Heden is dezen huize zaligheid geschied, nademaal deze een neef van Abraham was; Lot, er is voor je gebeden, man! Abraham heeft al maar aan je gedacht en voor je gebeden, zolang je daar in Sodom woonde, en hij dacht speciaal aan jou en je gezin toen hij het had over die vijf "rechtvaardigen". En in Abraham heeft Christus, Die in zijn lendenen was, voor je gebeden, dat je geloof niet zou ophouden. Zo is dat allemaal gegaan. Om Christus' wil. Daarom was de Here God niet los van je. En Hij komt nooit los van een bondeling, die dan maar eerlijk en open z'n verknoeide leven voor Hem blootlegt, en bidt: o God, wees mij, zondaar, genadig. Er is om Lot gevochten tussen God en Satan. Satan heeft ook zijn triumfen behaald, maar de eindoverwinning was voor de Here. Daarom staat die eigenaardige tekst over Lot in Petrus' brief tussen haakjes. 't Is of de Here zeggen wil: Nu, duivel, tussen twee haakjes, van Lot blijf je af, want Lot is van Mij. 11
HOOFDSTUK III: JEFTA. In Hebreeën 11, de "galerij der geloofshelden" krijgt ook Jefta een plaats. En nog niet eens een achteraf plaatsje, want de schrijver stelt hem rustig op één lijn met David, Samuël, en de profeten. Als we dit lezen, wrijven we ons even de ogen uit en vragen verwonderd: Is Jefta óók onder de profeten? Als het niet in de Bijbel stond, zouden wij er stellig nooit aan gedacht hebben deze man onder de gelovigen te rekenen, laat staan in te delen bij de helden des geloofs. En Jefta zelf, gesteld dat hij eens de Hebreeënbrief had kunnen lezen, zou ook wel een beetje beteuterd gekeken hebben, en zich wat onwennig gevoeld in dit illuster gezelschap. Als u de levensgeschiedenis van deze aarts-avonturier in het Richterenboek naleest, krijgt u van hem niet een bepaald verheffende indruk. Het begint al met z'n geboorte. Jefta was 'n onecht kind, en z'n moeder was 'n sletje, zodat "de duistere doem van de bastaard" aldoor boven z'n hoofd hangt. Daar kon hij natuurlijk niets aan doen, maar voor z'n broers was dat voldoende, om hem met een scheel oog aan te kijken, en in de hoek van de minderwaardigen te zetten. U kunt begrijpen, hoe dat vasthaakt in een knapenziel, zo altijd als het "hoerenkind" te worden gescholden en geschuwd. Daar groeit iets wrangs in dat jonge leven, en dat wordt er niet beter op, als de jongens, groot geworden, hem rondweg te kennen geven, dat hij in de deftige familiekring niet meer thuis hoort, en dat hij er in elk geval niet meer op rekenen moet, dat hij één cent van vader zal erven. Zo wordt dat vreemde jong uit het nest gegooid. En hiermee begint de avonturiersloopbaan van de banneling. Met een ziel vol bitterheid over wat hem aangedaan is door z'n "vrome" broers wijkt hij uit naar het land Tob, ergens in Syrië, en verzamelt daar een bende om zich heen van wat de Bijbel noemt "lichtzinnige mannen". U kunt wel zeggen een troep losbollen, jongens van de vlakte, lieden die tegenwoordig voor Veenhuizen rijp zouden zijn. Met deze zware jongens kan hij beter overweg dan met die vrome kliek thuis. Er zijn wellicht bij die evenals Jefta ontgoocheld zijn door het leven, maar de meesten zullen wel het een en ander op hun kerfstok gehad hebben. In elk geval voelt hij zich in deze kring volkomen thuis, en het genoegen is blijkbaar wederzijds, want de bende kiest hem tot leider. Zo wordt Jefta roverhoofdman. "Zij trokken er met hem op uit" staat er in Richteren 11:3, en dat wil heel nuchter zeggen, dat deze rebellentroep nu eenmaal niet van de wind kan leven. Het zijn echte rampokkers, die rovend, moordend en brandstichtend de wegen onveilig maken. We kennen deze ongure elementen uit de geschiedenis van de barmhartige Samaritaan, waar een soortgelijke bende een man halfdood aan de weg had laten liggen, nadat ze hem eerst van geld en goed hadden beroofd. Men kan Jefta wel een mooie rol laten spelen, door hem voor te stellen als 'n soort geus, een ondergronds werker, die zoveel hij maar kan de "vijanden van Israël", de Filistijnen en dat gespuis afbreuk doet, maar de Schrift zegt daar geen woord van, en ik geloof er eerlijk gezegd ook niet veel van. Het is veel meer waarschijnlijk, dat deze uitgestotene uit zijn eigen vaderland, de verjaagde van z'n erve door z'n eigen familie, zich meer dan eens stiekem gewroken heeft op z'n eigen stamgenoten. Jefta is de man die in ruwe verbittering opgroeit in het heidense land, langzamerhand maling krijgt aan de hele boel thuis, en de lieden niet meer verdragen kan, die de naam "Jahwè" voor in de mond hebben, maar alle liefde missen. Ziedaar Jefta, de avonturier, de bandietenleider, de man met de rode hand, de verbitterde balling-woestijnzwerver, en we staan ietwat verlegen, als we deze man terugvinden in het 12
- Page 1 and 2: Gepubliseer op: Deur Christus Allee
- Page 3 and 4: Inhoud HOOFDSTUK I: DUBIEUZE POSTEN
- Page 5 and 6: deze rekening regelmatig onbetaald
- Page 7 and 8: Dat hij bij de scheiding van z'n oo
- Page 9 and 10: van de medaille, en uit de waaracht
- Page 11: z'n hart zo naar begeerd had. Als e
- Page 15 and 16: Het hoogste wat hem bezielt is dat
- Page 17 and 18: Nu, uit de deur van zijn huis kan h
- Page 19 and 20: Dan door de gruwel van het mensenof
- Page 21 and 22: immers maar een "hoerenkind" is. Me
- Page 23 and 24: Hier komt nog iets bij, wat de situ
- Page 25 and 26: Davids gemalin. Een eventueel huwel
- Page 27 and 28: lengte van dagen, en roem. Juist om
- Page 29 and 30: We lezen daar in 1 Kon. 11 schrikke
- Page 31 and 32: toeliet, maar dat hij zelf die afgo
- Page 33 and 34: HOOFDSTUK V: DE ONGEHOORZAME PROFEE
- Page 35 and 36: einde toe protesthouding zijn. Anti
- Page 37 and 38: Ziet u, dat had ik nu ook van de pr
- Page 39 and 40: die boze geesten, waarover Johannes
- Page 41 and 42: absoluut, maar blijkbaar behoefde d
- Page 43 and 44: gezegd. Integendeel. Het zal elke a
- Page 45 and 46: HOOFDSTUK VI: DE OUDE PROFEET "Kann
- Page 47 and 48: "vrome" leugen. En deze oude zondaa
- Page 49 and 50: Paulus daarvan zegt in 1 Cor. 13, d
- Page 51 and 52: HOOFDSTUK VII: GEHAZI. Wie van ons
- Page 53 and 54: ewijzen. Er blijkt dus een grote ve
- Page 55 and 56: zitten, vergist zich. Zij is een ge
- Page 57 and 58: De derde maal dat we Gehazi ontmoet
- Page 59 and 60: een vierde maal. Tengevolge van
- Page 61 and 62: het precies zo gegaan is. Ik heb ui
- Page 63 and 64:
In deze heilige sfeer is Joas opgeg
- Page 65 and 66:
Is dat niet onbegrijpelijk? Als er
- Page 67 and 68:
nooit anders gedaan hebben dan wat
- Page 69 and 70:
waarschuwing van God bij monde van
- Page 71 and 72:
HOOFDSTUK IX: MANASSE. De grote pre
- Page 73 and 74:
Tot zover dit korte uitstapje op he
- Page 75 and 76:
de tijd" een plaatsje werd ingeruim
- Page 77 and 78:
Hij verootmoedigde zich voor het aa
- Page 79 and 80:
HOOFDSTUK X: DE JONGEN DIE NEE ZEI.
- Page 81 and 82:
enkele andere uitlegging toe. Hij g
- Page 83 and 84:
toch ook niet uit de hoogte op hem
- Page 85 and 86:
zijn! De nee-zeggende zoon is in
- Page 87 and 88:
niet minder prachtige fonteinen. Wi
- Page 89 and 90:
was veel plechtiger, en dat moest d
- Page 91 and 92:
De trouw werkt altijd aan de onzich
- Page 93 and 94:
Om de merkwaardigheid memoreer ik n
- Page 95 and 96:
wereldzending, en Barnabas met dr A
- Page 97 and 98:
voelde er iets voor, om de twist tu
- Page 99 and 100:
HOOFDSTUK XIII: DEMAS. U hebt toch
- Page 101 and 102:
dan zó voor, dat Paulus eerst de "
- Page 103 and 104:
slechte klank. Ik moet dan almaar d
- Page 105 and 106:
Maar nu komt de brief aan Timotheü
- Page 107 and 108:
HOOFDSTUK XIV: DIOTREPHES. Diotreph
- Page 109 and 110:
Diotrephes. U neemt mij deze korte
- Page 111 and 112:
mogelijk was. Hij was geheid in de
- Page 113:
Het is ons niet bekend, of Diotreph