potentieel voor VOS-emissies naar het compartiment lucht - LNE.be
potentieel voor VOS-emissies naar het compartiment lucht - LNE.be
potentieel voor VOS-emissies naar het compartiment lucht - LNE.be
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Evaluatie van <strong>het</strong> reductie<strong>potentieel</strong><br />
<strong>voor</strong> <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong><br />
<strong>naar</strong> <strong>het</strong> <strong>compartiment</strong> <strong>lucht</strong>:<br />
diverse sectoren<br />
Deel 2: Sector<strong>be</strong>schrijving en Technische maatregelen<br />
Datum: 09 decem<strong>be</strong>r 2003
AMINAL, sectie Lucht<br />
EINDRAPPORT<br />
Evaluatie van <strong>het</strong> reductie<strong>potentieel</strong> <strong>voor</strong><br />
<strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> <strong>naar</strong> <strong>het</strong> <strong>compartiment</strong> <strong>lucht</strong>:<br />
diverse sectoren:<br />
Deel 2: Sector<strong>be</strong>schrijving en Technische<br />
maatregelen<br />
Projectnummer PB 6323<br />
Decem<strong>be</strong>r 2003<br />
Voor en namens ERM nv<br />
Geschreven door: Ir. Luc Van Espen<br />
Functie : Consultant<br />
Goedgekeurd door: Ir. Bert Wellens<br />
Functie : Senior Consultant<br />
Handtekening :<br />
Datum:<br />
Dit rapport werd opgemaakt door Environmental Resources<br />
Management - ERM n.v., met de grootst mogelijke zorg en onder<br />
de <strong>voor</strong>waarden en binnen <strong>het</strong> budget zoals overeengekomen met<br />
de opdrachtgever. We wijzen elke aansprakelijkheid af <strong>voor</strong><br />
aangelegenheden die vallen buiten de overeenkomst die met de<br />
opdrachtgever werd afgesloten.<br />
Dit rapport is vertrouwelijk en we aanvaarden geen enkele<br />
aansprakelijkheid ten over staan van partijen, andere dan de<br />
opdrachtgever, die op enige wijze kennis heb<strong>be</strong>n gekregen van de<br />
inhoud van dit rapport.
INHOUDSTAFEL<br />
1. TEXTIELINDUSTRIE 1<br />
1.1 BESCHRIJVING VAN DE SECTOR 1<br />
1.2 BESCHRIJVING VAN DE RELEVANTE PROCESSEN 2<br />
1.2.1 Vezelproductie en spinnerij 2<br />
1.2.2 Vervaardiging van doek 3<br />
1.2.3 Textielveredeling 3<br />
1.3 BESCHIKBARE EMISSIEGEGEVENS 5<br />
1.3.1 Emissies van de individueel geregistreerde <strong>be</strong>drijven 5<br />
1.3.2 Emissies per activiteit 6<br />
1.3.3 Overzicht 10<br />
1.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN 11<br />
1.4.1 Brongerichte maatregelen 11<br />
1.4.2 Nageschakelde technieken 14<br />
1.4.3 Good housekeeping 19<br />
1.5 KNELPUNTEN BIJ DE IMPLEMENTATIE VAN DE SOLVENTRICHTLIJN 20<br />
1.5.1 Relevante activiteiten 20<br />
1.5.2 Emissiegrenswaarden 20<br />
1.5.3 Controle op de naleving van de emissiegrenswaarden 21<br />
1.5.4 Operationele knelpunten 24<br />
1.6 CONCLUSIE 24<br />
2. VISCOSEPRODUCTIE 25<br />
2.1 SECTORBESCHRIJVING 25<br />
2.2 RELEVANTE PROCESSEN 25<br />
2.2.1 Viscoseproces (VITO, 1998) 25<br />
2.3 BESCHIKBARE EMISSIEGEGEVENS 26<br />
2.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN 26<br />
2.4.1 Brongerichte maatregelen 26<br />
2.4.2 Nageschakelde technieken 27<br />
2.5 CONCLUSIE 30<br />
3. BIOTECHNOLOGIE EN FARMACEUTISCHE PRODUCTEN VIA<br />
BIOLOGISCH PROCÉDÉ 31<br />
3.1 SECTORBESCHRIJVING 31<br />
3.2 RELEVANTE PROCESSEN 31<br />
3.2.1 Citrique Belge 31<br />
3.2.2 Genencor 32<br />
3.2.3 Innogenetics 32<br />
3.3 BESCHIKBARE EMISSIEGEGEVENS 33<br />
3.3.1 Citrique Belge 33<br />
3.3.2 Genencor 33<br />
3.3.3 Innogenetics 34<br />
3.3.4 Besluit 34<br />
3.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN 34<br />
3.4.1 Brongerichte maatregelen 34<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323
3.4.2 Nageschakelde technieken 34<br />
3.5 CONCLUSIE 37<br />
4. VOEDINGSINDUSTRIE 39<br />
4.1 SECTORBESCHRIJVING 39<br />
4.1.1 Productie van plantaardige oliën 39<br />
4.1.2 Productie van brood en koekjes 40<br />
4.1.3 Productie van bier 40<br />
4.1.4 Productie van gedestilleerde alcoholische dranken 41<br />
4.2 RELEVANTE PROCESSEN 41<br />
4.2.1 Productie van plantaardige oliën 41<br />
4.2.2 Productie van brood en koekjes 45<br />
4.2.3 Productie van bier 45<br />
4.2.4 Productie van gedestilleerde alcoholische dranken 46<br />
4.3 BESCHIKBARE EMISSIEGEGEVENS 47<br />
4.3.1 Algemeen 47<br />
4.3.2 Emissies per activiteit 48<br />
4.3.3 Overzicht 52<br />
4.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN 52<br />
4.4.1 Productie van plantaardige oliën 52<br />
4.4.2 Productie van brood en koekjes 56<br />
4.4.3 Productie van bier 62<br />
4.4.4 Productie van gedestilleerde alcoholische dranken 64<br />
4.5 KNELPUNTEN BIJ DE IMPLEMENTATIE VAN DE SOLVENTRICHTLIJN 65<br />
4.5.1 Relevante activiteiten 65<br />
4.5.2 Emissiegrenswaarden 65<br />
4.5.3 Controle op de naleving van de emissiegrenswaarden 66<br />
4.5.4 Operationele knelpunten 67<br />
4.6 CONCLUSIE 68<br />
5. VERVAARDIGING VAN MINERALE PRODUCTEN 70<br />
5.1 SECTORBESCHRIJVING 70<br />
5.1.1 Asfaltproductie 70<br />
5.1.2 Betoncentrales en <strong>be</strong>tonproductenindustrie 70<br />
5.1.3 Glasindustrie 71<br />
5.2 RELEVANTE PROCESSEN 71<br />
5.2.1 Asfaltproductie 71<br />
5.2.2 Betoncentrales en vervaardiging van <strong>be</strong>tonproducten 72<br />
5.2.3 Glasindustrie 73<br />
5.3 BESCHIKBARE EMISSIEGEGEVENS 73<br />
5.3.1 Algemeen 73<br />
5.3.2 Emissies per activiteit 74<br />
5.3.3 Overzicht 77<br />
5.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN 78<br />
5.4.1 Asfaltproductie 78<br />
5.4.2 Vervaardiging van <strong>be</strong>tonproducten 81<br />
5.4.3 Glasindustrie 83<br />
5.5 KNELPUNTEN BIJ DE IMPLEMENTATIE VAN DE SOLVENTRICHTLIJN 85<br />
5.5.1 Relevante activiteiten 85<br />
5.6 CONCLUSIE 86<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323
6. DEPARAFFINERING VAN VOERTUIGEN 87<br />
6.1 SECTORBESCHRIJVING 87<br />
6.2 RELEVANTE PROCESSEN 88<br />
6.3 BESCHIKBARE EMISSIEGEGEVENS 90<br />
6.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN 90<br />
6.4.1 Brongerichte maatregelen 90<br />
6.4.2 Nageschakelde technieken 94<br />
6.5 KNELPUNTEN BIJ DE IMPLEMENTATIE VAN DE SOLVENTRICHTLIJN 97<br />
6.5.1 Relevante activiteiten 97<br />
6.5.2 Emissiegrenswaarden 98<br />
6.5.3 Controle op de naleving van de emissiegrenswaarden 98<br />
6.5.4 Operationele knelpunten 99<br />
6.6 CONCLUSIES 100<br />
7. AFVALVERWERKING 101<br />
7.1 SECTORBESCHRIJVING 101<br />
7.2 RELEVANTE PROCESSEN 102<br />
7.2.1 Thermische verwerking 102<br />
7.2.2 Stortplaatsen 104<br />
7.2.3 Biologische verwerking 105<br />
7.2.4 Recuperatie van afvalsolventen 106<br />
7.2.5 Behandeling van afvalolie 107<br />
7.3 EMISSIEGEGEVENS 107<br />
7.3.1 Thermische verwerking 107<br />
7.3.2 Stortplaatsen 109<br />
7.3.3 Biologische verwerking 110<br />
7.3.4 Recuperatie afvalsolventen 111<br />
7.3.5 Behandeling van afvalolie 112<br />
7.3.6 Overzicht 112<br />
7.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN 113<br />
7.4.1 Thermische verwerking: stookinstallaties <strong>voor</strong> houtverbranding113<br />
7.4.2 Storten van afval 117<br />
7.5 CONCLUSIE 122<br />
8. TANKCLEANING EN VATENREINIGING 123<br />
8.1 SECTORBESCHRIJVING 123<br />
8.1.1 Tankcleaning 123<br />
8.1.2 Vatenreiniging 123<br />
8.2 RELEVANTE PROCESSEN 124<br />
8.2.1 Tankcleaning 124<br />
8.2.2 Vatenreiniging 125<br />
8.3 EMISSIEGEGEVENS 126<br />
8.3.1 Tankcleaning 126<br />
8.3.2 Vatenreiniging 127<br />
8.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN 128<br />
8.4.1 Tankcleaning 128<br />
8.4.2 Vatenreiniging 135<br />
8.5 CONCLUSIE 135<br />
9. HOUTVERDUURZAMING 137<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323
9.1 SECTORBESCHRIJVING 137<br />
9.2 RELEVANTE PROCESSEN 138<br />
9.2.1 Behandelingsprocessen 138<br />
9.2.2 Verduurzamingsproducten 139<br />
9.3 EMISSIEGEGEVENS 140<br />
9.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN 141<br />
9.4.1 Brongerichte maatregelen 141<br />
9.4.2 Procesgeïntegreerde maatregelen 142<br />
9.4.3 Nageschakelde technieken 144<br />
9.5 KNELPUNTEN BIJ DE IMPLEMENTATIE VAN DE SOLVENTRICHTLIJN 148<br />
9.5.1 Relevante activiteiten 148<br />
9.5.2 Emissiegrenswaarden 149<br />
9.5.3 Controle op de naleving van de emissiegrenswaarden 149<br />
9.5.4 Operationele knelpunten 152<br />
9.6 CONCLUSIE 152<br />
10. PAPIER EN KARTONPRODUCTIE 154<br />
10.1 SECTORBESCHRIJVING 154<br />
10.2 RELEVANTE PROCESSEN 154<br />
10.3 EMISSIEGEGEVENS 155<br />
10.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN 156<br />
10.5 CONCLUSIE 156<br />
11. AFVULLEN VAN VERPLAATSBARE RECIPIËNTEN 157<br />
11.1 SECTORBESCHRIJVING 157<br />
11.2 RELEVANTE PROCESSEN 157<br />
11.3 EMISSIEGEGEVENS 157<br />
11.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN 158<br />
11.4.1Brongerichte maatregelen 158<br />
11.4.2Nageschakelde technieken 159<br />
11.5 CONCLUSIES 162<br />
12. AFVULLEN VAN SOLVENTEN EN SOLVENTHOUDENDE PRODUCTEN164<br />
12.1 SECTORBESCHRIJVING 164<br />
12.2 RELEVANTE PROCESSEN 164<br />
12.3 EMISSIEGEGEVENS 164<br />
12.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN 165<br />
12.4.1Brongerichte maatregelen 165<br />
12.4.2Nageschakelde technieken 166<br />
12.5 CONCLUSIE 166<br />
13. LABORATORIA 167<br />
13.1 SECTORBESCHRIJVING 167<br />
13.2 RELEVANTE PROCESSEN 167<br />
13.3 EMISSIEGEGEVENS 167<br />
13.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN 168<br />
13.4.1Good housekeeping 168<br />
13.4.2Nageschakelde technieken 170<br />
13.5 CONCLUSIE 172<br />
REFERENTIES 1<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323
1. TEXTIELINDUSTRIE<br />
1.1 BESCHRIJVING VAN DE SECTOR<br />
De textielindustrie is actief in de industriële verwerking van natuurlijke en andere<br />
textielwaren in de verschillende stadia van hun omvormingsproces, en de<br />
productie van niet-natuurlijke vezels en garens <strong>voor</strong> textielgebruik.<br />
De activiteiten kunnen als volgt worden ingedeeld (Bron: BBT in de<br />
textielveredeling, 1998):<br />
Vezelproductie en –<strong>voor</strong><strong>be</strong>reiding: vervaardigen van natuurlijke,<br />
kunstmatige of synt<strong>het</strong>ische vezels;<br />
Spinnerij: vervaardigen van garens uit de vezels;<br />
Vervaardiging van doek: vervaardigen van doek uit de vezels of garens;<br />
Veredeling: specifieke kenmerken geven aan de textielproducten waardoor<br />
ze <strong>voor</strong> de gebruiker een meerwaarde krijgen. Het <strong>be</strong>treft wassen, bleken,<br />
verven, <strong>be</strong>drukken en coaten van vezels, garens en stoffen of vuilafstotend,<br />
krimpvrij, brandvertragend maken;<br />
Confectie of fabricage van eindproducten: omvormen van veredeld doek<br />
tot finale eindproducten.<br />
Deze activiteiten kunnen zeker niet altijd als chronologische stappen worden<br />
gezien. In de praktijk lopen ze sterk door elkaar.<br />
Fe<strong>be</strong>ltex vzw is de representatieve werkgeversorganisatie die de industriële<br />
Belgische textiel<strong>be</strong>drijven vertegenwoordigt, met name de producenten van<br />
weefsels. Fe<strong>be</strong>ltex werkt nauw samen met Centex<strong>be</strong>l, <strong>het</strong> wetenschappelijk en<br />
technisch centrum <strong>voor</strong> de textielnijverheid. De confectie<strong>be</strong>drijven zijn<br />
afzonderlijk vertegenwoordigd.<br />
Fe<strong>be</strong>ltex hanteert zelf een opsplitsing van de textiel<strong>be</strong>drijven die gebaseerd is op<br />
een combinatie van <strong>het</strong> type eindproduct en de activiteit:<br />
Interieurtextiel;<br />
Kledingstextiel;<br />
Technisch textiel;<br />
Textiel(loon)veredeling;<br />
Spinnerijen (lange en korte vezels).<br />
De textielsector telt een groot aantal <strong>be</strong>drijven. De GOM <strong>be</strong>drijvengids (1999)<br />
verwijst onder NACEBEL-code 17.00 <strong>naar</strong> +/- 850 <strong>be</strong>drijven, actief in <strong>het</strong><br />
vervaardigen van textiel (> 5 werknemers). Volgens de BBT <strong>voor</strong> de<br />
textielveredeling waren er in 1995 in Vlaanderen 1.264 textiel<strong>be</strong>drijven gevestigd.<br />
Hiervan vallen 96 <strong>be</strong>drijven onder de noemer ‘veredeling’. 92% van alle Vlaamse<br />
textiel<strong>be</strong>drijven telt minder dan 100 werknemers, 52% heeft minder dan 10<br />
werknemers. Deze cijfers geven aan dat er <strong>voor</strong>namelijk relatief kleine <strong>be</strong>drijven<br />
actief zijn in de textielsector.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
1
De omzet in de textielsector is ongeveer constant gebleven sinds 1990, met een<br />
gemiddelde jaaromzet <strong>voor</strong> Vlaanderen van 5,5 miljard €. Tussen 1980 en 1990<br />
was de omzet daarentegen met meer dan 75% gestegen. Het aantal werknemers<br />
kende in de jaren ’90 een dalend verloop. Het combineren van <strong>be</strong>ide factoren geeft<br />
aan dat de sector minder ar<strong>be</strong>idsintensief geworden is. Deze omschakeling was<br />
gedeeltelijk ingegeven door de concurrentie met de lage loonlanden. Hierdoor is<br />
in Vlaanderen een trend ontstaan <strong>naar</strong> productie van textiel met een hoge<br />
toegevoegde waarde en specifieke eigenschappen, zoals bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld technische<br />
weefsels.<br />
1.2 BESCHRIJVING VAN DE RELEVANTE PROCESSEN<br />
Verschillende onderdelen van de textielindustrie moeten worden <strong>be</strong>keken bij <strong>het</strong><br />
analyseren van de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>. Per activiteit geven we aan waar relevante <strong>VOS</strong><strong>emissies</strong><br />
vrijkomen.<br />
1.2.1 Vezelproductie en spinnerij<br />
In Vlaanderen is <strong>voor</strong>al de productie van vezels uit synt<strong>het</strong>ische en<br />
geregenereerde polymeren <strong>be</strong>langrijk. Afhankelijk van <strong>het</strong> polymeer worden<br />
verschillende processen toegepast:<br />
Smeltspinnen wordt gebruikt <strong>voor</strong> thermoplastische vezels, zoals polyester<br />
(PES), polyamide (PA) en polyolefinen (onder andere propyleen (PP)). De<br />
vezels worden hier geproduceerd door middel van extrusie. PP vormt de<br />
grootste productie in Vlaanderen, vermits deze vezel gebruikt wordt in de<br />
tapijtsector, gevolgd door PA en PES;<br />
Droogspinnen wordt <strong>voor</strong>namelijk toegepast <strong>voor</strong> acetaat en sommige<br />
polacrylonitrile-vezels. Het polymeer wordt hierbij opgelost in een solvent,<br />
dat tijdens <strong>het</strong> proces wordt afgedampt;<br />
Natspinnen is in Vlaanderen <strong>voor</strong>al relevant <strong>voor</strong> de regeneratie van<br />
cellulose tot viscosevezels. Het productieproces hiervan wordt verder<br />
<strong>be</strong>sproken in hoofstuk 2. De filamenten worden hier gesterkt door een<br />
chemische reactie tussen de polymeeroplossing en een reagens in <strong>het</strong><br />
spinbad.<br />
De polymeervezels worden vervolgens verwerkt tot stapelgarens of<br />
continugarens. Om deze mechanische <strong>be</strong>werking te vergemakkelijken, worden<br />
onmiddellijk na <strong>het</strong> spinnen spin-finishes aangebracht. Dit zijn typisch waterige<br />
emulsies van smeermiddelen, emulgatoren en antistatica. De spin-finishes blijven<br />
op de garens achter, maar heb<strong>be</strong>n in de verdere processen geen functie meer.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
2
De toepassingen en bijgevolg de <strong>emissies</strong> uit spin-finishes zijn onder te verdelen in<br />
twee groepen:<br />
PA en PES: Voorafgaand aan de natte veredeling (verven) worden de spin<br />
finishes door wassen verwijderd;<br />
PP: kent geen klassieke verving, maar wordt in de polymeermassa<br />
gekleurd. Er grijpt bijgevolg geen wassing plaats. De v<strong>lucht</strong>ige fractie van<br />
de spinoliën komt grotendeels vrij bij de extrusie en de heatsetting.<br />
1.2.2 Vervaardiging van doek<br />
1.2.2.1 Geweven producten<br />
Het weven van doek is een mechanisch proces, dat geen aanleiding geeft tot <strong>VOS</strong><strong>emissies</strong>.<br />
Voorafgaand aan <strong>het</strong> weven <strong>be</strong>handelt men de garens vaak met<br />
sterkmiddelen. Deze worden nadien verwijderd door wassen. Ook deze<br />
<strong>be</strong>werking geeft geen aanleiding tot de uitstoot van <strong>VOS</strong>.<br />
1.2.2.2 Niet-geweven producten<br />
Bij de productie van non-wovens, zoals dampkap-filters, worden lijmen gebruikt<br />
om de vezels met elkaar te verkleven. Deze lijm kan aangebracht worden vanuit<br />
een watergebaseerde of een solventgebaseerde emulsie. De laatste kan <strong>emissies</strong><br />
genereren. Tegenwoordig wordt de lijm ook rechtstreeks opgespoten.<br />
1.2.3 Textielveredeling<br />
1.2.3.1 Ververij<br />
Veredelingsactiviteiten vormen <strong>be</strong>langrijke bronnen van <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> in de<br />
textielindustrie. Vooral verf- en coatingprocessen zijn op dit vlak relevant.<br />
Tenslotte kunnen ook <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> vrijkomen bij <strong>het</strong> <strong>be</strong>drukken van textiel. Dit<br />
laatste wordt in de sectorstudie ‘grafische sector’ <strong>be</strong>handeld en wordt hierna<br />
bijgevolg niet opgenomen.<br />
Het verven van garens of weefsels kan een opeenvolging van stappen inhouden,<br />
waarbij gebruik gemaakt wordt van diverse chemicaliën. Het gaat echter quasi<br />
steeds om waterige processen, die hoofdzakelijk afvalwater genereren.<br />
Enkel <strong>het</strong> gebruik van v<strong>lucht</strong>ige zuren dient hier vermeld te worden. Azijnzuur en<br />
in mindere mate ook mierenzuur worden veelvuldig toegepast als pH-regulator in<br />
de procesbaden. Een deel van <strong>het</strong> organisch zuur verlaat <strong>het</strong> bad door uitsleep met<br />
de garens of <strong>het</strong> doek. De uitsleep wordt typisch op 5% van de gedoseerde<br />
hoeveelheid geschat. Indien <strong>het</strong> procesbad gevolgd wordt door een droger,<br />
ontstaat hier een emissie.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
3
1.2.3.2 Coating<br />
Als finale stap wordt <strong>het</strong> materiaal soms ook ‘afgezuurd’, om alkalische resten<br />
volledig te neutraliseren. Er wordt in deze toepassing <strong>be</strong>wust gekozen <strong>voor</strong> een<br />
v<strong>lucht</strong>ig zuur, dat na de afzuring door droging verwijderd kan worden. De<br />
hoeveelheid zuur die in deze toepassing gebruikt wordt, is <strong>be</strong>perkter.<br />
Coating is in de textielsector een breed <strong>be</strong>grip, waaronder <strong>het</strong> aanbrengen van een<br />
polymeerlaag op de textieldrager wordt verstaan. Voor<strong>be</strong>elden van eindproducten<br />
zijn onder meer regen<strong>be</strong>schermend materiaal, transportbanden, brandslangen,<br />
drukdekens, meu<strong>be</strong>lstoffen, enz.<br />
Het aanbrengen van polymeren op een substraat omvat <strong>het</strong> mengen van de<br />
coating, de conditionering van <strong>het</strong> substraat, en <strong>het</strong> opbrengen van de coating<br />
(door middel van mes-over-rol-, <strong>lucht</strong>rakel-, druksjabloon-, rasterwals-, dip- en<br />
omgekeerde rolcoaters). Vervolgens wordt de polymeerlaag gedroogd in een<br />
stoom- of directe-vlam verwarmde oven. Sommige coatings dienen in<br />
afzonderlijke ovens verder uitgehard of gevulkaniseerd te worden.<br />
In de praktijk worden zowel solventoplossingen als waterige emulsies gebruikt.<br />
Courant gebruikte oplosmiddelen <strong>voor</strong> <strong>het</strong> solventgebaseerd coaten omvatten<br />
tolueen, dimethylformamide, aceton, methylethylketon, isopropylalcohol, xyleen<br />
en ethylacetaat (VITO, 1998).<br />
Het is duidelijk dat solventgebaseerde coating resulteert in significante <strong>VOS</strong><strong>emissies</strong>.<br />
Het oplosmiddel wordt na <strong>het</strong> aanbrengen van de polymeerlaag immers<br />
volledig verwijderd door droging. De <strong>voor</strong>naamste bronnen omvatten de<br />
menginstallatie, de coatinstallatie en de droogovens. <strong>VOS</strong> kunnen ook worden<br />
geëmitteerd uit de individuele mengers en opslagtanks gedurende <strong>het</strong> vullen en<br />
overbrengen van grondstoffen en gedurende de onderhoudsoperaties. De<br />
vrijstelling van v<strong>lucht</strong>ige monomeren, oligomeren of additieven tijdens <strong>het</strong> drogen<br />
is veelal verwaarloosbaar.<br />
Ook bij de reiniging van de apparatuur worden wel eens solventen gebruikt. Dit<br />
ge<strong>be</strong>urt <strong>voor</strong>al <strong>voor</strong> installaties waar solventgebaseerde polymeercoating wordt<br />
toegepast (Centex<strong>be</strong>l, 2003). De <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> die hierbij vrijkomen zijn volledig<br />
diffuus, maar de hoeveelheid is verwaarloosbaar ten opzichte van de andere <strong>VOS</strong><strong>emissies</strong><br />
uit de textielsector. Bovendien wordt meer en meer overgeschakeld op<br />
niet-solvent gebaseerde reinigingsmiddelen <strong>voor</strong> <strong>het</strong> ontvetten.<br />
De backcoating van tapijten en meu<strong>be</strong>lstoffen <strong>be</strong>treft een specifieke activiteit, die<br />
hier omwille van <strong>het</strong> <strong>be</strong>lang van de tapijtproductie in Vlaanderen afzonderlijk<br />
<strong>be</strong>handeld wordt. Een tapijt <strong>be</strong>staat uit een dragermateriaal (weefsel of spinvlies),<br />
waardoor <strong>het</strong> poolgaren gestikt wordt. Om de poolgarens te verankeren dient op<br />
de rug een precoat aangebracht te worden. Om <strong>het</strong> comfort te verhogen wordt<br />
vervolgens nog een tweede ruglaag aangebracht. Onder de backcoating worden de<br />
<strong>be</strong>ide lagen verstaan. De laagdikte van de precoat <strong>be</strong>draagt typisch 500 g/m², en<br />
die van de tweede ruglaag ongeveer 1.000 g/m².<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
4
Klassiek wordt <strong>voor</strong> de ruglaag latex gebruikt, vroeger natuurlatex en styreenbutadieen<br />
(SBR), momenteel <strong>voor</strong>al gecarboxyleerd SBR (XSBR). De coating<br />
<strong>be</strong>staat in dit geval uit een colloïdale dispersie van latex in waterig milieu en<br />
additieven, zoals stabilisatoren, vulstoffen, verdikker, pigmenten, antioxidanten en<br />
vulkanisatoren. Om deze systemen te ‘vernetten’ (dit is <strong>het</strong> proces waarbij de vorm<br />
van de latex wordt vastgelegd door <strong>het</strong> maken van cross-links tussen de<br />
verschillende polymeerketens) is <strong>het</strong> gebruik van een vulkanisatiepasta nodig.<br />
Tijdens <strong>het</strong> vulkanisatieproces (enkele minuten bij temperaturen tussen 40–150 oC)<br />
ontstaat uit een reactief systeem een vezelig netwerk, dat de rug verstevigt en<br />
stabiliseert. Hierbij worden additieven, verontreinigingen en reactieproducten<br />
gedeeltelijk vrijgesteld.<br />
Omwille van de milieu-effecten die met <strong>het</strong> vulkaniseren gepaard gaan<br />
(geurhinder, afvoer van zink via <strong>het</strong> afvalwater, <strong>het</strong> ontbreken van<br />
recyclagemogelijkheden van de gevulkaniseerde latex, enz…), wordt de laatste<br />
jaren een deel van de latexlaag vaak vervangen door een textielrug. Momenteel<br />
wordt ook onderzoek uitgevoerd <strong>naar</strong> de toepassing van ‘hot melts’ als precoat in<br />
plaats van latex. Dit zou <strong>het</strong> gebruik van latex volledig kunnen uitsluiten.<br />
SBR-latex wordt enkel nog gebruikt <strong>voor</strong> de productie van de tweede ruglaag.<br />
Voor de precoating (poolverankering) van getuft tapijt gebruikt men immers<br />
gecarboxyleerde SBR-latex (XSBR). Bij de vernetting van XSBR-latex is er geen<br />
nood aan extra vulkanisatiemiddel, vermits de aanwezige carboxylgroepen<br />
hier<strong>voor</strong> instaan.<br />
Voor kamerbreed tapijt werden schuimruggen reeds grotendeels (85%) vervangen<br />
door textielruggen. Om deze te kunnen vastkleven, is echter een extra laag latex<br />
nodig. Hier<strong>voor</strong> wendt men XSBR-latex aan.<br />
1.2.3.3 Confectie of fabricage van eindproducten<br />
Deze activiteit kent in principe geen processen die relevante <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong><br />
genereren.<br />
1.3 BESCHIKBARE EMISSIEGEGEVENS<br />
1.3.1 Emissies van de individueel geregistreerde <strong>be</strong>drijven<br />
De Emissie-inventaris Lucht (EIL) <strong>be</strong>vat emissiegegevens van tien <strong>be</strong>drijven uit de<br />
sector. Het gaat om de <strong>be</strong>drijven die vervat zijn in NACE-code 17. De gemelde<br />
<strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> <strong>voor</strong> 2000 van de individueel geregistreerde <strong>be</strong>drijven in de<br />
textielindustrie <strong>be</strong>dragen 1.285 ton. Daarnaast zijn er nog twee <strong>be</strong>drijven uit<br />
NACE-codes 18 en 19, dewelke ook tot de sector Textiel <strong>be</strong>horen. Hun<br />
gezamenlijke <strong>VOS</strong>-emissie <strong>voor</strong> <strong>het</strong> jaar 2000 <strong>be</strong>draagt 874 ton. De totale <strong>VOS</strong>emissie<br />
uit de textielsector <strong>be</strong>draagt volgens de EIL dus 2.159 ton <strong>voor</strong> <strong>het</strong> jaar<br />
2000. Dit cijfer omvat ook de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> uit de stookinstallaties. Deze zijn echter<br />
verwaarloosbaar ten opzichte van de proces<strong>emissies</strong>.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
5
Volgende ta<strong>be</strong>l geeft een overzicht van de <strong>emissies</strong> in 2000, opgesplitst volgens de<br />
diverse activiteiten zoals gehanteerd in de BBT-studie Textielveredeling (VITO,<br />
1998). Voorafgaandelijk dient opgemerkt dat deze indeling in activiteiten soms<br />
arbitrair diende te ge<strong>be</strong>uren. Zo zijn er tapijt<strong>be</strong>drijven die niet alleen latexeren,<br />
maar ook verven of coaten. Afzonderlijke emissiecijfers van de diverse activiteiten<br />
zijn echter niet <strong>be</strong>schikbaar. Daarom heb<strong>be</strong>n we ze ingedeeld bij de activiteit<br />
“Latexeren”.<br />
Activiteit <strong>VOS</strong>-emissie (ton in 2000)<br />
Vezelproductie en spinnerij < 5<br />
Vervaardigen van doek<br />
Wovens<br />
Non wovens<br />
Textielveredeling<br />
Ververij<br />
Solventcoating<br />
Latexeren<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
6<br />
< 5<br />
21<br />
1<br />
1.866<br />
271<br />
Confectie < 5<br />
Totaal 2.159<br />
Enkel <strong>be</strong>drijven met een solventverbruik groter dan 20 ton <strong>VOS</strong>/jaar zijn in de EIL<br />
opgenomen. Zoals aangehaald zijn in Vlaanderen echter een groot aantal relatief<br />
kleinschalige <strong>be</strong>drijven aanwezig, die deze drempel niet overschrijden. Bovendien<br />
worden diffuse <strong>emissies</strong> vaak niet meegeteld. De globale emissie in de sector zou<br />
dus aanzienlijk hoger kunnen zijn. Om toch een zicht te krijgen op deze totale<br />
<strong>emissies</strong>, voeren we activiteit per activiteit een schatting uit.<br />
1.3.2 Emissies per activiteit<br />
1.3.2.1 Vezelproductie en spinnerij<br />
De <strong>emissies</strong> uit de vezelproductie en de spinnerij zijn gekoppeld aan <strong>het</strong> gebruik<br />
van spin-finishes. Deze emulsies <strong>be</strong>vatten 80% organische stoffen. Daarvan zijn<br />
ongeveer 5% te <strong>be</strong>schouwen als <strong>VOS</strong> (Centex<strong>be</strong>l, 2003). De <strong>emissies</strong> uit de twee<br />
relevante toepassingen van spin-finishes kunnen als volgt <strong>be</strong>rekend worden:<br />
1.3.2.1.1 PP<br />
1.3.2.1.2 PA en PES<br />
Het jaarlijks verbruik aan spin-finishes in de productie van PP <strong>be</strong>draagt 557 ton<br />
(Centex<strong>be</strong>l, 1999). Op basis van 80% organische stofgehalte, waarvan 5% <strong>VOS</strong>,<br />
<strong>be</strong>komt men een emissie van 22 ton/jaar.<br />
Het jaarverbruik in deze productie <strong>be</strong>draagt 328 ton (Centex<strong>be</strong>l, 1999). In deze<br />
toepassing wordt <strong>het</strong> grootste deel van de spin-finishes afgevoerd via <strong>het</strong><br />
afvalwater van de wassing. Naar schatting blijft nog 10% achter op de garens of<br />
weefsels. Rekening houdend met een organische stofgehalte van 80%, waarvan 5%<br />
<strong>VOS</strong>, <strong>be</strong>komt men een emissie van 1 ton/jaar.
1.3.2.2 Vervaardiging van doek<br />
1.3.2.2.1 Geweven producten<br />
Bij deze activiteit komen geen relevante hoeveelheden <strong>VOS</strong> vrij.<br />
1.3.2.2.2 Niet-geweven producten<br />
Bij de non-wovens kunnen de solventen in de lijmemulsie waarmee vezels met<br />
elkaar verkleefd worden, aanleiding geven tot <strong>VOS</strong>-emissie. De uitgestoten <strong>VOS</strong>vracht<br />
door 2 <strong>be</strong>drijven <strong>be</strong>draagt volgens EIL jaarlijks ongeveer 25 ton (VMM,<br />
2003)<br />
1.3.2.3 Textielveredeling<br />
1.3.2.3.1 Ververij<br />
1.3.2.3.2 Coating<br />
In de Luchtenquête die Centex<strong>be</strong>l in 1999 heeft uitgevoerd, wordt melding<br />
gemaakt van een totaal verbruik aan azijnzuur en mierenzuur van 1.488 ton, door<br />
19 gewone ververijen en 9 tapijtververijen. Op basis van ervaring wordt de<br />
uitsleep uit de procesbaden geschat op 5% (Vander Beke, 2002). De uitsleep<br />
verdampt volledig, wat resulteert in een emissie van 74 ton/jaar. Aangezien de<br />
<strong>lucht</strong>enquête gegevens <strong>be</strong>vat van de grootste emittoren, gaan we ervan uit dat<br />
minstens 80% van de <strong>emissies</strong> in deze cijfers zijn omvat. De totale <strong>VOS</strong>-emissie ten<br />
gevolge van <strong>het</strong> gebruik van azijnzuur en mierenzuur wordt bijgevolg geschat op<br />
93 ton/jaar.<br />
Centex<strong>be</strong>l geeft aan dat <strong>voor</strong> <strong>het</strong> gebruik van azijnzuur en mierenzuur geen<br />
alternatieven <strong>be</strong>schikbaar zijn.<br />
Binnen de veredelingsactiviteiten vormen coatingprocessen de <strong>voor</strong>naamste bron<br />
van <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>.<br />
1.3.2.3.2.1 Polymeercoating<br />
Bedrijven die polymeercoating uitvoeren, een 25-tal in Vlaanderen, blijken zich in<br />
de <strong>voor</strong>bije jaren gespecialiseerd te heb<strong>be</strong>n. Het grootste deel van de <strong>be</strong>drijven,<br />
werkt nog uitsluitend met watergebaseerde materialen. Bij Centex<strong>be</strong>l zijn in<br />
Vlaanderen nog 4 <strong>be</strong>drijven <strong>be</strong>kend die solventgebaseerde coatings toepassen en<br />
die zich daar dan ook specifiek op richten, door investering in nageschakelde<br />
technieken.<br />
Voor de <strong>be</strong>rekening van de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> van de polymeercoating gaan we te<br />
werk in 2 stappen: eerst <strong>be</strong>rekenen we de hoeveelheid solventen die jaarlijks<br />
verbruikt worden <strong>voor</strong> <strong>het</strong> solventcoaten, en die dus <strong>potentieel</strong> kunnen uitgestoten<br />
worden. Vervolgens <strong>be</strong>rekenen we de werkelijke uitstoot na toepassing van<br />
emissiereductiemaatregelen.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
7
Het solventverbruik kan ingeschat worden op basis van verkoopscijfers van<br />
coating-grondstoffen en van verbruikscijfers van solvent waarmee deze<br />
grondstoffen verdund worden.<br />
Door contactname met de coatingleveranciers (<strong>be</strong>perkt in aantal) schatte UG <strong>het</strong><br />
verbruik aan coating-grondstoffen <strong>voor</strong> <strong>het</strong> jaar 1999 op 2.600 ton (UG, 2002). De<br />
materialen worden geleverd met een solventgehalte van 50 à 75 % (UCB, 2003),<br />
dus gemiddeld 62,5%. Dit <strong>be</strong>tekent dat de massa droge stof gemiddeld 975 ton<br />
<strong>be</strong>draagt.<br />
Deze worden door de <strong>be</strong>drijven verder verdund met solventen. De mate van<br />
verdunning kan ingeschat worden op basis van <strong>het</strong> verbruik van verschillende<br />
solventen <strong>voor</strong> de aanmaak van pasta <strong>voor</strong> <strong>het</strong> solventcoaten (UG, 2002). Het<br />
totale verbruik <strong>be</strong>droeg 916.300 liter per jaar. Wanneer men hier<strong>voor</strong> een<br />
gemiddelde dichtheid aanneemt van 0,9 kg/l, dan komt dit overeen met 824 ton<br />
solvent. Toegevoegd aan de 2.600 ton coating-grondstoffen levert dit een totale<br />
massa op van 3.424 ton. Dit resulteert dus in een solventmassa van 3.424 – 975 =<br />
2.449 ton, of 71,5 %. Deze vracht kan <strong>potentieel</strong> uitgestoten worden.<br />
De Universiteit Gent vindt, via een gelijkaardige redenering, 2.749 ton. De<br />
verschilpunten zijn:<br />
In de studie maakt men twee afleidingen, waarbij telkens een vast<br />
cijfer wordt aangenomen <strong>voor</strong> <strong>het</strong> solventgehalte bij gebruik,<br />
namelijk 80%. In de eerste afleiding vertrekken ze van <strong>het</strong><br />
verbruikcijfer aan verdunningssolvent (916.300 liter), in de tweede<br />
werken ze met <strong>het</strong> verkoopcijfer van coating-grondstoffen (2.600<br />
ton);<br />
Men gaat ervan uit dat <strong>het</strong> solventgehalte van de coatinggrondstoffen<br />
gemiddeld 70% <strong>be</strong>draagt, terwijl onze informatie,<br />
afkomstig van een recente <strong>be</strong>vraging van producent UCB wijst op<br />
een solventgehalte van gemiddeld 62,5%.<br />
UG neemt <strong>voor</strong> de verdunningssolventen een dichtheid aan van 1,0<br />
kg/dm³, terwijl de werkelijkheid eerder bij 0,9 kg/dm³ aanleunt<br />
Om de werkelijke <strong>VOS</strong>-uitstoot te <strong>be</strong>palen, moeten de reeds geïmplementeerde<br />
emissiereductiemaatregelen in rekening gebracht worden.<br />
Volgens onze informatiebron (Centex<strong>be</strong>l, 2003) paste in 2000 slechs één van de vier<br />
solventcoaters een nageschakelde techniek toe (zie ook bij punt 1.4.2). Wij nemen<br />
aan dat zeker 90% van zijn afgasstroom <strong>naar</strong> die techniek wordt afgeleid<br />
(toepassingsgraad), en met een rendement van ongeveer 98% (technische<br />
efficiëntie). Bij gebrek aan volledige cijfers is <strong>het</strong> precieze aandeel van deze<br />
solventcoater in de totale <strong>VOS</strong>-emissie van de 4 solventcoaters niet te achterhalen.<br />
Daarom nemen we eenvoudigheidshalve een implementatiegraad aan van 25%.<br />
Het product van implementatiegraad, toepassingsgraad en technische efficiëntie<br />
levert de werkelijke emissiereductie en <strong>be</strong>draagt 22%. Dit brengt de werkelijke<br />
uitstoot <strong>voor</strong> <strong>het</strong> jaar 2000 op 1.909 ton.<br />
De Universiteit Gent vindt, via gelijkaardige redeneringen, cijfers die variëren<br />
tussen 1.050 en 1.490 ton. De verschilpunten zijn:<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
8
1.3.2.3.2.2 Latexeren:<br />
Zij gaan ervan uit dat <strong>het</strong> plaatsen van goed sluitende deksels op de<br />
menginstallaties een emissiereductie oplevert van 40%. Dit is<br />
weliswaar correct als men de menginstallatie op zich <strong>be</strong>schouwt. De<br />
in de menginstallatie vermeden <strong>emissies</strong> komen echter verderop in<br />
<strong>het</strong> traject (<strong>voor</strong>namelijk in de droogfase) weer vrij, tenzij een endof-pipe<br />
techniek aanwezig is;<br />
UG neemt aan dat de implementatiegraad van naverbranding en<br />
destillatie met recuperatie van solventen respectievelijk 50 en 15%<br />
<strong>be</strong>droegen in <strong>het</strong> jaar 1999.<br />
In Vlaanderen zijn een 25-tal <strong>be</strong>drijven actief in <strong>het</strong> latexeren van tapijten en<br />
interieurtextiel.<br />
Twintig <strong>be</strong>drijven, waaronder alle grote, heb<strong>be</strong>n de Luchtenquête (1999) van<br />
Centex<strong>be</strong>l <strong>be</strong>antwoord. Uit de enquête volgde een latexverbruik in de<br />
tapijtindustrie van 53.037 ton/jaar, grotendeels SBR (41,5%) en XSBR (41%). In de<br />
niet-tapijtindustrie werd nog 92 ton SBR, en 97,5 ton FR gebruikt. Het aandeel van<br />
de niet-tapijtindustrie is dus minimaal.<br />
In de tapijtindustrie <strong>be</strong>vat geen van deze dispersies solventen. Wel wordt in<br />
<strong>be</strong>paalde systemen vulkanisatiepasta toegevoegd, in een hoeveelheid van<br />
ongeveer 10%. Het gaat om SBR, natuurlatex, de combinatie van <strong>be</strong>ide en NSF. Zij<br />
heb<strong>be</strong>n een aandeel van 59% in <strong>het</strong> geheel. De vulkanisatie-pasta is nodig om de<br />
systemen te vernetten. Tijdens <strong>het</strong> vulkanisatieproces worden in de dispersie<br />
aanwezige additieven en ook reactieproducten vrijgesteld. De hoeveelheid van<br />
deze stoffen wordt typisch geschat op 1% van de hoeveelheid vulkanisatiepasta<br />
(Centex<strong>be</strong>l, 2003). Dit resulteert in een geschatte emissie van 31 ton/jaar, in 1999.<br />
Rekening houdend met <strong>het</strong> feit dat slechts 20 van de 25 latexeer<strong>be</strong>drijven de<br />
Luchtenquëte heb<strong>be</strong>n ingevuld, maar dat wel alle grote <strong>be</strong>drijven<br />
vertegenwoordigd zijn, kan de totale emissie uit <strong>het</strong> vulkaniseren van latex <strong>voor</strong><br />
1999 geschat worden op ongeveer 35 ton.<br />
Ter vergelijking: de UG <strong>be</strong>rekent in haar studie “Emissies van <strong>VOS</strong> in Vlaanderen”<br />
(UG, 2002) een emissie uit <strong>het</strong> tapijtlatexeren van 5.304 ton. Zij gaat er echter –<br />
verkeerdelijk (Centex<strong>be</strong>l, 2003)- vanuit dat de dispersies die in <strong>het</strong> tapijtlatexeren<br />
gebruikt worden, gemiddeld 10% solvent <strong>be</strong>vatten. Dit gemiddeld solventgehalte<br />
is weliswaar correct <strong>voor</strong> de ganse textielindustrie (kleding, meu<strong>be</strong>lstoffen,<br />
interieurtextiel,…), maar niet <strong>voor</strong> de tapijtindustrie. Daar zijn de dispersies, zoals<br />
hoger aangehaald, solventvrij.<br />
Behalve uit <strong>het</strong> vulkanisatieproces kunnen ook nog ander v<strong>lucht</strong>ige organische<br />
stoffen vrijkomen, zoals styreen, ethyl<strong>be</strong>nzeen, 4-fenylcyclohexeen en 4vinylcyclohexeen<br />
(Centex<strong>be</strong>l, 2003). Om de emissie vrijgesteld tijdens <strong>het</strong> latexeren<br />
en tijdens <strong>het</strong> gebruik van <strong>het</strong> eindproduct te minimaliseren heeft de EPDLA, de<br />
Europese vereniging van latex leveranciers, met GuT, <strong>het</strong> eco-la<strong>be</strong>l <strong>voor</strong> tapijt,<br />
volgende maximale <strong>emissies</strong> <strong>voor</strong> latex <strong>voor</strong>opgesteld (eenheden):<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
9
<strong>VOS</strong> mg/kg latex<br />
4-fenylcyclohexeen (4-PCH)<br />
styreen<br />
ethyl<strong>be</strong>nzeen<br />
4-vinylcyclohexeen (4-VCH)<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
10<br />
200<br />
200<br />
50<br />
50<br />
Som 400<br />
Als we ons baseren op deze maximumwaarden en <strong>het</strong> totaal latexgebruik in 1999<br />
vinden we nog zowat 21 ton <strong>VOS</strong>, andere dan solventen:<br />
Dit alles brengt de totale <strong>VOS</strong>-emissie uit <strong>het</strong> tapijtlatexeren op 56 ton in 1999.<br />
Er zijn geen cijfers <strong>be</strong>schikbaar over de evolutie in <strong>het</strong> latexverbruik. Er kan echter<br />
van uitgegaan worden dat dit sinds 1999 sterk gedaald is, door de trend <strong>naar</strong> <strong>het</strong><br />
gebruik van viltruggen, action back en jute. Centex<strong>be</strong>l schat dat momenteel reeds<br />
85% van de tapijten op deze wijze worden geproduceerd en dat deze trend verder<br />
aanhoudt. Ook <strong>het</strong> gebruik van hotmelts biedt op termijn een goed alternatief <strong>voor</strong><br />
<strong>het</strong> latexgebruik.<br />
1.3.2.4 Confectie of fabricage van eindproducten<br />
1.3.3 Overzicht<br />
Bij deze activiteit komen geen relevante <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> vrij.<br />
Volgende ta<strong>be</strong>l geeft een overzicht van de schattingen van <strong>het</strong> huidige<br />
<strong>emissies</strong>niveau, per activiteit. Deze heb<strong>be</strong>n we vergeleken met de EIL-cijfers uit de<br />
overzichtsta<strong>be</strong>l van punt 1.3.1.<br />
Activiteit <strong>VOS</strong>-emissie volgens<br />
<strong>be</strong>rekening per activiteit<br />
(ton in 2000)<br />
<strong>VOS</strong>-emissie volgens EIL<br />
(ton in 2000)<br />
Vezelproductie en spinnerij 23 < 5<br />
Vervaardigen van doek<br />
Wovens<br />
Non wovens<br />
Textielveredeling<br />
Ververij<br />
Solventcoating<br />
Latexeren<br />
< 1<br />
25<br />
93<br />
1.909<br />
56<br />
< 5<br />
21<br />
1<br />
1.866<br />
271<br />
Confectie < 1 < 5<br />
Totaal 2.106 2.159<br />
Het totaalcijfer van de per activiteit <strong>be</strong>rekende <strong>emissies</strong> stemt zeer goed overeen<br />
met <strong>het</strong> EIL-cijfer. Dat <strong>het</strong> cijfer uit de <strong>be</strong>rekening per activiteit desondanks lager<br />
blijft dan dat van EIL, ofschoon <strong>be</strong>drijven met een solventverbruik lager dan 20<br />
ton/jaar niet meegerekend worden in <strong>het</strong> EIL-cijfer, zou kunnen te wijten zijn aan<br />
<strong>het</strong> niet meenemen van eventuele <strong>emissies</strong> uit randactiviteiten in de <strong>be</strong>rekening<br />
per activiteit. Het gaat hier om activiteiten zoals reiniging van apparatuur,<br />
<strong>be</strong>reiding van solventen,…
Als men de diverse activiteiten met elkaar vergelijkt, stelt men enkel<br />
uiteenlopende cijfers vast in de activiteiten”Ververij” en “Latexeren”. Zoals<br />
vroeger reeds aangehaald, is de indeling in activiteiten soms arbitrair ge<strong>be</strong>urd. Zo<br />
zijn er tapijt<strong>be</strong>drijven die niet alleen latexeren, maar ook verven of coaten, wat<br />
inhoudt dat <strong>be</strong>paalde deel<strong>emissies</strong> wellicht van de ene <strong>naar</strong> de andere activiteit<br />
moeten verschoven worden.<br />
Op te merken valt dat sinds 2000 tal van emissiereductiemaatregelen werden<br />
geïmplementeerd, <strong>voor</strong>namelijk in de solventcoating, waardoor de <strong>emissies</strong> uit<br />
deze deelsector in 2002 zijn teruggelopen tot zowat 875 ton (Centex<strong>be</strong>l, 2003). Meer<br />
details over de doorgevoerde emissiereductiemaatregelen en de effecten op de<br />
<strong>emissies</strong> in 2002 zullen weergegeven worden in een overzichtsta<strong>be</strong>l in Deel 3:<br />
Milieukostenmodellering.<br />
1.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN<br />
In dit overzicht zijn zowel reeds ingevoerde als de nog te realiseren ingrepen<br />
opgenomen. De concrete situatie is immers in ieder <strong>be</strong>drijf verschillend. Dit is<br />
terug te vinden in de weergave van de huidige implementatiegraad van iedere<br />
maatregel.<br />
1.4.1 Brongerichte maatregelen<br />
1.4.1.1 Polymeercoating: overschakeling op watergebaseerde emulsies<br />
Beschrijving<br />
Voor <strong>het</strong> aanbrengen van polymeercoatings op textiel worden in de praktijk zowel<br />
solventgebaseerde oplossingen als waterige emulsies gebruikt.<br />
De solventgebaseerde oplossingen worden typisch aangeleverd met een vaste<br />
stofgehalte van 25 – 35 massa-% en worden in functie van de applicatie verder<br />
verdund tot 15 – 25 massa-% vaste stof. Als oplosmiddelen kunnen tolueen,<br />
xyleen, dimethylformamide, aceton, methylethylketon, isopropylalcohol en<br />
ethylacetaat vermeld worden.<br />
De waterige emulsies daarentegen zijn solventvrij. De vrijstelling van monomeren,<br />
oligomeren en nevenproducten kan in principe verwaarloosd worden.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Voor de meeste toepassingen zijn waterige emulsies <strong>be</strong>schikbaar.<br />
Het feit dat toch nog solventgebaseerde coatings worden toegepast door een<br />
<strong>be</strong>perkt aantal <strong>be</strong>drijven, heeft volgende motieven (Centex<strong>be</strong>l, 2003):<br />
Sommige coatings, zoals bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld waterafstotende lagen op regenkledij,<br />
kunnen enkel door middel van een solventgebaseerde coating aangebracht<br />
worden;<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
11
Solventgebaseerde coatings geven een kwalitatief <strong>be</strong>ter resultaat. De drager<br />
(<strong>het</strong> solvent) verdampt immers volledig, terwijl in watergebaseerde coatings<br />
dispergeermiddelen in de coating achterblijven;<br />
Er kan een hogere productiesnelheid gehaald worden, omdat een<br />
solventgebaseerde coating sneller verdampt dan een watergebaseerde;<br />
Het energieverbruik <strong>voor</strong> de verdamping van solventgebaseerde coating is<br />
<strong>be</strong>duidend lager dan dat <strong>voor</strong> een watergebaseerde coating (zie<br />
“Interdependentie”);<br />
In <strong>het</strong> geval van gebruik van DMF, en mits er geen andere solventen worden<br />
bijgemengd, is recuperatie van <strong>het</strong> solvent mogelijk. Hier<strong>voor</strong> dient men<br />
condensatie/ destillatie als nageschakelde techniek toe te passen;<br />
De <strong>be</strong>drijven die nog solventcoating toepassen, heb<strong>be</strong>n zwaar geïnvesteerd in<br />
nageschakelde technieken, waarmee zij aan de emissiegrenswaarde kunnen<br />
voldoen. Dit is competitief met <strong>het</strong> overschakelen <strong>naar</strong> watergebaseerde<br />
coating.<br />
Implementatiegraad<br />
Een 25-tal <strong>be</strong>drijven voeren in Vlaanderen polymeercoating uit. Het grootste deel<br />
hiervan is volledig overgeschakeld op <strong>het</strong> gebruik van waterige producten. Bij<br />
Centex<strong>be</strong>l zijn nog 4 <strong>be</strong>drijven <strong>be</strong>kend, die solventgebaseerde oplossingen<br />
toepassen.<br />
Rendement<br />
Bij overschakeling op watergebaseerde coatings worden de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> volledig<br />
vermeden. Het rendement <strong>be</strong>nadert 100%.<br />
Kostprijs<br />
Over <strong>het</strong> algemeen zijn watergebaseerde emulsie iets duurder dan<br />
solventgebaseerde systemen. Concrete gegevens over prijzen en prijsverschillen<br />
kunnen moeilijk gegeven worden, omdat er een uiteenlopend gamma aan<br />
producten gebruikt wordt.<br />
Interdependentie<br />
De warmtecapaciteit en de verdampingswarmte van de meeste solventen ligt<br />
aanzienlijk lager dan deze van water, zoals kan afgeleid worden uit onderstaande<br />
ta<strong>be</strong>l (Perry & Green, 1997).<br />
Solvent Warmtecapaciteit Cw<br />
(J/g.K)<br />
Verdampingswarmte Cv<br />
(J/g)<br />
Water 4,23 2.483 100<br />
Dimethylformamide 2,02 697 153<br />
Aceton 2,01 626 56,5<br />
Kookpunt (°C)<br />
De droging van watergebaseerde systemen vergt dan ook meer energie dan die<br />
van solventgebaseerde systemen. Aan de hand van volgende theoretische<br />
<strong>be</strong>rekening kan men zich een idee vormen van de extra energietoevoer. We<br />
<strong>be</strong>rekenen, <strong>voor</strong> elk van de solventen, de warmte nodig om één kilogram ervan<br />
aan de kook te brengen en te verdampen, vertrekkend bij een temperatuur T0 van<br />
25°C of 298 K.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
12
De warmte, nodig om <strong>het</strong> solvent van T0 tot kooktemperatuur Tk te brengen, is:<br />
Q1 = Cw x m x dT<br />
De warmte, nodig om <strong>het</strong> solvent van vloeistof bij kooktemperatuur Tk tot<br />
verzadigde damp bij kooktemperatuur Tk te brengen, <strong>be</strong>draagt:<br />
Q2 = Cv x m<br />
De totale <strong>be</strong>nodigde warmteenergie is de som van Q1 en Q2. De resultaten van de<br />
<strong>be</strong>rekening zijn weergegeven in onderstaande ta<strong>be</strong>l:<br />
Solvent (1kg) dT = Tk – T0 (°C) Q1 (kJ) Q2 (kJ) Q1 +Q2 (kJ)<br />
Water 75 317 2.483 2.800<br />
Dimethylformamide 128 259 697 956<br />
Aceton 31,5 63 626 689<br />
Hieruit blijkt duidelijk dat solventen significant minder energie nodig heb<strong>be</strong>n om<br />
te verdampen dan water, zelfs als hun kookpunt <strong>be</strong>duidend hoger ligt.<br />
1.4.1.2 Backcoating van tapijten: gebruik van een textielrug<br />
Beschrijving<br />
De ruglaag van tapijten kan vervangen worden door textiel. Er is wel een extra<br />
latex-laag nodig om <strong>het</strong> textiel te verkleven op de precoat. Hierdoor ontstaat een<br />
meerlagige backcoating, <strong>be</strong>staande uit precoat (XSBR-latex) / XSBR-latex / textiel.<br />
Het textiel kan ook met <strong>be</strong>hulp van hot melts op de latex aangebracht worden.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Technisch stelt de aanbreng van textiel op latex geen probleem. De technische<br />
toepasbaarheid <strong>be</strong>draagt in principe 100%.<br />
Er is slechts één <strong>be</strong>zwaar, dat eerder commercieel van aard is. Tapijten met<br />
textielruggen zijn namelijk minder zwaar, en bovendien flexi<strong>be</strong>ler, waardoor ze<br />
de indruk geven kwalitatief minderwaardig te zijn. Dit is de reden waarom<br />
momenteel nog niet alle tapijten met een textielrug zijn uitgerust (zie punt<br />
“Implementatiegraad”).<br />
Implementatiegraad<br />
Centex<strong>be</strong>l geeft aan dat <strong>het</strong> gebruik van textiel als onderdeel van de backcoating<br />
een vijftal jaar geleden gestart is. Momenteel zouden reeds 85% van de in<br />
Vlaanderen geproduceerde tapijten met een textielrug zijn uitgerust. De opdeling<br />
tussen de verschillende soorten textiel ziet eruit als volgt:<br />
- action back (een soort netwerk van textielvezels): 50%<br />
- vilt: 30%<br />
- jute en andere: 5%<br />
Het aandeel is verdere stijgende en zal wellicht in de volgende jaren 100%<br />
<strong>be</strong>reiken.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
13
Rendement<br />
Door de vervanging van de latexlaag door een textielrug valt de emissie van<br />
organische stoffen volledig weg. Ook de extra latex-laag die nodig is om <strong>het</strong> textiel<br />
te verkleven op de precoat, geeft geen aanleiding tot <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>. Ze <strong>be</strong>staat<br />
immers uit XSBR-latex, die, zoals eerder vermeld, geen vulkanisatiepasta <strong>be</strong>hoeft.<br />
Het rendement van deze maatregel <strong>be</strong>nadert dus 100%.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
Het lamineren van textielruggen op tapijt ge<strong>be</strong>urt op dezelfde<br />
productielijnen (latexeerstraat) als <strong>het</strong> aanbrengen van schuimlagen.<br />
Indien <strong>voor</strong> <strong>het</strong> verlijmen geen latex meer gebruikt zouden worden, dan zijn<br />
lange droogovens niet meer noodzakelijk. Dit zou de investering (in een<br />
nieuwe productielijn) kunnen verminderen met 3 à 4 miljoen €. Wel is een<br />
bijkomende applicator (<strong>voor</strong> XSBR of hotmelt) nodig om de kleeflaag aan te<br />
brengen. Hier<strong>voor</strong> moet een bijkomende investering van 0,5 miljoen €<br />
aangenomen worden.<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
De aankoopprijs van naaldvilt en andere textielvezels ligt hoger dan de<br />
materiaalkost van latex. De meerprijs ligt in de buurt van 0,2 à 0,3€/m².<br />
Bovendien <strong>be</strong>rekent men de meerprijs <strong>voor</strong> de extra kleeflaag op 0,2 €/m².<br />
Besparingen:<br />
De vervanging van latex door textielruggen resulteert in <strong>be</strong>sparingen, die<br />
sterk afhankelijk zijn van de specifieke <strong>be</strong>drijfssituatie. Zo dient rekening<br />
gehouden te worden met de verminderde aanvoer <strong>naar</strong> de afvalwaterzuiveringsinstallatie<br />
van vuilvracht in <strong>het</strong> algemeen, en van zink in <strong>het</strong><br />
bijzonder, enz. Textielruggen worden immers van buitenaf aangevoerd en<br />
de toepassing ervan genereert geen afvalwater.<br />
Interdependentie<br />
De aanbreng van latex gaat gepaard met significante milieu-effecten, onder meer<br />
in de vorm van verontreinigd afvalwater (dat onder andere zink kan <strong>be</strong>vatten) en<br />
geurhinder. Ook op deze vlakken heeft de overschakeling op een textielrug een<br />
positieve impact.<br />
1.4.2 Nageschakelde technieken<br />
1.4.2.1 Thermische naverbranding<br />
Beschrijving<br />
V<strong>lucht</strong>ige organische stoffen kan men door verbranding eenvoudig en vergaand<br />
afbreken, <strong>voor</strong>namelijk tot CO2 en H2O. De verbranding kan verschillende vormen<br />
aannemen, gaande van voeding aan een stoomketel of oven tot specifieke<br />
naverbrandingsinstallaties.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
14
Voor naverbranders maakt men een onderscheid tussen thermische en katalytische<br />
systemen en tussen regeneratieve en recuperatieve technieken. De thermische<br />
systemen (regeneratief en recuperatief) zijn veruit de meest <strong>voor</strong>komende.<br />
Naverbranding is door <strong>het</strong> eenvoudig principe een uitermate robuuste en<br />
<strong>be</strong>trouwbare techniek. Verwijderingsrendementen > 90% zijn standaard, veelal<br />
wordt een rendement > 98% <strong>be</strong>reikt.<br />
Nadeel is dat men de naverbrander steeds op temperatuur dient te houden, tenzij<br />
de werking gedurende meerdere dagen niet vereist is. Dit vergt de bijstook van<br />
aardgas, wanneer de solventconcentratie onvoldoende hoog is. Thermisch<br />
regeneratieve naverbranders kunnen bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld autotherm functioneren vanaf<br />
een <strong>VOS</strong>-concentratie van 1-3 g/m 3.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De technische toepasbaarheid van naverbranding is gekoppeld aan volgende<br />
aspecten:<br />
Het toepassingsgebied van thermische naverbranders is hoofdzakelijk<br />
gesitueerd tussen 5.000 – 50.000 Nm 3/uur. Hogere debieten zijn haalbaar,<br />
wanneer meerdere installaties parallel opgesteld zijn;<br />
Autotherme werking is pas mogelijk vanaf een <strong>VOS</strong>-concentratie > 1 g/m 3.<br />
Beneden deze waarde is bijstook met aardgas vereist. Dit heeft een<br />
significante invloed op de werkingskosten;<br />
Voor een goede werking dient men de installatie steeds op temperatuur te<br />
houden. Ook <strong>het</strong> functioneren zonder toevoer van afgassen vergt bijgevolg<br />
steunbrandstof. Naverbranders worden dan ook bij <strong>voor</strong>keur gebruikt als<br />
nageschakelde techniek <strong>voor</strong> continue processen.<br />
Rekening houdend met deze rand<strong>voor</strong>waarden blijkt thermische naverbranding<br />
<strong>voor</strong>al geschikt <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>handeling van de afgassen van de drogers van coaters,<br />
die heb<strong>be</strong>n gekozen <strong>voor</strong> de toepassing van solventgebaseerde systemen. De<br />
ventilatiedebieten worden in de drogers <strong>be</strong>perkt gehouden en liggen daardoor<br />
perfect in <strong>het</strong> toepassingsgebied van 5.000 – 50.000 Nm 3/uur. Ook de <strong>VOS</strong>concentraties<br />
in de afgassen zijn relatief hoog, typisch in de grootteorde van 2<br />
g/Nm 3 (Centex<strong>be</strong>l, 1999).<br />
De toepassing op andere processen is minder <strong>voor</strong> de hand liggend, door de lagere<br />
concentraties aan organische stoffen. De concentratie aan azijnzuur en mierenzuur<br />
in drogers van ververijen wordt bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld geschat op 100 – 300 mg/Nm 3<br />
(Centex<strong>be</strong>l, 1999).<br />
Implementatiegraad<br />
1 van de 4 solventcoaters heeft geïnvesteerd in thermische naverbranding, 2<br />
andere plannen de installatie. Het gebruik op andere processen is zeer <strong>be</strong>perkt.<br />
Rendement<br />
Wij schatten dat minimaal 90% van de <strong>emissies</strong> uit de droger gecapteerd worden<br />
<strong>voor</strong> afvoer <strong>naar</strong> de naverbrander. Het verwijderingsrendement van een<br />
thermische naverbrander op zich ligt algemeen hoger dan 90%, in principe kunnen<br />
rendementen > 98% <strong>be</strong>reikt worden.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
15
1.4.2.2 Condensatie<br />
Kostprijs<br />
Investering:<br />
De investeringskost <strong>voor</strong> een thermische naverbrander bij Vlaamse<br />
textielcoaters varieert tussen 10 en 20 € per Nm³/u. De capaciteiten variëren<br />
tussen 18.000 en 90.000 Nm³/u (Centex<strong>be</strong>l, 2003)<br />
Werking:<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten <strong>be</strong>staan <strong>voor</strong>namelijk uit <strong>het</strong> verbruik aan<br />
elektriciteit (150 – 250 kW <strong>voor</strong> 50.000 Nm³/u) en aardgas. Aardgas is<br />
in principe enkel vereist <strong>voor</strong> de opstartfase. Daarna werkt <strong>het</strong> systeem<br />
autotherm. Een solventcoater met een naverbrander van 90.000 Nm³/u<br />
meldt een werkingskost van 4.700 €/maand (Centex<strong>be</strong>l, 2003)<br />
Besparingen:<br />
Het gebruik van een regeneratief systeem kent geen relevante<br />
<strong>be</strong>sparingen, bij een recuperatief systeem is in een aantal gevallen<br />
recuperatie van de warmte in <strong>het</strong> proces mogelijk.<br />
Interdependentie<br />
Naverbranding zet de <strong>VOS</strong> om in CO2, en leidt dus tot een zekere toename van <strong>het</strong><br />
broeikaseffect. Dit effect neemt toe in <strong>het</strong> geval dat er extra brandstof moet<br />
toegevoerd worden om <strong>het</strong> verbrandingsproces op temperatuur te houden.<br />
Beschrijving<br />
Organische verbindingen kunnen uit de gasfase verwijderd worden door koeling<br />
tot een temperatuur <strong>be</strong>neden <strong>het</strong> dauwpunt van de <strong>be</strong>treffende stoffen. De koeling<br />
kan op verschillende manieren ge<strong>be</strong>uren, bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld met <strong>be</strong>hulp van <strong>lucht</strong>,<br />
(ijs)water of ammoniak<br />
De organische stoffen worden hierbij in vloeibare vorm gecollecteerd. Vaak wordt<br />
de vloeistoffase verder verwerkt door destillatie, om één of meerdere fracties in<br />
zuivere vorm te recupereren.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De technische toepasbaarheid van condensatie hangt <strong>voor</strong>al samen met <strong>het</strong><br />
dauwpunt van de te verwijderen stoffen. Koeling tot lage temperaturen maakt de<br />
techniek complex en bijgevolg ook duur. In de praktijk komt <strong>voor</strong>al <strong>het</strong> solvent<br />
DMF in aanmerking <strong>voor</strong> recuperatie door middel van condensatie-destilllatie.<br />
In de praktijk wordt condensatie quasi uitsluitend toegepast in combinatie met<br />
destillatie. Dit is enkel zinvol als de gezuiverde fractie als solvent in <strong>het</strong> proces te<br />
herbruiken is. Een goede destillatie is slechts mogelijk als <strong>het</strong> aantal <strong>voor</strong>komende<br />
solventen tot een minimum <strong>be</strong>perkt is. Bij <strong>voor</strong>keur is slechts één solvent in de<br />
afgassen aanwezig.<br />
Hieruit volgt dat condensatie/destillatie zich <strong>voor</strong>al leent tot toepassing op de<br />
afgassen van solventcoaters.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
16
Implementatiegraad<br />
In Vlaanderen zuiveren 2 van de 4 <strong>be</strong>drijven die coatingactiviteiten uitvoeren hun<br />
DMF-houdende afgassen door middel van condensatie. De destillatie van <strong>het</strong><br />
solvent uit de waterfase wordt echter uit<strong>be</strong>steed.<br />
Het aandeel van DMF in <strong>het</strong> totale solventgebruik <strong>be</strong>draagt zowat de helft. De<br />
andere solventen worden niet gecondenseerd uit <strong>het</strong> afgas.<br />
Rendement<br />
Wij schatten dat minimaal 90% van de <strong>emissies</strong> uit de droger gecapteerd worden<br />
<strong>voor</strong> afvoer <strong>naar</strong> de condensatie/destillatie. Door middel van condensatie zijn in<br />
principe verwijderingrendementen van meer dan 95% haalbaar (VITO, 1998).<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
De investeringskost <strong>voor</strong> een solventcondensor <strong>be</strong>draagt 5 à 10 € per Nm³/u<br />
capaciteit (InfoMil, 1999, Centex<strong>be</strong>l, 2003).<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten van de condensatie worden <strong>voor</strong>namelijk <strong>be</strong>paald door<br />
de <strong>be</strong>nodigde elektriciteit <strong>voor</strong> de aandrijving van de koelcompressor. Een<br />
installatie met een capaciteit van 70.000 Nm³/u <strong>be</strong>hoeft een motor van<br />
150kW (Plasti<strong>be</strong>rt, 2003). Wanneer deze <strong>voor</strong> 50% van de tijd <strong>be</strong>nut wordt<br />
in een 3-ploegen-werkregime (24 u/d, 5d/week) dan loopt de<br />
werkingskost op tot 40.500 €/jaar.<br />
De all-in kosten <strong>voor</strong> destillatie van <strong>het</strong> gecondenseerde solvent <strong>be</strong>dragen<br />
ongeveer 0,60 €/l (Plasti<strong>be</strong>rt, 2003).<br />
Besparingen:<br />
Daartegenover staat de aankoopprijs van nieuw DMF, die varieert tussen<br />
0,75 en 0,90 €/l. DMF-recuperatie levert dus een winst van 0,15 à 0,30 €/l<br />
(Plasti<strong>be</strong>rt, 2003). Een installatie met een capaciteit van 70.000 Nm³/u kan<br />
jaarlijkse 500 ton recupereren, wat bijgevolg een winst oplevert van 75.000<br />
à 150.000 €.<br />
Interdependentie<br />
De condensatie/destillatie -techniek biedt, in vergelijking met naverbranding of<br />
actief koolfiltratie <strong>het</strong> <strong>voor</strong>deel dat solventen kunnen hergebruikt worden in <strong>het</strong><br />
coatingproces.<br />
1.4.2.3 Actief koolfiltratie<br />
Beschrijving<br />
Actief kooladsorptie kan gebruikt worden <strong>voor</strong> de verwijdering van verschillende<br />
verontreinigingen uit afgassen, onder meer koolwaterstoffen. Om een goede<br />
verwijdering mogelijk te maken dienen de afgassen een voldoende lang contact te<br />
heb<strong>be</strong>n met <strong>het</strong> sor<strong>be</strong>ns, in dit geval actief kool. In de meest <strong>voor</strong>komende<br />
configuratie voert men de afgassen door een vast <strong>be</strong>d of wervel<strong>be</strong>d.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
17
De verontreinigingen accumuleren in de poreuze structuur van de actief kool en<br />
worden aan de vaste fase gebonden, meestal door middel van relatief zwakke Van<br />
der Waals-krachten. Vermits <strong>het</strong> om een evenwichtsreactie gaat, is <strong>het</strong><br />
saturatiepunt onder meer afhankelijk van de selectiviteit <strong>voor</strong> de verontreiniging,<br />
de concentratie in de afgassen en de temperatuur. In sommige toepassingen kan<br />
men een <strong>be</strong>lading van 30 massa% <strong>be</strong>reiken.<br />
Bij saturatie van de actief kool dient men deze te vervangen. Door de relatief<br />
zwakke binding van de verontreinigingen is <strong>het</strong> ook mogelijk de actief kool te<br />
regenereren door middel van thermische desorptie, bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld met stoom. Actief<br />
koolfiltratie dient dan ook duidelijk als concentreringstechniek gezien te worden<br />
en niet als verwijderingstechniek. Off-site verwerking van de <strong>be</strong>laden actief kool is<br />
aangewezen <strong>voor</strong> kleinschalige <strong>be</strong>drijven, on-site regeneratie is zinvol <strong>voor</strong><br />
grootschalige <strong>be</strong>drijven.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De technische toepasbaarheid hangt onder meer met volgende aspecten samen:<br />
De temperatuur van de te <strong>be</strong>handelen afgassen 15 – 80 °C te <strong>be</strong>dragen.<br />
Daarnaast is een vochtgehalte van maximaal 70% gewenst;<br />
De adsorptie is een evenwichtsreactie. Om tot een aanvaardbaar rendement<br />
en <strong>be</strong>lading te komen, dient de <strong>VOS</strong>-concentratie in de afgassen minstens<br />
100 mg/m 3 te <strong>be</strong>dragen;<br />
Het te <strong>be</strong>handelen debiet <strong>be</strong>paalt de diameter van de adsorptiekolommen<br />
en dus de investeringskost. De werkingskost, in de vorm van <strong>het</strong> verbruik<br />
aan actief kool, hangt daarentegen niet af van <strong>het</strong> ventilatiedebiet maar van<br />
de massastroom.<br />
Het vochtgehalte vormt een knelpunt <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>handeling van afgassen uit<br />
drogers van waterige processen. De concentratie in de afgassen van de drogers<br />
van latexeerlijnen is wellicht relatief laag.<br />
Implementatiegraad<br />
Uit de <strong>lucht</strong>enquête die door Centex<strong>be</strong>l is uitgevoerd in 1999, wordt actief<br />
koolfiltratie momenteel niet ingezet in de textielsector.<br />
Rendement<br />
Vermits actief-koolfiltratie steunt op een evenwichtsreactie, is <strong>het</strong> rendement<br />
afhankelijk van de concentratie in de afgassen.<br />
Kostprijs<br />
Investering:<br />
De investeringskosten hangen af van <strong>het</strong> te <strong>be</strong>handelen debiet, maar zijn in<br />
vergelijking met andere nageschakelde technieken relatief laag. Voor een filter<br />
met een capaciteit van 5.000 Nm³/u <strong>be</strong>draagt deze ongeveer 25.000 € (InfoMil,<br />
1999).<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
18
Werking:<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten <strong>voor</strong> een installatie zonder regeneratie <strong>be</strong>staan<br />
<strong>voor</strong>namelijk uit de aankoop en verwerking van de actief kool en<br />
slechts in mindere mate uit <strong>het</strong> energieverbruik en <strong>het</strong> onderhoud.<br />
Uitgaande van een maximale <strong>be</strong>lading van 10 massa% en een<br />
eenheidsprijs <strong>voor</strong> aanschaf en afvoer van <strong>het</strong> actief kool van ongeveer<br />
2 €/kg, wordt de werkingskost op 20.000 €/ton <strong>VOS</strong> geschat.<br />
Besparingen:<br />
De ingreep kent geen relevante <strong>be</strong>sparingen.<br />
Interdependentie<br />
Actief koolfiltratie is een concentreringstechniek, wat inhoudt dat de <strong>VOS</strong> na deze<br />
stap nog vernietigd dienen te worden. Off-site verwerking van actief kool houdt<br />
veelal verbranding in, wat aanleiding geeft tot emissie van CO2 en NOx.<br />
1.4.3 Good housekeeping<br />
1.4.3.1 Polymeercoating: goede sluiting van de menginstallaties<br />
Beschrijving<br />
Wanneer solventgebaseerde coatings worden aangemaakt in een menginstallatie<br />
kunnen diffuse <strong>emissies</strong> ontstaan. Deze kunnen worden <strong>voor</strong>komen door een<br />
goede afsluiting van de installatie, waarbij een ventiel zorgt <strong>voor</strong> <strong>het</strong> <strong>voor</strong>komen<br />
van onder- of overdruk.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De afsluiting van menginstallaties stelt in de praktijk geen praktische problemen.<br />
Implementatiegraad<br />
Deze maatregel is volledig geïmplementeerd in de <strong>be</strong>drijven die coatingactiviteiten<br />
uitvoeren, met solventgebaseerde systemen.<br />
Rendement<br />
Een goede afsluiting van de installatie kan de diffuse <strong>emissies</strong> met 40%<br />
verminderen (BBT in de textielveredeling, 1998).<br />
Kostprijs<br />
Concrete gegevens zijn niet <strong>be</strong>kend. Typisch aan good-housekeeping maatregelen<br />
is echter dat ze met zeer <strong>be</strong>perkte kosten te realiseren zijn.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
19
1.5 KNELPUNTEN BIJ DE IMPLEMENTATIE VAN DE SOLVENTRICHTLIJN<br />
1.5.1 Relevante activiteiten<br />
Voor de textielsector zijn volgende activiteiten relevant:<br />
Rubriek<br />
VLAREM I<br />
Activiteit Drempelwaarde<br />
(verbruik oplosmiddelen<br />
in<br />
ton/jaar)<br />
59.5.2. Coating van andere producten:<br />
Alle activiteiten waarbij één of meer ononderbroken lagen van<br />
een coating worden aangebracht op:<br />
Textiel, stoffen, film en papieroppervlakken;<br />
59.13 Aanbrengen van lijmlagen:<br />
Activiteiten waarbij een kleefstof op een oppervlak wordt<br />
aangebracht, met uitzondering van <strong>het</strong> aanbrengen van<br />
lijmlagen, en lamineren samenhangend met drukprocessen.<br />
15 (Klasse 1)<br />
5 (Klasse 2)<br />
15 (Klasse 1)<br />
5 (Klasse 2)<br />
De activiteit ‘coating van textiel’ heeft zowel <strong>be</strong>trekking op de polymeercoating<br />
van allerlei textieldragers, als op de zogenaamde backcoating van tapijten. Ze<br />
omvat alle procesfasen die binnen <strong>het</strong>zelfde <strong>be</strong>drijf worden uitgevoerd, vanaf de<br />
verdunning van de coating tot en met de droogfase in de oven. Daarnaast <strong>be</strong>treft<br />
<strong>het</strong> ook <strong>het</strong> reinigen van de procesapparatuur, zowel tijdens als buiten de<br />
productiefase. In deze activiteit worden met andere woorden alle <strong>emissies</strong><br />
verrekend van de processen die in 1.2.3.2 <strong>be</strong>schreven zijn.<br />
Het gebruik van lijmen is <strong>be</strong>perkt tot de productie van non-wovens.<br />
1.5.2 Emissiegrenswaarden<br />
Bijlage IIA van de solventrichtlijn vermeldt volgende emissiegrenswaarden <strong>voor</strong><br />
‘coating’ en ‘<strong>het</strong> aanbrengen van een lijmlaag’:<br />
Activiteit Drempelwaarde<br />
(verbruik<br />
oplosmiddel<br />
en ton/jaar)<br />
Andere<br />
coatingprocessen,<br />
waaronder<br />
… textielcoating<br />
Andere<br />
rotatiediepdruk<br />
…<br />
rotatiezeefdruk<br />
op<br />
textiel/<br />
5 – 15<br />
> 15<br />
Emissiegrenswaarde<br />
in<br />
afgassen<br />
(mg C/Nm 3)<br />
100 (1)<br />
50/75 (2)<br />
> 30 100 20<br />
Diffuse<br />
emissiegrenswaarde<br />
(%<br />
oplosmiddeleninput)<br />
20<br />
20<br />
Bijzondere <strong>be</strong>palingen<br />
(1) Deze emissiegrens-waarde<br />
geldt <strong>voor</strong> coating- en droogprocessen<br />
in een gesloten<br />
systeem<br />
(2) De eerste grens-waarde geldt<br />
<strong>voor</strong> droogprocessen, en de<br />
tweede <strong>voor</strong> coating-processen.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
20
karton<br />
Aanbrengen<br />
van een<br />
lijmlaag<br />
Textielcoating<br />
5 – 15<br />
> 15<br />
50 (1)<br />
50 (1)<br />
25<br />
20<br />
(1) Als technieken worden<br />
gebruikt waarbij hergebruik van<br />
teruggewonnen oplosmiddelen<br />
mogelijk is, geldt een<br />
emissiegrenswaarde <strong>voor</strong><br />
afgassen van 150.<br />
De 4 overblijvende solventcoaters verbruikten volgens de UG-studie in 1999<br />
ongeveer 2.600 ton solvent houdende coatings. Ze overschrijden dus in ruime mate<br />
de drempelwaarde van 15 ton oplosmiddelen/jaar.<br />
Het is duidelijk dat solventgebaseerde coating resulteert in significante <strong>VOS</strong><strong>emissies</strong>.<br />
De drager wordt na <strong>het</strong> aanbrengen van de polymeerlaag immers<br />
volledig verwijderd door droging. De <strong>voor</strong>naamste bronnen omvatten de<br />
menginstallatie, de coatinstallatie en <strong>voor</strong>al de droogovens. <strong>VOS</strong> kunnen ook<br />
worden geëmitteerd uit de individuele mengers en opslagtanks gedurende <strong>het</strong><br />
vullen en overbrengen van grondstoffen en gedurende de onderhoudsoperaties.<br />
De laatste jaren heb<strong>be</strong>n de <strong>be</strong>drijven die nog solventgebaseerde coatings toepassen<br />
geïnvesteerd in nageschakelde technieken, waardoor de <strong>emissies</strong> significant<br />
gedaald zijn.<br />
Backcoating van tapijten<br />
De dispersies die in de tapijt industrie gebruikt worden <strong>voor</strong> de backcoating van<br />
tapijten <strong>be</strong>vatten geen solventen. Enkel uit de chemische reactie van de latex met<br />
de vulkanisatiepasta, tijdens de ‘vernetting’, komen kleine hoeveelheden v<strong>lucht</strong>ige<br />
stoffen vrij. Er is dus geen sprake van een ‘verbruik aan oplosmiddelen’, zoals<br />
<strong>be</strong>doeld in de Solventrichtlijn.<br />
Aanbrengen van een lijmlaag<br />
Bij de productie van non-wovens worden solventhoudende lijmen gebruikt.<br />
De uitgestoten <strong>VOS</strong>-hoeveelheden, door 2 <strong>be</strong>drijven, <strong>be</strong>dragen 25 ton. Hiervan<br />
stoot één <strong>be</strong>drijf 21 ton uit. Dit <strong>be</strong>tekent dat <strong>het</strong> jaarlijkse solventgebruik minimaal<br />
21 ton is. Hiermee overschrijdt dit <strong>be</strong>drijf de drempelwaarde inzake<br />
solventgebruik, en dus valt <strong>het</strong> onder de toepassing van de Solventrichtlijn.<br />
1.5.3 Controle op de naleving van de emissiegrenswaarden<br />
De opvolging van de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> kan ge<strong>be</strong>uren door <strong>het</strong> opmaken van een<br />
solventbalans. Dit is in feite een boekhouding van in- en uitgaande<br />
solventstromen. Het verschil tussen <strong>be</strong>iden vertegenwoordigt dan de<br />
solventemissie (zowel de geleide als de diffuse).<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
21
1.5.3.1 Textielcoating<br />
Ervan uitgaand dat de twee grootste solventcoaters condensatie toepassen op één<br />
deel van hun afgassendebiet, en naverbranding op <strong>het</strong> andere deel, kan de balans<br />
(zie Deel 1, punt 1.2.2.) <strong>voor</strong> de deelsector ‘Textielcoating’ vereenvoudigd worden<br />
tot:<br />
I1 + I2 = O1 + O4 + O5 + O8<br />
Volgende verantwoording kan men aanhalen <strong>voor</strong> de verwaarlozing van O2, O3,<br />
O6, O7 en O9:<br />
O2: Bij <strong>het</strong> proces van de solventcoating komt geen afvalwater fractie vrij;<br />
O3: De hoeveelheid organische oplosmiddelen die als residu in <strong>het</strong> gecoate<br />
textiel achterblijft, is verwaarloosbaar;<br />
O6: Bij <strong>het</strong> proces van de solventcoating komen geen substantiële<br />
hoeveelheden solventhoudend afval vrij;<br />
O7: Geen van de gebruikte organische oplosmiddelen wordt als zodanig of<br />
in preparaten met handelswaarde verkocht;<br />
O9: Alle <strong>emissies</strong> zijn toe te wijzen aan één van de bovengenoemde Oposten.<br />
Hieruit volgt de totale emissie:<br />
O1 + O4 = I1 +I2 – O5 – O8<br />
Deze formule wordt door alle <strong>be</strong>drijven als basis <strong>voor</strong> hun solventbalans<br />
gehanteerd. In een eerste <strong>be</strong>nadering is de totale emissie gelijk aan de totale input.<br />
Deze <strong>be</strong>nadering wordt, afhankelijk van de concrete <strong>be</strong>drijfsvoering, verder<br />
verfijnd door <strong>het</strong> gebruik van de aftrekposten O5 en O8.<br />
INPUT OUTPUT<br />
Totale emissie<br />
O1 + O4<br />
Totaal aankoop solvent- Vernietiging door<br />
houdende producten naverbranding<br />
I1 Bedrijf O5<br />
Totaal recuperatie solvent Verlies bij externe destillatie<br />
houdende producten gecondenseerd solvent<br />
I2 O8<br />
Figuur 1 Solventbalans <strong>voor</strong> een typisch textielcoating<strong>be</strong>drijf<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
22
1.5.3.2 Aanbrengen van een lijmlaag<br />
Voor de deelsector ‘Aanbrengen van een lijmlaag’ ziet de balans er principieel uit<br />
als volgt:<br />
I1 = O1 + O4 + O9<br />
Volgende verantwoording kan men aanhalen <strong>voor</strong> de verwaarlozing van I2, O2,<br />
O3, O7, en O8:<br />
I2: Geen van de <strong>be</strong>drijven kent interne recyclage van oplosmiddelen. Een<br />
deel van de als afval afgevoerde solventen wordt extern gedestilleerd. Het<br />
eindproduct dat opnieuw aan <strong>het</strong> <strong>be</strong>drijf geleverd wordt, is in I1 in<br />
rekening gebracht;<br />
O2: Bij <strong>het</strong> aanmaakproces van non wovens komt geen afvalwater vrij;<br />
O3: De hoeveelheid organische oplosmiddelen die als residu in <strong>het</strong><br />
gelijmde product achterblijft, is verwaarloosbaar;<br />
O5: Er gaan geen organische oplosmiddelen en/of organische verbindingen<br />
verloren door chemische of fysische reacties. Er grijpt ook geen vernietiging<br />
plaats ten gevolge van verbranding, een andere manier van zuivering van<br />
afgassen of door afvalwaterzuivering;<br />
O6: Bij <strong>het</strong> aanmaakproces van non -wovens komen geen substantiële<br />
hoeveelheden solventhoudend afval vrij;<br />
O7: Geen van de gebruikte organische oplosmiddelen wordt als zodanig of<br />
in preparaten met handelswaarde verkocht;<br />
O8: Er worden geen oplosmiddelen <strong>voor</strong> hergebruik teruggewonnen.<br />
Hieruit volgt de totale emissie:<br />
O1 + O4 = I1 – O9<br />
Deze formule wordt door alle <strong>be</strong>drijven als basis <strong>voor</strong> hun solventbalans<br />
gehanteerd. In een eerste <strong>be</strong>nadering is de totale emissie gelijk aan de totale input.<br />
Deze <strong>be</strong>nadering wordt, afhankelijk van de concrete <strong>be</strong>drijfsvoering, verder<br />
verfijnd door <strong>het</strong> gebruik van de aftrekposten O5 en O6.<br />
INPUT OUTPUT<br />
Totale emissie<br />
O1 + O4<br />
Totaal verbruik solvent- Afvoer via diverse<br />
houdende producten Bedrijf kleine kanalen<br />
I1 O9<br />
Figuur 2 Solventbalans <strong>voor</strong> een typisch non woven <strong>be</strong>drijf<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
23
1.5.4 Operationele knelpunten<br />
1.6 CONCLUSIE<br />
De naleving van de emissiegrenswaarden is mogelijk, <strong>voor</strong> zover een geschikte<br />
nageschakelde techniek gebruikt wordt. Een goed werkende thermische<br />
naverbrander haalt rest<strong>emissies</strong> van 20 mg/Nm³ en lager. Deze waarden liggen<br />
<strong>be</strong>duidend lager dan de emissiegrenswaarden uit de Solventrichtlijn.<br />
Het niet-overschrijden van <strong>het</strong> maximale percentage diffuse <strong>emissies</strong> stelt in<br />
principe geen probleem. De <strong>voor</strong>naamste bronnen van <strong>emissies</strong> zijn:<br />
- de menginstallatie;<br />
- de coat-installatie<br />
- de droogovens.<br />
Voornamelijk deze laatste bron is relevant. In de eerste twee stappen wordt de<br />
coating <strong>be</strong>handeld bij omgevingstemperatuur. In de droogfase echter, moet <strong>het</strong><br />
product opgewarmd worden, precies om vlot te kunnen verdampen. Boven de<br />
droogbanen <strong>be</strong>vinden zich afzuiginstallaties die de verdampte solventen met hoog<br />
rendement afvangen. In de veronderstelling dat daarbij quasi geen diffuse <strong>emissies</strong><br />
meer optreden, kan men aannemen dat <strong>het</strong> maximaal toelaatbare percentage<br />
diffuse <strong>emissies</strong> over de ganse procesinstallatie (20%) inderdaad haalbaar is.<br />
De textielsector is een complexe groepering van uiteenlopende activiteiten, die<br />
gaat van de aanmaak van de vezels tot en met de confectie of de fabricage van<br />
eindproducten.<br />
Slechts een <strong>be</strong>perkt aantal van die activiteiten kennen processen met relevante<br />
<strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>. Het gaat hier <strong>voor</strong>namelijk om de solventcoating van textiel. De<br />
totale <strong>emissies</strong> in <strong>het</strong> jaar 2000 worden geschat op 2.159 ton.<br />
Een reeks van emissiereductiemaatregelen zijn toepasbaar in deze activiteiten.<br />
Wat <strong>be</strong>treft brongerichte maatregelen kunnen solventgebaseerde coatings<br />
vervangen worden door watergebaseerde emulsies. De meeste <strong>be</strong>drijven hadden<br />
deze overschakeling reeds doorgevoerd vóór <strong>het</strong> jaar 2000. Slechts een <strong>be</strong>perkt<br />
aantal <strong>be</strong>drijven werken nog met solventgebaseerde producten <strong>voor</strong> specifieke<br />
toepassingen. Zij kiezen in dit geval <strong>voor</strong> emissiereductie door middel van<br />
nageschakelde technieken. Deze technieken werden grotendeels na <strong>het</strong> jaar 2000<br />
ingevoerd.<br />
Bij de backcoating van tapijten heeft <strong>voor</strong>al <strong>het</strong> gebruik van textielruggen (viltrug,<br />
doek en jute) in de laatste jaren een sterke stijging gekend. Verwacht wordt dat <strong>het</strong><br />
gebruik van textielruggen tegen 2010 quasi volledig geïmplementeerd zal zijn.<br />
De Solventrichtlijn is <strong>voor</strong>al van toepassing op de sector van de solventgebaseerde<br />
textielcoating, en in <strong>be</strong>perkte mate op de sector van de non-wovens (aanbrengen<br />
van een lijmlaag). De toepassing ervan stelt principieel geen probleem, mits <strong>het</strong><br />
naschakelen van een performante techniek.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
24
2. VISCOSEPRODUCTIE<br />
2.1 SECTORBESCHRIJVING<br />
In Vlaanderen zijn twee <strong>be</strong>drijven actief in de productie van viscose. Het product<br />
heeft echter bij <strong>be</strong>ide <strong>be</strong>drijven een totaal verschillende toepassing. Bij Fa<strong>be</strong>lta in<br />
Ninove worden viscosevezels gemaakt <strong>voor</strong> toepassing in de textielindustrie,<br />
terwijl Devro-Teepak in Lommel kunstdarmen <strong>voor</strong> vleesworsten produceert.<br />
2.2 RELEVANTE PROCESSEN<br />
Viscose is een halfnatuurlijk materiaal, <strong>be</strong>staande uit geregenereerde cellulose. Het<br />
wordt klassiek aangemaakt volgens <strong>het</strong> viscoseproces (VITO, 1998). In dit proces<br />
wordt koolstofdisulfide (CS2)gebruikt om de cellulose oplosbaar te maken. Dit<br />
koolstofdisulfide komt in een later stadium vrij en wordt geëmitteerd <strong>naar</strong> de<br />
<strong>lucht</strong>.<br />
2.2.1 Viscoseproces (VITO, 1998)<br />
Cellulose, dat wordt aangeleverd in de vorm van hout, wordt eerst geweekt in een<br />
bad met NaOH-loog, en daarna uitgeperst. In <strong>het</strong> bad grijpt een omvorming plaats<br />
tot alkalicellulose, volgens onderstaande reactievergelijking:<br />
Cellulose-OH + NaOH Cellulose –ONa + H2O<br />
Een verkruimelaar vermaalt vervolgens de alkalicellulose tot vlokjes. Tevens vindt<br />
een rijping plaats, waarbij de cellulose-vezels degraderen tot kleinere eenheden<br />
(Enka, 2003). Vervolgens wordt de alkalicellulose gexanthogeneerd door<br />
inwerking van koolstofdisulfide. Wat <strong>be</strong>treft <strong>emissies</strong> is deze processtap kritisch.<br />
Koolstofdisulfide is immers een v<strong>lucht</strong>ig product.Het chemisch proces ziet<br />
verloopt als volgt:<br />
Cellulose-ONa + CS2 Cellulose –O- CS2Na<br />
Dit xanthogenaat (ook xanthaat genoemd) is een vaste massa, die door middel van<br />
verdund natriumloog omgevormd wordt tot een viskeuze brij. De brij ondergaat<br />
eerst een rijpingsproces, waarbij volgende evenwichtsreactie optreedt:<br />
Cellulose –O- CS2Na + H2O Cellulose –OH + CS2 + NaOH<br />
Na een filtratie- en ont<strong>lucht</strong>ingsstap is <strong>het</strong> product klaar <strong>voor</strong> extrusie tot vezels of<br />
een film.<br />
Het spinproces zelf vereist een volgende chemische stap, met name de reactie van<br />
<strong>het</strong> xanthaat met zwavelzuur, waardoor <strong>het</strong> gevormde viscose vaste vorm krijgt.<br />
Dit is aangegeven in onderstaande reactie-vergelijking:<br />
2 Cellulose –O- CS2Na + H2SO4 2 Cellulose –OH + Na2SO4 + 2 CS2<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
25
Op deze manier wordt zogenaamde zure draad of film gevormd. Deze draad of<br />
film wordt gewassen en gedroogd, waarna hij verder kan verwerkt worden.<br />
2.3 BESCHIKBARE EMISSIEGEGEVENS<br />
De Emissie-inventaris Lucht (EIL) <strong>be</strong>vat emissiegegevens van de <strong>be</strong>drijven uit de<br />
sector. De gemelde <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> <strong>voor</strong> 2000 van de individueel geregistreerde<br />
<strong>be</strong>drijven <strong>be</strong>dragen 48 ton. Het gaat hier echter enkel om <strong>emissies</strong> uit branders en<br />
gasmotoren.<br />
In 1998 <strong>be</strong>droeg de gezamenlijke emissie nog 294 ton. Het merendeel van deze<br />
<strong>emissies</strong> was echter toe te schrijven aan de coatingmachine van Teepak, die<br />
gebruikt wordt om een kunststoflaagje aan de brengen op de cellulosekunststofdarmen.<br />
Intussen zijn de <strong>emissies</strong> uit deze machine volledig gesaneerd<br />
door middel van een naverbrander.<br />
De reden waarom de <strong>be</strong>trokken <strong>be</strong>drijven de <strong>emissies</strong> van CS2 niet meetellen in de<br />
emissie-inventaris ligt mede in <strong>het</strong> feit dat zij aangeven dat deze stof geen bijdrage<br />
levert tot de troposferische ozonvorming. Volgens de strikte definitie uit de<br />
Solventrichtlijn <strong>be</strong>hoort CS2 nochtans tot de V<strong>lucht</strong>ige Organische Stoffen. Een<br />
<strong>VOS</strong> is namelijk een organische verbinding die bij 293,15 K een dampspanning<br />
heeft van minstens 0,01kPa. Een organische verbinding is iedere “verbinding die<br />
minstens <strong>het</strong> element C <strong>be</strong>vat, en daarnaast één of meer van volgende elementen:<br />
… zwavel…” Bovendien wordt <strong>het</strong> ozonvormend <strong>potentieel</strong> van CS2 toch<br />
ingeschat op 35% van <strong>het</strong> <strong>potentieel</strong> van de referentiecomponent etheen. (Bunce,<br />
1996)<br />
Uit contacten met de <strong>be</strong>drijven is gebleken dat de emissie van CS2 uit de<br />
viscoseproductie <strong>voor</strong> <strong>be</strong>ide <strong>be</strong>drijven samen in de grootteorde van 2.000 ton ligt<br />
(Fa<strong>be</strong>lta, 2003, Devro Teepak, 2003).<br />
2.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN<br />
2.4.1 Brongerichte maatregelen<br />
2.4.1.1 Vervanging van koolstofdisulfide als oplosmiddel door amine-oxide (VITO, 1998)<br />
Beschrijving<br />
In <strong>het</strong> zogenaamde Lyocell-proces, ook NMMNO-proces ge<strong>het</strong>en, wordt <strong>het</strong><br />
koolstofdisulfide uit <strong>het</strong> viscoseproces vervangen door een cyclisch tertiair amine<br />
N-oxide. Dit amine-oxide is niet toxisch en bovendien volledig herwinbaar.<br />
Verder blijft <strong>het</strong> aanmaakproces van viscose <strong>be</strong>houden, zoals <strong>be</strong>schreven in punt<br />
2.2.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
26
Technische toepasbaarheid<br />
Volgens de producenten is lyocell een perfect milieuvriendelijk alternatief <strong>voor</strong> <strong>het</strong><br />
gebruik van koolstofdisulfide in de textielindustrie. De techniek is echter enkel op<br />
punt gesteld <strong>voor</strong> de aanmaak van zogenaamde stapelvezels (dit zijn vezels met<br />
een <strong>be</strong>perkte lengte). Voor de aanmaak van filamentvezels (dit zijn zogenaamde<br />
eindeloze vezels) staat de techniek nog in de kinderschoenen (Fa<strong>be</strong>lta, 2003).<br />
De implementatie van de lyocell-techniek wordt bovendien <strong>be</strong>moeilijkt door <strong>het</strong><br />
feit dat dit procédé een volledig nieuwe fabriek vereist.<br />
Ook <strong>voor</strong> de aanmaak van kunstdarmen is <strong>het</strong> Lyocell-procédé, volgens de<br />
huidige stand van de techniek, niet toepasbaar (Devro Teepak, 2003). De dichtheid<br />
van de op die manier aangemaakte viscose is immers groter dan de klassieke,<br />
waardoor de <strong>lucht</strong>- en waterdoorlaatbaarheid van de kunstdarmen vermindert.<br />
Dit heeft nadelige effecten op onder andere de rijping van de vleesworst.<br />
Implementatiegraad<br />
Momenteel zijn twee hoofdproducenten op de markt, namelijk Lenzing, die <strong>het</strong><br />
handelsmerk Lyocell <strong>voor</strong>tbrengt, en Acordis, met <strong>het</strong> handelsmerk Tencel. Zij<br />
opereren respectievelijk vanuit Oostenrijk en de Verenigde Staten.<br />
In Vlaanderen is er nog geen toepassing van deze alternatieve productiewijze.<br />
Rendement<br />
Koolstofdisulfide wordt volledig vervangen door een niet-v<strong>lucht</strong>ig product, dat<br />
bovendien wordt gerecycleerd.<br />
Het rendement inzake <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> is dus nagenoeg 100%.<br />
Kostprijs<br />
De implementatie van <strong>het</strong> Lyocell-proces vereist de bouw van een volledig nieuwe<br />
fabriek. Over de kostprijs hiervan zijn geen gegevens <strong>be</strong>kend.<br />
Interdependentie<br />
Het amine –oxide is niet toxisch, in tegenstelling tot CS2. De overschakeling op dit<br />
product heeft dus ook een positieve impact op de ar<strong>be</strong>idsveiligheid.<br />
2.4.2 Nageschakelde technieken<br />
2.4.2.1 Biofiltratie<br />
Beschrijving<br />
De meeste <strong>be</strong>kende toepassing van biofiltratie is de afbraak van geurcomponenten<br />
in afgassen (H2S, NH3, amines, ...). De techniek is echter ook breder toepasbaar<br />
<strong>voor</strong> de verwijdering van andere biodegradeerbare verbindingen, zoals alifatische<br />
en aromatische koolwaterstoffen.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
27
De afgassen worden door een <strong>be</strong>d van 1 – 2,5 m hoogte gevoerd, dat gevuld is met<br />
natuurlijke materialen als compost, schors, turf, ... Het <strong>be</strong>d wordt meestal<br />
opgebouwd in rechthoekige <strong>be</strong>tonnen prefab-modules. Het vulmateriaal doet<br />
dienst als drager <strong>voor</strong> micro-organismen. De verontreinigingen worden door een<br />
combinatie van adsorptie en absorptie in <strong>het</strong> <strong>be</strong>d opgenomen. Deze stap verloopt<br />
<strong>het</strong> snelst <strong>voor</strong> wateroplosbare componenten. Minder goed oplosbare<br />
verontreinigingen worden echter ook in voldoende mate weerhouden. Ze worden<br />
vervolgens door de micro-organismen afgebroken.<br />
Toepasbaarheid<br />
De technische toepasbaarheid van biofiltratie is gekoppeld aan volgende<br />
rand<strong>voor</strong>waarden:<br />
Vermits <strong>het</strong> een biologisch proces <strong>be</strong>treft, dienen variaties in afgasdebiet en<br />
samenstelling zoveel mogelijk vermeden te worden;<br />
De temperatuur van de afgassen dient tussen 15 en 40 oC te liggen, de<br />
relatieve vochtigheid dient 100% te <strong>be</strong>dragen;<br />
Daarnaast moeten koolstof en nutriënten in een goede verhouding<br />
aanwezig zijn of gedoseerd worden;<br />
Het debiet is <strong>be</strong>perkt door <strong>het</strong> vereiste oppervlak. Typisch kan 50 – 200<br />
m 3/m 2.uur verwerkt worden;<br />
Componenten die N, S of Cl <strong>be</strong>vatten (> 10 – 20 mg/m 3) kunnen aanleiding<br />
geven tot de vorming van zuren. Deze desactiveren de werking van <strong>het</strong><br />
filtermateriaal, wat kan leiden tot frequente vervanging van <strong>het</strong> <strong>be</strong>d.<br />
Dit laatste argument maakt de techniek van de biofiltratie moeilijk tot niet<br />
toepasbaar in de <strong>be</strong>handeling van afgassen uit de viscoseproductie. Deze gassen<br />
<strong>be</strong>vatten immers tot meerdere honderden mg/Nm³ zwavelhoudende<br />
verbindingen. De verzuring die als gevolg hiervan ontstaat in <strong>het</strong> filter<strong>be</strong>d, kan<br />
niet met een klassieke biofiltratietechniek verholpen worden.<br />
2.4.2.2 Biologische gaswassing<br />
Beschrijving (InfoMil, 1999)<br />
Biologische gaswassing is een variant op biofiltratie. In plaats van de afgassen<br />
rechtstreeks over een biologisch filter<strong>be</strong>d te sturen, worden deze eerst gewassen<br />
met water, waarna <strong>het</strong> water een <strong>be</strong>handeling ondergaat in een biorotor.<br />
De wassing van de afgassen ge<strong>be</strong>urt in een gaswasser. Dit is een vertikaal<br />
opgestelde reactor, waarin de gassen onderaan worden ingeblazen. Het waswater<br />
wordt bovenaan ingebracht en fijn verneveld. Op die manier ontstaat een intensief<br />
contact tussen de gassen en <strong>het</strong> water, die de overdracht van wateroplosbare<br />
componenten van de gas- <strong>naar</strong> de waterfase <strong>be</strong>vordert.<br />
Vervolgens wordt <strong>het</strong> met <strong>VOS</strong>- en andere componenten <strong>be</strong>laden afvalwater <strong>naar</strong><br />
een biologisch afvalwaterzuiveringssysteem (aktief slib of slib –op –drager) geleid.<br />
In dit systeem verwijderen de aanwezige micro-organismen de organische<br />
vervuilingscomponenenten op biologische wijze. Het gezuiverde water wordt<br />
opnieuw gebruikt in de gaswasser<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
28
Toepasbaarheid (InfoMil, 1999)<br />
De technische toepasbaarheid van biologische gaswassing is gekoppeld aan<br />
volgende rand<strong>voor</strong>waarden:<br />
Het proces is geschikt <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>handeling van relatief hoge<br />
vervuilingsconcentraties, dankzij een hoge biologische omzettingsgraad;<br />
Deze techniek is specifiek geschikt <strong>voor</strong> de verwijdering van zwavel-,<br />
chloor- en stikstofverbindingen, omdat ze toelaat de door deze<br />
verbindingen veroorzaakte verzuring onder controle te houden. Dit laatste<br />
ge<strong>be</strong>urt door pH-regeling in de waterfase;<br />
Ondanks de vrij hoge buffercapaciteit die gecrëeerd wordt door <strong>het</strong><br />
aanzienlijke watervolume, dienen variaties in afgasdebiet en samenstelling<br />
zoveel mogelijk vermeden te worden;<br />
Daarnaast moeten koolstof en nutriënten in een goede verhouding<br />
aanwezig zijn of gedoseerd worden;<br />
In geval van verwerking van zwavelhoudende componenten, moet <strong>het</strong><br />
waterzuiveringssysteem vaak geënt worden met zuivere culturen van<br />
zwavelminnende bacteriën;<br />
Implementatiegraad<br />
Fa<strong>be</strong>lta Ninove <strong>be</strong>reidt momenteel (2003) de plaatsing van een biologische<br />
gaswassing <strong>voor</strong> (Fa<strong>be</strong>lta, 2003). Bij Devro-Teepak wordt de implementatie van<br />
een biologische gaswassing economisch niet haalbaar geacht, omdat zij<br />
geconfronteerd worden met een afgasdebiet van 400.000 Nm³/u, wat een te groot<br />
waterdebiet zou vereisen.<br />
Rendement<br />
Wij schatten dat minimaal 90% van de <strong>emissies</strong> uit de viscoseproductie gecapteerd<br />
worden <strong>voor</strong> afvoer <strong>naar</strong> de biologische gaswassing.<br />
Het rendement van een biologische gaswassing zelf wordt <strong>be</strong>paald door <strong>het</strong><br />
rendement van de gaswassing enerzijds, en <strong>het</strong> rendement van de biologische<br />
afbraak in de afvalwaterzuiveringsinstallatie anderzijds. Het rendement van de<br />
gaswasser wordt <strong>be</strong>paald door de oplosbaarheid van de <strong>VOS</strong> in water, en mag<br />
geschat worden op 80 à 90% (InfoMil, 1999). Het rendement van de biologische<br />
afbraak in de biorotor <strong>be</strong>draagt nogmaals 85 à 95%.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
De investering <strong>voor</strong> een gaswasser met een nageschakelde waterzuivering<br />
van <strong>het</strong> type biorotor <strong>be</strong>draagt typisch 10.000 – 50.000 € per 1.000 Nm 3/uur.<br />
Werking<br />
Kost:<br />
De werkingskosten van een biologische gaswassing omvatten<br />
<strong>voor</strong>namelijk de opvolging en <strong>het</strong> waterverbruik <strong>voor</strong> de gaswassing.<br />
Ook de kosten <strong>voor</strong> sporadische toevoeging van nutriënten (N, P en<br />
sporenelementen) dienen in rekening gebracht te worden.<br />
Besparingen:<br />
De ingreep kent geen relevante <strong>be</strong>sparingen.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
29
Interdependentie<br />
Een biologische gaswassing breekt, in de trap van de biorotor, de <strong>VOS</strong> af tot H2O<br />
en CO2. Tevens zullen, in <strong>het</strong> geval van CS2-<strong>be</strong>handeling, aanzienlijke<br />
hoeveelheden zwavelverbindingen vrijgezet worden, meestal onder de vorm van<br />
H2SO4. Dit kan leiden tot verzuring van de biomassa.<br />
2.4.2.3 Thermische naverbranding<br />
2.5 CONCLUSIE<br />
Ondanks de hoge brandbaarheid van koolstofdisulfide, is thermische<br />
naverbranding, zoals <strong>be</strong>schreven in punt 1.4.2.1, <strong>voor</strong> geen van <strong>be</strong>ide<br />
viscoseproducenten een haalbare kaart. De <strong>VOS</strong>-concentratie in de afgassen is<br />
immers steeds lager dan 1g/m³. Bijgevolg kan een regeneratieve naverbrander niet<br />
autotherm functioneren, en is de exploitatie niet interessant, noch vanuit<br />
economisch noch vanuit milieutechnisch standpunt.<br />
Momenteel zijn in Vlaanderen twee <strong>be</strong>drijven actief in de productie en verwerking<br />
van viscose, waarvan één in de textielsector en één in de voedingsindustrie.<br />
Tijdens de aanmaak van viscose uit cellulose, is <strong>voor</strong>al de toepassing van<br />
koolstofdisulfide, <strong>voor</strong> <strong>het</strong> oplosbaar maken van de vezels, kritisch inzake <strong>VOS</strong><strong>emissies</strong>.<br />
De CS2 -emissie van deze sector in Vlaanderen ligt in de grootte-orde van<br />
2.000 ton per jaar.<br />
Twee mogelijkheden staan ter <strong>be</strong>schikking om de <strong>VOS</strong>-emissie te reduceren. Een<br />
brongerichte maatregel is de vervanging van koolstofdisulfide door cyclisch<br />
tertiair amine N-oxide, althans in de aanmaak van zogenaamde stapelvezels. Dit<br />
solvent kan volledig gerecycleerd worden in <strong>het</strong> productieproces. Deze<br />
vervanging vergt echter de volledige ombouw van de fabriek. Biologische<br />
gaswassing komt in aanmerking als nageschakelde techniek <strong>voor</strong> de zuivering van<br />
CS2- houdende afgassen, en wordt bij één <strong>be</strong>drijf geïmplementeerd.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
30
3. BIOTECHNOLOGIE EN FARMACEUTISCHE PRODUCTEN VIA BIOLOGISCH<br />
PROCÉDÉ<br />
3.1 SECTORBESCHRIJVING<br />
De biotechnologie-sector maakt gebruik van micro-organismen om <strong>be</strong>paalde<br />
processen uit te voeren. Biotechnologie wordt <strong>voor</strong>namelijk toegepast in de<br />
voedingsindustrie en de farmaceutische sector.<br />
Slechts een <strong>be</strong>perkt aantal <strong>be</strong>drijven in Vlaanderen maakt gebruik van biologische<br />
processen in grootschalige toepassingen. De 3 <strong>be</strong>langrijkste zijn:<br />
Citrique Belge;<br />
Genencor (<strong>het</strong> vroegere Gist-brocades);<br />
Innogenetics.<br />
Deze <strong>be</strong>drijven veroorzaken meer dan 98% van de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>, afkomstig van de<br />
biotechnologie (BelgoBiotech, 2002).<br />
De 36 overige leden van Belgo Biotech in Vlaanderen, die ook actief zijn in de<br />
vervaardiging van voedingsstoffen of geneesmiddelen via biotechnologische weg,<br />
kennen een productie op laboratoriumschaal. Ze worden dan ook opgenomen in<br />
de sector ‘laboratoria’.<br />
3.2 RELEVANTE PROCESSEN<br />
In grootschalige biotechnologische toepassingen zijn twee processen op <strong>het</strong> vlak<br />
van <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> relevant. Het <strong>be</strong>treft enerzijds fermentatieprocessen, waarbij<br />
v<strong>lucht</strong>ige organische stoffen gevormd kunnen worden. Anderzijds worden soms<br />
solventen gebruikt <strong>voor</strong> de extractie en zuivering van de eindproducten uit <strong>het</strong><br />
fermentaat.<br />
Aangezien 3 <strong>be</strong>drijven instaan <strong>voor</strong> 98% van de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> in de sector, is <strong>het</strong><br />
mogelijk hun specifieke activiteiten en processen te <strong>be</strong>schrijven. Informatie werd<br />
verzameld door middel van <strong>be</strong>drijfs<strong>be</strong>zoeken en contacten met de<br />
verantwoordelijken.<br />
3.2.1 Citrique Belge<br />
Citrique Belge is actief in de productie van citroenzuur. De grondstof <strong>be</strong>staat uit<br />
melasse. Dit nevenproduct van de suikerindustrie kan omschreven worden als een<br />
waterige oplossing van eiwitten, zouten en niet-kristalliseerbare suikers. De<br />
aangevoerde melasse wordt verdund met water en geënt met micro-organismen.<br />
Bij de juiste procescondities komt een fermentatiereactie (de citroenzuurcyclus) op<br />
gang, die de suikers omzet in citroenzuur. Het citroenzuur is in opgeloste vorm<br />
aanwezig in de vloeistoffase. Als nevenproduct ontstaat een eiwitrijke biomassa.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
31
3.2.2 Genencor<br />
3.2.3 Innogenetics<br />
De fermentatie wordt uitgevoerd in schalen, die in geconditioneerde kamers<br />
gestapeld worden. Vermits de reactie exotherm is, <strong>be</strong>staat de conditionering uit<br />
<strong>het</strong> inblazen van <strong>lucht</strong>. De ventilatie<strong>lucht</strong> wordt afgevoerd via 2 of 3 schouwen per<br />
kamer. Hierbij worden v<strong>lucht</strong>ige organische stoffen afgevoerd, die in de melasse<br />
aanwezig zijn of die zich tijdens de fermentatie vormen.<br />
Ook open koeltorens, die in de verdere processen gebruikt worden <strong>voor</strong> koeling<br />
van een aantal waterige stromen, kunnen <strong>emissies</strong> van <strong>VOS</strong> genereren. In<br />
vergelijking met de fermentatie-afdeling is de massastroom echter gering.<br />
De activiteit van Genencor <strong>be</strong>staat uit de productie van enzymen, <strong>be</strong>stemd <strong>voor</strong> de<br />
voedingsindustrie, de textielindustrie, de zetmeelverwerkende nijverheid en de<br />
detergentenindustrie. Hier<strong>voor</strong> wordt een waterige oplossing van grondstoffen,<br />
door toevoeging van micro-organismen (bacteriën en schimmels), gefermenteerd.<br />
Het proces wordt uitgevoerd in gesloten reactoren (180 m 3).<br />
Na fermentatie wordt de biomassa uit de waterfase verwijderd in filterpersen. Het<br />
filtraat wordt opgeconcentreerd door middel van ultrafiltratie. Vervolgens worden<br />
aan <strong>het</strong> filtraat stoffen, zoals glucose en zouten, toegevoegd om de enzymes te<br />
stabiliseren. Het concentraat wordt vervolgens overgebracht in recipiënten. Het<br />
kan ook verstoven worden op een carrier, waardoor korrels ontstaan<br />
(granulering).<br />
Vroeger werd in de productie gebruik gemaakt van aceton. In 1996 werd volledig<br />
overgeschakeld op waterige processen.<br />
Tijdens de fermentatie kunnen v<strong>lucht</strong>ige nevenproducten (methanol, enz…)<br />
ontstaan. Een deel hiervan ontsnapt via de ont<strong>lucht</strong>ing van de reactor. Een deel<br />
kan nog vrijkomen bij de granulatie. Daarom zijn de reactoren aangesloten op een<br />
biofilter. De afgassen van de granulator worden <strong>be</strong>handeld door middel van<br />
gaswassing en biofiltratie. Deze installaties werden in 1989 geplaatst, in functie<br />
van <strong>het</strong> <strong>be</strong>perken van geurhinder.<br />
Innogenetics ontwikkelt sinds 1985 innovatieve therapieën in <strong>het</strong> domein van<br />
hepatitis C, immunologie en weefselherstel. Hier<strong>voor</strong> <strong>be</strong>schikt Innogenetics<br />
enerzijds over een onderzoeksafdeling en anderzijds over een productie-afdeling.<br />
De onderzoeksafdeling is vergelijkbaar met een laboratorium. Hier worden<br />
slechts in <strong>be</strong>perkte mate solventen ingezet, <strong>voor</strong>namelijk dimethylformamide en<br />
chloroform. Alle handelingen met deze solventen ge<strong>be</strong>uren in trekkasten.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
32
In de productie-afdeling worden batchgewijs processen uitgevoerd op relatief<br />
kleine schaal, in gesloten vaten met een inhoud van maximaal 200 l. In sommige<br />
processen worden solventen gebruikt, <strong>voor</strong>namelijk dimethylformamide (DMF).<br />
Metingen die in <strong>het</strong> verleden vanuit <strong>het</strong> oogpunt van de ar<strong>be</strong>idsomstandigheden<br />
werden uitgevoerd, toonden geen relevante vrijstelling van v<strong>lucht</strong>ige organische<br />
stoffen aan.<br />
3.3 BESCHIKBARE EMISSIEGEGEVENS<br />
Voor de emissiegegevens vertrekken we eveneens van <strong>het</strong> niveau van <strong>het</strong><br />
individueel <strong>be</strong>drijf.<br />
3.3.1 Citrique Belge<br />
3.3.2 Genencor<br />
Citrique meldde in de milieujaarverslagen tot 1995 slechts een <strong>be</strong>perkte <strong>VOS</strong>emissie,<br />
afkomstig van de branders van de stookinstallaties. In 1995 voerde <strong>het</strong><br />
<strong>be</strong>drijf emissiemetingen uit, waaruit een emissiefactor per ton verwerkte suikers<br />
werd afgeleid. Aangezien in tussentijd geen relevante wijzigingen in <strong>het</strong> proces<br />
heb<strong>be</strong>n plaatsgevonden, hanteert Citrique nog steeds deze waarde <strong>voor</strong> de<br />
schatting van de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>. Op basis van de productie geeft dit volgende<br />
cijfers:<br />
1990* 1996 1998 2000<br />
<strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> (ton) 80 138 169 196<br />
* Het cijfer <strong>voor</strong> 1990 is een terugrekening door <strong>het</strong> <strong>be</strong>drijf, die niet in de EIL is opgenomen<br />
Deze <strong>emissies</strong> heb<strong>be</strong>n quasi allemaal een geleid karakter (ofschoon ze vrijkomen<br />
via vele tientallen schouwen). De diffuse <strong>emissies</strong> uit de open koeltorens zijn<br />
verwaarloosbaar ten opzichte van de geleide <strong>emissies</strong>.<br />
Tot augustus 1996 gebruikte Genencor in de productie aceton. Het solvent werd<br />
gerecupereerd door middel van destillatie. Zodoende ontstond een gesloten<br />
circuit. De enige <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> waren diffuus van aard. Bijgevolg kunnen de <strong>VOS</strong><strong>emissies</strong><br />
gelijkgesteld worden aan de hoeveelheid aceton die jaarlijks werd<br />
aangekocht om <strong>het</strong> systeem bij te vullen.<br />
Als gevolg van de volledige overschakeling op waterige processen en de<br />
<strong>be</strong>handeling van de afgassen (zowel die uit de ont<strong>lucht</strong>ing van de reactoren, als<br />
die uit de granulator) door middel van biofiltratie, meldt Genencor dat er<br />
momenteel geen relevante <strong>emissies</strong> meer plaatsvinden. Aangezien alle afgassen<br />
worden afgeleid <strong>naar</strong> de biofilter, grijpen ook geen diffuse <strong>emissies</strong> meer plaats.<br />
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001<br />
<strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> (ton) 613 616 774 300 < < < < <<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
33
3.3.3 Innogenetics<br />
3.3.4 Besluit<br />
Innogenetics rapporteert geen <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> in haar milieujaarverslag, vermits de<br />
massastroom aanzienlijk lager ligt dan 20 ton/jaar. Wat v<strong>lucht</strong>ige <strong>emissies</strong> <strong>be</strong>treft,<br />
heb<strong>be</strong>n metingen uit <strong>het</strong> verleden, vanuit <strong>het</strong> oogpunt van de ar<strong>be</strong>idsomstandigheden<br />
aangetoond dat er geen relevante <strong>VOS</strong>-uitstoot plaatsvindt.<br />
De globale <strong>emissies</strong> (zowel geleide als diffuse) van de sector van de biotechnologie<br />
<strong>voor</strong> <strong>het</strong> jaar 2000 kunnen ingeschat worden op 196 ton.<br />
3.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN<br />
3.4.1 Brongerichte maatregelen<br />
Het vrijkomen van hoeveelheden <strong>VOS</strong> is inherent aan fermentatieprocessen.<br />
Brongerichte maatregelen zijn hier niet <strong>voor</strong>handen.<br />
Zowel bij Citrique Belge als Genencor wordt geen gebruik gemaakt van solventen<br />
<strong>voor</strong> de extractie van eindproducten uit de waterfase. Bij Innogenetics ge<strong>be</strong>urt dit<br />
in <strong>be</strong>perkte mate. Een volledige overschakeling op waterige processen levert hier<br />
echter geen relevante reductie.<br />
3.4.2 Nageschakelde technieken<br />
3.4.2.1 Biofiltratie<br />
Beschrijving<br />
De meeste <strong>be</strong>kende toepassing van biofiltratie is de afbraak van geurcomponenten<br />
in afgassen (H2S, NH3, amines, ...). De techniek is echter ook breder toepasbaar<br />
<strong>voor</strong> de verwijdering van andere biodegradeerbare verbindingen, zoals alifatische<br />
en aromatische koolwaterstoffen.<br />
De afgassen worden door een <strong>be</strong>d van 1 – 2,5 m hoogte gevoerd, dat gevuld is met<br />
natuurlijke materialen als compost, schors, turf, ... Het <strong>be</strong>d wordt meestal<br />
opgebouwd in rechthoekige <strong>be</strong>tonnen prefab-modules. Het vulmateriaal doet<br />
dienst als drager <strong>voor</strong> micro-organismen. De verontreinigingen worden door een<br />
combinatie van adsorptie en absorptie in <strong>het</strong> <strong>be</strong>d opgenomen. Deze stap verloopt<br />
<strong>het</strong> snelst <strong>voor</strong> wateroplosbare componenten. Minder goed oplosbare<br />
verontreinigingen worden echter ook in voldoende mate weerhouden. Ze worden<br />
vervolgens door de micro-organismen afgebroken.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
34
Het vochtgehalte van <strong>het</strong> <strong>be</strong>d is een kritische parameter. Daarom worden de<br />
afgassen vóór de biofilter op 100% relatieve vochtigheid gebracht en wordt <strong>het</strong> <strong>be</strong>d<br />
meestal ook nog <strong>be</strong>sproeid. Het <strong>be</strong>d heeft een levensduur van 0,5 tot 5 jaar.<br />
Toepasbaarheid<br />
De technische toepasbaarheid van biofiltratie is gekoppeld aan volgende<br />
rand<strong>voor</strong>waarden:<br />
Vermits <strong>het</strong> een biologisch proces <strong>be</strong>treft, dienen variaties in afgasdebiet en<br />
samenstelling zoveel mogelijk vermeden te worden;<br />
De temperatuur van de afgassen dient tussen 15 en 40 oC te liggen, de<br />
relatieve vochtigheid dient 100% te <strong>be</strong>dragen;<br />
Daarnaast moeten koolstof en nutriënten in een goede verhouding<br />
aanwezig zijn of gedoseerd worden;<br />
Het debiet is <strong>be</strong>perkt door <strong>het</strong> vereiste oppervlak. Typisch kan 50 – 200<br />
m 3/m 2.uur verwerkt worden;<br />
Componenten die N, S of Cl <strong>be</strong>vatten (> 10 – 20 mg/m 3) kunnen aanleiding<br />
geven tot de vorming van zuren. Deze desactiveren de werking van <strong>het</strong><br />
filtermateriaal, wat kan leiden tot frequente vervanging van <strong>het</strong> <strong>be</strong>d.<br />
Logischerwijze vormt biofiltratie een geschikte techniek <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>handeling van<br />
de afgassen van waterige fermentatieprocessen, mits de productie zo<br />
georganiseerd kan worden dat <strong>het</strong> afgasdebiet relatief constant is.<br />
In de praktijk vormt <strong>voor</strong>al <strong>het</strong> debiet aan afgassen een limiterende factor, gezien<br />
<strong>het</strong> filteroppervlak 5 – 20 m 2 per 1.000 m 3/uur dient te <strong>be</strong>dragen. Dit maakt<br />
biofiltratie bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld onhaalbaar <strong>voor</strong> Citrique Belge (debiet aan ventilatie<strong>lucht</strong><br />
minimaal 1.000.000 m 3/uur).<br />
Implementatiegraad<br />
Genencor past sinds 1989 biofiltratie toe. Uitbreiding van de toepassing bij de twee<br />
andere <strong>be</strong>drijven wordt niet verwacht.<br />
Rendement<br />
Het rendement van een biofilter is afhankelijk van de te verwijderen componenten:<br />
Koolwaterstoffen: 75 – 95%;<br />
Monocyclische aromaten: 80 – 90%;<br />
...<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
De investering <strong>voor</strong> een installatie van 5.000 Nm 3/uur <strong>be</strong>draagt ongeveer<br />
28.000 € (Logisticon, 1999, InfoMil, 1999).<br />
Werking<br />
Kost:<br />
De werkingskosten van een biofilter omvatten <strong>voor</strong>namelijk de<br />
opvolging en <strong>het</strong> waterverbruik <strong>voor</strong> <strong>be</strong>vochtiging. Daarnaast dient<br />
periodiek <strong>het</strong> filtermateriaal vervangen te worden. Ook de kosten <strong>voor</strong><br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
35
sporadische toevoeging van nutriënten (N, P en sporenelementen)<br />
dienen in rekening gebracht te worden.<br />
Besparingen:<br />
De ingreep kent geen relevante <strong>be</strong>sparingen<br />
Interdependentie<br />
Een biofilter breekt de <strong>VOS</strong> af tot H2O en CO2. Dit leidt dus principieel tot een<br />
toename van <strong>het</strong> broeikaseffect. De impact is echter <strong>be</strong>perkt.<br />
3.4.2.2 Thermische naverbranding<br />
Beschrijving<br />
V<strong>lucht</strong>ige organische stoffen kan men door verbranding eenvoudig en vergaand<br />
afbreken, <strong>voor</strong>namelijk tot CO2 en H2O. De verbranding kan verschillende vormen<br />
aannemen, gaande van voeding aan een stoomketel of oven tot specifieke<br />
naverbrandingsinstallaties.<br />
Voor naverbranders maakt men een onderscheid tussen thermische en katalytische<br />
systemen en tussen regeneratieve en recuperatieve technieken. De thermische<br />
systemen (regeneratief en recuperatief) zijn veruit de meest <strong>voor</strong>komende.<br />
Naverbranding is door <strong>het</strong> eenvoudig principe een uitermate robuuste en<br />
<strong>be</strong>trouwbare techniek. Verwijderingsrendementen > 90% zijn standaard, veelal<br />
wordt een rendement > 98% <strong>be</strong>reikt.<br />
Nadeel is dat men de naverbrander steeds op temperatuur dient te houden, tenzij<br />
de werking gedurende meerdere dagen niet vereist is. Dit vergt de bijstook van<br />
aardgas, wanneer de solventconcentratie onvoldoende hoog is. Thermisch<br />
regeneratieve naverbranders kunnen bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld autotherm functioneren vanaf<br />
een <strong>VOS</strong>-concentratie van 1-3 g/m 3.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De technische toepasbaarheid van naverbranding is gekoppeld aan volgende<br />
aspecten:<br />
Het toepassingsgebied van thermische naverbranders is hoofdzakelijk<br />
gesitueerd tussen 5.000 – 50.000 Nm 3/uur. Hogere debieten zijn haalbaar,<br />
wanneer meerdere installaties parallel opgesteld zijn;<br />
Autotherme werking is pas mogelijk vanaf een <strong>VOS</strong>-concentratie > 1 g/m 3.<br />
Beneden deze waarde is bijstook met aardgas vereist. Dit heeft een<br />
significante invloed op de werkingskosten;<br />
Voor een goede werking dient men de installatie steeds op temperatuur te<br />
houden. Ook <strong>het</strong> functioneren zonder toevoer van afgassen vergt bijgevolg<br />
steunbrandstof. Naverbranders worden dan ook bij <strong>voor</strong>keur gebruikt als<br />
nageschakelde techniek <strong>voor</strong> continue processen.<br />
Rekening houdend met deze rand<strong>voor</strong>waarden blijkt dat thermische<br />
naverbranding minder geschikt is <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>handeling van de afgassen van de<br />
<strong>be</strong>trokken <strong>be</strong>drijven. Met name de concentratie aan <strong>VOS</strong> in de afgassen ligt onder<br />
<strong>het</strong> gebied van autotherme werking. Bij Citrique ligt daarnaast ook <strong>het</strong> te<br />
<strong>be</strong>handelen debiet ver buiten de normale range.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
36
Implementatiegraad<br />
In de drie <strong>be</strong>drijven wordt geen thermische naverbranding toegepast. In de<br />
toekomst wordt hierin geen ontwikkeling verwacht.<br />
Rendement<br />
Het verwijderingsrendement van een thermische naverbrander ligt algemeen<br />
hoger dan 90%, in principe kunnen rendementen > 98% <strong>be</strong>reikt worden.<br />
Kostprijs<br />
Investering:<br />
De investering <strong>voor</strong> een regeneratieve naverbrander met een capaciteit van<br />
50.000 m 3/uur <strong>be</strong>draagt typisch 1 miljoen €;<br />
Werking:<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten <strong>be</strong>staan <strong>voor</strong>namelijk uit <strong>het</strong> verbruik aan<br />
elektriciteit en aardgas. Deze verbruiken hangen sterk af van de <strong>VOS</strong>concentratie<br />
in de afgassen.<br />
Besparingen:<br />
Het gebruik van een regeneratief systeem kent geen relevante<br />
<strong>be</strong>sparingen, bij een recuperatief systeem is in een aantal gevallen<br />
recuperatie van de warmte in <strong>het</strong> proces mogelijk.<br />
Interdependentie<br />
Naverbranding zet de <strong>VOS</strong> om in CO2, en leidt tot een zekere toename van <strong>het</strong><br />
broeikaseffect. Indien de verbranding autotherm ge<strong>be</strong>urt, hoeft geen aardgas (of<br />
een andere brandstof) meeverbrand te worden om <strong>het</strong> proces op gang te houden,<br />
en is dit effect minimaal.<br />
3.4.2.3 Actief koolfiltratie<br />
Beschrijving<br />
3.5 CONCLUSIE<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De afgassen uit biotechnologische processen worden typisch gekenmerkt door een<br />
hoge vochtigheidsgraad. Dit maakt de toepasbaarheid van actief koolfiltratie als<br />
nageschakelde techniek erg klein. Men zou dan <strong>voor</strong>afgaand een drogingsstap<br />
moeten inlassen, wat de kosten onaanvaardbaar hoog zou maken.<br />
De <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> van de biotechnologische sector in Vlaanderen kunnen quasi<br />
volledig toegewezen worden aan twee <strong>be</strong>drijven. Voor 2000 wordt de emissie<br />
geschat op 196 ton. De aanwezigheid van v<strong>lucht</strong>ige componenten in de<br />
grondstoffen en de vorming ervan tijdens de fermentatie ligt aan de basis.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
37
In 1993 <strong>be</strong>droeg de emissie meer dan 600 ton. Tussen 1993 en 2000 heeft zich met<br />
andere woorden een significante daling <strong>voor</strong>gedaan. De daling is een gevolg van<br />
de volledige overschakeling op waterige processen door één van de <strong>be</strong>drijven.<br />
Verder reductie<strong>potentieel</strong> is zo goed als afwezig. Enerzijds zijn de <strong>emissies</strong><br />
inherent aan <strong>het</strong> fermentatieproces. Anderzijds is <strong>het</strong> gebruik van nageschakelde<br />
technieken in één van de <strong>be</strong>drijven praktisch niet haalbaar.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
38
4. VOEDINGSINDUSTRIE<br />
4.1 SECTORBESCHRIJVING<br />
De voedingsindustrie omvat sterk verschillende activiteiten. De deelsectoren zijn<br />
niet allemaal relevant wat <strong>be</strong>treft <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>. Op basis van diverse bronnen zijn<br />
de meest relevante deelsectoren geselecteerd:<br />
Productie van plantaardige oliën;<br />
Productie van brood;<br />
Productie van bier;<br />
Productie van gedestilleerde alcoholische dranken.<br />
De EIL vermeldt ook <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> bij de productie van suiker. Het <strong>be</strong>treft echter<br />
slechts een <strong>be</strong>perkte massastroom, gekoppeld aan de stookinstallaties en niet aan<br />
de eigenlijke productieprocessen. Deze worden niet in deze studie opgenomen.<br />
De <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> afkomstig van <strong>het</strong> roken van vis blijken eveneens <strong>be</strong>perkt te zijn<br />
(2 ton in 2001)(Collectieve registratie van industriële <strong>emissies</strong>, VITO, 1999) en<br />
worden bijgevolg ook niet verder <strong>be</strong>handeld.<br />
4.1.1 Productie van plantaardige oliën<br />
De GOM <strong>be</strong>drijvengids van 2001 geeft volgende aantallen:<br />
NACEBEL 15.411: Vervaardigen van ruwe plantaardige oliën: 9 <strong>be</strong>drijven;<br />
NACEBEL 15.420: Raffinage van ruwe plantaardige oliën: 7 <strong>be</strong>drijven.<br />
In een aantal gevallen zijn <strong>be</strong>drijven vermeld in <strong>be</strong>ide activiteitscodes. In totaal<br />
gaat <strong>het</strong> om 14 <strong>be</strong>drijven.<br />
Over de hoeveelheden oliën die jaarlijks in Vlaanderen worden geproduceerd is<br />
geen eenduidigheid. De totale hoeveelheid zaden die in Vlaanderen wordt<br />
verwerkt, <strong>be</strong>draagt 2.257 kton. Fevia geeft aan dat in gans België jaarlijks ongeveer<br />
50.000 ton vetten en oliën op de markt worden gebracht <strong>voor</strong> huishoudelijk<br />
gebruik en ongeveer 40.000 ton <strong>voor</strong> professionele gebruikers. Al de Belgische<br />
productie<strong>be</strong>drijven zijn in Vlaanderen gevestigd. (Fevia, 2001)<br />
Op <strong>het</strong> vlak van <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> is <strong>voor</strong>al de oliewinning door middel van<br />
solventextractie relevant. In Vlaanderen waren in 2000 nog vier <strong>be</strong>drijven<br />
gesitueerd, die dit proces toepassen. Het ging met name om drie vestigingen van<br />
de Cargill-groep (Gent, Izegem en Antwerpen) en Oliefabriek Vandamme<br />
(Deinze). In vergelijking met Cargill is deze laatste kleiner. Intussen is de Cargillvestiging<br />
in Izegem gesloten.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
39
4.1.2 Productie van brood en koekjes<br />
4.1.2.1 Brood<br />
De GOM <strong>be</strong>drijvengids van 2001 geeft volgende informatie:<br />
NACEBEL 15.811: Industriële bakkerijen: 84 <strong>be</strong>drijven;<br />
NACEBEL 15.812: Brood- en banketbakkerijen: 586 <strong>be</strong>drijven.<br />
4.1.2.2 Koekjes<br />
Op te merken valt de GOM <strong>be</strong>drijvengids enkel <strong>be</strong>drijven vermeldt met meer dan<br />
5 werknemers.<br />
De geproduceerde hoeveelheid brood kan afgeleid worden uit de Prodcomstatistieken<br />
van <strong>het</strong> Ministerie van Economische zaken. Het gaat om cijfers <strong>voor</strong><br />
België, die echter op basis van <strong>het</strong> aantal inwoners vertaald kunnen worden <strong>naar</strong><br />
Vlaanderen. Prodcom rapporteert volgende evolutie:<br />
Productie van brood in<br />
Vlaanderen (ton)<br />
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001<br />
118.695 120.760 127.003 135.845 147.273 165.297 172.885<br />
Naar schatting 40% van deze productie wordt gerealiseerd door de industriële<br />
bakkerijen.<br />
Volgens ITT-Promedia waren er in 2001 in Vlaanderen 81 <strong>be</strong>drijven actief in de<br />
fabricatie en/of groothandel van koekjes.<br />
De evolutie in de totale hoeveelheid koekjes sinds 1995 in Vlaanderen, gebaseerd<br />
op de Prodcom-statistieken, is weergegeven in onderstaande ta<strong>be</strong>l.<br />
Koekjes gebakken in<br />
Vlaanderen (kton)<br />
4.1.3 Productie van bier<br />
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001<br />
235 245 252 253 231 235 249<br />
De GOM <strong>be</strong>drijvengids van 2001 verwijst onder NACEBEL-code 15.96, productie<br />
van bier, <strong>naar</strong> 56 <strong>be</strong>drijven in Vlaanderen. In 2001 telde België volgens de Belgian<br />
Brewers 117 brouwerijen. Dit is een kleine toename tegenover 2000, toen er 113<br />
brouwerijen actief waren. In 1990 waren er 123 brouwerijen actief. Hieruit blijkt<br />
dat ongeveer de helft van de <strong>be</strong>drijven in Vlaanderen gevestigd is.<br />
De evolutie in de bierproductie in België wordt weergegeven in onderstaande<br />
ta<strong>be</strong>l.<br />
Jaar Bierproductie (hl)<br />
2001 15.045.077<br />
2000 14.735.629<br />
1999 14.575.301<br />
1990 14.100.000<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
40
Deze cijfers tonen aan dat er een lichte stijging waar te nemen is in de<br />
bierproductie over de laatste 10 jaar. Een deel van de stijging is een gevolg van<br />
een verhoogde export. Terwijl in 1970 maar 7% van de geproduceerde<br />
hoeveelheid werd uitgevoerd, <strong>be</strong>droeg dit in 2001 reeds 39%.<br />
Het aandeel van Vlaanderen in deze productie <strong>be</strong>droeg in 2001 76,3%. Hieruit<br />
blijkt dat de brouwerijen die in Vlaanderen gevestigd zijn, iets grootschaliger zijn<br />
dan in de andere regio’s. De verschillende Interbrew-vestigingen alleen nemen<br />
65% van de totale bierproductie in België <strong>voor</strong> hun rekening.<br />
4.1.4 Productie van gedestilleerde alcoholische dranken<br />
De GOM <strong>be</strong>drijvengids van 2001 verwijst onder NACEBEL-code 15.91,<br />
vervaardiging van gedestilleerde alcoholische dranken, <strong>naar</strong> 16 <strong>be</strong>drijven.<br />
Onder NACEBEL-code 15.95, vervaardiging van andere niet-gedestilleerde<br />
alcoholische dranken worden 3 <strong>be</strong>drijven vermeld. De meeste <strong>be</strong>drijven zijn<br />
relatief kleinschalig (< 50 werknemers).<br />
De productie van gedestilleerde alcoholische dranken is de laatste jaren redelijk<br />
stabiel en <strong>be</strong>draagt ongeveer 126.000 liter <strong>voor</strong> uit wijn gedestilleerde dranken en<br />
ongeveer 1.869.000 liter <strong>voor</strong> andere gedestilleerde dranken.<br />
4.2 RELEVANTE PROCESSEN<br />
4.2.1 Productie van plantaardige oliën<br />
Plantaardige oliën worden geproduceerd uit zaden, zoals sojabonen, lijnzaad,<br />
koolzaad en zonnebloempitten. In de extractieprocessen dient men echter een<br />
onderscheid te maken tussen de sojabonen, enerzijds, en koolzaad en<br />
zonnebloempitten, anderzijds. Deze laatste heb<strong>be</strong>n immers een hoger vetgehalte,<br />
waardoor in de <strong>voor</strong><strong>be</strong>reidingsfaze reeds de helft van de olie kan gewonnen<br />
worden op mechanische wijze, namelijk door wringing.<br />
Hierna wordt eerst <strong>het</strong> procédé <strong>voor</strong> de verwerking van sojabonen <strong>be</strong>sproken,<br />
zoals dat wordt toegepast bij de meeste oliezaadverwerkende <strong>be</strong>drijven. Daarna<br />
wordt <strong>het</strong> procédé <strong>voor</strong> koolzaad en zonnebloempitten toegelicht, aan de hand<br />
van de verschilpunten met de extractie van sojabonen.<br />
In <strong>be</strong>ide proces<strong>be</strong>schrijvingen (<strong>het</strong> ‘unabated process’) zit reeds een stuk<br />
emissiereductietechnologie van hexaan verwerkt. De integratie van deze<br />
technologie in de basisuitrusting van een extractie-installatie is echter een conditio<br />
sine qua non <strong>voor</strong> een economisch renda<strong>be</strong>le en een explosieveilige<br />
<strong>be</strong>drijfsvoering. Zonder gaswassing van de resthexaandampen die vrijkomen in de<br />
productiehal, zou immers <strong>het</strong> risico op ontploffingen erg groot worden.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
41
4.2.1.1 Extractie van sojabonen<br />
Een stroomschema van <strong>het</strong> extractieproces van sojabonen is weergegeven in<br />
Figuur 3.<br />
De soja-zaden worden eerst gereinigd en vervolgens gedroogd. Door <strong>het</strong><br />
droogproces komt de gebarsten pel los van de kern. Na breking in de riffelwals<br />
worden de pellen afgezogen. De resterende kernen worden in de conditioner<br />
opgewarmd tot 60°C, en daarna in de gladwalsen geplet tot vlokken.<br />
Figuur 3: Stroomschema van <strong>het</strong> extractieproces van sojabonen<br />
Vervolgens wordt de olie geëxtraheerd uit de vlokken door middel van hexaan.<br />
Hiertoe worden de vlokken gedurende 30 minuten gewassen met hexaan volgens<br />
<strong>het</strong> tegenstroomprincipe. Dit ge<strong>be</strong>urt in een extractor. Deze <strong>be</strong>staat uit twee boven<br />
elkaar geplaatste lopende banden en een kastenband. De uitgangsproducten van<br />
deze extractor zijn enerzijds <strong>het</strong> mengsel van olie met hexaan, miscella genaamd,<br />
en anderzijds de uitgeloogde vlokken met nog een <strong>be</strong>langrijke fractie hexaan, <strong>het</strong><br />
meel.<br />
De verdere <strong>be</strong>handeling van <strong>het</strong> meel ge<strong>be</strong>urt in een zogenaamde toaster. Dit is<br />
een cilindervormige kolom, waarin zich een roervleugel en verschillende<br />
verwarmingsbodems <strong>be</strong>vinden. Eén of meerdere van die bodems zijn <strong>voor</strong>zien van<br />
openingen <strong>voor</strong> stoominjectie. Het meel wordt bovenaan toegevoerd en door <strong>het</strong><br />
roerwerk spiraalvormig afgevoerd <strong>naar</strong> de uitgang. De verblijftijd wordt <strong>be</strong>paald<br />
door de producthoogte in de verschillende kamers. Om de hexaan te verdampen<br />
maakt men gebruik van directe stoominjectie. In de toaster ondergaat <strong>het</strong> meel<br />
twee <strong>be</strong>werkingen. In de eerste faze wordt door contact met direct geïnjecteerde<br />
stoom <strong>het</strong> meel hexaanvrij gemaakt. In de tweede faze wordt <strong>het</strong> anti-trypsineenzyme<br />
gedenatureerd door middel van een hitteproces. Dit ge<strong>be</strong>urt door<br />
“toasting” van <strong>het</strong> vochtige meel gedurende 30 minuten. De neutralisatie van dit<br />
enzyme optimaliseert de eiwitopneembaarheid bij runderen. Het schroot dat met<br />
een vochtgehalte van 20% uit de toaster komt, ondergaat in een meeldroger -van<br />
<strong>het</strong> wervel<strong>be</strong>d –principe- een verdere droging tot 13%. Daarna slaat men <strong>het</strong> op in<br />
silo’s om <strong>het</strong> vervolgens extern te verwerken tot allerlei voedsel- en<br />
voedertoepassingen.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
42
De verdere <strong>be</strong>handeling van de miscella <strong>be</strong>staat uit <strong>het</strong> uitkoken van hexaan in de<br />
destillatiefase. Zo <strong>be</strong>komt men ruwe sojaolie. De destillatie <strong>be</strong>staat uit een aantal<br />
hoofdverdampers, gevolgd door een naverdamper en een stripper in een hoogvacuümkolom.<br />
Voor opwarming maakt men gebruik van toasterdampen.<br />
Alle dampen van de toaster en de destillatiedampen worden, na condensatie,<br />
gecollecteerd in een hexaanwaterafscheider. In de hexaan-waterafscheider treedt<br />
een ontmenging op van <strong>het</strong> water-solvent mengsel. Het solvent vormt in deze tank<br />
een supernatans, en wordt opnieuw <strong>naar</strong> <strong>het</strong> extractiecircuit gestuurd. Op die<br />
manier recupereert men <strong>het</strong> merendeel van <strong>het</strong> gebruikte solvent.<br />
Een kleine fractie hexaandampen kan evenwel nog op diffuse wijze vrijkomen uit<br />
<strong>het</strong> hexaancircuit, de extractor en de toaster, onder andere via de <strong>be</strong>- en<br />
ont<strong>lucht</strong>ingsventielen. Om dit te vermijden zet men de ganse procesinstallatie in<br />
lichte onderdruk. Dit ge<strong>be</strong>urt door middel van een ventilator, dewelke de<br />
resthexaandampen <strong>naar</strong> een gaswasinstallatie stuurt. Het wasproces is<br />
weergegeven in Figuur 4:<br />
Figuur 4: Gaswassing van afgassen uit solventextractie van plantaardige olie<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
43
De resthexaandampen worden gecollecteerd in een absorptiekolom. Hier worden<br />
ze door wassing met gekoelde absorptieolie in tegenstroom gecondenseerd. Na<br />
opwarming in een <strong>voor</strong>verwarmer komen ze terecht in een desorptiekolom. Hier<br />
worden de vrijgekomen hexaandampen onder vacuüm afgezogen en na<br />
condensatie afgevoerd <strong>naar</strong> de hexaanwaterafscheider en zo terug opgenomen in<br />
<strong>het</strong> hexaancircuit.<br />
4.2.1.2 Extractie van koolzaad en zonnebloempitten<br />
Het extractieproces <strong>voor</strong> koolzaad en zonnebloempitten vertoont enige<br />
verschilpunten met dat van sojabonen, zoals kan afgeleid worden uit <strong>het</strong><br />
stroomschema in Figuur 5.<br />
Figuur 5: Stroomschema van <strong>het</strong> extractieproces van koolzaad en zonnebloempitten<br />
De <strong>be</strong>langrijkste verschilpunten zijn:<br />
Doordat koolzaad en zonnebloempitten een zachtere pel heb<strong>be</strong>n, hoeft de<br />
<strong>voor</strong><strong>be</strong>reidingsfase niet <strong>voor</strong>zien te zijn van een breekfase;<br />
Wegens <strong>het</strong> hoger vetgehalte kan een gedeelte van de olie ook mechanisch<br />
uitgerperst worden. Dit ge<strong>be</strong>urt in de fase waarin de gevlokte zaden tot<br />
cakes worden omgevormd.<br />
4.2.1.3 Verdere verwerking van de ruwe olie<br />
De ruwe olie wordt vervolgens water-ontslijmd. Dit ge<strong>be</strong>urt in de lecithineafdeling.<br />
De uiteindelijke ontslijmde olie ondergaat een verdere raffinage. Dit<br />
houdt in dat de olie ontdaan wordt van ongewenste stoffen, zoals vaste<br />
<strong>be</strong>standdelen en andere stoffen die geur en smaak negatief <strong>be</strong>ïnvloeden.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
44
4.2.2 Productie van brood en koekjes<br />
In de productie van brood wordt <strong>het</strong> rijzen gerealiseerd door de toepassing van<br />
gist. Tijdens <strong>het</strong> rijzen metaboliseert de gist de suikers en zetmelen in <strong>het</strong><br />
brooddeeg. Daarbij vinden verschillende chemische reacties plaats, waarvan de<br />
eindproducten <strong>voor</strong>namelijk CO2 en ethanol zijn. De CO2 is noodzakelijk opdat<br />
<strong>het</strong> brood zou rijzen. Het ethanol daarentegen verdampt. Ethanol blijkt dan ook<br />
verantwoordelijk <strong>voor</strong> 95% van de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> bij de broodproductie. De<br />
<strong>be</strong>langrijkste bron van <strong>emissies</strong> is de oven. Het ethanol wordt weliswaar<br />
aangemaakt tijdens <strong>het</strong> rijsproces, maar verdampt slechts in <strong>be</strong>perkte mate zolang<br />
de temperatuur lager blijft dan 77 °C. Het grootste deel van <strong>het</strong> ethanol komt<br />
bijgevolg pas vrij tijdens <strong>het</strong> bakproces, waarbij de temperaturen kunnen oplopen<br />
tot meer dan 200 °C.<br />
In de productie van koekjes daarentegen, maakt men meestal gebruik van<br />
bakpoeder, waardoor men een chemisch rijsproces verkrijgt. In principe komen<br />
dus geen <strong>VOS</strong> vrij. De enige bron van <strong>VOS</strong> zou de toevoeging van <strong>be</strong>paalde<br />
alcoholhoudende aroma’s in sommige producten kunnen zijn, en de <strong>be</strong>perkte<br />
fractie van producten (bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld suikerwafels) waaraan toch gist wordt<br />
toegevoegd (Corona-Lotus, 2003).<br />
4.2.3 Productie van bier<br />
Bier is een drank die <strong>be</strong>komen wordt door alcoholische gisting van een waterig<br />
extract van gekiemde granen (meestal gerst), gekookt met hop. De grondstoffen<br />
zijn gerst (eventueel een andere graansoort of zetmeelbron), hop, water en gist.<br />
Het eigenlijke productieproces van bier <strong>be</strong>staat uit vijf stappen:<br />
Mouten<br />
In deze eerste fase wordt de gerst gedrenkt in water, zodat hij gaat weken en<br />
vervolgens kan gaan kiemen. De kieming ge<strong>be</strong>urt onder gecontroleerde<br />
omstandigheden op de weekvloer of in kasten of trommels van de mouterij. Dit<br />
kiemproces zorgt <strong>voor</strong> een activering van enzymen, waardoor een aantal stoffen<br />
(<strong>voor</strong>namelijk zetmeel) oplosbaar gemaakt worden, om in een latere fase<br />
vrijgesteld te worden. Na een zekere tijd zet men de kieming stop door de mout te<br />
drogen. Dit droogproces geschiedt in een zogenaamde eest. De manier van drogen<br />
is sterk <strong>be</strong>palend <strong>voor</strong> de latere kleur, geur en smaak van <strong>het</strong> bier.<br />
Het mouten van <strong>het</strong> graan ge<strong>be</strong>urt vaak niet in de brouwerij zelf, maar wel in<br />
aparte mouterijen. Eventuele <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>, gekoppeld aan <strong>het</strong> moutproces,<br />
worden dan ook niet gerelateerd aan de brouwerij, maar wel aan de mouterij.<br />
Brouwen<br />
Na <strong>het</strong> vermalen van <strong>het</strong> mout in de schrootmolens, wordt <strong>het</strong> met water<br />
vermengd, en in de brouwketels op een temperatuur gebracht die een optimale<br />
werking van de enzymen garandeert. Het zetmeel, en de andere <strong>be</strong>standdelen,<br />
komen zo in oplossing en vormen een zoete vloeistof, <strong>het</strong> wort.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
45
De onoplosbare <strong>be</strong>standdelen (de draf) wordt daarna afgescheiden van de<br />
oplosbare in filtreerkuipen. Vervolgens voegt men hop toe aan <strong>het</strong> wort, en laat<br />
men <strong>het</strong> geheel koken in kookketels. Hierdoor verkrijgt <strong>het</strong> gehopte wort zijn<br />
bitterheid en wordt <strong>het</strong> mengsel gesteriliseerd. Tevens worden eiwitten<br />
gecoaguleerd, die anders zouden zorgen <strong>voor</strong> een troe<strong>be</strong>l bier.<br />
Gisting<br />
Na afkoeling voegt men aan <strong>het</strong> gehopte wort gist toe. De gist zet de suikers om in<br />
alcohol en koolzuurgas. Hierdoor worden tevens een aantal ongewenste<br />
producten gevormd, die dienen verwijderd te worden.<br />
Voornamelijk vanaf dit stadium kunnen <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> vrijkomen, onder de vorm<br />
van ethanol. Weliswaar stoten ook de <strong>voor</strong>gaande processtappen v<strong>lucht</strong>ige stoffen<br />
uit zoals aldehyden en ethylacetaat, maar <strong>het</strong> aandeel hiervan is veel kleiner dan<br />
dat van ethanol. (MRI, 1996)<br />
Lagering<br />
De verwijdering van ongewenste stoffen ge<strong>be</strong>urt tijdens de lagering. In deze fase<br />
wordt <strong>het</strong> gegiste bier gedurende langere tijd opgeslagen in gekoelde tanks. Hierin<br />
grijpt een tweede gisting plaats, waardoor <strong>het</strong> bier verzadigd geraakt met<br />
koolzuurgas, de gist <strong>be</strong>zinkt, en waardoor <strong>het</strong> bier in <strong>het</strong> algemeen gaat rijpen.<br />
Filtratie en afvullen<br />
In een laatste stap worden alle onoplosbare <strong>be</strong>standdelen uit <strong>het</strong> bier gefilterd<br />
door middel van filters op kieselguhr. Hierna wordt <strong>het</strong> bier (na een eventuele<br />
bijkomende thermische sterilisatiestap) afgevuld in vaten, flesjes of blik.<br />
Het is <strong>voor</strong>al in deze laatste stap dat <strong>VOS</strong> (hoofdzakelijk ethanol) vrijkomen (MRI,<br />
1996).<br />
4.2.4 Productie van gedestilleerde alcoholische dranken<br />
Het vervaardigen van gedestilleerde alcoholische dranken, ook kortweg<br />
brandewijnen genoemd, omvat onder andere cognac, whisky, gin, rum, wodka en<br />
jenever. Voor elk van deze dranken worden specifieke grondstoffen gebruikt.<br />
Het productieproces <strong>be</strong>staat in wezen uit twee grote stappen:<br />
Het vergisten van één of andere suikerbron in aanwezigheid van water en<br />
gist tot een alcoholhoudende, wijnachtige vloeistof. Het alcoholgehalte van<br />
deze vloeistof ligt in de grootteorde van 7 à 10 %;<br />
Het destilleren van de wijnachtige vloeistof tot een brandewijn met een<br />
alcoholgehalte van 30 à 40 %.<br />
In functie van <strong>het</strong> soort van gedestilleerde drank dat men wenst te <strong>be</strong>reiden,<br />
worden <strong>be</strong>ide stappen aangepast. Hierna wordt enkel de <strong>be</strong>reiding van jenever (en<br />
gin en wodka) <strong>be</strong>sproken, omdat cognac-, whisky- en rum- destillatie in<br />
Vlaanderen niet <strong>voor</strong>komen.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
46
Grondstof<br />
De grondstof van deze drie dranken <strong>be</strong>staat in de meeste gevallen uit melasse of<br />
granen, en, in <strong>het</strong> geval van wodka, ook uit aardappelen.<br />
Alcoholische gisting<br />
De <strong>be</strong>reiding van de zogenaamde moutwijn verloopt zoals die van bier, met dit<br />
grote verschil dat er geen hop toegevoegd wordt, en dat er niet gekookt wordt. Op<br />
die manier blijven de enzymen actief, en worden alle suikers omgezet tot ethanol.<br />
Destillatie<br />
De destillatie van jenever ge<strong>be</strong>urt in aanwezigheid van plantenextracten, die hun<br />
aroma’s overdragen op de alcoholische drank. Bij gin en wodka is dit niet <strong>het</strong><br />
geval. Bij wodka streeft men zelfs <strong>naar</strong> een neutrale smaak door eventuele aroma’s<br />
te verwijderen met actief kool.<br />
4.3 BESCHIKBARE EMISSIEGEGEVENS<br />
4.3.1 Algemeen<br />
Corinair<br />
Voor de totale voedingsindustrie in België wordt 963 ton <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> gemeld<br />
<strong>voor</strong> <strong>het</strong> jaar 1994.<br />
Rains<br />
Rains maakt gebruik van een emissiefactor van 0,22 kg/inwoner.jaar <strong>voor</strong> de<br />
productie van brood, wijn, bier en sterke drank. Dit levert <strong>voor</strong> Vlaanderen een<br />
schatting van ongeveer 1.307 ton op <strong>voor</strong> 1999. De productie van plantaardige<br />
oliën is niet in deze emissiefactor opgenomen.<br />
EIL<br />
De EIL <strong>be</strong>schikt <strong>voor</strong> de voedings- en genotsmiddelenindustrie over gegevens van<br />
een 145-tal <strong>be</strong>drijven (niet volledig). De evoluties van de gemelde <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong><br />
worden weergegeven in onderstaande ta<strong>be</strong>l, alsook de bijschattingen <strong>voor</strong> de<br />
collectief geregistreerde <strong>be</strong>drijven.<br />
Individueel<br />
geregistreerde<br />
<strong>be</strong>drijven<br />
Collectief<br />
geregistreerde<br />
<strong>be</strong>drijven<br />
<strong>VOS</strong>-emissie (ton/jaar)<br />
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000<br />
1.402 1.131 1.450 1.368 1.375 1.069 1.342 1.064<br />
1.546 1.556 1.595 1.457 1.645 1.764 1.796 1.873<br />
Totaal 2.948 2.687 3.045 2.825 3.020 2.833 3.138 2.937<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
47
De totale emissie schommelt tussen 2.600 en 3.100 ton/jaar. Waar de <strong>emissies</strong> van<br />
de individueel geregistreerde <strong>be</strong>drijven een licht dalend verloop lijken te vertonen,<br />
kent de bijschatting <strong>voor</strong> de collectief geregistreerde <strong>be</strong>drijven een stijgende<br />
evolutie. De <strong>emissies</strong> van de individueel geregistreerde <strong>be</strong>drijven zijn<br />
<strong>voor</strong>namelijk gerelateerd aan drie <strong>be</strong>drijven, die ruwe plantaardige olie<br />
produceren. Voor <strong>het</strong> overige <strong>be</strong>treft <strong>het</strong> <strong>voor</strong>al <strong>emissies</strong> van stookinstallaties.<br />
De bijschatting <strong>voor</strong> de collectief geregistreerde <strong>be</strong>drijven <strong>be</strong>treft <strong>voor</strong>namelijk, in<br />
dalende hoeveelheid, <strong>het</strong> bakken van brood, <strong>het</strong> brouwen van bier en de productie<br />
van koekjes.<br />
Voor <strong>het</strong> referentiejaar 2000 geven we hierna een detaillering van de <strong>emissies</strong> per<br />
activiteit:<br />
Activiteit <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> in 2000 (ton)<br />
Plantaardige oliën 1.064<br />
Brood 744<br />
Koekjes 235<br />
Bier 394<br />
Gedestilleerde dranken 9<br />
Roken van vis 2<br />
Verbrandingsprocessen in voedingsindustrie 488<br />
TOTAAL 2.937<br />
4.3.2 Emissies per activiteit<br />
4.3.2.1 Productie van plantaardige oliën<br />
De extractie van de ruwe olie vormt <strong>het</strong> proces dat de meeste <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong><br />
genereert. In de literatuur zijn hier<strong>voor</strong> emissiefactoren gerapporteerd, die echter<br />
sterk uiteenlopen:<br />
IFARE vermeldt een emissiefactor van 0,7 - 2 kg <strong>VOS</strong>/ton grondstof;<br />
In Nederland werden emissiefactoren van 0,997 kg hexaan/ton grondstof<br />
in 1990 en 0,784 kg hexaan /ton grondstof in 1992 afgeleid (hexaan vormt<br />
99% van de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>), op basis van gegevens van 9 <strong>be</strong>drijven;<br />
De solventrichtlijn vermeldt plafonds in de vorm van emissiefactoren. Deze<br />
<strong>be</strong>dragen 1 kg/ ton raap- en zonnebloemzaad, 0,8 kg/ton soja (normale<br />
maling), 1,2 kg/ton soja (witte vlokken) en 3 kg/ton grondstoffen <strong>voor</strong><br />
overige zaden;<br />
Cargill <strong>be</strong>rekende, op basis van emissiemetingen, solventbalansen en<br />
laboratoriumproeven dat, <strong>voor</strong> zijn huidige (2002) olie-extractie<strong>be</strong>drijven in<br />
Vlaanderen, de totale <strong>VOS</strong>-emissie momenteel gemiddeld 0,5 à 0,6 en<br />
maximaal 0,8 à 0,9 kg/ton grondstof <strong>be</strong>draagt. Deze gemiddelde emissie is<br />
de som van geleide en diffuse <strong>emissies</strong> binnen de fabriek en van<br />
hexaanresten in de olie en <strong>het</strong> schroot dat de fabriek verlaat, en is in<br />
optimale omstandigheden als volgt samengesteld:<br />
- Geleide <strong>emissies</strong>: 0,11 kg/ton grondstof;<br />
- Diffuse <strong>emissies</strong> (ten gevolge van onderhoudswerken en storingen):<br />
0,14 kg/ton grondstof<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
48
- Hexaanresten in olie en schroot: 0,25 kg/ton grondstof<br />
Ter vergelijking:<br />
- In 2000, vóór de invoering van een aantal procesoptimalisaties,<br />
<strong>be</strong>droeg de totale emissie nog 0,70 à 0,80 kg/ton. Hiervan was 0,50<br />
à 0,60 kg/ton afkomstig van geleide en diffuse <strong>emissies</strong>, en 0,25<br />
kg/ton uit hexaanresten in olie en schroot;<br />
- Vóór 1980 lagen deze maxima nog in de buurt van 1,2 à 1,3 kg/ton.<br />
Het onderscheid tussen de geleide en diffuse <strong>emissies</strong> enerzijds (maw de <strong>emissies</strong><br />
die vrijkomen in de fabriek zelf) en de hexaanresten uit olie en schroot (die dus<br />
vrijkomen na <strong>het</strong> verlaten van de fabriek) anderzijds, is van <strong>be</strong>lang <strong>voor</strong> de<br />
<strong>be</strong>rekening van de totale <strong>emissies</strong> uit de extractie van plantaardige olie. In de EILcijfers<br />
van sommige Cargill-vestigingen werden immers de hexaanresten na <strong>het</strong><br />
verlaten van de fabriek meegeteld, in andere niet. Wanneer men de optelsom<br />
maakt van de totale <strong>emissies</strong> van alle vier Cargill-vestigingen in <strong>het</strong> jaar 2000,<br />
komt men op een totaal van 1.429 ton (tov 1064 ton in EIL). Hierbij dienen nog de<br />
<strong>emissies</strong> van Oliefabriek Vandamme opgeteld te worden. Deze <strong>be</strong>droegen in <strong>het</strong><br />
jaar 2000 ongeveer 60 ton. Dit brengt <strong>het</strong> totaal aan <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> uit de<br />
plantaardige olie-extractie in 2000 op 1.489 ton.<br />
Ter vergelijking: in de studie van de UG worden twee emissiecijfers weerhouden<br />
<strong>voor</strong> de emissie door de extractie van plantaardige oliën. Weliswaar gelden deze<br />
cijfers <strong>voor</strong> 1999. Wanneer men dezelfde <strong>be</strong>rekeningsredenering als in de UGstudie<br />
toepast op de basiscijfers <strong>voor</strong> 2000, vindt men <strong>emissies</strong> van 1.123 ton<br />
respectievelijk 1.164 ton:<br />
Het eerste cijfer werd <strong>be</strong>rekend uitgaande van <strong>het</strong> emissiecijfer uit de EIL<br />
(1.064 ton <strong>voor</strong> 2000), dat drie van de vier <strong>be</strong>drijven in Vlaanderen<br />
vertegenwoordigt. Dit cijfer werd geëxtrapoleerd <strong>naar</strong> de vier <strong>be</strong>drijven, op<br />
basis van cijfers aangaande de hoeveelheid verwerkte grondstoffen. In deze<br />
<strong>be</strong>rekening werd echter geen rekening gehouden met de rest<strong>emissies</strong> uit<br />
olie en schroot, wat de lage waarde verklaart;<br />
Het tweede cijfer werd <strong>be</strong>rekend uit een schatting van <strong>het</strong> jaarlijks tonnage<br />
verwerkt zaad door de vier <strong>be</strong>drijven, en op basis van een emissiefactor die<br />
<strong>be</strong>rekend werd uit emissiegegevens en verwerkte hoeveelheden<br />
grondstoffen van de individuele <strong>be</strong>drijven. Ook hier werd geen rekening<br />
gehouden met de rest<strong>emissies</strong> uit olie en schroot.<br />
4.3.2.2 Productie van brood<br />
Verschillende bronnen melden verschillende emissiefactoren <strong>voor</strong> de productie<br />
van brood:<br />
Volgens IFARE variëren de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> tussen 0 – 8,0 kg/ton brood. Als<br />
Europees gemiddelde wordt gerekend met 4,3 kg/ton eindproduct;<br />
VMM hanteert een emissiefactor van 4,5 kg/ton brood. Het is deze<br />
emissiefactor die gebruikt werd <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>rekening van de <strong>emissies</strong> uit de<br />
broodproductie in de bijschatting van collectief geregistreerde <strong>be</strong>drijven.<br />
Het Nederlandse Bakkerij Centrum (NBC) <strong>be</strong>paalde een theoretische<br />
emissiefactor van 6 kg ethanol/ton brood. Over de fractie daarvan die<br />
daadwerkelijk vrijkomt, <strong>be</strong>staan tegenstrijdige gegevens. Metingen door <strong>het</strong><br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
49
ingenieursbureau DHV (in 1993 en 1994) wezen op een gemiddelde uitstoot<br />
van 59 g/baal (= 50kg) meel of 0,8 kg/ton brood (bij een verhouding<br />
meel/brood van 0,66). TNO daarentegen vond een emissie van 5,1 kg/ton<br />
brood. Aangaande de fracties ethanol die in <strong>het</strong> brood achterblijven,<br />
werden in literatuur omgekeerd evenredige cijfers gevonden: 5,3 à 0,53<br />
kg/ton brood (NBOV, 2002). Redelijkerwijze kan men dus aannemen dat<br />
de gemiddelde ethanol –emissie bij <strong>het</strong> bakken van brood zich situeert rond<br />
3 kg/ton brood.<br />
De hoeveelheid geproduceerde <strong>VOS</strong> is functie van de hoeveelheid gist die aan <strong>het</strong><br />
bakmengsel wordt toegevoegd, en van de tijd die de gist krijgt om te reageren<br />
<strong>voor</strong>aleer <strong>het</strong> brood gebakken wordt (EPA, 1992)<br />
In ieder geval komt <strong>het</strong> merendeel van de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> vrij tijdens de bakfase.<br />
DHV concludeerde uit metingen dat de <strong>emissies</strong> tijdens de rijs- en opmaakfase van<br />
<strong>het</strong> brood verwaarloosbaar zijn ten opzichte van die tijdens <strong>het</strong> bakken: 0,001<br />
g/baal meel tegenover 59 g/baal meel. Dit wordt <strong>be</strong>vestigd door Amerikaans<br />
onderzoek (EPA, 1992). De verklaring is als volgt: <strong>het</strong> ethanol wordt weliswaar<br />
aangemaakt tijdens <strong>het</strong> rijsproces, maar verdampt slechts in <strong>be</strong>perkte mate zolang<br />
de temperatuur lager blijft dan 77 °C.<br />
Over <strong>het</strong> al dan niet verbranden van <strong>het</strong> vrijgekomen ethanol in de oven <strong>be</strong>staat<br />
geen eensgezindheid: sommige bronnen suggereren dat minstens een deel ervan<br />
verbrandt. In dat geval is deze vorm van naverbranding aanzienlijk relevanter in<br />
direct gestookte ovens dan in indirecte ovens. Het NBC is echter die mening niet<br />
toegedaan.<br />
Op basis van <strong>het</strong> gemiddelde van deze emissiefactoren, namelijk 3,3 kg/ton, en de<br />
broodproductie (165.297 ton in 2000), <strong>be</strong>komt men een waarden 545 ton/jaar. De<br />
emissie wordt gegeneerd door een groot aantal <strong>be</strong>drijven, vermits er in<br />
Vlaanderen 84 industriële bakkerijen en minimaal 586 warme bakkers gesitueerd<br />
zijn.<br />
Vermits de broodproductie in de periode 1995 – 2001 volgens de Prodcomstatistieken<br />
van 119 <strong>naar</strong> 173 kton gestegen is, kan men ervan uitgaan dat er zich<br />
een gelijkaardige evolutie in de <strong>emissies</strong> heeft <strong>voor</strong>gedaan.<br />
4.3.2.3 Productie van koekjes<br />
Voor de productie van koekjes rapporteert TNO een emissiefactor van 1 kg/ton<br />
eindproduct. Voor Vlaanderen zou dit dit een emissie geven van 235 ton <strong>VOS</strong> in<br />
2000.<br />
Nochtans lijkt deze waarde aan de hoge kant te liggen. Bij de productie van<br />
koekjes wordt immers geen gebruik gemaakt van gist (<strong>be</strong>halve <strong>voor</strong> enkele<br />
specifieke producten zoals suikerwafels), maar wel van bakpoeder<br />
(natriumbicarbonaat). Dit laatste agens zorgt <strong>voor</strong> een chemisch rijsproces, waarbij<br />
CO2 wordt vrijgezet door een splitsing van H2CO3 tot CO2 en H2O. De enige<br />
mogelijke bron van <strong>VOS</strong> is de toevoeging van alcoholhoudende aroma’s in<br />
sommige cakes of biscuits. Deze hoeveelheden zijn evenwel erg klein.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
50
4.3.2.4 Productie van bier<br />
Bij de productie van bier komen <strong>VOS</strong> <strong>voor</strong>namelijk vrij onder de vorm van<br />
ethanol, en dit vanaf <strong>het</strong> stadium van de alcoholische gisting. Weliswaar stoten<br />
ook de <strong>voor</strong>gaande processtappen v<strong>lucht</strong>ige stoffen uit, zoals aldehyden en<br />
ethylacetaat, maar <strong>het</strong> aandeel hiervan is veel kleiner dan dat van ethanol.<br />
De <strong>be</strong>langrijkste ethanol-uitstoot grijpt plaats tijdens <strong>het</strong> afvullen van flesjes,<br />
blikken en vaten. Dit verschijnsel werd aangetoond aan de hand van talrijke<br />
metingen die werden uitgevoerd op brouwerijen in de Verenigde Staten (MRI,<br />
1996). Het rapport vermeldt cijfers variërend tussen 0,011 en 0,019 kg/hl bier. De<br />
<strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> uit andere processtappen zijn, hiermee vergeleken, verwaarloosbaar.<br />
De Atmospheric Emission Inventory Guidebook vermeldt anderzijds een globale<br />
emissiefactor van 0,035 kg/hl bier. (VITO, 1999)<br />
Gezien <strong>het</strong> feit dat de eerste emissiefactor een deelstap in de productie <strong>be</strong>treft,<br />
terwijl de tweede <strong>het</strong> globale productieproces omvat, lijken deze twee cijfers met<br />
elkaar in overeenstemming te zijn.<br />
Op basis van de Belgische bierproductie (14.735.629 hectoliter in 2000), een Vlaams<br />
aandeel hierin van 76,3%, en een globale emissiefactor van 0,035 kg/hl bier,<br />
kunnen de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> <strong>voor</strong> Vlaanderen geschat worden op 393 ton/jaar. De<br />
evolutie van de <strong>emissies</strong> loopt parallel met de lichte stijging van de bierproductie<br />
in de periode 1990 – 2001, met name van 14 <strong>naar</strong> 15 miljoen hectoliter.<br />
De EIL <strong>be</strong>vat enkel gegevens van Interbrew, met name 12 ton <strong>VOS</strong> in 2000. Het<br />
gaat hier echter enkel om de (geleide) <strong>emissies</strong> uit de schouw van een brander.<br />
Emissies uit <strong>het</strong> productieproces worden niet vermeld.<br />
In 1997 voerde de federatie, Belgian Brewers, een enquête uit bij haar leden. Deze<br />
peilde ook <strong>naar</strong> <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>. Geen enkel <strong>be</strong>drijf heeft bij <strong>het</strong> invullen van de<br />
enquête <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> gerapporteerd.<br />
4.3.2.5 Productie van gedestilleerde alcoholische dranken<br />
Emissiefactoren van 3,5 kg/hl <strong>voor</strong> uit wijn gedestilleerde dranken en 0,4 kg/hl<br />
<strong>voor</strong> andere gedestilleerde dranken worden gehanteerd. (Atmospheric Emission<br />
Inventory Guidebook)<br />
De totale productie in Vlaanderen van uit wijn gedestilleerde dranken was in 2000<br />
108.364 liter en <strong>voor</strong> andere gedestilleerde dranken 1.406.441 liter. De totale <strong>VOS</strong>emissie<br />
afkomstig van de productie van gedestilleerde alcoholische dranken wordt<br />
bijgevolg geschat op 9 ton.<br />
4.3.2.6 Roken van vis<br />
Gezien <strong>het</strong> lage emissieniveau nemen we <strong>het</strong> door EIL vermelde cijfer aan van 2,1<br />
ton <strong>voor</strong> <strong>het</strong> jaar 2000.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
51
4.3.3 Overzicht<br />
Volgende ta<strong>be</strong>l geeft een overzicht van de schattingen van <strong>het</strong> huidige<br />
emissieniveau, per activiteit. Hieraan dienen de <strong>emissies</strong> uit<br />
verbrandingsprocessen toegevoegd te worden, dewelke volgens EIL in 2000<br />
ongeveer 488 ton <strong>be</strong>droegen. Ter vergelijking worden in een tweede kolom de EILcijfers<br />
toegevoegd.<br />
Activiteit <strong>VOS</strong>-emissie volgens<br />
<strong>be</strong>rekening per activiteit<br />
(ton in 2000)<br />
Productie van plantaardige oliën 1.489 1.064<br />
Productie van brood 545 744<br />
Productie van koekjes 235 235<br />
Productie van bier 393 394<br />
Productie van gedestilleerde<br />
alcoholische dranken<br />
9 9<br />
Roken van vis 2 2<br />
Emissies uit verbrandingsprocessen 488 488<br />
Totaal 3.160 2.937<br />
<strong>VOS</strong>-emissie volgens EIL<br />
(ton in 2000)<br />
De cijfers <strong>voor</strong> brood en bier moeten met de nodige <strong>voor</strong>zichtigheid gehanteerd<br />
worden. Verschillende bronnen hanteren met name sterk uiteenlopende<br />
emissiefactoren <strong>voor</strong> identieke productieprocessen. Dit is specifiek <strong>het</strong> geval bij de<br />
productie van brood.<br />
4.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN<br />
4.4.1 Productie van plantaardige oliën<br />
4.4.1.1 Brongerichte maatregelen<br />
4.4.1.1.1 Mechanische winning van de ruwe olie<br />
Beschrijving<br />
De mechanische winning van ruwe olie <strong>be</strong>staat uit <strong>het</strong> vrijstellen van de olie door<br />
<strong>het</strong> uitpersen van de zaden, zonder daarna nog een solventextractie toe te passen.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Deze techniek wordt momenteel reeds toegepast bij de winning van koolzaad en<br />
zonnebloempit-olie, maar niet bij de extractie van sojabonen. Dit heeft te maken<br />
met <strong>het</strong> initiële vetgehalte: koolzaad en zonnebloempitten <strong>be</strong>vatten ongeveer 50%<br />
olie, terwijl sojabonen slechts 20% olie <strong>be</strong>vatten. Deze 30% extra olie kunnen<br />
gemakkelijk op mechanische wijze gewonnen worden. Het winnen van de laatste<br />
20% op deze wijze is echter economisch niet haalbaar.<br />
Implementatiegraad<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
52
Ondanks <strong>het</strong> lagere rendement wordt de techniek van de volledig mechanische<br />
winning van olie momenteel toegepast bij een <strong>be</strong>perkt aantal <strong>be</strong>drijven in<br />
Scandinavië. Dit ge<strong>be</strong>urt echter onder druk van de publieke opinie, die <strong>be</strong>vreesd is<br />
<strong>voor</strong> <strong>het</strong> risico dat eventueel hexaan zou achterblijven in de olie of <strong>het</strong> schroot, en<br />
dus niet zozeer uit milieu-overwegingen.<br />
Rendement<br />
Het rendement van de mechanische oliewinning is aanzienlijk lager dan die van<br />
de solventextractie, zeker wat <strong>be</strong>treft de toepassing bij sojabonen. Door persing<br />
kan <strong>het</strong> oliegehalte hooguit gereduceerd worden tot 12%, terwijl solventextractie<br />
een restconcentratie haalt van maximaal 1%.<br />
Kostprijs<br />
Over <strong>het</strong> alternatief van mechanische extractie zijn geen kostprijsgegevens <strong>be</strong>kend.<br />
Alleszins doet de olie-extraheerder een financieel nadeel tijdens de exploitatie,<br />
omdat hij minder olie kan recupereren uit de grondstof. Anderzijds wordt<br />
olierijker meel ook niet <strong>be</strong>ter <strong>be</strong>taald in Vlaanderen. De producent heeft er dus alle<br />
<strong>be</strong>lang bij een maximum aan olie te onttrekken.<br />
Interdependentie<br />
Doordat <strong>het</strong> rendement van de mechanische oliewinning over <strong>het</strong> algemeen lager<br />
ligt, is een grotere input van ruwe zaden vereist <strong>voor</strong> eenzelfde netto olieproductie.<br />
4.4.1.1.2 Superkritische CO2-extractie<br />
Beschrijving<br />
Superkritische fluida zijn vloeistoffen of gassen die boven een <strong>be</strong>paalde druk en<br />
temperatuur worden gebracht, zodat ze over <strong>be</strong>paalde eigenschappen gaan<br />
<strong>be</strong>schikken die ze bij eerder normale druk en temperaturen niet heb<strong>be</strong>n. Zo wordt<br />
CO2 bij een druk van 74 bar en een temperatuur van 31°C vloeibaar, en heeft de<br />
eigenschap om niet-polaire stoffen op te lossen. Als dusdanig kan superkritisch<br />
CO2 gebruikt worden als alternatief <strong>voor</strong> organische solventen bij de extractie van<br />
plantaardige olie.<br />
Volgens dit principe worden reeds cafeïne en theïne onttrokken aan koffie<br />
respectievelijk thee.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De toepassing van superkritische extractie vergt een installatie die volledig<br />
verschillend is van die <strong>voor</strong> solventextractie. De integratie van deze techniek vergt<br />
dan ook een volledig nieuwe installatie. Dit vormt een hoge drempel <strong>voor</strong><br />
<strong>be</strong>staande <strong>be</strong>drijven.<br />
Bovendien is er geen enkele kennis <strong>voor</strong>handen in verband met proces- of<br />
voedselveiligheid <strong>voor</strong> de extractie met CO2.<br />
Implementatiegraad<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
53
Deze techniek wordt momenteel nergens ter wereld op industriële schaal<br />
toegepast. De ervaring is <strong>be</strong>perkt tot tests op laboschaal.<br />
Rendement<br />
Aangezien er nog geen toepassing op industriële schaal <strong>be</strong>staat, zijn hierover geen<br />
gegevens <strong>be</strong>kend.<br />
Kostprijs<br />
Aangezien er nog geen toepassing op industriële schaal <strong>be</strong>staat, zijn hierover geen<br />
gegevens <strong>be</strong>kend.<br />
Interdependentie<br />
Bij <strong>het</strong> superkritisch extractieprocédé wordt CO2 als solvent gebruikt. Mogelijk<br />
komt CO2 hierbij vrij, door geleide of diffuse <strong>emissies</strong>. Anderzijds wordt, <strong>voor</strong> de<br />
aanmaak van <strong>het</strong> solvent, CO2 uit de <strong>lucht</strong> gecapteerd. Het globale effect op de<br />
uitstoot van broeikasgassen is dus wellicht negatief.<br />
Verdere gegevens over de juiste procesvoering ontbreken, waardoor deze <strong>emissies</strong><br />
ook niet juist kunnen ingeschat worden.<br />
4.4.1.2 Nageschakelde technieken<br />
4.4.1.2.1 Optimalisatie van de toasting van meel<br />
Beschrijving<br />
In een klassieke toaster (zie punt 4.2.1) ge<strong>be</strong>urt de directe stoominjectie enkel in de<br />
drie bovenste verwarmingsbodems (kamers).<br />
Ter <strong>be</strong>perking van <strong>het</strong> resthexaangehalte kan de toaster vervangen worden door<br />
een toaster die bovenaan over 4 extra flashbodems <strong>be</strong>schikt en waarin de volledige<br />
injectie uitsluitend op de laatste (onderste) kamer ge<strong>be</strong>urt. Dit zorgt <strong>voor</strong> een<br />
langere contacttijd van <strong>het</strong> meel met de stoom en dus een verlaging van <strong>het</strong><br />
resthexaangehalte in <strong>het</strong> meel. Op zijn <strong>be</strong>urt leidt dit tot een <strong>be</strong>langrijke reductie<br />
van hexaan<strong>emissies</strong> via de ont<strong>lucht</strong>ing van de flashschroef, de meeldroger en de<br />
koeler (die via de omweg van de gaswassing in <strong>het</strong> hexaancircuit gerecupereerd<br />
worden).<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Het gaat hier om klassieke technologie die bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld ook gebruikt wordt in de<br />
petrochemie.<br />
Implementatiegraad<br />
De vervanging van de klassieke toaster door een geoptimaliseerd type was in 2000<br />
nog bij geen enkel olie-extractie<strong>be</strong>drijf in Vlaanderen doorgevoerd.<br />
In 2002 echter was de implementatiegraad reeds opgelopen tot 95% van de<br />
hoeveelheid verwerkte grondstoffen.<br />
Rendement<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
54
Deze ver<strong>be</strong>teringen aan de toaster zorgden, bij de <strong>be</strong>drijven die de techniek<br />
toepassen, <strong>voor</strong> een emissiereductie van 0,80 <strong>naar</strong> 0,70 à 0,60 kg/ton sojabonen<br />
(totale emissie, inclusief hexaanresten). Dit is een reductie met 0,10 à 0,20 kg/ton<br />
grondstof.<br />
Kostprijs<br />
Investering:<br />
De investering <strong>voor</strong> een geoptimaliseerde toaster-installatie varieert tussen<br />
830 en 1.100 € per ton dagcapaciteit.<br />
Werking:<br />
Kosten:<br />
Geen bijkomende kosten.<br />
Besparingen:<br />
- Door verplaatsing van de directe stoominjectie vermindert <strong>het</strong><br />
specifiek stoomverbruik;<br />
- Het resthexaangehalte in <strong>het</strong> eindprodukt neemt af. Zoals hoger<br />
aangegeven, wordt door de ver<strong>be</strong>terde toaster zowat 0,2 kg hexaan<br />
per ton grondstof gerecupereerd. Rekening houdend met een<br />
eenheidsprijs van ongeveer 0,50 €/kg en een jaarlijks verwerkte<br />
hoeveelheid zaden van 1,7 miljoen ton, <strong>be</strong>draagt de jaarlijkse<br />
<strong>be</strong>sparing bij <strong>be</strong>nadering 0,17 miljoen € (indien de techniek<br />
geïmplementeerd zou zijn in alle 3 <strong>be</strong>drijven).<br />
Interdependentie<br />
Door de efficiëntieverhoging in de toasting-trap worden meer toasterdampen<br />
rechtstreeks afgeleid <strong>naar</strong> de solventrecuperatie (door middel van condensatie), en<br />
minder <strong>naar</strong> de rest-gaswassing (door middel van absorptie-desorptie), zodat dit<br />
laatste systeem minder zwaar <strong>be</strong>last wordt.<br />
4.4.1.2.2 Optimalisatie van de destillatie van miscella<br />
Beschrijving<br />
Het rendement van destillatieprocessen kan verhoogd worden door de<br />
destillatiekolom minder zwaar te <strong>be</strong>lasten. Daardoor verhoogt de verblijftijd.<br />
Een mogelijkheid om dit uit te voeren <strong>be</strong>staat in <strong>het</strong> parallel schakelen van serieel<br />
geschakelde destillatie-kolommen. Weliswaar dienen dan nog extra naverdampers<br />
toegevoegd te worden. Bovendien zorgt een ver<strong>be</strong>terde recuperatie van de <strong>het</strong>e<br />
toasterafgassen <strong>voor</strong> <strong>het</strong> uitschakelen van <strong>be</strong>paalde stoom<strong>voor</strong>verwarmers als<br />
energietoevoer.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Het gaat hier om klassieke technologie die bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld ook gebruikt wordt in de<br />
petrochemie.<br />
Implementatiegraad<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
55
De techniek van <strong>het</strong> parallel schakelen van meerdere (twee) destillatiekolommen<br />
werd, in combinatie met een herverdeling van de toasterdampen (zie punt<br />
4.4.1.2.1), was in 2000 nog niet van toepassing in de sector in Vlaanderen.<br />
In 2002 echter was de implementatiegraad reeds opgelopen tot 65% van de<br />
hoeveelheid verwerkte grondstoffen.<br />
Rendement<br />
Deze ver<strong>be</strong>teringen aan de destillatiekolommen zorgden, bij de <strong>be</strong>drijven die de<br />
techniek toepassen, <strong>voor</strong> een emissiereductie van 0,60 à 0,70 <strong>naar</strong> 0,50 à 0,60<br />
kg/ton sojabonen(totale emissie, inclusief hexaanresten). Dit is een reductie met<br />
0,10 kg/ton grondstof.<br />
Kostprijs<br />
Investering:<br />
De aanpassing van de destillatie-installatie kostte ongeveer 380 € per ton<br />
dagcapaciteit.<br />
Werking:<br />
Kosten:<br />
Geen bijkomende kosten.<br />
Besparingen:<br />
- De ver<strong>be</strong>terde recuperatie van de <strong>het</strong>e toasterafgassen zorgt <strong>voor</strong><br />
<strong>het</strong> uitschakelen van <strong>be</strong>paalde stoom<strong>voor</strong>verwarmers als<br />
energietoevoer;<br />
- Zoals hoger aangegeven, wordt door de gaswassing zowat 0,1 kg<br />
hexaan per ton grondstof gerecupereerd. Dezelfde redenering<br />
toepassend als in punt 4.4.1.2.1, <strong>be</strong>rekent men de financiële<br />
<strong>be</strong>sparing op 0,085 miljoen €.<br />
Interdependentie<br />
Door de efficiëntieverhoging in de destillatie-trap worden meer toasterdampen<br />
rechtstreeks afgeleid <strong>naar</strong> de solventrecuperatie (door middel van condensatie), en<br />
minder <strong>naar</strong> de rest-gaswassing (door middel van absorptie-desorptie), zodat dit<br />
laatste systeem minder zwaar <strong>be</strong>last wordt.<br />
4.4.2 Productie van brood en koekjes<br />
4.4.2.1 Brongerichte maatregelen<br />
4.4.2.1.1 Vervanging van gist door bakpoeder<br />
Beschrijving<br />
Het rijzen van brood ge<strong>be</strong>urt traditioneel door inwerking van gist, terwijl<br />
<strong>het</strong>zelfde effect bij koekjes en gebak gerealiseerd wordt door toevoeging van<br />
bakpoeder (Na2CO3). Men zou dus kunnen overwegen ook <strong>het</strong> rijzen van brood uit<br />
te voeren met bakpoeder in plaats van gist (EPA, 1992).<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
56
Toepasbaarheid<br />
De gistingsreacties in <strong>het</strong> brooddeeg genereren niet enkel CO2, ethanol en water,<br />
maar ook een aantal aroma’s die de typische smaak geven aan <strong>het</strong> brood. Een<br />
dergelijke smaakverandering zal wellicht door de consument niet aanvaard<br />
worden (EPA, 1992).<br />
4.4.2.2 Nageschakelde technieken<br />
4.4.2.2.1 Thermische naverbranding<br />
Beschrijving<br />
V<strong>lucht</strong>ige organische stoffen kan men door verbranding eenvoudig en vergaand<br />
afbreken, <strong>voor</strong>namelijk tot CO2 en H2O. De verbranding kan verschillende vormen<br />
aannemen, gaande van voeding aan een stoomketel of oven tot specifieke<br />
naverbrandingsinstallaties.<br />
Voor naverbranders maakt men een onderscheid tussen thermische en katalytische<br />
systemen en tussen regeneratieve en recuperatieve technieken. De thermische<br />
systemen (regeneratief en recuperatief) zijn veruit de meest <strong>voor</strong>komende.<br />
Naverbranding is door <strong>het</strong> eenvoudig principe een uitermate robuuste en<br />
<strong>be</strong>trouwbare techniek. Verwijderingsrendementen > 90% zijn standaard, veelal<br />
wordt een rendement > 98% <strong>be</strong>reikt.<br />
Nadeel is dat men de naverbrander steeds op temperatuur dient te houden, tenzij<br />
de werking gedurende meerdere dagen niet vereist is. Dit vergt de bijstook van<br />
aardgas, wanneer de solventconcentratie onvoldoende hoog is. Thermisch<br />
regeneratieve naverbranders kunnen bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld autotherm functioneren vanaf<br />
een <strong>VOS</strong>-concentratie van 1-3 g/m 3.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Naverbranding is in principe geschikt <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>handeling van afgassen van<br />
bakovens. Vooral de regeneratieve naverbranding is interessant, omdat hier een<br />
minimum aan steunbrandstof moet toegevoegd worden.<br />
Uitgaande van <strong>het</strong> werkingsgebied van thermische naverbranding, in de<br />
grootteorde van 5.000 – 50.000 m 3/uur, kan echter verwacht worden dat de<br />
techniek enkel in industriële bakkerijen implementeerbaar is. Het typische<br />
afgasdebiet in een (Amerikaanse) bakkerij varieert immers tussen 2.500 en 12.500<br />
Nm³/u (EPA, 1992).<br />
De gemiddelde concentratie aan organische stoffen in de afgassen <strong>be</strong>draagt 0,9<br />
g/m³. Dit <strong>be</strong>tekent dat een naverbrander op de afgassen van een bakoven aan de<br />
ondergrends van de autotherm werking zou functioneren (EPA, 1992).<br />
Implementatiegraad<br />
In de Verenigde Staten zijn bakkerijen met een <strong>VOS</strong>-uitstoot van meer dan 50 ton<br />
per jaar verplicht, krachtens de Clean Air Act Amendments (1990) om een<br />
nageschakelde techniek te implementeren. Veelal gaat <strong>het</strong> hier om een thermische<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
57
naverbranding. In Europa is enkel weet van een piloottest met naverbranding in<br />
Nederland, op initiatief van de Nederlandse Brood- en Banketbakkers<br />
Ondernemers Vereniging (NBOV). In Vlaanderen zijn geen referenties <strong>be</strong>kend.<br />
Voor zover de naverbrander autotherm kan functioneren, zou deze techniek in<br />
aanmerking kunnen komen <strong>voor</strong> industriële bakkerijen, dewelke ongeveer 40%<br />
van de productie vertegenwoordigen.<br />
Rendement<br />
Het verwijderingsrendement van een thermische naverbrander ligt algemeen<br />
hoger dan 90%. In principe kunnen rendementen > 98% <strong>be</strong>reikt worden. Dit werd<br />
<strong>be</strong>vestigd tijdens de piloottest in Nederland.<br />
Kostprijs<br />
Investering:<br />
De investering <strong>voor</strong> een regeneratieve naverbrander met een capaciteit van<br />
7.500 Nm 3/uur <strong>be</strong>draagt typisch 150.000 à 225.000 € (InfoMil, 1999);<br />
Werking:<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten <strong>be</strong>staan <strong>voor</strong>namelijk uit <strong>het</strong> verbruik aan<br />
elektriciteit (3 à 5 kWh per 1.000 Nm³, InfoMil, 1999) en aardgas.<br />
Aardgas is in principe enkel vereist <strong>voor</strong> de opstartfase. Daarna hoort<br />
<strong>het</strong> systeem autotherm te werken.<br />
Besparingen:<br />
Het gebruik van een regeneratief systeem kent geen relevante<br />
<strong>be</strong>sparingen, bij een recuperatief systeem is terugwinning van de<br />
warmte in <strong>het</strong> proces mogelijk.<br />
Interdependentie<br />
Naverbranding zet de <strong>VOS</strong> om in CO2, en leidt dus tot een zekere toename van <strong>het</strong><br />
broeikaseffect. Dit effect neemt toe in <strong>het</strong> geval dat er extra brandstof moet<br />
toegevoerd worden om <strong>het</strong> verbrandingsproces op temperatuur te houden.<br />
4.4.2.2.2 Actief koolfiltratie<br />
Beschrijving<br />
Actief kooladsorptie kan gebruikt worden <strong>voor</strong> de verwijdering van verschillende<br />
verontreinigingen uit afgassen, onder meer koolwaterstoffen. Om een goede<br />
verwijdering mogelijk te maken dienen de afgassen een voldoende lang contact te<br />
heb<strong>be</strong>n met <strong>het</strong> sor<strong>be</strong>ns, in dit geval actief kool. In de meest <strong>voor</strong>komende<br />
configuratie voert men de afgassen door een vast <strong>be</strong>d of wervel<strong>be</strong>d.<br />
De verontreinigingen accumuleren in de poreuze structuur van de actief kool en<br />
worden aan de vaste fase gebonden, meestal door middel van relatief zwakke Van<br />
der Waals-krachten. Vermits <strong>het</strong> om een evenwichtsreactie gaat, is <strong>het</strong><br />
saturatiepunt onder meer afhankelijk van de selectiviteit <strong>voor</strong> de verontreiniging,<br />
de concentratie in de afgassen en de temperatuur. In sommige toepassingen kan<br />
men een <strong>be</strong>lading van 30 massa% <strong>be</strong>reiken.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
58
Bij saturatie van de actief kool dient men deze te vervangen. Door de relatief<br />
zwakke binding van de verontreinigingen is <strong>het</strong> ook mogelijk de actief kool te<br />
regenereren door middel van thermische desorptie, bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld met stoom. Actief<br />
koolfiltratie dient dan ook duidelijk als concentreringstechniek gezien te worden<br />
en niet als verwijderingstechniek. Off-site verwerking van de <strong>be</strong>laden actief kool is<br />
aangewezen <strong>voor</strong> kleinschalige <strong>be</strong>drijven, on-site regeneratie is zinvol <strong>voor</strong><br />
grootschalige <strong>be</strong>drijven.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Actief koolfiltratie is niet zonder meer geschikt <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>handeling van de<br />
afgassen van de bakovens.<br />
Ten eerste dient de temperatuur van de afgassen lager dan 80 oC te zijn. Hierdoor<br />
is koeling van de afgassen, bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld door <strong>het</strong> bijmengen van omgevings<strong>lucht</strong>,<br />
noodzakelijk. Ten tweede dienen onder meer ook vetten uit de bakdampen<br />
verwijderd te worden, vermits deze de werking van de actief koolfilter ernstig<br />
kunnen verstoren.<br />
Implementatiegraad<br />
Er zijn in Vlaanderen (en in Nederland) geen <strong>voor</strong><strong>be</strong>elden van <strong>het</strong> gebruik van<br />
actief koolfiltratie <strong>be</strong>kend.<br />
Rendement<br />
Vermits actief-koolfiltratie steunt op een evenwichtsreactie, is <strong>het</strong> rendement<br />
afhankelijk van de concentratie in de afgassen. Mits een goede <strong>voor</strong><strong>be</strong>handeling<br />
van de afgassen kan een emissiereductie gerealiseerd worden van om en bij de<br />
90% (NBOV, 2002)<br />
Kostprijs<br />
Investering:<br />
De investeringskosten hangen af van <strong>het</strong> te <strong>be</strong>handelen debiet, maar zijn in<br />
vergelijking met andere nageschakelde technieken relatief laag. Voor een filter<br />
met een capaciteit van 7.500 Nm³/u <strong>be</strong>draagt deze ongeveer 40.000 € (InfoMil,<br />
1999).<br />
Werking:<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten <strong>voor</strong> een installatie zonder regeneratie <strong>be</strong>staan<br />
<strong>voor</strong>namelijk uit de aankoop en verwerking van de actief kool en<br />
slechts in mindere mate uit <strong>het</strong> energieverbruik en <strong>het</strong> onderhoud.<br />
Uitgaande van een maximale <strong>be</strong>lading van 10 massa% en een<br />
eenheidsprijs <strong>voor</strong> aanschaf en afvoer van <strong>het</strong> actief kool van ongeveer<br />
2 €/kg, wordt de werkingskost op 20.000 €/ton <strong>VOS</strong> geschat.<br />
Besparingen:<br />
De ingreep kent geen relevante <strong>be</strong>sparingen.<br />
Interdependentie<br />
Actief koolfiltratie is een concentreringstechniek, wat inhoudt dat de <strong>VOS</strong> na deze<br />
stap nog vernietigd dienen te worden. Off-site verwerking van actief kool houdt<br />
veelal verbranding in, wat aanleiding geeft tot emissie van CO2 en NOx.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
59
4.4.2.2.3 Condensatie<br />
Beschrijving<br />
Door koeling van de bakdampen kan men een gedeelte van <strong>het</strong> ethanol, dat in de<br />
afgassen aanwezig is, condenseren. Dit kan op eenvoudige wijze ge<strong>be</strong>uren door<br />
direct contact met water. Vermits ethanol oplosbaar is, wordt <strong>het</strong> vervolgens via<br />
de waterfase afgevoerd.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Condensatie door directe koeling met water is een robuuste techniek, die in<br />
principe geschikt is <strong>voor</strong> toepassing in de bakkerijsector. Dergelijke installaties zijn<br />
evenwel <strong>be</strong>perkt tot een maximumdebiet van zowat 5.000 m³/u, terwijl vele<br />
industriële installaties een hoger afgasdebiet kennen.<br />
Verder dient men er ook rekening mee te houden dat ook de vetten en eiwitten in<br />
de dampen zullen condenseren, en zullen neerslaan in bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld <strong>het</strong><br />
leidingwerk (EPA, 1992).<br />
Implementatiegraad<br />
Er is enkel weet van een piloottest met condensatie in Nederland, op initiatief van<br />
de Nederlandse Brood- en Banketbakkers Ondernemers Vereniging (NBOV). In<br />
Vlaanderen zijn geen referenties <strong>be</strong>kend.<br />
Rendement<br />
De piloottest in Nederland toonde een emissiereductie van ongeveer 50% aan<br />
(NBOV, 2002). Het ging om een test op één enkele installatie. Het is niet <strong>be</strong>kend of<br />
dit rendement ook onder andere omstandigheden haalbaar is.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
De typische investeringskost <strong>voor</strong> een condensor met directe waterkoeling<br />
<strong>be</strong>draagt ongeveer 5.000 €/1.000 Nm³/u (InfoMil, 1999).<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten worden <strong>voor</strong>namelijk <strong>be</strong>paald door de aanvoer en de<br />
na<strong>be</strong>handeling van koelwater, en kunnen erg afhankelijk zijn van<br />
omstandigheden, zoals de <strong>be</strong>schikbaarheid van oppervlakte-water, en de<br />
noodzakelijke na<strong>be</strong>handeling.<br />
Besparingen:<br />
De maatregel kent geen relevante <strong>be</strong>sparingen.<br />
Interdependentie<br />
Het <strong>be</strong>schreven concept genereert een afvalwaterstroom, die een gedeelte van <strong>het</strong><br />
ethanol en andere verontreinigingen afvoert. Deze stroom dient geloosd te<br />
worden.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
60
4.4.2.2.4 Biofiltratie<br />
Beschrijving<br />
Ethanol is een gemakkelijk biodegradeerbare en wateroplosbare verbinding.<br />
Biofiltratie is dus toepasbaar <strong>voor</strong> de verwijdering van deze <strong>VOS</strong>-component.<br />
De afgassen worden door een <strong>be</strong>d van 1 – 2,5 m hoogte gevoerd, dat gevuld is met<br />
natuurlijke materialen als compost, schors, turf, ... Het <strong>be</strong>d wordt meestal<br />
opgebouwd in rechthoekige <strong>be</strong>tonnen prefab-modules. Het vulmateriaal doet<br />
dienst als drager <strong>voor</strong> micro-organismen. De verontreinigingen worden door een<br />
combinatie van adsorptie en absorptie in <strong>het</strong> <strong>be</strong>d opgenomen. Deze stap verloopt<br />
<strong>het</strong> snelst <strong>voor</strong> wateroplosbare componenten. Minder goed oplosbare<br />
verontreinigingen worden echter ook in voldoende mate weerhouden. Ze worden<br />
vervolgens door de micro-organismen afgebroken.<br />
Het vochtgehalte van <strong>het</strong> <strong>be</strong>d is een kritische parameter. Daarom worden de<br />
afgassen vóór de biofilter op 100% relatieve vochtigheid gebracht en wordt <strong>het</strong> <strong>be</strong>d<br />
meestal ook nog <strong>be</strong>sproeid.<br />
Het <strong>be</strong>d heeft een levensduur van 0,5 tot 5 jaar.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Ethanol is een zeer makkelijk biologisch degradeerbare organische verbinding,<br />
met een goede waterloplosbaarheid. Theoretisch is biofiltratie bijgevolg zeer<br />
geschikt <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>handeling van de afgassen.<br />
De maximaal toelaatbare temperatuur van 40 oC vergt echter een doorgedreven<br />
koeling van de bakdampen. Dit is eenvoudig te realiseren door menging met<br />
omgevings<strong>lucht</strong>. Hierdoor vergroot echter de dimensionering van de biofilter.<br />
Implementatiegraad<br />
Biofiltratie wordt in de sector toegepast. Minimaal één koekjes<strong>be</strong>drijf maakt<br />
gebruik van biofiltratie, zij <strong>het</strong> niet in functie van de reductie van de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong><br />
maar van de <strong>be</strong>perking van geurhinder. Het <strong>be</strong>drijf heeft alle afgaskanalen<br />
waarlangs mogelijk geur wordt geëmitteerd, op de biofilter aangesloten.<br />
Referentieprojecten bij bakkerijen zijn niet <strong>be</strong>kend.<br />
Rendement<br />
Door de goede degradeerbaarheid van ethanol kan een quasi volledige<br />
verwijdering verwacht worden.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
De investering <strong>voor</strong> een installatie van 5.000 Nm 3/uur <strong>be</strong>draagt ongeveer<br />
28.000 € (Logisticon, 1999).<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
61
Werking<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten van een biofilter omvatten <strong>voor</strong>namelijk de<br />
opvolging en <strong>het</strong> waterverbruik <strong>voor</strong> <strong>be</strong>vochtiging. Daarnaast dient<br />
periodiek <strong>het</strong> filtermateriaal vervangen te worden. Ook de kosten <strong>voor</strong><br />
sporadische toevoeging van nutriënten (N, P en sporenelementen)<br />
dienen in rekening gebracht te worden.<br />
Besparingen:<br />
De ingreep kent geen relevante <strong>be</strong>sparingen.<br />
Interdependentie<br />
Een biofilter breekt de <strong>VOS</strong> af tot H2O en CO2. Dit leidt dus principieel tot een<br />
toename van <strong>het</strong> broeikaseffect. De impact is echter <strong>be</strong>perkt.<br />
4.4.3 Productie van bier<br />
4.4.3.1 Nageschakelde technieken<br />
4.4.3.1.1 Thermische naverbranding<br />
Beschrijving<br />
V<strong>lucht</strong>ige organische stoffen kan men door verbranding eenvoudig en vergaand<br />
afbreken, <strong>voor</strong>namelijk tot CO2 en H2O. De verbranding kan verschillende vormen<br />
aannemen, gaande van voeding aan een stoomketel of oven tot specifieke<br />
naverbrandingsinstallaties.<br />
Nadeel is dat men de naverbrander steeds op temperatuur dient te houden, tenzij<br />
de werking gedurende meerdere dagen niet vereist is. Dit vergt de bijstook van<br />
aardgas, wanneer de solventconcentratie onvoldoende hoog is. Thermisch<br />
regeneratieve naverbranders bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld kunnen pas autotherm functioneren<br />
vanaf een <strong>VOS</strong>-concentratie van 1-3 g/m 3.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De gemiddelde concentratie aan organische stoffen in de afgassen <strong>be</strong>draagt<br />
ongeveer 0,1 g/m³ (MRI, 1996). Dit <strong>be</strong>tekent dat een naverbrander op de afgassen<br />
van een bierbrouwerij niet autotherm kan werken.<br />
Een thermische naverbrander is dus niet toepasbaar op de afgassen uit de<br />
bierproductie.<br />
4.4.3.1.2 Actief koolfiltratie<br />
Beschrijving<br />
Actief kooladsorptie kan gebruikt worden <strong>voor</strong> de verwijdering van verschillende<br />
verontreinigingen uit afgassen, onder meer ethanol. Om een goede verwijdering<br />
mogelijk te maken dienen de afgassen een voldoende lang contact te heb<strong>be</strong>n met<br />
<strong>het</strong> sor<strong>be</strong>ns, in dit geval actief kool. In de meest <strong>voor</strong>komende configuratie voert<br />
men de afgassen door een vast <strong>be</strong>d of wervel<strong>be</strong>d.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
62
4.4.3.1.3 Biofiltratie<br />
De verontreinigingen accumuleren in de poreuze structuur van de actief kool en<br />
worden aan de vaste fase gebonden, meestal door middel van relatief zwakke Van<br />
der Waals-krachten. Vermits <strong>het</strong> om een evenwichtsreactie gaat, is <strong>het</strong><br />
saturatiepunt onder meer afhankelijk van de selectiviteit <strong>voor</strong> de verontreiniging,<br />
de concentratie in de afgassen en de temperatuur. In sommige toepassingen kan<br />
men een <strong>be</strong>lading van 30 massa% <strong>be</strong>reiken.<br />
Bij saturatie van de actief kool dient men deze te vervangen. Door de relatief<br />
zwakke binding van de verontreinigingen is <strong>het</strong> ook mogelijk de actief kool te<br />
regenereren door middel van thermische desorptie, bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld met stoom. Actief<br />
koolfiltratie dient dan ook duidelijk als concentreringstechniek gezien te worden<br />
en niet als verwijderingstechniek. Off-site verwerking van de <strong>be</strong>laden actief kool is<br />
aangewezen <strong>voor</strong> kleinschalige <strong>be</strong>drijven, on-site regeneratie is zinvol <strong>voor</strong><br />
grootschalige <strong>be</strong>drijven.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Actief koolfiltratie zou kunnen gebruikt worden <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>handeling van de<br />
afgassen van de bakovens, maar gezien de lage concentratie aan ethanol in de<br />
afgassen, zijn eerder lage rendementen te verwachten. Actief-koolfiltratie steunt<br />
immers op een evenwichtsreactie. Bijgevolg zou <strong>het</strong> actief kool<strong>be</strong>d ook vaker<br />
moeten vervangen worden dan in een situatie met hoog rendement en hoge<br />
<strong>be</strong>lading. Dit zou leiden tot kosten die niet in verhouding staan tot de<br />
emissiereductie<br />
Actief koolfiltratie is dan ook geen haalbare techniek <strong>voor</strong> <strong>be</strong>handeling van<br />
afgassen uit de bierproductie.<br />
Beschrijving<br />
Ethanol is een gemakkelijk biodegradeerbare en wateroplosbare verbinding.<br />
Mogelijk biedt biofiltratie een oplossing <strong>voor</strong> reductie van <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>, <strong>voor</strong><br />
zover aan volgende rand<strong>voor</strong>waarden voldaan wordt (Milieuvademecum van de<br />
brouwerijsector, 1998):<br />
de <strong>emissies</strong> heb<strong>be</strong>n een geleid karakter;<br />
de temperatuur van de afgassen is niet hoger dan 40°C<br />
de vochtigheidsgraad ligt in de buurt van 100%<br />
Emissies zijn wateroplosbaar en bio-degradeerbaar<br />
Er zijn geen andere toxische elementen aanwezig in de afgassen.<br />
De afgassen worden door een <strong>be</strong>d van 1 – 2,5 m hoogte gevoerd, dat gevuld is met<br />
natuurlijke materialen als compost, schors, turf, ... Het <strong>be</strong>d wordt meestal<br />
opgebouwd in rechthoekige <strong>be</strong>tonnen prefab-modules. Het vulmateriaal doet<br />
dienst als drager <strong>voor</strong> micro-organismen. De verontreinigingen worden door een<br />
combinatie van adsorptie en absorptie in <strong>het</strong> <strong>be</strong>d opgenomen. Deze stap verloopt<br />
<strong>het</strong> snelst <strong>voor</strong> wateroplosbare componenten. Minder goed oplosbare<br />
verontreinigingen worden echter ook in voldoende mate weerhouden. Ze worden<br />
vervolgens door de micro-organismen afgebroken.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
63
Technische toepasbaarheid<br />
Theoretisch is biofiltratie zeer geschikt <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>handeling van de afgassen. De<br />
enige <strong>be</strong>perking vormt mogelijk de te <strong>be</strong>handelen hoeveelheid <strong>lucht</strong>, waardoor de<br />
biofilter onredelijk groot zou moeten gedimensioneerd worden.<br />
Implementatiegraad<br />
In Vlaanderen, noch in <strong>het</strong> buitenland, zijn toepassingen van biofiltratie in de<br />
brouwerijsector <strong>be</strong>kend (Interbrew, 2003, Alken-Maes, 2003)<br />
4.4.3.2 Biologische gaswassing<br />
Beschrijving<br />
Biologische gaswassing is een variant op biofiltratie. In plaats van de afgassen<br />
rechtstreeks over een biologisch filter<strong>be</strong>d te sturen, worden deze eerst gewassen<br />
met water, waarna <strong>het</strong> water een <strong>be</strong>handeling ondergaat in een biorotor.<br />
De wassing van de afgassen ge<strong>be</strong>urt in een gaswasser. Dit is een vertikaal<br />
opgestelde reactor, waarin de gassen onderaan worden ingeblazen. Het waswater<br />
wordt bovenaan ingebracht en fijn verneveld. Op die manier ontstaat een intensief<br />
contact tussen de gassen en <strong>het</strong> water, die de overdracht van wateroplosbare<br />
componenten van de gas- <strong>naar</strong> de waterfase <strong>be</strong>vordert.<br />
Vervolgens wordt <strong>het</strong> met <strong>VOS</strong>- en andere componenten <strong>be</strong>laden afvalwater <strong>naar</strong><br />
een biologisch afvalwaterzuiveringssysteem (aktief slib of slib –op –drager) geleid.<br />
In dit systeem verwijderen de aanwezige micro-organismen de organische<br />
vervuilingscomponenenten op biologische wijze. Het gezuiverde water wordt<br />
opnieuw gebruikt in de gaswasser<br />
Toepasbaarheid<br />
De technische toepasbaarheid van biologische gaswassing is gekoppeld aan (onder<br />
andere) de <strong>VOS</strong>-concentratie in de afgassen. Deze dient minimaal 0,2 à 0,3 g/m³ te<br />
<strong>be</strong>dragen. De gemiddelde concentratie aan organische stoffen in de afgassen<br />
<strong>be</strong>draagt ongeveer 0,1 g/m³ (MRI, 1996).<br />
Een biologische gaswassing is dus niet toepasbaar op de afgassen uit de<br />
bierproductie.<br />
4.4.4 Productie van gedestilleerde alcoholische dranken<br />
Gezien de zeer <strong>be</strong>perkte <strong>VOS</strong>-uitstoot worden hier geen specifieke maatregelen<br />
<strong>voor</strong>gesteld.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
64
4.5 KNELPUNTEN BIJ DE IMPLEMENTATIE VAN DE SOLVENTRICHTLIJN<br />
4.5.1 Relevante activiteiten<br />
Voor de voedingsindustrie is enkel de productie van plantaardige oliën relevant:<br />
Rubriek<br />
VLAREM I<br />
Activiteit Drempelwaarde<br />
(verbruik oplosmiddelen<br />
in<br />
ton/jaar)<br />
59.16. Extractie van plantaardige oliën en dierlijke vetten en raffinage<br />
van plantaardige oliën. Alle activiteiten waarbij plantaardige olie<br />
uit zaden en ander plantaardig materiaal wordt geëxtraheerd,<br />
droge residuën tot diervoeder worden verwerkt, of vetten en<br />
plantaardige olie uit zaden, plantaardig materiaal en/of dierlijk<br />
materiaal worden geraffineerd. 10 (Klasse 1)<br />
Het gaat hier zowel om de eigenlijke extractie-activiteiten, als om de raffinage, die<br />
desgevallend op een andere <strong>be</strong>drijfslocatie plaatsvindt. In deze activiteit worden<br />
dus alle <strong>emissies</strong> verrekend van de processen die in 4.2.1 <strong>be</strong>schreven zijn.<br />
4.5.2 Emissiegrenswaarden<br />
Bijlage IIA van de solventrichtlijn vermeldt volgende emissiegrenswaarden <strong>voor</strong><br />
‘Extractie van plantaardige oliën ‘:<br />
Activiteit Emissiegrenswaarde<br />
in<br />
afgassen<br />
(mg C/Nm3) Extractie van<br />
plantaardige<br />
oliën en<br />
dierlijke<br />
vetten en<br />
raffinage van<br />
plantaardige<br />
oliën<br />
Diffuse<br />
emissiegrenswaarde<br />
(%<br />
solvent-input)<br />
Extractie en raffinage van plantaardige oliën<br />
Totale<br />
emissiegrenswaarde<br />
Zonnebloemzaad:<br />
1,0 kg/ton<br />
Sojabonen (normale<br />
maling): 0,8 kg/ton<br />
Sojabonen (witte<br />
vlokken): 1,2 kg/ton<br />
Raapzaad: 1,0 kg/ton<br />
Overige zaden en ander<br />
plantaardig materiaal:<br />
3,0 kg/ton (1)<br />
1,5 kg/ton (2)<br />
4,0 kg/ton (3)<br />
Dierlijk vet:<br />
1,5 kg/ton<br />
Bijzondere<br />
<strong>be</strong>palingen<br />
(1) De totale<br />
emissiegrenswaarde<br />
<strong>voor</strong> installaties <strong>voor</strong><br />
de verwerking van<br />
losse partijen zaden<br />
en ander plantaardig<br />
materiaal moeten<br />
door de <strong>be</strong>voegde<br />
autoriteit per geval<br />
worden vastgesteld,<br />
met toepassing van<br />
BBT.<br />
(2) Geldt <strong>voor</strong> alle<br />
fractioneringsprocess<br />
en, met uitzondering<br />
van ontgommen<br />
(3) Geldt <strong>voor</strong> <strong>het</strong><br />
ontgommen.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
65
Twee van de drie <strong>be</strong>drijven die momenteel (2002) in Vlaanderen nog<br />
solventextractie uitvoeren, heb<strong>be</strong>n samen een verwerkingscapaciteit van ongeveer<br />
5.800 ton/dag, of 1,7 miljoen ton/jaar, terwijl dit <strong>voor</strong> <strong>het</strong> vierde (nietgeregistreerde)<br />
<strong>be</strong>drijf 320 ton/dag zou zijn. Het solvent dat gebruikt wordt <strong>voor</strong><br />
de extractie, circuleert in een gesloten circuit. Bijgevolg is <strong>het</strong> netto solventgebruik<br />
gelijk aan wat uit <strong>het</strong> circuit verdwijnt, met name de som van diffuse en geleide<br />
<strong>emissies</strong>. Uit de emissiefactoren, zoals vermeld in punt 4.3.2.1, leiden we een<br />
gemiddelde af van 0,5 à 0,6 kg/ton grondstof. Dit komt neer op een gemiddeld<br />
solventgebruik van 850 à 1.020 ton per jaar, door de drie <strong>be</strong>drijven tesamen. Ze<br />
overschrijden dus allemaal de drempelwaarde van 10 ton oplosmiddelverbruik<br />
per jaar, maar voldoen anderzijds aan de totale emissiegrenswaarde van 0,8<br />
(sojabonen) à 1,0 (zonnebloempitten) kg/ton grondstof.<br />
Deze emissie van 0,5 à 0,6 kg/ton grondstof kan alleen gerealiseerd worden mits<br />
toepassing van geoptimaliseerde processen in de toaster en ter hoogte van de<br />
destillatiekolom van miscella, zoals <strong>be</strong>schreven in punten 4.4.1.2.1 en 4.4.1.2.2.<br />
Deze resterende emissie is de som van geleide en diffuse <strong>emissies</strong>, en van<br />
hexaanresten in de olie en <strong>het</strong> schroot dat de fabriek verlaat. De verdeling ziet er<br />
–in optimale omstandigheden- uit als volgt:<br />
- Geleide <strong>emissies</strong>: 0,11kg/ton grondstof;<br />
- Diffuse <strong>emissies</strong>: 0,14 kg/ton grondstof<br />
- Hexaanresten in olie en schroot: 0,25 kg/ton grondstof<br />
4.5.3 Controle op de naleving van de emissiegrenswaarden<br />
De opvolging van de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> kan ge<strong>be</strong>uren door <strong>het</strong> opmaken van een<br />
solventbalans enerzijds, en door <strong>het</strong> meten van de geleide <strong>emissies</strong> (na toepassing<br />
van de opeenvolgende solventrecuperatietechnieken) anderzijds. Door combinatie<br />
van deze gegevens kan men een globaal <strong>be</strong>eld krijgen van de diffuse <strong>emissies</strong>.<br />
Aangezien <strong>het</strong> hexaanverbruik een <strong>be</strong>langrijke kostenfactor is, maakt Cargill al<br />
sinds jaren solventbalansen op. Een balans conform de Solventrichtlijn werd een<br />
eerste maal opgemaakt in maart 2003. Het <strong>be</strong>treft telkens een balans over <strong>het</strong><br />
<strong>voor</strong>gaande jaar (Cargill, 2003).<br />
De meting van de geleide <strong>emissies</strong> ge<strong>be</strong>urt aan de uitlaat van de gaswassing, en<br />
niet aan de inlaat. Deze techniek zorgt immers <strong>voor</strong> een recuperatie van <strong>het</strong><br />
solvent in <strong>het</strong> productieproces, niet <strong>voor</strong> een vernietiging ervan (zoals<br />
bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld in een naverbrander).<br />
De solventrestanten die <strong>het</strong> <strong>be</strong>drijf verlaten met <strong>het</strong> schroot en de ruwe sojaolie<br />
worden gaschromatografisch gemeten.<br />
Uitgaande van de uitgevoerde activiteiten en de aanwezige installaties, kan de<br />
balans (zie Deel 1, punt 1.2.2.) in de extractie van plantaardige oliën<br />
vereenvoudigd worden tot:<br />
I1 + I2 = O1 +O2+O3+ O4 + O9<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
66
Volgende verantwoording kan men aanhalen <strong>voor</strong> de verwaarlozing van O5, O6,<br />
O7 en O8:<br />
O5: Er gaan geen organische oplosmiddelen en/of organische verbindingen<br />
verloren door chemische of fysische reacties. Er grijpt ook geen vernietiging<br />
plaats ten gevolge van verbranding of een andere manier van afgaszuivering<br />
noch door afvalwaterzuivering (de via deze post afgevoerde<br />
solventen zijn verrekend in O2);<br />
O6: Het enige ‘afval’ dat ingezameld wordt, is <strong>het</strong> schroot. Dit wordt echter<br />
nuttig aangewend, en daarom worden de via deze weg afgevoerde<br />
solventen gerangschikt in post O3;<br />
O7: Geen van de gebruikte organische oplosmiddelen wordt als zodanig of<br />
in preparaten met handelswaarde verkocht;<br />
O8: Alle organische oplosmiddelen die <strong>voor</strong> hergebruik worden<br />
teruggewonnen, worden ook effectief in <strong>het</strong> proces ingebracht.<br />
Hieruit volgt de totale emissie:<br />
O1 + O4 = I1 +I2 – O2 - O3 – O9<br />
Deze formule wordt door alle <strong>be</strong>drijven als basis <strong>voor</strong> hun solventbalans<br />
gehanteerd. In een eerste <strong>be</strong>nadering is de totale emissie gelijk aan de totale input.<br />
Deze <strong>be</strong>nadering wordt, afhankelijk van de concrete <strong>be</strong>drijfsvoering, verder<br />
verfijnd door <strong>het</strong> gebruik van de aftrekposten O2, O3 en O9.<br />
INPUT OUTPUT<br />
Totale emissie<br />
O1 + O4 + O9<br />
Totaal aankoop solvent- Lozing via afvalwater<br />
houdende producten O2<br />
I1 Bedrijf<br />
Totaal recuperatie solvent Afvoer via schroot en olie<br />
houdende producten O3<br />
I2<br />
Figuur 6 Solventbalans op <strong>het</strong> niveau van <strong>het</strong> <strong>be</strong>drijf<br />
4.5.4 Operationele knelpunten<br />
De naleving van de totale emissiegrenswaarden is mogelijk, zelfs zonder<br />
toepassing van doorgedreven nageschakelde technieken (optimalisatie van toaster<br />
en destillatiekolom).<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
67
4.6 CONCLUSIE<br />
De Solventrichtlijn vermeldt geen emissiegrenswaarden <strong>voor</strong> de afgassen, noch<br />
een maximaal percentage <strong>voor</strong> diffuse <strong>emissies</strong>. Hier kan dus geen probleem<br />
ontstaan met de naleving.<br />
Op basis van emissiegegevens blijken in de voedingssector een drietal activiteiten<br />
relevant te zijn op <strong>het</strong> vlak van <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>. Het gaat met name om:<br />
De productie van plantaardige oliën;<br />
De productie van brood (en koekjes);<br />
Het brouwen van bier;<br />
Bij de productie van plantaardige oliën is <strong>voor</strong>al de extractie door middel van<br />
solventen relevant. Vier <strong>be</strong>drijven in Vlaanderen voerden in 2000 dit proces uit,<br />
waarvan drie grootschalig en één relatief kleinschalig. Eén grootschalig <strong>be</strong>drijf is<br />
intussen gesloten. Op basis van de productiecijfers en gemiddelde emissiefactoren<br />
wordt geschat dat de emissie in 2000 ongeveer 1.500 ton <strong>be</strong>droeg.<br />
De <strong>emissies</strong> uit de productie van brood <strong>be</strong>staan <strong>voor</strong>namelijk uit ethanol, dat door<br />
<strong>het</strong> gistingsproces gevormd wordt. Dit ethanol komt <strong>voor</strong>namelijk vrij in de<br />
bakoven. Op basis van emissiefactoren en productiegegevens schat men de emissie<br />
uit de broodproductie op 545 ton in 2000. Ze wordt <strong>voor</strong> 60% gegenereerd door<br />
minimaal 485 relatief kleinschalige bakkerijen.<br />
Bij <strong>het</strong> bakken van koekjes komt principieel geen alcohol vrij. Toch zou de emissie<br />
235 ton/jaar <strong>be</strong>dragen.<br />
Emissies bij <strong>het</strong> brouwen van bier ontstaan vanaf de alcoholische gistingsfase, en<br />
komen <strong>voor</strong>namelijk vrij tijdens <strong>het</strong> afvullen van flesjes en blikken. Emissiefactoren<br />
over <strong>het</strong> globale productieproces wijzen op een emissie van ongeveer 395<br />
ton/jaar.<br />
De productie van gedestilleerde dranken resulteert slechts in een <strong>be</strong>perkte uitstoot,<br />
die <strong>voor</strong> de hele subsector lager ligt dan 10 ton/jaar.<br />
Sinds <strong>het</strong> jaar 2000 zijn <strong>be</strong>langrijke emissiereducties doorgevoerd, en dit<br />
<strong>voor</strong>namelijk in de solventextractie van plantaardige olie. De reducties werden<br />
gerealiseerd door uitvoering van optimalisaties aan de destillatietoren en de<br />
toaster. Deze technieken zijn grotendeels geïmplementeerd, en heb<strong>be</strong>n de <strong>emissies</strong><br />
teruggebracht van zowat 1.500 ton (door 4 grootschalige <strong>be</strong>drijven) tot 850 à 1.020<br />
ton (door 3 grootschalige <strong>be</strong>drijven).<br />
In de bakkerijen kan emissiereductie enkel gerealiseerd worden door middel van<br />
nageschakelde technieken op de <strong>emissies</strong> uit de bakoven. De meest <strong>voor</strong> de hand<br />
liggende optie vormt thermische naverbranding. Biofiltratie wordt reeds<br />
toegepast, maar dan eerder vanuit <strong>het</strong> oogpunt van de <strong>be</strong>perking van geurhinder.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
68
Voor <strong>het</strong> brouwen van bier lijkt biofiltratie <strong>voor</strong> de hand liggend, maar er zijn geen<br />
praktische toepassingen <strong>be</strong>kend. Verder onderzoek is hier aangewezen.<br />
De Solventrichtlijn is enkel van toepassing op de sector van de extractie en<br />
raffinage van plantaardige oliën. De naleving van de emissiegrenswaarden is<br />
mogelijk, zelfs zonder toepassing van doorgedreven nageschakelde technieken<br />
(optimalisatie van toaster en destillatiekolom).<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
69
5. VERVAARDIGING VAN MINERALE PRODUCTEN<br />
5.1 SECTORBESCHRIJVING<br />
Bij <strong>het</strong> vervaardigen van minerale producten kunnen een <strong>be</strong>perkt aantal<br />
activiteiten leiden tot <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>. Op basis van een eerste evaluatie werden<br />
volgende subsectoren <strong>voor</strong> verdere uitwerking geselecteerd:<br />
Asfaltproductie;<br />
Betoncentrales en de <strong>be</strong>tonproductenindustrie;<br />
Glasindustrie.<br />
5.1.1 Asfaltproductie<br />
Sedert <strong>be</strong>gin van de jaren zeventig neemt <strong>het</strong> aantal asfaltmenginstallaties<br />
<strong>voor</strong>tdurend af, doordat veel verouderde installaties uit gebruik worden genomen<br />
en maar weinig nieuwe installaties worden opgestart. Het aantal in België is<br />
gedaald van 150 in 1968 tot 44 in 2000. In <strong>het</strong> Vlaamse Gewest waren in 2000 21<br />
asfaltcentrales gevestigd. Per asfaltcentrale zijn gemiddeld 5 - 7 personen<br />
werkzaam.<br />
Bij veel asfaltproducenten opereert de asfaltinstallatie niet autonoom, maar vormt<br />
de centrale een onderdeel van bredere wegenbouwactiviteiten. Sommige centrales<br />
<strong>be</strong>horen tot <strong>het</strong>zelfde bouw<strong>be</strong>drijf, maar zijn verspreid over <strong>het</strong> land.<br />
De daling van <strong>het</strong> aantal installaties wordt gedeeltelijk gecompenseerd door een<br />
stijging in de nominale capaciteit per centrale. Onderstaande ta<strong>be</strong>l geeft een<br />
overzicht van de evolutie van <strong>het</strong> aantal asfaltcentrales en de productie in<br />
Vlaanderen. De gemiddelde jaarproductie per installatie <strong>be</strong>draagt 100.000 -<br />
110.000 ton. (VITO, 2002)<br />
1980 1990 1995 1998 2000<br />
Aantal centrales in<br />
Vlaanderen<br />
57 35 27 23 21<br />
Jaarproductie (kton/jaar) 3.500 2.200 2.200 2.450 2.700<br />
5.1.2 Betoncentrales en <strong>be</strong>tonproductenindustrie<br />
In België zijn ongeveer 350 <strong>be</strong>toncentrales gesitueerd, waarvan 120 tijdelijke<br />
installaties. De meeste <strong>be</strong>toncentrales tellen 5 - 20 werknemers.<br />
Daarnaast zijn volgens de BBT-studie ‘Betoncentrales en de<br />
<strong>be</strong>tonproductenindustrie’ (VITO, 2001) in België ongeveer 340 <strong>be</strong>drijven actief in<br />
de vervaardiging van <strong>be</strong>tonproducten. Een gemiddeld <strong>be</strong>drijf telt 20 werknemers.<br />
De GOM <strong>be</strong>drijvengids (2001) verwijst onder NACEBEL-code 26.61 <strong>naar</strong> 183<br />
<strong>be</strong>drijven in Vlaanderen, actief in ‘<strong>het</strong> vervaardigen van artikelen van <strong>be</strong>ton <strong>voor</strong><br />
de bouw’. NACEBEL-code 26.66 verwijst <strong>naar</strong> 17 <strong>be</strong>drijven in Vlaanderen, actief<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
70
5.1.3 Glasindustrie<br />
in ‘de vervaardiging van overige artikelen van <strong>be</strong>ton en gips’. Op te merken valt<br />
dat de GOM <strong>be</strong>drijvengids enkel <strong>be</strong>drijven met meer dan 5 werknemers oplijst.<br />
Wanneer men tussen Vlaanderen en Wallonië een 60/40-verhouding aanneemt<br />
<strong>voor</strong> de algemene economische <strong>be</strong>drijvigheid, dan zijn deze cijfers van VITO en<br />
van GOM perfect met elkaar in overeenstemming.<br />
FEBE, de federatie van de <strong>be</strong>tonindustrie, meldt volgende globale cijfers <strong>voor</strong> de<br />
<strong>be</strong>tonproductenindustrie tussen 1990 en 2000. Zij gaat ervan uit dat ongeveer 75%<br />
in Vlaanderen wordt geproduceerd:<br />
Betonproducten (miljoen ton)<br />
1990 1995 1996 1997 1998 1999 2000<br />
België 8,3 9,4 9,5 9,7 9,8 10,6 11,4<br />
Vlaanderen 6,2 7,1 7,12 7,2 7,3 7,9 8,5<br />
De <strong>be</strong>drijvengids van de GOM (2001) vermeldt onder NACEBEL-codes 26.10 tot<br />
26.15 <strong>voor</strong> de glasindustrie in totaal 78 <strong>be</strong>drijven met vestiging in Vlaanderen:<br />
Productie van vlak glas: 1<br />
Vormen en <strong>be</strong>werken van vlak glas: 42<br />
Productie van holglas: 1<br />
Productie van glasvezels: 9<br />
Vervaardiging en <strong>be</strong>werking van overig glas 11<br />
Het grootste deel <strong>be</strong>treft <strong>be</strong>drijven die glas op maat snijden en verwerken in<br />
interieurs, ramen, deuren, dub<strong>be</strong>le <strong>be</strong>glazing, enz. Deze zijn in <strong>het</strong> kader van deze<br />
studie niet relevant.<br />
Het aantal <strong>be</strong>drijven dat daadwerkelijk glas, spiegels, glaswol, glasvezel of<br />
glasschuim produceert, is <strong>be</strong>perkt tot een tiental.<br />
5.2 RELEVANTE PROCESSEN<br />
5.2.1 Asfaltproductie<br />
Asfalt wordt gevormd door menging van minerale <strong>be</strong>standdelen (stenen, zand en<br />
vulstof) met een bitumineus bindmiddel. Om een goede hechting met de bitumen<br />
te verkrijgen, is droging en <strong>voor</strong>verwarming van de granulaten in een<br />
droogtrommel vereist. Na tussenopslag in wachtsilo’s worden de warme<br />
mineralen in de menger gebracht, waar men ook de vulstoffen en <strong>het</strong> bindmiddel<br />
doseert. Na menging wordt <strong>het</strong> warme asfalt opgeslagen in geïsoleerde silo’s en<br />
van daaruit overgebracht in vrachtwagens.<br />
De meeste asfaltmenginstallaties in België werken discontinu, dit wil zeggen dat<br />
<strong>het</strong> asfalt mengsel per mengsel aangemaakt wordt.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
71
<strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> kunnen in volgende processen ontstaan:<br />
Het drogen en <strong>voor</strong>verwarmen in de trommeloven;<br />
De verpomping van de ingevoerde (warme) bitumen <strong>naar</strong> de opslagtanks;<br />
De menging van de grondstoffen;<br />
Het gebruik van antikleefmiddel, <strong>voor</strong>afgaand aan <strong>het</strong> laden van de<br />
vrachtwagens.<br />
De granulaten (steenslag, grint,…) die de basis vormen <strong>voor</strong> de aanmaak van<br />
asfalt, dienen eerst gedroogd en opgewarmd te worden in een trommeloven. De<br />
verwarming in de trommeloven ge<strong>be</strong>urt direct, door middel van een olie- of<br />
gasbrander. De rookgassen vormen een geleide emissie. Normalerwijze genereert<br />
enkel de brander een zekere hoeveelheid <strong>VOS</strong>. Indien de centrale is uitgerust <strong>voor</strong><br />
asfaltrecycling met warme toevoeging, is een paralleltrommel aanwezig. De<br />
rookgassen van deze tweede trommeloven kunnen ook <strong>VOS</strong> afkomstig van <strong>het</strong><br />
recyclage-asfalt <strong>be</strong>vatten.<br />
Het bitumen, dat de matrix vormt <strong>voor</strong> de granulaten, wordt vanuit de raffinaderij<br />
aangevoerd in geïsoleerde tankwagens, bij een temperatuur die tot 200°C kan<br />
<strong>be</strong>dragen. Bij <strong>het</strong> verpompen ontstaan in de opslagtanks verdringingsverliezen.<br />
Deze worden tot de diffuse <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> gerekend (VITO, 2002). De<br />
verdringingsverliezen <strong>be</strong>staan <strong>voor</strong>namelijk uit paraffinische koolwaterstoffen en<br />
in mindere mate ook methaan.<br />
Bitumendampen kunnen ook ontsnappen ter hoogte van verschillende delen van<br />
de aanmaakinstallatie. Onder meer de menger is op dit vlak relevant. Het geleide<br />
of diffuse karakter van deze emissie hangt af van <strong>het</strong> concept van de centrale.<br />
Tenslotte kunnen <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> optreden bij <strong>het</strong> laden van <strong>het</strong> asfaltmengsel in<br />
vrachtwagens. Men <strong>be</strong>sproeit immers de wanden van de laadbak met<br />
antikleefmiddel. Tot in de jaren ’90 werd hoofdzakelijk gasolie gebruikt, dat<br />
grotendeels verv<strong>lucht</strong>igt. Op dit ogenblik gebruiken de meeste asfaltcentrales<br />
alternatieve antikleefmiddelen. De alternatieven zijn in de eerste plaats gericht op<br />
<strong>het</strong> vermijden van bodemverontreiniging, maar in de meeste gevallen emitteren ze<br />
ook minder of helemaal geen <strong>VOS</strong>.<br />
5.2.2 Betoncentrales en vervaardiging van <strong>be</strong>tonproducten<br />
Beton is een materiaal dat gevormd wordt door <strong>het</strong> mengen van cement, grove of<br />
fijne granulaten en water, waarbij een verhardingsreactie optreedt. Naast deze<br />
basiscomponenten kan <strong>het</strong> <strong>be</strong>ton ook hulpstoffen of additieven <strong>be</strong>vatten.<br />
Betoncentrales zelf veroorzaken geen significante <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>. De installatie en<br />
de mengwagens worden namelijk niet meer ingespoten met solventen, maar<br />
worden afgespoeld met een watergebaseerd product. Deze activiteit dient niet<br />
verder uitgewerkt te worden.<br />
Bij de vervaardiging van <strong>be</strong>tonproducten kunnen wel <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> ontstaan. Een<br />
vorm of <strong>be</strong>kisting is noodzakelijk <strong>voor</strong> de vormgeving. In de meeste toepassingen,<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
72
5.2.3 Glasindustrie<br />
zoals stenen, tegels, buizen, enz., wordt de vorm onmiddellijk verwijderd. In<br />
andere gevallen laat men <strong>het</strong> <strong>be</strong>ton uitharden in de <strong>be</strong>kisting. In dit laatste geval is<br />
<strong>het</strong> <strong>be</strong>sproeien van de <strong>be</strong>kisting met een ontkistingsmiddel (demouleermiddel)<br />
vereist. Sommige middelen, die op minerale oliën gebaseerd zijn, <strong>be</strong>vatten <strong>VOS</strong>.<br />
Producten die ook als alternatief gebruikt worden <strong>voor</strong> solventhoudende<br />
antikleefmiddelen in de asfaltproductie, kunnen evenzeer toegepast worden als<br />
alternatieve ontkistingsmiddelen.<br />
Glas is een brede definitie <strong>voor</strong> anorganische materialen die in vaste toestand<br />
lijken te verkeren, maar toch geen kristallijne structuur of duidelijk smeltpunt<br />
vertonen. Het meest courante glastype <strong>be</strong>vat siliciumdioxide, soda, calciumoxide<br />
en andere additieven. Glas wordt geproduceerd door de smelt van de<br />
grondstoffen relatief snel af te koelen.<br />
Vermits de grondstoffen uit anorganische materialen <strong>be</strong>staan, kent de<br />
glasproductie zelf geen relevante proces<strong>emissies</strong> van <strong>VOS</strong>. Enkel de rookgassen<br />
van de branders genereren <strong>VOS</strong>. (Reference document on Best Available<br />
Techniques in the glass manufacturing industry, European IPPC Bureau, 2001)<br />
<strong>VOS</strong> kunnen wel vrijkomen bij <strong>het</strong> aanbrengen van coatings op een glassubstraat.<br />
Volgende toepassingen dienen op dit vlak vermeld te worden:<br />
Voor de productie van spiegels brengt men, door middel van gieten, een<br />
coating aan op de glasplaat. De coating <strong>be</strong>vat solventen. Deze solventen<br />
komen vrij tijdens de droging van de spiegels in een droogoven;<br />
Glaswol <strong>be</strong>vat meestal een ‘binder’ op basis van een fenolhars. De binder<br />
wordt opgebracht en vervolgens uitgehard in een ‘curing’ oven. Hierbij<br />
ontstaan <strong>emissies</strong> van stof, fenol, formaldehyde en ammoniak.<br />
5.3 BESCHIKBARE EMISSIEGEGEVENS<br />
5.3.1 Algemeen<br />
Asfaltcentrales vallen onder de NACE-codes 1400-1499: “Overige winning van<br />
delfstoffen”. In deze sector overschrijden weinig of geen <strong>be</strong>drijven de drempel. In<br />
1999 zat geen enkel <strong>be</strong>drijf boven de drempel; in 2000 was er één <strong>be</strong>drijf met een<br />
emissie van nog geen ton (VMM, 2003).<br />
Bedrijven die actief zijn in de vervaardiging van steen, cement, <strong>be</strong>tonwaren, glas,<br />
aardewerk en dergelijke (NACE-codes 2600-2699: “Vervaardiging van overige<br />
niet-metaalhoudende minerale producten”) rapporteerden via <strong>het</strong><br />
milieujaarverslag <strong>voor</strong> 2000 in totaal 1.460 ton aan <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>. Het gaat hier<br />
echter om zowel proces<strong>emissies</strong> als <strong>emissies</strong> uit verbrandingsprocessen, en <strong>het</strong><br />
omvat ook de keramische sector. Deze maakt echter geen deel uit van deze studie.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
73
Exclusief de keramische sector en de <strong>emissies</strong> uit verbrandingsprocessen blijven<br />
volgens EIL 978 ton <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> over in 2000. Hierbij dient genoteerd dat de<br />
sectoromschrijving van NACE (zelfs zonder de keramische producten) groter is<br />
dan die uit deze studie.<br />
Wanneer men enkel kijkt <strong>naar</strong> de subsector 26.61: “Vervaardiging van artikelen<br />
van <strong>be</strong>ton <strong>voor</strong> de bouw”, dan blijven 3 <strong>be</strong>drijven over met name EWI, CTI Europe<br />
en Ytong. Deze <strong>be</strong>drijven melden in 1998 een <strong>VOS</strong>-emissie van ongeveer 123 ton.<br />
In 2000 was Ytong <strong>be</strong>neden de drempel gezakt, en meldden de 2 andere <strong>be</strong>drijven<br />
een gezamenlijke emissie van 18 ton. Hierbij dient evenwel gemeld dat de<br />
sectoromschrijving van NACE kleiner is dan die uit deze studie.<br />
Van <strong>het</strong> tiental <strong>be</strong>drijven dat actief is in de productie van glas, spiegels, glasvezels,<br />
glaswol en glasschuim, zijn er 6 opgenomen in de EIL. Het <strong>be</strong>treft 2 spiegelfabrieken<br />
(Deknudt Spiegelfabriek, Glaver<strong>be</strong>l Zeebrugge) en een producent van<br />
glaswol (Pfleiderer Belgium). De gemelde <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> worden in de volgende<br />
ta<strong>be</strong>l weergegeven.<br />
<strong>VOS</strong>-emissie (ton/jaar)<br />
1990 1991 1992 1993 1995 1996 1998 2000<br />
Glaver<strong>be</strong>l, Zeebrugge 487 487 493 701 791 725 235 22<br />
Deknudt Spiegelfabriek,<br />
Deerlijk<br />
n.b. n.b. n.b. 13 n.b. n.b. n.b. 5<br />
Pfleiderer Belgium,<br />
Desselgem<br />
n.b.: niet <strong>be</strong>schikbaar<br />
n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. 16<br />
Hieruit blijkt dat <strong>voor</strong>al Glaver<strong>be</strong>l in <strong>het</strong> verleden een aanzienlijke emissie<br />
vertegenwoordigde. De emissiebronnen vormden de 2 lakgietmachines. De<br />
emissie is sinds 1996 sterk gedaald, dankzij de invoering van een aantal emissiereductiemaatregelen.<br />
Het totaal van de 3 <strong>be</strong>drijven <strong>voor</strong> 2000 <strong>be</strong>draagt 43 ton.<br />
5.3.2 Emissies per activiteit<br />
5.3.2.1 Asfaltproductie<br />
Geleide <strong>emissies</strong><br />
Metingen van VITO, uitgevoerd in 2000, wijzen op volgende gemiddelde geleide<br />
<strong>emissies</strong> aan de schoorsteen van 5 Vlaamse asfaltcentrales. (BBT <strong>voor</strong> de<br />
asfaltcentrales, 2002)<br />
Parameter Gemiddelde<br />
concentratie aan<br />
de schouw<br />
(mg/Nm 3)<br />
Massastroom<br />
(kg/uur)<br />
Emissie per ton<br />
asfalt<br />
(kg/ton)<br />
Extrapolatie <strong>naar</strong><br />
alle centrales in<br />
Vlaanderen<br />
(ton/jaar)<br />
Organische stoffen 77,5 29 0,024 65<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
74
Bovenstaande <strong>be</strong>rekening is gebaseerd op een gemiddeld nominaal debiet van<br />
37.500 Nm³/u, een productie van 120 ton asfalt/uur en een totale jaarproductie<br />
van 2,7 miljoen ton in 2000.<br />
De concentratie aan organische stoffen in de rookgassen is sterk afhankelijk van de<br />
efficiëntie van de brander. Ook metingen in <strong>het</strong> buitenland tonen aan dat deze<br />
emissieconcentratie sterk varieert van installatie tot installatie en in de meeste<br />
gevallen lager ligt dan 77,5 mg/Nm³.<br />
Diffuse <strong>emissies</strong><br />
In de BBT-studie ‘asfaltcentrales’ wordt <strong>be</strong>rekend dat de verdringingsverliezen,<br />
die bij <strong>het</strong> vullen van de bitumentanks optreden, aanleiding geven tot een eerder<br />
<strong>be</strong>perkte <strong>VOS</strong>-emissie. Het totaal <strong>voor</strong> alle Vlaamse centrales wordt geschat op<br />
minder dan 1 ton/jaar.<br />
Een kwantitatieve schatting van de <strong>emissies</strong> die optreden bij <strong>het</strong> laden van <strong>het</strong><br />
warme asfalt in de vrachtwagens, is moeilijk uit te voeren. De variatie in <strong>emissies</strong><br />
ten gevolge van de verschillen in <strong>het</strong> concept (gesloten, half-gesloten of open<br />
laadplaatsen, afzuiging,…) en <strong>het</strong> al dan niet (onmiddellijk) afdekken van de<br />
laadbakken is waarschijnlijk groot.<br />
Het antikleefmiddel, dat <strong>voor</strong>afgaand aan <strong>het</strong> laden van de vrachtwagens in de<br />
laadbaak wordt gesproeid, zal grotendeels verdampen. Een Nederlandse studie<br />
vermeldt een emissiefactor van 20 g/ton asfalt, specifiek <strong>voor</strong> dit procesonderdeel.<br />
(VITO, 2001) Hieruit zou <strong>voor</strong> Vlaanderen en <strong>voor</strong> <strong>het</strong> jaar 2000 een emissie van 54<br />
ton resulteren. Deze emissiefactor geldt echter <strong>voor</strong> 1996, een jaar waarin nog<br />
<strong>voor</strong> 100% v<strong>lucht</strong>ige gasolie als antikleefmiddel werd gebruikt. Sindsdien is de<br />
sector quasi volledig overgeschakeld op alternatieve antikleefmiddelen, die<br />
solventarm of solventvrij zijn. De solventarme producten (met nog 25% solvent)<br />
nemen nu 25% van de markt in, en de solventvrije antikleefmiddelen 75%.<br />
Hierdoor ligt de huidige emissie (2002) in de grootteorde van 5 ton/jaar (OCW,<br />
2002).<br />
Totaal<br />
De schattingen <strong>voor</strong> de geleide en diffuse <strong>emissies</strong> worden samengevat in<br />
onderstaande ta<strong>be</strong>l.<br />
Emissiebron Totale <strong>VOS</strong>-emissie door Vlaamse<br />
asfaltcentrales (2000)<br />
Vullen van bitumentanks < 1<br />
Gebruik van antikleefmiddel 5<br />
Rookgassen 65<br />
Totaal 71<br />
TNO vermeldt een globale emissiefactor van 25 g/ton asfalt (VITO, 2001).<br />
Omgerekend met de hoeveelheid asfalt die in Vlaanderen wordt geproduceerd,<br />
komt dit neer op 67,5 ton in <strong>het</strong> jaar 2000. Dit totaal (<strong>be</strong>rekend uit een<br />
emissiefactor) stemt zeer goed overeen met <strong>het</strong> totaal dat <strong>be</strong>komen werd door<br />
optelling van <strong>emissies</strong> uit afzonderlijke activiteiten.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
75
Door de overschakeling op solventarme of –vrije antikleefmiddelen kan ervan<br />
uitgegaan worden dat de emissie van deze subsector in de periode 1990 – 2000<br />
gedaald is. De emissie in 1990 wordt ruw geschat op 97 ton/jaar.<br />
In de toekomst worden relatief weinig aanpassingen aan <strong>het</strong> huidige<br />
productieproces verwacht, zodat we kunnen uitgaan van een evenredig verloop<br />
van de emissie met de productie.<br />
5.3.2.2 Vervaardiging van <strong>be</strong>tonproducten<br />
Valonal (een onderzoeksinstelling van de Landbouwfaculteit van Gembloux die<br />
zich <strong>be</strong>zighoudt met de niet-voedselgerichte valorisatie van landbouwproducten;<br />
nu Valbiom ge<strong>het</strong>en) meldt een totaalverbruik van oliën in éénmalige<br />
toepassingen van zowat 30.000 ton op jaarbasis in België. Daarvan zou 2.000 ton<br />
gebruikt worden <strong>voor</strong> <strong>be</strong>ton-ontkisting (Parlement Wallon, 2002;<br />
www.fsagx.ac.<strong>be</strong>). Op basis van gegevens van leveranciers wordt echter geschat<br />
dat in België jaarlijks ongeveer 6.500 ton ontkistingsmiddelen worden gebruikt<br />
<strong>voor</strong> <strong>het</strong> vervaardigen van <strong>be</strong>tonproducten. Veiligheidshalve gebruiken we in de<br />
verdere redenering de hoogste waarde.<br />
Voor 2000 wordt aangenomen dat 2/3 de van deze 6.500 ton ontkistingsmiddelen<br />
gebruikt wordt op bouwwerven, en 1/3 de in de vervaardiging van (prefab-)<br />
<strong>be</strong>tonproducten. Op dat ogenblik was nog 3/4 de van de ontkistingsmiddelen<br />
solventhoudend (gemiddeld 50% solventgehalte). Hieruit leiden we af dat de<br />
<strong>VOS</strong>-emissie <strong>voor</strong> België 810 ton <strong>be</strong>droeg. Hiervan wordt 75% in Vlaanderen<br />
geëmitteerd, ofwel 610 ton (BBT <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>toncentrales en de<br />
<strong>be</strong>tonproductenindustrie, 2001).<br />
De <strong>VOS</strong>-emissie kan ook ingeschat worden uitgaande van de totale jaarproductie<br />
aan <strong>be</strong>tonproducten. Deze <strong>be</strong>droeg in Vlaanderen in <strong>het</strong> jaar 2000 zowat 8,5<br />
miljoen ton (FEBE, 2002). Aan een gemiddelde dichtheid van 2,3 ton/m³, <strong>be</strong>komt<br />
men een totaalvolume van 3,7 miljoen m³. Voor de <strong>be</strong>paling van <strong>het</strong> aantal m²<br />
<strong>be</strong>kisting per m³ <strong>be</strong>ton kan men volgende <strong>be</strong>nadering hanteren. De redenering is<br />
volledig uitgewerkt op basis van onze eigen inzichten, en is niet gestoeld op<br />
wetenschappelijk onderbouwde cijfers. Gesteld dat een <strong>be</strong>tonwand van 10m²<br />
wordt gefabriceerd met een dikte van 0,2m, dan omvat deze wand 2 m³ <strong>be</strong>ton en<br />
20 m² te <strong>be</strong>kisten zijwand. De verhouding is dus 10 m²/m³ <strong>be</strong>ton. Bijgevolg<br />
werden in Vlaanderen in 2000 zowat 37 miljoen m² <strong>be</strong>kisting geplaatst. Met<br />
<strong>be</strong>trekking tot de ontkisting <strong>be</strong>staan twee mogelijkheden:<br />
Directe ontkisting: wordt toegepast op 1/3 de van de <strong>be</strong>tonproducten. Het<br />
<strong>be</strong>treft <strong>voor</strong>namelijk buizen en <strong>be</strong>stratingsproducten. Deze worden<br />
gemaakt met aardvochtig <strong>be</strong>ton en kunnen onmiddellijk onkist worden. Zij<br />
<strong>be</strong>hoeven een <strong>be</strong>perkte hoeveelheid ontkistingsolie;<br />
Uitharden in de <strong>be</strong>kisting: wordt toegepast op zowat 2/3 de van de<br />
<strong>be</strong>tonproducten. Hierin onderscheidt men eveneens twee toepassingen:<br />
- Bekisting met stalen mallen: dit is de meest <strong>voor</strong>komende vorm,<br />
dewelke wordt gebruikt <strong>voor</strong> producten die in grote aantallen<br />
worden aangemaakt;<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
76
5.3.2.3 Glasindustrie<br />
5.3.3 Overzicht<br />
- Bekisting met houten mallen: deze vorm van <strong>be</strong>kisting wordt enkel<br />
gebruikt <strong>voor</strong> producten die in kleine aantallen aangemaakt<br />
worden en waar<strong>voor</strong> <strong>het</strong> economisch niet verantwoord is een stalen<br />
mal te fabriceren. Deze houten <strong>be</strong>kistingsvormen vergen, omwille<br />
van hun eerder ruw oppervlak en hun porositeit, relatief grote<br />
hoeveelheden ontkistingsolie. Zij zijn dan ook <strong>het</strong> meest kritisch op<br />
<strong>het</strong> vlak van <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>.<br />
Laat ons eenvoudigheidshalve aannemen dat de helft van de producten die<br />
uitharden in de <strong>be</strong>kisting, ontkistingsolie <strong>be</strong>hoeven in significante hoeveelheden<br />
(in werkelijkheid is <strong>het</strong> aandeel van de houten mallen in de totale massa gebruikte<br />
<strong>be</strong>kisting erg klein (FEBE, 2003), terwijl anderzijds op stalen mallen toch<br />
ontkistingsolie gebruikt wordt, zij <strong>het</strong> in kleine hoeveelheden). Dit <strong>be</strong>tekent dus<br />
dat 37 miljoen m² x 2/ 3 x ½ = 12 miljoen m² <strong>be</strong>kisting <strong>be</strong>streken wordt met<br />
ontkistingsmiddel.Bij gebruik van een klassiek product is hier<strong>voor</strong> 0,1 kg/m²<br />
nodig, wat resulteert in een totaalverbruik van 1,2 miljoen kg product. Aan een<br />
gemiddeld solventgehalte van 50%, levert dit een <strong>VOS</strong>-emissie van 617 ton.<br />
Contacten met fabrikanten van <strong>be</strong>tonproducten toonden aan dat <strong>het</strong> gebruik van<br />
solventarme of -vrije onkistingsmiddelen snel stijgt, ondanks <strong>het</strong> feit dat de<br />
kostprijs van de alternatieven ongeveer driemaal hoger ligt. Het aandeel van <strong>het</strong><br />
ontkistingsmiddel in de totale kostprijs van de producten is immers zeer <strong>be</strong>perkt.<br />
De <strong>emissies</strong> uit de glasindustrie zijn <strong>voor</strong>al afkomstig van coatingactiviteiten<br />
(<strong>voor</strong>namelijk vervaardiging van spiegels). Zoals ook aangegeven in de Europese<br />
BREF ‘glass manufacturing industry’, zijn de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> van <strong>be</strong>drijven die geen<br />
coating uitvoeren, eerder gering en volledig gerelateerd aan de branders. Het gaat<br />
hier concreet om Glaver<strong>be</strong>l Mol (glas), Emgo (lampen) en Pittsburgh Corning<br />
(schuimglas).<br />
ERM <strong>be</strong>schikt niet over emissiefactoren of andere gegevens om de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong><br />
uit <strong>het</strong> coaten van glas te <strong>be</strong>rekenen. We kunnen ons dus enkel <strong>be</strong>roepen op de<br />
cijfers uit de EIL (zie punt 5.3.1). Hieruit blijkt wel dat sinds 1996 de <strong>emissies</strong> van<br />
de grootste producent (Glaver<strong>be</strong>l Zeebrugge) aanzienlijk zijn afgenomen. Dit is de<br />
danken aan de naschakeling van een thermische naverbranding.<br />
Volgende ta<strong>be</strong>l geeft een overzicht van de schatting van <strong>het</strong> emissieniveau in 2000,<br />
per activiteit. In een tweede kolom worden ter vergelijking de EIL-cijfers<br />
weergegeven.<br />
Activiteit <strong>VOS</strong>-emissie volgens <strong>be</strong>rekening<br />
per activiteit<br />
(ton in 2000)<br />
<strong>VOS</strong>-emissie volgens EIL<br />
(ton in 2000)<br />
Asfaltproductie 71 < 1<br />
Vervaardiging van<br />
<strong>be</strong>tonproducten<br />
610 18 –978<br />
Glasindustrie 43 43<br />
Totaal 724 61 – 1.021<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
77
De meest relevante activiteit blijkt de vervaardiging van <strong>be</strong>tonproducten. De<br />
<strong>emissies</strong> van de glasindustrie situeerden zich in <strong>het</strong> verleden in dezelfde<br />
grootteorde, maar zijn de laatste jaren significant gedaald.<br />
Het verschil tussen <strong>het</strong> cijfer <strong>voor</strong> de emissie uit de activiteit “Asfaltproductie” en<br />
<strong>het</strong> EIL- cijfer <strong>voor</strong> de sector Graverijen, asfaltcentrales, e.d. van maximaal 1 ton<br />
kan verklaard worden doordat diffuse <strong>emissies</strong> uit de verdamping van<br />
antikleefmiddel niet opgenomen worden in de milieu-jaarverslagen.<br />
Het verschil met <strong>het</strong> EIL- cijfer van 978 ton <strong>voor</strong> de sector van de minerale<br />
producten (die min of meer overeenstemt met de activiteiten “Vervaardiging van<br />
<strong>be</strong>tonproducten” en “Glasindustrie”) kan verklaard worden doordat zeer ruwe<br />
aannames werden gedaan inzake <strong>het</strong> totale verbruik aan ontkistingsmiddelen, <strong>het</strong><br />
aandeel van prefab-<strong>be</strong>tonproducten in <strong>het</strong> totale verbruik aan ontkistingsmiddelen,<br />
de hoeveelheid van die producten die solventhoudend zijn, en <strong>het</strong><br />
aandeel van Vlaanderen in de totale productie van prefab-<strong>be</strong>tonproducten. Verder<br />
is ook de sectoromschrijving van de EIL heel wat ruimer dan diegene die in deze<br />
studie gehanteerd wordt.Nochtans is er een grotere kans dat <strong>het</strong> werkelijke cijfer<br />
lager ligt dan 724 ton, omdat in de schatting van <strong>het</strong> verbruik aan ontkistingsmiddelen<br />
is uitgegaan van de hoogste waarde.<br />
5.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN<br />
5.4.1 Asfaltproductie<br />
5.4.1.1 Brongerichte maatregelen<br />
5.4.1.1.1 Gebruik van solventarme of -vrije antikleefmiddelen<br />
Beschrijving<br />
In <strong>het</strong> verleden werd als antikleefmiddel veelal gebruik gemaakt van gasolie.<br />
Volgende alternatieven zijn momenteel <strong>be</strong>schikbaar:<br />
Q8 Da Vinci AA: Dit product <strong>be</strong>staat uit hoog geraffineerde paraffinische<br />
minerale oliën waaraan antimist-additieven werden toegevoegd. Het <strong>be</strong>vat<br />
geen solventen;<br />
Fina Biomoldol 5: Dit is een ontkistingsmiddel uit de <strong>be</strong>tonindustrie. Het<br />
<strong>be</strong>staat uit aromaatvrije koolwaterstoffen en <strong>be</strong>vat nog 25% <strong>VOS</strong>. Het<br />
wordt <strong>be</strong>schouwd als een solventarm product;<br />
Fina Biomoldol 6: Dit middel is gebaseerd op plantaardige oliën, die een<br />
verestering heb<strong>be</strong>n ondergaan om de veroudering tegen te gaan. Het <strong>be</strong>vat<br />
geen solventen.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De effectiviteit van de alternatieven is gelijkaardig aan gasolie. Overschakeling<br />
stelt technisch geen problemen.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
78
Het gebruik van solventvrije middelen op basis van plantaardige oliën vergt de<br />
installatie van een geschikte verstuiver. Ook de manier van aanbrengen is ietwat<br />
verschillend van die <strong>voor</strong> klassieke middelen. Anderzijds vereist de toepassing<br />
van plantaardige oliën minder veiligheidsmaatregelen wat <strong>be</strong>treft <strong>be</strong>scherming<br />
tegen inademing en andere vormen van menselijk contact, en wat <strong>be</strong>treft<br />
brandveiligheid.<br />
Implementatiegraad<br />
Het Opzoekcentrum <strong>voor</strong> de Wegenbouw (OCW) gaat ervan uit dat momenteel<br />
zowat alle asfaltcentrales zijn overgeschakeld op alternatieve antikleefmiddelen.<br />
75% daarvan maakt gebruik van solventvrije producten. De overige 25% maakt<br />
gebruik van producten met 25% solventgehalte.<br />
Vermits de maatregel al quasi volledig geïmplementeerd is, blijft <strong>het</strong> <strong>potentieel</strong><br />
<strong>voor</strong> verdere reductie zeer <strong>be</strong>perkt.<br />
Rendement<br />
Het rendement van de overschakeling <strong>naar</strong> alternatieve antikleefmiddelen kan<br />
afgeleid worden uit de <strong>be</strong>rekening van de diffuse <strong>emissies</strong>, die werd gedaan in<br />
punt 5.3.2.1. In 1996, toen nog <strong>voor</strong> 100% gasolie werd gebruikt, lag de emissie in<br />
de buurt van 54 ton. Momenteel (2002) is een volledige omschakeling ge<strong>be</strong>urd<br />
<strong>naar</strong> alternatieve antikleefmiddelen, met een aandeel van 75% solventvrije<br />
middelen, en 25% solventarme (<strong>be</strong>vatten nog 25% solvent). Door deze<br />
omschakeling is de emissie teruggelopen tot minder dan 5 ton. Dit <strong>be</strong>tekent dus<br />
een rendement van minstens 90%.<br />
Kostprijs (VITO, 2001)<br />
Investering:<br />
De installatie van een verstuiver <strong>voor</strong> <strong>het</strong> gebruik van biologisch afbreekbaar<br />
antikleefmiddel kost 1.000 €.<br />
Werking:<br />
Het product zelf kost 0,50 - 0,75 €/liter. Dit is ongeveer 3 keer meer dan<br />
gasolie. De gebruiksdosis <strong>be</strong>draagt echter slechts 1 liter per 100 ton asfalt.<br />
Interdependentie<br />
De alternatieve antikleefmiddelen zijn in de eerste plaats ontwikkeld om <strong>het</strong> risico<br />
van bodemverontreiniging te <strong>be</strong>perken. Bij gebruik van plantaardige oliën worden<br />
deze risico’s nog verder ingeperkt, doordat deze producten een veel grotere<br />
biodegradeerbaarheid vertonen dan klassieke producten. Zo zijn Fina Biomoldol 5<br />
(solventarm) en 6 (solventvrij) <strong>voor</strong> meer dan 95% afgebroken na 21 dagen volgens<br />
de norm CEC L-33-T-82 respectievelijk CEC L-33-A-94. Klassiek producten halen<br />
een biodegradeerbaarheid van hooguit 20-30%.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
79
5.4.1.2 Nageschakelde technieken<br />
5.4.1.2.1 Omkasting en naverbranding<br />
Beschrijving<br />
De delen van de centrale, waar bitumendampen kunnen vrijkomen, kan men<br />
omkasten en <strong>voor</strong>zien van een afzuiging. Het <strong>be</strong>treft <strong>voor</strong>namelijk de menger en<br />
de laadplaats <strong>voor</strong> de vrachtwagens. Op deze manier krijgen de <strong>emissies</strong> een<br />
geleid karakter, waardoor ook een vorm van na<strong>be</strong>handeling uitgevoerd kan<br />
worden.<br />
De meest <strong>voor</strong> de hand liggende <strong>be</strong>handeling van de afgassen <strong>be</strong>staat uit<br />
naverbranding in de droogtrommel. Hier<strong>voor</strong> worden de afgassen als primaire<br />
verbrandings<strong>lucht</strong> <strong>naar</strong> de brander gevoerd.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Het <strong>voor</strong>zien van een omkasting (bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld van de mixer) stelt technisch geen<br />
onoverkomelijke problemen.<br />
Het gebruik van de droogtrommel als naverbrander blijkt in de praktijk minder<br />
<strong>voor</strong> de hand liggend te zijn. Met name <strong>het</strong> debiet aan ventilatie<strong>lucht</strong> is vaak<br />
groter dan de <strong>be</strong>hoefte aan verbrandings<strong>lucht</strong>, waardoor niet de volledige fractie<br />
<strong>be</strong>handeld kan worden. Daarnaast kennen de centrales die in Vlaanderen<br />
gesitueerd zijn een discontinue werking, waardoor <strong>het</strong> functioneren van de<br />
droogtrommel niet altijd samenvalt met <strong>het</strong> openen van de menger of <strong>het</strong> laden<br />
van de vrachtwagens.<br />
Implementatiegraad<br />
In de meeste centrales in Vlaanderen is de menger reeds omkast.<br />
Het naverbrandingsconcept wordt toegepast, maar blijkt niet altijd effectief.<br />
Rendement<br />
Het rendement hangt sterk af van de installatie en de wijze waarop deze <strong>be</strong>dreven<br />
wordt. Wij gaan uit van 40 à 60%.<br />
Kostprijs<br />
Investering:<br />
De investering <strong>be</strong>staat uit de omkasting, de ventilatie, en <strong>het</strong> aansluiten van<br />
<strong>het</strong> afgaskanaal op de brander. Elke installatie moet op maat gemaakt<br />
worden, en bijgevolg zijn geen standaardprijzen <strong>be</strong>schikbaar. Als<br />
richtinggevende waarde kan men een prijsvork van 10.000 tot 100.000 €<br />
hanteren.<br />
Werking:<br />
De maatregel kent geen relevante werkingskosten.<br />
Interdependentie<br />
Het <strong>be</strong>schreven concept maakt gebruik van de <strong>be</strong>staande brander van de<br />
droogtrommel. De bijkomende CO2-emissie is evenredig met de toegevoerde <strong>VOS</strong>-<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
80
concentratie. In een stoechiometrische <strong>be</strong>nadering kan men stellen dat elke gram<br />
<strong>VOS</strong> (die in hoofdzaak <strong>be</strong>staat uit alifatische KWS) 3 gram CO2 genereert.<br />
5.4.1.3 Good housekeeping<br />
Op vlak van good housekeeping zijn een tweetal maatregelen te vermelden:<br />
In de rookgassen van de droogtrommel kunnen <strong>VOS</strong> aanwezig zijn, als<br />
gevolg van onvolledige verbranding. Dit kan <strong>be</strong>perkt worden door een<br />
regelmatige inspectie en onderhoud van de brander;<br />
Indien <strong>het</strong> gebruikte antikleefmiddel nog solventhoudend is, dient<br />
overmatig verbruik vermeden te worden. Dit vergt <strong>voor</strong>al opleiding van de<br />
operatoren en de chauffeurs.<br />
5.4.2 Vervaardiging van <strong>be</strong>tonproducten<br />
5.4.2.1 Brongerichte maatregelen<br />
5.4.2.1.1 Gebruik van solventarme of –vrije ontkistingsmiddelen<br />
Beschrijving<br />
Solventvrije en solventarme ontkistingsmiddelen zijn <strong>be</strong>schikbaar. Het <strong>be</strong>treft<br />
dezelfde producten als de antikleefmiddelen:<br />
Q8 Da Vinci AA: Dit product <strong>be</strong>staat uit hoog geraffineerde paraffinische<br />
minerale oliën waaraan antimist-additieven werden toegevoegd. Het <strong>be</strong>vat<br />
geen solventen;<br />
Fina Biomoldol 5: Dit product <strong>be</strong>staat uit aromaatvrije koolwaterstoffen en<br />
<strong>be</strong>vat nog 25% <strong>VOS</strong>. Dit wordt <strong>be</strong>schouwd als een solventarm product;<br />
Fina Biomoldol 6: Dit middel is gebaseerd op plantaardige oliën, die een<br />
verestering heb<strong>be</strong>n ondergaan om de veroudering tegen te gaan. Het <strong>be</strong>vat<br />
geen solventen.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De effectiviteit van de alternatieve ontkistingsmiddelen, en meer <strong>be</strong>paald van<br />
diegene die gebaseerd zijn op plantaardige olie, is niet steeds even groot als die<br />
van de klassieke middelen (FEBE, 2003):<br />
Volgens de gebruiks<strong>voor</strong>schriften is de aan te brengen hoeveelheid per m²<br />
lager dan bij klassieke producten. Het sproeien of aanstrijken van kleinere<br />
hoeveelheden is echter moeilijker. In dit geval zijn de hoeveelheden<br />
product ofwel onregelmatig verdeeld, en vermindert de efficientie, ofwel<br />
zijn de verbruikte hoeveelheden veel hoger dan wat aan<strong>be</strong>volen wordt;<br />
Bepaalde producten worden gestoomd; in dit geval heeft <strong>het</strong> gebruik van<br />
plantaardige olie als gevolg dat de <strong>be</strong>tons een minder mooi aspect<br />
vertonen;<br />
Bij <strong>het</strong> gebruik van plantaardige oliën worder de mallen sneller vuil en<br />
dienen ze na een 5-tal omlopen vervangen of onderhouden te worden. Dit<br />
terwijl metalen mallen <strong>voor</strong> gestandardiseerde producties 100 tot 500 maal<br />
kunnen gebruikt worden zonder vervanging.<br />
Het gebruik van solventvrije middelen op basis van plantaardige oliën vergt<br />
verder de installatie van een geschikte verstuiver. Ook de manier van aanbrengen<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
81
is ietwat verschillend van die <strong>voor</strong> klassieke middelen. Anderzijds vereist de<br />
toepassing van plantaardige oliën minder veiligheidsmaatregelen wat <strong>be</strong>treft<br />
<strong>be</strong>scherming tegen inademing en andere vormen van menselijk contact, en wat<br />
<strong>be</strong>treft brandveiligheid.<br />
Implementatiegraad<br />
Het gebruik van de alternatieve middelen stijgt. Een precieze verdeling is niet<br />
gekend. Uit contacten met de sector schatten we <strong>het</strong> huidige aandeel (2002)<br />
ruwweg op 50%.<br />
Het marktaandeel van de plantaardige oliën daarin kan geschat worden op basis<br />
van cijfers uit <strong>het</strong> buitenland. De Nederlandse Chemiewinkel (www.chem.uva.nl)<br />
schat in <strong>het</strong> SUMOVERA-project <strong>het</strong> marktaandeel in 1998 in Nederland op 10 à<br />
15%, en in Duitsland op 10%. We gaan ervan uit dat de situatie in Vlaanderen<br />
vergelijkbaar is met die van Nederland en Duitsland.<br />
Rendement<br />
Het rendement is afhankelijk van de variant (solventvrij of solventarm) die<br />
gekozen wordt en kan, mits enige aannames, als volgt <strong>be</strong>rekend worden.<br />
In punt 5.3.2.2. <strong>be</strong>rekenden we dat in Vlaanderen in 2000 zowat 37 miljoen m²<br />
<strong>be</strong>kisting geplaatst werd, waarvan 1/3 de <strong>be</strong>handeld moest worden met<br />
ontkistingsmiddel. Bij gebruik van 100% klassiek product, met een gemiddeld<br />
verbruik van 0,1 kg/m², en een solventgehalte van 50%, levert dit een <strong>VOS</strong>-emissie<br />
van ongeveer 600 ton.<br />
Wanneer men 100% alternatieve ontkistingsmiddelen aanwendt, met een<br />
gemiddeld verbruik van 0,1 kg/m² (dit is 5 maal de door Valonal aan<strong>be</strong>volen<br />
gebruiksdosis, maar houdt rekening met FEBE’s opmerking over de<br />
toepasbaarheid) dan is in totaal 1,2 miljoen kg product nodig. Gesteld dat ze<br />
gebruikt worden in een verhouding 75% solventarm (solventgehalte 25 %)en 25%<br />
solventvrij, dan resulteert dit in een restemissie van 225 ton. Dit is een rendement<br />
van 63%.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
De installatie van een verstuiver <strong>voor</strong> <strong>het</strong> gebruik van biologisch afbreekbare<br />
antikleefmiddel kost 1.000 €.<br />
Werking (VITO, 2001)<br />
Kosten:<br />
Het gebruik van plantaardige ontkistingsoliën brengt een aantal<br />
meerkosten mee, die kunnen oplopen tot 10.000 € per jaar en per<br />
<strong>be</strong>drijf (FEBE, 2003). Deze kosten <strong>be</strong>staan uit volgende elementen:<br />
- reële extra kost van de <strong>be</strong>kistingsolie , die <strong>be</strong>paald wordt door <strong>het</strong><br />
verschil tussen de producten van prijs en verbruik van de diverse<br />
oliën. Plantaardige onkistingsolie kost 1,00 – 1,25 €/liter. Een<br />
klassiek ontkistingsproduct kost ongeveer 0,70 €/liter;<br />
- de extra reinigings- en onderhoudskosten van de mallen en<br />
<strong>be</strong>kistingen;<br />
- de ervaren kwaliteitsproblemen en <strong>het</strong> nodige ingrijpen.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
82
Besparingen:<br />
De gebruiksdosis <strong>be</strong>draagt volgens Valonal tussen 10 en 40 g/m²<br />
tegenover ongeveer 100g/m² (Parlement Wallon, 2002) <strong>voor</strong> een<br />
klassiek product. De meerkost <strong>voor</strong> de aanschaf van <strong>het</strong> product zou<br />
dus gecompenseerd worden door <strong>het</strong> minderverbruik. Deze stelling<br />
wordt echter tegengesproken door FEBE. In ieder geval is de kostprijs<br />
van <strong>het</strong> ontkistingsmiddel in de totale kost van <strong>het</strong> <strong>be</strong>tonproduct<br />
verwaarloosbaar.<br />
Interdependentie<br />
De alternatieve ontkistingsmiddelen zijn in de eerste plaats ontwikkeld om <strong>het</strong><br />
risico van bodemverontreiniging te <strong>be</strong>perken. Bij gebruik van plantaardige oliën<br />
worden deze risico’s nog verder ingeperkt, doordat deze producten een veel<br />
grotere biodegradeerbaarheid vertonen dan klassieke producten. Zo zijn Fina<br />
Biomoldol 5 (solventarm) en 6 (solventvrij) <strong>voor</strong> meer dan 95% afgebroken na 21<br />
dagen volgens de norm CEC L-33-T-82 respectievelijk CEC L-33-A-94. Klassiek<br />
producten halen een biodegradeerbaarheid van hooguit 20-30%.<br />
5.4.2.2 Nageschakelde technieken<br />
5.4.3 Glasindustrie<br />
Nageschakelde technieken zijn in dit kader niet relevant.<br />
5.4.3.1 Brongerichte maatregelen<br />
5.4.3.1.1 Gebruik van solventarme of –vrije coatings<br />
Klassiek wordt <strong>het</strong> spiegelend materiaal in de aanmaak van spiegels op <strong>het</strong> glas<br />
aangebracht door middel van solventgebaseerde coatings. Het gebruik van<br />
watergebaseerde coatings is wel uitgetest (Van Marcke, Glaver<strong>be</strong>l, 2003), maar<br />
bleek, naast een verminderde kwaliteit van <strong>het</strong> eindproduct, ook problemen op te<br />
leveren door de aanwezigheid van een kleine fractie isopropylalcohol. Deze<br />
alcohol werd teruggevonden in de <strong>lucht</strong><strong>emissies</strong> en zorgde <strong>voor</strong> een<br />
overschrijding van de lozingsnormen. Om deze emissie te reduceren moest een<br />
naverbranding toegepast worden met toevoeging van brandstof. De<br />
alcoholconcentratie was immers te laag om de installatie autotherm te laten<br />
werken.<br />
Het gebruik van solventarme of –vrije coatings is in deze toepassing dus niet<br />
haalbaar.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
83
5.4.3.2 Nageschakelde technieken<br />
5.4.3.2.1 Thermische naverbranding<br />
Beschrijving<br />
V<strong>lucht</strong>ige organische stoffen kan men door verbranding eenvoudig en vergaand<br />
afbreken, <strong>voor</strong>namelijk tot CO2 en H2O. De verbranding kan ge<strong>be</strong>uren door<br />
middel van specifieke naverbrandingsinstallaties. Voor naverbranders maakt men<br />
een onderscheid tussen thermische en katalytische systemen en tussen<br />
regeneratieve en recuperatieve technieken. De thermische systemen (regeneratief<br />
en recuperatief) zijn veruit de meest <strong>voor</strong>komende.<br />
Bij Glaver<strong>be</strong>l te Zeebrugge wordt een recuperatieve naverbrander aangewend met<br />
met 98% warmterecuperatie. Dankzij deze terugwinning van de geproduceerde<br />
warmte, kan de naverbrander autotherm werken.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De technische toepasbaarheid van naverbranding is gekoppeld aan volgende<br />
aspecten:<br />
Het toepassingsgebied van thermische naverbranders is hoofdzakelijk<br />
gesitueerd tussen 5.000 – 50.000 Nm 3/uur. Hogere debieten zijn haalbaar,<br />
wanneer meerdere installaties parallel opgesteld zijn;<br />
Autotherme werking is pas mogelijk vanaf een <strong>VOS</strong>-concentratie > 1 g/m 3.<br />
Beneden deze waarde is bijstook met aardgas vereist. Dit heeft een<br />
significante invloed op de werkingskosten;<br />
Voor een goede werking dient men de installatie steeds op temperatuur te<br />
houden. Ook <strong>het</strong> functioneren zonder toevoer van afgassen vergt bijgevolg<br />
steunbrandstof. Naverbranders worden dan ook bij <strong>voor</strong>keur gebruikt als<br />
nageschakelde techniek <strong>voor</strong> continue processen.<br />
Bij Glaver<strong>be</strong>l werden drie naverbranders geïnstalleerd op 2 productielijnen<br />
(<strong>voor</strong>namelijk op de droogovens). De capaciteiten van deze installaties <strong>be</strong>dragen<br />
respectievelijk 17.000, 9.000 en 28.000 Nm 3/uur.installatie. Het feit dat één<br />
productielijn <strong>voor</strong>zien is van 2 naverbranders heeft te maken met <strong>het</strong> transport<br />
van de afgassen <strong>naar</strong> de naverbrander. Wanneer alle afgassen gecentraliseerd<br />
worden, zullen er ook meer <strong>lucht</strong>kanalen en ventilatoren moeten geplaatst worden<br />
dan in een gedecentraliseerde opstelling. Dit kan <strong>het</strong> plaatsen van een tweede<br />
installatie interessanter maken.<br />
De <strong>VOS</strong>-concentraties in de afgassen zijn voldoende hoog om een autotherme<br />
werking te garanderen, weliswaar mits opwarming van de inkomende afgassen<br />
met recuperatiewarmte.<br />
Implementatiegraad<br />
Een systeem van <strong>lucht</strong>afzuiging met recuperatieve naverbranding wordt toegepast<br />
bij Glaver<strong>be</strong>l te Zeebrugge. Daarmee is de grootste spiegelglasfabrikant van<br />
Vlaanderen gesaneerd.<br />
Er is dus geen verder reductie<strong>potentieel</strong>.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
84
Rendement<br />
Het verwijderingsrendement van een thermische naverbrander ligt algemeen<br />
hoger dan 90%, in principe kunnen rendementen > 98% <strong>be</strong>reikt worden.<br />
Kostprijs<br />
Investering:<br />
De investering <strong>voor</strong> de recuperatieve naverbrander van Glaver<strong>be</strong>l met een<br />
capaciteit van 28.000 m 3/uur lag in de grootteorde van 600.000 €.<br />
Werking:<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten <strong>be</strong>staan <strong>voor</strong>namelijk uit <strong>het</strong> verbruik aan<br />
elektriciteit (150 – 250 kW <strong>voor</strong> 50.000 Nm³/u) en aardgas. Aardgas is<br />
in principe enkel vereist <strong>voor</strong> de opstartfase. Daarna werkt <strong>het</strong> systeem<br />
autotherm.<br />
Besparingen:<br />
De gerecupereerde warmte uit <strong>het</strong> verbrandingsproces wordt<br />
hergebruikt in de naverbrander zelf. Het gebruik van dit recuperatief<br />
systeem kent bijgevolg geen relevante <strong>be</strong>sparingen.<br />
Interdependentie<br />
Naverbranding zet de <strong>VOS</strong> om in CO2, en leidt dus tot een zekere toename van <strong>het</strong><br />
broeikaseffect. Dit effect neemt toe in <strong>het</strong> geval dat er extra brandstof moet<br />
toegevoerd worden om <strong>het</strong> verbrandingsproces op temperatuur te houden.<br />
5.5 KNELPUNTEN BIJ DE IMPLEMENTATIE VAN DE SOLVENTRICHTLIJN<br />
5.5.1 Relevante activiteiten<br />
Voor de sector van de vervaardiging van minerale producten zouden volgende<br />
activiteiten in aanmerking kunnen komen:<br />
Rubriek<br />
VLAREM I<br />
Activiteit Drempelwaarde<br />
(verbruik oplosmiddelen<br />
in<br />
ton/jaar)<br />
59.5.2. Coating van andere producten:<br />
Alle activiteiten waarbij één of meer ononderbroken lagen van<br />
een coating worden aangebracht op:<br />
Metalen en kunststofoppervlakken, met in<strong>be</strong>grip van<br />
oppervlakken van vliegtuigen, schepen, treinen, enz.<br />
15 (Klasse 1)<br />
5 (Klasse 2)<br />
59.7 Coating van houten oppervlakken: >25 (Klasse 1)<br />
15-25 (Klasse 2)<br />
De <strong>be</strong>handeling van laadbakken en opslagtanks met antikleefmiddelen, en die<br />
van <strong>be</strong>kistingshout met ontkistingsmiddelen wordt, volgens de interpretatie van<br />
de Solventrichtlijn activiteit niet aanzien als “coating”. Deze activiteiten vallen dus<br />
buiten de toepassingen Solventrichtlijn.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
85
5.6 CONCLUSIE<br />
De solventcoating van glas (productie van spiegels) valt niet onder de toepassing<br />
van de Solventrichtlijn, omdat deze activiteit onder geen van de <strong>be</strong>treffende<br />
Vlarem-rubrieken kan ingedeeld worden. Nochtans worden in dit productieproces<br />
aanzienlijke hoeveelheden solvent gebruikt en verdampt.<br />
De <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> afkomstig van de vervaardiging van minerale producten worden<br />
hoofdzakelijk veroorzaakt door de asfaltcentrales, de vervaardiging van<br />
<strong>be</strong>tonproducten en de coating van glas. Voor 2000 worden de <strong>emissies</strong><br />
respectievelijk geschat op ongeveer 71 ton, 610 ton en 43 ton. Vooral <strong>het</strong><br />
vervaardigen van <strong>be</strong>tonproducten blijkt momenteel nog relevant.<br />
In de <strong>be</strong>tonproductenindustrie ontstaan <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> door <strong>het</strong> gebruik van<br />
solventhoudende ontkistingsmiddelen. De <strong>emissies</strong> kunnen grotendeels<br />
vermeden worden door <strong>het</strong> gebruik van solventvrije of -arme<br />
ontkistingsmiddelen. Deze producten zijn gemiddeld 3x duurder dan de<br />
solventhoudende types, maar door <strong>het</strong> relatief lage gebruik van<br />
ontkistingsmiddelen is deze kost te verwaarlozen in de totale kostprijs van <strong>het</strong><br />
<strong>be</strong>tonproduct.<br />
Dezelfde emissiereductiemaatregel kan toegepast worden in de asfaltproductie.<br />
Het afleiden van diffuse <strong>emissies</strong> uit de verschillende processtappen <strong>naar</strong> de<br />
droogtrommel, waarbij de brander fungeert als naverbrander <strong>voor</strong> <strong>VOS</strong>, wordt<br />
toegepast, maar is in de praktijk niet steeds effectief wegens een discontinue<br />
werking van de centrales, en een toevoer aan verbrandings<strong>lucht</strong> die de <strong>be</strong>hoefte<br />
van de droogtrommel overstijgt.<br />
In de glasindustrie worden zeer goede resultaten geboekt door de recuperatieve<br />
naverbranding van de afgassen, die volledig autotherm kan <strong>be</strong>dreven worden.<br />
De <strong>be</strong>handeling van laadbakken met antikleefmiddelen (in de asfaltindustrie) en<br />
van <strong>be</strong>kistingshout met ontkistingsmiddelen (in de vervaardiging van<br />
<strong>be</strong>tonproducten) valt niet onder de toepassing van de Solventrichtlijn, omdat deze<br />
processen niet als “coating” aanzien worden. Ook de vervaardiging van<br />
spiegelglas valt niet onder de toepassing van de Solventrichtlijn, omdat deze<br />
toepassing niet <strong>voor</strong>komt in de lijst van Bijlage I van deze richtlijn.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
86
6. DEPARAFFINERING VAN VOERTUIGEN<br />
6.1 SECTORBESCHRIJVING<br />
Teneinde de laklaag te <strong>be</strong>schermen tijdens <strong>het</strong> intercontinentaal transport, worden<br />
nieuwe wagens traditioneel <strong>voor</strong>zien van een laag paraffine (ook conserveringswax<br />
ge<strong>het</strong>en). Auto’s die in <strong>het</strong> binnenland of in de buurlanden geproduceerd<br />
worden, zijn niet <strong>voor</strong>zien van enige <strong>be</strong>schermlaag.Na <strong>het</strong> transport, en <strong>voor</strong> de<br />
levering aan de klant, dient de <strong>be</strong>schermlaag verwijderd te worden. Hier<strong>voor</strong><br />
wendt men meestal solventen aan, wat aanleiding kan geven tot <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>.<br />
Om hieraan te verhelpen, gebruikt men tegenwoordig ook andere <strong>be</strong>schermingsmiddelen,<br />
zoals copolymeerharsen en folies. De laatste worden puur mechanisch<br />
verwijderd, terwijl de eerste met water en detergenten weggewassen worden.<br />
Het aantal wagens per type van <strong>be</strong>schermingsmiddel is als volgt in cijfers te<br />
vatten: volgens Federauto worden jaarlijks ongeveer 250.000 nieuwe wagens op de<br />
markt gebracht in Vlaanderen. Gemiddeld 30.000 wagens hiervan worden in<br />
Vlaanderen geassembleerd. Zij zijn bijgevolg niet <strong>voor</strong>zien van een <strong>be</strong>schermlaag.<br />
Van de overblijvende 220.000 wagens worden de helft <strong>voor</strong>zien van folie. Van de<br />
andere helft wordt 80% <strong>be</strong>schermd met paraffine, en 20% met een copolymeerhars.<br />
Van deze 110.000 auto’s die met paraffine of copolymeerhars <strong>be</strong>schermd zijn,<br />
worden <strong>naar</strong> schatting 40% ontdaan van die <strong>be</strong>schermlaag in gespecialiseerde<br />
inrichtingen. De andere 60% wordt rechtstreeks <strong>be</strong>handeld bij de verdelers. Het<br />
vervolg van dit hoofdstuk handelt over de gespecialiseerde inrichtingen.<br />
Sommige merken, zoals d’Ieteren in Korten<strong>be</strong>rg, heb<strong>be</strong>n zij hun eigen<br />
deparaffineringsinstallatie, waarin zij enkel de wagens uit de eigen groep<br />
<strong>be</strong>handelen. Anderen <strong>be</strong>steden dit werk uit aan deparaffinerings<strong>be</strong>drijven, zoals<br />
ACPC en AET in de haven van Antwerpen, en CDMZ in de haven van Zeebrugge.<br />
Deze <strong>be</strong>drijven <strong>be</strong>handelen auto’s van diverse merken. De gespecialiseerde<br />
inrichtingen deparaffineren verder nog een groot aantal wagens die <strong>naar</strong> de<br />
buurlanden uitgevoerd worden. Bij ACPC gaat <strong>het</strong> om zowat 150.000<br />
<strong>be</strong>handelingen/jaar, waarvan 120.000 deparaffineringen, en 30.000 verwijderingen<br />
van een anderssoortige <strong>be</strong>schermlaag. Gesteld dat de twee andere<br />
gespecialiseerde deparaffinerings<strong>be</strong>drijven een zelfde omzet heb<strong>be</strong>n, komt dit dus<br />
neer op 450.000 <strong>be</strong>handelingen per jaar <strong>voor</strong> de drie tesamen. Gesteld dat de<br />
Volkswagengroep een marktaandeel heeft in Vlaanderen van 15%, en op basis van<br />
hogergenoemde <strong>be</strong>rekening van <strong>het</strong> aantal ingevoerde wagens dat <strong>be</strong>schermd<br />
wordt met paraffine of hars, dan <strong>be</strong>handelt d’Ieteren maximum 20.000 wagens per<br />
jaar. Zodoende komt <strong>het</strong> totaal aantal <strong>be</strong>handelde voertuigen in Vlaanderen per<br />
jaar neer op maximum 500.000 stuks.<br />
Een overzicht van de invoerders in Vlaanderen, met aanduiding van de manier<br />
van verwijdering van de <strong>be</strong>schermlaag, wordt hieronder weergegeven (Febiac,<br />
2002, ACPC, 2003):<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
87
INVOERDER WAX of FOLIE? VERWIJDERAAR<br />
BESCHERMLAAG<br />
Beherman, Bornem; folie /<br />
Daihatsu Belgium, Zaventem; niet <strong>be</strong>kend niet <strong>be</strong>kend<br />
D’Ieteren, Brussel (met terreinen in<br />
Korten<strong>be</strong>rg);<br />
wax deparaffinerings<strong>be</strong>drijf<br />
Ford Motor Cy, Antwerpen; folie /<br />
Honda Motor Europe, Gent; folie /<br />
Korean Motors Cy, Kontich; wax deparaffinerings<strong>be</strong>drijf<br />
Moorkens Car Division, Kontich; wax deparaffinerings<strong>be</strong>drijf<br />
Nissan Belgium, Aartselaar; wax niet <strong>be</strong>kend<br />
Opel Belgium, Kontich; geen/folie* /<br />
Ssangyong Belgium, Zaventem; niet <strong>be</strong>kend niet <strong>be</strong>kend<br />
Subaru Benelux, Vil<strong>voor</strong>de; ** /<br />
Suzuki Belgium, Kontich; wax deparaffinerings<strong>be</strong>drijf<br />
Volvo Cars, Gent; folie niet <strong>be</strong>kend<br />
* Auto’s die in Antwerpen gemaakt worden <strong>voor</strong> de Belgische markt, worden niet <strong>voor</strong>zien van een<br />
<strong>be</strong>scherming.<br />
** Deze wagens worden in Amsterdam ontdaan van hun <strong>be</strong>scherming<br />
6.2 RELEVANTE PROCESSEN<br />
Het deparaffineren van voertuigen <strong>be</strong>staat uit de verwijdering van de<br />
conserveringslaag van nieuwe personenwagens. Deze paraffine <strong>be</strong>schermt de<br />
laklaag tegen invloeden van buitenaf, tijdens <strong>het</strong> transport <strong>naar</strong> de invoerder of<br />
dealer. Negatieve invloeden van buitenaf zijn onder meer:<br />
UV-straling van zonlicht;<br />
Zeezout;<br />
Uitwerpselen van vogels;<br />
Vliegjes;<br />
Neerslag van ijzerdeeltjes bij transport over spoor.<br />
Paraffine wordt in principe enkel aangebracht indien de wagens over een lange<br />
afstand dienen te worden vervoerd.<br />
Een processchema van een klassieke deparaffineringsstraat wordt weergegeven in<br />
Figuur 7:<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
88
Figuur 7 Processchema van een deparaffineringsstraat met solventrecyclage<br />
Het koetswerk wordt eerst opgewarmd door <strong>be</strong>sproeiing met warm water.<br />
Vervolgens wordt <strong>het</strong> ingeneveld met gedesaromatiseerde alifatische<br />
koolwaterstoffen. Het oplossend vermogen van de solventen, gecombineerd met<br />
de temperatuur, laten toe de wax op efficiënte wijze te verwijderen. Eerst ge<strong>be</strong>urt<br />
een mechanische <strong>be</strong>werking (bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld met doeken, daarna volgt een hoge<br />
druk-reiniging). Tot slot wordt de wagen met zuiver water gespoeld.<br />
Het mengsel van water, solvent en paraffine, dat vrijkomt uit de<br />
reinigingsactiviteit, komt terecht in een recyclage-installatie. Hierin voert men een<br />
min of meer doorgedreven fasescheiding door, alsook een zekere zuivering van<br />
<strong>het</strong> gecollecteerde afvalwater. In een eerste stap wordt <strong>het</strong> afvalwater ontdaan van<br />
zand en andere <strong>be</strong>zinkbare deeltjes. Vervolgens treedt een fasescheiding op tussen<br />
de organische (paraffine +solvent) en de anorganische (water) fase in een decantor.<br />
Het water wordt hergebruikt in <strong>het</strong> reinigingsproces. De organische fase wordt<br />
<strong>naar</strong> een tweede, groter gedimensioneerde <strong>be</strong>zinktank geleid, waar een langzame<br />
fasescheiding optreedt tussen de paraffine en <strong>het</strong> solvent. Het solvent wordt<br />
hergebruikt in <strong>het</strong> reinigingsproces, terwijl de paraffine wordt afgevoerd als afval.<br />
<strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> ontstaan <strong>voor</strong>namelijk bij <strong>het</strong> <strong>be</strong>sproeien van de wagens in de<br />
dewaxing-straat. De solventen worden hier afgevoerd via de ventilatiekanalen, of<br />
kennen een diffuse emissie. Vooral de in- en de uitgang van de wasstraat zijn hier<br />
kritisch.<br />
Indien de deparaffinering op kleine schaal ge<strong>be</strong>urt in een car-wash, levert men de<br />
solventen mee. De wagen wordt hiermee eerst <strong>be</strong>sproeid, waarna de paraffine met<br />
<strong>be</strong>hulp van detergenten, warm water en hoge druk verwijderd wordt. Het<br />
mengsel van water, solvent en paraffine wordt dan integraal geloosd.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
89
6.3 BESCHIKBARE EMISSIEGEGEVENS<br />
Geen van de zes <strong>be</strong>drijven, waarvan <strong>be</strong>kend is dat ze over een dewaxing-straat<br />
<strong>be</strong>schikken, is of was opgenomen in de EIL. Dit zou <strong>be</strong>tekenen dat de <strong>VOS</strong><strong>emissies</strong><br />
van de individuele installaties lager ligt dan 20 ton/jaar.<br />
CORINAIR vermeldt 150 ton <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> <strong>voor</strong> <strong>het</strong> jaar 1990 en <strong>voor</strong> geheel<br />
België.<br />
IFARE vermeldt enkel een emissiefactor <strong>voor</strong> <strong>het</strong> deparaffineren van voertuigen.<br />
Deze wordt <strong>voor</strong> conventionele processen gesteld op een maximale massastroom<br />
van 3 kg/uur. Wetende dat in een conventionele deparaffineringsstraat 70 -80<br />
auto’s per uur <strong>be</strong>handeld worden, komt dit neer op een emissie van<br />
33 – 43 g/wagen. Deze cijfers moet aanzien worden als een maximumwaarde<br />
(ACPC, 2003). Rekening houdend met <strong>het</strong> aantal auto’s dat nog van een<br />
paraffinelaag <strong>voor</strong>zien wordt (ongeveer 88.000 <strong>voor</strong> Vlaanderen, en 500.000 <strong>voor</strong><br />
<strong>het</strong> buitenland, zie paragraaf 6.1) <strong>be</strong>tekent dit een totale emissie van 20 à 26<br />
ton/jaar.<br />
Dit laatste cijfer houdt enkel rekening met de <strong>emissies</strong> uit grootschalige<br />
deparaffineringsstraten. Daarnaast zijn er nog de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> bij de<br />
dewaxoperaties die rechtstreeks bij de verdelers plaatsvinden, en waar zo goed als<br />
geen emissiereductiemaatregelen worden toegepast.<br />
6.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN<br />
6.4.1 Brongerichte maatregelen<br />
6.4.1.1 Gebruik van minder v<strong>lucht</strong>ige solventen<br />
Beschrijving<br />
Het gebruik van minder v<strong>lucht</strong>ige solventen <strong>voor</strong> de deparaffinering leidt per<br />
definitie tot een lagere uitstoot van <strong>VOS</strong>.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Dergelijke solventen zijn toepasbaar, indien:<br />
<strong>het</strong> oplossend vermogen <strong>voor</strong> paraffine voldoende groot blijft;<br />
de dichtheid van <strong>het</strong> solvent niet te dicht in de buurt komt van die van de<br />
paraffine.<br />
Deze laatste <strong>voor</strong>waarde is enkel van toepassing in installaties waar aan<br />
solventrecyclage gedaan wordt, en waar de fasescheiding tussen paraffine en<br />
solvent <strong>be</strong>ter zal opgaan <strong>naar</strong>mate <strong>het</strong> verschil in dichtheid van <strong>be</strong>ide stoffen<br />
groter is.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
90
Implementatiegraad<br />
Over de juiste implementatiegraad van minder v<strong>lucht</strong>ige solventen in Vlaanderen<br />
zijn geen gegevens <strong>be</strong>kend.<br />
Rendement<br />
De <strong>VOS</strong>-emissiereductie hangt af van de dampspanning van <strong>het</strong> gebruikte<br />
alternatief.<br />
Kostprijs<br />
Geen gegevens <strong>be</strong>kend.<br />
Interdependentie<br />
Het gebruik van minder v<strong>lucht</strong>ige solventen kan een negatieve invloed heb<strong>be</strong>n op<br />
<strong>het</strong> scheidingsrendement van solvent en paraffine in een nageschakelde<br />
recyclagestap, wat kan leiden tot een verminderde recyclagegraad van <strong>het</strong> solvent,<br />
en een toename van de af te voeren afvalfractie.<br />
6.4.1.2 Vervanging van paraffine door copolymeerhars<br />
Beschrijving<br />
In plaats van de wagen te <strong>be</strong>schermen met paraffine, kan dit ook ge<strong>be</strong>uren met<br />
copolymeerhars. Dit laatste product kan verwijderd worden door middel van<br />
detergenten, opgelost in water, in plaats van met solventen.<br />
Een stroomschema van de recyclage van detergenten en water uit de verwijdering<br />
van copolymeerhars is <strong>voor</strong>gesteld in Figuur 8.<br />
Figuur 8 Recyclage van detergent en water uit de verwijdering van copolymeerhars van<br />
voertuigen<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
91
Het recyclageproces van <strong>het</strong> afvalwater afkomstig van de verwijdering van<br />
copolymeerhars is vergelijkbaar met dat van de deparaffinering, zij <strong>het</strong> dat hier<br />
slechts één <strong>be</strong>zinkingstrap wordt toegepast, en dat <strong>het</strong> opgeloste copolymeerhars<br />
verwijderd wordt door middel van fysico-chemische <strong>be</strong>handeling. Het actieve<br />
<strong>be</strong>standdeel, nl. <strong>het</strong> detergent, wordt niet afgezonderd van de waterfase (zoals <strong>het</strong><br />
solvent in de deparaffinering), maar wordt samen met de waterfractie<br />
gerecycleerd. Hierbij dient gesteld dat een zekere bijdosering van detergent steeds<br />
noodzakelijk is.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Principieel is de overschakeling <strong>naar</strong> copolymeerharsen is in alle gevallen mogelijk<br />
waar momenteel nog paraffine wordt gebruikt. Technisch is de omschakeling van<br />
een <strong>be</strong>staande, solventgebaseerde, deparaffineringsinstallatie niet zo eenvoudig.<br />
Niet enkel dient de recyclage-installatie omgebouwd van solvent <strong>naar</strong><br />
waterrecyclage, maar ook de wasstraat dient aangepast. De procesvoering van<br />
<strong>be</strong>ide dewax-systemen is immers verschillend. Zo is bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld de inwerktijd<br />
van de actieve stof verschillend bij solventen en detergenten. Dit heeft invloed op<br />
onder andere de lengte van de wasstraat.<br />
Verder stelt men vast dat <strong>het</strong> resultaat na de verwijdering van deze vorm van<br />
<strong>be</strong>scherming visueel minder goed is dan die van paraffine, bij een gelijkaardige<br />
reinigingsinspanning.<br />
Implementatiegraad<br />
Momenteel zouden zowat 10% van alle wagens die één of andere vorm van<br />
<strong>be</strong>scherming dragen, <strong>voor</strong>zien zijn van een laag copolymeerhars (ACPC, 2003).<br />
Rendement<br />
Aangezien bij de toepassing van copolymeerharsen solventen als<br />
verwijderingsagens volledig vervangen worden door detergenten, <strong>be</strong>draagt de<br />
reductie 100%.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
De investering in een nieuwe deparaffineringsinstallatie <strong>voor</strong> de verwijdering<br />
van copolymeerharsen, inclusief de waterrecyclaginstallatie, <strong>be</strong>draagt ongeveer<br />
650.000 €, <strong>voor</strong> een capaciteit van 85 auto’s per uur. Dit is zowat 30%<br />
goedkoper dan de investeringskost <strong>voor</strong> een nieuwe, solventgebaseerde<br />
installatie. Investeringskosten <strong>voor</strong> de ombouw van een <strong>be</strong>staande, solventgebaseerde<br />
installatie <strong>naar</strong> een installatie <strong>voor</strong> de verwijdering van<br />
copolymeerharsen zijn niet <strong>be</strong>kend, bij gebrek aan referenties.<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
Copolymeerharsen zijn in aankoop zowat 5% duurder dan paraffines. Deze<br />
kost wordt echter gedragen door de auto-assembleur, en niet door de<br />
verwijderaar van <strong>be</strong>schermlagen. De kostprijs <strong>voor</strong> de verwijdering van deze<br />
vorm van <strong>be</strong>scherming is, mits rekening te houden met een iets minder goed<br />
visueel resultaat, vergelijkbaar met die van deparaffinering. Anderzijds is de<br />
afvoer van de afvalwaterfractie (zie punt “Interdependentie”) duurder.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
92
Besparingen:<br />
De verwijdering van copolymeerharsen vereist minder manipulatie, wat dus<br />
een <strong>be</strong>sparing in personeelskosten oplevert.<br />
Interdependentie<br />
De copolymeerharsen worden in oplossing gebracht door detergenten.<br />
Detergenten zijn wateroplosbaar, en komen dus in <strong>het</strong> afvalwater terecht. Dit zorgt<br />
<strong>voor</strong> een sterke vervuiling van <strong>het</strong> afvalwater. Dit in tegenstelling tot <strong>het</strong><br />
afvalwater uit een klassieke deparaffineringsinstallatie, waar de solvent-paraffineoplossing<br />
afgescheiden wordt van de afvalwaterstroom.<br />
6.4.1.3 Gebruik van <strong>be</strong>schermingsfolies<br />
Beschrijving<br />
Sinds enige jaren kent de vervanging van de conserveringslaag door een<br />
kunststoffolie opgang. De folie wordt enkel aangebracht op plaatsen waar vaak<br />
schade optreedt, zoals de motorkap en de deurpanelen. De folie kan op<br />
eenvoudige wijze door de invoerder verwijderd worden. Specifieke installaties zijn<br />
hier<strong>voor</strong> niet vereist.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
In gesprekken met een aantal Vlaamse auto-assembleurs werden geen nadelen of<br />
knelpunten vermeld inzake toepasbaarheid van folie. Het wordt gezien als een<br />
volwaardig alternatief <strong>voor</strong> conserveringswax.<br />
In sommige gevallen is de toepassing van solventen toch nog vereist, met name<br />
wanneer de lijm gedegradeerd is onder invloed van zonlicht. In dat geval zijn<br />
alsnog solventen vereist om deze resten te verwijderen.<br />
Implementatiegraad<br />
Contacten met de invoerders van wagens in Vlaanderen geven aan dat <strong>het</strong> gebruik<br />
van conserveringswax en folie momenteel evenveel <strong>voor</strong>komt. In de volgende<br />
jaren wordt een verdere overschakeling op folie verwacht.<br />
Rendement<br />
De overschakeling op folie maakt dewaxing overbodig. De reductie <strong>be</strong>draagt<br />
100%.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
Er is geen speciale installatie vereist <strong>voor</strong> <strong>het</strong> verwijderen van de folie. Dit<br />
ge<strong>be</strong>urt zuiver manueel.<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
Deze techniek vraagt meer manuele handelingen dan deparaffineren.<br />
Besparingen:<br />
Er is geen specifieke installatie nodig <strong>voor</strong> de verwijdering van folie.<br />
Concluderend kan gesteld worden dat de kostprijs <strong>voor</strong> de verwijdering van<br />
folie 15 à 20€/wagen hoger ligt dan die <strong>voor</strong> de deparaffinering.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
93
Interdependentie<br />
De toepassing van folie brengt een <strong>be</strong>langrijke stroom vast (polyethyleen) afval<br />
<strong>voor</strong>t. Alles bij elkaar kan <strong>het</strong> om 0,5kg vast afval per wagen gaan. In principe<br />
wordt deze apart ingezameld, gecomprimeerd tot balen en vervolgens thermisch<br />
verwerkt.<br />
In sommige gevallen is de toepassing van solventen toch nog vereist, met name<br />
om lijmresten van <strong>het</strong> koetswerk te verwijderen.<br />
6.4.2 Nageschakelde technieken<br />
6.4.2.1 Condensatie van solventdampen<br />
Beschrijving<br />
In de wasstraat heerst een hoge vochtigheidsgraad, veroorzaakt door <strong>het</strong> gebruik<br />
van water met een hoge temperatuur (80°C). Deze waterdamp kan gecondenseerd<br />
en neergeslagen worden bij afkoeling. Daarbij worden ook de solventen<br />
gedeeltelijk afgevangen, doordat ze een fijne dispersie vormen in de<br />
waterdruppels. Dit kan ge<strong>be</strong>uren in een druppelvanger met waterkoeling. De<br />
gecondenseerde solvent - water oplossing wordt, samen met de rest van <strong>het</strong><br />
afvalwater, afgevoerd <strong>naar</strong> <strong>het</strong> recyclagesysteem.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Een eenvoudig systeem is toepasbaar, omdat geen doorgedreven koeling nodig is<br />
om <strong>het</strong> water te doen condenseren. Een noodzakelijke <strong>voor</strong>waarde is wel dat de<br />
vochtigheidsgraad van de <strong>naar</strong> de condensor afgevoerde <strong>lucht</strong> voldoende hoog is.<br />
Dit kan gerealiseerd worden door de toevoer van <strong>lucht</strong> van buiten de wasstraat te<br />
minimaliseren. Hierbij zijn <strong>voor</strong>al de in- en uitgang van de wasstraat kritisch. Een<br />
ver<strong>be</strong>terde afsluiting ervan kan bijdragen tot een verminderde toevoer van externe<br />
<strong>lucht</strong>.<br />
Wil men echter een volledige condensatie realiseren van de geëvacueerde dampen,<br />
dan is een doorgedreven koeling nodig, waarbij een aanzienlijk elektrisch<br />
vermogen dient aangewend <strong>voor</strong> de aandrijving van de koelcompressor. Onze<br />
informatiebron maakt melding van een vermogen van 75 kW, maar <strong>be</strong>schikte niet<br />
over gegevens aangaande <strong>het</strong> exact <strong>be</strong>handelde debiet. Op basis van<br />
ervaringsgegevens nemen wij aan dat <strong>het</strong> gaat om ongeveer 30.000 Nm³/u.<br />
Implementatiegraad<br />
Het systeem wordt toegepast bij ACPC. Over de andere deparaffinerings<strong>be</strong>drijven<br />
is geen informatie <strong>be</strong>kend.<br />
Rendement<br />
Het rendement van de <strong>VOS</strong>-opvang hangt, bij een gelijkblijvende<br />
uitgangstemperatuuur, rechtstreeks af van de vochtigheidsgraad van de ter<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
94
6.4.2.2 Biofiltratie<br />
condensatie aangeboden <strong>lucht</strong>: hoe hoger de vochtigheidsgraad, des te meer zal<br />
solvent in de waterdruppeltjes dispergeren, en hoe hoger <strong>het</strong><br />
afscheidingsrendement zal zijn. Over <strong>het</strong> algemeen varieert <strong>het</strong> rendement van een<br />
eenvoudige koeler van 50 tot 70% (ACPC, 2003).<br />
Kostprijs<br />
Investering:<br />
De kostprijs van een eenvoudige watergekoelde condensor <strong>be</strong>draagt ongeveer<br />
150.000 €.<br />
Werking:<br />
Kosten:<br />
Indien de koeling ge<strong>be</strong>urt met water,dan moeten de kosten van <strong>het</strong><br />
waterverbruik in rekening gebracht worden.<br />
Besparingen:<br />
De condensatie leidt tot een bijkomende recuperatie van solventen.<br />
Deze kunnen opnieuw ingezet worden in de deparaffineringscyclus.<br />
Interdependentie<br />
De afgevangen solvent worden teruggevoerd <strong>naar</strong> de waterfase. Een<br />
recyclagesysteem <strong>voor</strong> afvalwater is dus noodzakelijk om de solventen werkelijk<br />
af te zonderen.<br />
Beschrijving<br />
De gedesaromatiseerde alifatische koolwaterstoffen, die gewoonlijk gebruikt<br />
worden in de deparaffinering, zijn biologisch afbreekbaar. De techniek van de<br />
biofiltratie is daarom principieel toepasbaar op de afgassen uit de deparaffinering.<br />
De afgassen worden door een <strong>be</strong>d van 1 – 2,5 m hoogte gevoerd, dat gevuld is met<br />
natuurlijke materialen als compost, schors, turf, ... Het <strong>be</strong>d wordt meestal<br />
opgebouwd in rechthoekige <strong>be</strong>tonnen prefab-modules. Het vulmateriaal doet<br />
dienst als drager <strong>voor</strong> micro-organismen. De verontreinigingen worden door een<br />
combinatie van adsorptie en absorptie in <strong>het</strong> <strong>be</strong>d opgenomen. Deze stap verloopt<br />
<strong>het</strong> snelst <strong>voor</strong> wateroplosbare componenten. Minder goed oplosbare<br />
verontreinigingen worden echter ook in voldoende mate weerhouden. Ze worden<br />
vervolgens door de micro-organismen afgebroken.<br />
Het vochtgehalte van <strong>het</strong> <strong>be</strong>d is een kritische parameter. Daarom worden de<br />
afgassen vóór de biofilter op 100% relatieve vochtigheid gebracht en wordt <strong>het</strong> <strong>be</strong>d<br />
meestal ook nog <strong>be</strong>sproeid.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De temperatuurzone <strong>voor</strong> optimale werking van een biofilter ligt tussen 10 en<br />
30°C. Ventilatie<strong>lucht</strong> afkomstig uit een deparaffineringsstraat heeft echter een<br />
temperatuur die veel hoger ligt, aangezien hij in contact gestaan heeft met water<br />
van 80°C. Een koeling van de afgassen zou kunnen gerealiseerd worden door<br />
bijmenging van <strong>lucht</strong>. Wij veronderstellen dat <strong>het</strong> gemiddeld afgasdebiet van een<br />
deparaffineringsstraat 30.000 Nm³/u <strong>be</strong>draagt, en dat een gelijkaardig debiet aan<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
95
koude <strong>lucht</strong> moet bijgedoseerd worden om deze afgassen af te koelen tot een <strong>voor</strong><br />
de biofilter aanvaardbare temperatuur. Dit <strong>be</strong>tekent dat de dimensies van de<br />
biofilter (5 à 20 m²/1.000 Nm³/u) en de bijhorende investeringskosten (5.000 à<br />
20.000 €/1.000 Nm³/u) oplopen tot onredelijke hoogtes.<br />
Bovendien moeten <strong>voor</strong> afgasstromen met een zuivere KWS-samenstelling<br />
aanzienlijke hoeveelheden nutriënten bijgedoseerd worden als N- en P-bron <strong>voor</strong><br />
de micro-organismen.<br />
Implementatiegraad<br />
Biofiltratie wordt in dergelijke processen dan ook niet toegepast.<br />
6.4.2.3 Actief koolfiltratie<br />
Beschrijving<br />
Actief kooladsorptie kan gebruikt worden <strong>voor</strong> de verwijdering van verschillende<br />
verontreinigingen uit afgassen, onder meer koolwaterstoffen. Om een goede<br />
verwijdering mogelijk te maken dienen de afgassen een voldoende lang contact te<br />
heb<strong>be</strong>n met <strong>het</strong> sor<strong>be</strong>ns, in dit geval actief kool. In de meest <strong>voor</strong>komende<br />
configuratie voert men de afgassen door een vast <strong>be</strong>d of wervel<strong>be</strong>d.<br />
De verontreinigingen accumuleren in de poreuze structuur van de actief kool en<br />
worden aan de vaste fase gebonden, meestal door middel van relatief zwakke Van<br />
der Waals-krachten. Vermits <strong>het</strong> om een evenwichtsreactie gaat, is <strong>het</strong><br />
saturatiepunt onder meer afhankelijk van de selectiviteit <strong>voor</strong> de verontreiniging,<br />
de concentratie in de afgassen en de temperatuur. In sommige toepassingen kan<br />
men een <strong>be</strong>lading van 30 massa% <strong>be</strong>reiken.<br />
Bij saturatie van de actief kool dient men deze te vervangen. Door de relatief<br />
zwakke binding van de verontreinigingen is <strong>het</strong> ook mogelijk de actief kool te<br />
regenereren door middel van thermische desorptie, bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld met stoom. Actief<br />
koolfiltratie dient dan ook duidelijk als concentreringstechniek gezien te worden<br />
en niet als verwijderingstechniek. Off-site verwerking van de <strong>be</strong>laden actief kool is<br />
aangewezen <strong>voor</strong> kleinschalige <strong>be</strong>drijven, on-site regeneratie is zinvol <strong>voor</strong><br />
grootschalige <strong>be</strong>drijven.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Voor de toepassing van actief koolfiltratie is de toevoer van droge <strong>lucht</strong> vereist.<br />
Ventilatie<strong>lucht</strong> uit een deparaffineringsstraat heeft echter een vochtigheidsgraad<br />
van 100%, waardoor een drogingsstap zou moeten tussengeschakeld worden,<br />
alvorens de <strong>lucht</strong> in de actief koolfilter kan geleid worden. Actief koolfiltratie<br />
wordt in dergelijke processen dan ook niet toegepast.<br />
Implementatiegraad<br />
Gezien de problemen veroorzaakt door de hoge vochtigheidsgraad van de<br />
afgassen, wordt actief koolfiltratie nergens toegepast.<br />
6.4.2.4 Thermische naverbranding<br />
Beschrijving<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
96
V<strong>lucht</strong>ige organische stoffen kan men door verbranding eenvoudig en vergaand<br />
afbreken, <strong>voor</strong>namelijk tot CO2 en H2O. De verbranding kan verschillende vormen<br />
aannemen, gaande van voeding aan een stoomketel of oven tot specifieke<br />
naverbrandingsinstallaties.<br />
Voor naverbranders maakt men een onderscheid tussen thermische en katalytische<br />
systemen en tussen regeneratieve en recuperatieve technieken. De thermische<br />
systemen (regeneratief en recuperatief) zijn veruit de meest <strong>voor</strong>komende.<br />
Naverbranding is door <strong>het</strong> eenvoudig principe een uitermate robuuste en<br />
<strong>be</strong>trouwbare techniek. Verwijderingsrendementen > 90% zijn standaard, veelal<br />
wordt een rendement > 98% <strong>be</strong>reikt.<br />
Nadeel is dat men de naverbrander steeds op temperatuur dient te houden, tenzij<br />
de werking gedurende meerdere dagen niet vereist is. Dit vergt de bijstook van<br />
aardgas, wanneer de solventconcentratie onvoldoende hoog is. Thermisch<br />
regeneratieve naverbranders kunnen bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld autotherm functioneren vanaf<br />
een <strong>VOS</strong>-concentratie van 1-3 g/m 3.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Om de werkingskosten in de hand te kunnen houden, moet de installatie<br />
autotherm werken. In <strong>het</strong> geval van deparaffineringsinstallaties is echter de <strong>VOS</strong>concentratie<br />
te laag (uitgaande van een debiet van 30.000 Nm³/u en een<br />
massastroom van 3.000 g/h is de gemiddelde concentratie nauwelijks 0,1 g/Nm³)<br />
om autotherme naverbranding te kunnen toepassen. Bovendien is extra energie<br />
nodig <strong>voor</strong> de verdamping van de hoge concentratie aan vocht.<br />
Implementatiegraad<br />
Gezien de meestal te lage <strong>VOS</strong>-concentratie in de afgassen van wordt aangetroffen,<br />
kent thermische naverbranding nergens een praktische toepassing bij<br />
deparaffineringsinstallaties.<br />
6.5 KNELPUNTEN BIJ DE IMPLEMENTATIE VAN DE SOLVENTRICHTLIJN<br />
6.5.1 Relevante activiteiten<br />
Voor de sector van de deparaffinering van voertuigen zijn volgende activiteiten<br />
relevant:<br />
Rubriek<br />
VLAREM I<br />
Activiteit Drempelwaarde<br />
(verbruik oplosmiddelen<br />
in<br />
ton/jaar)<br />
59.2.2. Oppervlaktereiniging die geen gebruik maakt van de in artikel<br />
5.59.2.2, §1 en §3, van titel II van <strong>het</strong> VLAREM vermelde stoffen.<br />
>10 (Klasse 1)<br />
2 à 10 (Klasse 2)<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
97
Het gaat hier om die deparaffineringsactiviteiten waarbij de <strong>be</strong>schermlaag<br />
verwijderd wordt door middel van solventen, en om die <strong>be</strong>drijven die minimum 2<br />
ton oplosmiddelen per jaar verbruiken.<br />
6.5.2 Emissiegrenswaarden<br />
Bijlage IIA van de solventrichtlijn vermeldt volgende emissiegrenswaarden :<br />
Activiteit Drempelwaarde<br />
(verbruik<br />
oplosmiddelen<br />
in ton/jaar)<br />
Oppervlaktereini<br />
ging die geen<br />
gebruik maakt<br />
van…<br />
2 – 10<br />
> 10<br />
Emissiegrenswaarde<br />
in<br />
afgassen<br />
(mg C/Nm 3)<br />
75 (1)<br />
75 (1)<br />
Diffuse<br />
emissiegrenswaarde<br />
(percentage<br />
oplosmiddeleninput)<br />
20 (1)<br />
15 (1)<br />
Bijzondere <strong>be</strong>palingen<br />
(1) Wanneer aan de<br />
<strong>be</strong>voegde instantie<br />
wordt aangetoond dat<br />
<strong>het</strong> gemiddelde gehalte<br />
aan organische<br />
oplosmiddelen van al<br />
<strong>het</strong> in de installatie<br />
gebruikte reinigingsmateriaal.niet<br />
hoger ligt<br />
dan 30 gewichts-%,<br />
gelden deze waarden<br />
niet <strong>voor</strong> die installatie<br />
De 4 gespecialeerde deparaffineringsinstallaties in Vlaanderen stoten jaarlijks<br />
gezamenlijk 20 à 26 ton solventen uit. Per <strong>be</strong>drijf komt dit neer op gemiddeld 6 ton<br />
per jaar. De oplosmiddeleninput is een veelvoud van de uitstoot. Deze <strong>be</strong>drijven<br />
overschrijden dus in ruime mate de drempelwaarde van 2 ton<br />
oplosmiddelenverbruik per jaar.<br />
6.5.3 Controle op de naleving van de emissiegrenswaarden<br />
De opvolging van de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> kan ge<strong>be</strong>uren door <strong>het</strong> opmaken van een<br />
solventbalans enerzijds, en door <strong>het</strong> meten van de geleide <strong>emissies</strong> (vòòr een<br />
nageschakelde techniek) anderzijds. Door combinatie van <strong>be</strong>ide gegevens <strong>be</strong>komt<br />
men een globaal <strong>be</strong>eld van de diffuse <strong>emissies</strong>.<br />
Ervan uitgaand dat in een professionele deparaffineringsstraat <strong>het</strong> merendeel van<br />
de gebruikte solventen gerecupereerd wordt via de waterfase, kan de balans (zie<br />
Deel 1, punt 1.2.2.) <strong>voor</strong> de deelsector ‘Deparaffinering van voertuigen’<br />
vereenvoudigd worden tot:<br />
I1 + I2 = O1 +O2 + O4<br />
Volgende verantwoording kan men aanhalen <strong>voor</strong> de verwaarlozing van O3, O5,<br />
O6, O7, O8 en O9:<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
98
O3: De hoeveelheid organische oplosmiddelen die als residu op de<br />
gedeparaffineerde auto’s achterblijft, is verwaarloosbaar;<br />
O5: Er gaan geen organische oplosmiddelen en/of organische verbindingen<br />
verloren door chemische of fysische reacties, noch door naverbranding of<br />
een andere vorm van afgaszuivering. De (kleine hoeveelheden) solventen<br />
die verdwijnen via <strong>het</strong> uiteindelijk geloosde afvalwater of via de afgevoerde<br />
paraffinefractie, worden verrekend in post O2;<br />
O6: Bij <strong>het</strong> proces van de deparaffinering komen geen substantiële<br />
hoeveelheden solventhoudend afval vrij;<br />
O7: Geen van de gebruikte organische oplosmiddelen wordt als zodanig of<br />
in preparaten met handelswaarde verkocht;<br />
O8: Alle organische oplosmiddelen worden in <strong>het</strong> proces hergebruikt,<br />
<strong>be</strong>halve de fractie die niet kan gerecupereerd worden en die verdwijnt via<br />
<strong>het</strong> afvalwater en/of de afgevoerde paraffine;<br />
O9: Alle <strong>emissies</strong> kunnen toegewezen worden aan één van de<br />
hogergenoemde O-posten.<br />
Hieruit volgt de totale emissie:<br />
O1 + O4 = I1 +I2 – O2<br />
Deze formule wordt door alle <strong>be</strong>drijven als basis <strong>voor</strong> hun solventbalans<br />
gehanteerd. In een eerste <strong>be</strong>nadering is de totale emissie gelijk aan de totale input.<br />
Deze <strong>be</strong>nadering wordt, afhankelijk van de concrete <strong>be</strong>drijfsvoering, verder<br />
verfijnd door <strong>het</strong> gebruik van de aftrekposten O2 en O8.<br />
INPUT OUTPUT<br />
Totale emissie<br />
O1 + O4<br />
Totaal aankoop solventhoudende<br />
producten<br />
I1 Bedrijf<br />
Totaal recuperatie solvent Verlies solvent via<br />
houdende producten afvalwaterzuivering<br />
I2 O2<br />
Figuur 9 Solventbalans <strong>voor</strong> een typisch deparaffinerings<strong>be</strong>drijf<br />
6.5.4 Operationele knelpunten<br />
De naleving van de emissiegrenswaarden in de afgassen is slechts mogelijk, mits<br />
toepassing van een (eenvoudige) nageschakelde techniek. Uitgaande van een<br />
gemiddeld debiet van 30.000 Nm³/u en een massastroom van 3.000 g/h, <strong>be</strong>vat een<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
99
6.6 CONCLUSIES<br />
niet gezuiverd afgas een gemiddelde concentratie van 100 mg/Nm³. Mits<br />
toepassing van een eenvoudige koeler kan deze waarde gereduceerd worden met<br />
een factor 1,4 à 1,8. Op die manier is <strong>het</strong> mogelijk <strong>be</strong>neden de emissiegrenswaarde<br />
uit de Solventrichtlijn te dalen.<br />
Het niet-overschrijden van <strong>het</strong> maximale percentage diffuse <strong>emissies</strong> stelt in<br />
principe geen probleem. Boven de wasstraat <strong>be</strong>vindt zich een afzuiginstallaties die<br />
de verdampte solventen met hoog rendement afvangen. In de veronderstelling dat<br />
daarbij quasi geen diffuse <strong>emissies</strong> meer optreden, kan men aannemen dat <strong>het</strong><br />
maximaal toelaatbare percentage diffuse <strong>emissies</strong> (20%) inderdaad haalbaar is.<br />
Rekening houdend met <strong>het</strong> feit dat nog slechts de helft van de <strong>voor</strong> de Vlaamse<br />
markt ingevoerde voertuigen van een paraffinelaag <strong>voor</strong>zien wordt (ongeveer<br />
88.000), en dat in Vlaanderen een groot aantal auto’s <strong>be</strong>handeld wordt die <strong>voor</strong> <strong>het</strong><br />
buitenland <strong>be</strong>stemd zijn (ongeveer 500.000 stuks) schatten wij de totale emissie aan<br />
<strong>VOS</strong> uit de sector van de deparaffinering in op zowat 20 à 26 ton/jaar.<br />
Wat emissiereductiemaatregelen <strong>be</strong>treft, staan zowel brongerichte maatregelen als<br />
nageschakelde technieken ter <strong>be</strong>schikking.<br />
Een eerste maatregel om de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> te <strong>be</strong>perken is de toepassing van minder<br />
v<strong>lucht</strong>ige solventen bij <strong>het</strong> verwijderen van paraffine-<strong>be</strong>schermlagen. Anderzijds<br />
worden <strong>be</strong>schermingsfolies reeds in de helft van de gevallen toegepast. Het<br />
gebruik kent een stijgend verloop. In mindere mate worden ook copolymeerharsen<br />
als <strong>be</strong>schermingslaag gebruik in plaats van paraffines.<br />
Met <strong>be</strong>trekking tot de nageschakelde technieken komt <strong>voor</strong>al de condensatie van<br />
ventilatie<strong>lucht</strong> in aanmerking <strong>voor</strong> <strong>VOS</strong>-emissiereductie. Technieken zoals<br />
biofiltratie, actief koolfiltratie en thermische naverbranding zijn hier, om diverse<br />
redenen, niet geschikt.<br />
Het oplosmiddelengebruik van de gespecialiseerde deparaffineringsinrichtingen<br />
ligt op jaarbasis aanzienlijk hoger dan de drempelwaarden (2 ton/jaar). Zij vallen<br />
dus onder de toepassing van de Solventrichtlijn. Het naleven van de emissiegrenswaarden<br />
en <strong>het</strong> maximum percentage diffuse <strong>emissies</strong> stelt in principe geen<br />
probleem, mits <strong>het</strong> toepassen van nageschakelde technieken zoals <strong>lucht</strong>afzuiging<br />
en (eenvoudige) solventcondensatie.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
100
7. AFVALVERWERKING<br />
7.1 SECTORBESCHRIJVING<br />
Als gevolg van de grote <strong>be</strong>volkingsdichtheid en de industriële activiteit, is in <strong>het</strong><br />
Vlaamse Gewest een dicht net van installaties <strong>voor</strong> de verwerking van afval<br />
aanwezig. Volgende installaties kan men hier vermelden:<br />
Thermische verwerking:<br />
o Stookinstallaties <strong>voor</strong> houtafval: 240 kleine en middelgrote<br />
stookinstallaties zijn in Vlaanderen vergund <strong>voor</strong> de verbranding<br />
van on<strong>be</strong>handeld of <strong>be</strong>handeld niet-gevaarlijk houtafval. Deze<br />
situeren zich bij <strong>be</strong>drijven die zelf houtresten genereren;<br />
o Roosterovens: 12 grootschalige installaties;<br />
o Draaitrommelovens: 2 installaties worden door Indaver<br />
(Antwerpen) en 1 door Machiels (Leuven) geëxploiteerd;<br />
o Statische oven: Indaver baat te Antwerpen 1 statische oven uit <strong>voor</strong><br />
de verbranding van gechloreerde afvalstromen;<br />
o Co-verbranding: Electra<strong>be</strong>l Mol heeft enkele jaren RWZI-slibs<br />
verwerkt door middel van co-verbranding. Het is hier recent mee<br />
gestopt. Anderzijds werd onlang een installatie opgestart <strong>voor</strong> de<br />
co-verbranding van steenkool en vergaste houtresiduën in de<br />
elektriciteitscentrale van Electra<strong>be</strong>l te Ruien (Kluis<strong>be</strong>rgen).<br />
o Wervel<strong>be</strong>dverbranding: deze techniek wordt momenteel enkel<br />
toegepast in 2 kleinschalige installaties <strong>voor</strong> slibverbranding. Een<br />
grootschalige installatie is echter gepland <strong>voor</strong> diverse<br />
hoogcalorische fracties.<br />
Stortplaatsen:<br />
o klasse 1: 4 vergunde stortplaatsen;<br />
o klasse 2: 10 vergunde stortplaatsen;<br />
o klasse 3: 16 vergunde stortplaatsen.<br />
Biologische verwerking:<br />
o Aëro<strong>be</strong> compostering van tuin- en plantsoenafval: 17 vergunde<br />
installaties;<br />
o Aëro<strong>be</strong> compostering GFT: 6 vergunde installaties;<br />
o Anaëro<strong>be</strong> digestie van GFT en organisch <strong>be</strong>drijfsafval: enkel<br />
IGEAN te Brecht voert momenteel vergisting uit. Een tweede<br />
installatie is momenteel in aanbouw;<br />
o Grondreiniging: in Vlaanderen worden momenteel 11<br />
grondreinigingscentra geëxploiteerd.<br />
Recuperatie afvalsolventen<br />
o Niet-gechloreerde solventen: De Neef, Haltermann, Indaver;<br />
o Gechloreerde solventen: Recyper (SITA).<br />
Behandeling van afvalolie: Stevor, Recup-Oil, Recyc-Oil.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
101
7.2 RELEVANTE PROCESSEN<br />
Hieronder wordt een korte <strong>be</strong>schrijving gegeven van de processen, die <strong>voor</strong><br />
afvalverwerking gebruikt worden en <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> genereren. Voor een<br />
uitgebreide <strong>be</strong>schrijving van de werking van de verschillende installaties<br />
verwijzen we <strong>naar</strong> de Afvalgids van <strong>het</strong> BBT-kenniscentrum.<br />
7.2.1 Thermische verwerking<br />
Bij thermische verwerking kunnen damp- en gasvormige organische stoffen<br />
ontstaan door onvolledige verbranding. Men kan een onderscheid maken tussen<br />
verschillende technieken, die telkens op <strong>be</strong>paalde afvalstromen gericht zijn.<br />
7.2.1.1 Kleine en middelgrote stookinstallaties <strong>voor</strong> de verbranding van houtafval<br />
In Vlaanderen zijn ongeveer 240 kleine en middelgrote stookinstallaties <strong>voor</strong><br />
verbranding van houtafval vergund. De totale vergunde capaciteit wordt door<br />
OVAM geschat op zowat 120.000 ton/jaar (VITO, 2002). De rest van de zowat<br />
520.000 ton houtafval die jaarlijks vrijkomen in Vlaanderen (ODE, 2001), wordt –<br />
totnogtoe- <strong>voor</strong>namelijk verwerkt door de spaanplaatindustrie. Door de wettelijke<br />
verplichting <strong>voor</strong> de elektriciteits-producenten om een zeker percentage van de<br />
aangemaakte stroom te <strong>be</strong>trekken uit “groene” energiebronnen, valt evenwel te<br />
verwachten dat (een deel van) deze afvalstroom zal afgeleid worden <strong>naar</strong> de<br />
energieproductie. Zo werd onlangs door Electra<strong>be</strong>l een co-verbrandingsinstallatie<br />
in gebruik genomen in Ruien (zie punt 7.2.1.6) die 130.000 ton houtafval zou<br />
vergassen en co-verbranden met steenkool.<br />
De verbranding van hout impliceert de afbraak van de cellulose, hemicellulose en<br />
lignine. Men kan in <strong>het</strong> verbrandingsproces 5 fasen onderscheiden<br />
(www.home.planet.nl):<br />
Drogen<br />
Hout dat in <strong>het</strong> vuur terechtkomt, wordt in eerste instantie opgewarmd.<br />
Hierbij verdampt als eerste <strong>het</strong> aanwezige water.<br />
Ontgassen<br />
Naarmate de temperatuur stijgt (150 - 350 °C) treedt er ontgassing<br />
(pyrolyse) op. De chemische structuur van <strong>het</strong> hout wordt hierbij<br />
afgebroken. Hierbij ontstaan v<strong>lucht</strong>ige stoffen zoals koolstofmonoxide,<br />
methaan en andere koolwaterstoffen.<br />
Verbranding van de gevormde gassen<br />
Bij een temperatuur van 550 °C (de ontstekingstemperatuur) zullen de<br />
v<strong>lucht</strong>ige ontgassingproducten verbranden onder toevoer van de in de<br />
verbrandings<strong>lucht</strong> aanwezige zuurstof. Hierbij ontstaan koolstofdioxide,<br />
koolstofmonoxide, waterdamp en warmte.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
102
7.2.1.2 Roosterovens<br />
Verbranden van de koolstof<br />
De resterende koolstof ontbrandt bij een temperatuur van 800 °C. Hierbij<br />
komt koolstofdioxide, koolstofmonoxide en warmte vrij.<br />
Naverbranding<br />
In de <strong>het</strong>e rookgassen is nog CO aanwezig. Deze CO kan worden verbrand<br />
door toevoeging van extra verbrandings<strong>lucht</strong> via secundaire kanalen. Dit<br />
vormt de zogenaamde secundaire verbranding.<br />
Bij onvolledige oxidatie kunnen tijdens <strong>het</strong> verbrandingsproces een grote variëteit<br />
aan organische verbindingen ontstaan, zowel verzadigde en onverzadigde<br />
alifatische als aromatische koolwaterstoffen. Specifieke componenten zoals<br />
fenolen, azijnzuur en hydro<strong>be</strong>nzoëzuur werden in de rookgassen aangetoond.<br />
Voor de thermische verwerking van resthout zijn twee types van installaties <strong>het</strong><br />
meest <strong>be</strong>kend (VITO, 2002):<br />
Oven met vast rooster en onderschroefvoeding;<br />
Oven met duwrooster<br />
Typisch <strong>voor</strong> de verwerking van zaagsel en schuurstof <strong>be</strong>staan ook nog de types<br />
met inblaassysteem en de wervel<strong>be</strong>dden (CSB, 2003).<br />
De geldende emissiegrenswaarden hangen af van <strong>het</strong> type houtresten dat<br />
verbrand wordt. Vermits VLAREA on<strong>be</strong>handeld houtafval als secundaire<br />
grondstof <strong>be</strong>schouwt, gelden <strong>voor</strong> thermische verwerking de<br />
emissiegrenswaarden van VLAREM II hoofdstuk 5.43 “niet in rubriek 2 <strong>be</strong>grepen<br />
verbrandingsinrichtingen”. Een norm <strong>voor</strong> organische stoffen is hierin niet<br />
opgenomen. Een stookinstallatie die met <strong>be</strong>handeld niet-gevaarlijk hout wordt<br />
gevoed, dient te voldoen aan de emissiegrenswaarden van een verbrandingsoven<br />
<strong>voor</strong> huishoudelijke niet-gevaarlijke afvalstoffen. Voor gas- en dampvormige<br />
organische stoffen, uitgedrukt als TOC, geldt in dit geval een norm van 20<br />
mg/Nm 3.<br />
In Vlaanderen zijn, blijkens de gegevens van OVAM, nog 12 installaties van <strong>het</strong><br />
type roosteroven aanwezig. Zij verwerken zowel huishoudelijk als niet-gevaarlijk<br />
<strong>be</strong>drijfsafval. De overblijvende ovens zijn grootschalig en zijn uitgerust met een<br />
doorgedreven rookgaszuivering.<br />
VLAREM II legt <strong>voor</strong> de verbranding van huishoudelijk afval een<br />
emissiegrenswaarde op van 10 mg TOC/Nm 3 <strong>voor</strong> gas- en dampvormige<br />
organische stoffen, vanaf een capaciteit van 30 ton/uur. Onder deze drempel geldt<br />
een grenswaarde van 20 mg TOC/Nm 3.<br />
7.2.1.3 Draaitrommelovens<br />
Indaver exploiteert 2 draaitrommelovens <strong>voor</strong> de verwerking van gevaarlijk afval,<br />
met een capaciteit van 50.000 ton/jaar elk. Machiels baat daarnaast een<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
103
draaitrommeloven uit <strong>voor</strong> de verwerking van medisch afval en gevaarlijk afval,<br />
met een capaciteit van ongeveer 10.000 ton/jaar.<br />
De drie installaties zijn <strong>voor</strong>zien van een doorgedreven zuivering van de<br />
rookgassen. Voor gas- en dampvormige organische stoffen legt VLAREM II een<br />
emissiegrenswaarde op van 10 mg TOC/Nm 3.<br />
7.2.1.4 Wervel<strong>be</strong>dovens<br />
Momenteel zijn in Vlaanderen 2 kleinschalige installaties <strong>voor</strong> de verbranding van<br />
RWZI-slib aanwezig, met name bij de RWZI Brugge en BASF. Een grootschalige<br />
installatie (450.000 ton/jaar) <strong>voor</strong> de verbranding van hoogcalorisch afval is wel<br />
gepland.<br />
Voor gas- en dampvormige organische stoffen legt VLAREM II een<br />
emissiegrenswaarde op van 10 mg TOC/Nm 3.<br />
7.2.1.5 Statische ovens<br />
Van dit type verbrandingsoven is slechts één installatie actief in Vlaanderen. Deze<br />
installatie is door Indaver gebouwd <strong>voor</strong> de verbranding van gechloreerde<br />
afvalstoffen. De installatie is <strong>voor</strong>zien van een sterk doorgedreven<br />
rookgaszuivering.<br />
Voor gas- en dampvormige organische stoffen legt VLAREM II een<br />
emissiegrenswaarde op van 10 mg TOC/Nm 3.<br />
7.2.1.6 Co-verbranding<br />
7.2.2 Stortplaatsen<br />
In 2000 voerde enkel Electra<strong>be</strong>l te Mol co-verbranding uit. In de centrale werd met<br />
name RWZI-slib verwerkt. Deze activiteit is inmiddels stopgezet.<br />
Begin 2003 is een installatie in gebruik genomen <strong>voor</strong> de co-verbranding van<br />
steenkool en zogenaamd syngas, afkomstig uit de vergassing van houtresiduën, in<br />
de elektriciteitscentrale van Ruien. De <strong>be</strong>doeling is om 130.000 ton hout per jaar<br />
mee te verbranden en om hiermee 120 GWh groene elektriciteit per jaar mee aan te<br />
maken. (VITO, 2002, Electra<strong>be</strong>l , 2003 )<br />
Stortplaatsen worden volgens VLAREM ingedeeld in drie categorieën:<br />
Klasse 1: stortplaatsen <strong>voor</strong> de verwijdering van gevaarlijke en nietgevaarlijke<br />
<strong>be</strong>drijfsafvalstoffen. Vermits de acceptatiecriteria volgens<br />
VLAREM II sinds enige jaren een maximaal gloeiverlies van 10% opleggen,<br />
heb<strong>be</strong>n de afvalstoffen een overwegend anorganisch karakter;<br />
Klasse 2: stortplaatsen <strong>voor</strong> de verwijdering van niet-gevaarlijke,<br />
huishoudelijke afvalstoffen en daarmee gelijkgestelde of vergelijkbare<br />
afvalstoffen;<br />
Klasse 3: stortplaatsen <strong>voor</strong> inerte afvalstoffen van bouw-, sloop- of<br />
graafactiviteiten.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
104
Wanneer in <strong>het</strong> stortvolume degradeerbare organische stoffen aanwezig zijn, kan<br />
vergisting optreden in de anaëro<strong>be</strong> omstandigheden die de stortplaats kenmerken.<br />
Hierbij wordt stortgas gevormd, dat typisch <strong>be</strong>staat uit CO2, CH4 en sporen van<br />
andere organische verbindingen. Dit ontsnapt geleidelijk aan uit de stortplaats.<br />
Het is duidelijk dat inzake methaan<strong>emissies</strong> <strong>voor</strong>namelijk de klasse 2-stortplaatsen<br />
(10 vergunde sites) relevant zijn, en in mindere mate de klasse 1-stortplaatsen (4<br />
vergunde sites). Vermits klasse 3-stortplaatsen enkel inerte afvalstoffen mogen<br />
<strong>be</strong>vatten, leveren ze geen emissiebijdrage.<br />
In een aantal stortplaatsen zijn inmiddels systemen aangelegd <strong>voor</strong> onttrekking<br />
van <strong>het</strong> stortgas. Het wordt vervolgens afgefakkeld of gecontroleerd verbrand,<br />
met recuperatie van de energie in de vorm van warmte of elektriciteit.<br />
7.2.3 Biologische verwerking<br />
7.2.3.1 Aëro<strong>be</strong> compostering van tuin- en plantsoenafval<br />
Het <strong>be</strong>treft hier de verwerking van groenafval, afkomstig van <strong>het</strong> onderhoud van<br />
tuinen, plantsoenen, parken en bossen. Deze fractie wordt door<br />
onderhouds<strong>be</strong>drijven en gemeente<strong>be</strong>sturen aangeleverd, en <strong>be</strong>vat geen<br />
keukenafval. Het <strong>be</strong>treft hier dus <strong>voor</strong>namelijk houtig materiaal, dat relatief traag<br />
composteert en weinig risico levert op evolutie <strong>naar</strong> een anaëroob<br />
vergistingsproces. Daarom ge<strong>be</strong>urt de compostering vaak in open <strong>lucht</strong> of onder<br />
een eenvoudig afdak.<br />
Tijdens de compostering ontstaan gasvormige afbraakproducten, zoals<br />
waterdamp, CO2, NH3, N2O, H2S, mercaptanen, enz. De samenstelling van de<br />
afgassen is onder meer afhankelijk van de gecomposteerde fractie en van de<br />
procescondities. Gezien de manier waarop tuin- en plantsoenafval gecomposteerd<br />
wordt, heb<strong>be</strong>n de <strong>emissies</strong> een volledig diffuus karakter.<br />
In Vlaanderen zijn momenteel 17 vergunde installaties gesitueerd.<br />
7.2.3.2 Aëro<strong>be</strong> compostering van GFT<br />
In vergelijking met tuin- en plantsoenafval <strong>be</strong>vat GFT een veel hogere fractie snel<br />
afbreekbaar organisch materiaal. De aëro<strong>be</strong> verwerking van deze fractie vergt<br />
daarom een meer complexe installatie. In de praktijk wordt gebruik gemaakt van<br />
vloercompostering in een gesloten hal of van tunnelcompostering.<br />
In deze concepten heb<strong>be</strong>n de <strong>emissies</strong> een geleid karakter. De afgassen worden<br />
typisch gezuiverd door biofiltratie, met <strong>voor</strong>geschakelde oxidatieve gaswassing of<br />
een gelijkaardige techniek.<br />
In Vlaanderen zijn zes composteringinstallaties van <strong>het</strong> aëro<strong>be</strong> type vergund.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
105
7.2.3.3 Anaëro<strong>be</strong> digestie van GFT en organisch <strong>be</strong>drijfsafval<br />
GFT kan ook op anaëro<strong>be</strong> wijze vergist worden. Hierbij wordt de biomassa in<br />
afwezigheid van zuurstof afgebroken. Ongeveer 50 - 60% van de afbreekbare<br />
organische koolstof wordt hierbij omgezet in biogas. Het biogas <strong>be</strong>staat <strong>voor</strong> 55 -<br />
65 vol% uit CH4, ongeveer 30 vol% CO2 en daarnaast uit NH3, H2S en andere<br />
stikstof- en zwavelhoudende componenten. Het biogas kan vervolgens, na al of<br />
niet doorgedreven zuivering, energetisch gevaloriseerd worden.<br />
Totnogtoe was in Vlaanderen slechts één installatie <strong>voor</strong> anaëro<strong>be</strong> vergisting<br />
gesitueerd. Recent is ook de bouw van een tweede installatie gestart. In deze<br />
installaties wordt ook organisch <strong>be</strong>drijfsafval verwerkt.<br />
7.2.3.4 Grondreiniging<br />
De techniek van ex situ-bodemsanering <strong>be</strong>staat uit <strong>het</strong> vergraven van vervuilde<br />
grond, gevolgd door zuivering in een centrum <strong>voor</strong> grondreiniging. Indien de<br />
verontreiniging een degradeerbaar karakter heeft, bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld minerale oliën en<br />
BTEX, <strong>be</strong>staat de reiniging uit aëro<strong>be</strong> afbraak. Deze wordt <strong>be</strong>vorderd door de<br />
dosering van nutriënten en <strong>het</strong> regelmatig omzetten van de grondhopen. Volgens<br />
de gegevens van OVAM zijn momenteel 11 grondreinigingsinstallaties vergund in<br />
Vlaanderen.<br />
De v<strong>lucht</strong>ige fractie van de verontreiniging (<strong>voor</strong>namelijk BTEX) krijgt meestal<br />
niet de gelegenheid om af te breken, vermits ze tijdens de <strong>be</strong><strong>lucht</strong>ing geëmitteerd<br />
wordt. Een aantal centra <strong>be</strong>handelen de grond in open <strong>lucht</strong>, zodat de <strong>emissies</strong> een<br />
diffuus karakter heb<strong>be</strong>n. De meeste <strong>be</strong>drijven opteren echter <strong>voor</strong> reiniging in een<br />
gesloten hal, vermits op deze wijze de verontreiniging van hemelwater vermeden<br />
wordt. De <strong>be</strong>drijfshallen zijn <strong>voor</strong>zien van een <strong>lucht</strong>afzuiging, die in de meeste<br />
gevallen uitgerust is met een vorm van nageschakelde <strong>lucht</strong>zuivering zoals een<br />
actief koolfilter (Bosatec, 2003) of een biofilter (GRC, 2003).<br />
Veel van de BTEX komen echter reeds vrij tijdens de uitgraving van de grond en<br />
tijdens <strong>het</strong> transport <strong>naar</strong> de grondverwerker. Meerdere bronnen spreken van een<br />
verv<strong>lucht</strong>iging van 60 à 70%(VITO, 2003), tot meer dan 90% (Bioterra, 2003), vóór<br />
aankomst bij de grondverwerker. Dit laatste cijfers wordt afgeleid uit PIDmetingen<br />
waarbij 100 maal meer BTEX gemeten wordt op de grond in situ dan bij<br />
de aankomst in de hal van de grondverwerker.<br />
7.2.4 Recuperatie van afvalsolventen<br />
Recuperatie van niet-gechloreerde solventen ge<strong>be</strong>urt in een drietal <strong>be</strong>drijven, die<br />
daar<strong>voor</strong> verschillende processen hanteren:<br />
De Neef Chemical Recycling, Heist-op–den –Berg: vacuümdestillatie<br />
Indaver, Antwerpen: film evaporatie<br />
Haltermann, Beveren: destillatie<br />
Op te merken valt dat de recuperatie van afvalsolventen slechts een <strong>be</strong>perkt deel<br />
van de activiteiten van Haltermann uitmaken. De recuperatie van gechloreerde<br />
solventen ge<strong>be</strong>urt bij Recyper te St. Niklaas.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
106
7.2.5 Behandeling van afvalolie<br />
Voor de <strong>be</strong>handeling van afvalolie kunnen ruwweg twee verwerkingsmethodes<br />
onderscheiden worden (VITO, 1999):<br />
Verwerking als steunbrandstof in afvalverbrandingsovens<br />
(draaitrommelovens) of in de cementindustrie, wat neerkomt op<br />
verbranding;<br />
Zuivering, in functie van hoogwaardige of laagwaardige recyclage van de<br />
oliefractie.<br />
Volgens OVAM zijn in Vlaanderen momenteel 7 <strong>be</strong>drijven vergund <strong>voor</strong> de<br />
verwerking van afvalolie. Hiervan past enkel Indaver verbranding toe, de andere<br />
<strong>be</strong>drijven realiseren één of andere vorm van zuivering.<br />
Tijdens deze zuivering kunnen v<strong>lucht</strong>ige fracties vrijkomen.<br />
7.3 EMISSIEGEGEVENS<br />
7.3.1 Thermische verwerking<br />
Voor de volledige activiteit ‘thermische verwerking’ wordt in de studie van de UG<br />
<strong>het</strong> huidig emissieniveau geschat op:<br />
Huishoudelijk afval: 13 ton;<br />
Niet-gevaarlijk industrieel afval: 19 ton;<br />
Gevaarlijk afval: 2 ton.<br />
Alles samen zou <strong>het</strong> hier dus gaan om 34 ton/jaar.<br />
7.3.1.1 Stookinstallaties <strong>voor</strong> houtafval<br />
De hoeveelheid aan organische stoffen die vrijkomt bij de verbranding van<br />
houtafval, kan ingeschat worden op basis van emissiefactoren. Een Nederlandse<br />
studie, uitgevoerd door Bremmer in 1993, heeft <strong>voor</strong> kachels die on<strong>be</strong>handeld hout<br />
stoken <strong>emissies</strong> gemeten van meer dan 1.500 mg /Nm³. De emissiefactor <strong>voor</strong><br />
organische stoffen <strong>voor</strong> kachels en open haarden werd door TNO (Bakkum, 1987)<br />
<strong>be</strong>paald op 14.000 mg/kg hout. Met een omrekeningsfactor van 8 Nm³/kg<br />
verbrand hout (VITO, 2003) komt dit neer op 1.750 mg/Nm³. Vermenigvuldiging<br />
van deze laatste emissiefactor met de verwerkte hoeveelheid levert een <strong>VOS</strong>–<br />
emissie van 4.480 ton/jaar op. Hier dient <strong>be</strong>nadrukt dat de genoemde<br />
emissiefactor is afgeleid <strong>voor</strong> kachels en niet <strong>voor</strong> kleine of middelgrote<br />
industriële stookinstallaties. Deze waarde is met andere woorden aan de hoge<br />
kant.<br />
In de VLAREM wetgeving <strong>be</strong>staat geen norm <strong>voor</strong> organische componenten bij<br />
verbranding van on<strong>be</strong>handeld hout. Bij de verbranding van <strong>be</strong>handeld nietgevaarlijk<br />
houtafval dient voldaan te worden aan de emissiegrenswaarden <strong>voor</strong> de<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
107
7.3.1.2 Roosterovens<br />
verbranding van huishoudelijk afval, onder meer met een norm van 20 mg<br />
TOC/Nm 3.<br />
In de veronderstelling dat alle industriële verbrandingsinstallaties voldoen aan<br />
deze laatste norm, komt men tot een emissie van 51 ton /jaar.<br />
De EIL, van zijn kant, meldt een emissie van 5 ton in 2000 <strong>voor</strong> (vergunningsplichtige)<br />
kleine en middelgrote stookinstallaties. De cijfers zijn echter erg varia<strong>be</strong>l:<br />
in 2001 werd namelijk een emissie opgegeven van 59 ton, en dit door een toename<br />
bij één enkel <strong>be</strong>drijf. In de verdere <strong>be</strong>rekening kunnen wij ons dus niet op dit cijfer<br />
<strong>be</strong>roepen.<br />
Volgens de Gids Afvalverwerkingstechnieken (VITO, 2002) is 35% van <strong>het</strong> in<br />
Vlaanderen geproduceerde houtafval on<strong>be</strong>handeld, 55%niet-gevaarlijk <strong>be</strong>handeld,<br />
en 10% gevaarlijk <strong>be</strong>handeld. Aangenomen dat de laatste categorie niet verbrand<br />
wordt, vormen de 120.000 ton houtafval die jaarlijks verbrand worden dus 90%<br />
van <strong>het</strong> totaal. Uit deze gegevens kan men afleiden dat 46.700 ton on<strong>be</strong>handeld<br />
zijn, en 73.300 ton niet-gevaarlijk <strong>be</strong>handeld. kan men <strong>be</strong>rekenen dat van de<br />
120.000 ton houtafval die jaarlijks verbrand worden, 46.700 ton on<strong>be</strong>handeld zijn,<br />
en 73.300 ton niet-gevaarlijk <strong>be</strong>handeld. Gesteld dat de 73.300 ton niet-gevaarlijk<br />
<strong>be</strong>handeld houtafval allemaal verbrand worden in installaties die de VLAREMnormen<br />
respecteren, en de 46.700 ton on<strong>be</strong>handeld houtafval in nietgeoptimaliseerde<br />
installaties, en men past daarop de emissiefactoren van 20<br />
respectievelijk 1.750 mg/Nm³ toe, dan <strong>be</strong>komt men een totale <strong>VOS</strong>-emissie van<br />
665 ton/jaar.<br />
De <strong>emissies</strong> van de roosterovens zijn opgenomen in de EIL. Een overzicht is te<br />
vinden in onderstaande ta<strong>be</strong>l:<br />
Roosteroven Locatie Emissie (ton TOS/jaar)<br />
2000<br />
Dalkia Knokke 0,3<br />
IMOG Harel<strong>be</strong>ke Onder drempel<br />
INDAVER Beveren 1,3<br />
ISVAG Wilrijk 0,4<br />
IVAGO Gent 2,7<br />
IVBO Brugge 4,0<br />
IVM Eeklo 1,0<br />
IVMO Menen 1,4<br />
IVOO Oostende 1,4<br />
IVRO Roeselare 0<br />
MIWA St.Niklaas 0<br />
Regionale Milieuzorg Houthalen 13<br />
TOTAAL ton 25,5<br />
De totale TOS–emissie <strong>voor</strong> 2000 <strong>be</strong>droeg 25,5 ton, terwijl dit in 1998 nog 86,5 ton<br />
was. Deze dalende trend is een gevolg van de investeringen in de optimalisatie<br />
van de rookgaszuivering, die de exploitanten heb<strong>be</strong>n doorgevoerd, en de strikte<br />
opvolging door AMINAL Milieu-inspectie.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
108
Vergelijking van deze cijfers met die van de UG-studie uit 1999, namelijk 16<br />
ton/jaar, leert dat deze in dezelfde orde van grootte liggen.<br />
7.3.1.3 Draaitrommelovens<br />
De <strong>VOS</strong>–<strong>emissies</strong> van Indaver zijn terug te vinden in de EIL. De twee<br />
draaitrommelovens emitteren samen 0,83 ton <strong>VOS</strong>. Van Machiels zijn geen cijfers<br />
<strong>be</strong>kend. Gezien de kleinere capaciteit, de doorgedreven rookgaszuivering en de<br />
geldende emissiegrenswaarde, kan ervan uitgegaan worden dat deze niet hoger<br />
zal zijn dan de emissie van de Indaver-ovens.<br />
De UG-studie schatte de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> van draaitrommelovens <strong>voor</strong> 1999 op 1,9<br />
ton, wat vergelijkbaar is met de EIL-gegevens.<br />
7.3.1.4 Statische ovens<br />
De EIL vermeldt <strong>voor</strong> de statische oven van Indaver een emissie van 0,07 ton <strong>voor</strong><br />
<strong>het</strong> jaar 2000. De UG -studie geeft hierover geen cijfers.<br />
7.3.1.5 Co-verbranding<br />
Er zijn geen gegevens <strong>be</strong>kend over de <strong>emissies</strong>, als gevolg van de co-verbranding<br />
van RWZI-slib in de Electra<strong>be</strong>l-centrale van Mol. De verwerking is momenteel<br />
stopgezet.<br />
7.3.1.6 Wervel<strong>be</strong>dovens<br />
7.3.2 Stortplaatsen<br />
In de EIL zijn geen gegevens <strong>be</strong>schikbaar over de <strong>emissies</strong> van de twee<br />
kleinschalige wervel<strong>be</strong>dovens <strong>voor</strong> de verbranding van slibs. De UG -studie schat<br />
de jaarlijkse uitstoot op ongeveer 3 ton, wat gezien de geldende emissiegrenswaarden<br />
een aanvaardbaar cijfer is.<br />
De <strong>be</strong>rekening van de <strong>emissies</strong> uit stortplaatsen werd door VITO uitgevoerd in een<br />
studie waarin gebruik gemaakt werd van stortgegevens van 1970 tot 1999 (VITO,<br />
2000). Recentelijk werd een actualisatie doorgevoerd, waarbij men de meest<br />
recente stortgegevens heeft ingevoerd, en waarbij rekening werd gehouden met de<br />
emissiereductie ten gevolge van affakkeling en valorisatie van <strong>het</strong> stortgas (VITO,<br />
2002).<br />
De <strong>be</strong>rekening ge<strong>be</strong>urde op basis van twee verschillende informatiebronnen<br />
inzake gestorte hoeveelheden afval:<br />
- de opgave door de stortplaatsen zelf van de jaarlijks gestorte<br />
hoeveelheden;<br />
- de gegevens van OVAM <strong>voor</strong> de totale jaarlijks gestorte<br />
hoeveelheid in Vlaanderen.<br />
Voor ieder <strong>be</strong>schouwd jaar ligt <strong>het</strong> laatste cijfer hoger dan <strong>het</strong> eerste. Het verschil<br />
tussen <strong>be</strong>ide cijfers wordt door VITO <strong>be</strong>schouwd als een bijschatting. Op elk van<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
109
deze cijfers werd een verschillend model toegepast ter <strong>be</strong>rekening van de<br />
stortgasemissie:<br />
- een multifasenmodel op de door de stortplaatsen opgegeven cijfers;<br />
- een eerste-orde model op de OVAM-gegevens.<br />
Deze modellen houden niet enkel rekening met de emissie gedurende <strong>het</strong> eerste<br />
jaar na storting van <strong>het</strong> afval, maar ook met <strong>emissies</strong> in de 15 à 20 jaar die volgen<br />
op <strong>het</strong> jaar van storting. Biodegradatie is immers een langzaam proces en kent een<br />
lang na-ijlend effect.<br />
Aldus komt men tot een totale stortgasproductie in Vlaanderen van 53 093 ton<br />
<strong>voor</strong> <strong>het</strong> jaar 2000. Stortgas <strong>be</strong>staat ongeveer uit 50% CO2, 50% methaan en sporen<br />
van NM<strong>VOS</strong>. Het NM<strong>VOS</strong>-gehalte in stortgas wordt geschat op 2.420 ppm. Op die<br />
manier komt men tot een geschatte NM<strong>VOS</strong>-emissie van 1.316 ton <strong>voor</strong> 2000.<br />
(VMM, 2003)<br />
De UG -studie vermeldt ter vergelijking een NM<strong>VOS</strong>-emissie van 204 ton <strong>voor</strong><br />
1999. Hierbij werd echter geen rekening gehouden met afval dat vóór 1999 was<br />
gestort, wat, zoals hoger aangegeven, een sterke onderschatting van de totale<br />
<strong>VOS</strong>–<strong>emissies</strong> oplevert.<br />
7.3.3 Biologische verwerking<br />
7.3.3.1 Aëro<strong>be</strong> compostering tuin - en plantsoenafval<br />
Gezien <strong>het</strong> diffuse karakter van de <strong>emissies</strong> zijn hierover geen cijfers <strong>be</strong>kend. Ook<br />
in de UG -studie werden dienaangaande geen schattingen gemaakt.<br />
7.3.3.2 Aëro<strong>be</strong> compostering GFT<br />
De EIL vermeldt geen gegevens over de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> van de <strong>be</strong>treffende<br />
installaties.<br />
De UG voerde een <strong>be</strong>rekening uit, op basis van metingen die werden uitgevoerd<br />
op 5 van de 6 installaties. Extrapolatie levert een totale emissie op van 25 ton <strong>voor</strong><br />
<strong>het</strong> jaar 1999, <strong>voor</strong> een gecomposteerde hoeveelheid afval van 265.000 ton.<br />
7.3.3.3 Anaëro<strong>be</strong> vergisting van GFT en organisch <strong>be</strong>drijfsafval<br />
Aangezien <strong>het</strong> grootste deel van de <strong>VOS</strong> als biogas wordt gerecupereerd, zijn de<br />
<strong>VOS</strong> -<strong>emissies</strong> van vergisters aanzienlijk lager dan die van aëro<strong>be</strong> installaties. Er<br />
worden enkel <strong>be</strong>perkte hoeveelheden <strong>VOS</strong> uitgestoten in de fase van de<br />
nacompostering. Exacte cijfers hierover ontbreken echter.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
110
7.3.3.4 Grondreiniging<br />
De <strong>VOS</strong> -<strong>emissies</strong> uit grondreinigingsactiviteiten kunnen ingeschat worden op<br />
basis van een aantal ruwe gegevens:<br />
De jaarlijks in Vlaanderen uitgegraven en ter verwerking aangeboden<br />
hoeveelheid grond <strong>be</strong>draagt 400.000 à 500.000 ton (Bioterra, 2003);<br />
ERM (2003) schat dat hiervan 50% met BTEX, en 20% met VOCl<br />
verontreinigd is, met andere woorden dat 70% van deze gronden <strong>VOS</strong><br />
<strong>be</strong>vatten;<br />
Uit emissie- en immissiemetingen van VITO in een grondreinigingscentrum<br />
(2002) blijkt dat de concentratie van individuele BTEX in de<br />
afgegraven grond, en bij aankomst in <strong>het</strong> grondreinigingscentrum variëren<br />
tussen 1 en 50 mg/kg DS;<br />
Hiervan verv<strong>lucht</strong>igt gemiddeld 80 % tijdens de zeef- en keeroperaties bij<br />
de grondverwerker;<br />
De verv<strong>lucht</strong>igde <strong>emissies</strong> worden echter (quasi volledig) opgevangen en<br />
afgebroken en/of opgevangen in een nageschakelde <strong>lucht</strong>zuivering. Het<br />
rendement van een <strong>lucht</strong>zuivering door middel van actief koolfiltratie<br />
<strong>be</strong>draagt 75 à 95% (VITO, 2002)<br />
Dit alles resulteert in een bruto-emissie (dus zonder toepassing van emissiereductiemaatregelen)<br />
die varieert tussen 1,5 en 48 ton per jaar, al <strong>naar</strong>gelang men<br />
de minimumconcentratie van 1mg/kg DS toepast op de 5 componenten van de<br />
BTEX-groep, dan wel de maximumconcentratie op 3 componenten van de BTEXgroep.<br />
In de veronderstelling dat een <strong>lucht</strong>afzuiging met nageschakelde actief koolfiltratie<br />
80% van de <strong>VOS</strong> reduceert, en dat de techniek <strong>voor</strong> 50% geïmplementeerd is in de<br />
Vlaamse grondreinigingscentra (Bioterra,2003), mag de werkelijke emissie in<br />
Vlaanderen op dit ogenblik gerekend worden op zowat 29 ton /jaar.<br />
7.3.4 Recuperatie afvalsolventen<br />
In de EIL zijn geen specifieke cijfers opgenomen <strong>voor</strong> de <strong>VOS</strong>–<strong>emissies</strong>, die bij de<br />
destillatie van afvalsolventen vrijkomen.<br />
De EPA (UG, 2002) rapporteert een emissiefactor van 2,13 kg <strong>VOS</strong>/ton zuiver<br />
solvent. Wetende dat in 1998 volgens OVAM 14.943 ton solventhoudende<br />
<strong>be</strong>drijfsafvalstoffen werden gerecycleerd, kan de totale <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> <strong>voor</strong> dat jaar<br />
ingeschat worden op 32 ton. Dit cijfer moet om volgende redenen <strong>be</strong>schouwd<br />
worden als een ruwe en maximale schatting:<br />
Het cijfer <strong>voor</strong> de hoeveelheid gerecycleerde solventhoudende afvalstoffen<br />
is volgens OVAM een weinig <strong>be</strong>trouwbare schatting;<br />
OVAM deelt een <strong>be</strong>drijfsafvalstof als solvent in, zodra ze meer dan 10%<br />
solvent <strong>be</strong>vat. De emissiefactor is echter afgeleid <strong>voor</strong> een solventgehalte<br />
van 100%;<br />
De emissiefactor houdt geen rekening met eventuele nageschakelde<br />
technieken.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
111
7.3.5 Behandeling van afvalolie<br />
7.3.6 Overzicht<br />
In de EIL zijn geen gegevens opgenomen <strong>voor</strong> de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> van de <strong>be</strong>treffende<br />
<strong>be</strong>drijven <strong>voor</strong> <strong>het</strong> jaar 2000.<br />
Voor 1999 rapporteert 1 <strong>be</strong>drijf, dat <strong>voor</strong><strong>be</strong>handeling van afvalolie uitvoert door<br />
middel van centrifugatie (met splitsing in een olie-, water- en slibfractie), een<br />
emissie van 5,5 ton. Het gaat om geleide <strong>emissies</strong> van een verdamper en<br />
ademverliezen van de verwarmde opslagtanks. Twee andere <strong>be</strong>drijven heb<strong>be</strong>n een<br />
gelijkaardige procesvoering en een gelijkaardige capaciteit. Hieruit volgt een<br />
emissie die in de grootteorde van 15 – 20 ton/jaar ligt.<br />
Volgende ta<strong>be</strong>l geeft een overzicht van de schatting van <strong>het</strong> huidige<br />
emissieniveau, per activiteit.<br />
Activiteit<br />
Thermische verwerking<br />
Emissies (ton/jaar)<br />
Stookinstallaties <strong>voor</strong> houtafval 665<br />
Roosterovens 25,5<br />
Draaitrommelovens 1 - 2<br />
Statische ovens < 1<br />
Co-verbranding 0<br />
Wervel<strong>be</strong>dovens 3<br />
Stortplaatsen<br />
Biologische verwerking<br />
1.316<br />
Aëro<strong>be</strong> compostering tuin - en plantsoenafval 71<br />
Aëro<strong>be</strong> compostering (GFT) 25<br />
Anaëro<strong>be</strong> vergisting < 1<br />
Grondreiniging 48<br />
Recuperatie afvalsolventen < 32<br />
Behandeling van afvalolie 15 - 20<br />
Totaal ~2.000<br />
Uit dit overzicht blijkt dat de <strong>emissies</strong> aan dampvormige of gasvormige<br />
organische stoffen van de meeste afvalverwerkingsactiviteiten eerder gering zijn,<br />
ondanks de grote schaal waarop ze vaak plaatsvinden.<br />
Voor de thermische verwerking van niet-gevaarlijk en gevaarlijk afval is dit een<br />
gevolg van de strenge emissiegrenswaarden die gelden. Dit heeft ertoe geleid dat<br />
alle installaties <strong>voor</strong>zien zijn van een doorgedreven rookgaszuivering. Enkel <strong>voor</strong><br />
de verbranding van on<strong>be</strong>handeld hout, dat volgens VLAREA gezien wordt als een<br />
secundaire grondstof, is geen emissiegrenswaarde <strong>voor</strong> TOS van toepassing. Er<br />
wordt dan ook een relevante emissie verwacht van de kleine en middelgrote<br />
stookinstallaties in <strong>be</strong>drijven, die met on<strong>be</strong>handelde houtresten gevoed worden.<br />
De stortplaatsen, <strong>voor</strong>namelijk klasse II, genereren een <strong>be</strong>langrijke<br />
methaanemissie.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
112
7.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN<br />
Het reductie<strong>potentieel</strong> situeert zich grotendeels in de volgende activiteiten:<br />
Thermische verwerking – kleine en middelgrote installaties <strong>voor</strong> de<br />
verbranding van hout;<br />
Storten van afval;<br />
Het overzicht van de mogelijke emissiereductiemaatregelen is hierop toegespitst.<br />
7.4.1 Thermische verwerking: stookinstallaties <strong>voor</strong> houtverbranding<br />
7.4.1.1 Brongerichte maatregelen: optimalisatie van brandstofinvoer<br />
Gas- en dampvormige organische stoffen ontstaan door onvolledige verbranding.<br />
Onvolledige verbranding kan tot een minimum <strong>be</strong>perkt worden, wanneer <strong>het</strong><br />
ingevoerde hout zoveel mogelijk voldoet aan volgende karakteristieken:<br />
De granulometrie is homogeen en constant;<br />
De installatie werkt continu;<br />
De vochtigheid is constant en zo laag mogelijk.<br />
In de hiernavolgende punten worden een aantal maatregelen <strong>be</strong>schreven die<br />
bijdragen tot voldoening aan bovengenoemde <strong>voor</strong>waarden.<br />
7.4.1.1.1 Homogenisatie granulometrie door <strong>voor</strong>schakeling verkleiningsinstallatie<br />
Beschrijving<br />
Men kan de granulometrie van <strong>het</strong> aangevoerde hout constant houden door de<br />
<strong>voor</strong>schakeling van een verkleiningsinstallatie aan de stookinstallatie. De vermaler<br />
kan onder andere <strong>be</strong>staan uit een hydraulische drukschuif of uit een <strong>be</strong>weegbare<br />
rotor, die <strong>het</strong> hout fragmenteert tot kleinere stukjes (CSB, 2003). Hierdoor neemt<br />
de verhouding van oppervlakte per volume hout toe, wat de verbranding<br />
vergemakkelijkt.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De toepassing van verkleiningsinstallaties stelt technisch geen problemen.<br />
Implementatiegraad<br />
Volgens VLAREM II moeten de voedingsinrichtingen van alle installaties met een<br />
capaciteit van meer dan 50 kg/u “zodanig opgevat worden dat een regelmatige<br />
voeding wordt gewaarborgd”. In de praktijk houdt dit de toepassing van een<br />
verkleiningsinstallatie in.<br />
Men kan dus aannemen dat deze techniek in alle vergunde installaties van meer<br />
dan 50 kg/u in Vlaanderen geïmplementeerd is.<br />
Rendement<br />
Het rendement inzake <strong>VOS</strong>-emissie-reductie is on<strong>be</strong>kend.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
113
Afhankelijk van <strong>het</strong> type en de grootte van de installatie varieert de<br />
investeringskost <strong>voor</strong> een verkleiningsinstallatie van 25.000 € tot 200.000 €<br />
(CSB, 2003)<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
De werking van <strong>het</strong> verkleiningsapparaat vergt een (<strong>be</strong>perkte) hoeveelheid<br />
elektrische energie. De geïnstalleerde vermogens variëren van 37 kW tot 2 x<br />
55 kW (CSB, 2003).<br />
Besparingen:<br />
Door de regelmatiger voeding ontstaan <strong>be</strong>sparingsmogelijkheden op de<br />
onderhoudskosten van de stookinstallatie, bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld doordat de werking<br />
niet meer gestoord wordt door invoer van overmatig grote stukken hout.<br />
Interdependentie<br />
De werking van de verkleiningsinstallatie leidt mogelijk tot geluidshinder. Ook<br />
inzake ar<strong>be</strong>idsveiligheid ontstaan risico’s, in geval van niet-naleving van de<br />
werkings<strong>voor</strong>schriften van de machine.<br />
7.4.1.1.2 Homogenisatie van de invoer door <strong>voor</strong>schakeling buffer<br />
Beschrijving<br />
Het invoerdebiet van <strong>het</strong> aangevoerde hout kan geëgaliseerd worden door <strong>het</strong><br />
<strong>voor</strong>schakelen van een buffer, die toelaat om de installatie continu te voeden.<br />
Deze moet groot genoeg zijn om de productie van houtresten van een werkdag op<br />
te vangen. De stookinstallatie moet dan zodanig gedimensioneerd zijn dat ze 24u<br />
(of de periode van de dag waarin er vraag is <strong>naar</strong> warm water of stoom) nodig<br />
heeft om de aangevoerde hoeveelheid afval te verbranden.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De toepassing van een buffer stelt technisch geen problemen. Men moet enkel over<br />
de nodige ruimte <strong>be</strong>schikken.<br />
Implementatiegraad<br />
Aangaande de implementatiegraad van deze techniek zijn geen gegevens <strong>be</strong>kend.<br />
Rendement<br />
Hierover zijn geen gegevens <strong>be</strong>kend.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
Het <strong>voor</strong>schakelen van een buffer vraagt een <strong>be</strong>perkte investering.<br />
Anderzijds kan de stookinstallatie zelf kleiner gedimensioneerd worden. De<br />
pieken in de houtaanvoer worden immers afgevlakt.<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
114
Het vullen en ledigen van de buffer vraagt extra manipulaties, waarvan<br />
eventueel een gedeelte manueel.<br />
Besparingen:<br />
Door de regelmatiger voeding ontstaan <strong>be</strong>sparingsmogelijkheden op de<br />
onderhoudskosten van de stookinstallatie, bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld door een<br />
verminderde roetaanslag in de ketel en de schouw.<br />
Interdependentie<br />
Geen.<br />
7.4.1.2 Procesgeïntegreerde maatregelen: afzonderlijke inbreng secundaire<br />
verbrandings<strong>lucht</strong><br />
Beschrijving<br />
Gas- en dampvormige organische stoffen ontstaan door onvolledige verbranding.<br />
De wijze van toevoer van verbrandings<strong>lucht</strong> is erg <strong>be</strong>langrijk <strong>voor</strong> een optimale<br />
verbranding. Bij de verbranding van hout dient de verbrandings<strong>lucht</strong> boven of op<br />
dezelfde hoogte als <strong>het</strong> brander<strong>be</strong>d toegevoerd te worden. Op die manier kan een<br />
deel van de verbrandings<strong>lucht</strong> gebruikt worden <strong>voor</strong> de naverbranding<br />
(secundaire verbranding) van de rookgassen. Men spreekt respectievelijk over<br />
primaire en secundaire verbrandings<strong>lucht</strong>.<br />
Wanneer bij de houtstook de verbrandings<strong>lucht</strong> echter onder <strong>het</strong> brander<strong>be</strong>d,<br />
doorheen een rooster wordt toegevoerd, dan zal bijna alle verbrandings<strong>lucht</strong><br />
opgebruikt worden <strong>voor</strong> de primaire verbranding. Op die manier verkrijgt men<br />
een onvolledige verbranding. De oplossing hier<strong>voor</strong> is <strong>het</strong> afzonderlijk toevoeren<br />
van secundaire verbrandings<strong>lucht</strong>.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
In eenvoudige stookinstallaties, van <strong>het</strong> type met vast rooster en onderschroefvoeding,<br />
worden primaire en secundaire verbrandings<strong>lucht</strong> rondom de<br />
verbrandingskamer ingebracht.<br />
In meer gesofisticeerde stookinstallaties, van <strong>het</strong> type met duwrooster, wordt de<br />
primaire verbrandings<strong>lucht</strong> onder aan <strong>het</strong> rooster ingeblazen. De secundaire<br />
verbrandings<strong>lucht</strong> blaast men boven de vuurhaard in.<br />
Implementatiegraad<br />
De techniek van afzonderlijke inbreng van primaire en secundaire<br />
verbrandings<strong>lucht</strong> is algemeen geïmplementeerd in verbrandingsinstallaties met<br />
een thermisch vermogen vanaf 250 kW (CSB, 2003). Dit <strong>be</strong>tekent dat de meeste<br />
grotere industriële stookinstallaties ermee uitgerust zijn.<br />
Rendement<br />
Wanneer door een goede inbreng van <strong>voor</strong>namelijk secundaire verbrandings<strong>lucht</strong><br />
de naverbranding optimaal geschiedt, kan men zeer hoge rendementen (> 90%)<br />
inzake <strong>VOS</strong>-emissiereductie <strong>be</strong>halen. Uitgaande van een niet-gesaneerde emissie<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
115
van 1.750 mg/Nm³ (zoals <strong>voor</strong> kachels), <strong>be</strong>reikt men dus een uitlaatconcentratie<br />
van 175 mg/Nm³.<br />
Kostprijs<br />
De techniek van de afzonderlijke inbreng van de secundaire verbrandings<strong>lucht</strong><br />
wordt standaard toegepast in stookinstallaties van grotere omvang. Deze ingreep<br />
vereist geen meerkost.<br />
Interdependentie<br />
Door de verhoging van <strong>het</strong> verbrandingsrendement, gerealiseerd door een<br />
optimale inbreng van secundaire verbrandings<strong>lucht</strong>, haalt men meer thermische<br />
energie uit dezelfde hoeveelheid hout.<br />
7.4.1.3 Procesgeïntegreerde maatregelen: twee- en drietrapsverbranding<br />
Beschrijving (www.hout-cv.nl)<br />
De verbranding van de gassen, die vrijkomen in de ontgassings- of pyrolysefase,<br />
kan geoptimaliseerd worden door deze in een ander <strong>compartiment</strong> van de<br />
stookinstallatie en bij een hogere temperatuur uit te voeren. Deze procesvoering is<br />
aanvullend op de optimale toevoer van secundaire verbrandings<strong>lucht</strong>. Dergelijke<br />
zogenaamde tweetraps-verbrandingsinstallaties werken volgens <strong>het</strong><br />
houtvergassingsprincipe.<br />
Niet iedere verwarmingsketel is een houtvergasser. Men spreekt pas over<br />
houtvergassing wanneer een verbrandingstemperatuur van <strong>be</strong>duidend meer dan<br />
600 °C (vaak tot 1.000 °C) <strong>be</strong>reikt wordt. Dit proces vindt plaats in de<br />
naverbrandingstrap. Hierbij worden de onverbrande gassen <strong>naar</strong> een tunnel geleid<br />
waarin deze alsnog kunnen verbranden. In deze tunnel wordt <strong>het</strong><br />
verbrandingsgas opnieuw ontstoken Bij ongeveer 1.000 graden verbranden de<br />
koolmonoxide en <strong>het</strong> stof volledig.<br />
In sommige gevallen wordt nog een derde trap ingeschakeld, om de verbranding<br />
verder te ver<strong>be</strong>teren en de <strong>emissies</strong> nog verder terug te dringen (CSB, 2003)<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Ten gevolge van de hoge temperaturen die in houtvergassers heersen, is een<br />
soliede constructie en een oordeelkundige materiaalkeuze vereist. Dit principe<br />
wordt dan ook alleen toegepast in grotere installaties.<br />
Implementatiegraad<br />
De toepassing van twee- en drietrapsverbrandingsinstallaties is algemeen <strong>voor</strong><br />
industriële installaties in Vlaanderen (CSB, 2003). Een exact cijfer is niet <strong>be</strong>kend,<br />
maar wij schatten <strong>het</strong> in op basis van de fractie niet-gevaarlijk <strong>be</strong>handeld hout die<br />
jaarlijks in Vlaanderen dient verbrand te worden: 55%. Aangezien deze installaties<br />
moeten voldoen aan strenge emissienormen, moeten zij uitgerust zijn met<br />
dergelijke technologie om die normen te kunnen halen.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
116
Rendement<br />
Deze techniek zorgt <strong>voor</strong> een vrijwel totale verbranding met een zeer hoog<br />
verwijderingsrendement (> 95%) met <strong>be</strong>trekking tot uitstoot van organische<br />
stoffen. Ervan uitgaand dat de afgassen die in de tweede trap terechtkomen,<br />
afkomstig zijn uit een installatie die <strong>be</strong>schikt over afzonderlijke invoer van<br />
secundaire verbrandings<strong>lucht</strong>, heb<strong>be</strong>n deze een organische stofgehalte van 175 à<br />
200 mg/Nm³. De uitlaatconcentratie <strong>be</strong>draagt maximaal 20 mg/Nm³, wat dus een<br />
rendement van 90% vertegenwoordigt.<br />
De combinatie van deze maatregel met die van de afzonderlijke inbreng van<br />
secundaire verbrandings<strong>lucht</strong> (punt 7.4.1.2), wat eigenlijk neerkomt op de<br />
overschakeling van een ambachtelijke kachel <strong>naar</strong> een industriële<br />
houtverbrandingsinstallatie, realiseert een <strong>VOS</strong>-verwijderingsrendement van 99%.<br />
Kostprijs<br />
Twee- en drietraps-verbrandingsinstallaties zijn aanzienlijk duurder dan klassieke,<br />
wegens de <strong>compartiment</strong>ering tot twee trappen, en de solidere materialen en<br />
uitvoeringswijze. Dergelijke installaties zijn echter standaard op industriële schaal.<br />
Interdependentie<br />
Twee- en drietrapsverbranding verhoogt <strong>het</strong> rendement van de verbranding, wat<br />
tot een lager houtverbruik leidt.<br />
7.4.2 Storten van afval<br />
7.4.2.1 Brongerichte maatregelen<br />
7.4.2.1.1 Verlaging van de organische fractie van afval<br />
Beschrijving<br />
Als brongerichte maatregel inzake <strong>het</strong> storten van afval kan gedacht worden aan<br />
<strong>het</strong> terugdringen van <strong>het</strong> organische stofgehalte in <strong>het</strong> te storten afval, <strong>voor</strong>al dan<br />
<strong>voor</strong> Klasse II- stortplaatsen.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De verlaging van <strong>het</strong> organische stofgehalte van <strong>het</strong> te storten afval is in handen<br />
van de producent van <strong>het</strong> afval, en niet van de verwerker.<br />
De maatregel is dus moeilijk toepasbaar. Er <strong>be</strong>staan ook geen wettelijke<br />
instrumenten om deze verlaging af te dwingen.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
117
7.4.2.2 Nageschakelde technieken:<br />
7.4.2.2.1 Ver<strong>be</strong>terde stortgasonttrekking tijdens en na exploitatiefase<br />
Beschrijving(Borstlap, 2003)<br />
Stortgasonttrekking <strong>be</strong>staat erin dat door middel van een netwerk van “bronnen”<br />
<strong>het</strong> in de stortplaats geproduceerde (methaan)gas opgevangen wordt. Door<br />
middel van een pomp wordt <strong>het</strong> <strong>naar</strong> een verwerkingsinstallatie gestuurd. Deze<br />
verwerkingsinstallatie kan <strong>be</strong>staan uit:<br />
- Een fakkel, waarin de gassen eenvoudigweg verbrand worden;<br />
- Een installatie waarin <strong>het</strong> gas nuttig wordt aangewend als brandstof.<br />
Deze verwerkingsmethoden worden <strong>be</strong>sproken in punt 7.4.2.2.3.<br />
De specifieke stortgasproductie is <strong>het</strong> hoogst kort na <strong>het</strong> storten. Daarom is <strong>het</strong><br />
interessant om reeds tijdens de exploitatie aan stortgasonttrekking te doen. Dit kan<br />
ge<strong>be</strong>uren door middel van volgende maatregelen (ERM, 2000):<br />
- Aansluiten van bronnen langs de onderzijde<br />
- Plaatsing van tijdelijke bronnen<br />
- Onttrekking via de taluds<br />
Na de exploitatiefase is <strong>het</strong> zo snel mogelijk aanbrengen van een gasdichte<br />
eindafdeklaag <strong>be</strong>vorderlijk <strong>voor</strong> <strong>het</strong> verhogen van <strong>het</strong> captatierendement.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Onttrekking van stortgas tijdens <strong>het</strong> storten is, vanwege de leidingen die nodig<br />
zijn om de bronnen aan te sluiten, vaak problematisch, en wordt daarom maar<br />
<strong>be</strong>perkt toegepast, of volledig achterwege gelaten (ERM, 2000). Dit probleem kan<br />
eventueel verholpen worden door bronnen langs de onderzijde aan te sluiten In<br />
plaats van langs boven. Zo worden de stortactiviteiten niet gehinderd. (ERM, 2000)<br />
Het plaatsen van een onttrekkingsinstallatie, na <strong>het</strong> <strong>be</strong>eindigen van de<br />
stortactiviteiten, stelt in principe geen probleem. Een noodzakelijke <strong>voor</strong>waarde is<br />
wel dat de laagdikte van <strong>het</strong> gestorte materiaal minstens 15 à 20 m <strong>be</strong>draagt om<br />
een goede stortgasproductie en –opvang mogelijk te maken. Wanneer achteraf<br />
extra lagen gestort worden, kunnen de bronnen eenvoudig verlengd worden.<br />
Verder kunnen ook problemen optreden bij zetting van de stortmassa. Op dat<br />
ogenblik zullen verschuivingen optreden in de massa, die kunnen leiden tot<br />
plooien in of breuken van de onttrekkingsbronnen of –leidingen.<br />
Implementatiegraad<br />
VLAREM II <strong>voor</strong>ziet de verplichting tot <strong>het</strong> installeren van een<br />
stortgasonttrekkingssysteem, bij <strong>voor</strong>keur met valorisatie van <strong>het</strong> stortgas als<br />
energiebron. Deze <strong>voor</strong>waarde is van toepassing sinds 01/01/1993 <strong>voor</strong> nieuwe<br />
stortplaatsen en sinds 01/01/1999 <strong>voor</strong> <strong>be</strong>staande stortplaatsen.<br />
Men kan dus redelijkerwijze aannemen dat alle reglementaire stortplaatsen op dit<br />
ogenblik minstens zijn uitgerust met een stortgasonttrekkingssysteem.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
118
Rendement<br />
Het rendement inzake <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> is afhankelijk van de mate waarin diffuse<br />
<strong>emissies</strong> vanuit de stortplaats kunnen ingeperkt worden door een gasdichte<br />
afsluiting van de stortplaats <strong>naar</strong> de buitenomgeving.<br />
Zolang een stortplaats geëxploiteerd wordt, is een gasdichte afsluiting moeilijk<br />
realiseerbaar. Een afgewerkte stortplaats daarentegen, dient afgedekt te worden<br />
met een folie, waaronder men, langs de omtrek van de stortplaats, een ringleiding<br />
kan plaatsen. Deze ringleiding vangt de rest<strong>emissies</strong> op.<br />
Het stortgas dat opgevangen wordt langs de buitenrand van de stortplaats, ter<br />
hoogte van de taluds, is echter van mindere kwaliteit (met <strong>het</strong> oog op energetische<br />
<strong>be</strong>nutting). Vaak wordt dit gas daarom niet opgevangen. Een afzonderlijke<br />
onttrekkingsinstallatie, met horizontale onttrekkingsbuizen, en een afvoer <strong>naar</strong> een<br />
fakkel, kan de stortgas<strong>emissies</strong> in <strong>be</strong>langrijke mate <strong>be</strong>perken (ERM, 2000).<br />
Het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003-2007 (OVAM, 2003)<br />
vermeldt een praktisch captatiepercentage van 48%, volgens <strong>het</strong> conservatieve<br />
scenario. Ver<strong>be</strong>teringen aan de captatie, ten gevolge van de plaatsing van een<br />
eindafdeklaag op een afgewerkte stortplaats, kunnen <strong>het</strong> rendement opvoeren tot<br />
65%.<br />
Kostprijs<br />
Een stortgasonttrekkingssysteem wordt geleidelijk opgebouwd, en houdt gelijke<br />
tred met de opbouw van de stortplaats. Soms moeten extra bronnen geplaatst<br />
worden in zones met sterke gasproductie, of moeten bronnen verplaatst worden<br />
ten <strong>be</strong>hoeve van een <strong>be</strong>tere onttrekking. De kostprijs van een<br />
onttrekkingsinstallatie is bijgevolg moeilijk te <strong>be</strong>rekenen.<br />
Interdependentie<br />
Stortgasonttrekking vermindert de emissie van methaangas. Methaan is niet enkel<br />
een v<strong>lucht</strong>ige organische stof, maar tevens een broeikasgas.<br />
7.4.2.2.2 Stimulering van oxidatie in de toplaag<br />
Beschrijving<br />
Wanneer methaan <strong>naar</strong> de oppervlakte van de stortplaats diffunderen, kunnen ze<br />
in de aëro<strong>be</strong> zones van <strong>het</strong> afvalpakket biochemisch worden omgezet <strong>naar</strong> CO2 en<br />
H2O. Dit proces verloopt spontaan in de toplaag van de meeste stortplaatsen, maar<br />
<strong>het</strong> rendement ervan kan ver<strong>be</strong>terd worden door enkele ingrepen.<br />
In de praktijk wordt hiertoe een oxidatieve laag aangebracht onder de vorm van<br />
compost of gestabiliseerde residuën van scheidingsinstallaties, al dan niet<br />
vermengd met constructiemateriaal (ERM, 2000).<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Voor een optimale werking moet de oxidatieve laag aan een aantal <strong>voor</strong>waarden<br />
voldoen, waarvan de <strong>be</strong>langrijkste zijn (ERM, 2000):<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
119
- Vochtgehalte: dit dient bij <strong>voor</strong>keur binnen de marge van 30 à 40%<br />
te vallen. Bij een te laag vochtgehalte is er te weinig water aanwezig<br />
als medium <strong>voor</strong> bacteriële activiteit; bij een te hoog vochtgehalte<br />
neemt de noodzakelijke permeabiliteit en de porositeit van de<br />
oxidatielaag af.<br />
- Temperatuur: Optimale oxidatie treedt pas op bij temperaturen<br />
boven 20°. Daaronder (15 à 20°C) is de activiteit laag tot<br />
verwaarloosbaar (5°C). Dit <strong>be</strong>tekent dat in onze contreien de oxidatie<br />
enkel in de zomermaanden efficiënt kan verlopen.<br />
Implementatiegraad<br />
Het actief aanbrengen van oxidatieve lagen is al intensief uitgetest op laboschaal.<br />
Op praktijkschaal is er sprake van een project dat in 2000 in Oostenrijk werd<br />
opgestart (ERM, 2000). In Vlaanderen heb<strong>be</strong>n wij geen weet van<br />
praktijktoepassingen.<br />
Rendement<br />
In diverse labo-onderzoeken is aangetoond dat een oxidatielaag 10 tot 60% van de<br />
uittredende methaan kan oxideren. In praktische omstandigheden <strong>voor</strong><br />
Vlaanderen (met een gemiddelde temperatuur rond 15°C) wordt een gemiddeld<br />
rendement van 10% (ongeveel 4l CH4/m².u) aangehouden (ERM, 2000).<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
De aankoopprijs van compost is veelal laag, zoniet gratis.<br />
De aanvoer op de stortplaats vertegenwoordigt wél een kostprijs, die kan<br />
ingeschat worden op 2,5 à 5 €/ton. Dit komt neer op 1 à 2€/m².<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
Nihil<br />
Besparingen:<br />
Nihil.<br />
Interdependentie<br />
In de oxidatielaag wordt CH4 omgezet <strong>naar</strong> CO2 en H2O. De vermeden <strong>VOS</strong>emissie<br />
wordt dus omgezet <strong>naar</strong> een evenredige broeikasgasemissie.<br />
Bovendien gaat in principe <strong>het</strong> geoxideerde methaan verloren <strong>voor</strong> energetische<br />
<strong>be</strong>nutting. In de praktijk gaat <strong>het</strong> echter om stortgas dat toch al aan de stortgaswinning<br />
was ontsnapt, op <strong>voor</strong>waarde evenwel dat deze geïmplementeerd is en<br />
geoptimaliseerd.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
120
7.4.2.2.3 Stortgasverwerking door affakkelen of valorisatie (Borstlap, 2003)<br />
Beschrijving<br />
Deze verwerkingsinstallatie kan <strong>be</strong>staan uit:<br />
Een eenvoudige fakkel, waarin de gassen verbrand worden. Deze<br />
toestellen zijn meestal gericht op <strong>het</strong> <strong>be</strong>perken van mogelijk<br />
explosiegevaar;<br />
Een installatie waarin <strong>het</strong> gas nuttig wordt aangewend als brandstof,<br />
zoals een stookketel, een gasmotor of een warmtekrachtkoppeling<br />
(WKK).<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De valorisatie van <strong>het</strong> stortgas is in principe toepasbaar op de ganse<br />
geproduceerde gashoeveelheid.<br />
In volgende gevallen moet nochtans overgegaan worden tot affakkelen:<br />
Te hoog aanbod van stortgas, met name hoger dan de maximale<br />
verwerkingscapaciteit van de machines, of in geval van lokale<br />
overproducties in de stortplaats;<br />
Aanbod van stortgas met een slechte kwaliteit, zoals <strong>het</strong> geval is met<br />
<strong>het</strong> gas dat wordt opgevangen door de ringleiding onder de<br />
afdekfolie van een afgewerkte stortplaats. (zie ook punt 7.4.2.2.1);<br />
Te laag aanbod van stortgas, bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld in <strong>het</strong> <strong>be</strong>gin van de<br />
exploitatie, of in de laatste jaren van nazorg (zie ook punt “nazorg”).<br />
Implementatiegraad<br />
Volgens <strong>het</strong> Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003-2007 (OVAM,<br />
2003) waren einde 2001 acht van de tien vergunde stortplaatsen uitgerust met een<br />
stortgasvalorisatie door middel van een gasmotor of WKK. Uitgedrukt in functie<br />
van de jaarlijkse vergunde verwerkingscapaciteit van de stortplaatsen, <strong>be</strong>draagt de<br />
implementatiegraad bijna 95%. Voor de andere stortplaatsen wordt, gelet op <strong>het</strong><br />
nakende sluitingsscenario of de <strong>be</strong>perkte restcapaciteit, niet verondersteld dat nog<br />
verder zal worden geïnvesteerd in stortgasvalorisatie.<br />
De stortplaatsen die niet <strong>be</strong>schikken over een stortgasvalorisatie, zijn wel uitgerust<br />
met een fakkel. VLAREM II stelt immers sinds 01/01/1999 de installatie van een<br />
stortgasonttrekkingssysteem verplicht <strong>voor</strong> alle stortplaatsen.<br />
Rendement<br />
De uitstoot van <strong>VOS</strong> aan de uitlaat van een goedwerkende fakkel of WKK is quasi<br />
nihil.<br />
Kostprijs<br />
De kostprijs en de werkingskosten van een fakkel zijn <strong>be</strong>perkt. De baten zijn nihil.<br />
Voor een WKK rapporteert IGEMO volgende kosten:<br />
Investering:<br />
De totale investering <strong>voor</strong> twee machines met een vermogen van 290 kW per stuk<br />
en de randinstallatie (zijnde de <strong>be</strong>huizing, de hoogspanningscabine, enz.) <strong>be</strong>draagt<br />
625.000 €.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
121
7.5 CONCLUSIE<br />
Werking:<br />
Kosten:<br />
De onderhoudskosten <strong>be</strong>dragen ongeveer 1,5 ct/kWh, plus een forfait<br />
van 6.000 € <strong>voor</strong> de opvolging. Voor een praktisch geproduceerde<br />
hoeveelheid elektrische energie van ongeveer 4.200 MWh <strong>be</strong>tekent dit<br />
69.000 € per jaar.<br />
Baten:<br />
De vergoedingen <strong>voor</strong> de geleverde energie zijn als volgt:<br />
- 6 ct/kWh electriciteit; <strong>voor</strong> 4.200 MWh geleverde elektriciteit is dit<br />
252.000 €<br />
- 0,45 ct/kWh warmte; <strong>voor</strong> 5.900 MWh geleverde warmte is dit<br />
26.550 €<br />
Voor de IGEMO-stortplaats in Lier wordt aangenomen dat de stortgasproductie<br />
zijn maximum pas zal <strong>be</strong>reiken tegen 2005, 16 jaar na de start van <strong>het</strong> storten, en<br />
dat de stortgasproductie nog op een exploiteerbaar niveau zal blijven tot 10 jaar na<br />
<strong>het</strong> afwerken van de stortplaats.<br />
Interdependentie<br />
Bij de verbranding van stortgassen door affakkelen komen broeikasgassen vrij.<br />
In <strong>het</strong> geval dat de energie gerecupereerd wordt onder de vorm van warmte en/of<br />
elektriciteit, vervangt dit andere fossiele brandstoffen, en wordt een <strong>be</strong>langrijke<br />
reductie van broeikasgas<strong>emissies</strong> gerealiseerd. In <strong>het</strong> geval van IGEMO worden<br />
uit 5.256.000 Nm³ per jaar (600 Nm³/u) volgende hoeveelheid energie<br />
teruggewonnen:<br />
- 4.200 MWh elektriciteit;<br />
- 5.900 MWh warmte.<br />
De elektriciteit wordt geleverd aan <strong>het</strong> net, terwijl de warmte wordt aangewend<br />
om de serres van een naburig tuinbouw<strong>be</strong>drijf te verwarmen.<br />
De sector van de afvalverwerking is erg divers en uitgebreid.<br />
De jaarlijkse <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> zijn moeilijk te <strong>be</strong>palen, maar worden ingeschat op<br />
ongeveer 2.000 ton. Het merendeel van de bijdrage wordt echter geleverd door<br />
slechts twee activiteiten, namelijk stortplaatsen (<strong>voor</strong> organisch materiaal) en<br />
stookinstallaties <strong>voor</strong> houtafval.<br />
De emissiereductiemaatregelen zijn dan ook toegespitst op deze twee deelsectoren.<br />
Voor houtverbrandingsinstallaties primeren de optimalisering van de verbranding<br />
door middel van afzonderlijke invoer van secundaire verbrandings<strong>lucht</strong>, en door<br />
middel van twee- en drietraps-verbrandingsinstallaties. In de deelsector<br />
stortplaatsen zijn <strong>voor</strong>namelijk nageschakelde technieken van <strong>be</strong>lang, met name<br />
stortgasonttrekking met affakkeling of met valorisatie van <strong>het</strong> stortgas.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
122
8. TANKCLEANING EN VATENREINIGING<br />
8.1 SECTORBESCHRIJVING<br />
8.1.1 Tankcleaning<br />
De sector ‘tankcleaning en vatenreiniging’ omvat de <strong>be</strong>drijven die op eigen terrein,<br />
meestal in opdracht van derden, tanks en vaten inwendig reinigen. Tanks en vaten<br />
zijn in <strong>het</strong> algemeen recipiënten die gebuikt worden <strong>voor</strong> de opslag en <strong>het</strong> vervoer<br />
van allerlei vloeistoffen. De scheidingslijn tussen ‘tanks’ en ‘vaten’ kan als volgt<br />
getrokken worden:<br />
Tanks zijn recipiënten die, in <strong>het</strong> opzicht van bovengenoemde opslag- en<br />
vervoer-fuctie, vast verbonden zijn met een vervoermiddel. Het gaat om<br />
transportwagens, spoorwegwagons en scheepsruimen, <strong>be</strong>stemd <strong>voor</strong><br />
vervoer van fluida;<br />
Vaten zijn recipiënten die niet vast verbonden zijn met een<br />
vervoermiddel, en dus van <strong>het</strong> ene vervoermiddel op <strong>het</strong> andere kunnen<br />
geplaatst worden, of bij de klant of leverancier kunnen achtergelaten<br />
worden. Zij heb<strong>be</strong>n typische een kleinere inhoud dan tanks. Het gaat<br />
onder andere om intermediate bulkcontainers (IBC, inhouden van 450 tot<br />
3.000l) met daarin de gekende multiboxen (1.000l), metalen vaten<br />
(inhouden van 10 tot 450 l), met daarin <strong>het</strong> gekende olievat of API-vat<br />
(208,175l), en de kunststof verpakkingen (inhouden van 30 tot 200 l).<br />
Tankcleaningsactiviteiten zijn al dan niet verbonden met de activiteiten van<br />
transportfirma’s. Sommige tankcleaning-<strong>be</strong>drijven heb<strong>be</strong>n naast de eigenlijke<br />
tankenreiniging nog één of meerdere nevenactiviteiten. Dit kan gaan om de<br />
reiniging van IBC’s, truck-wash of verwerking van externe afvalwaters.<br />
In Vlaanderen zijn een 30-tal <strong>be</strong>drijven vergund <strong>voor</strong> tankcleaning. Hiervan<br />
heb<strong>be</strong>n er een 10-tal een Klasse 2-vergunning. Dit houdt in dat ze enkel vergund<br />
zijn <strong>voor</strong> de reiniging van recipiënten die vloeistoffen heb<strong>be</strong>n <strong>be</strong>vat dewelke als<br />
afvalstof bij de inerte of niet-gevaarlijke biologische afvalstoffen zijn ingedeeld. De<br />
overige 20 heb<strong>be</strong>n een Klasse 1-vergunning, wat inhoudt dat ze recipiënten<br />
mogen reinigen die een <strong>het</strong>erogeen pakket aan producten heb<strong>be</strong>n <strong>be</strong>vat.<br />
Het totaal aantal reinigingen dat jaarlijks in Vlaanderen plaatsvindt, wordt geschat<br />
op 290.000. Via een extrapolatie van de situatie in Nederland, gaan we ervan uit<br />
dat 12% van die tanks als laatste lading <strong>VOS</strong> heb<strong>be</strong>n <strong>be</strong>vat. Dit komt neer op<br />
ongeveer 35.000 <strong>VOS</strong>-reinigingen per jaar (VITO, 2002).<br />
8.1.2 Vatenreiniging<br />
In de sector van de vatenreiniging kun men een drietal categorieën onderscheiden<br />
(VITO, 2002) :<br />
Vatenspoelers: deze <strong>be</strong>drijven spoelen vaten met <strong>het</strong> oog op<br />
hergebruik of afvoer <strong>naar</strong> vatenreconditionerings<strong>be</strong>drijven of<br />
vatenhandelaars;<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
123
Vatenreconditionerings<strong>be</strong>drijven: deze ontdoen de vaten niet alleen<br />
van restanten van de inhoud, maar brengen, in geval van metalen<br />
vaten, <strong>het</strong> recipiënt ook opnieuw in goede staat door <strong>het</strong> eventuele<br />
uitvoeren van de nodige schilder- en uitdeukwerken;<br />
Vatenhandelaars: deze treden op als tussenpersoon in verhandeling<br />
van vaten, zonder er enige <strong>be</strong>handeling op uit te voeren.<br />
Uitgesproken martkleider in deze sector in Vlaanderen is Blagden Packaging.<br />
Daarnaast zijn in Vlaanderen nog 2 kleinere <strong>be</strong>drijven actief in de vatenreiniging:<br />
Meplapack in Vil<strong>voor</strong>de en Dumon in Oostkamp. Op <strong>het</strong> vlak van IBC-reiniging<br />
valt <strong>voor</strong>al Hoyer in Antwerpen te vermelden.<br />
Blagden reinigt dagelijks ongeveer 10.000 metalen vaten. Hiervan worden een<br />
6.000 vaten per dag gereinigd door uitbranden, en 4.000 door spoelen (zie 8.2.2).<br />
Van de 4.000 vaten die gespoeld worden, ondergaan er 1.500 een watergebaseerde<br />
spoeling en 2.500 een solventgebaseerde. Verder worden dagelijks ook nog eens<br />
200 IBC’s en 800 kunststofvaten gespoeld (Schuer, 2003). Meplapack, Dumon en<br />
Hoyer reinigen hoofdzakelijk kunststofvaten en IBC’s. Deze <strong>be</strong>drijven voeren<br />
typisch een 100-tal reinigingen per dag uit.<br />
8.2 RELEVANTE PROCESSEN<br />
8.2.1 Tankcleaning<br />
Het reinigingsproces van tanks <strong>be</strong>staat uit een vijftal stappen (VITO, 2002) :<br />
Ingangscontrole<br />
In deze eerste stap wordt onder andere gecontroleerd of de te reinigen tank wel<br />
degelijk een vloeistof heeft <strong>be</strong>vat, waar<strong>voor</strong> <strong>het</strong> <strong>be</strong>drijf vergund is om ze te<br />
verwerken.<br />
Ontgassing<br />
Indien de tank in overdruk staat bij <strong>het</strong> binnenkomen, dient deze, <strong>voor</strong>afgaandelijk<br />
aan de reiniging, ontgast te worden. In de meeste <strong>be</strong>drijven ontsnappen de gassen<br />
rechtstreeks <strong>naar</strong> de omgevings<strong>lucht</strong>, maar soms wordt ook gebruik gemaakt van<br />
een ont<strong>lucht</strong>ingsleiding die aangesloten is op bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld een gaswasser.<br />
Verwijdering van de restlading<br />
In bijna geen enkel geval is de tank volledig leeg, en <strong>be</strong>vat ze nog een zekere<br />
restlading. Voor zover de hoeveelheid restlading niet overmatig is, zal deze door<br />
<strong>het</strong> tankcleaning<strong>be</strong>drijf verwijderd worden, en afgevoerd <strong>naar</strong> een erkend<br />
verwerker.<br />
Afhankelijk van <strong>het</strong> verwijderingsprocédé kunnen hierbij <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> vrijkomen.<br />
Reiniging<br />
Het reinigen zelf ge<strong>be</strong>urt meestal door spoelen met water, waaraan eventueel,<br />
afhankelijk van <strong>het</strong> te verwijderen product, één of ander reinigingsmiddel wordt<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
124
toegevoegd. Het reinigingsproces verloopt in principe automatisch, door middel<br />
van hoge druk-sproeikoppen die in de tank worden ingebracht. Het spoelwater,<br />
<strong>be</strong>laden met verontreinigingen, verlaat de tank via de afvoeropening in de<br />
tankbodem en stroomt over de vloer <strong>naar</strong> en in de afvoergoten.<br />
Het reinigen van tanks die <strong>VOS</strong> <strong>be</strong>vatten, of waarbij gebruik gemaakt wordt van<br />
organische oplosmiddelen als reinigingsmiddel, kan aanleiding geven tot <strong>VOS</strong><strong>emissies</strong><br />
ter hoogte van de reinigingsstraat. V<strong>lucht</strong>ige verbindingen die tijdens <strong>het</strong><br />
wassen en spoelen in <strong>het</strong> afvalwater terechtkomen, kunnen in de riolering of de<br />
afvalwaterzuiveringsinstallatie vervolgens gestript worden.<br />
Controle en na<strong>be</strong>handeling<br />
Na afronding van <strong>het</strong> spoelprogramma wordt de tank inwendig gecontroleerd. In<br />
sommige gevallen kan <strong>het</strong> immers nodig zijn om hardnekkige verontreinigingen<br />
handmatig te verwijderen, of om de bodem van de tank te drogen.<br />
8.2.2 Vatenreiniging<br />
Het toegepaste reinigingsprocédé is afhankelijk van de aard van <strong>het</strong> vat (metaal of<br />
kunststof), de aard van de inhoud van <strong>het</strong> vat, en van de staat waarin <strong>het</strong> vat zich<br />
<strong>be</strong>vindt. Betreffende <strong>het</strong> eigenlijke reinigingsproces, maakt men een onderscheid<br />
tussen spoelen en uitbranden. Uitbranden wordt nooit toegepast op<br />
kunststofvaten. Ook een aantal nageschakelde reconditioneringstappen, zoals<br />
uitdeuken, stralen, passiveren, ontroesten, lakken en afwerken, zijn enkel van<br />
toepassing op metalen vaten. Het volledige proces kan dan ook opgedeeld worden<br />
in een vijftal stappen, waarvan er twee in parallel lopen:<br />
Ingangscontrole & sortering<br />
Vooraleer de aangeleverde vaten <strong>het</strong> conditioneringsproces ingaan, worden ze<br />
eventueel <strong>voor</strong> kortere of langere tijd opgeslagen. Deze opslag van niet-gereinigde<br />
vaten kan steeds aanleiding geven tot <strong>lucht</strong>-, water- en bodemverontreiniging.<br />
In de eerste stap van <strong>het</strong> conditioneringsproces worden de vaten gecontroleerd en<br />
(uit)gesorteerd op basis van onder andere afmetingen, mate van <strong>be</strong>schadiging en<br />
de inhoud. Vervolgens moet de keuze gemaakt worden tussen spoelen en<br />
uitbranden als eigenlijk reinigingsprocédé. Voor uitbranding van metalen vaten<br />
wordt gekozen indien:<br />
Ze niet meer in aanmerking komen <strong>voor</strong> hergebruik, bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld<br />
omwille van <strong>be</strong>schadigingen of afwijkende afmetingen. Ze worden<br />
na de uitbranding als schroot afgevoerd;<br />
Ze een productrest <strong>be</strong>vatten die door spoelen moeilijk te<br />
verwijderen is, bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld viskeuze producten.<br />
In alle andere gevallen worden de vaten gespoeld.<br />
Spoelen<br />
De spoeling verloopt veelal automatisch en kan onderverdeeld worden in drie<br />
fasen: de <strong>voor</strong>spoeling, de hoofdspoeling en de naspoeling.<br />
Het gebruikte spoel- en reinigingsmiddel hangt af van <strong>het</strong> te verwijderen product.<br />
Volgende producten worden <strong>het</strong> meest toegepast:<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
125
koud water<br />
warm water<br />
stoom<br />
een waterige oplossing van anorganische (bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld loog) of organische<br />
(bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld detergenten) reinigingsmiddelen<br />
organische reinigingsmiddelen (bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld gasolie, methylethylketon,<br />
aceton, tolueen)<br />
Bij <strong>het</strong> gebruik van organische solventen als reinigingsmiddel ontstaan tijdens <strong>het</strong><br />
spoelproces solventdampen. Ook bij <strong>het</strong> reinigen met warm water en /of loog kan<br />
de <strong>lucht</strong> verontreinigd worden met v<strong>lucht</strong>ige stoffen door verdamping van nog<br />
achtergebleven residuën uit de vaten.<br />
Na <strong>het</strong> spoelen worden de vaten in een droogtunnel gedroogd met <strong>het</strong>e <strong>lucht</strong>.<br />
Uitbranden<br />
Als alternatief <strong>voor</strong> <strong>het</strong> reinigen door spoelen kunnen metalen vaten ook gereinigd<br />
worden door uitbranden. Dergelijke installaties <strong>be</strong>schouwt men<br />
vergunningstechnisch als een afvalverbrandingsinstallatie. Vatenbrandlijnen<br />
dienen daarom uitgerust te zijn met een naverbrander en een stoffilter.<br />
Stralen, passiveren, ontroesten, lakken en afwerken<br />
Deze processtappen heb<strong>be</strong>n op zich niets te maken met de reiniging, maar worden<br />
na de reiniging toegepast op metalen vaten, indien nodig. Deze processen kunnen<br />
aanleiding geven tot emissie van <strong>VOS</strong>, indien <strong>VOS</strong>-houdende producten worden<br />
toegepast (bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld vernissen en verven).<br />
Controle en na<strong>be</strong>handeling<br />
Na de verschillende reconditioneringsstappen volgt meestal een visuele inspectie.<br />
Deze kan leiden tot een bijkomende reinigings- of reconditioneringsstap, of, in <strong>het</strong><br />
slechtste geval, tot afvoer van <strong>het</strong> vat als schroot of kunstofafval.<br />
8.3 EMISSIEGEGEVENS<br />
8.3.1 Tankcleaning<br />
Tijdens <strong>het</strong> reinigen van tanks en vaten, waarin v<strong>lucht</strong>ige organische stoffen zijn<br />
opgeslagen of vervoerd, kunnen <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> optreden. De achtergebleven<br />
solventen komen <strong>voor</strong> in een vloeibare en een gasvormige fase. De vloeibare fase<br />
<strong>be</strong>staat uit een film op de binnenkant van <strong>het</strong> recipiënt, of een kleine hoeveelheid<br />
vloeistof die is achtergebleven in <strong>het</strong> recipiënt. De gasvormige fase is als<br />
verzadigde damp in <strong>het</strong> recipiënt aanwezig.<br />
<strong>VOS</strong> kunnen in twee vormen vrijkomen:<br />
de gasvorm, tijdens de ontgassingsfase, en eventueel tijdens <strong>het</strong><br />
verwijderen van de restlading;<br />
de vloeibare vorm, via de afvoer van <strong>het</strong> waswater.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
126
Een TNO-rapport (Nederland) geeft aan dat een tank waarin koolwaterstofproducten<br />
werden gestockeerd, gemiddeld nog ongeveer 10,8 kg <strong>VOS</strong> <strong>be</strong>vat<br />
wanneer deze bij de tankreiniger aankomt. Hiervan wordt ongeveer 1,8 kg<br />
geëmitteerd onder gasvorm, ter hoogte van de wasstraat. De overige 9 kg komt in<br />
<strong>het</strong> afvalwater terecht. Van deze laatste hoeveelheid verdampen later nog 3,6 kg<br />
ter hoogte van de buffertanks en de waterzuivering (of in <strong>het</strong> rioleringssysteem).<br />
Samen met de 1,8 kg die vrijkomt ter hoogte van de wasstraat, geeft dit een <strong>VOS</strong>emissie<br />
van 5,4 kg per gereinigde tank met KWS -lading.<br />
Het aantal tankreinigingen bij tanks die als laatste lading <strong>VOS</strong> heb<strong>be</strong>n <strong>be</strong>vat,<br />
wordt geschat op 35.000 per jaar. De totale <strong>VOS</strong>-emissie afkomstig van<br />
tankreiniging is bijgevolg ongeveer 189 ton. Daarvan komt gemiddeld 63 ton vrij<br />
ter hoogte van de wasstraat en 126 ton in de loop van <strong>het</strong><br />
afvalwater<strong>be</strong>handelingproces.<br />
8.3.2 Vatenreiniging<br />
Onderstaande ta<strong>be</strong>l <strong>be</strong>rekent de totale <strong>VOS</strong>-emissie van de volledige sector van de<br />
vatenreiniging in Vlaanderen. De emissiefactoren, uitgedrukt in g <strong>VOS</strong>/ recipiënt,<br />
zijn afkomstig van de Emissie Inventaris Lucht (EIL) <strong>voor</strong> Blagden <strong>voor</strong> <strong>het</strong> jaar<br />
2000, en uit informatie aangaande <strong>be</strong>handelde aantallen per type van reiniging, die<br />
door Blagden werden verstrekt (Schuer, 2003).<br />
Type VATENREINIGING<br />
g <strong>VOS</strong>/<br />
recipiënt<br />
aantal reinigingen per jaar<br />
in Vlaanderen<br />
TOTALE <strong>VOS</strong>-<br />
EMISSIE (ton/j)<br />
Uitbranden 0,55 560.000 0,308<br />
Metalen vaten: water-spoelen 24 337.500 8,100<br />
Metalen vaten: solvent-spoelen 0 (**) 560.000 0<br />
Kunststof vaten: water-spoelen 2 (*) 270.000 0,540<br />
Kunststof vaten: solvent-spoelen / 0<br />
IBC's: water-spoelen 8 (*) 55.000 0,440<br />
IBC's: solvent-spoelen 0 (**) 8.000 0<br />
TOTAAL 9<br />
Hierbij dienen volgende opmerkingen gemaakt te worden:<br />
(*) Het vermelde cijfer is de uitstoot na de gaswasser. Deze is gericht op <strong>het</strong><br />
verwijderen van geuren en zuren, en houdt relatief weinig <strong>VOS</strong> tegen.<br />
(**) Dit cijfer is geldig <strong>voor</strong> afgassen die naverbrand zijn. Indien deze<br />
naverbrander niet zou ingeschakeld worden, dan zou de <strong>VOS</strong> uitstoot vanuit de<br />
solventgebaseerde spoeltunnel ongeveer 190 g/vat <strong>be</strong>dragen.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
127
8.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN<br />
8.4.1 Tankcleaning<br />
8.4.1.1 Brongerichte maatregelen<br />
8.4.1.1.1 Weigeren of ontmoedigen van aanbod van restladingen (VITO, 2002)<br />
Beschrijving<br />
In sommige gevallen wordt een overmatige restlading in de te reinigen tank<br />
aangeboden. Dit <strong>be</strong>tekent dat in de tank meer achterblijft, dan wat men zou<br />
kunnen verwachten als de gebruiker de tank volledig heeft laten leeglopen. De<br />
tankreiniger kan dan twee dingen doen:<br />
Aftappen van de restlading (zie ook punt 8.4.1.1.2) en deze<br />
vervolgens laten afvoeren als afval door een erkend verwerker;<br />
De restlading niet verwijderen, waardoor ze terechtkomt in <strong>het</strong><br />
afvalwater en de afgassen.<br />
Beide oplossingen zijn vanuit economisch en milieu-standpunt ongunstig.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Het weigeren van overmatige restladingen is, omwille van concurrentie -redenen,<br />
niet eenvoudig toepasbaar. De tankreiniger kan dergelijk aanbod ontmoedigen<br />
door bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld een verhoogde prijszetting te hanteren. Hierbij wordt dan<br />
minimaal de kost <strong>voor</strong> de afvoer en verwerking van de restlading als meerprijs<br />
gerekend bij de normale prijs <strong>voor</strong> de reiniging.<br />
Implementatiegraad<br />
Hierover zijn ons geen concrete gegevens <strong>be</strong>kend, maar <strong>het</strong> lijkt ons logisch dat<br />
zeker de techniek van de meerprijzen courant wordt toegepast.<br />
Rendement<br />
Het rendement is afhankelijk van de aard en de hoeveelheid overmatige restlading<br />
die uit <strong>het</strong> reinigingscircuit wordt gehouden.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
Het weigeren van restladingen vergt geen investering.<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
Het weigeren van restladingen brengt geen kosten met zich mee. Wanneer<br />
de tankcleaner de restlading toch aanvaardt, kan hij de meerkost <strong>voor</strong> de<br />
afvoer en verwerking van de restlading als meerprijs rekenen bij de normale<br />
prijs <strong>voor</strong> de reiniging. In dat geval is <strong>het</strong> aanvaarden van restladingen<br />
financieel een nuloperatie.<br />
Besparingen:<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
128
Het weigeren van restladingen <strong>voor</strong>komt dat restladingen in de afvalwateren<br />
de afgasstroom terechtkomen en dat kosten moeten gemaakt worden om<br />
deze stromen weer te zuiveren. Het zorgt op die manier <strong>voor</strong> een <strong>be</strong>sparing.<br />
Interdependentie<br />
Het ontmoedigen van <strong>het</strong> aanbieden van overmatige restladingen kan er toe leiden<br />
dat een grotere fractie van de producten nuttig toegepast worden.<br />
8.4.1.1.2 Verwijderen en afvoeren van restladingen (VITO, 2002)<br />
Beschrijving<br />
Wanneer in de tank toch nog een restlading aanwezig is, dan kan deze afgetapt en<br />
afgevoerd worden, alvorens de tank <strong>naar</strong> de reiniging te sturen. Dit vermijdt de<br />
onnodige verontreiniging van <strong>het</strong> waswater. Bovendien <strong>voor</strong>komt deze maatregel<br />
dat de restladingen ter hoogte van de wasstraat of de waterzuivering gaan<br />
verdampen.<br />
Noodzakelijke <strong>voor</strong>waarde is dat de lading zodanig wordt opgevangen,<br />
opgeslagen en afgevoerd dat er geen contact is tussen de afgevoerde producten en<br />
de buitenomgeving. Zodoende worden <strong>emissies</strong> van <strong>VOS</strong> <strong>voor</strong>komen.<br />
De noodzakelijke configuratie om <strong>het</strong> aftappen mogelijk te maken, <strong>be</strong>staat<br />
minimaal uit een plaats waar dit kan ge<strong>be</strong>uren, en een (tijdelijke) opslagfaciliteit<br />
<strong>voor</strong> de afgetapte producten. Deze plaats moet een vloeistofdichte vloer heb<strong>be</strong>n,<br />
en plaats bieden <strong>voor</strong> een 2-tal tanks-op-oplegger. De oppervlakte <strong>be</strong>draagt dus<br />
minimaal: 2st x 4m x 12m ~ 100 m² .<br />
Een tussentijdse opslag in de vorm van een opslagtank is niet nodig, want alles<br />
wordt –in functie van de selectieve inzameling- rechtstreeks opgevangen in vaten.<br />
Deze moeten wel op een daartoe geëigende plaats worden opgeslagen. Deze plaats<br />
is onder andere <strong>voor</strong>zien van een inkuiping.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De verwijdering van restlading vergt tijd, wat kan leiden tot extra wachttijden aan<br />
de inrit van de wasstraat. Dit probleem kan opgelost worden door een<br />
afzonderlijke uitlek-plaats te <strong>voor</strong>zien.<br />
Technisch gezien is <strong>het</strong> niet mogelijk om elke restlading even vergaand ter<br />
verwijderen. Het verwijderingrendement hangt onder meer af van de constructie<br />
van de tank (oppervlakte-eigenschappen van de binnenwand, eventuele<br />
aanwezigheid van tussenschotten, enz.) en van de aard van <strong>het</strong> product (erg<br />
kleverige of viskeuze stoffen laten zich moeilijk verwijderen).<br />
<strong>VOS</strong> komen in de tank -per definitie- vaak <strong>voor</strong> onder dampvorm. Meestal kan<br />
dus niet veel restlading afgetapt worden in vloeistof vorm. Veelal moet de lediging<br />
dus aangevuld worden met een verwijdering van de gas- of dampvormige fase.<br />
(Hoyer, 2003)<br />
Tot slot dient de tankreiniger ook de nodige <strong>voor</strong>zieningen te treffen om de<br />
verwijderde restladingen op een milieuverantwoorde en veilige manier op te slaan<br />
en af te voeren. Dit veronderstelt een hoge mate van discipline in <strong>het</strong> gescheiden<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
129
inzamelen van de diverse fracties, de correcte etikettering, de gesorteerde<br />
tussentijdse opslag in een daartoe geëigende ruimte en een reglementaire afvoer.<br />
Implementatiegraad<br />
Uit een preventiestudie in Nederland blijkt dat 70 à 80% van de Nederlandse<br />
tankreinigers de restlading verwijdert alvorens tot reiniging over te gaan (CIW,<br />
2002). Contacten met tankreinigers in Vlaanderen leren dat zij deze techniek al<br />
occasioneel toepassen, met name wanneer <strong>het</strong> om aanzienlijke fracties gaat met<br />
een hoge verwerkingskost. Bovendien moeten deze restladingen gemakkelijk te<br />
verwijderen zijn. Het aftappen ge<strong>be</strong>urt immers op de reinigingsbaan zelf. Een<br />
traag aftapproces zou <strong>voor</strong> oponthoud in de wasstraat zorgen, en de wachttijden<br />
aan de ingang doen toenemen.<br />
Rendement<br />
Uit ervaringen in Nederland wordt <strong>het</strong> rendement van deze maatregel geschat op<br />
26%. (Infomil, 2001)<br />
Met <strong>be</strong>trekking tot <strong>VOS</strong> kan <strong>het</strong> rendement lager zijn, omdat deze producten<br />
veelal onder gas- of dampvorm <strong>voor</strong>komen in de tank. (Hoyer, 2003)<br />
Kostprijs<br />
Investering (Hoyer, 2003)<br />
De investering <strong>voor</strong> een vloeistofdichte vloer van 100 m² <strong>be</strong>draagt, bij een<br />
eenheidsprijs van 100 à 120 €/m², 10.000 à 12.000 € (Hoyer, 2003).<br />
Voor de vaten waarin de tussentijdse opslag geschiedt, hoeven geen<br />
investeringskosten gerekend te worden. De vaten moeten wel op een daartoe<br />
geëigende plaats worden opgeslagen. Dergelijke plaats is onder andere<br />
<strong>voor</strong>zien van een inkuiping. De investeringskost <strong>voor</strong> dergelijke inkuiping<br />
kan eveneens op 10.000 à 12.000 € geschat worden.<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
- De bijkomende manipulaties <strong>voor</strong> <strong>het</strong> gescheiden inzamelen van de<br />
diverse fracties, de correcte etikettering, de gesorteerde tussentijdse<br />
opslag van de restladingen, en dergelijke vragen extra<br />
personeelskosten.<br />
- De afvoer en de verwerking door een erkend verwerker heeft een<br />
kostprijs die afhankelijk is van de aard en de hoeveelheid van <strong>het</strong> te<br />
verwerken product.<br />
Besparingen:<br />
Het niet-verontreinigen van <strong>het</strong> waswater met restladingen leidt tot<br />
significante <strong>be</strong>sparingen in de zuiverings- en/of lozingskost van <strong>het</strong><br />
afvalwater.<br />
Interdependentie<br />
De verwerking van overmatige restladingen door een erkend afvalverwerker zorgt<br />
er<strong>voor</strong> dat meer geschikte verwerkingstechnieken gebruikt worden dan de<br />
afvalwaterzuivering van de tankreiniger.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
130
8.4.1.1.3 Het koud spoelen van tanks (VITO, 2002)<br />
Beschrijving<br />
Gezien de v<strong>lucht</strong>igheid van <strong>VOS</strong>, zal elke temperatuurverhoging in <strong>het</strong><br />
reinigingsproces leiden tot een verhoogde verdamping en een verhoogde kans op<br />
emissie van deze stoffen. Door <strong>het</strong> gebruik van koud (<strong>voor</strong>)spoelwater blijven de<br />
resterende <strong>VOS</strong> in de tank in de vloeistoffase, en worden als dusdanig met <strong>het</strong><br />
spoelwater mee afgevoerd.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Het gebruik van koud water is niet steeds vanzelfsprekend. Meer <strong>be</strong>paald <strong>voor</strong> <strong>het</strong><br />
losweken van viskeuze producten is <strong>het</strong> gebruik van warm water noodzakelijk.<br />
Verder zal ook de werking van <strong>be</strong>paalde detergenten en hulpstoffen verminderen<br />
<strong>naar</strong>mate de watertemperatuur daalt. Een temperatuurdaling van <strong>het</strong> spoelwater<br />
moet dus gecompenseerd worden door een verhoogde dosering van reinigingsmiddelen.<br />
Implementatiegraad<br />
Contacten met tankreinigers leren dat deze maatregel reeds wordt toegepast in<br />
Vlaanderen. Zoals hoger aangehaald, is de toepasbaarheid ervan sterk afhankelijk<br />
van de aard van de te verwijderen producten.<br />
Rendement<br />
Het rendement van deze maatregel, gecombineerd met de gesloten afvoer van <strong>het</strong><br />
spoelwater (zie punt 8.4.1.1.4), wordt in Nederland geschat op 11%.(Infomil, 2001)<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
Geen<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
Eventueel moet de dosering van detergenten en/of hulpstoffen verhoogd<br />
worden. Dit leidt tot een <strong>be</strong>perkte verhoging van de werkingskosten.<br />
Besparingen:<br />
Door <strong>het</strong> gebruik van koud in plaats van warm water wordt <strong>be</strong>spaard op<br />
verwarmingskosten.<br />
Interdependentie<br />
Het gebruik van koud spoelwater leidt tot energie<strong>be</strong>sparing, maar mogelijk ook tot<br />
een verhoogd verbruik aan reinigingsmiddelen.<br />
8.4.1.1.4 Gesloten afvoer van <strong>het</strong> spoelwater (VITO, 2002)<br />
Beschrijving<br />
Een gesloten afvoer van <strong>het</strong> spoelwater <strong>naar</strong> de afvoergoot vermijdt dat <strong>VOS</strong><br />
verdampen terwijl <strong>het</strong> spoelwater uit de tank stroomt. Een gesloten afvoer is<br />
mogelijk door aan de uitstroomopening van de tank een afvoerslang te koppelen<br />
die uitmondt onder <strong>het</strong> waterniveau van de goten.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
131
Verder kunnen afvoergoten afgedekt worden om verdamping tegen te gaan<br />
(Hoyer, 2003).<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Om te kunnen aansluiten op de uiteenlopende types afvoeropeningen van tanks,<br />
dient de tankreiniger te <strong>be</strong>schikken over meerdere types van koppelstukken.<br />
Het afdekken van goten kan ge<strong>be</strong>uren door middel van metalen platen, die<br />
evenwel moeten <strong>be</strong>stand zijn tegen <strong>het</strong> gewicht van overrijdende vrachtwagens.<br />
Implementatiegraad<br />
Contacten met tankreinigers leren dat deze maatregel reeds wordt toegepast in<br />
Vlaanderen.<br />
Rendement<br />
Het rendement van deze maatregel gecombineerd met <strong>het</strong> koud <strong>voor</strong>spoelen van<br />
de tanks (zie 8.4.1.1.3) wordt in Nederland geschat op 11%. (Infomil, 2001)<br />
Door combinatie van de drie hogergenoemde emissiereductiemaatregelen, met<br />
name:<br />
- <strong>het</strong> aftappen en afvoeren van restladingen;<br />
- <strong>het</strong> koud (<strong>voor</strong>)spoelen van tanks;<br />
- een gesloten afvoer,<br />
is een reductie mogelijk met ongeveer 35%. Berekend over een totale emissie van<br />
189 ton in Vlaanderen, levert dit een reductie van 65 ton. Zodoende <strong>be</strong>draagt de<br />
totale emissie van tankreiniging, bij volledige implementatie van de maatregel,<br />
nog 124 ton.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
De kostprijs van de nodige koppelstukken <strong>be</strong>draagt gemiddeld 250 €/st. Het<br />
<strong>be</strong>nodigde aantal kan geschat worden op 5 stuks.<br />
De prijs <strong>voor</strong> de afdekking van de afvoergoten is afhankelijk van de te<br />
overbruggen afstand tussen de wasplaats en de waterzuivering. Voor een<br />
afstand van 100 m dient de kost <strong>be</strong>groot te worden op 1.250 à 2.500 €.<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
Het gebruik van een afvoerleidingen met koppelstukken vraagt een<br />
bijkomende manipulatie, die leidt tot een (licht) verhoogde personeelskost.<br />
De toepassing van een afgedekte afvoergoot vergt geen werkingskosten.<br />
Besparingen:<br />
Nihil.<br />
Interdependentie<br />
Bij toepassing van deze maatregel blijven de organische stoffen in <strong>het</strong> afvalwater<br />
aanwezig. Ze kunnen hieruit in een latere fase toch nog vrijkomen, met name in de<br />
afvalwaterzuivering.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
132
8.4.1.2 Nageschakelde technieken<br />
8.4.1.2.1 Afzuiging en <strong>be</strong>handeling van <strong>lucht</strong> (VITO, 2002)<br />
Beschrijving<br />
Om <strong>emissies</strong> van organische stoffen en geurhinder te vermijden, kunnen ze uit de<br />
tank worden verwijderd door onder meer:<br />
- gebruik te maken van een vacuümpomp;<br />
- de tank leeg te drukken met stikstof;<br />
- stoomdestillatie<br />
In plaats van de dampen rechtstreeks uit de tank aan te zuigen, kan men ook een<br />
<strong>lucht</strong>afzuiging in de reinigingsstraat <strong>voor</strong>zien. In dit geval is <strong>het</strong> wel aan te<br />
<strong>be</strong>velen de reinigingsstraat tijdens <strong>het</strong> reinigingsproces af te sluiten.<br />
De opgevangen v<strong>lucht</strong>ige stoffen kunnen door middel van volgende (combinatie<br />
van) nageschakelde technieken verwijderd worden:<br />
- gaswasser (zie punt 2.4.2.2);<br />
- actief koolfilter (zie punt 1.4.2.3);<br />
- thermische naverbrander (zie punt 3.4.2.2);<br />
- biofilter (zie punt 3.4.2.1).<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De moeilijkheid bij <strong>het</strong> selecteren van de meest geschikte techniek <strong>voor</strong> een<br />
tankreinigings<strong>be</strong>drijf is <strong>het</strong> grote aantal verschillende stoffen met telkens andere<br />
eigenschappen. Een <strong>lucht</strong><strong>be</strong>handelingsinstallatie die voldoet <strong>voor</strong> de ene stof, is<br />
vaak niet geschikt <strong>voor</strong> een andere stof. Ook dient men rekening te houden met de<br />
veiligheidsrisico’s die kunnen ontstaan door <strong>het</strong> mengen van diverse chemicaliën<br />
in de gasfase.<br />
Ideaal zou zijn dat meerdere <strong>lucht</strong><strong>be</strong>handelingstechnieken toegepast worden (in<br />
serie) of dat enkel die stoffen gereinigd worden waar<strong>voor</strong> een adequate<br />
<strong>be</strong>handelingstechniek aanwezig is.<br />
Implementatiegraad<br />
Omwille van bovengenoemde technische (en kostprijsmatige) <strong>be</strong>lemmeringen<br />
<strong>be</strong>schikt momenteel slechts een zeer <strong>be</strong>perkt aantal tankreinigers in Vlaanderen<br />
over een <strong>lucht</strong><strong>be</strong>handelingsinstallatie. Meestal is deze gericht op <strong>het</strong> reinigen van<br />
sterk geurende producten, zoals methyl-, ethyl-, of butylacrylaat.<br />
Rendement<br />
In een demonstratieproject bij Rotterdam Tank Transport werd gebruik gemaakt<br />
van een stoomdestillatie, gevolgd door na<strong>be</strong>handeling van gecondenseerde stoom<br />
door middel van een gaswasser en een biofilter. Met deze opstelling werd een<br />
<strong>VOS</strong>-emissiereductie <strong>be</strong>komen van gemiddeld 90%. Deze maatregel kan echter<br />
niet toegepast worden op de ganse sector, omdat de huidige werkwijze van de<br />
tankreinigingssector sterk afwijkt van de werkwijze waarop de maatregel was<br />
gebaseerd.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
133
Kostprijs<br />
Actief Koolfiltratie<br />
Investering:<br />
De investeringskosten hangen af van <strong>het</strong> te <strong>be</strong>handelen debiet. Voor een<br />
<strong>lucht</strong>debiet van 5.000 Nm³/u moet gerekend worden op een investeringskost<br />
van 12.000 € (Logisticon, 1999)<br />
Werking:<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten <strong>voor</strong> een installatie zonder regeneratie <strong>be</strong>staan<br />
<strong>voor</strong>namelijk uit de aankoop en verwerking van de actief kool en<br />
slechts in mindere mate uit <strong>het</strong> energieverbruik en <strong>het</strong> onderhoud.<br />
Uitgaande van een maximale <strong>be</strong>lading van 10 massa% en een<br />
eenheidsprijs <strong>voor</strong> aanschaf en afvoer van <strong>het</strong> actief kool van ongeveer<br />
2 €/kg, wordt de werkingskost op 20.000 €/ton <strong>VOS</strong> geschat.<br />
Besparingen:<br />
De ingreep kent geen relevante <strong>be</strong>sparingen.<br />
Thermische naverbranding<br />
Investering:<br />
De investeringskost <strong>voor</strong> een regeneratieve naverbrander <strong>be</strong>draagt<br />
gemiddeld 20 € per Nm³/u (InfoMil, 1999, Centex<strong>be</strong>l, 2003). Voor een<br />
capaciteit van 5.000 Nm³/u <strong>be</strong>tekent dit dus 100.000 €.<br />
Werking:<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten <strong>be</strong>staan <strong>voor</strong>namelijk uit <strong>het</strong> verbruik aan<br />
elektriciteit (3 – 5 kW per 1.000 Nm³/u, InfoMil, 1999) en aardgas.<br />
Aardgas is in principe enkel vereist <strong>voor</strong> de opstartfase. Daarna wordt<br />
<strong>het</strong> systeem verondersteld autotherm te werken.<br />
Besparingen:<br />
Het gebruik van een regeneratief systeem kent geen relevante<br />
<strong>be</strong>sparingen, bij een recuperatief systeem is in een aantal gevallen<br />
recuperatie van de warmte in <strong>het</strong> proces mogelijk.<br />
Biofiltratie<br />
Investering<br />
De investering <strong>voor</strong> een installatie van 5.000 Nm 3/uur <strong>be</strong>draagt ongeveer<br />
28.000 € (Logisticon, 1999).<br />
Werking<br />
Kost:<br />
De werkingskosten van een biofilter omvatten <strong>voor</strong>namelijk de<br />
opvolging en <strong>het</strong> waterverbruik <strong>voor</strong> <strong>be</strong>vochtiging. Daarnaast dient<br />
periodiek <strong>het</strong> filtermateriaal vervangen te worden. Ook de kosten <strong>voor</strong><br />
sporadische toevoeging van nutriënten (N, P en sporenelementen)<br />
dienen in rekening gebracht te worden.<br />
Besparingen:<br />
De ingreep kent geen relevante <strong>be</strong>sparingen<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
134
Gaswasser<br />
Investering<br />
De kostprijs van een gaswasser (scrub<strong>be</strong>r) met een capaciteit van<br />
5.000 Nm³/u <strong>be</strong>draagt 10.000 à 20.000 € (InfoMil, 1999).<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
De toevoer en de zuivering van <strong>het</strong> waswater genereert kosten. Over<br />
<strong>het</strong> algemeen kan <strong>het</strong> waswater mee <strong>be</strong>handeld worden in de<br />
waterzuiveringsinstallatie van de afvalwaterstroom.<br />
Besparingen:<br />
De ingreep kent geen relevante <strong>be</strong>sparingen.<br />
Wanneer meerdere technieken gecombineerd worden, dan kan de investeringskost<br />
sterk oplopen.<br />
Interdependentie<br />
De interacties met andere milieu<strong>compartiment</strong>en zijn dezelfde als die van de<br />
individuele technieken.<br />
8.4.2 Vatenreiniging<br />
8.5 CONCLUSIE<br />
De emissiereductiemaatregelen die kunnen toegepast worden op de reiniging van<br />
vaten, zijn grotendeels identiek aan die van de reiniging van tanks. Omwille van<br />
deze reden, en wegens <strong>het</strong> zeer <strong>be</strong>perkte resterende reductie<strong>potentieel</strong> wordt op<br />
deze technieken niet verder ingegaan. Marktleider Blagden heeft immers reeds<br />
thermische naverbranding geïmplementeerd op de solventgespoelde<br />
vatenreinigingslijn. Zodoende blijft er nog een reductie<strong>potentieel</strong> over van 9 ton<br />
<strong>voor</strong> de ganse sector van vatenreiniging in Vlaanderen.<br />
De sector tankcleaning en vatenreiniging kan opgesplitst worden in de reiniging<br />
van tanks (relatief grote recipiënten, vast verbonden met een vervoersmiddel) en<br />
die van vaten (eerder kleine recipiënten zoals intermediate bulkcontainers (IBC),<br />
metalen vaten en kunststofverpakkingen). De sector tankcleaning <strong>be</strong>staat uit een<br />
30-tal <strong>be</strong>drijven, terwijl de markt van de vatenreiniging hoofdzakelijk geleid wordt<br />
door één <strong>be</strong>drijf.<br />
Op basis van een emissiefactor van 5,4 kg <strong>VOS</strong> per reiniging van een tank die <strong>VOS</strong><br />
als inhoud had, en van een gegeven van 35.000 reinigingen van dit type per jaar,<br />
schat men de totale <strong>VOS</strong>-emissie uit tankcleaning in Vlaanderen op jaarbasis in op<br />
189 ton. Wat <strong>be</strong>treft de vatenreiniging, leren schattingen op basis van<br />
emissiegegevens dat de reiniging van zowat 1,8 miljoen vaten in Vlaanderen<br />
jaarlijks ongeveer 9 ton <strong>VOS</strong>-emissie genereert.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
135
Het doorvoeren van emissiereductiemaatregelen zoals <strong>het</strong> aftappen en afvoeren<br />
van restladingen, <strong>het</strong> koud (<strong>voor</strong>)spoelen van tanks en <strong>het</strong> realiseren van een<br />
gesloten afvoer, maakt een emissiereductie mogelijk van 35%. Voor de<br />
vatenreiniging kunnen gelijkaardige maatregelen toegepast worden. In geval van<br />
reiniging door middel van solventen is bovendien de naschakeling van een<br />
thermische naverbrander haalbaar. De marktleider inzake vatenreiniging heeft<br />
deze maatregel reeds geïmplementeerd, en daardoor is <strong>het</strong> reductie<strong>potentieel</strong> nog<br />
erg klein.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
136
9. HOUTVERDUURZAMING<br />
9.1 SECTORBESCHRIJVING<br />
Houtverduurzaming kan omschreven worden als de <strong>be</strong>scherming van hout tegen<br />
biologische aantasting, in de vorm van schimmels en insecten.<br />
Houtverduurzaming kent een specifieke NACEBEL-code, met name 20.102<br />
‘impregneren van hout’. De GOM <strong>be</strong>drijvengids vermeldt onder deze code 8<br />
<strong>be</strong>drijven. Dit is echter niet als een correcte afbakening te <strong>be</strong>schouwen.<br />
Houtverduurzaming vormt immers niet echt een sector, maar is eerder een<br />
activiteit die door verschillende types van <strong>be</strong>drijven uitgevoerd wordt. Naast <strong>het</strong><br />
zeer <strong>be</strong>perkt aantal professionele verduurzamers kan men hier ook zagerijen,<br />
schrijnwerkerijen, producenten van constructie-elementen, enz… vermelden. De<br />
verduurzaming kan hierbij in quasi alle fases van <strong>het</strong> houtverwerkingsproces<br />
uitgevoerd worden, gaande van de <strong>be</strong>handeling van ruw hout tot afgewerkte<br />
producten.<br />
Globaal wordt de hoeveelheid verduurzaamd hout in België geschat op 400.000 à<br />
450.000 m³/jaar, geproduceerd door een totaal van 250 <strong>be</strong>drijven die<br />
verduurzaming als hoofd- of nevenactiviteit uitoefenen. (VITO, 1998)<br />
Volgende ta<strong>be</strong>l geeft een overzicht van de verschillende types verduurzaamde<br />
producten.<br />
Afzetmarkt Type Belang in België<br />
Land- en tuinbouw Afrasteringspalen, boompalen, bouwhout,<br />
kassenhout<br />
Belangrijk<br />
Grond-, weg- en Afrasteringspalen, jachthavenhout, hout In België minder <strong>be</strong>langrijk<br />
waterwerken <strong>voor</strong> oeververdediging (damwanden,<br />
<strong>be</strong>schoeiingspalen), riolerings- en<br />
constructiehout<br />
Spoorwegen Dwarsliggers en wisselhout Dalend<br />
Woning- en Rondhout, bouwhout, hout <strong>voor</strong><br />
Vooral dakhout<br />
utiliteitsbouw gevel<strong>be</strong>kleding, raamkozijnhout<br />
Tuincentra, doe- Afrasteringspalen, speelhout, palissaden, Stijgend<br />
<strong>het</strong>-zelf centra damwand, <strong>be</strong>zaagde palen, springpalen, …<br />
Aannemers Loonwerk<br />
In <strong>het</strong> verleden vormden dwarsliggers, telefoonpalen, enz… de <strong>voor</strong>naamste<br />
producten. Deze heb<strong>be</strong>n echter sterk aan <strong>be</strong>lang ingeboet. Momenteel ligt <strong>het</strong><br />
accent <strong>voor</strong>al op de lichtere producten, zoals planken, latten, paaltjes <strong>voor</strong> werken<br />
in <strong>het</strong> huis of de tuin. In deze categorie dient ook een <strong>be</strong>langrijke invoer vanuit<br />
Oost-Europa vermeld te worden.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
137
9.2 RELEVANTE PROCESSEN<br />
Voor <strong>het</strong> <strong>be</strong>palen van de mate waarin hout <strong>be</strong>schermd dient te worden, zijn<br />
risicoklassen <strong>voor</strong>opgesteld (Europese Norm 335, 1995).<br />
Risicoklasse<br />
Gebruikssituatie Bevochtingingsgraad Houtvochtgehalte Voor<strong>be</strong>elden<br />
toepassing<br />
1 Geen grondcontact,<br />
<strong>be</strong>schermd (droog)<br />
2 Geen grondcontact,<br />
<strong>be</strong>schermd (risico op<br />
<strong>be</strong>vochtiging)<br />
3 Geen grondcontact,<br />
niet <strong>be</strong>schermd<br />
4 In contact met de<br />
grond of met zoet<br />
water<br />
5 In contact met zout<br />
water<br />
Permanent droog Permanent < 18% Binnenhuisinrichting<br />
Toevallige<br />
blootstelling aan<br />
vocht<br />
Frequente<br />
blootstelling aan<br />
vocht<br />
Permanente<br />
blootstelling aan<br />
vocht uit de grond of<br />
aan zoet water<br />
Permanente<br />
blootstelling aan zout<br />
water<br />
Toevallig > 20% Daktimmerwerk,<br />
warme platte<br />
daken,<br />
houtskeletbouw<br />
Dikwijls > 20% Buitenschrijnwerk,<br />
koude platte daken<br />
Permanent > 20% Palen, masten,<br />
speeltuinmeubilair,<br />
dwarsliggers,<br />
<strong>be</strong>schoeiingen<br />
Permanent > 20% Havenconstructies<br />
De mate waarin <strong>het</strong> hout <strong>be</strong>schermd wordt, hangt af van de combinatie van <strong>het</strong><br />
<strong>be</strong>handelingsproces en <strong>het</strong> verduurzamingsproduct.<br />
9.2.1 Behandelingsprocessen<br />
Volgende processen zijn <strong>be</strong>schikbaar <strong>voor</strong> <strong>het</strong> aanbrengen van<br />
verduurzamingsproducten:<br />
Oppervlakte<strong>be</strong>schermingstechnieken: Oppervlakte- en rand<strong>be</strong>scherming<br />
(indringdiepte < 2 mm) kan <strong>be</strong>reikt worden door manuele aanbreng,<br />
aanbreng door middel van pneumatisch spuiten of korte onderdompeling.<br />
Op te merken valt dat manuele aanbreng in professionele omgeving bijna<br />
niet <strong>voor</strong>komt.<br />
Dompeling en drenking: Het onderdompelen van hout gedurende enkele<br />
minuten tot meerdere uren resulteert in een matige dieptewerking (><br />
4mm). Een dompelinstallatie is relatief eenvoudig. Ze <strong>be</strong>staat uit een<br />
dompelbad, waarin <strong>het</strong> verduurzamingsproduct in een verdunde<br />
oplossing aanwezig is. Het bad is veelal afgesloten met een deksel. Naast<br />
<strong>het</strong> dompelbad <strong>be</strong>vindt zich een drenkbak, waarboven de <strong>be</strong>handelde<br />
producten kunnen afdruipen;<br />
Diepimpregnatie: Indien een volledige indringing vereist is, dient gebruik<br />
gemaakt te worden van een vacuüm-drukinstallatie. Het proces wordt<br />
batchgewijs uitgevoerd in een autoclaaf. De eerste fase bij verhoogde druk<br />
en temperatuur leidt tot een snelle indringing van <strong>het</strong> verduurzamingsproduct.<br />
In een tweede fase wordt <strong>het</strong> <strong>be</strong>handelde hout onderworpen aan<br />
een vacuüm, om restvloeistof te verwijderen. Na <strong>het</strong> openen van de<br />
autoclaaf wordt <strong>het</strong> hout vervolgens opgeslagen op een vloeistofdichte<br />
vloer.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
138
9.2.2 Verduurzamingsproducten<br />
De verduurzamingsproducten kunnen onderverdeeld worden in 3 types. Het<br />
aandeel van elk type kan ingeschat worden op basis van verkoopcijfers uit 1993<br />
<strong>voor</strong> geheel België (VITO, 1998), van schattingen van de actuele situatie door<br />
Fe<strong>be</strong>lhout (Fe<strong>be</strong>lhout, 2003), en van contacten met creosootleverancier Rutgers<br />
VFT in Zelzate. Dit levert volgende <strong>be</strong>eld op:<br />
HOUTBESCHERMINGSPRODUCT Verbruik<br />
België<br />
(ton/j)<br />
Aandeel<br />
Vlaanderen<br />
(%)<br />
Verbruik<br />
Vlaanderen<br />
(ton/j)<br />
Waterige zoutoplossingen < 40.000 50 < 20.000<br />
Solventgebaseerde oplossingen 310 70 220<br />
Emulsies 360 à 400 60 220 à 240<br />
Creosoot / / 400 à 440<br />
De waterige zoutoplossingen <strong>be</strong>vatten als actief <strong>be</strong>standdeel zowel anorganische<br />
als organische componenten. De anorganische componenten <strong>be</strong>staan traditioneel<br />
uit koper-, chroom- en boor-zouten. Momenteel wordt een nieuwsoortig product<br />
op de markt gebracht op basis van koper, maar zonder de andere zware metalen.<br />
Als organische component <strong>be</strong>vatten deze oplossingen ongeveer 1% organische<br />
stoffen (co-solvent). Een <strong>be</strong>paalde fractie daarvan is als v<strong>lucht</strong>ig te <strong>be</strong>schouwen.<br />
Het verbruik van deze zoutoplossingen ligt tussen 6 en 20 kg/m³ (Fe<strong>be</strong>lhout,<br />
2003). Het in de ta<strong>be</strong>l opgegeven verkoopcijfer <strong>be</strong>treft een maximale inschatting.<br />
Van de grootste producent van zoutoplossingen zijn immers geen verkoopscijfers<br />
<strong>be</strong>kend. Waterige zoutoplossingen kunnen in alle risico-klassen toegepast worden,<br />
met aanbreng door dompeling of door vacuüm-druk<strong>be</strong>handeling. Het breed<br />
toepassingsgebied, samen met andere <strong>voor</strong>delen, resulteert in een aanzienlijke<br />
inzet.<br />
Solventgebaseerde producten <strong>be</strong>vatten ongeveer 5% actieve <strong>be</strong>standdelen en 95%<br />
dragersolvent, typisch <strong>be</strong>staande uit lichte petroleumderivaten. Het verbruik van<br />
deze solventen ligt tussen 40 en 60 kg/m³ (Fe<strong>be</strong>lhout, 2003). Ze worden veelal<br />
toegepast in risicoklasse 2 en 3. De aanbreng ge<strong>be</strong>urt door <strong>be</strong>sproeiing of<br />
onderdompeling. Deze komen vrij in de spuitzone en uit de dompelbaden en<br />
drenkbakken. Bij Fe<strong>be</strong>lhout zijn nog een drietal <strong>be</strong>drijven <strong>be</strong>kend die deze<br />
techniek toepassen (Fe<strong>be</strong>lhout, 2003). Eén daarvan <strong>be</strong>schikt over een<br />
vacuümdrukinstallatie, de twee andere passen houtverduurzaming door middel<br />
van dompeling toe.<br />
Emulsies vormen een relatief recent ontwikkeld alternatief <strong>voor</strong> de solventgebaseerde<br />
producten. Water neemt hier de functie van <strong>het</strong> solvent als drager<br />
over. In sommige middelen is nog een <strong>be</strong>perkte concentratie aan solventen (glycol<br />
e.d.) aanwezig, om de indringing te optimaliseren. Het gaat om hooguit 1%. Het<br />
verbruik van deze solventen ligt tussen 2 en 4 kg/m³, uitgedrukt als concentraat.<br />
Het product wordt <strong>voor</strong> toepassing verdund tot 10 à 15% vaste stof (Fe<strong>be</strong>lhout,<br />
2003).<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
139
Ze worden veelal toegepast in risicoklasse 2 en 3. Het aanbrengen stelt geen<br />
praktische problemen. De overschakeling van solventgebaseerde producten <strong>naar</strong><br />
emulsies <strong>be</strong>perkt de <strong>VOS</strong>-emissie (quasi) volledig.<br />
Creosoten <strong>be</strong>staan uit een mengsel van koolwaterstoffen, teerzuren- en basen en<br />
een fractie polyaromatische koolwaterstoffen, <strong>be</strong>komen uit de destillatie van<br />
steenkoolteer. Het kookpunt ligt in de grootteorde van 200 – 400 oC. Het<br />
solventgehalte hangt af van <strong>het</strong> type creosoot dat gebruikt wordt (A, B, C) Type B<br />
bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld <strong>be</strong>vat 10% NM<strong>VOS</strong> (EGTEI, 2002). Ze worden aangebracht door<br />
middel van vacuüm-druk<strong>be</strong>handeling. Omwille van hun goede <strong>be</strong>scherming en de<br />
lage kostprijs zijn creosoten in <strong>het</strong> verleden veelvuldig ingezet, onder meer <strong>voor</strong><br />
de zware producten (dwarliggers, telefoonpalen, enz.). Momenteel is er in<br />
Vlaanderen nog slechts één <strong>be</strong>drijf dat creosoot gebruikt in houtverduurzamingsprocessen,<br />
namelijk Woodprotect in Gent. De impregnatie ge<strong>be</strong>urt in een vacuümdrukinstallatie.<br />
9.3 EMISSIEGEGEVENS<br />
De EIL vermeldt <strong>voor</strong> de houtverduurzaming een emissie van 408 ton in 2000. Het<br />
gaat om <strong>emissies</strong> die <strong>be</strong>rekend werden door toepassing van een emissiefactor op<br />
verbruikscijfers van creosoot (<strong>voor</strong> 2000) en solventhoudende producten (<strong>voor</strong><br />
1999). Waterige zoutoplossingen werden niet <strong>be</strong>schouwd.<br />
Een ander <strong>be</strong>eld van de grootteorde van <strong>het</strong> emissieniveau, kunnen we verkrijgen<br />
op basis van <strong>het</strong> jaarlijkse verkoopcijfer van verduurzamingproducten in<br />
Vlaanderen en de solventgehaltes van de respectievelijke verduurzamingsproducten.<br />
Aangezien deze cijfers dateren uit 1993, moeten wel enkele correcties<br />
aangebracht worden (Fe<strong>be</strong>lhout, 2003):<br />
- Het verbruikscijfer van watergebaseerde zoutoplossingen is een<br />
maximumwaarde, evenals <strong>het</strong> gehalte aan co-solvent;<br />
- Het aantal <strong>be</strong>drijven dat solventgebaseerde producten toepast, is<br />
sinds 1993 sterk gedaald. Het verkoopcijfer van 220 ton per jaar moet<br />
dan ook als maximale waarde aanzien worden;<br />
- Het verkoopscijfer <strong>voor</strong> creosoot werd opgegeven door Rutgers VFT<br />
en <strong>be</strong>treft <strong>het</strong> jaar 2000.<br />
Dit levert volgend <strong>be</strong>eld op:<br />
HOUTBESCHERMINGSPRODUCT Verbruik<br />
Vlaanderen<br />
(ton/j)<br />
Solventgehalte<br />
(%)<br />
Emissie<br />
(ton/jaar)<br />
Waterige zoutoplossingen < 20.000
tussen de <strong>be</strong>komen cijfers (255 ton tegenover 408 ton) dat men aldus <strong>be</strong>komt, kan<br />
verklaard worden door de sterke afname van de verkoop aan solventhoudende<br />
verduurzamingsproducten. VMM baseerde namelijk zijn <strong>be</strong>rekening op een<br />
verkoopcijfer van 600 ton in 1999, terwijl dit –volgens Fe<strong>be</strong>lhout- gedaald was tot<br />
220 ton in 2000.<br />
9.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN<br />
9.4.1 Brongerichte maatregelen<br />
9.4.1.1 Verlaging solventgehalte creosoot<br />
Beschrijving<br />
Creosoot kan “zwaarder”, en dus minder v<strong>lucht</strong>ig gemaakt worden door een<br />
verlaging van <strong>het</strong> solventgehalte. Conventioneel <strong>be</strong>draagt <strong>het</strong> solventgehalte van<br />
deze producten ongeveer 10%. Een reductie met meerdere procenten is mogelijk,<br />
zonder negatieve invloed op de <strong>be</strong>reikte impregnatiekwaliteit (Rütgers, 2003).<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Zwaardere creosoten zijn technisch toepasbaar mits <strong>het</strong> uitvoeren van enkele<br />
aanpassingen aan de impregnatie-installatie.<br />
Implementatiegraad<br />
De uit te voeren aanpassingen aan de impregnatie-installatie houdt de<br />
implementatie tegen. Het enige creosoterings<strong>be</strong>drijf in Vlaanderen, Woodprotect,<br />
heeft de techniek (nog) niet geïmplementeerd.<br />
Rendement<br />
Het rendement inzake <strong>VOS</strong>-emissiereductie is afhankelijk van de mate waarin <strong>het</strong><br />
solventgehalte verlaagd wordt. Het varieert bijgevolg tussen 0 en 10%.<br />
Kostprijs<br />
Hierover zijn geen gegevens <strong>be</strong>kend.<br />
Interdependentie<br />
Deze maatregel heeft geen invloed <strong>naar</strong> andere milieu<strong>compartiment</strong>en.<br />
9.4.1.2 Overschakeling van solventgebaseerde producten <strong>naar</strong> emulsies<br />
Beschrijving<br />
Als alternatief <strong>voor</strong> de solventgebaseerde producten zijn waterige oplossingen van<br />
organische biociden ontwikkeld. Courant gebruikte actieve stoffen zijn triazolen,<br />
pyrethroiden en quaternaire ammoniumzouten. Emulgatoren worden toegevoegd<br />
om de actieve <strong>be</strong>standdelen in oplossing te houden. Soms worden ook <strong>be</strong>perkte<br />
hoeveelheden (co-)solventen gedoseerd (in hoeveelheden van maximaal 1%), om<br />
de indringing te ver<strong>be</strong>teren. (Fe<strong>be</strong>lhout, 2003)<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
141
Technische toepasbaarheid<br />
De overschakeling van solventgebaseerde middelen <strong>naar</strong> emulsies stelt geen<br />
praktische problemen. Dezelfde aanbrengtechnieken (hoofdzakelijk dompeling)<br />
zijn bruikbaar.<br />
Binnen de risicoklassen 1 – 3 wordt als <strong>be</strong>langrijkste gebruiks<strong>be</strong>perking de<br />
toepassing op droog hout vermeld. Het gebruik van een waterige oplossing geeft<br />
in dit geval aanleiding tot zwelling van <strong>het</strong> hout, wat niet altijd aanvaardbaar is.<br />
(Fe<strong>be</strong>lhout, 2002)<br />
Implementatiegraad<br />
De meeste <strong>be</strong>drijven zijn snel overgeschakeld op <strong>het</strong> gebruik van emulsies,<br />
ondanks de hogere kostprijs. Onder meer de ar<strong>be</strong>idshygiëne, de brandveiligheid<br />
en milieuwetgeving kunnen als <strong>be</strong>langrijke drijfveren vermeld worden.<br />
Volgens Fe<strong>be</strong>lhout is <strong>het</strong> gebruik sinds 2000 nog toegenomen. Er zouden in<br />
Vlaanderen nog slechts twee à drie <strong>be</strong>drijven gebruik maken van solventgebaseerde<br />
middelen. Het resterend reductie<strong>potentieel</strong> is bijgevolg eerder <strong>be</strong>perkt.<br />
Rendement<br />
Overschakeling resulteert <strong>voor</strong> <strong>het</strong> <strong>be</strong>drijf in een reductie die 100% <strong>be</strong>draagt of<br />
<strong>be</strong>nadert.<br />
Kostprijs<br />
Investering:<br />
De overschakeling <strong>naar</strong> emulsies vergt geen investeringen.<br />
Werking:<br />
Kosten<br />
De kostprijs van emulsies ligt hoger dan van solventgebaseerde<br />
middelen. Concrete cijfers zijn niet <strong>be</strong>kend.<br />
Besparingen<br />
Het werken met solventgebaseerde middelen impliceert de opslag en<br />
de manipulatie van relevante hoeveelheden koolwaterstoffen. De<br />
overschakeling <strong>naar</strong> emulsies <strong>be</strong>tekent een vermindering van de kans<br />
op brand. Mogelijk vertaalt dit zich in een lagere verzekeringspremie.<br />
9.4.2 Procesgeïntegreerde maatregelen<br />
9.4.2.1 Verduurzaming in een vacuümdrukinstallaties<br />
Beschrijving<br />
Om een volledige indringing van <strong>het</strong> verduurzamingsproduct in <strong>het</strong> hout te<br />
realiseren maakt men gebruik van een vacuüm-drukinstallatie. Het proces wordt<br />
batchgewijs uitgevoerd in een autoclaaf. Een eerste fase wordt uitgevoerd bij<br />
verhoogde druk en temperatuur en leidt tot een snelle indringing van <strong>het</strong><br />
verduurzamings-product. In een tweede fase wordt <strong>het</strong> <strong>be</strong>handelde hout<br />
onderworpen aan een vacuüm, om restvloeistof en solventdampen te verwijderen.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
142
Deze recuperatie van solvent en damp leidt tot een zekere emissiereductie ten<br />
opzichte van de klassieke techniek van borstelen, sproeien of drenken.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De technische toepasbaarheid van <strong>het</strong> systeem stelt geen probleem. De techniek<br />
wordt zowel toegepast <strong>voor</strong> <strong>het</strong> verduurzamen met zoutoplossingen als met<br />
creosoten. Solventhoudende producten en emulsies worden eerder zelden via<br />
vacuümdrukverduurzaming ingebracht, omdat ze <strong>be</strong>ide eerder in lagere<br />
riscicoklassen worden aangewend (VITO, 1998).<br />
Gezien de vrij hoge kostprijs van dergelijke installatie, wordt de techiek enkel<br />
aangewend in grotere houtverduurzamings<strong>be</strong>drijven.<br />
Implementatiegraad<br />
15 à 20% van de houtverduurzamings<strong>be</strong>drijven in Vlaanderen past de<br />
vacuümdruk-techniek toe (Fe<strong>be</strong>lhout, 2003).<br />
Rendement<br />
Dat de zuivere toepassing van <strong>het</strong> vacuümdrukproces, zelfs zonder nageschakelde<br />
techniek, leidt tot een zekere emissiereductie, wordt algemeen aangenomen<br />
(Fe<strong>be</strong>lhout, 2003). Het vacuüm zorgt immers <strong>voor</strong> een recyclage van de<br />
vloeistofresten die niet in <strong>het</strong> hout zijn gedrongen. Dit vermijdt dat deze<br />
vloeistofresten tijdens de droogfase verdampen en als <strong>VOS</strong> geëmitteerd worden.<br />
De solventdampen daarentegen komen wel vrij, na de <strong>be</strong>handeling van een batch,<br />
met name op <strong>het</strong> ogenblik dat de installatie opnieuw op atmosfeerdruk wordt<br />
gebracht, en de autoclaaf wordt geopend. Een nageschakelde techniek kan hier een<br />
oplossing bieden (zie verder).<br />
Het precieze rendement is moeilijk in te schatten. EGTEI (2003) vermeldt een<br />
waarde van 12,6%. Dit getal lijkt echter niet voldoende onderbouwd. De<br />
emissiereductie ontstaat immers door <strong>het</strong> hanteren van verschillende<br />
verbruikscijfers uit de literatuur <strong>voor</strong> respectievelijk de klassieke<br />
toepassingstechnieken (drenken, sproeien, borstelen) en <strong>het</strong> gebruik van een<br />
vacuümdrukinstallatie. Het verschil tussen <strong>be</strong>ide cijfers is bovendien kleiner dan<br />
de onzekerheidsmarge op elke van de cijfers. Betere cijfers aangaande de<br />
emissiereductie konden echter niet <strong>be</strong>komen worden.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
De investering in een vacuümdrukinstallatie met een capaciteit van 300 m³<br />
hout per jaar <strong>be</strong>draagt bij <strong>be</strong>nadering 48.000 €. Voor een installatie van 5.000 m³<br />
hout per jaar loopt deze kost op tot 120.000 € (IFARE, 1999) …<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten worden <strong>be</strong>paald door <strong>het</strong> verbruik van electriciteit door<br />
de vacuümpompen, en van gas of aardolie <strong>voor</strong> de proceswarmte.<br />
Concrete <strong>be</strong>dragen zijn niet <strong>be</strong>kend.<br />
Besparingen:<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
143
De extra (ten opzichte van klassieke processen) recuperatie van solvent<br />
leidt tot een zekere kosten<strong>be</strong>sparing. Gesteld dat per m³ hout zowat 3 kg<br />
solvent extra gerecupereerd wordt, en dat de kostprijs van <strong>het</strong> solvent<br />
ongeveer 0,75 €/kg <strong>be</strong>draagt , dan is de jaarlijkse <strong>be</strong>sparing in een kleine<br />
installatie met een capaciteit van 300 m³/jaar gelijk aan 675 €. Voor een<br />
installatie van 5.000 m³/j loopt de <strong>be</strong>sparing op tot 11.250 €. Wellicht<br />
wegen deze <strong>be</strong>sparingen echter niet op tegen de energiekosten <strong>voor</strong> <strong>het</strong><br />
<strong>be</strong>drijven van de installatie.<br />
Interdependentie<br />
Vacuümdrukinstallaties geven <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> een geleid karakter. De toepassing<br />
van een nageschakelde techniek <strong>voor</strong> verdere emissiereductie is dan ook een<br />
logische stap.<br />
9.4.3 Nageschakelde technieken<br />
9.4.3.1 Condensatie<br />
Beschrijving<br />
Organische verbindingen kunnen uit de gasfase verwijderd worden door koeling<br />
tot een temperatuur <strong>be</strong>neden <strong>het</strong> dauwpunt van de <strong>be</strong>treffende stoffen. De koeling<br />
kan op verschillende manieren ge<strong>be</strong>uren, bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld met <strong>be</strong>hulp van <strong>lucht</strong>,<br />
(ijs)water of ammoniak.<br />
De organische stoffen worden hierbij in vloeibare vorm gecollecteerd. Vaak wordt<br />
de vloeistoffase verder verwerkt door destillatie, om één of meerdere fracties in<br />
zuivere vorm te recupereren.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De technische toepasbaarheid van condensatie hangt <strong>voor</strong>al samen met <strong>het</strong><br />
dauwpunt van de te verwijderen stoffen. Koeling tot lage temperaturen maakt de<br />
techniek complex en bijgevolg ook duur. Voornamelijk in de creosotering is de<br />
toepassing interessant, omdat dit product bij verhoogde temperatuur wordt<br />
aangebracht. Daardoor volstaat <strong>het</strong> te koelen met water om een condensatie van<br />
de dampen te verkrijgen.<br />
In de praktijk wordt condensatie quasi uitsluitend toegepast in combinatie met<br />
destillatie. Dit is enkel zinvol als de gezuiverde fractie(s) als solvent in <strong>het</strong> proces<br />
te herbruiken zijn. Een goede destillatie is slechts mogelijk als <strong>het</strong> aantal<br />
<strong>voor</strong>komende solventen tot een minimum (en bij <strong>voor</strong>keur één) <strong>be</strong>perkt is.<br />
Implementatiegraad<br />
Noch bij <strong>het</strong> <strong>be</strong>drijf dat houtverduurzaming toepast door middel van creosotering,<br />
noch bij <strong>het</strong> <strong>be</strong>drijf dat solventgebaseerde producten gebruikt, wordt condensatie<br />
toegepast als nageschakelde techniek.<br />
De implementatiegraad in Vlaanderen is dus nihil.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
144
Rendement<br />
Wij schatten dat gemiddeld 90% van de <strong>emissies</strong> uit de vacuümdrukinstallatie en<br />
de droogplaats kan gecapteerd worden <strong>voor</strong> afvoer <strong>naar</strong> de<br />
condensatie/destillatie. Door middel van condensatie zijn in principe<br />
verwijderingsrendementen van meer dan 95% haalbaar.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
De investeringskost <strong>voor</strong> een solventcondensor <strong>be</strong>draagt 5 à 10 € per Nm³/u<br />
capaciteit (InfoMil, 1999, Centex<strong>be</strong>l, 2003). Voor een condensor met een<br />
capaciteit van 5.000 Nm³/h is dit dus 25.000 à 50.000 €.<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten van de condensatie worden <strong>voor</strong>namelijk <strong>be</strong>paald door<br />
de <strong>be</strong>nodigde elektriciteit <strong>voor</strong> de aandrijving van de koelcompressor.<br />
Besparingen:<br />
Dankzij de condensatietechniek is <strong>het</strong> mogelijk (bijkomend) solvent te<br />
recupereren. Dit leidt tot kosten<strong>be</strong>sparingen op <strong>het</strong> vlak van<br />
solventverbruik.<br />
Interdependentie<br />
De condensatie/destillatie -techniek biedt, in vergelijking met naverbranding of<br />
actief koolfiltratie <strong>het</strong> <strong>voor</strong>deel dat solventen gerecupereerd worden en kunnen<br />
hergebruikt worden in <strong>het</strong> verduurzamingsproces.<br />
9.4.3.2 Thermische naverbranding van de afgassen<br />
Beschrijving<br />
V<strong>lucht</strong>ige organische stoffen kan men door verbranding eenvoudig en vergaand<br />
afbreken, <strong>voor</strong>namelijk tot CO2 en H2O. Voor naverbranders maakt men een<br />
onderscheid tussen thermische en katalytische systemen en tussen regeneratieve<br />
en recuperatieve technieken. De thermische systemen (regeneratief en<br />
recuperatief) zijn veruit de meest <strong>voor</strong>komende.<br />
Naverbranding is door <strong>het</strong> eenvoudig principe een uitermate robuuste en<br />
<strong>be</strong>trouwbare techniek. Nadeel is dat men de naverbrander steeds op temperatuur<br />
dient te houden, tenzij de werking gedurende meerdere dagen niet vereist is. Dit<br />
vergt de bijstook van aardgas, wanneer de solventconcentratie onvoldoende hoog<br />
is. Thermisch regeneratieve naverbranders kunnen bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld autotherm<br />
functioneren vanaf een <strong>VOS</strong>-concentratie van 1-3 g/m 3.<br />
Een eenvoudiger concept van naverbranding <strong>be</strong>staat uit <strong>het</strong> afvoeren van de<br />
afgassen <strong>naar</strong> een stookketel. In creosoteringsprocessen heeft men warmte nodig<br />
om de indringing van <strong>het</strong> solvent in <strong>het</strong> hout te <strong>be</strong>vorderen. De solventhoudende<br />
dampen kunnen (een gedeelte van) de <strong>lucht</strong><strong>be</strong>hoefte opvangen, wanneer zij <strong>naar</strong><br />
de stookketel worden afgeleid. Tegelijkertijd grijpt een thermische afbraak van de<br />
<strong>VOS</strong> plaats.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
145
Technische toepasbaarheid<br />
De technische toepasbaarheid van naverbranding is gekoppeld aan volgende<br />
aspecten:<br />
Het toepassingsgebied van thermische naverbranders is hoofdzakelijk<br />
gesitueerd tussen 5.000 – 50.000 Nm 3/uur. Hogere debieten zijn haalbaar,<br />
wanneer meerdere installaties parallel opgesteld zijn;<br />
Autotherme werking is pas mogelijk vanaf een <strong>VOS</strong>-concentratie > 1 g/m 3.<br />
Beneden deze waarde is bijstook met aardgas vereist. Dit heeft een<br />
significante invloed op de werkingskosten;<br />
Voor een goede werking dient men de installatie steeds op temperatuur te<br />
houden. Ook <strong>het</strong> functioneren zonder toevoer van afgassen vergt bijgevolg<br />
steunbrandstof. Naverbranders worden dan ook bij <strong>voor</strong>keur gebruikt als<br />
nageschakelde techniek <strong>voor</strong> continue processen.<br />
Rekening houdend met deze rand<strong>voor</strong>waarden blijkt thermische naverbranding<br />
<strong>voor</strong>al geschikt indien <strong>het</strong> ventilatiedebiet <strong>be</strong>perkt kan gehouden worden door een<br />
goede afsluiting van de baden, bakken, autoclaven en –<strong>voor</strong>al- droogzones.<br />
Enerzijds <strong>be</strong>perkt dit de dimensionering en dus ook de kostprijs van de installatie,<br />
anderzijds wordt hierdoor ook een te sterke verdunning van de afgassen<br />
vermeden.<br />
Implementatiegraad<br />
Naverbranding zal in de loop van 2003 geïnstalleerd worden in <strong>het</strong><br />
creosoterings<strong>be</strong>drijf Woodprotect (Woodprotect, 2003).<br />
Rendement<br />
Het verwijderingsrendement van een thermische naverbrander ligt algemeen<br />
hoger dan 90%. In principe kunnen rendementen groter dan 98% <strong>be</strong>reikt worden.<br />
Kostprijs<br />
Investering:<br />
De investering <strong>voor</strong> een regeneratieve naverbrander met een capaciteit van<br />
10.000 m 3/uur <strong>be</strong>draagt typisch 300.000 – 500.000 €. Indien de<br />
solventhoudende dampen <strong>naar</strong> een <strong>be</strong>staande stookinstallatie afgeleid<br />
worden, zijn de investeringskosten aanzienlijk lager. Ze <strong>be</strong>perken zich tot de<br />
buisleidingen die nodig zijn om de afgassen tot bij de stookketel te leiden.<br />
De grootteorde van de investering varieert van 10.000 tot 100.000 €.<br />
Werking:<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten <strong>be</strong>staan <strong>voor</strong>namelijk uit <strong>het</strong> verbruik aan<br />
elektriciteit (150 – 250 kW <strong>voor</strong> 50.000 Nm³/u) en aardgas. Aardgas is<br />
in principe enkel vereist <strong>voor</strong> de opstartfase. Daarna werkt <strong>het</strong> systeem<br />
autotherm.<br />
Besparingen:<br />
Het gebruik van een regeneratief systeem kent geen relevante<br />
<strong>be</strong>sparingen. Bij een recuperatief systeem waarbij de <strong>VOS</strong>-dampen als<br />
brandstof worden gebruikt in de stookketel, is een <strong>be</strong>perkte <strong>be</strong>sparing<br />
op klassieke brandstof mogelijk.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
146
Interdependentie<br />
Naverbranding zet de <strong>VOS</strong> om in CO2. Dit leidt tot een toename van <strong>het</strong><br />
broeikaseffect, dewelke enkel significant is in <strong>het</strong> geval extra brandstof moet<br />
bijgestookt worden om <strong>het</strong> verbrandingsproces op gang te houden.<br />
In <strong>het</strong> geval waarbij de <strong>VOS</strong>-dampen als verbrandings<strong>lucht</strong> worden gebruikt in de<br />
stookinstallatie, is <strong>het</strong> netto-effect op CO2-<strong>emissies</strong> nihil.<br />
9.4.3.3 Actief koolfiltratie van de afgassen<br />
Beschrijving<br />
Actief kooladsorptie kan gebruikt worden <strong>voor</strong> de verwijdering van verschillende<br />
verontreinigingen uit afgassen, onder meer koolwaterstoffen. Om een goede<br />
verwijdering mogelijk te maken dienen de afgassen een voldoende lang contact te<br />
heb<strong>be</strong>n met <strong>het</strong> sor<strong>be</strong>ns, in dit geval actief kool. In de meest <strong>voor</strong>komende<br />
configuratie voert men de afgassen door een vast <strong>be</strong>d of wervel<strong>be</strong>d.<br />
De verontreinigingen accumuleren in de poreuze structuur van de actief kool en<br />
worden aan de vaste fase gebonden, meestal door middel van relatief zwakke Van<br />
der Waals-krachten. Vermits <strong>het</strong> om een evenwichtsreactie gaat, is <strong>het</strong><br />
saturatiepunt onder meer afhankelijk van de selectiviteit <strong>voor</strong> de verontreiniging,<br />
de concentratie in de afgassen en de temperatuur. In sommige toepassingen kan<br />
men een <strong>be</strong>lading van 30 massa% <strong>be</strong>reiken.<br />
Bij saturatie van de actief kool dient men deze te vervangen. Door de relatief<br />
zwakke binding van de verontreinigingen is <strong>het</strong> ook mogelijk de actief kool te<br />
regenereren door middel van thermische desorptie, bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld met stoom. Actief<br />
koolfiltratie dient dan ook duidelijk als concentreringstechniek gezien te worden<br />
en niet als verwijderingstechniek. Off-site verwerking van de <strong>be</strong>laden actief kool is<br />
aangewezen <strong>voor</strong> kleinschalige <strong>be</strong>drijven, on-site regeneratie is zinvol <strong>voor</strong><br />
grootschalige <strong>be</strong>drijven.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De technische toepasbaarheid hangt onder meer af van volgende aspecten:<br />
De temperatuur van de te <strong>be</strong>handelen afgassen moet binnen de vork van 15<br />
tot 80 °C liggen. Daarnaast is een vochtgehalte van maximaal 70% gewenst;<br />
De adsorptie is een evenwichtsreactie. Om tot een aanvaardbaar rendement<br />
en <strong>be</strong>lading te komen, dient de <strong>VOS</strong>-concentratie in de afgassen minstens<br />
100 mg/m 3 te <strong>be</strong>dragen;<br />
Het te <strong>be</strong>handelen debiet <strong>be</strong>paalt de diameter van de adsorptiekolommen<br />
en dus de investeringskost. De werkingskost, in de vorm van <strong>het</strong> verbruik<br />
aan actief kool, hangt daarentegen niet af van <strong>het</strong> ventilatiedebiet maar van<br />
de massastroom.<br />
Rekening houdend met de rand<strong>voor</strong>waarden die aan de techniek gekoppeld zijn,<br />
blijkt actief koolfiltratie geschikt <strong>voor</strong> de na<strong>be</strong>handeling van de afgassen van<br />
dompelprocessen, indien <strong>het</strong> ventilatiedebiet door een goede afsluiting van de<br />
baden en bakken <strong>be</strong>perkt gehouden kan worden. Enerzijds <strong>be</strong>perkt dit de<br />
dimensionering van de filter, anderzijds wordt hierdoor ook een te sterke<br />
verdunning van de afgassen vermeden.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
147
Implementatiegraad<br />
Er zijn geen <strong>be</strong>drijven <strong>be</strong>kend, waar actief koolfiltratie als nageschakelde techniek<br />
<strong>voor</strong> <strong>het</strong> dompelproces wordt toegepast.<br />
Rendement<br />
Vermits actief-koolfiltratie steunt op een evenwichtsreactie, is <strong>het</strong> rendement<br />
afhankelijk van de concentratie in de afgassen.<br />
Kostprijs<br />
Investering:<br />
De investeringskosten hangen af van <strong>het</strong> te <strong>be</strong>handelen debiet, maar zijn in<br />
vergelijking met andere nageschakelde technieken relatief laag. Voor een filter<br />
met een capaciteit van 5.000 Nm³/u <strong>be</strong>draagt deze ongeveer 25.000 € (InfoMil,<br />
1999)<br />
Werking:<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten <strong>voor</strong> een installatie zonder regeneratie <strong>be</strong>staan<br />
<strong>voor</strong>namelijk uit de aankoop en verwerking van de actief kool en<br />
slechts in mindere mate uit <strong>het</strong> energieverbruik en <strong>het</strong> onderhoud.<br />
Uitgaande van een maximale <strong>be</strong>lading van 10 massa% en een<br />
eenheidsprijs <strong>voor</strong> aanschaf en afvoer van <strong>het</strong> actief kool van ongeveer<br />
2 €/kg, wordt de werkingskost op 20.000 €/ton <strong>VOS</strong> geschat.<br />
Besparingen:<br />
De ingreep kent geen relevante <strong>be</strong>sparingen.<br />
9.5 KNELPUNTEN BIJ DE IMPLEMENTATIE VAN DE SOLVENTRICHTLIJN<br />
9.5.1 Relevante activiteiten<br />
Voor de sector van de houtverduurzaming zijn volgende activiteiten relevant:<br />
Rubriek<br />
VLAREM I<br />
Activiteit Drempelwaarde<br />
(verbruik oplosmiddelen<br />
in<br />
ton/jaar)<br />
59.9. Impregneren van houten oppervlakken:<br />
Elke activiteit waarbij een houtverduurzamingsmiddel in <strong>het</strong><br />
hout wordt gebracht 25 (Klasse 1)<br />
Iedere toepassing van houtverduurzamingsmiddel, ongeacht hun solventgehalte,<br />
valt onder de Solventrichtlijn, <strong>voor</strong> zover de drempelwaarde van 25 ton<br />
oplosmiddelenverbruik per <strong>be</strong>drijf en per jaar wordt overschreden. Bijgevolg<br />
komen zowel de activiteiten in aanmerking waarbij creosoot en solvent gebruikt<br />
worden, als die waarbij zoutoplossingen en emulsies worden toegepast.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
148
9.5.2 Emissiegrenswaarden<br />
Bijlage IIA van de solventrichtlijn vermeldt volgende emissiegrenswaarden <strong>voor</strong><br />
‘<strong>het</strong> impregneren van hout’:<br />
Activiteit Drempelwaarde<br />
(verbruik<br />
oplosmiddelen<br />
in ton/jaar)<br />
Impregneren<br />
van hout<br />
Emissiegrenswaarde<br />
in<br />
afgassen<br />
(mg C/Nm 3)<br />
Diffuse<br />
emissiegrenswaarde<br />
(percentage<br />
oplosmiddeleninput)<br />
Totale<br />
emissiegrensw<br />
aarden<br />
(kg/m³)<br />
Bijzondere<br />
<strong>be</strong>palingen<br />
> 25 100 (1) 45 11 (1) Geldt niet<br />
<strong>voor</strong><br />
impregneren<br />
met<br />
creosoot.<br />
Waterige zoutoplossingen<br />
Deze producten worden op grote schaal gebruikt (tot 20.000 ton per jaar). Als<br />
organische component <strong>be</strong>vatten deze oplossingen maximaal 1% solvent. Het<br />
verbruik van deze producten is verspreid over een groot aantal <strong>be</strong>drijven. Het is<br />
mogelijk dat er daarvan enkele een oplosmiddelenverbruik hoger dan 25 ton/jaar<br />
kennen. Precieze gegevens ontbreken echter.<br />
Solventgebaseerde producten<br />
Deze <strong>be</strong>vatten ongeveer 5% actieve <strong>be</strong>standdelen en 95% dragersolvent. Het<br />
verbruik in Vlaanderen zou zowat 220 ton <strong>be</strong>dragen, door een drietal <strong>be</strong>drijven.<br />
Het is dus erg waarschijnlijk dat ze alle drie de drempelwaarde <strong>voor</strong> toepassing<br />
van de Solventrichtlijn overschrijden.<br />
Emulsies<br />
Het jaarlijks verbruik aan emulsies in Vlaanderen ligt in de buurt van 230 ton. Als<br />
organische component <strong>be</strong>vatten deze oplossingen ongeveer 1% solvent. Het<br />
precieze aantal <strong>be</strong>drijven dat dergelijke producten gebruikt, is on<strong>be</strong>kend, maar <strong>het</strong><br />
is duidelijk dat geen enkel daarvan de drempelwaarde <strong>voor</strong> toepassing van de<br />
Solventrichtlijn overschrijdt.<br />
Creosoten<br />
Van deze producten worden jaarlijks in Vlaanderen nog meer dan 400 ton<br />
verbruikt, en dit door één enkel <strong>be</strong>drijf. Het Type B creosoot dat momenteel<br />
gebruikt wordt, <strong>be</strong>vat 10% NM<strong>VOS</strong>. De drempelwaarde <strong>voor</strong> toepassing van de<br />
Solventrichtlijn wordt met andere woorden in <strong>be</strong>perkte mate overschreden.<br />
9.5.3 Controle op de naleving van de emissiegrenswaarden<br />
De opvolging van de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> kan ge<strong>be</strong>uren door <strong>het</strong> opmaken van een<br />
solventbalans. Dit is in feite een boekhouding van in- en uitgaande<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
149
solventstromen. Het verschil tussen <strong>be</strong>iden vertegenwoordigt dan de<br />
solventemissie (zowel de geleide als de diffuse).<br />
9.5.3.1 Solventgebaseerde producten<br />
Ervan uitgaand dat houtverduurzaming met solventgebaseerde producten<br />
plaatsvindt in vacuümdrukinstallaties, dat de droging ge<strong>be</strong>urt op een niet van de<br />
buiten<strong>lucht</strong> afgesloten plaats, en dat verder geen nageschakelde technieken<br />
worden toegepast, kan de balans (zie Deel 1, punt 1.2.2.) <strong>voor</strong> de sector<br />
‘Solventgebaseerde Houtverduurzaming’ vereenvoudigd worden tot:<br />
I1 + I2 = O1 + O3 + O4<br />
Volgende verantwoording kan men aanhalen <strong>voor</strong> de verwaarlozing van O2, O5,<br />
O6, O7, O8 en O9:<br />
O2: Bij <strong>het</strong> proces van de houtverduurzaming komt geen afvalwater vrij;<br />
O5: Er gaan geen organische oplosmiddelen en/of organische verbindingen<br />
verloren door chemische of fysische reacties, noch door verbranding of een<br />
andere vorm van afgassenzuivering;<br />
O6: Bij <strong>het</strong> proces van de houtverduurzaming komen geen substantiële<br />
hoeveelheden solventhoudend afval vrij;<br />
O7: Geen van de gebruikte organische oplosmiddelen wordt als zodanig of<br />
in preparaten met handelswaarde verkocht;<br />
O8: Alle organische oplosmiddelen die <strong>voor</strong> hergebruik worden<br />
teruggewonnen worden ook effectief in <strong>het</strong> proces ingebracht;<br />
O9: Alle <strong>emissies</strong> zijn toe te wijzen aan de bovengenoemde O-posten.<br />
Hieruit volgt de totale emissie:<br />
O1 + O4 = I1 +I2 – O3<br />
Deze formule wordt door alle <strong>be</strong>drijven als basis <strong>voor</strong> hun solventbalans<br />
gehanteerd. In een eerste <strong>be</strong>nadering is de totale emissie gelijk aan de totale input.<br />
Deze <strong>be</strong>nadering wordt, afhankelijk van de concrete <strong>be</strong>drijfsvoering, verder<br />
verfijnd door <strong>het</strong> gebruik van de aftrekpost O3.<br />
INPUT OUTPUT<br />
Totale emissie<br />
O1 + O4<br />
Totaal aankoop solventhoudende<br />
producten<br />
I1 Bedrijf<br />
Totaal recuperatie solvent Residu’s in<br />
houdende producten verduurzaamde producten<br />
I2 O3<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
150
Figuur 10 Solventbalans <strong>voor</strong> een typisch solventverduurzamings<strong>be</strong>drijf<br />
9.5.3.2 Creosoten<br />
Het enige <strong>be</strong>drijf dat houtverduurzaming met creosoten toepast, voert dit (vanaf<br />
2003) uit in een vacuümdrukinstallatie met naverbranding, en met droging op een<br />
niet van de buiten<strong>lucht</strong> afgesloten plaats. Bijgevolg kan de balans (zie Deel 1, punt<br />
1.2.2.) <strong>voor</strong> de deelsector ‘Creosotering’ vereenvoudigd worden tot:<br />
I1 + I2 = O1 + O3 + O4 + O5<br />
Volgende verantwoording kan men aanhalen <strong>voor</strong> de verwaarlozing van O2, O6,<br />
O7, O8 en O9:<br />
O2: Bij <strong>het</strong> proces van de creosotering komt geen afvalwater fractie vrij;<br />
O6: Bij <strong>het</strong> proces van de creosotering komen geen substantiële<br />
hoeveelheden solventhoudend afval vrij;<br />
O7: Geen van de gebruikte organische oplosmiddelen wordt als zodanig of<br />
in preparaten met handelswaarde verkocht;<br />
O8: Alle organische oplosmiddelen die <strong>voor</strong> hergebruik worden<br />
teruggewonnen worden ook effectief in <strong>het</strong> proces ingebracht;<br />
O9: Alle <strong>emissies</strong> kunnen toegewezen worden aan de bovengenoemde Oposten.<br />
Hieruit volgt de totale emissie:<br />
O1 + O4 = I1 +I2 – O3 – O5<br />
In een eerste <strong>be</strong>nadering is de totale emissie gelijk aan de totale input. Deze<br />
<strong>be</strong>nadering wordt, afhankelijk van de concrete <strong>be</strong>drijfsvoering, verder verfijnd<br />
door <strong>het</strong> gebruik van de aftrekposten O3 en O5.<br />
INPUT OUTPUT<br />
Totale emissie<br />
O1 + O4<br />
Totaal aankoop solvent- Vernietiging door<br />
houdende producten naverbranding<br />
I1 Bedrijf O5<br />
Totaal recuperatie solvent Residu’s in<br />
houdende producten verduurzaamde producten<br />
I2 O3<br />
Figuur 11 Solventbalans <strong>voor</strong> een typisch creosoterings<strong>be</strong>drijf<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
151
9.5.4 Operationele knelpunten<br />
Uit punt 9.5.2 blijkt dat de creosotering relevant is in verband met de toepassing<br />
van de Solventrichtlijn. Mogelijk valt ook <strong>het</strong> gebruik van solventgebaseerde<br />
producten in <strong>be</strong>paalde <strong>be</strong>drijven onder <strong>het</strong> toepassingsgebied.<br />
9.5.4.1 Solventgebaseerde producten<br />
9.5.4.2 Creosoten<br />
9.6 CONCLUSIE<br />
Voor de <strong>be</strong>drijven die solventen toepassen in hoeveelheden boven de<br />
drempelwaarde van 25 ton per jaar, is de naleving van de emissiegrenswaarde in<br />
de afgassen (100 mg/Nm³) enkel mogelijk door naschakeling van een geschikte<br />
verwijderingstechniek.<br />
Voor de naleving van de totale emissiegrenswaarde van 11 kg/m³ geldt dezelfde<br />
<strong>be</strong>schouwing. Het productverbruik varieert immers tussen 40 en 60kg/m³, met een<br />
solventgehalte van 95%. Dit resulteert in een solventgebruik van 38 à 57 kg/m³.<br />
Enkel door toepassing van emissiereductiemaatregelen kan dit cijfer <strong>be</strong>neden de<br />
totale emissiegrenswaarde gebracht worden.<br />
Het niet-overschrijden van <strong>het</strong> maximale percentage diffuse <strong>emissies</strong> stelt in<br />
principe geen probleem, <strong>voor</strong> zover één of andere vorm van emissiegeleiding<br />
<strong>voor</strong>zien is. Een vacuümdrukinstallatie <strong>be</strong>antwoordt aan deze vereisten. Voor<br />
<strong>be</strong>drijven die de dompeltechniek toepassen, volstaat een eenvoudige<br />
<strong>lucht</strong>afzuiging boven de dompelbaden, drenkbakken en droogzones.<br />
Voor creosoterings<strong>be</strong>drijven is de emissiegrenswaarde van 100 mg C/Nm³ niet<br />
geldig. Bijgevolg is enkel de totale emissiegrenswaarde van 11 kg/m³ van<br />
toepassing.<br />
De naleving van de totale emissiegrenswaarde van 11 kg/m³ stelt geen enkel<br />
probleem. Het creosootverbruik ligt typisch in de buurt van 85kg/m³, met een<br />
solventgehalte van 10%. Dit resulteert in een solventgebruik van 8,5 kg/m³. Zelfs<br />
zonder toepassing van emissiereductiemaatregelen ligt dit cijfer <strong>be</strong>duidend lager<br />
dan de totale emissiegrenswaarde.<br />
De houtverduurzaming kan niet zozeer gezien worden als een sector, maar eerder<br />
als een activiteit die door diverse <strong>be</strong>drijven uit de houtverwerkingssector wordt<br />
toegepast. Het totaal aantal <strong>be</strong>drijven die verduurzaming toepassen wordt <strong>voor</strong><br />
België geschat op 250. Slechts een zeer <strong>be</strong>perkt aantal is hierin gespecialiseerd.<br />
Inzake <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> zijn zowel verduurzamingsprocessen door middel van<br />
zoutoplossingen als door middel van solventen relevant. Het eerste is relevant<br />
omwille van <strong>het</strong> massale verbruik, <strong>het</strong> tweede wegens <strong>het</strong> solventgehalte.<br />
Verduurzaming door middel van creosoot is minder relevant,omdat <strong>het</strong> aantal<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
152
edrijven dat dit laatste proces nog uitvoert sterk is teruggelopen. Momenteel is er<br />
in Vlaanderen nog één <strong>be</strong>drijf dat creosoteert door middel van<br />
vacuümdrukinstallaties. De <strong>emissies</strong> uit de sector <strong>be</strong>dragen maximaal 455 ton/jaar<br />
(som van diffuse en geleide <strong>emissies</strong> uit individuele activiteiten).<br />
Brongerichte emissiereductiemaatregelen vinden <strong>voor</strong>namelijk toepassing in<br />
houtverduurzamingsactiviteiten op basis van solventhoudende verduurzamingsproducten.<br />
Als alternatief <strong>voor</strong> de solventgebaseerde producten werden waterige<br />
emulsies van biociden ontwikkeld, en op grote schaal geïmplementeerd. Enkel de<br />
<strong>be</strong>handeling van droog hout met emulsies is niet altijd mogelijk, wegens de<br />
zwelling die hierbij kan optreden. In deze gevallen kan een vacuümdrukinstallatie<br />
zorgen <strong>voor</strong> <strong>het</strong> geleiden en –in <strong>be</strong>perkte mate- reduceren van <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>. Deze<br />
techniek wordt toegepast door één van de drie <strong>be</strong>drijven in Vlaanderen die nog<br />
solventgebaseerde verduurzaming toepassen. Als nageschakelde technieken zijn<br />
condensatie, naverbranding en actief koolfiltratie mogelijk. Het enige <strong>be</strong>drijf in<br />
Vlaanderen dat nog creosoteert, gaat thermische naverbranding toepassen in de<br />
loop van 2003.<br />
De creosotering, en mogelijk ook de toepassing van solventgebaseerde producten,<br />
zijn relevant in verband met de toepassing van de Solventrichtlijn. Voor deze<br />
toepassingen is de naleving van de emissiegrenswaarde in de afgassen en van de<br />
totale emissiegrenswaarde mogelijk mits overschakeling van solventgebaseerde<br />
producten <strong>naar</strong> emulsies of zoutoplossingen. Een andere mogelijkheid is de<br />
naschakeling van een geschikte verwijderingstechniek. Het niet-overschrijden van<br />
<strong>het</strong> maximale percentage diffuse <strong>emissies</strong> stelt in principe geen probleem, <strong>voor</strong><br />
zover één of andere vorm van emissiegeleiding <strong>voor</strong>zien is. Voor<br />
creosoterings<strong>be</strong>drijven is de emissiegrenswaarde van 100 mg C/Nm³ niet geldig.<br />
Zij dienen enkel een totale emissiegrenswaarde van 11kg/m³, en een maximaal<br />
percentage diffuse <strong>emissies</strong> van 45% te respecteren. Dit stelt geen enkel probleem.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
153
10. PAPIER EN KARTONPRODUCTIE<br />
10.1 SECTORBESCHRIJVING<br />
In Vlaanderen zijn een achttal fabrikanten van papier en karton gevestigd.<br />
Onderstaande ta<strong>be</strong>l geeft een overzicht, met aanduiding van <strong>het</strong> geproduceerd<br />
type papier en <strong>het</strong> type grondstof (‘pulp’ of ‘papierdeeg’). De <strong>be</strong>treffende<br />
<strong>be</strong>drijven worden vertegenwoordigd door de Vereniging van de Belgische<br />
Fabrikanten van Papierdeeg, Papier en Karton (Co<strong>be</strong>lpa).<br />
Bedrijf Type pulp Type geproduceerd papier<br />
Stora Enso<br />
Langerbrugge<br />
Oud papier (+ <strong>be</strong>perkte hoeveelheid<br />
mechanische pulp)<br />
Krantenpapier, ongestreken<br />
magazine<br />
Catala Oud papier Papier <strong>voor</strong> karton en golfkarton<br />
Coosemans Oud papier Compactkarton<br />
Oudegem Papier Oud papier Golf- en compactkarton<br />
St Léonard Oud papier Compactkarton<br />
Denaeyer papier Aangekocht op de internationale<br />
pulpmarkt<br />
Kim<strong>be</strong>rly-Clark Aangekocht op de internationale<br />
pulpmarkt<br />
Sappi Lanaken Mechanische pulp en<br />
aangekocht op de internationale<br />
pulpmarkt<br />
Gesiliconiseerd en basispapier<br />
<strong>voor</strong> zelfklevende toepassingen<br />
Sanitair en huishoudpapier<br />
Gestreken houtvrij en<br />
houthoudend<br />
Co<strong>be</strong>lpa meldt <strong>voor</strong> <strong>het</strong> jaar 2000 en <strong>voor</strong> Vlaanderen een productie van 1.084.400<br />
ton papier/karton. Hier<strong>voor</strong> werd 196.000 ton mechanische pulp aangemaakt. Het<br />
merendeel van de <strong>be</strong>drijven produceert pulp op basis van oud papier of koopt aan<br />
op de internationale pulpmarkt. Daarnaast wordt 213.000 ton niet-pulp materiaal<br />
gebruikt <strong>voor</strong> de vulling en afwerking. (Marc Baillie, Co<strong>be</strong>lpa, 2002)<br />
De GOM Bedrijvengids (2001) verwijst <strong>naar</strong> 190 <strong>be</strong>drijven in de papier- en<br />
kartonnijverheid (NACEBEL-code 21). Dit aantal omvat naast de producenten<br />
echter ook de papier- en kartonverwerkers.<br />
10.2 RELEVANTE PROCESSEN<br />
De productie van papier <strong>be</strong>staat uit volgende stappen:<br />
Pulpproductie;<br />
Bleken van de pulp;<br />
Papierproductie.<br />
Voor <strong>het</strong> pulpen <strong>be</strong>staan 2 verschillende processen, namelijk chemisch en<br />
mechanisch pulpen. Enkel mechanisch pulpen wordt in Vlaanderen toegepast.<br />
Daarnaast kan ook oud papier weer omgezet worden in papierdeeg.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
154
Bij mechanisch pulpen worden houtsnippers mechanisch <strong>be</strong>werkt, in functie van<br />
<strong>het</strong> vrijstellen van de vezels uit de houtmatrix. Stoom kan geïnjecteerd worden om<br />
dit proces te ondersteunen (thermo-mechanical pulping, TMP).<br />
In <strong>het</strong> TMP-proces verv<strong>lucht</strong>igt de geïnjecteerde stoom korte organische ketens<br />
(ethanol, azijnzuur, turpenen en pinenen) die in <strong>het</strong> hout aanwezig zijn, met name<br />
in de harsen. Dit kan tot <strong>emissies</strong> van <strong>VOS</strong> leiden. In de meeste gevallen wordt de<br />
afgeblazen stoom vervolgens, in functie van warmterecuperatie, gecondenseerd in<br />
warmtewisselaars. Het condensaat wordt vervolgens <strong>be</strong>handeld in de<br />
waterzuiveringsinstallatie. Het grootste deel van de <strong>VOS</strong> zal op deze wijze via <strong>het</strong><br />
condensaat afgevoerd worden, een gedeelte wordt daadwerkelijk geëmitteerd.<br />
Aangezien de papierproductie verder enkel waterige processen inhoudt, ontstaan<br />
hierbij geen relevante <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> (IFARE en UG).<br />
Bleken van de pulp ge<strong>be</strong>urt niet in alle gevallen. Voor de productie van<br />
verpakkingspapier, uitgaande van oud papier bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld, is er geen bleking<br />
nodig.<br />
Verder wordt <strong>voor</strong> de verwerking tot karton gebruik gemaakt van lijmen. Zowel<br />
Co<strong>be</strong>lpa als Fetra geven aan dat men hier<strong>voor</strong> uitsluitend watergebaseerde<br />
producten aanwendt. Deze activiteit kent dus eveneens geen relevante <strong>emissies</strong>.<br />
10.3 EMISSIEGEGEVENS<br />
De EIL <strong>be</strong>vat cijfers <strong>voor</strong> Sappi Lanaken en Oudegem Papier. Het gaat echter<br />
uitsluitend om de <strong>emissies</strong> van stookinstallaties.<br />
IFARE vermeldt <strong>voor</strong> de pulp- en papierproductie een emissiefactor van 544 -<br />
2.230 g <strong>VOS</strong>/ton papier. De hoogste waarde <strong>be</strong>treft <strong>het</strong> Kraft-proces, wat niet in<br />
Vlaanderen wordt toegepast. In de BREF <strong>voor</strong> de ‘Pulp and Paper Industry’ wordt<br />
<strong>voor</strong> mechanisch pulpen een emissiefactor van 1.000 g/ton pulp opgegeven.<br />
Toegepast <strong>voor</strong> Vlaanderen levert dit een emissie van 196 ton/jaar.<br />
Co<strong>be</strong>lpa geeft aan dat metingen die bij twee Vlaamse <strong>be</strong>drijven in Vlaanderen<br />
werden uitgevoerd, <strong>voor</strong> <strong>het</strong> TMP-proces een emissiefactor van 36 g <strong>VOS</strong>/ton<br />
opleverden. Deze waarde ligt aanzienlijk lager dan de in de BREF vermelde<br />
emissiefactor, waardoor de <strong>be</strong>rekende emissie van 196 ton/jaar een overschatting<br />
vormt. Dit is wellicht een gevolg van de doorgedreven condensatie van de<br />
stoomfase, die <strong>be</strong>ide <strong>be</strong>drijven uitvoeren. Mogelijk treden ook in <strong>be</strong>perkte mate<br />
diffuse <strong>emissies</strong> op, onder meer in de vorm van stoomlekken. (Marc Bailli,<br />
Co<strong>be</strong>lpa, 2002)<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
155
10.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN<br />
10.5 CONCLUSIE<br />
De <strong>voor</strong>naamste brongerichte maatregel <strong>be</strong>staat uit de condensatie van de stoom,<br />
die uit <strong>het</strong> TMP-proces afgeblazen wordt. Dit is, <strong>voor</strong>al gedreven door de<br />
warmterecuperatie, in de twee relevante <strong>be</strong>drijven in Vlaanderen<br />
geïmplementeerd en in sterke mate geoptimaliseerd.<br />
Op vlak van good housekeeping is <strong>voor</strong>al <strong>het</strong> <strong>voor</strong>komen van stoomlekken, die<br />
een bron van diffuse <strong>emissies</strong> vormen, <strong>be</strong>langrijk.<br />
Een achttal <strong>be</strong>drijven in Vlaanderen zijn actief in de productie van papier en<br />
karton.<br />
Inzake <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> is <strong>voor</strong>al <strong>het</strong> thermo-mechanisch verpulpen van<br />
houtsnippers relevant. Stoom die uit <strong>het</strong> proces afgeblazen wordt, kan in <strong>het</strong> hout<br />
aanwezige v<strong>lucht</strong>ige verbindingen afvoeren. Twee Vlaamse <strong>be</strong>drijven voeren dit<br />
proces uit.<br />
De totale emissie wordt op basis van de in de BREF ‘Pulp and Paper Industry’<br />
vermelde emissiefactor geschat op 196 ton/jaar. Metingen die door de Vlaamse<br />
<strong>be</strong>drijven werden uitgevoerd geven echter aan dat deze waarde een overschatting<br />
vormt. Beide <strong>be</strong>drijven voeren met name een doorgedreven condensatie van de<br />
stoomfase uit.<br />
Een verder reductie<strong>potentieel</strong> is volgens Co<strong>be</strong>lpa niet aanwezig.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
156
11. AFVULLEN VAN VERPLAATSBARE RECIPIËNTEN<br />
11.1 SECTORBESCHRIJVING<br />
Het afvullen van verplaatsbare recipiënten ge<strong>be</strong>urt meestal met petroleumgassen<br />
zoals propaan en butaan, dewelke als v<strong>lucht</strong>ige fractie uit de destillatie van ruwe<br />
petroleum vrijkomen. Zij worden zowel onder gecomprimeerde (druk) vorm, als<br />
onder de vorm van cryogene vloeistof opgeslagen. Men spreekt dan over<br />
Liquified Petroleum Gas (=LPG).<br />
De sector van <strong>het</strong> afvullen van verplaatsbare recipiënten is zeer specifiek. Slechts<br />
een 50-tal <strong>be</strong>drijven in België is hier specifiek mee <strong>be</strong>zig (Shell, 2003). Meer<br />
gedetailleerde informatie ontbreekt, aangezien <strong>het</strong> vullen van verplaatsbare<br />
recipiënten niet als aparte activiteit <strong>be</strong>schouwd wordt, maar opgenomen is onder<br />
NACE-Bel Code 51510, “Groothandel in vaste, vloeibare en gasvormige<br />
brandstoffen”.(NIS, 2003)<br />
11.2 RELEVANTE PROCESSEN<br />
Het vullen van verplaatsbare recipiënten <strong>be</strong>staat in wezen uit <strong>het</strong> overbrengen<br />
van een fractie (vloeibaar gemaakt) gas vanuit een grote opslagtank <strong>naar</strong> <strong>het</strong><br />
mobiele recipiënt. Dit ge<strong>be</strong>urt via een leiding met tussengeschakelde pomp. Bij<br />
elke nieuwe vulling wordt de leiding aan- en afgekoppeld. Het vulproces kan<br />
semi-automatisch verlopen, wanneer de te vullen flessen op een ronddraaiend<br />
plateau worden gezet, en <strong>voor</strong>bij de vulkoppeling komen, in plaats van de<br />
vulleiding telkens <strong>naar</strong> de fles te brengen.<br />
De grote opslagtanks, die de vorm aannemen van sferen of horizontale houders,<br />
worden op hun <strong>be</strong>urt gevuld vanuit tankwagens, -wagons of –schepen.<br />
11.3 EMISSIEGEGEVENS<br />
In <strong>het</strong> vulproces van verplaatsbare recipiënten kunnen propaan- en<br />
butaan<strong>emissies</strong> vrijkomen tijdens de volgende processtappen:<br />
Het afkoppelen van de vultang van <strong>het</strong> verplaatsbare recipiënt;<br />
Het afkoppelen van de losarm van de vrachtwagen na lossing/lading<br />
Het aflaten van de niet-bruikbare vloeistofrestanten uit de grote<br />
opslagtank. Deze vloeistof <strong>be</strong>staat uit een kleine fractie oleofinen en water.<br />
Onvermijdelijk komt bij deze drainage een kleine hoeveelheid gas vrij;<br />
In geval van overdruk in de grote opslagtank. Wanneer dit zich accidenteel<br />
<strong>voor</strong>doet, gaat een overdrukventiel open, met gasemissie tot gevolg.<br />
Bij de eerste twee processtappen is de hoeveelheid emissie per handeling vrij laag,<br />
maar de frequentie van de handelingen erg hoog, terwijl in de twee laatste<br />
processtappen <strong>het</strong> omgekeerde geldt.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
157
Aangaande de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> uit de individuele stappen, alsook uit de globale<br />
procesvoering zijn echter geen gegevens <strong>be</strong>kend.<br />
11.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN<br />
11.4.1 Brongerichte maatregelen<br />
11.4.1.1 Plaatsen van overvul<strong>be</strong>veiliging<br />
Beschrijving<br />
Een overvul<strong>be</strong>veiliging kan <strong>be</strong>staan uit een electronische weegschaal, die continu<br />
de massa van recipiënt en vulling opvolgt, en die een signaal geeft <strong>naar</strong> een<br />
afsluiter zodra een <strong>voor</strong>af ingestelde massa wordt <strong>be</strong>reikt. De vulling wordt dan<br />
automatisch stopgezet. De <strong>be</strong>veiliging ge<strong>be</strong>urt op twee niveaus (Shell, 2003): eerst<br />
een hoog niveau-signaal, desgevallend gevolgd door een hoog hoog niveaualarm.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Het gaat om een vrij eenvoudige installatie die gemakkelijk toepasbaar is. Het is<br />
wel noodzakelijk telkens de precieze inhoud van <strong>het</strong> recipiënt alsook <strong>het</strong> juiste<br />
soortelijk gewicht van <strong>het</strong> vulgas te kennen. Dit laatste kan variëren in functie van<br />
de temperatuur. Daarom wordt in de praktijk, conform de wettelijke<br />
<strong>voor</strong>schriften, steeds een zekere veiligheidsmarge genomen op <strong>het</strong> maximale<br />
volume.<br />
Implementatiegraad<br />
Volgens VLAREM dienen alle tanks van dergelijke vorm van overvul<strong>be</strong>veiliging<br />
<strong>voor</strong>zien te zijn. De implementatiegraad <strong>be</strong>draagt dus 100%.<br />
Rendement<br />
Indien correct afgesteld, <strong>be</strong>nadert <strong>het</strong> rendement 100%.<br />
Kostprijs<br />
Overvul<strong>be</strong>veiligingsinstallaties worden standaard <strong>voor</strong>zien in vulstations.<br />
Afzonderlijke prijsgegevens zijn dan ook niet <strong>be</strong>kend.<br />
Interdependentie<br />
Geen.<br />
11.4.1.2 Leegdrukken van tanks door middel van water<br />
Beschrijving<br />
Grote afvulbare recipiënten worden bij de klant leeggemaakt door middel van een<br />
compressor. Op deze manier kan de tank maximaal geledigd worden tot een<br />
restdruk van 1 à 2 bar bij omgevingstemperatuur (20°C). In die situatie blijft echter<br />
nog ongeveer 10% van de gashoeveelheid (in gasvorm) achter (FEBUPRO, 1999).<br />
In de klassieke toepassing worden deze tanks daarna gevuld met stikstof, teneinde<br />
een explosieveilig transport te garanderen. Na aankomst op <strong>het</strong> vulstation zet men<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
158
de gaskraan open om de laatste resten te verwijderen door evaporatie. Hierbij<br />
komen de gassen vrij in de omgevings<strong>lucht</strong>.<br />
Het leegdrukken van deze tanks door middel van water, en de afvoer van de<br />
gasresten <strong>naar</strong> een fakkel of <strong>naar</strong> een gasrecuperatietank kan deze <strong>emissies</strong><br />
grotendeels ongedaan maken (Shell, 2003). Het gerecupereerde gas kan men<br />
achteraf gebruiken om nieuwe of herkeurde tanks te <strong>be</strong>gassen. Het <strong>be</strong>gassen van<br />
een tank is de stap die de vulling met vloeibaar petroleumgas <strong>voor</strong>afgaat.<br />
Het leegdruk-water wordt gerecirculeerd. In de praktijk voegt men er een<br />
mercaptaanvanger aan toe. Zo is <strong>het</strong> mogelijk in één <strong>be</strong>weging de tank ook<br />
geurvrij te maken.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Het systeem is op zich eenvoudig toepasbaar. Wanneer men de gasresten wil<br />
hergebruiken in de vulinstallatie, moet men wel een watervanger tussenschakelen,<br />
die water en andere verontreinigingen opvangt.<br />
Implementatiegraad<br />
Het systeem van tanklediging door middel van water zal in <strong>het</strong> najaar van 2003<br />
geïmplementeerd zijn bij Shell. Over andere vulstations zijn geen gegevens<br />
<strong>be</strong>schikbaar.<br />
Rendement<br />
Het rendement van deze methode van tanklediging op <strong>het</strong> vlak van <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong><br />
<strong>be</strong>draagt 99,99% of meer (Shell, 2003).<br />
Kostprijs<br />
De kostprijs van dergelijke installatie is erg <strong>be</strong>perkt. Exclusief de watertank<br />
<strong>be</strong>draagt deze zowat 1.250 € (Shell, 2003). De prijs van een watertank van 3 m³ ligt<br />
in dezelfde grootteorde.<br />
Interdependentie<br />
Door de interactie met de polluenten in de restfractie van <strong>het</strong> vloeibare gas kan <strong>het</strong><br />
leegdruk-water vervuild raken. Mogelijk dringt zich dus op langere termijn een<br />
vervanging van <strong>het</strong> circulatiewater op en moet <strong>het</strong> vervuilde water gezuiverd<br />
worden.<br />
11.4.2 Nageschakelde technieken<br />
11.4.2.1 Absorptie - verbranding<br />
Beschrijving<br />
Bepaalde absorptievloeistoffen, die grotendeels <strong>be</strong>staan uit nafta (50 – 100%), en<br />
die verder nog sporen van vetalcoholethoxylaat en etherische oliën <strong>be</strong>vatten,<br />
heb<strong>be</strong>n een sterke neiging om propaan te absor<strong>be</strong>ren (WVT, 2003). De<br />
absorptiecapaciteit loopt op tot 50% van de eigen massa. De vloeistof kan dus<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
159
gebruikt worden om grote hoeveelheden met gas verontreinigde dampen te<br />
wassen.<br />
Het mengsel van de absorptievloeistof en de geabsor<strong>be</strong>erde gassen wordt tesamen<br />
verbrand.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Het systeem is eenvoudig toepasbaar, <strong>voor</strong> zover de te <strong>be</strong>handelen gasdebieten<br />
niet al te groot zijn. Men gebruikt hier<strong>voor</strong> immers een eenvoudige vorm van<br />
gaswasser die <strong>be</strong>staat uit een vloeistofkolom van 1,5 à 2m hoogte. Onderaan wordt<br />
<strong>het</strong> te wassen gas ingeblazen.<br />
Aangezien <strong>het</strong> gas, en de absorptievloeistof achteraf verbrand worden, verkiest<br />
men echter <strong>het</strong> systeem enkel toe te passen, waar <strong>het</strong> vereist is omwille van<br />
veiligheidsredenen (Shell, 2003). Het wordt bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld niet toegepast op de<br />
algemene afzuiging van de productiehal, omdat de nadelen <strong>voor</strong> <strong>het</strong> milieu<br />
(broeikasgas<strong>emissies</strong>: zie Interdependentie) wellicht groter zijn dan de <strong>voor</strong>delen.<br />
Implementatiegraad<br />
Het systeem werd recentelijk geïmplementeerd bij Shell. Over de andere<br />
gasvullers is geen informatie <strong>be</strong>kend.<br />
Rendement<br />
Het rendement <strong>be</strong>draagt 99% (Shell, 2003).<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
De investering in dergelijke eenvoudige gaswasser <strong>be</strong>draagt maximaal 1.000 €.<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
De aankoopprijs van de absorptievloeistof <strong>be</strong>draagt ongeveer 10 €/kg<br />
Eén kg absorptievloeistof kan tot 0,5 kg propaan opnemen. Dit<br />
vertegenwoordigt een gasvolume van 250 l, in onverdunde vorm.<br />
Besparingen:<br />
De maatregel levert geen <strong>be</strong>sparing op, tenzij de warmte van de verbranding<br />
van <strong>het</strong> afgewerkt product zou gerecupereerd worden.<br />
Interdependentie<br />
Het verbranden van de absorptievloeistof met <strong>het</strong> daarin opgeloste propaan leidt<br />
tot CO2-<strong>emissies</strong>, en draagt dus bij tot <strong>het</strong> broeikaseffect.<br />
11.4.2.2 Adsorptie-desorptie<br />
Beschrijving<br />
Een adsorptie-desorptie –installatie <strong>be</strong>staat uit twee parallel geschakelde<br />
kolommen, die <strong>be</strong>urtelings fungeren als adsorptie- en desorptiekolom. In de eerste<br />
kolom grijpt een overdracht plaats van de gaspartikels uit de afgassen <strong>naar</strong> een<br />
actief kool vulling. Zodra deze kolom verzadigd is, gaat ze in desorptie, en neemt<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
160
de andere kolom de adsorptiefunctie over. De desorptie ge<strong>be</strong>urt door creatie van<br />
een vacuüm. De gasdampen worden vervolgens afgevoerd <strong>naar</strong> een<br />
absorptiekolom. Over <strong>het</strong> pakkingmateriaal stroomt <strong>be</strong>nzine in een gesloten<br />
circuit. De gasdampen absor<strong>be</strong>ren, dankzij <strong>het</strong> intensieve contact in de <strong>be</strong>nzine.<br />
Deze <strong>be</strong>nzine kan als dusdanig toegepast worden als voertuigbrandstof.<br />
Het systeem wordt schematisch weergegeven in figuur Figuur 12:<br />
Figuur 12: Stroomschema van een absorptie-desorptie –installatie <strong>voor</strong> gasdampen<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Een dergelijk absorptie-desorptiesysteem vereist de aanwezigheid van een<br />
operationele <strong>be</strong>nzinetank, waaruit regelmatig <strong>be</strong>nzine wordt afgenomen <strong>voor</strong><br />
consumptie. Het gaat hierbij om tanks van de grootteorde die in olieraffinaderijen<br />
gebruikt worden. Bovendien mag de <strong>be</strong>nzine in de tank niet op laag niveau staan,<br />
op een ogenblik dat grote hoeveelheden gasdampen dienen verwerkt te worden.<br />
Implementatiegraad<br />
Het feit dat een operationele <strong>be</strong>nzinetank vereist is, tesamen met <strong>het</strong> feit dat <strong>het</strong><br />
over een grote en ingewikkelde installatie gaat, maakt toepassing van deze<br />
techniek enkel mogelijk in vulstations die met olieraffinaderijen verbonden zijn.<br />
Shell heeft dergelijke installatie gebouwd in Gent <strong>voor</strong> de recuperatie van<br />
<strong>be</strong>nzinedampen. De toepassing op propaan- of butaanhoudende gassen moet nog<br />
uitgetest worden.<br />
Rendement<br />
De absorptie-desorptie installatie <strong>voor</strong> <strong>be</strong>nzinedamp-recuperatie slaagt erin een<br />
inlaatconcentratie van 550 mg/ m³ te reduceren tot 1 à 2 mg/m³ (Shell, 2003). Dit is<br />
een rendement van meer dan 99%.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
De investeringskost <strong>voor</strong> een installatie met een laadcapaciteit van 1,5 à 2,0<br />
miljoen m³/jaar (max. 700 m³/u) <strong>VOS</strong>-houdend gas <strong>be</strong>draagt 2 miljoen € (Shell,<br />
2003).<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
161
Werking<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten worden <strong>be</strong>paald door de electriciteitskosten <strong>voor</strong> de<br />
compressoren, ventilatoren en pompen, en door de onderhoudskosten van<br />
de installatie.<br />
Besparingen:<br />
Het systeem levert <strong>be</strong>sparingen op, met name door de recuperatie van<br />
product, en door de recuperatie van accijnsrechten (Shell, 2003).<br />
Interdependentie<br />
Mogelijk kunnen de in de <strong>be</strong>nzine geabsor<strong>be</strong>erde gasdampen in een later stadium<br />
weer vrijkomen, bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld bij de <strong>be</strong>nzinepomp in een tankstation. In dat geval<br />
daalt <strong>het</strong> globale rendement inzake <strong>VOS</strong>-emissiereductie.<br />
11.4.2.3 Thermische naverbranding<br />
11.5 CONCLUSIES<br />
Beschrijving<br />
V<strong>lucht</strong>ige organische stoffen kan men door verbranding eenvoudig en vergaand<br />
afbreken, <strong>voor</strong>namelijk tot CO2 en H2O. De verbranding kan verschillende vormen<br />
aannemen, gaande van voeding aan een stoomketel of oven tot specifieke<br />
naverbrandingsinstallaties.<br />
Naverbranding is door <strong>het</strong> eenvoudig principe een uitermate robuuste en<br />
<strong>be</strong>trouwbare techniek. Verwijderingsrendementen van meer dan 90% zijn<br />
standaard, veelal wordt een rendement groter dan 98% <strong>be</strong>reikt.<br />
Nadeel is dat men aardgas moet bijstoken, wanneer de solventconcentratie<br />
onvoldoende hoog is. Thermisch regeneratieve naverbranders kunnen<br />
bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld pas autotherm functioneren vanaf een <strong>VOS</strong>-concentratie van 1-3<br />
g/m 3.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Omwille van dit laatste argument is thermische naverbranding niet geschikt <strong>voor</strong><br />
toepassing op de afgassen uit vulstations. Door aanpassing van <strong>het</strong><br />
ventilatiedebiet wordt de gasconcentratie steeds <strong>be</strong>neden explosieniveau<br />
gehouden, en dus ook <strong>be</strong>neden de grens <strong>voor</strong> autotherme naverbranding.<br />
Het afvullen van verplaatsbare recipiënten ge<strong>be</strong>urt meestal met vloeibaar<br />
gemaakte petroleumgassen (=Liquified Petroleum Gas =LPG).) De sector is zeer<br />
specifiek. Slechts een <strong>be</strong>perkt aantal <strong>be</strong>drijven in Vlaanderen is hierin actief.<br />
Tijdens <strong>het</strong> vulproces in <strong>het</strong> vulstation kunnen <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> <strong>voor</strong>namelijk<br />
vrijkomen tijdens <strong>het</strong> afkoppelen van de vulleiding van <strong>het</strong> verplaatsbare recipiënt<br />
bij <strong>het</strong> afkoppelen van de losarm van de vrachtwagen na lossing/lading, en tijdens<br />
<strong>het</strong> aflaten van de niet-bruikbare vloeistofrest uit de grote opslagtank.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
162
Aangaande de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> uit de individuele stappen, alsook uit de globale<br />
procesvoering zijn echter geen gegevens <strong>be</strong>kend.<br />
Als brongerichte maatregelen inzake emissiereducties zijn <strong>het</strong> plaatsen van<br />
overvul<strong>be</strong>veiligingen en gasdetecties reeds volledig geïmplementeerd, terwijl de<br />
techniek van <strong>het</strong> leegdrukken van tanks door middel van water als nieuw kan<br />
<strong>be</strong>schouwd worden. Op <strong>het</strong> vlak van nageschakelde technieken komt absorptie<br />
van de <strong>VOS</strong> in een absorptievloeistof, gevolgd door verbranding ervan, in<br />
aanmerking <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>handeling van kleine hoeveelheden afgassen. Adsorptiedesorptie<br />
in actief kool, gevolgd door absorptie in <strong>voor</strong> consumptie <strong>be</strong>stemde<br />
<strong>be</strong>nzine, is een techniek die geschikt is <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>handeling van zeer grote<br />
hoeveelheden <strong>VOS</strong>-<strong>be</strong>laden afgassen.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
163
12. AFVULLEN VAN SOLVENTEN EN SOLVENTHOUDENDE PRODUCTEN<br />
12.1 SECTORBESCHRIJVING<br />
Het afvullen van recipiënten met solventen of solventhoudende producten maakt<br />
deel uit van de industriële activiteiten waarin dergelijke producten worden<br />
aangemaakt. Het gaat hier onder meer om de productie van verf, vernis, drukinkt<br />
en lijmen. Deze activiteit kan dus niet <strong>be</strong>schouwd worden als een op zichzelf<br />
<strong>be</strong>staande sector, wat de sector<strong>be</strong>schrijving en de inschatting van de<br />
emissiegegevens <strong>be</strong>moeilijkt. Daarom zal <strong>voor</strong> deze sector de aandacht <strong>voor</strong>al<br />
toegespitst worden op de inventarisatie en evaluatie van mogelijke<br />
reductiemaatregelen.<br />
De vervaardiging van verf, vernis en drukinkt is ingedeeld onder NACE-BEL-code<br />
24.30. Het aantal <strong>be</strong>drijven met een hoofdactiviteit in deze sector <strong>be</strong>droeg volgens<br />
de GOM-<strong>be</strong>drijvengids 61 stuks in 1999. Hiervan zijn er enkele met een<br />
tewerkstelling van meer dan 500 personen. De vervaardiging van lijm valt onder<br />
de code 24.62. In 1999 telde deze sector 20 <strong>be</strong>drijven, waarvan eveneens enkele<br />
<strong>be</strong>drijven met een tewerkstelling van meer dan 500 personen. Volledigheidshalve<br />
dient nog de vervaardiging van etherische oliën (code 24.63) vermeld worden als<br />
bron van <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>. Deze telt echter slechts twee <strong>be</strong>drijven in Vlaanderen, en<br />
stelt bovendien slechts enkele tientallen personen tewerk.<br />
12.2 RELEVANTE PROCESSEN<br />
Het afvullen van recipiënten met solventen of solventhoudende producten omvat<br />
<strong>het</strong> overbrengen van <strong>het</strong> afgewerkte product vanuit de aanmaak- of mengtanks<br />
<strong>naar</strong> een door de afnemer gewenste verpakking. Die verpakking kan variëren van<br />
een busje van 50 ml tot een IBC (Intermediate Bulk Container) van 1.000 l. Het<br />
afvullen ge<strong>be</strong>urt meestal in een semi-automatisch proces, waarbij de bussen nog<br />
wel handmatig aan- en afgevoerd worden, maar waarbij <strong>het</strong> vullen, sluiten en<br />
etiketteren automatisch ge<strong>be</strong>uren (VITO, 1998). Bij <strong>het</strong> afvullen van deze<br />
recipiënten kunnen <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> vrijkomen.<br />
12.3 EMISSIEGEGEVENS<br />
Doordat deze activiteit wordt uitgevoerd in zeer diverse sectoren, is <strong>het</strong> moeilijk<br />
kwantitatieve emissiegegevens te verzamelen over <strong>het</strong> ‘afvullen van solventen’.<br />
Over de productie van verven en drukinkten zijn wel gegevens <strong>be</strong>schikbaar<br />
(VITO, 1998), zij <strong>het</strong> over <strong>het</strong> volledige productieproces, en niet over <strong>het</strong> afvullen<br />
als dusdanig. Deze gegevens kunnen dus in <strong>het</strong> kader van deze studie niet verder<br />
gebruikt worden.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
164
12.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN<br />
In deze paragraaf <strong>be</strong>schrijven we een aantal brongerichte maatregelen en<br />
nageschakelde technieken die toepasbaar zijn op de ‘sector’ van <strong>het</strong> afvullen van<br />
solventen en solventhoudende producten. Aangezien deze activiteit niet kan<br />
<strong>be</strong>schouwd worden als een op zichzelf <strong>be</strong>staande sector, <strong>be</strong>schikken wij echter niet<br />
over gegevens inzake implementatiegraad en inzake rendementen en kostprijzen<br />
die specifiek op deze activiteit van toepassing zijn. Daarom zal op deze punten<br />
niet worden ingegaan.<br />
12.4.1 Brongerichte maatregelen<br />
12.4.1.1 Gebruik van solventvrije alternatieven<br />
Beschrijving<br />
Voor een aantal producten <strong>be</strong>staan solventvrije of –arme alternatieven die<br />
eenzelfde werking garanderen als hun solventhoudende variant. Vele verfsoorten<br />
bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld zijn tegenwoordig water- in plaats van solventgebaseerd. Ook lijmen<br />
<strong>voor</strong> <strong>het</strong> vastkleven van vloer<strong>be</strong>kleding zijn solventvrij (www.vereniging-vnl.nl,<br />
2003).<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Voor vele toepassingen zijn waterige emulsies <strong>be</strong>schikbaar.<br />
Het feit dat toch nog solventgebaseerde producten worden toegepast, heeft te<br />
maken met volgende argumenten:<br />
Sommige inkten of lijmen, die op waterafstotende eindproducten worden<br />
toegepast, kunnen enkel door middel van een solventgebaseerde producten<br />
aangebracht worden;<br />
Solventgebaseerde producten geven in sommige toepassingen een kwalitatief<br />
<strong>be</strong>ter resultaat. De drager (<strong>het</strong> solvent) verdampt immers volledig, terwijl in<br />
watergebaseerde productens de dispergeermiddelen in de producten<br />
achterblijven;<br />
Er kan een hogere productiesnelheid gehaald worden in de toepassing van de<br />
verf of de lijm, omdat een solventgebaseerde producten sneller verdampt dan<br />
een watergebaseerde;<br />
Interdependentie<br />
Het aanmaken van verven, lijmen en drukinkten in een watergebaseerde oplossing<br />
kan leiden tot een grotere mate van watervervuiling, dan in <strong>het</strong> geval van solvent<br />
gebaseerde oplossingen.<br />
12.4.1.2 Afsluiten van solventhoudende recipiënten<br />
Beschrijving<br />
Deze maatregel <strong>be</strong>staat er enerzijds in om de aanmaak- of mengtank, waaruit <strong>het</strong><br />
solventhoudend product wordt opgepompt <strong>naar</strong> de vulinstallatie, af te sluiten van<br />
de omgevings<strong>lucht</strong>. Daarbij zorgt een ventiel <strong>voor</strong> <strong>het</strong> <strong>voor</strong>komen van onder- of<br />
overdruk.Anderzijds dient men de ontvangende recipiënten zo snel mogelijk na<br />
vulling af te sluiten. Hierdoor worden diffuse <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> vermeden.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
165
Technische toepasbaarheid<br />
Het afsluiten van de meng- of aanmaaktank stelt technisch geen probleem. Het<br />
oppompen van <strong>het</strong> solventhoudend product ge<strong>be</strong>urt immers door middel van een<br />
zuigleiding, dewelke via een gasdichte doorvoer in de tank wordt aangebracht.<br />
Ook <strong>het</strong> snel afsluiten van de ontvangende recipiënten na de vulling kan geen<br />
probleem opleveren.<br />
Het <strong>be</strong>lemmeren van <strong>emissies</strong> tijdens de vulling echter is minder vanzelfsprekend,<br />
zeker wanneer <strong>het</strong> verfpotten <strong>be</strong>treft met een dekseldiameter (bijna) zo<br />
groot als die van de romp van <strong>het</strong> blik. Hier moet men eerder grijpen <strong>naar</strong> een<br />
nageschakelde techniek <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>handeling van <strong>emissies</strong>.<br />
Interdependentie<br />
Geen.<br />
12.4.2 Nageschakelde technieken<br />
12.5 CONCLUSIE<br />
Wanneer de afvulzone van de recipiënten <strong>voor</strong>zien is van een <strong>lucht</strong>afzuiging,<br />
kunnen op de afgezogen <strong>lucht</strong> een aantal nageschakelde technieken worden<br />
toegepast, dewelke hierna worden opgesomd. Voor de (standaard)<strong>be</strong>schrijving<br />
van deze technieken verwijzen we <strong>naar</strong> eerdere hoofdstukken:<br />
- Condensatie: zie punt 1.4.2.2<br />
- Biologische gaswassing: zie punt 2.4.2.2<br />
- Actief koolfiltratie: zie punt 1.4.2.3<br />
- Biofiltratie: zie punt 3.4.2.1<br />
- Thermische naverbranding: zie punt 1.4.2.1<br />
Over de technische toepasbaarheid van elk van deze technieken kunnen geen<br />
eenduidige uitspraken gedaan worden, omdat de procesomstandigheden varieren<br />
in functie van de solventen die <strong>be</strong>handeld worden.<br />
Het afvullen van recipiënten met solventen of solventhoudende producten, zoals<br />
verf, vernis, drukinkt en lijmen maakt deel uit van de industriële activiteiten<br />
waarin dergelijke producten worden aangemaakt. Deze activiteit kan dus niet<br />
<strong>be</strong>schouwd worden als een op zichzelf <strong>be</strong>staande sector.<br />
Inzake <strong>VOS</strong>-emissie gegevens zijn dan ook geen relevante cijfers <strong>be</strong>schikbaar.<br />
De <strong>be</strong>langrijkste brongerichte emissiereductiemaatregel is de vervanging van<br />
solvent- door watergebaseerde producten. Verder kunnen <strong>emissies</strong> aan de bron<br />
<strong>be</strong>perkt worden door <strong>het</strong> afsluiten van <strong>voor</strong>namelijk aanmaak- en mengtanks. Als<br />
nageschakelde technieken komen <strong>voor</strong>namelijk condensatie, gaswassing door<br />
absorptie, adsorptie op actief kool, biofiltratie en thermische naverbranding in<br />
aanmerking. Welke van deze technieken <strong>het</strong> meest geschikt is, hangt af van de<br />
specifieke procesomstandigheden.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
166
13. LABORATORIA<br />
13.1 SECTORBESCHRIJVING<br />
Laboratoria kunnen op zichzelf <strong>be</strong>staan (ze voeren dan proefnemingen uit <strong>voor</strong><br />
externe opdrachtgevers) maar in de meeste gevallen hangen ze af van één of ander<br />
<strong>be</strong>drijf, medisch of onderzoeksinstituut. De op zichzelf <strong>be</strong>staande laboratoria zijn<br />
ingedeeld in NACE-BEL code 74.30 (Technische testen en analyses). De GOM<strong>be</strong>drijvengids<br />
vermeldt onder deze code 119 <strong>be</strong>drijven (met meer dan 5<br />
werknemers).<br />
De onderzoeksactiviteiten van deze laboratoria zijn zeer divers: ze gaan van<br />
mechanische testen over chemische en biochemische tot biologische testen. In<br />
<strong>be</strong>paalde proefnemingen worden solventen gebruikt, in andere niet. Het is dus<br />
onmogelijk een algemeen <strong>be</strong>eld op te hangen van processen en ermee<br />
samenhangende <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>. Voor deze sector zal de nadruk dan ook liggen op<br />
<strong>het</strong> <strong>voor</strong>stellen van mogelijke reductiemaatregelen <strong>voor</strong> de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>.<br />
13.2 RELEVANTE PROCESSEN<br />
Door de variëteit die er <strong>be</strong>staat in de activiteiten van de diverse laboratoria, is <strong>het</strong><br />
onmogelijk om de verschillende processen, waarbij solventen gebruikt worden, in<br />
detail te <strong>be</strong>schrijven.<br />
Algemeen gesteld, worden solventen <strong>voor</strong>namelijk gebruikt in de organische<br />
scheikunde en de biochemie, onder andere bij volgende activiteiten:<br />
Extracties (water/solvent of solvent/solvent): de te extraheren stof wordt<br />
overgedragen van <strong>het</strong> ene medium <strong>naar</strong> <strong>het</strong> andere. Veelal grijpt daarna<br />
een destillatie plaats om de gewenste stof af te zonderen. Dit kan leiden tot<br />
significante <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>;<br />
Als synthesemedium <strong>voor</strong> de aanmaak van allerlei organische<br />
componenten;<br />
Voor <strong>het</strong> spoelen van glaswerk: aangezien in de organische chemie per<br />
definitie met hydrofo<strong>be</strong> producten gewerkt wordt, dient men ook <strong>het</strong><br />
glaswerk te spoelen met een hydrofoob product. Meestal wendt men<br />
hier<strong>voor</strong> aceton aan.<br />
13.3 EMISSIEGEGEVENS<br />
Afhankelijk van <strong>het</strong> soort labo en zijn activiteit kunnen <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> vrijkomen.<br />
Door de variëteit die er <strong>be</strong>staat in laboratoria en de mogelijke verwevenheid met<br />
andere <strong>be</strong>drijfsactiviteiten, is <strong>het</strong> onmogelijk een concreet zicht te krijgen op de<br />
<strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
167
13.4 EMISSIEREDUCTIEMAATREGELEN<br />
13.4.1 Good housekeeping<br />
13.4.1.1 Afsluiten van solventhoudende vaten<br />
Beschrijving<br />
Na elk gebruik van een solventhoudend product is <strong>het</strong> aan te raden <strong>het</strong> vat of de<br />
fles, waarin deze producten opgeslagen zijn, terug af te sluiten. Hierdoor worden<br />
onnodige <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> vermeden.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De maatregel is zeer eenvoudig en breed toepasbaar, mits de nodige discipline<br />
vanwege <strong>het</strong> <strong>be</strong>dienend personeel.<br />
Implementatiegraad<br />
Over de implementatiegraad van deze maatregel kunnen geen zinnige cijfers<br />
vermeld worden, aangezien die volledig afhangen van de discipline van <strong>het</strong><br />
<strong>be</strong>diend personeel.<br />
Rendement<br />
Het rendement hangt onder meer af van de reductie in de openingstijd van de<br />
recipiënten, de flesopening van de recipiënten zelf, de v<strong>lucht</strong>igheid van <strong>het</strong><br />
solvent, enz.<br />
Kostprijs<br />
Nihil.<br />
Interdependentie<br />
Geen<br />
13.4.1.2 Centralisering afwas<br />
Beschrijving<br />
Een mogelijke manier om alleszins de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong> ten gevolge van <strong>het</strong> spoelen<br />
van recipiënten te bundelen, is <strong>het</strong> centraliseren van de afwas/spoel-activiteiten.<br />
Op die manier kan ook <strong>be</strong>spaard worden op <strong>het</strong> solventverbruik (<strong>voor</strong>namelijk<br />
aceton). De <strong>emissies</strong> uit de afwasmachine kunnen rechtstreeks aangekoppeld<br />
worden op een nageschakelde techniek.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Deze maatregel is principieel technisch toepasbaar. Hij kan er wel toe leiden dat<br />
<strong>het</strong> aantal verplaatsingen van <strong>het</strong> laboratoriumpersoneel tussen de werkpost en de<br />
centrale afwasinrichting toeneemt, en dat er een grotere <strong>be</strong>hoefte ontstaat aan<br />
glaswerk.<br />
Implementatiegraad<br />
Hierover zijn ons geen gegevens <strong>be</strong>kend.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
168
Rendement<br />
Vooral de <strong>be</strong>sparingen in <strong>het</strong> acetonverbruik leiden tot emissiereducties. Precieze<br />
cijfers ontbreken.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
De <strong>be</strong>langrijkste investering <strong>be</strong>treft een afwasmachine die afwast met<br />
solventen in plaats van met water. Dit <strong>be</strong>tekent dat zij explosievrij moet<br />
uitgevoerd zijn. Concrete kostprijsgegevens zijn ons niet <strong>be</strong>kend.<br />
Verder zal wellicht ook moeten geïnvesteerd worden in extra glaswerk ter<br />
aanvulling van <strong>het</strong> in de centrale afwas geïmmobiliseerde glaswerk.<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
Als werkingskost dient <strong>voor</strong>namelijk <strong>het</strong> electriciteitsverbruik van de<br />
afwasmachine vermeld. Aangezien hier geen water dient verwarmd te<br />
worden, zal deze kost eerder <strong>be</strong>perkt zijn.<br />
Besparingen:<br />
De <strong>be</strong>sparingen situeren zich <strong>voor</strong>namelijk op <strong>het</strong> vlak van <strong>het</strong><br />
acetonverbruik.<br />
Interdependentie<br />
Door <strong>het</strong> volledig leegmaken van de recipiënten vermijdt men <strong>be</strong>lanrijke <strong>VOS</strong><strong>emissies</strong><br />
bij de tank- en vatenreiniger.<br />
13.4.1.3 Werken onder de trekkast<br />
Beschrijving<br />
Een trekkast is een min of meer afgesloten ruimte op <strong>het</strong> werkblad van een<br />
labotafel, die permanent in lichte onderdruk wordt gehouden door middel van een<br />
afzuigventilator. Het openen en sluiten van de kast geschiedt via een glazen<br />
schuifraam. De trekkast is des te <strong>be</strong>ter afgesloten van de omgeving <strong>naar</strong>mate <strong>het</strong><br />
schuifraam meer gesloten is.<br />
Indien men alle <strong>be</strong>werkingen, waarbij solventdampen kunnen vrijkomen, uitvoert<br />
onder de trekkast, dan leidt dit tot een <strong>be</strong>langrijke reductie van de diffuse <strong>VOS</strong><strong>emissies</strong><br />
in de laboratoriumruimte. Het gaat hier om activiteiten zoals overhevelen<br />
van solventen, destilleren, solventextractie, en <strong>be</strong>paalde syntheses.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
De toepassing van de maatregel is op zich geen probleem, maar levert toch twee<br />
praktische <strong>be</strong>zwaren:<br />
Het uitvoeren van de <strong>be</strong>doelde handelingen vraagt bijkomende<br />
manipulaties, met name <strong>het</strong> overbrengen van recipiënten en toestellen van<br />
<strong>het</strong> vrijstaande werkblad <strong>naar</strong> de trekkast, en omgekeerd. Dit is echter een<br />
kwestie van discipline van <strong>het</strong> <strong>be</strong>diend personeel;<br />
De <strong>be</strong>schikbare ruimte onder een trekkast is <strong>be</strong>perkt. Dit geldt <strong>voor</strong>al<br />
wanneer erin destillatie-, extractie- of synthese-installaties zijn opgesteld.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
169
Implementatiegraad<br />
In <strong>het</strong> kader van de reglementering op de Ar<strong>be</strong>idsveiligheid zijn laboratoria die<br />
werken met solventen verplicht de concentraties aan solventen <strong>be</strong>neden de<br />
gezondheidsschadende en explosiegrenzen te houden. Het eenvoudigst kan dit<br />
ge<strong>be</strong>uren door <strong>het</strong> gebruik van trekkasten. Ofschoon de wetgeving <strong>het</strong> <strong>be</strong>schikken<br />
over en <strong>het</strong> gebruiken van een trekkast op zich niet verplicht, mag aangenomen<br />
worden dat alle laboratoria die met solventen werken, hiermee uitgerust zijn.<br />
Overeenkomstig hun veiligheids- en kwaliteitsprocedures verplichten laboratoria<br />
bovendien hun personeel om solventemitterende <strong>be</strong>werkingen uit te voeren onder<br />
de trekkast.<br />
Rendement<br />
Het rendement inzake <strong>VOS</strong>-emissie reductie is op zich nihil, omdat de eigenlijke<br />
reductie geschiedt door middel van een nageschakelde techniek.<br />
Wel geven trekkasten aan diffuse <strong>emissies</strong> een geleid karakter.<br />
Kostprijs<br />
Investering<br />
De investeringskost <strong>voor</strong> een trekkast, inclusief afzuigventilator, ligt in de<br />
grootteorde van 2.000 €.<br />
Werking<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten worden <strong>be</strong>paald door <strong>het</strong> electriciteitsverbruik <strong>voor</strong> de<br />
afzuigventilator, en <strong>voor</strong> de extra verlichting in de kast. Deze zijn dus<br />
verwaarloosbaar.<br />
Besparingen:<br />
De techniek levert geen relevante <strong>be</strong>sparingen op.<br />
Interdependentie<br />
Luchtafzuiging door middel van een trekkast is gericht op de na<strong>be</strong>handeling van<br />
de afgassen.<br />
13.4.2 Nageschakelde technieken<br />
Beschrijving<br />
Voor <strong>het</strong> principe van de actief kooladsorptie verwijzen we <strong>naar</strong> eerdere<br />
hoofdstukken, onder andere punt 1.4.2.3. Actief koolfiltratie wordt in laboratoria<br />
toegepast als nageschakelde techniek <strong>voor</strong> de zuivering van afgassen van<br />
trekkasten. Deze trekkasten kunnen onder twee vormen <strong>voor</strong>komen:<br />
Klassieke trekkasten, met afvoer van de afgassen <strong>naar</strong> de buiten<strong>lucht</strong>; in dat<br />
geval kunnen eventueel de afgassen van meerdere trekkasten verzameld<br />
worden en gezamenlijk door een actief koolfilter gestuurd worden.<br />
Ductless filtration cabinets (Applitek, 2003): dit zijn trekkasten waarbij de<br />
afgassen, na filtratie opnieuw in de laboruimte gestuurd worden. Zij<br />
worden <strong>voor</strong>namelijk gebruikt in gebouwen waar evacuatie <strong>naar</strong> buiten<br />
moeilijk is. Voor de filtratie van solventdampen wordt actief kool gebruikt.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
170
Technische toepasbaarheid<br />
De technische toepasbaarheid hangt onder meer met volgende aspecten samen:<br />
De temperatuur van de te <strong>be</strong>handelen afgassen 15 – 80 °C te <strong>be</strong>dragen.<br />
Daarnaast is een vochtgehalte van maximaal 70% gewenst;<br />
De adsorptie is een evenwichtsreactie. Om tot een aanvaardbaar rendement<br />
en <strong>be</strong>lading te komen, dient de <strong>VOS</strong>-concentratie in de afgassen minstens<br />
100 mg/m 3 te <strong>be</strong>dragen;<br />
Het te <strong>be</strong>handelen debiet <strong>be</strong>paalt de diameter van de adsorptiekolommen<br />
en dus de investeringskost. De werkingskost, in de vorm van <strong>het</strong> verbruik<br />
aan actief kool, hangt daarentegen niet af van <strong>het</strong> ventilatiedebiet maar van<br />
de massastroom.<br />
De wisselende <strong>VOS</strong>-concentraties in de afgassen, en de mogelijke aanwezigheid<br />
van andere polluenten kunnen een knelpunt vormen <strong>voor</strong> de goede werking van<br />
<strong>het</strong> actief kool.<br />
Implementatiegraad<br />
De zogenaamde ductless filtration cabinets zijn steeds <strong>voor</strong>zien van een actief<br />
koolfilter. Zij worden echter enkel toegepast in gebouwen waar evacuatie <strong>naar</strong><br />
buiten moeilijk is.<br />
Ook klassieke trekkasten kunnen uitgerust worden met een actief koolfilter, maar<br />
blijken dat in de praktijk veelal niet te zijn (Applitek, 2003).<br />
Rendement<br />
Vermits actief-koolfiltratie steunt op een evenwichtsreactie, is <strong>het</strong> rendement<br />
afhankelijk van de concentratie in de afgassen.<br />
Kostprijs<br />
Investering:<br />
De investeringskosten hangen af van <strong>het</strong> te <strong>be</strong>handelen debiet. Voor een<br />
<strong>lucht</strong>debiet van 1.000 Nm³/u moet gerekend worden op een investeringskost<br />
van 7.000 € (Logisticon, 1999)<br />
Werking:<br />
Kosten:<br />
De werkingskosten <strong>voor</strong> een installatie zonder regeneratie <strong>be</strong>staan<br />
<strong>voor</strong>namelijk uit de aankoop en verwerking van de actief kool en<br />
slechts in mindere mate uit <strong>het</strong> energieverbruik en <strong>het</strong> onderhoud.<br />
Uitgaande van een maximale <strong>be</strong>lading van 10 massa% en een<br />
rendement van 50%, wordt de werkingskost op 7,5 €/kg <strong>VOS</strong> geschat.<br />
Besparingen:<br />
De ingreep kent geen relevante <strong>be</strong>sparingen.<br />
Interdependentie<br />
Actief koolfiltratie is een concentreringstechniek, wat inhoudt dat de <strong>VOS</strong> na deze<br />
stap nog vernietigd dienen te worden. Off-site verwerking van actief kool houdt<br />
veelal verbranding in, wat aanleiding geeft tot emissie van CO2 en NOx.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
171
13.4.2.1 Thermische naverbranding<br />
13.5 CONCLUSIE<br />
Beschrijving<br />
V<strong>lucht</strong>ige organische stoffen kan men door verbranding eenvoudig en vergaand<br />
afbreken, <strong>voor</strong>namelijk tot CO2 en H2O. De verbranding kan verschillende vormen<br />
aannemen, gaande van voeding aan een stoomketel of oven tot specifieke<br />
naverbrandingsinstallaties.<br />
Naverbranding is door <strong>het</strong> eenvoudig principe een uitermate robuuste en<br />
<strong>be</strong>trouwbare techniek. Verwijderingsrendementen > 90% zijn standaard, veelal<br />
wordt een rendement > 98% <strong>be</strong>reikt.<br />
Nadeel is dat men aardgas moet bijstoken, wanneer de solventconcentratie<br />
onvoldoende hoog is. Thermisch regeneratieve naverbranders kunnen<br />
bij<strong>voor</strong><strong>be</strong>eld pas autotherm functioneren vanaf een <strong>VOS</strong>-concentratie van 1-3<br />
g/m 3.<br />
Technische toepasbaarheid<br />
Omwille van dit laatste argument is thermische naverbranding niet geschikt <strong>voor</strong><br />
toepassing op de afgassen uit laboratoria. De <strong>VOS</strong>-concentraties variëren zeer<br />
sterk, en meestal ligt de gasconcentratie <strong>be</strong>neden de grens <strong>voor</strong> autotherme<br />
naverbranding.<br />
Laboratoria kunnen op zichzelf <strong>be</strong>staan, maar in de meeste gevallen hangen ze af<br />
van één of ander <strong>be</strong>drijf, medisch of onderzoeksinstituut. De onderzoeksactiviteiten<br />
van deze laboratoria zijn zeer divers: ze gaan van mechanische testen<br />
over chemische en biochemische tot biologische testen. In <strong>be</strong>paalde proefnemingen<br />
worden solventen gebruikt, in andere niet. Het is dus onmogelijk een algemeen<br />
<strong>be</strong>eld op te hangen van processen en ermee samenhangende <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>.<br />
Voor deze sector lag de nadruk dan ook op <strong>het</strong> <strong>voor</strong>stellen van mogelijke<br />
reductiemaatregelen <strong>voor</strong> de <strong>VOS</strong>-<strong>emissies</strong>. Als brongerichte maatregel kan men<br />
<strong>het</strong> gebruik van solventvrije of solventarme alternatieven <strong>voor</strong>stellen. In de<br />
categorie “good housekeeping” zijn <strong>voor</strong>namelijk <strong>het</strong> sluiten van solventhoudende<br />
recipiënten na ieder gebruik, <strong>het</strong> correct <strong>be</strong>heer van afval, en <strong>het</strong> werken onder<br />
een trekkast van <strong>be</strong>lang. Deze trekkasten geven diffuse <strong>emissies</strong> een geleid<br />
karakter. Als nageschakelde techniek <strong>voor</strong> de <strong>be</strong>handeling van de afgassen komt<br />
<strong>voor</strong>namelijk actief koolfiltratie in aanmerking.<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. AMINAL, SECTIE LUCHT – PB 6323<br />
172
REFERENTIES<br />
Borremans D., CARGILL, e-mail dd.16/05/2003<br />
Borstlap P., IGEMO, Interview, 13/03/2003<br />
Bosmans B., BOSATEC, Telefoongesprek dd. 29/01/03<br />
Boswijk H.J., Nederlandse Brood- en Banketbakkers Ondernemers Vereniging (NBOV) ,Literatuurstudie Bakkerij, sch<br />
Briffaerts K., Sie<strong>be</strong>ns K., en Wouters G., VITO, ‘Technisch-economisch onderzoek <strong>naar</strong> de haalbaarheid en de impleme<br />
2000 (?)<br />
Cattoor T., CENTEXBEL, e-mail dd. 14/05/2003<br />
Cattoor T., CENTEXBEL, e-mail dd. 24/10/03<br />
CENTEXBEL, Lucht-enquete, Emissies van solventen bij coaten, 1999<br />
Ceulemans R. et al., ODE, Biomassa, info@ode.<strong>be</strong>, 2001<br />
CITEPA, EGTEI: Preservation of Wood, draft document, 02/06/03<br />
Darras, PLASTIBERT, telefoongesprek dd. 02/07/03<br />
De Brabanter E. , VMM, e-mail dd. 10/03/2003<br />
De Brabanter E., VMM, e-mail dd 08/10/03<br />
De Brabanter, E., VMM, e-mail dd 09/10/2003<br />
De Meyer, FABELTA, telefoongesprek, 22/04/2003<br />
De Pauw R., Belgian SHELL, interview dd. 28/05/03<br />
Dewulf S., WOODPROTECT, telefoongesprek dd. 05/05/03<br />
EGTEI, Preservation of Wood, www.citepa.org , 2002<br />
ELECTRABEL, Jaarverslag 2002<br />
Enka, The ENKA textile dictionary, www.viscose.com, 2003<br />
Environmental Protection Agency (EPA) Alternative Control Technology (ACT) Document for Bakery Oven Emissions<br />
ERM/TNO/AVM/VAM/Grontmij/Afvalzorg/Haskoning/ECN, Het minimaliseren van methaan<strong>emissies</strong> op stortpla<br />
Frans J., NIS, e-mail dd. 20/06/03<br />
Gemoets J., VITO Telefoongesprek dd. 31/01/03<br />
Gemoets J., VITO, Emissie- en immissiemetingen van v<strong>lucht</strong>ige stoffen bij AWS te Sint-Katelijne-Waver, decem<strong>be</strong>r 200<br />
Ghekiere S. en Borremans D., CARGILL, interview dd. 10/02/2003<br />
Hoekstra B.W., Sterk G., Ver<strong>be</strong>rne A.H.A., Tauw, Dutch Notes on Waste Gas Treatment, InfoMil, 1999<br />
http://dsp-psd.communication.gc.ca/Collection/En40-215-46E.pdf<br />
IFARE, Task force on the assessment of abatement options and techniques for VOC from stationary sources. Draft back<br />
Jacobs A, Dijkmans R., VITO, BBT <strong>voor</strong> de houtverduurzaming,Academia Press, 1998<br />
Jacobs A., Wellens B., Dijkmans R., VITO, Gids afvalverwerkingstechnieken, Academia Press, 2002<br />
JacobsA., Bettens L., De Grijse A., Dijkmans R., VITO, BBT <strong>voor</strong> de textielveredeling, Academia Press, 1998<br />
Keuken M.P., Verhagen H.C.M., WalravenS.A.C.M, Vervolgonderzoek <strong>naar</strong> emissie van v<strong>lucht</strong>ige koolwaterstoffen bi<br />
Lenaerts S., VITO, Actualisatie van methaan<strong>emissies</strong> uit stortgas, 2002<br />
Logisticon, Verhuurgids Grondwaterzuiveringsinstallaties, 1999<br />
Logisticon, Verhuurgids Grondwaterzuiveringsinstallaties, 1999<br />
Maes J., DEVRO-TEEPAK, , telefoongesprek, 23/04/2003<br />
Mahieu F., Van Hoof R., ACPC, interview dd. 27/02/03<br />
Martens L., APPLITEK, telefoongesprek dd. 04/06/03<br />
Midwest Research Institute (MRI), Emission Factor Documentation for AP-42 Section 9.12.1, EPA Contract 68-D2-0159,<br />
Moulaert C., UCB, e-mail dd. 09/05/2003<br />
N, Commisie Integraal Water<strong>be</strong>heer, Integrale Bedrijfstakstudie Tankautoreininging, Concepteindrapportage versie m<br />
N., Reinigen van tankauto’s, NeR §3.4.25, Infomil, 2001<br />
NBOV, schrijven dd. 07/11/2002 aan ERM.<br />
Olijven T., BIOTERRA Telefoongesprek dd. 31/01/03<br />
Parlement Wallon, Proposition de Décret sur l’utilisation d’huiles végétales pour le décoffrage du béton, 20/12/2002<br />
Perry R.H., Green D.W., Perry’s Chemical Engineers’ Handbook, Mc Graw Hill, 1997<br />
Schaerlaekens K., GRC Kallo Telefoongesprek dd. 29/01/03<br />
Schuer E., BLAGDEN PACKAGING, telefoongesprek dd. 14/03/03<br />
Seliaerts, H., HOYER, telefoongesprek dd. 27/06/03<br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. KLANT – PROJECTNUMMER<br />
1
Timmers G.J., INTERBREW, telefoongesprek dd. 30/06/03<br />
Van Deynze J., Vercaemst P., Van den Steen P., Dijkmans R., VITO, BBT <strong>voor</strong> de verf-, lak-, vernis- en drukinktproduct<br />
Van Leemput M., Technisch Centrum Houtnijverheid, interview, novem<strong>be</strong>r 2002<br />
Van Leemput M., Technisch Centrum Houtnijverheid, telefoongesprek dd. 10/04/03<br />
Van Leemput M., Technisch Centrum Houtnijverheid, telefoongesprek dd. 30/04/03<br />
Van Look D., ERM (Afd. Soil Investigation and Remediation), interview dd. 09/05/03<br />
Van Marcke G., GLAVERBEL, telefoongesprekken dd. 04/02/03 en 21/02/03<br />
Van Rompaey & Wuyts, VITO, Collectieve registratie van industriële <strong>emissies</strong>, 1999<br />
Vander<strong>be</strong>ke B., Cattoor T., CENTEXBEL interview, 16/04/03<br />
Verstraeten, D., LOTUS Bakeries, telefoongesprek dd. 27/06/03<br />
VITO, AFSS, Pyrolyse en verglazing van vloeistoffen en vaste stoffen, www.emis.vito.<strong>be</strong><br />
VITO, BBT <strong>voor</strong> de asfaltcentrales, Academia Press, 2002<br />
VITO, BBT <strong>voor</strong> sector van afgewerkte olie, 1999 (Academia Press)<br />
VITO, BBT-studie <strong>voor</strong> de textielveredeling, Academia Press, 1998<br />
VITO, Betoncentrales en de <strong>be</strong>tonproductenindustrie, Academia Press, 2001<br />
VITO, BBT-studie Tank en Vatenreiniging, juni 2002<br />
W.V.T.Industries, Aartselaar, Veiligheidsinformatieblad Sorbsol (16.115.00), 2003<br />
Wouters W., ALKEN-MAES, telefoongesprek dd. 30/06/03<br />
www.csb.<strong>be</strong><br />
ENVIRONMENTAL RESOURCES MANAGEMENT - ERM N.V. KLANT – PROJECTNUMMER<br />
2