04.09.2013 Views

OM Congres 2008 - Openbaar Ministerie

OM Congres 2008 - Openbaar Ministerie

OM Congres 2008 - Openbaar Ministerie

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>OM</strong> CONGRES <strong>2008</strong> - DE BURGER ALS OPSPOORDER<br />

De burger<br />

als opspoorder<br />

<strong>OM</strong> CONGRES<br />

DE BETROKKEN<br />

BURGER<br />

Mr. Harm Brouwer<br />

MET BIJDRAGEN VAN<br />

BURGEROPSPORING<br />

Mr. Sven Brinkhoff<br />

<strong>2008</strong><br />

BURGEROPSPORING<br />

IN DE<br />

DRAMADEMOCRATIE<br />

Prof. mr. Ybo Buruma<br />

PARTICIPATIE<br />

ALS<br />

PANACEE<br />

Prof. dr. Hans Boutellier


DE BURGER ALS OPSPOORDER


DE BURGER ALS OPSPOORDER<br />

PARTICIPATIE ALS PANACEE<br />

Prof. dr. Hans Boutellier<br />

BURGEROPSPORING IN DE<br />

DRAMADEMOCRATIE<br />

Prof. mr. Ybo Buruma<br />

BURGEROPSPORING<br />

Mr. Sven Brinkhoff<br />

DE BETROKKEN BURGER<br />

Mr. Harm Brouwer<br />

Uitgave naar aanleiding van het <strong>OM</strong> <strong>Congres</strong> <strong>2008</strong>


AANLEIDING<br />

Deze uitgave is gepubliceerd naar aanleiding van het ‘<strong>OM</strong> <strong>Congres</strong>’,<br />

dat op 21 november <strong>2008</strong> plaatsvond in het <strong>OM</strong>niversum te Den Haag.<br />

Dit was het eerste jaarlijkse congres dat het <strong>OM</strong> organiseerde<br />

waarbij deskundigen op het gebied van recht, criminaliteit,opsporing,<br />

vervolging, wetenschap en de media een podium kregen hun inzichten<br />

te presenteren. Centraal thema in <strong>2008</strong> was ‘De rol van de burger met<br />

betrekking tot de opsporing en vervolging van strafbare feiten’.<br />

Onderdeel van dit congres was de bespreking van twee essays.<br />

Prof. mr. Ybo Buruma ging in zijn essay nader in op de consequenties<br />

van burgerparticipatie bij de opsporing. Prof. dr. Hans Boutellier besprak<br />

het spanningsveld tussen burgerraadpleging en burgerbetrokkenheid.<br />

Voorzitter van het College van procureurs-generaal mr. Harm Brouwer<br />

gaf zijn reactie op beide essays. De twee essays, aangevuld met een<br />

juridische inventarisatie over burgeropsporing door mr. Sven Brinkhoff,<br />

en de speech van Harm Brouwer, vindt u terug in deze uitgave.<br />

4<br />

HET CONGRES<br />

De betrokkenheid van burgers bij de strafrechtelijke rechtshandhaving<br />

is de laatste jaren onmiskenbaar toegenomen. Voorbeelden<br />

zijn SMS-alert, Meld Misdaad Anoniem, of het zelf traceren van op<br />

het Internet aangeboden gestolen waar.<br />

De burgerbetrokkenheid houdt echter niet op bij de verdenkingsfase.<br />

Bekend zijn de initiatieven in de strafzaken ‘Lucia de B.’ en<br />

‘Ernst Louwes’ om de onherroepelijke veroordelingen herzien te krijgen.<br />

De dynamiek in die gevallen doet vermoeden dat het hier eerder om<br />

voorlopers van een trend gaat dan om eenmalige uitzonderingen.<br />

Een bijzonder aspect daarbij is de rol van de journalistiek die<br />

soms meelift op de burgerparticipatie door anderen en soms het<br />

initiatief neemt. Burgerparticipatie wordt door het <strong>OM</strong> en de politie<br />

in beginsel als positief fenomeen gezien, zo blijkt uit verschillende<br />

initiatieven waarbij actief de medewerking van burger wordt gezocht,<br />

zoals het televisieprogramma ‘Opsporing Verzocht’, Burgernet of<br />

www.politieonderzoeken.nl. Er zijn echter varianten denkbaar waarbij<br />

burgerparticipatie onbehoorlijk, onrechtmatig of zelfs strafbaar is.<br />

Nu te voorzien is dat burgerparticpatie en -opsporing de komende<br />

jaren nog verder toenemen in verscheidenheid en intensiteit, dient het<br />

<strong>OM</strong> een eigen standpunt te bepalen, met name met betrekking tot<br />

burgeropsporing, omdat daarbij de integriteit van de strafrechtspleging<br />

in het geding kan komen. Het congres in <strong>2008</strong> heeft hiertoe de eerste<br />

aanzet gegeven.<br />

5


PARTICIPATIE ALS PANACEE<br />

Naar een nieuwe relatie tussen rechtspraak en rechtsgevoel<br />

Prof. dr. Hans Boutellier 1<br />

De burger staat in het brandpunt van de belangstelling. Hij wordt<br />

op veel verschillende wijzen aangesproken, maar hij moet in ieder<br />

geval actief zijn. ‘Actief burgerschap’ is in de mode. De burger is niet<br />

langer onderdaan (zoals in de jaren vijftig) of individu (zoals in het iktijdperk<br />

van jaren zeventig) of consument (zoals in de jaren negentig).<br />

Nee, de ideale burger participeert en is bij voorkeur zelfredzaam. Dit<br />

enthousiaste spreken over de rol van burgers is in feite op te vatten<br />

als een commentaar. De samenleving, althans de politiek, heeft twee<br />

klachten over burgers. Zij vindt ze zowel te mondig als te passief.<br />

Men heeft genoeg van de luie consument die door de verzorgingsstaat<br />

is gecreëerd.<br />

Weg met de calculerende homo economicus, die zich ook nog eens<br />

door niemand wat in de weg laat leggen (zie bijvoorbeeld Van der<br />

Lans, 2005). De burger is lui 2 en heeft een kort lontje – zo luidt de<br />

populaire (politieke) diagnose. En het moet gezegd: de burger is de<br />

overheid ook vaak tot last. Niet alleen medeburgers maar ook overheidsfunctionarissen<br />

hebben het soms zwaar te verduren. Het gezag van<br />

de politie heeft bijvoorbeeld ernstig geleden onder de brutaliteit<br />

van de burger, dat wil zeggen, sommige burgers. De actieve burger<br />

verschijnt in het huidige politieke discours dus als commentaar én als<br />

oplossing. Hij is zowel bedreiger als reddende engel van de sociale<br />

orde. ‘Samen leven, samen werken’ luidt het vermanende motto van<br />

het huidige kabinet.<br />

1 De auteur is algemeen directeur van het Verwey-Jonker Instituut en bijzonder hoogleraar<br />

Veiligheid & burgerschap aan de Faculteit Sociale Wetenschappen van de VU te Amsterdam.<br />

2 De uitspraak van Lubbers in 1990 dat Nederland ‘ziek is’ kunnen we beschouwen als<br />

het politieke keerpunt in de waardering van de burger.<br />

PARTICIPATIE ALS PANACEE | Prof. dr. Hans Boutellier<br />

7


In deze bijdrage zal ik ingaan op de verhouding tussen overheid en<br />

burger in het veiligheidsbeleid en rond de (straf)rechtspraak. Want<br />

ook in de rechtspraak wordt met een schuin oog naar de burger<br />

gekeken, zowel door het openbaar ministerie als door de Raad voor<br />

de rechtspraak (zie Agenda van de Rechtspraak <strong>2008</strong>-2011). De positie<br />

van burger in het strafrecht verschilt echter fundamenteel van die op<br />

andere beleidsterreinen. Het strafrecht opereert in het kader van het<br />

geweldsmonopolie van de staat. Het dient zich op twee manieren te<br />

verhouden tot het rechtsgevoel van de burger: ter bescherming tegen<br />

de staat en tegen medeburgers. 3 Zowel de bejegening van concrete<br />

justitiabelen als de responsiviteit ten opzichte van ‘de’ burger is in het<br />

geding. Maar binnen welke context komt het idee van de participerende<br />

burger eigenlijk op?<br />

Burger gezocht…<br />

Het is in vele toonaarden bezongen: er is sprake van een kloof<br />

tussen overheidsinstituties en burgers. Toch is deze kloof niet zo<br />

eenvoudig te duiden. Zij houdt immers verband met abstracte zaken als<br />

individualisering, globalisering en technologisering, maar evengoed met<br />

de commercialisering van de media, de ontwikkeling van de welvaart<br />

en de veranderde samenstelling van de bevolking. Ga er maar aan<br />

staan, de kloof is multicausaal gevormd. Het is om die reden verstandig<br />

‘de kloof’ te benaderen vanuit een wat preciezer gezichtspunt. Het<br />

tweeledige karakter van de burger als probleem en oplossing verwijst<br />

naar de vraag in hoeverre hedendaagse burgers en overheidsinstanties<br />

(nog) bij elkaar passen.<br />

3 Mij is opgevallen dat studenten tegenwoordig het begrip rechtsbescherming opvatten<br />

als bescherming door het recht tegen andere burgers; het gaat van oudsher echter om<br />

bescherming van burgers door het recht tegen de staat.<br />

Een partijpolitiek systeem veronderstelt bijvoorbeeld dat burgers zich<br />

informeren en bereid zijn af en toe te gaan stemmen. Daarenboven<br />

vraagt het een zekere participatiegraad en de bereidheid van enkelen<br />

om als representant van het volk op te treden. En boven alles moet<br />

de massa van de burgers zich willen laten representeren. 4 Het hoeft<br />

weinig betoog dat het politieke systeem het op dit punt moeilijk<br />

heeft. De opkomst bij de verkiezingen neemt af, evenals het lidmaatschap<br />

van politieke partijen. De aanhang van traditionele, ideologisch<br />

geïnspireerde partijen krimpt. De politiek zoekt de burger, hetgeen in<br />

ieder geval aansluit bij haar rol in een democratische samenleving.<br />

Maar ook voor andere instituties lijkt sprake te zijn van ‘de kloof’. Het<br />

vanzelfsprekende vertrouwen van burgers in de politie, de rechtspraak,<br />

het onderwijs, de gezondheidszorg is tanende – niet dramatisch, maar<br />

toch ook niet onproblematisch. Burgers en instituties lijken wat van<br />

elkaar te zijn vervreemd. 5 Burgers zijn veeleisend en professionals<br />

vaak onzeker (zie bijvoorbeeld Tonkens, <strong>2008</strong>). Het lijkt erop alsof de<br />

verhouding tussen functionaris of professional en de burger enigszins<br />

‘onbemiddeld’ is geraakt. Dat wil zeggen: het ontbreekt aan een vanzelfsprekend<br />

gedeeld referentiekader: een coherent geheel van werkwijzen,<br />

opvattingen en gedragsvormen waarover niet gepraat hoeft te worden<br />

omdat het nagenoeg onbetwist is.<br />

Ter adstructie van deze stelling wil ik een onderscheid maken tussen<br />

twee vormen van burgerschap. 6 Het ‘staatsburgerschap’ regelt de<br />

wettelijke rechten en plichten van burgers. Het ‘civiele burgerschap’<br />

4 In de woorden van Van Gunsteren: burgerschap is meer dan een status – zij veronderstelt<br />

autonomie en beoordelingsvermogen (autonomy and judgement), zodanig dat de burger in<br />

staat is tot ‘both ruling and being ruled’ (1988, p. 732).<br />

5 Fortuyn sprak van een ‘verweesde samenleving’.<br />

6 Het idee van staatsburgerschap komt eigenlijk pas op in de negentiende eeuw wannneer<br />

de natiestaten tot ontwikkeling komen. In de 17e en 18e eeuw was volgens Dekker en<br />

De Hart (2005) sprake van een cultureel statuut: burgerschap hing bijvoorbeeld samen<br />

8 PARTICIPATIE ALS PANACEE | Prof. dr. Hans Boutellier<br />

9


zorgt voor de toeleiding, naleving en onderbouwing ervan. 7 Civiel<br />

burgerschap is de gezindheid om zich passief te voegen naar of actief<br />

bij te dragen aan de sociale ordening van de samenleving. 8 In perioden<br />

van maatschappelijke rust gaat de vorming van dit civiele burgerschap<br />

zo ongeveer vanzelf. Dat is na de Tweede Wereldoorlog lange tijd het<br />

geval geweest. Ondanks de tegenstellingen tussen de zuilen kon de<br />

overheid het civiele burgerschap met een gerust hart overlaten aan de<br />

disciplinerende werken van dominees, pastoors en politieke voorlieden.<br />

Maar in de loop van de jaren zestig en zeventig wordt deze civiele<br />

ordening onderuit gehaald. Met de ontzuiling ontstaat een geheel<br />

andere context voor burgerschap. Er ontwikkelt zich een staat die zijn<br />

‘zuilen’ zelf moet gaan vormgeven. Hij kan niet meer leunen op de<br />

vanzelfsprekende pijlers van weleer. Hoewel veel van de instituties in<br />

naam dezelfde blijven, verandert hun ideologische inbedding dramatisch.<br />

Zij komen min of meer los te staan van de andere instituties<br />

binnen de zuil. De coherentie van waarden, normen, regels en instituties<br />

raakt ernstig verstoord. Zelfontplooiing van het individu wordt als het<br />

hoogste goed ervaren en de verzuilde coherentie wordt als verstikkend<br />

ervaren. De staat stuurt in de jaren zeventig vooral langs de lijnen van<br />

welvaart, welzijn en emancipatie.<br />

Hoewel ook hierin een moreel oordeel schuilgaat, waakt de staat<br />

voor een rol van zedenmeester. Men gaat er eigenlijk vanuit dat zelf-<br />

ontplooiing als vanzelf tot ‘het goede leven’ zal leiden. Het zijn de jaren<br />

met lidmaatschap van gilden en deelname aan burgerwachten. Deze ‘civiele’ betekenis<br />

bleef nog lang doorklinken in burgerschapsdeugden, die later als ‘burgerlijk’ op de hak<br />

werden genomen.<br />

7 Marshall benadrukt in 1963 als een van de eersten het communitaire aspect: ‘based on<br />

loyalty to a civilisation which is a common possession’ (geciteerd in Stewart, 1995, p. 68).<br />

8 Hoewel civiel burgerschap een pleonasme lijkt, acht ik de connotatie van civiel met<br />

civilisatie zinvol. Civiel burgerschap is daarom te verkiezen boven het momenteel veel<br />

gebruikte democratisch burgerschap (zie Stewart, 1995, en in Nederland De Winter, 2005).<br />

waarin invloedrijke criminologen als Bianchi en Hulsman pleiten voor<br />

de afschaffing van het strafrecht. Deze blije criminologie van de jaren<br />

zeventig wordt echter gelogenstraft. De criminaliteit neemt toe, evenals<br />

de variatie van delicten. De ontzuiling laat de instituties achter in een<br />

enigszins verlaten moreel landschap. Waar ze eerder lagen ingebed<br />

in een solide structuur, daar zijn ze nu op zichzelf aangewezen om hun<br />

normatieve functie vorm te geven. Het civiele burgerschap wordt als<br />

het ware vrijgegeven.<br />

Zonder vanzelfsprekende normatieve kaders weet de burger niet<br />

waar hij aan toe is (en gaat hij geregeld over de schreef), wordt de<br />

professional onzeker over zijn status en ontbeert de overheid een<br />

legitieme maatschappelijke opdracht. ‘De kloof’ verwijst dus niet zozeer<br />

naar afstand tussen overheid en burgers, maar naar een gebrek aan<br />

een gemeenschappelijk verhaal waarin bestuurders en bestuurden<br />

elkaar kunnen vinden. Daarmee ontstaat een situatie waarin men<br />

wanhopig op zoek gaat naar de burger – burger gezocht, goedschiks<br />

dan wel kwaadschiks. Er bestaat behoefte aan gemeenschappelijke<br />

referenties, en men hoopt deze te vinden in het aanspreken van burgers<br />

op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Maar hier is niet alleen<br />

sprake van een overheidsbehoefte.<br />

…en soms gevonden<br />

Naarmate politieke representatie steeds moeilijker is te realiseren,<br />

ontstaat ook van onderop de behoefte aan directe invloed.<br />

Fung & Wright (2001) spreken in dat verband van ‘empowered<br />

deliberative democracy’, een onderhandelingsdemocratie die een<br />

aantal kenmerken heeft. Het gaat om specifieke problemen, die met<br />

een praktische oriëntatie van onderop worden aangepakt. Daarbij<br />

onderhouden burgers ook formele relaties met professionals en<br />

gezagsdragers. Eventueel kunnen er nieuwe instituties uit ontstaan.<br />

Een Nederlands voorbeeld hiervan lijkt mij de zogenoemde buurtbemiddeling:<br />

vrijwillige conflictbeslechting in woonbuurten. Het gaat<br />

om een nieuwe organisatie, ontstaan uit initiatief van onderop, die<br />

10 PARTICIPATIE ALS PANACEE | Prof. dr. Hans Boutellier<br />

11


elaties onderhoudt met gemeente en politie en praktische oplossingen<br />

biedt (Fiers & Jansen, 2004).<br />

Tonkens e.a. (2006) hebben meer van dit soort initiatieven<br />

onderzocht, die los van overheid en professionals van de grond<br />

komen. De aanleiding is meestal een acuut probleem. Het succes<br />

is vaak afhankelijk van de mate van contact, zowel onderling als naar<br />

buiten toe. Zij onderscheiden vier categorieën: lichte initiatieven met<br />

weinig interne en externe contacten, netwerkende initiatieven (weinig<br />

onderling contact en veel extern contact), coöperatieve initiatieven (veel<br />

intern maar weinig extern contact) en federatieve initiatieven met veel<br />

contacten (Tonkens e.a. 2006). De ontwikkeling van succesvolle initiatieven<br />

gaat vaak van licht naar federatief. Maar dan verwacht men ook<br />

daadwerkelijk serieus genomen te worden en als gesprekspartner van<br />

de overheid te worden erkend.<br />

De auteurs wijzen er overigens op dat er nauwelijks sprake is van<br />

‘verbinding’ tussen bevolkingsgroepen, tenzij dit expliciet de doelstelling<br />

is. Actieve burgers zijn overwegend blank, hoog opgeleid<br />

en ouder vanwege vereiste competenties. Lager opgeleiden zijn wel<br />

belangstellend, maar hebben volgens de auteurs vaak gebrek aan<br />

zelfvertrouwen (Tonkens e.a., 2006, p. 59). Burgers worden met andere<br />

woorden niet alleen gezocht, ze bieden zich ook aan – zij het op<br />

selectieve wijze. 9 Op deze wijze ontwikkelt zich ‘een markt voor burgerschap’.<br />

Overheidsinstanties gaan druk op zoek naar burgers teneinde<br />

hun legitimiteit te versterken of te herformuleren. En soms worden zij<br />

gevonden, omdat sommige burgers ook zelf actief willen bijdragen aan<br />

het functioneren van de samenleving.<br />

De tweeledige benadering van de burger – als probleem en als<br />

oplossing – zien we ook op het terrein van veiligheid. De burger<br />

als probleem is verdachte, veiligheidsconsument of gezagsonder<br />

mijnende ‘hufter’. Maar hij wordt – als oplossing – ook op diverse<br />

9 Hierop wordt ook gewezen door Van Stokkom, <strong>2008</strong>.<br />

manieren betrokken bij het beleid of in de uitvoering (zie Terpstra &<br />

Kouwenhoven, 2004; Terpstra, <strong>2008</strong>; Scholte, <strong>2008</strong>; Van Caem, <strong>2008</strong>).<br />

Daarbij gaat het allang niet meer alleen om het aanbrengen van hang-<br />

en sluitwerk aan de eigen woning. Deze activering van burgers in de<br />

veiligheid is onmiskenbaar gaande, maar tegelijk niet geheel onproblematisch<br />

(zie bij voorbeeld Van Stokkom, <strong>2008</strong>). De burger heeft een<br />

prominente rol, maar het is niet altijd even duidelijk in welk toneelstuk.<br />

Burgers in veiligheid…<br />

Op zichzelf leent het veiligheidsprobleem zich buitengewoon goed<br />

voor burgerparticipatie. Dat komt door de ervaren urgentie (bijvoorbeeld<br />

overlast van jongeren), maar ook door het gemeenschappelijke<br />

referentiekader. De norm wordt over het algemeen gedeeld en het doel<br />

is helder. Waar in de hedendaagse samenleving ieder voor zich uitmaakt<br />

wat ‘het goede leven’ is, zoekt men de consensus in datgene wat men<br />

afwijst. Daarin wordt gemeenschappelijkheid gevonden. Dit geldt bij<br />

uitstek voor criminaliteit en onveiligheid. In het slachtoffer daarvan<br />

herkennen we een ondergrens van de bevrijde samenleving. Het slachtoffer<br />

is als het ware de zaakwaarnemer van de hedendaagse sociale<br />

orde (zie Boutellier, 1993). 10<br />

Deze ‘victimalisering’ van de moraal verklaart de opkomst van het<br />

slachtoffer in het strafrecht sinds de jaren zeventig of de stille marsen<br />

naar aanleiding van gevallen van zinloos geweld (Boutellier, 2000).<br />

En het leidt tot de gedachte van potentieel slachtofferschap; iedereen<br />

kan immers slachtoffer worden, en dat moet koste wat het kost worden<br />

voorkomen. Vandaar de aandacht voor het werk van politie en justitie<br />

en de roep om flink op te treden. De burger eist een consequente harde<br />

hand (zie De Vries en Van der Vijver, 2002) en neemt soms zelf initiatief.<br />

Veiligheid wordt zelfs het troetelkind van de politiek, het vaandel van<br />

10 Dit is het onderwerp van mijn proefschrift, dat onlangs opnieuw is uitgegeven door<br />

Amsterdam University Press, in de reeks Academic Archives (<strong>2008</strong>).<br />

12 PARTICIPATIE ALS PANACEE | Prof. dr. Hans Boutellier<br />

13


een beweging op zoek naar sociale orde. En daarbij vindt zij een groot<br />

deel van de bevolking aan haar zijde. Het Fortuyn-jaar 2002 vormt een<br />

hoogtepunt in deze ontwikkeling.<br />

De ervaringen met criminaliteit en overlast en ‘het multiculturele<br />

drama’ (Scheffer, 2000) leiden tot de zogenoemde ‘opstand der<br />

burgers’. Het is tekenend dat het vechtkabinet Balkenende 1 de acht<br />

maanden van haar bestaan één beleidsnota weet te produceren:<br />

Naar een veiliger samenleving (2003). Waar goed gedrag geen vanzelfsprekende<br />

resultante meer is van de civiele samenleving, trekt de staat<br />

de sociale orde verder naar zich toe. Onder de noemer veiligheid wordt<br />

getracht de geërodeerde civiele samenleving nieuw leven in te blazen.<br />

Het verlangen naar civiel burgerschap is zelfs zo groot dat het nog wel<br />

eens wil botsen met de rechten die besloten liggen in het staatsburgerschap<br />

(bijvoorbeeld in de sfeer van de privacy).<br />

Ook in het veiligheidsbeleid is de burger dus tegelijk oplossing en<br />

probleem. Enerzijds wordt een appél gedaan om ‘verantwoordelijkheid<br />

te nemen’, hetgeen met enige regelmaat ook daadwerkelijk gebeurt.<br />

Anderzijds stelt de overheid zich steeds offensiever op in zijn eis<br />

aan burgers ‘om zich te voegen naar de wet’. Een voorbeeld van het<br />

eerste zijn de Marokkaanse buurtvaders (De Gruyter en Pels 2004),<br />

het tweede zien we in de zogenaamde interventieteams in bijvoorbeeld<br />

Rotterdam (zie voor kritiek hierop: Ombudsman van Rotterdam,<br />

<strong>2008</strong>). Veiligheid begint bij voorkomen (2007) heet het programma<br />

van Balkenende 4. Het opent de weg naar een veiligheidsbeleid dat<br />

preventief, proactief, en zelfs op voorzorg is ingericht (zie Pieterman,<br />

<strong>2008</strong>). Binnen deze ontwikkeling is actief burgerschap vanzelfsprekend<br />

de meest vergaande vorm van ‘voorkomen’.<br />

…maar worden zij ook gehoord?<br />

Burgers zijn behoorlijk actief in de veiligheid. Scholte (<strong>2008</strong>) heeft<br />

op basis van twee jaar mediabank een categorisering gemaakt van<br />

verschillende vormen van burgerparticipatie op het terrein van veiligheid.<br />

11 Hij onderscheidt toezicht, zowel passief als actief, 12 relationele<br />

controle (bijvoorbeeld buurtvaders) en conflictbemiddeling (zoals<br />

het eerder genoemde buurtbemiddeling). Verdergaande vormen<br />

zijn beleidsvorming 13 en beleidsadvisering (die verschillende vormen<br />

aan kan nemen). Ten slotte komt het voor dat bewoners veiligheid in<br />

eigen beheer organiseren. In winkelcentra is dat al gebruikelijk, maar<br />

er zijn ook bewonersinitiatieven in bijvoorbeeld Bilthoven en Wassenaar<br />

(Scholte <strong>2008</strong>) of verdergaand: ‘gated communities’. 14<br />

‘Met name concrete inbraken en vernielingen lijken burgers te<br />

mobiliseren’, zo constateert Scholte op basis van zijn onderzoek<br />

(<strong>2008</strong>, p. 229). Met Terpstra en Kouwenhoven (2004) constateert hij<br />

wel een gebrekkige representativiteit – een probleem dat we eerder<br />

zagen bij Tonkens e.a. (2006). Toch wijst hij ook op initiatieven voor<br />

de minder gerepresenteerde groepen (jongerenprojecten en initiatieven<br />

van allochtonen). De ‘burger in veiligheid’ doet dus dienst in<br />

vele gedaanten – van verlengde arm tot adviseur – waarbij we de<br />

voorlopige conclusie trekken dat hier twee tendensen samenkomen:<br />

‘voor de (politie)kar spannen’ en ‘het heft in eigen handen nemen’.<br />

Tussen verantwoordelijk maken (‘responsibilisering’: Garland,<br />

1996) en verantwoordelijkheid nemen (deliberative responsability’:<br />

Fung & Wright, 2004) kan natuurlijk een behoorlijke spanning bestaan:<br />

burgers kunnen zich opgezadeld voelen met een ongevraagde<br />

verantwoordelijkheid, en burgers kunnen ook doorschieten bij eigen<br />

11 Hij bouwt voort op indelingen van Terpstra en Kouwenhoven (2004)<br />

en Van den Brink (2006).<br />

12 Bijvoorbeeld het project Burgernet dat bewoners alarmeert bij zoekacties<br />

of het vergelijkbare Sms-Alert.<br />

13 Bijvoorbeeld het project Buurt Veilig in Deventer, waar burgers meebeslissen over<br />

de inzet van de politie; in Amsterdam loopt thans een vergelijkbaar programma Mijn buurt<br />

beter; de uitgangspunten zijn ontleend aan het Britse Reassurance Policing, waarbij burgers<br />

systematisch wordt gevraagd naar zogenoemde ‘signal crimes’ die dan met voorrang<br />

worden aangepakt (zie bijvoorbeeld Ponsaers e.a., 2007).<br />

14 In Nederland vooralsnog beperkt tot initiatieven als ‘seniorenstad’.<br />

14 PARTICIPATIE ALS PANACEE | Prof. dr. Hans Boutellier<br />

15


initiatief (eigenrichting). Instellingen kunnen burgers ‘gebruiken’, maar<br />

hen ook aan hun lot overlaten. De relatie tussen een proactieve overheid<br />

en participerende burgers is met andere woorden precair, met<br />

het gevaar dat er aan weerszijden een stemming ontstaat van ‘het is niet<br />

goed of het deugt niet’. Er lijkt in ieder geval sprake van hooggespannen<br />

verwachtingen bij een weinig doordachte strategie.<br />

Voor daadwerkelijke burgerparticipatie lijkt steun van de politie<br />

cruciaal; het gaat om samenhang tussen formele en informele<br />

verbanden. Nederlandse netwerken voldoen hier volgens Terpstra<br />

nauwelijks aan: er wordt teveel gedacht vanuit de instantie en burgers<br />

worden vaak als lastig ervaren. Hij spreekt zelfs van ‘institutioneel<br />

imperialisme’. En Van Stokkom (<strong>2008</strong>) spreekt al even kritisch van<br />

‘de retoriek van zelfredzaamheid’ in het veiligheidsbeleid. Het gaat<br />

volgens hem meer om sociologische hoop dan realiteit: burgers<br />

blijven meestal afzijdig en voelen zich bij echte veiligheidsproblemen<br />

onmachtig. Hij pleit voor werkelijkheidszin (het temperen<br />

van verwachtingen) en mogelijkheidszin. Met dit laatste doelt hij<br />

op de belangrijke rol van professionals, die samen met burgers de<br />

hardnekkigste probleemsituaties dienen aan te pakken – het Britse<br />

reassurance policing. 15<br />

Toch wijst Van Stokkom er ook op dat in diverse onderzoeken is<br />

aangetoond dat door burgerparticipatie ‘het vertrouwen in de politie,<br />

andere professionals en het lokale veiligheidsbeleid toeneemt’ (p. 275).<br />

Er is een kleine groep die daadwerkelijk wil bijdragen; ‘de kunst is deze<br />

groep te identificeren’(p. 278). Daarbij moeten professionals actief<br />

het front zoeken en de publieke sfeer versterken. En dat leidt tot de<br />

conclusie dat in het veiligheidsbeleid eerder het vertrouwen van de<br />

burger dan diens participatie gezocht moet worden. Participatie is geen<br />

doel op zich, maar creëert een betere verstandhouding tussen overheidsinstanties<br />

en burgers. De burger als serieuze gesprekspartner –<br />

15 Zie over dit concept Van Calster & Gunther Moor, 2007.<br />

met dit uitgangspunt verdiep ik me meer specifiek in de relatie tussen<br />

burger en het (straf)recht.<br />

Burger in rechte(n) …<br />

Met enige regelmaat wordt het publiek opgeschrikt door falende<br />

rechtspraak. Neem de Schiedamse parkmoord. Door toedoen van<br />

politiepsycholoog Timmerman werd duidelijk dat het <strong>Openbaar</strong><br />

<strong>Ministerie</strong> steken had laten vallen. Aanwijzingen voor gerede twijfel aan<br />

de schuld van Kees B., eerder veroordeeld voor de moord, bleken te zijn<br />

achtergehouden. Het <strong>OM</strong> had de zaak voor de rechter gepresenteerd<br />

zonder de kanttekeningen die bij het bewijsmateriaal konden worden<br />

geplaatst. Meer in het bijzonder betrof het de DNA-sporen van een<br />

derde op het moordwapen – een veter. Ook besteedde het <strong>OM</strong> geen<br />

aandacht aan de afwijkende getuigenverklaring van het tweede slachtoffer,<br />

dat de moordpartij had weten te overleven.<br />

Het gaat mij hier niet om deze zaak op zichzelf. 16 Het gaat zelfs niet<br />

om het ontstane crisisgevoel rond Justitie – daaraan zijn we zo langzamerhand<br />

gewend geraakt. 17 Waar het hier wel om gaat is de richting<br />

van de kritiek in bovenstaand voorbeeld. Justitie werd dit keer niet<br />

geattaqueerd op te laks, te laat of te weinig krachtdadig optreden, maar<br />

op het tegendeel daarvan. Het <strong>OM</strong> was juist te voortvarend opgetreden<br />

vanuit het oogpunt van rechtsbescherming van de verdachte. Dit geluid<br />

werd in Nederland sinds de commissie Van Traa niet meer gehoord.<br />

Vanzelfsprekend is er het werk van de rechtspsychologen Van<br />

Koppen, Wagenaar en Crombag. Zij leveren aanhoudend commentaar<br />

op de onzorgvuldigheid in dubieuze zaken (1992). Maar hun geluid<br />

16 Zie voor een gedetailleerde beschrijving Van Koppen, 2003.<br />

17 Volgens de Britse criminoloog Garland (2000, p. 19/20) is justitie zelfs in een gevaren-<br />

zone beland vanwege de risico’s, schandalen en kostenstijgingen waardoor de justitiële<br />

autoriteiten systematisch aan vertrouwen inboeten. De Nederlandse situatie is gezien<br />

Garlands oriëntatie op de VS en GB dus niet uniek.<br />

16 PARTICIPATIE ALS PANACEE | Prof. dr. Hans Boutellier<br />

17


verstomt in de aanhoudende storm van verontwaardiging over het tekort<br />

aan strafrechtelijke handhaving. De publieke opinie, zoals De Telegraaf,<br />

keert zich vaak tegen te grote zorgvuldigheid van de strafrechtspraak<br />

(bijvoorbeeld naar aanleiding van vormfouten of in gevallen van eigenrichting).<br />

Maar met de Schiedamse parkmoord werd de keerzijde van<br />

een te voortvarende vervolging zichtbaar. De magistratelijke rol van<br />

de officier van Justitie werd min of meer herontdekt.<br />

Het incident is betekenisvol omdat het aangeeft dat het vertrouwen<br />

in het strafrechtelijk bedrijf twee kanten kent. Binnen de politieke<br />

arena is het recht gevoelig voor de populistische roep om meer en<br />

hardere strafrechtelijke interventies. Gerede twijfel scoort niet binnen<br />

een dergelijke benadering, hetgeen een serieuze bedreiging vormt<br />

voor de waarheidsvinding. Maar met dit incident werd duidelijk dat<br />

het vertrouwen in het rechtssysteem ook is gebaseerd op de onafhankelijkheid<br />

van de rechter en de rechtsbescherming van de verdachte.<br />

Dat is dus niet louter een zaak van strafrechtsgeleerden. Het wijst op<br />

het tweeledige karakter van de rechtsstaat, maar ook van het rechtsgevoel.<br />

18<br />

Veiligheid en rechtsbescherming is het begrippenpaar dat voor het<br />

vertrouwen van burgers in de rechtsstaat van belang is. Deze tweeledigheid<br />

is nog weer eens uitgebreid beargumenteerd in het WRR-rapport<br />

De toekomst van de nationale rechtsstaat (2002). Lag tot midden jaren<br />

tachtig de nadruk op de rechtsbescherming (tegen de overheid), in<br />

de laatste twee decennia leek de bescherming van het publiek (het<br />

gegeneraliseerde slachtoffer) door de overheid de overhand te krijgen.<br />

Maar voor het vertrouwen in de rechtspraak zijn beide van belang. Zelfs<br />

het misdaadprogramma van Peter R. de Vries ontleent zijn succes aan<br />

18 De aard van dit rechtsgevoel blijkt nog gecompliceerder wanneer we ook kijken<br />

naar de zaken waarin de beslissing om te vervolgen juist in twijfel is getrokken, zoals<br />

in de zaken tegen Eric O., de tasjesroverdoodrijdster, de AH-winkelbedienden en de<br />

jeugdzorgmedewerkster.<br />

het handig laveren tussen deze twee vereisten van strafrechtelijke handhaving:<br />

voortvarendheid en betrouwbaarheid; crimefighting en objectiviteit;<br />

doeltreffendheid en rechtvaardigheid. 19<br />

Maar het rechtssysteem kan juist door deze dubbele functie alleen<br />

vertrouwen wekken binnen een context die ook op zichzelf vertrouwen<br />

genereert. Het recht dient gedragen te worden door een zekere mate<br />

van civiele zelfregulering. Dit veronderstelt enige morele samenhang,<br />

waarvan sociaal vertrouwen de grondstof vormt. Indien deze samenhang<br />

afneemt gaat de rechtspraak een steeds grotere rol spelen.<br />

Men vertrouwt meer en meer op het rechtssysteem, en wantrouwt<br />

juist daardoor zijn prestaties. Een vertrouwenscrisis in de rechtsorde<br />

wijst dus eerst en vooral op een vertrouwenscrisis in de samenleving.<br />

Rechtsorde behoeft een zekere morele orde – maar deze is – zoals<br />

we hebben gezien – steeds minder vanzelfsprekend geregeld. Zoals<br />

op andere beleidsterreinen gaat ook de rechtspraak op zoek naar<br />

de burger.<br />

…bijvoorbeeld in strafvordering<br />

Gedurende enige tijd is daarbij gekozen voor het uitgangspunt van<br />

de transparantie: open dagen, persvoorlichting en uitvoeriger gemotiveerde<br />

vonnissen. Het gaat dan uitdrukkelijk om eenrichtingverkeer<br />

waarbij de burger beter geïnformeerd moet worden over de rechtspraak.<br />

Thans wordt echter gezocht naar meer input van burgers zelf;<br />

we treffen het voornemen om de relatie met de burger te versterken<br />

bijvoorbeeld aan in de Agenda van de Rechtspraak <strong>2008</strong>-2011. En ook<br />

het <strong>OM</strong> zoekt nadrukkelijk de burger, bijvoorbeeld via een experiment<br />

met de aanpassing van de strafvorderingsrichtlijnen (aankondiging in<br />

Perspectief op 2010, 2006). Het <strong>OM</strong> hanteert sinds 1999 het geautomatiseerde<br />

systeem BOS/Polaris ter bevordering van landelijke uniformiteit<br />

(zie Taraf en Dekkers, 2005) 20 . Het wilde de mening van burgers over<br />

19 En kan derhalve altijd wel een stok vinden om de hand te slaan.<br />

18 PARTICIPATIE ALS PANACEE | Prof. dr. Hans Boutellier<br />

19


deze richtlijnen weten in het kader van de actualisering ervan.<br />

Lünnemann e.a. (<strong>2008</strong>) voerden de burgerraadpleging over de<br />

richtlijnen uit. Vijfentwintighonderd burgers werden bevraagd via een<br />

internetenquête en vierenvijftig via vijf panels. 21 Aan burgers werden<br />

variaties voorgelegd op een basissituatie voor mishandeling, bedreiging,<br />

vernieling, wapenbezit, verkeersovertredingen, discriminatie en softdrugs.<br />

Zij moesten daar de ernst van aangeven. Tevens werd om een<br />

rangordening van veertien delicten gevraagd. Het onderzoek leverde<br />

wel wat verschillen op tussen de richtlijnen en de mening van burgers,<br />

maar er was grotendeels overeenstemming. Bij het rangordenen wegen<br />

voor burgers delicten waarbij geen slachtoffer valt minder zwaar.<br />

Opvallend is dat sommige delicten zowel het meest als het minst ernstig<br />

worden bevonden (stelen uit woning respectievelijk voor vijftien en elf<br />

procent van de respondenten).<br />

Lünnemann e.a. (<strong>2008</strong>) vinden geen aanwijzingen dat burgers<br />

punitiever zouden zijn dan professionele rechters. Zij zien wel dat de<br />

mate van punitiviteit samenhangt met leeftijd (ouder), sekse (man),<br />

onveiligheidsgevoel, en ernstinschatting. In een simulatieonderzoek<br />

vinden Keijser e.a. (2006) een samenhang met kennis van het<br />

rechtssysteem, opleidingsniveau en interesse in politiek. Met meer<br />

informatie wordt minder streng gestraft, maar toch altijd nog zwaarder<br />

dan rechters. Vierentachtig procent van de respondenten vindt dat<br />

rechters te mild straffen. Deze auteurs vinden dus wel degelijk een<br />

punitivity-gap (zie ook Elffers en Van Koppen, 2007). 22<br />

Lünnemann e.a. (<strong>2008</strong>) registreerden tevens ontmoetingen tussen<br />

20 BOS/Polaris is een puntensysteem voor de ernst van delicten; voor minder dan<br />

twintig punten wordt een geldtransactie en voor meer dan 120 punten een gevangenis-<br />

straf geadviseerd. Daartussen zitten andere varianten zoals de taakstraf, al dan niet via<br />

dagvaarding voor de rechtbank.<br />

21 In de raadpleging werd de moeilijke bereikbaarheid van sommige groepen bevestigd.<br />

burgers en <strong>OM</strong>-vertegenwoordigers. Er bleek eigenlijk geen reëel<br />

beeld te bestaan van wat het <strong>OM</strong> doet; er kwamen veel persoonlijke<br />

ervaringen naar voren en men had veel waardering voor het initiatief.<br />

Er is een grote variatie in argumenten en meningen over het strafrechtelijk<br />

bedrijf en de rol van het openbaar ministerie. Onkunde, persoonlijke<br />

betrokkenheid en waardering voor de openheid van het <strong>OM</strong> vormen<br />

evenzovele argumenten voor de stelling dat niet zozeer de partcipatie<br />

als wel het vertrouwen van de burger moet worden gezocht. Daarbij zijn<br />

er voldoende verschillen tussen het rechtsgevoel van de burger en de<br />

opvattingen van het <strong>OM</strong> om ‘het gesprek’ met burgers op serieuze wijze<br />

aan te gaan.<br />

Legitimiteit van het strafrecht<br />

De gedachte aan raadpleging van burgers door het <strong>OM</strong> roept vanzelfsprekend<br />

veel commentaar op vanuit de juridische wereld. Knigge<br />

(2006) en Lensing (2007) betwijfelen bijvoorbeeld of het vertrouwen<br />

zal worden teruggewonnen door ‘naar de pijpen van de burger te<br />

dansen’. Deze formulering van Lensing verraadt de diepe afkeer die<br />

in de juridische schoot verborgen ligt, en die begrijpelijk is gezien<br />

het normstellende karakter van het strafrecht. Het kan zich bijna per<br />

definitie niet teveel laten leiden door wat de burger wil; het dient juist<br />

boven het slachtoffer en de dader uit te torenen. Het zou volgens<br />

Groenhuijsen (2007) hooguit responsief kunnen zijn via voorlichting<br />

of via relevante relaties van het <strong>OM</strong> met maatschappelijke organisaties.<br />

Dit juridische wantrouwen ten opzichte van ‘de burger’ is begrijpelijk<br />

22 Vergelijkbare verbanden vinden we overigens ook bij vertrouwen in de rechtspraak.<br />

Alleen voor de seksen is sprake van een omgekeerd verband: mannen hebben meer<br />

vertrouwen in de rechtspraak dan vrouwen (Dekker e.a. 2004; Dekker & Van der Meer,<br />

2007). Deze auteurs wijzen er op dat vertrouwen sterk fluctueert met incidenten (Dekker,<br />

2004 en Dekker & Van der Meer, 2007). Een negatief incident heeft een veel grotere impact<br />

dan tienduizenden positief verlopen zaken.<br />

20 PARTICIPATIE ALS PANACEE | Prof. dr. Hans Boutellier<br />

21


en ook niet helemaal onterecht. Inzake het recht prevaleert de<br />

objectiviteit, het staat boven de partijen en bewaakt de rechtsgelijkheid<br />

– de relatie met het rechtssubject dient met andere woorden<br />

te zijn gewaarborgd. Toch dient men zich te realiseren dat de tijd dat<br />

recht een rustig bezit 23 kon worden genoemd ver achter ons ligt. Recht<br />

is voorwerp van politieke en culturele strijd geworden. Het dient zich<br />

eenvoudigweg actief met de burger te bemoeien, anders doet de<br />

burger dat wel met het recht. In deze laatste categorie valt de recente<br />

bemoeienis van figuren als Maurice de Hond, Maarten ’t Hart en diverse<br />

hoogleraren uit andere disciplines.<br />

Hoeveel moeite het ook kost om deze ongevraagde participatie<br />

serieus te nemen, zij wijst in ieder geval op de volstrekt nieuwe<br />

betekenis die het strafrecht heeft gekregen in de huidige culturele<br />

omgeving. De hoge inzet van het strafrecht daarvan komt tot uitdrukking<br />

in drie samenhangende vormen: popularisering, instrumentalisering<br />

en politisering. Popularisering betekent dat burgers ‘de producten’ van<br />

het rechtssysteem steeds meer afwegen tegen het eigen rechtsgevoel.<br />

Een gerechtelijke uitspraak wordt niet zonder meer voor zoete koek<br />

aangenomen. Dit komt overeen met de situatie in andere professionele<br />

domeinen: het medisch oordeel is niet meer heilig, de leerkracht heeft<br />

niet vanzelfsprekend gelijk en het gezag van de politie wordt regelmatig<br />

getart. Geleidelijk aan lijkt ook het rechtssysteem onderworpen<br />

te worden aan de dynamiek van de populariserende mediacratie.<br />

Instrumentalisering verwijst naar een ontwikkeling waarin het<br />

recht steeds meer te maken krijgt met de doelrationele criteria van<br />

effectiviteit en efficiëntie. Weliswaar is de onafhankelijkheid van het<br />

gerechtelijk oordeel ongeschonden, toch is ook de rechtspraak steeds<br />

meer onderworpen aan moderne organisatie-eisen. 24 De rechtspraak<br />

23 Deze beroemde typering is van Paul Scholten die het Burgerlijk Wetboek van 1838<br />

vergeleek met een oud, groot huis met vele gebreken, maar waarin men zich toch thuis<br />

voelt: een rustig bezit.<br />

is opgenomen in het bedrijfskundige register van sturing, planning en<br />

control. Daarbovenop is ook de visie op het recht veranderd: het recht<br />

neemt steeds meer het karakter aan van een governance-instrument.<br />

Minister Donner van Justitie sprak bijvoorbeeld van een ‘bruikbare<br />

rechtsorde’: je kunt er alle kanten mee op. Van politisering is sprake<br />

omdat de politiek zich niet langer beperkt tot de wetgeving, maar ook<br />

de rechtstoepassing tot voorwerp van debat maakt.<br />

Deze drie symptomen wijzen op een wat getroebleerde relatie tussen<br />

samenleving en recht. Recht vormt idealiter zowel de articulatie als de<br />

codificatie van hetgeen als noodzakelijk en wenselijk wordt ervaren.<br />

Dit bepaalt zijn legitimiteit als het aankomt op de handhaving van zijn<br />

regels. Burgers zijn bereid zich te onderschikken aan de wet omdat zij<br />

deze wenselijk achten en zich erdoor beschermd weten. Deze virtuele<br />

contractsrelatie (beargumenteerd door de verlichtingsfilosofen) is<br />

aan het eind van de twintigste eeuw onder druk komen te staan. Het<br />

recht neemt in de genoemde vormen het karakter aan van een manypossibilities-thing.<br />

Dat zet het rechtssysteem onder grote druk – waarbij<br />

de richting waarin de druk wordt uitgeoefend nogal eens verschilt.<br />

Ambivalent vertrouwen<br />

De grote betrokkenheid bij het recht is verklaarbaar uit de onzekere<br />

tijden: men verlangt naar het recht en wil het graag kunnen vertrouwen.<br />

Dit brengt een paradoxale situatie met zich mee. Het verlangen naar<br />

vertrouwen brengt wantrouwen met zich mee. Burgers ervaren het<br />

recht enigszins als vervreemdend en lijken te pleiten voor een minder<br />

dogmatische rechtspraak. Toch schrikt men terug voor de consequenties<br />

daarvan. In een studie naar de beleving van de rechtspraak<br />

(Boutellier, Lünnemann, 2007) waren emotie en objectiviteit de twee<br />

terugkerende begrippen. Incidenten worden als een teleurstelling<br />

ervaren of soms zelfs als persoonlijke krenking. De houding van de<br />

24 Een belangrijk argument voor de oprichting van de Raad voor de rechtspraak.<br />

22 PARTICIPATIE ALS PANACEE | Prof. dr. Hans Boutellier<br />

23


urgers is ambivalent. Enerzijds wordt de klassieke verticale positie van<br />

het strafrecht niet geaccepteerd, maar men wil haar ook niet loslaten.<br />

In deze studie was er uiteindelijk slechts één persoon (van circa<br />

vijftig respondenten) die pleitte voor een directe invloed van leken op<br />

de uitkomst van het strafproces. Men vertrouwt de rechter misschien<br />

niet helemaal, maar de medeburger nog veel minder! Tegen deze<br />

achtergrond lijkt het zinvol de positie van de rechtspraak in verband<br />

te brengen met ‘de wet’, zoals die in de psychoanalyse wordt begrepen.<br />

De rechter vertegenwoordigt de symbolische orde die van belang is<br />

voor de ervaring van het (rechts)subject als op zichzelfstaande identiteit.<br />

De wet vertegenwoordigt bescherming, onkreukbaarheid en een<br />

superieur oordeelsvermogen. Men hecht veel waarde aan een dergelijke<br />

rechtspraak, maar heeft tegelijkertijd het gevoel dat deze te weinig<br />

responsief is naar de eigen behoeften en verlangens.<br />

Men wil bescherming én invoelend vermogen, een objectieve<br />

autoriteit die ook communicatief is, een superieure oordeelskracht met<br />

een goed gevoel voor wat er speelt. Men verlangt naar een menselijke,<br />

empathische rechter die toch neutraal en objectief is. Het vertrouwen<br />

zal toenemen als de rechterlijke uitspraak recht doet aan de emotie<br />

van de burger zonder verlies van objectiviteit. Vertrouwen veronderstelt<br />

meer informatie, over het verloop van de zaak en over het proces. Maar<br />

ook meer contact met burgers over wat politie, justitie en rechters doen<br />

zou de relatie verbeteren. Burgers vinden dat er voeling moet zijn met<br />

wat onder slachtoffers en nabestaanden leeft. Er is behoefte aan een<br />

consequent moreel oordeel over het gedrag van de dader.<br />

Men wil in de buurt komen, maar hoeft er niet mee samen te vallen.<br />

Burgers blijken een meer open houding van het openbaar ministerie<br />

op prijs te stellen. Lekenrechtspraak is het verkeerde antwoord op<br />

de gevoelde behoefte; men wil het gevoel hebben dat het ‘hun recht’<br />

is, dat gesproken wordt. Zoals een van de respondenten in eerder<br />

panelonderzoek (Boutellier, Lünnemann, 2007) zei: ‘ik hou van de<br />

fictie dat het recht ons allemaal vertegenwoordigt, ons soort staat,<br />

de samenleving die we willen hebben.’ De relatie tussen rechtspraak en<br />

rechtsgevoel is waarschijnlijk altijd al gespannen geweest. Kenmerkend<br />

voor de huidige tijd is dat het vanzelfsprekende gezag, dat kon worden<br />

afgeleid van de positie van staat, niet meer bestaat.<br />

Met burgers in gesprek<br />

Voorzitter Brouwer van het PG-college heeft aangegeven de dialoog<br />

met de samenleving te willen zoeken (bijvoorbeeld Brouwer, 2007,<br />

p.16). Daarmee sluit hij aan bij een grotere beweging waarin gezocht<br />

wordt naar een nieuwe relatie tussen overheid en burgers. Deze is<br />

niet langer bemiddeld door een vanzelfsprekend, gemeenschappelijk<br />

referentiekader. De overheid zoekt de burger, die met enige regelmaat<br />

wordt gevonden. Ook op veiligheidsterrein is dat het geval. Daarbij<br />

dienen de verwachtingen niet te hoog gespannen te zijn. De belangrijkste<br />

functie van burgerparticipatie is waarschijnlijk een toegenomen<br />

legitimiteit. Daartoe dienen burgers, dat wil zeggen de selectie die zich<br />

daartoe aanbiedt, serieuze gesprekspartner te zijn.<br />

Dit geldt onverkort voor het <strong>OM</strong>: er is vaak weinig kennis, er zijn<br />

verschillende opvattingen en contact wordt gewaardeerd, zo blijkt<br />

uit eerste experimenten. Deze waardering is begrijpelijk gezien de<br />

prominente positie die het strafrecht heeft gekregen binnen een<br />

onzekere samenleving. Als de burger niet wordt gezocht, dan wordt<br />

het <strong>OM</strong> door sommigen van hen en de media wel gevonden. Een vorm<br />

van ‘in gesprek raken’ is het beleid van het Engelse <strong>OM</strong> om conceptbeleidsregels<br />

ter consultatie op de eigen website te zetten. Iedere<br />

burger kan zijn mening daarover geven alvorens zij worden vastgesteld.<br />

Een iets verdergaande vorm is het Sentencing Advisory Panel (zie<br />

beschrijving in Lünnemann, <strong>2008</strong>).<br />

Dit panel bestaat uit veertien leden: elf juristen en drie burgers en<br />

adviseerde vanaf het eind van de jaren negentig het Court of Appeal.<br />

Sinds 2004 adviseert het panel de Sentencing Guidelines Council.<br />

Deze raad vergadert eens per drie à vier weken over conceptrichtlijnen<br />

op basis van consultaties van maatschappelijke organisaties (in een<br />

periode van drie maanden) en de reacties op de website. Zij vat haar<br />

24 PARTICIPATIE ALS PANACEE | Prof. dr. Hans Boutellier<br />

25


advies samen in zogenoemde Consultation papers. Na een reactie van<br />

de overheid stelt zij de richtlijn vast. Deze council heeft twaalf leden,<br />

waarvan er vijf niet afkomstig zijn uit de rechterlijke macht. Afgezien van<br />

de concrete vorm lijken deze Britse experimenten op een zekere levensvatbaarheid<br />

van burgerraadpleging te wijzen.<br />

Op grond van de eerste Nederlandse ervaringen met voorlichting,<br />

raadpleging en ontmoeting kan een aantal conclusies worden<br />

getrokken. Dé burger bestaat niet, ook niet voor het strafrecht.<br />

Er bestaan gevarieerde oordelen over ernst en strafmaat en er is geen<br />

eenduidig geluid waar het <strong>OM</strong> zich op zou kunnen richten. Dat is niet<br />

opzienbarend, maar wel van belang. Het <strong>OM</strong> kan niet gaan luisteren<br />

naar de grootste gemene deler en moet dat ook niet willen. De enige<br />

manier om dit op te lossen zou zijn om burgers mee te laten doen in<br />

de rechtspraak zelf – de jury – of lekenrechtspraak. Vooralsnog lijken<br />

daar in de Nederlandse rechtstraditie weinig voorstanders voor te<br />

vinden, ook niet onder burgers (zie hiervoor onder andere Boutellier<br />

en Lünnemann, 2007).<br />

Blijft staan dat het <strong>OM</strong> een eisende rol in de rechtspraak speelt,<br />

die door burgers als legitiem en rechtvaardig moet worden herkend.<br />

Burgers willen zich vertegenwoordigd c.q. beschermd weten door een<br />

openbaar lichaam dat namens hen sanctioneert. Dit kan steeds minder<br />

leunen op vanzelfsprekend gezag van de overheid. Het dient om die<br />

reden een directere relatie te onderhouden met burgers. Daarbij kan<br />

het in zijn strafrechtelijke rol geen gebruik maken van verregaande<br />

vormen van burgerparticipatie zoals we die hebben gezien in geval<br />

van het veiligheidsbeleid. Overigens geldt zelfs daar al dat de burger<br />

uiteindelijk niet meer wil en kan zijn dan een serieuze gesprekspartner<br />

van politie en gemeente. Het <strong>OM</strong> moet in gesprek met de<br />

burger en zou naar mijn mening drie vormen serieus in overweging<br />

kunnen nemen.<br />

1 Het <strong>OM</strong> organiseert in grote gemeentes en in combinaties<br />

van kleinere gemeentes minimaal een keer per jaar ‘burgerontmoetingen’.<br />

Deze zijn voor iedereen toegankelijk, maar worden<br />

professioneel voorbereid. Op de agenda staan informatie over<br />

strafrechtspleging in het algemeen, explicatie van het lokale beleid<br />

van het afgelopen jaar en een vooruitblik naar het komende jaar. Er<br />

is tevens ruimte voor inbreng van burgers. De gebiedsofficier gaat<br />

op informatieve wijze het gesprek aan over het gevoerde beleid.<br />

De bijeenkomst wordt verslagen en de verwerking ervan wordt<br />

meegenomen in het jaarverslag van het parket. Burgers worden<br />

via maatschappelijke organisaties actief geworven.<br />

2 Het <strong>OM</strong> organiseert per arrondissement een ‘maatschappelijke<br />

raad’. Het betreft een gezelschap met een adviserende stem,<br />

dat bestaat uit vertegenwoordigers van de samenleving die op<br />

persoonlijke titel spreken en zijn gerekruteerd uit maatschappelijke<br />

organisaties of onder bewonersgroepen. Men denke hierbij aan<br />

woningcorporaties, scholen, welzijnsorganisaties, winkeliersverenigingen,<br />

ouderenbonden, verzekeraars en dergelijke. De voorzitter<br />

van de raad wordt uit haar midden gekozen; in ieder geval de<br />

hoofdofficier is bij de vergaderingen aanwezig; de raad stelt een<br />

eigen adviesagenda op; het parket verplicht zich tot een schriftelijke<br />

reactie op de adviezen.<br />

3 Het parket-generaal stelt een permanente Raad van advies inzake<br />

de strafvordering in. Deze raad adviseert het PG-college, of een<br />

namens hem ingestelde strafvorderingscommissie, ten aanzien<br />

van de strafvorderingsrichtlijnen in BOS/Polaris. De raad komt<br />

eens per drie maanden bij elkaar en adviseert op basis van grondig<br />

voorbereide documenten. Zij laat zich onder andere informeren<br />

over de burgerontmoetingen en de maatschappelijke raden. Zij<br />

roept tevens via een website burgers op om mee te denken en te<br />

adviseren over de conceptrichtlijnen. Opdracht aan de raad is het<br />

gehele richtlijnensysteem fasegewijs en permanent door te lichten.<br />

26 PARTICIPATIE ALS PANACEE | Prof. dr. Hans Boutellier<br />

27


Deze raad van advies bestaat uit personen die op grond van hun<br />

maatschappelijke functie geacht mogen worden over voldoende<br />

bagage te beschikken om tot afgewogen adviezen te komen.<br />

Tot besluit<br />

Het <strong>OM</strong> wordt aangevallen zowel op vooronderstelde lankmoedigheid<br />

als doorgeschoten crimefighting. Deze tweeledigheid van het commentaar<br />

is een positief gegeven. Het <strong>OM</strong> zou er verkeerd aan doen zich<br />

te zeer te buigen naar de burger, waarvan de grootste schreeuwers<br />

via de media de meeste aandacht krijgen. Maar het kan evenmin doof<br />

blijven voor het kritische geluid dat knaagt aan haar legitimiteit. In dat<br />

verband stel ik voor op een professionele en systematische manier<br />

het gesprek aan te gaan met burgers en maatschappelijke organisaties<br />

via lokale burgerontmoetingen, arrondissementale maatschappelijke<br />

raden en een landelijk raad van advies voor de strafvordering.<br />

Burgerparticipatie is geen panacee, maar kan wel degelijk een versterking<br />

bieden aan een strafrechtelijk systeem dat handelt in overeenstemming<br />

met het rechtsgevoel.<br />

LITERATUUR<br />

Boutellier, H. (1993). Solidariteit en Slachtofferschap. De morele betekenis van<br />

criminaliteit in een postmoderne cultuur. Nijmegen: SUN<br />

Boutellier, H. (2000). ‘Het geluid van stille marsen; de maatschappelijke betekenis<br />

van burgerinitiatieven tegen geweld.’ Tijdschrift voor Criminologie, 42 (4), 317-332.<br />

Boutellier, H. (2002). De veiligheidsutopie. Hedendaags onbehagen en verlangen<br />

rond misdaad en straf. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.<br />

Boutellier, H. (2005). Meer dan veilig: over bestuur, bescherming en burgerschap.<br />

Den Haag: Boom Juridische uitgevers.<br />

Boutellier, H. (2007). Nodale orde: Veiligheid en burgerschap in een netwerksamen-<br />

leving: Oratie. Amsterdam: Vrije Universiteit, Faculteit der Sociale Wetenschappen.<br />

Boutellier, H. & Lünnemann, K. (2007). Burgers over rechters: over de beleving van<br />

de rechtspraak. Rechtstreeks 2007/1, 45-62.<br />

Boutellier, H. & Van Steden, R. (red.) (<strong>2008</strong>), Veiligheid en burgerschap in<br />

een netwerksamenleving. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.<br />

Bovens, M.A.P. (2005). De verspreiding van de democratie. Beleid en maatschappij,<br />

32 (3), 119-127.<br />

Brink, G. van der (2006). Van waarheid naar veiligheid; twee lessen voor een door<br />

angst bevangen burgerij. Amsterdam: SUN<br />

Brouwer, H.N. (2007). ‘Over de stem van het volk, I Het B-woord’. Themis, nr. 3,<br />

pp. 108-110<br />

28 PARTICIPATIE ALS PANACEE | Prof. dr. Hans Boutellier<br />

29


Caem, B. van (<strong>2008</strong>). Verborgen kracht; burgerparticipatie en veiligheid in Amsterdam.<br />

Amsterdam: VU, FSW (nog niet gepubliceerd).<br />

Calster, P. van & Gunther Moor, L. (Eds.), Reassurance Policing: een alliantie tussen<br />

burgers en politie?, Dordrecht/Gent: SMVP/CPS, 2007.<br />

Carr, P.J. (2005). Clean Streets. Controlling Crime, Maintaining Order, and Building<br />

Community Activism. New York: New York University Press<br />

Crombag, H.F.M., Koppen, P.J. van, Wagenaar, W.A. (1992). Dubieuze zaken:<br />

De psychologie van strafrechtelijk bewijs. Amsterdam: Contact.<br />

Dekker, P., Maas-de Waal, C. & Van der Meer, T. (2004). Vertrouwen in de recht-<br />

spraak. Theoretische en empirische verkenningen voor een monitor. Den Haag: SCP.<br />

Dekker P. & J. de Hart (2005). Goede burgers, in P. Dekker en J. de Hart (red),<br />

De goede burger: Tien beschouwingen over een morele categorie. Den Haag: SCP,<br />

pp. 11-19<br />

Dekker, P. & Van der Meer, T. (2007). Vertrouwen in de rechtspraak nader onderzocht.<br />

Den Haag: SCP.<br />

Fiers, L. & A. Jansen (2004). Het succes van buurtbemiddeling; resultaten van<br />

het evaluatieonderzoek. Utrecht: Expertisecentrum Buurtbemiddeling<br />

Fung, A. & Wright, E.O. (2001). ‘Deepening Democracy; Innovations in Empowered<br />

Participatory Governance’. Politics & Society, 29 (1), 5-41<br />

Garland, D. (1996). The Limits of Sovereign State; Strategies of Crime Control<br />

in Contemporary Societies. British Journal of Criminology, 36 (4): pp. 445-471<br />

Garland, D. (2001). The Culture of Control; Crime and Social Order in Contemporary<br />

Societies. Chicago: The University of Chicago Press<br />

Groenhuijsen, M.S. (2007), II Het D-woord, een reactie op Brouwer. Themis, nr. 3,<br />

pp. 110-111<br />

Gruijter, M. de & Pels, T. (2005). De toekomst van buurtvaderschap. Professionalisering<br />

met behoud van zeggenschap. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.<br />

Gunsteren, H.R. van (1988). Admission to Citizenship. Ethics, 98 (4): 731-741<br />

Keijser, J.W. de, Koppen P.J., van Elffers, H. (2006). ‘Op de stoel van de rechter;<br />

oordeelt het publiek net zo als de strafrechter?’. Research Memoranda nr. 2,<br />

Den Haag: Raad voor de Rechtspraak.<br />

Keijser, J.W. de, Koppen, P.J., van & H. Elffers (2007). Bridging the gap between<br />

judges and the public? A multi-method study. Journal of Experimental Criminology<br />

30 PARTICIPATIE ALS PANACEE | Prof. dr. Hans Boutellier<br />

31<br />

(2007).<br />

Knigge, G. (2006). ‘De stem van het volk’. Themis, nr. 6, pp. 235-236.<br />

Koppen, P. van (2003). De Schiedammer parkmoord: Een rechtspsychologische<br />

reconstructie. Nijmegen: Ars Aequi Libri.<br />

Lans, J. van der (2005). Koning burger; Nederland als zelfbedieningszaak.<br />

Amsterdam: Augustus<br />

Lensing, J.A.W. (2007). ‘Inspraak in de strafmeting’. Trema, april Bulletin 1, 3-5.<br />

Lünnemann, K., Moll, M. & Ter Woerds, S. (<strong>2008</strong>). Burgers geraadpleegd;<br />

burgers over straftoemetingsrichtlijnen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut<br />

Lünnemann, K., De Meere, F. & Ter Woerds S. (<strong>2008</strong>) Het raadplegen van burgers;<br />

op zoek naar een kader voor burgerraadpleging door het <strong>Openbaar</strong> <strong>Ministerie</strong>.<br />

Utrecht: Verwey-Jonker Instituut (in voorbereiding)


<strong>Ministerie</strong> van Justitie & <strong>Ministerie</strong> van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

(2002). Naar een veiliger samenleving. Den Haag<br />

Ombudsman van Rotterdam (2007). Baas in eigen huis; ‘Tja, we komen eigenlijk voor<br />

alles’; een rapport van een ambtshalve onderzoek naar de praktijk van huisbezoeken.<br />

Rotterdam: De Ombudsman<br />

<strong>Openbaar</strong> <strong>Ministerie</strong> parket-generaal (2006). Perspectief op 2010. Den Haag: auteur.<br />

Schinkel, W. (2007). ‘Tegen actief burgerschap’. Justitiële Verkenningen, 33 (8), 70-90.<br />

Pieterman, R. (<strong>2008</strong>). De voorzorgcultuur : streven naar veiligheid in een wereld<br />

vol risico en onzekerheid. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.<br />

Ponsaers, P., Gunther Moor, L. (2007). Reassurance Policing: concepten en receptie,<br />

Cahier Politiestudies, nr. 3, Brussel: Politeia.<br />

Scheffer, P. (2000), Het multiculturele drama. NRC-Handelsblad 29 januari<br />

Scholte, R. (<strong>2008</strong>). Burgerparticipatie in veiligheidsprojecten. Een empirische<br />

verkenning. In: H. Boutellier & R. van Steden (Eds), Veiligheid en burgerschap<br />

in een netwerksamenleving. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.<br />

Stewart, A. (1995). ‘Two Conceptions of Citizenship’. The British Journal of Sociology,<br />

46 (1), 63-78.<br />

Stokkom, B. van (<strong>2008</strong>). Bange burgers, doortastende dienstverleners. Voorbij<br />

de retoriek van burgerschap en zelfredzaamheid. In: H. Boutellier & R. van Steden<br />

(Eds), Veiligheid en burgerschap in een netwerksamenleving.<br />

Den Haag: Boom Juridische uitgevers.<br />

Taraf, S.B. & Dekkers, M. (2005). Evaluatie BOS/Polaris.<br />

Amsterdam: UvA (stage-rapport)<br />

Terpstra, J. (<strong>2008</strong>). Burgers in veiligheid. In: H. Boutellier & R. van Steden (Eds),<br />

Veiligheid en burgerschap in een netwerksamenleving. Den Haag: Boom Juridische<br />

32 PARTICIPATIE ALS PANACEE | Prof. dr. Hans Boutellier<br />

33<br />

uitgevers.<br />

Terpstra, J. & Kouwenhoven, R. (2004). Samenwerking en netwerken in de lokale<br />

veiligheidszorg. Enschede: UT, P&W/ IPIT<br />

Tonkens, E., Hurenkamp, M., Duyvendak, J.W. (2006). Wat burgers bezielt.<br />

Een onderzoek naar burgerinitiatieven. Amsterdam: UvA/Nicis<br />

Tonkens, E. (<strong>2008</strong>). Mondige burgers, getemde professionals.<br />

Amsterdam: uitgeverij Van Gennep<br />

Vries, M. de &. Van der Vijver, K. (2002). Beelden van gezag bij de bevolking<br />

en bij de politie. Dordrecht: SMVP<br />

Winter, M. de (2005). Democratieopvoeding versus de code van de straat.<br />

Utrecht: Universiteit van Utrecht (oratie)<br />

Wetenschappelijke Raad voor het regeringsbeleid (2002). De toekomst van<br />

de nationale rechtsstaat. Den Haag: SDU


Prof. mr. Ybo Buruma 1*<br />

BURGEROPSPORING IN DE<br />

DRAMADEMOCRATIE<br />

Deze beschouwing is een vervolg – zo u wilt een antwoord – op enkele<br />

prangende vragen die Harm Brouwer, de voorzitter van het College<br />

van procureurs-generaal, heeft gesteld in de mr. Gonsalves lezing van<br />

15 februari <strong>2008</strong>. Hij vroeg zich af of het <strong>OM</strong> zichzelf beperkingen moet<br />

opleggen bij het gebruik van de vruchten van burgeropsporing en of er<br />

(nog meer) wettelijke verboden tot burgeropsporing moeten komen.<br />

“Bij burgeropsporing gaat het om activiteiten die, wanneer de politie ze zou ondernemen,<br />

als toepassing van een opsporingsbevoegdheid gelden. Voorbeelden zijn: het opvragen van<br />

gegevens, mensen horen, camera’s ophangen of observeren. Wanneer de overheid dat doet,<br />

gelden wettelijke waarborgen, zoals voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris<br />

of een verplichting tot nauwkeurige verslaglegging. Een particulier recherchebureau mag<br />

daarentegen iemand langdurig op de openbare weg volgen en daarbij foto’s en videoopnamen<br />

maken.”<br />

Met een soort klaroenstoot zei Brouwer: “We willen niet in een politiestaat<br />

leven, maar al helemaal niet in een amateurpolitiestaat”.<br />

Ik wil het thema in een wat bredere sleutel plaatsen – de sleutel<br />

van de dramademocratie. Het gaat me dan vooral om onderzoek<br />

van particulieren – wetenschappers of geëngageerde burgers – en<br />

journalisten om dramatische misdrijven op te lossen en/of fouten van<br />

politie en justitie aan de kaak te stellen. Wij kennen diverse voorbeelden.<br />

Er zijn heel wat mensen die in het voetspoor van Maurice<br />

de Hond werkelijk onderzoek hebben verricht naar de gebeurtenissen<br />

1 De auteur is hoogleraar straf- en procesrecht aan de Radboud Universiteit en voorzitter<br />

van de toegangscommissie van de commissie evaluatie afgesloten strafzaken.<br />

* Met veel dank aan mrs. Sven Brinkhoff en Pieter Verrest.<br />

BURGEROPSPORING IN DE DRAMADEMOCRATIE | Prof. mr. Ybo Buruma<br />

35


ondom de z.g. Deventer moordzaak. Wetenschappers als de rechtspsychologen<br />

Van Koppen en Crombag en de wetenschapsfilosoof<br />

Ton Derksen hebben boeken geschreven op basis van gedegen<br />

onderzoek naar strafbare feiten. Hun activiteiten zijn in feite ‘beloond’<br />

doordat in de instructie van de Toegangscommissie Evaluatie Afgesloten<br />

Strafzaken een ontvankelijkheidseis bestaat in de omstandigheid dat<br />

het verzoek onderzoek naar een afgesloten ernstige strafzaak te doen<br />

moet zijn ingediend door een wetenschapper die over de kwestie heeft<br />

gepubliceerd (of een klokkenluider). 2<br />

Wat moeten we van dergelijke burgeropsporing vinden? Het is evident<br />

dat er risico’s aan verbonden zijn. Men kan zich afvragen of burgers niet<br />

over de schreef zullen gaan, of eigenrichting niet wordt gestimuleerd<br />

en wat justitie eigenlijk aan moet met gegevens die zijn verkregen met<br />

behulp van methoden waarover de politie zelf niet beschikt. Brouwer<br />

waarschuwde voor een cultuur van amateuropsporing waarin alles maar<br />

mag, zolang het mogelijk aan de opheldering van misdrijven bijdraagt.<br />

Ook ik heb mijn bedenkingen bij journalisten die met een verborgen<br />

camera heimelijke opnamen maken in iemands woning. Datzelfde geldt<br />

voor het optreden van de onbekende middenstander die via YouTube<br />

beelden verspreidt van degenen die zijn winkel hebben beroofd. De<br />

clausulering ‘waarin alles maar mag’ maakt het gemakkelijk het met de<br />

stelling van Brouwer eens te zijn.<br />

Maar lang niet alle amateuropsporing gaat gepaard met handelen<br />

op of over de schreef. Wat moet de Nederlandse rechtsstaat vinden<br />

van Peter R. de Vries, Maurice de Hond en Peter van Koppen? Moet<br />

hun werk worden toegejuicht, of moet het sterker dan nu het geval<br />

2 De Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken heeft tot doel ‘door middel van onder-<br />

zoek na te gaan of zich in een specifieke strafzaak in de opsporing, vervolgingen/of de<br />

presentatie van het bewijs ter terechtzitting ernstige manco’s hebben voorgedaan die<br />

een evenwichtige beoordeling van de feiten door de rechter in de weg hebben gestaan’<br />

(Instellingsbesluit Stcrt 2006, nr 74).<br />

is worden ontmoedigd? Mijn stelling is dat dit de verkeerde vraag is<br />

en niet alleen omdat het een valse tegenstelling is. Burgeropsporing<br />

is een onvermijdelijk bijproduct van de dramademocratie ten<br />

aanzien waarvan wel bezien moet worden hoe we ermee zouden<br />

moeten omgaan.<br />

Om die stelling te onderbouwen geef ik eerst wat context, waarbij ik<br />

de term dramademocratie nadere inhoud geef. Vervolgens bezie ik wat<br />

Frankrijk ons te leren heeft en dan ga ik op de vragen van Brouwer in.<br />

Dramademocratie<br />

De term dramademocratie is afkomstig van de Belgische socioloog<br />

Mark Elchardus. 3 Zijn boek – zowel analyse als pamflet – was een<br />

reactie op de heftige emotionaliteit van en in de media en de politiek<br />

in het België van de jaren 1990 (met de Dutrouxaffaire als hoogtepunt).<br />

Het boek werd in Nederland goed ontvangen toen het uitkwam in het<br />

jaar waarin Pim Fortuyn werd vermoord. Volgens Elchardus hebben de<br />

media de rol van vertrouwde instellingen zoals het gezin, de zuilen en de<br />

daarmee verbonden sociale organisaties aan het eind van de 20 ste eeuw<br />

overgenomen. Onder de bevolking maken de media gevoelens van<br />

onbehagen en onvrede toegankelijk voor de gehele bevolking, terwijl<br />

zij deze gevoelens versterken door ze te dramatiseren. Dit is gepaard<br />

gegaan met (en heeft misschien wel geleid tot) een erosie van vertrouwen<br />

van burgers in hun leiders en in democratische instellingen.<br />

Het boek was inspirerend, maar met het oog op ons onderwerp<br />

is enige precisering op zijn plaats. Ik geef die door drie aspecten uit<br />

te lichten: de veranderde rol van wat de media doen; de veranderde<br />

democratische betekenis van de media; en het belang van de media<br />

voor de veiligheidszorg.<br />

3 M. Elchardus, De dramademocratie, Lannoo 2002; zie ook diens De schizofrenie van<br />

populaire politiek of: hoe ernstig te zijn in een dramademocratie, WRR lecture 2003.<br />

36 BURGEROPSPORING IN DE DRAMADEMOCRATIE | Prof. mr. Ybo Buruma 37


De dramademocratie wordt in de eerste plaats gekenmerkt door media<br />

die 24-uur beschikbaar zijn en moeten concurreren met elkaar (kranten<br />

onderling; tv-zenders onderling) en tussen elkaar (televisie en internet).<br />

Dat heeft gevolgen gehad en ik licht er drie toe: minder verificatie, meer<br />

emotie, meer commentaar dan feiten.<br />

Na de daartoe benodigde uitvindingen in de tweede helft van de<br />

19 e eeuw, hebben kranten, radio en bioscoopjournaals het grote<br />

publieksbereik gekregen waar we nu mee vertrouwd zijn. Redacteuren<br />

en uitgevers bepalen wat ‘fit to print is’. Die omstandigheid heeft<br />

bijgedragen aan het gebruik van media voor propagandadoeleinden in<br />

en om WO I en WO II, maar in rustiger tijden zeker ook aan een nadruk<br />

op kwaliteit. Degelijke kranten verifiëren het nieuws en betrachten een<br />

zekere distantie. Het publiek wordt geïnformeerd en verstrooid op een<br />

wijze die door de elite goed gevonden wordt. Daar verandert aanvankelijk<br />

weinig in als in de jaren 50 de televisie aan zijn opmars begint. 4<br />

Als in de jaren 60 beelden uit Vietnam en van het optreden van<br />

studenten in de hele wereld via de televisie ook in de Nederlandse<br />

huiskamers binnenkomen, blijkt de kracht van de media op een nieuwe<br />

manier. De indringendheid van de beelden, de snelheid waarmee ze<br />

verspreid worden en de komst van steeds meer (na 1989 ten onzent<br />

ook commerciële) tv-stations, dragen dan bij aan een culturele omslag<br />

die in Nederland samenviel met de ontzuiling. In het algemeen lijkt<br />

het individuele oordeel van mensen steeds meer te worden bepaald<br />

door wat ze zelf willen zien dan door wat zuilen of andere institutionele<br />

opinieleiders voor hen hebben gekozen.<br />

De uitvinding van Tim Berners-Lee in 1989 van het world wide web<br />

zal een nog revolutionairdere ontwikkeling in gang zetten. Door de<br />

beschikbaarheid bij het grote publiek van allerlei foto- en filmapparatuur<br />

kunnen opnames van particulieren al worden gebruikt voor de tele-<br />

4 Asa Briggs & Peter Burke, Sociale geschiedenis van de media, Sun 2003 (2002).<br />

visie. Camera’s in winkels en banken leveren beelden die dienstig zijn<br />

voor het opsporen van overvallers. En als in 1991 Rodney King wordt<br />

afgetuigd door de politie van Los Angeles gaat een amateur-videofilmpje<br />

van een toevallige voorbijganger de wereld over. Dankzij het<br />

world wide web duurt het dan nog maar een paar jaar totdat burgers<br />

zelf nieuws gaan uitzenden, eerst via nieuwsbrieven en dankzij YouTube<br />

ook al snel door het uploaden van beeldmateriaal. Dit is mogelijk zonder<br />

tussenkomst van de klassieke poortwachters (de uitgevers en hoofdredacteuren).<br />

Het belang hiervan werd zichtbaar toen internetjournalist<br />

Matt Drudge de aanjager werd van wat de Lewinskyaffaire zou<br />

worden, die de Amerikaanse president Clinton ernstige moeilijkheden<br />

heeft bezorgd.<br />

De traditionele media (kranten, radio en tv) probeerden zich aan<br />

te passen aan deze omstandigheden. In hun onderlinge concurrentie<br />

hielden zij vast aan het klassieke belang van scoops. De snelheid van<br />

de berichtgeving ging gepaard met een verlaging van de standaarden<br />

van verificatie van de juistheid van de berichtgeving. Zo werden<br />

anonieme bronnen steeds vaker aanvaard: was Deep Throat – de bron<br />

van Woodward en Bernstein in de Watergate-affaire – ook niet anoniem<br />

geweest? Bovendien ging distantie als journalistieke waarde verloren.<br />

Zeker onder invloed van de televisie werd emotie ook in steeds meer<br />

serieuze media toegelaten. Dat heeft een vertekenend effect. Omdat het<br />

gemakkelijker is het leed van een individu te tonen dan de complexiteit<br />

van factoren die een bepaalde situatie hebben doen ontstaan, draagt<br />

deze ontwikkeling bij aan een zeker wantrouwen ten opzichte van ‘het<br />

systeem’. Een derde gevolg van de proliferatie van nieuwsmedia was dat<br />

het belang van nieuwsgaring en verslaglegging het soms welhaast leek<br />

af te leggen tegen het belang van commentaar van politici en al dan niet<br />

verstandige publieke intellectuelen. Zo wordt nieuws gemaakt. 5<br />

5 Bill Kovach and Tom Rosenstiel, Warp Speed, New York : Century Foundation Press 1999.<br />

38 BURGEROPSPORING IN DE DRAMADEMOCRATIE | Prof. mr. Ybo Buruma 39


Deze mediageschiedenis die niet alleen Nederland betreft, heeft<br />

gevolgen voor de manier waarop de democratie functioneert. Natuurlijk<br />

is het zo dat nieuws en commentaar soms gepaard gaan met oververhitting<br />

van de parlementaire debatten. Het volstaat echter niet om<br />

in dat verband louter schamper te doen over incidentenpolitiek. De<br />

Franse politicoloog Pierre Rosanvallon heeft een constructiever beeld en<br />

spreekt in dit verband van de ‘controledemocratie’. 6 Hij bedoelt daarmee<br />

dat controle vanuit de burgerlijke samenleving op de politiek steeds<br />

meer plaatsvindt door enerzijds aantijgingen en onthullingen en anderzijds<br />

door verantwoorde evaluaties en contra-expertise. In de controledemocratie<br />

lijkt een veto vanwege een schandaal soms belangrijker dan<br />

de passieve consensus die voortvloeit uit de verkiezingen (de indirecte<br />

democratie) of de actieve participatie in de partijpolitiek.<br />

Door onthullingen e.d. wordt de reputatie van de overheid getest.<br />

Dat moeten we niet alleen negatief duiden. Het betekent immers dat<br />

controle op de executieve overheid niet met intervallen gebeurt (zoals<br />

bij verkiezingen) maar permanent plaatsvindt. Het betekent tevens dat<br />

de controle niet louter door georganiseerde (maar daarmee ook deels<br />

gecompromitteerde) machtsblokken geschiedt, maar ook door individuen.<br />

En steeds vaker door onafhankelijke, nieuwe belangengroepen<br />

en nieuwe toezichtmechanismen. De afdaling van de controle op de<br />

executieve van parlement en rechter naar media en particuliere onderzoekers<br />

past daarbij. In de hedendaagse controledemocratie wordt de<br />

burger als kiezer steeds meer vervangen door het publiek als ‘jury’.<br />

Wat ik zojuist noteerde met betrekking tot de ontwikkelingen ten<br />

aanzien van de media en de werking van de democratieën, is uiteraard<br />

nogal grofkorrelig. Maar zonder deze achtergrond is het m.i. moeilijk te<br />

begrijpen wat er op het spel staat als we ons buigen over de vraag hoe<br />

we moeten aankijken tegen burgeropsporing in de dramademocratie.<br />

6 Pierre Rosanvallon, Democracy Past and Future, Columbia UP 2006, p. 235-252.<br />

Veiligheid in de dramademocratie<br />

De algemenere gevoelens van onbehagen en onvrede die in de dramademocratie<br />

snel de kop opsteken, zijn bij uitstek te projecteren op het<br />

domein van het strafrecht. Het gaat om emoties die minder van doen<br />

hebben met eigen ervaringen, dan met gebeurtenissen waarover men<br />

via de media heeft gehoord. Dat kunnen ook emotionele gebeurtenissen<br />

zijn waarover de media nauwelijks geïnformeerd rapporteren. Het beeld<br />

van een onthutst slachtoffer en het commentaar van een politicus of een<br />

publieke intellectueel bepalen op dat vlak nogal eens het gevoel van de<br />

rest van de bevolking.<br />

Maar er is een derde aspect van de dramademocratie – naast<br />

de mediageschiedenis en de ontwikkeling naar de controledemocratie<br />

– dat we niet mogen miskennen. Dat is dat de overheid zelf een<br />

appèl doet op de burgers. Ik herinnerde en passant al aan het gebruik<br />

van beelden van bewakingscamera’s in door de politie gebruikte<br />

programma’s als Opsporing Verzocht. Dit is echter maar één voorbeeld.<br />

Bij herhaling wijst de regering er op dat veiligheid niet alleen door de<br />

overheid kan worden bewerkstelligd, maar dat de burgers er zelf aan<br />

moeten bijdragen. Laatstelijk gebeurde dat in de begroting <strong>2008</strong>-2009:<br />

“Veiligheid is ook een verantwoordelijkheid van burgers. Dat geldt voor het voorkomen van<br />

delicten en daderschap, maar ook voor het omgaan met slachtofferschap. Een overheid die<br />

zich in toenemende mate exclusief verantwoordelijk maakt voor veiligheid, moet ervoor waken<br />

waardevolle maatschappelijke mechanismen te verstoren. Justitie wil daarom aansluiten bij het<br />

vermogen van de samenleving om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor veiligheid en andere<br />

publieke of semi-publieke taken”. 7<br />

Deze gedachte is weinig bedreigend, als we daarbij vooral preventieve<br />

maatregelen van burgers en bedrijven voor ogen hebben. Het gaat<br />

dan om maatregelen ter beperking van de gelegenheid tot het plegen<br />

7 Rijksbegroting 2009; Justitie, begroting VI, pag. 8.<br />

40 BURGEROPSPORING IN DE DRAMADEMOCRATIE | Prof. mr. Ybo Buruma 41


van delicten, zoals het plaatsen van extra sloten op de deur. Of om<br />

maatregelen waardoor de (gepercipieerde) pakkans wordt vergroot,<br />

zoals menselijk toezicht of het ophangen van camera’s in parkeergarages.<br />

8 Diverse wetswijzigingen zijn zelfs tot stand gekomen om<br />

burgers en particuliere organisaties onder omstandigheden te dwingen<br />

aan hen ter beschikking staande gegevens (zoals video-opnames) in<br />

het belang van de opsporing af te staan aan de overheid. Natuurlijk<br />

heeft de overheid er ook overigens baat bij als zij wordt geïnformeerd.<br />

Daarbij gaat het niet alleen om de klassieke getuigenverklaringen die<br />

worden afgelegd op verzoek van de politie, maar ook om het streven<br />

om informatieverstrekking uit eigen beweging te vergemakkelijken.<br />

Dat streven blijkt uit de invoering van het algemene hulpnummer 112,<br />

de mogelijkheden om via internet aangifte te doen en de invoering van<br />

kliklijnen die het anoniem melden mogelijk maken.<br />

Het wordt echter ingewikkelder als burgers opstaan om in urgente<br />

gevallen zelf actie te ondernemen. Dergelijk burgeringrijpen is onderwerp<br />

van een ander onderzoek dat ik zojuist heb afgerond in opdracht<br />

van de Stichting Maatschappij Veiligheid en Politie. Het wordt eveneens<br />

ingewikkelder als de burger zelf quasi-opsporings-onderzoek<br />

gaat doen.<br />

En daar gaat het vandaag om. Een tussenconclusie is wel mogelijk.<br />

De ontwikkeling van de burgeropsporing is een wereldwijd verschijnsel.<br />

De media maken publicatie van eigen bevindingen van burgers gemakkelijk,<br />

maar ze maken het ook gemakkelijker dan vroeger zelf onderzoek<br />

te doen. Soms is de justitiële overheid daarmee geholpen. In de zaak<br />

over de vermoorde Corine Bolhaar en haar twee kinderen werd de zaak<br />

onder invloed van een uitzending van Peter R. de Vries hervat – hetgeen<br />

leidde tot een veroordeling, 22 jaar na de moorden. 9 In de controle-<br />

8 Zie L. van Noije en K. Wittebrood, Sociale veiligheid ontsleuteld, SCP <strong>2008</strong>.<br />

9 HR 21 november 2006, NJ 2007, 543 m.nt YB<br />

democratie schuilt er een zekere rechtvaardiging in dergelijk onderzoek,<br />

maar dat gaat soms tegen overheidsbelangen in. Leidde de uitzending<br />

van het filmpje van het geweld tegen Rodney King niet tot afschuwelijke<br />

rellen? In elk geval heeft het helpen van de overheid via burgeropsporing<br />

als logische tegenpool dat controle van de overheid via burgeropsporing<br />

evenzeer kan plaatsvinden.<br />

Franse toestanden<br />

De verhouding tussen media en strafrecht is weliswaar wereldwijd<br />

veranderd, maar hoe dat is gebeurd verschilt per land. Wij denken<br />

misschien dat in Nederland met de activiteiten van de Emmy-award<br />

winnende misdaadjournalist Peter R. de Vries en de opiniepeiler<br />

(en –leider) Maurice de Hond iets bijzonders aan de hand is, maar<br />

het is niets vergeleken met wat in het buitenland gebeurt. Ter illustratie<br />

een paar opmerkingen over Frankrijk.<br />

Strikt juridisch is Frankrijk voor ons geen erg interessant voorbeeld,<br />

omdat het slachtoffer daar zelf de vervolging op zich kan nemen<br />

(action civile). Dat onder die omstandigheden burgeropsporing anders<br />

in elkaar zit dan in Nederland is niet verrassend. Vanuit een mediaoogpunt<br />

is Frankrijk niettemin hoogst interessant, zo bleek mij uit<br />

informatie van mr. Pieter Verrest.<br />

De aandacht voor misdaad in de Franse media verschilt sterk van die<br />

in Nederland. Onderzoeksjournalisten leggen herhaaldelijk schandalen<br />

bloot, onder meer over witteboordencriminaliteit. Te denken is aan<br />

krantenartikelen, boeken en documentairefilms over Crédit Lyonnais,<br />

oliebedrijf Elf, en recenter over ‘Angolagate’ – het internationale<br />

wapenhandelschandaal waarbij de zoon van oud-president Mitterrand<br />

is betrokken. We zouden kunnen zeggen dat de research neerkomt<br />

op burgeropsporing met dien verstande dat van de vruchten van het<br />

onderzoek eerst verslag wordt gedaan in de journalistieke berichtgeving<br />

ongeacht of de politie en justitie daar eerst van op de hoogte worden<br />

gesteld. Die verslaglegging wordt vervolgens gelardeerd met commen-<br />

42 BURGEROPSPORING IN DE DRAMADEMOCRATIE | Prof. mr. Ybo Buruma 43


taar, waardoor politiek en justitie een indruk krijgen van de urgentie<br />

van het aangedragen onderwerp. 10<br />

Hoewel de door onderzoeksjournalisten opgediepte politiek-financiële<br />

schandalen tot politieke interventies leidden, is dat veel minder het geval<br />

met commune strafzaken. De Franse politiek is minder geïnteresseerd<br />

in lopende strafzaken dan de Nederlandse politiek. Wel komen er vaker<br />

dan in Nederland processen voor tegen journalisten en boekenschrijvers.<br />

Dat zit als volgt. Er is een levendige traditie om achtergrondverhalen<br />

van strafzaken te maken. Serieuze sterverslaggevers als<br />

Pascale Robert-Diard (Le Monde) beschrijven dan met een bijna literaire<br />

pen de dialoog tussen rechter en verdachte en vragen die rijzen over<br />

de totstandkoming van het bewijs. Maar onder de noemer ‘faits divers’<br />

waartoe ook de misdaadverslaggeving wordt gerekend, publiceren<br />

regionale kranten en het glossy Paris Match de bloederigste details<br />

– sommige gestaafd met foto’s van de crime scene, jeugdfoto’s van de<br />

dader en foto’s van de laatste zonvakantie van het slachtoffer. En dat<br />

leidt dan tot strafzaken die met een action civile beginnen (naar aanleiding<br />

van beweerde strafbare feiten op grond van het mediarecht) en tot<br />

korte gedingen tegen publicaties. De rechter toetst in deze procedures<br />

uitvoerig de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, de diepgang van<br />

het journalistieke onderzoek en recht op hoor- en wederhoor.<br />

Opvallend is hoezeer in vergelijking met Nederland misdaadverslaggeving<br />

ook een plaats inneemt op de televisie. Zeker, naast Peter R.<br />

zijn er ten onzent meer programma’s over misdaadverslaggeving. Maar<br />

de frequentie in Frankrijk is groter en er zijn meer genres. In de tv-gids<br />

van 22-28 september <strong>2008</strong> telde ik zes ‘real crime’ programma’s,<br />

waarvan de helft op prime time werd uitgezonden en we aan een duur<br />

van minstens 90 minuten moeten denken.<br />

10 Over agendasetting en ontijdige maatschappelijke oordeelsvorming schreef ik Media<br />

en de parlementaire enquête opsporingsmethoden, in: A. Ellian en I.M. Koopmans (red.),<br />

Media en strafrecht, Kluwer 2001.<br />

Maandag 22 september TF1, prime time: L’Affaire Bruay-en-Artois, een nagespeelde echte<br />

moordzaak uit 1972.<br />

Maandag 22 september France 3, prime time – Cour d’assises: crimes et châtiments’,<br />

een documentaire over leden van de jury.<br />

Dinsdag 23 september, France 2, late night – Faites entrer l’accusé, een uitzending waarin<br />

een strafdossier van een reeds opgeloste strafzaak (een pedofiliekwestie uit 2003) wordt<br />

behandeld.<br />

Vrijdag 26 september,Canal+, late night – Henri Curiel, un crime politique, documentaire over<br />

een onopgeloste politieke moord uit 1978.<br />

Zaterdag 27 september, France 3, late night – Affaires classées, ook een uitzending waarin<br />

een strafdossier van een reeds opgeloste strafzaak (een moord uit 1993) wordt behandeld.<br />

Zondag 28 september, M6, prime time – Zone interdite, een programma waarin twee uur<br />

wordt meegelopen met een ‘mythique brigade criminelle du 36, quai des Orfèvres’.<br />

Voor al die programma’s moet diepgaand onderzoek zijn gedaan.<br />

Het meest treffen we uitgebreide reportages aan over zaken die al<br />

geheel zijn opgelost en berecht. Een soort reconstructie dus van<br />

daad, opsporing en berechting. Populair is ook het ‘reality-format’.<br />

Journalisten mogen een dag mee met een recherche-eenheid, een<br />

week officieren van justitie vergezellen of een ochtend invallen doen<br />

met het arrestatieteam.<br />

De Franse situatie leert ons dat Nederland op dit vlak niet voor een<br />

uniek probleem staat. Met enige jaloezie kijk ik naar de onderzoeksjournalistiek<br />

over de witteboordencriminaliteit. Dit type journalistiek is bij<br />

ons zeldzaam, maar bij gebrek aan parlementaire belangstelling voor dit<br />

soort thema’s broodnodig. Maar ik kan niet ontkennen dat het Franse<br />

journalistieke activisme ook nadelen toont. Een goed voorbeeld waarin<br />

een ‘faits divers’-onderzoek letterlijk of figuurlijk bezweek onder alle<br />

media-aandacht is het geval van de Petit Grégory.<br />

44 BURGEROPSPORING IN DE DRAMADEMOCRATIE | Prof. mr. Ybo Buruma 45


Het ging om de moord in 1984 op een vierjarig jongetje Grégory Villemin in een klein dorpje<br />

in de Vogezen. Een invasie van journalisten volgde en de media schiepen een hysterische<br />

sfeer. De politie houdt de zwager van de vader aan. Kort nadat deze weer is vrijgelaten, wordt<br />

hij door de vader doodgeschoten. Die had in de media verklaard, dat als de justitie haar werk<br />

niet deed, hij dat wel zou doen. De vader wordt later tot (slechts) 5 jaar cel veroordeeld voor<br />

deze moord. Vervolgens wordt de moeder op grond van grafologisch onderzoek aangehouden<br />

en kort daarop weer vrijgelaten. De beroemde schrijfster Marguerite Duras schrijft in<br />

een landelijk dagblad een openbare aanklacht tegen haar zonder al teveel van de feiten van<br />

het onderzoek te kennen. Geleidelijk aan wordt de moeder steeds meer beschreven als een<br />

diabolische manipulator. In 1993 zal ze buiten vervolging worden gesteld. In 2001 wordt het<br />

onderzoek zonder succes heropend. Als voorlopig besluit van de affaire du Petit Grégory wordt<br />

de Franse Staat in 2004 veroordeeld voor faute lourde (een administratiefrechtelijke onrechtmatige<br />

daad), in een procedure aangespannen door de ouders. Het onderzoek is dermate<br />

slecht verricht, dat de Franse Staat schuldig is aan een série de faits traduisant l’inaptitude du<br />

service public de la justice à remplir la mission dont il est investi. 11<br />

Die zaak riep minstens drie vragen op die illustratief zijn voor de<br />

gevaren van de rol van de media in de dramademocratie. Is de kwaliteit<br />

van het opsporingsonderzoek afgenomen als gevolg van de activiteiten<br />

van de journalisten? Is de vader – die een vrijgelaten verdachte<br />

doodschoot – door de media tot zijn emotionele daad gebracht? Is de<br />

moeder onschuldig als dader aan de schandpaal genageld door het<br />

commentaar van een beroemde schrijfster die de feiten onvoldoende<br />

had geverifieerd? De laatste twee vragen sluiten naadloos aan bij wat<br />

ik hiervoor kenmerkend noemde voor de ontwikkeling van de media in<br />

de dramademocratie: minder verificatie, meer emotie en commentaar.<br />

Wat is er eigenlijk mis met burgeropsporing?<br />

Dat brengt me dan bij de kern van deze beschouwing: de behandeling<br />

van de vraag wat er mis is met burgeropsporing? Ik denk dat drie typen<br />

argumenten zijn te onderscheiden. 1. Men vreest dat burgers bij de<br />

11 Berichtgeving uit L’Alsacien, L’Humanité, Le Monde; en verder M. Chavannes, Wraak<br />

aan de Vologne, in: NRC Handelsblad 18-12-1993. Over de kwalijke rol van de media in de<br />

affaire schreef Laurence Lacour, Le Bûcher des innocents, Plon, Parijs 1993, herdruk 2006<br />

(en verfilmd voor de tv).<br />

reguliere opsporing in de weg lopen en bijdragen aan een afnemende<br />

kwaliteit van de opsporing. 2. Men vreest dat burgers derden<br />

benadelen, zoals in de zaak van petit Grégory. 3. Men vreest een verlies<br />

aan gezag voor politie en justitie ten gevolge van burgeropsporing.<br />

Ik zal deze drie punten nader uitwerken.<br />

Laat ik vooropstellen dat het eerste punt – de storingsfactor – reëel<br />

is. Het is nu al zo dat de druk die uitgaat van slachtoffers of nabestaanden,<br />

van indirect getroffenen of zelfs het grote publiek ietwat<br />

storend kan werken. Politie en justitie worden steeds vaker geacht tekst<br />

en uitleg te geven in onderzoeksfasen waarin zij dat niet noodzakelijk<br />

willen. Dat kost tijd aan woordvoering. Dit aspect is evenwel in zoverre<br />

te relativeren dat het <strong>OM</strong> blijkens de nieuwe richtlijnen op dit gebied<br />

principieel hebben gekozen voor een ‘alert en assertief voorlichtingsbeleid’:<br />

dat vergroot het vertrouwen in en de legitimiteit van <strong>OM</strong> en<br />

politie. 12 Natuurlijk: het <strong>OM</strong> moet zich voegen naar de eisen van de<br />

drama-democratie. Toch kunnen er hinderlijke neveneffecten ontstaan.<br />

Wat gebeurt er met zo’n dorpje als het dorp van de petit Grégory –<br />

maar we kunnen ook denken aan Aruba of Bonaire – wanneer daar een<br />

zwerm journalisten opduikt? En meer van justitiële aard is de hinder<br />

die ontstaat als derden bijvoorbeeld via de media en onbedoeld komen<br />

te beschikken over daderkennis. Dat kan zelfs gevaarlijk zijn vanwege<br />

het verschijnsel dat veel media-aandacht voor grote zaken wonderlijk<br />

genoeg ook leidt tot vrijwillige valse bekentenissen. Ook ander onderzoek<br />

kan hierdoor worden beïnvloed. Druk uit de samenleving heeft<br />

effect op de prioritering van onderzoek. 13 De media kunnen bijdragen<br />

aan een soort moral panic waardoor men aan ander onderzoek minder<br />

toekomt. 14 Ik verbeeld me dat dit een van de redenen is waarom in<br />

12 Aanwijzing voorlichting en opsporing 2007/A017<br />

13 C.J. de Poot, R.J. Bokhorst, P.J. van Koppen, E.R. Muller, Rechercheportret, Kluwer 2004,<br />

46 BURGEROPSPORING IN DE DRAMADEMOCRATIE | Prof. mr. Ybo Buruma 47<br />

p. 326.<br />

14 Michael Tonry, Thinking about Crime, Oxford UP 2004, p. 86; David Garland, The Culture<br />

of Control, Oxford UP 2001, p. 172.


Nederland zo buitengewoon weinig aan witteboordencriminaliteit wordt<br />

gedaan. Natuurlijk zijn er ook andere factoren in dat verband van belang<br />

(gebrek aan expertise bij politie en <strong>OM</strong>), maar een individueel slachtoffer<br />

waarvan het betraande gezicht in alle huiskamers te zien is, heeft<br />

meer impact dan duffe opnames van kasregisters.<br />

Niettemin meen ik dat deze problemen moeten kunnen worden<br />

ondervangen. Professionele woordvoerders kwijten zich tegenwoordig<br />

heel behoorlijk tot uitstekend van hun taak; men is zorgvuldig in het<br />

bepalen wat wel en wat niet naar buiten komt. Het is zelfs zo dat de<br />

vraag steeds interessanter wordt of en zo ja in welke mate de politie<br />

zelf de media gebruikt. Via het programma Opsporing Verzocht gebeurt<br />

dat op transparante manier. Maar er wordt zoveel uit politiedossiers<br />

naar de media gelekt, dat je je soms afvraagt of dat niet gebeurt met de<br />

bewuste bedoeling om ‘reuring’ teweeg te brengen in de onderwereld.<br />

En wat betreft de vraag of politie en justitie wel de juiste prioriteiten<br />

stellen lijkt het probleem uiteindelijk minder te liggen bij de massamedia<br />

dan bij politici en leidinggevenden voor wie het moeilijk is het minder<br />

spectaculaire onderzoek te beschermen tegen de waan van de dag.<br />

Onrechtmatigheden tegen derden<br />

Het tweede probleem krijgt doorgaans de meeste aandacht: burgeropsporing<br />

kan leiden tot onrechtmatigheden jegens derden. We zagen<br />

al de akelige situatie dat de moeder in de zaak van petit Grégory aan de<br />

schandpaal werd genageld. Iets dergelijks – maar op een veel kleiner<br />

niveau hebben we in Nederland meegemaakt naar aanleiding van een<br />

steekpartij in Scheveningen. Nadrukkelijk overweegt de rechtbank in<br />

die zaak dat verdachte die had geprobeerd de zaak te beëindigen zich<br />

niet schuldig heeft gemaakt aan enig feit dat hem ten laste is gelegd.<br />

Die ongebruikelijke formulering – er staat niet louter dat er wordt vrijgesproken<br />

– is ingegeven door het feit dat verdachte door alle mediaaandacht<br />

door de publieke opinie reeds was veroordeeld. 15 Over de<br />

15 Rb Den Haag 18 oktober 2007, LJN BB5930<br />

onrechtmatigheden is inmiddels een zekere jurisprudentie ontwikkeld<br />

die door Sven Brinkhoff op een rij is gezet. Deze inventarisatie is eveneens<br />

in deze bundel opgenomen.<br />

Heel kort samengevat komt de juridische stand van zaken op het<br />

volgende neer. Strafbare feiten die in het kader van burgeropsporing<br />

worden gepleegd, blijven strafbare feiten. Inbraak (art. 138 en 311 Sr),<br />

het maken van illegale opnamen (art. 139a-d Sr), heimelijk fotograferen<br />

of filmen (art. 139f Sr), vrijheidsberoving (art. 282 Sr), het bedreigen<br />

of chanteren van mensen teneinde dingen te vertellen (art. 284-285<br />

Sr), verduistering (art. 321 Sr) en niet in de laatste plaats heling, het<br />

uit misdrijf verkregen goed voor handen hebben (art. 416 Sr)– het zijn<br />

evident verboden methoden waarvan een burgeropspoorder zich dus<br />

niet mag bedienen. 16 Ze komen wel voor. Een voorbeeld is een zaak<br />

waarin een creditcard-maatschappij medewerkers op pad stuurde<br />

om vermoedelijke fraudeurs te achterhalen en ontmaskeren. Deze<br />

medewerkers bleken zich onder meer te hebben schuldig gemaakt<br />

aan uitlokking van diefstal (uit de brievenbussen van de fraudeurs)<br />

en illegaal maken van geluidsopnames. 17 De meeste (bijzondere)<br />

opsporingsmethoden waarover de politie kan beschikken worden<br />

gespiegeld in deze aan de burgers verboden feiten. Als we ons wat dit<br />

betreft zorgen maken over burgeropsporing, is nadere strafbaarstelling<br />

niet nodig. Nu zijn er twijfelgevallen en in zijn eerder aangehaalde tekst<br />

heeft Brouwer juist die twijfelgevallen aangewezen. Iemand langdurig<br />

heimelijk volgen op een openbare weg vergt soms – namelijk op grond<br />

van een interne <strong>OM</strong>-richtlijn in geval gebruik wordt gemaakt van een<br />

video-apparaat – een observatiebevel als de politie het doet, terwijl<br />

een particulier het zo maar mag. En het verhoor van een verdachte<br />

16 Voorbeelden van bedreiging of chantage zijn ons overigens niet onder ogen gekomen.<br />

17 HR 1 juni 1999, wAAe 2000 (2): 117-121 (Particuliere opsporing); ook opgenomen<br />

in A.B. Hoogenboom e.a. (red.), Privatisering van toezicht en opsporing, Vermande,<br />

Den Haag 2000: 139-144.<br />

48 BURGEROPSPORING IN DE DRAMADEMOCRATIE | Prof. mr. Ybo Buruma 49


kent inderdaad de voorwaarde dat de politie de cautie geeft (en sinds<br />

kort soms een band laat meelopen), terwijl een particulier zomaar een<br />

praatje kan aanknopen. Dat zijn geen verschillen waar ik erg warm van<br />

word, maar ik zie het punt van Brouwer wel. Zelf zou ik eerder hebben<br />

gedacht aan hoogwaardige datamining waar particulieren toe in staat<br />

zijn en de politie zelden of nooit aan toekomt. Maar meer nog zou ik<br />

hebben gedacht aan het volgende.<br />

De vervolging van strafbaar gestelde methoden komt niet – of uiterst<br />

sporadisch – voor. Dat is nog te begrijpen als het om heimelijk filmen<br />

gaat. In het betreffende art. 139f Sr is als vereiste opgenomen dat<br />

het filmen wederrechtelijk geschiedt en dat is vooral gebeurd met<br />

het oog op de overweging dat de vrije nieuwsgaring kan betekenen<br />

dat het filmen niet wederrechtelijk was. Of in een concreet geval de<br />

vrije nieuwsgaring inderdaad het zwaarst moet wegen, is een kwestie<br />

waarover in de Leidraad van de Raad voor de journalistiek het volgende<br />

is geschreven: “De journalist publiceert geen foto’s en zendt geen<br />

beelden uit die zijn gemaakt van personen in niet-algemeen toegankelijke<br />

ruimten zonder hun toestemming, en gebruikt evenmin brieven<br />

en persoonlijke aantekeningen zonder toestemming van betrokkenen”<br />

(art. 2.4.3). Maar de Raad is van oordeel dat de journalist van deze<br />

norm kan afwijken als een gewichtig maatschappelijk belang dit rechtvaardigt<br />

en hetzelfde doel op geen andere manier bereikt kan worden. 18<br />

Het zijn terechte maatstaven die zo zacht zijn, dat je er ogenschijnlijk<br />

weinig aan hebt. Toch hanteerde het Hof Leeuwarden dezelfde norm<br />

toen het undercover-journalist Alberto Stegeman veroordeelde tot<br />

1000 euro wegens het heimelijk filmen in een woning. Die methode was<br />

18 In de Code voor de journalistiek van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren<br />

staat onder 20. “De journalist publiceert geen tekst of foto’s en zendt geen audio-opnames<br />

of beelden uit die zijn gemaakt van personen in privé-situaties zonder toestemming van de<br />

betrokkene, tenzij met de publicatie een groot maatschappelijk belang is gediend”<br />

volgens het Hof niet nodig om de door hem beweerde misstand aan<br />

de kaak te stellen. 19<br />

De bijzondere omstandigheden aangaande art. 139f Sr gelden niet voor<br />

de andere strafbepalingen waar burgeropspoorders zich schuldig aan<br />

kunnen maken. Toch komen ook andere vervolgingen zelden voor. Ik<br />

herinner me bijvoorbeeld geen gevallen na 1996, waarin journalisten<br />

die gebruik maken van kennelijk gestolen of met schending van een<br />

geheimhoudingsplicht (verg. art. 273 Sr) verstrekte stukken, wegens<br />

heling werden vervolgd. 20 Wel was er een recenter geval waarin de<br />

auteur van een boek zich (93 keer) voordeed als een ander om mogelijk<br />

misbruik te maken van het vertrouwen waarop het bancaire systeem<br />

van automatische incasso is gebaseerd. Hij werd onder meer wegens<br />

valsheid in geschrift vervolgd en schuldig verklaard zonder oplegging<br />

van straf. Daarmee volgde het Hof een eerder geval van een journalist<br />

die wilde uitzoeken of de controle van overheidswege bij de uitgifte<br />

van rijbewijzen adequaat was en zich daarbij van een valse naam had<br />

bediend. Noch diens beroep op het journalistieke privilege, noch op<br />

het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid ging op. Ook hij was<br />

schuldig verklaard zonder oplegging van straf. 21 Als er dus in een geval<br />

van burgeropsporing vervolgd wordt wegens de gebruikte onderzoeksmethodes,<br />

blijkt de rechter nogal weinig lust te hebben een straf op<br />

te leggen.<br />

De belangrijkste voorbeelden van vervolging die wij hebben kunnen<br />

vaststellen waren gevallen waarin de vruchten van burgeropsporing<br />

werden gepubliceerd in de media. Dan ging de vervolging dus niet om<br />

het gebruik van verboden methoden, maar om smaad o.i.d.<br />

19 Hof Leeuwarden 24 juli <strong>2008</strong>, NJFS <strong>2008</strong>, 202, LJN: BD8528.<br />

20 De Rechtbank Amsterdam 2 januari 1996 liet twee journalisten vrijuit gaan aan wie<br />

gestolen diskettes van een officier van justitie in handen waren gespeeld en die deze in<br />

hun programma hadden getoond.<br />

21 Hof Amsterdam 8 maart 2005, LJN AS9143 resp. HR 27 juni 1995, NJ 1995, 711.<br />

50 BURGEROPSPORING IN DE DRAMADEMOCRATIE | Prof. mr. Ybo Buruma 51


Soms wordt overigens niet strafrechtelijk opgetreden, maar kiest<br />

een betrokken partij de civielrechtelijke weg. Een voorbeeld is het<br />

geval waarin een vordering tot rectificatie tegen een programma van<br />

Peter R. de Vries (uit 2004) door de Amsterdamse politie en een<br />

inspecteur van politie gedeeltelijk werd toegewezen, omdat niet alle<br />

aantijgingen aan het adres van de politie en de betreffende inspecteur<br />

eenduidig steun vonden in de feiten. 22 Maar ook in de civiele praktijk<br />

lijkt het eerder te gaan om bezwaren wegens publicatie dan wegens<br />

het toepassen van onrechtmatige methoden.<br />

Het gebruik van de vruchten<br />

Een ook door Brouwer uitdrukkelijk aan de orde gestelde volgende<br />

vraag is wat het <strong>Openbaar</strong> <strong>Ministerie</strong> aanmoet met de vruchten<br />

van onrechtmatig optreden van burgers. Kan de officier van justitie<br />

door een burger toegespeeld materiaal voor het bewijs gebruiken?<br />

Doorslaggevend blijkt – o.m. als gevolg van jurisprudentie van het<br />

Europese Hof voor de Rechten van de Mens – of (en zo ja, in welke<br />

mate) de autoriteiten de burgeropsporing hebben aangestuurd. Is er<br />

sprake van een sturende of faciliterende rol van politie of justitie dan<br />

kan de rechter besluiten tot bewijsuitsluiting. Maar ook hiervan zien<br />

we in de praktijk bijzonder weinig voorbeelden. Rechtsvergelijking met<br />

de situatie in de VS of België suggereert dat het van een bijna onverantwoord<br />

idealisme getuigt, als men zou menen dat dit wat betreft het<br />

rechterlijk optreden anders zou kunnen.<br />

Onrechtmatige burgeropsporing leidt niet of nauwelijks tot vervolging<br />

en evenmin tot bewijsuitsluiting – hoewel beide juridisch-theoretisch<br />

mogelijk zijn. Het lijkt me goed om even stil te staan bij de wenselijkheid<br />

van deze stand van zaken. Brinkhoff heeft in zijn studie gepleit voor<br />

22 Rb. Amsterdam 30 september 2004, LJN: AR3019. Een uitzonderlijk geval waarin een<br />

wetenschapper (die voor de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden had<br />

gerapporteerd) deed zich voor in HR 28 juni 2002, LJN AE1544.<br />

vervolging van grove inbreuken op de privacy door de burgeropspoorders<br />

en voor de introductie van een geclausuleerd verbod aan de overheid<br />

om te profiteren van onrechtmatige burgeropsporing. Hij schrijft:<br />

“Handelt de opsporende burger strafrechtelijk onrechtmatig, dan zou<br />

ten eerste dat materiaal niet mogen worden gebruikt dat met een grove<br />

inbreuk op het recht op privacy en op een haast professionele wijze is<br />

vergaard. Ten tweede dient het materiaal terzijde te worden gelegd dat<br />

verkregen is door het schenden van de lichamelijke integriteit of het<br />

dreigen hiermee.” Dat lijkt een verstandige benadering. Een extra overweging<br />

zou kunnen zijn dat de politie dan ook niet in de verleiding komt<br />

om onrechtmatige opsporingsmethoden te ‘outsourcen’ naar burgers.<br />

Toch zit ik een beetje met deze oplossing. Laten we eens een ogenschijnlijk<br />

gemakkelijke casus nemen. Het kind van Piet is gekidnapt.<br />

Hij komt de kidnapper op het spoor en slaat deze man – die niets wil<br />

zeggen over de verblijfplaats van het kind – op zodanige wijze dat<br />

dit onbetwist als foltering is aan te merken. De kidnapper vertelt dat<br />

het kind dood is en wijst de plaats aan waar het lichaam is te vinden.<br />

Daarmee is doorslaggevend bewijs tegen de kidnapper/moordenaar<br />

geleverd, dat is gebaseerd op foltering door Piet. Natuurlijk kan Piet<br />

worden vervolgd voor foltering, zoals ook de vader van le petit Grégory<br />

werd vervolgd voor moord. Maar zouden we het bewijs moeten<br />

uitsluiten? Het gaat nota bene om foltering – een schending van art. 3<br />

EVRM ten aanzien waarvan is vol te houden dat de lidstaten de positieve<br />

verplichting hebben deze tegen te gaan. Is profijt van de foltering<br />

dan niet (zoals Brinkhoff ook suggereert) uit den boze? Het Europese<br />

Hof vond laatst van niet in een casus waarin niet de vader folterde, maar<br />

een politiefunctionaris dreigde met foltering. 23 Bij dat oordeel speelde<br />

echter een grote rol dat er wel een vervolging tegen de folteraars was<br />

ingesteld. Het zou ook wel heel onverkwikkelijk zijn als de moorde-<br />

23 EHRM 30 juni <strong>2008</strong> (Gäfgen v. Germany).<br />

52 BURGEROPSPORING IN DE DRAMADEMOCRATIE | Prof. mr. Ybo Buruma 53


naar zijn straf ontliep omdat de vader hem had geslagen! Als deze<br />

benadering al voor foltering door een burger opgaat, zal hij helemaal<br />

gelden voor inbraak en andere inbreuken op de privacy die een burgeropspoorder<br />

toepast. De conclusie lijkt helder: vaker straffen, maar geen<br />

bewijs uitsluiten (ondanks het profijtargument)!<br />

Nu zouden we de vraag kunnen stellen of het <strong>OM</strong> wat dit betreft<br />

de taak van de rechter moet overnemen en zelf het bewijs uitsluiten<br />

van het onderzoek. Er is iets voor te zeggen, dat het <strong>OM</strong> als filter zou<br />

moeten fungeren voor de aanbrengers van delicten. Het argument<br />

is al door W. Boot in 1885 – 123 jaar geleden – naar voren gebracht<br />

dat het openbaar ministerie is ingesteld om vervolging uit particuliere<br />

wraakzucht te voorkomen. “Daarmee is onverenigbaar dat het openbaar<br />

ministerie – zoals bij aanvaarding van het legaliteitsbeginsel s–<br />

gedwongen zou zijn ”. 24 Wees gerust, ik grijp deze<br />

gelegenheid niet aan om nog eens te fulmineren tegen de vervolging<br />

van flutdelicten. Vanuit deze redeneerlijn is evenwel te betogen dat het<br />

<strong>OM</strong> ook als filter moet fungeren voor gevallen waarin het de inbreuk<br />

van de burgeropspoorder niet in verhouding vindt staan tot het door<br />

de inbreuk bekend geworden delict. De door onrechtmatige burgeropsporing<br />

ontdekte verdachte moet alleen worden vervolgd als daarmee<br />

een groot maatschappelijk belang wordt gediend. Dat eist overigens<br />

wel dat het <strong>OM</strong> bereid is bij dit soort zaken minder in termen van beleid<br />

te denken dan in termen van controle in individuele zaken. Er zullen<br />

ongetwijfeld gevallen zijn dat het delict dermate ernstig is, dat je als <strong>OM</strong><br />

wel degelijk het onrechtmatig verkregen, aangeleverde burgerbewijs wilt<br />

24 Aangehaald door J. Simmelink, Rondom de vervolgingsbeslissing, in M.S. Groenhuijsen<br />

en G. Knigge (red.), Afronding en verantwoording. Onderzoeksproject Strafvordering 2001,<br />

Kluwer 2004, p. 192-193.<br />

gebruiken. Maar ten aanzien van het aanvaarden van hulp van de zijde<br />

van particulieren die hun wettelijke grenzen hebben overschreden denk<br />

ik dat een herstel van de morele functie van het <strong>OM</strong> wel op zijn plaats<br />

is. Ik meen me te herinneren dat de tot nu toe door mij zo geroemde<br />

Peter R. de Vries ook een keer een programma heeft gemaakt, waarin<br />

hij jonge mannen die eruit zagen als tieners min of meer als lokvogels<br />

voor een pedoseksueel inzette. Deze man is toen naar een afgesproken<br />

plaats gegaan met het kennelijk doel daar verboden seks te bedrijven.<br />

Hij is overigens niet vervolgd. Terecht niet (nog los van de vraag<br />

waavoor dan wel). Soms moet worden gezegd: “Zo doen we dat niet<br />

en dat heeft gevolgen”.<br />

Maar als het <strong>OM</strong> dan ondanks de daartoe niet verplichtende rechtspraak<br />

soms zelf moet besluiten de vruchten van onrechtmatige<br />

burgeropsporing niet te gebruiken, kunnen we ook een andere vraag<br />

stellen. Is de vanuit een juridische logica zo aannemelijke conclusie dat<br />

onrechtmatige burgeropspoorders vaker moeten worden vervolgd dan<br />

ook wel zo juist? Dat is een beduidend kwestieuzere conclusie dan hij<br />

lijkt als we louter uitgaan van duidelijke, scherpe voorbeelden. En dat<br />

heeft te maken met het derde probleem van burgeropsporing in de<br />

dramademocratie.<br />

Het verlies aan gezag<br />

Het derde probleem waar burgeropsporing ons voor stelt, brengt<br />

ons terug bij de dramademocratie. Het is ontegenzeggelijk zo dat<br />

journalistiek en wetenschappelijk onderzoek kan leiden tot politieke<br />

of juridisch relevante kritiek. Programma’s van Peter R. de Vries hebben<br />

zowel geleid tot kamervragen als tot de heropening van het onderzoek<br />

in de Puttense moordzaak. De boeken van Van Koppen over<br />

de Schiedammer parkmoord en Derksen over Lucia de B. hebben<br />

eveneens een indringende betekenis gehad. Er is echter ook ander<br />

onderzoek geweest dat achteraf geen gevolgen had. Het interview<br />

met de ‘undercover partner’ van Peter R. de Vries in de Hollowayzaak<br />

eindigde voorshands toch vooral in een deceptie. De veronderstelde<br />

54 BURGEROPSPORING IN DE DRAMADEMOCRATIE | Prof. mr. Ybo Buruma 55


dader die een bekennende verklaring leek af te leggen, moest vanwege<br />

de gaten die in die verklaring zaten toch weer op vrije voeten worden<br />

gesteld. 25 Onderzoek van Van Koppen in het kader van het Maastrichtse<br />

project gerede twijfel leidt dikwijls wel tot kritiek op zwak gemotiveerde<br />

vonnissen of ogenschijnlijk feilen in het opsporingsonderzoek, maar<br />

bepaald niet altijd tot harde aanwijzingen dat onschuldige mensen<br />

zijn veroordeeld.<br />

Het is een goed verdedigbare stelling, dat het belang van dergelijk<br />

onderzoek schuilt in het aantonen van de slechte onderbouwing van<br />

vervolging en veroordeling. Het past immers in de dramademocratie<br />

dat door aantijgingen van beweerde slachtoffers van onrecht en door<br />

onderzoek en commentaar van zich in het publiek uitende intellectuelen<br />

permanent controle wordt uitgeoefend op de activiteiten van de<br />

executieve. Deze benadering heeft evenwel een prijs. Juist omdat in<br />

Putten, Schiedam en (vermoedelijk) Lucia de kritiek op de kwaliteit<br />

van opsporing, vervolging en berechting gepaard bleek te gaan met<br />

onterechte veroordelingen, draagt dergelijk onderzoek sterk bij aan<br />

een aantasting van het vertrouwen van het publiek in politie en <strong>OM</strong>.<br />

In de dramademocratie wordt de kritiek op de kwaliteit van de procedure<br />

al snel gelijk gesteld aan kritiek op het product. En dat is niet altijd<br />

terecht: als een vonnis slecht is gemotiveerd of slecht is te begrijpen<br />

hoeft dit niet te impliceren dat het ook teweeg heeft gebracht dat een<br />

onschuldige achter de tralies zit.<br />

Niettemin kan de ‘hypnotische kracht van herhaling’ die we in de<br />

media tegenkomen leiden tot een gestuurd vals geheugen. 26 Bij velen<br />

leeft inmiddels de vaste veronderstelling dat er van alles mis is met<br />

de stand van het Nederlandse strafrecht. Ik geloof daar niets van en<br />

beschouw die opvatting als een gevolg van de kracht van de herhaalde<br />

25 En ook over de juistheid daarvan is dan weer discussie.<br />

26 Edward Timms, Waarheid en journalisme. Over Karl Kraus, in Nexus <strong>2008</strong> (nummer 50),<br />

p. 204-218.<br />

beelden van de twee van Putten – typische Hollandse jongens – en<br />

de uit een auto stappende, verlegen glimlachende ten onrechte<br />

veroordeelde Kees B. – een slachtoffer-winnaar. Die beelden en de<br />

daarbij passende commentaren lijken steeds opnieuw te bevestigen dat<br />

onschuldige individuen worden vermalen door te wantrouwen instellingen.<br />

In die gevallen waren de veroordeelden inderdaad slachtoffer<br />

van een ernstig ongeluk, maar daaruit kun je niet de conclusie trekken<br />

dat er ‘van alles mis is’, zoals de dramademocratie het wil. Natuurlijk zijn<br />

er inmiddels ook andere zaken die de wenkbrauwen deden fronsen:<br />

Lucia de B., de Deventerkwestie, de Enschedese ontuchtzaak, de<br />

Amsterdamse butler en zo nog een stuk of tien. Voor dat soort incidenten<br />

moeten wij niet de ogen sluiten. Zij kunnen inderdaad voor iets<br />

groters staan en dan gelden de woorden van John F. Kennedy na de<br />

Varkensbaai: “An error doesn’t become a mistake until you refuse to<br />

correct it”. 27<br />

De signalen die in de dramademocratie naar boven komen, vergen<br />

een reactie. Overheidsinstellingen zullen open moeten staan voor kritiek,<br />

zoals het <strong>Openbaar</strong> <strong>Ministerie</strong> heeft gedaan toen het besloot onderzoek<br />

in de Schiedammer parkmoord te laten verrichten. De dramademocratie<br />

dwingt ons te leren omgaan met emotionele aantijgingen en doorwrocht<br />

onderzoek. Op dit moment lijkt het soms de justitie – de overheid in<br />

het algemeen – aan de daartoe benodigde veerkracht te ontbreken.<br />

Sommigen sluiten liever de ogen dan dat zij van incidenten willen leren;<br />

zij vragen zich af of bepaalde kwesties nu wel moeten worden onderzocht.<br />

Daarbij speelt misschien een rol dat er onder politici en juristen<br />

nog wel erg sterk gedacht wordt: als een fout is gemaakt, moeten er<br />

mensen hangen. Men accepteert pech niet als factor; men accepteert<br />

een collectieve verantwoordelijkheid van een heel systeem waarin<br />

27 Carol Tavris en Elliot Aronson, Mistakes were made (but not by me),<br />

Harcourt 2007, p. 218.<br />

56 BURGEROPSPORING IN DE DRAMADEMOCRATIE | Prof. mr. Ybo Buruma 57


niemand op het juiste moment ‘nee’ zei, niet als factor; men wil een<br />

aanwijsbare zondebok.<br />

Het zelfreinigend vermogen van politie, justitie en zeker ook de<br />

rechterlijke macht is gewoonweg nog niet zo groot. Recent ben ik er<br />

nog eens op gewezen hoe anders dit is in ziekenhuizen – traditioneel<br />

ook closed shops. Maar daar is het steeds gebruikelijker dat incidenten<br />

– bijvoorbeeld leidend tot overlijden op de operatietafel –<br />

worden geëvalueerd onder vakgenoten. Was het onvermijdelijk, was<br />

het pech, heb je iets over het hoofd gezien, ben je echt stom bezig<br />

geweest? Het feit dat de evaluatie onder medici intern geschiedt, is<br />

overigens wel principieel anders dan in gevallen waarin burgeropsporing<br />

leidt tot publieke kritiek. Maar we kunnen dit ook omkeren.<br />

Naarmate de twijfel over het zelfreinigend vermogen van het systeem<br />

groter is, is het logischer dat men in de controledemocratie harder roept<br />

om inzicht. En dat men meer zelf onderzoek gaat doen. En eventueel<br />

meer met aantijgingen aankomt die niet geheel gesubstantiveerd zijn.<br />

Wat dat laatste betreft is het opvallend dat we in Frankrijk televisieprogramma’s<br />

zien waar dossiers worden nagespeeld. Dat kan daar –<br />

men kan achteraf zien wat er is gebeurd.<br />

Conclusie<br />

Hoe moeten we omgaan met burgeropsporing in de dramademocratie?<br />

De rol van de media heeft onze politiek veranderd. Die media werden<br />

emotioneler en minder geneigd tot verificatie van wat werd opgenomen.<br />

Maar de emotionele aantijgingen die via de media bekend konden<br />

worden en de commentaren van publieke intellectuelen droegen wel<br />

bij aan een verandering in de politiek van de dramademocratie. In de<br />

dramademocratie is burgeropsporing (naar incidentele missers) een<br />

vorm van directe controle op onze politieke en justitiële instellingen.<br />

Dat burgers – of het nu wetenschappers, journalisten of nog anderen<br />

zijn – zich bezighouden met opsporing, is te beschouwen als een<br />

sequeel van het feit dat de overheid zelf de burgers uitnodigt om aan<br />

de veiligheid bij te dragen. Maar waar de overheid dus misschien ook<br />

wel terecht gebruik wil maken van de gegevens waarover het publiek<br />

onder meer dankzij technische hulpmiddelen beschikt, kunnen die<br />

middelen ook tegen haar worden gebruikt. De video-opname van een<br />

overval in een winkel kon via Opsporing Verzocht worden verspreid,<br />

maar het filmpje van het aftuigen van Rodney King ook.<br />

Dat neemt niet weg dat er bezwaren kleven aan de burgeropsporing.<br />

Waar we van de overheid nog een zekere professionaliteit mogen<br />

verlangen zich niet te zeer erdoor te laten hinderen, kan niet ontkend<br />

worden dat burgeropspoorders zich aan onrechtmatigheden kunnen<br />

schuldig maken. Soms door de gebruikte methoden en soms doordat<br />

ze te lage eisen stellen aan verificatie en distantie en zich teveel laten<br />

meeslepen met de emoties van een slachtoffer of het commentaar van<br />

een pundit. In de praktijk wordt tegen onrechtmatige burger-opsporing<br />

niet of nauwelijks opgetreden. Dat is hooguit anders voor zover de<br />

burgeropsporing wordt afgesloten met activiteiten die aan smaad of<br />

eigenrichting doen denken.<br />

Wat betreft de gedachte dat men frequenter zou moeten overgaan<br />

tot vervolging van journalisten en andere burgeropspoorders, aarzel ik.<br />

Het idee dat een journalist bijvoorbeeld als heler zou moeten worden<br />

beschouwd zodra hij iets publiceert uit een ‘gevonden’ dossier – wat<br />

hem ongetwijfeld is toegespeeld door iemand die zijn geheimhoudingsplicht<br />

schond – spreekt mij niet aan. Het belang van de – ook door<br />

Grondwet en EVRM beschermde – vrije nieuwsgaring is daarvoor niet<br />

alleen te groot. Het is zelfs essentieel in de (negatieve) controledemocratie.<br />

Dat neemt niet weg dat er in gevallen waarin de journalistiek<br />

en/of de burgeropsporing evident onder de maat is, terwijl ze wel wordt<br />

afgesloten door negatieve publiciteit over derden wat mij betreft keihard<br />

mag worden opgetreden. Ook de dramademocratie mag geen prutswerk<br />

legitimeren waar anderen schade van ondervinden.<br />

Toch ben ik van mening dat het <strong>OM</strong> iets vaker zou kunnen overgaan<br />

tot vervolging van journalisten, maar liever nog tot het seponeren van<br />

door burgeropsporing aangedragen zaken waaraan ernstig onrechtmatig<br />

optreden ten grondslag ligt. Wat dat laatste betreft is er weinig<br />

58 BURGEROPSPORING IN DE DRAMADEMOCRATIE | Prof. mr. Ybo Buruma 59


verschil met gevallen waarin het materiaal dat aan de politie/justitie<br />

wordt toegeleverd is gebaseerd op anonieme bronnen, of waarbij<br />

het schort aan verificatie (door vergelijking met andere gegevens) en<br />

specificiteit (wilde aantijgingen). Ook bij die gevallen waarin de kwaliteit<br />

van de burgeropsporing te wensen overlaat, wordt niet onmiddellijk<br />

vervolgd, maar fungeert de officier van justitie als filter.<br />

De overheid moet zich in dit soort gevallen echter verder behoedzaam<br />

opstellen. Kritiek op burgeropspoorders – en zeker vervolging van<br />

hen – kan immers al snel worden uitgelegd als pogingen om controle<br />

te weerstaan. Juist organisaties waarvan het zelfreinigend vermogen<br />

niet geweldig is, moeten beseffen dat het alleen maar afbreuk doet aan<br />

het vertrouwen van het grote publiek als men onderzoeksjournalisten<br />

en wetenschappers niet serieus neemt. Emotionele aantijgingen van<br />

slachtoffers en gedistantieerd onderzoek van journalisten en wetenschappers<br />

kunnen niet meer worden genegeerd in de dramademocratie.<br />

‘Blaming the messenger’ – en dat doet men in geval van vervolging van<br />

de burgeropspoorder – is dan de op een na grootste fout die men kan<br />

maken. De grootste fout is evenwel als men blind de oplossingen van<br />

die slachtoffers, die journalisten of die wetenschappers volgt. Het is een<br />

ding om te reageren op een signaal en te onderzoeken of er iets mis is<br />

met de Deventer moordzaak of de veroordeling van Lucia de B. Het is<br />

iets anders om degenen die het signaal geven te volgen in de door hen<br />

gewenste conclusie. Er is immers een verschil tussen probleemanalyse<br />

en probleemoplossing. Eigenlijk is burgeropsporing iets heel moois:<br />

het leert de autoriteiten weer dat het niet gaat om beleid maar om zorgvuldig<br />

nadenken in concrete zaken.<br />

60


Mr. Sven Brinkhoff 1<br />

1. Inleiding<br />

BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

BURGEROPSPORING<br />

Voorgeschiedenis<br />

De afgelopen jaren is door het openbaar ministerie (<strong>OM</strong>), in de persoon<br />

van de voorzitter van het College van procureurs-generaal Brouwer,<br />

meerdere malen gewezen op de toename van de participatie van<br />

burgers aan de strafrechtspleging. 2 Brouwer doelt dan in het bijzonder<br />

op de gesignaleerde stijging van de zogenaamde burgerparticipatie<br />

en burgeropsporing. Onder burgerparticipatie wordt het door burgers<br />

meekijken en meedenken met de politie en het <strong>OM</strong> verstaan. In zijn<br />

toespraken laat Brouwer zich positief uit over burgerparticipatie: de<br />

opsporing van strafbare feiten kan zijns inziens niet zonder de medewerking<br />

van burgers. De burgeropsporing, gedefinieerd als het door<br />

burgers verrichten van opsporingshandelingen, en het mogelijke<br />

gebruik van dergelijk materiaal in het strafproces, baart de voorzitter<br />

van het College van procureurs-generaal echter wel enige zorgen en<br />

noopt zijns inziens tot een bepaling van het standpunt van het <strong>OM</strong> hieromtrent.<br />

3 Het onderhavige onderzoek geeft hier een eerste aanzet toe.<br />

1 Mr. S. Brinkhoff is als promovendus en docent verbonden aan de vaksectie Straf-<br />

en Strafprocesrecht van de Radboud Universiteit Nijmegen.<br />

2 Ik vermeld de toespraak van Brouwer op het symposium Media en Strafrecht d.d.14<br />

december 2006, zijn Gonsalveslezing d.d. 15 februari <strong>2008</strong> en de door hem gehouden<br />

toespraak tijdens een bijeenkomst over justitie en journalistiek georganiseerd door<br />

MediaDebat in De Balie te Amsterdam d.d. 23 april <strong>2008</strong>. De toespraken zijn terug<br />

te vinden op de website www.om.nl.<br />

3 Zie in dit verband bijvoorbeeld ook T. de Roos, ‘Burgers, overheid, rechtshandhaving<br />

en eigenrichting’, Tijdschrift voor Criminologie 2000, p. 307 – 316.<br />

63


1.2 Het onderzoek<br />

Burgers participeren op vele manieren aan de opsporing en de strafrechtspleging<br />

in zijn geheel. Denk aan de talloze aangiften van strafbare<br />

feiten, de vele getuigen die door politie, rechters-commissarissen en<br />

zittingsrechters worden gehoord, de kwart miljoen mensen die in de<br />

afgelopen jaren de anonieme kliklijn Meld Misdaad Anoniem hebben<br />

gebeld om (vermeende) strafbare feiten door te geven en de vele<br />

reacties die wekelijks binnenkomen naar aanleiding van opsporingsberichtgeving<br />

in de media. Het onderhavige onderzoek richt zich echter<br />

niet op dergelijke vormen van burgerparticipatie. Het richt zich evenmin<br />

op burgers die als informant door de Criminele Inlichtingeneenheid<br />

(CIE) van de politie worden gerund en in die hoedanigheid anoniem<br />

informatie aanleveren over het criminele milieu. Onderzocht wordt<br />

ook niet de bijstand die burgers, op verzoek van politie en <strong>OM</strong>, aan<br />

de opsporing leveren door stelselmatig informatie in te winnen over<br />

verdachten of door te infiltreren in criminele groeperingen. 4<br />

Het onderhavige onderzoek ziet wel op het door burgers (op eigen<br />

initiatief) verrichten van opsporingshandelingen en op de vraag welke<br />

grenzen in het strafproces dienen te worden gesteld aan de gebruikmaking<br />

van de resultaten hiervan. Hierbij geldt de niet onbelangrijke<br />

beperking dat het onderzoek zich niet richt op de specifieke<br />

problematiek van de bedrijfsmatig georganiseerde burgeropsporing,<br />

zoals die bijvoorbeeld door particuliere recherchebureaus, forensische<br />

accountants en interne rechercheurs van bankinstellingen wordt<br />

uitgevoerd. 5 Al komt deze vorm van burgeropsporing wel zijdelings aan<br />

de orde in onder meer de te bespreken jurisprudentie.<br />

4 Deze bijstand door burgers aan de opsporing is geregeld in art. 126v Sv (burger-<br />

informant), art. 126w Sv (burgerinfiltrant) en art. 126ij Sv (burgerpseudo-koop).<br />

5 Voor een uitgebreide uiteenzetting over de bedrijfsmatige particuliere opsporing<br />

verwijs ik naar A.B. Hoogenboom, Particuliere recherche: een verkenning van enige ontwik-<br />

kelingen, Den Haag: Sdu Uitgevers 1988, J.D.L. Nuis e.a., Particulier speurwerk verplicht,<br />

Bij de voor dit onderzoek relevante burgeropsporing moet onder meer<br />

gedacht worden aan de onderzoeksjournalist die opsporingsmethodes<br />

hanteert, de ex-werknemer die bij zijn werkgever belastende stukken<br />

wegneemt en aan de politie overhandigt, de werkgever die zijn werknemers<br />

heimelijk filmt, de vrouw die een gesprek opneemt van een al<br />

te hitsige advocaat, de man die de uitkeringsfraude van zijn ex aan het<br />

licht brengt door relevante gegevens over te dragen aan de politie en<br />

de internetgebruiker die op de computer van een ander kinderporno<br />

aantreft. De eerder dit jaar door misdaadverslaggever Peter R. de Vries<br />

vastgelegde ‘bekentenis’ in de zaak Holloway vormt een mooi voorbeeld<br />

van de bedoelde burgeropsporing. 6 Het gaat anders gezegd om door<br />

burgers uitgevoerde handelingen die, wanneer de politie ze verricht,<br />

als de toepassing van (bijzondere) opsporingsbevoegdheden hebben<br />

te gelden.<br />

In het geval de politie en het <strong>OM</strong> dergelijke opsporingsbevoegdheden<br />

uit willen oefenen, zijn zij gebonden aan de wet. Ik doel hier met<br />

name op de wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden (Wet BOB). 7<br />

Deze wet beperkt de mogelijkheid tot aanwending van dergelijke<br />

bevoegdheden, mede gelet op de onschuldpresumptie en het door art.<br />

8 EVRM beschermde recht op privacy. Zo dient er voorafgaand aan de<br />

uitoefening van deze bevoegdheden sprake te zijn van een verdenking<br />

Den Haag: Sdu Uitgevers 2004 en W. van der Kolk, Particulier onderzoek en opsporing.<br />

Een (on)mogelijke combinatie?, Dordrecht: Stichting SMVP Producties 2006.<br />

6 Zie Y. Buruma, ‘Onderzoeksjournalistiek’, NJB <strong>2008</strong>, p. 435 en W.F. van Hattum,<br />

‘Herziening ten nadele. Wat de kwestie Joran van der Sloot ons daarover kan leren’,<br />

NJB <strong>2008</strong>, p. 682-684.<br />

7 Ik wijs hier op de volgende artikelen uit de Wet BOB: art. 126g Sv (de stelselmatige<br />

observatie al dan niet met gebruikmaking van een technisch hulpmiddel), art. 126j Sv<br />

(het stelselmatig inwinnen van informatie), art. 126i Sv (het opnemen van vertrouwe-<br />

lijke communicatie met een technisch hulpmiddel) en art. 126m Sv (het opnemen van<br />

telecommunicatie).<br />

64 BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

65


van een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Sv of er moet een redelijk<br />

vermoeden bestaan dat dergelijke misdrijven in georganiseerd verband<br />

worden beraamd of gepleegd. Voorts is voor de toepassing van dergelijke<br />

bevoegdheden altijd een bevel van de officier van justitie benodigd.<br />

In sommige gevallen moet zelfs de rechter-commissaris (r-c) voorafgaand<br />

een machtiging verlenen. De officier van justitie en de r-c dienen<br />

in dit verband bij hun onderscheidenlijk te maken afwegingen onder<br />

meer te beoordelen of met het mogelijk inzetten van de opsporingsmethode<br />

wel voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.<br />

Worden er niettemin door de politie en/of het <strong>OM</strong> vormen verzuimd<br />

of onrechtmatigheden begaan, dan kan de rechter op grond van art.<br />

359a Sv overgaan tot strafvermindering of in uitzonderlijke gevallen tot<br />

bewijsuitsluiting en zelfs tot het niet-ontvankelijk verklaren van het <strong>OM</strong>.<br />

Geschetst wettelijke kader geldt niet voor de opsporende burger.<br />

Deze kan dan ook veel gemakkelijker allerlei vergaande opsporingsmethoden<br />

hanteren, zonder hierbij te worden ‘gehinderd’ door bijvoorbeeld<br />

de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, de onschuldpresumptie,<br />

het in art. 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces<br />

en het door art. 8 EVRM beschermde recht op privacy. Zijn handelen<br />

kan niettemin wel civielrechtelijke én strafrechtelijke consequenties met<br />

zich mee brengen. In civielrechtelijke zin kan worden gedacht aan een<br />

in te stellen actie uit onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW door degene<br />

ten laste van wie de opsporende burger zijn handelingen verricht.<br />

Strafrechtelijk behoort een vervolging voor bijvoorbeeld overtreding van<br />

art. 139b Sr of art. 139f Sr tot de mogelijkheden.<br />

Los van het bovenstaande dient zich een fundamenteel probleem aan<br />

wanneer de opsporende burger, die mogelijk (veel) verder is gegaan<br />

dan de politie in een soortgelijk geval zou mogen, de resultaten van zijn<br />

onderzoek overhandigt aan de politie en het <strong>OM</strong> en er in het strafproces<br />

vervolgens ook gebruik van wordt gemaakt. De aldus aangeleverde<br />

informatie kan immers tot de start van een strafrechtelijk onderzoek<br />

leiden, onderdeel gaan uitmaken van het strafrechtelijk dossier en<br />

zelfs door de strafrechter voor het bewijs worden gebezigd. In dergelijke<br />

gevallen kan gezegd worden dat de politie en het <strong>OM</strong> profiteren van<br />

het door de onrechtmatig opsporende burger verkregen materiaal.<br />

In het verband van het onderhavige onderzoek is het allereerst van<br />

belang te bezien op welke manier een onrechtmatig opsporende burger<br />

civielrechtelijk dan wel strafrechtelijk wordt beperkt in zijn handelen.<br />

Voorts is de vraag legitiem in hoeverre door de politie en het <strong>OM</strong> mag<br />

worden geprofiteerd van dergelijke begane onrechtmatigheden: zou<br />

de rechter of het <strong>OM</strong> zelf zich in een dergelijke omstandigheid niet<br />

enige beperkingen op moeten leggen? Om tot een beantwoording<br />

van deze vraag te komen, wordt onder meer bezien welke grenzen<br />

de jurisprudentie stelt aan de gebruikmaking van bedoeld materiaal<br />

in het strafproces. Voorts wordt kort aangestipt hoe in Amerika en<br />

België wordt omgegaan met deze problematiek. Ten slotte worden<br />

aanbevelingen gedaan hoe de politie, het <strong>OM</strong> en de rechter in de<br />

toekomst om dienen te gaan met de onrechtmatig opsporende burger<br />

en het door hem verkregen materiaal.<br />

2. Grenzen aan burgeropsporing<br />

2.1 Bevoegdheden<br />

In het Wetboek van Strafvordering treffen we maar zeer sporadisch<br />

bevoegdheden aan die (weliswaar impliciet) aan burgers zijn toegekend.<br />

Dit is ook niet verwonderlijk nu het Wetboek van Strafvordering,<br />

bezien vanuit het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel, ziet op het handelen<br />

van de politie en het <strong>OM</strong> en op de formulering van de gevallen waarin<br />

zij dwangmiddelen kunnen inzetten en van (bijzondere) opsporingsbevoegdheden<br />

gebruik mogen maken. Het Wetboek van Strafvordering<br />

biedt de burger in art. 53 lid 1 wel de mogelijkheid tot aanhouding<br />

van een verdachte bij ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad.<br />

Met het voorgaande hangt nauw samen de in art. 55 lid 1 neergelegde<br />

66 BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

67


evoegdheid om in een dergelijke situatie ter aanhouding van de<br />

verdachte elke plaats, met uitzondering van onder meer een woning,<br />

te betreden en de in art. 95 lid 1 gegeven bevoegdheid om tot inbeslagneming<br />

van daarvoor vatbare voorwerpen over te gaan. Deze bevoegdheid<br />

tot inbeslagname is overigens wel beperkt tot de voorwerpen<br />

die door de verdachte met zich worden gevoerd en omvat dan ook<br />

niet een onderzoek aan de kleding of het lichaam van die verdachte. 8<br />

Het handelen van de opsporende burger is verder niet (wettelijk)<br />

genormeerd, evenmin worden hem nadere opsporingsbevoegdheden<br />

toegekend. In beginsel kan hij dan ook vrijelijk allerlei (vergaande)<br />

opsporingsactiviteiten verrichten. In het navolgende zien we dat de<br />

opsporende burger in zijn handelen niettemin wel civielrechtelijk én<br />

strafrechtelijk kan worden beperkt.<br />

2.2 Civielrechtelijke beperkingen<br />

Civielrechtelijk kan de opsporende burger in zijn handelen worden<br />

beperkt in het geval de persoon ten laste van wie de opsporingshandelingen<br />

zijn verricht hem voor de civiele rechter daagt wegens het plegen<br />

van de in art. 6:162 BW beschreven onrechtmatige daad. Lid 2 van het<br />

bedoelde artikel bepaalt dat als onrechtmatige daad wordt aangemerkt<br />

een gemaakte inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd<br />

met een wettelijke plicht of hetgeen volgens ongeschreven recht in het<br />

maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid<br />

van een rechtvaardigingsgrond. In dit verband is het door de<br />

opsporende burger inbreuk maken op een recht het meest van toepassing,<br />

waarbij vooral valt te denken aan een gemaakte inbreuk op het<br />

recht op privacy. 9<br />

8 Zie in dit verband Hof Amsterdam 20 december 1994, NJ 1985, 321<br />

en Hoge Raad 8 november 2005, NJ 2006, 136.<br />

9 Zie in dit verband J.D.L. Nuis e.a., Particulier speurwerk verplicht,<br />

Den Haag: Sdu Uitgevers 2004 en M. Kremer, Onrechtmatig verkregen bewijs.<br />

De onrechtmatigheid kan echter aan deze handeling ontvallen door de<br />

aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. In de ogen van Kremer<br />

zal daarvan eerder sprake zijn naarmate de informatievergaring strekt ter<br />

verdediging van de eigen (rechtmatige) belangen van de opsporende<br />

burger en/of ter openbaarmaking van onrechtmatig handelen van de<br />

onderzochte. Een andere in de jurisprudentie waargenomen benadering<br />

waar Kremer op wijst, is die waarbij de persoonlijke levenssfeer zelf<br />

zodanig wordt ingeperkt dat aan een inbreuk daarop niet meer wordt<br />

toegekomen. Een dergelijke situatie doet zich voor bij gedragingen die<br />

zich afspelen in een (min of meer) openbare ruimte, waarbij de betrokkene<br />

een lagere privacyverwachting mag hebben. 10<br />

Een voorbeeld van de aanname van de bedoelde rechtvaardigingsgrond<br />

is te vinden in een arrest van de Hoge Raad van 9 januari 1987. 11<br />

In casu wordt een bijstandsmoeder te Edam gedurende een langere<br />

periode door een buurman bespied. Hij registreert in het bijzonder haar<br />

omgang met een man, met wie zij een relatie lijkt te hebben. Dit met het<br />

oog op het mogelijk intrekken van de uitkering van de bijstandsmoeder.<br />

De buurman is echter ook de adjunct-directeur van de Gemeentelijke<br />

Sociale Dienst en hij speelt de opgedane informatie dan ook door aan<br />

deze dienst, met als gevolg dat de uitkering van de vrouw wordt stopgezet.<br />

De bijstandsmoeder daagt de buurman voor de civiele rechter<br />

wegens het vermeende begaan van een onrechtmatige daad. De Hoge<br />

Raad gaat hier niet in mee en overweegt dat de gedragingen van de<br />

buurman weliswaar het recht op privacy hebben geschonden, maar<br />

dat het belang van controle op de naleving van de bijstandswet maakt<br />

dat het gedrag van de buurman gerechtvaardigd is.<br />

Een voorbeeld van een zaak waarin een dergelijke rechtvaardigingsgrond<br />

niet wordt aangenomen, is te vinden in een arrest van<br />

in civiele zaken, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999.<br />

10 M. Kremer, ‘De grenzen van private opsporing’, Advocatenblad 2002, p. 6-11.<br />

11 Hoge Raad 9 januari 1987, NJ 1987, 928.<br />

68 BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

69


het Hof Amsterdam uit 1995. 12 De casus die hier aan ten grondslag ligt,<br />

is de volgende. Een voortvluchtige gedetineerde meldt aan misdaadverslaggever<br />

Peter R. de Vries dat hij van een gevangenismedewerker<br />

een vuurwapen geleverd zal krijgen. De aflevering van dit wapen wordt<br />

vervolgens heimelijk gefilmd. Tevens worden telefoongesprekken tussen<br />

de gedetineerde en de gevangenismedewerker opgenomen. Het aldus<br />

verkregen materiaal wordt getoond in het televisieprogramma ‘Crime<br />

Time’. Het Hof oordeelt allereerst dat de Tros weliswaar het recht<br />

heeft om misstanden aan de kaak te stellen, maar dat het hierbij wel<br />

zorgvuldig dient te handelen. Nu uit de uitzending de identiteit van de<br />

gevangenismedewerker is af te leiden, heeft de Tros, ondanks het op<br />

zichzelf gerechtvaardige doel van de uitzending, onzorgvuldig gehandeld<br />

en een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer<br />

van de gevangenismedewerker.<br />

Tot slot wijs ik in dit verband op een recent vonnis van de Rechtbank<br />

Amsterdam, waarin evenmin een rechtvaardigingsgrond wordt aangenomen.<br />

13 Deze casus speelt zich af in de periferie van de Deventer<br />

moordzaak. De zogenaamde ‘klusjesman’ daagt Maurice de Hond voor<br />

de civiele rechter nu deze hem er openlijk van beschuldigt de bewuste<br />

moord te hebben gepleegd. De Hond stelt dat de ernst van de misstand<br />

die hij aan het licht wil brengen, namelijk dat als gevolg van een onzorgvuldig<br />

opsporingsonderzoek een onschuldige al jarenlang is gedetineerd,<br />

zwaarder dient te wegen dan het recht op bescherming van de<br />

goede naam van de klusjesman. De rechtbank oordeelt evenwel dat het<br />

belang van de ‘klusjesman’ in casu zwaarder weegt en dat De Hond het<br />

moet houden bij het aandragen van relevante informatie aan het <strong>OM</strong>.<br />

Gelet op het voorgaande lijkt in het bijzonder de openbaarmaking van<br />

het door de opsporende burger verkregen materiaal een onrechtmatige<br />

daad in de zin van art. 6:162 BW op te leveren en niet zozeer de<br />

12 Hof Amsterdam 2 februari 1995, NJ 1996, 205.<br />

13 Rechtbank Amsterdam 25 april 2007, LJN BA3691.<br />

verrichte opsporingshandeling. Betwijfeld kan dan ook worden of in<br />

dit verband, zoals Kremer stelt, een rechtvaardigingsgrond eerder zal<br />

worden aangenomen als de burger opspoort ter openbaarmaking van<br />

het onrechtmatig handelen van de onderzochte.<br />

2.3 Strafrechtelijke beperkingen<br />

De opsporende burger kan ook strafrechtelijk worden vervolgd voor<br />

de door hem verrichte opsporingshandelingen. Denk bijvoorbeeld aan<br />

de werknemer die dossiers die zijn werkgever strafrechtelijk belasten,<br />

wegneemt en overhandigt aan de politie. Een strafrechtelijke vervolging<br />

voor het plegen van diefstal of verduistering in dienstbetrekking kan<br />

dan in de rede liggen. Een vervolging voor het in art. 138a Sr strafbaar<br />

gestelde plegen van computervredebreuk acht ik eveneens mogelijk in<br />

het geval een hacker bij een ander op de computer kinderporno aantreft<br />

en dit doorgeeft aan de politie. Ik merk hierbij wel op dat ik in de gepubliceerde<br />

jurisprudentie veroordelingen voor door opsporende burgers<br />

gepleegde strafbare feiten niet ben tegen gekomen. Wellicht acht het<br />

<strong>OM</strong> het in dergelijke situaties onwenselijk om strafrechtelijk te ageren.<br />

Zeker nu vanuit de politiek, maar ook binnen het <strong>OM</strong> zelf, al enige tijd<br />

een actievere rol van de burger wat betreft het terugdringen van de<br />

criminaliteit juist wordt toejuicht en gestimuleerd. 14<br />

In het bijzonder sta ik in dit verband stil bij de strafbepalingen van<br />

art. 139a t/m 139g Sr en art. 441b Sr. De artikelen stellen onder meer<br />

strafbaar het met een technisch hulpmiddel afluisteren of opnemen van<br />

een gesprek in een woning, het opnemen van een telefoongesprek en<br />

het heimelijk maken van bijvoorbeeld cameraopnames in een woning of<br />

op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats. De genoemde<br />

14 Zie in dit verband C. Fijnaut, ‘Bedrijfsmatig georganiseerde particuliere opsporing<br />

en (het Wetboek van) Strafvordering’, in: M.S. Groenhuijsen en G. Knigge (red.),<br />

Dwangmiddelen en Rechtsmiddelen. Derde interimrapport onderzoeksproject Strafvordering<br />

2001, Deventer: Kluwer 2002, p. 689-749.<br />

70 BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

71


strafbare feiten maken, op een paar uitzonderingen na, al vanaf het<br />

begin van de zeventiger jaren van de vorige eeuw een onderdeel uit<br />

van het Wetboek van Strafrecht. De memorie van toelichting vermeldt<br />

dat de artikelen een meer doeltreffende bescherming van de persoonlijke<br />

levenssfeer tot doel hebben: privacybescherming dus. 15<br />

Veroordelingen voor deze strafbare feiten zijn, blijkens de gepubliceerde<br />

jurisprudentie, echter zeldzaam. 16 Ten eerste kan hier het eerder<br />

genoemde gegeven aan ten grondslag liggen dat het <strong>OM</strong> een strafrechtelijke<br />

vervolging in een dergelijk geval onwenselijk acht, nu een<br />

actievere rol van de burger in onder meer de criminaliteitsbestrijding<br />

juist wordt toegejuicht en gestimuleerd.<br />

Een tweede oorzaak kan zijn dat in de diverse delictsomschrijvingen<br />

het strafwaardige gedrag al aanzienlijk wordt beperkt. Een<br />

strafrechtelijke vervolging zal dientengevolge slechts in een beperkt<br />

aantal gevallen mogelijk succesvol zijn. Uit art. 139a lid 1 sub 2 Sr valt<br />

bijvoorbeeld af te leiden dat het maken van opnamen van een gesprek<br />

in een woning door of in opdracht van een deelnemer aan dit gesprek<br />

niet strafbaar is.<br />

Een derde oorzaak kan gelegen zijn in het feit dat het bij de onderhavige<br />

strafbare feiten vaak om een tussen twee rechten te maken<br />

belangenafweging gaat. Mogelijk pakt die belangenafweging al bij<br />

de door het <strong>OM</strong> te maken opportuniteitsafweging ten nadele van de<br />

15 Kamerstukken II 1967-1968, 9419, nr. 3.<br />

16 In civielrechtelijke jurisprudentie spelen de art. 139a t/m 139g Sr en 441b Sr wel een rol<br />

in het geval één van de partijen zich er op beroept dat het bewijs op onrechtmatige wijze is<br />

verkregen, bijvoorbeeld door gemaakte heimelijke cameraopnames. De civiele rechter ziet<br />

zich in een dergelijk geval genoodzaakt over te gaan tot een (marginale) toetsing van de<br />

(wetsgeschiedenis van de) bewuste strafbepaling. Zie in dit verband bijvoorbeeld het vonnis<br />

van de Rechtbank Haarlem d.d. 22 december 2004, JAR 2005, 26 en het vonnis van de<br />

Rechtbank Zwolle d.d. 11 november 2005, JAR 2005, 280.<br />

privacybescherming uit en wordt niet eens een strafrechtelijke vervolging<br />

geëntameerd. In de memorie van toelichting bij het enige jaren<br />

geleden gewijzigde art. 139f Sr, dat kort gezegd het heimelijk maken<br />

van cameraopnames strafbaar stelt, is een voorbeeld van de te maken<br />

belangenafweging helder verwoord. 17 Gesteld wordt dat de in het<br />

bewuste artikel voorgestane privacybescherming conflicteert met het<br />

in art. 19 van het International Verdrag inzake burgerrechten en politieke<br />

rechten (IVBPR) neergelegde recht op vrije nieuwsgaring. Met het oog<br />

hierop is het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ in de strafbepaling opgenomen.<br />

Dit biedt de rechter de mogelijkheid in een concreet geval een<br />

afweging te kunnen maken tussen enerzijds het recht op privacy en<br />

anderzijds het recht op vrije nieuwsgaring. Bij deze belangenafweging<br />

kunnen de volgende, aan het civiele recht ontleende, aspecten worden<br />

betrokken: het belang van het onderwerp van berichtgeving dat door<br />

middel van een verborgen camera aan het licht moet worden gebracht,<br />

de vraag of voor de journalist ook andere mogelijkheden om de noodzakelijke<br />

inlichtingen te vergaren openstonden dan het gebruik van een<br />

verborgen camera en de aard en mate waarin met de verborgen camera<br />

een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de afgebeelde persoon<br />

is gemaakt.<br />

Onder meer door het opnemen van het bestanddeel ‘wederrechtelijk’<br />

wordt inzichtelijk dat een bijzondere categorie opsporende burgers, te<br />

weten journalisten, minder snel strafrechtelijk zullen worden beperkt.<br />

Tot op zekere hoogte worden zij immers als het ware beschermd door<br />

het in art. 10 EVRM, art. 19 IVBPR en art. 7 Grondwet neergelegde<br />

recht op vrijheid van meningsuiting en het daaruit voortvloeiende<br />

recht op vrije nieuwsgaring. 18 Het recht op vrije nieuwsgaring maakt<br />

hen echter niet immuun. Niet in strafrechtelijke zin, maar ook niet wat<br />

17 Kamerstukken II 2000-2001, 27 732, nr. 3.<br />

18 Zie in dit verband bijvoorbeeld EHRM 21 januari 1997, NJ 1997, 713 (Fressoz en Roire v.<br />

Frankrijk) en Hoge Raad 8 april 2003, NJ 2004, 188. Gezegd moet worden dat met name<br />

72 BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

73


etreft een mogelijk door de Raad voor de Journalistiek uit te spreken<br />

afkeuring over een door een journalist verrichtte (opsporings)handeling<br />

en aansluitende publicatie van aldus verkregen materiaal. 19<br />

In een recent arrest van het Hof Leeuwarden zien we het voorgaande<br />

terug. 20 In casu komt een journalist van het SBS6 televisieprogramma<br />

‘Undercover in Nederland’ in contact met een persoon die op internet<br />

een verboden mes te koop aanbiedt. De persoon blijkt een medewerker<br />

van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te zijn. De journalist<br />

neemt een met de IND-medewerker gevoerd telefoongesprek op en<br />

filmt met een verborgen camera het bezoek dat hij bij de IND-medewerker<br />

thuis aflegt. Dat heeft een vervolging voor art. 139f Sr als gevolg.<br />

Het Hof overweegt dat in het onderhavige geval het door de journalist<br />

ingeroepen recht op vrije nieuwsgaring door de beperking van art. 139f<br />

Sr niet in het geding is. Voorts overweegt het Hof dat de journalist bij<br />

de afweging van belangen niet de juiste keuze heeft gemaakt. Hij had<br />

immers al nieuws vergaard over de handel in verboden wapens door<br />

onder meer een met de IND-medewerker gevoerd telefoongesprek<br />

op te nemen. Het maken van opnames met de verborgen camera in de<br />

woning was derhalve niet noodzakelijk om de misstand aan de kaak te<br />

stellen. Het gedrag van de journalist wordt dan ook als wederrechtelijk<br />

aangemerkt en een veroordeling voor art. 139f Sr volgt.<br />

In het geval de opsporende burger het door hem vergaarde materiaal<br />

de beschikking van de Hoge Raad ziet op het door de betreffende journalist voorgestane<br />

belang van bronbescherming.<br />

19 Belanghebbenden kunnen bij de Raad voor de Journalistiek een klacht indienen over<br />

het handelen van een journalist. De Raad oordeelt dan, op basis van een geconcipieerde<br />

leidraad, of het handelen van de journalist wel aanvaardbaar is. De Raad kan overigens<br />

ook uit eigen beweging uitspraken doen over bepaalde journalistieke onderwerpen, zoals<br />

het gebruik van verborgen camera’s. Zie in dit verband de website van de Raad voor<br />

de Journalistiek www.rvdj.nl.<br />

20 Hof Leeuwarden 24 juli <strong>2008</strong>, LJN BD8528.<br />

echt gebruikt om iemand publiekelijk af te branden, dan zal het inroepen<br />

van het recht op vrije nieuwsgaring of het achterliggende door het<br />

eerste lid van art. 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting<br />

een succesvolle vervolging voor het in art. 261 lid 1 en 2 Sr strafbaar<br />

gestelde plegen van smaad respectievelijk smaadschrift evenwel<br />

niet in de weg staan. De recente veroordeling van Maurice de Hond,<br />

wegens het openbaar maken van de resultaten van zijn onderzoek in<br />

de Deventer moordzaak en het op basis daarvan publiekelijk beschuldigen<br />

van de ‘klusjesman’ als de werkelijke schuldige, is hier een mooi<br />

voorbeeld van. 21<br />

3. Gebruik van door burgeropsporing verkregen<br />

materiaal in het strafproces<br />

De opsporende burger kan het door hem verkregen materiaal overdragen<br />

aan de politie en het <strong>OM</strong>. De motieven hiervoor kunnen velerlei<br />

zijn. Te denken valt aan het handelen uit rancune jegens een voormalige<br />

partner of werkgever. In de hoek van de onderzoeksjournalistiek kan,<br />

naast het aantrekken van lezers en kijkers, worden gedacht aan het<br />

leveren van een bijdrage aan de waarheidsvinding. Deze informatie<br />

kan zeer waardevol voor de politie en het <strong>OM</strong> zijn. Het kan leiden tot<br />

de start van een strafrechtelijk onderzoek en kan daarnaast worden<br />

gebruikt in de bewijsvoering. Niettemin kunnen vraagtekens worden<br />

geplaatst bij het daadwerkelijk gebruikmaken van de aldus verkregen<br />

informatie in het strafproces in het geval de opsporende burger<br />

civielrechtelijk dan wel strafrechtelijk onrechtmatig heeft gehandeld<br />

ter verkrijging van het bewuste materiaal.<br />

21 Rechtbank Amsterdam 22 november 2007, NbSr 2007, 464.<br />

74 BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

75


Het onrechtmatige handelen van een opsporende burger schuilt<br />

in de meeste gevallen in een schending van het door art. 8 EVRM<br />

beschermde recht op privacy. De vraag of een dergelijke onrechtmatigheid<br />

op grond van art. 359a Sv ook een strafprocessueel gevolg<br />

dient te hebben, wordt in de jurisprudentie ten dele beantwoord met<br />

gebruikmaking van het in het tweede lid van art. 8 EVRM geformuleerde<br />

inmengingscriterium. Art. 8 lid 2 EVRM bepaalt dat de inmenging van<br />

enig openbaar gezag (lees in casu de politie en het <strong>OM</strong>) in de uitoefening<br />

van het recht op privacy, slechts is toegestaan indien dit bij wet<br />

is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving in het<br />

belang van onder meer de openbare veiligheid en het voorkomen van<br />

strafbare feiten. In het geval de politie en/of het <strong>OM</strong> een rol hebben<br />

gespeeld in de privacyschendende handelingen van de opsporende<br />

burger, kunnen deze handelingen als het ware worden toegerekend<br />

aan politie en <strong>OM</strong> en is er aldus sprake van een inmenging van enig<br />

openbaar gezag zonder dat hierin bij wet is voorzien. 22 In een dergelijk<br />

geval maken de politie en het <strong>OM</strong> zich schuldig aan een schending<br />

van art. 8 lid 1 EVRM en kan aan deze schending een strafprocessueel<br />

gevolg worden verbonden. Overigens kan in het geval van de bedoelde<br />

inmenging geen sprake is, onder bepaalde omstandigheden toch een<br />

strafprocessueel gevolg worden verbonden aan de gebruikmaking van<br />

dergelijk materiaal. Gelet op het voorgaande maak ik in de hierna te<br />

bespreken jurisprudentie dan ook allereerst een onderscheid tussen<br />

de gevallen waarin de genoemde inmenging wordt aangenomen en<br />

die waarin andersluidend wordt geoordeeld. Aansluitend ga ik in op<br />

het mogelijk aan de gebruikmaking van bedoeld materiaal te verbinden<br />

strafprocessueel gevolg.<br />

22 In de jurisprudentie is overigens een soortgelijke benadering zichtbaar in het geval de<br />

politie en het <strong>OM</strong> gebruik maken van uit het buitenland verkregen informatie. Zie in dit<br />

verband Hoge Raad 14 november 2006, NJ 2007, 179.<br />

3.1 Gevallen waarin geen inmenging door politie en <strong>OM</strong><br />

wordt aangenomen<br />

In een in dit verband belangwekkend arrest oordeelt de Hoge Raad<br />

dat geen sprake is van inmenging van enige overheid als bedoeld in<br />

art. 8 lid 2 EVRM. 23 Overigens oordeelt het EHRM in dezelfde zaak<br />

dat de bedoelde inmenging er wel is en dat het eerste lid van art. 8<br />

EVRM is geschonden. 24 Ik kom hier later op terug. De casus die aan<br />

de onderhavige zaak ten grondslag ligt, is de volgende. De vrouw van<br />

een preventief gedetineerde geeft bij de politie aan dat ze (telefonisch)<br />

seksueel wordt lastig gevallen door de advocaat van haar man. De<br />

politie leent vervolgens, met toestemming van de officier van justitie,<br />

opnameapparatuur uit aan de vrouw. Dit om haar in staat te stellen<br />

haar verhaal beter te kunnen onderbouwen. Met behulp van deze<br />

apparatuur neemt zij telefoongesprekken op die de advocaat strafrechtelijk<br />

belasten. De uitgewerkte telefoongesprekken worden vervolgens<br />

in het strafdossier gevoegd. De Hoge Raad oordeelt dat de politie niet<br />

zodanig sturend is opgetreden, dat sprake is geweest van inmenging<br />

van enige overheid als bedoeld in het tweede lid van art. 8 EVRM.<br />

De Hoge Raad plaatst de rol van de politie meer in de sfeer van de<br />

(toelaatbare) hulpverlening aan een burger.<br />

In zijn arrest van 9 november 1999 oordeelt de Hoge Raad in een iets<br />

ander geval eveneens dat geen sprake is van de bedoelde inmenging. 25<br />

In deze zaak handelt het om een van corruptie verdachte Curaçaose<br />

gedeputeerde. Een journalist krijgt via een informant lucht van de<br />

corruptie en stapt met deze informatie naar de politie. De politie geeft<br />

vervolgens opnameapparatuur mee om de journalist in staat te stellen<br />

onder meer gesprekken met de informant op te kunnen nemen.<br />

23 Hoge Raad 18 februari 1997, NJ 1997, 500.<br />

24 EHRM 8 april 2003, NJCM-Bulletin 2003, p. 653-658 (M.M. v. Nederland).<br />

25 Hoge Raad 9 november 1999, NJ 2000, 422.<br />

76 BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

77


De uitgewerkte gesprekken worden door het Hof niet voor het bewijs<br />

gebezigd. De Hoge Raad overweegt dat de politie niet sturend heeft<br />

gehandeld nu zij slechts apparatuur ter beschikking heeft gesteld<br />

en heeft voorgelicht over de werking daarvan. Een inmenging van<br />

een publieke autoriteit in de zin van art. 8 lid 2 EVRM wordt dan ook<br />

niet aangenomen.<br />

Gelet op het voorgaande is de lijn van de Hoge Raad kennelijk dat de<br />

politie en het <strong>OM</strong> wel op beperkte schaal adviezen kunnen geven en<br />

(technische) ondersteuning mogen bieden aan de opsporende burger. 26<br />

In dergelijke gevallen hoeft in de zienswijze van de Hoge Raad nog niet<br />

te worden gesproken van een inmenging als bedoeld in het tweede<br />

lid van art. 8 EVRM. In dit verband is bepalend in hoeverre de politie<br />

en/of het <strong>OM</strong> door aldus te handelen sturend zijn opgetreden dan wel<br />

in hoeverre zij zich hebben bemoeid met het onrechtmatige handelen<br />

van de burger.<br />

In sommige gevallen is de politie of het <strong>OM</strong> slechts op de hoogte van<br />

de handelingen van de opsporende burger. Een voorbeeld hiervan is<br />

terug te vinden in de casus die ten grondslag ligt aan een arrest van het<br />

Hof Den Bosch. 27 In deze zaak verdenkt een werkgever een werknemer<br />

van verduistering van goederen uit het magazijn. Om hier bewijs van te<br />

verzamelen, laat de werkgever door een particulier recherchebureau<br />

camera’s plaatsen in de expeditieruimte van het bedrijf. De officier van<br />

26 Zie in een iets ander verband Hoge Raad 23 november 2004, NJ 2005, 193. In casu<br />

oordeelde de Hoge Raad dat geen sprake was van de in art. 126ij Sv geregelde burger-<br />

pseudo-koop nu het initiatief tot het terugkopen van gestolen schilderijen uitging van<br />

de opsporende burger, de officier van justitie en de politie pas in een later stadium door<br />

de opsporende burger werden ingelicht over de terugkoop van de schilderijen en de<br />

bemoeienis van de politie zich ertoe beperkte te adviseren over hoe verder te handelen<br />

ten aanzien van de geplande overdracht van de schilderijen.<br />

27 Hof Den Bosch 6 januari 2003, NJ 2003, 279. Zie bijvoorbeeld ook Hof Den Bosch<br />

28 juni 2006, NbSr 2006, 285.<br />

justitie is hiervan op de hoogte, maakt geen bezwaar tegen de plaatsing<br />

van de camera’s en voegt de belastende camerabeelden later<br />

toe aan het strafdossier. Het Hof overweegt dat er door het ophangen<br />

van de camera’s weliswaar een beperkte inbreuk op de privacy van<br />

de verdachte is gemaakt, maar dat de werkgever hier een rechtmatig<br />

belang bij had en dus niet onrechtmatig handelde. Het stond de werkgever<br />

derhalve vrij om op de werkplaats van de verdachte een camera<br />

op te hangen. Het enkele feit dat de officier van justitie op de hoogte<br />

was van het plaatsen van de camera maakt vervolgens nog niet dat<br />

sprake is van een inmenging als bedoeld in art. 8 lid 2 EVRM.<br />

In de jurisprudentie zijn ook gevallen zichtbaar waarin politie en <strong>OM</strong><br />

zich in het geheel niet hebben bemoeid met de handelingen van<br />

een opsporende burger en daar evenmin wetenschap van hadden.<br />

In de casus die ten grondslag ligt aan het arrest van de Hoge Raad<br />

van 14 januari 2003 nemen buren van de latere verdachte telefoongesprekken<br />

op met gebruikmaking van een babyfoon. 28 De opgenomen<br />

telefoongesprekken worden vervolgens aan de politie overhandigd,<br />

toegevoegd aan het dossier en door de rechter voor het bewijs<br />

gebezigd. De Hoge Raad overweegt allereerst dat politie noch <strong>OM</strong><br />

enige bemoeienis hebben gehad wat betreft het opnemen van de<br />

telefoongesprekken. Voorts overweegt de Hoge Raad dat het bewuste<br />

opnemen weliswaar een privacyschending oplevert, maar dat niet<br />

gezegd kan worden gezegd dat een zodanige schending van beginselen<br />

van een behoorlijke procesorde dan wel een veronachtzaming<br />

van de rechten van de verdediging heeft plaatsgehad, dat de inhoud<br />

van die gesprekken van het bewijs zou moeten worden uitgesloten.<br />

28 Hoge Raad 14 januari 2003, NJ 2003, 288. Zie bijvoorbeeld ook Rechtbank<br />

Rotterdam 27 maart 2003, LJN AF6799.<br />

78 BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

79


3.2 Gevallen waarin wel een inmenging door politie en <strong>OM</strong><br />

wordt aangenomen<br />

In de gepubliceerde jurisprudentie heb ik geen gevallen aangetroffen<br />

waarin de Nederlandse rechter aanneemt dat sprake is van een<br />

inmenging als bedoeld in art. 8 lid 2 EVRM. Het EHRM heeft dit in twee<br />

arresten echter wel aangenomen. In de casus die ten grondslag ligt<br />

aan het arrest van het EHRM van 1993 wordt een man door de latere<br />

verdachte benaderd om iemand anders te vermoorden. 29 De man deelt<br />

deze informatie met een Franse politieagent en biedt aan de latere<br />

verdachte te bellen en in te gaan op haar aanbod. De agent stemt hierin<br />

toe en stelt zijn kamer, telefoon en taperecorder ter beschikking om dit<br />

gesprek mogelijk te maken en op te nemen. Het EHRM overweegt dat<br />

de agent een essentiële bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming<br />

van het telefoongesprek en het opnemen ervan. Er kan daarom in de<br />

zienswijze van het EHRM worden gesproken van een inmenging als<br />

bedoeld in art. 8 lid 2 EVRM. Nu voor bedoelde inmenging in het Franse<br />

recht geen wettelijke basis bestaat, neemt het EHRM een schending<br />

van art. 8 lid 1 EVRM aan.<br />

In het tweede arrest van het EHRM wordt anders geoordeeld dan<br />

de Hoge Raad in dezelfde zaak deed. 30 Het betreft het geval waarin de<br />

politie opnameapparatuur uitleent aan een vrouw teneinde haar in staat<br />

te stellen telefoongesprekken op te nemen van een haar (telefonisch)<br />

seksueel lastigvallende advocaat. De Hoge Raad oordeelde dat de<br />

politie niet zodanig sturend is opgetreden, dat sprake is geweest van<br />

inmenging van enige overheid als bedoeld in art. 8 lid 2 EVRM. Het<br />

EHRM echter oordeelt dat de politie in het afluisteren en opnemen van<br />

de telefoongesprekken een dermate essentiële rol heeft gespeeld, dat<br />

sprake is van de bedoelde inmenging. Nu deze inbreuk op het recht<br />

29 EHRM 23 november 1993, nr. 14838/89 (A. v. Frankrijk).<br />

30 EHRM 8 april 2003, NJCM-Bulletin 2003, p. 653-658 (M.M. v. Nederland). Zie voor<br />

dezelfde zaak het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 1997, NJ 1997, 500.<br />

op privacy geen wettelijke basis heeft, is sprake van een schending<br />

van het eerste lid van art. 8 EVRM.<br />

Het EHRM lijkt aldus een strengere maatstaf dan de Hoge Raad<br />

aan te leggen waar het gaat om een toegestane sturing of bemoeienis<br />

door de politie en het <strong>OM</strong>. Waar de Hoge Raad nog wel enige sturing<br />

of bemoeienis (in de vorm van het geven van adviezen of het verlenen<br />

van (technische) ondersteuning) accepteert, spreekt het EHRM al van<br />

een onacceptabele inmenging die een inbreuk op art. 8 lid 1 EVRM met<br />

zich brengt.<br />

3.3 Mogelijk strafprocessueel gevolg<br />

In het geval de politie en/of het <strong>OM</strong> in die mate sturing hebben<br />

gegeven aan dan wel zich hebben bemoeid met het onrechtmatig<br />

handelen van de opsporende burger, dat de in het tweede lid van<br />

art. 8 EVRM bedoelde inmenging wordt aangenomen en daarmee<br />

de schending van art. 8 lid 1 EVRM is gegeven, lijkt de uitsluiting van<br />

het bewijs van het aldus verkregen materiaal het meest voorstelbare<br />

strafprocessuele gevolg. Een dergelijke situatie heeft zich, blijkens<br />

de gepubliceerde jurisprudentie, in Nederland nog niet voorgedaan.<br />

Handelt de opsporende burger civielrechtelijk dan wel strafrechtelijk<br />

onrechtmatig, zonder dat van de bedoelde bemoeienis of sturing sprake<br />

is, dan kan het aldus verkregen materiaal in beginsel in het strafproces<br />

worden gebruikt. 31 In beginsel, want de Hoge Raad heeft zich in een<br />

aantal arresten uitgelaten over het onder bepaalde omstandigheden aan<br />

de gebruikmaking van dergelijk door onrechtmatig handelen verkregen<br />

materiaal te verbinden strafprocessueel gevolg.<br />

Allereerst is hierbij het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 1999 van<br />

belang. 32 In casu handelt de afdeling kaartacceptatie van creditcard-<br />

31 Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 16 oktober 1990, NJ 1991, 175 en Hoge Raad 11 april 1995,<br />

NJ 1995, 537.<br />

32 Hoge Raad 1 juni 1999, NJB 1999, p. 1167. Zie in dit verband ook Y. Buruma,<br />

‘Particuliere opsporing’, AA 2000, p. 117-121.<br />

80 BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

81


maatschappij Visa onrechtmatig. Deze afdeling lokt uit tot het<br />

plegen van inbraak, hangt verborgen camera’s op en neemt telefoongesprekken<br />

op. De resultaten van dit onderzoek worden aan de politie<br />

overhandigd en vormen de start van het opsporingsonderzoek. De<br />

Hoge Raad overweegt dat onrechtmatige handelingen ter opsporing<br />

verricht door natuurlijke of civielrechtelijke rechtspersonen, waar<br />

politie en <strong>OM</strong> geen weet van hebben en waarmee zij geen bemoeienis<br />

hebben gehad, niet kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het <strong>OM</strong>.<br />

Onder omstandigheden kan dit echter wel tot bewijsuitsluiting leiden.<br />

De Hoge Raad bevestigt deze lijn in zijn arrest van 18 maart 2003. 33<br />

In casu maakt een door een werkgever ingeschakeld detectivebureau<br />

heimelijk camera-opnames van een werknemer die blikken verf verduistert.<br />

De Hoge Raad overweegt wederom dat in het geval opsporende<br />

burgers onrechtmatige onderzoekshandelingen hebben verricht,<br />

zonder dat de politie of het <strong>OM</strong> hiervan wetenschap of hiermee enige<br />

bemoeienis hebben gehad, van niet-ontvankelijkheid van het <strong>OM</strong> geen<br />

sprake kan zijn. Dit onrechtmatige handelen kan echter wel tot bewijsuitsluiting<br />

leiden als door de gebruikmaking van het aldus verkregen<br />

materiaal sprake is van een zodanige schending van beginselen van<br />

een behoorlijke procesorde of veronachtzaming van de rechten van de<br />

verdediging. 34 Overigens heeft zich in de gepubliceerde jurisprudentie<br />

nog geen situatie voorgedaan, waarin op dergelijke gronden tot bewijsuitsluiting<br />

over wordt gegaan.<br />

De gebruikmaking van materiaal verkregen door een onrechtmatig<br />

opsporende burger lijkt aldus hoogstens tot bewijsuitsluiting te kunnen<br />

33 Hoge Raad 18 maart 2003, NJ 2003, 527.<br />

34 In het standaardarrest over de toepassing van art. 359a Sv wordt overigens een andere<br />

formulering gebezigd. De Hoge Raad overweegt in dat arrest dat tot bewijsuitsluiting kan<br />

worden overgegaan indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvor-<br />

derlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Zie Hoge Raad<br />

30 maart 2004, NJ 2004, 376.<br />

leiden. Voor bewijsuitsluiting worden in de literatuur drie argumenten<br />

gebezigd. 35 Allereerst kan het dienen ter preventie van onrechtmatig<br />

optreden van opsporingsambtenaren. Ten tweede kan de rechter door<br />

middel van bewijsuitsluiting aan de burgers laten zien dat onrechtmatig<br />

overheidsoptreden niet ongestraft blijft, het zogenaamde demonstratieargument.<br />

Tot slot speelt het reparatieargument: zoveel mogelijk dient<br />

de oude toestand voor de onrechtmatige gedraging te worden hersteld.<br />

In het geval de politie en het <strong>OM</strong> sturing geven aan dan wel bemoeienis<br />

hebben met het onrechtmatig handelen van de opsporende burger,<br />

dan lijkt in het bijzonder het preventie- en demonstratieargument te<br />

spelen. Het onrechtmatige handelen wordt in een dergelijk geval immers<br />

toegerekend aan de politie en het <strong>OM</strong>.<br />

In het geval geen sprake is van dergelijke sturing dan wel bemoeienis,<br />

maar wel van een door een opsporende burger begane grove onrechtmatigheid,<br />

dan lijken de drie bestaande argumenten voor bewijsuitsluiting<br />

niet goed toepasbaar. Hoogstens kan aan het reparatieargument<br />

worden gedacht. Het is in dit verband dan ook de vraag hoe het door<br />

de rechter in een dergelijk geval overgaan tot bewijsuitsluiting valt<br />

te beargumenteren. Mijns inziens dient hiertoe aan de formulering<br />

van een vierde argument voor bewijsuitsluiting te worden gedacht.<br />

Een argument met de strekking dat het niet hoort dat de overheid<br />

(lees: de politie en het <strong>OM</strong>) de vruchten plukken dan wel profiteren<br />

van grove door burgers begane onrechtmatigheden, kort gezegd het<br />

profijtargument. Naast het feit dat dergelijk gebruik moreel gezien niet<br />

deugt, herbergt dit argument ook een strafprocessueel punt in zich. De<br />

politie en het <strong>OM</strong> dienen zich immers aan strafvorderlijke voorschriften<br />

35 Zie M.C.D. Embregts, Uitsluitsel over bewijsuitsluiting, Deventer: Kluwer 2003, p. 104-<br />

107 en F.W. Bleichrodt, ‘Onrechtmatig verkregen bewijs afkomstig van derden’, in: M.S.<br />

Groenhuijsen en J.B.H.M. Simmelink (red.), Glijdende Schalen (De Hullu-bundel), Nijmegen:<br />

Wolf 2003, p. 39-50.<br />

82 BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

83


te houden, onder meer bij de toepassing van (bijzondere) opsporingsbevoegdheden.<br />

De onrechtmatig opsporende burger houdt zich<br />

geenszins aan dergelijke voorschriften. Op het moment dat de politie en<br />

het <strong>OM</strong> toch gebruik maken van op dergelijke wijze verkregen materiaal<br />

wordt de facto ook door hen afbreuk gedaan aan deze strafvorderlijke<br />

voorschriften. Als het ware kan gezegd worden dat zij zich hier dan<br />

indirect ook niet aan houden. In ieder geval lijken zij op die wijze de<br />

begane onrechtmatigheid te gedogen. Anders gezegd schuilt in het<br />

gebruikmaken en het aldus strafprocessueel profiteren van dergelijk<br />

materiaal de door de politie en het <strong>OM</strong> begane onrechtmatigheid. Deze<br />

onrechtmatigheid rechtvaardigt het door de rechter uitsluiten van het<br />

bewijs van bedoeld materiaal.<br />

Wat betreft de bewijsuitsluiting op grond van de veronachtzaming van<br />

de rechten van de verdediging, merk ik op dat hier minder snel sprake<br />

van zal zijn in het geval de verdediging in staat is gesteld het door de<br />

onrechtmatig opsporende burger verkregen materiaal te toetsen op<br />

betrouwbaarheid en in de gelegenheid is geweest hieromtrent getuigen<br />

te horen. Het arrest van het EHRM in de zaak Schenk is hier een<br />

voorbeeld van. 36 In casu benadert Schenk een man met het verzoek<br />

zijn vrouw te doden. De man benadert vervolgens Schenk’s vrouw en<br />

samen stappen zij naar de onderzoeksrechter. De man overhandigt<br />

dan een op een bandje opgenomen telefoongesprek waarin Schenk<br />

het bewuste verzoek doet. Onduidelijk blijft of het telefoongesprek op<br />

instigatie van de Zwitserse politie is opgenomen. Het opgenomen telefoongesprek<br />

wordt door de rechter tot het bewijs gebezigd. Het EHRM<br />

overweegt dat dit geen schending van art. 6 EVRM oplevert, nu de<br />

verdediging de authenticiteit van het bewijs heeft kunnen aanvechten en<br />

in staat is gesteld de maker van de opname en de politiechef te horen.<br />

36 EHRM 12 juli 1988, NJ 1988, 851 (Schenk v. Zwitserland). Zie in verband met de<br />

toetsing van de betrouwbaarheid van het door een opsporende burger verkregen materiaal<br />

Hof Den Bosch 5 juni <strong>2008</strong>, LJN BD3318.<br />

Van belang is in de ogen van het EHRM voorts dat het opgenomen<br />

telefoongesprek niet het enige bewijsmiddel is.<br />

4. Internationaal perspectief: burgeropsporing<br />

in België en Amerika<br />

Het fenomeen dat burgers zelf (onrechtmatige) opsporingshandelingen<br />

verrichten ter verkrijging van strafrechtelijk belastend materiaal, is ook<br />

in andere landen zichtbaar. In Frankrijk bijvoorbeeld hebben burgers zelf<br />

het recht om op basis van door eigen opsporingsonderzoek verkregen<br />

materiaal een strafzaak voor de rechter te brengen. In die context heeft<br />

burgeropsporing een andere betekenis. In het navolgende worden<br />

kort enkele relevante punten aangestipt wat betreft de gebruikmaking<br />

van door burgeropsporing verkregen materiaal in Amerika en België.<br />

De keuze is allereerst op Amerika gevallen nu dit land van oudsher<br />

het land of the free is, waardoor mogelijk anders wordt gedacht<br />

over het gebruikmaken van dergelijk materiaal. Ten tweede is voor<br />

België gekozen, aangezien daar enige jaren geleden een gewijzigde<br />

Detectivewet in werking is getreden die mogelijk relevante jurisprudentie<br />

heeft opgeleverd voor het onderhavige onderzoek. 37<br />

4.1 Amerika<br />

Allereerst is het goed om op te merken dat de Amerikaanse politie<br />

onder meer gebonden is aan het Fourth Amendment. Het Fourth<br />

Amendment beschermt de burger tegen onredelijke searches en<br />

seizures. Begaat de politie gedurende haar werk een onrechtmatigheid,<br />

dan wordt het door die onrechtmatigheid verkregen materiaal<br />

uitgesloten van het bewijs, de zogenaamde exclusionary rule. Of een<br />

37 Zie in dit verband J.D.L. Nuis e.a., Particulier speurwerk verplicht, Den Haag:<br />

Sdu Uitgevers 2004.<br />

84 BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

85


opsporende burger ook gebonden is aan het Fourth Amendment en<br />

of het door hem onrechtmatig verkregen materiaal van het bewijs kan<br />

worden uitgesloten, wordt in het navolgende besproken. Hierbij verdient<br />

het wel opmerking dat de problematiek rondom (onrechtmatige)<br />

burgeropsporing zich in Amerika in het bijzonder afspeelt op het gebied<br />

van de bedrijfsmatige particuliere opsporing. 38 Ook wel aangeduid met<br />

de term private policing. 39<br />

In de door het Supreme Court gewezen uitspraken zien we, gelijkend<br />

aan de Nederlandse jurisprudentie, als bepalend criterium terugkomen<br />

of overheidsfunctionarissen bemoeienis hadden met het onrechtmatig<br />

handelen van de opsporende burger. Ik wijs hier bijvoorbeeld op de<br />

uitspraak van het Supreme Court in de zaak Burdeau v. McDowell. 40<br />

De casus die hieraan ten grondslag ligt, is de volgende. Een werknemer<br />

wordt door zijn werkgever verdacht van fraude. Zijn kantoor<br />

wordt vervolgens doorzocht door iemand van het bewuste bedrijf en<br />

een ingehuurde privé-detective. Tijdens de doorzoeking wordt voor<br />

de werknemer strafrechtelijk belastend materiaal aangetroffen. De<br />

werknemer roept vervolgens ten overstaan van de rechter het Fourth<br />

Amendment in. Ten eerste om het belastende materiaal terug te krijgen<br />

en ten tweede om te voorkomen dat het materiaal als bewijs wordt<br />

toegelaten in het geding. Het Supreme Court oordeelt echter dat het<br />

Fourth Amendment in deze zaak geen rol speelt, nu ‘no official of the<br />

federal government had anything to do with the wrongful seizure’.<br />

Het Fourth Amendment beoogt in de zienswijze van het Supreme Court<br />

alleen overheidshandelen te beperken. Deze uitspraak is in latere juris-<br />

38 Zie in dit verband E.E. Joh, ‘The paradox of private policing’, Journal of Criminal Law<br />

and Criminology 2004, p. 49-131.<br />

39 Onder private policing wordt door Joh het volgende verstaan: lawful forms of organized<br />

for-profit personnel services whose primary objectives include the control of crime, the<br />

protection of property and life, and the maintenance of order.<br />

40 Burdeau v. McDowell, 256 U.S. 465 (1921).<br />

prudentie meerdere malen bevestigd. 41 Voorts overweegt het Supreme<br />

Court dat het belastende materiaal gewoon kan worden gebruikt in het<br />

geding en dat hieraan niet af doet dat de handelingen van de privédetective<br />

als onrechtmatig zijn te bestempelen.<br />

Zoals gezegd speelt, wat betreft het door onrechtmatig handelen van<br />

de politie verkregen materiaal, de exclusionary rule. De exclusionary rule<br />

beperkt zich echter wel tot onrechtmatige handelingen van de politie<br />

en niet die van de onrechtmatig opsporende burger. 42 Joh waarschuwt<br />

ervoor dat het op deze stringente wijze toepassen van de exclusionary<br />

rule kan leiden tot een herleving van de zogenaamde silver platter<br />

doctrine. 43 Aldus ontstaat in de zienswijze van Joh de ongewenste situatie<br />

dat een opsporende burger op onrechtmatige wijze bewijsmateriaal<br />

vergaart en dit bewijsmateriaal vervolgens, wegens de beperkte toepassing<br />

van de exclusionary rule, gewoon voor het bewijs kan worden<br />

gebruikt. Een omstandigheid die zich, zoals eerder geschetst, ook in<br />

Nederland kan voordoen en die pleit voor het formuleren van een vierde<br />

argument voor bewijsuitsluiting: het voorgestane profijtargument.<br />

41 Zie bijvoorbeeld United States v. Janis, 428 U.S. 433, 455 n.31 (1976).<br />

42 Zie in dit verband E.E. Joh, ‘The paradox of private policing’, Journal of Criminal Law<br />

and Criminology 2004, p. 49-131.<br />

43 De silver platter doctrine is in het begin van de 20ste eeuw in de Amerikaanse juris-<br />

prudentie ontstaan. Het komt er in de kern op neer dat destijds de exclusionary rule wel<br />

toepasbaar was voor materiaal verkregen door onrechtmatig handelende federale politie,<br />

maar niet voor onrechtmatig door de lokale politie verkregen materiaal. De federale politie<br />

kon aldus profiteren van door de lokale politie begane onrechtmatigheden. Zie in dit verband<br />

Weeks v. United States, 232 U.S. 383 (1914). In latere jurisprudentie is het op dergelijk<br />

wijze profiteren van onrechtmatigheden overigens aan banden gelegd. Zie hiervoor Elkins v.<br />

United States, 364 U.S. 206 (1960).<br />

86 BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

87


4.2 België<br />

In België is in de jurisprudentie eveneens een aan het Amerikaanse<br />

recht gelijke exclusionary rule geformuleerd. Begaat de politie tijdens<br />

een lopend onderzoek een onrechtmatigheid dan wordt alleen het aldus<br />

verkregen materiaal van het bewijs uitgesloten. Het Hof van Cassatie<br />

heeft in een arrest uit 2003 de gevallen waarin de rechter na een<br />

begane onrechtmatigheid tot bewijsuitsluiting over moet gaan echter<br />

beperkt. 44 Dit dient slechts te geschieden in het geval de naleving van<br />

bepaalde vormvoorschriften op straffe van nietigheid is voorgeschreven,<br />

de begane onrechtmatigheid de betrouwbaarheid van het bewijs heeft<br />

aangetast of wanneer het gebruik van het bewijs in strijd is met het<br />

recht op een eerlijk proces. Is het strafrechtelijk onderzoek echter<br />

gestart uit een onrechtmatige daad, dan wordt het hele onderzoek<br />

nietig verklaard. 45 Dit omvat ook het bewijsmateriaal dat naderhand op<br />

rechtmatige wijze is vergaard. Is het bewijsmateriaal echter door een<br />

onrechtmatig opsporende burger verkregen, dan dient dit niet steeds<br />

te worden uitgesloten van het bewijs.<br />

Het Hof van Cassatie oordeelt in 1994 bijvoorbeeld als volgt. 46<br />

Een nachtwaker schrijft, in strijd met zijn arbeidsovereenkomst, de<br />

‘zwarte’ boekhouding van zijn werkgever over en overhandigt dit<br />

vervolgens aan de politie. Het bewuste materiaal vormt de start van<br />

het strafrechtelijk onderzoek en wordt later ook voor het bewijs<br />

gebruikt. Het hof overweegt allereerst dat de rechter een misdrijf niet<br />

bewezen mag verklaren, als het bewijs is verkregen door een door de<br />

politie of de aangever van het misdrijf gepleegd strafbaar feit of andere<br />

onrechtmatigheid. Wat betreft de bewuste handeling van de nachtwaker<br />

overweegt het hof evenwel dat dit geen misdrijf of andere onrecht-<br />

44 Hof van Cassatie 14 oktober 2003, rolnr. P030762N.<br />

45 Zie in dit verband C. van den Wijngaert, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal<br />

strafrecht, Antwerpen – Apeldoorn: Maklu 2003.<br />

46 Hof van Cassatie 4 januari 1994, R.Cass., 1994, 75.<br />

matigheid oplevert, zodat geen sprake is van onrechtmatig verkregen<br />

bewijs. De overgeschreven ‘zwarte’ boekhouding mag derhalve tot het<br />

bewijs worden gebezigd. In een arrest uit 2001 overweegt het Hof van<br />

Cassatie in aanvulling hierop dat de rechter echter niet tot bewijsuitsluiting<br />

hoeft over te gaan in het geval een derde, door wiens tussenkomst<br />

het materiaal bij de politie terecht is gekomen, zelf niets te maken heeft<br />

met enige onrechtmatige daad. 47<br />

Traest meent dat uit de genoemde arresten van het Hof van Cassatie<br />

volgt dat de absolute bewijsuitsluitingsregel aldus wordt getemperd<br />

door de dubbele en cumulatieve voorwaarde dat de politie zelf geen<br />

enkele onrechtmatigheid heeft begaan en dat geen verband mag<br />

bestaan tussen de door de derde gepleegde onrechtmatigheid en de<br />

overhandiging van het bewijsmateriaal aan de politie. 48 Hij acht het<br />

bezwaarlijk dat door deze jurisprudentie de bewijsuitsluitingsregel wordt<br />

verengd tot een louter disciplinaire maatregel ten aanzien van de politie<br />

en dat onrechtmatigheden of anderszins onwettige daden gepleegd<br />

door opsporende burgers worden genegeerd. Dit terwijl de ratio van de<br />

bewijsuitsluitingsregel in zijn optiek veel ruimer is: de regel beoogt een<br />

behoorlijk niveau van rechtspleging te garanderen voor eenieder die<br />

strafrechtelijk wordt vervolgd. Een zienswijze die wederom pleit voor het<br />

formuleren van de eerdergenoemde vierde grond voor bewijsuitsluiting.<br />

47 Hof van Cassatie 14 februari 2001, rolnr. P001350Fv.<br />

48 P. Traest, ‘De rol van de particulier in het bewijsrecht in strafzaken. Naar een relativering<br />

van de uitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijs’, in: Jean du Jardin, Yves Poullet en<br />

Hendrik Vuye (red.), Liber Amicorum Jean du Jardin, Deurne: Kluwer 2001, p. 61-78.<br />

88 BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

89


5. Conclusie en aanbevelingen<br />

Burgers verrichten op vele manieren en met uiteenlopende motieven<br />

opsporingshandelingen. De enige overeenkomst lijkt te zijn dat het<br />

merendeels opsporingshandelingen betreft die, wanneer de politie ze<br />

verricht, hebben te gelden als de toepassing van wettelijk genormeerde<br />

(bijzondere) opsporingsbevoegdheden. De politie en het <strong>OM</strong> dienen bij<br />

de toepassing van dergelijke bevoegdheden onder meer de beginselen<br />

van proportionaliteit en subsidiariteit, de onschuldpresumptie en de art.<br />

6 en 8 EVRM in ogenschouw te nemen. De opsporende burger echter<br />

is niet aan het voorgaande gebonden en kan in beginsel dan ook vrijelijk<br />

allerlei vergaande opsporingshandelingen verrichten. In beginsel, want<br />

hij kan zowel civielrechtelijk als strafrechtelijk worden beperkt in zijn<br />

handelen. Al dient in dit verband te worden opgemerkt dat dergelijke<br />

beperkingen in de meeste gevallen pas effect sorteren als de handelingen<br />

reeds zijn verricht.<br />

Civielrechtelijk kan de opsporende burger in zijn handelen worden<br />

beperkt in het geval de persoon ten laste van wie de opsporingshandelingen<br />

zijn verricht hem voor de civiele rechter daagt wegens<br />

het plegen van de in art. 6:162 BW beschreven onrechtmatige daad.<br />

Deze actie uit onrechtmatige daad zal in de meeste gevallen gebaseerd<br />

zijn op een door de opsporende burger gemaakte inbreuk op<br />

het door art. 8 EVRM beschermde recht op privacy. De onrechtmatigheid<br />

kan echter aan de verrichte opsporingshandeling ontvallen door<br />

de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. Hiervan zal eerder<br />

sprake zijn indien de opsporende burger handelt ter verdediging van<br />

de eigen (rechtmatige) belangen. Wellicht zal een dergelijke rechtvaardigingsgrond<br />

ook opgaan, indien het door de opsporende burger aan<br />

de politie en het <strong>OM</strong> overgedragen materiaal van (essentieel) belang<br />

blijkt voor een nadien ingestelde strafrechtelijke vervolging. Maakt de<br />

opsporende burger het door hem verkregen materiaal echter op een<br />

voor de onderzochte persoon bezwarende wijze openbaar, dan schuilt<br />

in het openbaar maken de civielrechtelijke onrechtmatigheid en lijkt<br />

een beroep op een rechtvaardigingsgrond niet kansrijk.<br />

De opsporende burger kan ook strafrechtelijk worden vervolgd voor<br />

de door hem verrichte opsporingshandelingen. In de gepubliceerde<br />

jurisprudentie zijn echter slechts sporadisch veroordelingen voor door<br />

opsporende burgers gepleegde strafbare feiten zichtbaar. Dit terwijl<br />

het Wetboek van Strafrecht een groot aantal toepasbare strafbepalingen<br />

kent. Ik noem hier in het bijzonder de privacybeschermende bepalingen<br />

van art. 139a t/m 139g Sr en art. 441b Sr.<br />

Het feit dat dergelijke veroordelingen schaars zijn, kan ten eerste<br />

worden veroorzaakt doordat het <strong>OM</strong> een strafrechtelijke vervolging<br />

in een dergelijk geval onwenselijk acht: een actievere rol van de burger<br />

in onder meer de criminaliteitsbestrijding wordt immers in beginsel juist<br />

toegejuicht en gestimuleerd. Het feit dat de delictsomschrijvingen het<br />

mogelijk strafwaardige gedrag al aanzienlijk beperken, kan een tweede<br />

oorzaak zijn. Een derde oorzaak kan gelegen zijn in het feit dat het bij<br />

de genoemde strafbare feiten vaak om een tussen twee rechten te<br />

maken belangenafweging gaat: het belang van privacybescherming<br />

enerzijds en anderzijds bijvoorbeeld het recht op vrije nieuwsgaring.<br />

Mogelijk pakt de te maken belangenafweging al bij de door het <strong>OM</strong><br />

te maken opportuniteitsafweging ten nadele van de privacybescherming<br />

uit en wordt niet eens een strafrechtelijke vervolging geëntameerd.<br />

Wil het <strong>OM</strong> paal en perk stellen aan bepaalde verregaande vormen van<br />

burgeropsporing, dan behoeven evenwel geen nieuwe strafbepalingen<br />

te worden geschapen of wetswijzigingen te worden doorgevoerd. Het<br />

Wetboek van Strafrecht biedt voldoende mogelijkheden. Volstaan kan<br />

worden met een actiever opsporings- en vervolgingsbeleid van het<br />

<strong>OM</strong>. Voordeel van een dergelijk beleid kan zijn dat de burgeropsporing<br />

wordt teruggedrongen en de privacy van de door de opsporende<br />

burger onderzochte persoon beter wordt beschermd. Tegelijkertijd kan<br />

dit als nadeel met zich brengen dat burgers terughoudender worden<br />

in hun bijdrage aan de criminaliteitsbestrijding. Dit laatste kan overigens<br />

90 BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

91


worden voorkomen door niet reeds bij lichte schendingen van bijvoorbeeld<br />

art. 8 EVRM strafrechtelijk in te grijpen, maar dergelijk ingrijpen<br />

te beperken tot die situaties waarin op een grove wijze inbreuk is<br />

gemaakt op de privacy.<br />

De opsporende burger kan het door hem verkregen materiaal<br />

vervolgens overdragen aan de politie en het <strong>OM</strong>. Deze informatie kan<br />

zeer waardevol zijn. Het kan immers dienen als startinformatie voor<br />

een strafrechtelijk onderzoek en daarnaast eveneens worden gebruikt<br />

in de bewijsvoering. De vraag dringt zich in dit verband echter wel<br />

op of dergelijk materiaal ook door de politie en het <strong>OM</strong> mag worden<br />

gebruikt indien de opsporende burger civielrechtelijk dan wel strafrechtelijk<br />

onrechtmatig heeft gehandeld ter verkrijging van het bewuste<br />

materiaal. Het onrechtmatige handelen schuilt in de meeste gevallen<br />

in een schending van art. 8 EVRM. In het geval de politie en/of het <strong>OM</strong><br />

sturing hebben gegeven aan dan wel zich hebben bemoeid met de<br />

privacyschendende handelingen van de opsporende burger, kunnen<br />

deze handelingen worden toegerekend aan de politie en het <strong>OM</strong>, is<br />

aldus sprake van de in het tweede lid van art. 8 EVRM genoemde<br />

ontoelaatbare inmenging en kan een schending van art. 8 lid 1 EVRM<br />

worden aangenomen. De lijn van de Hoge Raad lijkt te zijn dat de politie<br />

en het <strong>OM</strong> de opsporende burger wel enigszins mogen adviseren en<br />

(technische) ondersteuning mogen bieden om nog niet te hoeven<br />

spreken van een inmenging als bedoeld in het tweede lid van art. 8<br />

EVRM. Een geval waarin de bedoelde inmenging werd aangenomen<br />

heeft zich overigens in de Nederlandse jurisprudentie tot op heden niet<br />

voorgedaan. Het EHRM legt evenwel een strengere maatstaf aan en<br />

heeft dan ook al meermalen geoordeeld dat de bedoelde inmenging<br />

er wel was. Waar de Hoge Raad nog wel enige sturing of bemoeienis<br />

accepteert, spreekt het EHRM al van een ontoelaatbare inmenging die<br />

een inbreuk op het eerste lid van art. 8 EVRM met zich brengt.<br />

Mocht de Hoge Raad, in het licht van de strengere lijn van het EHRM,<br />

in een toekomstig geval wel aannemen dat de politie en/of het <strong>OM</strong> te<br />

veel sturing hebben gegeven aan dan wel zich teveel hebben bemoeid<br />

met het onrechtmatig handelen van de opsporende burger, dan lijkt de<br />

uitsluiting van het bewijs van het aldus verkregen materiaal het meest<br />

voorstelbare door art. 359a Sv mogelijk gemaakte strafprocessuele<br />

gevolg. Handelt de opsporende burger civielrechtelijk dan wel strafrechtelijk<br />

onrechtmatig, zonder dat van de bedoelde bemoeienis of<br />

sturing sprake is, dan kan het aldus verkregen materiaal in beginsel in<br />

het strafproces worden gebruikt. In het geval de opsporende burger zijn<br />

materiaal evenwel verkrijgt op een grove onrechtmatige wijze dan kan<br />

dit tot bewijsuitsluiting leiden, indien aldus sprake is van een zodanige<br />

schending van beginselen van een behoorlijke procesorde of veronachtzaming<br />

van de rechten van de verdediging. In de gepubliceerde<br />

jurisprudentie heeft zich nog geen situatie voorgedaan die in dit verband<br />

noopte tot bewijsuitsluiting. Een dergelijke grove onrechtmatigheid kan<br />

mijns inziens niet worden aangenomen indien de opsporende burger<br />

puur en alleen civielrechtelijk onrechtmatig handelt. In dit verband dient<br />

eerder te worden gedacht aan de situatie dat een opsporende burger<br />

een bekennende verklaring van een mogelijke verdachte verkrijgt door<br />

deze te mishandelen.<br />

Los van het bovenstaande pleit ik ervoor dat de politie en het <strong>OM</strong><br />

zich wat terughoudender opstellen wat betreft de gebruikmaking<br />

van materiaal verkregen door een onrechtmatig opsporende burger.<br />

Gezegd kan immers worden dat het onder meer vanuit het eerder<br />

geschetste strafprocessuele perspectief niet hoort dat de politie en<br />

het <strong>OM</strong> de vruchten plukken dan wel profiteren van dergelijk onrechtmatig<br />

handelen. In dit verband dient er wel een differentiatie worden<br />

aangebracht in onrechtmatigheden waarvan de politie en het <strong>OM</strong> niet<br />

mogen profiteren. Betreft het een zuivere civielrechtelijke onrechtmatigheid,<br />

dan mag dergelijk materiaal gewoon worden gebruikt. Handelt de<br />

opsporende burger strafrechtelijk onrechtmatig, dan zou ten eerste dat<br />

materiaal niet mogen worden gebruikt dat met een grove inbreuk op het<br />

recht op privacy en op een haast professionele wijze is vergaard. Ten<br />

tweede dient het materiaal terzijde te worden gelegd dat verkregen is<br />

door het schenden van de lichamelijke integriteit of het dreigen hiermee.<br />

92 BURGEROPSPORING | Mr. S. Brinkhoff<br />

93


Ik besef terdege dat ook dergelijk materiaal voor de opsporing en<br />

vervolging van strafbare feiten zeer waardevol kan zijn, maar aan de<br />

andere kant kan het gebruik ervan het niveau van de strafrechtspleging<br />

in zijn geheel wel omlaag halen. Op die wijze wordt immers belastend<br />

materiaal het strafgeding ingebracht, zonder dat bij de verkrijging<br />

daarvan belangrijke strafvorderlijke beginselen, zoals de onschuldpresumtie,<br />

in ogenschouw zijn genomen. Ook voor de rechter schuilt<br />

in deze een taak. Hij zou eerder tot bewijsuitsluiting over moeten gaan<br />

indien het <strong>OM</strong> toch besluit dergelijk materiaal in de bewijsvoering te<br />

betrekken. Zoals eerder vermeld, pleiten Joh en Traest hier ook voor.<br />

Hiertoe kan aan een nieuw te formuleren argument voor bewijsuitsluiting<br />

worden gedacht. Een argument met de strekking dat de politie<br />

en het <strong>OM</strong> niet mogen profiteren van bepaalde door burgers begane<br />

onrechtmatigheden, kort gezegd het profijtargument.<br />

Concluderend verdient het aanbeveling dat het <strong>OM</strong> in dit verband<br />

een instructie voor politie en officier van justitie concipieert. De inhoud<br />

van deze instructie zal tweeledig moeten zijn. Ten eerste dient de<br />

instructie een handvat te bieden wat betreft de gevallen waarin een<br />

strafrechtelijke vervolging van een onrechtmatig opsporende burger<br />

in de rede ligt. De instructie dient voorts de gevallen te beperken waarin<br />

de politie en het <strong>OM</strong> gebruik mogen maken van door een onrechtmatige<br />

opsporende burger verkregen materiaal. Op deze wijze kan<br />

op een verantwoorde manier om worden gegaan met het fenomeen<br />

burgeropsporing.<br />

94


Mr. Harm Brouwer 1<br />

DE BETROKKEN BURGER<br />

Een ambitieus jongmens<br />

De latere Amerikaanse president Lyndon Johnson is politiek klein<br />

begonnen. Na een korte carrière als persoonlijk medewerker in het<br />

<strong>Congres</strong> en als ambtenaar, kwam hij op zijn negenentwintigste in<br />

het Huis van Afgevaardigden, als de jongste van de 21 afgevaardigden<br />

uit Texas. 2 In het Huis had de ambitieuze Johnson een opvallende<br />

gewoonte. Hij kwam heel vroeg op zijn werk. Nu schijnt dat in de<br />

politieke wereld wel eens vaker te zijn voorgekomen.<br />

Maar hier was het bijzondere dat Johnson voor zevenen in het Capitool<br />

rondscharrelde om de post van zijn collega’s te kunnen onderscheppen.<br />

Hij was met name geïnteresseerd in brieven van Texaanse burgers.<br />

Die drukte hij achterover en beantwoordde ze zelf. Zo maakte hij goede<br />

sier bij kiezers uit heel Texas. Dat is handig als je politieke ambities<br />

verder reiken dan je eigen kiesdistrict. Maar Johnson vond het vooral<br />

ook belangrijk te weten met welke problemen burgers zoal worstelden.<br />

Johnson hechtte dus veel waarde aan de communicatie met burgers.<br />

Misschien spreekt dat vanzelf, hij was immers een gekozen politicus.<br />

Die griezelige burgers<br />

Er zijn overheidsdienaren bij wie die belangstelling voor wat de burger<br />

vindt en doet, duidelijk minder sterk ontwikkeld is dan bij de jonge<br />

1 Harm Brouwer is voorzitter van het College van procureurs-generaal. Deze tekst is een<br />

bewerking van zijn mondelinge bijdrage aan het <strong>OM</strong>-<strong>Congres</strong> ‘De Burger als Opspoorder’<br />

op 21 november <strong>2008</strong>.<br />

2 Zie over de jaren van Lyndon B. Johnson als lid van het Huis van Afgevaardigden:<br />

Robert A. Caro, Means of Ascent (The Years of Lyndon Johnson, Volume 2)<br />

New York: Vintage Books, 1991.<br />

DE BETROKKEN BURGER | Mr. Harm Brouwer<br />

97


Johnson. Het woord zegt het al, ‘overheidsdienaar’ in plaats van<br />

‘dienaar van de publieke zaak’. Voor dergelijke ambtenaren – het is<br />

een uitstervend ras, maar ze worden nog steeds waargenomen in de<br />

meer ondoorgrondelijke delen van het bureaucratisch oerwoud 3 – voor<br />

dergelijke ambtenaren is een brief van een burger geen kans, maar een<br />

bron van ergernis. Die verrekte burgers toch! Ze zetten geen kenmerk<br />

boven hun brief; ze schromen niet om drie onderwerpen tegelijk aan<br />

te snijden; ze sturen hun brief naar de verkeerde en komen dan ook nog<br />

eens met vragen die niet te beantwoorden zijn of met oplossingen die<br />

niet in het beleidsplan passen. Wat denken ze wel!<br />

Ik overdrijf natuurlijk, maar ik zie veel van dergelijke reflexen terug<br />

wanneer het gaat om het thema van vandaag, om burgerparticipatie<br />

en burgeropsporing. De gedachte is dan: in onze rechtsstaat<br />

is het strafrecht bewust uit de handen van de burgers gehouden en<br />

in handen gelegd van magistraten en aan strikte regels gebonden<br />

opsporingsambtenaren. Dit alles om eigenrichting tegen te gaan en<br />

om evenwichtigheid en onpartijdigheid te bevorderen. Vanuit die optiek<br />

zou het griezelig of – nog erger! – ongrondwettelijk te zijn burgers<br />

bij de strafrechtspleging te betrekken.<br />

Een vervolg op de Gonsalves-lezing<br />

Dat is niet míjn grondhouding. Ruim een half jaar geleden hield<br />

ik – ook hier in Den Haag – de Gonsalves-lezing. 4 Ik stelde toen<br />

voorop dat ik burgerparticipatie op zich een uitstekende zaak vond.<br />

3 Zie in dit verband het rapport van de Nationale Ombudsman Behandeling burgerbrieven<br />

kan behoorlijker: Onderzoek uit eigen beweging naar de behandeling van burgerbrieven<br />

in 2007 door de ministeries, <strong>2008</strong>.<br />

4 Gehouden op 15 februari <strong>2008</strong>. De lezing, met de titel ‘Burgerparticipatie en<br />

Burgeropsporing’ is uitgegeven door de Stichting Eén en Ander (www.een-en-ander.nl)<br />

en is digitaal beschikbaar op de website www.gonsalvesprijs.nl.<br />

Burgerparticipatie bij de opsporing is ook heel gewoon. En is dat al<br />

sinds mensenheugenis. De opsporing van strafbare feiten kan immers<br />

niet zonder de medewerking van burgers. Deze vorm van burgerparticipatie<br />

definieerde ik als het meekijken en het meedenken met<br />

de politie en het <strong>OM</strong>. Ik vond dat nog niet het volledige potentieel<br />

aan meekijkers en meedenkers werd benut en was in die zin een<br />

voorstander van méér burgerparticipatie.<br />

Daarbij maakte ik wel een forse kanttekening bij die vormen van<br />

burgerparticipatie die verder gaan dan meekijken en meedoen:<br />

activiteiten die, wanneer de politie ze zou ondernemen, als toepassing<br />

van een opsporingsbevoegdheid gelden, de burgeropsporing dus.<br />

Ik waarschuwde toen dat er een cultuur van burgeropsporing<br />

kon ontstaan: “een cultuur waarin allerlei lieden zichzelf tot hulpsheriff<br />

uitroepen en onder het mom van de strijd tegen de misdaad<br />

dingen gaan doen die niet mogen.” In die zin heiligt het doel al snel<br />

de middelen.<br />

Ik rekende het tot de verantwoordelijkheid van het <strong>OM</strong> als hoeder van<br />

de rechtsstaat erop toe te zien dat het goede, meer burgerparticipatie,<br />

niet omslaat in het foute, namelijk meer onrechtmatige burgeropsporing.<br />

Daarom werd aangekondigd dat het Wetenschappelijk Bureau van<br />

het <strong>OM</strong> aan het werk ging om een aantal vragen te onderzoeken,<br />

die de opkomst van de burgerparticipatie en in het bijzonder de<br />

burgeropsporing oproept. Het WB<strong>OM</strong> heeft op zijn beurt een aantal<br />

wetenschappers aan het werk gezet. Ook delegeren is blijkbaar een<br />

wetenschappelijke discipline.<br />

Van Aruba naar Thailand<br />

Voor wat betreft de bijdragen van de beide hoogleraren Boutellier en<br />

Buruma: het verzoek aan hen was om het <strong>OM</strong> op essay-achtige wijze<br />

impulsen te geven voor ons debat over hoe wij om moeten gaan met<br />

de opkomst van de burgerparticipatie. Wat mij betreft, zijn zij daarin<br />

geslaagd. De essays en de voordrachten prikkelen, en wel in positieve<br />

98 DE BETROKKEN BURGER | Mr. Harm Brouwer<br />

99


zin. Straks zal ik met u delen welke voorlopige gedachten hun visies<br />

afzonderlijk in mij los hebben gemaakt. Maar eerst graag nog een paar<br />

algemene opmerkingen naar aanleiding van het door de twee sprekers<br />

geschetste beeld.<br />

Ten tijde van de Gonsalves-lezing, was ons land nog in de ban van<br />

de uitzending van Peter R. de Vries met de heimelijk gefilmde voorbankgesprekken<br />

over de verdwijning van Natalee Holloway op Aruba. 5<br />

U voelt hem al aankomen, de wereld is sindsdien niet erg veranderd,<br />

al heeft de crime scene zich verplaatst van Aruba naar Thailand. 6 Eerlijk<br />

gezegd begint dat een beetje afgezaagd te worden. Ik hoop dat de<br />

rechtsorde langzamerhand weer wat meer gaat omvatten dan alleen<br />

de handel en wandel van meneer Joran van der Sloot.<br />

Wat daar ook van zij, dergelijke televisie is een erg in het oog<br />

springende vorm van burgerparticipatie, namelijk de toepassing van<br />

bijzondere journalistieke opsporingsmethoden. Maar ook overigens kan<br />

men vaststellen dat de trend in de richting van meer burgerparticipatie<br />

en meer burgeropsporing zich heeft voortgezet. Het wordt nog steeds<br />

gewoner filmpjes van strafbare feiten op Youtube te plaatsen; steeds<br />

meer publieke intellectuelen gaan, al dan niet zelfbenoemd en al<br />

dan niet op verstandige wijze, op eigen onderzoek uit in afgedane<br />

of nooit opgehelderde strafzaken, Burgernet is verder uitgerold 7 , en<br />

de enorme activiteit rond bijvoorbeeld de moord op Marlies van der<br />

Kouwe op Bonaire en de nieuwe aanhouding in de Puttense moordzaak<br />

toont hoe graag de media tegenwoordig zelf de doopceel van een<br />

verdachte lichten.<br />

5 Uitzending ‘Peter R. de Vries, Misdaadverslaggever’, 3 februari <strong>2008</strong>.<br />

6 Uitzending ‘Peter R. de Vries, Misdaadverslaggever’, 9 november <strong>2008</strong>.<br />

7 Zie bijvoorbeeld het persbericht d.d.1 oktober <strong>2008</strong>, ‘Burgernet geeft politie ‘extra<br />

oren en ogen’: Vernieuwd Burgernetsysteem in negen pilotgemeenten beproefd’,<br />

op www.burgernet.nl.<br />

Wisselwerking<br />

Dat deze trend naar nog meer burgerparticipatie en burgeropsporing<br />

– ik vat de twee maar even samen onder de noemer ‘burgerbetrokkenheid’<br />

– de laatste maanden niet tot stilstand is gekomen,<br />

wekt geen verbazing wanneer men de bijdragen van Boutellier en<br />

Buruma bestudeert.<br />

Buruma verwoordt welke gevolgen de dramademocratie voor het<br />

strafrecht heeft. Er is een controledemocratie ontstaan waaraan de<br />

burger niet meer eens in de zoveel jaar als kiezer deelneemt, maar<br />

permanent als een jurylid dat het handelen van de overheid beoordeelt.<br />

Daarbij maakt de technologie het voor burgers niet alleen makkelijker<br />

om zelf onderzoek te doen (het ‘Google-effect’), maar door diezelfde<br />

technologie kunnen de burgeropspoorders hun bevindingen ook<br />

nog eens heel eenvoudig wereldkundig maken. De burger is zelf<br />

medium geworden.<br />

Bovendien betrekt de overheid de burgers zelf steeds meer bij haar<br />

taakvervulling. Buruma ziet een oorzakelijk verband: ‘dat burgers –<br />

of het nu wetenschappers, journalisten of nog anderen zijn – zich<br />

bezighouden met opsporing, is te beschouwen als een sequeel van<br />

het feit dat de overheid zelf de burgers uitnodigt om aan de veiligheid<br />

bij te dragen.’<br />

Boutellier verklaart die zoektocht van de overheid naar de burger uit<br />

het ontbreken van een vanzelfsprekend referentiekader. ‘De kloof’, zo<br />

zegt Boutellier, ‘verwijst dus niet zozeer naar afstand tussen overheid<br />

en burgers, maar naar een gebrek aan een gemeenschappelijk verhaal<br />

waarin bestuurders en bestuurden elkaar vinden.’<br />

Beiden leggen dus de nadruk op de wisselwerking tussen burger<br />

en overheid. Burgerparticipatie en burgeropsporing is geen<br />

eenrichtingsverkeer. Overheid en burgers zoeken – hoe onbeholpen<br />

soms ook – de dialoog.<br />

100 DE BETROKKEN BURGER | Mr. Harm Brouwer<br />

101


Goed nieuws<br />

Dat betekent ook dat het gevoel dat ik aan de analyses van Boutellier<br />

en Buruma overhoud primair positief is. De burger is een redelijk wezen<br />

en is op zoek naar een even redelijke overheid.<br />

De participerende burger wil niet de plaats van de rechter en de<br />

officier van justitie innemen. Hij wil, zo legt Boutellier uit, vooral als<br />

serieuze gesprekspartner behandeld worden. Hij is niet uit op steeds<br />

hogere straffen en vindt rechtsbescherming net zo zeer belangrijk.<br />

De burgeropspoorder wil vooral dat de overheid zelf goed en zorgvuldig<br />

opspoort. Aan burgeropsporing kleven weliswaar haken en ogen,<br />

maar – als ik Buruma goed begrijp – kan deze ontwikkeling per saldo<br />

de kwaliteit van de strafrechtspleging van overheidswege verbeteren.<br />

De burgeropsporing functioneert als een soort ongeorganiseerde<br />

tegenspraak.<br />

Dat is goed nieuws van beide hoogleraren. De burgerbetrokkenheid<br />

zal de komende jaren zeker niet afnemen, maar zowel voor burgerparticipatie<br />

als voor burgeropsporing geldt, dat deze de kwaliteit en<br />

de legitimiteit van de strafrechtspleging kunnen versterken, mits het<br />

<strong>OM</strong> er verstandig mee omgaat. Een geruststellende conclusie, maar<br />

ook meteen een uitdaging voor het <strong>OM</strong>. Hoe zou dat verstandige beleid<br />

er uit kunnen zien?<br />

Daar gaan we met zijn allen vandaag vooral over verder praten.<br />

Bij wijze van schoten voor de boeg, deel ik met u vast enkele van<br />

de gedachten die Boutellier en Buruma hebben losgemaakt.<br />

Tussen ideeënbus en volkswil<br />

Eerst Boutellier, die burgerparticipatie geen panacee vindt, maar wel<br />

een middel om het vertrouwen in de strafrechtspleging te versterken.<br />

Burgerparticipatie dient zich, mijns inziens, ergens midden tussen<br />

twee ongewenste uitersten af te spelen: de ideeënbus enerzijds en<br />

het toegeven aan de volkswil anderzijds.<br />

De ideeënbus is een toonbeeld van hoe het niet moet. Een ideeënbus<br />

is volledig eenrichtingsverkeer. Er vindt geen contact plaats en het is<br />

onduidelijk wat er met eventuele ideeën zal gebeuren. Het wekt dan<br />

ook geen verbazing dat ideeënbussen in de regel veel meer snoeppapiertjes<br />

dan ideeën bevatten. Het is dan ook een beetje verontrustend<br />

dat het International Atomic Energy Agency in een rapport uit 2002<br />

het ophangen van ideeënbussen aanbevolen heeft als maatregel om<br />

de veiligheid in kerncentrales te verhogen. 8 Maar misschien weten zij<br />

meer dan ik van de communicatiekracht van ideeënbussen.<br />

Laten we immers niet vergeten dat het IAEA in 2005 de Nobelprijs<br />

voor de vrede heeft gewonnen. Met dank aan het ideeënbusidee<br />

wellicht?<br />

Het andere uiterste van de burgerparticipatie is wat mij in de schoenen<br />

werd geschoven toen ik aankondigde dat het <strong>OM</strong> zou experimenteren<br />

met burgerfora bij het herijken van ons Kader voor Strafvordering.<br />

Volgens advocaat-generaal bij de Hoge Raad Knigge zou het <strong>OM</strong> zich<br />

daarmee te buiten gaan aan ‘populisme’ en zou het ‘willen dansen<br />

naar de pijpen van het volk’. 9 Inmiddels is dat experiment afgerond.<br />

Respondenten hebben via het internet vragen over de strafwaardigheid<br />

van delicten ingevuld. Daarna zijn met burgerpanels gesprekken<br />

gevoerd over strafmaatbeleid, bijvoorbeeld over wat men belangrijke<br />

strafverhogende en strafverlagende omstandigheden vindt. Ik kan<br />

Knigge gerust stellen. Deze burgerbevraging heeft niet het effect gehad<br />

dat willekeurige burgers voortaan het strafvorderingsbeleid van het <strong>OM</strong><br />

bepalen. Dat was ook niet de bedoeling van het experiment. Wél was de<br />

bedoeling om eens te horen hoe men over de uitgangspunten van ons<br />

strafvorderingsbeleid met betrekking tot een aantal veelvoorkomende<br />

8 Optimization of Radiation Protection in the Control of Occupational Exposure,<br />

IAEA, 2002, p. 26.<br />

9 G. Knigge, ‘De stem van het volk’, RM Themis, 2006, p. 235-236.<br />

102 DE BETROKKEN BURGER | Mr. Harm Brouwer<br />

103


delicten dacht.<br />

In januari zullen we alle bevindingen naar buiten brengen. Ik kom nu<br />

vast met een paar teasers. Geconcludeerd werd dat burgerraadpleging<br />

wel degelijk nuttig kan zijn, maar dat de manier waaróp voor verbetering<br />

vatbaar is, wil men de resultaten kunnen gebruiken. Met name waren de<br />

uitgevoerde internetenquêtes en groepsgesprekken nog onvoldoende<br />

representatief. Het experiment biedt dus vooral wijze lessen over hoe<br />

we in de toekomst bevragingen moeten opzetten.<br />

Boutellier, die ook bij de proef betrokken was, geeft aan: “wat uit<br />

de experimenten naar voren komt is dat dé burger niet bestaat, ook<br />

niet voor het strafrecht.” Zijn waarschuwende woorden zijn dan ook:<br />

‘Er bestaan gevarieerde oordelen over ernst en strafmaat en er is geen<br />

eenduidig geluid waar het <strong>OM</strong> zich op zou kunnen richten. (...) Het <strong>OM</strong><br />

kan niet gaan luisteren naar de grootste gemene deler en moet dat ook<br />

niet willen’.<br />

Wel vindt Boutellier dat het <strong>OM</strong> in gesprek moet met de burger<br />

en stelt daartoe drie modaliteiten voor:<br />

- de burgerontmoeting in grote gemeentes,<br />

- de maatschappelijke raad op arrondissementsniveau,<br />

- en een landelijke Raad van advies inzake de strafvordering.<br />

Op zoek naar Critical Friends<br />

Namens het College kan ik melden, dat wij inderdaad van plan zijn<br />

door te gaan met het consulteren van burgers. Het is nog de vraag<br />

of wij dat precies zo gaan doen, zoals Boutellier voorstelt. Hoe dan ook<br />

spreekt de gelaagde brede aanpak aan. Wij denken in elk geval aan<br />

een soort klankbordgroep die een nog in te stellen interne Landelijke<br />

Commissie Strafvorderingsrichtlijnen bij gaat staan. Ook denken wij<br />

aan het via het internet consulteren van burgers en belangengroepen<br />

over voorgenomen beleid. Dergelijke initiatieven vormen onderdeel<br />

van wat wij momenteel aan het ontwikkelen zijn in het kader van het<br />

Kwaliteitsmodel <strong>OM</strong>.<br />

Eigenlijk is het verbazingwekkend hoe naar binnen gekeerd onze<br />

beleidsvorming altijd plaats heeft gevonden. Jan en alleman wordt<br />

geconsulteerd bij de totstandkoming van nieuwe beleidsregels, maar<br />

dan alleen Jan en alleman voor zover zij in de justitiehoek werkzaam zijn.<br />

De rest van Nederland mag de beleidsregel in de Staatscourant lezen.<br />

Dat kan echt niet meer anno <strong>2008</strong>.<br />

En als wij dan toch anderen laten participeren, dan graag in de vorm<br />

van een dialoog. Niet alleen eenzijdig, anderen laten reageren op onze<br />

conceptbeleidsstukken, maar ook luisteren naar wat zij zelf aandragen.<br />

Zelfs het <strong>OM</strong> heeft de wijsheid niet in pacht.<br />

Natuurlijk hebben we het dan over consultatie over beleid, niet over<br />

concrete zaken. Wij hebben geen jury- of lekenrechtspraak, ook niet via<br />

een achterdeurtje.<br />

En natuurlijk blijft voor de beleidsvorming met bevraging van burgers<br />

dezelfde voorwaarde gelden, als voor de beleidsvorming die zich<br />

geheel intern voltrekt: het eindproduct moet wel gewoon democratisch<br />

gelegitimeerd zijn. De minister – en via deze – het parlement heeft<br />

uiteindelijk het laatste woord. Dat is echter zeker geen argument om<br />

het consulteren van burgers maar helemaal achterwege te laten.<br />

Boutellier stelt dat de burger als een serieuze gesprekspartner<br />

behandeld moet worden. In Engeland gebruiken de politiekorpsen<br />

klankbordgroepen samengesteld uit burgers, die moeten fungeren<br />

als critical friends. 10<br />

Critical friends, dat zijn de beste vrienden die je je kunt wensen.<br />

Het <strong>OM</strong> wil dan ook doorgaan met het ontwikkelen van verantwoorde<br />

methoden om burgers en belangengroepen te raadplegen over ons<br />

beleid en onze taakuitoefening. En voor alle duidelijkheid: dat is iets<br />

geheel anders dan ‘dansen naar de pijpen van het volk’.<br />

10 Zie onder meer het persbericht d.d. 14 oktober <strong>2008</strong> ‘Launch of the National<br />

Independent Advisory Guidance’ van de Association of Chief Police Officers<br />

op www.acpo.co.uk.<br />

104 DE BETROKKEN BURGER | Mr. Harm Brouwer<br />

105


Geen nieuwe wetgeving, geen nieuwe beleidsregel<br />

Dat als eerste reactie op de standpunten van Boutellier over burgerparticipatie.<br />

Dan wil ik nu overstappen naar Buruma. Wij hebben Ybo Buruma<br />

op pad gestuurd met twee betrekkelijk overzichtelijke vragen. Hij kwam<br />

vervolgens, zoals verwacht en ook gehoopt, met een veel bredere<br />

analyse. Buruma is zo iemand die, wanneer je onderweg verdwaald bent<br />

en hem vraagt om bij een benzinestation de weg te vragen, niet alleen<br />

terugkomt met de gevraagde routebeschrijving, maar ook nog met een<br />

beschouwing over de invloed van de cartografie op de westerse wereld.<br />

Onze vragen waren – kort samengevat – ten eerste of er behoefte was<br />

aan nieuwe strafbaarstellingen om de meer extreme vormen van burgeropsporing<br />

aan banden te kunnen leggen. En ten tweede, of het <strong>OM</strong><br />

zich extra beperkingen moet opleggen bij het gebruik van de vruchten<br />

van onrechtmatige burgeropsporing.<br />

Over die eerste vraag geeft Buruma – mede op basis van het<br />

voorbereidend werk van zijn medewerker Sven Brinkhoff 11 – een<br />

stellig antwoord: Nee, die extra strafbaarstellingen hoeven er niet<br />

te komen. Die gedragingen die strafbaar zouden moeten zijn, zijn<br />

het ook. Bepalend is eerder de vervolgingspraktijk dan het wettelijk<br />

instrumentarium. Ik ben dat bij nader inzien met hem eens.<br />

Complexer is het antwoord op de tweede vraag. In de Gonsalves-lezing<br />

sprak ik nog de hoop uit dat het onderzoek zou kunnen leiden tot een<br />

beleidsregel van het <strong>OM</strong> over het gebruik van bewijs dat is verkregen<br />

als gevolg van onrechtmatige burgeropsporing.<br />

Naar aanleiding van de bijdrage van Buruma stel ik vast dat de<br />

gedachte te ambitieus was, om deze materie in een heldere aanwijzing<br />

te gaan regelen. Dit is geen vraagstuk dat zich in een paar vuistregels<br />

laat vangen; daarvoor zijn de af te wegen belangen te complex en<br />

11 De juridische inventarisatie van Brinkhoff is eveneens in deze publicatie opgenomen.<br />

spelen er te veel factoren een rol. Is er een formule te maken waar je<br />

eerst aan de ene kant de ernst van het opgehelderde feit in stopt, waar<br />

je vervolgens aan de andere kant de ernst van de door de opsporende<br />

burger begane onrechtmatigheid aan toevoegt en waar ten<br />

slotte vanzelf uitrolt of je het bewijs mag gebruiken en of je de burgeropspoorder<br />

moet vervolgen? Ik vrees van niet.<br />

De burgerwaarzegster<br />

Ik geef maar even een voorbeeld, ontleend aan de Duitse jurisprudentie,<br />

om te laten zien wat voor bizarre verschijningsvormen burgeropsporing<br />

kan aannemen. 12<br />

Een van een moord verdachte vrouw zit in het huis van bewaring.<br />

Zij ontkent de moord begaan te hebben. Een medegedetineerde stelt<br />

over magische krachten te beschikken. Zij kan niet alleen de toekomst<br />

zien in koffieprut en sigarettenas, zij kan ook door haar ‘übersinnliche<br />

Kräfte’ bewerken dat verdachten worden vrijgesproken. Dat vindt de<br />

van moord verdachte vrouw interessant en zij meldt zich aan voor<br />

een aantal séances. De magie kan echter alleen werken wanneer de<br />

verdachte aan de waarzegster een volledige schriftelijke bekentenis<br />

geeft. Dat doet zij en zoals te verwachten viel, stapte de waarzegster<br />

met de verklaring naar de autoriteiten om voor zichzelf strafkorting<br />

te bedingen.<br />

Mag deze bekentenis worden gebruikt? Maakt het verschil of<br />

het om moord gaat of om een minder ernstig feit? Is van belang<br />

dat tijdens de séances hasj is gerookt, terwijl de verdachte<br />

‘Rauschmittelungewohnt’ was (dat is Duits voor: mevrouw had nog<br />

nooit een joint gerookt)? In hoeverre is het relevant dat de waarzegster<br />

12 Deze zaak is onder meer bekend als ‘Wahrsagerin-Fall’, BGHSt 44, 129. Overigens vond<br />

het Bundesgerichtshof in casu voldoende feitelijke aanknopingspunten om het optreden<br />

van de waarzegster aan de overheid toe te rekenen en de zaak terug te wijzen aangezien<br />

de bekentenis niet zonder meer gebruikt had mogen worden.<br />

106 DE BETROKKEN BURGER | Mr. Harm Brouwer<br />

107


eweert jarenlang politieinformante te zijn geweest? Men kan oneindig<br />

veel variaties bedenken en zo steeds tot nieuwe conclusies komen.<br />

De casuïstiek is hier dus dominant.<br />

Geen beleid, wel bewustwording<br />

Ondertussen ligt het vraagstuk van de onrechtmatige burgeropsporing<br />

wel op het bordje van het <strong>OM</strong>. Buruma maakt dat ook nog eens duidelijk.<br />

Hij ziet de oplossing niet in wetswijziging of in een nieuwe jurisprudentiële<br />

lijn van de Hoge Raad, maar in wijs optreden van het <strong>OM</strong>.<br />

Buruma stelt: ‘ten aanzien van het aanvaarden van hulp van de zijde<br />

van particulieren die hun wettelijke grenzen hebben overschreden, denk<br />

ik dat een herstel van de morele functie van het <strong>OM</strong> op zijn plaats is.’<br />

Ook dicht hij het <strong>OM</strong> een filterende rol toe doordat het zaken seponeert<br />

waaraan ernstig onrechtmatig (burger)optreden ten grondslag ligt.<br />

Even een terzijde: hoezo ‘herstel van de morele functie’? Volgens<br />

mij is er op dat vlak niets mis met het <strong>OM</strong> en het heeft er alle schijn<br />

van dat Buruma dat stiekem ook vindt.<br />

Hoe dan ook, het essay van Buruma is voor het <strong>OM</strong> buitengewoon<br />

nuttig als vertrekpunt van een discussie die we intern moeten gaan<br />

voeren. Vandaag en bij volgende gelegenheden. Misschien moet het<br />

daarbij dan niet om nieuw beleid gaan, maar om bewustwording.<br />

Schoten voor de boeg<br />

Net als in mijn reactie op de bijdrage van Boutellier, vuur ik ook hier<br />

vast een aantal schoten voor de boeg af ten behoeve van de verdere<br />

meningsvorming binnen het <strong>OM</strong>.<br />

Om te beginnen heeft Buruma mij overtuigd met zijn voorbeeld<br />

van de vader van het gekidnapte kind, dat je nooit ‘nooit’ moet<br />

zeggen. Wi moeten niet op voorhand bepalen dat bepaalde vormen<br />

van onrechtmatige burgeropsporing per definitie tot bewijsuitsluiting<br />

moeten leiden.<br />

Wel moeten wij het gebruik van door onrechtmatige burgeropsporing<br />

verkregen bewijs zien als iets uitzonderlijks, dat verantwoording behoeft.<br />

De jurisprudentie plaatst het <strong>OM</strong> in een riante positie doordat wij in<br />

beginsel alle onrechtmatig verkregen materiaal mogen gebruiken, dat<br />

buiten ons of de politie om is verkregen. 13 Dat zij zo, maar dat ontslaat<br />

ons niet van het maken van een eigen – noem het morele – afweging.<br />

We moeten er gevoelig voor blijven dat het hier een rechtsstatelijk<br />

problematische categorie betreft.<br />

Dan het betrokkenheidscriterium. Zolang <strong>OM</strong> en politie niet op enigerlei<br />

wijze betrokken zijn geweest bij de onrechtmatigheid, mogen wij het<br />

bewijs gebruiken. Dat is een duidelijke regel. We moeten echter blijven<br />

oppassen dat geen praktijken ontstaan die zo frequent optreden, dat<br />

onze lijdzaamheid ons mede verantwoordelijk maakt. Zoals Corstens<br />

(in zijn hoedanigheid van wetenschapper) schreef: “passief blijven, doch<br />

met graagte accepteren, kan niet door de beugel”. 14 Dan kan het zijn dat<br />

wij bepaalde vormen van bewijs niet meer zullen accepteren, teneinde<br />

een signaal af te geven aan burgeropspoorders die bepaalde grenzen<br />

overschrijden.<br />

Tot zover staan Buruma en ik, denk ik, heel dicht bij elkaar. Waarover<br />

ik het niet met hem eens ben, is zijn terloopse suggestie dat het <strong>OM</strong><br />

vaker journalisten zou moeten vervolgen. Vervolging voor onrechtmatige<br />

nieuwsgaring is in de praktijk buitengewoon lastig, omdat de rechters in<br />

de praktijk – terecht – het algemeen belang van de vrijheid van nieuws-<br />

13 Zie bijvoorbeeld HR 14 januari 2003, NJ 2003, 288 m nt. YB, waarin als mogelijke<br />

uitzonderingen op dit uitgangspunt worden genoemd ‘een zodanige schending van<br />

beginselen van een behoorlijke procesorde dan wel een zodanige veronachtzaming van<br />

de rechten van de verdediging’ dat het onrechtmatig verkregen materiaal ‘van het bewijs<br />

zou moeten worden uitgesloten’.<br />

14 Zie zijn noot bij HR 11 april 1995, NJ, 537.<br />

108 DE BETROKKEN BURGER | Mr. Harm Brouwer<br />

109


garing zeer sterk laten meewegen. De normering van journalistiek<br />

optreden is dan ook eerst en vooral een zaak van de journalistiek zelf en<br />

niet van de staat. Het is dan ook gewenst – ik heb dat bij eerdere gelegenheden<br />

gezegd en geschreven 15 – , dat die journalistiek in sterkere<br />

mate dan nu het geval is, op zoek gaat naar middelen om de cowboys<br />

binnen de beroepsgroep in het gareel te houden. De huidige, ruim<br />

geformuleerde gedragscodes en de vrijblijvende oordelen van de Raad<br />

voor de Journalistiek, volstaan in ieder geval bij lange na niet.<br />

Een conclusie: √a= 7b-5cª<br />

Ik sluit af en stel vast dat de beide hoogleraren Boutellier en Buruma<br />

ons hebben getoond dat burgerparticipatie en burgeropsporing<br />

fenomenen zijn die onlosmakelijk zijn verbonden met de richting waarin<br />

onze maatschappij zich ontwikkelt. Het zijn fenomenen die serieuze<br />

vragen oproepen, met name ook voor het <strong>OM</strong>. Toen ik vroeger op<br />

school zat en mijn wiskundehuiswerk deed, duizelde het mij altijd een<br />

beetje wanneer ik vergelijkingen moest oplossen met drie onbekenden.<br />

U kent ze wel: √a= 7b-5cª. Welnu, om een pasklaar antwoord te vinden<br />

op de uitdagingen waar burgerparticipatie ons voor stelt, moeten wij<br />

een vergelijking met zestieneneenhalf miljoen onbekenden oplossen.<br />

Zoals Boutellier zegt ‘dé burger bestaat niet’. Dé burgeropspoorder<br />

bestaat evenmin. We hebben het over een groep die ongeveer zo bont<br />

geschakeerd is als de samenleving zelf: klokkenluiders, privé-detectives,<br />

verongelijkte ex-echtgenoten, gepensioneerden met een groot rechtvaardigheidsgevoel,<br />

zelfbenoemde publieke intellectuelen, televisiejournalisten,<br />

kritische wetenschappers die soms wel en soms niet lid<br />

zijn van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen,<br />

voorbijgangers met een videocamera, noem maar op. Goed dat het<br />

15 Ik verwijs in dit verband naar de opmerkingen die ik hierover in de Gonsalves-lezing<br />

maakte.<br />

<strong>OM</strong> er juist is om ervoor te zorgen dat in termen van moreel en rechtsstatelijk<br />

evenwicht aan het individuele geval recht wordt gedaan!<br />

Laten wij de behoefte aan burgerparticipatie en burgeropsporing vooral<br />

als positieve ontwikkeling blijven beschouwen. Eerder gebruikte ik de<br />

overkoepelende term ‘burgerbetrokkenheid’. De burgers voelen zich<br />

blijkbaar steeds meer betrokken bij ons werk. En dat is toch de droom<br />

van iedere overheidsorganisatie.<br />

110 DE BETROKKEN BURGER | Mr. Harm Brouwer<br />

111


ontwerp en opmaak<br />

2D3D<br />

ISBN 978-90-813772-1-8

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!