05.05.2013 Views

september 2011 - Nederlandse Liga tegen Epilepsie

september 2011 - Nederlandse Liga tegen Epilepsie

september 2011 - Nederlandse Liga tegen Epilepsie

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Alternatieven bij farmacoresistente patiënten zijn topiramaat<br />

en behandeling met een ketogeen dieet.<br />

Afwijkend SCN1A gen?<br />

Bij 70 tot 80 procent van de patiënten met DS wordt een<br />

afwijking in het SCN1A gen gevonden, coderend voor de<br />

1 subunit van het natriumkanaal. De meeste van deze<br />

afwijkingen zijn sequentie mutaties (Marini et al., <strong>2011</strong>;<br />

Claes et al., 2001). Bij 2 tot 3 procent van de DS patiënten<br />

vindt men echter exonische deleties of chromosomale afwijkingen<br />

ter hoogte van SCN1A en de nabij gelegen genen<br />

(Suls et al., 2006). Deze afwijkingen worden niet opgepikt<br />

met de klassieke sequencing methodes, en een additionele<br />

genetische test moet dan ook uitgevoerd worden. De<br />

meeste mutaties zijn de novo, maar in 5 tot 10 procent van<br />

de gevallen worden mutaties overgeërfd. Deze familieleden<br />

hebben meestal mildere fenotypes passend binnen<br />

het GEFS+ (Genetic Epilepsy with Febrile Seizures +) spectrum.<br />

Inderdaad werden SCN1A mutaties initieel in dit benigne<br />

familiaire syndroom aangetoond (Escayg et al., 2000).<br />

Ook hier zijn epileptische aanvallen vaak koortsgevoelig,<br />

maar ze zijn veel milder en de psychomotore ontwikkeling<br />

is normaal. Als algemene regel geldt dat ‘ernstige’<br />

gen afwijkingen als deleties of truncerende mutaties<br />

meestal aanleiding geven tot het ernstige DS, en missense<br />

mutaties zowel bij DS als GEFS+ worden gevonden. Deze<br />

regel is echter niet absoluut en genetische achtergrond en/<br />

of omgevingsfactoren spelen waarschijnlijk een modificerende<br />

rol. Ook somatisch mosaïcisme blijkt in veel<br />

families een belangrijke factor te zijn in de fenotypische<br />

variabiliteit (Marini et al., <strong>2011</strong>). Genetische counseling<br />

bij het vinden van een SCN1A afwijking is dan ook vaak<br />

complex. In de literatuur wordt vaak de term ‘borderline<br />

severe myoclonic epilepsy of infancy (SMEB)’ gebruikt wanneer<br />

enkele kenmerken van DS ontbreken, zoals myoclone<br />

aanvallen, fotosensitiviteit, of gegeneraliseerde piekgolfcomplexen.<br />

Ook patiënten met een milder fenotype<br />

worden vaak onder deze term geclassificeerd. Ook in deze<br />

groep vindt men echter SCN1A mutaties in 70 tot 80 procent<br />

van de gevallen, en het onderscheid tussen SMEI en<br />

SMEB lijkt dan ook artificieel (Guerrini & Oguni, <strong>2011</strong>).<br />

PCDH19 mutatie?<br />

Patiëntje M. blijkt geen SCN1A afwijking te hebben. Recent<br />

werd echter aangetoond dat meisjes met een Dravet feno-<br />

type ook mutaties in het X-gebonden protocadherine19<br />

(PCDH19) kunnen dragen (Depienne et al., 2009). Protocadherine19<br />

komt tot expressie in het zich ontwikkelende<br />

brein, en speelt waarschijnlijk een rol in neuronale<br />

connectie en signaaltransductie ter hoogte van de synaps.<br />

Net als SCN1A mutaties zijn PCDH19 mutaties inmiddels<br />

geassocieerd met een breed fenotype. Het werd voor het<br />

eerst beschreven in de familiaire aandoening ‘epilepsy<br />

limited to females with mental retardation (EFMR)’ (Dibbens<br />

et al., 2008). Dit syndroom heeft een aparte X-gebonden<br />

erfelijkheid, waarbij alleen de heterozygote vrouwen zijn<br />

aangedaan, en hemizygote mannen gezonde carriers zijn.<br />

Dit ongewone overervingspatroon komt waarschijnlijk tot<br />

stand doordat enkel het samen voorkomen van PCDH19positieve<br />

en PCDH19- negatieve cellen, als resultaat van<br />

random X-inactivatie bij meisjes, pathogeen is. In het<br />

uitzonderlijke geval van somatisch mozaïcisme bij een<br />

jongen, zal ook hij de ziekte tot expressie brengen. Al snel<br />

werden ook de novo PCDH19 mutaties gevonden in geïsoleerde<br />

vrouwelijke patiënten. Het fenotype van PCDH19<br />

mutaties varieert van mild tot ernstig, zowel wat betreft<br />

het aanvalstype als de mate van verstandelijke beperking<br />

(Depienne et al., <strong>2011</strong>; Specchio et al., <strong>2011</strong>). Aanvallen<br />

beginnen op zuigelingenleeftijd of vroege kinderleeftijd<br />

(zes maanden tot vier jaar) en zijn meestal koortsgevoelig.<br />

Zowel tonisch-clonische, tonische, atone aanvallen,<br />

absences, myocloniëen als focale aanvallen komen voor.<br />

Aanvallen treden typisch in clusters op. Vaak zijn er<br />

gedragsproblemen als agressie, autisme, hyperactiviteit.<br />

Intelligentie varieert van ernstige verstandelijke beperking<br />

tot normale begaafdheid. Families waarin de cognitieve<br />

ontwikkeling normaal is, presenteren zich als GEFS+<br />

families waarin enkel de vrouwen zijn aangedaan. PCDH19<br />

mutaties werden bij 25 procent van de vrouwelijke SCN1A-<br />

negatieve Dravet patiëntjes teruggevonden (Depienne et<br />

al., 2009). In vergelijking met SCN1A- positieve Dravet<br />

patiëntjes hebben deze meisjes een iets milder fenotype<br />

met een wat latere beginleeftijd, minder frequente status<br />

epilepticus, minder ernstige epilepsie en minder verstandelijke<br />

beperking, minder fotosensitiviteit en minder<br />

frequent voorkomen van myoclonieën en atypische<br />

absences. Verder was de overlap tussen PCDH19 en SCN1A<br />

positieve patiëntjes aanzienlijk. Bij het stellen van de<br />

diagnose moet PCDH19 dan ook worden uitgesloten in<br />

vrouwelijke DS patiënten die negatief zijn voor mutaties<br />

of chromosomale afwijkingen in SCN1A (zie figuur 1,<br />

pagina 11).<br />

Casus 2: Een jongen met infantiele spasmen en<br />

stagnatie in de ontwikkeling<br />

K. is een jongen van 10 jaar. Zwangerschap en geboorte<br />

verliepen normaal. Op de leeftijd van vijf weken ontwikkelt<br />

hij tonische en asymmetrisch clonische aanvallen met<br />

focale epileptische activiteit in het EEG. Aanvallen zijn<br />

niet onder controle te krijgen, ondanks het gebruik van<br />

meerdere anti-epileptica en evolueren op de leeftijd van<br />

drie maanden naar infantiele spasmen met hypsarrhytmie<br />

zichtbaar in het EEG. Op de leeftijd van zeven maanden<br />

wordt hij aanvalsvrij door een combinatietherapie met<br />

phenobarbital en vigabatrine. De medicatie kan een jaar<br />

later gestopt worden en de aanvallen blijven weg. De<br />

10 Periodiek voor professionals 09 | nr 3 | <strong>2011</strong> Genetica en epilepsie

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!