Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Aa<br />
Van<br />
Ezelakker<br />
tot<br />
Jeruzalem<br />
Levende Veldnamenatlas<br />
van de Drentse Aa
16<br />
17<br />
Namen ontdekken<br />
Copyright e.d.<br />
In de achttiende eeuw kregen mensen een andere belangstelling<br />
voor het verleden: toen ontstond de historische<br />
interesse die we ‘modern’ noemen. In eerdere eeuwen was<br />
kennis van het verleden belangrijk om macht, bezit of maatschappelijk<br />
aanzien te legitimeren van een persoon, een<br />
familie, een stad of een heel volk. In de achttiende eeuw<br />
kwam er iets nieuws bij. Pure belangstelling voor het verleden,<br />
omdat het boeiend was te weten hoe mensen vroeger leefden,<br />
hoe hun leefwereld eruit zag.<br />
In de negentiende eeuw werd de historische belangstelling<br />
dieper en breder. Kritisch historisch onderzoek werd een<br />
wetenschap met steeds meer specialismen. Een daarvan was<br />
een vorm van studie die we nu historische geografie zouden<br />
noemen. L.Ph.C. van den Bergh publiceerde in 1852 het eerste<br />
standaardwerk op dit gebied, het Handboek der middelnederlandsche<br />
geographie. De auteur beschreef, op grond<br />
van de historische bronnen die hij kende, hoe Nederland er<br />
uitzag in de periode van de zevende tot de twaalfde eeuw.<br />
Voor zijn reconstructie van de vroegste geschiedenis had Van<br />
den Bergh geen betrouwbare kaarten, en al helemaal geen<br />
schriftelijke documentatie. Hij leidde zijn kennis af van de<br />
namen van steden, dorpen en wateren. Naar het voorbeeld<br />
van beroemde taalkundigen als de gebroeders Grimm<br />
gebruikte hij de betekenis van middeleeuwse en nog oudere<br />
woorden om een beeld te krijgen van het landschap en zijn<br />
gebruikers in een grijze oudheid.<br />
In de twintigste eeuw, vooral in de tweede helft ervan,<br />
zijn het Nederlandse landschap en het gebruik ervan<br />
fundamenteel veranderd. Grootschalige ruilverkavelingen,<br />
intensieve landbouw, de urbanisatie van het platteland en<br />
natuurontwikkeling hebben de oude cultuurlandschappen<br />
weggevaagd, en deze ontwikkeling gaat nog dag in dag<br />
uit door. Het is als met de kap van het regenwoud: met de<br />
verdwijning van het oude cultuurlandschap verdwijnt ook een<br />
groot en uniek reservoir in dit geval van historische kennis.<br />
Het is opmerkelijk dat die verdwijning buiten een kleine kring<br />
van deskundigen nog maar nauwelijks bekend is.<br />
Maar dat kan veranderen. Dit boek kan er een begin mee<br />
maken. Anderhalve eeuw na het Handboek van Van den Bergh<br />
vraagt het opnieuw, maar met de huidige wetenschappelijke<br />
inzichten, aandacht voor de oude toponiemen, de veldnamen<br />
waarmee we een oud en zelfs prehistorisch landschap kunnen<br />
ontdekken. Er zijn topografische kaarten die we bij het<br />
speurwerk kunnen gebruikten. Maar is er ook een andere bron,<br />
veel onbekender maar ook veel gedetailleerder: het geheugen<br />
van de streekbewoners die de namen van plaatsen in het<br />
landschap om zich heen van generatie op generatie hebben<br />
overgeleverd. Het is hoog tijd dat die – verdwijnende – kennis<br />
goed en grondig wordt gedocumenteerd.<br />
De beroemde Franse medievist Emmanuel Le Roy Ladurie<br />
publiceerde in 1975 Montaillou, een reconstructie van het<br />
leven in een Frans dorpje rond 1300. Aan het slot vertelt de<br />
schrijver dat hij Montaillou in het telefoonboek opzocht. Veel<br />
namen van de huidige bewoners bleken tot zijn verbazing<br />
identiek aan de namen van personen die bijna zevenhonderd<br />
jaar geleden in dat dorp leefden, de families waren blijkbaar<br />
eeuwenlang op dezelfde plek gebleven. Op dezelfde manier<br />
kunnen de oude veldnamen in onze streek schakels met een<br />
soms ver verleden zijn. Het is niet alleen erg interessant om<br />
dat verleden via namen te ontdekken. Het is ook van groot<br />
cultureel belang dat dit gebeurt. Het Drentse Aagebied hoort<br />
bij de mooiste en oudste cultuurlandschappen van Nederland.<br />
Laten we hier met een grote inventarisatie en registratie van<br />
veldnamen beginnen, als een pionierproject dat in de rest van<br />
Nederland kan worden nagevolgd.<br />
Auke van der Woud<br />
hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis<br />
Rijksuniversiteit Groningen
18<br />
19<br />
Inhoud<br />
Ten geleide Cactus e.d.<br />
1 De antropoloog 25<br />
Veldnamen vanuit een antropologisch perspectief 27<br />
De Stierlanden, daar was ons pap verschrikkelijk trots op 43<br />
Met zo’n verkaveling, dan ku’j wel verdriet hebben 47<br />
2 De Betekenisvinder 51<br />
Van plaatsen verhaald en verhalen geplaatst 53<br />
Voor die boeren was het logisch. Voor ons niet altijd. 61<br />
Iedereen had die vuistbijl opgepakt. Het was een toevalstreffer. 65<br />
3 De schatbewaarder 69<br />
Het landschap in namen 71<br />
Veldnamen verzamelen. Een handleiding 85<br />
Voor het dorpsarchief op zoek naar alles en iedereen, maar wel met mate 94<br />
4 De wetenschapper<br />
Veldnamen als bron voor historischecologisch onderzoek 101<br />
Respectvolle herinneringen aan een besloten agrarische gemeenschap 119<br />
De bodem als geheugen van het landschap 123<br />
5 Nieuwe landgebruikers 131<br />
Namenlandschap 133<br />
‘Achter ’t huus’, dat is voor ons eigenlijk voldoende 139<br />
6 De museumdirecteur 143<br />
Biografie van het Sepeltien 145<br />
De educatieve waarde van veldnamen 153<br />
Wees toch zuiniger op je landschap en aap de randstad niet zo na! 162<br />
De bezieling van de plek slaat over op de deelnemers 167<br />
7 De beleidsambtenaar 171<br />
Namen en hun culturele dynamiek ? 173<br />
Kleinschalige ontwikkelingen en kwaliteit met elkaar verbinden 184<br />
8 De illusionist 187<br />
Ikonen van Aa en Anderen 189<br />
Zoeken tussen de uitersten van overmoed en weemoed 231<br />
9 De Sjamaan 237<br />
Het religieuze landschap 239<br />
Taal en teken uit de prehistorie opnieuw leren verstaan 255<br />
10 De gamer 259<br />
Veldnamen in een virtuele werkelijkheid 261<br />
Oude veldnamen en nieuwe media een ideale combinatie 257
20 21<br />
Inleiding<br />
De tijd ligt niet eens zover achter ons dat veldnamen een vanzelfsprekend onderdeel vormden<br />
van de leefomgeving van veel dorpsbewoners. Het platteland was als het ware gestoffeerd met<br />
een rijk geschakeerd kleed van veldnamen. Of het nu een akker betrof, een stuk groenland of<br />
opvallende plek, alles had een eigen naam. We spreken dan ook van een namenlandschap dat<br />
naast het geografische en het landbouwkundige landschap een plek op de kaart heeft veroverd..<br />
Veldnamen lichten een tipje van de sluier op die over het dagelijks bestaan in vroegere tijden<br />
hangt. Ze reiken ons informatie aan over de inrichting van een deels nog woest en ledig landschap,<br />
Zo zijn ze ons behulpzaam bij het ontcijferen van de geheimtaal die een dorps landschap<br />
van soms eeuwen terug in zich draagt.<br />
Veldnamen zijn te vergelijken met onze huidige straatnamen. Ze hadden in het agrarische<br />
werkdorp een praktisch nut in de communicatie en in de ruimtelijke oriëntatie. Samen vormden<br />
ze de basis voor een mentale kaart van het dorpslandschap. De veldnamen riepen daarin als<br />
ijkpunten allerlei associaties, betekenissen en voorstellingen op. Waar ze uit het dagelijkse<br />
gebruik verdwenen, zijn in veel gevallen de verhalen erover nog springlevend.<br />
In de dagelijkse omgang van het moderne woondorp spelen de overgebleven veldnamen nog<br />
slechts een bescheiden rol. Het aantal nog ‘levende’ namen is vooral na de ruilverkaveling sterk<br />
uitgedund. Toch kunnen we gelukkig spreken van een tweede leven. Onafhankelijk van de<br />
officiële collecties in de rijksarchieven leggen geïnteresseerde dorpelingen particuliere collecties<br />
aan. In een aantal dorpen van het Drentse Aa gebied duiken ze op als curieus onderdeel van de<br />
dorpsgeschiedenis of als ‘tweedehands’ identiteitsmarkering van de leefomgeving.<br />
We kunnen ons de vraag stellen wat deze bemoedigende terugkeer van veldnamen als<br />
markerende symbolen van het dorpslandschap voor waarde heeft. In het huidige erfgoed- en<br />
omgevingsbeleid spelen ze immers – merkwaardigerwijs overigens – niet of nauwelijks een rol<br />
van betekenis. Toch gloort er een nieuw perspectief. In de afgelopen decennia is natuur beheer<br />
naast de ‘uitgedunde’ landbouw een belangrijke stuwende activiteit geworden. Staatsbosbeheer<br />
heeft als grootste grondeigenaar in het Drentse Aa gebied in het beekdalbeheer weer oorspronkelijke<br />
veldnamen ingevoerd. Met de instelling van het Nationaal Beek- en Esdorpenlandschap<br />
Drentse Aa (NBEL) in 2002 hebben ook de cultuurlandschappelijke waarden weer<br />
een duidelijke beleidsdoelstelling gekregen. In deze verbrede opzet nemen veldnamen een<br />
belangrijke plaats in, want juist zij zijn in staat om de beleving van het landschap te verdiepen,<br />
tastbaar te maken en te verbeelden. Sterker nog: veldnamen bouwen, met hun veelvuldige<br />
verwijzingen naar de locale ecologische setting, bruggen in het spanningsveld tussen natuurontwikkeling<br />
en het behoud van het landschappelijke erfgoed.
22<br />
23<br />
Onderdeel van de Biografie van de Drentse Aa<br />
Het veldnamenproject een onderdeel van het grote interdisciplinaire onderzoeksproject dat te<br />
zijner tijd zal uitmonden in de Biografie van de Drentse Aa. Niet alleen wetenschappers houden<br />
zich met dit project bezig. Hiervoor stipten we al de belangrijke rol van de dorpsbewoners aan,<br />
de dilettanten die zich bij voorkeur richten op de veldnamen in hun vertrouwde leefomgeving.<br />
In combinatie met andere lokale kennis vormen veldnamen een uitstekend vertrekpunt voor<br />
cultuurhistorische participatie. Zo snijdt het mes aan twee kanten: lokale veldkennis is een<br />
onmisbaar onderdeel van het brede spectrum van de landschapsbiografie. Deze richt zich<br />
methodisch niet alleen op de ‘hardware’ van het fysieke landschap, maar juist ook op de bijbehorende<br />
‘software’ van betekenissen, verhalen en voorstellingen.<br />
De Levende Veldnamenatlas is het resultaat van twee jaar veldwerken, archiefonderzoek,<br />
digitaliseren, filosoferen en experimenteren. Bewoners, lokale kenners, studenten en een keur<br />
aan wetenschappers en kunstenaars hebben ieder op hun eigen wijze bijgedragen aan deze rijk<br />
geïllustreerde beeldenatlas, waarin het fenomeen veldnamen wordt belicht vanuit een veelheid<br />
van perspectieven. Het experiment werd uitgevoerd in de dorpsgebieden van Anloo, Gasteren<br />
en Anderen in het hart van het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentse Aa. Samen met<br />
werkgroepen uit de dorpen en studenten van Van Hall/Larenstein en de Rijksuniversiteit van<br />
Groningen werden levende en historische veldnamen verzameld, gedigitaliseerd en op kaart<br />
gebracht. Met veldnamen als leidraad werden ook andere culturele praktijken verbeeld in de<br />
vorm van de Atlas van de leefomgeving. Op deze manier willen we andere dorpen stimuleren om<br />
met hun lokale erfgoed aan de slag te gaan waarbij nieuwe media als Internet, Google Earth en<br />
Wikipedia kunnen worden ingezet.<br />
Levend erfgoed<br />
Ons experiment kent als belangrijke doelstelling veldnamen nieuw leven in te blazen. Ze zijn<br />
een onmisbaar onderdeel van ons ‘levend’ erfgoed. Anders gezegd: veldnamen spelen een rol<br />
als katalysator voor cultuurhistorische vernieuwing.<br />
In de vakwereld wordt een onderscheid gemaakt tussen historische en levende veldnamen.<br />
In de huidige, pluriforme dorpssamenleving is zo’n onderscheid diffuus en inwisselbaar. Een<br />
actieve historische vereniging kan ingeslapen veldnamen weer tot leven wekken door deze te<br />
publiceren op een dorpswebsite of door herbenoemingen. Dergelijke ‘herintredende’ veldnamen<br />
vormen dan geen functioneel onderdeel meer van een agrarisch werkcollectief, maar gaan<br />
behoren tot het culturele en publieke domein van de woongemeenschap. De dorpsgemeenschap<br />
blijft dus ook in de toekomst een belangrijke voedingsbodem voor levende veldnamen.<br />
Vanuit ons experiment hebben we ook andere praktijken verkend die vanuit een steeds wisselend<br />
perspectief een eigen omgangsvorm met veldnamen hebben ontwikkeld. In de Levende Veldnamenatlas<br />
verbeelden we die verschillende praktijken in tien hoofdstukken in de vorm van<br />
zogenaamde attitudes. Naast de essayvorm en het interview zijn we op zoek gegaan naar<br />
een nieuwe beeldtaal, waarbij vormgevers, landschaparchitecten, fotografen en dichters<br />
hun licht over het fenomeen hebben laten schijnen. Al deze bijdragen, in woord en in beeld,<br />
maken van dit boek een ‘kunstwerk’ op zich: een ode aan de veldnaam als levend erfgoed. De<br />
Levende Veldnamenatlas is de opmaat voor het Veldnamenfestival in juni 2009. De culturele<br />
potenties van dit erfgoed centraal zullen hier staan. Potenties als blikopener voor natuur- en<br />
landschapsbeleving, als uitdagende kennisbron voor onderzoekers en als onuitputtelijke<br />
inspiratiebron voor kunstenaars. Genoeg voor een bloeiend tweede leven van onze veldnamen.
24<br />
25<br />
De antropoloog<br />
over veldnamen in dagelijkse praktijken<br />
‘De mening dat bij ieder woord een definitie<br />
behoort, die het ‘wezen’ onthult van datgene<br />
wat met het woord aangeduid wordt, komt<br />
al voor bij Aristoteles. Deze opvatting is<br />
verouderd en onvruchtbaar: een woord heeft de<br />
betekenis die wij eraan hechten, binnen een<br />
bepaald taalgebruik (algemeen taalgebruik,<br />
wetenschappelijk taalgebruik enz.) en dat is<br />
alles.’<br />
Straten, lanen, wegen en parken, allemaal hebben ze een naam. Ze bieden een houvast in onze<br />
ruimtelijke oriëntatie en vormen een dankbare geheugensteun. Straatnaamcommissies buigen zich in<br />
gemeenten over de naamgeving. Ze laten graag oude veldnamen in dorpen en buitenwijken terugkeren.<br />
Dergelijke ‘geleende’ benoemingen zijn vrij simpel op te sporen, want bijna iedere kavel of waterloop in<br />
het landelijk gebied had voor de verkaveling een eigennaam.<br />
Veel van die ‘tweedehands’ veldnamen intrigeren omdat wij hun betekenis niet meer kennen. Ze hebben<br />
daarom iets poëtisch, vooral in oude cultuurlandschappen. In de leefomgeving van dorpen hebben<br />
veldnamen, voor zover ze niet zijn vergeten of door schaalvergroting in onbruik zijn geraakt, nog een<br />
functie in de dagelijkse omgang. Ook vormen zij de aanknopingspunten voor herinneringen en verhalen.<br />
Een veldnaam staat dus niet op zich, maar vormt een onderdeel van het namenlandschap van onze<br />
leefwereld. De veldnamenverzamelingen van oude dorpsgebieden en marken zijn het product van<br />
een locale samenleving en ze hebben een lange voorgeschiedenis. Ze vormen de symbolische<br />
uitdrukking van een steeds veranderend mentaal landschap. In de ‘beslotenheid’ van de agrarische<br />
werkgemeenschap konden veldnamen zich lang handhaven, soms ook van betekenis veranderen door<br />
nieuwe vormen van landgebruik en culturele dynamiek. Die lange looptijd in een steeds veranderende<br />
leefomgeving maken veldnamen juist zo interessant, niet alleen als studieobject voor taalkundigen en<br />
geografen, maar ook als levende cultuur van het landschap waarin we verkeren.<br />
W.F. Hermans<br />
Wittgenstein. 1990, Amsterdam.
De antropoloog 1<br />
26<br />
27<br />
Veldnamen vanuit een<br />
antropologisch perspectief<br />
Hans Elerie<br />
De relatie van mens en landschap wordt in historische beschouwingen doorgaans opgehangen<br />
aan de grote verhalen van onze westerse cultuurgeschiedenis. De culturele elites die hun visie op<br />
het landschap vaak uitdrukten in schilderijen, tuinen en landgoederen spelen in deze verhalen<br />
een hoofdrol. 1 Hoe interessant ook, ze laten slechts een kant van de medaille zien. Minstens zo<br />
belangwekkend is om na te gaan hoe het gewone volk zijn relatie met het alledaagse landschap<br />
beleefde. Met welke blik keek de dorpeling vroeger naar zijn dorpslandschap en hoe eigende<br />
men de beelden toe? Veldnamen bieden in dit verband een goed aanknopingspunt. Aan de hand<br />
van deze overgeleverde namen en puttend uit historische bronnen komt een meer alledaagse<br />
omgang met het landschap aan het licht.<br />
Mytisch landschap<br />
Voor een korte verkenning gaan we terug in de tijd. Al vroeg in zijn nog korte loopbaan maakte<br />
de onderzoekende en inventieve homo sapiens zich los van zijn oorspronkelijke biotoop.<br />
In zijn lange zwerftocht over de aarde werd de nieuwe mensensoort geconfronteerd met de<br />
meest uiteenlopende landschappen en klimaten. Door zijn flexibele intellect en zijn technisch<br />
vermogen slaagde hij er telkens in milieus te koloniseren en deze ondergeschikt maken aan<br />
zijn steeds veranderende behoeften. Bij die onderwerping speelde ook zijn taalvermogen een<br />
belangrijke rol.<br />
Uit de antropologie is bekend dat de Australische Aboriginals in het nog nauwelijks ingerichte<br />
landschap gebruik maakten van mentale kaarten om hun claims vast te leggen. In schilderingen<br />
wordt hun leefgebied doorkruist met mythische paden die de omzwervingen van hun voorouders<br />
symboliseren terwijl hun voorouderlijke band met het landschap werd bevestigd<br />
door het benoemen en verhalen van opvallende plekken. 2 Hoewel ons niets bekend is van<br />
dergelijke orale tradities uit de prehistorie, kunnen we ons voorstellen dat de mesolitische<br />
jagers, die zo’n 8000 jaar geleden in het Drentse Aa gebied rondzwierven, op een vergelijkbare<br />
wijze hun leefwereld betekenis hebben gegeven. Hun vele kampementen, die nu als naamloze<br />
vindplaatsen op de dekzanden langs de beken liggen, zouden dan eens namen hebben gehad<br />
die met elkaar werden verbonden door mythische voorstellingen.<br />
Talig landschap<br />
Pas via het schrift kunnen we met zekerheid kennisnemen van vroegere naamgeving en het<br />
gebruik van toponiemen in de dagelijkse praktijk. Veldnamen en toponiemen vertellen ons het<br />
verhaal van het geleefde landschap en zijn zo oud als de wereld, dat wil zeggen onze wereld.<br />
De oudste topografie op veldniveau in ons gebied stamt uit 1332 en geldt waarschijnlijk ook als<br />
een van de oudste in Drenthe. Het gaat hier om een gebied dat nu voor een deel samenvalt met
De Galgenberg<br />
De antropoloog 1<br />
het reservaat van De Strubben/Kniphorstbos tussen Anloo en Schipborg. In een gezamenlijke<br />
willekeur (overeenkomst) van de buren van Schipborg en die van Zuidlaren werden de<br />
weder zijdse weide- en gebruiksrechten in de grenszone van beide marken vastgelegd na een<br />
langdurig conflict. 3 Beide dorpen beschikten over een eigen territorium die voor een groot deel<br />
uit schrale, woeste veldgronden bestond. Van een gemarkeerde markegrens zoals we die uit<br />
de Nieuwe Tijd kennen was nog geen sprake. Tussen beide marken (dorpsgebieden) bevond<br />
zich een gemeenschappelijk weidegebied (compascuum) waarin bepaalde gebruiksrechten<br />
golden. Van belang voor ons verhaal zijn de toponiemen die in de terreinbeschrijving van de<br />
overeenkomst een belangrijke rol spelen. Aan de hand van deze toponiemen van opvallende<br />
landschapselementen werd in de willekeur een soort mentale kaart geschetst die met het<br />
collectieve geheugen van beide partijen overeenstemde.<br />
Opmerkelijk is de overeenkomst met de benoemingstraditie van de eerder genoemde<br />
Aboriginals. Het gaat hier weliswaar niet om een claim in de vorm van voorouderlijke mythen,<br />
maar meer functioneel om het vastleggen van historische gebruiksrechten. Ook hier gaat het om<br />
oude doorgaande routes en opvallende plekken met bijzondere betekenissen die in de eeuwen<br />
daarna steeds weer opduiken wanneer de conflicten als een veenbrand weer oplaaien. Centraal<br />
in deze middeleeuwse topografie staat het latere driemarkepunt de Galgenberg en de oude<br />
Groningerwech die zich nog steeds als een brede bundel karrensporen in het terrein aftekent.<br />
Daarnaast worden een aantal veentjes genoemd die zich met hun opvallende vegetatie in het<br />
heischrale landschap onderscheidden en het hoogopgaande Borckerholt dat toen nog erg opviel<br />
in het open landschap.<br />
Vooral de vele getuigenverklaringen bij de juridische afwikkeling van latere conflicten geven<br />
een goed inzicht in het gebruik van de toponiemen in de communicatie. Zij laten zien dat de<br />
bewuste toponiemen van geslacht op geslacht werden overgedragen via agrarische praktijken of<br />
door verhalen van bijzondere gebeurtenissen en meer doelgericht met terreinbezoeken waarbij<br />
de jongste generatie de plek en het bewuste toponiem kregen ingeprent. Zo kon zich een getuige<br />
uit Zuidlaren zich herinneren dat ‘..die vorige olde huislieden die kinder met genomen end<br />
gewesen die scheitpaele an den Galligenberg..’.<br />
28<br />
29<br />
In de jaren 80 lag de Galgenberg langs het fietspad naar Schipborg er bij als een<br />
onooglijk grafheuveltje met grillige eikjes en een verzakte markesteen. Toch stond<br />
dit verpieterde bargie nog steeds in het geheugen van veel bewoners geprent.<br />
De Galgenberg is een mooi voorbeeld van een collectief symbool waarbij een<br />
landschaps element met een aansprekend toponiem steeds weer aan volgende<br />
Door de sterke uitbreiding van de schaapskudden in de 17 e en 18 e eeuw voldeed de overeen-<br />
generaties wordt doorgegeven. Naast dat collectieve aspect kan een veldnaam bij<br />
komst van 1332 tussen Zuidlaren en Schipborg niet meer. Vooral de Borkers drongen voortdurend<br />
aan op een duidelijke veldafbakening. Bij twee getuigenverhoren werden pentekeningen<br />
gemaakt van oriëntatiepunten met hun toponiemen en kenmerken. Juist door het schetsmatige<br />
karakter vormen zij de neerslag van een mentale kaart, waardoor een ruimtelijke voorstelling<br />
ontstaat van het veldcomplex tussen Anloo, Schipborg en Zuidlaren. Met enig speurwerk zijn<br />
de landschapselementen met de bewuste toponiemen in het huidige, meer besloten landschap<br />
weer op te sporen. Opvallend is dat de middeleeuwse topografie op de schetskaartjes nog steeds<br />
een centrale rol speelt. Maar de getuigenverklaringen zijn nu doelgerichter en sturen aan op een<br />
in het veld gemarkeerde grensafbakening. Na enig touwtrekken werd in een notariële acte de<br />
definitieve markegrens tussen beide dorpen in 1775 vastgesteld. De overeenkomst werd vertaald<br />
in een op driehoeksmeting gebaseerde manuscriptkaart waarop de nieuwe grensstenen staan<br />
tussen de oude veldtoponiemen. Zo werd een eeuwenoude grenszone tussen twee marken<br />
definitief opgedeeld in een geometrische veldmarkering van grensstenen en greppels.<br />
Uit het voorgaande kunnen we de conclusie trekken dat veldnamen en toponiemen via orale<br />
tradities en oude documenten een lange looptijd kennen.<br />
Eenmaal toegekende namen werden eeuwen achtereen van geslacht op geslacht overgedragen.<br />
Een eenmaal toegekende naam wordt kennelijk, ondanks mogelijke betekenisveranderingen,<br />
steeds weer opnieuw overgedragen mits de fysieke onderlegger in tact blijft en een lokale, op<br />
traditie gestoelde bestaanswijze die overdracht garandeerde.<br />
De behoefte om plekken te benoemen in een ‘woest’ heidelandschap hing samen met toe-<br />
een individu persoonlijke ervaringen en voorstellingen oproepen. De verhalen van<br />
de getuigen met betrekking tot de Galgenberg hebben door hun verwijzing naar<br />
historische gebeurtenissen nog wel een gemeenschappelijke ondertoon, maar in de<br />
verhoren kunnen zij sterk van elkaar afwijken. Zo werd een noodlottig voorval uit<br />
de tachtigjarige oorlog gebruikt om de status van de Galgenberg als grensbaken<br />
tussen de marken van Zuidlaren en Annen helder te krijgen. Het ging hier om een<br />
treffen in 1580 van een Staatse bende van de beruchte Bartold Entens en een militie<br />
van ‘malcontente’ Drenten, waarbij rondom de Galgenberg doden vielen. Volgens het<br />
Drentse Landrecht waren de buren van een marke verplicht om doden die op hun<br />
grondgebied werden aangetroffen volgens christelijk gebruik te begraven. Op basis<br />
van verschillende, elkaar aanvullende getuigenissen kwam men uiteindelijk tot de<br />
conclusie dat alleen in Zuidlaren en Anloo lijken waren gekist en begraven, terwijl die<br />
van Annen onverrichter zake naar hun dorp waren teruggekeerd omdat zij in hun<br />
marke geen lijken hadden aangetroffen. Op basis van deze verklaringen kon Annen<br />
aan deze dramatische gebeurtenis die 20 jaar eerder had plaatsgevonden geen rechten<br />
ontlenen aan de Galgenberg en dat verklaart de complexe structuur van de latere<br />
markegrens in dit gebied. (zie afbeelding …)
Verbastering<br />
De antropoloog 1<br />
eigening en het claimen van rechten. De genoemde toponiemen maakten deel uit van een<br />
collectieve basisstructuur die een ruimtelijk beeld opriep van een gemeenschappelijk gebruikte<br />
grenszone. Als geheugensteun speelden de toponiemen een belangrijke rol in de dagelijkse<br />
communicatie en het aangeboren gevoel voor ruimtelijke oriëntatie. De betekenis die door<br />
30<br />
31<br />
personen aan de verschillende toponiemen werden toegekend is tijdgebonden. In combinatie<br />
met protocollen van langdurige grenskwesties kunnen zij ons leren hoe men vroeger naar het<br />
landschap keek en hoe die perceptie in de tijd is veranderd.<br />
De uitleg van namen<br />
In de periode van onze oudste willekeur (1332) was het esdorpenlandschap nog in volle opbouw.<br />
Door steeds weer nieuwe veldontginningen namen de essen in omvang toe, terwijl in de beekdalen<br />
broekbossen werden gerooid en sloten werden gegraven om groenland aan te maken.<br />
In gelijke tred met deze ontginningen groeide het aantal veldnamen. In de grondschatting van<br />
1654 worden deze in cultuurgebrachte landen aangeduid met een veldnaam. 4 De open essen met<br />
hun aaneengesloten akkercomplexen hebben dan bijna hun huidige omvang bereikt en vormen<br />
Levende veldnamen kunnen door hun lange looptijd van betekenis<br />
veranderen en verbasteren. Veldnamen die in onbruik zijn geraakt<br />
maar die wel in een of ander archiefstuk zijn beland hebben daar geen<br />
last meer van. Die zijn geconserveerd en net als een opgezet beest zo<br />
dood als een pier. Verbastering, hoewel negatief als uitdrukking, is dus<br />
een normaal proces van levende talen en veldnamen in het bijzonder.<br />
Eigenlijk is verbastering een geuzennaam want juist die veranderingen<br />
duiden op een levende cultuur en maken veldnamen tot zo’n interessant<br />
studieobject.<br />
Een mooi voorbeeld van een actuele naamsverbastering is het Aalstalbad,<br />
de oorspronkelijke naam van een bruggetje over het Gastersche diep,<br />
een plek met veel verhalen en herinneringen die bij veel Gastenaren in<br />
het geheugen staat gegrift. In het kolkie bij de grote zwarte Els leerde<br />
de jeugd zwemmen. Ook werd er veel gevist en aan de overkant lagen<br />
hooilandjes die door de boeren uit Gasteren werden gebruikt. Over de<br />
werkelijke naam van het bruggetje zijn de meningen verdeeld. Sommige<br />
spreken van het Taolsterbad en geven daarmee aan dat de brug aansluit<br />
op een voetpad door De Heesten naar Taarlo. Anderen zijn van mening<br />
dat het hier gaat om ‘t Aolstebad, dat wil zeggen het oudste bruggetje<br />
over het Gastersche diep.<br />
Uit oudere bronnen kan worden opmaakt dat het hier oorspronkelijk<br />
ging om een z.g. aalstal, een soort palingfuik die bestond uit een<br />
gevlochten hekwerk dat in het diepje werd geplaatst en uitliep in een<br />
fuik. Deze aalstallen zijn al bekend uit de middeleeuwen en werden ook<br />
wel gecombineerd met een stuw waarmee in het vroege voorjaar de<br />
groen landen onder water werden gezet. Dit z.g. stromen liet een laagje<br />
slib achter waarmee de vruchtbaarheid en dus de opbrengsten van de<br />
hooilandjes werd bevorderd.<br />
Aalstalbat<br />
Taolsterbad<br />
’t Aolstebad<br />
op de kaarten van de landmeters een lappendeken van benoemde kavels en percelen. In de<br />
beekdalen zijn dan in hoofdzaak de nattere madelanden (hooilanden) ontgonnen. De bekleding<br />
van het landschap met veldnamen volgde dus de uitleg van het esdorpenlandschap die zich<br />
schikte naar de landschapsecologische gebruiksmogelijkheden van het dorpsgebied.<br />
Ook de namen van de eerste grondschatting blijken duurzaam, want de meeste konden via<br />
naoorlogse enquêtes worden achterhaald en gelokaliseerd.<br />
Het mentale landschap<br />
Het veldnamencomplex van een marke (dorp en buitengebied) kan gezien worden als de<br />
symbolische orde van een agrarische territorium (dorpslandschap). Het is de zingeving<br />
van een lokale werkgemeenschap die in de tijd gezien steeds weer andere associaties en<br />
betekenissen ontlokt. Veldnamen zorgden voor een vlotte communicatie van een collectief<br />
ingestelde dorpsgemeenschap en vormden door hun plaatsgebondenheid een mentale kaart<br />
van het dorpsgebied. Geografen vatten de uitleg van een cultuurlandschap op als de fysieke<br />
neerslag van het menselijke handelen. Onmiskenbaar verwijzen veldnamen voor een belangrijk<br />
deel naar de gesteldheid van hun fysieke dragers. Maar daar is niet alles mee gezegd. Men<br />
kan het historische dorpslandschap ook opvatten als een mentale en sociale ruimte waarin<br />
institutionele arrangementen een belangrijke rol speelden. Vanuit die optiek vormde het<br />
markegebied van het esdorp het vertrouwde decor van het dagelijkse bestaan met zijn eigen<br />
logica van gebruiken, regels en betekenisgeving. Aan de hand van veldnamen zouden wij een<br />
beeld kunnen oproepen van dat mentale landschap en de steeds veranderende kijk op het<br />
fysieke landschap.<br />
Zijn er naast veldnamen voldoende ondersteunende bronnen voor handen zijn die zo’n<br />
antropologisch perpectief rechtvaardigen? Vanaf de zeventiende eeuw is dat zeker het geval.<br />
Naast systematische bronnen zoals de eerder genoemde grondschatting, zijn het zijn vooral de<br />
lokale bronnen die voor een feitelijke inkleuring kunnen zorgen. De willekeur en de doleantie<br />
zijn voor een fenomenologische benadering van bijzondere betekenis. De willekeur vormde<br />
volgens het Drentse Landrecht bij uitstek het reglement van de buurschap om ‘ordre te stellen’<br />
op het gebruik van de marke. Het gaat hier om voorschriften voor de aanleg van houtwallen<br />
en waterlossingen, aanleg en onderhoud van wegen en regels voor het gebruik van de essen,<br />
groenlanden en de gemeenschappelijke heidevelden. Willekeuren kunnen een directe relatie<br />
met veldnamen hebben en deze worden daarom vaak opgenomen in de tekst. Zo kunnen we een<br />
indruk krijgen van de dagelijkse praktijk die achter veldnamen schuil gaat.<br />
Hetzelfde geldt voor een doleantie of bezwaarschrift. Als collectief kon de buurschap bezwaar
Sociale ruimte<br />
Op een van onze eerste bijeenkomsten van het veldnamenproject<br />
in Gasteren viel op dat de veldnamenkennis van<br />
de Zuidesch nog opvallend paraat was, hoewel het akkercomplex<br />
al begin jaren zeventig een forse schaal vergroting<br />
had ondergaan. Er werd die middag levendig verteld over<br />
een mentaal landschap waarvan de fysieke basis sterk was<br />
gewijzigd.<br />
Als vanzelf rolden de herinneringen en verhalen van oudere<br />
inwoners over de stamtafel bij het noemen van de oude<br />
De antropoloog 1<br />
32<br />
33<br />
veldnamen. Het werd al snel duidelijk dat de grote Zuides<br />
van voor de ruilverkaveling bij uitstek als een sociale ruimte<br />
werd ervaren. In de jaren zestig had ieder bedrijf nog<br />
veel kleine akkerpercelen verspreid over de hele es liggen;<br />
soms ging het om twintig verspreid liggende percelen (zie<br />
eigendomskaartje ruilverkaveling) Men moest daarom<br />
rekening houden met het recht van overpad en met het<br />
afstemmen van de werkzaamheden bij het toemaken, zaaien<br />
en oogsten. Bij al die seizoensgebonden activiteiten was de<br />
es ook een ontmoetingsruimte, waar nieuwtjes en roddels<br />
werden uitgewisseld, maar ook ruzies konden ontstaan,<br />
over het gebruik van wendakkers of het verleggen van<br />
voorstenen. Op de jaarlijkse dorpsfeesten werden die ruzies<br />
meestal weer bijgelegd.<br />
aantekenen tegen de waardeschattingen van hun gronden in de grondschatting. Zo kunnen<br />
doleanties ons op een verrassende wijze laten meekijken met de subjectieve blik van een<br />
agrarische gemeenschap op haar vaak weerbarstige leefmilieu. Maar let op; het is niet altijd<br />
verstandig om je zonder bedenkingen te laten meevoeren met de blik van belastingplichtigen.<br />
Ook in de 17 e eeuw betaalde men niet graag belasting. Het is raadzaam om de geuite bezwaren<br />
ook te checken in andere bronnen. Naast de willekeur en de doleantie zijn er nog bronnen<br />
die individuele expressies weergeven in conflictsituaties. Deze bevinden zich in gerechtelijke<br />
archieven, markenarchieven en schulteregisters. Zij kunnen ons een verhelderend inzicht geven<br />
van de belangentegenstellingen in agrarische gemeenschappen.<br />
In Een biografie van het Sepeltien in hoofdstuk 6 wordt aan de hand van veldnamen en hun<br />
verwijzende bronnen een beeld geschetst van de ontwikkelingsgeschiedenis van het Anloërdiepje.<br />
Daaruit blijkt dat er ook in een kleine gemeenschap als Anloo verschillende visies op<br />
de exploitatie mogelijkheden van het bovenloopje bestonden. Tot in het begin van de 19 e eeuw<br />
domineerde de in-gemeenschapshouding waarbij het beekdalletje slechts voor een klein deel<br />
van het ‘gemene veld’ was afgescheiden. De opkomst van het ‘etagebedrijf’ rond 1850 opende<br />
een nieuw perspectief op de intensivering van het agrarische gebruik. Pas toen werd het<br />
huidige casco van houtwallen voltooid. De uitleg van het namenlandschap liep gelijk op met de<br />
opdeling en de latere inrichting van het beekdal.<br />
Tegen de stroom in<br />
Ook na de 17 e eeuw ging de uitbouw van het namenlandschap gewoon door. In de opeenvolgende<br />
herzieningen van de grondschatting is dat proces goed te volgen. We zien dan vooral<br />
van nieuwe kamp- en groenlandnamen verschijnen. Bij de eerste categorie moet gedacht<br />
worden aan ontginningen langs de esranden en bij de tweede aan opdeling en afgrenzing van<br />
de mandelige groenlanden. 7
What’s in a name?<br />
Jeruzalem is nu de naam van een zandige laagte met<br />
verwaaide Grove dennen ten zuidenoosten van het<br />
Kniphorstbos in Anloo. Het voormalige Stuifgat vormde<br />
rond 1800 de actieve kern van een stuifvlakte dat zich tot<br />
aan de Noordes van Annen uitsterkte. Eeuwenlang werd het<br />
Hongerveld tussen Anloo en Annen ‘mandielig’ gebruikt.<br />
Na veel getreuzel werd de definitieve grens tussen beide<br />
marken pas in 1810 vastgesteld en in het veld gemarkeerd.<br />
Het is niet zo verwonderlijk dat geen van beide partijen hun<br />
velddeel opeiste. Het Stuifgat vormde een onderdeel van de<br />
oude heerweg naar Coevorden waar bij voortduring de heide<br />
De antropoloog 1<br />
De invoering van het Kadaster in 1832 brak met het oude gewestelijke systeem van<br />
grondbelasting èn met de gewoonte van het registreren van perceelsnamen. Het uniforme<br />
systeem van registratie en opmeting sloot locale bijzonderheden juist zoveel mogelijk uit.<br />
Maar via de omweg van notariële akten van eigendomsoverdrachten keerden de veldnamen<br />
weer terug in de adnministratie waardoor een directe koppeling kan worden gemaakt met het<br />
kadastrale systeem. Het opnemen van veldnamen in akten was geen officiële regel maar had<br />
een pragmatische reden. Zonder de vertrouwde veldnamen verliep de communicatie bij het<br />
34<br />
35<br />
werd kapot gereden door het doorgaande verkeer van karren<br />
opstellen van de akten uiterst moeizaam.<br />
en rijtuigen. Door de Annerboeren werd het Hongerveld<br />
Ook in andere vernieuwingspraktijken van de 19 e eeuw bleken veldnamen bestendig. Zo werden<br />
alleen geschikt geacht voor het rooien van veldkeien die<br />
in landbouwalmanakken en aantekenboekjes veldnamen geassocieerd met oogstopbrengsten,<br />
via de Hunze naar Groningen werden verscheept. Maar<br />
mestgiften en grondprijzen op veilingen. 8 (zie notitieboekje Jan Mulder) Veldnamen konden dus<br />
door het toenemende verkeer rond 1800 (wellicht als gevolg<br />
probleemloos meeliften met de rationalisering van het landbouwbedrijf. Bij de opdeling van de<br />
van het continentale stelsel) was het Stuifgat weer actief<br />
marken in de 19 e eeuw en de latere de veldontginningen verbrokkelde het gemeenschappelijke<br />
geworden en vormde het uitwaaierende zand een bedreiging<br />
element in de bedrijfsstijl. Daarvoor in de plaats kwam de landbouwcoöperatie die beter<br />
voor de akkers op de Noordes. Onder aanvoering van de<br />
aansloot bij de particuliere bedrijfsvoering. De veldontginningen genereerden weer een nieuwe<br />
doortastende vervener Lambertus Greveling eisten de<br />
generatie veldnamen waarbij vernoemingsnamen als Siberië, Frankriek en Engeland verwijzen<br />
Annenaren nu een snelle oplossing. Bij de vaststelling van<br />
naar de nieuwe wereldoriëntatie.<br />
de markegrens kwam het Stuifgat in de marke van Anloo te<br />
In hun sociografisch onderzoek begin jaren vijftig constateerde het echtpaar Keur dat in<br />
liggen waardoor zij ook verantwoordelijk konden worden<br />
Anderen nog iedereen bekend was met de veldnamen van het dorp. 9 In die tijd was het<br />
gesteld voor het vastleggen van het stuifzand. Opmerkelijk in<br />
ook nog gebruikelijk om met de notaris over grondeigendom te communiceren aan de<br />
dit verband is het verschil in naamgeving, de Anloërs kozen<br />
hand van veldnamen. 10 Ook de antropoloog Kloos kon in de jaren 60 nog probleemloos een<br />
voor het verhullende Jeruzalem, de Annenaren wonden er<br />
veldnamenkaart van de Zuides van Gasteren samenstellen. 11<br />
geen doekjes om: Stoefgat en Hongerveld.5<br />
Omkering van het perspectief<br />
Uit het voorgaande kunnen we opmaken dat opeenvolgende agrarische bedrijfsstijlen hun<br />
stempel hebben gedrukt op het Drentse Esdorpenlandschap. Het namenlandschap vormt een<br />
afspiegeling van deze agrarische ecologie. In de loop van de 20 e eeuw is deze wisselwerking<br />
tussen bedrijfsstijl en landschap radicaal gewijzigd. Door kunstmest, mechanisatie,<br />
waterbeheer en de openlegging van het platteland voor het moderne verkeer werd de boer een<br />
agronomisch ondernemer die de productieomstandigheden op een tot dan toe ongekende wijze<br />
naar zijn hand kon zetten. Daarmee veranderde ook zijn blik op het landschap. Het gelede<br />
esdorpenlandschap van es, beekdal en veld veranderde in een kneedbaar technotoop waar de<br />
landschap en ecologie nauwelijks nog grenzen stelden.<br />
Door het succes van de Wieringermeer en de Noordoostpolder leek na de oorlog ook de<br />
maakbaarheid van het ‘oude land’ onder handbereik. Volgens de in 1953 opgerichte Stichting tot<br />
Verbeteren van Madelanden in Drenthe konden zelfs de vanouds weerbarstige beekdalen door<br />
gerichte maatregelen getemd worden tot oogstrelende graslanden. 12 Door drooglegging, ploegen,<br />
schijfeggen, bezanding en bemesting konden minderwaardige grassen als Lieggras, Geknikte<br />
Vossestaart, Reukgras en verschillende Zeggensoorten, maar ook onkruiden als Ratelaar,<br />
Dotterbloem, Gevlekte Orchis en Kruipboterbloem worden omgezet in hoogproductieve<br />
graslanden van Engels raaigras en Ruw beemdgras.<br />
Met voorbeeldpercelen verspreid over de hele provincie werden de boeren klaargestoomd<br />
voor de grote operatie van de op handen zijnde ruilverkavelingen. Binnen twee decennia zijn<br />
de meeste beekdalen in Drenthe veranderd in cultuursteppes van Engels raaigras en Ruw<br />
beemdgras die zonodig gescheurd kunnen worden voor de verbouw van aardappelen of maïs.<br />
Dankzij de instelling van het Stroomdallandschap in 1965 is de Drentse Aa een van de weinige<br />
stroomgebieden waar aanzienlijke restanten van de vooroorlogse beekdalen bewaard zijn<br />
gebleven. Maar als voorloper van de latere EHS werd het Drentse Aa ook een arena voor de<br />
botsing van twee elkaar uitsluitende perspectieven, nieuwe natuur versus agronomische<br />
landbouw. In deze ongerijmdheid kwam het Stroomdallandschap Drentse Aa als eerste
De antropoloog 1<br />
36<br />
37<br />
compromislandschap tot stand waarin landbouw en natuur, onder de paraplu van een nieuwe<br />
bureaucratische orde, een gedwongen huwelijk zijn aangegaan.<br />
Ruilverkavelingen en nieuwe natuur<br />
1970 vormde een belangrijk keerpunt in de levensloop van onze veldnamen. De instelling van<br />
het Stroomdallandschap Drentse Aa was juist achter de rug en een ingrijpende ruilverkaveling<br />
lag in het verschiet. Twee op het eerste gezicht tegengestelde krachten: de conserverende<br />
werking van een landschapsreservaat en het nivellerende effect van een ruilverkaveling. Het is<br />
duidelijk dat vanaf die tijd de toekomst van veldnamen op het spel stond.<br />
Opmerkelijk is dat veldnamen als cultuurgoed geen een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming<br />
van het Stroomdallandschap Drentse Aa. In voorbereidende rapporten wordt nergens<br />
verwezen naar de vele duizenden veldnamen in het stroomgebied. 13 Ook de milieulobby die<br />
zich flink verzet tegen de ruilverkavelingen van Rolde en Anloo die zij als een aanslag op de<br />
‘couleur locale’ zien, reppen met geen woord van veldnamen als betekenisvolle kleinoden<br />
van het cultuurlandschap. 14 Alleen in heemkundige kring zoals het Meertens Instituut en het<br />
Nedersaksisch Instituut heeft men zich het lot van de bedreigde veldnamen aangetrokken. Al<br />
sinds de jaren 50 is men ook in het Drentse Aa gebied bezig met het aanleggen van collecties<br />
door enquêtes en bronnenonderzoek. Een belangrijke bron van al deze activiteiten vormt de<br />
Wieringacollectie die nu in het Drents archief is ondergebracht.<br />
Het spreekt voor zich dat men op het locale niveau aanvankelijk ambivalent omging met het<br />
verdwijnen van de veldnamen. Aan de ene kant zag men de ruilverkaveling als een nood-<br />
zakelijke ingreep om als levensvatbaar dorp te overleven, maar anderzijds waren velen zich<br />
ervan bewust dat het in onbruik raken van veldnamen symbolisch was voor de modernisering<br />
van de dorpscultuur en het eind inluidde van de agrarische werkgemeenschap. In gesprekken<br />
met oudere bewoners over veldnamen komen deze ondergeschoven emoties vaak weer boven.<br />
Vooral de vele akkernamen roepen nostalgische gevoelens op omdat de essen bij uitstek als een<br />
sociale ruimte werden ervaren, maar waar juist schaalvergroting als het meest noodzakelijk<br />
werd gezien. Toen de lappendeken van akkertjes en voorstenen werden vervangen door kavels<br />
op polderformaat verdween ook het stoffelijk fundament van de veldnamen. Wat overbleef<br />
waren de papieren collecties en een afkalvend mentaal landschap van de vroegere gebruikers.<br />
Even ingrijpend als op de essen waren ook de ontwikkelingen in de beekdalen. Bij de ruil-<br />
verkaveling werden grote delen stroomdalen ‘genormaliseerd’ en ingericht voor de moderne<br />
bedrijfsvoering. In de overblijvende reservaatgebieden leek er voor de materiële basis van<br />
de vele made- en broeklanden aanvankelijk een veilige toekomst weggelegd. Aangetaste<br />
houtwallen werden hersteld terwijl de kleinschalige groenlandverkaveling werd gerespecteerd.<br />
Maar ook het moderne natuurbeheer kent zijn eigen dynamiek van natuurdoeltypes en<br />
referentiebeelden. De consequentie van deze vorm van natuurontwikkeling is dat in grote<br />
delen van de nog gave beekdalen een grootschalige herinrichting plaatsvindt die gepaard gaat<br />
met veel grondverzet en een sterk gemechaniseerd beheer. De vraag is of veldnamen nog een<br />
toekomst hebben in dergelijke ‘droomdalen’ waarin de balans tussen natuur en cultuurhistorie<br />
is zoekgeraakt. 15 Want als veldnamen eenmaal de grond onder hun voeten verliezen, wacht hen<br />
slechts een toekomst in de archieven.<br />
.<br />
Nieuwe praktijken<br />
Op het eerste gezicht lijkt en in het huidige gebureaucratiseerde landschap geen plaats meer<br />
voor veldnamen. We kunnen ze inventariseren en vastleggen voor latere generaties, maar<br />
zullen ze uiteindelijk niet overgaan in een fossiel erfgoed omdat ze in onbruik zijn geraakt?<br />
Opmerkelijk is wel de lange looptijd. Ze konden zich immers tot in de 20 e eeuw handhaven en<br />
doorontwikkelen. Sommigen zien in deze houdbaarheid de hand van een op traditie gestoelde<br />
agrarische gemeenschap. Maar de vraag is of die typering recht doet aan de ingrijpende
Het grondkruis<br />
Het zijn niet altijd namen die het verhaal van een plek<br />
levend houden. In het Kluivingsbos bij Schuilingsoord ligt in<br />
een uitgestoven laagte even ten zuiden van het voormalige<br />
Borkermeer een grondkruis. Dit kruis is gegraven als<br />
herinnering aan de kandidaat predikant Johannes Ledeboer<br />
die hier in 1780 werd vermoord door de huursoldaat<br />
Anton Link. De roofmoord op de uitgestrekte heide tussen<br />
Zuidlaren en Anloo heeft indertijd veel indruk gemaakt.6<br />
Op aanwijzing van getuigen kon de moordenaar worden<br />
de hand van de 16 getuigenverklaringen is het mogelijk<br />
ons een voorstelling te maken van het toenmalige<br />
heidelandschap met zijn vele karrensporen, archeologica en<br />
de onvoorstelbare vergezichten. Aan de hand van de Franse<br />
topkaart van 1811 kunnen met de passanten op die dag als<br />
het ware ‘meereizen’. Door de verschillende achtergrond<br />
van de getuigen en het steeds wisselende perspectief zijn<br />
we ooggetuige van de alledaagse werkzaamheden en het<br />
verkeer. De alom aanwezige heide die zich nu aan ons<br />
De antropoloog 1<br />
modernisering van het platteland. Ook in onze oude binnensteden zijn namen van straten en<br />
pleinen, die soms nog verwijzen naar de voorstedelijke nederzetting, duurzaam gebleken. Mijn<br />
stelling is dat veldnamen en andere toponiemen hun bestaansrecht en overleving in de eerste<br />
plaats ontlenen aan het gebruik in dagelijkse praktijken. En die beperken zich allang niet meer<br />
tot de leefwereld van een dorp.<br />
Toen de ruilverkavelingen er in de jaren zeventig zaten aan te komen zijn er in verschillende<br />
dorpen initiatieven ontstaan om het nieuwe landschap opnieuw te benoemen met oude en<br />
nieuwe namen. Een mooi voorbeeld is het dorp Anderen waar door de boermarke een aparte<br />
werkgroep werd ingesteld om een nieuwe kaart van na de ruilverkaveling te maken. Het is<br />
interessant om de namenkaarten van voor en na de ruilverkaveling naast elkaar te leggen<br />
en te zien hoe oude namen zijn verdwenen of werden hergebruikt en waar nieuwe namen<br />
werden toegevoegd. Het initiatief ontstond vanuit de pragmatische instelling dat men ook na<br />
de ruilverkavelingen op een vertrouwde manier kon blijven communiceren. (zie kaart .. en het<br />
interview met Harm van Ree)<br />
Een ander initiatief kwam uit de hoek van het Drents Landbouw Genootschap (DLG) met Jan<br />
Hingstman uit Amen als trekker. In de ruilverkavelingen werden veel percelen samengevoegd<br />
en verdwenen oude perceelsgrenzen. Daarmee verdween ook het functionele gebruik van<br />
veldnamen wat veel boeren aan het denken zette. In de Ruilverkaveling Rolde wilde Hingstman<br />
net als in Anderen samen met de boermarken een proefproject opzetten om alle nieuwe kavels<br />
van de ruilverkaveling opnieuw te benoemen. 16 Daarnaast moest de naamgeving functioneel<br />
worden door er een nieuwe gebruikswaarde aan toe te kennen die volgens hem ook moest<br />
worden vastgelegd in het kadaster met de hulp en medewerking van de notarissen en de<br />
grondkamer. In zijn enthousiasme ging Hingstman zo ver dat hij er voor pleitte om de nieuwe<br />
namen in te voeren op de officiële kadasterkaarten. Het welslagen van het experiment in<br />
Rolde zou bepalend zijn voor een aanpak van de hele provincie. Helaas is het initiatief van<br />
Hingstman al in een vroeg stadium gestrand door ziekte en de bijna onmogelijke opgave om een<br />
bureaucratische praktijk te veranderen.<br />
Op de werkvloer van Staatsbosbeheer in Oudemolen, het zenuwcentrum van het Stroomdallandschap<br />
Drentse Aa, groeide tegen de verdrukking in een nieuwe praktijk van veldnamen.<br />
De pas aangestelde Hendrik Lanjouw begreep als ex-landbouwer als geen ander het nut van<br />
veldnamen in de communicatie met boeren waarvan gronden moesten worden aangekocht<br />
of geruild. Maar ook in de dagelijkse omgang van het natuurbeheer bewezen veldnamen hun<br />
praktisch nut. Toen Lanjouw ontdekte dat zijn collega’s er aardigheid in hadden om zich een<br />
mentale kaart van hun werkgebied eigen te maken besloot hij voor het hele Relatienotagebied<br />
de veldnamen te inventariseren. Vanaf die tijd behoren de vele honderden veldnamen tot het<br />
vaste idioom in de dagelijkse communicatie. Al sinds jaar en dag hangen de veldnamen als<br />
‘stafkaarten’ in de burelen van Staatsbosbeheer en aan de schuurwanden van uitvoerende<br />
loonbedrijven.<br />
38<br />
39<br />
aangehouden om berecht te worden in Assen, waar hij<br />
opdringt is geen reservaat maar een leefwereld.<br />
uiteindelijk levend werd geradbraakt en onthoofd. Aan<br />
Het is interessant om deze drie voorbeelden van nieuwe praktijken tegen het licht te houden.<br />
In Anderen gaat het om een lokaal initiatief van de agrarische werkgemeenschap van voor de<br />
ruilverkaveling. Toen telde het dorp 38 boeren en nu gaat het nog slechts om 5 . Het is de vraag<br />
of zo’n initiatief in deze tijd nog een kans van slagen zou hebben.<br />
In het tweede geval gaat het om een bovenlokaal initiatief van een standsorganisatie, weliswaar<br />
met inschakeling van de boermarken, maar met een sterke nadruk op de formalisering van het<br />
veldnamengebruik in het institutionele veld en het kadaster. In het geval van Staatsbosbeheer<br />
nestelt het gebruik van veldnamen zich ‘spontaan’ in een nieuwe praktijk op regionaal niveau.<br />
Daarnaast bestaat er het algemene gebruik om een huis of boerderij te vernoemen naar de<br />
veldnaam van de kavel waarop gebouwd is. Ook sommige gemeenten hebben naamcommissies<br />
aangesteld met de opdracht om openbare gebouwen en straatnamen naar veldnamen te
Wisseling van perspectief<br />
Hindrik Lanjouw gewezen landbouwer uit Anderen en<br />
natuurbeheerder van het eerste uur vormt de belichaming<br />
van het dubbelzinnige perspectief. Al jong had Hindrik<br />
belangstelling voor het landschap en de natuur. Hij zocht<br />
zwerfstenen met fossielafdrukken en later ontwikkelde hij<br />
zich als amateurarcheoloog. Met de flora van zijn oudere<br />
broer bekwaamde hij zich in het determineren van planten.<br />
Als boerenzoon zijn veldnamen en de daarmee verbonden<br />
‘boerenblik’ hem met de paplepel ingegoten. De noordelijke<br />
Koelanden en de Vetmaoden golden als de beste groenlanden,<br />
maar Voeleers, de Pisbulten en Bosmaat stonden niet hoog<br />
aangeschreven. En als je Roetbol, een Paardestaartsoort in<br />
het groenland had staan dan kwamen de koeien aan de wee<br />
(bloedwateren) en kwamen ze uiteindelijk dreug te staan.<br />
Als aankomend agrariër volgde Lanjouw op de<br />
Landbouwwinterschool in Assen een cursus voor de<br />
Een keerpunt in het leven van Hindrik Lanjouw vormde zijn<br />
aanstelling als natuurbeheerder bij het Stroomdallandschap<br />
Drentse Aa in 1967. Van hem werd nu verwacht dat hij het<br />
landschap benaderde vanuit een tegengesteld perspectief,<br />
het inventariseren van percelen op hun natuurwaarden. Het<br />
ging nu niet om eiwitrijke en productieve grassoorten maar<br />
om de ‘minderwaardige grassoorten en onkruiden’ waar<br />
boeren doorgaans hun neus voor ophaalden. Toch waren die<br />
soortenrijke en meestal natte percelen een gewild ruilobject<br />
juist omdat de belangen tegengesteld waren. Zijn eerste<br />
veldwerkboekjes getuigen van een naarstige speurtocht naar<br />
aankoopwaardige groenlanden met de opsommingen van de<br />
zeldzame Rodelijstsoorten als doorslaggevende argument.<br />
In zijn nieuwe baan voelde de autodidact Lanjouw zich op<br />
zijn plek omdat zich een nieuw kennisdomein opende dat<br />
zijn nieuwsgierigheid prikkelde. Kennis die hij opzoog en<br />
De antropoloog 1<br />
vernoemen. Zolang er sprake is van een duidelijke relatie van de vernoemingsnaam met de<br />
plek is het een vanzelfsprekende manier om een veldnaam levend te houden. Maar in de<br />
grotere uitbreidingswijken wordt zo’n principe al snel los gelaten en worden van heinde en<br />
ver veldnamen aangesleept om de namenhonger te stillen met ‘ontplaatste’ veldnamen. Een<br />
vergelijkbaar probleem kan zich voordoen bij het geforceerd in leven houden van veldnamen<br />
aan de hand van bebording. In een kleinschalig landschap als de Drentse Aa leidt dat al snel<br />
tot een musealisering van het landschap dat het toch al zwaar te verduren heeft van de om zich<br />
heen grijpende bordjescultuur. Een voorbeeld van een mooie tussenoplossing is het frezen van<br />
de veldnaam in een bestaand landhek zoals Staatsbosbeheer dat op sommige plekken doet.<br />
Het woondorp<br />
In het voorgaande lag het accent op het agrarische werkdorp als het oorspronkelijke biotoop<br />
40 II<br />
53° 01’ 01.69” 6° 41’ 05.70”<br />
waardering van groenlanden voor hun geschiktheid voor de<br />
combineerde met zijn nooit aflatende veldwaarnemingen.<br />
van veldnamen. Maar hoe zit dat met het moderne woondorp? Kunnen veldnamen overleven<br />
weidebouw. Aan de hand van hun vegetatieve kenmerken<br />
Bij zijn pensioen in 1995 werden zijn inventarisaties<br />
en zich doorontwikkelen in een pluriforme woongemeenschap of zullen zij op den duur weg-<br />
leerde hij grassoorten op de vierkante meter determineren<br />
gebundeld in een aantal lijvige rapporten van het hele<br />
kwijnen als een antiquarisch erfgoed?<br />
en hun landbouwkundige waardering uit te drukken in<br />
stroomgebied. En ook na zijn pensioen is hij doorgegaan<br />
Met de individualisering is het collectieve leefpatroon van het agrarische werkdorp ingeruild<br />
een rapport cijfer. 100 % Engels Raaigras scoorde een 10,<br />
met zijn waarnemingen. Toch bleef de ambivalentie van zijn<br />
voor een rurale leefstijl die als afzonderlijke typologie ongrijpbaar is geworden. Zelfs de echte<br />
Timolte en Kropaar kregen een 7, Ruwe Beemd en Kamgras<br />
boerenafkomst en zijn nieuwe bestaan bij SBB hem altijd<br />
eigenheimers laten zich niet meer in een apart hokje plaatsen. We kunnen hooguit vaststellen<br />
haalden net een voldoende maar Witbol, Reukgras en Zachte<br />
achtervolgen. Toen Hindrik op een achternamiddag met<br />
dat bepaalde opvattingen, normen of voorkeuren verwijzen naar een rurale achtergrond of<br />
Bravik kregen niet meer dan een 5. Net als later bij de latere<br />
zijn oude vader langs de botanisch rijke Burgvallen onder<br />
mentaliteit. Culturele kruisbestuiving heeft bovendien de uitgesproken verschillen tussen<br />
pootaardappelkeuringen en zaaizaad keuringen werden<br />
Schipborg reed hoorde hij hem zeggen: ‘Wat mooi hè’. Verrast<br />
‘echte’ plattelanders en nieuwkomers vervaagd. 19 Het woondorp is een vergaarbak geworden van<br />
de gegevens altijd aan veldnamen gekoppeld. Dan kon je<br />
keek hij opzij maar zag toen dat Pap de andere kant opkeek,<br />
verschillende leefstijlen die op het locale niveau kunnen convergeren maar regionaal uit elkaar<br />
het betreffende perceel snel plaatsen en onthouden. In de<br />
naar de bloeiende en uitgestrekte aardappelvelden van het<br />
waaieren.<br />
jaren 50 verliep de graslandverbetering door de beperkte<br />
landgoed De Schipborg.<br />
De moderne plattelander of ‘stadlander’ is voor zijn levensbehoeften en hobby’s regionaal<br />
trekkracht van de kleine tractoren moeizaam en traag. De<br />
georiënteerd maar brengt naar verhouding nog veel tijd door in de eigen dorpsomgeving. Door<br />
zode van de overwegend wilde grassen was taai en moeilijk<br />
allerlei sociale en recreatieve activiteiten is er ook in het woondorp sprake van een dorpsbinding<br />
te scheuren. Bovendien moest het bezanden van de percelen<br />
die vrijblijvender is dan in het werkdorp. Nog steeds is er sprake van een zekere dorpstrots die<br />
met de hand vanuit de sloten gebeuren.<br />
zijn uitdrukking vindt in nieuwe symbolen als een dorpsvlag of een eigen dorpwebsite.<br />
De meeste inwoners voelen zich nog steeds verbonden met hun oorspronkelijke markegebied,<br />
maar die relatie heeft wel een andere inhoud gekregen. In de agrarische gemeenschap was<br />
het dorpslandschap niet anders dan een vertrouwde gebruiksruimte die in dienst stond<br />
ardappelveld<br />
van de bestaanswijze. In het woondorp ligt dat anders. In het Drentse Aa gebied werden<br />
delen van de voormalige heidevelden in de eerste helft van de 20 e eeuw aan de agrarische<br />
productie onttrokken door grootschalige bebossingen of bestemming tot militair oefenterrein.<br />
Later werden deze ‘reservaten’ overgedragen aan terreinbeherende instanties. Ook door<br />
de schaalvergroting van na de oorlog en de decimering van de boerenstand verwaterde de<br />
werkrelatie met het oorspronkelijke dorpslandschap. Daarvoor in de plaats kwam het landschap<br />
als belevingsruimte. In de praktijken die daaruit voortvloeien zoals recreatie, cultuurtoerisme<br />
en natuurbeleving, maar ook activiteiten als hobbyboeren kunnen veldnamen opnieuw tot bloei<br />
komen.<br />
Hoewel veldnamen hun vanzelfsprekende rol in de dagelijkse communicatie zijn kwijtgeraakt,<br />
zijn zij niet uit de dorpscultuur verdwenen. Een populaire activiteit is het boekstaven van de<br />
dorpsgeschiedenis. In Drenthe vormt een veldnamenkaart meestal een vast onderdeel van de<br />
publicatie. Dat is mooi voor het nageslacht en interessant voor nieuwkomers maar garandeert
VII De antropoloog 1<br />
VIII<br />
41<br />
nog geen praktijk waarin veldnamen kunnen voortleven. Net als op oude groepsfoto’s waarvan<br />
de meeste personen zijn overleden zijn veel veldnamen dode namen geworden. Toch blijven<br />
veldnamen mensen op een of andere manier intrigeren. Naast de reguliere collecties in het<br />
Drents archief zijn er ook tal van locale collecties die door een plaatselijke werkgroep of gewoon<br />
Belvedère<br />
werkelijke naam<br />
Gedicht Novemberlicht<br />
door een liefhebber bij elkaar zijn gebracht. Veldnamen vormen kennelijk nog steeds een<br />
aansprekende cultuurgoed om door te dringen tot de identiteit van een landschap. En dat geldt<br />
niet alleen voor autochtonen die hun herinneringen willen vasthouden en doorgeven maar ook<br />
voor nieuwkomers die zich een leefomgeving willen ‘eigen maken’.<br />
Voor de wat breder ingestelde cultuurhistoricus is de inbreng van locale kennis gewenst<br />
om zijn vakkennis te verdiepen met veldkennis. Onder het mom van een ‘cultuurhistorische<br />
werkgroep’ is het niet altijd eenvoudig om mensen bij elkaar te krijgen, maar met een ‘<br />
veldnamen werkgroep’ wordt dat een stuk eenvoudiger. Bewoners identificeren zich nu<br />
eenmaal makkelijker met veldnamen dan met een gecanoniseerd cultureel erfgoed. Verhalen of<br />
anekdoten worden vaker opgehangen aan een willekeurige veldnaam dan aan een hunebed of<br />
grafheuvel. Veldnamen behoren dus tot het gemeenschappelijke interesseveld van bewoners en<br />
cultuurhistorici en zijn daarom bij uitstek geschikt voor cultuurhistorische participatie.<br />
Het loont daarom de moeite om op het locale niveau nieuwe toepassingen voor veldnamen<br />
te verkennen, in de hoop dat zo weer nieuwe gebruikspraktijken kunnen opbloeien. Het is<br />
raadzaam om daarbij ook nieuwe communicatiemiddelen als internet en mobieltje te betrekken.<br />
Zo vormt Google Earth, waarover de meeste huishoudens kunnen beschikken, een geschikt<br />
medium om veldnamen in het moderne landschap weer een plek te geven. Die vaardigheden<br />
kunnen op de basisschool al worden aangeleerd, waardoor nieuwe generaties op een eigentijdse<br />
manier hun eerste leefwereld kunnen ontdekken. Ook het alledaagse mobieltje biedt straks<br />
ongekende mogelijkheden. Met een GPS-aansluiting is het dan mogelijk om satelliet beelden<br />
van de omgeving op te roepen die vervolgens gekoppeld kunnen worden aan een op GIS<br />
gerelateerde veldnamenkaart. En tenslotte vormt ook de dorpswebsite het geijkte platform<br />
voor interactieve communicatie. Daarbij kan gedacht worden aan een soort wikipedia van<br />
de leefomgeving met verhalen en herinneringen aan plekken waarbij veldnamen als kapstok<br />
fungeren.<br />
En natuurlijk blijven de authentiekere vormen van communicatie zoals de vertrouwde<br />
veldexcursie waar dorpsgidsen hun verhalen en overleveringen aan veldnamen kunnen<br />
ophangen. Er zijn kortom tal van nieuwe toepassingen te bedenken die veldnamen nieuw leven<br />
kunnen inblazen. De vraag is of dergelijke initiatieven kunnen beklijven in gangbare praktijken<br />
want dat is een voorwaarde voor levende veldnamen.<br />
1 B. de Pater Mens, landschap en topografie in het verleden. In: De Gids nr. 10 1983<br />
2 A. Rapoport Spatial organization and the built environment. In: Encyclopedia of anthropology; 2005<br />
Oxon.<br />
3 H. Elerie Cultuurhistorie en ecologie van een veldcomplex op de Hondsrug. In: Landschapsgeschiedenis<br />
van De Strubben/Kniphorstbos. Groningen 1993.<br />
4 Voor het Kerspel Anloo zijn de landmeterskaarten verloren gegaan. Een reconstructie is mogelijk aan de<br />
hand van latere veldnamenkarteringen.<br />
5 Elerie 1993; blz. 150 e.v.<br />
6 Elerie 1993; blz. 124 e.v.<br />
7 Zie hoofdstuk .. waar het proces van ontginning en naamgeving van het Anloërdiepje wordt beschreven.<br />
8 Elerie 1998; blz. 261<br />
9 J.Y. en D.L. Keur The deeply rooted. Assen 1955; blz.71<br />
10 Anderen, het dorp van de moeshappers. Stichting Historie 1998.<br />
11 Geografisch tijdschrift ………<br />
12 Stichting tot het verbeteren van de Madelanden in Drenthe. Directie van de Landbouw; 1953.<br />
13 Zie F. Modderkolk e.a. Het stroomdallandschap Drentse Aa Uit: Natuur en landschap 1966, nr. 1<br />
Facetstreekplan Drentse Aa 1973<br />
14 Moet dit zo doorgaan? Studiegroep ruilverkavelingen Rolde en Anloo. Milieuraad Drenthe 1973
De antropoloog 1<br />
42<br />
43<br />
De verhalenvertellers: Jannie en Harrie Pepping<br />
De Stierlanden, daar was ons pap verschrikkelijk trots op<br />
Een gelukkige jeugd op het platteland, kan<br />
het romantischer? Broer en zus Pepping zien<br />
de slootbermen vol kleurige bloemen nog voor zich, ze<br />
schepten de snoeken met een emmer zo uit het water van het<br />
Gastersche Diep, ze hielpen mee knollen te plukken op het<br />
land van hun vader en denken met enige weemoed terug aan<br />
die spannende zondagavonden, waarop jongens en meisjes<br />
uit verschillende dorpen elkaar troffen op de dansvloer.<br />
Maar als ik vraag wat het boerenbestaan voor hun vader<br />
betekende, komt er een kort antwoord, waarin iedere<br />
romantiek ver te zoeken is. ‘Het was knooien, werkelijk waar.’<br />
Jannie MoerkerPepping (61) en haar broer Harrie Pepping (64)<br />
kozen zelf niet voor het boerenleven. Ze gingen het onderwijs<br />
in. Jannie woont in de nieuwbouw van Gasteren, niet eens<br />
zo ver van de plek waar ze geboren werd. Harrie zwierf als<br />
meester en als hoofd der school door Groningen en Drenthe<br />
en bleef Grolloo, zijn laatste standplaats, trouw.<br />
De boerderij waar hun leven begon stond aan het Westeinde<br />
in Gasteren. Harrie, de oudste thuis: ‘De boerderij was van<br />
onze opa, Hendrik van Rein. Diens vader heette Job en daarom<br />
werd zijn zoon ‘Job-zien-Hendrik’ genoemd. Zo ging dat in elk<br />
gezin. Je had Roelf-zien-Jan, Ot-zien-Jan, Ot-zien- Fré en ga<br />
zo maar door.’ Jannie: ‘Bij de vrouwen had je dat ook. Mijn<br />
moeder werd Siens-zien-Geertje genoemd. Maar het kon ook<br />
heel ingewikkeld worden: Roelof-zien-Jan-zien Jobkie, dat was<br />
Jacobje, de vrouw van Jan Meursing, de zoon van Roelof’.<br />
We waren bij Job-zien-Hendrik, een kleine boer, eigenlijk zoals<br />
iedereen. De boerderij was deels in eigendom, deels gehuurd.<br />
Het was een gemengd bedrijf met zo’n veertien hectare grond.<br />
Jannie: ‘Opa was van vele markten thuis. Peerdenhandelaar,<br />
zwienenhandelaar, boer en jager. Van alles wat. Maar toch het<br />
meest boer.’<br />
Vader Gesinus (‘Siensie-Pep’) kwam van Bonnen (bij Gieten)<br />
en was er eentje van Harm-Pep-van- ’t Hoog. Gesinus<br />
trouwde met Geertje van Rein en maakte de overtocht naar<br />
Gasteren. Ze leerden elkaar kennen op de dansvloer. Dat was<br />
niet ongebruikelijk. De jongelui trokken ’s zomers naar de<br />
feesten in de dorpen om elkaar te leren kennen en ’s winters<br />
naar de dansavonden. Harrie: ‘Die procedure heb ik zelf ook<br />
doorlopen. Zo kwam je aan de wichter. Eerst wat scharrelderij<br />
en na het dansen vroeg je of je mee mocht naar haar huis. De<br />
avond eindigde dan op de regenput of in het stookhok. Als<br />
de verkering wat langer duurde, behoorde een bezoek aan<br />
de voorkamer tot de mogelijkheden. Zo is het bij mijn ouders<br />
waarschijnlijk ook gegaan.’<br />
De veertien bunder van opa, deels eigendom, deels gehuurd,<br />
lag bepaald niet aaneengesloten. Samen met Harrie maken<br />
we in gedachten een rondgang, die we beginnen bij de<br />
Stierlanden. ‘Hele goeie grond,’ weet hij. ‘Stier, dat komt van<br />
stieren, het stollen van vet. De naam Stierlanden had dus<br />
betrekking op de grondslag, op de constitutie van de grond.<br />
Stieve grond, eigenlijk. Nou, daar liep een klein weggetje naar<br />
achteren, met een wallegie, en daar had je de Lienstukken,<br />
zeg maar vlasakkers. Stierlanden besloeg ongeveer een<br />
bunder. Lienstukken was veel kleiner, ik schat zo’n 25 are.<br />
Verschillende boeren hadden een Lienstuk. Op de es hadden<br />
we de Kruusakker en de Asakker. Bij de Kruusakker kwamen<br />
verschillende weggetjes op de es bij elkaar, een soort<br />
kruispunt.’<br />
Is het Asakker of Askakker?<br />
Jannie: ‘Daar zijn de geleerden het niet over eens. Ons<br />
pap had het altijd over Ask-akker. Zo staat het ook op<br />
sommige kaarten.’ Harrie: ‘Ik zou niet weten waar de naam<br />
vandaan komt. Je kunt er natuurlijk wel over filosoferen.<br />
Ik denk dan aan verbrand materiaal, misschien in relatie
De antropoloog 1<br />
44<br />
45<br />
met de boekweitteelt. Het zaad werd in de as gestrooid en<br />
‘Maar ik was gebleven bij de Heest, waar een hoge zandkop in<br />
Wat was jullie rol, als kinderen?<br />
En welke band ervaren jullie zelf?<br />
na een paar weken was er al een plant. In het veen kwam<br />
zat, die om de zoveel jaar gebruikt werd als landbouwgrond.<br />
‘Er waren vier kinderen en als oudste zoon werd ik al snel bij<br />
Harrie: ‘Toen ons volk nog in Gasteren woonde, op de<br />
boekweitteelt veel voor, later ook op het zand.’<br />
Het zal zo’n halve bunder geweest zijn. Je moet bedenken,<br />
het werk betrokken. Ik moest na schooltijd altijd melken en<br />
boerderij dus, en ik inmiddels elders, ging ik nog regelmatig<br />
het was een gemengd bedrijf, waarbij het ene onderdeel het<br />
zaterdags helpen. Zo vanaf mijn twaalfde jaar, denk ik.’<br />
even langs het Grote Veld. Je kon toen nog vanaf Rolde langs<br />
We vervolgen onze weg en komen bij het Kaampie. Jannie:<br />
andere in stand moest houden. Er moest voedsel zijn voor de<br />
Jannie: ‘Mijn werk lag dichter bij huis. Zaterdags harken<br />
het Balloërveld in Gasteren komen. Het was een zandweggetje<br />
‘Een kaampie is gewoon een klein akkertje, waar bij ons<br />
paarden, de koeien en voor de varkens. Zodoende werd daar<br />
rondom de boerderij en ramen wassen. Ik had een oudere zus,<br />
door de Slokkerd, langs de Haasstukken (een verbastering<br />
boerenkool en andere kolen groeiden. Dat was dicht bij ons<br />
op dat kleine bultje vaak koren verbouwd.’<br />
dat was een geluk, die was ook wat huishoudelijker ingesteld,<br />
van Achterstestukken) en het heideveld, en zo kwam ik bij de<br />
huis, op de weg naar Anderen.’ Harrie is inmiddels al op het<br />
ik wilde liever lezen. Ik bracht ons pap wel koffie en thee op<br />
Veurstukken. Tegenwoordig neem ik mijn kleinzoon wel mee<br />
Grote Veld aangekomen. ‘Daar heeft opa ook een slag veld<br />
We komen in het Westerveld. ‘Wat later ontgonnen,’ vertelt<br />
het land, in een jeneverfles in een krant gewikkeld. En dan<br />
en dan laat ik hem ’t Maotie zien. De plek waar ik mijn eerste<br />
gekocht, tegen de markegrens van Anloo aan. Ik denk zo’n<br />
Harrie. ‘’Dat kon je ook wel zien aan de percelen, er zaten nog<br />
vertelde hij van die wilde roosjes en wees hij me op dikke<br />
konijn schoot, met opa, de plek waar we een dammetje in het<br />
drie, drieëneenhalve bunder, gedeeltelijk weideland en op de<br />
veengaten in. Achterop het Westerveld had je een heel venig<br />
brummels (bramen) die er te vinden waren.’<br />
water opwierpen om vissen te vangen…’<br />
hogere delen (‘op ’t hoog’) bouwland. Daar verbouwden we<br />
gedeelte, daar verrotten de aardappels vaak. Koren lukte<br />
Jannie: ‘Ik weet ook alles nog, de akkers, de slootjes. Het is<br />
rogge en haver. Frappant was dat het stuk ernaast, van Riekus<br />
daar nog wel, omdat je vaak redelijk droge zomers had, maar<br />
Moest de oudste zoon het bedrijf niet overnemen?<br />
een kaart die in je geheugen zit, die er als kind als het ware<br />
van Rein, toen nog onontgonnen was. Er stond een natuurlijk<br />
aardappels was moeilijker. En knollen natuurlijk, dat was na<br />
Harrie: ‘Dat was eigenlijk wel de bedoeling. Gewoon uit<br />
is ingeprent. Je kende de hele es uit je hoofd, de namen van<br />
berkenbosje op en er lagen veenputten, waar men turf had<br />
de aardappel het tweede product.’<br />
traditie, zo ging het nu eenmaal vaak. Maar ons mam heeft<br />
alle akkers. Mijn oudere zus weet zich nu nog de bloemen<br />
gegraven. Dat was het Grote Veld. Dan hadden we langs<br />
‘Als je het Westerveld helemaal overstak, zat je al weer tegen<br />
er voor gezorgd dat ik naar de kweekschool ging en ik wilde<br />
te herinneren die in onze weilanden groeiden. Zenegroen,<br />
het Gastersche Diep, in de richting van het Balloërveld, een<br />
het Gastersche Diepje aan. Daar had je het Maotie, heel<br />
dat ook wel. Ik heb er wel altijd bij moeten werken. Zodra<br />
vrouwenmantel, kruipend zilverschoon in de Klunnenkaamp,<br />
perceel weiland, de Veurstukken, de Voorstestukken. Daar zat<br />
nat bronland.’ Jannie: ‘Moatie komt van madeland, natte<br />
ik vrij was, werkte ik bij het loonbedrijf van Pieters. Daar<br />
meidoorn en wilde roosjes bij de dam, witte wilde margrieten<br />
zo’n mooie glooiing in het veld. Daaraan kon je zien dat het<br />
weidegrond. De naam zegt dus weer iets over de grondslag,<br />
kon ik een paar centen verdienen en dat geld ging naar de<br />
in Schuurman’s land, veel zoete, geurige kamperfoelie op<br />
vroeger bij het zandgedeelte van het Balloerveld had gehoord.<br />
net als bij de Stierlanden.’ Harrie:’Ja, gras hadden de boeren<br />
boerderij. Of mien pap kon voor de opbrengst loonwerk laten<br />
de houtwalletjes. Wilde roosjes en meidoorn in de Heest,<br />
Zo’n mooie glooiing in de richting van het beekdal.’ Jannie:<br />
ook nodig, dus daarvoor moesten ze bij de beken zijn. Via het<br />
doen, grasmaaien, ploegen enzovoort. Zo heeft dat elkaar<br />
Gelderse roos links voor het bruggetje bij de Heest, gele<br />
‘Die glooiing zit er nog steeds in. Ik zat daar bij het diep altijd<br />
Moatiesland lopen we langs een brede houtwal, ontstaan in<br />
aangevuld’.<br />
margriet in het Grote Veld.’<br />
te vissen. Er zat paling, baars, snoek, voorn. Voor mij was dat<br />
de tijd dat er nog geen prikkeldraad was. Dat was een echte<br />
’ Als loonwerker werd ik naar het land van de boeren gestuurd.<br />
vrijheidblijheid, heerlijk langs de waterkant. We namen de vis<br />
dichte wal, met stiekelbossen en ook veel sleedoorns. De<br />
Naar de Lommershoeken, tegen de marke van Oudemolen<br />
Harrie: ‘Ik wandel nu wel langs de Heetlagendijk, zo naar het<br />
mee naar huis, jazeker.’<br />
blauwe bessen daarvan noemen we bekkentrekkers, want je<br />
aan. Je kreeg opdracht om even bij Luut-zien-Fré gras te<br />
Amerdiepje, daar is nog zo’n mooi stukje bosopstand. Daar<br />
Harrie vervolgt: ‘Langs de weg naar Loon had je dan de<br />
mond trekt samen bij de bitterzure smaak ervan.’ Jannie: ‘Er<br />
maaien in de Bosstukken. Dat wist je zonder vragen te vinden,<br />
heb je paar eikenbomen en of je het gelooft of niet, ik ga er<br />
Heest, net over de brug van het Gastersche Diepje. Dat was<br />
groeiden ook wilde roosjes, mijn vader….’ Harrie is al weer<br />
net zoals Wolter Meijering-zien-Veurstuk. Dat lag naast ons<br />
bij staan, ik leg mijn hand op de boom en ik luister naar die<br />
nat land, weideland. Andere boeren, zoals Mans-zien-Geert,<br />
verder, bij de Klunnenkaamp. ‘Daar meanderde het hele<br />
Veurstuk. En daarnaast lag dat van Fré van Rein, en daarnaast<br />
oude eik. Dan hoor ik het verleden, ik hoor die boom vertellen<br />
hadden er recht van overpad. Hij kon niet anders bij zijn<br />
Gastersche Diepje doorheen, met weer hele natte delen en<br />
dat van Weites. En aan de andere kant van de weg had je het<br />
wat hij beleefd heeft, dat er mensen zijn langsgekomen, dat<br />
melkkoeien komen dan door ons weiland.’ ‘We hadden het<br />
ook weer een zandkop. Ik zou de naam niet zo eentwee<br />
land van Jans Speelman.’<br />
er dieren bij zo’n boom hebben gestaan, dat zo’n boom<br />
zojuist over vissen. In de Heest had je een klein loopje, dat<br />
drie kunnen verklaren. Dat geldt ook voor de Loefvledders,<br />
donderbuien heeft getrotseerd. Dat voelt zo authentiek. De<br />
door de Galgenrieten liep. Van oorsprong kwam het water<br />
een stukje land dat mijn vader huurde. Dat lag tegen de<br />
Hoe was de band van jullie vader met zijn land?<br />
Duitsers hebben er een mooi woord voor: urig! Vrij vertaald<br />
van het Balloërveld. Het loopie stelde natuurlijk niet veel voor,<br />
markegrens van Anloo aan.’<br />
Jannie: ‘Hij had er een emotionele band mee, denk ik.’ Harrie:<br />
oerig. De hele historie van Drenthe zit voor mij in zo’n<br />
bij nat weer zo’n anderhalve meter breed, ’s zomers was er<br />
‘Ja, dat is een Drent eigen. Dat proef je aan de manier waarop,<br />
ekkelboom.’<br />
geen water te bekennen. D’r zaten een paar kolkjes in, het<br />
Hoe zouden jullie het leven van jullie ouders willen typeren?<br />
ja, hoe zal ik het zeggen? De manier waarop hij over het land<br />
water was er lekker warm en de snoeken stonden er in het<br />
Jannie: ‘Knooien, echt waar. Het was zwaar en soms financieel<br />
praatte. Bepaalde stukken lagen hem niet zo goed, dat onland<br />
‘<br />
voorjaar te paaien. We probeerden ze er met een emmer uit<br />
ook moeilijk.’ Harrie: ’Veel geldgebrek, mam kon soms de<br />
bijvoorbeeld. Maar de Stierlanden, daar was hij verschrikkelijk<br />
te scheppen, dat lukte soms wel.’ Jannie: ‘Ons pap deed het<br />
boodschappen van de kruidenier niet betalen.’ Jannie: ‘Soms<br />
trots op. Daar groeiden bieten, dikke bieten. Die grond was<br />
wel met de zwao, met de zeis, als hij toch bezig was met het<br />
waren we rijk, als het melkgeld in een zakje aan de melkbus<br />
via mijn opa eigendom, daar had hij echt een band mee, daar<br />
maaien van de wallekant.’ Harrie: ‘Opa was jager en als hij<br />
hing, dan konden we even vooruit. Maar als de rekening voor<br />
was hij elke dag aan het werk. En na het werk, op zondag,<br />
die snoeken zo mooi boven in het water zag staan, wilde hij<br />
de kunstmest kwam, dan waren we weer even arm. Maar ik<br />
even naar het land kijken. Of met de fiets erlangs.’<br />
er nog wel eens op schieten. Een beetje andere manier van<br />
wil echt niet klagen. Na de lagere school kregen we een fiets<br />
‘Later is hij als boer gesaneerd en is hij op een fabriek in<br />
vissen…’<br />
om naar de ULO te gaan. Een nieuwe aktetas kregen we, altijd<br />
Assen terechtgekomen. Daar werden speciale gasbranders<br />
Via de Voorste Stukken komen we bij de Achterste Stukken.<br />
lekker te eten. Maar zoals ik zeg, soms was het even moeilijk.’<br />
ontwikkeld. Die productie is hier in het dorp opgestart, in de<br />
‘Verrekte nat land, de peerden zakten d’r vaak tot de kont<br />
Harrie: ‘Pap heeft nooit een auto gehad. Hij kon nog niet eens<br />
boerderij van Fré Pieters. Voor hem was het toch wel moeilijk<br />
toe in. Er zat veel ijzeroer in de grond, dat een tijdlang<br />
op een Solex rijden. Met peerden kon hij werkelijk alles, maar<br />
om die stap te maken, de andere mensen die in het begin<br />
is ontgonnen, hoe zeg je dat, uitgegraven. Het werd met<br />
een trekker heeft hij nooit gehad.’<br />
bij Furigas werkten waren niet vreemd voor hem. Hij kwam<br />
lorregies (kiepkarren) afgevoerd. In Grolloo, waar ik woon,<br />
er meer uitgesaneerde boeren tegen. Maar ja, hij miste er de<br />
had je dat ook. Dat was eigenlijk de eerste industrie van<br />
vrijheid. Tussen de middag bleef hij liever binnen, want dan<br />
Drenthe, met smeltovens, waar ze zo rond het begin van de<br />
zag hij tenminste niet hoe mooi het buiten was.’<br />
jaartelling ijzer produceerden’.
De antropoloog 1<br />
46<br />
47<br />
Verhalenverteller Tinus Hovenkamp<br />
Met zo’n verkaveling, dan ku’j wel verdriet hebben<br />
Boven de keukentafel hangt een klein schilderij.<br />
Geschonken door de buurman. Evert Musch, de<br />
kunstenaar die in 2007 overleed, maakte het toen buurvrouw<br />
Hillie in 1995 uit het ziekenhuis kwam. ‘Naarms beter as<br />
thoes,’ staat er op.<br />
Tinus Hovenkamp kijkt me veelbetekenend aan. ‘Zo ging dat<br />
in Anloo. De kunstenaar en de boer, we waren allemaal gelijk.<br />
We kenden mekaar en hielpen mekaar. Nu zeggen sommigen<br />
in het dorp je niets eens meer goeiedag. ’t Vervreemdt<br />
allemaal, daar kan ik niet zo best over.’<br />
Praten over vroeger, dat mag hij graag. Zijn oogjes beginnen<br />
te glinsteren, zijn gezicht glimt. Hij zit er helemaal klaar voor,<br />
aan de keukentafel. Roept u maar, Tinus Hovenkamp geeft<br />
antwoord. Hij schuift de stoel wat dichter bij de tafel en vraagt<br />
of de band van het opnameapparaat al loopt. ‘Wat wil je<br />
allemaal weten?’<br />
Tinus (84) is de zoon van Egge Hovenkamp en Anna Hoving.<br />
Hij werd in Anloo geboren. Zijn eigen zoon, die bij het gesprek<br />
aanwezig is, heet ook Egge. Vader en moeder hadden een<br />
boerenbedrijfje en een winkel. De winkel zat vlak naast de<br />
pastorie. Toen woonde de dominee daar nog. Zijn ouders<br />
vonden het een schande dat de pastorie te koop kwam. De<br />
dominee woont nu in Annen. Ook Tinus vindt dat ‘niks weerd’’.<br />
Dominee hoort bij de kerk te wonen. ‘Wij woonden naast de<br />
pastorie. Wij hadden veel met die predikant te maken, die<br />
kwam vaak bij ons. Niet dat we zo gelovig waren, ook niet<br />
ongelovig natuurlijk, in ieder geval niet onverschillig. Zo<br />
bedoel ik dat.’<br />
Een winkeltje met een boerderij. Ging dat samen?<br />
‘Natuurlijk ging dat samen. Mijn oma, die ik niet gekend heb,<br />
is met de winkel begonnen. Zij heeft mijn vader aangezet<br />
om er mee door te gaan. Deurdoen met ’t winkelie, zei ze.<br />
De boerderij was maar klein, ik denk dat ze zo’n vijf bunder<br />
hadden. Dat was wel te doen. Mijn vader stond niet alleen<br />
achter de toonbank, mijn zuster Trientje heeft later ook<br />
wel geholpen. Pap ging er ook op uit. Met een hondenkar,<br />
getrokken door een Duitse dog. Hij bracht de boodschappen<br />
overal heen, naar Schipborg, naar Eexterveen. Want daar<br />
kwam hij zelf vandaan. Omdat ze hem daar kenden, leverde<br />
dat weer klanten op.’<br />
‘Er was hier in het dorp nog een winkel. Popken had een café<br />
annex winkel. Dat was, zeg maar, de concurrent. Maar de<br />
oude mensen wilden wel bij mijn vader kopen. Het was een<br />
old gezellig winkelie, dat vonden ze mooi.’<br />
‘Ze verkochten ook wel wat niet mocht. Dat was vroeger zo.<br />
D’r werd natuurlijk wel gecontroleerd, maar gepakt is mijn<br />
vader nooit. Hij was een keer met de hondenkar bij zijn zuster<br />
in Annen, om boodschappen te brengen, toen de politie er<br />
over toekwam. Geessie, pak die tas eev’m an, zei mijn vader.<br />
Dan heb jullie je boschup’m tenminste. Daar zat dus een<br />
klandetiene fles jenever bij. De politie kon in de kar verder<br />
niets vinden. Waor gebeurd.’<br />
Was de winkel ook een stille kniep?<br />
‘Nee, dat niet. De mannen uit het dorp deden wel vaak de<br />
bestelling of brachten het boekje. Mijn oudste broer Jan<br />
bracht de spullen dan meteen weg. Als de politie de klant<br />
op weg naar huis controleerde, had hij immers niks bij zich.<br />
Hij had dan misschien een borreltje gedronken, in onze<br />
huiskamer. Maar dat was toch niet verboden? Nee, dronken is<br />
bij ons volk nooit iemand geworden. Daar durf ik mijn vingers<br />
voor in de lucht te steken’.<br />
Het winkeltje heeft het niet gered. Het interieur is naar het<br />
Openluchtmuseum in Arnhem gegaan…<br />
‘Ja, ik denk dat het in 1952 gebeurd was.’ Zoon Egge: ‘Nee pap,<br />
veel later. Ik was een jaar of zeven, acht. Dat moet in 1965
De antropoloog 1<br />
48<br />
49<br />
geweest zijn, in die buurt. Ik heb dat winkelie toch nog zelf<br />
‘Later is het allemaal anders geworden, na de verkaveling.<br />
U kocht wel regelmatig bij…<br />
Had u zelf ook koeien?<br />
meegemaakt…’ Tinus: ‘Hoe kom je d’r bij. 1965? Nou ja, goed.<br />
Alles moest groter. We hebben dat nieuwe land zelf Nijveld<br />
Tinus: ‘Regelmatig? Zo nu en dan. Ik had een goeie vrouw. Ze<br />
Tinus: ‘Een stuk of tien. En wat jongvee, een varken met<br />
Goa d’er maar tussendeur, dan. 1960 of 1957, wat maakt het<br />
genoemd. Het is na de verkaveling bij een ander in bezit. Ja,<br />
kwam hier uit het dorp. Ik zeg altijd: Ik had geen fiets, daarom<br />
biggen. Destijds hebben we nog een nieuwe stal gebouwd.<br />
uit?<br />
dat heb je. Met een verkaveling krijg je niet zoals jij ’t graag<br />
moest ik wel een vrouw in Anloo zelf zoeken. Dat is een<br />
Daar was Tinus groot op. Toen kwam er iemand van<br />
‘Ja, dat heb ik van mijn ouders. Handel zat in mij. Ik mocht<br />
wilt hebben. Dan he’j verdriet. ’<br />
aardigheidje, want ik had natuurlijk wel een fiets. Ik heb er<br />
Landbouwvoorlichting en die zei: Je had beter een beste<br />
graag koetjes kopen en verkopen, pinken, biggen. Van<br />
‘Hillies vader had vroeger ook een deel van het Eexterveld,<br />
een goeie vrouw aan gehad. Ik ben soms wel een beetje een<br />
schuur neer kunnen zetten. Achteraf had hij misschien wel<br />
alles. Niet in ’t groot, hoor. Toen was ’t nog allemaal<br />
bij het Pinetum .Die heide is ook op de schop gegaan. Dit<br />
bekkerie, hoe zeg je dat?’ Egge: ‘Goed gebekt.’ Tinus: ‘Een<br />
gelijk. Ik zei toen tegen mijn vrouw: Zie bint dikke dreumers.<br />
gewoon, boertjes. Dat mocht ik graag, ja. Een keer naar ’t<br />
Vosseveen is later aan Staatsbosbeheer toegekend. Mijn zoon<br />
bekkerie noemen we dat. Maar goed, mijn vrouw zorgde er<br />
Die man wou toen al groter, dat was in 1972. Wij wilden beslist<br />
Groningerland, pinken kopen en ’s avonds hier op de fabriek<br />
Egge heeft er ca 18 hectare van gehuurd.’<br />
voor dat een deel van het melkgeld opzij werd gelegd. Dat<br />
niet groter en daar zijn we nu nog gelukkig mee.’<br />
slachten. Dat vlees verkochten we. Die buurman moest<br />
Egge: ‘Ja, ik heb daar een emotionele band mee. Het idee dat<br />
ging naar de bank, dan had je weer minder rente af te lossen,<br />
wat hebben, die buurman, ook wel mensen van over ver.<br />
je voorouders daar gewerkt hebben. Ik ging er vroeger vaak<br />
minder lasten. Zo deden wij dat.’<br />
Wanneer bent u gestopt?<br />
Dat was een mooie tijd, nu is het allemaal weg. Het mooie<br />
kijken. Als Jans Mulder daar in de grond zat te wroeten.’<br />
Tinus: ‘In 1996. Toen is het bedrijf over de kinderen verdeeld.<br />
verdwijnt, daar staan de meeste mensen niet bij stil. Het is<br />
Over de verkaveling van de jaren 80 wil hij nog wel iets kwijt.<br />
‘Ik werkte veel samen met mijn zwager, die was ook boer.<br />
En Egge stopt er nu ook mee. Hij gaat alleen nog hobbymatig<br />
tegenwoordig allemaal groot, groter, grootst. Daar is’t niet<br />
‘Een verkaveling is heel slecht voor een dorp. In woon liever<br />
Hij had een trekker en ik had een mooi peerd. Toen wou ik<br />
door.’<br />
mooier van geworden.’<br />
in een flat dan dat ik ooit zoiets nog wil meemaken. Er komen<br />
ook een trekker. Maar daarvoor moest je lenen. De bank<br />
Egge: ‘Volgend jaar ben ik vrij man. Als je een boerenbedrijf<br />
verkeerde dingen in de mensen boven.’<br />
hield zitting in het dorp en ik heb Hillie er heen gestuurd<br />
hebt, kun je niet zomaar stoppen. Dan moet je wel even<br />
De boerderij…<br />
Tinus: ‘Ach Egge, zeg dat soort dingen niet.’<br />
om te vragen of de mensen hier in Anloo dat gewaar zouden<br />
afrekenen met de belasting. In april 2006 ben ik naar een<br />
‘Ja, de boerderij. In 1951 ben ik hier gekomen, op de plek waar<br />
Egge: ‘Waarom niet. Ik heb toen mijn mond ook niet<br />
worden, van die lening. Niet de gewone mensen, maar de<br />
informatiebijeenkomst in Assen geweest. Daar kreeg je<br />
ik nu zit. Toen was er met elkaar, eigen land en huurland, zo’n<br />
gehouden. Als je contact hebt met mensen die in de ogen van<br />
bestuursleden van de bank. Als dat zo was, wilde ik geen<br />
het advies om ‘naar prive’ te gaan. Dat is een bepaalde<br />
18, 19 bunder. Het land lag hier allemaal rondom.’ Egge pakt<br />
de ruilverkavelingscommissie verkeerd zijn, dan pakken ze je.’<br />
centen. Die man zei: ik ga wel even bij Tinus langs. Hij zei<br />
constructie, ik heb me daar goed over laten voorlichten. En<br />
er een schriftje bij. Moeder Hillie, die in 1995 overleed, hield<br />
Tinus: ‘Zeg dat nou niet. Daar krijg je alleen maar problemen<br />
tegen me: wat dacht je nou, dat ik die lui moet vragen om<br />
ik heb er wel voor gekozen. De boel is dat jaar getaxeerd en<br />
alles bij. Keurig handschrift.<br />
van. Je moet bij een verkaveling geven en nemen. Zo nu en<br />
jou centen te lenen? Ik zei: Als die bestuurslui ’t maar niet te<br />
in 2007 kreeg ik te horen wat ik betalen moet. Op 1 januari<br />
dan dingen door de vingers zien. Dat kan Egge niet.’ (Tegen<br />
weten komen. Ja, zo voelde ik dat. Daar ben ik misschien wat<br />
2009 ben ik helemaal vrij. Intussen mag ik de boerderij niet<br />
Bouwplan 1969.<br />
zijn zoon) ‘Wij hebt oes eigen nog, ik ben er nog. Wat willen<br />
hoogmoedig in. Afijn: de trekker is er gekomen.’<br />
verkopen, het land wel. Maar dat houd ik aan, ik heb bij het<br />
Aardappelen: Steenhoorn (0,34), Haverakker (0,33),<br />
we nog meer.’<br />
Vossenveen een stuk of wat pinken lopen op zo’n 14 hecatre<br />
Walakker (0,46) Meulenakker (030), totaal 1,43.<br />
U kende alle boeren, alle boeren kenden u.<br />
natuurweide.’<br />
Rogge: Eesschup (0,28).<br />
Met uw boerderij en uw land was u niet de grootste boer van<br />
Tinus: ‘Ja, wat dacht je. Ik ben van 1923. In de oorlog werd<br />
Haver: Hartakker (0,48), Eexterkamp (0,30), totaal 0,78.<br />
het dorp…<br />
ik dus 21 jaar en moest ik eigenlijk voor tewerkstelling naar<br />
En de andere helft van het land?<br />
Gerst: Zandakker (0,44), Strubben (0,20), Hofakker (0,42),<br />
Tinus: ‘Nee man. Wie heeft dat gezegd? Nee, allemaal klein<br />
Duitsland. Mijn vader heeft er toen voor gezorgd dat ik met de<br />
Egge: ‘Dat is van mijn zus Jantje. Zij is in zee gegaan met<br />
Annerkaamp (0,36). Totaal: 1,42.<br />
spul. D’r waren wel grotere boeren. De gebroeders Greving,<br />
melkwagen op stap ging, bij de boeren langs, om melkbussen<br />
de Stichting Agrarisch Natuurbeheer. Dat noemen ze de<br />
Suikerbieten: Leemakker (0,12), Eessschup (0,22). Totaal 0.34.<br />
die waren denk ik de grootste. Hoeveel land zij hadden? Ik zou<br />
op te halen. Als je in de voedselvoorziening werkte, hoefde<br />
zandregeling. Het draait allemaal om verschraling. Na zes<br />
Veld: 3.90.<br />
’t niet weten. Wij konden d’r van leven, onze kinderen hebben<br />
je niet weg. Zo kwam ik bij alle boeren. Dan leer je ze wel<br />
jaar moeten er 20 soorten inheemse planten groeien. Mij is<br />
Beek: 0.75.<br />
’t goed gehad. Je moest wel zuunig wezen, natuurlijk. Nee, ik<br />
kennen. De een was nog niet klaar met melken, de ander<br />
dat allemaal aan te veel regels gebonden. Je mag pas maaien<br />
Groenland: 6.40.<br />
was gewoon een hanneg boertie, een klein boertje.’<br />
kwam moeilijk van bed af. En ik bracht ook het melkgeld,<br />
op 30 juni. Zij heeft op 29 juni laten maaien, want iemand<br />
Aangevuld met enkele bunders huurland.<br />
Egge: ‘ Het lijkt misschien weinig, 0,38 are hier en 0,44 are<br />
dat legde je toen gewoon op de melkbus. In een envelop,<br />
had belang bij het hooi. Die dag te vroeg hooien hadden ze al<br />
daar. Maar zo’n tippie, dat wilde je toch niet kwijt. Dat hoorde<br />
eenmaal in de veertien dagen. Nee, je kon niet zien wat ze<br />
weer in de gaten. Dat heb je in kleine dorpen. Maar goed, ik<br />
Tinus: ‘Het waren allemaal houkies. Niet groot, welnee. Alles<br />
er bij. Waarom je dat niet kwijt wilde? Het was een teken dat<br />
kregen. Dat geld was van de fabriek, daar had je niks mee te<br />
heb een gok genomen, zij heeft een gok genomen. Ze is trots<br />
hier in de buurt. Mijn vader heeft ook nog wel veld laten<br />
je dat had, jouw bezit. Je had ook kunnen zeggen: neem jij<br />
maken. Ik heb nu twee versleten heupen, dat is van dat werk<br />
op haar land omdat het haar erfdeel betreft.’<br />
ontginnen. Dat was aan de andere kant van het Tjuffersbossie<br />
dat maar. Maar dan was ’t van een ander. Dat voelde minder<br />
gekomen. Ik heb te veel loperij gehad. Meer dan vier jaren ben<br />
(Juffersbosje), in de buurt van het Pinetum. Van opa’s kant<br />
goed.’<br />
ik met die melkbussen aan het slepen geweest.’<br />
Gaat de zoon de boerderij verkopen?<br />
hadden we daar tien are. D’r lagen wel een stuk of tien<br />
Tinus: ‘Zo was dat.’<br />
Egge: ‘Dat weet ik nog niet. Als ’t te duur wordt misschien wel.’<br />
eigenaren daar, in dat roege land. ’t Was een hoek van niks,<br />
Tinus: ‘Egge heeft een verstandige beslissing genomen. Geen<br />
gaten, heideveld. Mijn vader is de eigenaren allemaal langs<br />
boer meer, geen kopzorgen meer. En wat de boerderij betreft:<br />
geweest, om te kopen en te ruilen. Op den duur had hij twee<br />
als ik straks weg ben, weg met het zwikkie. Zo denk ik er over.’<br />
hectare bij elkaar. Dat is toen op de schop gegaan. Ja, mijn<br />
vader was een handelaar. Pap was niet dom, dat kan ik niet<br />
zeggen. Nee hoor, hij was zeker niet dom.’
50<br />
51<br />
De Betekenisvinder<br />
over struinen, gevonden voorwerpen en verhalen<br />
‘Overheden die verantwoordelijk zijn voor het<br />
behoud en de ontwikkeling van cultuurhistorie<br />
zullen zich niet louter moeten richten op het<br />
behoud en de ontwikkeling van bepaalde,<br />
door daaraan verbonden groepen ‘experts’<br />
geconstrueerde objecten. Men zal zich<br />
moeten gaan inzetten voor uiteenlopende<br />
cultuurhistories die door uiteenlopende<br />
belangengroepen, zowel door zogenoemde<br />
experts als niet-experts, worden geconstrueerd<br />
en gewaardeerd.’<br />
Ieder dorp heeft z’n betekenisvinders. Het zijn de struiners van de leefomgeving, die zich laten<br />
meeslepen door de sensatie van het zoeken en het vinden. Niet zelden hebben zij zich ontwikkeld tot<br />
gerespecteerde dilettanten, die met hun veldkennis deskundigen het nakijken geven. Struiners zijn de<br />
locale identiteitvormers en ze zijn er soorten en maten; de amateurarcheoloog die een geploegde akker<br />
nog eens met eigen handen doorploegt, de archieftijger die een plek een oude, vergeten betekenis<br />
teruggeeft, de verzamelaar die verhalen oppikt en doorgeeft aan volgende generaties of gewoon een<br />
attente landbouwer die een hamerbijl uit het rooster van een rooimachine weet te vissen.<br />
In de Atlas van de Leefomgeving zijn de verhalenlandschappen van verschillende struiners in kaart<br />
gebracht (ze zijn ook op Google Earth te vinden). In Anderen gaat het om het vondstenlandschap van de<br />
amateurarcheoloog en het herinneringslandschap van de oorlog; in Gasteren om plekken met de meest<br />
uiteenlopende verhalen.<br />
De laatste tijd lijkt ook de officiële cultuurhistorie van vakwereld en beleid in de greep van het<br />
canoniseren. Naast dit gesanctioneerde landschap bloeit en groeit het geleefde landschap, dat met z’n<br />
opmerkelijke vondsten en frivole kennis de vakwereld blijft verbazen.<br />
Martijn Duineveld<br />
Van oude dingen, de mensen, die voorbij gaan…<br />
Proefschrift Wageningen 2006
De betekenisvinder 2<br />
52<br />
53<br />
Van plaatsen verhaald<br />
en verhalen geplaatst<br />
Nieuwe technieken in oude landschappen<br />
Menne Kosian<br />
Het landschap bestaat uit dingen, veel dingen. Sommige van die dingen kan je zien, aanraken,<br />
beleven, andere zijn onzichtbaar, maar wel fysiek aanwezig, en weer andere zijn ongrijpbaar.<br />
De eerste groep valt altijd direct op, het gebruik van landschap; de gewassen die er staan, de<br />
aanwezigheid van bossen of dorpen, een rivierdal, rustieke beekloopjes. Zij bepalen hoe wij onze<br />
leefomgeving zien en ze zijn vast te leggen op foto’s en op kaarten. De tweede groep is lastiger,<br />
hierbij moet gedacht worden aan archeologische resten, onder de grond, onzichtbaar voor de<br />
wandelaar, maar ook aan bodemtype, grondwater en andere zaken die vaak onzichtbaar zorgen<br />
voor de mogelijkheden die een landschap biedt: is het vruchtbare grond, is het niet te droog,<br />
of juist te nat? Ondanks het feit dat deze groep voor velen onzichtbaar is, is ze wel te vinden, te<br />
meten, en vast te leggen in kaarten. De lastigste groep is de derde groep, de ongrijpbare dingen<br />
in het landschap. Deze groep bestaat uit de verhalen van vroeger gebruik, volksverhalen over<br />
wezens die op kruispunten dansten en mensen ontvoerden, heksen, kabouters en elfen, maar<br />
ook uit veldnamen, die soms teruggaan op het oude gebruik, of de oude natuur van een plek.<br />
Modern landschapsonderzoek wil alle aspecten van het landschap bekijken, onderzoeken en<br />
duiden. Niet alleen de bodem, of alleen de archeologie, nee, juist de samenhang, de dwarsverbanden<br />
zijn interessant. Hoe zit het hele plaatje in elkaar, want, zoals het landschap zelf,<br />
het is nooit één ding, maar een samenspel, waarbij de som veel meer is dan de losse delen. En<br />
als je dat plaatje zo compleet mogelijk hebt, dan kan je het verhaal van het landschap vertellen.<br />
Teruggeven aan de mensen die er wonen, het gebruiken, er van genieten, nu met nog meer<br />
verhalen dan dat ze al hadden, met nog meer ‘belevingskwaliteit’.<br />
Om een plaatje te maken, een verhaal te vertellen, hebben onderzoekers gegevens nodig.<br />
Tastbare, harde gegevens, die je onderling kan vergelijken, koppelen. En bij landschapsonderzoek<br />
moeten die gegevens ook nog te lokaliseren zijn, te koppelen aan een plek, op een<br />
kaart te zetten. Wat weten wij over deze plek, wat weten anderen, en kunnen we die weetjes<br />
staven? En vergelijken? Er is al heel wat verzameld in de loop der tijden. Soms staat dat in<br />
boeken, of rapporten, of op kaarten. Soms zijn er lijsten van veld- of boerderijnamen en soms<br />
oude kaarten. Dan weer zijn er alleen mondeling overgeleverde verhalen. Maar alles bij elkaar<br />
vormen ze wel de bouwstenen voor het verhaal van het landschap; het zijn de gegevens die de<br />
onderzoekers nodig hebben.<br />
Om plaatsgebonden gegevens te kunnen vergelijken en dwarsverbanden te vinden, kunnen we<br />
tegenwoordig gebruik maken van computers met GIS programma’s. GIS staat voor Geografische<br />
Informatie Systemen, databases met locatiegegevens. Hierin kunnen kaarten worden opgenomen
Archeologie zonder canon<br />
Het Drentse Aa gebied behoort tot de oudst bewoonde gebieden van<br />
ons land. Het middenloopse kerngebied wordt door de vele zichtbare<br />
en onzichtbare vormen van archeologie ook wel de Randstad van de<br />
Prehistorie genoemd. Opeenvolgende prehistorische culturen hebben hun<br />
sporen nagelaten in het landschap en vormen een vertrouwd onderdeel<br />
van de leefomgeving van de dorpen. Bijna elke zich respecterende<br />
dorpsgeschiedenis heeft wel een hoofdstuk over de archeoligica die<br />
door nijvere amateurarcheologen en struinders in het dorpsgebied<br />
werden aangetroffen. Zo heeft het dorp Anderen door de vondst van een<br />
Neanderthalervuistbijl haar geschiedenis met tenminste 40.000 jaar<br />
kunnen verlengen, een gebeurtenis waar de meeste amateurs alleen<br />
maar van dromen. In Archeologie zonder Canon is het ‘landschap van<br />
de amateurarcheoloog’ voor het dorps gebied van Anderen in kaart<br />
gebracht. In de verhalen die door Reinout Klaarenbeek rechtstreeks uit de<br />
monden van de vinders werden op getekend staan niet zozeer de gevonden<br />
voorwerpen centraal maar vooral de sensatie van het vinden.<br />
De betekenisvinder 2<br />
en gegevenslijsten op deze kaarten worden weergegeven. Binnen deze systemen kunnen dan<br />
vragen worden gesteld, die alle gegevensbronnen in het GIS meenemen en plaatsen op de kaart.<br />
Hierdoor kan je niet alleen een verhaal vertellen, maar dat ook op kaarten weergeven.<br />
Dat is allemaal erg mooi voor die dingen in het landschap uit de eerste categorie; de dingen<br />
die je kan zien en aanraken. Kijk op een kaart van een gebied en je ziet hoe het waar neem bare<br />
landschap eruit ziet; waar liggen de dorpen en steden, hoe lopen de wegen en riviertjes, waar<br />
is er open natuur of bos, of juist akkers en weilanden? Hoe mensen het land schap hebben<br />
ingericht en gebruiken is op een kaart duidelijk te zien. Dit zijn belangrijke landschapselementen,<br />
en eenvoudig in een GIS te zetten en te gebruiken; immers, ze staan al goed op een<br />
kaart en er is al uitgezocht wat het is (bos, heide, bebouwing etc.). Voor de onzichtbare dingen<br />
is het al een stuk lastiger. Welke grondsoort is er op deze plek? Is hier ooit een nederzetting<br />
geweest in vroeger tijden? Hier kom je alleen achter als je onderzoek doet. Dat kan door te<br />
boren en de grondmonsters te onderzoeken, of door archeologische vondsten die op de akkers<br />
liggen te verzamelen en te onderzoeken, of zelfs door opgravingen te doen naar oude resten.<br />
Hoewel dat niet op elke plek in Nederland is gedaan is er toch wel een redelijk inzicht in wat<br />
zich onder onze voeten bevindt. Veel van dit soort gegevens staan op meer specialistische<br />
kaarten; een bodemkaart voor grondsoorten, een geomorfologische kaart voor terreinvormen of<br />
archeologische (verwachtings)kaarten. Ook deze kaarten en de bijbehorende gegevens kunnen<br />
in het GIS worden ingevoerd.<br />
Een nadeel van deze gegevens en van deze kaarten is dat ze vaak over grote gebieden gaan; zo is<br />
de bodemkaart gemaakt op een schaal van 1:50.000, en zijn veel verwachtingskaarten gebaseerd<br />
op een raster van vierkantjes waaraan een waarde is gekoppeld. Er is dus niet altijd een set<br />
gegevens die specifiek over deze akker, dit weiland of die beek gaan.<br />
54<br />
55<br />
Nieuw hulpmiddel<br />
Sinds enige tijd is er een nieuw hulpmiddel dat de onderzoekers de mogelijkheid geeft om<br />
de bestaande gegevens over het onzichtbare landschap te verfijnen. Dit hulpmiddel is het<br />
Actueel Hoogtebestand Nederland, kortweg AHN. Dit is een bestand met hoogtematen, veel<br />
hoogtematen. De dichtheid van het huidige AHN is één hoogtemaat per 5 bij 5 meter. Door de<br />
methode van meten en de mogelijkheden van de moderne computertechniek is de Adviesdienst<br />
GeoInformatie en ICT van Rijkswaterstaat erin geslaagd om dit hoogtebestand niet alleen met<br />
een dergelijk hoge dichtheid aan te bieden, maar ook te ontdoen van alle begroeiing. Met andere<br />
woorden, het AHN laat ons het landschap zien zonder al die dingen uit de eerste categorie,<br />
alleen de bovenkant van die dingen die onder onze voeten liggen. Door deze hoogtegegevens<br />
met behulp van moderne computerprogramma’s om te zetten naar kaartbeelden, krijgen<br />
we een inzicht in hoe het land, de drager van het landschap, eruit ziet. Hierdoor kunnen de<br />
1:50.000 kaarten zoals de geomorfologische kaart of de bodemkaart tot klein-regionale schaal<br />
verfijnd worden, zonder intensief veldonderzoek. Nu kunnen we wèl vragen stellen als: welke<br />
grondsoort is er op deze akker? Waarom is dat weiland zo nat, terwijl de boerderij ernaast nooit<br />
last van wateroverlast heeft?<br />
Legenda?
Een dorpslandschap met littekens<br />
De ‘oorlog’ heeft op oudere generaties een diepe indruk gemaakt. De<br />
sporen die de laatste wereldoorlog in het landschap heeft achter gelaten<br />
spreken nog daarom nog steeds tot de verbeelding. Zij vormen nog steeds<br />
de meest aansprekende elementen van het ‘emotionele’ landschap. Ook<br />
afgelegen plekken kunnen het decor zijn geweest van het grote drama.<br />
Wat betreft de feitelijke oorlogshandelingen zijn met name het gebied van<br />
de Drentse Aa zijn twee gebeurtenissen van belang geweest. Het gebied<br />
was een intensief crashgebied van bommenwerpers en jachtvliegtuigen<br />
en het was een droppingsgebied voor de SASoperatie Amherst van Franse<br />
para’s die vlak voor de bevrijding achter de linies verwarring moest<br />
zaaien om de opmars van de Canadezen te bespoedigen.<br />
In Anderen heeft amateurarcheoloog en gebiedskenner Geert van<br />
Veen alle nagelaten sporen en vondsten minutieus op kaart gezet en<br />
beschreven aan de hand van gesprekken met getuigen. Zijn verhalen<br />
van de oorlogsplekken zijn kort, zakelijk maar tussen de regels door ook<br />
aangrijpend.<br />
In het dorpsgebied van Anderen zijn veel overtollige bommen gedropt<br />
van uit Duitsland terugkerende bommenwerpers terwijl een aantal Duitse<br />
jagers zijn neergestort die de geallieerde bommenwerpers moesten<br />
belagen. Daarnaast was de omgeving van Anderen het afwerp gebied<br />
van een stick Franse Para’s die zich met drie andere sticks moesten<br />
hergroeperen in de boswachterij van Gieten (een stick is de kleinste<br />
afwerpeenheid van 15 para’s).<br />
Ooggetuigen hebben er voor gezorgd dat het oorlogslandschap werd<br />
overgedragen op naoorlogse generaties. Maar zonder inventarisatie<br />
en boekstaving zal dit emotionele landschap snel zijn uitgeblust en in<br />
vergetelheid geraken.<br />
De betekenisvinder 2<br />
Maar met het AHN kan meer. Omdat veel landschappelijke veranderingen zichtbaar blijven<br />
in minuscule hoogteverschillen kunnen onderzoekers deze met de AHN gegevens zichtbaar<br />
maken. Denk bijvoorbeeld aan een beek, die zich in de loop der tijd verlegd. De oude bedding<br />
zal natter zijn dan de omgeving, zodat de grond daar sneller inklinkt. Maar niet alleen<br />
natuurlijke processen laten zo hun sporen na, met behulp van het AHN zijn ook prehistorische<br />
akkercomplexen, of middeleeuwse ploeg- of karrensporen zichtbaar te maken. Zo kunnen<br />
onderzoekers kaarten maken van de onzichtbare dingen in het landschap. En die kaarten zijn<br />
zo gedetailleerd dat je zelfs vragen kan stellen als: was deze akker altijd al een akker? Hoe zag<br />
deze plek er eeuwen geleden uit? Al deze nieuwe gegevens zijn ook goed in het GIS te zetten,<br />
waardoor het verhaal van deze specifieke plek nog gedetailleerder kan worden verteld.<br />
Wij zijn niet de eersten die dit soort vragen stellen. Mensen zijn altijd benieuwd geweest naar<br />
hun verleden, het verleden van hun plek, hun geboortegrond. Vroegere onderzoekers hebben<br />
dan ook al veel gegevens verzameld, soms van de tastbare dingen, die nu al lang verdwenen<br />
zijn, soms van de onzichtbare dingen en soms van de ongrijpbare, overgeleverde dingen. Deze<br />
schatkamer vol verhalen en gegevens is te mooi, te interessant en te waardevol om niet in het<br />
GIS mee te nemen. Soms lijkt dat eenvoudig te doen; sommige van de vroegere onderzoekers<br />
hadden hun gegevens al op kaarten gezet. Oude kaarten zijn daarom een rijke bron voor<br />
landschapsonderzoek: ze geven de dingen weer uit de eerste categorie, de tastbare dingen, zoals<br />
het vroeger was. Gegevens die net zo hard en tastbaar zijn als onze topografische kaart van nu,<br />
maar dan uit het nu van toen. Een probleem is echter dat die kaarten niet altijd op dezelfde<br />
manier gemaakt zijn zoals wij nu kaarten maken. Vanaf het begin van de negentiende eeuw zijn<br />
er in Nederland een aantal kaarten en atlassen uitgegeven die op een vergelijkbare manier zijn<br />
gemaakt als onze tegenwoordige kaarten. Deze zijn dan ook betrekkelijk eenvoudig in een GIS<br />
te zetten. Maar oudere kaarten zijn op een andere manier gekarteerd, of zijn niet zo nauwkeurig<br />
ingemeten. Om gegevens van deze kaarten te kunnen gebruiken moeten we de kaarten zelf<br />
eerst onderzoeken. Hoe zijn ze gemaakt? Waarom zijn ze gemaakt, voor wie? Hoe is er gemeten?<br />
Dit historisch cartografisch onderzoek ‘tekent’ de kaarten als het ware opnieuw, met de oude<br />
uitgangspunten en gegevens, maar op en manier zoals wij nu kaarten maken. Op deze manier<br />
kunnen die oude kaarten ook in het GIS gezet worden.<br />
56<br />
II<br />
53° 3’ 38.55” 6° 40’ 28.94”<br />
53.060708, 6.674706 [GE]
Rodoveentie<br />
werkelijke naam<br />
VII Een landschap kan op verschillende manieren worden beleefd. In het het landschap. De biografie van de leefomgeving is veel grilliger, minder<br />
De betekenisvinder 2<br />
VIII 57<br />
Het verhalenlandschap<br />
beleid van het Nationaal Beek en Esdorpenlandschap Drentse Aa hebben<br />
de verschillende dorpslandschappen een recreatief accent gekregen. De<br />
doorsnee recreant beleeft het landschap op een andere manier dan de<br />
gemiddelde dorpsbewoner voor wie het in de eerste plaats gaat om een<br />
leefomgeving.<br />
Het landschap van de leefomgeving wordt beleefd als een mentale en<br />
sociale ruimte van plekken met namen en verhalen. In die zin kan een<br />
leefomgeving worden opgevat als een biografie van persoonlijke en<br />
collectieve herinneringen. Voor de recreant is het dorpslandschap in<br />
de eerste plaats een ontspanningsruimte waarin hij zijn leefstijl kan<br />
botvieren en zich naar believen kan laten rondleiden en informeren door<br />
bordjes, VVVgidsjes of een boswachter. De kennis die hij bij zo’n ‘geleide’<br />
ontdekkingstocht vergaart neigt naar musealisering en canonisering van<br />
voorspelbaar en ontsluit het landschap bij voorkeur via eigen netwerk<br />
van voetpaden en sluipwegen, in plaats van gebaande wegen.<br />
Deze inventarisatie van plekken in het dorpsgebied van Gasteren is<br />
tot stand gekomen in samenwerking met de plaatselijke werkgroep<br />
‘veldnamen’; met dank aan Maarten Visser, Hendrik Kamping,<br />
Jannie MoeskerPepping en Henk Hellema. Het gaat hier om het<br />
verhalenlandschap in de vorm van plekken die voor het dorp een<br />
naam en een betekenis hebben. De betekenissen en verhalen werden<br />
opgetekend via groepsgesprekken met inwoners en oudinwoners in het<br />
dorpshuis en een veldexcursie met de werkgroep. Onze dank gaat ook<br />
uit naar de projectgroep Artefact van Van Hall/Larenstein, een groep<br />
van enthousiaste afstuderende landschapsarchitecten, die voor deze<br />
inventarisatie het voorbereidende werk hebben verricht.<br />
Verhalen en namen<br />
Van de zichtbare, tastbare, dingen en de onzichtbare dingen in het landschap komen we nu<br />
bij de moeilijkste categorie dingen in het landschap; de ongrijpbare. Mensen hebben altijd<br />
het landschap om zich heen beleefd, ervaren en geduid. Waarom ligt ons dorp hier? Waar kan<br />
je het beste boeren? Hoe komt die poel achter in mijn veld? Maar ook: ik ben tevreden met<br />
waar ik woon, ik druk mijn (naam)stempel op mijn plekje. En ook: wat zijn dat voor heuvels<br />
bij de bosrand? Wie heeft die grote stenen hier neergelegd? De beleving van de dagelijkse<br />
leefomgeving en de verklaringen van de bekende onbekenden in jouw eigen landschap hebben<br />
een grote hoeveelheid verhalen en (soms verklarende) namen opgeleverd. Dit zijn ook gegevens<br />
waar moderne landschapsonderzoekers iets aan hebben: ze vertellen immers, zij het in bedekte<br />
termen, iets over het landschap, over landgebruik, over de mensen die het land gebruikten en<br />
beleefden.<br />
Grofweg zijn deze ongrijpbare dingen te verdelen in twee categorieën: veld-, plek- of plaatsnamen<br />
en locatiegebonden verhalen. De eerste categorie is het makkelijkst te karteren, ze<br />
hebben immers een directe verwijzing naar een specifiek stuk land. Maar met karteren alleen<br />
ben je er nog niet. Sommige namen zijn duidelijk: Heikant, Bosstuk of Karels Akker geven ons<br />
een beeld van het landschap of eigendom van een plek. Een naam als Stobbenakker is niet altijd<br />
meteen duidelijk; je moet hierbij al van te voren weten dat stobben boomstronken zijn. Hier is<br />
dus een akker met boomstronken. Voor de boer die deze akker in gebruik had ongetwijfeld een<br />
slecht stuk bouwgrond! Maar behalve de negatieve beleving van de toenmalige boer, levert het<br />
de landschapsonderzoekers ook het gegeven op dat voordat dit stuk land ontgonnen werd er<br />
een bos moet hebben gestaan.<br />
Om de gegevens die we uit namen kunnen krijgen ten volle te benutten zal de database die<br />
in een GIS wordt opgenomen dus de mogelijkheid moeten bieden om taal- of naamkundig<br />
onderzoek te kunnen doen en de resultaten daarvan in de database op te nemen. Die resultaten<br />
zullen, soms in combinatie met bodemkundige gegevens, soms met (historisch) topografische<br />
gegevens, soms met eigendomsgegevens het verhaal van die plek mede vertellen.<br />
De tweede categorie is het lastigste. Niet alleen om te karteren, maar vooral ook om goed te<br />
duiden. Volksverhalen vertellen hoe mensen hun leefomgeving hebben ervaren, hoe mensen<br />
Aalstalbad<br />
De plek rond dit bruggetje over het Gastersche diep staat bij veel bewoners in het geheugen<br />
gegrift. Het is een plek met veel verhalen en herinneringen. In het kolkie bij de grote zwarte Els<br />
leerde de jeugd zwemmen. Ook werd er veel gevist en aan de overkant lagen hooilandjes die door<br />
de boeren uit Gasteren werden gebruikt.<br />
Het Aalstalbad is een mooi voorbeeld van naamsverbastering wanneer de oorspronke lijke functie<br />
veranderd. Sommige Gastenaren spreken van het Taolsterbad en geven daarmee aan dat de brug<br />
aansluit op een voetpad door De Heesten naar Taarlo. Anderen zijn van mening dat het hier gaat<br />
om ‘t Aolstebad, het oudste bruggetje over het Gastersche diep.<br />
Uit oudere bronnen kunnen we opmaken dat het hier oorspronkelijk ging om een z.g. aalstal, een<br />
soort palingfuik die bestond uit een gevlochten hekwerk dat in het diepje werd geplaatst en uitliep<br />
in een fuik. Deze aalstallen zijn al bekend uit de middeleeuwen en werden ook wel gecombineerd<br />
met een stuw waarmee in het vroege voorjaar de groenlanden onder water werden gezet. Dit z.g.<br />
stromen liet een laagje slib achter waarmee de vruchtbaarheid en dus de opbrengsten van de<br />
hooilandjes werd bevorderd.<br />
Al vroeg sprak deze plek met zijn bijzondere naam tot de verbeelding. Zo zijn er in de omgeving<br />
verschillende veldnamen van afgeleid, zoals de Aalstalsweg, het pad dat vanuit het dorp naar het<br />
bruggetje liep en de aangrenzende Aalstalmaat en het Aalstalsveen.<br />
Routebeschrijving: Naar hier – Vanaf hier<br />
zich voelden op bepaalde plekken. Dat heeft veel materiaal opgeleverd, maar wat moeten we als<br />
landschapsonderzoeker daar mee? Verhalen hebben in een gemeenschap altijd een belangrijke<br />
rol gespeeld. De eigenheid van een kleine gemeenschap werd bepaald en gevormd door<br />
verhalen: de opa van de opa van mijn opa had hier al een akker. Maar ook konden onbekende<br />
landschapselementen, waar je dagelijks langskwam, verklaard worden, en daarmee gekend,<br />
en niet meer angstaanjagend. Grafheuvels werden kabouterburchten, hunebedden waren door<br />
reuzen gemaakt, mist in zompige heidevelden waren geesten die mensen konden ontvoeren;<br />
dat waren plaatsen om te mijden, maar niet meer angstaanjagend, want ze waren verklaard<br />
in verhalen. Soms gaan die verhalen over eeuwenoude fenomenen, maar soms over moderne<br />
vergelijkbaar ‘te mijden plekken’, bijvoorbeeld vliegtuigbommen uit de tweede wereldoorlog.<br />
Maar als een verhaal een eigen plek heeft, gaat het altijd ‘ergens’ over. Door onderzoek kan dat<br />
‘ergens’ benoemd worden, waardoor er nieuwe gegevens over het landschap en de beleving<br />
ervan kunnen worden toegevoegd aan het GIS.<br />
Interdisciplinaire aanpak<br />
Waar leidt dit alles toe? Modern landschapsonderzoek wil zich op een interdisciplinaire<br />
wijze bezighouden met alle aspecten van het landschap. Dat houdt in dat alle mogelijke<br />
gegevensbronnen en onderzoeksmethoden bij elkaar gebracht worden. Er wordt niet alleen
De betekenisvinder 2<br />
58<br />
59<br />
gekeken naar de archeologie van een gebied, of naar de bodemgesteldheid, maar er worden<br />
combinaties gemaakt van vakgebieden en gegevensverzamelingen. Combinaties die leiden<br />
tot een breder inzicht in dat landschap, niet alleen het landschap van nu, maar ook dat van<br />
Gedicht<br />
vroeger, en van vroeger’s vroeger. Op die manier hou je niet alleen de verhalen en de beleving<br />
van een plek in stand, maar kan je de daaruit verkregen kennis gebruiken om de toekomstige<br />
veranderingen in het landschap een basis te geven in de historie en de maatschappij.<br />
Door de snelle opkomst van de personal computer en het beschikbaar komen van GIS systemen<br />
die voor grote groepen mensen toegankelijk gemaakt kunnen worden (bijvoorbeeld via een<br />
toepassing als Google Earth) zal dergelijk onderzoek meer gaan, en kunnen, plaatsvinden.<br />
Door de voortschrijdende digitalisering van onze maatschappij kunnen steeds meer mensen die<br />
verhalen, die ze vroeger als grootouder aan hun kleinkinderen vertelden, nu delen met anderen,<br />
buiten de directe familiekring of huishouden. Dit zal voor onderzoekers een grote, waardevolle<br />
bron van streekgebonden gegevens zijn. En aangezien elke nieuwe computer alweer minimaal<br />
twee keer zoveel opslagcapaciteit heeft als zijn voorganger, kunnen al de gegevensbronnen ook<br />
met gemak in een GIS worden geplaatst.<br />
Maar niet alleen de hoeveelheid gegevens zal toenemen. Door de ontwikkelingen in (computer)<br />
techniek zal de fijnheid van de gegevens ook toenemen: het AHN kent nu nog een 5 bij 5 meter<br />
raster, maar een halve meter rasterfijnheid is al in ontwikkeling. Ook worden er steeds meer<br />
historische kaarten digitaal beschikbaar gemaakt, en ontsluiten regionale en provinciale<br />
archieven hun gegevens digitaal. Veel is al mogelijk en er zal meer en meer kunnen.<br />
Toch zijn er ook risico’s voor de gegevensbronnen: veel van de ongrijpbare dingen in het<br />
landschap zijn nooit vastgelegd, het is een mondelinge overlevering, die vooral gekoppeld is<br />
aan oude mensen. En willen we die schat aan verhalen, namen, duidingen en ervaringen niet<br />
kwijtraken moeten we ze snel verzamelen en opschrijven. De computer kan veel, heel veel<br />
onthouden, maar verhalen sterven met de vertellers. Tenzij we blijven schrijven en vertellen.<br />
Ondergrond?
De betekenisvinder 2<br />
60<br />
61<br />
De verhalenverteller: Hindrik Lanjouw<br />
Voor die boeren was het logisch.<br />
Voor ons niet altijd.<br />
De vrouw met de trein naar Amsterdam, de man<br />
een dag alleenheerser op zijn verbouwde keuterij<br />
met fabelachtig uitzicht over de es van Anloo. Hindrik Lanjouw<br />
staat me in de tuin op te wachten. We maken een rondje<br />
langs de fruitbomen, de moestuin en de kruidentuin. Eenmaal<br />
binnen blijven pet en klompen achter in de bijkeuken. Koffie<br />
inschenken op kousenvoeten. Shagpuut binnen handbereik.<br />
Hij vertelt over het gemengd bedrijf van zijn vader, die voor<br />
zijn vijftigste een beroerte kreeg. Hindrik nam het bedrijf<br />
in Anderen over, zijn oudere broer had voor het onderwijs<br />
gekozen. Die had er geen trek in? ‘Eigenlijk was het meer zo<br />
dat ik geen zin in leren had. Ik vond ’t leren niet mooi. Pas in<br />
het laatste jaar van de landbouwschool werd ik leergierig. Ik<br />
ging veel lezen, over de evolutie en over cultuurhistorie. Toen<br />
mijn broer op school een herbarium moest maken, kreeg ik<br />
steeds meer aardigheid in de wereld van planten en dieren.<br />
Als je elke week een nieuwe plantensoort leert kennen, dan<br />
tikt dat in de loop der jaren behoorlijk aan.’<br />
Kennis die Lanjouw (73) zijn leven lang heeft vermeerderd<br />
en verspreid. Tijdens de jaren dat hij boer was en nog meer<br />
na zijn overstap naar Staatsbosbeheer, als terreinbeheerder<br />
in het prille Stroomdallandschap van de Drentse Aa, en in<br />
laatste instantie als voorlichter. Hindrik mag graag vertellen<br />
over de onderwerpen waarin hij thuis is, net zo als zijn<br />
voorbeeld, Job Oeben. Oeben was arbeider op de boerderij<br />
in Anderen. ‘Hij was van 1888. Als je de kaart van dit gebied<br />
van 1900 er bij pakt, dan heeft hij daar als kwajongen<br />
rondgelopen. Hij wist alles precies te vertellen. Zoveel was er<br />
niet te beleven, dus alles wat zich er afspeelde, dat onthield<br />
hij. Dat is bijzonder, want mijn moeder van 1910 heeft daar<br />
precies zo rondgelopen, maar die wist naderhand helemaal<br />
niets te vertellen over het landschap. Ze heeft ongetwijfeld<br />
indrukken opgedaan, maar ze kon die niet verwoorden. Dat<br />
kwam omdat ze er niet over las. Als je leest, dan maak je<br />
kennis met de manier waarop anderen het landschap ervaren<br />
en verwoorden. Ik heb het vaak tijdens excursies gemerkt, het<br />
gebrek aan kennis en woordenschat bij de deelnemers. Veel<br />
verder dan ‘heel mooi’ komen veel mensen niet. Iedereen<br />
heeft gelukkig de vrijheid om het landschap op zijn manier te<br />
beleven. Maar sommige mensen missen wel veel.’<br />
Lanjouw maakte in de jaren zestig van de vorige eeuw de<br />
overstap van het boerenbedrijf naar de natuurbescherming.<br />
Een principiële keuze voor de toekomst van het landschap.<br />
En dat uitgerekend voor een organisatie als Staatsbosbeheer,<br />
dat de boeren in die jaren overviel met een plan om het<br />
oorspronkelijke beekdallandschap van de Drentse Aa in<br />
stand te houden. Het waren de jaren van agrarische expansie,<br />
van schaalvergroting en van modernisering. Overheid en<br />
Staatsbosbeheer deden in de ogen van velen een stap terug.<br />
‘Het was een avontuur,’ zegt Lanjouw terugkijkend. ‘Er was<br />
totaal geen ervaring met het beheer van zo’n landschap. De<br />
boeren waren kritisch, dat begreep ik natuurlijk heel goed. Er<br />
mocht volgens hen ineens niks meer en dus zou ’t ook in de<br />
toekomst niks worden. Het heeft heel wat overtuigingskracht<br />
gevergd om de boeren te laten inzien dat ’t ook anders kon.<br />
En tijd kostte het natuurlijk ook. Maar kijk nu eens, waar<br />
vroeger het fluitekruid en de brandnetel manshoog stonden,<br />
sta je nu tussen de orchideeën.’<br />
Libellen, dagvlinders, orchideeën. Hindrik Lanjouw heeft er<br />
inventarisaties van op papier gezet waarmee hij naam heeft<br />
gemaakt. Geen gebied in ons land waar zoveel in kaart is<br />
gebracht als het Stroomdal van de Drentse Aa. Want naast<br />
planten en dieren richtte Lanjouw zich ook op markegrenzen,<br />
grafheuvels en veldnamen. ‘Als Staatsbosbeheer een akker of<br />
een stuk groenland kocht, was het handig dat de naam ervan<br />
op het aankoopformulier kwam te staan. Dan wist je waar je<br />
’t over had. Ik ben eigenlijk meteen begonnen om ze in kaart<br />
te brengen, van het gebied van Sassenhein in Haren tot aan<br />
Amen.’<br />
Wanneer zijn die veldnamen ontstaan?<br />
‘Met de ingebruikname, denk ik. Het is net zo als met de<br />
geboorte van een kind: het moet een naam hebben. Akkers<br />
waar een pad over liep werden Padakkers, als ze tegen het<br />
bos aanlagen werden het Bosakkers. Zo simpel is het. Het<br />
ging altijd om blokken land die de boeren gezamenlijk in<br />
gebruik namen. De onderdelen daarvan, de akkers, kregen<br />
een logisch te verklaren naam.’<br />
‘Nou ja, logisch. Voor die boeren was het logisch, voor ons<br />
niet altijd. Soms omdat de omstandigheden veranderd zijn,<br />
soms omdat wij domweg niet genoeg weten. In Gasteren<br />
heb je de Hillenbarg, in Anderen de Hilboom en in Anloo de<br />
Hilligenbarg. Die namen hebben niets te maken met heiligen,<br />
zoals je misschien in eerste instantie zou denken. Hil duidt<br />
op heuvel, helling. In Duitsland en in Engeland komen namen<br />
waarin Hil voorkomt talloze keren voor. De verbreiding van<br />
zo’n naam is veel groter dan je denkt. In Denemarken en in<br />
Zweden heb je hetzelfde. Men wil ons altijd aanpraten dat de<br />
beschaving uit het zuiden is gekomen, maar de Germanen en<br />
de Vikingen kenden natuurlijk ook een zekere beschaving. De<br />
Noormannen zijn bekend geworden om hun invallen, maar ze<br />
hadden een eigen schrift, ze werkten met goud, zilver en ijzer.’<br />
‘Zo kwam ik in het boerboek van Anderen, waarin inkomsten<br />
en uitgaven van de Boermarke werden genoteerd, iets tegen<br />
wat ik niet begreep. Betaald voor het blok, stond er. Toen
laderde<br />
FCactus! Flip Libelle<br />
ik wat en vond ik ‘welterblok’. Dan moet je dus<br />
weten wat ‘welteren’ betekent. Als een paard in het land<br />
jeuk aan de rug heeft en het wentelt zich in het zand, dan<br />
noemen de boeren dat welteren. Het paard rolt als het ware<br />
over de rug. Zo betekent welterblok dus landrol. Dat is een<br />
grote boomstam met een gat aan weerszijden waarmee het<br />
groenland gerold werd. In Duitsland zag ik zo’n geval en daar<br />
vroeg ik hoe ze het noemden. Wolterblok, zeiden ze. En in<br />
Zweden zag ik een hele grote ronde steen, een zogeheten<br />
Waltersteen. Dat is toch fantastisch, zo’n taalverbreiding.<br />
Daar is nog veel onderzoek naar te doen. Tot nu toe is het zo<br />
omvangrijk dat men er nog niet aan begonnen is. In de eerste<br />
plaats gaat zoiets jaren duren en zouden universiteiten in<br />
meerdere landen er samen aan moeten werken. Nou, dat is<br />
kennelijk ook in een verenigd Europa geen sinecure.’<br />
Maar pas op, zegt hij, je kunt door een naam ook volkomen op<br />
het verkeerde been gezet worden. Hij kwam in Anderen een<br />
perceel tegen met de naam ‘Meulenstukkie’. Niks te maken<br />
met de plaats van een vroegere molen. Het terrein bleek<br />
precies de vorm van een molen te hebben. Bij Gieterveen<br />
ligt het ‘Torenveen’, afgeleid van de vorm van een toren en<br />
dus geen verwantschap met de toren van het dorp. Nog een<br />
voorbeeld. In Anderen ligt de ‘Meulenakkers’, precies gericht<br />
op de Gieter molen. Die is nu niet meer te zien, maar toen de<br />
naam gegeven werd wel.<br />
Maar wie weet zich dat nu nog te herinneren?<br />
‘Ik zeg ook niet dat het eenvoudig is. Je moet eerst terug<br />
naar AF. Je vrijmaken van vooroordelen en van voor de<br />
hand liggende verklaringen. Uiteindelijk kun je daar wel<br />
terechtkomen, maar dan zul je er toch argumenten voor<br />
moeten vinden. En verder je boerenverstand gebruiken,<br />
natuurlijk.’<br />
De inventarisatie van veldnamen in het Stroomdal vond plaats<br />
in het begin van de jaren 70, toen bekend werd dat er een<br />
ruilverkaveling op handen was. Die zou percelen in grotere<br />
blokken verdelen, waarbij de veldnamen verloren zouden<br />
gaan. ‘Het ging om vele honderden namen. Wieringa van het<br />
Nedersaksisch Instituut van de RU Groningen heeft er veel<br />
verzameld. Zijn collectie is beroemd geworden. In bepaalde<br />
kringen, wel te verstaan’.<br />
‘Als medewerkers van Staatsbosbeheer hebben we met<br />
een ploegje menige winteravond besteed om bij de<br />
boeren in dit gebied langs te gaan. Alleen maar veldnamen<br />
inventariseren. Met de kaart erbij en dan maar invullen. Nou<br />
moet je niet denken dat iedere boer alle veldnamen kent.<br />
Hij kent de namen van zijn eigen akkers en weiden en ook<br />
de aangrenzende. Maar verder niet. Het was geen hobby of<br />
De betekenisvinder 2<br />
zo. Het was alleen maar noodzaak om namen te kennen. Als<br />
iemand 50 tot 60% scoorde, was het al heel bijzonder. Een<br />
aantal kon al helemaal geen kaartlezen. Ze konden op een<br />
kadastrale kaart hun eigen huis niet eens vinden. ‘Woar ligt<br />
dat weggie dan,’ vroegen ze hulpeloos. Maar dat weggetje<br />
had geen nummer en stond dus niet op de kaart. Nou, dan<br />
was men helemaal van slag. Wel aardrijkskunde op school<br />
gehad, maar kaartlezen, ho maar. Ach, het zit allemaal<br />
verkeerd in het onderwijs. Dan leren ze de kinderen over<br />
hunebedbouwers. De meesten weten niet eens wat hun<br />
grootvader gedaan heeft. Wat heeft het dan voor zin om over<br />
Floris V en de edelen te beginnen?’<br />
Wat kan het grote publiek met veldnamen?<br />
‘Het grote publiek weet natuurlijk nergens van. Dat rijdt met<br />
de TomTom door het land en weet in de verste verte geen<br />
enkele naam meer. Tijdens excursies merk ik dat mensen nog<br />
geen berk van een eik kunnen onderscheiden. Een beetje<br />
geoefend oog kan zien waar het grasland droog en waar<br />
het nat is. Maar de meeste bezoekers stappen ‘blind’ in de<br />
slootjes die een beetje zijn dichtgegroeid. Natuurlijk vind ik<br />
het belangrijk dat veldnamen zoveel mogelijk bewaard blijven<br />
of een nieuw leven krijgen. Ik ben er glad voor om alles vast te<br />
leggen, dat heb ik mijn hele leven gedaan. Je weet nooit wie er<br />
nog eens studie van gaat maken. En als je rondwandelingen<br />
gaat uitzetten en je geeft een bankje onderweg een naam,<br />
dan gaat het misschien voor de mensen een beetje leven.<br />
Het nieuwe voetbalstadion in Groningen heet niet voor niets<br />
Euroborg. Dat combineert historie met identiteit. Mensen<br />
blijken daar wel gevoelig voor. Het hangt er ook vanaf hoe je<br />
de naam toelicht, een verklaring geeft. Dat kan mensen op<br />
een spoor zetten, dan kunnen ze tenminste weten waar ze<br />
geweest zijn. En als ze ook nog eens begrijpen wat een naam<br />
betekent, onthouden ze het gemakkelijker. Maar het begint<br />
allemaal bij interesse, bij de wil om dingen aan de weet te<br />
komen. Ik vraag mezelf soms wel eens af hoe zich dat in de<br />
toekomst zal ontwikkelen...’<br />
62<br />
63
De betekenisvinder 2<br />
64<br />
65<br />
De betekenisvinder: Geert van Veen<br />
Iedereen had die vuistbijl opgepakt. Het was een toevalstreffer.<br />
Het was de vondst van zijn leven. Maar wanneer<br />
deed hij die? Hij weet het niet. De Drentse<br />
Volksalmanak, waarin de vondst uitgebreid beschreven staat,<br />
spreekt over de winter van 1961/1962 of die van 1962/1963.<br />
Maar dat klopt niet, zoveel weet hij wel. Het was eerder. Hij<br />
pakt er het boek ‘Anderen, het dorp van de moeshappers’ bij,<br />
bladert wat en komt tot de conclusie dat het in ieder geval<br />
voor 1960 was. ‘Maar wat maakt dat nu eigenlijk uit,’ zegt hij<br />
en slaat het boek met een klap dicht. ‘Het belangrijkste is dat<br />
die vuistbijl gevonden is.’<br />
Daar leek het, op die winterdag, ergens aan het eind van de<br />
jaren vijftig, helemaal niet op. Geert van Veen (70) was met<br />
zijn vader en grootvader aan het werk op een stukje land,<br />
ten noorden van zijn geboortedorp Anderen, vlak bij het<br />
Scheebroekerloopje. Er moest een houtwal worden gerooid.<br />
Kon dat zomaar, een houtwal slechten?<br />
‘Toen nog wel,’ zegt Geert, ‘zulke dingen moet je ook niet<br />
vragen, maar gewoon doen.’<br />
Je kunt je afvragen waarom jullie toen niet wat zorgvuldiger<br />
met het land omsprongen?<br />
‘Maar het land is er nog wel,’ zegt hij droogjes. ‘De houtwal,<br />
die is weg, dat klopt. D’r lagen een paar sloten achter en daar<br />
was de grond voor de wal ook ooit uitgekomen. Daar hebben<br />
wij de vrijgekomen grond ook weer naar teruggebracht. Het is<br />
er dus al met al zelfs natuurlijker op geworden….’<br />
Bij het uitgraven van een eikenboompje stuitte de opa<br />
van Geert op een stuk steen, wat een kleine beschadiging<br />
opleverde. Aan de steen, wel te verstaan. ‘Moej kiek’n mien<br />
jong, wat ’n mooie steen,’ zei opa. Geert kreeg hem op de<br />
schop aangereikt en moest erkennen dat het een mooie steen<br />
was. Mooi, maar wat moet je d’r verder mee, dacht hij. En hij<br />
gooide de steen weer terug.<br />
Toen hij na het werk naar huis ging, liep hij langs de plek waar<br />
de steen lag. ‘Ik had hem dus de goede kant opgegooid en<br />
daarom heb ik hem toch maar meegenomen,’ stelt hij achteraf<br />
tevreden vast. De steen kwam na een kleine spoelbeurt op<br />
zolder terecht, een anonieme getuige van een dagje spitten.<br />
Wat had je ermee?<br />
Geert: ‘Eigenlijk niet veel. Ja, ik vond hem mooi. Mooie vorm,<br />
mooie kleur, verder kwam ik niet. Doorgaans verzamelde<br />
ik helemaal niet op mooi. Maar dit was dan zeker een<br />
uitzondering.’<br />
De steen bleef een doodgewone steen, op een doodgewone<br />
plek op zolder. Jarenlang. Totdat vriend Hindrik Lanjouw, toen<br />
nog in Anderen wonend, zich meer en meer met archeologie<br />
ging bezighouden. Dat was het moment voor Geert om zijn<br />
vondst cadeau te doen. De steen verhuisde met Lanjouw<br />
mee naar Anloo. Pas toen een deskundige op het terrein<br />
van de archeologie, ene Houtsma uit Waskemeer, zijn<br />
licht erover liet schijnen, werd de steen een vuistbijl. Een<br />
bijl die tienduizenden jaren geleden voor het laatst door<br />
mensenhanden beroerd was. De steen maakte geschiedenis<br />
als de vuistbijl van Anderen, minstens 70.000 jaar oud.<br />
Volgens de officiële beschrijving een fraaie, goedbewerkte,<br />
platte, driehoekige vuistbijl. Met een recente beschadiging<br />
(door de opa van Geert) langs een zijkant, waaruit bleek dat<br />
het uitgangsmateriaal lichtgrijze ondoorzichtige bryozoënvuursteen<br />
is, een soort vuursteen dat veel voorkomt in<br />
keileem, zodat er geen reden is om aan te nemen dat het stuk<br />
over grote afstand is getransporteerd. Datering: een late fase<br />
van de eerste helft van de laatste ijstijd. Een wat warmere<br />
periode binnen die ijstijd, die het mogelijk maakte dat<br />
mensen in dit deel van Europa op voedseljacht konden gaan.<br />
Geert van Veen knikt: ‘Keileem, dat klopt als een bus. Dat was<br />
ook de reden dat we daar aan de slag gingen, omdat de grond
De betekenisvinder 2<br />
66<br />
67<br />
er door het leem zo glerig was. Als we die wal ongemoeid<br />
Vierduizend tot vijfduizend stukken, dat is niet veel?<br />
Al een jaar of vijftig is hij nu bij weer en wind op pad om<br />
Heb je hier namen gehad die nergens anders voorkwamen?<br />
hadden gelaten, was de vuistbijl dus ook nooit aan het<br />
‘Nou, d’r is ook veel klein spul bij, hoor. Veel vuursteen uit<br />
te zoeken. Op akkers, in steenbulten die bij het machinaal<br />
Geert: ‘Ik denk het wel. Villerstoen. D’r werd gezegd dat daar<br />
daglicht gekomen.’<br />
de MiddenSteentijd, daar struikel je hier over. Een hele<br />
rooien van aardappels tevoorschijn komen. Jarenlang bleef<br />
kalveren werden gevild en dat de intast daar in het veen werd<br />
mooie afslagbijl bijvoorbeeld, hier in de buurt gevonden. En<br />
hij als boerenzoon vrijgezel en zijn vrije tijd kon hij daarom<br />
gegooid. Hendrik Halfie deed dat. (Hij heeft de kaart erbij<br />
Je hebt de steen uit handen gegeven…<br />
natuurlijk de prehistorische schaaf, ook uit de tijd van de<br />
naar hartelust besteden aan zijn vele hobby’s. Vliegtuigen<br />
gepakt). En hier Hoosband. Een smal stukkie land, genoemd<br />
‘Ik heb er nooit spijt van gehad. Nee, bij Lanjouw was de bijl in<br />
Neanderthalers. Prachtig ding. Ik dacht eerst dat het een<br />
bijvoorbeeld. Een hobby, opgeroepen in de oorlogsjaren<br />
naar een bandje waarmee men vroeger de kousen ophield.<br />
goede handen. Ik richtte me meer op fossielen en dergelijke.<br />
kleine uitgave van een vuistbijl was, maar men heeft het<br />
toen vijandelijke en geallieerde exemplaren over het dorp<br />
En dan had je Bollenveen. Dat kan land zijn waar de stier liep,<br />
Hindrik heeft me altijd heel trouw op de hoogte gehouden<br />
gedetermineerd als een schaaf. Ook weggegeven trouwens,<br />
scheerden, soms zelfs neerstortten. Geert van Veen leerde<br />
of ook bultig veen. Stikkenkamp had je en Hongerveld, dat<br />
van de belangstelling voor de vuistbijl. Als er een vraag was<br />
aan het Drents Museum.’<br />
in zijn diensttijd vliegtuigen herkennen. De ruimtevaart in<br />
land bracht kennelijk niet veel op. Voeleers, dat was zulk rot<br />
om de bijl uit te lenen, belde hij op. Dat hoefde hij helemaal<br />
de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw stimuleerde<br />
land, daar kreeg je de kont smerig als je er doorging. Er was<br />
niet te doen, want hij was de eigenaar. Hij heeft ook wel<br />
Wat denk je, hoeveel collega amateur-archeologen zouden er<br />
zijn belangstelling alleen maar. Hij ging in het Amerikaanse<br />
een zekere Bertus Knijp, die had ook een Voeleers, maar die<br />
mensen aan de deur gehad die de bijl wilden kopen. Ook dan<br />
wel niet zijn die stinkend jaloers op je zijn?<br />
Houston kijken waar de ruimtevluchten worden gevolgd.<br />
noemde het Klein Kasmoatie. Dat klinkt beter dan Voeleers.<br />
nam hij contact op. Als je geld nodig hebt, dan moet je dat<br />
Geert: ‘Nooit wat van vernomen. Zou ik trouwens wel dom<br />
Maar ook dichter bij huis ging hij de boer op. Al in de jaren<br />
En hier: Eekbos. Daar zou een pad over gelopen hebben, zei<br />
doen, heb ik tegen hem gezegd. Daar bleef het bij. Hindrik<br />
vinden, jaloers. Ze moeten het waarderen dat iemand het<br />
zestig verzamelde hij de veldnamen van Anderen, samen<br />
men. De eigenaar wist dat niet, maar noemde wel de naam<br />
heeft zich altijd een goeie kameraad getoond, want toen het<br />
gevonden heeft. Daar heb je meer an.’<br />
met plaatsgenoot Harm Hollander. Op basis van kaarten van<br />
die hij zelf gebruikte: Padland. Zo kom je achter een heleboel<br />
Drents Museum de vuistbijl in 2006 voor vijftig gulden heeft<br />
de Cultuurtechnische Dienst, toegestuurd door het Meertens<br />
zaken in je eigen dorp.’<br />
gekocht, hebben we de opbrengst samen gedeeld. Dat had hij<br />
Toch ben je door je vondsten een unieke man.<br />
Instituut in Amsterdam.<br />
helemaal niet hoeven doen.’<br />
Geert: ‘Nou, uniek? Dat weet ik niet. Iedereen had die steen<br />
Archeologie en geschiedenis, Geert van Veen vindt het razend<br />
meegenomen. Toevallig was ik het. Ben je daarom uniek? Nee,<br />
Daar was je aardig vroeg mee…<br />
interessant. Vanwege zijn gezondheid kan hij niet alles<br />
De bijl is verkocht voor….?<br />
ik heb gewoon geluk gehad. Een toevalstreffer. Ik had hem<br />
‘Gelukkig wel. De namen die we wisten vulden we in en die we<br />
meer aan wat hij zou willen. Maar zelfs daarvan heeft hij de<br />
Geert: ‘Dat mogen we niet zeggen.’<br />
daar ook op het land kunnen laten. Ik had er ja geen verstand<br />
niet wisten, vroegen we aan de boeren. Maar goed dat we dat<br />
voordelen ontdekt. ‘Ik kan geen tochten meer over de akkers<br />
van.’<br />
toen gedaan hebben, want met de ruilverkaveling in de jaren<br />
maken, in de stromende regen. Want ik heb de mooiste<br />
In de krant staat vijftig gulden. Dat was een belofte van een<br />
tachtig zijn veel namen verdwenen. We hebben 164 namen<br />
vondsten op de natste dagen gedaan. Maar ik kan wel zoeken<br />
bestuurslid van het museum, meer dan honderd jaar geleden<br />
Maar wat doet het je als je daarmee in handen staat?<br />
verzameld. Nu zijn er nog een stuk of 70 in omloop.’<br />
in steenbulten en zo. Dan merk je dat je beter zoekt dan<br />
gedaan, aan de vinder van een vuistbijl. Vijftig gulden in<br />
Geert: ‘Wat doet het je? Eigenlijk niet zoveel. Het enige is dat<br />
In plaats van de resultaten van het onderzoek op de brieven<br />
vroeger. Je kunt geconcentreerder werken en dan vind je meer.<br />
1881…..<br />
je je door zo’n steen realiseert dat hier toen ook al mensen<br />
bus te doen, vloog Geert samen met zijn maat Harm Hollander<br />
Da’s mij tenminste overkomen.’<br />
Geert: ‘Plus de rente. En hoeveel dat is, dat mogen we niet<br />
rondliepen. Daar krijg je dan wat meer gevoel voor.’<br />
van Eelde naar Amsterdam om de vragenlijst persoonlijk af te<br />
En dan maakt hij tot slot nog een opmerkelijk verschil tussen<br />
zeggen. Vijftig jaar, dat tikt natuurlijk wel een beetje aan.<br />
leveren. ‘Harm had nog nooit gevlogen, dus leek het me een<br />
archeologie en geschiedenis. ‘Ik vind archeologie eigenlijk<br />
Welk rentepercentage ze precies berekend hebben, dat soort<br />
Ben je wel trots?<br />
mooie gelegenheid om het vliegtuig te pakken. Je had toen<br />
mooier dan…. Ik weet niet precies hoe ik het zeggen zal. De<br />
dingen onthoud ik niet.’<br />
Geert: ‘Trots wel een beetje. Een beetje veel zelfs. Verder weet<br />
een lijndienst naar Schiphol, via Enschede. We hebben er een<br />
latere tijd, toen alles beschreven werd, met onze zogenaamde<br />
ik niet wat ik ervan zeggen zal. Ik zie meteen de beperkingen<br />
mooi dagje Amsterdam aan vastgeknoopt.’<br />
leiders, daar kan ik niet veel respect voor opbrengen. Die<br />
Maar jullie hebben de opbrengst gedeeld.<br />
van dingen. Daarom heb ik ook zo’n hekel aan ijdele mensen.<br />
hebben gemoord en gedaan, de gewone man onderdrukken.<br />
Geert: ‘Dat heeft Hindrik gedaan, ja. Dan vind ik wel mooi.’<br />
Daar kom je toch niks verder mee, met ijdelheid. Je verneukt<br />
Hebben jullie daar bij het Instituut ook gemeld dat je was<br />
Zodra dat er aan te pas komt, nee, dan hoef ik niet meer zo<br />
jezelf als je daar mee bezig bent.’<br />
komen vliegen vanuit Drenthe?<br />
nodig. De prehistorie, daar voel ik me meer mee verwant. Als<br />
Beide heren hebben een voorwaarde gesteld bij de overname<br />
Geert:’ Nee, dat denk ik niet. Dat maakte die mensen toch<br />
je op tentoonstellingen rondkijkt, dan lees je dat ze toen in<br />
door het museum. De vuistbijl moet altijd in Drenthe blijven.<br />
De mensen hoeven niet te weten wie Geert van Veen is.<br />
niks uit. Het ging om Harm, dat die een keer in een vliegtuig<br />
ieder geval wel goed waren voor de doden, ze stonden ook<br />
Hij mag wel tijdelijk worden uitgeleend, maar moet ‘eeuwig’<br />
‘Nee. Wil je nog koffie, trouwens?’<br />
zou zitten.’<br />
dichter bij de natuur. Natuurlijk waren er toen ook leiders<br />
onder handbereik blijven van de inwoners van de provincie.<br />
die niets en niemand ontzagen. Maar misschien hoefden ze<br />
Hoe belangrijk waren die veldnamen, vroeger?<br />
elkaar niet zonodig dood te maken. Ze gingen vanzelf wel, zo<br />
Heb je meer vondsten weggegeven?<br />
Geert: ‘Heel belangrijk. Dan wist je immers waar je het over<br />
jong als ze waren.’<br />
‘Ik heb een behoorlijke verzameling stenen aan het Drents<br />
had. Als je in het dorp zei dat je op de Oosterwants had<br />
Museum geschonken. Niet eens zoveel, hoor. Een stuk of vier<br />
gewerkt, dan was dat bekend. In ieder geval bij de boeren.’<br />
à vijfduizend. Zitten nog gewoon in dozen, zoals ik ze heb<br />
aangeleverd. Met de kaarten erbij waar ik alles gevonden heb.<br />
Hoe schrijf je dat, Ooster….<br />
Dat heb ik altijd netjes geregistreerd.’<br />
Geert: ‘Geen idee. Gewoon Oosterwants.’
68<br />
69<br />
De schatbewaarder<br />
over kaartenbakken en Google Earth<br />
‘De geschiedenis is dus in de tweede plaats een<br />
zaak van de conserverende en bewonderende<br />
mens, hij die trouw en liefdevol terugblikt op<br />
dat waaruit hij afkomstig is, dat waarin hij zich<br />
ontwikkeld heeft; door deze piëteit betuigt hij<br />
als het ware dank voor zijn bestaan. Door het<br />
van oudsher bestaande met behoedzame hand<br />
te verzorgen, wil hij de voorwaarden waaronder<br />
hij ontstaan is conserveren voor degenen die na<br />
hem zullen ontstaan – en zo dient hij het leven.’<br />
De belangstelling voor veldnamen als cultureel erfgoed is van vrij recente datum. Aanvankelijk was<br />
alleen een handjevol taalkundigen en geografen geïnteresseerd in oude namen die hen iets konden<br />
vertellen over de taalgeschiedenis of het ontstaan van nederzettingen. Eerst na de Tweede Wereldoorlog<br />
werden veldnamen gezien als cultureel erfgoed, mede door de toen op handen zijnde ruilverkavelingen.<br />
Landelijk en regionaal kwamen er inventarisatieprogramma’s waarbij door middel van enquêtes en<br />
archiefonderzoek de oogst van meer dan duizend jaar omgevingsgeschiedenis van de ondergang gered<br />
werd.<br />
In Drenthe kwamen de collecties van Naarding en Wieringa tot stand, die in het Drenthe Archief<br />
in Assen werden ondergebracht. Het MeertensInstituut in Amsterdam legde ook een uitgebreide<br />
Drentheverzameling aan. Zonder de medewerking en kennis van boeren en lokale dilettanten waren<br />
deze omvangrijke collecties niet tot stand gekomen. Alleen al in het Drentse Aagebied gaat het om<br />
een collectie van ruim 10.000 veldnamen. Op lokaal niveau bestaan er eveneens collecties die een<br />
onmisbare aanvulling vormen op de eerder genoemde verzamelingen.<br />
In brede kring heeft de mening post gevat dat de rol van veldnamen is uitgespeeld en dat zij alleen nog<br />
een toekomst hebben als historische bron in de kaartenbak van het archief. Het gemak waarmee wij een<br />
groot aantal vrijwilligers bij dit project hebben kunnen betrekken bij het inventariseren en digitaliseren<br />
laat daarentegen zien dat veldnamen nog steeds thuishoren in een levende plattelandscultuur. Het gaat<br />
hierbij om een kennisveld dat professionals en burgers delen en dat zich daarom bij uitstek leent voor<br />
nieuwe vormen van cultuurhistorische participatie waarin de leefomgeving centraal staat. In dit veld is<br />
de cultuurhistoricus de gelijke van de ‘local’. H.J. Moerman, veldnamenexpert van het eerste uur, hield<br />
beiden een guldenregel voor: ‘Wie aan toponymie doet, moet diep overtuigd zijn, dat hij er voortdurend<br />
in zal lopen.’<br />
Friedrich Nietzsche<br />
Oneigentijdse beschouwingen<br />
Amsterdam 1998
De schatbewaarder 3<br />
70<br />
71<br />
Het landschap in namen<br />
Karel F. Gildemacher<br />
Het is altijd weer fascinerend om te zien hoe een klein kind de wereld verkent. Het is voor een<br />
peuter nog een kleine wereld, de eigen wieg, de eigen kamer, het eigen huis, de eigen tuin. Hoe<br />
prachtig is het niet om te horen hoe een klein kind, nog liggend in de kinderwagen, onder een<br />
boom op het bewegen van de bladeren reageert, antwoordt op de natuur. Wonderlijke geluiden<br />
zijn het eerst, langzaam komen de eerste woordjes, mamma, pappa. Eigenlijk zijn het namen.<br />
Het kind voelt dat die figuur met dàt gezicht blij en vriendelijk reageert als hij pappa brabbelt<br />
en mamma is het gezicht dat (bijvoorbeeld) bij het drinken hoort. Met de taal leert het kind de<br />
wereld om zich heen te betoveren. Weten hoe iets heet, weten hoe je iets moet uit drukken, geeft<br />
grip op en macht over wat je bedoelt. Het leren van namen leren is de wereld verkennen op de<br />
manier zoals de mensen die er leven hun wereld hebben overmeesterd.<br />
In de loop van de eeuwen hebben de mensen (ook) in Drenthe met behulp van talloze<br />
namen ‘zeggenschap’ gekregen over de wereld, hun landschap. Het langzaam stromende en<br />
meanderende watertje was niet zomaar een beekje, maar men noemde dat het Gasterense<br />
diepje. Ieder in het dorp wist dat. Moest het ook weten, want hoe moest anders worden<br />
uitgelegd waar dat stuk land lag waar enkele koeien liepen of waar gemaaid moest worden. Dat<br />
lag ‘bij het diepje’ zei men in de plaats zelf. Alleen voor iemand van buiten de eigen Gasterense<br />
gemeenschap moest dat Gasterense erbij.<br />
Verderop, bij Anderen, heette dezelfde beek immers het Anderense diepje, terwijl velen het<br />
zelfde water ook het Rolder diepje noemden. Wie vanuit het perspectief dacht van het gehele<br />
gebied, waar de beek stroomt, sprak van de Drentse Aa. Het eerste stukje van die naam is<br />
afgeleid van Drenthe, het grote gebied dat vele marken omvat en het tweede is het bestanddeel<br />
Aa. Oorspronkelijk was dat een gewoon woord dat vanaf de vijfde eeuw niet alleen in de<br />
Nederlanden, maar ook in Duitsland en Engeland werd gebruikt om water te benoemen. Als<br />
woord is het in het normale taalgebruik uitgestorven, maar het leeft nog in heel veel namen<br />
voort. Met het woord diep ligt dat anders, al kun je van mening verschillen over de vraag hoe<br />
diep een riviertje moet of moest zijn om diep genoemd te kunnen worden.<br />
Het is een naamkundige vuistregel dat hoe groter en belangrijker een benoemd water of stuk<br />
Hofakkers; Walakkers; Bree; Pol; Pollegies; Lijnstukken; Kruusakkers; Askakkers; Greving; Körtwoerdtie;<br />
Steenakkers; Padakkers; Braok; Stierland; Kaampakkers; Askaampen; Engelakkers; Heiden; Hollers;<br />
Veldkaampies; Tipkaamp; Uterlaogen; Bielegie; Langtocht; Holtakkers; Tip; Hillenbarg; Bokspiepie;<br />
Wenning; Geerties; Roegen; Broodakkertie; Haosbarg; Nebbenakkers; Delakkers; Viooltiesakker; Jippenbos;<br />
Kamerakkers; Tijwanden; Wenning; Körtbree; Winkelakkers; Oosterkaampen; Heugte; Knobbelings<br />
land is, hoe ouder de naam. Dat is ook hier het geval. Het woord diep is jonger. We kennen het<br />
eigenlijk nog als een gewoon woord en dat is ook al aanwijzing. In namen raakte het veel later<br />
in gebruik dan het algemeen gangbare aa terwijl dat woord en namenbestanddeel sinds de late<br />
middeleeuwen niet meer werd toegepast. Als woord is het sindsdien helemaal uitgestorven,<br />
maar in namen bleef het bewaard. Vreemd is het trouwens niet dat er een aparte naam is voor<br />
een groter geheel en dat er een aantal afzonderlijke namen bestaan voor de onderdelen ervan.
De schatbewaarder 3<br />
72 II<br />
Drenthe zelf bestaat (bestond) immers uit een aantal dingspelen en die bestaan (bestonden)<br />
weer uit marken, allemaal met eigen namen. Het is een kwestie van schaal welke namen<br />
relevant zijn in het dagelijkse praktijk.<br />
Communicatie en verbeelding<br />
Welke naam werd of wordt gebruikt in de communicatie hangt af van de situatie waarin je<br />
verkeert. Iemand die veel namen van percelen land kent, zal die namen gemakkelijk gebruiken.<br />
Tenminste, als degene waarmee wordt gesproken dan ook weet welk stuk land bedoeld wordt,<br />
want vreemden zegt een veldnaam niks. In zo’n geval kan alleen een omschrijving van de<br />
eigenschappen van het terrein of iets opvallends dicht bij het terrein worden gebruikt om het<br />
bedoelde perceel aan te geven. Ben je er dicht bij in de buurt dan is aanwijzen nog duidelijker.<br />
Wie een naam gebruikt, heeft daarbij een duidelijk beeld voor ogen en wie over een naam hoort<br />
of leest krijgt ook een beeld. Ben je bekend met de naam, dan zie je het bedoelde stuk land voor<br />
je, maar ook als je onbekend bent, zie je wel beelden. Die zijn gebaseerd op de verwachtingen<br />
die iemand van het landschap heeft of op de associaties die de naam bij iemand op roept. Wie<br />
voor het eerst de naam Elsmaat (onder Gasteren) hoort kan een beeld krijgen van een meisje<br />
of vrouw met de naam Els, maar kan ook denken aan de boomaanduiding els (Alnus). Velen<br />
zullen ook moeite hebben met dat maat omdat de eerste gedachte gemakkelijk uitgaat naar<br />
een verband met ‘meten’ en dat geldt ook voor het lokale maot. Op grond van de eigen kennis<br />
en de persoonlijke levenservaring creëert iedereen zijn eigen beeld. Dat wordt bijgesteld op<br />
het moment dat men die Elsmaat in werkelijkheid ziet. Dan nòg kan het gebeuren dat iemand<br />
vindt dat zo’n naam niet bij dat stuk land past. Een eigen beeld is dan zo sterk, dat het de<br />
werkelijkheid kan verdringen. Pas geleidelijk raken mensen thuis met de namen in een gebied.<br />
Hoe jonger iemand is hoe gemakkelijker dat gaat. Wie jong is heeft immers nog weinig beelden.<br />
53° 3’ 14.56” 6° 41’ 57.00”<br />
Sommige namen roepen zulke sterke beelden op dat mensen graag fantaseren over de vraag hoe<br />
het komt dat het bedoelde stuk land zo heet. Er worden verhalen verteld met een verklaring die<br />
beantwoordt aan de wens tot een mooie, spannende, eeuwenoude achtergrond. Een naam als<br />
Valkenhofakkers (onder Anderen) schreeuwt als het ware om verhalen die verbanden leggen met<br />
het beroemde Valkhof van keizer Karel de Grote in Nijmegen. Dat de jacht met valken in Drenthe<br />
in het verleden op verscheidene plekken plaats vond, maakt het wat minder spannend. Toch<br />
geeft deze naam het bedoelde terrein wat extra glans, omdat de valkenjacht in Nederland niet<br />
meer wordt uitgeoefend, terwijl zowel het bestanddeel ‘valk’ als ‘hof’ een zeker adellijk aanzien<br />
suggereert. De naam roept hoe dan ook niet alleen het concrete aanwijsbare beeld van vandaag<br />
de dag op, maar ook een beeld van de vervaagde en soms fictieve geschiedenis van de mensen<br />
en hun landschap.
VII VIII 73<br />
Niemeijers Kamp<br />
Kniphorstbos<br />
Corrie
De schatbewaarder 3<br />
74 75<br />
Identiteit<br />
Een stuk land kun je niet vragen hoe het heet, toch vormt de naam een onmiskenbaar stukje<br />
identiteit van het perceel dat die naam draagt. Wanneer je goed naar het veld kijkt, stelt het<br />
zich als het ware aan je voor. De eigen naam hoort bij dat ene stuk land met die specifieke<br />
eigenschappen en kenmerken en net niet bij een ander. Vergis je niet, ik ben Boergoorns.<br />
Net zo als er onder mensen wel meer dan een man is met de naam ‘Hans’, kan ook een<br />
veldnaam wel vaker voor komen. Vanuit een historisch-taalkundig gezichtspunt zou je van<br />
één naam kunnen spreken als de verklaring van zo’n naam in beide of in meer gevallen gelijk<br />
is. Naamkundig gezien spreek je wel over meer namen omdat zo’n naam als Boergoorns<br />
naar verschillende percelen verwijst. In de naam Grote Boerengoorn (uit 1807) zien we een<br />
oorspronkelijke enkelvoudsvorm, terwijl de in Boergoorns aangeeft dat het vroeger om meer<br />
dan een perceel ging. Het eerste stukje boeren lijkt er op te wijzen dat deze naam jonger is dan<br />
die met boer. Oorspronkelijk had dat woord niet de huidige betekenis van ‘landbouwer’, maar<br />
was het een woord voor een gewone dorpsbewoner, iemand uit de eigen ‘buur(t)’. Doordat<br />
eigenlijk iedereen het beroep van boer uitoefende, is de oude betekenis verschoven.<br />
Omdat Boergoorns in Anloo en in Anderen voorkomt, is het niet nodig om er nog een extra<br />
stukje naam bij aan te plakken of voor te zetten, het onderscheid met Goorns, Goorn en<br />
Steengoorns (alle drie ook in Anloo) was wel duidelijk genoeg en met het Goornveld (Anderen)<br />
werd een complex bedoeld. De schaal waarop veldnamen voorkomen is eigenlijk nooit groter<br />
dan die van een dorp of een marke. Meestal beschikt men dan wel over voldoende relevante<br />
woorden om de benodigde kernnamen te maken.<br />
Wanneer een woord als akker in namen wordt gebruikt, is het bijna altijd noodzakelijk dat<br />
er nog een stukje naam bij wordt gekozen. Er zijn immers zoveel percelen land die als akker<br />
worden gebruikt dat er beslist iets verhelderends bij moet worden gezegd om duidelijk te<br />
maken welk stuk land bedoeld wordt. Zo vinden we bijvoorbeeld onder Anloo de Anderse<br />
akker, de Bargakker, de Doornakkers, het Broodakkertje en nog veel meer ‘akkernamen’. In<br />
de veldnamenverzameling Anloo, Anderen en Gasteren komen 130 varianten van namen met<br />
‘akker’ voor. Dat is ruim 17% van alle veldnaamvarianten in het gebied. Behalve ‘gewone’<br />
namen die op akker eindigen (27), zijn er ook ‘akkerties’ (2). In zo’n honderd gevallen wordt<br />
de meervoudsvorm gebruikt. Dat wijst er op dat het woord ‘akker’ alleen werd gebruikt om vrij<br />
smalle stroken of strookjes bouwland tussen twee voren mee aan te duiden. Zet je al die namen<br />
precies op hun plek op een kaart dan zie je dat de akkers alle op de es liggen. Omdat de es niet<br />
zo duidelijk in percelen was verdeeld als een boer vandaag de dag is gewend, waren er ook zo<br />
veel namen nodig om aan te geven welk stukje werd bedoeld. In het veld was dat trouwens ook<br />
niet gemakkelijk, want dan moest je kennis hebben van de grenzen tussen al die verschillende<br />
kleine stukjes. Soms is het heel lastig uit te maken waar het eerste bestanddeel mee heeft te<br />
maken. Het is echter niet altijd ingewikkeld, Haarakkers en Hoogakkers liggen hoger, Holtakkers<br />
liggen in de buurt van een voormalig gebruiksbos (holt), Hofakkers zijn de akkers die grenzen<br />
aan het erf (Drents hof) van een boerderij, Schuurakkers houden verband met een ‘schuur’, in<br />
Leemakkers ligt het keileem dicht aan de oppervlakte. Zo is er meer, maar bij Steenakkers kun<br />
je drie kanten uit. Het is een perceel waarin je met ploegen veel stenen tegenkomt, òf het is een<br />
perceel waar een grenssteen is neergelegd óf het verwijst naar de vroegere ligging in de buurt<br />
van een hunebed.<br />
Motivaties<br />
Het boeiendste van alles in dat hele namenlandschap is om uit te zoeken waarom een bepaald<br />
perceel die ene naam draagt. Het draait dan vooral om de vraag wat de motivatie van de<br />
eerste naamgevers was om juist die naam en niet een andere te kiezen. Je kunt je duizenden<br />
motivaties voorstellen, maar meestal gaat het uiteindelijk slechts om enkele tientallen die in<br />
de praktijk zijn gebruikt. Bij jongere namen, en dat is bij veldnamen meestal het geval, is het
De schatbewaarder 3<br />
76<br />
77<br />
dikwijls niet moeilijk om het slotelement te verklaren wanneer een naam daarin duidelijk een<br />
kernbestanddeel heeft. Heel vaak is dat een woord dat nog wel min of meer bekend is. Het eerste<br />
stukje is in veel gevallen lastiger. Dat komt doordat er dan veel meer verklaringsmogelijkheden<br />
zijn (denk maar eens aan de namen van de eigenaren of de gebruikers van het land) en omdat er<br />
vaak verbasteringen en verkortingen van de oorspronkelijke naamdelen voorkomen. Boven dien<br />
is het aantal motivaties voor zulke toelichtende element veel groter dan bij de kern bestanddelen.<br />
Je moet het verhaal achter de naam kennen om iets verstandigs te kunnen zeggen van<br />
een naam als Kort Baoboenie. Een naam als Hoosband lijkt gemakkelijk te vertalen en het is<br />
niet moeilijk om een mooi en romantisch verhaal te bedenken waarom dat stukje land naar een<br />
‘kousenband’ werd genoemd. Veel van dergelijke verhalen berusten op interpretaties van de<br />
naam. Een intrigerende naam roept een verhaal op. Maar wat is het ware verhaal? Hoe zat het<br />
precies?<br />
Wanneer het om onontgonnen en wild begroeid land gaat, hebben de mensen vaak een naam<br />
gekozen die in verband staat met het landschap zoals het er uit ziet, er zijn immers geen<br />
eigenaren waar de naam aan kan worden ontleend. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om de<br />
relatieve hoogte. Je vind dat terug in al die namen met berg en vooral barg als laatste stukje.<br />
We vinden dat bijvoorbeeld in Daasberg en Haosbarg en Meulnebarg. Hoewel het woord ‘berg’<br />
nu door de Nederlanders wordt verbonden met een werkelijk zeer hoge bult van steen – zoals<br />
in het buitenland – werd in Drenthe een heuvel die slechts enkele meters hoog was ook wel zo<br />
genoemd. Net zoals in het moderne Nederlands of Drents er meer woorden zijn met de betekenis<br />
‘hoogte’, was dat ook vroeger het geval. ‘Bult’ zoals in Bollebult (Anloo) is trouwens ook een van<br />
de woorden met dezelfde betekenis, maar veel van dergelijke kleine ‘bolle’ hoogtes komen hier<br />
niet voor. We telden er vijf. De oorzaak zal zijn dat er relatief weinig van dat type reliëf bestond<br />
en waar je dat al vond, dergelijke hoogtes op het veld waren te vinden. En op het veld was het<br />
geven van namen nauwelijks nodig omdat het behalve voor het weiden van schapen niet in<br />
gebruik was.<br />
Oude woorden<br />
Sommige oudere woorden met die betekenis zijn uitgestorven. Het aardige is dat ze vaak wel in<br />
namen bewaard bleven. In het verleden noemde men een wat hoger liggend stuk land – vooral<br />
in een lager gelegen gebied – ook wel horst, hörst, harst of haarst. Onder Anloo vinden we<br />
de Haarstkampen, daar vind je dat bestanddeel in terug en dat is ook zo in het Kniphorstbos.<br />
Omdat men soms niet meer goed wist, wat de oorspronkelijk variant was, werd zo’n naam<br />
gemakkelijk een beetje verbasterd zoals in Haastkamp en omdat de Hasekamp hier dichtbij<br />
ligt, zou ook die naam er ook wel verband mee kunnen houden, al is een relatie met ‘haas’ (het<br />
dier) natuurlijk ook mogelijk. Omdat dergelijke hoogte vaak wat ruw waren begroeid meent<br />
men soms ook dat de oorspronkelijke motivatie met de begroeiing heeft te maken. Vergelijking<br />
met dergelijke namen in andere gebieden in Nederland leert dat dat laatste niet het geval is<br />
al treedt ook veel verwarring op met heest (een woord dat verwant is aan ‘heester’) en dat wel<br />
‘struikachtige begroeiing betekent. Een naam met dat element vinden we trouwens ook in<br />
Gasteren. Het oude woord haar of haor betekent ook ‘hoogte’. Meestal zijn dergelijke hoogtes<br />
wat omvangrijker dan harsten. Beide woorden komen niet alleen als eerste stukje voor, ze<br />
werden ook wel als slotelement gebruik. Heugte is ook de Drentse variant van ‘hoogte’. Een stuk<br />
land kon niet alleen hoger liggen, er waren ook terreinen die duidelijker lager dan de omgeving<br />
lagen. Ook daarvoor had men woorden koel, ‘kuil’, is wel heel duidelijk. De Koningskoel of<br />
(nòg Drentser) Köningskoel onder Gasteren is daar een voorbeeld van. Onder Anloo vinden we<br />
de Speulkoel en de Zaogkoel. Het eerste stukje van deze namen roept weer nieuwe vragen op,<br />
waarom ‘köning’, ‘speul’, en ‘zaog’? Het zijn vragen waarop alleen een antwoord kan worden<br />
gegeven door verhalen van mensen uit de buurt die het afstammingsverhaal van die specifieke<br />
namen kennen.
De schatbewaarder 3<br />
78<br />
79<br />
Zo’n laag liggend stuk land was dikwijls ook veel vochtiger. Om aan te geven dat een stuk land<br />
vrij nat was kende men ook verschillende woorden. Vlak bij een watergang vind je dikwijls een<br />
‘mars’. We vinden dat woord als eerste stukje van de naam de Marskamp en ook in de Maarsen<br />
beide onder Anloo. Vroeger spelde men marsch, wat we nog terugvinden in de Maarsch. Die<br />
laatste gaat terug op een /k/ waarmee oorspronkelijk een verkleiningsuitgang is bedoeld.<br />
Het eerste stukje, mar, is familie van de woorden meer en moeras. Een ander woord voor een<br />
moerassig gebied is kwabbe dat we terug vinden in de Scheperskwabbe. Moeilijker te herkennen<br />
is Oelhem of (vernederlandst) Uilhem. Het eerste stukje verwijst niet naar de wijze vogel, maar<br />
oel betekent vochtig en hem is een perceel in een bocht of meander van een riviertje (en dat<br />
woord is familie van een woord als inham of uitham). Dat stukje van ook te herkennen in de<br />
naam Oliebroek of Oliebroowk al heeft men de naam hier aangepast op grond van een ander<br />
verhaal. Olie in de moderne betekenis vind je hier niet. Het woord oel is, behalve in namen,<br />
uitgestorven. Het verwees waarschijnlijk naar een drassig stuk land.<br />
Net zoals bij hoger gelegen terreinen werd ook in de lagere stukken land de begroeiing met<br />
name door de vochtigheidsgraad bepaald. Een eik vind je wel op drogere plaatsen, maar niet<br />
op natte. Je kunt dat ‘controleren’ met een naam als Eekbos. Op vochtige plaatsen vind je<br />
echter wel een els of een wilg. De ligging van de Elsmaat bewijst dat. De begroeiing vormde<br />
voor velen de achtergrond om een bepaalde naam of toelichtend element te kiezen. In de<br />
namen Gagelveen, Galgrieten en Gaogels zit de naam van een struik die veel in het beddenstroo<br />
werd gebruikt om de vlooien te verjagen, gagel. Op de Viooltjesakker zullen wel relatief veel<br />
akkerviooltjes en /of driekleurige viooltjes hebben gegroeid en mogelijk heeft de naam Griets<br />
te maken met de ‘gruit’ een grondstof (vergelijkbaar met het later meestal gebruikte hop) voor<br />
het brouwen van bier. Bij Heide moet trouwens niet direct aan de paars bloeiende struikachtige<br />
plant worden gedacht. Het woord ‘heide’ betekende oorspronkelijk gewoon ‘woeste grond’.<br />
Dieren worden ook wel als toelichtende stukje in namen aangehaald. Onder Anderen was een<br />
Konijnenakker andere ‘wilde’ dieren komen nauwelijks voor of het zou om Muggenakkers en de<br />
Nachtegaal moeten gaan. In de Zwienbossen zullen varkens hebben gelopen en ook de eerste<br />
stukjes van Koelaand of Koelanden zijn duidelijke verwijzingen naar het grote huisdier.<br />
Bielegie en Elleboog<br />
Soms werd een stuk grond naar de vorm ervan genoemd. Bielegie had de vorm van een ouderwetse<br />
bijl. De naam Hakmessies heeft dezelfde achtergrond. De Halve Maan had min of meer<br />
een sikkelvorm en de Elleboog lijkt ook wel wat op een elleboog. Met Bokspiepie, ‘broekspijp’<br />
gaat het ook om de vorm. Wanneer ‘bree(d)’ in een naam voorkomt, kun je er van uit gaan<br />
dat het stuk land verhoudingsgewijs breder was dan andere. Voor een perceel land met of<br />
op een punt of een hoek gebruikte men ‘tip’ zoals in Tipkamp of ‘horn’ zoals in Veldhörn<br />
of Steenhoorns, ‘winkel’ zoals in Winkelakkers of gewoon ‘hoek’. De naam Tiphoek is dan<br />
ook eigenlijk een beetje dubbelop. Ook in een naam als Ronde Gat was de vorm bepalend en<br />
eigenlijk geldt dat ook voor namen als Kruumt of Kruimt (Anloo), Kromakkers (Anderen). De<br />
overgeleverde naam Kruimakker (Gasteren) zal een onjuiste vernederlandsing zijn van Kruumakker<br />
of Kroemakker, een akker die ‘krom’ loopt. Namen met kruis zoals Kruisakker (Anderen)<br />
hebben in Drenthe met kruisende wegen of paden te maken. In Brabant en Limburg hebben<br />
dergelijke namen veelal met crucifixen te maken waarmee een plek werd gekenmerkt waar<br />
gebeden kon worden. Namen met ‘lang’ of ‘kort’ hebben tot op zekere hoogte ook met de vorm<br />
van het perceel te maken.<br />
De grondsoort of de kwaliteit van de grond vinden we natuurlijk terug in namen met ‘veen’ of<br />
‘zand’. De Witakkers bestonden uit veel lichter gekleurd zand.
De schatbewaarder 3<br />
80<br />
81<br />
Landgebruik in namen<br />
Het meest voorkomend is trouwens een motivatie die direct verbonden is met het gebruik van<br />
het land. Dat is ook wel logisch want namen speelden een centrale rol in de dagelijkse omgang<br />
van de mens en het land. Namen met akker, kamp en stuk kun je er toe rekenen. Het geld ook<br />
voor ‘woerd’, zoals in Woerdkamp, waarmee oorspronkelijk een door hagen/omheiningen<br />
afgescheiden stukje land werd bedoeld. In Groningen vind je dat woord in het terpenlandschap<br />
terug als wierde en in Fryslân in plaatsnamen die eindigen op werd of ward. Oorspronkelijk<br />
betekende ook tuin, tuun of toen, ‘afrastering’. In goorn kan het Engelse woord ‘garden’, het<br />
Franse ‘jardin’ of het Duitse ‘Garten’ nog wel worden herkend. Oorspronkelijk zal dat woord ook<br />
‘omheining’ hebben betekend.<br />
In de dorpen langs de Drentse Aa hadden de boeren een vorm van gemengd bedrijf. Op de essen<br />
vond de akkerbouw plaats, op het veld graasden de schapen en meer naar het water lagen de<br />
weilanden. Waar de koeien graasden was het nog wat droger, dichter naar het diep vond je de<br />
hooilanden. Een perceel land dat (alleen) geschikt was om te ‘maaien’ kreeg in veel gevallen<br />
naam die met dat woord verband houdt: mao(d). In het Nederlands vinden we dat woord als<br />
made. Omdat de uitspraak van een aan het einde van een woord gelijk is aan werd<br />
dikwijls ook een geschreven. Dat verschijnsel werd nog versterkt door de meervoudsvorm<br />
mao(d)ten en de verkleiningsvorm mao(d)ties waardoor maod sterk werd beïnvloed door<br />
maot en men op papier dan ook gemakkelijk maat schreef (en niet het officiële Nederlandse<br />
made). Er komen zo’n zeventig varianten van namen met dit element in het gebied voor. Maien<br />
(Anloo) hoort daar ook bij, het is een Nederlandse spelling voor maoën ontstaan uit maoden.<br />
Varianten zonder een slot-t komen in Anloo, Anderen en Gasteren niet voor. Doordat er zo veel<br />
verschillende maden waren, kregen die, net als andere veel voorkomende namen dikwijls een<br />
toelichtend eerste bestanddeel. Nog vochtiger terreinen hebben ook hier vaak een naam met<br />
broek.<br />
Omdat het gebruik van het land voor de mensen zo belangrijk was vind je in een groot aantal<br />
namen dan ook de geschiedenis van het gebruik van de bodem terug. Een es was het complex<br />
van gemeenschappelijke akkerbouwlanden bij het dorp. Vaak werd de ene es van de andere<br />
onderscheiden door de windrichting ten opzichte van het dorp als eerste stukje aan de naam<br />
toe te voegen zoals in de Noord Esch of de Zuid Esch. Blijkbaar was de molen van Anloo zo<br />
belangrijk dat inde negentiende eeuw de es erbij de Molen Esch werd genoemd. Eerder in 1720<br />
vinden we Meulen Esch. Aan de hand van namen kan dus ook worden bepaald wanneer een<br />
dergelijke molen al het landschap er bij bepaalde.<br />
In de achttiende eeuw ontstond er steeds meer behoefte aan landbouwgrond en steeds vaker<br />
gebeurde zo’n ontginning door een enkele eigenaar. Het eerste stukje van de naam Mandekamp<br />
(onder Gasteren) betekent trouwens ‘gemeenschappelijk’, dus dat perceel zal nog door de<br />
boeren met elkaar zijn ontgonnen en/of gebruikt. Er vonden betrekkelijk kleine ontginningen<br />
plaats waarbij een perceel grond ook duidelijker dan op de essen was afgepaald. Dergelijke<br />
stukken noemde men een ‘kamp’. Het woord komt oorspronkelijk uit het Latijn en betekende<br />
aanvankelijk gewoon ‘veld’. In de namenverzameling komen zo’n zeventig van dergelijke<br />
namen voor. Op een kaart met deze namen zie je ook dat de meeste min of meer bij de oude<br />
essen aansluiten. De percelen grond die een naam met ‘stuk’ dragen, lijken nog jongere<br />
ontginningen te zijn. Ook dergelijke namen hebben alle er een toelichtend stukje bij gekregen.<br />
Namen als Veldstukken, naast Veldkaampies zegt wat dat betreft genoeg. Soms bestond zo’n<br />
toelichtend stukje uit een verwijzing naar het landbouwproduct. In de namen Lienstukken of<br />
Lijnstukken verwijst het eerste stukje naar ‘lijnzaad’, een andere naam voor ‘vlas’, het gewas<br />
waarvan de stelen de grondstof voor linnen vormde en uit het zaad olie werd geslagen. Namen<br />
met ‘rot’ of ‘röt’ houden verband met het roten van het vlas. De van de zaadbollen ontdane<br />
vlasstengels werden een poosje in het water gelegd om te ‘rotten’ en ze daarna beter te kunnen<br />
bewerken.
De<br />
ACactus Billboard<br />
schatbewaarder 3<br />
Soms was het land echt beroerd om te bewerken. Een naam als Vuileers wijst daarop en dat<br />
een perceel niet veel opleverde werd aangegeven met de naam Kostverloren en misschien was<br />
de Ezelakker ook wel zo zwaar dat je zo dom als een ezel zou moeten zijn om het te doen. De<br />
Buterskamp zal misschien veel (boter) hebben opgeleverd al zou je in zo’n geval dan eigenlijk<br />
Botterkamp verwachten. Misschien heette de eigenaar of gebruiker dan ook wel Buter,was het<br />
geruild (onderdeel van een buterij) of is het stuk land genoemd naar een opvallende koe waarbij<br />
de baarmoeder zichtbaar werd toen het dier ging liggen (zo’n koe heet in het Drents ook een<br />
Buter). Verhalen, verhalen, verhalen, alleen onderzoek met de oudste varianten bij de hand<br />
biedt misschien een oplossing.<br />
Drents en Nederlands<br />
Omdat de bewoners van Drenthe een eigen dialect spraken – en voor een deel nog spreken –<br />
zijn de namen Drentse namen. De mensen gaven het land om hen heen namen in de eigen taal.<br />
Soms kun je dat duidelijk zien, maar soms is het moeilijker te herkennen omdat men de namen<br />
vroeger op papier altijd ‘vertaalde’ of in een Nederlandse spelling noteerde. Een stukje grond<br />
dat men het Kaampie noemde, werd dan niet zelden genoteerd als Kampje. In Anderen vinden<br />
we het Konijnenkampje en in Anloo het Brokkenkampie. Toch komen ook in officiële bronnen<br />
regelmatig Drentse varianten voor, dikwijls zie je dat in de verkleiningsuitgang ‘je’ die als <br />
wordt gespeld: Stukkie, Klein Halsakker[t]ie, Rötbossie, Addermaoties, Veldtie enz. Soms ging het<br />
vertalen van het Drents naar het Nederlands mis en werd de naam ‘fout’ aangepast. Je ziet dat<br />
bijvoorbeeld in Kruimakker, maar het ‘terugvertalen’ van Nederlandse varianten die op kaarten<br />
worden aangetroffen naar Drentse, zonder te weten of een dergelijke naam nog leeft, is eigenlijk<br />
net zo fout . Alleen de oudste en de meest oorspronkelijke varianten kunnen helpen om achter<br />
het verhaal van de naam te komen.<br />
Karakter<br />
Een landschap zonder namen mist identiteit, herkenbaarheid en karakter. Natuurlijk verandert<br />
een landschap, soms langzaam, soms snel, maar zoals een mens een leven lang verbonden blijft<br />
aan de naam die zijn ouders eens voor hem of haar hebben gekozen en die naam een leven lang<br />
aan die unieke mens als persoon en individu verbonden bleef, zo is het ook met veldnamen.<br />
Namen horen bij het land en het land hoort bij de namen. Lang niet alle namen van Anloo,<br />
Anderen en Gasteren zijn hiervoor opgemerkt. Toch heeft elke naam zijn eigen waardevolle<br />
verhaal. Een verhaal met wortels. Vergeet ze niet, laat ze niet overwoekeren, uitroeien, wegsaneren.<br />
Ze bewaren het scheppingsverhaal van de mensen in het eigen gebied.<br />
Soms zie je in de verzameling veldnamen plotseling een virtueel eeuwenoud namenlandschap<br />
voor ogen, soms is het ‘landscape’ verrassend eigen, jeugdig en sprankelend. Altijd is er<br />
de vreugde van de ontdekking, het sublieme moment van een historische ervaring, een<br />
schijngestalte van de eeuwigheid.<br />
82<br />
83
De schatbewaarder 3<br />
84<br />
85<br />
Veldnamen verzamelen<br />
Een handleiding
De schatbewaarder 3<br />
86<br />
87<br />
Algemene spelregels<br />
Noteer wat informant of bron aangeeft, verbeter niet • Informant niet op weg helpen; geen suggesties aandragen • Vermeldt en omschrijf de bron<br />
Veldnamen verzamelen<br />
Interview<br />
Veldnamen verzamelen<br />
‘Levende’ veldnamen<br />
Schriftelijke bronnen<br />
Veldnaam<br />
Groepsgesprek<br />
Voorzitter/ secretaris<br />
Namen op borden; huizen; viaducten e.d. • Straatnamen •<br />
Gemeentelijke archieven<br />
Hulpmiddelen<br />
Veldwerk • Kaarten • Google Earth • Luchtfoto’s<br />
Locatie • Betekenis • Gebruik perceel •<br />
Verhaal<br />
Toetsen<br />
Het vastleggen van namen<br />
Historische veldnamen<br />
Schriftelijke bronnen<br />
Administraties<br />
Grondschatting; Kadaster; Notarisakten;<br />
Markearchief; Juridische bronnen<br />
Collecties<br />
Wieringa (DA); Naarding (DA); Meertsens Instituut;<br />
Privécollecties (lokaal)<br />
Archieven<br />
Drenthe Archief (DA); Gemeente Archief;<br />
Waterschapsarchief<br />
Literatuur<br />
Namenboeken; Naslagwerken; dorpsgeschiedenissen;<br />
historische tijdschriften (lokaal)<br />
Overig<br />
Oude topkaarten; Kranten; landbouwalmanakken<br />
Maak gebruik van een reguliere tabel (zie voorbeeld RACM) • Lokaliseren op kadastrale kaart, GPS of Google Earth • Betekenis/ verklaringen:<br />
woordenboek der Nederlandse Taal; Woordenboek van Drentse dialecten; naslagwerken • Bronvermelding • Gebruik perceel<br />
Deze handleiding is bedoeld om mensen of groepen<br />
mensen op weg te helpen om veldnamen te verzamelen.<br />
Veldnamen zijn een – het klinkt dramatisch – integraal<br />
onderdeel van de leefomgeving van mensen waarin<br />
de cultuur van eeuwen bewoning en leven met het<br />
landschap zichtbaar wordt. Elk individu met interesse kan<br />
zelfstandig namen gaan verzamelen. Dat kan ook met of<br />
in een groepje (denk dan om een goede organisatie). Het<br />
gebruik van namen is sociaal bepaald en samenwerking<br />
bij namenonderzoek kan nog bevredigender resultaten<br />
opleveren dan in je eentje.<br />
Met deze handleiding kan het namenbezit van een dorp<br />
of regio goed worden geïnventariseerd en ook zo worden<br />
vastgelegd dat de namenverzameling niet alleen voor<br />
de eigen bevolking, maar ook voor wetenschappelijk<br />
onderzoek kan worden gebruikt. Voor het veldnamenproject<br />
van de Biografie van de Drentse Aa is overigens<br />
een spreadsheet ontwikkeld om namen digitaal en<br />
wetenschappelijk zo vast te leggen dat er direct onderzoek<br />
mee kan worden gedaan. Ook voor lokaal onderzoek is<br />
dat model eventueel beschikbaar. Het belangrijkste bij<br />
het verzamelen is met plezier en tegelijk verantwoord<br />
vastleggen van het cultureel naamkundig erfgoed. Boeiend<br />
is zoiets altijd.<br />
Mensen hebben, zo lang ze er<br />
zijn, namen gebruikt om alles in hun<br />
omgeving mee te benoemen. Het is net<br />
of je grip krijgt op je omgeving, als je<br />
weet wat de naam is van het weiland,<br />
het pad, het bos, de akker enz. Het was<br />
en is trouwens ook reuze handig om<br />
namen te gebruiken. Je hoeft iets niet<br />
uitgebreid en waterdicht te omschrijven.<br />
Met een naam wordt immers altijd en<br />
meestal overduidelijk naar een bepaald<br />
stuk land of iets dergelijks verwezen.<br />
Iemand anders in de omgeving dan<br />
jezelf kent die naam vaak ook en weet<br />
dan meteen waarover je het hebt.<br />
Doordat oudere mensen (ook) met<br />
jongere communiceren worden namen<br />
dikwijls van generatie op generatie over<br />
gedragen. Dat gebeurt trouwens alleen<br />
wanneer een naam een functie heeft. Als<br />
een stuk land met een bepaalde naam<br />
niet meer bestaat, wordt die naam ook<br />
niet meer gebruikt. Logisch.<br />
Vroeger gebruikte men wel veel meer<br />
namen dan tegenwoordig. Dat komt<br />
onder andere doordat er minder kleinere<br />
percelen land zijn en dat de mensen in<br />
een dorp veel minder betrokken zijn<br />
bij het omringende veld dan vroeger.<br />
Toen werkten er veel meer mensen op<br />
het land en moest men ook meer kennis<br />
hebben van de namen. In de zomer<br />
moest natuurlijk wel het juiste perceel<br />
grasland worden gemaaid en niet dat<br />
van een andere boer dat er vlak naast<br />
lag en er op leek, maar overigens wel<br />
een geheel andere naam droeg.<br />
Het verzamelen van veldnamen is<br />
meer dan het verzamelen van postzegels<br />
of munten. Natuurlijk kan een filatelist<br />
of een numismaat een stuk geschiedenis<br />
aan de hand van een verzameling<br />
vertellen, maar veldnamen zeggen<br />
meer. Veldnamen zijn als het ware<br />
fossielen van de wisselwerking tussen<br />
het landschap en zijn bewoners. Je vindt<br />
er sporen in van de kwaliteit en van het<br />
gebruik van het land door de eeuwen<br />
heen, wat er groeide en leefde, wat de<br />
mensen deden, hoe hun onderlinge verhoudingen<br />
waren en ook hoe de taal zich<br />
ontwikkelde. Een goede namenverzameling<br />
kan een haarscherpe cultuurfoto<br />
zijn. Wanneer er meer namenverzamelingen<br />
van buurtschappen en dorpen<br />
zijn, kan een prachtig beeld van een<br />
heel gebied worden geschetst. Met alle<br />
verhalen die er bij horen ontstaan er tal<br />
van mogelijkheden om landschappelijk,<br />
maatschappelijk of cultuurhistorisch<br />
boeiende dingen te ontwikkelen.<br />
‘Levende’ veldnamen<br />
Nog steeds gebruiken de mensen<br />
namen voor veel zaken in hun omgeving.<br />
Je hoort wel eens van een oudere dat een<br />
jongere niet de ‘juiste’ naam gebruikt<br />
en nog vaker dat ‘die jongeren ook niets<br />
meer weten’, maar ouderen roepen dat<br />
al twee duizend jaar.<br />
Het is logisch dat een jongere niet<br />
volledig thuis is in het namenlandschap<br />
van een oudere. Tegenwoordig zijn<br />
andere dingen belangrijk dan vroeger<br />
het geval was en sommige zaken uit<br />
het verleden zijn verdwenen. Voor<br />
iets dat niet meer bestaat is ook geen<br />
naam nodig. Ouderen spreken vaak over<br />
dingen uit hun jeugd die verdwenen<br />
zijn en gebruiken daarbij dan ook de<br />
naam die daar bij hoorde. Die naam is<br />
ten dode opgeschreven omdat hij geen<br />
functie meer heeft. Hij blijft nog slechts<br />
bestaan zo lang de kenner leeft. Omdat<br />
zo’n ‘ding van vroeger’ een jongere niets<br />
zegt, wordt de erbij horende naam ook<br />
niet meer gebruikt. Het omgekeerde<br />
komt trouwens ook voor.<br />
Een voorbeeld. Aan het begin van<br />
de twintigste eeuw werd eigenlijk nog<br />
nergens gevoetbald. Nu kennen jongeren<br />
vaak verscheidene stukjes vlak land<br />
waarop in de middag soms een balletje<br />
wordt getrapt. Zij noemen dat vaak het<br />
trapveldje. Elke jongere die tot de groep<br />
behoort, kent die naam en weet welk<br />
stuk plantsoen ermee wordt bedoeld.<br />
Dat is een oudere onbekend, maar die<br />
weet soms nog de naam van de akker<br />
die er lag voordat het stukje openbare<br />
groen werd aangelegd. En dan zijn er<br />
natuurlijk ‘golflinks’, ‘skatebanen’ en<br />
‘halfpipes’. De gebruikers hebben er<br />
eigen namen voor die vaak bij anderen<br />
niet of nauwelijks bekend zijn.<br />
Elke generatie kent zijn eigen namenbezit<br />
en dat bezit houdt direct verband<br />
met de leefomgeving van die generatie<br />
in de tijd dat die mensen volop in het<br />
leven stonden. Bovendien speelt de<br />
situatie van het ouderlijk huis, het eigen<br />
beroep en de cultuur van de omgeving<br />
een grote rol. In een boerenland vind je<br />
andere namen dan in de stad en in een<br />
kleigebied ligt dat heel anders dan op<br />
het zand. Verder zijn er dikwijls nog veel<br />
meer zaken die een rol spelen.<br />
Vaak zie je dat mensen vooral bekend<br />
zijn met de namen die ze tot hun dertigste<br />
levensjaar hebben geleerd. Het leren<br />
en onthouden van namen die daarna<br />
belangrijk werden, kost veel meer moeite<br />
en ze worden ook weer gemakkelijker<br />
vergeten. Het lijkt er vaak op dat men<br />
dingen die later in het leven komen ook<br />
minder belangrijk vindt. Dus worden<br />
namen ook slechter onthouden.<br />
Het aardige van het verzamelen van<br />
levende namen is dat er doorgezocht<br />
en doorgevraagd kan worden. Degene<br />
die de naam gebruikt kan bijvoorbeeld<br />
worden gevraagd wat nu precies met de<br />
naam wordt bedoeld. En: waar liggen<br />
de grenzen van het terrein? Gebruikt<br />
iedereen de naam? Wat kan er over de<br />
bekendheid van de naam worden gezegd<br />
(kent iedereen die of kennen slechts een<br />
paar mensen de naam)? Werd de naam<br />
ook al door vader, moeder, grootvader<br />
of grootmoeder gebruikt? Hoe spreek<br />
je de naam in het dorp zelf uit? Wordt<br />
dezelfde variant ook gebruikt tegenover<br />
‘vreemden’? Is het ook bekend hoe men<br />
bij deze naam is gekomen en hoe oud<br />
de naam is? Weet degene die de naam<br />
gebruikt ook wat de naam ‘betekent’?<br />
Is het een Drents gekleurde naam of is<br />
het Nederlands?<br />
Wie levende namen verzamelt, legt<br />
een stukje hedendaagse geschiedenis<br />
vast. Geschiedenis van het terrein dat<br />
benoemd is, van de bewoners, maar ook<br />
een stukje taalgeschiedenis. Namen<br />
verzamelen is het schrijven van een<br />
stukje historie van de mensen in hun<br />
leefomgeving.<br />
Het interview<br />
Sommige mensen staan in hun naaste<br />
omgeving bekend als ‘namenkenners’.<br />
Vaak wonen ze al geruime tijd in het dorp<br />
en voelen zich sterk met het landschap<br />
verbonden. Het is zeker de moeite waard<br />
om met zo iemand (vaak een oudere) een<br />
gesprek aan te gaan en te proberen de<br />
namen te achterhalen waarvan deze<br />
namenkenner weet heeft.<br />
Omdat het dan om verzamelen en<br />
optekenen van de namenkennis van die<br />
ene ondervraagde persoon gaat, is het<br />
belangrijk enkele persoonlijke gegevens<br />
op te nemen. Wees echter bedacht op<br />
mensen die privacygevoelig zijn. Leg<br />
in dat geval uit dat de gegevens geanonimiseerd<br />
(kunnen) worden. Belangrijke<br />
persoonsgegevens zijn leeftijd,<br />
geslacht, periode dat men woonde in<br />
de streek waarover de persoon wordt<br />
geïnterviewd, schoolopleiding(en), welk<br />
beroep men uitoefent of uitoefende,<br />
waar ouders vandaan kwamen, welke<br />
(streek)taal men spreekt of sprak enz.<br />
Soms weet iemand zelf te melden hoe<br />
hij of zij aan de kennis van namen en de<br />
achtergronden ervan komt. Het creëren<br />
van een sfeer waarin een goed gesprek<br />
over de namen van de streek plaats kan<br />
vinden is het belangrijkst.<br />
Er zijn verschillende valkuilen zo’n<br />
interview. Met een beetje gevoel en handigheid<br />
kunnen die echter wel worden<br />
omzeild door een aantal punten in acht<br />
te nemen.<br />
Probeer indien mogelijk met<br />
die persoon het veld in te gaan. Het<br />
aanwijzen van de terreinen waarvan<br />
een naam bekend is, lukt altijd het<br />
beste in de werkelijke omgeving. Teken<br />
dan zelf op een kopie van een topografische<br />
kaart de naam in klad aan of<br />
neem een uitsnede uit een satellietfoto<br />
(Google earth en / of Google maps en<br />
dergelijke) mee en geef daarop dan zo<br />
nauwkeurig mogelijk aan welk stuk<br />
grond met de naam wordt bedoeld.<br />
Ook de juiste grenzen zijn belangrijk,<br />
want dikwijls heeft een volgend perceel<br />
weer een andere naam. Soms kan het<br />
ter plekke maken van een digitale foto<br />
later helpen bij het definitief vastleggen<br />
van de naam.<br />
Gebruik alleen wanneer veldwerk<br />
niet mogelijk is en men iemand thuis<br />
op een andere plaats interviewt kaarten<br />
en foto’s van het gebied om achter de<br />
namen te komen.<br />
Vraag de zegsman/vrouw of de naam<br />
naar diens oordeel al lang bestaat.<br />
Kenden de ouders of andere oudere<br />
personen de naam ook al? Sommige
De schatbewaarder 3<br />
88<br />
89<br />
zegslieden kennen een aantal namen<br />
omdat ze er bijvoorbeeld in historische<br />
artikelen over hebben gelezen. Wanneer<br />
die indruk ontstaat is het van belang te<br />
informeren waar ze die naam hebben<br />
gehoord of gelezen.<br />
Het is ook interessant te weten of het<br />
ook bekend is hoe men indertijd bij de<br />
naam is gekomen.<br />
Toon geen teleurstelling als iemand<br />
geen naam (meer) weet voor een bepaald<br />
perceel. Voorkom dat de geïnterviewde<br />
een naam bedenkt om je als ondervrager<br />
niet teleur te stellen, maar noteer die<br />
wel als het gebeurt. Je kunt altijd een<br />
aantekening maken waneer je denkt dat<br />
de opgegeven naam verzonnen is.<br />
Probeer nooit iemand op weg te<br />
helpen door delen van een naam die de<br />
ondervrager bekend is te suggereren.<br />
Wanneer je – uit de literatuur bijvoorbeeld<br />
of uit de collectie Wieringa – wel<br />
een naam weet, kan/mag alleen tot slot<br />
worden gevraagd of naam x de persoon<br />
ook iets zegt. Wees met deze vragen erg<br />
voorzichtig – en doe het alleen met heel<br />
bijzondere namen – want iemand is ‘van<br />
nature’ snel geneigd om de vraag terug<br />
te leggen en te zeggen waarom naar<br />
een naam gevraagd wordt als die wel<br />
bekend is. Bovendien wil een zegsman<br />
graag een goede informant zijn die veel<br />
weet en heeft dus vaak de neiging om<br />
op dergelijke vragen bevestigend te<br />
antwoorden in de geest van ‘Ja, nu u<br />
dat zegt’. Je weet dan nooit helemaal<br />
zeker of de naam werkelijk nog (passief)<br />
bekend is.<br />
Verbeter nooit en neem altijd voetstoots<br />
aan wat de zegsman opgeeft.<br />
Alleen op die manier kun je erachter<br />
komen hoe namen in de loop van<br />
de tijd veranderen. Soms komt het<br />
voor dat iemand zichzelf verbeterd.<br />
Natuurlijk geldt dan zo’n verbeterde<br />
naam, maar voor de wetenschap is<br />
het vastleggen van zo’n ‘herstelling’,<br />
met de aanvankelijke ‘fout’ ook van<br />
belang. Soms noemt iemand eerst een<br />
andere – oudere – variant om die door<br />
een meer gangbare te verbeteren, maar<br />
het omgekeerde komt ook voor.<br />
De regel ‘nooit verbeteren’ houdt<br />
ook in dat namen niet ‘vernederlandst’<br />
of ‘verdrentst’ mogen worden. In dit<br />
verband moet wel worden bedacht dat<br />
men in Drenthe gewoon is om namen<br />
die zijn samengesteld met een gewoon,<br />
gangbaar woord ‘automatisch’ te vernederlandsen.<br />
Heel vaak werkt het<br />
dan goed om te vragen: En hoe zeiden<br />
jullie dat precies onder mekaar? Het is<br />
in dergelijke gevallen goed mogelijk dat<br />
er twee varianten opgetekend kunnen<br />
worden. Eén die je als ‘officieel’ en als<br />
Nederlands kunt beschouwen en één die<br />
meer bij ‘onder mekaar’ past en meer<br />
Drentse taaleigenschappen heeft.<br />
Het groepsgesprek<br />
Een moeilijke, maar dikwijls wel heel<br />
boeiende vorm van namen verzamelen<br />
is het organiseren van een groeps- of<br />
panelgesprek. Soms is er in een dorp<br />
een groepje mensen dat belangstelling<br />
voor namen (en de geschiedenis van<br />
hun dorp) heeft en dat daar graag met<br />
elkaar over praat. Het is dan de kunst<br />
het gesprek op gang te brengen en de<br />
deelnemers elkaar te laten stimuleren<br />
om na te denken hoe het allemaal zit<br />
of zat. Een van de problemen is vaak<br />
dat je ‘stillen’ hebt (en die kunnen best<br />
veel weten) en mensen die voortdurend<br />
aan het woord zijn en soms de neiging<br />
hebben om te laten zien dat ze veel<br />
weten (en dat kan wel eens tegenvallen).<br />
Probeer dan zonder dat je op lange tenen<br />
gaat staan alle mensen in het gesprek<br />
te betrekken door gerichte vragen te<br />
stellen. Wanneer de duidelijke indruk<br />
bestaat dat iemand meer weet dan hij<br />
of zij in het groepsproces los laat, is het<br />
goed daar nog een apart gesprek mee te<br />
voeren. Het is bij zo’n vorm van namen<br />
verzamelen wel van belang om een<br />
‘voorzitter’ te hebben die het gesprek<br />
in goede banen leidt en één of twee<br />
‘secretarissen’ die bij houden wat er<br />
wordt gezegd en de namen vastleggen.<br />
Natuurlijk kan ook opnameapparatuur<br />
worden gebruikt, maar dat maakt het<br />
allemaal veel minder spontaan. Bij het<br />
groepsgesprek zijn verder alle waarschuwingen<br />
van toepassing die hiervoor bij<br />
het ‘interview’ genoemd zijn.<br />
Schriftelijke bronnen<br />
Sommige ‘levende’ namen leiden<br />
naast een oraal ook een schriftelijk<br />
bestaan. Als je een dorp binnenkomt kun<br />
je naam op een bord lezen en dat geldt<br />
ook voor alle straatnamen. Dergelijke<br />
namen vind je ook in telefoonboeken<br />
en andere registers. Verder zijn in de<br />
loop van de tijd wel meer borden en<br />
bodjes met namen verschenen. Dat<br />
geldt bijvoorbeeld voor natuurterreinen<br />
of plekken met een bijzondere cultuurhistorische<br />
waarde. Wanneer dergelijke<br />
namen worden verzameld spreken we<br />
ook over levende namen.<br />
In bestemmings- en ontwikkelingsplannen<br />
van gemeenten en in projectplannen<br />
van ondernemers worden ook<br />
verscheidene namen gebruikt. Soms zijn<br />
dat bestaande levende namen, soms<br />
worden historische namen in brochures<br />
en bestekken opnieuw tot leven gewekt<br />
of men bedenkt iets ‘moois’. Zodra<br />
het de bedoeling is dat met zo’n naam<br />
naar iets in de dagelijkse werkelijkheid<br />
wordt verwezen, kun je van een levende<br />
naam spreken. Wanneer zo’n plan met<br />
een soms prachtige wervende naam<br />
niet wordt uitgevoerd, sterft de naam<br />
ook net zo snel uit als hij ter wereld<br />
kwam. Op dat moment wordt het dus<br />
een historische naam.<br />
In klassieke schriftelijke media als<br />
kranten tref je veel namen aan, bijvoorbeeld<br />
wanneer in verkopingadvertenties,<br />
aankondigingen van veilingen<br />
van onroerend goed en dergelijke. Ook<br />
publicaties op internet behoren tot de<br />
schriftelijke bronnen en daar wordt<br />
steeds meer (ook historisch namenbezit)<br />
op gepubliceerd.<br />
Het is soms vaak lastig om uit te<br />
maken of je met levende namen dan<br />
wel met historische namen te maken<br />
hebt. Het antwoord op de vraag of de<br />
naam oud of jong is, speelt geen enkele<br />
rol. Waneer een naam niet meer bij<br />
de plaatselijke bevolking bekend is,<br />
spreek je van een historische naam.<br />
De verzamelaar maakt op grond van<br />
zijn kennis en informatie uit in welke<br />
groep de naam thuishoort. Voor het<br />
verzamelen zelf maakt, eventueel met<br />
samen andere onderzoekers, de vraag<br />
levend of historisch niet zo veel uit, maar<br />
voor een naamkundige is het belangrijk<br />
inzicht te hebben in het namenbezit<br />
van een bepaalde groep mensen met<br />
betrekking tot een zeker gebied.<br />
Verzamelen historische namen<br />
Wanneer met het verzamelen van<br />
historische namen wordt begonnen is<br />
het verstandig om eerst na te gaan wat<br />
er met betrekking tot (bijvoorbeeld)<br />
het dorp al is verzameld. In de jaren<br />
zestig en zeventig van de vorige eeuw<br />
is vooral door J. Wieringa op heel veel<br />
plaatsen in Drenthe onderzoek gedaan<br />
naar veldnamen. De door hem gevonden<br />
namen werden op kaartjes ingetekend.<br />
De kaartjes worden bewaard op het<br />
Drents Archief. Daar bewaart men ook<br />
de door Wieringa en anderen uit kadastrale<br />
kohieren verzamelde veldnamen.<br />
Wanneer met een onderzoek naar een<br />
Drents dorp wordt begonnen is de eerste<br />
activiteit dan ook een gang naar het<br />
Drents Archief om na te gaan wat daar<br />
met betrekking tot het te onderzoeken<br />
dorp bewaard is.<br />
Voor het verzamelen van historische<br />
namen ben je volledig op schriftelijk<br />
bronnen aangewezen. In het algemeen<br />
spreekt men van historische namen<br />
wanneer die wel ergens, eens zijn opgeschreven,<br />
maar niet meer bij de lokale<br />
bevolking bekend zijn. Een veldnaam<br />
kan heel oud zijn – hij wordt bijvoorbeeld<br />
al in de verpondingsregisters uit<br />
de zeventiende eeuw genoemd – maar<br />
wanneer de mensen de naam nog<br />
ongeveer net zo gebruiken, is het een<br />
levende naam. Ook is het mogelijk dat<br />
een naam die bijvoorbeeld tijdens de<br />
Tweede Wereldoorlog aan een terrein<br />
werd gegeven waar wapens werden<br />
gedropt nu volledig is vergeten. Dan<br />
spreken we van een historische naam,<br />
hoewel de naam dus nog maar een zestig<br />
jaar oud is. En historische namen kunnen<br />
ook nog wel veel jonger zijn.<br />
Er zijn talloze schriftelijke bronnen<br />
waaruit namen kunnen worden<br />
verzameld. Wie bijvoorbeeld oude jaargangen<br />
van kranten doorneemt zal<br />
merken dat het gebruik van veldnamen<br />
in de loop van de jaren niet steeds gelijk<br />
was. Wanneer aan het begin van de<br />
twintigste eeuw een perceel land werd<br />
verkocht dan stond er steevast een naam<br />
bij. Bovendien werd de locatie ook met<br />
behulp van veldnamen en dergelijke<br />
omschreven. Nu is dat nooit meer het<br />
geval. Door een verzameling van dergelijke<br />
namen aan te leggen kom je er<br />
achter op welke manier welke namen<br />
werden gebruikt. Bij het gebruik van<br />
kranten, verkopingakten, kadastrale<br />
registers uit de twintigste en negentiende<br />
eeuw en dergelijke is het vaak heel goed<br />
mogelijk om precies de plek te bepalen<br />
waarnaar de naam verwijst. Dat is voor<br />
verder onderzoek heel belangrijk.<br />
Bij het verzamelen van namen uit<br />
een bepaalde bron is het regel om àlle<br />
namen uit die bron op te nemen, ook al<br />
is de verzamelaar slechts in een bepaald<br />
type of gebied geïnteresseerd. Wie bijvoorbeeld<br />
uit is op samenstellingen met<br />
‘akker’ heeft de neiging om namen met<br />
‘land’ of ’woerd’ of ‘goorn’ over te slaan.<br />
Dat moet beslist worden vermeden. Bij<br />
het verzamelen gaat het in principe om<br />
àlle veldnamen uit een bepaalde bron.<br />
Pas bij de analyse kunnen selecties<br />
worden gemaakt. Een naamkundige<br />
en een historisch geograaf willen juist<br />
nagaan of er verschil is tussen percelen<br />
die zo en zo zijn genoemd en of dat<br />
over heel Drenthe en ook daarbuiten<br />
net zo is.<br />
Wanneer namen uit een dorp worden<br />
verzameld bestaat ook de neiging om<br />
wanneer namen uit andere dorpen in<br />
de onderzochte bron worden gevonden<br />
die dan maar over te slaan. Ook dat<br />
moet zoveel worden vermeden, al kan<br />
men dan volstaan met een korte notitie<br />
van een dergelijke naam vergezeld van<br />
de exacte vindplaats. Het is trouwens<br />
geen bezwaar dat slechts een deel van<br />
een bepaalde bron wordt onderzocht.<br />
Wanneer duidelijk wordt aangegeven<br />
welk deel van een bron is onderzocht,<br />
kan iemand later indien gewenst de<br />
draad weer op pakken.<br />
Belangrijke bronnen met historische<br />
namen worden gevormd door kaarten.<br />
In Drentse archieven worden diverse<br />
handgetekende kaarten bewaard die<br />
een rol hebben gespeeld bij verkopingen,<br />
conflicten en dergelijke. Wanneer voor<br />
de eerste keer met bepaald gebied wordt<br />
begonnen, is het ‘t eenvoudigst om met<br />
hedendaagse (topografische) kaarten<br />
te beginnen en dan langzamerhand<br />
in de tijd terug te gaan. Een aantal van<br />
dergelijke kaarten, bijvoorbeeld uit het<br />
begin van de twintigste eeuw, zijn de<br />
afgelopen jaren dankzij reproducties<br />
hernieuwd toegankelijk gemaakt. De<br />
oudste van dat type kaarten dateren<br />
uit het begin van de negentiende<br />
eeuw. Veel veldnamen vind je niet op<br />
die kaarten. Dat komt vooral doordat<br />
Drenthe vrij dun bevolkt was en er grote<br />
onverkavelde gebieden waren die men<br />
gemeenschappelijk gebruikte. Alleen de<br />
moerasgordels in het zuidoosten van de<br />
provincie werden om militair-defensieve<br />
redenen herhaaldelijk in kaart gebracht.<br />
Ondanks dat er weinig veldnamen op<br />
voorkomen is het raadplegen van die<br />
kaarten voor iemand die namen uit<br />
een bepaald gebied wil verzamelen<br />
toch onmisbaar. De belangrijkste van<br />
die dankzij reprints eenvoudig te raadplegen<br />
kaarten zijn naast de diverse<br />
topografisch militaire kaarten, de z.g.<br />
Hottingeratlas (met kaarten uit het einde<br />
van de achttiende eeuw), de Franse<br />
kaarten van Drenthe (1811-1813) en de<br />
z.g. Atlas van Huguenin (1819-1829).<br />
De oudste gedrukte betrouwbare kaart<br />
(van de hele provincie) dateert uit de<br />
zeventiende eeuw.<br />
Een tweede belangrijke groep wordt<br />
gevormd door administratieve bronnen.<br />
In de loop der eeuwen heeft men steeds<br />
opnieuw en om verschillende – meestal<br />
fiscale – redenen landerijen beschreven.<br />
Daarbij werden heel veel namen<br />
gebruikt. Sinds het begin van de negentiende<br />
eeuw zijn dergelijke namen vaak<br />
gekoppeld aan kadastrale nummers.<br />
Die nummers kunnen met behulp van<br />
de erbij horende kadastrale kaarten<br />
(de minuutplans) exact worden terug<br />
gevonden. De oudste kaarten – per<br />
sectie van een kadastrale gemeente<br />
en met nummers – uit rond 1832 zijn<br />
gedigitaliseerd via internet beschikbaar.<br />
Ga naar http://watwaswaar.nl<br />
en je ziet de oude kaart waarover je<br />
een moderne topografische kaart kunt<br />
leggen zodat de oriëntatie beter wordt.<br />
Ook kan de z.g. Oorspronkelijke Aanwijzende<br />
Tafel worden geraadpleegd<br />
waarin je gegevens over het perceel<br />
vindt. Veldnamen komen in deze bron<br />
niet zo heel veel voor, maar omdat ze<br />
precies gelokaliseerd kunnen worden<br />
zijn ze wel heel belangrijk. In andere<br />
(jongere) registers komen soms wel<br />
meer namen voor. Bij het verzamelen<br />
en lokaliseren moet men er echter op<br />
bedacht zijn dat de nummers niet steeds<br />
gelijk zijn gebleven. Het is met deze<br />
nummers lang niet altijd eenvoudig<br />
om een perceel land op zijn plaats te<br />
krijgen, maar met de omnummerings- en<br />
verwijzingstabellen lukt het wel.<br />
Hoe verder de verzamelaar terug<br />
gaat in de tijd hoe groter de problemen<br />
kunnen worden. De spelling van namen<br />
heeft zich eigenlijk steeds aangesloten<br />
bij de spelling van gewone woorden<br />
zoals die op het moment van opschrijven<br />
gewoon was. Bij het verzamelen van<br />
namen is ‘verbeteren’ verboden. Een<br />
naam moet worden overgenomen zoals<br />
hij staat opgetekend.<br />
In de loop van de achttiende eeuw<br />
raakte de huidige manier van schrijven<br />
(de vorm van de letters) in gebruik.<br />
Wanneer je verder terug in de tijd gaat<br />
krijgt een verzamelaar te maken met<br />
‘oud schrift’ en bovendien moet je<br />
dan thuis raken in de afkortingen die<br />
een klerk gebruikte. Veel schrijvers<br />
hadden wat dat betreft ook nog wel<br />
eens eigen gewoonten. Dikwijls moet<br />
je eerst aan een ‘hand’ wennen. Heb<br />
je de belangrijkste kenmerken onder<br />
de knie, dan gaat het in de loop van de<br />
tijd wel vlotter.<br />
De grondschattingskaarten uit<br />
het midden van de zeventiende eeuw<br />
zijn vanuit naamkundig oogpunt van<br />
het allergrootste belang. Ze geven<br />
vrij nauwkeurig weer hoe het land er<br />
heen lag, vermelden de grootte, de<br />
eigenaar en geven dikwijls ook aan<br />
welke veldnaam te plekke in gebruik<br />
was. De grondschattingskaarten kunnen<br />
in het Drents Archief te Assen worden<br />
geraadpleegd.<br />
De alleroudste – middeleeuwse<br />
– bronnen zijn voor het overgrote<br />
deel in druk (en in moderne letter)<br />
uitgegeven. Van belang zijn vooral de<br />
‘Ordelen van de etstoel Drenthe’ en de<br />
zogenoemde ‘Goorspraken van Drenthe’.<br />
Daarnaast hebben rijke grondbezitters<br />
(zoals kloosters) veel van hun bezit en<br />
de opbrengsten ervan schriftelijk laten<br />
vastleggen. Die stukken bevatten ook<br />
veel – en vaak oude – naamkundige<br />
informatie. Een recent overzicht van<br />
uitgaven en ook van diverse andere<br />
bronnen geeft Spek in ‘Het Drentse<br />
Esdorpenlandschap’ (bladzijde 1022-<br />
1023).<br />
Vastleggen namenverzameling<br />
Het is van het grootste belang om<br />
verzamelde namen nauwkeurig vast<br />
te leggen. Natuurlijk moet worden<br />
vermeld of het om een levende naam<br />
of een historische naam gaat. Wat de<br />
vermelding zelf betreft, gaat het om de<br />
naamsvariant en om de plaats die met de<br />
naam is bedoeld. Voor alle namen geldt<br />
dat bron of de informant, de plaats (de<br />
lokalisatie) met geografische informatie,<br />
geo(morfo)logische en overige informatie<br />
met betrekking tot het benoemde zo<br />
goed en compleet mogelijk vermeld<br />
moet worden.<br />
Het komt dikwijls voor dat een naam<br />
in de loop van de tijd op heel verschillende<br />
wijzen is gespeld. Dat komt omdat<br />
men in het algemeen – toen het schriftelijk<br />
gebruik van namen nog niet zo was<br />
geformaliseerd als nu – de spelling van<br />
dat moment volgde. Het is van belang<br />
altijd precies over te nemen wat er in<br />
de bron is geschreven, ook al denk je<br />
dat het duidelijk fout is. In dat laatste<br />
geval kan er bij deze variant een aantekening<br />
worden gemaakt waarin wordt<br />
beargumenteerd dat de oorspronkelijke<br />
schrijver zich vergiste. Een langere,<br />
samengestelde naam kan in een groot<br />
aantal varianten voorkomen. Dan kan<br />
het handig zijn om één variant (het<br />
liefst een levende en actueel gespelde)<br />
te gebruiken als ‘hoofdvariant’. Wanneer<br />
zo’n naam ook op moderne topografische<br />
kaarten voorkomt, kun je die het<br />
beste nemen.<br />
In woordenboeken noemt men zo’n<br />
variant een lemma. Onder die ene variant<br />
kun je dan alle andere onderbrengen.<br />
Het betekent niet dat de lemmavorm de<br />
beste, meest oorspronkelijke of mooiste<br />
is. Het is alleen handig om varianten bij<br />
elkaar te houden. Pas na onderzoek zou<br />
je op basis van verschillende argumenten<br />
kunnen besluiten, bijvoorbeeld om<br />
de verdwenen naam opnieuw te gaan<br />
gebruiken bij straatnaamgeving, om<br />
een bepaalde variant naar voren te<br />
schuiven.<br />
Wanneer levende namen (die niet<br />
schriftelijk zijn aangetroffen) worden<br />
genoteerd, zijn er twee mogelijkheden.<br />
De naam wordt gespeld volgens<br />
de huidige regels. Dus volgens het<br />
Nederlandse systeem als de naam als<br />
Nederlands beschouwd kan worden en<br />
volgens het Drentse systeem als het om<br />
een Drentstalige naam gaat. Zo spel je<br />
als iemand dat zo zegt, maar<br />
of als dat de uitspraak<br />
van de zegsman is. Iemand die thuis is<br />
in fonetisch schrift zou de namen ook<br />
daarin kunnen noteren. Wetenschappelijk<br />
is dat van belang, maar voor<br />
de dagelijkse praktijk is de gewone<br />
spelling wel voldoende, mits er maar<br />
niet ‘verbeterd’ wordt.<br />
Meestal bestaat een naam uit een of<br />
meer bestanddelen. Soms zie je meteen<br />
en soms gaat het om een verborgen<br />
samenstelling of afleiding met nu niet<br />
meer gebruikte of bekende elementen.<br />
In Drenthe komen ook namen voor die je<br />
bijna als een zinnetje kunt beschouwen<br />
zoals ‘Tegen Ademskamp’ (een naam die<br />
Wieringa in Gasteren optekende). Net<br />
zo’n voorbeeld is ‘Veld veur de Loefvledders’<br />
(uit de collectie Lanjouw). Al die<br />
losse stukjes van de naam vormen met<br />
elkaar de ene veldnaam, die vastgelegd<br />
moet worden.<br />
Bron of informant<br />
Van elke naamsvariant moet worden<br />
genoteerd in welke bron en waar precies<br />
die variant is aangetroffen of welke<br />
informant de naam heeft genoemd.<br />
Van elke bron moet ergens in een lijstje<br />
worden aangegeven waar die bron is<br />
aangetroffen en hoe die, met de precieze<br />
vindplaats, door anderen weer kan<br />
worden teruggevonden. Omdat in een<br />
bepaalde bron vaak namen uit verschillende<br />
perioden of jaren zijn opgenomen,<br />
is het goed bij elke variant aan te geven<br />
uit welk jaar de overlevering dateert.<br />
Elke informant heeft zijn eigen<br />
geschiedenis. Het kan praktisch zijn<br />
om, wanneer meer informanten een<br />
bijdrage leveren, ze in de namenlijst met<br />
een nummer of een lettercombinatie aan<br />
te geven. De voor de kennis van de naam<br />
relevante eigenschappen kunnen dan<br />
op een aparte lijst worden vermeld. Ook<br />
van de door een informant genoemde<br />
namen zou het jaar of de periode waaruit<br />
de namenkenner zijn informatie verkreeg<br />
moeten worden vermeld.<br />
Dankzij de vermelding van bronnen<br />
en informanten kan de verzameling ook<br />
worden onderzocht op gebruikersaspecten<br />
en door de vermelding van een jaar<br />
of een periode kun je een chronologie<br />
van een naam opstellen. Soms kan<br />
daarmee het ontstaan van de naam<br />
worden nagegaan, maar dikwijls zal een<br />
naam ouder zijn dan de eerste overlevering.<br />
Op grond van een totaalverzameling<br />
en op basis van het voorkomen van<br />
bepaalde bestanddelen in namen kan<br />
een stuk geschiedenis van een kleiner<br />
of groter gebied worden geschreven.<br />
Ook onderzoek naar de verspreiding<br />
van naamtypes zijn verzamelingen<br />
onmisbaar.<br />
Lokalisatie en geografische<br />
informatie<br />
Bij het verzamelen van veldnamen is<br />
het buitengewoon belangrijk om te weten<br />
wel stuk land of welk weggetje precies<br />
met de gevonden naam wordt benoemd.<br />
Waar ligt of lag dat perceel?<br />
Wanneer een veldnaam naar iets<br />
verwijst dat nog bestaat, kan op een<br />
schetskaart of op een kopie van een<br />
topografische kaart met pen of potlood<br />
worden aangegeven wat precies is<br />
bedoeld. Het is heel belangrijk om (zo<br />
mogelijk) ook de grenzen precies aan<br />
te geven.<br />
Wanneer gebruik wordt gemaakt van<br />
topografische kaarten (schaal 1:25000)<br />
is het vaak het gemakkelijkst om een<br />
nummertje in het bedoelde perceel te<br />
plaatsen en de grenzen met een fijnschrijvende<br />
pen te markeren. Dat nummertje<br />
correspondeert dan met de in een bijbehorende<br />
lijst opgenomen naam. Per<br />
blok van een vierkante kilometer kunnen<br />
dan steeds met 1 te beginnen nummers<br />
worden gebruikt. Zo’n blok van een<br />
vierkante kilometer komt overeen met<br />
het Nederlandse gridsysteem dat door<br />
twee nummers (van drie cijfers) volledig
De schatbewaarder 3<br />
90<br />
91<br />
wordt geïdentificeerd. De nummers<br />
van de horizontaal lopende lijnen zijn<br />
de y-coördinaten, die van de verticale<br />
lijnen de x-coördinaten. Het bedoelde<br />
blok ligt dan ten oosten en ten noorden<br />
van de y- en x-coördinaten. Twee voorbeelden.<br />
Ten zuiden van Anloo geeft de<br />
huidige topografische kaart de naam<br />
Vosseveen. Stel dat iemand weet hoe de<br />
grenzen daar precies van lopen of op<br />
zeker moment liepen, dan kan (liever<br />
gezegd ‘moet’) dat worden aangegeven.<br />
Het perceel wordt met een 1 genummerd.<br />
In de lijst vind je de gegevens terug onder<br />
‘243-560 nummer 1’. Daar wordt dan<br />
de naam opgenomen met alle andere<br />
belangrijke beschikbare informatie.<br />
Ten noorden van de kern van<br />
Gasteren geeft de topografische kaart<br />
de naam Noordesch. Die ligt niet ‘keurig’<br />
binnen één vierkante kilometerblok,<br />
maar verspreid over vier. De grenzen<br />
wordt gemarkeerd en deze es wordt<br />
(bijvoorbeeld) met een 2 genummerd.<br />
In de lijst vind je die dan terug onder<br />
‘240/241-561/562-nummer 2’. Namen<br />
van nog grotere complexen kunnen op<br />
dezelfde manier worden aangegeven. In<br />
de ‘lijst’ is er alle ruimte voor aanvullende<br />
informatie.<br />
Een tweede manier van het aangeven<br />
van een lokatie kan met behulp van<br />
het computerprogramma Google Earth<br />
plaatsvinden. Ga naar http://earth.<br />
google.com en/of http://maps.google.<br />
com en volg de aanwijzingen. Na enig<br />
oefenen (fouten kunnen worden hersteld)<br />
zal het wel lukken. Denk om het tijdig<br />
opslaan en kopiëren van het werk en<br />
maak zo nodig ook eens een print op<br />
papier. Behalve de naam kun je verder<br />
weinig informatie kwijt. Daarvoor moet<br />
dan een apart tekst- of gegevensbestand<br />
worden gemaakt.<br />
Bij een schriftelijke overlevering<br />
van na 1830 kan het voorkomen dat<br />
een kadastraal nummer bekend is. Bij<br />
de invoering van het kadaster is het<br />
land in een groot aantal zogenaamde<br />
kadastrale gemeenten verdeeld, terwijl<br />
elke gemeente weer uit verscheidene<br />
secties bestaat. De secties binnen zo’n<br />
kadastrale gemeente worden altijd met<br />
een letter aangegeven. Elk afzonderlijk<br />
perceel heeft een eigen nummer.<br />
Op de kadastrale kaarten staat in het<br />
perceel het nummer aangegeven en<br />
dat weet je welk perceel is bedoeld.<br />
In de beschrijving van die stukken<br />
land (de Oorspronkelijke Aanwijzende<br />
Tafel) staat vermeld wie de eigenaar<br />
is, terwijl in de negentiende eeuw ook<br />
zaken als de wijze van grondgebruik,<br />
een (grond)belastingklasse en nog meer<br />
is opgenomen.<br />
De kadastrale nummers zijn echter in<br />
de loop van de tijd dikwijls veranderd.<br />
Soms werd een perceel gesplitst – en<br />
kreeg je twee nieuwe nummers – soms<br />
werden percelen samengevoegd en<br />
werd er één nieuw nummer aan het<br />
nieuwe grotere stuk land gegeven.<br />
Ook die nummers vind je wel weer<br />
op kaarten, maar vaak volstond men<br />
eerst met lijstjes met verwijzingen en<br />
werd de kaart pas vele jaren later aan<br />
de gewijzigde situatie aangepast. Om<br />
namen uit archiefstukken met kadastrale<br />
nummers thuis te brengen is soms dan<br />
ook een heel gepuzzel.<br />
Het kan voorkomen dat iemand<br />
zich eens heeft vergist en een bepaald<br />
perceel met een ‘verkeerde’ naam heeft<br />
benoemd of, anders gezegd, dat iemand<br />
een naam aan het ‘verkeerde’ perceel<br />
heeft verbonden. Maak dan zowel bij<br />
de naamsvariant als bij de lokatie een<br />
kanttekening dat er in de bron mogelijk<br />
van een vergissing sprake is. Verbeter<br />
iets nooit stilzwijgend, maar meld wat<br />
er naar het eigen oordeel gewijzigd zou<br />
moeten worden.<br />
Geo(morf)logische informatie<br />
Een kenmerk van veldnamen is<br />
dat ze naar een bepaald element in<br />
het landschap verwijzen. Het is van<br />
belang aan te geven wat met de naam<br />
werd aangeduid ten tijde van de genoteerde<br />
vermelding. Het is voor later<br />
onderzoek het gemakkelijkst een zo<br />
eenduidig mogelijke beschrijving te<br />
hanteren. Als uitgangspunt worden in<br />
het algemeen de volgende omschrijvingen<br />
gehanteerd:<br />
perceel akkerland<br />
perceel weiland<br />
perceel hooiland<br />
perceel heide / veld<br />
perceel bos<br />
perceelscheiding<br />
complex akkerland<br />
complex weiland<br />
complex hooiland<br />
complex heide / veld<br />
complex bos<br />
gebied<br />
heuvel<br />
gebouw<br />
doorgaande weg<br />
lokale weg<br />
‘eigen’ weg<br />
brug<br />
voorde, doorwaadbare plaats<br />
stromend natuurlijk water<br />
(meanderend)<br />
gegraven watergang (overwegend<br />
recht)<br />
stilstaand, breder water (ven,<br />
vijver, meertje e.d.)<br />
moeras<br />
overig, diversen<br />
onbekend<br />
In het kader van het veldnamenproject<br />
binnen de biografie van de Drentse<br />
Aa hanteren we als verschil tussen een<br />
perceel land en een complex dat het<br />
bij een perceel om één duidelijk van<br />
andere percelen door veldmarkeringen<br />
afgesloten stuk land gaat. Ten tijde van<br />
het kadaster heeft een perceel in de regel<br />
één kadasternummer gekregen. Bij een<br />
complex gaat het om meer samenhangende<br />
en tegelijk duidelijk ten opzichte<br />
van andere complexen gemarkeerde<br />
percelen. Een complex bestaat in de<br />
regel uit een aantal opeenvolgende<br />
kadasternummers. Bij een gebied gaat<br />
het om een moeilijk te markeren streek<br />
waarin verschillende soorten landgebruik<br />
kunnen worden onderscheiden.<br />
Wanneer een omschrijving niet<br />
helemaal voldoet aan de hiervoor<br />
genoemde omschrijvingen/aanduidingen<br />
is het van belang een toelichting<br />
te geven. Indien voor de aanduidingen<br />
‘overig’ of ‘onbekend’ wordt gekozen,<br />
is zo’n toelichting zeer wenselijk en<br />
eigenlijk noodzakelijk.<br />
Andere informatie<br />
Soms weet iemand hoe en wanneer<br />
een bepaalde veldnaam is ontstaan. Zo’n<br />
verhaal is interessant en ook belangrijk<br />
omdat het inzicht in het ontstaan van<br />
namen geeft. Het komt ook voor dat<br />
er bij het benoemde een belangwekkende<br />
gebeurtenis heeft plaatsgevonden.<br />
De veldnaam wordt dan eigenlijk een<br />
markeringspunt in het geheugen van<br />
de bevolking waaraan de gebeurtenis<br />
wordt verbonden. In de loop van de tijd<br />
kan zo’n verhaal veranderen en een<br />
eigen leven zijn gaan leiden doordat het<br />
steeds (vaak met onbewuste variaties)<br />
werd doorverteld.<br />
Mensen zijn altijd geïnteresseerd in<br />
de achtergrond en de ‘betekenis’ van<br />
namen. Wanneer die bekend is, wordt<br />
die ook vaak doorgegeven. Het komt ook<br />
voor dat men in die behoefte voorziet<br />
door een verklaring of een verhaal te<br />
bedenken. Wanneer dat verhaal aan een<br />
volgende generatie wordt doorgegeven,<br />
denkt men al spoedig dat het ‘waar’<br />
is of op zijn minst dat er een kern van<br />
waarheid in zit.<br />
Dergelijke informatie is bij het verzamelen<br />
ook van belang om bij de naam<br />
vastgeld te worden. Die verhalen vormen<br />
samen met de namen een stukje identiteit<br />
dat de mensen met het landschap<br />
verbindt.<br />
Het verklaren van namen<br />
Hoe interessant en boeiend ook,<br />
het verklaren van namen is een werkje<br />
waarvoor een verzameling op zich onvoldoende<br />
is. Om een veldnaam te kunnen<br />
verklaren moet die (bijvoorbeeld) vergeleken<br />
worden met andere namen van het<br />
zelfde type. Verder is het belangrijk om<br />
de geo(morfo)logische, hydrologische<br />
en cultuurhistorische kenmerken van<br />
het denotatum zowel nu als die van het<br />
verleden te betrekken in het opstellen<br />
van een mogelijke verklaring. Die etymologie<br />
heeft niet alleen te maken<br />
met de taalkundige achtergrond en de<br />
relatie met varianten uit andere talen.<br />
Minstens zo belangrijk is de relatie<br />
met de historische geografie van het<br />
benoemde en de cultuur op regionaal<br />
niveau en microniveau waarin de naam<br />
wortelt. Verder spelen sociale aspecten<br />
een grote rol bij het geven en gebruiken<br />
van veldnamen. Elke naam heeft zijn<br />
eigen verhaal en zijn eigen achtergrond.<br />
Alleen door veel namen uit meer dan een<br />
gebied en uit verschillende perioden te<br />
vergelijken kunnen algemene conclusies<br />
worden getrokken en een verklaring<br />
van een naamtype worden gegeven.<br />
Met behulp van het ‘Woordenboek van<br />
Drentse dialecten’ en het ‘Woordenboek<br />
der Nederlandsche taal’ (en natuurlijk<br />
andere naslagwerken) kan in veel<br />
gevallen wel een begin worden gemaakt<br />
met het verklaren van het laatste stukje<br />
van doorzichtige naam.<br />
Namenboeken<br />
Er zijn verschillende boeken en<br />
artikelen waarin Drentse namen zijn<br />
verzameld. Verder zijn er ook enkele<br />
belangrijke overzichtsartikelen en<br />
boeken waarin bestanddelen van<br />
veldnamen worden besproken die ook<br />
in Drenthe voor komen. Hierna volgt een<br />
beperkt overzicht met de belangrijkste<br />
publicaties die voor Drenthe van belang<br />
zijn. Historisch-geografische en cultuurhistorische<br />
publicaties met betrekking<br />
tot de provincie blijven achterwege. Voor<br />
dat wordt begonnen met het daadwerkelijk<br />
verzamelen is het goed eerst eens<br />
enkele gepubliceerde verzamelingen<br />
en beschrijvingen te raadplegen om<br />
je een idee te vormen en een eigen<br />
verzamelplan te ontwerpen.<br />
Asbroek, W.E. ten e.a. • Veldnamen in<br />
Haaksbergen. Haaksbergen, s.a.<br />
Audenaerd, R. e.a. • Veldnamen in het<br />
landschap. Toponiemen om en nabij<br />
Taarlo. Scriptie Hogeschool Larenstein,<br />
Velp, s.a. [2007]<br />
Bloemhoff, Ph. e.a. eds., • Veldnaemen<br />
van Stellingwarf. Verscheidenen<br />
delen. Oldeberkoop, sinds 1982<br />
Blok, D.P. • Drentse waternamen. In:<br />
Tummers, P.L.M. e.a., Waternamen<br />
in Limburg en Drente. Bijdragen en<br />
Mededelingen der Naamkundecommisie<br />
van de KNAW 24 Leuven/Brussel,<br />
Amsterdam, 1968, blz. 5-21<br />
Booij, A.H. • • Met namen in Börck.<br />
Westerbork, s.a.<br />
Buls, G. • Toponymische verkenning in<br />
de marke van Wachtum. Internetpublicatie<br />
Edelman-Vlam, A.W. • Veldnamen in<br />
de gemeente Rolde. In: Naamkunde<br />
1(1969) blz. 128-156<br />
Eijken, E.D. e.a. eds. • Veldnamen in<br />
Overijssel. Diverse delen. Zwolle,<br />
sinds 1980<br />
Hagoort, W.J. • Plaatsnamen in Drenthe.<br />
Meppel, 1978<br />
Heuveln, B. van, e.a. • Veldnamen in het<br />
Zuidenveld (Dr.). In: Drentse Volksalmanak<br />
75 (1958) blz. 128-143<br />
Hofstra, T. • Ortsnamen auf – elte in der<br />
Niederländischen Provinz Drente.<br />
Amsterdam, 1973<br />
Huiskes, B., • Steennamen en hunebedden:<br />
raakvlak van naamkunde en<br />
prehistorie. Amersfoort, 1990<br />
Jellinghaus, H. • Die westfälischen<br />
Ortsnamen nach ihren Grundwörtern.<br />
Osnabrück, 19303<br />
Joosting, J.G.C. • Geschiedkundig<br />
onderzoek der aardrijkskundige<br />
namen in Drente. Nomina Geographica<br />
Neerlandica deel 5. Leiden,<br />
1901<br />
Klaassens-Perdok F.E. • Namen in en<br />
rond Gieten. Assen, 19893<br />
Kloos, P. • Topografie en toponymie<br />
van een Drentse marke (Gasteren).<br />
In: Geografisch Tijdschrift 14 (1961)<br />
13-19<br />
Kocks, G.H. • Woordenboek van Drentse<br />
dialecten. 3 dln. Assen, 1996-2000<br />
Künzel, R.E. e.a. • Lexicon van Nederlandse<br />
toponiemen tot 1200.<br />
Amsterdam, 1988<br />
Mansier, H.J. • Veld en akkernamen in de<br />
gemeente Ruinen. Ruinen, 1989<br />
Moerman, H.J. • Oostnederlandsche<br />
plaatsnamen. In: Nomina Geographica<br />
Neerlandica 7 (1930) blz. 1-48<br />
Moerman, H.J. • Nederlandse plaatsnamen.<br />
Een overzicht. Leiden, 1956<br />
Mulder, R.D., • Enkele opmerkingen<br />
over eigennamen van landerijen in<br />
Drenthe. In: Nieuwe Drentse Volksalmanak<br />
76 (1941) blz. 54-61<br />
Musch, J. • Annen. s.l, s.a.<br />
Naarding, J. • Veldnamen in Drenthe.<br />
In: Mededelingen van de vereniging<br />
voor naamkunde te Leuven en<br />
de commissie voor naamkunde te<br />
Amsterdam 31 (1955) 90-104<br />
Naarding, J. • De toponymie van het<br />
Drentse esdorp. In: Bijdragen en<br />
mededelingen van de KNAW 24 (1972)<br />
blz. 23-43<br />
Schönfeld, M. • Veldnamen in Nederland.<br />
Arnhem, 19802<br />
Smith, A.H. • English PlaceName<br />
Elements. 2 dln. Cambridge, 1956<br />
Spek, Th., • Het Drentse esdorpenlandschap.<br />
Een historischgeografische<br />
studie. Utrecht, 2004<br />
Tuttel, J. • Tankgrachten en ledikanten.<br />
Bezetting en bevrijding weerspiegeld<br />
in Drentse toponiemen. In: Driemaandelijkse<br />
Bladen voor taal en volksleven<br />
in het oosten van Nederland 44 (1992)<br />
blz. 81-139<br />
De Vries, W. • Vervormde Drentse plaatsnamen.<br />
In: Nomina Geographica<br />
Neerlandica 7 (1930) blz. 78-84<br />
De Vries, W. • Toponymische bijdragen.<br />
Enkele migratienamen in Noord<br />
Drenthe. In: Nomina Geographica<br />
Neerlandica 11 (1938) blz. 75-139<br />
De Vries, W. • Drentse plaatsnamen.<br />
Assen, 1945<br />
De Vries, W. • Groninger plaatsnamen.<br />
Groningen, 1946<br />
Wieringa, J. • Bodemkundige en toponymische<br />
verkenning in de marke<br />
Wachtum (Dr.). In: Driemaandelijkse<br />
Bladen voor taal en volksleven in<br />
het oosten van Nederland 15 (1963)<br />
blz. 124-138<br />
Korte begrippenlijst<br />
Wieringa, J. • Veldnaamkunde in<br />
Drenthe. s.l., s.a. [1966]<br />
Wieringa, J. • Drentse veldnamen. In:<br />
Boor en Spade 16 (1968) 110-118<br />
Wieringa, J. • De veldnamen in de<br />
gemeente Sleen: verzameld en in<br />
kaart gebracht op het kadastrale<br />
plan van 1832. Assen, 1970.<br />
Wieringa, J. • Het vastleggen van terreinnamen<br />
in Drenthe en Westerwolde.<br />
In: Driemaandelijkse Bladen voor<br />
taal en volksleven in het oosten van<br />
Nederland 23 (1971) blz. 30-35<br />
Wieringa, J. • Terreinnamendocumentatie<br />
in Drenthe. Een voorbeeld<br />
uit Uffelte. In: Driemaandelijkse<br />
Bladen voor taal en volksleven in<br />
het oosten van Nederland 25 (1973)<br />
blz. 173-188<br />
Wieringa, J. • Toponymie van het Drentse<br />
heidelandschap en zijn ontginningen.<br />
In: Noorderbreedte 15 (1991)<br />
blz. 18-20<br />
Wieringa, J., e.a. • Drentse veldnamen.7<br />
dln [Drijber; Westerbork;<br />
Exlo; Valthermond; Schoonlo;<br />
Schoonoord;Schattenberg].<br />
Groningen, 1981-1987<br />
Een tweede groep publicaties beschrijft<br />
het verzamelen van namen of geeft<br />
informatie over veldnamen in het<br />
algemeen en de typologie ervan. Een<br />
keuze uit de belangrijkste:<br />
Bach, A., • Deutsche Namenkunde II.<br />
Die deutschen Ortsnamen. Heidelberg,<br />
19812<br />
Blok, D.P. • Iets over toponymie en<br />
geografie. In: Tijdschrift van het<br />
Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap.<br />
Tweede Reeks 82 (1965) blz.<br />
369-375<br />
Bauer, G. • Flurnamengebung als Feldgliederung.<br />
In: R. Schützeichel e.a.<br />
eds., Namenforschung. Heidelberg,<br />
1965, blz. 245-263<br />
Beijers, H. e.a. • Veldnamen als historische<br />
bron. Een handleiding voor<br />
methodisch onderzoek. ’s Hertogenbosch,<br />
1991<br />
Debus, F. • Flurnamen als Geschichtsquelle.<br />
In: Beiträge zur Namenforschung,<br />
Neu Folge 16 (1981) blz.<br />
167-183<br />
Draye, H. • Terminologie en indeling<br />
in de toponymie. In: Mededelingen<br />
van de vereniging voor naamkunde<br />
te Leuven en de commissie voor<br />
naamkunde te Amsterdam. 26 (1950)<br />
blz. 3-12<br />
Edelman, C.H. • Iets over veldnamen en<br />
perceleringen. In: Landbouwkundig<br />
tijdschrift 59 (1947) blz. 706-708<br />
Edelman, C.H. • Over de plaatsnamen<br />
met het bestanddeel woud en hun<br />
betrekking tot de bodemgesteldheid.<br />
In: Boor en Spade 7(1963) blz.<br />
197-216<br />
Eichler, E. e.a. eds. • Namenforschung.<br />
Berlin/New York 1995<br />
Field, J. • English fieldnames. Newton<br />
Abbot, 1972<br />
Field, J. • A history of English fieldnames.<br />
London, 1993<br />
Gelling, M. • the landscape. London,<br />
1984<br />
Gelling, M. • The landscape of Place<br />
Names. Stamford, 2000<br />
Harms, C. • Zum Stand und Methode der<br />
Flurnamenforschung im Emsland.<br />
In: Niederdeutsches Wort 33 (1993)<br />
blz. 23-40<br />
Hessmann, P. • Namenforschung im<br />
ostniederländischwestfälischen<br />
Grenzgebiet. Amsterdam, 1978<br />
Ter Laak, J.C. • De taal van het landschap.<br />
Pilotproject toponiemen in de Berkelstreek.<br />
Amersfoort, 2005.<br />
Molenmans, J. • Het probleem van het<br />
lokaliseren van toponiemen. In:<br />
Naamkunde 1 (1969) 49-52<br />
Molenmans, J. • De naamgeving in relatie<br />
tot de bodemgesteldheid, het reliëf<br />
en de begroeiing. In: Naamkunde 3<br />
(1971) blz. 163-185<br />
Molenmans, J. • Gids bij het toponiemenonderzoek.<br />
Brussel, 1988<br />
Niemeier, G. • Die ortsnamen des Münsterlandes.<br />
Ein kulturgeographischer<br />
Beitrag zur Methodik der Ortsnamenforschung.<br />
Göttingen, 1953<br />
Passen, R. van • Localisatie van toponiemen.<br />
In: Mededelingen van de<br />
vereniging voor naamkunde te Leuven<br />
en de commissie voor naamkunde te<br />
Amsterdam. 33 (1957) blz. 153-167<br />
Pirainen, E. • Vreden. 2 dln. Vreden,<br />
1984<br />
Ramge, H. • Zur Konzeption regionaler<br />
Flurnamenbücher. In: R. Schützeichel<br />
e.a. eds. Wörter und Namen.<br />
Aktuelle Lexikographie. Marburg,<br />
1990 blz. 97-121<br />
Rentenaar, R. • Vernoemingsnamen. Een<br />
onderzoek naar de rol van de vernoeming<br />
in de Nederlandse toponymie.<br />
Amsterdam, 1984<br />
Roelandts, K. e.a. • Naamkundige terminologie.<br />
In: Mededelingen van de<br />
vereniging voor naamkunde te Leuven<br />
en de commissie voor naamkunde te<br />
Amsterdam. 30 (1954) blz. 18-28<br />
Scheuermann, U. • Flurnamenforschung.<br />
Melle, 1995<br />
Schnetz, J. • Flurnamenkunde. München,<br />
19632<br />
Schumacher, H. • der Ostfriesischen<br />
Landschaft. In: Niederdeutsches<br />
Wort 33 (1993) blz. 41-56<br />
Schwartz, E. • Deutsche Namenforschung<br />
II. Orts und Flurnamen.<br />
Göttingen, 1950<br />
Smit, G. • Het veldnamenonderzoek en<br />
het genre de vie concept. In: Us Wurk<br />
21-22 (1972-1973) blz. 207-210<br />
Steenhuis, J.F. • Terminologie en indeling<br />
in de toponymie. In: Mededelingen<br />
van de vereniging voor naamkunde<br />
te Leuven en de commissie voor<br />
naamkunde te Amsterdam. 28 (1952)<br />
blz. 91-92<br />
Cultuurhistorie cultuurgeschiedenis, de geschiedenis van de beschaving<br />
Denotatum het met de naam bedoelde, benoemde stukje werkelijkheid<br />
Digitaliseren in een digitale code overbrengen zodat een computer de gegevens kan verwerken<br />
Doorzichtige naam Naam die uit herkenbare namen en/of woorden is opgebouwd<br />
Etymologie tak van de taalwetenschap die de oorsprong en de geschiedenis van de woorden opspoort en de afkomst verklaart<br />
Geologie kennis of leer van de bouw en de ontwikkelingsgeschiedenis van de aardkorst en van de processen die zich erin afspelen. Synoniem:<br />
aardkunde<br />
Geomorfologie verklarende beschrijving van de vormen van de aardoppervlakte in verband met de wijze van hun ontstaan<br />
Historische geografie tak van de sociale geografie die zich bezighoudt met geografische vraagstukken in het verleden<br />
Historische naam naam die niet meer bij de lokale bevolking in gebruik is tak van de sociale geografie die zich bezighoudt met geografische<br />
Hydrologie kennis van het vloeibare water in de aarde, m.n. van de stand en de stromingen van het grondwater en het oppervlaktewater, en<br />
van de samenstelling van het water der minerale bronnen<br />
Lemma (hier) titelnaam in een namenlijst, hoofd van een artikel<br />
Levende naam naam die door de lokale bevolking in normaal gebruik is<br />
Lokalisatie het aangegeven van de juiste plek die met een bepaalde naam is bedoeld<br />
Naam woord waarmee een persoon of zaak wordt aangeduid, hetzij als categorie of als individu<br />
Perceel afgepaald stuk land, herkenbaar deel van een groter geheel<br />
Regio streek, gebied met een bepaald karakter<br />
Toponiem plaatsnaam in algemene zin<br />
Type geheel van karakteristieke kenmerken en eigenschappen die gemeen zijn aan een groep, reeks, klasse van (in dit geval) namen<br />
Variant vorm die enigszins van de gewone of gewoon geachte afwijkt<br />
Veldnaam toponiem ter aanduiding van bouw- en grasland, woeste grond, hoogten en laagten e.d. (in het Duits is dat een Flurname)
92<br />
93<br />
Cactusbijdrage<br />
Flip stenen<br />
F
94<br />
95<br />
De schatbewaarder: Age Stiksma<br />
Voor het dorpsarchief op zoek<br />
naar alles en iedereen,<br />
maar wel met mate<br />
Komen ze nog voor, de ‘meestervertellers’ voor<br />
de klas? Of zijn ze met de Mammoetwet in de<br />
Meesterskolkje te bestaan. Men vertelde dat er ooit een<br />
schoolmeester was verzopen. Ik ben op onderzoek uitgegaan<br />
groot schaligheid verloren gegaan? Schoolmeesters die zo<br />
en heb het tragische verhaal kunnen traceren. Het was een<br />
boeiend wisten te vertellen dat alle leerlingen aan hun lippen<br />
meester uit Rolde die hier in 1895 aan zijn einde kwam.<br />
hingen. De verhalen bleven hen bij tot vele jaren na de laatste<br />
Teleurgesteld als hij was over de bescheiden rol die voor hem<br />
schoolbel.<br />
als dorpsnotabele was weggelegd tijdens het bezoek van<br />
Age Stiksma was zo’n verteller. Hij had een uitgesproken<br />
koninginregentes Emma met haar dochter Wilhelmina aan<br />
voorkeur voor kleine scholen met kleine klassen, zoals hij ze<br />
Rolde, heeft hij zich waarschijnlijk van het leven beroofd.’<br />
in zijn jeugd op de grens van Groningen en Friesland als kind<br />
In zijn vrije tijd verzamelde Stiksma meer verhalen en<br />
zelf had meegemaakt. Als onderwijzer diende hij in Opeinde,<br />
gegevens over zijn nieuwe woondorp. Voor zover mogelijk<br />
Ravenswoud, Anderen, Annen en Schipborg. In Anderen is<br />
gebruikte hij ze in zijn lessen op school. Heemkunde kreeg bij<br />
de Fries Stiksma blijven ‘plakken’, hij woont er nog in de<br />
hem een vast plekje in de aardrijkskunde en geschiedenisles.<br />
meesterswoning. De school in het dorp sloot de deuren toen<br />
Zeker als hij oorlogszuchtige verhalen als die van de<br />
het aantal leerlingen op de vingers van twee handen was<br />
Duitse bisschop Berend van Galen (BommenBerend) die<br />
te tellen. Age’s tiental verkaste naar de school in Anloo, de<br />
door Drenthe trok op weg naar een belegering van de stad<br />
meester naar het hoofddorp Annen.<br />
Groningen, kon opluisteren met een verhaal over boeren<br />
in Anderen die trachtten hem de weg te versperren. In de<br />
Toen Stiksma in 1976 in Anderen neerstreek, was zijn bagage<br />
archieven vond Stiksma een aanmaning van het provinciaal<br />
al ruimschoots voorzien van boeken over geschiedenis. Een<br />
bestuur van Drenthe aan het adres van deze boeren om de<br />
interesse die bij hem was ontstaan op de kleine school<br />
weg die ze hadden opgebroken na twee jaar eindelijk weer<br />
in Twijzel, waar hij speciaal als het om aardrijkskunde en<br />
eens te herstellen. Europese geschiedenis in een lokaal jasje,<br />
geschiedenis ging meeluisterde met de lessen voor de<br />
dat iedereen past.<br />
aanmeldingen binnen. Dat was aardig veel voor een dorp met<br />
gekomen. Hoe kon het dat er in de 18 e eeuw in Anderen<br />
hogere groepen. Later, in weer een ander dorp, woonde<br />
ruim honderd gezinnen’.<br />
dertien tot veertien gezinnen leefden, terwijl er slechts negen<br />
naast de Stiksma’s een boer die er niet alleen een veestapel,<br />
Een schoolmeester in een klein dorp is een veelgevraagd<br />
Het boek dat de inwoners van Spijkerboor over hun dorp<br />
à tien woningen stonden? Inwoning is het antwoord op die<br />
maar ook een bibliotheek op nahield. Hij bewaarde allerlei<br />
man…<br />
hadden gemaakt, was ons voorbeeld, vertelt Stiksma. ‘Ook<br />
vraag en Age Stiksma zou niets liever willen dan ook daarover<br />
krantenknipsels, over Friese boerderijen en hun bewoners,<br />
‘De meester die de school leidde, regisseerde het toneel in<br />
wij hebben we naast de historie van het dorp veel plaats<br />
publiceren. Het liefst in een vervolg op het eerste boek. Wie<br />
in speciale mappen. Wie nu in zijn huis in Anderen rondkijkt,<br />
het dorp, dirigeerde het koor en was dus ook de aangewezen<br />
ingeruimd voor de bewonersgeschiedenis. Natuurlijk hebben<br />
weet of het er van komt. Er liggen nieuwe series foto’s en<br />
ziet dat oudmeester Stiksma de kunst van het verzamelen en<br />
man om zijn schouders te zetten onder een boekwerk over het<br />
we ons moeten beperken. Omdat ik nogal geïnteresseerd<br />
verhalen klaar. Persklaar…<br />
opbergen aardig van de vroegere buurman heeft afgekeken.<br />
dorp. Dat werd bij ons ‘Anderen, dorp van de moeshappers’,<br />
ben in genealogie, had ik ‘het verleden’ van alle bewoners<br />
Het ritselt er van het papier. In zijn pc zitten onzichtbaar,<br />
dat in 1998 verscheen. Ik was er met een groep inwoners<br />
nageplozen, soms tot in de 16 e eeuw. Als je dat allemaal<br />
Wat verzamelt de Stichting Historie Anderen nog meer?<br />
maar oproepbaar, de namen van 105.000 personen die hij in<br />
maar liefst zeven jaar mee doende. Geert Kamphuis, Ina<br />
had gepubliceerd, was het boek minstens twee keer zo dik<br />
Stiksma: ’We beschikken over een aantal kasten met<br />
genealogisch verband bij elkaar sprokkelde.<br />
Oostra, Geert van Veen en Jan Huizing vormden met mij de<br />
geworden.’<br />
materiaal die in het dorpshuis zijn ondergebracht. Dat spul<br />
Stichting Historie Anderen die uitgever van het boek werd,<br />
Na de verschijning is het onderzoek doorgegaan. En zoals<br />
groeit ons langzamerhand boven het hoofd. Ik kreeg er<br />
Wat is er nu mooier dan je te verdiepen in het dorp waar<br />
dat inmiddels als de bijbel van Anderen in ieder huisgezin<br />
iedereen die zich met historische publicaties inlaat ervaart, is<br />
gisteren nog commentaar op, want ons dorpsarchief neemt<br />
je woont,’ licht hij toe. ‘Toen ik hier kwam, bleek er een<br />
aanwezig is. Bij voorintekening kwamen er al vijfhonderd<br />
er sindsdien opnieuw veel interessant materiaal tevoorschijn<br />
er langzamerhand een te grote plaats in. In het dorpsblad
96<br />
97<br />
dat eenmaal per maand verschijnt, maak ik<br />
steeds gewag van onze nieuwe aanwinsten.<br />
Dat werkt voor en tegen ons. Mensen worden er<br />
door aangespoord om ook materialen aan te leveren,<br />
maar – zoals ik zeg – het wordt ons teveel. In het<br />
ene geval gaat het om een oud persoonsbewijs uit<br />
1940, dan om een paar klompschoenen, een oude<br />
tabaksdoos, een kolenkit, brieven, ga zo maar door.’<br />
Jullie zijn een museum in wording…<br />
‘Als we niet oppassen, wel. Misschien zien we het wel<br />
helemaal verkeerd, maar we denken en hopen dat<br />
ons nageslacht ooit zal willen weten wat een kolenkit<br />
was. De open dagen die we met enige regelmaat<br />
organiseren worden goed tot zeer goed bezocht.<br />
We doen het dus allemaal niet voor niets. Onze<br />
stichting telt naast leden ook sponsors en donateurs.’<br />
Is het dorpsarchief ook een<br />
beetje<br />
Gedicht<br />
het Age Stiksmaarchief?<br />
‘Dat mag je misschien wel een beetje zeggen. Ik zie<br />
daar het gevaar ook wel van in. Vandaar dat ik ben<br />
begonnen<br />
rapper<br />
het hele archief op zijn kop te zetten en<br />
het vervolgens beter toegankelijk te maken. Ik heb<br />
het papiermateriaal destijds allemaal chronologisch<br />
ingedeeld, alles op volgorde van binnenkomst. Maar<br />
als je dan bijvoorbeeld een tentoonstelling wilt maken<br />
in het kader van de opening van de gerestaureerde<br />
boerderij Hagenend 3, dan moet je alle materiaal door<br />
om iets te kunnen vinden. Nog lastiger is het trouwens<br />
om het spul na afloop weer op hun plek te krijgen<br />
in al die mappen, klappers en ordners. Je wilt niet<br />
weten hoeveel materiaal wij als klein dorpje bij elkaar<br />
hebben gebracht. Verenigingen die worden opgeheven,<br />
dragen hun archief aan ons over. Dat is gebeurd met<br />
de landbouwvereniging, met de plattelandsvrouwen<br />
en zo nog een paar verenigingen. Onderzoek is er<br />
nog niet naar gedaan. Ik ben ervan overtuigd dat<br />
het prachtige resultaten zou opleveren. Maar wat mij<br />
betreft geldt het gezegde: first things first. Ik ben nu al<br />
een jaar bezig om per onderwerp, per huis, per straat<br />
dossiers aan te leggen. Als die klus begin volgend jaar<br />
geklaard is, kan iedereen met het archief werken.’<br />
Maar nu het andere materiaal. Waar leg je de grens<br />
van wat je in de collectie opneemt en wat niet?<br />
Stiksma: ‘Dat is een vreselijk moeilijk verhaal.<br />
Als iemand ons een wipkar aanbiedt, moete<br />
dat eenmaal per maand verschijnt, maak ik steeds gewag<br />
van onze nieuwe aanwinsten. Dat werkt voor en tegen ons.<br />
Mensen worden er door aangespoord om ook materialen aan<br />
te leveren, maar – zoals ik zeg – het wordt ons teveel. In het<br />
ene geval gaat het om een oud persoonsbewijs uit 1940, dan<br />
om een paar klompschoenen, een oude tabaksdoos, een<br />
kolenkit, brieven, ga zo maar door.’<br />
Jullie zijn een museum in wording…<br />
‘Als we niet oppassen, wel. Misschien zien we het wel<br />
helemaal verkeerd, maar we denken en hopen dat ons<br />
nageslacht ooit zal willen weten wat een kolenkit was. De<br />
open dagen die we met enige regelmaat organiseren worden<br />
goed tot zeer goed bezocht. We doen het dus allemaal niet<br />
voor niets. Onze stichting telt naast leden ook sponsors en<br />
donateurs.’<br />
Is het dorpsarchief ook een beetje het Age Stiksma-archief?<br />
‘Dat mag je misschien wel een beetje zeggen. Ik zie daar het<br />
gevaar ook wel van in. Vandaar dat ik ben begonnen het<br />
hele archief op zijn kop te zetten en het vervolgens beter<br />
toe gankelijk te maken. Ik heb het papiermateriaal destijds<br />
allemaal chronologisch ingedeeld, alles op volgorde<br />
van binnenkomst. Maar als je dan bijvoorbeeld een<br />
tentoonstelling wilt maken in het kader van de opening van<br />
de gerestaureerde boerderij Hagenend 3, dan moet je alle<br />
materiaal door om iets te kunnen vinden. Nog lastiger is het<br />
trouwens om het spul na afloop weer op hun plek te krijgen in<br />
al die mappen, klappers en ordners. Je wilt niet weten hoeveel<br />
materiaal wij als klein dorpje bij elkaar hebben gebracht.<br />
Verenigingen die worden opgeheven, dragen hun archief aan<br />
ons over. Dat is gebeurd met de landbouwvereniging, met<br />
de plattelandsvrouwen en zo nog een paar verenigingen.<br />
Onderzoek is er nog niet naar gedaan. Ik ben ervan overtuigd<br />
dat het prachtige resultaten zou opleveren. Maar wat mij<br />
betreft geldt het gezegde: first things first. Ik ben nu al een<br />
jaar bezig om per onderwerp, per huis, per straat dossiers<br />
aan te leggen. Als die klus begin volgend jaar geklaard is, kan<br />
iedereen met het archief werken.’<br />
Maar nu het andere materiaal. Waar leg je de grens van wat je<br />
in de collectie opneemt en wat niet?<br />
Stiksma: ‘Dat is een vreselijk moeilijk verhaal. Als iemand<br />
ons een wipkar aanbiedt, moeten wij echt nee zeggen. Ik zou<br />
niet weten waar we zoiets zouden moeten opslaan. Maar<br />
een bekertje dat de schoolkinderen in 1938 kregen toen<br />
Wilhelmina veertig jaar koningin was, daar hebben we wel<br />
een exemplaar van in onze vitrine.<br />
Ik kreeg een doos met kleding, hier in het dorp gedragen.<br />
Compleet met doodshemden. We hebben ze geëxposeerd,<br />
iedereen was onder de indruk. Iedere familie beschikte vanaf<br />
het huwelijk over doodskleding en planken voor de doodskist.<br />
De dood was een niet weg te denken onderdeel van het leven.’<br />
‘Maar om op de vraag terug te komen: waar leg je de grens? Ik<br />
vind een voorwerp de moeite waard als het een beeld geeft<br />
van een bepaalde periode. Ik weet dat je je daarmee enigszins<br />
op museaal terrein begeeft.’<br />
In het dorpshuis Oes Stee hangt een kaart met de veldnamen<br />
van Anderen. Daarop staan niet alleen de 164 namen die<br />
inwoner Geert van Veen ooit bij elkaar bracht, maar ook een<br />
groot aantal nog veel oudere. Opgediept uit akten en uit<br />
registers die in de zeventiende en zestiende eeuw van nieuw<br />
aangemaakte landen werden opgemaakt.<br />
Vroeger waren er veel meer?<br />
‘Dan kom je niet op 164, maar op zo’n vijf à zeshonderd<br />
veldnamen. We kunnen ze niet allemaal terugbrengen tot de<br />
plek in het land waar ze ooit mee verbonden waren. Sommige<br />
akkers gingen op in een groter geheel en verloren hun naam.<br />
Goudakker bijvoorbeeld. De naam slaat niet op het metaal,<br />
maar op de vruchtbaarheid van het land. Gevonden in de<br />
‘Korte staat van nieuw aangemaakte landerijen’ van 1640. In<br />
1807 bestaat de naam nog, maar daarna geen spoor meer.’<br />
Hij wijst erop dat het in vroeger eeuwen vaak om hele kleine<br />
percelen, soms ter grootte van een huidig woonhuis ging,<br />
die bij een boedelscheiding ook nog eens verdeeld moesten<br />
worden. Met drie erfgenamen werden de Hekakkers dan<br />
opgedeeld in Achterste, Middelste en Voorste Hekakkers. Men<br />
probeerde bij zo’n boedelscheiding zo eerlijk mogelijk te zijn.<br />
Men keek daarom niet naar de grootte, maar naar de kwaliteit<br />
van het land. Goed land werd – om bij het voorbeeld te<br />
blijven – in drieën verdeeld, wat tot een enorme versnippering<br />
in bezit leidde.<br />
Al in 1610 trokken vertegenwoordigers van de Landschap<br />
Drenthe er op uit om het grondbezit in kaart te brengen. Zo<br />
kwamen de grondschattingsregisters tot stand, die als basis<br />
dienden voor een provinciale belastingheffing. Later werden<br />
ze vervangen door haardstedenregisters, waarbij het aantal<br />
schoorstenen op huizen en boerderijen als heffingsgrondslag<br />
diende. ‘Overheden zijn altijd al creatief geweest in het heffen<br />
van belastingen en mensen in het ontduiken ervan. Maar we<br />
hebben er wel unieke documenten mee in handen gekregen,<br />
waarmee we nu ons voordeel kunnen doen.’
98<br />
99<br />
De wetenschapper<br />
over waarheidsvinding en veldnamen als blikopener<br />
‘Alle taalconstructies, en dus ook namen,<br />
dragen ten tijde van hun vorming de kenmerken<br />
van de taal en de leefwereld van hun bedenkers.<br />
Is een naam eenmaal vast onderdeel van de<br />
taal geworden, dan gaat hij deelnemen aan de<br />
ontwikkelingsgang van die taal en cultuur, zal<br />
dan onvermijdelijk naar vorm en betekenis gaan<br />
veranderen, en zal tenslotte ook na korte of lange<br />
tijd weer uit de taal verdwijnen.’<br />
Naast de etymologie (geschiedenis van woorden) heeft ook de historische geografie belangstelling voor<br />
plaatsnamen en veldnamen. Men is vooral geïnteresseerd in namen die verwijzen naar kenmerken van<br />
het landschap: hoogte of laagte van een plek, bodem, vegetatie, waterhuishouding en landgebruik.<br />
Veldnamen krijgen nog meer wetenschappelijke betekenis als een gespecialiseerde etymoloog en een<br />
historisch geograaf samenwerken. De eerste brengt zijn kennis in van de naamsgeschiedenis mee en<br />
de tweede is gespecialiseerd in het duiden van de landschappelijke context waarin de naamgeving tot<br />
stand kwam.<br />
Met dit ‘eentweetje’ zijn de wetenschappelijke mogelijkheden van veldnamen nog lang niet uitgeput.<br />
We leven in een tijd van verregaande wetenschappelijke specialisatie. Dat geldt ook voor een<br />
studieobject als het landschap. Veldnamen maken ons weer bewust van het landschap als historisch<br />
gelaagde leefomgeving Zij tonen als geen ander medium de integrerende eigenschappen van het begrip<br />
landschap aan en nodigen uit om de kennis uit de vele deelwetenschappen op een slimme manier op<br />
elkaar te betrekken.<br />
Cultuurhistorie en ecologie vormen twee vakgebieden die door specialisatie en beleidsmatige<br />
verkokering uit elkaar zijn gegroeid. Veldnamen, als fenomenen van een agrarische ecologie,<br />
attenderen ons juist op de wisselwerking van de twee vakgebieden. Ze leren ons veel over de<br />
plaatselijke gevarieerdheid van de ecologische setting in de beekdalen en de relatie met historische<br />
gebruikssystemen. Deze variatie is te vertalen naar verschillen in hoogteligging, bodemtype, hydrologie<br />
en archeologische vindplaatsen. De samenwerking van verschillende vakgebieden kan de kennis<br />
aanleveren die nodig is voor een zorgvuldige inpassing van natuurontwikkeling en waterberging.<br />
Jan ter Laak<br />
De taal van het landschap<br />
RAM 123; ROB Amersfoort 2005
De wetenschapper 4<br />
100<br />
101<br />
Veursteveen => grondsoort<br />
Lit utet lortio exerosto et nulla autpat wisi.<br />
Iriure ting exerius cillan ex enis am vendit<br />
praesed modit lan verat alisim zzrilis eugait<br />
vullan utpat dolobore exercin hent veliquis<br />
nummy nos digna aut alissit la alit nibh<br />
exeraestrud minibh ex el essed min eu facin ea<br />
facilismod erit lor sit, quisi tisciduipit wissim<br />
zzriure vulla adiat.<br />
Gait volobore tin endrerat. Per sim velesed<br />
magnim zzriure feugue ex ea feuisci eugait<br />
adipsum sandionum aliquissim irit lore<br />
doluptat, consent lutetum iriurem in utat ut<br />
Nieuwlanden => Nijlandse akkers<br />
Veldnamen als bron voor<br />
historisch-ecologisch onderzoek<br />
Theo Spek<br />
Historische plaatsnamen, waternamen en veldnamen vormen een rijke bron voor<br />
wetenschappelijk onderzoek, niet alleen voor de taalkunde, maar ook voor tal van andere<br />
vakgebieden. In dit essay onderzoeken we de mogelijkheden die toponiemen bieden bij het<br />
onderzoek naar de vroegere natuur in het Drentse Aagebied. Hoe vertaalden vroegere bewoners<br />
de complexiteit van het natuurlandschap in een reeks eenvoudig te hanteren veldnamen?<br />
Wat leren de vele duizenden veldnamen in het Drentse Aagebied over de opbouw van het<br />
natuurlijke landschap in dit gebied, over de bijbehorende planten en dierenwereld en over de<br />
manier waarop de mens de natuur vroeger heeft gebruikt? En welke onderzoeksmethoden zijn<br />
beschikbaar om de relatie tussen toponiemen en historische ecologie verder te onderzoeken?<br />
Veursteveen => grondsoort<br />
Bladiebla<br />
Bladiebla<br />
Oriëntatie in natuurlandschappen<br />
Wie wel eens in het buitenland door een uitgestrekt natuurlandschap heeft gelopen, kent<br />
wellicht het welhaast existentiële gevoel van angst om de weg kwijt te raken, een gevoel dat<br />
op zo beeldende wijze is beschreven door W.F. Hermans in zijn bekende roman Nooit meer<br />
slapen. De hoofdpersoon verricht geologisch onderzoek in het ongerepte toendralandschap<br />
van Telemarken in Noord-Noorwegen en raakt op zeker moment volledig gedesoriënteerd. Een<br />
dergelijke ervaring roept direct de vraag op hoe mensen de weg weten te vinden in een ongerept<br />
natuurlandschap. Welke landschapselementen of terreineigenschappen zijn daarbij eigenlijk<br />
essentieel? En hoe vind je een eenmaal ontdekte route later weer terug en leg je aan anderen<br />
uit waar je precies bent geweest en hoe hij of zij daar zelf ook kan komen? Het zijn interessante<br />
vragen die ook in de wetenschappelijke wereld relevant worden geacht. Archeologen denken<br />
bijvoorbeeld over dit soort vragen na wanneer ze proberen te achterhalen op welke manier<br />
prehistorische jagers precies hun routes bepaalden op zoek naar rendieren of ander grootwild.<br />
En ook etnologen en antropologen die de leefwereld van vroegere of huidige bevolkingsgroepen<br />
bestuderen zijn in dit soort zaken zeker geïnteresseerd.<br />
Eén van hen was de bekende Amerikaanse antropoloog Frank G. Speck die omstreeks 1920<br />
naar de noordelijke indianenstammen op het schiereiland Labrador in Noordoost-Canada<br />
trok. Hij wilde achterhalen hoe de Mistassini-indianen hun weg zochten in het eentonige<br />
boreale landschap van deze streek. Met behulp van een tolk sprak hij vele indianen aan over<br />
dit onderwerp. Vervolgens maakte hij notities en kaarten van de landschappelijke routes<br />
en plekken die de Mistassini vanuit hun geheugen konden oproepen. Hij ontdekte dat de<br />
mental map van deze indianen vele honderden verschillende plekken bevatte, gerangschikt<br />
langs tal van routes en verspreid over een gebied van vele honderden vierkante kilometers.<br />
Het overgrote deel van deze routes bleek als verbindend element het water te hebben. In het
De wetenschapper 4 102 103<br />
monotone boreale landschap vormen rivierlopen en kustlijnen van meren namelijk verreweg<br />
de belangrijkste oriëntatielijnen. Een netwerk van paden volgde nauwgezet deze rivieren<br />
en kustlijnen, waarbij in het geval van een rivierloop nauwkeurig werd aangegeven of deze<br />
stroomopwaarts, dan wel stroomafwaarts diende te worden gevolgd. Elk riviertraject en elk<br />
meer droeg een naam die de specifieke kenmerken van het desbetreffende water vermeldde<br />
(bijvoorbeeld ‘de schuimrivier’ of ‘het diepe meer’) of van de planten en dieren die langs dat<br />
traject veel voorkwamen (‘de populieren rivier’; ‘jachtplek voor futen’). Langs elk van deze<br />
trajecten kende iedere indiaan tal van specifieke land marks op karakteristieke plekken,<br />
zoals bijvoorbeeld ‘de plek waar de elzen door de rivier zijn ondergraven’ of ‘de plek waar<br />
de steur paait’. Natuurlijke kenmerken en de menselijke perceptie daarvan bepaalden de<br />
routes. Wanneer de indianen zich echter verder van de rivier af begaven en in de monotone<br />
dennenbossen en toendravlakten terecht kwamen, bood de natuur veel minder houvast. Daar<br />
oriënteerden ze zich veel meer op kunstmatig aangebrachte merktekens, zoals rechtopstaande<br />
en gestapelde stenen, stokken die in de grond waren geprikt of merktekens die ze eerder in<br />
bomen hadden gekrast. Om op de terugweg de goede route te kunnen terugvinden, sneden de<br />
indianen in de bast van bepaalde bomen steeds weer een vers merkteken, waardoor deze op<br />
het laatst een grote hoeveelheid merktekens uit allerlei perioden bevatten. Hier waren het dus<br />
vooral antropogene kenmerken die de oriëntatie bepaalden.<br />
Net als veel latere antropologen en archeologen kwam Speck tot de conclusie dat in de<br />
betekenis geving aan natuurlandschappen drie lagen te onderscheiden zijn. Allereerst geven de<br />
desbetreffende bewoners op heel concrete wijze uitdrukking aan hun gedetailleerde inzicht in<br />
de opbouw en eigenschappen van de hen omringende natuur. In de tweede plaats benoemen ze<br />
in hun namen de diverse gebruiksmogelijkheden van elk afzonderlijk onderdeel van die natuur.<br />
En in de derde plaats hechten zij aan tal van natuurlijke plekken ook allerlei sociale, rituele en<br />
kosmologische betekenissen, bijvoorbeeld op het gebied van voorouderverering, natuurreligie<br />
of jachtsymboliek. In de namenvoorraad van een natuurlandschap zien we doorgaans elk van<br />
deze drie betekenislagen terug. Het is interessant om te kijken of deze driedeling ook in onze<br />
historische cultuurlandschappen aanwezig is, bijvoorbeeld in het Drentse Aa-gebied.<br />
Veldnamen en historische ecotopen<br />
Net als in de boreale streken van Noord-Amerika lijkt ook de natuur in het Drentse Aa-gebied<br />
op macroschaal weliswaar een begrensd aantal verschijningsvormen te vertonen, maar op<br />
microschaal gaat het om een welhaast oneindige variabiliteit. Wie goed kijkt ziet dat op elke<br />
plek in het Nationaal Landschap de milieuomstandigheden weer net even anders zijn dan op<br />
aangrenzende plekken. Kleine verschillen in geologie, reliëf, bodemopbouw, lokale waterhuishouding,<br />
zuurgraad en mineralentoestand van de bodem leiden overal tot net weer andere<br />
leefomstandigheden voor planten en dieren. De natuur ziet er daarom overal weer net even<br />
anders uit. Een ecosysteem bestaat dus uit een breed scala aan ecologische gradiënten van heel<br />
verschillende aard.<br />
Om vat te krijgen op deze complexe wereld, nemen ecologen vaak hun toevlucht tot een<br />
sterke vereenvoudiging van de werkelijkheid. Ze ontwerpen classificatiesystemen waarin op<br />
basis van samenhangen tussen terreineigenschappen een begrensd aantal standplaatstypen<br />
(ecotopen) wordt onderscheiden. Dergelijke ecotopen worden zo goed mogelijk omschreven<br />
en afgebakend van aangrenzende ecotopen. Een bovenloopsysteem van de Drentse Aa heeft<br />
bijvoorbeeld een duidelijk andere bodemopbouw, grondwaterstroming en bodem-pH dan een<br />
middenloopsysteem. En binnen een bovenloopsysteem wijken gebieden met een dunne venige<br />
bovengrond weer op allerlei punten af van gebieden met een zandige bovengrond. Door het<br />
zorgvuldig karteren van plekgebonden samenhangen kan zo een begrensde hoeveelheid van<br />
enkele tientallen basisecotopen worden onderscheiden.
De wetenschapper 4 104 II<br />
Omdat plantensoorten het meest direct reageren op de eigenschappen van hun standplaats en<br />
een bepaald ecotoop vaak een kenmerkende combinatie van plantensoorten bevat, vormen<br />
dergelijke plantencombinaties – uitgedrukt in plantengemeenschappen of vegetatietypen - een<br />
in de ecologie breed geaccepteerd etiket voor het desbetreffende ecotoop. Zo weet iedere ecoloog<br />
bijvoorbeeld dat het Dotterbloem-verbond (Calthion palustris) model staat voor graslanden op<br />
matig voedselrijke, moerige tot venige, soms slibhoudende, klei- of veengronden die ‘s winters<br />
nat en ‘s zomers vochtig zijn en vrijwel steeds worden gevoed door voedselrijk regionaal kwelwater.<br />
De naam is dus een pars pro toto, een ecologisch etiket voor een bepaald deel van het<br />
totale landschap of van het totale ecosysteem.<br />
Vergelijken we dit met de manier waarop gewone mensen in het verleden hun eigen omgeving<br />
benoemden, dan wijkt dit in essentie niet erg af van de zojuist beschreven ecologische werkwijze.<br />
Ook de vroegere mens werd namelijk in zijn leefomgeving geconfronteerd met een<br />
wel haast oneindige variatie van natuurlijke en halfnatuurlijke ecosystemen. Om hier vat op te<br />
krijgen was het nodig om deze oneindige reeks terug te brengen tot een beperkt aantal, voor<br />
iedere ingewijde te herkennen en te hanteren, landschapseenheden. Dergelijke eenheden<br />
noemen we hier historische ecotopen. Elk historisch ecotoop kreeg daarbij een eigen ‘veldnaam’,<br />
of liever gezegd naamselement. Vooral het laatste element van een veldnaam, in de naamkunde<br />
slotelement genoemd, was daarbij kenmerkend. Een voorbeeld zijn de veldnamen met het<br />
slotelement horst. Iedere ingewijde wist bij het horen van die namen direct over welk soort<br />
landschapseenheid het ging: een hoge kop in een laaggelegen gebied, met een zandige, droge<br />
bodem, hoogopgroeiend geboomte, uitstekend geschikt om als pleisterplaats te dienen voor<br />
het vee. Een ander voorbeeld is het slotelement stroet, waarbij iedere Drent vroeger niet alleen<br />
direct dacht aan een plek waar water uit de grond opwelde, maar direct ook aan de smalle<br />
laagte in het desbetreffende terrein, de zandige bodem, de karakteristieke planten die daar<br />
groeiden en tevens aan het feit dat dit soort plekken in de winter doorgaans later bevroren dan<br />
andere. De stroeten in het Scheebroek bij Anderen en die bij het Gasterse Holt zijn hier mooie<br />
voorbeelden van. Vertelde men daarentegen aan dezelfde persoon over een gebeurtenis die had<br />
plaatsgevonden in een gebied met de naam vledders, zoals bijvoorbeeld de Loefvledders bij<br />
Gasteren, dan dacht deze ogenblikkelijk aan een anderssoortig stroomdallandschap, namelijk<br />
met een wat bredere laagte, een meer venige bodem, een ander grondwaterregime, een anderssoortige<br />
plantengroei en ook geheel andere beweidingsmogelijkheden.<br />
Groeten uit New Forest<br />
Voorbeeld van vledders in the New Forest.<br />
Coördinaten<br />
Met andere woorden: achter elk type veldnaam schuilt een bepaald soort landschap, een<br />
bepaalde samenhang van natuurlijke terreineigenschappen en een bepaalde reeks van<br />
gebruiks mogelijkheden voor de mens. Veldnamen waren voor vroegere bewoners dus wat standplaatstypen<br />
zijn voor de moderne ecoloog: een benaming voor een landschappelijke eenheid<br />
die een specifieke samenhang tussen reliëf, bodem, waterhuishouding, flora en fauna vertoont.<br />
Het was als het ware een eenvoudig etiket voor een complex deel van de eigen leefomgeving.<br />
Wie de code kende, kreeg daarmee de toegang tot het landschap en wist direct hoe hij zich in dit<br />
landschap kon oriënteren en hoe hij het landschap kon gebruiken.<br />
Veldnamen als gestolde terreinkennis<br />
Groeten uit Biebrza<br />
Alle belangrijke historische ecotopen in het Drentse Aa-gebied kregen een specifieke<br />
naam die in historische veldnamen vooral doorklinken als slotelement van veldnamen.<br />
Een eerste inventarisatie van dergelijke historisch-ecologische slotelementen op basis<br />
van 19 e -eeuwse notariële archieven en de 20 e -eeuwse collectie Wieringa maakt duidelijk<br />
dat het natuurlijke reliëf, de vegetatiestructuur en de natuurlijke waterhuishouding<br />
de drie belangrijkste factoren waren in de naamgeving van het natuurlijke landschap.<br />
Elk van deze drie kan gemakkelijk in het veld met het oog worden vastgesteld en<br />
Links boven een voorbeeld van een horst,<br />
onder een voorbeeld van een stroet.<br />
Inzet een voorbeeld van een broek in Biebrza.
VII VIII 105<br />
Corrie<br />
Toponiem<br />
Rodoveentie
De wetenschapper 4 106 107<br />
kende een begrensde variatie. Zo onderscheidden de vroegere bewoners ongeveer twintig<br />
verschillende slotelementen voor natuurlijke reliëf, ongeveer twintig slotelementen voor de<br />
vegetatiestructuur (zowel voor gesloten bos- en struik vegetaties, als voor halfopen en open<br />
landschappen) en tussen de twintig en de dertig verschillende slotelementen voor natuurlijke<br />
wateren en moerassen. De vroegere Drentse natuur kon dus min of meer worden samengevat in<br />
zo’n 60-70 verschillende historische ecotopen, elk voorzien van hun eigen naamkundige etiket<br />
(slotelement).<br />
Binnen elk individueel ecotoop bestond uiteraard de nodige variatie in grondsoort, bodemopbouw,<br />
flora en fauna: terreineigenschappen die niet op het eerste gezicht duidelijk zijn,<br />
Uitsnede Alterrakaart<br />
maar die een nadere analyse van de desbetreffende plek behoeven. Bovendien voegden de<br />
vroegere bewoners op grond van hun ervaring allerlei culturele betekenissen toe aan plekken,<br />
bijvoorbeeld met betrekking tot de agrarische gebruiksmogelijkheden, markante gebeurtenissen<br />
die in het verleden op die plek plaatsvonden of speciale betekenissen die aan zo’n plek<br />
werden gehecht. Al dit soort minder zichtbare en meer vergankelijke eigenschappen van de<br />
lokale natuur klinken in de naamgeving hoofdzakelijk door als eerste element, als een soort<br />
van bijvoeglijke bepaling. Voorbeelden zijn namen als Kranenbulten (kranen = kraanvogels),<br />
Addermoaties, Leemakker, Steenhoorns, Kreuzenmaat (kreuzen = bosbessen), Paosberg, Koningskoel<br />
en Hilgenbarg (hilge=heilig). Juist deze combinatie van een begrensd aantal basisecotopen<br />
met een grote interne variatie aan plekgebonden eigenschappen en betekenissen maakte het<br />
voor de vroegere bewoners mogelijk om tot een overzichtelijk, herkenbaar en overdraagbaar<br />
landschappelijk naamgevingssysteem te komen. Wie vroeger als kind de 60 tot 70 verschillende<br />
basisnamen kende en spelenderwijs ook de talrijke nuanceringen van deze namen leerde<br />
ontdekken in de vorm van specifieke eerste elementen, kreeg daarmee één van de belangrijkste<br />
sleutels tot het eigen landschap én de eigen samenleving in handen. Met deze ervaringskennis<br />
kon je je immers overal in je dorpsgebied of streek oriënteren, je thuis voelen en ook veel doeltreffender<br />
communiceren met andere dorps- en streekbewoners. Tezamen met de inwijding<br />
in allerlei sociale en culturele gebruiken, was het waarschijnlijk juist ook deze gecodeerde<br />
fijnzinnige terreinkennis die zorgde dat iemand als een volwaardig en geaccepteerd lid van<br />
de eigen samenleving werd beschouwd. In onze huidige samenleving is dit laatste weliswaar<br />
enigszins op de achtergrond geraakt, maar zeker niet afwezig.<br />
Historischecologisch onderzoek van veldnamen<br />
Hoe breken we als onderzoekers de complexe code van de historische namen en ecotopen die<br />
de bewoners van het Drentse Aa-gebied hanteerden? We noemen een aantal mogelijkheden.<br />
In de eerste plaats kan door taalkundigen een diepgravende studie worden gemaakt van de<br />
etymologie van de diverse slotelementen die voorkomen in de natuurnamen van het Drentse<br />
Aa-gebied. Dit werpt mogelijk nieuw licht op de precieze motieven van de vroegere naamgevers<br />
bij de naamgeving. Wanneer we bijvoorbeeld weten dat het woord stroet etymologisch is<br />
af geleid van het indogermaanse *shredh/*shrodh ‘bronbos’ en direct verwant is aan het<br />
Middel nederlandse strote ‘strot, keel, gorgeling’, dan helpt dit zonder meer om tot een nadere<br />
inperking van dit slotelement te komen. Het slaat in essentie op het brongebied van een beekje<br />
en niet op de bovenloop van een beekje, zoals velen denken. En wie weet dat in mars (germaans<br />
*mariska) het germaanse woord mar ‘water’ ligt opgesloten, aangevuld met een bijvoeglijke<br />
bepaling, die kan uit deze grondbetekenis van ‘behorend bij/afkomstig van het water’ al veel<br />
beter begrijpen waarom marsgebieden altijd frequent door de beek overstroomde gebieden<br />
waren, niet zelden ook met een sliblaag die is afgezet door dezelfde beek. De Maarsen langs het<br />
Anloërdiepje zijn een mooi voorbeeld.
De wetenschapper 4 108 109<br />
Een tweede kans op taalkundig gebied ligt besloten in de zorgvuldige analyse van alle eerste<br />
elementen die in het Drentse Aa-gebied aan een bepaald slotelement worden gekoppeld. Wellicht<br />
verraden deze specifieke combinaties meer over de vroegere bodemgesteldheid, waterhuishouding,<br />
plantengroei en dierenwereld ter plekke of over de manier waarop de mens de<br />
desbetreffende landschapseenheid beleefde en gebruikte. Een prachtig voorbeeld is in dit<br />
opzicht de studie van de Duitse naamkundige Dittmaier die begin jaren ’60 de laar-namen in<br />
Noordwest-Europa onderzocht. Hij constateerde daarbij dat onder de eerste elementen die in<br />
combinatie met het slotelement laar werden gebruikt, opvallend veel diernamen voorkwamen<br />
en anderzijds ook opvallend veel namen die verwezen naar het inperken van vee binnen<br />
omheiningen. Hiermee kon de etymologische betekenis van laar als ‘bos met open plekken’<br />
Uitsnede Anderen Gasteren Anloo<br />
GIS (DVD) de Koning<br />
worden uitgebreid met een functie van afgeperkte bosweide voor het vee, hetgeen allerlei<br />
beelden oproept over het middeleeuwse landschap ten tijde van de naamgeving.<br />
Een derde, zo mogelijk nog belangrijker onderzoeksaanpak is die van het correlatieve<br />
historisch-ecologische onderzoek. Wanneer het inderdaad zo is, dat een veldnaam – en dan<br />
met name de slotelementen – een pars pro toto is voor een bepaalde samenhang van reliëf,<br />
bodem gesteldheid, waterhuishouding, vegetatie en agrarische gebruiksmogelijkheden, met<br />
andere woorden voor een bepaald historisch-ecologisch ecotoop, dan ligt het voor de hand om<br />
met behulp van ruimtelijk-statistisch onderzoek op zoek te gaan naar de precieze inhoud van<br />
deze ecotopen. Met andere woorden: We dienen voor elk slotelement nauwkeurig te analyseren<br />
wat de bodemkundige, hydrologische, floristische, cultuurhistorische en anderssoortige<br />
ecologische en historische eigenschappen de desbetreffende gebieden hebben. Hiervoor hebben<br />
we allereerst een betrouwbaar digitaal bestand nodig van de diverse namenverzamelingen,<br />
bijvoorbeeld die van de 17 e -eeuwse grondschatting, de 19 e -eeuwse notariële archieven of<br />
de 20 e -eeuwse verzameling Wieringa, uitgesplitst naar slotelementen en eerste elementen.<br />
Vervolgens dient de lokatie en/of ruimtelijke verbreiding van elke veldnaam met behulp<br />
van GIS zo betrouwbaar mogelijk te worden vastgesteld met behulp van een contemporaine<br />
kaart, bijvoorbeeld het kadastrale minuutplan van 1832 voor de 19 e -eeuwse namen uit de<br />
notariële archieven. Ten derde dienen in hetzelfde GIS-systeem een reeks van andersoortige<br />
kaarten te worden opgenomen, zoals bijvoorbeeld geomorfologische kaarten, bodemkaarten<br />
en historisch-topografische kaarten. Tot slot kan voor elk slotelement of eerste element met<br />
behulp van kartografisch en statistisch onderzoek worden bepaald welke ruimtelijke verdeling<br />
het desbetreffende element heeft over de diverse reliëf-, bodem- en historisch-topografische<br />
legenda-eenheden. Hierbij komen allerlei topologische samenhangen aan het licht die ons<br />
helpen om een meer afgebakend beeld te krijgen van de terreineigenschappen van een bepaald<br />
naamselement. Het uiteindelijk doel van dit alles is om te komen tot een classificatiesysteem<br />
en kaart van de historische ecotopen in het Drentse Aa-gebied in een bepaalde periode. Een<br />
dergelijk product is niet alleen van grote waarde voor het historisch landschapsonderzoek, maar<br />
ook voor ecologische vraagstelling en voor de educatie over de leefomgeving aan bewoners en<br />
bezoekers van het Nationaal Landschap Drentsche Aa. Gewapend met deze nieuwe inzichten<br />
en kennis kunnen we vervolgens de historische bronnen over het Drentse landschap en het<br />
historisch-ecologische gebruik van het landschap met nieuwe ogen bezien.<br />
Interessant is in de vierde plaats de koppeling tussen de onderscheiden historisch-naamkundige<br />
ecotopen en allerlei actuele ecologische databestanden en kaarten, bijvoorbeeld<br />
vegetatiekaarten. Dit biedt mogelijk allerlei nieuwe perspectieven om historisch-ecologische<br />
kennis te gaan toepassen in de praktijk van het moderne natuur- en landschapsbeheer.
De wetenschapper 4 110 111<br />
Een vijfde en laatste uitdaging is de verbinding van historisch-ecologische en moderne<br />
ecologische kennis met de paleobotanische studie van de diverse onderscheiden ecotopen.<br />
Door op geselecteerde plekken gericht onderzoek te gaan doen naar fossiel stuifmeel, hout en<br />
anderssoortige plantenresten, kunnen de diverse historische ecotopen botanisch en vegetatiekundig<br />
nader worden ingekleurd. Ook dit is van groot belang voor het toekomstige beheer.<br />
Namen voor reliëf en bodem<br />
In een vlak en grotendeels open gebied vallen kleine hoogteverschillen in het terrein duidelijk<br />
op. Geen wonder dat in een vlak keileemlandschap als dat van het Drents Plateau veel namen<br />
voorkomen die verwijzen naar hoogten en laagten, dat wil zeggen naar plekken die duidelijk<br />
boven of onder het reguliere plateau uitsteken. Voorbeelden van hoogten zijn onder meer berg,<br />
pol, bult, haar, horst, hoorn/heurn, duin, nor en hul. Namen voor laagten zijn onder meer dal,<br />
laag, kuil, hol, gat en put. Uit deze grote variatie blijkt direct al dat de ene hoogte de andere<br />
niet was en dat ook laagten onderling sterk konden verschillen. Verschillen in relatieve hoogte,<br />
vorm, landschappelijke ligging en mate van natuurlijkheid (gegraven of niet) leidden ook tot<br />
verschillen in naamgeving. Een dergelijke diversiteit was in hoge mate functioneel, niet alleen<br />
vanwege een meer efficiënte oriëntatie en onderlinge communicatie, maar zeker ook omdat elk<br />
naamtype bewust of onbewust bij de bewoners een reeks van associaties opriep over de ligging<br />
van de desbetreffende plek in het landschap, de vorm en grootte van de plek, de begroeiing die<br />
hier te verwachten viel én – nog het meest belangrijk - de mogelijkheden en onmogelijkheden<br />
die een dergelijke plek bood voor landbouwkundige exploitatie. Bij het horen van een naam<br />
met het slotelement –berg, –pol of –bult dacht iedere Drent min of meer automatisch aan een<br />
hoge zandkop op een es of in een heideveld die duidelijk boven zijn omgeving uitstak (bv de<br />
Hilgenbarg op de Zuidesch van Gasteren, de Hoge Pol ten westen van Rolde of de Hoornsche<br />
Bulten ten zuidoosten van Rolde). Bergen waren daarbij meestal groter van omvang dan pollen<br />
en bulten. Ging het echter niet om een geïsoleerde zandkop, maar om een meer langgerekte<br />
zandrug of een wat meer uitgestrekt hooggelegen zandgebied, dan kreeg deze hoogte geen bergof<br />
pol-naam, maar een naam die eindigde op haar (bv de Boerhaar bij Grolloo of de Steenhaar<br />
bij Hijken) of duin (bv de Gasterense Duinen of de Duinenberg bij Schipborg). Daarbij sloeg<br />
duin meestal op stuifzand en haar veelal op dekzand. Iedere Drentse boer wist verder dat hij<br />
bij akkerpercelen met de namen berg, pol of haar niet bepaald op een hoge gewasopbrengst<br />
hoefde te rekenen, behalve dan in extreem natte jaren. Vrijwel altijd hadden dit soort plekken<br />
immers een droge en relatief onvruchtbare zandgrond die in de loop van de zomer tot sterke<br />
verdrogingsverschijnselen leidde. In de bodemkunde heten dit soort droge arme zandgronden<br />
overigens heel treffend ‘haarpodzolgronden’, een naam die in de jaren ’60 is bedacht door de<br />
Wageningse historisch geografe Edelman-Vlam die daarbij zonder twijfel heeft geput uit haar<br />
Drentse onderzoek in die jaren.<br />
Interessant is verder dat naamselementen als berg, pol en haar sterk gebonden zijn aan de<br />
hogere gronden. Voor de lager gelegen gronden had men weer een ander namenarsenaal. Zo<br />
gaf men aan een geïsoleerde zandkop in een stroomdal meestal een naam met het slot element<br />
horst, terwijl een langgerekte zandrug die zich vanaf de hogere gronden tot in het stroom dal<br />
of een ander laaggelegen gebied uitstrekte vrijwel steeds veldnamen kregen die eindigden op<br />
–hoorn/-heurne of -schoot (bv de Veldhorn ten noordwesten van Gasteren, de Steen hoorns bij<br />
Anloo en de Ballerheurne ten westen van Gasteren aan de overkant van het Rolder diep). Een<br />
hoorn of heurne was daarbij een smalle, spits toelopende hoogte met een zekere kromming<br />
(vergelijk een koeiehoorn). Een schoot (germaans *skauta) was een wat bredere, meer driehoekige,<br />
zandrug die duidelijk uitstak in een moerassig terrein. Ook dit soort reliëfnamen<br />
dienden niet alleen voor de oriëntatie in het veld, maar hadden ook belangrijke land bouwkundige<br />
implicaties. Een zandige horst, hoorn of schoot in een beekdal leverde weliswaar een
De wetenschapper 4 112 113<br />
veel mindere hooioogst op dan de omringende lagere gronden, maar was in natte tijden vaak<br />
wel een goede pleisterplaats voor grazend vee, zeker omdat hier vaak ook een klein bosje of een<br />
groepje bomen stond. Elke scheper, koeherder en zwijnehoeder maakte in het verleden met zijn<br />
kudde dankbaar gebruik van dit soort schaduwrijke pleisterplaatsen.<br />
Namen voor bossen en struwelen<br />
Wie één van de fraaie 19 e -eeuwse kaarten van het Drentse Aa-gebied bekijkt, ziet hierop<br />
direct dat de oppervlakte bos hooguit enkele procenten bedroeg. Van het immense oerwoud<br />
dat duizenden jaren geleden deze streek nog vrijwel volledig bedekte, was reeds in de late<br />
pre historie het overgrote deel verdwenen. Ontginningen, houtkap, intensieve beweiding en<br />
voort durende winning van kreupelhout en hakhout voor huisbrand en boerengeriefhout eisten<br />
hier hun tol. Toch moet de situatie in de Middeleeuwen minder dramatisch zijn geweest dan<br />
in de 19 e eeuw. Allereerst dragen veel middeleeuwse esdorpen ook namen die direct van dit<br />
soort bosnamen zijn afgeleid. Denk bijvoorbeeld aan de plaatsnaam Eext (‘gebied met eiken’)<br />
en de talrijk voorkomende plaatsnamen op –loo, zoals Anloo, Balloo, Eldersloo, Grolloo, Peelo,<br />
Schoonlo, Taarlo en Tinaarlo, maar ook Rolde (1232 Rotloe) en Loon die volgens naamkundigen<br />
eveneens van loo zijn afgeleid. Kijken we naar de tienduizend historische veldnamen die in<br />
het Drentse Aa-gebied bekend zijn, dan blijken toch zeker enkele honderden daarvan ons nog<br />
de weg te wijzen naar de boslandschappen die hier in vroeger eeuwen hebben gelegen. Heel<br />
verrassend is hierbij de rijke variatie aan boom- en struikvegetaties die deze historische Drentse<br />
bossen moeten hebben gehad en de eveneens rijke variatie in het gebruik van deze bossen.<br />
Ik leid dat af uit het feit dat binnen het Nationaal Landschap Drentsche Aa minstens vijftien<br />
verschillende veldnamen - of beter gezegd naamselementen - voorkomen die verwijzen naar bos<br />
of struikgewas. Voorbeelden zijn naamselementen als holt, loo, laar, strubben, bruil, horst, hout,<br />
haag, stobbe, stok, hees, wold, broek, bos, doorn, dick en duist. Vrijwel zonder uitzondering<br />
worden deze ook als slotelement van de in het Drentse Aa-gebied voorkomende toponiemen<br />
vermeld, waaruit we kunnen afleiden dat het inderdaad steeds om een specifiek soort bos of<br />
struikgewas ging dat door de vroegere bewoners als afzonderlijke ruimtelijke eenheid werd<br />
herkend én onderscheiden. Tot slot laten ook de eerste elementen van veldnamen in het Drentse<br />
Aa-gebied tal van boom- en struiknamen zien, wat belangrijke aanwijzingen geeft over de<br />
vroegere natuurlijke verspreiding of aanplant van deze soorten. De conclusie kan dan ook niet<br />
anders zijn, dan dat het middeleeuwse en vroegmoderne landschap langs de Drentse Aa nog<br />
een verrassend grote variatie aan boslandschappen kende.<br />
Groeten uit New Forest<br />
Voorbeeld van een laar in the New Forest<br />
Eén van de meest voorkomende bosnamen was uiteraard holt, een toponiem dat in vrijwel<br />
elk dorpsgebied voorkwam. Uit historische bronnen en uit overlevering is bekend dat de<br />
holten van eminent belang waren voor de vroegere lokale productie van het Drentse bouw- en<br />
timmerhout. De etymologie van holt (oudnederlands holt; germaans < *hulta) sluit hier zeer<br />
wel bij aan. Volgens taalkundigen is holt namelijk verwant aan het indogermaanse werkwoord<br />
*kelê- dat ‘hakken, klieven, breken’ betekent. Holt heeft daarom hoogstwaarschijnlijk een<br />
grondbetekenis van ‘het afgehakte, dat wat af te hakken is’. Wanneer holt als slotelement<br />
wordt genoemd dan kunnen we er namelijk vrij zeker van zijn dat de naam verwijst naar<br />
Groeten uit New Forest<br />
een holt op de plek van het toponiem zelf. Komt holt echter als eerste element voor, dan<br />
kan het desbetreffende toponiem zowel verwijzen naar de vroegere aanwezigheid van een<br />
holt ter plekke (Holtakker als ‘akker ontgonnen uit het vroegere holt’) als naar de ligging<br />
van de desbetreffende akker nabij een holt (Holtakker als ‘akker bij het holt’). Vaak zien<br />
we dat beide typen in de onmiddellijke omgeving van elkaar voorkomen, zodat een<br />
soort van ruimtelijk cluster van holtnamen op de kaart te zien is. Met behulp van een<br />
grondboor kunnen we op dit soort plaatsen vaak nog een goede inschatting maken van<br />
de contouren van het oorspronkelijke middeleeuwse holt, zowel onder de es zelf als in<br />
Links boven een voorbeeld van strubben,<br />
onder een voorbeeld van een holt.<br />
Inzet een loo in the New Forest.
Historische natuurnamen in Gasteren<br />
Wanneer in de 19 e eeuw een perceel grond<br />
werd verkocht, noteerde de notaris in de acte<br />
niet alleen het kadastrale nummer, maar ook<br />
de naam van het desbetreffende perceel. Door<br />
onderzoek van de notariële archieven leren we<br />
dus veel oude veldnamen uit die tijd kennen.<br />
Onderzoekers hebben de afgelopen jaren meer<br />
dan 10.000 van dit soort 19 e eeuwse veldnamen<br />
kunnen achterhalen voor het Drentse Aagebied.<br />
Ongeveer 4000 daarvan verwijzen<br />
direct naar de opbouw en samenstelling van<br />
de vroegere natuur. Soms gaat het daarbij om<br />
het natuurlijke reliëf, zoals hoge plekken in<br />
het landschap (berg, bult, pol, hoog, hoorn)<br />
of laagten (dal, val, laag). Andere namen<br />
verwijzen naar oude bossen of struwelen<br />
die vroeger op die plek voorkwamen zoals<br />
bijvoorbeeld holt, loo, hees en doorn. Nog weer<br />
andere namen verwijzen naar de plantengroei,<br />
de wilde dieren die hier voorkwamen of de<br />
bodemgesteldheid. Op deze reconstructiekaart<br />
van de vroegere marke Gasteren zijn de<br />
verschillende soorten namen met behulp van<br />
symbolen afgebeeld. Als ondergrond diende<br />
daarbij de historische kadasterkaart uit 1832.<br />
De namen zelf dateren uit de periode 1838<br />
1866.<br />
de directe omgeving daarvan. Een fraai voorbeeld is de reconstructie van het noordoostelijke<br />
deel van het voormalige Anloërholt die Spek en Elerie tijdens een veldonderzoek begin jaren ’90<br />
konden maken.<br />
Ondanks het feit dat de meeste holten in het Drentse Aa-gebied al eeuwen geleden verdwenen<br />
is, zijn er in houtwallen, houtsingels en wegbermen vaak nog tal van oude bosplanten terug te<br />
vinden die herinneren aan de holten van weleer. Voorbeelden zijn onder meer bosanemoon,<br />
adelaarsvaren, bosklaverzuring, salomonszegel, dalkruid, zevenster en lelietje-van-dalen, maar<br />
ook houtige soorten als veldiep, fladderiep, wilde appel, gewone hondsroos, één- en tweestijlige<br />
meidoorn, egelantier, wilde kardinaalsmuts, wegedoorn en diverse zeldzame rozensoorten.<br />
Ze herinneren ons aan het schitterende uiterlijk dat de oude holten vooral in het voorjaar<br />
moeten hebben gehad. Juist door combinatie van floragegevens, toponiemen, bodemopbouw<br />
en historische archiefonderzoek kan een beter zicht worden verkregen van de ruimtelijke<br />
verbreiding, samenstelling en gebruiksgeschiedenis van deze oude bossen.<br />
Bosweiden, struwelen en hakhoutbossen<br />
Eén van de meest fascinerende aspecten van de middeleeuwse bosgeschiedenis van Drenthe<br />
is de toenmalige aanwezigheid van tal van halfopen bosweiden en struikvegetaties, ontstaan<br />
en in stand gehouden door intensieve begrazing met kuddes runderen, schapen en varkens.<br />
De wetenschapper 4 114 115<br />
Groeten uit het<br />
kreupelhout<br />
Dergelijke woodland pastures komen tegenwoordig niet of nauwelijks meer in onze streken<br />
voor, omdat dit soort oude begrazingssystemen al eeuwen geleden zijn verlaten en de meeste<br />
voormalige graasgebieden zijn ontgonnen tot cultuurland. Wel kennen we dit vegetatietype<br />
in beperkte schaal nog uit ons omringende landen als Engeland en Duitsland. Onderzoek in<br />
dit soort gebieden heeft duidelijk gemaakt dat langdurige intensieve begrazing van bossen<br />
Voorbeeld van kreupelhout<br />
in de loop der eeuwen voor een steeds verdere opening van het bos zorgt. Van een bos met<br />
kleine open plekken ontwikkelde zich langzamerhand een soort van halfopen parklandschap<br />
met gras- en heidevegetaties in de kruidlaag, verspreid staande bomen en boomgroepen in de<br />
boomlaag en op tal van plekken ook stekelige struiken en kreupelhout dat kon overleven onder<br />
een hoge begrazingsdruk.<br />
Hoewel we nog weinig weten over de voormalige bosweiden in Drenthe, zijn het vooral de<br />
historische plaats- en veldnamen die ons in dit verband een belangrijke stap voorwaarts<br />
brengen. Het belangrijkste is hier zonder twijfel loo (germaans *lauham), een naamselement dat<br />
volgens naamkundigen afgeleid is van de gereconstrueerde indo-europese wortel *leuk / louk /<br />
luk ‘lichtgeven / licht’. In het Latijn bestaan onder meer de werkwoorden collûcâre ‘een open<br />
plek in het bos willen maken’ en interlûcâre ‘een bos uitdunnen’. Dit wijst voor loo in de richting<br />
van een oude betekenis ‘open plek in een bos’ of ‘bos met open plekken’. Interessant is dat het<br />
verwante Oudengelse woord leah zowel bos als weide kan betekenen, wat de sterke indruk wekt<br />
dat dit woord in de Vroege Middeleeuwen min of meer synoniem was voor bosweide. Een zelfde<br />
betekenis neem ik ook voor de Drentse loo-gebieden aan. Het waren vermoedelijk bosweiden<br />
met een zeer open structuur, ontstaan door eeuwenlange begrazing. Uit de talrijke plaatsnamen<br />
grondgebruik<br />
veldnamen<br />
schaal: 1 : 25.000<br />
en veldnamen met het element loo in het Drentse Aa-gebied, kunnen we afleiden dat dit soort<br />
heide<br />
veen<br />
moeras<br />
bos<br />
bouwland<br />
weiland<br />
hooiland<br />
tuin of boomgaard<br />
bebouwing<br />
wegen<br />
kerkhof<br />
water<br />
reliëfnamen bodemnamen beekdalnamen bosnamen<br />
berg<br />
bult<br />
hoog<br />
dal<br />
laag<br />
kwab<br />
hoorn<br />
pol<br />
val<br />
zand<br />
veen<br />
steen<br />
zwart<br />
wilde dierennamen<br />
ooievaar<br />
adder<br />
broek<br />
maat<br />
hem<br />
horst<br />
riet<br />
hees<br />
bos<br />
holt<br />
haag<br />
els<br />
es<br />
wilg<br />
doorn<br />
bosweiden in de Middeleeuwen nog op grote schaal voorkwamen in dit gebied en klaarblijkelijk<br />
ook een ideale plek waren om een nederzetting te stichten of een es te gaan ontginnen. De<br />
oude bosnaam ging daarbij over in een nederzetting- of akkernaam. Vergeleken met de holten<br />
lagen de loo-gebieden meestal wel op lichtere grond. De keileem en potklei ontbreekt hier<br />
veel vaker of ligt aanmerkelijk dieper in het profiel. Waarschijnlijk selecteerden de vroegere<br />
bewoners dus de bossen op wat zwaardere grond vooral voor de productie van hout, omdat<br />
de houtgroei hier sneller was en daardoor ook veel dikkere en hogere bomen voorkwamen. De<br />
bossen op wat lichtere grond waren voor houtproductie minder geschikt en werden door de
De wetenschapper 4 116 117<br />
middeleeuwse boeren daarom vooral als bosweide gebruikt. Vanwege hun lichtere bodem was<br />
het herstellend vermogen van dit soort loo-bossen veel minder groot dan dat van de holten. Dit<br />
verklaart vermoedelijk ook het feit dat we op 19 e -eeuwse kaarten, maar ook al op de 17 e -eeuwse<br />
grondschattingskaarten, niet of nauwelijks meer relicten van deze voormalige bosweiden<br />
tegenkomen. Alleen de talrijke loo-namen herinneren ons nog aan dit interessante landschap<br />
van weleer.<br />
In het vroegere Drentse Aa-gebied kwamen verder ook talrijke gebieden voor waar als gevolg<br />
van intensieve begrazing de bosbegroeiing was gedegenereerd tot kreupelhout ofwel door<br />
hakhoutbeheer was omgevormd tot hakhout. De bekende strubben in het Drentse Aa-gebied,<br />
zoals bijvoorbeeld de Anloërstrubben bestaan tegenwoordig uit clusters van sterk doorgeschoten<br />
eikenstammen, maar beelden en ooggetuigeverslagen uit het begin van de 20 e<br />
eeuw maken duidelijk dat dit eertijds zeer lage struikvegetaties waren die nauwelijks boven<br />
de heide uitstaken. Ze werden door de intensieve begrazing met schapen voortdurend kort<br />
gehouden. Een ander naamselement dat naar voormalig kreupelhout verwijst is dickt of<br />
dickbos, etymologisch verwant aan het Middelnederlandse bijvoeglijk naamwoord dick dat<br />
niet alleen ‘dik’, maar ook ‘dicht’ kan betekenen. Een voorbeeld is het Anloër Dickbosch. Het<br />
woord is verwant aan het Engelse thicket en het Duitse Dickicht, waarmee in beide gevallen een<br />
Gedicht<br />
dichte kreupelhoutvegetatie wordt aangeduid. Een derde naamselement is in dit verband hees<br />
(germaans *haisi) dat soms als eerste element voorkomt, bijvoorbeeld in Heesakker, Heezeakker<br />
en Heesveld, soms ook als slotelement, al dan niet voorzien van een ithi-suffix (Middelnederlands<br />
heest, germaans *haisiþi), zoals bij het gebied De Heest tussen Taarlo en Gasteren<br />
en de Kleine Heesten in de noordoosthoek van de marke Gasteren tegenover Oudemolen. Het<br />
element hees gaat volgens etymologen terug op het indogermaanse *kaiso ‘afhakken, vellen’,<br />
waaruit we een oorspronkelijke betekenis van ‘hakhoutbos’ kunnen afleiden.<br />
Alleen al dit kleine overzicht van Drentse reliëf- en bosnamen maken de grote mogelijkheden<br />
duidelijk van historisch-ecologisch onderzoek met behulp van veldnamen. In de in 2010 te<br />
verschijnen landschapsbiografie van het Nationaal Landschap Drentsche Aa zal een meer<br />
uitgebreid overzicht worden gegeven.<br />
Literatuur<br />
Dittmaier, H. (1963) Die (h)larnamen. Sichtung und Deutung. Niederdeutsche Studien 10. Köln/<br />
Graz.<br />
Speck, F.G. (1923) Mistassini Hunting Territories in the Labrador Peninsula. American<br />
Anthropologist 25, 4: 452-471.<br />
Spek, Th. (1993) Milieudynamiek en lokatiekeuze op het Drents Plateau (3400 v. Chr – 1500<br />
na Chr.). In: Elerie, J.N.H. (red.) Landschapsgeschiedenis van De StrubbenKniphorstbos.<br />
Archeologische en historischecologische studies van een natuurgebied op de Hondsrug.<br />
Regioprojekt. Groningen.
De wetenschapper 4<br />
118<br />
119<br />
De wetenschapper: Tjalling Waterbolk<br />
Respectvolle herinneringen aan een besloten agrarische gemeenschap<br />
Eieren zoeken, luisteren naar het gebolder van<br />
korhoenders, fluitjes snijden van lijsterbestwijgen,<br />
vissen en bramen plukken. Allemaal bezigheden buitenshuis<br />
van een opgroeiende jongen in het vooroorlogse Havelte.<br />
Bossen, hei, zandverstuivingen en madelanden in de buurt<br />
vormden zijn speelterrein en dat van zijn kameraden. De<br />
hunebedden ten noorden van het dorp, in 1918 blootgelegd<br />
door archeoloog Van Giffen, lieten hem voor het eerst<br />
kennismaken met de prehistorie.<br />
Tjalling Waterbolk uit Haren bleef tijdens zijn studie biologie<br />
dicht bij alles wat hem omringde. Via zijn lidmaatschap van<br />
de Ned. Jeugdbond voor Natuurstudie kwam Tjeerd van Andel<br />
op zijn weg, een man die zich als assistent van prof. Van<br />
Giffen (!) van het BiologischArchaeologisch Instituut (BAI) in<br />
Groningen, bezighield met pollenanalyse. Waterbolk nam het<br />
baantje tijdens zijn studie van hem over en belandde zo onder<br />
de vleugels van Van Giffen, de man voor wie geen hunebed<br />
of grafheuvel veilig was. Hij was het ook die Waterbolk in<br />
1946 samen met collegaassistent Glasbergen naar Havelte<br />
stuurde om onderzoek te doen naar het ‘Eupen Barchien’, een<br />
grafheuvel die ontkomen was aan zijn speurzin.<br />
83jarige inwoner kende zelfs een oud Uffelter gezegde: ‘As ’t<br />
reg’nt en de zunne schient, dan bakt de heks’n pannekoek’n<br />
op ’t Klöppersbarchien’. Anderen vertelden dat men het<br />
vroeger niet in z’n hoofd haalde om hier bij avond langs te<br />
lopen. Het zou er spoken, net zo als op de kerkhoven van<br />
Havelte en Uffelte die aan dezelfde weg lagen. ’s Nachts om<br />
twaalf uur brandde er een lichtje. In Havelte wist men ook<br />
met enige stelligheid te vertellen dat er een ‘tonne mit gold’<br />
begraven zou liggen. Weer anderen hielden het er op dat er<br />
soldaten begraven zouden zijn.<br />
Als ‘folkloristische bijzonderheden’ kwamen alle opmerkingen<br />
in het verslag van de opgraving terecht. Samen met de<br />
mededeling dat de tumulus (grafheuvel) na het onderzoek<br />
weer in zijn oude toestand werd hersteld. Waterbolk glimlacht.<br />
‘De wijze waarop we nu met grafheuvels omgaan, wijkt nogal<br />
af van de gang van zaken toen. Voor Van Giffen was een<br />
grafheuvel er om op te graven, nu benadrukken we juist dat<br />
je er vanaf moet blijven. Sterker nog: er is intussen een wet<br />
gekomen die het domweg verbiedt. Je kunt vaststellen dat er<br />
genoeg zijn onderzocht en er te weinig ongestoord zijn blijven<br />
liggen.’<br />
Het ‘Eupen Barchien’, natuurlijk kende Tjalling Waterbolk dit<br />
heuveltje in de heide aan de Uffelter Kerkweg. Het was een<br />
herkenningspunt voor jong en oud. Samen met zijn collega<br />
kreeg hij de opdracht er onderzoek te doen. Het feitelijke<br />
opgraven gebeurde door een ploeg arbeiders onder leiding<br />
van de bekende voorgravers Lanting en Praamstra van het<br />
BAI. ‘Als studenten speelden wij daarbij de mooie meneren<br />
die aantekeningen maakten’, vertelt Waterbolk. Natuurlijk<br />
trok de opgraving bekijks. Met de mensen kwamen ook de<br />
verhalen. Oudere dorpsgenoten wisten te vertellen dat de<br />
heuvel bekend stond als ‘Spoekbarchien’ en als ‘Klöppersbarchien.’<br />
Het ene verhaal haalde het andere uit. Een<br />
De opgraving in 1946 van het ‘Eupen Barchien’ zorgde er<br />
overigens wel voor dat deze grafheuvel in archeologische<br />
kringen een begrip werd, dank zij de vele verhalen die tijdens<br />
het onderzoek opborrelden. Datzelfde was trouwens het<br />
geval bij meer opmerkelijke plekken in Drenthe. Waterbolk<br />
noemt als voorbeeld de Galgenberg die op maar liefst vier<br />
plaatsen in de provincie voorkomt, zoals in Anloo. Ook hier is<br />
de naamgeving altijd omringd geweest met verhalen. Hoewel<br />
de heuvel in Anloo niet werd onderzocht, staat vrijwel vast<br />
dat er een echte galg heeft gestaan. Van Giffen groef ooit de<br />
Galgenberg in Westerbork op en vond er resten van mensen,<br />
in tegenstelling tot die van Sleen, waar bij een volledige
De wetenschapper 4<br />
120<br />
121<br />
opgraving helemaal geen sporen van een galg of menselijke<br />
resten werden aangetroffen.<br />
Waterbolk: ‘Op grond daarvan kun je als algemene theorie<br />
formuleren dat de naamgeving van dit soort heuvels <br />
Galgenberg, Schattenberg, Mariaberg – te maken heeft met<br />
het respect dat mensen hadden voor deze plekken. Het is een<br />
manier geweest om de herinnering aan een vroeger gebruik<br />
als begraafplaats levend te houden. Als je in die sfeer zit,<br />
stuit je ook op namen als ‘Generaal’ en ‘Majoor’. Eigenlijk<br />
absurd om een grafheuvel zulke namen te geven, maar het<br />
was kennelijk een manier van de mensen om bijvoorbeeld<br />
het geheimzinnige of het bijzondere verband met vroegere<br />
menselijke activiteiten vast te leggen. Hierdoor ontstond een<br />
zekere continuïteit, plek en naamgeving werden aan elkaar<br />
verbonden en bleven dat gedurende vele eeuwen.’<br />
Kunt u een voorbeeld geven van zo’n middeleeuwse<br />
naamgeving?<br />
Waterbolk pakt er een kaart bij met daarop de veldnamen<br />
van het vroegere gehucht Peelo bij Assen. Huisakkers,<br />
Padakkers, Natakkers, Stobakkers, Hopkamp, Vlasakker.<br />
Namen die je overal in Drenthe kunt tegenkomen en die te<br />
maken hebben met ligging, kwaliteit en gebruik van de grond.<br />
En dan plotseling tussen andere blokken op de es ook de<br />
percelen Vastelavont en Heiligenakkers. Wat doen die namen<br />
daar? ‘Het bleken juist de plaatsen waar naderhand delen<br />
van een vroegmiddeleeuwse nederzetting zijn gevonden.<br />
De herinnering aan de bewoning uit heidense tijd werd<br />
vastgelegd in namen die aan het christendom zijn ontleend.<br />
In Drenthe kom je meer namen tegen die deze relatie kennen,<br />
zoals Hilligmeer, Paasberg en Hilgensteen.’<br />
De namen werden onderdeel van de zogeheten collectieve<br />
herinnering?<br />
‘Ja. Daar zijn heel wat voorbeelden van bekend. Van Giffen<br />
deed een opgraving bij Zeijen, naar een vermoedelijke<br />
legerplaats. De boeren uit het dorp zagen hem bezig op het<br />
Hoge Veld, maar naar hun idee was de naam verbonden<br />
met een terrein aan de rand van het Witteveen, wat dichter<br />
bij het dorp. Hier bleek inderdaad een legerplaats uit het<br />
begin van de jaartelling te liggen. Het was een hele mooie<br />
omwalde nederzetting, met een meervoudige palissade en<br />
een grachtje. Een beetje een raadselachtig geval. Hoe we de<br />
nederzetting moeten interpreteren weten we nog niet, maar<br />
dat is een ander verhaal. Feit is dat de boeren de kennis over<br />
de legerplaats kennelijk eeuwenlang hebben doorgegeven.<br />
Ik denk dat het sterk besloten karakter van de agrarische<br />
gemeenschap in Drenthe er mede debet aan geweest is dat<br />
verhalen zo lang konden overleven. Je ziet het ook bij de<br />
naamgeving van akkers. Vanaf de negende eeuw is er sprake<br />
van uitgebreide esontginningen, met daarbij een nauwkeurige<br />
naamgeving van de verschillende percelen.’<br />
Welke toekomst is er volgens u voor veldnamen weggelegd?<br />
Waterbolk: ‘Zoveel mogelijk te bewaren, zou ik zeggen.<br />
Als ’t kan oude namen inpassen in nieuwe situaties. En<br />
verder veel onderzoek doen. Ik heb naar aanleiding van<br />
dit gesprek nog eens op oude kaarten gekeken en namen<br />
gezocht die ik in verband kan brengen met de mij bekende<br />
archeologie van bepaalde dorpen. Onderzoeker Wieringa<br />
van het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit<br />
in Groningen heeft ooit een schat aan Drentse veldnamen<br />
verzameld. Het zou onderwerp van een nadere studie kunnen<br />
zijn om namen die op verschillende plaatsen voorkomen<br />
met elkaar te vergelijken. Is er een verband te leggen met<br />
de grondsoort, met archeologische vondsten? Daar zit een<br />
heel mooi proefschrift in. Juist Drenthe beschikt dank zij de<br />
belastingregisters uit de 17 e eeuw over fraaie oude kaarten,<br />
waarvan de gegevens zich uitstekend laten vergelijken<br />
met kadasterkaarten uit 1830. ’t Is dat ik inmiddels 83 jaar<br />
ben, me met andere onderwerpen bezighoud en dat zo’n<br />
onderzoek eigenlijk op het werkterrein van historischgeografen<br />
thuishoort, maar anders….
122<br />
123<br />
De bodem als geheugen<br />
van het landschap<br />
Gerrie Koopman<br />
Het stroomdalgebied van de Drentsche Aa is bij uitstek een cultuurlandschap. De menselijke<br />
invloed staat overal in het gebied gegrift. Bijna nergens anders is op een relatief kleine<br />
oppervlakte zoveel diversiteit aan archeologie, cultuurhistorie, landschap en natuur te beleven.<br />
Waar maar weinigen van doordrongen zijn, is het feit dat het hier slechts om uitingen van<br />
invloed gaat. Invloed op het natuurlijke systeem, waarvoor geologie en bodem het uitgangspunt<br />
vormen. In dit opzicht is het op zijn minst merkwaardig te noemen, dat alle afzonderlijke uitingen<br />
bijzonder worden gewaardeerd en tot op Europees niveau worden gekoesterd; zelfs verankerd<br />
in wetgeving, terwijl het fundament van het cultuurlandschap nog dagelijks, overigens bijna<br />
nooit moedwillig, onachtzaam terzijde wordt geschoven. Om deze basis voor het zich blijvend<br />
ontwikkelende cultuurlandschap veilig te stellen, is het noodzakelijk dat we de bodem onder ons<br />
cultuurlandschap meer tussen de oren krijgen; ons meer bewust worden van de ‘onderwereld’.<br />
De bodem is bij uitstek een geschikt uitgangspunt voor een integrale visie op zowel de<br />
ontwikkelingsgeschiedenis als op toekomstige ontwikkelingen van en in het landschap. In een<br />
cultuurlandschap als het Drentsche Aa gebied benadrukken veldnamen de verbinding tussen<br />
mens en ‘onderwereld’.<br />
Pijlers onder het landschap<br />
Vaak wordt gezegd dat de landschappelijke basis voor Drenthe is gelegd in het Pleistoceen,<br />
de periode van de ijstijden. Dit is ten dele waar, want ook de geologische periode die bekend<br />
staat onder de naam ‘Perm’ (ca. 250 miljoen jaar geleden) heeft geleid tot gevolgen die in het<br />
landschap nog duidelijk herkenbaar zijn. In die periode ontstond in het huidige Noordoost-<br />
Nederland en Noordwest-Duitsland een diep en dalend bekken, waarin het zeewater kon<br />
doordringen. Dit moet een soort binnenzee geweest zijn, waarin de oceaan frequent overstroomde.<br />
Door indampingsprocessen – Drenthe had in die tijd een woestijnklimaat – ontstond<br />
een laag zout van meer dan honderd meter dik. Door latere bedekking met jongere afzettingen<br />
ligt dit zogenaamde steenzout momenteel op zo’n 3 km diepte. Als gevolg van deze bedekking<br />
wordt een grote druk uitgeoefend op de laag zout, waardoor het beweeglijk en kneedbaar wordt.<br />
Hierdoor wordt het steenzout op ‘zwakke plekken’ door de bovenliggende lagen omhoog geperst<br />
tot pilaarvormige structuren; de zogenaamde ‘zoutpijlers’. De toppen van deze pijlers liggen nog<br />
maar enkele honderden meters onder het aardoppervlak. Het omhooggeperste zout deed zijn<br />
invloed gelden op het landschap. Onder het Ellertsveld, het hoogliggende centrale gedeelte van<br />
het Drents Plateau, ligt de bekende zoutpijler van Schoonloo. Deze heeft voor een groot deel<br />
het oorspronggebied van de Drentsche Aa bepaald en heeft er waarschijnlijk zelfs voor gezorgd<br />
dat het beekdalgebied werd onthoofd. Een van de oorspronkelijk bovenstroomse takken van de<br />
Boven Tertiair Kwartair<br />
Midden Tertiair<br />
Onder Tertiair<br />
Boven Krijt<br />
Onder Krijt<br />
Trias<br />
Zout
Bodemprofiel ‘Haosbarg’ op de zuides van Gasteren<br />
Onderin zien we het witte en glimmerrijke zogenaamde<br />
premorenale zand dat nog voor de ijsbedekking in het<br />
Saalien is afgezet. Van het keileem, dat deze fijnzandige<br />
laag moet hebben afgedekt, is hier nauwelijks nog iets<br />
terug te vinden. Dit is hier door erosie verdwenen, op een<br />
dikke steen na die bij het graven van dit gat in de es op<br />
ongeveer 80 cm diepte werd aantroffen. Hier moet dan<br />
ook ongeveer de scheiding liggen tussen het premorenale<br />
zand en het tijdens de laatste ijstijd door de wind afgezette<br />
dekzand. In de bovengrond heeft zich een podzol gevormd<br />
die later door de boeren door elkaar is gewerkt. Daardoor<br />
is van het podzolprofiel weinig meer over. Direkt onder<br />
de donkergekleurde bovenlaag is de grond door nog<br />
enige humusinspoeling lichtbruin gekleurd. Op ongeveer<br />
110 cm en bijna onderin het schoongemaakte profiel<br />
zijn humus inspoelingsbandjes te zien. In het midden lijkt<br />
een diepe wortelgang, veroorzaakt door een vroegere<br />
bosbegroeiing, de ondergrond in te stulpen. Deze holte<br />
is later opgevuld met ander, iets groffer materiaal dan<br />
zich hier oorspronkelijk bevond en daardoor tekent het<br />
zich duidelijk af. Dit wordt nog versterkt doordat langs<br />
de randen van deze voormalige wortelgang ook humus<br />
is ingespoeld. De oorspronkelijke bodem is bewerkt tot<br />
de scherpe overgang tussen donkergekleurde bovenlaag<br />
en de lichter gekleurde ondergrond (ongeveer op 65 cm<br />
diepte), waarbij de bovenste lagen van het oorspronkelijke<br />
podzolprofiel door elkaar heen zijn gemengd. Door de<br />
eeuwenlange bemesting met zandhoudende potstalmest is de<br />
donkergekleurde humushoudende bovenlaag aangegroeid<br />
tot ongeveer 65 cm dikte. Hierin zijn baksteenfragmentjes<br />
aanwezig, die waarschijnlijk in de mest gezeten hebben.<br />
Drentsche Aa werd, naar tegenwoordig wordt aangenomen, als gevolg van de omhoogkomende<br />
zoutpijler door de Hondsrug heengeperst en stroomt nu als Voorste Diep in het Hunzedal.<br />
Onder het Drentsche Aa gebied ligt de zoutpijler van Anloo. Seismisch onderzoek heeft aangetoond<br />
dat de top van de zoutpijler globaal ligt onder Gasteren en het Eexterveld. Anloo ligt<br />
aan de noordrand van de zoutpijler. De naam Gasteren (gast, geest), verwijst naar de relatief<br />
hoge ligging van dit dorp. Doordat de zoutpijler het landschap omhooggedrukt heeft, hebben<br />
de takken van de Drentsche Aa zich hier diep kunnen insnijden. De hoge ligging van de<br />
Zuides van Gasteren ten opzichte van het Gasterense Diep is landschappelijk spectaculair. Ten<br />
noordwesten van Gasteren liggen het Voorste en het Achterste Veen. Het is niet uitgesloten dat<br />
deze langgerekte keten van veentjes een overblijfsel is van een vroeger beekdalgedeelte van de<br />
Drentsche Aa die zich hier ooit heeft ingesneden tegen de rand van het omhooggeperste gebied.<br />
In Gasteren staat deze keten van veentjes bekend als de ‘Veensloot’, omdat ze aan het begin<br />
van de twintigste eeuw met elkaar werden verbonden door het graven van diepe sloten. Het<br />
Eexterveld, aan de oostkant van de zoutpijler, manifesteert zich in het patroon van de Drentsche<br />
Aa als een relatief hooggelegen brongebied waar zowel het Scheebroeker loopje als het Anlooër<br />
diepje ontspringen. Ten zuidwesten van Anloo ligt een perceel in het beekdal van het Anlooër<br />
diepje met de naam ‘Kruumt’. Hier, aan de noordrand van de zoutpijler van Anloo maakt de<br />
beek een tweetal opvallend rechthoekige krommingen. Het is nog niet onomstotelijk bewezen,<br />
maar het ligt voor de hand dat deze haakse bochten in het Anlooër diepje en ook de diepe<br />
insnijding van deze beek een direkt gevolg zijn van de onderliggende zoutpijler.<br />
Geboetseerd door ijs, water en wind<br />
De huidige oppervlaktestructuren van Drenthe zijn voor het overgrote deel veroorzaakt door de<br />
gevolgen van de landijsbedekking gedurende de twee voorlaatste ijstijden: het Elsterien (ca.<br />
500.000 – ca. 400.000 jaar geleden) en het Saalien (ca. 350.000 – 100.000 jaar geleden).<br />
Aangenomen wordt dat tijdens het Elsterien het Scandinavische landijs zich uitbreidde tot in<br />
Noord-Drenthe. Onder het ijs ontstonden, nu nog onverklaarbaar lange (20 – 100 km), brede<br />
124 125<br />
Ook kleine steentjes die afkomstig kunnen zijn uit het ooit<br />
(3 – 5 km) en diepe (100 – 500 m) tunnels. Deze zijn weer opgevuld met veelal homogene smelt-<br />
hier aanwezige en geërodeerde keileem, maar die ook met<br />
waterafzettingen, waarvan potklei de meest bekende is. In de omgeving van het Gastersche Holt,<br />
heideplaggen via de potstal uit een ander deel van het<br />
ten zuiden van Gasteren, ligt de potklei bijna aan de oppervlakte. Omdat potklei nauwelijks<br />
dorpsgebied van Gasteren afkomstig zouden kunnen zijn.<br />
water doorlaat, zijn de gronden hier van oudsher intensief begreppeld. De leemkuilen in het<br />
Gastersche Holt dateren uit de tijd dat de boeren hun deel (achterhuis van de boerderij) met<br />
de potklei verhardden. De veldnaam ‘Vetmaat’ bij het Scheebroekerloopje ten noorden van<br />
Anderen verwijst waarschijnlijk naar de vette potklei die ook hier aan de oppervlakte ligt.<br />
In zandverstuivingen op het Ballooërveld dagzoomt fijn zand, dat kan worden aangeduid als<br />
‘premorenaal zand’ (afgezet vóór de landijsbedekking in het Saalien). Dit zand bevat veel<br />
glimmers. Uit verhalen is bekend dat dit schitterende fijne zand werd gebruikt als ‘keukenzand’,<br />
onder andere om sierlijke zandtapijten te strooien in de pronkkamers van boerderijen.<br />
In de op een na laatste ijstijd, het Saalien, werd heel Drenthe bedekt met een enorm pakket<br />
landijs, bij benadering een kilometer dik. Vanuit Scandinavië werd door de zich uitbreidende<br />
Hofakkers Walakkers Bree Pol Pollegies<br />
Lijnstukken Kruusakkers Askakkers Greving<br />
Körtwoerdtie Steenakkers Padakkers Braok<br />
Stierland Kaampakkers Askaampen Engelakkers<br />
Heiden Hollers Veldkaampies Tipkaamp<br />
Uterlaogen Bielegie Langtocht Holtakkers<br />
Tip Hillenbarg Bokspiepie Wenning Geerties<br />
Roegen Broodakkertie Haosbarg Nebbenakkers<br />
Delakkers Viooltiesakker Jippenbos Kamerakkers<br />
Tijwanden Wenning Körtbree Winkelakkers<br />
Oosterkaampen Heugte Knobbelings<br />
gletsjer alles wat los en vast zat van de aardkorst afgeschraapt. Rotsblokken, grind-, zand-,<br />
leem- en kleigronden; alles werd onder het pakket ijs meegeschuurd, verbrokkeld, vermengd<br />
en sterk samengeperst. Na het afsmelten van de ijsmassa bleef dit materiaal, door de grote<br />
diversiteit in samenstelling treffend ‘keileem’ genoemd, in Drenthe als een enigszins bolvormige<br />
en gegroefde plaat achter. Keileem vormt de basis voor het zogenaamde Drents-Friese Plateau.<br />
De Hondsrug en de parallelle ruggen ten westen daarvan, geven hoogstwaarschijnlijk de<br />
richting aan van het relatief snel in zuidwaartse richting oprukkende landijs. Keileem laat door<br />
zijn samenstelling en dichte structuur moeilijk water door. Hierdoor spoelde het afstromende
126<br />
127<br />
water tussen het Saalien en het Weichselien diepe geulen in het keileempakket. De combinatie<br />
van ruggen en keileem bepaalde het uiteindelijke patroon van de Drentsche Aa. Op meerdere<br />
plekken ligt keileem dicht bij de oppervlakte. Boeren hadden hier last van. Het water wilde<br />
moeilijk weg en de omhoogvriezende stenen zorgden voortdurend voor ongemak bij het<br />
bewerken van de essen. Dit is tot uiting gebracht in akkernamen als ‘Leemakkers‘ (Anloo),<br />
‘Steen akkers’ (Gasteren en Anderen) en ‘Steenhoorns’ (Anloo).<br />
De wind deed er tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (ca. 70.000 – 10.000 jaar geleden)<br />
nog een schepje bovenop. Het door het landijs geboetseerde landschap werd onder toendraomstandigheden<br />
afgedekt door een golvende deken van verwaaid zand: het ‘dekzand’.<br />
Ontwerp gereed<br />
Na de laatste ijstijd was het groffe ontwerp van het Drentse Landschap klaar. Gedurende de<br />
afgelopen 10.000 jaar (het Holoceen) werd het door natuurlijke processen, maar vooral onder<br />
invloed van de mens, tot in detail afgewerkt. In de lagere delen van het landschap konden zich<br />
in het water plantenresten ophopen, waardoor veen werd gevormd. Op de meeste plaatsen in<br />
het gebied van de Drentsche Aa is het schrale dekzand de basis geweest voor de agrarische<br />
activiteiten. De eeuwenlange bemesting met zandhoudende potstalmest (heideplaggen<br />
van bijvoorbeeld het ‘Plaggenveld’ en het ‘Zuddenveld’ bij Anloo) leidde op de essen tot een<br />
relatief dikke en zwartgekleurde humushoudende bovengrond. De zandduinen uit de laatste<br />
ijs tijd werden onder de essen geconserveerd en waren favoriete plekken voor konijnen om<br />
op de akkers holen te graven. Dit is ongetwijfeld veelvuldig gebeurd op de ‘Konijnenakkers’<br />
bij Anderen en op de ‘Haosbarg’ bij Gasteren. Ook de naam ‘Haarakkers’ (Anderen) verwijst<br />
waarschijnlijk naar een relatief hoge ligging op zo’n zandrug of –duin.<br />
Door intensief menselijk gebruik van het landschap, bijvoorbeeld door intensief verkeer en<br />
afplaggen, verdween plaatselijk de vegetatie en konden op locale schaal stuifzandgebieden<br />
ontstaan. Met name rond de Gasterense Duinen komt dit naar voren in vele veldnamen zoals<br />
‘Zandsteeg’, ‘Zaandakkers’ en ‘Zandkampen’.<br />
Mens en bodem<br />
In een groot deel van Drenthe bestaat de bovengrond uit dekzand, dat al lange tijd onderhevig<br />
is aan weer, wind, seizoenen en de invloed van de mens. Hierdoor is het dekzand aan de<br />
oppervlakte veranderd en is er een gelaagdheid in ontstaan: een zogenaamd bodemprofiel.<br />
Bijna alle bodems hebben een donkergekleurde bovengrond. Deze ontstaat doordat afgestorven<br />
resten van de bovengrondse begroeiing door organismen worden omgezet in humus: organisch<br />
materiaal waarin de plantenresten nauwelijks meer herkenbaar zijn. Deze humus wordt onder<br />
natuurlijke omstandigheden door een breed palet aan bodemorganismen door de bovengrond<br />
gemengd en kleurt deze homogeen donker en vaak zelfs zwart. In leemarme zandgronden wordt<br />
de humus na verloop van tijd stroperig, zodat het met het inzijgende regenwater kan worden<br />
meegenomen. De vele humuszuren ontdoen de zandkorrels direkt onder de zwarte bovengrond<br />
van hun verweringslaagje, zodat de blote kwartskorrels zichtbaar worden. Hierdoor ontstaat<br />
een grijsgekleurde laag. We spreken hier van de ‘uitspoelingslaag’. Direct daaronder slaat de<br />
combinatie van humus en verweringsproducten (grotendeels ijzerverbindingen) weer neer, in<br />
beginsel als een huidje rond de zandkorrels, waardoor een donkerbruingekleurde zogenaamde<br />
‘inspoelingslaag’ ontstaat. Als deze uit- en inspoelingsprocessen door blijven gaan, kan de<br />
inspoelingslaag helemaal verstopt raken en steeds moeilijker doorlaatbaar worden voor<br />
water. De bodemtypen die zijn ontstaan door uit- en inspoeling van disperse humus worden<br />
humuspodzolgronden genoemd. De term ‘podzol’ is afkomstig uit het Russisch en verwijst naar<br />
de askleurige uitspoelingslaag. De slecht waterdoorlatende en meestal harde inspoelingslaag<br />
werd door de boeren ‘oerlaag’ genoemd en niet zelden verwijderd door diep te spitten, omdat<br />
hier altijd water op bleef staan.
128<br />
129<br />
Met name op de ruggen (zoals de Hondsrug en Rolderrug) is het zand lemiger dan op andere<br />
plaatsen. In deze leemhoudende dekzandgronden blijft humus als trosjes uitwerpselen in stand<br />
en spoelt niet uit, maar wordt bij een niet al te hoge grondwaterstand tot op grotere diepte door<br />
de grond gemengd. Hierdoor wordt het zand homogeen bruin gekleurd. Dit zijn de zogenaamde<br />
moderpodzolgronden. De eerste boeren hadden de bodem goed tussen de oren en hebben<br />
ongetwijfeld aan de bosvegetatie kunnen aflezen waar de meest vruchtbare bodems aanwezig<br />
waren en waar hun agrarische activiteiten de meeste kans van slagen hadden. Celtic Fields<br />
(akkertjes uit de IJzertijd) vinden we op de plekken met leemhoudend zand in de bodem. Op de<br />
bodemkaart vallen deze locaties meestal samen met moderpodzolgronden.<br />
Op de overgangen van de hoger gelegen podzolgronden naar de laaggelegen veengronden is de<br />
grondwaterstand te laag voor veenvorming, maar te hoog voor podzolvorming. Hier ontstaan<br />
bodems met alleen maar een donkergekleurde bovenlaag: de zogenaamde eerdgronden.<br />
Uitgekozen plekken<br />
De boeren uit de esdorpen hebben altijd al een hele nauwe aansluiting gehad bij het fysische<br />
landschap. Men koos die plekken uit, waar men qua bodem alle benodigdheden ‘bij de hand’<br />
had. Op de moderpodzolgronden, de meest vruchtbare drogere delen, werden de eerste akkers<br />
aangelegd. Veldnamen met de uitgang ‘akker’ worden vanouds gebruikt voor de percelen op<br />
de es. De minder vruchtbare humuspodzolgronden treffen we nog veelvuldig aan onder de al<br />
dan niet voormalige heidevelden. De namen met achtervoegsel ‘veld’ zijn veelal gekoppeld aan<br />
deze (voormalige) woeste gronden waar de plaggen voor de potstal werden gewonnen. De eerden<br />
veengronden langs de beken werden gebruikt voor de graslanden, veelvuldig aangeduid<br />
met namen als ‘maten’, ‘broeken’ of ‘stukken’. We kunnen dus stellen dat de ligging van de<br />
onderdelen van een esdorp in aanleg volkomen de blauwdruk van de fysische ondergrond volgt.<br />
Bodem als ordenend principe<br />
De bodem is het geheugen van het landschap. Zonder dit geheugen raakt het landschap<br />
dementerend. Een bodemprofiel is in de loop van de tijd ontstaan doordat een veelheid aan<br />
achtereenvolgende (zowel natuurlijke als menselijke) processen hebben gezorgd voor minder<br />
of meer herkenbare veranderingen in het uitgangsmateriaal. Informatie over bijvoorbeeld de<br />
geologische oorsprong, grondwaterstanden, begroeiing en menselijk gebruik in de loop van<br />
de tijd is op deze manier opgeslagen in de bodem. Dit maakt dat we elk bodemprofiel feitelijk<br />
kunnen zien en lezen als een memory stick met een enorm geheugen, waarop informatie is<br />
opgeslagen over de hele ontwikkelingsgeschiedenis van de bodem en zijn omgeving. Eén haal<br />
van een graafmachine kan alle informatie als ware het één druk op de ‘delete’ knop wissen.<br />
De bodem is niet alleen informatiedrager, maar bovendien de belangrijkste onderlegger voor<br />
het hele cultuurlandschap. Het Beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa weerspiegelt op<br />
veel fronten, tot in veldnamen toe, dat ‘bodem’ voor het landschap het belangrijkste ordenend<br />
principe is geweest. Een hernieuwd besef van de hechte relatie tussen landschap en bodem zou<br />
moeten leiden tot een vanzelfsprekendheid waarmee ‘de onderwereld’ door beleidsmakers en<br />
beheerders wordt meegenomen in al hun plannen..
130<br />
131<br />
Nieuwe landgebruikers<br />
over nieuwe tijden en naamsveranderingen<br />
Naarmate men verder het midden van Drenthe nadert<br />
wordt de heide meer eenvormig en heeft minder<br />
afwisseling van nieuwe ontginningen. Ook hier gaat<br />
dit zoo voort totdat men er komt aan een heel klein<br />
buurtschap, waarvan zoowel de naam als de oorsprong<br />
ons onbekend voorkwamen. Later vernamen wij dat het<br />
Nieuw-Balloo is. Het kind naar zijn vader genoemd – dat<br />
gebeurt meer in Drenthe. Men vindt elders Nieuw-<br />
Amsterdam, Nieuw-Dordrecht, Nieuw-Buinen, Nieuw-<br />
Weerdinge, Nieuw-Balinge, welnu, waarom dan hier<br />
ook geen Nieuw-Balloo? ’t Klinkt ons beter in de ooren<br />
dan plaatsnamen als Nooitgedacht, Knarphoorn, de<br />
Schaapstreek, het Stuifzand, en die zijn er toch ook in<br />
Drenthe. Nieuw-Balloo ligt niet ongunstig, onmiddellijk<br />
aan ’t groenland en aan een hoogeren grondslag van<br />
bouwland. Wie de eerste bewoner er van was vernamen<br />
wij niet, maar hij werd door drie of vier gevolgd, zoodat<br />
er reeds een halve Drentsche nabuurschap is. ’t Zal<br />
mettertijd nog wel eens een heel worden.<br />
De veldontginning NieuwBalloo is door de bestemming tot militair oefenterrein nooit uitgegroeid tot<br />
een volwassen ‘nabuurschap’. Wel is de bescheiden cluster van ontginningsboerderijtjes een paar<br />
keer van naam veranderd. Er zullen weinig mensen zijn die zich de naam NieuwBalloo nog kunnen<br />
herinneren. Des te meer spreekt de naam Visvliet tot de verbeelding. De buurtschap kreeg deze<br />
poëtische naam via de nieuwe eigenaar van een van de boerderijtjes, die zijn bezit ombouwde tot een<br />
woon en visparadijsje. Toen de gemeente besloot tot een snelheidsbeperking voor het wegvak langs<br />
het natuurgebied veranderde de naam in Balloërveld, genoemd naar het aangrenzende heideveld.<br />
In het op traditie en collectiviteit gestoelde werkdorp hadden namen een veel langere looptijd.<br />
Veranderingen voltrokken zich op een veel langere tijdschaal. De korte levensduur van nieuwe namen is<br />
een nieuw gegeven. De naamsveranderingen van NieuwBalloo symboliseren in zekere zin onze huidige<br />
cultuur. Met het voorvoegsel ‘nieuw’ wilden de naamgevers aangeven dat zij het anders gingen doen<br />
dan in het oude dorp. Zij voelden zich de ‘pioniers van een nieuwe beschaving’ zoals Harm Tiesing ooit<br />
opmerkte. Visvliet, destijds een geliefde naamgeving voor landgoederen, symboliseert de individualiteit<br />
van de burger die rust zoekt op het platteland. En Balloërveld staat voor de bureaucratisering van het<br />
landschap: de ambtenarij heeft een (anonieme) bebouwde kom herbenoemd.<br />
In Anloo heeft een inventarisatie plaatsgevonden van nieuwe namen die als een vervangende laag<br />
over de oude veldnamen zijn gelegd. Deze naamsverandering kan op het conto worden geschreven van<br />
nieuwe landgoedeigenaren van buiten het dorp die hun bezit op deze wijze hebben ‘gelabeld’.<br />
Harm Tiesing (26 juli 1922)<br />
Uit en over Drenthe<br />
Stichting Harm Tiesing, Borger 2003.
De nieuwe landgebruikers 5<br />
132<br />
133<br />
Namenlandschap<br />
spiegel van de tijd<br />
Hans Elerie<br />
In de 19 e eeuw raakte het Olde Lantschap in een stroomversnelling. In die eeuw verviervoudigde<br />
de bevolking zich en de ongenaakbare moerasgordels die Drenthe eeuwenlang isoleerden,<br />
veranderden door de turfwinning en de landbouw in een van de meest productieve landschappen<br />
in ons land. In het veen ontstond een nieuwe wereld die fysiek en mentaal verschilde van de<br />
oude. De veenkoloniale dorpen, vaak vernoemd naar het oude moederdorp, overklasten de<br />
zanddorpen al snel in dynamiek en welvaart. Maar ook de op traditie gestoelde zanddorpen<br />
moesten er op den duur aan geloven. De grootschalige ontginning van de uitgestrekte<br />
heidevelden die op de valreep naar de twintigste eeuw pas goed op gang kwam, braken de<br />
oude dorpsgemeenschappen open en zorgden uiteindelijk voor de metamorfose van het open<br />
esdorpenlandschap. Al deze nieuwe ontwikkelingen zien we ook terug in het namenlandschap.<br />
Exoten<br />
Vanouds was het benoemen van het landschap en de dagelijkse omgang met veldnamen<br />
voorbehouden aan de agrarische werkgemeenschap. In die orale traditie vormden levende<br />
veldnamen de mentale en fysieke vingerafdruk van het dorpslandschap.<br />
Maar in de loop van de 19 e eeuw, met de komst van nieuwe landgebruikers en de invoering<br />
van een nieuwe bestuurlijke orde verloor het dorp zijn alleenrecht op het benoemen. Nieuwe<br />
landgoedeigenaren drukten hun eigen stempel op het namenlandschap en ook de opbloeiende<br />
bureaucratie kende zijn eigen logica van het benoemen. Het benoemen was dus niet alleen<br />
meer een zaak van binnenuit maar ook van buitenaf geworden. Deze nieuwe trend sluit aan<br />
bij de nieuwe tijd waar lokale identiteit steeds meer het resultaat is van externe invloeden,<br />
waarbij ‘exotische namen’ als vanzelfsprekend worden opgenomen het vocabulaire van de<br />
leefomgeving.<br />
Hunnenborg, Grünewald of Kniphorstbos?<br />
Een van de eerste interventies die nog steeds stof doet opwaaien bijvoorbeeld kwam van de<br />
provinciale overheid in de 19 e eeuw. 1 Met de opbloei van het historisme begon zich ook het<br />
provinciaal bestuur van Drenthe te bekommeren om zijn ‘gedenkwaardige’ voorgeschiedenis.<br />
Zo werd in een stuifgat onder Rolde de Balloërkuil ingericht als vermeende vergaderplek van de<br />
Etstoel, Drents oudste rechtscollege. En verder naar het zuiden aan de rand Groller Zuidesch op<br />
een perceel van de Dicke Heurn werd het Grollerholt aangeplant als vermeende vergaderplek van<br />
de Landdag. Hoewel de historische juistheid van beide locaties vanaf het begin omstreden was,<br />
werden de nieuwe toponiemen ‘ingelijfd’ terwijl de aangewezen locaties nog steeds garant staan<br />
voor een verwoed historisch discours. 2
Landgoed Ter Borg<br />
Eind 19 e eeuw verloren de uitgestrekte heidevelden hun functie in het<br />
boerenbedrijf. Naast de kleinschalige ontginningen vanuit de dorpen<br />
werden door particuliere van elders grote stukken heide opgekocht om<br />
het vervolgens in te planten met bos. Zo ontstond ten noorden van Anloo<br />
het Kniphorstbos en ten zuiden van het dorp het Landgoed Terborgh op<br />
de heide tussen de essen van Anloo en Eext. In de relatief kleine marke<br />
van Anloo zorgden deze initiatieven van buiten voor een metamorfose<br />
van het dorpslandschap. Het Landgoed Terborgh, door inwoners van<br />
Anloo het Evertsbos genoemd, is een mooi voorbeeld van een landgoed<br />
waar opeenvolgende generaties van de familie Everts nadrukkelijk hun<br />
stempel op hebben opgedrukt. We hoeven dan alleen maar te denken<br />
aan het sprookjesachtige Pinetum, de enorme Rododendronkoepels in<br />
de open heide, de met zorg aangeplante bomenlanen en de rustieke<br />
familiebegraafplaats. Het open heide landschap veranderde door al deze<br />
ingrepen in een geborgen land goed waarin de oude landschapselementen<br />
en structuren op een vanzelfsprekende manier werden ingepast. Het<br />
landgoed heeft daar door een rijke biografie nagelaten van oude en<br />
nieuwe verhalen.<br />
Met studenten van Van Hall/Larenstein en lokale kenners uit Anloo en<br />
Eext hebben wij die verschillende verhalen aan de hand van plekken<br />
opgespoord. Natuurlijk is ook deze biografie niet volledig, maar er is wel<br />
een basis gelegd voor latere aanvullingen en interpretaties.<br />
Voor de ruilverkaveling<br />
De nieuwe landgebruikers 5<br />
Na de ruilverkaveling<br />
134<br />
135<br />
Het afstoten van de heidevelden als agrarische gebruiksgrond lokte nieuwe grondgebruikers<br />
naar het Drentse Aa gebied. Staatsbosbeheer, Defensie maar ook particulieren kochten grote<br />
delen van de heide op om deze in te richten als productiebossen, landgoederen of oefenterreinen.<br />
Daarmee drukten ze ook hun stempel op het namenlandschap. Een mooi voorbeeld<br />
van zo’n toe-eigening is het landgoed tussen Anloo en Schipborg dat tegenwoordig bekend staat<br />
als het Kniphorstbos. Begin jaren twintig kochten Kröller-Müllers van de modelboerderij De<br />
Schipborg het landgoed van Kniphorst dat toen nog de Hunnenborg heette. Na de dramatische<br />
afloop van de Eerste Wereldoorlog achtte het Duitse echtpaar de naam ongepast en verving<br />
deze voor Grünewald. 3 Maar toen het landgoed na de oorlog via confiscatie in handen kwam<br />
van Staatsbosbeheer kreeg het landgoed de naam Kniphorstbos zoals het vanouds door omwonenden<br />
werd genoemd. De autochtone benaming was dus een langer leven beschoren dan de<br />
exotische namen van de nieuwkomers.<br />
Van het Landgoed ter Borgh, dat vanaf de jaren twintig werd aangelegd op de heide tussen<br />
Anloo en Eext, is een oude bedrijfskaart bekend die een mooie indruk geeft van het proces van<br />
nieuwe naamgeving. Naast de rationele benummering van bospercelen en enkele bestaande<br />
veldnamen had men behoefte aan meer oriëntatiepunten door ook opvallende elementen als<br />
veentjes en lanen te benoemen. Zo ontstond van een historisch ‘gelaagd’ landschap van oude en<br />
nieuwe namen, van Kerkepad en Galgwandenveen tot Suzelaantje en Pinetum.<br />
Drents arcadië<br />
Sinds het Drentse Aa gebied tegen eind 19 e eeuw door de verpozing zoekende burgerij werd<br />
ontdekt als recreatieruimte heeft dit geleid tot naamgeving van opvallende landmerken en<br />
geliefde plekken die op hun beurt weer sterk hebben bijgedragen aan de beeldvorming van<br />
buitenaf op het Drentse Aa gebied. 4 Vooral de zandverstuivingen met hun hoge duinen die je<br />
boven het landschap verhieven spraken tot de verbeelding. De Zeegser Duinen (‘Eldorado van<br />
Groningers’) en de Gastersche Duinen die op de markeverdelingskaarten nog staan aangegeven<br />
met het weinig aansprekende ’t Zand, ontwikkelden zich met hun nieuwe, verlokkende namen<br />
tot toeristische trekpleisters. Talrijk zijn de aanbevolen belvedères in de eerste wandelgidsjes<br />
van het toen nog open landschap. Ook de Kymmelsberg in Schipborg met zijn vergezicht op de
De nieuwe landgebruikers 5<br />
136<br />
II<br />
kronkelende Aa stond bij menig stadjer als te befietsen eindpunt op het programma: ‘Drents<br />
arcadië zien en weerom’.<br />
Een zelfde bekendheid geniet nu het overdadige Orchideeënveldje langs het fietspad bij de<br />
Burgvallen onder Schipborg. Deze attractie dankt zijn bestaan aan de instelling van het Stroomdallandschap<br />
Drentse Aa in de jaren 60. In die tijd waarin vooral de natuurbeleving centraal<br />
kwam te staan werden ook nieuwe namen bedacht voor bovenloopse stroeten en ruimsloten.<br />
Zo zijn we vertrouwd geraakt met het Scheebroekerloopje (’t Ruum) bij Anderen en het<br />
Smalbroekerloopje bij Balloo.<br />
Nepvoorden<br />
Een nieuwe fase in de jongste beleidsgeschiedenis is de instelling van het Nationaal Beek- en<br />
Esdorpenlandschap Drentse Aa. Onder het subsidieregiem van de Nationale Parken lijkt de<br />
musealisering van het landschap een onontkoombaar feit geworden. De toe-eigening van<br />
plekken met betekenis vindt nu plaats door bordjes en informatiezuilen en door een uiterst<br />
consequente markering van borden langs grote èn kleine toegangswegen tot het beleidsgebied.<br />
Een andere gevolg van dit objectgerichte beleid is de strooigoedbenadering van cultuurhistorie<br />
waarbij voorden (doorwaadbare plaatsen) van oude verbindingsroutes worden opgekrikt tot<br />
keidammen en op andere plaatsen worden opgeofferd bij het uitdiepen van de stroompjes.<br />
Veranderingen in onze moderne tijd leiden vaak tot een verdergaande rationalisering van onze<br />
leefwereld. Onze autosnelwegen hebben geen eigennamen meer zoals hun oude voorlopers die<br />
als een bundel van karrensporen door de uitgestrekte heidevelden liepen van kerktoren naar<br />
kerktoren. We spreken nu niet meer van Groningerweg maar van de A28 of de N34 die als een<br />
driehoek het Drentse Aa gebied flankeren of doorkruisen. Maar soms kunnen vernieuwingen<br />
ook verrassend teruggrijpen op het verleden. Voor de viaducten en een aantal parkeerplaatsen<br />
bedacht men geen codes of nieuwe namen maar viel men terug op de oorspronkelijke veldnamen<br />
ter plekke. Zo prijken De Ziel, De Scheiding en Kleuvenveen als tijdloze symbolen op de<br />
betonnen constructies van ons rusteloze bestaan.<br />
Coördinaten<br />
(Endnotes)<br />
1 H.M. Luning Het Grollerholt. Een erezuil ten<br />
faveure van het provinciaal bestuur? In: NDVA<br />
2007.<br />
2 H.T. Waterbolk Tussen Rhee en Rolde. KNAW<br />
Mededelingen van de Afdeling Letterkunde,<br />
Nieuwe Reeks, Deel 59 no 2.<br />
3 A. van Veldhuizen Op en om de Adderhorst<br />
Groningen 1933; blz.132.<br />
4 J. Verdijk Landmerk voorgesteld.<br />
Doctoraalscriptie 2007; RUG, Faculteit<br />
Ruimtelijke Wetenschappen.
VII VIII 137<br />
Corrie<br />
Toponiem<br />
Rodoveentie