05.05.2013 Views

september 2011 - Nederlandse Liga tegen Epilepsie

september 2011 - Nederlandse Liga tegen Epilepsie

september 2011 - Nederlandse Liga tegen Epilepsie

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Epilepsie</strong><br />

Periodiek voor professionals<br />

Themanummer: Genetica en epilepsie<br />

Gastredacteur Eva Brilstra aan het woord<br />

Marjan van Kempen – Stand van zaken in de moleculaire genetische diagnostiek<br />

Sarah Weckuysen – Monogene neonatale en infantiele epileptische encefalopathieën<br />

Gerrit-Jan de Haan en Dick Lindhout – Progressieve myoclonus epilepsie<br />

Eva Brilstra en Bobby Koeleman – Kleine chromosoomafwijkingen en epilepsie<br />

Hans Stroink, Bas Stunnenberg en Floor Jansen – <strong>Epilepsie</strong> en de relatie met andere paroxysmale aandoeningen<br />

Boudewijn Gunning en Nienke Verbeek – Een jongen met Wolf-Hirschhorn syndroom en een SCN1A-mutatie<br />

Hans Stroink – Genetische aspecten van idiopatische epilepsie<br />

Gerrit-Jan de Haan – De <strong>Liga</strong> en de Werkgroep <strong>Epilepsie</strong> gaan samen<br />

Agenda<br />

13<br />

maart <strong>september</strong><br />

2009 <strong>2011</strong><br />

| 3<br />

| 4<br />

| 9<br />

| 15<br />

| 19<br />

| 22<br />

| 26<br />

| 29<br />

| 35<br />

| 36<br />

Jaargang<br />

nummer 7<br />

9


<strong>Nederlandse</strong> <strong>Liga</strong> <strong>tegen</strong> <strong>Epilepsie</strong><br />

De vereniging van professionals werkzaam in de epilepsiezorg en op aanverwante terreinen<br />

Casuïstiek<br />

Inspiratie Netwerk Kennis<br />

De inbreng van de overheid en de medische en<br />

maatschappelijke veranderingen in de epilepsiezorg<br />

vragen aandacht. U wilt op de hoogte blijven en uw vak<br />

goed uitoefenen. Verpleegkundigen, maatschappelijk<br />

werkers, medewerkers uit het onderwijs, (kinder)neurologen,<br />

kinderartsen, psychologen, neurochirurgen en<br />

andere professionals binnen de epilepsiezorg hebben de<br />

weg naar de <strong>Liga</strong> inmiddels gevonden.<br />

Eén van de speerpunten van de <strong>Liga</strong> is het stimuleren van<br />

en informeren over wetenschappelijk onderzoek naar<br />

epilepsie. De <strong>Liga</strong> slaat daarbij een brug tussen wetenschap<br />

en praktijk. Speciaal voor dit doel is de Sectie<br />

Wetenschappelijk Onderzoek (SWO) opgericht. Als<br />

<strong>Liga</strong>lid kunt u zich aansluiten bij de SWO. De SWO levert<br />

een vaste bijdrage aan dit blad. De werkgroep<br />

Colofon<br />

‘<strong>Epilepsie</strong>’ is een uitgave van de<br />

<strong>Nederlandse</strong> <strong>Liga</strong> <strong>tegen</strong> <strong>Epilepsie</strong>,<br />

de <strong>Nederlandse</strong> afdeling van de<br />

International League Against Epilepsy.<br />

Redactie:<br />

Pauly Ossenblok, hoofdredacteur<br />

Gerrit-Jan de Haan<br />

Willem Alpherts<br />

Cyrille Ferrier<br />

Govert Hoogland<br />

Robert ten Houten<br />

Kees Braun<br />

Ben Vledder<br />

Odile van Iersel, bladmanager<br />

Redactieraad:<br />

Eleonora Aronica, Eva Brilstra, Hans<br />

Carpay, Paul Eling, Kitty Harrison,<br />

Theo Heisen, Jos Hendriksen, Loretta<br />

van Iterson, Vivianne van Kranen-<br />

Mastenbroek, Richard Lazeron, Marian<br />

Majoie, Willy Renier, Tineke van Rijn,<br />

Olaf Schijns, Ton Tempels, Roland Thijs,<br />

Geert Thoonen, Christian Vader, Rob<br />

Voskuyl.<br />

Aan dit nummer werkten verder mee:<br />

Boudewijn Gunning, Floor Jansen,<br />

Marjan van Kempen, Bobby Koeleman,<br />

Dick Lindhout, Hans Stroink, Bas<br />

Stunnenberg, Nienke Verbeek, Sarah<br />

Weckhuysen.<br />

Projectredactie:<br />

Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds, Houten<br />

Lay-out:<br />

Duotone grafisch ontwerp, Utrecht<br />

Drukwerk:<br />

Roto Smeets GrafiServices Utrecht<br />

‘<strong>Epilepsie</strong>’ verschijnt vier maal per jaar en<br />

wordt toegezonden aan iedereen die lid is<br />

van de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Liga</strong> <strong>tegen</strong> <strong>Epilepsie</strong>.<br />

Jaarlijks komt er een speciaal nummer<br />

uit, dat tevens wordt toegezonden aan<br />

neurologen in Nederland en Vlaanderen.<br />

Het lidmaatschap kost € 25,- per jaar.<br />

Voor studenten en AIO’s is dit € 12,50.<br />

Wilt u reageren op de inhoud van dit<br />

blad? Laat dit dan binnen één maand<br />

ná verschijning weten aan het redactiesecretariaat.<br />

Ingezonden kopij wordt<br />

beoordeeld door de kernredactie, die zich<br />

het recht voorbehoudt om deze te weigeren<br />

of in te korten.<br />

De redactie is niet verantwoordelijk voor de<br />

inhoud van bijdragen die onder auteursnaam<br />

zijn opgenomen.<br />

Secretariaat:<br />

<strong>Nederlandse</strong> <strong>Liga</strong> <strong>tegen</strong> <strong>Epilepsie</strong><br />

Joke van den Boogaard<br />

Postbus 270, 3990 GB Houten<br />

Telefoon 030 63 440 63<br />

E-mail info@epilepsieliga.nl<br />

www.epilepsieliga.nl<br />

U kunt indien u meer informatie wenst<br />

rechtstreeks contact opnemen met de<br />

auteur of met het secretariaat.<br />

Niets uit deze uitgave mag zonder vooraf gaande,<br />

schriftelijke toestemming van de uitgever<br />

worden overgenomen of vermenigvuldigd.<br />

ISSN 1571 - 0408<br />

Multidisciplinaire Psychosociale Hulpverlening inventariseert<br />

en evalueert het psychosociale hulpverleningsaanbod.<br />

De commissie <strong>Epilepsie</strong>verpleegkundigen is een platform<br />

dat zich richt op de professionalisering van een relatief<br />

nieuwe beroepsgroep.<br />

Maar het lidmaatschap biedt meer:<br />

- Het vakblad ‘<strong>Epilepsie</strong>’<br />

- Korting op toegang Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Symposium<br />

- Korting op diverse internationale vakbladen<br />

Bent u beroepsmatig werkzaam in de epilepsiezorg?<br />

Dan zult u de <strong>Liga</strong> als een inspiratiebron ervaren. Als student<br />

of assistent in opleiding (AIO) bent u ook welkom.<br />

Bel 030 63 440 63 of mail naar info@epilepsieliga.nl.<br />

Van de redactie<br />

Voor u ligt het speciale nummer van<br />

‘<strong>Epilepsie</strong>’, met deze keer als aandachtspunt<br />

de genetische component<br />

van epilepsie. Dit thema wordt vanuit<br />

meerdere invalshoeken belicht. De<br />

feiten worden op een rijtje gezet, er is<br />

uitgebreid aandacht voor de genetische<br />

aspecten van complexe epilepsie<br />

bij kinderen en de nieuwste ontwikkelingen<br />

komen aan de orde. Wij zijn<br />

er helaas niet in geslaagd om een bijdrage<br />

te plaatsen over de medisch<br />

ethische vraagstukken van genetisch<br />

onderzoek. Toch is dit een belangrijk<br />

vraagstuk; technisch gezien zijn de<br />

mogelijkheden verbluffend: genenonderzoek<br />

geeft inzicht in het risico<br />

op steeds meer aandoeningen, ook<br />

van ongeboren kinderen. Dit biedt<br />

betere voorlichtingsmogelijkheden<br />

en soms zal vroegtijdig ingrijpen en<br />

betere behandeling mogelijk zijn.<br />

Dit betekent ook dat men ongewild<br />

voor keuzes geplaatst kan worden.<br />

Maatschappelijke inbedding is daarom<br />

van groot belang.<br />

Pauly Ossenblok<br />

OssenblokP@kempenhaeghe.nl<br />

2 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie


Gastredacteur Eva Brilstra over<br />

epilepsie en genetica<br />

Hoe is je interesse voor de aandoening epilepsie<br />

ontstaan?<br />

‘Onder leiding van Dick Lindhout is de genetica van epilepsie<br />

uitgegroeid tot een belangrijk aandachtsgebied<br />

binnen onze afdeling. Mijn interesse in epilepsiegenetica<br />

is ontstaan door het contact met patiënten en families<br />

met epilepsie, maar ook door participatie in onderzoeksprojecten.<br />

Ik heb in de praktijk geleerd dat de diagnostiek<br />

en behandeling van epilepsie complex kan zijn en gebaat<br />

is bij inzet van verschillende expertises en een goede<br />

multidisciplinaire samenwerking. Dit geldt vooral bij<br />

refractaire epilepsie op de jonge kinderleeftijd. Juist voor<br />

deze groep is genetische diagnostiek belangrijk. Als vroeg<br />

in het diagnostisch traject een genetische diagnose wordt<br />

gesteld kan hiermee het kind verder, vaak invasief, etiologisch<br />

onderzoek worden bespaard, kan een uitspraak<br />

worden gedaan over prognose, kunnen ouders worden<br />

geïnformeerd over de erfelijkheid van de aandoening, en<br />

is er soms aanleiding om de behandeling aan te passen.’<br />

Waar houd je je nu vooral mee bezig in je werk en<br />

wat is volgens jou in de toekomst de rol van genetica<br />

bij de diagnostiek en behandeling van epilepsie?<br />

‘Ik ben vooral geïnteresseerd in genetische oorzaken van<br />

ernstige, moeilijk behandelbare epilepsie op de jonge<br />

kinderleeftijd. Het doel van onze onderzoeksgroep is<br />

nieuwe ‘epilepsiegenen’ te vinden en het bijbehorende<br />

fenotype te beschrijven. Vooral dankzij nieuwe technische<br />

ontwikkelingen binnen de genetische diagnostiek, die<br />

Genetica en epilepsie<br />

Een interview met Eva Brilstra, gastredacteur van dit themanummer over epilepsie<br />

en genetica. Ze heeft als arts een aantal jaren klinische ervaring opgedaan in de<br />

neurologie en is ook in dit vakgebied gepromoveerd 1 . Na de afronding van haar<br />

proefschrift is zij begonnen aan de opleiding tot klinisch geneticus. Sinds 2006 is<br />

Eva als klinisch geneticus werkzaam bij de afdeling Medische Genetica van het<br />

Universitair Medisch Centrum Utrecht.<br />

Eva Brilstra<br />

screening van alle twintigduizend humane genen mogelijk<br />

maakt, zal de kennis hierover de komende jaren waarschijnlijk<br />

sterk toenemen.<br />

Een belangrijk deel van mijn tijd besteed ik ook aan de<br />

patiëntenzorg op dit gebied, vaak in een multidisciplinaire<br />

setting samen met de kinderneuroloog en metabool<br />

kinderarts. Het geeft veel voldoening als ik, soms na veel<br />

puzzelen en raadplegen van recente medische literatuur,<br />

tot een genetische diagnose kom. Vooral als dit betekenisvol<br />

is voor het kind of de ouders, bijvoorbeeld doordat<br />

ouders na een traject van preïmplantatie genetische diagnostiek<br />

nog een gezond kind krijgen. Wat de toekomst<br />

betreft: vooral bij ernstige epilepsie zal genetisch onderzoek<br />

waarschijnlijk steeds meer een plek krijgen vroeg<br />

in het diagnostisch traject. Dit doordat de kennis over<br />

genetische oorzaken zal toenemen en omdat uitslagen<br />

van genetische tests veel sneller beschikbaar zullen zijn.<br />

Wij werken er hard aan om eind <strong>2011</strong> de wachttijd terug<br />

te hebben gebracht tot enkele weken.’<br />

Wat zou je in je verdere carrière/loopbaan willen<br />

bereiken?<br />

Met evenveel enthousiasme doorgaan en mooie resultaten<br />

boeken bij het onderzoek. Samen met Bobby Koeleman,<br />

verbonden aan de researchgroep van onze afdeling,<br />

met de afdeling kinderneurologie onder leiding van<br />

Kees Braun en meer in het algemeen samen met de<br />

<strong>Nederlandse</strong> epilepsiecentra.<br />

1 Titel proefschrift: Treatment Options for Intracranial Aneurysms, 2001. Promotor: prof. dr. J. van Gijn, co-promotor: dr. G.J.E. Rinkel.<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 3


Door: Marjan van Kempen (mkempen@umcutrecht.nl), afdeling Medische Genetica, Sectie Genoomdiagnostiek, Universitair<br />

Medisch Centrum Utrecht.<br />

Stand van zaken in de molecu-<br />

laire genetische diagnostiek<br />

Screening voor afwijkingen in het epileptogenoom<br />

Moleculair genetische diagnostiek bestaat op dit moment nog grotendeels uit het gericht onderzoeken van ziektegerelateerde<br />

genen. Door de high-throughput sequentie technologie is het echter mogelijk volledige genoomanalyse<br />

te verrichten. Hieronder een kort overzicht.<br />

<strong>Epilepsie</strong> is etiologisch gezien een heterogene aandoening<br />

waarbij structurele, metabole en genetische factoren een<br />

rol kunnen spelen. In de laatste decennia zijn voor meer<br />

dan 20 epilepsiesyndromen de betrokken genen geïdentificeerd,<br />

dankzij de snelle technologische vooruitgang in<br />

moleculair genetische technieken. In de meeste gevallen<br />

gaat het hierbij om epilepsiesyndromen die monogenetisch<br />

bepaald zijn: een mutatie in één gen is de oorzaak<br />

van de epilepsie. Mutatieanalyse van een dergelijk gen kan<br />

worden gebruikt voor vroege gerichte moleculaire DNA<br />

diagnostiek, als op basis van de klinische kenmerken<br />

van de epilepsie gedacht wordt aan een specifiek erfelijk<br />

epilepsiesyndroom. De ontwikkeling van high-throughput<br />

sequentie technologie maakt het sinds kort mogelijk<br />

volledige genoomanalyse te verrichten, waardoor het ook<br />

mogelijk wordt te zoeken naar genetische afwijkingen bij<br />

minder specifieke epilepsiesyndromen.<br />

Monogenetische aandoeningen<br />

In de kliniek is de diagnose of classificatie van het epilepsiesyndroom<br />

zeer bepalend voor een juiste prognose<br />

en behandeling. Deze is echter in sommige gevallen niet<br />

eenduidig bij aanvang van de ziekte. Moleculair genetisch<br />

onderzoek kan een belangrijk onderdeel zijn van vroege<br />

diagnostiek bij patiënten. Identificatie van mutaties in<br />

ziektegerelateerde genen draagt bij aan het begrip van de<br />

pathogenese, kan de patiënt verder etiologisch onderzoek<br />

besparen, geeft duidelijkheid over de erfelijke aspecten<br />

van de epilepsie en beïnvloedt soms de afweging van<br />

therapeutische opties. In tabel 1 (pagina 5) staat een lijst<br />

van erfelijke epilepsiesyndromen waarvoor genanalyse<br />

mogelijk is.<br />

Mutaties kunnen worden onderverdeeld in verschillende<br />

categoriën op basis van hun structurele effect. Klein-<br />

schalige mutaties veranderen de structuur van een<br />

4 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong><br />

DNA-sequentie en vormen het stoffelijk substraat voor<br />

veranderingen in het eiwit en de functionaliteit daarvan. Bij<br />

puntmutaties wordt het ene nucleotide uitgewisseld voor één<br />

andere. Dit kan leiden tot een aminozuur verandering in<br />

het eiwit (missense mutatie) of tot een stop in het aflezen<br />

van het DNA-leesraam (nonsense mutatie). Door de diversiteit<br />

van de genetische code voor aminozuren leidt een<br />

nucleotideverandering niet altijd tot een aminozuurverandering<br />

in het eiwit (silent mutaties). Indel mutaties waarbij één<br />

of enkele nucleotiden uit de sequentie van een gen worden<br />

verwijderd of toegevoegd, leiden in veel gevallen tot een verandering<br />

van het leesraam (frameshift mutatie) waardoor de<br />

aminozuursamenstelling van het eiwit verandert en vaak een<br />

verkort of geen eiwit wordt geproduceerd.<br />

Opsporen van mutaties<br />

Een belangrijk kenmerk van de huidige moleculaire diagnostiek<br />

is dat er gericht gekeken wordt naar kleinschalige<br />

mutaties zoals puntmutaties of intragene indels in ziektegerelateerde<br />

genen. Twee belangrijke en veel toegepaste<br />

technieken voor het opsporen van mutaties worden hierna<br />

kort toegelicht.<br />

Sanger sequentieanalyse<br />

Met Sanger sequentieanalyse kan de basenvolgorde van<br />

een DNA-fragment bepaald worden. Als uitgangsmateriaal<br />

wordt DNA van lymfocyten uit bloed van de patiënt geïsoleerd.<br />

Allereerst wordt specifiek en uitsluitend de coderende<br />

DNA-sequentie van het te onderzoeken gen vermeerderd<br />

met de polymerase chain reaction (PCR) techniek<br />

(figuur 1A en B, pagina 6). Een enkele streng van zowel<br />

het paternale als het maternale dubbelstrengs DNA wordt<br />

gesynthetiseerd met een DNA vormend enzym. Sequentieel<br />

wordt op elke nucleotide een voor die nucleotide (G, A,<br />

T of C) specifieke fluorescerende marker ingebouwd. De<br />

positie van puntmutaties en indels wordt door vergelijking<br />

Genetica en epilepsie


<strong>Epilepsie</strong>-indicaties<br />

o Autosomaal dominante lateraal temporaalkwab epilepsie, ADLTE<br />

o Benigne familiaire neonatale convulsies, BFNC<br />

o Benigne familiaire neonatale convulsies, BFNC<br />

o Benigne familiaire neonatale-infantiele convulsies, BFNIS<br />

o Female ristricted epilepsy with mental retardation, EFMR<br />

o Generalized epilepsy with febrile seizures plus, GEFS+<br />

o Generalized epilepsy with febrile seizures plus, GEFS+<br />

o Generalized epilepsy with febrile seizures plus, GEFS+<br />

o Generalized epilepsy with febrile seizures plus, GEFS+<br />

o Infantiele epileptische encephalopathie<br />

o Mentale retardatie, stereotype bewegingen, epilepsie en/of cerebrale malformaties<br />

o Nachtelijke frontaalkwab epilepsie, type 1, ADNFLE1<br />

o Nachtelijke frontaalkwab epilepsie, type 3, ADNFLE3<br />

o Progressieve myoclonische epilepsie type 1, EPM1<br />

o Progressieve myoclonische epilepsie type 2A / lafora body disease, EPM2A<br />

o Progressieve myoclonische epilepsie type 2B / lafora body disease, EPM2B<br />

o Progressieve myoclonische epilepsie, type 3, EPM3<br />

o Progressieve myoclonische epilepsie, type 4, EPM4<br />

o Pyridoxine-afhankelijke epilepsie, PDE<br />

o Pyridoxine-afhankelijke epilepsie, PDE<br />

o Severe myoclonic epilepsy of infancy, SMEI syndroom van Dravet<br />

o Unverricht-Lundborg, ziekte van, ULD<br />

Genetica en epilepsie<br />

GEN<br />

LGI1<br />

KCNQ2<br />

KCNQ3<br />

SCN2A<br />

PCDH19<br />

SCN1A<br />

SCN1B<br />

SCN2A<br />

GABRG2<br />

CDKL5<br />

MEF2C<br />

CHRNA4<br />

CHRNB2<br />

CSTB<br />

EPM2A<br />

NHLRC1<br />

KCTD7<br />

SCARB2<br />

ALDH7A1<br />

PNPO<br />

SCN1A<br />

Tabel 1 <strong>Epilepsie</strong>-indicaties met ziektegerelateerde genen waarvoor DNA diagnostiek mogelijk is. Zie voor een complete lijst van DNA<br />

diagnostiek in Nederland: www.dnadiagnostiek.nl<br />

van de verkregen sequentie met de referentie (normale)<br />

sequentie exact vastgesteld (figuur 1C, pagina 6).<br />

Multiplex <strong>Liga</strong>tion-dependent Probe Amplification<br />

Met Multiplex <strong>Liga</strong>tion-dependent Probe Amplification (MLPA)<br />

kunnen grotere indels in specifieke genen gedetecteerd<br />

worden. MLPA maakt ook gebruik van de PCR; probes,<br />

complementair aan de coderende sequentie van het te<br />

onderzoeken gen worden gehybridiseerd met het te onderzoeken<br />

DNA en middels verschillende bewerkingen,<br />

vermenigvuldigd. MLPA is een kwantitatieve techniek en<br />

wordt op dit moment veelvuldig gebruikt om kleine structurele<br />

veranderingen in genen op te sporen.<br />

CSTB<br />

Genetische syndromen.<br />

Structurele veranderingen van de chromosomen kunnen<br />

genetische syndromen met epilepsie, mentale<br />

retardatie en congenitale afwijkingen veroorzaken.<br />

Ruwweg kunnen vier typen structurele veranderingen<br />

onderscheiden worden; deleties waarbij een stuk nucleotide<br />

sequentie uit het chromosoom is verdwenen,<br />

duplicaties waarbij een stuk nucleotide sequentie van<br />

het chromosoom is gedupliceerd, inversies waarbij een<br />

stuk nucleotide sequentie is omgekeerd qua basevolgorde<br />

en translocaties waarbij een stuk nucleotide<br />

sequentie uit het chromosoom is geknipt en elders<br />

weer toegevoegd.<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 5


Figuur 1 Polymerase chain reaction (A en B) en elektroferogram van nucleotidensequentie (C). De pijlen geven aan waar base G op positie<br />

13 in de referentiesequentie (boven) op een allel veranderd is in een base A (onder). Deze patiënt is heterozygoot voor een G naar A verandering<br />

op positie 13 genoteerd als c.13G>A.<br />

Structurele veranderingen in chromosomen van 5 Mb en<br />

groter kunnen in kaart worden gebracht met klassieke<br />

cytogenetica; met karyotypering worden chromosomen<br />

zichtbaar gemaakt door specifieke kleuring en met de<br />

microscoop bestudeerd (figuur 2A, pagina 7). Inmiddels<br />

is, voor de diagnostiek van (submicroscopische) chromosoomafwijkingen,<br />

de klassieke karyotypering grotendeels<br />

vervangen door moleculair genetische technieken, zoals<br />

Array Comparative Genomic Hybridization (ARCGH).<br />

Array Comparative Genomic Hybridzation<br />

Met ARCGH kunnen voor het hele genoom (dus niet beperkt<br />

tot bekende genen) deleties en duplicaties vanaf 200<br />

nucleotiden en meer (zogenoemde copy number variants<br />

(CNV’s)) aangetoond worden. Bij deze techniek wordt<br />

DNA van een patiënt en DNA van een controle individu<br />

als referentie, differentieel gelabeld met verschillende<br />

fluorescente markers, en vervolgens gehydriseerd met<br />

een array van probes (kleine stukjes complementair DNA)<br />

die het volledige genoom (coderend en niet-coderend)<br />

ver<strong>tegen</strong>woordigen. De ratio tussen de intensiteit van<br />

fluorescentie van het gelabelde patiënt DNA en het ge-<br />

labelde referentie DNA is een maat voor de aan- of afwezigheid<br />

van een specifieke regio in het genoom en<br />

dus voor de aan- of afwezigheid van een deletie of<br />

duplicatie (figuur 2B, pagina 7).<br />

6 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie


Figuur 2 Giemsa kleuring van een prometafase karyogram van mitotische chromosomen uit lymfocyten van een normale vrouw (A).<br />

Readout van 250 k SNP array van een deletie van ~1,48 Mb in de korte arm van chromosoom 10 (10p13), waarin 7 genen gelokaliseerd<br />

zijn (De Vree et al., 2009).<br />

De toekomst is nu<br />

Op dit moment zijn ongeveer 3500 genen geassocieerd<br />

met klassiek Mendeliaans overervende monogenetische<br />

aandoeningen, dat wil zeggen aandoeningen waarbij een<br />

enkele verandering of mutatie in een gen verklarend kan<br />

zijn voor het ziektebeeld (Online Mendelian Inheritance in<br />

Man; Human Gene Mutation Database). Echter, voor nog even<br />

zoveel Mendeliaans overervende aandoeningen zijn de<br />

ziektegerelateerde genen nog niet bekend.<br />

Het Human Genome Project (HGP) stelde zich eind jaren<br />

tachtig van de vorige eeuw onder andere ten doel de volledige<br />

sequentie van het humane genoom (3,2 miljard<br />

Genetica en epilepsie<br />

baseparen) in kaart te brengen. Dit enorme project leidde<br />

in 2003 niet alleen tot de publicatie van de eerste nagenoeg<br />

volledige humane genoomsequentie maar leidde ook<br />

tot een geweldige innovatie op het gebied van moleculaire<br />

technologie en informatieverwerking. In 2008 is het ‘1000<br />

Genomes Project’ van start gegaan. Dit internationaal<br />

geïnitieerde onderzoek streeft ernaar het genoom te<br />

sequencen van minstens 1000 anonieme deelnemers van<br />

verschillende etnische afkomst. Inmiddels is ook een<br />

Nederlands initiatief gestart om het <strong>Nederlandse</strong> genoom<br />

van 250 echtparen en hun nakomeling in kaart te brengen<br />

(Netherlands Genome Project, <strong>2011</strong>). De sequentie-informatie<br />

die voortkomt uit de screening van genomen vormt de basis<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 7


van een beter begrip van de betekenis van variaties die<br />

voorkomen tussen genomen van verschillende individuen.<br />

Hierdoor wordt inzicht gegeven in de relatie tussen genotype<br />

en fenotype.<br />

High-throughput sequentie technologie<br />

Grote projecten zoals het HGP en het ‘1000 Genomes<br />

Project’, maken gebruik van high-throughput sequentie<br />

technologie. Deze technologie, die ook wel next generation<br />

sequencing wordt genoemd, onderscheidt zich van het<br />

conventionele Sanger sequencen door het feit dat niet<br />

van een enkel geamplificeerd DNA fragment de basepaarvolgorde<br />

wordt bepaald maar van duizenden of miljoenen<br />

tegelijkertijd.<br />

Door het ter beschikking komen van de genoomsequentie<br />

van vele individuen, ontstaat inmiddels een basis referentie<br />

humaan genoom. Dit heeft ervoor gezorgd dat in korte tijd<br />

van een aantal Mendeliaans overervende aandoeningen<br />

het ziektegerelateerde gen is geïdentificeerd. Volledige<br />

genoomsequentie analyse wordt steeds goedkoper en met<br />

het toenemen van kennis over het genoom en de relaties<br />

tussen genen en het optreden van een aandoening, zal<br />

screening door een volledige genoomanalyse op den duur<br />

meer bijdragen aan goede gezondheidszorg dan de analyse<br />

per gen zoals op dit moment gebruikelijk in de moleculaire<br />

genetische diagnostiek.<br />

Voordat volledige genoomanalyse toegepast kan worden<br />

in de moleculaire diagnostiek, zal moeten worden voldaan<br />

aan geldende kwaliteitstcriteria die zowel technisch als<br />

ethisch van aard zijn. De uitdaging bestaat onder andere<br />

Nieuwe dvd ‘<strong>Epilepsie</strong> in beeld’<br />

uit het feit dat bij genoombrede diagnostiek onvermijdelijk<br />

veel meer over de patiënt en diens gezondheidsvooruitzichten<br />

bekend wordt dan voor het beantwoorden van<br />

de hulpvraag van belang is. Verder zullen er varianten<br />

gevonden worden waarvan de klinische betekenis onduidelijk<br />

is, zodat het doel van moleculaire diagnostiek<br />

om bij te dragen aan een diagnosestelling niet eenduidig<br />

hoeft te zijn. Recent heeft het Centrum voor ethiek en<br />

gezondheid, een rapport uitgebracht waarin de impact<br />

van genoombrede screening wordt besproken (Dondorp<br />

et al., 2010).<br />

Genoombrede diagnostiek wordt inmiddels door een<br />

aantal commerciële laboratoria aangeboden en de acht<br />

laboratoria die in Nederland moleculair genetische<br />

diagnostiek aanbieden (www.dnadiagnostiek.nl) onderzoeken<br />

de mogelijkheden voor toepassing in de moleculaire<br />

diagnostiek, met de verwachting dat deze nieuwe<br />

technologie zeer binnenkort algemener toegepast zal<br />

gaan worden in de gezondheidszorg.<br />

Referenties<br />

De Vree PJP, Simon MHM, van Dooren MF et al. (2009)<br />

Application of molecular cytogenetic techniques to<br />

clarify apparently balanced complex chromosomal<br />

rearrangements in two patients with an abnormal<br />

phenotype: case report. Molecular Cytogenetics 2(1):15.<br />

Dondorp WJ, De Wert GMWR. (2010) Het ‘duizend<br />

dollar genoom’: een ethische verkenning. Den Haag:<br />

Centrum voor ethiek en gezondheid.<br />

Netherlands Genome Project (<strong>2011</strong>) GoNL<br />

www.nlgenome.nl/wiki/GonlStart.<br />

Wat is epilepsie? Hoe wordt het onderzocht? Welke behandelmogelijkheden<br />

zijn er? Hoe zien aanvallen eruit? En hoe kun je iemand met een aanval<br />

helpen? De dvd ‘<strong>Epilepsie</strong> in beeld’ geeft antwoord op deze vragen.<br />

De dvd bestaat uit twee delen:<br />

In deel 1 vertelt neuroloog Hans Carpay over epilepsie, de aanvallen, de onderzoeks-<br />

en behandelmogelijkheden, en over de eventuele gevolgen voor het<br />

dagelijks leven.<br />

Deel 2 van de dvd geeft een beeld van vijf veelvoorkomende aanvallen en geeft informatie over hoe<br />

u kunt handelen tijdens en na de aanval. De aanvallen zijn zo realistisch mogelijk nagespeeld.<br />

Ook staan op de dvd echte aanvallen die in het epilepsiecentrum SEIN Zwolle zijn opgenomen.<br />

De dvd is bedoeld voor iedereen die meer wil weten over epilepsie. De dvd kost € 20 (incl. verzendkosten).<br />

U kunt de dvd bestellen via de <strong>Epilepsie</strong> Infolijn: 0900 821 24 11 of via www.epilepsie.nl.<br />

8 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie


Door: Sarah Weckhuysen (WeckhuysenS@kempenhaeghe.nl), neurologie, <strong>Epilepsie</strong> Centrum Kempenhaeghe, locatie Hans<br />

Berger Kliniek, Oosterhout en Laboratorium voor Neurogenetica, Instituut Born Bunge, Universiteit Antwerpen, België.<br />

Monogene neonatale en infantiele<br />

epileptische encefalopathieën<br />

De epileptische encefalopathieën zijn ernstige neurologische aandoeningen bij zuigelingen en zeer jonge kinderen,<br />

waarbij frequente epileptische activiteit gepaard gaat met een stagnatie of regressie in de psychomotore ontwikkeling.<br />

De laatste jaren werden meerdere genetische oorzaken beschreven, waarbij een grote klinische en genetische heterogeniteit<br />

opvalt. Hier worden vijf van de belangrijkste genetische entiteiten besproken.<br />

De epileptische encefalopathieën zijn een heterogene<br />

groep van aandoeningen vaak gekenmerkt door therapieresistente<br />

epilepsie en ernstige cognitieve stoornissen.<br />

De term ‘epileptische encefalopathie’ is gebaseerd op de<br />

hypothese dat frequente ictale of interictale epileptische<br />

activiteit in het immature brein de ontwikkeling beïnvloedt<br />

en zo leidt tot cognitieve problemen en gedragsstoornissen.<br />

Dit suggereert ook dat een snelle medicamenteuze<br />

onderdrukking van de epileptische activiteit<br />

de prognose kan verbeteren. Het blijft echter onduidelijk<br />

voor veel van de epileptische encefalopathieën in hoeverre<br />

de cognitieve problematiek (uitsluitend) wordt veroorzaakt<br />

door de epileptische activiteit, dan wel door de<br />

onderliggende oorzaak (Berg et al., 2010). Deze oorzaak is<br />

heterogeen en kan structureel, metabool of genetisch zijn.<br />

In het afgelopen decennium werden meerdere monogene<br />

oorzaken beschreven, en dit heeft in belangrijke mate bijgedragen<br />

aan de kennis van onderliggende pathomechanismen.<br />

Het genetisch verhaal van de epileptische encefalopathieën<br />

is echter niet eenduidig. Eenzelfde syndroom<br />

kan worden veroorzaakt door meerdere gendefecten, en<br />

eenzelfde mutatie kan meerdere ziektebeelden geven. Aan<br />

de hand van twee korte casusbeschrijvingen worden in dit<br />

artikel vijf genen en de daarbij behorende ziektebeelden<br />

besproken.<br />

Casus 1: Een meisje met recidiverende koortsstuipen<br />

en stagnatie in ontwikkeling<br />

M. is een meisje van vijf jaar. Zwangerschap en geboorte<br />

verliepen normaal. Op de leeftijd van elf maanden heeft ze<br />

een eerste hemiclonische epileptische aanval bij koorts.<br />

Sindsdien treden er regelmatig clusters van aanvallen<br />

op, vaak maar niet steeds uitgelokt door koorts. M. heeft<br />

meerdere aanvalstypes die alle therapieresistent zijn:<br />

gegeneraliseerde tonisch-clonische aanvallen, myocloniëen,<br />

en aanvallen met een meer focaal begin. Sinds het<br />

begin van de aanvallen vertraagt haar ontwikkeling. Op<br />

de leeftijd van vijf jaar heeft ze een milde verstandelijke<br />

Genetica en epilepsie<br />

beperking en is hyperactief. Bij klinisch onderzoek valt<br />

een lichte gangataxie op. Het EEG toont gegeneraliseerde<br />

piekgolfcomplexen zonder fotosensitiviteit. Een MRI<br />

van de hersenen is normaal. Haar moeder heeft als kind<br />

enkele koortsstuipen gehad. Verder vermeldt de familieanamnese<br />

geen epilepsie.<br />

Dravet syndroom?<br />

Het verhaal van M. past bij het Dravet syndroom (DS),<br />

ook wel Severe Myoclonic Epilepsy of Infancy (SMEI) genoemd.<br />

Deze kinderen ontwikkelen zich normaal in het<br />

eerste levensjaar. Het debuut van de epilepsie ligt meestal<br />

tussen de leeftijd van vijf tot acht maanden, hoewel<br />

sporadisch een begin in het tweede levensjaar is beschreven.<br />

De eerste aanvallen zijn meestal febriel, clonisch,<br />

tonisch-clonisch, gegeneraliseerd of unilateraal. Later<br />

verschijnen multipele febriele en afebriele aanvalstypes,<br />

vooral myoclone aanvallen, maar ook atypische absences<br />

en focale aanvallen. Aanvallen zijn vaak langdurig, met<br />

frequent een status epilepticus. De epilepsie is therapieresistent,<br />

al lijkt de ernst van de aanvallen op oudere<br />

leeftijd af te nemen. Vanaf het tweede levensjaar treedt<br />

een graduele ontwikkelingsvertraging op. De verstandelijke<br />

beperking varieert van mild tot ernstig. Kinderen<br />

beginnen op normale leeftijd te lopen, maar ontwikkelen<br />

al gauw een typisch onstabiel gangpatroon door een<br />

combinatie van hypotonie en ataxie. De fijne motoriek<br />

ontwikkelt onvoldoende. Kinderen hebben vaak een<br />

opvallend aandachtsprobleem, zijn hyperactief en<br />

oppositioneel. Het EEG is bij aanvang meestal normaal.<br />

Later verschijnen gegeneraliseerde (poly)piekgolf-<br />

complexen, en vertraagt het achtergrondpatroon. Ook<br />

(multi)focale afwijkingen kunnen voorkomen. Vaak is<br />

er een opvallende fotosensitiviteit. Beeldvorming is<br />

normaal (Dravet, <strong>2011</strong>). Natriumkanaalblokkers als<br />

carbamazepine en lamotrigine hebben vaak een averechts<br />

effect op de aanvallen. Eerste keuze anti-epileptica is de<br />

combinatie van clobazam, valproinezuur en stiripentol.<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 9


Alternatieven bij farmacoresistente patiënten zijn topiramaat<br />

en behandeling met een ketogeen dieet.<br />

Afwijkend SCN1A gen?<br />

Bij 70 tot 80 procent van de patiënten met DS wordt een<br />

afwijking in het SCN1A gen gevonden, coderend voor de<br />

1 subunit van het natriumkanaal. De meeste van deze<br />

afwijkingen zijn sequentie mutaties (Marini et al., <strong>2011</strong>;<br />

Claes et al., 2001). Bij 2 tot 3 procent van de DS patiënten<br />

vindt men echter exonische deleties of chromosomale afwijkingen<br />

ter hoogte van SCN1A en de nabij gelegen genen<br />

(Suls et al., 2006). Deze afwijkingen worden niet opgepikt<br />

met de klassieke sequencing methodes, en een additionele<br />

genetische test moet dan ook uitgevoerd worden. De<br />

meeste mutaties zijn de novo, maar in 5 tot 10 procent van<br />

de gevallen worden mutaties overgeërfd. Deze familieleden<br />

hebben meestal mildere fenotypes passend binnen<br />

het GEFS+ (Genetic Epilepsy with Febrile Seizures +) spectrum.<br />

Inderdaad werden SCN1A mutaties initieel in dit benigne<br />

familiaire syndroom aangetoond (Escayg et al., 2000).<br />

Ook hier zijn epileptische aanvallen vaak koortsgevoelig,<br />

maar ze zijn veel milder en de psychomotore ontwikkeling<br />

is normaal. Als algemene regel geldt dat ‘ernstige’<br />

gen afwijkingen als deleties of truncerende mutaties<br />

meestal aanleiding geven tot het ernstige DS, en missense<br />

mutaties zowel bij DS als GEFS+ worden gevonden. Deze<br />

regel is echter niet absoluut en genetische achtergrond en/<br />

of omgevingsfactoren spelen waarschijnlijk een modificerende<br />

rol. Ook somatisch mosaïcisme blijkt in veel<br />

families een belangrijke factor te zijn in de fenotypische<br />

variabiliteit (Marini et al., <strong>2011</strong>). Genetische counseling<br />

bij het vinden van een SCN1A afwijking is dan ook vaak<br />

complex. In de literatuur wordt vaak de term ‘borderline<br />

severe myoclonic epilepsy of infancy (SMEB)’ gebruikt wanneer<br />

enkele kenmerken van DS ontbreken, zoals myoclone<br />

aanvallen, fotosensitiviteit, of gegeneraliseerde piekgolfcomplexen.<br />

Ook patiënten met een milder fenotype<br />

worden vaak onder deze term geclassificeerd. Ook in deze<br />

groep vindt men echter SCN1A mutaties in 70 tot 80 procent<br />

van de gevallen, en het onderscheid tussen SMEI en<br />

SMEB lijkt dan ook artificieel (Guerrini & Oguni, <strong>2011</strong>).<br />

PCDH19 mutatie?<br />

Patiëntje M. blijkt geen SCN1A afwijking te hebben. Recent<br />

werd echter aangetoond dat meisjes met een Dravet feno-<br />

type ook mutaties in het X-gebonden protocadherine19<br />

(PCDH19) kunnen dragen (Depienne et al., 2009). Protocadherine19<br />

komt tot expressie in het zich ontwikkelende<br />

brein, en speelt waarschijnlijk een rol in neuronale<br />

connectie en signaaltransductie ter hoogte van de synaps.<br />

Net als SCN1A mutaties zijn PCDH19 mutaties inmiddels<br />

geassocieerd met een breed fenotype. Het werd voor het<br />

eerst beschreven in de familiaire aandoening ‘epilepsy<br />

limited to females with mental retardation (EFMR)’ (Dibbens<br />

et al., 2008). Dit syndroom heeft een aparte X-gebonden<br />

erfelijkheid, waarbij alleen de heterozygote vrouwen zijn<br />

aangedaan, en hemizygote mannen gezonde carriers zijn.<br />

Dit ongewone overervingspatroon komt waarschijnlijk tot<br />

stand doordat enkel het samen voorkomen van PCDH19positieve<br />

en PCDH19- negatieve cellen, als resultaat van<br />

random X-inactivatie bij meisjes, pathogeen is. In het<br />

uitzonderlijke geval van somatisch mozaïcisme bij een<br />

jongen, zal ook hij de ziekte tot expressie brengen. Al snel<br />

werden ook de novo PCDH19 mutaties gevonden in geïsoleerde<br />

vrouwelijke patiënten. Het fenotype van PCDH19<br />

mutaties varieert van mild tot ernstig, zowel wat betreft<br />

het aanvalstype als de mate van verstandelijke beperking<br />

(Depienne et al., <strong>2011</strong>; Specchio et al., <strong>2011</strong>). Aanvallen<br />

beginnen op zuigelingenleeftijd of vroege kinderleeftijd<br />

(zes maanden tot vier jaar) en zijn meestal koortsgevoelig.<br />

Zowel tonisch-clonische, tonische, atone aanvallen,<br />

absences, myocloniëen als focale aanvallen komen voor.<br />

Aanvallen treden typisch in clusters op. Vaak zijn er<br />

gedragsproblemen als agressie, autisme, hyperactiviteit.<br />

Intelligentie varieert van ernstige verstandelijke beperking<br />

tot normale begaafdheid. Families waarin de cognitieve<br />

ontwikkeling normaal is, presenteren zich als GEFS+<br />

families waarin enkel de vrouwen zijn aangedaan. PCDH19<br />

mutaties werden bij 25 procent van de vrouwelijke SCN1A-<br />

negatieve Dravet patiëntjes teruggevonden (Depienne et<br />

al., 2009). In vergelijking met SCN1A- positieve Dravet<br />

patiëntjes hebben deze meisjes een iets milder fenotype<br />

met een wat latere beginleeftijd, minder frequente status<br />

epilepticus, minder ernstige epilepsie en minder verstandelijke<br />

beperking, minder fotosensitiviteit en minder<br />

frequent voorkomen van myoclonieën en atypische<br />

absences. Verder was de overlap tussen PCDH19 en SCN1A<br />

positieve patiëntjes aanzienlijk. Bij het stellen van de<br />

diagnose moet PCDH19 dan ook worden uitgesloten in<br />

vrouwelijke DS patiënten die negatief zijn voor mutaties<br />

of chromosomale afwijkingen in SCN1A (zie figuur 1,<br />

pagina 11).<br />

Casus 2: Een jongen met infantiele spasmen en<br />

stagnatie in de ontwikkeling<br />

K. is een jongen van 10 jaar. Zwangerschap en geboorte<br />

verliepen normaal. Op de leeftijd van vijf weken ontwikkelt<br />

hij tonische en asymmetrisch clonische aanvallen met<br />

focale epileptische activiteit in het EEG. Aanvallen zijn<br />

niet onder controle te krijgen, ondanks het gebruik van<br />

meerdere anti-epileptica en evolueren op de leeftijd van<br />

drie maanden naar infantiele spasmen met hypsarrhytmie<br />

zichtbaar in het EEG. Op de leeftijd van zeven maanden<br />

wordt hij aanvalsvrij door een combinatietherapie met<br />

phenobarbital en vigabatrine. De medicatie kan een jaar<br />

later gestopt worden en de aanvallen blijven weg. De<br />

10 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie


Figuur 1 Stroomschema genetisch onderzoek bij patiënt met Dravet syndroom.<br />

jongen is echter ernstig verstandelijk beperkt, rolstoelgebonden<br />

en dyskinetisch. Beeldvorming van de hersenen<br />

is normaal. Er is geen familie anamnese van epilepsie of<br />

mentale retardatie.<br />

West synroom?<br />

Het ziektebeeld van deze jongen begint atypisch, maar<br />

evolueert al snel naar het syndroom van West. Het West<br />

syndroom wordt gekenmerkt door de triade infantiele<br />

spasmen (clusters van aanvallen met contractie van axiale<br />

spiergroepen), een karakteristiek EEG patroon met<br />

hypsarrhytmie en een ernstige verstandelijke beperking.<br />

Aanvallen beginnen op de leeftijd van vier tot zes maanden.<br />

Bij jongens met het West syndroom moet een mutatie<br />

in het X-gebonden ARX gen uitgesloten worden (Kato et<br />

al., 2003). Het Aristaless-related homeobox gen (ARX) speelt<br />

een rol in de ontwikkeling van de hersenen en is het meest<br />

frequent gemuteerde gen in een spectrum van X-gebonden<br />

recessieve aandoeningen met ernstige verstandelijke<br />

beperking als gemeenschappelijk kenmerk. Een dystone<br />

bewegingsstoornis, die zeer uitgesproken kan zijn, is<br />

een ander opvallend maar niet obligaat symptoom.<br />

Vaak ziet men meerdere jongens met een verstandelijke<br />

beperking binnen één familie. Er zijn intussen zeker tien<br />

goed omschreven klinische entiteiten bekend die geassocieerd<br />

zijn met ARX mutaties (Shoubridge et al., 2010).<br />

Deze kunnen in twee grote groepen verdeeld worden<br />

Genetica en epilepsie<br />

namelijk: entiteiten mét en zonder malformaties. Tot de<br />

niet-malformatieve groep behoort het West syndroom<br />

bij jongens (X-gebonden infantiele spasmen), maar<br />

ook bij het Ohtahara syndroom werden ARX mutaties<br />

beschreven (Kato et al., 2007). Het Ohtahara syndroom<br />

wordt gekenmerkt door tonische aanvallen beginnend<br />

in de eerste drie maanden na de geboorte. Het EEG<br />

toont een burst-suppressie patroon en de kinderen<br />

ontwikkelen een ernstige verstandelijke beperking. Van<br />

de Ohtahara patiëntjes evolueert 75 procent later naar<br />

een West syndroom. Tot de niet-malformatieve groep<br />

behoren verder de X-gebonden myoclone epilepsie met<br />

spasticiteit, het Partington syndroom (verstandelijke beperking,<br />

dysarthrie en dystone hand bewegingen) en de<br />

niet-syndromale X-gebonden verstandelijke beperking.<br />

Tot de malformatieve groep behoren ernstige syndromen<br />

als lissencephalie, hydrancephalie en agenesie van<br />

het corpus callosum, alle met ambigue genitaliën. In<br />

deze ernstige groep ziet men soms vrouwelijke carriers<br />

met een milder fenotype. De meest voorkomende ARX<br />

mutaties zijn polyalanine expansies, waarbij de lengte<br />

van de expansie lijkt te correleren met de ernst van<br />

het fenotype. Loss-of-function mutaties leiden meestal<br />

tot malformatieve syndromen. Hoewel er een zekere<br />

genotype-fenotype correlatie bestaat, is de intrafamiliaire<br />

en interfamiliare variabiliteit opvallend (Shoubridge<br />

et al., 2010).<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 11


Figuur 2 Stroomschema genetisch onderzoek bij patiënt met West syndroom.<br />

CDKL5 mutatie?<br />

Als K. een meisje was geweest, had in de eerste plaats niet<br />

aan een ARX mutatie, maar aan een X-gebonden CDKL5<br />

mutatie gedacht moeten worden. CDKL5 mutaties komen<br />

vooral bij meisjes voor, en ook hier is het fenotype zeer<br />

uiteenlopend. Aanvallen beginnen in de eerste drie levensmaanden,<br />

zijn vaak therapieresistent, en zijn polymorf.<br />

Meestal zijn er frequente convulsieve aanvallen in het<br />

begin van de ziektegeschiedenis, met op dat moment nog<br />

een normaal interictaal EEG. Na een korte honeymoon<br />

periode waarin relatief weinig aanvallen voorkomen<br />

verschijnen de salaamkrampen, en vervolgens multifocale<br />

tonische of myoclone aanvallen (Bahi-Buisson et<br />

al., 2008). Bij sommige meisjes dooft de epilepsie uit,<br />

anderen hebben levenslang een refractaire epilepsie.<br />

Aanvallen kunnen zeer langdurig zijn. Soms wordt daarbij<br />

een typisch aanvalspatroon gezien waarbij verschillende<br />

aanvalstypes in elkaar overgaan: de hypermotore aanvaltonische<br />

aanval-epileptische spasme sequentie (Klein et<br />

al., <strong>2011</strong>). Kinderen zijn mentaal geretardeerd, opvallend<br />

hypotoon en hebben vaak Rett-achtige kenmerken als<br />

handapraxie en stereotype handbewegingen. CDKL5 is<br />

dan ook verantwoordelijk voor de zogenaamde early onset<br />

seizure variant van het Rett syndroom, waarbij geen mutaties<br />

in het ‘klassieke’ Rett-gen MECP2 gevonden wordt.<br />

Aan CDKL5 moet vooral gedacht worden bij meisjes met<br />

vroegtijdige epilepsie met kenmerken van West syndroom<br />

of kenmerken van Rett Syndroom (Castrén et al., 2009;<br />

Nemos et al., 2009). Ook jongens met een CDKL5 mutatie<br />

en een zeer ernstige vroegtijdige epileptische encefalopathie<br />

zijn beschreven (Liang et al., <strong>2011</strong>).<br />

STXBP1 mutatie?<br />

Bij jongens met een West syndroom zonder ARX mutatie,<br />

moet in tweede instantie een STXBP1 mutatie uitgesloten<br />

worden (zie figuur 2). Patiënt K. bleek een STXBP1 mutatie<br />

te hebben. STXBP1 ligt niet op het X-chromosoom. Pathogene<br />

mutaties komen dan ook zowel bij jongens als bij<br />

meisjes voor. Syntaxine Binding Protein 1 speelt een rol<br />

in de neurotransmitter release en de novo mutaties werden<br />

initieel gevonden bij kinderen met een Ohtahara<br />

syndroom (Saitsu et al., 2008). Mutaties werden ver-<br />

volgens ook beschreven bij het West syndroom, en<br />

bij patiëntjes met een meer atypische epileptische<br />

encefalopathie met vroege beginleeftijd (Deprez et al.,<br />

2010). Deze patiëntjes hebben een ernstige epilepsie,<br />

beginnend in de eerste levensmaanden, maar zij voldoen<br />

niet aan de criteria voor het Ohtahara of West syndroom.<br />

De meesten van hen evolueren wel op latere leeftijd naar<br />

een West syndroom. De ernst van de epilepsie varieert<br />

12 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie


sterk, maar alle patiënten zijn uiteindelijk ernstig verstandelijk<br />

beperkt en vaak rolstoelgebonden, hoewel de aanvallen<br />

bij sommigen snel onder controle zijn. Meerdere<br />

patiënten hebben dyskinetische bewegingsstoornissen.<br />

Recent werd een STXBP1 mutatie gevonden bij een patiënt<br />

met verstandelijke beperking zonder epilepsie (Hamdan<br />

et al., <strong>2011</strong>). De verstandelijke beperking lijkt dan ook een<br />

intrinsiek gevolg van de STXBP1 mutatie en is niet per se<br />

afhankelijk van frequente epileptische activiteit.<br />

Tot slot<br />

Bovenstaande voorbeelden illustreren de complexiteit<br />

van de genetica van epileptische encefalopathieën. De<br />

klinische en genetische heterogeniteit is groot, uiteindelijk<br />

wijst de ziektegeschiedenis echter toch vaak in de<br />

richting van enkele specifieke genen. Dit diagnostisch<br />

aspect onderstreept het belang van steeds terugkerend<br />

genetisch onderzoek. De hedendaagse neuroloog moet<br />

zich van dit belang bewust zijn en hier actief in optreden.<br />

Een genetische diagnose geeft immers vaak prognostische<br />

informatie en kan in enkele gevallen de therapie beïnvloeden.<br />

Het heeft bovendien belangrijke implicaties voor de<br />

counseling van gezinnen waar een bestaande kinderwens<br />

overschaduwd wordt door het risico op een tweede kind<br />

met een handicap.<br />

Referenties<br />

Bahi-Buisson N, Kaminska A, Boddeart N et al. (2008)<br />

The three stages of epilepsy in patients with CDKL5<br />

mutations. Epilepsia 49(6):1027-1037.<br />

Berg AT, Berkovic SF, Brodie MJ et al. (2010) Revised terminology<br />

and concepts for organization of seizures and<br />

epilepsies: report of the ILAE Commission on<br />

Classification and Terminology, 2005-2009. Epilepsia<br />

51(4): 676-685.<br />

Castrén M, Gaily E, Tengström C et al. (<strong>2011</strong>) Epilepsy<br />

caused by CDKL5 mutations. Eur J Paediatr Neurol 15(1):<br />

65-69.<br />

Claes L, Del-Favero J, Ceulemans B et al. (2001) De novo<br />

mutations in the sodium-channel gene SCN1A cause<br />

severe myoclonic epilepsy of infancy. Am J Hum Genet<br />

68(6):1327-1332.<br />

Depienne C, Bouteiller D, Keren B et al. (2009) Sporadic<br />

infantile epileptic encephalopathy caused by mutations<br />

in PCDH19 resembles Dravet syndrome but mainly<br />

affects females. PLoS Genet 5(2):e1000381.<br />

Depienne C, Trouillard O, Bouteiller D et al. (<strong>2011</strong>)<br />

Mutations and deletions in PCDH19 account for various<br />

familial or isolated epilepsies in females. Hum Mutat<br />

32(1):E1959-75.<br />

Deprez L, Weckhuysen S, Holmgren P et al. (2010)<br />

Clinical spectrum of early-onset epileptic encephalopathies<br />

associated with STXBP1 mutations. Neurology<br />

Genetica en epilepsie<br />

75(13):1159-65.<br />

Dibbens LM, Tarpey PS, Hynes K et al. (2008) X-linked<br />

protocadherin 19 mutations cause female-limited<br />

epilepsy and cognitive impairment. Nat Genet 40(6):<br />

776-781.<br />

Dravet C. (<strong>2011</strong>) The core Dravet syndrome phenotype.<br />

Epilepsia 52 Suppl 2:3-9.<br />

Escayg A, MacDonald BT, Meisler MH et al. (2000)<br />

Mutations of SCN1A, encoding a neuronal sodium<br />

channel, in two families with GEFS+2. Nat Genet 24(4):<br />

343-345.<br />

Guerrini R, Oguni H. (<strong>2011</strong>) Borderline Dravet syndrome:<br />

a useful diagnostic category? Epilepsia 52 Suppl 2:<br />

10-12.<br />

Hamdan FF, Gauthier J, Dobrzeniecka S et al. (<strong>2011</strong>)<br />

Intellectual disability without epilepsy associated with<br />

STXBP1 disruption. Eur J Hum Genet 19(5): 607-609.<br />

Kato M, Das S, Petras K et al. (2003) Polyalanine expansion<br />

of ARX associated with cryptogenic West syndrome.<br />

Neurology 61(2):267-276.<br />

Kato M, Saitoh S, Kamei A, et al. (2007) A longer polyalanine<br />

expansion mutation in the ARX gene causes<br />

early infantile epileptic encephalopathy with suppression-burst<br />

pattern (Ohtahara syndrome). Am J Hum Genet<br />

81(2):361-366.<br />

Klein KM, Yendle SC, Harvey AS et al. (<strong>2011</strong>) A distinctive<br />

seizure type in patients with CDKL5 mutations:<br />

Hypermotor-tonic-spasms sequence. Neurology 76(16):<br />

1436-1438.<br />

Liang JS, Shimojima K, Takayama R et al. (<strong>2011</strong>) CDKL5<br />

alterations lead to early epileptic encephalopathy in<br />

both genders. Epilepsia 1528-1167.<br />

Marini C, Scheffer IE, Nabbout R et al. (2000) The genetics<br />

of Dravet syndrome. Epilepsia 52 Suppl 2: 24-29.<br />

Nemos C, Lambert L, Giuliano F et al. (2009) Mutational<br />

spectrum of CDKL5 in early-onset encephalopathies: a<br />

study of a large collection of French patients and<br />

review of the literature. Clin Genet 76(4): 357-371.<br />

Saitsu H, Kato M, Mizuguchi T et al. (2008) De novo<br />

mutations in the gene encoding STXBP1 (MUNC18-1)<br />

cause early infantile epileptic encephalopathy. Nat Genet<br />

40(6):782-788.<br />

Shoubridge C, Fullston T, Gécz J. (2010) ARX spectrum<br />

disorders: making inroads into the molecular pathology.<br />

Hum Mutat 31(8):889-900.<br />

Specchio N, Marini C, Terracciano A et al. (<strong>2011</strong>)<br />

Spectrum of phenotypes in female patients with epilepsy<br />

due to protocadherin 19 mutations. Epilepsia 52(7):<br />

1251-1257.<br />

Suls A, Claeys KG, Goossens D et al. (2006)<br />

Microdeletions involving the SCN1A gene may be<br />

common in SCN1A-mutation-negative SMEI patients.<br />

Hum Mutat 27(9):914-20.<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 13


Door: Gerrit-Jan de Haan (gjdhaan@sein.nl), neurologie, Stichting <strong>Epilepsie</strong> Instellingen Nederland, Heemstede en Dick Lindhout,<br />

afdeling Medische Genetica, Universitair Medisch Centrum Utrecht.<br />

Progressieve myoclonus epilepsie<br />

Bij progressieve myoclonus epilepsie staan de symptomen epilepsie, ataxie en cognitief verval op de voorgrond. Deze<br />

aandoening wordt vaak veroorzaakt door een stofwisselingsstoornis. De verschillende vormen van progressieve myoclonus<br />

epilepsie zijn veelal op klinische gronden te onderscheiden. Metabool onderzoek en in toenemende mate<br />

moleculair genetisch onderzoek kunnen de diagnose bevestigen. Hier wordt ingegaan op de meest voorkomende<br />

vormen van progressieve myoclonus epilepsie en op het belang van een adequate diagnose en behandeling.<br />

Onder de term progressieve myoclonus epilepsie vallen<br />

een aantal zeldzame aandoeningen die vrijwel zonder<br />

uitzondering in de eerste twee decennia van het leven debuteren.<br />

Tabel 1 (pagina 16) vat de belangrijkste klinische<br />

kenmerken en moleculair genetische bevindingen samen.<br />

We beperken ons hier tot de bespreking van de eerste drie<br />

in de tabel vermelde aandoeningen.<br />

De ziekte van Unverricht-Lundborg<br />

Het typische beeld, in zijn volledig ontwikkelde vorm, is<br />

eenvoudig te herkennen aan het kernsymptoom: de actiemyoclonus.<br />

Deze myoclonieën nemen sterk toe op het<br />

moment dat de patiënt gaat bewegen en zijn zeer invaliderend<br />

omdat ze vooral de spieren van de romp, schouder<br />

en bekken betreffen. De ziekte van Unverricht-Lundborg<br />

(ULD) debuteert tussen de 6 en 20 jaar. De eerste symptomen<br />

zijn myoclonieën, die in de vroege ochtend het<br />

meest nadrukkelijk aanwezig zijn. Op latere leeftijd treden<br />

de eerste tonisch-clonische aanvallen op, vaak na een<br />

serie myoclonieën. De psychomotore ontwikkeling van<br />

patiënten met ULD is doorgaans normaal. In de begin-<br />

fase lijkt ULD dan ook sterk op Juveniele Myoclonus<br />

<strong>Epilepsie</strong> (JME), al leiden de myoclonieën niet tot de heftige<br />

bliksemschichtachtige schokken die van JME bekend<br />

zijn. De epilepsie is meestal betrekkelijk mild, maar de<br />

myoclonieën nemen in enkele jaren toe. Er bestaat een<br />

grote interindividuele variatie in de ernst van de verschijnselen.<br />

In de lichte vorm hebben patiënten uitsluitend<br />

ochtendmyoclonieën en sporadisch een tonisch-clonische<br />

aanval. Actiemyoclonieën kunnen geheel ontbreken. Bij<br />

de meest ernstige vorm hebben patiënten de gehele dag<br />

schokken in de romp en proximale extremiteiten, sterk<br />

toenemend bij elke vorm van bewegen. Soms bevinden<br />

schokken zich in het diafragma en keel, waardoor de<br />

spraak wordt bemoeilijkt. Het beeld is ongeveer vijf jaar<br />

progressief, waarna een plateaufase ontstaat dat decennia<br />

kan aanhouden. De cognitieve ontwikkeling lijkt niet<br />

direct te worden beïnvloed door het ziektebeeld, maar<br />

vaak is er sprake van een stilstand in de ontwikkeling als<br />

Genetica en epilepsie<br />

de motorische symptomen deelname aan het onderwijs<br />

verhinderen. Het EEG vertoont een (aspecifieke) overmaat<br />

aan trage activiteit, gepaard gaand met spontane en door<br />

lichtflitsprikkeling opgewekte epileptische ontladingen.<br />

Het EEG kan zodoende in een vroeg stadium helpen te<br />

differentiëren tussen ULD en JME. Beeldvormend onderzoek<br />

toont geen specifieke afwijkingen.<br />

Het genetische karakter<br />

ULD is het eerste humane ziektebeeld met epilepsie waarvan<br />

een autosomaal recessieve overerving aannemelijk<br />

werd gemaakt. De aandoening komt het meest voor in af-<br />

gelegen gebieden op het platteland van Finland, en in<br />

landen rond de Middellandse Zee waar consanguïne<br />

huwelijken gebruik zijn. Uit Fins onderzoek bleek dat ULD<br />

vaak geassocieerd is met afwijkingen in het cystatine B gen<br />

(CSTB gen) (Lehesjoki, 2002). De meest voorkomende mutatie<br />

betreft een stukje DNA code van twaalf nucleïnezuren, de<br />

‘dodecamer repeat’, dat zich normaal twee tot drie maal herhaalt,<br />

maar bij mensen met ULD 35-75 maal. Deze verlenging<br />

bevindt zich in het regelgebied van het CSTB gen, waar<br />

de transcriptie van het gen begint (Lehesjoki, 2002). Puntmutaties<br />

komen in minderheid voor (bij 9 procent van de<br />

afwijkende genen). Het is vooralsnog niet duidelijk op welke<br />

wijze de afwijkingen in het CSTB gen verantwoordelijk zijn<br />

voor het ontstaan van epilepsie. Cystatine B is een protease<br />

inhibitor, die de cel beschermt <strong>tegen</strong> de beschadigende effecten<br />

van enzymen (cathepsines). Sommige mutaties in het<br />

CSTB interfereren met de functie van lysosomen (Alakurtti<br />

et al., 2005). Er is gezocht naar een verklaring voor de grote<br />

verschillen in klinische verschijnselen bij de verschillende<br />

vormen van progressieve myoclonus epilepsie. Oorspronkelijk<br />

ging men uit van twee te onderscheiden ziektebeelden:<br />

de ernstige Baltische myoclonus en de mildere Mediterrane<br />

variant. Regionale invloeden lijken een rol te spelen: ook in<br />

het <strong>Nederlandse</strong> cohort (De Haan et al., 2004) viel op dat de<br />

personen die minder ernstige symptomen hadden, merendeels<br />

afkomstig waren uit families afkomstig uit landen<br />

rond de Middellandse zee. Onlangs zijn bij drie families met<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 15


Unverricht-Lundborg<br />

ULD/EPM1<br />

Lafora Body disease<br />

LBD/EPM2<br />

MERRF<br />

Neurale Ceroïd<br />

Lipofuscinose<br />

Sialiodose<br />

Dentato Rubro<br />

Pallido<br />

Luysian Atrofie<br />

Debuut<br />

6-20j<br />

10-20j<br />

Variabel<br />

Variabel<br />

Variabel<br />

Kliniek<br />

actiemyoclonus,<br />

ataxie (laat), cognitie<br />

gespaard<br />

ernstig cognitief<br />

verval, occipitale<br />

aanvallen, myoclonus<br />

retina dystrofie<br />

opticus atrofie<br />

atrofie<br />

macula degeneratie,<br />

snelle dementie<br />

cherry red spot,<br />

dysmorfie,<br />

leerstoornissen<br />

Tabel 1 Samenvatting van belangrijkste klinische kenmerken en moleculair genetische bevindingen.<br />

ULD, waarbij geen associatie met het CSTB gen kon worden<br />

gevonden, mutaties in het Prickle1 gen gevonden. Het enige<br />

verschil was dat de ULD op jongere leeftijd debuteerde dan<br />

bij ‘typische’ patiënten.<br />

Behandeling<br />

De behandeling van ULD bestaat uit valproaat en levetiracetam<br />

als anticonvulsieve middelen. De myoclonieën, die<br />

meestal sterk op de voorgrond staan, zijn niet goed medicamenteus<br />

te beïnvloeden. Ethosuximide, acetazolamide,<br />

zonisamide en topiramaat kunnen een positieve invloed<br />

hebben, maar het effect is vaak onvoldoende. Benzodiazepines<br />

in ons land vaak clonazepam - vormen een belangrijke<br />

ondersteuning. Maar een waarschuwing is op zijn plaats:<br />

de neiging is groot om van deze middelen steeds hogere<br />

doseringen te gaan gebruiken, zeker wanneer ze ad libitum<br />

worden voorgeschreven. Het is ook belangrijk dat middelen<br />

worden vermeden die de myoclonus kunnen versterken,<br />

zoals carbamazepine, fenytoïne, gabapentine en vigabatrine.<br />

Er zijn sterke aanwijzingen dat fenytoïne zelfs irreversibele<br />

neurotoxische effecten heeft bij patiënten met ULD<br />

(Eldridge et al., 1983). Voor wat betreft de niet-medicamen-<br />

Erfelijkheid<br />

teuze behandeling van ULD, zijn er pogingen gedaan om<br />

het verloop te beïnvloeden met antioxidantia. De gedachte<br />

hierbij is, dat het Mediterrane dieet minder oxidatieve stress<br />

bevat dan het Noord-Europese dieet, hetgeen mogelijk een<br />

rol speelt bij de betere prognose bij de Mediterrane variant.<br />

De bevindingen hebben echter niet geleid tot een consistent<br />

advies voor het voorschrijven van antioxidantia.<br />

Lafora Body Disease<br />

Het verloop van Lafora Body Disease (LBD) is indrukwekkend.<br />

De aangedane personen ontwikkelen zich tot in de<br />

puberteit normaal, waarna epileptische aanvallen optreden.<br />

Het gaat om tonisch-clonische aanvallen en myoclonieën.<br />

Deze worden gevolgd door focale aanvallen met visuele<br />

symptomen (blindheid, visuele aura’s) duidend op epilepsie<br />

vanuit een occipitaal focus. Kort na het debuut van de epilepsie<br />

begint een niets ontziende cognitieve achteruitgang<br />

gepaard gaande met dysartrie en ataxie. Vrijwel alle patiënten<br />

overlijden binnen tien jaar na het debuut van de ziekte.<br />

De diagnose wordt gesteld op basis van het typische verloop<br />

van de ziekte en het aantonen van pathogene mutaties met<br />

moleculair genetisch onderzoek. Voorheen werd de klini-<br />

16 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie<br />

EEG<br />

traag<br />

diffuus<br />

epileptiform<br />

trage achter-<br />

grond activiteit,<br />

piekgolven van<br />

6-12 Hz<br />

trage achter-<br />

grond activiteit,<br />

focale bursts<br />

fotosensitief<br />

normale achter-<br />

grond activiteit,<br />

fotosensitief<br />

AR<br />

AR<br />

Maternaal<br />

AR (meest-<br />

al)<br />

AR<br />

AD<br />

Diagnose<br />

CSTB gen mutaties<br />

Lafora bodies huidbiopt,<br />

Mutaties in EPM2A<br />

(Laforin) of EPM2B<br />

(Malin)<br />

Ragged Red fibers<br />

Analyse mitochondrieel<br />

DNA<br />

Bepalen enzymactiviteit<br />

DNA-onderzoek<br />

(meerdere genen)<br />

Neuraminidase tekort<br />

DNA-onderzoek<br />

DRPLA gen


sche diagnose onderbouwd door het aantonen van positieve<br />

insluitlichaampjes in de zweetklieren (PAS). In de jaren 60<br />

van de vorige eeuw werd aangetoond – door onderzoek van<br />

Van Heijcop ten Ham (Van Heycop ten Ham et al., 1963) en<br />

Edgar (Edgar, 1963) die jazz muziekant was ‘en neuropatholoog<br />

in Meer en Bosch - dat het materiaal in de insluitlichaampjes<br />

bestaat uit een zetmeel-achtig polyglucosan.<br />

LBD erft automaal recessief over, en kan dus familiair<br />

optreden. LBD is gekoppeld aan chromosoom 6p. Bij 70<br />

procent van de LBD patiënten worden mutaties gevonden in<br />

het EPM2A gen (ook bekend als Laforin) en bij 30 procent in<br />

het EPM2B gen (NHLRC1 of Malin). Beide genen spelen een<br />

rol bij de opbouw van fijn vertakt glycogeen. Als gevolg van<br />

de mutaties wordt glycogeen met abnormale lange vertakkingen<br />

aangemaakt (Gentry et al., 2009). Het resultaat zijn<br />

lange, weinig vertakte polyglucosan ketens. Deze aberrante<br />

suikerketens zijn niet wateroplosbaar en kunnen door het<br />

celmetabolisme niet meer gebruikt worden. Er is stapeling<br />

in de Lafora bodies in alle weefsels. De behandeling van<br />

LBD bestaat momenteel nog voornamelijk uit symptoombestrijding,<br />

De epileptische aanvallen worden bestreden<br />

met middelen die de myoclonieën niet doen toenemen,<br />

en weinig cognitieve bijwerkingen hebben (valproaat,<br />

levetiracetam, topiramaat, zonisamide, benzodiazepines).<br />

Nu de moleculaire achtergronden van dit beeld zo ver<br />

zijn opgehelderd, is het denkbaar dat er een gentherapie<br />

wordt ontwikkeld. Recent heeft de groep van Minassian<br />

uit Toronto bij een muizenmodel met LBD aangetoond dat<br />

ze de productie van Lafora bodies kunnen reduceren door<br />

de aanmaak van PTG te blokkeren, een enzym dat een rol<br />

speelt bij het activeren van glycogeen synthetase (Turnbull<br />

et al., <strong>2011</strong>).<br />

Associatie met Ragged Red Fibers<br />

Mitochondriale aandoeningen beperken zich zelden tot<br />

één orgaansysteem. Bij Myoclonus <strong>Epilepsie</strong> geassocieerd<br />

met Ragged Red Fibers (MERRF) is vaak sprake van myopathie,<br />

neuropathie, doofheid, dementie, klein postuur<br />

en opticus atrofie. Myoclonus en ataxie zijn constante<br />

verschijnselen. Er zijn grote variaties in debuutleeftijd,<br />

ernst en prognose. Een en ander is het gevolg van heteroplasmie,<br />

de cellen bevatten vele mitochondria van diverse<br />

herkomst. De ernst van de verschijnselen hangt af van het<br />

percentage afwijkende mitochondria in het aangedane<br />

orgaansysteem.Het EEG toont een vertraagd achtergrondpatroon<br />

met bursts van gegeneraliseerde piekgolfcomplexen<br />

met een frequentie van 2-5 Hz. Daarnaast zijn<br />

er ook vaak focale ontladingen. Op de MRI worden atrofie<br />

en calcificaties in de basale ganglia gezien. De diagnose<br />

wordt bevestigd door een sterke proliferatie van mitochondriën<br />

in het spierbiopt, te zien als ragged red fibers. Er is<br />

sprake van een mitochondriale overerving van MERRF, die<br />

uitsluitend van moeder op kind over gaat. De meest voor-<br />

Genetica en epilepsie<br />

komende mutatie, bij 80 procent van de MERRF patiënten,<br />

is een A8344G mutatie in het tyrosine tRNA (MTTK). De<br />

behandeling van MERRF is symptomatisch, met valproaat,<br />

levetiracetam, zonisamide en topiramaat. Er zijn pogingen<br />

gedaan om de stofwisseling te beïnvloeden met hoge doses<br />

van co-enzym Q10 en L-Carnitine, maar dit had weinig<br />

succes (De Siqueira, 2010).<br />

Concluderend<br />

Progressieve myoclonus epilepsieën zijn zeldzaam. Deze<br />

ziekten hebben echter in belangrijke mate bijdrage aan de<br />

verwerving van kennis over de stofwisseling in de hersenen.<br />

De meeste progressieve myoclonus epilepsieën zijn monogenetische<br />

aandoeningen. Het debuut bij aandoeningen als<br />

ULD en LBD is zo laat dat de diagnose nauwelijks een rol<br />

kan spelen bij de counseling over de herhalingskans in het<br />

gezin. Toch is voor een juiste prognose een goede, moleculair<br />

genetisch onderbouwde diagnose van belang, ook al<br />

is deze vaak somber. De diagnose kan ook van belang zijn<br />

voor de behandeling. Sommige anti-epileptica hebben een<br />

positief effect op de epilepsie en de myoclonieën. Andere<br />

middelen kunnen de symptomen doen aggraveren, en van<br />

fenytoïne is zeer aannemelijk dat het neurologische schade<br />

veroorzaakt bij ULD.<br />

Referenties<br />

Alakurtti K, Weber E, Rinne R et al. (2005) Loss of lysosomal<br />

association of cystatin B proteins representing progressive<br />

myoclonus epilepsy, EPM1, mutations. Eur J Hum<br />

Genet 13:208-215.<br />

De Haan GJ, Halley DJ, Doelman JC et al. (2004)<br />

Univerricht-Lundborg disease: underdiagnosed in the<br />

Netherlands. Epilepsia 45:1061-1063.<br />

De Siqueira LF. (2010) Progressive myoclonic epilepsies:<br />

review of clinical, molecular and therapeutic aspects. J<br />

Neurol 257:1612-1619.<br />

Edgar GWF. (1963) Progressive myoclonus epilepsy as an<br />

inborn error of metabolism compared to storage disease.<br />

Epilepsia 4:120-137.<br />

Eldridge R, Iivanainen M, Stern R et al. (1983) “Baltic”<br />

myoclonus epilepsy: hereditary disorder of childhood<br />

made worse by phenytoin. Lancet 2:838-842.<br />

Gentry MS, Dixon JE, Worby CA. (2009) Lafora disease:<br />

insights into neurodegeneration from plant metabolism.<br />

Trends Biochem Sci 34:628-639.<br />

Lehesjoki AE. (2002) Clinical features and genetics of<br />

Unverricht-Lundborg disease. Adv Neurol 89:193-197.<br />

Turnbull J, DePaoli-Roach AA, Zhao X et al. (<strong>2011</strong>) PTG<br />

depletion removes Lafora bodies and rescues the fatal<br />

epilepsy of Lafora disease. PLoS Genet 7:e1002037.<br />

Van Heycop ten Ham MW, de Jager H. (1963) Progressive<br />

Myoclonus Epilepsy with Lafora Bodies, Clinical-<br />

Pathological Features. Epilepsia 4:95-119.<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 17


Onderzoek naar effecten van ketogeen dieet:<br />

<strong>Epilepsie</strong>centrum Kempenhaeghe zoekt deelnemers!<br />

Het ketogeen dieet is een behandelmethode voor epilepsie en kan worden overwogen als medicatie onvoldoende<br />

effect heeft. In de media verschijnen steeds vaker publicaties over de positieve effecten van voeding<br />

op stemming, cognitie en gedrag. Kempenhaeghe doet wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van<br />

het ketogeen dieet op epilepsie.<br />

Voor deelname aan dit onderzoek zoekt Kempenhaeghe kinderen en jongeren tussen 1 en 18 jaar met een<br />

vorm van epilepsie die onvoldoende reageert op medicijnen.<br />

Uit eerder onderzoek blijkt dat het ketogeen dieet bij 44 tot 92 procent van de patiënten een positief effect<br />

heeft. Deze effecten zijn doorgaans na drie maanden al zichtbaar. Is dat niet het geval, dan wordt het dieet<br />

afgebouwd.<br />

In Nederland worden per jaar circa 50 kinderen en jongeren aangemeld voor dit dieet. Dat is een klein deel<br />

van de kinderen die mogelijk baat kunnen hebben bij deze behandeling. Het doel van het wetenschappelijk<br />

onderzoek is dan ook om bij gunstig resultaat meer kinderen en jongeren de mogelijkheid te bieden het<br />

ketogeen dieet te volgen.<br />

Twee zaken zijn onderwerp van wetenschappelijk onderzoek:<br />

- Neemt het aantal kinderen dat gunstig reageert op het ketogeen dieet toe als er extra begeleiding van<br />

artsen, een diëtiste en een epilepsieverpleegkundige wordt ingezet?<br />

- Wegen de kosten van die extra inzet op <strong>tegen</strong> het resultaat dat bij de kinderen wordt behaald?<br />

Het volledige onderzoeksdesign is recent gepubliceerd in BMC*.<br />

Wij informeren u graag over de achtergronden, de mogelijkheden, en de beperkingen van het dieet en over<br />

de mogelijkheden van deelname aan het onderzoek. Hiervoor kunt u terecht bij mevrouw D. Lambrechts,<br />

neuroloog en onderzoeker, telefoon (040) 227 97 67, email ojena@kempenhaeghe.nl. Of bij de projectleider<br />

dr M. Majoie telefoon 06-23479085, e-mail majoiem@kempenhaege.nl.<br />

Bezoekt u bovendien de websites www.ketogeenmenu.nl en www.kempenhaeghe.nl voor meer informatie<br />

over het ketogeen dieet en over Kempenhaeghe.<br />

Ondertitel: © Alle rechten voorbehouden aan APCS, december 2010<br />

* de Kinderen RJ, Lambrechts DA, Postulart D, Kessels AG, Hendriksen JG, Aldenkamp AP, Evers SM, Majoie MH. Research into<br />

the (Cost-) effectiveness of the ketogenic diet among children and adolescents with intractable epilepsy: design of a randomized<br />

controlled trial. BMC Neurol. <strong>2011</strong> Jan 25;11(1):10


Door: Eva Brilstra (E.H.Brilstra@umcutrecht.nl) en Bobby Koeleman, afdeling Medische Genetica, Universitair Medisch<br />

Centrum Utrecht.<br />

Kleine chromosoomafwijkingen<br />

en epilepsie<br />

Tot voor kort werden grote structurele afwijkingen van chromosomen en relatief zeldzame genmutaties beschouwd<br />

als de voor epilepsie belangrijkste variaties van het humane genoom. Door de ontwikkeling van nieuwe chromosoom<br />

analysetechnieken is in de afgelopen vijf jaar echter gebleken dat kleine structurele afwijkingen van chromosomen<br />

een veel frequentere risicofactor zijn voor epilepsie. In dit artikel wordt nader ingegaan op de diagnostiek van kleine<br />

chromosomale afwijkingen bij patiënten met epilepsie.<br />

Karyotypering en array-CGH<br />

Numerieke en structurele afwijkingen van chromosomen<br />

zijn belangrijke erfelijke oorzaken van ontwikkelingsstoornissen,<br />

dysmorfieën, mentale retardatie en epilepsie.<br />

<strong>Epilepsie</strong> is na mentale retardatie en dysmorfieën, het<br />

meest voorkomende verschijnsel bij patiënten met een<br />

chromosomale afwijking. Zo zijn er 400 chromosomale<br />

aandoeningen waarbij epilepsie één van de symptomen<br />

kan zijn. Bij de volgende chromosomale aandoeningen<br />

komt epilepsie voor bij meer dan de helft van de patiënten:<br />

het Wolf-Hirschhorn (4p-) syndroom (58 procent epilepsie),<br />

het Miller-Dieker syndroom (del 17p13.3; 70 procent<br />

epilepsie), het Angelman syndroom (del 15q11-q13; 91<br />

procent epilepsie), een inversie duplicatie chromosoom<br />

15 syndroom (65 procent epilepsie), terminale deleties<br />

van chromosoom 1q en 1p (62 procent epilepsie), en ring<br />

chromosomen 14 en 20 syndromen (beide 100 procent<br />

epilepsie).<br />

Sinds de jaren 70 kunnen structurele chromosoomafwijkingen<br />

met karyotypering worden opgespoord en zijn<br />

honderden chromosoomafwijkingen beschreven. Dit<br />

succes en het aantal gedetecteerde pathogene structurele<br />

chromosoomafwijkingen werd echter beperkt door de lage<br />

resolutie van karyotypering, waarmee slechts afwijkingen<br />

met een minimale grootte van vijf tot tien megabase gedetecteerd<br />

kunnen worden. Deze beperking is in de loop van<br />

de afgelopen vijf jaar ondervangen door nieuwe array-technieken<br />

waarmee veel kleinere chromosoomafwijkingen<br />

kunnen worden opgespoord (Pinkel et al., 1998). De<br />

meest gebruikte technieken zijn array Comparative<br />

Genomic Hybridization (array-CGH) en array-based Single<br />

Nucleotide Polymorphism genotyping (SNP-array). Met deze<br />

nieuwe array-technologie kunnen afwijkingen van circa 100<br />

kilobase en kleiner worden gedetecteerd. Deze kleine afwijkingen<br />

worden Copy Number Variations (CNVs) genoemd.<br />

De term CNVs wordt gebruikt om alle afwijkingen van het<br />

Genetica en epilepsie<br />

normale aantal kopieën van een DNA regio aan te duiden.<br />

Bij een microdeletie is van een specifieke DNA regio maar<br />

één kopie in plaats van het normale aantal van twee kopieën<br />

aanwezig. Bij een microduplicatie is een DNA regio verdubbeld<br />

aanwezig; er zijn drie (of meer) kopieën van deze DNA<br />

regio aanwezig.<br />

In de afgelopen vijf jaar is gebleken dat CNVs een belangrijke<br />

vorm van genetische variatie in het humane genoom<br />

zijn, met een breed spectrum van fenotypische consequenties,<br />

variërend van zeer ernstig pathogeen tot neutraal en<br />

frequent in de normale populatie. Met de ontdekking van<br />

klinisch relevante CNVs is het aantal klinisch genetische<br />

diagnoses significant ges<strong>tegen</strong> bij een breed spectrum van<br />

aandoeningen (Lee & Scherer, 2010). Echter, ook in het<br />

genoom van een willekeurig gezond individu in de normale<br />

populatie zijn gemiddeld 23 CNVs aanwezig. Dit illustreert<br />

het belang van de klinisch genetische interpretatie van<br />

gevonden afwijkingen in de context van bekende relaties<br />

tussen genen en chromosomale gebieden en klinische<br />

fenotypes. Deze problematiek is vooral uitgesproken voor<br />

frequente CNVs die geassocieerd zijn met neurologische<br />

en psychiatrische aandoeningen, zoals mentale retardatie,<br />

autisme, schizofrenie en ook epilepsie. In het hierna-<br />

volgende zal verder worden ingegaan op de rol van CNVs<br />

bij epilepsie en de complexiteit van een betrouwbare<br />

predictie en etiologische diagnose.<br />

Copy Number Variations<br />

Alvorens verder in te gaan op de rol van CNVs bij epilepsie,<br />

is het belangrijk om onderscheid te maken tussen vaker<br />

voorkomende (recurrent) CNVs, en zeldzame, vaak nooit<br />

eerder beschreven (rare nonrecurrent of novel) CNVs.<br />

Vaker voorkomende CNVs<br />

In het humane genoom komen repeterende sequenties<br />

voor met een dusdanige homologe structuur dat<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 19


microdeleties en microduplicaties makkelijk kunnen ontstaan.<br />

Op deze locaties worden bij niet verwante personen<br />

identieke CNVs gedetecteerd. Voorbeelden hiervan zijn de<br />

15q13.3, 16p13.11 en 15q11.2 microdeleties. Deze CNVs zijn<br />

onomstotelijk geassocieerd met een breed spectrum van<br />

neurologische en psychiatrische aandoeningen waaronder<br />

epilepsie. Desondanks worden deze CNVs ook gevonden bij<br />

gezonde individuen en bij gezonde ouders die de CNV hebben<br />

doorgegeven aan een kind met epilepsie. De 15q13.3<br />

microdeletie werd voor het eerst beschreven als genetische<br />

oorzaak bij zeven patiënten met mentale retardatie, milde<br />

dysmorfieën en epilepsie (Sharp et al., 2008). De associatie<br />

met epilepsie stimuleerde verder onderzoek in een groter<br />

cohort van Idiopathische Gegeneraliseerde <strong>Epilepsie</strong> (IGE)<br />

patiënten van wie SNP-array data beschikbaar waren.<br />

Inderdaad werd de 15q13.3 microdeletie gevonden bij 1.3<br />

procent van de 1223 patiënten met IGE en bij geen van<br />

de 3000 controle individuen (Helbig et al., 2009). Ondanks<br />

deze sterke associatie (geschatte Odds Ratio van 50),<br />

compliceerde opvolgend familieonderzoek het beeld; de<br />

15q13.3 deletie werd ook gevonden bij niet aangedane<br />

ouders en andere verwanten zonder epilepsie (Dibbens et<br />

al., 2009). Uit verder onderzoek naar andere klinisch relevante<br />

CNVs bleek dat tot 3 procent van de IGE patiënten<br />

drager is van een met neuropsychiatrische aandoeningen<br />

geassocieerde CNV, zoals de 15q11.2 en 16p13.1 microdeleties<br />

(De Kovel et al., 2010). Cumulatief ver<strong>tegen</strong>woordigen<br />

deze CNVs de tot nu toe grootste groep van genetische<br />

risicofactoren voor IGE met een relatief hoge Odds Ratio.<br />

Desondanks blijft terughoudendheid geboden als het<br />

gaat om predictie en etiologische diagnose . Het feit dat<br />

deze vaak voorkomende CNVs ook geassocieerd zijn met<br />

andere neuropsychiatrische aandoeningen, niet zelden<br />

geërfd worden van een gezonde ouder, en ook bij gezonde<br />

personen voorkomen, duidt erop dat deze chromosomale<br />

afwijkingen geen op zichzelf staande genetische oorzaken<br />

zijn van epilepsie.<br />

Mefford et al. publiceerden in 2010 de resultaten van<br />

array-CGH onderzoek in een groot cohort patiënten met<br />

verschillende vormen van epilepsie, waaronder IGE, maar<br />

ook focale epilepsie en andere epilepsiesyndromen, zoals<br />

West syndroom en Elektrische Status Epilepticus tijdens<br />

de Slaap (ESES) syndroom. Wederom werd bij 2.9 procent<br />

van de 517 patiënten een microdeletie 15q13.3, 16p13.11<br />

of 15q11.2 gevonden. De patiënten die drager zijn van een<br />

CNV waren overwegend patiënten met IGE, op twee patienten<br />

na: één patiënt met focale epilepsie en één patiënt<br />

met infantiele convulsies (Mefford et al., 2010). Bij één<br />

patiënt van een cohort van dertien patiënten met een ESES<br />

syndroom bleek ook een 15q13.3 deletie aanwezig te zijn.<br />

Ten slotte is in een Engelse studie bij 0.6 procent van 3812<br />

sporadische patiënten met voornamelijk focale epilepsie de<br />

16p13.11 CNV gevonden , terwijl geen van de 1299 controles<br />

een dergelijke deletie (groter dan 16 kb) had. In deze studie<br />

werd de 15q13.3 deletie echter bij geen van de patiënten<br />

met focale epilepsie aangetoond (Heinzen et al., 2010).<br />

Deze bevindingen laten een sterke, maar complexe correlatie<br />

zien tussen het voorkomen van specifieke bekende<br />

CNVs en het epilepsie fenotype. De beschreven CNVs zijn<br />

voornamelijk geassocieerd met IGE, maar bij gebrek aan<br />

grote studies bestaat de mogelijkheid dat deze CNVs ook<br />

genetische risicofactoren zijn voor andere vormen van<br />

epilepsie.<br />

Zeldzame CNVs<br />

Naast vaker voorkomende CNVs kunnen met array-CGH<br />

en SNP-array ook zeer zeldzame of unieke CNVs worden<br />

opgespoord. Bij 5 procent van de patiënten uit het eerder<br />

beschreven cohort van Mefford et al. bleek een dergelijke<br />

CNV aanwezig te zijn (Mefford et al., 2010). Door medische<br />

genetica werd een inventarisatie gemaakt van afwijkingen<br />

gevonden met array-CGH onderzoek bij 184 epilepsie<br />

patiënten in het kader van reguliere patiëntenzorg. Het<br />

onderzoek was aangevraagd door de behandelende arts als<br />

diagnostische test. Veel van deze patiënten hadden een ernstige<br />

vorm van epilepsie, met een debuut op jonge kinderleeftijd<br />

en bijkomende neurologische verschijnselen, zoals<br />

een verstandelijke beperking. In 41 procent van de gevallen<br />

werden één of meer mogelijk pathogene CNVs gevonden.<br />

Vijf van deze 75 patiënten hadden een bekende pathogene<br />

vaak voorkomende CNV, de resterende CNVs zijn uniek en<br />

niet eerder geobserveerd (nog niet gepubliceerde data).<br />

Als bij een patiënt met epilepsie een niet eerder beschreven<br />

CNV wordt aangetoond, kan niet zonder meer worden ge-<br />

concludeerd dat er een causale relatie bestaat met de epilepsie.<br />

Een causaal verband is meer of minder waarschijnlijk<br />

afhankelijk van een aantal aspecten. Ten eerste kan<br />

worden gekeken naar de resultaten van array-CGH onderzoek<br />

bij beide ouders. Als de CNV wordt teruggevonden<br />

bij één van de ouders en de betreffende ouder heeft geen<br />

epilepsie, maakt dit een causaal verband minder waarschijnlijk.<br />

Blijkt de CNV echter bij beide ouders afwezig te<br />

zijn en dus nieuw (de novo) te zijn ontstaan, dan maakt dit<br />

een causaal verband waarschijnlijker. Ten tweede kan worden<br />

nagegaan of dezelfde of een overlappende CNV eerder<br />

is gerapporteerd in de medische literatuur of in databases.<br />

Als dit het geval is en de betreffende persoon had vergelijkbare<br />

verschijnselen, dan pleit dit voor een causaal verband.<br />

Tot slot wordt de aard en de geneninhoud van de CNV<br />

beoordeeld. In het algemeen is de kans dat er een causaal<br />

verband is tussen de CNV en de epilepsie bij een microdeletie<br />

groter dan bij een microduplicatie. Bovendien zal een<br />

grotere afwijking vaker pathogeen zijn, dan een kleinere<br />

afwijking. Er kan worden nagegaan wat bekend is van het<br />

20 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie


expressieprofiel en de functie van de genen gelegen binnen<br />

de CNV. Als één of meerdere genen tot expressie komen<br />

in het brein en betrokken zijn bij processen waarvan een<br />

relatie met het ontstaan van epilepsie aannemelijk kan<br />

worden geacht, maakt dit een causaal verband tussen de<br />

CNV en de epilepsie eveneens waarschijnlijker. Als uit<br />

eerdere studies, bijvoorbeeld associatiestudies of koppelingsonderzoek,<br />

is gebleken dat er een relatie is tussen het<br />

locus of één van de genen in de CNV en epilepsie pleit dit<br />

eveneens voor pathogeniciteit.<br />

Conclusies<br />

Een aantal vaker voorkomende CNVs zijn belangrijke<br />

genetische risicofactoren voor IGE en mogelijk ook voor<br />

andere epilepsiesyndromen. Als bij patiënten met epilepsie<br />

en eventuele bijkomende verschijnselen, array-CGH onderzoek<br />

wordt verricht, is er een kans van 9 tot 40 procent,<br />

afhankelijk van de klinische kenmerken en van de resolutie<br />

van de test, dat tenminste één mogelijk pathogene CNV<br />

wordt gevonden. Betreft dit een niet eerder beschreven<br />

CNV dan is doorgaans nadere analyse nodig om tot een uitspraak<br />

over het causale verband met de epilepsie te komen.<br />

Het groeiende aantal unieke CNVs dat wordt gevonden<br />

met array-CGH en SNP-array onderzoek bij patiënten met<br />

epilepsie zal uiteindelijk leiden tot een toenemende kennis<br />

over de genetische oorzaken van epilepsie en eenduidige<br />

DNA diagnostiek in de meeste gevallen mogelijk maken.<br />

Genetica en epilepsie<br />

Referenties<br />

De Kovel CG, Trucks H, Helbig I et al. (2010) Recurrent microdeletions<br />

at 15q11.2 and 16p13.11 predispose to idiopathic<br />

generalized epilepsies. Brain 133(Pt 1):23-32.<br />

Dibbens LM, Mullen S, Helbig I et al. (2009) Familial and sporadic<br />

15q13.3 microdeletions in idiopathic generalized epilepsy:<br />

precedent for disorders with complex inheritance.<br />

Hum Mol Genet 18(19):3626-3631.<br />

Heinzen EL, Radtke RA, Urban TJ et al. (2010) Rare deletions<br />

at 16p13.11 predispose to a diverse spectrum of sporadic epilepsy<br />

syndromes. Am J Hum Genet 86(5):707-718.<br />

Helbig I, Mefford HC, Sharp AJ et al. (2009) 15q13.3 microdeletions<br />

increase risk of idiopathic generalized epilepsy. Nat<br />

Genet 41(2):160-162.<br />

Lee C, Scherer SW. (2010) The clinical context of copy number<br />

variation in the human genome. Expert Rev Mol Med 12:e8.<br />

doi: 10.1017/S1462399410001390.<br />

Mefford HC, Muhle H, Ostertag P et al. (2010) Genome-wide<br />

copy number variation in epilepsy: novel susceptibility loci<br />

in idiopathic generalized and focal epilepsies. PLoS Genet<br />

6(5):e1000962.<br />

Pinkel D, Segraves R, Sudar D et al. (1998) High resolution analysis<br />

of DNA copy number variation using comparative genomic<br />

hybridization to microarrays. Nat Genet 20(2):207-211.<br />

Sharp AJ, Mefford HC, Li K et al. (2008) A recurrent 15q13.3<br />

microdeletion syndrome associated with mental retardation<br />

and seizures. Nat Genet 40(3):322-8.<br />

Congres ‘Goede zorg voor kinderen met refractaire epilepsie<br />

en een ontwikkelingsachterstand’<br />

In <strong>2011</strong> bestaat <strong>Epilepsie</strong>Plus (<strong>Epilepsie</strong> Vereniging<br />

Nederland) 25 jaar. <strong>Epilepsie</strong>Plus is de doelgroep voor<br />

ouders van kinderen met een refractaire epilepsie of<br />

epilepsiesyndroom en een ontwikkelingsachterstand.<br />

Zij organiseert samen met het Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds<br />

een tweedaags congres op 18 en 19 november <strong>2011</strong>:<br />

- op 18 november is er een dag voor professionals:<br />

kinderartsen, (kinder)neurologen, artsen verstandelijk<br />

gehandicapten (avg), epilepsieverpleegkundigen, -consulenten,<br />

gedragswetenschappers en andere geïnteresseerden;<br />

- op 19 november zijn ouders met een kind met moeilijk<br />

instelbare epilepsie welkom.<br />

Na een gedegen introductie op refractaire epilepsie en<br />

epilepsiesyndromen is er tijdens het congres veel aandacht<br />

voor de ‘+-factor’; refractaire epilepsie als hersenfunctiestoornis.<br />

Daarbij gaat het om het (h)erkennen van<br />

en omgaan met bijkomende problematiek, zoals leer-<br />

en ontwikkelingsstoornissen en moeilijk verstaanbaar<br />

gedrag. Cruciaal voor goede zorg aan deze groep kinderen<br />

is een optimale samenwerking tussen alle betrokken professionals<br />

en ouders. Op welke wijze kan deze samenwerking<br />

worden verbeterd? Lezers van het <strong>Liga</strong>blad krijgen<br />

een uitnodiging toegestuurd. Accreditatie is verleend<br />

door: NVK, NVN en NVAVG.<br />

Kijk voor meer informatie over het programma en voor<br />

uw aanmelding op de website van de <strong>Epilepsie</strong> Vereniging<br />

Nederland: www.epilepsievereniging.nl.<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 21


Door: Hans Stroink (h.stroink@cwz.nl), (kinder)neurologie, Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, Nijmegen; Bas Stunnenberg en<br />

Floor Jansen (f.e.jansen@umcutrecht.nl), kinderneurologie, Universitair Medisch Centrum, Utrecht.<br />

<strong>Epilepsie</strong> en de relatie met andere<br />

paroxysmale aandoeningen<br />

Recentelijk zijn genen ontdekt betrokken bij autosomaal dominant overervende epilepsie. Mutaties in een aantal van<br />

deze genen kunnen ook andere paroxysmale aandoeningen veroorzaken, zoals migraine en bewegingsstoornissen<br />

waaronder ataxie. Verschillende paroxysmale aandoeningen kunnen daardoor bij één persoon of binnen één familie<br />

aanwezig zijn. De aard van de mutatie kan echter ook het fenotype bepalen, zodat de symptomatologie van familie tot<br />

familie varieert afhankelijk van de aanwezige mutatie in het betreffende gen. Hier wordt beknopt de huidige stand<br />

van zaken weergegeven.<br />

De diagnose van paroxysmale aandoeningen berust voornamelijk<br />

op de (hetero)anamnese. Naast EEG en beeldvormend<br />

onderzoek (MRI) zijn meer recent de ontwikkelingen<br />

in het genetische onderzoek van steeds groter<br />

belang geworden voor de diagnose en behandeling van<br />

epilepsie. Hier worden de genetische ziektebeelden beschreven,<br />

waar bij patiënten en/of familieleden naast epilepsie<br />

ook andere paroxysmale symptomen voorkomen.<br />

Genetische associatie<br />

Monogenetische autosomaal dominant overervende<br />

epilepsiesyndromen zijn relatief zeldzaam. De nu bekende<br />

genen voor monogentisch bepaalde idiopathische<br />

epilepsie coderen bijna allemaal voor ionkanalen. Het<br />

is opvallend dat vaak koortsstuipen worden beschreven<br />

in de gepubliceerde families. Stoornissen in de functie<br />

van ionkanalen zijn behalve bij epilepsie onder andere<br />

ook beschreven bij migraine, bewegingsstoornissen,<br />

spierziekten en hartritmestoornissen (Kullmann, 2010;<br />

Crompton & Berkovic, 2009; Stroink, <strong>2011</strong>). Kenmerkend<br />

voor kanalopathieën is het paroxysmale karakter<br />

van de symptomen. Interictaal zijn de patiënten vaak<br />

klachtenvrij. Bij een deel van de kanalopathieën kunnen<br />

na langere tijd wel blijvende symptomen ontstaan,<br />

bijvoorbeeld bij episodische ataxie type 2. Vaak begint<br />

de symptomatologie van kanalopathieën, vooral als het<br />

epilepsie betreft, al op jonge leeftijd. De epileptische<br />

aanvallen kunnen na enige tijd spontaan in remissie<br />

gaan. Maar op latere leeftijd kunnen bij deze patiënten<br />

weer andere paroxysmale aandoeningen ontstaan. Dus<br />

een mutatie in één gen kan bij één persoon tot verschillende<br />

paroxysmale symptomen leiden op verschillende<br />

leeftijden. Anderzijds kan één nauw omschreven klinisch<br />

syndroom door mutaties in verschillende genen worden<br />

veroorzaakt.<br />

Migraine en epilepsie<br />

Migraine en epilepsie zijn een enkele maal moeilijk van<br />

elkaar te onderscheiden. Soms gaan epilepsie en migraine<br />

samen. Een epileptisch insult kan optreden tijdens de<br />

aura van de migraine, ook wel aangeduid met de enigszins<br />

omstreden term migralepsy. Na een insult kan een<br />

postictale migraine optreden. Patiënten met epilepsie<br />

hebben twee tot vier maal vaker migraine dan mensen<br />

zonder epilepsie (Crompton & Berkovic 2009; Haan et<br />

al., 2008) en omgekeerd heeft 1 tot 17 procent van de<br />

patiënten met migraine epilepsie, hetgeen gemeenschappelijke<br />

genetische determinanten veronderstelt. <strong>Epilepsie</strong><br />

en migraine zijn beide symptomen van aandoeningen als<br />

mitochondriale encephalomyopathieën (MELAS, POLG<br />

mutaties) en goedaardige occipitale epilepsie (Crompton<br />

& Berkovic 2009; Haan et al., 2008). Daarnaast kunnen<br />

migraine en epilepsie allebei voorkomen bij een onderliggende<br />

hersenaandoening waaronder een arterioveneuze<br />

malformatie, alternerende hemiplegie van de<br />

kinderleeftijd en het Sturge Weber syndroom.<br />

Familiaire hemiplegische migraine (FHM) is een<br />

zeldzame autosomaal dominant overervende vorm van<br />

migraine met aura, meestal een passagere hemiplegie.<br />

Het klinisch beeld van FHM varieert van aanvallen met<br />

pure hemiplegische migraine tot aanvallen die in het<br />

ergste geval resulteren in coma (met bij beeldvormend<br />

onderzoek in sommige gevallen aanwijzingen voor<br />

cerebraal oedeem), hemiparalyse, koorts, meningeale<br />

prikkeling en status epilepticus, hetgeen dagen tot weken<br />

kan aanhouden. Opvallend is dat bij een deel van de FHM<br />

patiënten de aanvallen worden geluxeerd door een mild<br />

hoofdtrauma. Er zijn momenteel drie genen bekend<br />

waarin mutaties familiaire hemiplegische migraine<br />

veroorzaken: CACNA1A (FHM1), ATP1A2 (FMH2) en<br />

22 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie


Genen<br />

CACNA1A<br />

(FHM1)<br />

ATP1A2<br />

(FHM2)<br />

SCN1A<br />

(FHM3)<br />

SCN1A (FMH3) (Kullmann, 2010; Russell & Ducros <strong>2011</strong>;<br />

Crompton & Berkovic 2009; Haan et al., 2008) (tabel 1).<br />

FHM1-gen<br />

Het FHM1-gen CACNA1A codeert voor de 1A subunit van<br />

het neuronale calciumkanaal en ligt op de korte arm van<br />

chromosoom 19. Het gen heeft een functie bij de neurotransmittor<br />

release. Mutaties in dit gen, meestal missense,<br />

worden in ongeveer de helft van de families met FHM<br />

gevonden. Bij FHM1 treden insulten meestal op tijdens<br />

de migraine aanvallen. Er is één familie beschreven met<br />

koortsstuipen, complex partiële aanvallen en tonisch-<br />

clonische insulten onafhankelijk van de migraine aanvallen<br />

(Haan et al., 2008).<br />

FHM2-gen<br />

Het FHM2-gen ATP1A2 codeert voor de 2-subunit van de<br />

gliale natrium-kalium ATPase pomp en bevindt zich op de<br />

lange arm van chromosoom 1. Mutaties verminderen de<br />

functie van deze pomp. Daardoor raakt de energiegradiënt<br />

nodig voor heropname door gliaweefsel van glutamaat uit<br />

de synaps verstoord met als gevolg hyperexcitatie. <strong>Epilepsie</strong><br />

komt voor bij 20 procent van de families met FHM2<br />

(Crompton & Berkovic, 2009; Haan et al., 2008; Espeche<br />

et al., <strong>2011</strong>). Er is bij deze families geen duidelijke relatie<br />

tussen het type mutatie en het optreden van epilepsie. Er<br />

treden non-febriele convulsies op tussen de leeftijd van<br />

drie en twaalf maanden, de zogenoemde benigne familiaire<br />

infantiele convulsies (BFIC). Maar er zijn ook families<br />

beschreven met later optredende partiële aanvallen, met<br />

eventuele generalisatie, en met tonisch-clonische insulten.<br />

FHM3-gen<br />

Het FHM3-gen SCN1A codeert voor de 1-subunit van het<br />

Genetica en epilepsie<br />

Product<br />

1A subunit<br />

P/Q type Ca 2+ kanaal<br />

2 subunit Na + /K +<br />

ATPase<br />

subunit neuronaal<br />

Na + kanaal<br />

Meest voorkomende fenotypes<br />

- EA2<br />

- FHM, tijdens de migraine aanvallen<br />

- Spinocerebellaire ataxie (SCA 6)<br />

- FHM, met soms insulten tijdens<br />

de migraine aanvallen<br />

- GEFS+<br />

- SMEI (Dravet syndroom)<br />

Zeldzamere fenotypes<br />

- Absence epilepsie samen met EA2<br />

- 1 familie met PS, TC en koortsstuipen<br />

Bij 20 procent van de FHM families:<br />

- PS<br />

- BFIS<br />

koortsstuipen<br />

- FHM<br />

Tabel 1 Migraine en epilepsie: een overzicht (N.B. FHM familiare hemiplegische migraine; EA2 episodische ataxie type 2; TC tonisch-<br />

clonische insulten; PS partial seizures; CPS complex partial seizures; BFIS benign familial infantile seizures; GEFS+ gegeneraliseerde<br />

epilepsie met koortsstuipen plus; SMEI severe myoclonic epilepsy of infancy).<br />

spanningsafhankelijke neuronale natriumkanaal en ligt<br />

op chromosoom 2. Volledig functieverlies van het SCN1Agen<br />

veroorzaakt severe myoclonic epilepsy of infancy (SMEI,<br />

Dravet syndroom) (Crompton & Berkovic, 2009). Dit<br />

is een bijzonder ernstig epilepsiesyndroom beginnend<br />

met langdurige koortsstuipen in het eerste levensjaar,<br />

gevolgd door moeilijk behandelbare insulten zonder<br />

koorts. Na een aanvankelijk normale mentale ontwikkeling<br />

stagneert deze en ontstaat een forse mentale<br />

retardatie. Deze kinderen hebben meestal een spontane<br />

mutatie. Mildere mutaties kunnen leiden tot gegeneraliseerde<br />

epilepsie met koortsstuipen plus (GEFS+) en/<br />

of FHM. GEFS+ begint met recidiverende koorstuipen,<br />

soms persisterend tot na het zesde jaar, gevolgd door<br />

spontane insulten, bij een positieve familieanamnese.<br />

De epilepsie gaat meestal voor de volwassen leeftijd in<br />

remissie. Slechts voor enkele SCN1A mutaties is een<br />

associatie met hemiplegische migraine beschreven.<br />

Ataxie en epilepsie<br />

Episodische ataxie type 1 (EA1) wordt veroorzaakt door<br />

loss-of-function puntmutaties (missense mutaties) in<br />

het Kv1.1 (KCNA1) gen gelegen op chromosoom 12. Dit<br />

gen codeert voor de -subunit van het spanningsafhankelijke<br />

kaliumkanaal (zie voor een overzichtsartikel<br />

Rajakulendran et al., 2007). Patiënten presenteren zich<br />

met korte episoden (seconden tot minuten) met ataxie,<br />

soms gecombineerd met dysarthrie, ataxie, kramp in<br />

de handen, duizeligheid, dubbelzien en tremor. De verschijnselen<br />

kunnen worden uitgelokt door een schrikreactie<br />

(startlerespons), hevige lichamelijke inspanning<br />

of emotionele stress. Neuromyotonie is klinisch aanwezig<br />

bij alle EA1 patiënten, wisselend in ernst, met een<br />

voorkeur voor de vingerflexoren, kuitspieren en spieren<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 23


Fenotype<br />

EA1<br />

EA2<br />

PKD<br />

PKND<br />

PED<br />

Genen<br />

KCNA1<br />

CACNA1A<br />

Locatie<br />

pericentromere<br />

regio chromosoom<br />

16<br />

- Onbekend,<br />

locatie 2q34<br />

- 1 familie met<br />

subunit Ca 2+<br />

sensitief K +<br />

kanaal<br />

KCNMA1<br />

SLC2A1<br />

Functie<br />

subunit<br />

Kv1.1<br />

1A subunit P/Q<br />

type Ca 2+ kanaal<br />

Onbekend<br />

- PNKD onbekend<br />

- verhoogde<br />

sensiviteit Ca 2+<br />

kanalen<br />

Codeert voor<br />

belangrijkste<br />

glucose transporter<br />

in de<br />

hersenen<br />

Triggers<br />

Tabel 2 Bewegingsstoornissen en epilepsie (N.B. EA1 en EA2 episodische ataxie type 1 en 2; TC tonisch-clonische insulten; PS partial seizures;<br />

PKD paroxysmale kinesiogene dyskinesie; PKND Paroxysmale niet kinesiogene dyskinesie; BFIS benign familial; infantile seizures;<br />

RE rolandische epilepsie).<br />

van het aangezicht. <strong>Epilepsie</strong> komt bij patiënten met EA1<br />

tien maal vaker voor dan in de normale populatie. Interessant<br />

is dat naast neuromyotonie in het kader van EA1 ook<br />

een geïsoleerde vorm van neuromytonie (syndroom van<br />

Isaak) voorkomt, veroorzaakt door mutaties in een verwant<br />

kaliumkanaal-gen (KCNQ2). Mutaties in dit kanaal<br />

worden ook gevonden bij families met benigne familiaire<br />

neonatale convulsies (BFNC). Echter, episodische ataxie is<br />

geen uiting van KCNQ2 mutaties.<br />

Episodische ataxie type 2 (EA2) komt vaker voor dan EA1.<br />

- Emotie<br />

- Schrik<br />

- Plotse<br />

houdings-<br />

verandering<br />

- Vermoeidheid<br />

- Stress<br />

- Ziekte<br />

- Cafeïne<br />

- Alcohol<br />

Plots bewegen<br />

- Cafeïne<br />

- Alcohol<br />

- Slaaptekort<br />

- Stress<br />

Vasten<br />

Duur en<br />

frequentie<br />

enkele<br />

minuten<br />

frequentie<br />

wisselend<br />

Uren tot<br />

dagen<br />


is er cerebellaire atrofie op de MRI scan. Binnen sommige<br />

families met EA2 komt absense epilepsie voor.<br />

Dyskinesie en epilepsie<br />

De paroxysmale dyskinesieen worden gekenmerkt door<br />

aanvalsgewijze pijnloze dystone en/of choreatiforme<br />

bewegingen. De paroxysmale dyskinesieen worden in 4<br />

categorieen ingedeeld: 1. Kinesiogeen (PKD), 2. Uitgelokt<br />

door inspanning (exercise-induced, PED), 3. niet kinesiogeen<br />

(PNKD) en 4. Hypnogeen (PHD). Benign familial<br />

infantile seizures (BFIS) zijn geassocieerd met paroxysmale<br />

kinesiogene dyskinesie (PKD): het infantile convulsions and<br />

paroxysmal choreoathetosis syndrome ofwel ICCA syndroom<br />

(Deprez et al., 2008). De partiële of secundair gegeneraliseerde<br />

insulten treden vaak op in clusters en gaan<br />

spontaan na enkele jaren in remissie. De PKD begint op<br />

de leeftijd van vijf tot achttien jaar. De combinatie van<br />

paroxysmale inspannings geïnduceerde dyskinesie (PED)<br />

met Rolandische epilepsie en schrijverskramp wordt<br />

vermoedelijk veroorzaakt door mutaties in hetzelfde gen.<br />

Het locus is gelokaliseerd pericentrisch op chromosoom<br />

16, maar het gen zelf is nog niet geïdentificeerd. Het<br />

codeert waarschijnlijk voor een ionkanaal.<br />

PED, al dan niet in combinatie met epilepsie, met een<br />

positieve familieanamnese, is beschreven bij patiënten<br />

met een SLC2A1 mutatie (Klepper, <strong>2011</strong>). Dit gen codeert<br />

voor GLUT1, een celmembraam gebonden eiwit dat het<br />

glucose transport over de bloedhersenbarrière faciliteert.<br />

Mutaties leiden tot een gebrek aan glucose voor de<br />

hersenen. Er is een scala aan epileptische aanvalstypen<br />

beschreven bij deze patiënten. Bij deze atypische vorm<br />

van het GLUT1 deficiëntie syndroom is de intelligentie<br />

normaal of er is hoogstens een milde retardatie. Het<br />

eerder beschreven klassieke fenotype ‘GLUT1 deficiëntie<br />

syndroom’ wordt gekarakteriseerd door therapie-<br />

resistente epilepsie welke ontstaat in de eerste zes<br />

levensmaanden, verworven microcefalie, hypotonie of<br />

spasticiteit, ataxie, bewegingsstoornissen en retardatie.<br />

Het betreft hier ernstige spontane mutaties. De diagnose<br />

wordt gesteld door het onder gestandaardiseerde<br />

omstandigheden bepalen van de glucose ratio hersenvloeistof/bloed,<br />

welke is verlaagd (hypoglycorrhachie) en<br />

gendiagnostiek. De diagnose is belangrijk vanwege de<br />

therapeutische consequenties. Patiënten reageren goed<br />

op een ketogeen dieet. De ketonen zijn een alternatieve<br />

brandstof voor de hersenen. Zeer recent is beschreven dat<br />

SLC2A1 mutaties voorkomen bij 5 procent van de kinderen<br />

met myoclonische astatische epilepsie (syndroom van<br />

Doose) en bij 10 procent van de kinderen met absences<br />

met een debuut voor het vierde levensjaar. Verschijnselen<br />

van PED kunnen bij deze kinderen zeer discreet zijn<br />

of ontbreken. Bij patiënten met een PD moet in de<br />

Genetica en epilepsie<br />

anamnese niet alleen gevraagd worden naar voorkomen<br />

van PD in de familie, maar ook naar epilepsie.<br />

Tot slot<br />

De genetische relatie tussen epilepsie, migraine en bewegingsstoornissen<br />

zoals ataxie wordt bevestigd door<br />

het voorkomen van alle drie de symptomen bij patiënten<br />

met mutaties in FHM en EA genen. Veranderingen in ionkanalen,<br />

die de oorzaak zijn van hyper of hypo-excitatie,<br />

liggen ten grondslag aan de overlap in klinische symptomen<br />

en vormen een aangrijpingspunt voor behandeling.<br />

Nieuwe inzichten in pathofysiologische mechanismen<br />

kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe medicijnen<br />

en daardoor aan het meer gericht medicamenteus<br />

behandelen van patiënten. Ook kan het de basis vormen<br />

voor de keuze van een andere, niet-medicamenteuze behandeling,<br />

zoals bij mutaties van het SLC2A1 gen. Anderzijds<br />

wordt het er voor de clinicus niet gemakkelijker op.<br />

Er worden steeds meer genen bekend, één gen kan verschillende<br />

ziektebeelden veroorzaken, en één ziektebeeld<br />

kan worden veroorzaakt door mutaties in verschillende<br />

genen. Hierdoor ontstaat er een toenemende behoefte aan<br />

een nauwe samenwerking tussen de (kinder)neuroloog en<br />

klinisch geneticus bij het interpreteren van de resultaten<br />

van genetisch aanvullend onderzoek.<br />

Referenties<br />

Crompton DE, Berkovic SF. (2009) The borderland of epilepsy:<br />

clinical and molecular features of phenomena that<br />

mimic epileptic seizures. Lancet Neurol 8(4):370-381.<br />

Deprez L, Weckhuysen S, Peeters K et al. (2008) Epilepsy<br />

as part of the phenotype associated with ATP1A2 mutations.<br />

Epilepsia 49(3):500-508.<br />

Espeche A, Cersosimo R, Caraballo RH. (<strong>2011</strong>) Benign<br />

infantile seizures and paroxysmal dyskinesia: A welldefined<br />

familial syndrome. Seizure.<br />

Haan J, Terwindt GM, Van den Maagdenberg AM et al.<br />

(2008) A review of the genetic relation between migraine<br />

and epilepsy. Cephalalgia 28(2):105-13.<br />

Rajakulendran S, Schorge S, Kullmann DM et al. (2007)<br />

Episodic ataxia type 1: a neuronal potassium channelopathy.<br />

Neurotherapeutics Apr;4(2):258-66.<br />

Klepper J. (<strong>2011</strong>) GLUT1 deficiency syndrome in clinical<br />

practice. Epilepsy Res.<br />

Kullmann DM. (2010) Neurological channelopathies. Annu<br />

Rev Neurosci 33:151-72.<br />

Russell MB, Ducros A. (<strong>2011</strong>) Sporadic and familial hemiplegic<br />

migraine: pathophysiological mechanisms, clinical<br />

characteristics, diagnosis, and management. Lancet<br />

Neurol 10:457-470.<br />

Stroink H. ( <strong>2011</strong>) Wat is er nog idiopatisch bij idiopathische<br />

epilepsie? <strong>Epilepsie</strong>, periodiek voor professionals 09:<br />

21-23.<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 25


Door: Boudewijn Gunning, neurologie, Kempenhaeghe Heeze en Universitair Medisch Centrum St. Radboud, Nijmegen en<br />

Nienke Verbeek, afdeling Medische Genetica, Universitair Medisch Centrum Utrecht.<br />

Een jongen met Wolf-Hirschhorn<br />

syndroom en een SCN1A-mutatie<br />

De casus gaat over een jongen met het Wolf-Hirschhorn syndroom. De epilepsie laat bij dit syndroom overeenkomsten<br />

zien met het Dravet syndroom, maar de prognose van de epilepsie bij Wolf-Hirschhorn is gunstiger. Bij deze<br />

jongen is het de vraag wat de mogelijke invloed van een ‘stille’ SCN1A-mutatie is op het verloop van zijn epilepsie.<br />

De moeder van Paul maakte een ongecompliceerde<br />

zwangerschap en bevalling door. Vanaf de geboorte had<br />

hij sondevoeding nodig vanwege voedingsproblemen. Een<br />

lage spierspanning, ver onder de curve verlopende groei,<br />

vanaf het begin achterblijvende ontwikkeling, abnormale<br />

vorm van het gelaat (met wijd uiteen staande ogen) en abnormale<br />

uitmonding van de plasbuis was reden voor verwijzing<br />

naar de klinisch geneticus, die de diagnose Wolf-<br />

Hirschhorn syndroom stelde. Chromosomenonderzoek<br />

bevestigde de diagnose: er werd een deletie gevonden van<br />

de korte arm van chromosoom 4 (het Wolf-Hirschhorn<br />

syndroom heet ook wel 4p-syndroom). Zoals bij de meeste<br />

kinderen met dit syndroom het geval is, bleek het om een<br />

sporadische afwijking te gaan, niet overgeërfd van één van<br />

de ouders.<br />

Anamnese<br />

Op de leeftijd van veertien maanden had Paul typische<br />

koortsstuipen. Op de leeftijd van 20 maanden werd de<br />

diagnose epilepsie gesteld aan de hand van aanvalletjes<br />

die achteraf bezien vanaf de leeftijd van negen maanden<br />

bestonden: myoclone aanvalletjes waarbij hij de armen<br />

een paar keer omhoog schokt en afwezig is, en incidenten<br />

waarbij hij tien seconden met zijn hoofd schudt en daarbij<br />

afwezig is. Een routine EEG liet regelmatig korturend<br />

bilateraal synchrone (poly)piekjes zien, met een maximum<br />

mesiofrontaal. Een aantal malen gingen deze gepaard met<br />

schokken van het hele lijfje. Er werd gestart met valproaat.<br />

De myoclonieën verdwenen direct, soms had Paul nog wel<br />

afwezigheden. Hij werd alert en vrolijk, dronk zijn fles<br />

helemaal leeg en had geen sonde meer nodig. Een maand<br />

later ontwikkelde hij complex partiële aanvallen waarbij<br />

hij smakte, staarde, de ogen wegdraaide naar links boven<br />

en huilde, en kreeg hij (met stijgende hoge koorts) een<br />

eerste gegeneraliseerde tonisch-clonische aanval. Nieuwe<br />

tonisch-clonische aanvallen volgden en op de leeftijd van<br />

twee jaar en vier maanden (2;4 jaar) maakte hij voor<br />

het eerst een status epilepticus door. Steeds was ziekte de<br />

aanleiding. Al bij een temperatuursverhoging van 38.5° C<br />

Figuur 1 Paul als peuter. Zijn wijd uit elkaar staande ogen (hypertelorisme)<br />

en brede neusbrug zijn faciale kenmerken van het Wolf-<br />

Hirschhorn syndroom. Andere faciale kenmerken van Wolf-<br />

Hirschhorn syndroom, zoals een korte afstand tussen neus en<br />

mond (kort philtrum) en prominerende ogen, zijn bij Paul minder<br />

duidelijk aanwezig.<br />

traden aanvallen op. Met iedere aanval werden lippen,<br />

handjes en voeten flink blauw (cyanose). Iedere keer was<br />

noodmedicatie nodig. Paul is op dit moment acht jaar<br />

oud en was bijna twee jaar aanvalsvrij. Hij heeft in die<br />

tijd vijf keer hoge koorts doorstaan zonder een aanval<br />

te krijgen. Echter, op de leeftijd van zeven jaar en negen<br />

maanden (7;9 jaar) kreeg hij tijdens hoge koorts opnieuw<br />

een aanval tijdens slaap met niet-reactief staren,<br />

terwijl hij over zijn hele lichaam trilde. De ouders werden<br />

gealarmeerd door de bewakingsmonitor en volgens<br />

protocol werd meteen noodmedicatie gegeven. De familieanamnese<br />

is positief voor epilepsie: moeder heeft de<br />

26 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie


diagnose juveniele myoclone epilepsie en twee ooms van<br />

haar hebben ook epilepsie.<br />

Het Wolf-Hirschhorn syndroom<br />

Pauls epilepsie verliep aanvankelijk zoals bij de meeste<br />

kinderen met Wolf-Hirschhorn syndroom. De epilepsie<br />

lijkt erg op die bij het Dravet syndroom (Battaglia et al.,<br />

2009; Kagitani et al., 2005; Dravet, <strong>2011</strong>). Omstreeks<br />

93 procent van de kinderen met Wolf- Hirschhorn syndroom<br />

ontwikkelt epilepsie, het debuut ligt bij 69 procent<br />

in het eerste levensjaar. Alle bij Paul voorkomende<br />

aanvalstypen kunnen optreden en de tonisch-clonische<br />

aanvallen zijn meestal aan koorts gerelateerd, met de<br />

neiging tot status epilepticus. Een beetje temperatuursverhoging<br />

is vaak al voldoende. Ook hemiconvulsies<br />

komen voor. Bij 81 procent is de epilepsie goed onder<br />

controle te krijgen, de kinderen zijn na hun vijfde levensjaar<br />

over het algemeen aanvalsvrij. Dat gunstige verloop<br />

van de epilepsie na het vijfde jaar zien we bij Dravet<br />

syndroom niet: daar wordt slechts 16 procent na verloop<br />

van tijd één of meer jaren aanvalsvrij en neemt de neiging<br />

een convulsieve status epilepticus te ontwikkelen pas na<br />

het tiende jaar af (Akiyama et al., 2009).<br />

Figuur 2 Paul als baby. Zijn wijd uit elkaar staande ogen (hypertelorisme)<br />

en brede neusbrug zijn faciale kenmerken van het Wolf-<br />

Hirschhorn syndroom.<br />

Invloed andere genetische factoren?<br />

Omdat Paul op de leeftijd van zeven jaar en negen<br />

maanden (7;9 jaar) opnieuw een grote levensbedreigende<br />

aanval krreeg kan gedacht worden aan een minder<br />

gunstig verloop van de epilepsie dan gebruikelijk bij het<br />

Wolf-Hirschhorn syndroom. Derhalve vroegen wij ons<br />

af of er genetische factoren zijn die het verloop van deze<br />

ziekte zouden kunnen beïnvloeden. Omdat het ziekte-<br />

Genetica en epilepsie<br />

beeld aanvankelijk veel gelijkenis toont met het Dravet<br />

syndroom werd gezocht naar mutaties in het SCN1A-gen.<br />

Het SCN1A-gen ligt op chromosoom 2q24, een ander<br />

chromosoom dan dat betrokken is bij Wolf Hirschhorn<br />

syndroom. Er werd bij Paul en vervolgens ook bij zijn<br />

moeder in het SCN1A-gen een verandering (c.2889T>C)<br />

gevonden die niet leidt tot een verandering in de structuur<br />

van het eiwit (p.Ala963Ala; hetzelfde aminozuur wordt ingebouwd),<br />

een zogenoemde synonomous of silent mutatie.<br />

Alleen veranderingen in het SCN1A-gen die gevolgen hebben<br />

voor de structuur van het eiwit of voor de hoeveelheid<br />

eiwit die wordt geproduceerd leiden tot GEFS+ of Dravet<br />

syndroom. Meest waarschijnlijk is de bij Paul gevonden<br />

SCN1A-verandering, een neutrale variant die met een lage<br />

frequentie in de bevolking voorkomt. Wel is deze verandering<br />

enkele malen eerder gevonden bij patiënten met epilepsie.<br />

Het is niet geheel uitgesloten dat de verandering in<br />

het SCN1A-gen via een nog onbekend mechanisme mede<br />

de expressie van het SCN1A-eiwit beïnvloedt en daarmee<br />

invloed heeft op Pauls epilepsie. Het was niet mogelijk<br />

om de rol van de SCN1A-variant verder uit te zoeken door<br />

bij andere familieleden met epilepsie DNA-onderzoek te<br />

doen.<br />

Tot slot<br />

De ziektegeschiedenis van Paul laat de overeenkomsten en<br />

verschillen zien tussen epilepsie bij het WolfHirschhorn<br />

syndroom en Dravet syndroom en laat zien hoe gedacht<br />

kan worden over het vinden van een ‘stille’ SCN1A- verandering.<br />

Tot en met zijn vijfde levensjaar kreeg Paul bijna<br />

iedere keer als hij ziek werd een gegeneraliseerde tonischclonische<br />

aanval met soms een convulsieve status epilepticus.<br />

Het verloop van de epilepsie van Paul past aanvankelijk<br />

goed bij het Wolf- Hirschhorn syndroom. Door<br />

SCN1A-mutatie-analyse te doen kwam echter aan het licht<br />

dat Paul een ‘stille’ mutatie heeft. Het is nog te vroeg om<br />

te stellen dat de ‘stille’ SCN1A- variant bij Paul het beloop<br />

van zijn epilepsie beïnvloedt en of het recidief insult op<br />

bijna achtjarige leeftijd gezien moet worden in dat kader.<br />

Referenties<br />

Akiyama M, Kobayashi K, Yoshinaga H et al. (2009) A<br />

long-term follow-up study of Dravet syndrome up to<br />

adulthood. Epilepsia 51:1043-1052.<br />

Battaglia A, Filippi T, South ST et al. (2009) Spectrum of<br />

epilepsy and electroencephalogram patterns in Wolf-<br />

Hirschhorn syndrome: experience with 87 patients.<br />

Developmental Medicine & Child Neurology 51:373-380.<br />

Dravet C. (<strong>2011</strong>) The core Dravet syndrome phenotype.<br />

Epilepsia 55 (Suppl 2):3-9.<br />

Kagitani-Shimono K, Imai K, Otani K et al. (2005)<br />

Epilepsy in Wolf-Hirschhorn Syndrome (4p-). Epilepsia<br />

46: 150-155.<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 27


Harry Meinardi<br />

proefschriftprijs<br />

Op voorspraak van haar Wetenschappelijke Adviesraad stelt het Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds een proefschriftprijs<br />

in voor het beste proefschrift. Deze prijs wordt eens per twee jaar uitgereikt.<br />

Doelstellingen:<br />

1. Het aantrekkelijker maken van het epilepsieveld voor onderzoekers.<br />

2. Aandacht voor epilepsieonderzoek bij een breder publiek genereren.<br />

De naam van deze proefschriftprijs is verbonden aan een bekendheid die toonaangevend is geweest in de<br />

epilepsiewereld: prof. dr. Harry Meinardi. De prijs wordt om het jaar uitgereikt aan een promovendus<br />

die een baanbrekend proefschrift heeft gepubliceerd, waarmee mensen met epilepsie verder komen. Het<br />

onderzoek moet duidelijk de verbinding naar mensen met epilepsie aangeven, ook als het fundamenteel<br />

onderzoek betreft. De proefschriften worden beoordeeld door een commissie van drie leden, waarvan er<br />

twee afkomstig zijn uit de Wetenschappelijke Adviesraad en één uit het Bestuur van de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Liga</strong><br />

<strong>tegen</strong> <strong>Epilepsie</strong>.<br />

De Harry Meinardi proefschriftprijs wordt in 2012 uitgereikt tijdens het Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Symposium<br />

op vrijdag 8 juni 2012. De uitreiking is een moment waarop extra publiciteit kan worden gegenereerd.<br />

Naast de eer en de extra pr voor het onderzoek, bestaat de prijs uit een geldbedrag van € 2.500 en een<br />

oorkonde.<br />

Meer informatie over deze prijs en prof. dr. Harry Meinardi zijn te vinden op www.epilepsiefonds.nl.<br />

Daarnaast wordt een brief verstuurd naar alle onderzoeksinstituten om de proefschriftprijs onder de<br />

aandacht te brengen.<br />

Proefschriften (uit 2010 en <strong>2011</strong>) kunnen in drievoud worden ingediend door de promotoren<br />

van de promovendi en vóór 1 januari 2012 worden verstuurd naar:<br />

Directiesecretariaat Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds, Postbus 270, 3990 GB HOUTEN.<br />

Alle proefschriften die binnenkomen dingen mee naar de Harry Meinardi proefschriftprijs.<br />

28 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong><br />

Genetica en epilepsie


Door: Hans Stroink (h.stroink@cwz.nl), (kinder)neurologie, Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, Nijmegen.<br />

Genetische aspecten van idiopatische<br />

epilepsie<br />

Hieronder volgt een kort overzicht van genen en loci van genen die betrokken zijn bij idiopathische epilepsie syndromen.<br />

Het betreft steeds autosomaal dominant overervende aandoeningen met veelal een stoornis in de functie van een<br />

ionkanaal. Recent zijn genen beschreven met andere functies, zoals celdeling, celmotiliteit en neuronale migratie, en<br />

een gen coderend voor een eiwit dat het glucosetransport over de bloedhersenbarrière faciliteert. De mutaties in deze<br />

genen verklaren slechts een minderheid van alle syndromen. Bij de meeste patiënten spelen multipele genen en omgevingsfactoren<br />

een rol.<br />

Bii de idiopathische epilepsieën (IE) zijn er geen aanwijzingen<br />

voor een onderliggende ziekte als oorzaak voor<br />

de epileptische aanvallen. Er wordt verondersteld dat<br />

de epilepsie op erfelijke aanleg berust en er geen evidente<br />

structurele afwijkingen in de hersenen zijn. Door<br />

de steeds verfijndere afbeeldingtechnieken wordt deze<br />

laatste veronderstelling momenteel ondermijnd (Stroink,<br />

<strong>2011</strong>). Karakteristiek is dat idiopathische epilepsiesyndromen<br />

leeftijdsgebonden zijn. Er is per syndroom een<br />

leeftijdsvenster waarop de aanvallen ontstaan. Veel van<br />

deze syndromen gaan later weer spontaan in remissie.<br />

Hoewel hierop uitzonderingen zijn reageert de grote<br />

meerderheid van de patiënten goed op medicamenteuze<br />

behandeling en is daarmee aanvalsvrij. Belangrijk is om<br />

het juiste anti-epilepticum voor te schrijven, omdat een<br />

aantal anti-epileptica de aanvallen juist kunnen verergeren.<br />

Er zijn zowel syndromen met partiële aanvallen<br />

(idiopathische locatiegebonden epilepsie [ILE]), al dan<br />

niet met secundaire generalisatie), als syndromen met<br />

primair gegeneraliseerde aanvallen (idiopathische gegeneraliseerde<br />

epilepsie (IGE)). Lange tijd werd er vanuit<br />

gegaan dat patiënten met IE geen of nauwelijks andere<br />

klachten hebben naast de aanvallen. In combinatie met<br />

de veelal goede behandelbaarheid en het mogelijk tijdelijke<br />

karakter van de aandoening wordt daarom vaak de<br />

term ‘benigne’ aan de syndromen toegevoegd. De laatste<br />

jaren blijkt echter dat de comorbiditeit ook bij IE aanzienlijk<br />

is (Stroink, <strong>2011</strong>). De term ‘benigne’ is daarom bij IE<br />

niet gerechtvaardigd.<br />

De genetische component<br />

Bij verreweg de meeste patiënten met idiopathische<br />

epilepsie spelen multipele genen en omgevingsfactoren<br />

een rol. Bij een klein deel van de patiënten is de epilepsie<br />

monogenetisch bepaald. Meestal is er dan sprake van een<br />

autosomaal dominant overervingpatroon met geredu-<br />

Genetica en epilepsie<br />

ceerde penetrantie. Hieronder volgt een kort overzicht<br />

van de nu bekende genen en loci van genen die betrokken<br />

zijn bij de IE syndromen (zie ook tabel 1, pagina 31). De<br />

meeste momenteel bekende genen coderen voor ionkanalen<br />

(Baulac & Baulac, 2009; Kullmann, 2010). Ook<br />

kunnen er genen betrokken zijn bij IE, die niet coderen<br />

voor een ionkanaal, maar voor celdeling, celmotiliteit en<br />

neuronale migratie (Greenberg & Subaran, <strong>2011</strong>). Sinds<br />

kort blijkt dat mutaties in het SLC2A1 gen, coderend voor<br />

Glut1, ook epilepsie tot gevolg kan hebben, welke volledig<br />

identiek is aan IGE.<br />

Neonatale en vroegkinderlijke syndromen<br />

Er zijn drie autosomaal dominante epilepsiesyndromen<br />

in het eerste levensjaar bekend. Zij treden op bij verder<br />

gezonde zuigelingen en gaan na enige tijd weer in remissie.<br />

De kliniek van de drie syndromen is hetzelfde, maar<br />

de beginleeftijd van de aanvallen verschilt.<br />

1. Benigne familiaire neonatale insulten<br />

Benigne familiaire neonatale insulten (BFNS) beginnen<br />

op de tweede of derde levensdag en gaan meestal binnen<br />

twee tot vier maanden in remissie. De aanvalsverschijnselen<br />

lopen uiteen van tonisch, clonisch, partieel, apneu<br />

en/of autonoom. Door mutaties in het KCNQ2 gen, of bij<br />

een minderheid in het KCNQ3 gen, is er een verminderde<br />

functie van subunits van spanningsafhankelijke neuronale<br />

kaliumkanalen. Bij een klein deel van de families wordt<br />

geen mutatie gevonden zodat er nog minstens een derde<br />

gen moet bestaan. Vijf procent maakt koortsstuipen door.<br />

Het risico voor latere epilepsie is 11 procent.<br />

2. Benigne familiaire neonatale-infantiele insulten<br />

Benigne familiaire neonatale-infantiele insulten (BF-<br />

NIS) beginnen tussen de tweede levensdag en de zeven<br />

maanden, met een piek rond de leeftijd van twee tot drie<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 29


maanden. Bij de meeste families wordt een mutatie gevonden<br />

in het SCN2A gen dat codeert voor de 2-subunit van<br />

het spanningsafhankelijke natriumkanaal.<br />

3. Benigne familiaire infantiele insulten<br />

Benigne familiaire infantiele insulten (BFIS) beginnen<br />

tussen de vier en acht maanden met remissie voor de<br />

leeftijd van drie jaar. Het zijn partieel beginnende motore<br />

aanvallen, die vaak optreden in clusters. De genen zijn<br />

niet geïdentificeerd, maar er zijn wel twee loci bekend.<br />

Bij families met een locus op chromosoom 16 kan er een<br />

associatie zijn met paroxysmale bewegingstoornissen.<br />

(Zie ook het artikel op pagina 22 in dit blad).<br />

Syndromen bij oudere kinderen<br />

1. Koortsstuipen en epilepsie<br />

Van de Kaukasische bevolking maakt 2 tot 5 procent van<br />

de kinderen koortsstuipen door, maar in andere populaties<br />

kan de prevalentie zelfs meer dan 10 procent zijn.<br />

Afhankelijk van de aanwezige risicofactoren is het risico<br />

van latere epilepsie na koortsstuipen niet, iets of sterk<br />

verhoogd (Baulac et al., 2004; Baulac & Baulac, 2009).<br />

Gewone koortsstuipen zijn een gevolg van een combinatie<br />

van erfelijke en omgevingsfactoren. Koortsstuipen<br />

kunnen autosomaal dominant overerven. De hieraan<br />

gerelateerde genen zijn niet geïdentificeerd, wel meerdere<br />

loci, waaronder 19p13.3 en 6q22-q24. Van het ‘Generalized<br />

Epilepsy Syndrome with Febrile Seizures Plus’ (GEFS+) zijn<br />

meerdere oorzakelijke genen bekend. In deze families<br />

hebben kinderen koortsstuipen, die tot na het zesde levensjaar<br />

kunnen blijven optreden en bij wie ook afebriele<br />

aanvallen ontstaan. Binnen één familie kan het fenotype<br />

per persoon verschillen (figuur 1). Omdat ook partiële<br />

aanvallen optreden hebben de oorspronkelijke auteurs van<br />

dit syndroom voorgesteld de naam te wijzigen in Genetic<br />

Epilepsy Syndrome with Febrile Seizures Plus. De drie belangrijkste<br />

oorzakelijke genen worden hieronder besproken.<br />

1a. SCN1B<br />

SCN1B codeert voor de 1- subunit van het spanningsafhankelijke<br />

neuronale natriumkanaal. Een deel van de<br />

patiënten is geclassificeerd als lijdende aan temporaalkwabepilepsie.<br />

Mutaties in dit gen zijn het minst frequent<br />

van de drie hier genoemde genen.<br />

1b. SCN1A<br />

SCN1A codeert voor de 1-subunit van het spanningsafhankelijke<br />

neuronale natriumkanaal. Mutaties in dit gen<br />

worden gevonden in 10 procent van de GEFS+ families.<br />

Momenteel zijn meer dan 20 missense mutaties bekend.<br />

Bij een missense mutatie is de functie van een eiwit verminderd<br />

doordat één aminozuur is vervangen door een<br />

ander aminozuur. Mutaties in het SCN1A gen worden ook<br />

gevonden bij 70 procent van de kinderen met het syndroom<br />

van Dravet ofwel Severe Myoclonic Epilepsy Syndrome<br />

of Infancy (SMEI), een zeer ernstig epilepsiesyndroom.<br />

De mutaties zijn ernstiger dan bij patiënten met GEFS+<br />

met daardoor geen of nauwelijks functie van het natriumkanaal.<br />

De aandoening begint in het eerste levensjaar met<br />

Figuur 1 Tijdsverloop van febriele aanvallen (FS, FS+) en afebriele aanvallen in families met GEFS+ (Baulac et al., 2004). FS+ betekent<br />

FS na het zesde jaar en/of FS met ook afebriele aanvallen.<br />

30 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie


Syndroom<br />

BFNS<br />

BFNIS<br />

BFIS<br />

FS (complex met lange<br />

duur)<br />

FS (eenvoudig, typisch)<br />

FS+ en epilepsie<br />

GEFS+<br />

GEFS+<br />

GEFS+ en SMEI<br />

GEFS+, FS,<br />

Absence <strong>Epilepsie</strong><br />

Absence <strong>Epilepsie</strong><br />

SLC2A1<br />

JME<br />

ADNLF<br />

ADLTE<br />

FMTLE<br />

FPEVF<br />

Tabel 1 Genen en loci betrokken bij idiopathische epilepsieën.<br />

langdurige partiële of gegeneraliseerde aanvallen tijdens<br />

koorts. Na het eerste levensjaar treden myoclonieën en<br />

andere aanvalstypen op, en ontstaat geleidelijk een ernstige<br />

ontwikkelingachterstand. Nog weer later ontstaat<br />

bij veel kinderen een ataxie. De aanvallen zijn bijzonder<br />

Genetica en epilepsie<br />

Gen of locus<br />

KCNQ2<br />

KCNQ3<br />

SCN2A<br />

-19q12-q13.11<br />

-16p12-q12<br />

19p13.3<br />

6q22-q24<br />

21q22<br />

SCN1B<br />

- 2p24<br />

- 8p23-p21<br />

SCN1A<br />

GABRG2<br />

GABRB3<br />

GLUT1<br />

GABRA1<br />

EFHC1<br />

CHRNA4<br />

CHRNA2<br />

CHRNB2<br />

LGI1<br />

-18qter/1q25-q31<br />

-12q23<br />

-4q13.2-q21.3<br />

- 2q<br />

- 22q12<br />

Eiwit<br />

- Spanningsafhankelijk neuronaal kaliumkanaal Kv7.2<br />

- Spanningsafhankelijk neuronaal kaliumkanaal Kv7.3<br />

2-subunit spanningsafhankelijk neuronaal natriumkanaal<br />

- Onbekend<br />

- Onbekend<br />

Onbekend<br />

Onbekend<br />

Onbekend<br />

1- subunit spanningsafhankelijk neuronaal natriumkanaal<br />

- Onbekend<br />

- Onbekend<br />

1-subunit spanningsafhankelijk neuronaal natriumkanaal<br />

2-subunit van de neuronale GABA-receptor<br />

3-subunit van de neuronale GABA-receptor<br />

Glucose transport over bloed-hersen barrière<br />

- 1-subunit van de neuronale GABAA-receptor<br />

- Eiwit betrokken bij celdeling en neuronale migratie<br />

- 4-subunit spanningsafhankelijke nicotine acetylcholine receptor<br />

- 2-subunit spanningsafhankelijke nicotine acetylcholine receptor<br />

- 2-subunit spanningsafhankelijke nicotine acetylcholine receptor<br />

- LGI1<br />

- Onbekend<br />

- Onbekend<br />

- Onbekend<br />

- Onbekend<br />

- Onbekend<br />

moeilijk behandelbaar. Door de ernstige retardatie en<br />

epilepsie is er geen nageslacht en derhalve een negatieve<br />

familieanamnese.<br />

1c. GABRG2<br />

GABRG2 codeert voor de 2-subunit van de neuronale<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 31


GABA-receptor. Mutaties zijn aangetroffen in families<br />

met koortsstuipen gevolgd door absence epilepsie.<br />

Ook in deze families kunnen personen voorkomen<br />

met alleen koortsstuipen of FS+, en personen die ook<br />

tonisch-clonische insulten doormaken (zie tabel 1,<br />

pagina 31).<br />

Er zijn nog twee andere mogelijke loci (2p24 en 8p23p21)<br />

beschreven in GEFS+ families, zonder identificatie<br />

van het gen en zonder bekend genproduct. Mutaties<br />

in de drie genen SCN1A, SCN1B en GABRG2 worden in<br />

15-20 procent van de GEFS+ families gevonden, de<br />

mutaties in het SCN1A gen zijn het meest frequent.<br />

2. SLC2A1<br />

SLC2A1 codeert voor GLUT1, een eiwit dat het glucose<br />

transport over de bloedhersenbarrière faciliteert.<br />

Mutaties leiden tot een gebrek aan glucose voor de<br />

hersenen. Bij kinderen onder de leeftijd van vier jaar<br />

kan dit tot epilepsie leiden die niet is te onderscheiden<br />

van de bekende idio-pathische syndromen. (Zie ook<br />

het artikel op pagina 22 in dit blad).<br />

3. ELP4<br />

In 2009 werd een gen verantwoordelijk voor Benigne<br />

Rolandische <strong>Epilepsie</strong> gelokaliseerd op 11p13. Hier<br />

bevindt zich het ELP4 gen.Het Elongator Protein Complex<br />

4 speelt een belangrijke rol in het aflezen van genen die<br />

het actineskelet, celmotiliteit en celmigratie regelen.<br />

Deze functies zijn cruciaal in het ontwikkelende brein<br />

voor de axonuitgroei en geleiding van deze uitgroei,<br />

neurito-genesis en neuronale migratie (Stroink, <strong>2011</strong>).<br />

<strong>Epilepsie</strong>syndromen in adolescentie en op<br />

volwassen leeftijd<br />

Juveniele Myoclonus <strong>Epilepsie</strong><br />

Juveniele Myoclonus <strong>Epilepsie</strong> (JME) is een IGE waarbij<br />

de aanvallen meestal in de tweede levensdecade beginnen<br />

en vaak levenslang blijven bestaan. Het is een zeer<br />

karakteristiek syndroom met meerdere aanvalstypen:<br />

in ieder geval myoclonieën, meestal tonisch-clonische<br />

insulten en soms ook absences. Aanvallen treden<br />

vooral op kort na het ontwaken. Aanvallen worden<br />

makkelijk geluxeerd door factoren als slaaptekort,<br />

alcoholgebruik, stress, menstruatie en lichtprikkeling<br />

(stroboscopen). Ook het EEG, zo nodig na partiële<br />

slaapdeprivatie, toont karakteristieke afwijkingen: gegeneraliseerde<br />

polypiekgolfcomplexen van 3,5-6 Hz en<br />

bij 30 procent provocatie door lichtflitsstimulatie. In<br />

één familie is een mutatie in het GABRA1 gen, coderend<br />

voor de 1-subunit van de neuronale GABA A -receptor,<br />

beschreven. CLCN2 en EFHC1 zijn kandidaat genen.<br />

32 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong><br />

EFHC1 heeft een functie bij celdeling en migratie van neuronen.<br />

Mutaties kunnen daardoor tot een afwijkend corticaal<br />

netwerk leiden.<br />

2. Autosomaal Dominante Nachtelijke FLE<br />

Autosomaal Dominante Nachtelijke Frontaalkwab <strong>Epilepsie</strong><br />

(ADNFLE) is een ILE waarbij de aanvallen beginnen<br />

in de eerste twee levensdecaden. Aanvallen treden vooral<br />

op tijdens slaap, vaak in clusters, en bestaan uit ongesynchroniseerde<br />

maai- en fietsbewegingen met schreeuwen of<br />

schelden. De aanvallen beginnen plots en stoppen abrupt.<br />

Vaak wordt niet herkend dat dit epileptische aanvallen<br />

zijn. Gedacht wordt aan parasomnieën of psychogene<br />

aanvallen. Er zijn mutaties beschreven in drie verschillende<br />

genen die coderen voor subunits van de nicotine acetylcholine<br />

receptor: CHRNA4, CHRNB2 en CHRNA2. Mutaties<br />

in het CHRNA2 gen zijn echter zeer zeldzaam. De kliniek<br />

onderscheidt niet tussen de drie genen. De penetrantie bedraagt<br />

70 procent. Mutaties in alle drie genen veroorzaken<br />

een toegenomen sensitiviteit van de receptor, het zijn ‘gainof-function’<br />

mutaties. Tien procent van de ADNFLE families<br />

heeft een mutatie in één van deze drie genen. Er moeten<br />

dus meer genen zijn die betrokken zijn bij ADNFLE.<br />

3. Autosomaal Dominante Laterale TLE<br />

Autosomaal Dominante Laterale Temporaalkwab <strong>Epilepsie</strong><br />

(ADLTE) is een ILE, waarbij de aanvallen in de eerste drie<br />

levensdecaden beginnen, en niet is geassocieerd met<br />

koortsstuipen en hippocampale sclerose. Aanvallen<br />

beginnen vaak met geluidsensaties of worden door geluid<br />

geluxeerd. Vaak treedt secundaire generalisatie op. Bij 50<br />

procent van de families is er een mutatie in het LGI1 gen.<br />

Er is niet veel bekend over de functie van het LGI1 eiwit<br />

(Leucine-rich Glioma-Inactivated 1). In <strong>tegen</strong>stelling tot wat<br />

de naam doet vermoeden lijkt het geen belangrijke rol te<br />

spelen bij hersentumoren.<br />

4. Familiaire Mesiale TLE<br />

Familiaire Mesiale Temporaalkwab <strong>Epilepsie</strong> (FMTLE)<br />

is een ILE. Het is een erg heterogene aandoening. Er zijn<br />

families zonder relatie met koortsstuipen en hippocampale<br />

sclerose met een goede prognose. Maar ook ernstig<br />

aangedane families zijn beschreven met een wisselende<br />

associatie met koortsstuipen en hippocampale sclerose bij<br />

een deel van deze familieleden. Er zijn geen genen bekend,<br />

wel enkele loci (zie tabel 1, pagina 31).<br />

5. Familiare Partiële <strong>Epilepsie</strong> met Variabele Foci<br />

Familiaire Partiële <strong>Epilepsie</strong> met Variabele Foci (FPEVF) is<br />

een autosomaal dominant overervende ILE. De patiënten<br />

hebben overdag of ’s nachts partiële aanvallen, maar zowel<br />

klinisch als elektroencephalografisch verschillt het focus<br />

van persoon tot pesoon binnen één familie. Er zijn geen<br />

Genetica en epilepsie


structurele afwijkingen. Er zijn twee loci beschreven (tabel<br />

1, pagina 31).<br />

Verwachting voor de nabije toekomst<br />

Momenteel gaan de ontwikkelingen snel. Door nieuwe<br />

technieken zoals de micro-array worden nieuwe verdachte<br />

regio’s gevonden als 15q13.3, 16p13.11 en 15q11.2<br />

(Sisodiya & Mefford, <strong>2011</strong>). Ongetwijfeld zal de houdbaarheidsdatum<br />

van dit overzicht beperkt zijn.<br />

Referenties<br />

Baulac S, Baulac M. (2009) Advances on the genetics of<br />

mendelian idiopathic epilepsies Neurol Clin 27:1041-61.<br />

Genetica en epilepsie<br />

Baulac S, Gourfinkel-An I, Nabbout R et al. (2004)<br />

Fever, genes, and epilepsy. Lancet Neurol 3:421-30.<br />

Greenberg DA, Subaran R. (<strong>2011</strong>) Blinders, phenotype,<br />

and fashionable genetic analysis: a critical examination<br />

of the current state of epilepsy genetic studies.<br />

Epilepsia 52:1-9.<br />

Kullmann DM. (2010) Neurological channelopathies.<br />

Annu Rev Neurosci 33:151-72.<br />

Sisodiya SM, Mefford HC. (<strong>2011</strong>) Genetic contribution<br />

to common epilepsies. Curr Opin Neurol 24 140-5.<br />

Stroink H. (<strong>2011</strong>) Wat is er nog idiopatisch bij idiopathische<br />

epilepsie? <strong>Epilepsie</strong>, periodiek voor professionals 09:<br />

21-23.<br />

SUBSIDIES<br />

VOOR EPILEPSIEONDERZOEK<br />

Het Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds stelt de indiening open voor nieuwe onderzoeksvoorstellen over epilepsie en de<br />

bestrijding daarvan. Het Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds wil langs deze weg wetenschappelijk onderzoek stimuleren.<br />

Bij het toekennen van subsidies voor onderzoek dat in 2013 begint, is naast de hoge kwaliteit ook de klinische en<br />

maatschappelijke relevantie een belangrijk beoordelingscriterium. De subsidie heeft in principe een aanvullend<br />

karakter. Uitgangspunt hierbij is dat de instelling waarbij de onderzoeker werkt een belangrijke inbreng in het te<br />

subsidiëren onderzoek heeft.<br />

Projecten mogen in principe de duur van vier jaar niet overschrijden. De subsidie bedraagt maximaal € 205.000,-.<br />

Bij een combinatie van een specialistenopleiding en wetenschappelijk onderzoek hoort een langere duur van het<br />

project, binnen eenzelfde budget, tot de mogelijkheden.<br />

15 januari 2012 is de uiterste inzenddatum voor de subsidieaanvragen.<br />

In maart/april 2012 wordt een besloten hoorzitting gehouden. Subsidieaanvragers kunnen uitgenodigd worden om<br />

hun onderzoeksvoorstel aan de Wetenschappelijke Advies Raad van het Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds nader toe<br />

te lichten.<br />

Subsidieaanvraagformulieren en meer informatie:<br />

Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds, secretariaat Wetenschappelijke Advies Raad, Postbus 270<br />

3990 GB HOUTEN, telefoon: 030 63 440 63, email: vdboogaard@epilepsiefonds.nl, www.epilepsie.nl<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 33


Onlangs is besloten om de Werkgroep <strong>Epilepsie</strong> van de<br />

<strong>Nederlandse</strong> Vereniging van Neurologie (NVN) te doen<br />

opgaan in de <strong>Liga</strong>. Dit is een logische stap om de versnippering<br />

in het kleine aandachtsgebied van epilepsie <strong>tegen</strong><br />

te gaan. De enige statuutswijziging voor de <strong>Liga</strong> was dat<br />

er vanaf nu altijd een neuroloog in het bestuur zitting zal<br />

hebben, die als verbindende schakel met de NVN kan<br />

optreden.<br />

Op het eerste gezicht heeft deze ontwikkeling geen grote<br />

gevolgen voor de positie van de <strong>Liga</strong>. Deze blijft een rol<br />

spelen bij de opleiding en bijscholing in epilepsie. De verhoudingen<br />

met de EVN en het Nationaal <strong>Epilepsie</strong>fonds<br />

veranderen er niet door. De <strong>Liga</strong> was in de laatste jaren<br />

vaker betrokken bij actuele onderwerpen, zoals de onverwachte<br />

wijzigingen in het omgaan met medicatie voor<br />

Genetica en epilepsie<br />

het rijbewijs, generieke / merkmedicatie, de dreigende<br />

kortingen op het speciaal onderwijs, de epilepsiescholen<br />

in het bijzonder, en onhelderheden in code 100/101 voor<br />

het B rijbewijs. De <strong>Liga</strong> zal nu vaker een reactie gevraagd<br />

worden bij maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied<br />

van epilepsie. Voor een vereniging die dit jaar zijn<br />

32 e verjaardag viert moet dat geen groot probleem zijn.<br />

Gerrit-Jan de Haan<br />

Voorzitter van de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Liga</strong> <strong>tegen</strong> <strong>Epilepsie</strong>.<br />

Advertentie pagina 14<br />

Ingezonden bericht<br />

Door: Gerrit-Jan de Haan (gjdhaan@sein.nl), neurologie, Stichting <strong>Epilepsie</strong> Instellingen Nederland, Heemstede.<br />

De <strong>Liga</strong> en de Werkgroep<br />

<strong>Epilepsie</strong> gaan samen<br />

De <strong>Nederlandse</strong> <strong>Liga</strong> <strong>tegen</strong> <strong>Epilepsie</strong> komt sinds 1979 op voor de belangen van professionals werkzaam in de<br />

epilepsiezorg. Dit gebeurt vanuit het perspectief van de behandelaren. In 2004 is de Werkgroep <strong>Epilepsie</strong> van de<br />

<strong>Nederlandse</strong> Vereniging voor Neurologie in het leven geroepen als adviesorgaan voor zaken die spelen rondom<br />

epilepsie. De leden van de Werkgroep zijn neuroloog met belangstelling voor epilepsie, en allen zijn lid van de <strong>Liga</strong>.<br />

Word donateur<br />

giro 222111<br />

1 op de 150 mensen heeft epilepsie. Met epilepsie<br />

is een ‘normaal’ leven niet vanzelfsprekend. Door<br />

de aanvallen missen mensen met epilepsie soms<br />

letterlijk stukken uit hun leven. Het Nationaal<br />

<strong>Epilepsie</strong> Fonds helpt deze mensen. Helpt u mee?<br />

Er is nog zo veel te doen.<br />

Vragen over epilepsie?<br />

<strong>Epilepsie</strong> Infolijn<br />

0900 821 24 11 (10 cent per minuut)<br />

Postbus 270 • 3990 GB HOUTEN<br />

giro 222111 • www.epilepsiefonds.nl<br />

Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 35


15 - 17 <strong>september</strong> <strong>2011</strong><br />

17 th Joint Annual Meeting of the German-Austrian-Swiss<br />

Society against Epilepsy<br />

Locatie: Prien/Chiemsee, Duitsland<br />

Informatie: www.epilepsiezentrum-erlangen.de<br />

18 - 25 <strong>september</strong> <strong>2011</strong><br />

4 th Eilat International Educational Course:<br />

The Pharmacological Treatment of Epilepsy<br />

Locatie: Eilat, Israel<br />

Informatie: www.eilat-aeds.com<br />

22 - 25 <strong>september</strong> <strong>2011</strong><br />

4 th Beijing International Epilepsy Forum<br />

Locatie: Dalian City, China<br />

Informatie: www.caae.org.cn<br />

23 - 25 <strong>september</strong> <strong>2011</strong><br />

13 th ILAE Specialist Registrar Teaching Weekend<br />

in Epilepsy<br />

Locatie: Oxford, UK<br />

Informatie: www.genesisadoration.com<br />

6 - 7 oktober <strong>2011</strong><br />

45 th Annual Congress of the Japan Epilepsy Society<br />

Locatie: Niigata, Japan<br />

Informatie: http://square.umin.ac.jp/jes/en/index.html<br />

13 oktober <strong>2011</strong><br />

<strong>Epilepsie</strong>: State of the Art<br />

Locatie: Landgoed Groenendael, Heemstede<br />

Informatie: www.sein.nl<br />

9 -11 november <strong>2011</strong><br />

UK Chapter, Annual Scientific Meeting <strong>2011</strong><br />

Locatie: York, UK<br />

Informatie: www.ilae-uk.org.uk<br />

Agenda<br />

9 - 12 november <strong>2011</strong><br />

5 th Asian Epilepsy Surgery Congress<br />

Annual Scientific Meeting of the Hong Kong Neurosurgical<br />

Society<br />

Locatie: Aberdeen, Hong Kong<br />

Informatie: www.aesc.hk/<br />

18 - 19 november<br />

Goede zorg voor kinderen met refractaire epilepsie<br />

en een ontwikkelingsachterstand<br />

Locatie: LUMC, Leiden<br />

Informatie: www.epilepsievereniging.nl<br />

2 – 6 december <strong>2011</strong><br />

65 st Annual Meeting of the American Epilepsy Society<br />

Locatie: Baltimore (MD), USA<br />

Informatie: www.aesnet.org/<br />

18 - 19 februari 2012<br />

14 th Annual Meeting of the International Symposium<br />

on Surgery for Catastrophic Epilepsy in Infants<br />

Locatie: The University of Tokyo, Tokyo, Japan<br />

Informatie: www.iss-jpn.info<br />

29 februari - 3 maart 2012<br />

51. Jahrestagung der Deutschen Gesellschaft für Epileptologie<br />

Locatie: Stuttgart, Duitsland<br />

Informatie: www.dgfe.de/<br />

22 - 25 maart 2012<br />

9 th Asian and Oceanian Epilepsy Congress<br />

Locatie: Manila, Filipijnen<br />

Informatie: www.epilepsymanila2012.org<br />

28 – 31 maart 2012<br />

2 nd International Congress on Epilepsy, Brain & Mind<br />

Locatie: Praag, Tsjechië<br />

Informatie: www.epilepsy-brain-mind2012.eu/en/welcome<br />

De productie van dit blad is mede mogelijk gemaakt door financiële ondersteuning van:

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!