Fulltext - BTNG · RBHC

geen grondige, nogal progressieve taboe-doorbrekende ideeën zoals
de Britse sociaal-radicale eugenisten er hadden: tenslotte bleven de
Belgische eugenisten conservatief in hun verwerping van geboortebeperking
en hun moraliserende, paternalistische ondertoon van
hun artikelen.
a. De morele opvoeding, de eugenetische en sexuele opvoeding.
Nisot, die een overzicht gaf van de eugenetische realisaties (op
internationaal en nationaal vlak) in 1929, wees er al op dat meer
dan ergens anders in België vooral morele middelen zullen aangewend
worden om het ras te verbeteren. 105
Die 'morele middelen', zo kenmerkend voor België, zullen er
wel voor gezorgd hebben dat alle Belgische eugenisten zich
hebben weerhouden te pleiten voor de vrijwillige of gedwongen
sterilisatie of geboortebeperking. De afdeling moraal werd, zoals
vermeld, niet voor niets geleid door de leraar moraaltheologie aan
de Leuvense Jesuitenschool, V. Fallon. 106 Zijn opvattingen waren
vrij eenvoudig: eugenetika is de verbetering van het menselijk ras
en de mens is vooral een moreel wezen, de eugenetika is dus
vooral een moraal. 107
De strijd tegen alcohol, toxische produkten, tabak en ook
pleidooien voor kuisheid, behoorden tot die morele opvoeding. Het
verdere morele verval moest immers gestopt worden, de eugenist
moest dit bekend maken.
Die opvoedende elementen waren weliswaar voor de hele
bevolking bedoeld, maar in de eerste plaats natuurlijk voor de
jeugd, het kind: het waren tenslotte de kinderen die de toekomstige
voortzetting van het ras moesten garanderen. Vele arts-eugenisten
vervulden ook functies als hoogleraar, schooldirecteur, schoolinspecteur
of werkten mee aan opvoedkundige tijdschriften. Morele
educatie en voorlichting voor het kind beschouwden ze als een
fundamenteel onderdeel van de eugenetika. Dit werd zeker niet
alleen door Fallon zo gesteld.
105. NISOT M., op. cit., p. 123.
106. FALLON V., Fanàlle et population, Tournai, 1943, p.5.
107. Id. L'eugénique et la morale..., p.22. zie ook WETS P., L'eugénique et le
droit, Revue d'Eug., H, 1922, 2, p.58.
429