september 2011 - Nederlandse Liga tegen Epilepsie
september 2011 - Nederlandse Liga tegen Epilepsie
september 2011 - Nederlandse Liga tegen Epilepsie
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Epilepsie</strong><br />
Periodiek voor professionals<br />
Themanummer: Genetica en epilepsie<br />
Gastredacteur Eva Brilstra aan het woord<br />
Marjan van Kempen – Stand van zaken in de moleculaire genetische diagnostiek<br />
Sarah Weckuysen – Monogene neonatale en infantiele epileptische encefalopathieën<br />
Gerrit-Jan de Haan en Dick Lindhout – Progressieve myoclonus epilepsie<br />
Eva Brilstra en Bobby Koeleman – Kleine chromosoomafwijkingen en epilepsie<br />
Hans Stroink, Bas Stunnenberg en Floor Jansen – <strong>Epilepsie</strong> en de relatie met andere paroxysmale aandoeningen<br />
Boudewijn Gunning en Nienke Verbeek – Een jongen met Wolf-Hirschhorn syndroom en een SCN1A-mutatie<br />
Hans Stroink – Genetische aspecten van idiopatische epilepsie<br />
Gerrit-Jan de Haan – De <strong>Liga</strong> en de Werkgroep <strong>Epilepsie</strong> gaan samen<br />
Agenda<br />
13<br />
maart <strong>september</strong><br />
2009 <strong>2011</strong><br />
| 3<br />
| 4<br />
| 9<br />
| 15<br />
| 19<br />
| 22<br />
| 26<br />
| 29<br />
| 35<br />
| 36<br />
Jaargang<br />
nummer 7<br />
9
<strong>Nederlandse</strong> <strong>Liga</strong> <strong>tegen</strong> <strong>Epilepsie</strong><br />
De vereniging van professionals werkzaam in de epilepsiezorg en op aanverwante terreinen<br />
Casuïstiek<br />
Inspiratie Netwerk Kennis<br />
De inbreng van de overheid en de medische en<br />
maatschappelijke veranderingen in de epilepsiezorg<br />
vragen aandacht. U wilt op de hoogte blijven en uw vak<br />
goed uitoefenen. Verpleegkundigen, maatschappelijk<br />
werkers, medewerkers uit het onderwijs, (kinder)neurologen,<br />
kinderartsen, psychologen, neurochirurgen en<br />
andere professionals binnen de epilepsiezorg hebben de<br />
weg naar de <strong>Liga</strong> inmiddels gevonden.<br />
Eén van de speerpunten van de <strong>Liga</strong> is het stimuleren van<br />
en informeren over wetenschappelijk onderzoek naar<br />
epilepsie. De <strong>Liga</strong> slaat daarbij een brug tussen wetenschap<br />
en praktijk. Speciaal voor dit doel is de Sectie<br />
Wetenschappelijk Onderzoek (SWO) opgericht. Als<br />
<strong>Liga</strong>lid kunt u zich aansluiten bij de SWO. De SWO levert<br />
een vaste bijdrage aan dit blad. De werkgroep<br />
Colofon<br />
‘<strong>Epilepsie</strong>’ is een uitgave van de<br />
<strong>Nederlandse</strong> <strong>Liga</strong> <strong>tegen</strong> <strong>Epilepsie</strong>,<br />
de <strong>Nederlandse</strong> afdeling van de<br />
International League Against Epilepsy.<br />
Redactie:<br />
Pauly Ossenblok, hoofdredacteur<br />
Gerrit-Jan de Haan<br />
Willem Alpherts<br />
Cyrille Ferrier<br />
Govert Hoogland<br />
Robert ten Houten<br />
Kees Braun<br />
Ben Vledder<br />
Odile van Iersel, bladmanager<br />
Redactieraad:<br />
Eleonora Aronica, Eva Brilstra, Hans<br />
Carpay, Paul Eling, Kitty Harrison,<br />
Theo Heisen, Jos Hendriksen, Loretta<br />
van Iterson, Vivianne van Kranen-<br />
Mastenbroek, Richard Lazeron, Marian<br />
Majoie, Willy Renier, Tineke van Rijn,<br />
Olaf Schijns, Ton Tempels, Roland Thijs,<br />
Geert Thoonen, Christian Vader, Rob<br />
Voskuyl.<br />
Aan dit nummer werkten verder mee:<br />
Boudewijn Gunning, Floor Jansen,<br />
Marjan van Kempen, Bobby Koeleman,<br />
Dick Lindhout, Hans Stroink, Bas<br />
Stunnenberg, Nienke Verbeek, Sarah<br />
Weckhuysen.<br />
Projectredactie:<br />
Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds, Houten<br />
Lay-out:<br />
Duotone grafisch ontwerp, Utrecht<br />
Drukwerk:<br />
Roto Smeets GrafiServices Utrecht<br />
‘<strong>Epilepsie</strong>’ verschijnt vier maal per jaar en<br />
wordt toegezonden aan iedereen die lid is<br />
van de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Liga</strong> <strong>tegen</strong> <strong>Epilepsie</strong>.<br />
Jaarlijks komt er een speciaal nummer<br />
uit, dat tevens wordt toegezonden aan<br />
neurologen in Nederland en Vlaanderen.<br />
Het lidmaatschap kost € 25,- per jaar.<br />
Voor studenten en AIO’s is dit € 12,50.<br />
Wilt u reageren op de inhoud van dit<br />
blad? Laat dit dan binnen één maand<br />
ná verschijning weten aan het redactiesecretariaat.<br />
Ingezonden kopij wordt<br />
beoordeeld door de kernredactie, die zich<br />
het recht voorbehoudt om deze te weigeren<br />
of in te korten.<br />
De redactie is niet verantwoordelijk voor de<br />
inhoud van bijdragen die onder auteursnaam<br />
zijn opgenomen.<br />
Secretariaat:<br />
<strong>Nederlandse</strong> <strong>Liga</strong> <strong>tegen</strong> <strong>Epilepsie</strong><br />
Joke van den Boogaard<br />
Postbus 270, 3990 GB Houten<br />
Telefoon 030 63 440 63<br />
E-mail info@epilepsieliga.nl<br />
www.epilepsieliga.nl<br />
U kunt indien u meer informatie wenst<br />
rechtstreeks contact opnemen met de<br />
auteur of met het secretariaat.<br />
Niets uit deze uitgave mag zonder vooraf gaande,<br />
schriftelijke toestemming van de uitgever<br />
worden overgenomen of vermenigvuldigd.<br />
ISSN 1571 - 0408<br />
Multidisciplinaire Psychosociale Hulpverlening inventariseert<br />
en evalueert het psychosociale hulpverleningsaanbod.<br />
De commissie <strong>Epilepsie</strong>verpleegkundigen is een platform<br />
dat zich richt op de professionalisering van een relatief<br />
nieuwe beroepsgroep.<br />
Maar het lidmaatschap biedt meer:<br />
- Het vakblad ‘<strong>Epilepsie</strong>’<br />
- Korting op toegang Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Symposium<br />
- Korting op diverse internationale vakbladen<br />
Bent u beroepsmatig werkzaam in de epilepsiezorg?<br />
Dan zult u de <strong>Liga</strong> als een inspiratiebron ervaren. Als student<br />
of assistent in opleiding (AIO) bent u ook welkom.<br />
Bel 030 63 440 63 of mail naar info@epilepsieliga.nl.<br />
Van de redactie<br />
Voor u ligt het speciale nummer van<br />
‘<strong>Epilepsie</strong>’, met deze keer als aandachtspunt<br />
de genetische component<br />
van epilepsie. Dit thema wordt vanuit<br />
meerdere invalshoeken belicht. De<br />
feiten worden op een rijtje gezet, er is<br />
uitgebreid aandacht voor de genetische<br />
aspecten van complexe epilepsie<br />
bij kinderen en de nieuwste ontwikkelingen<br />
komen aan de orde. Wij zijn<br />
er helaas niet in geslaagd om een bijdrage<br />
te plaatsen over de medisch<br />
ethische vraagstukken van genetisch<br />
onderzoek. Toch is dit een belangrijk<br />
vraagstuk; technisch gezien zijn de<br />
mogelijkheden verbluffend: genenonderzoek<br />
geeft inzicht in het risico<br />
op steeds meer aandoeningen, ook<br />
van ongeboren kinderen. Dit biedt<br />
betere voorlichtingsmogelijkheden<br />
en soms zal vroegtijdig ingrijpen en<br />
betere behandeling mogelijk zijn.<br />
Dit betekent ook dat men ongewild<br />
voor keuzes geplaatst kan worden.<br />
Maatschappelijke inbedding is daarom<br />
van groot belang.<br />
Pauly Ossenblok<br />
OssenblokP@kempenhaeghe.nl<br />
2 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie
Gastredacteur Eva Brilstra over<br />
epilepsie en genetica<br />
Hoe is je interesse voor de aandoening epilepsie<br />
ontstaan?<br />
‘Onder leiding van Dick Lindhout is de genetica van epilepsie<br />
uitgegroeid tot een belangrijk aandachtsgebied<br />
binnen onze afdeling. Mijn interesse in epilepsiegenetica<br />
is ontstaan door het contact met patiënten en families<br />
met epilepsie, maar ook door participatie in onderzoeksprojecten.<br />
Ik heb in de praktijk geleerd dat de diagnostiek<br />
en behandeling van epilepsie complex kan zijn en gebaat<br />
is bij inzet van verschillende expertises en een goede<br />
multidisciplinaire samenwerking. Dit geldt vooral bij<br />
refractaire epilepsie op de jonge kinderleeftijd. Juist voor<br />
deze groep is genetische diagnostiek belangrijk. Als vroeg<br />
in het diagnostisch traject een genetische diagnose wordt<br />
gesteld kan hiermee het kind verder, vaak invasief, etiologisch<br />
onderzoek worden bespaard, kan een uitspraak<br />
worden gedaan over prognose, kunnen ouders worden<br />
geïnformeerd over de erfelijkheid van de aandoening, en<br />
is er soms aanleiding om de behandeling aan te passen.’<br />
Waar houd je je nu vooral mee bezig in je werk en<br />
wat is volgens jou in de toekomst de rol van genetica<br />
bij de diagnostiek en behandeling van epilepsie?<br />
‘Ik ben vooral geïnteresseerd in genetische oorzaken van<br />
ernstige, moeilijk behandelbare epilepsie op de jonge<br />
kinderleeftijd. Het doel van onze onderzoeksgroep is<br />
nieuwe ‘epilepsiegenen’ te vinden en het bijbehorende<br />
fenotype te beschrijven. Vooral dankzij nieuwe technische<br />
ontwikkelingen binnen de genetische diagnostiek, die<br />
Genetica en epilepsie<br />
Een interview met Eva Brilstra, gastredacteur van dit themanummer over epilepsie<br />
en genetica. Ze heeft als arts een aantal jaren klinische ervaring opgedaan in de<br />
neurologie en is ook in dit vakgebied gepromoveerd 1 . Na de afronding van haar<br />
proefschrift is zij begonnen aan de opleiding tot klinisch geneticus. Sinds 2006 is<br />
Eva als klinisch geneticus werkzaam bij de afdeling Medische Genetica van het<br />
Universitair Medisch Centrum Utrecht.<br />
Eva Brilstra<br />
screening van alle twintigduizend humane genen mogelijk<br />
maakt, zal de kennis hierover de komende jaren waarschijnlijk<br />
sterk toenemen.<br />
Een belangrijk deel van mijn tijd besteed ik ook aan de<br />
patiëntenzorg op dit gebied, vaak in een multidisciplinaire<br />
setting samen met de kinderneuroloog en metabool<br />
kinderarts. Het geeft veel voldoening als ik, soms na veel<br />
puzzelen en raadplegen van recente medische literatuur,<br />
tot een genetische diagnose kom. Vooral als dit betekenisvol<br />
is voor het kind of de ouders, bijvoorbeeld doordat<br />
ouders na een traject van preïmplantatie genetische diagnostiek<br />
nog een gezond kind krijgen. Wat de toekomst<br />
betreft: vooral bij ernstige epilepsie zal genetisch onderzoek<br />
waarschijnlijk steeds meer een plek krijgen vroeg<br />
in het diagnostisch traject. Dit doordat de kennis over<br />
genetische oorzaken zal toenemen en omdat uitslagen<br />
van genetische tests veel sneller beschikbaar zullen zijn.<br />
Wij werken er hard aan om eind <strong>2011</strong> de wachttijd terug<br />
te hebben gebracht tot enkele weken.’<br />
Wat zou je in je verdere carrière/loopbaan willen<br />
bereiken?<br />
Met evenveel enthousiasme doorgaan en mooie resultaten<br />
boeken bij het onderzoek. Samen met Bobby Koeleman,<br />
verbonden aan de researchgroep van onze afdeling,<br />
met de afdeling kinderneurologie onder leiding van<br />
Kees Braun en meer in het algemeen samen met de<br />
<strong>Nederlandse</strong> epilepsiecentra.<br />
1 Titel proefschrift: Treatment Options for Intracranial Aneurysms, 2001. Promotor: prof. dr. J. van Gijn, co-promotor: dr. G.J.E. Rinkel.<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 3
Door: Marjan van Kempen (mkempen@umcutrecht.nl), afdeling Medische Genetica, Sectie Genoomdiagnostiek, Universitair<br />
Medisch Centrum Utrecht.<br />
Stand van zaken in de molecu-<br />
laire genetische diagnostiek<br />
Screening voor afwijkingen in het epileptogenoom<br />
Moleculair genetische diagnostiek bestaat op dit moment nog grotendeels uit het gericht onderzoeken van ziektegerelateerde<br />
genen. Door de high-throughput sequentie technologie is het echter mogelijk volledige genoomanalyse<br />
te verrichten. Hieronder een kort overzicht.<br />
<strong>Epilepsie</strong> is etiologisch gezien een heterogene aandoening<br />
waarbij structurele, metabole en genetische factoren een<br />
rol kunnen spelen. In de laatste decennia zijn voor meer<br />
dan 20 epilepsiesyndromen de betrokken genen geïdentificeerd,<br />
dankzij de snelle technologische vooruitgang in<br />
moleculair genetische technieken. In de meeste gevallen<br />
gaat het hierbij om epilepsiesyndromen die monogenetisch<br />
bepaald zijn: een mutatie in één gen is de oorzaak<br />
van de epilepsie. Mutatieanalyse van een dergelijk gen kan<br />
worden gebruikt voor vroege gerichte moleculaire DNA<br />
diagnostiek, als op basis van de klinische kenmerken<br />
van de epilepsie gedacht wordt aan een specifiek erfelijk<br />
epilepsiesyndroom. De ontwikkeling van high-throughput<br />
sequentie technologie maakt het sinds kort mogelijk<br />
volledige genoomanalyse te verrichten, waardoor het ook<br />
mogelijk wordt te zoeken naar genetische afwijkingen bij<br />
minder specifieke epilepsiesyndromen.<br />
Monogenetische aandoeningen<br />
In de kliniek is de diagnose of classificatie van het epilepsiesyndroom<br />
zeer bepalend voor een juiste prognose<br />
en behandeling. Deze is echter in sommige gevallen niet<br />
eenduidig bij aanvang van de ziekte. Moleculair genetisch<br />
onderzoek kan een belangrijk onderdeel zijn van vroege<br />
diagnostiek bij patiënten. Identificatie van mutaties in<br />
ziektegerelateerde genen draagt bij aan het begrip van de<br />
pathogenese, kan de patiënt verder etiologisch onderzoek<br />
besparen, geeft duidelijkheid over de erfelijke aspecten<br />
van de epilepsie en beïnvloedt soms de afweging van<br />
therapeutische opties. In tabel 1 (pagina 5) staat een lijst<br />
van erfelijke epilepsiesyndromen waarvoor genanalyse<br />
mogelijk is.<br />
Mutaties kunnen worden onderverdeeld in verschillende<br />
categoriën op basis van hun structurele effect. Klein-<br />
schalige mutaties veranderen de structuur van een<br />
4 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong><br />
DNA-sequentie en vormen het stoffelijk substraat voor<br />
veranderingen in het eiwit en de functionaliteit daarvan. Bij<br />
puntmutaties wordt het ene nucleotide uitgewisseld voor één<br />
andere. Dit kan leiden tot een aminozuur verandering in<br />
het eiwit (missense mutatie) of tot een stop in het aflezen<br />
van het DNA-leesraam (nonsense mutatie). Door de diversiteit<br />
van de genetische code voor aminozuren leidt een<br />
nucleotideverandering niet altijd tot een aminozuurverandering<br />
in het eiwit (silent mutaties). Indel mutaties waarbij één<br />
of enkele nucleotiden uit de sequentie van een gen worden<br />
verwijderd of toegevoegd, leiden in veel gevallen tot een verandering<br />
van het leesraam (frameshift mutatie) waardoor de<br />
aminozuursamenstelling van het eiwit verandert en vaak een<br />
verkort of geen eiwit wordt geproduceerd.<br />
Opsporen van mutaties<br />
Een belangrijk kenmerk van de huidige moleculaire diagnostiek<br />
is dat er gericht gekeken wordt naar kleinschalige<br />
mutaties zoals puntmutaties of intragene indels in ziektegerelateerde<br />
genen. Twee belangrijke en veel toegepaste<br />
technieken voor het opsporen van mutaties worden hierna<br />
kort toegelicht.<br />
Sanger sequentieanalyse<br />
Met Sanger sequentieanalyse kan de basenvolgorde van<br />
een DNA-fragment bepaald worden. Als uitgangsmateriaal<br />
wordt DNA van lymfocyten uit bloed van de patiënt geïsoleerd.<br />
Allereerst wordt specifiek en uitsluitend de coderende<br />
DNA-sequentie van het te onderzoeken gen vermeerderd<br />
met de polymerase chain reaction (PCR) techniek<br />
(figuur 1A en B, pagina 6). Een enkele streng van zowel<br />
het paternale als het maternale dubbelstrengs DNA wordt<br />
gesynthetiseerd met een DNA vormend enzym. Sequentieel<br />
wordt op elke nucleotide een voor die nucleotide (G, A,<br />
T of C) specifieke fluorescerende marker ingebouwd. De<br />
positie van puntmutaties en indels wordt door vergelijking<br />
Genetica en epilepsie
<strong>Epilepsie</strong>-indicaties<br />
o Autosomaal dominante lateraal temporaalkwab epilepsie, ADLTE<br />
o Benigne familiaire neonatale convulsies, BFNC<br />
o Benigne familiaire neonatale convulsies, BFNC<br />
o Benigne familiaire neonatale-infantiele convulsies, BFNIS<br />
o Female ristricted epilepsy with mental retardation, EFMR<br />
o Generalized epilepsy with febrile seizures plus, GEFS+<br />
o Generalized epilepsy with febrile seizures plus, GEFS+<br />
o Generalized epilepsy with febrile seizures plus, GEFS+<br />
o Generalized epilepsy with febrile seizures plus, GEFS+<br />
o Infantiele epileptische encephalopathie<br />
o Mentale retardatie, stereotype bewegingen, epilepsie en/of cerebrale malformaties<br />
o Nachtelijke frontaalkwab epilepsie, type 1, ADNFLE1<br />
o Nachtelijke frontaalkwab epilepsie, type 3, ADNFLE3<br />
o Progressieve myoclonische epilepsie type 1, EPM1<br />
o Progressieve myoclonische epilepsie type 2A / lafora body disease, EPM2A<br />
o Progressieve myoclonische epilepsie type 2B / lafora body disease, EPM2B<br />
o Progressieve myoclonische epilepsie, type 3, EPM3<br />
o Progressieve myoclonische epilepsie, type 4, EPM4<br />
o Pyridoxine-afhankelijke epilepsie, PDE<br />
o Pyridoxine-afhankelijke epilepsie, PDE<br />
o Severe myoclonic epilepsy of infancy, SMEI syndroom van Dravet<br />
o Unverricht-Lundborg, ziekte van, ULD<br />
Genetica en epilepsie<br />
GEN<br />
LGI1<br />
KCNQ2<br />
KCNQ3<br />
SCN2A<br />
PCDH19<br />
SCN1A<br />
SCN1B<br />
SCN2A<br />
GABRG2<br />
CDKL5<br />
MEF2C<br />
CHRNA4<br />
CHRNB2<br />
CSTB<br />
EPM2A<br />
NHLRC1<br />
KCTD7<br />
SCARB2<br />
ALDH7A1<br />
PNPO<br />
SCN1A<br />
Tabel 1 <strong>Epilepsie</strong>-indicaties met ziektegerelateerde genen waarvoor DNA diagnostiek mogelijk is. Zie voor een complete lijst van DNA<br />
diagnostiek in Nederland: www.dnadiagnostiek.nl<br />
van de verkregen sequentie met de referentie (normale)<br />
sequentie exact vastgesteld (figuur 1C, pagina 6).<br />
Multiplex <strong>Liga</strong>tion-dependent Probe Amplification<br />
Met Multiplex <strong>Liga</strong>tion-dependent Probe Amplification (MLPA)<br />
kunnen grotere indels in specifieke genen gedetecteerd<br />
worden. MLPA maakt ook gebruik van de PCR; probes,<br />
complementair aan de coderende sequentie van het te<br />
onderzoeken gen worden gehybridiseerd met het te onderzoeken<br />
DNA en middels verschillende bewerkingen,<br />
vermenigvuldigd. MLPA is een kwantitatieve techniek en<br />
wordt op dit moment veelvuldig gebruikt om kleine structurele<br />
veranderingen in genen op te sporen.<br />
CSTB<br />
Genetische syndromen.<br />
Structurele veranderingen van de chromosomen kunnen<br />
genetische syndromen met epilepsie, mentale<br />
retardatie en congenitale afwijkingen veroorzaken.<br />
Ruwweg kunnen vier typen structurele veranderingen<br />
onderscheiden worden; deleties waarbij een stuk nucleotide<br />
sequentie uit het chromosoom is verdwenen,<br />
duplicaties waarbij een stuk nucleotide sequentie van<br />
het chromosoom is gedupliceerd, inversies waarbij een<br />
stuk nucleotide sequentie is omgekeerd qua basevolgorde<br />
en translocaties waarbij een stuk nucleotide<br />
sequentie uit het chromosoom is geknipt en elders<br />
weer toegevoegd.<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 5
Figuur 1 Polymerase chain reaction (A en B) en elektroferogram van nucleotidensequentie (C). De pijlen geven aan waar base G op positie<br />
13 in de referentiesequentie (boven) op een allel veranderd is in een base A (onder). Deze patiënt is heterozygoot voor een G naar A verandering<br />
op positie 13 genoteerd als c.13G>A.<br />
Structurele veranderingen in chromosomen van 5 Mb en<br />
groter kunnen in kaart worden gebracht met klassieke<br />
cytogenetica; met karyotypering worden chromosomen<br />
zichtbaar gemaakt door specifieke kleuring en met de<br />
microscoop bestudeerd (figuur 2A, pagina 7). Inmiddels<br />
is, voor de diagnostiek van (submicroscopische) chromosoomafwijkingen,<br />
de klassieke karyotypering grotendeels<br />
vervangen door moleculair genetische technieken, zoals<br />
Array Comparative Genomic Hybridization (ARCGH).<br />
Array Comparative Genomic Hybridzation<br />
Met ARCGH kunnen voor het hele genoom (dus niet beperkt<br />
tot bekende genen) deleties en duplicaties vanaf 200<br />
nucleotiden en meer (zogenoemde copy number variants<br />
(CNV’s)) aangetoond worden. Bij deze techniek wordt<br />
DNA van een patiënt en DNA van een controle individu<br />
als referentie, differentieel gelabeld met verschillende<br />
fluorescente markers, en vervolgens gehydriseerd met<br />
een array van probes (kleine stukjes complementair DNA)<br />
die het volledige genoom (coderend en niet-coderend)<br />
ver<strong>tegen</strong>woordigen. De ratio tussen de intensiteit van<br />
fluorescentie van het gelabelde patiënt DNA en het ge-<br />
labelde referentie DNA is een maat voor de aan- of afwezigheid<br />
van een specifieke regio in het genoom en<br />
dus voor de aan- of afwezigheid van een deletie of<br />
duplicatie (figuur 2B, pagina 7).<br />
6 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie
Figuur 2 Giemsa kleuring van een prometafase karyogram van mitotische chromosomen uit lymfocyten van een normale vrouw (A).<br />
Readout van 250 k SNP array van een deletie van ~1,48 Mb in de korte arm van chromosoom 10 (10p13), waarin 7 genen gelokaliseerd<br />
zijn (De Vree et al., 2009).<br />
De toekomst is nu<br />
Op dit moment zijn ongeveer 3500 genen geassocieerd<br />
met klassiek Mendeliaans overervende monogenetische<br />
aandoeningen, dat wil zeggen aandoeningen waarbij een<br />
enkele verandering of mutatie in een gen verklarend kan<br />
zijn voor het ziektebeeld (Online Mendelian Inheritance in<br />
Man; Human Gene Mutation Database). Echter, voor nog even<br />
zoveel Mendeliaans overervende aandoeningen zijn de<br />
ziektegerelateerde genen nog niet bekend.<br />
Het Human Genome Project (HGP) stelde zich eind jaren<br />
tachtig van de vorige eeuw onder andere ten doel de volledige<br />
sequentie van het humane genoom (3,2 miljard<br />
Genetica en epilepsie<br />
baseparen) in kaart te brengen. Dit enorme project leidde<br />
in 2003 niet alleen tot de publicatie van de eerste nagenoeg<br />
volledige humane genoomsequentie maar leidde ook<br />
tot een geweldige innovatie op het gebied van moleculaire<br />
technologie en informatieverwerking. In 2008 is het ‘1000<br />
Genomes Project’ van start gegaan. Dit internationaal<br />
geïnitieerde onderzoek streeft ernaar het genoom te<br />
sequencen van minstens 1000 anonieme deelnemers van<br />
verschillende etnische afkomst. Inmiddels is ook een<br />
Nederlands initiatief gestart om het <strong>Nederlandse</strong> genoom<br />
van 250 echtparen en hun nakomeling in kaart te brengen<br />
(Netherlands Genome Project, <strong>2011</strong>). De sequentie-informatie<br />
die voortkomt uit de screening van genomen vormt de basis<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 7
van een beter begrip van de betekenis van variaties die<br />
voorkomen tussen genomen van verschillende individuen.<br />
Hierdoor wordt inzicht gegeven in de relatie tussen genotype<br />
en fenotype.<br />
High-throughput sequentie technologie<br />
Grote projecten zoals het HGP en het ‘1000 Genomes<br />
Project’, maken gebruik van high-throughput sequentie<br />
technologie. Deze technologie, die ook wel next generation<br />
sequencing wordt genoemd, onderscheidt zich van het<br />
conventionele Sanger sequencen door het feit dat niet<br />
van een enkel geamplificeerd DNA fragment de basepaarvolgorde<br />
wordt bepaald maar van duizenden of miljoenen<br />
tegelijkertijd.<br />
Door het ter beschikking komen van de genoomsequentie<br />
van vele individuen, ontstaat inmiddels een basis referentie<br />
humaan genoom. Dit heeft ervoor gezorgd dat in korte tijd<br />
van een aantal Mendeliaans overervende aandoeningen<br />
het ziektegerelateerde gen is geïdentificeerd. Volledige<br />
genoomsequentie analyse wordt steeds goedkoper en met<br />
het toenemen van kennis over het genoom en de relaties<br />
tussen genen en het optreden van een aandoening, zal<br />
screening door een volledige genoomanalyse op den duur<br />
meer bijdragen aan goede gezondheidszorg dan de analyse<br />
per gen zoals op dit moment gebruikelijk in de moleculaire<br />
genetische diagnostiek.<br />
Voordat volledige genoomanalyse toegepast kan worden<br />
in de moleculaire diagnostiek, zal moeten worden voldaan<br />
aan geldende kwaliteitstcriteria die zowel technisch als<br />
ethisch van aard zijn. De uitdaging bestaat onder andere<br />
Nieuwe dvd ‘<strong>Epilepsie</strong> in beeld’<br />
uit het feit dat bij genoombrede diagnostiek onvermijdelijk<br />
veel meer over de patiënt en diens gezondheidsvooruitzichten<br />
bekend wordt dan voor het beantwoorden van<br />
de hulpvraag van belang is. Verder zullen er varianten<br />
gevonden worden waarvan de klinische betekenis onduidelijk<br />
is, zodat het doel van moleculaire diagnostiek<br />
om bij te dragen aan een diagnosestelling niet eenduidig<br />
hoeft te zijn. Recent heeft het Centrum voor ethiek en<br />
gezondheid, een rapport uitgebracht waarin de impact<br />
van genoombrede screening wordt besproken (Dondorp<br />
et al., 2010).<br />
Genoombrede diagnostiek wordt inmiddels door een<br />
aantal commerciële laboratoria aangeboden en de acht<br />
laboratoria die in Nederland moleculair genetische<br />
diagnostiek aanbieden (www.dnadiagnostiek.nl) onderzoeken<br />
de mogelijkheden voor toepassing in de moleculaire<br />
diagnostiek, met de verwachting dat deze nieuwe<br />
technologie zeer binnenkort algemener toegepast zal<br />
gaan worden in de gezondheidszorg.<br />
Referenties<br />
De Vree PJP, Simon MHM, van Dooren MF et al. (2009)<br />
Application of molecular cytogenetic techniques to<br />
clarify apparently balanced complex chromosomal<br />
rearrangements in two patients with an abnormal<br />
phenotype: case report. Molecular Cytogenetics 2(1):15.<br />
Dondorp WJ, De Wert GMWR. (2010) Het ‘duizend<br />
dollar genoom’: een ethische verkenning. Den Haag:<br />
Centrum voor ethiek en gezondheid.<br />
Netherlands Genome Project (<strong>2011</strong>) GoNL<br />
www.nlgenome.nl/wiki/GonlStart.<br />
Wat is epilepsie? Hoe wordt het onderzocht? Welke behandelmogelijkheden<br />
zijn er? Hoe zien aanvallen eruit? En hoe kun je iemand met een aanval<br />
helpen? De dvd ‘<strong>Epilepsie</strong> in beeld’ geeft antwoord op deze vragen.<br />
De dvd bestaat uit twee delen:<br />
In deel 1 vertelt neuroloog Hans Carpay over epilepsie, de aanvallen, de onderzoeks-<br />
en behandelmogelijkheden, en over de eventuele gevolgen voor het<br />
dagelijks leven.<br />
Deel 2 van de dvd geeft een beeld van vijf veelvoorkomende aanvallen en geeft informatie over hoe<br />
u kunt handelen tijdens en na de aanval. De aanvallen zijn zo realistisch mogelijk nagespeeld.<br />
Ook staan op de dvd echte aanvallen die in het epilepsiecentrum SEIN Zwolle zijn opgenomen.<br />
De dvd is bedoeld voor iedereen die meer wil weten over epilepsie. De dvd kost € 20 (incl. verzendkosten).<br />
U kunt de dvd bestellen via de <strong>Epilepsie</strong> Infolijn: 0900 821 24 11 of via www.epilepsie.nl.<br />
8 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie
Door: Sarah Weckhuysen (WeckhuysenS@kempenhaeghe.nl), neurologie, <strong>Epilepsie</strong> Centrum Kempenhaeghe, locatie Hans<br />
Berger Kliniek, Oosterhout en Laboratorium voor Neurogenetica, Instituut Born Bunge, Universiteit Antwerpen, België.<br />
Monogene neonatale en infantiele<br />
epileptische encefalopathieën<br />
De epileptische encefalopathieën zijn ernstige neurologische aandoeningen bij zuigelingen en zeer jonge kinderen,<br />
waarbij frequente epileptische activiteit gepaard gaat met een stagnatie of regressie in de psychomotore ontwikkeling.<br />
De laatste jaren werden meerdere genetische oorzaken beschreven, waarbij een grote klinische en genetische heterogeniteit<br />
opvalt. Hier worden vijf van de belangrijkste genetische entiteiten besproken.<br />
De epileptische encefalopathieën zijn een heterogene<br />
groep van aandoeningen vaak gekenmerkt door therapieresistente<br />
epilepsie en ernstige cognitieve stoornissen.<br />
De term ‘epileptische encefalopathie’ is gebaseerd op de<br />
hypothese dat frequente ictale of interictale epileptische<br />
activiteit in het immature brein de ontwikkeling beïnvloedt<br />
en zo leidt tot cognitieve problemen en gedragsstoornissen.<br />
Dit suggereert ook dat een snelle medicamenteuze<br />
onderdrukking van de epileptische activiteit<br />
de prognose kan verbeteren. Het blijft echter onduidelijk<br />
voor veel van de epileptische encefalopathieën in hoeverre<br />
de cognitieve problematiek (uitsluitend) wordt veroorzaakt<br />
door de epileptische activiteit, dan wel door de<br />
onderliggende oorzaak (Berg et al., 2010). Deze oorzaak is<br />
heterogeen en kan structureel, metabool of genetisch zijn.<br />
In het afgelopen decennium werden meerdere monogene<br />
oorzaken beschreven, en dit heeft in belangrijke mate bijgedragen<br />
aan de kennis van onderliggende pathomechanismen.<br />
Het genetisch verhaal van de epileptische encefalopathieën<br />
is echter niet eenduidig. Eenzelfde syndroom<br />
kan worden veroorzaakt door meerdere gendefecten, en<br />
eenzelfde mutatie kan meerdere ziektebeelden geven. Aan<br />
de hand van twee korte casusbeschrijvingen worden in dit<br />
artikel vijf genen en de daarbij behorende ziektebeelden<br />
besproken.<br />
Casus 1: Een meisje met recidiverende koortsstuipen<br />
en stagnatie in ontwikkeling<br />
M. is een meisje van vijf jaar. Zwangerschap en geboorte<br />
verliepen normaal. Op de leeftijd van elf maanden heeft ze<br />
een eerste hemiclonische epileptische aanval bij koorts.<br />
Sindsdien treden er regelmatig clusters van aanvallen<br />
op, vaak maar niet steeds uitgelokt door koorts. M. heeft<br />
meerdere aanvalstypes die alle therapieresistent zijn:<br />
gegeneraliseerde tonisch-clonische aanvallen, myocloniëen,<br />
en aanvallen met een meer focaal begin. Sinds het<br />
begin van de aanvallen vertraagt haar ontwikkeling. Op<br />
de leeftijd van vijf jaar heeft ze een milde verstandelijke<br />
Genetica en epilepsie<br />
beperking en is hyperactief. Bij klinisch onderzoek valt<br />
een lichte gangataxie op. Het EEG toont gegeneraliseerde<br />
piekgolfcomplexen zonder fotosensitiviteit. Een MRI<br />
van de hersenen is normaal. Haar moeder heeft als kind<br />
enkele koortsstuipen gehad. Verder vermeldt de familieanamnese<br />
geen epilepsie.<br />
Dravet syndroom?<br />
Het verhaal van M. past bij het Dravet syndroom (DS),<br />
ook wel Severe Myoclonic Epilepsy of Infancy (SMEI) genoemd.<br />
Deze kinderen ontwikkelen zich normaal in het<br />
eerste levensjaar. Het debuut van de epilepsie ligt meestal<br />
tussen de leeftijd van vijf tot acht maanden, hoewel<br />
sporadisch een begin in het tweede levensjaar is beschreven.<br />
De eerste aanvallen zijn meestal febriel, clonisch,<br />
tonisch-clonisch, gegeneraliseerd of unilateraal. Later<br />
verschijnen multipele febriele en afebriele aanvalstypes,<br />
vooral myoclone aanvallen, maar ook atypische absences<br />
en focale aanvallen. Aanvallen zijn vaak langdurig, met<br />
frequent een status epilepticus. De epilepsie is therapieresistent,<br />
al lijkt de ernst van de aanvallen op oudere<br />
leeftijd af te nemen. Vanaf het tweede levensjaar treedt<br />
een graduele ontwikkelingsvertraging op. De verstandelijke<br />
beperking varieert van mild tot ernstig. Kinderen<br />
beginnen op normale leeftijd te lopen, maar ontwikkelen<br />
al gauw een typisch onstabiel gangpatroon door een<br />
combinatie van hypotonie en ataxie. De fijne motoriek<br />
ontwikkelt onvoldoende. Kinderen hebben vaak een<br />
opvallend aandachtsprobleem, zijn hyperactief en<br />
oppositioneel. Het EEG is bij aanvang meestal normaal.<br />
Later verschijnen gegeneraliseerde (poly)piekgolf-<br />
complexen, en vertraagt het achtergrondpatroon. Ook<br />
(multi)focale afwijkingen kunnen voorkomen. Vaak is<br />
er een opvallende fotosensitiviteit. Beeldvorming is<br />
normaal (Dravet, <strong>2011</strong>). Natriumkanaalblokkers als<br />
carbamazepine en lamotrigine hebben vaak een averechts<br />
effect op de aanvallen. Eerste keuze anti-epileptica is de<br />
combinatie van clobazam, valproinezuur en stiripentol.<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 9
Alternatieven bij farmacoresistente patiënten zijn topiramaat<br />
en behandeling met een ketogeen dieet.<br />
Afwijkend SCN1A gen?<br />
Bij 70 tot 80 procent van de patiënten met DS wordt een<br />
afwijking in het SCN1A gen gevonden, coderend voor de<br />
1 subunit van het natriumkanaal. De meeste van deze<br />
afwijkingen zijn sequentie mutaties (Marini et al., <strong>2011</strong>;<br />
Claes et al., 2001). Bij 2 tot 3 procent van de DS patiënten<br />
vindt men echter exonische deleties of chromosomale afwijkingen<br />
ter hoogte van SCN1A en de nabij gelegen genen<br />
(Suls et al., 2006). Deze afwijkingen worden niet opgepikt<br />
met de klassieke sequencing methodes, en een additionele<br />
genetische test moet dan ook uitgevoerd worden. De<br />
meeste mutaties zijn de novo, maar in 5 tot 10 procent van<br />
de gevallen worden mutaties overgeërfd. Deze familieleden<br />
hebben meestal mildere fenotypes passend binnen<br />
het GEFS+ (Genetic Epilepsy with Febrile Seizures +) spectrum.<br />
Inderdaad werden SCN1A mutaties initieel in dit benigne<br />
familiaire syndroom aangetoond (Escayg et al., 2000).<br />
Ook hier zijn epileptische aanvallen vaak koortsgevoelig,<br />
maar ze zijn veel milder en de psychomotore ontwikkeling<br />
is normaal. Als algemene regel geldt dat ‘ernstige’<br />
gen afwijkingen als deleties of truncerende mutaties<br />
meestal aanleiding geven tot het ernstige DS, en missense<br />
mutaties zowel bij DS als GEFS+ worden gevonden. Deze<br />
regel is echter niet absoluut en genetische achtergrond en/<br />
of omgevingsfactoren spelen waarschijnlijk een modificerende<br />
rol. Ook somatisch mosaïcisme blijkt in veel<br />
families een belangrijke factor te zijn in de fenotypische<br />
variabiliteit (Marini et al., <strong>2011</strong>). Genetische counseling<br />
bij het vinden van een SCN1A afwijking is dan ook vaak<br />
complex. In de literatuur wordt vaak de term ‘borderline<br />
severe myoclonic epilepsy of infancy (SMEB)’ gebruikt wanneer<br />
enkele kenmerken van DS ontbreken, zoals myoclone<br />
aanvallen, fotosensitiviteit, of gegeneraliseerde piekgolfcomplexen.<br />
Ook patiënten met een milder fenotype<br />
worden vaak onder deze term geclassificeerd. Ook in deze<br />
groep vindt men echter SCN1A mutaties in 70 tot 80 procent<br />
van de gevallen, en het onderscheid tussen SMEI en<br />
SMEB lijkt dan ook artificieel (Guerrini & Oguni, <strong>2011</strong>).<br />
PCDH19 mutatie?<br />
Patiëntje M. blijkt geen SCN1A afwijking te hebben. Recent<br />
werd echter aangetoond dat meisjes met een Dravet feno-<br />
type ook mutaties in het X-gebonden protocadherine19<br />
(PCDH19) kunnen dragen (Depienne et al., 2009). Protocadherine19<br />
komt tot expressie in het zich ontwikkelende<br />
brein, en speelt waarschijnlijk een rol in neuronale<br />
connectie en signaaltransductie ter hoogte van de synaps.<br />
Net als SCN1A mutaties zijn PCDH19 mutaties inmiddels<br />
geassocieerd met een breed fenotype. Het werd voor het<br />
eerst beschreven in de familiaire aandoening ‘epilepsy<br />
limited to females with mental retardation (EFMR)’ (Dibbens<br />
et al., 2008). Dit syndroom heeft een aparte X-gebonden<br />
erfelijkheid, waarbij alleen de heterozygote vrouwen zijn<br />
aangedaan, en hemizygote mannen gezonde carriers zijn.<br />
Dit ongewone overervingspatroon komt waarschijnlijk tot<br />
stand doordat enkel het samen voorkomen van PCDH19positieve<br />
en PCDH19- negatieve cellen, als resultaat van<br />
random X-inactivatie bij meisjes, pathogeen is. In het<br />
uitzonderlijke geval van somatisch mozaïcisme bij een<br />
jongen, zal ook hij de ziekte tot expressie brengen. Al snel<br />
werden ook de novo PCDH19 mutaties gevonden in geïsoleerde<br />
vrouwelijke patiënten. Het fenotype van PCDH19<br />
mutaties varieert van mild tot ernstig, zowel wat betreft<br />
het aanvalstype als de mate van verstandelijke beperking<br />
(Depienne et al., <strong>2011</strong>; Specchio et al., <strong>2011</strong>). Aanvallen<br />
beginnen op zuigelingenleeftijd of vroege kinderleeftijd<br />
(zes maanden tot vier jaar) en zijn meestal koortsgevoelig.<br />
Zowel tonisch-clonische, tonische, atone aanvallen,<br />
absences, myocloniëen als focale aanvallen komen voor.<br />
Aanvallen treden typisch in clusters op. Vaak zijn er<br />
gedragsproblemen als agressie, autisme, hyperactiviteit.<br />
Intelligentie varieert van ernstige verstandelijke beperking<br />
tot normale begaafdheid. Families waarin de cognitieve<br />
ontwikkeling normaal is, presenteren zich als GEFS+<br />
families waarin enkel de vrouwen zijn aangedaan. PCDH19<br />
mutaties werden bij 25 procent van de vrouwelijke SCN1A-<br />
negatieve Dravet patiëntjes teruggevonden (Depienne et<br />
al., 2009). In vergelijking met SCN1A- positieve Dravet<br />
patiëntjes hebben deze meisjes een iets milder fenotype<br />
met een wat latere beginleeftijd, minder frequente status<br />
epilepticus, minder ernstige epilepsie en minder verstandelijke<br />
beperking, minder fotosensitiviteit en minder<br />
frequent voorkomen van myoclonieën en atypische<br />
absences. Verder was de overlap tussen PCDH19 en SCN1A<br />
positieve patiëntjes aanzienlijk. Bij het stellen van de<br />
diagnose moet PCDH19 dan ook worden uitgesloten in<br />
vrouwelijke DS patiënten die negatief zijn voor mutaties<br />
of chromosomale afwijkingen in SCN1A (zie figuur 1,<br />
pagina 11).<br />
Casus 2: Een jongen met infantiele spasmen en<br />
stagnatie in de ontwikkeling<br />
K. is een jongen van 10 jaar. Zwangerschap en geboorte<br />
verliepen normaal. Op de leeftijd van vijf weken ontwikkelt<br />
hij tonische en asymmetrisch clonische aanvallen met<br />
focale epileptische activiteit in het EEG. Aanvallen zijn<br />
niet onder controle te krijgen, ondanks het gebruik van<br />
meerdere anti-epileptica en evolueren op de leeftijd van<br />
drie maanden naar infantiele spasmen met hypsarrhytmie<br />
zichtbaar in het EEG. Op de leeftijd van zeven maanden<br />
wordt hij aanvalsvrij door een combinatietherapie met<br />
phenobarbital en vigabatrine. De medicatie kan een jaar<br />
later gestopt worden en de aanvallen blijven weg. De<br />
10 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie
Figuur 1 Stroomschema genetisch onderzoek bij patiënt met Dravet syndroom.<br />
jongen is echter ernstig verstandelijk beperkt, rolstoelgebonden<br />
en dyskinetisch. Beeldvorming van de hersenen<br />
is normaal. Er is geen familie anamnese van epilepsie of<br />
mentale retardatie.<br />
West synroom?<br />
Het ziektebeeld van deze jongen begint atypisch, maar<br />
evolueert al snel naar het syndroom van West. Het West<br />
syndroom wordt gekenmerkt door de triade infantiele<br />
spasmen (clusters van aanvallen met contractie van axiale<br />
spiergroepen), een karakteristiek EEG patroon met<br />
hypsarrhytmie en een ernstige verstandelijke beperking.<br />
Aanvallen beginnen op de leeftijd van vier tot zes maanden.<br />
Bij jongens met het West syndroom moet een mutatie<br />
in het X-gebonden ARX gen uitgesloten worden (Kato et<br />
al., 2003). Het Aristaless-related homeobox gen (ARX) speelt<br />
een rol in de ontwikkeling van de hersenen en is het meest<br />
frequent gemuteerde gen in een spectrum van X-gebonden<br />
recessieve aandoeningen met ernstige verstandelijke<br />
beperking als gemeenschappelijk kenmerk. Een dystone<br />
bewegingsstoornis, die zeer uitgesproken kan zijn, is<br />
een ander opvallend maar niet obligaat symptoom.<br />
Vaak ziet men meerdere jongens met een verstandelijke<br />
beperking binnen één familie. Er zijn intussen zeker tien<br />
goed omschreven klinische entiteiten bekend die geassocieerd<br />
zijn met ARX mutaties (Shoubridge et al., 2010).<br />
Deze kunnen in twee grote groepen verdeeld worden<br />
Genetica en epilepsie<br />
namelijk: entiteiten mét en zonder malformaties. Tot de<br />
niet-malformatieve groep behoort het West syndroom<br />
bij jongens (X-gebonden infantiele spasmen), maar<br />
ook bij het Ohtahara syndroom werden ARX mutaties<br />
beschreven (Kato et al., 2007). Het Ohtahara syndroom<br />
wordt gekenmerkt door tonische aanvallen beginnend<br />
in de eerste drie maanden na de geboorte. Het EEG<br />
toont een burst-suppressie patroon en de kinderen<br />
ontwikkelen een ernstige verstandelijke beperking. Van<br />
de Ohtahara patiëntjes evolueert 75 procent later naar<br />
een West syndroom. Tot de niet-malformatieve groep<br />
behoren verder de X-gebonden myoclone epilepsie met<br />
spasticiteit, het Partington syndroom (verstandelijke beperking,<br />
dysarthrie en dystone hand bewegingen) en de<br />
niet-syndromale X-gebonden verstandelijke beperking.<br />
Tot de malformatieve groep behoren ernstige syndromen<br />
als lissencephalie, hydrancephalie en agenesie van<br />
het corpus callosum, alle met ambigue genitaliën. In<br />
deze ernstige groep ziet men soms vrouwelijke carriers<br />
met een milder fenotype. De meest voorkomende ARX<br />
mutaties zijn polyalanine expansies, waarbij de lengte<br />
van de expansie lijkt te correleren met de ernst van<br />
het fenotype. Loss-of-function mutaties leiden meestal<br />
tot malformatieve syndromen. Hoewel er een zekere<br />
genotype-fenotype correlatie bestaat, is de intrafamiliaire<br />
en interfamiliare variabiliteit opvallend (Shoubridge<br />
et al., 2010).<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 11
Figuur 2 Stroomschema genetisch onderzoek bij patiënt met West syndroom.<br />
CDKL5 mutatie?<br />
Als K. een meisje was geweest, had in de eerste plaats niet<br />
aan een ARX mutatie, maar aan een X-gebonden CDKL5<br />
mutatie gedacht moeten worden. CDKL5 mutaties komen<br />
vooral bij meisjes voor, en ook hier is het fenotype zeer<br />
uiteenlopend. Aanvallen beginnen in de eerste drie levensmaanden,<br />
zijn vaak therapieresistent, en zijn polymorf.<br />
Meestal zijn er frequente convulsieve aanvallen in het<br />
begin van de ziektegeschiedenis, met op dat moment nog<br />
een normaal interictaal EEG. Na een korte honeymoon<br />
periode waarin relatief weinig aanvallen voorkomen<br />
verschijnen de salaamkrampen, en vervolgens multifocale<br />
tonische of myoclone aanvallen (Bahi-Buisson et<br />
al., 2008). Bij sommige meisjes dooft de epilepsie uit,<br />
anderen hebben levenslang een refractaire epilepsie.<br />
Aanvallen kunnen zeer langdurig zijn. Soms wordt daarbij<br />
een typisch aanvalspatroon gezien waarbij verschillende<br />
aanvalstypes in elkaar overgaan: de hypermotore aanvaltonische<br />
aanval-epileptische spasme sequentie (Klein et<br />
al., <strong>2011</strong>). Kinderen zijn mentaal geretardeerd, opvallend<br />
hypotoon en hebben vaak Rett-achtige kenmerken als<br />
handapraxie en stereotype handbewegingen. CDKL5 is<br />
dan ook verantwoordelijk voor de zogenaamde early onset<br />
seizure variant van het Rett syndroom, waarbij geen mutaties<br />
in het ‘klassieke’ Rett-gen MECP2 gevonden wordt.<br />
Aan CDKL5 moet vooral gedacht worden bij meisjes met<br />
vroegtijdige epilepsie met kenmerken van West syndroom<br />
of kenmerken van Rett Syndroom (Castrén et al., 2009;<br />
Nemos et al., 2009). Ook jongens met een CDKL5 mutatie<br />
en een zeer ernstige vroegtijdige epileptische encefalopathie<br />
zijn beschreven (Liang et al., <strong>2011</strong>).<br />
STXBP1 mutatie?<br />
Bij jongens met een West syndroom zonder ARX mutatie,<br />
moet in tweede instantie een STXBP1 mutatie uitgesloten<br />
worden (zie figuur 2). Patiënt K. bleek een STXBP1 mutatie<br />
te hebben. STXBP1 ligt niet op het X-chromosoom. Pathogene<br />
mutaties komen dan ook zowel bij jongens als bij<br />
meisjes voor. Syntaxine Binding Protein 1 speelt een rol<br />
in de neurotransmitter release en de novo mutaties werden<br />
initieel gevonden bij kinderen met een Ohtahara<br />
syndroom (Saitsu et al., 2008). Mutaties werden ver-<br />
volgens ook beschreven bij het West syndroom, en<br />
bij patiëntjes met een meer atypische epileptische<br />
encefalopathie met vroege beginleeftijd (Deprez et al.,<br />
2010). Deze patiëntjes hebben een ernstige epilepsie,<br />
beginnend in de eerste levensmaanden, maar zij voldoen<br />
niet aan de criteria voor het Ohtahara of West syndroom.<br />
De meesten van hen evolueren wel op latere leeftijd naar<br />
een West syndroom. De ernst van de epilepsie varieert<br />
12 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie
sterk, maar alle patiënten zijn uiteindelijk ernstig verstandelijk<br />
beperkt en vaak rolstoelgebonden, hoewel de aanvallen<br />
bij sommigen snel onder controle zijn. Meerdere<br />
patiënten hebben dyskinetische bewegingsstoornissen.<br />
Recent werd een STXBP1 mutatie gevonden bij een patiënt<br />
met verstandelijke beperking zonder epilepsie (Hamdan<br />
et al., <strong>2011</strong>). De verstandelijke beperking lijkt dan ook een<br />
intrinsiek gevolg van de STXBP1 mutatie en is niet per se<br />
afhankelijk van frequente epileptische activiteit.<br />
Tot slot<br />
Bovenstaande voorbeelden illustreren de complexiteit<br />
van de genetica van epileptische encefalopathieën. De<br />
klinische en genetische heterogeniteit is groot, uiteindelijk<br />
wijst de ziektegeschiedenis echter toch vaak in de<br />
richting van enkele specifieke genen. Dit diagnostisch<br />
aspect onderstreept het belang van steeds terugkerend<br />
genetisch onderzoek. De hedendaagse neuroloog moet<br />
zich van dit belang bewust zijn en hier actief in optreden.<br />
Een genetische diagnose geeft immers vaak prognostische<br />
informatie en kan in enkele gevallen de therapie beïnvloeden.<br />
Het heeft bovendien belangrijke implicaties voor de<br />
counseling van gezinnen waar een bestaande kinderwens<br />
overschaduwd wordt door het risico op een tweede kind<br />
met een handicap.<br />
Referenties<br />
Bahi-Buisson N, Kaminska A, Boddeart N et al. (2008)<br />
The three stages of epilepsy in patients with CDKL5<br />
mutations. Epilepsia 49(6):1027-1037.<br />
Berg AT, Berkovic SF, Brodie MJ et al. (2010) Revised terminology<br />
and concepts for organization of seizures and<br />
epilepsies: report of the ILAE Commission on<br />
Classification and Terminology, 2005-2009. Epilepsia<br />
51(4): 676-685.<br />
Castrén M, Gaily E, Tengström C et al. (<strong>2011</strong>) Epilepsy<br />
caused by CDKL5 mutations. Eur J Paediatr Neurol 15(1):<br />
65-69.<br />
Claes L, Del-Favero J, Ceulemans B et al. (2001) De novo<br />
mutations in the sodium-channel gene SCN1A cause<br />
severe myoclonic epilepsy of infancy. Am J Hum Genet<br />
68(6):1327-1332.<br />
Depienne C, Bouteiller D, Keren B et al. (2009) Sporadic<br />
infantile epileptic encephalopathy caused by mutations<br />
in PCDH19 resembles Dravet syndrome but mainly<br />
affects females. PLoS Genet 5(2):e1000381.<br />
Depienne C, Trouillard O, Bouteiller D et al. (<strong>2011</strong>)<br />
Mutations and deletions in PCDH19 account for various<br />
familial or isolated epilepsies in females. Hum Mutat<br />
32(1):E1959-75.<br />
Deprez L, Weckhuysen S, Holmgren P et al. (2010)<br />
Clinical spectrum of early-onset epileptic encephalopathies<br />
associated with STXBP1 mutations. Neurology<br />
Genetica en epilepsie<br />
75(13):1159-65.<br />
Dibbens LM, Tarpey PS, Hynes K et al. (2008) X-linked<br />
protocadherin 19 mutations cause female-limited<br />
epilepsy and cognitive impairment. Nat Genet 40(6):<br />
776-781.<br />
Dravet C. (<strong>2011</strong>) The core Dravet syndrome phenotype.<br />
Epilepsia 52 Suppl 2:3-9.<br />
Escayg A, MacDonald BT, Meisler MH et al. (2000)<br />
Mutations of SCN1A, encoding a neuronal sodium<br />
channel, in two families with GEFS+2. Nat Genet 24(4):<br />
343-345.<br />
Guerrini R, Oguni H. (<strong>2011</strong>) Borderline Dravet syndrome:<br />
a useful diagnostic category? Epilepsia 52 Suppl 2:<br />
10-12.<br />
Hamdan FF, Gauthier J, Dobrzeniecka S et al. (<strong>2011</strong>)<br />
Intellectual disability without epilepsy associated with<br />
STXBP1 disruption. Eur J Hum Genet 19(5): 607-609.<br />
Kato M, Das S, Petras K et al. (2003) Polyalanine expansion<br />
of ARX associated with cryptogenic West syndrome.<br />
Neurology 61(2):267-276.<br />
Kato M, Saitoh S, Kamei A, et al. (2007) A longer polyalanine<br />
expansion mutation in the ARX gene causes<br />
early infantile epileptic encephalopathy with suppression-burst<br />
pattern (Ohtahara syndrome). Am J Hum Genet<br />
81(2):361-366.<br />
Klein KM, Yendle SC, Harvey AS et al. (<strong>2011</strong>) A distinctive<br />
seizure type in patients with CDKL5 mutations:<br />
Hypermotor-tonic-spasms sequence. Neurology 76(16):<br />
1436-1438.<br />
Liang JS, Shimojima K, Takayama R et al. (<strong>2011</strong>) CDKL5<br />
alterations lead to early epileptic encephalopathy in<br />
both genders. Epilepsia 1528-1167.<br />
Marini C, Scheffer IE, Nabbout R et al. (2000) The genetics<br />
of Dravet syndrome. Epilepsia 52 Suppl 2: 24-29.<br />
Nemos C, Lambert L, Giuliano F et al. (2009) Mutational<br />
spectrum of CDKL5 in early-onset encephalopathies: a<br />
study of a large collection of French patients and<br />
review of the literature. Clin Genet 76(4): 357-371.<br />
Saitsu H, Kato M, Mizuguchi T et al. (2008) De novo<br />
mutations in the gene encoding STXBP1 (MUNC18-1)<br />
cause early infantile epileptic encephalopathy. Nat Genet<br />
40(6):782-788.<br />
Shoubridge C, Fullston T, Gécz J. (2010) ARX spectrum<br />
disorders: making inroads into the molecular pathology.<br />
Hum Mutat 31(8):889-900.<br />
Specchio N, Marini C, Terracciano A et al. (<strong>2011</strong>)<br />
Spectrum of phenotypes in female patients with epilepsy<br />
due to protocadherin 19 mutations. Epilepsia 52(7):<br />
1251-1257.<br />
Suls A, Claeys KG, Goossens D et al. (2006)<br />
Microdeletions involving the SCN1A gene may be<br />
common in SCN1A-mutation-negative SMEI patients.<br />
Hum Mutat 27(9):914-20.<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 13
Door: Gerrit-Jan de Haan (gjdhaan@sein.nl), neurologie, Stichting <strong>Epilepsie</strong> Instellingen Nederland, Heemstede en Dick Lindhout,<br />
afdeling Medische Genetica, Universitair Medisch Centrum Utrecht.<br />
Progressieve myoclonus epilepsie<br />
Bij progressieve myoclonus epilepsie staan de symptomen epilepsie, ataxie en cognitief verval op de voorgrond. Deze<br />
aandoening wordt vaak veroorzaakt door een stofwisselingsstoornis. De verschillende vormen van progressieve myoclonus<br />
epilepsie zijn veelal op klinische gronden te onderscheiden. Metabool onderzoek en in toenemende mate<br />
moleculair genetisch onderzoek kunnen de diagnose bevestigen. Hier wordt ingegaan op de meest voorkomende<br />
vormen van progressieve myoclonus epilepsie en op het belang van een adequate diagnose en behandeling.<br />
Onder de term progressieve myoclonus epilepsie vallen<br />
een aantal zeldzame aandoeningen die vrijwel zonder<br />
uitzondering in de eerste twee decennia van het leven debuteren.<br />
Tabel 1 (pagina 16) vat de belangrijkste klinische<br />
kenmerken en moleculair genetische bevindingen samen.<br />
We beperken ons hier tot de bespreking van de eerste drie<br />
in de tabel vermelde aandoeningen.<br />
De ziekte van Unverricht-Lundborg<br />
Het typische beeld, in zijn volledig ontwikkelde vorm, is<br />
eenvoudig te herkennen aan het kernsymptoom: de actiemyoclonus.<br />
Deze myoclonieën nemen sterk toe op het<br />
moment dat de patiënt gaat bewegen en zijn zeer invaliderend<br />
omdat ze vooral de spieren van de romp, schouder<br />
en bekken betreffen. De ziekte van Unverricht-Lundborg<br />
(ULD) debuteert tussen de 6 en 20 jaar. De eerste symptomen<br />
zijn myoclonieën, die in de vroege ochtend het<br />
meest nadrukkelijk aanwezig zijn. Op latere leeftijd treden<br />
de eerste tonisch-clonische aanvallen op, vaak na een<br />
serie myoclonieën. De psychomotore ontwikkeling van<br />
patiënten met ULD is doorgaans normaal. In de begin-<br />
fase lijkt ULD dan ook sterk op Juveniele Myoclonus<br />
<strong>Epilepsie</strong> (JME), al leiden de myoclonieën niet tot de heftige<br />
bliksemschichtachtige schokken die van JME bekend<br />
zijn. De epilepsie is meestal betrekkelijk mild, maar de<br />
myoclonieën nemen in enkele jaren toe. Er bestaat een<br />
grote interindividuele variatie in de ernst van de verschijnselen.<br />
In de lichte vorm hebben patiënten uitsluitend<br />
ochtendmyoclonieën en sporadisch een tonisch-clonische<br />
aanval. Actiemyoclonieën kunnen geheel ontbreken. Bij<br />
de meest ernstige vorm hebben patiënten de gehele dag<br />
schokken in de romp en proximale extremiteiten, sterk<br />
toenemend bij elke vorm van bewegen. Soms bevinden<br />
schokken zich in het diafragma en keel, waardoor de<br />
spraak wordt bemoeilijkt. Het beeld is ongeveer vijf jaar<br />
progressief, waarna een plateaufase ontstaat dat decennia<br />
kan aanhouden. De cognitieve ontwikkeling lijkt niet<br />
direct te worden beïnvloed door het ziektebeeld, maar<br />
vaak is er sprake van een stilstand in de ontwikkeling als<br />
Genetica en epilepsie<br />
de motorische symptomen deelname aan het onderwijs<br />
verhinderen. Het EEG vertoont een (aspecifieke) overmaat<br />
aan trage activiteit, gepaard gaand met spontane en door<br />
lichtflitsprikkeling opgewekte epileptische ontladingen.<br />
Het EEG kan zodoende in een vroeg stadium helpen te<br />
differentiëren tussen ULD en JME. Beeldvormend onderzoek<br />
toont geen specifieke afwijkingen.<br />
Het genetische karakter<br />
ULD is het eerste humane ziektebeeld met epilepsie waarvan<br />
een autosomaal recessieve overerving aannemelijk<br />
werd gemaakt. De aandoening komt het meest voor in af-<br />
gelegen gebieden op het platteland van Finland, en in<br />
landen rond de Middellandse Zee waar consanguïne<br />
huwelijken gebruik zijn. Uit Fins onderzoek bleek dat ULD<br />
vaak geassocieerd is met afwijkingen in het cystatine B gen<br />
(CSTB gen) (Lehesjoki, 2002). De meest voorkomende mutatie<br />
betreft een stukje DNA code van twaalf nucleïnezuren, de<br />
‘dodecamer repeat’, dat zich normaal twee tot drie maal herhaalt,<br />
maar bij mensen met ULD 35-75 maal. Deze verlenging<br />
bevindt zich in het regelgebied van het CSTB gen, waar<br />
de transcriptie van het gen begint (Lehesjoki, 2002). Puntmutaties<br />
komen in minderheid voor (bij 9 procent van de<br />
afwijkende genen). Het is vooralsnog niet duidelijk op welke<br />
wijze de afwijkingen in het CSTB gen verantwoordelijk zijn<br />
voor het ontstaan van epilepsie. Cystatine B is een protease<br />
inhibitor, die de cel beschermt <strong>tegen</strong> de beschadigende effecten<br />
van enzymen (cathepsines). Sommige mutaties in het<br />
CSTB interfereren met de functie van lysosomen (Alakurtti<br />
et al., 2005). Er is gezocht naar een verklaring voor de grote<br />
verschillen in klinische verschijnselen bij de verschillende<br />
vormen van progressieve myoclonus epilepsie. Oorspronkelijk<br />
ging men uit van twee te onderscheiden ziektebeelden:<br />
de ernstige Baltische myoclonus en de mildere Mediterrane<br />
variant. Regionale invloeden lijken een rol te spelen: ook in<br />
het <strong>Nederlandse</strong> cohort (De Haan et al., 2004) viel op dat de<br />
personen die minder ernstige symptomen hadden, merendeels<br />
afkomstig waren uit families afkomstig uit landen<br />
rond de Middellandse zee. Onlangs zijn bij drie families met<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 15
Unverricht-Lundborg<br />
ULD/EPM1<br />
Lafora Body disease<br />
LBD/EPM2<br />
MERRF<br />
Neurale Ceroïd<br />
Lipofuscinose<br />
Sialiodose<br />
Dentato Rubro<br />
Pallido<br />
Luysian Atrofie<br />
Debuut<br />
6-20j<br />
10-20j<br />
Variabel<br />
Variabel<br />
Variabel<br />
Kliniek<br />
actiemyoclonus,<br />
ataxie (laat), cognitie<br />
gespaard<br />
ernstig cognitief<br />
verval, occipitale<br />
aanvallen, myoclonus<br />
retina dystrofie<br />
opticus atrofie<br />
atrofie<br />
macula degeneratie,<br />
snelle dementie<br />
cherry red spot,<br />
dysmorfie,<br />
leerstoornissen<br />
Tabel 1 Samenvatting van belangrijkste klinische kenmerken en moleculair genetische bevindingen.<br />
ULD, waarbij geen associatie met het CSTB gen kon worden<br />
gevonden, mutaties in het Prickle1 gen gevonden. Het enige<br />
verschil was dat de ULD op jongere leeftijd debuteerde dan<br />
bij ‘typische’ patiënten.<br />
Behandeling<br />
De behandeling van ULD bestaat uit valproaat en levetiracetam<br />
als anticonvulsieve middelen. De myoclonieën, die<br />
meestal sterk op de voorgrond staan, zijn niet goed medicamenteus<br />
te beïnvloeden. Ethosuximide, acetazolamide,<br />
zonisamide en topiramaat kunnen een positieve invloed<br />
hebben, maar het effect is vaak onvoldoende. Benzodiazepines<br />
in ons land vaak clonazepam - vormen een belangrijke<br />
ondersteuning. Maar een waarschuwing is op zijn plaats:<br />
de neiging is groot om van deze middelen steeds hogere<br />
doseringen te gaan gebruiken, zeker wanneer ze ad libitum<br />
worden voorgeschreven. Het is ook belangrijk dat middelen<br />
worden vermeden die de myoclonus kunnen versterken,<br />
zoals carbamazepine, fenytoïne, gabapentine en vigabatrine.<br />
Er zijn sterke aanwijzingen dat fenytoïne zelfs irreversibele<br />
neurotoxische effecten heeft bij patiënten met ULD<br />
(Eldridge et al., 1983). Voor wat betreft de niet-medicamen-<br />
Erfelijkheid<br />
teuze behandeling van ULD, zijn er pogingen gedaan om<br />
het verloop te beïnvloeden met antioxidantia. De gedachte<br />
hierbij is, dat het Mediterrane dieet minder oxidatieve stress<br />
bevat dan het Noord-Europese dieet, hetgeen mogelijk een<br />
rol speelt bij de betere prognose bij de Mediterrane variant.<br />
De bevindingen hebben echter niet geleid tot een consistent<br />
advies voor het voorschrijven van antioxidantia.<br />
Lafora Body Disease<br />
Het verloop van Lafora Body Disease (LBD) is indrukwekkend.<br />
De aangedane personen ontwikkelen zich tot in de<br />
puberteit normaal, waarna epileptische aanvallen optreden.<br />
Het gaat om tonisch-clonische aanvallen en myoclonieën.<br />
Deze worden gevolgd door focale aanvallen met visuele<br />
symptomen (blindheid, visuele aura’s) duidend op epilepsie<br />
vanuit een occipitaal focus. Kort na het debuut van de epilepsie<br />
begint een niets ontziende cognitieve achteruitgang<br />
gepaard gaande met dysartrie en ataxie. Vrijwel alle patiënten<br />
overlijden binnen tien jaar na het debuut van de ziekte.<br />
De diagnose wordt gesteld op basis van het typische verloop<br />
van de ziekte en het aantonen van pathogene mutaties met<br />
moleculair genetisch onderzoek. Voorheen werd de klini-<br />
16 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie<br />
EEG<br />
traag<br />
diffuus<br />
epileptiform<br />
trage achter-<br />
grond activiteit,<br />
piekgolven van<br />
6-12 Hz<br />
trage achter-<br />
grond activiteit,<br />
focale bursts<br />
fotosensitief<br />
normale achter-<br />
grond activiteit,<br />
fotosensitief<br />
AR<br />
AR<br />
Maternaal<br />
AR (meest-<br />
al)<br />
AR<br />
AD<br />
Diagnose<br />
CSTB gen mutaties<br />
Lafora bodies huidbiopt,<br />
Mutaties in EPM2A<br />
(Laforin) of EPM2B<br />
(Malin)<br />
Ragged Red fibers<br />
Analyse mitochondrieel<br />
DNA<br />
Bepalen enzymactiviteit<br />
DNA-onderzoek<br />
(meerdere genen)<br />
Neuraminidase tekort<br />
DNA-onderzoek<br />
DRPLA gen
sche diagnose onderbouwd door het aantonen van positieve<br />
insluitlichaampjes in de zweetklieren (PAS). In de jaren 60<br />
van de vorige eeuw werd aangetoond – door onderzoek van<br />
Van Heijcop ten Ham (Van Heycop ten Ham et al., 1963) en<br />
Edgar (Edgar, 1963) die jazz muziekant was ‘en neuropatholoog<br />
in Meer en Bosch - dat het materiaal in de insluitlichaampjes<br />
bestaat uit een zetmeel-achtig polyglucosan.<br />
LBD erft automaal recessief over, en kan dus familiair<br />
optreden. LBD is gekoppeld aan chromosoom 6p. Bij 70<br />
procent van de LBD patiënten worden mutaties gevonden in<br />
het EPM2A gen (ook bekend als Laforin) en bij 30 procent in<br />
het EPM2B gen (NHLRC1 of Malin). Beide genen spelen een<br />
rol bij de opbouw van fijn vertakt glycogeen. Als gevolg van<br />
de mutaties wordt glycogeen met abnormale lange vertakkingen<br />
aangemaakt (Gentry et al., 2009). Het resultaat zijn<br />
lange, weinig vertakte polyglucosan ketens. Deze aberrante<br />
suikerketens zijn niet wateroplosbaar en kunnen door het<br />
celmetabolisme niet meer gebruikt worden. Er is stapeling<br />
in de Lafora bodies in alle weefsels. De behandeling van<br />
LBD bestaat momenteel nog voornamelijk uit symptoombestrijding,<br />
De epileptische aanvallen worden bestreden<br />
met middelen die de myoclonieën niet doen toenemen,<br />
en weinig cognitieve bijwerkingen hebben (valproaat,<br />
levetiracetam, topiramaat, zonisamide, benzodiazepines).<br />
Nu de moleculaire achtergronden van dit beeld zo ver<br />
zijn opgehelderd, is het denkbaar dat er een gentherapie<br />
wordt ontwikkeld. Recent heeft de groep van Minassian<br />
uit Toronto bij een muizenmodel met LBD aangetoond dat<br />
ze de productie van Lafora bodies kunnen reduceren door<br />
de aanmaak van PTG te blokkeren, een enzym dat een rol<br />
speelt bij het activeren van glycogeen synthetase (Turnbull<br />
et al., <strong>2011</strong>).<br />
Associatie met Ragged Red Fibers<br />
Mitochondriale aandoeningen beperken zich zelden tot<br />
één orgaansysteem. Bij Myoclonus <strong>Epilepsie</strong> geassocieerd<br />
met Ragged Red Fibers (MERRF) is vaak sprake van myopathie,<br />
neuropathie, doofheid, dementie, klein postuur<br />
en opticus atrofie. Myoclonus en ataxie zijn constante<br />
verschijnselen. Er zijn grote variaties in debuutleeftijd,<br />
ernst en prognose. Een en ander is het gevolg van heteroplasmie,<br />
de cellen bevatten vele mitochondria van diverse<br />
herkomst. De ernst van de verschijnselen hangt af van het<br />
percentage afwijkende mitochondria in het aangedane<br />
orgaansysteem.Het EEG toont een vertraagd achtergrondpatroon<br />
met bursts van gegeneraliseerde piekgolfcomplexen<br />
met een frequentie van 2-5 Hz. Daarnaast zijn<br />
er ook vaak focale ontladingen. Op de MRI worden atrofie<br />
en calcificaties in de basale ganglia gezien. De diagnose<br />
wordt bevestigd door een sterke proliferatie van mitochondriën<br />
in het spierbiopt, te zien als ragged red fibers. Er is<br />
sprake van een mitochondriale overerving van MERRF, die<br />
uitsluitend van moeder op kind over gaat. De meest voor-<br />
Genetica en epilepsie<br />
komende mutatie, bij 80 procent van de MERRF patiënten,<br />
is een A8344G mutatie in het tyrosine tRNA (MTTK). De<br />
behandeling van MERRF is symptomatisch, met valproaat,<br />
levetiracetam, zonisamide en topiramaat. Er zijn pogingen<br />
gedaan om de stofwisseling te beïnvloeden met hoge doses<br />
van co-enzym Q10 en L-Carnitine, maar dit had weinig<br />
succes (De Siqueira, 2010).<br />
Concluderend<br />
Progressieve myoclonus epilepsieën zijn zeldzaam. Deze<br />
ziekten hebben echter in belangrijke mate bijdrage aan de<br />
verwerving van kennis over de stofwisseling in de hersenen.<br />
De meeste progressieve myoclonus epilepsieën zijn monogenetische<br />
aandoeningen. Het debuut bij aandoeningen als<br />
ULD en LBD is zo laat dat de diagnose nauwelijks een rol<br />
kan spelen bij de counseling over de herhalingskans in het<br />
gezin. Toch is voor een juiste prognose een goede, moleculair<br />
genetisch onderbouwde diagnose van belang, ook al<br />
is deze vaak somber. De diagnose kan ook van belang zijn<br />
voor de behandeling. Sommige anti-epileptica hebben een<br />
positief effect op de epilepsie en de myoclonieën. Andere<br />
middelen kunnen de symptomen doen aggraveren, en van<br />
fenytoïne is zeer aannemelijk dat het neurologische schade<br />
veroorzaakt bij ULD.<br />
Referenties<br />
Alakurtti K, Weber E, Rinne R et al. (2005) Loss of lysosomal<br />
association of cystatin B proteins representing progressive<br />
myoclonus epilepsy, EPM1, mutations. Eur J Hum<br />
Genet 13:208-215.<br />
De Haan GJ, Halley DJ, Doelman JC et al. (2004)<br />
Univerricht-Lundborg disease: underdiagnosed in the<br />
Netherlands. Epilepsia 45:1061-1063.<br />
De Siqueira LF. (2010) Progressive myoclonic epilepsies:<br />
review of clinical, molecular and therapeutic aspects. J<br />
Neurol 257:1612-1619.<br />
Edgar GWF. (1963) Progressive myoclonus epilepsy as an<br />
inborn error of metabolism compared to storage disease.<br />
Epilepsia 4:120-137.<br />
Eldridge R, Iivanainen M, Stern R et al. (1983) “Baltic”<br />
myoclonus epilepsy: hereditary disorder of childhood<br />
made worse by phenytoin. Lancet 2:838-842.<br />
Gentry MS, Dixon JE, Worby CA. (2009) Lafora disease:<br />
insights into neurodegeneration from plant metabolism.<br />
Trends Biochem Sci 34:628-639.<br />
Lehesjoki AE. (2002) Clinical features and genetics of<br />
Unverricht-Lundborg disease. Adv Neurol 89:193-197.<br />
Turnbull J, DePaoli-Roach AA, Zhao X et al. (<strong>2011</strong>) PTG<br />
depletion removes Lafora bodies and rescues the fatal<br />
epilepsy of Lafora disease. PLoS Genet 7:e1002037.<br />
Van Heycop ten Ham MW, de Jager H. (1963) Progressive<br />
Myoclonus Epilepsy with Lafora Bodies, Clinical-<br />
Pathological Features. Epilepsia 4:95-119.<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 17
Onderzoek naar effecten van ketogeen dieet:<br />
<strong>Epilepsie</strong>centrum Kempenhaeghe zoekt deelnemers!<br />
Het ketogeen dieet is een behandelmethode voor epilepsie en kan worden overwogen als medicatie onvoldoende<br />
effect heeft. In de media verschijnen steeds vaker publicaties over de positieve effecten van voeding<br />
op stemming, cognitie en gedrag. Kempenhaeghe doet wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van<br />
het ketogeen dieet op epilepsie.<br />
Voor deelname aan dit onderzoek zoekt Kempenhaeghe kinderen en jongeren tussen 1 en 18 jaar met een<br />
vorm van epilepsie die onvoldoende reageert op medicijnen.<br />
Uit eerder onderzoek blijkt dat het ketogeen dieet bij 44 tot 92 procent van de patiënten een positief effect<br />
heeft. Deze effecten zijn doorgaans na drie maanden al zichtbaar. Is dat niet het geval, dan wordt het dieet<br />
afgebouwd.<br />
In Nederland worden per jaar circa 50 kinderen en jongeren aangemeld voor dit dieet. Dat is een klein deel<br />
van de kinderen die mogelijk baat kunnen hebben bij deze behandeling. Het doel van het wetenschappelijk<br />
onderzoek is dan ook om bij gunstig resultaat meer kinderen en jongeren de mogelijkheid te bieden het<br />
ketogeen dieet te volgen.<br />
Twee zaken zijn onderwerp van wetenschappelijk onderzoek:<br />
- Neemt het aantal kinderen dat gunstig reageert op het ketogeen dieet toe als er extra begeleiding van<br />
artsen, een diëtiste en een epilepsieverpleegkundige wordt ingezet?<br />
- Wegen de kosten van die extra inzet op <strong>tegen</strong> het resultaat dat bij de kinderen wordt behaald?<br />
Het volledige onderzoeksdesign is recent gepubliceerd in BMC*.<br />
Wij informeren u graag over de achtergronden, de mogelijkheden, en de beperkingen van het dieet en over<br />
de mogelijkheden van deelname aan het onderzoek. Hiervoor kunt u terecht bij mevrouw D. Lambrechts,<br />
neuroloog en onderzoeker, telefoon (040) 227 97 67, email ojena@kempenhaeghe.nl. Of bij de projectleider<br />
dr M. Majoie telefoon 06-23479085, e-mail majoiem@kempenhaege.nl.<br />
Bezoekt u bovendien de websites www.ketogeenmenu.nl en www.kempenhaeghe.nl voor meer informatie<br />
over het ketogeen dieet en over Kempenhaeghe.<br />
Ondertitel: © Alle rechten voorbehouden aan APCS, december 2010<br />
* de Kinderen RJ, Lambrechts DA, Postulart D, Kessels AG, Hendriksen JG, Aldenkamp AP, Evers SM, Majoie MH. Research into<br />
the (Cost-) effectiveness of the ketogenic diet among children and adolescents with intractable epilepsy: design of a randomized<br />
controlled trial. BMC Neurol. <strong>2011</strong> Jan 25;11(1):10
Door: Eva Brilstra (E.H.Brilstra@umcutrecht.nl) en Bobby Koeleman, afdeling Medische Genetica, Universitair Medisch<br />
Centrum Utrecht.<br />
Kleine chromosoomafwijkingen<br />
en epilepsie<br />
Tot voor kort werden grote structurele afwijkingen van chromosomen en relatief zeldzame genmutaties beschouwd<br />
als de voor epilepsie belangrijkste variaties van het humane genoom. Door de ontwikkeling van nieuwe chromosoom<br />
analysetechnieken is in de afgelopen vijf jaar echter gebleken dat kleine structurele afwijkingen van chromosomen<br />
een veel frequentere risicofactor zijn voor epilepsie. In dit artikel wordt nader ingegaan op de diagnostiek van kleine<br />
chromosomale afwijkingen bij patiënten met epilepsie.<br />
Karyotypering en array-CGH<br />
Numerieke en structurele afwijkingen van chromosomen<br />
zijn belangrijke erfelijke oorzaken van ontwikkelingsstoornissen,<br />
dysmorfieën, mentale retardatie en epilepsie.<br />
<strong>Epilepsie</strong> is na mentale retardatie en dysmorfieën, het<br />
meest voorkomende verschijnsel bij patiënten met een<br />
chromosomale afwijking. Zo zijn er 400 chromosomale<br />
aandoeningen waarbij epilepsie één van de symptomen<br />
kan zijn. Bij de volgende chromosomale aandoeningen<br />
komt epilepsie voor bij meer dan de helft van de patiënten:<br />
het Wolf-Hirschhorn (4p-) syndroom (58 procent epilepsie),<br />
het Miller-Dieker syndroom (del 17p13.3; 70 procent<br />
epilepsie), het Angelman syndroom (del 15q11-q13; 91<br />
procent epilepsie), een inversie duplicatie chromosoom<br />
15 syndroom (65 procent epilepsie), terminale deleties<br />
van chromosoom 1q en 1p (62 procent epilepsie), en ring<br />
chromosomen 14 en 20 syndromen (beide 100 procent<br />
epilepsie).<br />
Sinds de jaren 70 kunnen structurele chromosoomafwijkingen<br />
met karyotypering worden opgespoord en zijn<br />
honderden chromosoomafwijkingen beschreven. Dit<br />
succes en het aantal gedetecteerde pathogene structurele<br />
chromosoomafwijkingen werd echter beperkt door de lage<br />
resolutie van karyotypering, waarmee slechts afwijkingen<br />
met een minimale grootte van vijf tot tien megabase gedetecteerd<br />
kunnen worden. Deze beperking is in de loop van<br />
de afgelopen vijf jaar ondervangen door nieuwe array-technieken<br />
waarmee veel kleinere chromosoomafwijkingen<br />
kunnen worden opgespoord (Pinkel et al., 1998). De<br />
meest gebruikte technieken zijn array Comparative<br />
Genomic Hybridization (array-CGH) en array-based Single<br />
Nucleotide Polymorphism genotyping (SNP-array). Met deze<br />
nieuwe array-technologie kunnen afwijkingen van circa 100<br />
kilobase en kleiner worden gedetecteerd. Deze kleine afwijkingen<br />
worden Copy Number Variations (CNVs) genoemd.<br />
De term CNVs wordt gebruikt om alle afwijkingen van het<br />
Genetica en epilepsie<br />
normale aantal kopieën van een DNA regio aan te duiden.<br />
Bij een microdeletie is van een specifieke DNA regio maar<br />
één kopie in plaats van het normale aantal van twee kopieën<br />
aanwezig. Bij een microduplicatie is een DNA regio verdubbeld<br />
aanwezig; er zijn drie (of meer) kopieën van deze DNA<br />
regio aanwezig.<br />
In de afgelopen vijf jaar is gebleken dat CNVs een belangrijke<br />
vorm van genetische variatie in het humane genoom<br />
zijn, met een breed spectrum van fenotypische consequenties,<br />
variërend van zeer ernstig pathogeen tot neutraal en<br />
frequent in de normale populatie. Met de ontdekking van<br />
klinisch relevante CNVs is het aantal klinisch genetische<br />
diagnoses significant ges<strong>tegen</strong> bij een breed spectrum van<br />
aandoeningen (Lee & Scherer, 2010). Echter, ook in het<br />
genoom van een willekeurig gezond individu in de normale<br />
populatie zijn gemiddeld 23 CNVs aanwezig. Dit illustreert<br />
het belang van de klinisch genetische interpretatie van<br />
gevonden afwijkingen in de context van bekende relaties<br />
tussen genen en chromosomale gebieden en klinische<br />
fenotypes. Deze problematiek is vooral uitgesproken voor<br />
frequente CNVs die geassocieerd zijn met neurologische<br />
en psychiatrische aandoeningen, zoals mentale retardatie,<br />
autisme, schizofrenie en ook epilepsie. In het hierna-<br />
volgende zal verder worden ingegaan op de rol van CNVs<br />
bij epilepsie en de complexiteit van een betrouwbare<br />
predictie en etiologische diagnose.<br />
Copy Number Variations<br />
Alvorens verder in te gaan op de rol van CNVs bij epilepsie,<br />
is het belangrijk om onderscheid te maken tussen vaker<br />
voorkomende (recurrent) CNVs, en zeldzame, vaak nooit<br />
eerder beschreven (rare nonrecurrent of novel) CNVs.<br />
Vaker voorkomende CNVs<br />
In het humane genoom komen repeterende sequenties<br />
voor met een dusdanige homologe structuur dat<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 19
microdeleties en microduplicaties makkelijk kunnen ontstaan.<br />
Op deze locaties worden bij niet verwante personen<br />
identieke CNVs gedetecteerd. Voorbeelden hiervan zijn de<br />
15q13.3, 16p13.11 en 15q11.2 microdeleties. Deze CNVs zijn<br />
onomstotelijk geassocieerd met een breed spectrum van<br />
neurologische en psychiatrische aandoeningen waaronder<br />
epilepsie. Desondanks worden deze CNVs ook gevonden bij<br />
gezonde individuen en bij gezonde ouders die de CNV hebben<br />
doorgegeven aan een kind met epilepsie. De 15q13.3<br />
microdeletie werd voor het eerst beschreven als genetische<br />
oorzaak bij zeven patiënten met mentale retardatie, milde<br />
dysmorfieën en epilepsie (Sharp et al., 2008). De associatie<br />
met epilepsie stimuleerde verder onderzoek in een groter<br />
cohort van Idiopathische Gegeneraliseerde <strong>Epilepsie</strong> (IGE)<br />
patiënten van wie SNP-array data beschikbaar waren.<br />
Inderdaad werd de 15q13.3 microdeletie gevonden bij 1.3<br />
procent van de 1223 patiënten met IGE en bij geen van<br />
de 3000 controle individuen (Helbig et al., 2009). Ondanks<br />
deze sterke associatie (geschatte Odds Ratio van 50),<br />
compliceerde opvolgend familieonderzoek het beeld; de<br />
15q13.3 deletie werd ook gevonden bij niet aangedane<br />
ouders en andere verwanten zonder epilepsie (Dibbens et<br />
al., 2009). Uit verder onderzoek naar andere klinisch relevante<br />
CNVs bleek dat tot 3 procent van de IGE patiënten<br />
drager is van een met neuropsychiatrische aandoeningen<br />
geassocieerde CNV, zoals de 15q11.2 en 16p13.1 microdeleties<br />
(De Kovel et al., 2010). Cumulatief ver<strong>tegen</strong>woordigen<br />
deze CNVs de tot nu toe grootste groep van genetische<br />
risicofactoren voor IGE met een relatief hoge Odds Ratio.<br />
Desondanks blijft terughoudendheid geboden als het<br />
gaat om predictie en etiologische diagnose . Het feit dat<br />
deze vaak voorkomende CNVs ook geassocieerd zijn met<br />
andere neuropsychiatrische aandoeningen, niet zelden<br />
geërfd worden van een gezonde ouder, en ook bij gezonde<br />
personen voorkomen, duidt erop dat deze chromosomale<br />
afwijkingen geen op zichzelf staande genetische oorzaken<br />
zijn van epilepsie.<br />
Mefford et al. publiceerden in 2010 de resultaten van<br />
array-CGH onderzoek in een groot cohort patiënten met<br />
verschillende vormen van epilepsie, waaronder IGE, maar<br />
ook focale epilepsie en andere epilepsiesyndromen, zoals<br />
West syndroom en Elektrische Status Epilepticus tijdens<br />
de Slaap (ESES) syndroom. Wederom werd bij 2.9 procent<br />
van de 517 patiënten een microdeletie 15q13.3, 16p13.11<br />
of 15q11.2 gevonden. De patiënten die drager zijn van een<br />
CNV waren overwegend patiënten met IGE, op twee patienten<br />
na: één patiënt met focale epilepsie en één patiënt<br />
met infantiele convulsies (Mefford et al., 2010). Bij één<br />
patiënt van een cohort van dertien patiënten met een ESES<br />
syndroom bleek ook een 15q13.3 deletie aanwezig te zijn.<br />
Ten slotte is in een Engelse studie bij 0.6 procent van 3812<br />
sporadische patiënten met voornamelijk focale epilepsie de<br />
16p13.11 CNV gevonden , terwijl geen van de 1299 controles<br />
een dergelijke deletie (groter dan 16 kb) had. In deze studie<br />
werd de 15q13.3 deletie echter bij geen van de patiënten<br />
met focale epilepsie aangetoond (Heinzen et al., 2010).<br />
Deze bevindingen laten een sterke, maar complexe correlatie<br />
zien tussen het voorkomen van specifieke bekende<br />
CNVs en het epilepsie fenotype. De beschreven CNVs zijn<br />
voornamelijk geassocieerd met IGE, maar bij gebrek aan<br />
grote studies bestaat de mogelijkheid dat deze CNVs ook<br />
genetische risicofactoren zijn voor andere vormen van<br />
epilepsie.<br />
Zeldzame CNVs<br />
Naast vaker voorkomende CNVs kunnen met array-CGH<br />
en SNP-array ook zeer zeldzame of unieke CNVs worden<br />
opgespoord. Bij 5 procent van de patiënten uit het eerder<br />
beschreven cohort van Mefford et al. bleek een dergelijke<br />
CNV aanwezig te zijn (Mefford et al., 2010). Door medische<br />
genetica werd een inventarisatie gemaakt van afwijkingen<br />
gevonden met array-CGH onderzoek bij 184 epilepsie<br />
patiënten in het kader van reguliere patiëntenzorg. Het<br />
onderzoek was aangevraagd door de behandelende arts als<br />
diagnostische test. Veel van deze patiënten hadden een ernstige<br />
vorm van epilepsie, met een debuut op jonge kinderleeftijd<br />
en bijkomende neurologische verschijnselen, zoals<br />
een verstandelijke beperking. In 41 procent van de gevallen<br />
werden één of meer mogelijk pathogene CNVs gevonden.<br />
Vijf van deze 75 patiënten hadden een bekende pathogene<br />
vaak voorkomende CNV, de resterende CNVs zijn uniek en<br />
niet eerder geobserveerd (nog niet gepubliceerde data).<br />
Als bij een patiënt met epilepsie een niet eerder beschreven<br />
CNV wordt aangetoond, kan niet zonder meer worden ge-<br />
concludeerd dat er een causale relatie bestaat met de epilepsie.<br />
Een causaal verband is meer of minder waarschijnlijk<br />
afhankelijk van een aantal aspecten. Ten eerste kan<br />
worden gekeken naar de resultaten van array-CGH onderzoek<br />
bij beide ouders. Als de CNV wordt teruggevonden<br />
bij één van de ouders en de betreffende ouder heeft geen<br />
epilepsie, maakt dit een causaal verband minder waarschijnlijk.<br />
Blijkt de CNV echter bij beide ouders afwezig te<br />
zijn en dus nieuw (de novo) te zijn ontstaan, dan maakt dit<br />
een causaal verband waarschijnlijker. Ten tweede kan worden<br />
nagegaan of dezelfde of een overlappende CNV eerder<br />
is gerapporteerd in de medische literatuur of in databases.<br />
Als dit het geval is en de betreffende persoon had vergelijkbare<br />
verschijnselen, dan pleit dit voor een causaal verband.<br />
Tot slot wordt de aard en de geneninhoud van de CNV<br />
beoordeeld. In het algemeen is de kans dat er een causaal<br />
verband is tussen de CNV en de epilepsie bij een microdeletie<br />
groter dan bij een microduplicatie. Bovendien zal een<br />
grotere afwijking vaker pathogeen zijn, dan een kleinere<br />
afwijking. Er kan worden nagegaan wat bekend is van het<br />
20 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie
expressieprofiel en de functie van de genen gelegen binnen<br />
de CNV. Als één of meerdere genen tot expressie komen<br />
in het brein en betrokken zijn bij processen waarvan een<br />
relatie met het ontstaan van epilepsie aannemelijk kan<br />
worden geacht, maakt dit een causaal verband tussen de<br />
CNV en de epilepsie eveneens waarschijnlijker. Als uit<br />
eerdere studies, bijvoorbeeld associatiestudies of koppelingsonderzoek,<br />
is gebleken dat er een relatie is tussen het<br />
locus of één van de genen in de CNV en epilepsie pleit dit<br />
eveneens voor pathogeniciteit.<br />
Conclusies<br />
Een aantal vaker voorkomende CNVs zijn belangrijke<br />
genetische risicofactoren voor IGE en mogelijk ook voor<br />
andere epilepsiesyndromen. Als bij patiënten met epilepsie<br />
en eventuele bijkomende verschijnselen, array-CGH onderzoek<br />
wordt verricht, is er een kans van 9 tot 40 procent,<br />
afhankelijk van de klinische kenmerken en van de resolutie<br />
van de test, dat tenminste één mogelijk pathogene CNV<br />
wordt gevonden. Betreft dit een niet eerder beschreven<br />
CNV dan is doorgaans nadere analyse nodig om tot een uitspraak<br />
over het causale verband met de epilepsie te komen.<br />
Het groeiende aantal unieke CNVs dat wordt gevonden<br />
met array-CGH en SNP-array onderzoek bij patiënten met<br />
epilepsie zal uiteindelijk leiden tot een toenemende kennis<br />
over de genetische oorzaken van epilepsie en eenduidige<br />
DNA diagnostiek in de meeste gevallen mogelijk maken.<br />
Genetica en epilepsie<br />
Referenties<br />
De Kovel CG, Trucks H, Helbig I et al. (2010) Recurrent microdeletions<br />
at 15q11.2 and 16p13.11 predispose to idiopathic<br />
generalized epilepsies. Brain 133(Pt 1):23-32.<br />
Dibbens LM, Mullen S, Helbig I et al. (2009) Familial and sporadic<br />
15q13.3 microdeletions in idiopathic generalized epilepsy:<br />
precedent for disorders with complex inheritance.<br />
Hum Mol Genet 18(19):3626-3631.<br />
Heinzen EL, Radtke RA, Urban TJ et al. (2010) Rare deletions<br />
at 16p13.11 predispose to a diverse spectrum of sporadic epilepsy<br />
syndromes. Am J Hum Genet 86(5):707-718.<br />
Helbig I, Mefford HC, Sharp AJ et al. (2009) 15q13.3 microdeletions<br />
increase risk of idiopathic generalized epilepsy. Nat<br />
Genet 41(2):160-162.<br />
Lee C, Scherer SW. (2010) The clinical context of copy number<br />
variation in the human genome. Expert Rev Mol Med 12:e8.<br />
doi: 10.1017/S1462399410001390.<br />
Mefford HC, Muhle H, Ostertag P et al. (2010) Genome-wide<br />
copy number variation in epilepsy: novel susceptibility loci<br />
in idiopathic generalized and focal epilepsies. PLoS Genet<br />
6(5):e1000962.<br />
Pinkel D, Segraves R, Sudar D et al. (1998) High resolution analysis<br />
of DNA copy number variation using comparative genomic<br />
hybridization to microarrays. Nat Genet 20(2):207-211.<br />
Sharp AJ, Mefford HC, Li K et al. (2008) A recurrent 15q13.3<br />
microdeletion syndrome associated with mental retardation<br />
and seizures. Nat Genet 40(3):322-8.<br />
Congres ‘Goede zorg voor kinderen met refractaire epilepsie<br />
en een ontwikkelingsachterstand’<br />
In <strong>2011</strong> bestaat <strong>Epilepsie</strong>Plus (<strong>Epilepsie</strong> Vereniging<br />
Nederland) 25 jaar. <strong>Epilepsie</strong>Plus is de doelgroep voor<br />
ouders van kinderen met een refractaire epilepsie of<br />
epilepsiesyndroom en een ontwikkelingsachterstand.<br />
Zij organiseert samen met het Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds<br />
een tweedaags congres op 18 en 19 november <strong>2011</strong>:<br />
- op 18 november is er een dag voor professionals:<br />
kinderartsen, (kinder)neurologen, artsen verstandelijk<br />
gehandicapten (avg), epilepsieverpleegkundigen, -consulenten,<br />
gedragswetenschappers en andere geïnteresseerden;<br />
- op 19 november zijn ouders met een kind met moeilijk<br />
instelbare epilepsie welkom.<br />
Na een gedegen introductie op refractaire epilepsie en<br />
epilepsiesyndromen is er tijdens het congres veel aandacht<br />
voor de ‘+-factor’; refractaire epilepsie als hersenfunctiestoornis.<br />
Daarbij gaat het om het (h)erkennen van<br />
en omgaan met bijkomende problematiek, zoals leer-<br />
en ontwikkelingsstoornissen en moeilijk verstaanbaar<br />
gedrag. Cruciaal voor goede zorg aan deze groep kinderen<br />
is een optimale samenwerking tussen alle betrokken professionals<br />
en ouders. Op welke wijze kan deze samenwerking<br />
worden verbeterd? Lezers van het <strong>Liga</strong>blad krijgen<br />
een uitnodiging toegestuurd. Accreditatie is verleend<br />
door: NVK, NVN en NVAVG.<br />
Kijk voor meer informatie over het programma en voor<br />
uw aanmelding op de website van de <strong>Epilepsie</strong> Vereniging<br />
Nederland: www.epilepsievereniging.nl.<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 21
Door: Hans Stroink (h.stroink@cwz.nl), (kinder)neurologie, Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, Nijmegen; Bas Stunnenberg en<br />
Floor Jansen (f.e.jansen@umcutrecht.nl), kinderneurologie, Universitair Medisch Centrum, Utrecht.<br />
<strong>Epilepsie</strong> en de relatie met andere<br />
paroxysmale aandoeningen<br />
Recentelijk zijn genen ontdekt betrokken bij autosomaal dominant overervende epilepsie. Mutaties in een aantal van<br />
deze genen kunnen ook andere paroxysmale aandoeningen veroorzaken, zoals migraine en bewegingsstoornissen<br />
waaronder ataxie. Verschillende paroxysmale aandoeningen kunnen daardoor bij één persoon of binnen één familie<br />
aanwezig zijn. De aard van de mutatie kan echter ook het fenotype bepalen, zodat de symptomatologie van familie tot<br />
familie varieert afhankelijk van de aanwezige mutatie in het betreffende gen. Hier wordt beknopt de huidige stand<br />
van zaken weergegeven.<br />
De diagnose van paroxysmale aandoeningen berust voornamelijk<br />
op de (hetero)anamnese. Naast EEG en beeldvormend<br />
onderzoek (MRI) zijn meer recent de ontwikkelingen<br />
in het genetische onderzoek van steeds groter<br />
belang geworden voor de diagnose en behandeling van<br />
epilepsie. Hier worden de genetische ziektebeelden beschreven,<br />
waar bij patiënten en/of familieleden naast epilepsie<br />
ook andere paroxysmale symptomen voorkomen.<br />
Genetische associatie<br />
Monogenetische autosomaal dominant overervende<br />
epilepsiesyndromen zijn relatief zeldzaam. De nu bekende<br />
genen voor monogentisch bepaalde idiopathische<br />
epilepsie coderen bijna allemaal voor ionkanalen. Het<br />
is opvallend dat vaak koortsstuipen worden beschreven<br />
in de gepubliceerde families. Stoornissen in de functie<br />
van ionkanalen zijn behalve bij epilepsie onder andere<br />
ook beschreven bij migraine, bewegingsstoornissen,<br />
spierziekten en hartritmestoornissen (Kullmann, 2010;<br />
Crompton & Berkovic, 2009; Stroink, <strong>2011</strong>). Kenmerkend<br />
voor kanalopathieën is het paroxysmale karakter<br />
van de symptomen. Interictaal zijn de patiënten vaak<br />
klachtenvrij. Bij een deel van de kanalopathieën kunnen<br />
na langere tijd wel blijvende symptomen ontstaan,<br />
bijvoorbeeld bij episodische ataxie type 2. Vaak begint<br />
de symptomatologie van kanalopathieën, vooral als het<br />
epilepsie betreft, al op jonge leeftijd. De epileptische<br />
aanvallen kunnen na enige tijd spontaan in remissie<br />
gaan. Maar op latere leeftijd kunnen bij deze patiënten<br />
weer andere paroxysmale aandoeningen ontstaan. Dus<br />
een mutatie in één gen kan bij één persoon tot verschillende<br />
paroxysmale symptomen leiden op verschillende<br />
leeftijden. Anderzijds kan één nauw omschreven klinisch<br />
syndroom door mutaties in verschillende genen worden<br />
veroorzaakt.<br />
Migraine en epilepsie<br />
Migraine en epilepsie zijn een enkele maal moeilijk van<br />
elkaar te onderscheiden. Soms gaan epilepsie en migraine<br />
samen. Een epileptisch insult kan optreden tijdens de<br />
aura van de migraine, ook wel aangeduid met de enigszins<br />
omstreden term migralepsy. Na een insult kan een<br />
postictale migraine optreden. Patiënten met epilepsie<br />
hebben twee tot vier maal vaker migraine dan mensen<br />
zonder epilepsie (Crompton & Berkovic 2009; Haan et<br />
al., 2008) en omgekeerd heeft 1 tot 17 procent van de<br />
patiënten met migraine epilepsie, hetgeen gemeenschappelijke<br />
genetische determinanten veronderstelt. <strong>Epilepsie</strong><br />
en migraine zijn beide symptomen van aandoeningen als<br />
mitochondriale encephalomyopathieën (MELAS, POLG<br />
mutaties) en goedaardige occipitale epilepsie (Crompton<br />
& Berkovic 2009; Haan et al., 2008). Daarnaast kunnen<br />
migraine en epilepsie allebei voorkomen bij een onderliggende<br />
hersenaandoening waaronder een arterioveneuze<br />
malformatie, alternerende hemiplegie van de<br />
kinderleeftijd en het Sturge Weber syndroom.<br />
Familiaire hemiplegische migraine (FHM) is een<br />
zeldzame autosomaal dominant overervende vorm van<br />
migraine met aura, meestal een passagere hemiplegie.<br />
Het klinisch beeld van FHM varieert van aanvallen met<br />
pure hemiplegische migraine tot aanvallen die in het<br />
ergste geval resulteren in coma (met bij beeldvormend<br />
onderzoek in sommige gevallen aanwijzingen voor<br />
cerebraal oedeem), hemiparalyse, koorts, meningeale<br />
prikkeling en status epilepticus, hetgeen dagen tot weken<br />
kan aanhouden. Opvallend is dat bij een deel van de FHM<br />
patiënten de aanvallen worden geluxeerd door een mild<br />
hoofdtrauma. Er zijn momenteel drie genen bekend<br />
waarin mutaties familiaire hemiplegische migraine<br />
veroorzaken: CACNA1A (FHM1), ATP1A2 (FMH2) en<br />
22 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie
Genen<br />
CACNA1A<br />
(FHM1)<br />
ATP1A2<br />
(FHM2)<br />
SCN1A<br />
(FHM3)<br />
SCN1A (FMH3) (Kullmann, 2010; Russell & Ducros <strong>2011</strong>;<br />
Crompton & Berkovic 2009; Haan et al., 2008) (tabel 1).<br />
FHM1-gen<br />
Het FHM1-gen CACNA1A codeert voor de 1A subunit van<br />
het neuronale calciumkanaal en ligt op de korte arm van<br />
chromosoom 19. Het gen heeft een functie bij de neurotransmittor<br />
release. Mutaties in dit gen, meestal missense,<br />
worden in ongeveer de helft van de families met FHM<br />
gevonden. Bij FHM1 treden insulten meestal op tijdens<br />
de migraine aanvallen. Er is één familie beschreven met<br />
koortsstuipen, complex partiële aanvallen en tonisch-<br />
clonische insulten onafhankelijk van de migraine aanvallen<br />
(Haan et al., 2008).<br />
FHM2-gen<br />
Het FHM2-gen ATP1A2 codeert voor de 2-subunit van de<br />
gliale natrium-kalium ATPase pomp en bevindt zich op de<br />
lange arm van chromosoom 1. Mutaties verminderen de<br />
functie van deze pomp. Daardoor raakt de energiegradiënt<br />
nodig voor heropname door gliaweefsel van glutamaat uit<br />
de synaps verstoord met als gevolg hyperexcitatie. <strong>Epilepsie</strong><br />
komt voor bij 20 procent van de families met FHM2<br />
(Crompton & Berkovic, 2009; Haan et al., 2008; Espeche<br />
et al., <strong>2011</strong>). Er is bij deze families geen duidelijke relatie<br />
tussen het type mutatie en het optreden van epilepsie. Er<br />
treden non-febriele convulsies op tussen de leeftijd van<br />
drie en twaalf maanden, de zogenoemde benigne familiaire<br />
infantiele convulsies (BFIC). Maar er zijn ook families<br />
beschreven met later optredende partiële aanvallen, met<br />
eventuele generalisatie, en met tonisch-clonische insulten.<br />
FHM3-gen<br />
Het FHM3-gen SCN1A codeert voor de 1-subunit van het<br />
Genetica en epilepsie<br />
Product<br />
1A subunit<br />
P/Q type Ca 2+ kanaal<br />
2 subunit Na + /K +<br />
ATPase<br />
subunit neuronaal<br />
Na + kanaal<br />
Meest voorkomende fenotypes<br />
- EA2<br />
- FHM, tijdens de migraine aanvallen<br />
- Spinocerebellaire ataxie (SCA 6)<br />
- FHM, met soms insulten tijdens<br />
de migraine aanvallen<br />
- GEFS+<br />
- SMEI (Dravet syndroom)<br />
Zeldzamere fenotypes<br />
- Absence epilepsie samen met EA2<br />
- 1 familie met PS, TC en koortsstuipen<br />
Bij 20 procent van de FHM families:<br />
- PS<br />
- BFIS<br />
koortsstuipen<br />
- FHM<br />
Tabel 1 Migraine en epilepsie: een overzicht (N.B. FHM familiare hemiplegische migraine; EA2 episodische ataxie type 2; TC tonisch-<br />
clonische insulten; PS partial seizures; CPS complex partial seizures; BFIS benign familial infantile seizures; GEFS+ gegeneraliseerde<br />
epilepsie met koortsstuipen plus; SMEI severe myoclonic epilepsy of infancy).<br />
spanningsafhankelijke neuronale natriumkanaal en ligt<br />
op chromosoom 2. Volledig functieverlies van het SCN1Agen<br />
veroorzaakt severe myoclonic epilepsy of infancy (SMEI,<br />
Dravet syndroom) (Crompton & Berkovic, 2009). Dit<br />
is een bijzonder ernstig epilepsiesyndroom beginnend<br />
met langdurige koortsstuipen in het eerste levensjaar,<br />
gevolgd door moeilijk behandelbare insulten zonder<br />
koorts. Na een aanvankelijk normale mentale ontwikkeling<br />
stagneert deze en ontstaat een forse mentale<br />
retardatie. Deze kinderen hebben meestal een spontane<br />
mutatie. Mildere mutaties kunnen leiden tot gegeneraliseerde<br />
epilepsie met koortsstuipen plus (GEFS+) en/<br />
of FHM. GEFS+ begint met recidiverende koorstuipen,<br />
soms persisterend tot na het zesde jaar, gevolgd door<br />
spontane insulten, bij een positieve familieanamnese.<br />
De epilepsie gaat meestal voor de volwassen leeftijd in<br />
remissie. Slechts voor enkele SCN1A mutaties is een<br />
associatie met hemiplegische migraine beschreven.<br />
Ataxie en epilepsie<br />
Episodische ataxie type 1 (EA1) wordt veroorzaakt door<br />
loss-of-function puntmutaties (missense mutaties) in<br />
het Kv1.1 (KCNA1) gen gelegen op chromosoom 12. Dit<br />
gen codeert voor de -subunit van het spanningsafhankelijke<br />
kaliumkanaal (zie voor een overzichtsartikel<br />
Rajakulendran et al., 2007). Patiënten presenteren zich<br />
met korte episoden (seconden tot minuten) met ataxie,<br />
soms gecombineerd met dysarthrie, ataxie, kramp in<br />
de handen, duizeligheid, dubbelzien en tremor. De verschijnselen<br />
kunnen worden uitgelokt door een schrikreactie<br />
(startlerespons), hevige lichamelijke inspanning<br />
of emotionele stress. Neuromyotonie is klinisch aanwezig<br />
bij alle EA1 patiënten, wisselend in ernst, met een<br />
voorkeur voor de vingerflexoren, kuitspieren en spieren<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 23
Fenotype<br />
EA1<br />
EA2<br />
PKD<br />
PKND<br />
PED<br />
Genen<br />
KCNA1<br />
CACNA1A<br />
Locatie<br />
pericentromere<br />
regio chromosoom<br />
16<br />
- Onbekend,<br />
locatie 2q34<br />
- 1 familie met<br />
subunit Ca 2+<br />
sensitief K +<br />
kanaal<br />
KCNMA1<br />
SLC2A1<br />
Functie<br />
subunit<br />
Kv1.1<br />
1A subunit P/Q<br />
type Ca 2+ kanaal<br />
Onbekend<br />
- PNKD onbekend<br />
- verhoogde<br />
sensiviteit Ca 2+<br />
kanalen<br />
Codeert voor<br />
belangrijkste<br />
glucose transporter<br />
in de<br />
hersenen<br />
Triggers<br />
Tabel 2 Bewegingsstoornissen en epilepsie (N.B. EA1 en EA2 episodische ataxie type 1 en 2; TC tonisch-clonische insulten; PS partial seizures;<br />
PKD paroxysmale kinesiogene dyskinesie; PKND Paroxysmale niet kinesiogene dyskinesie; BFIS benign familial; infantile seizures;<br />
RE rolandische epilepsie).<br />
van het aangezicht. <strong>Epilepsie</strong> komt bij patiënten met EA1<br />
tien maal vaker voor dan in de normale populatie. Interessant<br />
is dat naast neuromyotonie in het kader van EA1 ook<br />
een geïsoleerde vorm van neuromytonie (syndroom van<br />
Isaak) voorkomt, veroorzaakt door mutaties in een verwant<br />
kaliumkanaal-gen (KCNQ2). Mutaties in dit kanaal<br />
worden ook gevonden bij families met benigne familiaire<br />
neonatale convulsies (BFNC). Echter, episodische ataxie is<br />
geen uiting van KCNQ2 mutaties.<br />
Episodische ataxie type 2 (EA2) komt vaker voor dan EA1.<br />
- Emotie<br />
- Schrik<br />
- Plotse<br />
houdings-<br />
verandering<br />
- Vermoeidheid<br />
- Stress<br />
- Ziekte<br />
- Cafeïne<br />
- Alcohol<br />
Plots bewegen<br />
- Cafeïne<br />
- Alcohol<br />
- Slaaptekort<br />
- Stress<br />
Vasten<br />
Duur en<br />
frequentie<br />
enkele<br />
minuten<br />
frequentie<br />
wisselend<br />
Uren tot<br />
dagen<br />
is er cerebellaire atrofie op de MRI scan. Binnen sommige<br />
families met EA2 komt absense epilepsie voor.<br />
Dyskinesie en epilepsie<br />
De paroxysmale dyskinesieen worden gekenmerkt door<br />
aanvalsgewijze pijnloze dystone en/of choreatiforme<br />
bewegingen. De paroxysmale dyskinesieen worden in 4<br />
categorieen ingedeeld: 1. Kinesiogeen (PKD), 2. Uitgelokt<br />
door inspanning (exercise-induced, PED), 3. niet kinesiogeen<br />
(PNKD) en 4. Hypnogeen (PHD). Benign familial<br />
infantile seizures (BFIS) zijn geassocieerd met paroxysmale<br />
kinesiogene dyskinesie (PKD): het infantile convulsions and<br />
paroxysmal choreoathetosis syndrome ofwel ICCA syndroom<br />
(Deprez et al., 2008). De partiële of secundair gegeneraliseerde<br />
insulten treden vaak op in clusters en gaan<br />
spontaan na enkele jaren in remissie. De PKD begint op<br />
de leeftijd van vijf tot achttien jaar. De combinatie van<br />
paroxysmale inspannings geïnduceerde dyskinesie (PED)<br />
met Rolandische epilepsie en schrijverskramp wordt<br />
vermoedelijk veroorzaakt door mutaties in hetzelfde gen.<br />
Het locus is gelokaliseerd pericentrisch op chromosoom<br />
16, maar het gen zelf is nog niet geïdentificeerd. Het<br />
codeert waarschijnlijk voor een ionkanaal.<br />
PED, al dan niet in combinatie met epilepsie, met een<br />
positieve familieanamnese, is beschreven bij patiënten<br />
met een SLC2A1 mutatie (Klepper, <strong>2011</strong>). Dit gen codeert<br />
voor GLUT1, een celmembraam gebonden eiwit dat het<br />
glucose transport over de bloedhersenbarrière faciliteert.<br />
Mutaties leiden tot een gebrek aan glucose voor de<br />
hersenen. Er is een scala aan epileptische aanvalstypen<br />
beschreven bij deze patiënten. Bij deze atypische vorm<br />
van het GLUT1 deficiëntie syndroom is de intelligentie<br />
normaal of er is hoogstens een milde retardatie. Het<br />
eerder beschreven klassieke fenotype ‘GLUT1 deficiëntie<br />
syndroom’ wordt gekarakteriseerd door therapie-<br />
resistente epilepsie welke ontstaat in de eerste zes<br />
levensmaanden, verworven microcefalie, hypotonie of<br />
spasticiteit, ataxie, bewegingsstoornissen en retardatie.<br />
Het betreft hier ernstige spontane mutaties. De diagnose<br />
wordt gesteld door het onder gestandaardiseerde<br />
omstandigheden bepalen van de glucose ratio hersenvloeistof/bloed,<br />
welke is verlaagd (hypoglycorrhachie) en<br />
gendiagnostiek. De diagnose is belangrijk vanwege de<br />
therapeutische consequenties. Patiënten reageren goed<br />
op een ketogeen dieet. De ketonen zijn een alternatieve<br />
brandstof voor de hersenen. Zeer recent is beschreven dat<br />
SLC2A1 mutaties voorkomen bij 5 procent van de kinderen<br />
met myoclonische astatische epilepsie (syndroom van<br />
Doose) en bij 10 procent van de kinderen met absences<br />
met een debuut voor het vierde levensjaar. Verschijnselen<br />
van PED kunnen bij deze kinderen zeer discreet zijn<br />
of ontbreken. Bij patiënten met een PD moet in de<br />
Genetica en epilepsie<br />
anamnese niet alleen gevraagd worden naar voorkomen<br />
van PD in de familie, maar ook naar epilepsie.<br />
Tot slot<br />
De genetische relatie tussen epilepsie, migraine en bewegingsstoornissen<br />
zoals ataxie wordt bevestigd door<br />
het voorkomen van alle drie de symptomen bij patiënten<br />
met mutaties in FHM en EA genen. Veranderingen in ionkanalen,<br />
die de oorzaak zijn van hyper of hypo-excitatie,<br />
liggen ten grondslag aan de overlap in klinische symptomen<br />
en vormen een aangrijpingspunt voor behandeling.<br />
Nieuwe inzichten in pathofysiologische mechanismen<br />
kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe medicijnen<br />
en daardoor aan het meer gericht medicamenteus<br />
behandelen van patiënten. Ook kan het de basis vormen<br />
voor de keuze van een andere, niet-medicamenteuze behandeling,<br />
zoals bij mutaties van het SLC2A1 gen. Anderzijds<br />
wordt het er voor de clinicus niet gemakkelijker op.<br />
Er worden steeds meer genen bekend, één gen kan verschillende<br />
ziektebeelden veroorzaken, en één ziektebeeld<br />
kan worden veroorzaakt door mutaties in verschillende<br />
genen. Hierdoor ontstaat er een toenemende behoefte aan<br />
een nauwe samenwerking tussen de (kinder)neuroloog en<br />
klinisch geneticus bij het interpreteren van de resultaten<br />
van genetisch aanvullend onderzoek.<br />
Referenties<br />
Crompton DE, Berkovic SF. (2009) The borderland of epilepsy:<br />
clinical and molecular features of phenomena that<br />
mimic epileptic seizures. Lancet Neurol 8(4):370-381.<br />
Deprez L, Weckhuysen S, Peeters K et al. (2008) Epilepsy<br />
as part of the phenotype associated with ATP1A2 mutations.<br />
Epilepsia 49(3):500-508.<br />
Espeche A, Cersosimo R, Caraballo RH. (<strong>2011</strong>) Benign<br />
infantile seizures and paroxysmal dyskinesia: A welldefined<br />
familial syndrome. Seizure.<br />
Haan J, Terwindt GM, Van den Maagdenberg AM et al.<br />
(2008) A review of the genetic relation between migraine<br />
and epilepsy. Cephalalgia 28(2):105-13.<br />
Rajakulendran S, Schorge S, Kullmann DM et al. (2007)<br />
Episodic ataxia type 1: a neuronal potassium channelopathy.<br />
Neurotherapeutics Apr;4(2):258-66.<br />
Klepper J. (<strong>2011</strong>) GLUT1 deficiency syndrome in clinical<br />
practice. Epilepsy Res.<br />
Kullmann DM. (2010) Neurological channelopathies. Annu<br />
Rev Neurosci 33:151-72.<br />
Russell MB, Ducros A. (<strong>2011</strong>) Sporadic and familial hemiplegic<br />
migraine: pathophysiological mechanisms, clinical<br />
characteristics, diagnosis, and management. Lancet<br />
Neurol 10:457-470.<br />
Stroink H. ( <strong>2011</strong>) Wat is er nog idiopatisch bij idiopathische<br />
epilepsie? <strong>Epilepsie</strong>, periodiek voor professionals 09:<br />
21-23.<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 25
Door: Boudewijn Gunning, neurologie, Kempenhaeghe Heeze en Universitair Medisch Centrum St. Radboud, Nijmegen en<br />
Nienke Verbeek, afdeling Medische Genetica, Universitair Medisch Centrum Utrecht.<br />
Een jongen met Wolf-Hirschhorn<br />
syndroom en een SCN1A-mutatie<br />
De casus gaat over een jongen met het Wolf-Hirschhorn syndroom. De epilepsie laat bij dit syndroom overeenkomsten<br />
zien met het Dravet syndroom, maar de prognose van de epilepsie bij Wolf-Hirschhorn is gunstiger. Bij deze<br />
jongen is het de vraag wat de mogelijke invloed van een ‘stille’ SCN1A-mutatie is op het verloop van zijn epilepsie.<br />
De moeder van Paul maakte een ongecompliceerde<br />
zwangerschap en bevalling door. Vanaf de geboorte had<br />
hij sondevoeding nodig vanwege voedingsproblemen. Een<br />
lage spierspanning, ver onder de curve verlopende groei,<br />
vanaf het begin achterblijvende ontwikkeling, abnormale<br />
vorm van het gelaat (met wijd uiteen staande ogen) en abnormale<br />
uitmonding van de plasbuis was reden voor verwijzing<br />
naar de klinisch geneticus, die de diagnose Wolf-<br />
Hirschhorn syndroom stelde. Chromosomenonderzoek<br />
bevestigde de diagnose: er werd een deletie gevonden van<br />
de korte arm van chromosoom 4 (het Wolf-Hirschhorn<br />
syndroom heet ook wel 4p-syndroom). Zoals bij de meeste<br />
kinderen met dit syndroom het geval is, bleek het om een<br />
sporadische afwijking te gaan, niet overgeërfd van één van<br />
de ouders.<br />
Anamnese<br />
Op de leeftijd van veertien maanden had Paul typische<br />
koortsstuipen. Op de leeftijd van 20 maanden werd de<br />
diagnose epilepsie gesteld aan de hand van aanvalletjes<br />
die achteraf bezien vanaf de leeftijd van negen maanden<br />
bestonden: myoclone aanvalletjes waarbij hij de armen<br />
een paar keer omhoog schokt en afwezig is, en incidenten<br />
waarbij hij tien seconden met zijn hoofd schudt en daarbij<br />
afwezig is. Een routine EEG liet regelmatig korturend<br />
bilateraal synchrone (poly)piekjes zien, met een maximum<br />
mesiofrontaal. Een aantal malen gingen deze gepaard met<br />
schokken van het hele lijfje. Er werd gestart met valproaat.<br />
De myoclonieën verdwenen direct, soms had Paul nog wel<br />
afwezigheden. Hij werd alert en vrolijk, dronk zijn fles<br />
helemaal leeg en had geen sonde meer nodig. Een maand<br />
later ontwikkelde hij complex partiële aanvallen waarbij<br />
hij smakte, staarde, de ogen wegdraaide naar links boven<br />
en huilde, en kreeg hij (met stijgende hoge koorts) een<br />
eerste gegeneraliseerde tonisch-clonische aanval. Nieuwe<br />
tonisch-clonische aanvallen volgden en op de leeftijd van<br />
twee jaar en vier maanden (2;4 jaar) maakte hij voor<br />
het eerst een status epilepticus door. Steeds was ziekte de<br />
aanleiding. Al bij een temperatuursverhoging van 38.5° C<br />
Figuur 1 Paul als peuter. Zijn wijd uit elkaar staande ogen (hypertelorisme)<br />
en brede neusbrug zijn faciale kenmerken van het Wolf-<br />
Hirschhorn syndroom. Andere faciale kenmerken van Wolf-<br />
Hirschhorn syndroom, zoals een korte afstand tussen neus en<br />
mond (kort philtrum) en prominerende ogen, zijn bij Paul minder<br />
duidelijk aanwezig.<br />
traden aanvallen op. Met iedere aanval werden lippen,<br />
handjes en voeten flink blauw (cyanose). Iedere keer was<br />
noodmedicatie nodig. Paul is op dit moment acht jaar<br />
oud en was bijna twee jaar aanvalsvrij. Hij heeft in die<br />
tijd vijf keer hoge koorts doorstaan zonder een aanval<br />
te krijgen. Echter, op de leeftijd van zeven jaar en negen<br />
maanden (7;9 jaar) kreeg hij tijdens hoge koorts opnieuw<br />
een aanval tijdens slaap met niet-reactief staren,<br />
terwijl hij over zijn hele lichaam trilde. De ouders werden<br />
gealarmeerd door de bewakingsmonitor en volgens<br />
protocol werd meteen noodmedicatie gegeven. De familieanamnese<br />
is positief voor epilepsie: moeder heeft de<br />
26 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie
diagnose juveniele myoclone epilepsie en twee ooms van<br />
haar hebben ook epilepsie.<br />
Het Wolf-Hirschhorn syndroom<br />
Pauls epilepsie verliep aanvankelijk zoals bij de meeste<br />
kinderen met Wolf-Hirschhorn syndroom. De epilepsie<br />
lijkt erg op die bij het Dravet syndroom (Battaglia et al.,<br />
2009; Kagitani et al., 2005; Dravet, <strong>2011</strong>). Omstreeks<br />
93 procent van de kinderen met Wolf- Hirschhorn syndroom<br />
ontwikkelt epilepsie, het debuut ligt bij 69 procent<br />
in het eerste levensjaar. Alle bij Paul voorkomende<br />
aanvalstypen kunnen optreden en de tonisch-clonische<br />
aanvallen zijn meestal aan koorts gerelateerd, met de<br />
neiging tot status epilepticus. Een beetje temperatuursverhoging<br />
is vaak al voldoende. Ook hemiconvulsies<br />
komen voor. Bij 81 procent is de epilepsie goed onder<br />
controle te krijgen, de kinderen zijn na hun vijfde levensjaar<br />
over het algemeen aanvalsvrij. Dat gunstige verloop<br />
van de epilepsie na het vijfde jaar zien we bij Dravet<br />
syndroom niet: daar wordt slechts 16 procent na verloop<br />
van tijd één of meer jaren aanvalsvrij en neemt de neiging<br />
een convulsieve status epilepticus te ontwikkelen pas na<br />
het tiende jaar af (Akiyama et al., 2009).<br />
Figuur 2 Paul als baby. Zijn wijd uit elkaar staande ogen (hypertelorisme)<br />
en brede neusbrug zijn faciale kenmerken van het Wolf-<br />
Hirschhorn syndroom.<br />
Invloed andere genetische factoren?<br />
Omdat Paul op de leeftijd van zeven jaar en negen<br />
maanden (7;9 jaar) opnieuw een grote levensbedreigende<br />
aanval krreeg kan gedacht worden aan een minder<br />
gunstig verloop van de epilepsie dan gebruikelijk bij het<br />
Wolf-Hirschhorn syndroom. Derhalve vroegen wij ons<br />
af of er genetische factoren zijn die het verloop van deze<br />
ziekte zouden kunnen beïnvloeden. Omdat het ziekte-<br />
Genetica en epilepsie<br />
beeld aanvankelijk veel gelijkenis toont met het Dravet<br />
syndroom werd gezocht naar mutaties in het SCN1A-gen.<br />
Het SCN1A-gen ligt op chromosoom 2q24, een ander<br />
chromosoom dan dat betrokken is bij Wolf Hirschhorn<br />
syndroom. Er werd bij Paul en vervolgens ook bij zijn<br />
moeder in het SCN1A-gen een verandering (c.2889T>C)<br />
gevonden die niet leidt tot een verandering in de structuur<br />
van het eiwit (p.Ala963Ala; hetzelfde aminozuur wordt ingebouwd),<br />
een zogenoemde synonomous of silent mutatie.<br />
Alleen veranderingen in het SCN1A-gen die gevolgen hebben<br />
voor de structuur van het eiwit of voor de hoeveelheid<br />
eiwit die wordt geproduceerd leiden tot GEFS+ of Dravet<br />
syndroom. Meest waarschijnlijk is de bij Paul gevonden<br />
SCN1A-verandering, een neutrale variant die met een lage<br />
frequentie in de bevolking voorkomt. Wel is deze verandering<br />
enkele malen eerder gevonden bij patiënten met epilepsie.<br />
Het is niet geheel uitgesloten dat de verandering in<br />
het SCN1A-gen via een nog onbekend mechanisme mede<br />
de expressie van het SCN1A-eiwit beïnvloedt en daarmee<br />
invloed heeft op Pauls epilepsie. Het was niet mogelijk<br />
om de rol van de SCN1A-variant verder uit te zoeken door<br />
bij andere familieleden met epilepsie DNA-onderzoek te<br />
doen.<br />
Tot slot<br />
De ziektegeschiedenis van Paul laat de overeenkomsten en<br />
verschillen zien tussen epilepsie bij het WolfHirschhorn<br />
syndroom en Dravet syndroom en laat zien hoe gedacht<br />
kan worden over het vinden van een ‘stille’ SCN1A- verandering.<br />
Tot en met zijn vijfde levensjaar kreeg Paul bijna<br />
iedere keer als hij ziek werd een gegeneraliseerde tonischclonische<br />
aanval met soms een convulsieve status epilepticus.<br />
Het verloop van de epilepsie van Paul past aanvankelijk<br />
goed bij het Wolf- Hirschhorn syndroom. Door<br />
SCN1A-mutatie-analyse te doen kwam echter aan het licht<br />
dat Paul een ‘stille’ mutatie heeft. Het is nog te vroeg om<br />
te stellen dat de ‘stille’ SCN1A- variant bij Paul het beloop<br />
van zijn epilepsie beïnvloedt en of het recidief insult op<br />
bijna achtjarige leeftijd gezien moet worden in dat kader.<br />
Referenties<br />
Akiyama M, Kobayashi K, Yoshinaga H et al. (2009) A<br />
long-term follow-up study of Dravet syndrome up to<br />
adulthood. Epilepsia 51:1043-1052.<br />
Battaglia A, Filippi T, South ST et al. (2009) Spectrum of<br />
epilepsy and electroencephalogram patterns in Wolf-<br />
Hirschhorn syndrome: experience with 87 patients.<br />
Developmental Medicine & Child Neurology 51:373-380.<br />
Dravet C. (<strong>2011</strong>) The core Dravet syndrome phenotype.<br />
Epilepsia 55 (Suppl 2):3-9.<br />
Kagitani-Shimono K, Imai K, Otani K et al. (2005)<br />
Epilepsy in Wolf-Hirschhorn Syndrome (4p-). Epilepsia<br />
46: 150-155.<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 27
Harry Meinardi<br />
proefschriftprijs<br />
Op voorspraak van haar Wetenschappelijke Adviesraad stelt het Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds een proefschriftprijs<br />
in voor het beste proefschrift. Deze prijs wordt eens per twee jaar uitgereikt.<br />
Doelstellingen:<br />
1. Het aantrekkelijker maken van het epilepsieveld voor onderzoekers.<br />
2. Aandacht voor epilepsieonderzoek bij een breder publiek genereren.<br />
De naam van deze proefschriftprijs is verbonden aan een bekendheid die toonaangevend is geweest in de<br />
epilepsiewereld: prof. dr. Harry Meinardi. De prijs wordt om het jaar uitgereikt aan een promovendus<br />
die een baanbrekend proefschrift heeft gepubliceerd, waarmee mensen met epilepsie verder komen. Het<br />
onderzoek moet duidelijk de verbinding naar mensen met epilepsie aangeven, ook als het fundamenteel<br />
onderzoek betreft. De proefschriften worden beoordeeld door een commissie van drie leden, waarvan er<br />
twee afkomstig zijn uit de Wetenschappelijke Adviesraad en één uit het Bestuur van de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Liga</strong><br />
<strong>tegen</strong> <strong>Epilepsie</strong>.<br />
De Harry Meinardi proefschriftprijs wordt in 2012 uitgereikt tijdens het Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Symposium<br />
op vrijdag 8 juni 2012. De uitreiking is een moment waarop extra publiciteit kan worden gegenereerd.<br />
Naast de eer en de extra pr voor het onderzoek, bestaat de prijs uit een geldbedrag van € 2.500 en een<br />
oorkonde.<br />
Meer informatie over deze prijs en prof. dr. Harry Meinardi zijn te vinden op www.epilepsiefonds.nl.<br />
Daarnaast wordt een brief verstuurd naar alle onderzoeksinstituten om de proefschriftprijs onder de<br />
aandacht te brengen.<br />
Proefschriften (uit 2010 en <strong>2011</strong>) kunnen in drievoud worden ingediend door de promotoren<br />
van de promovendi en vóór 1 januari 2012 worden verstuurd naar:<br />
Directiesecretariaat Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds, Postbus 270, 3990 GB HOUTEN.<br />
Alle proefschriften die binnenkomen dingen mee naar de Harry Meinardi proefschriftprijs.<br />
28 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong><br />
Genetica en epilepsie
Door: Hans Stroink (h.stroink@cwz.nl), (kinder)neurologie, Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, Nijmegen.<br />
Genetische aspecten van idiopatische<br />
epilepsie<br />
Hieronder volgt een kort overzicht van genen en loci van genen die betrokken zijn bij idiopathische epilepsie syndromen.<br />
Het betreft steeds autosomaal dominant overervende aandoeningen met veelal een stoornis in de functie van een<br />
ionkanaal. Recent zijn genen beschreven met andere functies, zoals celdeling, celmotiliteit en neuronale migratie, en<br />
een gen coderend voor een eiwit dat het glucosetransport over de bloedhersenbarrière faciliteert. De mutaties in deze<br />
genen verklaren slechts een minderheid van alle syndromen. Bij de meeste patiënten spelen multipele genen en omgevingsfactoren<br />
een rol.<br />
Bii de idiopathische epilepsieën (IE) zijn er geen aanwijzingen<br />
voor een onderliggende ziekte als oorzaak voor<br />
de epileptische aanvallen. Er wordt verondersteld dat<br />
de epilepsie op erfelijke aanleg berust en er geen evidente<br />
structurele afwijkingen in de hersenen zijn. Door<br />
de steeds verfijndere afbeeldingtechnieken wordt deze<br />
laatste veronderstelling momenteel ondermijnd (Stroink,<br />
<strong>2011</strong>). Karakteristiek is dat idiopathische epilepsiesyndromen<br />
leeftijdsgebonden zijn. Er is per syndroom een<br />
leeftijdsvenster waarop de aanvallen ontstaan. Veel van<br />
deze syndromen gaan later weer spontaan in remissie.<br />
Hoewel hierop uitzonderingen zijn reageert de grote<br />
meerderheid van de patiënten goed op medicamenteuze<br />
behandeling en is daarmee aanvalsvrij. Belangrijk is om<br />
het juiste anti-epilepticum voor te schrijven, omdat een<br />
aantal anti-epileptica de aanvallen juist kunnen verergeren.<br />
Er zijn zowel syndromen met partiële aanvallen<br />
(idiopathische locatiegebonden epilepsie [ILE]), al dan<br />
niet met secundaire generalisatie), als syndromen met<br />
primair gegeneraliseerde aanvallen (idiopathische gegeneraliseerde<br />
epilepsie (IGE)). Lange tijd werd er vanuit<br />
gegaan dat patiënten met IE geen of nauwelijks andere<br />
klachten hebben naast de aanvallen. In combinatie met<br />
de veelal goede behandelbaarheid en het mogelijk tijdelijke<br />
karakter van de aandoening wordt daarom vaak de<br />
term ‘benigne’ aan de syndromen toegevoegd. De laatste<br />
jaren blijkt echter dat de comorbiditeit ook bij IE aanzienlijk<br />
is (Stroink, <strong>2011</strong>). De term ‘benigne’ is daarom bij IE<br />
niet gerechtvaardigd.<br />
De genetische component<br />
Bij verreweg de meeste patiënten met idiopathische<br />
epilepsie spelen multipele genen en omgevingsfactoren<br />
een rol. Bij een klein deel van de patiënten is de epilepsie<br />
monogenetisch bepaald. Meestal is er dan sprake van een<br />
autosomaal dominant overervingpatroon met geredu-<br />
Genetica en epilepsie<br />
ceerde penetrantie. Hieronder volgt een kort overzicht<br />
van de nu bekende genen en loci van genen die betrokken<br />
zijn bij de IE syndromen (zie ook tabel 1, pagina 31). De<br />
meeste momenteel bekende genen coderen voor ionkanalen<br />
(Baulac & Baulac, 2009; Kullmann, 2010). Ook<br />
kunnen er genen betrokken zijn bij IE, die niet coderen<br />
voor een ionkanaal, maar voor celdeling, celmotiliteit en<br />
neuronale migratie (Greenberg & Subaran, <strong>2011</strong>). Sinds<br />
kort blijkt dat mutaties in het SLC2A1 gen, coderend voor<br />
Glut1, ook epilepsie tot gevolg kan hebben, welke volledig<br />
identiek is aan IGE.<br />
Neonatale en vroegkinderlijke syndromen<br />
Er zijn drie autosomaal dominante epilepsiesyndromen<br />
in het eerste levensjaar bekend. Zij treden op bij verder<br />
gezonde zuigelingen en gaan na enige tijd weer in remissie.<br />
De kliniek van de drie syndromen is hetzelfde, maar<br />
de beginleeftijd van de aanvallen verschilt.<br />
1. Benigne familiaire neonatale insulten<br />
Benigne familiaire neonatale insulten (BFNS) beginnen<br />
op de tweede of derde levensdag en gaan meestal binnen<br />
twee tot vier maanden in remissie. De aanvalsverschijnselen<br />
lopen uiteen van tonisch, clonisch, partieel, apneu<br />
en/of autonoom. Door mutaties in het KCNQ2 gen, of bij<br />
een minderheid in het KCNQ3 gen, is er een verminderde<br />
functie van subunits van spanningsafhankelijke neuronale<br />
kaliumkanalen. Bij een klein deel van de families wordt<br />
geen mutatie gevonden zodat er nog minstens een derde<br />
gen moet bestaan. Vijf procent maakt koortsstuipen door.<br />
Het risico voor latere epilepsie is 11 procent.<br />
2. Benigne familiaire neonatale-infantiele insulten<br />
Benigne familiaire neonatale-infantiele insulten (BF-<br />
NIS) beginnen tussen de tweede levensdag en de zeven<br />
maanden, met een piek rond de leeftijd van twee tot drie<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 29
maanden. Bij de meeste families wordt een mutatie gevonden<br />
in het SCN2A gen dat codeert voor de 2-subunit van<br />
het spanningsafhankelijke natriumkanaal.<br />
3. Benigne familiaire infantiele insulten<br />
Benigne familiaire infantiele insulten (BFIS) beginnen<br />
tussen de vier en acht maanden met remissie voor de<br />
leeftijd van drie jaar. Het zijn partieel beginnende motore<br />
aanvallen, die vaak optreden in clusters. De genen zijn<br />
niet geïdentificeerd, maar er zijn wel twee loci bekend.<br />
Bij families met een locus op chromosoom 16 kan er een<br />
associatie zijn met paroxysmale bewegingstoornissen.<br />
(Zie ook het artikel op pagina 22 in dit blad).<br />
Syndromen bij oudere kinderen<br />
1. Koortsstuipen en epilepsie<br />
Van de Kaukasische bevolking maakt 2 tot 5 procent van<br />
de kinderen koortsstuipen door, maar in andere populaties<br />
kan de prevalentie zelfs meer dan 10 procent zijn.<br />
Afhankelijk van de aanwezige risicofactoren is het risico<br />
van latere epilepsie na koortsstuipen niet, iets of sterk<br />
verhoogd (Baulac et al., 2004; Baulac & Baulac, 2009).<br />
Gewone koortsstuipen zijn een gevolg van een combinatie<br />
van erfelijke en omgevingsfactoren. Koortsstuipen<br />
kunnen autosomaal dominant overerven. De hieraan<br />
gerelateerde genen zijn niet geïdentificeerd, wel meerdere<br />
loci, waaronder 19p13.3 en 6q22-q24. Van het ‘Generalized<br />
Epilepsy Syndrome with Febrile Seizures Plus’ (GEFS+) zijn<br />
meerdere oorzakelijke genen bekend. In deze families<br />
hebben kinderen koortsstuipen, die tot na het zesde levensjaar<br />
kunnen blijven optreden en bij wie ook afebriele<br />
aanvallen ontstaan. Binnen één familie kan het fenotype<br />
per persoon verschillen (figuur 1). Omdat ook partiële<br />
aanvallen optreden hebben de oorspronkelijke auteurs van<br />
dit syndroom voorgesteld de naam te wijzigen in Genetic<br />
Epilepsy Syndrome with Febrile Seizures Plus. De drie belangrijkste<br />
oorzakelijke genen worden hieronder besproken.<br />
1a. SCN1B<br />
SCN1B codeert voor de 1- subunit van het spanningsafhankelijke<br />
neuronale natriumkanaal. Een deel van de<br />
patiënten is geclassificeerd als lijdende aan temporaalkwabepilepsie.<br />
Mutaties in dit gen zijn het minst frequent<br />
van de drie hier genoemde genen.<br />
1b. SCN1A<br />
SCN1A codeert voor de 1-subunit van het spanningsafhankelijke<br />
neuronale natriumkanaal. Mutaties in dit gen<br />
worden gevonden in 10 procent van de GEFS+ families.<br />
Momenteel zijn meer dan 20 missense mutaties bekend.<br />
Bij een missense mutatie is de functie van een eiwit verminderd<br />
doordat één aminozuur is vervangen door een<br />
ander aminozuur. Mutaties in het SCN1A gen worden ook<br />
gevonden bij 70 procent van de kinderen met het syndroom<br />
van Dravet ofwel Severe Myoclonic Epilepsy Syndrome<br />
of Infancy (SMEI), een zeer ernstig epilepsiesyndroom.<br />
De mutaties zijn ernstiger dan bij patiënten met GEFS+<br />
met daardoor geen of nauwelijks functie van het natriumkanaal.<br />
De aandoening begint in het eerste levensjaar met<br />
Figuur 1 Tijdsverloop van febriele aanvallen (FS, FS+) en afebriele aanvallen in families met GEFS+ (Baulac et al., 2004). FS+ betekent<br />
FS na het zesde jaar en/of FS met ook afebriele aanvallen.<br />
30 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie
Syndroom<br />
BFNS<br />
BFNIS<br />
BFIS<br />
FS (complex met lange<br />
duur)<br />
FS (eenvoudig, typisch)<br />
FS+ en epilepsie<br />
GEFS+<br />
GEFS+<br />
GEFS+ en SMEI<br />
GEFS+, FS,<br />
Absence <strong>Epilepsie</strong><br />
Absence <strong>Epilepsie</strong><br />
SLC2A1<br />
JME<br />
ADNLF<br />
ADLTE<br />
FMTLE<br />
FPEVF<br />
Tabel 1 Genen en loci betrokken bij idiopathische epilepsieën.<br />
langdurige partiële of gegeneraliseerde aanvallen tijdens<br />
koorts. Na het eerste levensjaar treden myoclonieën en<br />
andere aanvalstypen op, en ontstaat geleidelijk een ernstige<br />
ontwikkelingachterstand. Nog weer later ontstaat<br />
bij veel kinderen een ataxie. De aanvallen zijn bijzonder<br />
Genetica en epilepsie<br />
Gen of locus<br />
KCNQ2<br />
KCNQ3<br />
SCN2A<br />
-19q12-q13.11<br />
-16p12-q12<br />
19p13.3<br />
6q22-q24<br />
21q22<br />
SCN1B<br />
- 2p24<br />
- 8p23-p21<br />
SCN1A<br />
GABRG2<br />
GABRB3<br />
GLUT1<br />
GABRA1<br />
EFHC1<br />
CHRNA4<br />
CHRNA2<br />
CHRNB2<br />
LGI1<br />
-18qter/1q25-q31<br />
-12q23<br />
-4q13.2-q21.3<br />
- 2q<br />
- 22q12<br />
Eiwit<br />
- Spanningsafhankelijk neuronaal kaliumkanaal Kv7.2<br />
- Spanningsafhankelijk neuronaal kaliumkanaal Kv7.3<br />
2-subunit spanningsafhankelijk neuronaal natriumkanaal<br />
- Onbekend<br />
- Onbekend<br />
Onbekend<br />
Onbekend<br />
Onbekend<br />
1- subunit spanningsafhankelijk neuronaal natriumkanaal<br />
- Onbekend<br />
- Onbekend<br />
1-subunit spanningsafhankelijk neuronaal natriumkanaal<br />
2-subunit van de neuronale GABA-receptor<br />
3-subunit van de neuronale GABA-receptor<br />
Glucose transport over bloed-hersen barrière<br />
- 1-subunit van de neuronale GABAA-receptor<br />
- Eiwit betrokken bij celdeling en neuronale migratie<br />
- 4-subunit spanningsafhankelijke nicotine acetylcholine receptor<br />
- 2-subunit spanningsafhankelijke nicotine acetylcholine receptor<br />
- 2-subunit spanningsafhankelijke nicotine acetylcholine receptor<br />
- LGI1<br />
- Onbekend<br />
- Onbekend<br />
- Onbekend<br />
- Onbekend<br />
- Onbekend<br />
moeilijk behandelbaar. Door de ernstige retardatie en<br />
epilepsie is er geen nageslacht en derhalve een negatieve<br />
familieanamnese.<br />
1c. GABRG2<br />
GABRG2 codeert voor de 2-subunit van de neuronale<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 31
GABA-receptor. Mutaties zijn aangetroffen in families<br />
met koortsstuipen gevolgd door absence epilepsie.<br />
Ook in deze families kunnen personen voorkomen<br />
met alleen koortsstuipen of FS+, en personen die ook<br />
tonisch-clonische insulten doormaken (zie tabel 1,<br />
pagina 31).<br />
Er zijn nog twee andere mogelijke loci (2p24 en 8p23p21)<br />
beschreven in GEFS+ families, zonder identificatie<br />
van het gen en zonder bekend genproduct. Mutaties<br />
in de drie genen SCN1A, SCN1B en GABRG2 worden in<br />
15-20 procent van de GEFS+ families gevonden, de<br />
mutaties in het SCN1A gen zijn het meest frequent.<br />
2. SLC2A1<br />
SLC2A1 codeert voor GLUT1, een eiwit dat het glucose<br />
transport over de bloedhersenbarrière faciliteert.<br />
Mutaties leiden tot een gebrek aan glucose voor de<br />
hersenen. Bij kinderen onder de leeftijd van vier jaar<br />
kan dit tot epilepsie leiden die niet is te onderscheiden<br />
van de bekende idio-pathische syndromen. (Zie ook<br />
het artikel op pagina 22 in dit blad).<br />
3. ELP4<br />
In 2009 werd een gen verantwoordelijk voor Benigne<br />
Rolandische <strong>Epilepsie</strong> gelokaliseerd op 11p13. Hier<br />
bevindt zich het ELP4 gen.Het Elongator Protein Complex<br />
4 speelt een belangrijke rol in het aflezen van genen die<br />
het actineskelet, celmotiliteit en celmigratie regelen.<br />
Deze functies zijn cruciaal in het ontwikkelende brein<br />
voor de axonuitgroei en geleiding van deze uitgroei,<br />
neurito-genesis en neuronale migratie (Stroink, <strong>2011</strong>).<br />
<strong>Epilepsie</strong>syndromen in adolescentie en op<br />
volwassen leeftijd<br />
Juveniele Myoclonus <strong>Epilepsie</strong><br />
Juveniele Myoclonus <strong>Epilepsie</strong> (JME) is een IGE waarbij<br />
de aanvallen meestal in de tweede levensdecade beginnen<br />
en vaak levenslang blijven bestaan. Het is een zeer<br />
karakteristiek syndroom met meerdere aanvalstypen:<br />
in ieder geval myoclonieën, meestal tonisch-clonische<br />
insulten en soms ook absences. Aanvallen treden<br />
vooral op kort na het ontwaken. Aanvallen worden<br />
makkelijk geluxeerd door factoren als slaaptekort,<br />
alcoholgebruik, stress, menstruatie en lichtprikkeling<br />
(stroboscopen). Ook het EEG, zo nodig na partiële<br />
slaapdeprivatie, toont karakteristieke afwijkingen: gegeneraliseerde<br />
polypiekgolfcomplexen van 3,5-6 Hz en<br />
bij 30 procent provocatie door lichtflitsstimulatie. In<br />
één familie is een mutatie in het GABRA1 gen, coderend<br />
voor de 1-subunit van de neuronale GABA A -receptor,<br />
beschreven. CLCN2 en EFHC1 zijn kandidaat genen.<br />
32 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong><br />
EFHC1 heeft een functie bij celdeling en migratie van neuronen.<br />
Mutaties kunnen daardoor tot een afwijkend corticaal<br />
netwerk leiden.<br />
2. Autosomaal Dominante Nachtelijke FLE<br />
Autosomaal Dominante Nachtelijke Frontaalkwab <strong>Epilepsie</strong><br />
(ADNFLE) is een ILE waarbij de aanvallen beginnen<br />
in de eerste twee levensdecaden. Aanvallen treden vooral<br />
op tijdens slaap, vaak in clusters, en bestaan uit ongesynchroniseerde<br />
maai- en fietsbewegingen met schreeuwen of<br />
schelden. De aanvallen beginnen plots en stoppen abrupt.<br />
Vaak wordt niet herkend dat dit epileptische aanvallen<br />
zijn. Gedacht wordt aan parasomnieën of psychogene<br />
aanvallen. Er zijn mutaties beschreven in drie verschillende<br />
genen die coderen voor subunits van de nicotine acetylcholine<br />
receptor: CHRNA4, CHRNB2 en CHRNA2. Mutaties<br />
in het CHRNA2 gen zijn echter zeer zeldzaam. De kliniek<br />
onderscheidt niet tussen de drie genen. De penetrantie bedraagt<br />
70 procent. Mutaties in alle drie genen veroorzaken<br />
een toegenomen sensitiviteit van de receptor, het zijn ‘gainof-function’<br />
mutaties. Tien procent van de ADNFLE families<br />
heeft een mutatie in één van deze drie genen. Er moeten<br />
dus meer genen zijn die betrokken zijn bij ADNFLE.<br />
3. Autosomaal Dominante Laterale TLE<br />
Autosomaal Dominante Laterale Temporaalkwab <strong>Epilepsie</strong><br />
(ADLTE) is een ILE, waarbij de aanvallen in de eerste drie<br />
levensdecaden beginnen, en niet is geassocieerd met<br />
koortsstuipen en hippocampale sclerose. Aanvallen<br />
beginnen vaak met geluidsensaties of worden door geluid<br />
geluxeerd. Vaak treedt secundaire generalisatie op. Bij 50<br />
procent van de families is er een mutatie in het LGI1 gen.<br />
Er is niet veel bekend over de functie van het LGI1 eiwit<br />
(Leucine-rich Glioma-Inactivated 1). In <strong>tegen</strong>stelling tot wat<br />
de naam doet vermoeden lijkt het geen belangrijke rol te<br />
spelen bij hersentumoren.<br />
4. Familiaire Mesiale TLE<br />
Familiaire Mesiale Temporaalkwab <strong>Epilepsie</strong> (FMTLE)<br />
is een ILE. Het is een erg heterogene aandoening. Er zijn<br />
families zonder relatie met koortsstuipen en hippocampale<br />
sclerose met een goede prognose. Maar ook ernstig<br />
aangedane families zijn beschreven met een wisselende<br />
associatie met koortsstuipen en hippocampale sclerose bij<br />
een deel van deze familieleden. Er zijn geen genen bekend,<br />
wel enkele loci (zie tabel 1, pagina 31).<br />
5. Familiare Partiële <strong>Epilepsie</strong> met Variabele Foci<br />
Familiaire Partiële <strong>Epilepsie</strong> met Variabele Foci (FPEVF) is<br />
een autosomaal dominant overervende ILE. De patiënten<br />
hebben overdag of ’s nachts partiële aanvallen, maar zowel<br />
klinisch als elektroencephalografisch verschillt het focus<br />
van persoon tot pesoon binnen één familie. Er zijn geen<br />
Genetica en epilepsie
structurele afwijkingen. Er zijn twee loci beschreven (tabel<br />
1, pagina 31).<br />
Verwachting voor de nabije toekomst<br />
Momenteel gaan de ontwikkelingen snel. Door nieuwe<br />
technieken zoals de micro-array worden nieuwe verdachte<br />
regio’s gevonden als 15q13.3, 16p13.11 en 15q11.2<br />
(Sisodiya & Mefford, <strong>2011</strong>). Ongetwijfeld zal de houdbaarheidsdatum<br />
van dit overzicht beperkt zijn.<br />
Referenties<br />
Baulac S, Baulac M. (2009) Advances on the genetics of<br />
mendelian idiopathic epilepsies Neurol Clin 27:1041-61.<br />
Genetica en epilepsie<br />
Baulac S, Gourfinkel-An I, Nabbout R et al. (2004)<br />
Fever, genes, and epilepsy. Lancet Neurol 3:421-30.<br />
Greenberg DA, Subaran R. (<strong>2011</strong>) Blinders, phenotype,<br />
and fashionable genetic analysis: a critical examination<br />
of the current state of epilepsy genetic studies.<br />
Epilepsia 52:1-9.<br />
Kullmann DM. (2010) Neurological channelopathies.<br />
Annu Rev Neurosci 33:151-72.<br />
Sisodiya SM, Mefford HC. (<strong>2011</strong>) Genetic contribution<br />
to common epilepsies. Curr Opin Neurol 24 140-5.<br />
Stroink H. (<strong>2011</strong>) Wat is er nog idiopatisch bij idiopathische<br />
epilepsie? <strong>Epilepsie</strong>, periodiek voor professionals 09:<br />
21-23.<br />
SUBSIDIES<br />
VOOR EPILEPSIEONDERZOEK<br />
Het Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds stelt de indiening open voor nieuwe onderzoeksvoorstellen over epilepsie en de<br />
bestrijding daarvan. Het Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds wil langs deze weg wetenschappelijk onderzoek stimuleren.<br />
Bij het toekennen van subsidies voor onderzoek dat in 2013 begint, is naast de hoge kwaliteit ook de klinische en<br />
maatschappelijke relevantie een belangrijk beoordelingscriterium. De subsidie heeft in principe een aanvullend<br />
karakter. Uitgangspunt hierbij is dat de instelling waarbij de onderzoeker werkt een belangrijke inbreng in het te<br />
subsidiëren onderzoek heeft.<br />
Projecten mogen in principe de duur van vier jaar niet overschrijden. De subsidie bedraagt maximaal € 205.000,-.<br />
Bij een combinatie van een specialistenopleiding en wetenschappelijk onderzoek hoort een langere duur van het<br />
project, binnen eenzelfde budget, tot de mogelijkheden.<br />
15 januari 2012 is de uiterste inzenddatum voor de subsidieaanvragen.<br />
In maart/april 2012 wordt een besloten hoorzitting gehouden. Subsidieaanvragers kunnen uitgenodigd worden om<br />
hun onderzoeksvoorstel aan de Wetenschappelijke Advies Raad van het Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds nader toe<br />
te lichten.<br />
Subsidieaanvraagformulieren en meer informatie:<br />
Nationaal <strong>Epilepsie</strong> Fonds, secretariaat Wetenschappelijke Advies Raad, Postbus 270<br />
3990 GB HOUTEN, telefoon: 030 63 440 63, email: vdboogaard@epilepsiefonds.nl, www.epilepsie.nl<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 33
Onlangs is besloten om de Werkgroep <strong>Epilepsie</strong> van de<br />
<strong>Nederlandse</strong> Vereniging van Neurologie (NVN) te doen<br />
opgaan in de <strong>Liga</strong>. Dit is een logische stap om de versnippering<br />
in het kleine aandachtsgebied van epilepsie <strong>tegen</strong><br />
te gaan. De enige statuutswijziging voor de <strong>Liga</strong> was dat<br />
er vanaf nu altijd een neuroloog in het bestuur zitting zal<br />
hebben, die als verbindende schakel met de NVN kan<br />
optreden.<br />
Op het eerste gezicht heeft deze ontwikkeling geen grote<br />
gevolgen voor de positie van de <strong>Liga</strong>. Deze blijft een rol<br />
spelen bij de opleiding en bijscholing in epilepsie. De verhoudingen<br />
met de EVN en het Nationaal <strong>Epilepsie</strong>fonds<br />
veranderen er niet door. De <strong>Liga</strong> was in de laatste jaren<br />
vaker betrokken bij actuele onderwerpen, zoals de onverwachte<br />
wijzigingen in het omgaan met medicatie voor<br />
Genetica en epilepsie<br />
het rijbewijs, generieke / merkmedicatie, de dreigende<br />
kortingen op het speciaal onderwijs, de epilepsiescholen<br />
in het bijzonder, en onhelderheden in code 100/101 voor<br />
het B rijbewijs. De <strong>Liga</strong> zal nu vaker een reactie gevraagd<br />
worden bij maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied<br />
van epilepsie. Voor een vereniging die dit jaar zijn<br />
32 e verjaardag viert moet dat geen groot probleem zijn.<br />
Gerrit-Jan de Haan<br />
Voorzitter van de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Liga</strong> <strong>tegen</strong> <strong>Epilepsie</strong>.<br />
Advertentie pagina 14<br />
Ingezonden bericht<br />
Door: Gerrit-Jan de Haan (gjdhaan@sein.nl), neurologie, Stichting <strong>Epilepsie</strong> Instellingen Nederland, Heemstede.<br />
De <strong>Liga</strong> en de Werkgroep<br />
<strong>Epilepsie</strong> gaan samen<br />
De <strong>Nederlandse</strong> <strong>Liga</strong> <strong>tegen</strong> <strong>Epilepsie</strong> komt sinds 1979 op voor de belangen van professionals werkzaam in de<br />
epilepsiezorg. Dit gebeurt vanuit het perspectief van de behandelaren. In 2004 is de Werkgroep <strong>Epilepsie</strong> van de<br />
<strong>Nederlandse</strong> Vereniging voor Neurologie in het leven geroepen als adviesorgaan voor zaken die spelen rondom<br />
epilepsie. De leden van de Werkgroep zijn neuroloog met belangstelling voor epilepsie, en allen zijn lid van de <strong>Liga</strong>.<br />
Word donateur<br />
giro 222111<br />
1 op de 150 mensen heeft epilepsie. Met epilepsie<br />
is een ‘normaal’ leven niet vanzelfsprekend. Door<br />
de aanvallen missen mensen met epilepsie soms<br />
letterlijk stukken uit hun leven. Het Nationaal<br />
<strong>Epilepsie</strong> Fonds helpt deze mensen. Helpt u mee?<br />
Er is nog zo veel te doen.<br />
Vragen over epilepsie?<br />
<strong>Epilepsie</strong> Infolijn<br />
0900 821 24 11 (10 cent per minuut)<br />
Postbus 270 • 3990 GB HOUTEN<br />
giro 222111 • www.epilepsiefonds.nl<br />
Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> 35
15 - 17 <strong>september</strong> <strong>2011</strong><br />
17 th Joint Annual Meeting of the German-Austrian-Swiss<br />
Society against Epilepsy<br />
Locatie: Prien/Chiemsee, Duitsland<br />
Informatie: www.epilepsiezentrum-erlangen.de<br />
18 - 25 <strong>september</strong> <strong>2011</strong><br />
4 th Eilat International Educational Course:<br />
The Pharmacological Treatment of Epilepsy<br />
Locatie: Eilat, Israel<br />
Informatie: www.eilat-aeds.com<br />
22 - 25 <strong>september</strong> <strong>2011</strong><br />
4 th Beijing International Epilepsy Forum<br />
Locatie: Dalian City, China<br />
Informatie: www.caae.org.cn<br />
23 - 25 <strong>september</strong> <strong>2011</strong><br />
13 th ILAE Specialist Registrar Teaching Weekend<br />
in Epilepsy<br />
Locatie: Oxford, UK<br />
Informatie: www.genesisadoration.com<br />
6 - 7 oktober <strong>2011</strong><br />
45 th Annual Congress of the Japan Epilepsy Society<br />
Locatie: Niigata, Japan<br />
Informatie: http://square.umin.ac.jp/jes/en/index.html<br />
13 oktober <strong>2011</strong><br />
<strong>Epilepsie</strong>: State of the Art<br />
Locatie: Landgoed Groenendael, Heemstede<br />
Informatie: www.sein.nl<br />
9 -11 november <strong>2011</strong><br />
UK Chapter, Annual Scientific Meeting <strong>2011</strong><br />
Locatie: York, UK<br />
Informatie: www.ilae-uk.org.uk<br />
Agenda<br />
9 - 12 november <strong>2011</strong><br />
5 th Asian Epilepsy Surgery Congress<br />
Annual Scientific Meeting of the Hong Kong Neurosurgical<br />
Society<br />
Locatie: Aberdeen, Hong Kong<br />
Informatie: www.aesc.hk/<br />
18 - 19 november<br />
Goede zorg voor kinderen met refractaire epilepsie<br />
en een ontwikkelingsachterstand<br />
Locatie: LUMC, Leiden<br />
Informatie: www.epilepsievereniging.nl<br />
2 – 6 december <strong>2011</strong><br />
65 st Annual Meeting of the American Epilepsy Society<br />
Locatie: Baltimore (MD), USA<br />
Informatie: www.aesnet.org/<br />
18 - 19 februari 2012<br />
14 th Annual Meeting of the International Symposium<br />
on Surgery for Catastrophic Epilepsy in Infants<br />
Locatie: The University of Tokyo, Tokyo, Japan<br />
Informatie: www.iss-jpn.info<br />
29 februari - 3 maart 2012<br />
51. Jahrestagung der Deutschen Gesellschaft für Epileptologie<br />
Locatie: Stuttgart, Duitsland<br />
Informatie: www.dgfe.de/<br />
22 - 25 maart 2012<br />
9 th Asian and Oceanian Epilepsy Congress<br />
Locatie: Manila, Filipijnen<br />
Informatie: www.epilepsymanila2012.org<br />
28 – 31 maart 2012<br />
2 nd International Congress on Epilepsy, Brain & Mind<br />
Locatie: Praag, Tsjechië<br />
Informatie: www.epilepsy-brain-mind2012.eu/en/welcome<br />
De productie van dit blad is mede mogelijk gemaakt door financiële ondersteuning van: