het gevoel<strong>en</strong> van voorname Joodse oudheidkundig<strong>en</strong>) 190 jar<strong>en</strong> na<br />

de verwoesting van Jeruzalem; doch sommig<strong>en</strong> stell<strong>en</strong> het wat vroeger, de ander<strong>en</strong><br />

wat later. Het wordt getuigd opgesteld te wez<strong>en</strong> in licht zuiver Hebreeuws, doch met<br />

verkorte stelling<strong>en</strong>; waarom de rechte m<strong>en</strong>ing altijd niet ev<strong>en</strong> gemakkelijk te verstaan<br />

wordt van e<strong>en</strong> iegelijk.<br />

Voorts is het verdeeld in verscheid<strong>en</strong> ded<strong>en</strong>, als vooreerst in 6 hoofddoel<strong>en</strong>, waarvan<br />

ieder e<strong>en</strong> bijzondere naam heeft, naar de inhoud der zak<strong>en</strong>, als bij voorbeeld: het<br />

eerste heet Seder Zeragniem, dat is order der zad<strong>en</strong>, omdat daar in gehandeld wordt<br />

van de landbouwerij. Het tweede Seder Moogneed, dat is de orde der feest<strong>en</strong>, omdat<br />

daar in gehandeld wordt van de hoogtijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> feestdag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wat daar omtr<strong>en</strong>t is waar<br />

te nem<strong>en</strong>. En zo heeft ieder hoofddeel zijn eig<strong>en</strong> naam, geschikt naar deszelfs inhoud.<br />

Voorts heeft ieder hoofddeel zijn bijzondere onderded<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ieder onderdeel zijn<br />

bijzondere naam, zijnde de nam<strong>en</strong> gericht naar deszelfs inhoud. Het getal der<br />

onderded<strong>en</strong> wordt bepaald tot 63 of 67, doch wordt van voorname mann<strong>en</strong> geleerd, als<br />

dat de oude Jod<strong>en</strong> maar 60 onderded<strong>en</strong> in de Misna gehad hebb<strong>en</strong>, doch eerst<br />

vermeerderd met 3, <strong>en</strong> dat de vier laatste korte verhandeling<strong>en</strong> zijn, dewelke vanouds<br />

in de Talmud niet zoud<strong>en</strong> gestaan hebb<strong>en</strong>. Voorts is het verdeeld in hoofdstukk<strong>en</strong> of<br />

kapittel<strong>en</strong>, dewelke de beroemde Joodse oudheidkundige Johannes Buxtorfius,<br />

gebracht zou hebb<strong>en</strong> tot het getal van 524. Tot dusver over het eerste deel van de<br />

Talmud.<br />

Zull<strong>en</strong>de ook iets kort aantek<strong>en</strong><strong>en</strong> over het tweede deel, zijnde e<strong>en</strong> uitleg van het<br />

eerste. Hetzelve wordt g<strong>en</strong>aamd de Gemara, hetwelk geoordeeld wordt zo veel te<br />

zegg<strong>en</strong> als vervulling, of van andere voltooiing, omdat de Gemara e<strong>en</strong> vervulling of<br />

voltooiing van de Misna is, van hetge<strong>en</strong> aan dezelve nog ontbrak. Wie de eerste hand<br />

aan de Gemara gelegd heeft wordt vrij algeme<strong>en</strong> geloofd, dat het werk begonn<strong>en</strong> is<br />

door <strong>en</strong><strong>en</strong> Rabbi Asse, opperbestuurder van de Suri<strong>en</strong>sche school, dewijl de Misna om<br />

5


haar verkorte red<strong>en</strong> (niet wel verstaan kunn<strong>en</strong>de word<strong>en</strong>) heeft dezelve in zijn<br />

hogeschool beginn<strong>en</strong> uit te legg<strong>en</strong>, in het jaar na Christus geboorte 367. En heeft alle<br />

jar<strong>en</strong> twee onderdel<strong>en</strong> verklaard, alzo dat hij in de tijd van 60 jar<strong>en</strong>, welke hij die<br />

school bestuurd heeft, de Misna tweemaal heeft uitgelegd, <strong>en</strong> heeft daarvan 35<br />

verhandeling<strong>en</strong> bijgeschrift nagelat<strong>en</strong>. En dat hem in dat hoge ambt, in die school<br />

opgevolgd is, e<strong>en</strong> Marremar, in het jaar 427, met Mar, de zoon van Raf Asse,<br />

b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>s hun metgezell<strong>en</strong>, dewelke dit begonn<strong>en</strong> werk voltrokk<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> in 73 jar<strong>en</strong>,<br />

zijnde het 500e jaar na de geboorte van Christus. Dit verschilt in tijd niet veel, met het<br />

verhaal van de schrijver van het boek Juchasin, die zegt dat Marremar, <strong>en</strong> Mar de<br />

zoon van Raf Asse, b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>s hun medegezell<strong>en</strong>, de Talmud hebb<strong>en</strong> verzegeld met de<br />

inzetting<strong>en</strong>, besluit<strong>en</strong> <strong>en</strong> gewoont<strong>en</strong>, welke de wijz<strong>en</strong> van alle eeuw<strong>en</strong> verordineerd <strong>en</strong><br />

vastgesteld hadd<strong>en</strong>, tot hun tijd toe; hetzelve hebb<strong>en</strong> verzegeld in het jaar 4265 na de<br />

schepping der wereld, hetwelk zou wez<strong>en</strong> het jaar 505 na de geboorte van Christus.<br />

Wat de taal betreft, waarin de Gemara geschrev<strong>en</strong> is, het is daar niet mee als met de<br />

Misna. Want hoewel de Misna met e<strong>en</strong> verkorting geschrev<strong>en</strong> is, hetwelk veel<br />

duisterheid <strong>en</strong> dubbelzinnigheid maakt, zo is het echter zuiver Hebreeuws. Maar zo is<br />

het met de Gemara niet, want naar het getuig<strong>en</strong>is derzelver onderzoekers, is het<br />

beschrev<strong>en</strong> in gans onzuiver Chaldeeuws, verm<strong>en</strong>gd met e<strong>en</strong> oneindig getal woord<strong>en</strong><br />

uit andere tal<strong>en</strong>, als Perzische, Arabische, Griekse <strong>en</strong> Latijnse. Rabbi Mozes<br />

Maimonides noemt die spraak de Aramese, <strong>en</strong> zegt dat die taal of spraak is sam<strong>en</strong><br />

gem<strong>en</strong>gd uit andere tal<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bij de Babylonische volk<strong>en</strong> in die tijd in gebruik was.<br />

Het wordt ook g<strong>en</strong>oegzaam zeker gehoud<strong>en</strong>, als dat de Gemara de gehele Misna niet<br />

verklaard, maar vele zak<strong>en</strong> onverklaard heeft gelat<strong>en</strong>. Er wordt verzekerd, dat er wel<br />

27 boek<strong>en</strong> van de Misna zijn die de Gemara onverklaard gelat<strong>en</strong> heeft. Tot dusver in<br />

het algeme<strong>en</strong> over de Talmud, om te begrijp<strong>en</strong> haar gedaante.<br />

Hoe e<strong>en</strong> grote achting dat de Jod<strong>en</strong> daarvoor hebb<strong>en</strong>, kan blijk<strong>en</strong>, als ze zegg<strong>en</strong> dat er<br />

niets is, dat de allerheiligste Talmud te bov<strong>en</strong> gaat. Het is althans zeker, dat zij de<br />

mondwet gelijk stell<strong>en</strong> met de geschrev<strong>en</strong> wet, als blijkt uit het zegg<strong>en</strong> van Rabbi<br />

Ab<strong>en</strong> Ezra, namelijk, dat er ge<strong>en</strong> onderscheid was tuss<strong>en</strong> die twee wett<strong>en</strong>. Maar daar<br />

zijn er die houd<strong>en</strong> dezelve bov<strong>en</strong> de geschrev<strong>en</strong> wet, want de auteur van het boek<br />

Ammude Gola drukt zich niet duister uit, als hij zegt: „gij zult niet m<strong>en</strong><strong>en</strong> dat de<br />

geschrev<strong>en</strong> wet, de grondslag van onze godsdi<strong>en</strong>st is, maar veel meer de wet die bij<br />

monde overgeleverd is, want op de mondelijke wet is het verbond gemaakt." Ja zelfs<br />

zegg<strong>en</strong> de Joodse meesters, dat de mondwet de grondslag van de geschrev<strong>en</strong>e is,<br />

gelijk Rabbi Bedild zegt, het fondam<strong>en</strong>t der beschrev<strong>en</strong>e wet, is de wet bij monde<br />

overgeleverd, omdat de beschrev<strong>en</strong>e niet dan door de mondwet kan verklaard word<strong>en</strong>.<br />

Ja zij vergelijk<strong>en</strong> de Bijbeltekst bij water, de Misna bij wijn <strong>en</strong> de Gemara bij de saus.<br />

Wat red<strong>en</strong> de Rabbi gaf, waarom dat zijlied<strong>en</strong> dat "roemruchtig werk, hetwelk<br />

verscheid<strong>en</strong> foliant<strong>en</strong> beslaat, voor Goddelijk houd<strong>en</strong>. <strong>De</strong> red<strong>en</strong> dewelke ik daarteg<strong>en</strong><br />

had, om hetzelve als zodanig te verwerp<strong>en</strong>, zijn in de 3 eerste sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong> vervat.<br />

Maar dewijl hier gesprok<strong>en</strong> wordt van e<strong>en</strong> boek, hetwelk buit<strong>en</strong> de Bijbel, bij de<br />

Jod<strong>en</strong> voor Goddelijk wordt gehoud<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hetzelve is ter toets gebracht, dat ik hier<br />

ook voor de waarheidzoek<strong>en</strong>de lezer, kort wil bijvoeg<strong>en</strong>, wat, dat m<strong>en</strong> heeft te<br />

oordel<strong>en</strong> van de Turk<strong>en</strong> hun Alkoran (Koran) , dewelke van h<strong>en</strong> mede bov<strong>en</strong> de<br />

Bijbel, voor Goddelijk wordt aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> werk voortgekom<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de zesde <strong>en</strong><br />

zev<strong>en</strong>de eeuw, door e<strong>en</strong> Arabier, g<strong>en</strong>aamd Mahomed (Mohammed), gebor<strong>en</strong> in<br />

Mekka, wi<strong>en</strong>s afkomst gerek<strong>en</strong>d wordt van Ismaël Abrahams zoon. Mahomed noemt<br />

dit zijn boek de Alkoeraan, of Al- Koran, <strong>en</strong> zegt zoveel (naar het oordeel der<br />

6


taalkundig<strong>en</strong>) als de vergadering der gebod<strong>en</strong>. Het is geschrev<strong>en</strong> in de Arabische taal,<br />

<strong>en</strong> is verdeeld in 113, hoofddel<strong>en</strong>, welke elk e<strong>en</strong> bijzonder opschrift hebb<strong>en</strong>;<br />

sommig<strong>en</strong> zijn tamelijk lang, <strong>en</strong> andere zeer kort. Zij zijn meest alle te Mekka<br />

geschrev<strong>en</strong>, behalve 24 die te Medina geschrev<strong>en</strong> zijn, <strong>en</strong> in e<strong>en</strong> hoofddoel daar staat<br />

„te Mekka <strong>en</strong> te Medina geschrev<strong>en</strong>", <strong>en</strong> dat is het 90 hoofddoel. Al de hoofddel<strong>en</strong>,<br />

behalve het 8ste, beginn<strong>en</strong>, „in de naam van de goedertier<strong>en</strong> <strong>en</strong> barmhartige God." Dat<br />

de Alkoran zichzelf als Goddelijk komt aan te prijz<strong>en</strong>, blijkt uit het 9de hoofddeel,<br />

daar wij deze woord<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>: „in de Alkoran is ge<strong>en</strong> leug<strong>en</strong>. Hij bevestigd de oude<br />

schrift<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verklaart h<strong>en</strong> verstandelijk; hij komt zonder twijfel voort van de Heere<br />

der wereld.", En in het 97ste hoofddeel, „hij, te wet<strong>en</strong> Gods Profeet, zal h<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

zuiver <strong>en</strong> rein boek voorlez<strong>en</strong>, daarin de gebod<strong>en</strong> van de recht<strong>en</strong> weg geschrev<strong>en</strong><br />

staan." En zulks is zo klaar, dat in het 71ste hoofddoel Mahomed verhaalt, wanneer hij<br />

de Alkoran las, dat zulks <strong>en</strong>ige duivel<strong>en</strong> hoord<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat ze zeid<strong>en</strong>, „wij hebb<strong>en</strong> de<br />

wonderlijke Alkoran hor<strong>en</strong> lez<strong>en</strong>; hij leert de rechte weg, wij gelov<strong>en</strong> in hetge<strong>en</strong> dat<br />

hij begrijpt."<br />

Mahomed die erk<strong>en</strong>t de Schrift<strong>en</strong> des Oud<strong>en</strong> <strong>en</strong> Nieuw<strong>en</strong> Testam<strong>en</strong>ts voor Goddelijk,<br />

want hij zegt in het 2de hoofddeel, “wij gelov<strong>en</strong> in God, in hetge<strong>en</strong> hij ons ingeblaz<strong>en</strong><br />

heeft, <strong>en</strong> in hetge<strong>en</strong> dat hij Abraham, Izak <strong>en</strong> Jakob, <strong>en</strong> de 12 stamm<strong>en</strong> ingegev<strong>en</strong><br />

heeft, <strong>en</strong> al hetge<strong>en</strong> dat door Mozes, Jezus, <strong>en</strong> in het algeme<strong>en</strong> door al de Profet<strong>en</strong> van<br />

Godswege bevol<strong>en</strong> is." <strong>De</strong>wijl nu de Alkoran, de Goddelijkheid der Bijbel-schrift<strong>en</strong><br />

erk<strong>en</strong>t, zo kan m<strong>en</strong> billijk haar Goddelijkheid daaraan toets<strong>en</strong>. Laat ons vooreerst e<strong>en</strong>s<br />

onderzoek<strong>en</strong>, als de Alkoran Bijbelgeschied<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> verhaalt; of dan haar verhaal<br />

e<strong>en</strong>stemmig, of teg<strong>en</strong>strijdig is, wij zull<strong>en</strong> van het e<strong>en</strong> <strong>en</strong> het ander maar wat terloops<br />

aantek<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

Mahomed verhaalt aan Rabbi Abdias,<br />

als dat de boom, daar Adam van<br />

verbod<strong>en</strong> was te et<strong>en</strong>, vrucht<strong>en</strong> droeg<br />

als tarwe, waarvan Adam e<strong>en</strong> nam,<br />

waar in 5 korrels <strong>ware</strong>n, waarvan hij<br />

twee op at, <strong>en</strong> twee aan zijn vrouw gaf,<br />

<strong>en</strong> de vijfde met zich droeg.<br />

In het 10de Hoofddeel staat, dat e<strong>en</strong><br />

van Noachs zon<strong>en</strong> niet in de Ark wilde<br />

kom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zo ook is verdronk<strong>en</strong>.<br />

In hetzelfde 10de hoofddeel zegt hij<br />

van de bod<strong>en</strong> die bij Abraham<br />

kwam<strong>en</strong>, dat zij in zijn huis trad<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

hij hun gebrad<strong>en</strong> vlees deed<br />

voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> om te et<strong>en</strong>, maar hij zag<br />

dat zij daar niet van at<strong>en</strong>.<br />

7<br />

In G<strong>en</strong>esis 3 wordt geleerd, dat Eva<br />

eerst geget<strong>en</strong> heeft, vers 6 : „<strong>en</strong> zij nam<br />

van zijne vrucht, <strong>en</strong> zij at; <strong>en</strong> zij gaf<br />

ook har<strong>en</strong> man met haar, <strong>en</strong> hij at."<br />

En G<strong>en</strong>. 7: 7. Zo ging Noach <strong>en</strong> zijn<br />

zon<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zijn huisvrouw <strong>en</strong> de<br />

vrouw<strong>en</strong> zijner zon<strong>en</strong> met hem in de<br />

ark, vanwege de water<strong>en</strong> des vloeds.<br />

En vers 23: Doch Noach alle<strong>en</strong> bleef<br />

over, <strong>en</strong> wat met hem in de ark was.<br />

En G<strong>en</strong>. 18 : 8 lees ik: En hij nam boter<br />

<strong>en</strong> melk <strong>en</strong> het kalf, dat hij toegemaakt<br />

had, <strong>en</strong> zette het hun voor, <strong>en</strong> stond bij<br />

h<strong>en</strong> onder di<strong>en</strong> boom, <strong>en</strong> zij at<strong>en</strong>.<br />

In het 11de hoofddeel staat dat Josef droomde, dat de Zon <strong>en</strong> de Maan hem


aanbad<strong>en</strong> : dat hij die droom aan zijn<br />

vader vertelde; <strong>en</strong> dat Jakob daarop<br />

zeide, zoon vertel uw droom niet aan<br />

uw broeders.<br />

En in het vervolg, dat Jozefs broeders<br />

aan Jakob verzocht<strong>en</strong>, dat zij Jozef om<br />

hem wat vermaak aan te do<strong>en</strong>, met zich<br />

mocht<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>; hetwelk Jakob op<br />

belofte, dat ze zorg voor hem zoud<strong>en</strong><br />

drag<strong>en</strong>, toestond: dat ze hem 's<br />

morg<strong>en</strong>s mede nam<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem in e<strong>en</strong><br />

put wierp<strong>en</strong>.<br />

Verder, nadat Farao zijn drom<strong>en</strong><br />

gedroomd had, dat de sch<strong>en</strong>ker die bij<br />

Jozef gevang<strong>en</strong> had gezet<strong>en</strong>, bij hem<br />

kwam, <strong>en</strong> vroeg wat die droom<br />

beduidde? Jozef hem de droom<br />

uitgeleid hebb<strong>en</strong>de, de Sch<strong>en</strong>ker<br />

dezelve de Koning bek<strong>en</strong>d maakte, dat<br />

de Koning daarna Jozef deed roep<strong>en</strong>.<br />

En wat verder, dat Jozef wanneer hij de<br />

beker in B<strong>en</strong>jamins zak had lat<strong>en</strong> do<strong>en</strong>,<br />

dat hij zijn broeders nog e<strong>en</strong> keer naar<br />

hun vader deed do<strong>en</strong>, eer hij zich aan<br />

h<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d maakte; houd<strong>en</strong>de intuss<strong>en</strong><br />

B<strong>en</strong>jamin bij zich als zijn slaaf.<br />

8<br />

En G<strong>en</strong>. 37 vers 9, 10. Dat Jozef<br />

gedroomd had, dat 11 sterr<strong>en</strong>, de Zon<br />

<strong>en</strong> de Maan, zich voor hem neerbog<strong>en</strong>:<br />

dat hij het aan zijn<strong>en</strong> vader <strong>en</strong> broeders<br />

verhaalde.<br />

En vers 14 <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s, dat Jakob<br />

Jozef zond om naar de welstand van<br />

zijn broeders <strong>en</strong> van de kudde te<br />

vernem<strong>en</strong>; dat Jozef bij h<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>de,<br />

van zijne broeders (nadat ze<br />

voorgeslag<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, van hem te<br />

dod<strong>en</strong>) in de kuil werd geworp<strong>en</strong>.<br />

En G<strong>en</strong>. 41. Dat als de sch<strong>en</strong>ker de<br />

Koning gezegd had, dat e<strong>en</strong> Hebreeuws<br />

jongeling in de gevang<strong>en</strong>is, hem <strong>en</strong> de<br />

bakker hun drom<strong>en</strong> had uitgelegd, alzo<br />

ook geschied was. <strong>De</strong> Koning daarop<br />

Jozef zelf deed roep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bij hem<br />

kom<strong>en</strong>, dat Jozef daarop zelf de<br />

Koning zijne drom<strong>en</strong> heeft uitgelegd.<br />

En G<strong>en</strong>. 44 <strong>en</strong> 45. Dat Juda teg<strong>en</strong> Jozef<br />

zeide, dat wanneer hij zonder B<strong>en</strong>jamin<br />

bij zijn vader kwam, dan zijns vaders<br />

grauwe har<strong>en</strong>, van droefheid t<strong>en</strong> grave<br />

zoud<strong>en</strong> nederdal<strong>en</strong>; dat hij liever in<br />

B<strong>en</strong>jamins plaats slaaf wilde blijv<strong>en</strong>,<br />

dan zo weder te ker<strong>en</strong> tot zijn vader,<br />

zonder B<strong>en</strong>jamin. Opdat hij de jammer<br />

van zijn vader niet zag. Dat Jozef zich<br />

daar op aan zijn broeders bek<strong>en</strong>d<br />

maakte, zich niet langer kunn<strong>en</strong>de<br />

bedwing<strong>en</strong>.<br />

En zo zou m<strong>en</strong> nog vele voorbeeld<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, maar wij zull<strong>en</strong> in het<br />

algeme<strong>en</strong> nog maar <strong>en</strong>ige staaltjes aanhal<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Alkoran zegt op verscheid<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong>,<br />

dat als Mozes bij Farao kwam, om hem aan te zegg<strong>en</strong>, ‘dat hij het volk van Israël<br />

moest lat<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> zijn Staf op de aarde wierp, dewelke in e<strong>en</strong> slang<br />

veranderde, dat Farao's tov<strong>en</strong>aars zulks ook ded<strong>en</strong>. Maar als zij zag<strong>en</strong>, dat Mozes staf<br />

hun stav<strong>en</strong> verslond, dat zij to<strong>en</strong> op hun knieën viel<strong>en</strong> <strong>en</strong> zeid<strong>en</strong>: “wij gelov<strong>en</strong> in de<br />

Heere van het heelal, Mozes <strong>en</strong> Aärons Heer", hetwelk Farao zo kwalijk nam dat hij<br />

h<strong>en</strong> dreigde de hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> de voet<strong>en</strong> af te lat<strong>en</strong> hakk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> h<strong>en</strong> te lat<strong>en</strong> kruisig<strong>en</strong> of<br />

ophang<strong>en</strong>.’<br />

Op het laatste van het 9de Hoofddeel zegt hij, ‘dat to<strong>en</strong> Farao in de Rode Zee de<br />

kinder<strong>en</strong> Israëls vervolgde, <strong>en</strong> in het nauw gekom<strong>en</strong> zijnde, dat hij beleed dat er ge<strong>en</strong>


God was dan Israëls God; <strong>en</strong> hem geheel aan zijn wil over gaf. Waarom God hem uit<br />

dat gevaar verloste.’ Ofschoon hij anders doorgaans te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, dat Farao mede<br />

omgekom<strong>en</strong> is in de zee.<br />

In het 17de Hoofddeel zegt hij, dat als de Engel Zacharias bek<strong>en</strong>d maakte de geboorte<br />

van zijn zoon Johannes, hij aan de Engel daarvan e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> verzocht, de Engel hem<br />

tot e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> stelde, dat hij in drie nacht<strong>en</strong> niet zou sprek<strong>en</strong>. Daar wij bij Lukas zi<strong>en</strong>,<br />

dat Zacharias zonder sprek<strong>en</strong> geweest heeft over de 9 maand<strong>en</strong>, want hij was<br />

zwijg<strong>en</strong>de tot de 8 ste dag na Johannes’ geboorte.<br />

In het 3de Hoofddeel ontk<strong>en</strong>t hij, dat de Jod<strong>en</strong> de Messias, Jezus Maria's zoon gedood<br />

of gekruist hebb<strong>en</strong>; maar dat zij e<strong>en</strong> ander, die naar Hem geleek, gekruisigd hebb<strong>en</strong>.<br />

Hier zull<strong>en</strong> wij het onderzoek van de Alkoran bij lat<strong>en</strong>. En oordel<strong>en</strong>, dat wij niet<br />

zonder red<strong>en</strong>, hetzelve voor e<strong>en</strong> ongoddelijk geschrift houd<strong>en</strong>.<br />

Doch dat daar lat<strong>en</strong>de, zoo di<strong>en</strong>t tot verdere onderrichting van dit Werkje dat het<br />

is gedeeld in 16 sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong> waarvan (na de drie eerste sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong>) in ieder<br />

e<strong>en</strong> bijzondere stof verhandeld wordt. En wel eerst hebb<strong>en</strong> wij gehandeld over de leer<br />

der Voorzegging, <strong>en</strong> daarna over die der Vervulling, de lezer, zo Jod<strong>en</strong> als Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

wil ik verzoek<strong>en</strong> te overweg<strong>en</strong> wat dat e<strong>en</strong> ieder hier voor zijn geloof te voorschijn<br />

br<strong>en</strong>gt, <strong>en</strong>, wat voor zwarighed<strong>en</strong> word<strong>en</strong> ingebracht, dewelke van de Rabbijn<br />

m<strong>en</strong>igvuldig <strong>ware</strong>n <strong>en</strong> hoe dat dezelve zijn opgelost. En zo iemand van de Jod<strong>en</strong> dit<br />

werk verwaardigt om te doorzoek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bij het onderzoek e<strong>en</strong>s wil stil staan, legg<strong>en</strong>de<br />

voor e<strong>en</strong> weinig tijd de vooroordel<strong>en</strong> af. Omdat u wel weet, dat u gelooft, dat de<br />

Messias nog niet gekom<strong>en</strong> is, of al gekom<strong>en</strong> zijnde, Zich nog niet op<strong>en</strong>baar maakt,<br />

maar verborg<strong>en</strong> houdt; <strong>en</strong>kel omdat gij van uw ouders van der jeugd af zo gehoord<br />

hebt <strong>en</strong> uw meesters ulied<strong>en</strong> zo hebb<strong>en</strong> voorgepraat. En oordeelt e<strong>en</strong>s zelve, als zij u<br />

het teg<strong>en</strong>deel hadd<strong>en</strong> voorgehoud<strong>en</strong> of u dan ook niet het teg<strong>en</strong>deel zou geloofd<br />

hebb<strong>en</strong>. En welke zekerheid dat uw ouders hadd<strong>en</strong> van hetge<strong>en</strong> zij u leerd<strong>en</strong>, kunt u<br />

afnem<strong>en</strong>, van de zekerheid die gijlied<strong>en</strong> hebt van datg<strong>en</strong>e, hetwelk ge uw kinder<strong>en</strong><br />

inpr<strong>en</strong>t. Zo lief dan als uw eeuwige behoud<strong>en</strong>is u is, <strong>en</strong> die van uw kinder<strong>en</strong> behoorde<br />

te zijn, gaat niet meer voort in e<strong>en</strong> blinde vijandschap. Maar d<strong>en</strong>kt, dat het getuig<strong>en</strong>is<br />

van ouders <strong>en</strong> meesters wel kan miss<strong>en</strong>. En daarom gaat e<strong>en</strong>s overweg<strong>en</strong>, wat red<strong>en</strong><br />

dat wij hebb<strong>en</strong> om te gelov<strong>en</strong> dat de Messias zeker gekom<strong>en</strong> is: <strong>en</strong> met wat zekerheid<br />

dat wij aanwijz<strong>en</strong>, wie Hij is.<br />

<strong>De</strong> zwarighed<strong>en</strong> die uw meester daar teg<strong>en</strong> heeft ingebracht, beschouw ze of ze niet<br />

de voornaamste zijn, die daar teg<strong>en</strong> zijn in te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan de oplossing ervan.<br />

Want ik vertrouw niet dat uw vijandschap teg<strong>en</strong> Jezus van Nazareth zo groot is, dat<br />

wanneer u overtuigd wordt, dat hij uw wettige Koning <strong>en</strong> beloofde Messias was; dat<br />

gijlied<strong>en</strong> met stijve nekk<strong>en</strong>, niet onder Hem zou will<strong>en</strong> buig<strong>en</strong>. Ik weet wel, als dat in<br />

dit werk al de zwarighed<strong>en</strong>, die gijlied<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> ons kunt inbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, door uw beroemde<br />

meester (doch nu bij UL. veracht), niet zijn ingebracht. Als bijvoorbeeld, dat gij zegt,<br />

dat Jezus teg<strong>en</strong> de Wet het Pascha gehoud<strong>en</strong> heeft met Zijn discipel<strong>en</strong>, daags voordat<br />

het volg<strong>en</strong>s de Wet moest gehoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Maar zulke <strong>en</strong> dergelijke zwarighed<strong>en</strong>,<br />

kunn<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> verstaanbare wijze wel opgelost werd<strong>en</strong>. Als bijvoorbeeld deze<br />

zwarigheid, ik sta u toe, dat Jezus met ulied<strong>en</strong> het Pascha niet gelijk gehoud<strong>en</strong> heeft<br />

(hetwelk van al onze geleerd<strong>en</strong> niet gedaan wordt) maar daags van tevor<strong>en</strong>, zo sta ik u<br />

daarom niet toe, dat Hij iets gedaan heeft teg<strong>en</strong> de Wet. Dat kan op meer dan e<strong>en</strong><br />

manier betoogd word<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst, is het bek<strong>en</strong>d, dat gij de nieuwe Maan rek<strong>en</strong>t, niet naar e<strong>en</strong> Astrologische<br />

rek<strong>en</strong>ing, maar ná dat de nieuwe Maan gezi<strong>en</strong> was. En wie heeft u verzekerd, dat het<br />

zo moest wez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat zulks teg<strong>en</strong> het oogmerk van de Wetgever door de tijd niet is<br />

9


ingekrop<strong>en</strong>? Gelijk het daarom nog bij ulied<strong>en</strong> in het onzekere is, welke dag de rechte<br />

Feestdag is. En zo kan ik met hetzelfde recht zegg<strong>en</strong>, dat gij het Feest niet op de<br />

rechte tijd hield, met alzo veel recht als gij zegt, dat Jezus het niet op de rechte tijd<br />

gehoud<strong>en</strong> heeft. Maar het kan ook op deze wijze opgelost werd<strong>en</strong>: er staat in de<br />

Talmud : חספ ודב ול םלוע gnoolaam leo bedou Pesach; dat is: in eeuwigheid zal het<br />

Pascha niet kom<strong>en</strong>, op de 2, 4, noch 6 de dag; hetwelk zoals bek<strong>en</strong>d is, geschiedt om<br />

het begrav<strong>en</strong> der dod<strong>en</strong>, die dan te lang onbegrav<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> legg<strong>en</strong>.<br />

Nu is het zeker, dat Jezus op e<strong>en</strong> van die verbod<strong>en</strong> dag<strong>en</strong> het Pascha gehoud<strong>en</strong> heeft,<br />

namelijk op de 6 de dag, dewelke Donderdagsavonds begint. En zo blijkt het, dat Jezus<br />

uw Feestverzetting niet heeft goedgekeurd uit Zijn voorbeeld. En zo zeg ik, dat Jezus<br />

het feest gehoud<strong>en</strong> heeft op de rechte, daar gijlied<strong>en</strong> door uw feestverzetting, het<br />

veeltijds houdt op e<strong>en</strong> verkeerde dag. En dat het op die tijd, to<strong>en</strong> hij het feest hield de<br />

rechte tijd was, blijkt daar uit, dat niemand Hem beschuldigd heeft, hier in iets<br />

onwettigs begaan te hebb<strong>en</strong>. En zo kan m<strong>en</strong> wel zi<strong>en</strong>, dat deze zwarigheid mede<br />

vervalt.<br />

Maar mogelijk zult ge u wel verwonder<strong>en</strong>, dat deze verhandeling zolang achterwege is<br />

geblev<strong>en</strong> <strong>en</strong> nu het licht ziet. Daarop moet ik u zegg<strong>en</strong>, dat ik nooit gedacht had, iets<br />

daarvan in het licht te gev<strong>en</strong>, maar daar is e<strong>en</strong> van uw natie de oorzaak van, (die ik<br />

voorteg<strong>en</strong>woordig niet zal beschrijv<strong>en</strong>). Want e<strong>en</strong> van onze Friese Predikant<strong>en</strong><br />

verhaalde mij, in het jaar 1745, dat e<strong>en</strong> van ulied<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> zijn Eerwaarde gezegd had,<br />

dat ik uw Rabbi had verleid. Waarop ik zijn Eerwaarde <strong>en</strong>ige del<strong>en</strong> van de<br />

voorgevall<strong>en</strong> redetwist (dat ik voor mijn eig<strong>en</strong> geheug<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong> had) te lez<strong>en</strong> gaf,<br />

opdat zijn Eerwaarde daarover kon oordel<strong>en</strong>. Door die weg, is het in hand<strong>en</strong> van meer<br />

geleerd<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong>, dewelke mij aanrad<strong>en</strong>, hetzelve aan de geleerde wereld mee te<br />

del<strong>en</strong>, waartoe ik mij, door mijn geëerde <strong>en</strong> geleerde goede vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> liet beweg<strong>en</strong>.<br />

Nu laat ik dit aan ulieder bescheid<strong>en</strong>heid over, om te oordel<strong>en</strong>, of in onze<br />

verhandeling<strong>en</strong> iets is voorgevall<strong>en</strong> waaruit wettig is op te mak<strong>en</strong>, dat ik uw leraar of<br />

Rabbi verleid heb, om van zijn godsdi<strong>en</strong>st af, <strong>en</strong> tot onze over te gaan. Want in de<br />

eerste plaats, heb ik niet zijn Wel-Ed. tot het gesprek g<strong>en</strong>odigd, maar zijn Ed. mij. In<br />

de tweede plaats, heeft zijn Wel-Ed. mij verzocht om hetzelve te hervatt<strong>en</strong>. En zie dan<br />

in de derde plaats, wat wij verhandeld hebb<strong>en</strong>. En zo gij me<strong>en</strong>t, dat deze sam<strong>en</strong>spraak<br />

de oorzaak is, dat hij u heeft verlat<strong>en</strong> <strong>en</strong> tot ons is overgekom<strong>en</strong>, zo beschouw dan in<br />

dezelve, of hij het lichtvaardig heeft gedaan, of door kracht van overtuig<strong>en</strong>de red<strong>en</strong>.<br />

Bevindt u het eerste, zo blijft hem veracht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het tweede zo prijst hem, dat hij zich<br />

als e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> niet als e<strong>en</strong> vijand van de waarheid gedrag<strong>en</strong> heeft. En noemt hem<br />

dan daarom niet meer in de plaats van Rabbi Hers, Raa Hers, of e<strong>en</strong> דמושמ<br />

Mischoumed.<br />

Wat de Christelijke lezer aangaat, die zal zi<strong>en</strong>, dat ik mij zoveel als het mogelijk was,<br />

gemed<strong>en</strong> heb, om verschill<strong>en</strong> der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> in het gesprek te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Echter weet ik<br />

wel, dat Socinian<strong>en</strong> <strong>en</strong> Unitarist<strong>en</strong> dat niet zull<strong>en</strong> toestaan. Maar m<strong>en</strong> moet wet<strong>en</strong>, dat<br />

het niet mogelijk is e<strong>en</strong> Jood rechtstreeks te weerlegg<strong>en</strong>, of dieg<strong>en</strong>e word<strong>en</strong> in <strong>en</strong>ige<br />

opzicht<strong>en</strong> zijdelings weerlegd, zodat het mij niet mogelijk was, dezelve voorbij te<br />

gaan, zonder h<strong>en</strong> te stor<strong>en</strong>. En nadat iemand met de g<strong>en</strong>oemde, minder of meerder<br />

ver<strong>en</strong>igd is, zal hij zich ook minder of meerder stor<strong>en</strong> aan deze blad<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>wel<br />

twijfel ik ook niet, of het zal bij vele rechtzinnige Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> tot g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>.<br />

Vraagt mij iemand, wie dat ik door rechtzinnige Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> versta?<br />

Ik antwoord dezulk<strong>en</strong> „ dewelke gelov<strong>en</strong> <strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, dat zij miss<strong>en</strong> datg<strong>en</strong>e, hetwelk zij<br />

volstrekt nodig hebb<strong>en</strong>, om in tijd <strong>en</strong> in eeuwigheid gelukkig te wez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat zulks<br />

10


alle<strong>en</strong> te zoek<strong>en</strong>, te vind<strong>en</strong> <strong>en</strong> te verkrijg<strong>en</strong> is in Christus Jezus; Die dat alles heeft<br />

verdi<strong>en</strong>d, verkreg<strong>en</strong> <strong>en</strong> bezit, om datzelve uit te ded<strong>en</strong> aan dezulk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> aan ge<strong>en</strong><br />

andere. Beschouw<strong>en</strong>de, erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de, <strong>en</strong> bevind<strong>en</strong>de de beminnelijkheid, de<br />

dierbaarheid <strong>en</strong> de noodzakelijkheid van Jezus; niets schatt<strong>en</strong>de, zoek<strong>en</strong>de of<br />

beger<strong>en</strong>de bov<strong>en</strong> Hem; w<strong>en</strong><strong>en</strong>de niet te rust<strong>en</strong> voor dat zij Zijn eig<strong>en</strong>dom geword<strong>en</strong><br />

zijn, <strong>en</strong> in kracht zegg<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>: „wij hebb<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> de Messias." Ik vertrouw dat<br />

dezulk<strong>en</strong>, nadat hij minder of meerder in de waarheid gevorderd is, meerder of minder<br />

vrucht<strong>en</strong> uit, <strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> in dit werkje zal stell<strong>en</strong>. U zult daarin vind<strong>en</strong> de Messias<br />

beloofd van het Paradijs, <strong>en</strong> tot het einde der roll<strong>en</strong> toe afgeschilderd, zodanig aan<br />

Israël, dat wanneer Hij e<strong>en</strong>s zal verschijn<strong>en</strong>, onfeilbaar zal zijn te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. En die<br />

tekst<strong>en</strong>, dewelke wij gewoon zijn in dez<strong>en</strong> te gebruik<strong>en</strong>, daarvan zult u zi<strong>en</strong>, wat<br />

zwarigheid de Rabbi daarteg<strong>en</strong> inbr<strong>en</strong>gt, <strong>en</strong> op wie hij dezelve toepast, in navolging<br />

der geleerde Rabbijn<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dan met wat red<strong>en</strong> zulks werd verworp<strong>en</strong> <strong>en</strong> op de Messias<br />

toegepast.<br />

U zult, waarheid minn<strong>en</strong>de lezer, de Messias in de schilderij der voorzegging<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>,<br />

in Zijn natur<strong>en</strong>, ambt<strong>en</strong> <strong>en</strong> stat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarbov<strong>en</strong> wat Hij op de aarde had te verricht<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> dan het einde waartoe. Daarna wordt uit de schrift<strong>en</strong> der vervulling aangetoond, dat<br />

Jezus van Nazareth die schilderij gelijkvormig is, in al zijn del<strong>en</strong>, alzo, dat nooit e<strong>en</strong><br />

persoon netter kan beschrev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, dan Hij in de profetieën beschrev<strong>en</strong> is.<br />

Doorgaans daar zwarighed<strong>en</strong> zich vertoond<strong>en</strong>, heeft de Rabbi, e<strong>en</strong> getrouw<br />

voorstander van zijn geloof, niet ongemerkt voorbij lat<strong>en</strong> gaan, maar heeft daarin ook<br />

vele blijk<strong>en</strong> van zijn geleerdheid gegev<strong>en</strong>, doch de 16de of laatste sam<strong>en</strong>spraak, is<br />

geheel vervuld met teg<strong>en</strong>werp<strong>en</strong>.<br />

E<strong>en</strong> ieder van de 16 sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong>, waar in dit werkje verdeeld is, handelt over e<strong>en</strong><br />

bijzondere stof, dewelke alle, zoo ik mij niet bedrieg, nodige gek<strong>en</strong>de waarhed<strong>en</strong><br />

behelz<strong>en</strong>; bevel<strong>en</strong>de hetzelve aan e<strong>en</strong> gunstig oordeel van de waarheidliev<strong>en</strong>de lezer,<br />

wel wet<strong>en</strong>de, dat in dit werkje voor de berisper, gelijk het gewoonlijk gaat, stof<br />

g<strong>en</strong>oeg zal zijn om te berisp<strong>en</strong>. Doch ik heb ook bevond<strong>en</strong>, dat het gemakkelijker is te<br />

berisp<strong>en</strong> dan te verbeter<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat m<strong>en</strong> meer voordeel kan trekk<strong>en</strong> uit het verbeter<strong>en</strong><br />

dan uit het berisp<strong>en</strong>.<br />

Begeert iemand met e<strong>en</strong> oogopslag e<strong>en</strong>s kort te zi<strong>en</strong> wat hier al in dit werkje<br />

verhandeld wordt, hij doorleze de bladwijzer der voornaamste ding<strong>en</strong>, die door de<br />

heer Francois Bekius, studiosus te Franeker is opgesteld, in zo e<strong>en</strong> orde, dat dezelve<br />

met nuttigheid kan gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Vindt u ondertuss<strong>en</strong> iets, hetwelk u in de leer der<br />

waarheid kan sterk<strong>en</strong>, geeft daar niet mij maar God de eer van, Die u <strong>en</strong> mij kan <strong>en</strong><br />

wil bekwam<strong>en</strong>, om te zijn tot Zijn eer <strong>en</strong> tot stichting van Zijn duur gekocht volk.<br />

Ik sluit met deze w<strong>en</strong>s <strong>en</strong> bede: „<strong>De</strong> God nu des vredes, die de grot<strong>en</strong> Herder der<br />

schap<strong>en</strong> door het bloed des eeuwig<strong>en</strong> Testam<strong>en</strong>ts uit de dod<strong>en</strong> heeft wedergebracht,<br />

[namelijk] onz<strong>en</strong> Heere Jezus Christus; die volmake u in alle goed werk, opdat gij<br />

zijn<strong>en</strong> wil moogt do<strong>en</strong>, werk<strong>en</strong>de in u hetg<strong>en</strong>e voor Hem welbehagelijk is, door Jezus<br />

Christus, <strong>De</strong>welke zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Am<strong>en</strong>."<br />

En ik blijve, uw di<strong>en</strong>stwillige Di<strong>en</strong>aar in de Messias Christus Jezus,<br />

JACOBUS BOSCH.<br />

LEEUWARDEN, de 19 e Februari 1747.<br />

ERUDITISSIMI AC DOCTISSIMI<br />

DOMINI JACOBI BOSCH,<br />

11


DISSERTATIO IN JUDAICUM PRAECONEM, NOMINE<br />

HERTOG LEUWY.<br />

Nonne Palestini juste lex illa profani<br />

Rejicitur, verbis sela locuta suis,<br />

Non nisi perfalso fundatis lumine Juda<br />

Falsum non verum fit sine luce <strong>De</strong>i?<br />

Et Confirmatur verum de numine divo<br />

Illum Principium ducere necque suum<br />

Ex ipso Talmud nec fas est ducere tutum<br />

Nee ex Scripturis Candida vera piis<br />

Nonne refutare est justum dic<strong>en</strong>tis Apellae;<br />

(Non obstante notis haereat ille suis)<br />

Verbaque monstrantis mortalem non reparatum<br />

Nuraine cum divo Sceptra t<strong>en</strong><strong>en</strong>te manu,<br />

Qui mare, qui terras, qui Cwlum numine Complet,<br />

Qui durf & taciti pectoris ima videt,<br />

Est Simplex Triplex qui dat sua semina terras<br />

Imperioque movet Corpora Cuncta suo.<br />

Dignatus vere est Christus de Virgine nasci<br />

Dispersas omnes ut repararet oves,<br />

Ilmbrarumque patri qui tartara nigra Col<strong>en</strong>ti<br />

Tartareos d<strong>en</strong>tes frangeret ille feros:<br />

Attam<strong>en</strong> una hominum r<strong>en</strong>uit geus signa Col<strong>en</strong>do<br />

Omni qua nato notitia usque pat<strong>en</strong>t.<br />

Nonne repugnando vestros oculos gravat usque<br />

O vos mortales pallidus ille pudor.<br />

Aspice Judaei m<strong>en</strong>s obdurata remansit<br />

Yotaque sub cunctis <strong>De</strong>monis illa malis,<br />

Donec qui cernit motus s<strong>en</strong>susque lat<strong>en</strong>tes<br />

Lumina m<strong>en</strong>ti ejus praebuit ille sua.<br />

Attam<strong>en</strong> eximii quoddam nunc Cernere fas est<br />

Scilicet imm<strong>en</strong>si facta Stup<strong>en</strong>da <strong>De</strong>i,<br />

Qui medium mirum posuit mediante Jacobo<br />

Nempe Palestini verteret ipse animam.<br />

O Felix, O Prosper <strong>Bosch</strong>, cui vota secundant,<br />

O quem cuncta poli lumina large beant<br />

Perge & continuas semper solamina pone,<br />

Quo pede cepisti sic b<strong>en</strong>e semper eas,<br />

Donec Caelipot<strong>en</strong>s num<strong>en</strong> te lumine complet<br />

Teque superponat.Stamma decora poli<br />

Istius optatus mea nunc m<strong>en</strong>s ardet amore<br />

Atque in perpetuum frater ave atque vale.<br />

O <strong>De</strong>us omnipot<strong>en</strong>s qui das tua Lumina mundo<br />

Fac nos Consortes luminis ipse tui.<br />

Fecit<br />

LAMBERTUS JANSIS,<br />

Linguae Latinae ac Gallicae, Instructor.<br />

12


KLINKDICHT<br />

Op het geleerd <strong>en</strong> stichtelijk werk van de schrandere<br />

<strong>en</strong> Godvruchtige Heer JACOBUS BOSCH.<br />

E<strong>en</strong> <strong>Bosch</strong> verschaft wel hout, <strong>en</strong> schaduw, voor het stek<strong>en</strong><br />

<strong>De</strong>r hete Zomer-Zon, maar zeld<strong>en</strong> 't vrucht<strong>en</strong> geeft.<br />

'K zie hier e<strong>en</strong> <strong>Bosch</strong>, dat schone <strong>en</strong> eed'le vrucht<strong>en</strong> heeft,<br />

Die oog <strong>en</strong> smaak voldo<strong>en</strong>; ja 'k vind daar zuiv’re bek<strong>en</strong>.<br />

Wat meer is 'k zie e<strong>en</strong> <strong>Bosch</strong>, waarin de bom<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> :<br />

Aan ieder blad van mij e<strong>en</strong> droppel honing kleeft.<br />

Verdwaalde! gaat door mij, de weg naar Salem streeft.<br />

Die lang heeft omgedoold vindt hier de rechte strek<strong>en</strong>.<br />

Ge<strong>en</strong> wonder, wijl dit <strong>Bosch</strong> door 's Opperplanters kwek<strong>en</strong>,<br />

Door hem besproeid, verwarmd, gesteld is in deez’ staat.<br />

E<strong>en</strong> <strong>Bosch</strong> in naam, maar ook e<strong>en</strong> Jakob in de daad,<br />

Die God om wijsheid bad, deed Hij die niet ontbrek<strong>en</strong>.<br />

Ik zal nu gev<strong>en</strong> licht aan mijn verbloemde red<strong>en</strong>.<br />

Het is JACOBUS BOSCH, waar op ik heb geoogd;<br />

E<strong>en</strong> man vol geest <strong>en</strong> kracht, die door zijn p<strong>en</strong> betoogt,<br />

Hoe Vorst Messias moet gelovig zijn beled<strong>en</strong>.<br />

Zo kwade sam<strong>en</strong>spraak verderft de goede zed<strong>en</strong> :<br />

Zo wordt door ijzer ook het ijzer weer gewet.<br />

<strong>De</strong> man het aangezicht des Mans, die daar op let,<br />

Ook schept tot liefde <strong>en</strong> deugd. Dit's nuttig tijd bested<strong>en</strong>.<br />

Dus wilde gij mijn vri<strong>en</strong>d! in sam<strong>en</strong>spraak ook tred<strong>en</strong>,<br />

Om was het mogelijk, 't verbasterd Jod<strong>en</strong>dom,<br />

Door kracht der waarheid, te do<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> naar Christus om,<br />

Die 's Geestes zwaard gebruikt, als waarheid wordt bestred<strong>en</strong>.<br />

Gij 't heilig Boek doorloopt met wisse, <strong>en</strong> vlugge schred<strong>en</strong><br />

En br<strong>en</strong>gt bewijz<strong>en</strong>, bij uit 't Oude <strong>en</strong> Nieuw verbond<br />

Hoe Jezus is de <strong>hoop</strong> der Vaad'r<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de grond<br />

Van hun <strong>verwachting</strong>, gaat ge in uw werk ontled<strong>en</strong>.<br />

Schreef e<strong>en</strong>s Jakobus aan de wijd verstrooide Jod<strong>en</strong>:<br />

Gij zijn naamg<strong>en</strong>oot wilt h<strong>en</strong> ook vri<strong>en</strong>delijk nod<strong>en</strong><br />

Tot Gods geme<strong>en</strong>schap, door het zalig vreêverdrag.<br />

Verkrijg, geachte man! veel winst van uw tal<strong>en</strong>t<strong>en</strong>,<br />

Zie vrucht<strong>en</strong> van uw werk, als wisse <strong>en</strong> goede r<strong>en</strong>t<strong>en</strong>.<br />

'k W<strong>en</strong>s, dat ik van uw hand iets meer beschouw<strong>en</strong> mag.<br />

MAGDALENA REEN.<br />

OP DE WARE HOOP EN VERWACHTING ISRAËLS<br />

13


DOOR<br />

JACOBUS BOSCH<br />

KLAAR EN GEESTRIJK IN 'T LICHT GESTELD.<br />

't Ontaarde zaad van Abraham,<br />

Al meer dan ti<strong>en</strong> <strong>en</strong> zev<strong>en</strong> eeuw<strong>en</strong><br />

Door ongeloof Gods Heilig Lam<br />

Verworp<strong>en</strong>; na hun woed<strong>en</strong>d schreeuw<strong>en</strong><br />

Zijn bloed dat koom’ over ons vrij,<br />

En over onze nageslacht<strong>en</strong>;<br />

O ramp! wat helse tirannie<br />

Hun <strong>en</strong>ig heil dus boos veracht<strong>en</strong>:<br />

En 't Lev<strong>en</strong> Zelv' van h<strong>en</strong> gedood,<br />

Dus 't Lev<strong>en</strong> zelf hun b<strong>en</strong>om<strong>en</strong>;<br />

Stort<strong>en</strong> zich in de bangste nood:<br />

Wat aak'le nacht hier door gekom<strong>en</strong>,<br />

E<strong>en</strong> deksel van onwet<strong>en</strong>dheid<br />

Op Israëls verduisterd' og<strong>en</strong>:<br />

Als Mozes op zijn aanzicht leid,<br />

Opdat zij niet aanschouw<strong>en</strong> mog<strong>en</strong>;<br />

Hem die al eer verborg<strong>en</strong> lag,<br />

In schaduw, wett<strong>en</strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong>:<br />

Wi<strong>en</strong>s dag d' Aartsvader eertijds zag,<br />

Veel zi<strong>en</strong>ers poogd<strong>en</strong> wel te wet<strong>en</strong><br />

Wat heil hier in verborg<strong>en</strong> lag,<br />

Maar Jakobs zaad sluit hier hunn' og<strong>en</strong>:<br />

En w<strong>en</strong>d<strong>en</strong> 't helaas ! van 't licht te ras.<br />

Door m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>vond<strong>en</strong> vals bedrog<strong>en</strong>.<br />

Door mondwet, die Gods eig<strong>en</strong> wet<br />

Geheel ontz<strong>en</strong>uwd <strong>en</strong> verbasterd;<br />

MESSIAS daar t<strong>en</strong> toon gezet<br />

Wordt door 't ongodd'lijk schrift gelasterd.<br />

Laat uw ontaarde nageslacht<br />

Van Vader Jakob, beter ler<strong>en</strong><br />

Door dez<strong>en</strong> JAKOB, die de vacht<br />

Aflicht<strong>en</strong> wil; <strong>en</strong> u beker<strong>en</strong>.<br />

Als hij met ijver heeft betoond<br />

Aan e<strong>en</strong> van uwe Wetgeleerd<strong>en</strong>;<br />

En hem wel dubbel is beloond,<br />

Door di<strong>en</strong> hij zich al ras bekeerde;<br />

En overwonn<strong>en</strong> door de reên<br />

Van kracht <strong>en</strong> klem zich overgev<strong>en</strong><br />

Ging; edelmoedig, laat met e<strong>en</strong><br />

U help<strong>en</strong> 't staat op dood <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>.<br />

Door 't werk dat thans komt aan het licht,<br />

Om u het deksel af te licht<strong>en</strong>;<br />

Door m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>vond<strong>en</strong>, 't is uw plicht,<br />

Uw aandacht hier ook he<strong>en</strong> te richt<strong>en</strong>.<br />

En al wie lust heeft om Gods Zoon<br />

In wet <strong>en</strong> schaduw<strong>en</strong> te schouw<strong>en</strong>,<br />

14


Poog hier met vlijt Jood’n of Onjood’n,<br />

Hier kunt gij vast <strong>en</strong> veilig bouw<strong>en</strong>:<br />

Hier toont hij 't lang verwachte heil<br />

<strong>De</strong>r Vader<strong>en</strong>; naar Gods beloft<strong>en</strong>,<br />

Het waar <strong>en</strong> onbedrog<strong>en</strong> peil,<br />

<strong>De</strong> vaste merk<strong>en</strong>; daar op stoft<strong>en</strong><br />

Het uitverkor<strong>en</strong> Israël.<br />

Die hunn' <strong>verwachting</strong> is gekom<strong>en</strong>,<br />

En h<strong>en</strong> bevrijd van Dood <strong>en</strong> Hel,<br />

Besproeid met volle zegestrom<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> Waarheid van 't ge<strong>en</strong> was beloofd,<br />

Het Lichaam van de schaduw schimm<strong>en</strong>,<br />

Die al di<strong>en</strong> luister heel verdooft;<br />

En praalt ver bov<strong>en</strong> al wat glimm<strong>en</strong><br />

En schit'r<strong>en</strong> mag van Ofiers goud,<br />

In pracht van Tempel pronksierad<strong>en</strong>;<br />

Verhev<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> al het oud.<br />

Dat toont ons hier in deze blad<strong>en</strong>,<br />

JACOBUS BOSCH; wi<strong>en</strong>s nijv’re vlijt<br />

Dit wrocht; met kracht <strong>en</strong> klem van waarheid,<br />

Onaangezi<strong>en</strong> bekromp<strong>en</strong> tijd,<br />

Met wijsheid <strong>en</strong> in volle klaarheid.<br />

Nut uitgekocht tot beter werk,<br />

Als tot goud, zilver of fluwel<strong>en</strong>,<br />

T<strong>en</strong> di<strong>en</strong>ste van Gods eig<strong>en</strong> kerk.<br />

Braaf koopman, die hier met juwel<strong>en</strong><br />

Tot pronk <strong>en</strong> sieraad van Gods volk;<br />

Komt veil<strong>en</strong>, <strong>en</strong> naar waarde prijz<strong>en</strong>.<br />

Heb dank getrouwe Lettertolk,<br />

Voor 't werk zo nut voor dwaas <strong>en</strong> wijz<strong>en</strong>.<br />

Wel waard te kop<strong>en</strong>, met di<strong>en</strong> schat<br />

Die 't treffelijk schrift ons gaat verton<strong>en</strong>:<br />

Naar inhoud dit in zich vervat.<br />

<strong>De</strong> Hemel wil 't u dubbel lon<strong>en</strong>,<br />

En zeg<strong>en</strong><strong>en</strong> uw<strong>en</strong> arbeid;<br />

Tot redding van verslaafde ziel<strong>en</strong>,<br />

Voor Koning JEZUS toebereid,<br />

Getroff<strong>en</strong> door deez’ scherpe pijl<strong>en</strong>,<br />

En vall<strong>en</strong> voor zijn voet<strong>en</strong> neêr,<br />

<strong>De</strong> wap<strong>en</strong><strong>en</strong> ter nederlegg<strong>en</strong>,<br />

Waarmede zij hun God <strong>en</strong> Heer 'k W<strong>en</strong>s zo uw werk mag triomfer<strong>en</strong>;<br />

Zo fel bestred<strong>en</strong>, maar nu zegg<strong>en</strong> Tot afbreuk van het duister rijk,<br />

Gezeg<strong>en</strong>d is hij die daar komt. Om Christus rijk, hier op te bouw<strong>en</strong>:<br />

Wij will<strong>en</strong> hem als Koning er<strong>en</strong>: In spijt van haters, die de wijk<br />

Omhelz<strong>en</strong> vrij <strong>en</strong> onbeschroomd. Hier nem<strong>en</strong>; zal 't u nooit berouw<strong>en</strong>.<br />

M. D. S.<br />

V. D. M.<br />

OP HET WELDOORWROCHTE EN GELEERDE WERK PRALENDE ONDER DE<br />

15


TITEL DE WARE HOOP EN VERWACHTING ISRAËLS, ENZ.,<br />

UITGEGEVEN DOOR DE VEELGEACHTEN EN GELEERDE HEER<br />

Jacobus <strong>Bosch</strong>,<br />

Ledemaat van de <strong>ware</strong> Gereformeerde Geme<strong>en</strong>te binn<strong>en</strong> Leeuward<strong>en</strong>.<br />

Jes. 45. “In de Heere zull<strong>en</strong> gerechtvaardigd word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich beroem<strong>en</strong> het ganse<br />

zaad Israëls", vers 25.<br />

Rom. 11. “Alzo zal geheel Israël zalig word<strong>en</strong>", vers 26.<br />

Komt hier, leergierig volk ! <strong>en</strong> wilt met aandacht lett<strong>en</strong><br />

Op 't ge<strong>en</strong> dit boek behelst; ja wilt uw zinn<strong>en</strong> zett<strong>en</strong><br />

Om e<strong>en</strong>s van stuk tot stuk dat alles na te gaan,<br />

Dan zult gij vind<strong>en</strong>, dat in deze weinig' blaên.<br />

E<strong>en</strong> schat, ja 'k zeg: e<strong>en</strong> schat van wijsheid legt geslot<strong>en</strong>,<br />

Welks waarde bijna niet naar waard' is te begroet<strong>en</strong>.<br />

Hier vindt gij hoe e<strong>en</strong> Jood zich dapper onderwond<br />

Hun Talmud (Mondwet) als het maar geschied<strong>en</strong> kond'<br />

Voor Goddelijk geschrift, als 't eig<strong>en</strong> woord des Heer<strong>en</strong><br />

Met macht, zo als hij me<strong>en</strong>d', wel klaarlijk te bewer<strong>en</strong>. a<br />

Maar dat was niet met al de schrijver van dit werk<br />

Die toont dit anders aan wel bondig, krachtig, sterk. b<br />

Als dit was wederlegd, zo gaat hij verder ton<strong>en</strong><br />

Hoe dat God met Zijn beeld de m<strong>en</strong>s heeft will<strong>en</strong> kron<strong>en</strong>,<br />

Als hij de Opperheer van dit geschap<strong>en</strong> al<br />

<strong>De</strong>n m<strong>en</strong>s geschap<strong>en</strong> heeft. c En hoe hij door de val<br />

Ell<strong>en</strong>dig is geraakt. d En ach! zeer te beklag<strong>en</strong>,<br />

Dat nu de Jod<strong>en</strong> zelfs in deze onze dag<strong>en</strong>,<br />

E<strong>en</strong> ongegronde <strong>hoop</strong> <strong>en</strong> middel tot herstel<br />

Nog zoek<strong>en</strong> hier <strong>en</strong>. daar niet uit de rechte well'<br />

<strong>De</strong>s Heer<strong>en</strong> Heilig Woord, waar in dit is te vind<strong>en</strong>,<br />

Waar uit de schrijver ons dit duid'lijk gaat ontwind<strong>en</strong>. e<br />

En toont het recht herstel des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met d<strong>en</strong> Heer’,<br />

Hoe 't Hem betaamlijk is <strong>en</strong> tot Zijn roem <strong>en</strong> eer. f<br />

Het onbegrijp'lijk stuk van het Drie-<strong>en</strong>ig Wez<strong>en</strong><br />

Hoe God zij Drie <strong>en</strong> E<strong>en</strong> (het welk wij duid'lijk lez<strong>en</strong><br />

In 's Heer<strong>en</strong> Heilig Woord) daar geeft hij klaarheid aan g<br />

Hoewel de Jood in 't eerst dit ge<strong>en</strong>szins kond' verstaan.<br />

Hoe E<strong>en</strong> <strong>en</strong> Drie kond' zijn dat was in zijn or<strong>en</strong><br />

Wel zeer te wonderlijk, <strong>en</strong> wild' het ge<strong>en</strong>szins hor<strong>en</strong>; h<br />

Maar als hij recht verstond de m<strong>en</strong>ing van liet woord,<br />

Zo heeft 't van stond<strong>en</strong> aan zijn hart <strong>en</strong> oor doorboord.<br />

En zeid' daar Am<strong>en</strong> op: Ja 't is zo, 't moet zo wez<strong>en</strong>.<br />

En als ik mij bed<strong>en</strong>k het is zeer klaar te lez<strong>en</strong>; i<br />

En sprek<strong>en</strong>de van 't stuk van Vader, Zoon <strong>en</strong> Geest,<br />

Zo was noodzakelijk dat m<strong>en</strong> wel allermeest<br />

E<strong>en</strong>s sprek<strong>en</strong> moest hoe dat toch e<strong>en</strong> der drie Person<strong>en</strong><br />

G<strong>en</strong>aamd kond' word<strong>en</strong> ZOON. Dit gaat hij verder ton<strong>en</strong>, k<br />

En toont hoe dat die Zoon als Midd'laar God <strong>en</strong> M<strong>en</strong>s l<br />

16


Moest kom<strong>en</strong> in het vlees, (als aller volk'r<strong>en</strong> w<strong>en</strong>s.)<br />

Uit wi<strong>en</strong> hij moeste zijn, m <strong>en</strong> in wat plaats gebor<strong>en</strong>, n<br />

En juist de tijd wanneer dat m<strong>en</strong> dees maar' zoud' hor<strong>en</strong>. o<br />

't Is waar, hun Chachamin p die hadd<strong>en</strong> wel gezegd,<br />

Dat borst<strong>en</strong> moest de geest van Hem die tijd uitlegt.<br />

Dit wist de Jood zeer wel, doch vond zich aangedrev<strong>en</strong>,<br />

Begerig naar dit stuk, gelijk hier wordt beschrev<strong>en</strong>. r<br />

Hier wordt ook nagespoord de tijd die Daniel<br />

Voorzegd heeft van die was de waar' IMMANUEL.<br />

Zijn wek<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>tig, die <strong>ware</strong>n juist beschor<strong>en</strong><br />

Tot op MESSIAS, VORST, wanneer m<strong>en</strong> zoud' doorbor<strong>en</strong><br />

Zijn oor, <strong>en</strong> hij aldus zond' word<strong>en</strong> uitgeroeid,<br />

Verloss<strong>en</strong> al die ge<strong>en</strong>, die <strong>ware</strong>n vast geboeid.<br />

M<strong>en</strong> vindt hem hier ook klaar <strong>en</strong> duidelijk beschrev<strong>en</strong>,<br />

Wat dat hij moeste do<strong>en</strong> hier in zijn ganse lev<strong>en</strong>.<br />

Hoe hij hier op de aard' heeft als Profeet geleerd,<br />

Als Priester ook gebeên, als Koning geregeerd s<br />

Tot welker ambt<strong>en</strong> hij gezalfd was voor d' afgrond<strong>en</strong> t<br />

En zich van eeuwigheid daar toe al had verbond<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> stat<strong>en</strong> van Hem, die al was van eeuwigheid,<br />

Vernederd <strong>en</strong> verhoogd, die word<strong>en</strong> uitgeleid. u<br />

Als hij dus had beweerd uit Mozes <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Het zegg<strong>en</strong> van de Jood; zo heeft hij hem do<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>,<br />

En gev<strong>en</strong> te verstaan wel bondig, klaar <strong>en</strong> net,<br />

Dat ook in JEZUS, uit 't geringe Nazareth,<br />

Die rechte merk<strong>en</strong> zijn bewaarheid <strong>en</strong> gevond<strong>en</strong>,<br />

In volle nadruk, rein, onnozel, ongeschond<strong>en</strong>. v<br />

En 't ge<strong>en</strong> van hem weleer voorzegd was in het Woord,<br />

Dat zulks in waarheid ook tot zijn Persoon behoort. w<br />

In 't woord voorzegd van zijn' natur<strong>en</strong>, ambt<strong>en</strong>, stat<strong>en</strong>, x<br />

Waarop zich eindelijk de Jood to<strong>en</strong> heeft verlat<strong>en</strong>. ij<br />

Dus wees deez' JACOB aan, aan e<strong>en</strong> uit Jakobs zaad,<br />

Uit Jakobs nageslacht, zo veel het Vlees aangaat,<br />

Dat JEZUS CHRISTUS was die ge<strong>en</strong> die aan de Vaad’r<strong>en</strong><br />

Beloofd was <strong>en</strong> voorzegd; als welk' uit hun aad'r<strong>en</strong>,<br />

Op 's Heer<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> tijd voortspruit<strong>en</strong> zond', na Wi<strong>en</strong>,<br />

En Abram <strong>en</strong> zijn Zoons steeds hebb<strong>en</strong> uitgezi<strong>en</strong>,<br />

Zich vind<strong>en</strong>d' aangespoord om door 't Geloof t' aanschouw<strong>en</strong>,<br />

Hunn' Borg, hunn' Zaligheid, op Wi<strong>en</strong> m' h<strong>en</strong> zag betrouw<strong>en</strong>.<br />

Hier wordt nog bijgevoegd dat van 't begin tot 't <strong>en</strong>d.<br />

Het boek van 't Oud Verbond in 't Nieuwe Testam<strong>en</strong>t<br />

Hoofdzaak’lijk wordt bevat <strong>en</strong> klaar’lijk wordt gevond<strong>en</strong>,<br />

Hetge<strong>en</strong> de schrijver toont op onverwrikb’re grond<strong>en</strong>. ij<br />

Waar teg<strong>en</strong> wederom de Jood bracht zwarigheid, z<br />

Die in het Nieuw Verbond (zoals hij me<strong>en</strong>de) leid<br />

Aangaand' het Goddelijk gezag van deze boek<strong>en</strong>,<br />

Die hij (maar te vergeefs) zo als hij me<strong>en</strong>d' kon zoek<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> Jood bracht ook nog in bijzond're zwarigheên<br />

Zoo van Cyr<strong>en</strong>ius a als Judas b in 't geme<strong>en</strong>;<br />

Als in 't bijzonder ook de schijntwist van de ur<strong>en</strong> c<br />

17


To<strong>en</strong> Jezus hing aan 't hout <strong>en</strong> voor zijn volk bezur<strong>en</strong><br />

En lijd<strong>en</strong> moest di<strong>en</strong> smaad- <strong>en</strong> smartelijke dood.<br />

Voorwaar <strong>en</strong> wel met recht sche<strong>en</strong> eerst deez' schijnstrijd groot.<br />

Maar ziet dit uitgeleid hier in deez' weinig blad<strong>en</strong>,<br />

Waar in g' U van dit al t<strong>en</strong> voll<strong>en</strong> kunt verzad<strong>en</strong>.<br />

Hierbij blinkt ook nog uit de grote schranderheid<br />

<strong>De</strong>s schrijvers in 't Hebreeuws hoe 't met de Grondtaal leidt.<br />

Hij toont zeer duid'lijk aan afleiding<strong>en</strong> der woord<strong>en</strong><br />

Gelijk het woord d Schiel <strong>en</strong> e Schielo wel behoord<strong>en</strong><br />

Te word<strong>en</strong> afgeleid van f schálam of g schaalah,<br />

Hier bij zo toont hij ook (waar mee ik over ga)<br />

Dat 't woordje i Schebet Stam wel honderd tachtig mal<strong>en</strong>,<br />

In 't heilig Bijbelwoord, op 't minste zonder fal<strong>en</strong>,<br />

Voorkomt : k En zo bijna op al de blaén van 't werk, 1<br />

En staaft het met bewijs, met 's Heil'vn Geestes merk.<br />

Dit alles nu ja ook nog veel meer andre zak<strong>en</strong><br />

Die vindt m<strong>en</strong> in dit werk, maar ik zal 't hier bij stak<strong>en</strong>,<br />

En lat<strong>en</strong> 't verder aan het oordeel van die 't leest<br />

E<strong>en</strong> ieder dan met mij die schrand're op zijn Geest.<br />

Als hij dit Boek doorblaadt <strong>en</strong> daar met ernst wil zoek<strong>en</strong>,<br />

Dan zal hij verder zi<strong>en</strong> dat in ge<strong>en</strong> andre hoek<strong>en</strong><br />

<strong>De</strong>ez’ stoffe wordt betoogd, want zij is niet geme<strong>en</strong>,<br />

Waar van veel schrijvers ooit hun vlijt aan iedere<strong>en</strong><br />

Gegev<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, maar daarom zo moet m<strong>en</strong> merk<strong>en</strong>,<br />

Omdat er weinig zijn van zulke schone werk<strong>en</strong>.<br />

Die hebb<strong>en</strong> wij dan nu in deze laatste tijd<strong>en</strong><br />

Gevond<strong>en</strong>, zo dat wij nu stoff’ om te verblijd<strong>en</strong><br />

Verkreg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>: laat ons dan ook in Zijn Naam,<br />

Het <strong>ware</strong> Christ<strong>en</strong>dom van hart<strong>en</strong> nem<strong>en</strong> aan,<br />

En Hem als ons Profeet, ons Priester, Koning, er<strong>en</strong>!<br />

<strong>De</strong>wijl dat hij toch is die <strong>ware</strong> Heer der Heer<strong>en</strong>.<br />

Ons buig<strong>en</strong> voor hem neer <strong>en</strong> vall<strong>en</strong> hem te voet,<br />

En bidd<strong>en</strong> dat hij ons in Zijn gestorte bloed<br />

Geheel wil reinig<strong>en</strong>, afwass<strong>en</strong> onze zond<strong>en</strong>,<br />

T<strong>en</strong> dage Zijner wraak verberg<strong>en</strong> in Zijn' wond<strong>en</strong>.<br />

En dat m<strong>en</strong> zo van nu tot in der eeuwigheid<br />

Van Hem gelijk e<strong>en</strong> bruid mag word<strong>en</strong> toebereid.<br />

Dank zij u grote man! dat gij Uw' dierb're gav<strong>en</strong><br />

Gelijk die snode knecht in d' aard niet hebt begrav<strong>en</strong>,<br />

Maar met 't betrouwd tal<strong>en</strong>t hebt zoek<strong>en</strong> winst te do<strong>en</strong>.<br />

Mijn w<strong>en</strong>s <strong>en</strong> beed' is ook, dat g' u gelieft te spoên<br />

Met 't ander deftig werk, 't welk gij hebt onder hand<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> rek<strong>en</strong>ing des tijds, die zich door Isr’els band<strong>en</strong><br />

Van Pharaós harde last al uitstrekt tot de tijd,<br />

Dat Jakobs nageslacht, zeer vrolijk <strong>en</strong> verblijd<br />

Gekom<strong>en</strong> zijn in 't Land g<strong>en</strong>aamd der Kananit<strong>en</strong>.<br />

(Van Jozua gedeeld in tweeën aan de Leviet<strong>en</strong><br />

En aan het volk, 't ge<strong>en</strong> was maar ti<strong>en</strong><strong>en</strong>halve stam,<br />

't Welk hij heeft voort gedaan zodra m' in Kanan kwam,)<br />

Dit toont gij JACOB BOSCH! God wil u verder zeeg'n<strong>en</strong><br />

18


Met geest, met licht <strong>en</strong> kracht wil Hij u steeds bejeeg'n<strong>en</strong>,<br />

Hij maak u, waarde Vri<strong>en</strong>d! geleerd <strong>en</strong> deftig man!<br />

E<strong>en</strong> pilaar van Zijn kerk, indi<strong>en</strong> het wez<strong>en</strong> kan,<br />

<strong>De</strong> Heer bevordere, dat gij uw naam moogt drag<strong>en</strong>,<br />

Gelijk Uw naamg<strong>en</strong>oot (3) weleer in d' oude dag<strong>en</strong>,<br />

Dat gij e<strong>en</strong> JACOB zijt in naam <strong>en</strong> ook in daad,<br />

E<strong>en</strong> worstelaar met God, e<strong>en</strong> die hem niet verlaat,<br />

Maar aanhoudt tot dat gij de zeg<strong>en</strong> hebt verkreg<strong>en</strong>,<br />

Hij spaar u lange tijd, geleid' u in Zijn weg<strong>en</strong>.<br />

Hij geef u ook te zi<strong>en</strong>, dat dit uw deftig werk,<br />

Mag word<strong>en</strong> (als 't kan zijn) tot stichting van Zijn kerk.<br />

Opdat het ook mag zijn tot lof <strong>en</strong> roem des Heer<strong>en</strong>.<br />

Hij wil ook alle ramp g<strong>en</strong>adig van u wer<strong>en</strong>,<br />

En br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> u e<strong>en</strong>s daar, daar gij dan ook verheugd,<br />

Verzadigd met Zijn Beeld zult zijn in volle vreugd'.<br />

FRANCOIS BEKIUS,<br />

S. S. Litt. & Hist . Studiosus.<br />

a Zie de drie eerste sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong>.<br />

b Ook in dezelve sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong> begrep<strong>en</strong>.<br />

c Zie bladzij 27 <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s.<br />

d Zie bladzij 30.<br />

e Zie van bladzij 23-42.<br />

f Zie de 6de sam<strong>en</strong>spraak bladzij 42.<br />

g Bladzij 52 <strong>en</strong>z.<br />

h Bladzij 53 <strong>en</strong>z.<br />

i To<strong>en</strong> namelijk wanneer hij is overgegaan.<br />

k Zie van bladzij 68 — 69.<br />

1 Zie het begin hiervan v<strong>en</strong> bladzij 62 tot 74.<br />

m Zie hier van bladzij 75--77.<br />

n Zie bladzij 78.<br />

o Zie dit bladzij 79-84 breedvoerig.<br />

p Zie bladzij 78.<br />

q Zie dit in 't brede van bladzij 84 -97 <strong>en</strong>z.<br />

r Zie dit bijzonder in de 10de sam<strong>en</strong>spraak bladzij 108-129, vergelek<strong>en</strong> met de 13de<br />

sam<strong>en</strong>spraak bladzij 178 - 195 in deszelfs vervulling.<br />

s Te wet<strong>en</strong>, hij is niet eig<strong>en</strong>lijk naar zijn Goddelijke natuur met de Heilige Geest<br />

gezalfd, maar dit geeft te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> e<strong>en</strong> voorverordinering tot drie ambt<strong>en</strong>. Zie verder<br />

bladzij 180 <strong>en</strong> 181.<br />

t Zie het bewijs hiervan bladzij 130 tot 153.<br />

u Zie bladzij 148 in de 1lde sam<strong>en</strong>spraak.<br />

v Zie bladzij 178 <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s. w zie bladzij 137.<br />

x Gelijk uit de woord blijkbaar is.<br />

y Zie dit in de 15de sam<strong>en</strong>spraak bladzij 222 tot 239. z blad 239.<br />

a Zie dit van Cyr<strong>en</strong>ius bladzij 173-177.<br />

b Van Judas zie dit bladzij 202, 203.<br />

c Zie van deze schijnstrijd van bladzij 207, 208.<br />

d, e, e, f, g. zie hebr. woord<strong>en</strong><br />

19


h Ziet dit alles bladzij 79, in de not<strong>en</strong> breedvoerig<br />

i. zie hebr.<br />

k Zie bladzij 80 <strong>en</strong> 81.<br />

l. Zie dit bladzij 2, 3, 6, 10, 17 <strong>en</strong>z.<br />

(1) Gelijk van de Parscha <strong>en</strong> Hafteroth, <strong>en</strong> hoe die op elke Sabbat gelez<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, zie<br />

dit bladzij 156-162 <strong>en</strong>z. Gelijk ook e<strong>en</strong> gans aan e<strong>en</strong> geschakeld historisch verhaal van<br />

het ganse lev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wel bijzonder van liet lijd<strong>en</strong> van Christus uit al de Evangelist<strong>en</strong><br />

bladzij 202-212 <strong>en</strong>z. Gelijk van de opstanding van Christus, van sommige plaats<strong>en</strong> uit<br />

Rom. 5. bijzonder vers 12, 14, <strong>en</strong> andere meer, bladzij 215-221 <strong>en</strong>z.<br />

(2) Gelijk Joh. 1 : 42.<br />

(3) Te wet<strong>en</strong> Jakob, welke naam wel eig<strong>en</strong>lijk betek<strong>en</strong>t e<strong>en</strong> hielhouder of voetlichter,<br />

maar ook gelijk zeker geleerde wil, e<strong>en</strong> t<strong>en</strong> onderbr<strong>en</strong>ger.<br />

AANSPRAAK AAN HET ISRAËL NAAR HET VLEES<br />

20


OVER HET GELEERDE EN WELDOORWROCIITE WERK, GENAAMD:<br />

DE WARE HOOP EN VERWACHTING ISRAËLS,<br />

OF<br />

DE TRIOMFERENDE WAARHEID.<br />

IN HET LICHT GEGEVEN DOOR<br />

JACOBUS BOSCH.<br />

Och dat Israëls verlossing<strong>en</strong> uit Sion kwam<strong>en</strong>! Als God de gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> zijns volks<br />

zal do<strong>en</strong> wederker<strong>en</strong>, dan zal zich Jakob verheug<strong>en</strong> <strong>en</strong> Israël verblijd zijn.<br />

Psalm 53 : 7.<br />

O wijd beroemd geslacht uit Israël gebor<strong>en</strong>,<br />

Van overlange tijd Gods eig<strong>en</strong>dom verkor<strong>en</strong>,<br />

Die u in 't Heilverbond met vader Abraham,<br />

Alle<strong>en</strong> bekrachtigd heeft, <strong>en</strong> voor zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> nam,<br />

Die uit zijn nazaadszaad tot hulp van alle nod<strong>en</strong><br />

(Op dat de zaligheid zond' wez<strong>en</strong> uit de Jod<strong>en</strong>)<br />

<strong>De</strong>n Heiland heeft verwekt, van verr' gezi<strong>en</strong>, verwacht.<br />

Van Abram, 't ge<strong>en</strong> nog doet gans Isr'els nageslacht;<br />

Wij Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> wel eer zeer verr' van God verdrev<strong>en</strong>,<br />

Uit Isr'ëls burgerschap, <strong>en</strong> uit 't verbond geschrev<strong>en</strong>,<br />

Vervreemd van Gods beloft', <strong>en</strong> verre van 't verbond,<br />

Waarin dat Jakobs zaad alle<strong>en</strong> verzegeld stond;<br />

Wij Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> te zaám, schoon Jafets eig<strong>en</strong> zon<strong>en</strong><br />

G<strong>en</strong>iet<strong>en</strong> nu de gunst, om in de t<strong>en</strong>t te won<strong>en</strong><br />

Van Sem, t<strong>en</strong> blijke dat nu zekerlijk gewis,<br />

<strong>De</strong> Schilo, 't vrouw<strong>en</strong>zaad al lang gebor<strong>en</strong> is;<br />

Dat Hij al overlang is in het vlees gekom<strong>en</strong>;<br />

En heeft de middelmuur des afscheids wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>,<br />

En d 'reeds gegev<strong>en</strong> wet van 't mondelijk gebod,<br />

En Sems, met Jafets zaad gebog<strong>en</strong> onder God;<br />

Ik bidde; lang g<strong>en</strong>oeg deez' Vrede-Vorst verstot<strong>en</strong>,<br />

En Hem g<strong>en</strong>oeg gehoond, met smaadheid overgot<strong>en</strong>,<br />

Ja Hem al lang g<strong>en</strong>oeg Gods last'ring toegedicht,<br />

Geslag<strong>en</strong> met de vuist, gespog<strong>en</strong> in 't gezicht.<br />

Al lang g<strong>en</strong>oeg geschreeuwd uit bitt're nijd <strong>en</strong> woede,<br />

Op ons, <strong>en</strong> op ons zaad mag kom<strong>en</strong> Zijn<strong>en</strong> bloede;<br />

O Godverget<strong>en</strong> taal! wie schrikt niet als hij 't hoort.<br />

Uit Jakobs zaad hun mond, in boosheid gans versmoord;<br />

God heeft deez' beed' verhoord, dit bloed legt op hun kind'r<strong>en</strong>,<br />

E<strong>en</strong> deksel op hun hart komt h<strong>en</strong> nog steeds verhind'r<strong>en</strong>,<br />

Dat zij deez' Vrede-Vorst nog niet e<strong>en</strong>s klev<strong>en</strong> aan,<br />

Maar blijv<strong>en</strong> op de wacht van nog e<strong>en</strong> ander staan,<br />

En wacht<strong>en</strong> naar e<strong>en</strong> Aar; doch God zal zich erbarm<strong>en</strong><br />

Over hun nageslacht, met innerlijk ontferm<strong>en</strong>;<br />

God neig' dán 't harde hart, <strong>en</strong> maak het week <strong>en</strong> stil,<br />

21


Want zij zijn 't vaad'r<strong>en</strong> zaad, bemind om hunn<strong>en</strong>twil;<br />

Kom hier dan Joodse schaar, <strong>en</strong> wilt van <strong>Bosch</strong> doch ler<strong>en</strong>,<br />

Hoe gij de Vrede-Vorst zult k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> verer<strong>en</strong>,<br />

Hoe Jezus overlang de vroed' heeft aangebracht,<br />

En gij (toch te vergeefs) Messias nog verwacht.<br />

<strong>De</strong> scepter overlang van Juda is gewek<strong>en</strong>,<br />

En wordt e<strong>en</strong>s overtuigd, dat gij u hebt verkek<strong>en</strong>,<br />

Dat Koning Davids Troon allang is uitgeroeid,<br />

En dat zijn machtig Rijk met Heid'n<strong>en</strong> is besproeid;<br />

Ja, dat nog bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> de ti<strong>en</strong>maal zev<strong>en</strong> wek<strong>en</strong>,<br />

Daar Daniël van spreekt, reeds lange zijn verstrek<strong>en</strong>;<br />

<strong>De</strong> tempel die de schaar der Jod<strong>en</strong> moest betreé'n,<br />

Die is omvergehaald tot op de laatst<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>;<br />

Jeruzalem is weg; Bethl'hem haar glans ontnom<strong>en</strong>;<br />

Daar d' Herder Israëls uit zijn zou, <strong>en</strong> opkom<strong>en</strong><br />

<strong>De</strong> leeuw uit Juda's stam, ik me<strong>en</strong> de Vrede-Vorst<br />

Zond' word<strong>en</strong> uit eed Maagd, <strong>en</strong> zuig<strong>en</strong> hare borst;<br />

Ei, merk toch e<strong>en</strong>s ter deeg de tek<strong>en</strong><strong>en</strong> der tijd<strong>en</strong>,<br />

Gij zult Messias zi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> u in Hem verblijd<strong>en</strong>;<br />

Gij zult 't gebor<strong>en</strong> Kind, die ons gegev<strong>en</strong> Zoon,<br />

Die op Zijn schouders torst de Vorstelijke kroon,<br />

Wi<strong>en</strong>s naam is Vrede-Vorst, Verwonderlijk <strong>en</strong> Rader,<br />

El Gibboor, . Sterke God, der Eeuwighed<strong>en</strong> Vader,<br />

Aanschouw<strong>en</strong> als uw Borg, de Goël, Held <strong>en</strong> God,<br />

<strong>De</strong>s Vaders eig<strong>en</strong> Zoon, Jehovah Tzebaoth.<br />

Kom hier dan Joodse schaar; uit Mozes <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong>,<br />

Zal <strong>Bosch</strong> de recht<strong>en</strong> Man, Messias u do<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>,<br />

Die u verer<strong>en</strong> zal e<strong>en</strong> Hemels Kanaän,<br />

Daar niemand, wie hij zij, u ooit uitdrijv<strong>en</strong> kan;<br />

Dat nieuw Jeruzalem, dat tot e<strong>en</strong> lof op aarde<br />

Van God gesteld zal zijn, van weêrgaloze waarde,<br />

Aan 't <strong>ware</strong> Israël vergunt God beter goed,<br />

Dat geest'lijk is, vol vreugd', <strong>en</strong> steeds verheug<strong>en</strong> doet.<br />

Ach, kom dan blinde Jood! met zied<strong>en</strong>d' ingewand<strong>en</strong><br />

Naar Jezus, nev<strong>en</strong>s ons met t' saamgevoegde hand<strong>en</strong>.<br />

Keer weder Sulamith! beschouw deez' Vrede-Vorst,<br />

Die met e<strong>en</strong> liefd'rijk hart naar uw<strong>en</strong> vrede dorst;<br />

Verhard niet meer uw hart, gelijk uw' vaders ded<strong>en</strong>,<br />

En nog hun nazaat doet tot op de dag van hed<strong>en</strong>;<br />

Zoek Jezus door 't geloov', buig u toch voor Hem neér,<br />

Smeek Hem in de gebeed', Hij is uw Opperheer;<br />

Hij is toch uwe God, zo wilt Hem daar voor er<strong>en</strong>,<br />

Met ootmoed Hem dan bidt, wilt Israël beker<strong>en</strong>,<br />

Wees toch der Jod<strong>en</strong> God, <strong>en</strong> Heid<strong>en</strong>s in 't geme<strong>en</strong>,<br />

Zo wordt de Heere zelfs, <strong>en</strong> Zijn<strong>en</strong> Name e<strong>en</strong>;<br />

Dan zal ook Jakobs zaad t<strong>en</strong> hoogste zijn verhev<strong>en</strong>,<br />

En Israëls heerlijkheid t<strong>en</strong> hoogst<strong>en</strong> top gesteg<strong>en</strong><br />

Zijn, <strong>en</strong> al wat dat leeft zich buig<strong>en</strong> voor U neer,<br />

En zing<strong>en</strong> met één mond geheiligd zij de Heer;<br />

Dan zal zich Jakobs zaad verheug<strong>en</strong> <strong>en</strong> verblijd<strong>en</strong>,<br />

22


En Isr'ëls nageslacht Messias ook belijd<strong>en</strong>,<br />

Dan als de volheid zelfs der Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> zal ingaan,<br />

Met Jakobs eig<strong>en</strong> volk, <strong>en</strong> d' uitverkoor'ne t' zaam<br />

In 's Hemels Kanaän, met kron<strong>en</strong> op haar hoofd<strong>en</strong>,<br />

Met palm<strong>en</strong> in de hand; <strong>en</strong> alle die geloofd<strong>en</strong><br />

In Jezus; 't <strong>ware</strong> Heil, die zull<strong>en</strong> voor de Troon,<br />

Opzing<strong>en</strong> 't halleluah ter ere van Gods zoon;<br />

Zie daar dan Jod<strong>en</strong>dom aan u vertoond op hed<strong>en</strong>,<br />

Dat Jezus is diege<strong>en</strong>, die God belooft in Ed<strong>en</strong><br />

Aan Adam <strong>en</strong> Eva, <strong>Bosch</strong> toont u, dat Hij is<br />

<strong>De</strong> lang verwachte Vorst, Messias, 't is niet mis,<br />

Maar welgewikt voorwaar; dank zij u die de Jod<strong>en</strong>,<br />

Nog met e<strong>en</strong> zoete taal tot Jezus komt te nod<strong>en</strong>;<br />

Dank zij u waarde vri<strong>en</strong>d, voor dit uitstek<strong>en</strong>d werk,<br />

Dat gij hebt opgesteld tot opbouw van Gods kerk;<br />

Vaar voort maar op dit spoor, Gods Geest zal u verlicht<strong>en</strong>,<br />

En stell<strong>en</strong> u in staat, om ander<strong>en</strong> te sticht<strong>en</strong><br />

Door lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> door leer, door wandel <strong>en</strong> door deugd,<br />

Totdat die dag aanbreekt, om e<strong>en</strong>s in volle vreugd'<br />

't Erlang<strong>en</strong> 't zalig lot met al de Hemeling<strong>en</strong>,<br />

En Serafijn<strong>en</strong> schaar, om 't Lam steeds toe te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>,<br />

Lof, ere, prijs <strong>en</strong> dank, in alle eeuwigheid,<br />

Die toekomt Jezus als de Heer der heerlijkheid.<br />

T. NAUTA,<br />

Phil. Studiosus.<br />

SCHULDPLICHTIGE DANKZEGGING<br />

AAN MIJN GEERDE VRIENDEN, OP DE VORIGE ZINRIJKE VERZEN,<br />

waarmee hun Edele dit werk hebb<strong>en</strong> geliev<strong>en</strong> te versier<strong>en</strong>.<br />

Ik dank u vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, op dit maal, voor m<strong>en</strong>ig zoet gedicht<br />

Daar gij mijn werk mee hebt gekroond. M<strong>en</strong> zegt het is mijn plicht;<br />

Ik w<strong>en</strong>s daar aan te voldo<strong>en</strong>, als 't eist bescheid<strong>en</strong>heid,<br />

Mijn hart is daar wel toe gezind, wanneer mijn p<strong>en</strong> dat lijdt;<br />

Te meer, daar ik e<strong>en</strong> vreemdeling in deez' provincie b<strong>en</strong>,<br />

Dat gij deez' achting toont voor mij, schoon ik u nauwlijks k<strong>en</strong>;<br />

Jehovah br<strong>en</strong>g uw hart<strong>en</strong>w<strong>en</strong>s e<strong>en</strong>s tot e<strong>en</strong> <strong>ware</strong> daad,<br />

T<strong>en</strong> nutte van ons ev<strong>en</strong>m<strong>en</strong>s, zo lang de aarde staat.<br />

Hij maak' u trouw, met hart <strong>en</strong> mond, waar dat het ook maar di<strong>en</strong>t,<br />

En ik zal ton<strong>en</strong> dat ik b<strong>en</strong>, uw di<strong>en</strong>aar <strong>en</strong> uw vri<strong>en</strong>d.<br />

JACOBUS BOSCH.<br />

23


INHOUD.<br />

EERSTE EN TWEEDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de van de wederlegging der bewijz<strong>en</strong> voor de Talmud of Mondwet;<br />

Bladzij 1 (van gedrukte boekwerk)<br />

DERDE SAMENSPRAAK.<br />

Waarin getoond wordt, dat de Mondwet van God haar oorsprong niet heeft, zo uit de<br />

Heilige Schrift als uit de Talmud zelf 20<br />

VIERDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de van de Staat des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> voor de val, <strong>en</strong> hun staat door de val 26<br />

VIJFDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de over de ongegronde middel<strong>en</strong>, ter herstelling des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met God, door<br />

de Joodse leeraars voorgedrag<strong>en</strong>, kortelijk weerlegd 37<br />

ZESDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de over de herstelling met God 42<br />

ZEVENDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de over de H. Drieë<strong>en</strong>heid. <strong>De</strong>ze sam<strong>en</strong>spraak is geschied in<br />

teg<strong>en</strong>woordigheid van verscheid<strong>en</strong> Jod<strong>en</strong>. 52.<br />

ACHTSTE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de van de twee natur<strong>en</strong> in de Verlosser, <strong>en</strong> in het bijzonder wordt bewez<strong>en</strong>,<br />

zijne Goddelijke natuur. 62.<br />

NEGENDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de van de m<strong>en</strong>selijke natuur, <strong>en</strong> van de. k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong> van de Verlosser 73<br />

TIENDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>d:, over de zalving van de Messias <strong>en</strong> Zijn ambt<strong>en</strong>, waartoe Hij gezalfd is<br />

blz. 108<br />

ELFDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de van de verscheid<strong>en</strong>e Stat<strong>en</strong> van de Messias, zo der vernedering als der<br />

verhoging 130<br />

TWAALFDE SAMENSPRAAK.<br />

Waarin getoond wordt, dat de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van de Messias, vertoond in de neg<strong>en</strong>de<br />

sam<strong>en</strong>spraak, gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> in Jezus van Nazareth 153<br />

DERTIENDE SAMENSPRAAK.<br />

Waarin getoond wordt, dat hetg<strong>en</strong>e van de Messias in de ti<strong>en</strong>de sam<strong>en</strong>spraak uit de<br />

profetieën voorzegd was, gevond<strong>en</strong> wordt in Jezus van Nazareth 178<br />

VEERTIENDE SAMENSPRAAK.<br />

Waarin getoond wordt, dat hetg<strong>en</strong>e van de Messias in de elfde sam<strong>en</strong>spraak uit de<br />

24


profetieën voorzegd was aangaande de stat<strong>en</strong> van de Messias, gevond<strong>en</strong> wordt in<br />

Jezus van Nazareth 196<br />

VIJFTIENDE SAMENSPRAAK.<br />

Waarin gehandeld wordt van de overe<strong>en</strong>komst der Fundam<strong>en</strong>tele leerstukk<strong>en</strong> des<br />

Nieuwe met die van het Oude Testam<strong>en</strong>t 222.<br />

ZESTIENDE SAMENSPRAAK.<br />

Waarin <strong>en</strong>kele zwarighed<strong>en</strong>, welke de Joodse Rabbi inbr<strong>en</strong>gt, opgelost word<strong>en</strong> 239<br />

DE WARE HOOP EN VERWACHTING ISRAËLS,<br />

25


VOORGESTELD IN EEN SAMENSPRAAK,<br />

TUSSEN EEN RABBI EN EEN KOOPMAN.<br />

EERSTE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de van de wederlegging der bewijz<strong>en</strong> voor de TALMUD<br />

of Mondelinge WET.<br />

RABBI.<br />

Mijnheer waar is uw reis naar toe?<br />

KOOPMAN.<br />

Naar Leeuward<strong>en</strong>, moet Mijnheer daar ook naar toe?<br />

RABBI<br />

Ja, daar woon ik.<br />

KOOPMAN.<br />

Waar daar?<br />

RABBI.<br />

Op de hoek van de Sacram<strong>en</strong>tstraat.<br />

KOOPMAN.<br />

Dan d<strong>en</strong>k ik, dat Mijnheer de Joodse Rabbi is.<br />

RABBI.<br />

Die b<strong>en</strong> ik ook, maar woont Mijnheer dan ook te Leeuward<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Ik b<strong>en</strong> van de zomer daar kom<strong>en</strong> won<strong>en</strong>, <strong>en</strong> woon dicht bij u op de Breedstraat, <strong>en</strong> ik<br />

heb wel gehoord, dat in uw huis de Rabbi woonde, daarom dacht ik dat UE. die was.<br />

RABBI.<br />

Dat kan zo zijn, maar dewijl UE. nu weet dat ik e<strong>en</strong> Rabbi b<strong>en</strong>, moet ik u zegg<strong>en</strong>, dat<br />

ik mij nooit meer moet verwonder<strong>en</strong>, dan dat de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> niet will<strong>en</strong> gelov<strong>en</strong>, dat de<br />

Talmud of de mondelinge Wet Goddelijk is, nademaal m<strong>en</strong> het zeker <strong>en</strong> klaar uit<br />

Gods woord kan bewijz<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat de Jod<strong>en</strong> zulks voorgev<strong>en</strong>, heb ik wel meer gehoord, maar die zekere bewijz<strong>en</strong><br />

nog nooit gezi<strong>en</strong>, derhalve zou UE. mij g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong>s te lat<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Met veel g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong>, dat God aan Israël de Misna of Mondwet gegev<strong>en</strong> heeft, dat<br />

blijkt klaar uit Exodus 24: 12. Daar de Heere tot Mozes zegt:,,Kom tot mij op de berg,<br />

<strong>en</strong> wees aldaar, <strong>en</strong> ik zal u st<strong>en</strong><strong>en</strong> tafel<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de wet <strong>en</strong> de gebod<strong>en</strong>,” daar ziet<br />

m<strong>en</strong>, dat God Mozes de geschrev<strong>en</strong> wet gegev<strong>en</strong> heeft, <strong>en</strong> de gebod<strong>en</strong>, daar in het<br />

Hebreeuws staat הוצמ mizvah, dat hier de mondelinge Wet betek<strong>en</strong>t, <strong>en</strong> zo ziet gij, dat<br />

26


Mozes de geschrev<strong>en</strong> Wet ontvang<strong>en</strong> heeft, met haar mondelinge verklaring.<br />

KOOPMAN.<br />

Nog niet, want dat UE. zegt, dat het woord gebod<strong>en</strong> of הוצמ mizvah in het Hebreeuws<br />

de mondelinge Wet betek<strong>en</strong>t, is van mij zo gauw verworp<strong>en</strong>, als van u gesteld, want<br />

nooit zal UE. kunn<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>, dat הוצמ mizvah voorkomt in die betek<strong>en</strong>is van הנשמ<br />

Misna, <strong>en</strong> om van mizvah Misnah te mak<strong>en</strong>, strijdt teg<strong>en</strong> alle regel<strong>en</strong>, omdat m<strong>en</strong> dan<br />

twee grondletters moest verander<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, dat het woord mizvah of gebod<strong>en</strong>, behoort tot de geschrev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niet tot<br />

de ongeschrev<strong>en</strong> Wet, blijkt uit 2 Koning<strong>en</strong> 17: 34, vergelijk met vs. 37. ,,En de<br />

inzetting<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de recht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de Wet, <strong>en</strong> het Gebod,” mizvah, “dat Hij u geschrev<strong>en</strong><br />

heeft, zult gij do<strong>en</strong>.” Daar ziet gij dat mizvah geschrev<strong>en</strong> is.<br />

T<strong>en</strong> derde, uit de tekst van UE. bijgebracht, als u maar uw oog wilt slaan op het<br />

vervolg, zal UE. licht zi<strong>en</strong>, dat de plaats tot uw oogmerk niet di<strong>en</strong>t, want daar staat,<br />

“die Ik geschrev<strong>en</strong> heb,” <strong>en</strong> als m<strong>en</strong> op de vingerwijs, namelijk de ה let, die telk<strong>en</strong>s<br />

voorgaat, zo zou m<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> lez<strong>en</strong>: “En Ik zal u die st<strong>en</strong><strong>en</strong> Tafel<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> die<br />

Wet, <strong>en</strong> die gebod<strong>en</strong> die Ik geschrev<strong>en</strong> heb,” zodat die Gebod<strong>en</strong> van God in de st<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

Tafel<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong> zijn.<br />

T<strong>en</strong> vierde, de Joodse meesters stell<strong>en</strong>, dat er in de geschrev<strong>en</strong> Wet zijn 613,<br />

Mitzvooth gebod<strong>en</strong>, zodat ze zelf door dat woord de geschrev<strong>en</strong> Wet verstaan,<br />

derhalve zal UE. klaardere plaats<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

U ziet echter dat in mijn tekst twee woord<strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong>, Thora <strong>en</strong> Misvah <strong>en</strong> het<br />

eerste woord betek<strong>en</strong>t de geschrev<strong>en</strong> Wet, dan moet het tweede woord iets anders<br />

betek<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Het mag betek<strong>en</strong><strong>en</strong> wat het wil, het moet gelijk ik getoond heb geschrev<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>,<br />

maar ik zal u ton<strong>en</strong>, dat Gebod, op de woord<strong>en</strong> van het geschrev<strong>en</strong>, in de st<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

Tafel<strong>en</strong> kan verstaan word<strong>en</strong>, ik zal er u meer dan e<strong>en</strong> voorstell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> u dan de keur<br />

lat<strong>en</strong>; voor eerst kan het woord Thora de gehele Wet der 10 woord<strong>en</strong> betek<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong>,<br />

het woord Mizvah de bijzondere del<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, als m<strong>en</strong> laag de Wet of het Gebod, dan zou het tweede woord e<strong>en</strong><br />

verklaring wez<strong>en</strong> van het eerste, terwijl de ו vav m<strong>en</strong>igmaal de betek<strong>en</strong>is van of heeft,<br />

kan de vertaling door.<br />

T<strong>en</strong> derde, <strong>en</strong> welke ongerijmdheid zou er in zijn dat m<strong>en</strong> door het eerste woord<br />

verstond de gebod<strong>en</strong> van de eerste tafel, <strong>en</strong> door het tweede woord de gebod<strong>en</strong> van de<br />

tweede tafel. Doch ik laat UE. de keur.<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong>wijl ik zie dat deze plaats u niet voldoet, <strong>en</strong> ik ge<strong>en</strong> gebrek van bewijz<strong>en</strong> heb, zal ik<br />

e<strong>en</strong> andere bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, namelijk Ex. 34: 27. „Verder zeide de Heere tot Mozes, schrijf<br />

u deze woord<strong>en</strong>, want naar luid dezer woord<strong>en</strong> heb Ik e<strong>en</strong> verbond met u <strong>en</strong> met Israël<br />

gemaakt,” daar spreekt God van woord<strong>en</strong> die Mozes moest schrijv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan volgt in<br />

het Hebreeuws יפלעיכ ki gnal-pi, dat is op de mond, zodat m<strong>en</strong> moet lez<strong>en</strong>: op mond<br />

dezer woord<strong>en</strong> heb Ik e<strong>en</strong> verbond gemaakt. Op de mond dezer woord<strong>en</strong>, is te zegg<strong>en</strong>,<br />

op de Mondwet, zodat het verbond gemaakt is op de Mondwet.<br />

KOOPMAN.<br />

27


Ik verwerp niet uw vertaling, maar uw verklaring, want als m<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> onverschillig<br />

oog de tekst inziet, wordt m<strong>en</strong> gewaar dat God Mozes iets gebiedt, <strong>en</strong> dan e<strong>en</strong><br />

drangrede laat volg<strong>en</strong> waarom Hij dat gebiedt. Hetge<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> wordt is uit de tekst<br />

klaar, <strong>en</strong> dergelijke drangred<strong>en</strong><strong>en</strong> vindt m<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igmaal, als in de wetgeving, Exod.<br />

20. „Zes dag<strong>en</strong> zult gij arbeid<strong>en</strong> יכ Ci, want in zes dag<strong>en</strong> heeft de Heere de hemel <strong>en</strong><br />

de aarde gemaakt;” Exod. 31: 13. „Gij zult ev<strong>en</strong>wel Mijn Sabbatt<strong>en</strong> onderhoud<strong>en</strong>, יכ<br />

Ci, want dit is e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> Mij <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> u.” Zo is de drangrede hier. „Want op de<br />

mond dezer woord<strong>en</strong>, heb Ik met u <strong>en</strong> met Israël e<strong>en</strong> verbond gemaakt.” Hetge<strong>en</strong> Hij<br />

gemaakt had, dat was e<strong>en</strong> verbond, dat had Hij nu gemaakt op de mond dezer<br />

woord<strong>en</strong>; het zal er nu op aankom<strong>en</strong> wat dat zegg<strong>en</strong> wil <strong>en</strong> dat zal niet zwaar wez<strong>en</strong><br />

uit de Heilige Schrift te ler<strong>en</strong>. Ik vind <strong>De</strong>ut. 17: 6. „Op de mond van 2 getuig<strong>en</strong> of 3<br />

getuig<strong>en</strong> zal hij gedood worg<strong>en</strong>, die sterv<strong>en</strong> zal; hij zal niet gedood word<strong>en</strong> op de<br />

mond van e<strong>en</strong> getuige.” Daar staat tweemaal in dat vers Gnal pi op de mond, wat is<br />

dat anders te zegg<strong>en</strong>, als op de verklaring van 2 of 3, <strong>en</strong> niet op de verklaring van één<br />

getuige zal hij gedood word<strong>en</strong>? Hieruit blijkt, dat die woord<strong>en</strong> in uw bijgebrachte<br />

plaats, namelijk op de mond dezer woord<strong>en</strong>, wil zegg<strong>en</strong> op de verklaring dezer<br />

woord<strong>en</strong>, heb Ik e<strong>en</strong> verbond gemaakt. Wilt u nu wet<strong>en</strong> op welke verklaring dezer<br />

woord<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> wordt? Het is op Exodus 19: 7 <strong>en</strong> 8. 24: 3, daar wij in die twee plaats<strong>en</strong><br />

lez<strong>en</strong>: „Als Mozes kwam <strong>en</strong> verhaalde aan het volk al de woord<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

al de recht<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> antwoordde al dat volk met e<strong>en</strong> stem, <strong>en</strong> zij zeid<strong>en</strong>: Al deze<br />

woord<strong>en</strong> die de Heere gesprok<strong>en</strong> heeft zull<strong>en</strong> wij do<strong>en</strong>.” En die Exodus 19 <strong>en</strong> 24<br />

inziet, zal spoedig overtuigd staan, dat Mozes het volk de eis des Verbonds<br />

voordraagt, <strong>en</strong> dat het volk verklaart, het zelf te will<strong>en</strong> gehoorzam<strong>en</strong> <strong>en</strong> het verbond<br />

daar op gemaakt is. En zo bewijst deze uw bijgebrachte tekst ook niet, hetge<strong>en</strong> gij<br />

aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had te bewijz<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong>wijl deze plaats u ook niet voldoet, zo zal vertrouw ik <strong>De</strong>uteronomium 4 : 13, 14,<br />

wel zo klaar zijn. Daar staat: „to<strong>en</strong> verkondigde Hij u Zijn verbond, dat Hij u gebood<br />

te do<strong>en</strong>; de ti<strong>en</strong> woord<strong>en</strong>, <strong>en</strong> schreef ze op twee st<strong>en</strong><strong>en</strong> tafel<strong>en</strong>; ook gebood mij de<br />

Heere, terzelver tijd dat ik u inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> recht<strong>en</strong> ler<strong>en</strong> zou." Hier blijkt duidelijk dat<br />

de Mondwet verstaan wordt onder de omschrijving van inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> recht<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst, omdat het duidelijk onderscheid<strong>en</strong> wordt van de geschrev<strong>en</strong> woord<strong>en</strong> des<br />

Verbonds in het 13 e vers gemeld. T<strong>en</strong> tweede, dat Mozes ge<strong>en</strong> bevel had om die te<br />

schrijv<strong>en</strong>, maar om het volk die te ler<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zie ge<strong>en</strong> klaarheid in dez<strong>en</strong> om in uw belofte voldaan te zijn. Want wat het eerste<br />

betreft, dat inzetting<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong> word<strong>en</strong> van de vorige woord<strong>en</strong> des Verbonds, is<br />

zo. Maar dat bewijst voor u niets, want dewijl dat, behalve die wet, die de Heere in de<br />

st<strong>en</strong><strong>en</strong> Tafel<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong>, gewoonlijk g<strong>en</strong>oemd, de Wet der zed<strong>en</strong>, is er e<strong>en</strong><br />

ceremoniële Wet, behelz<strong>en</strong>d al de Kerkplicht<strong>en</strong> van Israël, gewoonlijk g<strong>en</strong>oemd<br />

Inzetting<strong>en</strong>. En dan t<strong>en</strong> derde, e<strong>en</strong> Wet der Politie of Burgerwet, vervatt<strong>en</strong>de die<br />

recht<strong>en</strong>, rak<strong>en</strong>de Israëls Burgerstaat, gewoonlijk g<strong>en</strong>oemd Recht<strong>en</strong>. Zo ziet m<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>igmaal in dit 5 de Boek van Mozes inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> recht<strong>en</strong> sam<strong>en</strong> gevoegd, <strong>en</strong> ook<br />

wel Gebod<strong>en</strong> , Inzettning<strong>en</strong> <strong>en</strong> Recht<strong>en</strong>, als hoofdstuk 6: 1 <strong>en</strong> 2. Uw aanmerking alsof<br />

die Inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> Recht<strong>en</strong> onbeschrev<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, is niet schriftmatig. Want het blijkt<br />

uit 2 Koning<strong>en</strong> 17: 37, dat het geschrev<strong>en</strong> was, want daar leest m<strong>en</strong>: „<strong>en</strong> de<br />

Inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Recht<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Wet, <strong>en</strong> het Gebod die Hij u geschrev<strong>en</strong> heeft, zult gij<br />

waarnem<strong>en</strong> te do<strong>en</strong> alle dag<strong>en</strong>." Zodat U.E. hier ge<strong>en</strong> ongeschrev<strong>en</strong> Wet van zal<br />

28


mak<strong>en</strong>. En al hadd<strong>en</strong> wij ge<strong>en</strong> zeker bericht uit 2 Koning<strong>en</strong> 17 dan zoud<strong>en</strong> wij de<br />

ongegrondheid van het bewijs, <strong>en</strong> het teg<strong>en</strong>deel kunn<strong>en</strong> opmak<strong>en</strong> uit het 5 e <strong>en</strong> 6 e vers,<br />

van uw bijgebrachte teksthoofdstuk. Want daar leert Mozes zijn volk, dat het do<strong>en</strong> van<br />

de Inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> Recht<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verstand zou wez<strong>en</strong> voor de og<strong>en</strong> der volker<strong>en</strong>, die al<br />

deze inzetting<strong>en</strong> hor<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>: “ditzelve groot volk alle<strong>en</strong>, is e<strong>en</strong> wijs <strong>en</strong><br />

verstandig volk.” Nu bid ik u, hoe is het mogelijk , dat de Jod<strong>en</strong> door Inzetting hun<br />

Mondwet will<strong>en</strong> verstaan, nademaal UE. wel weet, dat ulied<strong>en</strong> de Mond-wet zoveel<br />

verborg<strong>en</strong> houdt als het mogelijk is. En uit onbek<strong>en</strong>de Wett<strong>en</strong> kan m<strong>en</strong> niemand wijs<br />

<strong>en</strong> verstandig noem<strong>en</strong>. Zo moet deze uw bijgebrachte plaats voor onbewijsbaar t<strong>en</strong><br />

opzichte van uw stelling gehoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Tot nog toe heb ik mij bezig gehoud<strong>en</strong> om zulke plaats<strong>en</strong> toe te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, die de<br />

waarheid van de Mond-wet ler<strong>en</strong>, maar daar die UE. niet voldo<strong>en</strong>, zal ik twee plaats<strong>en</strong><br />

ton<strong>en</strong>, die als m<strong>en</strong> ze sam<strong>en</strong> vergelijkt, niet alle<strong>en</strong> de waarheid, maar ook tev<strong>en</strong>s de<br />

noodzakelijkheid van de Mondelijke-wet zull<strong>en</strong> ler<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan verder zal ik u de<br />

volstrekte noodzakelijkheid van de Mond-wet ton<strong>en</strong>.<br />

KOOPM AN.<br />

Ik merk uit uw rede dat UE. van voornem<strong>en</strong> zijt, om met het vergelijk<strong>en</strong> van twee<br />

plaats<strong>en</strong> uw bewijz<strong>en</strong> voor de waarheid van de Mondwet te eindig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan tot e<strong>en</strong><br />

ander soort bewijz<strong>en</strong> over te gaan. Gelieve maar te lat<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Dat zal ik do<strong>en</strong>. In Exodus 18: 16 zegt Mozes tot Jethro: „wanneer het volk e<strong>en</strong> zaak<br />

heeft, zo komt het tot mij, dat ik richte tuss<strong>en</strong> de man <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> zijn naaste: <strong>en</strong> dat ik<br />

hun bek<strong>en</strong>d make Gods instelling<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn wett<strong>en</strong>.”Vergelijk nu deze plaats met<br />

<strong>De</strong>ut. 17: 8--11, dan zult u klaar zi<strong>en</strong> de waarheid <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s de noodzakelijkheid van<br />

de Mond-wet. Want in Exodus 18: 16 wordt Israël gebod<strong>en</strong> over de geschilstukk<strong>en</strong><br />

Mozes’ raad te vrag<strong>en</strong>, hetwelk niet nodig was geweest , indi<strong>en</strong> al de geschill<strong>en</strong><br />

duidelijk in de Wet kond<strong>en</strong> gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Maar nu had Mozes e<strong>en</strong> mondelijke Wet<br />

tot verklaring van de geschrev<strong>en</strong> Wet volg<strong>en</strong>s welke hij h<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>dmaakte de rechte<br />

m<strong>en</strong>ing van Gods instelling<strong>en</strong> <strong>en</strong> recht<strong>en</strong>. En Mozes heeft de mondelijke Wet<br />

overgeleverd aan de Priesters <strong>en</strong> de Profet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom gebiedt hij in <strong>De</strong>uter. 17 : 8-<br />

12. „Wanneer e<strong>en</strong> zaak voor u te zwaar zal zijn, zo zult gij u opmak<strong>en</strong> <strong>en</strong> opgaan naar<br />

de plaats, die Heere uw God verkiez<strong>en</strong> zal. En gij zult kom<strong>en</strong> tot Levitische Priesters,<br />

<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> Rechter die in die dag<strong>en</strong> zijn zal. En gij zult ondervrag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> u de<br />

zak<strong>en</strong> des rechts aanzegg<strong>en</strong>." En Israël moest do<strong>en</strong> naar hun bevel, naar hun leer, naar<br />

hun oordeel, zonder af te wijk<strong>en</strong> ter rechter- of ter linkerhand, onder straf des doods.<br />

Wie ziet niet, dat de waarheid de noodzakelijkheid van de Mond-wet ev<strong>en</strong> klaar<br />

doorstraalt?<br />

KOOPMAN.<br />

Ik bek<strong>en</strong>, dat deze uw bewijz<strong>en</strong>, zo m<strong>en</strong> ze niet nader onderzocht, al vrij wat zoud<strong>en</strong><br />

lijk<strong>en</strong>, maar lat<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong>s zi<strong>en</strong> of ze de proef wel kunn<strong>en</strong> houd<strong>en</strong>; om dat te do<strong>en</strong>, zal<br />

ik elke plaats bijzonder onderzoek<strong>en</strong>. In Exodus 18, dan komt Mozes voor als Rechter,<br />

zitt<strong>en</strong>de op de Rechtdag<strong>en</strong> van de morg<strong>en</strong> tot de avond alle<strong>en</strong>, zonder Mederechter, of<br />

Bijzitter, vers 13, zodat het volk van de morg<strong>en</strong> tot de avond voor hem stond. Dat<br />

keurt Jethro niet goed, <strong>en</strong> vraagt waarom hij zelf alle<strong>en</strong> zit vers 14. Mozes zegt: omdat<br />

dit volk tot mij komt שרדל , Lidroosch (Het grondwoord Darasch: zoek<strong>en</strong>, nazoek<strong>en</strong>,<br />

29


doorzoek<strong>en</strong>, navrag<strong>en</strong>, raadvrag<strong>en</strong>.) om God te zoek<strong>en</strong>, vers 15, „Wanneer ze e<strong>en</strong><br />

zaak hebb<strong>en</strong> zo komt het tot mij” vers 16. Nu zal m<strong>en</strong> licht gewaar word<strong>en</strong>, dat deze<br />

zak<strong>en</strong> in het 16 vers gemeld, niet ging<strong>en</strong> over verschilstukk<strong>en</strong> van de Wet, maar over<br />

burgerlijke twist- <strong>en</strong> rechtszak<strong>en</strong>, gelijk uit het 13 vers kan opgemaakt word<strong>en</strong>. En uit<br />

hetge<strong>en</strong> Mozes nog verder zegt vers 16, „Dat ik richte tuss<strong>en</strong> de man <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> zijn<br />

naast<strong>en</strong>.” En verder opmerk<strong>en</strong>de wat Jethro Mozes raadt, <strong>en</strong> hij op die raad doet, zal<br />

de minste twijfelachtigheid niet overblijv<strong>en</strong>, of de zin van de woord<strong>en</strong>, dat Mozes<br />

zegt: „Omdat dit volk tot mij komt, tot zoek<strong>en</strong> Godes, wanneer zij e<strong>en</strong> zaak hebb<strong>en</strong>;”<br />

is: wanneer zij e<strong>en</strong> burgertwist hadd<strong>en</strong>, ieder zijn recht kwam te zoek<strong>en</strong> bij Mozes, als<br />

bij de God<strong>en</strong>, dat is bij de Rechters, gelijk die God<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igmaal g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>,<br />

met dat zelfde woord dat hier gevond<strong>en</strong> wordt. Ik zou zo UE. pal stond, om door die<br />

zak<strong>en</strong> in het 16 e vers verschilzak<strong>en</strong> der Wet te verstaan, antwoord<strong>en</strong>, dat er dan nog<br />

ge<strong>en</strong> Mond-wet uit volgde, omdat dat raadvrag<strong>en</strong> aan Mozes, niet gegrond was in de<br />

mondelinge Wet, maar daarin, dat Mozes e<strong>en</strong> Profeet was, zodat daar zomin uit volgt<br />

dat Mozes e<strong>en</strong> mondelinge Wet ontvang<strong>en</strong> had, als dat het volgt, dat de Jod<strong>en</strong> aan hun<br />

Rabbijn<strong>en</strong> over de m<strong>en</strong>ing van de Talmud vrag<strong>en</strong>.<br />

Daaruit zou volg<strong>en</strong>, dat ze nóg e<strong>en</strong> Mond-wet zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, hoe ze de Talmud<br />

moest<strong>en</strong> verstaan. <strong>De</strong>ut. 17, dat u met de ev<strong>en</strong> verhandelde vergelek<strong>en</strong> hebt, zal nu<br />

niet moeilijk vall<strong>en</strong> aan te ton<strong>en</strong>, dat daar noch de waarheid, noch noodzakelijkheid<br />

van de Mond-wet geleerd wordt, want het blijkt uit het 8 vers, dat deze ganse Wet de<br />

mindere Rechters betreft, die in de kleinste plaats<strong>en</strong> uit 3, <strong>en</strong> in de grootste uit 21<br />

Rechters, de Rechtbank<strong>en</strong> uitmaakt. Als die nu voor hun Gerecht e<strong>en</strong> zaak hadd<strong>en</strong>, die<br />

voor h<strong>en</strong> te zwaar was, zeker omdat de zaak niet klaar was, of niet klaar kon bewez<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, maar e<strong>en</strong> twistzaak was in hun poort, (daar de Rechtbank in die tijd was)<br />

hetzij dat de zaak bepleit, of dat de Rechters zelf over het uitsprek<strong>en</strong> van het vonnis<br />

twist<strong>en</strong>, dat die Rechters zich dan moest<strong>en</strong> opmak<strong>en</strong>, naar de plaats die de Heere<br />

verkiez<strong>en</strong> zal, <strong>en</strong> ondervrag<strong>en</strong> de Priester <strong>en</strong> de Rechter, te wet<strong>en</strong> wat over die, zaak,<br />

waar de twist over was, moest geoordeeld word<strong>en</strong>. En dan zoud<strong>en</strong> die h<strong>en</strong> de zaak des<br />

Rechts aanzegg<strong>en</strong>. Dat is, welk vonnis zij daarover moest<strong>en</strong> vell<strong>en</strong>. En dan moest<strong>en</strong><br />

die mindere Rechters, naar het aanzegg<strong>en</strong> (waarschijnlijk van het hoge Gerecht) zich<br />

stipt gedrag<strong>en</strong>, zonder daar af wijk<strong>en</strong>, zelfs op straf des doods. Want zulk e<strong>en</strong> Rechter<br />

zou trots handel<strong>en</strong>, als hij hun verklaring<strong>en</strong> of bevel naar Wet niet stipt waarnam.<br />

Ziedaar, oordeel nu zelf of onder de plaats<strong>en</strong> die UE. hebt bijgebracht, om de<br />

waarheid van de Goddelijkheid van de Mond-wet te bewijz<strong>en</strong>, gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, die<br />

krachtig g<strong>en</strong>oeg zijn, om iemand die aan uw vooroordel<strong>en</strong> niet verslaafd is, te<br />

overred<strong>en</strong>, van uw bewijz<strong>en</strong> als voldo<strong>en</strong>de aan te nem<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik twijfel niet of UE. zal overreed zijn, als ik u de noodzakelijkheid van de Mond-wet<br />

zal hebb<strong>en</strong> aangetoond.<br />

KOOPMAN.<br />

UE. schijnt op de bewijz<strong>en</strong> of manier van bewijz<strong>en</strong>, die gij voorstelt, meer te vertrouw<br />

dan op uw vorige. Ik vermeet mij niet, dat ik ook al uw volg<strong>en</strong>de bewijz<strong>en</strong> zal<br />

betog<strong>en</strong>, doch gelief ze weder, in e<strong>en</strong> goede orde te lat<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>, zodat ik overreed<br />

worde, of ulied<strong>en</strong> overtuig<strong>en</strong>de bewijz<strong>en</strong> hebt of niet.<br />

RABBI.<br />

Ik zal om ordershalve de noodzakelijkheid van de Mond-wet aanton<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst, omdat de geschrev<strong>en</strong> Wet zonder de Mondwet, duister <strong>en</strong> onverstaanbaar<br />

30


<strong>en</strong> ook t<strong>en</strong> tweede onvolmaakt is. Dat zij duister <strong>en</strong> onverstaanbaar is, zal uit de<br />

volg<strong>en</strong>de plaats<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong>. Zie e<strong>en</strong>s Lev. 4: 13-22, daar de Wetgever gebied dat als de<br />

ganse vergadering gezondigd had, moest<strong>en</strong> ze e<strong>en</strong> var t<strong>en</strong> zondoffer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, welks<br />

bloed gebracht moest word<strong>en</strong> van de gezalfde Priester in het Heilige, <strong>en</strong> nadat hij 7<br />

maal gespr<strong>en</strong>gd had voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>, voor de voorhang moest hij van<br />

dat bloed do<strong>en</strong> aan de hoorn<strong>en</strong> van de Reukaltaar; voorts het bloed uitgiet<strong>en</strong> aan de<br />

bodem van de Brandofferaltaar, het vet aanstek<strong>en</strong> op dezelve, <strong>en</strong> daarna de gehel<strong>en</strong><br />

var uitvoer<strong>en</strong> tot buit<strong>en</strong> het leger, <strong>en</strong> de gehele var met vuur verbrand<strong>en</strong>. Als m<strong>en</strong> dit<br />

vergelijkt met Numeri 15: 22-27, daar ganse vergadering, als ze gezondigd. hadd<strong>en</strong>,<br />

de Priester moest offer<strong>en</strong> e<strong>en</strong> var t<strong>en</strong> Brandoffer, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> geit<strong>en</strong>bok t<strong>en</strong> Zondoffer welk<br />

verschil in de offerande (<strong>en</strong> dat beide voor de zond<strong>en</strong> van het ganse volk) zo groot is,<br />

dat ik niet d<strong>en</strong>k, dat zonder de Mondwet dit verschil iemand zou kunn<strong>en</strong> vereff<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dit verschil zal UE. zo groot niet voorkom<strong>en</strong>, als gij maar let op het onderscheid dat<br />

er is in de overtreding zelve, want Leviticus 4 13, wordt gesprok<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> afdwaling,<br />

in iets gedaan te hebb<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> <strong>en</strong>ige van alle gebod<strong>en</strong> des Hor<strong>en</strong>, dat niet zou gedaan<br />

word<strong>en</strong>; daar ziet m<strong>en</strong> dat gehandeld wordt van het zondig<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de verbied<strong>en</strong>de<br />

Wet, <strong>en</strong> zo in het do<strong>en</strong> dat de Wet verbiedt, maar Numeri 15: 22, staat: „Wanneer gij<br />

lied<strong>en</strong> afgedwaald zult zijn <strong>en</strong> niet gedaan hebt alle deze gebod<strong>en</strong>.” Hier ziet m<strong>en</strong>, dat<br />

gehandeld wordt van het zondig<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de gebied<strong>en</strong>de Wet, dat is in niet te do<strong>en</strong> dat<br />

de Wet gebiedt, terwijl er in uw twee plaats<strong>en</strong>, van tweeërlei zond<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> wordt.<br />

Welke duisterheid is daar nu in, dat voor onderscheid<strong>en</strong> zond<strong>en</strong>, onderscheid<strong>en</strong><br />

offerand<strong>en</strong> gesteld <strong>ware</strong>n?<br />

RABBI.<br />

Het komt mij op die e<strong>en</strong> plaats niet aan, <strong>en</strong> daarom wil ik die maar lat<strong>en</strong> var<strong>en</strong>, maar<br />

zi<strong>en</strong> of u niet meer zwarigheid zult ontmoet<strong>en</strong> in <strong>De</strong>ut. 16: 2, daar Mozes zegt: „Gij<br />

zult de Heere uw God het Pascha slacht<strong>en</strong> schap<strong>en</strong> <strong>en</strong> runder<strong>en</strong>,” vergelek<strong>en</strong> met<br />

Exod. 12: 5, „Gij zult e<strong>en</strong> volkom<strong>en</strong> lam hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> mannek<strong>en</strong> e<strong>en</strong> jaar oud.” Daar er<br />

in de e<strong>en</strong> plaats gesprok<strong>en</strong> wordt van schap<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in de andere van schap<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

runder<strong>en</strong>, zo ziet UE. wel, dat de Mondwet nodig is, om dit te verklar<strong>en</strong>, of dat wij in<br />

het onzekere zijn, waarvan wij het Pascha moet<strong>en</strong> slacht<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik me<strong>en</strong> dat wij de Mondwet niet nodig zull<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> om dit te verklar<strong>en</strong>, het<br />

Hebreeuwse woord nu Pesach gelijk het in het Hebreeuws klinkt, komt van חספ<br />

Paasach <strong>en</strong> betek<strong>en</strong>t: voorbijgaan; de naam van Pascha ziet dan op het voorbijgaan<br />

van de slaande Engel der huiz<strong>en</strong> van de kinder<strong>en</strong> Israëls, welkers post<strong>en</strong> bestrek<strong>en</strong><br />

<strong>ware</strong>n met het bloed des Lams. To<strong>en</strong> werd voor eerst het jaarlijks gedacht<strong>en</strong>isfeest<br />

Pascha g<strong>en</strong>oemd.<br />

T<strong>en</strong> tweede wordt het Lam dat op dat feest geslacht werd, Pascha g<strong>en</strong>oemt Exod. 12:<br />

21 <strong>en</strong> Kron. 35: 1-11, 13.<br />

T<strong>en</strong> 3 e gedur<strong>en</strong>de de 7 dag<strong>en</strong> des feestes moest<strong>en</strong> de offerand<strong>en</strong> geofferd word<strong>en</strong>, zie<br />

Lev. 23: 8. “Maar gij zult 7 dag<strong>en</strong> vuur-offer de Heere offer<strong>en</strong>. Nu word<strong>en</strong> deze<br />

offerand<strong>en</strong> Exod. 16: 2, ook het Pascha g<strong>en</strong>oemd, <strong>en</strong> dan is de zin: gij zult d<strong>en</strong> Heere<br />

uw God het Pascha offer slacht<strong>en</strong>, schap<strong>en</strong> <strong>en</strong> runder<strong>en</strong>. Dat dit de <strong>ware</strong> m<strong>en</strong>ing is,<br />

blijkt, omdat in het eerste vers al gesprok<strong>en</strong> was van het houd<strong>en</strong> van het Pascha, versta<br />

van het slacht<strong>en</strong> <strong>en</strong> et<strong>en</strong> van het Paaslam, <strong>en</strong> in het 3 e vers staat, volg<strong>en</strong>s de<br />

grondtekst: gijlied<strong>en</strong> zult daartoe, of daarmee niet et<strong>en</strong> gezuurd of gedesemd, 7 dag<strong>en</strong>;<br />

31


zodat ze tot die schap<strong>en</strong> <strong>en</strong> runder<strong>en</strong> 7 dag<strong>en</strong> ongezuurd brood moest<strong>en</strong> et<strong>en</strong>. <strong>De</strong>wijl<br />

het lam op de eerste dag van het feest geget<strong>en</strong> werd, <strong>en</strong> hiervan e<strong>en</strong> et<strong>en</strong> dat 7 dag<strong>en</strong><br />

duurde, zo moet volg<strong>en</strong>, dat in het 2 e vers niet gesprok<strong>en</strong> wordt van het slacht<strong>en</strong> van<br />

het Paaslam, maar van de Paasofferande, die 7 dag<strong>en</strong> duurde, zoals in Lev. 23: 8<br />

blijkt. Ik twijfel niet of UE. ziet wel, dat dit uw bijgebrachte uw zaak ook niet bewijst,<br />

<strong>en</strong> vooral als u tot opheldering van mijn gezegde inziet, 2 Kron. 13: 22.<br />

RABBI.<br />

Hoewel ik het bijgebrachte uit het 2 de vers laat var<strong>en</strong>, doet zich in het 8 e vers van<br />

hetzelfde hoofdstuk e<strong>en</strong> andere zwarigheid op, namelijk, dat daar gebod<strong>en</strong> wordt van<br />

6 dag<strong>en</strong> ongezuurde broed<strong>en</strong> te et<strong>en</strong>; daar anders best<strong>en</strong>dig gebod<strong>en</strong> wordt 7 dag<strong>en</strong><br />

ongezuurde broed<strong>en</strong> te et<strong>en</strong>. Nu kan 6 ge<strong>en</strong> 7, <strong>en</strong> 7 ge<strong>en</strong> 6 word<strong>en</strong>, derhalve e<strong>en</strong><br />

onvergelijkbare duisterheid <strong>en</strong> zwarigheid.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel, ik b<strong>en</strong> verwonderd dat UE. dit zo voorkomt. Hebt u dan niet opgemerkt, dat in<br />

het vorige al gesprok<strong>en</strong> was, van het et<strong>en</strong> van het Pascha, aan die plaats welke de<br />

Heere verkiez<strong>en</strong> zou, <strong>en</strong> dat ze daarna des morg<strong>en</strong>s mocht<strong>en</strong> wederker<strong>en</strong> naar hun<br />

t<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, echter nu onder dat beding, dat zij 6 dag<strong>en</strong> ongezuurde broed<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> et<strong>en</strong>.<br />

Dat <strong>ware</strong>n dan nog die 6 dag<strong>en</strong> van het feest der ongezuurde brod<strong>en</strong>, want het Pascha<br />

dat op de 15 e van de eerste maand viel, was al geget<strong>en</strong>, op de 16 e begon het feest der<br />

ongezuurde broed<strong>en</strong>, dat dan nog 6 dag<strong>en</strong> duurde, zie Lev. 23: 5, 6. Zodat het klaar is,<br />

dat van deze 6 dag<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> wordt, hetwelk dan 7 maakt met de Paasdag, <strong>en</strong> zo<br />

dunkt mij, dat UE. daar niet op gelet hebt.<br />

RABBI.<br />

Wel, dat hebt u al wel uitgerek<strong>en</strong>d, maar ziet e<strong>en</strong>s of UE. de rek<strong>en</strong>ing zo wel zult<br />

kunn<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, op het volg<strong>en</strong>de 9 e <strong>en</strong> 10 e vers van het 16 hoofdstuk, daar m<strong>en</strong> ziet dat<br />

van het Paasfeest tot het Pinksterfeest moest geteld word<strong>en</strong> 7 wek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s Levit.<br />

23: 16 moest geteld word<strong>en</strong> 50 dag<strong>en</strong>, nu weet m<strong>en</strong> dat 7 wek<strong>en</strong> niet meer dan 49<br />

dag<strong>en</strong> zijn, <strong>en</strong> ik weet niet, hoe dat zonder de Mondwet is te vereff<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Hier zoud<strong>en</strong> wij geleg<strong>en</strong>heid hebb<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> schone uitstap te do<strong>en</strong>, om te sprek<strong>en</strong> of<br />

m<strong>en</strong> door de Sabbat, Levit. 23: 11 <strong>en</strong> 15 (na welke des ander<strong>en</strong> daags de garve door de<br />

Priester moest bewog<strong>en</strong> <strong>en</strong> de 50 dag<strong>en</strong> geteld word<strong>en</strong>) e<strong>en</strong> wekelijkse Sabbat of de<br />

eerst<strong>en</strong> dag van het Paasfeest, <strong>en</strong> zo 's ander<strong>en</strong> daags na de Sabbat, de 16 e van de<br />

maand Nisan.<br />

Maar daar wij al e<strong>en</strong> groot einde van onze reis gevorderd zijn, <strong>en</strong> UE. mogelijk nog al<br />

vrij wat zal hebb<strong>en</strong> bij te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, wil ik liefst die uitstap om ge<strong>en</strong> tijd te verliez<strong>en</strong><br />

voorbij gaan, <strong>en</strong> maar rechtstreeks tot de zaak kom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Dat oordeel ik zal ook best wez<strong>en</strong>, want ik weet, dat er niet minder Christ<strong>en</strong> uitleggers<br />

zijn, die door de gemelde Sabbat de Paasdag, als e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>lijke Sabbat verstaan.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is ook zo. Ik zal dan e<strong>en</strong>s veronderstell<strong>en</strong>, dat de dag op welke de garve moest<br />

bewog<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, was de 16 e van Nisan. Nu vraag ik u om tot uw ingebrachte<br />

zwarigheid te kom<strong>en</strong>, of de eerste dag van de 50, die geteld moest word<strong>en</strong>, niet was<br />

32


die dag op welke de garve moest geofferd word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zo de 16 e van Nisan, gelijk<br />

duidelijk blijkt uit het 11 e , 15 e <strong>en</strong> 16 e vers, <strong>en</strong> tel dan of de 50ste dag niet zal wez<strong>en</strong> de<br />

6 e van de maand Sivan, op welke het Pinksterfeest komt. En zie dan wederom, of die<br />

dag op welke de 16 e van Nisan komt, ook niet op de zelfde dag van de week, de 6 e van<br />

Sivan valt, net zev<strong>en</strong> wek<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>als m<strong>en</strong> bij voorbeeld telt 8 dag<strong>en</strong> mét de dag op<br />

welke m<strong>en</strong> is, voor één week; <strong>en</strong> ik b<strong>en</strong> verzekerd, als UE. het maar natelt, of u zult<br />

overreed zijn, dat deze plaats UE. mede niet di<strong>en</strong>t.<br />

RABBI.<br />

Ik moet bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat u mij deze plaats ook ontweldigd hebt, ik zal mij ook niet lang<br />

meer bezig houd<strong>en</strong> om de Mondwet te bewijz<strong>en</strong>, uit plaats<strong>en</strong> die duister <strong>en</strong><br />

onverstaanbaar zijn, alle<strong>en</strong> moet ik u nog teg<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> Lev. 27: 26, vergelek<strong>en</strong> met<br />

<strong>De</strong>uter. 15: 19, daar in de eerste plaats verbod<strong>en</strong> wordt, dat het eerstgebor<strong>en</strong>e dat de<br />

Heere van e<strong>en</strong> beest eerstgebor<strong>en</strong> wordt, dat zal niemand heilig<strong>en</strong>, hetzij e<strong>en</strong> os of<br />

klein vee. En in de 2 de plaats wordt gebod<strong>en</strong>, al het eerstgebor<strong>en</strong>e, dat onder uw<br />

runder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> onder uw schap<strong>en</strong> zal gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, zijnde e<strong>en</strong> mannek<strong>en</strong>, zult gij de<br />

Heere uw God heilig<strong>en</strong>, daar ziet u klaar, dat in die 2de plaats gebod<strong>en</strong> wordt dat<br />

lijnrecht in de eerste wordt verbod<strong>en</strong>. En hoewel ik nog ge<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> heb bijgebracht,<br />

die UE. voldaan hebb<strong>en</strong>, twijfel ik niet of deze zal het wez<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Zo deze ingebrachte zwarigheid uw plechtanker is, (om daar uw stuk mede te<br />

bevestig<strong>en</strong>, daar UE. dit schijnt te zull<strong>en</strong> sluit<strong>en</strong>,) dan d<strong>en</strong>k ik niet dat uw schip ook<br />

houd<strong>en</strong> zal. Om dan zo klaar als het mij mogelijk is over deze tekst te sprek<strong>en</strong>, merk<br />

ik voor eerst aan, dat het Grondwoord שדק Kaadasch zijn bijzondere betek<strong>en</strong>is is:<br />

T<strong>en</strong> eerste, iets van e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> bijzonder, of wel tot e<strong>en</strong> heilig<br />

gebruik af te zonder<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, iets dat heilig is, als heilig te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> in die zin leest,<br />

van God te heilig<strong>en</strong>, dat is als Heilig te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Dit voor of aangemerkt hebb<strong>en</strong>de,<br />

over het woord, laat ons nu e<strong>en</strong>s nader tot de zaak kom<strong>en</strong>.<br />

Wanneer de Heere God, met de laatste Egyptische plag<strong>en</strong> al hun eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> sloeg<br />

van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> <strong>en</strong> beest<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de huiz<strong>en</strong> der Israëliet<strong>en</strong> voorbijging, heeft de Heere van<br />

die dag aan zich alle eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> onder Israël geheiligd, gelijk m<strong>en</strong> klaar ziet<br />

Numeri 3: 13. „Want alle eerstgebor<strong>en</strong>e is Mijne, van de dag, dat Ik alle<br />

eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> in Egypteland sloeg, heb Ik Mij geheiligd alle eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> in Israël<br />

van de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> tot de beest<strong>en</strong>, zij zull<strong>en</strong> Mijne zijn; Ik b<strong>en</strong> de Heere.” Als dan de<br />

Heere gebiedt <strong>De</strong>uter. 15: 19. „Dat ze Hem alle eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> van de runder<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

van de schap<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong>”, wil God dat ze dat als van de Heere Hem geheiligd,<br />

het zelf ook d<strong>en</strong> Heere als heilig zull<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Daarom mocht<strong>en</strong> ze met e<strong>en</strong><br />

eerstgebor<strong>en</strong> os niet ploeg<strong>en</strong>, noch e<strong>en</strong> eerstgebor<strong>en</strong> schaap niet scher<strong>en</strong>. Nu werd<br />

Leviticus 27 voorhe<strong>en</strong> gehandeld van hetge<strong>en</strong> de Heere vrijwillig geheiligd werd (<strong>en</strong><br />

hoe het nadat het door belofte geheiligd was, meest door schatting<strong>en</strong> des Priesters kon<br />

gelost word<strong>en</strong>) maar die nu iets door belofte zou heilig<strong>en</strong>, moest, dat hij zou heilig<strong>en</strong>,<br />

zijn eig<strong>en</strong> zijn. En terwijl de Heere God om de bewaring der eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> van<br />

Israël, dezelve Hem geheiligd had, zo had ge<strong>en</strong> Israëliet recht van eig<strong>en</strong>dom op e<strong>en</strong><br />

eerstgebor<strong>en</strong>e. En nu twijfel ik niet of u ziet wel dat de m<strong>en</strong>ing van de Wetgever<br />

Levit. 27: 26 is, dat niemand e<strong>en</strong> beest dat d<strong>en</strong> Heere eerstgebor<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> zo de<br />

Heere heilig was, door belofte mocht heilig<strong>en</strong>. En op het slot van het vers komt er nog<br />

bij, het is des Heer<strong>en</strong>. Zo ziet u lichtelijk dat het woord heilig<strong>en</strong> Levit. 27: 26,<br />

verbod<strong>en</strong> ziet op e<strong>en</strong> afzonder<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> heilig gebruik. En <strong>De</strong>uter.<br />

33


15: 19, gebod<strong>en</strong>, ziet op hetge<strong>en</strong> heilig of al geheiligd was, door de Heere zelf, als<br />

zodanig te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Zo d<strong>en</strong>k ik dat UE. wel ziet, dat u in dusdanig geval deze plaats<br />

niet moet gebruik<strong>en</strong> om uw Talmud te bewijz<strong>en</strong>. UE. hebt aan uw beloft<strong>en</strong> om dat<br />

zeker te bewijz<strong>en</strong>, nog niet voldaan.<br />

RABBI<br />

Wel wacht nog wat, wij zijn nog niet te Leeuward<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik heb voorhe<strong>en</strong> gezegd, dat<br />

ik het ook bewijz<strong>en</strong> zou uit de onvolmaaktheid van de geschrev<strong>en</strong> Wet, daar nochtans<br />

David zegt, Psalm 19: 8. „<strong>De</strong> Wet des Heer<strong>en</strong> is volmaakt.” Is nu de geschrev<strong>en</strong> Wet<br />

op zichzelf onvolmaakt, dan moest ze noodzakelijk door e<strong>en</strong> andere Wet volmaakt<br />

word<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Mijnheer, ik <strong>hoop</strong> UE. met deze bewijz<strong>en</strong> als voorhe<strong>en</strong> te hor<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Daar alles wat volmaakt is, niets gebrekkigs <strong>en</strong> niets overtolligs aan moet gevond<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, zal ik u ton<strong>en</strong>, dat in de geschrev<strong>en</strong> wet iets gebrekkig <strong>en</strong> overtolligs is.<br />

KOOPMAN.<br />

Het schijnt of UE. uw scherpste pijl<strong>en</strong> tot op het laatste bewaard hebt, doch gaat maar<br />

uw gang, ik zal tracht<strong>en</strong> als voorhe<strong>en</strong>, naar het licht dat ik ontvang<strong>en</strong> heb, op elke<br />

tekst te antwoord<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Gelieve dat maar te do<strong>en</strong>. <strong>De</strong> eerste gebrekkige plaats is Ex. 12: 2. Daar gezegd wordt:<br />

„<strong>De</strong>ze zelfde maand zal ulied<strong>en</strong> het hoofd der maand<strong>en</strong> zijn, zij zal ulied<strong>en</strong> de eerste<br />

van de maand<strong>en</strong> des jaars zijn.” Hier ontbrek<strong>en</strong> 2 zak<strong>en</strong>, vooreerst de naam van de<br />

maand, t<strong>en</strong> tweede de soort van de maand, of het was e<strong>en</strong> zon- of e<strong>en</strong> maanmaand,<br />

terwijl bij de e<strong>en</strong> zon- <strong>en</strong> bij de andere maanmaand<strong>en</strong> geteld word<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Op het eerste, dat de naam van de maand niet g<strong>en</strong>oemd wordt, zeg ik dat zulks niet<br />

nodig was, omdat Mozes wel wist welke maand het to<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> dat niet alle<strong>en</strong>, maar<br />

hij heeft ons de maand bij name g<strong>en</strong>oemd, want het was de maand in welke zij het<br />

Paaslam moest<strong>en</strong> slacht<strong>en</strong> <strong>en</strong> uit zoud<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>. Nu heeft Mozes die maand in het 13 e<br />

hoofdstuk vers 4, g<strong>en</strong>oemd: „Hed<strong>en</strong> trekt gijlied<strong>en</strong> uit in de maand Abib.” En dat die<br />

soort van de maand moest uitgedrukt zijn is ook niet nodig, want hoewel het e<strong>en</strong> volk<br />

e<strong>en</strong> zonmaand, <strong>en</strong> het andere e<strong>en</strong> maanmaand rek<strong>en</strong>de, moest zeker gesteld word<strong>en</strong><br />

dat God zulke maand<strong>en</strong> me<strong>en</strong>de, als bij h<strong>en</strong> in gebruik was. Had de Heere e<strong>en</strong> andere<br />

maand geme<strong>en</strong>d, dan zou Hij het bek<strong>en</strong>d gemaakt hebb<strong>en</strong>, gelijk Hij hun bek<strong>en</strong>d<br />

maakte, dat de maand Abib de eerste maand van het jaar zou wez<strong>en</strong> in plaats van de<br />

maand Tisri. En zo ontk<strong>en</strong> ik, dat hier twee ding<strong>en</strong> ontbrek<strong>en</strong> gelijk UE. gezegd heeft.<br />

RABBI.<br />

Zou UE. dan ev<strong>en</strong>wel niet moet<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong> dat Levit. 3: 17, daar gezegd wordt: „dit<br />

zij e<strong>en</strong> eeuwige inzetting in al uw woning<strong>en</strong>, ge<strong>en</strong> vet noch bloed zult gij et<strong>en</strong>.” Hier<br />

ontbreekt in welk deel van het beest, dat het vet gevond<strong>en</strong> wordt, dat verbod<strong>en</strong> is.<br />

KOOPMAN.<br />

34


Welnee, want als m<strong>en</strong> het 3de hoofdstuk inziet wordt m<strong>en</strong> aanstonds gewaar, dat daar<br />

gehandeld wordt van het dankoffer, hetwelk in 3 del<strong>en</strong> gedeeld werd. Eén deel voor de<br />

Heere, één voor de priester <strong>en</strong> één voor die het t<strong>en</strong> offer bracht. <strong>De</strong> Heere had het vet,<br />

- niet dat tuss<strong>en</strong> het vlees gewass<strong>en</strong> was, - maar het zoom scheel <strong>en</strong> niervet, ja al wat<br />

in het beest was, dat ge<strong>en</strong> vet was behor<strong>en</strong>de tot het vlees zelf, daarvan afgezonderd.<br />

En als het van e<strong>en</strong> lam was, dan moest de priester de staart ook tot de rugg<strong>en</strong>graat<br />

afnem<strong>en</strong>, omdat die in die land<strong>en</strong> zeer zwaar <strong>en</strong> vet <strong>ware</strong>n. Dan moest de priester al<br />

het vet nem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> legg<strong>en</strong> het op het vuur dat op de altaar was, tot e<strong>en</strong> Vuuroffer t<strong>en</strong><br />

liefelijke reuk d<strong>en</strong> Heere; zodat het vet des Heer<strong>en</strong> was. <strong>De</strong> priester had tot zijn deel<br />

de borst, tot e<strong>en</strong> beweegoffer, <strong>en</strong> de rechterschouder tot e<strong>en</strong> hefoffer, zodat de borst <strong>en</strong><br />

de rechterschouder des priesters deel was. Van het overige van het vlees at deg<strong>en</strong>e, die<br />

het dankoffer bracht, als het e<strong>en</strong> lofoffer was één dag, maar als het e<strong>en</strong> gelofte of<br />

vrijwillig offer was twee dag<strong>en</strong>, gelijk u zi<strong>en</strong> kunt Levit. 7. <strong>De</strong>wijl uit het dankoffer de<br />

Heere, de priester <strong>en</strong> die het t<strong>en</strong> offer bracht, ieder zijn deel had, zo wordt hier stipt<br />

belast, al het vet zal des Heer<strong>en</strong> zijn; te wet<strong>en</strong> van de offerand<strong>en</strong>. Dat dit verbod zijn<br />

betrekking heeft op het vet der offerande, kan geleerd word<strong>en</strong> uit Levit. 7: 25: „want<br />

al wie het vet van e<strong>en</strong> vee et<strong>en</strong> zal, van hetwelk m<strong>en</strong> de Heere e<strong>en</strong> vuuroffer zal<br />

geofferd hebb<strong>en</strong>, die ziel die het geget<strong>en</strong> zal hebb<strong>en</strong>, zal uit haar volker<strong>en</strong> uitgeroeid<br />

word<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Maar indi<strong>en</strong> dit verbod zijn opzicht had op het vet der offerbeest<strong>en</strong>, waarom vindt<br />

m<strong>en</strong> dan ge<strong>en</strong> verbod daarvan bij het brandoffer noch bij het zo<strong>en</strong>offer?<br />

KOOPMAN.<br />

Dat was zo nodig niet, omdat die offerand<strong>en</strong> óf geheel verteerd, óf van de priesters<br />

alle<strong>en</strong> geget<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. Maar van het dankoffer had deg<strong>en</strong>e die het t<strong>en</strong> offer bracht<br />

ook zijn deel. Echter zi<strong>en</strong> wij, dat hoewel God de priesters niet uitdrukkelijk verbiedt<br />

het vet van de zo<strong>en</strong>offerande te et<strong>en</strong>, echter gebiedt, het vet al te offer<strong>en</strong>, ziet Levit. 7:<br />

18.<br />

RABBI.<br />

Maar hoe kan UE. dat verbod tot de offerande bepal<strong>en</strong>, daar staat Levit. 3: 17. „Dit zij<br />

e<strong>en</strong> eeuwige inzetting in al uw woning<strong>en</strong>,” dewijl de Wetgever het verbod uitbreidt tot<br />

alle hun woning<strong>en</strong>, dat ze daar ge<strong>en</strong> vet noch bloed mocht<strong>en</strong> et<strong>en</strong>, hoe kan UE. het<br />

dan bepal<strong>en</strong> tot het vet der offerbeest<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> bepaling die ik hier gemaakt heb, heb ik in Levit. 7 geleerd daar UE. dat ook do<strong>en</strong><br />

kan. Zie maar e<strong>en</strong>s hetge<strong>en</strong> in het 25 ste vers staat, daar vet et<strong>en</strong> verbod<strong>en</strong> wordt, gelijk<br />

in Lev. 3: 17. Waarop in het 26ste vers volgt: „Ook zult gij in al uw woning<strong>en</strong> ge<strong>en</strong><br />

bloed et<strong>en</strong>, hetzij van het gevogelte of van het vee.” Ziet u UE niet, dat hier nader<br />

verklaard wordt, tot welk deel dat behoort of tot het vet, óf tot het bloed, óf tot die<br />

beide, dat ze in al hun woning<strong>en</strong> niet et<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>, behoort niet tot het eerste, ook<br />

niet tot het laatste, maar tot het tweede; namelijk het bloed. En zo doet die plaats UE.<br />

ook in deze ge<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st.<br />

RABBI.<br />

Zou UE dan ook m<strong>en</strong><strong>en</strong> dat aan het verbod van het et<strong>en</strong> van het onrein gevogelte,<br />

Levit 11 <strong>en</strong> hfd. 14, niet ontbreekt, daar aan de beest<strong>en</strong> <strong>en</strong> viss<strong>en</strong> die niet geget<strong>en</strong><br />

35


mocht<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, ieder e<strong>en</strong> k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong> wordt opgegev<strong>en</strong>, namelijk het herkauw<strong>en</strong>, het<br />

del<strong>en</strong> der klauw in tweeën; <strong>en</strong> de viss<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> schubb<strong>en</strong> <strong>en</strong> vinn<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is zeker in de vogel<strong>en</strong> niet nodig, dewijl de onreine alle bij naam word<strong>en</strong> opgeteld<br />

in uw bijgebrachte plaats<strong>en</strong>, zo moet m<strong>en</strong> al wat buit<strong>en</strong> die lijst is voor rein houd<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

zo vrij om te et<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zo overtuigt mij deze plaats ook niet. En terwijl wij niet ver<br />

meer van de stad zijn, zo zal UE. die schuld die u vrijwillig op UE. g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebt, mij<br />

niet betal<strong>en</strong>, maar mij e<strong>en</strong> schuld<strong>en</strong>aar blijv<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wel, dat is mij nooit gebeurd, dat ik in dez<strong>en</strong> schuldig geblev<strong>en</strong> b<strong>en</strong>, zelf niet bij<br />

predikant<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Mijnheer behoud<strong>en</strong>s uw achting, dat geloof ik niet, want dat zijn mijn meesters, <strong>en</strong><br />

daar b<strong>en</strong> ik maar e<strong>en</strong> discipel van.<br />

RABBI.<br />

Nu, ik neem ev<strong>en</strong>wel aan mijn schuld te zull<strong>en</strong> betal<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dewijl ik weet waar u<br />

woont, wil ik wel tot dat einde bij UE. kom<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zal de eer hebb<strong>en</strong> van UE, te verwacht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik houd UE. voor mijn schuld<strong>en</strong>aar tot<br />

dat u betaald hebt, <strong>en</strong> bedank UE. voor uw gezelschap.<br />

TWEEDE SAMENSPRAAK<br />

36


RABBI.<br />

Hier kom ik nu volg<strong>en</strong>s afspraak om mijn belofte in hetge<strong>en</strong> ik aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had, te<br />

voldo<strong>en</strong>, zo ik UE. nu ge<strong>en</strong> ongeleg<strong>en</strong>heid doe.<br />

KOOPMAN.<br />

In het minste niet, gelief maar in te kom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Hier zal m<strong>en</strong> zo wel kunn<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> als in de schuit.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat kan niet veel verschel<strong>en</strong>, want behalve die persoon die naast u zat, die ook e<strong>en</strong>s<br />

met u wilde red<strong>en</strong>er<strong>en</strong>, heeft ge<strong>en</strong> e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> woord gesprok<strong>en</strong>. Maar om tot onze<br />

zaak te kom<strong>en</strong>, uw laatste bijgebrachte plaats<strong>en</strong> zijn geweest Levit. 11 <strong>en</strong> <strong>De</strong>ut. 14.<br />

Hebt u nog bewijz<strong>en</strong> van die zelfde soort, namelijk om te bewijz<strong>en</strong> de onvolmaaktheid<br />

van de geschrev<strong>en</strong> Wet uit zulke plaats<strong>en</strong>, daar naar uw oordeel aan ontbreekt.<br />

RABBI.<br />

Gewis ja, <strong>en</strong> wel Exod. 16: 29. “Daar de Heere gebiedt dat e<strong>en</strong> ieder moest blijv<strong>en</strong> in<br />

zijn plaats, dat niemand uit zijn plaats ga op de 7 de dag.” Nu kan het woord plaats<br />

verscheid<strong>en</strong> betek<strong>en</strong><strong>en</strong>, of iemands huis, of buurt, of dorp, of stad, hetwelk alles door<br />

het woord plaats kan verstaan word<strong>en</strong>, derhalve ontbreekt hier e<strong>en</strong> nadere verklaring.<br />

KOOPMAN.<br />

Dit uitgaan ziet bepaaldelijk op e<strong>en</strong> uitgaan om Manna te rap<strong>en</strong>, gelijk klaar kan<br />

gezi<strong>en</strong> word<strong>en</strong> uit het verband met de twee vorige verz<strong>en</strong>, want anders mocht<strong>en</strong> ze<br />

wel uitgaan op de Sabbatdag, want dan was het <strong>en</strong>e, heilige sam<strong>en</strong>roeping, Levit. 23:<br />

12. En als het volk in het geheel niet uit mocht gaan op de Sabbatdag, dan had de<br />

houtlezer Numeri 15: 32, niet alle<strong>en</strong> overtred<strong>en</strong> in het houtlez<strong>en</strong>, maar ook in het<br />

uitgaan, ja deg<strong>en</strong>e die hem gevond<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, hadd<strong>en</strong> zowel overtred<strong>en</strong> als hij, <strong>en</strong><br />

zoud<strong>en</strong> dan hem als zelfschuldige niet tot Mozes, Aäron <strong>en</strong> de vergadering gebracht<br />

hebb<strong>en</strong>. En zo oordeel ik, dat dit verbod ziet op uit te gaan, om Manna te zoek<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

zo voldoet mij dit ook nog niet.<br />

RABBI.<br />

Het schijnt dat UE. op elke plaats e<strong>en</strong> uitvlucht weet te mak<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat ontk<strong>en</strong> ik, <strong>en</strong> ik weet niet, dat ik mij over e<strong>en</strong> van UE. bijgebrachte plaats<strong>en</strong> met<br />

e<strong>en</strong> uitvlucht heb beholp<strong>en</strong>, maar lijnrecht geantwoord, wat mij voorkwam, de zin van<br />

uw bijgebrachte plaats<strong>en</strong> te wez<strong>en</strong>, derhalve moet UE. het opgev<strong>en</strong> of met uw<br />

bewijz<strong>en</strong> voortgaan.<br />

RABBI.<br />

Nee, ik betaal zo lang als ik geld heb, <strong>en</strong> ik verdedig mij zo lang als ik geweer heb.<br />

KOOPMAN.<br />

Zo, gij zijt niet de verdediger, maar de aanvaller, derhalve handel ik als verdediger, <strong>en</strong><br />

zolang als u ge<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> bijbr<strong>en</strong>gt, daar ik voor moet wijk<strong>en</strong>, zo b<strong>en</strong>t u niets<br />

gevorderd, maar dit leidt ons maar van het stuk af, zo verzoek ik UE. maar voort te<br />

37


var<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wel, d<strong>en</strong>k niet, dat ik het zoek te ontwijk<strong>en</strong>, ik heb nog plaats<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg Levit. 21: 9,<br />

daar lees ik: “Als e<strong>en</strong>s priesters dochter zal beginn<strong>en</strong> te hoerer<strong>en</strong>, met vuur zal ze<br />

verbrand word<strong>en</strong>,” vrijster of weduwe moest wez<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel dat zulks daar niet bij gevond<strong>en</strong> wordt, daar moet m<strong>en</strong> uit ler<strong>en</strong>, dat het ev<strong>en</strong>veel<br />

was, in welke staat zij zich bevond, <strong>en</strong> zo het niet bepal<strong>en</strong>, doch stelt haar zonder<br />

<strong>en</strong>ige bepaling bij overtreding schuldig aan de straf, om dat ze haar vader ontheiligde,<br />

maar m<strong>en</strong> moet voor al lett<strong>en</strong>, dat hoererij e<strong>en</strong> misdaad is van ongetrouwde, vrije<br />

person<strong>en</strong>, in teg<strong>en</strong>stelling van overspel, hetwelk e<strong>en</strong> misdaad is van getrouwde<br />

person<strong>en</strong>, zo volgt dan vanzelf, daar hier gesprok<strong>en</strong> wordt van hoererij van e<strong>en</strong>s<br />

Priesters dochter, dat ze niet gehuwd, maar nog als e<strong>en</strong> vrije dochter in haar vaders<br />

huis voorkomt.<br />

RABBI.<br />

Wel ziet dan e<strong>en</strong>s in het l2de vers van dat zelfde hoofdstuk, daar geeft God bevel, dat<br />

de Hogepriester uit het Heiligdom niet zonde uitgaan, <strong>en</strong> dewijl de Hogepriester<br />

buit<strong>en</strong> het Heiligdom woonde, moest noodzakelijk gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> e<strong>en</strong> tijd wanneer<br />

hij daar niet uit mocht gaan.<br />

KOOPMAN.<br />

Daar moet gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> e<strong>en</strong> tijd wanneer, of e<strong>en</strong> red<strong>en</strong> waarom, <strong>en</strong> dat tweede<br />

wordt hier gevond<strong>en</strong>, want in het begin van dat hoofdstuk wordt gebod<strong>en</strong>, hoe na<br />

iemand e<strong>en</strong> Priester moest bestaan over welke hij zich mocht ontreinig<strong>en</strong>, namelijk<br />

over vader, moeder, zoon, dochter, broeder <strong>en</strong> zuster, als ze nog maagd was, <strong>en</strong> al wat<br />

verder was mocht hij zich niet ontreinig<strong>en</strong>, maar in het 11 e <strong>en</strong> 12 e vers, gebiedt Hij,<br />

dat de Hogepriester zich over ge<strong>en</strong> dode zou verontreinig<strong>en</strong>, hoe na het ook wez<strong>en</strong><br />

mocht, <strong>en</strong> daar om mocht hij het Heiligdom niet uitgaan, <strong>en</strong> zo vordert u met deze<br />

plaats ook niets.<br />

RABBI.<br />

Dat is niem<strong>en</strong>dal, in strijd moet de e<strong>en</strong> of de andere verliez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik zal van de<br />

bewijz<strong>en</strong>, om te ton<strong>en</strong> dat aan vele plaats<strong>en</strong> iets ontbreekt, afstapp<strong>en</strong>. Maar wacht,<br />

daar valt mij iets bijzonders bij, namelijk Levit. 23: 40, daar staat op de eerst<strong>en</strong> dag<br />

(van het loofhutt<strong>en</strong> feest) zult gij u nem<strong>en</strong> vrucht<strong>en</strong> van schone bom<strong>en</strong>, zonder de<br />

vrucht noch de boom te noem<strong>en</strong>, ja hoe zoud<strong>en</strong> wij kunn<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>, dat het e<strong>en</strong> Etterog<br />

1 moest wez<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

1 Etteroog is ge<strong>en</strong> Citro<strong>en</strong>, ze wordt alle jar<strong>en</strong> door afgezond<strong>en</strong>e Jod<strong>en</strong> uit Spanje of Italië gehaald, zijn<br />

gedaante komt wel wat met e<strong>en</strong> Citro<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>, maar verscheelt in kleur, reuk <strong>en</strong> fatso<strong>en</strong>, gelijk mij<br />

door deze Rabbi e<strong>en</strong> is vereerd geweest. <strong>De</strong> kleur trekt naar e<strong>en</strong> Oranjeappel, <strong>en</strong> is aang<strong>en</strong>aam van<br />

reuk, ze heeft behalve de steel daar ze mede aan de boom wast, geweest is, nog e<strong>en</strong> uitwas aan de kruin,<br />

als e<strong>en</strong> steeltje, hetwelk er niet af mag brek<strong>en</strong>, of hij mag op het Feest niet gebruikt word<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Jod<strong>en</strong><br />

noem<strong>en</strong> hem ook e<strong>en</strong> Adamsappel, om dat m<strong>en</strong> in sommige e<strong>en</strong> beet van tand<strong>en</strong> ziet. Ieder moet door<br />

e<strong>en</strong> Opperrabbi goed gekeurd word<strong>en</strong>, of mag niet gebruikt word<strong>en</strong>, gelijk zo e<strong>en</strong> Opperrabbi in<br />

Amsterdam is, die keurt het, dan word<strong>en</strong> ze naar bijzondere plaats<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong>, ze kost<strong>en</strong> zeld<strong>en</strong> minder<br />

dan 50 stuivers het stuk.<br />

38


Nu zou ik u bij uitvlucht kunn<strong>en</strong> antwoord<strong>en</strong>, dat indi<strong>en</strong> de Heere e<strong>en</strong> bepaalde vrucht<br />

had will<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat hij dan zo wel haar naam zou gemeld hebb<strong>en</strong>, als<br />

vervolg<strong>en</strong>s de takk<strong>en</strong>, waar van de Loofhutt<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> gemaakt word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat het<br />

derhalve ev<strong>en</strong> veel was, wat vrucht, als het maar <strong>ware</strong>n vrucht<strong>en</strong> van schone bom<strong>en</strong>,<br />

maar ik zal mogelijk die uitvlucht niet nodig hebb<strong>en</strong> als m<strong>en</strong> רדהץצץרפ Peri gneez<br />

hadar vrucht van de boom, hadar leest; zodat m<strong>en</strong> dat woord hadar kan aanmerk<strong>en</strong> als<br />

e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> naam van de boom, <strong>en</strong> dan had m<strong>en</strong> niet nodig naar de vrucht te rad<strong>en</strong>, maar<br />

wist<strong>en</strong> van welke boom die was.<br />

RABBI.<br />

Ja maar, dan moest u aanton<strong>en</strong> dat er zo e<strong>en</strong> boom geweest is, <strong>en</strong> wat het voor e<strong>en</strong><br />

was.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat zou k mogelijk zo wel kunn<strong>en</strong> do<strong>en</strong> als UE. zou kunn<strong>en</strong> ton<strong>en</strong> wat dat gnazeegopher,<br />

goferbom<strong>en</strong> zijn, daar Noach de ark van moest mak<strong>en</strong>. Hoewel die bom<strong>en</strong> nu<br />

niet bek<strong>en</strong>d zijn, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> nu maar moet giss<strong>en</strong> welke bom<strong>en</strong> het geweest zijn, gelijk de<br />

e<strong>en</strong> de goferboom gist te zijn de pijnboom, de andere de cederboom, <strong>en</strong> weer andere<br />

de Cipress<strong>en</strong>boom, echter Noach is die bek<strong>en</strong>d geweest. En zo zou m<strong>en</strong> ook kunn<strong>en</strong><br />

zoek<strong>en</strong>, welke boom die boom hadar waarschijnlijk geweest is, indi<strong>en</strong> het waar is, dat<br />

de Jod<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> van de etterog, dat dezelve 3 jar<strong>en</strong> op de boom zit eer ze rijp is. En<br />

als het e<strong>en</strong> overlevering door gestadig gebruik is, dat die dezelfde nog is, die van<br />

Mozes’ tijd<strong>en</strong> af gebruikt is, dan zou het gans niet vreemd wez<strong>en</strong>, dat hadar zo veel<br />

zij, als die daar woont, dewijl de vrucht 3 jaar aan de boom wast, eer ze rijp was, zo<br />

woonde als op of aan de boom, <strong>en</strong> dan zou de ח hee e<strong>en</strong> voorzetsel zijn, <strong>en</strong> dan het<br />

woord zelve, רד dar van het grondwoord רוד doer, dat won<strong>en</strong> te zegg<strong>en</strong> is, <strong>en</strong> dan zou<br />

peri gneez hadar zo veel zegg<strong>en</strong>, als de vrucht des booms, die daar woont, <strong>en</strong> dat past<br />

dan zeer wel op het lang verblijf der vrucht aan die boom.<br />

RABBI.<br />

Die aanmerking over de naam Hadar, <strong>en</strong> die betek<strong>en</strong>is hebb<strong>en</strong> onze Talmudist<strong>en</strong> al<br />

overlang aangemerkt, <strong>en</strong> daarom zal ik mij daar niet verder inlat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> maar tot het 2 de<br />

deel overgaan, om de onvolmaaktheid van de geschrev<strong>en</strong> wet aan te ton<strong>en</strong> uit het<br />

overtollige.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel ik moet zegg<strong>en</strong>, dat ik nog al <strong>en</strong>ige plaats<strong>en</strong> verwacht had, om uw laatst<br />

voorgestelde te bewijz<strong>en</strong>, of aan te ton<strong>en</strong>, namelijk dat er gebod<strong>en</strong> zijn daar aan<br />

ontbreekt, omdat ik in Buxtorfius’ School der Jod<strong>en</strong> nog andere van die aard<br />

gevond<strong>en</strong> heb.<br />

RABBI.<br />

Dat kan wel zijn, maar ik heb de voornaamste stukk<strong>en</strong> UE. voorgebracht, die onze<br />

beste Rabbijn<strong>en</strong> gebruik<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik ga voort om het overtollige aan te ton<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan ziet<br />

m<strong>en</strong>, dat in de wet overtollige plaats<strong>en</strong> zijn, want m<strong>en</strong>igmaal gebeurt het, dat e<strong>en</strong><br />

gebod herhaald wordt, dat zeker e<strong>en</strong> overtolligheid is.<br />

KOOPMAN.<br />

Zeg liever e<strong>en</strong> overvloedigheid, dan dat UE. daar e<strong>en</strong> overtollige onvolmaaktheid uit<br />

wilt opmak<strong>en</strong>, want dan zou de gehele Schrift bijna e<strong>en</strong> onvolmaaktheid hebb<strong>en</strong>, want<br />

39


wie weet niet, dat vele geschied<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>, meer dan e<strong>en</strong>s verhaald word<strong>en</strong>, vooral van<br />

de dood van Saul, tot Juda's wegvoering in Babel toe, <strong>en</strong> dat niet alle<strong>en</strong>, maar ook<br />

profetieën, als Psalm 18 met 2 Samuel 22. Jeremia 49. met Obadja, Jesaja 2: 2, 3, 4,<br />

met Micha 4: 1, 2, 3. En ik <strong>hoop</strong>, dat UE. zelf wel ziet, dat zulks al te ver he<strong>en</strong> zou<br />

gaan.<br />

RABBI.<br />

Wel ik vind ev<strong>en</strong>wel overtolligheid in bijzondere gebod<strong>en</strong>, als, <strong>De</strong>ut. 17: 6, daar<br />

gezegd wordt, „Dat op de mond van 2 of 3 getuig<strong>en</strong> e<strong>en</strong> schuldige moest gedood<br />

word<strong>en</strong>,” <strong>en</strong> Exod. 21: 20, 21. „Zo iemand zijn di<strong>en</strong>stknecht of zijn di<strong>en</strong>stmaagd<br />

sloeg, dat hij onder zijn hand sterft, die moest gewrok<strong>en</strong> word<strong>en</strong>,” zo hij nochtans e<strong>en</strong><br />

of twee dag<strong>en</strong> overeind blijft, zo zal hij niet gewrok<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, zo het minder getal<br />

g<strong>en</strong>oeg is, dan is het meerdere overtollig.<br />

KOOPMAN.<br />

Het komt mij voor, dat het minder getal niet aanwijst wat g<strong>en</strong>oeg is, maar wat bestaan<br />

kan, bij gebrek van meerder, <strong>en</strong> dat kan m<strong>en</strong> afnem<strong>en</strong> uit <strong>De</strong>uter. 17: 6. „Op de mond<br />

van e<strong>en</strong> <strong>en</strong>ig<strong>en</strong> getuige zal hij niet gedood word<strong>en</strong>”, dat kon niet bestaan, maar het<br />

meerder getal wijst aan wat g<strong>en</strong>oeg is, <strong>en</strong> zo zie ik hier ge<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>lijke<br />

overtolligheid.<br />

RABBI.<br />

Ik zie wel, dat ik het aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> bewijs uit de noodzakelijkheid van de mondwet,<br />

naar mijn gemaakte afdeling ook op moet gev<strong>en</strong>, maar ik heb nog <strong>en</strong>ige andere red<strong>en</strong><br />

om de mondwet te bewijz<strong>en</strong> <strong>en</strong> haar noodzakelijkheid, die wilde ik u ook nog wel<br />

e<strong>en</strong>s lat<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Als het u maar gelieft, want hoe minder dat u achter houdt, hoe beter dat ik zi<strong>en</strong> kan,<br />

hoe ver uw bewijz<strong>en</strong> gaan.<br />

RABBI.<br />

En ik, hoe ver uw weerlegging, om dan tot de zaak te kom<strong>en</strong>, vele Godvruchtig<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> ding<strong>en</strong> gedaan, die niet in de Wet gebod<strong>en</strong> zijn, zo moet<strong>en</strong> ze het dan gedaan<br />

hebb<strong>en</strong> uit de mondelinge wet, want anders zou David ge<strong>en</strong> Zangers in de Tempel<br />

geordineerd, <strong>en</strong> Salomo ze er niet ingesteld hebb<strong>en</strong>. En Elia zou teg<strong>en</strong> de wet op de<br />

berg Karmel buit<strong>en</strong> de Tempel niet geofferd hebb<strong>en</strong>, 1 Koning<strong>en</strong> 18, <strong>en</strong> de Koning<br />

Hiskia heeft het Pascha in de 2 de maand, in plaats van in de eerste gehoud<strong>en</strong>, 2 Kon.<br />

30: 15. „To<strong>en</strong> slachtt<strong>en</strong> zij het Pascha op de 14 e der tweede maand.”<br />

KOOPMAN.<br />

Het schijnt of UE. nu voor hebt, om mij met e<strong>en</strong> opstapeling van zak<strong>en</strong> gelijk te<br />

overvall<strong>en</strong>, maar dewijl ik d<strong>en</strong>k, dat UE. ze tot hetzelfde sam<strong>en</strong>stel bijbr<strong>en</strong>gt, dan zal<br />

ik ook mijn antwoord daar naar richt<strong>en</strong>. Ik zeg dan in het algeme<strong>en</strong>, dat hier wel uit op<br />

kan gemaakt word<strong>en</strong>, dat ze iets gedaan hebb<strong>en</strong>, daar ze toe moet<strong>en</strong> gehad hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

nadere op<strong>en</strong>baring, maar juist niet, dat ze gehad hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> mondwet, want naardi<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong> to<strong>en</strong> de Heere kon raad vrag<strong>en</strong> door de Urim <strong>en</strong> Thummim, of door de Profet<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> als ze zelf Profet<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, hadd<strong>en</strong> ze daar door geleg<strong>en</strong>heid des Heer<strong>en</strong><br />

welbehag<strong>en</strong> in bijzondere voorvall<strong>en</strong> te wet<strong>en</strong>. En zie e<strong>en</strong> voorbeeld 2 Samuel 7, daar<br />

David voorneemt de Heere e<strong>en</strong> huis te bouw<strong>en</strong>, het bek<strong>en</strong>d maakt aan de profeet<br />

40


Nathan, die dat eerst goedkeurt, doch het gebeurde in dezelfde nacht, dat het woord<br />

des Heer<strong>en</strong> tot Nathan geschiedde, hem bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong>de, „dat David dat niet zou<br />

bouw<strong>en</strong>, maar die uit hem voort zou kom<strong>en</strong>.” En dat Hiskia het Pascha gehoud<strong>en</strong> heeft<br />

in de 2 de maand, was volg<strong>en</strong>s de Wet Numeri 9: 6-14. Want het was, omdat de<br />

Priesters zich niet g<strong>en</strong>oeg gereinigd hadd<strong>en</strong>. En t<strong>en</strong> tweede, omdat het volk zich nog<br />

niet verzameld had.<br />

RABBI.<br />

Maar indi<strong>en</strong> er de overlevering niet <strong>ware</strong>, hoe zoud<strong>en</strong> wij Jod<strong>en</strong> uit het lez<strong>en</strong> van de<br />

Wet vele ding<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>, hoe het behandeld moest word<strong>en</strong>, als bij voorbeeld,<br />

wie kan uit het lez<strong>en</strong> van de wet ler<strong>en</strong>, hoe e<strong>en</strong> kind in de besnijd<strong>en</strong>is moet behandeld<br />

werd<strong>en</strong>, of het moet geschied<strong>en</strong> met of zonder Pri ontblot<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Zulke <strong>en</strong> dergelijke ding<strong>en</strong> kan onder UE. in gebruik zijn door e<strong>en</strong> overlevering van<br />

gewoonte, <strong>en</strong> juist niet uit e<strong>en</strong>s overlevering van e<strong>en</strong> mondeling gebod.<br />

RABBI.<br />

Ik moet bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong> dat de Jod<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oegzaam bewijs hebb<strong>en</strong> om zulk e<strong>en</strong><br />

gewichtig stuk, namelijk des Talmuds Goddelijkheid, uit de Schriftuur aan te ton<strong>en</strong>,<br />

echter b<strong>en</strong> ik blij iemand aangetroff<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>, om zo e<strong>en</strong>s mede te sprek<strong>en</strong>, want ik<br />

heb die bewijz<strong>en</strong> altijd als zeker aangezi<strong>en</strong>. Ik w<strong>en</strong>ste wel meerder met UE. te mog<strong>en</strong><br />

sprek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Mijnheer ik b<strong>en</strong> tot uw di<strong>en</strong>st, om over nuttige zak<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik d<strong>en</strong>k als wij<br />

weer e<strong>en</strong>s over deze stof mocht<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>, in staat te zijn uit de Heilige Schrift te<br />

ton<strong>en</strong>, dat God nooit aan Mozes de mondwet gegev<strong>en</strong> heeft.<br />

RABBI.<br />

Ik <strong>hoop</strong> bij nadere geleg<strong>en</strong>heid u hier over te hor<strong>en</strong>, want nu is het te laat.<br />

KOOPMAN.<br />

Zo is het ook, wij zull<strong>en</strong> het tot e<strong>en</strong> andere geleg<strong>en</strong>heid spar<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik bedank UE. voor het gesprek.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik u van harte.<br />

DERDE SAMENSPRAAK<br />

41


waarin getoond wordt, dat de mondwet van God haar oorsprong<br />

niet heeft, zo uit de Heilige Schrift als uit de Talmud zelf.<br />

RABBI.<br />

Ik heb al verlangd om met u nader in gesprek te kom<strong>en</strong>, dewijl ik door de vorige in<br />

e<strong>en</strong> zekere onzekerheid gebracht b<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ook in e<strong>en</strong> daaruit voortvloei<strong>en</strong>de<br />

bekommering, dewijl ik wel overreed b<strong>en</strong>, dat ik ge<strong>en</strong> geschrift der wereld voor<br />

Goddelijk mag erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> of aannem<strong>en</strong>, dan daar ik op goede grond<strong>en</strong> van haar<br />

Goddelijkheid overtuigd b<strong>en</strong>, omdat ik bij mistast<strong>en</strong> in deze di<strong>en</strong>stbaar zou word<strong>en</strong><br />

aan m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, die kunstige versierders <strong>ware</strong>n, <strong>en</strong> dat in plaats van di<strong>en</strong>stbaar te wez<strong>en</strong><br />

aan de <strong>en</strong>ige heers<strong>en</strong>de God. Maar aan de andere kant, ik moet ook wel zorg drag<strong>en</strong><br />

van niet, dat waarlijk Goddelijk is, als ongoddelijk te verwerp<strong>en</strong>. Daarom is nu mijn<br />

verzoek, dewijl ik mijn grond<strong>en</strong> waarop de Goddelijkheid van onze mondwet<br />

gebouwd is, b<strong>en</strong> kwijt geraakt, dat UE. aan uw laatste belofte voldoet, van aan te<br />

ton<strong>en</strong>, dat God nooit e<strong>en</strong> mondelinge wet buit<strong>en</strong> de geschrev<strong>en</strong> wet aan Mozes<br />

gegev<strong>en</strong> heeft, opdat ik iets zekers voor iets onzekers mocht verkiez<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik moet uw rede <strong>en</strong> uw verzoek t<strong>en</strong> hoogste billijk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik vind mij verplicht naar de<br />

maat der gav<strong>en</strong>, die ik ontvang<strong>en</strong> heb te voldo<strong>en</strong>. Mocht ik in dez<strong>en</strong> bekwaamheid<br />

ontvang<strong>en</strong> om te sprek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> u om te hor<strong>en</strong>. Eer ik tot de zaak zelf kom, moet ik<br />

vooraf aanmerk<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> die d<strong>en</strong> volke zal ler<strong>en</strong>, gelijk uw ambt is, dat het moet<br />

wez<strong>en</strong>: „tot de Wet <strong>en</strong> tot het getuig<strong>en</strong>is, want zo ze niet sprek<strong>en</strong> naar deze woord<strong>en</strong>,<br />

het zal zijn, dat ze ge<strong>en</strong> dageraad zull<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>” Jes. 8. En de wijste der koning<strong>en</strong>, of<br />

Agur vermaant UE. Spreuk. 30: 6, „Doe niet tot Zijn woord<strong>en</strong>, opdat Hij u niet<br />

bestraffe <strong>en</strong> gij leug<strong>en</strong>achtig bevond<strong>en</strong> wordt.” Zie ook <strong>De</strong>uter. 4: 2 <strong>en</strong> 12: 32. En die<br />

geleerd word<strong>en</strong>, waarschuwt hij hoofdstuk 14: 15. „<strong>De</strong> dwaas gelooft alle woord.”<br />

RABBI.<br />

Dit is e<strong>en</strong> eeuwige waarheid voor all<strong>en</strong> die ler<strong>en</strong>, <strong>en</strong> die geleerd word<strong>en</strong>, doch ik<br />

verlang dat u tot de bewijz<strong>en</strong> zelf overgaat.<br />

KOOPMAN<br />

Ik zal om mijn bewijz<strong>en</strong> te overtuig<strong>en</strong>der te mak<strong>en</strong>, het eerst van vor<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarna van<br />

achter<strong>en</strong> betog<strong>en</strong>. Wat het eerste betreft,<br />

T<strong>en</strong> eerste merk ik aan, dat de Heere Mozes bevel geeft, Ex. 34: 27. „Schrijf u deze<br />

woord<strong>en</strong>, want naar luid dezer woord<strong>en</strong> heb Ik e<strong>en</strong> verbond met u <strong>en</strong> met Israël<br />

gemaakt.” En uit het 24 hoofdstuk blijkt, dat hij alles beschrev<strong>en</strong> heeft, dat God<br />

gebod<strong>en</strong> heeft. Als hij zegt vers 1, „Mozes nu beschreef al de woord<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong>”,<br />

heeft hij dat gedaan, dan heeft hij ge<strong>en</strong> mondwet ontvang<strong>en</strong>, om die onbeschrev<strong>en</strong><br />

over te lever<strong>en</strong>, maar hij heeft volg<strong>en</strong>s <strong>De</strong>ut. 31: 24 de woord<strong>en</strong> der Wet geschrev<strong>en</strong><br />

in e<strong>en</strong> boek, tot dat ze voltrokk<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, zodat wanneer Israël gekom<strong>en</strong> was aan de<br />

berg Ebal <strong>en</strong> Gerizim, Jozua overluid las al de woord<strong>en</strong> der wet, <strong>en</strong> daar was niet e<strong>en</strong><br />

woord van al hetge<strong>en</strong> Mozes gebod<strong>en</strong> had, dat Jozua niet overluid las, daar UE. zi<strong>en</strong><br />

kan, dat alles wat God Mozes gebod<strong>en</strong> heeft, Mozes getrouw beschrev<strong>en</strong> heeft.<br />

Hetwelk ook niet duister te zi<strong>en</strong> is Jozua 1: 7, 8. „Daar de Heere Jozua beveelt, dat hij<br />

waar moest nem<strong>en</strong> te do<strong>en</strong> naar de ganse Wet, welke Mozes mijn knecht u gebod<strong>en</strong><br />

heeft, dat het boek dezer Wet niet wijke van uw mond, maar overleg het dag <strong>en</strong> nacht,<br />

42


opdat u waarneemt te do<strong>en</strong> naar alles, wat daar in NB. geschrev<strong>en</strong> is. Daar ziet m<strong>en</strong><br />

dat de ganse Wet, welke de Heere Mozes gebod<strong>en</strong> heeft, geschrev<strong>en</strong> is in het<br />

Wetboek, hetwelk ik in de eerste plaats te betog<strong>en</strong> had.<br />

T<strong>en</strong> tweede dat Mozes ge<strong>en</strong> mondelinge wet tot e<strong>en</strong> verklaring van de geschrev<strong>en</strong> wet<br />

ontvang<strong>en</strong> heeft, blijkt uit verscheid<strong>en</strong> voorvall<strong>en</strong>, waarover hij de mond des Heer<strong>en</strong><br />

verklaring moest vrag<strong>en</strong>, als:<br />

T<strong>en</strong> eerste Levit. 24, daar e<strong>en</strong> zoon van e<strong>en</strong> Egyptische man <strong>en</strong> Israëlitische<br />

vrouw lasterde, uitdrukkelijk de Naam, <strong>en</strong> vloekte, zo werd hij in de<br />

gevang<strong>en</strong>is gelegd, tot hem naar de mond des Heer<strong>en</strong> verklaring geschiedde<br />

„<strong>en</strong> de Heere sprak tot Mozes, br<strong>en</strong>g de vloeker uit tot buit<strong>en</strong> het leger, <strong>en</strong> alle<br />

die het gehoord hebb<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong> hun hand<strong>en</strong> op zijn hoofd legg<strong>en</strong>. Daarna zal<br />

hem de gehele vergadering st<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>, ziet vers 11-16.<br />

T<strong>en</strong> 2 de Numeri 15, wanneer op de Sabbatdag e<strong>en</strong> man gevond<strong>en</strong> werd hout<br />

lez<strong>en</strong>de, <strong>en</strong> hij tot Mozes, Aäron <strong>en</strong> de ganse vergadering gebracht werd,<br />

„steld<strong>en</strong> ze hem ook in bewaring vers 34, want het was nog niet verklaard, wat<br />

hem gedaan zou word<strong>en</strong>; zo zeide de Heere tot Mozes, die man zal zekerlijk<br />

gedood word<strong>en</strong>” vers 35.<br />

T<strong>en</strong> 3 de , wanneer de dochters van Zelafead uit de stam Manasse tot Mozes, tot<br />

Eleazar de Priester, <strong>en</strong> tot de oudst<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong>, <strong>en</strong> stond<strong>en</strong> voor hun<br />

aangezicht, verzoek<strong>en</strong>de, omdat ze ge<strong>en</strong> broeders hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat haar vader in<br />

de woestijn gestorv<strong>en</strong> was, - zonder gestaan te hebb<strong>en</strong> in de vergadering van<br />

Korach, - zo verzocht<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> erf<strong>en</strong>is in het midd<strong>en</strong> van haars vaders broeders.<br />

Mozes bracht haar rechtzaak voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>, waarop de<br />

Heere haar het erfrecht haars vaders geeft, zie Numeri 27: 17. Uit deze<br />

gemelde voorvall<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het gedrag van Mozes bij deze, zal iemand die niet met<br />

sterke veroordel<strong>en</strong> ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong> is, licht zi<strong>en</strong>, dat hij zo e<strong>en</strong> mondelinge<br />

verklaring van de geschrev<strong>en</strong> wet niet gehad heeft.<br />

T<strong>en</strong> derde dewijl u zegt, dat Mozes in de eerste 40 dag<strong>en</strong>, die hij op de berg was, de<br />

gehele mondwet ontvang<strong>en</strong> heeft, bid ik u, dat u e<strong>en</strong>s let hoe dat mogelijk is, dewijl de<br />

geschrev<strong>en</strong> wet aan hem op verscheid<strong>en</strong> tijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> is, als t<strong>en</strong> 1ste op<br />

de berg Sinaï, Leviticus 27: 34. T<strong>en</strong> 2 de uit de t<strong>en</strong>t der sam<strong>en</strong>komst Leviticus 1: 1 <strong>en</strong><br />

Numeri 1: 1. T<strong>en</strong> 3 de in de vlakke veld<strong>en</strong> der Moabiet<strong>en</strong> Numeri 36: 13. „Dat zijn de<br />

gebod<strong>en</strong> <strong>en</strong> de recht<strong>en</strong>, die de Heere door de di<strong>en</strong>st van Mozes gebod<strong>en</strong> heeft, in de<br />

vlakke veld<strong>en</strong> der Moabiet<strong>en</strong> aan de Jordaan van Jericho. Hoe kan UE. hier nu anders<br />

besluit<strong>en</strong>, als dat het onmogelijk is, dat Mozes in de eerste 40 dag<strong>en</strong> zo e<strong>en</strong><br />

mondelinge verklaring van al de gebod<strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong> heeft, of hij zou eer de verklaring<br />

van het Gebod ontvang<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, eer hij het Gebod zelf ontvang<strong>en</strong> had, dat zeker ongerijmd<br />

is. Hiermee oordeel ik aan mijn bewijz<strong>en</strong> van vor<strong>en</strong> voldaan te hebb<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik kan niet ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat deze bewijz<strong>en</strong> mij voldo<strong>en</strong>, verzoek<strong>en</strong>de uw tweede bewijs<br />

ook te hor<strong>en</strong>, want het mij om de waarheid k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, te do<strong>en</strong> is.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is billijk, om dan tot het betog<strong>en</strong> van achter<strong>en</strong> te kom<strong>en</strong>, zo merk aan:<br />

T<strong>en</strong> 1 ste dat de m<strong>en</strong>s vermaand wordt te houd<strong>en</strong> de geschrev<strong>en</strong> Wet, zo zegt<br />

Mozes <strong>De</strong>ut. 30: 10. „Wanneer gij de stem des Heer<strong>en</strong> uws Gods zult gehoorzaam<br />

zijn, houd<strong>en</strong>de Zijn gebod<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn inzetting<strong>en</strong>, die in dit Wetboek geschrev<strong>en</strong> zijn.”<br />

Wanneer Jozua oud geword<strong>en</strong> was, vergaderde hij alle Overhed<strong>en</strong> van Israël tot zich,<br />

opdat ze na zijn dood de Heere zoud<strong>en</strong> aanhang<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niet de afgod<strong>en</strong> der land<strong>en</strong>,<br />

43


gelijk ze gedaan hadd<strong>en</strong> bij zijn lev<strong>en</strong>. Om deze goede zaak te houd<strong>en</strong>, vermaant hij<br />

h<strong>en</strong> (Jozua 23, 6) „zo weest zeer sterk om te be<strong>ware</strong>n, <strong>en</strong> om te do<strong>en</strong>, alles wat<br />

geschrev<strong>en</strong> is in het Wetboek van Mozes, opdat u daarvan niet af wijkt, ter rechter nog<br />

ter linker hand.” Zo vermaant de koning David zijn opvolger Salomo, 1 Koning<strong>en</strong> 2:<br />

3. „En neem waar de wacht des Heer<strong>en</strong> uws (Gods, om te wandel<strong>en</strong> in zijns weg<strong>en</strong>,<br />

om te onderhoud<strong>en</strong> Zijn inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn gebod<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn recht<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn getuig<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>,<br />

gelijk geschrev<strong>en</strong> is in de wet van Mozes, opdat gij verstandelijk handelt in al<br />

wat gij do<strong>en</strong> zult, <strong>en</strong> al waarhe<strong>en</strong> gij u w<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zult.” Nu vindt m<strong>en</strong> nerg<strong>en</strong>s in de<br />

Heilige Blader<strong>en</strong>, dat de m<strong>en</strong>s verplicht wordt tot het gehoorzam<strong>en</strong> van e<strong>en</strong><br />

zog<strong>en</strong>oemde mondwet.<br />

T<strong>en</strong> 2de, als het volk geleerd werd, geschiedde zulks uit het Wetboek, gelijk u<br />

zi<strong>en</strong> kunt, wanneer de Koning Josafat in het 3 de jaar zijner regering voornam te lat<strong>en</strong><br />

ler<strong>en</strong> in de sted<strong>en</strong> van Juda, <strong>en</strong> daartoe ontbood de Vorst<strong>en</strong>, de Levit<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de Priesters,<br />

gelijk tot zijn lof is aangetek<strong>en</strong>d, 2 Kron. 17, zo staat er vers, 9: „En zij leerd<strong>en</strong> in<br />

Juda, <strong>en</strong> het wetboek des Hor<strong>en</strong> was bij h<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij ging<strong>en</strong> rondom in alle sted<strong>en</strong> van<br />

Juda, <strong>en</strong> leerd<strong>en</strong> onder het volk.”<br />

T<strong>en</strong> 3de wordt het tot roem der Koning<strong>en</strong> aangetek<strong>en</strong>d, als ze zich gedroeg<strong>en</strong> naar<br />

de geschrev<strong>en</strong> Wet, zo lez<strong>en</strong> wij van Amazia, 2 Kron. 25: 3, 4. „Het geschiedde nu als<br />

het Koningrijk aan hem gesterkt was, dat hij zijn knecht<strong>en</strong>, die de koning zijn vader<br />

(Joas) geslag<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, doodde, doch hun kinder<strong>en</strong> doodde hij niet, maar hij deed<br />

gelijk in de Wet, in het boek van Mozes geschrev<strong>en</strong> is,” namelijk <strong>De</strong>uter. 24: 16, daar<br />

de Heere gebod<strong>en</strong> heeft, zegg<strong>en</strong>de „<strong>De</strong> Vaders zull<strong>en</strong> niet sterv<strong>en</strong> om de kinder<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

de kinder<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> niet sterv<strong>en</strong> om de vaders.<br />

T<strong>en</strong> 4 de wij zi<strong>en</strong> 2 Koning<strong>en</strong> 17: 15, dat de oorzaak van Israëls wegvoering naar<br />

Assyrië is geweest, het verwerp<strong>en</strong> van des Heer<strong>en</strong> inzetting<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijn verbond dat Hij<br />

met hun vader<strong>en</strong> gemaakt had, <strong>en</strong> van h<strong>en</strong> wordt tot e<strong>en</strong> eeuwige schande gezegd, vers<br />

34 <strong>en</strong> 37. „Zij vrez<strong>en</strong>. de Heere niet, <strong>en</strong> zij do<strong>en</strong> niet naar hun inzetting<strong>en</strong>, <strong>en</strong> naar hun<br />

recht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> naar de wet, <strong>en</strong> naar het gebod, die hij u (NB.) geschrev<strong>en</strong> heeft.” Daar<br />

ziet gij, dat de oorzaak van hun wegvoering was, dat ze de Heere niet vreesd<strong>en</strong>, noch<br />

di<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, naar hetge<strong>en</strong> hij hun geschrev<strong>en</strong> heeft.<br />

T<strong>en</strong> 5 de , wanneer Hilkia de Hogepriester het verlor<strong>en</strong> handschrift van Mozes<br />

Wetboek in e<strong>en</strong> van de tempelvertrekk<strong>en</strong> vond, <strong>en</strong> hetzelve voor het aangezicht van de<br />

koning Josia gelez<strong>en</strong> werd, <strong>en</strong> de koning hetzelve gehoord hebb<strong>en</strong>de, zo scheurde hij<br />

zijn kleder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> waar om, omdat des Heer<strong>en</strong> grimmigheid groot was, die over h<strong>en</strong><br />

uitgegot<strong>en</strong> was, om zegt de koning, dat onze vaders niet hebb<strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong> het woord<br />

des Heer<strong>en</strong>, om te do<strong>en</strong> naar al hetge<strong>en</strong> dat in dat boek geschrev<strong>en</strong> is, <strong>en</strong> wanneer de<br />

koning, nev<strong>en</strong>s al het volk zowel kerkelijk<strong>en</strong> als wereldlijk<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verbond maakt<strong>en</strong><br />

voor des Heer<strong>en</strong> aangezicht, om de Heere na te wandel<strong>en</strong>, zich verbond<strong>en</strong> om te do<strong>en</strong><br />

de woord<strong>en</strong> des Verbonds, die in datzelve boek geschrev<strong>en</strong> zijn, gelijk m<strong>en</strong> dit zi<strong>en</strong><br />

kan 2 Kron. 24: 1431. Verbind<strong>en</strong>de zich plechtig aan het gehoorzam<strong>en</strong> van de<br />

geschrev<strong>en</strong> wet, gelijk de koning zich naar dit verbond gedroeg, als hij tot het ganse<br />

volk zeide, houdt de Heere uw God Pascha, gelijk in dit boek des Verbonds<br />

geschrev<strong>en</strong> is.<br />

T<strong>en</strong> 6 de , nadat het volk uit Babels gevang<strong>en</strong>is was weder gekeerd, werd de<br />

vervall<strong>en</strong> kerk <strong>en</strong> burgerstaat hersteld naar de geschrev<strong>en</strong> wet, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan<br />

Ezra 6: 18 <strong>en</strong> Nehemia 8: 15. „En zij vond<strong>en</strong> in de wet geschrev<strong>en</strong>, dat de Heere door<br />

de hand van Mozes gebod<strong>en</strong> had, dat de kinder<strong>en</strong> Israëls in loofhutt<strong>en</strong> won<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong><br />

op het feest in de zev<strong>en</strong>de maand.” En in het 16 e vers zi<strong>en</strong> wij, dat zij het ded<strong>en</strong>, als er<br />

geschrev<strong>en</strong> is, zie ook na hetge<strong>en</strong> in het 13 e hoofdstuk vers 13, daar het op dezelve<br />

wijze gebeurde. Waarom alle verm<strong>en</strong>ging van volk<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> scheidde. Oordeel nu<br />

44


e<strong>en</strong>s onpartijdig, of mijn bewijz<strong>en</strong> van achter<strong>en</strong> niet doorgaan, dewijl u dergelijks<br />

betreff<strong>en</strong>de, tot e<strong>en</strong> mondelinge of onbeschrev<strong>en</strong> wet niet kunt aanton<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Om ge<strong>en</strong> omweg<strong>en</strong> te mak<strong>en</strong>, die toch ge<strong>en</strong> nut do<strong>en</strong>, moet ik op<strong>en</strong>hartig betuig<strong>en</strong> op<br />

verzoek dat UE. het bij zich houdt, dat ik gans overreed b<strong>en</strong>, dat de Talmud van ge<strong>en</strong><br />

Goddelijke oorsprong is, hebb<strong>en</strong>de UE. mij voldaan. Ja nadat u mij de krachteloosheid<br />

van mijn bewijz<strong>en</strong> hebt aangetoond, heb ik mij bezig gehoud<strong>en</strong> tot nader onderzoek,<br />

<strong>en</strong> ik heb in de Talmud verscheid<strong>en</strong> red<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong>, die mij deszelfs Goddelijkheid<br />

ongelooflijk mak<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Die verzoek ik van u te hor<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik b<strong>en</strong> daartoe verplicht,<br />

vooreerst, dat, indi<strong>en</strong> de Misna of mondwet e<strong>en</strong> verklaring van de geschrev<strong>en</strong> wet<br />

was, van God aan Mozes gegev<strong>en</strong>, dan moest zij wez<strong>en</strong> duidelijk <strong>en</strong> klaar, vrij van<br />

alle twijfelachtigheid, als voortkom<strong>en</strong>de van e<strong>en</strong> uitlegger, één uit ja bov<strong>en</strong> 1000. Nu<br />

is dat met de mondwet zo niet, want daarover twist<strong>en</strong> <strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> elkander teg<strong>en</strong> de<br />

vermaarde Hillel <strong>en</strong> Samay, doorgaans over de rechte zin van de mondwet, zodat de<br />

Rabbijn<strong>en</strong> altijd de e<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong> <strong>en</strong> de andere aannem<strong>en</strong>, ja om de duisterheid van de<br />

Misna, hebb<strong>en</strong> de geleerdste Rabbijn<strong>en</strong> de Gemara tot verklaring daarbij gevoegd, <strong>en</strong><br />

nog heeft het e<strong>en</strong> overvloedige duisterheid, waarom Rabbi Salomon Jarchi, gelijk ook<br />

Maimonides e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igte van boek<strong>en</strong> tot verklaring van de Talmud geschrev<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> 2 de , ik ontmoet daar verscheid<strong>en</strong> ding<strong>en</strong>, waar door de Talmud de Talmud doet<br />

wankel<strong>en</strong>, als in Talmud Nedarimm hoofdstuk 3, daar zegt Rabbi Achachubar<br />

Chanina, zo Israël niet gezondigd had, zo had ze niet gehad dan de 5 boek<strong>en</strong> der wet,<br />

want daar is gezegd, dat in vele wijsheid is veel verdriet, <strong>en</strong> die wet<strong>en</strong>schap<br />

vermeerdert, die vermeerdert smart, in Talmud Soto Hoofdstuk 4, staat Salomo zegt:<br />

‘vrees de Heere mijn zoon, <strong>en</strong> de koning, <strong>en</strong> verm<strong>en</strong>g u niet met deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die naar<br />

verandering staan.' Hierover zegt Rabbi Izak, dat zijn die leer, תוכלה Halaachooth, <strong>en</strong><br />

dit woord verklaart Rabbi Salomo door te zegg<strong>en</strong>, dat is de Misna. En in het 9de<br />

hoofdstuk sedert die tijd, dat zich vermeerderd hebb<strong>en</strong> de discipel<strong>en</strong> van Hillel <strong>en</strong> Samuel,<br />

is veel strijd onder Israël gekom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de הרות Thora is geword<strong>en</strong> tot תרות ינשכ<br />

Cischnee Thoroth tot twee Wett<strong>en</strong>. In het 7 e hoofdstuk Rabbi Sira, daar hij reisde naar<br />

het land Israëls, zat hij 100 dag<strong>en</strong> te vast<strong>en</strong>, opdat hij de Talmud van Babel verget<strong>en</strong><br />

zou, opdat die hem niet verward maakte. In Talmud van Sanhedrin Hoofdstuk 2 zegt<br />

Rabbi Osia over Zacharias 11: ‘<strong>en</strong> ik nam mijn twee stokk<strong>en</strong>, de e<strong>en</strong> noemde ik<br />

Nognam liefelijk, <strong>en</strong> de ander<strong>en</strong> Chobeliem verdervers. Nognam dat zijn de geleerd<strong>en</strong><br />

van het land Israëls, die liefelijk in het leer zijn. Chobeliem dat zijn de geleerd<strong>en</strong> van<br />

Babel, die verderfelijk in het ler<strong>en</strong> zijn. Over Klaaglieder<strong>en</strong> 3: 6: ,,Hij heeft mij gezet<br />

in duistere plaats<strong>en</strong>, als deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die over lang dood zijn,” zegt Rabbi Jeremia: dat is<br />

de Talmud van Babel.<br />

T<strong>en</strong> 3de ontmoet ik daar ongelooflijke, ja God onter<strong>en</strong>de ding<strong>en</strong> <strong>en</strong> verhal<strong>en</strong>, als<br />

het verhaal van Og de Koning van Basan, dat hij e<strong>en</strong> grote berg op zijn hoofd nam,<br />

gaande daar mee naar het leger van Israël, om die berg op het leger van Israël te<br />

werp<strong>en</strong>. Mozes dat gewaar word<strong>en</strong>de, ging hem teg<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> bijl in zijn hand,<br />

welkers steel lang was 10 ell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Mozes was lang 10 ell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij sprong hoog 10<br />

45


ell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> trof hij hem in zijn inklauw, <strong>en</strong> dergelijke ongelooflijke verhal<strong>en</strong> vindt<br />

m<strong>en</strong> veel. En God onter<strong>en</strong>de ding<strong>en</strong> vind ik in Talmud Schbocot. Daar wordt<br />

gevraagd, waarom werd gezegd bij de Bok die geofferd wordt, in het begin van de<br />

nieuw maan, ‘dat die is voor de Heere, <strong>en</strong> niet van de andere, daarom dat deze bok tot<br />

verzo<strong>en</strong>ing voor mij mag zijn, dat ik de maan kleiner gemaakt heb dan de zon.’ Op<br />

e<strong>en</strong> andere plaats word<strong>en</strong> deze woord<strong>en</strong> verklaard, zegg<strong>en</strong>de: ‘deze bok zal e<strong>en</strong><br />

verzo<strong>en</strong>ing over Israël <strong>en</strong> over mij zijn, om daarmede de maan tevred<strong>en</strong> te stell<strong>en</strong>.<br />

Daarom heb ik dezelve verzo<strong>en</strong>ing gesteld in het begin van de nieuw maan.’<br />

<strong>De</strong>wijl het zeker is, dat die offert minder is dan aan die geofferd wordt, zo zie ik klaar,<br />

dat zulke verhal<strong>en</strong> Gode onter<strong>en</strong>d zijn, hetwelk onmogelijk in e<strong>en</strong> geschrift, dat van<br />

God Zelf voortgekom<strong>en</strong> is, niet zijn kan, <strong>en</strong> derhalve ik verwerp om u, als om deze<br />

rede de Talmud als Goddelijk.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel ik b<strong>en</strong> verblijd dat onze sam<strong>en</strong>spraak <strong>en</strong>ige vrucht gedaan heeft, ik heb ook uw<br />

aanmerking uit de Talmud met g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> gehoord.<br />

RABBI.<br />

Ik bedank u tot dusver, hop<strong>en</strong>de verder met u over nuttige zak<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Als het u gelieft, met de eerste geleg<strong>en</strong>heid.<br />

VIERDE SAMENSPRAAK.<br />

46


Handel<strong>en</strong>de van de Staat des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> voor de val, <strong>en</strong> hun staat door de val.<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong> nagedacht<strong>en</strong> van, <strong>en</strong> over onze vorige sam<strong>en</strong>spraak hebb<strong>en</strong> mij tot veel g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong><br />

verstrekt, <strong>en</strong> is de oorzaak, dat ik de eerste geleg<strong>en</strong>heid waarneem, om met u over<br />

andere zak<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong>, of het God mocht behag<strong>en</strong>, dat wij malkander tot <strong>en</strong>ig nut<br />

mocht<strong>en</strong> zijn.<br />

KOOPMAN.<br />

Zulks is niet zonder <strong>hoop</strong>, indi<strong>en</strong> UE. met mij e<strong>en</strong>s zijt, om alle<strong>en</strong> de waarheid, zoals<br />

ze uit God is, te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> di<strong>en</strong>stbaar te zijn aan dezelve.<br />

RABBI.<br />

Ja toch, <strong>en</strong> dat is iets daar alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> toe verplicht zijn, maar waar over zull<strong>en</strong> wij<br />

sprek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik oordeel, dat wij beginn<strong>en</strong> met de staat des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> vóór de val, <strong>en</strong> ik twijfel niet, of<br />

dat zal ons in vervolg geleg<strong>en</strong>heid gev<strong>en</strong> tot vele nuttige overweging<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Daar is ge<strong>en</strong> twijfel aan, om dan e<strong>en</strong> begin daarmee te mak<strong>en</strong>, zo weet ik, dat er veel<br />

verschil is, waar in het beeld Gods bestaat, waar naar of waarmee God de m<strong>en</strong>s<br />

geschap<strong>en</strong> heeft.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat beeld moet niet gezocht word<strong>en</strong> in het lichaam, omdat God e<strong>en</strong> Geest zijnde door<br />

niets dat stoffelijk is kan afgebeeld word<strong>en</strong>. Ook niet in het wez<strong>en</strong> van de ziel, hoewel<br />

die e<strong>en</strong> geest is, want haar wez<strong>en</strong> blijft hetzelfde voor <strong>en</strong> na de val, voor <strong>en</strong> na de<br />

dood, zo in dieg<strong>en</strong><strong>en</strong> die behoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, als in deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die verlor<strong>en</strong> gaan. Maar het<br />

moet begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong> te bestaan daarin, dat God van Zijn mededeelbare<br />

eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>, als Wijsheid, Gerechtigheid, Heiligheid, <strong>en</strong> wat dergelijke<br />

eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> meer zijn, gelegd heeft in de ziel van de m<strong>en</strong>s, <strong>en</strong> zo was de zi<strong>en</strong>lijke<br />

m<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> beeld van de onzi<strong>en</strong>lijke God. Hierom zegt de wijze prediker: „ziet dit heb<br />

ik gevond<strong>en</strong>, dat God de m<strong>en</strong>s recht gemaakt heeft, maar zij hebb<strong>en</strong> vele vond<strong>en</strong><br />

gezocht” Pred. 7 :29; welke rechtheid bestond in e<strong>en</strong> rechtheid des verstands <strong>en</strong> des<br />

wils.<br />

RABBI.<br />

Maar zou m<strong>en</strong> niet mog<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>, dat het beeld bestond in de heerschappij over de<br />

schepsel<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Gans niet, want, dat is e<strong>en</strong> gevolg van het beeld, maar het beeld zelf niet, gelijk het<br />

verband der woord<strong>en</strong> klaar g<strong>en</strong>oeg aanwijst. Temeer als m<strong>en</strong> let op de redescheider<br />

Atnach, die onder het woord Kidmoethe<strong>en</strong>oe ‘gelijk<strong>en</strong>is’ gevond<strong>en</strong> wordt.<br />

RABBI.<br />

Maar hoe merkt u de m<strong>en</strong>s aan in betrekking tot zijn Schepper?<br />

47


KOOPMAN.<br />

T<strong>en</strong> eerste, als e<strong>en</strong> afhankelijk schepsel, dat in alles afhing van zijn Maker.<br />

T<strong>en</strong> tweede, hier uit volgde e<strong>en</strong> verplichting om God als zijn o<strong>en</strong>ige oorzaak te liev<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> als zijn <strong>en</strong>ige Heer <strong>en</strong> Wetgever te gehoorzam<strong>en</strong>. Zolang als de m<strong>en</strong>s zich naar<br />

deze regel gedroeg, stond hij in, <strong>en</strong> was bekleed met zijn eig<strong>en</strong> gerechtigheid, <strong>en</strong><br />

verkreeg, daaruit het recht <strong>en</strong> vrijmoedigheid om voor Gods aangezicht te verschijn<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> in Zijn geme<strong>en</strong>schap te verker<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Onze Rabbijn<strong>en</strong> merk<strong>en</strong> aan, dat de Heere bij het volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> van elke dag Zijn werk<br />

zag, <strong>en</strong> zegt dat het goed was, <strong>en</strong> zulks staat er niet bij het schepp<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>s,<br />

waar uit ze besluit<strong>en</strong>: dat al de zichtbare schepsel<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s, bij de schepping<br />

ontvang<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> gesteld in dat goed, dat de wijze Schepper hun verord<strong>en</strong>d had,<br />

maar dat de Heere God voor de m<strong>en</strong>s nog e<strong>en</strong> goed verord<strong>en</strong>d had, hetwelk Hij in de<br />

schepping niet ontvang<strong>en</strong> had, <strong>en</strong> daarom bij het schepp<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>s niet sprak <strong>en</strong><br />

gezegd heeft, dat het goed was.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat komt mij niet ongerijmd voor, want indi<strong>en</strong> Adam aan de eis van het verbond<br />

voldaan had, zo zou hij iets verdi<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>, of dat hij nog niet bezat, of daar hij ge<strong>en</strong><br />

recht toe had.<br />

RABBI.<br />

Terwijl u spreekt van e<strong>en</strong> verbond, waar in Adam voor de val gestaan heeft, wil ik wel<br />

wat nader met u daarover sprek<strong>en</strong>, want daar verschill<strong>en</strong> wij veel. Om maar mijn<br />

gedacht<strong>en</strong> hier teg<strong>en</strong> te verton<strong>en</strong>, hoe kan het begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, dat de m<strong>en</strong>s met God<br />

in e<strong>en</strong> verbond zou gestaan hebb<strong>en</strong>, daar de m<strong>en</strong>s buit<strong>en</strong> aanmerking van e<strong>en</strong> verbond<br />

verplicht was, zijn Schepper in alles te gehoorzam<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Als dat doorgaat dat daarom de m<strong>en</strong>s met God in ge<strong>en</strong> verbond kan tred<strong>en</strong>, moet<br />

volg<strong>en</strong>, dat de m<strong>en</strong>s nooit met God in e<strong>en</strong> verbond kan tred<strong>en</strong>; omdat de m<strong>en</strong>s nooit<br />

buit<strong>en</strong> verplichting van gehoorzaamheid kan begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. En nochtans zijn<br />

verbond<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> God <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s in vervolg gemaakt, <strong>en</strong> hier vervalt ook mede, of<br />

iemand teg<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> mocht, dat die verbond<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, voor het mak<strong>en</strong> der<br />

verbond<strong>en</strong>, onafhankelijk moet<strong>en</strong> zijn.<br />

RABBI.<br />

Echter tot het mak<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> verbond, behoort de eis des verbonds voorgedrag<strong>en</strong> te<br />

word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan van de zijde des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> e<strong>en</strong> vrijwillige toestemming aan de eis des<br />

verbonds, gelijk geschied is, bij het opricht<strong>en</strong> van het Sinaïtisch verbond, te zi<strong>en</strong> Ex.<br />

19, <strong>en</strong> 24, <strong>en</strong> zulks vind<strong>en</strong> wij niet, dat geschied is van de zijde van God, noch van de<br />

zijde van Adam.<br />

KOOPMAN.<br />

In de plechtige verbondmaking aan Sinaï had zulks e<strong>en</strong> bijzondere rede, want nu zou<br />

de Heere niet alle<strong>en</strong> e<strong>en</strong> nationale kerk opricht<strong>en</strong>, maar ook het Israëlitische volk tot<br />

e<strong>en</strong> erf<strong>en</strong>is mak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gev<strong>en</strong> het land der Kanaäniet<strong>en</strong>, hierop maakte de Heere met<br />

h<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verbond, op welks betrachting dat gehele volk geruste bezitters van hun<br />

erf<strong>en</strong>is zoud<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>. Daarom werd de eis <strong>en</strong> de toestemming plechtig beschrev<strong>en</strong>,<br />

48


opdat het nageslacht zonde wet<strong>en</strong>, op welke voorwaard<strong>en</strong> zij de erf<strong>en</strong>is hadd<strong>en</strong> aanvaard,<br />

om hetzelve gerust te bezitt<strong>en</strong> in vrede <strong>en</strong> voorspoed, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan<br />

Levit. 26, <strong>en</strong> <strong>De</strong>uter. 28. En wat de vrijwillige toestemming betreft, heb ik niet teg<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> ik twijfel niet of Adam, wanneer de Heere hem voorstelde het lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> de dood, hij<br />

toegestemd heeft <strong>en</strong> verkor<strong>en</strong> het lev<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> de voetstapp<strong>en</strong> van die<br />

toestemming nog zi<strong>en</strong> kan, als de vrouw tot de verleider zegt, „van al de bom<strong>en</strong> dezes<br />

hofs zull<strong>en</strong> wij vrijelijk et<strong>en</strong>, maar van de boom, die in het midd<strong>en</strong> van de hof is, heeft<br />

God gezegd, gij zult daarvan niet et<strong>en</strong>, noch die aanroer<strong>en</strong>, opdat gij niet sterft”<br />

G<strong>en</strong>esis 3: 2, 3.<br />

RABBI.<br />

Maar m<strong>en</strong> vindt nerg<strong>en</strong>s gezegd, dat Adam in e<strong>en</strong> verbond met God gestaan heeft.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik me<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> dat niet duister vindt, Hoséa 6: 7. „Maar zij hebb<strong>en</strong> het verbond<br />

overtred<strong>en</strong> als Adam.” Hier moet het zo wel als e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> naam van de eerste m<strong>en</strong>s<br />

g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, als Job 31, daar hij zegt: „Zo ik mijn overtreding bedekt heb, als<br />

Adam.” In deze plaats<strong>en</strong> moet het niet aangemerkt word<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> gem<strong>en</strong>e naam van<br />

het m<strong>en</strong>selijk geslacht, want als m<strong>en</strong> het vertaalt, ze hebb<strong>en</strong> het verbond overtred<strong>en</strong>,<br />

als m<strong>en</strong>s of als e<strong>en</strong>s m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, wijkt m<strong>en</strong> van de eig<strong>en</strong> aard der woord<strong>en</strong> af, ook van het<br />

oogmerk der profetie, <strong>en</strong> van de kracht <strong>en</strong> nadruk der woord<strong>en</strong>. En zo stel ik vast dat<br />

in de plaats Hoséa 6: 7, verondersteld wordt in de eerste plaats, dat Adam in e<strong>en</strong><br />

verbond gestaan heeft, <strong>en</strong> in de tweede plaats, dat Adam dat verbond overtred<strong>en</strong> heeft.<br />

RABBI.<br />

Maar hoe merkt u Adam dan aan in dit verbond?<br />

KOOPMAN.<br />

Als hoofd des verbonds, zodat hij staande of vall<strong>en</strong>de het ganse m<strong>en</strong>selijk geslacht,<br />

met hem stond of viel.<br />

RABBI.<br />

Maar ik kan mij nog niet begrijp<strong>en</strong>, dat het gebod van niet te et<strong>en</strong> van de boom der<br />

k<strong>en</strong>nis des goeds <strong>en</strong> des kwaads, is de eis des verbonds, omdat het maar e<strong>en</strong><br />

ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>d gebod is.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik acht dit niet de eis des verbonds te zijn, maar dat dezelve bestaan heeft, daarin, dat<br />

hij God als e<strong>en</strong> vrijmachtig Opperheer van alles had te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zichzelf geheel<br />

onbepaald in gehoorzaamheid aan Hem had te onderwerp<strong>en</strong>, hier in wil nu God de<br />

m<strong>en</strong>s beproev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij stelt Adam (als e<strong>en</strong> vrijmachtig Opperheer) tot e<strong>en</strong> heer of<br />

heerschappijvoerder over alles wat op de aarde was, uitgezonderd e<strong>en</strong> boom, g<strong>en</strong>oemd<br />

de boom der k<strong>en</strong>nis des goeds <strong>en</strong> des kwaads, die gaf de Heere God hem niet, maar<br />

verbood Adam daarvan te et<strong>en</strong>, op bedreiging des doods, zegg<strong>en</strong>de, t<strong>en</strong> dage als gij<br />

daarvan eet, zult u de dood sterv<strong>en</strong>, om te beproev<strong>en</strong> Zijn gehoorzaamheid in e<strong>en</strong><br />

onbepaalde onderwerping door deze boom. En zo was dit gebod e<strong>en</strong> willekeurig<br />

proefgebod voor Adam om hem te beproev<strong>en</strong>, of hij zich voor God als zijn<br />

onbepaalde Opperheer zou gedrag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem als zodanig erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

49


Maar zo ik nu toestem, dat Adam in e<strong>en</strong> verbond met God gestaan heeft, wat zou hij<br />

toch, indi<strong>en</strong> hij in dat verbond had blijv<strong>en</strong> staan, verdi<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Dat moet het teg<strong>en</strong>gestelde wez<strong>en</strong>, van hetge<strong>en</strong> hem bij de overtreding gedreigd was,<br />

<strong>en</strong> dat was de dood, bij gevolg het teg<strong>en</strong>gestelde van de dood is het lev<strong>en</strong>. Mogelijk<br />

zult u zegg<strong>en</strong>, dat hij e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>dige was, dat is zo, maar hij zonde verdi<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>,<br />

door de oef<strong>en</strong>ing van e<strong>en</strong> dadelijke gehoorzaamheid, het recht om dat lev<strong>en</strong> tot in<br />

eeuwigheid in de geme<strong>en</strong>schap Gods te bezitt<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar me<strong>en</strong>t gij, dat hier meer aan Adam dan de lichamelijke dood bedreigd is?<br />

Gewis ja, ook de geestelijke dood.<br />

RABBI.<br />

Wel zeg mij toch e<strong>en</strong>s wat u door de geestelijk<strong>en</strong> dood verstaat, of waarin die bestaat.<br />

KOOPMAN.<br />

Dit zull<strong>en</strong> wij klaarst bevatt<strong>en</strong>, als wij eerst zi<strong>en</strong> waar het geestelijk lev<strong>en</strong> in bestaat,<br />

namelijk, gelijk het lichamelijk lev<strong>en</strong> bestaat in de geme<strong>en</strong>schap van ziel <strong>en</strong> lichaam,<br />

zo bestaat het geestelijk lev<strong>en</strong> in de geme<strong>en</strong>schap der ziel, of liever des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met<br />

God, <strong>en</strong> in de daar uitvloei<strong>en</strong>de verg<strong>en</strong>oeging <strong>en</strong> blijdschap. Zo bestaat dan de<br />

geestelijke dood in de scheiding des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> van God, <strong>en</strong> in de daar uitvloei<strong>en</strong>de<br />

ell<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, welke de m<strong>en</strong>s die van God is afgescheid<strong>en</strong>, noodzakelijk moet<strong>en</strong><br />

overkom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar de Hebreeuwse tekst תומת תומ mot tamoed betek<strong>en</strong>t altijd de lichamelijke dood,<br />

<strong>en</strong> wordt daarom ook in uw Bijbel of overzetting vertaald, zekerlijk sterv<strong>en</strong> als u zi<strong>en</strong><br />

kunt, G<strong>en</strong>. 26: 11, Exod. 21: 12, 15, 16, 17, ook wel de dood sterv<strong>en</strong> 1 Samuël 14: 44,<br />

<strong>en</strong> zo ook G<strong>en</strong>esis 2. „T<strong>en</strong> dage als gij daarvan eet zult gij de dood sterv<strong>en</strong>.”<br />

KOOPMAN.<br />

Dat het in vele plaats<strong>en</strong> de lichamelijke dood betek<strong>en</strong>t, bek<strong>en</strong> ik gaarne, maar niet<br />

altijd, want Ezech. 3: 18, 21, 18: 4, 28, <strong>en</strong> 33: 13, 20, word<strong>en</strong> die spreekwijz<strong>en</strong><br />

lev<strong>en</strong>de lev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>de sterv<strong>en</strong> gelijk de Hebreeuwse woord<strong>en</strong> klink<strong>en</strong>, als teg<strong>en</strong>gestelde<br />

gevolg<strong>en</strong> der deugd, <strong>en</strong> de zonde gedurig teg<strong>en</strong> elkander over gesteld. Nu is<br />

het e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de zaak, dat het lev<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> gevolg is van het beker<strong>en</strong> van alle<br />

overtreding<strong>en</strong>, is het geestelijk lev<strong>en</strong> des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, dat in eeuwigheid zal dur<strong>en</strong>, ziet<br />

Ezech. 18: 28, daar nog bijgevoegd wordt, dat hij niet zal sterv<strong>en</strong>, hetwelk van de<br />

lichamelijke dood niet kan gezegd word<strong>en</strong>, zie ook Spreuk. 8: 36 <strong>en</strong> 12: 28. En<br />

bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> was het zo noodzakelijk niet in de bedreiging, dat de geestelijke dood zo<br />

klaar uitgedrukt werd als de lichamelijke, want de geestelijke dood is in de zondedaad<br />

zelf begrep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vloeit uit dezelve voort, want door de zonde scheidt hij zich<br />

vrijwillig van God, <strong>en</strong> daarom ook van de vertoornde God verstot<strong>en</strong> wordt. En zo<br />

wordt die scheiding als e<strong>en</strong> gevolg van de zonde voorgesteld Jes. 59: 2: „Uw<br />

ongerechtighed<strong>en</strong> mak<strong>en</strong> e<strong>en</strong> scheiding tuss<strong>en</strong> ulied<strong>en</strong> <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> uw God, <strong>en</strong> uw<br />

zond<strong>en</strong> verberg<strong>en</strong> het aangezicht van ulied<strong>en</strong>, dat Hij niet hoort.”<br />

RABBI.<br />

50


Maar ik had altijd geme<strong>en</strong>d, dat gijlied<strong>en</strong> drieërlei dood stelde, namelijk ook nog de<br />

eeuwige dood.<br />

KOOPMAN.<br />

Het wez<strong>en</strong>lijke van de eeuwige dood bestaat in e<strong>en</strong> onafgebrok<strong>en</strong> geduurzaamheid<br />

van de geestelijke dood.<br />

RABBI.<br />

Maar wanneer zou u d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat Adam de gedreigde straf is overgekom<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Aanstonds nadat hij overtred<strong>en</strong> had, want zo had God hem bedreigd: „t<strong>en</strong> dage als gij<br />

daarvan eet, zult gij de dood sterv<strong>en</strong>.”<br />

Dit is de m<strong>en</strong>ing gans niet, in de grondtekst staat םויב bejoom in de dag, of in e<strong>en</strong> dag,<br />

<strong>en</strong> dan moet m<strong>en</strong> niet verstaan e<strong>en</strong> dag, zo als die bij ons is, maar zo als e<strong>en</strong> dag bij<br />

God is, <strong>en</strong> dat is duiz<strong>en</strong>d jaar, gelijk Mozes ons dat zelf leert, Psalm 90: 4. Nu is<br />

Adam oud geword<strong>en</strong> 930 jaar, <strong>en</strong> bijgevolg eer de dag, dat is duiz<strong>en</strong>d jar<strong>en</strong> om <strong>ware</strong>n,<br />

gestorv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niemand heeft die dag te bov<strong>en</strong> geleefd.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong>ze 90 e Psalm gebruikt u naar het oogmerk van Mozes gans niet, want daar ligt niet<br />

minder in die woord<strong>en</strong>, als dat hij ons zou will<strong>en</strong> ler<strong>en</strong>, als dat e<strong>en</strong> dag bij God<br />

duiz<strong>en</strong>d jaar is, maar in het vorige vers had hij gesprok<strong>en</strong> van de opstanding der<br />

dod<strong>en</strong>, als hij gezegd had, „gij doet de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> wederker<strong>en</strong> tot verbrijzeling”, dat is tot<br />

stof ná de dood, <strong>en</strong> zegt „keert weder gij m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>kinder<strong>en</strong>,” te wet<strong>en</strong> door op te staan<br />

uit de dod<strong>en</strong>. Hierop laat hij nu volg<strong>en</strong>, om die teg<strong>en</strong>bed<strong>en</strong>king weg te nem<strong>en</strong>, (hoe<br />

het mogelijk is, dat die zo lang verbrijzelde deeltjes kunn<strong>en</strong> weder ver<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>, ker<strong>en</strong>de<br />

zo weder tot het lichaam van e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s) vers 4, „Want duiz<strong>en</strong>d jar<strong>en</strong> zijn in Uw og<strong>en</strong>,<br />

als de dag van gister<strong>en</strong>, als hij voorbij gegaan is.” Zo ziet u dat de g<strong>en</strong>oemde Psalm tot<br />

uw oogmerk niet past.<br />

RABBI.<br />

Wel hoe zult u dan met de lichamelijke dood terechtkom<strong>en</strong>, want de m<strong>en</strong>s is zeker in<br />

die dag niet gestorv<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

M<strong>en</strong> moet onderscheid mak<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> het sterv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> het voltrekk<strong>en</strong> van de<br />

dood, het eerste geschiedde aanstonds, het tweede, to<strong>en</strong> ziel <strong>en</strong> lichaam scheidde. En<br />

dat de ell<strong>en</strong>de van dit lev<strong>en</strong> die Adam aanstonds onderhevig was, de dood g<strong>en</strong>oemd<br />

wordt, kan m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> Exodus 10: 17, daar Farao de plag<strong>en</strong> der sprinkhan<strong>en</strong> e<strong>en</strong> dood<br />

noemt, <strong>en</strong> de klag<strong>en</strong>de Kerk zegt Psalm 44: 23. „Maar om Uw<strong>en</strong>twil word<strong>en</strong> wij de<br />

gans<strong>en</strong> dag gedood.” Zo vervalt uw ingebrachte zwarigheid.<br />

Om niet al te lang op e<strong>en</strong> zaak te blijv<strong>en</strong> staan; wie verstaat gij, die de verleiding des<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> gedaan heeft?<br />

RABBI.<br />

Daarin zijn onze Meesters niet e<strong>en</strong>s, sommig<strong>en</strong> will<strong>en</strong>, dat de slang gelijk Mozes haar<br />

noemt, voor de val zou hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op voet<strong>en</strong> zou hebb<strong>en</strong> gegaan,<br />

hetzij op twee of op vier, doch ander<strong>en</strong> m<strong>en</strong><strong>en</strong> dat Sammaël, die de hoofdverleider zou<br />

geweest zijn, op e<strong>en</strong> slang, die op pot<strong>en</strong> ging, zou gered<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> zo tot de vrouw<br />

51


gesprok<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik heb Flavius Josefus in de eerste gedacht<strong>en</strong> ook gevond<strong>en</strong>. Onder ons zijn de<br />

gedacht<strong>en</strong> ook niet e<strong>en</strong>s, doch dat lat<strong>en</strong>de var<strong>en</strong>, acht ik het zeker, dat de verleider de<br />

duivel zelf is, gelijk ik d<strong>en</strong>k dat gijlied<strong>en</strong> door Sammaël die ook verstaat.<br />

RABBI.<br />

Jazeker, maar zeg mij toch e<strong>en</strong>s, hoe u die woord<strong>en</strong> van de verleider verstaat, als hij<br />

tot de vrouw zeide, G<strong>en</strong>esis 3: 4, 5. „Gijlied<strong>en</strong> zult de dood niet sterv<strong>en</strong>; maar God<br />

weet, dat, t<strong>en</strong> dage als u daarvan eet, zo zull<strong>en</strong> uw og<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult<br />

als God wez<strong>en</strong>, k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de het goed <strong>en</strong> het kwaad.” Wat heeft hij toch de vrouw<br />

daardoor will<strong>en</strong> te verstaan gev<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Wel, dat is niet heel klaar <strong>en</strong> de verschill<strong>en</strong> veel. <strong>De</strong> voornaamste zijn, dat de verleider<br />

de vrouw heeft tracht<strong>en</strong> wijs te mak<strong>en</strong>, dat zij het gebod niet wel verstaan had,<br />

ander<strong>en</strong>, dat God de m<strong>en</strong>s had tracht<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stbaar te mak<strong>en</strong>, daar zij onafhankelijk <strong>en</strong><br />

vrij <strong>ware</strong>n, <strong>en</strong> daarom zegt: „gij zult de dood niet sterv<strong>en</strong>; maar als God wez<strong>en</strong>.” Nog<br />

zijn er die liever d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat hij zich vertoonde als e<strong>en</strong> gezant Gods, de vrouw heeft<br />

bedrog<strong>en</strong> met haar te verton<strong>en</strong> <strong>en</strong> als van Godswege aan te zegg<strong>en</strong>, dat zijlied<strong>en</strong> hun<br />

gehoorzaamheid betoond hebb<strong>en</strong>de, de Heere nu dat proefgebod als willekeurig<br />

zijnde, kwam weg te nem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat dreigem<strong>en</strong>t des doods bijgevolg ophoud<strong>en</strong>de, zo<br />

zoud<strong>en</strong> zij de dood niet sterv<strong>en</strong>, maar als God wez<strong>en</strong>, niet in wez<strong>en</strong>, noch in natuur,<br />

maar in zoverre, als zij zulks zoud<strong>en</strong> verkrijg<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> loon op hun gehoorzaamheid.<br />

Dit is mijn gedachte <strong>en</strong> daarom heeft de verleider de vrouw recht anders gevraagd, als<br />

God gebod<strong>en</strong> had, als hij zeide: „is het ook, dat God gezegd heeft van al de bom<strong>en</strong><br />

dezes hof zult u niet et<strong>en</strong>,” om h<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>gestelde vraag geveinsd te<br />

beproev<strong>en</strong> <strong>en</strong> zo te verstrikk<strong>en</strong>, gelijk hem ook gelukt is. „Want de vrouw daarop de<br />

boom aanzi<strong>en</strong>de, was hij haar e<strong>en</strong> lust voor de og<strong>en</strong>, ja e<strong>en</strong> boom, die bekwaam was<br />

om verstandig te mak<strong>en</strong>, of zo ander<strong>en</strong> het vertal<strong>en</strong> om te overweg<strong>en</strong>, namelijk, dat de<br />

slang haar gezegd, <strong>en</strong> in Gods Naam haar verzekerd had, „zo nam zij van zijn vrucht<br />

<strong>en</strong> at, <strong>en</strong> zij gaf ook haar man met haar <strong>en</strong> hij at”, vers 6.<br />

RABBI.<br />

Zo m<strong>en</strong>igmaal ik de volg<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong> lees, verwekk<strong>en</strong> ze in mij e<strong>en</strong> nieuw<br />

verwondering, dat ze eerst na het et<strong>en</strong> zag<strong>en</strong>, dat zij naakt <strong>ware</strong>n, daar ze nochtans<br />

voor het et<strong>en</strong> og<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> om te zi<strong>en</strong>, dat ze ongekleed <strong>en</strong> naakt <strong>ware</strong>n.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat komt daarvandaan, dat m<strong>en</strong> de naaktheid, die zij zag<strong>en</strong>, tot e<strong>en</strong> lichamelijke<br />

naaktheid bepaalt, dat ik zo niet versta, want zijn lichaams naaktheid, - nademaal hij<br />

zo uit de hand<strong>en</strong> van zijn Maker gekom<strong>en</strong> was, - kan ge<strong>en</strong> oorzaak wez<strong>en</strong>, dat hij zich<br />

uit vrees voor God verborg. Gelijk Adam, dat als de <strong>en</strong>ige oorzaak van zijn vrees<br />

betuigt, als hij zijn Verbonds-God, die hem riep: “Adam waar zijt gij? antwoordde:<br />

„ik vreesde, want ik b<strong>en</strong> naakt; daarom verborg ik mij.” Zo versta ik dan door deze<br />

naaktheid, e<strong>en</strong> ontbloting van hun gerechtigheid, dewelke zij bezat<strong>en</strong> uit kracht van<br />

hun gehoorzaamheid, verliez<strong>en</strong>de door hun overtreding het recht <strong>en</strong> vrijmoedigheid<br />

om voor God te verschijn<strong>en</strong>.<br />

52


RABBI.<br />

Indi<strong>en</strong> m<strong>en</strong> deze naaktheid naar uw m<strong>en</strong>ing zou verstaan, dan moest volg<strong>en</strong>, dat de<br />

vrouw, zodra als zij geget<strong>en</strong> <strong>en</strong> zo overtred<strong>en</strong> had, moet gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat zij naakt<br />

was, daar zij nochtans zulks niet zag voor dat haar man ook geget<strong>en</strong> had, want daar<br />

staat, „to<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> hun beider og<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>d.”<br />

KOOPMAN.<br />

Hieruit kan m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, dat de vrouw niet stond noch viel in het afgetrokk<strong>en</strong>e van, maar<br />

in het sam<strong>en</strong>stel met haar man, niet aangemerkt als haar man, maar als haar hoofd des<br />

verbonds, zodat zij in hem stond, gelijk als wij, <strong>en</strong> met hem viel. En daarom zolang,<br />

als hij (Adam) niet geget<strong>en</strong> had, zo was het verbond nog niet overtred<strong>en</strong>. En zo zi<strong>en</strong><br />

wij, dat in Adam, als het hoofd des verbonds, het ganse m<strong>en</strong>sdom in hem stond of<br />

viel, waaronder ook de vrouw begrep<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> zo is de zonde eig<strong>en</strong>lijk door e<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>s in de wereld gekom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Als ik dit nu e<strong>en</strong>s kon toestemm<strong>en</strong>, zo moet ik u vrag<strong>en</strong> of dit verbond nog plaats na<br />

de val heeft.<br />

KOOPMAN.<br />

Aan de zijde Gods volstrekt, want God, hoewel de m<strong>en</strong>s dat verbond overtred<strong>en</strong> heeft,<br />

behoudt God altoos e<strong>en</strong> ongeschond<strong>en</strong> recht, om van de m<strong>en</strong>s (niet alle<strong>en</strong> uit Zijn<br />

natuurlijke verplichting, maar ook uit kracht van het verbond, dewijl Adam zich daar<br />

in verbond<strong>en</strong> had) e<strong>en</strong> altoosdur<strong>en</strong>de gehoorzaamheid te eis<strong>en</strong>. Maar aan de zijde van<br />

de m<strong>en</strong>s verloor dat verbond aanstonds zijn kracht, om e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s de gerechtigheid t<strong>en</strong><br />

lev<strong>en</strong> te gev<strong>en</strong>, omdat het daartoe door de zonde krachteloos geword<strong>en</strong> was, want het<br />

verbond ziet het ganse m<strong>en</strong>sdom aan als Verbondsch<strong>en</strong>ders <strong>en</strong> doodschuldig<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong> m<strong>en</strong>s is toch door de val e<strong>en</strong> vreselijke staatsverandering ondergaan.<br />

KOOPMAN.<br />

Ja, wel degelijk van e<strong>en</strong> verhev<strong>en</strong>e, e<strong>en</strong> lage, van e<strong>en</strong> gelukkige, e<strong>en</strong> ell<strong>en</strong>dige, van<br />

e<strong>en</strong> heerser, e<strong>en</strong> slaaf, want van wie iemand toch overwonn<strong>en</strong> wordt, die is hij<br />

di<strong>en</strong>stbaar geword<strong>en</strong>, van e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d Gods e<strong>en</strong> vijand; van e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>dige e<strong>en</strong> dode; uit<br />

vrees zich verberg<strong>en</strong>de; uit onbeschaamdheid de schuld op God <strong>en</strong> uit e<strong>en</strong><br />

liefdeloosheid op zijn vrouw leggg<strong>en</strong>de, als hij zeide: „<strong>De</strong> vrouw die Gij mij gegev<strong>en</strong><br />

hebt, die heeft mij van die boom gegev<strong>en</strong> <strong>en</strong> ik heb geget<strong>en</strong>.” Vers 12. Zodat de m<strong>en</strong>s<br />

in e<strong>en</strong> allerjammerlijkste staat van ell<strong>en</strong>de gestort is, word<strong>en</strong>de de vang e<strong>en</strong>s machtig<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> de gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> e<strong>en</strong>s rechtvaardig<strong>en</strong>, Jes. 49: 24. Hebb<strong>en</strong>de de verleider e<strong>en</strong><br />

hoofd, dat is e<strong>en</strong> recht van heerschappij over de m<strong>en</strong>s gekreg<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wij Jod<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> wel, dat wij met Adams zonde niet te do<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat hij<br />

gezondigd heeft, dat dat personeel is voor hem zelf, maar uit uw vertoning van het<br />

verbond waarin hij stond, kan ik wel zi<strong>en</strong>, dat zijn zonde, die hij beging in het et<strong>en</strong><br />

van de boom, e<strong>en</strong> betrekking had op het gehele m<strong>en</strong>selijk geslacht. En dat die zonde<br />

in dat opzicht wel moest onderscheid<strong>en</strong> word<strong>en</strong> van de zonde, die hij in het vervolg<br />

gezondigd heeft, hoewel hij ons aller stamvader is, omdat dezelve personeel <strong>ware</strong>n.<br />

53


KOOPMAN.<br />

Dat onderscheidt u wel, maar het zal niet ondi<strong>en</strong>stig zijn, dat wij uit de Heilige<br />

Blader<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s beschouw<strong>en</strong> de algem<strong>en</strong>e staat des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> na de val.<br />

RABBI.<br />

Gans niet, ik wil u daar wel over hor<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Door de overtreding van Adam is de gehele m<strong>en</strong>s, ja alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> verontreinigd<br />

geword<strong>en</strong>, zodat het ganse volk bek<strong>en</strong>t: „Wij alle zijn als e<strong>en</strong> onreine”, Jes. 64, 6.<br />

Daarom is de m<strong>en</strong>s dat van zijn geboorte af. „Want niemand kan op e<strong>en</strong> natuurlijke<br />

wijze gev<strong>en</strong> e<strong>en</strong> reine uit e<strong>en</strong> onreine”, Job 14: 4. „Want de m<strong>en</strong>s wordt ןוועב<br />

begnavoon met ongerechtigheid gebor<strong>en</strong>, omdat met zonde, zijn moeder hem heeft<br />

ontvang<strong>en</strong>”, gelijk ik dit gezegde van David, Psalm 51: 7, niet onaardig heb hor<strong>en</strong><br />

vertal<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Heere getuigt zelf, G<strong>en</strong>esis 8: 21. „Dat het gedichtsel van 's m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> hart<br />

boos is van zijn j<strong>en</strong>gel aan. En dat te all<strong>en</strong> dage”, hoofdstuk 6: 5. En de verdorv<strong>en</strong>heid<br />

<strong>en</strong> zonde des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> is zo algeme<strong>en</strong>, “dat de Heere uit de hemel nederzi<strong>en</strong>de op<br />

Adams kinder<strong>en</strong>, om te zi<strong>en</strong> of iemand verstandig <strong>ware</strong>, die God zocht, maar ze <strong>ware</strong>n<br />

all<strong>en</strong> afgewek<strong>en</strong>, te sam<strong>en</strong> zijn ze stink<strong>en</strong>de geword<strong>en</strong>, daar is niemand, die goed doet,<br />

ook niet e<strong>en</strong>,” Psalm 14: 2, 3. En de wijste der koning<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>t het ook in zijn gebed, I<br />

Koning<strong>en</strong> 8: 46, zegg<strong>en</strong>de: „ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s is er die niet zondigt”. En hij daagt alle<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> uit, Spreuk<strong>en</strong> 20: 9. „Wie kan zegg<strong>en</strong>: ik heb mijn hart gezuiverd, ik b<strong>en</strong> rein<br />

van mijn zonde?” Daar ziet u de algeme<strong>en</strong>heid van de zonde, die met recht e<strong>en</strong><br />

schandelijk kwaad g<strong>en</strong>oemd wordt.<br />

RABBI.<br />

Ik heb wel meer gehoord, dat bij ulied<strong>en</strong> de zonde e<strong>en</strong> schandelijk kwaad g<strong>en</strong>oemd<br />

wordt, welke red<strong>en</strong> is daarvoor?<br />

KOOPMAN.<br />

Wel, dat is niet ver te zoek<strong>en</strong>, voor die maar bek<strong>en</strong>d is, gelijk het ulied<strong>en</strong> niet kan<br />

onbek<strong>en</strong>d zijn, met welke schandelijke b<strong>en</strong>aming<strong>en</strong> de zonde in de Heilige Taal<br />

g<strong>en</strong>oemd wordt als trouweloosheid, ongehoorzaamheid, weerspannigheid, afval <strong>en</strong><br />

ongerechtigheid, omdat hij onrecht begaat teg<strong>en</strong> God in Hem niet te gehoorzam<strong>en</strong>,<br />

onrecht teg<strong>en</strong> zijn naaste, om hem niet lief te hebb<strong>en</strong>, onrecht teg<strong>en</strong> zich zelf om zijn<br />

eig<strong>en</strong> behoud te betracht<strong>en</strong>. En zo past deze naam van schandelijk kwaad met het<br />

grootste recht aan de zonde. Maar laat ons nu ook iets sprek<strong>en</strong> over het droevig<br />

kwaad, namelijk de straf der zonde.<br />

RABBI.<br />

Als het u gelieft.<br />

KOOPMAN.<br />

UE. zal lichtelijk begrijp<strong>en</strong>, dat het droevig kwaad diezelfde uitgebreidheid moet<br />

hebb<strong>en</strong> als het schandelijk kwaad, want het droevig kwaad is e<strong>en</strong> gevolg van het<br />

schandelijk kwaad. En dat leert mij vooreerst de natuurlijke bevatting, die ik van God<br />

heb, want ik kan God niet anders begrijp<strong>en</strong> als zo e<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>, die Zich Zelf <strong>en</strong> Zijn<br />

eig<strong>en</strong> deugd<strong>en</strong> <strong>en</strong> volmaakthed<strong>en</strong> noodzakelijk bemint. En ook bemint die Hem<br />

beminn<strong>en</strong> <strong>en</strong> die werk<strong>en</strong>, overe<strong>en</strong>komstig die deugd<strong>en</strong> <strong>en</strong> volmaakthed<strong>en</strong>; maar ook<br />

haat die hem hat<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet werk<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>komstig die deugd<strong>en</strong> <strong>en</strong> volmaakthed<strong>en</strong>.<br />

54


<strong>De</strong>ze liefde <strong>en</strong> haat moet zich ook naar buit<strong>en</strong> verton<strong>en</strong>, in de e<strong>en</strong> te belon<strong>en</strong> <strong>en</strong> in de<br />

andere te straff<strong>en</strong>, welke eerste m<strong>en</strong> noem<strong>en</strong> kan Gods heiligheid. En het tweede Gods<br />

beton<strong>en</strong>de rechtvaardigheid.<br />

RABBI.<br />

Maar deze uitdrukking van God te hat<strong>en</strong>, zijn mij al te hard, zo u dat op alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

wilt toepass<strong>en</strong>, want welk m<strong>en</strong>s is zo boos, dat hij God zou hat<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Meer dan u d<strong>en</strong>kt, want het hat<strong>en</strong> bestaat zowel in kwaad te will<strong>en</strong> als in kwaad te<br />

do<strong>en</strong>. Bed<strong>en</strong>k nu e<strong>en</strong>s, als e<strong>en</strong> zondaar zondig<strong>en</strong>de, onder het oog krijgt Gods<br />

overalteg<strong>en</strong>woordigheid <strong>en</strong> alwet<strong>en</strong>heid, waardoor hij al zijn zond<strong>en</strong>, zelfs zijn<br />

verborg<strong>en</strong>ste, ziet <strong>en</strong> weet. En Gods heiligheid <strong>en</strong> rechtvaardigheid, waardoor hij zijn<br />

zond<strong>en</strong> haat <strong>en</strong> straft; moet er dan niet licht in e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s opkom<strong>en</strong>, dat hij wel w<strong>en</strong>ste,<br />

dat God zijn zond<strong>en</strong> zo niet wist, of t<strong>en</strong> minste, dat God dezelve ongestraft voorbij<br />

ging. Wat is dat anders dan te w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, dat God niet overalteg<strong>en</strong>woordig, niet alwet<strong>en</strong>d,<br />

niet heilig noch rechtvaardig was. En God was zonder dezelve ge<strong>en</strong> God, is dat<br />

dan niet te will<strong>en</strong>, dat God ge<strong>en</strong> God was. En wat kan er groter kwaad bedacht<br />

word<strong>en</strong>. En het woord hat<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>s teg<strong>en</strong> God is niet onschriftmatig, m<strong>en</strong> vindt<br />

het Numeri 10: 35, Psalm 68: 2 <strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong> meer.<br />

Om nu weer tot ons vorige te kom<strong>en</strong>, namelijk dat het droevig kwaad zich zo breed<br />

uitstrekt als het schandelijk kwaad, kunt u klaar zi<strong>en</strong>, Psalm 5: 5, 6, 7 <strong>en</strong> vanwege<br />

deszelfs zwaarte roept Mozes uit, Psalm 90: 11: „wie k<strong>en</strong>t de sterkte Uws toorns <strong>en</strong><br />

Uw verbolg<strong>en</strong>heid, naardat Gij te vrez<strong>en</strong> zijt?” En ge<strong>en</strong> wonder, want hij zegt <strong>De</strong>uter.<br />

24, want God is e<strong>en</strong> verter<strong>en</strong>d Vuur. En de profeet Nahum roept uit hoofdstuk 1: 2.<br />

„E<strong>en</strong> ijverig God <strong>en</strong> e<strong>en</strong> Wreker is de Heere, e<strong>en</strong> Wreker is de Heere <strong>en</strong> zeer grimmig;<br />

e<strong>en</strong> Wreker is de Heere aan Zijn wederpartijders. En hij behoudt d<strong>en</strong> toorn Zijner<br />

vijand<strong>en</strong>.” Nu mag e<strong>en</strong> ieder, die e<strong>en</strong> gezicht voor zichzelf heeft van de staat waarin<br />

de m<strong>en</strong>s gekom<strong>en</strong> is door de val, wel zegg<strong>en</strong>: „wee mij, want ik verga; dewijl ik e<strong>en</strong><br />

man van onreine lipp<strong>en</strong> b<strong>en</strong>. En ik woon in het midd<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> volk, dat onrein van<br />

lipp<strong>en</strong> is”, Jes. 6: 5. Ziedaar mijn vri<strong>en</strong>d, mijn gedacht<strong>en</strong> over de staat des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

vóór <strong>en</strong> door de val, gev<strong>en</strong>de het verhandelde over aan uw nagedacht<strong>en</strong>, w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>de u<br />

daartoe verlicht<strong>en</strong>de g<strong>en</strong>ade. En zo UE. <strong>en</strong>ige verg<strong>en</strong>oeging mocht gevond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>,<br />

b<strong>en</strong> ik van harte g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong> om verder sam<strong>en</strong> te sprak<strong>en</strong> bij e<strong>en</strong> nadere geleg<strong>en</strong>heid.<br />

VIJFDE SAMENSPRAAK.<br />

55


Handel<strong>en</strong>de over de ongegronde middel<strong>en</strong>, ter herstelling des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met God,<br />

door de Joodse leraars voorgedrag<strong>en</strong>, kort weerlegd.<br />

KOOPMAN.<br />

Heeft UE. onze vorige red<strong>en</strong>ering e<strong>en</strong>s nagedacht. En wat g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> gehad?<br />

RABBI.<br />

Ik heb mij daar vrij mede bezig gehoud<strong>en</strong> <strong>en</strong> ik verwerp het niet.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel dat is mij g<strong>en</strong>oeg, maar nu moet ik om tot e<strong>en</strong> daaropvolg<strong>en</strong>d gesprek te kom<strong>en</strong>,<br />

u vrag<strong>en</strong>, of u gelooft, dat alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> in die jammerstaat zull<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong>, in tijd <strong>en</strong><br />

eeuwigheid?<br />

RABBI.<br />

Gans niet.<br />

KOOPMAN.<br />

Gelooft u dan, dat uit die jammerstaat alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> gered word<strong>en</strong>?<br />

RABBI.<br />

Nee, maar e<strong>en</strong> gedeelte.<br />

KOOPMAN.<br />

Nu is het zeker, dat het van e<strong>en</strong> uiterste noodzakelijkheid is, om het middel van die<br />

redding wel te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. En derhalve gans niet ondi<strong>en</strong>stig, dat wij ons daar wat mede<br />

ophoud<strong>en</strong>. En ik vraag u als die e<strong>en</strong> leraar b<strong>en</strong>t, welke toch de rechte <strong>en</strong> <strong>en</strong>ige weg der<br />

behoud<strong>en</strong>is is.<br />

RABBI.<br />

Uw voorstel is goed <strong>en</strong> uw vraag billijk, derhalve zal ik zo klaar als het mij mogelijk<br />

is, tracht<strong>en</strong> dezelve u onder het oog te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> eerste, daar moet iets ter voldo<strong>en</strong>ing, tot verzo<strong>en</strong>ing wez<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat gelov<strong>en</strong> wij dat<br />

de dood is. En daarom staat in het gebed, dat wij de ziek<strong>en</strong> voorlez<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> mijn tijd<br />

g<strong>en</strong>aderd is om te sterv<strong>en</strong>, laat mijn dood e<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>ing wez<strong>en</strong> over al de zond<strong>en</strong>. <strong>en</strong><br />

ongerechtighed<strong>en</strong>, die ik gezondigd <strong>en</strong> gedaan heb, van de dag af, dat ik in deze<br />

wereld b<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong>, tot op de huidige dag toe. En geef mij deel in het hof Ed<strong>en</strong>. En<br />

maak mij waardig tot het eeuwige lev<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, me moet de wet gehoorzaamd word<strong>en</strong>, doch op welke wijze zulks<br />

geschied<strong>en</strong> kan, of hoe die te gehoorzam<strong>en</strong> te verstaan is, daarover zijn onze rabbijn<strong>en</strong><br />

het niet e<strong>en</strong>s. Sommig<strong>en</strong> begrijp<strong>en</strong>, dat de ganse wet in 613 gebod<strong>en</strong> bestaat, waarvan<br />

365 verbod<strong>en</strong> zijn, dezelve zijn naar het getal der dag<strong>en</strong> van het jaar. En de 248<br />

gebod<strong>en</strong>, zijnde dezelve naar het getal der led<strong>en</strong> van 's m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> lichaam; nu zegt m<strong>en</strong>:<br />

zo elk lid van ons lichaam alle dag<strong>en</strong> e<strong>en</strong> gebod houdt. En van e<strong>en</strong> verbod zich wacht,<br />

wij alle jar<strong>en</strong>. En zo altijd, al de gebod<strong>en</strong> Gods onderhoud<strong>en</strong>, doch ander<strong>en</strong> verstaan<br />

het zoo, dat de ganse wet is aan gans Israël ter gehoorzame betrachting overgegev<strong>en</strong>.<br />

Nu onderhoudt gans Israël die wet, dat is ieder Israëliet e<strong>en</strong> deel. En zo gehoorzam<strong>en</strong><br />

wij de wet, doch e<strong>en</strong> derde gevoel<strong>en</strong>, dat mij het meeste behaagt, is, dat e<strong>en</strong> ieder van<br />

ons betracht<strong>en</strong> moet de gehele wet voor zich zelf te onderhoud<strong>en</strong>. Nu wet<strong>en</strong> wij wel,<br />

56


dat door de tuss<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>de zond<strong>en</strong>, wij de wet zo niet kunn<strong>en</strong> onderhoud<strong>en</strong> als het<br />

vereist wordt, maar als de Heere in ons die goedwilligheid vindt om dezelve te<br />

onderhoud<strong>en</strong>, dan rek<strong>en</strong>t God het, alsof wij dezelve dadelijk in alles onderhoud<strong>en</strong><br />

hadd<strong>en</strong>. En zo word<strong>en</strong> wij langs dez<strong>en</strong> weg tot God <strong>en</strong> tot zijn geme<strong>en</strong>schap<br />

toegelat<strong>en</strong>. En scheelt er ondertuss<strong>en</strong> wat te veel aan iemands gehoorzaamheid, dan<br />

gaat hij voor e<strong>en</strong> tijd naar de hel, hetwelk echter niet langer dan 12 maand<strong>en</strong> dur<strong>en</strong><br />

kan. En wordt binn<strong>en</strong> die tijd uit dezelve verlost door voorbed<strong>en</strong>, voornamelijk van<br />

zijn' zoon, zo hij er e<strong>en</strong> nagelat<strong>en</strong> heeft, zie daar ziet u kort het middel der behoud<strong>en</strong>is,<br />

zoals bij ons geleerd wordt.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik moet u zegg<strong>en</strong>, dat ik het met u op die weg niet zou durv<strong>en</strong> wag<strong>en</strong>, want het komt<br />

mij voor, dat die weg, de goede <strong>en</strong> de rechte weg niet is, die Samuel zeide, dat hij d<strong>en</strong><br />

volke ler<strong>en</strong> zou, I Sam. 12.<br />

RABBI.<br />

Waarom niet?<br />

KOOPMAN.<br />

Omdat vooreerst al wat UE. daar gesteld hebt, niets hebt bewez<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> tweede, ik<br />

vind in de Heilige Blader<strong>en</strong> de dood voorkom<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> strafgevolg van de zonde,<br />

gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan in de bedreiging, als God zegt: „T<strong>en</strong> dage als gij daarvan eet zult<br />

gij de dood sterv<strong>en</strong>”, G<strong>en</strong>esis 2. Daarom zegt Mozes, Psalm 90. „Gij doet d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s<br />

wederker<strong>en</strong> tot verbrijzeling.” Maar nooit komt de dood des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> voor als de<br />

verzo<strong>en</strong>ing des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met God. En wat t<strong>en</strong> derde uw gedacht<strong>en</strong> betreft over het<br />

gehoorzam<strong>en</strong> van de wet, kom<strong>en</strong> mij de eerste twee bespottelijk <strong>en</strong> de derde niet<br />

aannemelijk voor.<br />

RABBI.<br />

Waarom niet?<br />

KOOPMAN.<br />

Omdat de gehoorzaamheid, die in <strong>en</strong> voor Gods gericht bestaan zal, e<strong>en</strong> gans<br />

volkom<strong>en</strong> gehoorzaamheid zijn moet, ja het moet e<strong>en</strong> onafgebrok<strong>en</strong> gehoorzaamheid<br />

zijn. Omdat wij altijd in die tijd, waarin wij hed<strong>en</strong> zijn, gehoorzaamheid schuldig zijn,<br />

zo volgt daaruit, dat de gehoorzaamheid in de e<strong>en</strong> tijd niet voldoet voor de<br />

ongehoorzaamheid in e<strong>en</strong> verled<strong>en</strong> tijd, want in die tijd als wij gehoorzaamheid<br />

beton<strong>en</strong>, zo zijn wij op die tijd gehoorzaamheid schuldig. En derhalve elke<br />

overtreding maakt ons strafschuldig bij God <strong>en</strong> vermeerdert dezelve. En dat God ge<strong>en</strong><br />

goedkeuring betoont in de goedwilligheid om te gehoorzam<strong>en</strong>, maar inderdaad van het<br />

gehoorzam<strong>en</strong> zelf, kan m<strong>en</strong> klaar zi<strong>en</strong>, I Koning<strong>en</strong> 13, in de profeet uit Juda, die de<br />

Heere gezond<strong>en</strong> had om te profeter<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de altaar, die koning Jerobeam gemaakt<br />

had. En de Heere had hem verbod<strong>en</strong> niet te et<strong>en</strong> noch te drink<strong>en</strong> in dat land. Hij<br />

toonde zich gewillig te gehoorzam<strong>en</strong>, wanneer de koning hem verzocht om bij hem te<br />

et<strong>en</strong> <strong>en</strong> te drink<strong>en</strong>. Hij weigerde zulks, omdat de Heere het hem verbod<strong>en</strong> had. Maar<br />

wanneer dezelve man bijna op d<strong>en</strong> zelfd<strong>en</strong> tijd van e<strong>en</strong> oud profeet misleid <strong>en</strong><br />

bedrog<strong>en</strong> werd, zodat de arme man met hem gaat <strong>en</strong> overtreedt het gebod Gods. En<br />

daarover werd hij t<strong>en</strong> voorbeeld (voor al die voor God <strong>en</strong> voor Zijn woord vrez<strong>en</strong>)<br />

gestraft. En hoe dat gijlied<strong>en</strong> ook de gehoorzaamheid aan de wet begrijpt, om<br />

daardoor voor Gods gericht te kunn<strong>en</strong> bestaan, hetzij in e<strong>en</strong> dadelijke<br />

57


gehoorzaamheid, of in e<strong>en</strong> goedwilligheid om te gehoorzam<strong>en</strong>, u weet wel, dat gij<br />

daardoor e<strong>en</strong> gerechtigheid bij uzelf stelt. En dat is de praktijk der oud<strong>en</strong> niet geweest,<br />

ja de allerheiligst<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, daar wel ver van afgezi<strong>en</strong>, als blijkt in Job, daar de Heere<br />

zelf van zegt: “dat hij was e<strong>en</strong> man wi<strong>en</strong>s gelijk op de aarde niet was, e<strong>en</strong> man oprecht<br />

<strong>en</strong> vroom, God vrez<strong>en</strong>de <strong>en</strong> wijk<strong>en</strong>de van het kwaad”, hoofdstuk 1: 8; die zegt,<br />

hoofdstuk 9: 24: „Waarlijk ik weet, dat het zo is: want hoe zou de m<strong>en</strong>s rechtvaardig<br />

zijn bij God? zo hij lust heeft om met hem te twist<strong>en</strong>, niet e<strong>en</strong> uit duiz<strong>en</strong>d zal hij hem<br />

beantwoord<strong>en</strong>. Hij is wijs van hart <strong>en</strong> sterk van kracht; wie heeft zich teg<strong>en</strong> Hem<br />

verhard <strong>en</strong> vrede gehad”? En David daar getuigt de Heere van, dat bij e<strong>en</strong> man was<br />

naar zijn hart, die bidt nochtans de Heere, Psalm 143: 2. ,,En ga niet in het gericht met<br />

uw knecht, want niemand, die leeft zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn.” En<br />

Daniel die meer dan e<strong>en</strong>s van hemeling<strong>en</strong> wordt aangesprok<strong>en</strong>. En g<strong>en</strong>oemd e<strong>en</strong><br />

gew<strong>en</strong>st man, nochtans getuigt hij voor de Heere, zegg<strong>en</strong>de: „Wij werp<strong>en</strong> onze<br />

smeking<strong>en</strong> voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtighed<strong>en</strong>”, Dan. 9 : 18.<br />

Daarover zal niemand zich verwonder<strong>en</strong>, als hij d<strong>en</strong>kt, dat zij e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>dig indruk<br />

gehad hebb<strong>en</strong> van Gods vlekkeloze heiligheid <strong>en</strong> onkreukbare rechtvaardigheid. Daar<br />

ziet u waarom uw gedacht<strong>en</strong> over het middel der herstelling van e<strong>en</strong> zondaar met God,<br />

bij mij niet aannemelijk zijn.<br />

RABBI.<br />

Ik merk wel, waar u dat vandaan komt, dat komt daarvan, dat u ge<strong>en</strong> klare bevatting<br />

hebt van Gods eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>; Gods heiligheid <strong>en</strong> rechtvaardigheid vordert niet in<br />

God om te moet<strong>en</strong>, maar geeft e<strong>en</strong> recht om te mog<strong>en</strong> straff<strong>en</strong>. En let e<strong>en</strong>s, dat als de<br />

Heere voorbij Mozes aangezicht ging, dat hij uitriep Exod. 34: 6: „Heere, Heere God,<br />

barmhartig <strong>en</strong> g<strong>en</strong>adig, lankmoedig <strong>en</strong> groot van weldadigheid <strong>en</strong> waarheid.” Nu<br />

oef<strong>en</strong>t iemand barmhartigheid omtr<strong>en</strong>t ell<strong>en</strong>dig<strong>en</strong> <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade omtr<strong>en</strong>t schuldig<strong>en</strong>. Ja ik<br />

me<strong>en</strong>, dat u klaar g<strong>en</strong>oeg ziet, dat zulks te stell<strong>en</strong> Gode betamelijk is. Temeer omdat<br />

e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s op e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> rechtvaardig recht hebb<strong>en</strong>de om hem te straff<strong>en</strong>, niet alle<strong>en</strong><br />

vrij staat van de straf af te zi<strong>en</strong> <strong>en</strong> hem barmhartigheid te beton<strong>en</strong>, maar zulks zelfs<br />

van andere m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> geprez<strong>en</strong> wordt, zo volgt hieruit van Zelf, dat God, wanneer de<br />

m<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> goedwilligheid toont om de wet te gehoorzam<strong>en</strong>, berouw hebb<strong>en</strong>de over het<br />

niet meer gehoorzam<strong>en</strong> van Zijn gerechtigheid, kan <strong>en</strong> mag afzi<strong>en</strong>. En Zijn<br />

barmhartigheid <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade tot zo e<strong>en</strong> w<strong>en</strong>de, gev<strong>en</strong>de hem ontslag van zijn schuld<strong>en</strong>.<br />

En ik kan niet zi<strong>en</strong>, of dit moet zijn goedkeuring ontvang<strong>en</strong>, want in God kan ge<strong>en</strong><br />

minder recht noch vrijheid gesteld word<strong>en</strong>, dan in de m<strong>en</strong>s. Heeft nu de m<strong>en</strong>s dat<br />

recht <strong>en</strong> is het zelfs prijselijk, als hij zulks doet, waarom ook niet bij God?<br />

KOOPMAN.<br />

Uw red<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> mij niet tot klaardere bevatting van Gods eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> gebracht,<br />

want het heeft bij mij ge<strong>en</strong> grond noch kracht; want hier moet wel aangemerkt<br />

werd<strong>en</strong>, dat de Heere God voorkomt als e<strong>en</strong> Rechter, die recht doet, daarom zegt<br />

Abraham, G<strong>en</strong>esis 18: 25. ,,Het zij verre van U, zulk e<strong>en</strong> ding te do<strong>en</strong>, te dod<strong>en</strong> de<br />

rechtvaardige met de goddeloze; dat de rechtvaardige zij gelijk de goddeloze; verre zij<br />

het van U! zou de Rechter der ganse aarde ge<strong>en</strong> recht do<strong>en</strong>”? Zie ook Jes. 33: 22.<br />

„Want de Heere is onze Rechter, de Heere is onze Wetgever, de Heere is onze<br />

Koning, Hij zal ons behoud<strong>en</strong>”. Is Hij nu e<strong>en</strong> Rechter <strong>en</strong> wel e<strong>en</strong> rechtvaardig<br />

Rechter, zo moet u in deze, God in het betog<strong>en</strong> van de billijkheid van het ongestraft<br />

voorbijgaan van de zonde, niet vergelijk<strong>en</strong> bij e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s, maar bij e<strong>en</strong> rechter. En in<br />

zijn handel omtr<strong>en</strong>t e<strong>en</strong>, die schuldig staat voor het gerecht, of hij daaromtr<strong>en</strong>t zo<br />

handel<strong>en</strong> kan. En ev<strong>en</strong>wel e<strong>en</strong> rechtvaardig rechter blijv<strong>en</strong>, als hij zonder voldo<strong>en</strong>ing<br />

58


aan het recht e<strong>en</strong> strafschuldige ongestraft laat h<strong>en</strong><strong>en</strong> gaan. En als zulks van e<strong>en</strong><br />

rechter geschiede, zou u wel durv<strong>en</strong> oordel<strong>en</strong>, dat zo e<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> rechtvaardig rechter<br />

was, die recht doet, zeker gans niet. Nu zegt Salomo in het slot van zijn predicatie,<br />

Prediker 12: 14. „Want God zal ieder werk in het gericht br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, met al wat<br />

verborg<strong>en</strong> is, hetzij goed, of hetzij kwaad.” Daar zal God recht<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> rechtvaardig<br />

Rechter, als e<strong>en</strong> Rechter der ganse aarde, Die recht doet, G<strong>en</strong>esis 18: 25. Als e<strong>en</strong><br />

Rechter bij Wie ge<strong>en</strong> onrecht is, noch aanneming van person<strong>en</strong>, noch ontvanging van<br />

gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, 2 Kroniek<strong>en</strong> 19: 7. En vergelijk nooit God in dez<strong>en</strong> bij e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s in het<br />

algeme<strong>en</strong>, die is zelf verschuldigd de barmhartigheid te do<strong>en</strong> roem<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> het<br />

oordeel, maar bij e<strong>en</strong> rechter die de wetsch<strong>en</strong>der naar de wet doet voldo<strong>en</strong>, anders<br />

hebt u te wacht<strong>en</strong>, dat u onder dat volk zou gesteld word<strong>en</strong>, daar de Heere van zegt,<br />

Jeremia 8: 7, 8: „Mijn volk weet het recht des Heer<strong>en</strong> niet. Hoe zegt gij dan, wij zijn<br />

wijs <strong>en</strong> de wet des Heer<strong>en</strong> is bij ons”? En vers 9: „<strong>De</strong> wijz<strong>en</strong> zijn beschaamd,<br />

verschrikt <strong>en</strong> gevang<strong>en</strong>: ziet, zij hebb<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> woord verworp<strong>en</strong>, wat wijsheid<br />

zoud<strong>en</strong> zij dan hebb<strong>en</strong>?” En dewijl ik zie, dat u in het aanwijz<strong>en</strong> van de weg tot<br />

herstelling, het recht Gods niet bewaart stel ik vast dat die weg u onbek<strong>en</strong>d is. En dat<br />

wij die tevergeefs bij u zoud<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong>.<br />

RABBI<br />

Wat zal ik zegg<strong>en</strong>, ik zie wel, dat bij deze red<strong>en</strong>ering mijn weg vrij duister geword<strong>en</strong><br />

is, doch ik b<strong>en</strong> begerig, om bij de eerste geleg<strong>en</strong>heid, over die weg nader met u te<br />

sprek<strong>en</strong>, want, eerst moet m<strong>en</strong> de weg k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> zal m<strong>en</strong> met vrucht daarop wandel<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik w<strong>en</strong>s „dat de Heere ons lere van Zijn weg<strong>en</strong>. En dat wij wandel<strong>en</strong> in Zijn pad<strong>en</strong>,”<br />

Jes. 2 : 3. „Want daar is e<strong>en</strong> weg die de m<strong>en</strong>s recht schijnt, maar het einde van die is<br />

de dood”, dat is die weg van onze eig<strong>en</strong> gerechtigheid, e<strong>en</strong> weg die niet goed is, naar<br />

onze eig<strong>en</strong> gedacht<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> dwaalweg daar m<strong>en</strong> op dwaalt als schap<strong>en</strong>, Jes. 53: 6, Nu<br />

ik <strong>hoop</strong> over deze nuttige stof nader met u te sprek<strong>en</strong>.<br />

ZESDE SAMENSPRAAK.<br />

59


Handel<strong>en</strong>de over de herstelling des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met God.<br />

RABBI.<br />

In onze vorige sam<strong>en</strong>spraak vraagde u mij naar de <strong>en</strong>ige <strong>en</strong> rechte weg der<br />

behoud<strong>en</strong>is, maar dewijl ik u niet voldaan heb, zo vraag ik nu u naar die weg, of<br />

ulied<strong>en</strong> e<strong>en</strong> beter<strong>en</strong> <strong>en</strong> zekerder weg kan uitvind<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Die uit te vind<strong>en</strong> is ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>werk, want dewijl de m<strong>en</strong>s hier voorkomt als<br />

belediger, die God door Zijn zond<strong>en</strong> beledigd heeft, zo is God dan de beledigde <strong>en</strong> de<br />

m<strong>en</strong>s de belediger. Zal nu tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> belediger <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> beledigde verzo<strong>en</strong>ing<br />

geschied<strong>en</strong>, het is zeker, dat niet de belediger aan de beledigde moet voorschrijv<strong>en</strong>,<br />

maar de beledigde aan de belediger, vooral als de beledigde de belediger in eer,<br />

aanzi<strong>en</strong>, macht <strong>en</strong> vermog<strong>en</strong> overtreft. Daarom het staat vast, zal iemand die weg ter<br />

herstelling e<strong>en</strong>s zondaars met God k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, hij moet die van God in Zijn woord<br />

geleerd hebb<strong>en</strong>, want het redelicht leert ons wel, dat God behoud<strong>en</strong>s Zijn heiligheid <strong>en</strong><br />

rechtvaardigheid, de van Hem afgevall<strong>en</strong> zondaar kan herstell<strong>en</strong>, omdat Hij door zijn<br />

oneindige wijsheid zo e<strong>en</strong> middel kan uitd<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. En door Zijn oneindige kracht<br />

Hetzelve uitwerk<strong>en</strong>. En zo iemand daaraan twijfelde, zou hij aanstonds het oneindige<br />

van Gods wijsheid <strong>en</strong> macht zelfs in twijfel trekk<strong>en</strong>, derhalve vloeit het uit Gods<br />

oneindige wijsheid <strong>en</strong> macht, de zondaar te kunn<strong>en</strong> herstell<strong>en</strong>, maar of God nu<br />

dadelijk zondaars zal herstell<strong>en</strong>, leert de natuurlijke Godgeleerdheid niet, omdat het<br />

herstell<strong>en</strong> of niet herstell<strong>en</strong> afhangt van de vrijmachtige wille Gods, <strong>en</strong>kel stelt ze het<br />

niet buit<strong>en</strong> <strong>hoop</strong>. Nu heeft de Heere God in Zijn woord geop<strong>en</strong>baard, dat Hij het wil<br />

do<strong>en</strong>. En hoe dat Hij het behoud<strong>en</strong>s Zijn heiligheid zal do<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Hoe zal die herstelling volg<strong>en</strong>s het geop<strong>en</strong>baarde woord geschied<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN,<br />

Alzo dat de Heere tot verwondering van <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> <strong>en</strong> m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, zonder kwetsing van het<br />

recht <strong>en</strong> betoning van Zijn rechtvaardigheid g<strong>en</strong>ade zal oef<strong>en</strong><strong>en</strong> aan ell<strong>en</strong>dig,<br />

onwaardig <strong>en</strong> doodschuldige zondar<strong>en</strong>, nu heeft de Heere God ons geop<strong>en</strong>baard bij<br />

Jes. 5: 16. „Doch de Heere der heir schaar zal verhoogd word<strong>en</strong> door het recht. En<br />

God, die Heilige, zal geheiligd word<strong>en</strong> door gerechtigheid”. En dat geschied zijnde,<br />

dan zal met e<strong>en</strong> vervuld word<strong>en</strong> dat beloofd is, Psalm 85: 11, 12. „<strong>De</strong><br />

goedertier<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> de waarheid zull<strong>en</strong> elkander ontmoet<strong>en</strong>; de gerechtigheid <strong>en</strong> de<br />

vrede zull<strong>en</strong> elkander kuss<strong>en</strong>. <strong>De</strong> waarheid zal uit de aarde spruit<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

gerechtigheid zal van de hemel nederzi<strong>en</strong>.” En zo ziet m<strong>en</strong>, dat al deze eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong><br />

Gods vri<strong>en</strong>delijk zoud<strong>en</strong> te sam<strong>en</strong> stemm<strong>en</strong>, zodat ze elkander zoud<strong>en</strong> ontmoet<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

kuss<strong>en</strong>, hetwelk geschied<strong>en</strong> zou zonder kwetsing of vermindering van <strong>en</strong>ig<strong>en</strong><br />

derzelver. En ge<strong>en</strong> wonder, want de Heere „zal het gerecht stell<strong>en</strong> naar het richtsnoer<br />

<strong>en</strong> de gerechtigheid naar het paslood”, Jes. 28: 17. Nu ziet m<strong>en</strong> uit het gezegde, dat<br />

aan het recht Gods volg<strong>en</strong>s de geschond<strong>en</strong> wet, moet <strong>en</strong> zal voldaan word<strong>en</strong>.<br />

Wie zal daaraan voldo<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Ge<strong>en</strong> bloot schepsel in de hemel noch op de aarde is zulks mogelijk, want de<br />

schepsel<strong>en</strong> zijn tweeërlei, of lev<strong>en</strong>dige, of lev<strong>en</strong>loze. <strong>De</strong> lev<strong>en</strong>loze kunn<strong>en</strong> aan het<br />

60


geschond<strong>en</strong> recht niet voldo<strong>en</strong>, w<strong>en</strong>t zij kunn<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> gevoel drag<strong>en</strong> van de straf; de<br />

lev<strong>en</strong>dige schepsel<strong>en</strong> zijn weder tweeërlei, of redelijke, of redeloze, die kunn<strong>en</strong> het<br />

ook niet do<strong>en</strong>, want hoewel die wel e<strong>en</strong> gevoel hebb<strong>en</strong> van de straf, zo kunn<strong>en</strong> ze<br />

echter ge<strong>en</strong> verstandige bevatting mak<strong>en</strong> van de strafoef<strong>en</strong><strong>en</strong>de rechtvaardigheid<br />

Gods. <strong>De</strong> redelijke schepsel<strong>en</strong> zijn ook tweeërlei, of <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> of m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. <strong>De</strong> <strong>en</strong>gel<strong>en</strong><br />

kunn<strong>en</strong> het ook niet do<strong>en</strong>, want dewijl het geest<strong>en</strong> zonder licham<strong>en</strong> zijn, zo kunn<strong>en</strong> ze<br />

de lichamelijke dood niet ondergaan, die gelijk voorhe<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> is, zowel bedreigd is<br />

als de geestelijke dood; nu blijft er niet over dan de m<strong>en</strong>s. Maar waarlijk de m<strong>en</strong>s, die<br />

met ons op dezelfde wijze is voortgesprot<strong>en</strong>, zijn alle tot dit zeer gewichtig stuk<br />

onbekwaam, omdat dezelve schuld <strong>en</strong> dezelve onmacht op all<strong>en</strong> ligt. En daarom<br />

Psalm 49: 8, 9, 10. „Niemand van h<strong>en</strong> zal zijn broeder immermeer kunn<strong>en</strong> verloss<strong>en</strong>;<br />

hij zal Gode zijn rantso<strong>en</strong> niet kunn<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>; want de verlossing hunner ziel is te<br />

kostelijk. En zal in eeuwigheid ophoud<strong>en</strong>. Dat hij ook voortaan gedurig zou lev<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

de verderving niet zi<strong>en</strong>.” God daagt daartoe ook alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> uit, als hij zegt Jeremia<br />

30: 21. „Wie is hij, die met zijn hart borg worde, om tot Mij te g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>, spreekt de<br />

Heere?” Zo ziet u dat ge<strong>en</strong> bloot schepsel aan het recht Gods kan voldo<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

U hebt aan mijn vraag niet voldaan, want u hebt maar ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de gesprok<strong>en</strong>, wie<br />

niet kan voldo<strong>en</strong>. En waarom niet? Nu w<strong>en</strong>ste ik, dat stuk stellig te hor<strong>en</strong> verhandel<strong>en</strong>,<br />

anders kan ik ge<strong>en</strong> klare bevatting van u krijg<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zal naar mijn gering vermog<strong>en</strong> aan uw begeerte tracht<strong>en</strong> te voldo<strong>en</strong>. En om daar<br />

<strong>en</strong>ige voldo<strong>en</strong>de kracht aan te gev<strong>en</strong>, zal ik het stuk van vor<strong>en</strong> aan beginn<strong>en</strong>. En zowel<br />

tracht<strong>en</strong> te betog<strong>en</strong> waardoor, als door Wie aan het recht Gods voldaan zal word<strong>en</strong>.<br />

Hierop keer ik mij tot G<strong>en</strong>esis 3: 15 gewoonlijk g<strong>en</strong>oemd de moederbelofte. Nadat in<br />

het 14 vers e<strong>en</strong> vonnis teg<strong>en</strong> de slang of satan door de Heere was uitgesprok<strong>en</strong>, als Hij<br />

zeide: „dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt. “ <strong>De</strong> red<strong>en</strong> van dit vonnis of<br />

liever de misdaad als oorzaak van dezelve, als hij gezegd had, dewijl gij dit gedaan<br />

hebt. <strong>De</strong>ze uitspraak was wel vreselijk voor de verleider, dat hem niet als de m<strong>en</strong>s<br />

gevraagd <strong>en</strong> verantwoording gegund werd, maar aanstonds zijn vonnis hoorde.<br />

Waarlijk, dat kon hem ge<strong>en</strong> goed voorspell<strong>en</strong>. Echter was hier ge<strong>en</strong> troost in voor de<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, maar nu in het 15 vers gaat de Heere de straf des verleiders verz<strong>ware</strong>n tot<br />

troost <strong>en</strong> blijdschap der m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, als hij vooreerst zegt: „Ik zal vijandschap stell<strong>en</strong> of<br />

do<strong>en</strong> stell<strong>en</strong> (want het grondwoord תישא Aschieth behoort tot de conjugatie van Hiphil<br />

<strong>en</strong> is uit de tafel van Koem), tuss<strong>en</strong> u <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> deze vrouw.” Dit veronderstelt, dat<br />

daar e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>dschap tuss<strong>en</strong> haar beid<strong>en</strong> was, want waar ge<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>dschap is, kan<br />

ge<strong>en</strong> vijandschap gesteld word<strong>en</strong>. Maar het is te verwonder<strong>en</strong>, hoe de m<strong>en</strong>s zo<br />

verbijsterd is, dat hij met de slang of satan die hem overwon, wi<strong>en</strong>s slaaf <strong>en</strong> gevang<strong>en</strong>e<br />

hij geword<strong>en</strong> was, zo e<strong>en</strong> vrijwillige vri<strong>en</strong>dschap ingaat. Maar deze<br />

verwondering zal <strong>en</strong>igermate verdwijn<strong>en</strong> in het beschouw daarvan in de eerste m<strong>en</strong>s,<br />

als m<strong>en</strong> ziet, dat al hun nakomeling<strong>en</strong> ook zo do<strong>en</strong>. Leert de oudervinding niet, dat de<br />

m<strong>en</strong>s van natuur vrijwillig de zonde doet? En zo de duivel di<strong>en</strong>t, beminn<strong>en</strong>de zelfs de<br />

band<strong>en</strong> waarmede hij gebond<strong>en</strong> is, begeert in waarheid zelfs daarvan niet ontbond<strong>en</strong><br />

te zijn, maar hij kan als het <strong>ware</strong> buit<strong>en</strong> dezelve niet lev<strong>en</strong>, omdat de zonde met zijn<br />

verdorv<strong>en</strong> natuur overe<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>de, hij in de zonde leeft gelijk e<strong>en</strong> vis in het water. Nu<br />

vertoonde zich in de eerste gevall<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s aanstonds die oorspronkelijke<br />

verdorv<strong>en</strong>heid, scheidde hij zich niet van God, zodra hij Hem hoorde door zich te<br />

verberg<strong>en</strong>? <strong>De</strong> vrees dreef h<strong>en</strong> van <strong>en</strong> niet de liefde naar God, welke vrees niet e<strong>en</strong>s<br />

61


kinderlijke, maar e<strong>en</strong> slaafse of op zijn best e<strong>en</strong> rechterlijke vreze was. En dat ge<strong>en</strong><br />

liefde h<strong>en</strong> uitdreef naar God, blijkt, omdat ze door de zonde de band van vri<strong>en</strong>dschap<br />

hadd<strong>en</strong> verbrok<strong>en</strong>. En dat niet alle<strong>en</strong>, maar daarbij zo <strong>ware</strong>n ze ongelijkvormig aan<br />

God <strong>en</strong> gelijkvormig aan de satan geword<strong>en</strong>. Nu zegt m<strong>en</strong>: gelijk zoekt gelijk <strong>en</strong><br />

bemint gelijk. En de vri<strong>en</strong>dschap van de slang met de m<strong>en</strong>s verdi<strong>en</strong>t ge<strong>en</strong><br />

verwondering, want hij hem verleid, bedrog<strong>en</strong> <strong>en</strong> overwonn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de, was de m<strong>en</strong>s<br />

hem di<strong>en</strong>stblaar geword<strong>en</strong>, wat wonder, dat hij hem aanstonds zijn vri<strong>en</strong>dschap heeft<br />

aangebod<strong>en</strong>, om hem in het recht zijner heerschappij te versterk<strong>en</strong>. En de m<strong>en</strong>s<br />

zi<strong>en</strong>de, dat hij de band<strong>en</strong> van vri<strong>en</strong>dschap met zijn wettige Heere had verbrok<strong>en</strong>, wat<br />

wonder, dat hij de aangebod<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>dschap van zijn overwinnaar aannam? Nu het<br />

staat dan vast, daar is e<strong>en</strong>s vri<strong>en</strong>dschap tuss<strong>en</strong> de overwinnaar <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s, deze<br />

band van vri<strong>en</strong>dschap zegt God, die zal Hij brek<strong>en</strong>, als hij zegt: „Ik zal vijandschap<br />

stell<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> u <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> deze vrouw”.<br />

RABBI.<br />

Waarin zou nu deze vijandschap bestaan?<br />

KOOPMAN.<br />

Die zonde zeer verschill<strong>en</strong>d wez<strong>en</strong>, in de vrouw <strong>en</strong> in de Slang. <strong>De</strong> vijandschap van<br />

de vrouw teg<strong>en</strong> de slang zou niet alle<strong>en</strong> daarin bestaan, dat de Heere de vrouw onder<br />

het oog zou do<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> het groot geluk, daar ze uit <strong>en</strong> de rampzalig<strong>en</strong> staat, waarin<br />

ze door de verleider gebracht was, want dat alle<strong>en</strong> zou maar e<strong>en</strong> afkeer in de vrouw<br />

teg<strong>en</strong> de slang verwekk<strong>en</strong>. Maar deze vijandschap moest ook voortvloei<strong>en</strong> uit e<strong>en</strong><br />

herstelling der vri<strong>en</strong>dschap <strong>en</strong> liefde Gods, zodat God hier te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, dat hij de<br />

vrouw in Zijn liefde <strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schap wilde herstell<strong>en</strong>, uit welke herstelling zich<br />

aanstonds in de vrouw e<strong>en</strong>s vijandschap teg<strong>en</strong> de slang moest opdo<strong>en</strong>. Maar in de<br />

slang had ze e<strong>en</strong> geheel andere oorzaak, want de slang, zi<strong>en</strong>de dat haar buit haar<br />

weder ontnom<strong>en</strong> werd, haar gevang<strong>en</strong>e e<strong>en</strong> vrije, haar vri<strong>en</strong>d e<strong>en</strong> vijand, moest als<br />

raz<strong>en</strong>de dol word<strong>en</strong>. En in de aller-bitterste vijandschap ontstek<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de vrouw. En<br />

teg<strong>en</strong> alle die haar ontroofd werd<strong>en</strong>, of zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. En zou zeker niet nalat<strong>en</strong>,<br />

waar hij kon of mocht, haar te bestrijd<strong>en</strong>, om haar vijandschap te oef<strong>en</strong><strong>en</strong>. Daar ziet u<br />

de verschill<strong>en</strong>de oorzaak van deze vijandschap: in de vrouw was het liefde maar in de<br />

slang was het nijd. Nu spreekt God vervolg<strong>en</strong>s van e<strong>en</strong> Zaad der vrouw <strong>en</strong> van e<strong>en</strong><br />

zaad der slang. En die zoud<strong>en</strong> ook vijandschap teg<strong>en</strong> malkander hebb<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wat verstaat u door het zaad der slang? Me<strong>en</strong>t u ook dat de duivel<strong>en</strong> voorttel<strong>en</strong>, ja ook<br />

de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> wel vleselijke geme<strong>en</strong>schap met m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. En daar duivel<strong>en</strong> uit<br />

gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>? Gelijk wij Jod<strong>en</strong> gelov<strong>en</strong>, verstaande door de zon<strong>en</strong> Gods, G<strong>en</strong>. 6: 2,<br />

<strong>en</strong>gel<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is onze gedachte gans niet. Door het zaad der slang zou m<strong>en</strong> in de eerste plaats<br />

kunn<strong>en</strong> verstaan dieg<strong>en</strong><strong>en</strong> die van zijn b<strong>en</strong>de <strong>ware</strong>n, die met hem hadd<strong>en</strong> beslot<strong>en</strong> om<br />

dit boze stuk uit te voer<strong>en</strong>; <strong>en</strong> hij hun hoofd zijnde, zo kunn<strong>en</strong> zij door e<strong>en</strong><br />

overdrachtelijke manier van sprek<strong>en</strong> zijn zaad g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. Maar als ik de zaak<br />

wel bezie, moet m<strong>en</strong> vooral lett<strong>en</strong>, dat door het zaad dat der vrouw g<strong>en</strong>oemd wordt,<br />

niet al haar nakomeling<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> verstaan word<strong>en</strong> maar alle<strong>en</strong> dieg<strong>en</strong><strong>en</strong> die met de<br />

vrouw uit de dood tot het lev<strong>en</strong>. En in de liefde <strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schap Gods zoud<strong>en</strong> hersteld<br />

word<strong>en</strong>; dat blijkt omdat Adam haar vers 20 noemt Eva Chavvaah הוח, dat is<br />

62


lev<strong>en</strong>dige of lev<strong>en</strong>digmak<strong>en</strong>de, omdat zij e<strong>en</strong> moeder van al het lev<strong>en</strong>de is. Dat kan<br />

niet zi<strong>en</strong> op alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, want die <strong>ware</strong>n ge<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>de, nadat ze in de dood gestort<br />

<strong>ware</strong>n, maar het is dat zaad, dat weder lev<strong>en</strong>dig zou gemaakt word<strong>en</strong>. Daar nu alle<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> hoofd voor hoofd zodanig niet zijn, blijkt het vanzelf, dat al dieg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die zijn<br />

gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> vrijwillige onderdan<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong>, zijn zaad kunn<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. En<br />

zo ziet u, wie ik door het zaad der slang versta. <strong>De</strong> vijandschap tuss<strong>en</strong> dat tweeërlei<br />

zaad heeft zich van het begin af al in de wereld vertoond. En duurt nog. En de<br />

Oorsprong van deze vijandschap is de liefde tot hun heer <strong>en</strong> tot zijn rijk, die het zaad<br />

der vrouw <strong>en</strong> der slang ieder afzonderlijk hebb<strong>en</strong>, will<strong>en</strong>de niet voor vri<strong>en</strong>d k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>,<br />

dan die tot derzelver heer <strong>en</strong> rijk behor<strong>en</strong>. Hebt u mijn m<strong>en</strong>ing verstaan?<br />

RABBI.<br />

Zeer wel, gelief maar voort te gaan.<br />

KOOPMAN.<br />

Nu dunkt mij, dat de verleider hier teg<strong>en</strong> kon kom<strong>en</strong>. En zegg<strong>en</strong>: Rechtvaardige<br />

Rechter! heeft de m<strong>en</strong>s Uw wet niet geschond<strong>en</strong>? Hebt U niet op de overtreding de<br />

dood bedreigd? „Gij zijt immers ge<strong>en</strong> God die lieg<strong>en</strong> zal, of die iets berouw zou. Zult<br />

Gij het zegg<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet do<strong>en</strong>, sprek<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet best<strong>en</strong>dig mak<strong>en</strong>”? Zou U Uw waarheid,<br />

die de dood gedreigd hebt, verlat<strong>en</strong>, uw heiligheid <strong>en</strong> rechtvaardigheid verwerp<strong>en</strong>, om<br />

de m<strong>en</strong>s, die mijn rechtvaardige gevang<strong>en</strong>e is, mij te ontrukk<strong>en</strong> <strong>en</strong> in uw liefde <strong>en</strong><br />

vri<strong>en</strong>dschap te herstell<strong>en</strong>? Zult u dan aan de m<strong>en</strong>s uw barmhartigheid beton<strong>en</strong>, zonder<br />

Uw heiligheid <strong>en</strong> rechtvaardigheid. En aan mij Uw rechtvaardigheid zonder uw<br />

barmhartigheid? Ik beroep mij op verlies van al Uw eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> <strong>en</strong> volmaakthed<strong>en</strong>,<br />

zonder welke U ge<strong>en</strong> God kunt zijn, dat de m<strong>en</strong>s, die ik heb overwonn<strong>en</strong>, onder mijn<br />

macht <strong>en</strong> heerschappij is! En blijve tot in der eeuwigheid.<br />

Maar hierop dunkt mij, hoor ik de Heere antwoord<strong>en</strong>: Ik zal niets do<strong>en</strong> dan,<br />

behoud<strong>en</strong>s <strong>en</strong> met betoning van al Mijn eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>, deugd<strong>en</strong> <strong>en</strong> volmaakthed<strong>en</strong>, -<br />

als Hij zegt teg<strong>en</strong> de slang: hou jeschouphechaa roosch, Hij zal U vermorzel<strong>en</strong> het<br />

hoofd. (de kop). Dat is, hij zal verbrek<strong>en</strong> <strong>en</strong> t<strong>en</strong>iet do<strong>en</strong> uw recht van heerschappij,<br />

zodat u ge<strong>en</strong> hoofd zult zijn, noch recht zult hebb<strong>en</strong> op de vrouw <strong>en</strong> haar zaad, dat Ik<br />

Mij zal heilig<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Nu w<strong>en</strong>s ik wel e<strong>en</strong> nadere omschrijving te hor<strong>en</strong> van de Persoon, die de slang de kop<br />

of het hoofd zou verpletter<strong>en</strong>, (gelijk het woord ook te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft) die hier g<strong>en</strong>oemd<br />

werd אוה hou. En op welke wijze het zou geschied<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dan moet<strong>en</strong> wij de rol des boeks e<strong>en</strong>s doorzi<strong>en</strong>. En wij zull<strong>en</strong> daar bescheid g<strong>en</strong>oeg<br />

van vind<strong>en</strong>. Om dan daarmede te beginn<strong>en</strong>, Job noemt hem zijn לאג Goël hoofdstuk<br />

19: 25. „Want ik weet, dat mijn Verlosser leeft.”<br />

Nu moet<strong>en</strong> wij eerst zi<strong>en</strong>, wat e<strong>en</strong> Goël voor e<strong>en</strong> is. En dan waarom hij e<strong>en</strong> Goël<br />

g<strong>en</strong>oemd wordt. E<strong>en</strong> Goël is e<strong>en</strong> na- of wel e<strong>en</strong> naastbestaande vri<strong>en</strong>d. En zo e<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>s zijn werk was (dat hier voornamelijk te pas komt) zijn verslaafde of gevang<strong>en</strong><br />

broeder te verloss<strong>en</strong>. Het werkwoord, daar dit naamwoord van afstamt, betek<strong>en</strong>t<br />

vrijmak<strong>en</strong>. Zo leer ik van Job, dat de Verlosser onze nabestaande <strong>en</strong> zo e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s zou<br />

wez<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede die gevang<strong>en</strong> of in slavernij gehoud<strong>en</strong> wordt, die wordt gehoud<strong>en</strong> met<br />

geweld of met recht. Met geweld, dan moet de verlosser geweld gebruik<strong>en</strong>, om zijn<br />

63


loedvri<strong>en</strong>d te verloss<strong>en</strong>, gelijk Abraham deed, to<strong>en</strong> zijn broeders zoon Lot gevang<strong>en</strong><br />

was G<strong>en</strong>esis 14. Maar, indi<strong>en</strong> hij met recht gehoud<strong>en</strong> wordt, dan moet de losser hem<br />

vrijkop<strong>en</strong>, dat is, hij moet voldo<strong>en</strong> aan datg<strong>en</strong>e waarom hij gehoud<strong>en</strong> wordt. Br<strong>en</strong>g<strong>en</strong><br />

wij dit nu over tot de verlossing des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> uit de macht des satans, dan zi<strong>en</strong> wij, dat<br />

hij de m<strong>en</strong>s met recht gevang<strong>en</strong> houdt, waarom hij Jes. 49 in die betrekking e<strong>en</strong><br />

rechtvaardige g<strong>en</strong>oemd wordt. Daarom, hier moet e<strong>en</strong> losprijs opgebracht word<strong>en</strong>.<br />

Trouw<strong>en</strong>s hij zegt Job 33. „Ik heb de verzo<strong>en</strong>ing gevond<strong>en</strong>”.<br />

RABBI.<br />

Maar hier zou het haast schijn<strong>en</strong>, als of u van m<strong>en</strong>ing b<strong>en</strong>t, dat de Verlosser e<strong>en</strong><br />

losprijs aan de satan, die de m<strong>en</strong>s met recht gevang<strong>en</strong> hield, moest opbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel gans niet, hoe begrijpt u dat zo? U moet wel lett<strong>en</strong> dat de slavernij des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

aan de satan tot zijn grond heeft, dat hij aan de eis van Gods wet niet voldaan heeft.<br />

Want in het schuldplichtig gehoorzam<strong>en</strong> was het lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> de vrijheid, maar in het<br />

overtred<strong>en</strong> was dood <strong>en</strong> slavernij. Nu blijkt, dat de voorwaarde van het lev<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

vrijheid was het gehoorzam<strong>en</strong> van de Goddelijke wet. En de voorwaarde van dood <strong>en</strong><br />

slavernij, was het overtred<strong>en</strong> van dezelve. Nu vloeide het recht van heerschappij des<br />

duivels op de m<strong>en</strong>s uit het niet voldo<strong>en</strong> aan de eerstg<strong>en</strong>oemde voorwaarde. Zal nu de<br />

Goël de m<strong>en</strong>s verloss<strong>en</strong>, dan moet hij aan die voorwaarde voldo<strong>en</strong>, niet aan de Satan,<br />

maar in teg<strong>en</strong>deel aan Hem, aan Wie de voldo<strong>en</strong>ing der voorwaard<strong>en</strong> geweigerd was.<br />

Nu volgt vanzelf, dat de Losser twee ding<strong>en</strong> do<strong>en</strong> moet.<br />

Vooreerst moet hij voldo<strong>en</strong> aan het recht Gods voor de sch<strong>en</strong>ding van de<br />

voorwaarde, door het drag<strong>en</strong> van de straf, die op het sch<strong>en</strong>d<strong>en</strong> derzelve gedreigd was,<br />

namelijk de dood, in die del<strong>en</strong> <strong>en</strong> mat<strong>en</strong>, gelijk ze aan Adam gedreigd was. Maar zal<br />

de Losser niet alle<strong>en</strong> deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die hij zal verloss<strong>en</strong>, redd<strong>en</strong> uit de macht des satans,<br />

maar dezelve Stell<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>dschap met God, dan moet Hij dadelijk aan die<br />

voorwaard<strong>en</strong>, op welke de vri<strong>en</strong>dschap tuss<strong>en</strong> God <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s gegrond is, voldo<strong>en</strong>.<br />

Nu d<strong>en</strong>k ik, ziet u, dat de Losser de losprijs moet opbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, niet anders dan aan God<br />

Zelf.<br />

T<strong>en</strong> tweede, dat de Losser door het drag<strong>en</strong> van de gedreigde straf. En in het<br />

dadelijk houd<strong>en</strong> van de voorwaard<strong>en</strong>, de satan zijn recht op de verlost<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong><br />

heeft. En zo is zijn heerschappij vernietigd op de zelve. En dat wil de Heere te<br />

verstaan gev<strong>en</strong>, als hij zegt, „<strong>en</strong> hij zal u de kop vermorzel<strong>en</strong>”. En zo moest de satan<br />

de mond gestopt zijn, als zo aan het recht Gods voldaan werd.<br />

RABBI.<br />

Is daar nu aanstonds ná de val, of na dit gezegde van God, aan het recht Gods<br />

voldaan?<br />

KOOPMAN.<br />

Nee. 49<br />

RABBI.<br />

Wel, dan moest de m<strong>en</strong>s zolang onder de macht des satans blijv<strong>en</strong>, tot dat de Losser<br />

de losprijs opbracht.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat gaat niet door, want zo e<strong>en</strong>, om schuld, gevang<strong>en</strong>e e<strong>en</strong> borg kan krijg<strong>en</strong>, die in<br />

64


staat is om zijn schuld te betal<strong>en</strong>. En de schuldheer dezelve als borg heeft<br />

aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, zo heeft hij ge<strong>en</strong> recht meer, om dezelve schuld<strong>en</strong>aar, als zijn slaaf of<br />

gevang<strong>en</strong>e te houd<strong>en</strong>, hoewel aan de schuldheer nog dadelijk niet betaald is. Nu leert<br />

de Heilige Schrift ons, dat die Goël ook onze borg is, gelijk de koning Hizkia Hem als<br />

zo e<strong>en</strong> k<strong>en</strong>de, als hij Hem op zijn (zo hij me<strong>en</strong>de) sterfbed klaagde Jes. 38: 14. „0<br />

Heere, ik word onderdrukt. En Hem verzoekt, wees u mijn borg !” Wie onderdrukte<br />

hem? Niet die Belials raadsman, Rabsaké de krijgsoverste van de koning van Assyrië<br />

met zijn machtig heir, want die was al gevlod<strong>en</strong>. Maar zijn schuld<strong>en</strong>, die hem hier<br />

voor het oog kwam<strong>en</strong>, die b<strong>en</strong>auwd<strong>en</strong>, die onderdrukt<strong>en</strong> hem, dat deed hem klag<strong>en</strong>,<br />

dat deed hem smek<strong>en</strong>: „O Heere, wees Gij mijn borg !” En zo had David Hem ook<br />

gek<strong>en</strong>d <strong>en</strong> aangelop<strong>en</strong>, als hij zegt Psalm 119: 122. „Wees borg voor uw knecht t<strong>en</strong><br />

goede; laat de hovaardig<strong>en</strong> mij niet onderdrukk<strong>en</strong>.” Want daardoor. En anders<br />

nerg<strong>en</strong>s, verloor de verdrukker zijn recht, om te verdrukk<strong>en</strong>. <strong>De</strong>rhalve ge<strong>en</strong> wonder,<br />

dat David <strong>en</strong> Hizkia ge<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> raad noch middel wet<strong>en</strong>de, om van deze<br />

verdrukking <strong>en</strong> verdrukker bevrijd te word<strong>en</strong>, als dat Hij borg, hun borg was, Hem<br />

daarom bad<strong>en</strong> <strong>en</strong> verzocht<strong>en</strong>. En zo ziet gij, dat uw gemelde zwarigheid vervalt.<br />

RABBI.<br />

In zak<strong>en</strong> van borgtocht, moet m<strong>en</strong> aanmerk<strong>en</strong>, dat er vereist wordt e<strong>en</strong> schuld, e<strong>en</strong><br />

schuld<strong>en</strong>aar. En e<strong>en</strong> schuldheer. En dan e<strong>en</strong> die de schuld (door <strong>en</strong> om het<br />

onvermog<strong>en</strong> van de schuld<strong>en</strong>aar), aan de schuldheer voldoet, of op zich neemt om te<br />

voldo<strong>en</strong>. Nu is hier de schuldheer God, de schuld<strong>en</strong>aar de m<strong>en</strong>s. En de schuld de<br />

dood. En door e<strong>en</strong> dadelijke gehoorzaamheid te voldo<strong>en</strong> aan de voorwaard<strong>en</strong>, op<br />

welke de vri<strong>en</strong>dschap tuss<strong>en</strong> God <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s gegrond was, volg<strong>en</strong>s uw gered<strong>en</strong>eerde.<br />

Maar hier teg<strong>en</strong> moet ik aanmerk<strong>en</strong>, dat het in ge<strong>en</strong> rechtbank plaats heeft, dat iemand<br />

voor e<strong>en</strong> doodschuldige borg wordt, om voor hem te sterv<strong>en</strong>. En t<strong>en</strong> tweede, dat ieder<br />

m<strong>en</strong>s. En zo ook de borg daar u van spreekt, voor zichzelf schuldig is, aan die<br />

voorwaard<strong>en</strong> te voldo<strong>en</strong>. Nu, al wat iemand voor zich zelf schuldig is, kan hij voor<br />

e<strong>en</strong> ander niet do<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Uw aanmerking<strong>en</strong> zijn recht, maar geef op het volg<strong>en</strong>de e<strong>en</strong>s acht! E<strong>en</strong> borg, zal de<br />

borgtocht wettig zijn, moet heer wez<strong>en</strong> van datg<strong>en</strong>e, wat hij als borg verpandt. Nu is<br />

ge<strong>en</strong> bloot m<strong>en</strong>s heer van zijn lev<strong>en</strong>, maar God, die e<strong>en</strong> Heer is van lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> van<br />

dood. <strong>De</strong>rhalve kan het in ge<strong>en</strong> recht<strong>en</strong> bestaan, dat iemand zijn lev<strong>en</strong> als borg<br />

verpandt voor e<strong>en</strong> andere; maar al wat iemand in wettig eig<strong>en</strong>dom bezit, kan hij als<br />

borg verpand<strong>en</strong>, zal nu deze borg zijn lev<strong>en</strong> verpand<strong>en</strong>, zo moet volg<strong>en</strong>, dat hij e<strong>en</strong><br />

vrijheer van zijn lev<strong>en</strong> was; nu kan hij ge<strong>en</strong> heer van zijn lev<strong>en</strong> zijn, zo hij zijn oorsprong<br />

aan e<strong>en</strong> andere verschuldigd is; maar hij moet zijn oorsprong van zichzelf<br />

hebb<strong>en</strong>, zal hij daar e<strong>en</strong> wettig heer van zijn. Zal hij nu zijn oorsprong van zichzelf<br />

hebb<strong>en</strong>, dan moet Hij noodzakelijk God zijn, want er ge<strong>en</strong> andere oorzaak als God is.<br />

Daarom lees ik Zacharia 6: 12. volg<strong>en</strong>s de vertaling van Ab<strong>en</strong> Ezra, “dat die man,<br />

wi<strong>en</strong>s naam is Spruit, uit zichzelf zal spruit<strong>en</strong>,” dat is, door zijn eig<strong>en</strong> kracht. En zo<br />

leer ik, dat de Borg <strong>en</strong> Verlosser, zowel God als m<strong>en</strong>s moet zijn. En dan verdwijnt ook<br />

uw tweede aanmerking, namelijk, dat Hij als m<strong>en</strong>s verschuldigd zou wez<strong>en</strong>, voor<br />

Zichzelf aan de gemelde voorwaard<strong>en</strong> te voldo<strong>en</strong>, omdat Hij, Zichzelf oorzaak zijnde,<br />

onder ge<strong>en</strong> verplichting lag, t<strong>en</strong>zij Hij die vrijwillig als Losser of Borg op Zich nam.<br />

RABBI.<br />

Ik heb met verwondering uit uw rede de m<strong>en</strong>ing der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> gehoord, doch ik kan<br />

65


niet begrijp<strong>en</strong>, dat het Gode betamelijk zou zijn, de e<strong>en</strong> voor de ander te lat<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel hoe is dat mogelijk, dat zulks u vreemd is, nademaal dat het e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de zaak is,<br />

hoe volg<strong>en</strong>s het bevel Gods, het beest dat tot e<strong>en</strong> zo<strong>en</strong>offer was, kwam in de plaats<br />

desg<strong>en</strong><strong>en</strong> wi<strong>en</strong>s zo<strong>en</strong>offer het was, of van het gehele volk; gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan van het<br />

e<strong>en</strong> <strong>en</strong> van het andere Leviticus 4. <strong>en</strong> dat niet alle<strong>en</strong>, maar nog alle jar<strong>en</strong>, als gijlied<strong>en</strong><br />

het han<strong>en</strong>offer (a) doet. Dan zegt gijlied<strong>en</strong>: Gibber heeft gezondigd, Gibber zal de<br />

dood sterv<strong>en</strong>. Daar stelt gij Gibber, in de plaats van Gibber. En doet Gibber sterv<strong>en</strong><br />

voor Gibber.<br />

(a Het han<strong>en</strong>offer geschiedt alle jar<strong>en</strong> op de 9 de van Tisri, zijnde daags voor de<br />

grote verzo<strong>en</strong>dag. Dan neemt des morg<strong>en</strong>s, nadat zij uit de synagoge te huis<br />

gekom<strong>en</strong> zijn, ieder man e<strong>en</strong> haan - de vrouw e<strong>en</strong> h<strong>en</strong>, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> zwangere vrouw<br />

e<strong>en</strong> haan <strong>en</strong> e<strong>en</strong> h<strong>en</strong>, omdat zij niet weet of het e<strong>en</strong> zoon of dochter zijn zal, -<br />

doch het moet ge<strong>en</strong> rode zijn, omdat onze zond<strong>en</strong> rood g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong> bij<br />

Jes. 1: 18. <strong>De</strong>ze haan slaat hij om de kop, zegg<strong>en</strong>de daarbij, deze zal e<strong>en</strong><br />

losgeld voor mij zijn, deze komt in mijn plaats, deze zij mijn verzo<strong>en</strong>ing;<br />

eindelijk Gibber heeft gezondigd, Gibber zal de dood sterv<strong>en</strong>. Nu is Gibber, in<br />

't Hebreeuws te zegg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> man. En in 't Chaldeeuws e<strong>en</strong> haan. Moet m<strong>en</strong> niet<br />

zegg<strong>en</strong>, dat de Jod<strong>en</strong> uit de gelijkheid van de klank, van haan <strong>en</strong> man, in deze<br />

twee tal<strong>en</strong>, wonderlijk hun verzo<strong>en</strong>ing gevond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>?)<br />

RABBI.<br />

Ik, noch iemand van mijn familie hebb<strong>en</strong> het han<strong>en</strong>offer ooit gedaan; zodat wij ons<br />

met die beuzelarij niet ophoud<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Hoewel u <strong>en</strong> uw vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zulks niet do<strong>en</strong>, nochtans is het e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> gebruik onder<br />

de Jod<strong>en</strong>. En het was te w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, dat ze alle van zulke nietige ding<strong>en</strong> afzag<strong>en</strong>, om daar<br />

hun verzo<strong>en</strong>ing in te zoek<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Dat wil ik wel gaarne met u toestaan. Doch om hier van af te scheid<strong>en</strong>, wilde ik u nog<br />

wel e<strong>en</strong>s vrag<strong>en</strong>, hoe u die woord<strong>en</strong> verstaat, die in het slot van het 15 e vers van<br />

G<strong>en</strong>esis 3 staan veattah teschoupk<strong>en</strong>ou gnakeb; „En gij zult het de hiel (of de<br />

verz<strong>en</strong><strong>en</strong>) vermorzel<strong>en</strong>.” (9) Ik kan niet begrijp<strong>en</strong>, welke verklaring u over die<br />

woord<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> zult, die <strong>en</strong>ige zin zull<strong>en</strong> uitlever<strong>en</strong>, althans niet overe<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>de met<br />

hetge<strong>en</strong> UE. over het vorige van dit vers gezegd hebt.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik wil bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat het in de eerste opslag al wat duister voorkomt, maar deze<br />

duisterheid zal wel opklar<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> maar e<strong>en</strong> behoorlijk<strong>en</strong> uitlegregel volg<strong>en</strong> wil,<br />

want het is onmogelijk, dat als m<strong>en</strong> overal bepaaldelijk e<strong>en</strong> letterlijke verklaring aan<br />

de woord<strong>en</strong> wil gev<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> dan behoorlijk <strong>en</strong> Gode betamelijk de Heilige Schrift<br />

kan verklar<strong>en</strong>. Zo zeg ik dan, dat de hiel het laagste <strong>en</strong> achterste gedeelte van de m<strong>en</strong>s<br />

is. T<strong>en</strong> tweede e<strong>en</strong> steek of wonde toegebracht aan dezelve, wel smartelijk doch echter<br />

g<strong>en</strong>eeslijk is.<br />

(b) Teschouph<strong>en</strong>ou het aanhangsel ונ nou betek<strong>en</strong>t zowel achter e<strong>en</strong> naam, als<br />

achter e<strong>en</strong> werkwoord, de eerste persoon in het meervoud. En zegt wij of ons.<br />

En hier betek<strong>en</strong>t het de derde persoon, mannelijk geslacht, <strong>en</strong>kel getal, hem.<br />

Die persoon wordt doorgaans gek<strong>en</strong>d door het aanhangsel van וה hou of oo:<br />

66


maar in de onbepaalde gebied<strong>en</strong>de <strong>en</strong> toekom<strong>en</strong>de tijd, betek<strong>en</strong>t ook het<br />

aanhangsel ונ nou zowel de derde persoon mannelijk geslacht, als וה hou <strong>en</strong> ו<br />

oo, als bij voorbeeld. Hij zal hem bezoek<strong>en</strong><br />

Hij zal ons bezoek<strong>en</strong>. Om dit nu te onderscheid<strong>en</strong>, moet m<strong>en</strong> lett<strong>en</strong>, dat als de<br />

eerste persoon meerder getal te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, dat dan onder de laatste<br />

grondletter e<strong>en</strong> Tseri staat. En als het de derde persoon mannelijk geslacht<br />

aanwijst, dat dan onder de laatste grondletter e<strong>en</strong> Segol gevond<strong>en</strong> wordt.<br />

Nu kan m<strong>en</strong> ras zi<strong>en</strong>, dat de verz<strong>en</strong><strong>en</strong> van hem, die de slang de kop zou vermorzel<strong>en</strong>,<br />

is het laagste <strong>en</strong> het nederigste gedeelte. En zo die natuur, in welke hij de straf die op<br />

de bondsbreuk gedreigd was, zou drag<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat zo e<strong>en</strong> wonde wel smartelijk doch<br />

echter g<strong>en</strong>eeslijk was, leert ons, dat de slang hem wel e<strong>en</strong> smartelijke, doch des niet<br />

teg<strong>en</strong>staande, e<strong>en</strong> herstelbare wonde zonde toebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Daar integ<strong>en</strong>deel, de<br />

vermorzeling van de kop van de slang uit haar eig<strong>en</strong> aard, ong<strong>en</strong>eeslijk <strong>en</strong> gans<br />

dodelijk was. T<strong>en</strong> laatste zie ik uit de dodelijke wonde, die de slang ontvang<strong>en</strong> zou,<br />

dat het niet te twijfel<strong>en</strong> is, of de slang zou hem eer de verz<strong>en</strong><strong>en</strong>, dan hij de slang de<br />

kop vermorzel<strong>en</strong>. En zo d<strong>en</strong>k ik, dat ik kort <strong>en</strong>ig licht aan deze woord<strong>en</strong> heb gegev<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik heb uw m<strong>en</strong>ing verstaan. En deze verhandeling verschaft mij geleg<strong>en</strong>heid, om al<br />

vrij wat na te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. En <strong>hoop</strong> u bij de eerste geleg<strong>en</strong>heid weer te sprek<strong>en</strong>.<br />

ZEVENDE SAMENSPRAAK.<br />

67


Handel<strong>en</strong>de over de Heilige Drieë<strong>en</strong>heid.<br />

<strong>De</strong>ze sam<strong>en</strong>spraak is geschied in teg<strong>en</strong>woordigheid van verscheid<strong>en</strong> Jod<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

In onze vorige sam<strong>en</strong>spraak is het mij, dat ik niet ontveinz<strong>en</strong> wil, aanstotelijk<br />

voorgekom<strong>en</strong> (hoewel het anders wel g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> zou gev<strong>en</strong>) dat ik gehoord heb uit uw<br />

red<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat u mede e<strong>en</strong> meerderheid in het Goddelijke Wez<strong>en</strong> drijft, want ons wordt<br />

van der jeugd af aan, in het 2de artikel van onze 13 Geloofsartikels geleerd: „Hij is<br />

EEN <strong>en</strong> daar is ge<strong>en</strong> e<strong>en</strong>heid, gelijk Zijn e<strong>en</strong>heid is; Zijn e<strong>en</strong>heid is verborg<strong>en</strong> <strong>en</strong> heeft<br />

ge<strong>en</strong> einde”. En dat maakt ons zeer afkering van u dat wij hor<strong>en</strong>, dat u in drie God<strong>en</strong><br />

gelooft.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat houd<strong>en</strong> wij voor e<strong>en</strong> goddeloze laster der Jod<strong>en</strong>, voortkom<strong>en</strong>de uit e<strong>en</strong> overgev<strong>en</strong><br />

boosheid, of uit e<strong>en</strong> onverschoonlijke onkunde, daar er zulks nooit op <strong>en</strong>ige tijd van<br />

ons geleerd is maar in teg<strong>en</strong>deel, ler<strong>en</strong> wij niet alle<strong>en</strong>lijk de éénheid van het Goddelijk<br />

Wez<strong>en</strong>, maar wij bewijz<strong>en</strong> zulks, uit de gezonde rede <strong>en</strong> uit de Schrift. En ton<strong>en</strong> dat er<br />

niet meer dan e<strong>en</strong> God zijn kan. Neemt e<strong>en</strong>s het d<strong>en</strong>kbeeld dat wij van God hebb<strong>en</strong>,<br />

dat leert ons, dat Hij oneindig is. En derhalve dat Hij e<strong>en</strong> oneindig verstand <strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

oneindige wil bezit. Als iemand wilde stell<strong>en</strong>, dat daar meer dan e<strong>en</strong> God was, dan<br />

zou de E<strong>en</strong> Zijn besluit voor de Ander kunn<strong>en</strong> verberg<strong>en</strong> of niet. Als hij ze voor de<br />

Ander kon verberg<strong>en</strong>, dan was de Andere niet alwet<strong>en</strong>d. En als Hij ze niet kon<br />

verberg<strong>en</strong>, dan was Hij niet almachtig, omdat hij het voor de Ander niet kon<br />

verberg<strong>en</strong>. Bijgevolg ziet u dat wij volstrekt ler<strong>en</strong> dat daar niet meer dan EEN<br />

Goddelijk Wez<strong>en</strong> is.<br />

RABBI.<br />

Wel, wat is het dan, dat u hierover leert?<br />

KOOPMAN.<br />

Dat God is EEN <strong>en</strong> drie, drie <strong>en</strong> EEN.<br />

RABBI.<br />

Hoe versta ik dat?<br />

KOOPMAN.<br />

Wel, als u op de uiterlijke klank der woord<strong>en</strong> niet wilt oordel<strong>en</strong>, maar op de zaak zelf<br />

zi<strong>en</strong>, dan betek<strong>en</strong>t het, dat God is één Wez<strong>en</strong>. En drie in Person<strong>en</strong>; zodat wij daarom<br />

gewoon zijn God noem<strong>en</strong>: Drieë<strong>en</strong>ig.<br />

RABBI.<br />

Wel, dat kan ik niet verstaan noch begrijp<strong>en</strong>, dat één drie, <strong>en</strong> drie één is.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik ook niet, maar wij houd<strong>en</strong> het niet voor e<strong>en</strong> stuk des verstands, maar des geloofs.<br />

RABBI.<br />

Wat onderscheid maakt u tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> stuk des geloofs <strong>en</strong> des verstands?<br />

68


KOOPMAN.<br />

Door e<strong>en</strong> stuk des verstands, versta ik zulk e<strong>en</strong> leerstuk, uit de Schrift of uit de rede<br />

betoogd zijnde, door het verstand kan bevat word<strong>en</strong>; maar door e<strong>en</strong> stuk des geloofs<br />

(zoals ik het in dit opzicht onderscheid) versta ik zulke leerstukk<strong>en</strong>, die m<strong>en</strong> de<br />

getuig<strong>en</strong>is Gods, in Zijn woord gelooft. Hoewel het anders voor het verstand niet<br />

bevattelijk is, gelijk dit leerstuk van de Drie-e<strong>en</strong>heid is.<br />

RABBI.<br />

Me<strong>en</strong>t u dan dit als zodanig te kunn<strong>en</strong> betog<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja. En let maar op de volg<strong>en</strong>de zak<strong>en</strong>:<br />

Vooreerst de nam<strong>en</strong> Gods, die e<strong>en</strong> meervoud te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede daar God van Zichzelf spreekt in het meertal, als ons <strong>en</strong> wij.<br />

T<strong>en</strong> derde, daar de <strong>en</strong>e Persoon bij de ander<strong>en</strong> gevoegd word<strong>en</strong> <strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>de de E<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong> of van de Ander.<br />

T<strong>en</strong> vierde, daar uitdrukkelijk van drie, gemeld wordt.<br />

Wat nu het eerste betreft wij vind<strong>en</strong> Mal. 1: .6 Adonim Heer<strong>en</strong>. En ontelbaar het<br />

woord Elohim, welke woord<strong>en</strong> beide in het meervoud םי im staan, gelijk UE. zeker<br />

weet.<br />

RABBI<br />

Dat zij e<strong>en</strong> uitgang hebb<strong>en</strong>, als het meervoud dat is waar, maar daarom betek<strong>en</strong>t het<br />

juist ge<strong>en</strong> meervoud, want dat is eig<strong>en</strong> aan eig<strong>en</strong>nam<strong>en</strong>, als Efraim <strong>en</strong> Beheemoot Job<br />

40: 15. welk laatste e<strong>en</strong> uitgang heeft van het meervoud in het vrouwelijk geslacht. En<br />

dergelijke voorbeeld<strong>en</strong> zijn er meer. En zo ziet u dat uw bijgebrachte Nam<strong>en</strong> van God<br />

zulks niet bewijz<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Hierteg<strong>en</strong> merk ik aan,<br />

vooreerst dat mijn bijgebrachte nam<strong>en</strong> bij de Hebreeën ook in het <strong>en</strong>keltal<br />

voorkom<strong>en</strong>, als ינודא Adonai, <strong>en</strong> הלא Eloah, zodat ze uit e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> aard ge<strong>en</strong> uitgang<br />

hebb<strong>en</strong> van het meervoud.<br />

T<strong>en</strong> tweede, altijd als e<strong>en</strong> woord uitgaat in םי im <strong>en</strong> hetzelve het meervoud<br />

aantoont van dat woord, dan vindt m<strong>en</strong> het zo םי im, als hetzelve op zichzelf<br />

voorkomt, zonder dat het in verbinding met e<strong>en</strong> aanhangsel, of ander woord is sam<strong>en</strong>gesteld.<br />

Maar als het in verbinding voorkomt, dan gaat het niet uit in םי im, maar in י<br />

ee, gelijk dat e<strong>en</strong> stokregel is. En het is e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de zaak, dat als het woord Elohim in<br />

verbinding voorkomt, dat het dan is Elohee, gelijk hij voorbeeld Elohe<strong>en</strong>on, onze<br />

God.<br />

T<strong>en</strong> derde, als Elohim ge<strong>en</strong> meervoud vertoont, dan zijn de twee laatste letters<br />

grondletters, daar het nu zeker is, dat het di<strong>en</strong>stbare letters zijn. En zo me<strong>en</strong> ik<br />

bewez<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>, dat deze Nam<strong>en</strong> Gods, met derzelver uitgang<strong>en</strong> van het<br />

meervoud, ook behor<strong>en</strong> tot het meervoud zelf.<br />

RABBI.<br />

Maar u hebt mogelijk niet aangemerkt, dat het woord Elohim meest voorkomt, met<br />

e<strong>en</strong> woord van het <strong>en</strong>keltal daarbij, gelijk Jeremia 10: 10. „Hij is de lev<strong>en</strong>de God <strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> eeuwig Koning”; daar staat Koning in het <strong>en</strong>kel getal. En dat bij het woord<br />

Elohim, waaruit g<strong>en</strong>oegzaam blijkt, dat het woord Elohim, als het van God zelf<br />

69


gebruikt wordt, in het <strong>en</strong>kel. En niet in het meervoud moet begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, want<br />

anders moest daar e<strong>en</strong> woord van het meervoud bijkom<strong>en</strong>. En zo is UE. in dez<strong>en</strong> nog<br />

niet gevorderd.<br />

KOOPMAN.<br />

Zo m<strong>en</strong>igmaal als het woord Elohim in het meervoud, met e<strong>en</strong> ander woord in het<br />

<strong>en</strong>keltal sam<strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong>, met betrekking tot God, leert dat de EENheid van het<br />

wez<strong>en</strong> Gods maar tev<strong>en</strong>s leert het woord dat in het meervoud staat, de meerderheid<br />

der Person<strong>en</strong>. Doch UE. moet ook wet<strong>en</strong>, dat het woord Elohim ook wel voorkomt,<br />

sam<strong>en</strong>gesteld met e<strong>en</strong> woord, dat in het meervoud staat, gelijk Abraham teg<strong>en</strong> de<br />

Koning Abimelech zei G<strong>en</strong>esis 20: 13. „Als mij Elohim ded<strong>en</strong> dwal<strong>en</strong>. En niet deed.”<br />

En dat leert duidelijk de meerderheid der Person<strong>en</strong>. En zo is daar niets in t<strong>en</strong> voordeel<br />

van uw m<strong>en</strong>ing, om die staande te houd<strong>en</strong>.<br />

En zo zal het tijd zijn, van met mijn voorgestelde bewijz<strong>en</strong> voort te gaan. Wij<br />

ontmoet<strong>en</strong> dan God verscheid<strong>en</strong> mal<strong>en</strong> in het meervoud, als Prediker 12: 1. Ged<strong>en</strong>k<br />

aan Boreichaa, uw Scheppers. Job 35: 10. Waar is God, mijn Maker, in de grondtaal<br />

Makers. En Jesaja 45: 5. Makers <strong>en</strong> Mann<strong>en</strong> beide in het meervoud. En zo me<strong>en</strong> ik<br />

aan het eerste lid voldaan te hebb<strong>en</strong>, om te betog<strong>en</strong>, dat God met zulke Nam<strong>en</strong><br />

voorkomt, die e<strong>en</strong> meervoud te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede moest ik nu ton<strong>en</strong>, dat God van Zichzelf spreekt in het meervoud. Dus<br />

lees ik, zodra ik maar de Bijbel opsla in G<strong>en</strong>esis 1: 26. „Laat ons m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, naar<br />

Ons beeld, naar Onze gelijk<strong>en</strong>is,” daar komt God voor, rondom sprek<strong>en</strong>de in het<br />

meervoud, „als Ons, Ons beeld, Onze gelijk<strong>en</strong>is.<br />

RABBI.<br />

Zoet wat! Dat zei God teg<strong>en</strong> de Engel<strong>en</strong>, want die <strong>ware</strong>n to<strong>en</strong> al geschap<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Gelooft u dan, dat de Engel<strong>en</strong> scheppers zijn van de m<strong>en</strong>s?<br />

En t<strong>en</strong> tweede, dat de m<strong>en</strong>s geschap<strong>en</strong> is, naar of met het beeld der Engel<strong>en</strong> <strong>en</strong> naar<br />

hun gelijk<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>?<br />

RABBI.<br />

Welnee, wij k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> niet anders dan God, die de <strong>en</strong>ige Oorzaak is van ons wez<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

aanwez<strong>en</strong>. En het beeld dat de m<strong>en</strong>s ontvang<strong>en</strong> heeft, is het beeld Gods. En niet der<br />

Engel<strong>en</strong>. Want daar volgt op uw bijgebrachte tekst. „En God schiep de m<strong>en</strong>s naar Zijn<br />

beeld, naar het beeld Gods schiep hij hem, vers 27.<br />

KOOPMAN.<br />

Bijgevolg, heeft de Heere hier niet teg<strong>en</strong> de Engel<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong>, want anders moest<br />

datg<strong>en</strong>e, dat u niet gelooft volstrekt waar zijn. Zo ziet u, dat zulks te stell<strong>en</strong>, dat God<br />

teg<strong>en</strong> de Engel<strong>en</strong> sprak, e<strong>en</strong> grote ongerijmdheid na zich sleept. Daarom zeg ik liever,<br />

dat de <strong>en</strong>e Persoon teg<strong>en</strong> de Ander sprek<strong>en</strong>de voorkomt: gelijk ook in de volg<strong>en</strong>de<br />

plaats<strong>en</strong> G<strong>en</strong>esis 3: 22. „Ziet de m<strong>en</strong>s is geword<strong>en</strong>” Ceahad mimm<strong>en</strong>nou, “gelijk e<strong>en</strong><br />

van Ons.” En hoofdstuk 11: 7: „Laat Ons nedervar<strong>en</strong>. En laat ons hun spraak aldaar<br />

verwarr<strong>en</strong>, opdat e<strong>en</strong> iegelijk de spraak zijns naast<strong>en</strong> niet hore.” En Jesaja 6: 8, „wi<strong>en</strong><br />

zal Ik z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>?” Dat geeft te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> de <strong>en</strong>igheid der natuur; „<strong>en</strong> wie zal Ons h<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

gaan”, hetwelk leert <strong>en</strong> aanwijst de meerderheid der Person<strong>en</strong>. Daarom was ook drie<br />

maal geroep<strong>en</strong>, van de e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de andere <strong>en</strong>gel, vers 3. „Heilig, Heilig, Heilig is de<br />

Heere der Heirschar<strong>en</strong>.”<br />

70


En gelijk UE nu gehoord hebt, dat God voorkomt sprek<strong>en</strong>de Ons, zo zal ik nu ton<strong>en</strong>,<br />

dat hij ook zegt Wij. Zie Jesaja 16: 6. „Wij hebb<strong>en</strong> gehoord de hovaardij van Moab.”<br />

Zie ook Ezechiël 21: 10. „Wij zull<strong>en</strong> vrolijk zijn.” En zo me<strong>en</strong> ik aan mijn tweede<br />

bewijs voldaan te hebb<strong>en</strong>.<br />

Gaande dan over tot het derde, daar de <strong>en</strong>e Persoon als gevoegd wordt bij de Ander,<br />

sprek<strong>en</strong>de de e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>, of van de Ander. Zo hoor ik de Zoon verhal<strong>en</strong>, wat Zijn<br />

Vader in het eeuwig raadsbesluit teg<strong>en</strong> Hem gezegd heeft, Psalm 2: 7, 8 9. „Ik zal van<br />

het besluit verhal<strong>en</strong>: <strong>De</strong> Heere heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn zoon, hed<strong>en</strong> heb Ik u<br />

geg<strong>en</strong>ereerd. Eis van mij, <strong>en</strong> ik zal de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> gev<strong>en</strong> tot Uw erfdeel <strong>en</strong> de eind<strong>en</strong> der<br />

aarde tot Uw bezitting. Gij zult h<strong>en</strong> verpletter<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> ijzer<strong>en</strong> scepter, Gij zult h<strong>en</strong><br />

in stukk<strong>en</strong> slaan als e<strong>en</strong> pott<strong>en</strong>bakkersvat.” En de Vader komt voor, sprek<strong>en</strong>de van de<br />

andere Person<strong>en</strong>: hoofdstuk 42: 14. „Ziet Mijn Knecht, Di<strong>en</strong> Ik ondersteun; Mijn<br />

uitverkor<strong>en</strong>e in <strong>De</strong>welke Mijn ziel e<strong>en</strong> welbehag<strong>en</strong> heeft! Ik heb Mijn Geest op Hem<br />

gegev<strong>en</strong>, Hij zal het recht de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Hij zal niet schreeuw<strong>en</strong>, noch<br />

Zijn stem verheff<strong>en</strong>; noch Zijn stem op de straat hor<strong>en</strong> lat<strong>en</strong>. Het gekrookte riet zal Hij<br />

niet verbrek<strong>en</strong>. En de rok<strong>en</strong>de vlaswiek, zal Hij niet uitbluss<strong>en</strong>; met waarheid zal Hij<br />

het recht voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Hij zal niet verdonkerd word<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hij zal niet verbrok<strong>en</strong><br />

ward<strong>en</strong>, totdat Hij het recht op aarde zal hebb<strong>en</strong> besteld; <strong>en</strong> de eiland<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> naar<br />

Zijn leer wacht<strong>en</strong>.” En G<strong>en</strong>esis 6: 3. „To<strong>en</strong> zeide de Heere: Mijn Geest zal niet in<br />

eeuwigheid twist<strong>en</strong> met de m<strong>en</strong>s, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dag<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> zijn<br />

honderd <strong>en</strong> twintig jar<strong>en</strong>.” En Hoséa 1: 7, belooft de Heere, dat Hij „Juda zal<br />

verloss<strong>en</strong> door de Heere hun God.” Maar zou ik nu alle plaats<strong>en</strong> bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, tot dit<br />

einde di<strong>en</strong><strong>en</strong>de, waar zou ik eindig<strong>en</strong>. Ik zal nog maar e<strong>en</strong> plaats ton<strong>en</strong>, daar de <strong>en</strong>e<br />

Persoon met de Ander te sam<strong>en</strong> voorkomt, G<strong>en</strong>esis 19: 24. „To<strong>en</strong> deed de Heere<br />

zwavel <strong>en</strong> vuur over Sodom <strong>en</strong> over Gomorra reg<strong>en</strong><strong>en</strong>, van d<strong>en</strong> Heere, uit de Hemel.”<br />

En zo oordeel ik aan mijn derde bewijs ook voldaan te hebb<strong>en</strong>.<br />

Gaande derhalve over tot het vierde bewijs, om te ton<strong>en</strong>, dat uitdrukkelijk van drie in<br />

de Schrift gesprok<strong>en</strong> wordt.<br />

RABBI.<br />

Dat zal niet minder nodig zijn dan uw vorige bewijz<strong>en</strong>, zult u uw stuk goedmak<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat me<strong>en</strong> ik ook. En zo zijn wij daar in e<strong>en</strong>s. Om dan tot de zaak te kom<strong>en</strong>; van de<br />

Patriarch Jakob, als hij de zon<strong>en</strong> Jozefs zou zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>, leest m<strong>en</strong> G<strong>en</strong>esis 48: 15, 16.<br />

„En hij zeg<strong>en</strong>de Jozef. En zeide: de God voor Wi<strong>en</strong>s aangezicht mijn vaders Abraham<br />

<strong>en</strong> Izak gewandeld hebb<strong>en</strong>, Die God, Die mij gevoed heeft, van dat ik was, tot op<br />

dez<strong>en</strong> dag; die Engel, Die mij verlost [of gelost] heeft van alle kwaad, zeg<strong>en</strong>e deze<br />

jonger<strong>en</strong>.” Hier bidt hij de zeg<strong>en</strong> af van drie bijzondere Person<strong>en</strong>, over Efraïm <strong>en</strong><br />

Manasse.<br />

Zo moest ook de Priester als hij de zeg<strong>en</strong> over het volk zou uitsprek<strong>en</strong>, driemaal de<br />

naam Jehovah noem<strong>en</strong>. En telk<strong>en</strong>s van de g<strong>en</strong>oemde, hun e<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>w<strong>en</strong>s toesprek<strong>en</strong>,<br />

zegg<strong>en</strong>de: Numeri 6: 24-26. „<strong>De</strong> Heere zeg<strong>en</strong>e u <strong>en</strong> behoede u! <strong>De</strong> Heere doe Zijn<br />

aangezicht over u licht<strong>en</strong>. En zij u g<strong>en</strong>adig. <strong>De</strong> Heere verheffe Zijn aangezicht over u<br />

<strong>en</strong> geve u vrede.” En de spreker in de 33 e Psalm vers 6, zegt: „Door het Woord des<br />

Heer<strong>en</strong> zijn de hemel<strong>en</strong> gemaakt. En door de Geest Zijns monds al hun heir.” Daar<br />

komt voor het Woord, <strong>en</strong> de Geest. En de Heere, Wi<strong>en</strong>s Woord <strong>en</strong> Geest het was.<br />

RABBI.<br />

Ik zou hier door het Woord ge<strong>en</strong> Persoon verstaan, maar het woord van Gods bevel,<br />

71


waardoor God Hemel <strong>en</strong> aarde gemaakt heeft; gelijk wij Jod<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, dat God door<br />

ti<strong>en</strong> woord<strong>en</strong> alles geschap<strong>en</strong> heeft, omdat wij in G<strong>en</strong>esis 1 ti<strong>en</strong>maal lez<strong>en</strong>: En God<br />

zeide, als bij voorbeeld, God zeide daar zij licht, <strong>en</strong>z.” Zo zou ik door het woord hier<br />

ook verstaan het woord van Gods bevel.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat kan hier niet zijn, want in het 9de vers wordt daarvan gesprok<strong>en</strong>, als hij zegt:<br />

„want Hij spreekt <strong>en</strong> het is er; Hij gebiedt <strong>en</strong> het staat er.” Terwijl nu hier<br />

onderscheid<strong>en</strong>lijk van het woord van Gods bevel gesprok<strong>en</strong> wordt, zo zi<strong>en</strong> wij<br />

aanstonds dat in het 6de vers van e<strong>en</strong> ander woord gesprok<strong>en</strong> was.<br />

T<strong>en</strong> tweede, als wij e<strong>en</strong>s vergelijk<strong>en</strong> 2 Sam. 7: 21, met 1 Kron. 17: 19, in de eerste<br />

plaats staat, dat David in zijn gebed gezegd heeft, „Heere, om Uws woords wil”. En in<br />

de tweede plaats staat: ,,Heere, om Uws knechts wil.” Daar ziet u dat Woord<br />

persoonlijk voorkomt. En dat woord <strong>en</strong> knecht, zonder onderscheid van de schrijvers<br />

der Heilige Schrift gebruikt wordt, zodat daaruit blijkt, dat woord <strong>en</strong> knecht e<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

dezelfde Persoon te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft. E<strong>en</strong> dergelijke plaats, daar des Heer<strong>en</strong> Woord <strong>en</strong><br />

Geest onderscheid<strong>en</strong> bij elkander voorkom<strong>en</strong>, vindt m<strong>en</strong> Haggaï 2: 5, 6, „Doch nu,<br />

wees sterk, Zerubbabel. En gij Jozua zone Jozadaks, want Ik b<strong>en</strong> met u, spreekt de<br />

Heere der Heirschar<strong>en</strong>, met het Woord, in hetwelk ik met u [e<strong>en</strong> verbond] gemaakt<br />

heb, als gij uit Egypte uittrokt; <strong>en</strong> Mijn Geest, staande in het midd<strong>en</strong> van u; vreest<br />

niet!” En gelijk in de gemelde plaats<strong>en</strong>, de drie Person<strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong>, E<strong>en</strong> onder de<br />

b<strong>en</strong>aming van het Woord, <strong>en</strong> E<strong>en</strong> welke g<strong>en</strong>oemd wordt Geest. Zo vindt m<strong>en</strong> ze ook<br />

bij elkander; daar het Woord g<strong>en</strong>oemd wordt Knecht, zie Jes. 42: 1. „Ziet Mijn<br />

Knecht, Die Ik ondersteun, Mijn Uitverkor<strong>en</strong>e in <strong>De</strong>welke Mijn ziel e<strong>en</strong> welbehag<strong>en</strong><br />

heeft! Ik heb Mijn Geest op Hem gegev<strong>en</strong>, hij zal het recht de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.” En wilt u deze knecht zelf hor<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>. En wat hij zegt tot<br />

ontdekking van dit leerstuk, zo hoort hem e<strong>en</strong>s, Jesaja 48: 16. „Nadert gijlied<strong>en</strong> tot<br />

Mij, hoort dit: Ik heb van het begin niet in het verborg<strong>en</strong>e gesprok<strong>en</strong>, maar van die tijd<br />

af, dat het geschied is, b<strong>en</strong> ik daar; <strong>en</strong> nu, de Heere Heere <strong>en</strong> Zijn Geest heeft mij gezond<strong>en</strong>.”<br />

<strong>De</strong> Hebreeuwse woord<strong>en</strong> Adanaai Jekovih Schelachani verouchoo, zou ik<br />

liever vertal<strong>en</strong> „de Heere heeft mij gezond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijn Geest.” Zodat hij eig<strong>en</strong>lijk zegt,<br />

dat de Geest <strong>en</strong> Hij, beide van de Heere gezond<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n. E<strong>en</strong> duidelijk bewijs van de<br />

drie Person<strong>en</strong>: E<strong>en</strong> z<strong>en</strong>dt <strong>en</strong> Twee word<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong>. En hoe aardig spreekt David met<br />

zijn sterv<strong>en</strong>de mond van drie Person<strong>en</strong> of Zelfstandighed<strong>en</strong>, in zijn zwan<strong>en</strong>zang, 2<br />

Samuel 23: 2, 3. „<strong>De</strong> Geest des Heer<strong>en</strong> heeft door mij gesprok<strong>en</strong>. En Zijn rede is op<br />

mijn tong geweest. <strong>De</strong> God Israëls heeft gezegd, de Rotsste<strong>en</strong> Israëls heeft tot mij<br />

gesprok<strong>en</strong>: Er zal zijn e<strong>en</strong> Heerser over de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> Rechtvaardige, e<strong>en</strong> Heerser in<br />

de vreze Gods.” Daar spreekt hij eerst van de Geest des Heer<strong>en</strong>, dan van de God<br />

Israëls. En dan nog van de rotsste<strong>en</strong> Israëls. Zo kan m<strong>en</strong> lichtelijk zi<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> beide<br />

zijn og<strong>en</strong> niet gelijk toe wildo<strong>en</strong>, dat wij dit leerstuk niet anders ler<strong>en</strong>, dan, omdat wij<br />

het van God uit Zijn woord geleerd hebb<strong>en</strong>. En daarom ons verplicht<strong>en</strong>, hetzelve te<br />

gelov<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar ik zal u uit de Heilige Schrift ton<strong>en</strong>, dat dit uw leerstuk daarmede strijdt. En<br />

dewijl de Schrift teg<strong>en</strong> de Schrift niet kan strijd<strong>en</strong>, zo moet uw leerstuk vervall<strong>en</strong>,<br />

want ik lees <strong>De</strong>uter. 6: 4. „Hoor Israël ! de Heere, onze God is e<strong>en</strong> <strong>en</strong>ig Heere.” Is Hij<br />

e<strong>en</strong> Enig, dan is hij niet Drieë<strong>en</strong>ig, gelijk gijlied<strong>en</strong> zegt.<br />

KOOPMAN.<br />

72


Ik kan niet ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> dat de gem<strong>en</strong>e vertaling<strong>en</strong> iets tot uw voordeel schijn<strong>en</strong> te<br />

zegg<strong>en</strong>, maar laat ons de grondtekst e<strong>en</strong>s inzi<strong>en</strong>. Daar staat: Schemang Israël Jehovah<br />

elohe<strong>en</strong>ou Jehovah echad. Als m<strong>en</strong> nu deze woord<strong>en</strong> zoals zij hier staan, zal vertal<strong>en</strong>,<br />

dan is het: „Hoor Israël, de Heere, onze God, de Heere [is] e<strong>en</strong>.” Want het woord<br />

echad zegt: e<strong>en</strong>. En niet e<strong>en</strong> <strong>en</strong>ig; <strong>en</strong> zo is dan de plaats voor mij. En niet voor u; want<br />

Mozes leert hier Israël, dat de Drie g<strong>en</strong>oemd<strong>en</strong> E<strong>en</strong> is. En dat hebt u gehoord, dat wij<br />

ook ler<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zo strijdt dit leerstuk met de Schrift niet, maar het is de leer van de<br />

Heilige Schrift zelf. En het kan ook niet anders zijn, want was het de leer van de<br />

Schrift niet, dan was het noodzakelijk e<strong>en</strong> uitvinding van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. En dat kan niet zijn,<br />

omdat ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s kan uitvind<strong>en</strong> dat zijn verstand te bov<strong>en</strong> gaat. Nu gaat dit leerstuk<br />

bov<strong>en</strong> alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> verstand <strong>en</strong> begrip; derhalve besluit ik dat het van God is geop<strong>en</strong>baard.<br />

En niet van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> kan uitgevond<strong>en</strong> zijn. En als m<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> het gezegde nog<br />

e<strong>en</strong>s let, dat God dan e<strong>en</strong>s g<strong>en</strong>oemd wordt Vader, dan Zoon, dan Geest <strong>en</strong> wel Heilige<br />

Geest, dan wordt mijn gezegde nog klaarder. Nu wordt Hij Vader g<strong>en</strong>oemd, <strong>De</strong>uter.<br />

32: 6. „Zult gij dit d<strong>en</strong> Heere vergeld<strong>en</strong>, gij dwaas <strong>en</strong> onwijs volk? Is Hij niet uw<br />

Vader, die u verkreg<strong>en</strong>, die u gemaakt. En u bevestigd heeft?” En in Jesaja 63: 16.<br />

„Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet. En Israël k<strong>en</strong>t ons niet:<br />

Gij, o Heere, zijt onze Vader, onze verlosser vanouds af is Uw naam.” En aan God als<br />

Vader wordt e<strong>en</strong> Zoon toegeschrev<strong>en</strong>, Spreuk<strong>en</strong> 30: 4. Want als Agur gevraagd had,<br />

„wie is t<strong>en</strong> hemel opgeklomm<strong>en</strong>. En nedergedaald? Wie heeft de wind in zijn vuist<strong>en</strong><br />

verzameld? Wie heeft de water<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> kleed gebond<strong>en</strong>? Wie heeft al de eind<strong>en</strong> der<br />

aarde gesteld? Dan vraagt hij verder maschemoo ouma-schem-b<strong>en</strong>oo; “hoe is Zijn<br />

Naam. En hoe is de naam Zijns Zoons?” En zie Psalm 2, behalve vers 7, dat wij al bij<br />

deze sam<strong>en</strong>spraak ontmoet hebb<strong>en</strong>. Ook vers 12: „Kust de Zoon, opdat Hij niet<br />

toorne. En gij op de weg vergaat, wanneer zijn toorn maar e<strong>en</strong> weinig zonde<br />

ontbrand<strong>en</strong>. Welgelukzalig zijn all<strong>en</strong>, die op Hem vertrouw<strong>en</strong>, of tot hem hun<br />

toevlucht nem<strong>en</strong>. En dat was verbod<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>, tot, of op <strong>en</strong>ig m<strong>en</strong>s, onder bedreiging<br />

van vervloekt te zijn, Jerem. 17 :5. „Zo zegt de Heere: vervloekt is de man, die op e<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>s vertrouwt. En vlees tot zijn arm stelt, <strong>en</strong> wi<strong>en</strong>s hart van de Heere afwijkt.<br />

RABBI.<br />

Op Psalm 2: 12 moet ik u zegg<strong>en</strong>, dat gijlied<strong>en</strong> die plaats niet wel vertaalt, want daar<br />

staat niet, gelijk in vers 7, b<strong>en</strong>i, mijn Zoon, (want b<strong>en</strong> is zoon) maar hier staat bar, dat<br />

komt van baarar zuiver<strong>en</strong>. En zo betek<strong>en</strong>t dit woord bar zuiver. En dan moet m<strong>en</strong><br />

lez<strong>en</strong>: kust zuiver.<br />

KOOPMAN.<br />

Hoewel het woord bar, de betek<strong>en</strong>is van zuiver heeft, zo neemt dat niet weg, dat het<br />

woord bar zoals het in deze plaats voorkomt, e<strong>en</strong> zoon betek<strong>en</strong>t, hetzij dan, dat het e<strong>en</strong><br />

Hebreeuws of Chaldeeuws woord is. En dat het woord bar e<strong>en</strong> zoon zegt, kan<br />

niemand in twijfel trekk<strong>en</strong>, als hij ziet dat de moeder van Lemuël haar zoon driemaal<br />

in e<strong>en</strong> vers met dit zelfde woord noemt, als zij zegt Spreuk. 31: 2. „Wat, o mijn zoon?<br />

En wat, o zoon mijns buiks? Ja wat, o zoon mijner geloft<strong>en</strong>”? En dat de oude Jod<strong>en</strong><br />

het ook in de betek<strong>en</strong>is van zoon verstaan hebb<strong>en</strong>, blijkt uit het zegg<strong>en</strong> van Rabbi<br />

Simeon in de Sohar, 2 als hij zegt:<br />

„Gij Zoon zijt de getrouwe Herder.” Van U is gezegd Psalm 2: 12. „Kust d<strong>en</strong> Zoon,<br />

gij zijt de meester Israël, de meester hier b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong>, meester der di<strong>en</strong>stbare <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>,<br />

2 <strong>De</strong> Sohar is geschrev<strong>en</strong> door Rabbi Simeon b<strong>en</strong> Jochai in het jaar 3890 na de schepping der wereld,<br />

volg<strong>en</strong>s de jaartelling der Jod<strong>en</strong>. En zo dit jaar 1746 is het jaar 5506 naar hun tell<strong>en</strong>, zo is dat boek nu<br />

1616 jaar oud.<br />

73


ov<strong>en</strong>ste Zoon, Zoon des heilig<strong>en</strong> [<strong>en</strong>] gezeg<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Gods.”<br />

Ziedaar mijn vri<strong>en</strong>d, oordeel nu zelfs, als wij dit woord bar zoon te dezer plaats<br />

vertal<strong>en</strong>, of wij het dan zo vertal<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> het gebruik van die betek<strong>en</strong>is in de schrift.<br />

En t<strong>en</strong> tweede, dat wij het ook niet anders vertal<strong>en</strong>, dan het in de Sohar al voor meer<br />

dan 1600 jaar vertaald is.<br />

RABBI.<br />

Ik kan niet ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> dat het van onze meesters ook zoon vertaald wordt, ik heb zelfs<br />

gevond<strong>en</strong>, dat sommige Rabbijn<strong>en</strong> Naschkou bar vertal<strong>en</strong>: wap<strong>en</strong>t u zuiver; maar<br />

vermaardere rabbijn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> zich daarteg<strong>en</strong> gesteld. En getoond, dat het met de<br />

natuur der taal niet overe<strong>en</strong> kwam. En vertaald<strong>en</strong> het: kust de Zoon, gelijk Rabbi<br />

Simeon in de Sohar ook doet.<br />

KOOPMAN.<br />

Om niet meer af te weid<strong>en</strong>, laat ons nu tot onze stof wederker<strong>en</strong>. Wij hebb<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>,<br />

dat God dan Vader <strong>en</strong> dan Zoon g<strong>en</strong>oemd wordt, nu hebb<strong>en</strong> wij ook al verscheid<strong>en</strong><br />

plaats<strong>en</strong> aangetroff<strong>en</strong>, daar ons de Geest ook in voorkwam; nu zal ik maar alle<strong>en</strong> nog<br />

ton<strong>en</strong>, dat de Geest ook Heilige Geest g<strong>en</strong>oemd wordt. Zo noemt Hem David in de 51 e<br />

Psalm, vs. 13, als hij zegt: „Verwerp mij niet van Uw aangezicht <strong>en</strong> neem Uw<br />

Heilig<strong>en</strong> Geest niet van mij.” Gelijk Hij ook zo g<strong>en</strong>oemd wordt bij Jes. 63: 10, 11.<br />

„Maar zij zijn wederspannig, geword<strong>en</strong>. En zij hebb<strong>en</strong> Zijn Heilig<strong>en</strong> Geest smart<strong>en</strong><br />

aangedaan, daarom is Hij hun in e<strong>en</strong> vijand verkeerd, Hijzelf heeft teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong><br />

gestred<strong>en</strong>. Nochtans dacht Hij aan de dag<strong>en</strong> vanouds, aan Mozes <strong>en</strong> zijn volk, maar nu<br />

waar is Hij, die ze uit de zee opgebracht heeft, met de herders Zijner kudde? Waar is<br />

Hij, die Zijn Heilig<strong>en</strong> Geest in het midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> stelde”? Ziedaar heb ik u uit de<br />

Heilige Schrift getoond, hoe dit leerstuk van de Heilige Drieë<strong>en</strong>heid, is e<strong>en</strong> stuk des<br />

geloofs. En dat wij het op de getuig<strong>en</strong>is van Gods woord hebb<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. En<br />

zoud<strong>en</strong> wij niet? Want wie zou durv<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, die voor God vreest, dat God, indi<strong>en</strong> er<br />

ge<strong>en</strong> meer Person<strong>en</strong> in het Goddelijk wez<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, zo zou sprek<strong>en</strong>, gelijk wij zi<strong>en</strong> dat<br />

Gods woord spreekt. Daar wij dan door God Zelf in gevaar gesteld word<strong>en</strong> van te<br />

dwal<strong>en</strong>, of m<strong>en</strong> moest stell<strong>en</strong>, dat daar meer God<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n. En wel drie, hetwelk teg<strong>en</strong><br />

de rede <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de Schrift strijdt, gelijk wij het eerste hebb<strong>en</strong> aangetoond.<br />

En het tweede kan m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, Jes. 44: 6. „Zo zegt de Heere, de Koning Israëls. En zijn<br />

Verlosser, de Heere der heirschar<strong>en</strong>; Ik b<strong>en</strong> de Eerste. En Ik b<strong>en</strong> de Laatste. En<br />

behalve Mij is er ge<strong>en</strong> God”. En 45: 21, 22. „Verkondigt <strong>en</strong> treedt hier toe, ja<br />

beraadslaagt sam<strong>en</strong>, wie heeft dat lat<strong>en</strong> hor<strong>en</strong> van oudsher? Wie heeft dat van to<strong>en</strong> af<br />

verkondigd? B<strong>en</strong> Ik het niet, de Heere? <strong>en</strong> er is ge<strong>en</strong> God meer behalve Mij, e<strong>en</strong><br />

rechtvaardig God. En e<strong>en</strong> Heiland, niemand is er dan Ik. W<strong>en</strong>dt u naar Mij toe, wordt<br />

behoud<strong>en</strong>, alle gij eind<strong>en</strong> der aarde, want Ik b<strong>en</strong> God. En niemand meer.”<br />

Bijgevolg, het staat vast volg<strong>en</strong>s de rede <strong>en</strong> het woord daar is EEN God. En het is ook<br />

gans strijdig dat God (gelijk wij gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>) dan e<strong>en</strong>s g<strong>en</strong>oemd wordt Vader, dan<br />

Zoon <strong>en</strong> dan Heilige Geest, dat het maar drie blote nam<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>, zodat God<br />

naar bijzondere betrekking<strong>en</strong>, dan Vader, dan Zoon <strong>en</strong> dan Geest zou g<strong>en</strong>oemd<br />

word<strong>en</strong>. En als m<strong>en</strong> vooreerst let op Jesaja 48: 16 zal m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, dat deg<strong>en</strong><strong>en</strong> Die z<strong>en</strong>dt<br />

<strong>en</strong> deg<strong>en</strong><strong>en</strong> Die gezond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, onderscheid<strong>en</strong> zijn.<br />

T<strong>en</strong> tweede, dan zou de Rechter, die vergoeding weg<strong>en</strong>s het geschond<strong>en</strong> recht vordert,<br />

<strong>en</strong> de Borg die aan het geschond<strong>en</strong> recht zou voldo<strong>en</strong>, dezelfde zijn. Nu moet zeker de<br />

Rechter <strong>en</strong> de Borg onderscheid<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>, of nooit kan het de Naam van e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>lijk<br />

gezegde voldo<strong>en</strong>ing drag<strong>en</strong>, want het is e<strong>en</strong> ander die voldoet, als aan welke voldaan<br />

wordt.<br />

74


Daar ziet UE. uit de heilige schrift dit gewichtig stuk bewez<strong>en</strong>, ik zal nu maar alle<strong>en</strong><br />

ton<strong>en</strong>, dat hetzelve ook bij de oude Jod<strong>en</strong> is bek<strong>en</strong>d geweest <strong>en</strong> geleerd, als blijkt uit<br />

het zegg<strong>en</strong> van Rabbi Simeon b<strong>en</strong> Joehai hij zegt: „daar zijn drie Dargin, e<strong>en</strong> Darga<br />

is voor zich alle<strong>en</strong>. En echter zijn ze all<strong>en</strong> onderling e<strong>en</strong>drachtig met elkander nauw<br />

verknocht, zodat de e<strong>en</strong> Darga van de ander niet kan afgescheid<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.”<br />

Nu is het zeker, dat deze Rabbi Simeon door darga e<strong>en</strong> Goddelijk Persoon verstaat <strong>en</strong><br />

dat blijkt daaruit, dat hij de spreker in de 100 e Psalm vers 1, Darga ilaah, dat is, de<br />

Opperste Darga noemt.<br />

RABBI.<br />

Ik bek<strong>en</strong>, dat het e<strong>en</strong> stuk is, moeilijk om te bewijz<strong>en</strong>. En niet zonder gevaar om teg<strong>en</strong><br />

te sprek<strong>en</strong>; doch ik had niet gedacht, dat de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> zoveel bewijs voor dat stuk<br />

hadd<strong>en</strong>, als ik nu zie. Maar de tijd verlop<strong>en</strong> zijnde, komt het wel, dat dit stuk afgehandeld<br />

is.<br />

ACHTSTE SAMENSPRAAK<br />

Handel<strong>en</strong>de van de twee natur<strong>en</strong> in de Verlosser. En in het bijzonder wordt<br />

bewez<strong>en</strong>, Zijn Goddelijke natuur.<br />

75


KOOPMAN.<br />

Nademaal dat wij in onze vorige sam<strong>en</strong>komst hebb<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong> van de<br />

natur<strong>en</strong> van de Borg <strong>en</strong> Verlosser, namelijk dat hij m<strong>en</strong>s moest wez<strong>en</strong>, om aan de<br />

voorwaard<strong>en</strong> waarop de vri<strong>en</strong>dschap tuss<strong>en</strong> God <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> stond, te voldo<strong>en</strong>. En<br />

t<strong>en</strong> tweede, dat Hij ook God moest wez<strong>en</strong>, om aan die voorwaard<strong>en</strong> voor zich zelf niet<br />

verplicht, te zijn. En om ook zijn lev<strong>en</strong> voor de sch<strong>en</strong>ding van die voorwaard<strong>en</strong>, als<br />

Borg te kunn<strong>en</strong> verpand<strong>en</strong>. Zo oordeel ik, dat het niet ondi<strong>en</strong>stig zal wez<strong>en</strong>, om over<br />

deze zaak wat omstandiger te sprek<strong>en</strong>, opdat dit gewichtig stuk wat klaarder betoogd<br />

worde.<br />

RABBI.<br />

Dat is volstrekt zeker. En ik w<strong>en</strong>s zo veel klaarheid in deze, als in onze vorige<br />

verhandeling te ontmoet<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik w<strong>en</strong>s dat u veel vermeerdering geschonk<strong>en</strong> worde. Om dan tot de zaak te kom<strong>en</strong>; in<br />

de zesde sam<strong>en</strong>spraak heb ik getracht uit de natuur der zak<strong>en</strong>, van het werk der<br />

verlossing, te ton<strong>en</strong>, dat de verlosser zowel God als m<strong>en</strong>s, én m<strong>en</strong>s als God moest<br />

wez<strong>en</strong>. Maar nu zal het tijd zijn, dat hetzelfde ook uit het geop<strong>en</strong>baarde woord<br />

getoond wordt, opdat m<strong>en</strong> in dez<strong>en</strong> des te zekerder gaan kan.<br />

<strong>De</strong> eerste plaats die mij nu voorkomt, is Micha 5 1. „En gij, Bethlehem Efratha, zijt gij<br />

klein om te wez<strong>en</strong> onder de duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van Juda? Uit u zal Mij voortkom<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong><br />

Heerser zal zijn in Israël. En wi<strong>en</strong>s uitgang<strong>en</strong> zijn vanouds, van de dag<strong>en</strong> der<br />

eeuwigheid.” <strong>De</strong>wijl het bek<strong>en</strong>d is, dat het woord אצי Jeetzee, ook e<strong>en</strong> uitgaan door<br />

geboorte betek<strong>en</strong>t, waarom het woord mitzijem kinder<strong>en</strong>, nakomeling<strong>en</strong> van hetzelfde<br />

wortelwoord voortspruit. En in ditzelfde vers ontmoet m<strong>en</strong> ditzelfde woord in het<br />

meerdergetal uitgang<strong>en</strong>. Daarom zou ik deze woord<strong>en</strong> liefst lez<strong>en</strong>: „uit u zal Mij<br />

gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong> Heerser zal zijn in Israël, wi<strong>en</strong>s geboorte is vanouds. En van<br />

de dag<strong>en</strong> der eeuwigheid.” En zo zie ik, dat aan deze Heerser tweeërlei geboort<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>; e<strong>en</strong> in Bethlehem én e<strong>en</strong> die al vanouds, <strong>en</strong> van de dag<strong>en</strong> der<br />

eeuwigheid was. En bijgevolg had Hij e<strong>en</strong> tweeërlei geboorte, zo had Hij ook e<strong>en</strong><br />

tweeërlei natuur; <strong>en</strong>e, naar welke Hij gebor<strong>en</strong> was van eeuwigheid. En dat is naar Zijn<br />

Godheid. En e<strong>en</strong> naar welke hij gebor<strong>en</strong> stond te word<strong>en</strong>, te Bethlehem. En dat is<br />

zeker naar Zijn m<strong>en</strong>selijke natuur.<br />

Ik vertrouw wel, dat UE. hier mogelijk teg<strong>en</strong> zult inbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, dat het woord םדקם<br />

mikkedem wel e<strong>en</strong> lange tijd die voorbij is, te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, als Psalm 74: 2. „Ged<strong>en</strong>k<br />

aan Uw vergadering, die Gij vanouds verworv<strong>en</strong> hebt”; maar ditzelfde woord betek<strong>en</strong>t<br />

ook de eeuwigheid. Zo vind<strong>en</strong> wij het <strong>De</strong>uteronomium 33: 27. „<strong>De</strong> eeuwige God zij u<br />

tot e<strong>en</strong> woning”. En Habakuk 1: 12. „Zijt Gij niet (mikkedem) vanouds af de Heere,<br />

mijn God, mijn Heilige?” Nu hebb<strong>en</strong> geleerde mann<strong>en</strong> al opgemerkt, dat wanneer het<br />

woord kedem alle<strong>en</strong> staat <strong>en</strong> zonder bijvoegsel van jar<strong>en</strong>, maand<strong>en</strong> <strong>en</strong> dag<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong><br />

wordt, dan betek<strong>en</strong>t het doorgaans de onbepaalde Eeuwigheid. En wordt in zijn<br />

meeste nadruk van de eeuwige God gebruikt. En dat derhalve dit mekkedem vanouds,<br />

tot de eeuwigheid <strong>en</strong> tot de eeuwige uitgang des Zoons van de Vader gebracht moet<br />

word<strong>en</strong>, Die, gelijk Hij ter rechter tijd in Bethlehem gebor<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong>, zo ook van<br />

eeuwigheid is uitgegaan; dat is gebor<strong>en</strong> van God Zijn Vader. En dit is, dat ik<br />

betrekkelijk tot deze zaak, daar ik nu van spreek, uit deze plaats heb aan te merk<strong>en</strong>.<br />

76


RABBI.<br />

Indi<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong>s <strong>ware</strong>n in de persoon, zou uw verklaring niet geheel verwerpelijk zijn,<br />

maar ik merk, dat wij daarin gans niet e<strong>en</strong>s zijn; want het blijkt klaar g<strong>en</strong>oeg, dat u<br />

door de persoon, die hier het onderwerp van deze profeet is, de Messias verstaat. En<br />

daarin stemm<strong>en</strong> wij gans niet toe, want sommige van onze geleerd<strong>en</strong> verstaan daar<br />

David door; doch daarin stem ik niet toe, omdat koning David al <strong>en</strong>ige honderd jar<strong>en</strong>,<br />

voordat deze profetie geschiedde, dood was. En hier geprofeteerd wordt van e<strong>en</strong><br />

persoon, die nog gebor<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong>. Om diezelfde red<strong>en</strong> verwerp ik ook het<br />

gevoel<strong>en</strong> van andere rabbijn<strong>en</strong>, die m<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat de persoon Hiskia is, daarvan<br />

geprofeteerd wordt, want dewijl Micha geprofeteerd heeft in de dag<strong>en</strong> van Hiskia, als<br />

blijkt uit het begin van zijn profetie, zo kan ook Hiskia de persoon niet zijn, daar<br />

hiervan geprofeteerd wordt. Daarom zou ik mij liefst voeg<strong>en</strong> bij zulke geleerd<strong>en</strong>, die<br />

door deze persoon Zerubbabel verstaan; want die stond nog gebor<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>. En is<br />

e<strong>en</strong> heerser geweest in Israël. En zo moet u niet d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat wij Jod<strong>en</strong> al die plaats<strong>en</strong>,<br />

die ulied<strong>en</strong> van de Messias verstaat te sprek<strong>en</strong>, wij ook zo verstaan, was dat zo<br />

geleg<strong>en</strong>, dan zou mogelijk van ons volk door u lichter overreed word<strong>en</strong>, maar daar<br />

verschill<strong>en</strong> wij veel.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is ons ook niet onbek<strong>en</strong>d, dat ulied<strong>en</strong> uw uiterste kracht<strong>en</strong> hebt ingespann<strong>en</strong>, om<br />

was het mogelijk, ons van al die plaats<strong>en</strong> te berov<strong>en</strong>, die ons als wap<strong>en</strong><strong>en</strong> in de hand<br />

di<strong>en</strong><strong>en</strong>, om het Koning rijk van de Messias uit te breid<strong>en</strong>, <strong>en</strong>kel maar uit e<strong>en</strong><br />

vijandschap <strong>en</strong> niet uit overtuiging, dat daar waarlijk van e<strong>en</strong> ander persoon, als van<br />

de Messias gesprok<strong>en</strong> wordt. En wilt u e<strong>en</strong> proefje daarvan zi<strong>en</strong>, hoor dan e<strong>en</strong>s wat<br />

Rabbi Saloma Jarchi over de 2 e Psalm zegt: „onze rabbijn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> de zin<br />

le<strong>en</strong>spreukig, (zinnebeeld, type) van de Koning de Messias uitgelegd, maar volg<strong>en</strong>s<br />

deszelfs letterlijke zin, <strong>en</strong> ter beantwoording der ketters, is het voegzaam d<strong>en</strong>zelve van<br />

David zelf uit te legg<strong>en</strong>.”<br />

En om deze afwijking<strong>en</strong> van de teg<strong>en</strong>woordige Jod<strong>en</strong>, van hun voorvader<strong>en</strong>, zal ik<br />

tracht<strong>en</strong> over elke plaats van aangeleg<strong>en</strong>heid te ton<strong>en</strong>, dat het aan ge<strong>en</strong> oude Joodse<br />

meesters ontbreekt, die zo e<strong>en</strong> plaats van dezelfde persoon verstaan te sprek<strong>en</strong> als wij<br />

Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>. En dat zal zeker u g<strong>en</strong>oeg moet<strong>en</strong> zijn, want daaruit zal blijk<strong>en</strong>, dat wij<br />

zulke plaats<strong>en</strong> op ge<strong>en</strong> kunstige wijze van hun eig<strong>en</strong> oogmerk (buit<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>ing van<br />

oude of nieuw Jod<strong>en</strong>) tot het onze gebracht hebb<strong>en</strong>. Om deze uitstap niet groter te<br />

mak<strong>en</strong>, zo dunkt mij best te zijn, van deze plaats, daar wij over handel<strong>en</strong> weer te<br />

ker<strong>en</strong>. Uw gedachte is dan, dat de persoon Zerubbabel is, van welke in ons tekstvers<br />

geprofeteerd wordt.<br />

RABBI.<br />

Gewis, ja gelijk als ik gezegd heb.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel ik moet mij verwonder<strong>en</strong>, dat UE. daar u de ongerijmdheid gezi<strong>en</strong> hebt, dat de<br />

rabbijn<strong>en</strong> door die persoon David, of Hiskia verstaan, dat UE. het zelf ook niet ziet in<br />

Zerubbabel, want hij is niet gebor<strong>en</strong> in Bethlehem, maar in Babel onder de tijd der<br />

gevang<strong>en</strong>is, want hij was e<strong>en</strong> zoons zoon van koning Jojachin die naar Babel<br />

gevankelijk gevoerd is, nadat hij maar drie maand<strong>en</strong> geregeerd had. En zo kan deze<br />

plaats op Zerubbabel niet toegepast word<strong>en</strong>. Ik zwijg in hoe e<strong>en</strong> flauwe zin hij e<strong>en</strong><br />

heerser in Israël geweest is, altijd afhang<strong>en</strong>de van de koning van Perzië <strong>en</strong> alles<br />

do<strong>en</strong>de in deszelfs naam. En zo oordeel ik, dat het op Zerubbabel ook niet past.<br />

77


Daarom verkies ik de gedachte van de Chaldeeuwse uitbreider Jonathan, die nev<strong>en</strong>s al<br />

de oude <strong>en</strong> vermaarde rabbijn<strong>en</strong>, door deze Persoon de Messias verstaan.<br />

En zo ga ik van deze plaats over tot ander<strong>en</strong>, die ler<strong>en</strong>, dat er twee natur<strong>en</strong> in de<br />

Verlosser zijn zoud<strong>en</strong>, gelijk Jes. 7: 14, daar gezegd wordt, dat hij gebor<strong>en</strong> zou<br />

word<strong>en</strong>, uit e<strong>en</strong> die zwanger zou wez<strong>en</strong>. En Zijn Naam zou zijn: „Immanuël God met<br />

ons.” Zou hij wez<strong>en</strong>, God met ons, <strong>en</strong> echter uit e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s als e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s gebor<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, dan moest hij zijn God én m<strong>en</strong>s.<br />

RABBI.<br />

Wij verstaan door deze persoon Jesaja 7. Koning Hiskia, of gelijk als ander<strong>en</strong> van<br />

onze Rabbijn<strong>en</strong> het verstaan, van de zoon van de Profeet Jesaja uit de Profetes<br />

gebor<strong>en</strong>, te lez<strong>en</strong> in het volg<strong>en</strong>de 8ste hoofdstuk. En zo zijn wij in de persoon Jesaja 7<br />

gemeld, ook niet e<strong>en</strong>s.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat hoor ik, maar hoe kan m<strong>en</strong> door deze persoon Hiskia verstaan, nademaal Hiskia,<br />

to<strong>en</strong> deze profetie geschiedde, al <strong>en</strong>ige jar<strong>en</strong> oud geweest is, want deze profetie is<br />

geschied t<strong>en</strong> tijde van de regering van zijn vader Achaz. En Achaz heeft 16 jaar<br />

Koning geweest, gelijk blijkt uit 2 Kon. 16: 2. „Twintig jaar was Achaz oud, to<strong>en</strong> hij<br />

koning werd. En hij regeerde zesti<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> te Jeruzalem.” Hiskia was 25 jaar oud, to<strong>en</strong><br />

hij Koning werd, gelijk weer blijkt uit 2 Kon. 18: 1, 2. ,,Het geschiedde nu in het<br />

derde jaar van Hosea, de zoon van Ela, de Koning Israëls, dat Hiskia koning werd, de<br />

zoon van Achaz, koning van Juda. Vijf <strong>en</strong> twintig jaar was hij oud, to<strong>en</strong> hij koning<br />

werd. En hij regeerde neg<strong>en</strong> <strong>en</strong> twintig jar<strong>en</strong> te Jeruzalem,” zodat Hiskia al 9 jaar oud<br />

was, to<strong>en</strong> zijn vader Achaz koning werd, derhalve kan het onmogelijk van Hiskia's<br />

geboorte verstaan word<strong>en</strong>. Ook niet van de zoon der profetes in het 8 e hoofdstuk<br />

gemeld. Want om nu van ge<strong>en</strong> andere red<strong>en</strong> daar teg<strong>en</strong> te meld<strong>en</strong>, zeg ik alle<strong>en</strong>, dat<br />

als m<strong>en</strong> het gemelde 8 e hoofdstuk inziet, het aanstonds blijkt, dat de zoon der profetes<br />

het ook niet zijn kan; want als de profeet in het 8 e vers vertoonde, hoe het leger des<br />

Konings van Assyrië, te wet<strong>en</strong> als het, het Koninkrijk van Israël zou hebb<strong>en</strong> onder<br />

gebracht. En het volk gevankelijk weggevoerd, dat ze dan, of dat hij (te wet<strong>en</strong> de<br />

Koning Sanherib of zijn krijgsoverste Rabsaké) „zal doortrekk<strong>en</strong> in Juda.” Jesaja 8: 8,<br />

daar ziet m<strong>en</strong> vooreerst, hoe ver <strong>en</strong> niet verder, dat hij in Juda kom<strong>en</strong> zou, hij zou tot<br />

aan de hals reik<strong>en</strong>. En gevolgelijk ‘het hoofd’ niet bemachtig<strong>en</strong>, hetzij de hoofdstad<br />

Jeruzalem of de koning zelf. En dat, nietteg<strong>en</strong>staande zijn verschrikkelijke heirmacht,<br />

want zijn rechter <strong>en</strong> linkervleugel zou zich uitbreid<strong>en</strong> zolang als Immanuëlsland breed<br />

was; dat is het land Juda, dat van de Jordaan tot de Middellandse Zee van 15 tot 18<br />

mijl<strong>en</strong> breed was. Let nu e<strong>en</strong>s, dat het land Juda g<strong>en</strong>oemd wordt: uw land o<br />

Immanuël! Nu is dat land nooit het land van de zoon der profetes geweest, als alle<strong>en</strong><br />

het land zijner geboorte, dat hij met al de kinder<strong>en</strong> Juda maar geme<strong>en</strong>schappelijk had.<br />

En zo ziet u klaar, dat het met de minste grond niet te stell<strong>en</strong> is, dat Hiskia noch de<br />

zoon der profetes Jes. 7: 14 verstaan moet word<strong>en</strong>. En zo oordeel ik, dat rabbijn<strong>en</strong><br />

Haccadosh <strong>en</strong> ander<strong>en</strong>, die hier de Messias verstaan, zich beter naar de waarheid<br />

hebb<strong>en</strong> gedrag<strong>en</strong>, dan zulk<strong>en</strong>, die de plaats<strong>en</strong> van hun eig<strong>en</strong> oogmerk afdraai<strong>en</strong>.<br />

Doch dit daarlat<strong>en</strong>de ga ik over tot mijn derde plaats, Jes. 9: 5. „Want e<strong>en</strong> kind is ons<br />

gebor<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> Zoon is ons gegev<strong>en</strong>. En de heerschappij is op Zijn schouder. En m<strong>en</strong><br />

noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst”;<br />

Daar zie ik alweer twee natur<strong>en</strong> in dezelfde persoon: e<strong>en</strong> naar welke Hij als e<strong>en</strong> kind<br />

gebor<strong>en</strong> werd. En e<strong>en</strong> naar welke Hij als e<strong>en</strong> Zoon ons gegev<strong>en</strong> werd; <strong>en</strong> vanwege die<br />

twee natur<strong>en</strong>, wordt Hij g<strong>en</strong>oemd Wonderlijk. En t<strong>en</strong> opzichte van zijn Goddelijke<br />

78


natuur el gibboor sterke God, abignad Vader der Eeuwigheid of Eeuwige Vader. En<br />

zo vind ik dat stuk, dat ik u uit de heilige blad<strong>en</strong> zou verton<strong>en</strong>, ook in deze plaats van<br />

Jes. 9: 5.<br />

RABBI.<br />

Maar onze rabbijn<strong>en</strong> will<strong>en</strong> die persoon niet verstaan, die u wederom hier verstaat,<br />

maar verstaan ook hier Hiskia. En vertal<strong>en</strong> het dan aldus „Wonderlijk, Raad, Sterke<br />

God, Vader der Eeuwigheid, Vredevorst zal Hem Zijn Naam noem<strong>en</strong>; zodat het ge<strong>en</strong><br />

nam<strong>en</strong> zijn van dat kind, dat gebor<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong>, maar van God Zelf, die dit kind<br />

Zijn Naam zou noem<strong>en</strong>. En zo zijn wij in de Persoon, die Jesaja 9: 5 beschrev<strong>en</strong><br />

wordt, ook niet e<strong>en</strong>s.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel ik twijfel haast niet, of u ziet zelf wel de ongegrondheid, ja ongerijmdheid van<br />

deze vertaling. Want vooreerst, waar wordt God met e<strong>en</strong> omschrijving van zo vele<br />

nam<strong>en</strong> ooit in de heilige blad<strong>en</strong> vertoond? En t<strong>en</strong> tweede kan zulk e<strong>en</strong> vertaling met<br />

de Hebreeuwse tekst niet bestaan, want de Hebreeuwse woord<strong>en</strong> vaikeraa sehemoo<br />

pele kunn<strong>en</strong> zo niet vertaald word<strong>en</strong>, want het moet gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gelijk u zeker<br />

weet, „<strong>en</strong> hij heeft Zijn Naam g<strong>en</strong>oemd wonderlijk” <strong>en</strong> zo voort. Zodat deg<strong>en</strong>e, die<br />

Hem Zijn Naam g<strong>en</strong>oemd heeft, God is. En wel Zijn, dat is die Zoons Vader; doch de<br />

nam<strong>en</strong> behor<strong>en</strong> aan de Zoon zelf.<br />

En ik zal al weder ton<strong>en</strong>, dat ook de oude rabbijn<strong>en</strong> hier de Messias verstaan hebb<strong>en</strong>.<br />

Hoor e<strong>en</strong>s wat Rabbi B<strong>en</strong> Haccadosh verklar<strong>en</strong>de Jes. 9: 5 zegt, voor zoveel hij God<br />

<strong>en</strong> M<strong>en</strong>s zal zijn, zal hij g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong> Immanuël, Jes. 7: 14. En omdat hij zijn zal<br />

Wonderlijk <strong>en</strong> Raad, ook Gibbor de sterke God; <strong>en</strong> omdat Hij eeuwig zal zijn, de<br />

Vader der Eeuwigheid; <strong>en</strong> omdat onder hem vrede verm<strong>en</strong>igvuldigd zal word<strong>en</strong>, de<br />

Vredevorst. En deze gemelde Rabbi heeft aan zijn zijde Rabbi Jonatan B<strong>en</strong> Uziel <strong>en</strong><br />

Rabbi Joses Galileus. En zo ziet UE. dat wij medestemmers hebb<strong>en</strong>, ook in deze onder<br />

uw meesters, dat Jesaja 9 van de Messias spreekt.<br />

<strong>De</strong>rhalve ga ik over tot mijn vierde plaats, namelijk Jeremia 23: 5, 6. „Ziet de dag<strong>en</strong><br />

kom<strong>en</strong>, spreekt de Heere, dat ik aan David e<strong>en</strong> rechtvaardige Spruit zal verwekk<strong>en</strong>,<br />

die zal Koning zijn <strong>en</strong> reger<strong>en</strong> <strong>en</strong> voorspoedig zijn <strong>en</strong> recht <strong>en</strong> gerechtigheid do<strong>en</strong> op<br />

de aarde. In Zijn dag<strong>en</strong> zal Juda verlost word<strong>en</strong>. En Israël zeker won<strong>en</strong>. En dit zal Zijn<br />

Naam zijn, waarmede m<strong>en</strong> hem zal noem<strong>en</strong>, de Heere Onze Gerechtigheid.” Hier<br />

komt de Verlosser voor als e<strong>en</strong> Spruit Davids. En bijgevolg als e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s; <strong>en</strong> nochtans<br />

wordt hij g<strong>en</strong>oemd Jehovah zidke<strong>en</strong>ou, Heere onze gerechtigheid. E<strong>en</strong> Naam dewelke<br />

Gods Ged<strong>en</strong>knaam is, Hoséa 12: 6, e<strong>en</strong> Naam die Gods eig<strong>en</strong> Naam is, die Gods eer<br />

uitdrukt. En die Hij aan ge<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> geeft, zie Jes. 42: 8. „Ik b<strong>en</strong> de Heere, dat is<br />

Mijn Naam <strong>en</strong> Mijn eer zal Ik ge<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, noch mijn lof de gesned<strong>en</strong><br />

beeld<strong>en</strong>.” Zou hij nu, die e<strong>en</strong> spruit Davids was, ook de Jehovah zijn, zo moest hij ook<br />

zeker e<strong>en</strong> Spruit van Jehovah zijn. En dat is hij, gelijk u zi<strong>en</strong> kunt, Jes. 4: 2. „Te di<strong>en</strong><br />

dage zal des Heer<strong>en</strong> Spruit zijn tot sieraad.” En derhalve, ik leer alweer uit deze plaats<br />

van Jeremia, dat er twee natur<strong>en</strong> in de Verlosser zijn, gelijk uit mijn vorige plaats<strong>en</strong> is<br />

geblek<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Verscheid<strong>en</strong> van onze rabbijn<strong>en</strong> vertal<strong>en</strong>: de Heere [is] onze Gerechtigheid, gelijk<br />

Exodus 17: 15 Jehovah nissi, de Heere [is] mijn Banier.<br />

KOOPMAN.<br />

79


Zulk e<strong>en</strong> inlassing is soms nodig, maar hier niet, omdat de verlosser Jehovah Zelf is,<br />

gelijk als ik in het vervolg UE. nog nader zal tracht<strong>en</strong> te ton<strong>en</strong>; <strong>en</strong> derhalve komt zo<br />

e<strong>en</strong> inlassing niet te pas. Ik zal nog t<strong>en</strong> overvloede <strong>en</strong> tot slot van mijn bewijz<strong>en</strong>,<br />

rak<strong>en</strong>de de tweede natuur in de Verlosser bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, Jes. 4: 2. „Te di<strong>en</strong> dage zal des<br />

Heer<strong>en</strong> Spruit zijn tot sieraad <strong>en</strong> tot heerlijkheid. En de vrucht der aarde tot<br />

voortreffelijkheid <strong>en</strong> tot versiering deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die het ontkom<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> in Israël.” Zie<br />

daar de verlosser voorgesteld als e<strong>en</strong> Spruit des Heer<strong>en</strong> <strong>en</strong> dan als e<strong>en</strong> Vrucht der<br />

Aarde, hier ziet m<strong>en</strong> hem in het eerste als e<strong>en</strong> Zoon Gods.<br />

En in het tweede als e<strong>en</strong> Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, want alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> hun oorsprong<br />

door Adam uit de aarde. En zijn e<strong>en</strong> vrucht der aarde. En zo heb ik getoond, dat ons in<br />

de heilige blad<strong>en</strong> geleerd wordt, dat er twee natur<strong>en</strong> in de Verlosser zoud<strong>en</strong> zijn.<br />

RABBI.<br />

Maar dewijl dit leerstuk van het uiterste gewicht is, zo zou ik oordel<strong>en</strong> het nodig te<br />

zijn, dat wij ons hierbij wat ophield<strong>en</strong>, om hetzelve wat nader te beschouw <strong>en</strong> om over<br />

ieder der twee natur<strong>en</strong> wat nader te sprek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat keur ik heel goed; <strong>en</strong> laat ons dan eerst handel<strong>en</strong> over zijn Goddelijke. En daarna<br />

over Zijn m<strong>en</strong>selijke natuur.<br />

RABBI.<br />

Ik heb dan gemerkt uit uw red<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat u de Verlosser houdt, te zijn de Zoon Gods,<br />

maar ik vind dat de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> Job 38: 7 Kinder<strong>en</strong> Gods g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. En ook Israël,<br />

<strong>De</strong>uter. 14: 1. „Gijlied<strong>en</strong> zijt kinder<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> uws Gods”; maar bijzonder word<strong>en</strong><br />

zij g<strong>en</strong>oemd Gods eerstgebor<strong>en</strong> Zoon, Exod. 4: 22. „Dan zult gij tot Farao zegg<strong>en</strong>: zo<br />

zegt de Heere, Mijn zoon, Mijn eerstgebor<strong>en</strong>e, is Israël.” Nu zie ik niet, dat de<br />

verlosser, - hoewel hij Gods Zoon g<strong>en</strong>oemd wordt, - iets bijzonders heeft bov<strong>en</strong> de<br />

<strong>en</strong>gel<strong>en</strong> of bov<strong>en</strong> Israël.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat Israël <strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> zo g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong> is waar, maar wie ziet niet, dat Israël zo<br />

g<strong>en</strong>oemd wordt, omdat God h<strong>en</strong> uit alle volk<strong>en</strong> had uitverkor<strong>en</strong>? En de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong><br />

werd<strong>en</strong> zo g<strong>en</strong>oemd, omdat zij het beeld Gods droeg<strong>en</strong> <strong>en</strong> vertoond<strong>en</strong>, maar de<br />

Verlosser werd Gods Zoon g<strong>en</strong>oemd, omdat Hij van eeuwigheid, van God Zijn Vader<br />

is geg<strong>en</strong>ereerd, gelijk hij zegt Psalm 2: 7. „Ik zal van het besluit verhal<strong>en</strong>: <strong>De</strong> Heere<br />

heeft tot Mij gezegd, Gij zijt Mijn Zoon, hed<strong>en</strong> heb ik u geg<strong>en</strong>ereerd.” En daar ziet<br />

UE. dat de Verlosser, de Zoon Gods is op e<strong>en</strong> geheel andere wijze dan Israël of de<br />

<strong>en</strong>gel<strong>en</strong>. En ik mag wel zegg<strong>en</strong>: tot wie van all<strong>en</strong> heeft Hij ooit gezegd, Gij zijt Mijn<br />

Zoon, hed<strong>en</strong> heb Ik U geg<strong>en</strong>ereerd? Zo ziet u waarom Hij eig<strong>en</strong>lijk de Zoon Gods<br />

g<strong>en</strong>oemd wordt. Ik moet u bij deze geleg<strong>en</strong>heid verhal<strong>en</strong>, dat Mahomed in zijn<br />

Alkoran, in het 111 e hoofddeel zegt: „God is eeuwig, hij teelt niet voort, hij is niet<br />

voortgeteeld <strong>en</strong> hij heeft ge<strong>en</strong> medeg<strong>en</strong>oot.” Hierom nu hebb<strong>en</strong> zij in hun bijbel in de<br />

Arabische taal, Psalm 2: 7. „Gij zijt Mijn profeet, hed<strong>en</strong> heb Ik u opgevoed.”<br />

RABBI.<br />

Die g<strong>en</strong>ereert of baart (gelijk het Hebreeuwse woord Jalad, g<strong>en</strong>erer<strong>en</strong> <strong>en</strong> bar<strong>en</strong><br />

betek<strong>en</strong>t) moet eerder zijn dan deg<strong>en</strong>e, die geg<strong>en</strong>ereerd wordt; derhalve moet UE. toch<br />

e<strong>en</strong> eerder <strong>en</strong> e<strong>en</strong> later stell<strong>en</strong>.<br />

80


KOOPMAN.<br />

Dat gaat niet door, dewijl het g<strong>en</strong>erer<strong>en</strong> des Zoons behoort, niet tot de wil, maar tot de<br />

natuur van God; nu is de natuur van God zo eeuwig als God zelf. En zo eeuwig als<br />

God is, zo eeuwig is Zijn natuur. En zo eeuwig als zijn natuur is, zo eeuwig is de<br />

g<strong>en</strong>eratie. En derhalve zo eeuwig als re is, die g<strong>en</strong>ereert, zo eeuwig is ook, die<br />

geg<strong>en</strong>ereerd wordt. En daarom wordt niet alle<strong>en</strong> van hem gezegd, Micha 5, 1. „Dat<br />

Zijn geboorte is vanouds <strong>en</strong> van de dag<strong>en</strong> der eeuwigheid.” Maar Hij zegt zelf<br />

Spreuk<strong>en</strong> 8: 22-31. „<strong>De</strong> Heere bezat mij [in het] beginsel Zijns wegs, voor Zijn<br />

werk<strong>en</strong>, van to<strong>en</strong> aan. Ik b<strong>en</strong> van eeuwigheid af gezalfd geweest, van de aanvang, van<br />

de oudhed<strong>en</strong> der aarde aan. Ik was gebor<strong>en</strong> als de afgrond<strong>en</strong> nog niet <strong>ware</strong>n, als nog<br />

ge<strong>en</strong> fontein<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, zwaar van water. Aleer de berg<strong>en</strong> ingevest <strong>ware</strong>n, voor de<br />

heuvel<strong>en</strong> was ik gebor<strong>en</strong>. Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de veld<strong>en</strong>, noch de<br />

aanvang van de stofjes der wereld. To<strong>en</strong> Hij de hemel<strong>en</strong> bereidde, was ik daar, to<strong>en</strong><br />

hij e<strong>en</strong> cirkel over het vlakke des afgronds beschreef: To<strong>en</strong> Hij de opperwolk<strong>en</strong> van<br />

bov<strong>en</strong> vestigde, to<strong>en</strong> Hij de fontein<strong>en</strong> des afgronds vast maakte. To<strong>en</strong> Hij de zee haar<br />

perk zette, opdat de water<strong>en</strong> zijn bevel niet zoud<strong>en</strong> overtred<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> hij de grondvest<strong>en</strong><br />

der aarde stelde. To<strong>en</strong> was ik e<strong>en</strong> voedsterling bij Hem <strong>en</strong> ik was dagelijks [zijne]<br />

vermaking<strong>en</strong>, te aller tijd voor zijn aangezicht spel<strong>en</strong>de. Spel<strong>en</strong>de in de wereld zijns<br />

aardrijks <strong>en</strong> mijn vermaking<strong>en</strong> zijn met de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>kinder<strong>en</strong>.”<br />

Daar ziet u Hem, omstandig van Zijn eeuwige geboorte sprek<strong>en</strong>, let maar op het 24e<br />

<strong>en</strong> 25e vers <strong>en</strong> hoe Hij als e<strong>en</strong> Voedsterling bij Zijn Vader voorkomt in het 30e vers.<br />

En zo zie ik ge<strong>en</strong> zwarigheid in hetge<strong>en</strong> UE. teg<strong>en</strong> de eeuwigheid der g<strong>en</strong>eratie des<br />

Zoons hebt ingebracht. En zo is hij in volle kracht Gods Zoon of de Spruit des Heer<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Zou UE nu bov<strong>en</strong> het gezegde nog iets hebb<strong>en</strong>, waaruit de <strong>ware</strong> Godheid van de<br />

Verlosser zou blijk<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja, want gelijk wij hem hebb<strong>en</strong> hor<strong>en</strong> noem<strong>en</strong> Jehovah Zidk<strong>en</strong>ou, Heere onze<br />

gerechtigheid, zo wordt Hij ook Jehovah g<strong>en</strong>oemd Jes. 45: 17. Maar Israël wordt<br />

verlost door de Heere, met e<strong>en</strong> eeuwige verlossing. Gijlied<strong>en</strong> zult niet beschaamd,<br />

noch tot schande word<strong>en</strong>, tot in alle eeuwighed<strong>en</strong>.” Daar staat gelijk <strong>De</strong>uter. 33: 29,<br />

bahovah door de Heere, „gij zijt e<strong>en</strong> volk verlost door d<strong>en</strong> Heere,” <strong>en</strong> de Chaldeeuwse<br />

uitbreider vertaalt Jes. 45: 17. Israël zal verlost word<strong>en</strong> door het „woord des Heer<strong>en</strong>.”<br />

Nu is het uit onze vorige sam<strong>en</strong>spraak klaar geblek<strong>en</strong>, dat het Woord is de tweede<br />

Persoon, die anders ook Knecht g<strong>en</strong>oemd wordt, niet dat hij de Knecht des Vaders is<br />

vanwege Zijn Personeel bestaan, maar vanwege e<strong>en</strong> verdrag. En dat de oude Jod<strong>en</strong> de<br />

Messias als de Jehovah uit de Heilige Blad<strong>en</strong> vertoond hebb<strong>en</strong>, blijkt, als in Midras<br />

Thrillim over de 20 e Psalm vers 1, de woord<strong>en</strong> Exod. 15: 3. „<strong>De</strong> Heere is e<strong>en</strong><br />

Krijgsman: Heere is Zijn Naam,” op de Messias word<strong>en</strong> geduid, waar gezegd wordt:<br />

„Nademaal het niet gebruikelijk is, dat <strong>en</strong>ig onderdaan van vlees <strong>en</strong> bloed, met de<br />

naam zijns her<strong>en</strong> vereerd wordt: hoe komt het, dat God de Messias bij Zijn eig<strong>en</strong><br />

Naam is noem<strong>en</strong>de? Welke is die Naam? Waarlijk Jehovah is Zijn Naam,” volg<strong>en</strong>s<br />

hetge<strong>en</strong> Exod. 15: 3 geschrev<strong>en</strong> staat, „e<strong>en</strong> krijgsman Jehovah Schemoo, Heere is Zijn<br />

Naam.”<br />

Zo doet ook Rabbi Abba, dewelke gevraagd hebb<strong>en</strong>de naar de Naam van de Messias?<br />

antwoordt daarop aldus: „Jehovah is Zijn Naam” Exod. 15: 3. Maar om niet al te<br />

breed te zijn; om de Godheid van de Verlosser aan te ton<strong>en</strong>, zal ik mij alle<strong>en</strong> bepal<strong>en</strong><br />

tot die Engel, die Mozes in het braambos versche<strong>en</strong>, Exod. 3 <strong>en</strong> 4 <strong>en</strong> let dan eerst op<br />

81


het 3 e hoofdstuk vers 2. „En de Engel des Heer<strong>en</strong> versche<strong>en</strong> hem in e<strong>en</strong> vuurvlam uit<br />

het midd<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s braambos. En hij zag <strong>en</strong> ziet het braambos brandde in het vuur, <strong>en</strong><br />

het braambos werd niet verteerd.” Zie, daar werd Hij g<strong>en</strong>oemd de Malach Jehovah<br />

e<strong>en</strong> Engel des Heer<strong>en</strong>. Daar het woord Malach e<strong>en</strong> gezant betek<strong>en</strong>t, zo werd Hij<br />

onderscheid<strong>en</strong> van die Hem gezond<strong>en</strong> heeft. Nu blijkt het overklaar uit het 3 e <strong>en</strong> 4 e<br />

hoofdstuk, dat deze Engel e<strong>en</strong> Goddelijk Persoon is. En dat zo overvloedig, dat die<br />

maar beide zijn og<strong>en</strong> niet gelijk toe wil do<strong>en</strong>, het tot beschaming van zichzelf, zo hij<br />

zich daar teg<strong>en</strong> aan wilde kant<strong>en</strong>, zi<strong>en</strong> zou. Want de Heilige Schrift geeft hem de<br />

Naam van Jehovah, zie het 4 e <strong>en</strong> 7 e vers van het 3 e hoofdstuk <strong>en</strong> vers 2, 6, 10 <strong>en</strong> 11<br />

van het 4e hoofdstuk, dan de Naam van God, hoofdstuk 3: 11. „To<strong>en</strong> zeide Mozes tot<br />

God: wie b<strong>en</strong> ik, dat ik tot Farao zou gaan; <strong>en</strong> dat ik de kinder<strong>en</strong> Israëls uit Egypte zou<br />

voer<strong>en</strong>?” In het 4e hoofdstuk vers 10 <strong>en</strong> 13 noemt Mozes hem Adonaai Heere, zijnde<br />

niet alle<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Heer maar ook het steunsel van Zijn volk, gelijk dat woord in zijn<br />

afkomst te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft.<br />

Eindelijk de <strong>en</strong>gel noemt Zich zelf „Jehovah Eelohee Heere God, hoofdstuk 3: 15.<br />

„To<strong>en</strong> zeide God verder tot Mozes: Aldus zult gij tot de kinder<strong>en</strong> Israëls zegg<strong>en</strong>: <strong>De</strong><br />

Heere uwer vader<strong>en</strong> God, de God Abrahams, de God Izaks <strong>en</strong> de Gods Jakobs, heeft<br />

mij tot u gezond<strong>en</strong>, dat is Mijn Naam eeuwiglijk <strong>en</strong> dat is Mijn gedacht<strong>en</strong>is van<br />

geslacht tot geslacht.” En in het vorige 14e vers noemt hij Zichzelf Ehejek, Ik zal zijn,<br />

welke Naam van dezelfde oorsprong is, als de Naam Jehovah.<br />

Maar daar ik nog bijzonder het oog op heb, is, dat deze Engel in het braambos, is<br />

dezelfde, die aan Mozes de wet op Sinaï gaf, gelijk dat blijkt uit het vervolg, in het 3 e<br />

hoofdstuk vers 18 noemt hij zich zelf „de Heere de God der Hebreeën”; <strong>en</strong> bij de<br />

wetgeving, noemt de Wetgever Zichzelf de Heere hun God, zegg<strong>en</strong>de: Exod. 20: 2.<br />

„Ik b<strong>en</strong> de Heere uw God.” Hij belooft aan Mozes, dat Hij h<strong>en</strong> zou verloss<strong>en</strong> <strong>en</strong> uit<br />

Egypte opvoer<strong>en</strong> Exod. 3: 8. „Daarom b<strong>en</strong> ik nedergekom<strong>en</strong>, dat Ik het verlosse uit de<br />

hand der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> <strong>en</strong> het opvoere uit dit land, naar e<strong>en</strong> goed <strong>en</strong> ruim land, naar e<strong>en</strong><br />

land vloei<strong>en</strong>de van melk <strong>en</strong> honig; tot de plaats der Kanaäniet<strong>en</strong> <strong>en</strong> der Hethiet<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

der Amoriet<strong>en</strong> <strong>en</strong> der Fereziet<strong>en</strong> <strong>en</strong> der Heviet<strong>en</strong> <strong>en</strong> der Jebusiet<strong>en</strong>.” En hoofdstuk 20:<br />

2 zegt Hij: „Ik b<strong>en</strong> de Heere uw God, die u uit Egypteland uit het di<strong>en</strong>sthuis, uitgeleid<br />

heb.” Hierop zegt Mozes in zijn lied, dat deze uitleiding door de Heere alle<strong>en</strong> geschied<br />

is, <strong>De</strong>ut. 32: 12. Zo leidde hem de Heere alle<strong>en</strong> <strong>en</strong> er was ge<strong>en</strong> vreemd God met hem.”<br />

En dit is het, dat ik kort tot bevestiging van de Godheid, van de Verlosser had bij te<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Wil UE. deze Engel Exod. 3 <strong>en</strong> 4 in het braambos voorkom<strong>en</strong>de oordel<strong>en</strong><br />

dezelfde <strong>en</strong>gel te zijn, die God aan Israël belooft hoofdstuk 23: 20-23. „Ziet, Ik z<strong>en</strong>de<br />

e<strong>en</strong> Engel voor uw aangezicht, om u te behoed<strong>en</strong> op dez<strong>en</strong> weg <strong>en</strong> om u te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> tot<br />

de plaats, die Ik bereid heb. Hoedt u voor Zijn aangezicht <strong>en</strong> wees Zijn stem gehoorzaam.<br />

En verbittert Hem niet: want hij zal ulieder overtreding<strong>en</strong> niet vergev<strong>en</strong>,<br />

want Mijn Naam is in het binn<strong>en</strong>ste van Hem. Maar zo gij Zijner stem naarstig<br />

gehoorzaamt <strong>en</strong> doet al wat Ik sprek<strong>en</strong> zal; zo zal Ik uwer vijand<strong>en</strong> vijand <strong>en</strong> uw<br />

wederpartijders wederpartij zijn. Want mijn Engel zal voor uw aangezicht gaan. En hij<br />

zal u inbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> tot de Amoriet<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Hethiet<strong>en</strong> <strong>en</strong> Fereziet<strong>en</strong> <strong>en</strong> Kanaäniet<strong>en</strong>,<br />

Heviet<strong>en</strong> <strong>en</strong> Jebusiet<strong>en</strong> <strong>en</strong> Ik zal ze verdelg<strong>en</strong>.” U zult niet miss<strong>en</strong>, want het<br />

vergelijk<strong>en</strong> van dit 23 vers met het 8 van het 3 hoofdstuk zo ev<strong>en</strong> aangehaald, zal ons<br />

g<strong>en</strong>oeg daarvan verzeker<strong>en</strong> <strong>en</strong> de oude Jod<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> door die Engel de Verlosser<br />

verstaan, als m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan in de Sokar. Daar zegt rabbi Simeon b<strong>en</strong> Jochai, ziet daar<br />

staat ook Exod. 23: 20. „Ziet ik z<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> Engel voor uw aangezicht”; deze was<br />

dezelfde Engel die daar is de Verlosser der wereld <strong>en</strong> e<strong>en</strong> bewaarder der<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>kinder<strong>en</strong>; <strong>en</strong> het is zeker, dat hij de zeg<strong>en</strong> toebereidt voor de gehele wereld,<br />

want Hij heeft de zeg<strong>en</strong> van het begin tot Zich g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. En deelt dezelve in de<br />

82


wereld uit.<br />

En wilt u t<strong>en</strong> overvloede deze <strong>en</strong>gel aan Mozes versch<strong>en</strong><strong>en</strong>, Exod. 3 <strong>en</strong> aan hem <strong>en</strong><br />

Israël beloofd, Exod. 23, onderscheid<strong>en</strong> van die <strong>en</strong>gel die God beloofd, Exod. 33: 15.<br />

„Voorts sprak de Heere tot Mozes: Ga he<strong>en</strong>, trek op van hier, gij <strong>en</strong> het volk, dat gij<br />

uit Egypteland opgevoerd hebt, naar het land, dat Ik Abraham, Izak <strong>en</strong> Jakob<br />

gezwor<strong>en</strong> heb, zegg<strong>en</strong>de: Aan uw zaad zal Ik het gev<strong>en</strong>. En Ik zal e<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel voor uw<br />

aangezicht z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, (<strong>en</strong> Ik zal uitdrijv<strong>en</strong> de Kanaäniet<strong>en</strong>, de Amoriet<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Hethiet<strong>en</strong>.<br />

En de Fereziet<strong>en</strong>, de Heviet<strong>en</strong>. En de Jebusiet<strong>en</strong>;) naar het land, dat van melk<br />

<strong>en</strong> honig is vloei<strong>en</strong>de; want Ik zal in het midd<strong>en</strong> van u niet optrekk<strong>en</strong>, want gij zijt e<strong>en</strong><br />

hardnekkig volk, dat Ik u op dez<strong>en</strong> weg niet vertere. To<strong>en</strong> het volk dit kwade woord<br />

hoorde, zo droeg<strong>en</strong> zij leed. En niemand van h<strong>en</strong> deed zijn versiersel aan zich. En de<br />

Heere had tot Mozes gezegd: Zeg tot de kinder<strong>en</strong> Israëls: gij zijt e<strong>en</strong> hardnekkig volk,<br />

in e<strong>en</strong> og<strong>en</strong>blik zou Ik in het midd<strong>en</strong> van u optrekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> zou u verniel<strong>en</strong>, doch nu, leg<br />

uw sieraad van u af <strong>en</strong> Ik zal wet<strong>en</strong> wat Ik u do<strong>en</strong> zal.”<br />

Dat deze <strong>en</strong>gel, die in het 2e vers voorkomt, e<strong>en</strong> geschap<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel was, blijkt uit alle<br />

omstandighed<strong>en</strong>, te meer als m<strong>en</strong> het voorstel van Mozes <strong>en</strong> zijn verzoek daarop aan<br />

God inziet. En wat God hem op zijn verzoek voorstelt. En t<strong>en</strong> laatste wat Mozes<br />

daarop antwoordt, zo zal daar ge<strong>en</strong> twijfel overblijv<strong>en</strong> of deze <strong>en</strong>gel is e<strong>en</strong> geschap<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong>gel. Het voorstel <strong>en</strong> verzoek van Mozes is in het 12 <strong>en</strong> 13 vers van het 33 hoofdstuk<br />

„En Mozes zeide tot de Heere: Zie, Gij zegt tot mij: voer dit volk op, maar Gij laat mij<br />

niet wet<strong>en</strong>, wi<strong>en</strong> Gij met mij zult z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>; daar Gij gezegd hebt: Ik k<strong>en</strong> u bij name; <strong>en</strong><br />

ook: gij hebt g<strong>en</strong>ade gevond<strong>en</strong> in Mijn og<strong>en</strong>. Nu dan, ik bid, indi<strong>en</strong> ik g<strong>en</strong>ade<br />

gevond<strong>en</strong> heb in Uw og<strong>en</strong>, zo laat mij nu Uw weg wet<strong>en</strong> <strong>en</strong> ik zal U k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, opdat ik<br />

g<strong>en</strong>ade vind in Uw og<strong>en</strong>. En zie aan, dat deze natie uw volk is.” Hierop stelt God hem<br />

voor vers 14. „Zou Mijn aangezicht moet<strong>en</strong> medegaan, om u gerust te stell<strong>en</strong>?”<br />

Daarop antwoordt Mozes vers 15 <strong>en</strong> 16. „Indi<strong>en</strong> uw aangezicht niet medegaan zal, doe<br />

ons van hier niet optrekk<strong>en</strong>! Want waarbij zou nu bek<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, dat ik g<strong>en</strong>ade<br />

gevond<strong>en</strong> heb in uw og<strong>en</strong>, ik <strong>en</strong> uw volk? Is het niet daarbij, dat u met ons gaat? Zo<br />

zull<strong>en</strong> wij afgezonderd word<strong>en</strong>, ik <strong>en</strong> uw volk, van alle volk, dat op de aardbodem is.”<br />

Als deze e<strong>en</strong> geschap<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel is, daar hiervan gesprok<strong>en</strong> wordt, zo blijkt het klaar, dat<br />

die <strong>en</strong>gel aan haar beloofd Exod. 23 <strong>en</strong> aan Mozes versch<strong>en</strong><strong>en</strong>, Exod. 3, e<strong>en</strong> ongeschap<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong>gel was. En zo d<strong>en</strong>k ik voldaan te hebb<strong>en</strong>, om te betog<strong>en</strong> dat de<br />

Verlosser waarachtig God moest zijn.<br />

RABBI.<br />

UE. heeft in dez<strong>en</strong> vrij breed geweest, doch het heeft mij niet verveeld, want ik acht,<br />

dat aan de <strong>ware</strong> k<strong>en</strong>nis in dez<strong>en</strong> veel geleg<strong>en</strong> is. Maar ik verwacht nu, dat UE. in het<br />

vervolg iets van de m<strong>en</strong>sheid van de Verlosser zal sprek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Daaraan toe <strong>ware</strong>n wij nu gekom<strong>en</strong>. En dewijl het e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de zaak is, dat gijlied<strong>en</strong><br />

niet twijfelt, of de Messias zal e<strong>en</strong> waar m<strong>en</strong>s zijn, zo zal het niet nodig zijn daarover<br />

te sprek<strong>en</strong>, of zulks te bewijz<strong>en</strong>, maar alle<strong>en</strong> op <strong>en</strong>ige noodzakelijke omstandighed<strong>en</strong><br />

acht gev<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Daarin zull<strong>en</strong> wij wel wat ontmoet<strong>en</strong>, daar wij niet e<strong>en</strong>s in zijn.<br />

KOOPMAN.<br />

Daar is niet aan geleg<strong>en</strong>, als wij maar e<strong>en</strong>s zijn om di<strong>en</strong>stbaar <strong>en</strong> onderworp<strong>en</strong> te zijn,<br />

83


aan God <strong>en</strong> aan Zijn woord; <strong>en</strong> dan is daar, onder inlichting van Gods Geest,<br />

mogelijkheid om in die zak<strong>en</strong>, daar wij niet e<strong>en</strong>s in zijn, e<strong>en</strong>s te word<strong>en</strong>.<br />

Om nu tot de zaak te kom<strong>en</strong>, zo moet<strong>en</strong> wij acht gev<strong>en</strong> op de voorzegging<strong>en</strong> van h<strong>en</strong>,<br />

die Hem zo vooraf beschrijv<strong>en</strong>, dat Hij, als Hij zal in het vlees gekom<strong>en</strong> zijn, van e<strong>en</strong><br />

ieder, die Hem zonder vooroordeel aanziet, uit de voorzegging<strong>en</strong> onfeilbaar zal<br />

kunn<strong>en</strong> gek<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, als de Verlosser der wereld. Doch dewijl het laat is. En dit<br />

stuk niet heel kort kan behandeld word<strong>en</strong>, spar<strong>en</strong> wij het tot de eerste geleg<strong>en</strong>heid.<br />

NEGENDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de van de m<strong>en</strong>selijke natuur <strong>en</strong> van de k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong> van de Verlosser.<br />

84


RABBI.<br />

Ik <strong>hoop</strong>, dat het EU. niet vervel<strong>en</strong> zal, dat ik zo spoedig mij weer tot EU. begeef, om<br />

onze vorige sam<strong>en</strong>spraak te vervolg<strong>en</strong>, want de noodzakelijkheid der k<strong>en</strong>nis, van die<br />

zak<strong>en</strong>, daar wij het bij gelat<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong> mij zonder <strong>en</strong>ig tijdverzuim als naar u<br />

gedrev<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Het verveelt mij in het minste niet, ik b<strong>en</strong> verblijd, dat UE. e<strong>en</strong> man b<strong>en</strong>t, die in de<br />

waarheid zoals zij uit God is, g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> schept. Om dan tot onze zaak te kom<strong>en</strong>, laat<br />

ons in de eerste plaats zi<strong>en</strong> van wie de Verlosser Zijn afkomst moest hebb<strong>en</strong>.<br />

Om nu niet weer tot de algem<strong>en</strong>e moederbelofte G<strong>en</strong>esis 15: 3. te ker<strong>en</strong>; zo heeft de<br />

Heere aan Abraham beloofd, dat Hij uit hem zou voortkom<strong>en</strong> G<strong>en</strong>esis 22: 18. „En in<br />

uw zaad zull<strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>d word<strong>en</strong> alle volk<strong>en</strong> der aarde, naardi<strong>en</strong> gij Mijn stem<br />

gehoorzaam geweest zijt.” Het is zeker, dat hier niet anders dan de Verlosser kan verstaan<br />

word<strong>en</strong> door dit zaad Abrahams, „want in Hem zoud<strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, of<br />

Hem zeg<strong>en</strong><strong>en</strong> alle geslacht<strong>en</strong> der aarde”, dat is allerlei geslacht<strong>en</strong>. En dewijl vanwege<br />

de zonde des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, de Heere het aardrijk vervloekt heeft G<strong>en</strong>esis 3: 17. „En tot<br />

Adam zeide Hij: <strong>De</strong>wijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw. En van die boom<br />

geget<strong>en</strong>, waarvan ik gij gebood, zegg<strong>en</strong>de: gij zult daarvan niet et<strong>en</strong>, zo zij het<br />

aardrijk om uw<strong>en</strong>twil vervloekt, <strong>en</strong> met smart zult gij daarvan et<strong>en</strong> al de dag<strong>en</strong> uws<br />

lev<strong>en</strong>s”. En hoofdstuk 5: 29. „En Hij noemde Zijn Naam Noach, zegg<strong>en</strong>de: <strong>De</strong>ze zal<br />

ons troost<strong>en</strong> over ons werk. En over de smart onzer hand<strong>en</strong>, vanwege het aardrijk, dat<br />

de Heere vervloekt heeft.” Zo moest hij, zoud<strong>en</strong> alle geslacht<strong>en</strong> der aarde in Hem<br />

gezeg<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, de vloek wegnem<strong>en</strong>. En de zeg<strong>en</strong> aanbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Nu kon de vloek niet<br />

wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> de zeg<strong>en</strong> aangebracht word<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>zij de vloek gedrag<strong>en</strong> <strong>en</strong> de zeg<strong>en</strong><br />

werd verworv<strong>en</strong>. En dit kon niet geschied<strong>en</strong>, t<strong>en</strong><strong>ware</strong> hij voldeed aan die<br />

voorwaard<strong>en</strong>, die de grond zijn van Gods vri<strong>en</strong>dschap, liefde <strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>. Zo zi<strong>en</strong> wij,<br />

wat grote ding<strong>en</strong> de Heere Abraham belooft, namelijk dat wie dat do<strong>en</strong> zou, zijn Zaad<br />

zou wez<strong>en</strong>. Maar zo nu Abraham twee zon<strong>en</strong> had (behalve die hij uit Ketura had) Izak<br />

<strong>en</strong> Ismaël, zo doet de Heere dezelfde belofte aan Izak, zegg<strong>en</strong>de G<strong>en</strong>esis 26: 4. „In uw<br />

zaad zull<strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>d word<strong>en</strong> alle volk<strong>en</strong> der aarde.” Izak heeft ook twee zon<strong>en</strong>, Jakob<br />

<strong>en</strong> Ezau; maar de Heere br<strong>en</strong>gt deze belofte op Jakob G<strong>en</strong>esis 28: 14, zegg<strong>en</strong>de mede<br />

tot hem: „En uw zaad zal wez<strong>en</strong> als het stof der aarde. En gij zult uitbrek<strong>en</strong> [in<br />

m<strong>en</strong>igte] westwaarts. En oostwaarts. En noordwaarts <strong>en</strong> zuidwaarts. En in u <strong>en</strong> in uw<br />

zaad zull<strong>en</strong> alle geslacht<strong>en</strong> des aardbodems gezeg<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>.” Jakob, die twaalf<br />

stamvader<strong>en</strong> heeft voortgebracht, br<strong>en</strong>gt deze grote beloft<strong>en</strong> over, op zijn vierde zoon<br />

Juda, als hij op zijn sterfbed met zijn profetische mond zeide G<strong>en</strong>esis 49: 10: „<strong>De</strong><br />

scepter (of stam) zal van Juda niet wijk<strong>en</strong>, noch de Wetgever van tuss<strong>en</strong> zijn voet<strong>en</strong>,<br />

totdat Silo komt. En d<strong>en</strong>zelve zull<strong>en</strong> de volk<strong>en</strong> gehoorzaam zijn.” En wanneer Juda's<br />

stamboom vele takk<strong>en</strong> had gemaakt, werd hij beloofd voort te zull<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> uit Isaï,<br />

Davids vader Jes. 11: 1. „Want er zal e<strong>en</strong> rijsje voortkom<strong>en</strong> uit de afgehouw<strong>en</strong> tronk<br />

van Isaï. En e<strong>en</strong> scheut uit zijn wortel<strong>en</strong> zal vrucht<strong>en</strong> voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.” En terwijl Isaï<br />

vele zon<strong>en</strong> had, zo bepaalt het de Heere door Jeremia tot David, gelijk in die bek<strong>en</strong>de<br />

plaats, hoofdstuk 23: 5. „Ziet, de dag<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, spreekt de Heere, dat Ik aan David,<br />

e<strong>en</strong> rechtvaardige Spruit zal verwekk<strong>en</strong>; die zal Koning zijnde reger<strong>en</strong>. En<br />

voorspoedig zijn <strong>en</strong> recht <strong>en</strong> gerechtigheid do<strong>en</strong> op de aarde.” En ook hoofdstuk 33:<br />

15. „In die dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> te dier tijd zal Ik David e<strong>en</strong> Spruit der gerechtigheid do<strong>en</strong><br />

uitspruit<strong>en</strong>. En Hij zal recht <strong>en</strong> gerechtigheid do<strong>en</strong> op aarde.” Uit dit gezegde kan m<strong>en</strong><br />

zi<strong>en</strong>, dat het zal moet<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong>, dat de Verlosser e<strong>en</strong> Zoon Davids is, als hij zou<br />

kom<strong>en</strong>.”<br />

85


RABBI.<br />

Hierover hebb<strong>en</strong> wij ge<strong>en</strong> verschil, want wij sprek<strong>en</strong> veel van Messias, „B<strong>en</strong> Davids,<br />

de zoon Davids”; zodat wij ook gelov<strong>en</strong>, dat de Messias zijn afkomst uit David moet<br />

hebb<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is goed, maar hij wordt hier in de bijgebrachte plaats<strong>en</strong> uit Jeremia, g<strong>en</strong>oemd „e<strong>en</strong><br />

rechtvaardige Spruit”, dat is, e<strong>en</strong> die in kracht rechtvaardig was zonder zonde; opdat<br />

Hij door Zijn personele schuld niet buit<strong>en</strong> staat raakte, om de borgschuld op zich te<br />

nem<strong>en</strong>. Want indi<strong>en</strong> Hij vanwege Zijn personele schuld bloot stond, voor de<br />

wraakoef<strong>en</strong><strong>en</strong>de gerechtigheid Gods, was het niet mogelijk, dat Hij als Borg voor h<strong>en</strong><br />

kon intred<strong>en</strong>. En hun schuld op zich nem<strong>en</strong>, dewijl Hij met zijn personele schuld<strong>en</strong><br />

belad<strong>en</strong> was. <strong>De</strong>wijl nu de zonde van Adam, in zijn schuld <strong>en</strong> smet, zich uitbreidt over<br />

alle zijn nakomeling<strong>en</strong> die op e<strong>en</strong> natuurlijke wijze van hem voortkom<strong>en</strong>, moest Hij,<br />

zou hij niet met zondeschuld gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, ook niet met ongerechtigheid<br />

ontvang<strong>en</strong> zijn, Psalm 51: 7.<br />

En zo kom ik tot het tweede stuk, namelijk, dat de Borg <strong>en</strong> Losser moest voortkom<strong>en</strong><br />

uit e<strong>en</strong> maagd, zonder geme<strong>en</strong>schap met e<strong>en</strong> man, volg<strong>en</strong>s Jes. 7: 14. „Daarom zal<br />

de Heere zelf u e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>: ziet, e<strong>en</strong> maagd zal zwanger word<strong>en</strong>. En zij zal e<strong>en</strong><br />

zoon bar<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn Naam Immanuël het<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Ik weet wel, dat ulied<strong>en</strong> het Hebreertwse woord חמלע Gnalmaah e<strong>en</strong> maagd vertaalt,<br />

maar gij behoorde te wet<strong>en</strong>, dat חלותב Bethoulaah eig<strong>en</strong>lijk e<strong>en</strong> maagd, <strong>en</strong> Gnalmaah<br />

e<strong>en</strong> jonge vrouw betek<strong>en</strong>t; immers m<strong>en</strong> ziet zeker, dat het voor ge<strong>en</strong> maagd kan g<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, Spr. 30: 19, daar m<strong>en</strong> leest „de weg e<strong>en</strong>s mans bij e<strong>en</strong> maagd”, hier staat<br />

het woord Gnalmaah. En dat het hier ge<strong>en</strong> maagd betek<strong>en</strong>t, blijkt omdat ze aanstonds<br />

vergelek<strong>en</strong> wordt bij e<strong>en</strong> overspelige vrouw in het 20 e vers. Zo ziet UE. dat u met het<br />

woord Gnalmaah Jes. 7: 14, uw oogmerk niet bewijst.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel als ik nu e<strong>en</strong>s mild was <strong>en</strong> ik gaf u de tekst van Spreuk<strong>en</strong> 30, dat ik echter niet<br />

doe, dat Gnalmaah daar ge<strong>en</strong> maagd betek<strong>en</strong>t, zou u dan m<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat het voor u<br />

gewonn<strong>en</strong> spel was? Weet u dan niet, dat dit woord anders altijd voorkomt in de<br />

betek<strong>en</strong>is van e<strong>en</strong> maagd? Want zo wordt Mozes’ zuster met dit woord g<strong>en</strong>oemd<br />

Exod. l: 8, „En de dochter van Farao zeide tot haar: ga he<strong>en</strong>. En de jonge maagd ging<br />

<strong>en</strong> riep des knechtjes moeder.” En ook Rebekka, G<strong>en</strong>esis 24: 43 „Zie, ik sta bij de<br />

waterfontein; zo geschiede, dat de maagd, die uitkom<strong>en</strong> zal om te putt<strong>en</strong>, <strong>en</strong>. tot<br />

dewelke ik zegg<strong>en</strong> zal: Geef mij toch e<strong>en</strong> weinig waters te drink<strong>en</strong> uit uw kruik.” En<br />

datzelfde woord komt voor in het meervoud Hoogl. 1: 3, waarover Ab<strong>en</strong> Ezra zegt,<br />

dat het woord Gnalamooth betek<strong>en</strong>t, ongetrouwde dochters, die te huis gehoud<strong>en</strong><br />

werd<strong>en</strong> <strong>en</strong> die van ge<strong>en</strong> man bek<strong>en</strong>d <strong>ware</strong>n. En hoewel daar ge<strong>en</strong> werkwoord meer<br />

voorhand<strong>en</strong> is, daar het woord Gnalmaah van afstamt (gelijk het van het woord<br />

Bethoulaah ook verlor<strong>en</strong> is) echter treft m<strong>en</strong> het aan in Niphal, םלענ Negnelam,<br />

hetwelk zegt schuil<strong>en</strong> of verborg<strong>en</strong> zijn; ook in Hipil, Hagnelim verberg<strong>en</strong>. En zo<br />

blijkt het dat Gnalmaah afkomt van e<strong>en</strong> woord dat verberg<strong>en</strong> of verschuil<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>t,<br />

hetwelk zeer wel op e<strong>en</strong> maagd past, dewelke zich verbergde of verborg<strong>en</strong> werd voor<br />

de mann<strong>en</strong>. En dat zeker opmerkelijk is; de vergadering te Alexandrië, afgezond<strong>en</strong><br />

door de hogepriester Eleazar <strong>en</strong> door het Sanhedrin, (waarom mogelijk deze vergade-<br />

86


ing de 70 g<strong>en</strong>oemd is, hoewel de afgezond<strong>en</strong><strong>en</strong> juist uit ge<strong>en</strong> 70 bestaan hebb<strong>en</strong>) op<br />

verzoek van Ptolomeus Philadelphus tweede koning over Egypte na de dood van<br />

Alexander de Grote, die hebb<strong>en</strong> het woord חםל עח Hagnalmaah vertaald hee parth<strong>en</strong>os,<br />

hetwelk te zegg<strong>en</strong> is de maagd, gelijk de taalkundig<strong>en</strong> verzeker<strong>en</strong>. En zo ziet m<strong>en</strong>, dat<br />

de Alexandrijnse taalmann<strong>en</strong>, die door ge<strong>en</strong> rede daartoe gedrong<strong>en</strong>, noch terug<br />

gehoud<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, dit woord Gnalmaah e<strong>en</strong>voudig vertaald<strong>en</strong> e<strong>en</strong> maagd.En eindelijk,<br />

hoe kan m<strong>en</strong> hier door Gnalmaah e<strong>en</strong> jonge vrouw verstaan, want haar zwanger-zijn<br />

<strong>en</strong> bar<strong>en</strong>, wordt aan het huis Davids, tot e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> gesteld; <strong>en</strong> hoe kan e<strong>en</strong> zaak, die<br />

dagelijks <strong>en</strong> zonder ophoud<strong>en</strong> geschiedt, tot e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> gesteld word<strong>en</strong>? En zo me<strong>en</strong> ik,<br />

dat al wat ulied<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> deze plaats komt te woel<strong>en</strong>., het vergeefs werk is.<br />

En wat Spreuk<strong>en</strong> 30: 19 betreft, het komt mij zo niet voor, dat daar door Gnalmaah<br />

ge<strong>en</strong> maagd moet verstaan word<strong>en</strong>; want als m<strong>en</strong> op de zaak let, is het één van de vier<br />

ding<strong>en</strong>, die Agur te wonderlijk <strong>ware</strong>n. <strong>De</strong> weg van e<strong>en</strong> man met e<strong>en</strong> maagd; <strong>en</strong> het<br />

wonderlijke moet niet gezocht word<strong>en</strong> in het gedrag van de man, maar in dat van de<br />

maagd, dat uit het volg<strong>en</strong>de vers blijkt, daar gezegd wordt: „Alzo is e<strong>en</strong> overspelige<br />

vrouw.” Daar wordt niet, het gedrag van de maagd vergelek<strong>en</strong> bij e<strong>en</strong> overspelige<br />

vrouw; maar dat van e<strong>en</strong> overspelige vrouw bij e<strong>en</strong> maagd. Will<strong>en</strong> wij nu e<strong>en</strong>s<br />

onderzoek<strong>en</strong>, waarin het voor Agur te wonderlijk gedrag van e<strong>en</strong> maagd bestaat? Ik<br />

me<strong>en</strong> daarin, dat e<strong>en</strong> maagd t<strong>en</strong> huwelijk verbond<strong>en</strong> zijnde aan e<strong>en</strong> man, nochtans zo<br />

lang zij niet getrouwd is, hoewel haar g<strong>en</strong>eigdheid zich tot hem uitstrekt, zich<br />

eerbaarheidshalve voor hem weet te bedekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> te verberg<strong>en</strong> in dez<strong>en</strong>; dat is nu het<br />

wonderlijke dat hij daarin beschouwt. En bij dit eerbaar gedrag van e<strong>en</strong> maagd,<br />

vergelijkt hij het overspelig gedrag van e<strong>en</strong> vrouw voor haar man als hij zegt vers 20:<br />

„Alzo is de weg <strong>en</strong>er overspelige vrouw; zij eet <strong>en</strong> wist haar mond. En zegt: ik heb<br />

ge<strong>en</strong> ongerechtigheid gewrocht!” En zo me<strong>en</strong> ik, dat het woord Gnalmaah hier<br />

Spreuk<strong>en</strong> 30: 19, niet alle<strong>en</strong> in de betek<strong>en</strong>is van e<strong>en</strong> maagd kan, maar moet g<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>. En t<strong>en</strong> laatste, de oude Jod<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> deze woord<strong>en</strong> Spreuk<strong>en</strong> 30: 19. „<strong>De</strong><br />

weg van e<strong>en</strong> man met e<strong>en</strong> maagd”, op de Messias verklaard, gelijk Rabbi Haccodosch<br />

teg<strong>en</strong> de Roomse Consul Antoninus het verklaart, als hij over deze woord<strong>en</strong> zegt: „dit<br />

ook is de sterke God, de dochters van Jeruzalem lov<strong>en</strong>de, om di<strong>en</strong>s wil, dat uit haar, er<br />

e<strong>en</strong>s de Koning Messias gebor<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong>; “want zij zal ontvang<strong>en</strong> <strong>en</strong> bar<strong>en</strong>. En<br />

ev<strong>en</strong>wel e<strong>en</strong> maagd blijv<strong>en</strong>;” gelijk Jeremia 31 staat, „dat de Heere iets nieuws op<br />

aarde zal schepp<strong>en</strong>, namelijk dat e<strong>en</strong> vrouw de man zal omvang<strong>en</strong>.” En zo ziet UE. dat<br />

wij van de eig<strong>en</strong>lijke betek<strong>en</strong>is van het woord Gnalmaah, nog van de zaak zelve, met<br />

de oude Jod<strong>en</strong> niet verschill<strong>en</strong>.<br />

En zie hier <strong>en</strong> bov<strong>en</strong> ook nu e<strong>en</strong>s, wat Rabbi Hadarsan overe<strong>en</strong>stemm<strong>en</strong>de met Rabbi<br />

Jodan, over Psalm 85: 12. Aanmerkt, hij zegt dat daar niet staat, „de waarheid zal uit<br />

de aarde דלות Tivlad gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, maar חמעת Tizmaah uitspruit<strong>en</strong>, om di<strong>en</strong>s wil,<br />

dat de g<strong>en</strong>eratie van de Messias zou geschied<strong>en</strong> zonder vleselijke verbinding”. En<br />

Rabbi Simeon B<strong>en</strong> Johaï zegt: „door de grote kracht des Geestes zal uit de geslot<strong>en</strong><br />

baarmoeder voortkom<strong>en</strong>, de allerhoogste Prins, namelijk, de Koning Messias.” En zo<br />

me<strong>en</strong> ik uit de natuur der zaak, uit de Heilige Schrift <strong>en</strong> uit het gevoel<strong>en</strong> der oude<br />

Jod<strong>en</strong> getoond te hebb<strong>en</strong>, dat de Borg <strong>en</strong> Losser uit e<strong>en</strong> maagd zou gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Dat is wel waar, dat UE. daar vele red<strong>en</strong> voor gegev<strong>en</strong> hebt, maar hoe is het mogelijk,<br />

dat e<strong>en</strong> maagd zonder man zou bevrucht word<strong>en</strong>. En maagd zijnde, e<strong>en</strong> zoon bar<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Daar is zeker niet meer onmogelijkheid in, als dat Adam e<strong>en</strong> vrouw voortbracht<br />

87


zonder e<strong>en</strong> vrouw. Dat gij nochtans zult toestaan, dat gebeurd is. En hiermee vervalt<br />

die zwarigheid vanzelf.<br />

RABBI.<br />

Ik b<strong>en</strong> in dit stuk voldaan, gelieve maar voort te gaan.<br />

KOOPMAN.<br />

Laat ons dan in de 3de plaats zi<strong>en</strong>, waar de Verlosser moest gebor<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. En dat<br />

is uit Micha 5: 1 klaar. Daar ik lees: „En gij Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te<br />

wez<strong>en</strong> onder de duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van Juda? Uit gij zal Mij voortkom<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong> Heerser zal<br />

zijn in Israël. En Wi<strong>en</strong>s uitgang<strong>en</strong> zijn vanouds, van de dag<strong>en</strong> der eeuwigheid.”<br />

Ziedaar, de plaats waar Hij zou gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, niet dat Bethehem, geleg<strong>en</strong> in de<br />

stam van Zebulon, in het lagere Galilea, Jozua 19: 15; maar Bethlehem Efratha (a),<br />

geleg<strong>en</strong> in Juda. (Bethlehem Efratha, de huisvrouw van Kaleb, die hij nam, nadat<br />

Azuba gestorv<strong>en</strong> was, haar Naam was Efrath als m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, 1 Kron. 2 19. “Als nu<br />

Azuba gestorv<strong>en</strong> was, zo nam zich Kaleb Efrath, die baarde hem Hur.” Maar die<br />

Naam van Efratha is van Kalebs huisvrouw tot Bethlehem niet overgegaan, want het<br />

was al bij die Naam bek<strong>en</strong>d, t<strong>en</strong> tijde van G<strong>en</strong>. 35: 16 - 19.) Zijnde dit Bethlehem van<br />

dat in Zebulon wel te onderscheid<strong>en</strong>, het wordt g<strong>en</strong>oemd Bethlehem Juda, Richt. 19: 1<br />

<strong>en</strong> Ruth 1: 1. <strong>De</strong> plaats waar Rachel, Jakobs huisvrouw, niet ver vandaan stierf <strong>en</strong><br />

begrav<strong>en</strong> werd, G<strong>en</strong>. 35: 16-19. „En zij reisd<strong>en</strong> van Bethel; <strong>en</strong> er was nog e<strong>en</strong> kleine<br />

streek lands om tot Efratha, te kom<strong>en</strong>. En Rachel baarde. En zij had het hard in haar<br />

bar<strong>en</strong>. En het geschiedde, als zij het hard had in haar bar<strong>en</strong>, zo zeide de vroedvrouw<br />

tot haar: vreest niet, want dez<strong>en</strong> zoon zult gij ook hebb<strong>en</strong>! En het geschiedde als haar<br />

ziel uitging, (want zij stierf) dat zij zijn naam noemde, B<strong>en</strong>oni; maar zijn vader<br />

noemde hem B<strong>en</strong>jamin; zo stierf Rachel. En zij werd begrav<strong>en</strong> aan de weg naar<br />

Efratha, hetwelk is Bethlehem.” En als e<strong>en</strong>s deze verlosser daar zou gebor<strong>en</strong> zijn, dan<br />

zou in volle kracht dat Bethlehem Efratha, dat is, e<strong>en</strong> vruchtbaar Bethlehem kunn<strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>oemd werd<strong>en</strong>. En zo hebb<strong>en</strong> wij gezi<strong>en</strong> de rechte plaats Zijner geboorte.<br />

Laat ons nu in de vierde plaats onderzoek<strong>en</strong>, de tijd Zijner geboorte.<br />

RABBI.<br />

Dat wil ik wel hor<strong>en</strong>, doch onze rabbijn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> wee over ons uitgesprok<strong>en</strong>, wie<br />

zulks doet. Want onze chachamin 3 hebb<strong>en</strong> gezegd: barst<strong>en</strong> moet hun geest die de tijd<br />

uitrek<strong>en</strong>t; zodat wij alle onder e<strong>en</strong> vloek ligg<strong>en</strong> om zulks niet te do<strong>en</strong>. Doch ik b<strong>en</strong><br />

wel begerig daarna.<br />

KOOPMAN.<br />

Het zal nodig zijn, dat dit stuk grondig <strong>en</strong> klaar getoond wordt, om dit dan te beginn<strong>en</strong><br />

sla ik eerst het oog op G<strong>en</strong>esis 49: 10. lo jaasour schebet mihoudaah; dat ik vertaal:<br />

„<strong>De</strong> stam van Juda zal niet wijk<strong>en</strong>, noch de Wetgever van tuss<strong>en</strong> zijn voet<strong>en</strong>, totdat<br />

Schilo komt. En d<strong>en</strong>zelve zull<strong>en</strong> de volk<strong>en</strong> gehoorzaam zijn.” Ik veronderstel dat UE.<br />

door de Schilo niet anders dan de Messias verstaat, omdat meest alle Jod<strong>en</strong>, hoewel ze<br />

het woord niet ev<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s vertal<strong>en</strong>.<br />

Sommig<strong>en</strong> onder de Jod<strong>en</strong> verklar<strong>en</strong> het door in B<strong>en</strong>oo zijn zoon, will<strong>en</strong>de dat het<br />

woord Schiel, to<strong>en</strong> de taal in lev<strong>en</strong> was e<strong>en</strong> zaad zou betek<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat het nog<br />

3 Chachamin is te zegg<strong>en</strong> wijz<strong>en</strong>. En zo noem<strong>en</strong> zij hun hooggeleerde rabbijn<strong>en</strong>. Ook noem<strong>en</strong> zij de<br />

lerar<strong>en</strong> van de protestantsche kerk Chacham Hanootzarim <strong>en</strong> daar verstaan zij door, de wijz<strong>en</strong> of<br />

geleerd<strong>en</strong> der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

88


ij de Arabiers in die betek<strong>en</strong>is zou bek<strong>en</strong>d zijn. En zo was dan Schiloo zijn zaad, dat<br />

is zijn zoon.<br />

Ander<strong>en</strong> dat het woord Schiel zou betek<strong>en</strong><strong>en</strong> de nageboorte, waarhe<strong>en</strong> onze geleerde<br />

randverklaarders het woord br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. En dan zou het datzelfde woord zijn, dat wij<br />

ontmoet<strong>en</strong>, <strong>De</strong>ut. 28: 57, Schieliah haar nageboorte. En dan zou het afkom<strong>en</strong> van het<br />

grondwoord Schaalaah, dat gerust zijn betek<strong>en</strong>t, omdat de vrucht daarin als gerust<br />

beslot<strong>en</strong> is. En zo zou dan הליש Schilooh zegg<strong>en</strong> zijn nageboorte, dat is zijn zoon,<br />

gelijk zo ook <strong>De</strong>ut. 28: 57 de nageboorte g<strong>en</strong>oemd <strong>en</strong> de vrucht die daarin beslot<strong>en</strong> is,<br />

geme<strong>en</strong>d wordt.<br />

T<strong>en</strong> derde wordt het woord Schilooh meest afgeleid van Schaalam of Schaloom vrede<br />

<strong>en</strong> zo zou Schilooh zo veel zegg<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> die de vrede aanbracht <strong>en</strong> zo e<strong>en</strong><br />

Vredemaker, gelijk Hij zo g<strong>en</strong>oemd wordt e<strong>en</strong> Vredevorst, Jes. 9: 5.<br />

Hoewel ze het woord niet ev<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s vertal<strong>en</strong>, nochtans in de Persoon die daardoor<br />

beschrev<strong>en</strong> wordt het e<strong>en</strong>s zijn. En zo is dan de zin, dat zolang als de Schilo niet<br />

gebor<strong>en</strong> was, zou Juda's stam niet wijk<strong>en</strong>, dat is niet ophoud<strong>en</strong> e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de <strong>en</strong><br />

onderscheid<strong>en</strong> stam te zijn, zulks dat ze uit de geslachtkaart, (die zorgvuldig moest<br />

bewaard word<strong>en</strong>) hun afkomst uit Juda's stam kond<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>. En in de tweede plaats,<br />

dat ook Juda's Wetgever niet wijk<strong>en</strong> zou, zodat Juda, tot de geboorte van de Schilo,<br />

door hun eig<strong>en</strong> burgerwett<strong>en</strong> zou geregeerd word<strong>en</strong>, zodat hun burgerwett<strong>en</strong> niet<br />

zoud<strong>en</strong> afgewisseld word<strong>en</strong>, door burgerwett<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> ander volk.<br />

Echter ligt het niet duister in de woord<strong>en</strong>, dat als de Schilo zal gekom<strong>en</strong> zijn, dat na<br />

Zijn geboorte, Juda's stam zal wijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> zou ophoud<strong>en</strong> e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de <strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong><br />

stam te zijn; miss<strong>en</strong>de hun behoorlijke geslachtkaart.<br />

En t<strong>en</strong> 2de, dat zij hun Wetgever van tuss<strong>en</strong> hun voet<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> miss<strong>en</strong>, zodat Juda<br />

niet meer door zijn eig<strong>en</strong> burgerwett<strong>en</strong> zou geregeerd word<strong>en</strong>, maar door die van<br />

andere volk<strong>en</strong>. Zodat m<strong>en</strong> hier heeft, twee merkwaardige k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong>, namelijk, dat tot<br />

de komst van de Schilo, Juda's stam moet bek<strong>en</strong>d <strong>en</strong> door hun eige<strong>en</strong> burgerwett<strong>en</strong><br />

moet geregeerd word<strong>en</strong>. Maar als dat e<strong>en</strong>s kwam op te houd<strong>en</strong>, dan kon m<strong>en</strong> zeker<br />

zijn, dat Hij al gebor<strong>en</strong> was.<br />

RABBI.<br />

Wij zijn in deze vertaling niet e<strong>en</strong>s, want wij vertal<strong>en</strong> het woord טבש schebet, e<strong>en</strong><br />

roede der kastijding; zodat de zin is: <strong>De</strong> roede zal van Juda niet wijk<strong>en</strong>, voor dat<br />

Schilo komt. En die ligt nog op ons.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong>ze vertaling kan hier niet bestaan, want hoewel het woord schebet, nu <strong>en</strong> dan wel<br />

e<strong>en</strong>s voorkomt in de betek<strong>en</strong>is van e<strong>en</strong> roede der kastijding; zo moet m<strong>en</strong> aanmerk<strong>en</strong>,<br />

dat daar dan e<strong>en</strong> werkwoord bijkomt, dat zulk e<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>is van dat woord aanwijst,<br />

gelijk Salomo zegt: gij zult uw zoon met de roede slaan; daar wijst het werkwoord<br />

slaan aan, dat het e<strong>en</strong> roede betek<strong>en</strong>t; maar anders heeft het woord schebet, uit zijn<br />

eig<strong>en</strong> aard of gebruik die betek<strong>en</strong>is niet.<br />

T<strong>en</strong> 2de, het komt hier voor als e<strong>en</strong> belofte. En naar uw vertaling was het e<strong>en</strong><br />

bedreiging.<br />

T<strong>en</strong> 3 de , de roede der kastijding heeft niet minder geweest op de andere stamm<strong>en</strong>, als<br />

op Juda. En zo kan deze uw vertaling niet door gaan.<br />

RABBI.<br />

Wel uw vertaling ook niet, want Juda was e<strong>en</strong> van de stamm<strong>en</strong>, nu staat er niet<br />

schebet jehoudaah, de stam Juda, maar mihoudaah van Juda. Nu wat zin heeft dat,<br />

89


want dat zou wez<strong>en</strong>, de stam van de stam zal niet wijk<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat ziet uzelf wel beter,<br />

dat niet bestaan kan.<br />

KOOPMAN.<br />

Diezelfde zwarigheid, ontmoet u die niet in het 16 vers van dit hoofdstuk? Daar staat<br />

dan: „Dan zal zijn volk richt<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> der stamm<strong>en</strong> Israëls “ Wat is dat anders, als de<br />

stam van Dan zal de stam van Dan richt<strong>en</strong>, gelijk e<strong>en</strong> der stamm<strong>en</strong> Israëls zijn stam<br />

richt. Maar het is niet nodig, die onvoegzaamheid, die UE. in mijn vertaling aanwijst<br />

toe te staan, want ik zal u ton<strong>en</strong>, dat het voorstel מ mem hier eig<strong>en</strong>lijk behoort. En<br />

ge<strong>en</strong> onvoegzame zin vertoont, noch e<strong>en</strong> andere vertaling vereist. UE. moet dan<br />

vooraf wet<strong>en</strong>, dat ik door Juda niet de stam, maar de persoon Juda zelf versta;<br />

aangemerkt als de wortel of stamvader, want hij stond op die tijd in eig<strong>en</strong> persoon,<br />

voor het bed van zijn vader Jakob. Dit vooraf aangemerkt zijnde, laat ons nu tot het<br />

beschouw van de rede van Israël, met betrekking tot Juda overgaan. Ik merk dan aan,<br />

dat Jakob zijn rede richt tot Juda, sprek<strong>en</strong>de tot hem in de 2 de persoon vers 8. „Juda!<br />

gij zijt het, u zull<strong>en</strong> uw broeders lov<strong>en</strong>; uw hand zal zijn op de nek uwer vijand<strong>en</strong>:<br />

voor u zull<strong>en</strong> zich uws vaders zon<strong>en</strong> nederbuig<strong>en</strong>.”<br />

Daarop w<strong>en</strong>dde hij zijn rede tot zijn andere zon<strong>en</strong>. En spreekt van Juda in de 3 de<br />

persoon vers 9, 10, 11 <strong>en</strong> 12. „Juda is e<strong>en</strong> leeuw<strong>en</strong>welp! Gij zijt van de roof opgeklomm<strong>en</strong>,<br />

mijn zoon! Hij kromt zich, hij legt zich neder als e<strong>en</strong> leeuw. En als e<strong>en</strong><br />

oude leeuw; wie zal hem do<strong>en</strong> opstaan? <strong>De</strong> stam zal van Juda niet wijk<strong>en</strong>, noch de<br />

Wetgever van tuss<strong>en</strong> zijn voet<strong>en</strong>, totdat de Schilo komt. En d<strong>en</strong>zelve zull<strong>en</strong> de volk<strong>en</strong><br />

gehoorzaam zijn. Hij bindt zijn jong<strong>en</strong> ezel aan de wijnstok. En het veul<strong>en</strong> zijner<br />

ezelin aan de edelst<strong>en</strong> wijnstok; hij wast zijn kleed in de wijn. En zijn mantel in<br />

wijndruiv<strong>en</strong>bloed. Hij is roodachtig van og<strong>en</strong> door de wijn. En wit van tand<strong>en</strong> door de<br />

melk.”<br />

T<strong>en</strong>zij dat u liever wilt, dat hij in de twee laatste verz<strong>en</strong> van de Schilo spreekt, daar ik<br />

niet teg<strong>en</strong> heb; echter ziet u wel, dat Jakob, Juda's stam, hier niet anders kon noem<strong>en</strong>,<br />

dan Schebet mihoudaah, de Stam van Juda; want de stam daar hij van sprak, was<br />

eig<strong>en</strong>lijk de stam van Juda. En zo ziet m<strong>en</strong>, dat als Jakob van Juda's stam zou sprek<strong>en</strong>,<br />

in teg<strong>en</strong>woordigheid van Juda zelf, dat het ge<strong>en</strong> welvoegzaamheid zou hebb<strong>en</strong>, dat hij<br />

zou zegg<strong>en</strong> Schebet jehouda de stam Juda; maar noodzakelijk Schebet mehoudaah de<br />

stam van Juda, omdat die van de teg<strong>en</strong>woordig zijnde persoon voorkwam; <strong>en</strong> zo is de<br />

מ mem mij in het minste niet in de weg, maar integ<strong>en</strong>deel wordt zij hier noodzakelijk<br />

vereist.<br />

Maar het zal ter overtuiging van mijn oogmerk nodig zijn, dat wij zi<strong>en</strong>, dat het woord<br />

schebet in zijn meeste gebruik e<strong>en</strong> stam betek<strong>en</strong>t, hetzij die van e<strong>en</strong> boom, of in e<strong>en</strong><br />

overdrachtelijke zin, die van e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>selijk geslacht. Nu hebb<strong>en</strong> geleerde mann<strong>en</strong><br />

aangetoond, dat dit woord schebet wel 180 mal<strong>en</strong> in de Heilige blad<strong>en</strong> voorkomt. En<br />

daarvan bijna 150 mal<strong>en</strong> in de betek<strong>en</strong>is van e<strong>en</strong> stam, dat die 30 andere mal<strong>en</strong> het<br />

verscheid<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> heeft, als “e<strong>en</strong> herdersstaf”, waar hij het vee mee weidt <strong>en</strong><br />

daarvan in e<strong>en</strong> overdrachtelijke zin e<strong>en</strong> koningsscepter.<br />

T<strong>en</strong> tweede „e<strong>en</strong> roede der verti<strong>en</strong>ing”, Ezech. 20: 37.<br />

T<strong>en</strong> derde „e<strong>en</strong> roede der erf<strong>en</strong>is”, Psalm 74: 3, Jerem. 10: 16 <strong>en</strong> 51: 19.<br />

T<strong>en</strong> laatste e<strong>en</strong> roede of stok der kastijding. En zo blijkt dat stam, de geme<strong>en</strong>ste<br />

betek<strong>en</strong>is van het woord schebet is <strong>en</strong> in de betek<strong>en</strong>is van stam komt het wel 30 mal<strong>en</strong><br />

voor in de boek<strong>en</strong> van Mozes. En in dit 49 hoofdstuk, behalve in het 10 vers nog<br />

tweemaal; één keer van vader Jakob, als hij zegt vers 16. „Dan zal zijn volk richt<strong>en</strong>,<br />

als e<strong>en</strong> der stamm<strong>en</strong> Israëls.” En ééns van Mozes vers 28, zegg<strong>en</strong>de „al deze stamm<strong>en</strong><br />

Israëls zijn twaalf.” Waarom zal m<strong>en</strong> zonder <strong>en</strong>ige noodzakelijkheid, van de gem<strong>en</strong>e<br />

90


tot e<strong>en</strong> ongem<strong>en</strong>e vertaling overgaan. En zo doet UE., als gij het e<strong>en</strong> roede der<br />

kastijding vertaalt. En ik me<strong>en</strong> voorzeker, dat uit deze plaats klaar is, dat als Juda's<br />

stam <strong>en</strong> wetgever zal ophoud<strong>en</strong>, dat dan zekerlijk de Schilo zal gekom<strong>en</strong> zijn, dat ik<br />

uit deze plaats te betog<strong>en</strong> had.<br />

RABBI.<br />

Zijt gij van zulke wap<strong>en</strong><strong>en</strong> nog meer voorzi<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja. En zo UE. daar lust toe hebt, sla dan met mij het oog op Daniël 9: 24, 25 <strong>en</strong><br />

26. „Zev<strong>en</strong>tig wek<strong>en</strong> zijn bestemd over uw volk <strong>en</strong> over uw heilige stad, om de<br />

overtreding te sluit<strong>en</strong>. En om de zond<strong>en</strong> te verzegel<strong>en</strong>. En om de ongerechtigheid te<br />

verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>. En om e<strong>en</strong> eeuwige gerechtigheid aan te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. En om het gezicht <strong>en</strong> de<br />

profeet te verzegel<strong>en</strong>. En om de heiligheid. der heilighed<strong>en</strong> te zalv<strong>en</strong>. Weet dan <strong>en</strong><br />

versta: Van de uitgang des woords, om te do<strong>en</strong> wederker<strong>en</strong> <strong>en</strong> om Jeruzalem te<br />

bouw<strong>en</strong>, tot op Messias de vorst, zijn zev<strong>en</strong> wek<strong>en</strong>. En twee <strong>en</strong> zestig wek<strong>en</strong>; de<br />

strat<strong>en</strong>. En de gracht<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> wederom gebouwd word<strong>en</strong>, doch in b<strong>en</strong>auwdheid der<br />

tijd<strong>en</strong>. En na die twee <strong>en</strong> zestig wek<strong>en</strong>, zal de Messias uitgeroeid werd<strong>en</strong>, maar het zal<br />

niet voor Hemzelf zijn. En e<strong>en</strong> volk des vorst<strong>en</strong>, hetwelk kom<strong>en</strong> zal, zal de stad <strong>en</strong> het<br />

heiligdom verderv<strong>en</strong>. En zijn einde zal zijn met e<strong>en</strong> over strom<strong>en</strong>d<strong>en</strong> vloed. En tot het<br />

einde toe zal er krijg zijn [<strong>en</strong>] vastelijk beslot<strong>en</strong> verwoesting<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Ik weet wel, dat gijlied<strong>en</strong> deze plaats van de Messias verstaat, doch met weinig grond,<br />

want dat gijlied<strong>en</strong> leest tot op Messias de vorst, daar staat “gnad maaschiach naagyd,<br />

dat eig<strong>en</strong>lijk wil zegg<strong>en</strong>, tot op de gezalfde vorst. En zo word ik niet bepaald, de<br />

Messias hier te verstaan, maar e<strong>en</strong> zeker onbepaalde vorst, die gezalfd was, gelijk<br />

Koning Kores, wanneer de <strong>en</strong>gel Gabriël dit teg<strong>en</strong> Daniël zei, die koning van Perzië<br />

was, e<strong>en</strong> gezalfde vorst kan g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>, gelijk hij zo voorkomt, Jes.<br />

45: 1. „Alzo zegt de Heere tot Zijn Gezalfd<strong>en</strong>, tot Kores.”<br />

KOOPMAN.<br />

Ik twijfel niet of UE. zal wel zi<strong>en</strong>, dat deze vertaling teg<strong>en</strong> het stel der woord<strong>en</strong><br />

aanloopt, want dan moest naagyd voorstaan <strong>en</strong> maaschiach als e<strong>en</strong> bijgevoegd woord<br />

volg<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> zo leest coh<strong>en</strong> maaschiach de gezalfde priester. En ‘coh<strong>en</strong> gadool’<br />

de grote of hogepriester. En zo gaat in de Hebreeuwsche taal het zelfstandige woord<br />

voor. En het bijgevoegde dat volgt. Omdat nu maaschiach gaat voor naagyd, zo kan<br />

het woord maaschiach hier bij Daniël, niet als e<strong>en</strong> bijgevoegd woord, aangemerkt<br />

word<strong>en</strong>. En dat nog meer is, hij komt in het 26 e vers voor, <strong>en</strong>kel onder de Naam<br />

maaschiach.<br />

RABBI.<br />

Maar zo ik nu toesta de Messias hier te moet<strong>en</strong> verstaan; welke wek<strong>en</strong> word<strong>en</strong> dan<br />

door die 70 hier bedoeld?<br />

KOOPMAN.<br />

Jaarwek<strong>en</strong> <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> gewone wek<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst, omdat alles wat hier bepaald wordt, dat in die 70 wek<strong>en</strong> geschied<strong>en</strong> zou,<br />

onmogelijk geschied<strong>en</strong> kon.<br />

91


T<strong>en</strong> 2 de , omdat Daniël die wek<strong>en</strong> in het volg<strong>en</strong>d hoofdstuk duidelijk onderscheidt van<br />

deze, gelijk gij zi<strong>en</strong> kunt vers 2. „In die dag<strong>en</strong> was ik, Daniël, treur<strong>en</strong>de drie wek<strong>en</strong><br />

der dag<strong>en</strong>.” En zo versta ik zulke wek<strong>en</strong> gelijk als ons voorkom<strong>en</strong> Ezech. 4: 6. „Als<br />

gij nu deze voleind<strong>en</strong> zult; lig t<strong>en</strong> andere maal neder op uw rechter zijde. En gij zult<br />

de ongerechtigheid van het huis van Juda drag<strong>en</strong> veertig dag<strong>en</strong>: Ik heb u gegev<strong>en</strong> elke<br />

dag, voor elk jaar.” Zodat 70 wek<strong>en</strong> uitmak<strong>en</strong> 490 jar<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

En wat zou er dan in die tijd geschied<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Dat wordt door Gabriël in het algeme<strong>en</strong> eerst voorgesteld in het 24 e vers, namelijk,<br />

dat de zonde als opgeslot<strong>en</strong> <strong>en</strong> verzegeld zou word<strong>en</strong>, door dat dezelve zou verzo<strong>en</strong>d<br />

word<strong>en</strong>, zekerlijk door aan het geschond<strong>en</strong> recht te voldo<strong>en</strong>.<br />

En in de tweede plaats om e<strong>en</strong> eeuwige gerechtigheid aan te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, dat is e<strong>en</strong> recht,<br />

om in eeuwigheid in Gods vri<strong>en</strong>dschap hersteld te word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat kon niet<br />

aangebracht word<strong>en</strong>, of die voorwaarde waarop die vri<strong>en</strong>dschap stond, moest<br />

volbracht werd<strong>en</strong>, gelijk ik voorhe<strong>en</strong> getoond heb.<br />

T<strong>en</strong> derde „de gezicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> profetieën zoud<strong>en</strong> verzegeld word<strong>en</strong>”, namelijk in het<br />

vervull<strong>en</strong> van hetge<strong>en</strong> zij hier van voorzegd hadd<strong>en</strong>, of dat het u zou word<strong>en</strong> als e<strong>en</strong><br />

verzegeld boek.<br />

T<strong>en</strong> vierde „de Heiligheid der heilighed<strong>en</strong> zonde gezalfd werd<strong>en</strong>”, de zinspeling is<br />

hier op de Hogepriester; voor wi<strong>en</strong>s voorhoofd op de goud<strong>en</strong> plaat gegraveerd was:<br />

„de Heiligheid des Heer<strong>en</strong>”; of op de tempel, daar het heilige der heilig<strong>en</strong> in was. En<br />

dit alles zou in die bepaalde tijd geschied<strong>en</strong>.<br />

Verder word<strong>en</strong> in het vervolg die 70 wek<strong>en</strong> wat ingedeeld, als daar word<strong>en</strong> 69 wek<strong>en</strong><br />

gesteld „tot op Messias de Vorst.” Of dit nu is tot Zijn geboorte, of tot het aanvaard<strong>en</strong><br />

van <strong>en</strong>ig publiek werk, is uit de tekst niet klaar, doch het laatste is het<br />

waarschijnlijkste; want anders zou de Messias, die na de 69 wek<strong>en</strong> zou uitgeroeid<br />

word<strong>en</strong>, gelijk uit het 26 e vers blijkt, „dat is, afgesned<strong>en</strong> uit het land der lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, Jes.<br />

53. Om zo tot verzo<strong>en</strong>ing der ongerechtighed<strong>en</strong>, Zijn ziel tot e<strong>en</strong> ascham zo<strong>en</strong>offer te<br />

stell<strong>en</strong>. Nu is het geblek<strong>en</strong> uit het 24 e vers dat zulks in de tijd van 70 wek<strong>en</strong><br />

geschied<strong>en</strong> zou. En bijgevolg zou minder dan 7 jar<strong>en</strong> verlop<strong>en</strong> zijn, te wet<strong>en</strong>, van de<br />

geboorte van de Messias, tot het volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> van Zijn werk, dat niet te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> is;<br />

derhalve verkies ik het laatste.<br />

Ik heb tot mijn oogmerk niet veel te zegg<strong>en</strong>, over het del<strong>en</strong> van die 69 wek<strong>en</strong>, in 7 <strong>en</strong><br />

in 62, alle<strong>en</strong> maar, dat de eerste 7 wek<strong>en</strong> di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> om weder te ker<strong>en</strong>. En om in<br />

Jeruzalem huiz<strong>en</strong> te bouw<strong>en</strong>; daar zij al vrij voorspoedig in <strong>ware</strong>n als blijkt Hagg. 1:<br />

4. „Is het voor ulied<strong>en</strong> wel de tijd, dat gij woont in uw gewelfde huiz<strong>en</strong>. En zal dit<br />

huis woest zijn?” Maar de volg<strong>en</strong>de 62 wek<strong>en</strong> bouw<strong>en</strong>de de strat<strong>en</strong> <strong>en</strong> gracht<strong>en</strong>. En zo<br />

alles wat tot sterkte, of tot sieraad van de stad verstrekk<strong>en</strong> kon, geschied<strong>en</strong>de zulks in<br />

b<strong>en</strong>auwdheid van tijd<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan Nehemia 3 <strong>en</strong> 4. En zo ziet UE. wat in<br />

die 70 wek<strong>en</strong> geschied<strong>en</strong> zou.<br />

RABBI.<br />

Ik w<strong>en</strong>ste nu wel te hor<strong>en</strong>, wanneer die 70 wek<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong> <strong>en</strong> eindig<strong>en</strong>, want ik weet,<br />

dat gijlied<strong>en</strong> gaarne deze tijd bepaald tot de dood van uw Messias. Maar ik heb ook<br />

wel gezi<strong>en</strong>, hoe verleg<strong>en</strong> gij zijt, om zulks te do<strong>en</strong>, kom<strong>en</strong>de altijd veel meer jar<strong>en</strong>,<br />

dan er wez<strong>en</strong> moet<strong>en</strong>, zodat uw Messias volg<strong>en</strong>s uw eig<strong>en</strong> stelling<strong>en</strong> te laat gekom<strong>en</strong><br />

is. En dat zulks van mij niet maar gezegd is, blijkt uit de volg<strong>en</strong>de tijdrek<strong>en</strong>aars, die<br />

92


van de wederkering uit Babel, tot Zijn dood; zo vele jar<strong>en</strong> meerder hebb<strong>en</strong>:<br />

Eusebius heeft 597 jar<strong>en</strong> te veel107<br />

Sulpicius Severus 587 97<br />

de Jezuiet Petavius 572 82<br />

Merkator 577 87<br />

Du Bois 571 81<br />

Lansberg<strong>en</strong> 569 79<br />

Scaliger 562 72<br />

Corion 530 40<br />

zodat de hoogste 107 <strong>en</strong> de minste nog 10 jar<strong>en</strong> meerder heeft dan 490. En daarom<br />

hebb<strong>en</strong> andere, om zich hieruit te redd<strong>en</strong>, gezegd, dat de 70 wek<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong>, niet met<br />

de wederkering uit Babel op bevel van Kores, maar met de wederkering van Nehemia,<br />

dewelke geschiedde in het jaar 20 van Arthahsasta, koning van Perzië, Neh. 2: 1 <strong>en</strong> zo<br />

verlang ik te zi<strong>en</strong>, hoe UE. deze kluw<strong>en</strong> ontwind<strong>en</strong> zult.<br />

KOOPMAN.<br />

Het moet met de tijd uitkom<strong>en</strong> zo als het wil; wij moet<strong>en</strong> daar beginn<strong>en</strong>, daar Gods<br />

geest het begin ons zelf komt te bepal<strong>en</strong>. En dan dunkt mij onder verbetering, dat de<br />

70 wek<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong> met die tijd, wanneer Gabriël hier teg<strong>en</strong> Daniël sprak, zegg<strong>en</strong>de<br />

70 wek<strong>en</strong> zijn bestemd.<br />

T<strong>en</strong> tweede, dat de 7 wek<strong>en</strong> <strong>en</strong> 62 wek<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong>, wanneer Korés dat plakkaat het<br />

publicer<strong>en</strong>, dat wij vind<strong>en</strong>, Ezra 1: 13. “In het eerste jaar nu van Kores, koning van<br />

Perzië, opdat volbracht werd het woord des Heer<strong>en</strong>, uit de mond van Jeremia,<br />

verwekte de Heere de geest van Kores, koning van Perzië, dat hij e<strong>en</strong> stem het<br />

doorgaan door zijn ganse koningrijk, zelfs ook in geschrift, zegg<strong>en</strong>de: zo zegt Kores,<br />

koning van Perzië, de Heere, de God des hemels, heeft mij alle koningrijk<strong>en</strong> der aarde<br />

gegev<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Hij heeft mij bevol<strong>en</strong> Hem e<strong>en</strong> huis te bouw<strong>en</strong>, te Jeruzalem, hetwelk in<br />

Juda is. Wie is onder gij van al zijn volk? Zijn God zij met hem. En hij trekke op naar<br />

Jeruzalem, dat in Juda is. En hij bouw het huis des Heer<strong>en</strong>, des Gods Israëls; Hij is de<br />

God, die te Jeruzalem [woont.]” En dat me<strong>en</strong> ik omdat Gabriël uitdrukkelijk zegt<br />

Dan. 9 vers 25. „Weet dan <strong>en</strong> versta; van de uitgang des woords, om te do<strong>en</strong><br />

wederker<strong>en</strong> <strong>en</strong> om Jeruzalem te bouw<strong>en</strong>.”<br />

Ik weet wel, dat voorname godgeleerd<strong>en</strong> oordel<strong>en</strong>, dat het tijdstip niet begint met het<br />

eerste jaar van Kores, namelijk to<strong>en</strong> hij de alle<strong>en</strong>heersing begon, na de dood van<br />

Darius de Meder, omdat Gabriël zegt van e<strong>en</strong> uitgang des woords om te do<strong>en</strong><br />

wederker<strong>en</strong> <strong>en</strong> om Jeruzalem te bouw<strong>en</strong>, daar in het plakkaat van Kores niet van het<br />

bouw van Jeruzalem, maar alle<strong>en</strong> van het bouw van de tempel gesprok<strong>en</strong> wordt; <strong>en</strong><br />

dat Nehemia van Arthahsasta vrijheid kreeg om de stad te bouw<strong>en</strong>. Doch daarin kan ik<br />

niet toestemm<strong>en</strong>, omdat ik dan niet zi<strong>en</strong> kan, hoe zo e<strong>en</strong> klare profetie als Jes. 44: 28<br />

vervuld is, daar ik lees: „Die van Kores zegt: hij is Mijn herder. En hij zal al Mijn<br />

welgevall<strong>en</strong> volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; zegg<strong>en</strong>de ook tot Jeruzalem: Word gebouwd. En [tot] de<br />

tempel, word gegrond.” Nu is deze profetie gans klaar <strong>en</strong> duidelijk, (<strong>en</strong> daar is nog<br />

maar e<strong>en</strong> profetie behalve deze, daar de persoon van dewelke geprofeteerd is, bij zijn<br />

eig<strong>en</strong> naam g<strong>en</strong>oemd wordt, (koning Josia, I Koning. 13: 1.) want hier wordt met<br />

ronde woord<strong>en</strong> gezegd, dat hij zegg<strong>en</strong> zou tot Jeruzalem: word gebouwd, zowel als tot<br />

de tempel, word gegrondvest. En mij dunkt dat uit Hag. 1: 4 blijk<strong>en</strong> kan, dat zij<br />

wedergekeerd zijnde, niet zonder het bouw der stad, dat is derzelver huiz<strong>en</strong>, <strong>en</strong>z. daar<br />

geweest hebb<strong>en</strong>. En wat Nehemia betreft. Het bescheid dat hij van de stad kreeg, raakt<br />

derzelver poort<strong>en</strong> <strong>en</strong> mur<strong>en</strong>, zodat het niet de stad, maar derzelver sterkte betrof.<br />

93


RABBI.<br />

Zodat UE. dan niet stelt de tijd te beginn<strong>en</strong> met het wederker<strong>en</strong> van Nehemia?<br />

KOOPMAN.<br />

Ik heb UE al voorhe<strong>en</strong> gezegd, dat ik de 490 jar<strong>en</strong> of 70 wek<strong>en</strong> begin op die tijd, dat<br />

Gabriël teg<strong>en</strong> Daniël sprak. En laat ons nu zi<strong>en</strong>, wanneer dezelve eindig<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>,<br />

omdat met <strong>en</strong>ige orde te verricht<strong>en</strong>; zo moet m<strong>en</strong> eerst zi<strong>en</strong>, wanneer Daniël deze<br />

op<strong>en</strong>baring ontving. En dat was het eerste jaar van Darius, te wet<strong>en</strong>, dat hij regeerde<br />

over Babel, nadat hij Belsazar had overwonn<strong>en</strong>. Nu heeft Darius geregeerd volg<strong>en</strong>s de<br />

Babylonische regel 3 jar<strong>en</strong>, daarop komt Kores tot de regering, die in het eerste jaar de<br />

vrijheid gaf om weder te ker<strong>en</strong>. Hier beginn<strong>en</strong> die 69 wek<strong>en</strong>, zodat reeds iets minder<br />

dan e<strong>en</strong> week verlop<strong>en</strong> was.<br />

Nu weet ik wel, dat als ik mijn rek<strong>en</strong>ing do<strong>en</strong> zal volg<strong>en</strong>s de lijst der Perzische<br />

koning<strong>en</strong> dat ik dan ook te veel jar<strong>en</strong> zal aantreff<strong>en</strong>, want dan duurt het Perzische rijk<br />

206 jar<strong>en</strong>, want volg<strong>en</strong>s de algem<strong>en</strong>e rek<strong>en</strong>ing heeft geregeerd:<br />

Kores 7<br />

Kambyses 8<br />

Darius Hystaspis 36<br />

Xerxes I 21<br />

Artaxerxes I Longimanus 40<br />

Darius II Nothus 19<br />

Artaxerxes II Mnemon 43<br />

Artaxerxes III Ochus 23<br />

Arses 3<br />

Darius III Kodomannus 6<br />

206<br />

Nu is het zeker uit de Heilige blad<strong>en</strong>, dat de Perzische monarchie zo lang niet gestaan<br />

heeft, maar dat het wel minder is dan 206 jar<strong>en</strong>, zodat verscheid<strong>en</strong> koning<strong>en</strong><br />

gelijktijdig moet<strong>en</strong> geregeerd hebb<strong>en</strong>, gelijk ook de koning<strong>en</strong> van Juda gedaan<br />

hebb<strong>en</strong>, zoals tot overtuiging van de koning<strong>en</strong> van Juda getoond is, door de heer<br />

Theodorus van Thuyn<strong>en</strong>, in lev<strong>en</strong> predikant te Dokkum. Zie bijlage (RED): 4<br />

noot 4<br />

Vóór Chr.<br />

Jaartelling:<br />

464 Xerxes wordt vermoord na 21 j. regering door Artabanus die 7 maand<strong>en</strong> regeert.<br />

Arthahsasta Longimanus doodt Artabanus <strong>en</strong> wordt koning over Perzië. Longimanus<br />

betek<strong>en</strong>t: langhand. In Perzisch: Artaxerxes, in Hebr. Ahasvéros Wordt koning ong.<br />

november.<br />

Hij is de beroemde 4 e koning na Kores, Dan. 11:2<br />

463 1 'Hij is die Ahasvéros die regeerde van Indië af tot Mor<strong>en</strong>land toe 127<br />

landschapp<strong>en</strong>', Ester 1:1<br />

461 3 Ahasvéros maakt in zijn 3 e j e<strong>en</strong> prachtig feest omdat hij zijn broer Hystaspes<br />

verslag<strong>en</strong> had <strong>en</strong> alle<strong>en</strong>heerser werd over het grote Perzische rijk, Ester 1:3<br />

Vasthi wordt verstot<strong>en</strong>, Esther gekoz<strong>en</strong>, Es. 2:8<br />

4 Na 1 jaar wordt Ester voor het eerst bij Ahasvéros gebracht, Est. 2:12,13<br />

458 6 Ongeveer 1 november begint het 7 e jaar van Ahasvéros<br />

457 7 Ester wordt tot koningin aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in maand Tebeth, de 10 e maand, Est. 2:16.<br />

<strong>De</strong> Joodse schrijver, Ezra, hanteert het kerkelijk jaar van de Jod<strong>en</strong>, ong. januari.<br />

<strong>De</strong> komst van Ester aan het Hof had grote betek<strong>en</strong>is <strong>en</strong> goede gevolg<strong>en</strong> voor de<br />

Jod<strong>en</strong>, want:<br />

94


Dat het nu ook zo met de Perzische koning<strong>en</strong> is geleg<strong>en</strong> geweest, is klaar, als m<strong>en</strong> de<br />

lijst der hogepriesters, die gedur<strong>en</strong>de die tijd geleefd hebb<strong>en</strong>, daarmede vergelijkt,<br />

want ik zie uit de Heilige Schrift <strong>en</strong> uit Josephus, dat daarvan de wederkering uit<br />

Babel, tot de heerschappij der Griek<strong>en</strong> geweest hebb<strong>en</strong> 6 hogepriesters, gelijk m<strong>en</strong><br />

zi<strong>en</strong> kan, Neh. 12: 10, 11. „Josua nu gewon Jojakim. En Jojakim gewon Eljasib. En<br />

Eljasib gewon Jojada. En Jojada gewon Jonathan. En Jonathan gewon Jaddua.” Nu<br />

was Josua hogepriester, to<strong>en</strong> hij uit Babel wederkeerde. En Jaddua was het onder de<br />

heerschappij van Alexander de Grote, gelijk hij Alexander teg<strong>en</strong>trok in zijn<br />

hogepriesterlijk gewaad, wanneer Alexander in gramschap optrok naar Jeruzalem,<br />

gelijk Josephus verhaalt.<br />

Beschouw nu e<strong>en</strong>s de jar<strong>en</strong> van de 5 hogepriesters, die gedur<strong>en</strong>de de Perzische<br />

In het 7 e jaar van Arthahsasta geeft hij Ezra de priester opdracht om naar Jeruzalem<br />

te gaan om de Tempeldi<strong>en</strong>st te onderhoud<strong>en</strong> uit de Schatkist. Die mee will<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong><br />

vrijgeleide. Ezra 7:1-7.<br />

Ezra gaat met e<strong>en</strong> grote schat naar Jeruzalem <strong>en</strong> regelt er de burgerlijke zak<strong>en</strong>, Ezra<br />

7:11-26. <strong>De</strong> optocht vanuit Susan begint 1 e van 1 e maand, ong half maart. Zij vast<strong>en</strong><br />

12 e van de 1 e maand, Ezra 8:31 <strong>en</strong> m<strong>en</strong> bereikt Jeruzalem 1 e van 5 e maand, Ezra 7:9.<br />

Ongeveer aug. 457.<br />

<strong>De</strong>ze terugkeer wordt in de literatuur g<strong>en</strong>oemd:<br />

DE TWEEDE TERUGKEER IN 457 VOOR CHR. JAARTELLING.<br />

Met deze terugkeer beginn<strong>en</strong> de 70 jaarwek<strong>en</strong>, de 1 e periode van 49 jaar, zoals<br />

Gabriël aan Daniël op<strong>en</strong>baarde: "Van de uitgang des woords om te do<strong>en</strong> wederker<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> om Jeruzalem te bouw<strong>en</strong>", Dan 9:25<br />

* Ahasvéros <strong>en</strong> zijn 7 raadsher<strong>en</strong> <strong>en</strong> alle geweldig<strong>en</strong> ded<strong>en</strong> e<strong>en</strong> gebod uitgaan<br />

van vrijgeleide <strong>en</strong> hulp aan deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die wederkeerd<strong>en</strong> naar Jeruzalem; Ezra<br />

7:28<br />

* 13 jaar later, in het 20 jaar van Ahasvéros doet hij opnieuw e<strong>en</strong> gebod om<br />

Jeruzalems mur<strong>en</strong> te herbouw<strong>en</strong>, Neh. 2:7-9<br />

Vanaf sept. 457 tot sept. 26 na Chr. -to<strong>en</strong> het Joods burgerjaar begon waarin Johannes<br />

zijn prediking begon- is 69x7=483 jaar, volg<strong>en</strong>s de <strong>en</strong>gel Gabriël, Dan 9: 25 etc.<br />

Had het Joodse volk maar meer acht geslag<strong>en</strong> op deze periode! Helaas, de<br />

Schriftcritici onder Joodse <strong>en</strong> Christelijke schrijvers dater<strong>en</strong> Daniëls profetie<br />

geschrev<strong>en</strong> in de tijd van de Makkabeeën<br />

456 8 Ezra verzamelt alle mann<strong>en</strong> van Juda <strong>en</strong> Jeruzalem inzake vreemde vrouw<strong>en</strong>;<br />

vanaf de 20 e van de 9 e maand <strong>en</strong> stuurt ze weg. Het karwei is klaar op 1 e dag van 1 e<br />

maand, (maart), Ezra 10:9,17<br />

450 12 In het 12 e j. van Ahasvéros wordt Haman onderkoning <strong>en</strong> begint zijn vervolging<br />

teg<strong>en</strong> de Jod<strong>en</strong>, Ester 3:1,7. Vanaf de 1 e maand Nisan (voor de Gevang<strong>en</strong>schap<br />

Abib g<strong>en</strong>oemd) wordt het Poer, het Lot geworp<strong>en</strong> om de Jod<strong>en</strong> uit te roei<strong>en</strong>,<br />

Ester 3:7-13<br />

451 13 In de laatste maand, Adar, ong febr./mrt wordt het Poer beëindigd, Est. 3:13<br />

Op de 13 e van de 1 e maand, ong april word<strong>en</strong> de briev<strong>en</strong> voor de holocaust van de<br />

Jod<strong>en</strong> verzond<strong>en</strong>. (13, het ongeluksgetal) 's Daags voor hun Pascha! Es. 3:12.<br />

Ester gaat naar de koning; Haman wordt opgehang<strong>en</strong> <strong>en</strong> Mórdechai wordt<br />

onderkoning, Est 5,6,7.<br />

Op de 23 e van de 3 e maand ong juli, schrijft Mórdechai aan de Jod<strong>en</strong>, Ester 8:9<br />

450 14 Op de 13 e dag van 12 e maand, ong. maart word<strong>en</strong> de zak<strong>en</strong> omgekeerd.<br />

Grote blijdschap, Est. 9:1.<br />

Het POERIMFEEST (Lot<strong>en</strong>feest) wordt ingesteld op 14 <strong>en</strong> 15 Adar, Est.9:21<br />

95


monarchie geleefd of liever hogepriester geweest hebb<strong>en</strong>, want de zesde was het<br />

onder de heerschappij der Griek<strong>en</strong>; nu zijn de jar<strong>en</strong> van hun hogepriesterschap als<br />

volgt:<br />

Josua 36<br />

Jojakim 48<br />

Eljasib 21<br />

Jojada 23<br />

Jonathan 24<br />

maakt 152 jar<strong>en</strong>.<br />

En als m<strong>en</strong> wel acht geeft, zo kan het nog ge<strong>en</strong> 152 jar<strong>en</strong> uitmak<strong>en</strong>, want het laatste<br />

van Josua. En het eerste van Jojakim lop<strong>en</strong> zeker sam<strong>en</strong>, zodat hier niet meer dan 148<br />

jar<strong>en</strong> kan gesteld. word<strong>en</strong>, dewijl zo telk<strong>en</strong>s het laatste jaar, met het eerste van de<br />

opvolger te sam<strong>en</strong> loopt, word<strong>en</strong>de het sterfjaar, hoewel maar ev<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong>,<br />

nochtans tot het getal der jar<strong>en</strong> gerek<strong>en</strong>d. En hier <strong>en</strong> bov<strong>en</strong> is het ook gans niet<br />

d<strong>en</strong>kelijk, dat Josua bij het uittrekk<strong>en</strong> uit Babel, eerst in de rang van hogepriester<br />

opgevolgd heeft, maar waarschijnlijk die waardigheid al <strong>en</strong>ige tijd, in rang bekleed<br />

heeft; echter bekleedde hij nog die waardigheid t<strong>en</strong> tijde van Darius Hystaspis,<br />

wanneer de tempelbouw voortging <strong>en</strong> volbracht werd, zie Ezra 5: 1, 2. En in de<br />

profetie van Haggai. Indi<strong>en</strong> u mij nu toestaan wilt e<strong>en</strong> gissing te mak<strong>en</strong>, hoelang<br />

Josua's vader Jozadak voor de wederkering uit Babel gestorv<strong>en</strong> was. En zo door de<br />

dood die waardigheid aan Josua ingeruimd, zo zou ik niet meer beger<strong>en</strong> dan 4 jar<strong>en</strong><br />

mij toe te staan, dat UE. niet met <strong>en</strong>ige billijkheid kan oordel<strong>en</strong> te veel te zijn. En zo<br />

heeft de Perzische monarchie geduurd 144 jaar, die ik dan niet begeer uit te breid<strong>en</strong> tot<br />

de overwinning op <strong>en</strong> onderbr<strong>en</strong>ging van Darius Kodomannus, maar alle<strong>en</strong> tot het<br />

eerste jaar van Alexander de Grote, hetwelk nog 6 jaar komt te verschill<strong>en</strong>. Zodat het<br />

tot de onderbr<strong>en</strong>ging van Darius, zou gestaan hebb<strong>en</strong> 150 jaar. Dat het nu t<strong>en</strong> volle<br />

zeker is dat het Perzische rijk, zolang als de lijst der koning<strong>en</strong> opgeeft, zoals m<strong>en</strong> hun<br />

jar<strong>en</strong> de e<strong>en</strong> op de ander telt, niet gestaan eeft, kan m<strong>en</strong> zeker afleid<strong>en</strong> uit het boek<br />

van Nehemia <strong>en</strong> uit Flavius Josephus. Want als m<strong>en</strong> met <strong>en</strong>ige nauwkeurigheid acht<br />

geeft, zo ziet m<strong>en</strong>, dat Nehemia naar Jeruzalem getrokk<strong>en</strong> is in het 20ste jaar van<br />

Artaxerxes, (die ik stel Longimanus te zijn) gelijk m<strong>en</strong> ziet, Neh. 2: 1. „To<strong>en</strong><br />

geschiedde het in de maand Nisan, in het twintigste jaar des konings Arthahsasta, [als<br />

er] wijn voor zijn aangezicht was; dat ik de wijn opnam <strong>en</strong> gaf [hem] de Koning; nu<br />

was ik nooit treurig geweest voor zijn aangezicht.” En to<strong>en</strong> hij in Jeruzalem kwam<br />

was Eljasib hogepriester, gelijk blijkt uit hoofdstuk 3: 1. „En Eljasib de hogepriester<br />

maakte zich op met zijn broeders, de priesters. En zij bouwd<strong>en</strong> de schaapspoort; zij<br />

heiligd<strong>en</strong> ze <strong>en</strong> richtt<strong>en</strong> haar deur<strong>en</strong> op, ja zij heiligd<strong>en</strong> ze tot aan de tor<strong>en</strong> Mea, tot<br />

aan d<strong>en</strong> tor<strong>en</strong> Hananeël.”<br />

Nu is Nehemia na e<strong>en</strong> verblijf van 12 jar<strong>en</strong> wedergekeerd naar Perzië, namelijk in het<br />

32ste jaar van Artaxerxes, zie Nehemia 13: 6. „Doch in dit alles was ik niet te<br />

Jeruzalem: want in het twee <strong>en</strong> dertigste jaar van Arthahsasta, koning van Babel,<br />

kwam ik tot de koning, maar t<strong>en</strong> einde van [sommige] dag<strong>en</strong> verkreeg ik [weder]<br />

verlof van de koning.” Gedur<strong>en</strong>de zijn verblijf in Perzië, had de hogepriester Eljasib<br />

het zeer verdorv<strong>en</strong>, door zich te verzwager<strong>en</strong> met Tobia, als blijkt uit hoofdstuk 13, 4,<br />

5. „Eljasib nu, de priester, die gesteld was over de kamer van het huis onzes Gods,<br />

was voor dez<strong>en</strong> nabestaande van Tobia geword<strong>en</strong>. En hij had hem e<strong>en</strong> grote kamer<br />

gemaakt, alwaar zij te vor<strong>en</strong> h<strong>en</strong><strong>en</strong> leid<strong>en</strong> het spijsoffer, de wierook <strong>en</strong> de vat<strong>en</strong>. En de<br />

ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van kor<strong>en</strong>, van most <strong>en</strong> van olie, die bevol<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n voor de Leviet<strong>en</strong>. En de<br />

zangers <strong>en</strong> de poortiers, mitsgaders het hefoffer der priesters. En dat verstond<br />

Nehemia, als hij te Jeruzalem was wedergekeerd, zie vers 7. „En ik kwam te<br />

96


Jeruzalem. En verstond van het kwaad, dat Eljasib voor Tobia gedaan had, mak<strong>en</strong>de<br />

hem e<strong>en</strong> kamer in de voorhov<strong>en</strong> van Gods huis.” Waaruit gij zi<strong>en</strong> kunt, dat Nehemia<br />

al e<strong>en</strong> geruime tijd in Perzië moet geblev<strong>en</strong> zijn, eer hij te Jeruzalem wederkeerde,<br />

want in e<strong>en</strong> korte tijd kon Eljasib zo e<strong>en</strong> verderf, in afwezigheid van Nehemia, niet<br />

ingevoerd hebb<strong>en</strong> als hij gedaan heeft. En het blijkt, dat Eljasib nog in het lev<strong>en</strong> was,<br />

als Nehemia was wedergekom<strong>en</strong>.<br />

Als m<strong>en</strong> nu de gem<strong>en</strong>e jaartelling volgt, zo is Nehemia voor de eerste maal naar<br />

Jeruzalem getrokk<strong>en</strong> in het 92ste jaar, na de wederkering. En in het 104de jaar<br />

wedergekeerd naar Perzië. En het blijkt uit de jaarlijst der priesters, dat al stelde m<strong>en</strong>,<br />

dat de 36 jar<strong>en</strong> van Josua eerst begonn<strong>en</strong> met de wederkering uit Babel, zo zou<br />

Eljasibs sterfjaar niet verder zich kunn<strong>en</strong> uitstrekk<strong>en</strong>, als tot het 104de lop<strong>en</strong>de jaar.<br />

En terwijl hij nog in lev<strong>en</strong> was, nadat Nehemia al was wedergekeerd te Jeruzalem, zo<br />

blijkt dat de jar<strong>en</strong> van Darius, Xerxes <strong>en</strong> Artaxerxes elkander iets moet<strong>en</strong> gelijktijdig<br />

loep<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> 2. Indi<strong>en</strong> de jar<strong>en</strong> der volg<strong>en</strong>de koning<strong>en</strong> na Artaxerxes Longimanus, niet door te<br />

sam<strong>en</strong> te lop<strong>en</strong>, verkort word<strong>en</strong>, zo moest Nehemia e<strong>en</strong> ongeloofelijke ouderdom<br />

beklomm<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, want die heeft de Perzische monarchie t<strong>en</strong> einde geleefd.<br />

Want vooreerst, hij telt de hogepriesters op tot Jaddua, die onder de heerschappij der<br />

Griek<strong>en</strong> hogepriester geweest zijn.<br />

T<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong>; hij spreekt van Darius, de laatste koning van Perzië, hoofdstuk 12: 22.<br />

„<strong>De</strong> Leviet<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> in de dag<strong>en</strong> van Eljasib, Jojada. En Johanan. En Jaddua, de<br />

hoofd<strong>en</strong> der vader<strong>en</strong> beschrev<strong>en</strong>; mitsgaders de priesteres, tot het koningrijk van<br />

Darius de Perziaan.”<br />

T<strong>en</strong> derde, hij verhaalt, dat hij e<strong>en</strong> van de priesters wegjoeg, omdat hij zich<br />

verzwagerd had met Sanballat, hoofdstuk 13: 28. „Ook was er [e<strong>en</strong>] van de kinder<strong>en</strong><br />

van Jojada, de zoon van Eljasib, de hogepriester, schoonzoon geword<strong>en</strong> van Sanballat,<br />

de Horonieter; daarom jaagde ik hem van mij weg.”<br />

Nu blijkt, uit het 11 e boek van Flavius Josephus het 8 hoofdstuk, dat is voorgevall<strong>en</strong><br />

op het einde van de Perzische <strong>en</strong> het begin van de Griekse monarchie <strong>en</strong> zo zou<br />

Nehemia, na zijn eerste optocht naar Jeruzalem, nog wel 110 jar<strong>en</strong> geleefd hebb<strong>en</strong>.<br />

Dus stel ik vast, om zulk e<strong>en</strong> ongelofelijke ouderdom niet in te willig<strong>en</strong>, dat de jar<strong>en</strong><br />

der koning<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> te sam<strong>en</strong> gevoegd word<strong>en</strong>, zodat dezelve overe<strong>en</strong>komt met de<br />

jaarlijst der priesters.<br />

Ik ga dan voort, om tot de rek<strong>en</strong>ing zelf te kom<strong>en</strong>; ik heb getoond, hoe dat de jar<strong>en</strong> der<br />

priesters van de wederkering uit Babel, tot het eerste van Alexander de Grote, te wet<strong>en</strong><br />

tot zijn optocht, teg<strong>en</strong> Perzië is 144 jar<strong>en</strong>.<br />

Antiochus Epifanes werd koning in het jaar 137 van het rijk der Griek<strong>en</strong>, zie het lste<br />

boek der Makkabeën, hoofdstuk 1: 11. Het zal nodig zijn, dat wij onderzoek<strong>en</strong> of wij<br />

door het begin van het rijk der Griek<strong>en</strong>, in deze jaartelling moet<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong> met het<br />

eerste jaar van Seleukus, of met het eerste van Alexander de Grote, dat 25 jaar scheelt.<br />

Ik weet wel, dat vel<strong>en</strong> het van Seleukus beginn<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>de Josephus; maar dewijl het<br />

blijkt uit de overe<strong>en</strong>komst der jar<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong>, het 1 e boek der Makkabeën <strong>en</strong> Josephus,<br />

dat Josephus zijn aantek<strong>en</strong>ing der jar<strong>en</strong> uit dit eerste boek heeft overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. En zo<br />

moet m<strong>en</strong> dan zelf tracht<strong>en</strong> te zi<strong>en</strong>, waar de schrijver van dit eerste boek zijn<br />

jaartelling begint.<br />

En het zal niet duister zijn te zi<strong>en</strong>, dat hij het begint met, het eerste jaar van Alexander<br />

de Grote; want in het eerste hoofdstuk vers 11, zegt de schrijver; „dat Antiochus<br />

Epifanes koning geword<strong>en</strong> is in het 137 jaar van het rijk der Griek<strong>en</strong>”. En niet van het<br />

rijk van Syrië. Nu blijkt uit hoofdstuk 6: 2, dat Alexander de Eerste heeft geregeerd<br />

97


onder de Griek<strong>en</strong>, vergelijkt hiermede het eerste vers van het eerste hoofdstuk. En de<br />

jaartelling moet niet begonn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> met de onderbr<strong>en</strong>ging van het Perzische rijk,<br />

maar 6 jaar vroeger, dat is met de optocht van Alexander, want hij heeft in het 6e jaar<br />

zijn overwinning bereikt <strong>en</strong> daarna nog 6 jaar geregeerd. Dat het eerste jaar nu is het<br />

jaar van zijn optocht <strong>en</strong> niet het eerste jaar na zijn overwinning is klaar uit het eerste<br />

hoofdstuk vers 8. „En Alexander regeerde als koning twaalf jar<strong>en</strong> <strong>en</strong> stierf <strong>en</strong> zijn<br />

di<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> regeerd<strong>en</strong> e<strong>en</strong> iegelijk in zijn plaats.” Daar geeft de schrijver 12 jar<strong>en</strong> aan<br />

zijns regering, zodat het klaar is dat deze jaartelling begint met het eerste jaar van<br />

Alexanders optocht. Dit vooraf getoond hebb<strong>en</strong>de, ga ik daarop voort met de rek<strong>en</strong>ing<br />

zelf.<br />

Zie het 1 ste boek der Makkabeeën. Daar gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de het begin der Griekse<br />

jaartelling, gaat ons daarop voortgaan:<br />

Makkabeeën 1:11 Antiochus Epifanes is koning geword<strong>en</strong> in het jaar 137<br />

Hoofdstuk 6: Hij sterft in het jaar 149<br />

16 <strong>en</strong> 17. <strong>De</strong>metrius de zoon van Seleukus, anders g<strong>en</strong>aamd<br />

Hfdst. 7: 1. <strong>De</strong>metrius Soter, komt van Rome <strong>en</strong> re geert als koning 151<br />

Hoofdstuk 10. Alexander, de zoon van Antiochus Epifanes, regeert 160<br />

Hoofdstuk 10: <strong>De</strong>metrius, de zoon van <strong>De</strong>metrius, anders<br />

6 <strong>en</strong> 7. g<strong>en</strong>oemd <strong>De</strong>metrius Nicanor de eerste, komt uit<br />

Creta in zijn land in het jaar 165<br />

Hij werd koning in het jaar 167<br />

Hoofdstuk 14: Simeon, de broeder van Judas Makkabeüs, is<br />

27. hogepriester geword<strong>en</strong> in het jaar 169<br />

Hoofdstuk 14: Hij maakt vrede met <strong>De</strong>metrius in het jaar 170<br />

34-41. ..<br />

Hoofdstuk 13:13 <strong>De</strong>metrius vervolgt Tryphon in Med<strong>en</strong>, Arsakes, koning<br />

van Perzië <strong>en</strong> Med<strong>en</strong>, dit van <strong>De</strong>metrius kwalijk nem<strong>en</strong>de,<br />

z<strong>en</strong>d e<strong>en</strong> krijgsoverste, die hem slaat <strong>en</strong> gevang<strong>en</strong> neemt<br />

<strong>en</strong> koning Arsakes stelt <strong>De</strong>metrius in de gevang<strong>en</strong>is in 172<br />

Hoofdstuk 15: Antiochus, de zoon van <strong>De</strong>metrius, te wet<strong>en</strong> <strong>De</strong>metrius Soter.<br />

10 <strong>en</strong>z. En zo de broeder van <strong>De</strong>metrius Nicanor, als m<strong>en</strong> kan<br />

afleid<strong>en</strong> uit Flavius Josephus, het 13 boek der Joodse<br />

geschied<strong>en</strong>is het 12 hoofdstuk, trekt op naar het land zijner<br />

vader<strong>en</strong>, om Tryphon te verdrijv<strong>en</strong>, in het jaar 174<br />

Hoofdstuk 16.<br />

Josephus 13 e <strong>De</strong> hogepriester Simeon werd omgebracht van zijn<br />

boek hfd.16 schoonzoon Ptolomeüs, op het einde van het jaar 177<br />

Het laatste In die waardigheid is hem opgevolgd zijn zoon Hirkanus<br />

hfd. 18. Hij heeft geregeerd 31 jaar<br />

Hoofdst. 19. Op Hirkanus is gevolgd zijn zoon Aristobulus, die de<br />

eerste der priesters geweest is, die e<strong>en</strong> koninklijke<br />

kroon opzette; hij heeft geregeerd 1 jaar<br />

Hoofdstuk 23 Hem is in die waardigheid gevolgd zijn zoon<br />

op het laatst. Alexander, bekled<strong>en</strong>de zowel de koninklijke als de<br />

hogepriesterlijke waardigheid. Heeft geregeerd 27 jaar<br />

(Egesippus zegt 26 jaar, zodat hij het 27ste maar<br />

ev<strong>en</strong> zal begonn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>.)<br />

98


Hoofdstuk 24. Hij is in de regering opgevolgd door zijn nagelat<strong>en</strong><br />

weduw Alexandera. En heeft geregeerd 9 jaar<br />

En zo is Alexandera gestorv<strong>en</strong> in het jaar 245<br />

Of liever het 244ste jaar, naardi<strong>en</strong> haar man maar<br />

ev<strong>en</strong> het 27ste jaar bereikt had, <strong>en</strong> alzo haar sterfjaar<br />

niet verder dan het 244ste jaar gaat.<br />

En deze Alexander met Alexandera hadd<strong>en</strong> nagelat<strong>en</strong> 2 zon<strong>en</strong>, de oudste g<strong>en</strong>oemd<br />

Hirkanus. En de jongste Aristobulus.<br />

In de Hogepriesterlijke <strong>en</strong> Koninklijke waardigheid is gevolgd Hirkanus de<br />

oudste zoon, doch zijn broeder Aristobulus dwingt hem de regering af te staan. En aan<br />

hem Aristobulus over te gev<strong>en</strong>, zie het 24 e hoofdstuk van Josephus 13 e boek. En het<br />

eerste hoofdstuk van het 14 e boek, vergelek<strong>en</strong> met het 4 e hoofdstuk van het eerste<br />

boek van de Joodse Oorlog<strong>en</strong>. En Egesippus, het eerste boek het 13 e hoofdstuk<br />

Maar hier staat te onderzoek<strong>en</strong>, hoe lang na de dood van Alexander zijn zoon<br />

Hirkanus Hogepriester geword<strong>en</strong> is. En dat is niet aanstonds geschied na zijn. vaders<br />

dood, maar in het laatste jaar van zijn moeders lev<strong>en</strong>, dat is in het 244ste jaar.<br />

Het is waar, uit het 24 e hoofdstuk van het 13 e boek schijnt het op des vaders dood<br />

geschied te zijn, zo ziet m<strong>en</strong> echter bij nader onderzoek, dat het zo niet moet begrep<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>. Want uit het lste hoofdstuk van het 14 e boek blijkt het, dat Hirkanus van zijn<br />

broeder terstond, to<strong>en</strong> hij Hogepriester geword<strong>en</strong> was met krijg is aangegrep<strong>en</strong>. Nu<br />

heeft Aristobulus ge<strong>en</strong> krijg begonn<strong>en</strong>, voor dat hunlieder moeder Alexandra al ziek<br />

was, daar zij ook aan stierf.<br />

En Egesippus in het 12 e hoofdstuk van het 1 ste boek zegt, dat Alexandra aan Hirkanus<br />

de <strong>hoop</strong> liet, maar ge<strong>en</strong> macht gaf om te reger<strong>en</strong>. En in het 13 e hoofdstuk, dat<br />

Hirkanus bij zijn moeders lev<strong>en</strong> nog Hogepriester gewerd<strong>en</strong> was, hetwelk niet duister<br />

te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, te zijn, op het laatste van haar lev<strong>en</strong>.<br />

En dit zal t<strong>en</strong> volle klaar word<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> ziet, dat Josephus in het 1 ste hoofdstuk van<br />

het 14 de boek zegt, dat Hirkanus het Hogepriesterschap verkreg<strong>en</strong> heeft in het 3 e jaar<br />

van de 177 ste Olympiade; <strong>en</strong> als m<strong>en</strong> ziet, dat hij in het 7 de hoofdstuk van het 12 de boek<br />

gezegd had, dat de 153ste Olympiade het 345ste jaar was, dat dan het 3de jaar van de<br />

177ste Olympiade net in het 244 jaar komt, want hier komt tuss<strong>en</strong> de 153ste <strong>en</strong> de<br />

177ste Olympiade 24. En die mak<strong>en</strong> 96 jar<strong>en</strong>.<br />

Voeg hier nu bij de bov<strong>en</strong>gemelde 3 jar<strong>en</strong>, dan is het 99 jar<strong>en</strong>, die nu bij 145, in welke<br />

de 153ste Olympiade viel, komt 244 jar<strong>en</strong>, in welke Hirkanus Hogepriester geword<strong>en</strong><br />

is. En zijn moeder Allexandra ook gestorv<strong>en</strong> is.<br />

Josefus, 14 e boek, 8 ste hoofdstuk: Hirkanus wordt door Pompejus in het<br />

Hogepriesterschap hersteld, als hij Jeruzalem had ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong>; hetwelk geschied is in<br />

de 179ste Olympiade, hetwelk was het 249 jaar.<br />

Josefus, 14 e boek, 16 de hoofdstuk: En Julius Caesar gaf Hirkanus vrijheid de<br />

mur<strong>en</strong>, die Pompejus verbrok<strong>en</strong> had, weer op te richt<strong>en</strong>. En heeft er e<strong>en</strong> besluit van in<br />

het Capitolium lat<strong>en</strong> vertek<strong>en</strong><strong>en</strong>. En dat is geschied in het 9 de jaar van de Hogepriester<br />

<strong>en</strong> landvorst Hirkanus, zodat zulks geschied is in het jaar 258.<br />

Josefus, 14 e boek, 26 de hoofdstuk: Herodes de Grote is te Rome koning<br />

gemaakt in de 185 Olympiade, dat is het 273 jaar. Herodes de Grote is gestorv<strong>en</strong> in<br />

het 37ste jaar nadat hij koning gemaakt is te Rome. En zo gestorv<strong>en</strong> in het 310 of nog<br />

in het 309 jaar.<br />

Het zal niet ondi<strong>en</strong>stig zijn, dat wij bij Herodes e<strong>en</strong> weinig stil staan. Josephus<br />

verhaalt, dat Herodes bij de Romeinse raad tot koning verklaard werd onder de<br />

99


100<br />

burgemeesters Cajus, Domitius Calvinus <strong>en</strong> Cajus Asinius Pollio, welke te Rome<br />

burgemeesters <strong>ware</strong>n in het 714 de jaar na het bouw<strong>en</strong> van Rome, zodat het 273ste jaar<br />

van het rijk der Griek<strong>en</strong> daarmee sam<strong>en</strong> liep. En hij heeft in het 37ste jaar geregeerd,<br />

zodat hij gestorv<strong>en</strong> is in het 751ste jaar na het bouw<strong>en</strong> van Rome.<br />

Als wij nu dit 309 de jaar der Griekse regering, in welke Herodes gestorv<strong>en</strong> is, e<strong>en</strong>s<br />

vermeerder<strong>en</strong> met de 144 jar<strong>en</strong> van de Perzische regering, zo krijg<strong>en</strong> wij 453 jar<strong>en</strong>,<br />

hetwelk 30 jaar minder is dan 69 wek<strong>en</strong>, want die mak<strong>en</strong> 483 jar<strong>en</strong>, welke t<strong>en</strong> einde<br />

moet<strong>en</strong> wez<strong>en</strong> eer de Messias in het vlees of liever in e<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baar ambtsbedi<strong>en</strong>ing<br />

verschijnt.<br />

Indi<strong>en</strong> ik nu bij het sterfjaar van Herodes nog 30 volle jar<strong>en</strong> voeg, kom ik tot het<br />

781ste jaar, of mogelijk aan of in het 782ste; <strong>en</strong> op die tijd heeft geregeerd te Rome<br />

keizer Tiberius, want die is keizer geword<strong>en</strong> in de plaats van Augustus, dewelke<br />

gestorv<strong>en</strong> is in het 767ste jaar na het bouw van Rome. Nu is Tiberius in dat jaar keizer<br />

geword<strong>en</strong>, zodat het eerste jaar van zijn regering is het 767ste jaar. Als m<strong>en</strong> nu komt<br />

tot het laatste van het 781ste of tot het begin van het 782ste jaar, zo was Tiberius het<br />

14 de jaar te bov<strong>en</strong>. En hij was in het 15 de jaar van zijn regering.<br />

En op die zelfd<strong>en</strong> tijd regeerde in Juda als Romeinse stadhouder Pontius<br />

Pilatus. En dat Pilatus op die tijd in Judea stadhouder was, blijkt, omdat hij het<br />

stadhouderschap van Judea verlat<strong>en</strong> heeft nadat hij 10 jaar in hetzelfde doorgebracht<br />

had. Want het blijkt uit het 5 de hoofdstuk van het 18 de boek der Joodse oudhed<strong>en</strong>, dat<br />

Pilatus omtr<strong>en</strong>t de sterftijd van Tiberius, uit het stadhouderschap van Judea, naar<br />

Rome gezond<strong>en</strong> is, om voor keizer Tiberius te antwoord<strong>en</strong> op de beschuldiging<strong>en</strong>, die<br />

teg<strong>en</strong> hem ingebracht <strong>ware</strong>n; dit geschiedde in het 10 de jaar van zijn stadhouderschap.<br />

To<strong>en</strong> Pilatus Judea verliet, wist m<strong>en</strong> in Syrië van des keizers dood nog niet, maar als<br />

hij in Rome kwam, werd hij gewaar, dat Tiberius gestorv<strong>en</strong> was; bijgevolg moet het<br />

10de jaar van Pilatus met het sterfjaar van Tiberius sam<strong>en</strong> lop<strong>en</strong>. Tiberius is gestorv<strong>en</strong><br />

in het jaar 790 na het bouw<strong>en</strong> van Rome, zodat Pilatus stadhouder geword<strong>en</strong> is in het<br />

jaar 780, wanneer Tiberius 13 jar<strong>en</strong> geregeerd had. Zo had Pilatus 1 á 2 jaar<br />

stadhouder geweest in Judea na het eindig<strong>en</strong> van de 69 wek<strong>en</strong>.<br />

Zo zie ik, dat in het 15 de jaar van Tiberius <strong>en</strong> in het 2 de van Pilatus, dezelve geëindigd<br />

zijn.<br />

RABBI.<br />

Hoe lang na het eindig<strong>en</strong> van de 69 wek<strong>en</strong> zou de uitroeiing van de Messias<br />

geschied<strong>en</strong>? Want in het 26 e vers van Daniël 9 staat: „En na die twee <strong>en</strong> zestig wek<strong>en</strong>,<br />

zal de Messias uitgeroeid word<strong>en</strong>, maar, het zal niet voor Hemzelf zijn.” Nu is het<br />

zeker, dat die 62 wek<strong>en</strong> aanvolg<strong>en</strong>de zijn van de 7 voorhe<strong>en</strong> gemelde wek<strong>en</strong>. En zo 69<br />

sam<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is niet zwaar te zoek<strong>en</strong>, want wij hebb<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> Engel Daniel versche<strong>en</strong><br />

in het 1ste jaar van Darius. En dat zo omtr<strong>en</strong>t e<strong>en</strong> halve week van de 70 verlop<strong>en</strong> was,<br />

to<strong>en</strong> de 69 begonn<strong>en</strong>; derhalve zo blijft er nog e<strong>en</strong> halve week over, eer de 70ste vol<br />

is: zodat in e<strong>en</strong> halve week het moest geschied<strong>en</strong>, want in de bestemde 70 wek<strong>en</strong><br />

moest het ganse werk volbracht zijn, hetwelk zonder de uitroeiing van de Messias niet<br />

kon geschied<strong>en</strong>. En daarin word ik gesterkt, als ik in het 27ste vers zie, dat Hij in e<strong>en</strong><br />

gedeelde week (gelijk het woord הצח chazaah zegt in twee del<strong>en</strong>, daar het woord in de<br />

tekst van afkomt), het spijsoffer <strong>en</strong> het slachtoffer zou do<strong>en</strong> ophoud<strong>en</strong>; deze week is<br />

zeker in tweeën gedeeld, de helft daarvan ging voor de 69. En de andere helft volgde<br />

daarop.


101<br />

RABBI.<br />

Wel zeker! To<strong>en</strong> heeft het offer<strong>en</strong> in die tijd, die UE. berek<strong>en</strong>t, niet opgehoud<strong>en</strong>; want<br />

dan eindigde die halve week nog bij het lev<strong>en</strong> van keizer Tiberius. En de offerand<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> geduurd tot de verwoesting des tempels door Titus Vespasianus.<br />

KOOPMAN.<br />

UE. moet wel aanmerk<strong>en</strong>, dat de offerand<strong>en</strong> in tweeërlei opzicht ophield<strong>en</strong> met de<br />

dood van de Messias. Want vooreerst <strong>ware</strong>n ze e<strong>en</strong> profetisch voorbeeld van hetzelve;<br />

nu duurt e<strong>en</strong> profetisch voorbeeld niet langer dan totdat het teg<strong>en</strong>beeld er is. En dan<br />

houdt het voorbeeld op, hoewel hetzelve nog aanwezig blijft.<br />

T<strong>en</strong> tweede, zolang als de Verlosser als Borg nog niet betaald had, hoewel Hij de<br />

schuld wel op Zich had g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, om te betal<strong>en</strong>, stond de schuld als onbetaald nog<br />

op<strong>en</strong>; derhalve zo m<strong>en</strong>igmaal als e<strong>en</strong> Israëliet e<strong>en</strong> offer bracht, zo betuigde hij<br />

daarmee, dat zijn schuld nog onbetaald op<strong>en</strong>stond <strong>en</strong> dat hij derhalve waardig was aan<br />

de dood overgegev<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>. En zo <strong>ware</strong>n de offerand<strong>en</strong> gelijk als e<strong>en</strong> handschrift,<br />

hetwelk zij tek<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dat teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong> was, omdat zij daarmee hun op<strong>en</strong>staande schuld<br />

bek<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> op<strong>en</strong>baar betuigd<strong>en</strong>. Nu kon zulks niet langer plaats hebb<strong>en</strong> als de Borg<br />

dadelijk betaald had. En zo moest in dat opzicht het offer ook ophoud<strong>en</strong>, zodra, de<br />

betaling geschied was.<br />

RABBI.<br />

Ik zou UE. wel hierteg<strong>en</strong> wat kunn<strong>en</strong> inbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, namelijk, dat gij zegt, dat de<br />

offerand<strong>en</strong> e<strong>en</strong> profetisch voorbeeld <strong>ware</strong>n van de dood van de Messias, maar omdat<br />

het nu maar van ons onderwerp, waarover wij spek<strong>en</strong>, zou afbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, spaar ik het tot<br />

e<strong>en</strong> andere geleg<strong>en</strong>heid. En ik wil u nu wel e<strong>en</strong>s vrag<strong>en</strong> of UE. ook wel zou kunn<strong>en</strong><br />

ton<strong>en</strong>, hoe oud de Messias zou wez<strong>en</strong>, als Hij Zijn ambt op het eindig<strong>en</strong> van de 69<br />

wek<strong>en</strong> aanvaard<strong>en</strong> zou; of indi<strong>en</strong> u het liever zo hebt, hoelang Hij to<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s geweest<br />

is.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat kan van vor<strong>en</strong> niet zeker gezegd word<strong>en</strong>, maar ik wil u wel zegg<strong>en</strong>, hoevele jar<strong>en</strong><br />

mij waarschijnlijk voorkom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Gelieve dat te do<strong>en</strong>, want dan verwacht ik van UE. red<strong>en</strong> van waarschijnlijkheid te<br />

hor<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik vind vooreerst, dat de Heere gebiedt dat de Leviet<strong>en</strong>, hetzij Kohathiet<strong>en</strong><br />

Gersoniet<strong>en</strong> of Merariet<strong>en</strong> 30 jaar moest<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>, eer ze t<strong>en</strong> volle hun di<strong>en</strong>st<br />

aanvaard<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, Num. 4. Zodat m<strong>en</strong> ook daarom mogelijk kan<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat de Messias ook 30 jaar zou wez<strong>en</strong>, eer Hij Zijn di<strong>en</strong>st zou aanvaard<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, als ik het 11 de hoofdstuk van Zacharia voor e<strong>en</strong> gedeelte bezie, zo komt<br />

mij zulks ook waarschijnlijk daaruit voor, want ik ontmoet daar e<strong>en</strong> persoon, die<br />

betuigt e<strong>en</strong> bevel ontvang<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong> van de Heere, vers 4. „Alzo zegt de Heere,<br />

mijn God: Weidt deze slachtschap<strong>en</strong>.” Wie deze Persoon is, Die hier spreekt ontdek ik<br />

in het 10 de vers, als Hij zegt: „En ik nam mijn stok Liefelijkheid. En ik verbrak<br />

d<strong>en</strong>zelf, te niet do<strong>en</strong>de mijn verbond, hetwelk ik met al deze volk<strong>en</strong> gemaakt had.”<br />

Daar zie ik, dat het e<strong>en</strong> Persoon is, die e<strong>en</strong> verbond met al dat volk gemaakt had. En


102<br />

die macht had, hetzelve weer te vernietig<strong>en</strong>. Wie heeft met Israël het verbond op Sinaï<br />

gemaakt? Zeker wij hebb<strong>en</strong> voorhe<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>, dat het de Messias naar Zijn Godheid,<br />

dat is de Zoon Gods, geweest is. Bijgevolg, het is diezelfde Persoon, Die hier spreekt.<br />

Het bevel dat de Zoon van Zijn Vader ontvang<strong>en</strong> had, is: weidt deze slachtschap<strong>en</strong>.<br />

Hier stelt Zijn Vader Hem als e<strong>en</strong> Herder over Israël, beschrijv<strong>en</strong>de h<strong>en</strong> onder het<br />

zinnebeeld van schap<strong>en</strong>, dat slachtschap<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n. Daarop verhaalt Hij de red<strong>en</strong>, die<br />

Zijn Vader Hem gaf, waarom Hij Hem tot Herder stelde over dit volk vers 5 <strong>en</strong> 6.<br />

„Welkers bezitters h<strong>en</strong> dod<strong>en</strong>. En houd<strong>en</strong> het voor ge<strong>en</strong> schuld. En e<strong>en</strong> ieder<br />

derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die ze verkop<strong>en</strong>, zegt: geloofd zij de Heere, dat ik rijk geword<strong>en</strong> b<strong>en</strong>! En<br />

niemand van deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die ze weid<strong>en</strong>, verschoont ze. Zekerlijk, Ik zal niet meer de<br />

inwoners dezes land verschon<strong>en</strong>, spreekt de Heere; maar ziet Ik zal de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

overlever<strong>en</strong>, elk e<strong>en</strong> in de hand zijns naast<strong>en</strong>. En in de hand zijns konings. En zij<br />

zull<strong>en</strong> dit land te morzel slaan. En Ik zal ze uit hun hand niet verloss<strong>en</strong>.”<br />

Hierop verhaalt hij in het 7 e vers, vooreerst dat Hij des Vaders bevel had<br />

gehoorzaamd, als Hij zegt: “Dies heb ik deze slachtscháp<strong>en</strong> geweid.”<br />

T<strong>en</strong> 2de, wat Hem tot het aanvaard<strong>en</strong> van het herderschap ook gedrong<strong>en</strong> had, het<br />

was, „dewijl zij ell<strong>en</strong>dige schap<strong>en</strong> zijn.”<br />

T<strong>en</strong> 3de, wat Hij g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had om h<strong>en</strong> behoorlijk te weid<strong>en</strong>, „<strong>en</strong> ik heb mij g<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

twee stokk<strong>en</strong>, de <strong>en</strong><strong>en</strong> heb ik g<strong>en</strong>oemd Liefelijkheid. En de andere heb ik g<strong>en</strong>oemd<br />

Sam<strong>en</strong>binders; <strong>en</strong> ik heb die schap<strong>en</strong> geweid.”<br />

(<strong>De</strong>wijl het zeker is, dat deze twee herdersstav<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> zeer nauwe betrekking<br />

hebb<strong>en</strong> op het herdersambt, zal ik mijn gedacht<strong>en</strong> daarover hier bijvoeg<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst moet<strong>en</strong> deze stav<strong>en</strong> of stokk<strong>en</strong> wel onderscheid<strong>en</strong> word<strong>en</strong> van die twee, die<br />

aan diezelfde herder werd<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>, Psalm 23: 4, dewelke de zinnebeeldige<br />

schap<strong>en</strong>, in e<strong>en</strong> dal der schaduw des doods veroorzaakte ge<strong>en</strong> kwaad te vrez<strong>en</strong>, maar<br />

wel getroost voortging<strong>en</strong>. En door die <strong>en</strong>e staf zou m<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> verstaan Zijn woord<br />

<strong>en</strong> Geest, waardoor Hij h<strong>en</strong> veilig leidt <strong>en</strong> weidt.<br />

Maar door de ander<strong>en</strong> stok, waar zij op kond<strong>en</strong> steun<strong>en</strong>, Zijn bescherm<strong>en</strong>de <strong>en</strong><br />

be<strong>ware</strong>nde hand, waaruit niemand ze rukk<strong>en</strong> zou.<br />

Maar deze stav<strong>en</strong> bij Zacharia 11 moet<strong>en</strong> zeker andere stav<strong>en</strong> zijn, want die zijn beide<br />

door die herder verbrok<strong>en</strong>. Maar wat door deze twee stav<strong>en</strong> te verstaan is, schijnt niet<br />

al te klaar te zijn; ik zal echter, dewijl het hier te pas komt, mijn gedacht<strong>en</strong> meedel<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> aan de oordeelkundige lezer overlat<strong>en</strong>.<br />

Ik versta dan door die twee stav<strong>en</strong> de tweeërlei wett<strong>en</strong>, namelijk door de stok<br />

liefelijkheid, de kerkplichtige wet. En door de stok sam<strong>en</strong>binders, de burgerlijke wet.<br />

Om dit nu wel te vatt<strong>en</strong>, moet m<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>, als dat Israëls kerk <strong>en</strong> burgerstaat nog<br />

stond, to<strong>en</strong> de Messias Zijn op<strong>en</strong>bare ambtsbedi<strong>en</strong>ing aanvaardde. En dat Hij h<strong>en</strong> naar<br />

ge<strong>en</strong> andere wett<strong>en</strong> heeft will<strong>en</strong> weid<strong>en</strong>. Want zolang die oude schaduwwet nog niet<br />

vervuld was, stond ze nog in haar kracht, want zo leerde Hijzelf in de dag<strong>en</strong> van Zijn<br />

vlees, Matth. 5: 17, 18. ,,Me<strong>en</strong>t niet, dat Ik gekom<strong>en</strong> b<strong>en</strong>, om de wet of de profet<strong>en</strong> te<br />

ontbind<strong>en</strong>. Ik b<strong>en</strong> niet gekom<strong>en</strong>, om [die] te ontbind<strong>en</strong>, maar te vervull<strong>en</strong>. Want<br />

voorwaar zeg ik u: totdat de hemel <strong>en</strong> de aarde voorbijgaan, zal er niet e<strong>en</strong> jota noch<br />

e<strong>en</strong> titel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied.”<br />

Nu zal mogelijk iemand zich verwonder<strong>en</strong>, hoe die kerkplichtige of ceremonieële wet,<br />

kan liefelijk g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>, nademaal het nageslacht heeft moet<strong>en</strong> klag<strong>en</strong>, dat noch<br />

zij, noch hun vaders, het hadd<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> drag<strong>en</strong>. Maar in die betrekking kan het zo<br />

niet g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>; echter in e<strong>en</strong> andere betrekking voegt het zeer wel, want voor<br />

zoveel die wet zich verstrekte, tot de voorbeeldige wassing<strong>en</strong> <strong>en</strong> reinigmaking<strong>en</strong>,<br />

leerde ze of behoorde te ler<strong>en</strong>, uit die profetische voorbeeld<strong>en</strong>, de <strong>ware</strong> wassing<strong>en</strong> <strong>en</strong>


103<br />

reinigmaking<strong>en</strong> door het <strong>ware</strong> zo<strong>en</strong>bloed <strong>en</strong> Geest, tot rechtvaardigmaking <strong>en</strong><br />

heiligmaking. Als m<strong>en</strong> door de staf liefelijkheid de schaduwwet verstaat, dan vloeit<br />

het zeer wel, dat die herder, nadat hij zonder vrucht h<strong>en</strong> <strong>en</strong>ige tijd geweid had, van<br />

h<strong>en</strong> wil afzi<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de vers 9.,,Ik zal u niet [meer] weid<strong>en</strong>; wat sterft, dat sterve. En<br />

wat afgesned<strong>en</strong> is, dat zij afgesned<strong>en</strong>. En dat de overgeblev<strong>en</strong><strong>en</strong> de e<strong>en</strong> des ander<strong>en</strong><br />

vlees verslind<strong>en</strong>.” Daarop vers 10, neemt Hij de stok liefelijkheid, dat is die<br />

kerkplichtige schaduwwet, verbrak d<strong>en</strong>zelve met Zijn dood <strong>en</strong> deed zo t<strong>en</strong>iet, dat<br />

schaduwachtig verbond, dat Hij op Sinaï met al die volk<strong>en</strong> gemaakt had. En vers 11.<br />

“Dus werd het te die dage vernietigd. En zo hebb<strong>en</strong> de ell<strong>en</strong>dig<strong>en</strong> onder de schap<strong>en</strong>,<br />

die op mij wachtt<strong>en</strong>, bek<strong>en</strong>d, dat het des Heer<strong>en</strong> woord was.”<br />

Daar ziet m<strong>en</strong>, dat zulks van sommig<strong>en</strong> van die schap<strong>en</strong> gek<strong>en</strong>d <strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d werd<strong>en</strong>,<br />

maar wat voor <strong>ware</strong>n dat? Het <strong>ware</strong>n de ell<strong>en</strong>dig<strong>en</strong> onder h<strong>en</strong>, dat is, niet die ell<strong>en</strong>dig<br />

<strong>ware</strong>n in zichzelf, want dat <strong>ware</strong>n ze alle, maar die ell<strong>en</strong>dig <strong>ware</strong>n bij zichzelf, dat is,<br />

die hun ell<strong>en</strong>de k<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>dig gezicht hadd<strong>en</strong> van dezelve. Die <strong>ware</strong>n het,<br />

die op die Herder wachtt<strong>en</strong>, omdat ze wel zag<strong>en</strong>, dat al die schaduwachtige<br />

verzo<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> <strong>en</strong> al die wassing<strong>en</strong> des vleses, nimmer de zond<strong>en</strong> weg kond<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>,<br />

noch h<strong>en</strong> naar het gewet<strong>en</strong> reinig<strong>en</strong> <strong>en</strong> wanneer zij het lichaam der schaduw zag<strong>en</strong>,<br />

ge<strong>en</strong> wonder, dat zij bek<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dat het des Heer<strong>en</strong> woord was. En ik vertrouw, dat als<br />

m<strong>en</strong> het 12e <strong>en</strong> 13e vers beziet, dat het niet vreemd zal voorkom<strong>en</strong>, dat ik het brek<strong>en</strong><br />

van deze stok bepaal tot de dood van de Messias; omdat m<strong>en</strong> daar klaar de prijs vindt,<br />

waarvoor hij verkocht of gekocht zou word<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> tweede stok Sam<strong>en</strong>binders, verbrak hij na de eerste. Door dez<strong>en</strong> versta ik de<br />

burgerwet, naar welke Israëls burgerstaat geregeerd werd. Nu is bek<strong>en</strong>d, hoe de<br />

burgerwet ook onder ander<strong>en</strong> dit had, dat ze de <strong>en</strong>e stam van de andere stam, <strong>en</strong> het<br />

<strong>en</strong>e huis van het andere onderscheidde. En elk verplicht zijnde, zijn geslachtslijst<br />

zorgvuldig te be<strong>ware</strong>n, omdat het uitgedeelde land van Kanaän, ieders deel, in ieders<br />

stam <strong>en</strong> huis moest blijv<strong>en</strong>; zonder van de e<strong>en</strong> tot de ander over te mog<strong>en</strong> gaan. Zodat<br />

zelfs, als iemand zijn land door armoede als verkocht had, moest het op het jubeljaar<br />

tot zijn bezitter wederker<strong>en</strong>, daarom moest<strong>en</strong> de stamm<strong>en</strong> <strong>en</strong> huiz<strong>en</strong> wel<br />

onderscheid<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, be<strong>ware</strong>nde zo e<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong> broederschap. En dat was<br />

nodig z lang de Messias nog niet versch<strong>en</strong><strong>en</strong> was, omdat als Hij versche<strong>en</strong>, het zou<br />

moet<strong>en</strong> k<strong>en</strong>baar zijn, dat Hij uit Juda's stam <strong>en</strong> uit Davids huis was. Maar als Hij zou<br />

gekom<strong>en</strong> zijn <strong>en</strong> zulks geblek<strong>en</strong> was, dat Hij uit Juda's stam <strong>en</strong> Davids huis was, dan<br />

was die wet, die Israëls broederschap onderscheidde, niet meer nodig. Daarom verbrak<br />

Hij die wet. En deed die broederschap t<strong>en</strong>iet; te wet<strong>en</strong>, de onderscheiding van<br />

stamm<strong>en</strong> <strong>en</strong> huliz<strong>en</strong>. En zulks is in kracht geschied, als Israëls burgerstaat werd<br />

uitgeroeid door Titus Vespasianus.<br />

En als m<strong>en</strong> let, dat het woord םילבח chobeliem, hetwelk de Naam van deze tweede<br />

stok was, betek<strong>en</strong>t stuurlied<strong>en</strong> <strong>en</strong> ook verdervers; dan kan de ruime betek<strong>en</strong>is van dit<br />

woord ons ler<strong>en</strong>, dat de burgerwet die h<strong>en</strong> te sam<strong>en</strong>bond, doch echter de broederschap<br />

onderscheid<strong>en</strong>de, zou verbrok<strong>en</strong> word<strong>en</strong> met de stuurlied<strong>en</strong>, die h<strong>en</strong> daarna moest<strong>en</strong><br />

bestur<strong>en</strong> <strong>en</strong> reger<strong>en</strong>. Doch deze gedroeg<strong>en</strong> zich niet als getrouwe herders, maar als<br />

trouweloze huurling<strong>en</strong>, die zichzelf weidd<strong>en</strong> zonder vrees. Zo <strong>ware</strong>n zij chobeliem,<br />

verdervers geword<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarom onnut. Dit alles is in kracht vertoond, hoe die stok<br />

daarom geheel zou verbrok<strong>en</strong> <strong>en</strong> die boom geheel uitgeroeid word<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong><br />

kan, Maléachi 4: 1. “Want ziet, die dag komt, brand<strong>en</strong>de als e<strong>en</strong> ov<strong>en</strong>; dan zull<strong>en</strong> alle<br />

hoogmoedig<strong>en</strong> <strong>en</strong> al wie goddeloosheid doet, e<strong>en</strong> stoppel zijn. En de toekomstige dag<br />

zal ze in vlam zett<strong>en</strong>, zegt de Heere der heirschar<strong>en</strong>, die hun noch wortel, noch tak


104<br />

lat<strong>en</strong> zal.”<br />

Omdat hier van herders gesprok<strong>en</strong> wordt, kan ik niet voorbijgaan iets te sprek<strong>en</strong> over<br />

de twee woord<strong>en</strong> nokeed <strong>en</strong> rogneh, hetwelk beide herders vertaald wordt. Nu m<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

sommige geleerd<strong>en</strong>, dat het eerste woord, e<strong>en</strong> herder, die zijn eig<strong>en</strong> vee weidt,<br />

betek<strong>en</strong>t. En dan het tweede, zulk e<strong>en</strong>, die zijns meesters kudde weidt, gelijk m<strong>en</strong><br />

anders wel zegt e<strong>en</strong> huurling. Doch het blijkt uit het gebruik van het woord rogneh,<br />

dat het zowel e<strong>en</strong> heer van het vee, als e<strong>en</strong> knecht of huurling te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, want -<br />

om niet vele plaats<strong>en</strong> bij te hal<strong>en</strong> - let maar op de 23 ste Psalm, vers 1. Daar wordt<br />

Jehovah met ditzelfde woord e<strong>en</strong> Herder g<strong>en</strong>oemd, waar het zeker is, dat de Heere<br />

nooit anders kan begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, als Zijn Eig<strong>en</strong> schap<strong>en</strong> te weid<strong>en</strong>.<br />

Maar om mijn gedacht<strong>en</strong> te zegg<strong>en</strong>, zo me<strong>en</strong> ik, dat nokeed zo e<strong>en</strong> heer van<br />

het vee te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, die in eig<strong>en</strong> persoon zijn schap<strong>en</strong> of ander klein vee niet<br />

weidt, maar daar zijn knecht<strong>en</strong> of huurling<strong>en</strong> toe gebruikt, gelijk het zeer wel e<strong>en</strong><br />

veehandelaar vertaald wordt, 2 Kon. 3; 4. ,,Mesa nu, de koning der Moabit<strong>en</strong> was e<strong>en</strong><br />

veehandelaar. En bracht op aan de koning Israëls honderd duiz<strong>en</strong>d laminer<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

honderd duiz<strong>en</strong>d ramm<strong>en</strong> met de wol.<br />

Maar het woord rognee betek<strong>en</strong>t e<strong>en</strong> hoeder, hetzij hij zijn eig<strong>en</strong> of e<strong>en</strong> anders vee<br />

hoedt, waarom het afkomt van ragnah, dat voed<strong>en</strong> <strong>en</strong> weid<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>t.)<br />

Verders zegt Hij in het 8 ste vers, „En Ik heb drie herders in e<strong>en</strong> maand<br />

afgesned<strong>en</strong>; want Mijn ziel was over h<strong>en</strong> verdrietig geword<strong>en</strong>. En ook had hun ziel<br />

e<strong>en</strong> walg van Mij.” Daar zie ik weer vooreerst, wat de Messias of de Zoon Gods zegt,<br />

dat Hij gedaan heeft. En dan t<strong>en</strong> 2de waarom.<br />

Het eerste dan, dat Hij zegt gedaan te hebb<strong>en</strong>, was, dat hij drie herders had<br />

afgesned<strong>en</strong>. Wat voor herders hier verstaan moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, kunn<strong>en</strong> wij nader onderzoek<strong>en</strong>,<br />

Maléachi 2: 12, daar ze g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>, ,,di<strong>en</strong> die waakt,. <strong>en</strong> di<strong>en</strong> die<br />

antwoordt, <strong>en</strong> die de Heere der heirschar<strong>en</strong> spijsoffer br<strong>en</strong>gt.”<br />

Vraagt u nu wie dat zijn?<br />

Ik me<strong>en</strong> de led<strong>en</strong> van de grote Raad, die uit drieërlei person<strong>en</strong> bestond<strong>en</strong>, als uit<br />

Ouderling<strong>en</strong>, Schriftgeleerd<strong>en</strong> <strong>en</strong> Overpriesters. Waarvan de eerst<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n die<br />

waakt<strong>en</strong>, de tweed<strong>en</strong>, die als hun naar <strong>en</strong>ige zak<strong>en</strong> der wet gevraagd werd<strong>en</strong>,<br />

antwoordd<strong>en</strong>. En de 3de, die de Heere der Heirschar<strong>en</strong> spijsoffer toebracht<strong>en</strong>. En zo<br />

zijn die drie herders, die die grote Herder afsneed, drieërlei herders.<br />

Nu di<strong>en</strong>t m<strong>en</strong> ook te wet<strong>en</strong>, waarin dit afsnijd<strong>en</strong> bestond. En dat ontdekt zich<br />

lichtelijk; omdat deze herders als bezitters der schap<strong>en</strong>, dezelve doodd<strong>en</strong>. En h<strong>en</strong> zo<br />

tot slachtschap<strong>en</strong> maakt<strong>en</strong>. Waarom de Vader Zijn' eig<strong>en</strong> Zoon h<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> Herder<br />

zond. En dat zijlied<strong>en</strong>, als hij nu dadelijk Zijn herderschap aanvaardde, van hun recht<br />

te behoud<strong>en</strong> om zulks in vervolg te do<strong>en</strong>, afgesned<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n. Ook had de Heere al<br />

gezegd, dat Hij hun de Messias tot e<strong>en</strong> <strong>en</strong>ig<strong>en</strong> Herder zou verwekk<strong>en</strong>, Ezech. 34: 23.<br />

„En ik zal e<strong>en</strong> <strong>en</strong>ig<strong>en</strong> herder over h<strong>en</strong> verwekk<strong>en</strong>. En Hij zal h<strong>en</strong> weid<strong>en</strong>, [namelijk]<br />

mijn knecht David, Die zal ze weid<strong>en</strong>. En die zal hun tot e<strong>en</strong> Herder zijn.” Daar ziet u<br />

klaar, dat dan alle andere herders die vóór Hem geweid hadd<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> uitgedi<strong>en</strong>d<br />

hebb<strong>en</strong>. Zodat dit afsnijd<strong>en</strong>, is e<strong>en</strong> afsnijd<strong>en</strong> van het recht van hun herderschap.<br />

Dit afsnijd<strong>en</strong> moet m<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong> van het uitroei<strong>en</strong> van h<strong>en</strong>, uit de hutt<strong>en</strong><br />

Jakobs, Maléachi 2: 12, Want dit afsnijd<strong>en</strong> me<strong>en</strong> ik geschied te zijn, wanneer de<br />

Messias Zijn herdersambt met Zijn op<strong>en</strong>bare bedi<strong>en</strong>ing aanvaardde. Maar de<br />

uitroeiing is daarna geschied, want deze uitroeiing is e<strong>en</strong> strafgevolg van hun<br />

trouweloze handel in het ontheilig<strong>en</strong> van de heiligheid des Heer<strong>en</strong>. En in het trouw<strong>en</strong>,<br />

dat is, in het ver<strong>en</strong>ig<strong>en</strong> met de dochter e<strong>en</strong>s vreemd<strong>en</strong> Gods. En dat is geschied, als zij<br />

zich van hun wettige heer afw<strong>en</strong>dd<strong>en</strong> tot de keizer, zegg<strong>en</strong>de: wij hebb<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> koning


105<br />

dan de keizer. En dit zou hun daarom overkom<strong>en</strong>, dat de Heere h<strong>en</strong> zou uitroei<strong>en</strong> uit<br />

de hutt<strong>en</strong> Jakobs, dat is, uit Jakobs woning; versta, het land hunner erf<strong>en</strong>is. En dat is<br />

vervuld als Titus Vespasianus stad <strong>en</strong> tempel innam; to<strong>en</strong> zijn in 4 maand<strong>en</strong> <strong>en</strong> 24<br />

dag<strong>en</strong>, in die vreselijke belegering omgekom<strong>en</strong> 1.100000 m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. Zodat deze herders<br />

of led<strong>en</strong> van de grote Raad uit dat land zijn uitgeroeid, met hun ganse kerk- <strong>en</strong><br />

burgerstaat.<br />

Hij zegt verder in ons 8 ste vers, waarom Hij h<strong>en</strong> afsneed. Dat was aan Zijn kant, omdat<br />

Zijn ziel over h<strong>en</strong> was verdrietig geword<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan hun kant, omdat zij e<strong>en</strong> walg aan<br />

Hem hadd<strong>en</strong>. Wilt u nu wet<strong>en</strong>, waarom Zijn ziel zo verdrietig over h<strong>en</strong> was<br />

geword<strong>en</strong>? Het was, omdat, wanneer Hij als de rechtvaardige Heere in het midd<strong>en</strong> van<br />

h<strong>en</strong> verkeerde, het zo vreselijk gesteld vond, zoals m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan Zefánja 3: 15. „Wee<br />

der ijselijke, <strong>en</strong> der bevlekte, der verdrukk<strong>en</strong>de stad. Zij hoort naar de stem niet; zij<br />

neemt de tucht niet aan; zij vertrouwt niet op de Heere; tot haar God nadert zij niet.<br />

Haar vorst<strong>en</strong> zijn brull<strong>en</strong>de leeuw in het midd<strong>en</strong> van haar; haar rechters zijn<br />

avondwolv<strong>en</strong>, die de be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> niet brek<strong>en</strong> tot aan de morg<strong>en</strong>. Haar profet<strong>en</strong> zijn<br />

lichtvaardig, gans trouweloze mann<strong>en</strong>; haar priesters verontreinig<strong>en</strong> het heilige, zij<br />

do<strong>en</strong> de wet geweld aan. <strong>De</strong> rechtvaardige Heere is in het midd<strong>en</strong> van haar. Hij doet<br />

ge<strong>en</strong> onrecht: all<strong>en</strong> morg<strong>en</strong> geeft hij Zijn recht in het licht, er ontbreekt niet; doch de<br />

verkeerde weet van ge<strong>en</strong> schaamte.”<br />

En dat Hij hun alle<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> herder zou wez<strong>en</strong>; met afsnijding van deze herders, geeft<br />

Hij g<strong>en</strong>oeg te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, daar Hij in het 7de vers tot tweemaal toe gezegd heeft, „Ik heb<br />

deze schap<strong>en</strong> geweid.”<br />

Maar wat ons bijzonder te onderzoek<strong>en</strong> staat, is in hoeveel tijd deze afsnijding<br />

geschied is. Hij zegt: ,,Ik heb 3 herders in e<strong>en</strong> maand afgesned<strong>en</strong>.” Het is bed<strong>en</strong>kelijk<br />

wat voor e<strong>en</strong> maand hier geme<strong>en</strong>d wordt, of e<strong>en</strong> gewone, of e<strong>en</strong> profetische maand,<br />

welke laatste mij het aannemelijkste is. En dan is e<strong>en</strong> maand 30 jaar, alzo dat die<br />

afsnijding in 30 jar<strong>en</strong> geschied is, dat is nadat 30 jar<strong>en</strong> vervuld <strong>ware</strong>n. Is nu die<br />

afsnijding geschied, to<strong>en</strong> de Messias Zijn herdersambt aanvaardde, om alle<strong>en</strong> als<br />

Herder die schap<strong>en</strong> te weid<strong>en</strong>; - hetwelk met het eindig<strong>en</strong> van die 69 wek<strong>en</strong> begon; -<br />

dan is het begin van die maand 30 jar<strong>en</strong> vroeger, zodat het bij mij zeer waarschijnlijk<br />

is, dat Hij, bij het eindig<strong>en</strong> van de 69 wek<strong>en</strong> reeds 30 jaar oud was. Zodat deze<br />

woord<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, dat zodra Hij in het vlees versche<strong>en</strong>, niet aanstonds deze<br />

herders in het recht van hun bedi<strong>en</strong>ing afsneed; maar na verloop van deze maand, dat<br />

is 30 jaar, om zo hun trouweloze handel met Zijn og<strong>en</strong> te zi<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zulks gezi<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>de, is Zijn ziel ook over h<strong>en</strong> verdrietig geword<strong>en</strong>.<br />

Zie daar wat ik UE. van vor<strong>en</strong>, over de jar<strong>en</strong> van de Messias naar het vlees zegg<strong>en</strong><br />

kan.<br />

RABBI.<br />

Ik kan UE. over uw gedacht<strong>en</strong>, die u vertoond hebt in het verklar<strong>en</strong> van <strong>en</strong>ige verz<strong>en</strong><br />

uit Zacharia 11 niets antwoord<strong>en</strong>, want onze Rabbijn<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, dat zij niet machtig<br />

zijn Zacharia 11 te verklar<strong>en</strong>. Ja e<strong>en</strong> van onze voornaamste Rabbijn<strong>en</strong> heeft ronduit<br />

gezegd, dat hij in staat was alle profetieën te verklar<strong>en</strong>, behalve Zacharia 11. Zodat dat<br />

hoofdstuk bij ons geheel onverstaanbaar is. En derhalve hierover niets weet te zegg<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zal derhalve maar voortgaan om over de bepaalde tijd nog iets te zegg<strong>en</strong>, namelijk,<br />

dat deze tijd, die ik berek<strong>en</strong>d heb, als niet verscheelt met hetge<strong>en</strong>, dat door voorname


106<br />

Joodse Meesters gezegd is.<br />

Zo vindt m<strong>en</strong> in die profetie, die onder u bek<strong>en</strong>d is van Elias, die sommige m<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

geweest te zijn, de profeet Elias; doch ander<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Rabbi Elias; hij dan zegt, dat de<br />

wereld 6000 jar<strong>en</strong> dur<strong>en</strong> zou <strong>en</strong> alsdan vergaan.<br />

<strong>De</strong>ze 6000 jar<strong>en</strong> deelt hij in drie del<strong>en</strong>, elk deel 2000 jar<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: dat de eerste<br />

2000 jaar zou de aarde wez<strong>en</strong>, והב behou, ledig, dat is zonder de wet; 2000 jaar<br />

thoraah, onder de wet; <strong>en</strong> 2000 jaar hammaschiach, onder de Messias.<br />

En Rabbi Jakob zegt, dat de eerste 2000 jar<strong>en</strong> hun einde g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> in de dag<strong>en</strong><br />

van Abraham: <strong>en</strong> de tweede 2000 jar<strong>en</strong> omtr<strong>en</strong>t de verwoesting van Jeruzalem. Verder<br />

zegt hij, om onze ongerechtigheids wil, dat die verm<strong>en</strong>igvuldigd zijn, zo zijn vele jar<strong>en</strong><br />

verstrek<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Dat heeft rabbi Jakob wèl gezegd, dat de tijd, die de Heere tot de komst van de<br />

Messias bepaald heeft, om het verm<strong>en</strong>igvuldig<strong>en</strong> van onze ongerechtighed<strong>en</strong> vele<br />

jar<strong>en</strong> zijn verstrek<strong>en</strong>. En dat is ons algeme<strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong>; echter m<strong>en</strong><strong>en</strong> vel<strong>en</strong> onder ons,<br />

dat Hij wel gekom<strong>en</strong> is, maar Zich verborg<strong>en</strong> houdt. Echter wij zijn alle daar in e<strong>en</strong>s,<br />

dat Hij om onzer zond<strong>en</strong> wil, of nog niet in de wereld gekom<strong>en</strong> is, of gekom<strong>en</strong> zijnde,<br />

Zich verborg<strong>en</strong> houdt. Doch dit laatste wordt het minste geloofd.<br />

Doch hetzij daarmee zo als het wil, dit is zeker, dat als wij maar één dag God<br />

behoorlijk di<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, of e<strong>en</strong> sabbatdag naar behor<strong>en</strong> vierd<strong>en</strong>, de Messias aanstonds<br />

kom<strong>en</strong> zou. En dit zal niemand vreemd voorkom<strong>en</strong>, die weet, dat de zonde dergelijks<br />

meer veroorzaakt heeft; gelijk vooreerst te zi<strong>en</strong> is in koning Saul, welke God in het<br />

rijk zou bevestigd hebb<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> <strong>ware</strong> zijn ongehoorzaamheid zulks niet had<br />

teruggehoud<strong>en</strong>. En t<strong>en</strong> tweede, zo was het ook met de Israëliet<strong>en</strong> in de Woestijn, die<br />

zoud<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> de tijd van twee jar<strong>en</strong> getrokk<strong>en</strong> zijn in het land hunner erf<strong>en</strong>is, maar,<br />

omdat ze op <strong>en</strong> om het bescheid, dat de 12 verspieders na hun wederker<strong>en</strong> van dat<br />

land bracht<strong>en</strong>, wild<strong>en</strong> zij wederker<strong>en</strong> naar Egypte. En weigerd<strong>en</strong> te gehoorzam<strong>en</strong> om<br />

op te trekk<strong>en</strong>, hetwelk oorzaak was, dat zij meer dan 38 jar<strong>en</strong> daarna, eerst in het<br />

gew<strong>en</strong>ste land kwam<strong>en</strong>. En zo is de zonde de oorzaak, dat de Heere daarna eerst<br />

vervult, hetge<strong>en</strong> Hij anders eerder vervuld zonde hebb<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik me<strong>en</strong>, dat UE. met ge<strong>en</strong> van deze twee voorbeeld<strong>en</strong> iets bewijst, want, vooreerst<br />

had de Heere nooit aan Saul beloofd, dat hij het koningrijk aan hem zou best<strong>en</strong>dig<br />

mak<strong>en</strong>, noch bevestig<strong>en</strong>. En op het tweede, had de Heere nooit Israël beloofd, dat zij<br />

binn<strong>en</strong> twee jar<strong>en</strong> in het land Kanaän zoud<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, of dat de Heere in zo e<strong>en</strong> tijd<br />

daarin zou br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, hetwelk noodzakelijk moest wez<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> uw bewijz<strong>en</strong> van<br />

kracht zoud<strong>en</strong> zijn. Maar dat verder gaat, ik eis van u e<strong>en</strong> <strong>en</strong>ig bewijs, dat God Zijn<br />

volk iets beloofd heeft <strong>en</strong> hun daarbij bek<strong>en</strong>d maakt de jar<strong>en</strong>, in welke Hij die belofte<br />

zou volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat de Heere zulks niet volbracht heeft. En ik houd mij verzekerd,<br />

dat UE. zo e<strong>en</strong> zaak niet zal kunn<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>, maar het teg<strong>en</strong>deel zal ik u ton<strong>en</strong>, als UE.<br />

maar e<strong>en</strong>s gelief te lett<strong>en</strong> op het volg<strong>en</strong>de.<br />

Vooreerst als de Heere Abraham e<strong>en</strong> zoon beloofd had, gelijk is aangetek<strong>en</strong>d<br />

G<strong>en</strong>. 15 vers 21. „To<strong>en</strong> zeide Abram: Heere Heere! wat zult Gij mij gev<strong>en</strong>, daar ik<br />

zonder kinder<strong>en</strong> he<strong>en</strong>ga <strong>en</strong> de bezorger van mijn huis is deze Damask<strong>en</strong>er Eliëzer.<br />

Voorts zeide Abram: zie, mij hebt Gij ge<strong>en</strong> zaad gegev<strong>en</strong>. En zie, de zoon van mijn<br />

huis zal mijn erfg<strong>en</strong>aam zijn. En ziet, het woord des Heer<strong>en</strong> was tot hem, zegg<strong>en</strong>de:<br />

deze zal uw erfg<strong>en</strong>aam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkom<strong>en</strong> zal, die zal uw<br />

erfg<strong>en</strong>aam zijn.” Echter het duurde nog <strong>en</strong>ige jar<strong>en</strong> daarna eer het geschiedde. Maar


107<br />

dat de Heere deze belofte tot e<strong>en</strong> tijd bepaalde, gelijk m<strong>en</strong> ziet G<strong>en</strong>. 17: 21. „Maar<br />

Mijn verbond zal Ik met Izak opricht<strong>en</strong>, die u Sara op dez<strong>en</strong> gezett<strong>en</strong> tijd in het andere<br />

jaar bar<strong>en</strong> zal.” En hoofdstuk 18: 10. „En Hij zeide: Ik zal voorzeker weder tot u<br />

kom<strong>en</strong>, omtr<strong>en</strong>t dez<strong>en</strong> tijd des lev<strong>en</strong>s; <strong>en</strong> zie, Sara uw huisvrouw zal e<strong>en</strong> zoon hebb<strong>en</strong>!<br />

En Sara hoorde het aan de deur der t<strong>en</strong>t, welke achter hem was.” Zo heeft de Heere<br />

stipt zijn belofte vervuld gelijk het blijkt hoofdstuk 21: 2. „En Sara werd bevrucht <strong>en</strong><br />

baarde Abraham e<strong>en</strong> zoon in zijn ouderdom, ter gezetter tijd, die hem God gezegd<br />

had.” En vers 5. „En Abraham was honderd jar<strong>en</strong> oud, als hem Izak zijn zoon<br />

gebor<strong>en</strong> werd.” Vergelek<strong>en</strong> met hoofdstuk 17: 1. „Als nu Abram neg<strong>en</strong> <strong>en</strong> neg<strong>en</strong>tig<br />

jar<strong>en</strong> oud was, zo versche<strong>en</strong> de Heere aan Abram, <strong>en</strong> zeide tot hem: Ik b<strong>en</strong> God de<br />

Almachtige! wandel voor Mijn aangezicht <strong>en</strong> zijt oprecht!”<br />

T<strong>en</strong> 2 de , de Heere zegt teg<strong>en</strong> Abraham in G<strong>en</strong>. 15: 13, 11. „Weet voorzeker,<br />

dat uw zaad vreemd zal zijn in e<strong>en</strong> land, dat hunnne niet is. En zij zull<strong>en</strong> h<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

En zij zull<strong>en</strong> h<strong>en</strong> verdrukk<strong>en</strong>; vier honderd jar<strong>en</strong>. Doch Ik zal het volk ook richt<strong>en</strong>,<br />

hetwelk zij zull<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>. En daarna zull<strong>en</strong> zij uittrekk<strong>en</strong> met grote have.” Daar ziet<br />

m<strong>en</strong> de bepaling des tijds van de geboorte van Izak tot de uittocht uit Egypteland. En<br />

hoor e<strong>en</strong>s, hoe nu deze belofte, in die bepaalde tijd vervuld is, Exod. 12: 10, 41. „<strong>De</strong><br />

[tijd] nu der woning, die de kinder<strong>en</strong> Israëls in Egypte gewoond hebb<strong>en</strong>, is vier<br />

honderd jar<strong>en</strong> <strong>en</strong> dertig jar<strong>en</strong>. En het geschiedde t<strong>en</strong> einde van de vier honderd <strong>en</strong><br />

dertig jar<strong>en</strong>, zo is het ev<strong>en</strong> op dezelfd<strong>en</strong> dag geschied, dat al de heir<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> uit<br />

Egypteland gegaan zijn.” Daar staat, dat het ev<strong>en</strong> op dezelfd<strong>en</strong> dag vervuld is.<br />

(Mogelijk zal iemand, die niet veel in de tijdrek<strong>en</strong>ing ervar<strong>en</strong> is, d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, Mozes<br />

zegt, dat zij in Egypte gewoond hebb<strong>en</strong> 430 jar<strong>en</strong> <strong>en</strong> derhalve meer jar<strong>en</strong> dan daar,<br />

in vergelijking met G<strong>en</strong>esis 15 moest<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>. Maar als m<strong>en</strong> op het volg<strong>en</strong>de acht<br />

geeft, zal m<strong>en</strong> licht zi<strong>en</strong>, dat Israël ge<strong>en</strong> 430 jar<strong>en</strong> in Egypte geweest is, want<br />

Kehat, Mozes grootvader <strong>en</strong> zoon van Levi, is met zijn vader in Egypte gekom<strong>en</strong>,<br />

gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, G<strong>en</strong>esis 46: 11 <strong>en</strong> Kehat is oud geword<strong>en</strong> 133 jar<strong>en</strong>, Exod. 6:<br />

17 <strong>en</strong> Amram is oud geword<strong>en</strong> 137 jar<strong>en</strong>. En Mozes; to<strong>en</strong> zij uit Egypte uittrokk<strong>en</strong>,<br />

was 80 jar<strong>en</strong>. En al deze jar<strong>en</strong> mak<strong>en</strong> maar 350. Nu is het zeker, dat zij niet langer<br />

in Egypte kunn<strong>en</strong> geweest zijn <strong>en</strong> dan moest nog Kehat eerst gebor<strong>en</strong> zijn, wanneer<br />

zij in Egypte kwam<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Amram moest, eerst gebor<strong>en</strong> zijn, als zijn vader Kehat<br />

stierf. En zo Mozes weder van desgelijk<strong>en</strong>. En daarom kunn<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> 430 jar<strong>en</strong><br />

verlop<strong>en</strong> zijn nadat Jakob met zijn huis daar gekom<strong>en</strong> was. En de Jod<strong>en</strong> zelf<br />

hebb<strong>en</strong> dat ook wel gezi<strong>en</strong>. En m<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat het ook recht is, dat van hun komst in<br />

Egypte tot hun uittocht zijn 210 jar<strong>en</strong>, maar hun bewijs is zwak, want dat geschiedt<br />

op zijn kabalistisch, namelijk op deze wijze, als G<strong>en</strong>esis 46 de Heere teg<strong>en</strong> Jakob<br />

zei, dat hij af zou trekk<strong>en</strong> naar Egypte, zo staat daar in het Hebreeuws reedou, dat<br />

is te zegg<strong>en</strong>, daal af. Welke spreekwijs daar vandaan komt, omdat Egypte lager ligt<br />

dan Kanaän. Nu heeft dat Hebreeuws woord het getal van 210:<br />

als ר is 200<br />

ר is 4<br />

ו is 6<br />

Totaal 210<br />

Vraagt iemand, hoe m<strong>en</strong> de 430 jar<strong>en</strong> van Mozes g<strong>en</strong>oemd, moet tell<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

verstaan? Ik voor mij zou m<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat die jar<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong>, als God teg<strong>en</strong> Abraham<br />

zegt, G<strong>en</strong>esis 12: 1. „Ga gij uit uw land. En uit uw maagschap <strong>en</strong> uit uws vaders<br />

huis, naar het land, dat ik gij wijz<strong>en</strong> zal. Op dit bevel trekt hij naar Haran uit Ur der<br />

Chaldeeën, nev<strong>en</strong>s zijn vaders ganse huis. En blijft te Haran tot de dood van zijn<br />

vader Terah, G<strong>en</strong>esis 11: 31, 32. „En Terah nam Abram, zijn zoon. En Lot, Harans


108<br />

zoon, zijns zoons zoon. En Sarai zijn schoondochter, zijn zoons Abrahams<br />

huisvrouw. En zij tog<strong>en</strong> met h<strong>en</strong> uit Ur der Chaldeeën, om te gaan naar het land<br />

Kanaän. En zij kwam<strong>en</strong> tot Haran. En woond<strong>en</strong> aldaar. En de dag<strong>en</strong> van Terah<br />

<strong>ware</strong>n twee honderd <strong>en</strong> vijf jar<strong>en</strong>. En Terah stierf te Haran. Na de dood van Terah<br />

trekt Abram naar het land Kanaän uit Haran, oud zijnde 75 jaar. G<strong>en</strong>esis 12: 4, 5.<br />

„En Abram toog he<strong>en</strong>, gelijk de Heere tot hem gesprok<strong>en</strong> had. En Lot toog met<br />

hem. En Abram was vijf<strong>en</strong>zev<strong>en</strong>tig jar<strong>en</strong> oud, to<strong>en</strong> hij uit Haran ging. En Abram<br />

nam Saraï zijn huisvrouw <strong>en</strong> Lot, zijns broeders zoon. En al hun have, die zij<br />

geworv<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. En de ziel<strong>en</strong>, die zij verkreg<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> in Haran. En zij tog<strong>en</strong> uit,<br />

om te gaan naar het land Kanaän. En zij kwam<strong>en</strong> in het land Kanaän.”<br />

Nu was Abraham 100 jar<strong>en</strong> oud, to<strong>en</strong> Izak gebor<strong>en</strong> werd, G<strong>en</strong>. 21: 5. „En Abraham<br />

was honderd jar<strong>en</strong> oud,. als hem Izak zijn zoon gebor<strong>en</strong> werd, zodat 25 jar<strong>en</strong> na<br />

zijn uitgang uit Haran Izak gebor<strong>en</strong> is; daar de 400 jar<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong>.<br />

Bijgevolg heb ik van dat Abraham uit Haran ging tot de optocht uit Egypte 425<br />

jar<strong>en</strong>, ontbrek<strong>en</strong>de nog 5 jaar; nu blijkt uit G<strong>en</strong>. 12: 5, dat hij <strong>en</strong>ige jar<strong>en</strong> in Haar<br />

gewoond heeft, want daar werd gesprok<strong>en</strong> van de have, die zij verworv<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> de ziel<strong>en</strong>, die zij verkreg<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> in Haran. Nu kan m<strong>en</strong> licht van achter<strong>en</strong><br />

zi<strong>en</strong>, dat hij 5 jar<strong>en</strong> in Haar gewoond heeft. En dat zo 430 jar<strong>en</strong> verlop<strong>en</strong> zijn van<br />

zijn uitgang uit Ur, het land zijner geboorte, tot de uittocht uit Egypteland. Dat<br />

Mozes zegt, dat zij gewoond hebb<strong>en</strong> in Egypteland 430 jar<strong>en</strong>, moet m<strong>en</strong> daaronder<br />

verstaan het land hunner vreemdelingschap, daar Egypte e<strong>en</strong> voornaam deel van<br />

was, ev<strong>en</strong>als Arthahsasta koning van Perzië, g<strong>en</strong>oemd,werd, koning van Babel,<br />

Neh. 13: 1 ,,Doch in dit alles was ik niet te Jeruzalem: want in het twee <strong>en</strong> dertigste<br />

jaar van Arthahsasta, Koning van Babel, kwam ik tot de Koning; maar t<strong>en</strong> einde<br />

van [sommige] dag<strong>en</strong> verkreeg ik [weder] verlof van de Koning”.<br />

Als Abraham 30 jaar, nadat hij uit Ur ging, Izak gewon. En Izak was 60 jaar oud,<br />

to<strong>en</strong> hij Jakob gewon, nadat hij 20 jar<strong>en</strong> Rebecca tot zijn vrouw gehad had, G<strong>en</strong>.<br />

25: 20. „En Izak was veertig jar<strong>en</strong> oud, als hij Rebekka, de dochter van Bethuël de<br />

Syrier, uit Paddam Aram, de zuster van Laban de Syriër, zich ter vrouw nam.” En<br />

vers 26. En daarna kwam zijn broeder uit, wi<strong>en</strong>s hand Ezaus verz<strong>en</strong><strong>en</strong> hield,<br />

daarom noemde m<strong>en</strong> zijn naar Jakob. En Izak was 60 jar<strong>en</strong> oud, als hij h<strong>en</strong><br />

gewon.”<br />

En Jakob was 130 jar<strong>en</strong> oud, als hij in Egypte kwam, gelijk hijzelf zegt G<strong>en</strong>. 47: 8,<br />

9. „En Farao zeide tot Jakob: hoevele zijn de dag<strong>en</strong> der jar<strong>en</strong> uws lev<strong>en</strong>s? En Jakob<br />

zeide tot Farao: <strong>De</strong> dag<strong>en</strong> der jar<strong>en</strong> mijner vreemdelingschapp<strong>en</strong> zijn honderd <strong>en</strong><br />

dertig jar<strong>en</strong>; weinig <strong>en</strong> kwaad zijn de dag<strong>en</strong> der jar<strong>en</strong> mijns lev<strong>en</strong>s geweest. En<br />

hebb<strong>en</strong> niet bereikt de dag<strong>en</strong> van de jar<strong>en</strong> des lev<strong>en</strong>s mijner vader<strong>en</strong>, in de dag<strong>en</strong><br />

hunner vreemdelingschapp<strong>en</strong>.”<br />

Nu ziet m<strong>en</strong> uit die jar<strong>en</strong> dat van Abrams uitgang uit Ur, tot Jakobs komst in<br />

Egypte, verlop<strong>en</strong> zijn 220 jar<strong>en</strong>, zodat ze geweest zijn in Egypte 210 jaar, mak<strong>en</strong>de<br />

te sam<strong>en</strong> 430 jar<strong>en</strong>, waarvan nu gezi<strong>en</strong> is, dat de 30 jar<strong>en</strong> verlop<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, to<strong>en</strong> Izak<br />

gebor<strong>en</strong> werd. Vergelijk hiermee Galat<strong>en</strong> 3: 17.)<br />

T<strong>en</strong> 3 de , de Heere had het verblijf van Israël in de woestijn tot hun kom<strong>en</strong> in<br />

Kanaän tot 40 jar<strong>en</strong> bepaald, gelijk blijkt Num. 14: 3234. „Maar gij aangaande, uw<br />

dode licham<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> in deze woestijn vall<strong>en</strong>. En uw kinder<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> gaan weid<strong>en</strong> in<br />

deze woestijn, veertig jar<strong>en</strong>. En zull<strong>en</strong> uw hoererij<strong>en</strong>, drag<strong>en</strong>, totdat uw dode licham<strong>en</strong><br />

verteerd zijn in deze woestijn. Naar het getal der dag<strong>en</strong>, in dewelke gij dat land<br />

verspied hebt, veertig dag<strong>en</strong>, elke dag voor elk jaar, zult gij uw ongerechtighed<strong>en</strong><br />

drag<strong>en</strong>, veertig jar<strong>en</strong>. En gij zult gewaar word<strong>en</strong>, Mijn afbreking.” En deze bepaalde


109<br />

tijd is vervuld <strong>De</strong>ut. 8: 4. Uw kleding is aan u niet verouderd. En uw voet is niet<br />

gezwoll<strong>en</strong>, deze veertig jar<strong>en</strong>.” Echter niet verder uitgestrekt als m<strong>en</strong> kan afnem<strong>en</strong>, uit<br />

Jozua 4: 19. „Het volk nu was de ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> der eerste maand uit de Jordaan opgeklomm<strong>en</strong>.<br />

En zij legerd<strong>en</strong> zich te Gilgal, aan het oosteinde van Jericho.”<br />

T<strong>en</strong> 4 de , als de Heere de tijd, van Juda's gevang<strong>en</strong>is in Babel, door Jeremia had<br />

lat<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong> aan het volk in het 4de jaar van Jojakim, zijnde het jaar, in welke<br />

hun gevang<strong>en</strong>is begon, dat die zijn zonde 70 jar<strong>en</strong>, Jer. 25: 11, 12. „En dit ganse land<br />

zal word<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> woestheid, tot e<strong>en</strong> ontzetting: <strong>en</strong> deze volk<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> de koning van<br />

Babel di<strong>en</strong><strong>en</strong> zev<strong>en</strong>tig jar<strong>en</strong>. Maar het zal geschied<strong>en</strong>, als de zev<strong>en</strong>tig jar<strong>en</strong> vervuld<br />

zijn, [dan] zal Ik over de koning van Babel <strong>en</strong> over dat volk, spreekt de Heere, hun<br />

ongerechtigheid bezoek<strong>en</strong>, mitsgaders over het land der Chaldeeën; <strong>en</strong> zal dat stell<strong>en</strong><br />

tot eeuwige verwoesting<strong>en</strong>.”<br />

En na de tweede wegvoering onder Jechonia het Jeremia de gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> in Babel<br />

wet<strong>en</strong>, hoofdstuk 29: 10. „Want zo zegt de Heere: zekerlijk als zev<strong>en</strong>tig jar<strong>en</strong> te Babel<br />

zull<strong>en</strong> vervuld zijn, zal Ik ulied<strong>en</strong> bezoek<strong>en</strong>. En Ik zal Mijn goed woord over u<br />

verwekk<strong>en</strong>, u weder br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>de tot deze plaats.” Nu heeft de Heere dit goede woord<br />

vervuld, als m<strong>en</strong> kan afnem<strong>en</strong> uit Daniël 9: 2. „In het eerste jaar zijner regering,<br />

merkte ik, Daniël, in de boek<strong>en</strong>, dat het getal der jar<strong>en</strong>, van dewelke het woord des<br />

Heer<strong>en</strong> tot de Profeet Jeremia geschied was, in het vervull<strong>en</strong> der verwoesting<strong>en</strong> van<br />

Jeruzalem zev<strong>en</strong>tig jar<strong>en</strong> was.” En Ezra 1: 1. In het eerste jaar nu van Kores, Koning<br />

van Perzië, opdat volbracht werd het woord des Heer<strong>en</strong>, uit de mond van Jeremia,<br />

verwekte de Heere de geest van Kores, koning van Perzië, dat hij e<strong>en</strong> stem liet<br />

doorgaan door zijn ganse koningrijk, zelfs ook in geschrift zegg<strong>en</strong>de.” En noch hun<br />

zonde, noch hun murmerering, noch weerspannighed<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> niet veroorzaakt, dat<br />

de Heere Zijn goede woord<strong>en</strong> niet vervuld heeft, maar Hij heeft altoos getoond, dat<br />

Hij was de rijm JeHoVaH, dat is, e<strong>en</strong> Vervuller van Zijn beloft<strong>en</strong>, gelijk blijkt, dat die<br />

Naam zulks betek<strong>en</strong>t uit Exod. 6: 1, 2. „Verder sprak God tot Mozes, <strong>en</strong> zeide tot<br />

hem: Ik b<strong>en</strong> de Heere. En Ik b<strong>en</strong> aan Abraham, Izak <strong>en</strong> Jakob versch<strong>en</strong><strong>en</strong>, als God de<br />

Almachtige; doch met Mijn Naam Heere b<strong>en</strong> Ik hun niet bek<strong>en</strong>d geweest.”<br />

Vergelek<strong>en</strong> met het 5e vers. “<strong>De</strong>rhalve zeg tot de kinder<strong>en</strong> Israëls: Ik b<strong>en</strong> de Heere!<br />

En ik zal gij uitleid<strong>en</strong> van onder de last<strong>en</strong> der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>. En Ik zal u redd<strong>en</strong> uit hun<br />

di<strong>en</strong>stbaarheid. En zal u verloss<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> uitgestrekte arm. En door grote<br />

gericht<strong>en</strong>.”<br />

Zo kan m<strong>en</strong> verzekerd zijn, dat hetge<strong>en</strong> de Heere belooft, ook volbr<strong>en</strong>gt; te wet<strong>en</strong>, als<br />

de belofte zonder conditie is. Zie tot bekrachtiging van mijn gezegde, wat de Heere<br />

Zelf zegt Psalm 89: 35. ,,Ik zal Mijn verbond niet ontheilig<strong>en</strong>. En hetge<strong>en</strong> uit Mijn<br />

lipp<strong>en</strong> gegaan is, zal ik niet verander<strong>en</strong>.” Nu zou ik nog <strong>en</strong>ige staaltjes tot mijn<br />

oogmerk kunn<strong>en</strong> bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, als dat de Heere belooft, dat Jericho in 7 dag<strong>en</strong> zou<br />

ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, zie Jozua 6: 25. „To<strong>en</strong> zeide de Heere tot Jozua: Zie, Ik heb<br />

Jericho met haar koning [<strong>en</strong>] strijdbare held<strong>en</strong> in uw hand gegev<strong>en</strong>. Gij dan all<strong>en</strong>, die<br />

krijgslied<strong>en</strong> zijt, zult rondom de stad gaan, de stad omring<strong>en</strong>de e<strong>en</strong>maal; zo zult gij<br />

do<strong>en</strong> zes dag<strong>en</strong> lang. En zev<strong>en</strong> priesters zull<strong>en</strong> zev<strong>en</strong> ramsbazuin<strong>en</strong> drag<strong>en</strong>, voor de<br />

ark. En gijlied<strong>en</strong> zult op de zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag de stad zev<strong>en</strong>maal omgaan. En de priesters<br />

zull<strong>en</strong> met de bazuin<strong>en</strong> blaz<strong>en</strong>. En het zal geschied<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> langzaam met de<br />

ramshoorn blaast, als gijlied<strong>en</strong> het geluid der bazuin hoort, zo zal al het volk juich<strong>en</strong><br />

met e<strong>en</strong> groot gejuich; dan zal de stadsmuur onder zich vall<strong>en</strong>. En het volk zal er<br />

inklimm<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> iegelijk teg<strong>en</strong> over zich.” En de vervulling daarvan vers 15, 16 <strong>en</strong> 20.<br />

„En het geschiedde op de zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag, dat zij zich vroeg opmaakt<strong>en</strong>, met het opgaan<br />

des dageraads. En zij ging<strong>en</strong> rondom de stad naar dezelve wijze, zev<strong>en</strong>maal; alle<strong>en</strong>lijk


110<br />

op die dag ging<strong>en</strong> zij zev<strong>en</strong>maal rondom de stad. En het geschiedde t<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

maal, als de priesters met de bazuin<strong>en</strong> bliez<strong>en</strong>, dat Jozua tot het volk sprak: Juicht,<br />

want de Heere heeft gij de stad gegev<strong>en</strong>! Het volk dan juichte als zij met de bazuin<strong>en</strong><br />

bliez<strong>en</strong>. En het geschiedde, als het volk het geluid der bazuin hoorde, zo juichte het<br />

volk met e<strong>en</strong> groot gejuich <strong>en</strong> de muur viel onder zich. En het volk klom in de stad,<br />

e<strong>en</strong> ieder teg<strong>en</strong>over zich <strong>en</strong> zij nam<strong>en</strong> de stad in.”<br />

Zo ook dat Faraö's sch<strong>en</strong>ker in de droom bek<strong>en</strong>d was gemaakt, volg<strong>en</strong>s de uitlegging<br />

van Jozef, dat hij in drie dag<strong>en</strong> zou hersteld word<strong>en</strong> in zijn ambt, zie G<strong>en</strong>. 40: 12 13.<br />

„To<strong>en</strong> zeide Jozef tot hem: dit is zijn uitlegging: <strong>De</strong> drie rank<strong>en</strong> zijn drie dag<strong>en</strong>.<br />

Binn<strong>en</strong> nog drie dag<strong>en</strong> zal Faraö uw hoofd verheff<strong>en</strong> <strong>en</strong> zal gij in uw staat herstell<strong>en</strong>.<br />

En gij zult Faraö's beker in zijn hand gev<strong>en</strong>, naar de vorige wijze, to<strong>en</strong> gij zijn<br />

sch<strong>en</strong>ker waart.” En de vervulling vers 20. „En het geschiedde op d<strong>en</strong> derd<strong>en</strong> dag, de<br />

dag van Faraö's geboorte, dat hij voor al zijn knecht<strong>en</strong> e<strong>en</strong> maaltijd maakte; <strong>en</strong> hij<br />

verhief het hoofd van de overste der sch<strong>en</strong>kers <strong>en</strong> het hoofd van de overste der<br />

bakkers, in het midd<strong>en</strong> zijner knecht<strong>en</strong>.”<br />

En zo ziet UE. overvloedig, dat de Heere al Zijn beloft<strong>en</strong> is op Zijn tijd vervull<strong>en</strong>de.<br />

En daar is nu ge<strong>en</strong> red<strong>en</strong> ter wereld, dat die van de Messias zou uitgesteld word<strong>en</strong>. En<br />

hoe kan het begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, dat de Messias om de zond<strong>en</strong> zou achterblijv<strong>en</strong>, daar<br />

Hij om der zond<strong>en</strong> wil zou kom<strong>en</strong>, dat zeker teg<strong>en</strong> elkander zou strijd<strong>en</strong>, achter te<br />

blijv<strong>en</strong> om datg<strong>en</strong>e, waar Hij om zou kom<strong>en</strong>. En zo ziet UE. licht hoe mager dat uw<br />

uitvlucht<strong>en</strong> zijn, om de komst van de Messias zo vele eeuw op te schort<strong>en</strong>. Te meer,<br />

als m<strong>en</strong> acht geeft op het profetisch woord, zo ontdekt m<strong>en</strong> licht, dat het bij de komst<br />

van de Messias, met Israël zo niet gesteld zal wez<strong>en</strong>, gelijk gij elkaar vertoont. Want<br />

ik vind het bij Maléachi heel anders gesteld, ziet maar hoofdstuk 3: 2, 3. „Maar wie<br />

zal de dag Zijner toekomst verdrag<strong>en</strong>? En wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want<br />

Hij zal zijn als het vuur van e<strong>en</strong> goudsmid <strong>en</strong> als zeep der vollers. En Hij zal zitt<strong>en</strong><br />

louter<strong>en</strong>de <strong>en</strong> het zilver reinig<strong>en</strong>de. En Hij zal de kinder<strong>en</strong> van Levi reinig<strong>en</strong>. En Hij<br />

zal ze doorlouter<strong>en</strong> als goud <strong>en</strong> als zilver.” Daar leert de profeet dat, als de <strong>en</strong>gel des<br />

verbonds, namelijk de Messias kom<strong>en</strong> zou, dat Hij dan kom<strong>en</strong> zou als het vuur e<strong>en</strong>s<br />

goudsmids om te louter<strong>en</strong>. En als de zeep e<strong>en</strong>s vollers om te reinig<strong>en</strong>. In zulke<br />

arbeidzaamheid vertoont Hij Zich in het 3de vers, hetwelk niet te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft de<br />

zuiverheid, waarin Israël zich zou bevind<strong>en</strong>, bij de komst van hem, maar recht het<br />

teg<strong>en</strong>deel. Zodat zelfs de beste onder h<strong>en</strong> het louter<strong>en</strong> <strong>en</strong> reinig<strong>en</strong> nodig zoud<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>, ook zelfs dezulk<strong>en</strong>, die hij bij zilver vergelijkt <strong>en</strong> zoals de waardigste <strong>en</strong><br />

blankste onder het volk; ja ook Levie's kinder<strong>en</strong>. En alzo de priesters zelf, die anders<br />

hun werk was,de onreine door het bespr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> te reinig<strong>en</strong>. En zo vind ik uw m<strong>en</strong>ing<br />

zonder kracht.<br />

En ik heb wel gedacht, wat of zeker rabbijn daarmede me<strong>en</strong>de, als hij zegt, dat de<br />

Messias zal kom<strong>en</strong> als er ge<strong>en</strong> geld meer is, of hij daar spot met de komst van de<br />

Messias, will<strong>en</strong>de te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gevén, dat Hij nooit zal kom<strong>en</strong>, omdat er altoos geld zal<br />

zijn, of dat hij de Jod<strong>en</strong> het verlang<strong>en</strong> naar de komst van de Messias wil afw<strong>en</strong>d<strong>en</strong>,<br />

daar hij wel wist, dat er ge<strong>en</strong> volk in de wereld, gelijk bek<strong>en</strong>d is, die het geld liever<br />

hebb<strong>en</strong> dan de Jod<strong>en</strong>. En zal dat bemind voorwerp dan niet gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, zo zou<br />

dan het verlang<strong>en</strong> naar de Messias in h<strong>en</strong> matig<strong>en</strong>, of geheel uit het oog do<strong>en</strong><br />

verliez<strong>en</strong>. Althans het is mij gebeurd, dat ik in Amsterdam met e<strong>en</strong> Jood, die om zijn'<br />

kost moest arbeid<strong>en</strong>, sprak over de komst van de Messias <strong>en</strong> de toevergadering van<br />

h<strong>en</strong>, onder Hem in Kanaän; mij onder andere zei: dat hij niet geloofde, dat zulke rijke<br />

Jod<strong>en</strong>, als er vele in Amsterdam <strong>en</strong> elders <strong>ware</strong>n, die allerkostelijkste gebouw<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

hov<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, dat die naar de Messias verlangd<strong>en</strong>, want dat zij niet nieuwsgierig<br />

zoud<strong>en</strong> wez<strong>en</strong> om hun kostelijke huiz<strong>en</strong> te verlat<strong>en</strong>. En dat hij wel geloofde, dat vele


niet mee zoud<strong>en</strong> gaan. Hij zeide verder, dat wij arme Jod<strong>en</strong>, daarna verlangd<strong>en</strong>, dat<br />

was wat anders.<br />

111<br />

RABBI.<br />

Ik zie wel, dat u veel bewijs voor uw zaak hebt; ik zal mijn gebruik daarvan tracht<strong>en</strong><br />

te mak<strong>en</strong>. Maar daar deze sam<strong>en</strong>spraak vrij lang geduurd heeft, will<strong>en</strong> wij het hierbij<br />

lat<strong>en</strong> <strong>en</strong> wacht<strong>en</strong> naar geleg<strong>en</strong>heid, om weer te sam<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong>, die ik <strong>hoop</strong>, dat<br />

spoedig zal voorvall<strong>en</strong>.<br />

TIENDE SAMENSPRAAK.


Handel<strong>en</strong>de over de zalving van de Messias <strong>en</strong> Zijn ambt<strong>en</strong>,<br />

waartoe Hij gezalfd is.<br />

112<br />

KOOPMAN.<br />

Om nu weer e<strong>en</strong> gepast gesprek op onze vorige te beginn<strong>en</strong>, heb ik gedacht, dat het<br />

niet ondi<strong>en</strong>stig zou zijn, om wat te sprek<strong>en</strong> over die algem<strong>en</strong>e Naam, waarmee de<br />

Verlosser het meest bek<strong>en</strong>d is, namelijk de Naam van Messias. En dan, wat daaraan<br />

behoort.<br />

RABBI.<br />

Dat is waar, wij hebb<strong>en</strong> al m<strong>en</strong>igmaal die Naam gebruikt <strong>en</strong> de Messias met die Naam<br />

g<strong>en</strong>oemd. En daar is nog niets over voorgevall<strong>en</strong>. En derhalve daar UE. oordeelt, dat<br />

daarover te sprek<strong>en</strong>, nu best zou te pas kom<strong>en</strong>, zo valt dat wel naar mijn g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> uit.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is heel goed, wij zull<strong>en</strong> dan als e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de waarheid vooronderstell<strong>en</strong>, dat het<br />

naamwoord חישמ maaschiach 5 gezalfde, komt van maaschach, zalv<strong>en</strong>, zodat Messias<br />

dan zegt e<strong>en</strong> Gezalfde.<br />

Maar laat ons in de eerste plaats zi<strong>en</strong>, Wie hem gezalfd heeft.<br />

T<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong> waarmede.<br />

T<strong>en</strong> derde wanneer.<br />

En t<strong>en</strong> vierde waartoe.<br />

Wat dan het eerste betreft, wij zi<strong>en</strong> t<strong>en</strong> eerste, dat de Heere verklaart, dat Hij het Zelf<br />

gedaan heeft, als Hij zegt Psalm 2: 6. „Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, de<br />

berg Mijner heiligheid.”<br />

T<strong>en</strong> tweede, de Messias zelf leert het ons ook, dat Jehovah Hem gezalfd heeft,<br />

zegg<strong>en</strong>de Jesaja 61: 1. „<strong>De</strong> Geest des Heer<strong>en</strong> Heer<strong>en</strong> is op Mij, omdat de Heere Mij<br />

gezalfd heeft, om e<strong>en</strong> blijde boodschap te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> de zachtmoedig<strong>en</strong>.”<br />

T<strong>en</strong> derde, al Zijn onderdan<strong>en</strong> ton<strong>en</strong> het ook, te wet<strong>en</strong>, dat hij van God Zelf gezalfd is,<br />

als ze hem toezong<strong>en</strong> Psalm 45, 7, 8. „Uw troon, o God, is eeuwig <strong>en</strong> altoos; de<br />

scepter Uws koningrijks is e<strong>en</strong> scepter der rechtmatigheid. Gij hebt gerechtigheid lief<br />

<strong>en</strong> haat goddeloosheid; Daarom heeft u, o God! Uw God gezalfd met vreugdeolie<br />

bov<strong>en</strong> Uw medeg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>.” En zo ziet UE, dat hij van God <strong>en</strong> niet van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> gezalfd<br />

is.<br />

RABBI.<br />

Maar Jesaja 61 <strong>en</strong> Psalm 45 past UE. zo het mij voorkomt, lijnrecht op de Messias toe,<br />

daar ik de eerste plaats zou verstaan, van de profeet Jesaja zelf. En Psalm 45, dat<br />

hetzelve e<strong>en</strong> dichtstuk is, gemaakt bij geleg<strong>en</strong>heid van het huwelijk van Salomo, met<br />

de dochter van Farao, koning van Egypte. En bij die geleg<strong>en</strong>heid gezong<strong>en</strong>. Zodat de<br />

persoon, die het onderwerp van dit dichtstuk <strong>en</strong> liefdeslied de koning Salomo is; <strong>en</strong> zo<br />

zijn wij over de persoon, die in deze Psalm voorkomt, niet e<strong>en</strong>s.<br />

5 Hoewel de Verlosser in de boek<strong>en</strong> van het Oude Testam<strong>en</strong>t, maar op twee plaats<strong>en</strong> met de Naam van<br />

Messias voorkomt, als Psalm 2: 2 <strong>en</strong> Daniël 9: 25, 26; moet sedert het mak<strong>en</strong> van de 2 de Psalm, de<br />

Verlosser al met de Naam van Messias bek<strong>en</strong>d zijn geweest, want de Syrische vertaler, die geme<strong>en</strong>d<br />

wordt, t<strong>en</strong> tijde van Salomo geleefd te hebb<strong>en</strong>, die zegt in zijn opschrift op de 110 de Psalm, dat dezelve<br />

spreekt van de Messias.


113<br />

KOOPMAN.<br />

Daar is niet aangeleg<strong>en</strong>, want dat geeft ons geleg<strong>en</strong>heid om de zaak wat nader te<br />

onderzoek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> te zi<strong>en</strong> of het op Salomo toepasselijk is of niet.<br />

Merk dan voorts aan, zodat lied ge<strong>en</strong> ander oogmerk heeft, dan het onwettig<br />

huwelijk van Salomo, met e<strong>en</strong> heid<strong>en</strong>s vrouw; hoe dat zangstuk dan e<strong>en</strong> plaats<br />

gekreg<strong>en</strong> heeft, onder de Heilige boekroll<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede. Hoe hetzelve aan de Opperzangmeester komt overgeleverd te<br />

word<strong>en</strong>, om tot e<strong>en</strong> onderwijzing in het Heiligdom te di<strong>en</strong><strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan vers<br />

1.<br />

T<strong>en</strong> derde. Dan kan de dichter nooit aangemerkt word<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> die in zijn<br />

dichtstuk door Gods Geest geleid is; maar in teg<strong>en</strong>deel voor e<strong>en</strong> godverget<strong>en</strong> vleier,<br />

die de Koning bov<strong>en</strong> het m<strong>en</strong>selijke heeft will<strong>en</strong> verheff<strong>en</strong> <strong>en</strong> g<strong>en</strong>oegzaam vergod<strong>en</strong>.<br />

Want t<strong>en</strong> vierde, zo begint hij aanstonds met verheffing, vers 3: „Gij zijt veel<br />

schoner dan de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>kinder<strong>en</strong>; g<strong>en</strong>ade is uitgestort in Uw lipp<strong>en</strong>; daarom heeft U<br />

God gezeg<strong>en</strong>d in eeuwigheid.” En in het 7 <strong>en</strong> 8 vers reeds aangehaald, spreekt hij hem<br />

aan met de Naam van Elohiem, God; <strong>en</strong> zegt, dat Zijn troon eeuwig <strong>en</strong> altoos is, daar<br />

het zeker is, dat Salomo's troon in Zedekia geëindigd is. Verder “dat de scepter van<br />

Zijn koningrijk was, e<strong>en</strong> scepter van rechtmatigheid”; <strong>en</strong> dat heeft zich altijd zo niet in<br />

Salomo vertoond.<br />

T<strong>en</strong> vijfde. Al de spreekwijz<strong>en</strong> zijn zo verhev<strong>en</strong>, dat ze onmogelijk in haar<br />

kracht <strong>en</strong> nadruk op e<strong>en</strong> sterveling kunn<strong>en</strong> verklaard word<strong>en</strong>. En t<strong>en</strong> laatste, m<strong>en</strong> vindt<br />

in dit ganse lied ge<strong>en</strong> gewag gemaakt, noch van Salomo, noch van Egypte, noch van<br />

Farao's dochter, veel minder van dat merkwaardig huwelijk. En zo me<strong>en</strong> ik, dat de<br />

Chaldeeuwse Uitbreider het beter begrep<strong>en</strong> heeft, als hij deze Psalm op de Messias<br />

toepast, gelijk blijkt uit het 3 vers, daar hij aldus begint: „O koning Messias.” En<br />

latere Rabbijn<strong>en</strong> stemm<strong>en</strong> daarmee in overe<strong>en</strong>, als Ab<strong>en</strong>-Esra. En David Kimchi. En<br />

wat nu Jesaja 61 betreft, daar kan ook door de spreker, de profeet niet verstaan<br />

word<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wel hoe spreekt u zo, is het niet de profeet die daar spreekt? En hoe zegt u, dat m<strong>en</strong><br />

door de spreker de profeet niet verstaan kan? Dat versta ik niet!<br />

KOOPMAN.<br />

Dat kan wel zijn, maar gelieve hier e<strong>en</strong>s op te lett<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst de, Profeet die e<strong>en</strong> profetie doet, is die dezelve bek<strong>en</strong>d maakt, hetzij<br />

woordelijk of schriftelijk.<br />

Maar t<strong>en</strong> tweede: e<strong>en</strong> profetie is e<strong>en</strong> vooruit verhaalde historie, zodat hij in dit vooruit<br />

verhaal, zulke person<strong>en</strong>, die op die tijd aanwezig zull<strong>en</strong> zijn, op het toneel br<strong>en</strong>gt. En<br />

sprek<strong>en</strong>de invoert. Zodat e<strong>en</strong> profetie iets geme<strong>en</strong>s heeft met e<strong>en</strong> historie, namelijk,<br />

dat ze beide verhal<strong>en</strong>, niet gebeurlijke, maar waarlijk geschied<strong>en</strong>de zak<strong>en</strong>. Doch<br />

echter is daar dat onderscheid in, dat e<strong>en</strong> historie is e<strong>en</strong> verhaal van zak<strong>en</strong>, die geschied<br />

zijn, maar e<strong>en</strong> profetie e<strong>en</strong> verhaal van datg<strong>en</strong>e, dat nog geschied<strong>en</strong> zal. Nu zal<br />

het niet zwaar zijn te bevatt<strong>en</strong>, waar het vandaan komt, dat de spreker in de profetie<br />

spreekt, in de verled<strong>en</strong> tijd. Hoewel dat hetzelfde nog geschied<strong>en</strong> moest, wanneer de<br />

profeet de profetie schreef; want terwijl hij zulke person<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>de invoert, die in<br />

die voorverhaalde historie voorkom<strong>en</strong>. En dat wel in die tijd, daar dezelve profetie in<br />

zijn vervulling behoort. Bijgevolg, als die person<strong>en</strong> die daar vertoond word<strong>en</strong>, sprek<strong>en</strong><br />

van ding<strong>en</strong>, die in die tijd al geschied <strong>ware</strong>n, dan sprek<strong>en</strong> zij in de verled<strong>en</strong> tijd; maar


114<br />

is het van zak<strong>en</strong>, die teg<strong>en</strong>woordig zijn, dan sprek<strong>en</strong> zij ook in de teg<strong>en</strong>woordige tijd.<br />

En eindelijk, als het is van hetge<strong>en</strong>, dat nog gebeur<strong>en</strong> zal, dan sprek<strong>en</strong> zij in de<br />

toekom<strong>en</strong>de tijd. En dit oordeelde ik niet onnodig, hierbij UE. te verton<strong>en</strong>; omdat ik<br />

me<strong>en</strong>, dat het niet ondi<strong>en</strong>stig zou zijn tot verstand der profetieën.<br />

RABBI.<br />

Dit voldoet mij zeer wel. En het komt mij beter voor, als dat m<strong>en</strong> het sprek<strong>en</strong> der<br />

profet<strong>en</strong> in de verled<strong>en</strong> tijd goed wil mak<strong>en</strong> uit de Grammatica; zodat de verled<strong>en</strong> tijd<br />

moet g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong> voor de toekom<strong>en</strong>de <strong>en</strong> de toekom<strong>en</strong>de voor de verled<strong>en</strong>, of<br />

dat de profeet spreekt in de verled<strong>en</strong> tijd, omdat hij het in e<strong>en</strong> gezicht, als geschied<br />

zijnde, gezi<strong>en</strong> heeft. Of gelijk nog ander<strong>en</strong>, dat het is om de zekerheid van de zaak, in<br />

het vervull<strong>en</strong> daardoor aan te ton<strong>en</strong>. Doch ik w<strong>en</strong>ste wel, dat UE nu toonde, dat de<br />

Messias Jesaja 61, Zelf spreekt <strong>en</strong> niet de profeet.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat zal zich aan UE. klaar ontdekk<strong>en</strong>, als u maar e<strong>en</strong>s overlegt het derde vers, daar<br />

zegt de spreker, dat hij „gekom<strong>en</strong> is, om de treurig<strong>en</strong> Zi<strong>en</strong>s te beschikk<strong>en</strong>, dat hun<br />

gegev<strong>en</strong> worde sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad, des lofs<br />

voor e<strong>en</strong> b<strong>en</strong>auwd<strong>en</strong> geest; opdat zij g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong> eik<strong>en</strong>bom<strong>en</strong> der gerechtigheid,<br />

e<strong>en</strong> planting des Heer<strong>en</strong>, opdat Hij verheerlijkt worde.” Daar is het zeker, dat hij<br />

aanneemt om de treurig<strong>en</strong> Sions te beschikk<strong>en</strong>, datg<strong>en</strong>e 't welk ge<strong>en</strong> bloot<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>werk was, want hij zou h<strong>en</strong> verloss<strong>en</strong> van drieërlei treurige gestalt<strong>en</strong>. En voor<br />

e<strong>en</strong> ieder daarvan, zou hij hun e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>gestelde vreugdestof gev<strong>en</strong>. En dan in het slot<br />

van het vers, het heerlijke einde, waartoe het strekk<strong>en</strong> zoude. En dat heeft rabbi David<br />

Kimchi ook wel gezi<strong>en</strong>, als hij over Jesaja 61: 13 zegt, dat de profeet is sprek<strong>en</strong>de in<br />

de Persoon van de Messias, alsof de Messias zelf gesprok<strong>en</strong> had. En zo hebb<strong>en</strong> wij<br />

gezi<strong>en</strong> van Wie de Messias gezalfd is.<br />

RABBI.<br />

Zo verwacht ik dan, volg<strong>en</strong>s uw gemaakte verdeling, te hor<strong>en</strong> waarmee Hij gezalfd is.<br />

KOOPMAN.<br />

Sla dan met mij weder het oog op de 45 e Psalm, daar Hem toegezong<strong>en</strong> wordt in het<br />

tweede deel van het 8 ste vers. „Daarom heeft u, o God! Uw God gezalfd met<br />

vreugdeolie, bov<strong>en</strong> Uw med<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>.” Daar wordt hetge<strong>en</strong>, waar de Messias mee<br />

gezalfd is, e<strong>en</strong> vreugdeolie g<strong>en</strong>oemd, zeker met zinspeling op de welriek<strong>en</strong>de oliën,<br />

daar eertijds de koning<strong>en</strong> <strong>en</strong> hogepriesters mee gezalfd werd<strong>en</strong>, die op het<br />

allerkunstigste <strong>en</strong> voortreffelijkste werd toebereid, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, Exod. 30: 22-<br />

25. Maar hoewel de zinspeling daarop is, wordt hier verstaan, datg<strong>en</strong>e waar de Heilige<br />

zalfolie e<strong>en</strong> beeld van was, namelijk van de Heilige Geest, want daar Hij van God Zijn<br />

Vader Zelf gezalfd is, is het zeker, dat hij met ge<strong>en</strong> stoffelijke olie gezalfd kan zijn,<br />

maar met de Heilige Geest Zelf, gelijk m<strong>en</strong> afnem<strong>en</strong> kan uit Jos. 61: 1, daar Hij zegt:<br />

„<strong>De</strong> geest des Heer<strong>en</strong> Heer<strong>en</strong> is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om e<strong>en</strong><br />

blijde boodschap te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> de zachtmoedig<strong>en</strong>.” En Jesaja 11: 2 wordt gezegd: „En op<br />

Hem zal de Geest des Heer<strong>en</strong> rust<strong>en</strong>, de Geest der wijsheid <strong>en</strong> des verstands, de Geest<br />

des raads <strong>en</strong> der sterkte, de Geest der k<strong>en</strong>nis <strong>en</strong> der vreze des Heer<strong>en</strong>.” En zo zi<strong>en</strong> wij,<br />

waarmede dat de Messias gezalfd is, namelijk met de Heilige Geest.<br />

RABBI.<br />

Maar bij Jesaja 61: 1 komt de Geest voor, als e<strong>en</strong> gevolg van zijn zalving.


115<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is zo, doch dat zal wel klaar word<strong>en</strong>, als wij in de derde plaats gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>,<br />

wanneer hij gezalfd is. En zo moet UE. wet<strong>en</strong>, als dat de eerste zalving geschied is in<br />

de eeuwigheid, want zo hoor ik de Messias sprek<strong>en</strong>, Spreuk. 8, 22, 23. „<strong>De</strong> Heere<br />

bezat Mij [in het] beginsel Zijns wegs, voor Zijn werk<strong>en</strong>, van to<strong>en</strong> aan. Ik b<strong>en</strong> van<br />

eeuwigheid af gezalfd geweest, van de aanvang, van de oudhed<strong>en</strong> der aarde aan.” Nu<br />

moet UE. wel lett<strong>en</strong>, als dat die zalving niet bestond, in e<strong>en</strong> mededeling des Geestes<br />

op <strong>en</strong> over hem, want daar de Messias to<strong>en</strong> nog de m<strong>en</strong>selijke natuur niet had<br />

aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, kon hij in zijn Goddelijke natuur ge<strong>en</strong> gav<strong>en</strong> des Geestes ontvang<strong>en</strong>.<br />

Maar deze zalving bestond in e<strong>en</strong> voorverordinering tot het werk der verlossing.<br />

RABBI.<br />

Maar hoe moet ik dat verstaan, want dat komt mij vrij duister voor.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zal tracht<strong>en</strong> het IJ bevattelijk voor te drag<strong>en</strong>. Wij lez<strong>en</strong> Zach. 6: 12, 13. „En spreek<br />

tot hem, zegg<strong>en</strong>de: zo spreekt de Heere der heirschar<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: Ziet, e<strong>en</strong> Man,<br />

wi<strong>en</strong>s Naam is Spruit, die zal uit zijn plaats spruit<strong>en</strong>. En Hij zal des Heer<strong>en</strong> tempel<br />

bouw<strong>en</strong>. Ja Hij zal de tempel des Heer<strong>en</strong> bouw<strong>en</strong>. En Hij zal het sieraad drag<strong>en</strong>. En<br />

Hij zal zitt<strong>en</strong> <strong>en</strong> heers<strong>en</strong> op zijn troon; <strong>en</strong> Hij zal priester zijn op zijn troon. En de raad<br />

des vredes zal tuss<strong>en</strong> die Beid<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>.” Daar leest m<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> raad des vredes. En<br />

dat die wez<strong>en</strong> zou tuss<strong>en</strong> Jehovah <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> die man, wi<strong>en</strong>s Naam is Spruit. In die<br />

vrederaad droeg de Vader de Zoon het werk der verlossing op. En de Zoon nam het<br />

werk der verlossing aan; <strong>en</strong> dat op het zegg<strong>en</strong> des Vaders (of zo gij het liever zo<br />

begrijpt, op het aanbod van de Zoon zelf) Job 33: 24. „Verlos hem, dat hij in het<br />

verderf niet nederdale, ik heb verzo<strong>en</strong>ing gevond<strong>en</strong>.” En de Vader het werk der<br />

verlossing aan hem opdrag<strong>en</strong>de. En de Zoon hetzelve vrijwillig aannem<strong>en</strong>de, zo is de<br />

Zoon als tot hetzelve geheiligd, dat is, afgezonderd, gelijk als de Vader, tot het staande<br />

houd<strong>en</strong> der gerechtigheid Gods. En zo d<strong>en</strong>k ik, dat UE nu begrijpt, waarin de zalving<br />

van eeuwigheid bestaat. En deze zalving is de grondoorzaak van Zijn zalving met de<br />

Heilige Geest, gelijk Hijzelf leert, dat daarom de Geest op hem was, Jesaja 61: 1. ,,<strong>De</strong><br />

Geest des Heer<strong>en</strong> Heer<strong>en</strong> is op Mij; omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om e<strong>en</strong> blijde<br />

boodschap te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> de zachtmoedig<strong>en</strong>.” Zo moet m<strong>en</strong> de zalving des Verlossers<br />

onderscheid<strong>en</strong>, in e<strong>en</strong> zalving van eeuwigheid én in de tijd. Want wanneer Hij m<strong>en</strong>s<br />

geword<strong>en</strong> was, dan zou Hij gezalfd word<strong>en</strong> met de Heilige Geest.<br />

RABBI.<br />

Nu verwacht ik over het vierde lid der afdeling u te hor<strong>en</strong>, namelijk waartoe de<br />

Messias gezalfd is.<br />

KOOPMAN.<br />

Dan zal het vooraf nodig zijn te onderzoek<strong>en</strong>, tot welke ambt<strong>en</strong>, dat person<strong>en</strong> in die<br />

tijd gezalfd werd<strong>en</strong>. En dat was tot profeet, priester <strong>en</strong> koning.<br />

Dat koning<strong>en</strong> <strong>en</strong> priesters gezalfd werd<strong>en</strong>, dat is op<strong>en</strong>baar. Van de koning<strong>en</strong><br />

blijkt het voor de scheuring, als uit Saul, David <strong>en</strong> Salomo, die alle drie tot koning<br />

gezalfd zijn. En van de koning<strong>en</strong> in Juda na de scheuring nog verscheid<strong>en</strong>; doch<br />

echter dan, wanneer er <strong>en</strong>ig verschil was, over hun recht tot opvolging, anders werd<strong>en</strong><br />

zij niet gezalfd. Onder Israëls koning<strong>en</strong> was het zalv<strong>en</strong> zo algeme<strong>en</strong> niet; want onder<br />

alle hun koning<strong>en</strong>, tot 19 in het getal, is niemand gezalfd dan Jehu, zijnde de 10 de


116<br />

koning, in dat afgescheurde rijk.<br />

Nu ik iets gezegd heb van de koning<strong>en</strong>, laat ons nu ker<strong>en</strong> tot de priesters. Het<br />

is bek<strong>en</strong>d, dat de hogepriesters, bij het aanvaard<strong>en</strong> van hun hogepriesterlijke<br />

bedi<strong>en</strong>ing, gezalfd werd<strong>en</strong> met die allerkostelijkste olie, gedur<strong>en</strong>de de eerste tempel. 6<br />

Doch de gewone priesters zijn niet als bij hun eerste inwijding gezalfd, bij welke<br />

geleg<strong>en</strong>heid Aäron tweemaal gezalfd is, eerst alle<strong>en</strong>, als blijkt Exod. 29: 57. „Daarna<br />

zult gij de kleder<strong>en</strong> nem<strong>en</strong> <strong>en</strong> Aäron de rok <strong>en</strong> de mantel des Efods. En de Efod <strong>en</strong> de<br />

borstlap aando<strong>en</strong>. En gij zult hem omgord<strong>en</strong> met de kunstelijk<strong>en</strong> riem des Efods. En<br />

gij zult d<strong>en</strong> hoed op zijn hoofd zett<strong>en</strong>; de kroon der heiligheid zult gij aan de hoed<br />

zett<strong>en</strong>. En gij zult de zalfolie nem<strong>en</strong>. En op zijn hoofd giet<strong>en</strong>; zo zult gij hem zalv<strong>en</strong>.”<br />

En naderhand met zijn zon<strong>en</strong>, vers 21. „Dan zult gij nem<strong>en</strong> van het bloed, dat op het<br />

altaar is <strong>en</strong> van de zalfolie. En gij zult op Aäron <strong>en</strong> op Zijn kleder<strong>en</strong> spr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. En op<br />

zijn zon<strong>en</strong>. En op de kleder<strong>en</strong> zijner zon<strong>en</strong> met hem, opdat hij geheiligd zij. En zijn<br />

kleder<strong>en</strong>, ook zijn zon<strong>en</strong>. En zijner zon<strong>en</strong> kleder<strong>en</strong> met hem.”<br />

Maar van de zalving der profet<strong>en</strong> is het zo klaar niet, omdat m<strong>en</strong> nerg<strong>en</strong>s leest,<br />

dat dezelve met olie gezalfd zijn. Ev<strong>en</strong>wel wij lez<strong>en</strong>, dat Elia van de Heere bevel<br />

ontvangt, om Elisa tot profeet te zalv<strong>en</strong>, I Kon. 19: 16. „En Elisa de zoon van Safat<br />

van Abel-mehola zult gij tot profeet zalv<strong>en</strong> in uw plaats.” Ook schijn<strong>en</strong> ze gezalfd<strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>oemd te werd<strong>en</strong>, Psalm 105: 15. „En tast Mijn gezalfd<strong>en</strong> niet aan. En doet Mijn<br />

profet<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> kwaad.” Zodat tot deze drieërlei ambt<strong>en</strong> person<strong>en</strong> gezalfd werd<strong>en</strong>. En<br />

tot deze drie is <strong>en</strong> zou de Messias gezalfd word<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Zou u m<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat uit de Heilige Blad<strong>en</strong> goed te mak<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Ik vertrouw van ja; maar daar ik ordershalve eerst zal sprek<strong>en</strong> over Zijn profetisch<br />

ambt, zo zal het nodig zijn, dat wij eerst overweg<strong>en</strong>, wat dat e<strong>en</strong> profeet, voor e<strong>en</strong> is.<br />

En profeet is dan eig<strong>en</strong>lijk zo e<strong>en</strong>, die als de mond van e<strong>en</strong> ander is; zodat hetge<strong>en</strong> hij<br />

spreekt, niet zijn, zijn woord<strong>en</strong>, maar de woord<strong>en</strong> desg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die door hem spreekt,<br />

daar hij niet anders spreekt, of mag sprek<strong>en</strong>, dan die woord<strong>en</strong>, desg<strong>en</strong><strong>en</strong> die hem z<strong>en</strong>d,<br />

hem gegev<strong>en</strong> heeft om te sprek<strong>en</strong>. En zo zi<strong>en</strong> wij, dat e<strong>en</strong> profeet eig<strong>en</strong>lijk is de mond<br />

van deg<strong>en</strong>e wi<strong>en</strong>s profeet hij is, omdat die als het <strong>ware</strong>, door zijn mond spreekt. En ik<br />

me<strong>en</strong>, dat de Heilige Schrift ons datzelfde d<strong>en</strong>kbeeld daarvan wil gev<strong>en</strong>; als zij ons<br />

Aäron, Mozes’ mond noemt, Exod. 4: 14, 16. „To<strong>en</strong> ontstak de toorn des Heer<strong>en</strong> over<br />

Mozes. En hij zeide: Is niet Aäron, de Leviet, uw broeder? Ik weet, dat hij zeer wel<br />

sprek<strong>en</strong> zal. En ook, zie, hij zal uitgaan gij tegemoet, wanneer hij gij ziet, zo zal hij in<br />

zijn hart verblijd zijn. En hij zal voor gij tot het volk sprek<strong>en</strong>; <strong>en</strong> het zal geschied<strong>en</strong>,<br />

dat hij gij tot e<strong>en</strong> mond zal zijn. En gij zult hem tot e<strong>en</strong> God zijn.” En als wij dit<br />

vergelijk<strong>en</strong> met hoofdstuk 7: 1, 2. „To<strong>en</strong> zeide de Heere tot Mozes: Zie, ik heb gij<br />

[tot] e<strong>en</strong> god gezet over Faraö. En Aäron uw broeder zal uw profeet zijn. Gij zult<br />

sprek<strong>en</strong> alles, wat ik u gebied<strong>en</strong> zal. En Aäron, uw broeder zal tot Faraö sprek<strong>en</strong>, dat<br />

hij de kinder<strong>en</strong> Israëls uit zijn land trekk<strong>en</strong> late.” Daar wordt Aäron, Mozes’ profeet<br />

g<strong>en</strong>oemd, zodat hij op de e<strong>en</strong> plaats zijn mond <strong>en</strong> op de andere, zijn profeet g<strong>en</strong>oemd<br />

wordt. En dit is het, dat ik vooraf had aan te merk<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wel, dat komt mij zeer wel voor. Maar zou UE. nu kunn<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>, dat de Messias dat<br />

6 Gedur<strong>en</strong>de de eerst<strong>en</strong> tempel onder de vijf zak<strong>en</strong>, welke bijna alle Jod<strong>en</strong> vaststell<strong>en</strong>, die in de eerste<br />

tempel geweest zijn, doch niet in de tweede, werd de Heilige Zalfolie geteld.


ambt van Profeet zou bekled<strong>en</strong>?<br />

117<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja, want ziet maar wat Mozes zegt, <strong>De</strong>ut. 18: 15. „E<strong>en</strong> Profeet, uit het midd<strong>en</strong><br />

van u, uit uw broeder<strong>en</strong>, als mij, zal u de Heere, uw God, verwekk<strong>en</strong>, naar Hem zult<br />

gij hor<strong>en</strong>.” Daar komt hij niet alle<strong>en</strong> voor als e<strong>en</strong> Profeet, maar bijzonder als e<strong>en</strong><br />

Profeet, die gelijk zou wez<strong>en</strong> aan Mozes.<br />

RABBI.<br />

Maar deze plaats past UE. op de Messias toe; daar zij moet toegepast word<strong>en</strong> op<br />

Jozua, want dat blijkt, omdat Mozes zegt, naar hem zult gij hor<strong>en</strong>. En dat zi<strong>en</strong> wij<br />

vervuld in Jozua, want naar dat bevel van Mozes gedroeg<strong>en</strong> zij zich voor Jozua; gelijk<br />

u zi<strong>en</strong> kunt, <strong>De</strong>ut. 34; 9. “Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van de geest der<br />

wijsheid, want Mozes had zijn hand<strong>en</strong> op hem gelegd, zo hoord<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> Israëls<br />

naar hem. En ded<strong>en</strong>, gelijk als de Heere Mozes, gebod<strong>en</strong> had.” Let u wel, dat daar<br />

uitdrukkelijk staat, dat de kinder<strong>en</strong> Israëls naar hem hoord<strong>en</strong>. En zo ler<strong>en</strong> wij daar,<br />

dat de profetie van <strong>De</strong>ut. 18: 15 in Jozua vervuld is.<br />

KOOPMAN.<br />

Als m<strong>en</strong> uw rede, in de eerst<strong>en</strong> opslag beziet, zo lijkt het al iets te zegg<strong>en</strong>. Maar als<br />

m<strong>en</strong> de volg<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong>, in de grondtekst beziet, zo valt uw gevoel<strong>en</strong> aanstonds<br />

omver, want daar staat vers 10 veloo-kaam nabie gnood. En dat zegt eig<strong>en</strong>lijk: En er<br />

stond ge<strong>en</strong> profeet meer op, (hetwelk dan met het vervolg zegt) in Israël, gelijk<br />

Mozes. Zodat de heilige schrijver daarmee leert, dat het 9de vers, als e<strong>en</strong> vervulling<br />

van <strong>De</strong>ut. 18: 15 niet moet verstaan word<strong>en</strong>, hetwelk anders licht zou kunn<strong>en</strong> geschied<strong>en</strong>.<br />

Maar om de lezer voor zo e<strong>en</strong> misstap te bevrijd<strong>en</strong> heeft hij deze rede in het<br />

10de vers daarop lat<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>. En nog zo krachtig is dat gezegde van Mozes, als m<strong>en</strong><br />

het in onze taal leest, maar „er stond ge<strong>en</strong> profeet meer op in Israël, gelijk Mozes.”<br />

Zodat ik wel zie, dat in Jozua deze plaats van <strong>De</strong>ut. 18 15 niet vervuld is. En ik twijfel<br />

niet, wanneer wij de plaats zelf e<strong>en</strong>s wat nader beschouw<strong>en</strong>, of het zal nog klaarder<br />

blijk<strong>en</strong>. Ik lees dan, dat Mozes zegt, <strong>De</strong>ut. 18: 15. „E<strong>en</strong> profeet, uit het midd<strong>en</strong> van u,<br />

uit uw broeder<strong>en</strong>, als mij, zal u de Heere uw God verwekk<strong>en</strong>, naar Hem zult gij<br />

hor<strong>en</strong>.” Daar zegt hij, dat die profeet, die de Heere hun verwekk<strong>en</strong> zou; zo e<strong>en</strong> Profeet<br />

zou wez<strong>en</strong>, als hij zelf was. Nu moet<strong>en</strong> wij onderzoek<strong>en</strong>, wat voor e<strong>en</strong> profeet dat<br />

Mozes geweest is.<br />

Vooreerst zo zie ik e<strong>en</strong> groot onderscheid tuss<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> de andere profet<strong>en</strong>;<br />

in de wijze op welke zij hun op<strong>en</strong>baring<strong>en</strong>, van God ontving<strong>en</strong>; gelijk dat klaar<br />

vertoond werd door de Heere, aan Aäron <strong>en</strong> aan Mirjam, Num. 12: 68. „En Hij zeide:<br />

Hoort nu mijn woord<strong>en</strong>! Zo er e<strong>en</strong> profeet [onder] u is. Ik de Heere zal door e<strong>en</strong><br />

gezicht mij aan hem bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong>; door e<strong>en</strong> droom zal Ik met hem sprek<strong>en</strong>. Zo is<br />

Mijn knecht Mozes niet, die in Mijn ganse huis getrouw is. [Van] mond tot mond<br />

spreek ik met hem. En [door] aanzi<strong>en</strong>. En niet door duistere woord<strong>en</strong>. En de gelijk<strong>en</strong>is<br />

des Heer<strong>en</strong> aanschouwt hij.”<br />

Maar t<strong>en</strong> tweede moest m<strong>en</strong> vooral acht gev<strong>en</strong>; dat Mozes geweest is e<strong>en</strong><br />

verbondsprofeet; dat is zo e<strong>en</strong> profeet, die de mond Gods was, om de eis des<br />

verbonds, de volk<strong>en</strong> voor te drag<strong>en</strong>. En dan, om aan de andere kant, de toestemming<br />

des volks aan dat verbond, de Heere bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>. En zo was Mozes in dat<br />

opzicht, e<strong>en</strong> profeet, of mond des volks. En m<strong>en</strong> ziet hem als de mond Gods, bij het<br />

volk; <strong>en</strong> als de mond des volks, bij de Heere, Exod. 19: 7, 8. „En Mozes kwam <strong>en</strong> riep<br />

de oudst<strong>en</strong> des volks. En stelde voor hun aangezicht<strong>en</strong> al deze woord<strong>en</strong>, die de Heere


118<br />

hem gebod<strong>en</strong> had. To<strong>en</strong> antwoordde al het volk gelijkelijk <strong>en</strong> zeid<strong>en</strong>: Al wat de Heere<br />

gesprok<strong>en</strong> heeft, zull<strong>en</strong> wij do<strong>en</strong>! En Mozes bracht de woord<strong>en</strong> des volks wederom tot<br />

d<strong>en</strong> Heere.” En zo ziet u, dat Mozes e<strong>en</strong> profeet geweest is, onderscheid<strong>en</strong> van Jozua<br />

<strong>en</strong> van al de profet<strong>en</strong>. En als u uw og<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s wilt slaan op de woord<strong>en</strong> die hij zegt, dat<br />

de Heere Zelf in dit opzicht tot hem gesprok<strong>en</strong> heeft; wanneer de Heere tot Mozes<br />

gezegd had, <strong>De</strong>ut. 18: 18, 19. „E<strong>en</strong> profeet zal ik hun verwekk<strong>en</strong> uit het midd<strong>en</strong><br />

hunner broeder<strong>en</strong>, als gij. En Ik zal Mijn woord<strong>en</strong> in zijn mond gev<strong>en</strong>. En hij zal tot<br />

h<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> alles, wat Ik hem gebied<strong>en</strong> zal. En het zal geschied<strong>en</strong>, de man, die niet zal<br />

hor<strong>en</strong> naar mijn woord<strong>en</strong>, die hij in Mijn Naam zal sprek<strong>en</strong>, van die zal Ik het<br />

zoek<strong>en</strong>.” En nu twijfel ik niet, of UE. ziet wel, dat het op niemand in de wereld<br />

bekwamelijk kan pass<strong>en</strong> als op de Messias.<br />

RABBI.<br />

Maar waarin zou nu de Messias e<strong>en</strong> profeet wez<strong>en</strong> als Mozes?<br />

KOOPMAN.<br />

Dat zal zich licht ontdekk<strong>en</strong>, want vooreerst, hij moest zijn op<strong>en</strong>baring niet<br />

ontvang<strong>en</strong>, noch in gezicht, noch in dromera, maar hij moest het van Zijn Vader zelf<br />

hor<strong>en</strong>. En hun zo bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede. Hij moet dan ook e<strong>en</strong> verbondsprofeet zijn, namelijk, die de eis des<br />

verbonds, van God aan het volk <strong>en</strong> de toestemming des volks, aan het verbond, tot<br />

God wederbr<strong>en</strong>gt. En zo moet Hij wez<strong>en</strong>, de mond Gods bij het volk. En de mond des<br />

volks bij God.<br />

RABBI.<br />

Als het u nu belieft, zo laat mij ook iets hor<strong>en</strong> over Zijn Priesterschap.<br />

KOOPMAN.<br />

Zeer gaarne, maar lat<strong>en</strong> wij dan eerst iets sprek<strong>en</strong> over het woord Cohe<strong>en</strong>, e<strong>en</strong><br />

priester. En wat dat woord betek<strong>en</strong>t. Zo ik me<strong>en</strong>, betek<strong>en</strong>t het e<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong> nauw<br />

toegang heeft tot God, of tot e<strong>en</strong> koning. Dat het zulks betek<strong>en</strong>t met betrekking tot e<strong>en</strong><br />

Koning, blijkt, omdat Davids zon<strong>en</strong> zo g<strong>en</strong>oemd werd<strong>en</strong>, 2 Sam 8: 18. „Davids zon<strong>en</strong><br />

<strong>ware</strong>n Coh<strong>en</strong>iem, (prins<strong>en</strong>)”. En dat wordt verklaard, I Kron. 18: 17. „Maar de zon<strong>en</strong><br />

Davids <strong>ware</strong>n de eerst<strong>en</strong> aan de hand des konings.” En dat het ook die betek<strong>en</strong>is heeft,<br />

met betrekking op God, is uit verscheid<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> klaar, want, m<strong>en</strong> leest van de<br />

priesters, dat ze tot de Heere nader<strong>en</strong>, als Exod. 19: 22. „Daartoe zull<strong>en</strong> ook de<br />

priesters, die tot de Heere nader<strong>en</strong>, zich heilig<strong>en</strong>, dat de Heere niet teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong> uitbreke.<br />

En Levit. 10: 3. „En Mozes zeide tot Aäron: Dat is het, wat de Heere gesprok<strong>en</strong> heeft,<br />

zegg<strong>en</strong>de: In deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die tot Mij nader<strong>en</strong>, zal Ik geheiligd word<strong>en</strong>. En voor het<br />

aangezicht van al het volk zal ik verheerlijkt word<strong>en</strong>. En zo heeft David van h<strong>en</strong><br />

opgezong<strong>en</strong>, in de 65 e Psalm vers 5.,,Welgelukzalig is hij, [di<strong>en</strong>] gij verkiest <strong>en</strong> doet<br />

nader<strong>en</strong>, dat hij wone in uw voorhov<strong>en</strong>. ” En ik d<strong>en</strong>k, dat zijlied<strong>en</strong> gezegd word<strong>en</strong> tot<br />

de Heere te nader<strong>en</strong>, omdat de Heere, in het heilige der heilig<strong>en</strong> zich als<br />

verteg<strong>en</strong>woordigde. En dat de priesters nader tot, ja, de hogepriester zelf in dat<br />

allerheiligste vertrek, inging. Zo ziet m<strong>en</strong>, dat de priesters, wanneer zij di<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, nader<br />

tot de Heere kwam<strong>en</strong> dan <strong>en</strong>ig ander m<strong>en</strong>s.<br />

En als dit nu overgebracht wordt tot de Messias, zo ontmoet ik Hem als Priester, Jer.<br />

30: 21. „En zijn Heerlijke zal uit hem zijn. En zijn Heerser uit het midd<strong>en</strong> van hem<br />

voortkom<strong>en</strong>. En Ik zal Hem do<strong>en</strong> nader<strong>en</strong>. En Hij zal tot Mij g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>: want wie is hij<br />

die met Zijn hart Borg worde, om tot Mij te g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>? spreekt de Heere.” Daar ziet


119<br />

m<strong>en</strong>, dat hij tot God nader<strong>en</strong> zou. En zulks des priesters werk alle<strong>en</strong> zijnde, is het<br />

klaar, dat het nader<strong>en</strong> zegt, priester te zijn.<br />

En in de tweede plaats leer ik hier, dat de Messias, met Zijn hart borg was geword<strong>en</strong>,<br />

om als priester tot God te nader<strong>en</strong>, wanneer de Heere op het slot van het vers vraagde,<br />

„wie is hij die met Zijn hart Borg worde, om tot Mij te g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>? spreekt de Heere,”<br />

hetwelk veronderstelt, dat hij met Zijn hart daartoe was Borg geword<strong>en</strong>.<br />

En zeer lev<strong>en</strong>dig werd hij als e<strong>en</strong> priester verklaard, als tot hem gezegd werd, Psalm<br />

110: 4. „<strong>De</strong> Heere heeft gezwor<strong>en</strong>. En het zal Hem niet berouw<strong>en</strong>: Gij zijt Priester in<br />

eeuwigheid, naar de ord<strong>en</strong>ing Melchizedeks.”<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong>ze Psalm verstaan wij niet, dat dezelve spreekt van de Messias; maar sommig<strong>en</strong><br />

will<strong>en</strong>, dat Abraham het voorwerp van dez<strong>en</strong> Psalm is: zodat de spreker van Abraham<br />

zegt vers 1. „<strong>De</strong> Heere heeft tot mijn Heere gesprok<strong>en</strong>: Zit aan mijn rechterhand,<br />

totdat uw vijand<strong>en</strong> gezet zal hebb<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> voetbank uwer voet<strong>en</strong>.” Doch wie dan de<br />

spreker is, daarover zijn onze Rabbijn<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong>s; will<strong>en</strong>de sommig<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong><br />

daardoor moet verstaan, zijn knecht, g<strong>en</strong>oemd Damask<strong>en</strong>er Eliëzer; doch ander<strong>en</strong><br />

verstaan door de spreker Melchizédek zelf. Maar daar kan ik mij niet bijvoeg<strong>en</strong>,<br />

omdat zulks strijdt met het opschrift van dez<strong>en</strong> Psalm, ledaavid mizmoor, e<strong>en</strong> Psalm<br />

Davids; om andere red<strong>en</strong><strong>en</strong> voorbij te gaan. En daarom hebb<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> van onze<br />

meesters, dat zi<strong>en</strong>de, door de spreker, David zelf verstaan; doch will<strong>en</strong> echter, dat hij<br />

spreekt van Abraham, die hij met recht zijn heer kon noem<strong>en</strong>. Doch als ik weder acht<br />

geef, dat zij dan de inhoud van dez<strong>en</strong> Psalm verstaan, dat dezelve vertoont, wat de<br />

Heere teg<strong>en</strong> Abraham gesprok<strong>en</strong> heeft; to<strong>en</strong> hij zou optrekk<strong>en</strong>, om zijn broeder Loth<br />

te verloss<strong>en</strong> uit de hand der Assyrische Koning<strong>en</strong>, zo ziet m<strong>en</strong> licht, dat die toepassing<br />

dan zeer gedrong<strong>en</strong> is.<br />

En daarom, verstaan ander<strong>en</strong> door des dichters heer, David zelf; doch dan onzeker,<br />

wie de dichter zelf zou zijn. Sommig<strong>en</strong> vertal<strong>en</strong> het opschrift: „e<strong>en</strong> Psalm voor<br />

David,” dat is, ter ere van David. Doch dat behaagt mij ook niet, omdat altijd, als e<strong>en</strong><br />

Psalm dit opschrift voor zijn voorhoofd draagt, het dan zegt e<strong>en</strong> Psalm Davids. Nu<br />

zou ik mij liefst voeg<strong>en</strong>, bij zulke Rabbijn<strong>en</strong>, die door de dichter, David zelf verstaan;<br />

echter zo, dat hij niet zelf spreekt, maar de zing<strong>en</strong>de Leviet sprek<strong>en</strong>de invoert: zodat<br />

zij van David zing<strong>en</strong> vers 1. „<strong>De</strong> Heere heeft tot mijn Heere gesprok<strong>en</strong>; Zit aan mijn<br />

rechterhand, totdat Ik uw vijand<strong>en</strong> gezet zal hebb<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> voetbank uwer voet<strong>en</strong>.”<br />

En dat is niet ongerijmd, want daar David hun koning was, zo kond<strong>en</strong> zij hem met<br />

recht hun heer noem<strong>en</strong>. En dan is David, hoewel des sprekers heer, echter de dichter<br />

zelf.<br />

KOOPMAN.<br />

Hierin stem ik niet toe, of UE. zal t<strong>en</strong> eerst<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> zulke voorbeeld<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>, dat de<br />

zing<strong>en</strong>de Leviet, als de spreker zelf voor komt.<br />

En t<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong>, daar gij me<strong>en</strong>t, dat David dez<strong>en</strong> 110d<strong>en</strong> Psalm van zijn eig<strong>en</strong><br />

lotgevall<strong>en</strong> gedicht heeft, zo moet dan David zelf de spreker zijn. Maar ik weet niet,<br />

dat ooit in zulke dichtstukk<strong>en</strong>, de Leviet als spreker voorkomt; maar David zelf. En<br />

ziet dat bijvoorbeeld in de 51 ste <strong>en</strong> andere Psalm<strong>en</strong> meer. Maar dat hier voornaam te<br />

pas komt, is, dat die Psalm<strong>en</strong>, die tot de tempeldi<strong>en</strong>st gericht <strong>ware</strong>n, aan e<strong>en</strong> van de<br />

opperzangmeesters werd<strong>en</strong> opgedrag<strong>en</strong>, om tot de op<strong>en</strong>bare di<strong>en</strong>st gericht, door de<br />

zing<strong>en</strong>de Leviet, in de tempel opgezong<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>. Maar deze Psalm behoort tot die<br />

soort niet, want hij is aan ge<strong>en</strong> zangmeester, om zorg te drag<strong>en</strong>, dat dezelve op zijn<br />

tijd in de tempel gezong<strong>en</strong> werd, opgedrag<strong>en</strong>. En om tot mijn tekstvers te kom<strong>en</strong>, hoe


kon van David gezong<strong>en</strong> word<strong>en</strong>: „<strong>De</strong> Heere heeft gezwor<strong>en</strong> <strong>en</strong> het zal Hem niet<br />

berouw<strong>en</strong>: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ord<strong>en</strong>ing van Melchizédek.”<br />

120<br />

RABBI.<br />

Zeer wel, doch ik zal niet met voorname Rabbijn<strong>en</strong> tracht<strong>en</strong> te ton<strong>en</strong>, dat het woord<br />

cohe<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> Koning of Vorst betek<strong>en</strong>t; want dat woord betek<strong>en</strong>t gelijk u wèl getoond<br />

hebt, zo e<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong> nauw toegang heeft tot e<strong>en</strong> Vorst; maar nooit betek<strong>en</strong>t het e<strong>en</strong><br />

onafhankelijk Vorst zelf. Maar deze woord<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> dus verstaan word<strong>en</strong>: gij zult<br />

Koning <strong>en</strong> Priester zijn al de dag<strong>en</strong> uws lev<strong>en</strong>s, gelijk Melchizédek geweest is. G<strong>en</strong>.<br />

14: 18. „En Melchizédek, koning van Salem, bracht voort brood <strong>en</strong> wijn. En hij was<br />

e<strong>en</strong> priester des allerhoogst<strong>en</strong> Gods.” En het priesterambt heeft Hij bedi<strong>en</strong>d, als m<strong>en</strong><br />

zi<strong>en</strong> kan, 2 Sam. 24: 18 <strong>en</strong> 25. „En Gad kwam tot David op diezelv<strong>en</strong> dag. En zeide<br />

tot hem: Ga op, richt de Heere e<strong>en</strong> altaar op, op de dorsvloer van Arauna de Jebusiet.<br />

En David bouwde aldaar de Heere e<strong>en</strong> altaar. En offerde brandoffer<strong>en</strong> <strong>en</strong> dankoffer<strong>en</strong>.<br />

Zo werd de Heere d<strong>en</strong> lande verbed<strong>en</strong>. En deze plaag van over Israël opgehoud<strong>en</strong>.” En<br />

zo ziet UE. dat de koning David het werk van e<strong>en</strong> priester verricht heeft. En zo kan<br />

met recht van hem gezegd word<strong>en</strong>: „Gij zijt priester in eeuwigheid”; dat is, uw ganse<br />

lev<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik kan niet ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat uw gedacht<strong>en</strong> verdi<strong>en</strong><strong>en</strong> overwog<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>, mits dat ze<br />

in de eerste opslag al vrij wat schijn<strong>en</strong> te zegg<strong>en</strong>.<br />

Maar vooreerst merk ik aan, dat uit uw gezegde zou volg<strong>en</strong>, dat David op de<br />

dorsvloer deze offerande zelf geofferd heeft zonder de di<strong>en</strong>st der Levietische priesters<br />

te gebruik<strong>en</strong>. En dat vloeit alzo min uit 2 Sam. 24: 25, als zou Salomo, to<strong>en</strong> hij de<br />

tempel inwijdde, hij <strong>en</strong> het volk dat zonder de priesters die m<strong>en</strong>igvuldige offerand<strong>en</strong><br />

zoud<strong>en</strong> gedaan hebb<strong>en</strong>, 1 Kon. 8: 62, 63. „En de koning <strong>en</strong> gans Israël met hem,<br />

offerd<strong>en</strong> slachtoffer<strong>en</strong> voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>. En Salomo offerde t<strong>en</strong> dankoffer,<br />

dat hij de Heere offerde, twee <strong>en</strong> twintig duiz<strong>en</strong>d runder<strong>en</strong>. En honderd <strong>en</strong><br />

twintig duiz<strong>en</strong>d schap<strong>en</strong>. Zo hebb<strong>en</strong> zij het huis des Heer<strong>en</strong> ingewijd, de koning <strong>en</strong> al<br />

de kinder<strong>en</strong> Israëls.”<br />

T<strong>en</strong> tweede. Indi<strong>en</strong> uit het 25 vers volgt, dat David, die offerande zonder de<br />

di<strong>en</strong>st der priesters gedaan heeft, dan volgt ook uit het l8de vers, dat hij het altaar zelf,<br />

zonder de di<strong>en</strong>st van zijn knecht<strong>en</strong>, gemaakt heeft.<br />

Maar t<strong>en</strong> derd<strong>en</strong>. Het woord vaiagnal zou mij voorkom<strong>en</strong> dat vertaald moet<br />

word<strong>en</strong>, „<strong>en</strong> hij heeft do<strong>en</strong> offer<strong>en</strong>.” 7 Want de jod met de patach daar onder (mits dat<br />

het woord behoort tot de tafel van galah) wijst aan, de derde persoon, mannelijk<br />

geslacht, toekom<strong>en</strong>de tijd, in de conjugatie van Hiphil; <strong>en</strong> met e<strong>en</strong> voorgaande keer<br />

vau verandert het in de verled<strong>en</strong> tijd. Alzo dat dan de zin is, „hij heeft do<strong>en</strong> offer<strong>en</strong>,<br />

brandoffer <strong>en</strong> dankoffer;” te wet<strong>en</strong> door de priesters.<br />

En eindelijk oordeel e<strong>en</strong>s zelf, of die woord<strong>en</strong>, priester te zijn tot in<br />

eeuwigheid, op David toegepast, niet e<strong>en</strong> zeer flauwe zin uitlever<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> maar<br />

oplet, dat het voorgevall<strong>en</strong> is op het laatst van Davids lev<strong>en</strong>; wat eig<strong>en</strong>schap heeft dit<br />

nu, hem toe te zing<strong>en</strong>, „gij zijt priester in eeuwigheid?”<br />

En zo d<strong>en</strong>k ik, dat wij gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat deze woord<strong>en</strong> van David niet kunn<strong>en</strong><br />

verstaan word<strong>en</strong>. Want het is bij ons zeer wel bek<strong>en</strong>d, in hoeveel bocht<strong>en</strong> de latere<br />

7 In die orde moet ook vertaald word<strong>en</strong> G<strong>en</strong>. 14: 18. En Melchizédek, koning van Salem, deed<br />

voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> brood <strong>en</strong> wijn; te wet<strong>en</strong> door zijn knecht<strong>en</strong>. Want in de tekst staat, hoozie, hetwelk ook in<br />

de conjugatie van Hiphil staat, hetzij in de voorled<strong>en</strong> of in de onbepaalde tijd. En zo toont dat klaar, de<br />

grote misslag van de zulk<strong>en</strong>, die will<strong>en</strong> dat Melchizédek dit brood <strong>en</strong> wijn geofferd heeft.


121<br />

Jod<strong>en</strong> zich wring<strong>en</strong>, om dez<strong>en</strong> Psalm van de Messias af te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Daar de oude<br />

Jod<strong>en</strong>, hem veel gelukkiger van de Messias verklaard<strong>en</strong>. Gelijk het niet zwaar zou<br />

wez<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> heel register op te zoek<strong>en</strong>. Maar daar wij hier overal tamelijk lang<br />

gesprok<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, zal ik in deze niet breed zijn.<br />

Vooreerst de Syrische overzetter (die gehoud<strong>en</strong> wordt de oudste overzetting te<br />

zijn) zet in het opschrift van deze Psalm, „e<strong>en</strong> Profetie van de Messias,” <strong>en</strong> de<br />

overwinning des Duivels. En de schrijver van de Sohar verstaat deze Psalm ook van<br />

de Messias; want hij zegt in „Parscha Schemooth, komt ziet!” “<strong>De</strong>ze 110 Psalm is<br />

gezegd op die tijd, als de koning Messias zal opgewekt word<strong>en</strong>.” En in Sohar<br />

Beresehieth over dit 1 vers: “darga ilaah, 8 sprak tot darga tetaa: zit tot mijn<br />

rechterhand.” En zo ziet m<strong>en</strong>, dat de oude Jod<strong>en</strong> deze Psalm van de Messias verstaan<br />

hebb<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Als U.E. deze Psalm van de Messias verstaat, hoe verklaart u dan de zin van dit 4 de<br />

vers te zijn?<br />

KOOPMAN.<br />

Vooreerst merk ik aan, dat als de spreker zegt: „de Heere heeft gezwor<strong>en</strong>,” dat zulks<br />

te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, dat hij onder eedzwer<strong>en</strong> is priester geword<strong>en</strong>; waardoor Zijn<br />

priesterschap e<strong>en</strong> onveranderlijk priesterschap is, in teg<strong>en</strong>stelling, van Aärons<br />

priesterschap; waarom ook volgt, tot in der eeuwigheid.<br />

T<strong>en</strong> 2. Priester te zijn naar de ord<strong>en</strong>ing van Melchizédek, zegt:<br />

a. dat gelijk Melchizédek priester was, zonder dat m<strong>en</strong> weet, dat hij van of uit e<strong>en</strong><br />

priesterlijk huis gesprot<strong>en</strong> was, dat zo de Messias, die zijn afkomst van David moest<br />

hebb<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> dusdanige priester ook zou zijn.<br />

b. Dat gelijk Melchizédek, e<strong>en</strong> onafgebrok<strong>en</strong> priesterschap bedi<strong>en</strong>de; (daar de<br />

Aäronische priesters, door di<strong>en</strong>, dat ze in 24 orders verdeeld <strong>ware</strong>n. En iedere orde<br />

maar e<strong>en</strong> week di<strong>en</strong>de; zijnde dan weer 23 wek<strong>en</strong> vrij van hun di<strong>en</strong>st; zo bedi<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zij<br />

e<strong>en</strong> afgebrok<strong>en</strong> priesterschap:) zo zou de Messias, ook e<strong>en</strong> onafgebrok<strong>en</strong><br />

priesterschap bedi<strong>en</strong><strong>en</strong> gelijk als Melchizédek.<br />

c. Gelijk Melchizédek ge<strong>en</strong> opvolger gehad heeft; zo zou de Messias, ook ge<strong>en</strong><br />

opvolger hebb<strong>en</strong>.<br />

d. Gelijk Melchizédek, koning <strong>en</strong> priester was, zo zou de Messias, ook Koning <strong>en</strong><br />

Priester zijn. En dat de Messias, die twee hoogwaardige ambt<strong>en</strong> tegelijk zou bekled<strong>en</strong>,<br />

leert ons de profeet Zacharia in zijn Ede hoofdstuk vers 13, als hij zegt: „<strong>en</strong> Hij zal het<br />

sieraad drag<strong>en</strong>. En Hij zal zitt<strong>en</strong> <strong>en</strong> heers<strong>en</strong> op zijn troon: <strong>en</strong> Hij zal priester zijn op<br />

zijn troon. En de raad des vredes zal tuss<strong>en</strong> die beid<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>.” En in die dubbele<br />

waardigheid, zag Jesaja hem, nadat Uzzia gestorv<strong>en</strong> was, die deze twee ambt<strong>en</strong> onwettig<br />

wilde bekled<strong>en</strong>, Jesaja 6: 1. „In het jaar, to<strong>en</strong> de koning Uzzia stierf, zo zag ik<br />

de Heere, zitt<strong>en</strong>de op e<strong>en</strong> hog<strong>en</strong> <strong>en</strong> verhev<strong>en</strong> troon. En zijn zom<strong>en</strong> vervull<strong>en</strong>de de<br />

tempel.” Daar zag de profeet de troon, daar Hij als Koning op zat, in de tempel; nu<br />

mocht niemand in de tempel kom<strong>en</strong>, dan de priesters; <strong>en</strong> vermocht<strong>en</strong> daar nooit te<br />

zitt<strong>en</strong>, omdat zij door hun di<strong>en</strong>st, ge<strong>en</strong> <strong>ware</strong> rust kond<strong>en</strong> aanbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar wat zou de Messias dan als priester offer<strong>en</strong>?<br />

8 Ilaah, zegt de opperste. En tetaa zegt nederig: zodat de opperste Darga, betek<strong>en</strong>t de Vader. En de<br />

nederige Darga de Zoon.


122<br />

KOOPMAN.<br />

Zijn eig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>, als blijkt uit Jesaja 53: 10. „Als zijn ziel zich [tot] e<strong>en</strong> schuldoffer<br />

gesteld zal hebb<strong>en</strong>, zo zal hij zaad zi<strong>en</strong>.” En dat woord nephes, ziel, betek<strong>en</strong>t ook het<br />

lev<strong>en</strong>; gelijk Salomo zo zegt, “e<strong>en</strong> wijze k<strong>en</strong>t het lev<strong>en</strong> zijner beest<strong>en</strong>.” En zo me<strong>en</strong> ik,<br />

dat wij over het priesterlijk ambt, waartoe de Messias gezalfd is, met onze<br />

sam<strong>en</strong>spreking<strong>en</strong> iets voldaan hebb<strong>en</strong>, di<strong>en</strong><strong>en</strong>de tot ons oogmerk.<br />

RABBI.<br />

Maar nu was er nog overig, om van het koninklijk ambt, waartoe de Messias gezalfd<br />

is, te sprek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja! Want dat Hij daartoe gezalfd is, leidt ge<strong>en</strong> twijfel; want zodra wij onze og<strong>en</strong><br />

maar slaan op de 2 de Psalm, daar hor<strong>en</strong> wij Jehovah zegg<strong>en</strong> vers 6. „Ik toch heb Mijn<br />

Koning gezalfd over Zi<strong>en</strong>, d<strong>en</strong> berg Mijner heiligheid.” Ik acht het niet nodig, dat wij<br />

bij het woord Koning stil blijv<strong>en</strong> staan, gelijk wij bij het woord profeet <strong>en</strong> priester<br />

gedaan hebb<strong>en</strong>.<br />

Maar beschouw met mij, in de eerste plaats, wie de Messias tot koning gezalfd<br />

heeft, of zalv<strong>en</strong> zoude; <strong>en</strong> het blijkt uit de ev<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemde plaats, dat Jehovah zijn<br />

Vader Hem daartoe gezalfd heeft. En dat Hij het Koningrijk van Zijn Vader, met<br />

deszelfs eer <strong>en</strong> heerschappij, ontvang<strong>en</strong> zou heeft Daniël in dat merkwaardig<br />

nachtgezicht gezi<strong>en</strong>, hoofdstuk 7: 13, 14. „[Verder] zag ik in de nachtgezicht<strong>en</strong>. En<br />

ziet, er kwam e<strong>en</strong> met de wolk<strong>en</strong> des hemels, als e<strong>en</strong>s m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zoon. En Hij kwam tot<br />

de Oude van dag<strong>en</strong>. En zij ded<strong>en</strong> Hem voor <strong>De</strong>nzelve nader<strong>en</strong>. En Hem werd gegev<strong>en</strong><br />

heerschappij <strong>en</strong> eer <strong>en</strong> het koningrijk; dat Hem alle volk<strong>en</strong>, natiën <strong>en</strong> tong<strong>en</strong> er<strong>en</strong><br />

zoud<strong>en</strong>; Zijn heerschappij is e<strong>en</strong> eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal. En Zijn<br />

Koningrijk zal niet verdorv<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.” En zo is het klaar van Wie de Messias Zijn<br />

Koningrijk ontvang<strong>en</strong> heeft. 9<br />

T<strong>en</strong> tweede. Hoe wijd Messias koningrijk zich zou uitstrekk<strong>en</strong>. En dat is over<br />

de gehele aarde, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan Zach. 9: 9, 10. „Verheug u zeer, gij dochter<br />

Sions! Juich gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal u kom<strong>en</strong>, rechtvaardig <strong>en</strong> Hij<br />

is e<strong>en</strong> Heiland; arm <strong>en</strong> rijd<strong>en</strong>de op e<strong>en</strong> ezel <strong>en</strong> op e<strong>en</strong> veul<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> jong der ezelinn<strong>en</strong>.<br />

En Ik zal de wag<strong>en</strong>s uit Efraïm uitroei<strong>en</strong> <strong>en</strong> de paard<strong>en</strong> uit Jeruzalem; ook zal de<br />

strijdboog uitgeroeid word<strong>en</strong>. En Hij zal de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> vrede sprek<strong>en</strong>. En Zijn<br />

heerschappij zal zijn van zee tot zee. En van de rivier tot aan de eind<strong>en</strong> der aarde.” 10<br />

En Psalm 72: 8. „En Hij zal heers<strong>en</strong> van de zee tot aan de zee. En van de rivier tot aan<br />

de eind<strong>en</strong> der aarde.” Hebb<strong>en</strong>de zo de pal<strong>en</strong> van Zijn rijk, noch begin, noch einde. En<br />

dat het koningrijk van de Messias zich uit zou strekk<strong>en</strong> over de gehele aarde, heeft<br />

Rabbi Simeon b<strong>en</strong> Jochai uit deze 72 ste Psalm ook zo verstaan, want hij zegt in Sohar<br />

Bereschieth: „Wanneer de Heilige <strong>en</strong> Gezeg<strong>en</strong>de de overige volk<strong>en</strong> zal straff<strong>en</strong>, dan<br />

zal de m<strong>en</strong>s hoger geacht word<strong>en</strong> dan goud. En de Koning Messias zal opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

waardig gehoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, van de gehele wereld; want de gehele wereld zal voor<br />

Hem neerkniel<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hem aanbidd<strong>en</strong>; want er staat geschrev<strong>en</strong>: „<strong>De</strong> ingezet<strong>en</strong><strong>en</strong> van<br />

9 Rabbi Saadias Gaon zegt over Dan. 7: 13. „[Verder] zag ik in de nachtgezicht<strong>en</strong>: <strong>en</strong> ziet daar kwam<br />

e<strong>en</strong> met de wolk<strong>en</strong> des hemels, als e<strong>en</strong>s m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zoon. En hij kwam tot de oude van dag<strong>en</strong>. En zij ded<strong>en</strong><br />

hem voor de zelve nader<strong>en</strong>.” <strong>De</strong>ze is de Messias onze Gerechtigheid.<br />

10 <strong>De</strong>ze tekst Zach. 9: 9, 10. verklar<strong>en</strong> de Targum op de Messias als Onkelos, Jonathan b<strong>en</strong> Usiël. En<br />

Jeruschalmi, nev<strong>en</strong>s Rabbi Simeon b<strong>en</strong> Jochai, volg<strong>en</strong>s het getuig<strong>en</strong>is van mijn overled<strong>en</strong><strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d Jan<br />

Christophel Godfried, zijnde verscheid<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> geweest e<strong>en</strong> leraar der Jod<strong>en</strong> te Darmstadt. En hij is in<br />

de leer des Evangeliums tot zijn dood volstandig geblev<strong>en</strong>.


123<br />

dorre plaats<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> voor Zijn aangezicht kniel<strong>en</strong>: <strong>en</strong> Zijn vijand<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> het stof<br />

lekk<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Koning<strong>en</strong> van Tharsis <strong>en</strong> de eiland<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aanbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; de<br />

Koning<strong>en</strong> van Scheba <strong>en</strong> Seba verering<strong>en</strong> toevoer<strong>en</strong>.” En zo ziet m<strong>en</strong>, hoe dat Rabbi<br />

Simeon de 72 ste Psalm van de Messias verklaard <strong>en</strong> op Hem toegepast heeft.<br />

T<strong>en</strong> derde. Over wie dat de Messias Koning zal zijn. En dat zal wez<strong>en</strong> over<br />

allerlei volk<strong>en</strong> zonder onderscheid; hetwelk al t<strong>en</strong> dele uit Psalm 72: 9 <strong>en</strong> 10 geblek<strong>en</strong><br />

is, maar beziet ook tot dat einde het volg<strong>en</strong>de 11de vers, „Ja alle koning<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> zich<br />

voor hem nederbuig<strong>en</strong>, alle heid<strong>en</strong><strong>en</strong> zull<strong>en</strong> Hem di<strong>en</strong><strong>en</strong>.” En dat is ook klaar<br />

vertoond in het ev<strong>en</strong> aangehaalde 14de vers van Dan. 7, waar gezegd wordt „dat Hem<br />

alle volk<strong>en</strong>, natiën <strong>en</strong> tong<strong>en</strong> er<strong>en</strong> zond<strong>en</strong>.” Zodat zelfs Zijn vijand<strong>en</strong>, die zich als<br />

woed<strong>en</strong>de teg<strong>en</strong> Hem <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de voortgang van Zijn koningrijk vertoond hadd<strong>en</strong>,<br />

gelijk m<strong>en</strong> ziet in het begin van de 2 de Psalm. En dezelve werd<strong>en</strong> in de drie laatste<br />

verz<strong>en</strong> vermaand,<br />

Vooreerst, om in plaats van met ijdele woed<strong>en</strong>de raadslag<strong>en</strong> op te staan teg<strong>en</strong> de<br />

Heere <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de Messias; verstandig te handel<strong>en</strong> <strong>en</strong> h<strong>en</strong> te lat<strong>en</strong> tuchtig<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, dat ze zich niet meer teg<strong>en</strong> de Heere zoud<strong>en</strong> aankant<strong>en</strong>, maar zich aan<br />

Hem onderwerp<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> kinderlijke vreze.<br />

En t<strong>en</strong> derde. Dat ze de Messias, die des Heer<strong>en</strong> Zoon was, als hun koning zoud<strong>en</strong><br />

kuss<strong>en</strong> met o<strong>en</strong><strong>en</strong> kus van onderdanigheid, gehoorzaamheid <strong>en</strong> getrouwheid; (gelijk<br />

zo nog hed<strong>en</strong> hij de koning<strong>en</strong> door de handkus <strong>en</strong> bij de paus van Rome de voetkus,<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> de toegang krijg<strong>en</strong>) <strong>en</strong> dat werd aangedrong<strong>en</strong>, eerst met e<strong>en</strong> vreselijke<br />

bedreiging <strong>en</strong> dan met e<strong>en</strong> zielsverg<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong>de belofte; gelijk dat voorkomt in het<br />

12de vers, „Kust de Zoon, opdat Hij niet toorne. En gij [op] de weg vergaat, wanneer<br />

Zijn toorn maar e<strong>en</strong> weinig zou ontbrand<strong>en</strong>: welgelukzalig zijn all<strong>en</strong>, die op Hem<br />

vertrouw<strong>en</strong>.”<br />

T<strong>en</strong> laatste staat nog te onderzoek<strong>en</strong>, hoe lang Messias koningrijk staan zou.<br />

En dat wordt in de Heilige blad<strong>en</strong> geleerd, dat het door de tijd niet zal ophoud<strong>en</strong>, nog<br />

te niet gaan, maar dat het staan zal tot het einde toe, gelijk dat te zi<strong>en</strong> is, Psalm 72: 5.<br />

„Zij zull<strong>en</strong> U vrez<strong>en</strong>, zolang de zon <strong>en</strong> maan zull<strong>en</strong> zijn, van geslacht tot geslacht.” En<br />

Psalm 89: 36-38. „Ik heb e<strong>en</strong>s gezwor<strong>en</strong> bij Mijn heiligheid, zo Ik aan David liege!<br />

Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn <strong>en</strong> Zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. Hij<br />

zal eeuwig bevestigd word<strong>en</strong>, gelijk de maan. En de Getuige in de hemel is getrouw.<br />

Sela!” En eindelijk Dan. 7 14. „Zijn heerschappij is e<strong>en</strong> eeuwige heerschappij, die niet<br />

vergaan zal. En zijn koningrijk zal niet verdorv<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Maar k<strong>en</strong>t u dan ge<strong>en</strong> ander koningrijk, voordat het koning rijk van de Messias kom<strong>en</strong><br />

zou?<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja! Want daar was e<strong>en</strong> koningrijk der natuur, dat is, nademaal alles zijn wez<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> aanwez<strong>en</strong> van God ontvang<strong>en</strong> heeft, 11 zo is hij uit kracht van die e<strong>en</strong> soeverein<br />

Opperheer van alles; <strong>en</strong> alles moet aan Hem onderworp<strong>en</strong> zijn. Daar ziet UE. klaar<br />

e<strong>en</strong> koningrijk, onderscheid<strong>en</strong> van het koningrijk van de Messias. En wij zijn gewoon<br />

dat te noem<strong>en</strong>: e<strong>en</strong> koningrijk der natuur, in teg<strong>en</strong>stelling van het koningrijk van vorst<br />

Messias, dat wij gewoon zijn te noem<strong>en</strong> e<strong>en</strong> koningrijk der g<strong>en</strong>ade, of ook wel der<br />

gewilligheid. Want omdat de Heere God, uit vrije g<strong>en</strong>ade dat koningrijk in Zijn Zoon<br />

11 Hoewel m<strong>en</strong> stelt dat de wez<strong>en</strong>s der ding<strong>en</strong> van eeuwigheid zijn, hebb<strong>en</strong> zij nochtans hun wez<strong>en</strong> niet<br />

van zichzelf, maar van God, omdat Hij gewild heeft, dat ze zulke <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> andere wez<strong>en</strong>s zoud<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>.


124<br />

heeft opgericht, zo wordt het g<strong>en</strong>oemd e<strong>en</strong> koningrijk der g<strong>en</strong>ade, maar omdat de<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zich vrijwillig aan die koning onderwerp<strong>en</strong> <strong>en</strong> hem voor hun Heer <strong>en</strong> Koning<br />

erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> ook aannem<strong>en</strong>; zo draagt het de Naam van e<strong>en</strong> koningrijk der<br />

gewilligheid.<br />

RABBI.<br />

Het koningrijk der natuur had ik het oog niet op, maar bepaald op Israël; daar de<br />

Heere op e<strong>en</strong> bijzondere wijze Koning van was, gelijk blijkt uit hetge<strong>en</strong> de Heere zelf<br />

zegt teg<strong>en</strong> Samuël, I Sam. 8: 7. „Doch de Heere zeide tot Samuël, hoor naar de stem<br />

des volks in alles, wat zij tot gij zegg<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>: want zij hebb<strong>en</strong> u niet verworp<strong>en</strong>,<br />

maar zij hebb<strong>en</strong> Mij verworp<strong>en</strong>; dat Ik ge<strong>en</strong> Koning over h<strong>en</strong> zal zijn.”<br />

KOOPMAN.<br />

Nu versta ik u beter, ja toch wij erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gaarne, dat Israël e<strong>en</strong> koningrijk geweest is.<br />

En God hun koning was.<br />

RABBI.<br />

Maar waarom verandert u dan het koningrijk van de Heere God? Richt<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> ander<br />

koningrijk op, voor de Messias, daar toch Israël zijn oude koningrijk is.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> Messias zou eig<strong>en</strong>lijk zo zeer ge<strong>en</strong> ander koningrijk, als wel e<strong>en</strong> koningrijk van<br />

e<strong>en</strong> andere natuur opricht<strong>en</strong>; want daar dat koningrijk van Israël e<strong>en</strong> nationaal<br />

koningrijk was, daar zou dit koningrijk, e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> koningrijk zonder bepaling tot<br />

<strong>en</strong>ig volk zijn.<br />

T<strong>en</strong> andere, dat koningrijk van Israël was e<strong>en</strong> koningrijk, dat e<strong>en</strong> uiterlijk gelaat of<br />

gedaante had, want daar was e<strong>en</strong> koninklijke legert<strong>en</strong>t, de tabernakel; daar was e<strong>en</strong><br />

koninklijk paleis, de tempel; daar was het heilige der heilig<strong>en</strong>, des konings kabinet;<br />

daar was de ark, des konings troon; de hogepriester, die was de eerste staatsminister;<br />

de priesters <strong>ware</strong>n de eerste <strong>en</strong> de Leviet<strong>en</strong> de minder hofbedi<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. En de<br />

onderdan<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n alle de kinder<strong>en</strong> van Israël.<br />

Maar Messias koningrijk zou ge<strong>en</strong> uiterlijk gelaat hebb<strong>en</strong>, want daar zou de hemel<br />

zijn de troon. En de aarde de voetbank zijner voet<strong>en</strong>; de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> Zijn trawant<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die uitging<strong>en</strong> om de koning <strong>en</strong> zijn rijk bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>. En alle volk<strong>en</strong> tot<br />

de huldiging des konings te verman<strong>en</strong>, dat <strong>ware</strong>n Zijn gezant<strong>en</strong>; het woord der<br />

waarheid, dat is de triomfwag<strong>en</strong>, waarop Hij voorspoedig in zijn koningrijk inrijdt,<br />

Zijn woord of lering<strong>en</strong>, is Zijn scepter, die uit Sion zou uitgaan, als de Heere dezelve<br />

als de scepter van Zijn sterkte zou z<strong>en</strong>d<strong>en</strong> uit Sion, om te heers<strong>en</strong> in het midd<strong>en</strong> van<br />

Zijn vijand<strong>en</strong>, zodat zelfs vel<strong>en</strong> zich geveinsd aan Hem zoud<strong>en</strong> onderwerp<strong>en</strong>. En<br />

eindelijk, alle die in waarheid Hem voor hun Koning aannam<strong>en</strong>, om Hem alle<strong>en</strong> in<br />

waarheid te will<strong>en</strong> gehoorzaam zijn, dat zijn Zijn onderdan<strong>en</strong>. En zo werd dit meer<br />

e<strong>en</strong> geestelijk koningrijk. Doch ik houd het voor zeker, wanneer dat koningrijk, van<br />

e<strong>en</strong> nationaal tot e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> zou veranderd werd<strong>en</strong>, dat de eerste nodiging dan zou<br />

geschied<strong>en</strong>, aan die oude onderdan<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat de Koning, hun zou bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

hun lat<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong> de aard <strong>en</strong> natuur van dit Zijn koningrijk. En die daar niet in<br />

wilde overgaan, maar bij het oude recht van e<strong>en</strong> nationaal <strong>en</strong> zichtbaar koningrijk<br />

blijv<strong>en</strong>, zo zou de Koning zich van h<strong>en</strong> scheid<strong>en</strong>. En zij zoud<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> zitt<strong>en</strong>, zonder<br />

koning. En zonder vorst, omzwerv<strong>en</strong>de buit<strong>en</strong> het koningrijk, als schap<strong>en</strong> die ge<strong>en</strong><br />

herder hebb<strong>en</strong>; ja de Koning zelf zal ze verwerp<strong>en</strong>, Hoséa 9: 17. „Mijn God zal ze<br />

verwerp<strong>en</strong>, omdat ze naar Hem niet hor<strong>en</strong>. En zij zull<strong>en</strong> omzwerv<strong>en</strong>de zijn onder de


heid<strong>en</strong><strong>en</strong>.”<br />

125<br />

RABBI.<br />

Ik versta wel, waar u he<strong>en</strong> wilt, doch dat daar gelat<strong>en</strong>, zo me<strong>en</strong> ik, dat uit Psalm 2, van<br />

u al bijgebracht, blijkt dat des Messias koningrijk uitw<strong>en</strong>dig moet zijn, want Hij zou<br />

koning zijn over Sion, de berg Zijner heiligheid. En gevolg zo zou Zijn zetel wez<strong>en</strong> op<br />

diezelfde berg, waar David de zijne gesteld had.<br />

KOOPMAN.<br />

Daar werd, Psalm 2, niet gezegd, dat Hij Zijn zetel zou stell<strong>en</strong> of hebb<strong>en</strong> op Sion,<br />

zodat Sion hier niet voorkomt als de resid<strong>en</strong>tie plaats van de koning, maar als het<br />

koningrijk des konings, want Hij zou gezalfd word<strong>en</strong> over Sion. Om dit nu wel te verstaan,<br />

moet m<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>, dat in de Heilige Schrift de berg<strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong> als<br />

zinnebeeld<strong>en</strong> van koningrijk<strong>en</strong>. En gelijk de e<strong>en</strong> berg verhev<strong>en</strong> is bov<strong>en</strong> de ander<strong>en</strong>,<br />

dat ook zoo, het e<strong>en</strong> koningrijk verhev<strong>en</strong> is bov<strong>en</strong> het andere. En gelijk de e<strong>en</strong> berg<br />

door tuss<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>de vallei<strong>en</strong> van de andere berg<strong>en</strong> is onderscheid<strong>en</strong>, zo is ook het e<strong>en</strong><br />

koningrijk onderscheid<strong>en</strong> van het andere. En gelijk door ophoging der vallei<strong>en</strong>, de <strong>en</strong>e<br />

berg met de ander<strong>en</strong> als ver<strong>en</strong>igd wordt, zo wordt ook wel het <strong>en</strong>e koningrijk met het<br />

andere ver<strong>en</strong>igd. Nu was Sion door e<strong>en</strong> opgehoogde weg, ver<strong>en</strong>igd met Moria de<br />

tempelberg, welke weg g<strong>en</strong>oemd werd Schallecheth, alzo dat daardoor, deze twee<br />

berg<strong>en</strong> als ver<strong>en</strong>igd <strong>ware</strong>n. En daarvandaan dat de Heere Sion noemt, de berg Zijner<br />

heiligheid. Zijn dan de berg<strong>en</strong> verhev<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> de lagere heuvel<strong>en</strong>, of de vlakke<br />

land<strong>en</strong>, dan zijn ze met recht zinnebeeld<strong>en</strong> van koningrijk<strong>en</strong>, die verhev<strong>en</strong> zijn bov<strong>en</strong><br />

republiek<strong>en</strong> <strong>en</strong> gewone stat<strong>en</strong>. Zo komt het mij voor, dat het ge<strong>en</strong> misstap is, als m<strong>en</strong><br />

stelt, dat Sion e<strong>en</strong> profetisch voorbeeld is, van dat koningrijk waar de Messias tot<br />

Koning over gezalfd is. En dit koningrijk zal zich met ge<strong>en</strong> uiterlijk gelaat verton<strong>en</strong>,<br />

want het zou ge<strong>en</strong> aardse pracht, noch macht, eer of aanzi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>; zodat de koning<br />

zelf, naar de wereld arm zou wez<strong>en</strong>. En dat werd aan de dochter<strong>en</strong> van Sion <strong>en</strong><br />

Jeruzalem voorgedrag<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> stof waarover zij zich hadd<strong>en</strong> te verheug<strong>en</strong> <strong>en</strong> te<br />

juich<strong>en</strong> Zach. 9: 9. „Verheug u zeer, gij dochter Sions! Juich, gij dochter Jeruzalems!<br />

Ziet, uw Koning zal u kom<strong>en</strong>, rechtvaardig, <strong>en</strong> hij is e<strong>en</strong> Heiland; arm, <strong>en</strong> rijd<strong>en</strong>de op<br />

e<strong>en</strong> ezel <strong>en</strong> op e<strong>en</strong> veul<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> jong der ezelinn<strong>en</strong>.” En zo me<strong>en</strong> ik, dat ons uit het<br />

gered<strong>en</strong>eerde geblek<strong>en</strong> is, het onderscheid, tuss<strong>en</strong> het koningrijk, zo als hetzelve heeft<br />

geweest gedur<strong>en</strong>de Israëls kerk <strong>en</strong> burgerstaat. En zo als het zijn zal nadat de Messias<br />

e<strong>en</strong> koningrijk, van e<strong>en</strong> andere natuur opricht <strong>en</strong> dat oude koningrijk zal vernietigd<br />

hebb<strong>en</strong>. En zo kan u ook licht begrijp<strong>en</strong>, dat de regeringsvorm tev<strong>en</strong>s ook moet<br />

verander<strong>en</strong>, omdat die moet gericht wez<strong>en</strong>, naar de aard <strong>en</strong> natuur van dat koningrijk.<br />

Want is dat koningrijk geestelijk, dan moet volg<strong>en</strong>, dat de regeringsvorm ook<br />

geestelijk wez<strong>en</strong> moet.<br />

RABBI.<br />

Ik zie, dat uw bevatting over des Messias koningrijk, met het onze veel verschilt, want<br />

wij verwacht<strong>en</strong> het uitw<strong>en</strong>dig, m<strong>en</strong><strong>en</strong>de dat Hij onze vervall<strong>en</strong> kerk- <strong>en</strong> burgerstaat, in<br />

e<strong>en</strong> uitnem<strong>en</strong>de luister zal herstell<strong>en</strong>, zodat het zal te bov<strong>en</strong> gaan, die staat waarin het<br />

was t<strong>en</strong> tijde van koning Salomo; <strong>en</strong> dat wij in Kanaän al de voorrecht<strong>en</strong> zull<strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>, die Israël ooit g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> heeft. En dat de Messias ons daar zal vergast<strong>en</strong> op de<br />

allerkostelijkste lekkernij<strong>en</strong>, als op het vlees van de grot<strong>en</strong> os Behemot <strong>en</strong> op de vis<br />

van de Leviathan; daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> met wijn, die in het Paradijs opgewass<strong>en</strong> <strong>en</strong> in Adams<br />

kelder van die tijd af bewaard is.


126<br />

KOOPMAN.<br />

Uw <strong>verwachting</strong> is gans aards, zijnde maar tot verzadiging van het vlees. En deze<br />

gedachte verschill<strong>en</strong> niet met de Mohammedan<strong>en</strong>, want zo e<strong>en</strong> hemel heeft<br />

Mohammed zijn volk beloofd, daar zij lekker et<strong>en</strong> <strong>en</strong> drink<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>, mooi gekleed<br />

gaan, wellustig lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> zacht slap<strong>en</strong>; gelijk hij in zijn AlKoran op verscheid<strong>en</strong><br />

plaats<strong>en</strong> verhaalt. En die wijn, die hij hun belooft moet ook zeer goed. En mogelijk<br />

wel van dezelfde uit Adams kelder zijn; want hij zegt, dat hoeveel zij daarvan zull<strong>en</strong><br />

drink<strong>en</strong>, dat zij daar ge<strong>en</strong> pijn in het hoofd van krijg<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>. Zo schijnt u met deze<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> niet veel te verschill<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Mij valt bij dat Rabbi Maimonides, die Lijfmedicus van de Sultan geweest is, daarom<br />

mogelijk zal gezegd hebb<strong>en</strong>, „wij verwacht<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> hemel gelijk de dwaz<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, daar<br />

m<strong>en</strong> wellustig zal lev<strong>en</strong>; maar m<strong>en</strong> moet als onze Rabbijn<strong>en</strong> zo sprek<strong>en</strong>, het<br />

allegorisch verstaan.” En mogelijk, dat hij onder de Mohammedan<strong>en</strong> verker<strong>en</strong>de,<br />

gezi<strong>en</strong> heeft, de ongerijmdheid <strong>en</strong> schadelijkheid van dat gevoel<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daarom<br />

mogelijk het heeft zoek<strong>en</strong> te reformer<strong>en</strong>. Terwijl ik ook wel zie, dat zulks te ler<strong>en</strong>, de<br />

m<strong>en</strong>s niet los maakt van, maar vast maakt aan de wellust<strong>en</strong> van de aarde. Doch dat<br />

daar lat<strong>en</strong>de, zo bedank ik UE. voor deze sam<strong>en</strong>spraak. En ik zal ge<strong>en</strong> geleg<strong>en</strong>heid<br />

voorbij lat<strong>en</strong> gaan, om dezelve te hervatt<strong>en</strong>.<br />

Toelichting over Sion <strong>en</strong> Moria<br />

Sion was e<strong>en</strong> van de drie berg<strong>en</strong> van Jeruzalem; want Jeruzalem was gebouwd<br />

op drie berg<strong>en</strong>, op Sion, Moria <strong>en</strong> Acra. Nu is het zeker, dat Moria tuss<strong>en</strong> de twee<br />

andere berg<strong>en</strong> inleg, doch of Sion t<strong>en</strong> zuid<strong>en</strong> of t<strong>en</strong> noord<strong>en</strong> van Moria geleg<strong>en</strong> heeft,<br />

zijn de gedacht<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong>s. Maar omdat ik lees, Psalm 48: 3, “Schoon van<br />

geleg<strong>en</strong>heid, e<strong>en</strong> vreugde der ganse aarde is de berg Sion, [aan] de zijd<strong>en</strong> van het<br />

noord<strong>en</strong>. <strong>De</strong> stad des grot<strong>en</strong> Konings,” zou ik liefst mij voeg<strong>en</strong>, bij deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Sion<br />

t<strong>en</strong> noord<strong>en</strong> van Moria stell<strong>en</strong>. 12<br />

Nu lag tuss<strong>en</strong> Sion <strong>en</strong> Moria e<strong>en</strong> dal, g<strong>en</strong>oemd Millo, welk dal Salomo heeft lat<strong>en</strong><br />

opvull<strong>en</strong>. En e<strong>en</strong> hoogte lat<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, dewelke Sion <strong>en</strong> Moria ver<strong>en</strong>igd<strong>en</strong> <strong>en</strong> over<br />

welke weg de Koning van Sion naar Moria, daar de tempel op gebouwd was, he<strong>en</strong><br />

ging. <strong>De</strong>ze opgehoogde weg werd g<strong>en</strong>oemd Schallecheth, van e<strong>en</strong> woord, dat<br />

nederwerp<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, omdat hier, e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igte aarde neergeworp<strong>en</strong> was <strong>en</strong> de<br />

poort, die in de buit<strong>en</strong>ste ringmuur des tempels was, daar m<strong>en</strong> langs deze weg<br />

kom<strong>en</strong>de, door moest, werd g<strong>en</strong>oemd de poort Schallecheth, I Kron. 26: 16, welke<br />

weg aan weerszijd<strong>en</strong> met bom<strong>en</strong> beplant was. En zo e<strong>en</strong> Allee zijnde, verstrekte ze de<br />

koning <strong>en</strong> die hem volgd<strong>en</strong>, tot e<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>ame schaduw voor de zon; <strong>en</strong> hun<br />

ine<strong>en</strong>gevlocht<strong>en</strong> wortel, tot e<strong>en</strong> vastheid voor het uitwijk<strong>en</strong> van deze hoge weg. Ook<br />

nog waarschijnlijk, dat daar behalve deze bom<strong>en</strong>, nog aan weerszijd<strong>en</strong> e<strong>en</strong> haag<br />

geweest is, verstrekk<strong>en</strong>de t<strong>en</strong> dele voor sieraad. En t<strong>en</strong> dele tot bevrijding van ongelukk<strong>en</strong><br />

van in de diepe dal<strong>en</strong> neer te stort<strong>en</strong>. <strong>De</strong>ze weg was zo heerlijk <strong>en</strong> met zo<br />

veel wijsheid gemaakt, dat de koningin van Scheba dezelve zi<strong>en</strong>de; bij de andere<br />

wijze schikking<strong>en</strong>, die Salomo gemaakt had, “alzo was in haar ge<strong>en</strong> geest meer”, I<br />

Kon. 10: 5. Nu is met toespeling op deze weg, hetge<strong>en</strong> wij lez<strong>en</strong>, Jesaja 6: 13, daar<br />

onze vertalers op de kant hebb<strong>en</strong> in navolging van Piscator; [doch] gelijk door de<br />

eik<strong>en</strong>, die aan [de poort] Schallecheth staan, [de gang] e<strong>en</strong> vast steunsel heeft, [alzo]<br />

zal het heilige zaad zijn vaste stut zijn.” Doch omdat deze vertaling vele inlassing<strong>en</strong><br />

12 Moria ligt t<strong>en</strong> noord noord-oost<strong>en</strong> van Sion (red)


127<br />

heeft, zou ik liever de lezing e<strong>en</strong> weinig anders hebb<strong>en</strong>. En lat<strong>en</strong> die inlassingén van<br />

de poort <strong>en</strong> de gang daaruit. En dan lez<strong>en</strong> wij: “Gelijk door de eik<strong>en</strong> <strong>en</strong> gelijk door de<br />

haageik<strong>en</strong>, dewelke op Schallecheth e<strong>en</strong> vast steunsel heeft.” Want het voortzetsel ב<br />

beth, hetge<strong>en</strong> voor het woord Schallecheth gaat, hebb<strong>en</strong> geleerde taalkundig<strong>en</strong><br />

aangewez<strong>en</strong>, dat ook op betek<strong>en</strong>t, ziet Sixti Amama op de letter ב, in zijn Hebreeuws<br />

woord<strong>en</strong>boek.<br />

Nu oordeel ik, dat onder Sion, Moria m<strong>en</strong>igmaal verstaan wordt, niet omdat Moria e<strong>en</strong><br />

heuvel van Sion is, maar omdat Sion met Moria door de weg Schallecheth, sam<strong>en</strong> ver<strong>en</strong>igd<br />

<strong>ware</strong>n. En de red<strong>en</strong>, waarom ik Moria niet kan aanzi<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> heuvel van Sion,<br />

is, omdat ik Moria ontmoet in de Heilige blad<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> landstreek waarin<br />

verscheid<strong>en</strong> berg<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n; die dan all<strong>en</strong> berg<strong>en</strong> in, of van Moria <strong>ware</strong>n, gelijk als<br />

blijkt, G<strong>en</strong>. 22: 2. “En Hij zeide: Neem nu uw zoon, uw <strong>en</strong>ige, die gij lief hebt, Izak.<br />

En ga he<strong>en</strong> naar het land Moria. En offer hem aldaar tot e<strong>en</strong> brandoffer, op e<strong>en</strong> van de<br />

berg<strong>en</strong>, die Ik gij zegg<strong>en</strong> zal.” Nu is het gans niet waarschijnlijk, dat Abraham met<br />

zijn zoon Izak, om dit werk te verricht<strong>en</strong>, geklomm<strong>en</strong> zij op de hoogte Moria, waar in<br />

het vervolg de tempel opgebouwd is; omdat die hoogte binn<strong>en</strong> Salem of Jeruzalem<br />

ligg<strong>en</strong>de, het werk, dat Abraham had te verricht<strong>en</strong>, binn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> bevolkte stad niet kon<br />

verricht word<strong>en</strong>, zonder zichzelf <strong>en</strong> al die bij hem <strong>ware</strong>n, in gevaar des doods te<br />

stell<strong>en</strong>. En daarom is het waarschijnlijker, dat de hoogte Moriah, daar Abraham dit<br />

werk verricht<strong>en</strong> zou, geleg<strong>en</strong> heeft buit<strong>en</strong> Jeruzalem, waarschijnlijk die berg, die in 't<br />

vervolg van tijd Golgotha g<strong>en</strong>oemd is, hetwelk de pan van het hoofd of het bekk<strong>en</strong>eel<br />

betek<strong>en</strong>t, het Hebreeuws woord gulgoleth, is e<strong>en</strong> hoofdpan of bekk<strong>en</strong>eel te zegg<strong>en</strong>. En<br />

deze berg heeft deze naam gekreg<strong>en</strong>, omdat zijn gedaante e<strong>en</strong> bekk<strong>en</strong>eel vertoonde, of<br />

dat het de gewone plaats<strong>en</strong> des gerichts zijnde, kond<strong>en</strong>, door het onbegrav<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong><br />

der terecht gestelde person<strong>en</strong>, vele zulke bekk<strong>en</strong>el<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. 13<br />

Op deze berg is het zeer waarschijnlijk, dat Abraham met zijn zoon Izak geklomm<strong>en</strong><br />

is. En zo m<strong>en</strong> hier Izak aanmerkt als e<strong>en</strong> voorbeeld van de kerk, die uit de vrije<br />

moeder gebor<strong>en</strong> was. Ik me<strong>en</strong> de moederkerk, lev<strong>en</strong>de onder de belofte, waarop<br />

gezi<strong>en</strong> werd, Jesaja 54: 1. “Zing vrolijk, gij onvruchtbare, [die] niet gebaard hebt;<br />

maak geschal met vrolijk gezang. En juich, [die] ge<strong>en</strong> bar<strong>en</strong>snood gehad hebt, want de<br />

kinder<strong>en</strong> der e<strong>en</strong>zame zijn meer, dan de kinder<strong>en</strong> der getrouwde, zegt de Heere.” Met<br />

zinspeling op Izaks geboorte, uit zijn vrije moeder Sara, in teg<strong>en</strong>stelling van Ismaël,<br />

gebor<strong>en</strong> uit e<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stbare vrouw. <strong>De</strong>ze Izak nu dat doorluchtig voorbeeld van de<br />

ondi<strong>en</strong>stbare <strong>en</strong> vrije kerk<strong>en</strong>, werd in hem vertoond wat dezelve waardig was, als hij<br />

ter slachting geleid werd, op het hout gebond<strong>en</strong>. En zo gereed, om aan de dood overgegev<strong>en</strong><br />

te word<strong>en</strong>. Hier stelt niet zijn vader Abraham, maar de Heere zelf e<strong>en</strong> ram in<br />

zijn plaats; dewelke in plaats van hem, gebond<strong>en</strong>, op het hout geleid. En zo aan de<br />

dood overgegev<strong>en</strong> werd; hier zag Abraham in de behoud<strong>en</strong>is van Izak. En in het<br />

offer<strong>en</strong> van de ram, in Izaks plaats, als in e<strong>en</strong> schilderij, de offerande van het<br />

teg<strong>en</strong>beeldige Offerlam; hoe Hij op het hout gebond<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan de dood overgegev<strong>en</strong><br />

zou word<strong>en</strong> in de plaats van de Kerk; gebor<strong>en</strong> uit de vrije Moederkerk. En dat<br />

aanmerkelijk is, dat hij dit voorspel gezi<strong>en</strong> heeft, op dezelfde berg, daar de vervulling<br />

zou gezi<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Hetwelk niet duister in de woord<strong>en</strong> van het 14 de v ers voorkomt,<br />

want de woord<strong>en</strong> ascher jeeämeer hajoom behar Jehovah ieerach, terwijl het woord<br />

behar zeer wel in flatu absoluto kan vertaald word<strong>en</strong>. En dan zal de zin zijn:<br />

“Abraham noemde de Naam van die plaats; de Heere zal het voorzi<strong>en</strong>; hetwelk van<br />

hed<strong>en</strong> af gezegd zal word<strong>en</strong>; de Heere zal op de berg gezi<strong>en</strong> word<strong>en</strong>”; namelijk<br />

wanneer hij als de teg<strong>en</strong>beeldige Ram zou geofferd word<strong>en</strong>, op deze berg in plaats van<br />

13 Nooit liet<strong>en</strong> de Jod<strong>en</strong> doodsbe<strong>en</strong>der<strong>en</strong> onbegrav<strong>en</strong> op aarde ligg<strong>en</strong>; dez<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n onrein, (Red)


128<br />

de voorbeeldige Izak.<br />

Nu is het echter zeker, dat onze Taalsmann<strong>en</strong>, het in statu constructo hebb<strong>en</strong> vertaald,<br />

lez<strong>en</strong>de, d<strong>en</strong> berg des Heer<strong>en</strong>; <strong>en</strong> als m<strong>en</strong> om de patach onder de ה in plaats van e<strong>en</strong><br />

kamets, zou oordel<strong>en</strong>, dat het in statu constructo moet vertaald word<strong>en</strong>, dan is daar<br />

ge<strong>en</strong> noodzakelijkheid, om dat te bepal<strong>en</strong> tot de twee woord<strong>en</strong> behar Jehovah alle<strong>en</strong>,<br />

maar dat kan t<strong>en</strong> opzichte van het gehele of ganse gestel der woord<strong>en</strong> begrep<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>. En dan kan m<strong>en</strong> lez<strong>en</strong>, op de berg, op welke de Heere gezi<strong>en</strong> zal word<strong>en</strong>.<br />

Maar daar de vertaling in statu absoluto, wel zo klaar is om e<strong>en</strong> verstaanbare zin op te<br />

lever<strong>en</strong>, als dat het vertaald wordt in statu constructo, want zo m<strong>en</strong> het zo neemt, in<br />

het sam<strong>en</strong>stel der woord<strong>en</strong>, dan schijnt daar e<strong>en</strong> grote verzwijging onder te moet<strong>en</strong><br />

verstaan word<strong>en</strong>. En begrijpt m<strong>en</strong> het maar t<strong>en</strong> opzichte van de twee woord<strong>en</strong> alle<strong>en</strong>;<br />

<strong>en</strong> lez<strong>en</strong> aldus; daarom hed<strong>en</strong> t<strong>en</strong> dage gezegd wordt, op de berg des Heer<strong>en</strong> zal het<br />

voorzi<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; dan gev<strong>en</strong> wij aan, of nem<strong>en</strong> liever van ons, de vijand<strong>en</strong> van Gods<br />

woord e<strong>en</strong> zwaard om ons te dod<strong>en</strong>. Daar die van hun meester (in 't Hebreeuws ge<br />

naamd Baruch, <strong>en</strong> naar het Latijn B<strong>en</strong>edictus Spinosa, dat is, de gezeg<strong>en</strong>de Spinosa,<br />

maar liever de vervloekte Spinosa) geleerd heeft, dat Mozes de schrijver van die<br />

heilige hoekrol niet is, maar door e<strong>en</strong> veel latere schrijver geschied is. Ja zelfs, nadat<br />

de tempel al op Moria gebouwd zou zijn, na welke tijd hij eerst de Naam van de berg<br />

des Heer<strong>en</strong> zou gekreg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. En daar ik niet weet, dat het nog klaar bewez<strong>en</strong> is,<br />

dat de patach, onder de ה de vertaling in statu constructo noodzakelijk vordert, verkies<br />

ik liever de vertaling in statu absoluto. En dan heeft volg<strong>en</strong>s deze vertaling, Abraham<br />

met e<strong>en</strong> onbegrijpelijke verheuging in dit voorspel gezi<strong>en</strong>, de dag op welke de<br />

Messias Zijn borgschuld aan de Vader betaald heeft, tot vrijmaking <strong>en</strong> verlossing van<br />

Zijn volk, die Izak hier vertoonde.<br />

En uit dit gezegde, dat wat breed is uitgelop<strong>en</strong>, zal m<strong>en</strong> licht zi<strong>en</strong>, dat die berg, op<br />

welke Abraham dit werk verrichtte, e<strong>en</strong> berg was, onderscheid<strong>en</strong> van de tempelberg.<br />

En zo heeft die berg geweest, e<strong>en</strong> heuvel van Moria de tempelberg. En dit zo zijnde,<br />

zo kan Moria, die zelf heuvel<strong>en</strong> heeft, niet begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong> als <strong>en</strong>kel e<strong>en</strong> heuvel te<br />

zijn van Sion, hetwelk ik wat omstandig heb tracht<strong>en</strong> te betog<strong>en</strong>.<br />

Einde 10 e sam<strong>en</strong>spraak.<br />

ELFDE SAMENSPRAAK.


Handel<strong>en</strong>de van de verscheid<strong>en</strong> Stat<strong>en</strong> van de Messias,<br />

zo der Vernedering als der Verhoging.<br />

129<br />

KOOPMAN.<br />

Wij hebb<strong>en</strong> in onze vorige sam<strong>en</strong>spraak gesprok<strong>en</strong> over de natuur <strong>en</strong> ambt<strong>en</strong> van de<br />

Messias; nu zal het niet onvoegzaam zijn, te sprek<strong>en</strong> bij deze sam<strong>en</strong>komst over Zijn<br />

stat<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik w<strong>en</strong>ste wel vooraf te wet<strong>en</strong>, wat u door stat<strong>en</strong> verstaat.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat geeft in het algeme<strong>en</strong>, te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> staat waarin zich iemand bevindt, hetzij in<br />

e<strong>en</strong> staat van aanzi<strong>en</strong> of van verachting; e<strong>en</strong> staat van blijdschap of van droefheid; e<strong>en</strong><br />

staat van rijkdom of van armoede; e<strong>en</strong> staat van hoogheid of van nederigheid. Gelijk<br />

als Jozef in Egypte, eerst was in e<strong>en</strong> staat van nederigheid, ja van vernedering. Zodat<br />

hij van dat aanzi<strong>en</strong>, dat hij nog in zijn slavernij bezat, niet alle<strong>en</strong> beroofd, maar als e<strong>en</strong><br />

misdadiger in de gevang<strong>en</strong>is gesteld werd. Totdat hij van zo e<strong>en</strong> nederige staat, door<br />

de Goddelijke besturing werd overgebracht tot e<strong>en</strong> staat van verhoging zo ver, dat hij<br />

alle vorst<strong>en</strong> in Egypte overtrof, rijd<strong>en</strong>de op de tweede wag<strong>en</strong>. En m<strong>en</strong> riep uit voor<br />

zijn aangezicht, knielt! En zo komt ons in de Heilige Schrift de Messias voor in e<strong>en</strong><br />

staat van nederigheid, ja! van vernedering; <strong>en</strong> daarop in e<strong>en</strong> staat van verhoging. En<br />

zo ontmoet m<strong>en</strong> in de Messias twee stat<strong>en</strong>; in de eerste komt Hij voor lijd<strong>en</strong>de. En in<br />

de tweede triomfer<strong>en</strong>de.<br />

RABBI.<br />

Hetge<strong>en</strong> u van één Messias verstaat, dat verstaan wij van twee; de E<strong>en</strong> zal kom<strong>en</strong> om<br />

te lijd<strong>en</strong>. En de Andere om te heers<strong>en</strong>. <strong>De</strong> eerste noem<strong>en</strong> wij Maschiach b<strong>en</strong> Joseph,<br />

dat is, Messias de zoon van Jozefs. Hij wordt ook veel g<strong>en</strong>oemd Efraïms Messias,<br />

omdat hij niet uit Manasse, maar uit Efraïm voort zou kom<strong>en</strong>; de Ander noem<strong>en</strong> wij<br />

Maschiach b<strong>en</strong> David, dat is, Messias de zoon van David, omdat hij zijn afkomst zou<br />

hebb<strong>en</strong> uit David. Dat nu aan Efraïms Messias het lijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> véél lijd<strong>en</strong> wordt<br />

toegeschrev<strong>en</strong>, blijkt uit het volg<strong>en</strong>de. Ik lees in het boek g<strong>en</strong>oemd Jalkood, daar de<br />

vergadering des volks Israëls tot God zegt: ‘Heere der eeuw<strong>en</strong>, om Uwer wet wil,<br />

welke Gij mij gegev<strong>en</strong> hebt <strong>en</strong> welke e<strong>en</strong> oorsprong des lev<strong>en</strong>s g<strong>en</strong>oemd wordt, zo<br />

moet ik mij verlustig<strong>en</strong> in Uw licht. Gelijk geschrev<strong>en</strong> staat: in Uw licht zi<strong>en</strong>, wij dat<br />

licht’, dat is het licht van de Messias. Als ook: En God zag het licht, dat het goed was,<br />

dat leert ons, dat de heilige <strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>de God, eer zelfs de wereld geschap<strong>en</strong> was, in<br />

de g<strong>en</strong>eratie des Messias <strong>en</strong> in Zijn werk<strong>en</strong> vooruit gezi<strong>en</strong> werd <strong>en</strong> hetzelve onder de<br />

troon Zijner heerlijkheid voor de Messias <strong>en</strong> Zijn g<strong>en</strong>eratie bewaard heeft.<br />

<strong>De</strong> satan versche<strong>en</strong> voor de Heere <strong>en</strong> sprak: ‘Heere der eeuw<strong>en</strong>, dat Licht dat onder de<br />

troon uwer heerlijkheid bewaard wordt, voor wie is dat?’<br />

<strong>De</strong> Heere antwoordde: ‘voor di<strong>en</strong>, die u met schande terug zal do<strong>en</strong> wijk<strong>en</strong>.’<br />

<strong>De</strong> satan sprak: ‘Heere toon Hem mij.’<br />

<strong>De</strong> Heere sprak: ‘kom <strong>en</strong> zie Hem; maar to<strong>en</strong> hij Hem zag, verschrikte hij zeer <strong>en</strong> viel<br />

neer op zijn aangezicht, zegg<strong>en</strong>de: ‘waarlijk dit is de Messias, die kom<strong>en</strong> zal, Die mij<br />

zal do<strong>en</strong> vall<strong>en</strong>, mitsgaders alle volk<strong>en</strong> in de hel; gelijk geschrev<strong>en</strong> staat, de dood is<br />

verslond<strong>en</strong> tot overwinning.’


130<br />

To<strong>en</strong> vergaderd<strong>en</strong> alle volk<strong>en</strong> <strong>en</strong> tal<strong>en</strong> voor de Heere <strong>en</strong> zeid<strong>en</strong>: ‘Heere der eeuw<strong>en</strong>,<br />

wie is <strong>De</strong>ze in wi<strong>en</strong>s hand wij alle zull<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> vall<strong>en</strong>? Hoe is Zijn Naam <strong>en</strong> wat is<br />

Zijn goed?’<br />

<strong>De</strong> gezeg<strong>en</strong>de God sprak: ‘Efraïms Messias mijn Gerechtigheid is Zijn Naam, die de<br />

og<strong>en</strong> Israëls verlicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn volk zalig mak<strong>en</strong> zal.’ To<strong>en</strong> ging God met hem het<br />

verbond in. En sprak tot hem: deze die door U zull<strong>en</strong> behoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, hun zond<strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, dat gij onder e<strong>en</strong> ijzer<strong>en</strong> juk zult moet<strong>en</strong> gaan. En zij zull<strong>en</strong> U tot e<strong>en</strong><br />

os mak<strong>en</strong>, wi<strong>en</strong>s og<strong>en</strong> geblinddoekt zijn; <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> Uw geest met hun juk<br />

beangstig<strong>en</strong>. En om hunner zond<strong>en</strong> wil, zal Uw tong aan Uw gehemelte moet<strong>en</strong><br />

klev<strong>en</strong>. Is dit ook Uw wil?’<br />

<strong>De</strong> Messias sprak tot God: ‘Heere der aarde, zal ook deze angst vele jar<strong>en</strong> dur<strong>en</strong>?’<br />

<strong>De</strong> Heere antwoordde Hem: ‘Ik zweer U bij Uw lev<strong>en</strong>, Ik heb over U maar e<strong>en</strong> week<br />

beslot<strong>en</strong>; zo uw ziel ev<strong>en</strong>wel droevig is, ik zal alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> van nu af verstot<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> Messias sprak: ‘Heere der aarde, met vreugde mijns hart<strong>en</strong> <strong>en</strong> met vrolijk gemoed<br />

neem Ik het aan.”<br />

En op e<strong>en</strong> andere plaats werd gelez<strong>en</strong>, dat de vaders in de maand Nisan staan zull<strong>en</strong>.<br />

En tot hem zegg<strong>en</strong>: ‘Efraïms Messias onze Gerechtigheid, alhoewel wij Uw vaders<br />

zijn, zo zijt Gij nochtans meerder dan wij, omdat U onzer kinder<strong>en</strong> zond<strong>en</strong> hebt<br />

gedrag<strong>en</strong>. En dat over U z<strong>ware</strong> ell<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zijn gekom<strong>en</strong>, hoedanig over niemand, noch<br />

vóór of ná gekom<strong>en</strong> zijn; <strong>en</strong> Gij zijt om Israëls wil tot e<strong>en</strong> smaad <strong>en</strong> spot geweest<br />

onder de heid<strong>en</strong><strong>en</strong>, Gij hebt in donkerheid <strong>en</strong> duisternis gezet<strong>en</strong> <strong>en</strong> Uw og<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong><br />

het licht niet gezi<strong>en</strong> <strong>en</strong> Uw huid is op uw be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> verdroogd. Uw lichaam is als e<strong>en</strong><br />

dor hout geword<strong>en</strong> <strong>en</strong> uw og<strong>en</strong> zijn door vast<strong>en</strong> verduisterd geweest <strong>en</strong> Uw kracht is<br />

als e<strong>en</strong> potscherf verdroogd.’<br />

Daar ziet u, dat onze Rabbijn<strong>en</strong> al vanouds af verstaan hebb<strong>en</strong>, dat de smartdrag<strong>en</strong>de<br />

Messias Zijn afkomst moest zijn van Efraïm. En het werd algeme<strong>en</strong> geloofd, dat hij<br />

eindelijk in e<strong>en</strong> veldslag zal omkom<strong>en</strong>; maar teg<strong>en</strong> wi<strong>en</strong> deze slag zal geschied<strong>en</strong>,<br />

daarover zijn wij niet e<strong>en</strong>s. Sommig<strong>en</strong> m<strong>en</strong><strong>en</strong> teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Armillus Harascha,, dat is, de<br />

goddeloze Armillus, welks postuur zo schrikkelijk, als zijn geboorte wonderlijk zal<br />

zijn. Want behalve dat zijn l<strong>en</strong>gte <strong>en</strong> zijn breedte 12 ell<strong>en</strong> zal wez<strong>en</strong>, zo zal hij rode<br />

og<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, die wel e<strong>en</strong> handbreed in zijn hoofd zull<strong>en</strong> staan; zijn haar zal goudgeel<br />

<strong>en</strong> zijn voetplant<strong>en</strong> gro<strong>en</strong> zijn. Ja, hij zal twee hoofd<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Maar zijn geboorte is<br />

niet minder wonderlijk, want hij zal gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong> uit e<strong>en</strong> st<strong>en</strong><strong>en</strong> jonkvrouw<strong>en</strong><br />

beeld te Rome. Met wie de goddeloz<strong>en</strong> onkuisheid zoud<strong>en</strong> bedrijv<strong>en</strong>, waardoor dat<br />

beeld van h<strong>en</strong> bezwangerd zou word<strong>en</strong>. En God zal eindelijk de st<strong>en</strong><strong>en</strong> buik op<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

het kind ter wereld do<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. Maar ander<strong>en</strong> m<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat Efraïms Messias dood zal<br />

blijv<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> slag teg<strong>en</strong> Gog <strong>en</strong> Magog, doch wie dan Gog <strong>en</strong> Magog is, daarover<br />

werd zeer getwist.<br />

Maar hierin zijn wij tamelijk e<strong>en</strong>s, dat na de dood van Messias b<strong>en</strong> Joseph, dat dán<br />

Messias b<strong>en</strong> David kom<strong>en</strong> zal <strong>en</strong> ons in Kanaän verzamel<strong>en</strong> in vrede; <strong>en</strong> daar onder<br />

Zijn vleugel<strong>en</strong> g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>, alles wat wij zoud<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, gelijk ik voorhe<strong>en</strong><br />

gezegd heb. Nu pass<strong>en</strong> al die plaats<strong>en</strong>, die van vernedering of smart<strong>en</strong> van de Messias<br />

sprek<strong>en</strong>, op Messias b<strong>en</strong> Joseph; maar alle die van de heerlijkheid des Messias<br />

sprek<strong>en</strong>, die zijn van Messias b<strong>en</strong> David.<br />

KOOPMAN.<br />

Dit gevoel<strong>en</strong> van twee Messiass<strong>en</strong> is niet gegrond in Mozes noch de profet<strong>en</strong>. Ook<br />

vindt m<strong>en</strong> niet bij <strong>en</strong>ig Joods leraar, iets daarvan gemeld, die geleefd hebb<strong>en</strong> voor of<br />

omtr<strong>en</strong>t die tijd, op welke ik in onze neg<strong>en</strong>de sam<strong>en</strong>spraak toonde, dat de Messias op<br />

aarde zou verschijn<strong>en</strong>, zodat Israël tot die tijd toe, van zulks niets gewet<strong>en</strong> heeft.


131<br />

RABBI.<br />

Wij vind<strong>en</strong> daarvan al gewag gemaakt, in de Talmud. En in de Chaldeeuwse<br />

Uitbreider over het Hooglied, want die verklaart over het 4 de hoofdstuk vers 5 <strong>en</strong><br />

hoofdstuk 8: 3, de twee borst<strong>en</strong> te zijn, de twee Verlossers: de Messias de zoon van<br />

David <strong>en</strong> de Messias de zoon van Ephraim. Zodat UE. wel ziet, dat u hier mistast, als<br />

u zegt dat m<strong>en</strong> zo oud bij <strong>en</strong>ig Joods leraar niets daarvan gemeld vindt; want m<strong>en</strong><br />

vindt het hij de Chaldeeuwse Uitbreider <strong>en</strong> in de Talmud.<br />

KOOPMAN.<br />

Hier veronderstelt UE. dat de Talmud nev<strong>en</strong>s de Chaldeeuwse Uitbreider ouder zou<br />

zijn, wat u nooit kan bewijz<strong>en</strong>. Want het is bek<strong>en</strong>d, dat de Mischna of Mondwet in<br />

geschrift is gebracht door rabbi Jehuda Hakkodoosch, bijna 200 jaar na de verwoesting<br />

van Jeruzalem, door Titus Vespasianus. En de Gemara is nog van later<br />

datum, want dezelve heeft zijn begin gekreg<strong>en</strong> van rabbi Asse, omtr<strong>en</strong>t 100 jaar later.<br />

En dat is door Asse (die ook opperbestuurder van de Surijnse schol<strong>en</strong> was) <strong>en</strong> zijn<br />

opvolger Maremar. En Mar, de zoon van Asse, b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>s nog <strong>en</strong>ige metgezell<strong>en</strong> (de<br />

Gemara) voltrokk<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> na e<strong>en</strong> arbeid van ruim 130 jar<strong>en</strong>. Zodat de Talmud eerst<br />

voltooid is, ruim 400 jar<strong>en</strong> na Jeruzalems verwoesting. Gelijk UE. dit ook na kan zi<strong>en</strong><br />

in het boek Juchasin, daar u vind<strong>en</strong> zult dat Marmemar <strong>en</strong> Mar, de zoon van Raäf<br />

Asse, b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>s derzelver metgezell<strong>en</strong>, de Talmud hebb<strong>en</strong> verzegeld met de<br />

inzetting<strong>en</strong>, besluit<strong>en</strong> <strong>en</strong> gewoont<strong>en</strong>, welke de wijz<strong>en</strong> van alle eeuw verordineerd <strong>en</strong><br />

vastgesteld hadd<strong>en</strong>, tot hun tijd<strong>en</strong> toe; hetzelve hebb<strong>en</strong> verzegeld in het jaar 4265 na<br />

de schepping der wereld. En onze jaartelling begint met het jaar 3760 van ulieder<br />

telling; zo komt het jaar 4265 met ons jaar 505 overe<strong>en</strong>. Zodat uw Talmud van zo e<strong>en</strong><br />

oude datum niet is, als UE. zo ev<strong>en</strong> veronderstelde. En wat de Chaldeeuwse Uitbreider<br />

over het Hooglied betreft, wi<strong>en</strong>s naam onbek<strong>en</strong>d is; het is gans zeker, dat dezelve ook<br />

zo oud niet is, want hij Byzantium, met de Naam van Constantinopel noemt. Nu is het<br />

bek<strong>en</strong>d, dat Byzantium de naam van Constantinopel ontvang<strong>en</strong> heeft, door Constantijn<br />

de Grote, omtr<strong>en</strong>t 260, jaar na de verwoesting van Jeruzalem. Zodat de Chaldeeuwse<br />

Uitbreider over het Hooglied, op zijn oudst gesteld kan word<strong>en</strong> in de 4de eeuw van<br />

onze jaartelling. Zodat het vast staat, wat ik gezegd heb, dat het gevoel<strong>en</strong> der Jod<strong>en</strong>,<br />

aangaande twee Messiass<strong>en</strong>, zo oud niet is, maar van e<strong>en</strong> latere tijd zijn oorsprong<br />

heeft.<br />

RABBI.<br />

Er zijn van onze meesters, die het ook zo niet verstaan, gelijk als blijkt uit het zegg<strong>en</strong><br />

van rabbi Juda de Mod<strong>en</strong>a hier over, namelijk hierin bestaande, dat zulks ge<strong>en</strong> grond<br />

noch bewijs heeft in de Schrift, welke Schrift niet dan van e<strong>en</strong> Messias ged<strong>en</strong>kt. En<br />

dat die Messias, waar Zacharia van zegt, die in armoede <strong>en</strong> nederigheid zal<br />

verschijn<strong>en</strong>, dezelfde Messias is, daar G<strong>en</strong>. 49: 10 <strong>en</strong> 11 van gedacht wordt, namelijk<br />

die de veul<strong>en</strong> zijns ezels aan de uitgelez<strong>en</strong><strong>en</strong> wijnstok is bind<strong>en</strong>de. En zo ziet UE. uit<br />

deze bijgebrachte woord<strong>en</strong>, dat al onze rabbijn<strong>en</strong> niet vaststell<strong>en</strong>, dat er twee<br />

Messiass<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel, dat verg<strong>en</strong>oegt mij, dat er ook nog zulke meesters gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, die zulks<br />

beter hebb<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>. En daarom volg<strong>en</strong>s de Schrift zich tot e<strong>en</strong> Messias bepal<strong>en</strong>. Het<br />

behaagt mij, dezulk<strong>en</strong> op het voetspoor te volg<strong>en</strong>. En beschouw dan e<strong>en</strong>s met mij van<br />

nabij, hoe de Messias door de weg van vernedering zou intred<strong>en</strong> in zijn Koninkrijk,


132<br />

beklimm<strong>en</strong>de de hoogste trap van majesteit, eet <strong>en</strong> heerlijkheid. Om dan tot, de zaak<br />

te kom<strong>en</strong>, zo zal hij die weg betred<strong>en</strong>, zodra als Hij op de aarde als m<strong>en</strong>s verschijn<strong>en</strong><br />

zal. Want daar het uit Zach. 9: 9 blijkt, dat Hij niet met aardse pracht zou kom<strong>en</strong>, maar<br />

in armoede, is het zeker, dat Hij verschijn<strong>en</strong> zal in nederigheid. En dat komt ons als de<br />

red<strong>en</strong> voor, waarom Israël Hem om die armelijke, dat toch e<strong>en</strong> verachte staat is, niet<br />

zou acht<strong>en</strong>, Jesaja 53: 2, 3. “Want Hij is als e<strong>en</strong> rijsje voor Zijn aangezicht<br />

opgeschot<strong>en</strong>. En als e<strong>en</strong> wortel uit e<strong>en</strong> dorre aarde; Hij had ge<strong>en</strong> gedaante noch<br />

heerlijkheid; als wij Hem aanzag<strong>en</strong>, zo was er ge<strong>en</strong> gestalte, dat wij Hem zoud<strong>en</strong><br />

begeerd hebb<strong>en</strong>. Hij was veracht <strong>en</strong> de onwaardigste onder de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> Man van<br />

smart<strong>en</strong>. En verzocht in krankheid. En [e<strong>en</strong> iegelijk] was als verberg<strong>en</strong>de het<br />

aangezicht voor Hem; Hij was veracht. En wij hebb<strong>en</strong> Hem niet geacht.”<br />

RABBI.<br />

Dat had ik wel gedacht, dat u dit hoofdstuk op de Messias zou toepass<strong>en</strong>. Maar<br />

waarom zou dat niet verklaard kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> op Israël, zodat Israël hier voorkomt,<br />

dat zij andere m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> hun zoud<strong>en</strong> <strong>en</strong> straff<strong>en</strong> gedrag<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. En dat blijkt, omdat in<br />

het 8ste vers staat: „om de overtreding mijns volks, is de plaag op h<strong>en</strong> geweest.” En<br />

daar staat niet op Hem, gelijk gijlied<strong>en</strong> het vertaalt, want dan moest daar staan לּ וֹ loo<br />

hem, in 't <strong>en</strong>kelvoudige; maar nu staat daar לּ מּוֹ,<br />

laamoo, h<strong>en</strong>, in 't meervoudige; gelijk<br />

dat zelf door Don Izak Abarbanel, wel klaar is aangetoond.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zal e<strong>en</strong>s mild wez<strong>en</strong> <strong>en</strong> u toestaan (dat ik echter niet doe), dat het 8 ste vers zo moet<br />

vertaald word<strong>en</strong>. En laat ons dan e<strong>en</strong>s zi<strong>en</strong>, wat u daarmee wint, want aan dit vers ligt<br />

veel geleg<strong>en</strong>, omdat UE. dit bijbr<strong>en</strong>gt om uw gevoel<strong>en</strong> te stav<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Heere spreekt<br />

hier van e<strong>en</strong> overtreding Zijns volks. <strong>De</strong> vraag is, van wat voor e<strong>en</strong> overtreding hier<br />

gesprok<strong>en</strong> wordt. Ik me<strong>en</strong> van die overtreding, die gemeld wordt in het 2de <strong>en</strong> 3de<br />

vers, namelijk, dat zij de Messias vanwege Zijn nederige gestalte, zoals Hij daar beschrev<strong>en</strong><br />

wordt, niet zoud<strong>en</strong> beger<strong>en</strong>, maar Hem veracht<strong>en</strong> als de onwaardigste onder<br />

de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. En wanneer de Messias, volg<strong>en</strong>s vers 4, als Borg hun krankhed<strong>en</strong> op zich<br />

had g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> als het <strong>ware</strong> zo<strong>en</strong>offer hun smart<strong>en</strong> kwam te drag<strong>en</strong>, achtt<strong>en</strong> zij, dat<br />

Hij van God geplaagd, geslag<strong>en</strong> <strong>en</strong> verdrukt was. Dit was e<strong>en</strong> geheel ander gedrag dan<br />

hun gebod<strong>en</strong> was, Zach. 9: 9, namelijk, dat de dochters van Sion <strong>en</strong> van Jeruzalem<br />

zich moest<strong>en</strong> verheug<strong>en</strong> <strong>en</strong> juich<strong>en</strong>, omdat hun Koning wel rechtvaardig, doch ook<br />

e<strong>en</strong> Heiland, Die arm was, zou zijn.<br />

Dit verkeerde gedrag van Israël noemt de Heere e<strong>en</strong> overtreding, zegg<strong>en</strong>de: om de<br />

overtreding Mijns volks is de plaag op h<strong>en</strong> geweest. Op h<strong>en</strong>, dat is op Zijn volk, die de<br />

overtreding gepleegd hadd<strong>en</strong>; <strong>en</strong> op h<strong>en</strong> was de plaag geweest. Welke plaag tweeërlei<br />

kan verstaan word<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> eerste geestelijk, t<strong>en</strong> tweede lichamelijk.<br />

Wat dan het eerste betreft, God zou h<strong>en</strong> overgev<strong>en</strong> aan de boosheid <strong>en</strong><br />

verkeerdheid van hun hart. En Hij zou Zijn vri<strong>en</strong>delijk aangezicht voor h<strong>en</strong> verberg<strong>en</strong>,<br />

gelijk God door Mozes zegt, <strong>De</strong>ut. 32: 20. „Ik zal Mijn aangezicht van h<strong>en</strong> verberg<strong>en</strong>,<br />

Ik zal zi<strong>en</strong>, welk hunlieder einde zal wez<strong>en</strong>, want zij zijn e<strong>en</strong> gans verkeerd geslacht,<br />

kinder<strong>en</strong>, in welke ge<strong>en</strong> trouw is.”<br />

T<strong>en</strong> tweede. <strong>De</strong> lichamelijke plaag, want de Heere zou h<strong>en</strong> als onreine <strong>en</strong><br />

gelijk melaats<strong>en</strong> uitdrijv<strong>en</strong> uit het land van Immanuël, Jes. 8: 8. En h<strong>en</strong> verstrooi<strong>en</strong><br />

onder de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong>, omdat zij naar Hem niet hor<strong>en</strong>, Hos. 9: 17. En zo me<strong>en</strong> ik, dat UE.<br />

met deze uw vertaling niet veel gevorderd b<strong>en</strong>t, om aan uw oogmerk te voldo<strong>en</strong>.<br />

Maar ik kan niet zi<strong>en</strong>, dat laamoo bepaaldelijk in het meervoud moet g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> werd<strong>en</strong><br />

want gelijk loo bepaaldelijk in het <strong>en</strong>kelvoud zegt hem, zo is dat woord in het


133<br />

meervoudige laahem, h<strong>en</strong>; maar laamoo, wordt gebruikt in het <strong>en</strong>kelvoud hem, gelijk<br />

als in het meervoudige h<strong>en</strong>. En dat zal klaar blijk<strong>en</strong>, namelijk dat het in het <strong>en</strong>kelvoud<br />

ook kan g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, wanneer wij dat woord bezi<strong>en</strong> bij Jes. 44: 15 guaasaahou<br />

pesel vajisgaad-laamoo; daar laamoo zeker in het <strong>en</strong>kelvoud moet word<strong>en</strong> aangezi<strong>en</strong>,<br />

want die woord<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>lijk: hij maakt e<strong>en</strong> gesned<strong>en</strong> beeld. En hij bidt het aan,<br />

Òf, hij aanbidt hem. Want het woordje laamoo wijst hier aan, dat beeld wat hij<br />

gemaakt <strong>en</strong> waar hij voor was neergevall<strong>en</strong>, hetzelfde aanbidd<strong>en</strong>de. Gelijk het woord<br />

saagad, voor iemand neervall<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ook aanbidd<strong>en</strong>, te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft. En zo me<strong>en</strong> ik,<br />

dat onze algem<strong>en</strong>e vertaling, met de natuur van de tekst niet strijdt.<br />

RABBI.<br />

Ik wil wel bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat Don Izak Abarbanel hier meer e<strong>en</strong> schranderheid van zijn<br />

geest, dan e<strong>en</strong> onbepaalde liefde tot de waarheid getoond heeft; waarom hij ook van<br />

vele rabbijn<strong>en</strong> niet is nagevolgd, houd<strong>en</strong>de het liever met de oude rabbijn<strong>en</strong>, die dit<br />

hoofdstuk van de Messias verstaan hebb<strong>en</strong>; gelijk Jonathan, de Chaldeeuwse<br />

Uitbreider <strong>en</strong> de Jalkood, het verklar<strong>en</strong> van de Koning Messias. En deze hebb<strong>en</strong> ook<br />

nog hun navolgers, gelijk blijkt uit het nagelat<strong>en</strong> werkje van rabbi M<strong>en</strong>achem, de zoon<br />

van Isaia Coh<strong>en</strong>, die ge<strong>en</strong> oude schrijver is, want dat blijkt, omdat hij in zijn werkje<br />

aanhaalt de beroemde rabbi Manasse b<strong>en</strong> Israël, in hetge<strong>en</strong> hij gezegd had, in zijn<br />

boek g<strong>en</strong>oemd „de <strong>hoop</strong> van Israël.”<br />

(Rabbi Manasse b<strong>en</strong> Israël heeft zijn boekje, dat hier gemeld wordt,<br />

opgedrag<strong>en</strong> aan de parnasses of ouderling<strong>en</strong> der Joodse kerk, in het jaar 5410<br />

naar hun telling. En dat jaar komt met het jaar 1650 naar onze telling overe<strong>en</strong>.<br />

Is iemand begerig te wet<strong>en</strong>, als hij e<strong>en</strong> Joods jaartal ontmoet, met welk jaar<br />

van onze telling dat het overe<strong>en</strong>komt, die ga dus te werk, als het Joods jaartal<br />

is opgesteld, dan snijdt de 5 die de duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> vertoont, af. En het getal wat<br />

overschiet, zet daaronder 1240 <strong>en</strong> tel het sam<strong>en</strong> op, zo krijgt m<strong>en</strong> het jaar der<br />

Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>. Als bijvoorbeeld Manasse b<strong>en</strong> Israël heeft zijn boek opgedrag<strong>en</strong> in<br />

het jaar 5/ 410<br />

Zet er onder: 1240<br />

Komt uit: 1650<br />

Volg<strong>en</strong>s dez<strong>en</strong> regel kan m<strong>en</strong> altijd de Joodse jar<strong>en</strong> met de onze ontdekk<strong>en</strong>,<br />

namelijk met welk het overe<strong>en</strong> komt.)<br />

Haalt nu rabbi M<strong>en</strong>achem, rabbi Manasse b<strong>en</strong> Israël aan, dan moet rabbi M<strong>en</strong>achem<br />

van e<strong>en</strong> jonger<strong>en</strong> datum zijn. En deze rabbi M<strong>en</strong>achem heeft in e<strong>en</strong> werkje g<strong>en</strong>oemd:<br />

„het licht t<strong>en</strong> tijde des avonds,” met veel kracht <strong>en</strong> klein van rede aangetoond, als dat<br />

het 53 ste hoofdstuk van Jesaja op niemand anders, dan op de Messias kan toegepast<br />

word<strong>en</strong>. En ik zie wel, dat die rabbijn<strong>en</strong>, die zo alles van de Messias teg<strong>en</strong> het<br />

gevoel<strong>en</strong> van de oude rabbijn<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong> af te w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, daarmede ton<strong>en</strong>, dat zij groter<br />

liefhebbers zijn van hun veronderstelling, dan van de waarheid, gelijk ik dit ook<br />

gezi<strong>en</strong> heb in de schrift<strong>en</strong> van rabbi Salomon Jarchi, dewelke om dit 53 ste hoofdstuk<br />

van de Messias af te w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, de vorige woord<strong>en</strong> van Jes. 52: 15, aldus vertaald heeft:<br />

„alzo zal Hij vele heid<strong>en</strong><strong>en</strong> do<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>,” te wet<strong>en</strong>, datg<strong>en</strong>e wat in het 53 ste<br />

hoofdstuk beschrev<strong>en</strong> is, <strong>en</strong> dan moet m<strong>en</strong> de sprekers in het 53 ste hoofdstuk voor<br />

heid<strong>en</strong><strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>. Doch hoe ongelukkig hij deze vertaling gedaan heeft, zal m<strong>en</strong><br />

kunn<strong>en</strong> oordel<strong>en</strong> als m<strong>en</strong> weet, dat het grondwoord יּ זּהּ<br />

jazeh hetwelk hij sprek<strong>en</strong><br />

vertaalt, nooit in de Heilige Blad<strong>en</strong> in die zin van sprek<strong>en</strong> voorkomt, maar in zijn<br />

afkomst <strong>en</strong> in zijn gebruik zegt het bespr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, want het komt van het woord naazaah,<br />

hetwelk bespr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, of in de lijd<strong>en</strong>de persoon bespr<strong>en</strong>gd word<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft. En<br />

zo hebb<strong>en</strong> zulke rabbijn<strong>en</strong> meer schande, dan eer aan de natie toegebracht. Alsof wij


134<br />

ons verkocht hadd<strong>en</strong> om teg<strong>en</strong> de Heilige taal <strong>en</strong> buit<strong>en</strong> het oogmerk van de Heilige<br />

tekst, alles wat wij maar oordeeld<strong>en</strong>, dat de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> kon di<strong>en</strong><strong>en</strong> om hun geloof te<br />

verdedig<strong>en</strong>, van hun waar oogmerk af te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. En de taal, of tekst naar ons eig<strong>en</strong><br />

oogmerk te draai<strong>en</strong>. Ik voor mij, ik ver<strong>en</strong>ig mij met dezulk<strong>en</strong> niet. En het was te<br />

w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, dat zij niet verwaardigd werd<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> verstandige Jood h<strong>en</strong> nawandelde,<br />

want er is niet te hal<strong>en</strong> voor ons als schaamte <strong>en</strong> schande. En daarom ik sta UE toe,<br />

dat Jesaja 53 van de Messias spreekt.<br />

KOOPMAN.<br />

Wij dan in dez<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s zijnde, zo ziet UE. dan uit het bijgebrachte 2 de <strong>en</strong> 3 de vers van<br />

Jesaja 53, dat de Messias in e<strong>en</strong> gans nederige staat op de aarde zou verschijn<strong>en</strong>, want<br />

Hij zou als e<strong>en</strong> rijsje opschiet<strong>en</strong>, dat is als e<strong>en</strong> onnutte <strong>en</strong> schadelijke loot, maar nog<br />

daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> wortel uit e<strong>en</strong> dorre aarde, waarvan ge<strong>en</strong> vruchtbaarheid te<br />

verwacht<strong>en</strong> was. Gev<strong>en</strong>de deze dorre aarde mete<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> Zijn geringe afkomst,<br />

gelijk de profeet dit al in zijn 11 de hoofdstuk vers 1 getoond had, wanneer hij zei:<br />

„daar zal e<strong>en</strong> rijsje voortkom<strong>en</strong> uit de afgehouw<strong>en</strong> tronk van Isaï.” Zodat de Messias<br />

wel uit Isaï door David zou voortkom<strong>en</strong>, doch niet wanneer deze zich als e<strong>en</strong><br />

gro<strong>en</strong><strong>en</strong>de boom op zijn wortel zou verton<strong>en</strong>. Maar in teg<strong>en</strong>deel, wanneer dezelve,<br />

gelijk e<strong>en</strong> afgehouw<strong>en</strong> tronk zou schijn<strong>en</strong> neer te legg<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zo zou Hij vanwege zijn<br />

geboorte, noch gedaante, noch heerlijkheid hebb<strong>en</strong>. En zo ziet UE. dat de Messias in<br />

e<strong>en</strong> staat van nederigheid, volg<strong>en</strong>s het profetische woord moet gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. En<br />

deze zijn nederige geboorte was de oorzaak van Hem te veracht<strong>en</strong>. En dat zij Hem als<br />

de onwaardigste onder de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, voor hun Koning niet zoud<strong>en</strong> begeerd hebb<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik had verwacht, dat UE. in <strong>en</strong>ige bijzonderhed<strong>en</strong> aangaande des Messias vernedering<br />

zou tred<strong>en</strong>, opdat door die k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> de Messias te klaarder mocht afgeschilderd<br />

word<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Daar <strong>ware</strong>n wij nu aan toe, doch ik zal tracht<strong>en</strong> U.E. de klaarste alle<strong>en</strong> voor te houd<strong>en</strong>.<br />

Wanneer Hij als de Borg van Zijn volk zou betal<strong>en</strong>, dan zou Hij Zich gewillig daarin<br />

verton<strong>en</strong>, gelijk Hij zo bij de profeet Jesaja sprek<strong>en</strong>de voorkomt, hoofdstuk 50: 5, in<br />

het aanvaard<strong>en</strong> van Zijn lijd<strong>en</strong>. “Ik b<strong>en</strong> niet wederspannig, Ik wijk niet achterwaarts”.<br />

Zodat Hij zich zou gedrag<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> lam dat ter slachting geleid werd. En als e<strong>en</strong><br />

schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, volg<strong>en</strong>s Jes. 53: 7. En Hij<br />

moest in de angst <strong>en</strong> in het gericht kom<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s het 8ste vers. Daar zou Hij op e<strong>en</strong><br />

verbaz<strong>en</strong>de wijze mishandeld word<strong>en</strong>, wanneer Hij als de rechtvaardige Heere in het<br />

midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> zou zijn, zonder <strong>en</strong>ig onrecht gedaan te hebb<strong>en</strong>, Zef. 3: 5. Maar dat<br />

kon Hem niet help<strong>en</strong>, omdat de rechters verkeerd <strong>ware</strong>n, die van ge<strong>en</strong> schaamte<br />

wist<strong>en</strong>, gelijk zij in datzelfde 5 de vers vertoond werd<strong>en</strong>, Trouw<strong>en</strong>s, de profeet had in<br />

het ev<strong>en</strong> voorgaande, deze rechtbank op het alderafschuwelijkst beschrev<strong>en</strong>, als hij de<br />

led<strong>en</strong> daarvan in hun eig<strong>en</strong> gedaante vertoonde, vers 3 <strong>en</strong> 4. „Haar vorst<strong>en</strong> zijn brull<strong>en</strong>de<br />

leeuw<strong>en</strong> in het midd<strong>en</strong> van haar; haar richters zijn avondwolv<strong>en</strong>, die de<br />

be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> niet brek<strong>en</strong> tot aan de morg<strong>en</strong>. Haar profet<strong>en</strong> zijn lichtvaardig, gans<br />

trouweloze mann<strong>en</strong>; haar priesters verontreinig<strong>en</strong> het heilige, zij do<strong>en</strong> der wet geweld<br />

aan.” Wat goeds is nu toch van zo e<strong>en</strong> rechtbank te verwacht<strong>en</strong>? Zeker gans niets!<br />

Maar laat ons, hoe de Messias daar behandeld zou word<strong>en</strong>, wat nader bezi<strong>en</strong>. Ik<br />

ontmoet dan vooraf, de Messias over h<strong>en</strong> klag<strong>en</strong>de, Psalm 22: 14. „Zij hebb<strong>en</strong> hun<br />

mond teg<strong>en</strong> Mij opgesperd; [als] e<strong>en</strong> verscheur<strong>en</strong>de <strong>en</strong> brull<strong>en</strong>de leeuw.” Wat de


135<br />

rechters niet paste om zich in de rechtbank zo te gedrag<strong>en</strong>, maar moest<strong>en</strong> met alle<br />

bescheid<strong>en</strong>heid het stuk, waarom de gevang<strong>en</strong>e terecht gesteld werd, onderzoek<strong>en</strong>.<br />

Maar wat meer is, daar zoud<strong>en</strong> zij de Messias op de smadelijkste wijze met hun<br />

vervloekte kwijl in Zijn gezeg<strong>en</strong>d aangezicht spuw<strong>en</strong>. Daar zou Hij ontkleed word<strong>en</strong>.<br />

En Zijn rug aan wrede beul<strong>en</strong> ter geseling overgev<strong>en</strong>, gelijk Hij zich gewillig in dez<strong>en</strong><br />

aanbiedt, Jes. 50: 6. „Ik geef Mijn rug deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Mij slaan. En Mijn wang<strong>en</strong><br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Mij het haar uitplukk<strong>en</strong>; Mijn aangezicht verberg Ik niet voor smaadlied<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> speeksel.” Van welke geselslag<strong>en</strong> Hij de striem<strong>en</strong> zou drag<strong>en</strong>. Volg<strong>en</strong>s Jes.<br />

53: 5, daarvan Hem gezegd werd: “de straf, die ons de vrede aanbr<strong>en</strong>gt was op Hem.<br />

En door Zijn striem<strong>en</strong> is ons g<strong>en</strong>ezing geword<strong>en</strong>.”<br />

Hier moest het niet bij blijv<strong>en</strong>, maar deze bouwlied<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> deze Ste<strong>en</strong> als geheel<br />

onnut verwerp<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s Psalm 118: 22. En zo moest Hij van h<strong>en</strong> geheel aan de dood<br />

overgegev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, want de Messias zal ge<strong>en</strong> natuurlijke dood sterv<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong><br />

zi<strong>en</strong> kan, Daniël 9: 26, „maar Hij zou uitgeroeid word<strong>en</strong>.” Dat is, volg<strong>en</strong>s Jes. 53: 8,<br />

„afgesned<strong>en</strong> word<strong>en</strong> uit het land der lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong>,” <strong>en</strong> dat door e<strong>en</strong> geweldige dood.<br />

RABBI<br />

Ik heb gij verhaald, als dat wij ook gelov<strong>en</strong>, dat de Messias zal omkom<strong>en</strong>, hetzij door<br />

Armillus, of door Gog <strong>en</strong> Magog; maar niet, dat Hij ter dood zal veroordeeld word<strong>en</strong><br />

door de Joodse raad, gelijk UE. getoond hebt.<br />

Nu w<strong>en</strong>ste ik te hor<strong>en</strong>, of daar ook in de voorzeggingschrift<strong>en</strong> k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> vertoond<br />

word<strong>en</strong>, die de Messias zull<strong>en</strong> k<strong>en</strong>baar mak<strong>en</strong> in Zijn dood.<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja, als u maar met mij het oog wilt slaan op de 22 ste Psalm, daar de Messias,<br />

nadat Hij klag<strong>en</strong>de gezegd had vers 15 <strong>en</strong> 16: „Ik b<strong>en</strong> uitgestort als water. En al mijn<br />

be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> zich vane<strong>en</strong> gescheid<strong>en</strong>; Mijn hart is als was, het is gesmolt<strong>en</strong> in<br />

het midd<strong>en</strong> Mijns ingewands. Mijn kracht is verdroogd als e<strong>en</strong> potscherf. En Mijn<br />

tong kleeft aan Mijn gehemelte; <strong>en</strong> Gij legt Mij in het stof des doods.” Zo gaat hij met<br />

Zijn klacht<strong>en</strong> voort. En vertoont daarin:<br />

<strong>De</strong>g<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Hem ter dood zull<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, de wijze op welke zij Hem dod<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>.<br />

En t<strong>en</strong> derde, <strong>en</strong>ige omstandighed<strong>en</strong> die daarbij zoud<strong>en</strong> voorvall<strong>en</strong>, gelijk in het 17, 18<br />

<strong>en</strong> 19 vers te zi<strong>en</strong> is, want zegt Hij: „hond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> mij omsingeld; e<strong>en</strong> vergadering<br />

der boosdo<strong>en</strong>ers heeft mij omgev<strong>en</strong>; zij hebb<strong>en</strong> Mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> Mijn voet<strong>en</strong><br />

doorgrav<strong>en</strong>. Al Mijn be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> zou ik kunn<strong>en</strong> tell<strong>en</strong>; zij schouw<strong>en</strong> het aan; zij zi<strong>en</strong> op<br />

Mij. Zij del<strong>en</strong> Mijn kleder<strong>en</strong> onder zich. En werp<strong>en</strong> het lot over Mijn gewaad.”<br />

<strong>De</strong>g<strong>en</strong><strong>en</strong> die hem ter dood zull<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, noemt hij vooreerst hond<strong>en</strong>; t<strong>en</strong> tweede e<strong>en</strong><br />

vergadering van boosdo<strong>en</strong>ders.<br />

T<strong>en</strong> eerste. Als m<strong>en</strong> let dat de hond<strong>en</strong> zijn onreine, verachte <strong>en</strong> boze dier<strong>en</strong>,<br />

teg<strong>en</strong> de schap<strong>en</strong> boos <strong>en</strong> bijtig; zo zijn de hond<strong>en</strong> met recht zinnebeeld<strong>en</strong> van de<br />

heid<strong>en</strong><strong>en</strong>; zodat de Messias hier klaagt, dat hij door onreine heid<strong>en</strong><strong>en</strong> werd ter dood<br />

gebracht; die Hem omsingeld<strong>en</strong>, gelijk de gerechtsdi<strong>en</strong>aars e<strong>en</strong> misdadiger gewoon<br />

zijn te do<strong>en</strong>, wanneer zij iemand ter dood geleid<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, de wijze op welke zij hem dod<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>, is, dat ze Zijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

Zijn voet<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> doorgrav<strong>en</strong>, dat is doorbor<strong>en</strong>, gelijk de Messias Psalm 40: 7 zegt:<br />

„gij hebt mij de or<strong>en</strong> doorboort,” met datzelfde woord. E<strong>en</strong> gans wonderlijke <strong>en</strong><br />

vreemde wijze bij de Jod<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s ter dood te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, door het doorbor<strong>en</strong> van<br />

zijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> voet<strong>en</strong>. En echter hoe vreemd, zo moest de Messias op zo e<strong>en</strong> wijze<br />

gedood word<strong>en</strong>.


136<br />

Maar t<strong>en</strong> derde. Laat ons nu e<strong>en</strong>s bezi<strong>en</strong> de omstandighed<strong>en</strong>, die bij de dood<br />

van de Messias zoud<strong>en</strong> voorvall<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst, dat Hij ontkleed zou word<strong>en</strong>, niet ná, maar voor Zijn dood; zodat de<br />

Messias vanwege de naaktheid Zijns lichaams, al Zijn be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> kon tell<strong>en</strong> vers 18.<br />

T<strong>en</strong> 2, dat zij (te wet<strong>en</strong> die hond<strong>en</strong>, die Zijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> voet<strong>en</strong> doorboord hadd<strong>en</strong>) zijn<br />

kleder<strong>en</strong> onder zich zull<strong>en</strong> ded<strong>en</strong>.<br />

En t<strong>en</strong> 3, dat al Zijn kleder<strong>en</strong> niet zull<strong>en</strong> gedeeld word<strong>en</strong>, maar over e<strong>en</strong> gedeelte van<br />

dezelve, het lot zal geworp<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, wi<strong>en</strong>s of dat zijn zal.<br />

Zie daar mijn vri<strong>en</strong>d, wat al duidelijke k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> hier vertoond word<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik wil UE. niet betwist<strong>en</strong> dat deze 22 ste Psalm van de Messias spreekt, hoewel vel<strong>en</strong><br />

van onze rabbijn<strong>en</strong> zulks ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>; will<strong>en</strong>de sommige dezelve toepass<strong>en</strong> op David;<br />

maar ander<strong>en</strong> wel zi<strong>en</strong>de, dat die toepassing al te kreupel is, omdat ze de vervulling in<br />

David niet ordelijk kunn<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>, pass<strong>en</strong> zij het toe op het gehele volk. Doch daar is<br />

teg<strong>en</strong> aangemerkt, als dat de spreker doorgaans in deze Psalm voorkomt in het<br />

<strong>en</strong>kelvoudige; daar, indi<strong>en</strong> het ganse volk sprak, zo moest daar de spreker sprek<strong>en</strong> in<br />

het veelvoudige. Maar dat mij nog het minste sluit, is, dat deze Psalm ook wordt<br />

toegepast op Esther, dewelke Ahasvéros tot vrouw nam. Want de spreker in deze<br />

Psalm komt in de tekst voor, niet in het vrouwelijk, maar in het mannelijk geslacht;<br />

zodat met ge<strong>en</strong> red<strong>en</strong> van <strong>en</strong>ige waarschijnlijkheid., dezelve op Esther toepasselijk is.<br />

Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zo behoorde m<strong>en</strong> zich te scham<strong>en</strong>, omdat m<strong>en</strong> red<strong>en</strong> geeft om bespot te<br />

word<strong>en</strong>, over de belachelijke verklaring.<br />

Ik zal UE. e<strong>en</strong>s lat<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>, hoe die rabbijn<strong>en</strong> het 18 de vers van de koningin Esther<br />

verklar<strong>en</strong>. Zij zegg<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> Israëliet <strong>en</strong> e<strong>en</strong> Goy of heid<strong>en</strong>, niet ev<strong>en</strong>veel tand<strong>en</strong> in<br />

de mond hebb<strong>en</strong>; dat nu Esther, wanneer koning Ahasvéros haar t<strong>en</strong> huwelijk zou<br />

nem<strong>en</strong>, zou gezegd hebb<strong>en</strong>: al mijn be<strong>en</strong>der<strong>en</strong>, dat is, al mijn tand<strong>en</strong> <strong>en</strong> kiez<strong>en</strong> zal ik<br />

tell<strong>en</strong>, om zo te zi<strong>en</strong>, of dat getal met de koning overe<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> zou of niet; <strong>en</strong> daarbij<br />

zoud<strong>en</strong> zij dan afnem<strong>en</strong>, of dit huwelijk betamelijk kon geschied<strong>en</strong> of niet. Ik<br />

verklaar, dat ik van alle deze ongezout<strong>en</strong> red<strong>en</strong> afzie. En verkies het gevoel<strong>en</strong> in de<br />

Jalkood, daar lees ik over Jesaja 60, dat deze 22 ste Psalm van de Messias verstaan<br />

wordt. Zodat wij daarin ook e<strong>en</strong>s zijn.<br />

Maar ik kan mij niet g<strong>en</strong>oeg verwonder<strong>en</strong>, dat ulied<strong>en</strong> de woord<strong>en</strong> van het 17 e vers<br />

vertaalt: zij hebb<strong>en</strong> mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijn voet<strong>en</strong> doorgrav<strong>en</strong>; daar in de grondtekst<br />

eig<strong>en</strong>lijk staat: gelijk e<strong>en</strong> leeuw mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijn voet<strong>en</strong>; want in de tekst staat<br />

ca’ari, dat zeker te zegg<strong>en</strong> is: als e<strong>en</strong> leeuw. Want het naamwoord ari, dat zegt e<strong>en</strong><br />

leeuw. En de כ caph is e<strong>en</strong> voorzetsel, betek<strong>en</strong><strong>en</strong>de gelijk. En zo ziet u dat het<br />

naamwoord met zijn voorzetsel, moet vertaald word<strong>en</strong>: gelijk e<strong>en</strong> leeuw. Blijk<strong>en</strong>de<br />

overklaar dat uw vertaling noch gedaante, noch kleur heeft naar de grondtekst.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik kan niet ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat dit ge<strong>en</strong> grote zwarigheid is, die zich hierin opdoet; doch<br />

hoewel ik anders in het ontknop<strong>en</strong> van z<strong>ware</strong> <strong>en</strong> duistere plaats<strong>en</strong>, hetzij in<br />

schijnstrijd<strong>en</strong> of anderszins, niet houd van mijn toevlucht te nem<strong>en</strong> tot dat uiterste,<br />

namelijk dat de grondtekst daar dan bedorv<strong>en</strong> is. Echter d<strong>en</strong>k ik over deze plaats, dat<br />

zulks geschied is <strong>en</strong> dat vanouds in de tekst gestaan heeft וראכ kaarou, zodat de ו vau<br />

in e<strong>en</strong> י jod zou veranderd wez<strong>en</strong>; welke verandering zo groot niet is, of heeft licht<br />

kunn<strong>en</strong> geschied<strong>en</strong>. Ik wil u niet beschuldig<strong>en</strong>, dat zulks met opzet van ulied<strong>en</strong> zou<br />

geschied zijn; maar dat e<strong>en</strong> onvoorzichtige uitschrijver de ו vau voor e<strong>en</strong> י jod heeft<br />

aangezi<strong>en</strong>, het zo heeft geschrev<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat daarvan meer bedorv<strong>en</strong> afschrift<strong>en</strong> zijn


137<br />

voortgekom<strong>en</strong>. En wanneer die verschill<strong>en</strong>de afschrift<strong>en</strong> in hand<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong>, zo zull<strong>en</strong><br />

ulied<strong>en</strong> naar die met de jod het gretigst getast hebb<strong>en</strong>, als het beste u di<strong>en</strong><strong>en</strong>de; <strong>en</strong> zo<br />

heeft dit de overhand in de afschrift<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. En zo me<strong>en</strong> ik, dat ca’ari voor caarou<br />

(dat eig<strong>en</strong>lijk doorgrav<strong>en</strong> of doorbor<strong>en</strong> in zijn afkomst <strong>en</strong> gebruik te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, zie<br />

Psalm 40: 7) in de tekst is ingekom<strong>en</strong>. Of anders, dat er tweeërlei lezing<strong>en</strong> geweest<br />

zijn, e<strong>en</strong> andere lezing op de kant dan in de tekst; <strong>en</strong> dat eindelijk de e<strong>en</strong> er is<br />

uitgelat<strong>en</strong>. En zo maar e<strong>en</strong> lezing is behoud<strong>en</strong>. En gelijk het van achter<strong>en</strong> blijkt, die<br />

ulied<strong>en</strong> het best aanstond. En in uw kraam gelijk m<strong>en</strong> zegt, di<strong>en</strong>de.<br />

RABBI.<br />

Dat zou zo wel wat lijk<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> de oude Jod<strong>en</strong> het niet al vertaald hadd<strong>en</strong> gelijk e<strong>en</strong><br />

leeuw. En uit zo e<strong>en</strong> vertaling blijkt, dat zij gelez<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> ca’ari <strong>en</strong> niet caarou; want<br />

wij vind<strong>en</strong> het zo vertaald in de Chaldeeuwse overzetter, dewelke het 17 de vers<br />

vertaalt: e<strong>en</strong> vergadering der boosdo<strong>en</strong>ers heeft mij omgev<strong>en</strong>, bijt<strong>en</strong>de als leeuw<strong>en</strong><br />

mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijn voet<strong>en</strong>. En zo vervalt hetge<strong>en</strong> UE. gezegd heeft vanzelf.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik stem UE. toe, dat de Chaldeeuwse overzetter in de tekst ca’ari gevond<strong>en</strong> heeft;<br />

omdat hij anders zo e<strong>en</strong> vertaling niet zou gedaan hebb<strong>en</strong>. Maar daar wint UE. niets<br />

mede, want daar de 70 Griekse overzetters, nev<strong>en</strong>s de Syrische die veel ouder zijn dan<br />

de Chaldeeuwse, want die hebb<strong>en</strong> naar hun vertaling gelez<strong>en</strong> caarou; <strong>en</strong> zo blijkt, dat<br />

bij het begin van de Griekse monarchie (wanneer dat de Griekse vertaling al geschied<br />

is onder Ptolomeus Philadelphus) to<strong>en</strong> moet gelez<strong>en</strong> zijn caarou. En zo is het klaar,<br />

dat vanouds gestaan heeft caarou, in plaats dat er nu staat ca’ari. En zo ziet UE. wel,<br />

dat het ge<strong>en</strong> blote gissing van mij is, dat hier in de tekst e<strong>en</strong> verandering door<br />

uitschrijv<strong>en</strong> zou gekom<strong>en</strong> zijn: e<strong>en</strong> jod voor e<strong>en</strong> vau.<br />

En dat Psalm 22: 17 e<strong>en</strong> tweeërlei lezing geweest heeft, e<strong>en</strong> andere op de kant dan in<br />

de tekst, dat hebb<strong>en</strong> geleerde mann<strong>en</strong> al aangetoond op de volg<strong>en</strong>de wijze: namelijk<br />

dat het zeker is, dat de Jod<strong>en</strong> zelf getuig<strong>en</strong>, dat daar tweeërlei lezing geweest heeft.<br />

Want in de Masora staat, dat het woord ca’ari viermaal voorkomt, tweemaal met e<strong>en</strong> ָ<br />

kametz. En tweemaal met e<strong>en</strong> – patach. En in e<strong>en</strong> andere staat, in die plaats waar<br />

gelez<strong>en</strong> wordt, als e<strong>en</strong> leeuw mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijn voet<strong>en</strong>, is in de tekst zelf<br />

geschrev<strong>en</strong> caarou. Zodat in die tijd<strong>en</strong>, wanneer de Masora geschrev<strong>en</strong> werd (hetwelk<br />

omtr<strong>en</strong>t het jaar 600 naar onze jaartelling geschied is) in de tekst gestaan heeft caarou.<br />

En op de kant ca’ari. Hetzelfde getuigt ook Rabbi Jacob b<strong>en</strong> Chajera; in verscheid<strong>en</strong><br />

Exemplar<strong>en</strong> die net geschrev<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, heb ik gevond<strong>en</strong> in de tekst caarou. En op de<br />

kant caari. En zo blijkt uit het getuig<strong>en</strong>is der Masoret<strong>en</strong>, dat er tweeërlei lezing<br />

geweest is, welker getuig<strong>en</strong>is van ulied<strong>en</strong> niet kan in twijfel getrokk<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. En zo<br />

is het geblek<strong>en</strong>, dat de oudste vertalers hebb<strong>en</strong> doorgrav<strong>en</strong> vertaald <strong>en</strong> de Masoret<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> tweeërlei lezing erk<strong>en</strong>d. En terwijl er nu maar <strong>en</strong>erlei lezing in de tekst<br />

staat, zonder e<strong>en</strong> andere op de kant; is mijn oordeel, dat de tekst bedorv<strong>en</strong> is van<br />

ulied<strong>en</strong>, hetzij dan wet<strong>en</strong>s of onwet<strong>en</strong>s. En ik kan ook niet zi<strong>en</strong>, daar de spreker in de<br />

22 ste Psalm <strong>en</strong> bijzonder in het vers, daar wij over sprek<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>de zin<br />

voorkomt, wat voegzame zin deze woord<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> leeuw mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijn<br />

voet<strong>en</strong>, zou oplever<strong>en</strong>. Kwam hij voor, niet als e<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>d maar als e<strong>en</strong> werkelijk<br />

persoon, dan zou daar nog iets aan kunn<strong>en</strong> toegepast werd<strong>en</strong>; want dan zou m<strong>en</strong><br />

daardoor kunn<strong>en</strong> verstaan de kracht of sterkte van zijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> voet<strong>en</strong>. En zo me<strong>en</strong><br />

ik, dat gij u niet behoeft te verwonder<strong>en</strong> over onze vertaling; te meer, daar wij daarin<br />

navolg<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> vertaling die wel 2000 jaar oud is.


138<br />

[Toevoeging:<br />

M<strong>en</strong> vindt in de Hebreeuwse Bijbel m<strong>en</strong>igmaal woord<strong>en</strong>, die tweeërlei lezing<br />

hebb<strong>en</strong>. En dat staat met andere letters op de kant dan in de tekst; het woord, dat<br />

in de tekst staat wordt g<strong>en</strong>oemd chetib, kom<strong>en</strong>de van e<strong>en</strong> Chaldeeuwsch woord,<br />

dat schrijv<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>t. En dat op de kant staat werd keri g<strong>en</strong>oemd, van e<strong>en</strong> woord<br />

dat lez<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>t. Over de oorsprong van deze tweeërlei lezing, zijn de geleerd<strong>en</strong><br />

zo onder de Jod<strong>en</strong> als onder de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>, niet e<strong>en</strong>s. Sommige m<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat de<br />

tweeërlei lezing zijn oorsprong heeft van de grote vergadering, die gehoud<strong>en</strong> is na<br />

de wederkering uit Babel, onder Ezra; waarop versch<strong>en</strong><strong>en</strong> zijn al de laatste<br />

Profet<strong>en</strong> <strong>en</strong> Heilige Mann<strong>en</strong> van die tijd; welke mann<strong>en</strong> van deze grote Synagoge,<br />

ook veel gehoud<strong>en</strong> wordt voor de eerste <strong>en</strong> oudste Masoret<strong>en</strong>. <strong>De</strong>ze vele<br />

vervalsing<strong>en</strong> in de tekst vind<strong>en</strong>de, zoud<strong>en</strong> de woord<strong>en</strong> onveranderd in de tekst<br />

gelat<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, maar op de kant dezelve hebb<strong>en</strong> verbeterd. Doch ander<strong>en</strong><br />

oordel<strong>en</strong>, dat de lezing in de tekst dikwijls beter is dan op de kant; <strong>en</strong> dat het daar<br />

uit schijnt, dat het maar bed<strong>en</strong>king<strong>en</strong> der Masoret<strong>en</strong> geweest zijn; <strong>en</strong> zo zou dan<br />

die grote Synagoge onder Ezra, het keri op de kant niet gesteld hebb<strong>en</strong>, maar de<br />

Masoret<strong>en</strong>, die in de 6 e eeuw, na de geboorte van 's werelds Heiland, in de stad<br />

Tiberias gezet<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. En dat te meer, omdat m<strong>en</strong> het keri zowel vindt op de<br />

kant van die boek<strong>en</strong>, die geschrev<strong>en</strong> zijn na de wederkering uit Babel, als<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die geschrev<strong>en</strong> zijn voor hun wegvoering.<br />

Doch andere uitleggers zo onder de Jod<strong>en</strong> als Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>, zijn van geheel andere<br />

gedacht<strong>en</strong>. En verwerp<strong>en</strong> geheel <strong>en</strong> al dat het keri, zijn oorsprong zou hebb<strong>en</strong><br />

door de vroegere of latere Masoret<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zo niet uit <strong>en</strong>ige vervalsing<strong>en</strong>, dewelke<br />

in deze tekst zoud<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> zijn, maar oordel<strong>en</strong> liever, dat het keri zijn<br />

oorsprong heeft van Mozes <strong>en</strong> van de andere Heilige Schrijvers; zodat het keri<br />

zowel van e<strong>en</strong> Goddelijke oorsprong zou wez<strong>en</strong> als de tekst zelf. En dat zo zijnde,<br />

dan zou het keri op de kant ons m<strong>en</strong>igmaal iets ler<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> de letter<strong>en</strong> in de<br />

tekst niet leerd<strong>en</strong>. Dat wordt met verscheid<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> aangetoond, als:<br />

T<strong>en</strong> eerste, Jesaja 49: 5. Maar Israel zal zich niet verzamel<strong>en</strong> lat<strong>en</strong>. <strong>De</strong>ze lezing is<br />

naar de tekst, want daar staat אל lo met e<strong>en</strong> aleph, <strong>en</strong> beteket: niet. Maar in de<br />

kanttek<strong>en</strong>ing van de Dordtse Vertaling vindt m<strong>en</strong> ook deze lezing: “En Israël zal<br />

tot hem vergaderd word<strong>en</strong>.” Dit is naar het keri op de kant, want daar staat ול lo<br />

met e<strong>en</strong> ו vau. En dat is te zegg<strong>en</strong>: hem. <strong>De</strong>ze tweeërlei lezing gev<strong>en</strong> zeker<br />

tweeërlei zin op, want daar het uit de Heilige blad<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d is, dat Abraham<br />

tweeërlei zaad heeft, e<strong>en</strong> vleselijk <strong>en</strong> e<strong>en</strong> geestelijk zaad; in de tekst werd<br />

vertoond het gedrag van het vleselijk zaad, dat zich door de Messias, als de<br />

knecht des Heer<strong>en</strong>, niet zou lat<strong>en</strong> verzamel<strong>en</strong>; maar op de kant ziet m<strong>en</strong> het<br />

gedrag van het geestelijk zaad van Abraham, dat zou tot Hem, dat is, tot de<br />

Messias vergaderd word<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> 2. 1 Sam. 25: 3, lez<strong>en</strong> wij van Nabal dat hij was e<strong>en</strong> Kalebiet. En dat is naar<br />

hetge<strong>en</strong> op de kant staat, want daar staat chalibbi hetwelk te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, dat hij<br />

van Caleb van geboorte was; zie van deze stad, 1 Sam, 30: 14. En in de tekst staat<br />

chalibbó, dat is, naar ‘zijn eig<strong>en</strong> hart, of naar zijn eig<strong>en</strong> zin’; wat wij zoud<strong>en</strong><br />

zegg<strong>en</strong>: eig<strong>en</strong>zinnig. In deze tweeërlei lezing werd vertoond, vooreerst de plaats<br />

zijner geboorte. En t<strong>en</strong> tweede zijn ongemakkelijk humeur <strong>en</strong> bestaan om met<br />

hem om te gaan, of te do<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>.<br />

En t<strong>en</strong> 3. Ezra 4: 2 zegg<strong>en</strong> de wederpartijders van Juda velo anachnou zobechiem,<br />

dat is: <strong>en</strong> wij hebb<strong>en</strong> niet geofferd, zo staat in de tekst. Maar op de kant staat in<br />

plaats van אל lo niet, ול lo hem; <strong>en</strong> dan is het: <strong>en</strong> wij hebb<strong>en</strong> hem geofferd. Nu<br />

geeft dit e<strong>en</strong> tweeërlei zin op, want volg<strong>en</strong>s de lezing van de tekst zegg<strong>en</strong> zij: “En


139<br />

wij hebb<strong>en</strong> niet geofferd”, te wet<strong>en</strong> de Afgod<strong>en</strong>. Maar volg<strong>en</strong>s het keri op de kant<br />

zegg<strong>en</strong> zij: “En wij hebb<strong>en</strong> hem geofferd”, te wet<strong>en</strong> ulieder God. En als wij deze<br />

tweeërlei lezing sam<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>, dan verklaart het hun m<strong>en</strong>ing <strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> heel<br />

klaar, want de Samaritan<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n bek<strong>en</strong>d onder Juda, dat zij de Heere <strong>en</strong> de<br />

god<strong>en</strong> der land<strong>en</strong> waar zij uit opgevoed <strong>ware</strong>n tezam<strong>en</strong> offerd<strong>en</strong> <strong>en</strong> di<strong>en</strong>d<strong>en</strong>,<br />

gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan 2 Kon. 17: 2833. ,,Zo kwam e<strong>en</strong> uit de Priesters, die zij van<br />

Samaria weggevoerd hadd<strong>en</strong>. En woonde te Bethel; <strong>en</strong> hij leerde hun, hoe zij de<br />

Heere vrez<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. Maar elk volk maakte zijn god<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zij steld<strong>en</strong> ze in de<br />

huiz<strong>en</strong> der hoogt<strong>en</strong>, die de Samaritan<strong>en</strong> gemaakt hadd<strong>en</strong>; elk volk in hun sted<strong>en</strong>,<br />

waarin zij woonachtig <strong>ware</strong>n. Want de lied<strong>en</strong> van Babel maakt<strong>en</strong> Sukkoth<br />

B<strong>en</strong>oth: <strong>en</strong> de lied<strong>en</strong> van Chut maakt<strong>en</strong> Nergal; <strong>en</strong> de lied<strong>en</strong> van Hamath maakt<strong>en</strong><br />

Asima. En de Aviet<strong>en</strong> maakt<strong>en</strong> Nibha <strong>en</strong> Tartak; <strong>en</strong> de Sefarviet<strong>en</strong> verbrandd<strong>en</strong><br />

hun zon<strong>en</strong> voor Adramelech <strong>en</strong> Anamelech, de god<strong>en</strong> van Sefarvaim, met vuur.<br />

Ook vreesd<strong>en</strong> zij de Heere, <strong>en</strong> maakt<strong>en</strong> zich van hun geringst<strong>en</strong> priester<strong>en</strong> der<br />

hoogt<strong>en</strong>, dewelke voor h<strong>en</strong> [di<strong>en</strong>st ded<strong>en</strong> in de kuiz<strong>en</strong> der hoogt<strong>en</strong>. Zij vreesd<strong>en</strong><br />

de Heere <strong>en</strong> di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> [ook] hun god<strong>en</strong>, naar de wijze der volk<strong>en</strong>, van dewelke zij<br />

die weggevoerd hadd<strong>en</strong>.” En daarom zijn de Samaritan<strong>en</strong> van de Jod<strong>en</strong> nooit voor<br />

Proseliet<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>t. Met deze tweeërlei lezing Ezra 4, werd geleerd, als dat de<br />

Samaritan<strong>en</strong> van die tijd, Zerubbábel <strong>en</strong> de hoofd<strong>en</strong> der Vader<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> indruk<br />

hebb<strong>en</strong> will<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, als dat het niet waar was, dat zij de Heere <strong>en</strong> de god<strong>en</strong> huns<br />

lands tezam<strong>en</strong> di<strong>en</strong>d<strong>en</strong>; maar de Heere alle<strong>en</strong>. Waarin de <strong>en</strong>e lezing, de andere<br />

lezing heel zoet te hulp komt <strong>en</strong> verklaart.<br />

Ik kan ook niet nalat<strong>en</strong> te zegg<strong>en</strong> dat het mij toeschijnt, als dat de wijdberoemde<br />

Dordtse vertalers, voor het chetib <strong>en</strong> keri ev<strong>en</strong>veel achting gehad hebb<strong>en</strong>; omdat<br />

ze somts gevolgd hebb<strong>en</strong> de lezing van chetib <strong>en</strong> soms dat van keri. In de<br />

aangetog<strong>en</strong> plaats van Jesaja 49: 5 hebt ge de lezing van het chetib in de vertaling,<br />

maar dat van het keri, in e<strong>en</strong> tweede lezing in de grote kanttek<strong>en</strong>ing. En Ezra 4: 2<br />

heeft m<strong>en</strong> de lezing van het keri in de vertaling, maar dat van het chetib in e<strong>en</strong><br />

tweede lezing op de kant.<br />

En ook ziet m<strong>en</strong> zonder e<strong>en</strong> tweede lezing op de kant, dat het keri van onze<br />

Taalsmann<strong>en</strong> vertaald is, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan over de bijgebrachte plaats van 1<br />

Sam. 25: 3. Indi<strong>en</strong> nu het keri niet zijn oorsprong heeft uit <strong>en</strong>ige vervalsing van<br />

de tekst maar van e<strong>en</strong> Goddelijke oorsprong (dat ik aan de oordeelk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de lezer<br />

overlaat) was, dan zou Psalm 22: 17, ca’ari <strong>en</strong> caarou, het e<strong>en</strong> in de tekst <strong>en</strong> het<br />

ander op de kant gestaan hebb<strong>en</strong>; zodat het e<strong>en</strong> het ander verklaarde. En dan zou<br />

mij de zin toeschijn<strong>en</strong>, “zij doorbor<strong>en</strong> mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijn voet<strong>en</strong> gelijk e<strong>en</strong><br />

leeuw.” Zodat de <strong>en</strong>e lezing de daad <strong>en</strong> de andere lezing hun wreedheid in die<br />

daad zou te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>.]<br />

RABBI.<br />

Het is vreemd dat er zo e<strong>en</strong> verandering <strong>en</strong> uitlating van de onderscheid<strong>en</strong> lezing op<br />

de kant, hier is ingeslop<strong>en</strong>! Doch dat zulks door ons, met opzet zou geschied zijn, dat<br />

geloof ik niet.<br />

KOOPMAN.<br />

En ik beschuldig er ook ulied<strong>en</strong> niet mee. Doch dat daar lat<strong>en</strong>de, keer ik tot ons<br />

vorige.<br />

Ik me<strong>en</strong> dan, zo ik mij niet bedrieg, als dat in deze verhandelde verz<strong>en</strong> van Psalm 22<br />

zeer klare k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong> van de Messias, in Zijn sterv<strong>en</strong> vertoond word<strong>en</strong>. Want hier<br />

word<strong>en</strong> vertoond zulke k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong>, die met de gewoont<strong>en</strong> in Israël niet


140<br />

overe<strong>en</strong>kwam<strong>en</strong>, als Hem te ontkled<strong>en</strong> vóór Zijn dood, Hem voor zijn og<strong>en</strong> nog<br />

lev<strong>en</strong>d, te dod<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het lot daarover te werp<strong>en</strong>. Verder Hem naakt aan de dood over te<br />

gev<strong>en</strong>, door middel van e<strong>en</strong> doorgrav<strong>en</strong> of doorbor<strong>en</strong> van Zijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> voet<strong>en</strong>. En<br />

zo ontmoet m<strong>en</strong> hier e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igte van k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>, dewelke zich bij de sterv<strong>en</strong>de<br />

Messias zoud<strong>en</strong> verton<strong>en</strong>.<br />

Maar behalve het gezegde, zo kom<strong>en</strong> ons op andere plaats<strong>en</strong>, ook nog andere<br />

k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> voor; als bij Jesaja 53: 12, dat Hij bij Zijn sterv<strong>en</strong> „voor de overtreders zou<br />

bidd<strong>en</strong>.” En dat zij Hem gev<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>, gal <strong>en</strong> edik uit Psalm 69: 22. „Ja zij hebb<strong>en</strong><br />

Mij gal tot Mijn spijs gegev<strong>en</strong>. En in Mijn dorst hebb<strong>en</strong> ze Mij edik te drink<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>.”<br />

Wie merkt niet uit dit alles, dat de dood van de Messias, niet alle<strong>en</strong> zeer<br />

k<strong>en</strong>baar, maar ook tev<strong>en</strong>s, zeer vreselijk, smartelijk <strong>en</strong> schandelijk zijn zou?<br />

Maar ik moet niet voorbijgaan (daar de geestelijke dood e<strong>en</strong> zeker gevolg van de<br />

zonde was, - zowel als de lichamelijke dood - dat dan de Messias als des zondaars<br />

Borg, zo wel in hun plaats de geestelijke, als de lichamelijke dood ondergaan moest)<br />

ook iets van Zijn geestelijke dood te sprek<strong>en</strong>. UE. zal wel wet<strong>en</strong>, waarin dat ik gezegd<br />

heb, dat de geestelijke dood bestaat, namelijk in de scheiding des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> van God. En<br />

in de daar uit vloei<strong>en</strong>de ell<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, welke de m<strong>en</strong>s, die van God is afgescheid<strong>en</strong>,<br />

noodzakelijk moet overkom<strong>en</strong>. In zo e<strong>en</strong> allernaarste toestand ontmoet<strong>en</strong> wij de<br />

Messias in het eerste vers van Psalm 22 als hij uitroept: „Mijn God, Mijn God!<br />

waarom hebt Gij Mij verlat<strong>en</strong>? Verre zijnde van Mijn verlossing, van de woord<strong>en</strong><br />

mijns brull<strong>en</strong>s?” In die verschrikkelijke toestand mocht hij wel zegg<strong>en</strong> Psalm 116: 3.<br />

„<strong>De</strong> band<strong>en</strong> des doods hadd<strong>en</strong> mij omvang<strong>en</strong>. En de angst<strong>en</strong> der hel hadd<strong>en</strong> mij<br />

getroff<strong>en</strong>; ik vond b<strong>en</strong>auwdheid <strong>en</strong> droef<strong>en</strong>is.” En zo hebb<strong>en</strong> wij nu bezi<strong>en</strong> de<br />

allervreselijkste, doch tev<strong>en</strong>s de allergelukkigste dag, „e<strong>en</strong> dag op welke Hij de<br />

ongerechtigheid des lands zou wegnem<strong>en</strong>” Zach. 3: 9.<br />

Maar laat ons nu e<strong>en</strong>s nazi<strong>en</strong>, wat dat op de dood van de Messias zou volg<strong>en</strong>; om hem<br />

zo tot in zijn laagste trap na te speur<strong>en</strong>. En te zi<strong>en</strong> wat voor k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> zich daar ook<br />

verton<strong>en</strong>. Nu doet zich daar in aanstonds iets aanmerkelijks op namelijk bij Jesaja 53:<br />

9. „En m<strong>en</strong> heeft Zijn graf bij de goddeloz<strong>en</strong> gesteld. En hij is bij de rijk<strong>en</strong> in Zijn<br />

dood geweest; omdat Hij ge<strong>en</strong> onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond<br />

geweest is.” Dit kan zijn, dat daar het niet duister geblek<strong>en</strong> is, dat Hij sterv<strong>en</strong> zou als<br />

e<strong>en</strong> misdadiger; <strong>en</strong> dat de plaats Zijner verrotting, van die als Richter het bestuur had,<br />

ook bij de misdadigers gesteld was. En dan kon het vervolg der woord<strong>en</strong> zeer wel<br />

gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, „maar Hij is bij de rijk<strong>en</strong> in Zijn dood geweest”. Want m<strong>en</strong> vindt het<br />

meer, dat de ו vau in de betek<strong>en</strong>is van maar voorkomt. En dan zou het iets<br />

opmerkelijks wez<strong>en</strong>; namelijk, dat daar zij hem me<strong>en</strong>d<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ezelsbegraf<strong>en</strong>is aan te<br />

do<strong>en</strong>, dat de Albestuurder Hem e<strong>en</strong> eerlijke of aanzi<strong>en</strong>lijke begraf<strong>en</strong>is zou bestell<strong>en</strong>.<br />

Maar daar het mij uit de grondtekst voorkomt, als dat het ook kan te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, het<br />

stell<strong>en</strong> van „goddeloz<strong>en</strong> bij Zijn graf”; <strong>en</strong> dat m<strong>en</strong> dan zou kunn<strong>en</strong> lez<strong>en</strong>, „m<strong>en</strong> heeft<br />

de goddeloz<strong>en</strong> bij Zijn graf gesteld;” dan kan de vau zijn gewone betek<strong>en</strong>is houd<strong>en</strong><br />

van <strong>en</strong>, zodat m<strong>en</strong> in het vervolg leest, „<strong>en</strong> hij is bij de rijk<strong>en</strong> in zijn dood geweest;”<br />

zodat het beide zou geschied<strong>en</strong>, namelijk, dat de goddeloz<strong>en</strong> bij Zijn graf zoud<strong>en</strong> gesteld<br />

word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat Hij van rijk<strong>en</strong> na Zijn dood vele eer zou ontvang<strong>en</strong>, hetzij door<br />

Hem te behandel<strong>en</strong> naar de wijze van e<strong>en</strong> dode, of van Hem te begrav<strong>en</strong>, of van<br />

beid<strong>en</strong>. En deze vertaling, namelijk, dat de goddeloz<strong>en</strong> bij Zijn graf gesteld zoud<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, verkies ik voor die vorige vertaling. En zo oordeel ik, dat de zin niet is, dat ze<br />

zijn graf bij de misdadigers wild<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>; om Hem zo na Zijn dood smaad <strong>en</strong><br />

schande aan te do<strong>en</strong>. En dat daarom, omdat het Hebreeuws woord dat hier staat<br />

kibroo, Zijn graf, dat afkomt van kaabar begrav<strong>en</strong>; zodat woord kibroo niet wel e<strong>en</strong><br />

misdadigers toonplaats kan te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, waar dezelve onbegrav<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> ligg<strong>en</strong>.


141<br />

En zo me<strong>en</strong> ik, dat er vrij wat k<strong>en</strong>nelijks bij zijn begrav<strong>en</strong> zich zou opdo<strong>en</strong> van Zijn<br />

Messiasschap.<br />

En ik twijfel niet, of ik heb UE. de graveersel<strong>en</strong> van de Messias, van Zijn geboorte tot<br />

Zijn dood zo klaar uit de Profetieën vertoond, met die graveersel<strong>en</strong>, met welke<br />

„Jehovah Zebaooth, hem zelf gegraveerd heeft, Zach. 3: 9. „Want ziet, aangaande die<br />

ste<strong>en</strong>, welke Ik gelegd heb voor het aangezicht van Josua, op die e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong> zull<strong>en</strong><br />

zev<strong>en</strong> og<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>; ziet, Ik zal zijn graveersel graver<strong>en</strong>, spreekt de HEERE der<br />

heirschar<strong>en</strong>. En Ik zal de ongerechtigheid dezes lands op e<strong>en</strong> dag wegnem<strong>en</strong>.” En<br />

wanneer iemand op al deze graveersel<strong>en</strong> behoorlijk acht geeft, zal hij niet licht tot die<br />

zielsverderv<strong>en</strong>de goddeloosheid vervall<strong>en</strong>, namelijk, om e<strong>en</strong> vreemde voor de <strong>ware</strong><br />

Messias, of de <strong>ware</strong> Messias voor e<strong>en</strong> vreemde te houd<strong>en</strong>: hetwelk waarlijk beide<br />

ev<strong>en</strong> zielverwoest<strong>en</strong>de is. En daar het de Heere behaagd heeft, de Messias zo<br />

k<strong>en</strong>nelijk af te schilder<strong>en</strong>, is het zeker, dat het onze plicht is, wanneer het mocht<br />

gebeur<strong>en</strong>, dat iemand zich als de beloofde Messias kwam te verton<strong>en</strong>, op het<br />

allernaauwkeurigste, hem met de Profetische k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> te vergelijk<strong>en</strong>. Opdat m<strong>en</strong><br />

zich door verwaarloz<strong>en</strong> in dez<strong>en</strong>, niet schuldig make aan e<strong>en</strong> roekeloze verwerping, of<br />

aan e<strong>en</strong> blinde aanneming van dezelve; hetwelk beide ev<strong>en</strong> schadelijk zou zijn.<br />

RABBI.<br />

Dat moet ik u toestaan, want het is zeker, dat wij verwerp<strong>en</strong> die waarlijk de Messias<br />

is, of dat ulied<strong>en</strong> daar voor hebt aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, e<strong>en</strong>, die het waarlijk niet is. En zo is het<br />

zeker, dat u of ik, hier meer dan in doodsgevaar staan. En dit is de red<strong>en</strong>, dat ik uit het<br />

gezicht daarvan, zo veel werk gemaakt heb, om mij zo lang over deze zaak bij UE. op<br />

te houd<strong>en</strong> <strong>en</strong> nog langer <strong>hoop</strong> op te houd<strong>en</strong>. Want ik w<strong>en</strong>s deze zaak met u tot het<br />

einde af te handel<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik b<strong>en</strong> verplicht uw begeerte in te willig<strong>en</strong>. Om dan daar in voort te gaan, zo merk ik<br />

aan, dat de Messias niet gelijk andere m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, in het graf gelegd zijnde, aan de<br />

verrotting zou word<strong>en</strong> overgegev<strong>en</strong>, gans niet. Hij zegt Psalm 16: 10. „Want Gij zult<br />

mijn ziel in de hel niet verlat<strong>en</strong>: Gij zult niet toelat<strong>en</strong>, dat Uw Heilige de verderving<br />

zie”. Nu is het zeker, dat het woord scheool, zo wel graf als hel te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft. En<br />

het woord nefesch, ook e<strong>en</strong> dood lichaam betek<strong>en</strong>t; <strong>en</strong> zelfs in die zin al m<strong>en</strong>igmaal<br />

voorkomt, als Levit. 19: 28. „Gij zult om e<strong>en</strong> dood lichaam ge<strong>en</strong> snijding in uw vlees<br />

mak<strong>en</strong>, noch schrift e<strong>en</strong>s ingedrukt<strong>en</strong> tek<strong>en</strong>s in u mak<strong>en</strong>; Ik b<strong>en</strong> de HEERE! En<br />

Hoofdstuk 21: 1 <strong>en</strong> 11.,,Daarna zeide de HEERE tot Mozes: Spreek tot de Priesters,<br />

de zon<strong>en</strong> Aärons. En zeg tot h<strong>en</strong>: Over e<strong>en</strong> dode zal [e<strong>en</strong> priester] zich niet<br />

verontreinig<strong>en</strong> onder zijn volk<strong>en</strong>. Hij zal ook bij ge<strong>en</strong> dode licham<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, [zelfs]<br />

over zijn vader <strong>en</strong> over zijn moeder zal hij zich niet verontreinig<strong>en</strong>.” En behalve deze<br />

g<strong>en</strong>oemde plaats<strong>en</strong>, kan m<strong>en</strong> het in diezelfde betek<strong>en</strong>is vind<strong>en</strong> Levit. 12: 4, Num. 9: 6<br />

<strong>en</strong> Hag. 2: 14. En zo laat zich de Messias Psalm 16: 10 aldus hor<strong>en</strong>, „Gij zult Mijn<br />

dood lichaam in het graf niet verlat<strong>en</strong>; Gij zult niet toelat<strong>en</strong>, dat Uw Heilige de<br />

verderving zie.” En daar dit nooit in David te vind<strong>en</strong> is, moet zeker de vervulling in de<br />

Messias gezocht word<strong>en</strong>; volg<strong>en</strong>s de oude stokregel der Jod<strong>en</strong>, die zij hield<strong>en</strong> in het<br />

verklar<strong>en</strong> der Heilige Schriftuur. En zo is het niet verrott<strong>en</strong>, of het tot stof wederker<strong>en</strong><br />

van het dode lichaam van de Messias, al weer e<strong>en</strong> nieuw k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong> van het<br />

Messiasschap! Althans Hij moest volg<strong>en</strong>s Jesaja 53: 8 nadat hij in de „angst <strong>en</strong> in het<br />

gericht” gekom<strong>en</strong> was. En „afgesned<strong>en</strong> uit het land der lev<strong>en</strong>dig<strong>en</strong>; zo moest hij daar<br />

„uit weg g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>”, op e<strong>en</strong> zoodanige wijze, dat niemand zijn leeftijd zou<br />

kunn<strong>en</strong> uitsprek<strong>en</strong>. Trouw<strong>en</strong>s, “het lev<strong>en</strong> heeft Hij van God begeert, Hij heeft het hem


142<br />

gegev<strong>en</strong>; l<strong>en</strong>gte van dag<strong>en</strong>, eeuwiglijk <strong>en</strong> altoos”, Ps. 21: 5.<br />

En als m<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s let op Zefánja 3, daar zal ons niet duister des Messias opstanding<br />

geleerd word<strong>en</strong>, want in het 5e vers komt Hij voor, als de rechtvaardige Heer, staande<br />

in het midd<strong>en</strong> van de aller goddelooste richters, daar Hij ge<strong>en</strong> onrecht deed noch<br />

gedaan had. En bijgevolg niets wettig teg<strong>en</strong> Hem hadd<strong>en</strong> in te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Echter zij<br />

wist<strong>en</strong> van ge<strong>en</strong> schaamte, maar gedroeg<strong>en</strong> zich teg<strong>en</strong> Hem gelijk in de vorige verz<strong>en</strong><br />

geleerd wordt, als brull<strong>en</strong>de leeuw<strong>en</strong>, als avondwolv<strong>en</strong>, die de b<strong>en</strong><strong>en</strong> niet brek<strong>en</strong> tot<br />

aan de morg<strong>en</strong>, als lichtvaardige <strong>en</strong> gans trouweloze mann<strong>en</strong>. En eindelijk als zulk<strong>en</strong>,<br />

die niets ontzag<strong>en</strong> om de wet geweld aan te do<strong>en</strong>, zodat Hij waarlijk het Heilige<br />

zijnde, van h<strong>en</strong> ontheiligd werd, hoewel Hij Zijn recht in het licht stelde, zodat daar<br />

niets aan ontbrak. En zo vertoont ons in die verz<strong>en</strong> de profeet het allervreselijkst <strong>en</strong><br />

onrechtvaardigst gedrag van de grote raad teg<strong>en</strong> de Messias. Maar daarop laat de<br />

Messias zich zelf hor<strong>en</strong> in het 8ste vers: „Daarom verwacht Mij, spreekt de Heere, t<strong>en</strong><br />

dage als Ik opsta tot de eeuwigheid,” dat is: ,,t<strong>en</strong> dage als Ik opsta tot e<strong>en</strong><br />

onontbindelijk lev<strong>en</strong>.” <strong>De</strong>ze vertaling kan UE. met recht niet wrak<strong>en</strong>, want de<br />

woord<strong>en</strong> lefoom koumi legnad gev<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>lijk deze zin op. En daar is niets strijdig<br />

met de taal in, want het is zeker, dat het woord oud, onder de velerlei betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> die<br />

het heeft, ook zeer dikwijls de eeuwigheid betek<strong>en</strong>t. Ik zou meer plaats<strong>en</strong> u kunn<strong>en</strong><br />

bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> om de opstanding des Messias uit de dod<strong>en</strong> uit de voorzegschrift<strong>en</strong> te<br />

ton<strong>en</strong>, maar ik acht hetzelve niet nodig, omdat ik wel gezi<strong>en</strong> heb, dat ulied<strong>en</strong> van dat<br />

leerstuk niet vreemd zijt. Daar ulied<strong>en</strong> leert, dat Messias b<strong>en</strong> Joseph, nadat hij in de<br />

strijd zal omgekom<strong>en</strong> zijn, hetzij teg<strong>en</strong> de goddeloz<strong>en</strong> Armillus, of teg<strong>en</strong> de Gog <strong>en</strong><br />

Magog, weer zal lev<strong>en</strong>dig word<strong>en</strong>. Daarom zal ik liever iets zegg<strong>en</strong>, hetwelk<br />

betrekking heeft op de red<strong>en</strong> van noodzakelijkheid van Zijn opstanding uit de dood.<br />

Vooreerst, moest de Messias uit de dood opstaan, opdat het zou blijk<strong>en</strong>, dat de<br />

satan Hem niet het hoofd, maar slechts de verz<strong>en</strong><strong>en</strong> vermorzeld had. En Hem zo niet<br />

e<strong>en</strong> onherstelbare maar e<strong>en</strong> herstelbare steek had toegebracht.<br />

T<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong>. Dat het daaruit zou blijk<strong>en</strong>, dat Hij als Borg aan de Goddelijke<br />

gerechtigheid volkom<strong>en</strong> betaald had, alzo, dat de opstanding uit de dood, Hem tot e<strong>en</strong><br />

kwijtbrief zou verstrekk<strong>en</strong>, vanwege Zijn betaling.<br />

T<strong>en</strong> derd<strong>en</strong>. Door Hem op te wekk<strong>en</strong> uit de dood, zo zou de Vader Hem voor<br />

de gehele wereld rechtvaardig<strong>en</strong>, waarom de Messias zegt, Jesaja 50: 8 <strong>en</strong> 9: „Hij is<br />

nabij, die Mij rechtvaardigt; wie zal met Mij twist<strong>en</strong>? Laat ons tezam<strong>en</strong> staan; wie<br />

heeft e<strong>en</strong> rechtzaak teg<strong>en</strong> Mij? Hij kome herwaarts tot Mij. Ziet de Heere Heere helpt<br />

Mij, wie is het [die] Mij zal verdoem<strong>en</strong>? Ziet, zij zull<strong>en</strong> altemaal als e<strong>en</strong> kleed<br />

veroud<strong>en</strong>, de mot zal h<strong>en</strong> et<strong>en</strong>.”<br />

T<strong>en</strong> vierd<strong>en</strong>. Opdat Hij lev<strong>en</strong>de, deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die Hij van Zijn Vader geëist <strong>en</strong> die<br />

de Vader Hem gegev<strong>en</strong> had, Psalm 2: 8, hun de kracht van Zijn offerande <strong>en</strong> dood zou<br />

toepass<strong>en</strong>; <strong>en</strong> verder hun zak<strong>en</strong> als Middelaar bij Zijn Vader waarnem<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> vijfd<strong>en</strong>. En opdat Hij als hun Koning in <strong>en</strong> over h<strong>en</strong> zou reger<strong>en</strong> tot in<br />

eeuwigheid.<br />

En zo ziet UE. de noodzakelijkheid van des Messias opstanding, in verscheid<strong>en</strong> del<strong>en</strong><br />

aangetoond.<br />

RABBI.<br />

Ik wil gaarne bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat onder al de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> die UE. van de Messias vertoond<br />

hebt, de allerzekerste zou wez<strong>en</strong> des Messias opstanding uit de dood <strong>en</strong> daarom <strong>hoop</strong><br />

ik over dit allergewichtigste stuk nader met u te sprek<strong>en</strong>. Maar ik wel merk<strong>en</strong>de, dat<br />

de draad van uw behandeling zulks nog niet mee br<strong>en</strong>gt om daar verder tot nog toe in<br />

te tred<strong>en</strong>, wil ik u liever vrag<strong>en</strong>, of de Messias na Zijn opstanding bij ons op de aarde


zou blijv<strong>en</strong> of niet?<br />

143<br />

KOOPMAN.<br />

Gans niet! Die verhoging zou al te laag zijn, want de Messias, nadat Hij als de Knecht<br />

des Heer<strong>en</strong> in Zijn werk verstandelijk had gehandeld, zou Hij niet alle<strong>en</strong> verhoogd<br />

word<strong>en</strong> door de opwekking uit de dood; maar Hij moest ook verhev<strong>en</strong> <strong>en</strong> eindelijk<br />

zeer hoog word<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s Jesaja 52: 13.<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong>ze plaats verklaart de Jalkood <strong>en</strong> de Chaldeeuwse Uitbreider Jonathan, ook op de<br />

Messias.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is mij ook bek<strong>en</strong>d <strong>en</strong> het is zeker uit Jesaja 52: 13 <strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong>, dat het bij<br />

die e<strong>en</strong> trap van verhoging niet moest blijv<strong>en</strong>, maar nadat hij zijn werk op de aarde<br />

zou verricht hebb<strong>en</strong>, wederker<strong>en</strong> tot Zijn plaats, Hos. 5: 15. gelijk Hij daar Zelf zegt,<br />

“Ik zal he<strong>en</strong>gaan [<strong>en</strong>] ker<strong>en</strong> weder tot Mijn plaats, totdat zij zichzelf schuldig k<strong>en</strong>n<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> Mijn aangezicht zoek<strong>en</strong>: als hun bange zal zijn, zull<strong>en</strong> zij Mij vroeg zoek<strong>en</strong>.” Want<br />

het komt mij klaar voor, uit het verband met de zev<strong>en</strong> eerste verz<strong>en</strong> van het 6e<br />

Hoofdstuk, dat de Messias Zelf in het aangehaalde vers spreekt; omdat in de drie<br />

eerste verz<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Godvruchtig volk onder Israël voorkomt, die elkander aansprek<strong>en</strong>,<br />

opwekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> verman<strong>en</strong> om weder te ker<strong>en</strong> tot de Heere. Waarop zij elkander<br />

toezegg<strong>en</strong> al het nodige, nuttige <strong>en</strong> begeerlijke, dat zij in het wederker<strong>en</strong> tot Hem<br />

zoud<strong>en</strong> ontmoet<strong>en</strong>. Daarop vat de Messias weder de spreekbeurt op in de vier<br />

volg<strong>en</strong>de verz<strong>en</strong>, daar Hij vertoont het ell<strong>en</strong>dig <strong>en</strong> verschrikkelijk gedrag van het gros<br />

van Efraïm <strong>en</strong> Juda, dat is (de Godvruchtige wederkeerders uitgezonderd) gans Israël<br />

<strong>en</strong> Juda, zoals zij zich in die tijd in Kanaän zoud<strong>en</strong> bevind<strong>en</strong>. Hetwelk zo ver zou<br />

gaan, dat volg<strong>en</strong>s het 7 e vers, zij het verbond zoud<strong>en</strong> overtred<strong>en</strong> als Adam; zodat de<br />

straff<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s hun trouweloosheid teg<strong>en</strong> Hem, ook zoud<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> over hun<br />

kinder<strong>en</strong>, gelijk dezelve over Adams kinder<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n.<br />

Als dan de Messias zegt, „ik zal he<strong>en</strong>gaan <strong>en</strong> ker<strong>en</strong> weder tot Mijn plaats”, zo werd<br />

veronderstelt t<strong>en</strong> eerste, dat Hij uit Zijn plaats was uitgegaan. T<strong>en</strong> 2, dat Hij op hed<strong>en</strong><br />

in Zijn plaats niet was. Trouw<strong>en</strong>s, hij was van Zijn Vader gezond<strong>en</strong> op de aarde<br />

volg<strong>en</strong>s Jesaja 48: 16 <strong>en</strong> Zijn werk verricht hebb<strong>en</strong>de, moest Hij wederker<strong>en</strong> tot Zijn<br />

Vader. Waarom de tweede zing<strong>en</strong>de rei in de 47 ste Psalm vers 6, van Hem opheft:<br />

„God vaart op met gejuich, de Heere met geklank der bazuin.” En daar Rabbi<br />

Salomon Jarchi zegt, dat sommige uit de hun de 68 e Psalm verstaan van de<br />

toekomstige dag<strong>en</strong> van de Messias, zo werd in het 19 e vers Hem toegezong<strong>en</strong>: Gij zijt<br />

opgevar<strong>en</strong> in de hoogte, of, Gij zijt opgeklomm<strong>en</strong> tot de Hemel; gelijk UE. wel wet<strong>en</strong><br />

zal, dat de Hebreeuwse tekst zulk e<strong>en</strong> lezing niet teg<strong>en</strong> is. 14 En daarom wordt de<br />

Messias ook toegezong<strong>en</strong> Psalm 8: 2. „O Heere, onze Heere! Hoe heerlijk is Uw<br />

Naam op de ganse aarde! Gij die Uw Majesteit gesteld hebt bov<strong>en</strong> de hemel<strong>en</strong>.”<br />

Doch dat zou het niet alles zijn, hetge<strong>en</strong> Hij in de staat Zijner verhoging zou<br />

ontmoet<strong>en</strong>; want nadat de Messias was verhoogd <strong>en</strong> verhev<strong>en</strong>, moest Hij nog zeer<br />

hoog word<strong>en</strong>. Zodat er nog e<strong>en</strong> derde trap moet volg<strong>en</strong>, in de staat van Messias-<br />

14 In de grondtekst staat gnalah lammaron, het eerste woord gnalah zegt eig<strong>en</strong>lijk opklimm<strong>en</strong>. En het<br />

woord marom betek<strong>en</strong>t m<strong>en</strong>igmaal de Hemel, als Psalm 7: 8. 18: 17; 102: 20 <strong>en</strong> Jesaja 57: 15. ,,Want<br />

zo zegt de Hoge <strong>en</strong> Verhev<strong>en</strong>e, die in de eeuwigheid woont. En wi<strong>en</strong>s Naam heilig is: Ik woon [in] de<br />

hoogte. En [in] het Heilige; <strong>en</strong> bij di<strong>en</strong>, die van e<strong>en</strong> verbrijzeld<strong>en</strong> <strong>en</strong> nederig<strong>en</strong> geest is, opdat Ik lev<strong>en</strong>d<br />

make de geest der nederig<strong>en</strong>. En opdat Ik lev<strong>en</strong>d make het hart der verbrijzeld<strong>en</strong>.


verhoging.<br />

144<br />

RABBI.<br />

Over de derde trap van Messiasverhoging, b<strong>en</strong> ik ook begerig e<strong>en</strong> beschrijving<br />

daarvan van UE. te hor<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Hetzelfde wordt ons vertoond, Psalm 110: 1, daar ik lees, „de Heere heeft tot mijn<br />

Heer gesprok<strong>en</strong>: Zit tot Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijand<strong>en</strong> gezet zal hebb<strong>en</strong> tot<br />

e<strong>en</strong> voetbank Uwer voet<strong>en</strong>.” Daar het uit onze vorige sam<strong>en</strong>spraak geblek<strong>en</strong> is, dat<br />

deze 110 de Psalm op niemand dan op de Messias toepasselijk is, gelijk de oude<br />

rabbijn<strong>en</strong> ook op deze zijde staan, zo ziet m<strong>en</strong>, dat David de Messias met volle recht<br />

zijn Heere is noem<strong>en</strong>de, wanneer hij verhaalt, dat Jehovah tot Zijn Heer gezegd heeft,<br />

zit aan Mijn rechterhand. Maar daar David hier niet op historische wijze spreekt, maar<br />

op profetische wijze, zou ik de woord<strong>en</strong> neum Jehovah, liever in de toekom<strong>en</strong>de dan<br />

in de verled<strong>en</strong> tijd vertal<strong>en</strong>, want als dezelve woord<strong>en</strong> op historische wijze<br />

voorkom<strong>en</strong>, dan moet<strong>en</strong> zij aangevuld word<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> woord van de verled<strong>en</strong> tijd;<br />

maar als dezelve op profetische wijze voorkom<strong>en</strong>, dan moet<strong>en</strong> zij aangevuld word<strong>en</strong><br />

met e<strong>en</strong> woord van de toekom<strong>en</strong>de tijd. Nu me<strong>en</strong> ik, zo ik mij niet bedrieg, dat het in<br />

de vorige sam<strong>en</strong>spraak geblek<strong>en</strong> is, dat deze Psalm van ge<strong>en</strong> historische inhoud is, En<br />

zo besluit ik dan met recht, dat David hier profetische wijze spreekt. Daarom lees ik<br />

de woord<strong>en</strong> aldus: „het gezegde des Heer<strong>en</strong> tot Mijn Heere zal zijn: zit aan Mijn<br />

rechterhand.”<br />

Maar het zal nodig zijn, dat wij onderzoek<strong>en</strong>, wat het zitt<strong>en</strong> aan iemands rechterhand<br />

in het algeme<strong>en</strong>. En hier in het bijzonder te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft. In het algeme<strong>en</strong> geeft het te<br />

k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, iemand grotelijks te er<strong>en</strong>, hetzij bov<strong>en</strong> zich zelf of nev<strong>en</strong>s zich zelf, gelijk zo<br />

koning Salomo zijn moeder eerde naast zichzelf, als hij haar e<strong>en</strong> stoel het plaats<strong>en</strong> aan<br />

zijn rechterhand, daar zij ook op neer ging zitt<strong>en</strong>, 1 Kon. 2: 10. En Psalm 45: 10, werd<br />

de koningin aan de rechterhand des konings geplaatst, als de koning in dat lied der<br />

liefde toegezong<strong>en</strong> wordt: de koningin staat aan uw rechterhand, in het fijnste goud<br />

van Ofir! Daarmee oordeel ik g<strong>en</strong>oeg gezegd te hebb<strong>en</strong> tot mijn oogmerk, namelijk<br />

dat het ook te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, dat m<strong>en</strong> iemand eert naast zichzelf, hetwelk uit de<br />

bijgebrachte plaats<strong>en</strong> duidelijk blijkt.<br />

RABBI.<br />

Dat het zijn of zitt<strong>en</strong> aan iemands rechter hand zulks te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, zo als UE.<br />

gemeld hebt, sta ik u toe; maar, het is zeker, dat het ook in, daarvan geheel<br />

verschill<strong>en</strong>de betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> voorkomt, want dan komt zo e<strong>en</strong>, die aan de rechterhand<br />

is, e<strong>en</strong>s voor als e<strong>en</strong> beschuldiger, zie Psalm 109: 6, „stel e<strong>en</strong> goddeloze over hem <strong>en</strong><br />

de satan sta aan zijn rechterhand.” Dan weer als e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>stander, Zach. 3: 1, „daarna<br />

toonde hij mij Josua, de hogepriester, staande voor het aangezicht van de <strong>en</strong>gel des<br />

Heer<strong>en</strong>. En de satan stond aan zijn rechterhand om hem te wederstaan”. En zo ziet u<br />

klaar, dat het zijn of zitt<strong>en</strong> aan iemands rechterhand, vrij verschill<strong>en</strong>de betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong><br />

heeft, dan van iemand grotelijks te er<strong>en</strong>, gelijk uit de ev<strong>en</strong> bijgebrachte plaats<strong>en</strong> blijkt.<br />

KOOPMAN.<br />

Het is mij nog niet bek<strong>en</strong>d, dat het zitt<strong>en</strong> aan iemands rechterhand in de Heilige<br />

blad<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> andere betek<strong>en</strong>is voorkomt, dan ik gezegd heb; maar ik stem u toe, dat<br />

het staan of zijn aan iemands rechterhand in zulke <strong>en</strong> nog andere betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> ons<br />

voorkomt in de Heilige blad<strong>en</strong>. Maar het zal tot mijn oogmerk nodig zijn, e<strong>en</strong>s te gaan


145<br />

onderzoek<strong>en</strong>, wat het zitt<strong>en</strong> van de Messias aan Jehovah's rechterhand hier ter plaats<br />

zegg<strong>en</strong> wil. Om dit nu wel te verstaan, moet m<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>, dat de Hemel bij Jesaja 66: 1<br />

voorkomt als Jehovah's troon; <strong>en</strong> dat nu de Vorst Messias, nadat Hij t<strong>en</strong> hog<strong>en</strong> Hemel<br />

was opgeklomm<strong>en</strong>, van Zijn Vader g<strong>en</strong>odigd wordt te gaan zitt<strong>en</strong> aan Zijn<br />

rechterhand, Hij als van die tijd af het recht ontving, om met Zijn Vader te gaan zitt<strong>en</strong><br />

in Zijn troon, nadat Hij het werk der verlossing zou hebb<strong>en</strong> volbracht. Want na Zijn<br />

vernedering, volg<strong>en</strong>s Psalm 8: 6, zou Zijn Vader Hem met eer <strong>en</strong> heerlijkheid kron<strong>en</strong>;<br />

waarover de verlost<strong>en</strong> door de Messias Jehovah met vrolijke tong<strong>en</strong> toezing<strong>en</strong>, Psalm<br />

21: 4, „op Zijn hoofd zet Gij e<strong>en</strong> kroon van fijn goud.”<br />

En zo ziet m<strong>en</strong>, wanneer de Messias zou als Koning gaan zitt<strong>en</strong> <strong>en</strong> heers<strong>en</strong> op Zijn<strong>en</strong>,<br />

dat is op Zijns Vaders troon, volg<strong>en</strong>s Zacharias 6: 13. En ook tegelijk als Priester op<br />

diezelfde Troon. En van deze hoge plaats zou Hij als Koning heers<strong>en</strong> in het midd<strong>en</strong><br />

Zijner vijand<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s het 2 de vers van Psalm 110. Zo zal UE. mogelijk wel zi<strong>en</strong>, dat<br />

als de Heere teg<strong>en</strong> de Messias zegt, zit aan Mijn rechterhand, met dat zegg<strong>en</strong> Hem<br />

erk<strong>en</strong>t voor Koning. En als zodanig e<strong>en</strong> het recht geeft om Zijn hoge <strong>en</strong> verhev<strong>en</strong><br />

troon te beklimm<strong>en</strong>. En gev<strong>en</strong>de mete<strong>en</strong> de heerschappij aan Hem over <strong>en</strong> al de<br />

werk<strong>en</strong> Zijner hand<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s Psalm 8: 79. „Gij doet Hem heers<strong>en</strong> over de werk<strong>en</strong><br />

Uwer hand<strong>en</strong>; Gij hebt alles onder Zijn voet<strong>en</strong> gezet: schap<strong>en</strong> <strong>en</strong> oss<strong>en</strong>, alle die; ook<br />

mede de dier<strong>en</strong> des velds. Het gevogelte des hemels <strong>en</strong> de viss<strong>en</strong> der zee; hetge<strong>en</strong> de<br />

pad<strong>en</strong> der zeeën doorwandelt.”<br />

RABBI.<br />

Hier komt mij e<strong>en</strong> zwarigheid voor, in het lez<strong>en</strong> van het 5 de vers van de 110 de Psalm,<br />

daar staat: ,,<strong>De</strong> Heere is aan Uw rechterhand; Hij zal koning<strong>en</strong> verslaan t<strong>en</strong> dage Zijns<br />

toorns.” En uit het eerste vers heeft UE. getracht aan te ton<strong>en</strong>, als dat Jehovah Zijn<br />

Zoon de Messias nodigt, om als Koning te gaan zitt<strong>en</strong> aan Zijn rechterhand, op Zijn<br />

Troon, om van daar als Koning te heers<strong>en</strong>; <strong>en</strong> in dit 5de vers wordt tot de Messias<br />

gezegd, „de Heere is aan uw rechterhand.” U ziet licht, dat het e<strong>en</strong> met het andere<br />

strijdt.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong>ze zwarigheid is niet groot, als ge u maar wilt herinner<strong>en</strong>, dat ik gezegd of<br />

toegestaan heb, dat het staan of zijn aan iemands rechterhand, van e<strong>en</strong> ruimere<br />

betek<strong>en</strong>is is, dan het zitt<strong>en</strong> aan iemands rechterhand; <strong>en</strong> dat het ook nog in andere<br />

betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> voorkwam, dan DE. daar aanhaalde, gaf ik niet duister te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Nu<br />

moet m<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>, als dat het staan of zijn aan iemands rechterhand, ook betek<strong>en</strong>t<br />

iemand hulp do<strong>en</strong>, of hem verloss<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, Psalm 109: 31. „Want Hij<br />

zal de nooddruftige ter rechterhand staan om [Hem] te verloss<strong>en</strong> van deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Zijn<br />

ziel veroordel<strong>en</strong>.”<br />

En daar de Messias in deze 110 de Psalm ook voorkomt als zich t<strong>en</strong> strijde rust<strong>en</strong>de<br />

teg<strong>en</strong> Zijn vijand<strong>en</strong>; wat wonder dat in deze omstandigheid tot Hem gezegd wordt:<br />

„de Heere is aan Uw rechterhand.” Dat is, tot Uw hulp <strong>en</strong> verlossing, hetzij van Hem,<br />

of van Zijn zeer gewillig krijgsvolk in het 3 de vers gemeld.<br />

RABBI.<br />

Ik d<strong>en</strong>k, dat UE. wel ziet, dat het niet wel voegt, want ik kan niet begrijp<strong>en</strong>, dat het<br />

van ongerijmdheid vrij is, dat m<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde tijd, de Messias plaatst aan de<br />

rechterhand des Heer<strong>en</strong> <strong>en</strong> wederom de Heere aan de rechterhand des Messias; want<br />

dan moest de Heere te gelijk zijn aan de rechter- <strong>en</strong> aan de linkerhand van de Messias;<br />

<strong>en</strong> wederom de Messias aan de rechter- <strong>en</strong> linkerhand des Heer<strong>en</strong>.


146<br />

KOOPMAN.<br />

Uw ingebrachte zwarigheid zou van kracht zijn, indi<strong>en</strong> dit alles letterlijk moest<br />

g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; maar hoezeer dat ulied<strong>en</strong> aan de letter verslaafd b<strong>en</strong>t, zal UE. wel<br />

zi<strong>en</strong>, dat hetge<strong>en</strong> daar wij nu van sprek<strong>en</strong>, niet letterlijk kan verklaard word<strong>en</strong>, want<br />

God e<strong>en</strong> Geest zijnde, heeft eig<strong>en</strong>lijk ge<strong>en</strong> rechter- noch linkerhand. <strong>De</strong>rhalve er is<br />

ge<strong>en</strong> zwarigheid in, dat hetge<strong>en</strong> het zitt<strong>en</strong> van de Messias aan des Heer<strong>en</strong> rechterhand.<br />

En het zijn van de Heere aan Messias rechterhand te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, op e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde<br />

tijd kan gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Want waarom zou de Vader Zijn Zoon niet kunn<strong>en</strong> op het<br />

hoogst er<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hem ook hulp bied<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Zijn vijand<strong>en</strong>? En als UE, echter dit niet<br />

aannemelijk voor komt, d<strong>en</strong>k dan, dat, als de Messias t<strong>en</strong> hog<strong>en</strong> Hemel is<br />

opgeklomm<strong>en</strong> <strong>en</strong> gaan zitt<strong>en</strong> aan des Heer<strong>en</strong> rechterhand op die hoge Troon, om<br />

vandaar te heers<strong>en</strong> over Zijn vijand<strong>en</strong>; dat eer Hij teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong> als t<strong>en</strong> strijde zou<br />

uittrekk<strong>en</strong> met Zijn vrijwillig volk, om dezelve aan Hem te onderwerp<strong>en</strong>, zou Hij h<strong>en</strong><br />

eerst op het vri<strong>en</strong>delijkst lat<strong>en</strong> nodig<strong>en</strong>, opdat zij zich vrijwillig <strong>en</strong> niet geveinsd aan<br />

Hem zoud<strong>en</strong> onderwerp<strong>en</strong>. Zodat m<strong>en</strong> wel gevoegelijk <strong>en</strong>ig tijdverloop kan stell<strong>en</strong>,<br />

tuss<strong>en</strong> het gaan zitt<strong>en</strong> van de Messias aan des Vaders rechterhand. En tuss<strong>en</strong> het<br />

uittrekk<strong>en</strong> t<strong>en</strong> strijde teg<strong>en</strong> Zijn vijand<strong>en</strong>, in de welke Hem de hulp des Vaders <strong>en</strong> zo<br />

de overwinning werd toegezegd.<br />

Maar als UE. teg<strong>en</strong> mijn <strong>verwachting</strong>, nog in het oploss<strong>en</strong> van uw ingebrachte<br />

schijnstrijd niet voldaan b<strong>en</strong>t, zie dan of dit UE. bevatbaarder is, namelijk dat in het<br />

2de, 3de <strong>en</strong> 4de vers de spreker rechtstreeks tot de Messias spreekt, maar dat met het<br />

5de vers de spreker e<strong>en</strong> spraakw<strong>en</strong>ding maakt tot Jehovah, of de Vader zelf, zegg<strong>en</strong>de<br />

Adonai, dat is de Messias, die is aan Uw rechterhand. En met diezelfde Naam was de<br />

Messias g<strong>en</strong>oemd in het eerste vers, daar m<strong>en</strong> leest neum Jehovah ladoni: „Jehovah<br />

heeft (of zal) zegg<strong>en</strong> tot mijn Heere;” zodat dan in dit 5de vers althans niets strijdigs<br />

voorkwam met het 1 ste vers. En dat in dit 5de vers, hetzelfde teg<strong>en</strong> de Vader gezegd<br />

werd, hetge<strong>en</strong> de Vader in het 1ste vers teg<strong>en</strong> Zijn Zoon gezegd had. En zulke<br />

spraakw<strong>en</strong>ding laat de orde van deze Psalm wel toe, omdat in de vorige verz<strong>en</strong> de<br />

Spreker tot de Messias spreekt in de 2 de persoon; maar in het vervolg van deze Psalm,<br />

van de Messias in de 3 de persoon.<br />

RABBI.<br />

Ik moet bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat het mij gans niet ongerijmd voorkomt dat e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde<br />

Messias eerst in de allerdiepste vernedering moest inzink<strong>en</strong>, eer Hij tot de allerhoogste<br />

heerlijkheid zou opklimm<strong>en</strong>. En dat Hij zo eerst de grond van Zijn Koningrijk moest<br />

legg<strong>en</strong>, eer Hij de Troon Zijner heerschappij beklom. Ik zal tracht<strong>en</strong> mijn gebruik ook<br />

van deze sam<strong>en</strong>spraak te mak<strong>en</strong>. En dezelve naar de gewoonte der reine dier<strong>en</strong><br />

herkauw<strong>en</strong>. En daarna, volg<strong>en</strong>s mijn gewoonte, de vrijheid nem<strong>en</strong> om UE. over<br />

andere zak<strong>en</strong> aan te sprek<strong>en</strong>. Bedank<strong>en</strong>de UE. voor hetge<strong>en</strong> ik van u gehoord heb.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> Heere zelf make het vruchtbaar aan uw ziel!<br />

TWAALFDE SAMENSPRAAK


Waarin getoond wordt., dat de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van de Messias, vertoond in de<br />

neg<strong>en</strong>de sam<strong>en</strong>spraak, gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> in Jezus van Nazareth.<br />

147<br />

KOOPMAN.<br />

Mijnheer, ik heb naar mijn geringe bekwaamheid, in onze vorige sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong>, UE.<br />

zo klaar als het mij mogelijk was tracht<strong>en</strong> te ton<strong>en</strong>, uit uw Goddelijke schrift<strong>en</strong>, hoe<br />

de van God afgewek<strong>en</strong> zondaar, zonder kwetsing van Gods rechtvaardigheid <strong>en</strong><br />

heiligheid, weer met God bevredigd <strong>en</strong> de geschond<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>dschap hersteld kan<br />

word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dan bijzonderlijk door Wie. En op wat wijze zulks geschied<strong>en</strong> zou. Ik heb<br />

zoveel mij do<strong>en</strong>lijk was kort, doch overred<strong>en</strong>de gesprok<strong>en</strong>, dat ik opmaak uit uw<br />

edelmoedige betuiging<strong>en</strong> van g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> die UE. aan mij gedaan hebt, zo mondelijk als<br />

schriftelijk, over dezelve. Maar ik heb ook bijzonderlijk getracht, de Messias, die ons<br />

met God bevredig<strong>en</strong> zou, door aan het geschond<strong>en</strong> recht Gods te voldo<strong>en</strong>, zo klaar,<br />

met zijn voornaamste graveersel<strong>en</strong>, voor uw og<strong>en</strong> af te schilder<strong>en</strong> uit uw Goddelijke<br />

voorzegschrift<strong>en</strong>, dat als de Messias e<strong>en</strong>s zal gekom<strong>en</strong> zijn, zo zal Hij met hetzelve<br />

vergelek<strong>en</strong> zijnde, licht gek<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>. En lust het u nu als e<strong>en</strong> waarheidzoek<strong>en</strong>de<br />

ziel, met mij e<strong>en</strong>s Jezus, bij gij g<strong>en</strong>oemd de Nazaréner, bij <strong>en</strong> met het gemaakte schilderij<br />

te vergelijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> te zi<strong>en</strong>, of al de trekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> kleur<strong>en</strong> van hetzelve in Hem klaar<br />

gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> of niet; <strong>en</strong> zo ze in hem niet gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, zo is er gans ge<strong>en</strong><br />

red<strong>en</strong> om hem voor de Messias aan te nem<strong>en</strong>. Maar zo dezelve in all<strong>en</strong> dele in Hem<br />

gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, dan is er gans ge<strong>en</strong> red<strong>en</strong> om hem als de beloofde Messias te<br />

verwerp<strong>en</strong>.<br />

En daar UE. in de laatst voorgaande sam<strong>en</strong>spraak gezegd hebt, als dat het zeker is, dat<br />

gij, of ik hier meer dan in doodsgevaar staan, door dat ik e<strong>en</strong>, die de Messias niet was,<br />

daarvoor erk<strong>en</strong>de, of dat ulied<strong>en</strong> die waarlijk de Messias was, kwam te verwerp<strong>en</strong>.<br />

Indi<strong>en</strong> gij nu lust hebt, met mij Jezus te gaan beschouw<strong>en</strong>, nev<strong>en</strong>s hetge<strong>en</strong> daarbij<br />

hoort, met de graveersel<strong>en</strong> van Hem vertoond, uit uw voorzegschrift<strong>en</strong>, zo wil ik u<br />

gebed<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat u alle uw Joodse vooroordel<strong>en</strong> <strong>en</strong> bitterhed<strong>en</strong> van <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Hem<br />

aflegt. Want zonder dat kan UE. wel tot het beschouw<strong>en</strong>, maar nooit tot het verkrijg<strong>en</strong><br />

der waarheid kom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Met het uiterste g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> wil ik mij met UE. daarin bezig houd<strong>en</strong> <strong>en</strong> ik houd hetzelve<br />

voor de uiterste noodzakelijkheid, omdát wij Jod<strong>en</strong> e<strong>en</strong> geheel andere bevatting van<br />

de Messias. En van veel meer andere ding<strong>en</strong>, daar wij van hebb<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong>, zijn<br />

hebb<strong>en</strong>de; zodat, indi<strong>en</strong> wij onze red<strong>en</strong><strong>en</strong> hier bij zoud<strong>en</strong> lat<strong>en</strong>, zo is het zeker, dat<br />

hetzelve mij meer nadeel dan voordeel kon toebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, omdat het zo iemand licht in<br />

e<strong>en</strong> Babel van verwarring kon br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Maar aangaande de vooroordel<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

bitterhed<strong>en</strong>, daar u ons mee beschuldigt, dat wij die van <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Jezus van Nazareth<br />

zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>; indi<strong>en</strong> dat vooroordel<strong>en</strong> zijn, dan is dat eig<strong>en</strong>lijk mijn werk niet,<br />

dezelve af te legg<strong>en</strong>, maar God zou Zelf mij daarvan kunn<strong>en</strong> verloss<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Am<strong>en</strong>! de Heere doe alzo.<br />

Maar om ons met ge<strong>en</strong> lange voorafspraak op te houd<strong>en</strong>, me<strong>en</strong> ik, om tot de zaak te<br />

kom<strong>en</strong>, dat het best zal zijn, dat wij vooreerst het afgeschetste van de Messias,<br />

vertoond in de neg<strong>en</strong>de sam<strong>en</strong>spraak (daar wij handeld<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>selijke natuur <strong>en</strong><br />

van de k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong> van de Verlosser) begonn<strong>en</strong> te onderzoek<strong>en</strong>, of in Jezus van<br />

Nazareth de vervulling daarvan is te vind<strong>en</strong>, of niet; <strong>en</strong> dan zo tot de 10de <strong>en</strong> 11de


148<br />

sam<strong>en</strong>spraak op diezelfde wijze overgaan. En als wij onder inwachting van licht <strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>ade, de voorzegging met de vervulling <strong>en</strong> de vervulling met de voorzegging, zull<strong>en</strong><br />

vergelek<strong>en</strong> h<strong>en</strong><strong>en</strong>, dan wil ik ook wel, UE. zi<strong>en</strong> te ton<strong>en</strong>, dat er e<strong>en</strong> akkoordgezang is,<br />

tuss<strong>en</strong> de leerstukk<strong>en</strong> van de vorige sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong> <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> ons Evangelium; opdat er<br />

ge<strong>en</strong> twijfeling voor e<strong>en</strong> waarheidzoek<strong>en</strong>de ziel mag overblijv<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik <strong>hoop</strong> UE. op dit voetspoor te volg<strong>en</strong>, want het is op het vorige gered<strong>en</strong>eerde zeker,<br />

dat bij het klaar of niet klaar betog<strong>en</strong>, van hetge<strong>en</strong> gij hier hebt voorgesteld; UE. of ik,<br />

bij de zekerheid der waarheid van die Godsdi<strong>en</strong>st, daar ieder van ons in gebor<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

opgevoed is; ja, die van e<strong>en</strong> ieder van ons, als waarheid omhelst <strong>en</strong> verdedigd wordt,<br />

ik zeg, staat of valt.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik b<strong>en</strong> daarin met u e<strong>en</strong>s. Het eerste dan, dat in de neg<strong>en</strong>de sam<strong>en</strong>spraak vertoond<br />

werd, was, als dat de Messias zijn afkomst moest hebb<strong>en</strong> van Abraham, Izak, Jakob,<br />

Juda <strong>en</strong> David. Hetzelve nu is ontwijfelbaar van Jezus van Nazareth; want in de dag<strong>en</strong><br />

van zijn omwandeling op de aarde <strong>en</strong> kort na dezelve, is het van niemand in twijfel<br />

getrokk<strong>en</strong>, omdat het e<strong>en</strong> op<strong>en</strong>bare bek<strong>en</strong>de zaak was, gelijk m<strong>en</strong> af kan nem<strong>en</strong> uit die<br />

brief, die e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> oude discipel van de vermaard<strong>en</strong> Rabbi Gamaliël aan uw<br />

doorluchtige voorvader<strong>en</strong> schreef, als hij zeide: „het is op<strong>en</strong>baar, dat onze Heere uit<br />

Juda gesprot<strong>en</strong> is,” Hebr. 7: 14. Zodat het hieruit klaar is, dat het e<strong>en</strong> zaak was, die<br />

gans in ge<strong>en</strong> verschil kwam; waarom hij met vrijmoedigheid in zijn brief, die hij naar<br />

Rome zond, zegt, dat Hij (te wet<strong>en</strong> Jezus) geword<strong>en</strong> is uit het zaad Davids naar het<br />

vlees, dat is, naar Zijn m<strong>en</strong>selijke natuur, Rom. 1: 3, zonder dat hij zijn gezegde<br />

bewijst, omdat het in die tijd ge<strong>en</strong> bewijs nodig had. Recht daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> handelt hij in<br />

het volg<strong>en</strong>de 4 vers, van Zijn Goddelijke natuur, dat hij zo niet, als e<strong>en</strong> zekere<br />

bek<strong>en</strong>de <strong>en</strong> onbetwistbare zaak neder stelt; maar als e<strong>en</strong> waarheid, die bewez<strong>en</strong> moest<br />

word<strong>en</strong>, gelijk hij het ook krachtig bewijst uit Zijn opstanding uit de dod<strong>en</strong>. Maar als<br />

hij handelt van Zijn m<strong>en</strong>selijke natuur, dan vooronderstelt hij, dat alle Israëliet<strong>en</strong>,<br />

hoewel ze Zijn Messiasschap looch<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, desnietteg<strong>en</strong>staande bek<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, ja moest<strong>en</strong><br />

bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat hij e<strong>en</strong> naneef was van David, omdat niemand in die tijd zich voor e<strong>en</strong><br />

naneef van David kon uitgev<strong>en</strong>, die het niet was. Want zo dat maar het minste in het<br />

onzekere was, zo zou zo e<strong>en</strong> hetzelve uit de geslachtkaart<strong>en</strong>, die to<strong>en</strong> nog voorhand<strong>en</strong><br />

<strong>ware</strong>n (zo bij de grot<strong>en</strong> Raad in het algeme<strong>en</strong>, als bij de families in het bijzonder)<br />

moet<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>; want het was niet g<strong>en</strong>oeg, dat iemand voorgaf uit zo e<strong>en</strong> stam of huis te<br />

wez<strong>en</strong>, hij moest zulks ton<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan in het geval van de nakomeling<strong>en</strong><br />

der dochters van Barzillai de Gileaditer, Ezra 2: 62: „<strong>De</strong>z<strong>en</strong> zocht<strong>en</strong> hun register,<br />

onder deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die in het geslachtregister gesteld <strong>ware</strong>n, maar zij werd<strong>en</strong> niet<br />

gevond<strong>en</strong>; daarom werd<strong>en</strong> zij als onrein<strong>en</strong> van het priesterdom geweerd.”<br />

En daarom wanneer dezelfde discipel van Gamaliël, ik me<strong>en</strong> de hoogverlichte apostel<br />

Paulus, in zijn leerrede, die hij voerde in de synagoge te Antiochië, op e<strong>en</strong> sabbatdag,<br />

nadat de Parscha (a) <strong>en</strong> de Hafteroth gelez<strong>en</strong> was; hij, zonder hetzelve aan te merk<strong>en</strong><br />

als e<strong>en</strong> zaak van <strong>en</strong>ige twijfeling, vertoont, dat Jezus zijn afkomst had uit David,<br />

gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan Hand. 13: 22, 23: „En dez<strong>en</strong> afgezet hebb<strong>en</strong>de, verwekte Hij hun<br />

David tot e<strong>en</strong> Koning, d<strong>en</strong>welke Hij ook getuig<strong>en</strong>is gaf. En zeide: Ik heb gevond<strong>en</strong><br />

David, de zoon van Jesse, e<strong>en</strong> man naar Mijn hart, die al Mijn wil zal do<strong>en</strong>. Van dezes<br />

zaad heeft God Israël, naar de belofte, verwekt de Zaligmaker Jezus.”<br />

Nadere uitleg


149<br />

Parscha is e<strong>en</strong> deel van de wet of vijf boek<strong>en</strong> van Mozes <strong>en</strong> de Hafteroth is e<strong>en</strong><br />

profetische les. Maar om hierover tot opheldering de lezer wat mee te ded<strong>en</strong>, zo<br />

di<strong>en</strong>t m<strong>en</strong> te wet<strong>en</strong>, als dat in de Joodse synagog<strong>en</strong> alle jaar de vijf boek<strong>en</strong> van<br />

Mozes word<strong>en</strong> doorgelez<strong>en</strong>. Om dit nu alle jar<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>, zo is de gehele wet<br />

verdeeld in 54 del<strong>en</strong>. En ieder zo e<strong>en</strong> deel werd g<strong>en</strong>oemd e<strong>en</strong> Parscha <strong>en</strong> ieder<br />

Parscha is weer gedeeld in zev<strong>en</strong> del<strong>en</strong>; waarvan zo e<strong>en</strong> onderdeel van sommig<strong>en</strong><br />

wel g<strong>en</strong>oemd werd e<strong>en</strong> Zedera. Nu werd op elke Sabbatdag voor de middag zo<br />

e<strong>en</strong> Parscha gelez<strong>en</strong>, hetwelk aldus toegaat: als eerst aan de meestbied<strong>en</strong>de verkocht<br />

is, het recht om de rol der wet te drag<strong>en</strong>, uit de boek<strong>en</strong>kas op de less<strong>en</strong>aar,<br />

zo werd zulks gedaan <strong>en</strong> dezelve op de less<strong>en</strong>aar gelegd zijnde, zo stelt zich de<br />

voorlezer daarbij; <strong>en</strong> dan werd opgeroep<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Coh<strong>en</strong>, die is e<strong>en</strong> nakomeling uit<br />

het huis van Aäron; die stelt zich dan aan de zijde van de voorlezer; daarop werd<br />

e<strong>en</strong> kostelijk kleed, waarmede de rol bedekt is, er afg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> de rol werd e<strong>en</strong><br />

gedeelte los gerold, totdat die Parscha bloot legt, die op die Sabbat moet gelez<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>. Wanneer de voorlezer e<strong>en</strong> deel van de Parscha gelez<strong>en</strong> heeft, dan rolt hij<br />

de rol weder op <strong>en</strong> dekt het met het kleed toe; dan spreekt de Coh<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

zeg<strong>en</strong>w<strong>en</strong>s <strong>en</strong> belooft iets naar zijn vermog<strong>en</strong> <strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong> aan de kerk, arm<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> voorlezer. En gaat daarop van de less<strong>en</strong>aar af. Dan werd e<strong>en</strong> Leviet opgeroep<strong>en</strong>.<br />

En gaat staan in de plaats daar de Coh<strong>en</strong> gestaan heeft; <strong>en</strong> dan werd het<br />

tweede deel van de Parscha gelez<strong>en</strong>; dat gedaan zijnde, dan werd er gehandeld<br />

ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s als met het eindig<strong>en</strong> van het eerste deel gedaan was. En de Leviet doet,<br />

gelijk de Coh<strong>en</strong> gedaan had. Bij het lez<strong>en</strong> van de overige 5 del<strong>en</strong>, werd telk<strong>en</strong>s<br />

e<strong>en</strong> uit de geme<strong>en</strong>t<strong>en</strong> opgeroep<strong>en</strong>. En het geschiedt dan op dezelfde wijze, als niet<br />

de Coh<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Leviet geschied is.<br />

Dat lez<strong>en</strong> van de Parscha voleind zijnde, dan beginn<strong>en</strong> zij te lez<strong>en</strong> de Hafteroth,<br />

hetwelk is e<strong>en</strong> gedeelte uit de andere Heilige boek<strong>en</strong>; hebb<strong>en</strong>de elke Parscha haar<br />

bepaalde Hafteroth, die altoos na elkander moet<strong>en</strong> gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; zodat er ook<br />

54 Hafteroths zijn. <strong>De</strong> Jod<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, dat het lez<strong>en</strong> van de Hafteroth begonn<strong>en</strong> is<br />

in de Babylonische gevang<strong>en</strong>is, wanneer hun het lez<strong>en</strong> van de wet zou verbod<strong>en</strong><br />

zijn, wanneer zij to<strong>en</strong> zulke profetische less<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> te lez<strong>en</strong> in deszelfs<br />

plaats. En wel, die het meeste overe<strong>en</strong>komst, hadd<strong>en</strong> met zo e<strong>en</strong> deel van de wet<br />

of Parscha, in wi<strong>en</strong>s plaats dezelve gelez<strong>en</strong> werd.<br />

Nu werd alle jar<strong>en</strong> de wet in de synagog<strong>en</strong> uitgelez<strong>en</strong>, zodat op de eerste Sabbat<br />

na het eindig<strong>en</strong> van het loofhutt<strong>en</strong>feest, de eerste Parscha met de eerste Hafteroth<br />

gelez<strong>en</strong> werd <strong>en</strong> op de laatste dag van het feest, welke dag g<strong>en</strong>oemd werd,<br />

Hosanna Rabba, dan werd het laatste van de wet gelez<strong>en</strong>, alzoo, dat dan de laatste<br />

Parscha <strong>en</strong> de laatste Hafteroth gelez<strong>en</strong> werd. E<strong>en</strong> ieder Parschioth heeft e<strong>en</strong><br />

eig<strong>en</strong> of bijzondere naam, waarbij elk afzonderlijk bek<strong>en</strong>d is <strong>en</strong> de naam heeft iets<br />

betrekkelijks op deszelfs inhoud.<br />

Als de eerste werd g<strong>en</strong>oemd Parscha Bereschiet, (in d<strong>en</strong> beginne) omdat dezelve<br />

met dat woord begint.<br />

<strong>De</strong> tweede werd g<strong>en</strong>oemd Parscha Noach omdat in dezelve werd gehandeld van<br />

datg<strong>en</strong>e dat t<strong>en</strong> tijde van Noach geschied is. En zo is het met al de Parschioth in<br />

het bijzonder. Doch opdat ik <strong>en</strong>igermate e<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oegzaam bericht hier van geve,<br />

zo zal ik lat<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>, niet alle<strong>en</strong> e<strong>en</strong> naamrol van al de Parschioth, maar tev<strong>en</strong>s<br />

waar e<strong>en</strong> ieder begint <strong>en</strong> eindigt; <strong>en</strong> op dezelve wijze de Hafteroth of profetische<br />

lezing daarbij gevoegd, die bij elke Parschioth in het bijzonder nagelez<strong>en</strong> werd.<br />

Die dan op de eerste Sabbat na het eindig<strong>en</strong> van het loofhutt<strong>en</strong> feest gelez<strong>en</strong><br />

werd, is:<br />

G<strong>en</strong>esis


150<br />

<strong>De</strong> eerste Parscha Bereschiet begint met G<strong>en</strong>esis, hoofdstuk 1 tot 6: 9. <strong>De</strong><br />

Hafteroth is Jesaja 42: 5 tot 21.<br />

<strong>De</strong> 2de Parscha Noach begint G<strong>en</strong>., hoofdstuk 6: 9 tot hoofdstuk 12. <strong>De</strong> Hafteroth<br />

is Jesaja 54: 1 tot 11.<br />

<strong>De</strong> 3de Parscha Lech Lecha begint G<strong>en</strong>. 12 tot hoofdstuk 18.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is Jesaja 40: 27 tot hoofdstuk 41: 17.<br />

<strong>De</strong> 4de Parscha Vajera begint G<strong>en</strong>. 18 tot hoofdstuk 23.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is 2 Koning. 4: 1 tot 24.<br />

<strong>De</strong> 5de Parscha Chaje Sara begint G<strong>en</strong>. 23 tot 25: 19.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is 1 Koning. 1: 1 tot 32.<br />

<strong>De</strong> 6de Parscha Toledoot Iza5k, G<strong>en</strong>. 25: 19 tot hoofdstuk 28: 11. <strong>De</strong> Hafteroth is<br />

Malach. 1 tot hoofdstuk 2: 8.<br />

<strong>De</strong> 7de Parscha Vajetze begint G<strong>en</strong>. 28: 11 tot hoofdstuk 32: 4. <strong>De</strong> Hafteroth is<br />

Hoséa 11: 7 tot hoofdstuk 12: 13 naar het gebruik der Portugese, doch de<br />

Hoogduitse Jod<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong> Hoséa 12: 13 tot hoofdstuk 14.<br />

<strong>De</strong> 8ste Parscha Vajischlach begint G<strong>en</strong>. 32 4 tot 37. <strong>De</strong> Hafteroth is Obadja<br />

geheel.<br />

9de Parscha Vojeschibh, begint G<strong>en</strong>. 37: 1 tot hoofdstuk 41. Hafteroth is Amos 2:<br />

6 tot in hoofdstuk 3: 9.<br />

10de Parscha Mokkets begint G<strong>en</strong>. 41 tot hoofdstuk 44: 18. Hafteroth is 1<br />

Koning: 15 tot het einde.<br />

1 lde Parscha Vajiggascbh begint G<strong>en</strong>. 44: 18 tot hoofdstuk 47: 28. Hafteroth is<br />

Ezechiël 37: 14 tot het einde.<br />

12de Parscha Vajechisbey, G<strong>en</strong>. 47: 28 tot het einde van het boek. Hafteroth is 1<br />

Koning 2: 1 tot 13.<br />

EXODUS.<br />

<strong>De</strong> 13de Parscha Schemooth begint hoofdstuk 1 tot hoofdst, 6: 2.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth Jerem. 1: 1 tot hoofdstuk 2: 4 naar het gebruik der Portugese Jod<strong>en</strong>,<br />

de Hoogduitse Jod<strong>en</strong>, Jesaja 27: 6 tot het 28 hoofdstuk op de helft.<br />

<strong>De</strong> 14de Parscha Vaëra, hoofdstuk 6: 2 tot hoofdstuk 10.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth Ezechiël 28: 25 tot hoofdstuk 30.<br />

<strong>De</strong> 15de Parscha Boo, hoofdstuk 10 tot 13: 17.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth Jerem. 46: 13 tot het einde.<br />

<strong>De</strong> 16de Parscha Beschallach begint hoofdstuk 13: 17 tot hoofdstuk 18. <strong>De</strong><br />

Hafteroth Richter<strong>en</strong> 4: 4 tot hoofdstuk 6.<br />

<strong>De</strong> 17de Parscha Jithroo begint hoofdstuk 18 tot hoofdstuk 21.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth Jesaja 6 geheel.<br />

<strong>De</strong> 18de Parscha Mispatiem begint hoofdstuk 21 tot 25.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth Jerem. 34: 8 tot het einde.<br />

<strong>De</strong> 19 Parscha Terouma begint hoofdstuk 25 tot hoofdstuk 27: 20. <strong>De</strong> Hafteroth I<br />

Koning<strong>en</strong> 5: 26 tot hoofdstuk 6: 15.<br />

<strong>De</strong> 20ste Parscha Tezavve begint hoofdstuk 27: 20 tot hoofdstuk30: 11. <strong>De</strong><br />

Hafteroth Ezech. 43: 10 tot het einde.<br />

<strong>De</strong> 21ste Parscha Ki Tischa begint hoofdst, 30: 11 tot hoofdstuk 35.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth I Koning 18: 20 tot 40 naar het gebruik der Portuges<strong>en</strong>. <strong>De</strong><br />

Hafteroth I Koning. 18: 1 tot vers 20 naar het gebruik der Hoogduitse Jod<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> 22ste Parscha Vajakhel begint hoofdst, 35 tot hoofdstuk 38: 21. <strong>De</strong> Hafteroth I<br />

Kon. 7: 13 tot 20, naar, het gebruik der Portuges<strong>en</strong>. I Kon. 7: 4 tot het einde, naar<br />

het gebruik der Hoogduitse Jod<strong>en</strong>.


151<br />

<strong>De</strong> 23ste Parscha Pekoude begint hoofdstuk 38 21 tot het einde van het boek. <strong>De</strong><br />

Hafteroth I Kon. 7: 40, naar het gebruik der Portuges<strong>en</strong>. I Kon. 7: 51, naar het<br />

gebruik der Hoogduitse Jod<strong>en</strong>.<br />

LEVITICUS.<br />

<strong>De</strong> 24ste Parscha Vajikra begint hoofdstuk 1 tot 6.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth Jesaja 43: 21 tot hoofdstuk 44: 24.<br />

<strong>De</strong> 25ste Parscha Tzar begint hoofdstuk 6 tot 9.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth Jerem. 7: 21 tot het einde.<br />

<strong>De</strong> 26ste Parscha Schemini begint hoofdstuk 9 tot 12.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth 2 Sam. 6: 1 tot 20.<br />

<strong>De</strong> 27ste Parscha Tzava, hoofdstuk 12: 1 tot hoofdstuk 14.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is 2 Kon. 4: 42 tot hoofdstuk 5: 19.<br />

<strong>De</strong> 28ste Parscha Metzoon, hoofdstuk 14 tot 16.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is 2 Kon. 7: 5 tot het einde.<br />

<strong>De</strong> 29ste Parscha Achaar Mooth begint hoofdstuk 16 tot 19.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is Ezech. 22: 2 tot vers 17.<br />

<strong>De</strong> 30ste Parscha Kedoschiem begint hoofdstuk 19: 1 tot hoofdstuk 21. <strong>De</strong><br />

Hafteroth is Ezech. 20: 2 tot 21 of Amos 9: 7.<br />

<strong>De</strong> 31ste Parscha Emmor begint hoofdstuk 21 tot op het einde van hoofd<br />

stuk 25. <strong>De</strong> Hafteroth is Ezech. 44: 15 tot op het einde.<br />

<strong>De</strong> 32ste Parscha Beller Sinaï begint hoofdstuk 25 tot hoofdstuk 26: 3. <strong>De</strong><br />

Hafteroth is Jer. 32: 6 tot 28.<br />

<strong>De</strong> 33ste Parscha Becheekkotai begint hoofdstuk 26: 3 tot het einde van het boek.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is Jer. 16: 19 tot hoofdstuk 17: 15,<br />

NUMERI.<br />

<strong>De</strong> 34ste Parscha Bemidbar begint hoofdstuk 1 tot hoofdstuk 4: 21, <strong>De</strong> Hafteroth<br />

is Hosea 2: 1 tot 23.<br />

<strong>De</strong> 35ste Parscha Nazo begint hoofdstuk 4: 21 tot hoofdstuk 8. <strong>De</strong> Hafteroth is<br />

Richter<strong>en</strong> 13: 2 tot hoofdstuk 14.<br />

<strong>De</strong> 36ste Parscha Behagnalotecha begint hoofdstuk 8 tot hoofdstuk 13, <strong>De</strong><br />

Hafteroth is Zacharia 2: 14 tot hoofdstuk 4: 8.<br />

Oe 37ste Parscha Schilach Lecha begint hoofdstuk 13 tot hoofdstuk 16. <strong>De</strong><br />

Hafteroth is Jozua 2: 1 tot hoofdstuk 3.<br />

<strong>De</strong> 38ste Parscha Korach begint hoofdst 16 tot hoofdstuk 19. <strong>De</strong> Hafteroth is 1<br />

Samuel 11: 14 tot hoofdstuk 12: 23.<br />

<strong>De</strong> 39ste Parscha Chukkath begint hoofdstuk 19 tot hoofdstuk 22: 2, <strong>De</strong> Hafteroth<br />

is Richter<strong>en</strong>. 11: 1 tot 34.<br />

40ste Parscha Balak, hoofdstuk 22: 2 tot hoofdstuk 25: 10. Hafteroth is Micha 5:<br />

6 tot hoofdstuk 6: 9.<br />

41ste Parscha Pinehas begint hoofdstuk 25: 10 tot hoofdstuk 30: 2. Hafteroth is 1<br />

Kon. 19 geheel uit.<br />

42ste Parscha Matthot, hoofdstuk 30: 2 tot hoofdstuk 33. Hafteroth is Jeremia 1: 1<br />

tot hoofdstuk 2: 4.<br />

43ste Parscha Masgni, hoofdstuk 33 tot het einde van het boek. Hafteroth is<br />

Jeremia 2: 4 tot 29.<br />

DEUTERONOMIUM.<br />

44ste Parscha <strong>De</strong>bhariem, hoofdstuk 1 tot hoofdstuk 3: 23. Hafteroth is Jesaja 1


152<br />

tot 28. 45ste Parscha Vaïthohannan, hoofdstuk 3: 23 tot hoofdstuk 7: 12.<br />

Hafteroth is Jesaja 40: 1 tot 27.<br />

46ste Parscha Gneket,h, hoofdstuk 7: 12 tot hoofdstuk 11: 26.<br />

Hafteroth is Jesaja 49: 14 tot hoofdstuk 51: 4.<br />

47 ste Parscha Reë hoofdstuk 11: 26 tot hoofdstuk 16: 18.<br />

Hafteroth is Jesaja 54: 11 tot hoofdstuk 55: 6.<br />

48 ste Parscha Schophetiem, hoofdstuk 16: 18 tot hoofdstuk 21: 10.<br />

Hafteroth is Jesaja 51: 12 tot het einde toe.<br />

49ste Parscha Kitetze, hoofdstuk 21: 10 tot hoofdstuk 26.<br />

Hafteroth is Jesaja 54: 1 tot 11.<br />

50ste Parscha Ketabho, hoofdstuk 26: 1 tot hoofdstuk 29: 9.<br />

Hafteroth is Jesaja 60 geheel uit.<br />

51ste Parscha Netzabhiem, hoofdstuk 29: 9 tot hoofdstuk 31.<br />

Hafteroth is Jesaja 61: 10 tot hoofdstuk 63: 10.<br />

52ste Parscha Vajeleah, hoofdst 31.<br />

Hafteroth is Hoséa 14: 3 tot op het einde.<br />

53ste Parscha Haäzinou, hoofdstuk 32.<br />

Hafteroth is 2 Samuel 22.<br />

54ste Parscha Verzooth Habberacha, hoofdstuk 33 tot het einde van het boek <strong>en</strong><br />

werd doorgaans gelez<strong>en</strong> op de laatste dag van het Loofhutt<strong>en</strong>feest. En werd<br />

g<strong>en</strong>oemd Simchath Thora, dat is: de vrolijkheid van de wet.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is Jozua 1.<br />

E<strong>en</strong> ieder van de profetische less<strong>en</strong> die werd toeg<strong>en</strong>oemd met de naam van de<br />

Parscha; daar dezelve bij gelez<strong>en</strong> werd, als:<br />

<strong>De</strong> eerste Parscha werd g<strong>en</strong>oemd Parscha Bereschiet, zo de eerste profetische<br />

les, Hafteroth Bereschiet <strong>en</strong> dat zo tot het einde toe.<br />

Maar mogelijk zal iemand d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> op elke Sabbat e<strong>en</strong> Parscha gelez<strong>en</strong><br />

werd, hoe kan dan de wet in e<strong>en</strong> jaar uitgelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, want daar ge<strong>en</strong> 54 wek<strong>en</strong><br />

in e<strong>en</strong> jaar zijn; <strong>en</strong> daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> vall<strong>en</strong> er twee Sabbatt<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> jaar, dat er ge<strong>en</strong><br />

Parscha gelez<strong>en</strong> werd, als de Sabbat die in de Paasweek valt, dan werd gelez<strong>en</strong><br />

het Hooglied van Salomo; <strong>en</strong> op de Sabbat, die in de week van het<br />

Loofhutt<strong>en</strong>feest valt, dan werd gelez<strong>en</strong> de Prediker.<br />

Maar hoewel dat zulks zo is, echter is het zo geschikt, dat het met het jaar rond<br />

komt, want hij de Jod<strong>en</strong> is het zo, dat zij ge<strong>en</strong> Zonnejar<strong>en</strong> van 365 dag<strong>en</strong>, maar<br />

Maanjar<strong>en</strong> van 354 dag<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Om nu niet de Zonnejar<strong>en</strong> niet te verlop<strong>en</strong>,<br />

hebb<strong>en</strong> zij gewoonlijk om de drie jaar e<strong>en</strong> schrikkeljaar. En dat heeft 13 maand<strong>en</strong>;<br />

word<strong>en</strong>de dan de maand Adar verdubbeld, waarvan de eerste of gewone Adar<br />

g<strong>en</strong>oemd werd Adar Rischoon, dat is de eerste Adar. En dan volgt Adar Sch<strong>en</strong>e,<br />

dat is de tweede Adar.<br />

In zo e<strong>en</strong> schrikkeljaar zijn 383 dag<strong>en</strong>, dat is 54 wek<strong>en</strong> <strong>en</strong> 5 dag<strong>en</strong>. En in e<strong>en</strong><br />

algeme<strong>en</strong> jaar 50 wek<strong>en</strong> <strong>en</strong> 4 dag<strong>en</strong>, zodat in e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> jaar 50 of 51<br />

Sabbatdag<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. En in e<strong>en</strong> schrikkeljaar 54 of 55; <strong>en</strong> dan komt het met het<br />

getal der Parschioth wel uit. En zo veel Parschiooth, als er meerder zijn in het jaar<br />

dan Sabbatdag<strong>en</strong>. En dan nog daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong>, door dat op Paas- <strong>en</strong> Loofhutt<strong>en</strong>feest,<br />

gelijk gezi<strong>en</strong> is, twee Sabbatdag<strong>en</strong> zijn, op welke ge<strong>en</strong> Parscha gelez<strong>en</strong> werd, zo<br />

werd<strong>en</strong> dan om echter uit te kom<strong>en</strong>, twee Parschioth <strong>en</strong> twee Hafteroth op<br />

sommige Sabbatdag<strong>en</strong> gelez<strong>en</strong>.<br />

RABBI.


153<br />

Ik kan uit uw gered<strong>en</strong>eerde wel zi<strong>en</strong>, dat het wel waarschijnlijk is, dat Jezus Zijn<br />

afkomst heeft van Juda <strong>en</strong> wel uit David; maar ik w<strong>en</strong>ste wel wat meerdere zekerheid<br />

te hebb<strong>en</strong> in dez<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik me<strong>en</strong>, zo ik mij niet bedrieg, dat uit hetge<strong>en</strong> ik gezegd heb, daar meer dan<br />

waarschijnlijkheid in is; ja, dat het voor e<strong>en</strong> bewez<strong>en</strong> zaak zou kunn<strong>en</strong> lat<strong>en</strong><br />

voorbijgaan, doch ik zal tot uw g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> reeds bewez<strong>en</strong> is, niet nieuw<br />

bewijsstukk<strong>en</strong> tracht<strong>en</strong> te sterk<strong>en</strong>. Om daar dan toe te kom<strong>en</strong>, zo geef met mij acht op<br />

hetge<strong>en</strong> Paulus, in de tweede brief aan Timothéüs, zijn geliefd<strong>en</strong> zoon <strong>en</strong> leerling<br />

schreef, in het 2e hoofdstuk vers 8: ,,Houd in gedacht<strong>en</strong>is, dat Jezus Christus uit de<br />

dod<strong>en</strong> is opgewekt, welke is uit het zaad Davids, naar mijn Evangelium.” Indi<strong>en</strong> wij<br />

door het Evangelium, dat de apostel het zijn noemt, met voorname Godgeleerd<strong>en</strong><br />

verstaan, dat Evangelium, dat door Lukas als Paulus reisg<strong>en</strong>oot <strong>en</strong> meelgezel is te<br />

boek gesteld, vind<strong>en</strong> wij daarin de allerzekerste bewijz<strong>en</strong>. Want het is klaar uit het<br />

opgaan van Maria naar Bethlehem, op het bevel van keizer Augustus, om hun<br />

onroer<strong>en</strong>de goeder<strong>en</strong> te lat<strong>en</strong> beschrijv<strong>en</strong>; dat zij niet alle<strong>en</strong> uit Juda's stam, maar in<br />

het bijzonder e<strong>en</strong> erfdochter uit dezelfde stam was. Want indi<strong>en</strong> zij ge<strong>en</strong> erfdochter<br />

geweest was, was het gans onnodig geweest, dat zij uit Nazareth ter beschrijving<br />

opging naar Bethlehem. En dat nog in die staat, waarin Maria zich bevond, hetwelk<br />

vereiste, buit<strong>en</strong> de allernoodzakelijkste red<strong>en</strong><strong>en</strong> zo e<strong>en</strong> reis niet te onderstaan. Maar zo<br />

zij e<strong>en</strong> erfdochter was, zo <strong>ware</strong>n er red<strong>en</strong><strong>en</strong> van noodzakelijkheid. Want dan moest zij<br />

aan de beschrijvers opgev<strong>en</strong>, wat voor land<strong>en</strong> daar lag<strong>en</strong>, die haar als erfdochter t<strong>en</strong><br />

deel gevall<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n. En al was het hoewel, dat het verpande land<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, was toch<br />

zo e<strong>en</strong> verplicht, om dezelve bij zo e<strong>en</strong> algem<strong>en</strong>e beschrijving aan te gev<strong>en</strong>. Want<br />

zonder dat, zou zo e<strong>en</strong> licht haar recht verliez<strong>en</strong> om het t<strong>en</strong> tijde, wanneer ieders<br />

verpand land tot de recht<strong>en</strong> bezitter moest wederker<strong>en</strong>, van hetzelve dan weer te<br />

eis<strong>en</strong>. 15<br />

15 Ieder ziet licht, dat ik hier het oog heb op het Jubeljaar, hetwelk telk<strong>en</strong>s na verloop van zev<strong>en</strong><br />

Sabbatjar<strong>en</strong> kwam. Ik weet wel, dat onder de geleerd<strong>en</strong> getwist werd of het Jubeljaar na de wederkering<br />

uit Babel onderhoud<strong>en</strong> is of niet; <strong>en</strong> dat de Joodse meester Maimonides het onderhoud<strong>en</strong> ontk<strong>en</strong>t. En<br />

dat m<strong>en</strong> het niet onderhoud<strong>en</strong> wil sterk<strong>en</strong>, met te zegg<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> nerg<strong>en</strong>s leest, dat na de wederkering<br />

uit Babel het Jubeljaar onderhoud<strong>en</strong> is. Dat is waarlijk al te zwak, om zo e<strong>en</strong> gewichtig stuk omver te<br />

werp<strong>en</strong>. Zolang als er niet getoond werd, dat het onderhoud<strong>en</strong> van het Jubeljaar dadelijk heeft<br />

opgehoud<strong>en</strong>, bewijst m<strong>en</strong> nog niets. En daar is zeker nog gans ge<strong>en</strong> verachtelijke bewijz<strong>en</strong> bij de hand,<br />

die ons zoud<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> ler<strong>en</strong>, dat het Jubeljaar na de wederkering uit Babel waarlijk onderhoud<strong>en</strong> is.<br />

Want als m<strong>en</strong> vooreerst acht geeft op Lev. 25, hoe e<strong>en</strong> nauw verband er was, tuss<strong>en</strong> het Sabbatjaar <strong>en</strong><br />

tuss<strong>en</strong> het Jubeljaar, dan zal iemand daaruit licht besluit<strong>en</strong>, dat het e<strong>en</strong> zonder het andere niet kan<br />

onderhoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Nu is het zeker, dat het Sabbatjaar na de wederkering nog onderhoud<strong>en</strong> is; gelijk<br />

m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan in het eerste boek der Makabeeën hoofdstuk 6: 49 <strong>en</strong> 53 .,,En hij maakte vrede met<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die uit Bethsura <strong>ware</strong>n: <strong>en</strong> zij trokk<strong>en</strong> uit de stad, daar zij aldaar g<strong>en</strong><strong>en</strong> leeftocht meer hadd<strong>en</strong>,<br />

om [in de stad] beslot<strong>en</strong> te blijv<strong>en</strong> <strong>en</strong> het e<strong>en</strong> Sabbatjaar des lands was. En zij hadd<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> eet<strong>ware</strong>n in<br />

hun vat<strong>en</strong>, omdat het het zev<strong>en</strong>de jaar was; <strong>en</strong> die behoud<strong>en</strong> [<strong>en</strong>] van de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> in Judeën [gevlod<strong>en</strong>]<br />

<strong>ware</strong>n, hadd<strong>en</strong> het overige, dat weg gelegd was, geget<strong>en</strong>.”<br />

Werd nu in de dag<strong>en</strong> der Makabeeën het Sabbatjaar onderhoud<strong>en</strong>, dan vloeit daaruit, dat het Jubeljaar<br />

ook onderhoud<strong>en</strong> werd. En wil m<strong>en</strong> ook iets zi<strong>en</strong> gewag gemaakt van het Jubeljaar zelfs, m<strong>en</strong> sla maar<br />

het oog op Ezech. 46: 17. »Maar Wanneer hij van zijn erf<strong>en</strong>is e<strong>en</strong> gesch<strong>en</strong>k zal gev<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> van zijn<br />

knecht<strong>en</strong>, die zal dat hebb<strong>en</strong> tot het vrijjaar toe; dan zal het tot de Vorst wederker<strong>en</strong> het is immers zijn<br />

erf<strong>en</strong>is, zijn zon<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> het hebb<strong>en</strong>.”<br />

Als m<strong>en</strong> deze woord<strong>en</strong> letterlijk verstaat, zo is het zeker, dat daar dan van het herstell<strong>en</strong> van het<br />

Jubeljaar gesprok<strong>en</strong> wordt; doch al verstaat m<strong>en</strong> de woord<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> oneig<strong>en</strong>lijker zin, zo is nochtans de<br />

toespeling op het Jubeljaar, hetwelk vereist, dat het Jubeljaar nog onderhoud<strong>en</strong> werd. Want anders had<br />

de toespeling ge<strong>en</strong> gepastheid, omdat die zaak, daar de toespeling op is, dat die di<strong>en</strong>t in gebruik te zijn.


154<br />

En daar de wet Numeri 36 e<strong>en</strong> erfdochter verplicht, niet te trouw buit<strong>en</strong> haar<br />

vaderlijke stam; zo blijkt te meer uit haar huwelijk met Jozef (die volg<strong>en</strong>s de<br />

geslachtlijst van Matthéüs klaar blijkt, e<strong>en</strong> naneef van David te zijn) dat zij ook uit<br />

hetzelfde geslacht van Jozefs stam was, want daar buit<strong>en</strong> mocht zij als e<strong>en</strong> erfdochter<br />

niet trouw<strong>en</strong>. En als ik de geslachtkaart van Matthéüs e<strong>en</strong>s met Lukas 3 vergelijk, dan<br />

zie ik, dat Jozef <strong>en</strong> Maria broeders kinder<strong>en</strong> geweest zijn. Want volg<strong>en</strong>s Matth. 1: 15,<br />

16 blijkt, dat Jozef was e<strong>en</strong> kleinzoon van Matthan. Want Matthan gewon Jakob. En<br />

Jakob gewon Jozef; <strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s Lukas 3: 23, 21 blijkt, dat Matthan ook e<strong>en</strong> zoon<br />

gehad heeft wi<strong>en</strong>s Naam was Heli, van welke Jozef e<strong>en</strong> zoon g<strong>en</strong>oemd werd, omdat<br />

hij zijn dochter Maria ter vrouw had. En zo Heli's schoonzoon was. En zo ziet m<strong>en</strong>,<br />

dat Matthan de grootvader geweest is van Jozef <strong>en</strong> van Maria; zijnde zo beide<br />

broeders kinder<strong>en</strong>. En bijgevolg <strong>ware</strong>n zij tezam<strong>en</strong> neef <strong>en</strong> nicht. Ziedaar, ziet UE. dat<br />

Jezus Zijn afkomst uit David heeft, nader betoogd <strong>en</strong> bewez<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar mij dunkt, dat het maar gezegd <strong>en</strong> niet bewez<strong>en</strong> is, namelijk dat Maria e<strong>en</strong><br />

kleindochter van Matthan zou zijn, want haar naam werd niet e<strong>en</strong>s g<strong>en</strong>oemd in de<br />

geslachtkaart.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is waar, maar m<strong>en</strong> moet wel lett<strong>en</strong>, als dat de geslachtkaart bij Lukas, is e<strong>en</strong><br />

geslachtkaart van beide seks<strong>en</strong>. En is alzo wel betrekkelijk tot de vrouw als tot de<br />

mann<strong>en</strong>; echter werd<strong>en</strong> de vrouw niet g<strong>en</strong>oemd, maar haar man in haar plaats. En dat<br />

blijkt niet alle<strong>en</strong> omdat Jozef, twee bijzondere vaders werd<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>,<br />

namelijk: zijn eig<strong>en</strong> vader bij Matthéüs <strong>en</strong> zijn schoonvader bij Lukas; maar Matthan<br />

<strong>en</strong> Salathiël werd<strong>en</strong> ieder op diezelfde wijs twee vaders toegeschrev<strong>en</strong>, want Matthan<br />

was, volg<strong>en</strong>s Matthéüs, e<strong>en</strong> zoon van Eleazar. En volg<strong>en</strong>s Lukas, e<strong>en</strong> zoon van Levi.<br />

En Salathiël was, volg<strong>en</strong>s Mattheüs, e<strong>en</strong> zoon van koning Jechonias, maar volg<strong>en</strong>s<br />

Lukas, e<strong>en</strong> zoon van Neri. Waaruit het g<strong>en</strong>oeg blijkt, dat de geslacht kaart van<br />

Matthéüs, is, volg<strong>en</strong>s de natuurlijke geboort<strong>en</strong>, waarom daar ook telk<strong>en</strong>s staat: <strong>en</strong> hij<br />

gewon; hetwelk bij Lukas niet gevond<strong>en</strong> wordt, omdat in zijn geslachtkaart zowel<br />

schoonzon<strong>en</strong> als eig<strong>en</strong> zon<strong>en</strong> gesteld word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zo blijft er ge<strong>en</strong> twijfel ter wereld<br />

over. En daar het zeker is, dat Jozef met zijn nicht Maria in e<strong>en</strong> huwelijksverbint<strong>en</strong>is<br />

getred<strong>en</strong> is, zo kon hij zowel. als Matthan <strong>en</strong> als Salathiël e<strong>en</strong> zoon van zijn vrouws<br />

vader g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. En zo is het klaar, dat Jezus gebor<strong>en</strong> is uit e<strong>en</strong> erfdochter van<br />

Davids huis. En mogelijk wel uit zo e<strong>en</strong> erfdochter, die het naaste erfrecht had op<br />

Davids troon.<br />

RABBI.<br />

Ik zou wel <strong>en</strong>ige aanmerking<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, teg<strong>en</strong> uw bijgebrachte geslachtkaart<strong>en</strong>,<br />

maar ik zal mij verg<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> met te zegg<strong>en</strong>, dat u getoond hebt uit Matthéüs, dat<br />

Salathiël e<strong>en</strong> zoon was van Koning Jojachin, hetwelk niet zijn kan. Want hij is zonder<br />

kinder<strong>en</strong> gestorv<strong>en</strong>, gelijk blijkt uit Jerem. 22: 30: „Zo zegt de HEERE: schrijft dez<strong>en</strong><br />

zelv<strong>en</strong> man kinderloos; e<strong>en</strong> man, die niet voorspoedig zal zijn in zijn dag<strong>en</strong>. Want er<br />

M<strong>en</strong> zou tot ditzelfde oogmerk kunn<strong>en</strong> bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> Nehemia 5, van het begin tot vers 11. En het schijnt<br />

niet vreemd, dat het op die tijd, waar in die plaats van gesprok<strong>en</strong> werd, e<strong>en</strong> Jubeljaar geweest is; of t<strong>en</strong><br />

minste, dat Nehemia die ding<strong>en</strong> herstelt, die in het Jubeljaar moest<strong>en</strong> verricht word<strong>en</strong>. En zo besluit ik<br />

uit dit weinige, dat het Jubeljaar nog in deszelfs onderhouding, na de wederkering uit Babel onder Juda<br />

in gebruik was. En zo ook nog t<strong>en</strong> tijde van des Messias geboorte.


zal niemand van zijn zaad voorspoedig zijn, zitt<strong>en</strong>de op de troon Davids. En<br />

heers<strong>en</strong>de meer in Juda.” Daar wordt hij duidelijk kinderloos beschrev<strong>en</strong>.<br />

155<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zou hierop kunn<strong>en</strong> antwoord<strong>en</strong>, als dat het Hebreeuwse woord gnariri, te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong><br />

geeft geheel ontbloot; hetwelk dan zowel op e<strong>en</strong> ontblot<strong>en</strong> van land <strong>en</strong> van goed, als<br />

van kinder<strong>en</strong> zou te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> zou het met red<strong>en</strong> in de eerste<br />

betek<strong>en</strong>is mog<strong>en</strong> opnem<strong>en</strong>, want in dit 30ste vers, gelijk ook in het 28ste, werd hem<br />

e<strong>en</strong> zaad toegeschrev<strong>en</strong>, ziet ook 1 Kron, 3: 17. Maar laat ons bij de vertaling van<br />

kinderloos blijv<strong>en</strong>. En dan zal m<strong>en</strong> licht zi<strong>en</strong> uit Jerem. 22: 30, dat het niet onbepaald,<br />

maar bepaald moet verstaan word<strong>en</strong>. Want hij was kinderloos, omdat ge<strong>en</strong> zoon van<br />

hem zou zitt<strong>en</strong> op Davids troon, <strong>en</strong> heers<strong>en</strong>de meer in Juda. Want zijn opvolger is<br />

geweest Zedekia, e<strong>en</strong> zoon van Josia, of zo ander<strong>en</strong> will<strong>en</strong> van Jojakim. En zo is er<br />

gans ge<strong>en</strong> zwarigheid om te stell<strong>en</strong>, als dat Salathiël e<strong>en</strong> nakomeling van Koning<br />

Jojachin geweest is.<br />

RABBI.<br />

Ik kan wel zi<strong>en</strong>, dat hetge<strong>en</strong> u stelt, namelijk, als dat Jezus zijn afkomst heeft van Juda<br />

door David, niet zonder bewijs is. Maar ik d<strong>en</strong>k, als dat het tweede dat UE. uit de<br />

voorzegging toonde, namelijk dat de Messias uit e<strong>en</strong> maagd zou gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, zo<br />

licht niet zal te betog<strong>en</strong> zijn van Jezus de Nazaréner.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel ik twijfel echter niet, of er doet zich in het geschiedkundig verhaal der<br />

Evangelist<strong>en</strong>, voor e<strong>en</strong> onpartijdig beschouwer, ge<strong>en</strong> de minste red<strong>en</strong> van verd<strong>en</strong>king<br />

op; <strong>en</strong> daar dit op zich zelf e<strong>en</strong> zaak is, die m<strong>en</strong> wel voorzichtig betog<strong>en</strong> moet, zo kan<br />

UE. wellicht hier in die strop van ingepr<strong>en</strong>te lasterlijke vooroordel<strong>en</strong> smor<strong>en</strong>. Doch<br />

dat daar lat<strong>en</strong>de, zal ik tracht<strong>en</strong>, is het niet met volstrekte zekere, echter met<br />

waarschijnlijke bewijz<strong>en</strong>, het aan te ton<strong>en</strong>.<br />

Om dan tot de zaak te kom<strong>en</strong>, laat ons dan eerst lett<strong>en</strong> op het voorbereid<strong>en</strong>d verhaal<br />

van Lukas, in hetge<strong>en</strong> de priester Zacharias ontmoet is, wanneer hij op zijn beurt,<br />

gelijk hem bij loting was toegevall<strong>en</strong>, het reukwerk zou offer<strong>en</strong>, gelijk Lukas<br />

aantek<strong>en</strong>t in zijn eerste hoofdstuk vers 8 <strong>en</strong> 9. In het 11 e <strong>en</strong> 12 e vers verhaalt Lukas<br />

wat Zacharias gezi<strong>en</strong> heeft, namelijk e<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel aan de zijde van de altaar. Met het 13 e<br />

vers begint hij te verhal<strong>en</strong>, wat de <strong>en</strong>gel teg<strong>en</strong> de priester Zacharias gezegd heeft,<br />

hetwelk hierop uitkomt, dat Zijn vrouw Elizabet e<strong>en</strong> zoon zou bar<strong>en</strong>; tot zijn<br />

blijdschap <strong>en</strong> tot blijdschap van vel<strong>en</strong>; welks Naam hij moest noem<strong>en</strong> Johannes. Dan<br />

de red<strong>en</strong> van die blijdschap, vers 15. En die was, vanwege Zijn grootheid voor de<br />

Heere, want hij zou e<strong>en</strong> Nazaréner zijn van zijn geboorte af aan; niet door geloft<strong>en</strong><br />

van zijn vader of van Zijn moeder, gelijk Samuel; maar door Goddelijk bevel gelijk<br />

Simson, Richt. 13: 4, 5. Eindelijk wi<strong>en</strong>s teg<strong>en</strong>beeld hij zijn zou <strong>en</strong> wat hij do<strong>en</strong> zou<br />

vers 16 <strong>en</strong> 17; hij zou dan zijn, de teg<strong>en</strong>beeldige Elias, die kom<strong>en</strong> zou vóór de<br />

verwoesting van Jeruzalem, volg<strong>en</strong>s Mal. 4: 5. En wat zou hij do<strong>en</strong>? Dat zou wez<strong>en</strong><br />

tweeledig.<br />

Vooreerst hij zou tot vervulling van de Godspraak Mal. 3: 1: voor Hem he<strong>en</strong>gaan, dat<br />

is, voor de Messias, om Hem de weg te bereid<strong>en</strong>. Dan t<strong>en</strong> 2 e , zou hij vele der kinder<strong>en</strong><br />

Israëls beker<strong>en</strong> tot de Heere hun God, door het hart der vader<strong>en</strong> weder te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> tot<br />

de kinder<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s Mal. 4: 6. Dat is, het geloof, hetwelk de vader<strong>en</strong>, die onder de<br />

beloft<strong>en</strong> leefd<strong>en</strong>, in hun binn<strong>en</strong>ste hadd<strong>en</strong>; aangaande hun vertrouw hetwelk zij<br />

hadd<strong>en</strong> in de <strong>verwachting</strong>sleer. Waarvan het hart der kinder<strong>en</strong>, ik me<strong>en</strong> Jakobs


156<br />

nakroost, was afgewek<strong>en</strong>, door de wet; hetzij de zedelijke, hetzij de kerkplichtige,<br />

door die met verdraaide og<strong>en</strong> aan te zi<strong>en</strong>, zodat ze in de wet zocht<strong>en</strong> hetge<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> in<br />

de Messias te vind<strong>en</strong> was. Hierop volgt met vers 18 het antwoord van de priester<br />

Zacharias aan de <strong>en</strong>gel, waarin hij vanwege zijn ouderdom, nev<strong>en</strong>s die van zijn vrouw<br />

zijn ongeloof vertoont door e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> te vorder<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: waarbij zal ik dat wet<strong>en</strong>?<br />

Gelijk hij ook e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> ontvangt, dat hem ook tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> strafgevolg was van zijn<br />

ongeloof. Want hij zou stom wez<strong>en</strong> tot de dag toe, totdat hetge<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel hem gezegd<br />

had, vervuld was. Zijnde hetge<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel Zacharias voorzegd had, ook in al Zijn<br />

dad<strong>en</strong> vervuld, gelijk in het vervolg van dat hoofddeel te zi<strong>en</strong> is.<br />

Dat teg<strong>en</strong> dit verhaal van Lukas ge<strong>en</strong> de minste red<strong>en</strong> van verd<strong>en</strong>king kan opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, van e<strong>en</strong> waarheidzoek<strong>en</strong>de beschouwer, dat is klaar. Want hier do<strong>en</strong> zich alle<br />

merktek<strong>en</strong><strong>en</strong> op, die tot de echtheid van die geschied<strong>en</strong>is vereist word<strong>en</strong>.<br />

Want de schrijver verhaalt vooreerst niet iets, dat lang geled<strong>en</strong>. En verre<br />

geschied was; maar zo iets, dat in hun dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> in het Joodse land geschied was. Maar<br />

nauwkeurig bepaalt hij de tijd, tot de dag<strong>en</strong> van Herodes de Grote; <strong>en</strong> als m<strong>en</strong> wel<br />

acht geeft op het 3de hoofdstuk het eerste vers, is het voorgevall<strong>en</strong> in het laatste jaar<br />

van Herodes lev<strong>en</strong>. <strong>De</strong> plaats daar het geschied is, is niet e<strong>en</strong> verborg<strong>en</strong>e, maar de<br />

plaats van de op<strong>en</strong>bare Godsdi<strong>en</strong>st, namelijk de Tempel. <strong>De</strong> persoon, die hetzelve<br />

ontmoet is, beschrijft hij, vooreerst met zijn naam <strong>en</strong> dan met zijn vrouws naam.<br />

T<strong>en</strong> 2de, wat ambt dat hij bekleedde, of anders welk persoon dat hij was,<br />

namelijk e<strong>en</strong> priester.<br />

T<strong>en</strong> 3de <strong>en</strong> dat wel van de dagorde van Abia. 16<br />

16 Volg<strong>en</strong>s hetge<strong>en</strong> wij lez<strong>en</strong> 1 Kron. 24, heeft koning David de priesters verdeeld in 24 ord<strong>en</strong> of<br />

b<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, als: 16 ord<strong>en</strong> van de kinder<strong>en</strong> van Eleazar <strong>en</strong> 8 van de kinder<strong>en</strong> van Ithamar, de twee<br />

overgeblev<strong>en</strong>e zon<strong>en</strong> van Aäron.<br />

Of nu David de eerste geweest is, die de priesters in ord<strong>en</strong> verdeeld heeft. En of van te vor<strong>en</strong> zulks al<br />

bek<strong>en</strong>d was, hoewel juist niet tot dat getal, is uit de Heilige blad<strong>en</strong> niet klaar; echter het werd niet<br />

onwaarschijnlijk van geleerde mann<strong>en</strong> vertoond, als dat de priesters voor die tijd al in b<strong>en</strong>d<strong>en</strong> verdeeld<br />

<strong>ware</strong>n, althans ik vind de nakomeling<strong>en</strong> van Levi met hun woning<strong>en</strong> verspreid door het Joodse land. En<br />

daarom was het nodig, opdat alles met orde geschiedde, dat e<strong>en</strong> ieder wist, wanneer hij in de tabernakel<br />

moest di<strong>en</strong><strong>en</strong>, of wanneer hij vrijheid had om naar zijn huis te ker<strong>en</strong>.<br />

En er zijn die will<strong>en</strong>, dat Mozes zelf, Aärons kinder<strong>en</strong> al in ord<strong>en</strong> verdeeld heeft, doch in hoeveel,<br />

daarin zijn die geleerd<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong>s. Daar de e<strong>en</strong> zegt, dat Mozes vier uit de kinder<strong>en</strong> van Eleazar <strong>en</strong> vier<br />

uit het nageslacht van Ithamar g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> heeft. En dat de profeet Samuël daar nog acht bijgedaan heeft,<br />

zodat in Samuëls tijd 16 ord<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> geweest zijn. En dat David dit getal met nog acht vermeerderd<br />

<strong>en</strong> dus 24 ord<strong>en</strong> gemaakt heeft. Maar andere schrijv<strong>en</strong> aan Mozes toe, het stell<strong>en</strong> van 16 ord<strong>en</strong>, als:<br />

eerst in twee, daarna in acht. En eindelijk in zesti<strong>en</strong>; zijnde zo veel ord<strong>en</strong> gesteld onder de kinder<strong>en</strong> van<br />

Ithamar als van Eleazar; doch Eleazar talrijker van nageslacht word<strong>en</strong>de dan Ithamar, heeft David h<strong>en</strong><br />

gebracht tot 16 ord<strong>en</strong>. En zo tot 24 tezam<strong>en</strong>. Het laatste is zeker, namelijk, dat David. de priesters in 24<br />

ord<strong>en</strong> verdeeld heeft.<br />

Doch na de wederkering uit Babel, zijn de ord<strong>en</strong> minder in getal geweest, want het blijkt uit Ezra 2: 36-<br />

40 dat in de eerste wederkering onder Zerubbabel, maar 4 ord<strong>en</strong> zijn wedergekeerd, dewelke tezam<strong>en</strong><br />

in getal <strong>ware</strong>n 4343; echter blijkt het, dat het nog t<strong>en</strong> tijde van Nehemia tot 20 ord<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> is, gelijk<br />

te zi<strong>en</strong> is in zijn boek, hoofdstuk 12: 12 tot 22, waar wij in het 17de vers de orde van Abia vind<strong>en</strong>, daar<br />

de priester Zacharia toebehoorde.<br />

Ik zal nog iets, hetge<strong>en</strong> tot het sam<strong>en</strong>stel behoort hier bijvoeg<strong>en</strong>; namelijk, dat ieder zo e<strong>en</strong> orde e<strong>en</strong><br />

ronde week di<strong>en</strong>de, gelijk m<strong>en</strong> kan afnem<strong>en</strong> uit 2 Koning<strong>en</strong> 11: 5, 6 <strong>en</strong> 7: „En hij gebood h<strong>en</strong>,<br />

zegg<strong>en</strong>de: Dit is de zaak, die gij do<strong>en</strong> zult: e<strong>en</strong> derde deel van u, die op de Sabbat ingaan, zull<strong>en</strong> de<br />

wacht waarnem<strong>en</strong>, van het huis des Konings. En e<strong>en</strong> derde deel zal zijn aan de poort Sur; <strong>en</strong> e<strong>en</strong> derde<br />

deel aan de poort achter de trawant<strong>en</strong>; zo zult u waarnem<strong>en</strong> de wacht van dit huis, teg<strong>en</strong> inbreking. En<br />

de twee del<strong>en</strong> van ulied<strong>en</strong>, all<strong>en</strong>, die op de Sabbat uitgaan, zull<strong>en</strong> de wacht van het huis des Heer<strong>en</strong><br />

waarnem<strong>en</strong> bij de Koning.” En dan keerde die orde, dewelke gedi<strong>en</strong>d had weder naar hun<br />

woonplaats<strong>en</strong>. Die orde nu, dewelke di<strong>en</strong>de, daarvan had ge<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> priester zijn vast werk; maar<br />

moest<strong>en</strong> alle morg<strong>en</strong> met het aanbrek<strong>en</strong> van het licht lot<strong>en</strong>, wat e<strong>en</strong> ieder in die dag zijn werk zou zijn.


157<br />

T<strong>en</strong> 4de dat het gebeurd is op die tijd, als hij, volg<strong>en</strong>s de hem toegevall<strong>en</strong><br />

loting<strong>en</strong>, het reukoffer zou offer<strong>en</strong>; hetwelk alles kon nagevraagd <strong>en</strong> onderzocht<br />

word<strong>en</strong>. En met zo vele k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong> van geloofwaardigheid als dit voorzi<strong>en</strong> is, zo is<br />

ook de vervulling van hetge<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel hem voorzegd had, met geloofwaardige<br />

getuig<strong>en</strong> gesterkt; daar het zwanger word<strong>en</strong> van Elizabeth, met haar verlossing van<br />

e<strong>en</strong> zoon in haar ouderdom, al hun nabur<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d was. Daarbij het merkwaardige,<br />

dat er is voorgevall<strong>en</strong>, wanneer zijn zoon besned<strong>en</strong> werd; namelijk dat Zacharias, die<br />

nu over de 9 maand<strong>en</strong> stom had geweest, to<strong>en</strong> begon te sprek<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik wil wel bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat dit verhaal van ge<strong>en</strong> geloofwaardige k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> ontbloot is;<br />

maar ik kan niet begrijp<strong>en</strong>, waarom UE. hierover zoveel omslag gemaakt hebt.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat zal ik u zegg<strong>en</strong>, dat is, omdat het mij toeschijnt, dat ik dit tot e<strong>en</strong> grondslag van<br />

mijn volg<strong>en</strong>de rede moest legg<strong>en</strong>. Om er dan toe te kom<strong>en</strong>, zo moet<strong>en</strong> wij acht gev<strong>en</strong><br />

op het e<strong>en</strong>voudig <strong>en</strong> gans niet opgesmukt verhaal van Lukas <strong>en</strong> van Matthéüs.<br />

Vooreerst verhaalt Lukas, dat ev<strong>en</strong> 6 maand<strong>en</strong> nadat de <strong>en</strong>gel Gabriël aan Zacharias<br />

versch<strong>en</strong><strong>en</strong> was, hij gezond<strong>en</strong> werd naar Nazareth, tot de ondertrouwde bruid van<br />

Jozef, die g<strong>en</strong>oemd was Maria; dewelke nadat hij haar vri<strong>en</strong>delijk gegroet had, haar<br />

bek<strong>en</strong>d maakt, dat zij de moeder zou word<strong>en</strong> van de to<strong>en</strong> verwacht word<strong>en</strong>de Messias,<br />

waarover zij zich verwondert, omdat zij ge<strong>en</strong> man bek<strong>en</strong>d had. Maar de <strong>en</strong>gel neemt<br />

die verwondering weg, door haar het geheim te op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, namelijk, dat het niet zou<br />

zijn langs de gewone weg, maar <strong>en</strong>kel door e<strong>en</strong> Goddelijke kracht, die daartoe nodig.<br />

En daartoe ook g<strong>en</strong>oeg was. En om deze jonge maagd niet dieper in verwondering in<br />

te leid<strong>en</strong>, zo op<strong>en</strong>baart hij haar, dat haar oude <strong>en</strong> als afgeleefde nicht Elizabeth ook<br />

bevrucht was; <strong>en</strong> dat zulks hed<strong>en</strong> al de zesde maand was. Uit welk wonder bov<strong>en</strong> de<br />

natuur hij nu deze slotrede opmaakt, met te zegg<strong>en</strong>: ge<strong>en</strong> ding zal bij God onmogelijk<br />

zijn <strong>en</strong> bijgevolg ook niet het zwanger word<strong>en</strong> van u o maagd; gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan<br />

Lukas 1: 26-38. Waarop Maria ook alle verwondering uit het oog verliest. En zegt tot<br />

de <strong>en</strong>gel, mij geschiede naar Uw woord.<br />

RABBI.<br />

Hoe gedroeg zich Maria hierop?<br />

KOOPMAN.<br />

Zij gaat aanstonds, om de middelweg te houd<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> licht geloof <strong>en</strong> ongeloof, naar<br />

haar nicht Elizabeth; daar ze zekere k<strong>en</strong>nis moest krijg<strong>en</strong> van heit zwanger zijn van<br />

haar nicht <strong>en</strong> dat krijgt zij, doch dat niet alle<strong>en</strong>, maar ook, dat zij zelf bevrucht was,<br />

want Elizabeth Maria zi<strong>en</strong>de. En de groet die zij deed hor<strong>en</strong>, zo geschiedde iets<br />

verwonderlijke, want Elizabeths vrucht sprong als op van vreugde. En zij werd<br />

vervuld met de Heilige Geest, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan tot vers 41 ingeslot<strong>en</strong>. Daarop,<br />

begint Elizabeth, met e<strong>en</strong> blijde <strong>en</strong> verhev<strong>en</strong> stem haar nicht Maria aan te sprek<strong>en</strong>,<br />

vers 42-45 <strong>en</strong> zeide: ,,Gezeg<strong>en</strong>d [zijt] u onder de vrouw<strong>en</strong>. En gezeg<strong>en</strong>d [is] de Vrucht<br />

uws buiks. En van waar [komt] mij dit, dat de moeder mijns Heer<strong>en</strong> tot mij komt?<br />

Want zie, als de stem uwer groet<strong>en</strong>is in mijn or<strong>en</strong> geschiedde, zo sprong het kindek<strong>en</strong><br />

van vreugde op in mijn buik. En zalig is [zij], die geloofd heeft: want de ding<strong>en</strong>, die<br />

haar van de Heere gezegd zijn, zull<strong>en</strong> volbracht word<strong>en</strong>.”


158<br />

Waarop Maria e<strong>en</strong> zinrijk lofgezang de Heere opzingt, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan vers 46 tot<br />

56. Hierop blijft Maria bij haar nicht omtr<strong>en</strong>t drie maand<strong>en</strong>, dat is tot het einde van<br />

haar zwanger zijn, ker<strong>en</strong>de to<strong>en</strong> weder naar haar huis.<br />

Nu ziet UE. licht, dat indi<strong>en</strong> het zeker is, gelijk het is, dat het verhaal van Zacharias, al<br />

de merktek<strong>en</strong><strong>en</strong> heeft, die tot de zekerheid van e<strong>en</strong> geschied<strong>en</strong>is vereist word<strong>en</strong>; dat<br />

dan ook dit verhaal van Maria dezelfde zekerheid heeft, dat niemand met <strong>en</strong>ige<br />

gegronde waarschijnlijkheid kon looch<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

Maar wat gebeurt er? Maria wedergekeerd zijnde tot Nazareth. En zij nu al in de<br />

vierde maand zwanger zijnde, bemerkt zulks haar ondertrouwde man, die van het<br />

geheim niets wet<strong>en</strong>de. En van die zaak rechtvaardig, dat is onschuldig zijnde, zo wilde<br />

hij haar echter niet voor de Joodse raad verklag<strong>en</strong>, om haar door rechterlijke<br />

strafoef<strong>en</strong>ing, op<strong>en</strong>lijk te schande te mak<strong>en</strong>. En met haar in het trouwverbond te<br />

tred<strong>en</strong>, dat kwam met e<strong>en</strong> eerlijk gemoed niet overe<strong>en</strong>. En zo besluit hij, om haar<br />

heimelijk te verlat<strong>en</strong>, opdat haar verbint<strong>en</strong>is niet bek<strong>en</strong>d werd <strong>en</strong> zij, terwijl zij toch<br />

zijn nicht was, niet als e<strong>en</strong> overspeelster mocht gestraft word<strong>en</strong>. Zie het verhaal van<br />

Matthéüs, hoofdstuk 1: 19. Maar hoe, werd hij in zijn voornem<strong>en</strong> gekeerd?<br />

Wonderlijk, gelijk m<strong>en</strong> dat zi<strong>en</strong> kan vers 20 <strong>en</strong> 21. „En zo hij deze ding<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> zin<br />

had, ziet, de Engel des Heer<strong>en</strong> versche<strong>en</strong> hem in de droom, zegg<strong>en</strong>de: Jozef [gij] zone<br />

Davids, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw tot u te nem<strong>en</strong>. Want hetge<strong>en</strong> in haar<br />

ontvang<strong>en</strong> is, dat is uit de Heilig<strong>en</strong> Geest. En zij zal e<strong>en</strong> Zoon bar<strong>en</strong>. En gij zult Zijn<br />

Naam het<strong>en</strong> Jezus. Want hij zal zijn volk zalig mak<strong>en</strong> van hun zond<strong>en</strong>.” En omdat<br />

Jozef dit wonderlijk onderwijs niet ongelooflijk zou zijn, br<strong>en</strong>gt de Engel hem de<br />

Godspraak daarvan onder het oog, vers 22 <strong>en</strong> 23, zegg<strong>en</strong>de: „dit alles is geschied,<br />

opdat vervuld zou word<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> van de Heere gesprok<strong>en</strong> is door de profeet,<br />

zegg<strong>en</strong>de, ziet, de maagd zal zwanger word<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> zoon bar<strong>en</strong>. En gij zult Zijn<br />

Naam het<strong>en</strong> Immanuël, hetwelk is, overgezet zijnde, God met ons.”<br />

En wat gevolg<strong>en</strong> dat had in het gedrag van Jozef, dat vertoont de evangelist in de<br />

laatste verz<strong>en</strong> van dit hoofdstuk. „Jozef dan, opgewekt zijnde van de slaap, deed gelijk<br />

de Engel des Heer<strong>en</strong> hem bevol<strong>en</strong> had. En heeft zijn vrouw tot zich g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. En<br />

bek<strong>en</strong>de haar niet, totdat zij dez<strong>en</strong> haar eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> zoon gebaard had. En heette<br />

Zijn naam Jezus.”<br />

Als UE nu uw gedacht<strong>en</strong> laat gaan, over het nauw verband dat er is tuss<strong>en</strong> de<br />

geschied<strong>en</strong>is van de Priester Zacharias met Elizabeth; <strong>en</strong> dan die van Maria, zoals het<br />

van Lukas geboekt is; zo zal UE. ook niets in het verhaal van Matthéüs ontmoet<strong>en</strong>, dat<br />

met red<strong>en</strong> te verd<strong>en</strong>k<strong>en</strong> is. Want dit verhaal, dat Matthéüs van Jozef doet, is zo in<br />

waarheid gebeurd, of het is van Jozef verzonn<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> u het laatste zou verkiez<strong>en</strong>,<br />

dan is het zeker, dat zulks door Jozef <strong>en</strong> Maria overlegd <strong>en</strong> beslot<strong>en</strong> was. Indi<strong>en</strong> u zegt<br />

ja, dan was Maria bevrucht óf van Jozef, óf van e<strong>en</strong> andere; was zij bevrucht van e<strong>en</strong><br />

ander, dan moet Maria noodzakelijk het aan Jozef hebb<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d gemaakt. En haar<br />

toestand hem geop<strong>en</strong>baard hebb<strong>en</strong>. Nu moet m<strong>en</strong> Jozef beschouw<strong>en</strong>, óf als e<strong>en</strong><br />

verstandig man, óf als e<strong>en</strong> onnozel bloed, die zich licht wat wijs liet mak<strong>en</strong>. Verkiest<br />

UE. het laatste, dan is het onmogelijk, want e<strong>en</strong> onnozel man was niet in staat om zo<br />

e<strong>en</strong> rol te help<strong>en</strong> spel<strong>en</strong>. En verkiest UE. dat hij e<strong>en</strong> verstandig man was, dan zou<br />

Maria niet onderstaan hebb<strong>en</strong>, aan haar bruidegom haar zwanger zijn bek<strong>en</strong>d te<br />

mak<strong>en</strong>. Want met red<strong>en</strong> had zij te vrez<strong>en</strong> zijn toorn <strong>en</strong> door hem aan het gerecht te<br />

zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong> verklaagd <strong>en</strong> op<strong>en</strong>lijk t<strong>en</strong> toon gesteld. Maar als m<strong>en</strong> al e<strong>en</strong>s mocht<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat Jozef wel was e<strong>en</strong> verstandig, doch tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> zachtmoedig <strong>en</strong> goedaardig<br />

man. En dat zulks bij Maria zeer wel bek<strong>en</strong>d was; <strong>en</strong> dat die k<strong>en</strong>nis haar<br />

vrijmoedigheid gaf, om met hem daarover te sprek<strong>en</strong>. Ik wil wel bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat<br />

iemands zachtmoedig <strong>en</strong> goedaardig bestaan, wel kan veroorzak<strong>en</strong>, dat zo e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s,


159<br />

e<strong>en</strong> daar hij recht op had om hem vanwege zijn wanbedrijf teg<strong>en</strong> hem, voor de rechter<br />

te verklag<strong>en</strong>, dat hij zulks niet doet; maar ik kan niet begrijp<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> verstandig<br />

man, zich in zulk e<strong>en</strong> geval zou lat<strong>en</strong> overred<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zich zelf zou di<strong>en</strong>stbaar mak<strong>en</strong><br />

aan de zwangere toestand van e<strong>en</strong> vrouw; <strong>en</strong> dat nog, nadat haar ontrouw lev<strong>en</strong>,<br />

vanwege haar onkuisheid hem bek<strong>en</strong>d was. En wat voordeel zou er toch inlegg<strong>en</strong> voor<br />

Jozef? Immers gans niet, want het zou di<strong>en</strong><strong>en</strong>, niet om zich zelf, maar om de vrucht<br />

van zijn onkuise bruid groot te mak<strong>en</strong>; daar hij toch voor de wereld bek<strong>en</strong>de, dat hij er<br />

ge<strong>en</strong> vader van was. Maar nadeel lag daar overvloedig in voor Jozef, doch ik zal UE.<br />

dit alle<strong>en</strong> maar onder het oog br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, namelijk, dat hij daar door e<strong>en</strong> vrouw met haar<br />

kind, tot zijn laste <strong>en</strong> onder zijn bescherming zou nem<strong>en</strong>, hoe het ook uit kwam te<br />

vall<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zichzelf in gevaar stell<strong>en</strong>, dat het bedrog zou nagespoord <strong>en</strong><br />

hij als e<strong>en</strong> bedrieger achtervolgd word<strong>en</strong>. En zo besluit ik, dat het gans strijdig is, dat<br />

Maria van e<strong>en</strong> ander zou bevrucht zijn <strong>en</strong> nochtans zo e<strong>en</strong> stuk onder h<strong>en</strong> gesmeed<br />

zou zijn.<br />

<strong>De</strong>rhalve daar zou dan over wez<strong>en</strong> het eerste te kiez<strong>en</strong>, namelijk, dat Maria bevrucht<br />

is geweest van Jozef; <strong>en</strong> dat hij het bedrog verzonn<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan Maria heeft<br />

voorgedrag<strong>en</strong>. Maar dan moet m<strong>en</strong> (om nu niet van Maria te sprek<strong>en</strong>) alweer Jozef<br />

aanmerk<strong>en</strong>, of als e<strong>en</strong> man die groot, of klein van verstand was. Zegt m<strong>en</strong> klein, dan<br />

was hij daar niet wijs g<strong>en</strong>oeg toe; zegt m<strong>en</strong> groot, dan was hij daar te verstandig toe,<br />

want zo iemand om de wereld te bedrieg<strong>en</strong> iets onderstaat, zo beoogt hij daarin iets<br />

voor zichzelf, maar dat lag in het oogmerk van Jozef niet, daar hij verklaart, dat het<br />

niet zijn, maar Maria's zoon was.<br />

En t<strong>en</strong> tweede. Hoe zou het in e<strong>en</strong> verstandig man kom<strong>en</strong>, iets, dat zoveel<br />

onderworp<strong>en</strong> was om leug<strong>en</strong>achtig uit te kom<strong>en</strong>. Want vooreerst e<strong>en</strong> vrouw kan<br />

ontijdig verloss<strong>en</strong> <strong>en</strong> de dag<strong>en</strong> harer zwanger zijn, niet voldrag<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> tweede, het kon<br />

zowel e<strong>en</strong> meisje als e<strong>en</strong> knechtje zijn. T<strong>en</strong> derde, daar meer kinder<strong>en</strong> in hun jonkheid<br />

sterv<strong>en</strong> dan tot hun jar<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, zo was het gevaarlijker, dat de jong<strong>en</strong> zou sterv<strong>en</strong><br />

dan groot word<strong>en</strong>, in welk alles Jozef zich in gevaar stelde, of om als e<strong>en</strong> slecht hoofd<br />

bespot, of als e<strong>en</strong> bedrieger vervolgd te word<strong>en</strong>. En daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zo was het gans<br />

onzeker, zo hij al groot werd, of hij verstandig g<strong>en</strong>oeg daartoe zou wez<strong>en</strong>. En zo hij al<br />

verstandig g<strong>en</strong>oeg was, of hij dan nog goddeloos g<strong>en</strong>oeg zou zijn, om zo e<strong>en</strong> rol als<br />

hem van zijn vader <strong>en</strong> moeder geleerd was, te spel<strong>en</strong>. En zo d<strong>en</strong>k ik, dat UE. licht zal<br />

besluit<strong>en</strong>, dat ulied<strong>en</strong> zeer onvoorzichtig handelt met uzelf, wanneer zonder <strong>en</strong>ig<br />

onderzoek van de waarheid, die grote geloofsleer der vader<strong>en</strong>, wordt weggeworp<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik moet bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat ons volk gans onbezonn<strong>en</strong> handelt, want was het nog anders<br />

niet, als dat zij niet kond<strong>en</strong> gelov<strong>en</strong>, als dat Jezus uit e<strong>en</strong> zuivere maagd gebor<strong>en</strong> was;<br />

maar het is onder ons volk e<strong>en</strong> dagelijkse gewoonte, er lasterlijk van te sprek<strong>en</strong>. En de<br />

kinder<strong>en</strong>, als van de wieg af aan, e<strong>en</strong> hatelijk d<strong>en</strong>kbeeld teg<strong>en</strong> Jezus in te boezem<strong>en</strong>.<br />

En dat wordt dan met zijn geboorte, om die verachtelijk te mak<strong>en</strong>, begonn<strong>en</strong>; doch het<br />

betaamt mij niet, dat ik daar iets meer van zou op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, opdat ik ge<strong>en</strong> oorzaak b<strong>en</strong>,<br />

dat mijn volk, die nu bij u veracht zijn, niet t<strong>en</strong> <strong>en</strong><strong>en</strong>male gehaat word<strong>en</strong>. En daarom<br />

verzoek ik, dat UE. maar tot e<strong>en</strong> ander stuk wil overgaan.<br />

KOOPMAN.<br />

Zeer gaarne, ik kom dan tot het derde stuk, namelijk om te ton<strong>en</strong>, dat Jezus gebor<strong>en</strong> is<br />

in Bethlehem, volg<strong>en</strong>s de voorzegschrift<strong>en</strong>.<br />

Dit is e<strong>en</strong> zaak, die - gelijk zijn afkomst uit Juda op<strong>en</strong>baarder is, dan Zijn geboorte uit<br />

e<strong>en</strong> maagd - daarom met mindere moeite kan bewez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Want, er zijn


160<br />

aanmerkelijke <strong>en</strong> verschrikkelijke zak<strong>en</strong> geschied, voor <strong>en</strong> na de geboorte van Jezus,<br />

als:<br />

Vooreerst het gebod dat keizer Augustus het uitgaan, namelijk, dat de gehele wereld<br />

zou beschrev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Welk gebod de oorzaak was, dat Maria naar Bethlehem<br />

optrok <strong>en</strong> Jezus aldaar gebor<strong>en</strong> werd. En t<strong>en</strong> tweede, hoe Zijn geboorte, wanneer<br />

hetzelve aan het hof van Herodes de Grote bek<strong>en</strong>d werd, door hem met e<strong>en</strong> aller<br />

ijsselijkst bloedbad onder onnozele kinder<strong>en</strong> aan te recht<strong>en</strong>, binn<strong>en</strong> Bethlehem<br />

achtervolgd werd. Welke twee op<strong>en</strong>bare bek<strong>en</strong>de zak<strong>en</strong> geboekt zijn, door Lukas <strong>en</strong><br />

Matthéüs, elk is te vind<strong>en</strong> in het 2 de hoofdstuk van ieder zijn Evangelium.<br />

RABBI.<br />

Maar het is toch wonderlijk, zo deze beschrijving nev<strong>en</strong>s de kindermoord waarlijk zou<br />

zijn geschied, dat dan Flavius Josephus noch van het e<strong>en</strong>, noch van het ander iets<br />

komt te meld<strong>en</strong>; hetwelk de <strong>ware</strong> gebeurt<strong>en</strong>is al vrij wat twijfelachtig maakt.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is zo, dat Flavius Josephus er ge<strong>en</strong> woord van spreekt. En dat komt ook al<br />

wonderlijk voor; maar die bewondering heeft e<strong>en</strong> geleerd heer, in e<strong>en</strong> van zijn<br />

beroemde werk<strong>en</strong> wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Want als m<strong>en</strong> met die heer acht geeft, waar dat<br />

hetzelve vandaan gekom<strong>en</strong> is, dat Josephus deze merkwaardige gebeurt<strong>en</strong>is heeft<br />

voorbij gegaan, dan zal zulks zeer licht kunn<strong>en</strong> begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

Het eerste dan, waar m<strong>en</strong> op heeft te lett<strong>en</strong>, is, als dat de beschrijving <strong>en</strong> de<br />

kindermoord, beide behor<strong>en</strong> tot de gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> van Herodes de Grote.<br />

Nu heeft Josephus de gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> die onder Herodes regering zijn voorgevall<strong>en</strong>, de<br />

voornaamste overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> van Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us, die e<strong>en</strong> algem<strong>en</strong>e geschied<strong>en</strong>is<br />

van Herodes de Grote beschrev<strong>en</strong> heeft. En die daartoe de beste geleg<strong>en</strong>heid had.<br />

Want hij was niet alle<strong>en</strong> Herodes’ geheimschrijver, maar werd van Herodes in al de<br />

gewichtigste ding<strong>en</strong> gebruikt. En hij was daarbov<strong>en</strong> Herodes’ hart- <strong>en</strong> boezemvri<strong>en</strong>d.<br />

Dat nu Josephus vele ding<strong>en</strong> van Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us heeft overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, is uit zich<br />

zelf klaar, want hij verscheid<strong>en</strong> mal<strong>en</strong> Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us aanhaalt.<br />

Als m<strong>en</strong> nu let vooreerst, dat Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us e<strong>en</strong> boezemvri<strong>en</strong>d was van<br />

Herodes de Grote. T<strong>en</strong> tweede, dat hij geschrev<strong>en</strong> heeft op verzoek van Herodes. T<strong>en</strong><br />

derde, dat hij was Herodes secretaris of geheimschrijver. En t<strong>en</strong> vierde dat hij<br />

geschrev<strong>en</strong> heeft, bij het lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> regering van koning Herodès, óf bij dat van zijn<br />

zoon Archelaüs. Als m<strong>en</strong> nu dit e<strong>en</strong>s overweegt, zo zal UE, licht kunn<strong>en</strong> oordel<strong>en</strong>, als<br />

dat Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us van Herodes niet heeft will<strong>en</strong> noch durv<strong>en</strong> schrijv<strong>en</strong>, als dat<br />

tot lof van Herodes heeft kunn<strong>en</strong> strekk<strong>en</strong>. En heeft zich wel zorgvuldig gemed<strong>en</strong> van<br />

datg<strong>en</strong>e te meld<strong>en</strong>, hetwelk zijn naam bij het nageslacht tot <strong>en</strong> vervloeking zou mak<strong>en</strong><br />

of zijn luister verdov<strong>en</strong>. Nu is het licht te ontdekk<strong>en</strong>, waarom Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us<br />

die onm<strong>en</strong>selijke kindermoord niet heeft te boek gesteld, namelijk, omdat daardoor<br />

zijn naam bij het nageslacht <strong>en</strong> bijzonder bij de teerhartige moeders, niet voor altoos<br />

in vervloeking zou blijv<strong>en</strong>. En daarom heeft hij niet alle<strong>en</strong> die onm<strong>en</strong>selijke<br />

kindermoord stilzwijg<strong>en</strong>d voorbij gegaan, maar alles wat maar aanleiding kon gev<strong>en</strong><br />

om die kindermoord in gedachte te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

En daarom verzwijgt hij ook zeer zorgvuldig die algem<strong>en</strong>e beschrijving door keizer<br />

Augustus, om zijn lezers ge<strong>en</strong> aanleiding te gev<strong>en</strong> om te onderzoek<strong>en</strong>, wat<br />

merkwaardigs onder <strong>en</strong> na de beschrijving is voorgevall<strong>en</strong>; om zo die kindermoord<br />

niet e<strong>en</strong>s van verre onder het oog te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. En daarom verzwijgt hij ook de komst<br />

van de wijz<strong>en</strong> uit het Oost<strong>en</strong>, tot Herodes te Jeruzalem, om te vernem<strong>en</strong> naar de nieuw<br />

gebor<strong>en</strong><strong>en</strong> Koning der Jod<strong>en</strong>. Maar behalve dit, zo was er nog e<strong>en</strong> red<strong>en</strong> waarom


161<br />

Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us die algeme<strong>en</strong>s beschrijving niet geboekt heeft, namelijk, omdat<br />

zulks Herodes zijn koninklijke luister moest verdov<strong>en</strong>, omdat hij dat gebod des<br />

keizers, dat de gehele wereld zou beschrev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, heeft gehoorzaamd, om<br />

hetzelve uit te voer<strong>en</strong> of te lat<strong>en</strong> uitvoer<strong>en</strong> in zijn rijksgebied; waaruit voor het<br />

nageslacht moest blijk<strong>en</strong>, als dat Herodes ge<strong>en</strong> onafhankelijk koning, maar e<strong>en</strong> le<strong>en</strong>man<br />

van keizer Augustus was, hetwelk toch zulke person<strong>en</strong>, hoewel het inderdaad wel<br />

waar is, doch niet will<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>. En zo me<strong>en</strong> ik, dat het klaar te zi<strong>en</strong> is, waarom<br />

Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us, noch van de beschrijving, noch van de kindermoord iets<br />

gemeld heeft. En daar Josephus de gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> van Herodus, van Nikolaus<br />

Damasc<strong>en</strong>us heeft overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, omdat niemand bek<strong>en</strong>d was,, die in staat was<br />

dezelve beter te verhal<strong>en</strong>, dan Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us. En Josephus hier niets van<br />

vind<strong>en</strong>de bij hem, is de oorzaak geweest, dat m<strong>en</strong> bij Josephus niets daarvan vindt<br />

aangetek<strong>en</strong>d.<br />

RABBI.<br />

Maar behalve dat de Joodse geschiedschrijver Josephus hiervan niet meldt, is daarvan<br />

ook e<strong>en</strong> diep stilzwijg<strong>en</strong> bij de Romeinse geschiedschrijvers, als bij Tacitus <strong>en</strong> bij<br />

Dion Kassius. Hoewel dat zij van de Bethlehemse kindermoord al niet sprak<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong><br />

zij vooral sprek<strong>en</strong> van de algem<strong>en</strong>e wereldbeschrijving door keizer Augustus,<br />

omdat zij Romeinse geschiedschrijvers zijn geweest. En daar is ge<strong>en</strong> red<strong>en</strong>, dat zij bij<br />

het verhal<strong>en</strong> van de dad<strong>en</strong> des keizers, zo e<strong>en</strong> roemruchtig, stuk zoud<strong>en</strong> voorbij gaan.<br />

KOOPMAN,<br />

Ik bek<strong>en</strong>, dat zulks al e<strong>en</strong> zekere duisterheid heeft, doch ik zal UE. op hetzelfde<br />

voetspoor, dat ik zo ev<strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong> heb, antwoord<strong>en</strong>.<br />

Om dan tot de zaak te kom<strong>en</strong>, Tacitus begint zijn jaarboek<strong>en</strong> eerst met het laatste van<br />

het lev<strong>en</strong> van keizer Augustus, daar hij van voornem<strong>en</strong> was van Augustus maar<br />

weinig te sprek<strong>en</strong>, opdat het hem maar zou di<strong>en</strong><strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> bekwame weg om tot<br />

Tiberius te kom<strong>en</strong>. En zo zijn jaarboek<strong>en</strong> met keizer Tiberius te beginn<strong>en</strong>. En<br />

daarvandaan, dat de eerste jaarrek<strong>en</strong>ing die bij Tacitus gevond<strong>en</strong> wordt, is: onder de<br />

burgemeester Sextus Pompejus. En dat is in het jaar 767, na het bouw van Rome,<br />

omtr<strong>en</strong>t 15 of 16 jaar later dan die beschrijving <strong>en</strong> Herodes’ kindermoord. En zo zou<br />

m<strong>en</strong> bij Tacitus te vergeefs naar deze zak<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong>; daar hij zo vele jar<strong>en</strong> later zijn<br />

jaarboek<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> heeft.<br />

RABBI.<br />

Hoewel dat Tacitus zijn jaarboek<strong>en</strong> zo veel later begint, dan de tijd in welke de<br />

beschrijving <strong>en</strong> de kindermoord, zou geschied zijn; heeft zulks ge<strong>en</strong> plaats in Dion<br />

Kassius, want die begint veel vroeger. En strekt zich veel verder uit; ev<strong>en</strong>wel wordt in<br />

Zijn boek<strong>en</strong> daarvan niets gevond<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> oorzaak daarvan is door geleerde geschiedkundig<strong>en</strong> al aangewez<strong>en</strong>. En dat is deze,<br />

namelijk, dat wij e<strong>en</strong> merkwaardig stuk zijner geschiedschrift<strong>en</strong> zijn kwijt geraakt. En<br />

dat m<strong>en</strong> van hem e<strong>en</strong> verhaal mist van omtr<strong>en</strong>t 10 achtere<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>de jar<strong>en</strong>, te wet<strong>en</strong>:<br />

van het burgemeesterschap van Cajus Antestius <strong>en</strong> D. Laclius Balbus, die<br />

burgemeesters <strong>ware</strong>n in het jaar 748, na het bouw van Rome, tot op het<br />

burgemeesterschap van Cornelius Cinna <strong>en</strong> Valerius Messala, die burgemeesters<br />

<strong>ware</strong>n in het jaar 758, na het bouw van Rome. Nu is het opmerkelijk dat de<br />

beschrijving, nev<strong>en</strong>s de kindermoord, juist is voorgevall<strong>en</strong> in die jar<strong>en</strong>, van welke wij


162<br />

het geschiedverhaal van Dion Kassius kom<strong>en</strong> te miss<strong>en</strong>, want als u Lukas 3 vers 1 <strong>en</strong><br />

23 vergelijkt met onze 9 de sam<strong>en</strong>spraak (pag. 94, 95), zo zal UE. zi<strong>en</strong>, dat de<br />

beschrijving nev<strong>en</strong>s de kindermoord moet voorgevall<strong>en</strong> zijn in het jaar 751 na het<br />

bouw van Rome, want in dat jaar Jezus gebor<strong>en</strong> zijnde, zo volgt dat de beschrijving,<br />

nev<strong>en</strong>s de kindermoord tot datzelfde jaar behoort, want het tezam<strong>en</strong> bijna gelijktijdig<br />

is, voorgevall<strong>en</strong>. Nu d<strong>en</strong>k ik, dat UE. wel ziet, waar het vandaan komt, dat m<strong>en</strong> van de<br />

beschrijving, noch van de kindermoord, bij Dion Kassius iets vindt, kon UE. ton<strong>en</strong>,<br />

dat die geschiedschrift<strong>en</strong> van Dion Kassius, dewelke van die tijd, in welke de<br />

beschrijving <strong>en</strong> kindermoord is voorgevall<strong>en</strong>, nog voorhand<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n; <strong>en</strong> ev<strong>en</strong>wel<br />

niets daarvan bij hem gevond<strong>en</strong> werd, dan zou het e<strong>en</strong> grote zwarigheid mak<strong>en</strong>. Maar<br />

ik stel voor vast, dat, als wij het verlor<strong>en</strong>e hadd<strong>en</strong>, dat wij e<strong>en</strong> net verhaal daarvan bij<br />

hem zoud<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>. En terwijl UE. ziet, dat daar ge<strong>en</strong> verachtelijke red<strong>en</strong> zijn<br />

waarom bij Josephus, Tacitus, noch Dion Kassius, het verhaal van de beschrijving,<br />

noch van de kindermoord gevond<strong>en</strong> wordt, kan het verhaal van Lukas niet verdacht<br />

word<strong>en</strong>, aangemerkt dat hij volg<strong>en</strong>s het getuig<strong>en</strong>is der oude leraars, zijn Evangelium<br />

geschrev<strong>en</strong> heeft 57 jar<strong>en</strong> na de geboorte van Jezus. En bijgevolg in zulk e<strong>en</strong> tijd, dat<br />

die algem<strong>en</strong>e wereldbeschrijving <strong>en</strong> verbaz<strong>en</strong>de kindermoord niet kon onbek<strong>en</strong>d zijn.<br />

RABBI.<br />

Maar als ik dit e<strong>en</strong>s liet var<strong>en</strong>, dan moet ik echter zegg<strong>en</strong>, als dat in het verhaal van<br />

Lukas zich ding<strong>en</strong> opdo<strong>en</strong>, die met de geschied<strong>en</strong>isorde zoud<strong>en</strong> strijd<strong>en</strong>. Want hij<br />

zegt, hoofdstuk 2: 1 <strong>en</strong> 2: „En het geschiedde in diezelfde dag<strong>en</strong>, dat er e<strong>en</strong> gebod<br />

uitging van de keizer Augustus, dat de gehele wereld beschrev<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong>. <strong>De</strong>ze<br />

eerste beschrijving geschiedde, als Cyr<strong>en</strong>ius over Syrië stadhouder was.” Nu is het e<strong>en</strong><br />

bek<strong>en</strong>de zaak, dat Cyr<strong>en</strong>ius eerst stadhouder over Syrië geword<strong>en</strong> is, wanneer<br />

Archelaüs gebann<strong>en</strong> <strong>en</strong> al zijn goeder<strong>en</strong> verbeurd verklaard zijn.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik bek<strong>en</strong>, dat dit de Geleerd<strong>en</strong> al vrij wat moeite gemaakt heeft, want het is bek<strong>en</strong>d,<br />

als dat op die tijd stadhouder geweest heeft in Syrië Quintilius Varus. En de Oudvader<br />

Tertulliaan zegt, dat de beschrijving in Judea geschied is door S<strong>en</strong>tius Saturnius, die<br />

geweest is de voorzaad van Quintilius Varus. Maar dat werd bij voorname geleerd<strong>en</strong><br />

voor e<strong>en</strong> misslag in die Oudvader gehoud<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>wel dit is zeker, dat Cyr<strong>en</strong>ius op die<br />

tijd van de beschrijving ge<strong>en</strong> stadhouder in Syrië is geweest. <strong>De</strong> geleerd<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong><br />

deze knoop op e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde wijze niet zoek<strong>en</strong> los te mak<strong>en</strong>. Die de gem<strong>en</strong>e<br />

vertaling volg<strong>en</strong>, daarvan zegg<strong>en</strong> sommig<strong>en</strong>, dat Cyr<strong>en</strong>ius stadhouder van Syrië<br />

g<strong>en</strong>oemd werd, omdat hij van de Keizer gezond<strong>en</strong> was naar Cilicië om de<br />

Homonad<strong>en</strong>s<strong>en</strong> te bestrijd<strong>en</strong>. En hij heeft hun bijna onoverwinnelijke sterkt<strong>en</strong>, door<br />

e<strong>en</strong> lange uithongering ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. En dan wil m<strong>en</strong>, dat de beschrijving zou<br />

voorgevall<strong>en</strong> zijn terwijl Cyr<strong>en</strong>ius met het beleger<strong>en</strong> der sterkte in Cilicië bezig was;<br />

<strong>en</strong> dat hij vanwege zijn nabijheid aan Syrië, daarom zou g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong> stadhouder<br />

van Syrië. Doch het schijnt mij toe, dat op die wijze de knoop meer doorgehouw<strong>en</strong>,<br />

dan losgemaakt werd. Want dat is geweldig gedwong<strong>en</strong>, dat Cyr<strong>en</strong>ius daarom, omdat<br />

hij als veldoverste in Cilicië oorloogde. En dat op e<strong>en</strong> tijd, dat in Syrië e<strong>en</strong> stadhouder<br />

regeerde, die zo wel als hij van burgemeesterlijke waardigheid was, stadhouder van<br />

Syrië zou g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong>, is het al lang aangetoond, als dat de overwinning<strong>en</strong><br />

van Cyr<strong>en</strong>ius in Cilicië. En het innem<strong>en</strong> van de Slot<strong>en</strong> der Homonad<strong>en</strong>s<strong>en</strong>,<br />

al <strong>en</strong>ige jar<strong>en</strong> voor de beschrijving geschied is; <strong>en</strong> daarop naar Rome is wedergekeerd<br />

<strong>en</strong> de overwinningstek<strong>en</strong><strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong> heeft. En daarom werd het door ander<strong>en</strong> dus<br />

verstaan, namelijk, dat de Keizer Cyr<strong>en</strong>ius met e<strong>en</strong> buit<strong>en</strong>gewone macht gezond<strong>en</strong>


163<br />

heeft naar Syrië, om deze beschrijving waar te nem<strong>en</strong>. Doch als m<strong>en</strong> aanmerkt, dat<br />

Cyr<strong>en</strong>ius, zijnde e<strong>en</strong> man van burgemeesterlijke waardigheid, afgezond<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong><br />

tot het bestur<strong>en</strong> van zo e<strong>en</strong> beschrijving, hetzelve b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> zijn waardigheid zou zijn.<br />

En wil m<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>wel daar op staan, dat Cyr<strong>en</strong>ius met e<strong>en</strong> buit<strong>en</strong>gewone macht naar<br />

Syrië gezond<strong>en</strong> is, zo moet hij gezond<strong>en</strong> zijn met e<strong>en</strong> meerdere, of met e<strong>en</strong> mindere<br />

macht, dan Quintilius Varus had. Als m<strong>en</strong> nu aanmerkt, dat zij beide de Burgermeesterlijke<br />

waardigheid bekleed hadd<strong>en</strong>, zo ziet m<strong>en</strong> zeer licht dat Quintilius<br />

Varus, Cyr<strong>en</strong>ius met ge<strong>en</strong> meerdere macht vreedzaam zou kunn<strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong>. En dat<br />

met e<strong>en</strong> mindere macht, Cyr<strong>en</strong>ius onder Quintilius Varus, niet zou beger<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong><br />

te word<strong>en</strong>. En daarom ik sta u toe, als dat Cyr<strong>en</strong>ius t<strong>en</strong> tijde van deze beschrijving,<br />

niet in Syrië geweest, noch <strong>en</strong>ig bewind gehad heeft.<br />

RABBI.<br />

Dan staat u mij toe, dat Lukas zijn verhaal met e<strong>en</strong> goede geschiedorde strijdt.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is de m<strong>en</strong>ing niet, maar ik zou met de meeste uitleggers het zo verstaan, dat Lukas<br />

zegt, deze beschrijving geschiedde voordat of eerdat Cyr<strong>en</strong>ius over Syrië stadhouder<br />

was. Want het is bek<strong>en</strong>d, als dat het woord „Prootos eerste”, m<strong>en</strong>igmaal dezelfde betek<strong>en</strong>is<br />

heeft van ‘Proleros’ eer; gelijk zulks getoond wordt uit het zegg<strong>en</strong> van<br />

Johannes de Doper, als hij zeide Joh. 1: 30. „<strong>De</strong>ze is het, van welke ik gezegd heb:<br />

„Na mij komt e<strong>en</strong> man, die voor mij geword<strong>en</strong> is, want hij was eer dan ik.” En uit<br />

hetge<strong>en</strong> Jezus gesprok<strong>en</strong> heeft teg<strong>en</strong> Zijn Apostel<strong>en</strong> Joh. 15: 18. „Indi<strong>en</strong> u de wereld<br />

haat, zo weet, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft.” En zo blijkt, dat het woord ‘prootos’<br />

in de betek<strong>en</strong>is van eer of eerder gebruikt wordt. En behalve dit, zo hebb<strong>en</strong> voorname<br />

taalk<strong>en</strong>ners getoond, als dat in zo e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>stel van woord<strong>en</strong>, het voorzetsel pro voor,<br />

als verzweg<strong>en</strong> moet begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

Doch dit is mij g<strong>en</strong>oeg, dat het woord ‘prootos’ zowel eer als eerste kan vertaald<br />

word<strong>en</strong>. En derhalve zo strijdt Lukas in zijn verhaal met de orde des tijds niet, als hij<br />

zegt, dat deze beschrijving geschied is eer Cyr<strong>en</strong>ius over Syrië stadhouder was.<br />

Zie bijlage (RED): 17<br />

17 Het 3 e jaar voor de Chr. jaartelling is 751 jaar A.U.C. (na de Stichting van Rome).<br />

Johannes de Doper gebor<strong>en</strong>, ong. begin Joods kerkelijk jaar, mrt/apr.<br />

<strong>De</strong> <strong>verwachting</strong> van de Messias krijgt e<strong>en</strong> sterke impuls door dit gebeur<strong>en</strong>, overal wordt erover<br />

gesprok<strong>en</strong> <strong>en</strong> naar uitgezi<strong>en</strong>, Luk 1:65, 66<br />

<strong>De</strong> Farizeeën aan het hof van Herodus sprek<strong>en</strong> er over. <strong>De</strong> geboorte van de Messias zou het einde<br />

betek<strong>en</strong><strong>en</strong> van Herodus’ koningshuis. Herodus hoort dit <strong>en</strong> zint op wraak.<br />

Tacitus <strong>en</strong> Suetonius, (Romeinse historieschrijvers) mak<strong>en</strong> er melding van dat het hele oost<strong>en</strong><br />

verwachtte dat er in die tijd e<strong>en</strong> koning zou opstaan in Judea die over de hele wereld reger<strong>en</strong> zou, zie<br />

Dr. Gill.<br />

"In diezelfde tijd ging er e<strong>en</strong> gebod uit van keizer Augustus dat de gehele wereld beschrev<strong>en</strong> zou<br />

word<strong>en</strong>. <strong>De</strong>ze eerste beschrijving geschiedde als Cyrénius over Syrië stadhouder was’, Luk 2:1-2<br />

Om de 14 jaar vond er e<strong>en</strong> inschrijving (c<strong>en</strong>sus) plaats in het Romeinse rijk t.g.v. de belasting<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

volkstelling. Er is e<strong>en</strong> inschrijving geweest in 7 voor Chr. <strong>en</strong> e<strong>en</strong> in 7 na Chr. <strong>De</strong> gangbare visie is dat<br />

de uitvoering van dit bevel van keizer Augustus wel <strong>en</strong>kele jar<strong>en</strong> kon dur<strong>en</strong>. In Juda zou dit bevel zijn<br />

uitgevoerd in 7, 6, of 5 v. Chr.<br />

Joséfus meldt niets over die beschrijving voor volkstelling of belasting<strong>en</strong> in Juda. <strong>De</strong> oude kerkvaders<br />

ev<strong>en</strong>min. Joséfus schrijft dat de belasting afgedrag<strong>en</strong> werd aan Koning Herodus. Zodra Coponius<br />

procurator werd van Juda in 6/ 7 moest schatting aan de Romein<strong>en</strong> afgedrag<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, (J. Oorl.2 B. 12<br />

h. nr 153). Veel minder aannemelijk is het dat hiervoor ieder moest afreiz<strong>en</strong> naar de plaats van zijn<br />

afkomst. Belasting over bezitting betaalde m<strong>en</strong> vroeger (<strong>en</strong> nu) aan plaatselijke autoriteit<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> verplichte beschrijving was volg<strong>en</strong>s rec<strong>en</strong>te wet<strong>en</strong>schappers, zie o.a. Dr. E. L. Martin heel anders<br />

dan m<strong>en</strong> de laatste eeuw me<strong>en</strong>de.


164<br />

RABBI.<br />

Maar zo dit de m<strong>en</strong>ing van Lukas geweest heeft, hoe kan UE. dan begrijp<strong>en</strong>, dat zulks<br />

met e<strong>en</strong> goede geschiedbeschrijving kan bestaan; want, hij zal zijn lezer verton<strong>en</strong>,<br />

wanneer deze beschrijving geschied is. En dat zal hij do<strong>en</strong>, met te zegg<strong>en</strong>, dat het<br />

eerder gebeurd is, dan to<strong>en</strong> Cyr<strong>en</strong>ius over Syrië stadhouder was, hetwelk waarlijk de<br />

minste eig<strong>en</strong>schap niet heeft, want daaruit leer ik gans niet, wanneer dat de<br />

beschrijving geschied is, als alle<strong>en</strong>, dat het geschied is, niet na, noch onder, maar vóór<br />

het stadhouderschap van Cyr<strong>en</strong>ius. Maar hoe lang van tevor<strong>en</strong>, daarin laat hij zijn<br />

lezer in e<strong>en</strong> diepe onkunde stek<strong>en</strong>. En ik twijfel niet, of UE, ziet de onvoegzaamheid,<br />

die in Lukas schrijv<strong>en</strong> is, zelf heel wel.<br />

KOOPMAN.<br />

To<strong>en</strong> Antipater de regering al voor e<strong>en</strong> groot deel in hand<strong>en</strong> had werkte hij achter de scherm<strong>en</strong> om zijn<br />

vader Herodes weg te krijg<strong>en</strong>. Herodus’ zuster Salome, vertelde dit geheim aan Herodus, waardoor het<br />

Hof in verwarring kwam. Hierbij kwam e<strong>en</strong> nieuw voorval wat voor ons onderzoek van groot belang is<br />

<strong>en</strong> wat grote gevolg<strong>en</strong> had. Joséfus beschrijf het als volgt: [Citaat uit het Engels, de oude Nederlandse<br />

versie wijkt af op het belangrijk punt van trouw zwer<strong>en</strong> aan de Keizer, (26)]<br />

"Er was e<strong>en</strong> zekere sekte onder de Jod<strong>en</strong> die zichzelf beroemde over hun<br />

nauwkeurige k<strong>en</strong>nis van de Wet <strong>en</strong> veel sprak<strong>en</strong> over hun omgang met God die zeer in de gunst stond<strong>en</strong><br />

bij de vrouw<strong>en</strong> aan het hof van Herodus. <strong>De</strong>ze word<strong>en</strong> Farizeeën g<strong>en</strong>oemd. Dit zijn m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> die<br />

voorgav<strong>en</strong> de koning te moet<strong>en</strong> controler<strong>en</strong>, bijzonder listig <strong>en</strong> gereedstaan om aan te vall<strong>en</strong> deg<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

die hun niet behaagt.<br />

Zodat, to<strong>en</strong> het hele Joodse volk de eed aflegde om trouw te zijn aan de Keizer <strong>en</strong> aan de Koninklijke<br />

belang<strong>en</strong> (= regering) hebb<strong>en</strong> meer dan 6000 van deze m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> geweigerd te zwer<strong>en</strong>. <strong>De</strong> koning legde<br />

hun e<strong>en</strong> geldboete op die door de vrouw van Pheroras (broer van Herodus) voor h<strong>en</strong> werd betaald. Uit<br />

dank voor deze hulp –want er werd verondersteld dat zij door hun nauwe omgang met God de gave van<br />

profetie hadd<strong>en</strong>- profeteerd<strong>en</strong> zij dat God had beslot<strong>en</strong> e<strong>en</strong> eind te mak<strong>en</strong> aan de regering van Herodus<br />

<strong>en</strong> zijn nakomeling<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat de regering zou overgaan op haar <strong>en</strong> Pheroras <strong>en</strong> hun kinder<strong>en</strong>. Ook dit<br />

bleef niet verborg<strong>en</strong> voor Salóme die er onmiddellijk Herodus van in k<strong>en</strong>nis stelde terwijl ze er aan<br />

toevoegde dat vel<strong>en</strong> van zijn hoveling<strong>en</strong> door h<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n omgekocht. Herodus liet de Farizeeën die<br />

volg<strong>en</strong>s hem de schuldigst<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n tegelijk met de eunuch (gesned<strong>en</strong> kamerling) Bagogas <strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

zekere Carus de knapste jongeman aan het hof, die de koning gebruikte voor zijn ongeoorloofde<br />

vermak<strong>en</strong>, ter dood br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Hij dode ook al zijn familieled<strong>en</strong>, die zich door de Farizeeën hadd<strong>en</strong> lat<strong>en</strong><br />

beïnvloed<strong>en</strong>. Zij <strong>ware</strong>n het die Bagogas hadd<strong>en</strong> wijs gemaakt dat hij nog e<strong>en</strong>s vader <strong>en</strong> weldo<strong>en</strong>er van<br />

de nieuwe koning zou g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>, welke bestemd was te kom<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s hun profetie, want die<br />

koning zou alle ding<strong>en</strong> in zijn macht hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> hij zou hem (Bagogas) de kracht gev<strong>en</strong> om in e<strong>en</strong><br />

huwelijk eig<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> te verwekk<strong>en</strong>." (J. Hist. 17 e b. 3 e h. nr.726).<br />

<strong>De</strong>ze passage van Joséfus toont zo helder als de zon op de middag wat de<br />

beschrijving betek<strong>en</strong>de <strong>en</strong> welke Messiaanse <strong>verwachting</strong><strong>en</strong> er aan het Hof leefd<strong>en</strong>. <strong>De</strong> eed van trouw<br />

die het hele Joodse volk, sam<strong>en</strong> met heel de Romeinse wereld deed, vond plaats in het najaar van 3<br />

v.Chr. Keizer Augustus had ze bevol<strong>en</strong> in verband met zijn zilver<strong>en</strong> jubileum dat 5 febr. 2 v. chr. plaats<br />

zou vind<strong>en</strong>.<br />

Augustus zelf schrijft erover in zijn Res Gestae: ‘Terwijl ik mijn derti<strong>en</strong>de consultschap uitvoerde gaf<br />

de S<strong>en</strong>aat <strong>en</strong> de Orde der Ruiters <strong>en</strong> het hele Romeinse volk, mij de titel van Pater Patriae, (=Vader des<br />

Vaderlands).’ Martin, a.w. bl 189. (26) Het was de eerste keer dat de Keizer e<strong>en</strong> zodanige opdracht gaf<br />

aan al de inwoners van het Romeinse rijk.<br />

Er zijn bewijz<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> dat deze beschrijving ook plaats vond in Klein Azië, <strong>en</strong> Arm<strong>en</strong>ië. Orosius,<br />

e<strong>en</strong> Romeins historieschrijver in de 5 e eeuw schreef:<br />

"Augustus gaf opdracht dat e<strong>en</strong> volkstelling moest gehoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> in<br />

iedere provincie, overal <strong>en</strong> dat alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> beschrev<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>…. Dit is de eerste <strong>en</strong><br />

beroemdste publieke erk<strong>en</strong>ning die de Keizer k<strong>en</strong>merkte als DE EERSTE VAN AL DE MENSEN, <strong>en</strong><br />

de Romein<strong>en</strong> als heer van de wereld…. Al de inwoners van de grootste naties ded<strong>en</strong> e<strong>en</strong> eed…."


165<br />

Ik wil wel bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat indi<strong>en</strong> het oogmerk van Lukas was, om zijn lezer met deze<br />

inlassing van het 2de vers e<strong>en</strong> tijdmerk te stell<strong>en</strong>, wanneer dat deze beschrijving was<br />

voorgevall<strong>en</strong>, uw rede dan moest doorgaan. Maar dat ontk<strong>en</strong> ik, dat zulks het oogmerk<br />

van Lukas is, maar hij heeft heel iets anders in het oog, namelijk, om vooreerst deze<br />

beschrijving te onderscheid<strong>en</strong> van die beschrijving die voorgevall<strong>en</strong> was 10 jar<strong>en</strong> na<br />

deze, onder de regering ván Cyr<strong>en</strong>ius, nadat Archelaüs gebann<strong>en</strong> was, waarvan m<strong>en</strong><br />

leest Hand. 5, daar rabbi Gamaliël van die tweede beschrijving spreekt, vers 37. „Na<br />

hem stond op Judas, de Galileër, in de dag<strong>en</strong> der beschrijving. En maakte veel volks<br />

afvallig achter zich; <strong>en</strong> deze is ook vergaan. En all<strong>en</strong>, die hem gehoor gav<strong>en</strong>, zijn<br />

verstrooid geword<strong>en</strong>.” En dat doet Lukas voornamelijk daarom, omdat hij met recht<br />

niet verdacht zou word<strong>en</strong>, teg<strong>en</strong> zichzelf <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Matthéüs te strijd<strong>en</strong>. Want beide<br />

leerd<strong>en</strong> ze, dat de geboorte van de Heiland voorgevall<strong>en</strong> was, bij het lev<strong>en</strong> van<br />

Herodes de Grote. En 'in het 3 de hoofdstuk van Lukas, wanneer m<strong>en</strong> het eerste met het<br />

23ste vers vergelijkt, zo ziet m<strong>en</strong>, dat Jezus in het l5de jaar van Tiberius 30 jar<strong>en</strong> oud<br />

was. Indi<strong>en</strong> hij nu deze inlas van het 2de vers niet gemaakt had, maar alle<strong>en</strong> gewaagde<br />

van e<strong>en</strong> beschrijving, die voorgevall<strong>en</strong> was onder de regering; <strong>en</strong> door het bevel van<br />

keizer Augustus, dan zou mogelijk deze eerste beschrijving uit het oog verlor<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> <strong>en</strong> met de gedacht<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> op de tweede beschrijving vall<strong>en</strong>. En zo zou dan<br />

licht Lukas zijn schrijv<strong>en</strong> verdacht word<strong>en</strong>, omdat wanneer iemand begreep, dat Jezus<br />

gebor<strong>en</strong> was onder de tweede beschrijving, zo kon hij in het 15 de jaar van Tiberius<br />

ge<strong>en</strong> 30 maar nog maar 20 jaar oud zijn. En daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong>, dan zou die beschrijving<br />

niet geschied zijn onder de regering van Herodes, maar al na de verbanning van<br />

Archelaüs. Om dan de lezer voor deze ding<strong>en</strong> te behoed<strong>en</strong>, zo zegt hij, „deze eerste<br />

beschrijving geschiedde eer Cyr<strong>en</strong>ius over Syrië stadhouder was.”<br />

Maar voornamelijk b<strong>en</strong> ik van gedacht<strong>en</strong>, als dat Lukas daarmee het oog heeft<br />

op Jesaja 7, want gelijk wij voorhe<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, zo hadd<strong>en</strong> de koning<strong>en</strong> van<br />

Israël <strong>en</strong> van Syrië e<strong>en</strong> verbint<strong>en</strong>is gemaakt, om Juda's stam te do<strong>en</strong> ophoud<strong>en</strong> door<br />

verdeling<strong>en</strong>. En hem door e<strong>en</strong> vreemde koning, de zoon van Tabeals te lat<strong>en</strong><br />

beheers<strong>en</strong>, om zo door e<strong>en</strong> vreemde koning geregeerd te word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> naar vreemde<br />

wett<strong>en</strong>. Maar de Heere zegt vers 7: „Het zal niet bestaan. En het zal niet geschied<strong>en</strong>.”<br />

En omdat te bekrachtig<strong>en</strong>, zo stelt de Heere de wondergeboorte van don Messias uit<br />

e<strong>en</strong> maagd hun tot e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong>. Als ik nu acht geef, dat t<strong>en</strong> tijde van Cyr<strong>en</strong>ius zijn<br />

stadhouderschap over Syrië, dat Juda to<strong>en</strong> niet meer geregeerd werd door e<strong>en</strong> koning,<br />

die e<strong>en</strong> Jood of e<strong>en</strong> Jod<strong>en</strong>g<strong>en</strong>oot zijnde, h<strong>en</strong> regeerde naar hun eig<strong>en</strong> burgerwett<strong>en</strong>,<br />

maar werd<strong>en</strong> to<strong>en</strong> beheerst door Romeinse stadhouders, die h<strong>en</strong> regeerd<strong>en</strong> naar de<br />

Romeinse burgerwet; ofschoon ze nog e<strong>en</strong> flauw schets van hun eig<strong>en</strong> wett<strong>en</strong><br />

behield<strong>en</strong>. En zo geeft dan Lukas te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> als hij zegt: „deze beschrijving geschiedde<br />

eer Cyr<strong>en</strong>ius over Syrië stadhouder was,” dat Juda to<strong>en</strong> door ge<strong>en</strong> vreemde koning<br />

overheerst is, die h<strong>en</strong> naar zijn wett<strong>en</strong> in hun land liet reger<strong>en</strong>, omdat des Messias<br />

wondergeboorte uit e<strong>en</strong> maagd eerst geschied<strong>en</strong> moest, volg<strong>en</strong>s Jesaja 7.<br />

Maar t<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong>, er was ook in Jesaja 7 beloofd, dat Damascus het hoofd van<br />

Syrië zou zijn, vers 8, waar in ligt opgeslot<strong>en</strong>, als dat Damascus bet hoofd van Juda<br />

niet zou zijn, maar van Syrië, daarvan gaf de Heere Messias wondergeboorte ook tot<br />

e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong>, want zo lang als die wondergeboorte niet geschied was, zo kon, ja moest<br />

Juda verzekerd zijn, dat die verandering<strong>en</strong> in hun burgerstaat niet zoud<strong>en</strong> voorvall<strong>en</strong>,<br />

namelijk, dat Damascus het hoofd van Juda zou zijn. Als m<strong>en</strong> nu e<strong>en</strong>s acht geeft dat<br />

door de banning van Archelaüs al zijn goeder<strong>en</strong> <strong>en</strong> koningrijk is verbeurd verklaard.<br />

En dat to<strong>en</strong> Juda e<strong>en</strong> wingewest werd der Romein<strong>en</strong>. En tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> provincie van<br />

Syrië; zodat Damascus to<strong>en</strong> het hoofd werd van Juda. Want de stadhouders van Juda,<br />

stond<strong>en</strong> onder de macht der stadhouders van Syrië. Als dan Lukas zegt: „deze


166<br />

beschrijving geschiedde eer Cyr<strong>en</strong>ius over Syrië stadhouder was,” dan wil hij zegg<strong>en</strong>,<br />

dat deze beschrijving geschied is, eer dat Juda geword<strong>en</strong> is e<strong>en</strong> wingewest der<br />

Romein<strong>en</strong> <strong>en</strong> gehecht als e<strong>en</strong> toevoegsel aan Syrië, alzo, dat t<strong>en</strong> tijde van deze<br />

geboorte, Damascus nog niet geword<strong>en</strong> was het hoofd van Juda, maar nog was het<br />

hoofd van Syrië. En zo wijst Lukas met de inlas van het tweede vers aan, dat de<br />

Messias op de rechte tijd, naar de voorzegging van Jesaja gebor<strong>en</strong> was. Nu is het ook<br />

over klaar, als dat Jezus gebor<strong>en</strong> is, eer dat Juda's stam gewek<strong>en</strong> was want zij hebb<strong>en</strong><br />

nog als e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de stam, het land hunner erf<strong>en</strong>is bewoond, tot de verwoesting van<br />

Jeruzalem. En zo is volg<strong>en</strong>s G<strong>en</strong>esis 49, „de Schebet van Juda niet gewek<strong>en</strong>, voor dat<br />

de Schilo kwam;” <strong>en</strong> niet lang nadat Hij gekom<strong>en</strong> was, is het bek<strong>en</strong>d, dat dezelve<br />

gewek<strong>en</strong> is. En wel zo, dat niemand van uw volk kan ton<strong>en</strong> zijn afkomst uit Juda.<br />

Ook zo is Jezus in het vlees versch<strong>en</strong><strong>en</strong>, terwijl de tempel nog stond. En Hij is<br />

zo volg<strong>en</strong>s Mal. 3, tot Zijn tempel gekom<strong>en</strong>; waardoor de heerlijkheid van dit laatste<br />

huis groter werd dan het eerste, volg<strong>en</strong>s Hagg. 2. Maar niet vele jar<strong>en</strong> nadat hij de<br />

wereld had verlat<strong>en</strong>, is de tempel tot de grond toe verwoest, volg<strong>en</strong>s de voorzegging<br />

van Jezus, Matth. 24: 2. „En Jezus zeide tot h<strong>en</strong>, ziet gij niet al deze ding<strong>en</strong>?<br />

Voorwaar zeg ik: hier zal niet [e<strong>en</strong>] ste<strong>en</strong> op de [ander<strong>en</strong>] ste<strong>en</strong> gelat<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, die<br />

niet afgebrok<strong>en</strong> zal word<strong>en</strong>.” En dat zonder ooit herbouwd te word<strong>en</strong>, gelijk hij dit<br />

ook voorzegd heeft, Matth. 23: 38. „Ziet, uw huis wordt woest gelat<strong>en</strong>.” En dit is tot<br />

ulieder schaamte bewaarheid geword<strong>en</strong>. En dat zelfs zo, dat ulied<strong>en</strong> hoewel vrijheid<br />

hebb<strong>en</strong>de, niet in staat zijt de tempel wederom op te bouw<strong>en</strong>, gelijk dat de Heere God<br />

u op e<strong>en</strong> verbaz<strong>en</strong>de wijze getoond heeft, wanneer keizer Juliaan, - bijg<strong>en</strong>oemd<br />

Apostatus, - uw volk vrijheid gaf om de tempel te herbouw<strong>en</strong>; met dat oogmerk, om<br />

de voorzegging van Jezus zo ev<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd, leug<strong>en</strong>achtig te mak<strong>en</strong>. Want wat<br />

gebeurde er, wanneer uw volk dat werk zou beginn<strong>en</strong>? Zodra als zij begonn<strong>en</strong> de fondam<strong>en</strong>t<strong>en</strong><br />

op te grav<strong>en</strong>, kwam e<strong>en</strong> geweldig vuur uit de fondam<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, waardoor van<br />

de arbeiders, sommig<strong>en</strong> gedood of beschadigd <strong>en</strong> de overig<strong>en</strong> de vlucht nam<strong>en</strong>. En het<br />

werk moest<strong>en</strong> stak<strong>en</strong>. En zo behoorde dat u te ler<strong>en</strong>, dat de Messias gekom<strong>en</strong> is. En<br />

wel zo, dat Jezus gekom<strong>en</strong> is op de rechte tijd.<br />

Maar nog bov<strong>en</strong> dit alles, is Hij gekom<strong>en</strong> recht op de tijd, wanneer de 69<br />

wek<strong>en</strong> van Daniel, t<strong>en</strong> einde <strong>ware</strong>n. Want het is geblek<strong>en</strong>, dat dezelve eindigd<strong>en</strong> in het<br />

15de jaar van Keizer Tiberius. In dat jaar is Jezus 30 jar<strong>en</strong> oud zijnde, door de doop<br />

ingewijd tot zijn op<strong>en</strong>bare ambtsbedi<strong>en</strong>ing, gelijk Lukas zulks heeft aangetek<strong>en</strong>d in<br />

zijn 3de hoofdstuk. En zo me<strong>en</strong> ik in deze onze sam<strong>en</strong>spraak, UE. getoond te hebb<strong>en</strong>,<br />

dat Jezus van Nazareth (zo ver als dit verhandelde betreft) al de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> heeft, die<br />

volg<strong>en</strong>s de Voorzegschrift<strong>en</strong>, in de Messias vereist werd<strong>en</strong>. <strong>De</strong>rhalve ik besluit, dat<br />

Hij de <strong>ware</strong> <strong>en</strong> lang verwachte Messias is; hetwelk ik in het vervolg UE. nog nader zal<br />

tracht<strong>en</strong> te ton<strong>en</strong>.<br />

En neem e<strong>en</strong>s, daar stond nu iemand op, die ulied<strong>en</strong> zou m<strong>en</strong><strong>en</strong> de Messias te<br />

zijn, die zou niet e<strong>en</strong> van deze Profetische k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong> bezitt<strong>en</strong>. En hoe zou het dan<br />

mogelijk zijn, dat e<strong>en</strong> verstandige Jood zo e<strong>en</strong> voor de Messias zou erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>?<br />

<strong>De</strong>rhalve ik stel voor vast, de Messias is al gekom<strong>en</strong> of Hij zal in eeuwigheid niet<br />

kom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik zie wel, dat de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> vele red<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, om te ton<strong>en</strong>, dat Jezus van Nazareth<br />

de Messias is. Doch het is alsof dat e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s eig<strong>en</strong> is, dat hij zo e<strong>en</strong> zucht heeft tot de<br />

Godsdi<strong>en</strong>st, waar hij in gebor<strong>en</strong> <strong>en</strong> opgevoed is, dat hij niet verdrag<strong>en</strong> kan, dat hem<br />

aangetoond wordt, dat in die leer de waarheid gemist wordt, ja m<strong>en</strong> vreest dat iemand<br />

zulks zou ton<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> wordt die zucht gesterkt door de vooroordel<strong>en</strong>, die de


167<br />

m<strong>en</strong>s gewoonlijk bezit, houd<strong>en</strong>de alle<strong>en</strong> voor waarheid, datg<strong>en</strong>e wat hij van der jeugd<br />

af geleerd <strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s dat onderwijs begrep<strong>en</strong> heeft; hetwelk zijn verstand als met e<strong>en</strong><br />

dikk<strong>en</strong> nevel komt te verduister<strong>en</strong>, zoodanig dat hij niet machtig is daar door he<strong>en</strong> te<br />

zi<strong>en</strong>. Doch dat niet verder uithal<strong>en</strong>de, verklaar ik, dat UE gezegde mij overd<strong>en</strong>k<strong>en</strong>swaardig<br />

voorkomt. Ik <strong>hoop</strong> mij daarin ook bezig te houd<strong>en</strong>. En verzoek UE.<br />

over de stukk<strong>en</strong>, die nog te verhandel<strong>en</strong> zijn, in vervolg van tijd te hor<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Daar b<strong>en</strong> ik als voorhe<strong>en</strong> gewillig toe. Maar ik wil UE. verzoek<strong>en</strong>, dat wanneer u deze<br />

Sam<strong>en</strong>spraak overd<strong>en</strong>kt, in dewelke ik heb tracht<strong>en</strong> aan te ton<strong>en</strong>, dat in Jezus van<br />

Nazareth te vind<strong>en</strong> is, al datg<strong>en</strong>e hetwelk in de 9 de Sam<strong>en</strong>spraak als k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong> van de<br />

Messias <strong>ware</strong>n aangewez<strong>en</strong>; <strong>en</strong> bijzonder de tijd, wanneer de Messias op de aarde zou<br />

verschijn<strong>en</strong>. En wanneer UE. deze nodige zak<strong>en</strong> overweegt, leg daar e<strong>en</strong>s bij over,<br />

hetge<strong>en</strong> m<strong>en</strong> leest Habakuk 2: 3. „Want het gezicht zal nog tot e<strong>en</strong> bestemd<strong>en</strong> tijd<br />

zijn, dan zal Hij het op het einde voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet lieg<strong>en</strong>; zo Hij vertoeft, verbeid<br />

Hem, want Hij zal gewis kom<strong>en</strong>, Hij zal niet achterblijv<strong>en</strong>.”<br />

En vergelijk deze woord<strong>en</strong> van Habakuk, met hetge<strong>en</strong> de Joodse meesters zegg<strong>en</strong>,<br />

namelijk, om welke red<strong>en</strong> de Messias langer zou achterblijv<strong>en</strong> dan in de<br />

voorzegschrift<strong>en</strong> bepaald is, tezam<strong>en</strong> bestaan kan. En ik twijfel niet, of als in u te<br />

vind<strong>en</strong> was, geloof in God, vertrouw<strong>en</strong> op God <strong>en</strong> vrees voor God, of deze plaats van<br />

Habakuk zou u do<strong>en</strong> stilstaan; <strong>en</strong> u verzeker<strong>en</strong>, dat de Messias op de bestemde tijd<br />

gewis gekom<strong>en</strong> is. En dat hij als die tijd daar was, niet achter zal blijv<strong>en</strong>. En daar kan<br />

m<strong>en</strong> staat op mak<strong>en</strong>, want die het beloofd heeft zal niet lieg<strong>en</strong>. Dat zo zijnde, welke<br />

red<strong>en</strong> ulied<strong>en</strong> toch hebt om Jezus van Nazareth als de beloofde Messias niet te<br />

erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>? Daar in Hem al de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>, die in de Messias vereist word<strong>en</strong>, volstrekt<br />

te vind<strong>en</strong> zijn. Maar voor ditmaal will<strong>en</strong> wij dit niet verder onderzoek<strong>en</strong>, mogelijk<br />

doet zich daartoe nog wel e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> andere geleg<strong>en</strong>heid op, waar ik u bij de eerste<br />

geleg<strong>en</strong>heid zal verwacht<strong>en</strong>, om in onze verhandeling voort te gaan.<br />

DERTIENDE SAMENSPRAAK.


Waarin getoond wordt, dat hetge<strong>en</strong> van de Messias in de 10 de sam<strong>en</strong>spraak uit de<br />

profetieën voorzegd was, gevond<strong>en</strong> wordt in Jezus van Nazareth.<br />

168<br />

KOOPMAN.<br />

Mijnheer, ik heb in de voorgaande sam<strong>en</strong>spraak getracht, UE. te ton<strong>en</strong>, dat die<br />

k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>, dewelke wij in de 9 e sam<strong>en</strong>spraak uit het profetisch woord van de Messias<br />

ontdekt<strong>en</strong>, dat dezelve in Jezus van Nazareth gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Nu <strong>ware</strong>n wij<br />

ordershalve gekom<strong>en</strong>, om dez<strong>en</strong> Jezus met de 10de sam<strong>en</strong>spraak e<strong>en</strong>s te gaan<br />

vergelijk<strong>en</strong>, opdat het ook in dez<strong>en</strong> mag blijk<strong>en</strong>, of wij te lichtvaardig hem voor de<br />

Messias erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> aannem<strong>en</strong>, dan of ulied<strong>en</strong> niet zonder gegronde red<strong>en</strong>, Hem als<br />

de <strong>ware</strong> Messias komt te verwerp<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

UE. heeft mij in de vorige sam<strong>en</strong>spraak veel stof van overd<strong>en</strong>king gegev<strong>en</strong>, want als<br />

iemand de waarheid komt te beminn<strong>en</strong>, dat moet hem aanzett<strong>en</strong> dezelve te zoek<strong>en</strong>,<br />

maar zal iemand de waarheid zoek<strong>en</strong>, dan moet hij daarin voorzichtig te werk gaan,<br />

zal hij ooit de waarheid aantreff<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst moet e<strong>en</strong> waarheidzoeker zich van alle vooroordel<strong>en</strong> ontrekk<strong>en</strong>. En dezelve<br />

van zich werp<strong>en</strong>, of dezelve b<strong>en</strong>evel<strong>en</strong> zijn gezicht zoo, dat hij nooit in staat is om de<br />

waarheid met zijn og<strong>en</strong> te zi<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede. Hij moet hetge<strong>en</strong> wat hij hoort, niet lichtvaardig aannem<strong>en</strong> of verwerp<strong>en</strong>,<br />

maar hij moet t<strong>en</strong> derde, alles in e<strong>en</strong> rechte waag weg<strong>en</strong>, opdat hij alle<strong>en</strong> datg<strong>en</strong>e voor<br />

waarheid aanneemt, hetge<strong>en</strong> zijn zelfs zwaarte in dez<strong>en</strong> komt te verton<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong>als het<br />

goud alle andere metal<strong>en</strong> in zwaarte komt te overtreff<strong>en</strong>; maar ik mag wel zegg<strong>en</strong>:<br />

„wie is tot deze ding<strong>en</strong> bekwaam?”<br />

Maar om ons in het voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>e niet op te houd<strong>en</strong>, zo verzoek ik van UE. te hor<strong>en</strong>,<br />

hoever in Jezus van Nazareth is te vind<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> u van de ambt<strong>en</strong> van de Messias<br />

hebt aangewez<strong>en</strong>, opdat ik zi<strong>en</strong> mag of tuss<strong>en</strong> de aftek<strong>en</strong>ing die UE. in de 10de<br />

sam<strong>en</strong>spraak van de Messias heeft aangewez<strong>en</strong> <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> Jezus als het lichaam der<br />

schaduw<strong>en</strong>, ook in dez<strong>en</strong> e<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>komst te vind<strong>en</strong> is.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zal naar mijn geringe bekwaamheid aan uw rechtmatige begeerte tracht<strong>en</strong> te<br />

voldo<strong>en</strong>; wij hebb<strong>en</strong> daar gezi<strong>en</strong>, als dat de Verlosser ons voorkwam met de Naam<br />

van Messias, dat is Gezalfde; nu komt Jezus van Nazareth in het Evangelie veel<br />

overvloediger voor met de Naam van Gezalfde. Want daar de Verlosser in het Oude<br />

Testam<strong>en</strong>t maar 2 á 3 maal voorkomt met de Naam van Messias, daar komt Jezus in<br />

het Nieuw Testam<strong>en</strong>t voor met de Naam van Christus 570 maal, welk woord in de<br />

Griekse taal dezelfde betek<strong>en</strong>is heeft van Messias, gelijk Johannes, die beide deze<br />

tal<strong>en</strong> wel verstaande, ons geleerd heeft in het eerste hoofdstuk van zijn Evangelie, vers<br />

42, daar hij zegt, dat Messias is overgezet zijnde, de Christus. En dat is e<strong>en</strong> vertaling,<br />

daar zeker niets op te zegg<strong>en</strong> is, daar het bek<strong>en</strong>d is, dat het woord Christus, ev<strong>en</strong><br />

gelijk het woord Messias van e<strong>en</strong> werkwoord komt, hetwelk zalv<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>t. En zo<br />

zegt Messias <strong>en</strong> Christus in ons Nederlands zoveel als e<strong>en</strong> Gezalfde; <strong>en</strong> zo ziet UE. uit<br />

het m<strong>en</strong>igvuldig getal, dat Jezus g<strong>en</strong>oemd werd de Christus, dat Hij alom werd<br />

voorgesteld met de Naam van de Gezalfde.<br />

Maar laat ons nu in de tweede plaats zi<strong>en</strong>, Wie Hem gezalfd heeft. En ook waarmee.<br />

Dat leert ons met weinige woord<strong>en</strong> de apostel Petrus, Handeling<strong>en</strong> 10: 38 zegg<strong>en</strong>de:


169<br />

“Dat God Jezus van Nazareth gezalfd heeft met de Heilige Geest <strong>en</strong> met kracht.” Daar<br />

leert Petrus vooreerst, Wie Hem gezalfd heeft, te wet<strong>en</strong> God; <strong>en</strong> dan waarmee Hij<br />

gezalfd is, namelijk met de Heilige Geest. En met kracht, dat is met de kracht des<br />

Heilige Geestes; <strong>en</strong> omdat Hij van God zijn Vader gezalfd is, daarom wordt Hij elders<br />

g<strong>en</strong>oemd, de Gezalfde Gods.<br />

RABBI<br />

Maar hoe kan dat begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, daar de Messias bezitt<strong>en</strong>de twee natur<strong>en</strong>, God <strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>s, kan gezalfd word<strong>en</strong> met de Heilige Geest? Kan dan de Goddelijke natuur iets<br />

van de Heilige Geest ontvang<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> Hij van tevor<strong>en</strong> niet had?<br />

KOOPMAN.<br />

Ganselijk niet; maar wij ler<strong>en</strong> ook niet, dat de Messias naar Zijn Goddelijke natuur<br />

met de Heilige Geest gezalfd is; maar dat de zalving met de Heilige Geest alle<strong>en</strong><br />

behoort tot zijn m<strong>en</strong>selijke natuur; <strong>en</strong> dat Hij daarin ontvang<strong>en</strong> heeft al de gav<strong>en</strong> des<br />

Geestes, dewelke tot zev<strong>en</strong> schijn<strong>en</strong> opgeteld te word<strong>en</strong>, Jesaja 11: 2. „En op Hem zal<br />

de Geest des Heer<strong>en</strong> rust<strong>en</strong>, de Geest der wijsheid <strong>en</strong> des verstands, de Geest des<br />

raads <strong>en</strong> der sterkte, de Geest der k<strong>en</strong>nis <strong>en</strong> der vreze des Heer<strong>en</strong>.”<br />

Vooral gaat dat door, wanneer m<strong>en</strong> door de eerste beschrijving van de Geest des<br />

Heer<strong>en</strong>, verstaat de gave der profetie, want de gave der profetie komt niet duister<br />

voor, onder de beschrijving van de Geest des Heer<strong>en</strong>, Numeri 11. En bijzonder in het<br />

29ste vers; <strong>en</strong> dan komt dit zeer wel overe<strong>en</strong> met Op<strong>en</strong>b. 3: 1. daarvan Hem gezegd<br />

werd “dat Hij de zev<strong>en</strong> Geest<strong>en</strong> Gods heeft.”<br />

Maar ik heb, als het UE. nog voorstaat, in onze 10 de sam<strong>en</strong>spraak getoond, dat de<br />

Messias gezalfd is van eeuwigheid én in de tijd. Nu moet UE. wet<strong>en</strong>, dat de Messias<br />

naar Zijn Goddelijke natuur gezalfd is, niet met de Heilige Geest, maar door voorverord<strong>en</strong>ing<br />

of liever door opdraging van het Middelaars ambt. Waarom Jezus e<strong>en</strong>s<br />

teg<strong>en</strong> uw vader<strong>en</strong> zei: „dat Hij van Zijn Vader geheiligd was, eer dat Hij was in de<br />

wereld gezond<strong>en</strong>”, Joh. 10: 36. Dat is, dat Hij was van Zijn Vader afgezonderd tot het<br />

werk der verlossing, om zo te zijn e<strong>en</strong> middelaar Gods <strong>en</strong> der m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. En zo is de<br />

zalving met de Heilige Geest, bepaald te verstaan van Zijn m<strong>en</strong>selijke natuur.<br />

Maar het zal tijd zijn, dat wij ook e<strong>en</strong>s, bezi<strong>en</strong> waartoe Jezus gezalfd is. Dat<br />

zal bij het onderzoek blijk<strong>en</strong>, dat het is tot Profeet, Priester <strong>en</strong> Koning, ev<strong>en</strong>als in de<br />

10 de sam<strong>en</strong>spraak uit de voorzegschrift<strong>en</strong> is aangetoond.<br />

Dat Hij e<strong>en</strong> Profeet geweest is, is overduidelijk, want gedur<strong>en</strong>de Zijn<br />

op<strong>en</strong>bare ambtsbedi<strong>en</strong>ing, heeft Hij gestadig ler<strong>en</strong>der wijze, of voorzegg<strong>en</strong>der wijze<br />

gesprok<strong>en</strong>; hetzij onder zinrijke gelijk<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>, of zonder dezelve, gelijk al de<br />

Evangelist<strong>en</strong> tot getuig<strong>en</strong> daarvan verstrekk<strong>en</strong>. Maar bijzonder vindt m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> doorluchtige<br />

profetie, Matth. 24 <strong>en</strong> 25, waarin Jezus zijn leerling<strong>en</strong> voorzei wat er<br />

geschied<strong>en</strong> zou van die tijd af tot aan het einde der wereld toe. Zie ook hetge<strong>en</strong> hier<br />

gedeeltelijk mee overe<strong>en</strong> komt, Lukas 17: 20 tot aan het einde. En het is opmerkelijk,<br />

dat Hij hun voorzei, hoe dat Hij van uw volk aan de heid<strong>en</strong><strong>en</strong> overgeleverd zou<br />

word<strong>en</strong>. En wat Hem al ontmoet<strong>en</strong> zou tot Zijn dood toe; maar ook, dat Hij in drie<br />

dag<strong>en</strong> weer zal opstaan; ziet dit bij elkander, Lukas 18: 31, 32 <strong>en</strong> 33. ,,En Hij nam de<br />

twaalv<strong>en</strong> bij Zich <strong>en</strong> zeide tot h<strong>en</strong>: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem. En het zal alles<br />

volbracht word<strong>en</strong> aan de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, dat geschrev<strong>en</strong> is door de profet<strong>en</strong>. Want<br />

Hij zal de heid<strong>en</strong><strong>en</strong> overgeleverd werd<strong>en</strong>. En Hi zal bespot word<strong>en</strong>. En smadelijk<br />

gehandeld word<strong>en</strong>. En bespog<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. En [Hem] gegeseld hebb<strong>en</strong>de, zull<strong>en</strong> zij


170<br />

Hem dod<strong>en</strong>. En t<strong>en</strong> derd<strong>en</strong> dage zal Hij weder opstaan.” En twee dag<strong>en</strong> voor Zijn<br />

dood voorzegt Hij hun met klare woord<strong>en</strong>, welke dood Hij sterv<strong>en</strong> zal, Matth. 26: 2.<br />

„Gij weet, dat na twee dag<strong>en</strong> het Pascha is. En de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zal overgeleverd<br />

word<strong>en</strong>, om gekruisigd te word<strong>en</strong>.” Ja, al lang van tevor<strong>en</strong> had Hij het aan rabbi<br />

Nicodémus, die ook e<strong>en</strong> overste der Jod<strong>en</strong> was, niet duister te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>,<br />

wanneer Hij hem beduidde, Joh. 3: 14. „Dat gelijk Mozes de slang in de woestijn<br />

verhoogd heeft, zo moet de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> verhoogd werd<strong>en</strong>.” Hoe had nu Mozes<br />

de slang verhoogd? Zeker aan e<strong>en</strong> hout; bijgevolg moest Jezus ook aan e<strong>en</strong> hout<br />

verhev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Maar behalve dit, heeft Hij voorzegd, hoe dat het zich dan zou<br />

toedrag<strong>en</strong> met Zijn discipel<strong>en</strong> in het algeme<strong>en</strong>. En met sommige van h<strong>en</strong> in het<br />

bijzonder.<br />

Wat het algem<strong>en</strong>e betreft, dat vindt m<strong>en</strong> aangetek<strong>en</strong>d, Matth. 26: 31. „To<strong>en</strong> zeide<br />

Jezus tot h<strong>en</strong>: gij zult all<strong>en</strong> aan Mij geërgerd word<strong>en</strong> in dez<strong>en</strong> nacht, want er is<br />

geschrev<strong>en</strong>: Ik zal d<strong>en</strong> Herder slaan <strong>en</strong> de schap<strong>en</strong> der kudde zull<strong>en</strong> verstrooid<br />

word<strong>en</strong>.”<br />

En wat het bijzondere aangaat, heeft Hij voorzegd, dat één, <strong>en</strong> niet meer uit h<strong>en</strong>, dus<br />

ge<strong>en</strong> vreemde, Hem zou verrad<strong>en</strong>. Ja, heeft hem met al zijn kleur<strong>en</strong> afgeschilderd <strong>en</strong><br />

als met de vinger aangewez<strong>en</strong>, gelijk op meer dan e<strong>en</strong> maaltijd geschied is. Als Jezus<br />

hetzelve aan Zijn discipel<strong>en</strong> de eerste maal wilde op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, werd Zijn geest t<strong>en</strong><br />

uiterste ontroerd over hetzelve, gelijk Johannes heeft aangetek<strong>en</strong>d, hoofdstuk 13:<br />

2127. „Jezus deze ding<strong>en</strong> gezegd hebb<strong>en</strong>de, werd ontroerd in de geest <strong>en</strong> betuigde <strong>en</strong><br />

zeide: Voorwaar, voorwaar ik zeg u, dat e<strong>en</strong> van u Mij zal verrad<strong>en</strong>. <strong>De</strong> discipel<strong>en</strong> dan<br />

zag<strong>en</strong> op elkander, twijfel<strong>en</strong>de van wi<strong>en</strong> Hij [dit] zeide. En e<strong>en</strong> van zijn discipel<strong>en</strong><br />

was aanzitt<strong>en</strong>de in de schoot van Jezus, welke Jezus lief had. Simon Petrus dan<br />

w<strong>en</strong>kte dez<strong>en</strong>, dat hij vrag<strong>en</strong> zoude, wie hij toch <strong>ware</strong>, van welke hij [dit] zeide. En<br />

deze vall<strong>en</strong>de op de borst van Jezus, zeide tot hem: Heere wie is het? Jezus antwoordde:<br />

deze is het, die ik de bete, als ik ze ingedoopt heb, gev<strong>en</strong> zal. En als Hij de<br />

bete ingedoopt had, gaf hij ze Judas Simons zoon Iskariot.” En niet lang hierna, op de<br />

Paasmaaltijd vertoont Jezus zich voor de tweedemaal, Matth. 26: 2026. „En als het<br />

avond geword<strong>en</strong> was, zat Hij aan met de twaalv<strong>en</strong>. En to<strong>en</strong> zij at<strong>en</strong> zeide Hij:<br />

Voorwaar Ik zeg u, dat e<strong>en</strong> van u Mij zal verrad<strong>en</strong>. En zij, zeer bedroefd geword<strong>en</strong><br />

zijnde, begon e<strong>en</strong> iegelijk van h<strong>en</strong> tot Hem te zegg<strong>en</strong>: B<strong>en</strong> ik het, Heere? En Hij<br />

antwoord<strong>en</strong>de, zeide: Die de hand met Mij in de schotel indoopt, die zal Mij verrad<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> gaat wel he<strong>en</strong>, gelijk van Hem geschrev<strong>en</strong> is; maar wee die<br />

m<strong>en</strong>s, door welke de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> verrad<strong>en</strong> wordt! Het <strong>ware</strong> hem goed, zo die<br />

m<strong>en</strong>s niet gebor<strong>en</strong> <strong>ware</strong> geweest. En Judas, die hem verried, antwoordde <strong>en</strong> zeide:<br />

B<strong>en</strong> ik het Rabbi? Hij zeide tot Hem, gij hebt het gezegd.”<br />

En behalve dat Hij deze trouweloze op<strong>en</strong>baar t<strong>en</strong> toon stelde, heeft Hij de ijverige<br />

Petrus (waarschijnlijk meer dan e<strong>en</strong>s) wanneer hij groot sprek<strong>en</strong>de was, voorzegd, dat<br />

hij Zijn Meester wel driemaal zou verlooch<strong>en</strong><strong>en</strong>; <strong>en</strong> wel eer het vaste han<strong>en</strong>gekraai t<strong>en</strong><br />

einde was, gelijk m<strong>en</strong> kan afnem<strong>en</strong> uit Markus 14: 30. „En Jezus zeide tot hem:<br />

Voorwaar Ik zeg u, dat hed<strong>en</strong> in dez<strong>en</strong> nacht, eer de haan tweemaal gekraaid zal<br />

hebb<strong>en</strong>, gij Mij driemaal zult verlooch<strong>en</strong><strong>en</strong>.” <strong>De</strong> vervulling<strong>en</strong> hiervan aan te tron<strong>en</strong><br />

acht ik onnodig, omdat hetzelve algeme<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d is.<br />

Ook om mij dieper in te lat<strong>en</strong> om meerdere voorzegging<strong>en</strong> op te zoek<strong>en</strong>, daarin vind<br />

ik ge<strong>en</strong> noodzakelijkheid, omdat het mijn oogmerk niet is, UE. te ton<strong>en</strong> wat Jezus geprofeteerd<br />

heeft, maar dat Hij heeft geprofeteerd. En lust UE. meer voorzegging<strong>en</strong> na<br />

te zi<strong>en</strong>, dewelke Jezus in het laatste van Zijn lev<strong>en</strong> heeft gesprok<strong>en</strong>, lees dan e<strong>en</strong>s na<br />

de afscheidsred<strong>en</strong>, die Hij deed aan Zijn discipel<strong>en</strong>, in de laatste tijd van Zijn lev<strong>en</strong>, te<br />

boek gesteld door Zijn geliefde discipel Johannes, in zijn Evangelie, hoofdstuk 14, 15


171<br />

<strong>en</strong> 16. Daar u onder veel opmerk<strong>en</strong>swaardige ding<strong>en</strong> vind<strong>en</strong> zult, dat Hij zegt,<br />

hoofdstuk 15: 15. „Al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bek<strong>en</strong>d<br />

gemaakt.” Zodat Hij hun daar leert, dat zij Hem moest<strong>en</strong> aanmerk<strong>en</strong>, dat Hij sprak de<br />

woord<strong>en</strong> Zijns Vaders. En als zodanig E<strong>en</strong> wilde Paulus, dat ulied<strong>en</strong> hem zou hebb<strong>en</strong><br />

aangezi<strong>en</strong>, gelijk hij daarom in zijn brief die hij aan uw natie geschrev<strong>en</strong> heeft, Hem<br />

als zodanig met het begin van de brief aan h<strong>en</strong> voorstelt, Hebreeën 1: 1, als hij zegt:<br />

,,God, voortijds veelmaal <strong>en</strong> op velerlei wijze, tot de vader<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de<br />

door de profet<strong>en</strong>, heeft in deze laatste dag<strong>en</strong> tot ons gesprok<strong>en</strong> door de Zoon.” Daar<br />

ziet UE. hem voorgesteld als e<strong>en</strong> waar profeet, door welke God tot Zijn volk<br />

gesprok<strong>en</strong> heeft. En is daar ooit e<strong>en</strong> profeet geweest, die met vaste geloofsbriev<strong>en</strong><br />

voorzi<strong>en</strong> was, het is Jezus van Nazareth; wie heeft ooit onder de oude profet<strong>en</strong>, Zijn<br />

Goddelijke z<strong>en</strong>ding<strong>en</strong> met zoveel verbaz<strong>en</strong>de wonderwerk<strong>en</strong> versterkt? En vri<strong>en</strong>d <strong>en</strong><br />

vijand heeft Zijn wonderwerk<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, al zoud<strong>en</strong> zij zegg<strong>en</strong>, uit e<strong>en</strong> bittere<br />

geest teg<strong>en</strong> Hem, dat niet God, maar de duivel oorzaak van het wonderwerk was.<br />

RABBI.<br />

Wij ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> niet, dat Jezus wonderwerk<strong>en</strong> gedaan heeft; maar wij zegg<strong>en</strong>, dat Hij<br />

het door de Schim Hamphoros gedaan heeft, hetwelk is de verklaarde Naam van<br />

Jehovah: <strong>en</strong> daardoor heeft God hemel <strong>en</strong> aarde geschap<strong>en</strong>. Welke Naam ook gestaan<br />

heeft op de staf van Mozes, waarmee hij al de wonder<strong>en</strong> gedaan heeft voor Faraö,<br />

gelijk ook in het vervolg.<br />

Nu zal ik u ook verhal<strong>en</strong>, hoe dat Jezus aan de Schim hamphoros gekom<strong>en</strong> is; deze<br />

verborg<strong>en</strong> Naam dewelke bij ge<strong>en</strong> sterveling bek<strong>en</strong>d was, dezelve was op e<strong>en</strong> plaats in<br />

de tempel geschrev<strong>en</strong>. En door twee zeer kunstige leeuw bewaard geword<strong>en</strong>. En zo<br />

iemand deze Naam geleerd had, zo hebb<strong>en</strong> de leeuw gebruld. En e<strong>en</strong> schrikkelijk<br />

geraas gemaakt; zodat deg<strong>en</strong>e die het gelez<strong>en</strong> had, daardoor alles weer verget<strong>en</strong> heeft.<br />

Maar Jezus heeft dezelve met list gekreg<strong>en</strong> uit de tempel. En daardoor Zijn<br />

wonderwerk<strong>en</strong> gedaan, zodat Zijn wonderdad<strong>en</strong> niets bewijz<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat de fabelachtige Jod<strong>en</strong> zulks drom<strong>en</strong> verwondert mij niet, maar dat e<strong>en</strong> man van<br />

geleerdheid, gelijk ik UE. voor erk<strong>en</strong> zulks gelooft, dat neem ik niet aan.<br />

RABBI.<br />

Wel, al ver<strong>en</strong>igde ik mij daar ook niet mee, heb ik andere red<strong>en</strong>, waarom ik de<br />

wonderwerk<strong>en</strong> van Jezus niet kan aannem<strong>en</strong>. En dat om hetge<strong>en</strong> ik lees <strong>De</strong>ut. 13: 16.<br />

„Wanneer e<strong>en</strong> profeet, of drom<strong>en</strong>dromer, in het midd<strong>en</strong> van u zal opstaan. En u gev<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> of wonder. En dat tek<strong>en</strong> of dat wonder komt, dat hij tot u gesprok<strong>en</strong> had,<br />

zegg<strong>en</strong>de: Laat ons andere god<strong>en</strong>, die u niet gek<strong>en</strong>d hebt, navolg<strong>en</strong> <strong>en</strong> h<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>; gij<br />

zult naar de woord<strong>en</strong> van die profeet, of naar die drom<strong>en</strong>dromer niet hor<strong>en</strong>: want de<br />

Heere, uw God, verzoekt ulied<strong>en</strong>, om te wet<strong>en</strong>, of u de Heere uw God, lief hebt met<br />

uw ganse hart <strong>en</strong> met uw ganse ziel. <strong>De</strong> Heere uw God, zult gij navolg<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hem<br />

vrez<strong>en</strong>. En Zijn gebod<strong>en</strong> zult gij houd<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn stem gehoorzaam zijn. En Hem<br />

di<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> Hem aanhang<strong>en</strong>. En diezelve profeet, of drom<strong>en</strong>dromer, zal gedood word<strong>en</strong>,<br />

want hij heeft [tot] e<strong>en</strong> afval gesprok<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de Heere uw God, die u uit<br />

Egypteland heeft uitgevoerd <strong>en</strong> u uit het di<strong>en</strong>sthuis verlost; om u af te drijv<strong>en</strong> van de<br />

weg, die u de Heere uw God gebod<strong>en</strong> heeft, om daar in te wandel<strong>en</strong>. Zo zult gij het<br />

boze uit het midd<strong>en</strong> van u wegdo<strong>en</strong>.”<br />

KOOPMAN.


172<br />

Ik prijs UE. in dez<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> u in de leerling<strong>en</strong> van Jezus vindt datg<strong>en</strong>e, waarvoor<br />

ulied<strong>en</strong> daar gewaarschuwd wordt, zie bijzonder het 2 de vers; wanneer heeft Jezus<br />

getracht u te overred<strong>en</strong> om andere god<strong>en</strong> na te volg<strong>en</strong> <strong>en</strong> die te di<strong>en</strong><strong>en</strong>? Nooit heeft<br />

Hij daar <strong>en</strong>ige aanleiding toe gegev<strong>en</strong>, hetwelk blijkt, omdat in al de beschuldiging<strong>en</strong><br />

die voor de raad teg<strong>en</strong> Hem werd<strong>en</strong> ingebracht, ge<strong>en</strong> e<strong>en</strong> geweest heeft van zo e<strong>en</strong><br />

aard of natuur. En derhalve UE. bijgebrachte plaats uit <strong>De</strong>uternomium, kan UE. in<br />

dez<strong>en</strong> niet te stade kom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar nadat mij voorstaat, zo heeft UE. in de 10de sam<strong>en</strong>spraak getoond, als dat de<br />

Messias, volg<strong>en</strong>s <strong>De</strong>ut. 18: 15, „e<strong>en</strong> Profeet zal zijn als Mozes,” <strong>en</strong> dat Mozes zijn<br />

profetisch ambt daar ook in uitstak bov<strong>en</strong> andere profet<strong>en</strong>, omdat hij, Mozes, e<strong>en</strong><br />

verbondsprofeet was. Is dan ook naar UE. gedacht<strong>en</strong>, Jezus in deze e<strong>en</strong> Profeet<br />

geweest gelijk Mozes?<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja, want de eis van dat Nieuw Verbond, dat hij volg<strong>en</strong>s Jeremia 31, met het<br />

huis van Juda mak<strong>en</strong> zal (hetwelk dan ook e<strong>en</strong> Nieuw Testam<strong>en</strong>t tot zijn grond moest<br />

hebb<strong>en</strong>), heeft Hij de volk<strong>en</strong> voorgedrag<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de toestemming aan dat verbond,<br />

br<strong>en</strong>gt hij weer tot Zijn Vader, waarom hij, Mal. 3: 1 g<strong>en</strong>oemd wordt, „e<strong>en</strong> Engel des<br />

verbonds.” En Paulus noemt Hem daarom, Hebreeën 1, „e<strong>en</strong> Apostel onzer<br />

belijd<strong>en</strong>is,” of zo ander<strong>en</strong> het vertal<strong>en</strong>, „e<strong>en</strong> Apostel onzer verbondstoestemming.”<br />

Zodat Hij onze belijd<strong>en</strong>is, die wij voor hem do<strong>en</strong> op de eis des verbonds, dezelve van<br />

onz<strong>en</strong>twege tot Zijn Vader br<strong>en</strong>gt. En daarom beschrijft Paulus daarop Mozes als e<strong>en</strong><br />

voorbeeld van Jezus. En Jezus als het teg<strong>en</strong>beeld van Mozes, gelijk U.E. zi<strong>en</strong> kan in<br />

het vervolg van Hebr. 3.<br />

RABBI.<br />

Zo stelt u dan, dat Jezus geweest heeft <strong>en</strong> nog is, tuss<strong>en</strong> God <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> het volk, gelijk<br />

als Mozes tuss<strong>en</strong> h<strong>en</strong> beid<strong>en</strong> geweest is.<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja, voor zover Hij e<strong>en</strong> verbonds Profeet of Middelaar is, want Jezus is e<strong>en</strong><br />

Middelaar des Nieuw Verbonds; <strong>en</strong> als zo danig draagt Hij de eis des verbonds aan de<br />

m<strong>en</strong>s. En de toestemming des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> weder aan God voor; <strong>en</strong> in deze betrekking<br />

heeft hij Mozes tot zijn voorbeeld. Maar wanneer m<strong>en</strong> Jezus aanmerkt als e<strong>en</strong><br />

Middelaar, des Testam<strong>en</strong>ts, dan is Mozes Zijn voorbeeld niet. Want dat Middelaarambt<br />

bedi<strong>en</strong>de Hij eerst als Borg <strong>en</strong> daarna als Priester; als Borg bedi<strong>en</strong>de Hij Zijn<br />

Middelaarambt tot de dag van Zijn dood toe. Want Hij was Borg voor de erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong><br />

van dat Testam<strong>en</strong>t, dat hij als Priester h<strong>en</strong> met God zal verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>. Maar van de dag<br />

zijns doods af, zo bedi<strong>en</strong>t Hij vervolg<strong>en</strong>s Zijn Middelaarambt als Priester. En dat Hij<br />

als Borg zich zelf gesteld had, om de zondaar als Priester met God te verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>, kan<br />

m<strong>en</strong> licht afnem<strong>en</strong> uit Jer. 30: 21. „En Zijn heerlijke zal uit hem zijn. En Zijn Heerser<br />

uit het midd<strong>en</strong> van hem voortkom<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Ik zal Hem do<strong>en</strong> nader<strong>en</strong>. En Hij zal tot Mij<br />

g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>. Want wie is Hij, die met Zijn hart Borg worde om tot Mij te g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>?<br />

spreekt de Heere.” Nu weet UE. dat het nader<strong>en</strong> tot de Heere, alle<strong>en</strong> het werk der<br />

priesters was, want de Heere die de blijk<strong>en</strong> van zijn teg<strong>en</strong>woordigheid in het Heilige<br />

der Heilig<strong>en</strong> gesteld had, daar kwam<strong>en</strong> de priesters nader toe dan <strong>en</strong>ig ander m<strong>en</strong>s. Zo<br />

naderd<strong>en</strong> de priesters tot de Heere. Ja, de hogepriester op de grote verzo<strong>en</strong>dag,<br />

wanneer hij in het Heilige der Heilig<strong>en</strong> inging, g<strong>en</strong>aakte hij op die tijd als tot God, met


173<br />

het bloed der verzo<strong>en</strong>ing. Nu ziet UE. licht, dat, wanneer de Heere alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

uitdaagt, wie dat met zijn hart Borg zou word<strong>en</strong> om tot God te g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>; dat hier<br />

verondersteld wordt, dat Hij met Zijn hart Borg was geword<strong>en</strong> om tot God te g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>,<br />

te wet<strong>en</strong>, om met het <strong>ware</strong> zo<strong>en</strong>offer in het <strong>ware</strong> Heiligdom, in te gaan, om e<strong>en</strong><br />

eeuwige verzo<strong>en</strong>ing aan te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

Dit is het tweede ambt waartoe Jezus gezalfd is, waar over dat wij nu moet<strong>en</strong><br />

sprek<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar wie heeft Jezus toch tot Priester aangesteld?<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong>zelfde welke Aäron tot Priester verhev<strong>en</strong> had, gelijk Paulus datzelve vertoont als<br />

hij zegt Hebr. 5: 4, 5. „En niemand neemt zich zelf die eer aan, maar die van God<br />

geroep<strong>en</strong> wordt, gelijkerwijs als Aäron. Zo heeft ook Christus Zichzelf niet verheerlijkt,<br />

om Hogepriester te word<strong>en</strong>, maar Die tot hem gesprok<strong>en</strong> heeft: Gij zijt Mijn<br />

Zoon, hed<strong>en</strong> heb Ik u geg<strong>en</strong>ereerd.” Zodat Zijn Vader Hem tot Priester gesteld heeft,<br />

gelijk uit het slot van Paulus aangehaalde woord<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oegzaam blijkt. Ja Hij is e<strong>en</strong><br />

Hogepriester niet der teg<strong>en</strong>woordige, maar der toekom<strong>en</strong>de goeder<strong>en</strong> Hebr. 9: 12.<br />

“E<strong>en</strong> barmhartig <strong>en</strong> getrouw Hogepriester, in de ding<strong>en</strong> die bij God te do<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, om<br />

de zond<strong>en</strong> des volks te verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>”, Hebr. 2: 17. E<strong>en</strong> grote Priester over het huis<br />

Gods, Hebr. 10: 21 E<strong>en</strong> bedi<strong>en</strong>aar des Heiligdoms <strong>en</strong> des <strong>ware</strong>n Tabernakels, welke<br />

de Heere heeft opgerecht <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s, Hebr. 8: 2.<br />

RABBI.<br />

Maar ik me<strong>en</strong>de dat UE. voorhe<strong>en</strong> getoond had, als dat de Messias Priester moest zijn<br />

naar de ord<strong>en</strong>ing van Melchizédek; <strong>en</strong> deze uw bijgebrachte plaats<strong>en</strong>, daarvan is de<br />

zinspeling op het Priesterschap van Aäron.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is waar, maar dat is, omdat Aäron <strong>en</strong> zijn offerand<strong>en</strong>. En in het bijzonder die van<br />

de grote Verzo<strong>en</strong>dag hebb<strong>en</strong> geweest voorbeeld<strong>en</strong> van Christus <strong>en</strong> Zijn offerande.<br />

RABBI.<br />

Ik weet wel, dat ulied<strong>en</strong> leert, als dat de offerand<strong>en</strong> voorbeeld<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n; maar dat is<br />

alle<strong>en</strong>, omdat ulied<strong>en</strong> dat zo van Paulus geleerd hebt. Want in de Schrift<strong>en</strong> van het<br />

Oude Testam<strong>en</strong>t ontmoet m<strong>en</strong> de minste aanleiding daar niet toe.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel het schijnt mij toe van ja, want als ik vooreerst overleg, de woord<strong>en</strong> van Hoséa 8:<br />

12, 13 daar m<strong>en</strong> leest: “Ik schrijf hem de voortreffelijkhed<strong>en</strong> van Mijn Wet voor; maar<br />

die zijn geacht als wat vreemds”, aangaande de offerand<strong>en</strong> Mijner gav<strong>en</strong>. Daar schrijft<br />

God aan de wet der offerand<strong>en</strong> voortreffelijkhed<strong>en</strong> aan toe; dezelve <strong>ware</strong>n bij Israel<br />

als wat vreemds <strong>en</strong> bijgevolg onbek<strong>en</strong>d. Wat was hun onbek<strong>en</strong>d? Niet dat het God<br />

gebod<strong>en</strong> heeft, ook niet hoe God het offer<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> heeft, maar die<br />

voortreffelijkheid dewelke de Heere Israël daardoor voorafbeelde. Dat was to<strong>en</strong> <strong>en</strong> is<br />

nog Israël als wat vreemds. Want gelijk God de Messias het bek<strong>en</strong>d liet mak<strong>en</strong> voor<br />

de or<strong>en</strong> van uw Vader<strong>en</strong>, door de mond van Zijn Profet<strong>en</strong>, zo liet Hij Hem voor uw<br />

og<strong>en</strong> afschilder<strong>en</strong> door Profetische voorbeeld<strong>en</strong>. Maar dit was bij h<strong>en</strong> als wat<br />

vreemds. En omdat Israël de offerand<strong>en</strong> in haar voortreffelijkheid niet k<strong>en</strong>de, noch


174<br />

beschouwde; maar offerd<strong>en</strong> de offerand<strong>en</strong> buit<strong>en</strong>, of zonder het voortreffelijke einde<br />

<strong>en</strong> oogmerk, waartoe de Heere de offerdi<strong>en</strong>st had ingesteld, daarom kon de Heere in<br />

dezelve ge<strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>. Wat Hij door de di<strong>en</strong>st van Jeremia, Juda liet<br />

aanzegg<strong>en</strong>, hoofdstuk 6: 20. “Waartoe zal dan de wierook voor Mij uit Scheba<br />

kom<strong>en</strong>? En de beste kalmus uit verr<strong>en</strong> lande? Uw brandoffer<strong>en</strong> zijn [Mij] niet<br />

behagelijk. En uw slachtoffer<strong>en</strong> zijn Mij niet zoet.” En met wat voor e<strong>en</strong> versmading<br />

spreekt de Heere van dezelve, Amos 5: 22. Want ofschoon gij Mij brandoffer<strong>en</strong> offert,<br />

mitsgaders uw spijsoffer<strong>en</strong>, Ik heb er [toch] ge<strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong> aan; <strong>en</strong> het dankoffer<br />

van uw vette [beest<strong>en</strong>] mag Ik niet aanzi<strong>en</strong>.” En m<strong>en</strong> moet niet d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat de Heere<br />

hier het oog heeft op de offerand<strong>en</strong> die Israël offerde buit<strong>en</strong> de Tempel, want dat blijkt<br />

uit vers 25 <strong>en</strong> 26. Daar de Heere in het 25ste vers ontk<strong>en</strong>t, dat Israël gedur<strong>en</strong>de hun<br />

omzwerv<strong>en</strong> in de woestijn, Hém geofferd heeft, als Hij h<strong>en</strong> afvraagt: “Hebt gij Mij<br />

veertig jar<strong>en</strong> in de woestijn slachtoffer<strong>en</strong> <strong>en</strong> spijsoffer toegebracht, o huis Israëls?”<br />

Waarom ontk<strong>en</strong>t de Heere dit toch? Als om dat de meest<strong>en</strong> in Israël, het voortreffelijke<br />

dat de Heere hun daardoor leerde, niet k<strong>en</strong>de. Waarom de Heere het niet hoger<br />

telde, dan de offerand<strong>en</strong> der heid<strong>en</strong><strong>en</strong>, gelijk de Heere daar op laat volg<strong>en</strong> in het 26e<br />

vers: Ja gij droegt de t<strong>en</strong>t van uw Melech. En de Kyun, uw beeld<strong>en</strong>. <strong>De</strong> ster uw Gods,<br />

die gij uzelf hadt gemaakt.<br />

En omdat de offerdi<strong>en</strong>st e<strong>en</strong> Profetisch voorbeeld was, moest dezelve ophoud<strong>en</strong><br />

wanneer het Teg<strong>en</strong>beeld gekom<strong>en</strong> was. 18 Want gelijk ik al meer gezegd heb, e<strong>en</strong><br />

voorbeeld kan niet langer e<strong>en</strong> voorbeeld zijn, als tot dat het teg<strong>en</strong>beeld daar is. En dan<br />

houdt het voorbeeld op. Daarom liet de Heere door Jesaja hun aanzegg<strong>en</strong> hoofdstuk 1:<br />

13: “Br<strong>en</strong>gt niet meer vergeefs offer, het reukwerk is Mij e<strong>en</strong> gruwel.” En wanneer<br />

ulied<strong>en</strong> daar na niet wilt hor<strong>en</strong>, zo liet de Heere stad <strong>en</strong> Tempel verwoest<strong>en</strong>. En<br />

wanneer ulied<strong>en</strong>, in het slot uwer smeking<strong>en</strong>, de verwoesting van Stad <strong>en</strong> Tempel de<br />

Heere voordraagt, Jesaja 64: 10, 11, 12. “Uw heilige sted<strong>en</strong> zijn e<strong>en</strong> woestijn geword<strong>en</strong>,<br />

Sion is e<strong>en</strong> woestijn geword<strong>en</strong>, Jeruzalem e<strong>en</strong> verwoesting. Ons heilig <strong>en</strong> ons<br />

heerlijk huis, waarin onze vaders u loofd<strong>en</strong>, is met vuur verbrand; <strong>en</strong> alle onze<br />

gew<strong>en</strong>ste ding<strong>en</strong> zijn tot woestheid geword<strong>en</strong>. Heere! zoudt Gij U over deze ding<strong>en</strong><br />

inhoud<strong>en</strong>? Zoudt Gij stilzwijg<strong>en</strong> <strong>en</strong> ons zo zeer bedrukk<strong>en</strong>?” Maar de Heere toont aan<br />

h<strong>en</strong>, dat zij deszelfs herstel niet te wacht<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, omdat de Ark niet meer zijn troon<br />

was, maar de Hemel, gelijk de Heere klaar vertoont in het antwoord, hetwelk Hij op<br />

hun voorgestelde smeking geeft. Als de Heere zegt, Jesaja 66: 1. “<strong>De</strong> hemel is Mijn<br />

troon. En de aarde is de voetbank Mijner voet<strong>en</strong>: waar zou dat huis zijn, dat ulied<strong>en</strong><br />

Mij zoudt bouw? <strong>en</strong> waar is de plaats Mijner rust?” En daarop laat de Heere volg<strong>en</strong>,<br />

dat zij om de Tempel <strong>en</strong> deszelfs offerand<strong>en</strong> niet meer behoefd<strong>en</strong> te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, wanneer<br />

Hij hun bek<strong>en</strong>d maakt, wat afschuwelijk ding het offer<strong>en</strong> nu was. Want de Heere zegt<br />

vers 3. “Wie e<strong>en</strong> os slacht, slaat e<strong>en</strong> man; wie e<strong>en</strong> lam offert, breekt e<strong>en</strong> hond de hals;<br />

wie spijsoffer offert, is [als die] zwijn<strong>en</strong>bloed [offert;] wie wierook brand t<strong>en</strong><br />

ged<strong>en</strong>koffer, is [als] die e<strong>en</strong> afgod zeg<strong>en</strong>t. <strong>De</strong>ze verkiez<strong>en</strong> ook hun weg<strong>en</strong>. En hun ziel<br />

heeft lust aan hun verfoeisel<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Heeft UE. ook e<strong>en</strong> plaats daaruit het kan blijk<strong>en</strong>, dat de Messias is het Teg<strong>en</strong>beeld der<br />

offerand<strong>en</strong>?<br />

18 Als ik zeg, dat e<strong>en</strong> voorbeeld niet langer e<strong>en</strong> voorbeeld is, als tot dat het teg<strong>en</strong>beeld daar is; dan<br />

spreek ik niet van e<strong>en</strong> zedelijk voorbeeld, want e<strong>en</strong> zedelijk voorbeeld blijft altijd e<strong>en</strong> voorbeeld. En<br />

wordt door het teg<strong>en</strong>beeld of teg<strong>en</strong>beeldige niet wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Trouw<strong>en</strong>s, e<strong>en</strong> zedelijk voorbeeld is<br />

meerder dan zijn teg<strong>en</strong>beeld want God <strong>en</strong> Christus, zijn Zelf zedelijke Voorbeeld<strong>en</strong> der gelovig<strong>en</strong>;<br />

maar e<strong>en</strong> Profetisch voorbeeld, is minder dan zijn teg<strong>en</strong>beeld.


175<br />

KOOPMAN.<br />

Ik me<strong>en</strong> van ja. En wel uit Psalm 40: 7, 8 <strong>en</strong> 9 daar de Messias zegt: “Gij hebt ge<strong>en</strong><br />

lust gehad aan slachtoffer <strong>en</strong> spijsoffer; Gij hebt mij de or<strong>en</strong> doorboord; brandoffer <strong>en</strong><br />

zondoffer hebt u niet geëist. To<strong>en</strong> zeide ik: Ziet ik kom; in de rol des boeks is van Mij<br />

geschrev<strong>en</strong>. Ik heb lust, o Mijn God! om Uw welbehag<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Uw wet is in het<br />

midd<strong>en</strong> Mijns ingewands.” Hier zie ik, waarin de Messias zegt, dat Zijn Vader ge<strong>en</strong><br />

lust gehad heeft. En wat Hij van Hem, als Zijn gewillige knecht niet geëist heeft.<br />

Daarop laat Hij volg<strong>en</strong>, dat Hij volg<strong>en</strong>s de voorzegschrift<strong>en</strong> kwam om Gods<br />

welbehag<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>. Vooreerst door het oef<strong>en</strong><strong>en</strong> van e<strong>en</strong> dadelijke gehoorzaamheid.<br />

T<strong>en</strong> tweede door te ton<strong>en</strong>, dat de wet, verstaat de wet der voorbeeld<strong>en</strong>, was in het<br />

midd<strong>en</strong> Zijns ingewands, als het <strong>ware</strong> teg<strong>en</strong>beeld van de opgetelde offerande van het<br />

7de vers. Want ik kan door de wet, die hier g<strong>en</strong>oemd wordt, niet verstaan de wet der<br />

zed<strong>en</strong>, omdat Hij niet zegt, dat dezelve in Zijn hart maar in Zijn ingewand is; <strong>en</strong> dat de<br />

zinspeling mij leidt tot de ingewand<strong>en</strong> der offerdier<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Indi<strong>en</strong> dat zo was, dan kond<strong>en</strong> de offerand<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> vergeving der zond<strong>en</strong> aanbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>,<br />

hetwelk de offerand<strong>en</strong> zeker ded<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> leest, als wanneer de priester door de<br />

offerand<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>ing gedaan had, dat de zond<strong>en</strong> de overtreder vergev<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, zie Lev. 4: 35 <strong>en</strong> Num. 15: 28.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is zeker te verstaan, indi<strong>en</strong> de offerand<strong>en</strong> geschied<strong>en</strong> tot dat einde. En met dat<br />

oogmerk waartoe God dezelve ingesteld heeft. Dat is, indi<strong>en</strong> zij door het voorbeeld<br />

he<strong>en</strong> zag<strong>en</strong> op het teg<strong>en</strong>beeld; maar anders zegt God, Psalm 50: 13 “Zou Ik<br />

stier<strong>en</strong>vlees et<strong>en</strong> of bokk<strong>en</strong>bloed drink<strong>en</strong>?” En wanneer e<strong>en</strong> overtuigde <strong>en</strong> verleg<strong>en</strong><br />

ziel uitroept, Micha 6: 6, 7. „Waarmede zal ik d<strong>en</strong> Heere teg<strong>en</strong>kom<strong>en</strong> [<strong>en</strong>] mij bukk<strong>en</strong><br />

voor d<strong>en</strong> hog<strong>en</strong> God? Zal ik Hem teg<strong>en</strong>kom<strong>en</strong> met brandoffer<strong>en</strong>? Met e<strong>en</strong>jarige<br />

kalver<strong>en</strong>? Zou de Heere e<strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> aan duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van ramm<strong>en</strong>? Aan<br />

ti<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van oliebek<strong>en</strong>? Zal ik mijn eerstgebor<strong>en</strong>e gev<strong>en</strong> [voor] mijn<br />

overtreding? <strong>De</strong> vrucht mijns buiks [voor] de zonde Mijner ziel?” Dan werd hem met<br />

verwerping van hetzelve geantwoord, vers “8. “Hij heeft u bek<strong>en</strong>d gemaakt, o m<strong>en</strong>s!<br />

wat goed is; <strong>en</strong> wat eist de Heere van u, dan recht te do<strong>en</strong> <strong>en</strong> weldadigheid lief te<br />

hebb<strong>en</strong>. En ootmoedig te wandel<strong>en</strong> met uw God?” Zodat m<strong>en</strong> wel ziet, dat de<br />

offerand<strong>en</strong> als offerand<strong>en</strong> op zichzelf ge<strong>en</strong> vergeving veroorzaakt<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Indi<strong>en</strong> u dan Jezus aanmerkt als het teg<strong>en</strong>beeld des offerdi<strong>en</strong>st, hoe vindt u dan het<br />

teg<strong>en</strong>beeld in Hem?<br />

KOOPMAN.<br />

Gelijk Aäron van God geroep<strong>en</strong> is tot hogepriester, zo is ook Jezus van God daartoe<br />

verheerlijkt. En gelijk Aäron <strong>en</strong> de volg<strong>en</strong>de hogepriesters, hun gebed<strong>en</strong> tot God<br />

opofferd<strong>en</strong>, bijzonder op de grote verzo<strong>en</strong>dag, wanneer hij bad, eerst voor zichzelf <strong>en</strong><br />

daarna voor het huis van Aäron <strong>en</strong> eindelijk voor het ganse volk; zo heeft ook Jezus,<br />

volg<strong>en</strong>s Hebr. 5: 7, „in de dag<strong>en</strong> Zijns vleses gebed<strong>en</strong> <strong>en</strong> smeking<strong>en</strong> tot deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die<br />

Hem uit de dood kon verloss<strong>en</strong>, met sterke roeping <strong>en</strong> tran<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> geofferd.” En<br />

gelijk de Hogepriester op de grote verzo<strong>en</strong>dag, zijn wijze van bidd<strong>en</strong> was, zo was ook<br />

dat van Jezus. Want als m<strong>en</strong> Zijn Hogepriesterlijk gebed beschouwt, Joh. 17, dan bidt


Hij in de 5 eerste verz<strong>en</strong> voor Zichzelf, dan tot het 19 de vers ingeslot<strong>en</strong> voor Zijn discipel<strong>en</strong>.<br />

En vervolg<strong>en</strong>s voor al Zijn volk.<br />

176<br />

RABBI.<br />

Het formulier hetwelk de Hogepriester bad op de grote verzo<strong>en</strong>dag, is nog in onze<br />

hand<strong>en</strong>. En wordt nog alle jar<strong>en</strong> op de grote verzo<strong>en</strong>dag in de synagog<strong>en</strong>, gelez<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

het gebed is zo ingericht gelijk UE. zegt, Maar behalve dat, word<strong>en</strong> nog verscheid<strong>en</strong><br />

andere gebed<strong>en</strong> des Hogepriesters op die dag gelez<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

En nadat Jezus zijn Hogepriesterlijk gebed had uitgesprok<strong>en</strong>, gaat Hij he<strong>en</strong> om Zijn<br />

offerande te volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar wat heeft Hij geofferd?<br />

KOOPMAN.<br />

Zijn ziel <strong>en</strong> lichaam; het eerste vindt m<strong>en</strong> Jesaja 53: 10, daar staat: „als Hij Zijn ziel<br />

[tot] e<strong>en</strong> schuldoffer gesteld zal hebb<strong>en</strong>, zo zal Hij zaad zi<strong>en</strong>;” <strong>en</strong> van Zijn lichaam dat<br />

vindt m<strong>en</strong>, Hebr. 10: 10, daar de apostel zegt: „in welk<strong>en</strong> wil wij geheiligd zijn, door<br />

de offerand<strong>en</strong> des lichaams van Jezus Christus, e<strong>en</strong>maal [geschied].” En daarom leest<br />

m<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igmaal in die brief, dat hij Zichzelf opgeofferd heeft. Zie hoofdstuk 7: 27 <strong>en</strong><br />

9: 25. En waarlijk, zo „e<strong>en</strong> offerande was alle<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg, om e<strong>en</strong> <strong>ware</strong> verzo<strong>en</strong>ing aan<br />

te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Dan verm<strong>en</strong>gt ulied<strong>en</strong> onder e<strong>en</strong>, de priester met de offerand<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> apostel Paulus onderscheidt hetzelve zeer nauwkeurig, Hebr. 9: 13 <strong>en</strong> 14. „Want<br />

indi<strong>en</strong> het bloed der stier<strong>en</strong> <strong>en</strong> bokk<strong>en</strong>. En de as der jonge koe, bespr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>de de<br />

onrein<strong>en</strong>, [h<strong>en</strong>] heiligt tot de reinheid des vleses, hoeveel temeer zal het bloed van<br />

Christus, Die door d<strong>en</strong> eeuwig<strong>en</strong> geest Zichzelf Gode onstraffelijk opgeofferd heeft,<br />

uw gewet<strong>en</strong> reinig<strong>en</strong> van dode werk<strong>en</strong>, om d<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God te di<strong>en</strong><strong>en</strong>?”<br />

RABBI.<br />

Bij e<strong>en</strong> offerande werd ook vereist e<strong>en</strong> altaar?<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is zeker. En Petrus wijst hetzelve niet duister aan, wanneer hij zegt, 1 Petrus 2: 24,<br />

„dat Hij Zelf onze zond<strong>en</strong> in zijn lichaam gedrag<strong>en</strong> heeft op het hout.” Daar vertoont<br />

Petrus Zijn Meester, als het zo<strong>en</strong>offer op het hout des kruises, met toespeling op de<br />

offerdier<strong>en</strong>, die, nadat de hand<strong>en</strong> op het hoofd des beest gelegd <strong>ware</strong>n, de zond<strong>en</strong><br />

voorbeeldig droeg. En werd gelegd op het altaar, belad<strong>en</strong> met dezelve. Zó was het<br />

kruis het altaar, voor zover het de Gave droeg.<br />

RABBI.<br />

Hoe komt dat uit? Ik me<strong>en</strong> dat ik gelez<strong>en</strong> heb, dat Jezus zegt, dat het altaar meerder is<br />

dan de gave, omdat die de gave heiligt.


177<br />

Dat ik de schrijver van de brief aan de Hebreeën noem de apostel Paulus, is, omdat ik<br />

ge<strong>en</strong> red<strong>en</strong> vind om van het algeme<strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong> af te wijk<strong>en</strong>. Want hoewel daar<br />

vanouds <strong>en</strong> nog hed<strong>en</strong> over getwist wordt, will<strong>en</strong> sommig<strong>en</strong> dat Paulus de schrijver<br />

niet is, om dat zijn naam aan het hoofd van de brief niet gevond<strong>en</strong> wordt. Maar er zijn<br />

meer briev<strong>en</strong> waar des schrijvers naam aan het hoofd niet staat, gelijk aan ge<strong>en</strong> van de<br />

drie briev<strong>en</strong> van Johannes. Nu het is zeker dat in de brief aan de Hebreeën ding<strong>en</strong><br />

voorkom<strong>en</strong>, die het meer dan waarschijnlijk mak<strong>en</strong>, dat Paulus de schrijver daarvan is.<br />

Vooreerst, hij spreekt van zijn band<strong>en</strong> Hebr. 10; 34. zegg<strong>en</strong>de, “gij hebt ook over mijn<br />

band<strong>en</strong> medelijd<strong>en</strong> gehad”. En wie zijn de band<strong>en</strong> van deze apostel onbek<strong>en</strong>d?<br />

T<strong>en</strong> 2de. Ik vind nerg<strong>en</strong>s in het ganse Nieuw Testam<strong>en</strong>t God g<strong>en</strong>oemd met die<br />

omschrijving van de God des vredes, als in de briev<strong>en</strong> van de apostel Paulus, gelijk<br />

m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan Filipp<strong>en</strong>s<strong>en</strong> 4: 9, daar hij tot h<strong>en</strong> zegt, “Hetge<strong>en</strong> gij ook geleerd <strong>en</strong><br />

ontvang<strong>en</strong> <strong>en</strong> gehoord <strong>en</strong> in mij gezi<strong>en</strong> hebt, dat doet; <strong>en</strong> de God des vredes zal met u<br />

zijn.” En 1 Thessalonic<strong>en</strong>s<strong>en</strong> 5: 23. “En de God des vredes Zelf heilige u geheel <strong>en</strong> al;<br />

<strong>en</strong> uw geheel oprechte geest <strong>en</strong> ziel <strong>en</strong> lichaam worde onberispelijk bewaard in de<br />

toekomst onzes Heer<strong>en</strong> Jezus Christus.” Nu vindt m<strong>en</strong> diezelfde omschrijving van de<br />

God des vredes Hebreeën 13: 20. “<strong>De</strong> God nu des vredes, die de grot<strong>en</strong> Herder der<br />

schap<strong>en</strong>, door het bloed des eeuwig<strong>en</strong> Testam<strong>en</strong>ts, uit de dod<strong>en</strong> heeft weder gebracht,<br />

[namelijk] onz<strong>en</strong> Heere Jezus Christus.” Waaruit ik besluit, dat Paulus ook de<br />

schrijver van de brief aan de Hebreeën is.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is zo; maar als Jezus zo spreekt, dan verstaat Hij het altaar, niet in het<br />

afgetrokk<strong>en</strong>e, voor zover het altaar de gave draagt, maar in het sam<strong>en</strong>gevoegde met<br />

het Heilig vuur, dat de priesters op het altaar moest<strong>en</strong> brand<strong>en</strong>de houd<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat was<br />

het, dat eig<strong>en</strong>lijk de gave heiligde <strong>en</strong> het offer verteerde. En dat kan dan in Jezus zijn;<br />

Zijn ijver <strong>en</strong> liefde voor Gods huis, dat is de geme<strong>en</strong>te des lev<strong>en</strong>dig<strong>en</strong> Gods, gelijk Hij<br />

zegt, Psalm 69: 10. „Want de ijver van Uw huis heeft Mij verteerd. En de smaadhed<strong>en</strong><br />

derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die U smad<strong>en</strong>, zijn op Mij gevall<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Wat vindt UE. nog meer teg<strong>en</strong>beeldig in Jezus?<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zal UE. niet verton<strong>en</strong> alles wat vertoond zou kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, maar mij alle<strong>en</strong> tot<br />

<strong>en</strong>ige bijzonderhed<strong>en</strong> bepal<strong>en</strong>. Merk dan, dat Jezus Zijn offerande volbracht heeft<br />

buit<strong>en</strong> Jeruzalem. En dat was voorbeeld door die offerdier<strong>en</strong>, welks licham<strong>en</strong><br />

verbrand werd<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> het leger, gelijk de apostel leert, Hebr. 13: 11, 12. „Want<br />

welker dier<strong>en</strong> bloed voor de zou gedrag<strong>en</strong> werd in het Heiligdom door de<br />

Hogepriester, derzelver licham<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> verbrand buit<strong>en</strong> de legerplaats. Daarom<br />

heeft ook Jezus, opdat Hij door Zijn eig<strong>en</strong> bloed het volk zou heilig<strong>en</strong>, buit<strong>en</strong> de poort<br />

geled<strong>en</strong>.” En gelijk de Hogepriester, nadat de bok der verzo<strong>en</strong>ing gedood was, met dat<br />

bloed inging in het Heilige der Heilig<strong>en</strong>; zo is Jezus na Zijn dood, met Zijn eig<strong>en</strong><br />

bloed (dat is met Zijn verdi<strong>en</strong>st<strong>en</strong>), ingegaan in het <strong>ware</strong> Heiligdom, dat is in de<br />

Hemel zelf, om daarmee te verschijn<strong>en</strong> voor het aangezicht Gods voor ons, zie Hebr.<br />

9: 11, 12, „Maar Christus, de Hogepriester der toekom<strong>en</strong>de goeder<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> zijnde,<br />

is door de meerder<strong>en</strong> <strong>en</strong> volmaakter<strong>en</strong> tabernakel niet met hand<strong>en</strong> gemaakt, dat is, niet<br />

van dit maaksel, noch door het bloed der bokk<strong>en</strong> <strong>en</strong> kalver<strong>en</strong>, maar door Zijn eig<strong>en</strong><br />

bloed e<strong>en</strong>maal ingegaan in het Heiligdom, e<strong>en</strong> eeuwige verlossing teweeg gebracht<br />

hebb<strong>en</strong>de.” En dat geschiedde door de schaduwofferand<strong>en</strong> niet, hetwelk bleek, omdat


178<br />

de priesters hun offerand<strong>en</strong> alle jar<strong>en</strong>, ja alle dag<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> herhal<strong>en</strong>. Maar de<br />

offerande van Jezus, omdat dezelve volkom<strong>en</strong> was, was het niet nodig dezelve te<br />

herhal<strong>en</strong>, gelijk de apostel dat lev<strong>en</strong>dig vertoont, Hebr. 10: 10-15. “In welke wil wij<br />

geheiligd zijn, door de offerande des lichaams van Jezus Christus, e<strong>en</strong>maal [geschied].<br />

En e<strong>en</strong> iegelijk priester stond wel alle dag<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>de. En dezelfde slachtoffer<strong>en</strong><br />

dikmaals offer<strong>en</strong>de, die de zond<strong>en</strong> nimmermeer kunn<strong>en</strong> wegnem<strong>en</strong>. Maar <strong>De</strong>ze, e<strong>en</strong><br />

slachtoffer voor de zond<strong>en</strong> geofferd hebb<strong>en</strong>de, is in eeuwigheid gezet<strong>en</strong> aan de<br />

rechter[hand] Gods. Voorts verwacht<strong>en</strong>de, totdat Zijn vijand<strong>en</strong> gesteld word<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong><br />

voetbank Zijner voet<strong>en</strong>. Want met e<strong>en</strong> offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die geheiligd word<strong>en</strong>.”<br />

En zo ziet m<strong>en</strong>, dat de offerande van Jezus, zoveel meerder is dan de offerande van<br />

Aäron, gelijk e<strong>en</strong> lichaam meerder is dan deszelfs schaduw. Ja wat nog meer is, Jezus<br />

offerande is zo veel uitnem<strong>en</strong>der bov<strong>en</strong> Aärons offerande, ev<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> kwitantie<br />

uitnem<strong>en</strong>der is dan e<strong>en</strong> schuldbrief.<br />

En daar komt mij iets in mijn gedacht<strong>en</strong>, hetwelk ik oordeel zeer overtuig<strong>en</strong>d te zijn,<br />

van dat Jezus Zijn offerande is het teg<strong>en</strong>beeld van de offerand<strong>en</strong> der Levitische<br />

priesters, omdat, zodra de Heere de Levitische offerdi<strong>en</strong>st had ingesteld <strong>en</strong> uw<br />

voorvader<strong>en</strong> d<strong>en</strong>zelve heeft gebod<strong>en</strong>, geeft de Heere hun alle geleg<strong>en</strong>heid, om volg<strong>en</strong>s<br />

Zijn bevel hetzelve te volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, richt<strong>en</strong>de voor h<strong>en</strong> op: eerst de tabernakel <strong>en</strong><br />

daarna de tempel, in welks voorhov<strong>en</strong> de slachtoffer hand<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> verricht word<strong>en</strong>.<br />

Maar nadat Jezus Zijn offerande volbracht had, heeft de Heere, hoewel ulied<strong>en</strong> nog in<br />

het offer<strong>en</strong> wilde volhard<strong>en</strong>, belet <strong>en</strong>ige van dezelve te volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, doordat Hij uw<br />

tempel, waar de offerand<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> verricht word<strong>en</strong>, geheel heeft lat<strong>en</strong> verwoest<strong>en</strong>.<br />

Zodat ulied<strong>en</strong>, gewillig of onwillig, het offer<strong>en</strong> moet nalat<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat niet e<strong>en</strong> korte tijd,<br />

maar reeds bij de 1700 jar<strong>en</strong>. En ik zou wel vrag<strong>en</strong>, hoe is het mogelijk, dat ulied<strong>en</strong><br />

dat niet ziet? Maar mijn verwondering houdt op, als ik het oog sla op Jesaja 42: 18,<br />

19, 20. „Hoort, gij dov<strong>en</strong>; <strong>en</strong> schouwt aan, gij blind<strong>en</strong>, om te zi<strong>en</strong>! Wie is er blind als<br />

Mijn knecht. En doof, gelijk Mijn bode, [di<strong>en</strong>] ik z<strong>en</strong>de? Wie is blind, gelijk de<br />

volmaakte <strong>en</strong> blind, gelijk de knecht des Heer<strong>en</strong>? Gij ziet [wel] vele ding<strong>en</strong>, maar gij<br />

bewaart ze niet; [ofschoon] hij de or<strong>en</strong> op<strong>en</strong>doet, zo hoort hij toch niet.”<br />

RABBI.<br />

Ik verzoek dat UE. hier maar van afscheidt. En tot iets anders over gaat.<br />

KOOPMAN.<br />

Zeer gaarne. En dan zal ik overgaan tot Zijn Koninklijk ambt, want dat is Hem e<strong>en</strong><br />

gevolg van zijn Priesterlijk ambt. „Hebb<strong>en</strong>de Zijn geme<strong>en</strong>te verkreg<strong>en</strong> door Zijn eig<strong>en</strong><br />

bloed,” Hand. 20: 22. Trouw<strong>en</strong>s daartoe is hij als de <strong>ware</strong> zo<strong>en</strong> <strong>en</strong> koopprijs<br />

gestorv<strong>en</strong>. En van zijn Vader tot e<strong>en</strong> bewijs dat hij voldaan was, „opgewekt, opdat hij<br />

beide over dod<strong>en</strong> <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>dig<strong>en</strong> heers<strong>en</strong> zonde,” Rom. 14: 9. En zo heeft Jezus, nadat<br />

Hij Zijn ziel tot e<strong>en</strong> schuldoffer gesteld heeft, zaad gezi<strong>en</strong>, Jesaja 53: 10. <strong>De</strong>zelve zijn<br />

Hem tot e<strong>en</strong> vrijwillig volk geword<strong>en</strong>, Psalm 110: 3. En Zijn onderdan<strong>en</strong> word<strong>en</strong> Zijn<br />

zaad g<strong>en</strong>oemd, omdat ze uit Hem gebor<strong>en</strong> zijn; hetwelk Jezus te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft,<br />

wanneer Hij teg<strong>en</strong> Pilatus zeide, „die uit de waarheid is, hoort Mijn stem.”<br />

Maar het zal ook niet ondi<strong>en</strong>stig zijn, dat wij e<strong>en</strong>s onderzoek<strong>en</strong> uit wat voor volker<strong>en</strong><br />

dit koningrijk is opgericht.<br />

Dat is uit Jod<strong>en</strong> <strong>en</strong> uit heid<strong>en</strong> <strong>en</strong>, die beide de Messias tot e<strong>en</strong> erf<strong>en</strong>is zoud<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>. Dit blijkt vooreerst uit het gezegde van de Vader teg<strong>en</strong> hem, Psalm 2: 8. „Eis<br />

van Mij. En Ik zal de heid<strong>en</strong> <strong>en</strong> gev<strong>en</strong> [tot] uw erfdeel. En de eind<strong>en</strong> der aarde [tot]<br />

uw bezitting.” En t<strong>en</strong> opzichte van Jod<strong>en</strong> <strong>en</strong> heid<strong>en</strong> <strong>en</strong>, vindt m<strong>en</strong> het te zam<strong>en</strong>, Zach.


179<br />

2: 10, 11, 12. „Juich <strong>en</strong> verblijd u, gij dochter Sions! Want ziet, Ik kom. En Ik zal in<br />

het midd<strong>en</strong> van u won<strong>en</strong>, spreekt de Heere. En vele heid<strong>en</strong> <strong>en</strong> zull<strong>en</strong> te die dage de<br />

Heere toegevoegd word<strong>en</strong>. En zij zull<strong>en</strong> Mij tot e<strong>en</strong> volk wez<strong>en</strong>. En Ik zal in het<br />

midd<strong>en</strong> van u won<strong>en</strong>; <strong>en</strong> gij zult wet<strong>en</strong>, dat de Heere der Heirschar<strong>en</strong> Mij tot u<br />

gezond<strong>en</strong> heeft. Dan zal de Heere Juda erv<strong>en</strong> voor Zijn deel in het heilige land. En Hij<br />

zal Jeruzalem nog verkiez<strong>en</strong>.”<br />

Trouw<strong>en</strong>s, het was de Zone Gods te gering, dat hij e<strong>en</strong> knecht Zijns Vaders zou<br />

word<strong>en</strong>, om e<strong>en</strong> koningrijk op te richt<strong>en</strong> uit de Jod<strong>en</strong> alle<strong>en</strong>, gelijk het klaar blijkt uit<br />

hetge<strong>en</strong> de Heere zegt; Jesaja 49: 6. „Het is te gering, dat Gij Mij e<strong>en</strong> knecht zoudt<br />

zijn, om op te richt<strong>en</strong> de stamm<strong>en</strong> Jakobs. En om weder te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> de bewaard<strong>en</strong> in<br />

Israël. Ik heb u ook gegev<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> Licht der heid<strong>en</strong> <strong>en</strong>, om Mijn heil te zijn tot aan<br />

het einde der aarde.” En dit had Jakob met zijn sterv<strong>en</strong>de mond zijn zon<strong>en</strong> geleerd,<br />

wanneer hij tot h<strong>en</strong> zeide, “dat de volker<strong>en</strong> de Schilo zoud<strong>en</strong> gehoorzaam zijn,” G<strong>en</strong>.<br />

49: 10. En de uitkomst daarvan is in Jezus bewaarheid.<br />

En zal in het laatst der dag<strong>en</strong> nog meer bewaarheid word<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s vervuld zal<br />

zi<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> wij vind<strong>en</strong>, Hoséa 3: 5. “Daarna zull<strong>en</strong> zich de kinder<strong>en</strong> Israëls beker<strong>en</strong>.<br />

En zoek<strong>en</strong> de Heere hun God. En David hun koning; <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> vrez<strong>en</strong>de kom<strong>en</strong> tot<br />

de Heere <strong>en</strong> tot Zijn goedheid in het laatste der dag<strong>en</strong>.” En deze bekering zal<br />

geschied<strong>en</strong>, nadat de kinder<strong>en</strong> Israëls, volg<strong>en</strong>s het 4de vers, “vele dag<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong><br />

blijv<strong>en</strong> zitt<strong>en</strong> zonder koning. En zonder vorst. En zonder offer. En zonder opgericht<br />

beeld. En zonder Efod <strong>en</strong> Terafim.”<br />

En de laatste bekering van Jod<strong>en</strong> <strong>en</strong> heid<strong>en</strong> <strong>en</strong> is ons lev<strong>en</strong>dig vertoond, Jesaja 11:<br />

10-13. „Want het zal geschied<strong>en</strong> t<strong>en</strong> zelf dage, dat de heid<strong>en</strong> <strong>en</strong> naar de wortel van<br />

Isaï, die staan zal tot e<strong>en</strong> banier der volk<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong> vrag<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Zijn rust zal heerlijk<br />

zijn. Want het zal geschied<strong>en</strong> te die dage, dat de Heere t<strong>en</strong> andere maal Zijn hand<br />

aanlegg<strong>en</strong> zal, om weder te verwerv<strong>en</strong> het overblijfsel Zijns volks, hetwelk<br />

overgeblev<strong>en</strong> zal zijn van Assyrië. En van Egypte. En van Pathros. En van Mor<strong>en</strong>land.<br />

En van Elam. En van Sinear. En van Hamath. En van de eiland<strong>en</strong> der zee. En Hij zal<br />

e<strong>en</strong> banier opricht<strong>en</strong> onder de heid<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hij zal de verdrev<strong>en</strong><strong>en</strong> Israëls verzamel<strong>en</strong>. En<br />

de verstrooid<strong>en</strong> uit Juda vergader<strong>en</strong>, van de vier eind<strong>en</strong> des aardrijks.” En zo ziet UE.<br />

welke de onderdan<strong>en</strong> van Koning Messias zoud<strong>en</strong> zijn, namelijk allerlei volk<strong>en</strong><br />

zonder onderscheid.<br />

RABBI.<br />

Maar dat schijnt het oogmerk van Jezus niet geweest te hebb<strong>en</strong>, om e<strong>en</strong> koningrijk uit<br />

allerlei volk<strong>en</strong> te verzamel<strong>en</strong>, want Hij zei elders zelf, wanneer e<strong>en</strong> heid<strong>en</strong>se vrouw<br />

Hem aansprak, tot Zijn discipel<strong>en</strong>: “dat het niet geoorloofd was het brood der kinder<strong>en</strong><br />

te nem<strong>en</strong> <strong>en</strong> de hond<strong>en</strong> voor te werp<strong>en</strong>.” En op e<strong>en</strong> andere plaats gebiedt hij zijn<br />

discipel<strong>en</strong>, dat zij „niet moest<strong>en</strong> gaan op de weg der heid<strong>en</strong> <strong>en</strong>, noch der Samaritan<strong>en</strong>,<br />

maar veel meer tot de verlor<strong>en</strong> schap<strong>en</strong> van het huis van Israël.” Ja, Hij zegt, dat Hij<br />

„niet gekom<strong>en</strong> is, als voor de verlor<strong>en</strong> schap<strong>en</strong> van het huis van Israël.”<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is waar, maar UE. moet opmerk<strong>en</strong> dat Jezus het Zelf gezegd heeft voor Zijn dood;<br />

<strong>en</strong> dat was omdat Hij met het Israëlitische volk e<strong>en</strong> verbond gemaakt had op Sinaï. En<br />

uit kracht van dat verbond, was Israël aan Hem <strong>en</strong> Hij aan Israël verbond<strong>en</strong>. Nu heeft<br />

dat verbond gestaan tot de dag Zijns doods toe, maar to<strong>en</strong> is dat verbond van Israël<br />

verbrok<strong>en</strong> <strong>en</strong> van Jezus vernietigd, zodat die betrekking, dewelke de Messias uit<br />

kracht van dat verbond op h<strong>en</strong>lied<strong>en</strong> had, ophield. En daarom, nadat Hij uit de dod<strong>en</strong><br />

was opgestaan, to<strong>en</strong> gaf Hij aan Zijn discipel<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ander bevel, zegg<strong>en</strong>de: Matth. 28:


180<br />

19. „Gaat dan h<strong>en</strong><strong>en</strong>, onderwijst al de volk<strong>en</strong>, dezelve dop<strong>en</strong>de in de Naam des<br />

Vaders. En des Zoons. En des Heilig<strong>en</strong> Geestes, ler<strong>en</strong>de h<strong>en</strong> onderhoud<strong>en</strong> alles, wat<br />

Ik u gebod<strong>en</strong> heb.” En zo is dit Koningrijk niet e<strong>en</strong> nationaal maar e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong><br />

Koningrijk.<br />

Maar het zal ook nodig zijn, dat wij e<strong>en</strong>s onderzoek<strong>en</strong> van welke aard dit<br />

Koningrijk is.<br />

Dit Koningrijk komt niet met uiterlijk gelaat, gelijk de koningrijk<strong>en</strong> van de wereld<br />

zulks hebb<strong>en</strong>; trouw<strong>en</strong>s wanneer Pilatus Jezus ondervraagde, op de beschuldiging<strong>en</strong><br />

of Hij e<strong>en</strong> Koning was? Zei Hij, Joh. 18: 36. „Mijn koningrijk is niet van deze wereld.<br />

Indi<strong>en</strong> Mijn koningrijk van deze wereld <strong>ware</strong>, zo zoud<strong>en</strong> Mijn di<strong>en</strong>aars gestred<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>, opdat ik de Jod<strong>en</strong> niet <strong>ware</strong> overgeleverd; maar nu is Mijn koningrijk niet van<br />

hier.” En zo is dit koningrijk ge<strong>en</strong> spijs noch drank, zodat het ge<strong>en</strong> de minste zweem<br />

van e<strong>en</strong> uitw<strong>en</strong>dige heerlijkheid heeft. Maar Zijn discipel<strong>en</strong>, tot Zijn dood toe, <strong>ware</strong>n<br />

in die gedacht<strong>en</strong>, dat Jezus e<strong>en</strong> aards koningrijk zou opricht<strong>en</strong>, waarom de moeder van<br />

de twee zon<strong>en</strong> van Zebedeüs aan Hem verzocht, dat haar e<strong>en</strong> zoon mocht zitt<strong>en</strong> aan<br />

Zijn rechter- <strong>en</strong> de andere aan Zijn linkerhand, in Zijn koningrijk. En het was uit<br />

d<strong>en</strong>zelfde grond, dat Zijn discipel<strong>en</strong> aan Hem vroeg<strong>en</strong>: „Heere, zult Gij in deze dag<strong>en</strong><br />

het koningrijk in Israël opricht<strong>en</strong>?” Maar door al die aardsgezinde gedacht<strong>en</strong>, zag de<br />

moord<strong>en</strong>aar aan het kruis doorhe<strong>en</strong>, wanneer Hij Jezus in het zwaarste van Zijn lijd<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> in het diepste van Zijn vernedering aanschouwde, wanneer Hij in die<br />

omstandigheid tot Jezus zei, Luk. 23: 42. „Heere! ged<strong>en</strong>k Mijner, als Gij in Uw<br />

koningrijk zult gekom<strong>en</strong> zijn.” Wat koninklijks was to<strong>en</strong> toch aan Jezus te zi<strong>en</strong> naar<br />

de wereld? Gans niet, maar Hij beschouwde het als e<strong>en</strong> hemels koningrijk, want Jezus<br />

was nu op het punt om de wereld te verlat<strong>en</strong>. En he<strong>en</strong> te gaan tot Zijn Vader.<br />

M<strong>en</strong>igmaal wordt dat koningrijk g<strong>en</strong>oemd, „e<strong>en</strong> Koningrijk der Hemel<strong>en</strong>.” Want:<br />

Vooreerst, hun Koning Zijn troon is in de hemel.<br />

T<strong>en</strong> tweede. <strong>De</strong> goeder<strong>en</strong> zijn hemels, want het is gerechtigheid, vrede <strong>en</strong> blijdschap<br />

door de Heilige Geest.<br />

T<strong>en</strong> derde. <strong>De</strong> onderdan<strong>en</strong> zijn hemelsgezind, want zij word<strong>en</strong> vertoond, Coloss. 3: 1,<br />

2, „dat hun werk is niet te bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong> de ding<strong>en</strong>, die op de aarde zijn, maar de ding<strong>en</strong><br />

die bov<strong>en</strong> zijn, waar Christus is. En die ding<strong>en</strong> te zoek<strong>en</strong>.” Ja, hun wandel is in de<br />

hemel.<br />

T<strong>en</strong> vierde. <strong>De</strong> onderdan<strong>en</strong> zijn t<strong>en</strong> dele in de hemel <strong>en</strong> t<strong>en</strong> dele op de aarde. En nadat<br />

zij hierop hun post hebb<strong>en</strong> uitgedi<strong>en</strong>d in de di<strong>en</strong>st van hun Koning, dan br<strong>en</strong>gt Hij h<strong>en</strong><br />

over uit dit strijd<strong>en</strong>de in het triomfer<strong>en</strong>de Koningrijk hierbov<strong>en</strong>.<br />

En t<strong>en</strong> laatste, ulieder Koningrijk in Kanaän was e<strong>en</strong> bewegelijk <strong>en</strong> e<strong>en</strong> veranderlijk<br />

Koningrijk. Maar dit Koningrijk is e<strong>en</strong> onbewegelijk <strong>en</strong> e<strong>en</strong> onveranderlijk<br />

Koningrijk. Waarom ook, wanneer de Heere, volg<strong>en</strong>s Haggaï, zijn voorzegging,<br />

hoofdstuk 2: 7; ulieder hemel <strong>en</strong> aarde heeft do<strong>en</strong> bev<strong>en</strong>, in de verwoesting door Titus<br />

Vespasianus, to<strong>en</strong> heeft ulieder veranderlijk <strong>en</strong> bewegelijk koningrijk opgehoud<strong>en</strong>.<br />

Maar dit Koningrijk als e<strong>en</strong> onveranderlijk <strong>en</strong> e<strong>en</strong> onbewegelijk Koningrijk, daar ook<br />

ge<strong>en</strong> veranderlijke schaduwwett<strong>en</strong> plaats hebb<strong>en</strong>, blijft <strong>en</strong> zal blijv<strong>en</strong> tot in der<br />

eeuwigheid. Dit heeft de apostel Paulus uw vader<strong>en</strong> al onder het oog gebracht, Hebr.<br />

12: 27, 28 <strong>en</strong> 29, daar hij, Haggaï 2: 7 aanhal<strong>en</strong>de, zegt: „Nog e<strong>en</strong>maal, wijst aan de<br />

verandering der bewegelijke ding<strong>en</strong>, als welke gemaakt <strong>ware</strong>n, opdat blijv<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong><br />

de ding<strong>en</strong>, die niet bewegelijk zijn. Daarom alzo wij e<strong>en</strong> onbewegelijk Koningrijk<br />

ontvang<strong>en</strong>, laat ons de g<strong>en</strong>ade [vast] houd<strong>en</strong>, door welke wij welbehagelijk Gode<br />

mog<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>, met eerbied <strong>en</strong> godvruchtigheid. Want onze God is e<strong>en</strong> verter<strong>en</strong>d<br />

vuur.”<br />

En zo me<strong>en</strong> ik, als ik mij niet bedrieg, UE. getoond te hebb<strong>en</strong>, dat Jezus van Nazareth


181<br />

is de Messias, van God gezalfd tot de drie hoogste ambt<strong>en</strong>, dewelke Hij bekleed heeft,<br />

niet voorbeeldiger wijze, maar teg<strong>en</strong>beeldiger wijze. En zo besluit ik ook uit dit<br />

verhandelde, dat Jezus is de lang beloofde Messias; hetwelk ik ook uit deze vervulling<br />

in Hem, UE. wil betog<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik bedank UE. ook in dez<strong>en</strong>. En daar wij nog niet aan het einde der zak<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong><br />

zijn, zo <strong>hoop</strong> ik met UE. nader hier over te sprek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Wanneer het UE. maar geleg<strong>en</strong> komt.


VEERTIENDE SAMENSPRAAK.<br />

Waarin getoond wordt, dat hetge<strong>en</strong> van de Messias in de elfde sam<strong>en</strong>spraak uit<br />

de profetieën voorzegd was aangaande de stat<strong>en</strong> van de Messias, gevond<strong>en</strong> wordt<br />

in Jezus van Nazareth.<br />

182<br />

RABBI.<br />

Na dankzegging voor de vorige sam<strong>en</strong>spraak, w<strong>en</strong>s ik nu met UE. hetzelve te<br />

vervolg<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Zeer gaarne; ik heb dan de laatste maal UE. getoond, als dat Jezus van Nazareth is de<br />

<strong>ware</strong> Messias, omdat Hij gezalfd is, volg<strong>en</strong>s het profetisch woord van God, met de<br />

Heilige Geest. En wel tot de drie hoogste ambt<strong>en</strong>. En nu <strong>ware</strong>n wij dan gekom<strong>en</strong> om<br />

te onderzoek<strong>en</strong>, of in Hem ook die stat<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, dewelke in de<br />

voorzegschrift<strong>en</strong> van de Messias Zijn aangewez<strong>en</strong>; opdat het van alle kant<strong>en</strong><br />

blijk<strong>en</strong> mag, dat Hij is die Hij is, dat is de lang verwacht word<strong>en</strong>de Messias.<br />

RABBI.<br />

Indi<strong>en</strong> UE. hetzelve, met vele overtuiging<strong>en</strong> als het vorige kan betog<strong>en</strong>, zou dat veel<br />

tot de waarschijnlijkheid, van dat Jezus van Nazareth de wáre Messias is, toebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> daarom verlang ik het te hor<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Daaraan zal ik nu naar mijn vermog<strong>en</strong> tracht<strong>en</strong> te voldo<strong>en</strong>. En zull<strong>en</strong> wij Jezus dan<br />

beschouw<strong>en</strong>, eerst in Zijn staat van vernedering. En daarna in Zijn staat van<br />

verhoging. In de eerst<strong>en</strong>, als ook in de tweed<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong> wij gelijk in de voorzegging,<br />

verscheid<strong>en</strong> trapp<strong>en</strong> ontmoet<strong>en</strong>.<br />

Beschouwt m<strong>en</strong> dan Jezus in de eerste, namelijk in Zijn staat van vernedering, is<br />

Hij, zodra de volheid des tijds gekom<strong>en</strong>, is, dat is, als die tijd vervuld was, die in Gods<br />

raad bepaald, <strong>en</strong> in de profetieën was voorzegd: „to<strong>en</strong> is Hij van Zijn Vader in de<br />

wereld gezond<strong>en</strong>”. En is door het aannem<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>selijke natuur, „geword<strong>en</strong> uit<br />

e<strong>en</strong> vrouw”, Gal. 4: 4. En wat was dat toch voor e<strong>en</strong> vrouw? Zeker wel van e<strong>en</strong><br />

voortreffelijke afkomst, maar tev<strong>en</strong>s van e<strong>en</strong> gering vermog<strong>en</strong>, gelijk als blijk<strong>en</strong> kan,<br />

uit hetge<strong>en</strong> zij naar de wet offerde op de veertigste dag, zijnde de dag der reiniging.<br />

Zij offerde de offerande <strong>en</strong>er onvermog<strong>en</strong>de, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, Luk. 2: 24. „En<br />

opdat zij offerande gav<strong>en</strong>, naar hetge<strong>en</strong> in de Wet des Heer<strong>en</strong> gezegd is, e<strong>en</strong> paar<br />

tortelduiv<strong>en</strong>, of twee jonge duiv<strong>en</strong>.” Vergelek<strong>en</strong> met Levit. 12 8. „Maar indi<strong>en</strong> haar<br />

hand niet g<strong>en</strong>oeg voor e<strong>en</strong> lam vindt, zal zij twee tortelduiv<strong>en</strong> of twee jonge duiv<strong>en</strong><br />

nem<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> t<strong>en</strong> brandoffer <strong>en</strong> e<strong>en</strong> t<strong>en</strong> zondoffer; <strong>en</strong> de priester zal voor haar verzo<strong>en</strong>ing<br />

do<strong>en</strong>, zal zij rein zijn.”<br />

Zijn geboorte is voorgevall<strong>en</strong>, niet in e<strong>en</strong> vorstelijk paleis, maar in de stal van e<strong>en</strong><br />

herberg; daar is Hij neergelegd in de eetkribbe der beest<strong>en</strong>, zijnde voor Hem <strong>en</strong> voor<br />

Zijn moeder, ge<strong>en</strong> plaats in de herberg; ziet Lukas e<strong>en</strong>s na. Maar weinige dag<strong>en</strong> oud<br />

zijnde, staat Herodes naar Zijn lev<strong>en</strong>, omdat Hij de aard van des Messias koningrijk<br />

niet k<strong>en</strong>de. Daarop vluchtte Jozef nev<strong>en</strong>s Zijn moeder, dewelke waarschijnlijk nog<br />

niet oud kraams was, met Hem naar Egypte; waar zij blev<strong>en</strong> totdat de dood van<br />

Herodes hun bek<strong>en</strong>d was; ziet hetzelve bij Matth. in zijn 2de hoofdstuk.


183<br />

RABBI<br />

Ik kan in dat hoofdstuk van Matthéüs niet zi<strong>en</strong>, dat Zijn vlucht naar Egypte, kort na<br />

Zijn geboorte moet gesteld word<strong>en</strong>, gelijk UE. schijnt te do<strong>en</strong>; nademaal u Zijn<br />

moeder nog als e<strong>en</strong> kraamvrouw aanmerkt.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> gedacht<strong>en</strong> van onze godgeleerd<strong>en</strong> zijn hierover ook niet e<strong>en</strong>s, maar dieg<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

dewelke gelijk als ik UE. gezegd heb het verstaan, derzelver gedacht<strong>en</strong> komt mij het<br />

aannemelijkste voor. Want de wijz<strong>en</strong>, die naar de gebor<strong>en</strong> Koning der Jod<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong><br />

zoek<strong>en</strong> <strong>en</strong> in de koninklijke resid<strong>en</strong>tiestad, aan het hof des Konings naar Hem vroeg<strong>en</strong>,<br />

vond<strong>en</strong> zij Hem nog te Bethlehem. Nu was Maria Zijn moeder met Hem in de<br />

tempel op de veertigste dag harer reiniging, gelijk als blijkt, Luk. 2: 22. „En als de<br />

dag<strong>en</strong> harer reiniging vervuld <strong>ware</strong>n naar de wet van Mozes, bracht<strong>en</strong> zij Hem te<br />

Jeruzalem, opdat zij [Hem] de Heere voorsteld<strong>en</strong>.” Vergelek<strong>en</strong> met Levit. 12. Let nu<br />

e<strong>en</strong>s, waar dat zij na haar reiniging he<strong>en</strong> ging, niet naar Bethlehem, maar naar Galiléa,<br />

gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, Luk. 2: 39.,,En als zij alles voleindigd hadd<strong>en</strong>, wat naar de wet<br />

des Heer<strong>en</strong> [te do<strong>en</strong>] was, keerd<strong>en</strong> zij weder naar Galiléa, tot hun stad Nazareth.”<br />

Nu ziet m<strong>en</strong>, dat de wijz<strong>en</strong> Jezus nog vond<strong>en</strong> in Bethlehem. En hier ziet m<strong>en</strong>, dat zij<br />

na de reiniging zijn wedergekeerd naar hun gewone woonplaats, namelijk Nazareth.<br />

Trouw<strong>en</strong>s waarom zoud<strong>en</strong> zij toch wedergekeerd zijn naar Bethlehem? Nademaal dat<br />

de plaats hunner woning daar niet was, maar <strong>en</strong>kel daar naar toegetrokk<strong>en</strong>, ter oorzaak<br />

der beschrijving. En besluit ik, hoewel daar dan vele verhaasting geweest heeft, dat<br />

Maria met de veertigste dag uit Egypte al weer terug was gekom<strong>en</strong>. En kan m<strong>en</strong><br />

hieruit afnem<strong>en</strong>, dat Jezus gebor<strong>en</strong> is op het laatst van Herodes zijn lev<strong>en</strong>.<br />

Maar om weder tot onze stof te ker<strong>en</strong>, Zijn ganse lev<strong>en</strong> was armelijk <strong>en</strong> werkelijk,<br />

zodat Hij e<strong>en</strong>s Zijn armoede vergrootte bov<strong>en</strong> de voss<strong>en</strong> <strong>en</strong> de vogel<strong>en</strong> des hemels,<br />

wanneer Hij teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> van uw schriftgeleerd<strong>en</strong> zeide, Matth. 8: 20. „<strong>De</strong> voss<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> hol<strong>en</strong>. En de vogel<strong>en</strong> des hemels nest<strong>en</strong>; maar de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> heeft niet,<br />

waar Hij het hoofd nederlegge.” En de algem<strong>en</strong>e strafgevolg<strong>en</strong> der zonde, namelijk,<br />

om in het zweet des aanschijns het brood te et<strong>en</strong>, heeft Hij ook ondergaan, waarom de<br />

Jod<strong>en</strong> in die tijd met verachting van Hem zeid<strong>en</strong>, dat Hij was e<strong>en</strong> timmerman, Mark.<br />

6: 3. Trouw<strong>en</strong>s dat was hun gewoonte, verachtelijk van <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Hem te sprek<strong>en</strong>,<br />

hetzij op hetge<strong>en</strong> dat Hij deed of op hetge<strong>en</strong> dat Hij niet deed, zodat ulied<strong>en</strong> nog wel<br />

zult zegg<strong>en</strong>: „hij was veracht. En wij hebb<strong>en</strong> Hem niet geacht”, Jesaja 53: 3. Ja, wij<br />

acht<strong>en</strong> Hem nog niet. En ge<strong>en</strong> wonder, „want Hij had ge<strong>en</strong> gedaante noch<br />

heerlijkheid; op het aanzi<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> gestalte om begeerd te word<strong>en</strong>.” Volg<strong>en</strong>s het 2de<br />

vers <strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s Zach. 9: 9, was Hij arm, zodat Jezus van Nazareth, in dez<strong>en</strong><br />

beantwoordde aan de voorzegschrift<strong>en</strong>.<br />

Maar laat ons nu e<strong>en</strong> stap verder tred<strong>en</strong>. En Hem e<strong>en</strong>s beschouw<strong>en</strong> in het laatst<br />

van Zijn lev<strong>en</strong>. Wanneer dan het laatste feest van Zijn lev<strong>en</strong> naderde <strong>en</strong> daar was; to<strong>en</strong><br />

Hij, als het <strong>ware</strong> Paaslam zou geslacht. En Zijn bloed vergot<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, opdat e<strong>en</strong><br />

iegelijk, die met dat bloed bestrek<strong>en</strong> zijnde, zijn ziel bij het lev<strong>en</strong> zou behoud<strong>en</strong>. Maar<br />

dit in het voorbijgaan.<br />

Wanneer dan de laatste tijd van Zijn lev<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> was, zegt Hij tot Zijn discipel<strong>en</strong>,<br />

Joh. 14: 30. „<strong>De</strong> overste dezer wereld komt, om Mij de verz<strong>en</strong><strong>en</strong> te vermorzel<strong>en</strong>, maar<br />

Hij heeft aan Mij niets, want ik zal Hem de kop vermorzel<strong>en</strong>. En zal de overwinning<br />

niet bij hem, maar bij Mij zijn.” Niet lang hierna treedt Jezus met Zijn discipel<strong>en</strong> naar<br />

het strijdperk, hetwelk was in de eerste plaats het hof van Gethsémané. Daar gekom<strong>en</strong><br />

zijnde met elf van Zijn discipel<strong>en</strong>, stelt Hij acht aan de ingang van de hof. En neemt<br />

de overige drie, met zich dieper in de hof, daar Hij hun vermaant te wak<strong>en</strong>. En te


184<br />

bidd<strong>en</strong>, niet voor Hem, maar voor zich zelf, opdat zij in ge<strong>en</strong> verzoeking kwam<strong>en</strong>. Dit<br />

alles besteld hebb<strong>en</strong>de, gaat het wez<strong>en</strong>lijke van het lijd<strong>en</strong> aan. En dat treft Hem met<br />

zulk e<strong>en</strong> geweld, “dat Hij begon droevig <strong>en</strong> zeer beangst te word<strong>en</strong>.” Welke angst<strong>en</strong><br />

Zijner ziel groot was, dat Zijn drie discipel<strong>en</strong> het zag<strong>en</strong>, want Zijn zweet werd door de<br />

overgrote b<strong>en</strong>auwdheid geweldig naar buit<strong>en</strong> geperst, dat hetzelve als grote droppel<strong>en</strong><br />

bloed op de aarde neerviel, zijnde m<strong>en</strong>igvuldig, zodat Zijn discipel<strong>en</strong> door<br />

begunstiging van het maanlicht, het kond<strong>en</strong> aanschouw<strong>en</strong>. Hij kon het ook met<br />

woord<strong>en</strong> voor h<strong>en</strong> niet verberg<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong>: „Mijn ziel is geheel bedroefd<br />

tot d<strong>en</strong> dood toe.” Daarop scheidt Hij zich van h<strong>en</strong> omtr<strong>en</strong>t e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>worp, zodat het<br />

nabij g<strong>en</strong>oeg was, om Hem te zi<strong>en</strong> <strong>en</strong> te hor<strong>en</strong>; <strong>en</strong> wat deed Hij daar? Hij werpt Zich<br />

neer op Zijn knieën voor Zijn Vader. En vervolg<strong>en</strong>s voorover op Zijn aangezicht. En<br />

zegt: „Mijn Vader, indi<strong>en</strong> het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan.”<br />

Maar met e<strong>en</strong> gehele onderwerping, zegg<strong>en</strong>de: „niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij<br />

wilt”; zodat Hij Zijn toevlucht nam, met sterke roeping <strong>en</strong> tran<strong>en</strong> tot Zijn Vader, die<br />

Hem uit de dood kon verloss<strong>en</strong>. En terwijl Hij daar voor het aangezicht van Zijn<br />

Vader bleef neerlegg<strong>en</strong>, rak<strong>en</strong> Zijn discipel<strong>en</strong> in de slaap, zodat Hij opstaande <strong>en</strong> bij<br />

h<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>de, h<strong>en</strong> slap<strong>en</strong>de vindt. En nadat Hij h<strong>en</strong> bestraft <strong>en</strong> vermaand heeft, keert<br />

Hij nog tweemaal tot het gebed, gelijk Hij nu al e<strong>en</strong>s gedaan had. En nadat de strijd<br />

zwaarder werd, bad Hij te ernstiger, zegg<strong>en</strong>de t<strong>en</strong> laatste: „indi<strong>en</strong> Gij wilt, dat ik die<br />

beker zal drink<strong>en</strong>, Uw wil geschiede.”<br />

RABBI.<br />

Maar dat zijnde, dan schijnt het, alsof Jezus wel van dat lijd<strong>en</strong> w<strong>en</strong>ste verlost te zijn.<br />

KOOPMAN.<br />

Gans niet, want m<strong>en</strong> moet door deze drinkbeker niet verstaan, de bittere kelk van het<br />

ganse lijd<strong>en</strong>, maar bepaaldelijk die zielsangst<strong>en</strong>, die Hem hier ontmoet<strong>en</strong> in<br />

Gethsémané.<br />

T<strong>en</strong> 2de. Door het woord voorbijgaan, moet m<strong>en</strong> niet verstaan e<strong>en</strong> geheel voorbijgaan,<br />

maar e<strong>en</strong> spoedig voorbijgaan. En dat Hij ge<strong>en</strong> geheel voorbijgaan begeerde,<br />

blijkt daaruit, omdat Hij kort daarop tot Zijn discipel<strong>en</strong> zeide: „d<strong>en</strong> drinkbeker, die de<br />

Vader Mij gegev<strong>en</strong> heeft, om te drink<strong>en</strong>, zal Ik die niet drink<strong>en</strong>?” Zodat Jezus zich<br />

vrijwillig aan het ganse lijd<strong>en</strong> overgaf. Maar Hij mocht hier wel zegg<strong>en</strong>, Psalm 116: 3.<br />

„<strong>De</strong> band<strong>en</strong> des doods hadd<strong>en</strong> Mij omvang<strong>en</strong>. En de angst<strong>en</strong> der hel hadd<strong>en</strong> Mij<br />

getroff<strong>en</strong>; ik vond b<strong>en</strong>auwdheid <strong>en</strong> droef<strong>en</strong>is.” En het zielslijd<strong>en</strong> was t<strong>en</strong> hoogste<br />

nodig, zou Hij als Borg, ons met God verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>. En ons van de gedreigde straf<br />

verloss<strong>en</strong>, moest Hij zowel de geestelijke als de lichamelijke dood ondergaan. Want<br />

aan de geschond<strong>en</strong> voorwaarde, waarop de geme<strong>en</strong>schap tuss<strong>en</strong> God <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s<br />

gegrond was, moest voldaan word<strong>en</strong>, zou de m<strong>en</strong>s ooit in de geme<strong>en</strong>schap Gods<br />

hersteld word<strong>en</strong>.<br />

Maar daar wij voorhe<strong>en</strong> daar breder over gesprok<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, keer ik Mij om te<br />

onderzoek<strong>en</strong>, wat Jezus naar het lichaam is overgekom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Hetge<strong>en</strong> UE. van het zielslijd<strong>en</strong> van Jezus tot hiertoe vertoond hebt, kan ik wel zi<strong>en</strong>,<br />

dat zeer zwaar moet geweest hebb<strong>en</strong>, maar nu verwacht ik te hor<strong>en</strong>, wat Hem naar het<br />

lichaam is overgekom<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is zeer m<strong>en</strong>igvuldig; zodra Hij uit dit worstelperk tot Zijn discipel<strong>en</strong> was


185<br />

wedergekeerd, kom<strong>en</strong> de afgezond<strong>en</strong><strong>en</strong> van de raad, met de verrader Judas tot hun<br />

leidsman, in de hof om Hem te vang<strong>en</strong>, waarvoor Hij, volg<strong>en</strong>s Zach. 11: 12, getrokk<strong>en</strong><br />

had 30 zilverling<strong>en</strong>. <strong>De</strong>ze verrader, de plaats waar Jezus was, wet<strong>en</strong>de, geleidde h<strong>en</strong><br />

daar he<strong>en</strong>. En om niet te miss<strong>en</strong>, had Hij hun e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> gesteld, namelijk, „dat<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die Hij zou kuss<strong>en</strong>, dat die het was.” Op welke daad van Judas, Jezus zonder<br />

dat Hij wilde, dat Zijn discipel<strong>en</strong> Hem zoud<strong>en</strong> bescherm<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gelijk als m<strong>en</strong> zegt,<br />

geweld met geweld ker<strong>en</strong>, Zichzelf gevang<strong>en</strong> gaf. Daar werd Hij als e<strong>en</strong> moord<strong>en</strong>aar<br />

gebond<strong>en</strong> <strong>en</strong> he<strong>en</strong>geleid, eerst naar de afgezette Hogepriester Annas, <strong>en</strong>kel het schijnt,<br />

omdat die was de schoonvader van de to<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stdo<strong>en</strong>de Hogepriester Kájafas. Onderwijl<br />

had Kájafas in zijn paleis, des nachts de Raad lat<strong>en</strong> belegg<strong>en</strong>, waarop Annas<br />

Hem gebond<strong>en</strong> daarhe<strong>en</strong> z<strong>en</strong>d. Daar gekom<strong>en</strong> zijnde, wordt Hij voor de Raad gesteld.<br />

En door de Hogepriester, die to<strong>en</strong> mogelijk de voorzitter was, niet beschuldigd maar<br />

ondervraagd, vooreerst naar Zijn discipel<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> 2 de naar Zijn leer. Maar Jezus<br />

will<strong>en</strong>de, dat m<strong>en</strong> niet Hem, maar deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die Hem gehoord hadd<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> vrag<strong>en</strong>,<br />

opdat, wanneer Hij iets ongeoorloofds geleerd had, zij Hem dan volg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> billijke<br />

rechtshandel kond<strong>en</strong> beschuldig<strong>en</strong>. En dit neemt e<strong>en</strong> van de di<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> kwalijk, dat Hij<br />

met Zijn vervloekte hand, in Zijn gezeg<strong>en</strong>d aangezicht sloeg, „slaande de rechter<br />

Israëls op het kinnebakk<strong>en</strong>”, volg<strong>en</strong>s Micha 4: 14. <strong>De</strong> Hogepriester, zi<strong>en</strong>de dat het<br />

Hem mislukt was, Jezus door vrag<strong>en</strong> te verstrikk<strong>en</strong> of uit Zijn antwoord red<strong>en</strong> van<br />

beschuldiging op te nem<strong>en</strong>, belegde getuig<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Hem, want hetge<strong>en</strong> in de Raad<br />

beslot<strong>en</strong> was, dat moest er op door, want daar was vastgesteld, dat m<strong>en</strong> Jezus zou<br />

vang<strong>en</strong> <strong>en</strong> dod<strong>en</strong>. Zo vertoond<strong>en</strong> zij klaar, die goddeloze vergadering, die wij uit Zef.<br />

3 ontmoet hebb<strong>en</strong>; daar de rechtvaardige Heere in het midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> stond, maar<br />

deze verkeerd<strong>en</strong> wist<strong>en</strong> van ge<strong>en</strong> schaamte.<br />

RABBI.<br />

Maar hoe kond<strong>en</strong> de discipel<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>, wat in de raad beslot<strong>en</strong> was?<br />

KOOPMAN.<br />

Zeer licht, want hoe m<strong>en</strong>igmaal lekt er wel iets uit, dat in de raad beslot<strong>en</strong> is. Temeer<br />

heeft dat hier plaats, daar in die vergadering geweest zijn, die niet toestemd<strong>en</strong> in hun<br />

raad, gelijk e<strong>en</strong> Jozef van Arimathéa. En m<strong>en</strong> kan licht d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat Hij zulk e<strong>en</strong><br />

besluit, hetwelk teg<strong>en</strong> zijn gemoed kwam te strijd<strong>en</strong>, niet zal verzweg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. <strong>De</strong><br />

getuig<strong>en</strong> voor de raad verschijn<strong>en</strong>de, <strong>ware</strong>n niet e<strong>en</strong>stemmig in de getuig<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>,<br />

zodat zij voor ge<strong>en</strong> waarachtige getuig<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> bestaan. Daarop kwam<strong>en</strong> nog twee<br />

valse woordverdraaiers, die zeid<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s Markus 14: 58. „Wij hebb<strong>en</strong> Hem hor<strong>en</strong><br />

zegg<strong>en</strong>: Ik zal dez<strong>en</strong> Tempel, die met hand<strong>en</strong> gemaakt is, afbrek<strong>en</strong>. En in drie dag<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> ander<strong>en</strong>, zonder hand<strong>en</strong> gemaakt, bouw<strong>en</strong>”. Want dit had Hij niet gezegd van de<br />

voorbeeldige tempel, maar van de teg<strong>en</strong>beeldige Tempel, namelijk van Zijn lichaam;<br />

ook niet dat Hij het zou afbrek<strong>en</strong>, maar Hij zei: breekt gij deze tempel af. <strong>De</strong><br />

hogepriester ook wel merk<strong>en</strong>de, dat deze getuig<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> schijn van recht te do<strong>en</strong>,<br />

kond<strong>en</strong> oplever<strong>en</strong>, bed<strong>en</strong>kt e<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> vond <strong>en</strong> bezweert Jezus, ziet Matth. 26: 63.<br />

„En zeide tot Hem, ik bezweer U bij de lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de<br />

Christus, de Zone Gods?” Jezus gehoord hebb<strong>en</strong>de de stem dezer bezwering,<br />

antwoordde: gij hebt het gezegd.<br />

Daarop speelt hij de geveinsde met zijn kleder<strong>en</strong> te scheur<strong>en</strong>. En zegt tot de Raad,<br />

vers 65. „Hij heeft [God] gelasterd, wat hebb<strong>en</strong> wij nog getuig<strong>en</strong> van node? Ziet, nu<br />

hebt gij Zijn [Gods] lastering gehoord”. En vraagt verder: “wat dunkt ulied<strong>en</strong>?” En Hij<br />

de stemm<strong>en</strong> opnem<strong>en</strong>de, legt het doodvonnis daar. Want zij antwoordd<strong>en</strong>: Hij is des


186<br />

doods schuldig. Daarop scheidde de raad tot des morg<strong>en</strong>s vroeg.<br />

Onderwijl bleef Jezus bij de di<strong>en</strong>aars des gerichts, dewelke op e<strong>en</strong> dartele <strong>en</strong> boze<br />

wijze met Hem handeld<strong>en</strong>, gelijk als blijkt uit Lukas 22: 63, 64 <strong>en</strong> 65. „En de mann<strong>en</strong>,<br />

die Jezus hield<strong>en</strong>, bespott<strong>en</strong> hem. En sloeg<strong>en</strong> [Hem.] En als zij Hem overdekt hadd<strong>en</strong>,<br />

sloeg<strong>en</strong> zij Hem op het aangezicht. En vraagd<strong>en</strong> Hem, zegg<strong>en</strong>de: Profeteer, wie het is,<br />

die U geslag<strong>en</strong> heeft. En vele andere ding<strong>en</strong> zeid<strong>en</strong> zij teg<strong>en</strong> Hem, laster<strong>en</strong>de”.<br />

Kunn<strong>en</strong>de to<strong>en</strong> ter tijd teg<strong>en</strong> Zijn vader zegg<strong>en</strong>: “<strong>De</strong> smaadheid derg<strong>en</strong><strong>en</strong> die U<br />

smad<strong>en</strong>, zijn op Mij gevall<strong>en</strong>”. Psalm 69: 10. „Verberg<strong>en</strong>de Zijn aangezicht niet voor<br />

smaadlied<strong>en</strong>,” Jesaja 50: 6. Hierop vergaderde ‘s morg<strong>en</strong>s met de dag wederom de<br />

raad. En steld<strong>en</strong> Jezus voor h<strong>en</strong>. En vroeg<strong>en</strong> Hem maar zonder bezwering, zijt Gij de<br />

Messias? Eis<strong>en</strong>de dat Hij het hun zegg<strong>en</strong> zal. Daarop antwoordde Hij hun Lukas 22:<br />

67, 68 <strong>en</strong> 69. „Indi<strong>en</strong> Ik het u zeg, u zult het niet gelov<strong>en</strong>. En indi<strong>en</strong> Ik ook vraag, u<br />

zult Mij niet antwoord<strong>en</strong>, of loslat<strong>en</strong>. Van nu aan zal de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> gezet<strong>en</strong><br />

Zijn aan de rechter [hand] der kracht Gods”.<br />

Daarop do<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> tweede vraag vers 70. „Zijt Gij dan de Zone Gods?” Welke vraag<br />

Hij toegestemd hebb<strong>en</strong>de, de raad het gemaakte doodvonnis bekrachtig<strong>en</strong>de <strong>en</strong><br />

billijk<strong>en</strong>de, zegg<strong>en</strong>de vers 71. „Wat hebb<strong>en</strong> wij nog getuig<strong>en</strong>is van node? Want wij<br />

zelf hebb<strong>en</strong> het uit Zijn mond gehoord”. En hebb<strong>en</strong> zij vastgesteld, dat zij Hem dod<strong>en</strong><br />

zoud<strong>en</strong>. Maar daar het hun op die tijd niet geoorloofd was iemand te dod<strong>en</strong>, zie Joh.<br />

18: 31; moest het doodvonnis uitgevoerd word<strong>en</strong> door de Romeinse stadhouder; <strong>en</strong><br />

lat<strong>en</strong> zij Jezus weer binn<strong>en</strong>. En leidd<strong>en</strong> Hem uit het paleis van Kájafas, naar het<br />

rechthuis van Pilatus met dat einde <strong>en</strong> oogmerk, dat Hij het gevelde doodvonnis t<strong>en</strong><br />

uitvoer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> zou.<br />

Maar er geschiedde op de veroordeling van Jezus e<strong>en</strong> aanmerkelijk geval. Want de<br />

verrader zi<strong>en</strong>de, dat het nu ernst was, heeft over zijn verraderij berouw gehad, zodanig<br />

dat het geld, hetwelk Hij daar voor ontvang<strong>en</strong> had, Hem te zwaar werd om te drag<strong>en</strong>.<br />

En te verschrikkelijk om te berg<strong>en</strong>, hetzelve terugbracht; verklar<strong>en</strong>de zichzelf voor<br />

e<strong>en</strong> verrader van e<strong>en</strong> onschuldige. En wanneer zij het geld niet weder wild<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>,<br />

werpt Hij het daarhe<strong>en</strong> voor hun voet<strong>en</strong> in de tempel. Maar wat geschiedde daar? <strong>De</strong><br />

wrake Gods liet de verrader niet lev<strong>en</strong>. Want Hij he<strong>en</strong>gaande verworgde zich.<br />

RABBI.<br />

Ik w<strong>en</strong>ste wel e<strong>en</strong>s te hor<strong>en</strong>, hoe toch Judas aan zijn einde gekom<strong>en</strong> is. Want als ik<br />

Matth. 27 bezie, dan komt het voor, gelijk meest onder u geloofd wordt, dat hij zich<br />

zelf door de strop heeft tekort gedaan; <strong>en</strong> dat strijdt lijnrecht met hetge<strong>en</strong> Petrus zegt<br />

Hand. 1: 18. „En voorwaarts overgevall<strong>en</strong> zijnde, is midd<strong>en</strong> opgeborst<strong>en</strong>. En al zijn<br />

ingewand<strong>en</strong> zijn uitgestort.” Zodat Matthéüs met Petrus in hun verhal<strong>en</strong> niet<br />

overe<strong>en</strong>stemm<strong>en</strong>. Ik weet wel, dat m<strong>en</strong> zich zeer pijnigt om dat te vereff<strong>en</strong><strong>en</strong>. En dat<br />

ulied<strong>en</strong> wilt, dat Matthéüs verhaalt, hoe dat Judas aan zijn einde gekom<strong>en</strong> is,, namelijk<br />

door de strop; <strong>en</strong> dat Petrus spreekt van iets, dat hem na zijn dood is overgekom<strong>en</strong>;<br />

zijnde echter in de wijze daar omtr<strong>en</strong>t niet e<strong>en</strong>s. En om de waarheid te zegg<strong>en</strong>, dat<br />

maakt de waarheid der historie vrij verdacht.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik wil wel bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, als dat uw zwarigheid niet zonder grond is, maar ik b<strong>en</strong> van die<br />

gedacht<strong>en</strong> niet, dat Judas door de strop zichzelf uit de wereld heeft geholp<strong>en</strong>. Want dat<br />

bij Matthéüs staat verworgde [zichzelf] staat tuss<strong>en</strong> twee haakjes. En niet in de<br />

grondtekst; <strong>en</strong> als m<strong>en</strong> de woord<strong>en</strong> van Matthéüs met die van Petrus tezam<strong>en</strong> in de<br />

lezing ver<strong>en</strong>igt, me<strong>en</strong> ik, dat dan alle duisterheid kan wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. Matthéüs<br />

zegt hoofdstuk 27: 5. „En als Hij de zilver<strong>en</strong> [p<strong>en</strong>ning<strong>en</strong>] in de tempel geworp<strong>en</strong> had,


187<br />

vertrok hij. En he<strong>en</strong>gaande verworgde”. En Petrus zegt Hand. 1: 18, 19: „En<br />

voorwaarts overgevall<strong>en</strong> zijnde, is midd<strong>en</strong> opgeborst<strong>en</strong>. En al zijn ingewand<strong>en</strong> zijn<br />

uitgestort. En het is bek<strong>en</strong>d geword<strong>en</strong> all<strong>en</strong>, die te Jeruzalem won<strong>en</strong>”.<br />

Nu versta ik het stuk aldus, namelijk, dat Judas van de hoofd<strong>en</strong> des volks (wanneer<br />

Hij hun het onrechtvaardige geld weder wilde gev<strong>en</strong>, met bek<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is van zijn<br />

goddeloze handel) niet kreeg van h<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verman<strong>en</strong>d, noch vertroost<strong>en</strong>d antwoord,<br />

maar wez<strong>en</strong> Hem op de verachtste wijze af, zegg<strong>en</strong>de: “wat gaat ons dat aan? Gij<br />

moogt toezi<strong>en</strong>.” Welke woord<strong>en</strong>, smart<strong>en</strong> tot zijn smart<strong>en</strong> toebracht<strong>en</strong>; zodat hij<br />

he<strong>en</strong>gaande, als e<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong>e van God <strong>en</strong> van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>; de droefheid zijn hart<br />

overstelpt <strong>en</strong> zijn keel bezet, zodanig dat hij moest stikk<strong>en</strong>; waarop hij voorover komt<br />

te vall<strong>en</strong>, waarschijnlijk van de trapp<strong>en</strong> van de tempelberg. En is midd<strong>en</strong> opgeborst<strong>en</strong>.<br />

En al zijn ingewand<strong>en</strong> uitgestort. En zie ik niet, dat daar zo e<strong>en</strong> merkelijke duisterheid<br />

<strong>en</strong> strijdigheid gevond<strong>en</strong> wordt.<br />

Maar laat ons over Judas niet twist<strong>en</strong>, maar het u lust, laat ons Jezus e<strong>en</strong>s navolg<strong>en</strong><br />

naar het rechthuis.<br />

RABBI.<br />

Daar b<strong>en</strong> ik mee tevred<strong>en</strong>. En ik wil hor<strong>en</strong> wat daar is voorgevall<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Pilatus zich ‘s morg<strong>en</strong>s vroeg in het rechthuis lat<strong>en</strong>de vind<strong>en</strong>, (mogelijk op hun<br />

verzoek) vraagt hij wat beschuldiging br<strong>en</strong>gt gij teg<strong>en</strong> deze m<strong>en</strong>s? Joh. 18: 29. Zij<br />

antwoordd<strong>en</strong> vers 30. „Indi<strong>en</strong> deze ge<strong>en</strong> kwaaddo<strong>en</strong>er <strong>ware</strong>, zoud<strong>en</strong> wij Hem u niet<br />

overgeleverd hebb<strong>en</strong>”. Zij will<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>: ‘Hij is in onze raad ter dood veroordeeld. En<br />

dat behoort g<strong>en</strong>oeg te zijn, daar Hij daar als e<strong>en</strong> Godslasteraar veroordeeld is.’ Maar<br />

Pilatus, die naar de Romeinse wett<strong>en</strong> moest recht<strong>en</strong>, mocht niemand veroordel<strong>en</strong> voor<br />

dat Hij de beschuldiging<strong>en</strong> gehoord <strong>en</strong> de verantwoording van de beschuldigde<br />

verstaan had. En daar de Joodse raad dat weigerde, zegt hij tot h<strong>en</strong>: „neemt gij Hem.<br />

En oordeelt Hem naar uw wet” vers 31. Zij zich hierdoor gedrong<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>de om<br />

Jezus te beschuldig<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>, „wij hebb<strong>en</strong> bevond<strong>en</strong>, dat <strong>De</strong>ze het volk verkeert. En<br />

verbiedt de Keizer schatting te gev<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de dat Hijzelf Christus de koning is”.<br />

Daarop treedt Pilatus in het rechthuis. En vraagt Jezus (over het laatste lid, namelijk<br />

dat Hij zou gezegd hebb<strong>en</strong>, dat Hij e<strong>en</strong> Koning was) „zijt Gij de koning der Jod<strong>en</strong>?”<br />

Joh. 18: 33. Daarop na <strong>en</strong>ige tuss<strong>en</strong>red<strong>en</strong>, onderricht Hij Pilatus van de aard van Zijn<br />

koningrijk, zegg<strong>en</strong>de vers 36: „Mijn koningrijk is niet van deze wereld. Indi<strong>en</strong> Mijn<br />

koningrijk van deze wereld <strong>ware</strong>, zoud<strong>en</strong> Mijn di<strong>en</strong>aars gestred<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, opdat Ik de<br />

Jod<strong>en</strong> niet <strong>ware</strong> overgeleverd; maar nu is Mijn koningrijk niet van hier”.<br />

Pilatus heel wel oordel<strong>en</strong>de, als dat volg<strong>en</strong>s de verklaring van Jezus, aangaande Zijn<br />

koningrijk; hetzelve ge<strong>en</strong> hinder kwam te do<strong>en</strong> aan het rijk van de keizer, kwam uit.<br />

En zeide: „ik vind ge<strong>en</strong> schuld in Hem” Joh. 18: 38.<br />

Daarop do<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> tweede beschuldiging, aangetek<strong>en</strong>d Lukas 23: 5. zegg<strong>en</strong>de: „Hij<br />

beroert het volk, ler<strong>en</strong>de door geheel Judéa, begonn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de, van Galiléa tot<br />

hiertoe”. Pilatus met de zaak verleg<strong>en</strong> zijnde <strong>en</strong> hor<strong>en</strong>de, dat Hij e<strong>en</strong> Galileeër was, <strong>en</strong><br />

wel van onder het gebied van Herodes, zond Hem he<strong>en</strong> tot Herodes; dewelke op die<br />

tijd (weg<strong>en</strong>s het feest) te Jeruzalem was. „Herodes Jezus zi<strong>en</strong>de, was daarover zeer<br />

verblijd”, om verscheid<strong>en</strong> red<strong>en</strong><strong>en</strong>. „En Hij ondervraagde Hem met vele woord<strong>en</strong>”,<br />

daar Jezus echter niets op antwoordde. <strong>De</strong> overpriesters <strong>en</strong> de schriftgeleerd<strong>en</strong> zweg<strong>en</strong><br />

bij Herodes niet stil, maar beschuldigd<strong>en</strong> Hem heftig; maar Herodes de ongegrondheid<br />

van hun beschuldiging<strong>en</strong> wel zi<strong>en</strong>de, zond Jezus, na Hem veracht <strong>en</strong> bespot te hebb<strong>en</strong>,<br />

weer naar Pilatus, met verklaring, dat Hij in Hem ge<strong>en</strong> schuld vond.


188<br />

Daarop laat Pilatus de ganse Raad bije<strong>en</strong> roep<strong>en</strong>. En doet deze volg<strong>en</strong>de redevoering<br />

teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong> Luk. 23 14, 15. „Gij hebt dez<strong>en</strong> M<strong>en</strong>s tot Mij gebracht als e<strong>en</strong>, die het volk<br />

afkerig maakt. En ziet, ik heb [Hem] in uw teg<strong>en</strong>woordigheid ondervraagd. En heb in<br />

dez<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s ge<strong>en</strong> schuld gevond<strong>en</strong>, van hetge<strong>en</strong> daar gij Hem mee beschuldigt; ja ook<br />

Herodes niet; want ik heb u tot hem gezond<strong>en</strong>. En ziet, er is van Hem niet gedaan, dat<br />

des doods waardig is.” En om aan hun wraakzuchtig gemoed <strong>en</strong>ig g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> te gev<strong>en</strong>,<br />

zegt Hij vers 16. „Zo zal Ik Hem dan kastijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> loslat<strong>en</strong>”.<br />

En wanneer m<strong>en</strong> de beschuldiging<strong>en</strong> der Jod<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s beschouwt, ziet m<strong>en</strong> klaar, dat<br />

dezelve vals, als zij bij Pilatus <strong>en</strong> Herodes ongegrond <strong>ware</strong>n. Want hetge<strong>en</strong> des nachts<br />

of ‘s morg<strong>en</strong>s in hun raad was voorgevall<strong>en</strong>, daarvan sprek<strong>en</strong> zij in hun<br />

beschuldiging<strong>en</strong> niet één woord. Wel wet<strong>en</strong>de, dat Pilatus het stuk aanstonds van de<br />

hand zou gewez<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, als zak<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>de hun Godsdi<strong>en</strong>st, daar de Stadhouder<br />

ge<strong>en</strong> rechter van zou will<strong>en</strong> zijn. En daarom br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> zij zulke beschuldiging<strong>en</strong> voort,<br />

dewelke rechtstreeks teg<strong>en</strong> de keizer <strong>ware</strong>n. Wel wet<strong>en</strong>de, dat de stadhouder verplicht<br />

was, (om niet in de ong<strong>en</strong>ade des keizers te vervall<strong>en</strong>,) de zaak rechtstreeks tot zijn<br />

rechtbank behor<strong>en</strong>de, aan te nem<strong>en</strong>. En straf daarover te oef<strong>en</strong><strong>en</strong>. Maar dat daar<br />

lat<strong>en</strong>de, kond<strong>en</strong> de red<strong>en</strong><strong>en</strong> van Pilatus hun niet voldo<strong>en</strong>, noch dat Hij Hem wil<br />

kastijd<strong>en</strong>, hun hittig gemoed verkoel<strong>en</strong>.<br />

Daarom d<strong>en</strong>kt de stadhouder iets anders uit, (wel merk<strong>en</strong>de dat het maar nijdigheid.<br />

was; namelijk, om Hem te bedi<strong>en</strong><strong>en</strong> van e<strong>en</strong> gewoonte van die tijd, hetwelk de<br />

stadhouder ook moest onderhoud<strong>en</strong>, namelijk dat Hij hun op het Paasfeest twee<br />

gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> voorstelde, waarvan de Jod<strong>en</strong> dan één koz<strong>en</strong>, dewelke dan losgelat<strong>en</strong><br />

moest word<strong>en</strong>. En van Zijn verdi<strong>en</strong>de straf vrij gesteld. Nu neemt de stadhouder e<strong>en</strong><br />

welbek<strong>en</strong>d<strong>en</strong> moord<strong>en</strong>aar, g<strong>en</strong>oemd Barabbas. En de bij hem onschuldige Jezus. En<br />

die twee d<strong>en</strong> volke voorgesteld hebb<strong>en</strong>de, spreekt Hij hun dus aan: „gij hebt e<strong>en</strong><br />

gewoonte, dat ik u op het Pascha <strong>en</strong><strong>en</strong> loslaat. Wilt gij dan, dat ik u de Koning der<br />

Jod<strong>en</strong> loslate?” Joh. 18: 39.<br />

Daar werd Jezus gelijktijdig met Barabbas, ev<strong>en</strong> gelijk de twee bokk<strong>en</strong> op de grote<br />

verzo<strong>en</strong>dag, aan het lot des volks blootgesteld. O, onvoorzichtige daad van Pilatus,<br />

stond het hem vrij, de bij hem onschuldige Jezus, in de waagschaal te stell<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

op<strong>en</strong>baar moord<strong>en</strong>aar? Ik weet wel, dat Hij niet zal gedacht hebb<strong>en</strong>, dat zij e<strong>en</strong><br />

moord<strong>en</strong>aar voor Jezus zoud<strong>en</strong> begeerd hebb<strong>en</strong>, dat kan zijn misslag wel verschon<strong>en</strong>,<br />

maar niet wegnem<strong>en</strong>. En ook kan e<strong>en</strong> zaak teg<strong>en</strong> onze <strong>verwachting</strong> uitvall<strong>en</strong>, gelijk<br />

het hier doet. Want de overpriesters bewog<strong>en</strong> de schare, dat hij hun liever Barabbas<br />

zou loslat<strong>en</strong>, Mark. 15: 11. <strong>De</strong>zelve, uit achting voor deze getabbaarde vaders, riep<strong>en</strong>:<br />

niet <strong>De</strong>z<strong>en</strong>, maar Barabbas!! Joh. 18: 40. Dit br<strong>en</strong>gt de stadhouder in de uiterste<br />

verleg<strong>en</strong>heid. En hij roept de schaar (van de rechterstoel, daar hij op die tijd op zat. En<br />

die verhev<strong>en</strong> was bov<strong>en</strong> het volk) toe, vrag<strong>en</strong>de: “wat wilt gij dan, dat ik [met Hem]<br />

do<strong>en</strong> zal, die gij e<strong>en</strong> Koning der Jod<strong>en</strong> noemt?” Markus 15: 12. Daarop roep<strong>en</strong> zij de<br />

stadhouder weder toe: kruist Hem! vers 13. Daarop vraagt hij hun: “wat heeft Hij dan<br />

kwaads gedaan? Ik heb ge<strong>en</strong> schuld des doods in Hem gevond<strong>en</strong>”, Luk. 23: 22. Maar<br />

in plaats van dat te zegg<strong>en</strong> of aan te ton<strong>en</strong>, roep<strong>en</strong> <strong>en</strong> schreeuw zij (hoewel de stadhouder<br />

hier voor de derde maal verklaarde, dat Hij ge<strong>en</strong> schuld des doods in Hem had<br />

gevond<strong>en</strong>; hield<strong>en</strong> zij echter aan), eis<strong>en</strong>de dat Hij zou gekruist word<strong>en</strong>. “En hun <strong>en</strong> der<br />

overpriester<strong>en</strong> geroep werd geweldiger”, Luk. 23: 23. “Als nu Pilatus zag, dat Hij niet<br />

vorderde, maar veel meer, [dat er] oproer werd, nam Hij water <strong>en</strong> wies de hand<strong>en</strong> voor<br />

de schare, zegg<strong>en</strong>de: Ik b<strong>en</strong> onschuldig aan het bloed dezes Rechtvaardig<strong>en</strong>, gijlied<strong>en</strong><br />

moogt toezi<strong>en</strong>”, Matth. 27: 24; antwoordde daarop de schare: Zijn bloed [kome] over<br />

ons. En over onze kinder<strong>en</strong>, vers 25. Daar ziet m<strong>en</strong> h<strong>en</strong> het verbond verbrek<strong>en</strong> als<br />

Adam, handel<strong>en</strong>de trouweloos teg<strong>en</strong> Hem, Hos. 6: 7. Want van Adam was de straf van


189<br />

zijn verbond overtreding, overgegaan op zijn ganse nageslacht, ev<strong>en</strong>als op hemzelf.<br />

En was het met de natie alhier, w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>de het kwade over h<strong>en</strong> <strong>en</strong> over hun kinder<strong>en</strong>.<br />

Hierop gaat Pilatus in het rechthuis. En laat Jezus gesel<strong>en</strong>, Joh. 19: 1. Gev<strong>en</strong>de nu<br />

Jezus Zijn rug deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die Hem slaan, Jesaja 50.<br />

RABBI.<br />

Maar waarom heeft Pilatus Jezus toch lat<strong>en</strong> gesel<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Daarover zijn de gedacht<strong>en</strong> der geleerd<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong>s, m<strong>en</strong><strong>en</strong>de sommig<strong>en</strong>, dat zulks<br />

geschied is als e<strong>en</strong> voorbereiding van de kruisdood. Ander<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat dit geschied<br />

is om Jezus te kastijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> los te lat<strong>en</strong>. Ook m<strong>en</strong><strong>en</strong> vel<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> dit gesel<strong>en</strong> moet<br />

onderscheid<strong>en</strong> van datg<strong>en</strong>e, hetwelk de andere evangelist<strong>en</strong> verhal<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat Jezus tot<br />

tweemaal toe zou gegeseld zijn. Maar e<strong>en</strong> iegelijk zijn gevoel<strong>en</strong> vrijlat<strong>en</strong>de, komt het<br />

mij het naaste voor, dat Pilatus het gesel<strong>en</strong> gedaan heeft, gelijk wel meer geschiedde,<br />

om de gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> tot bek<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Omdat Pilatus, nadat hij Jezus had lat<strong>en</strong><br />

gesel<strong>en</strong>. En ook van de krijgsknecht<strong>en</strong> bespot <strong>en</strong> geslag<strong>en</strong> was, uit het rechthuis tot<br />

h<strong>en</strong> uitbr<strong>en</strong>gt met het belachelijk, koninklijk gewaad omhang<strong>en</strong>. En zeide tot h<strong>en</strong>:<br />

“Ziet de m<strong>en</strong>s; ik br<strong>en</strong>g Hem tot u uit, opdat gij weet, dat ik in Hem ge<strong>en</strong> schuld<br />

vind”, Joh. 19: 4, 5. Welk zegg<strong>en</strong> van Pilatus - opdat u weet, - van nadruk is, want Hij<br />

wil zegg<strong>en</strong>: ‘Ik br<strong>en</strong>g Hem tot u uit, opdat ulied<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kunt, hoe gestr<strong>en</strong>g ik met Hem<br />

heb gehandeld, om Hem tot misdaadbek<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; bezie zelf deze M<strong>en</strong>s, dan<br />

zult u zelf van Zijn onschuld overtuigd staan.’ Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> als m<strong>en</strong> Jezus met e<strong>en</strong><br />

bespottelijk <strong>en</strong> belachelijk koninklijk gewaad op die tijd ziet staan. Als hij zegt: ziet de<br />

M<strong>en</strong>s, wil Hij h<strong>en</strong> ook do<strong>en</strong> begrijp<strong>en</strong> de ongegrondheid van hun beschuldiging, want<br />

zij hadd<strong>en</strong> Hem beschuldigd, dat Hij gezegd had, dat Hij zelf de gezalfde Koning was.<br />

‘Ziet nu de M<strong>en</strong>s, is Hij niet e<strong>en</strong> Koning, die meer is te bespott<strong>en</strong> <strong>en</strong> uit te lach<strong>en</strong>, dan<br />

te er<strong>en</strong> of te vrez<strong>en</strong>? Daarom ik br<strong>en</strong>g Hem tot u uit, opdat u uit het e<strong>en</strong> <strong>en</strong> ander weet,<br />

dat ik ge<strong>en</strong> schuld in Hem vind.’<br />

Dat br<strong>en</strong>gt h<strong>en</strong> niet tot bedar<strong>en</strong>, maar hun bitter gemoed vertoond<strong>en</strong> zij, want de<br />

overpriesters met hun di<strong>en</strong>aars riep<strong>en</strong>: kruist Hem, kruist hem! Daarop wil Pilatus de<br />

uitvoering daarvan aan h<strong>en</strong> overgev<strong>en</strong>, opdat hij zijn gewet<strong>en</strong>, door Hem<br />

onrechtvaardig te veroordel<strong>en</strong>, niet zou besmett<strong>en</strong>. Zegg<strong>en</strong>de tot h<strong>en</strong> vers 6: “Neemt<br />

gijlied<strong>en</strong> Hem <strong>en</strong> kruist [Hem.] Want ik vind in Hem ge<strong>en</strong> schuld.”<br />

<strong>De</strong> Jod<strong>en</strong> hierdoor in de uiterste verleg<strong>en</strong>heid rak<strong>en</strong>de, omdat het hun niet geoorloofd<br />

was iemand te dod<strong>en</strong>, w<strong>en</strong>d<strong>en</strong> het op e<strong>en</strong> andere boeg. En ton<strong>en</strong> op hun manier dat,<br />

indi<strong>en</strong> Hij niet doodschuldig was naar de Romeinse wett<strong>en</strong>, dat Hij het ev<strong>en</strong>wel was<br />

naar hun wet. Want zij zegg<strong>en</strong> tot Pilatus vers 7: “Wij hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> wet <strong>en</strong> naar onze<br />

wet moet Hij sterv<strong>en</strong>, want Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt.” “To<strong>en</strong> Pilatus dan<br />

dit woord hoorde, werd Hij meer bevreesd.” Mogelijk voor Jezus, of om Jezus, te<br />

wet<strong>en</strong>, hoe hij zich als rechter van deze bloeddorstige <strong>hoop</strong> zou redd<strong>en</strong>. Hij gaat<br />

hierop met Jezus in het rechthuis, kom<strong>en</strong>de hier teg<strong>en</strong> zijn <strong>verwachting</strong> e<strong>en</strong> nieuwe<br />

beschuldiging van e<strong>en</strong> geheel andere aard, om over dezelve Jezus nader te<br />

ondervrag<strong>en</strong>. Maar daar toont Jezus onder andere, dat de Joodse raad, die Hem uit e<strong>en</strong><br />

goddeloze haat <strong>en</strong> uit e<strong>en</strong> vervloekte nijd aan Pilatus hadd<strong>en</strong> overgegev<strong>en</strong>, groter<br />

zond<strong>en</strong> beging<strong>en</strong> dan hij, Pilatus, hierin beging. In welk zegg<strong>en</strong> Jezus veronderstelde,<br />

dat Pilatus in dez<strong>en</strong> ook grote zond<strong>en</strong> beging. Dit zegg<strong>en</strong> van Jezus treft de stadhouder<br />

het hart zodanig, dat Hij aanstonds alle geleg<strong>en</strong>heid zoekt om Jezus los te lat<strong>en</strong>. Maar<br />

de Jod<strong>en</strong> dat merk<strong>en</strong>de, dreig<strong>en</strong> hem met des keizers ong<strong>en</strong>ade, zegg<strong>en</strong>de: “Indi<strong>en</strong> gij<br />

<strong>De</strong>z<strong>en</strong> loslaat zijt gij des keizers vri<strong>en</strong>d niet; e<strong>en</strong> iegelijk die zichzelf koning maakt,


190<br />

wederspreekt d<strong>en</strong> keizer.” Hier verliest de man zichzelf. En de schrik van des keizers<br />

ong<strong>en</strong>ade vermag veel, dat hij besluit veel liever e<strong>en</strong> onrechtvaardig doodvonnis uit te<br />

sprek<strong>en</strong>, dan des keizers ong<strong>en</strong>ade te verwacht<strong>en</strong>.<br />

Daarom gaat hij zitt<strong>en</strong> op de rechterstoel. En laat Jezus uit het rechthuis voor hem<br />

kom<strong>en</strong>, vers 13. Maar eer hij het vonnis nog uitspreekt, zegt de stadhouder met e<strong>en</strong><br />

ontroerd hart tot de Jod<strong>en</strong>: “Ziet uw Koning! Vers 14; of hij hun het hart nog mocht<br />

beweg<strong>en</strong>. Maar zij riep<strong>en</strong>: neem weg, neem weg, kruis Hem! vers 15. Pilatus zi<strong>en</strong>de,<br />

dat er niet aan te do<strong>en</strong> was om dit volk te still<strong>en</strong>, wil h<strong>en</strong> op het laatste dan e<strong>en</strong> steek<br />

toebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> <strong>en</strong> vraagt h<strong>en</strong>: “Zal Ik uw koning kruisig<strong>en</strong>? <strong>De</strong> overpriesters<br />

antwoordd<strong>en</strong>: Wij hebb<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> koning, dan de keizer.”<br />

Daar trouwd<strong>en</strong>, dat is verbond<strong>en</strong> zij zich met de dochter e<strong>en</strong>s vreemd<strong>en</strong> Gods, Mal. 2:<br />

11. Daarop werd het vonnis geveld <strong>en</strong> Jezus tot de kruisdood overgegev<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Johannes zegt in dit 19 e hoofdstuk vers 14: “En het was de voorbereiding van het<br />

Pascha. En omtr<strong>en</strong>t de zesde ure; <strong>en</strong> hij zeide tot de Jod<strong>en</strong>: Ziet uw Koning.” Was het,<br />

to<strong>en</strong> Pilatus op de rechterstoel zat om het vonnis te vell<strong>en</strong>, omtr<strong>en</strong>t de zesde ure; hoe<br />

komt dat overe<strong>en</strong> met Markus 15: 25, daar staat: “<strong>en</strong> het was de derde ure <strong>en</strong> zij<br />

kruisigd<strong>en</strong> Hem.” Is het nu waar, dat Markus zegt, hoe kan het dan waar zijn, hetge<strong>en</strong><br />

dat Johannes zegt? En is dat waar van Johannes, hoe kan het dan waar zijn van<br />

Markus?<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong>ze zwarigheid heeft de geleerd<strong>en</strong> van vroegere <strong>en</strong> latere tijd<strong>en</strong> veel werk gekost,<br />

om hetzelve weg te nem<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daar zijn ook m<strong>en</strong>igerlei gedacht<strong>en</strong> over, op wat wijze<br />

de ver<strong>en</strong>iging moet gemaakt word<strong>en</strong>. Maar dat daar lat<strong>en</strong>de, wil ik aan uw bed<strong>en</strong>king<br />

gev<strong>en</strong>, of m<strong>en</strong> de zwarigheid niet op deze wijze zou kunn<strong>en</strong> wegnem<strong>en</strong>, namelijk, dat<br />

m<strong>en</strong> vooreerst vast stelt, dat Jezus ter derde ure gekruist is, maar niet zo, dat ik dat zou<br />

verstaan, stipt, of gelijk m<strong>en</strong> zegt, met klokslag; maar tuss<strong>en</strong> 3 <strong>en</strong> 4 ur<strong>en</strong>, dat is naar<br />

onze rek<strong>en</strong>ing tuss<strong>en</strong> 9 <strong>en</strong> 10 ur<strong>en</strong>. Maar nu moet m<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s nauwkeurig bezi<strong>en</strong> wat de<br />

m<strong>en</strong>ing van Johannes is. Hij zegt vooreerst „dat het was de voorbereiding van het<br />

Pascha”; daardoor moet m<strong>en</strong> naar de letter verstaan, die tijd, in welke dat alles bereid<br />

werd, wat tot het Paasfeest van node was. Bijgevolg het was die dag, dewelke vóór het<br />

feest ging, zodat het feest nabij was, want tuss<strong>en</strong> de twee avond<strong>en</strong>, dat is, tuss<strong>en</strong> 3 <strong>en</strong><br />

6 ur<strong>en</strong> (naar onze rek<strong>en</strong>ing) moest het Lam geslacht word<strong>en</strong>, zodat te 3 ure het feest<br />

inging. Merk nu e<strong>en</strong>s verder aan, dat de opgehang<strong>en</strong> voor zonsondergang van het hout<br />

moest afg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, om het land niet te ontheilig<strong>en</strong>. En terwijl het Paasfeest <strong>en</strong><br />

sabbat aanstaande was. En het feest te 3 uur inging, moest<strong>en</strong> de gekruist<strong>en</strong>, vóórdat<br />

het feest zijn aanvang nam, de wereld verlat<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Nu wijst Johannes aan,<br />

hoeveel ur<strong>en</strong> daar nog overig <strong>ware</strong>n, wanneer Pilatus op de rechterstoel ging zitt<strong>en</strong> om<br />

het vonnis uit te sprek<strong>en</strong>, totdat het feest begon. En dat was omtr<strong>en</strong>t zes ur<strong>en</strong>; om aan<br />

te wijz<strong>en</strong>, hoe e<strong>en</strong> korte tijd er nog maar overig was. En hoe bijgevolg alles moest<br />

verhaast word<strong>en</strong>, om het binn<strong>en</strong> de behoorlijke tijd te verricht<strong>en</strong>. Dit me<strong>en</strong> ik, dat<br />

Johannes wil te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, want indi<strong>en</strong> zijn oogmerk was aan te wijz<strong>en</strong>, hoe laat<br />

dat het was, wanneer de stadhouder zich op de rechterstoel stelde, behoefde hij van de<br />

voorbereiding van het Pascha ge<strong>en</strong> gewag te mak<strong>en</strong>. Maar nu zegt hij, dat het was de<br />

voorbereiding van het Pascha. En omtr<strong>en</strong>t de zesde ure, of gelijk wij zoud<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>,<br />

omtr<strong>en</strong>t nog zes ur<strong>en</strong>. War<strong>en</strong> er <strong>ware</strong>n, to<strong>en</strong> Pilatus op de rechterstoel zat, nog zes<br />

ur<strong>en</strong> overig eer de voorbereiding t<strong>en</strong> einde was, zo moest het op die tijd, to<strong>en</strong> dat<br />

voorviel, omtr<strong>en</strong>t de derde ure, of naar onze rek<strong>en</strong>ing, t<strong>en</strong> neg<strong>en</strong>de ure zijn. En zo ziet


191<br />

m<strong>en</strong>, dat tuss<strong>en</strong> Johannes <strong>en</strong> de andere evangelist<strong>en</strong> gans ge<strong>en</strong> verschil is.<br />

<strong>De</strong>ze schijnstrijd, als ik mij niet bedrieg, wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> zijnde, zal het nodig<br />

zijn, Jezus na te volg<strong>en</strong> naar de Kruisberg, om te beschouw wat daar <strong>en</strong> onder weg<br />

gebeurd is. <strong>De</strong> krijgsknecht<strong>en</strong> dan die Jezus e<strong>en</strong> belachelijk koninklijk gewaad hadd<strong>en</strong><br />

aangedaan <strong>en</strong> tot vervulling van Jes: 50: 6, in Zijn aangezicht gespog<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>,<br />

„ded<strong>en</strong> zij Hem de purper<strong>en</strong> mantel af. En ded<strong>en</strong> Hem Zijn eig<strong>en</strong> kleder<strong>en</strong> aan. En<br />

leidd<strong>en</strong> Hem uit, om Hem te kruisig<strong>en</strong>”, Markus 15: 20. Tot dat einde moest Hij naar<br />

de gewoonte Zijn eig<strong>en</strong> kruis drag<strong>en</strong>, maar mogelijk vrez<strong>en</strong>de, dat Hij onder weg<br />

mocht bezwijk<strong>en</strong>, dwong<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> „Simon van Cyr<strong>en</strong>e, die [daar] voorbij ging,<br />

kom<strong>en</strong>de van de akker, de vader van Alexander <strong>en</strong> Rufus, dat Hij Zijn kruis droeg”,<br />

vers 21. Nu was het hier, gelijk het bij zulke geleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> meest toegaat, dat „e<strong>en</strong><br />

grote m<strong>en</strong>igte van volk <strong>en</strong> van vrouw<strong>en</strong> volgd<strong>en</strong> Hem, welke ook we<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hem<br />

beklaagd<strong>en</strong>”, Luk. 23: 27. Welke teerhartige vrouw<strong>en</strong> Hij dus aanspreekt: „Gij<br />

dochters van Jeruzalem! We<strong>en</strong>t niet over Mij, maar we<strong>en</strong>t over uzelf. En over uw<br />

kinder<strong>en</strong>”, vers 28. En Hij geeft daar red<strong>en</strong> van, vers 29: „Want ziet, er kom<strong>en</strong> dag<strong>en</strong>,<br />

wanneer uw stad <strong>en</strong> tempel zal verwoest,word<strong>en</strong>, in welke m<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> zal: Zalig<br />

[zijn] de onvruchtbar<strong>en</strong> <strong>en</strong> de buik<strong>en</strong>, die niet gebaard hebb<strong>en</strong>. En de borst<strong>en</strong>, die niet<br />

gezoogd hebb<strong>en</strong>. Als dan zull<strong>en</strong> zij (te wet<strong>en</strong> uw kinder<strong>en</strong>, vanwege schrik, angst <strong>en</strong><br />

vrees voor hun vijand<strong>en</strong>) zegg<strong>en</strong> tot de berg<strong>en</strong>: valt op ons; <strong>en</strong> tot de heuvel<strong>en</strong>: bedekt<br />

ons”, vers 30. En Hij besluit Zijn rede, vers 31: „Want indi<strong>en</strong> zij dit do<strong>en</strong> aan het<br />

gro<strong>en</strong>e hout, wat zal aan het dorre geschied<strong>en</strong>?” Dit h<strong>en</strong> voorzegd hebb<strong>en</strong>de, leidd<strong>en</strong><br />

zij Hem verder he<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong>, maar met twee moord<strong>en</strong>aars, om gedood te word<strong>en</strong>,<br />

om e<strong>en</strong> <strong>en</strong> hetzelfde lot te ondergaan. Want Hij moest, volg<strong>en</strong>s Jesaja 53: 12,<br />

„wanneer Hij Zijn ziel zou uitstort<strong>en</strong> in de dood, met de overtreders geteld word<strong>en</strong>.”<br />

Gekom<strong>en</strong> zijnde op de berg Golgótha, zijnde de plaats des gerichts, „gav<strong>en</strong> zij Hem<br />

wijn met mirre gem<strong>en</strong>gd, om te drink<strong>en</strong>”, hetwelk zij ded<strong>en</strong> om deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die te recht<br />

zou gesteld word<strong>en</strong>, de hers<strong>en</strong><strong>en</strong> te bedwelm<strong>en</strong> <strong>en</strong> als ongevoeliger te mak<strong>en</strong>, „maar<br />

Jezus wilde dat niet drink<strong>en</strong>”, Markus 15: 23<br />

RABBI.<br />

Ik me<strong>en</strong> dat Matthéüs zegt, als dat het was „edik met gal gem<strong>en</strong>gd.”<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is ook zo, maar verstaat, dat het geweest heeft, gelijk Markus zegt. Doch dat<br />

Matthéüs het edik noemt, omdat het gans zure wijn geweest heeft. En met gal<br />

gem<strong>en</strong>gd, vanwege deszelfs bitterheid. En zo verschill<strong>en</strong> zij wel in woord<strong>en</strong> maar niet<br />

in zak<strong>en</strong>. Vervolg<strong>en</strong>s trokk<strong>en</strong> de krijgsknecht<strong>en</strong> Zijn kleder<strong>en</strong> uit <strong>en</strong> kruist<strong>en</strong> Hem in<br />

het midd<strong>en</strong> van twee moord<strong>en</strong>aars, ev<strong>en</strong> alsof Hij e<strong>en</strong> hoofd derzelve was. Bov<strong>en</strong> Zijn<br />

hoofd werd Zijn beschuldiging gesteld, door Pilatus geschrev<strong>en</strong> in deze woord<strong>en</strong>:<br />

„Jezus de Nazaréner, de Koning der Jod<strong>en</strong>”, Joh. 19: 19. „En het was geschrev<strong>en</strong> in<br />

het Hebreeuws, in het Grieks, [<strong>en</strong>] in het Latijn”, vers 20.<br />

RABBI.<br />

Lukas telt de tal<strong>en</strong> in welke het geschrev<strong>en</strong> was, heel anders op, want Hij zegt: dat het<br />

was „geschrev<strong>en</strong> met Griekse <strong>en</strong> Romeinse <strong>en</strong> Hebreeuwse letters: deze is de Koning<br />

der Jod<strong>en</strong>”, hoofdstuk 23: 88.<br />

KOOPMAN.<br />

Het kan zijn, dat zij de zaak <strong>en</strong> niet de orde in het oog hebb<strong>en</strong> gehad; maar indi<strong>en</strong> m<strong>en</strong><br />

zou d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat het niet bov<strong>en</strong> maar nev<strong>en</strong>s elkander geschrev<strong>en</strong> was. En dat het aan


192<br />

de linkerhand met het Grieks begon. En met het Hebreeuws aan de rechterhand<br />

eindigde, dan kan het beide bestaan, want dan leest Lukas eerst de twee woord<strong>en</strong> in de<br />

Europese taal, dat van de linker- naar de rechterhand gelez<strong>en</strong> wordt. En dan in de<br />

Hebreeuwse taal, hetwelk m<strong>en</strong> van de rechter- naar de linkerhand leest; maar rechts<br />

daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> leest dan Johannes, namelijk, eerst het Hebreeuws, dat aan de rechterhand<br />

begint, daarna het Grieks, dat aan de linkerhand begint. Want beide stell<strong>en</strong> zij het<br />

Latijn in het midd<strong>en</strong>, zodat het verschil maar is in de wijze op welke het gelez<strong>en</strong><br />

wordt, maar niet in het staan der tal<strong>en</strong>.<br />

Jezus nu gekruist zijnde, nam<strong>en</strong> de krijgsknecht<strong>en</strong>, welke Hem gekruist hadd<strong>en</strong>, „Zijn<br />

kleder<strong>en</strong> <strong>en</strong> deeld<strong>en</strong> dezelve in vier del<strong>en</strong>, voor elke krijgsknecht e<strong>en</strong> deel”, Joh, 19:<br />

23, waaruit m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, dat er vier krijgsknecht<strong>en</strong> geweest zijn, welke Jezus<br />

gekruist hebb<strong>en</strong>. Verder was daar onder die kleder<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kunstig gewev<strong>en</strong> rok, geheel<br />

zonder naad gewev<strong>en</strong>, (hetwelk de ondervinding geleerd heeft, dat zulks niet de kunst<br />

te bov<strong>en</strong> gaat), deze rok te jammer zijnde om te scheur<strong>en</strong> <strong>en</strong> te del<strong>en</strong> onder elkaar, zo<br />

word<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>s om daarover te lot<strong>en</strong>, wie het tot zijn deel hebb<strong>en</strong> zal. Ziet nu e<strong>en</strong>s,<br />

hoe lev<strong>en</strong>dig dat hier vervuld wordt, hetge<strong>en</strong> voorzegd is, Psalm 22: 17-20. „Want<br />

hond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> Mij omsingeld, e<strong>en</strong> vergadering der boosdo<strong>en</strong>ers heeft Mij omgev<strong>en</strong>;<br />

zij hebb<strong>en</strong> Mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> Mijn voet<strong>en</strong> doorgrav<strong>en</strong>. Al Mijn be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> zou Ik kunn<strong>en</strong><br />

tell<strong>en</strong>; zij schouw<strong>en</strong> het aan, zij zi<strong>en</strong> op mij. Zij del<strong>en</strong> Mijn kleder<strong>en</strong> onder zich. En<br />

werp<strong>en</strong> het lot over Mijn gewaad.” Hier hing Jezus nu aan het vloekhout, belad<strong>en</strong> met<br />

de vloek van al Zijn volk, om h<strong>en</strong> van dezelve te verloss<strong>en</strong>; hier hing Hij in het<br />

zwaarste van Zijn lijd<strong>en</strong>, moet<strong>en</strong>de nu ondergaan e<strong>en</strong> dood, welke schandelijk als<br />

smartelijk was. En dat nog niet alle<strong>en</strong>, maar daar de meeste aanschouwers met e<strong>en</strong><br />

terechtgestelde nog medelijd<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, daar had ge<strong>en</strong> oog medelijd<strong>en</strong> met Hem, want<br />

Hij werd van allerlei slag van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> bespot.<br />

Vooreerst die maar voorbij ging<strong>en</strong>, die ded<strong>en</strong> het, Mark. 15: 29, 30. „En die voorbij<br />

ging<strong>en</strong>, lasterd<strong>en</strong> Hem, schudd<strong>en</strong>de hun hoofd<strong>en</strong>. En zegg<strong>en</strong>de: Ha! Gij die de tempel<br />

afbreekt. En in drie dag<strong>en</strong> opbouwt, behoud uzelf <strong>en</strong> kom af 'van het kruis.”<br />

T<strong>en</strong> 2 de de hoofd<strong>en</strong> des volks, vers 31, 32. „En insgelijks ook de overpriesters met de<br />

schriftgeleerd<strong>en</strong>, zeid<strong>en</strong> tot elkander, al spott<strong>en</strong>de: Hij heeft ander<strong>en</strong> verlost, Zichzelf<br />

kan Hij niet verloss<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Christus, de Koning Israëls kome nu af van het kruis, opdat<br />

wij het zi<strong>en</strong> <strong>en</strong> gelov<strong>en</strong> mog<strong>en</strong>.”<br />

T<strong>en</strong> 3 de . ,,En ook de krijgsknecht<strong>en</strong> tot [Hem] kom<strong>en</strong>de, bespott<strong>en</strong> Hem <strong>en</strong> bracht<strong>en</strong><br />

Hem edik <strong>en</strong> zeid<strong>en</strong>: indi<strong>en</strong> Gij de Koning der Jod<strong>en</strong> zijt, verlos Uzelf”, Luk. 23: 36,<br />

37.<br />

T<strong>en</strong> 4de. „Zelfs e<strong>en</strong> van de kwaaddo<strong>en</strong>ers die gehang<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, lasterde Hem,<br />

zegg<strong>en</strong>de: indi<strong>en</strong> Gij de Christus zijt, verlos Uzelf <strong>en</strong> ons”, vers 39. Zodat zij alle<br />

gelijk als te sam<strong>en</strong>spand<strong>en</strong>, om smart<strong>en</strong> tot Zijn smart toe te do<strong>en</strong>.<br />

En wat dunkt u, mocht Hij to<strong>en</strong> niet wel zegg<strong>en</strong>: „Ik b<strong>en</strong> e<strong>en</strong> worm <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> man, e<strong>en</strong><br />

smaad van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. En veracht van het volk. All<strong>en</strong>, die Mij zi<strong>en</strong>, bespott<strong>en</strong> mij; zij<br />

stek<strong>en</strong> de lip uit, zij schudd<strong>en</strong> het hoofd, [zegg<strong>en</strong>de]: Hij heeft [het] op de Heere<br />

gew<strong>en</strong>teld, dat Hij Hem [nu] uithelpe, dat Hij Hem redde, dewijl Hij lust aan Hem<br />

heeft”, Psalm 22: 7-10.<br />

Onderwijl kwam de zon op haar hoogste om haar grootste kracht aldaar mee te del<strong>en</strong>,<br />

maar wat gebeurde er? Iets wonderlijks <strong>en</strong> onverwachts: „Want als de zesde ure<br />

gekom<strong>en</strong> was, werd er duisternis over de gehele aarde, tot de neg<strong>en</strong>de ure toe”, Mark.<br />

15: 33.<br />

RABBI.<br />

Hoe m<strong>en</strong>igmaal heeft m<strong>en</strong> bij eclips e<strong>en</strong> zonsverduistering, het welke derhalve


niemand wonderlijk behoeft voor te kom<strong>en</strong>; daar het m<strong>en</strong>igmaal gebeurd, ja zelfs<br />

meer dan e<strong>en</strong>s op e<strong>en</strong> jaar.<br />

193<br />

KOOPMAN.<br />

Hetge<strong>en</strong> UE. zegt, dat is e<strong>en</strong> waarheid, maar het is ge<strong>en</strong> waarheid, dat deze duisterheid<br />

e<strong>en</strong> Eclips geweest is, of heeft kunn<strong>en</strong> zijn. Want nooit kan er e<strong>en</strong> Eclips in de zon<br />

zijn, dan bij nieuwe maan; omdat dan de maan onder de zon doorgaat. En die<br />

doortocht in e<strong>en</strong> gelijke linie geschied<strong>en</strong>de, zodat de aarde, de maan. En de zon als in<br />

e<strong>en</strong> gelijke linie staan, waardoor de nachtschaduw van de maan op onze aardkloot<br />

komt <strong>en</strong> nu moet, ver de nachtschaduw der maan zich op de aardkloot uitstrekt,<br />

noodzakelijk e<strong>en</strong> verduistering in de zon veroorzak<strong>en</strong>. Nu is het onmogelijk, dat deze<br />

zonsverduistering e<strong>en</strong> Eclips geweest is: omdat het op die tijd Paasfeest zijnde, het op<br />

die tijd volle <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> nieuw maan was; vall<strong>en</strong>de bij de volle maan alle<strong>en</strong> de Eclips<strong>en</strong><br />

in de maan voor <strong>en</strong> dat m<strong>en</strong>igmaal als de maan door de nachtschaduw van onze<br />

aardkloot doorgaat. En hoe meer, dat de maan middelwaarts door dezelve he<strong>en</strong>gaat,<br />

hoe zwaarder dat de verduistering is. Zodat de maan zich geheel in des aardbols<br />

nachtschaduw kunn<strong>en</strong>de verberg<strong>en</strong>, dan e<strong>en</strong> gehele verduistering in de maan<br />

veroorzaakt. Het welke de maan-nachtschaduw, aan onze aardbol niet kan veroorzak<strong>en</strong>;<br />

omdat de maan veel kleiner zijnde dan de aardkloot, derzelver nachtschaduw<br />

maar e<strong>en</strong> gedeelte van de aardkloot kan treff<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet verder wordt de zon Eclips<strong>en</strong><br />

op de aarde gezi<strong>en</strong>. Nu kan e<strong>en</strong> iegelijk licht oordel<strong>en</strong>, dat het op die tijd onmogelijk<br />

e<strong>en</strong> natuurlijke zon Eclips geweest is.<br />

Maar het zal ook niet ondi<strong>en</strong>stig zijn, om te wet<strong>en</strong>, hoe Jezus zich aan het kruis<br />

gedrag<strong>en</strong> <strong>en</strong> wat Hij daar gesprok<strong>en</strong> heeft.<br />

Hetge<strong>en</strong> dat Hij gesprok<strong>en</strong> heeft, bestaat in zev<strong>en</strong> woord<strong>en</strong>, of red<strong>en</strong><strong>en</strong>. Waarvan<br />

Jezus 3 gesprok<strong>en</strong> heeft vóór de duisternis, één onder <strong>en</strong> 3 ná de duisternis.<br />

<strong>De</strong> eerste rede, die Hij sprak was gericht tot Zijn Vader, voor deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die Hem<br />

kruisigd<strong>en</strong>. Want Hij zeide: „Vader, vergeef het hun, want zij wet<strong>en</strong> niet, wat zij<br />

do<strong>en</strong>” Luk. 23 34. Waarmede Hij vervulde de laatste woord<strong>en</strong> van Jesaja 53, daar<br />

gezegd wordt, dat Hij voor de overtreders gebed<strong>en</strong> heeft.<br />

Het tweede woord of rede, was t<strong>en</strong> nutte van de e<strong>en</strong> moord<strong>en</strong>aar, want „e<strong>en</strong><br />

van de kwaaddo<strong>en</strong>ers, die gehang<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, lasterde Hem, zegg<strong>en</strong>de: Indi<strong>en</strong> Gij de<br />

Christus zijt, verlos Uzelf <strong>en</strong> ons” Luk. 23: 39. „Maar de andere antwoord<strong>en</strong>de,<br />

bestrafte Hem, zegg<strong>en</strong>de: vreest Gij ook God niet, daar u in hetzelfde oordeel zijt? En<br />

wij toch rechtvaardig, want wij ontvang<strong>en</strong> [straf], waardig hetge<strong>en</strong> wij gedaan hebb<strong>en</strong>:<br />

maar <strong>De</strong>ze heeft niets onbehoorlijks gedaan”, vers 40, 41. Daarop w<strong>en</strong>d hij zich in het<br />

uiterste van zijn nood tot Jezus, die hij voor zijn Heer <strong>en</strong> koning erk<strong>en</strong>de; bevel<strong>en</strong>de<br />

zichzelf aan de g<strong>en</strong>ade van deze Koning, als Hij tot Jezus zeide: „Heere, ged<strong>en</strong>k<br />

Mijner, als Gij in Uw koningrijk zult gekom<strong>en</strong> zijn”, vers 42. Daarop doet Jezus Zijn<br />

mond op<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> hem. En zeide: „voorwaar zeg Ik u: hed<strong>en</strong> zult gij met Mij in het<br />

Paradijs zijn”, vers 43.<br />

<strong>De</strong> derde rede was t<strong>en</strong> nutte van Zijn bedroefde moeder, dewelke to<strong>en</strong><br />

(waarschijnlijk) weduwe zijnde, nu ook zoonloos stond gesteld te word<strong>en</strong>; welke nu<br />

overkwam, hetge<strong>en</strong> Simeon haar voorzegd had (wanneer zij in de tempel gekom<strong>en</strong><br />

was, om Jezus, de Heere als haar eerstgebor<strong>en</strong>e voor te stell<strong>en</strong>) zegg<strong>en</strong>de Luk. 2: 35.<br />

„<strong>en</strong> ook e<strong>en</strong> zwaard zal door uw eig<strong>en</strong> ziel gaan”. Jezus dan Zijn moeder aanzi<strong>en</strong>de,<br />

als e<strong>en</strong> die nu ge<strong>en</strong> bezorger had, geeft dezelve zorg, die Hij kinderlijk voor Zijn<br />

moeder getoond had, over aan Zijn geliefde discipel Johannes, die Hij zag staan bij<br />

Zijn moeder, sprak haar e<strong>en</strong> ieder in het bijzonder aldus aan:


194<br />

Vooreerst zegt Hij tot Zijn moeder: vrouw zie uw zoon, te wet<strong>en</strong> niet Mij, maar Mijn<br />

geliefde Johannes; dewelke u na Mijn dood als e<strong>en</strong> zoon zal ontmoet<strong>en</strong> <strong>en</strong> zorg voor u<br />

drag<strong>en</strong>. Daarna zeide Hij tot de discipel Johannes: „zie, uw moeder”, Joh. 19: 26, 27;<br />

dat is, ziet Ik draag haar aan u op als in Mijn plaats, om haar als uw moeder te<br />

bescherm<strong>en</strong> <strong>en</strong> te bezorg<strong>en</strong>. En toonde Hij in al Zijn red<strong>en</strong>, dat Hij de wet der liefde<br />

tot aan Zijn dood nog behoud<strong>en</strong> had. Maar wanneer Hij Zijn oog van het kruis liet<br />

gaan, mocht Hij to<strong>en</strong> niet wel zegg<strong>en</strong>: „Mijn liefhebbers <strong>en</strong> mijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> staan van<br />

teg<strong>en</strong>over mijn plaag; <strong>en</strong> mijn nabestaande staan van verre”, Psalm 38: 12.<br />

Hierop volgde nu e<strong>en</strong> bijna drie-urige duisternis over de gehele aarde. Wat er<br />

in die tijd bijzonders is voorgevall<strong>en</strong> is door de Evangelist<strong>en</strong> niet nagelat<strong>en</strong>; maar het<br />

is zeker, als dat Jezus Zijn lijd<strong>en</strong>, gedur<strong>en</strong>de die tijd op het zwaarste zal geweest<br />

hebb<strong>en</strong>; welkers grootheid zwaar was, dat het ge<strong>en</strong> bloot sterveling zou kunn<strong>en</strong><br />

drag<strong>en</strong>. Waarom Hij wanneer het op het hoogste gekom<strong>en</strong> was, „omtr<strong>en</strong>t de neg<strong>en</strong>de<br />

ure riep met e<strong>en</strong> grote stem, zegg<strong>en</strong>de. Eli, Eli, Lema Sabachtioni? dat is, „Mijn God,<br />

Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlat<strong>en</strong>”? Matth. 27: 46. Waar op ook terstond de<br />

duisternis verdwe<strong>en</strong>. En het lijd<strong>en</strong> op het einde was gekom<strong>en</strong>.<br />

Waarom Jezus nog, tot vervulling van Psalm 69: 22 zeide: „Mij dorst”, Joh.<br />

19: 28. En vers 29. ,,Daar stond dan e<strong>en</strong> vat vol ediks. En zij vuld<strong>en</strong> e<strong>en</strong> spons met<br />

edik. En omleid<strong>en</strong> ze met hysop. En bracht<strong>en</strong> ze aan Zijn mond”. Te wet<strong>en</strong>, nadat zij<br />

de spons op e<strong>en</strong> rietstok gestok<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, opdat zij dezelve aan Zijn mond kond<strong>en</strong><br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

To<strong>en</strong> Jezus dan de edik g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had tot vervulling van Psalm 69: 22 sprak Hij<br />

het laatste woord, zegg<strong>en</strong>de: het is volbracht! Joh. 19: 30 te wet<strong>en</strong>, alles wat Ik als<br />

Borg op Mij g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had om te lijd<strong>en</strong>. En alles wat daarvan bij de profet<strong>en</strong> voorzegd<br />

is.<br />

Daarop volgde hetge<strong>en</strong> Lukas verhaalt hoofdstuk 23 46. „En Jezus roep<strong>en</strong>de<br />

met grote stem, zeide: “Vader, in Uw hand<strong>en</strong> beveel Ik Mijn geest. En als Hij dat<br />

gezegd had, gaf Hij de geest”. Welke zev<strong>en</strong>de of laatste woord van Hem gesprok<strong>en</strong>, is<br />

uit Psalm 31: 6.<br />

En hebb<strong>en</strong> wij nu bezi<strong>en</strong> het lijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> sterv<strong>en</strong> van Jezus; <strong>en</strong> laat ons ook e<strong>en</strong>s<br />

beschouw<strong>en</strong> wat na Zijn dood geschied is.<br />

<strong>De</strong> Jod<strong>en</strong> dan <strong>ware</strong>n nog bij het lev<strong>en</strong> van Jezus gegaan naar Pilatus, „opdat de<br />

licham<strong>en</strong> niet aan het kruis zoud<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> op de Sabbat daar het de voorbereiding was<br />

(want die dag des Sabbats was groot), bad<strong>en</strong> Pilatus, dat hun b<strong>en</strong><strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> gebrok<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> zij wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>”, Joh. 19: 31. <strong>De</strong> krijgsknecht<strong>en</strong> de orders ontvang<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>de, „kwam<strong>en</strong> <strong>en</strong> brak<strong>en</strong> wel de b<strong>en</strong><strong>en</strong> des eerst<strong>en</strong> <strong>en</strong> des ander<strong>en</strong>, die met Hem<br />

gekruist was. Maar kom<strong>en</strong>de tot Jezus, als zij zag<strong>en</strong> dat Hij nu gestorv<strong>en</strong> was, brak<strong>en</strong><br />

zij Zijn b<strong>en</strong><strong>en</strong> niet.” En dat moest ook niet geschied<strong>en</strong>, want dat was in het Paaslam<br />

voorbeeld, daar ge<strong>en</strong> be<strong>en</strong> aan mocht gebrok<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, Exod. 12: 46 <strong>en</strong> Numeri 9: 12<br />

<strong>en</strong> door David voorzegd, Psalm 84: 21. „Hij bewaart al Zijn be<strong>en</strong>der<strong>en</strong>; niet e<strong>en</strong> van<br />

die wordt gebrok<strong>en</strong>.” Maar e<strong>en</strong> baldadige „krijgsknecht doorstak Zijn zijde met e<strong>en</strong><br />

speer. En terstond kwam daar bloed <strong>en</strong> water uit”, Joh. 19: 35. Opdat volg<strong>en</strong>s Zach.<br />

12: 10, „zij kond<strong>en</strong> aanschouw<strong>en</strong> Di<strong>en</strong> zij doorstok<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>.” Onderwijl, zodra, als<br />

Jezus de geest gegev<strong>en</strong> <strong>en</strong> dood was, omtr<strong>en</strong>t de neg<strong>en</strong>de ure, wanneer de eerste<br />

avond begon, kwam Jozef, die van Arimathéa was, e<strong>en</strong> eerlijk Raadsheer, die ook zelf<br />

het Koningrijk Gods was verwacht<strong>en</strong>de. En zich verstout<strong>en</strong>de ging Hij in tot Pilatus<br />

<strong>en</strong> begeerde het lichaam van Jezus, Markus 15: 43. „En Pilatus verwonderde zich dat<br />

Hij alreeds gestorv<strong>en</strong> was; <strong>en</strong> de hoofdman over honderd tot zich geroep<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de,<br />

vraagde hem, of Hij lang gestorv<strong>en</strong> was. En als hij het van de hoofdman over honderd


195<br />

verstaan had, schonk hij Jozef het lichaam”, vers 44 <strong>en</strong> 45. Jozef nu meester zijnde<br />

van het lichaam van Jezus, voegt zich bij hem in het op<strong>en</strong>baar de voorhe<strong>en</strong> zeer<br />

bevreesde Rabbi Nicodémus, welke to<strong>en</strong> Jezus nog leefde, niet dan des nachts bij<br />

Hem durfde kom<strong>en</strong>; deze Rabbi <strong>en</strong> Overste der Jod<strong>en</strong>, voegt zich bij de Raadsheer<br />

Jozef, br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>gsel van mirre <strong>en</strong> aloë, omtr<strong>en</strong>t honderd pond<strong>en</strong> [gewicht.]<br />

Zij nam<strong>en</strong> dan het lichaam van Jezus <strong>en</strong> bond<strong>en</strong> dat in linn<strong>en</strong> doek<strong>en</strong> met de<br />

specerij<strong>en</strong>, gelijk de Jod<strong>en</strong> de gewoonte hebb<strong>en</strong> van begrav<strong>en</strong>. En daar was in de<br />

plaats, daar Hij gekruist was, e<strong>en</strong> hof. En in de hof e<strong>en</strong> nieuw graf, in hetwelk nog<br />

nooit iemand gelegd was geweest. Aldaar dan leid<strong>en</strong> zij Jezus, om de voorbereiding<br />

der Jod<strong>en</strong>, overmits het graf nabij was”, Joh. 19: 39, 40, 41 <strong>en</strong> 42. Nu kan m<strong>en</strong><br />

zegg<strong>en</strong>: „Hij is bij de rijk<strong>en</strong> in Zijn dood geweest, omdat Hij ge<strong>en</strong> onrecht gedaan<br />

heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is.” En Hij kan zegg<strong>en</strong>: „gij legt Mij neder in<br />

het stof des doods”, Psalm 22: 16. En m<strong>en</strong> kan nu zi<strong>en</strong> die dag, „op welke Hij de<br />

ongerechtigheid des lands heeft wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>”, Zach. 3: 9.<br />

Maar ik moet niet verget<strong>en</strong> dat Matthéüs ons verhaalt, als vooreerst:<br />

dat het e<strong>en</strong> graf was, dat Jozef van Arimathéa toe kwam;<br />

t<strong>en</strong> 2de, dat Hij het voor zichzelf uit e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>rots had uitgehouw<strong>en</strong>;<br />

t<strong>en</strong> 3de, dat de ingang van het graf met e<strong>en</strong> deur geslot<strong>en</strong> werd.<br />

En t<strong>en</strong> laatste, dat wanneer Jezus daarin begrav<strong>en</strong>. En dat zij, na de deur was<br />

toegedaan, e<strong>en</strong> grote ste<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> dezelve aanw<strong>en</strong>teld<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> door hem vindt<br />

aangetek<strong>en</strong>d, hoofdstuk 27: 60.<br />

Onderwijl verliep niet alle<strong>en</strong> de voorbereiding des Paasfeest, maar ook de<br />

voorbereiding des Sabbats, zodat het na 12 ur<strong>en</strong>, of naar onze rek<strong>en</strong>ing na 6 ur<strong>en</strong><br />

geword<strong>en</strong> was, waarmede dat de zesde dag om. En de zev<strong>en</strong>de dag was begonn<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

dat geeft Matthéüs te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> wanneer Hij zegt: “des ander<strong>en</strong> daags nu, welke is na de<br />

voorbereiding”, vers 62.<br />

Nu moet m<strong>en</strong> ook nog zi<strong>en</strong>, wat dat zij op die tijd ded<strong>en</strong>. En dat verhaalt<br />

Matthéüs vervolg<strong>en</strong>s. Hij zegt vooreerst,<br />

dat op die tijd de overpriesters <strong>en</strong> de farizeeën tot Pilatus vergaderd<strong>en</strong>, vers 62.<br />

T<strong>en</strong> 2de, tot wat einde. En dat was,<br />

t<strong>en</strong> a. om de Stadhouder e<strong>en</strong> zwarigheid te verton<strong>en</strong>, welke hun in de zin was<br />

gekom<strong>en</strong>, wanneer zij zegg<strong>en</strong>: “Heere, wij zijn indachtig, dat deze verleider nog<br />

lev<strong>en</strong>de gezegd heeft, na drie dag<strong>en</strong> zal Ik opstaan.”<br />

T<strong>en</strong> b. daarop do<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> verzoek aan Pilatus, het welke is, “beveel dan dat het<br />

graf verzekerd worde tot de derd<strong>en</strong> dag toe.”<br />

T<strong>en</strong> c. de red<strong>en</strong> van hun verzoek is, “opdat Zijn discipel<strong>en</strong> misschi<strong>en</strong> niet kom<strong>en</strong><br />

bij nacht <strong>en</strong> stel<strong>en</strong> hem. En zegg<strong>en</strong> tot het volk, Hij is opgestaan van de dod<strong>en</strong>.”<br />

T<strong>en</strong> d. dring<strong>en</strong> zij dit verder aan, door te verton<strong>en</strong> de grote zwarigheid, welke<br />

daaruit zou voortkom<strong>en</strong>, want zij zegg<strong>en</strong>, „<strong>en</strong> de laatste dwaling zal erger zijn<br />

dan de eerste”, vers 64.<br />

T<strong>en</strong> 3de, daarop staat Pilatus hun verzoek toe, zegg<strong>en</strong>de tot h<strong>en</strong>lied<strong>en</strong>: ‘Gij hebt e<strong>en</strong><br />

wacht, gaat he<strong>en</strong>, verzekert het, gelijk gij het verstaat.”<br />

T<strong>en</strong> 4de, gaan zij daarop he<strong>en</strong> <strong>en</strong> do<strong>en</strong> naar de verkreg<strong>en</strong> vergunning.<br />

Want:<br />

a. zij verzeker<strong>en</strong> het graf met de wacht, welke zij hadd<strong>en</strong> op het slot Antonia, om<br />

de wacht over de wanorde in de tempel te houd<strong>en</strong>, bestaande dezelve uit<br />

Romeinse soldat<strong>en</strong>.<br />

b. T<strong>en</strong> b. zij verzegel<strong>en</strong> de ste<strong>en</strong>, welke teg<strong>en</strong> de deur van het graf gew<strong>en</strong>teld<br />

was, hetzij met het signet van de stadhouder, of met dat van de Hogepriester.<br />

Hier zi<strong>en</strong> wij het graf van Jezus omringd met e<strong>en</strong> b<strong>en</strong>de van Romeinse


196<br />

soldat<strong>en</strong>. En ziet m<strong>en</strong> daar nu niet vervuld de Godspraak van Jesaja 53: 9. „En<br />

m<strong>en</strong> heeft de goddeloz<strong>en</strong> bij Zijn graf gesteld.”<br />

En zijn wij ver gekom<strong>en</strong>, dat wij Jezus hebb<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> nederdal<strong>en</strong> tot in het diepste van<br />

Zijn vernedering; nu was Hem de verz<strong>en</strong><strong>en</strong> vermorzeld; nu had het Joodse volk hun<br />

wraakzuchtig gemoed gekoeld <strong>en</strong> hun oogmerk t<strong>en</strong> einde gebracht; hier lag Hij nu<br />

dood, begrav<strong>en</strong>, beslot<strong>en</strong>, verzegeld <strong>en</strong> bewaakt.<br />

Zijn wij nu aan het einde van Zijn vernedering, het zal ook tijd word<strong>en</strong>, dat wij e<strong>en</strong>s<br />

zi<strong>en</strong>, hoe Hij daaruit in de staat van verhoging is opgeklomm<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Tot hiertoe zijn in deze sam<strong>en</strong>spraak vele ding<strong>en</strong> voorgevall<strong>en</strong>, daar wij ge<strong>en</strong> verschil<br />

in hebb<strong>en</strong>, rak<strong>en</strong>de het historisch verhaal van hetge<strong>en</strong> Jezus in Zijn doodstraf is<br />

overgekom<strong>en</strong>; maar nu UE. zijt gekom<strong>en</strong> tot aan de staat van verhoging, zijn wij daar,<br />

in het historisch verhaal niet e<strong>en</strong>s, daar hetzelve bij ons ontk<strong>en</strong>d <strong>en</strong> bij u vastgesteld<br />

wordt.<br />

KOOPMAN.<br />

Het is zeker, dat indi<strong>en</strong> UE. daar met ons e<strong>en</strong>s was, dan ook met ons zou erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, als<br />

dat Jezus van Nazareth was de lang beloofde <strong>en</strong> verwachte Messias. Want met te<br />

stell<strong>en</strong>, dat Jezus opgestaan, of niet opgestaan is, stelt m<strong>en</strong> daarmee ook tev<strong>en</strong>s dat Hij<br />

de <strong>ware</strong> Messias is of niet is; te meer, daar Jezus de opstanding uit de dod<strong>en</strong> de Jod<strong>en</strong><br />

heeft voorgesteld tot e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> van Zijn Messiasschap, wanneer zij daarover van Hem<br />

e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> begeerd<strong>en</strong>, maar Hij antwoordde <strong>en</strong> zeide tot h<strong>en</strong>: „Het boos <strong>en</strong> overspelig<br />

geslacht verzoekt e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong>. En hun zal ge<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, dan het tek<strong>en</strong> van<br />

Jona de profeet. Want gelijk Jonas drie dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> drie nacht<strong>en</strong> was in de buik van de<br />

walvis, zal de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> drie dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> drie nacht<strong>en</strong> wez<strong>en</strong> in het hart der<br />

aarde”, Matth. 12: 39, 40. En daarom mocht Paulus wel zegg<strong>en</strong>, 1 Cor 15: 14. „Indi<strong>en</strong><br />

Christus niet opgewekt is, is dan onze prediking ijdel. En ijdel is ook uw geloof.” En<br />

vers 17 <strong>en</strong> 18. „En indi<strong>en</strong> Christus niet opgewekt is, is uw geloof te vergeefs, zo zijt<br />

gij nog in uw zond<strong>en</strong>. Zo zijn dan ook verlor<strong>en</strong> die in Christus ontslap<strong>en</strong> zijn.” En zo<br />

ziet e<strong>en</strong> iegelijk, dat het leerstuk van de opstanding van Jezus uit de dod<strong>en</strong>, van het<br />

alleruiterst gewicht moet zijn.<br />

Om dan tot de zaak te kom<strong>en</strong>, wanneer wij in de voorzeggingsleer ons bezig hield<strong>en</strong>,<br />

hebb<strong>en</strong> wij daar gezi<strong>en</strong>, dat de Messias van de dod<strong>en</strong> zou opstaan. Zover als wij ons<br />

bezig gehoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> in de vervullingsleer, hebb<strong>en</strong> wij gezi<strong>en</strong> tot hiertoe, dat het<br />

alles beantwoordt aan de voorzeggingsleer. Is dat nu zo, wat red<strong>en</strong> heb ik om te<br />

vermoed<strong>en</strong>, dat in e<strong>en</strong> persoon vele overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> Hem <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de<br />

voorzegging<strong>en</strong>, als wij nu gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. En dat Hij<br />

ev<strong>en</strong>wel de beloofde Messias niet zou zijn; hetwelk Hij nochtans niet zou zijn, Hij niet<br />

uit de dod<strong>en</strong> was opgestaan. Indi<strong>en</strong> Ik nu UE. deze gewichtige waarheid kwam te beton<strong>en</strong>,<br />

met zulke bewijz<strong>en</strong> welke in het betog<strong>en</strong> van waarhed<strong>en</strong> voor bewijz<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong><br />

bestaan, zal UE. in dez<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> voldaan zijn.<br />

RABBI.<br />

Ik b<strong>en</strong> van gedacht<strong>en</strong> dat hetzelve niet gemakkelijk te do<strong>en</strong> is, ja, ik twijfel zeer aan de<br />

mogelijkheid van hetzelve. Maar indi<strong>en</strong> zulks geschiedde, zou het de zekerheid van<br />

Jezus Zijn Messiasschap buit<strong>en</strong> twijfel stell<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.


197<br />

Ik sta verwonderd over het oneindige van Gods wijsheid, in het bestur<strong>en</strong> der zak<strong>en</strong>,<br />

welke de opstanding van Jezus buit<strong>en</strong> twijfel zeker mak<strong>en</strong>, als:<br />

Vooreerst, dat het e<strong>en</strong> graf was, welke uit e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>rots was uitgehouw<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> 2de, dat de ingang met e<strong>en</strong> deur geslot<strong>en</strong> <strong>en</strong> verzegeld was.<br />

T<strong>en</strong> 3de, dat dezelve door e<strong>en</strong> wacht werd bewaakt.<br />

T<strong>en</strong> 4de, dat ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s in dezelve was begrav<strong>en</strong> geweest.<br />

En t<strong>en</strong> laatste, dat de opstanding moest geschied<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> drie dag<strong>en</strong>.<br />

Nu moet ulied<strong>en</strong> toestaan, dat Jezus op d<strong>en</strong> derde dag niet meer in het graf gevond<strong>en</strong><br />

is, maar daar op de bepaalde tijd uit was. Ook is het zeker, dat Hij daar steelsgewijze<br />

uit is g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, of dat Hij op de bestemde tijd is opgestaan. Want om te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat<br />

e<strong>en</strong> verscheur<strong>en</strong>d beest het lichaam zou hebb<strong>en</strong> verslond<strong>en</strong>, komt gans in ge<strong>en</strong><br />

bed<strong>en</strong>king. Dat het lichaam zou zijn gestol<strong>en</strong>, is onmogelijk, want daar het graf niet<br />

kon ondermijnd word<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> dan de diev<strong>en</strong> de deur van vor<strong>en</strong> aando<strong>en</strong>; maar hoe<br />

was dat mogelijk? <strong>De</strong> deur die was geslot<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> z<strong>ware</strong> ste<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> dezelve<br />

gew<strong>en</strong>teld, die verzegeld. En de schildwacht daarbij. Wat dief zou nu stout zijn, om<br />

e<strong>en</strong> diefstal te onderstaan? En iemand het al onderstond, wat mogelijkheid was daar,<br />

dat het zou kunn<strong>en</strong> gelukk<strong>en</strong>? Zeker in het minste niet, daar zij door de wacht<br />

aanstonds verjaagd of gevang<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Wil iemand d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat zij<br />

de wacht hebb<strong>en</strong> omgekocht, is iets dat niet gelooflijk is. Want behalve dat m<strong>en</strong> dan<br />

de wacht, zonder <strong>en</strong>ige red<strong>en</strong> voor trouwloze krijgsknecht<strong>en</strong> aanziet, zou deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die<br />

zulks onderstond, e<strong>en</strong> grote som hebb<strong>en</strong> aangebod<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> gehele wacht zich in<br />

gevaar des doods steld<strong>en</strong>. Want hoe zoud<strong>en</strong> zij dat goed gemaakt hebb<strong>en</strong>, dat het<br />

Zegel gebrok<strong>en</strong> <strong>en</strong> het lichaam, dat hun ter bewaring was toevertrouwd, daaruit weg<br />

was. En de diev<strong>en</strong>, wie zoud<strong>en</strong> dat zijn? Zeker óf zijns vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> óf Zijn vijand<strong>en</strong>; de<br />

vijand<strong>en</strong> van Jezus kom<strong>en</strong> gans hier in ge<strong>en</strong> bed<strong>en</strong>king. Want wat zou haar toch<br />

beweg<strong>en</strong> om zulks te onderstaan? Zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n arm naar de wereld <strong>en</strong> kond<strong>en</strong><br />

het bijgevolg niet do<strong>en</strong>. Ik zwijg dat zij op die tijd te verbaasd <strong>ware</strong>n, om iets te<br />

onderstaan. En daarom het is zeker de krijgsknecht<strong>en</strong> zijn niet omgekocht.<br />

Maar wilt u zegg<strong>en</strong>, dat de schildwacht, zowel als de gehele wacht heeft geslap<strong>en</strong><br />

gelijk zij uitstrooid<strong>en</strong>? En dat de discipel<strong>en</strong> ondertuss<strong>en</strong> zijn gekom<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hem hebb<strong>en</strong><br />

gestol<strong>en</strong>, is iets, dat ik niet weet hoe het mogelijk is, dat zulks licht is geloofd. Want:<br />

Vooreerst, hoe zou het de discipel<strong>en</strong> in de gedacht<strong>en</strong> zijn gekom<strong>en</strong> dat de gehele<br />

wacht zou slap<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong>, de slap<strong>en</strong>de schildwacht, waar sliep die, bij de wacht of op zijn'<br />

schildpost?<br />

Zegt u: bij de wacht, dat kan niet zijn, want dan moest de bevelhebb<strong>en</strong>de officier hem<br />

in arrest g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> ander schildwacht naar de schildpost gezond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>.<br />

Zegt u, dat hij op zijn post in slaap is geraakt, gelijk zulke m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> wel meer gebeurd,<br />

hoe is dat dan mogelijk, daar zeker zijn post bij de deur was, dat hij door het<br />

afw<strong>en</strong>tel<strong>en</strong> van de ste<strong>en</strong>, het op<strong>en</strong><strong>en</strong> van de deur, het uitdrag<strong>en</strong> van het lichaam, niet<br />

wakker is geword<strong>en</strong>?<br />

Wilt u ev<strong>en</strong>wel aanhoud<strong>en</strong> <strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, dat de schildwacht het alles heeft doorgeslap<strong>en</strong>.<br />

Waarom hebb<strong>en</strong> zij wakker word<strong>en</strong>de, de diev<strong>en</strong> niet vervolgd <strong>en</strong> h<strong>en</strong> achterhaald, die<br />

onmogelijk met e<strong>en</strong> dood lichaam spoedig voort kond<strong>en</strong> gaan, gelijk zij kond<strong>en</strong> do<strong>en</strong>.<br />

En hebb<strong>en</strong> zij geslap<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat zelfs bek<strong>en</strong>d zijnde, waarom zijn zij daarvoor niet<br />

gestraft? Waartoe de Joodse Raad verbitterd g<strong>en</strong>oeg zou geweest hebb<strong>en</strong>, om h<strong>en</strong> voor<br />

de stadhouder te verklag<strong>en</strong>.<br />

En t<strong>en</strong> laatste is dat waarheid, dat zij geslap<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, hoe wist<strong>en</strong> zij dan te zogg<strong>en</strong>,<br />

dat de discipel<strong>en</strong> Hem hadd<strong>en</strong> gestol<strong>en</strong>? Sliep<strong>en</strong> zij dan gelijk de leeuw met de og<strong>en</strong><br />

op<strong>en</strong>? Wat weet iemand wat er omgaat, terwijl dat hij slaapt? Dan kond<strong>en</strong> zij niet


198<br />

wet<strong>en</strong> of Jezus was gestol<strong>en</strong> dan of Hij was opgestaan. Althans uw volk hebb<strong>en</strong> nooit<br />

het dode lichaam kunn<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>, dat zij ooit hetzelve gevond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. En daarom, ik<br />

besluit dat het onmogelijk is, dat zij het lichaam van Jezus hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> stel<strong>en</strong>.<br />

En sla ik het oog op de discipel<strong>en</strong> zelf, dan komt het mij zeer onverstandig voor, te<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat in h<strong>en</strong> is opgekom<strong>en</strong> om de diefstal te bestaan, want dan moest<strong>en</strong> zij de<br />

opstanding van Jezus op de derde dag, als het gestelde tek<strong>en</strong> van Zijn Messiasschap,<br />

niet alle<strong>en</strong> aan twijfel<strong>en</strong>, maar gans niet gelov<strong>en</strong>, want zolang als het bij h<strong>en</strong> niet<br />

g<strong>en</strong>oegzaam zeker was, dat Hij niet zou opstaan, had de bed<strong>en</strong>king, noch de<br />

overlegging van Hem te stel<strong>en</strong>, gans ge<strong>en</strong> plaats. En wanneer zij kwam<strong>en</strong> tot die<br />

gedacht<strong>en</strong>, of totdat vast te stell<strong>en</strong>, dat hun Meester niet zou opstaan, dan moest<strong>en</strong> zij<br />

vooraf bepal<strong>en</strong>, dat Hij h<strong>en</strong> <strong>en</strong> andere m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> bedrog<strong>en</strong> had, want anders had het<br />

vaststell<strong>en</strong>, dat Hij niet zou opstaan, ge<strong>en</strong> plaats. Indi<strong>en</strong> zij nu hun Meester aanzag<strong>en</strong><br />

als e<strong>en</strong> verleider der m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat Hij nu met Zijn dood Zijn rol had uitgespeeld; <strong>en</strong><br />

dat zij het verschrikkelijk einde van Zijn bedrog gezi<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, hetzij dat zijlied<strong>en</strong> het<br />

bedrog gewet<strong>en</strong>, of dat zij in Zijn ongelukkig einde hetzelve ontdekt hadd<strong>en</strong>. Wel, laat<br />

Mij nu iemand zegg<strong>en</strong>, wat red<strong>en</strong> zij daar voor zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, om die uitgespeelde<br />

rol te vervolg<strong>en</strong>? Want zou dat geschied<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> zij zich alle tot de aller<br />

goddelooste daad verbond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. En wanneer nu zulks onder godverget<strong>en</strong>e<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> geschied, dat zij zich om goddeloze stukk<strong>en</strong> uit te voer<strong>en</strong> verbind<strong>en</strong>, dan<br />

hebb<strong>en</strong> dezulke in het oog, óf eer, óf voordeel. Nu was dat ge<strong>en</strong> van beide hier in te<br />

zoek<strong>en</strong>, maar recht het teg<strong>en</strong>deel, ja! gevaar van lijf <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>. En indi<strong>en</strong> zij zelf van<br />

Hem verleid of misleid <strong>ware</strong>n, had dat vooral ge<strong>en</strong> gevaar, maar zo zou veeleer de<br />

verleider veracht<strong>en</strong> <strong>en</strong> hun onnozelheid beklag<strong>en</strong>. En zo besluit ik, dat Zijn Discipel<strong>en</strong><br />

het niet zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> will<strong>en</strong> do<strong>en</strong>.<br />

Daar blijft dan in de tweede plaats, daar Jezus op de derd<strong>en</strong> dag, zijnde de<br />

bestemde tijd van Zijn opstanding in het graf niet is gevond<strong>en</strong> nog overig, dat Hij<br />

waarlijk is opgestaan <strong>en</strong> heeft getriomfeerd over de duivel, de dood <strong>en</strong> Zijn vijand<strong>en</strong>.<br />

En van Zijn Vader, Hem uit de dod<strong>en</strong> opwekk<strong>en</strong>de, ontvangt Hij e<strong>en</strong> kwitantiebrief<br />

van al de schuld<strong>en</strong>, die Hij als Borg op Zich had g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> om te betal<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar met recht mag ik vrag<strong>en</strong> naar <strong>en</strong>ige zekere bewijz<strong>en</strong>, dat Jezus is opgestaan.<br />

Want u hebt wel ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>der wijs bewez<strong>en</strong>, dat Hij niet gestol<strong>en</strong> is, maar UE, heeft<br />

niet stellig bewez<strong>en</strong>, dat Hij is opgestaan, als maar alle<strong>en</strong> bij gevolg opgemaakt uit het<br />

bewijs, dat Hij niet kan gestol<strong>en</strong> zijn.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> sluitrede dat ik in het begin van mijn laatste red<strong>en</strong> UE. voorstelde, was deze: nu is<br />

het zeker, dat Hij daar steelsgewijze uit is g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, of dat Hij op de bestemde tijd is<br />

opgestaan. Heb ik u mijn rede wel voorgesteld, dan is het zeker, dat als het na de<br />

eerste helft of deel van mijn voorgestelde rede niet geschied is, dat het dan zeker na<br />

het tweede deel geschied moet zijn. Maar om UE. veel als mij mogelijk is g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> te<br />

gev<strong>en</strong>, zal ik de opstanding van Jezus u stellig tracht<strong>en</strong> te bewijz<strong>en</strong>. Want daar is e<strong>en</strong><br />

gehele schaar van getuig<strong>en</strong>, die Hem gezi<strong>en</strong>, gehoord <strong>en</strong> getast hebb<strong>en</strong>. Zoals:<br />

Op de dag van Zijn opstanding is Hij gezi<strong>en</strong>, eerst van Maria Magdal<strong>en</strong>a alle<strong>en</strong>,<br />

daarop van de vrouw<strong>en</strong>, die van het graf wederkeerd<strong>en</strong>; na de middag van twee, die<br />

naar Emmaüs ging<strong>en</strong>, waarvan ik d<strong>en</strong>k, dat de e<strong>en</strong> die niet g<strong>en</strong>oemd wordt, Petrus is<br />

geweest. En des avonds verschijnt Hij (zo laat, dat de deur<strong>en</strong> al geslot<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n) bij<br />

ti<strong>en</strong> van Zijn discipel<strong>en</strong>. En zeide tot h<strong>en</strong>: vrede zij u! En dit gezegd hebb<strong>en</strong>de, toonde<br />

Hij hun Zijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn zijde. “<strong>De</strong> discipel<strong>en</strong> dan werd<strong>en</strong> verblijd als zij de Heere


199<br />

zag<strong>en</strong>”, Joh. 20: 19, 20.<br />

En na acht dag<strong>en</strong>, op<strong>en</strong>baarde Jezus zich voor de vijfde maal. “En Thomas was to<strong>en</strong><br />

met h<strong>en</strong>: [<strong>en</strong>] Jezus kwam als de deur<strong>en</strong> geslot<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n. En stond in het midd<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

zeide: Vrede zij u! Daarna zeide Hij tot Thomas: br<strong>en</strong>g uw vinger hier. En zie mijn<br />

hand<strong>en</strong>. En br<strong>en</strong>g uw hand <strong>en</strong> steek ze in mijn zijde. En zijt niet ongelovig, maar<br />

gelovig. En Thomas antwoordde <strong>en</strong> zeide tot hem: Mijn Heere <strong>en</strong> mijn God”, vers 26-<br />

28.<br />

Na dez<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baarde Jezus Zich zelf weder bij de zee van Tiberias aan zev<strong>en</strong> van Zijn<br />

discipel<strong>en</strong>, hetwelk UE. omstandig lez<strong>en</strong> kan Johannes 21, waarin u onder andere<br />

opmerkelijke zak<strong>en</strong> vind<strong>en</strong> zult, hoe Hij Petrus, die Hem driemaal had verlooch<strong>en</strong>d,<br />

e<strong>en</strong> drievoudige belijd<strong>en</strong>is afvraagt; op welke belijd<strong>en</strong>is Petrus, het verlor<strong>en</strong> recht om<br />

Jezus schap<strong>en</strong> te weid<strong>en</strong>, weder ontvangt. Daarop voorzegt, zijn meester Hem, wat<br />

voor e<strong>en</strong> dood dat Hij zou sterv<strong>en</strong>, als Hij Hem toesprak: “Voorwaar, voorwaar, zeg<br />

Ik u: to<strong>en</strong> gij jonger waart, gorddet gij u zelv<strong>en</strong> <strong>en</strong> wandeldet waar gij wildet; maar<br />

wanneer gij zult oud geword<strong>en</strong> zijn, zult gij uw hand<strong>en</strong> uitstrekk<strong>en</strong>. En e<strong>en</strong> ander zal u<br />

gord<strong>en</strong> <strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> waar gij niet wilt. En dit zeide Hij, betek<strong>en</strong><strong>en</strong>de, met hoedanig<strong>en</strong><br />

dood hij God verheerlijk<strong>en</strong> zou. En dit gesprok<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de, zeide Hij tot hem: volg<br />

Mij.” Hierna is Hij gezi<strong>en</strong> van meer dan 500 broeders op e<strong>en</strong>maal, 1 Cor. 15: 6,<br />

waarschijnlijk op de berg daar Jezus Zijn discipel<strong>en</strong> bescheid<strong>en</strong> had, Matth. 28: 16.<br />

Daarna is Hij gezi<strong>en</strong> van Jakobus, daarna van al de Apostel<strong>en</strong>. Welke laatste of<br />

neg<strong>en</strong>de verschijning geschied is in Jeruzalem, op de dag van Zijn opneming, van<br />

waar Hij h<strong>en</strong> leidde buit<strong>en</strong> tot aan Bethanië. “En Zijn hand<strong>en</strong> opheff<strong>en</strong>de zeg<strong>en</strong>de Hij<br />

h<strong>en</strong>”, Luk. 24: 50. En ziet UE. dat er ge<strong>en</strong> gebrek van getuig<strong>en</strong> zijn, dewelke Hem<br />

verscheid<strong>en</strong> mal<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>, gesprok<strong>en</strong>, betast, Zijn 5 wond<strong>en</strong> beschouwd. En<br />

de hand <strong>en</strong> vinger in dezelve gestok<strong>en</strong>. Zodat het zeker is, dat zij niet bedrog<strong>en</strong> zijn<br />

geweest. <strong>De</strong>rhalve deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die hiervan voor getuig<strong>en</strong> verstrekk<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> zekere<br />

k<strong>en</strong>nis gehad van datg<strong>en</strong>e, dat zij kwam<strong>en</strong> te getuig<strong>en</strong>. Het zal derhalve daar maar op<br />

aankom<strong>en</strong>, of m<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oegzame red<strong>en</strong> heeft, om op hun getrouwheid te vertrouw<strong>en</strong>.<br />

En daarop zeg ik ja, want in hetge<strong>en</strong> dat zij getuigd<strong>en</strong>, daar was ge<strong>en</strong> lof in voor<br />

zichzelf, maar voor h<strong>en</strong> gevaar van vervolging, boei<strong>en</strong> <strong>en</strong> band<strong>en</strong>, ja gevaar van lijf <strong>en</strong><br />

lev<strong>en</strong>. Nu heeft het de Goddelijke wijsheid behaagd het te bestur<strong>en</strong>, dat bijna al de<br />

bek<strong>en</strong>de oor <strong>en</strong> ooggetuig<strong>en</strong>, al het gedreigde gevaar zijn ondergaan. En dat al<br />

dieg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Hij oor- <strong>en</strong> ooggetuig<strong>en</strong> van Zijn opstanding gemaakt heeft, dezelve<br />

heeft Hij ook verwaardigd om bloedgetuig<strong>en</strong> van dezelfde waarheid te word<strong>en</strong>. En dat<br />

nu hun getuig<strong>en</strong>is in volle kracht stelt, is dit, namelijk, dat zij getuigd<strong>en</strong> zulke zak<strong>en</strong>,<br />

niet die zij geloofd<strong>en</strong>, maar die zij met hun og<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> <strong>en</strong> met hun hand<strong>en</strong> getast<br />

hadd<strong>en</strong>. En dat opmerkelijk is, dat is dit, dat van al die bloedgetuig<strong>en</strong>, niemand<br />

geweest is, die in Zijn getuig<strong>en</strong>is is bezwek<strong>en</strong>. En derhalve er is ge<strong>en</strong> zaak in de<br />

wereld, welkers geloofbaarheid op zekerder k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van waarheid gegrond is.<br />

RABBI.<br />

Het is zeker, dat als de opstanding van Jezus door onfeilbare getuig<strong>en</strong> zou<br />

bekrachtigd word<strong>en</strong>, dan moest Hij zich ook vertoond hebb<strong>en</strong> aan zulke, welke Zijn<br />

vijand<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, opdat vri<strong>en</strong>d <strong>en</strong> vijand getuig<strong>en</strong>is daarvan kond<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat lijkt in de eerste opslag wat te wez<strong>en</strong>, maar bezi<strong>en</strong> zijnde, is die zwarigheid van<br />

ge<strong>en</strong> belang. Want wanneer Hij Zichzelf aan h<strong>en</strong> vertoond had, zoud<strong>en</strong> zij Hem<br />

verworp<strong>en</strong> of aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Hadd<strong>en</strong> zij Hem verworp<strong>en</strong>, dan zoud<strong>en</strong> zij Hem<br />

op nieuws hebb<strong>en</strong> vervolgd. En vervolging mocht Hij niet weer ondergaan, „want met


200<br />

Zijn dood <strong>en</strong> opstanding is Hij uit de angst <strong>en</strong> uit het, gericht wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>”, Jesaja<br />

53; <strong>en</strong> dan zoud<strong>en</strong> zij toch ge<strong>en</strong> getuig<strong>en</strong>is aan de waarheid hebb<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>. Hem aan<br />

te nem<strong>en</strong>, was, volg<strong>en</strong>s de voorzegging van Jesaja in het 6de hoofdstuk, de tijd niet.<br />

Want wanneer de Heere, als Priester <strong>en</strong> Koning, was gezet<strong>en</strong> op Zijn hoge <strong>en</strong><br />

verhev<strong>en</strong> Troon, dan zou er gezegd word<strong>en</strong> tot dit volk: „hor<strong>en</strong>de hoort, maar verstaat<br />

niet; <strong>en</strong> zi<strong>en</strong>de ziet, maar merk niet. Maak het hart dezes volks vet. En maak hun or<strong>en</strong><br />

zwaar. En sluit hun og<strong>en</strong>, opdat het niet zie met zijn og<strong>en</strong>, noch met zijn or<strong>en</strong> hore,<br />

noch met zijn hart versta, noch zich bekere <strong>en</strong> Hij het g<strong>en</strong>eze.” En hoewel dat er al<br />

geweest <strong>ware</strong>n, welke getuig<strong>en</strong>is van Zijn opstanding gav<strong>en</strong>, dezelve zoud<strong>en</strong> dan<br />

verton<strong>en</strong>, dat zij vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van Hem <strong>ware</strong>n geword<strong>en</strong>; die zoud<strong>en</strong> dan ook niet geloofd<br />

word<strong>en</strong>, gelijk blijkt in die grote vijand <strong>en</strong> vervolger Saulus, naderhand g<strong>en</strong>oemd<br />

Paulus, ulied<strong>en</strong> hebt hem zomin geloofd als hij verklaarde: „Jezus op de weg van<br />

Dameskus gezi<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>; als e<strong>en</strong> van Zijn discipel<strong>en</strong>.” En daarmee vervalt uw<br />

bijgebrachte zwarigheid.<br />

RABBI.<br />

Maar daar Jezus is begrav<strong>en</strong> op het einde van de zesde <strong>en</strong> opgestaan ‘s morg<strong>en</strong>s vroeg<br />

op de eerste dag; hoe kan dat dan zijn drie dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> drie nacht<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

het is zeker, dat hier e<strong>en</strong> gedeelte van de tijd g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> wordt voor het geheel. Want<br />

voor het eindig<strong>en</strong> van de zesde dag was Jezus begrav<strong>en</strong>. En op de eerste dag is Hij<br />

opgestaan; alzo dat m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> gedeelte heeft van de zesde <strong>en</strong> van de eerste dag. En zo<br />

telt u nog vele ding<strong>en</strong>, als wanneer e<strong>en</strong> kind zal besned<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Als dat kind<br />

gebor<strong>en</strong> wordt voor zonsondergang, telt u die dag op welke het kind gebor<strong>en</strong> is voor<br />

de eerste dag. En op de achste dag moet het besned<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; daar hebt ulied<strong>en</strong> de<br />

zelfde manier van tell<strong>en</strong>, in e<strong>en</strong> zoontje van acht dag<strong>en</strong>, dat besned<strong>en</strong> moet word<strong>en</strong>.<br />

En op die zelfde wijze telt ulied<strong>en</strong> nog de dag<strong>en</strong> der onreinheid van e<strong>en</strong> vrouw.<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong>ze uw verklaring zou kunn<strong>en</strong> bestaan, indi<strong>en</strong> Jezus niet Zelf gezegd had, „dat Hij<br />

na drie dag<strong>en</strong> wederom zou opstaan,” Markus 8: 31. Indi<strong>en</strong> nu volg<strong>en</strong>s Zijn eig<strong>en</strong><br />

zegg<strong>en</strong>, de opstanding eerst zou geschied<strong>en</strong> ná drie dag<strong>en</strong>, is het zeker, dat de drie<br />

dag<strong>en</strong> eerst geheel moest<strong>en</strong> verlop<strong>en</strong> zijn, eer dat Hij opstond.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik heb van voorname taalkundig<strong>en</strong> hor<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, dat het eig<strong>en</strong>lijk moet vertaald<br />

word<strong>en</strong> niet na, maar binn<strong>en</strong> drie dag<strong>en</strong> zal Ik opstaan. En dit is althans zeker, dat de<br />

Joodse raad dit gezegde verstaan heeft, wanneer zij teg<strong>en</strong> Pilatus zeid<strong>en</strong>, Matth. 27:<br />

63. „Heer, wij zijn indachtig, dat deze verleider nog lev<strong>en</strong>de gezegd heeft, na drie<br />

dag<strong>en</strong> zal Ik opstaan”, daarop lat<strong>en</strong> ze volg<strong>en</strong>: “beveel dan, dat het graf verzekerd<br />

worde tot de derd<strong>en</strong> dag toe.” Dat zeker niet g<strong>en</strong>oeg was, als zij dit verstond<strong>en</strong>, dat<br />

Jezus eerst, nadat drie dag<strong>en</strong> verlop<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, zou opstaan. Zo me<strong>en</strong> ik <strong>en</strong>igszins in het<br />

bewijz<strong>en</strong> van dit gewichtigste leerstuk der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>, voldaan te hebb<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar eer dat wij hier van afstapp<strong>en</strong>, moet ik u vrag<strong>en</strong>: waarom dat u ook bijzonder<br />

aanmerkte, dat in het graf, voordat Jezus daar in was begrav<strong>en</strong>, niemand voorhe<strong>en</strong> was<br />

begrav<strong>en</strong> geweest?


201<br />

KOOPMAN.<br />

Dat was <strong>en</strong>kel daarom, opdat niemand voor zou w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dat Hij was opgestaan door<br />

het aanrak<strong>en</strong> der be<strong>en</strong>der<strong>en</strong>, van deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die daar in begrav<strong>en</strong> lag; gelijk gebeurd was<br />

in het graf van Elisa, waarvan m<strong>en</strong> leest 2 Koning. 13: 20, 21. “Daarna stierf Elisa <strong>en</strong><br />

zij begroev<strong>en</strong> hem. <strong>De</strong> b<strong>en</strong>d<strong>en</strong> nu der Moabiet<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong> in het land met het ingaan<br />

des jaars. En het geschiedde, als zij e<strong>en</strong> man begroev<strong>en</strong>, dat zij, ziet, e<strong>en</strong> b<strong>en</strong>de zag<strong>en</strong>;<br />

zo wierp<strong>en</strong> zij de man in het graf van Elisa: <strong>en</strong> to<strong>en</strong> de man daarin kwam <strong>en</strong> het<br />

gebe<strong>en</strong>te van Elisa aanroerde, werd hij lev<strong>en</strong>dig <strong>en</strong> rees op zijn voet<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wat heeft EU. nu verder aan te ton<strong>en</strong> in Jezus, rak<strong>en</strong>de de staat Zijner verhoging?<br />

KOOPMAN.<br />

Nadat Hij de tijd van veertig dag<strong>en</strong> op de aarde nog verkeerd had, neemt Hij Zijn<br />

discipel<strong>en</strong> mee naar de Olijfberg; waar Hij, na h<strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>d te hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> de beloft<strong>en</strong><br />

nev<strong>en</strong>s voorzegging<strong>en</strong> tot h<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> had, werd Hij opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, daar zij het<br />

zag<strong>en</strong>. En e<strong>en</strong> wolk nam Hem weg van hun og<strong>en</strong> Hand. 1: 12. Nu ziet e<strong>en</strong> iegelijk, dat<br />

m<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> mindere zekerheid heeft van de Hemelvaart van Jezus, dan u hebt van de<br />

hemelvaart of opneming van Elia. Want daar die van Elia, maar rust op de getuig<strong>en</strong>is<br />

van Elisa, die hetzelve alle<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> heeft, daar is hier e<strong>en</strong> gehele m<strong>en</strong>igte, welke het<br />

van Jezus hebb<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>. Welke ooggetuig<strong>en</strong>, ook bloedgetuig<strong>en</strong> geword<strong>en</strong> zijn, tot<br />

verzekering der waarheid. Jezus, nu t<strong>en</strong> hog<strong>en</strong> hemel opgeklomm<strong>en</strong> zijnde, to<strong>en</strong> zei<br />

Zijn Vader tot Hem: zit aan Mijn rechterhand, Ps. 110. En daarop is Hij in eeuwigheid<br />

gezet<strong>en</strong> aan de rechterhand Gods, Hebr. 10: 12. En dat zitt<strong>en</strong> van Hem in het <strong>ware</strong> of<br />

teg<strong>en</strong>beeldige Heilige der Heilig<strong>en</strong>, was e<strong>en</strong> volstrekt bewijs, dat de offerand<strong>en</strong> van<br />

deze <strong>ware</strong> Hogepriester alle<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg <strong>ware</strong>n om de zond<strong>en</strong> te verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>. En e<strong>en</strong> <strong>ware</strong><br />

rust aan te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. En het staan der Priesters in het voorbeeldige Heiligdom, wel na,<br />

als voor de offerande, zelfs op de grote Verzo<strong>en</strong>dag; dat verstrekte voor e<strong>en</strong> klaar<br />

bewijs, dat die offerand<strong>en</strong> de zond<strong>en</strong> nimmermeer kond<strong>en</strong> wegnem<strong>en</strong> <strong>en</strong> de <strong>ware</strong> rust<br />

aanbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Dit wil Paulus ons ler<strong>en</strong> Hebr. 10: 11, 12, als Hij zegt: “En e<strong>en</strong> iegelijk<br />

Priester stond wel elke dag, di<strong>en</strong><strong>en</strong>de. En dezelve slachtoffer<strong>en</strong> dikwijls offer<strong>en</strong>de, die<br />

de zond<strong>en</strong> nimmermeer kunn<strong>en</strong> wegnem<strong>en</strong>. Maar deze één slachtoffer voor de zond<strong>en</strong><br />

geofferd hebb<strong>en</strong>de is in eeuwigheid gezet<strong>en</strong> aan de rechter [hand] Gods.”<br />

En dit is hetge<strong>en</strong> ik kort van de stat<strong>en</strong>, die in Jezus gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, had te zegg<strong>en</strong>.<br />

Ik twijfel niet, of het zal, wanneer hetzelve met de voorzegging vergelek<strong>en</strong> wordt, aan<br />

alle die ge<strong>en</strong> blinde vijand<strong>en</strong> van Jezus will<strong>en</strong> zijn, zeer bed<strong>en</strong>kelijk moet<strong>en</strong><br />

voorkom<strong>en</strong>, of zij niet laster<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> zij niet wet<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Hij die beloofd heeft, dat Hij de blinde zal leid<strong>en</strong> in de weg, die zij niet gewet<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>; Die lere ons van Zijn weg<strong>en</strong>. En doe ons wandel<strong>en</strong> in Zijn pad<strong>en</strong>, opdat wij<br />

mog<strong>en</strong> verker<strong>en</strong> in Zijn t<strong>en</strong>t<strong>en</strong>. En won<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> op de berg Zijner heiligheid.<br />

VIJFTIENDE SAMENSPRAAK.


Waarin gehandeld wordt, van de overe<strong>en</strong>komst der Fundam<strong>en</strong>tele Leerstukk<strong>en</strong><br />

van het Nieuwe- met die van het Oude Testam<strong>en</strong>t.<br />

202<br />

RABBI.<br />

Ik heb met veel g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> gehoord, hoe UE. de Messias in al Zijn graveersel<strong>en</strong><br />

vertoond hebt; <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> klare overe<strong>en</strong>komst tuss<strong>en</strong> Jezus <strong>en</strong> de graveersel<strong>en</strong>. Nu<br />

is het zeker, dat die overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel geval, of door e<strong>en</strong> Goddelijke<br />

besturing geschied zijn; maar ik mag mij daar niet verder over uitlat<strong>en</strong>, omdat ik mij<br />

nog eerst in de overd<strong>en</strong>king van die zak<strong>en</strong> moet ophoud<strong>en</strong>. Nu was mijn verzoek, dat<br />

UE. mij e<strong>en</strong>s geliefde te lat<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> u beloofd hebt; namelijk, dat daar e<strong>en</strong><br />

overe<strong>en</strong>komst is (zo ik d<strong>en</strong>k in de grondwaarhed<strong>en</strong> of lering<strong>en</strong>) tuss<strong>en</strong> die van het<br />

Oude- <strong>en</strong> van het Nieuw Testam<strong>en</strong>t. Wanneer hetzelve gevond<strong>en</strong> werd, zou dat e<strong>en</strong><br />

grote aanstoot uit de weg nem<strong>en</strong> voor mijn geslacht.<br />

KOOPMAN.<br />

Mijnheer, mijn beloft<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> mij tot e<strong>en</strong> schuld<strong>en</strong>aar gemaakt; maar ik <strong>hoop</strong> die<br />

aan UE. tot g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> te betal<strong>en</strong>.<br />

Om dan maar aanstonds tot de zaak te kom<strong>en</strong>, wij hebb<strong>en</strong> in onze vierde Sam<strong>en</strong>spraak<br />

gehandeld over de staat des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> vóór de val; van de val zelf <strong>en</strong> dan de staat waarin<br />

de m<strong>en</strong>s door de val gekom<strong>en</strong> is. Ik zal in deze <strong>en</strong> in de volg<strong>en</strong>de leerstukk<strong>en</strong> tracht<strong>en</strong><br />

kort te zijn; omdat het mij voorkomt, dat ik die waarhed<strong>en</strong> uit het Nieuw Testam<strong>en</strong>t<br />

niet behoef te bewijz<strong>en</strong>; maar alle<strong>en</strong> behoef te ton<strong>en</strong>, gelijk ik gezegd heb, dat er e<strong>en</strong><br />

akkoordgezang is tuss<strong>en</strong> de leerstukk<strong>en</strong> van het Oude <strong>en</strong> die van het Nieuwe<br />

Testam<strong>en</strong>t.<br />

In de gemelde vierde Sam<strong>en</strong>spraak hebb<strong>en</strong> wij gezi<strong>en</strong>, op welke wijze dat Adam uit<br />

die gelukkige staat, waarin dat God Hem gesteld had is uitgevall<strong>en</strong> door zijn Verbonds<br />

overtreding<strong>en</strong>: <strong>en</strong> dat daardoor het ganse m<strong>en</strong>selijk geslacht, hetzij aanwezig, of nog<br />

niet aanwezig, op de jammerlijkste wijze met hem gevall<strong>en</strong> zijn. En dit alles vind<strong>en</strong><br />

wij voor het grootste gedeelte bij elkander in het 5de hoofdstuk aan de Romein<strong>en</strong>,<br />

daar de Apostel in het 12e vers zegt: „Daarom, gelijk door e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s de zonde in de<br />

wereld ingekom<strong>en</strong> is. En door de zonde de dood, <strong>en</strong> de dood tot alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

doorgegaan is, in welke all<strong>en</strong> gezondigd hebb<strong>en</strong>.”<br />

Als de Apostel zegt, dat de zonde in de wereld gekom<strong>en</strong> is, veronderstelt zulks, dat<br />

voor die tijd ge<strong>en</strong> zonde in de wereld was. Dat hij nu zegt, dat door e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s,<br />

namelijk Adam - <strong>en</strong> niet door twee m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> Adam <strong>en</strong> Eva - de zonde in de wereld<br />

gekom<strong>en</strong> is; <strong>en</strong> gelijk Paulus in het vervolg van dit hoofdstuk gestadig als oorzaak van<br />

de zonde <strong>en</strong> van de dood het oog heeft op Adam alléén, zoals te zi<strong>en</strong> is van vers 15 tot<br />

vers 20. Uit welk alles blijkt, dat de Apostel de overtreding van de eerste m<strong>en</strong>s,<br />

aanziet als e<strong>en</strong> verbodsovertreding. Want anders moest de overtreding van Eva, zowel<br />

in aanmerking kom<strong>en</strong> als die van Adam. En dat niet alle<strong>en</strong>, maar in het 18e vers leert<br />

hij, dat de schuld die tot verdoem<strong>en</strong>is over alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> is gekom<strong>en</strong>, veroorzaakt is<br />

door één misdaad. En naardi<strong>en</strong> Paulus alle<strong>en</strong> die bek<strong>en</strong>de misdaad van Adam aanmerkt,<br />

als de oorzaak van ‘s m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> rampzalige toestand, moet hij Adam, als het<br />

hoofd des Verbonds, in het oog gehad hebb<strong>en</strong>. Want wat betrekking hadd<strong>en</strong> wij<br />

anders meer op die zonde van Adam dan op al zijn andere zond<strong>en</strong>, welke hij bedrev<strong>en</strong><br />

heeft van het begin af, tot de geboorte van Seth toe? Maar als ik het oog laat gaan op<br />

het 14de vers, dan wordt ik in die gedacht<strong>en</strong> gesterkt, wanneer de Apostel daar zegt,<br />

„Maar de dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, ook over deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die niet


203<br />

gezondigd hadd<strong>en</strong>, in de gelijkheid der overtreding Adams.” Ik kan niet zi<strong>en</strong>, dat<br />

Paulus ons daar wil ler<strong>en</strong>, dat de dood geheerst heeft over de kinder<strong>en</strong>, die nog ge<strong>en</strong><br />

dadelijke zond<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> bedrev<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Omdat ik ge<strong>en</strong> kind, werkzaam kan<br />

begrijp<strong>en</strong>, zonder verkeerdheid in hun werkzaamheid. En hoewel dat iemand met<br />

meer voegzaamheid mocht d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat de Apostel het oog heeft, niet op de<br />

dadelijkheid van het zondig<strong>en</strong>, maar op de hebbelijkheid in het zondig<strong>en</strong>; kan ik daar<br />

niet in berust<strong>en</strong>. Want dat heeft ge<strong>en</strong> plaats met <strong>en</strong>ige tijdsbepaling, gelijk als het hier<br />

voorkomt, van Adam af tot Mozes toe. Maar dát (de hebbelijkheid der zonde) heeft<br />

altijd plaats van Adam af tot aan het einde van de wereld toe. En dan komt het mij<br />

voor, dat de Apostel ons wil ler<strong>en</strong>, dat van Adam af tot Mozes toe, in die tijd ge<strong>en</strong><br />

zonde begaan is in de gelijkheid der overtreding van Adam.<br />

Maar dat t<strong>en</strong> tijde van Mozes e<strong>en</strong> overtreding moet begaan zijn, welke e<strong>en</strong> gelijkheid<br />

had aan de overtreding van Adam. Nu, dat t<strong>en</strong> tijde van Mozes e<strong>en</strong> overtreding begaan<br />

is, dat is op<strong>en</strong>baar, namelijk, to<strong>en</strong> Mozes de eerste 40 dag<strong>en</strong> op de berg was, wanneer<br />

uw vader<strong>en</strong> tot Aäron zeid<strong>en</strong>: „sta op, maak ons god<strong>en</strong>, die voor ons aangezicht gaan,<br />

want dez<strong>en</strong> Mozes, die man, die ons uit Egypteland uitgevoerd heeft, wij wet<strong>en</strong> niet,<br />

wat Hem geschied zij”, Exod. 32: 1. Met dat goud<strong>en</strong> kalf, hetwelk Aäron op hun<br />

verzoek gemaakt heeft, hebb<strong>en</strong> zij begaan e<strong>en</strong> zonde, in de gelijkheid der overtreding<br />

van Adam, want die zonde beschrijft God zelf met deze woord<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Mozes,<br />

wanneer Hij zeide: „ga he<strong>en</strong>, klim af! Want uw volk, dat gij uit Egypteland opgevoerd<br />

hebt, heeft het verdorv<strong>en</strong>. En zij zijn haast afgewek<strong>en</strong> van de weg, die Ik h<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong><br />

had, zij hebb<strong>en</strong> zich e<strong>en</strong> gegot<strong>en</strong> kalf gemaakt. En zij hebb<strong>en</strong> zich voor hetzelve gebog<strong>en</strong>.<br />

En hebb<strong>en</strong> het offerande gedaan. En gezegd: dit zijn uw god<strong>en</strong>, Israël, die u uit<br />

Egypteland opgevoerd hebb<strong>en</strong>.” Nu was het e<strong>en</strong> hoofdzakelijke eis van het Sinaïtisch<br />

verbond, „gij zult ge<strong>en</strong> andere god<strong>en</strong> voor Mijn aangezicht hebb<strong>en</strong>. Gij zult u ge<strong>en</strong><br />

gesned<strong>en</strong> beeld, noch <strong>en</strong>ige gelijk<strong>en</strong>is mak<strong>en</strong>, [van hetg<strong>en</strong>e] bov<strong>en</strong> in de hemel is,<br />

noch [van hetg<strong>en</strong>e] onder op de aarde is: noch [van hetg<strong>en</strong>e] in de water<strong>en</strong> onder de<br />

aarde is. Gij zult u voor die niet buig<strong>en</strong>, noch h<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>.” Daar het nu zeker is, dat<br />

het Sinaïtische verbond maar ev<strong>en</strong> opgericht was, to<strong>en</strong> het Israëlitische bondvolk<br />

hetzelve heeft verbrok<strong>en</strong>; begaande hiermee e<strong>en</strong> zonde in de gelijkheid der<br />

overtreding van Adam. Behalve dit, had deze overtreding e<strong>en</strong> gelijkheid met die van<br />

Adam, omdat in beide het nageslacht, de strafgevolg<strong>en</strong> van de overtreding hebb<strong>en</strong><br />

moet<strong>en</strong> drag<strong>en</strong>. Want uw ganse kerkplechtige wet, waaraan ulied<strong>en</strong> met vrez<strong>en</strong> des<br />

doods, al uw lev<strong>en</strong> derzelver di<strong>en</strong>stbaarheid onderworp<strong>en</strong> zijt, is e<strong>en</strong> gevolg van deze<br />

overtreding. Dat was hetge<strong>en</strong> Paulus die van Gelat<strong>en</strong> wilde ler<strong>en</strong>, als Hij hun vroeg:<br />

Waartoe is dan de wet? En het ler<strong>en</strong>derwijze beantwoordt: „zij is om der<br />

overtreding<strong>en</strong> wil daarbij gesteld,” hoofdstuk 3: 19. Zo leert Paulus, overe<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>de<br />

de schrift<strong>en</strong> van het Oude Testam<strong>en</strong>t; dat de zond<strong>en</strong> <strong>en</strong> de dood door Adams<br />

bondbreuk is in de wereld gekom<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> in Adam mede overtreders<br />

zijn, erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> van de zond<strong>en</strong>. En erfwachters van de dood. Verder, hoe dat de m<strong>en</strong>s<br />

tot die overtreding is gekom<strong>en</strong>. Daarin stemt het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t wel in overe<strong>en</strong>.<br />

Want dat leert ook, dat het niet geschied is uit e<strong>en</strong> willekeurige boosheid, maar door<br />

e<strong>en</strong> bedrieger <strong>en</strong> verleider. Want ik vind het aangetek<strong>en</strong>d in 2 Cor. 11: 3. „Dat de<br />

slang Eva door haar arglistigheid bedrog<strong>en</strong> heeft.” En dezelfde Apostel schreef, aan<br />

zijn zoon Timotheüs in zijn eerste brief: „Adam is niet verleid geword<strong>en</strong>; maar de<br />

vrouw verleid zijnde, is in overtreding geweest,” hoofdstuk 2: 14. Ook noemt het<br />

Nieuw Testam<strong>en</strong>t, in navolging van Mozes, de verleider e<strong>en</strong> slang. Ev<strong>en</strong>wel met die<br />

voorzichtigheid, dat die schrift<strong>en</strong> ons uitdrukkelijk ler<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> door de verleider<br />

ge<strong>en</strong> blote slang verstaan moet. Want in Op<strong>en</strong>baring 12, werd vertoond e<strong>en</strong> draak, die<br />

de kerk vervolgde in de Woestijn. En die krijg voerde met zijn <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Michaël


204<br />

<strong>en</strong> zijn Engel<strong>en</strong>. En van die draak werd in het 9 de vers gezegd, dat die is de oude<br />

slang, welke g<strong>en</strong>oemd wordt duivel <strong>en</strong> satanas, die de gehele wereld verleidt. En Jezus<br />

noemt de slang de duivel, wanneer Hij tot uw vader<strong>en</strong> zeide: “de duivel is e<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>moorder van d<strong>en</strong> beginne <strong>en</strong> is in de waarheid niet staande geblev<strong>en</strong>, want<br />

ge<strong>en</strong> waarheid is in hem. Wanneer Hij de leug<strong>en</strong> spreekt, spreekt hij uit zijn eig<strong>en</strong>.<br />

Want hij is e<strong>en</strong> leug<strong>en</strong>aar, <strong>en</strong> de vader derzelve [leug<strong>en</strong>,]” Joh. 3: 44.<br />

En zo leert het Nieuw Testam<strong>en</strong>t heel omzichtig wie de verleider geweest is, dewelke<br />

figuurlijk e<strong>en</strong> slang g<strong>en</strong>oemd wordt. En daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong>, dat de verleider in de waarheid<br />

gestaan heeft, maar dat hij daarin niet is staande geblev<strong>en</strong>, zijnde niet door verleiding,<br />

maar door eig<strong>en</strong> willekeur daaruit gevall<strong>en</strong>. Want door zijn leug<strong>en</strong> beroofde Hij de<br />

m<strong>en</strong>s van het lev<strong>en</strong>, welke leug<strong>en</strong> hij met zijn arglistigheid bedekte; zodat het niet<br />

gemerkt werd voordat het te laat was. En daarom wordt hij met recht g<strong>en</strong>oemd e<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>moorder.<br />

RABBI.<br />

Wanneer UE. (in de vierde sam<strong>en</strong>spraak) gesprok<strong>en</strong> heeft van Adams verbondsbreuk,<br />

toonde UE. de algeme<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> de grootheid van de verdorv<strong>en</strong>heid des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, die<br />

na de bondsbreuk zich vertoonde; nu wilde ik wel e<strong>en</strong>s hor<strong>en</strong>, welke overe<strong>en</strong>komst<br />

daarvan in het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t gevond<strong>en</strong> wordt.<br />

KOOPMAN.<br />

Zakelijk hetzelfde, want de algeme<strong>en</strong>heid nev<strong>en</strong>s de grootheid der verdorv<strong>en</strong>heid,<br />

leert Paulus, Rom. 3: 10-19, gelijk geschrev<strong>en</strong> is: „Er is niemand rechtvaardig, ook<br />

niet e<strong>en</strong>; er is niemand, die verstandig is; er is niemand die God zoekt. All<strong>en</strong> zijn zij<br />

afgewek<strong>en</strong>, tezam<strong>en</strong> zijn zij onnut geword<strong>en</strong>, er is niemand, die goed doet, er is [ook]<br />

niet tot Uit toe. hun keel is e<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>d graf; met hun tong<strong>en</strong> pleg<strong>en</strong> zij bedrog;<br />

slang<strong>en</strong>v<strong>en</strong>ijn is onder hun lipp<strong>en</strong>; welker mond is vol van vervloeking <strong>en</strong> bitterheid.<br />

hun voet<strong>en</strong> Zijn snel om bloed te vergiet<strong>en</strong>. Vernieling <strong>en</strong> ell<strong>en</strong>digheid is in hun<br />

weg<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de weg des vredes hebb<strong>en</strong> zij niet gek<strong>en</strong>d. Er is ge<strong>en</strong> vreze Gods voor hun<br />

og<strong>en</strong>.” Zo ziet UE. dat de algeme<strong>en</strong>heid der verdorv<strong>en</strong>heid zich uitstrekt over alle<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, ja, over de gehele m<strong>en</strong>s, dat is over ziel <strong>en</strong> lichaam. Want wat het lichaam<br />

betreft, dat heeft ons Paulus in verscheid<strong>en</strong> del<strong>en</strong> van het lichaam, na deszelfs<br />

verdorv<strong>en</strong>heid vertoond, in de ev<strong>en</strong> bijgebrachte plaats, namelijk het kwaad gebruik<br />

van de keel, de tong, de lipp<strong>en</strong>, de mond, de voet<strong>en</strong> <strong>en</strong> de og<strong>en</strong>. En ge<strong>en</strong> wonder, want<br />

de zonde die als onder e<strong>en</strong> persoonsbeschrijving voorkomt, werd gezegd „in de m<strong>en</strong>s<br />

te won<strong>en</strong>”, Rein. 7.: 17, „<strong>en</strong> over het lichaam te heers<strong>en</strong>”, Rom. 6: 12. En wat de ziel<br />

des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> betreft, daar is het mee geleg<strong>en</strong>, „dat beide het verstand <strong>en</strong> gewet<strong>en</strong>,<br />

bevlekt zijn”, Tit. 1: 15. En vóór zijn vernieuwing is hij duisternis”, Ef. 5: 8. En ge<strong>en</strong><br />

wonder, want tot die tijd toe is hij „verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van<br />

het lev<strong>en</strong> Gods, door de onwet<strong>en</strong>dheid die in h<strong>en</strong> is, door de verharding huns hart<strong>en</strong>.<br />

En daarom is het bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong> des vleses vijandschap teg<strong>en</strong> God, want het onderwerpt<br />

zich der Wet Gods niet, want het kan ook niet”, Rom. 8: 7. En zo ler<strong>en</strong> mij de<br />

Evangelieschrift<strong>en</strong>, hoe groot <strong>en</strong> hoe algeme<strong>en</strong> het schandelijk kwaad des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

geword<strong>en</strong> is.<br />

Maar ik moest hier niet verget<strong>en</strong> aan te wijz<strong>en</strong>, dat ook van het droevig kwaad<br />

gesprok<strong>en</strong> wordt in dezelfde Schrift<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Heere, die in de schrift<strong>en</strong> des Oud<strong>en</strong><br />

Testam<strong>en</strong>ts gezegd wordt, te toorn<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de zondaar. En dat wel met vergroting,<br />

gelijk de Heere Zelf sprek<strong>en</strong>de voorkomt in het lied van Mozes, <strong>De</strong>ut. 32: 22. „E<strong>en</strong><br />

vuur is aangestok<strong>en</strong> in Mijn toorn. En zal berm<strong>en</strong> tot in de onderste hel. En zal het<br />

land met zijn inkomst verter<strong>en</strong> <strong>en</strong> de grond<strong>en</strong> der berg<strong>en</strong> in vlam zett<strong>en</strong>.” En vanwege


205<br />

deszelfs verschrikkelijkheid werd teg<strong>en</strong> de Heere gezegd: „wie k<strong>en</strong>t de sterkte Uws<br />

toorn, <strong>en</strong> Uw verbolg<strong>en</strong>heid nadat gij te vrez<strong>en</strong> zijt.” <strong>De</strong>ze geduchte toorn van God<br />

zegg<strong>en</strong> de nieuw Verbondschrift<strong>en</strong>, dat de m<strong>en</strong>s, die buit<strong>en</strong> geloofsver<strong>en</strong>iging met de<br />

Messias leeft, onder die toorn ligt. En dat die op hem blijft, gelijk Johannes de Doper<br />

dit aan zijn discipel<strong>en</strong> vertoonde, Joh. 3: 36; wanneer hij tot h<strong>en</strong> zei: “Die in d<strong>en</strong> Zoon<br />

gelooft, die heeft het eeuwige lev<strong>en</strong>; maar die d<strong>en</strong> Zoon ongehoorzaam is, die zal het<br />

lev<strong>en</strong> niet zi<strong>en</strong>, maar de toorn Gods blijft op hem.” En Paulus noemt ze met nadruk<br />

kinder<strong>en</strong> des toorns van nature, Ef. 2: 3. En wat het kwaad verergert, is, dat de m<strong>en</strong>s<br />

zichzelf daarvan niet kan redd<strong>en</strong>. En ge<strong>en</strong> wonder, want die Schrift<strong>en</strong> ziet de m<strong>en</strong>s aan<br />

als e<strong>en</strong> dode, gelijk Paulus van zichzelf <strong>en</strong> van zijn medegelovig<strong>en</strong> spreekt,<br />

aangemerkt in hun vorige natuurstaat, Ef. 2: 5, dat zij dood <strong>ware</strong>n door de misdad<strong>en</strong>.<br />

En Jezus zegt, dat m<strong>en</strong> door het geloof overgaat, uit de dood in het lev<strong>en</strong>, Joh. 5: 24.<br />

En Hij laat daarop volg<strong>en</strong>, vers 25: “Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, de ure komt <strong>en</strong> is<br />

nu, wanneer de dod<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> hor<strong>en</strong> de stem des Zoons Gods. En die ze gehoord<br />

hebb<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>.” En het is zeker, dat Hij daar niet spreekt van zulk<strong>en</strong>, die<br />

natuurlijk gestorv<strong>en</strong> zijnde <strong>en</strong> die uit de dood weer opgewekt <strong>ware</strong>n, of zoud<strong>en</strong><br />

opgewekt word<strong>en</strong>. Want van de bijzondere opwekking der dod<strong>en</strong> had Hij gesprok<strong>en</strong> in<br />

vers 21. En van de algem<strong>en</strong>e opstanding sprak Hij vers 28. Want in het 21ste vers<br />

zeide Hij: “Gelijk de Vader de dod<strong>en</strong> opwekt <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>dig maakt, alzo maakt ook de<br />

Zoon lev<strong>en</strong>dig die Hij wil.” En in het 28ste vers: “En verwondert u daar niet over,<br />

want de ure komt, in welke all<strong>en</strong> die in de grav<strong>en</strong> zijn, Zijn stem zull<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>.” En<br />

gelijk het niet mogelijk is, dat e<strong>en</strong> dode zichzelf kan lev<strong>en</strong>dig mak<strong>en</strong>, maar daartoe<br />

vereist wordt e<strong>en</strong> Goddelijke kracht; kan ook e<strong>en</strong> geestelijk dode zichzelf niet<br />

lev<strong>en</strong>dig mak<strong>en</strong>, maar daartoe werd niet minder dan e<strong>en</strong> Goddelijke kracht vereist.<br />

Gelijk Paulus hetzelve de Efeziërs leerde, hoofdstuk 2: 27, als Hij tot h<strong>en</strong> zei: Maar<br />

God, die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft lief<br />

gehad. Ook to<strong>en</strong> wij dood <strong>ware</strong>n door de misdad<strong>en</strong>, heeft [ons] lev<strong>en</strong>dig gemaakt met<br />

Christus (uit g<strong>en</strong>ade zijt gij zalig geword<strong>en</strong>). En heeft [ons] mede opgewekt. En heeft<br />

[ons] mede gezet in de hemel in Christus Jezus. En dit is het, dat ik kort met<br />

betrekking op de 4 de Sam<strong>en</strong>spraak had te zegg<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Heeft UE. ook iets aan te merk<strong>en</strong>, met betrekking op de 5 e sam<strong>en</strong>spraak.<br />

KOOPMAN.<br />

Anders niet, als dat wij daar gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat na het werkverbond verbrok<strong>en</strong> zijnde,<br />

hetzelve zijn kracht verlor<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de om e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s het lev<strong>en</strong> te gev<strong>en</strong> dat derhalve te<br />

vergeefs door e<strong>en</strong> wettische gehoorzaamheid de gerechtigheid t<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> gezocht<br />

wordt. En dit ler<strong>en</strong> de Schrift<strong>en</strong> van het Nieuw Verbond ook op e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igte van<br />

plaats<strong>en</strong>. En bijzonder heeft Paulus dit in het oog, om te betog<strong>en</strong> in de brief aan de<br />

Romein<strong>en</strong>, als Hij op Zijn gelegde grond zegt, hoofdstuk 3: 20. “Daarom zal uit de<br />

werk<strong>en</strong> der wet ge<strong>en</strong> vlees gerechtvaardigd word<strong>en</strong> voor Hem, want door de wet is de<br />

k<strong>en</strong>nis der zonde.” En hij vraagt vers 27: “Waar is dan de roem? Die is uitgeslot<strong>en</strong>.<br />

Door wat wet? <strong>De</strong>r werk<strong>en</strong>? Ne<strong>en</strong>, maar door de wet des geloofs.” En daaruit maakt<br />

hij dit besluit, vers 28, dat de m<strong>en</strong>s door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de<br />

werk<strong>en</strong> der wet. En hierop toont hij verder, dat Abraham niet uit de werk<strong>en</strong> maar uit<br />

het geloof gerechtvaardigd is. En daarmee stemt Paulus met verscheid<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> van<br />

het Oude Testam<strong>en</strong>t overe<strong>en</strong>; dewelke u ler<strong>en</strong> af te zi<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>gerechtigheid <strong>en</strong><br />

uit te zi<strong>en</strong> naar e<strong>en</strong> toegerek<strong>en</strong>de gerechtigheid, verworv<strong>en</strong> door Vorst Messias, gelijk<br />

u zi<strong>en</strong> kunt, Jesaja 53: 11, daar de Heere zegt: “door Zijn k<strong>en</strong>nis zal Mijn knecht, de


206<br />

Rechtvaardige, vel<strong>en</strong> rechtvaardig mak<strong>en</strong>, want Hij zal hun ongerechtighed<strong>en</strong><br />

drag<strong>en</strong>.” En in het 54ste hoofdstuk, vers 17: “En dit is de erve der knecht<strong>en</strong> des<br />

Heer<strong>en</strong>. En hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de Heere.” Hoe ver Israël van<br />

Abraham <strong>en</strong> van deze gerechtigheid die uit God is, zijn afgewek<strong>en</strong>, toont Paulus<br />

verder aan de Romein<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: “Maar Israël, die de wet der rechtvaardigheid<br />

zocht, is tot de wet der rechtvaardigheid niet gekom<strong>en</strong>. Waarom? omdat zij [die<br />

zocht<strong>en</strong>], niet uit het geloof, maar als uit de werk<strong>en</strong> der wet. Want zij hebb<strong>en</strong> zich<br />

gestot<strong>en</strong> aan de Ste<strong>en</strong> des aanstoots”, Rom. 9: 31, 32. En hoofdstuk 10: 3. “Want zij<br />

de rechtvaardigheid Gods niet k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> hun eig<strong>en</strong> gerechtigheid zoek<strong>en</strong> op te<br />

richt<strong>en</strong>, zo zijn zij der rechtvaardigheid Gods niet onderworp<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Hetge<strong>en</strong> Paulus daarover geleerd heeft, strijdt met hetge<strong>en</strong> dat Jakobus in zijn<br />

z<strong>en</strong>dbrief heeft geleerd. Want het is zeker, dat hij de Jod<strong>en</strong> van zijn tijd, heeft<br />

vertoond, dat de m<strong>en</strong>s ook gerechtvaardigd wordt uit de werk<strong>en</strong>, gelijk hij dat aanwijst<br />

in Abraham, wanneer hij zegt, hoofdstuk 2: „Abraham, onze vader is hij niet uit de<br />

werk<strong>en</strong> gerechtvaardigd, als hij Izak, zijn zoon geofferd heeft op de altaar?” En het<br />

besluit opmaakt vers 24:,,Ziet gij dan nu, dat e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s uit de werk<strong>en</strong> gerechtvaardigd<br />

wordt. En niet alle<strong>en</strong>lijk uit het geloof?” En hetzelve bevestigt, vers 25: „En desgelijks<br />

ook Rachab de hoer, is zij niet uit de werk<strong>en</strong> gerechtvaardigd geweest, als zij de<br />

gezond<strong>en</strong><strong>en</strong> heeft ontvang<strong>en</strong> <strong>en</strong> door e<strong>en</strong> andere weg uitgelat<strong>en</strong>?” En zo komt Paulus<br />

met Jakobus niet overe<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik bek<strong>en</strong>, dat indi<strong>en</strong> Paulus <strong>en</strong> Jakobus e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde rechtvaardiging, of liever<br />

dezelfde person<strong>en</strong>, bij wie de rechtvaardiging geschiedt, in het oog hadd<strong>en</strong>, dat zij dan<br />

waarlijk sam<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> strijd<strong>en</strong>. Maar als ik op h<strong>en</strong> beide acht geef, dan moet ik<br />

zegg<strong>en</strong>, dat Paulus spreekt van die rechtvaardiging, dewelke geschiedt in de<br />

vierschaar van God; <strong>en</strong> daar kan ge<strong>en</strong> gerechtigheid bestaan, dan alle<strong>en</strong> die van de<br />

Messias, welke gerechtigheid de zondaar deelachtig wordt, wanneer hij door het<br />

geloof met de Messias wordt ver<strong>en</strong>igd. Want dan draagt de Messias Zijn verdi<strong>en</strong>de<br />

gerechtigheid over aan die m<strong>en</strong>s. En zo wordt des Messias gerechtigheid, zijn gerechtigheid.<br />

En zodra hij dezelve deelachtig is, wordt hij gerechtvaardigd in de<br />

vierschaar van God. En al wie voor het gericht van God komt te verschijn<strong>en</strong>, zonder<br />

deze gerechtigheid, al had hij ook e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> gerechtigheid, hetzij e<strong>en</strong> burgerlijke of al<br />

e<strong>en</strong> wettische gerechtigheid, die zal schuldig uitgaan. Maar de rechtvaardiging daar<br />

Jakobus van spreekt, uit de werk<strong>en</strong>, is deze niet. Want Jakobus spreekt niet van die<br />

rechtvaardiging dewelke in de vierschaar van God geschiedt, maar van de<br />

rechtvaardiging, die geschiedt van de <strong>en</strong>e m<strong>en</strong>s bij de andere. En ook van e<strong>en</strong><br />

rechtvaardiging in ons eig<strong>en</strong> gewet<strong>en</strong>.<br />

Of, om wat klaarder te sprek<strong>en</strong>, wanneer e<strong>en</strong> ziel als e<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong>e die raad <strong>en</strong><br />

reddeloos is, zich aan de Messias komt aan te bied<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> geloofsonderwerping.<br />

En Hem door het geloof begeert aan te nem<strong>en</strong>, erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de Hem voor zijn Profeet,<br />

voor zijn Priester <strong>en</strong> voor zijn Koning; zoek<strong>en</strong>de al zijn heil in Hem. Dán is het zeker,<br />

dat wanneer e<strong>en</strong> ziel in waarheid tot de Messias komt, hij Hem ge<strong>en</strong>szins zal<br />

uitwerp<strong>en</strong>. Echter wanneer e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s, na die opdracht aan de Messias, in zichzelf<br />

ontwaar wordt die werk<strong>en</strong>, welke vruchtgevolg<strong>en</strong> zijn van zijn ver<strong>en</strong>iging met de<br />

Messias, dan wordt hij door die werk<strong>en</strong> gerechtvaardigd bij zichzelf. Dat is, hij wordt<br />

daardoor verzekerd, dat de Messias Hem aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn gerechtigheid Hem<br />

toegerek<strong>en</strong>d heeft, waardoor hij bij God gerechtvaardigd is. En uit die vrucht<strong>en</strong> des


207<br />

geloofs, waardoor hij met Jezus ver<strong>en</strong>igd is, werd hij ook gerechtvaardigd bij zijn<br />

medegelovig<strong>en</strong>, die hem daardoor, voor e<strong>en</strong> gerechtvaardigde k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.<br />

En dat dit het oogmerk van Jakobus is, blijkt daaruit, omdat hij zegt tot deg<strong>en</strong><strong>en</strong> daar<br />

hij hier mee twist<strong>en</strong>de voorkomt, vers 18: „Toont mij uw geloof uit uw werk<strong>en</strong>. En ik<br />

zal u uit mijn werk<strong>en</strong> mijn geloof ton<strong>en</strong>.”<br />

T<strong>en</strong> 2de. Hij spreekt in dit ganse stuk niet één woord van de werk<strong>en</strong> der wet; derhalve<br />

besluit ik, dat hij spreekt van de werk<strong>en</strong> des geloofs. Temeer, omdat het werk<br />

waarmee hij Abraham hier vertoont, zeker e<strong>en</strong> werk des geloofs is. Want de Heere had<br />

aan Hem beloofd, dat in Izak zijn zaad zou g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. En nu komt de Heere<br />

hem op te eis<strong>en</strong>, zonder Zijn beloft<strong>en</strong> te vervull<strong>en</strong>. Maar hoewel de Heere Izak door<br />

Abrahams eig<strong>en</strong> hand komt op te eis<strong>en</strong>, twijfelde hij aan de beloft<strong>en</strong> Gods niet door<br />

ongeloof.<br />

En dat blijkt vooreerst uit zijn gezegde teg<strong>en</strong> zijn knecht<strong>en</strong>, wanneer hij met<br />

zijn zoon de berg zou opgaan, G<strong>en</strong>. 22:5. „En Abraham zeide tot zijn jonger<strong>en</strong>, blijft<br />

gij hier met de ezel. En ik <strong>en</strong> de jong<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> he<strong>en</strong>gaan tot daar; als wij aangebed<strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dan zull<strong>en</strong> wij tot u weder ker<strong>en</strong>.”<br />

T<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong>, uit het antwoord dat hij aan Izak gaf, wanneer hij de berg<br />

opgaande, vroeg, vers 7: „Mijn vader! En hij zeide: zie [hier] b<strong>en</strong> ik, mijn zoon. En hij<br />

zeide: ziet het vuur <strong>en</strong> het hout, maar waar is het lam tot het brandoffer?” En vers 8.<br />

„En Abraham zeide: God zal zichzelf e<strong>en</strong> lam t<strong>en</strong> brandoffer voorzi<strong>en</strong>, mijn zoon;<br />

alzo ging<strong>en</strong> zij beid<strong>en</strong> tezam<strong>en</strong>.” In welk alles het sterk geloof in Abraham uitblonk.<br />

En nu d<strong>en</strong>k ik dat UE. wel ziet, dat Jakobus met Paulus in het wez<strong>en</strong>lijke niet strijd<strong>en</strong>,<br />

maar dat zij ieder iets bijzonders in het oog hebb<strong>en</strong>. En dat Jakobus leert dat de<br />

werk<strong>en</strong> noodzakelijk tot het geloof behor<strong>en</strong>. Dat heeft Paulus ook geleerd, gelijk dat<br />

klaar blijkt in hetge<strong>en</strong> hij aan zijn zoon Titus schreef, hoofdstuk 3: 8. „Dit is e<strong>en</strong><br />

getrouw woord. En deze ding<strong>en</strong> wil ik, dat gij ernstelijk bevestigt, opdat deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die<br />

aan God gelov<strong>en</strong>, zorg drag<strong>en</strong> om goede werk<strong>en</strong> voor te staan; deze ding<strong>en</strong> zijn het,<br />

die goed <strong>en</strong> nuttig zijn de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>.” En zo ziet UE. met wat voor e<strong>en</strong> ernst, dat Paulus<br />

de goede werk<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> vruchtgevolg van het geloof aanprijst. Met ge<strong>en</strong> ander oog,<br />

moet m<strong>en</strong> de werk<strong>en</strong> daar Jakobus van spreekt, beschouw<strong>en</strong>. En ik d<strong>en</strong>k, dat als m<strong>en</strong><br />

het oogmerk van Paulus <strong>en</strong> Jakobus verstaat, dat dan tuss<strong>en</strong> h<strong>en</strong> beide gans ge<strong>en</strong><br />

verschil gevond<strong>en</strong> wordt.<br />

En aldus heb ik ook kort iets, met betrekking op de 5 de Sam<strong>en</strong>spraak aangewez<strong>en</strong>. En<br />

mogelijk ook nog iets tot opheldering ervan gezegd.<br />

RABBI.<br />

Het is raar! Ik heb van mijn lev<strong>en</strong> wel heel anders van Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> over Jakobus hor<strong>en</strong><br />

sprek<strong>en</strong>, dan UE. daar gedaan heeft.<br />

KOOPMAN.<br />

Het is noch de tijd, noch ons oogmerk, dat wij zoud<strong>en</strong> intred<strong>en</strong> in de verschill<strong>en</strong>de<br />

gedacht<strong>en</strong> der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>; ik stel UE. alle<strong>en</strong> voor, wat dat ik versta het <strong>ware</strong> oogmerk<br />

van de beide Apostel<strong>en</strong> te wez<strong>en</strong>. En ik laat ulied<strong>en</strong> over hetge<strong>en</strong> dat ik zeg oordel<strong>en</strong>,<br />

daar ik tot e<strong>en</strong> verstandige spreek.<br />

Verder keer ik mij tot de 6 de sam<strong>en</strong>spraak, waarin wij gehandeld hebb<strong>en</strong> over de<br />

herstelling des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met God.<br />

Wij hebb<strong>en</strong> daar gezi<strong>en</strong>, dat het middel der herstelling niet stond aan de zijde van de<br />

m<strong>en</strong>s, maar aan de zijde van God; <strong>en</strong> verder dat het geschied<strong>en</strong> zou, behoud<strong>en</strong>s Gods<br />

heiligheid <strong>en</strong> rechtvaardigheid, door e<strong>en</strong> Borg <strong>en</strong> Verlosser. Ik zeg dan, het Nieuwe


208<br />

Testam<strong>en</strong>t leert ons dit overklaar, in overe<strong>en</strong>stemming van de voorzeggingsleer, gelijk<br />

Paulus dit met klare woord<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, Rom. 3: 24, 25 <strong>en</strong> 26, als hij zegt: „dat<br />

God Christus Jezus voorgesteld heeft [tot] e<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>ing, door het geloof in Zijn<br />

bloed, tot e<strong>en</strong> betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zond<strong>en</strong>, die<br />

tevor<strong>en</strong> geschied zijn, onder de verdraagzaamheid Gods; tot e<strong>en</strong> betoning van Zijn<br />

rechtvaardigheid in dez<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>woordig<strong>en</strong> tijd, opdat Hij rechtvaardig zij <strong>en</strong><br />

rechtvaardig<strong>en</strong>de d<strong>en</strong>g<strong>en</strong><strong>en</strong>, die uit het geloof van Jezus is.” En in de brief aan de<br />

Hebreeën, leidt hij het af van Gods betamelijkheid, zegg<strong>en</strong>de: „Want het betaamde<br />

Hem, om Welke alle ding<strong>en</strong> zijn <strong>en</strong> door Welke alle ding<strong>en</strong> zijn, dat Hij vele kinder<strong>en</strong><br />

tot de heerlijkheid leid<strong>en</strong>de, de Overste Leidsman hunner zaligheid door lijd<strong>en</strong> zou<br />

heilig<strong>en</strong>.” <strong>De</strong>ze Overste Leidsman onzer zaligheid is de <strong>ware</strong> Goël, Die de <strong>ware</strong><br />

losprijs heeft opgebracht. Want „Hij heeft ons duur gekocht,” 1 Cor. 6: 20 <strong>en</strong> 7: 23.<br />

„En wij wet<strong>en</strong> dat wij niet verlost zijn door vergankelijke ding<strong>en</strong>, zilver of goud, maar<br />

door het dierbaar bloed van Christus, als van e<strong>en</strong> onbestraffelijk <strong>en</strong> onbevlekt Lam,” 1<br />

Petrus 1: 18. „En op dat Hij onze Goël zou zijn, is Hij ons vlees <strong>en</strong> bloed deelachtig<br />

geword<strong>en</strong>, opdat Hij als de teg<strong>en</strong>beeldige bloedwreker, door de dood t<strong>en</strong>iet do<strong>en</strong> zou<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die het geweld des doods had, dat is, de duivel,” Hebr. 2: 14. Verders zie ik<br />

m<strong>en</strong>igmaal Jezus ook voorgesteld als onze Borg, Die in onze plaats de schuld betaalt,<br />

gelijk Hij zelf zegt, Matth. 20: 28. „<strong>De</strong> Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> is niet gekom<strong>en</strong> om gedi<strong>en</strong>d<br />

te word<strong>en</strong>, maar om te di<strong>en</strong><strong>en</strong>. En zijn ziel te gev<strong>en</strong> [tot] e<strong>en</strong> rantso<strong>en</strong>. voor vel<strong>en</strong>.” En<br />

Paulus zegt, 1 Tim. 2: 5, 6. „Want er is e<strong>en</strong> God, er is ook e<strong>en</strong> Middelaar Gods <strong>en</strong> der<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, de M<strong>en</strong>s Christus Jezus. Die zichzelf gegev<strong>en</strong> heeft [tot] e<strong>en</strong> rantso<strong>en</strong> voor<br />

all<strong>en</strong>, [zijnde] de getuig<strong>en</strong>is tot zijner tijd; <strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> wij de verlossing door Zijn<br />

bloed, [namelijk] de vergeving der misdad<strong>en</strong>, naar de rijkdom Zijner g<strong>en</strong>ade.” En<br />

ge<strong>en</strong> wonder, want „Hij is e<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>ing voor onze zond<strong>en</strong>”, 1 Joh. 2: 2. En Hij komt<br />

ook voor, dat Hij onze plaats vervult, of ons persoon als verteg<strong>en</strong>woordigt, gelijk te<br />

zi<strong>en</strong> is, Gal. 3: 13. „Christus heeft ons verlost van de vloek der wet, e<strong>en</strong> vloek<br />

geword<strong>en</strong> zijnde voor ons.” En 2 Cor. 5: 21. “Want Di<strong>en</strong>, Die ge<strong>en</strong> zonde gek<strong>en</strong>d<br />

heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> rechtvaardigheid<br />

Gods in Hem.” En het is zeker, dat de offerdier<strong>en</strong> van het Oude Testam<strong>en</strong>t de plaats<br />

vervuld<strong>en</strong>, of in de plaats gesteld werd<strong>en</strong> van deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die het t<strong>en</strong> offer bracht. Nu<br />

werd Jezus m<strong>en</strong>igmaal voorgesteld als het Teg<strong>en</strong>beeld van die offerdier<strong>en</strong>, als ons<br />

Paaslam, 1 Cor. 5: 7. „Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, [namelijk]<br />

Christus.” En zegt Johannes de Doper (met zinspelling op het lam, dat des morg<strong>en</strong>s <strong>en</strong><br />

des avonds geofferd werd. En daarom g<strong>en</strong>oemd het gedurig offer) van Hem, „ziet het<br />

Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt”, Joh. 1: 29. En daarom zegt Paulus,<br />

Ef. 5: .2. „Christus heeft Zichzelf voor ons overgegev<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> offerande <strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

slachtoffer Gode, tot e<strong>en</strong> welriek<strong>en</strong>d<strong>en</strong> reuk.” En hij is alzo, als ons <strong>ware</strong> Zo<strong>en</strong>offer,<br />

„e<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>ing voor onze zond<strong>en</strong>”, 1 Joh. 2: 2. Ik moet voor het laatst hier<br />

bijvoeg<strong>en</strong>, dat met zinspeling op het bloed van de geslachte vogel tot reiniging van de<br />

melaatse gezegd wordt, 1 Joh. 1: 7. ,,Het bloed van Jezus Christus Zijn Zoon reinigt<br />

ons van alle zond<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Leert ook het Evangelium, dat Jezus door het oef<strong>en</strong><strong>en</strong> van e<strong>en</strong> dadelijke<br />

gehoorzaamheid, voldaan heeft aan die voorwaard<strong>en</strong>, dewelke UE. in de 6 de<br />

Sam<strong>en</strong>spraak (pag. 48) toonde, de grond te zijn van de vri<strong>en</strong>dschap des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met<br />

God. Want wanneer Adam die voorwaarde geschond<strong>en</strong> had, hield de vri<strong>en</strong>dschap<br />

tuss<strong>en</strong> God <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s op; <strong>en</strong> wanneer de vri<strong>en</strong>dschap zou hersteld word<strong>en</strong>, dat dan<br />

aan die voorwaard<strong>en</strong> moest word<strong>en</strong> voldaan.


209<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja, want gelijk het ganse lijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> sterv<strong>en</strong> daartoe di<strong>en</strong>de, om de gedreigde straf<br />

in onze plaats te drag<strong>en</strong>; om de straf van ons, welke wij verdi<strong>en</strong>d hadd<strong>en</strong> weg te<br />

nem<strong>en</strong>, heeft Hij door e<strong>en</strong> dadelijke gehoorzaamheid, het recht t<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> aangebracht.<br />

Gelijk Paulus dit leert, Rom. 5: 19, wanneer hij daar zegt: „Want gelijk door de<br />

ongehoorzaamheid van die <strong>en</strong><strong>en</strong> m<strong>en</strong>s vel<strong>en</strong> [tot] zondaars gesteld zijn geword<strong>en</strong>, alzo<br />

zull<strong>en</strong> ook door de gehoorzaamheid van En<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> [tot] rechtvaardig<strong>en</strong> gesteld<br />

word<strong>en</strong>.” Nu is het zeker, dat hij hier spreekt van e<strong>en</strong> dadelijke gehoorzaamheid, want<br />

hij stelt dezelve teg<strong>en</strong>over Adams ongehoorzaamheid. Nu is het klaar, dat dezelve e<strong>en</strong><br />

dadelijke ongehoorzaamheid geweest is, bijgevolg moet de teg<strong>en</strong>gestelde<br />

gehoorzaamheid, ook e<strong>en</strong> dadelijke gehoorzaamheid zijn.<br />

En zo ziet UE., uit hetge<strong>en</strong> dat in deze sam<strong>en</strong>spraak, als uit het vorige verhandeld is,<br />

dat het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t t<strong>en</strong> volle beantwoordt aan onze 6 de Sam<strong>en</strong>spraak, hetge<strong>en</strong><br />

ik UE. had te verton<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wat heeft UE., overe<strong>en</strong>stemming in het Nieuw Testam<strong>en</strong>t met de 7 de Sam<strong>en</strong>spraak,<br />

aangaande die verborg<strong>en</strong>heid voor ons verstand, weg<strong>en</strong>s de leer der Drie-E<strong>en</strong>heid, in<br />

het Wez<strong>en</strong> Gods?<br />

KOOPMAN.<br />

Daar vindt m<strong>en</strong> die leer der verborg<strong>en</strong>heid des geloofs, met ge<strong>en</strong> mindere klaarheid<br />

dan wij in de Schrift<strong>en</strong> van het Oude Testam<strong>en</strong>t gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Maar daar ik dat<br />

leerstuk in de gemelde sam<strong>en</strong>spraak vertoond heb uit de Schrift<strong>en</strong> van het Oude<br />

Verbond, zal ik nu maar alle<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>, de overe<strong>en</strong>komst daarvan met de Schrift<strong>en</strong> van<br />

het Nieuwe Verbond. Want daar ik met UE. als met e<strong>en</strong> Jood spreek, komt het niet te<br />

pas, dit leerstuk uit de Nieuwe Bondsboek<strong>en</strong> UE. te bewijz<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> bek<strong>en</strong>dste plaats<strong>en</strong> daar dit geleerd wordt, is vooreerst Matth. 3: 16, 17, daar m<strong>en</strong><br />

leest: „En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklomm<strong>en</strong> uit het water. En ziet, de<br />

hemel<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> Hem geop<strong>en</strong>d <strong>en</strong> hij zag de Geest Gods nederdal<strong>en</strong> gelijk e<strong>en</strong> duive<br />

<strong>en</strong> op Hem kom<strong>en</strong>. En ziet, e<strong>en</strong> stem uit de hemel<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: <strong>De</strong>ze is Mijn Zoon,<br />

Mijn Geliefde, in <strong>De</strong>nwelke Ik Mijn welbehag<strong>en</strong> heb.” Daar is de Zoon, Die wordt gedoopt;<br />

de Vader met e<strong>en</strong> hoorbare stem verklaart Hem daar voor, <strong>en</strong> de Heilige Geest<br />

daalt zichtbaar op Hem neer.<br />

<strong>De</strong> tweede plaats is Matth. 28: 19, daar Jezus tot Zijn Discipel<strong>en</strong> zegt: „Gaat dan<br />

h<strong>en</strong><strong>en</strong>, onderwijst al de volker<strong>en</strong>, dezelve dop<strong>en</strong>de in de Naam des Vaders. En des<br />

Zoons. En des Heilig<strong>en</strong> Geestes, ler<strong>en</strong>de h<strong>en</strong> onderhoud<strong>en</strong> alles, wat Ik u gebod<strong>en</strong><br />

heb.”<br />

<strong>De</strong> derde plaats is 2 Cor. 13: 13, daar Paulus zijn brief besluit met deze zeg<strong>en</strong>w<strong>en</strong>s:<br />

„<strong>De</strong> g<strong>en</strong>ade van de Heere Jezus Christus. En de liefde Gods. En de geme<strong>en</strong>schap des<br />

Heilig<strong>en</strong> Geestes, zij met u all<strong>en</strong>. Am<strong>en</strong>.”<br />

<strong>De</strong> 4de plaats is 1 Joh. 5: 7, dewelke alles in klare woord<strong>en</strong> is overtreff<strong>en</strong>de, wanneer<br />

hij daar zegt: „Drie zijn er die getuig<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> Hemel, de Vader, het Woord <strong>en</strong> de<br />

Heilige Geest. En deze Drie zijn E<strong>en</strong>.” Welke woord<strong>en</strong> de partij<strong>en</strong> van dit leerstuk de<br />

wereld wel tracht<strong>en</strong> te do<strong>en</strong> gelov<strong>en</strong>, dat die woord<strong>en</strong> uit de p<strong>en</strong> van Johannes niet zijn<br />

voortgekom<strong>en</strong>, maar t<strong>en</strong> tijde der Arian<strong>en</strong> daarin zijn gelapt. Maar daar is al teg<strong>en</strong><br />

aangetoond, als dat deze woord<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> geschrift van e<strong>en</strong> kerkvader gevond<strong>en</strong> wordt,<br />

dewelke geleefd heeft vóór Arius. En ook hoe was dat mogelijk om te do<strong>en</strong>, daar de<br />

afschrift<strong>en</strong> zowel in de hand der Arian<strong>en</strong>, als in de hand der kerk <strong>ware</strong>n?


210<br />

Verder vind<strong>en</strong> wij nog verscheid<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> dewelke zo algeme<strong>en</strong> niet zijn. En daar<br />

nochtans hetzelfde klaar geleerd wordt. Zoals Joh. 14: 16, 17, daar Jezus zegt: „Ik zal<br />

de Vader bidd<strong>en</strong>. En Hij zal u e<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> Trooster gev<strong>en</strong>, opdat Hij bij u blijve in der<br />

eeuwigheid [namelijk] de Geest der waarheid.” Die daar spreekt is Jezus. En Hij zegt<br />

dat Hij Zijn Vader zal bidd<strong>en</strong>. En daarop zal de Vader de Heilige Geest z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. Zodat<br />

u daar hebt de Vader, de Zoon <strong>en</strong> de Heilige Geest. Ook 1 Cor. 12: 4, 5, 6. „Er is<br />

verscheid<strong>en</strong>heid der gav<strong>en</strong>, maar het is dezelfde Geest; <strong>en</strong> er is verscheid<strong>en</strong>heid der<br />

bedi<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>; <strong>en</strong> het is dezelfde Heere; <strong>en</strong> er is verscheid<strong>en</strong>heid der werking<strong>en</strong>, maar<br />

het is dezelfde God, die alles in all<strong>en</strong> werkt.” Daar ontmoet m<strong>en</strong> in het 4de vers de<br />

Heilige Geest, in het 5de de Heere, dat is de Zoon. En in het 6de vers God, namelijk<br />

de Vader. En Petrus op<strong>en</strong>t zijn eerste z<strong>en</strong>dbrief met dit leerstuk, als hij in het 2de vers<br />

zegt: „<strong>De</strong> uitverkor<strong>en</strong><strong>en</strong> naar de voork<strong>en</strong>nis Gods des Vaders, in de heiligmaking des<br />

Geestes, tot gehoorzaamheid <strong>en</strong> bespr<strong>en</strong>ging des bloeds van Jezus Christus.” Maar<br />

met het verstand kan m<strong>en</strong> hier niet over redekavel<strong>en</strong>, want het is <strong>en</strong> blijft daarvoor e<strong>en</strong><br />

verborg<strong>en</strong>heid, gelijk Paulus zulks die van Coloss<strong>en</strong>s<strong>en</strong> leerde, hoofdstuk 2: 2, 3,<br />

wanneer hij dit leerstuk noemde e<strong>en</strong> „k<strong>en</strong>nis der verborg<strong>en</strong>heid Gods <strong>en</strong> des Vaders<br />

<strong>en</strong> van Christus; in <strong>De</strong>nwelke alle de schatt<strong>en</strong> der wijsheid <strong>en</strong> der k<strong>en</strong>nis verborg<strong>en</strong><br />

zijn.”<br />

En m<strong>en</strong> vindt in deze Bondschrift<strong>en</strong> alle nauwkeurigheid, aangaande dit leerstuk, als<br />

aan de e<strong>en</strong> zijde dat ze zorg draagt, om ons niet te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> tot de gedacht<strong>en</strong> van e<strong>en</strong><br />

meervoud der God<strong>en</strong>. En daarom staat daar nauwkeurig, 1 Joh. 5: 7, „deze drie zijn<br />

e<strong>en</strong>.” Maar aan de andere kant draagt Gods Geest ook zorg, dat wij uit die Schrift<strong>en</strong><br />

niet zoud<strong>en</strong> ler<strong>en</strong>, dat het maar drie blote Nam<strong>en</strong> in God <strong>ware</strong>n. En daarom vind<strong>en</strong> wij<br />

aangetek<strong>en</strong>d, dat Jezus de Heilige Geest e<strong>en</strong> „Ander noemt”, Joh. 14: 16. En op e<strong>en</strong><br />

andere tijd noemde Hij Zijn Vader e<strong>en</strong> Ander, wanneer Hij zei: „daar is e<strong>en</strong> Ander die<br />

van Mij getuigt”, Joh. 5: 32. En zo ziet UE. ook in dez<strong>en</strong>, de overe<strong>en</strong>komst tuss<strong>en</strong><br />

beide de Bondsboek<strong>en</strong>.<br />

Nu hebb<strong>en</strong> wij, met betrekking op de 8 ste Sam<strong>en</strong>spraak <strong>en</strong> tot slot van onze<br />

verhandeling, nog iets te zegg<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Dat is waar. En in die verhandeling heeft UE. vertoond, dat er twee Natur<strong>en</strong> in de<br />

Messias zoud<strong>en</strong> zijn, e<strong>en</strong> Goddelijke <strong>en</strong> e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>selijke natuur; <strong>en</strong> bijzonder hebt u uw<br />

werk gemaakt, om Zijn Goddelijke natuur aldaar te bewijz<strong>en</strong>. En ligt dit nog tot uw<br />

schuld, te ton<strong>en</strong> de overe<strong>en</strong>komst in deze van het Nieuw Verbond, met de Schrift<strong>en</strong><br />

van het Oude Verbond. En daarmee zal ik UE. bedank<strong>en</strong>, dat de schuld, die u op u<br />

g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebt, voldaan is.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik w<strong>en</strong>s ook in deze UE. te voldo<strong>en</strong>. En ik zal al wederom dit Leerstuk, gelijk het<br />

vorige, nu niet bewijz<strong>en</strong>, maar alle<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>, dat overe<strong>en</strong>komstig het Oude Testam<strong>en</strong>t,<br />

hetzelfde in het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t geleerd is.<br />

Om daar toe te kom<strong>en</strong>, vind ik dat Jezus in die twee Natur<strong>en</strong> wordt vertoond, op<br />

verscheid<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong>; als Joh. 1: 14. „En het Woord is vlees geword<strong>en</strong>. En heeft onder<br />

ons gewoond. [En wij hebb<strong>en</strong> Zijn heerlijkheid aanschouwd, e<strong>en</strong> heerlijkheid als des<br />

Eniggebor<strong>en</strong><strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Vader) vol van g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> waarheid.” En Rom. 8: 3. „God<br />

heeft Zijn Zoon gezond<strong>en</strong> in de gelijkheid des zondig<strong>en</strong> vleses.” En wanneer de Vader<br />

Zijn Zoon, in de volheid des tijds kwam te z<strong>en</strong>d<strong>en</strong> in de wereld, is de Zoon geword<strong>en</strong><br />

uit e<strong>en</strong> vrouw, Gal. 4: 4, 5. En dus is Hij God geop<strong>en</strong>baard in het vlees 1 Tim. 3: 16.<br />

„Want Hij die Gods Zoon was, die is geword<strong>en</strong> uit het zaad Davids naar het vlees. En


211<br />

het is krachtig bewez<strong>en</strong>, dat hij is de Zoon van God, naar de Geest der Heiligmaking,<br />

uit de opstanding der dod<strong>en</strong>, Rom. 1: 3,4. „En Hij is uit de Vader<strong>en</strong> zoveel het vlees<br />

aangaat, dewelke is God bov<strong>en</strong> all<strong>en</strong> te prijz<strong>en</strong> in der eeuwigheid” Rom. 9: 5. En ziet<br />

UE. dat in de Nieuwe Bondboek<strong>en</strong> op het klaarste geleerd wordt, dat er in de Messias<br />

twee natur<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; hetge<strong>en</strong> ik UE. had te ton<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Word<strong>en</strong> er ook onderscheid<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong>, in welke bijzonder geleerd wordt,<br />

dat Jezus is Gods Zoon? Zodanig, dat Hijzelf God is?<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja! Want Hij wordt g<strong>en</strong>oemd Gods eig<strong>en</strong> Zoon, Rom. 8: 32. „ Die ook Zijn<br />

eig<strong>en</strong><strong>en</strong> Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons all<strong>en</strong> overgegev<strong>en</strong>.” Dan<br />

Zijn <strong>en</strong>ig gebor<strong>en</strong> Zoon, Joh. 3: . 16. „Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij<br />

zijn <strong>en</strong>iggebor<strong>en</strong> Zoon gegev<strong>en</strong> heeft, opdat e<strong>en</strong> iegelijk, die in Hem gelooft, niet<br />

verderve, maar het eeuwige lev<strong>en</strong> hebbe. En Zijn Vader verklaart Hem daarom voor<br />

Zijn Zoon, t<strong>en</strong> aanhore van Johannes bij Zijn doop. En t<strong>en</strong> aanhore van Petrus,<br />

Jakobus <strong>en</strong> Johannes, to<strong>en</strong> Hij op de berg verheerlijkt werd, wanneer de Vader uit de<br />

hemel tot de toehoorders van Hem zei: “deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde.” Matth. 3:<br />

17 <strong>en</strong> Matth. 17: 5. „<strong>De</strong>ze is Mijn geliefde Zoon, in <strong>De</strong>nwelke Ik Mijn welbehag<strong>en</strong><br />

heb, hoort Hem.” En gelijk als God Hem Zijn Zoon verklaart te zijn, verklaarde Hij<br />

wederkerig dat God Zijn Vader was; gelijk Hij teg<strong>en</strong> de Jod<strong>en</strong> zei, Joh. 5: 17. “Mijn<br />

Vader werkt tot nu toe. En Ik werk [ook.]” En hoe de Jod<strong>en</strong> dit gezegde verstond<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

opnam<strong>en</strong>, kan m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> vers 18. “Daarom zocht<strong>en</strong> dan de Jod<strong>en</strong> te meer Hem te<br />

dod<strong>en</strong>, omdat Hij niet alle<strong>en</strong> de sabbat, brak; maar ook zeide, dat God Zijn eig<strong>en</strong><br />

Vader was, zichzelf Gode ev<strong>en</strong>gelijk mak<strong>en</strong>de.” En ziet ook e<strong>en</strong>s wat Jezus tot de<br />

Jod<strong>en</strong> zei, Joh. 8: 18. En wat zij Hem daarover vroeg<strong>en</strong>. En dan wat Hij hun daarop<br />

antwoordde vers 19. „Ik b<strong>en</strong> het, Die van Mijzelf getuig. En de Vader, Die Mij<br />

gezond<strong>en</strong> heeft, getuigt van Mij. Zij dan zeid<strong>en</strong> tot Hem, waar is Uw Vader? Jezus<br />

antwoordde: gij k<strong>en</strong>t noch Mij, noch Mijn Vader; indi<strong>en</strong> gij Mij k<strong>en</strong>det, zoudt gij ook<br />

Mijn Vader k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.” En hoe duidelijk zei Hij h<strong>en</strong>, wie Zijn Vader was, vers 51. Jezus<br />

antwoordde: „Indi<strong>en</strong> ik Mij Zelv<strong>en</strong> eer, is Mijn eer niets; Mijn Vader is het, die Mij<br />

eert, welke gij zegt, dat uw God is. En Hij was op e<strong>en</strong> danige wijze Gods Zoon, dat<br />

Hij zegg<strong>en</strong> kon Joh. 10: 30: “Ik <strong>en</strong> d<strong>en</strong> Vader zijn E<strong>en</strong>.” Hetwelk de Jod<strong>en</strong>, die Hem<br />

maar voor e<strong>en</strong> bloot m<strong>en</strong>s aanzag<strong>en</strong>, als godslasterlijk opnam<strong>en</strong>; omdat Hij Zichzelf<br />

Gode ev<strong>en</strong> gelijk stelde Wat zij zeid<strong>en</strong> de red<strong>en</strong> te zijn, waarom ze Hem wild<strong>en</strong><br />

st<strong>en</strong>ig<strong>en</strong> vers 33.<br />

En het is zeker, dat de Jod<strong>en</strong> het niet verkeerd verstond<strong>en</strong>, dat het uit het zegg<strong>en</strong> van<br />

Jezus volgde, dat Hij Gode ev<strong>en</strong>gelijk was, daar e<strong>en</strong> Zoon van diezelfde natuur is als<br />

Zijn Vader. Daarom begrep<strong>en</strong> zij dat heel wel. Maar omdat zij noch Jezus, noch Zijn<br />

Vader k<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, nam<strong>en</strong> zij het als godslasterlijk op.<br />

RABBI.<br />

Hebt u ook iets in het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t, hetwelk overe<strong>en</strong>komt met Psalm 2: 7? Waar<br />

gezegd wordt: „Ik zal van het besluit verhal<strong>en</strong>: <strong>De</strong> Heere heeft tot Mij gezegd: Gij zijt<br />

Mijn Zoon, hed<strong>en</strong> heb Ik U geg<strong>en</strong>ereerd.” Uit welke woord<strong>en</strong> UE. iets gezegd hebt,<br />

over de g<strong>en</strong>eratie des Zoons.<br />

KOOPMAN.<br />

O ja, zelfs zo, dat het aan die woord<strong>en</strong> licht geeft.


212<br />

Zie maar Joh. 5: 26, waar Jezus deze verborg<strong>en</strong>heid aldus komt te verlicht<strong>en</strong>: „Want<br />

gelijk de Vader het lev<strong>en</strong> heeft in Zichzelv<strong>en</strong>, alzo heeft Hij ook de Zoon gegev<strong>en</strong>, het<br />

lev<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong> in Zichzelv<strong>en</strong>.” Daar ziet UE. dat Jezus zegt, dat Hij het lev<strong>en</strong> heeft in<br />

Zichzelf, hetwelke ge<strong>en</strong> schepsel in hemel noch op aarde bezit, want alles wat leeft,<br />

leeft in <strong>en</strong> door God.<br />

T<strong>en</strong> tweede, dat lev<strong>en</strong> heeft Hij in Zichzelf, gelijk de Vader het lev<strong>en</strong> heeft in<br />

Zichzelf. Nu is het zeker, dat de Vader e<strong>en</strong> onafhankelijk lev<strong>en</strong> in Zichzelf bezit,<br />

derhalve, de Zoon bezit het ook op dezelfde wijze in Zichzelf.<br />

T<strong>en</strong> derde, Hij zegt, dat de Vader Hem dat lev<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> heeft. Gelijk de Vader het<br />

lev<strong>en</strong> heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegev<strong>en</strong> het lev<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong> in Zichzelf.<br />

En ziet UE, deze verborg<strong>en</strong>heid van. Jezus, wat nader verklaart.<br />

RABBI.<br />

Maar ler<strong>en</strong> deze Bondboek<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> bijzondere klaarheid, dat Jezus waarlijk God is?<br />

KOOPMAN.<br />

Het is uit het gezegde g<strong>en</strong>oeg geblek<strong>en</strong>, maar t<strong>en</strong> overvloede zal ik het nader<br />

bevestig<strong>en</strong> uit dit volg<strong>en</strong>de, om te ton<strong>en</strong> dat er geleerd wordt, dat Hij is de<br />

„waarachtige God”, 1 Joh. 5: 20, want Hij wordt verscheid<strong>en</strong> mal<strong>en</strong> God g<strong>en</strong>oemd.<br />

Zie Hebr. 1: 8, 9: „Maar tot d<strong>en</strong> Zoon [zegt Hij:] Uw troon, o God! is in alle<br />

eeuwigheid. <strong>De</strong> scepter Uws koningrijks is e<strong>en</strong> rechte scepter. Gij hebt<br />

rechtvaardigheid liefgehad, <strong>en</strong> ongerechtigheid gehaat. Daarom heeft U, o God! Uw<br />

God gezalfd met olie der vreugde bov<strong>en</strong> Uw medeg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>”; vergelek<strong>en</strong> met Psalm 45:<br />

8. En Thomas zeide tot hem: „Mijn Heere <strong>en</strong> mijn God”, Joh. 20: 28. En Paulus<br />

schrijft aan Titus, „dat zij moest<strong>en</strong> verwacht<strong>en</strong> de zalige <strong>hoop</strong> <strong>en</strong> de verschijning der<br />

heerlijkheid van de grot<strong>en</strong> God <strong>en</strong> onz<strong>en</strong> Zaligmaker, Jezus Christus”, Titus 2: 13.<br />

T<strong>en</strong> tweede. Hem word<strong>en</strong> goddelijke eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>, als t<strong>en</strong><br />

(1) dat Hij van eeuwigheid is. En vertoonde Hij zich aan Zijn Vader, wanneer Hij<br />

Hem bidd<strong>en</strong>de aanspreekt, Joh. 17: 5: „En nu Gij Vader verheerlijk Mij bij<br />

Uzelf, met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was.”<br />

(2) Hij is almachtig, gelijk datzelve door Hem geleerd is, Joh. 5: 19, wanneer Hij<br />

zei: „Zo wat de Vader doet, hetzelve doet ook de Zoon desgelijks.” En vers 21:<br />

„Want gelijk de Vader de dod<strong>en</strong> opwekt <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d maakt, maakt ook de Zoon<br />

lev<strong>en</strong>d, die Hij wil. En dat heeft Hij verscheid<strong>en</strong> mal<strong>en</strong> getoond, maar bijzonder<br />

Matth. 8: 2, 3. „Wanneer e<strong>en</strong> melaatse kwam. En aanbad Hem, zegg<strong>en</strong>de:<br />

Heere! indi<strong>en</strong> Gij wilt, Gij kunt Mij reinig<strong>en</strong>. En Jezus de hand uitstrekk<strong>en</strong>de<br />

heeft Hem aangeraakt, zegg<strong>en</strong>de: Ik wil, word gereinigd! En terstond werd [hij<br />

van] zijn melaatsheid gereinigd.” Daar gebruikte Jezus dezelfde woord<strong>en</strong>, die de<br />

melaatse gebruikt had. <strong>De</strong> melaatse zegt: “Heere! indi<strong>en</strong> Gij wilt, Gij kunt Mij<br />

reinig<strong>en</strong>.” Jezus zegt: “Ik wil, word gereinigd.” Waarmee Jezus toonde, dat Hij<br />

door e<strong>en</strong> oneindige wil werkte. En als m<strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s opmerkt, dat het reinig<strong>en</strong> van<br />

e<strong>en</strong> melaatse ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, maar alle<strong>en</strong> Gods werk is. Gelijk als blijkt uit het<br />

zegg<strong>en</strong> van de Koning van Israël, wanneer hij de brief gelez<strong>en</strong> had, welke de<br />

Koning van Syrië voor Naäman geschrev<strong>en</strong> had, opdat hij van zijn melaatsheid<br />

zou gereinigd word<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Koning (nadat hij zijn kleder<strong>en</strong> gescheurd had) zegt:<br />

„b<strong>en</strong> ik dan God, om te dod<strong>en</strong> <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>, dat deze tot mij z<strong>en</strong>dt, om<br />

e<strong>en</strong> man van zijn melaatsheid te ontledig<strong>en</strong>?” 2 Kon. 5: 7.<br />

(3) T<strong>en</strong> 3 e toonde Hij Zijn alwet<strong>en</strong>dheid, wanneer Hij tot twee van Zijn Discipel<strong>en</strong><br />

zei, Matth. 21: 2. 3. “Gaat he<strong>en</strong> in het vlek, dat teg<strong>en</strong> u over [ligt]. En gij zult<br />

terstond e<strong>en</strong> ezelin gebond<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>. En e<strong>en</strong> veul<strong>en</strong> met haar. Ontbindt ze <strong>en</strong>


213<br />

br<strong>en</strong>gt ze tot Mij. En indi<strong>en</strong> u iemand iets zegt, zult gij zegg<strong>en</strong>, dat de Heere<br />

deze van node heeft. En Hij zal ze terstond z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>.” En volg<strong>en</strong>s de aantek<strong>en</strong>ing<br />

van Markus <strong>en</strong> Lukas, zei Jezus, dat op het veul<strong>en</strong> nog nooit ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s gezet<strong>en</strong><br />

had. En wanneer Hij kort daarna, Petrus <strong>en</strong> Johannes uitz<strong>en</strong>dt om het Pascha te<br />

bereid<strong>en</strong>, vroeg<strong>en</strong> zij Jezus: „waar wilt Gij, dat wij het bereid<strong>en</strong>?” Luk. 22: 9.<br />

En Hij antwoordde h<strong>en</strong>: „Ziet, als gij in de stad zult gekom<strong>en</strong> zijn, zal u e<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>s ontmoet<strong>en</strong>, drag<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> kruik water, volgt Hem in het huis daar Hij<br />

ingaat. En gij zult zegg<strong>en</strong> tot de huisvader van dat huis: de Meester zegt, waar is<br />

de eetzaal, daar Ik het Pascha met Mijn Discipel<strong>en</strong> et<strong>en</strong> zal? En Hij zal u e<strong>en</strong><br />

grote toegeruste opperzaal wijz<strong>en</strong>, bereidt het aldaar”, vers 10, 11 <strong>en</strong> 12. En daar<br />

Jezus zulke blijk<strong>en</strong> van Zijn alwet<strong>en</strong>dheid gegev<strong>en</strong> had, was het ge<strong>en</strong> wonder,<br />

dat Petrus teg<strong>en</strong> Hem zei: „Heere, Gij weet alle ding<strong>en</strong>, Gij weet dat ik U<br />

liefheb”, Joh. 21: 17.<br />

(4) T<strong>en</strong> 4 e leerde Hij ook dat Hij overal teg<strong>en</strong>woordig was, als te zi<strong>en</strong> is, Matth. 18:<br />

20. „Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar b<strong>en</strong> ik in het<br />

midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong>”, vergelek<strong>en</strong> met hoofdstuk 28: 20. En Joh. 3: 13, zegt Jezus<br />

teg<strong>en</strong> Nicodémus: „Niemand is opgevar<strong>en</strong> in de hemel, dan die uit de hemel<br />

nedergekom<strong>en</strong> is, [namelijk] de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, die in d<strong>en</strong> hemel is.” En ziet<br />

m<strong>en</strong>, dat Hem zulke eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>, dewelke m<strong>en</strong><br />

gewoon is, onmededeelbare eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> te noem<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> derde: Hem word<strong>en</strong> ook Goddelijke werk<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>, als de schepping <strong>en</strong><br />

de onderhouding. Want zegt Paulus van hem: „Gij Heere, hebt in het begin de aarde<br />

gegrond. En de hemel<strong>en</strong> zijn werk<strong>en</strong> Uwer hand<strong>en</strong>”, Hebr. 1: 10, vergelek<strong>en</strong> met<br />

Psalm 102: 20, 27. En Coloss. 1: 16. „Want door Hem zijn alle ding<strong>en</strong> geschap<strong>en</strong>, die<br />

in de hemel<strong>en</strong> <strong>en</strong> die op de aarde zijn, die zi<strong>en</strong>lijk <strong>en</strong> die onzi<strong>en</strong>lijk zijn, hetzij tron<strong>en</strong>,<br />

hetzij heerschappij<strong>en</strong>, hetzij overhed<strong>en</strong>, hetzij macht<strong>en</strong>; alle ding<strong>en</strong> zijn door Hem <strong>en</strong><br />

tot Hem geschap<strong>en</strong>. ” En de onderhouding laat Hij aanstonds volg<strong>en</strong> in het 17 de vers:<br />

„En Hij is voor alle ding<strong>en</strong>. En alle ding<strong>en</strong> bestaan tezam<strong>en</strong> door Hem; drag<strong>en</strong>de alle<br />

ding<strong>en</strong>, door het woord Zijner kracht”, Hebr. 1: 3.<br />

T<strong>en</strong> vierde: Hij ontvangt ook Goddelijke eer. En ge<strong>en</strong> wonder, want e<strong>en</strong> ieder<br />

is schuldig „d<strong>en</strong> Zoon te er<strong>en</strong>, gelijk zij de Vader er<strong>en</strong>. Die de Zoon gezond<strong>en</strong> heeft”,<br />

Joh. 5: 23. Om dan e<strong>en</strong> zodanige eer aan Hem te beton<strong>en</strong>, is m<strong>en</strong> schuldig in Hem te<br />

gelov<strong>en</strong>, gelijk als m<strong>en</strong> in God gelooft. Trouw<strong>en</strong>s dit eiste Hijzelf, wanneer Hij tot<br />

zijn Discipel<strong>en</strong> zei: „Uw hart worde niet ontroerd; gijlied<strong>en</strong> gelooft in God, gelooft<br />

ook in Mij”, Joh. 14: 1. Daar waarschuwde Jezus h<strong>en</strong>, eer dat Hij die eis deed, dat hun<br />

hart daar niet over zou beroerd word<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> ieder die niet in de Zoon gelooft, heeft de<br />

uiterste red<strong>en</strong>, dat zijn hart daarover beroerd wordt, want alle<strong>en</strong> „die in de Zoon<br />

gelooft, die heeft het eeuwige lev<strong>en</strong>, maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het<br />

lev<strong>en</strong> niet zi<strong>en</strong>, maar de toorn Gods blijft op hem”, Joh. 3: 36. En de gelov<strong>en</strong>de moet<br />

gedoopt word<strong>en</strong>, zowel in de Naam des Zoons, als des Vaders, gelijk Hij Zijn<br />

Discipel<strong>en</strong> beveelt, Matth. 28: 19: „Gaat dan h<strong>en</strong><strong>en</strong>, onderwijst al de volk<strong>en</strong>, dezelve<br />

dop<strong>en</strong>de in de Naam des Vaders. En des Zoons. En des Heilig<strong>en</strong> Geestes; ler<strong>en</strong>de h<strong>en</strong><br />

onderhoud<strong>en</strong> alles, wat ik u gebod<strong>en</strong> heb.” En bov<strong>en</strong> dit alles, wordt Hij ook<br />

aangebed<strong>en</strong>, zoals te zi<strong>en</strong> is van de moord<strong>en</strong>aar aan het kruis, Luk. 23: 42. En van Zijn<br />

Discipel<strong>en</strong>, Luk. 24: .52. „En zij aanbad<strong>en</strong> hem. En keerd<strong>en</strong> weder naar Jeruzalem met<br />

grote blijdschap.” En van Stefanus, Handel. 7: 59. „En zij st<strong>en</strong>igd<strong>en</strong> Stefanus,<br />

aanroep<strong>en</strong>de <strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>de: Heere Jezus! ontvang mijn geest.” En van Paulus, 2 Cor.<br />

13: 13. „<strong>De</strong> g<strong>en</strong>ade van de Heere Jezus Christus. En de liefde Gods. En de<br />

geme<strong>en</strong>schap des Heilig<strong>en</strong> Geestes, zij met u all<strong>en</strong>. Am<strong>en</strong>.”


214<br />

En dat Jezus al die Goddelijke eer aannam, was, omdat Hij „in de gestalt<strong>en</strong>is Gods<br />

zijnde, ge<strong>en</strong> roof geacht heeft Gode ev<strong>en</strong>gelijk te zijn”, Filipp. 2: 6. Want anders zou<br />

Hij die eer niet aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. En ook de Zijn<strong>en</strong> dat verbod<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, opdat zij<br />

in ge<strong>en</strong> afgoderij-pleging met Hem zoud<strong>en</strong> vervall<strong>en</strong>.<br />

Nu me<strong>en</strong> ik, dat ik aan mijn beloft<strong>en</strong> aan UE. gedaan, voldaan heb.<br />

RABBI.<br />

Daar blijf ik u dankbaar voor.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat verg<strong>en</strong>oegt Mij, maar nu moet ik u vrag<strong>en</strong>: wat red<strong>en</strong> dat ulied<strong>en</strong> toch hebt, om<br />

Jezus als de beloofde <strong>en</strong> lang verwachte Messias niet aan te nem<strong>en</strong>? Daar, gelijk als<br />

gezi<strong>en</strong> is, in Hem al datg<strong>en</strong>e, hetwelk in de Messias vereist werd, gevond<strong>en</strong> wordt.<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong> red<strong>en</strong> daarvan neem ik aan, om in e<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>de sam<strong>en</strong>spraak UE. te verton<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat zal ik dan van UE. verwacht<strong>en</strong>.


ZESTIENDE SAMENSPRAAK<br />

Waarin <strong>en</strong>ige zwarighed<strong>en</strong>, welke de Joodse Rabbi inbr<strong>en</strong>gt, opgelost word<strong>en</strong>.<br />

215<br />

KOOPMAN.<br />

Mijnheer, nadi<strong>en</strong> UE. in het slot van de vorige sam<strong>en</strong>spraak verklaarde, als dat er<br />

<strong>en</strong>ige red<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, die u verhinder<strong>en</strong>, om Jezus voor de Messias te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>; nu<br />

verzoek ik, dat UE. dezelve Mij mededeelt, opdat ik naar het licht, hetge<strong>en</strong> ik<br />

ontvang<strong>en</strong> heb, daarover mag oordel<strong>en</strong>, of die zwarighed<strong>en</strong> ook kunn<strong>en</strong> wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, dan of, dezelve van veel gewicht zijn, dat zij niet zijn te verzett<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik zal dezelve UE. voorstell<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan uw oordeel lat<strong>en</strong>, of deze zonder grond zijn.<br />

Vooreerst ontmoet ik zulke ding<strong>en</strong> in het Nieuw Testam<strong>en</strong>t, die Mij verbied<strong>en</strong> te<br />

gelov<strong>en</strong>, dat hetzelve geschrift Goddelijk is.<br />

KOOPMAN.<br />

En welke zijn dezelve?<br />

RABBI.<br />

Dat is in de eerste plaats Op<strong>en</strong>baring 7, daar werd<strong>en</strong> de 12 stamm<strong>en</strong> van Israël<br />

opgeteld. En e<strong>en</strong> gehele stam werd daar voorbij gegaan, namelijk de stam van Dan; nu<br />

kan e<strong>en</strong> merkelijke vergissing in ge<strong>en</strong> Goddelijke geschrift<strong>en</strong> vall<strong>en</strong>. En derhalve, ik<br />

besluit daaruit, dat het ge<strong>en</strong> Goddelijk geschrift zijn kan.<br />

KOOPMAN.<br />

Indi<strong>en</strong> uw gevolg wettig is, dan zal het Oude Testam<strong>en</strong>t ook niet Goddelijk zijn. Want<br />

daar vind ik ook, dat e<strong>en</strong> gehele stam wordt voorbij gegaan.<br />

RABBI.<br />

Dat is wel waar, maar dat is de stam van Levi. En wel wanneer de stamm<strong>en</strong> opgeteld<br />

word<strong>en</strong>, betrekkelijk op de erf<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> van het land. En dat was omdat Levi ge<strong>en</strong> deel<br />

had in de erf<strong>en</strong>is des lands; derhalve kon Levi dan ook niet geteld word<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik heb het oog daar niet op, maar op de „zeg<strong>en</strong> van Mozes de man Gods, met welke<br />

Hij de kinder<strong>en</strong> Israëls gezeg<strong>en</strong>d heeft voor zijn dood”, <strong>De</strong>ut. 33:1. In die zeg<strong>en</strong><br />

noemt Hij al de stamm<strong>en</strong>, uitg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> Simeon. Dat zelfde gevolg nu, dat UE. trekt uit<br />

Op<strong>en</strong>baring 7, dat kan ik trekk<strong>en</strong> uit <strong>De</strong>ut. 33.<br />

RABBI.<br />

Wat oordeelt u dan van hetge<strong>en</strong> Jezus zegt van Johannes de Doper, met duidelijke<br />

woord<strong>en</strong>, Matth. 11: 14. „En indi<strong>en</strong> gij het wilt aannem<strong>en</strong>, Hij is Elias die kom<strong>en</strong><br />

zou”; tot vervulling van Maléachi 4: 5, 6, daar de Heere zegt: „Ziet, ik z<strong>en</strong>d u de<br />

profeet Elia, eer dat die grote <strong>en</strong> die vreselijke dag des Heer<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> zal. En Hij zal<br />

het hart der vader<strong>en</strong> tot de kinder<strong>en</strong> weder br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. En het hart der kinder<strong>en</strong> tot hun<br />

vader<strong>en</strong>; opdat Ik niet kome <strong>en</strong> de aarde met de ban sla.” En nog e<strong>en</strong>s Matthéüs 17,<br />

daar Jezus met bedekte woord<strong>en</strong>, Johannes als de beloofde Elias aanmerkt, wanneer<br />

Zijn discipel<strong>en</strong> Hem vroeg<strong>en</strong>: “Wat zegg<strong>en</strong> dan de schriftgeleerd<strong>en</strong>, dat Elias eerst


216<br />

moet kom<strong>en</strong>? Maar Jezus antwoord<strong>en</strong>de zeide tot h<strong>en</strong>: Elias zal wel eerst kom<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

alles weder opricht<strong>en</strong>. Maar ik zeg u, dat Elias nu gekom<strong>en</strong> is. En zij hebb<strong>en</strong> Hem niet<br />

gek<strong>en</strong>d; maar zij hebb<strong>en</strong> aan Hem gedaan al wat zij hebb<strong>en</strong> gewild. Alzo zal ook de<br />

Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> verstond<strong>en</strong> de discipel<strong>en</strong>, dat Hij hun van<br />

Johannes de Doper gesprok<strong>en</strong> had”, vers 10-14. Vergelijk hiermee hetge<strong>en</strong> Lukas<br />

verhaalt, van hetge<strong>en</strong> de Engel teg<strong>en</strong> Zacharias gesprok<strong>en</strong> heeft, Luk. 1: 17. „En Hij<br />

zal voor Hem he<strong>en</strong>gaan in de geest <strong>en</strong> kracht van Elia, om te beker<strong>en</strong> de hart<strong>en</strong> der<br />

vader<strong>en</strong> tot de kinder<strong>en</strong>. En de ongehoorzam<strong>en</strong> tot de voorzichtigheid der rechtvaardig<strong>en</strong>,<br />

om de Heere te bereid<strong>en</strong> e<strong>en</strong> toegerust volk.” En wanneer de grote Raad <strong>en</strong>ige<br />

naar Johannes zond<strong>en</strong> om hem af te vrag<strong>en</strong> wie dat hij was, vroeg<strong>en</strong> zij hem onder<br />

andere vrag<strong>en</strong>: “zijt gij Elia? En hij zeide, ik b<strong>en</strong> die niet”, Joh. 1: 21. Daar ziet u, dat<br />

hetge<strong>en</strong> Jezus van Johannes zegt, dat Johannes daar alle<strong>en</strong> niets van weet, maar het<br />

lijnrecht ontk<strong>en</strong>t. Hoe is het mogelijk, dat zulks tezam<strong>en</strong> bestaan kan?<br />

KOOPMAN.<br />

Om dat te vereff<strong>en</strong><strong>en</strong>, moet<strong>en</strong> wij vooraf iets, dat over Maléachi 4: 5, tuss<strong>en</strong> ons in<br />

verschil is, voorstell<strong>en</strong>. Ulied<strong>en</strong>, zoveel mij bek<strong>en</strong>d is, verstaat door die dag, daar ook<br />

vers 1 van gesprok<strong>en</strong> was, de dag van het algeme<strong>en</strong> Oordeel. En door Elia, Elias de<br />

Tisbieter. En dat die uit de hemel vóór de dag des oordeels, op de aarde zal weder<br />

kom<strong>en</strong>. Maar wij verstaan door die dag, de dag van Jeruzalems verwoesting door<br />

Titus Vespasianus. En door Elias niet de Tisbieter, maar e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>beeld van hem. En<br />

dat hij Johannes nu het teg<strong>en</strong>beeld is van Elia. Dat hij nu g<strong>en</strong>oemd wordt met de naam<br />

van Elia, is, omdat de teg<strong>en</strong>beeld<strong>en</strong> wel g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong> met dezelfde naam van hun<br />

voorbeeld, gelijk de Messias als het Teg<strong>en</strong>beeld van David, ook David g<strong>en</strong>oemd<br />

wordt, gelijk te zi<strong>en</strong> is, Hoséa 3: 5 <strong>en</strong> Ezechiël 34: 23, 24. Wanneer Jezus zegt, dat<br />

Johannes Elias is, dan merkt Hij hem aan, niet als de voorbeeldige, maar als de<br />

teg<strong>en</strong>beeldige Elias, volg<strong>en</strong>s de voorzegging van de profeet Maléachi. En dat blijkt<br />

niet duister uit de woord<strong>en</strong> van Jezus, Matthëüs 11, maar allerklaarst uit hetge<strong>en</strong> de<br />

Engel zeide, namelijk, dat Hij kom<strong>en</strong> zou in de geest <strong>en</strong> in de kracht van Elia.<br />

Bijgevolg, hij zou de persoon Elias de Tisbieter zelf niet zijn.<br />

En wanneer de afgezond<strong>en</strong><strong>en</strong> hem vroeg<strong>en</strong>: zijt gij Elia? Was zijn antwoord gericht<br />

naar de m<strong>en</strong>ing van hun vraag; zij me<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Elias de Tisbieter, die zij uit de hemel<br />

weder verwachtt<strong>en</strong>. En daarop antwoordt hij: ik b<strong>en</strong> die niet. Dat het aldus moet<br />

verstaan word<strong>en</strong>, blijkt overklaar uit het antwoord op de twee andere vrag<strong>en</strong>. Want hij<br />

verklaarde lijnrecht op de eerste vraag, dat hij de Messias niet was. En op de vraag of<br />

hij de profeet was; te wet<strong>en</strong>, die beloofd was, <strong>De</strong>ut. 18, antwoordt ij: ne<strong>en</strong>. Maar op de<br />

vraag van Elias, antwoordt hij niet ne<strong>en</strong>, - want dat kon hij ook niet do<strong>en</strong>, omdat hij<br />

zijn teg<strong>en</strong>beeld was, - maar hij zegt: ik b<strong>en</strong> die niet, te wet<strong>en</strong>, deg<strong>en</strong>e die u daar me<strong>en</strong>t.<br />

En zo zie ik hier ge<strong>en</strong> strijdigheid in.<br />

RABBI.<br />

Maar terwijl wij van Johannes sprek<strong>en</strong>, valt Mij bij, dat ik lees, Matth. 3: 13, 14.<br />

„To<strong>en</strong> kwam Jezus van Galiléa naar de Jordaan tot Johannes, om van Hem gedoopt te<br />

word<strong>en</strong>. Maar Johannes weigerde Hem zeer, zegg<strong>en</strong>de: Mij is nodig van U gedoopt te<br />

word<strong>en</strong>. En komt Gij tot mij?” En als ik daar teg<strong>en</strong>over lees, Joh. 1: 29-35: „<strong>De</strong>s<br />

ander<strong>en</strong> daags zag Johannes Jezus tot zich kom<strong>en</strong>de. En zeide: Zie het Lam Gods, dat<br />

de zonde der wereld wegneemt! <strong>De</strong>ze is het, van welke ik gezegd heb: na mij komt<br />

e<strong>en</strong> Man, die voor mij geword<strong>en</strong> is, want Hij was eer dan ik. En ik k<strong>en</strong>de Hem niet,<br />

maar opdat Hij aan Israël zou geop<strong>en</strong>baard werd<strong>en</strong>, daarom b<strong>en</strong> ik gekom<strong>en</strong>, dop<strong>en</strong>de<br />

met het water. En Johannes getuigde, zegg<strong>en</strong>de: ik heb de Geest zi<strong>en</strong> neerdal<strong>en</strong> uit de


217<br />

hemel, gelijk e<strong>en</strong> duif. En bleef op Hem. En ik k<strong>en</strong>de Hem niet; maar die Mij<br />

gezond<strong>en</strong> heeft, om te dop<strong>en</strong> met water, die had Mij gezegd: op Welke gij de Geest<br />

zult zi<strong>en</strong> neerdal<strong>en</strong> <strong>en</strong> op Hem blijv<strong>en</strong>, Déze is het, die met d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong> Geest doopt.<br />

En ik heb gezi<strong>en</strong> <strong>en</strong> heb getuigd, dat deze de Zone Gods is.”<br />

Nu ziet m<strong>en</strong> uit hetge<strong>en</strong> daar staat, dat Johannes verklaart, dat hij Jezus, voordat hij<br />

Hem gedoopt had, niet k<strong>en</strong>de. Want na de doop was eerst de Geest op Hem neer<br />

gekom<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s het verhaal van Matthéüs. En in het 33 e vers van Johannes 1, ziet<br />

m<strong>en</strong>, dat Johannes verklaart, dat Hij Jezus (ik d<strong>en</strong>k van aanzi<strong>en</strong>) niet k<strong>en</strong>de; <strong>en</strong> dat<br />

God Hem e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> had, om Hem te ler<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, hetwelk dan was, het<br />

nederdal<strong>en</strong> van de Geest op Hem. Nu blijkt het uit Matthéüs, dat wanneer Jezus uit<br />

Galiléa bij Johannes kwam om gedoopt te werd<strong>en</strong>, dat hij Hem k<strong>en</strong>de. Nu ziet UE.<br />

klaar, dat Matthéüs in zijn verhaal, niet overe<strong>en</strong>stemt met hetge<strong>en</strong> Johannes daarvan<br />

zelf getuigd heeft.<br />

KOOPMAN.<br />

Uw ingebrachte zwarigheid is niet zonder red<strong>en</strong>. En is ook door geleerde mann<strong>en</strong> voor<br />

lang al gezi<strong>en</strong>; die op verscheid<strong>en</strong> wijz<strong>en</strong> dit hebb<strong>en</strong> tracht<strong>en</strong> te ver<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>. Maar dat<br />

daar lat<strong>en</strong>de, me<strong>en</strong> ik, dat het dus geleg<strong>en</strong> is.<br />

Johannes k<strong>en</strong>de van aanzi<strong>en</strong> Jezus niet, mogelijk had Hij Hem nooit gezi<strong>en</strong>, want<br />

Jezus had zijn verblijf gehad in Galiléa. En wel in de stad Nazareth. Maar Johannes in<br />

de woestijn van Juda, zijnde het eerste in het Noord<strong>en</strong> <strong>en</strong> het andere in het Zuid<strong>en</strong> van<br />

Palestina; <strong>en</strong> nerg<strong>en</strong>s vindt m<strong>en</strong>, dat zij elkander bezocht of ontmoet hebb<strong>en</strong>. En<br />

derhalve Johannes spreekt naar waarheid, wanneer hij zegt: ik k<strong>en</strong>de Hem niet. Vraagt<br />

u nu, hoe dat met Matthéüs overe<strong>en</strong> kan kom<strong>en</strong>, die Johannes vertoont als Jezus te<br />

k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, voordat de Geest in e<strong>en</strong> gedaante van e<strong>en</strong> duif op Hem was neergedaald,<br />

welke Johannes tot e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> was, om Jezus te ler<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>?<br />

Maar daarop zou ik antwoord<strong>en</strong>, dat ik bij Markus 1: 4, 5 lees, dat „Johannes was<br />

dop<strong>en</strong>de in de woestijn. En predik<strong>en</strong>de de doop der bekering tot vergeving der<br />

zond<strong>en</strong>. En al het Joodse land ging tot Hem uit. En die van Jeruzalem. En werd<strong>en</strong><br />

all<strong>en</strong> van Hem gedoopt in de rivier de Jordaan, belijd<strong>en</strong>de hun zond<strong>en</strong>.” Nu was Jezus<br />

nooit van God afgekeerd. En derhalve hetge<strong>en</strong> Johannes in zijn predicatiën eiste van<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die tot Hem kwam<strong>en</strong> om gedoopt te word<strong>en</strong>, namelijk, om met belijd<strong>en</strong>is<br />

van hun zond<strong>en</strong> weer tot God, daar zij van Hem afgedwaald <strong>ware</strong>n, terug te ker<strong>en</strong>,<br />

opdat zij vergeving der zond<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong>. Gelijk dan ook deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die<br />

gedoopt zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, hun zond<strong>en</strong> vergev<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. Dan zeg ik, dit had in Jezus<br />

ge<strong>en</strong> plaats, want behalve, dat Hij nooit van God was afgekeerd, kan Hij nooit<br />

begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, <strong>en</strong>ige personele zond<strong>en</strong> begaan te hebb<strong>en</strong>. Waarom Hij aan die<br />

Farizeïsche mugg<strong>en</strong>zifters, welke lichter e<strong>en</strong> splinter in e<strong>en</strong>s anders, dan e<strong>en</strong> balk in<br />

hun eig<strong>en</strong> oog kond<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, vraagde: wie van u overtuigt Mij van zond<strong>en</strong>? Nu ziet UE.<br />

licht, dat in Jezus het belijd<strong>en</strong> van zijn zond<strong>en</strong>, noch verzoek van vergeving, noch<br />

wederker<strong>en</strong> tot God, hetzij met woord<strong>en</strong> of niet dad<strong>en</strong> gans ge<strong>en</strong> plaats had. Nu kan<br />

UE. licht begrijp<strong>en</strong>, dat daar Johannes was verwacht<strong>en</strong>de de Messias te zi<strong>en</strong>, Die Hem<br />

wel bek<strong>en</strong>d zijnde wat voor E<strong>en</strong> Hij van nature was, dat als Hij nu zonder bek<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is<br />

van <strong>en</strong>ige zond<strong>en</strong>, zonder begeerte van vergeving, zonder belofte van tot God weder te<br />

ker<strong>en</strong>, - hetzij door eig<strong>en</strong> vermog<strong>en</strong>, of door hulp van God, die de bekering t<strong>en</strong> lev<strong>en</strong><br />

werkt, - begeerde gedoopt te word<strong>en</strong>; dat Johannes alle red<strong>en</strong> had om te vermoed<strong>en</strong>,<br />

dat Hij de Messias was. Want niets van dat alles had plaats in de Messias. En mag<br />

m<strong>en</strong> niet wel d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat Johannes uit dit alles Hem voor de Messias aanzi<strong>en</strong>de, daar<br />

nog mogelijk meer red<strong>en</strong> zal bijgekom<strong>en</strong> zijn, als dat Hij Hem zal gevraagd hebb<strong>en</strong>,<br />

waarom Hij begeerde gedoopt te word<strong>en</strong>, zonder belijd<strong>en</strong>is van zond<strong>en</strong>? Om uit Zijn


218<br />

mond te hor<strong>en</strong> wie Hij was. Of het Hem lijnrecht afgevraagd had. En wanneer dat hij<br />

het van Jezus gehoord had, het Hem zeer kwam te weiger<strong>en</strong>, gev<strong>en</strong>de red<strong>en</strong> van zijn<br />

weiger<strong>en</strong>, als hij zegt: ,,Mij is nodig van U gedoopt te word<strong>en</strong>. En komt Gij tot Mij?”<br />

Matth. 3: 14. En wanneer na de doop de Geest in de gedaante van e<strong>en</strong> duif op Hem<br />

kwam, was Johannes uit het gestelde tek<strong>en</strong> verzekerd, dat Hij de Messias was.<br />

En zo vertrouw ik, dat deze zwarigheid uit de weg g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> is.<br />

RABBI.<br />

Ik zie wel, dat zulks zijn kan, maar hoe kan het met de Goddelijkheid van e<strong>en</strong><br />

geschrift bestaan hetge<strong>en</strong> wij lez<strong>en</strong>, Johannes 2: 6. „En aldaar <strong>ware</strong>n zes st<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

watervat<strong>en</strong> gesteld, naar de reiniging der Jod<strong>en</strong>, elk houd<strong>en</strong>de twee of drie metret<strong>en</strong>”;<br />

zulk e<strong>en</strong> twijfelachtig zegg<strong>en</strong>, twee of drie, maakt de grootte gans onzeker. En doet<br />

alle glans van Goddelijkheid verdwijn<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik kan niet zi<strong>en</strong>, dat hier meer ongoddelijkheid in uitblinkt dan in hetge<strong>en</strong> ik lees van<br />

de metal<strong>en</strong> zee. Want 1 Kon. 7: 26, daar staat: zij hield 2000 bath. En 2 Kron. 4: 5 lees<br />

ik: zij hield 3000, hetwelk dan tezam<strong>en</strong> moet gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, of t<strong>en</strong> minste de zin is,<br />

zij hield 2000 of 3000 bath, dat dan hetzelvede is met Johannes 2: 6, want in beide<br />

plaats<strong>en</strong> is twee teg<strong>en</strong> drie.<br />

RABBI.<br />

Die zwarigheid van de metal<strong>en</strong> zee, kan gevoeglijk dus verstaan word<strong>en</strong>, namelijk, dat<br />

het water, hetwelk daarin was, bedroeg 2000 bath, maar dat daar 3000 bath in kon; <strong>en</strong><br />

kan die zwarigheid wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Hierop antwoord ik dat, op wat wijze UE. die twee plaats<strong>en</strong> vereff<strong>en</strong>t, dat ik de<br />

vrijheid heb, om op dezelfde wijze Johannes 2; 6 te verklar<strong>en</strong>. En dan zeg ik, twee<br />

metret<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n daarin, maar drie kond<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> watervat. Maar deze uw gedacht<strong>en</strong>,<br />

dat daar 2000 bath in was, maar 3000 in kon, is e<strong>en</strong> geleerde gissing, dewelke mij<br />

nooit aannemelijk is voorgekom<strong>en</strong>, omdat in beide plaats<strong>en</strong> staat: zij hield 2000, zij<br />

hield 3000.<br />

RABBI.<br />

Heeft UE. dan ook iets anders, om het verschil te ver<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>? Want ik weet wel, dat<br />

zulks op verscheid<strong>en</strong> wijz<strong>en</strong> gedaan wordt.<br />

KOOPMAN.<br />

Het komt mij voor, dat indi<strong>en</strong> ons uit de oudheid g<strong>en</strong>oeg bek<strong>en</strong>d was, het onderscheid<br />

dat er geweest is tuss<strong>en</strong> de maat des heiligdoms <strong>en</strong> e<strong>en</strong> algem<strong>en</strong>e maat, gelijk<br />

gewoonlijk e<strong>en</strong> onderscheid in mat<strong>en</strong> <strong>en</strong> gewicht<strong>en</strong> wordt vastgesteld; maar de<br />

verschill<strong>en</strong>de gedacht<strong>en</strong> over het onderscheid tuss<strong>en</strong> de mat<strong>en</strong>, de ell<strong>en</strong> <strong>en</strong> gewicht<strong>en</strong>,<br />

mak<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> in dez<strong>en</strong> niet zeker gaan kan, want uit Ezech. 45: 12, schijnt wel van<br />

drieërlei maane of mina, dat is pond<strong>en</strong>, gesprok<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> daar leest: „En<br />

de sikkel zal zijn van twintig gera; twintig sikkel<strong>en</strong>, vijf<strong>en</strong>twintig sikkel<strong>en</strong> <strong>en</strong> vijfti<strong>en</strong><br />

sikkel<strong>en</strong>, zal u e<strong>en</strong> pond zijn.” Waaruit ook wel gedacht wordt, dat hier ook van e<strong>en</strong><br />

koninklijke mina gesprok<strong>en</strong> wordt, zodat de algem<strong>en</strong>e mina zou wez<strong>en</strong> van 15, de<br />

koninklijke van 20 <strong>en</strong> de heilige van 25 sikkel<strong>en</strong>. Maar ander<strong>en</strong> verstaan dat hier maar<br />

van één mina gesprok<strong>en</strong> wordt, dewelke 60 sikkel<strong>en</strong> moest houd<strong>en</strong>; hoewel dat


219<br />

dezulk<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat er bij de Jod<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> mina van 60 sikkel<strong>en</strong> is bek<strong>en</strong>d<br />

geweest. En deg<strong>en</strong><strong>en</strong> welke drieërlei mina stell<strong>en</strong> uit de ev<strong>en</strong> aangehaalde plaats,<br />

stell<strong>en</strong> ook drieërlei sikkels. Zoals de sikkel des Heiligdoms van 20, de koninklijke<br />

van 15 <strong>en</strong> de algem<strong>en</strong>e van 10 gera. Althans van de sikkel des Heiligdoms, lees ik<br />

uitdrukkelijk, Leviticus 27: 25. „Al uw schatting nu zal naar d<strong>en</strong> sikkel des<br />

Heiligdoms geschied<strong>en</strong>; de sikkel zal zijn van twintig gera.”<br />

Zo is daar, ook volg<strong>en</strong>s het meeste gevoel<strong>en</strong>, meer dan <strong>en</strong>erlei el, namelijk e<strong>en</strong> el des<br />

Heiligdoms <strong>en</strong> e<strong>en</strong> algem<strong>en</strong>e el. Zo verschill<strong>en</strong> de gedacht<strong>en</strong> hoe veel groter de el des<br />

Heiligdoms geweest is dan de algem<strong>en</strong>e el. Want vel<strong>en</strong> will<strong>en</strong>, dat de el des<br />

Heiligdoms e<strong>en</strong>s zo lang is geweest dan e<strong>en</strong> algem<strong>en</strong>e el; waarteg<strong>en</strong> weer ander<strong>en</strong><br />

staande houd<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> el des Heiligdoms was van 6 handpalm<strong>en</strong> of 24 vingers. En<br />

de algem<strong>en</strong>e van 5 handpalm<strong>en</strong> of 20 vingers. Zo stelt m<strong>en</strong> toch e<strong>en</strong> onderscheid in de<br />

ell<strong>en</strong>, hoewel dat over de grootheid van het verschil getwist wordt. En d<strong>en</strong>k ik, dat de<br />

mat<strong>en</strong> van natte <strong>ware</strong>n, mede in tweeërlei soort van grootte geweest zijn.<br />

RABBI.<br />

Het blijkt uit Ezechiël 45: 11, dat e<strong>en</strong> bath in natte <strong>en</strong> e<strong>en</strong> efa in droge <strong>ware</strong>n, ev<strong>en</strong><br />

groot was; <strong>en</strong> dat e<strong>en</strong> gomer ti<strong>en</strong>maal groot was dan e<strong>en</strong> bath of e<strong>en</strong> efa. En uit Exod.<br />

16: 36 blijkt, dat e<strong>en</strong> efa ti<strong>en</strong>maal groot was dan e<strong>en</strong> gomer, want daar staat „e<strong>en</strong><br />

gomer nu is het ti<strong>en</strong>de [deel] van e<strong>en</strong> efa.” Al zodat het schijnt, dat de mat<strong>en</strong> van natte<br />

<strong>ware</strong>n e<strong>en</strong> bepaling in haar grootte hadd<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> sikkel wordt ook bepaald <strong>en</strong> wel op 20 gera; <strong>en</strong> nochtans wordt meer dan <strong>en</strong>erlei<br />

sikkel bij de meest<strong>en</strong> vast gesteld. En wat de mat<strong>en</strong> van natte <strong>en</strong> droge <strong>ware</strong>n betreft,<br />

weet ik wel, dat ulied<strong>en</strong> over deszelfs grootte, tamelijk e<strong>en</strong>s zijt. En dat daarom onze<br />

geleerd<strong>en</strong>, het vrij e<strong>en</strong>stemmig van u hebb<strong>en</strong> overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>wel moet ik zegg<strong>en</strong>,<br />

dat ik het niet zonder verschil onder de Jod<strong>en</strong> kan aanmerk<strong>en</strong>, want daar de meest<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> gomers grootte bepal<strong>en</strong> op 43 eierschal<strong>en</strong>, hetwelk bevond<strong>en</strong> is in tarwe te weg<strong>en</strong><br />

3 pond zilversmids gewicht, komt Josephus daar niet mee overe<strong>en</strong>, want hij noemt de<br />

ti<strong>en</strong>de van e<strong>en</strong> efa (dat is e<strong>en</strong> gomer) assarod, die hij op 7 kotylas bepaalt. Nu is<br />

aangemerkt, dat e<strong>en</strong> kotyla aan tarwe 9 ons<strong>en</strong> weegt <strong>en</strong> de 7 kotylas 63 ons<strong>en</strong>, daar<br />

e<strong>en</strong> gomer naar de geme<strong>en</strong>ste rek<strong>en</strong>ing maar 48 ons<strong>en</strong> weegt. Maar dit in het<br />

voorbijgaan, om maar te zi<strong>en</strong> dat vanwege de verheid des tijds. En in de niete<strong>en</strong>stemmigheid<br />

in de mat<strong>en</strong> <strong>en</strong> gewicht<strong>en</strong>, aangaande meer dan <strong>en</strong>erlei soort.<br />

En het rechte onderscheid daarvan, zou ik voor mij dit giss<strong>en</strong>, dat daar meer dan<br />

<strong>en</strong>erlei <strong>en</strong> wel tweeërlei mat<strong>en</strong> van natte <strong>ware</strong>n geweest zijn, welke van elkander veel<br />

verschild hebb<strong>en</strong>, als de koninklijke sikkel van de gem<strong>en</strong>e, dat is 15 teg<strong>en</strong> 10. En dan<br />

zou ik het opvatt<strong>en</strong>, dat als ik lees van de koper<strong>en</strong> zee, zij hield 2000 bath, dat zulks<br />

was gemet<strong>en</strong> met de grootste maat. En wanneer ik lees, zij hield 3000 bath, dat het<br />

dan gemet<strong>en</strong> is met de kleinste maat. En op diezelfde wijze versta ik dan ook, het<br />

zegg<strong>en</strong> van Johannes, namelijk, dat e<strong>en</strong> watervat hield 2 of 3 metret<strong>en</strong>, dat is 2 met de<br />

grote of 3 met de kleine maat gemet<strong>en</strong>.<br />

En hoewel UE. dit niet mocht voldo<strong>en</strong>, dat ik om de verschill<strong>en</strong> te ver<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>, gis, dat<br />

er e<strong>en</strong> tweeërlei maat geweest heeft, heb ik daar niet teg<strong>en</strong>. Maar dit zeg ik, wat<br />

gissing dat UE. maakt over de koper<strong>en</strong> zee, dat ik dan de vrijheid zal nem<strong>en</strong>, om<br />

diezelfde gissing te mak<strong>en</strong> over de st<strong>en</strong><strong>en</strong> watervat<strong>en</strong>. En ik twijfel gans niet, of wat<br />

voor schijnstrijd<strong>en</strong> of zwarighed<strong>en</strong>, die UE teg<strong>en</strong> de Schrift<strong>en</strong> van het Nieuwe<br />

Verbond komt in te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, of ik zal in staat zijn, om uit de Schrift<strong>en</strong> van het Oude<br />

Verbond UE. niet minder nog geringer voor te houd<strong>en</strong>. Niet dat ik van gedacht<strong>en</strong> b<strong>en</strong>,


220<br />

dat zulks <strong>en</strong>ige kr<strong>en</strong>king geeft aan de Goddelijkheid van die Schrift<strong>en</strong>, omdat ik d<strong>en</strong>k,<br />

dat alle zwarighed<strong>en</strong> <strong>en</strong> schijnstrijd<strong>en</strong>, welke in de Schrift<strong>en</strong> van het Oude of het<br />

Nieuwe Testam<strong>en</strong>t, of tuss<strong>en</strong> h<strong>en</strong> beide gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, niet aan die Schrift<strong>en</strong>, maar<br />

aan ons komt te schel<strong>en</strong>. Daar ik bij e<strong>en</strong> nadere geleg<strong>en</strong>heid in het bijzonder wel e<strong>en</strong>s<br />

met UE. over wil handel<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Daar zou ik ook wel g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid toe hebb<strong>en</strong>, maar ik moet UE. hed<strong>en</strong> nog <strong>en</strong>ige<br />

zwarighed<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, betrekkelijk op onze verhandeling. Ik lees G<strong>en</strong>. 49: 10,<br />

dat de Messias aldaar g<strong>en</strong>oemd wordt הליש Schilooh hetwelk als het afgeleid wordt<br />

van מולש Schaaloom, dat vrede wil zegg<strong>en</strong>. Dus zegt het naamwoord Schilooh dan<br />

zoveel, als e<strong>en</strong> die de vrede maakt of aanbr<strong>en</strong>gt; <strong>en</strong> Jesaja 9: 5 wordt Hij g<strong>en</strong>oemd Sar<br />

Schaloom, dat is Vorst des vredes. Nu zegt Jezus, Matth. 10: 34. „Me<strong>en</strong>t niet: dat ik<br />

gekom<strong>en</strong> b<strong>en</strong>, om vrede te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> op de aarde; ik b<strong>en</strong> niet gekom<strong>en</strong> om vrede te<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, maar het zwaard.” Daar nu Jezus van zichzelf getuigt, dat Hij daar niet toe<br />

gekom<strong>en</strong> is om de vrede aan te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, kan Hij de beloofde Schiloo niet zijn, noch de<br />

Vorst des Vredes.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik twijfel niet, of het is overvloedig g<strong>en</strong>oeg geblek<strong>en</strong>, uit hetge<strong>en</strong> wij verhandeld<br />

hebb<strong>en</strong>, dat Jezus de <strong>ware</strong> vrede heeft aanbracht, alzo, dat de goeder<strong>en</strong> van Zijn<br />

Koningrijk zijn: „gerechtigheid, vrede <strong>en</strong> blijdschap door de Heilige Geest,” <strong>en</strong> zo is<br />

Hij de <strong>ware</strong> Schiloo. En ook de <strong>ware</strong> Vredevorst. Maar br<strong>en</strong>gt UE. e<strong>en</strong>s in gedacht<strong>en</strong>,<br />

dat wij in onze 6de sam<strong>en</strong>spraak gehandeld hebb<strong>en</strong> over de vijandschap, welke God in<br />

het Paradijs gesteld heeft tuss<strong>en</strong> het zaad der vrouw <strong>en</strong> het zaad der slang. Wij hebb<strong>en</strong><br />

to<strong>en</strong> ook gezi<strong>en</strong>, Wie dat m<strong>en</strong> door het zaad der vrouw <strong>en</strong> dat der slang verstaan<br />

moest, namelijk door het zaad der slang, deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die Zijn onderdan<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n <strong>en</strong><br />

blev<strong>en</strong>; <strong>en</strong> door het zaad der vrouw, deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die met de vrouw in de vri<strong>en</strong>dschap van<br />

God hersteld werd<strong>en</strong>. Die vijandschap tuss<strong>en</strong> dat tweeërlei zaad van God, to<strong>en</strong><br />

gesteld, moest niemand d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat Jezus als de Schiloo zou wegnem<strong>en</strong>. Nee, daartoe<br />

was Hij niet gekom<strong>en</strong>, dat moest<strong>en</strong> zij zich niet verbeeld<strong>en</strong>. En daarom zegt Hij:<br />

„Me<strong>en</strong>t niet, dat Ik gekom<strong>en</strong> b<strong>en</strong> om vrede te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> op de aarde, Ik b<strong>en</strong> niet<br />

gekom<strong>en</strong> om vrede te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, maar het zwaard”, namelijk het zwaard des Geestes,<br />

hetwelk is Gods woord, Ef. 5. Want de wap<strong>en</strong><strong>en</strong> van dit Koningrijk zijn niet vleselijk,<br />

maar geestelijk. En zo ziet UE. dat in uw bijgebrachte zwarigheid, zich niet<br />

verd<strong>en</strong>kelijks opdoet.<br />

RABBI.<br />

Het is ons e<strong>en</strong> grote aanstoot, dat ulied<strong>en</strong> eet, hetge<strong>en</strong> wat verbod<strong>en</strong> is. Als vooreerst<br />

het et<strong>en</strong> van bloed, hetwelk God uitdrukkelijk verbod<strong>en</strong> heeft, als G<strong>en</strong>. 9: 3, 4, daar<br />

zegt God tot Noach: „Al wat zich roert, dat lev<strong>en</strong>dig is, zij u tot spijze: Ik heb het u al<br />

gegev<strong>en</strong>, gelijk het gro<strong>en</strong>e kruid. Maar het vlees met zijn ziel, [dat is] zijn bloed, zult<br />

gij niet et<strong>en</strong>.” Daar verbiedt God zulks vóór de Wetgeving aan Noach. En in hem aan<br />

zijn ganse nageslacht. Vervolg<strong>en</strong>s heeft het de Heere m<strong>en</strong>igmaal lat<strong>en</strong> herhal<strong>en</strong> door<br />

Mozes, als Levit. 3 17 <strong>en</strong> 7: 26 <strong>en</strong> 27, maar zeer nadrukkelijk vindt m<strong>en</strong> het Levit. 17:<br />

10. „En e<strong>en</strong> ieder uit het huis Israëls. En uit de vreemdeling<strong>en</strong>, die in het midd<strong>en</strong> van<br />

h<strong>en</strong> als vreemdeling<strong>en</strong> verker<strong>en</strong> die <strong>en</strong>ig bloed zal geget<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, teg<strong>en</strong> di<strong>en</strong>s ziel,<br />

die dat bloed zal geget<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, zal Ik Mijn aangezicht zett<strong>en</strong>. En zal die uit het<br />

midd<strong>en</strong> haars volks uitroei<strong>en</strong>.” En nog nader geeft de Heere daar red<strong>en</strong> van, vers 13 <strong>en</strong><br />

14. „E<strong>en</strong> ieder ook van de kinder<strong>en</strong> Israëls <strong>en</strong> van de vreemdeling<strong>en</strong>, die als vreem-


221<br />

deling<strong>en</strong> in het midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> verker<strong>en</strong>, die <strong>en</strong>ig wild gedierte, of gevogelte, dat<br />

geget<strong>en</strong> wordt, in de jacht gevang<strong>en</strong> zal hebb<strong>en</strong>; die zal deszelfs bloed vergiet<strong>en</strong>. En<br />

zal dat met stof bedekk<strong>en</strong>. Want het is de ziel van alle vlees, zijn bloed is voor zijn<br />

ziel. Daarom heb Ik de kinder<strong>en</strong> Israëls gezegd: gij zult ge<strong>en</strong> vlees met het bloed et<strong>en</strong>;<br />

want de ziel van alle vlees, dat is zijn bloed; wie dat eet, zal uitgeroeid word<strong>en</strong>.” En in<br />

de wetsherhaling zegt Mozes: <strong>De</strong>ut. 12: 15, 16. „Maar na all<strong>en</strong> lust uwer ziel zult gij<br />

slacht<strong>en</strong> <strong>en</strong> vlees et<strong>en</strong>, naar de zeg<strong>en</strong> des HEEREN uws Gods, die Hij u geeft, in al uw<br />

poort<strong>en</strong>; de onreine <strong>en</strong> de reine zal daarvan et<strong>en</strong>, als van e<strong>en</strong> ree <strong>en</strong> als van e<strong>en</strong> hert.<br />

Alle<strong>en</strong>lijk het bloed zult ulied<strong>en</strong> niet et<strong>en</strong>; gij zult het op de aarde uitgiet<strong>en</strong>, als<br />

water.” En hoewel de Heere hetzelve in zulke onderscheid<strong>en</strong> tijd<strong>en</strong> verbod<strong>en</strong> heeft, als<br />

vóór Mozes <strong>en</strong> door Mozes, maakt ulied<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>wel e<strong>en</strong> gebruik daarvan. En ik moet u<br />

e<strong>en</strong>s vrag<strong>en</strong>, dat u God toch erk<strong>en</strong>t als e<strong>en</strong> Opperheer van alles <strong>en</strong> dat e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s ge<strong>en</strong><br />

recht op <strong>en</strong>ig schepsel heeft, t<strong>en</strong>zij hij dat recht van God ontvangt? Gelijk de eerste<br />

m<strong>en</strong>s het recht ontving, om van al de bom<strong>en</strong> te et<strong>en</strong>, behalve van die <strong>en</strong>e boom, die<br />

gaf God hem niet; derhalve hield God die, als e<strong>en</strong> vrij Opperheer voor Zichzelf;<br />

wanneer nu de m<strong>en</strong>s daarvan at, hoewel God het Hem niet gegev<strong>en</strong> had, maar nog<br />

daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> verbod<strong>en</strong>, beging de m<strong>en</strong>s dieverij <strong>en</strong> roverij, want hij nam niet dat hem,<br />

maar Gód toekwam. Begaat ulied<strong>en</strong> datzelfde niet wanneer u bloed eet? Want God<br />

heeft het u niet gegev<strong>en</strong>, maar God heeft het verbod<strong>en</strong>.<br />

Ik zou bov<strong>en</strong> dit, uw natuurlijke red<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, waaruit het blijk<strong>en</strong> zou, dat het<br />

voor e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s geheel onbetamelijk is. Want beschouw e<strong>en</strong>s het redeloze vee, wie van<br />

hetzelve eet of drinkt bloed? Niet het reine vee, noch het reine gevogelte, maar de<br />

verscheur<strong>en</strong>de onder dezelve; gelijk van de ar<strong>en</strong>d<strong>en</strong> gezegd wordt, hun jong<strong>en</strong> zuip<strong>en</strong><br />

bloed. En God schijnt Noach het bloed-et<strong>en</strong> te verbied<strong>en</strong>, om de m<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> indruk te<br />

gev<strong>en</strong>, van zich niet met het verscheur<strong>en</strong>de <strong>en</strong> dod<strong>en</strong>de vee gelijk te stell<strong>en</strong> in<br />

wreedheid. Daarom laat Hij daar aanstonds op volg<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> strafgebod teg<strong>en</strong> de<br />

doodslager. G<strong>en</strong>. 9: 5, 6. „En voorwaar Ik zal uw bloed, [het bloed] uwer ziel<strong>en</strong> eis<strong>en</strong>;<br />

van de hand aller gedierte zal Ik het eis<strong>en</strong>; ook van de hand des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, van de hand<br />

e<strong>en</strong>s iegelijk<strong>en</strong> zijns broeders zal ik de ziel des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> eis<strong>en</strong>. Wie des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> bloed<br />

vergiet, zijn bloed zal door de m<strong>en</strong>s vergot<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; want God heeft de m<strong>en</strong>s naar<br />

Zijn beeld gemaakt.”<br />

KOOPMAN.<br />

Ik bek<strong>en</strong>, dat het bloed et<strong>en</strong> onder de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> (hetzij in daad of in naam), al vrij<br />

algeme<strong>en</strong> is, maar echter niet algeme<strong>en</strong>. Want daar zijn er die dit aanzi<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong><br />

misbruiking van de Christelijke vrijheid. Althans dit weet ik u te zegg<strong>en</strong>, dat het<br />

Nieuwe Testam<strong>en</strong>t in deze ook teg<strong>en</strong> die van het Oude Testam<strong>en</strong>t niet aan loopt, gelijk<br />

klaar blijk<strong>en</strong> kan uit Handeling<strong>en</strong> 15, want wanneer te Antiochië e<strong>en</strong> twist<br />

ontstaan was over de besnijd<strong>en</strong>is. En Paulus nev<strong>en</strong>s nog ander<strong>en</strong>, daarover gezond<strong>en</strong><br />

zijnde naar Jeruzalem, om de apostel<strong>en</strong> <strong>en</strong> de ouderling<strong>en</strong> daarover te vrag<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

wanneer dezelve daarom vergaderd <strong>ware</strong>n <strong>en</strong> zij daarover sprak<strong>en</strong>, zeide Jakobus vers<br />

19 <strong>en</strong> 20: „Ik oordeel dat m<strong>en</strong> deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die uit de heid<strong>en</strong> <strong>en</strong> zich tot God beker<strong>en</strong>, niet<br />

beroere; maar hun zal aanschrijv<strong>en</strong>, dat zij zich onthoud<strong>en</strong> van de ding<strong>en</strong>, die door de<br />

afgod<strong>en</strong> besmet zijn <strong>en</strong> van hoererij <strong>en</strong> van het verstikte <strong>en</strong> van bloed.” En dat werd<br />

van die apostolische vergadering goedgekeurd, gelijk zoals blijkt uit de inhoud van de<br />

brief, die de afgezond<strong>en</strong><strong>en</strong> mee kreg<strong>en</strong> aan de geme<strong>en</strong>t<strong>en</strong>. Waarin geschrev<strong>en</strong> was:<br />

„Het heeft d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong> Geest <strong>en</strong> ons goed gedacht, u ge<strong>en</strong> meerder<strong>en</strong> last op te legg<strong>en</strong><br />

dan deze noodzakelijke ding<strong>en</strong>: [Namelijk] dat gij u onthoudt van hetge<strong>en</strong> de<br />

afgod<strong>en</strong> geofferd is <strong>en</strong> van bloed. En van het Verstikte <strong>en</strong> van hoererij; van welke<br />

ding<strong>en</strong> indi<strong>en</strong> gij u zelf wacht, zult gij weldo<strong>en</strong>. Vaartwel.” Nu ziet UE. wel, dat de


Evangelieschrift<strong>en</strong> in dit geval, niet anders ler<strong>en</strong> dan de Voorzegschrift<strong>en</strong> geleerd<br />

hebb<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wel, waarom geschiedt zulks dan onder ulied<strong>en</strong>?<br />

222<br />

KOOPMAN.<br />

God had aan uw vader<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong>, Levit. 18: 21. „En van uw zaad zult gij niet gev<strong>en</strong>,<br />

om voor de Molech door [het vuur] te do<strong>en</strong> gaan; <strong>en</strong> de Naam uws Gods zult gij niet<br />

ontheilig<strong>en</strong>; Ik b<strong>en</strong> de Heere.” En de Heere bedreigt de overtreder op het hoogste door<br />

de mond van Mozes, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, Levit. 20: 16. „Verder sprak de Heere tot<br />

Mozes zegg<strong>en</strong>de: gij zult ook tot de kinder<strong>en</strong> Israëls zegg<strong>en</strong>: e<strong>en</strong> ieder uit de kinder<strong>en</strong><br />

Israëls, of uit de vreemdeling<strong>en</strong>, die in Israël als vreemdeling<strong>en</strong> verker<strong>en</strong>, die van zijn<br />

zaad de Moloch gegev<strong>en</strong> zal hebb<strong>en</strong>, zal zekerlijk gedood word<strong>en</strong>; het volk des lands<br />

zal hem met st<strong>en</strong><strong>en</strong> st<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>. En Ik zal Mijn aangezicht teg<strong>en</strong> die man zett<strong>en</strong>. En zal<br />

hem uit het midd<strong>en</strong> zijns volks uitroei<strong>en</strong>; want Hij heeft van zijn zaad de Molech.<br />

gegev<strong>en</strong>, opdat hij mijn Heiligdom ontreinig<strong>en</strong> <strong>en</strong> Mijn heilig<strong>en</strong> Naam ontheilig<strong>en</strong><br />

zou. En indi<strong>en</strong> het volk des lands hun og<strong>en</strong> <strong>en</strong>igszins verberg<strong>en</strong> zal van die man, als<br />

hij van zijn zaad de Molech zal gegev<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat het hem niet dode; zal ik mijn<br />

aangezicht teg<strong>en</strong> die man <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> zijn huisgezin zett<strong>en</strong>. En ik zal hem <strong>en</strong> al deg<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

die hem nahoerer<strong>en</strong>, om de Molech na te hoerer<strong>en</strong>, uit het midd<strong>en</strong> huns volks<br />

uitroei<strong>en</strong>.”<br />

Van deze afgoderij zou de m<strong>en</strong>s uit liefde voor zijn kinder<strong>en</strong>, van zelfs e<strong>en</strong> afkeer<br />

hebb<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> verbiedt het God op z<strong>ware</strong> bedreiging<strong>en</strong>. Maar hoe heeft zich<br />

Israël gedrag<strong>en</strong>? Hebb<strong>en</strong> zij niet de Molech opgericht in het dal Tofeth <strong>en</strong> hun zon<strong>en</strong><br />

daaraan opgeofferd? En dat is geschied door koning<strong>en</strong> <strong>en</strong> onderdan<strong>en</strong>. Want zo is van<br />

koning Achaz aangetek<strong>en</strong>d, 2 Kon. 16: 3: „dat Hij wandelde in de weg der koning<strong>en</strong><br />

Israëls; ja, Hij deed ook zijn zoon door het vuur gaan, naar de gruwel<strong>en</strong> der heid<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

die de Heere voor de kinder<strong>en</strong> Israëls verdrev<strong>en</strong> had.” En van het ganse volk,<br />

hoofdstuk 17: 17. „Ook ded<strong>en</strong> zij hun zon<strong>en</strong> <strong>en</strong> hun dochter<strong>en</strong> door het vuur gaan. En<br />

gebruikt<strong>en</strong> waarzeggerij<strong>en</strong> <strong>en</strong> gav<strong>en</strong> op vogelgeschrei acht. En verkocht<strong>en</strong> zich, om te<br />

do<strong>en</strong> dat kwaad was in de og<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong>, om Hem tot toorn te verwekk<strong>en</strong>.” Welke<br />

gruwelijke afgoderij, waarin dat veeltijds de kinder<strong>en</strong> verbrand werd<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> kan<br />

afnem<strong>en</strong> uit 2 Kon. 17: 31 <strong>en</strong> 2 Kron. 28: 3, dat heeft koning Josia uitgeroeid, (nadat<br />

zijn grootvader Manasse zich daar ook mee aan had schuldig gemaakt, 2 Kon. 21, 6),<br />

gelijk tot zijn lof is aangetek<strong>en</strong>d, 2 Kon. 23: 10. „Hij verontreinigde ook Tofeth, dat in<br />

het dal der kinder<strong>en</strong> Hinnoms is, opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor de<br />

Molech door het vuur deed gaan.”<br />

Hoe groot dat u nu de misslag der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> ook wilt uitmet<strong>en</strong>, in die gewoont<strong>en</strong> van<br />

bloed te et<strong>en</strong>, zal UE. het niet kunn<strong>en</strong> vergrot<strong>en</strong>, bov<strong>en</strong> dez<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik twijfel niet, of er zijn vele onder Israël geweest, die zich daarmee niet besmet<br />

hebb<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Daar stem ik gaarne in toe, maar ik verzeker u, dat ook onder onze Christ<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

gevond<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, die zich aan het bloed-et<strong>en</strong> niet vergap<strong>en</strong>, maar ook hetzelfde als<br />

ongeoorloofd beschouw<strong>en</strong>; <strong>en</strong> doet dat zeker niet meer nadeel aan de Goddelijkheid<br />

van ons geloof, dan het offer<strong>en</strong> aan de Molech gedaan heeft, aan het uwe.


223<br />

RABBI.<br />

Maar hoe staan wij dan met het et<strong>en</strong> van het vlees, daarvan eet ulied<strong>en</strong> dat verbod<strong>en</strong><br />

is. En dat is zeker met goedkeuring van het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t, ja het wordt daar zelfs<br />

geleerd, gelijk blijkt uit Handel. 10: 11-17, daar Petrus in e<strong>en</strong> verrukking van zinn<strong>en</strong>:<br />

“… zag de hemel geop<strong>en</strong>d. En e<strong>en</strong> zeker vat tot hem nederdal<strong>en</strong>, gelijk e<strong>en</strong> groot<br />

linn<strong>en</strong>lak<strong>en</strong>, aan de vier hoek<strong>en</strong> gebond<strong>en</strong>. En neergelat<strong>en</strong> op de aarde. In hetwelk<br />

<strong>ware</strong>n, al de viervoetige [dier<strong>en</strong>] der aarde. En de wilde. En de kruip<strong>en</strong>de [dier<strong>en</strong>] <strong>en</strong><br />

de vogel<strong>en</strong> des hemels. En er geschiedde e<strong>en</strong> stem tot hem: Sta op Petrus slacht <strong>en</strong><br />

eet! Maar Petrus zeide: Ge<strong>en</strong>szins Heere, want ik heb nooit geget<strong>en</strong> iets, dat algeme<strong>en</strong><br />

of onrein was. En e<strong>en</strong> stem [geschiedde] wederom t<strong>en</strong> tweedemaal tot hem: Hetge<strong>en</strong><br />

God gereinigd heeft zult gij niet algeme<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>. En dit geschiedde tot driemaal; <strong>en</strong><br />

het vat werd wederom opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in de hemel.”<br />

En hoofdstuk 11: 4-11 verhaalt hij hetzelfde aan deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die hem beschuldigd<strong>en</strong>, dat<br />

hij met de onbesned<strong>en</strong><strong>en</strong> geget<strong>en</strong> had tot zijn verantwoording. En uit de briev<strong>en</strong> van<br />

Paulus blijkt het overvloedig, dat hij het vlees et<strong>en</strong> zonder onderscheid toestaat, gelijk<br />

blijkt uit zijn bestraffing, welke Hij deed aan Petrus, Gal. 2, van vers 11 tot aan het<br />

einde. Zie ook e<strong>en</strong>s wat hij daarover geschrev<strong>en</strong> heeft, Coloss 2: 16 <strong>en</strong> Rom. 14<br />

geheel door. En hoe ulieder gewoonte is, dat wordt op<strong>en</strong>baar vertoond, want het<br />

zwijn<strong>en</strong>vlees et<strong>en</strong> is zo algeme<strong>en</strong>, als <strong>en</strong>ig ander vlees onder ulied<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is waar, want uit uw bijgebrachte plaats<strong>en</strong> blijkt het ons klaar, dat het onderscheid<br />

der spijz<strong>en</strong> met de dag<strong>en</strong> des Nieuw<strong>en</strong> Testam<strong>en</strong>ts ophoudt, omdat het onderscheid<br />

door Mozes is ingevoerd, om te di<strong>en</strong><strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> middelmuur des afscheidsels tuss<strong>en</strong><br />

Israël <strong>en</strong> de overige volker<strong>en</strong>. Maar wanneer Jezus Zijn Koningrijk wilde opricht<strong>en</strong><br />

onder alle volker<strong>en</strong>, heeft Hij de middelmuur der afscheiding afgebrok<strong>en</strong>, gelijk Hij<br />

het door Mozes had do<strong>en</strong> opricht<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Uw red<strong>en</strong> gaan niet door, want dan moest het onderscheid van spijs niet geweest<br />

hebb<strong>en</strong> vóór Mozes; daar het nochtans zeker is, dat het onderscheid tuss<strong>en</strong> rein <strong>en</strong><br />

onrein vee, tuss<strong>en</strong> rein <strong>en</strong> onrein gevogelte, al geweest is t<strong>en</strong> tijde van Noach. Want<br />

God zegt teg<strong>en</strong> hem, G<strong>en</strong>. 7: 2. „Van alle rein vee zult gij tot u nem<strong>en</strong> zev<strong>en</strong> [<strong>en</strong>]<br />

zev<strong>en</strong>, het mannetje <strong>en</strong> wijfje; maar van het vee dat niet rein is, twee, het mannetje <strong>en</strong><br />

het wijfje.” Welk onderscheid wij in het vervolg van dat 7 de hoofdstuk nog meer<br />

ontmoet<strong>en</strong>, waarop u niet moet gelet hebb<strong>en</strong>. En zo ziet UE wel, dat daar het<br />

onderscheid van rein <strong>en</strong> onrein vee, niet door Mozes is ingevoerd, maar al t<strong>en</strong> tijde<br />

van de zondvloed daar was. Zodat dan ook dat onderscheid moet blijv<strong>en</strong> onder de<br />

dag<strong>en</strong> van de Messias. En ge<strong>en</strong>szins kan wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. En daar het Evangelie<br />

dit onderscheid wegneemt, ziet UE. wel, dat wij niet zonder red<strong>en</strong> hetzelve voor<br />

Goddelijk weiger<strong>en</strong> aan te nem<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

M<strong>en</strong> moet wel acht gev<strong>en</strong> in wat voor e<strong>en</strong> opzicht dat t<strong>en</strong> tijde van Noach, het vee <strong>en</strong><br />

het gevogelte rein <strong>en</strong> onrein g<strong>en</strong>oemd wordt. Want ik merk, dat t<strong>en</strong> tijde van Mozes er<br />

tweeërlei soort van rein vee <strong>en</strong> gevogelte heeft geweest; e<strong>en</strong> soort dat rein was om te<br />

et<strong>en</strong>. En e<strong>en</strong> soort dat ook rein was om te offer<strong>en</strong>; datg<strong>en</strong>e dat rein was om te offer<strong>en</strong>,<br />

dat was ook rein om te et<strong>en</strong>; maar al wat rein was om te et<strong>en</strong>, was niet rein om te<br />

offer<strong>en</strong>. Dat zulks is, blijkt uit <strong>De</strong>ut. 14: 4 <strong>en</strong> 5, daar ik lees: „Dit zijn de beest<strong>en</strong>, die


224<br />

ulied<strong>en</strong> et<strong>en</strong> zult: e<strong>en</strong> os, kleinvee der schap<strong>en</strong>. En klein vee der geit<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> hert. En<br />

ree. En e<strong>en</strong> buffel. En e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>bok. En e<strong>en</strong> das. En e<strong>en</strong> wilde os. En e<strong>en</strong> gems.” <strong>De</strong>ze<br />

alle <strong>ware</strong>n rein om te et<strong>en</strong>, maar alle<strong>en</strong>, die in het 4de vers g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>, ook rein<br />

om te offer<strong>en</strong>. Nu staat te onderzoek<strong>en</strong>, in wat voor e<strong>en</strong> betrekking t<strong>en</strong> tijde van<br />

Noach, het vee <strong>en</strong> het gevogelte rein <strong>en</strong> onrein g<strong>en</strong>oemd wordt, of in betrekking tot de<br />

offerande, of in betrekking tot de spijz<strong>en</strong>, of tot die beid<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dan me<strong>en</strong> ik, dat het<br />

klaar is, dat het niet is in betrekking tot de spijz<strong>en</strong>, maar tot de offerand<strong>en</strong>. Want dat<br />

blijkt vooreerst uit hetge<strong>en</strong> dat God teg<strong>en</strong> Noach zeide, G<strong>en</strong>. 9: 2, 3. “Uw vrees <strong>en</strong> uw<br />

verschrikking zij over al het gedierte der aarde. En over het gevogelte des hemels; <strong>en</strong><br />

al wat zich op de aardbodem roert. En in alle viss<strong>en</strong> der zee, zij zijn in uw hand<br />

overgegev<strong>en</strong>. Al wat zich roert, dat lev<strong>en</strong>d is, zij u tot spijze, Ik heb het u al gegev<strong>en</strong>,<br />

gelijk het gro<strong>en</strong>e kruid.”<br />

Daar blijkt overklaar, dat de Heere ge<strong>en</strong> onderscheid stelt in het et<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> rein <strong>en</strong><br />

onrein, gelijk, daar ge<strong>en</strong> onderscheid is in het gro<strong>en</strong>e kruid.<br />

T<strong>en</strong> tweede blijkt het uit datg<strong>en</strong>e, hetwelk Noach gedaan heeft, want hij „bouwde de<br />

Heere e<strong>en</strong> altaar. En Hij nam van al het reine vee. En van al het reine gevogelte <strong>en</strong><br />

offerde brandoffer<strong>en</strong> op dat altaar”, G<strong>en</strong>. 8: 20. Nu heb ik voorhe<strong>en</strong> getoond uit <strong>De</strong>ut.<br />

14, dat alles wat rein was om te et<strong>en</strong>, niet mocht geofferd word<strong>en</strong>. En nam Noach van<br />

al het reine vee <strong>en</strong> gevogelte om te offer<strong>en</strong>, blijkt, dat die reinheid haar betrekking had<br />

op de offerande. En zo bek<strong>en</strong> ik, dat er t<strong>en</strong> tijde van Noach, rein <strong>en</strong> onrein vee geweest<br />

heeft, maar bepaaldelijk tot het offer<strong>en</strong> alle<strong>en</strong>.<br />

En dat er ge<strong>en</strong> onderscheid geweest is in het et<strong>en</strong> vóór de Wetgeving blijkt, uit<br />

hetge<strong>en</strong> Izak zeide teg<strong>en</strong> zijn zoon Ezau, G<strong>en</strong>. 27: 3, 4. „Nu dan, neem toch uw<br />

gereedschap, uw pijlkoker <strong>en</strong> uw boog. En ga uit in het veld. En jaag mij e<strong>en</strong><br />

wildbraad. En maak mij smakelijke spijz<strong>en</strong>, zoals ik die gaarne heb. En br<strong>en</strong>g ze mij,<br />

dat ik ete”, zonder dat Izak <strong>en</strong>ige bepaling maakt in het wildbraad.<br />

Maar dat de zaak t<strong>en</strong> volle zeker maakt, is hetge<strong>en</strong> wij lez<strong>en</strong>, G<strong>en</strong>. 43, wanneer Jakobs<br />

zon<strong>en</strong> voor de tweedemaal naar Egypte ging<strong>en</strong> om koorn te hal<strong>en</strong>, dat Jozef, wanneer<br />

hij B<strong>en</strong>jamin met h<strong>en</strong> zag, „zei hij tot d<strong>en</strong>g<strong>en</strong><strong>en</strong>, die over zijn huis was: br<strong>en</strong>g deze<br />

mann<strong>en</strong> naar het huis toe. En slacht slachtvee <strong>en</strong> maak [het] gereed, want deze<br />

mann<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> temiddag met mij et<strong>en</strong>”, vers 16. Indi<strong>en</strong> daar bij de vader<strong>en</strong>, in die tijd,<br />

e<strong>en</strong> onderscheid in het et<strong>en</strong> der spijz<strong>en</strong> was geweest, zou Jozef h<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> die<br />

gewoont<strong>en</strong> in ge<strong>en</strong> verzoeking gebracht hebb<strong>en</strong>. En zij zoud<strong>en</strong> mogelijk gelijk de vier<br />

mann<strong>en</strong> bij Daniël 1, getracht hebb<strong>en</strong> zich met die spijz<strong>en</strong>, noch met die drank, niet te<br />

verontreinig<strong>en</strong>. Maar als Jozef h<strong>en</strong> nodigt <strong>en</strong> zij daartoe bewillig<strong>en</strong>, is het zeker, dat<br />

voor h<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> verontreiniging in die tijd nog plaats had. En dat zij daar geget<strong>en</strong> <strong>en</strong> gedronk<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>, blijkt uit het laatste van dat hoofdstuk, want als Jozef thuis gekom<strong>en</strong><br />

was, gebood hij zijn knecht<strong>en</strong> dat zij brood op zoud<strong>en</strong> zett<strong>en</strong>. En verder lees ik, vers<br />

32, 33 <strong>en</strong> 34. „En zij richtt<strong>en</strong> voor hem aan in het bijzonder. En voor h<strong>en</strong> in het<br />

bijzonder; <strong>en</strong> voor de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> die met Hem at<strong>en</strong> in het bijzonder. Want de<br />

Egypt<strong>en</strong>aars mog<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> brood et<strong>en</strong> met de Hebreeën, daar zulks de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

gruwel is. En zij zat<strong>en</strong> voor zijn aangezicht, de eerstgebor<strong>en</strong>e naar zijn eerstgeboorte.<br />

En de jongere naar zijn jongheid; dies verwonder<strong>en</strong> zich de mann<strong>en</strong> onder elkander.<br />

En hij langde hun van de gerecht<strong>en</strong>, die voor hem <strong>ware</strong>n; maar B<strong>en</strong>jamins gerecht was<br />

vijfmaal groter dan de gerecht<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> all<strong>en</strong>. En zij dronk<strong>en</strong> <strong>en</strong> zij werd<strong>en</strong> dronk<strong>en</strong><br />

met hem.”<br />

Het is waar, dat voor h<strong>en</strong> e<strong>en</strong> bijzondere tafel was, maar dat had zijn oorsprong niet<br />

uit h<strong>en</strong>, dat zij niet mocht<strong>en</strong> et<strong>en</strong> met de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, maar uit de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, want<br />

die was het e<strong>en</strong> gruwel te et<strong>en</strong> met h<strong>en</strong>. En is het overklaar, dat daar vóór de<br />

wetgeving op Sinaï, ge<strong>en</strong> onderscheid der spijz<strong>en</strong> geweest is; maar er heeft e<strong>en</strong> onder-


scheid geweest in hetge<strong>en</strong> dat geofferd werd. En daarin bestond het onderscheid<br />

tuss<strong>en</strong> rein <strong>en</strong> onrein t<strong>en</strong> tijde van Noach.<br />

225<br />

RABBI.<br />

Ik zou UE. nog veel zwarighed<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>werp<strong>en</strong>, die ik voorbij zal gaan, omdat<br />

ik dezelve beantwoord heb gevond<strong>en</strong> in de redestrijd of geloofskamp tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Jood<br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Christ<strong>en</strong>, hetwelk gevond<strong>en</strong> wordt achter aan Buxtorf: School der Jod<strong>en</strong>. Maar<br />

ik zal u voor het laatste alle<strong>en</strong> nog dit vrag<strong>en</strong>: daar ulied<strong>en</strong> leert <strong>en</strong> staande houdt, dat<br />

het gelov<strong>en</strong> in de Messias, het <strong>en</strong>igste middel is om behoud<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>; indi<strong>en</strong> dat<br />

waar is, hoe komt dan, dat de Heere zulks niet geëist heeft van Zijn bondvolk Israël?<br />

Daar het dan zeker is, dat zonder het geloof in de Messias Israël moest verlor<strong>en</strong> gaan.<br />

En dat niet alle<strong>en</strong>, maar nooit heeft God Israël gebod<strong>en</strong>, dat, als de Messias zou<br />

gekom<strong>en</strong> zijn, dat m<strong>en</strong> dan in Hem moest gelov<strong>en</strong> als de <strong>en</strong>ige oorzaak van zaligheid.<br />

KOOPMAN.<br />

Uw vrag<strong>en</strong> zijn voor het laatste van veel gewicht. En daarom zal ik tracht<strong>en</strong> dezelve<br />

naar haar zwaarte onderscheid<strong>en</strong>lijk te beantwoord<strong>en</strong>. Om dit te do<strong>en</strong>, moet ik eerst<br />

wat dat gelov<strong>en</strong> is, onderscheid<strong>en</strong>lijk beschouw<strong>en</strong>.<br />

In de eerste plaats is gelov<strong>en</strong>, op iemands getuig<strong>en</strong>is van e<strong>en</strong> zaak voor<br />

waarheid aan te nem<strong>en</strong>. Nu hangt dat veel af, van de geloofbaarheid van de persoon<br />

die de getuig<strong>en</strong>is geeft. Nu is het zeker, dat God, die „ge<strong>en</strong> man is dat Hij lieg<strong>en</strong> zou”,<br />

(ik veronderstel dat m<strong>en</strong> gelooft dat God aanwezig is) m<strong>en</strong> schuldig is te gelov<strong>en</strong>,<br />

alles wat dat God ons komt te op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, zonder onderscheid, of het voor ons<br />

verstand bevatbaar is of niet. Temeer, omdat wij volstrekt afhankelijk zijn van God.<br />

En derhalve, wanneer Hij ons iets bevel<strong>en</strong>de op<strong>en</strong>baart, wij verplicht zijn ons daaraan<br />

te onderwerp<strong>en</strong>. Dus, maak ik e<strong>en</strong> onderscheid tuss<strong>en</strong> de leer des geloofs <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de<br />

daad des geloofs. Door het eerste versta ik de k<strong>en</strong>nis <strong>en</strong> toestemming van datg<strong>en</strong>e, wat<br />

God aan de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>baard heeft; maar door het tweede, de dadelijke<br />

geloofsonderwerping aan hetzelve. Dat vooraf gezegd hebb<strong>en</strong>de, laat ons nu tot de<br />

zaak zelf overgaan.<br />

Daar is nu zeker e<strong>en</strong> onderscheid tuss<strong>en</strong> het geloof met betrekking op de<br />

Messias voor, of na Zijn komst in de wereld, want vóór Zijn komst, had het geloof<br />

rechtstreeks in de Messias nog ge<strong>en</strong> plaats, maar het gelov<strong>en</strong> in God. Echter is het<br />

zeker, dat alles wat dat God van de Messias uw vaders bek<strong>en</strong>d maakte, hetzij van Zijn<br />

persoon, hetzij van Zijn ambt<strong>en</strong>, of hetzij op wat wijze dat de Messias Zich met God<br />

zou verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>. En dat Hij alle<strong>en</strong> de verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>de oorzaak zou zijn; dat zij verplicht<br />

<strong>ware</strong>n dat toe te stemm<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> dat zij begeerd<strong>en</strong> ooit met God verzo<strong>en</strong>d te word<strong>en</strong>.<br />

En daar wij gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat de Zone Gods, Middelaar van het Testam<strong>en</strong>t der<br />

g<strong>en</strong>ade is, zowel vóór Zijn komst in het vlees als na dezelve. En dat Hij vóór die tijd<br />

zijn Middelaarsambt bedi<strong>en</strong>de als Borg, hebb<strong>en</strong> de Godvruchtig<strong>en</strong> zichzelf als<br />

schuldig<strong>en</strong> voor Hem neergelegd, gelijk blijkt in Hiskia, die ge<strong>en</strong> kans zag om zelf te<br />

betal<strong>en</strong>, zijn Middelaar in zijn verleg<strong>en</strong>heid alzo aansprak: “O Heere, ik word<br />

onderdrukt, wees Gij mijn Borg”, Jesaja 38: 14, vergelek<strong>en</strong> met Psalm 119: 122.<br />

Wat was dat nu anders dan e<strong>en</strong> oef<strong>en</strong>de daad des geloofs, want hij van alles afzi<strong>en</strong>de,<br />

neemt hij zijn toevlucht tot Jehovah zijn Borg. En ik d<strong>en</strong>k niet, dat u Hiskia, noch<br />

David in de 119 de Psalm zou aanzi<strong>en</strong>, dat zij hun toevlucht tot de Heere als Borg,<br />

zoud<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij volg<strong>en</strong>s de lering des geloofs, niet hadd<strong>en</strong><br />

toegestemd, dat Hij de Borg van e<strong>en</strong> verleg<strong>en</strong> doodschuldige was. Nu is het zeker, dat<br />

deg<strong>en</strong>e die de Borg niet k<strong>en</strong>de of erk<strong>en</strong>de <strong>en</strong> niet als verleg<strong>en</strong> schuld<strong>en</strong>aars, hun<br />

toevlucht tot Hem nam<strong>en</strong>, om hun schuld<strong>en</strong> voor Hem op<strong>en</strong> te legg<strong>en</strong> <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s hun


226<br />

onmacht om dezelve te betal<strong>en</strong>, Hem smek<strong>en</strong>d dat Hij toch hun Borg zijn wil, dat<br />

dezelve dan hun eig<strong>en</strong> schuld<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> betal<strong>en</strong>. En dat niet kunn<strong>en</strong>de do<strong>en</strong>, dat zij<br />

dan in eeuwigheid voor zichzelf schuldig zull<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> staan blijv<strong>en</strong>, daar zij in<br />

eeuwigheid niet machtig zijn, om voor zichzelf te betal<strong>en</strong>. En zo is het zeker, dat<br />

Israël zonder het geloof in de Messias, moest verlor<strong>en</strong> gaan. Maar zolang Israël onder<br />

de wettische bedi<strong>en</strong>ing leefde, werd het geloof in de Messias niet rechtstreeks<br />

gevorderd; maar minder rechtstreeks, omdat de Messias onder de schaduwachtige<br />

offerand<strong>en</strong>, dewelke rechtstreeks van h<strong>en</strong> geëist <strong>ware</strong>n, werd vertoond.<br />

RABBI.<br />

Ik heb uw m<strong>en</strong>ing hierover verstaan, maar nu w<strong>en</strong>st ik van UE. te hor<strong>en</strong>, hoe het<br />

geloof in de Messias, nadat Hij in de wereld zal gekom<strong>en</strong> zijn, moet begrep<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>? <strong>en</strong> of hetzelve, om dan in de Messias te gelov<strong>en</strong>, klaarder gebod<strong>en</strong> is?<br />

KOOPMAN.<br />

Nu is het zeker, dat wanneer het lichaam der schaduw zal gekom<strong>en</strong> zijn, dat dan de<br />

schaduw zull<strong>en</strong> ophoud<strong>en</strong>. Zodat e<strong>en</strong> zondaar, niet door de schaduwachtige offerande,<br />

zijn verzo<strong>en</strong>ing in de Borg had te zoek<strong>en</strong>, maar rechtstreeks tot de Messias, welke hun<br />

Zelf tot e<strong>en</strong> Heiligdom geword<strong>en</strong> was, Jesaja 8. En zo ziet UE, e<strong>en</strong> onderscheid tuss<strong>en</strong><br />

het geloof voor <strong>en</strong> na de komst van de Messias. En wilt u nog wat meer daarvan<br />

hor<strong>en</strong>, rak<strong>en</strong>de het onderscheid tuss<strong>en</strong> het geloof vóór <strong>en</strong> na de komst van de Messias;<br />

het is hierin geleg<strong>en</strong>, dat voor de komst van de Messias in de wereld, eig<strong>en</strong>lijk niet<br />

gevorderd kon word<strong>en</strong>, het gelov<strong>en</strong> in de Messias. Want e<strong>en</strong> gelovige Israëliet<br />

voldeed, wanneer hij gelovig aannam hetge<strong>en</strong> God door de Profet<strong>en</strong> van de Messias<br />

kwam te op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>. En dat ze Hem gelovig kwam<strong>en</strong> in te wacht<strong>en</strong>. Maar dan ziet m<strong>en</strong><br />

licht, dat zulks meer e<strong>en</strong> geloof in <strong>en</strong> aan God, dan e<strong>en</strong> geloof in <strong>en</strong> aan de Messias<br />

kan g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. Maar wanneer de Messias zal geop<strong>en</strong>baard zijn in het vlees, dat<br />

dan e<strong>en</strong> ieder schuldig is Hem daarvoor te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan te nem<strong>en</strong> als de beloofde<br />

<strong>en</strong> lang verwachte Messias. Wanneer Hij Zijn mond komt te op<strong>en</strong><strong>en</strong> als die grote<br />

Profeet als Mozes <strong>en</strong> de eis van het Nieuwe Verbond de volk<strong>en</strong> komt voor te drag<strong>en</strong>,<br />

wie is dan niet schuldig naar Hem te hor<strong>en</strong>? En hun toestemming te gev<strong>en</strong>, aan die eis<br />

des verbonds? En wanneer Hij als de teg<strong>en</strong>beeldige Hogepriester door e<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong>beeldige offerhande, de ongerechtigheid des lands op één dag kwam weg te<br />

nem<strong>en</strong>; wie heeft dan vrijheid, van Hem niet voor de <strong>ware</strong> Hogepriester te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>;<br />

nog Zijn offerand<strong>en</strong>, tot wegneming van zijn ongerechtigheid, te beger<strong>en</strong>?<br />

T<strong>en</strong> laatste, wanneer Hij van Zijn Vader zal gezalfd zijn, tot Koning over Sion, de<br />

berg van Jehovah's Heiligheid. En Hij daarop zal gezet<strong>en</strong> zijn, op Zijn hoge <strong>en</strong><br />

verhev<strong>en</strong> troon, zal dan niet e<strong>en</strong> ieder verplicht wez<strong>en</strong> om Hem voor Koning te<br />

erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>? En zich vrijwillig aan die Koning te onderwerp<strong>en</strong>? Nu me<strong>en</strong> ik, dat het<br />

zeker is, dat er e<strong>en</strong> onderscheid is tuss<strong>en</strong> het geloof in de Messias vóór of na Zijn<br />

komst in de wereld.<br />

Wat nu betreft uw vraag, of het klaar gebod<strong>en</strong> is, dat als de Messias zal<br />

gekom<strong>en</strong> zijn, m<strong>en</strong> dan in Hem moet gelov<strong>en</strong>?<br />

Daarop antwoord ik te m<strong>en</strong><strong>en</strong> van ja, vooral wanneer m<strong>en</strong> het geloof onderscheidt in<br />

de leer <strong>en</strong> in de daad des geloofs.<br />

Door de leer des geloofs versta ik het aanhor<strong>en</strong> <strong>en</strong> toestemm<strong>en</strong> van al datg<strong>en</strong>e,<br />

hetwelk de Messias geleerd heeft. Dat de Heere God zulks gebod<strong>en</strong> heeft, is over<br />

klaar, zoals blijkt uit <strong>De</strong>ut. 18: 15, daar Mozes zegt: „E<strong>en</strong> Profeet, uit het midd<strong>en</strong> van<br />

u, uit uw broeder<strong>en</strong>, als mij, zal u de Heere uw God verwekk<strong>en</strong>; naar Hem zult gij<br />

hor<strong>en</strong>!” En uit vers 19, daar de Heere zegt: „En het zal geschied<strong>en</strong>, de man, die niet


227<br />

zal hor<strong>en</strong> naar Mijn woord<strong>en</strong>, die Hij in Mijn Naam zal sprek<strong>en</strong>, van die zal Ik het<br />

zoek<strong>en</strong>.” Daar ziet UE. dat u verplicht b<strong>en</strong>t naar Hem te hor<strong>en</strong>. En wat hielp het toch,<br />

indi<strong>en</strong> u Hem al hoorde, maar u niet toestemde aan hetge<strong>en</strong> Hij u leerde? Trouw<strong>en</strong>s,<br />

dat ligt ook klaar opgeslot<strong>en</strong> in die eis: „naar Hem zult gij hor<strong>en</strong>!”<br />

RABBI.<br />

Dat is maar iets algeme<strong>en</strong>s, maar niet iets bijzonders. Want zo <strong>ware</strong>n de Israëliet<strong>en</strong><br />

verplicht, alle Profet<strong>en</strong> te hor<strong>en</strong>. En hetge<strong>en</strong> zij zeid<strong>en</strong> of leerd<strong>en</strong>, toe te stemm<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is waar, maar hetge<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Profeet d<strong>en</strong> volke bek<strong>en</strong>d maakte was datg<strong>en</strong>e, hetwelk<br />

God Hem geop<strong>en</strong>baard had, hetzij in e<strong>en</strong> gezicht of door e<strong>en</strong> droom. En dat hor<strong>en</strong>de<br />

of lez<strong>en</strong>de, was zeker (wanneer het de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> Goddelijke op<strong>en</strong>baring<br />

had), ieder verplicht hetzelve als e<strong>en</strong> Goddelijke bek<strong>en</strong>dmaking toe te stemm<strong>en</strong>. Maar<br />

wanneer de Messias tot h<strong>en</strong> zou sprek<strong>en</strong>, dan <strong>ware</strong>n zij schuldig naar Hem te hor<strong>en</strong>,<br />

als Iemand aan Wie zij niet alle<strong>en</strong> verplicht <strong>ware</strong>n, hetge<strong>en</strong> Hij sprak toe te stemm<strong>en</strong>,<br />

maar daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> in hetge<strong>en</strong> dat Hij van h<strong>en</strong> komt te eis<strong>en</strong>, of hun komt te gebied<strong>en</strong><br />

(welk recht Hem als de Messias toekomt) zijn zij schuldig om Hem te gehoorzam<strong>en</strong>.<br />

En dat daarin de gelukzaligheid van e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s geleg<strong>en</strong> is, blijkt uit het zegg<strong>en</strong> van<br />

Hem als de Opperste Wijsheid, Spreuk. 8: 32 tot aan het einde. „Nu dan, kinder<strong>en</strong>!<br />

hoort naar Mij, want welgelukzalig zijn zij, [die] Mijn weg<strong>en</strong> be<strong>ware</strong>n; hoort de tucht<br />

<strong>en</strong> wordt wijs. En verwerpt [die] niet. Welgelukzalig is de m<strong>en</strong>s, die naar Mij hoort,<br />

dagelijks wak<strong>en</strong>de aan Mijn poort<strong>en</strong>, waarnem<strong>en</strong>de de post<strong>en</strong> Mijner deur<strong>en</strong>. Want<br />

die Mij vindt, vindt het lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> trekt e<strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Heere. Maar die<br />

[teg<strong>en</strong>] Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; all<strong>en</strong> die Mij hat<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong> d<strong>en</strong> dood<br />

lief.”<br />

En dat recht heeft de Messias, om de heid<strong>en</strong><strong>en</strong> te verplicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> uit te nodig<strong>en</strong>, om tot<br />

hun voordeel naar Hem te hor<strong>en</strong>, gelijk Hij hun aanspreekt, Jesaja 49: 1. „Hoort naar<br />

mij, gij eiland<strong>en</strong>. En luistert toe, gij volker<strong>en</strong> van verre! <strong>De</strong> Heere heeft Mij geroep<strong>en</strong><br />

van de buik af, van Mijner moeders ingewand af heeft Hij Mijn Naam gemeld.” En de<br />

beminnelijkheid <strong>en</strong> nuttigheid van naar Hem te hor<strong>en</strong>, heeft Hij zelf dus aangeprez<strong>en</strong>,<br />

Jesaja 50: 4. „<strong>De</strong> Heere HEERE heeft Mij e<strong>en</strong> tong der geleerd<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>, opdat Ik<br />

wete met de moede e<strong>en</strong> woord ter rechter tijd te sprek<strong>en</strong>.” En hoofdstuk 61: 14. „<strong>De</strong><br />

geest des Heer<strong>en</strong> HEEREN is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om e<strong>en</strong><br />

blijde boodschap te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> d<strong>en</strong> zachtmoedig<strong>en</strong>. Hij heeft Mij gezond<strong>en</strong> om te<br />

verbind<strong>en</strong> de gebrok<strong>en</strong><strong>en</strong> van harte, om de gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> vrijheid uit te roep<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

gebond<strong>en</strong><strong>en</strong> op<strong>en</strong>ing der gevang<strong>en</strong>is. Om uit te roep<strong>en</strong> het jaar van het welbehag<strong>en</strong><br />

des Heer<strong>en</strong>. En de dag der wraak onzes Gods; om alle treurig<strong>en</strong> te troost<strong>en</strong>. Om de<br />

treurig<strong>en</strong> Sions te beschikk<strong>en</strong>, dat hun gegev<strong>en</strong> worde sieraad voor as, vreugdeolie<br />

voor treurigheid, het gewaad des lofs voor e<strong>en</strong> b<strong>en</strong>auwd<strong>en</strong> geest; opdat zij g<strong>en</strong>oemd<br />

word<strong>en</strong> eik<strong>en</strong>bom<strong>en</strong> der gerechtigheid, e<strong>en</strong> planting des Heer<strong>en</strong>, opdat Hij verheerlijkt<br />

worde.” En zo ziet UE., dat er e<strong>en</strong> groot onderscheid is tuss<strong>en</strong> het geloof, hetwelk m<strong>en</strong><br />

schuldig is aan e<strong>en</strong> Profeet <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> het gelov<strong>en</strong> aan <strong>en</strong> in de Messias.<br />

Maar dit zal zich nog wel klaarder verton<strong>en</strong>, wanneer ik wat nader bewijs, dat<br />

de daad des geloofs ook gebod<strong>en</strong> is. Want eig<strong>en</strong>lijk doet de leer des geloofs zonder de<br />

daad des geloofs ons weinig nut, want hoewel dat m<strong>en</strong> ler<strong>en</strong>der of hor<strong>en</strong>der wijze<br />

toestemt dat de Messias de Messias is <strong>en</strong> dat Hij alles gedaan heeft wat de Messias<br />

stond te do<strong>en</strong> tot behoud<strong>en</strong>is des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>; kan ons dat niet behoud<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> er niet<br />

bijkomt, dat e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s uit het gezicht van zijn verlor<strong>en</strong><strong>en</strong> staat, zijn toevlucht neemt<br />

tot de Messias om door Hem behoud<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>. Gelijk dit wordt aangeprez<strong>en</strong>,


228<br />

Psalm 2: 12. „Welgelukzalig zijn all<strong>en</strong>, die tot Hem hun toevlucht nem<strong>en</strong>”, in<br />

vertrouw<strong>en</strong>, dat Hij h<strong>en</strong> kan behoud<strong>en</strong>; gelijk het Hebreeuwse woord chaasaah, e<strong>en</strong><br />

toevlucht in <strong>hoop</strong> <strong>en</strong> vertrouw<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft. En zo roept Hij de verlor<strong>en</strong> zondaar<br />

toe, nadat Hij zich eerst als e<strong>en</strong> Heiland had bek<strong>en</strong>d gemaakt, Jes. 45: 22. „W<strong>en</strong>dt u<br />

naar Mij toe, wordt behoud<strong>en</strong>, alle, gij eind<strong>en</strong> der aarde; want Ik b<strong>en</strong> God <strong>en</strong> niemand<br />

meer.” Maar het is ook zeker dat, wanneer iemand zijn toevlucht neemt tot de Messias<br />

om behoud<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>, dat Hij dan ook telk<strong>en</strong>s Hem komt te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan te<br />

nem<strong>en</strong> voor zijn Heer <strong>en</strong> Koning. En zich aan Hem komt te onderwerp<strong>en</strong>. Dit vind ik<br />

gebod<strong>en</strong>, Psalm 2: 12. „Kust d<strong>en</strong> Zoon, opdat Hij niet toorne. En gij op d<strong>en</strong> weg<br />

vergaat.” En hier betek<strong>en</strong>t de kus voornamelijk e<strong>en</strong> kus van onderdanigheid, gelijk zo<br />

nog de koning<strong>en</strong> de hand - <strong>en</strong> de Paus van Rome zijn voet – laat kuss<strong>en</strong>. En<br />

nadrukkelijk wordt die onderwerping aan de Messias gebod<strong>en</strong>, Psalm 45: 12: „daar<br />

Hij uw Heere is, zo buig u voor Hem neder.”<br />

En zo me<strong>en</strong> ik kort u vertoond te hebb<strong>en</strong>, wat dat het geloof in de Messias is;<br />

hoe dat hetzelve onderscheid<strong>en</strong>lijk moet verstaan word<strong>en</strong>. En dat hetzelve aan u<br />

gebod<strong>en</strong> is. En daar UE. gezegd heeft, dat dit uw laatste zwarigheid was, die u in zou<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, kan ik niet zi<strong>en</strong>, dat <strong>en</strong>ige van uw zwarighed<strong>en</strong> zo groot is, dat het tot<br />

gegronde red<strong>en</strong> kon di<strong>en</strong><strong>en</strong>, om Jezus, die wij belijd<strong>en</strong> de Messias te zijn (dewelke aan<br />

uw vader<strong>en</strong> beloofd was) te verwerp<strong>en</strong>. En Hem daarvoor niet aan te nem<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

UE. hebt mij voldaan. En ik b<strong>en</strong> blij dat God het bestuurd heeft, dat wij elkander in de<br />

schuit ontmoet hebb<strong>en</strong>. En tot sam<strong>en</strong>spreking zijn gekom<strong>en</strong>.<br />

Maar dat wij Jod<strong>en</strong> Jezus niet erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, komt daar eig<strong>en</strong>lijk vandaan, dat de ouders<br />

onder ons volk, hun kinder<strong>en</strong> van jongsaf, nooit anders dan schandelijk <strong>en</strong> smadelijk<br />

voorprat<strong>en</strong> van Jezus; smad<strong>en</strong>de Zijn geboorte, Persoon, lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> dood; bespott<strong>en</strong>de<br />

de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> over hun dwaasheid, dat zij niet alle<strong>en</strong> Hem als de Messias hebb<strong>en</strong><br />

aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, maar nog daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> aanbidd<strong>en</strong>. En noem<strong>en</strong> daarom de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>aars <strong>en</strong> aanbidders van de Opgehang<strong>en</strong>e.<br />

En daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> wordt onder ons volk niet gesprok<strong>en</strong> of gevraagd hoe wij met God<br />

wederom zull<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, maar m<strong>en</strong> houdt zich op met vele beuzelvrag<strong>en</strong>,<br />

zoals m<strong>en</strong> komt gestadig de Rabbi het hoofd brek<strong>en</strong> met te vrag<strong>en</strong>: Rabbi daar is mijn<br />

mes, waar ik vlees mee snijd, het is aan de boter gekom<strong>en</strong>; hoe zal ik dat weer rein<br />

krijg<strong>en</strong>? En vraagt m<strong>en</strong> over mess<strong>en</strong>, lepels, vork<strong>en</strong>, pott<strong>en</strong>, pann<strong>en</strong>, ketels <strong>en</strong> wat dies<br />

meer is.<br />

En dan komt er weer e<strong>en</strong> oude vrouw vrag<strong>en</strong> over de tijd van de onreinheid van e<strong>en</strong><br />

vrouw, wanneer het bij haar wat twijfelachtig is. En zou ik u dit alles stuksgewijs<br />

verhal<strong>en</strong>, het zou mij vermoei<strong>en</strong> <strong>en</strong> u vervel<strong>en</strong>, te meer, daar het weinig kan sticht<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong>rhalve wil ik hier van afscheid<strong>en</strong>. En UE. nogmaals bedank<strong>en</strong> voor de moeite<br />

welke u op u g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebt, om Mij onderscheid<strong>en</strong> red<strong>en</strong><strong>en</strong> te gev<strong>en</strong> van de zekerheid<br />

van uw geloof. Wanneer ik wederom u <strong>en</strong>ige di<strong>en</strong>st kan do<strong>en</strong>, ik zal niet ontbrek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Het is uit liefde voor de waarheid geschied, derhalve behoeft UE. mij niet te dank<strong>en</strong>.<br />

Ik w<strong>en</strong>ste maar, dat Hij, Die de Waarheid zelf is, het verhandelde wil waarheid mak<strong>en</strong><br />

aan uw ziel. En ik dank Hem voor de ontvang<strong>en</strong> bekwaamheid, om deze verhandeling<br />

te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> gew<strong>en</strong>st einde.<br />

EINDE.


Bladwijzer van <strong>en</strong>ige Hebreeuwse woord<strong>en</strong>, <strong>en</strong>z.<br />

229


(niet aanwezig)<br />

Bladwijzer van de schrijvers of andere geleerde mann<strong>en</strong>, in dit werk<br />

voorkom<strong>en</strong>de.<br />

A.<br />

Abba Rabbi. 70<br />

Ab <strong>en</strong> Ezra. 75, 110<br />

Achachubar Chanina (Rabbi). 25<br />

B.<br />

B<strong>en</strong> Hahkadoosch (Rabbi). 66<br />

Boek Jalcood. 130, 135, 148<br />

— Juchasin. 133<br />

Midras Thrillim. 70<br />

Sohar. 60<br />

Buxtorf school der Jod<strong>en</strong>. 253<br />

C.<br />

Chaldeeuwse Uitbreiders 69, 132,133<br />

D.<br />

David Kimchi. 76, 110<br />

Don Izak Abarbanel. 135<br />

E.<br />

Egesippus. 93<br />

Elias de Profeet of e<strong>en</strong> Rabbi. 101<br />

G.<br />

Gamaliel. 175<br />

H.<br />

Haccodoosch (Rabbi). 76<br />

Hadarsan (Rabbi). 77<br />

Hillel. 25<br />

I.<br />

Jacob (Rabbi). 101<br />

Jacob B<strong>en</strong> Chajera. 143<br />

Jan Christ. Godfried. 122<br />

Jeremia (Rabbi). 25<br />

Jeruschalmi. 122<br />

Jonathan (Rabbi).<br />

B<strong>en</strong> Uziel. 66, 122<br />

— Chaldeeuwse uitlegger. 148<br />

Josephus veel mal<strong>en</strong> gelijk. 33 <strong>en</strong>z.<br />

Joses Galileus. 135<br />

Isaac (Rabbi). 25<br />

M.<br />

Mahomet zijn Alkoran, 68, 129<br />

Maimonides. 36, 129<br />

Manasse B<strong>en</strong> Israël (Rabbi). 135<br />

Mar <strong>en</strong> Maremar. 132, 133<br />

M<strong>en</strong>achem. 135<br />

O.<br />

Osia (Rabbi).<br />

230


P.<br />

Philo de Jood veel mal<strong>en</strong>. Piscator.<br />

R.<br />

Raäf Asse.<br />

R. Jode.<br />

Rabbi de Mod<strong>en</strong>a.<br />

S.<br />

Sadias Gaon, in de not<strong>en</strong>. 122<br />

Salemon Jarchi. 25 <strong>en</strong>z.<br />

Samay. 25<br />

Samuël (Rabbi). 25<br />

Simeon B<strong>en</strong> Jochai (Rabbi). 77, 122<br />

Simeon (Rabbi). 60<br />

Sira. 25<br />

Sixta Amana. 126<br />

Spinoza aangehaald in de not<strong>en</strong>. 128<br />

Syrische Overzetter. 141<br />

T.<br />

Talmud. 132<br />

— Nedarum. 25<br />

Sanhedrim. 26 37<br />

Schebacot. 26<br />

Sita. 25<br />

Theodorus van Thuyn<strong>en</strong>. 88<br />

U.<br />

Unkelos. 122<br />

V.<br />

Vertalers (de onze). 120<br />

Z.<br />

Zev<strong>en</strong>tig Overzetters. 76<br />

231


REGISTER DER, VOORNAAMSTE ZAKEN<br />

A.<br />

Abraham, hoe uit de werk<strong>en</strong> gerechtvaardigd. 228, 230<br />

Adam stond met God in e<strong>en</strong> Verbond. 28<br />

Uit Hoséa 6 <strong>en</strong> 7 bewez<strong>en</strong>; Adam is daar uitgevall<strong>en</strong>. 31<br />

Acra was e<strong>en</strong> der 3 berg<strong>en</strong>, waarop Jeruzalem lag <strong>en</strong>z. in not<strong>en</strong> 125<br />

Ambt<strong>en</strong> van de Messias.<br />

1 Zijn Profetisch.<br />

2 Zijn Priester.<br />

3 Zijn Koninklijk Ambt; ziet deze alle bij Messias.<br />

232<br />

B.<br />

Beeld Gods, waar niet <strong>en</strong> waar al in bestaande. 27, 28<br />

Behoud<strong>en</strong>is, de weg daartoe van de Rabbijn<strong>en</strong> voorgesteld. 37, 38 Welke wederlegd<br />

wordt. 39, 40<br />

Berg<strong>en</strong> zijn zinnebeeld<strong>en</strong> van Ko ringrijk<strong>en</strong>. 126<br />

Beschrijving die van de Keizer Augustus geschied is, waarom bij Josephus daarvan<br />

ge<strong>en</strong> gewag gemaakt wordt. 170, 171 En ook niet bij de Romeinse Historieschrijvers.<br />

Bloed, het et<strong>en</strong> deszelfs verbod<strong>en</strong>, <strong>en</strong>z. 271<br />

Brief aan de Hebre<strong>en</strong> wie de Schrijver, ziet Schrijver.<br />

C.<br />

Christus g<strong>en</strong>oemd Messias hoe veelmaal met die Naam in het O. T. voorkom<strong>en</strong>de. 179<br />

Hoe veelmaal in het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t. 179<br />

— Als de gezalfde,<br />

1 Wie Hem gezalfd heeft in de tijd. 179, 180<br />

2 Waarmee Hij gezalfd is. 180<br />

3 Waartoe. 180<br />

I. Tot Profeet. 180<br />

Heeft als zodanig geprofeteerd. 181-183<br />

Was e<strong>en</strong> gelijk Mozes. 184<br />

II. Tot Priester. 185<br />

Teg<strong>en</strong>werping aangaande het Priesterschap. 186<br />

Wat Hij als Priester gedaan heeft.<br />

1. Gebed<strong>en</strong>.<br />

2. Geofferd <strong>en</strong>z. 189, 190<br />

III. Tot Koning uit de voorzegging<strong>en</strong>, ziet Messias.<br />

D.<br />

Dag<strong>en</strong>, hoe Jezus kan gezegd word<strong>en</strong> drie dag<strong>en</strong> in het graf geleg<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>. 220<br />

Verdere teg<strong>en</strong>werping daarvan 220<br />

<strong>De</strong>zelve opgelost. 221<br />

Dood is verscheid<strong>en</strong>.<br />

1. Tijdelijke.<br />

2. Geestelijke. En de onafgebrok<strong>en</strong>e geduurzaamheid deszelfs.<br />

3. <strong>De</strong> Eeuwige dood. 31<br />

— Van Judas, hoe Hij aan zijn einde gekom<strong>en</strong> is, zwarigheid daarvan. 202<br />

<strong>De</strong>zelve opgelost. 202<br />

Drieë<strong>en</strong>heid Gods, ziet God.


Drinkbeker waar Christus van spreekt. 199<br />

Duisternis hoe bij Jezus dood veroorzaakt. 110<br />

Hoe te verstaan. 211<br />

Duivel<strong>en</strong> of zij ook kunn<strong>en</strong> voorttel<strong>en</strong>, gelijk de Jod<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>. 46<br />

— Hoe dan te verstaan. Zaad der slang. 46<br />

Duivel, hoe zich die vertoond heeft aan de eerste m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> <strong>en</strong>z., ziet verder Slang. 32<br />

E.<br />

Efa, hoe groot, 244<br />

El, e<strong>en</strong> El des Heiligdoms <strong>en</strong> e<strong>en</strong> gem<strong>en</strong>e El, verschil hier omtr<strong>en</strong>t. 244, 245<br />

Erfdochter zou haar recht verliez<strong>en</strong> indi<strong>en</strong> zij ook niet opging <strong>en</strong>z. 159<br />

Etteroog ge<strong>en</strong> Citro<strong>en</strong>. 11<br />

Wat dan mogelijk. 17<br />

Evangelie, wat er door verstaan wordt in de plaats van 2 Tim. 2: 8. 158<br />

daarin word<strong>en</strong> aller klaarst bewijz<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong>, dat Jezus is de <strong>ware</strong> Messias. 15S<br />

F.<br />

Fondam<strong>en</strong>tele Leerstukk<strong>en</strong> van het N. met het O. T. vergelek<strong>en</strong>. 222<br />

233<br />

G.<br />

Gebod van de Keizer Augustus, zie Beschrijving.<br />

Gehoorzaamheid, e<strong>en</strong> dadelijke door Christus teweeg gebracht 232<br />

— <strong>en</strong>e volkom<strong>en</strong>e voor Gods gerechtigheid. 40, 41<br />

Geloof, wat het is. 253<br />

Wordt onderscheid<strong>en</strong>.<br />

1. In de Leer deszelfs.<br />

2. In de daad deszelfs.<br />

3. En waar dan in bestaande 254<br />

Geloof e<strong>en</strong> stuk deszelfs. 53, 54<br />

— In de Messias, hoe te verstaan 253<br />

I. t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> voor Zijn komst 254<br />

II. t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> na dezelve. 255, 256<br />

Geest, wordt wel uitdrukkelijk Heilige Geest g<strong>en</strong>oemd. 60<br />

Geseling, waarom Pilatus Jezus heeft lat<strong>en</strong> gesel<strong>en</strong>. 205<br />

G<strong>en</strong>eratie van de Zoon behoort niet tot de wil, maar tot de natuur van God. 68<br />

Gerechtigheid Gods, voldo<strong>en</strong>ing aan dezelve <strong>en</strong> in wat opzicht.<br />

I. Ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>derwijze, door wie niet. 43<br />

II. Stell<strong>en</strong> derwijze, door wie immers. 43<br />

Geschiedorde van Lukas, strijdig niet andere Historieschrijvers teg<strong>en</strong>geworp<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

opgelost<br />

Geslachtrek<strong>en</strong>ing van Maria <strong>en</strong> Jozef. 159, 161<br />

Gezalfde is de Messias de Christus. Zie Messias <strong>en</strong> Christus.<br />

God.<br />

I. Enig in Wez<strong>en</strong> <strong>en</strong> Drie in Person<strong>en</strong>.<br />

't Welk moet word<strong>en</strong> aan aangemerkt als e<strong>en</strong> stuk des Geloofs, niet des ver<br />

stands.<br />

Onderscheid van die beide, ziet Geloof <strong>en</strong> Verstand.<br />

II. Drieë<strong>en</strong>ig wordt bewez<strong>en</strong>.<br />

1. Uit de nam<strong>en</strong> Gods die e<strong>en</strong> meervoud te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>de. 53<br />

2. ook als God van zichzelf spreekt. teg<strong>en</strong>werping hierop die


234<br />

beantwoord.<br />

3. Als de e<strong>en</strong> bij de Andere gevoegd wordt, sprek<strong>en</strong>de de e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> of<br />

van de Ander.<br />

III. Onderscheid<strong>en</strong> in Person<strong>en</strong>. 57, 58<br />

God wordt dan e<strong>en</strong>s Vader, dan e<strong>en</strong>s Zoon <strong>en</strong> dan e<strong>en</strong>s Heilige Geest g<strong>en</strong>oemd, onderscheid<br />

daarvan.<br />

God is Drieë<strong>en</strong>ig, uit het N. T. bewez<strong>en</strong>. 232, 234<br />

Goddelijkheid van het N. T. be stred<strong>en</strong>. I 239<br />

<strong>De</strong> zwarigheid daarteg<strong>en</strong> ingebracht weerlegd. 239<br />

Goedwilligheid neemt God voor de daad ge<strong>en</strong>szins aan.<br />

Goël.<br />

1. Wat is die.<br />

2. Wat Hij do<strong>en</strong> moest. ziet verder Verlosser.<br />

Graf van Jezus is aan de derd<strong>en</strong> dag ledig bevond<strong>en</strong> <strong>en</strong>z. 216<br />

Waarom e<strong>en</strong> nieuw Graf daar niemand in geleg<strong>en</strong> had? 221<br />

H.<br />

Han<strong>en</strong> Offer. 50<br />

Hafteroth, e<strong>en</strong> Profetische les 156<br />

Wordt op elke Sabbath voorgelez<strong>en</strong>, verdeling daaromtr<strong>en</strong>t. 156, 161<br />

Hemelvaart van de Messias (als de 2de trap van Zijn verhoging) voorzegd.<br />

Uit de vervulling bewez<strong>en</strong>. 156, 221<br />

Herders, wie daar door Zach. 11:8, verstaan werd<strong>en</strong>. 98, 99<br />

Afsnijding van dezelve, wat daardoor verstaan wordt. 100<br />

Herstel des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met God uit het O. T. bewez<strong>en</strong>. 42<br />

Vloeit uit Gods macht. 43<br />

<strong>De</strong> wijze op welke. 43<br />

Uit het N. T. bewez<strong>en</strong>. 230<br />

Historischverhaal van het ganse Lijd<strong>en</strong> van Christus in order. 198, 201<br />

Jezus van Nazareth wordt bewez<strong>en</strong> te zijn de Messias. 153<br />

1. Uit zijn afkomst. En wel<br />

a. Uit Abraham, Izak <strong>en</strong>z. zulks bewez<strong>en</strong>. 55, 156<br />

b. Uit Maria. 159, 169<br />

c. Uit Bethlehem naar de voorzegging<strong>en</strong>. 170<br />

d. Is tot Zijn Tempel gekom<strong>en</strong>. 176, 178<br />

2. Al wat in de Profet<strong>en</strong> van Hem getuigd was in Hem gevond<strong>en</strong>, zo<br />

a. T<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van Zijn Ambt<strong>en</strong>. 179 als<br />

b. T<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van Zijn Stat<strong>en</strong>. 196<br />

Uit Zijn vernedering.<br />

a. Uit Zijn Geboorte 195<br />

b. Verdere Lev<strong>en</strong>swijze, gelijk Arm; Werkelijk<br />

c. Bijzonder in het laatst van Zijn lev<strong>en</strong> veel geled<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de. 199<br />

Teg<strong>en</strong>werping dies aangaande 199<br />

d. En verdere vernedering tot in de dood <strong>en</strong> tot in de b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong>ste del<strong>en</strong><br />

der Aarde. 200<br />

— in Hem zijn bevond<strong>en</strong> twee Natur<strong>en</strong>. 234<br />

Jezus is Gods Zoon. 235<br />

Voornamelijk met zinspeling op Ps. 2: 7. 236<br />

Is waarlijk God, zulks wordt bewez<strong>en</strong>.<br />

1. Uit Zijn Nam<strong>en</strong>. 236


2. Eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>. 236<br />

3. Uit de werk<strong>en</strong>. 238<br />

4. Uit de Ere. 238, 239<br />

Johannes e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>beeld van Elias 241<br />

Judas zijn dood, hoe aan zijn einde gekom<strong>en</strong>, geschil hieromtr<strong>en</strong>t; zie dood.<br />

235<br />

K.<br />

Kindermoord van Herodes, waarom bij de Joodse Historieschrijver Josephus, ge<strong>en</strong><br />

gewag daarvan gemaakt wordt. 170, 171<br />

En ook niet bij Romeinse. 171<br />

Koning<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> onder het O. T. gezalfd. 113<br />

Koningrijk van de Messias.<br />

— Van welke aard. 194, 195<br />

— Waaruit opgerecht. 192<br />

— Verschilt, van dat de Jod<strong>en</strong> stell<strong>en</strong> <strong>en</strong> verwacht<strong>en</strong>. 129<br />

— Ge<strong>en</strong> uiterlijk gelaat zull<strong>en</strong>de verton<strong>en</strong>.<br />

Teg<strong>en</strong>werping hierop. 126<br />

— Gods is:<br />

1. Het Rijk der Natuur, onderscheid<strong>en</strong> van dat van de Messias. 124<br />

2. dat e<strong>en</strong> Rijk der G<strong>en</strong>ade is. 124<br />

Kwaad, schandelijk <strong>en</strong> droevig, zie zonde.<br />

— Dit wordt ook in het Nieuw Testam<strong>en</strong>t betoogd.<br />

L.<br />

Lastering der Jod<strong>en</strong> aangaande Jezus.<br />

Le<strong>en</strong>spreuk wat die is, in de not<strong>en</strong>.<br />

Leer die des Geloofs, waar in bestaande.<br />

Leerstukk<strong>en</strong> van het Nieuw met die van bet Oude Testam<strong>en</strong>t vergelek<strong>en</strong>. 222<br />

Lijd<strong>en</strong> van Jezus.<br />

1. Naar de ziel was zeer nodig. 199<br />

2. Naar het lichaam zeer m<strong>en</strong>igvuldig, zie dit in order 199<br />

Lijd<strong>en</strong> van Jezus in zijn ganse verband, ziet sam<strong>en</strong>hang.<br />

M.<br />

Maat, onderscheid daarvan 243. 246<br />

Meerderheid van Person<strong>en</strong> in het Goddelijk wez<strong>en</strong>, zie: God.<br />

— <strong>De</strong>n Jood verwonderlijk voorkom<strong>en</strong>de. 52<br />

M<strong>en</strong>s als schepsel, hangt af van zijn Maker. 28<br />

— heeft door de Val e<strong>en</strong> ell<strong>en</strong>dige staatsverandering ondergaan. 35<br />

— is g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong> God te hat<strong>en</strong>. 36<br />

M<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> t<strong>en</strong> dele weder uit hun jammerstaat gered word<strong>en</strong> <strong>en</strong>z. 7<br />

Merktek<strong>en</strong><strong>en</strong> van de waarheid van het verhaal van Lukas. 164<br />

Messias is de Christus, Zijn zalving. 108<br />

Hoe die zalving verstaan moet word<strong>en</strong>. 180, 181<br />

— Waartoe Hij gezalfd moet word<strong>en</strong>.<br />

1. Tot Profeet, 115, 116<br />

2. Tot Priester. 117<br />

Wat Hij als Priester do<strong>en</strong> moest. 121<br />

3. Tot Koning. 121<br />

Wie Hem van eeuwigheid daartoe gezalfd heeft. 121


236<br />

Over wie Hij als zodanig heers<strong>en</strong> zou. 122<br />

Zijn stat<strong>en</strong> van Hem voorzegd 133<br />

I. Zijn vernedering voorzegd. 133. Als daar is:<br />

a. Zijn geringe opkomst 136 maar voornamelijk.<br />

b. Zijn ganse Lijd<strong>en</strong> tot in het Graf 137, 147<br />

II. zijn verhoging voorzegd.<br />

a. Zijn Opstanding, zie Opstanding.<br />

b. Zijn Hemelvaart, zie Hemelvaart.<br />

c. Zijn zitt<strong>en</strong> aan Gods rechterhand, zie Rechterhand.<br />

Messias als Godm<strong>en</strong>s heeft Hij twee natur<strong>en</strong> bezet<strong>en</strong>, uit het Nieuwe in vergelijking<br />

met het O. T. bewez<strong>en</strong>. 234<br />

N.<br />

Natur<strong>en</strong> van de Messias, zie Verlosser, ziet Messias.<br />

Natuurlijke naaktheid van Adam <strong>en</strong> Eva, was eig<strong>en</strong>lijk ge<strong>en</strong> oorzaak van vrees voor<br />

God. 34<br />

O.<br />

Offer, zie Zo<strong>en</strong>offer.<br />

Han<strong>en</strong> Offer omstandigheid daarvan, in de not<strong>en</strong>, 50<br />

Offerand<strong>en</strong> hield<strong>en</strong> op met de dood van de Messias in tweeërlei opzicht.<br />

1. Als e<strong>en</strong> Profetisch voorbeeld. 96<br />

2. Voor veel als zij e<strong>en</strong> op<strong>en</strong>staande schuld vertoond<strong>en</strong>. 96<br />

— <strong>De</strong> Messias is het teg<strong>en</strong>beeld der offerand<strong>en</strong>. 188<br />

Waarin als zoodanig te vind<strong>en</strong> 189 Zwarigheid daaromtr<strong>en</strong>t opgelost. 190<br />

— Waar die zijn wordt e<strong>en</strong> Altaar vereist. 191<br />

Het verder teg<strong>en</strong>beeldige Offer in Jezus te vind<strong>en</strong>. 192<br />

Ongegronde middel<strong>en</strong> ter herstelling des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> van de Jood gesteld. 38, 39<br />

Opstanding van de Messias voorzegd. 146<br />

Noodzakelijkheid daarvan aangetoond. 147<br />

Daarna zeer hoog geword<strong>en</strong> 148<br />

— Uit de vervulling bewez<strong>en</strong>. 216<br />

Red<strong>en</strong><strong>en</strong> daarvan. 216<br />

Waarheid dies aangaande. 218<br />

Overe<strong>en</strong>komst der leerstukk<strong>en</strong> van het Oude met het N. Test. vergelek<strong>en</strong>, zie<br />

Leerstukk<strong>en</strong>.<br />

P.<br />

Parscha e<strong>en</strong> deel der wet. 156<br />

Verdere nam<strong>en</strong> daaromtr<strong>en</strong>t. 156<br />

— Wordt op elke sabbat d<strong>en</strong> volke voorgelez<strong>en</strong>, in de not<strong>en</strong>. 156162<br />

R.<br />

Rechterhand, het zitt<strong>en</strong> aan iemands rechterhand wat het betek<strong>en</strong>t. 150<br />

— 1. En wel aan Jehova's rechterhand. 151<br />

2. Het zitt<strong>en</strong> van de Messias aan Zijn Vaders rechterhand voorzegd. 150<br />

3. Zwarigheid hier teg<strong>en</strong>. 151<br />

Ontknoopt. 152<br />

Uit deszelfs vervulling bewez<strong>en</strong>. 222<br />

Rechtvaardiging uit de werk<strong>en</strong> <strong>en</strong> uit het geloof, hoe te verstaan.


Red<strong>en</strong><strong>en</strong> waarom de Jod<strong>en</strong> Jezus niet erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong>z. 257<br />

Rek<strong>en</strong>ing van Daniëls 70 wek<strong>en</strong>, 84<br />

S.<br />

Sam<strong>en</strong>hang van het ganse lijd<strong>en</strong> van Christus 198—202<br />

Schepsel, e<strong>en</strong> bloot kan aan Gods gerechtigheid niet voldo<strong>en</strong>. 43<br />

Schrijver van de brief aan de Hebreeën, wie in de not<strong>en</strong>. 190<br />

Sikkel velerhande. 245<br />

Slang heeft de m<strong>en</strong>s verleid <strong>en</strong>z. 32<br />

Wat Hij omtr<strong>en</strong>t Eva gedaan heeft. 33<br />

Staat des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> voor de val uit het N. in vergelijking van het O. T. betoogd. 222<br />

Stat<strong>en</strong>, wat daar door te verstaan. 130<br />

— Van de Messias getoond.<br />

1. Uit de voorzegging<strong>en</strong>. 130<br />

I. Zijn vernedering. 133<br />

II. Zijn verhoging. 148<br />

Zie verder Messias <strong>en</strong> Opstanding.<br />

2. Uit de vervulling.<br />

1. Zijn vernedering, als:<br />

a. Zijn geboorte. 153<br />

Zie verder Jezus.<br />

Staf, e<strong>en</strong> toek<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> herdersambt. 97<br />

Stav<strong>en</strong> des opperherders zijn tweeërlei. 97, 100<br />

237<br />

T.<br />

Talmud houd<strong>en</strong> de Jod<strong>en</strong> voor Goddelijk<br />

1. Uit de waarheid deszelfs bewez<strong>en</strong>. 17; maar de bewijz<strong>en</strong> weerlegd. 17<br />

2. <strong>De</strong>zelves noodzakelijkheid aangetoond. 712; <strong>De</strong>zelve wederlegd. 712<br />

3. Wordt de Goddelijkheid des Talmuds verder bewez<strong>en</strong> uit de onvolmaaktheid<br />

weerlegd <strong>en</strong>z. 13 —18<br />

4. Nog verder uit de overtolligheid der geschrev<strong>en</strong> wet. 19, Weerlegd. 19<br />

5. E<strong>en</strong> ander bewijs van de noodzakelijkheid des Talmuds of mondwet <strong>en</strong>z. 20<br />

Wederlegd. 20<br />

Talmud heeft Mozes niet ontvang<strong>en</strong> aangetoond. 21, 24<br />

— de teg<strong>en</strong>strijdigheid die daarin voorkomt. 25, 26<br />

U.<br />

Ur<strong>en</strong>, schijnstrijd van dezelve teg<strong>en</strong>geworp<strong>en</strong>. 207<br />

Opgelost. 208<br />

V.<br />

Val des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. 30<br />

— Door de zelve heeft de m<strong>en</strong>s' <strong>en</strong>z.; zie M<strong>en</strong>s.<br />

Verband van het historischverhaal van het ganse lijd<strong>en</strong> van Christus; zie sam<strong>en</strong>hang.<br />

Verbond, in hetzelve heeft Adam met God gestaan. 28<br />

Eis des verbonds, waarin bestaande. 29<br />

Blijft aan Gods zijde nog na de val. 84<br />

Verbondsbreuk wordt uit het N. Testam<strong>en</strong>t ook aangetoond 225, 226<br />

Vergelijking van Matthéüs <strong>en</strong> Lukas, aangaande Maria <strong>en</strong> Elizabeth.166, 168


238<br />

Verhoging van de Messias; ziet Stat<strong>en</strong>.<br />

Verklaring van Daniël 9: 24 —26.<br />

— Zacharia 11. 96, 102<br />

— Rom. 5: 12 <strong>en</strong> 14. 223<br />

— Nog meer andere plaats<strong>en</strong>. Verlosser, wat die is; zie Goël. Verlosser is de Zone<br />

Gods. 68<br />

— de Messias. 108<br />

— moet God <strong>en</strong> m<strong>en</strong>s zijn. 47 <strong>De</strong>rhalve twee natur<strong>en</strong> bezitt<strong>en</strong>:<br />

I. e<strong>en</strong> Goddelijke. 62<br />

II. e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>selijke. 73<br />

Verlosser stond twee ding<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>. 48<br />

— 1. Van wie Zijn afkomst. 73, 74<br />

2. Uit wi<strong>en</strong> gebor<strong>en</strong>. 7577<br />

3. <strong>De</strong> plaats waar. 78<br />

4. <strong>De</strong> tijd wanneer. 78; dit alles uit de voorzegging<strong>en</strong>.<br />

Vernedering van de Messias; ziet Stat<strong>en</strong>.<br />

Verschil van de ur<strong>en</strong> to<strong>en</strong> Jezus aan het kruis hing; ziet ur<strong>en</strong>.<br />

Verschil of Jezus wijn met mirre <strong>en</strong>z. 208, 209<br />

— der tal<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> het kruis 208, 209<br />

— van de rechtvaardiging, of uit de werk<strong>en</strong> <strong>en</strong>z. 228<br />

Verschijning van Christus na zijn opstanding, waarom wel niet, <strong>en</strong>z. 219,220<br />

— van de Satan, in welke gedaante aan Eva. 32<br />

Verstand, e<strong>en</strong> stuk des verstands; wat dat is. 53<br />

Vertaling van G<strong>en</strong>. 3: 5. 51<br />

— G<strong>en</strong>. 49: 10. 78<br />

Exod. 17: 15. 67<br />

<strong>De</strong>ut. 6: 4. 58<br />

— 18: 10. 115<br />

— Psalm 2: 7. 68<br />

12. 59, 90<br />

— 110; 1. 150<br />

— van Jesaja 9: 5. 66<br />

Jes. 45: 17. 69<br />

— 48: 16. 58<br />

Jer. 23: 6. 67<br />

— Micha 5: 1. 62<br />

Vlees, het et<strong>en</strong> van hetzelve onder het N. Testam<strong>en</strong>t goedgekeurd. 250 — 252<br />

Teg<strong>en</strong>werping van hetzelve. 251<br />

Voorbeeld, hoe hetzelve moet word<strong>en</strong> aangemerkt in de not<strong>en</strong>. 187<br />

Vijandschap tuss<strong>en</strong> het zaad der vrouw <strong>en</strong> der slang; waarin bestaande. 45<br />

W.<br />

Waarheid, e<strong>en</strong> iegelijk die dezelve zoek<strong>en</strong> zal wat die te do<strong>en</strong> staat. 178, 179<br />

Wek<strong>en</strong>, de 70 van Daniël voorzegd <strong>en</strong> verklaard. 84<br />

Woord, waarvan Psalm 33: 6 gesprok<strong>en</strong> wordt, hoe te verstaan. 57, 58<br />

Woord<strong>en</strong> die Jezus aan het kruis gesprok<strong>en</strong> heeft, in order 211, 212<br />

Z.<br />

Zaad der vrouw, hoe te verstaan 45<br />

Zalving van de Messias, zie Messias


239<br />

Zee (de koper<strong>en</strong>) hoe die begrep<strong>en</strong> moet word<strong>en</strong>. 248, 244<br />

Zion, e<strong>en</strong> der drie berg<strong>en</strong> waarop Jeruzalem was geleg<strong>en</strong>. 125<br />

— waarom g<strong>en</strong>oemd de Berg van Gods Heiligheid. 126<br />

— e<strong>en</strong> Profetisch voorbeeld. 127<br />

Zo<strong>en</strong>offer in plaats van e<strong>en</strong> ander 50<br />

Zonde, e<strong>en</strong> schandelijk kwaad. 38<br />

— bevat ook in zich e<strong>en</strong> droevig kwaad. 38<br />

— deszelfs b<strong>en</strong>aming<strong>en</strong> <strong>en</strong>z. 38<br />

Zwarigheid over de plaats van Jesaja 9: 5, met Matthéüs 10: 34 246, 247<br />

— over Matth. 3: 13, 14, met Joh. 1: 29, 35. 241<br />

Opgelost. 242<br />

— over Joh. 2: 6. 243<br />

— over de plaats<strong>en</strong> van Paulus <strong>en</strong> Jakobus, over de rechtvaardiging uit het geloof.<br />

En uit de werk<strong>en</strong>. 227, 230<br />

— aangaande het geloof in de Messias <strong>en</strong>z. 253<br />

Opgelost. 253, 254<br />

I. T<strong>en</strong> opzichte voor Zijn komst. 253, 254<br />

Als:<br />

II. Na dezelve. 254<br />

— van 1 Koning. 9: 26 met 2 Kron. 4; 15. 243<br />

EINDE VAN HET GEHELE WERK.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!