Download PDF - Theater Instituut Nederland
Download PDF - Theater Instituut Nederland
Download PDF - Theater Instituut Nederland
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
dans zichtbaar<br />
dans zichtbaar<br />
beter<br />
beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar beter dans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar<br />
dans<br />
beter dans dans zichtbaar zichtbaar beter beter<br />
zichtbaar<br />
dans dans beter<br />
zichtbaar zichtbaar beter beter<br />
dans zichtbaar dans zichtbaar beter dans beter zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar<br />
dans dans zichtbaar<br />
beter zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar dans beter zichtbaar<br />
beter<br />
beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
dans dans<br />
dans<br />
zichtbaar zichtbaar<br />
zichtbaar<br />
beter<br />
beter<br />
beter<br />
dans zichtbaar dans dans beter zichtbaar zichtbaar beter beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar dans zichtbaar beter beter<br />
dans<br />
dans zichtbaar<br />
dans zichtbaar<br />
beter<br />
zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar dans zichtbaar beter beter<br />
dans zichtbaar dans beter zichtbaar<br />
dans zichtbaar<br />
beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar<br />
dans zichtbaar<br />
beter<br />
beter<br />
dans<br />
dans<br />
zichtbaar<br />
dans zichtbaar<br />
zichtbaar<br />
beter<br />
beter<br />
dans<br />
beter<br />
zichtbaar beter<br />
dans dans zichtbaar<br />
dans zichtbaar<br />
zichtbaar dans beter zichtbaar<br />
beter dans<br />
dans<br />
beter zichtbaar<br />
zichtbaar<br />
beter<br />
DANS<br />
beter<br />
beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
dans<br />
dans zichtbaar<br />
zichtbaar dans<br />
beter<br />
beter dans beter zichtbaar zichtbaar beter beter<br />
dans dans<br />
dans zichtbaar dans<br />
zichtbaar<br />
zichtbaar beter beter<br />
beter beter<br />
dans dans zichtbaar beter beterdans<br />
zichtbaar beter<br />
dans dans zichtbaar<br />
dans<br />
zichtbaar beter<br />
zichtbaar beter<br />
dans beter zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar dans beter zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar dans zichtbaar beter<br />
dans<br />
beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
zichtbaar beter<br />
dans<br />
dans<br />
dans zichtbaar<br />
zichtbaar<br />
dans zichtbaar beter<br />
beter<br />
zichtbaar beter dans beter zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar<br />
dans zichtbaar<br />
beter<br />
beter<br />
dans zichtbaar beter dans zichtbaar beter<br />
dans dans zichtbaar<br />
dans<br />
zichtbaar beter<br />
zichtbaar beter<br />
beter<br />
dans zichtbaar<br />
dans zichtbaar Sectoronderzoek van de <strong>Nederland</strong>se theaterdans<br />
dans zichtbaar beter dans zichtbaar dans beter zichtbaar<br />
beter<br />
beter beter<br />
dans zichtbaar beter dans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar<br />
dans zichtbaar beter dans beter beterzichtbaar<br />
dans dans zichtbaar zichtbaar beter beter beter<br />
dans zichtbaar<br />
dans zichtbaar<br />
beter<br />
dans zichtbaar beterdans<br />
dans zichtbaar beter<br />
beter zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar beter dans zichtbaar dans zichtbaar<br />
beter beter<br />
dans dans zichtbaar zichtbaar beter beter<br />
dans dans zichtbaar zichtbaar dans<br />
beter<br />
zichtbaar<br />
beter<br />
beter<br />
dans zichtbaar<br />
dans<br />
beter<br />
zichtbaar dans zichtbaar beter beter<br />
dans zichtbaar dans beter dans zichtbaar zichtbaar dans beter zichtbaar dans beter zichtbaar beter beter<br />
dans zichtbaar beter dans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar beterdans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
dans dans zichtbaar zichtbaar beter beter dans zichtbaar beter<br />
dans dans zichtbaar zichtbaar dans<br />
beter<br />
zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
beter<br />
dans zichtbaar dans zichtbaar beter beter dans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
DOD, brancheorganisatie voor de dans<br />
dans zichtbaar dans beter zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
stuurgroep Dansplan 20/20<br />
dans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
dans dans zichtbaar zichtbaar beter dans beter zichtbaar dans zichtbaar Amsterdam, april 2007<br />
dans zichtbaar dans<br />
beter beter<br />
beter zichtbaar beter<br />
dans dans zichtbaar zichtbaar dans beter zichtbaar beter dans beter<br />
zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar dans beter zichtbaar dans zichtbaar beter beter dans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar dans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar beter<br />
dans beter zichtbaar beter<br />
dans zichtbaar beter
INHOUD<br />
Opmaat 7<br />
1. Toekomstperspectieven 11<br />
2. De Dansagenda 17<br />
3. Dans van nu naar 2020: 25<br />
stand van de dans & nieuwe vragen<br />
4. Grenze[n]loze inspiratie: 31<br />
artistieke ontwikkelingen<br />
5. De naakte werkelijkheid: 43<br />
kansen en knelpunten in de infrastructuur<br />
Nawoord 55<br />
Colofon 57
OPMAAT<br />
De dans heeft lentekriebels. Dat de opmaat naar een nieuwe cultuurnota samenvalt<br />
met één van de grootste beleidsoperaties in de podiumkunsten sinds de invoering<br />
van de cultuurnota-systematiek, geeft alle reden om de ramen en deuren eens<br />
tegen elkaar open te zetten. Het hart van de danssector is ermee gemoeid. Niet<br />
alleen de gebruikelijke vierjaarlijkse stoelendans van gezelschappen en productiekernen<br />
ligt dit jaar in het verschiet, maar ook herverkaveling tussen subsidiënten.<br />
De Raad voor Cultuur en het Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten – of<br />
het Fonds voor Muziek, Dans en <strong>Theater</strong> - veranderen van rol. Een nieuwe regering<br />
en Minister voor Cultuur zetten de komende vier jaar hun eigen stempel op<br />
de beleidskoers. De ferme analyses van vraag-en-aanbod-problematiek die het<br />
afgelopen jaar het licht zagen, staan nog vers in het geheugen. Gesubsidieerd<br />
kunstaanbod zoekt nieuwe posities in een uitdijend veld van vrijetijdsbesteding en<br />
de bijbehorende strijd om de tijd van bezoekers. Digitalisering versterkt die strijd,<br />
maar biedt ook talloze nieuwe mogelijkheden om kunst te produceren, onder de<br />
aandacht te brengen, en te genieten.<br />
De dans heeft onmiskenbaar aan belang gewonnen in de loop van haar relatief jonge<br />
historie in het kunstenveld. De gesubsidieerde, professionele theaterdans is in<br />
een paar decennia uitgegroeid van een veldje met twee grote balletgezelschappen,<br />
tot een weids landschap met tientallen gezelschappen van uiteenlopend formaat,<br />
productiekernen, onafhankelijk werkende choreografen, festivals met internationale<br />
programmering, productiehuizen, werplaatsen en een trainingsinstituut. Er<br />
zijn in <strong>Nederland</strong> jaarlijks duizenden dansvoorstellingen te bezoeken. De bezoekcijfers<br />
zijn de laatste vijf jaar licht gestegen. Dans is ook buiten de spotlights, in de<br />
werkelijkheid van alledag niet meer over het hoofd te zien. Het is anno 2007 een<br />
onvoorstelbaar populaire vrijetijdsbesteding voor <strong>Nederland</strong>ers van allerlei leeftijden,<br />
die een steeds grotere variëteit aan dansvormen beoefenen. Die bloei is niet<br />
zonder meer vertaalbaar naar theaterdans. Maar het is onmiskenbaar dat dans een<br />
prominente rol heeft in het uitgaansleven, in jongerencultuur, media, commercie<br />
en populaire kunst. Dans is zichtbaarder dan ooit.<br />
Om dat zo te houden, is er wel werk te verzetten. Het ogenschijnlijk stabiele bouwwerk<br />
van de infrastructuur begint barsten te vertonen, net als bij de andere disciplines.<br />
Er zijn twijfels over de huidige inrichting van het bestel, en over de artistieke<br />
ontwikkelingen die daarin plaats vinden. In gesprek met de danskunstenaars<br />
van nu, klinkt een verlangen naar nieuw horizonten.<br />
7
8<br />
Meten met twee maten<br />
Een toekomstvisie voor de dans kan niet anders dan ook en in de eerste plaats de<br />
visie van danskunstenaars zelf zijn. Zij maken het landschap. De danssector heeft<br />
zichzelf daarom het afgelopen jaar grondig de maat genomen, met verschillende<br />
meetlatten. Dansplan 20/20 is als tijdelijk platform opgetrokken uit de sector,<br />
om in een open dialoog een visie op de dans van de toekomst te formuleren. Die<br />
dialoog is op gang gebracht via bijeenkomsten met een keur aan betrokkenen uit<br />
alle lagen van de <strong>Nederland</strong>se danswereld. Die resulteerden in het rolling document<br />
‘About Common Ground’, waarop tussentijds via internet reacties werden gegeven<br />
om de gedachten verder te scherpen. Het DOD voerde in hetzelfde jaar, waarin de<br />
brancheorganisatie voor de dans 25 jaar bestond, diepte-interviews met 29 choreografen<br />
en artistiek leiders, zowel uit de eigen gelederen als daarbuiten. De twee<br />
onderzoeken bewogen zich op vergelijkbare terreinen: Waar staat de <strong>Nederland</strong>se<br />
dans in 2007? Wat gaat er goed, en wat niet? Hoe ziet de toekomst van de dans<br />
eruit? Waar dromen kunstenaars van en wat vrezen ze? En vooral: wat is er nodig<br />
om die toekomst zelfbewust en vol vertrouwen tegemoet te treden?<br />
Zo gelijkgestemd als de onderzoeken in hun doel waren, zo verschillend waren ze<br />
in aanpak en in bronnen. En juist dat bood een kans die te mooi was om te laten<br />
liggen: twee complementaire zelfanalyses tot één geheel smeden, waarvoor bij elkaar<br />
een substantieel deel van de danssector is geraadpleegd. Al het onderzoeksmateriaal<br />
samen vormt een schat aan beelden, verhalen en visies op de dans nu<br />
en straks.<br />
Het rapport dat voor u ligt wil een gids zijn langs een aantal van de panorama’s en<br />
onverwachte doorkijkjes in het <strong>Nederland</strong>se danslandschap, die die beelden en<br />
verhalen bieden. Maar bovenal wil het een wegwijzer zijn voor een nieuw beleid,<br />
dat de dans laat leven. Realistische wensen gaan er dan ook vergezeld van suggesties<br />
voor concreet instrumentarium. Dat alles in het volle besef, dat er geen<br />
instant oplossingen zijn voor de complexe vraagstukken waar de dans als podiumkunst<br />
nu voor staat. Werkelijke oplossingen vragen tijd, en betrokkenheid van de<br />
danssector over de volle breedte. Dit rapport is dan ook geen afsluiting, maar een<br />
begin. Het biedt handvatten voor actie én voor verdere discussie. Als danskunstenaars<br />
net zo bevlogen met elkaar en hun omgeving in debat blijven als het afgelopen<br />
jaar, liggen wezenlijke veranderingen in het verschiet.
Leeswijzer<br />
Dans zichtbaar beter begint bij het eind. In de eerste twee hoofdstukken worden de<br />
uitkomsten van het onderzoek, zoals die in latere hoofdstukken worden beschreven,<br />
vertaald naar conclusies en suggesties voor verandering. ‘Hoofdstuk’ 1 schetst<br />
toekomstperspectieven voor een betere danswereld. Omdat voor niets de zon<br />
opgaat, worden ze in hoofdstuk 2 gevolgd door een agenda met aanbevelingen voor<br />
actie, geadresseerd aan verschillende partijen inclusief danskunstenaars zelf.<br />
Hoofdstuk 3 t/m 5 geven een beschrijving en beschouwing van de visies, ontwikkelingen<br />
en ervaringen in de sector, zoals die voortkomen uit het onderzoek van<br />
DOD, brancheorganisatie voor de dans (hierna DOD) en de werkgroep Dansplan<br />
20/20. Voor de gretige lezer onthullen ze waarop de toekomstbeelden en aanbevelingen<br />
gebaseerd zijn. Omdat in het onderzoeksmateriaal veel zeggingskracht<br />
uitgaat van de details en persoonlijke visies van danskunstenaars, is er voor gekozen<br />
die ook in de tekst zichtbaar te maken bij de verkenning van een breedte aan<br />
thema’s:<br />
Hoofdstuk 3 is bespiegelend van aard. Het onderzoekt waar de dans nu staat, en wat<br />
de grote vragen zijn waarvoor de sector zich gesteld ziet als ze nadenkt over de<br />
toekomst: in artistiek opzicht, en wat betreft de positie van dans in de samenleving.<br />
Hoofdstuk 4 verkent vervolgens welke concrete artistieke wensen en ontwikkelingen<br />
er in de sector leven, waarmee die toekomst mede vorm gegeven kan worden. Het<br />
zoomt in op een aantal eigentijdse thema’s die in de twee onderzoeken aan de<br />
orde kwamen, zoals multidisciplinaire ontwikkelingen, de invloed van niet-academische<br />
dansvormen op de <strong>Nederland</strong>se dans, impliciet en expliciet maatschappelijk<br />
engagement, en de veranderende rol van het publiek.<br />
Hoofdstuk 5 neemt de wisselwerking tussen infrastructuur en artistiek landschap<br />
onder de loep. Welke kansen en knelpunten zijn van betekenis voor de manier<br />
waarop de dans zich nu en straks ontwikkelt? Wat zijn verworvenheden van het<br />
<strong>Nederland</strong>se dansbestel, en waar wringt de schoen? Hangijzers bij producenten,<br />
podia en opleidingen, in doorstroom en subsidiëring passeren de revue.<br />
In het Nawoord blikt de interim-directeur van het DOD, Ruud Nederveen, terug op<br />
wat in de eerdere hoofdstukken is losgewoeld, en vooruit op de tijd van spijkers en<br />
koppen die voor de sector in het verschiet ligt.<br />
9
1. TOEKOMSTPERSPECTIEVEN<br />
Dans heeft veel te bieden, en veel te winnen tussen nu en 2020. De danssector ziet<br />
in essentie twee grote opdrachten voor zichzelf weggelegd, die de sector samen<br />
met subsidiënten en beleidsmakers wil vervullen:<br />
1. De aansluiting verbeteren tussen de vraag naar, en het aanbod van dans. De dans<br />
wil gezien worden, en genoten. Daarvoor liggen er bij zowel producenten als podia<br />
tal van mogelijkheden open, die beter benut kunnen worden. Het verdiepen van<br />
kwaliteit en diversiteit van het aanbod, zijn daarin even belangrijk als het verbeteren<br />
van de communicatie met programmeurs en publiek.<br />
2. Ervoor zorgen dat de dans een levendige plek in de samenleving heeft, die recht<br />
doet aan de eigen kracht van deze kunstdiscipline, en aan de grote schaal waarop<br />
<strong>Nederland</strong> danst.<br />
Het klinkt eenvoudig. En dat is het misschien ook wel. Alle ingrediënten voor een vitaal<br />
dansklimaat zijn aanwezig. Nu komt het aan op groene vingers: met een combinatie<br />
van gevoel en kennis van zaken op de juiste momenten water geven, hier<br />
en daar wat kunstmest toedienen, uitgebloeide bloemen verwijderen, eens in de<br />
zoveel tijd snoeien, en grond vrijhouden voor nieuwe zaden. En verder: de natuur<br />
zijn werk laten doen. Dan ziet de danssector een bloeiende toekomst voor zich:<br />
Dans leeft<br />
Met het oog op artistieke ontwikkeling en publieksbereik is meer wisselwerking<br />
gewenst met de omgeving waar dans uit voortkomt en waarin ze zich presenteert.<br />
<strong>Nederland</strong> is een land waarin volop wordt gedanst. Maar de zichtbaarheid en het<br />
imago van de professionele dans zijn daarin aan verbetering toe. De theaterdans<br />
heeft baat bij een continue dialoog binnen het brede dansveld, van amateur tot<br />
prof, en met de samenleving in brede zin. Daarmee wint de danskunst terrein en<br />
draagt zij bij aan een levendig en grensoverschrijdend cultureel klimaat, dat ook<br />
veranderingen in de samenleving reflecteert.<br />
In het verlengde daarvan is een stimulans nodig van het vertoog over dans – een<br />
structureel artistiek en beleidsmatig gesprek door middel van debat en theoretische<br />
reflectie. De indruk bestaat, dat naarmate danskunstenaars langer aan het<br />
werk zijn, de uitdaging kleiner wordt om de artistieke legitimatie scherp te blijven<br />
formuleren. Het is wenselijk dat de danssector zich van jong tot oud, beginnend<br />
tot ervaren, regelmatig bevraagt op artistieke keuzes, inspiraties en dromen, en<br />
daarover in gesprek treedt met elkaar, met andere kunstenaars en de samenleving.<br />
TOEKOMSTPERSPECTIEVEN<br />
11
12<br />
In die discussies verdienen nieuwe ontwikkelingen én verworvenheden aandacht.<br />
Ook de danswetenschap is van groot belang voor dit vertoog.<br />
Ook is er beleid in woord en daad nodig op het terrein van culturele diversiteit. Er<br />
blijven in dit opzicht artistiek potentieel en kansen voor nieuw publiek onbenut.<br />
Dat beleid maakt via effectieve allianties ruimte voor stromingen en stijlen buiten<br />
de westerse academische, en betrekt een bredere groep danskunstenaars en publiek<br />
bij de professionele theaterdans. In uitwerking is dat beleid gebaat bij een<br />
integrale visie op onder meer talentontwikkeling, mondialisering van artistieke<br />
kaders, en wisselwerking tussen amateur- en professionele dans. Nieuwe inhoud<br />
vraagt om een doorbreking van esthetische en artistieke codes, en een kanteling<br />
van dominante beoordelingskaders.<br />
Actief aansluiting zoeken bij andere domeinen in kunst en samenleving geeft de<br />
dans toegang tot nieuwe inspiratiebronnen. Ook kan het de interesse voor dans<br />
vanuit andere gelederen in de samenleving vergroten. Danskunstenaars kunnen<br />
hun positie in de samenleving, hun publieksbereik en artistieke praktijk verrijken<br />
door open te staan voor een grotere variëteit in rollen: door onverwachte samenwerkingen<br />
aan te gaan, in te gaan op vragen uit de samenleving (of vragen uit te<br />
lokken), te werken in opdracht, of op onconventionele locaties.<br />
Dans beweegt<br />
De dans heeft baat bij een gevarieerd landschap, waarin uiteenlopende stijlen en<br />
genres gelijkwaardig naast elkaar bestaan. Nieuwe ontwikkelingen krijgen er de<br />
kans hun eigen kwaliteiten te bewijzen en te volgroeien. De sector moet over meer<br />
flexibiliteit en veerkracht beschikken om mee te bewegen op het ritme van de tijd.<br />
Innovatie gaat daarbij verder dan individuele ontwikkeling; ook de waarde voor het<br />
totale landschap weegt mee. Een dergelijke open houding veronderstelt dat er in<br />
alle geledingen van de sector ten opzichte van de functies waarvoor gekozen is,<br />
een sterker kritisch vermogen is. Er moeten goed getimede keuzes kunnen worden<br />
gemaakt. Een brede basis met ruimhartige instroom en ruimte voor experiment, is<br />
en blijft noodzakelijk voor een vitaal dansklimaat. Maar het bestel heeft financiële<br />
grenzen, en moet daarom daarna meer filters inbouwen. Er is een realistische selectie<br />
nodig van talent in de loop van zijn ontwikkeling, en uitstroom van wat zijn<br />
beste tijd heeft gehad of zijn potentie niet waar heeft gemaakt. Wat goed is, moet<br />
kunnen uitgroeien.<br />
De danssector heeft een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de artistieke kwaliteit<br />
en veelzijdigheid in de choreografische praktijk te versterken. Dit betekent<br />
enerzijds dat er voldoende ruimte moet zijn om repertoire dat zich bewezen heeft,
te behouden, te hernemen of te herinterpreteren. Daarnaast moeten gezelschappen<br />
zichzelf toestaan om tijd en middelen vrij te maken voor artistiek onderzoek.<br />
Wanneer productiedrang begint te voelen als productiedwang, verdient het aanbeveling<br />
die te doorbreken. Bovendien is meer inzicht en betrokkenheid nodig bij<br />
de choreografische loopbaan, zoals die door het bestel heen gestalte krijgt. Er is<br />
een fijnmazig systeem voor ontwikkeling, maar te weinig grip op hoe dat precies<br />
werkt. In gezelschappen, productiekernen en productiehuizen zijn strategieën nodig<br />
om zich meer te verbinden met jonge choreografen en nieuwe ontwikkelingen<br />
binnen en buiten de dans. Een sterkere wisselwerking tussen jong en oud, beginnend<br />
en gevestigd, is voor beide partijen profijtelijk.<br />
Een dergelijk klimaat waarin hoge artistieke kwaliteit en innovatie hand in hand<br />
gaan, is gebaat bij een gelaagd en flexibel subsidie-instrumentarium. Meerjarige<br />
exploitatiesubsidies, meerjarige projectsubsidies, incidentele projectsubsidies en<br />
persoonsgebonden subsidies hebben daarin hun eigen, onmisbare functie.<br />
De kwaliteit en innovatieve kracht van wat er op podia te zien is, wordt mede gevoed<br />
door de kwaliteit van het dansvakonderwijs. De danssector dringt aan op<br />
het oplossen van een aantal knelpunten die de aansluiting met de beroepspraktijk<br />
bemoeilijkt. Daarbij is onder meer een scherpere profilering van opleidingen<br />
gewenst, waarmee ze zich in <strong>Nederland</strong>s én Europees perspectief op de kaart<br />
zetten als centra voor talentontwikkeling. Ook is oog nodig voor de meerdere<br />
gezichten van de mismatch. Aansluitingsproblemen worden enerzijds gevoeld in<br />
het circuit voor academische dans – met name met betrekking tot de opleidingen<br />
voor klassiek ballet en choreografie. Maar op heel andere wijze vormen ze ook een<br />
belemmering voor danscircuits die putten uit jongerencultuur en cultureel diverse<br />
ontwikkelingen.<br />
Dans verleidt<br />
en dans kan nog meer mensen verleiden. Dans is in essentie een toegankelijke<br />
kunstvorm door zijn woordeloze taal, beeldende kracht, sexy lichamelijkheid, en<br />
hier-en-nu energie die zo veel <strong>Nederland</strong>ers zelf kennen van de dansvloer. Het zou<br />
in dat licht niet nodig moeten zijn dat het publieksbereik eenzijdig is wat betreft<br />
leeftijd, sekse en culturele achtergrond. Er is nieuw publiek te winnen voor dans.<br />
En publiek dat over de drempel is, kan beter worden vastgehouden en voor nieuwe<br />
ontwikkelingen worden geïnteresseerd. Een betere participatie begint bij de dans<br />
zelf, maar vraagt ook om een verfijning van marketinginstrumenten en betere<br />
samenwerking tussen podia en producenten.<br />
TOEKOMSTPERSPECTIEVEN<br />
13
14<br />
De danssector is gebaat bij langerlopende onderlinge relaties. Producenten en theaters<br />
moeten duidelijker keuzes voor elkaar maken. Gezamenlijk bepalen ze het gezicht<br />
van de <strong>Nederland</strong>se dans. Aan beide zijden is flexibiliteit nodig, om te zorgen<br />
dat de wijze van presentatie past bij de aard van de voorstelling. Succesvol werk<br />
moet langer kunnen doorspelen; krachtig repertoire hernomen kunnen worden;<br />
minder gelukte producties eerder van het programma genomen kunnen worden.<br />
Experimenteel aanbod vraagt om presentatie in meer bescheiden settings, of juist<br />
in een grotere context van verwant repertoire.<br />
Publieksbereik is primair de taak van theaters, maar die hebben in een diversificerende<br />
markt de steun nodig van gezelschappen die zich als ‘merk’ op de kaart<br />
zetten en hun vaste publiek goed kennen. De herkenbaarheid van verschillende<br />
artistieke oriëntaties en genres is voor verbetering vatbaar. Winst is onder meer<br />
te behalen in creatieve samenwerkingsprogramma’s van podia en producenten,<br />
waarin productie en presentatie onderdeel zijn van een totaalplan. Marketing<br />
moet bovendien een volwaardig onderdeel zijn van de bedrijfsvoering van producenten.<br />
Tekst- en beeldmateriaal van groepen kan sprekender en met meer oog<br />
voor context. Marketing zou zich meer kunnen richten op het overbrengen van de<br />
artistieke signatuur van een gezelschap en de aantrekkingskracht van dansers en<br />
(bepaalde vormen van) dans, naast het informeren over een specifieke voorstelling.<br />
Ook samenwerking tussen verwante choreografen en gezelschappen, kan<br />
bijdragen aan een duidelijker beeldvorming. Hier ligt tevens een taak voor de Collectieve<br />
Danspromotie. Het kennen van het publiek is het vertrekpunt voor het<br />
trekken van meer publiek. Voor gezelschappen, festivals en de sector als geheel is<br />
onderzoek van belang naar bestaand publiek en hun beweegredenen, en bij voorkeur<br />
ook naar niet-bezoekers.<br />
Samenwerking op lokaal niveau vergroot betrokkenheid van het publiek, kan voor<br />
verbreding van en meer continuïteit in publieksbereik zorgen, en organiseert<br />
structurele artistieke reflectie. Daarbij zijn er ook kansen in gezamenlijke activiteiten<br />
met amateurdansgroepen, kunsteducatie en scholen. Ook massamedia bieden<br />
uitgesproken kansen voor de dans om zich in de samenleving krachtiger te manifesteren<br />
en een aanzienlijk groter en gevarieerder publiek te bereiken.<br />
Dans gaat over de grens<br />
De <strong>Nederland</strong>se dans is groot geworden door zijn inherente openheid voor invloeden<br />
van buiten. Na een internationale bloeiperiode, heeft die artistieke uitwisseling<br />
echter aan dynamiek ingeboet. De grondhouding is verschoven van halen naar<br />
brengen. Bij de export van voorstellingen zijn danskunstenaars bovendien sterk op<br />
zichzelf aangewezen. Daarvan beginnen zich nu negatieve effecten af te tekenen.
Met een sterker internationaal cultuurbeleid is zowel een betere zichtbaarheid van<br />
voorstellingen over en weer, als een stroom aan artistieke inspiratiebronnen te<br />
winnen. Daarvan profiteren choreografen én publiek. Deel uitmaken van het internationale<br />
circuit betekent niet alleen voorstellingen in het buitenland spelen, maar<br />
het zorgvuldig opbouwen en onderhouden van een netwerk, en nieuwsgierigheid<br />
naar andere artistieke visies. Juist een discipline die zijn artistieke fundament<br />
heeft in letterlijke grensoverschrijding, verdient een steviger internationale praktijk.<br />
Dat heeft artistieke, organisatorische en financiële implicaties.<br />
TOEKOMSTPERSPECTIEVEN<br />
15
2. DE DANSAGENDA<br />
Om de geschetste toekomstperspectieven binnen bereik te brengen, hanteert de<br />
danssector de komende tijd een agenda met thema’s die om verandering en verbetering<br />
vragen. Waar mogelijk gaan die thema’s vergezeld van suggesties voor<br />
concrete oplossingen. In andere gevallen worden mogelijke oplossingsrichtingen<br />
geschetst die nog reflectie en uitwerking vragen, in gesprek met de danssector<br />
zelf, podia, beleidsmakers en subsidiënten. De agenda dient als leidraad voor<br />
verdere discussie en actie.<br />
1. Van verkokering naar beweging in het bestel<br />
ß De sector moet in gezamenlijkheid verantwoordelijkheid nemen voor de hele ‘aanbodketen’<br />
waarbinnen de <strong>Nederland</strong>se dans tot stand komt: van instroom van nieuwe choreografen<br />
tot grootschalige producties van meerjarige gezelschappen, van innovatie<br />
tot behoud van repertoire. Instellingen leggen voortaan in hun individuele,<br />
en waar mogelijk ook gezamenlijke, plannen vast hoe die ketenverantwoordelijkheid<br />
binnen hun organisatie gestalte krijgt. Door een meer gestructureerde<br />
samenwerking creëren instellingen nieuwe verbindingen bij de inzet van hun<br />
artistiek kapitaal van dansers, choreografen, repertoire, begeleiding, faciliteiten.<br />
ß Een zekere schaalvergroting is wenselijk om marketing- en productionele kracht<br />
te vergroten van met name kleinere dansproducenten. De sector ziet mogelijkheden<br />
voor meer tijdelijke én structurele allianties tussen kleinere instellingen<br />
onderling, en tussen kleine en grotere partijen.<br />
ß Er is een grotere flexibiliteit en differentiatie nodig bij het spelen van voorstellingen.<br />
Er moet ruimte zijn om bepaalde voorstellingen in een beperkter speelveld uit te<br />
proberen, en wat zijn succes bewijst uit te laten vliegen.Voor choreografen en producenten<br />
betekent dit dat vaker faseringen worden ingepland in de speelperiodes<br />
en –locaties, met name bij experimentele of anderszins risicovolle voorstellingen.<br />
Reizend dansaanbod moet meer bewust en compact worden aangeboden.<br />
Niet alles van iedereen hoeft op reis. Bij theaters pleit de sector voor inspanningen<br />
om meer ruimte open te laten voor voorstellingen die op een kortere termijn<br />
geboekt worden. Aan subsidiezijde veronderstelt deze flexibiliteit een grotere differentiatie<br />
in eisen ten aanzien van eigen inkomsten. Groepen en choreografen<br />
waarvoor spelen in een kleinere setting (voorlopig) wenselijk is, moeten dat zich<br />
ook financieel kunnen permitteren.<br />
ß Aandacht voor erfgoed en verworvenheden is van even groot belang voor een vitaal<br />
dansklimaat als innovatie. Vernieuwing bouwt voort op wat er al is, en nieuwe<br />
DE DANSAGENDA<br />
17
18<br />
ontwikkelingen die werken moeten zich kunnen wortelen. Ook met het oog op<br />
publieksbereik is meer ruimte wenselijk voor behoud, heropvoering en herinterpretatie<br />
van repertoire.<br />
ß Een gezond dansklimaat vraagt om beter afgewogen keuzes op alle niveaus in het bestel.<br />
In het <strong>Nederland</strong>se systeem ligt een zware verantwoordelijkheid voor beleidskeuzes<br />
bij de kunsten zelf. Het is van belang dat dat mensenwerk in onderlinge<br />
samenhang tot stand komt, en meer is dan een optelsom van incidentele<br />
beschouwingen. Daarvoor is een scherper geformuleerd kader nodig. Dat kader<br />
moet met name ook handvatten bieden voor het spanningsveld tussen de individuele<br />
ontplooiingsmogelijkheden voor nieuwe choreografen, en de rol van kunstenaars<br />
die decennialang een belangwekkende bijdrage aan de ontwikkeling van<br />
de dans hebben geleverd. Het is wenselijk om tot een bestel te komen dat zich<br />
meer richt op verbindingen, en minder dominant op organisatie rond individuele<br />
artistieke oriëntaties. De danssector ziet daarin een taak voor zichzelf. Maar zo’n<br />
bestel is ook gebaat bij formulering van een sterkere beleidsmatige context door<br />
de Raad voor Cultuur, en meer aandacht voor de functies die instellingen in het<br />
bestel vervullen – binnen en buiten de toekomstige basisinfrastructuur.<br />
ß Gesubsidieerde gezelschappen en productiekernen die door beperkingen in hun<br />
productionele apparaat niet kunnen voldoen aan de vraag van publiek, podia en/of scholen,<br />
moeten in aanmerking komen voor een realistische verhoging van hun budget.<br />
Deze ondercapaciteit speelt met name een rol bij jeugd- en jongerendans.<br />
2. Artistieke innovatie en talentontwikkeling gericht<br />
op een divers kwaliteitsaanbod<br />
ß Gezelschappen, productiekernen en productiehuizen ontwikkelen strategieën<br />
om zich meer te verbinden met jonge choreografen en nieuwe artistieke ontwikkelingen. Deze<br />
strategieën hebben consequenties op verschillende niveaus: de rol van poortwachters,<br />
de wijze van begeleiden en faciliteren, en artistieke wisselwerking.<br />
Op sleutelposities in het veld zijn bekwame mensen nodig met een scherp<br />
oog, dat voorbij het eigen belang kan kijken. De verbinding gaat verder dan het<br />
begeleiden van nieuw talent: de bestaande instellingen dragen niet alleen hun<br />
expertise over en bieden faciliteiten, maar stellen zich op hun beurt open voor<br />
nieuwe visies, vormen en werkwijzen. Dit betekent ook dat de wijze van coachen<br />
moet passen bij de betrokken maker en diens artistieke oriëntatie. Dit vraagt<br />
deskundigheid op maat. De begeleiding moet bovendien niet incidenteel zijn,<br />
maar gericht op loopbaanontwikkeling op langere termijn. Daarbij hoort ook het<br />
begeleiden van uit- en doorstroom.
ß Gezelschappen maken structureel ruimte voor artistiek onderzoek. Bij de jaarlijkse invulling<br />
daarvan is er ook gelegenheid voor een uitwisseling van choreografen en onderzoeksfaciliteiten<br />
tussen verschillende gezelschappen, en met jonge choreografen.<br />
ß Om de opnamecapaciteit te vergroten van instellingen die nieuwe professionele danskunstenaars<br />
ondersteunen, en een praktijk van ‘dubbele beoordeling’ te doorbreken,<br />
is de sector voorstander van het overhevelen van landelijke fondsgelden<br />
voor beginnende choreografen naar productiehuizen, werkplaatsen én gezelschappen<br />
die die functie willen en kunnen vervullen. Daarbij is het van belang<br />
om een variëteit aan routes voor jonge choreografen open te houden, en goede<br />
facilitering en begeleiding te waarborgen. Ook is er aanleiding om te onderzoeken<br />
of de mogelijkheden voor individuele subsidies op dit moment onder- of<br />
eenzijdig benut worden. Zo nodig moeten de mogelijkheden hiervoor onder een<br />
bredere groep onder de aandacht worden gebracht, waarbij behalve subsidiënten<br />
ook talentontwikkelaars op verschillende niveaus in de sector een rol spelen.<br />
Voor choreografen met meer ervaring moet er voldoende ruimte blijven om onafhankelijk<br />
te werken. Dat wil zeggen dat voor hen een breedte aan projectsubsidies<br />
beschikbaar blijft, inclusief het instrument van meerjarige projectsubsidie.<br />
ß Om de culturele diversiteit van de <strong>Nederland</strong>se dans te bevorderen, zijn er investeringen<br />
nodig in de doorontwikkeling van gevorderd talent met urban en niet-westerse<br />
dansachtergrond tot professionele danskunstenaars. Met name maaktalent<br />
vraagt stimulans en begeleiding. De sector is huiverig voor segregatie, en pleit<br />
daarom voor zo veel mogelijk verbindingen tussen bestaande structuren en<br />
nieuwkomers. Een structurele uitwisseling van artistieke visies en faciliteiten kan<br />
voor meerdere partijen een stap vooruit betekenen. Daarbij is er bewustzijn van<br />
de specifieke deskundigheid die talent- en artistieke ontwikkeling op dit gebied<br />
vraagt. Choreografen en talentontwikkelaars die zich daarin bewezen hebben,<br />
verdienen credits en ruimte, en bij samenwerkingsverbanden zijn gelijkwaardigheid<br />
en continuïteit cruciaal. Circa 25 jaar multicultureel kunstbeleid laat bovendien<br />
zien dat oormerken respectievelijk mainstreaming van budgetten ieder eigen<br />
voordelen en bezwaren kent. De danssector moet realistisch nagaan van welke<br />
financiële impuls in de huidige situatie het meeste effect te verwachten is. Om<br />
culturele diversiteit vleugels te geven is het bovendien noodzakelijk dat de danssector<br />
als geheel zich opent voor een grotere wereld. Daaraan kunnen ook uitwisseling<br />
en residence-programma’s met kunstenaars van andere continenten bijdragen.<br />
De stevige basis die er in het <strong>Nederland</strong>se danslandschap via met name het<br />
Internationaal Danstheater is voor internationale folkloristische dans – traditioneel<br />
en eigentijds - biedt eveneens aanknopingspunten voor nieuwe strategieën.<br />
DE DANSAGENDA<br />
19
20<br />
ß Om de aansluiting tussen dansvakonderwijs en beroepspraktijk te verstevigen, dringt de sector<br />
aan op een sterkere profilering van de verschillende opleidingen. Bij onderlinge<br />
positionering speelt naast de <strong>Nederland</strong>se ook de Europese danscontext een rol.<br />
Aanknopingspunten voor een betere aansluiting worden gezien in het curriculum<br />
van opleidingen voor uitvoerende dans en choreografie, in- en uitstroomprofielen<br />
van opleidingen, uitwisselingsmogelijkheden zoals werkervaringsplaatsen en<br />
artist-in-residence programma’s. Ook in het verbreden van de instroom, bijvoorbeeld<br />
door een nauwere samenwerking met amateurdans, liggen kansen.<br />
Daarnaast is het met het oog op kwalitatieve impulsen in de beroepspraktijk<br />
wenselijk dat meer aandacht wordt besteed aan het opbouwen van historisch<br />
besef. Naast de ontwikkeling van nieuw, eigen werk, behoeft de ontwikkeling van<br />
een eigen artistieke visie op bestaand werk stimulans binnen de opleidingen. In<br />
de randvoorwaardelijke sfeer vragen onder meer de HBO-onderwijssystematiek,<br />
de financieringsstructuur, en flexibiliteit in contracten met docenten, aandacht.<br />
3. Blikverruiming<br />
ß In de subsidiëringsmogelijkheden voor internationale projecten, is meer aandacht<br />
gewenst voor de import van buitenlandse voorstellingen. De danssector beveelt<br />
aan om naast toonaangevende internationale dansfestivals, ook een aantal podia<br />
te faciliteren voor de specifieke functie van internationale programmering.<br />
ß Er is een sterkere beleidsmatige, praktische en financiële ondersteuning nodig voor groepen<br />
en danskunstenaars die in het buitenland spelen en voor internationale uitwisseling,<br />
onder meer bij het aanboren en onderhouden van contacten.<br />
ß Instellingen en choreografen moeten meer mogelijkheden aanboren voor internationale<br />
uitwisseling en samenwerking: in-residence-programma’s, docentschappen<br />
voor choreografen, coproducties, samenwerking van <strong>Nederland</strong>se groepen met<br />
buitenlandse choreografen, internationaal dansonderzoek, publicaties en seminars.<br />
Ook is het wenselijk om een aantal festivals, productiehuizen en/of gezelschappen<br />
toe te rusten voor de functie van talentontwikkeling in internationaal<br />
verband. Van subsidiënten wordt daarbij een integraal internationaal beleid gevraagd,<br />
dat niet alleen export ondersteunt, maar gericht is op een daadwerkelijke<br />
kruisbestuiving van artistieke visies en praktijken.<br />
4. Betere bemiddeling voor meer publiek<br />
ß Het is van belang dat de sector nieuwe modellen ontwikkelt, en succesvolle<br />
modellen uitbreidt, voor een intensievere samenwerking tussen podia en producenten.<br />
Dergelijke modellen berusten op gelijkwaardige inzet, en bij voorkeur op een integrale<br />
benadering van programmering en marketing. Doel ervan is enerzijds om
programmeurs instrumentarium te bieden om weloverwogen keuzes te maken;<br />
en anderzijds een breder publiek op te bouwen.<br />
ß Het is wenselijke om programmeringscircuits te ontwikkelen met een beperkt aantal<br />
podia die zich committeren aan specifieke vormen van dans. Dit leidt naar verwachting<br />
tot een grotere herkenbaarheid voor het publiek, tot een betere communicatie<br />
tussen producenten en podia, en tot kennisvergroting bij programmeurs.<br />
Er liggen kansen voor kleinschalig en innovatief dansaanbod, maar ook<br />
publieksvriendelijker genres kunnen baat hebben bij een sterkere concentratie.<br />
ß Een bloeiend dansklimaat is erbij gebaat dat in de afspraken tussen rijk en gemeenten,<br />
een deel van de beschikbare programmeringsbudgetten van podia worden<br />
geoormerkt voor rijksgesubsidieerde podiumkunsten. Gemeenten moeten zich<br />
niet alleen bekommeren om bouwbudgetten, maar ook om realistische exploitatie-<br />
en programmeringsgelden. Daarnaast juicht de danssector het toe wanneer<br />
het rijk middels aanvullende budgetten, een stimulans geeft aan de programmering<br />
van risicovol kleinschalig rijksgesubsidieerd aanbod dat van belang is voor<br />
de artistieke ontwikkeling van de <strong>Nederland</strong>se dans.<br />
ß Nu een innoverende discussie plaats vindt over de functies van choreografen en<br />
gezelschappen in het totale danslandschap, hoopt de danssector dat daarvan<br />
artistieke diversiteit en een verdere onderlinge profilering het resultaat kunnen zijn,<br />
die publiek en programmeurs helpen in hun keuzes. Bij die profilering zijn herkenbaarheid<br />
en artistieke identiteit van belang.<br />
ß Dansproducenten hebben meer marketingkracht nodig. De afgelopen jaren heeft<br />
op dit terrein een bewustwordingsproces plaats gevonden, en is geïnvesteerd<br />
in personeel en zichtbaarheid. Maar middelen, menskracht en deskundigheid<br />
hebben per definitie beperkingen. Ook speelt de collectieve beeldvorming over<br />
de dans een rol. Waar er weinig te besteden is, is het cruciaal dat wát er besteed<br />
wordt effectief is. Het is nu noodzakelijk om te investeren in meetbaarheid van de resultaten<br />
van marketinginspanningen, collectief en waar mogelijk ook door individuele gezelschappen.<br />
Doel is te komen tot minder versnippering van beschikbare middelen.<br />
ß Kunsteducatie is cruciaal voor publieksopbouw. De kunsteducatie ontwikkelt zich<br />
in rap tempo tot een vraaggestuurde markt. De danssector heeft in zijn educatieve<br />
activiteiten die overgang nog onvoldoende gemaakt. Het is van belang dat dansgezelschappen<br />
zich toerusten om specifiek aanbod te creëren voor de nieuwe situatie,<br />
en waar mogelijk vraag te creëren. Daarbij is naast voorstellingen op zich<br />
ook aandacht nodig voor algemene kennisoverdracht over dans en de codes van<br />
DE DANSAGENDA<br />
21
22<br />
theater. De sector waarschuwt voor het wegvallen van centrale aanspreekpunten<br />
en bemiddelaars. Eén op één contact tussen scholen en producenten levert praktische<br />
complicaties op, die een goede aansluiting tussen vraag en aanbod in veel<br />
gevallen bemoeilijken.<br />
ß Dans kan bij publieksopbouw veel intensiever gebruik maken van de kracht van zijn eigen<br />
beelden, en daarbij de mogelijkheden van massamedia beter benutten. Beeld van<br />
dans is een appetizer voor voorstellingen. Het is wenselijk om terughoudendheid<br />
te laten varen, en zo veel mogelijk stil en bewegend beeld beschikbaar te maken<br />
voor de verschillende media, inclusief voorstellingsregistraties voor broad- en<br />
narrow casting. Dit vraagt om een actieve benadering van het rechtenvraagstuk<br />
dat daarbij nu een belemmering vormt.<br />
5. De dans gaat in debat<br />
ß Stimulering van een structureel debat over dans, theorievorming en reflectie, is een taak<br />
voor: choreografen en gezelschappen zelf, die bij hun artistieke legitimatie de<br />
openbaarheid meer kunnen opzoeken; voor het DOD en het <strong>Theater</strong> <strong>Instituut</strong><br />
<strong>Nederland</strong> (TIN), door middel van opdrachten voor studies, opiniërende artikelen,<br />
debatten, en scholing voor cultuurbeschouwers en programmeurs om<br />
beter over dans te schrijven en te praten; voor de Raad voor Cultuur, wanneer die<br />
minder met verdelingsvraagstukken bezig hoeft te zijn en de handen vrij heeft<br />
voor zijn beleidsvormende taak. Zowel nieuwe ontwikkelingen als de plaatsing<br />
daarvan in een historisch kader zijn in dit ‘dansvertoog’ van belang.<br />
ß De sector heeft baat bij een versterking van de danswetenschap in <strong>Nederland</strong>: via onderwijs,<br />
een leerstoel, onderzoek en publicaties bij universiteiten en lectoraten<br />
van kunstvakopleidingen.<br />
ß Het is wenselijk om de komende jaren een intensief gesprek te voeren over de verschillende<br />
rollen die danskunstenaars in de samenleving kunnen vervullen. Daarbij moet inzichtelijk<br />
worden op welke wijzen danskunstenaars, vanuit hun autonomie, kunnen kiezen<br />
voor een meer directe relatie tot hun omgeving en voor andere werkvormen. Die<br />
vormen lopen uiteen van werk in opdracht voor bedrijfsleven, particulieren of<br />
overheden, tot community art projecten in wijken en welzijnsinstellingen. Thema’s<br />
die hierbij aandacht vragen, zijn onder meer: Welke waardering is er onder<br />
kunstenaars zelf voor een gemengde beroepspraktijk? Welke meerwaarde kan<br />
het hebben voor kunstenaars zelf, voor opdrachtgevers, en voor de samenleving<br />
in een groter verband? Tot welke eigen artistieke articulaties en talen leidt het?
ß In het verlengde van een inniger relatie tussen dans en samenleving, ziet de<br />
sector het belang van een verkenning van good practices in samenwerking tussen amateurdans<br />
en de professionele theaterdans. Bijvoorbeeld door vanuit DOD en/of TIN, een eenvoudige<br />
vragenlijst te verspreiden onder choreografen, gezelschappen, productiehuizen<br />
en werkplaatsen over activiteiten op dit gebied en de meerwaarde ervan.<br />
ß Er is een beter overzicht nodig over de manier waarop de bestaande structuren voor choreografische<br />
ontwikkeling werken. Daarin is een taak weggelegd zowel voor Raad voor Cultuur<br />
en fondsen, als voor kennis- en koepelorganisaties. De danssector beveelt aan<br />
om op korte termijn een onderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden die het<br />
bestel biedt voor beginnende choreografen met verschillende profielen.<br />
DE DANSAGENDA<br />
23
3. DANS VAN NU NAAR 2020<br />
stand van de dans & nieuwe vragen<br />
‘Ik vind dat het goed gaat met de <strong>Nederland</strong>se dans’, zegt Ted Brandsen volmondig.<br />
Wie op zoek gaat naar karakteristieken van die dans, komt al snel uit bij deugden<br />
als verscheidenheid en oorspronkelijkheid. Een dansend land is het calvinistische<br />
<strong>Nederland</strong> van oorsprong niet. De dans is hier een relatief jonge kunstdiscipline,<br />
die zich begon te ontwikkelen tijdens de wederopbouw van de jaren vijftig en revolutionaire<br />
jaren zestig. De energieke tijdgeest wakkerde de experimenteerlust aan.<br />
In combinatie daarmee werkte het ontbreken van een sterke eigen danstraditie<br />
juist als katalysator. Choreografen en dansers keken noodgedwongen en van harte<br />
over de grens om inspiratie op te doen. Het was de opmaat voor een bloeiperiode<br />
in de jaren zeventig en tachtig, waarmee de <strong>Nederland</strong>se dans internationale faam<br />
verwierf. Een innovatieve en open mentaliteit zet dus al vanaf de begindagen de<br />
toon. 1 Misschien is het juist daarom niet zo gemakkelijk om een vinger te leggen<br />
op de ‘identiteit’ van de <strong>Nederland</strong>se dans. Waar zijn we goed in?<br />
Het innovatieve karakter heeft onze dansers en choreografen er niet van weerhouden<br />
om technische perfectie na te streven, integendeel. Die paradox heeft<br />
zich bovenal vertaald in hoogstandjes van abstracte dansvoorstellingen met een<br />
lyrische esthetiek, die uitblinken in helderheid en compositie. Dat verschillende<br />
toonaangevende pioniers uit de bloeitijd van twee decennia terug al die tijd werk<br />
zijn blijven maken, heeft onmiskenbaar bijgedragen aan het hoge niveau. Zo langzamerhand<br />
is met recht van een traditie te spreken, hoe a-traditioneel onze dans<br />
in essentie ook is. De ontwikkeling van de beweging en de ‘magie’ van het lichaam<br />
zijn vaak het vertrekpunt. ‘De ontdekkingen liggen verscholen in het eigene van de<br />
dans: in de plasticiteit van tijd-ruimte-energie.’(Simons) Er is veel geïnvesteerd in<br />
bewegingsonderzoek, en dat is te zien. Het palet aan dansidioom is uitgebreid en<br />
verfijnd en wordt virtuoos vertolkt.<br />
Het landschap wordt daarnaast gekarakteriseerd als heel divers, vooral op het gebied<br />
van eigentijdse dans. Veel visies bestaan daarin naast elkaar: in esthetiek,<br />
vormgeving, thematiek, nieuwe en gevestigde vormen. Zo veel zelfs, en vaak zo<br />
nauw verbonden met de individuele maker, dat het moeilijk is ze helder te benoemen.<br />
Maar weinig choreografen ontwaren er op het moment grotere ontwikkelingen<br />
in: ‘De ontwikkelingen zijn moeilijk grijpbaar.’ (Feingold) Ruim de helft<br />
van de geïnterviewden in het DOD-onderzoek vindt zelfs dat de dans zich niet of<br />
onvoldoende ontwikkelt. Lang niet iedereen vindt het overigens bezwaarlijk dat<br />
het in de dans nu geen tijd is van grote revoluties. Artistieke ontwikkelingen gaan<br />
in golfbewegingen, ‘Een continue hype in de kunsten kan nooit, er zijn altijd<br />
DANS VAN NU NAAR 2020<br />
25
26<br />
golfbewegingen. Elke tijd heeft zijn eigen dynamiek. Er kunnen nu eenmaal niet<br />
elk jaar tientallen goden opstaan.’ (Janssen)<br />
Meer avontuur<br />
Toch leven er breed in de sector gevoelens dat het beter kan. Er is onmiskenbaar<br />
een behoefte om bakens te verzetten. Verschillende artistiek leiders en choreografen<br />
signaleren in die ogenschijnlijke diversiteit aan talen en stemmen een<br />
paradoxale eenvormigheid: ‘Er is te veel van hetzelfde. We moeten eens af van<br />
die jaren-tachtig-hangover. Niet meer wachten op een nieuwe Van Manen of<br />
Kylían. Mooi dat ze waren, maar let it go! We moeten vooruit.’ (Gingras). ‘Als het<br />
zo doorgaat dreigt er een serieuze vorm van voorspelbaarheid’ (Rosenfeld). Er is<br />
behoefte aan meer reliëf in het lanschap: ‘Door het gebrek aan competitie worden<br />
gezelschappen niet genoeg gedwongen zich sterk te profileren, en stagneert dus<br />
ook hun ontwikkeling.’ (Itzik Galili) En bepaalde ontwikkelingen worden gemist:<br />
uiteenlopend van invloeden van de straat tot klassieke dans en herinterpretaties<br />
van bestaand repertoire. Meer in het algemeen spreken choreografen over een gebrek<br />
aan durf en avontuur in de dans, waarvoor de één naar de jonge choreografen<br />
wijst en de ander juist naar de grote gevestigde gezelschappen. ‘Wat mij opvalt<br />
is dat veel jonge dansmakers zich bezighouden met niet-essentiële aspecten van<br />
dans. Het gebruik van ruimte is plat, de energie is vlak. De tijd blijft gelijkmatig en<br />
de danstechniek is goed maar niet opmerkelijk.’ (Simons) Anderen spreken over<br />
een voortdurend hergebruik van bestaande tradities. Ook is er een roep om meer<br />
inhoudelijke zeggingskracht, minder abstracte en conceptuele dans, meer rauwheid,<br />
emotie en humor. In het verlengde daarvan is er behoefte aan verdieping<br />
in de manier waarop technische kwaliteiten worden toegepast: ‘De nadruk ligt in<br />
<strong>Nederland</strong> vaak op virtuositeit. Daar is niets mis mee, maar het gaat erom hoe je<br />
die virtuositeit gebruikt’ (Gale)<br />
De discussie over ontwikkeling wordt gevoed door de roerige tijdgeest, maar ook<br />
door knelpunten die de sector al een aantal jaren ervaart bij de presentatie van<br />
haar werk. Waar dansen zo geliefd is, zou je verwachten dat er voor de professionele<br />
theaterdans goede publiekskansen zijn. Tal van producenten merken echter<br />
dat het steeds meer moeite kost publiek en hun bemiddelaars – theaterprogrammeurs<br />
- te interesseren. Herhaaldelijk klinkt onder choreografen en artistiek leiders<br />
de term ‘imagoprobleem’, veelal in één adem met termen als ‘ingekeerd’ of<br />
‘isolement’. De een is daarbij van mening dat de dans vooral lijdt onder het bééld<br />
dat het te veel naar binnen gekeerd is: ‘We hebben meer boegbeelden nodig. Men<br />
denkt dat de dans introvert is. Veel mensen denken bij dans aan moeilijk gedoe,<br />
het is in hun ogen risicovol om naar dans te gaan.’(Wubbe) Met andere woorden,<br />
er zijn listen nodig om dat beeld op te frissen. De ander is er juist stellig van over-
Er leven breed in de sector gevoelens dat het beter kan.<br />
Er is een behoefte om bakens te verzetten.<br />
tuigd dat het probleem óók, of zelfs in eerste instantie, bij de dans zelf ligt: ‘We<br />
zijn veel marginaler dan we ons realiseren. In de dans wordt met grote toewijding<br />
gewerkt, maar het is ook een geïsoleerd wereldje. Met soms weinig binding met<br />
de omgeving waarin geleefd wordt. We zijn een van de minderheidsgroepen in de<br />
stad. Bovendien is de danswereld een wereld van individuen. We zouden meer als<br />
community moeten opereren. Maar dan moet de danswereld eerst de waarde van<br />
zo’n community inzien en de samenwerking ook echt waarde geven. Vervolgens<br />
worden we in de maatschappij ook zichtbaarder.’ (Gale)<br />
Plek opeisen<br />
‘De dans moet een kunstvorm zijn die zijn plek opeist in alle hoeken van de samenleving’,<br />
stelt ook Conny Janssen. De sector is ervan overtuigd, dat dans sterker dan<br />
nu aanwezig kan en moet zijn in het culturele landschap, niet ondanks, maar juist<br />
dankzij haar specifieke kenmerken. Dans zoekt net als andere kunstvormen in<br />
deze tijd, opnieuw naar haar redenen van bestaan. De verering van het artistieke<br />
genie heeft zijn langste tijd gehad, evenals het verheffingsideaal waarin de hoge<br />
kunsten een onomstotelijke beschavende waarde werd toegekend. De grenzen tussen<br />
kunst, cultuur en commercie zijn vervaagd. De overheid maakt terugtrekkende<br />
bewegingen, dringt aan op meer eigen inkomsten en lonkt met meetbaar nut van<br />
de kunsten. De koestering van de economische betekenis krijgt in de cultuurpolitiek<br />
nu gezelschap van een hang naar sociale effectiviteit.<br />
Niet al die ontwikkelingen zijn in de ogen van kunstenaars per definitie negatief,<br />
maar choreografen zijn wel op zoek naar hun draai in dit krachtenveld. ‘Een aantal<br />
vanzelfsprekendheden gaan niet meer op. Waar presenteer je je werk? Hoe ga je<br />
de dialoog aan? Waar gaat je werk over? Hoe breng ik het onder de aandacht? Ik<br />
ben er zelf nog niet uit: Zijn de kunsten de laatste vrijplaats voor mooie gedachten?<br />
Zijn wij de kern van de creatieve stad? Of bedienen we vooral een publiek?’,<br />
vraagt Harijono Roebana zich bijvoorbeeld af. Daarbij dient zich ook de vraag aan<br />
welke rol dans wil vervullen ten opzichte van de stroom aan toegankelijker media,<br />
hapklare vermaaksvormen en schoonheidsidealen. Gaat de dans daarin mee,<br />
maakt ze zichzelf mooier en aantrekkelijker? Of verliest ze die strijd per definitie<br />
en kan ze zich beter op andere krachten concentreren? Er wordt bovendien een<br />
urgentie gevoeld om dergelijke zoektochten - en het resultaat ervan - beter onder<br />
woorden te brengen. Choreografen voelen dat ze, in een maatschappij met marktwetten<br />
en publiekscijfers, hun werk juist in artistiek opzicht overtuigend moeten<br />
legitimeren, en op eigen werk moeten reflecteren. Het zelfbewustzijn groeit:<br />
‘Onze argumentatie is van belang. Je kunt daar je ogen voor sluiten, maar dat<br />
speelt een grote rol. Het is belangrijk voor de cultuurpolitieke articulatie.<br />
Maar het dient ook de artistieke ontwikkeling.’ (Roebana)<br />
DANS VAN NU NAAR 2020<br />
27
‘De dans moet een kunstvorm zijn die zijn plek<br />
opeist in alle hoeken van de samenleving.’<br />
28<br />
Levensgevoel en een voertuig om te denken<br />
De capaciteit waar de dans het voor een sterkere profilering in de samenleving in<br />
de eerste plaats van moet hebben, is volgens veel danskunstenaars haar basale<br />
fysieke uitdrukkingsvermogen. Nita Liem merkt op: ‘De danskracht wordt onderschat.<br />
De jonge generatie snapt dat beter en beweegt ook veel beter. Bij hen is<br />
sprake van een sterk lichaams- en zelfbewustzijn.’ Zo lang als ze bestaan dansen<br />
mensen om te vieren, te vergeten, hun identiteit te onderstrepen, samen te zijn,<br />
te vermaken, te verleiden, te eren. <strong>Theater</strong>dans is iets anders dan uit je dak gaan<br />
in een club of op een dorpsplein. Toch lijkt de diepste drive van artistiek leiders<br />
en choreografen er één van alle tijden, dichtbij die basale menselijke impuls. Ze<br />
waren meestal al vroeg in hun leven verkocht. De deur werd op een kier gezet<br />
door ouders, broers, zussen, sportleraren, dansvoorstellingen uit binnen- en buitenland,<br />
en beelden van dans op film en tv. Verslingerd raakten ze daarna aan de<br />
non-verbale taal, het intuïtieve en emotionele van dans, aan het muzikale, poëtische<br />
en de beeldtaal: dans als ‘basisbehoefte van de mens, net als ademhalen’, als<br />
‘rechtstreekse communicatie met het hart’, als ‘compleetheid van het menselijk<br />
bestaan: lichaam, geest en emoties’. Danskunstenaars beschikken over een arsenaal<br />
aan directe mogelijkheden om zichzelf en hun publiek over de grenzen van<br />
logica en ratio heen te tillen. Dans kan mensen op een ‘naakte’ manier naar elkaar<br />
laten kijken en de woorden achter de woorden laten zien. In een logocentrische<br />
tijd komt dat misschien wel beter van pas dan ooit.<br />
Tal van choreografen en artistiek leiders, van verschillende generaties, snakken naar<br />
dansvoorstellingen die met die eigen taal sterker uitdrukking geven aan eigentijdse<br />
werkelijkheden, in al hun contradicties en vergankelijkheid. ‘Dans moet zich<br />
niet afwenden van de samenleving, maar deze spiegelen. Het tijdsbeeld met het<br />
bijbehorende levensgevoel moet in het werk terug te vinden zijn.’ (Spreksel) Anderen<br />
spreken nog directer de wens uit, ‘dat er meer dan nu het geval is, stukken<br />
worden gemaakt die maatschappelijk relevant zijn.’ (Bloemen) Dat is niet minder<br />
dan een zoektocht naar een nieuwe betekenis van artistieke autonomie. Er is een<br />
hang naar een nauwere band met de omgeving, zonder dans te laten verworden<br />
tot instrument. Over de manier waarop dat kan of zou moeten gebeuren, verschillen<br />
de visies, waarover meer in het volgende hoofdstuk. Maar dat de dans zich in<br />
haar woordeloosheid en beweeglijkheid leent voor reflectie op deze roerige tijd,<br />
daar zijn velen van overtuigd. Woorden leggen betekenissen vast, begrenzen definities.<br />
De essentie van beweging is juist verandering: het zoeken en overschrijden<br />
van grenzen.<br />
Dans heeft bovendien , net als andere podiumkunsten, het voordeel van de live,<br />
3D ervaring en menselijke interactie. ‘<strong>Theater</strong> is de plaats waar we allemaal samen
zitten en het moment delen.’ (Ivana Müller) Die setting doorbreekt de eenzaamheid<br />
en vrijblijvendheid waarmee de mens van nu in zoveel andere situaties wegkomt.<br />
Door de directe confrontatie kunnen theaterbezoekers er, anders dan bij<br />
het tv kijken, nauwelijks onderuit om een positie in te nemen ten opzichte van wat<br />
ze zien. In die zin heeft theater een inherente politieke component. Müller ziet<br />
dan ook nieuwe mogelijkheden in het beschouwen van dans als ‘een plaats of een<br />
voertuig om te denken. Zouden we kunnen zeggen dat een ervaren choreograaf<br />
diegene is die de toeschouwer betrekt in het denken dat fysieke reflectie betekent<br />
– denken met het lichaam?’ Daarmee verandert misschien ook het belang van<br />
artistieke waarden als virtuositeit.<br />
Publiek: een beetje anders, graag<br />
‘De komende jaren zou de grootste uitdaging van ons allen moeten zijn om veel<br />
meer mensen te enthousiasmeren voor dans’ (Wubbe) Een nauwere betrokkenheid<br />
bij de samenleving is niet los te zien van het publiek, dat die samenleving representeert.<br />
Veel choreografen en artistiek leides zijn ontevreden met de omvang<br />
of samenstelling van hun publiek. ‘Buiten Amsterdam is het in meerderheid wit,<br />
hoogopgeleid, vrouw en 40 +. Dat mag wel wat diverser’, vat Ger Jager samen. Dat<br />
wil zeggen: jonger, gekleurder, internationaler, en sommigen voegen daar ook nog<br />
‘armer’ aan toe. ‘Ik wil me er niet bij neerleggen dat er geen jongere mensen naar<br />
de schouwburg komen, want naar De Melkweg gaan ze wel.’ (Gingras)<br />
De choreografen die tevreden zijn met hun publiek, zijn vooral degenen die een<br />
behoorlijke culturele mix bereiken, en in de meeste gevallen is dat tegelijkertijd<br />
een jonger publiek. Het zijn ook juist deze choreografen, die werk maken dat inhoudelijk<br />
en in idioom invloeden uit verschillende dansculturen en de eigentijdse<br />
(multiculturele) samenleving haalt. Het is in dat licht opmerkelijk hoe weinig van<br />
de choreografen die hopen op een actualisatie van hun publiek, een relatie leggen<br />
tussen publieksbereik en hun artistieke oriëntatie. Sommige choreografen hebben<br />
wel ervaren dat specifieke thema’s of dansvormen andere publieksgroepen binnen<br />
brengen: samenwerking met een hiphopgroep leidt tot een grotere toeloop van<br />
jongeren; een programma met Indiase dansinvloeden trekt meer Hindoestaans<br />
publiek. Maar om het publieksbereik te verbreden, zijn de ogen toch in de eerste<br />
plaats gericht op de communicatie óver de voorstelling: ‘De voorstellingen<br />
moeten niet anders, de educatie van het publiek moet anders.’ (Beutler) Of:<br />
‘Zeg maar tegen allochtonen: dit is onze theaterdanscultuur, kijk maar of je het<br />
leuk vindt.’ (Boll en Jürgens)<br />
DANS VAN NU NAAR 2020<br />
29
30<br />
Het spanningsveld is invoelbaar. ‘De dans is een kunstvorm met een eigen betekenis.<br />
Het is niet goedkoop en makers moeten zich daar bewust van zijn.’<br />
(Brandsen) Een paradox van de podiumkunsten in het algemeen is, dat de meeste<br />
makers communicatie met het publiek van groot belang vinden, maar dat slechts<br />
weinigen bij het maken bewust rekening houden met de samenstelling van het<br />
publiek of het effect dat de voorstelling op hen zal hebben. Podiumkunstenaars<br />
nemen hun publiek serieus, maar maken wat ze zelf mooi vinden. Choreografen<br />
en artistiek leiders voelen er weinig voor om achter trends – multicultureel, multimedia,<br />
multidisciplinair – aan te gaan lopen in een strijd om een heterogener<br />
publiek. Van een cosmetische benadering zijn uiteindelijk ook geen interessante<br />
voorstellingen te verwachten. Wie kiest voor een ‘ander’ artistiek spectrum, in<br />
welk opzicht dan ook, moet dat uit oprechte overtuiging, nieuwsgierigheid of ervaring<br />
doen. De weinige choreografen in het <strong>Nederland</strong>se landschap die er werkelijk<br />
thuis in zijn, gruwen misschien wel het meest van allemaal van doelgroepenopportunisme.<br />
Maar ze zullen ook bestrijden dat hun publieksbereik louter een marketingverdienste<br />
is. Participatie begint bij de kunst zelf.<br />
Eén van de meest interessante én gecompliceerde vragen die zich in de discussies<br />
over het danslandschap van de nabije toekomst aandienen, is dan ook: wat kunnen<br />
de artistieke implicaties zijn van een zoektocht naar een sterkere profilering<br />
van theaterdans in de samenleving? Welke mogelijkheden biedt de autonomie van<br />
de huidige en toekomstige danskunstenaars om zich te verhouden tot de omgeving<br />
waar ze deel van uitmaken, of beter nog: om met twee benen in die samenleving<br />
te staan? Dat zal zich de komende jaren bovenal uitwijzen in de voorstellingspraktijk.<br />
Choreografen en artistiek leiders lichten in het volgende hoofdstuk een<br />
tipje van de sluier op.
4. GRENZE[N]LOZE INSPIRATIE<br />
artistieke ontwikkelingen<br />
Als ze zich niet laten hinderen door regels en bezwaren, waar dromen danskunstenaars<br />
van <strong>Nederland</strong>se bodem dan van? De polder noopt tot realisme, lijkt het in<br />
eerste instantie: ‘Natuurlijk zou het heerlijk zijn een keer wat groter uit te pakken,<br />
maar uiteindelijk moeten ideeën bij de inhoud passen’, zegt Arthur Rosenfeld bijvoorbeeld<br />
bescheiden. Sommige choreografen zijn zo getraind in het werken vanuit<br />
gegeven mogelijkheden, dat ze zich maar niet aan dromen overgeven. Anderen<br />
durven alleen te dromen van betere praktische randvoorwaarden, ‘om vervolgens<br />
eens helemaal te kunnen verzinken in het artistieke proces’: met dansers in vaste<br />
dienst, met musici die bij meer repetities aanwezig zijn, met fatsoenlijke salarissen<br />
voor de dansers, met een goed zakelijk en productioneel team, een eigen<br />
kantoor, of een appartement voor de dansers. Sommigen vinden iedere productie<br />
een dusdanig avontuur, dat ze niet dromen over groter, of anders: ‘Elk nieuw werk<br />
is een levensgroot raadsel op weg naar het volgende. Ik ben in eerste instantie een<br />
artistiek leider met de dagelijkse zorg voor zijn gezelschap.’ (Simons) ‘Ik wil die<br />
taak volbrengen, steeds beter.’ (Wubbe)<br />
Maar uit de artistieke dromen díe er zijn, ontvouwt zich een grenzelozer danslandschap.<br />
Producties met jeugd en volwassenen samen, met dansers en acteurs en<br />
circusartiesten, met een live kamerorkest, met Afrikaanse percussionisten én<br />
cellisten, of ‘een echte danstheaterproductie’. Internationale samenwerking staat<br />
hoog op het verlanglijstje, met groepen of kunstenaars uit andere landen. Verschillende<br />
choreografen staan te trappelen om werk te maken op bijzondere locaties,<br />
bijvoorbeeld in het Caribisch gebied, in een moskee, een dansfilm onder water, of<br />
‘met die chique <strong>Nederland</strong>se dansers eens midden in de woestijn werken’. Ook<br />
circuleren er ambities om dansfilms te maken. Anderen fantaseren over werk rond<br />
een bepaald thema, zoals het onvertelde koloniale verleden. Sommige dromen<br />
blijven zo dicht bij huis dat je je afvraagt waarom de maker ze nog niet heeft verwezenlijkt:<br />
werk op muziek van Bach, aan de hand van een film van Fritz Lang,<br />
of simpelweg een productie samen met andere kunstenaars. Het zijn vooral de<br />
onafhankelijke choreografen zonder vast gezelschap, die dromen in de overtreffende<br />
trap: heel groot (voor enkele tientallen tot honderden dansers), heel lang<br />
(een voorstelling van zes uur), voor de grote zaal, of met heel veel repetitietijd<br />
(een jaar). Buitenlandse grootheden zijn ook geliefde mijmerobjecten: samenwerken<br />
met vormgever Yannis Kounellis of met theatermaker Marthaler. Het zal niet<br />
overal van komen. Vooral voor kleinere groepen zijn de kosten een spaak in het<br />
wiel – ‘eerst even de loterij winnen’. Maar: ‘het heeft niet altijd met geld te maken,<br />
maar mogelijk ook met het format waarbinnen gewerkt moet worden in een groot<br />
GRENZE[N]LOZE INSPIRATIE<br />
31
32<br />
gezelschap.’ (Vlemmix) Sommige jonge choreografen die weleens een gastchoreografie<br />
bij een groot gezelschap hebben gemaakt, delen die indruk. Naar de<br />
verwezenlijking van heel wat dromen kunnen we echter reikhalzend uitkijken; dat<br />
is slechts een kwestie van tijd: ‘Het gaat er uiteindelijk van komen’(Jager) , ‘mijn<br />
droomproductie staat al gepland’ (Van Geel) en ‘ik laat me niet beperken door<br />
geld of middelen’ (De Châtel), klinkt het energiek.<br />
De toekomst van de dans is er in de ogen van veel choreografen één van grensvervaging,<br />
en meer nog doelbewuste grensoverschrijding. ‘Een deel van de dans<br />
wordt sterk multidisciplinair’, voorziet Ger Jager. Ook technologie wordt gezien als<br />
een belangrijke ingang voor nieuwe uitdrukkingsvormen. Anderen verwachten dat<br />
‘over tien of twintig jaar entertainment een belangrijker rol gaat spelen.’ (Holder)<br />
In het DOD-onderzoek werd aan choreografen en artistiek leiders gevraagd of ze<br />
het onderscheid ‘hoge’ en ‘lage’ kunst nog relevant achtten – een onderwerp dat<br />
de gemoederen een decennium geleden nog danig wist te verhitten. Inmiddels ligt<br />
bijna niemand meer wakker van dat onderscheid, of van het in elkaar overvloeien<br />
ervan. Slechts een enkeling hamert er nog op, en dan vooral uit angst voor een<br />
overmaat aan hapklaar ‘vermaak’ die ten koste zal gaan van de moeilijker verteerbare<br />
kunst. Aanzienlijk meer choreografen vinden het onderscheid klinkklare<br />
onzin, of zelfs ‘een arrogante kijk op de realiteit’ (Linning), of ‘begrippen die passen<br />
in een communistisch systeem’ (Bloemen). Ze denken liever in termen van<br />
verschillende lagen, van kwaliteit, of van goed, saai, mooi of lelijk. ‘Hoog’ en ‘laag’<br />
is een kwestie van perspectief, vinden ze: de termen zijn cultureel bepaald en ‘de<br />
mensen van de hoge cultuur hebben de hoge cultuur bedacht.’ (Linning) En dan<br />
is er nog een groep die er wel een verschil tussen ziet, maar het normatieve karakter<br />
ervan niet meer relevant vindt en verwacht dat dit in de nabije toekomst ook<br />
steeds minder belangrijk wordt.<br />
Van lippendienst zijn choreografen bij hun voorspellingen over grensvervaging in<br />
velerlei zin, niet te betichten. Uit interviews blijkt dat ze het kruisen en openbreken<br />
liever nalaten als ze geen goede reden hebben. Het is voorzichtigheid troef.<br />
Maar de praktijk laat wel degelijk de aanzetten zien van nieuwe vormen en talen<br />
buiten de traditionele hokjes. Eén van de meest aantrekkelijke kanten aan dans is<br />
voor danskunstenaars de inherente openheid ervan, voor invloeden van andere<br />
kunsten(aars) en de buitenwereld. ‘Door hechte relaties met componisten, decorontwerpers<br />
en andere kunstenaars word ik uitgedaagd. De autonome keuzes van<br />
medewerkers brengen mij op nieuwe ideeën en dwingen mij om op een andere<br />
manier naar mijn uitgangspunten te kijken’. (Listopad) Choreografen en artistiek<br />
leiders vinden hun inspiratiebronnen in bijna even grote mate binnen de danskunst<br />
zelf, bij andere kunsten, en daarbuiten:
‘Ik wil me er niet bij neerleggen dat er geen<br />
jongere mensen naar de schouwburg komen,<br />
want naar De Melkweg gaan ze wel.’<br />
Vreemde eenden?<br />
In het DOD-onderzoek is in het bijzonder gevraagd naar de invloed van andere dan<br />
de westerse academische dansvormen. Die zorgt in het buitenland voor opvallende<br />
ontwikkelingen in de eigentijdse dans. In professionele dansvoorstellingen<br />
van <strong>Nederland</strong>se bodem is die invloed echter weinig manifest. Toch blijkt bijna de<br />
helft van de geïnterviewden in het DOD-onderzoek een inspiratiebron voor het<br />
eigen werk te zien in andere dansvormen. Een paar moderne danschoreografen<br />
hebben een avontuur met een hiphopgroep achter de rug, en bij Korzo, Danwerkplaats<br />
Amsterdam en Dansateliers werkt af en toe een maker met een ander specialisme.<br />
Maar de invloed is in veel gevallen aanzienlijk implicieter: ‘ik heb nooit<br />
intensief andere dansvormen bestudeerd maar de basis heb ik wel meegekregen’<br />
(Holder), ‘we gebruiken verschillende dansvormen en stijlen, maar we “verbouwen”<br />
ze altijd’ (Boll en Jürgens), ‘het is voor mij belangrijk dat er een breed palet<br />
is, niet om per se zelf mee te werken maar ook om je toe te verhouden en jezelf<br />
opnieuw mee te definiëren’ (Linning) en ‘andere dansstijlen kunnen buitengewoon<br />
indrukwekkend zijn, maar als je ze toepast moet je ze beheersen en dat doe<br />
ik niet.’(Simons) Maar al is het bij deze choreografen niet of nauwelijks terug te<br />
zien in het werk, over de grens gekeken wordt er dus wel. En daarbij is men niet<br />
kieskeurig – want ‘globalisering is een onderdeel van onze samenleving en interesses<br />
versmelten’ (Blok) en ‘de moderne danstaal is veel minder universeel dan<br />
wij denken’ (Spreksel): martial arts, urban dance, Afrikaanse en Afro-Amerikaanse<br />
dansvormen, Indiase dans, flamenco, tango, ballroom, buikdans, butoh, kendo,<br />
line dancing, riverdance, folkloristische dansvormen, acrobatiek en ook sport passeren<br />
de revue.<br />
Een handjevol choreografen maakt er concreter werk van. Bij hen is de invloed van<br />
andere danstalen inherent onderdeel van hun artistieke visie en werkwijze. Ze<br />
doen het niet erbij. Ze doen het per definitie. ‘Natuurlijk is het belangrijk’, zegt<br />
Wies Bloemen, die in haar jeugdvoorstellingen moderne dans vervlecht met<br />
invloeden uit bijvoorbeeld breakdance, streetdance, jazz, Afrikaanse dans, oriëntaalse<br />
dans en capoeira. Voor Nita Liem zijn Afro-Amerikaanse dansprincipes heel<br />
belangrijk. ‘Dat is veel breder dan hiphop of urban. Die vormen het beste gereedschap,<br />
want die zijn multicultureel en het zijn ook meer natuurlijke bewegingen.<br />
Ik ben eigenlijk typisch een post-moderne post-koloniale dansmaker’. Maurits<br />
van Geel kiest voor een brede benadering van folklore: ‘Het is alles wat je niet<br />
op school leert, maar wat zich ontwikkelt tijdens feesten, in de discotheek of op<br />
straat, dus streetdance hoort daar zeker bij. Ik nodig ook regelmatig mensen met<br />
een heel andere achtergrond en perspectief dan de traditionele dans, om mee<br />
samen te werken.’<br />
GRENZE[N]LOZE INSPIRATIE<br />
33
Maar niet iedereen is overtuigd van de artistieke mogelijkheden. Misschien is dat<br />
een kip-en-ei-kwestie: omdat er weinig goede voorbeelden in <strong>Nederland</strong> te zien<br />
zijn, wordt de theatrale potentie niet erkend, en dus ook niet gevoed. ‘Er is in <strong>Nederland</strong><br />
onvoldoende ruimte voor andere dansvormen dan de gevestigde’ meent<br />
André Gingras bijvoorbeeld. ‘In Groot-Brittanië wordt bijvoorbeeld veel meer<br />
geïnvesteerd in Indiase dans. Dat werpt zijn vruchten af.’ Maar sommige collega’s<br />
hebben er een harder hoofd in: ‘Urban dance werkt niet in een theatervorm. Het<br />
wordt er vaak toch ingestopt, om oneigenlijke redenen, en dan krijg je slechte<br />
kunst. Straatdans hoeft echt niet het theater in’, stellen Klaus Jürgens en Andrea<br />
Boll. ‘Die battles en videoclips zijn leuk, maar dat is hun vorm. We gaan niet<br />
hysterisch jeugdig doen’. Krisztina de Châtel deelt hun mening: ‘Het inzetten van<br />
andere dansvormen heeft niets met de ontwikkeling van de dans van doen. Dat<br />
sommige gezelschappen hiphop gebruiken vind ik prima, maar dat is dan vaak om<br />
het publiek tevreden te stellen. We kunnen niet allemaal een jeugdclub worden.’<br />
De multi-discipline<br />
Andere kunstvormen zijn voor werk van <strong>Nederland</strong>se choreografen van minstens<br />
even grote betekenis als inspiratiebronnen uit de dans zelf. ‘Ik vraag mezelf regelmatig<br />
af of dans niet een te vanzelfsprekende keuze is. Of mijn fascinaties het beste<br />
kunnen worden vormgegeven binnen deze discipline.’ (Levi) Voor verschillende<br />
choreografen is multidisciplinair werken geen keuze, maar een gegeven. ‘Een<br />
standaard dansvoorstelling is voor mij niet interessant. Ik wil dat er een kruisbestuiving<br />
tussen disciplines en media plaatsvindt. En het publiek wil dat ook, het is<br />
er klaar voor.’ (Gingras)<br />
Muziek is vrijwel altijd een vanzelfsprekende tweede discipline, hoewel de rol daarvan<br />
aanzienlijk kan verschillen per voorstelling. Waar de één een cd uit het rek<br />
trekt, zoekt de ander samenwerking met componisten en muzikanten. Daarnaast<br />
zijn visuele en ruimtelijke invloeden van grote betekenis. Beeldende kunst, architectuur,<br />
vormgeving en ook film en mode zijn inspiratiebronnen voor danskunstenaars.<br />
Tekst en theater lijken wat minder in trek, behalve in de sfeer van jongeren-<br />
en jeugddans waar dans en theater vaak in elkaar overlopen: ‘We werken graag<br />
samen met theatermakers en maken gebruik van theaterdramaturgen in onze<br />
voorstellingen.’ (Draaijer en Saghar Yaghmai) Verrassend in de DOD-interviews<br />
is de zeer bescheiden inspiratie uit nieuwe media en video. Dat nieuwe media<br />
als trend gelden, lijkt voor choreografen eerder een belemmering te vormen dan<br />
een uitnodiging. Ze zijn er bijna net zo terughoudend mee als met urban en nietwesterse<br />
dansvormen. Het moet wel echt iets toevoegen, passen bij het concept<br />
van de voorstelling, en echt nodig zijn, vinden ze. Wel verwachten verschillende<br />
choreografen dat nieuwe media en technologie een veel grotere rol gaan spelen<br />
GRENZE[N]LOZE INSPIRATIE<br />
35
‘Ik vraag mezelf regelmatig af of dans niet<br />
een te vanzelfsprekende keuze is.’<br />
36<br />
in de komende vijftien jaar. Sommige choreografen zijn van plan zelf een aandeel<br />
aan die zoektochten te leveren - als ze er de tijd en middelen voor vinden: het zijn<br />
complexe en dure media om mee te werken.<br />
Samenwerking met andere disciplines brengt nieuwe betekenislagen in het werk.<br />
Vaak is het een manier om te refereren aan de buitenwereld. Soms gaat het een<br />
choreograaf in algemenere zin om een blikverruiming of aanscherping van gedachten.<br />
Of de andere disciplines zijn een inspiratie voor het idioom: ‘Ik wil geen<br />
danspasjes uit de les in de voorstelling zien. Dat vind ik saai. Ik zoek naar andere<br />
bewegingen, en die ontstaan door versmelting met andere disciplines.’(Gingras)<br />
Behalve nieuwe vormen brengen disciplines ook nieuwe thema’s met zich mee.<br />
Inhoudelijke vragen die voortvloeien uit de inzet van nieuwe media zijn bijvoorbeeld:<br />
waar staat de mens ten opzichte van de techniek? Wat is vervangbaar door<br />
techniek, en wat niet? Wat is de essentie van het menszijn?<br />
Het gebruik van andere disciplines is echter zelden een doel op zich. Voor de meest<br />
choreografen blijft dans – of beweging, of het lichaam – hun referentiepunt, ook<br />
als ze interdisciplinair werk maken. Daarbij werken ze soms tegen de stroom in:<br />
‘Toen we met een toneelgezelschap werkten, was de verwachting van het publiek<br />
dat we een leuke fusie zouden aangaan en dansende acteurs zouden laten zien.<br />
Maar het streven was juist de fysieke kracht van het woord naast de fysieke kracht<br />
van het lichaam te plaatsen en te zien wat dat teweeg kon brengen.’ (Greco &<br />
Scholten). Draaijer en Saghar Yaghmai : ‘De samenwerking met Dick Hauser klikt<br />
en we hebben met plezier twee films gemaakt. Door de kritiek zijn we afgedaan als<br />
anti-dans, maar die gewone dagelijkse veelzeggende bewegingen lenen zich juist<br />
bij uitstek voor een dansfilm.’ En dan zijn er nog de verwachtingspatronen van de<br />
dansers: ‘Ze dachten pasjes aangeleerd te krijgen’, merkten Greco en Scholten.<br />
Multidisciplinair werken is een vak apart. En er zijn ook nog genoeg choreografen<br />
en artistiek leiders voor wie de dans je van het blijft: ‘De essentie van dans is het<br />
denken over ruimte, ritme, het lichaam; de bundeling van zintuiglijke ervaringen.<br />
Het denken over muziek en scenografie moet daar organisch uit voortkomen. De<br />
relatie van dans met andere media wordt vaak overschat. Makers die roepen dat<br />
dans zo beperkt is zijn bij mij aan het verkeerde adres. Ik wil met zelfbewuste makers<br />
werken, die vanuit de dans durven te denken.’ (Spreksel) En grensoverschrijding<br />
wil niet zeggen dat de kunsten een ondefinieerbare hutspot worden: ‘We<br />
moeten de disciplines blijven verdedigen en definiëren’, vindt Ivana Müller. ‘Het is<br />
belangrijk om vanuit een bepaald kader te praten als je ontwikkelingen wil kunnen<br />
benoemen. Wat kan de mentaliteit achter een discipline bijdragen aan de rijkheid<br />
van de algehele artistieke werkwijze?’
Het E-woord<br />
De inspiratie die choreografen uit de buitenwereld halen is minder grijpbaar. Podiumkunstenaars<br />
kunnen zich per definitie niet verschansen in het isolement van<br />
een atelier. Ze moeten hoe dan ook samenwerken met anderen om hun werk vorm<br />
te geven. Hun werk bestaat bovendien bij de gratie van contact met het publiek.<br />
Podiumkunsten en hun makers zijn dan ook gevoelig voor context. ‘Zonder engagement<br />
heb je uiteindelijk geen publiek’ (Hellström), ‘dans gaat over communicatie<br />
dus is engagement belangrijk’ (Brandsen) en ‘navelstaren is niet goed voor het<br />
product’ (De Châtel) Vraag choreografen naar de relatie tussen hun werk en de<br />
samenleving, en het antwoord luidt bijna altijd: ‘Vanzelfsprekend zijn maatschappelijke<br />
ontwikkelingen van invloed op mijn werk.’ Met daarachter bijna even vaak<br />
de toelichting: ‘Indirect.’<br />
Het expliciete engagement waarmee theatermakers sinds enkele jaren weer naar<br />
buiten treden, is in de <strong>Nederland</strong>se dans veel minder voelbaar. Er wordt wel<br />
gezocht naar een balans tussen een impliciete en een letterlijke reactie op de actualiteit,<br />
maar de wijzer slaat meestal naar de eerste kant uit. De huiver is groot<br />
om in politieke kunst te belanden. Danskunstenaars richten zich liever op hoe zij<br />
persoonlijk de maatschappij ervaren (‘het persoonlijke is politiek’) dan dat ze een<br />
uitgesproken standpunt innemen. Anderen vinden dans als medium überhaupt<br />
niet geschikt voor directe maatschappelijke reflectie.’ Dans hoeft niet het leed<br />
van de wereld vorm te geven. Dans kán ook niet op die manier communiceren.’<br />
(Vlemmix) De gedachte daarachter is dat dans zich volgens deze choreografen<br />
niet moet willen meten met talige media en talking heads, en niet in de valkuil van<br />
de directe verbalisering van actualiteit moet stappen. Die actualiteit is ook, op een<br />
andere manier, door het lichaam te verwoorden - feitelijk een groter palet om mee<br />
te werken dan alleen het hoofd. ‘Te vaak zie je een voorstelling waarin de taal het<br />
engagement is en de dans bijna de versiering.’ (Gale) ‘De danskunst moet belichamen,<br />
niet bewoorden.’ (Spreksel)<br />
Voor sommige choreografen zijn het de thema’s van deze tijd zelf die hen weerhouden:<br />
‘Met enige tegenzin realiseer je je dat je in een totaal andere maatschappij<br />
staat, waarin je weer moet nadenken over religies en mensen die elkaar in de<br />
haren vliegen. Daar wil je je eigenlijk niet mee bezig houden, dat was een achterhaalde<br />
discussie’, moest Harijono Roebana van het hart bij een bijeenkomst van<br />
Dansplan 20/20. Maatschappelijke betrokkenheid brengt hoe dan ook complexe<br />
theatrale vragen met zich mee. Hoe maak je bijvoorbeeld op een genuanceerde<br />
wijze een dansvoorstelling die ingaat op de machtsverhoudingen in de wereld?<br />
Engagement is meer dan een vlag verbranden op het toneel.<br />
GRENZE[N]LOZE INSPIRATIE<br />
37
38<br />
Soms brengt samenwerking met het buitenland, waarin een maker buiten zijn eigen<br />
kaders treedt, een subtiel engagement. Zo maakte Voortintholt met Introdans een<br />
coproductie in Marokko: ‘Niet een voorstelling over ongelukkige Marokkaanse jongeren<br />
maar een groep fraaie dansers die midden in het Marokkaanse leven staan.’<br />
Bij verschillende choreografen vertaalt de veranderde tijdgeest zich in een toenemende<br />
aandacht voor de mens in de danser. Krisztina de Châtel: ’Ik houd nog<br />
steeds van pure en esthetische dans maar raak steeds meer geboeid door verschillen<br />
in persoonlijkheden, en in het verlengde daarvan het voortdurend relativeren<br />
van schoonheid en lelijkheid.’ Ook Harijono Roebana vertelde bij een bijeenkomst<br />
van Dansplan 20/20 hoe hij en Andrea Leine toewerken naar een persoonlijker<br />
werkwijze. Doordat de wereld en de manier waarop ze daar in staan is veranderd,<br />
is het duo meer vanuit emoties gaan werken.<br />
<strong>Nederland</strong> kent ook choreografen - in het DOD-onderzoek ongeveer een kwart van<br />
de geïnterviewden - die wél expliciet reageren op maatschappelijke discussies.<br />
Politieke issues, thema’s als ‘geweld’, en tal van thema’s van de multiculturele<br />
samenleving zijn voor hen een inspiratiebron: immigratie, integratie, religieus<br />
fanatisme, seksualiteit bij jonge moslims, de Mohammed-cartoons. Dit uitgesproken<br />
engagement was in het onderzoek vooral te vinden bij kleine groepen en<br />
onafhankelijke choreografen. De verhouding tussen taal, beelden en beweging<br />
is daarbij inderdaad onderwerp van experiment. Taal speelt in de voorstellingen<br />
van deze choreografen vaak een rol, maar het is niet het enige, en meestal ook<br />
niet het belangrijkste instrument waarmee ze hun verhaal vertellen. Ze zoeken<br />
een evenwicht. Een puur persoonlijk engagement is voor deze choreografen niet<br />
voldoende. Maar het wijzende vingertje proberen ook zij te vermijden. Wereldverbeteraars<br />
zijn ze niet, en ze hebben er geen behoefte aan om vanaf de zeepkist<br />
een eendimensionale werkelijkheid te verkondigen. Hun engagement is er eerder<br />
op gericht om de complexiteit van de werkelijkheid in volle omvang te tonen; om<br />
waarheden achter de waarheid te laten zien, en het publiek daarmee te prikkelen<br />
om uit zijn veilige toeschouwerspositie te treden.<br />
Medeplichtige toeschouwers<br />
Ondertussen is er in een breder deel van de sector wel behoefte aan meer inhoud<br />
en een nauwere relatie tussen dans en zijn omgeving, zoals in het vorige hoofdstuk<br />
bleek. ‘Het is tijd om bovenop het hoge ambachtelijke niveau dat we met al<br />
het bewegingsonderzoek nu bereikt hebben, betekenislagen toe te voegen.’ (Jager)<br />
Meer communicatie met het publiek staat bij heel wat choreografen hoog op de<br />
agenda. Een indirecte vorm van engagement die in de dans aan betekenis wint, is<br />
dan ook een veranderende interactie met het publiek. Choreografen experimenteren<br />
met interactieve voorstellingen en onorthodoxe publieksopstellingen. Ze trek-
Dansers worden mensen, toeschouwers medeplichtigen.<br />
ken het publiek letterlijk de voorstelling in. De afstand tussen toneelwerkelijkheid<br />
en buitenwereld verkleint, met alle ongemakkelijkheid van dien. Dansers worden<br />
mensen, toeschouwers medeplichtigen. Het komt daarbij goed uit dat de moderne<br />
toeschouwer uit is op beleving, die verder gaat dan van een afstandje kijken<br />
wat er op het podium gebeurt. Nanine Linning: ‘Misschien is het over een aantal<br />
decennia historisch dat er ooit voorstellingen waren.’ Mensen willen gegrepen<br />
worden, ergens onderdeel van uitmaken, of invloed kunnen uitoefenen. Choreografen<br />
moeten grondig over die beleving nadenken. En dat heeft als consequentie<br />
dat ze het publiek vooraf ook beter moeten definiëren.<br />
Het publiek is weleens eerder uit zijn stoel getrokken. De toneelexperimenten uit<br />
de jaren zeventig staan sommigen nog op het netvlies. Maar er ontwikkelen zich<br />
nieuwe vormen van deze tijd, zowel in <strong>Nederland</strong> als daarbuiten. Er wordt gesproken<br />
over co-auteurschap van, en co-productie met het publiek. Choreografen experimenteren<br />
daarbij met de manier waarop en het tempo waarin ze de theatrale<br />
conventies en codes doorbreken: moet het publiek langzaam wennen aan een<br />
nieuwe rol, of is een radicaal shock-effect interessanter, met als risico dat er juist<br />
een totale vervreemding en verwijdering optreedt? In die zoektochten is ook de<br />
theatrale ruimte inzet. Sommigen geloven dat de dans van de toekomst zal gedijen<br />
in informelere settings. Choreografen stellen vragen bij de architectuur van<br />
het theater: waarom komen artiesten het theater altijd in en uit via de achterdeur,<br />
terwijl bezoekers per definitie de voordeur nemen? Zijn de regels en gedragscodes<br />
die bij het traditionele theaterbezoek horen in essentie niet strijdig met het dwarse<br />
van kunst? Anderen zoeken hun heil in onconventionele presentatieplekken elders.<br />
Het aantal voorstellingen in theaters stijgt weliswaar nog steeds 2 , en er zijn nog<br />
steeds veel voorstellingen waarvoor de blackbox een adequate omgeving is. Maar<br />
er is nog maar een enkele maker in het DOD-onderzoek die volledig voor het traditionele<br />
theater kiest. Het aantal voorstellingen op scholen, in stadswijken, op<br />
festivals en andere plekken, breidt zich uit. Daarbij worden choreografen soms<br />
aangemoedigd door een gebrek aan belangstelling van reguliere podia voor hun<br />
voorstellingen. Hun overwegingen zijn echter vooral ook artistiek: ‘Misschien past<br />
mijn werk wel beter in een galerie’ (Levi). ‘Multi-perspectief is een constant aspect<br />
van mijn werk, en dat is boeiend als het publiek aan vier kanten om het podium<br />
zit.’ (Simons) ‘Dans heel dichtbij zien, of dans op straat, geeft een heel andere<br />
sensatie.’ (Feingold) En de drempel om te komen kijken is vaak lager – niet bij<br />
een voorstelling in een afgelegen duinpan, maar wel op een festival als Lowlands<br />
of Cultura Nova. ‘Als je het reguliere publiek wil uitbreiden, moet je dat publiek<br />
opzoeken. Het is al lang bewezen dat het ene volk niet vrijwillig bij het andere op<br />
visite gaat. Dat kan je alleen doorbreken door met nieuwe podia op de proppen te<br />
GRENZE[N]LOZE INSPIRATIE<br />
39
‘Het is allang bewezen dat het ene volk niet<br />
vrijwillig bij het andere op bezoek gaat.’<br />
40<br />
komen.’ (Linning) Voor de een betekent dat ook site specific werk maken, de ander<br />
brengt gewoon zijn theaterprogramma. Dat het in beide gevallen weleens ten<br />
koste gaat van de romantiek – fletse gymzalen, holle aula’s, natte grasvelden –<br />
de danskunstenaars van nu hebben het er allemaal voor over.<br />
Open eindes<br />
De dans van nu en straks staat voor een waaier aan onderzoeksvragen: naar fundamenteel<br />
nieuwe vormen, nieuwe inhouden, nieuwe samenwerkingsverbanden,<br />
en nieuwe relaties met het publiek in nieuwe ruimten, en dat alles vanuit een<br />
almaar uitdijend universum aan mogelijke inspiratiebronnen. De wereld is er niet<br />
kleiner op geworden. Tel daarbij de begrijpelijke aversie van choreografen tegen<br />
betekenisloze modieuze fratsen, en het laat zich raden waarom ontwikkelingen<br />
op het moment niet al te snel gaan. Het is niet voor niets dat er in het veld een<br />
roep klinkt om meer flexibiliteit in productietijd en repetitieperiodes, en om mogelijkheden<br />
om tussen producties in research te kunnen doen en bij te leren. Een<br />
subsidiebestel kan daar niet ongelimiteerd in voorzien. Maar er is in het licht van<br />
de artistieke status quo, reden om serieus te nemen dat er een breed uitgedragen<br />
behoefte bestaat om onderzoek en reflectie sterker te organiseren.<br />
Daarbij dient zich een onhandige paradox aan. Onafhankelijk werkende of wat jongere<br />
choreografen hebben meestal een vanzelfsprekende honger naar onderzoek<br />
– ‘onderzoek is inherent aan kunstenaar zijn.’ (Bianca van Dillen) Onderzoek en<br />
maken zien ze in elkaars verlengde, of als één geheel. Maar hoppend van project-<br />
naar projectsubsidie met strak afgepaste repetitietijd hebben ze nauwelijks gelegenheid<br />
voor diepere artistieke verkenningen met het open einde, dat nu eenmaal<br />
eigen is aan research & development. Dat open einde kan ook betekenen dat het materiaal<br />
niet geschikt is om direct in een voorstelling te verwerken. De betrekkelijke<br />
continuïteit van gezelschappen biedt voor zulke verkenningen ogenschijnlijk meer<br />
ruimte. Maar daar lijken choreografen en artistiek leiders zichzelf er nu juist de tijd<br />
niet voor te gunnen, of de ambitie ontbreekt. Er is een grote behoefte in de sector<br />
om deze impasse te doorbreken, in het belang van de artistieke vitaliteit. Naast<br />
het begroten van onderzoekstijd en –middelen, zien choreografen mogelijkheden<br />
om op zoek te gaan naar onverwachte reisgenoten op hun verkenningstochten.<br />
De wetenschap is er zo een. De verschillende kunstwetenschappelijke vakgroepen<br />
van universiteiten hebben sinds een paar jaar gezelschap van lectoraten – met onderzoeksbudget<br />
– aan het kunstvakonderwijs. De toon van practice based research<br />
is gezet. Choreografen uit de praktijk houden residentie in de vakopleidingen; onderzoekers<br />
van lectoraten bestuderen casussen op de werkvloer; en beschouwingen<br />
over de podiumkunstpraktijk verschijnen in academische druk. Sinds een paar
jaar kunnen aankomende cultuurjournalisten hun pen scherpen bij workshops<br />
middenin de hectiek van dans- en theaterfestivals. En Bianca van Dillen schroomt<br />
niet om aan te kloppen bij wetenschappers uit een bèta-walhalla, de universiteit in<br />
Delft. De toenemende fascinaties voor technologie in de dans, zal de behoefte aan<br />
dergelijke samenwerking alleen maar versterken. Binnen en buiten het culturele<br />
discours zijn inspiratie en reflectie te halen, die de dans scherp houden op haar<br />
weg naar 2020.<br />
GRENZE[N]LOZE INSPIRATIE<br />
41
5. DE NAAKTE WERKELIJKHEID<br />
kansen en knelpunten in de infrastructuur<br />
De danskunst in <strong>Nederland</strong> floreert mede dankzij een ondersteunende infrastructuur<br />
die choreografen een rijkdom aan mogelijkheden biedt om hun werk te produceren<br />
en te presenteren. De genuanceerde subsidiesystematiek faciliteert een<br />
grote verscheidenheid aan voorzieningen, in zowel het kleine, midden- als grote<br />
segment. Die stellen choreografen in staat om te creëren, waarborgen hun autonomie<br />
en bieden een podium. De infrastructuur houdt de productie en presentatie<br />
van dans bovendien in beweging door ook ruimte te scheppen voor artistiek onderzoek,<br />
talentontwikkeling en verdere ontplooiing van choreografen en dansers.<br />
Het bestel biedt veel ruimte voor experiment en vernieuwing.<br />
Het zijn verworvenheden om trots op te zijn. De dans heeft hierdoor in enkele decennia<br />
kunnen uitgroeien tot een volwassen discipline met een breed spectrum<br />
aan danskunstenaars, een hoog technisch niveau en een goede internationale<br />
reputatie. Dat laatste vertaalt zich in buitenlandse tournees, maar ook in een grote<br />
aantrekkingskracht op buitenlandse dansers die in <strong>Nederland</strong> willen werken. Zozeer,<br />
dat zich zelfs culturele subgemeenschappen– bijvoorbeeld van danskunstenaars<br />
uit Brazilië en Israel - hebben gevormd. De structuur met danswerkplaatsen<br />
en productiehuizen geeft eigenzinnige jonge danskunstenaars kansen om onder<br />
begeleiding hun individuele artistieke kracht te ontdekken en ontwikkelen. De effectiviteit<br />
daarvan is zichtbaar in de loopbaan van het merendeel van de huidige<br />
toonaangevende jongere choreografen. Zowel grotere gezelschappen als de rond<br />
één maker geformeerde productiekernen genieten daarnaast de betrekkelijke<br />
stabiliteit van meerjarige subsidiëring. Wie niet in een groter verband kan of wil<br />
werken, kan voor projectsubsidie (soms ook meerjarig) terecht bij fondsen op<br />
landelijk en gemeentelijk niveau. Om zich te manifesteren zijn choreografen niet<br />
afhankelijk van grote instituten en hun artistieke kaders, maar kunnen hun eigen<br />
kansen grijpen.<br />
Die medaille heeft echter ook een keerzijde. De danssector telt haar zegeningen,<br />
maar ziet ook fundamentele manco’s in de infrastructuur die op termijn de bloei<br />
van de dans belemmeren. Daarbij dienen zich urgente thema’s aan die afgelopen<br />
jaar ook voor het kunstbestel in het algemeen aan de orde zijn gesteld in rapporten<br />
zoals Verschil Maken, Het kan zoveel mooier in de podiumkunsten van de VSCD,<br />
en Uit! van de commissie d’Ancona. Bevindingen in de de danssector vertonen<br />
daarmee overeenkomsten, maar hebben ook karakteristieke eigenaardigheden.<br />
DE NAAKTE WERKELIJKHEID<br />
43
44<br />
Van productie naar presentatie: olie in het scharnier<br />
Een cruciale kwestie die de voltallige podiumkunsten in zijn greep houdt, is de afstemming<br />
tussen vraag en aanbod. In de dans is dat niet anders. De sector ervaart<br />
aan den lijve dat de aansluiting tussen de productie en presentatie van dansvoorstellingen<br />
hapert. Gezelschappen, productiekernen en onafhankelijke choreografen<br />
hebben in toenemende mate problemen om hun voorstellingen te verkopen.<br />
Uitkoopsommen staan onder druk, voorstellingen kunnen maar weinig dagen spelen<br />
of worden überhaupt niet gekocht, programmeurs lijken slecht geïnformeerd<br />
over dans, of er is geen continuïteit in de relatie tussen theater en producent. Voor<br />
iedere nieuwe voorstelling is het vechten om een redelijke speellijst bij elkaar te<br />
scharrelen. En de zaalbezetting is niet altijd even rooskleurig. <strong>Theater</strong>s op hun<br />
beurt hebben moeite om de verschillende ‘kleuren’ in het spectrum aan groepen<br />
en choreografen te onderscheiden en die vervolgens ook hun publiek weer duidelijk<br />
te maken. Moderne of eigentijdse academische dans is geen automatische<br />
publiekslieveling, en vraagt relatief veel investering van marketeers en programmeurs.<br />
In de ogen van theaters is er een zekere artistieke eenzijdigheid in het<br />
aanbod: er is verhoudingsgewijs veel kleinschalig en ‘experimenteel’ aanbod, en<br />
weinig theatraliteit en communicatieve kracht. Genres waarvoor theaters gemakkelijk<br />
meer publiek zouden kunnen bereiken, worden onvoldoende aangeboden:<br />
bijvoorbeeld reisbaar (neo-)klassiek ballet van eigen bodem; niet-westerse dans;<br />
jeugddans; eigentijds-populaire dansvormen en showdans. Het gevolg is onvrede<br />
over en weer, die soms uitmondt in vingerwijzen naar de andere partij. In werkelijkheid<br />
is het echter een samenspel van factoren aan zowel aanbod- als vraagzijde<br />
dat de aansluitingsproblemen in de hand werkt. En ook alleen met een samenspel<br />
van ingrepen is het scharnier naar verwachting te smeren.<br />
Podiumnood<br />
Aan de zijde van theaters vormen in de eerste plaats structureel tekortschietende<br />
programmeringsbudgetten een serieus knelpunt. Er wordt door gemeenten veel<br />
geïnvesteerd in nieuwe theaterzalen en upgrades van bestaande zalen, en daar<br />
kan ook de dans van profiteren. Maar de middelen om de zalen ook boeiend te<br />
programmeren zijn niet altijd inbegrepen. Tal van programmeurs zijn daardoor genoodzaakt<br />
om risicovoller aanbod te mijden, lagere uitkoopsommen te betalen, of<br />
groepen minder speelbeurten te bieden. ‘Het is in <strong>Nederland</strong> heel erg afhankelijk<br />
van de directie en het beleid voor dans varieert enorm per theater.’ (Boll en Jürgens)<br />
De dans ondervindt hier negatieve effecten van. Die worden nog versterkt,<br />
doordat de schaal van theaters toeneemt, terwijl maar een beperkt aantal dansgezelschappen<br />
werk maakt voor de grote zaal. Grotezaal-ambities zijn er wel blijkens<br />
de adviezen 2005-2008 van de Raad voor Cultuur, maar kunnen door producenten<br />
niet altijd gefinancierd worden uit de bestaande budgetten.
‘Er wordt te veel een gestrekte-voeten-beeld<br />
van dans overgedragen.’<br />
Tegelijkertijd is het de vraag of het bij de huidige zaalbezettingscijfers reëel is om<br />
te verwachten dat een groter pubiek bereikt kan worden met hetzelfde type aanbod<br />
als nu wordt gemaakt.<br />
Ook speelt een rol dat programmeurs steeds meer moeite hebben specialistische<br />
kennis te onderhouden temidden van een almaar uitdijend podiumkunstenaanbod.<br />
De informatievoorziening van producenten is veelal impliciet gericht op<br />
ingewijden, terwijl daar bij zowel programmeurs als publiek lang niet altijd sprake<br />
van is. Marketeers van theaters hebben op hun beurt te maken met steeds gespecialiseerdere<br />
publieksgroepen voor die verschillende typen aanbod, die ieder hun<br />
eigen gerichte benadering vragen. Marketingafdelingen van theaters en festivals<br />
zijn op die eigentijdse differentiatie niet altijd ingericht. Daarbij spelen ook financiële<br />
beperkingen een rol. Uit onderzoeken blijkt herhaaldelijk dat communicatiestrategieën<br />
in de podiumkunsten veelal gericht zijn op het profiel van de traditionele<br />
theaterbezoeker, en voornamelijk leunen op algemene, talige instrumenten<br />
zoals jaar- en maandbrochures, brede e-mailing. Marketing concentreert zich vaak<br />
op individuele voorstellingen. Goede resultaten worden her en der echter juist<br />
geboekt met strategieën die meer gericht zijn op het theater of het gezelschap als<br />
‘merknaam’, of voor bepaalde vormen van dans. ‘Jonge choreografen moeten zich<br />
bundelen zodat ze gezamenlijk aandacht kunnen trekken. Initiatieven als de Serie<br />
Jonge <strong>Theater</strong>makers zijn goed.’ (Meuthen) Ook blijkt het effectief om veel aandacht<br />
te besteden aan het beeld dat van dans op zich wordt overgedragen. ‘Dat is<br />
nu te veel een gestrekte-voeten-beeld’ (Boll en Jürgens). Sommige festivals slagen<br />
er met rigoureus andere beeldvorming in om opmerkelijk veel nieuw publiek te<br />
bereiken, dat nog nooit op het betreffende festival of zelfs nog nooit naar dans is<br />
geweest.<br />
Productieperikelen<br />
De danssector is zelf kritisch over de kwaliteit van voorstellingen. In zowel het<br />
DOD-onderzoek als de gesprekken van Dansplan 20/20 worden zorgen uitgesproken<br />
over enerzijds middelmatigheid van werk dat wordt uitgebracht, en anderzijds<br />
een te grote artistieke eenzijdigheid. Dat is een vraag die choreografen zichzelf<br />
aantrekken. Maar bij de kwaliteit van voorstellingen spelen ook infrastructurele, en<br />
budgettaire omstandigheden een rol.<br />
De danssector herkent zich daarbij niet in het beeld van ‘versnippering’ zoals dat<br />
voor de podiumkunsten in het algemeen wordt beschreven. De dans is een aanzienlijk<br />
kleinere discipline dan toneel en muziek. Het aantal structureel gefinancierden<br />
is alleszins overzichtelijk: ca. 20 dansgezelschappen en –producenten, tegen<br />
ruim 80 bij toneel en ruim 50 bij muziek. Van het dansbudget komt, afgezien<br />
DE NAAKTE WERKELIJKHEID<br />
45
‘Er zijn maar een paar mensen die een<br />
gezelschap op persoonlijke titel verdienen.’<br />
46<br />
van de middelen die door de fondsen worden verdeeld, ongeveer tweederde ten<br />
goede aan de grootste vijf gezelschappen. Van een voortdurende aanwas van groepen<br />
is in de dans evenmin sprake. Na de cultuurnota-advisering voor 2005-2008,<br />
hebben meerdere gezelschappen het veld geruimd.<br />
Wel wordt er veel gedaan met weinig middelen. Het budget voor dansinstellingen<br />
is verhoudingsgewijs klein: circa 9 % van het kunstenbudget. Met name de kleinere<br />
gezelschappen en productiekernen die in 2001 of 2005 in de cultuurnota<br />
zijn ingestroomd, kampen met ontoereikende bemensing, productionele voorzieningen<br />
en marketingkracht. In het DOD-onderzoek geeft ruim de helft van<br />
de geïnterviewden aan onvoldoende menskracht en financiën te hebben om hun<br />
artistieke visie vorm te geven. Circa een kwart van de geinterviewden spreekt in<br />
termen van ‘roofbouw’ en ‘een fnuikende situatie’. Anderen redden zich wel, maar<br />
alleen door artistieke concessies te doen, door zwaar te beknibbelen op kostuums,<br />
onderzoekstijd, werkruimte en investeringen in jong talent. Nieuwe choreografen<br />
hebben moeite om, nadat ze hun capaciteiten bewezen hebben in werkplaatsen<br />
en productiehuizen, op een volwaardige manier zelf te produceren. Ook dat heeft<br />
impact op de artistieke ontwikkeling van de <strong>Nederland</strong>se dans, temeer daar jonge<br />
choreografen maar mondjesmaat terecht kunnen bij bestaande gezelschappen.<br />
De flexibele productiekernen die in het leven werden geroepen zodat een aantal onafhankelijk<br />
werkende choreografen met meer continuïteit kon werken, verlichten<br />
dat probleem niet. De meerjarige structuur lokt ook weer nieuwe ambities uit. Al<br />
in haar advies 2005-2008 constateerde de Raad voor Cultuur dat een groot deel<br />
van de productiekernen uit wilde groeien tot een vast gezelschap met een groter<br />
budget. Maar het bestel heeft de rek niet om die wens te honoreren, en al het bestaande<br />
te behouden. Het moet uit de lengte of uit de breedte komen. Of er is een<br />
stevige dynamiek nodig, waarbij productiekernen en gezelschappen ‘afvloeien’ als<br />
ze over hun top heen zijn en ruimte maken voor nieuwe, die dan ook met realistische<br />
budgetten worden toegerust. Of choreografen moeten voor hun ontwikkeling<br />
niet louter van een ‘eigen’ groep afhankelijk zijn, maar meer mogelijkheden hebben<br />
om zich binnen bestaande structuren te bewegen, en bijvoorbeeld in grotere<br />
gezelschappen te groeien. ‘Het is een (politieke) vraag of we niet meer krachten<br />
moeten bundelen. Er zijn maar een paar mensen die een gezelschap op persoonlijke<br />
titel verdienen’, stelt Ger Jager. Nita Liem vindt dat jonge dansers ‘te snel te<br />
veel ruimte wordt gegeven en oudere makers te snel terzijde worden geschoven.<br />
Er zou meer ruimte gemaakt moeten worden voor het meester-gezel model. Continuïteit<br />
is heel belangrijk. We zijn teveel een trendgevoelig land, dat slecht zorgt<br />
voor zijn meesters.’ Er is een zoektocht gaande naar eigentijdse, flexibele en lichte<br />
structuren die samenwerking en daarmee continuïteit bevorderen. Daarbij is de
vraag ook of op maat functionerende ondersteuning zoals meerjarige projectsubsidiëring,<br />
misschien effectiever is dan productiekernen die na verloop van tijd kennelijk<br />
gaan voelen als mini-gezelschappen met te weinig middelen.<br />
Er is ook in andere opzichten een een spanning tussen beschikbare middelen,<br />
ambities en kwaliteitsverwachtingen. Het aantal dansvoorstellingen dat jaarlijks<br />
uitkomt stijgt; tussen 2001 en 2004 met ca. 10 %. De bezoekersaantallen blijven<br />
daarbij achter: die namen in dezelfde periode 3,5 % toe. Opmerkelijk genoeg blijven<br />
de gemiddelde zaalbezettingspercentages min of meer constant, wat erop zou<br />
kunnen wijzen dat er vaker in kleinere zalen wordt gespeeld. 3 De stijgende productiviteit<br />
wordt weleens uitgelegd als productiedwang. Tal van choreografen voelen<br />
zich daardoor opgejaagd, en missen rust voor onderzoek en reflectie, zoals ook in<br />
het vorige hoofdstuk werd aangestipt. Toch zijn er in de subsidievoorwaarden van<br />
verschillende overheden en fondsen echter weinig aanwijzingen te vinden voor<br />
een daadwerkelijk extern opgelegde druk om meer te produceren. Wel zijn er minimumeisen<br />
aan publieksinkomsten die nopen tot speellijsten van een zekere omvang,<br />
en wordt enige redelijkheid in de subsidie per verwachte bezoeker gevraagd.<br />
Maar subsidiënten hebben de neiging om binnen zekere grenzen aan te sluiten bij<br />
wat groepen voor zichzelf reëel achten.<br />
Dat voorstellingen moeilijk verkoopbaar zijn, is vermoedelijk van grotere invloed op<br />
de omloopsnelheid van voorstellingen en dus het productietempo, dan de eisen<br />
van de subsidiënt. Bij die verkoopbaarheid speelt een rol dat het aantal makers<br />
van moderne dans is toegenomen: een weliswaar veelomvattend dansgenre,<br />
waarvoor de markt echter niet onuitputtelijk blijkt. Op het moment dat een verzadigingspunt<br />
nadert, treedt een concurrentiemechanisme in werking. Terwijl het<br />
toneel aantoonbaar concurrentie ondervindt van vrije producenten en laagdrempeliger<br />
toneelgenres, blijkt uit cijfers van het DOD dat in de dans de concurrentie<br />
van andere dansgenres en commercieel aanbod niet toeneemt. Wel is er concurrentie<br />
van andere kunstdisciplines, en ‘moderne dansgezelschappen lijken vooral<br />
ook elkaar te verdringen’ concludeert de commissie d’Ancona. 4 Daarnaast is het<br />
een bekend fenomeen dat de tomeloze creativiteit van kunstenaars hun productiviteit<br />
per definitie opdrijft boven de grens van waar er publiek voor is Er lijkt al<br />
met al eerder sprake van productiedrang dan –dwang. ‘De discussie over de productiedrift,<br />
en de verwaarlozing van het repertoire die daar tegenover staat moet<br />
gevoerd worden.’ (Greco & Scholten)<br />
Een meer gerechtvaardigde kritiek op het huidige systeem is, dat het te weinig flexibiliteit<br />
biedt bij het uitbrengen van voorstellingen. Het spreidingsbeleid was tot<br />
nu toe tamelijk ongedifferentieerd: reizen wordt in principe van iedere producent<br />
DE NAAKTE WERKELIJKHEID<br />
47
48<br />
verwacht. Er is minder ruimte dan wenselijk om de omvang van tournees af te<br />
stemmen op de aard van voorstellingen. De bedrijfsvoering op het scherpst van<br />
de snede van zowel producenten als theaters maakt het al helemaal moeilijk om<br />
speelbeurten bij te stellen als de voorstelling eenmaal af is. Met als gevolg dat<br />
successtories minder lang kunnen spelen dan er publiek is, en dat minder gelukte<br />
voorstellingen toch het land in moeten. ‘Er is te vaak premature dans op de verkeerde<br />
plekken te zien. Dat is slecht voor de dans in het algemeen. Het schrikt<br />
mensen af.’ (Wubbe). Het kan ook leiden tot risicomijding in artistiek experiment<br />
en bij de inzet van jong choreografisch talent. Die kan unificatie van repertoire in<br />
de hand werken.<br />
Ankers voor kwaliteitsoordelen<br />
De kwaliteit van het voorstellingsaanbod wordt ook beïnvloed door selectiemechanismen<br />
van subsidiënten. De danssector mist een helder kader en goede motivatie<br />
voor de – vaak scherpe - keuzes die subsidiënten maken. Er zijn veel loketten:<br />
publiek en particulier; landelijk, gemeentelijk en provinciaal; voor structurele en<br />
indicentele financiering. De verschillende beoordelaars stemmen hun beslissingen<br />
mondjesmaat op elkaar af, en hebben daar door de bestuurlijke inrichting ook<br />
niet altijd mogelijkheden voor. De beoordeling van de individuele kwaliteit van<br />
aanvragers en aanvragen is doorgaans maatgevend, met name bij de fondsen. De<br />
relatie tot het totale landschap van choreografen, gezelschappen en podia is lang<br />
onderbelicht gebleven, waardoor er een ‘optelsom van incidenten’ is ontstaan,<br />
zoals de commissie d’Ancona het formuleerde. In dat licht is de nieuwe, bredere<br />
beleidsmatige taakopvatting van de Raad voor Cultuur een verbetering.<br />
Ook klinken in de danssector signalen dat de artistieke beoordeling door subsidiënten<br />
te autonoom zou zijn: de poortwachters in het veld zelf – artistiek leiders van<br />
werkplaatsen, productiehuizen en gezelschappen – herkennen hun eigen visie op<br />
kwaliteit niet altijd in de keuzes van de subsidiënten, terwijl ze vervolgens wel met<br />
die keuzes aan het werk moeten. Daar bovenop speelt nog de scheiding in verantwoordelijkheden<br />
tussen de verschillende overheidslagen: het rijk ondersteunt<br />
het aanbod, de gemeenten de podia. Die werkt mede in de hand dat er een gat is<br />
tussen datgene wat subsidiënten artistiek belangrijk vinden en wat theaters, de<br />
bemiddelaars tussen aanbieders en publiek, van dans verwachten.<br />
Talent onderweg: instroom en doorstroom<br />
De jonge generatie danskunstenaars krijgt binnen de huidige infrastructuur kansen<br />
om zich te ontwikkelen. Naast mogelijkheden voor beurzen en projectsubsidies,<br />
is er ruimte om kennis en ervaring op te doen bij werkplaatsen, productiehuizen,<br />
of als gastchoreograaf bij een gezelschap. In de praktijk blijkt dat de doorstroming
De danssector mist een helder kader voor<br />
de –vaak scherpe– keuzes die subsidiënten maken.<br />
echter niet zonder horten of stoten verloopt. Gezelschappen bieden weliswaar<br />
mogelijkheden voor workshopprogramma’s en gastchoreografieën, maar vrijwel<br />
alleen op projectbasis. ‘Bij de kleinere gezelschappen en productiekernen zijn er<br />
weinig mogelijkheden. Ik ga geen jonge makers uitnodigen ten koste van mezelf.’<br />
(Janssen) De werkwijze en artistieke oriëntatie van gezelschappen sluit bovendien<br />
niet altijd aan bij de eigen ideeën en productiemethoden van jonge choreografen.<br />
Enerzijds is het in de ogen van velen daarom wenselijk dat er genoeg ruimte blijft<br />
bestaan voor jonge choreografen om zich buiten de gezelschappen om te ontwikkelen.’<br />
Er moet altijd een derde circuit blijven bestaan, waar de grenzen van de<br />
discipline worden opgezocht en opgerekt. Waar mensen kunnen mislukken, maar<br />
misschien ook op hun tijd vooruit lopen. Dat is wezenlijk voor de ontwikkeling<br />
van de dans. Dat hoort bij kunst.’ (Feingold) Anderzijds is er wel degelijk ook<br />
een behoefte om meer gebruik te kunnen maken van de faciliteiten en ervaring<br />
van grotere gezelschappen. En sommige gezelschappen bieden die ook: ‘In een<br />
beschermde omgeving kunnen ze groeien, stap voor stap. Ik test hun uithoudingsvermogen.’<br />
(Galili) Daarbij is het van belang dat choreografen niet direct op de<br />
eerste de beste samenwerking afgerekend worden, anders gezegd: dat er rust is<br />
voor langduriger begeleiding en voor vallen en opstaan.<br />
In een sector die belang hecht aan begeleiding van jonge choreografen, hebben<br />
degenen die die begeleiding op zich nemen een sleutelrol. De keuzes die artistiek<br />
leiders van gezelschappen en productiehuizen maken, en de manier waarop zij<br />
choreografen steunen, zijn van verregaande invloed op de kwaliteit en veelzijdigheid<br />
van de <strong>Nederland</strong>se dans van de nabije toekomst. Het is van belang dat zij<br />
voldoende kansen scheppen voor een breed palet aan talent en verschillende<br />
artistieke visies. Eigentijdse ontwikkelingen op bijvoorbeeld het terrein van multimedia,<br />
danstheater, geëngageerd danswerk, culturele crossovers en street art<br />
verdienen daar ook een plek in. Daarbij gaat het erom nieuwe choreografen die<br />
daarin thuis zijn, te stimuleren en ondersteunen in hun artistieke zoektochten.<br />
Daarnaast kunen verbindingen met bestaande gezelschappen in bepaalde gevallen<br />
vruchtbaar zijn voor de ontwikkeling van deze nieuwe, levendige talen in de<br />
<strong>Nederland</strong>se dans.<br />
Aan de basis: opleidingen<br />
Het merendeel van de huidige choreografen en artistiek leiders heeft doelbewust<br />
een dansvakopleiding gevolgd, om de eigen krachten van dans volop te leren gebruiken.<br />
Ze kozen vaak voor een beroepsopleiding om te leren dansen en maken<br />
op een manier die past bij hun identiteit en persoonlijke kwaliteiten. Maar ook om<br />
zo veel mogelijk facetten van dans te leren kennen, om specifieke technieken of<br />
dansvormen aan te leren, om hun lichaamsbewustzijn of theatraal besef te<br />
DE NAAKTE WERKELIJKHEID<br />
49
maximaliseren, of deel uit te kunnen maken van een groter theatraal geheel. Concrete<br />
beroepsperspectieven lijken maar zelden de belangrijkste drijfveer te zijn.<br />
Dansers in opleiding willen dansen, hoe dan ook.<br />
Het kunstvakonderwijs is een fundamentele schakel in het bouwwerk voor talentontwikkeling.<br />
Over de dansacademies wordt gemord in de sector. In de DODinterviews<br />
vindt bijvoorbeeld ruim tweederde dat de infrastructuur voor het leren<br />
dansen en choreograferen niet voldoet. Tot op zekere hoogte is het eigen aan<br />
generaties om te klagen over hiaten in de opvoeding van volgende generaties, die<br />
op andere manieren onderwijs krijgen. Er komt ook meer kritiek van de zijde van<br />
gevestigde gezelschappen, dan van onafhankelijk werkende choreografen en van<br />
artistiek leiders van productiehuizen. Toch klinken in de onderzoeken van Dansplan<br />
20/20 en het DOD nu te veel signalen om te negeren. De onvrede betreft<br />
in essentie weer een gebrek aan aansluiting tussen vraag en aanbod, waarbij de<br />
professionele beroepspraktijk in dit geval de vragende partij is, de academies de<br />
aanbieder en de afstuderende het ‘product’. Ook meer in detail zijn er overeenkomsten<br />
met de mismatch tussen productie en presentatie van voorstellingen: er<br />
zouden te veel opleidingen zijn, de opleidingen zijn te weinig gespecialiseerd en<br />
onderscheiden zich onvoldoende van elkaar, ze zouden te veel studenten afleveren<br />
die bovendien te vaak van middelmatige kwaliteit zijn, en inhoudelijk sluit het<br />
lesprogramma niet genoeg aan bij artistieke ontwikkelingen die in de danspraktijk<br />
plaats vinden. Daarnaast is er een gebrek aan concrete uitwisseling tussen opleiding<br />
en praktijk: opleidingen zoeken meer stageplaatsen, gezelschappen zouden<br />
de ‘werkervaringsplaatsen’ terug willen, en meer betrokken willen zijn bij de koersbepaling<br />
van opleidingen.<br />
Over sommige klachten valt ook in dit geval te twisten. Zo zijn er, net als in de toneel-<br />
en muziekwereld, verschillende visies in omloop over de waarde van grote<br />
aantallen afstuderenden. De één vindt dit een vervuiling van de markt die nodeloos<br />
veel geld kost. Voor de ander zijn grote aantallen kunststudenten inherent<br />
aan de democratisering van het hoger onderwijs en een gezond creatief klimaat,<br />
en kunnen gezelschappen er juist hun voordeel mee doen dat ze veel te kiezen<br />
hebben. Andere klachten zijn beter te objectiveren. Veel gezelschappen trekken rijkelijk<br />
dansers aan uit het buitenland, omdat het technische niveau van de gemiddelde<br />
<strong>Nederland</strong>se dansers niet meer voldoet. In de praktijk van ‘multicultureel’<br />
dans(theater), betrekken artistiek leiders hun dansers vaak direct van hiphopscholen,<br />
jongerentheatergroepen en capoeiraklasjes, omdat de academiestudenten<br />
niet de technische en creatieve bagage hebben die zij zoeken. Ook die situatie is<br />
niet ideaal, omdat het veel tijd vraagt voor begeleiding en extra training.<br />
DE NAAKTE WERKELIJKHEID<br />
51
52<br />
In het veld leven verschillende visies op de oorzaken voor deze manco’s bij de opleidingen:<br />
varierend van externe factoren zoals inflexibele contracten met docenten,<br />
gebrek aan financiële speelruimte en bureaucratische regelgeving, tot navelstaarderij<br />
op bestuurlijk niveau, of een tijdgeest waarin artistiek naar een nieuw evenwicht<br />
wordt gezocht. Sommigen menen dat de financiering op basis van aantallen<br />
studenten in het vakonderwijs de uitstroom opdrijft, hoewel dat in de praktijk<br />
genuanceerder blijkt te liggen. Daarnaast zijn velen van mening dat de algemene<br />
MBO- en HBO-reglementen waar het kunstvakonderwijs formeel onder valt, de<br />
boosdoener zijn. Dat kunstvakopleidingen onder de portefeuille Onderwijs vallen<br />
in plaats van Cultuur, zou een goede dynamiek belemmeren. Misschien is dat opgelost<br />
nu de Minister van OCW zich eigenhandig over de kunsten ontfermt. Het<br />
lijkt in de eerste plaats een taak aan de vakopleidingen en hun verantwoordelijken<br />
zelf om na te gaan waarom de schoen wringt. Dát de schoen wringt is duidelijk, en<br />
ook dat hij op verschillende plaatsen tegelijk knelt. Daarbij is het belangrijk om te<br />
beseffen dat de oplossing voor het ene knelpunt haaks kan staan op de oplossing<br />
van het andere. Het opkrikken van de klassieke techniek, kan misschien beter in<br />
een ander opleidinginstituut centraal worden gesteld dan het updaten en interculturaliseren<br />
van het aangeboden curriculum aan dansvormen.<br />
Dubbelrollen<br />
Hoezeer studenten ook aan een vakopleiding beginnen om te dansen, de danskunstenaar<br />
van de toekomst moet meer kunnen. Uit de veldraadpleging komt een<br />
artistieke praktijk naar voren waarin danskunstenaars zich tot nu toe voornamelijk<br />
richten op het creëren van werk en het uitvoeren van voorstellingen. Maar een<br />
kunstvorm die verankerd is in de samenleving, ontspruit uit kunstenaars die dat<br />
ook zijn. Het besef groeit dat kunstenaars in een groter speelveld van betekenis<br />
kunnen zijn, dan alleen in de rol van performer of autonome schepper. Werken<br />
met amateurs, projecten met bewoners van achterstandswijken of gevangenissen,<br />
spelen voor gemeente-ambtenaren en schoolklassen ... het is even wennen,<br />
maar er liggen voor choreografen interessante kansen om de impact van hun werk<br />
te vergroten , om nieuwe inpiratie op te doen, en extra inkomsten te verwerven.<br />
De allerjongste generatie kunstenaars neemt daarin het voortouw. De tijdgeest<br />
heeft hen opgezadeld met verfrissend weinig koudwatervrees voor bijvoorbeeld<br />
ook commerciële activiteiten: om bij te dragen aan hun levensonderhoud, of gewoon<br />
omdat werken in opdracht óók bevalt. Met die mentaliteit kunnen eerdere<br />
generaties hun voordeel doen. In het kader van de Dansplan 20/20 bijeenkomsten<br />
werd opgemerkt, dat nevenactiviteiten in de danssector weinig status hebben. Het<br />
imago van dansers lijkt zelfs schade op te kunnen lopen van werken buiten het<br />
strikt artistieke domein.
‘Er moet altijd een derde circuit blijven bestaan, waar<br />
mensen kunnen mislukken, maar misschien ook op hun<br />
tijd vooruitlopen.’<br />
Het is tijd die krampachtigheid te doorbreken. Het lef om conventies aan de laars<br />
lappen en wilde ideeën te exploreren is kunstenaars eigen. Meer dan een prikkel<br />
zullen ze niet nodig hebben. Opleidingen doen er goed aan die prikkel al in de<br />
eerste fase van artistieke loopbanen te geven. Naast de technische kwaliteitseisen<br />
die horen bij een hooggespecialiseerd vak, hebben kunstenaars een praktische uitrusting<br />
nodig: communicatieve en sociale bagage, brede culturele kennis, kennismaking<br />
met verschillende media en technologie, en liefst een combinatie van uitvoerende,<br />
scheppende en coachende vaardigheden. Subisidiënten en werkgevers<br />
moeten kunstenaars vervolgens ruimte en waardering geven voor onverwachte<br />
combinaties van rollen, en de individuele strategieën die danskunstenaars daar in<br />
kiezen. En de kunstenaars zelf kunnen vaker afdalen van het podium.<br />
Over de grens<br />
De wortels van de <strong>Nederland</strong>se dans liggen in internationale ontwikkelingen van<br />
de dans. In het Internationaal Cultuur Beleid ligt het accent op export van dansvoorstellingen.<br />
Choreografen en groepen van <strong>Nederland</strong>se bodem hebben internationale<br />
ambities en gaan van harte op reis. Ze zijn graag geziene gasten in het<br />
buitenland, hoewel dans een wat minder geliefd exportproduct is dan muziek en<br />
theater. 5 <strong>Nederland</strong>se dansgezelschappen spelen jaarlijks tussen de 200 en 250<br />
voorstellingen buiten de landsgrenzen. 6 Sommige choreografen menen dat het<br />
beeld van de <strong>Nederland</strong>se dans in het buitenland te zeer bepaald wordt door een<br />
selecte groep. Ze hebben de indruk dat het <strong>Nederland</strong>se aanbod daardoor terrein<br />
verliest, en uit de gratie raakt bij festivals. Hoe dan ook zijn tal van choreografen<br />
er van overtuigd dat ze zich in het buitenland nog veel meer konden laten zien,<br />
als ze minder op zichzelf waren aangewezen bij het organiseren daarvan. Internationaal<br />
werken is arbeidsintensief, en drukt zwaar op de reguliere bedrijfsvoering.<br />
Verschillende choreografen pleiten daarom voor een sterkere beleidsmatige ondersteuning,<br />
alleen al bij het aanboren en onderhouden van contacten.<br />
Onderbelicht in het internationaliseringsbeleid is de import van buitenlandse<br />
voorstellingen. Internationaal gerenommeerde gezelschappen en choreografen<br />
zijn vrijwel uitsluitend tijdens festivals te zien. Het is er de laatste jaren ook niet<br />
gemakkelijker op geworden om danskunstenaars van buiten de EU in <strong>Nederland</strong><br />
te laten werken. Het artistieke speelveld is echter in toenemende mate mondiaal.<br />
Door een beperkte aansluiting daarbij loopt de <strong>Nederland</strong>se danskunst het risico<br />
in zichzelf gekeerd te raken en belangrijke ontwikkelingen te missen. Het buitenlandse<br />
werk dat wel te zien is, wordt over het algemeen enthousiast onthaald. Het<br />
geeft zicht op nieuwe artistieke invalshoeken, prikkelt en vult leemtes die het <strong>Nederland</strong>se<br />
landschap kent. Zo is er in omringende landen een sterkere traditie op<br />
het gebied van danstheater, culturele crossovers, eigentijdse jazz en urban<br />
53
Er is veel te brengen, maar minstens evenveel te halen voor<br />
<strong>Nederland</strong>se choreografen en artistiek leiders.<br />
54<br />
geinspireerde theaterdans. Van andere continenten komen alternatieve benaderingen<br />
van het ‘moderne’, die niet per se in idioom, maar in hun volledige filosofie<br />
en visie op de wereld ‘niet-westers’ zijn. In buitenlanden zijn er inspirerende voorbeelden<br />
van praktijkgericht onderzoek dat gelieerd is aan universiteiten. En dans<br />
heeft in verschillende landen een voortrekkersrol in het ontwikkelen van nieuwe<br />
noties van het fenomeen ‘podiumkunst’.<br />
Er is veel te brengen, maar minstens evenveel te halen voor <strong>Nederland</strong>se choreografen<br />
en artistiek leiders. Om de <strong>Nederland</strong>se danskunst op de wereldkaart te<br />
houden, pleiten veel danskunstenaars dan ook voor een intensiever internationaal<br />
verkeer. Dat betekent meer ruimte voor import van voorstellingen en kunstenaars.<br />
Maar ook voor samenwerkings- en uitwisselingsprojecten, co-producties, seminars,<br />
internationale publicaties en beleidsdiscussies – kortom: voor initiatieven die<br />
een daadwerkelijke ontmoeting en confrontatie van verschillende visies uitlokken.
NAWOORD<br />
Het verschijnen van Dans zichtbaar beter is van historisch belang. Dat belang is niet<br />
gelegen in het feit dat dit rapport een pasklaar antwoord zou geven op de cultuurpoli-<br />
tieke vragen van dit moment en evenmin dat het haarscherpe aanbevelingen zou doen<br />
ten behoeve van de verdere ontwikkeling van de danssector.<br />
Het belang van dit rapport is dat het een historisch ijkpunt is in die zin dat de sector zich<br />
voor het eerst in de geschiedenis van de <strong>Nederland</strong>se theaterdans heeft onderworpen<br />
aan een uitvoerige en openhartige zelfanalyse. Sectorbreed zijn artistiek leiders en<br />
choreografen met elkaar in discussie gegaan om de sector onder de loep te nemen.<br />
Op deze wijze is een rapport tot stand gebracht dat in de eerste plaats een beschrijving<br />
van en vóór de sector zelf is. Op basis van deze zelfanalyse zal zeer spoedig na de verschijning<br />
van dit rapport een aantal speerpunten worden geformuleerd waarmee de<br />
danssector een bijdrage zal leveren aan de actuele discussie over de wijzigingen in de<br />
cultuurnotasystematiek, waaronder de definiëring van het begrip (culturele) basisinfrastructuur.<br />
Op die manier levert dit document dan in de tweede plaats, als het ware<br />
‘op getrapte wijze’, bouwstenen voor de beleidsvraagstukken van dit moment.<br />
Dans zichtbaar beter is niet te beschouwen als een eindproduct, maar als het begin van<br />
een natuurlijk en voortdurend proces waarin de sector zich buigt over de stand van de<br />
dans. Dat wil zeggen dat de onderlinge gesprekken die de basis vormen van dit rapport<br />
in de toekomst met regelmaat zullen plaatsvinden en dat de sector zich mettertijd<br />
daarin steeds helderder zal uitspreken over de ontwikkelingen zowel in artistiek,<br />
organisatorisch, bestuurlijk als ook in financieel opzicht.<br />
Daarbij is het streven erop gericht dat de danssector zich telkens voorafgaand aan<br />
belangrijke advies- en beslismomenten in het landelijke kunstbeleid zijn stem laat<br />
horen en daarmee niet alleen zichtbaar beter maar ook hoorbaar steeds sterker in het<br />
kunstdebat vertegenwoordigd zal zijn.<br />
Deze eerste editie van Dans zichtbaar beter kwam tot stand dankzij de grote inzet en<br />
betrokkenheid van een groot aantal mensen die ik daarvoor op deze plek graag wil bedanken.<br />
Ik denk daarbij aan Hans Schamlé die het concept voor dit onderzoek leverde,<br />
aan alle artistiek leiders en choreografen die meewerkten aan de interviews en enquêtes,<br />
aan stuurgroep Dansplan 2020 en de begeleiders vanuit het DOD en last but not<br />
least aan scribent Laurien Saraber en de vormgevers Koch & Bos die bereid waren om<br />
zich te committeren aan zeer krappe deadlines. Zonder hen was de presentatie van dit<br />
rapport op 16 april 2007 niet mogelijk geweest.<br />
Ruud Nederveen<br />
directeur ad interim<br />
55
56<br />
Voetnoten<br />
1 Anna Aalten en Mirjam van der Linden, ‘The Dutch don’t dance’ in:<br />
Europe dancing. Perspectives on theatre dance and cultural identity<br />
(Londen, 2000), p. 119-143.<br />
2 D@S 2001-2004, Analyse <strong>Nederland</strong>se danssector, p. 8.<br />
3 D@S 2001-2004 analyse <strong>Nederland</strong>se danssector, p. 8-10. Zaalbezetting nam in de<br />
grote zaal toe van 52 naar 58 %; in de middenzaal daalde het van 67 naar 65 %;<br />
in de kleine zaal van 74 naar 70 %. Uit Podia 2004, cijfers en kengetallen van de<br />
VSCD (p.13), blijkt dat bij VSCD-podia het percentage uitverkochte dansvoorstellingen<br />
daalde van 15 % in 2002 tot 10 % in 2004.<br />
Dans scoort in dat opzicht relatief laag; alleen klassieke muziek is nog minder<br />
vaak uitverkocht.<br />
4 commissie d’Ancona, Uit! Naar gesubsidieerde podiumkunsten met<br />
een nieuw élan (Den Haag 2006), p. 26.<br />
5 SICA Buitengaats analyse 2004 (www.sicasica.nl)<br />
6 D@S 2001-2004, Analyse <strong>Nederland</strong>se danssector, p. 8
Colofon<br />
Dans zichtbaar beter is geproduceerd door:<br />
DOD, brancheorganisatie voor de dans in samenwerking met stuurgroep<br />
Dansplan 20/20 op basis van onderzoek en interviews.<br />
Stuurgroep DOD Paul Dijkema, Ruud Nederveen, Leo Spreksel, Willem Wijnbergen<br />
Stuurgroep Dansplan 20/20 Annemieke Keurentjes, Simon Dove, Leontien Wiering<br />
Tekst Laurien Saraber<br />
Tekstbijdragen Dorothée Albers (DOD), Hans Schamlé (DOD),<br />
Marcelle Schots (About common ground)<br />
Onderzoek DOD (interviews, bijeenkomsten artistiek leiders, analyse,<br />
tussenrapportage): Dorothée Albers, Jacqueline Algra, Peggy Olislaegers,<br />
Liesbeth Osse, Hans Schamlé<br />
Onderzoeksadvies Dos Elshout (Universiteit van Amsterdam),<br />
Cas Smithuijsen (Boekmanstichting)<br />
Inhoudelijke assistentie (stagiair) Marijne Tesser<br />
Met dank aan Iedereen die een inhoudelijke bijdrage heeft geleverd aan de bijeenkomsten<br />
van Dansplan 20/20 en de tussenrapportage About Common Ground.<br />
Het Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten en <strong>Theater</strong> <strong>Instituut</strong> <strong>Nederland</strong>,<br />
voor hun financiële ondersteuning van About Common Ground.<br />
En alle geïnterviewden van het DOD-onderzoek: Nicole Beutler (LISA), Wies Bloemen<br />
(Danstheater AYA), Suzy Blok (SATORI), Ted Brandsen (Het Nationale Ballet),<br />
Krisztina de Châtel (Dansgroep Krisztina de Châtel), Hildegard Draaijer en Sassan<br />
Saghar Yaghmai (DOX), Gary Feingold (Henny Jurriëns Stichting), Amy Gale<br />
(Dansateliers), Itzik Galili (Galili Dance /NND), Maurits van Geel (Internationaal<br />
Danstheater), André Gingras, Emio Greco en PC Scholten (Emio Greco/PC), Anders<br />
Helström (<strong>Nederland</strong>s Dans <strong>Theater</strong> –1), Ben Holder, Ger Jager (Danswerkplaats<br />
Amsterdam), Conny Janssen (Conny Janssen Danst), Klaus Jürgens en Andrea Boll<br />
(Hans Hof Ensemble), Keren Levi, Nita Liem (Don’t Hit Mama), Paul Lightfoot (<strong>Nederland</strong>s<br />
Dans <strong>Theater</strong> –2), Nanine Linning (St. Pipsters), Pia Meuthen, Harijono<br />
Roebana (Leine & Roebana), Arthur Rosenfeld (De Meekers), Ton Simons (Dance<br />
Works Rotterdam), Leo Spreksel (Korzo Productiehuis), Roel Voorintholt (Introdans<br />
–2), Mark Vlemmix (Station Zuid), Ed Wubbe (Scapino Ballet).<br />
Eindredactie Lineke Burghout en Ruud Nederveen<br />
Vormgeving Koch x Bos Ontwerpers Amsterdam<br />
© DOD 2007<br />
57