19.11.2013 Views

VeldnamenProef_deel1 (pdf) - Belvedere

VeldnamenProef_deel1 (pdf) - Belvedere

VeldnamenProef_deel1 (pdf) - Belvedere

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Aa<br />

Van<br />

Ezelakker<br />

tot<br />

Jeruzalem<br />

Levende Veldnamenatlas<br />

van de Drentse Aa


16<br />

17<br />

Namen ontdekken<br />

Copyright e.d.<br />

In de achttiende eeuw kregen mensen een andere belangstelling<br />

voor het verleden: toen ontstond de historische<br />

interesse die we ‘modern’ noemen. In eerdere eeuwen was<br />

kennis van het verleden belangrijk om macht, bezit of maatschappelijk<br />

aanzien te legitimeren van een persoon, een<br />

familie, een stad of een heel volk. In de achttiende eeuw<br />

kwam er iets nieuws bij. Pure belangstelling voor het verleden,<br />

omdat het boeiend was te weten hoe mensen vroeger leefden,<br />

hoe hun leefwereld eruit zag.<br />

In de negentiende eeuw werd de historische belangstelling<br />

dieper en breder. Kritisch historisch onderzoek werd een<br />

wetenschap met steeds meer specialismen. Een daarvan was<br />

een vorm van studie die we nu historische geografie zouden<br />

noemen. L.Ph.C. van den Bergh publiceerde in 1852 het eerste<br />

standaardwerk op dit gebied, het Handboek der middelnederlandsche<br />

geographie. De auteur beschreef, op grond<br />

van de historische bronnen die hij kende, hoe Nederland er<br />

uitzag in de periode van de zevende tot de twaalfde eeuw.<br />

Voor zijn reconstructie van de vroegste geschiedenis had Van<br />

den Bergh geen betrouwbare kaarten, en al helemaal geen<br />

schriftelijke documentatie. Hij leidde zijn kennis af van de<br />

namen van steden, dorpen en wateren. Naar het voorbeeld<br />

van beroemde taalkundigen als de gebroeders Grimm<br />

gebruikte hij de betekenis van middeleeuwse en nog oudere<br />

woorden om een beeld te krijgen van het landschap en zijn<br />

gebruikers in een grijze oudheid.<br />

In de twintigste eeuw, vooral in de tweede helft ervan,<br />

zijn het Nederlandse landschap en het gebruik ervan<br />

fundamenteel veranderd. Grootschalige ruilverkavelingen,<br />

intensieve landbouw, de urbanisatie van het platteland en<br />

natuurontwikkeling hebben de oude cultuurlandschappen<br />

weggevaagd, en deze ontwikkeling gaat nog dag in dag<br />

uit door. Het is als met de kap van het regenwoud: met de<br />

verdwijning van het oude cultuurlandschap verdwijnt ook een<br />

groot en uniek reservoir ­ in dit geval van historische kennis.<br />

Het is opmerkelijk dat die verdwijning buiten een kleine kring<br />

van deskundigen nog maar nauwelijks bekend is.<br />

Maar dat kan veranderen. Dit boek kan er een begin mee<br />

maken. Anderhalve eeuw na het Handboek van Van den Bergh<br />

vraagt het opnieuw, maar met de huidige wetenschappelijke<br />

inzichten, aandacht voor de oude toponiemen, de veldnamen<br />

waarmee we een oud en zelfs prehistorisch landschap kunnen<br />

ontdekken. Er zijn topografische kaarten die we bij het<br />

speurwerk kunnen gebruikten. Maar is er ook een andere bron,<br />

veel onbekender maar ook veel gedetailleerder: het geheugen<br />

van de streekbewoners die de namen van plaatsen in het<br />

landschap om zich heen van generatie op generatie hebben<br />

overgeleverd. Het is hoog tijd dat die – verdwijnende – kennis<br />

goed en grondig wordt gedocumenteerd.<br />

De beroemde Franse medievist Emmanuel Le Roy Ladurie<br />

publiceerde in 1975 Montaillou, een reconstructie van het<br />

leven in een Frans dorpje rond 1300. Aan het slot vertelt de<br />

schrijver dat hij Montaillou in het telefoonboek opzocht. Veel<br />

namen van de huidige bewoners bleken tot zijn verbazing<br />

identiek aan de namen van personen die bijna zevenhonderd<br />

jaar geleden in dat dorp leefden, de families waren blijkbaar<br />

eeuwenlang op dezelfde plek gebleven. Op dezelfde manier<br />

kunnen de oude veldnamen in onze streek schakels met een<br />

soms ver verleden zijn. Het is niet alleen erg interessant om<br />

dat verleden via namen te ontdekken. Het is ook van groot<br />

cultureel belang dat dit gebeurt. Het Drentse Aa­gebied hoort<br />

bij de mooiste en oudste cultuurlandschappen van Nederland.<br />

Laten we hier met een grote inventarisatie en registratie van<br />

veldnamen beginnen, als een pionierproject dat in de rest van<br />

Nederland kan worden nagevolgd.<br />

Auke van der Woud<br />

hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis<br />

Rijksuniversiteit Groningen


18<br />

19<br />

Inhoud<br />

Ten geleide Cactus e.d.<br />

1 De antropoloog 25<br />

Veldnamen vanuit een antropologisch perspectief 27<br />

De Stierlanden, daar was ons pap verschrikkelijk trots op 43<br />

Met zo’n verkaveling, dan ku’j wel verdriet hebben 47<br />

2 De Betekenisvinder 51<br />

Van plaatsen verhaald en verhalen geplaatst 53<br />

Voor die boeren was het logisch. Voor ons niet altijd. 61<br />

Iedereen had die vuistbijl opgepakt. Het was een toevalstreffer. 65<br />

3 De schatbewaarder 69<br />

Het landschap in namen 71<br />

Veldnamen verzamelen. Een handleiding 85<br />

Voor het dorpsarchief op zoek naar alles en iedereen, maar wel met mate 94<br />

4 De wetenschapper<br />

Veldnamen als bron voor historisch­ecologisch onderzoek 101<br />

Respectvolle herinneringen aan een besloten agrarische gemeenschap 119<br />

De bodem als geheugen van het landschap 123<br />

5 Nieuwe landgebruikers 131<br />

Namenlandschap 133<br />

‘Achter ’t huus’, dat is voor ons eigenlijk voldoende 139<br />

6 De museumdirecteur 143<br />

Biografie van het Sepeltien 145<br />

De educatieve waarde van veldnamen 153<br />

Wees toch zuiniger op je landschap en aap de randstad niet zo na! 162<br />

De bezieling van de plek slaat over op de deelnemers 167<br />

7 De beleidsambtenaar 171<br />

Namen en hun culturele dynamiek ? 173<br />

Kleinschalige ontwikkelingen en kwaliteit met elkaar verbinden 184<br />

8 De illusionist 187<br />

Ikonen van Aa en Anderen 189<br />

Zoeken tussen de uitersten van overmoed en weemoed 231<br />

9 De Sjamaan 237<br />

Het religieuze landschap 239<br />

Taal en teken uit de prehistorie opnieuw leren verstaan 255<br />

10 De gamer 259<br />

Veldnamen in een virtuele werkelijkheid 261<br />

Oude veldnamen en nieuwe media een ideale combinatie 257


20 21<br />

Inleiding<br />

De tijd ligt niet eens zover achter ons dat veldnamen een vanzelfsprekend onderdeel vormden<br />

van de leefomgeving van veel dorpsbewoners. Het platteland was als het ware gestoffeerd met<br />

een rijk geschakeerd kleed van veldnamen. Of het nu een akker betrof, een stuk groenland of<br />

opvallende plek, alles had een eigen naam. We spreken dan ook van een namenlandschap dat<br />

naast het geografische en het landbouwkundige landschap een plek op de kaart heeft veroverd..<br />

Veldnamen lichten een tipje van de sluier op die over het dagelijks bestaan in vroegere tijden<br />

hangt. Ze reiken ons informatie aan over de inrichting van een deels nog woest en ledig landschap,<br />

Zo zijn ze ons behulpzaam bij het ontcijferen van de geheimtaal die een dorps landschap<br />

van soms eeuwen terug in zich draagt.<br />

Veldnamen zijn te vergelijken met onze huidige straatnamen. Ze hadden in het agrarische<br />

werkdorp een praktisch nut in de communicatie en in de ruimtelijke oriëntatie. Samen vormden<br />

ze de basis voor een mentale kaart van het dorpslandschap. De veldnamen riepen daarin als<br />

ijkpunten allerlei associaties, betekenissen en voorstellingen op. Waar ze uit het dagelijkse<br />

gebruik verdwenen, zijn in veel gevallen de verhalen erover nog springlevend.<br />

In de dagelijkse omgang van het moderne woondorp spelen de overgebleven veldnamen nog<br />

slechts een bescheiden rol. Het aantal nog ‘levende’ namen is vooral na de ruilverkaveling sterk<br />

uitgedund. Toch kunnen we gelukkig spreken van een tweede leven. Onafhankelijk van de<br />

officiële collecties in de rijksarchieven leggen geïnteresseerde dorpelingen particuliere collecties<br />

aan. In een aantal dorpen van het Drentse Aa gebied duiken ze op als curieus onderdeel van de<br />

dorpsgeschiedenis of als ‘tweedehands’ identiteitsmarkering van de leefomgeving.<br />

We kunnen ons de vraag stellen wat deze bemoedigende terugkeer van veldnamen als<br />

markerende symbolen van het dorpslandschap voor waarde heeft. In het huidige erfgoed- en<br />

omgevingsbeleid spelen ze immers – merkwaardigerwijs overigens – niet of nauwelijks een rol<br />

van betekenis. Toch gloort er een nieuw perspectief. In de afgelopen decennia is natuur beheer<br />

naast de ‘uitgedunde’ landbouw een belangrijke stuwende activiteit geworden. Staatsbosbeheer<br />

heeft als grootste grondeigenaar in het Drentse Aa gebied in het beekdalbeheer weer oorspronkelijke<br />

veldnamen ingevoerd. Met de instelling van het Nationaal Beek- en Esdorpenlandschap<br />

Drentse Aa (NBEL) in 2002 hebben ook de cultuurlandschappelijke waarden weer<br />

een duidelijke beleidsdoelstelling gekregen. In deze verbrede opzet nemen veldnamen een<br />

belangrijke plaats in, want juist zij zijn in staat om de beleving van het landschap te verdiepen,<br />

tastbaar te maken en te verbeelden. Sterker nog: veldnamen bouwen, met hun veelvuldige<br />

verwijzingen naar de locale ecologische setting, bruggen in het spanningsveld tussen natuurontwikkeling<br />

en het behoud van het landschappelijke erfgoed.


22<br />

23<br />

Onderdeel van de Biografie van de Drentse Aa<br />

Het veldnamenproject een onderdeel van het grote interdisciplinaire onderzoeksproject dat te<br />

zijner tijd zal uitmonden in de Biografie van de Drentse Aa. Niet alleen wetenschappers houden<br />

zich met dit project bezig. Hiervoor stipten we al de belangrijke rol van de dorpsbewoners aan,<br />

de dilettanten die zich bij voorkeur richten op de veldnamen in hun vertrouwde leefomgeving.<br />

In combinatie met andere lokale kennis vormen veldnamen een uitstekend vertrekpunt voor<br />

cultuurhistorische participatie. Zo snijdt het mes aan twee kanten: lokale veldkennis is een<br />

onmisbaar onderdeel van het brede spectrum van de landschapsbiografie. Deze richt zich<br />

methodisch niet alleen op de ‘hardware’ van het fysieke landschap, maar juist ook op de bijbehorende<br />

‘software’ van betekenissen, verhalen en voorstellingen.<br />

De Levende Veldnamenatlas is het resultaat van twee jaar veldwerken, archiefonderzoek,<br />

digitaliseren, filosoferen en experimenteren. Bewoners, lokale kenners, studenten en een keur<br />

aan wetenschappers en kunstenaars hebben ieder op hun eigen wijze bijgedragen aan deze rijk<br />

geïllustreerde beeldenatlas, waarin het fenomeen veldnamen wordt belicht vanuit een veelheid<br />

van perspectieven. Het experiment werd uitgevoerd in de dorpsgebieden van Anloo, Gasteren<br />

en Anderen in het hart van het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentse Aa. Samen met<br />

werkgroepen uit de dorpen en studenten van Van Hall/Larenstein en de Rijksuniversiteit van<br />

Groningen werden levende en historische veldnamen verzameld, gedigitaliseerd en op kaart<br />

gebracht. Met veldnamen als leidraad werden ook andere culturele praktijken verbeeld in de<br />

vorm van de Atlas van de leefomgeving. Op deze manier willen we andere dorpen stimuleren om<br />

met hun lokale erfgoed aan de slag te gaan waarbij nieuwe media als Internet, Google Earth en<br />

Wikipedia kunnen worden ingezet.<br />

Levend erfgoed<br />

Ons experiment kent als belangrijke doelstelling veldnamen nieuw leven in te blazen. Ze zijn<br />

een onmisbaar onderdeel van ons ‘levend’ erfgoed. Anders gezegd: veldnamen spelen een rol<br />

als katalysator voor cultuurhistorische vernieuwing.<br />

In de vakwereld wordt een onderscheid gemaakt tussen historische en levende veldnamen.<br />

In de huidige, pluriforme dorpssamenleving is zo’n onderscheid diffuus en inwisselbaar. Een<br />

actieve historische vereniging kan ingeslapen veldnamen weer tot leven wekken door deze te<br />

publiceren op een dorpswebsite of door herbenoemingen. Dergelijke ‘herintredende’ veldnamen<br />

vormen dan geen functioneel onderdeel meer van een agrarisch werkcollectief, maar gaan<br />

behoren tot het culturele en publieke domein van de woongemeenschap. De dorpsgemeenschap<br />

blijft dus ook in de toekomst een belangrijke voedingsbodem voor levende veldnamen.<br />

Vanuit ons experiment hebben we ook andere praktijken verkend die vanuit een steeds wisselend<br />

perspectief een eigen omgangsvorm met veldnamen hebben ontwikkeld. In de Levende Veldnamenatlas<br />

verbeelden we die verschillende praktijken in tien hoofdstukken in de vorm van<br />

zogenaamde attitudes. Naast de essayvorm en het interview zijn we op zoek gegaan naar<br />

een nieuwe beeldtaal, waarbij vormgevers, landschaparchitecten, fotografen en dichters<br />

hun licht over het fenomeen hebben laten schijnen. Al deze bijdragen, in woord en in beeld,<br />

maken van dit boek een ‘kunstwerk’ op zich: een ode aan de veldnaam als levend erfgoed. De<br />

Levende Veldnamenatlas is de opmaat voor het Veldnamenfestival in juni 2009. De culturele<br />

potenties van dit erfgoed centraal zullen hier staan. Potenties als blikopener voor natuur- en<br />

landschapsbeleving, als uitdagende kennisbron voor onderzoekers en als onuitputtelijke<br />

inspiratiebron voor kunstenaars. Genoeg voor een bloeiend tweede leven van onze veldnamen.


24<br />

25<br />

De antropoloog<br />

over veldnamen in dagelijkse praktijken<br />

‘De mening dat bij ieder woord een definitie<br />

behoort, die het ‘wezen’ onthult van datgene<br />

wat met het woord aangeduid wordt, komt<br />

al voor bij Aristoteles. Deze opvatting is<br />

verouderd en onvruchtbaar: een woord heeft de<br />

betekenis die wij eraan hechten, binnen een<br />

bepaald taalgebruik (algemeen taalgebruik,<br />

wetenschappelijk taalgebruik enz.) en dat is<br />

alles.’<br />

Straten, lanen, wegen en parken, allemaal hebben ze een naam. Ze bieden een houvast in onze<br />

ruimtelijke oriëntatie en vormen een dankbare geheugensteun. Straatnaamcommissies buigen zich in<br />

gemeenten over de naamgeving. Ze laten graag oude veldnamen in dorpen en buitenwijken terugkeren.<br />

Dergelijke ‘geleende’ benoemingen zijn vrij simpel op te sporen, want bijna iedere kavel of waterloop in<br />

het landelijk gebied had voor de verkaveling een eigennaam.<br />

Veel van die ‘tweedehands’ veldnamen intrigeren omdat wij hun betekenis niet meer kennen. Ze hebben<br />

daarom iets poëtisch, vooral in oude cultuurlandschappen. In de leefomgeving van dorpen hebben<br />

veldnamen, voor zover ze niet zijn vergeten of door schaalvergroting in onbruik zijn geraakt, nog een<br />

functie in de dagelijkse omgang. Ook vormen zij de aanknopingspunten voor herinneringen en verhalen.<br />

Een veldnaam staat dus niet op zich, maar vormt een onderdeel van het namenlandschap van onze<br />

leefwereld. De veldnamenverzamelingen van oude dorpsgebieden en marken zijn het product van<br />

een locale samenleving en ze hebben een lange voorgeschiedenis. Ze vormen de symbolische<br />

uitdrukking van een steeds veranderend mentaal landschap. In de ‘beslotenheid’ van de agrarische<br />

werkgemeenschap konden veldnamen zich lang handhaven, soms ook van betekenis veranderen door<br />

nieuwe vormen van landgebruik en culturele dynamiek. Die lange looptijd in een steeds veranderende<br />

leefomgeving maken veldnamen juist zo interessant, niet alleen als studieobject voor taalkundigen en<br />

geografen, maar ook als levende cultuur van het landschap waarin we verkeren.<br />

W.F. Hermans<br />

Wittgenstein. 1990, Amsterdam.


De antropoloog 1<br />

26<br />

27<br />

Veldnamen vanuit een<br />

antropologisch perspectief<br />

Hans Elerie<br />

De relatie van mens en landschap wordt in historische beschouwingen doorgaans opgehangen<br />

aan de grote verhalen van onze westerse cultuurgeschiedenis. De culturele elites die hun visie op<br />

het landschap vaak uitdrukten in schilderijen, tuinen en landgoederen spelen in deze verhalen<br />

een hoofdrol. 1 Hoe interessant ook, ze laten slechts een kant van de medaille zien. Minstens zo<br />

belangwekkend is om na te gaan hoe het gewone volk zijn relatie met het alledaagse landschap<br />

beleefde. Met welke blik keek de dorpeling vroeger naar zijn dorpslandschap en hoe eigende<br />

men de beelden toe? Veldnamen bieden in dit verband een goed aanknopingspunt. Aan de hand<br />

van deze overgeleverde namen en puttend uit historische bronnen komt een meer alledaagse<br />

omgang met het landschap aan het licht.<br />

Mytisch landschap<br />

Voor een korte verkenning gaan we terug in de tijd. Al vroeg in zijn nog korte loopbaan maakte<br />

de onderzoekende en inventieve homo sapiens zich los van zijn oorspronkelijke biotoop.<br />

In zijn lange zwerftocht over de aarde werd de nieuwe mensensoort geconfronteerd met de<br />

meest uiteenlopende landschappen en klimaten. Door zijn flexibele intellect en zijn technisch<br />

vermogen slaagde hij er telkens in milieus te koloniseren en deze ondergeschikt maken aan<br />

zijn steeds veranderende behoeften. Bij die onderwerping speelde ook zijn taalvermogen een<br />

belangrijke rol.<br />

Uit de antropologie is bekend dat de Australische Aboriginals in het nog nauwelijks ingerichte<br />

landschap gebruik maakten van mentale kaarten om hun claims vast te leggen. In schilderingen<br />

wordt hun leefgebied doorkruist met mythische paden die de omzwervingen van hun voorouders<br />

symboliseren terwijl hun voorouderlijke band met het landschap werd bevestigd<br />

door het benoemen en verhalen van opvallende plekken. 2 Hoewel ons niets bekend is van<br />

dergelijke orale tradities uit de prehistorie, kunnen we ons voorstellen dat de mesolitische<br />

jagers, die zo’n 8000 jaar geleden in het Drentse Aa gebied rondzwierven, op een vergelijkbare<br />

wijze hun leefwereld betekenis hebben gegeven. Hun vele kampementen, die nu als naamloze<br />

vindplaatsen op de dekzanden langs de beken liggen, zouden dan eens namen hebben gehad<br />

die met elkaar werden verbonden door mythische voorstellingen.<br />

Talig landschap<br />

Pas via het schrift kunnen we met zekerheid kennisnemen van vroegere naamgeving en het<br />

gebruik van toponiemen in de dagelijkse praktijk. Veldnamen en toponiemen vertellen ons het<br />

verhaal van het geleefde landschap en zijn zo oud als de wereld, dat wil zeggen onze wereld.<br />

De oudste topografie op veldniveau in ons gebied stamt uit 1332 en geldt waarschijnlijk ook als<br />

een van de oudste in Drenthe. Het gaat hier om een gebied dat nu voor een deel samenvalt met


De Galgenberg<br />

De antropoloog 1<br />

het reservaat van De Strubben/Kniphorstbos tussen Anloo en Schipborg. In een gezamenlijke<br />

willekeur (overeenkomst) van de buren van Schipborg en die van Zuidlaren werden de<br />

weder zijdse weide- en gebruiksrechten in de grenszone van beide marken vastgelegd na een<br />

langdurig conflict. 3 Beide dorpen beschikten over een eigen territorium die voor een groot deel<br />

uit schrale, woeste veldgronden bestond. Van een gemarkeerde markegrens zoals we die uit<br />

de Nieuwe Tijd kennen was nog geen sprake. Tussen beide marken (dorpsgebieden) bevond<br />

zich een gemeenschappelijk weidegebied (compascuum) waarin bepaalde gebruiksrechten<br />

golden. Van belang voor ons verhaal zijn de toponiemen die in de terreinbeschrijving van de<br />

overeenkomst een belangrijke rol spelen. Aan de hand van deze toponiemen van opvallende<br />

landschapselementen werd in de willekeur een soort mentale kaart geschetst die met het<br />

collectieve geheugen van beide partijen overeenstemde.<br />

Opmerkelijk is de overeenkomst met de benoemingstraditie van de eerder genoemde<br />

Aboriginals. Het gaat hier weliswaar niet om een claim in de vorm van voorouderlijke mythen,<br />

maar meer functioneel om het vastleggen van historische gebruiksrechten. Ook hier gaat het om<br />

oude doorgaande routes en opvallende plekken met bijzondere betekenissen die in de eeuwen<br />

daarna steeds weer opduiken wanneer de conflicten als een veenbrand weer oplaaien. Centraal<br />

in deze middeleeuwse topografie staat het latere driemarkepunt de Galgenberg en de oude<br />

Groningerwech die zich nog steeds als een brede bundel karrensporen in het terrein aftekent.<br />

Daarnaast worden een aantal veentjes genoemd die zich met hun opvallende vegetatie in het<br />

heischrale landschap onderscheidden en het hoogopgaande Borckerholt dat toen nog erg opviel<br />

in het open landschap.<br />

Vooral de vele getuigenverklaringen bij de juridische afwikkeling van latere conflicten geven<br />

een goed inzicht in het gebruik van de toponiemen in de communicatie. Zij laten zien dat de<br />

bewuste toponiemen van geslacht op geslacht werden overgedragen via agrarische praktijken of<br />

door verhalen van bijzondere gebeurtenissen en meer doelgericht met terreinbezoeken waarbij<br />

de jongste generatie de plek en het bewuste toponiem kregen ingeprent. Zo kon zich een getuige<br />

uit Zuidlaren zich herinneren dat ‘..die vorige olde huislieden die kinder met genomen end<br />

gewesen die scheitpaele an den Galligenberg..’.<br />

28<br />

29<br />

In de jaren 80 lag de Galgenberg langs het fietspad naar Schipborg er bij als een<br />

onooglijk grafheuveltje met grillige eikjes en een verzakte markesteen. Toch stond<br />

dit verpieterde bargie nog steeds in het geheugen van veel bewoners geprent.<br />

De Galgenberg is een mooi voorbeeld van een collectief symbool waarbij een<br />

landschaps element met een aansprekend toponiem steeds weer aan volgende<br />

Door de sterke uitbreiding van de schaapskudden in de 17 e en 18 e eeuw voldeed de overeen-<br />

generaties wordt doorgegeven. Naast dat collectieve aspect kan een veldnaam bij<br />

komst van 1332 tussen Zuidlaren en Schipborg niet meer. Vooral de Borkers drongen voortdurend<br />

aan op een duidelijke veldafbakening. Bij twee getuigenverhoren werden pentekeningen<br />

gemaakt van oriëntatiepunten met hun toponiemen en kenmerken. Juist door het schetsmatige<br />

karakter vormen zij de neerslag van een mentale kaart, waardoor een ruimtelijke voorstelling<br />

ontstaat van het veldcomplex tussen Anloo, Schipborg en Zuidlaren. Met enig speurwerk zijn<br />

de landschapselementen met de bewuste toponiemen in het huidige, meer besloten landschap<br />

weer op te sporen. Opvallend is dat de middeleeuwse topografie op de schetskaartjes nog steeds<br />

een centrale rol speelt. Maar de getuigenverklaringen zijn nu doelgerichter en sturen aan op een<br />

in het veld gemarkeerde grensafbakening. Na enig touwtrekken werd in een notariële acte de<br />

definitieve markegrens tussen beide dorpen in 1775 vastgesteld. De overeenkomst werd vertaald<br />

in een op driehoeksmeting gebaseerde manuscriptkaart waarop de nieuwe grensstenen staan<br />

tussen de oude veldtoponiemen. Zo werd een eeuwenoude grenszone tussen twee marken<br />

definitief opgedeeld in een geometrische veldmarkering van grensstenen en greppels.<br />

Uit het voorgaande kunnen we de conclusie trekken dat veldnamen en toponiemen via orale<br />

tradities en oude documenten een lange looptijd kennen.<br />

Eenmaal toegekende namen werden eeuwen achtereen van geslacht op geslacht overgedragen.<br />

Een eenmaal toegekende naam wordt kennelijk, ondanks mogelijke betekenisveranderingen,<br />

steeds weer opnieuw overgedragen mits de fysieke onderlegger in tact blijft en een lokale, op<br />

traditie gestoelde bestaanswijze die overdracht garandeerde.<br />

De behoefte om plekken te benoemen in een ‘woest’ heidelandschap hing samen met toe-<br />

een individu persoonlijke ervaringen en voorstellingen oproepen. De verhalen van<br />

de getuigen met betrekking tot de Galgenberg hebben door hun verwijzing naar<br />

historische gebeurtenissen nog wel een gemeenschappelijke ondertoon, maar in de<br />

verhoren kunnen zij sterk van elkaar afwijken. Zo werd een noodlottig voorval uit<br />

de tachtigjarige oorlog gebruikt om de status van de Galgenberg als grensbaken<br />

tussen de marken van Zuidlaren en Annen helder te krijgen. Het ging hier om een<br />

treffen in 1580 van een Staatse bende van de beruchte Bartold Entens en een militie<br />

van ‘malcontente’ Drenten, waarbij rondom de Galgenberg doden vielen. Volgens het<br />

Drentse Landrecht waren de buren van een marke verplicht om doden die op hun<br />

grondgebied werden aangetroffen volgens christelijk gebruik te begraven. Op basis<br />

van verschillende, elkaar aanvullende getuigenissen kwam men uiteindelijk tot de<br />

conclusie dat alleen in Zuidlaren en Anloo lijken waren gekist en begraven, terwijl die<br />

van Annen onverrichter zake naar hun dorp waren teruggekeerd omdat zij in hun<br />

marke geen lijken hadden aangetroffen. Op basis van deze verklaringen kon Annen<br />

aan deze dramatische gebeurtenis die 20 jaar eerder had plaatsgevonden geen rechten<br />

ontlenen aan de Galgenberg en dat verklaart de complexe structuur van de latere<br />

markegrens in dit gebied. (zie afbeelding …)


Verbastering<br />

De antropoloog 1<br />

eigening en het claimen van rechten. De genoemde toponiemen maakten deel uit van een<br />

collectieve basisstructuur die een ruimtelijk beeld opriep van een gemeenschappelijk gebruikte<br />

grenszone. Als geheugensteun speelden de toponiemen een belangrijke rol in de dagelijkse<br />

communicatie en het aangeboren gevoel voor ruimtelijke oriëntatie. De betekenis die door<br />

30<br />

31<br />

personen aan de verschillende toponiemen werden toegekend is tijdgebonden. In combinatie<br />

met protocollen van langdurige grenskwesties kunnen zij ons leren hoe men vroeger naar het<br />

landschap keek en hoe die perceptie in de tijd is veranderd.<br />

De uitleg van namen<br />

In de periode van onze oudste willekeur (1332) was het esdorpenlandschap nog in volle opbouw.<br />

Door steeds weer nieuwe veldontginningen namen de essen in omvang toe, terwijl in de beekdalen<br />

broekbossen werden gerooid en sloten werden gegraven om groenland aan te maken.<br />

In gelijke tred met deze ontginningen groeide het aantal veldnamen. In de grondschatting van<br />

1654 worden deze in cultuurgebrachte landen aangeduid met een veldnaam. 4 De open essen met<br />

hun aaneengesloten akkercomplexen hebben dan bijna hun huidige omvang bereikt en vormen<br />

Levende veldnamen kunnen door hun lange looptijd van betekenis<br />

veranderen en verbasteren. Veldnamen die in onbruik zijn geraakt<br />

maar die wel in een of ander archiefstuk zijn beland hebben daar geen<br />

last meer van. Die zijn geconserveerd en net als een opgezet beest zo<br />

dood als een pier. Verbastering, hoewel negatief als uitdrukking, is dus<br />

een normaal proces van levende talen en veldnamen in het bijzonder.<br />

Eigenlijk is verbastering een geuzennaam want juist die veranderingen<br />

duiden op een levende cultuur en maken veldnamen tot zo’n interessant<br />

studieobject.<br />

Een mooi voorbeeld van een actuele naamsverbastering is het Aalstalbad,<br />

de oorspronkelijke naam van een bruggetje over het Gastersche diep,<br />

een plek met veel verhalen en herinneringen die bij veel Gastenaren in<br />

het geheugen staat gegrift. In het kolkie bij de grote zwarte Els leerde<br />

de jeugd zwemmen. Ook werd er veel gevist en aan de overkant lagen<br />

hooilandjes die door de boeren uit Gasteren werden gebruikt. Over de<br />

werkelijke naam van het bruggetje zijn de meningen verdeeld. Sommige<br />

spreken van het Taolsterbad en geven daarmee aan dat de brug aansluit<br />

op een voetpad door De Heesten naar Taarlo. Anderen zijn van mening<br />

dat het hier gaat om ‘t Aolstebad, dat wil zeggen het oudste bruggetje<br />

over het Gastersche diep.<br />

Uit oudere bronnen kan worden opmaakt dat het hier oorspronkelijk<br />

ging om een z.g. aalstal, een soort palingfuik die bestond uit een<br />

gevlochten hekwerk dat in het diepje werd geplaatst en uitliep in een<br />

fuik. Deze aalstallen zijn al bekend uit de middeleeuwen en werden ook<br />

wel gecombineerd met een stuw waarmee in het vroege voorjaar de<br />

groen landen onder water werden gezet. Dit z.g. stromen liet een laagje<br />

slib achter waarmee de vruchtbaarheid en dus de opbrengsten van de<br />

hooilandjes werd bevorderd.<br />

Aalstalbat<br />

Taolsterbad<br />

’t Aolstebad<br />

op de kaarten van de landmeters een lappendeken van benoemde kavels en percelen. In de<br />

beekdalen zijn dan in hoofdzaak de nattere madelanden (hooilanden) ontgonnen. De bekleding<br />

van het landschap met veldnamen volgde dus de uitleg van het esdorpenlandschap die zich<br />

schikte naar de landschapsecologische gebruiksmogelijkheden van het dorpsgebied.<br />

Ook de namen van de eerste grondschatting blijken duurzaam, want de meeste konden via<br />

naoorlogse enquêtes worden achterhaald en gelokaliseerd.<br />

Het mentale landschap<br />

Het veldnamencomplex van een marke (dorp en buitengebied) kan gezien worden als de<br />

symbolische orde van een agrarische territorium (dorpslandschap). Het is de zingeving<br />

van een lokale werkgemeenschap die in de tijd gezien steeds weer andere associaties en<br />

betekenissen ontlokt. Veldnamen zorgden voor een vlotte communicatie van een collectief<br />

ingestelde dorpsgemeenschap en vormden door hun plaatsgebondenheid een mentale kaart<br />

van het dorpsgebied. Geografen vatten de uitleg van een cultuurlandschap op als de fysieke<br />

neerslag van het menselijke handelen. Onmiskenbaar verwijzen veldnamen voor een belangrijk<br />

deel naar de gesteldheid van hun fysieke dragers. Maar daar is niet alles mee gezegd. Men<br />

kan het historische dorpslandschap ook opvatten als een mentale en sociale ruimte waarin<br />

institutionele arrangementen een belangrijke rol speelden. Vanuit die optiek vormde het<br />

markegebied van het esdorp het vertrouwde decor van het dagelijkse bestaan met zijn eigen<br />

logica van gebruiken, regels en betekenisgeving. Aan de hand van veldnamen zouden wij een<br />

beeld kunnen oproepen van dat mentale landschap en de steeds veranderende kijk op het<br />

fysieke landschap.<br />

Zijn er naast veldnamen voldoende ondersteunende bronnen voor handen zijn die zo’n<br />

antropologisch perpectief rechtvaardigen? Vanaf de zeventiende eeuw is dat zeker het geval.<br />

Naast systematische bronnen zoals de eerder genoemde grondschatting, zijn het zijn vooral de<br />

lokale bronnen die voor een feitelijke inkleuring kunnen zorgen. De willekeur en de doleantie<br />

zijn voor een fenomenologische benadering van bijzondere betekenis. De willekeur vormde<br />

volgens het Drentse Landrecht bij uitstek het reglement van de buurschap om ‘ordre te stellen’<br />

op het gebruik van de marke. Het gaat hier om voorschriften voor de aanleg van houtwallen<br />

en waterlossingen, aanleg en onderhoud van wegen en regels voor het gebruik van de essen,<br />

groenlanden en de gemeenschappelijke heidevelden. Willekeuren kunnen een directe relatie<br />

met veldnamen hebben en deze worden daarom vaak opgenomen in de tekst. Zo kunnen we een<br />

indruk krijgen van de dagelijkse praktijk die achter veldnamen schuil gaat.<br />

Hetzelfde geldt voor een doleantie of bezwaarschrift. Als collectief kon de buurschap bezwaar


Sociale ruimte<br />

Op een van onze eerste bijeenkomsten van het veldnamenproject<br />

in Gasteren viel op dat de veldnamenkennis van<br />

de Zuidesch nog opvallend paraat was, hoewel het akkercomplex<br />

al begin jaren zeventig een forse schaal vergroting<br />

had ondergaan. Er werd die middag levendig verteld over<br />

een mentaal landschap waarvan de fysieke basis sterk was<br />

gewijzigd.<br />

Als vanzelf rolden de herinneringen en verhalen van oudere<br />

inwoners over de stamtafel bij het noemen van de oude<br />

De antropoloog 1<br />

32<br />

33<br />

veldnamen. Het werd al snel duidelijk dat de grote Zuides<br />

van voor de ruilverkaveling bij uitstek als een sociale ruimte<br />

werd ervaren. In de jaren zestig had ieder bedrijf nog<br />

veel kleine akkerpercelen verspreid over de hele es liggen;<br />

soms ging het om twintig verspreid liggende percelen (zie<br />

eigendomskaartje ruilverkaveling) Men moest daarom<br />

rekening houden met het recht van overpad en met het<br />

afstemmen van de werkzaamheden bij het toemaken, zaaien<br />

en oogsten. Bij al die seizoensgebonden activiteiten was de<br />

es ook een ontmoetingsruimte, waar nieuwtjes en roddels<br />

werden uitgewisseld, maar ook ruzies konden ontstaan,<br />

over het gebruik van wendakkers of het verleggen van<br />

voorstenen. Op de jaarlijkse dorpsfeesten werden die ruzies<br />

meestal weer bijgelegd.<br />

aantekenen tegen de waardeschattingen van hun gronden in de grondschatting. Zo kunnen<br />

doleanties ons op een verrassende wijze laten meekijken met de subjectieve blik van een<br />

agrarische gemeenschap op haar vaak weerbarstige leefmilieu. Maar let op; het is niet altijd<br />

verstandig om je zonder bedenkingen te laten meevoeren met de blik van belastingplichtigen.<br />

Ook in de 17 e eeuw betaalde men niet graag belasting. Het is raadzaam om de geuite bezwaren<br />

ook te checken in andere bronnen. Naast de willekeur en de doleantie zijn er nog bronnen<br />

die individuele expressies weergeven in conflictsituaties. Deze bevinden zich in gerechtelijke<br />

archieven, markenarchieven en schulteregisters. Zij kunnen ons een verhelderend inzicht geven<br />

van de belangentegenstellingen in agrarische gemeenschappen.<br />

In Een biografie van het Sepeltien in hoofdstuk 6 wordt aan de hand van veldnamen en hun<br />

verwijzende bronnen een beeld geschetst van de ontwikkelingsgeschiedenis van het Anloërdiepje.<br />

Daaruit blijkt dat er ook in een kleine gemeenschap als Anloo verschillende visies op<br />

de exploitatie mogelijkheden van het bovenloopje bestonden. Tot in het begin van de 19 e eeuw<br />

domineerde de in-gemeenschapshouding waarbij het beekdalletje slechts voor een klein deel<br />

van het ‘gemene veld’ was afgescheiden. De opkomst van het ‘etagebedrijf’ rond 1850 opende<br />

een nieuw perspectief op de intensivering van het agrarische gebruik. Pas toen werd het<br />

huidige casco van houtwallen voltooid. De uitleg van het namenlandschap liep gelijk op met de<br />

opdeling en de latere inrichting van het beekdal.<br />

Tegen de stroom in<br />

Ook na de 17 e eeuw ging de uitbouw van het namenlandschap gewoon door. In de opeenvolgende<br />

herzieningen van de grondschatting is dat proces goed te volgen. We zien dan vooral<br />

van nieuwe kamp- en groenlandnamen verschijnen. Bij de eerste categorie moet gedacht<br />

worden aan ontginningen langs de esranden en bij de tweede aan opdeling en afgrenzing van<br />

de mandelige groenlanden. 7


What’s in a name?<br />

Jeruzalem is nu de naam van een zandige laagte met<br />

verwaaide Grove dennen ten zuidenoosten van het<br />

Kniphorstbos in Anloo. Het voormalige Stuifgat vormde<br />

rond 1800 de actieve kern van een stuifvlakte dat zich tot<br />

aan de Noordes van Annen uitsterkte. Eeuwenlang werd het<br />

Hongerveld tussen Anloo en Annen ‘mandielig’ gebruikt.<br />

Na veel getreuzel werd de definitieve grens tussen beide<br />

marken pas in 1810 vastgesteld en in het veld gemarkeerd.<br />

Het is niet zo verwonderlijk dat geen van beide partijen hun<br />

velddeel opeiste. Het Stuifgat vormde een onderdeel van de<br />

oude heerweg naar Coevorden waar bij voortduring de heide<br />

De antropoloog 1<br />

De invoering van het Kadaster in 1832 brak met het oude gewestelijke systeem van<br />

grondbelasting èn met de gewoonte van het registreren van perceelsnamen. Het uniforme<br />

systeem van registratie en opmeting sloot locale bijzonderheden juist zoveel mogelijk uit.<br />

Maar via de omweg van notariële akten van eigendomsoverdrachten keerden de veldnamen<br />

weer terug in de adnministratie waardoor een directe koppeling kan worden gemaakt met het<br />

kadastrale systeem. Het opnemen van veldnamen in akten was geen officiële regel maar had<br />

een pragmatische reden. Zonder de vertrouwde veldnamen verliep de communicatie bij het<br />

34<br />

35<br />

werd kapot gereden door het doorgaande verkeer van karren<br />

opstellen van de akten uiterst moeizaam.<br />

en rijtuigen. Door de Annerboeren werd het Hongerveld<br />

Ook in andere vernieuwingspraktijken van de 19 e eeuw bleken veldnamen bestendig. Zo werden<br />

alleen geschikt geacht voor het rooien van veldkeien die<br />

in landbouwalmanakken en aantekenboekjes veldnamen geassocieerd met oogstopbrengsten,<br />

via de Hunze naar Groningen werden verscheept. Maar<br />

mestgiften en grondprijzen op veilingen. 8 (zie notitieboekje Jan Mulder) Veldnamen konden dus<br />

door het toenemende verkeer rond 1800 (wellicht als gevolg<br />

probleemloos meeliften met de rationalisering van het landbouwbedrijf. Bij de opdeling van de<br />

van het continentale stelsel) was het Stuifgat weer actief<br />

marken in de 19 e eeuw en de latere de veldontginningen verbrokkelde het gemeenschappelijke<br />

geworden en vormde het uitwaaierende zand een bedreiging<br />

element in de bedrijfsstijl. Daarvoor in de plaats kwam de landbouwcoöperatie die beter<br />

voor de akkers op de Noordes. Onder aanvoering van de<br />

aansloot bij de particuliere bedrijfsvoering. De veldontginningen genereerden weer een nieuwe<br />

doortastende vervener Lambertus Greveling eisten de<br />

generatie veldnamen waarbij vernoemingsnamen als Siberië, Frankriek en Engeland verwijzen<br />

Annenaren nu een snelle oplossing. Bij de vaststelling van<br />

naar de nieuwe wereldoriëntatie.<br />

de markegrens kwam het Stuifgat in de marke van Anloo te<br />

In hun sociografisch onderzoek begin jaren vijftig constateerde het echtpaar Keur dat in<br />

liggen waardoor zij ook verantwoordelijk konden worden<br />

Anderen nog iedereen bekend was met de veldnamen van het dorp. 9 In die tijd was het<br />

gesteld voor het vastleggen van het stuifzand. Opmerkelijk in<br />

ook nog gebruikelijk om met de notaris over grondeigendom te communiceren aan de<br />

dit verband is het verschil in naamgeving, de Anloërs kozen<br />

hand van veldnamen. 10 Ook de antropoloog Kloos kon in de jaren 60 nog probleemloos een<br />

voor het verhullende Jeruzalem, de Annenaren wonden er<br />

veldnamenkaart van de Zuides van Gasteren samenstellen. 11<br />

geen doekjes om: Stoefgat en Hongerveld.5<br />

Omkering van het perspectief<br />

Uit het voorgaande kunnen we opmaken dat opeenvolgende agrarische bedrijfsstijlen hun<br />

stempel hebben gedrukt op het Drentse Esdorpenlandschap. Het namenlandschap vormt een<br />

afspiegeling van deze agrarische ecologie. In de loop van de 20 e eeuw is deze wisselwerking<br />

tussen bedrijfsstijl en landschap radicaal gewijzigd. Door kunstmest, mechanisatie,<br />

waterbeheer en de openlegging van het platteland voor het moderne verkeer werd de boer een<br />

agronomisch ondernemer die de productieomstandigheden op een tot dan toe ongekende wijze<br />

naar zijn hand kon zetten. Daarmee veranderde ook zijn blik op het landschap. Het gelede<br />

esdorpenlandschap van es, beekdal en veld veranderde in een kneedbaar technotoop waar de<br />

landschap en ecologie nauwelijks nog grenzen stelden.<br />

Door het succes van de Wieringermeer en de Noordoostpolder leek na de oorlog ook de<br />

maakbaarheid van het ‘oude land’ onder handbereik. Volgens de in 1953 opgerichte Stichting tot<br />

Verbeteren van Madelanden in Drenthe konden zelfs de vanouds weerbarstige beekdalen door<br />

gerichte maatregelen getemd worden tot oogstrelende graslanden. 12 Door drooglegging, ploegen,<br />

schijfeggen, bezanding en bemesting konden minderwaardige grassen als Lieggras, Geknikte<br />

Vossestaart, Reukgras en verschillende Zeggensoorten, maar ook onkruiden als Ratelaar,<br />

Dotterbloem, Gevlekte Orchis en Kruipboterbloem worden omgezet in hoogproductieve<br />

graslanden van Engels raaigras en Ruw beemdgras.<br />

Met voorbeeldpercelen verspreid over de hele provincie werden de boeren klaargestoomd<br />

voor de grote operatie van de op handen zijnde ruilverkavelingen. Binnen twee decennia zijn<br />

de meeste beekdalen in Drenthe veranderd in cultuursteppes van Engels raaigras en Ruw<br />

beemdgras die zonodig gescheurd kunnen worden voor de verbouw van aardappelen of maïs.<br />

Dankzij de instelling van het Stroomdallandschap in 1965 is de Drentse Aa een van de weinige<br />

stroomgebieden waar aanzienlijke restanten van de vooroorlogse beekdalen bewaard zijn<br />

gebleven. Maar als voorloper van de latere EHS werd het Drentse Aa ook een arena voor de<br />

botsing van twee elkaar uitsluitende perspectieven, nieuwe natuur versus agronomische<br />

landbouw. In deze ongerijmdheid kwam het Stroomdallandschap Drentse Aa als eerste


De antropoloog 1<br />

36<br />

37<br />

compromislandschap tot stand waarin landbouw en natuur, onder de paraplu van een nieuwe<br />

bureaucratische orde, een gedwongen huwelijk zijn aangegaan.<br />

Ruilverkavelingen en nieuwe natuur<br />

1970 vormde een belangrijk keerpunt in de levensloop van onze veldnamen. De instelling van<br />

het Stroomdallandschap Drentse Aa was juist achter de rug en een ingrijpende ruilverkaveling<br />

lag in het verschiet. Twee op het eerste gezicht tegengestelde krachten: de conserverende<br />

werking van een landschapsreservaat en het nivellerende effect van een ruilverkaveling. Het is<br />

duidelijk dat vanaf die tijd de toekomst van veldnamen op het spel stond.<br />

Opmerkelijk is dat veldnamen als cultuurgoed geen een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming<br />

van het Stroomdallandschap Drentse Aa. In voorbereidende rapporten wordt nergens<br />

verwezen naar de vele duizenden veldnamen in het stroomgebied. 13 Ook de milieulobby die<br />

zich flink verzet tegen de ruilverkavelingen van Rolde en Anloo die zij als een aanslag op de<br />

‘couleur locale’ zien, reppen met geen woord van veldnamen als betekenisvolle kleinoden<br />

van het cultuurlandschap. 14 Alleen in heemkundige kring zoals het Meertens Instituut en het<br />

Nedersaksisch Instituut heeft men zich het lot van de bedreigde veldnamen aangetrokken. Al<br />

sinds de jaren 50 is men ook in het Drentse Aa gebied bezig met het aanleggen van collecties<br />

door enquêtes en bronnenonderzoek. Een belangrijke bron van al deze activiteiten vormt de<br />

Wieringacollectie die nu in het Drents archief is ondergebracht.<br />

Het spreekt voor zich dat men op het locale niveau aanvankelijk ambivalent omging met het<br />

verdwijnen van de veldnamen. Aan de ene kant zag men de ruilverkaveling als een nood-<br />

zakelijke ingreep om als levensvatbaar dorp te overleven, maar anderzijds waren velen zich<br />

ervan bewust dat het in onbruik raken van veldnamen symbolisch was voor de modernisering<br />

van de dorpscultuur en het eind inluidde van de agrarische werkgemeenschap. In gesprekken<br />

met oudere bewoners over veldnamen komen deze ondergeschoven emoties vaak weer boven.<br />

Vooral de vele akkernamen roepen nostalgische gevoelens op omdat de essen bij uitstek als een<br />

sociale ruimte werden ervaren, maar waar juist schaalvergroting als het meest noodzakelijk<br />

werd gezien. Toen de lappendeken van akkertjes en voorstenen werden vervangen door kavels<br />

op polderformaat verdween ook het stoffelijk fundament van de veldnamen. Wat overbleef<br />

waren de papieren collecties en een afkalvend mentaal landschap van de vroegere gebruikers.<br />

Even ingrijpend als op de essen waren ook de ontwikkelingen in de beekdalen. Bij de ruil-<br />

verkaveling werden grote delen stroomdalen ‘genormaliseerd’ en ingericht voor de moderne<br />

bedrijfsvoering. In de overblijvende reservaatgebieden leek er voor de materiële basis van<br />

de vele made- en broeklanden aanvankelijk een veilige toekomst weggelegd. Aangetaste<br />

houtwallen werden hersteld terwijl de kleinschalige groenlandverkaveling werd gerespecteerd.<br />

Maar ook het moderne natuurbeheer kent zijn eigen dynamiek van natuurdoeltypes en<br />

referentiebeelden. De consequentie van deze vorm van natuurontwikkeling is dat in grote<br />

delen van de nog gave beekdalen een grootschalige herinrichting plaatsvindt die gepaard gaat<br />

met veel grondverzet en een sterk gemechaniseerd beheer. De vraag is of veldnamen nog een<br />

toekomst hebben in dergelijke ‘droomdalen’ waarin de balans tussen natuur en cultuurhistorie<br />

is zoekgeraakt. 15 Want als veldnamen eenmaal de grond onder hun voeten verliezen, wacht hen<br />

slechts een toekomst in de archieven.<br />

.<br />

Nieuwe praktijken<br />

Op het eerste gezicht lijkt en in het huidige gebureaucratiseerde landschap geen plaats meer<br />

voor veldnamen. We kunnen ze inventariseren en vastleggen voor latere generaties, maar<br />

zullen ze uiteindelijk niet overgaan in een fossiel erfgoed omdat ze in onbruik zijn geraakt?<br />

Opmerkelijk is wel de lange looptijd. Ze konden zich immers tot in de 20 e eeuw handhaven en<br />

doorontwikkelen. Sommigen zien in deze houdbaarheid de hand van een op traditie gestoelde<br />

agrarische gemeenschap. Maar de vraag is of die typering recht doet aan de ingrijpende


Het grondkruis<br />

Het zijn niet altijd namen die het verhaal van een plek<br />

levend houden. In het Kluivingsbos bij Schuilingsoord ligt in<br />

een uitgestoven laagte even ten zuiden van het voormalige<br />

Borkermeer een grondkruis. Dit kruis is gegraven als<br />

herinnering aan de kandidaat predikant Johannes Ledeboer<br />

die hier in 1780 werd vermoord door de huursoldaat<br />

Anton Link. De roofmoord op de uitgestrekte heide tussen<br />

Zuidlaren en Anloo heeft indertijd veel indruk gemaakt.6<br />

Op aanwijzing van getuigen kon de moordenaar worden<br />

de hand van de 16 getuigenverklaringen is het mogelijk<br />

ons een voorstelling te maken van het toenmalige<br />

heidelandschap met zijn vele karrensporen, archeologica en<br />

de onvoorstelbare vergezichten. Aan de hand van de Franse<br />

topkaart van 1811 kunnen met de passanten op die dag als<br />

het ware ‘meereizen’. Door de verschillende achtergrond<br />

van de getuigen en het steeds wisselende perspectief zijn<br />

we ooggetuige van de alledaagse werkzaamheden en het<br />

verkeer. De alom aanwezige heide die zich nu aan ons<br />

De antropoloog 1<br />

modernisering van het platteland. Ook in onze oude binnensteden zijn namen van straten en<br />

pleinen, die soms nog verwijzen naar de voorstedelijke nederzetting, duurzaam gebleken. Mijn<br />

stelling is dat veldnamen en andere toponiemen hun bestaansrecht en overleving in de eerste<br />

plaats ontlenen aan het gebruik in dagelijkse praktijken. En die beperken zich allang niet meer<br />

tot de leefwereld van een dorp.<br />

Toen de ruilverkavelingen er in de jaren zeventig zaten aan te komen zijn er in verschillende<br />

dorpen initiatieven ontstaan om het nieuwe landschap opnieuw te benoemen met oude en<br />

nieuwe namen. Een mooi voorbeeld is het dorp Anderen waar door de boermarke een aparte<br />

werkgroep werd ingesteld om een nieuwe kaart van na de ruilverkaveling te maken. Het is<br />

interessant om de namenkaarten van voor en na de ruilverkaveling naast elkaar te leggen<br />

en te zien hoe oude namen zijn verdwenen of werden hergebruikt en waar nieuwe namen<br />

werden toegevoegd. Het initiatief ontstond vanuit de pragmatische instelling dat men ook na<br />

de ruilverkavelingen op een vertrouwde manier kon blijven communiceren. (zie kaart .. en het<br />

interview met Harm van Ree)<br />

Een ander initiatief kwam uit de hoek van het Drents Landbouw Genootschap (DLG) met Jan<br />

Hingstman uit Amen als trekker. In de ruilverkavelingen werden veel percelen samengevoegd<br />

en verdwenen oude perceelsgrenzen. Daarmee verdween ook het functionele gebruik van<br />

veldnamen wat veel boeren aan het denken zette. In de Ruilverkaveling Rolde wilde Hingstman<br />

net als in Anderen samen met de boermarken een proefproject opzetten om alle nieuwe kavels<br />

van de ruilverkaveling opnieuw te benoemen. 16 Daarnaast moest de naamgeving functioneel<br />

worden door er een nieuwe gebruikswaarde aan toe te kennen die volgens hem ook moest<br />

worden vastgelegd in het kadaster met de hulp en medewerking van de notarissen en de<br />

grondkamer. In zijn enthousiasme ging Hingstman zo ver dat hij er voor pleitte om de nieuwe<br />

namen in te voeren op de officiële kadasterkaarten. Het welslagen van het experiment in<br />

Rolde zou bepalend zijn voor een aanpak van de hele provincie. Helaas is het initiatief van<br />

Hingstman al in een vroeg stadium gestrand door ziekte en de bijna onmogelijke opgave om een<br />

bureaucratische praktijk te veranderen.<br />

Op de werkvloer van Staatsbosbeheer in Oudemolen, het zenuwcentrum van het Stroomdallandschap<br />

Drentse Aa, groeide tegen de verdrukking in een nieuwe praktijk van veldnamen.<br />

De pas aangestelde Hendrik Lanjouw begreep als ex-landbouwer als geen ander het nut van<br />

veldnamen in de communicatie met boeren waarvan gronden moesten worden aangekocht<br />

of geruild. Maar ook in de dagelijkse omgang van het natuurbeheer bewezen veldnamen hun<br />

praktisch nut. Toen Lanjouw ontdekte dat zijn collega’s er aardigheid in hadden om zich een<br />

mentale kaart van hun werkgebied eigen te maken besloot hij voor het hele Relatienotagebied<br />

de veldnamen te inventariseren. Vanaf die tijd behoren de vele honderden veldnamen tot het<br />

vaste idioom in de dagelijkse communicatie. Al sinds jaar en dag hangen de veldnamen als<br />

‘stafkaarten’ in de burelen van Staatsbosbeheer en aan de schuurwanden van uitvoerende<br />

loonbedrijven.<br />

38<br />

39<br />

aangehouden om berecht te worden in Assen, waar hij<br />

opdringt is geen reservaat maar een leefwereld.<br />

uiteindelijk levend werd geradbraakt en onthoofd. Aan<br />

Het is interessant om deze drie voorbeelden van nieuwe praktijken tegen het licht te houden.<br />

In Anderen gaat het om een lokaal initiatief van de agrarische werkgemeenschap van voor de<br />

ruilverkaveling. Toen telde het dorp 38 boeren en nu gaat het nog slechts om 5 . Het is de vraag<br />

of zo’n initiatief in deze tijd nog een kans van slagen zou hebben.<br />

In het tweede geval gaat het om een bovenlokaal initiatief van een standsorganisatie, weliswaar<br />

met inschakeling van de boermarken, maar met een sterke nadruk op de formalisering van het<br />

veldnamengebruik in het institutionele veld en het kadaster. In het geval van Staatsbosbeheer<br />

nestelt het gebruik van veldnamen zich ‘spontaan’ in een nieuwe praktijk op regionaal niveau.<br />

Daarnaast bestaat er het algemene gebruik om een huis of boerderij te vernoemen naar de<br />

veldnaam van de kavel waarop gebouwd is. Ook sommige gemeenten hebben naamcommissies<br />

aangesteld met de opdracht om openbare gebouwen en straatnamen naar veldnamen te


Wisseling van perspectief<br />

Hindrik Lanjouw gewezen landbouwer uit Anderen en<br />

natuurbeheerder van het eerste uur vormt de belichaming<br />

van het dubbelzinnige perspectief. Al jong had Hindrik<br />

belangstelling voor het landschap en de natuur. Hij zocht<br />

zwerfstenen met fossielafdrukken en later ontwikkelde hij<br />

zich als amateurarcheoloog. Met de flora van zijn oudere<br />

broer bekwaamde hij zich in het determineren van planten.<br />

Als boerenzoon zijn veldnamen en de daarmee verbonden<br />

‘boerenblik’ hem met de paplepel ingegoten. De noordelijke<br />

Koelanden en de Vetmaoden golden als de beste groenlanden,<br />

maar Voeleers, de Pisbulten en Bosmaat stonden niet hoog<br />

aangeschreven. En als je Roetbol, een Paardestaartsoort in<br />

het groenland had staan dan kwamen de koeien aan de wee<br />

(bloedwateren) en kwamen ze uiteindelijk dreug te staan.<br />

Als aankomend agrariër volgde Lanjouw op de<br />

Landbouwwinterschool in Assen een cursus voor de<br />

Een keerpunt in het leven van Hindrik Lanjouw vormde zijn<br />

aanstelling als natuurbeheerder bij het Stroomdallandschap<br />

Drentse Aa in 1967. Van hem werd nu verwacht dat hij het<br />

landschap benaderde vanuit een tegengesteld perspectief,<br />

het inventariseren van percelen op hun natuurwaarden. Het<br />

ging nu niet om eiwitrijke en productieve grassoorten maar<br />

om de ‘minderwaardige grassoorten en onkruiden’ waar<br />

boeren doorgaans hun neus voor ophaalden. Toch waren die<br />

soortenrijke en meestal natte percelen een gewild ruilobject<br />

juist omdat de belangen tegengesteld waren. Zijn eerste<br />

veldwerkboekjes getuigen van een naarstige speurtocht naar<br />

aankoopwaardige groenlanden met de opsommingen van de<br />

zeldzame Rodelijstsoorten als doorslaggevende argument.<br />

In zijn nieuwe baan voelde de autodidact Lanjouw zich op<br />

zijn plek omdat zich een nieuw kennisdomein opende dat<br />

zijn nieuwsgierigheid prikkelde. Kennis die hij opzoog en<br />

De antropoloog 1<br />

vernoemen. Zolang er sprake is van een duidelijke relatie van de vernoemingsnaam met de<br />

plek is het een vanzelfsprekende manier om een veldnaam levend te houden. Maar in de<br />

grotere uitbreidingswijken wordt zo’n principe al snel los gelaten en worden van heinde en<br />

ver veldnamen aangesleept om de namenhonger te stillen met ‘ontplaatste’ veldnamen. Een<br />

vergelijkbaar probleem kan zich voordoen bij het geforceerd in leven houden van veldnamen<br />

aan de hand van bebording. In een kleinschalig landschap als de Drentse Aa leidt dat al snel<br />

tot een musealisering van het landschap dat het toch al zwaar te verduren heeft van de om zich<br />

heen grijpende bordjescultuur. Een voorbeeld van een mooie tussenoplossing is het frezen van<br />

de veldnaam in een bestaand landhek zoals Staatsbosbeheer dat op sommige plekken doet.<br />

Het woondorp<br />

In het voorgaande lag het accent op het agrarische werkdorp als het oorspronkelijke biotoop<br />

40 II<br />

53° 01’ 01.69” 6° 41’ 05.70”<br />

waardering van groenlanden voor hun geschiktheid voor de<br />

combineerde met zijn nooit aflatende veldwaarnemingen.<br />

van veldnamen. Maar hoe zit dat met het moderne woondorp? Kunnen veldnamen overleven<br />

weidebouw. Aan de hand van hun vegetatieve kenmerken<br />

Bij zijn pensioen in 1995 werden zijn inventarisaties<br />

en zich doorontwikkelen in een pluriforme woongemeenschap of zullen zij op den duur weg-<br />

leerde hij grassoorten op de vierkante meter determineren<br />

gebundeld in een aantal lijvige rapporten van het hele<br />

kwijnen als een antiquarisch erfgoed?<br />

en hun landbouwkundige waardering uit te drukken in<br />

stroomgebied. En ook na zijn pensioen is hij doorgegaan<br />

Met de individualisering is het collectieve leefpatroon van het agrarische werkdorp ingeruild<br />

een rapport cijfer. 100 % Engels Raaigras scoorde een 10,<br />

met zijn waarnemingen. Toch bleef de ambivalentie van zijn<br />

voor een rurale leefstijl die als afzonderlijke typologie ongrijpbaar is geworden. Zelfs de echte<br />

Timolte en Kropaar kregen een 7, Ruwe Beemd en Kamgras<br />

boerenafkomst en zijn nieuwe bestaan bij SBB hem altijd<br />

eigenheimers laten zich niet meer in een apart hokje plaatsen. We kunnen hooguit vaststellen<br />

haalden net een voldoende maar Witbol, Reukgras en Zachte<br />

achtervolgen. Toen Hindrik op een achternamiddag met<br />

dat bepaalde opvattingen, normen of voorkeuren verwijzen naar een rurale achtergrond of<br />

Bravik kregen niet meer dan een 5. Net als later bij de latere<br />

zijn oude vader langs de botanisch rijke Burgvallen onder<br />

mentaliteit. Culturele kruisbestuiving heeft bovendien de uitgesproken verschillen tussen<br />

pootaardappelkeuringen en zaaizaad keuringen werden<br />

Schipborg reed hoorde hij hem zeggen: ‘Wat mooi hè’. Verrast<br />

‘echte’ plattelanders en nieuwkomers vervaagd. 19 Het woondorp is een vergaarbak geworden van<br />

de gegevens altijd aan veldnamen gekoppeld. Dan kon je<br />

keek hij opzij maar zag toen dat Pap de andere kant opkeek,<br />

verschillende leefstijlen die op het locale niveau kunnen convergeren maar regionaal uit elkaar<br />

het betreffende perceel snel plaatsen en onthouden. In de<br />

naar de bloeiende en uitgestrekte aardappelvelden van het<br />

waaieren.<br />

jaren 50 verliep de graslandverbetering door de beperkte<br />

landgoed De Schipborg.<br />

De moderne plattelander of ‘stadlander’ is voor zijn levensbehoeften en hobby’s regionaal<br />

trekkracht van de kleine tractoren moeizaam en traag. De<br />

georiënteerd maar brengt naar verhouding nog veel tijd door in de eigen dorpsomgeving. Door<br />

zode van de overwegend wilde grassen was taai en moeilijk<br />

allerlei sociale en recreatieve activiteiten is er ook in het woondorp sprake van een dorpsbinding<br />

te scheuren. Bovendien moest het bezanden van de percelen<br />

die vrijblijvender is dan in het werkdorp. Nog steeds is er sprake van een zekere dorpstrots die<br />

met de hand vanuit de sloten gebeuren.<br />

zijn uitdrukking vindt in nieuwe symbolen als een dorpsvlag of een eigen dorpwebsite.<br />

De meeste inwoners voelen zich nog steeds verbonden met hun oorspronkelijke markegebied,<br />

maar die relatie heeft wel een andere inhoud gekregen. In de agrarische gemeenschap was<br />

het dorpslandschap niet anders dan een vertrouwde gebruiksruimte die in dienst stond<br />

ardappelveld<br />

van de bestaanswijze. In het woondorp ligt dat anders. In het Drentse Aa gebied werden<br />

delen van de voormalige heidevelden in de eerste helft van de 20 e eeuw aan de agrarische<br />

productie onttrokken door grootschalige bebossingen of bestemming tot militair oefenterrein.<br />

Later werden deze ‘reservaten’ overgedragen aan terreinbeherende instanties. Ook door<br />

de schaalvergroting van na de oorlog en de decimering van de boerenstand verwaterde de<br />

werkrelatie met het oorspronkelijke dorpslandschap. Daarvoor in de plaats kwam het landschap<br />

als belevingsruimte. In de praktijken die daaruit voortvloeien zoals recreatie, cultuurtoerisme<br />

en natuurbeleving, maar ook activiteiten als hobbyboeren kunnen veldnamen opnieuw tot bloei<br />

komen.<br />

Hoewel veldnamen hun vanzelfsprekende rol in de dagelijkse communicatie zijn kwijtgeraakt,<br />

zijn zij niet uit de dorpscultuur verdwenen. Een populaire activiteit is het boekstaven van de<br />

dorpsgeschiedenis. In Drenthe vormt een veldnamenkaart meestal een vast onderdeel van de<br />

publicatie. Dat is mooi voor het nageslacht en interessant voor nieuwkomers maar garandeert


VII De antropoloog 1<br />

VIII<br />

41<br />

nog geen praktijk waarin veldnamen kunnen voortleven. Net als op oude groepsfoto’s waarvan<br />

de meeste personen zijn overleden zijn veel veldnamen dode namen geworden. Toch blijven<br />

veldnamen mensen op een of andere manier intrigeren. Naast de reguliere collecties in het<br />

Drents archief zijn er ook tal van locale collecties die door een plaatselijke werkgroep of gewoon<br />

Belvedère<br />

werkelijke naam<br />

Gedicht Novemberlicht<br />

door een liefhebber bij elkaar zijn gebracht. Veldnamen vormen kennelijk nog steeds een<br />

aansprekende cultuurgoed om door te dringen tot de identiteit van een landschap. En dat geldt<br />

niet alleen voor autochtonen die hun herinneringen willen vasthouden en doorgeven maar ook<br />

voor nieuwkomers die zich een leefomgeving willen ‘eigen maken’.<br />

Voor de wat breder ingestelde cultuurhistoricus is de inbreng van locale kennis gewenst<br />

om zijn vakkennis te verdiepen met veldkennis. Onder het mom van een ‘cultuurhistorische<br />

werkgroep’ is het niet altijd eenvoudig om mensen bij elkaar te krijgen, maar met een ‘<br />

veldnamen werkgroep’ wordt dat een stuk eenvoudiger. Bewoners identificeren zich nu<br />

eenmaal makkelijker met veldnamen dan met een gecanoniseerd cultureel erfgoed. Verhalen of<br />

anekdoten worden vaker opgehangen aan een willekeurige veldnaam dan aan een hunebed of<br />

grafheuvel. Veldnamen behoren dus tot het gemeenschappelijke interesseveld van bewoners en<br />

cultuurhistorici en zijn daarom bij uitstek geschikt voor cultuurhistorische participatie.<br />

Het loont daarom de moeite om op het locale niveau nieuwe toepassingen voor veldnamen<br />

te verkennen, in de hoop dat zo weer nieuwe gebruikspraktijken kunnen opbloeien. Het is<br />

raadzaam om daarbij ook nieuwe communicatiemiddelen als internet en mobieltje te betrekken.<br />

Zo vormt Google Earth, waarover de meeste huishoudens kunnen beschikken, een geschikt<br />

medium om veldnamen in het moderne landschap weer een plek te geven. Die vaardigheden<br />

kunnen op de basisschool al worden aangeleerd, waardoor nieuwe generaties op een eigentijdse<br />

manier hun eerste leefwereld kunnen ontdekken. Ook het alledaagse mobieltje biedt straks<br />

ongekende mogelijkheden. Met een GPS-aansluiting is het dan mogelijk om satelliet beelden<br />

van de omgeving op te roepen die vervolgens gekoppeld kunnen worden aan een op GIS<br />

gerelateerde veldnamenkaart. En tenslotte vormt ook de dorpswebsite het geijkte platform<br />

voor interactieve communicatie. Daarbij kan gedacht worden aan een soort wikipedia van<br />

de leefomgeving met verhalen en herinneringen aan plekken waarbij veldnamen als kapstok<br />

fungeren.<br />

En natuurlijk blijven de authentiekere vormen van communicatie zoals de vertrouwde<br />

veldexcursie waar dorpsgidsen hun verhalen en overleveringen aan veldnamen kunnen<br />

ophangen. Er zijn kortom tal van nieuwe toepassingen te bedenken die veldnamen nieuw leven<br />

kunnen inblazen. De vraag is of dergelijke initiatieven kunnen beklijven in gangbare praktijken<br />

want dat is een voorwaarde voor levende veldnamen.<br />

1 B. de Pater Mens, landschap en topografie in het verleden. In: De Gids nr. 10 1983<br />

2 A. Rapoport Spatial organization and the built environment. In: Encyclopedia of anthropology; 2005<br />

Oxon.<br />

3 H. Elerie Cultuurhistorie en ecologie van een veldcomplex op de Hondsrug. In: Landschapsgeschiedenis<br />

van De Strubben/Kniphorstbos. Groningen 1993.<br />

4 Voor het Kerspel Anloo zijn de landmeterskaarten verloren gegaan. Een reconstructie is mogelijk aan de<br />

hand van latere veldnamenkarteringen.<br />

5 Elerie 1993; blz. 150 e.v.<br />

6 Elerie 1993; blz. 124 e.v.<br />

7 Zie hoofdstuk .. waar het proces van ontginning en naamgeving van het Anloërdiepje wordt beschreven.<br />

8 Elerie 1998; blz. 261<br />

9 J.Y. en D.L. Keur The deeply rooted. Assen 1955; blz.71<br />

10 Anderen, het dorp van de moeshappers. Stichting Historie 1998.<br />

11 Geografisch tijdschrift ………<br />

12 Stichting tot het verbeteren van de Madelanden in Drenthe. Directie van de Landbouw; 1953.<br />

13 Zie F. Modderkolk e.a. Het stroomdallandschap Drentse Aa Uit: Natuur en landschap 1966, nr. 1<br />

Facetstreekplan Drentse Aa 1973<br />

14 Moet dit zo doorgaan? Studiegroep ruilverkavelingen Rolde en Anloo. Milieuraad Drenthe 1973


De antropoloog 1<br />

42<br />

43<br />

De verhalenvertellers: Jannie en Harrie Pepping<br />

De Stierlanden, daar was ons pap verschrikkelijk trots op<br />

Een gelukkige jeugd op het platteland, kan<br />

het romantischer? Broer en zus Pepping zien<br />

de slootbermen vol kleurige bloemen nog voor zich, ze<br />

schepten de snoeken met een emmer zo uit het water van het<br />

Gastersche Diep, ze hielpen mee knollen te plukken op het<br />

land van hun vader en denken met enige weemoed terug aan<br />

die spannende zondagavonden, waarop jongens en meisjes<br />

uit verschillende dorpen elkaar troffen op de dansvloer.<br />

Maar als ik vraag wat het boerenbestaan voor hun vader<br />

betekende, komt er een kort antwoord, waarin iedere<br />

romantiek ver te zoeken is. ‘Het was knooien, werkelijk waar.’<br />

Jannie Moerker­Pepping (61) en haar broer Harrie Pepping (64)<br />

kozen zelf niet voor het boerenleven. Ze gingen het onderwijs<br />

in. Jannie woont in de nieuwbouw van Gasteren, niet eens<br />

zo ver van de plek waar ze geboren werd. Harrie zwierf als<br />

meester en als hoofd der school door Groningen en Drenthe<br />

en bleef Grolloo, zijn laatste standplaats, trouw.<br />

De boerderij waar hun leven begon stond aan het Westeinde<br />

in Gasteren. Harrie, de oudste thuis: ‘De boerderij was van<br />

onze opa, Hendrik van Rein. Diens vader heette Job en daarom<br />

werd zijn zoon ‘Job-zien-Hendrik’ genoemd. Zo ging dat in elk<br />

gezin. Je had Roelf-zien-Jan, Ot-zien-Jan, Ot-zien- Fré en ga<br />

zo maar door.’ Jannie: ‘Bij de vrouwen had je dat ook. Mijn<br />

moeder werd Siens-zien-Geertje genoemd. Maar het kon ook<br />

heel ingewikkeld worden: Roelof-zien-Jan-zien Jobkie, dat was<br />

Jacobje, de vrouw van Jan Meursing, de zoon van Roelof’.<br />

We waren bij Job-zien-Hendrik, een kleine boer, eigenlijk zoals<br />

iedereen. De boerderij was deels in eigendom, deels gehuurd.<br />

Het was een gemengd bedrijf met zo’n veertien hectare grond.<br />

Jannie: ‘Opa was van vele markten thuis. Peerdenhandelaar,<br />

zwienenhandelaar, boer en jager. Van alles wat. Maar toch het<br />

meest boer.’<br />

Vader Gesinus (‘Siensie-Pep’) kwam van Bonnen (bij Gieten)<br />

en was er eentje van Harm-Pep-van- ’t Hoog. Gesinus<br />

trouwde met Geertje van Rein en maakte de overtocht naar<br />

Gasteren. Ze leerden elkaar kennen op de dansvloer. Dat was<br />

niet ongebruikelijk. De jongelui trokken ’s zomers naar de<br />

feesten in de dorpen om elkaar te leren kennen en ’s winters<br />

naar de dansavonden. Harrie: ‘Die procedure heb ik zelf ook<br />

doorlopen. Zo kwam je aan de wichter. Eerst wat scharrelderij<br />

en na het dansen vroeg je of je mee mocht naar haar huis. De<br />

avond eindigde dan op de regenput of in het stookhok. Als<br />

de verkering wat langer duurde, behoorde een bezoek aan<br />

de voorkamer tot de mogelijkheden. Zo is het bij mijn ouders<br />

waarschijnlijk ook gegaan.’<br />

De veertien bunder van opa, deels eigendom, deels gehuurd,<br />

lag bepaald niet aaneengesloten. Samen met Harrie maken<br />

we in gedachten een rondgang, die we beginnen bij de<br />

Stierlanden. ‘Hele goeie grond,’ weet hij. ‘Stier, dat komt van<br />

stieren, het stollen van vet. De naam Stierlanden had dus<br />

betrekking op de grondslag, op de constitutie van de grond.<br />

Stieve grond, eigenlijk. Nou, daar liep een klein weggetje naar<br />

achteren, met een wallegie, en daar had je de Lienstukken,<br />

zeg maar vlasakkers. Stierlanden besloeg ongeveer een<br />

bunder. Lienstukken was veel kleiner, ik schat zo’n 25 are.<br />

Verschillende boeren hadden een Lienstuk. Op de es hadden<br />

we de Kruusakker en de Asakker. Bij de Kruusakker kwamen<br />

verschillende weggetjes op de es bij elkaar, een soort<br />

kruispunt.’<br />

Is het Asakker of Askakker?<br />

Jannie: ‘Daar zijn de geleerden het niet over eens. Ons<br />

pap had het altijd over Ask-akker. Zo staat het ook op<br />

sommige kaarten.’ Harrie: ‘Ik zou niet weten waar de naam<br />

vandaan komt. Je kunt er natuurlijk wel over filosoferen.<br />

Ik denk dan aan verbrand materiaal, misschien in relatie


De antropoloog 1<br />

44<br />

45<br />

met de boekweitteelt. Het zaad werd in de as gestrooid en<br />

‘Maar ik was gebleven bij de Heest, waar een hoge zandkop in<br />

Wat was jullie rol, als kinderen?<br />

En welke band ervaren jullie zelf?<br />

na een paar weken was er al een plant. In het veen kwam<br />

zat, die om de zoveel jaar gebruikt werd als landbouwgrond.<br />

‘Er waren vier kinderen en als oudste zoon werd ik al snel bij<br />

Harrie: ‘Toen ons volk nog in Gasteren woonde, op de<br />

boekweitteelt veel voor, later ook op het zand.’<br />

Het zal zo’n halve bunder geweest zijn. Je moet bedenken,<br />

het werk betrokken. Ik moest na schooltijd altijd melken en<br />

boerderij dus, en ik inmiddels elders, ging ik nog regelmatig<br />

het was een gemengd bedrijf, waarbij het ene onderdeel het<br />

zaterdags helpen. Zo vanaf mijn twaalfde jaar, denk ik.’<br />

even langs het Grote Veld. Je kon toen nog vanaf Rolde langs<br />

We vervolgen onze weg en komen bij het Kaampie. Jannie:<br />

andere in stand moest houden. Er moest voedsel zijn voor de<br />

Jannie: ‘Mijn werk lag dichter bij huis. Zaterdags harken<br />

het Balloërveld in Gasteren komen. Het was een zandweggetje<br />

‘Een kaampie is gewoon een klein akkertje, waar bij ons<br />

paarden, de koeien en voor de varkens. Zodoende werd daar<br />

rondom de boerderij en ramen wassen. Ik had een oudere zus,<br />

door de Slokkerd, langs de Haasstukken (een verbastering<br />

boerenkool en andere kolen groeiden. Dat was dicht bij ons<br />

op dat kleine bultje vaak koren verbouwd.’<br />

dat was een geluk, die was ook wat huishoudelijker ingesteld,<br />

van Achterstestukken) en het heideveld, en zo kwam ik bij de<br />

huis, op de weg naar Anderen.’ Harrie is inmiddels al op het<br />

ik wilde liever lezen. Ik bracht ons pap wel koffie en thee op<br />

Veurstukken. Tegenwoordig neem ik mijn kleinzoon wel mee<br />

Grote Veld aangekomen. ‘Daar heeft opa ook een slag veld<br />

We komen in het Westerveld. ‘Wat later ontgonnen,’ vertelt<br />

het land, in een jeneverfles in een krant gewikkeld. En dan<br />

en dan laat ik hem ’t Maotie zien. De plek waar ik mijn eerste<br />

gekocht, tegen de markegrens van Anloo aan. Ik denk zo’n<br />

Harrie. ‘’Dat kon je ook wel zien aan de percelen, er zaten nog<br />

vertelde hij van die wilde roosjes en wees hij me op dikke<br />

konijn schoot, met opa, de plek waar we een dammetje in het<br />

drie, drieëneenhalve bunder, gedeeltelijk weideland en op de<br />

veengaten in. Achterop het Westerveld had je een heel venig<br />

brummels (bramen) die er te vinden waren.’<br />

water opwierpen om vissen te vangen…’<br />

hogere delen (‘op ’t hoog’) bouwland. Daar verbouwden we<br />

gedeelte, daar verrotten de aardappels vaak. Koren lukte<br />

Jannie: ‘Ik weet ook alles nog, de akkers, de slootjes. Het is<br />

rogge en haver. Frappant was dat het stuk ernaast, van Riekus<br />

daar nog wel, omdat je vaak redelijk droge zomers had, maar<br />

Moest de oudste zoon het bedrijf niet overnemen?<br />

een kaart die in je geheugen zit, die er als kind als het ware<br />

van Rein, toen nog onontgonnen was. Er stond een natuurlijk<br />

aardappels was moeilijker. En knollen natuurlijk, dat was na<br />

Harrie: ‘Dat was eigenlijk wel de bedoeling. Gewoon uit<br />

is ingeprent. Je kende de hele es uit je hoofd, de namen van<br />

berkenbosje op en er lagen veenputten, waar men turf had<br />

de aardappel het tweede product.’<br />

traditie, zo ging het nu eenmaal vaak. Maar ons mam heeft<br />

alle akkers. Mijn oudere zus weet zich nu nog de bloemen<br />

gegraven. Dat was het Grote Veld. Dan hadden we langs<br />

‘Als je het Westerveld helemaal overstak, zat je al weer tegen<br />

er voor gezorgd dat ik naar de kweekschool ging en ik wilde<br />

te herinneren die in onze weilanden groeiden. Zenegroen,<br />

het Gastersche Diep, in de richting van het Balloërveld, een<br />

het Gastersche Diepje aan. Daar had je het Maotie, heel<br />

dat ook wel. Ik heb er wel altijd bij moeten werken. Zodra<br />

vrouwenmantel, kruipend zilverschoon in de Klunnenkaamp,<br />

perceel weiland, de Veurstukken, de Voorstestukken. Daar zat<br />

nat bronland.’ Jannie: ‘Moatie komt van madeland, natte<br />

ik vrij was, werkte ik bij het loonbedrijf van Pieters. Daar<br />

meidoorn en wilde roosjes bij de dam, witte wilde margrieten<br />

zo’n mooie glooiing in het veld. Daaraan kon je zien dat het<br />

weidegrond. De naam zegt dus weer iets over de grondslag,<br />

kon ik een paar centen verdienen en dat geld ging naar de<br />

in Schuurman’s land, veel zoete, geurige kamperfoelie op<br />

vroeger bij het zandgedeelte van het Balloerveld had gehoord.<br />

net als bij de Stierlanden.’ Harrie:’Ja, gras hadden de boeren<br />

boerderij. Of mien pap kon voor de opbrengst loonwerk laten<br />

de houtwalletjes. Wilde roosjes en meidoorn in de Heest,<br />

Zo’n mooie glooiing in de richting van het beekdal.’ Jannie:<br />

ook nodig, dus daarvoor moesten ze bij de beken zijn. Via het<br />

doen, grasmaaien, ploegen enzovoort. Zo heeft dat elkaar<br />

Gelderse roos links voor het bruggetje bij de Heest, gele<br />

‘Die glooiing zit er nog steeds in. Ik zat daar bij het diep altijd<br />

Moatiesland lopen we langs een brede houtwal, ontstaan in<br />

aangevuld’.<br />

margriet in het Grote Veld.’<br />

te vissen. Er zat paling, baars, snoek, voorn. Voor mij was dat<br />

de tijd dat er nog geen prikkeldraad was. Dat was een echte<br />

’ Als loonwerker werd ik naar het land van de boeren gestuurd.<br />

vrijheid­blijheid, heerlijk langs de waterkant. We namen de vis<br />

dichte wal, met stiekelbossen en ook veel sleedoorns. De<br />

Naar de Lommershoeken, tegen de marke van Oudemolen<br />

Harrie: ‘Ik wandel nu wel langs de Heetlagendijk, zo naar het<br />

mee naar huis, jazeker.’<br />

blauwe bessen daarvan noemen we bekkentrekkers, want je<br />

aan. Je kreeg opdracht om even bij Luut-zien-Fré gras te<br />

Amerdiepje, daar is nog zo’n mooi stukje bosopstand. Daar<br />

Harrie vervolgt: ‘Langs de weg naar Loon had je dan de<br />

mond trekt samen bij de bitterzure smaak ervan.’ Jannie: ‘Er<br />

maaien in de Bosstukken. Dat wist je zonder vragen te vinden,<br />

heb je paar eikenbomen en of je het gelooft of niet, ik ga er<br />

Heest, net over de brug van het Gastersche Diepje. Dat was<br />

groeiden ook wilde roosjes, mijn vader….’ Harrie is al weer<br />

net zoals Wolter Meijering-zien-Veurstuk. Dat lag naast ons<br />

bij staan, ik leg mijn hand op de boom en ik luister naar die<br />

nat land, weideland. Andere boeren, zoals Mans-zien-Geert,<br />

verder, bij de Klunnenkaamp. ‘Daar meanderde het hele<br />

Veurstuk. En daarnaast lag dat van Fré van Rein, en daarnaast<br />

oude eik. Dan hoor ik het verleden, ik hoor die boom vertellen<br />

hadden er recht van overpad. Hij kon niet anders bij zijn<br />

Gastersche Diepje doorheen, met weer hele natte delen en<br />

dat van Weites. En aan de andere kant van de weg had je het<br />

wat hij beleefd heeft, dat er mensen zijn langsgekomen, dat<br />

melkkoeien komen dan door ons weiland.’ ‘We hadden het<br />

ook weer een zandkop. Ik zou de naam niet zo een­twee­<br />

land van Jans Speelman.’<br />

er dieren bij zo’n boom hebben gestaan, dat zo’n boom<br />

zojuist over vissen. In de Heest had je een klein loopje, dat<br />

drie kunnen verklaren. Dat geldt ook voor de Loefvledders,<br />

donderbuien heeft getrotseerd. Dat voelt zo authentiek. De<br />

door de Galgenrieten liep. Van oorsprong kwam het water<br />

een stukje land dat mijn vader huurde. Dat lag tegen de<br />

Hoe was de band van jullie vader met zijn land?<br />

Duitsers hebben er een mooi woord voor: urig! Vrij vertaald<br />

van het Balloërveld. Het loopie stelde natuurlijk niet veel voor,<br />

markegrens van Anloo aan.’<br />

Jannie: ‘Hij had er een emotionele band mee, denk ik.’ Harrie:<br />

oerig. De hele historie van Drenthe zit voor mij in zo’n<br />

bij nat weer zo’n anderhalve meter breed, ’s zomers was er<br />

‘Ja, dat is een Drent eigen. Dat proef je aan de manier waarop,<br />

ekkelboom.’<br />

geen water te bekennen. D’r zaten een paar kolkjes in, het<br />

Hoe zouden jullie het leven van jullie ouders willen typeren?<br />

ja, hoe zal ik het zeggen? De manier waarop hij over het land<br />

water was er lekker warm en de snoeken stonden er in het<br />

Jannie: ‘Knooien, echt waar. Het was zwaar en soms financieel<br />

praatte. Bepaalde stukken lagen hem niet zo goed, dat onland<br />

‘<br />

voorjaar te paaien. We probeerden ze er met een emmer uit<br />

ook moeilijk.’ Harrie: ’Veel geldgebrek, mam kon soms de<br />

bijvoorbeeld. Maar de Stierlanden, daar was hij verschrikkelijk<br />

te scheppen, dat lukte soms wel.’ Jannie: ‘Ons pap deed het<br />

boodschappen van de kruidenier niet betalen.’ Jannie: ‘Soms<br />

trots op. Daar groeiden bieten, dikke bieten. Die grond was<br />

wel met de zwao, met de zeis, als hij toch bezig was met het<br />

waren we rijk, als het melkgeld in een zakje aan de melkbus<br />

via mijn opa eigendom, daar had hij echt een band mee, daar<br />

maaien van de wallekant.’ Harrie: ‘Opa was jager en als hij<br />

hing, dan konden we even vooruit. Maar als de rekening voor<br />

was hij elke dag aan het werk. En na het werk, op zondag,<br />

die snoeken zo mooi boven in het water zag staan, wilde hij<br />

de kunstmest kwam, dan waren we weer even arm. Maar ik<br />

even naar het land kijken. Of met de fiets erlangs.’<br />

er nog wel eens op schieten. Een beetje andere manier van<br />

wil echt niet klagen. Na de lagere school kregen we een fiets<br />

‘Later is hij als boer gesaneerd en is hij op een fabriek in<br />

vissen…’<br />

om naar de ULO te gaan. Een nieuwe aktetas kregen we, altijd<br />

Assen terechtgekomen. Daar werden speciale gasbranders<br />

Via de Voorste Stukken komen we bij de Achterste Stukken.<br />

lekker te eten. Maar zoals ik zeg, soms was het even moeilijk.’<br />

ontwikkeld. Die productie is hier in het dorp opgestart, in de<br />

‘Verrekte nat land, de peerden zakten d’r vaak tot de kont<br />

Harrie: ‘Pap heeft nooit een auto gehad. Hij kon nog niet eens<br />

boerderij van Fré Pieters. Voor hem was het toch wel moeilijk<br />

toe in. Er zat veel ijzeroer in de grond, dat een tijdlang<br />

op een Solex rijden. Met peerden kon hij werkelijk alles, maar<br />

om die stap te maken, de andere mensen die in het begin<br />

is ontgonnen, hoe zeg je dat, uitgegraven. Het werd met<br />

een trekker heeft hij nooit gehad.’<br />

bij Furigas werkten waren niet vreemd voor hem. Hij kwam<br />

lorregies (kiepkarren) afgevoerd. In Grolloo, waar ik woon,<br />

er meer uitgesaneerde boeren tegen. Maar ja, hij miste er de<br />

had je dat ook. Dat was eigenlijk de eerste industrie van<br />

vrijheid. Tussen de middag bleef hij liever binnen, want dan<br />

Drenthe, met smeltovens, waar ze zo rond het begin van de<br />

zag hij tenminste niet hoe mooi het buiten was.’<br />

jaartelling ijzer produceerden’.


De antropoloog 1<br />

46<br />

47<br />

Verhalenverteller Tinus Hovenkamp<br />

Met zo’n verkaveling, dan ku’j wel verdriet hebben<br />

Boven de keukentafel hangt een klein schilderij.<br />

Geschonken door de buurman. Evert Musch, de<br />

kunstenaar die in 2007 overleed, maakte het toen buurvrouw<br />

Hillie in 1995 uit het ziekenhuis kwam. ‘Naarms beter as<br />

thoes,’ staat er op.<br />

Tinus Hovenkamp kijkt me veelbetekenend aan. ‘Zo ging dat<br />

in Anloo. De kunstenaar en de boer, we waren allemaal gelijk.<br />

We kenden mekaar en hielpen mekaar. Nu zeggen sommigen<br />

in het dorp je niets eens meer goeiedag. ’t Vervreemdt<br />

allemaal, daar kan ik niet zo best over.’<br />

Praten over vroeger, dat mag hij graag. Zijn oogjes beginnen<br />

te glinsteren, zijn gezicht glimt. Hij zit er helemaal klaar voor,<br />

aan de keukentafel. Roept u maar, Tinus Hovenkamp geeft<br />

antwoord. Hij schuift de stoel wat dichter bij de tafel en vraagt<br />

of de band van het opnameapparaat al loopt. ‘Wat wil je<br />

allemaal weten?’<br />

Tinus (84) is de zoon van Egge Hovenkamp en Anna Hoving.<br />

Hij werd in Anloo geboren. Zijn eigen zoon, die bij het gesprek<br />

aanwezig is, heet ook Egge. Vader en moeder hadden een<br />

boerenbedrijfje en een winkel. De winkel zat vlak naast de<br />

pastorie. Toen woonde de dominee daar nog. Zijn ouders<br />

vonden het een schande dat de pastorie te koop kwam. De<br />

dominee woont nu in Annen. Ook Tinus vindt dat ‘niks weerd’’.<br />

Dominee hoort bij de kerk te wonen. ‘Wij woonden naast de<br />

pastorie. Wij hadden veel met die predikant te maken, die<br />

kwam vaak bij ons. Niet dat we zo gelovig waren, ook niet<br />

ongelovig natuurlijk, in ieder geval niet onverschillig. Zo<br />

bedoel ik dat.’<br />

Een winkeltje met een boerderij. Ging dat samen?<br />

‘Natuurlijk ging dat samen. Mijn oma, die ik niet gekend heb,<br />

is met de winkel begonnen. Zij heeft mijn vader aangezet<br />

om er mee door te gaan. Deurdoen met ’t winkelie, zei ze.<br />

De boerderij was maar klein, ik denk dat ze zo’n vijf bunder<br />

hadden. Dat was wel te doen. Mijn vader stond niet alleen<br />

achter de toonbank, mijn zuster Trientje heeft later ook<br />

wel geholpen. Pap ging er ook op uit. Met een hondenkar,<br />

getrokken door een Duitse dog. Hij bracht de boodschappen<br />

overal heen, naar Schipborg, naar Eexterveen. Want daar<br />

kwam hij zelf vandaan. Omdat ze hem daar kenden, leverde<br />

dat weer klanten op.’<br />

‘Er was hier in het dorp nog een winkel. Popken had een café<br />

annex winkel. Dat was, zeg maar, de concurrent. Maar de<br />

oude mensen wilden wel bij mijn vader kopen. Het was een<br />

old gezellig winkelie, dat vonden ze mooi.’<br />

‘Ze verkochten ook wel wat niet mocht. Dat was vroeger zo.<br />

D’r werd natuurlijk wel gecontroleerd, maar gepakt is mijn<br />

vader nooit. Hij was een keer met de hondenkar bij zijn zuster<br />

in Annen, om boodschappen te brengen, toen de politie er<br />

over toekwam. Geessie, pak die tas eev’m an, zei mijn vader.<br />

Dan heb jullie je boschup’m tenminste. Daar zat dus een<br />

klandetiene fles jenever bij. De politie kon in de kar verder<br />

niets vinden. Waor gebeurd.’<br />

Was de winkel ook een stille kniep?<br />

‘Nee, dat niet. De mannen uit het dorp deden wel vaak de<br />

bestelling of brachten het boekje. Mijn oudste broer Jan<br />

bracht de spullen dan meteen weg. Als de politie de klant<br />

op weg naar huis controleerde, had hij immers niks bij zich.<br />

Hij had dan misschien een borreltje gedronken, in onze<br />

huiskamer. Maar dat was toch niet verboden? Nee, dronken is<br />

bij ons volk nooit iemand geworden. Daar durf ik mijn vingers<br />

voor in de lucht te steken’.<br />

Het winkeltje heeft het niet gered. Het interieur is naar het<br />

Openluchtmuseum in Arnhem gegaan…<br />

‘Ja, ik denk dat het in 1952 gebeurd was.’ Zoon Egge: ‘Nee pap,<br />

veel later. Ik was een jaar of zeven, acht. Dat moet in 1965


De antropoloog 1<br />

48<br />

49<br />

geweest zijn, in die buurt. Ik heb dat winkelie toch nog zelf<br />

‘Later is het allemaal anders geworden, na de verkaveling.<br />

U kocht wel regelmatig bij…<br />

Had u zelf ook koeien?<br />

meegemaakt…’ Tinus: ‘Hoe kom je d’r bij. 1965? Nou ja, goed.<br />

Alles moest groter. We hebben dat nieuwe land zelf Nijveld<br />

Tinus: ‘Regelmatig? Zo nu en dan. Ik had een goeie vrouw. Ze<br />

Tinus: ‘Een stuk of tien. En wat jongvee, een varken met<br />

Goa d’er maar tussendeur, dan. 1960 of 1957, wat maakt het<br />

genoemd. Het is na de verkaveling bij een ander in bezit. Ja,<br />

kwam hier uit het dorp. Ik zeg altijd: Ik had geen fiets, daarom<br />

biggen. Destijds hebben we nog een nieuwe stal gebouwd.<br />

uit?<br />

dat heb je. Met een verkaveling krijg je niet zoals jij ’t graag<br />

moest ik wel een vrouw in Anloo zelf zoeken. Dat is een<br />

Daar was Tinus groot op. Toen kwam er iemand van<br />

‘Ja, dat heb ik van mijn ouders. Handel zat in mij. Ik mocht<br />

wilt hebben. Dan he’j verdriet. ’<br />

aardigheidje, want ik had natuurlijk wel een fiets. Ik heb er<br />

Landbouwvoorlichting en die zei: Je had beter een beste<br />

graag koetjes kopen en verkopen, pinken, biggen. Van<br />

‘Hillies vader had vroeger ook een deel van het Eexterveld,<br />

een goeie vrouw aan gehad. Ik ben soms wel een beetje een<br />

schuur neer kunnen zetten. Achteraf had hij misschien wel<br />

alles. Niet in ’t groot, hoor. Toen was ’t nog allemaal<br />

bij het Pinetum .Die heide is ook op de schop gegaan. Dit<br />

bekkerie, hoe zeg je dat?’ Egge: ‘Goed gebekt.’ Tinus: ‘Een<br />

gelijk. Ik zei toen tegen mijn vrouw: Zie bint dikke dreumers.<br />

gewoon, boertjes. Dat mocht ik graag, ja. Een keer naar ’t<br />

Vosseveen is later aan Staatsbosbeheer toegekend. Mijn zoon<br />

bekkerie noemen we dat. Maar goed, mijn vrouw zorgde er<br />

Die man wou toen al groter, dat was in 1972. Wij wilden beslist<br />

Groningerland, pinken kopen en ’s avonds hier op de fabriek<br />

Egge heeft er ca 18 hectare van gehuurd.’<br />

voor dat een deel van het melkgeld opzij werd gelegd. Dat<br />

niet groter en daar zijn we nu nog gelukkig mee.’<br />

slachten. Dat vlees verkochten we. Die buurman moest<br />

Egge: ‘Ja, ik heb daar een emotionele band mee. Het idee dat<br />

ging naar de bank, dan had je weer minder rente af te lossen,<br />

wat hebben, die buurman, ook wel mensen van over ver.<br />

je voorouders daar gewerkt hebben. Ik ging er vroeger vaak<br />

minder lasten. Zo deden wij dat.’<br />

Wanneer bent u gestopt?<br />

Dat was een mooie tijd, nu is het allemaal weg. Het mooie<br />

kijken. Als Jans Mulder daar in de grond zat te wroeten.’<br />

Tinus: ‘In 1996. Toen is het bedrijf over de kinderen verdeeld.<br />

verdwijnt, daar staan de meeste mensen niet bij stil. Het is<br />

Over de verkaveling van de jaren 80 wil hij nog wel iets kwijt.<br />

‘Ik werkte veel samen met mijn zwager, die was ook boer.<br />

En Egge stopt er nu ook mee. Hij gaat alleen nog hobbymatig<br />

tegenwoordig allemaal groot, groter, grootst. Daar is’t niet<br />

‘Een verkaveling is heel slecht voor een dorp. In woon liever<br />

Hij had een trekker en ik had een mooi peerd. Toen wou ik<br />

door.’<br />

mooier van geworden.’<br />

in een flat dan dat ik ooit zoiets nog wil meemaken. Er komen<br />

ook een trekker. Maar daarvoor moest je lenen. De bank<br />

Egge: ‘Volgend jaar ben ik vrij man. Als je een boerenbedrijf<br />

verkeerde dingen in de mensen boven.’<br />

hield zitting in het dorp en ik heb Hillie er heen gestuurd<br />

hebt, kun je niet zomaar stoppen. Dan moet je wel even<br />

De boerderij…<br />

Tinus: ‘Ach Egge, zeg dat soort dingen niet.’<br />

om te vragen of de mensen hier in Anloo dat gewaar zouden<br />

afrekenen met de belasting. In april 2006 ben ik naar een<br />

‘Ja, de boerderij. In 1951 ben ik hier gekomen, op de plek waar<br />

Egge: ‘Waarom niet. Ik heb toen mijn mond ook niet<br />

worden, van die lening. Niet de gewone mensen, maar de<br />

informatiebijeenkomst in Assen geweest. Daar kreeg je<br />

ik nu zit. Toen was er met elkaar, eigen land en huurland, zo’n<br />

gehouden. Als je contact hebt met mensen die in de ogen van<br />

bestuursleden van de bank. Als dat zo was, wilde ik geen<br />

het advies om ‘naar prive’ te gaan. Dat is een bepaalde<br />

18, 19 bunder. Het land lag hier allemaal rondom.’ Egge pakt<br />

de ruilverkavelingscommissie verkeerd zijn, dan pakken ze je.’<br />

centen. Die man zei: ik ga wel even bij Tinus langs. Hij zei<br />

constructie, ik heb me daar goed over laten voorlichten. En<br />

er een schriftje bij. Moeder Hillie, die in 1995 overleed, hield<br />

Tinus: ‘Zeg dat nou niet. Daar krijg je alleen maar problemen<br />

tegen me: wat dacht je nou, dat ik die lui moet vragen om<br />

ik heb er wel voor gekozen. De boel is dat jaar getaxeerd en<br />

alles bij. Keurig handschrift.<br />

van. Je moet bij een verkaveling geven en nemen. Zo nu en<br />

jou centen te lenen? Ik zei: Als die bestuurslui ’t maar niet te<br />

in 2007 kreeg ik te horen wat ik betalen moet. Op 1 januari<br />

dan dingen door de vingers zien. Dat kan Egge niet.’ (Tegen<br />

weten komen. Ja, zo voelde ik dat. Daar ben ik misschien wat<br />

2009 ben ik helemaal vrij. Intussen mag ik de boerderij niet<br />

Bouwplan 1969.<br />

zijn zoon) ‘Wij hebt oes eigen nog, ik ben er nog. Wat willen<br />

hoogmoedig in. Afijn: de trekker is er gekomen.’<br />

verkopen, het land wel. Maar dat houd ik aan, ik heb bij het<br />

Aardappelen: Steenhoorn (0,34), Haverakker (0,33),<br />

we nog meer.’<br />

Vossenveen een stuk of wat pinken lopen op zo’n 14 hecatre<br />

Walakker (0,46) Meulenakker (030), totaal 1,43.<br />

U kende alle boeren, alle boeren kenden u.<br />

natuurweide.’<br />

Rogge: Eesschup (0,28).<br />

Met uw boerderij en uw land was u niet de grootste boer van<br />

Tinus: ‘Ja, wat dacht je. Ik ben van 1923. In de oorlog werd<br />

Haver: Hartakker (0,48), Eexterkamp (0,30), totaal 0,78.<br />

het dorp…<br />

ik dus 21 jaar en moest ik eigenlijk voor tewerkstelling naar<br />

En de andere helft van het land?<br />

Gerst: Zandakker (0,44), Strubben (0,20), Hofakker (0,42),<br />

Tinus: ‘Nee man. Wie heeft dat gezegd? Nee, allemaal klein<br />

Duitsland. Mijn vader heeft er toen voor gezorgd dat ik met de<br />

Egge: ‘Dat is van mijn zus Jantje. Zij is in zee gegaan met<br />

Annerkaamp (0,36). Totaal: 1,42.<br />

spul. D’r waren wel grotere boeren. De gebroeders Greving,<br />

melkwagen op stap ging, bij de boeren langs, om melkbussen<br />

de Stichting Agrarisch Natuurbeheer. Dat noemen ze de<br />

Suikerbieten: Leemakker (0,12), Eessschup (0,22). Totaal 0.34.<br />

die waren denk ik de grootste. Hoeveel land zij hadden? Ik zou<br />

op te halen. Als je in de voedselvoorziening werkte, hoefde<br />

zandregeling. Het draait allemaal om verschraling. Na zes<br />

Veld: 3.90.<br />

’t niet weten. Wij konden d’r van leven, onze kinderen hebben<br />

je niet weg. Zo kwam ik bij alle boeren. Dan leer je ze wel<br />

jaar moeten er 20 soorten inheemse planten groeien. Mij is<br />

Beek: 0.75.<br />

’t goed gehad. Je moest wel zuunig wezen, natuurlijk. Nee, ik<br />

kennen. De een was nog niet klaar met melken, de ander<br />

dat allemaal aan te veel regels gebonden. Je mag pas maaien<br />

Groenland: 6.40.<br />

was gewoon een hanneg boertie, een klein boertje.’<br />

kwam moeilijk van bed af. En ik bracht ook het melkgeld,<br />

op 30 juni. Zij heeft op 29 juni laten maaien, want iemand<br />

Aangevuld met enkele bunders huurland.<br />

Egge: ‘ Het lijkt misschien weinig, 0,38 are hier en 0,44 are<br />

dat legde je toen gewoon op de melkbus. In een envelop,<br />

had belang bij het hooi. Die dag te vroeg hooien hadden ze al<br />

daar. Maar zo’n tippie, dat wilde je toch niet kwijt. Dat hoorde<br />

eenmaal in de veertien dagen. Nee, je kon niet zien wat ze<br />

weer in de gaten. Dat heb je in kleine dorpen. Maar goed, ik<br />

Tinus: ‘Het waren allemaal houkies. Niet groot, welnee. Alles<br />

er bij. Waarom je dat niet kwijt wilde? Het was een teken dat<br />

kregen. Dat geld was van de fabriek, daar had je niks mee te<br />

heb een gok genomen, zij heeft een gok genomen. Ze is trots<br />

hier in de buurt. Mijn vader heeft ook nog wel veld laten<br />

je dat had, jouw bezit. Je had ook kunnen zeggen: neem jij<br />

maken. Ik heb nu twee versleten heupen, dat is van dat werk<br />

op haar land omdat het haar erfdeel betreft.’<br />

ontginnen. Dat was aan de andere kant van het Tjuffersbossie<br />

dat maar. Maar dan was ’t van een ander. Dat voelde minder<br />

gekomen. Ik heb te veel loperij gehad. Meer dan vier jaren ben<br />

(Juffersbosje), in de buurt van het Pinetum. Van opa’s kant<br />

goed.’<br />

ik met die melkbussen aan het slepen geweest.’<br />

Gaat de zoon de boerderij verkopen?<br />

hadden we daar tien are. D’r lagen wel een stuk of tien<br />

Tinus: ‘Zo was dat.’<br />

Egge: ‘Dat weet ik nog niet. Als ’t te duur wordt misschien wel.’<br />

eigenaren daar, in dat roege land. ’t Was een hoek van niks,<br />

Tinus: ‘Egge heeft een verstandige beslissing genomen. Geen<br />

gaten, heideveld. Mijn vader is de eigenaren allemaal langs<br />

boer meer, geen kopzorgen meer. En wat de boerderij betreft:<br />

geweest, om te kopen en te ruilen. Op den duur had hij twee<br />

als ik straks weg ben, weg met het zwikkie. Zo denk ik er over.’<br />

hectare bij elkaar. Dat is toen op de schop gegaan. Ja, mijn<br />

vader was een handelaar. Pap was niet dom, dat kan ik niet<br />

zeggen. Nee hoor, hij was zeker niet dom.’


50<br />

51<br />

De Betekenisvinder<br />

over struinen, gevonden voorwerpen en verhalen<br />

‘Overheden die verantwoordelijk zijn voor het<br />

behoud en de ontwikkeling van cultuurhistorie<br />

zullen zich niet louter moeten richten op het<br />

behoud en de ontwikkeling van bepaalde,<br />

door daaraan verbonden groepen ‘experts’<br />

geconstrueerde objecten. Men zal zich<br />

moeten gaan inzetten voor uiteenlopende<br />

cultuurhistories die door uiteenlopende<br />

belangengroepen, zowel door zogenoemde<br />

experts als niet-experts, worden geconstrueerd<br />

en gewaardeerd.’<br />

Ieder dorp heeft z’n betekenisvinders. Het zijn de struiners van de leefomgeving, die zich laten<br />

meeslepen door de sensatie van het zoeken en het vinden. Niet zelden hebben zij zich ontwikkeld tot<br />

gerespecteerde dilettanten, die met hun veldkennis deskundigen het nakijken geven. Struiners zijn de<br />

locale identiteitvormers en ze zijn er soorten en maten; de amateur­archeoloog die een geploegde akker<br />

nog eens met eigen handen doorploegt, de archieftijger die een plek een oude, vergeten betekenis<br />

teruggeeft, de verzamelaar die verhalen oppikt en doorgeeft aan volgende generaties of gewoon een<br />

attente landbouwer die een hamerbijl uit het rooster van een rooimachine weet te vissen.<br />

In de Atlas van de Leefomgeving zijn de verhalenlandschappen van verschillende struiners in kaart<br />

gebracht (ze zijn ook op Google Earth te vinden). In Anderen gaat het om het vondstenlandschap van de<br />

amateur­archeoloog en het herinneringslandschap van de oorlog; in Gasteren om plekken met de meest<br />

uiteenlopende verhalen.<br />

De laatste tijd lijkt ook de officiële cultuurhistorie van vakwereld en beleid in de greep van het<br />

canoniseren. Naast dit gesanctioneerde landschap bloeit en groeit het geleefde landschap, dat met z’n<br />

opmerkelijke vondsten en frivole kennis de vakwereld blijft verbazen.<br />

Martijn Duineveld<br />

Van oude dingen, de mensen, die voorbij gaan…<br />

Proefschrift Wageningen 2006


De betekenisvinder 2<br />

52<br />

53<br />

Van plaatsen verhaald<br />

en verhalen geplaatst<br />

Nieuwe technieken in oude landschappen<br />

Menne Kosian<br />

Het landschap bestaat uit dingen, veel dingen. Sommige van die dingen kan je zien, aanraken,<br />

beleven, andere zijn onzichtbaar, maar wel fysiek aanwezig, en weer andere zijn ongrijpbaar.<br />

De eerste groep valt altijd direct op, het gebruik van landschap; de gewassen die er staan, de<br />

aanwezigheid van bossen of dorpen, een rivierdal, rustieke beekloopjes. Zij bepalen hoe wij onze<br />

leefomgeving zien en ze zijn vast te leggen op foto’s en op kaarten. De tweede groep is lastiger,<br />

hierbij moet gedacht worden aan archeologische resten, onder de grond, onzichtbaar voor de<br />

wandelaar, maar ook aan bodemtype, grondwater en andere zaken die vaak onzichtbaar zorgen<br />

voor de mogelijkheden die een landschap biedt: is het vruchtbare grond, is het niet te droog,<br />

of juist te nat? Ondanks het feit dat deze groep voor velen onzichtbaar is, is ze wel te vinden, te<br />

meten, en vast te leggen in kaarten. De lastigste groep is de derde groep, de ongrijpbare dingen<br />

in het landschap. Deze groep bestaat uit de verhalen van vroeger gebruik, volksverhalen over<br />

wezens die op kruispunten dansten en mensen ontvoerden, heksen, kabouters en elfen, maar<br />

ook uit veldnamen, die soms teruggaan op het oude gebruik, of de oude natuur van een plek.<br />

Modern landschapsonderzoek wil alle aspecten van het landschap bekijken, onderzoeken en<br />

duiden. Niet alleen de bodem, of alleen de archeologie, nee, juist de samenhang, de dwarsverbanden<br />

zijn interessant. Hoe zit het hele plaatje in elkaar, want, zoals het landschap zelf,<br />

het is nooit één ding, maar een samenspel, waarbij de som veel meer is dan de losse delen. En<br />

als je dat plaatje zo compleet mogelijk hebt, dan kan je het verhaal van het landschap vertellen.<br />

Teruggeven aan de mensen die er wonen, het gebruiken, er van genieten, nu met nog meer<br />

verhalen dan dat ze al hadden, met nog meer ‘belevingskwaliteit’.<br />

Om een plaatje te maken, een verhaal te vertellen, hebben onderzoekers gegevens nodig.<br />

Tastbare, harde gegevens, die je onderling kan vergelijken, koppelen. En bij landschapsonderzoek<br />

moeten die gegevens ook nog te lokaliseren zijn, te koppelen aan een plek, op een<br />

kaart te zetten. Wat weten wij over deze plek, wat weten anderen, en kunnen we die weetjes<br />

staven? En vergelijken? Er is al heel wat verzameld in de loop der tijden. Soms staat dat in<br />

boeken, of rapporten, of op kaarten. Soms zijn er lijsten van veld- of boerderijnamen en soms<br />

oude kaarten. Dan weer zijn er alleen mondeling overgeleverde verhalen. Maar alles bij elkaar<br />

vormen ze wel de bouwstenen voor het verhaal van het landschap; het zijn de gegevens die de<br />

onderzoekers nodig hebben.<br />

Om plaatsgebonden gegevens te kunnen vergelijken en dwarsverbanden te vinden, kunnen we<br />

tegenwoordig gebruik maken van computers met GIS programma’s. GIS staat voor Geografische<br />

Informatie Systemen, databases met locatiegegevens. Hierin kunnen kaarten worden opgenomen


Archeologie zonder canon<br />

Het Drentse Aa gebied behoort tot de oudst bewoonde gebieden van<br />

ons land. Het middenloopse kerngebied wordt door de vele zichtbare<br />

en onzichtbare vormen van archeologie ook wel de Randstad van de<br />

Prehistorie genoemd. Opeenvolgende prehistorische culturen hebben hun<br />

sporen nagelaten in het landschap en vormen een vertrouwd onderdeel<br />

van de leefomgeving van de dorpen. Bijna elke zich respecterende<br />

dorpsgeschiedenis heeft wel een hoofdstuk over de archeoligica die<br />

door nijvere amateur­archeologen en struinders in het dorpsgebied<br />

werden aangetroffen. Zo heeft het dorp Anderen door de vondst van een<br />

Neanderthalervuistbijl haar geschiedenis met tenminste 40.000 jaar<br />

kunnen verlengen, een gebeurtenis waar de meeste amateurs alleen<br />

maar van dromen. In Archeologie zonder Canon is het ‘landschap van<br />

de amateur­archeoloog’ voor het dorps gebied van Anderen in kaart<br />

gebracht. In de verhalen die door Reinout Klaarenbeek rechtstreeks uit de<br />

monden van de vinders werden op getekend staan niet zozeer de gevonden<br />

voorwerpen centraal maar vooral de sensatie van het vinden.<br />

De betekenisvinder 2<br />

en gegevenslijsten op deze kaarten worden weergegeven. Binnen deze systemen kunnen dan<br />

vragen worden gesteld, die alle gegevensbronnen in het GIS meenemen en plaatsen op de kaart.<br />

Hierdoor kan je niet alleen een verhaal vertellen, maar dat ook op kaarten weergeven.<br />

Dat is allemaal erg mooi voor die dingen in het landschap uit de eerste categorie; de dingen<br />

die je kan zien en aanraken. Kijk op een kaart van een gebied en je ziet hoe het waar neem bare<br />

landschap eruit ziet; waar liggen de dorpen en steden, hoe lopen de wegen en riviertjes, waar<br />

is er open natuur of bos, of juist akkers en weilanden? Hoe mensen het land schap hebben<br />

ingericht en gebruiken is op een kaart duidelijk te zien. Dit zijn belangrijke landschapselementen,<br />

en eenvoudig in een GIS te zetten en te gebruiken; immers, ze staan al goed op een<br />

kaart en er is al uitgezocht wat het is (bos, heide, bebouwing etc.). Voor de onzichtbare dingen<br />

is het al een stuk lastiger. Welke grondsoort is er op deze plek? Is hier ooit een nederzetting<br />

geweest in vroeger tijden? Hier kom je alleen achter als je onderzoek doet. Dat kan door te<br />

boren en de grondmonsters te onderzoeken, of door archeologische vondsten die op de akkers<br />

liggen te verzamelen en te onderzoeken, of zelfs door opgravingen te doen naar oude resten.<br />

Hoewel dat niet op elke plek in Nederland is gedaan is er toch wel een redelijk inzicht in wat<br />

zich onder onze voeten bevindt. Veel van dit soort gegevens staan op meer specialistische<br />

kaarten; een bodemkaart voor grondsoorten, een geomorfologische kaart voor terreinvormen of<br />

archeologische (verwachtings)kaarten. Ook deze kaarten en de bijbehorende gegevens kunnen<br />

in het GIS worden ingevoerd.<br />

Een nadeel van deze gegevens en van deze kaarten is dat ze vaak over grote gebieden gaan; zo is<br />

de bodemkaart gemaakt op een schaal van 1:50.000, en zijn veel verwachtingskaarten gebaseerd<br />

op een raster van vierkantjes waaraan een waarde is gekoppeld. Er is dus niet altijd een set<br />

gegevens die specifiek over deze akker, dit weiland of die beek gaan.<br />

54<br />

55<br />

Nieuw hulpmiddel<br />

Sinds enige tijd is er een nieuw hulpmiddel dat de onderzoekers de mogelijkheid geeft om<br />

de bestaande gegevens over het onzichtbare landschap te verfijnen. Dit hulpmiddel is het<br />

Actueel Hoogtebestand Nederland, kortweg AHN. Dit is een bestand met hoogtematen, veel<br />

hoogtematen. De dichtheid van het huidige AHN is één hoogtemaat per 5 bij 5 meter. Door de<br />

methode van meten en de mogelijkheden van de moderne computertechniek is de Adviesdienst<br />

GeoInformatie en ICT van Rijkswaterstaat erin geslaagd om dit hoogtebestand niet alleen met<br />

een dergelijk hoge dichtheid aan te bieden, maar ook te ontdoen van alle begroeiing. Met andere<br />

woorden, het AHN laat ons het landschap zien zonder al die dingen uit de eerste categorie,<br />

alleen de bovenkant van die dingen die onder onze voeten liggen. Door deze hoogtegegevens<br />

met behulp van moderne computerprogramma’s om te zetten naar kaartbeelden, krijgen<br />

we een inzicht in hoe het land, de drager van het landschap, eruit ziet. Hierdoor kunnen de<br />

1:50.000 kaarten zoals de geomorfologische kaart of de bodemkaart tot klein-regionale schaal<br />

verfijnd worden, zonder intensief veldonderzoek. Nu kunnen we wèl vragen stellen als: welke<br />

grondsoort is er op deze akker? Waarom is dat weiland zo nat, terwijl de boerderij ernaast nooit<br />

last van wateroverlast heeft?<br />

Legenda?


Een dorpslandschap met littekens<br />

De ‘oorlog’ heeft op oudere generaties een diepe indruk gemaakt. De<br />

sporen die de laatste wereldoorlog in het landschap heeft achter gelaten<br />

spreken nog daarom nog steeds tot de verbeelding. Zij vormen nog steeds<br />

de meest aansprekende elementen van het ‘emotionele’ landschap. Ook<br />

afgelegen plekken kunnen het decor zijn geweest van het grote drama.<br />

Wat betreft de feitelijke oorlogshandelingen zijn met name het gebied van<br />

de Drentse Aa zijn twee gebeurtenissen van belang geweest. Het gebied<br />

was een intensief crashgebied van bommenwerpers en jachtvliegtuigen<br />

en het was een droppingsgebied voor de SAS­operatie Amherst van Franse<br />

para’s die vlak voor de bevrijding achter de linies verwarring moest<br />

zaaien om de opmars van de Canadezen te bespoedigen.<br />

In Anderen heeft amateur­archeoloog en gebiedskenner Geert van<br />

Veen alle nagelaten sporen en vondsten minutieus op kaart gezet en<br />

beschreven aan de hand van gesprekken met getuigen. Zijn verhalen<br />

van de oorlogsplekken zijn kort, zakelijk maar tussen de regels door ook<br />

aangrijpend.<br />

In het dorpsgebied van Anderen zijn veel overtollige bommen gedropt<br />

van uit Duitsland terugkerende bommenwerpers terwijl een aantal Duitse<br />

jagers zijn neergestort die de geallieerde bommenwerpers moesten<br />

belagen. Daarnaast was de omgeving van Anderen het afwerp gebied<br />

van een stick Franse Para’s die zich met drie andere sticks moesten<br />

hergroeperen in de boswachterij van Gieten (een stick is de kleinste<br />

afwerpeenheid van 15 para’s).<br />

Ooggetuigen hebben er voor gezorgd dat het oorlogslandschap werd<br />

overgedragen op naoorlogse generaties. Maar zonder inventarisatie<br />

en boekstaving zal dit emotionele landschap snel zijn uitgeblust en in<br />

vergetelheid geraken.<br />

De betekenisvinder 2<br />

Maar met het AHN kan meer. Omdat veel landschappelijke veranderingen zichtbaar blijven<br />

in minuscule hoogteverschillen kunnen onderzoekers deze met de AHN gegevens zichtbaar<br />

maken. Denk bijvoorbeeld aan een beek, die zich in de loop der tijd verlegd. De oude bedding<br />

zal natter zijn dan de omgeving, zodat de grond daar sneller inklinkt. Maar niet alleen<br />

natuurlijke processen laten zo hun sporen na, met behulp van het AHN zijn ook prehistorische<br />

akkercomplexen, of middeleeuwse ploeg- of karrensporen zichtbaar te maken. Zo kunnen<br />

onderzoekers kaarten maken van de onzichtbare dingen in het landschap. En die kaarten zijn<br />

zo gedetailleerd dat je zelfs vragen kan stellen als: was deze akker altijd al een akker? Hoe zag<br />

deze plek er eeuwen geleden uit? Al deze nieuwe gegevens zijn ook goed in het GIS te zetten,<br />

waardoor het verhaal van deze specifieke plek nog gedetailleerder kan worden verteld.<br />

Wij zijn niet de eersten die dit soort vragen stellen. Mensen zijn altijd benieuwd geweest naar<br />

hun verleden, het verleden van hun plek, hun geboortegrond. Vroegere onderzoekers hebben<br />

dan ook al veel gegevens verzameld, soms van de tastbare dingen, die nu al lang verdwenen<br />

zijn, soms van de onzichtbare dingen en soms van de ongrijpbare, overgeleverde dingen. Deze<br />

schatkamer vol verhalen en gegevens is te mooi, te interessant en te waardevol om niet in het<br />

GIS mee te nemen. Soms lijkt dat eenvoudig te doen; sommige van de vroegere onderzoekers<br />

hadden hun gegevens al op kaarten gezet. Oude kaarten zijn daarom een rijke bron voor<br />

landschapsonderzoek: ze geven de dingen weer uit de eerste categorie, de tastbare dingen, zoals<br />

het vroeger was. Gegevens die net zo hard en tastbaar zijn als onze topografische kaart van nu,<br />

maar dan uit het nu van toen. Een probleem is echter dat die kaarten niet altijd op dezelfde<br />

manier gemaakt zijn zoals wij nu kaarten maken. Vanaf het begin van de negentiende eeuw zijn<br />

er in Nederland een aantal kaarten en atlassen uitgegeven die op een vergelijkbare manier zijn<br />

gemaakt als onze tegenwoordige kaarten. Deze zijn dan ook betrekkelijk eenvoudig in een GIS<br />

te zetten. Maar oudere kaarten zijn op een andere manier gekarteerd, of zijn niet zo nauwkeurig<br />

ingemeten. Om gegevens van deze kaarten te kunnen gebruiken moeten we de kaarten zelf<br />

eerst onderzoeken. Hoe zijn ze gemaakt? Waarom zijn ze gemaakt, voor wie? Hoe is er gemeten?<br />

Dit historisch cartografisch onderzoek ‘tekent’ de kaarten als het ware opnieuw, met de oude<br />

uitgangspunten en gegevens, maar op en manier zoals wij nu kaarten maken. Op deze manier<br />

kunnen die oude kaarten ook in het GIS gezet worden.<br />

56<br />

II<br />

53° 3’ 38.55” 6° 40’ 28.94”<br />

53.060708, 6.674706 [GE]


Rodoveentie<br />

werkelijke naam<br />

VII Een landschap kan op verschillende manieren worden beleefd. In het het landschap. De biografie van de leefomgeving is veel grilliger, minder<br />

De betekenisvinder 2<br />

VIII 57<br />

Het verhalenlandschap<br />

beleid van het Nationaal Beek­ en Esdorpenlandschap Drentse Aa hebben<br />

de verschillende dorpslandschappen een recreatief accent gekregen. De<br />

doorsnee recreant beleeft het landschap op een andere manier dan de<br />

gemiddelde dorpsbewoner voor wie het in de eerste plaats gaat om een<br />

leefomgeving.<br />

Het landschap van de leefomgeving wordt beleefd als een mentale en<br />

sociale ruimte van plekken met namen en verhalen. In die zin kan een<br />

leefomgeving worden opgevat als een biografie van persoonlijke en<br />

collectieve herinneringen. Voor de recreant is het dorpslandschap in<br />

de eerste plaats een ontspanningsruimte waarin hij zijn leefstijl kan<br />

botvieren en zich naar believen kan laten rondleiden en informeren door<br />

bordjes, VVV­gidsjes of een boswachter. De kennis die hij bij zo’n ‘geleide’<br />

ontdekkingstocht vergaart neigt naar musealisering en canonisering van<br />

voorspelbaar en ontsluit het landschap bij voorkeur via eigen netwerk<br />

van voetpaden en sluipwegen, in plaats van gebaande wegen.<br />

Deze inventarisatie van plekken in het dorpsgebied van Gasteren is<br />

tot stand gekomen in samenwerking met de plaatselijke werkgroep<br />

‘veldnamen’; met dank aan Maarten Visser, Hendrik Kamping,<br />

Jannie Moesker­Pepping en Henk Hellema. Het gaat hier om het<br />

verhalenlandschap in de vorm van plekken die voor het dorp een<br />

naam en een betekenis hebben. De betekenissen en verhalen werden<br />

opgetekend via groepsgesprekken met inwoners en oud­inwoners in het<br />

dorpshuis en een veldexcursie met de werkgroep. Onze dank gaat ook<br />

uit naar de projectgroep Artefact van Van Hall/Larenstein, een groep<br />

van enthousiaste afstuderende landschapsarchitecten, die voor deze<br />

inventarisatie het voorbereidende werk hebben verricht.<br />

Verhalen en namen<br />

Van de zichtbare, tastbare, dingen en de onzichtbare dingen in het landschap komen we nu<br />

bij de moeilijkste categorie dingen in het landschap; de ongrijpbare. Mensen hebben altijd<br />

het landschap om zich heen beleefd, ervaren en geduid. Waarom ligt ons dorp hier? Waar kan<br />

je het beste boeren? Hoe komt die poel achter in mijn veld? Maar ook: ik ben tevreden met<br />

waar ik woon, ik druk mijn (naam)stempel op mijn plekje. En ook: wat zijn dat voor heuvels<br />

bij de bosrand? Wie heeft die grote stenen hier neergelegd? De beleving van de dagelijkse<br />

leefomgeving en de verklaringen van de bekende onbekenden in jouw eigen landschap hebben<br />

een grote hoeveelheid verhalen en (soms verklarende) namen opgeleverd. Dit zijn ook gegevens<br />

waar moderne landschapsonderzoekers iets aan hebben: ze vertellen immers, zij het in bedekte<br />

termen, iets over het landschap, over landgebruik, over de mensen die het land gebruikten en<br />

beleefden.<br />

Grofweg zijn deze ongrijpbare dingen te verdelen in twee categorieën: veld-, plek- of plaatsnamen<br />

en locatiegebonden verhalen. De eerste categorie is het makkelijkst te karteren, ze<br />

hebben immers een directe verwijzing naar een specifiek stuk land. Maar met karteren alleen<br />

ben je er nog niet. Sommige namen zijn duidelijk: Heikant, Bosstuk of Karels Akker geven ons<br />

een beeld van het landschap of eigendom van een plek. Een naam als Stobbenakker is niet altijd<br />

meteen duidelijk; je moet hierbij al van te voren weten dat stobben boomstronken zijn. Hier is<br />

dus een akker met boomstronken. Voor de boer die deze akker in gebruik had ongetwijfeld een<br />

slecht stuk bouwgrond! Maar behalve de negatieve beleving van de toenmalige boer, levert het<br />

de landschapsonderzoekers ook het gegeven op dat voordat dit stuk land ontgonnen werd er<br />

een bos moet hebben gestaan.<br />

Om de gegevens die we uit namen kunnen krijgen ten volle te benutten zal de database die<br />

in een GIS wordt opgenomen dus de mogelijkheid moeten bieden om taal- of naamkundig<br />

onderzoek te kunnen doen en de resultaten daarvan in de database op te nemen. Die resultaten<br />

zullen, soms in combinatie met bodemkundige gegevens, soms met (historisch) topografische<br />

gegevens, soms met eigendomsgegevens het verhaal van die plek mede vertellen.<br />

De tweede categorie is het lastigste. Niet alleen om te karteren, maar vooral ook om goed te<br />

duiden. Volksverhalen vertellen hoe mensen hun leefomgeving hebben ervaren, hoe mensen<br />

Aalstalbad<br />

De plek rond dit bruggetje over het Gastersche diep staat bij veel bewoners in het geheugen<br />

gegrift. Het is een plek met veel verhalen en herinneringen. In het kolkie bij de grote zwarte Els<br />

leerde de jeugd zwemmen. Ook werd er veel gevist en aan de overkant lagen hooilandjes die door<br />

de boeren uit Gasteren werden gebruikt.<br />

Het Aalstalbad is een mooi voorbeeld van naamsverbastering wanneer de oorspronke lijke functie<br />

veranderd. Sommige Gastenaren spreken van het Taolsterbad en geven daarmee aan dat de brug<br />

aansluit op een voetpad door De Heesten naar Taarlo. Anderen zijn van mening dat het hier gaat<br />

om ‘t Aolstebad, het oudste bruggetje over het Gastersche diep.<br />

Uit oudere bronnen kunnen we opmaken dat het hier oorspronkelijk ging om een z.g. aalstal, een<br />

soort palingfuik die bestond uit een gevlochten hekwerk dat in het diepje werd geplaatst en uitliep<br />

in een fuik. Deze aalstallen zijn al bekend uit de middeleeuwen en werden ook wel gecombineerd<br />

met een stuw waarmee in het vroege voorjaar de groenlanden onder water werden gezet. Dit z.g.<br />

stromen liet een laagje slib achter waarmee de vruchtbaarheid en dus de opbrengsten van de<br />

hooilandjes werd bevorderd.<br />

Al vroeg sprak deze plek met zijn bijzondere naam tot de verbeelding. Zo zijn er in de omgeving<br />

verschillende veldnamen van afgeleid, zoals de Aalstalsweg, het pad dat vanuit het dorp naar het<br />

bruggetje liep en de aangrenzende Aalstalmaat en het Aalstalsveen.<br />

Routebeschrijving: Naar hier – Vanaf hier<br />

zich voelden op bepaalde plekken. Dat heeft veel materiaal opgeleverd, maar wat moeten we als<br />

landschapsonderzoeker daar mee? Verhalen hebben in een gemeenschap altijd een belangrijke<br />

rol gespeeld. De eigenheid van een kleine gemeenschap werd bepaald en gevormd door<br />

verhalen: de opa van de opa van mijn opa had hier al een akker. Maar ook konden onbekende<br />

landschapselementen, waar je dagelijks langskwam, verklaard worden, en daarmee gekend,<br />

en niet meer angstaanjagend. Grafheuvels werden kabouterburchten, hunebedden waren door<br />

reuzen gemaakt, mist in zompige heidevelden waren geesten die mensen konden ontvoeren;<br />

dat waren plaatsen om te mijden, maar niet meer angstaanjagend, want ze waren verklaard<br />

in verhalen. Soms gaan die verhalen over eeuwenoude fenomenen, maar soms over moderne<br />

vergelijkbaar ‘te mijden plekken’, bijvoorbeeld vliegtuigbommen uit de tweede wereldoorlog.<br />

Maar als een verhaal een eigen plek heeft, gaat het altijd ‘ergens’ over. Door onderzoek kan dat<br />

‘ergens’ benoemd worden, waardoor er nieuwe gegevens over het landschap en de beleving<br />

ervan kunnen worden toegevoegd aan het GIS.<br />

Interdisciplinaire aanpak<br />

Waar leidt dit alles toe? Modern landschapsonderzoek wil zich op een interdisciplinaire<br />

wijze bezighouden met alle aspecten van het landschap. Dat houdt in dat alle mogelijke<br />

gegevensbronnen en onderzoeksmethoden bij elkaar gebracht worden. Er wordt niet alleen


De betekenisvinder 2<br />

58<br />

59<br />

gekeken naar de archeologie van een gebied, of naar de bodemgesteldheid, maar er worden<br />

combinaties gemaakt van vakgebieden en gegevensverzamelingen. Combinaties die leiden<br />

tot een breder inzicht in dat landschap, niet alleen het landschap van nu, maar ook dat van<br />

Gedicht<br />

vroeger, en van vroeger’s vroeger. Op die manier hou je niet alleen de verhalen en de beleving<br />

van een plek in stand, maar kan je de daaruit verkregen kennis gebruiken om de toekomstige<br />

veranderingen in het landschap een basis te geven in de historie en de maatschappij.<br />

Door de snelle opkomst van de personal computer en het beschikbaar komen van GIS systemen<br />

die voor grote groepen mensen toegankelijk gemaakt kunnen worden (bijvoorbeeld via een<br />

toepassing als Google Earth) zal dergelijk onderzoek meer gaan, en kunnen, plaatsvinden.<br />

Door de voortschrijdende digitalisering van onze maatschappij kunnen steeds meer mensen die<br />

verhalen, die ze vroeger als grootouder aan hun kleinkinderen vertelden, nu delen met anderen,<br />

buiten de directe familiekring of huishouden. Dit zal voor onderzoekers een grote, waardevolle<br />

bron van streekgebonden gegevens zijn. En aangezien elke nieuwe computer alweer minimaal<br />

twee keer zoveel opslagcapaciteit heeft als zijn voorganger, kunnen al de gegevensbronnen ook<br />

met gemak in een GIS worden geplaatst.<br />

Maar niet alleen de hoeveelheid gegevens zal toenemen. Door de ontwikkelingen in (computer)<br />

techniek zal de fijnheid van de gegevens ook toenemen: het AHN kent nu nog een 5 bij 5 meter<br />

raster, maar een halve meter rasterfijnheid is al in ontwikkeling. Ook worden er steeds meer<br />

historische kaarten digitaal beschikbaar gemaakt, en ontsluiten regionale en provinciale<br />

archieven hun gegevens digitaal. Veel is al mogelijk en er zal meer en meer kunnen.<br />

Toch zijn er ook risico’s voor de gegevensbronnen: veel van de ongrijpbare dingen in het<br />

landschap zijn nooit vastgelegd, het is een mondelinge overlevering, die vooral gekoppeld is<br />

aan oude mensen. En willen we die schat aan verhalen, namen, duidingen en ervaringen niet<br />

kwijtraken moeten we ze snel verzamelen en opschrijven. De computer kan veel, heel veel<br />

onthouden, maar verhalen sterven met de vertellers. Tenzij we blijven schrijven en vertellen.<br />

Ondergrond?


De betekenisvinder 2<br />

60<br />

61<br />

De verhalenverteller: Hindrik Lanjouw<br />

Voor die boeren was het logisch.<br />

Voor ons niet altijd.<br />

De vrouw met de trein naar Amsterdam, de man<br />

een dag alleenheerser op zijn verbouwde keuterij<br />

met fabelachtig uitzicht over de es van Anloo. Hindrik Lanjouw<br />

staat me in de tuin op te wachten. We maken een rondje<br />

langs de fruitbomen, de moestuin en de kruidentuin. Eenmaal<br />

binnen blijven pet en klompen achter in de bijkeuken. Koffie<br />

inschenken op kousenvoeten. Shagpuut binnen handbereik.<br />

Hij vertelt over het gemengd bedrijf van zijn vader, die voor<br />

zijn vijftigste een beroerte kreeg. Hindrik nam het bedrijf<br />

in Anderen over, zijn oudere broer had voor het onderwijs<br />

gekozen. Die had er geen trek in? ‘Eigenlijk was het meer zo<br />

dat ik geen zin in leren had. Ik vond ’t leren niet mooi. Pas in<br />

het laatste jaar van de landbouwschool werd ik leergierig. Ik<br />

ging veel lezen, over de evolutie en over cultuurhistorie. Toen<br />

mijn broer op school een herbarium moest maken, kreeg ik<br />

steeds meer aardigheid in de wereld van planten en dieren.<br />

Als je elke week een nieuwe plantensoort leert kennen, dan<br />

tikt dat in de loop der jaren behoorlijk aan.’<br />

Kennis die Lanjouw (73) zijn leven lang heeft vermeerderd<br />

en verspreid. Tijdens de jaren dat hij boer was en nog meer<br />

na zijn overstap naar Staatsbosbeheer, als terreinbeheerder<br />

in het prille Stroomdallandschap van de Drentse Aa, en in<br />

laatste instantie als voorlichter. Hindrik mag graag vertellen<br />

over de onderwerpen waarin hij thuis is, net zo als zijn<br />

voorbeeld, Job Oeben. Oeben was arbeider op de boerderij<br />

in Anderen. ‘Hij was van 1888. Als je de kaart van dit gebied<br />

van 1900 er bij pakt, dan heeft hij daar als kwajongen<br />

rondgelopen. Hij wist alles precies te vertellen. Zoveel was er<br />

niet te beleven, dus alles wat zich er afspeelde, dat onthield<br />

hij. Dat is bijzonder, want mijn moeder van 1910 heeft daar<br />

precies zo rondgelopen, maar die wist naderhand helemaal<br />

niets te vertellen over het landschap. Ze heeft ongetwijfeld<br />

indrukken opgedaan, maar ze kon die niet verwoorden. Dat<br />

kwam omdat ze er niet over las. Als je leest, dan maak je<br />

kennis met de manier waarop anderen het landschap ervaren<br />

en verwoorden. Ik heb het vaak tijdens excursies gemerkt, het<br />

gebrek aan kennis en woordenschat bij de deelnemers. Veel<br />

verder dan ‘heel mooi’ komen veel mensen niet. Iedereen<br />

heeft gelukkig de vrijheid om het landschap op zijn manier te<br />

beleven. Maar sommige mensen missen wel veel.’<br />

Lanjouw maakte in de jaren zestig van de vorige eeuw de<br />

overstap van het boerenbedrijf naar de natuurbescherming.<br />

Een principiële keuze voor de toekomst van het landschap.<br />

En dat uitgerekend voor een organisatie als Staatsbosbeheer,<br />

dat de boeren in die jaren overviel met een plan om het<br />

oorspronkelijke beekdallandschap van de Drentse Aa in<br />

stand te houden. Het waren de jaren van agrarische expansie,<br />

van schaalvergroting en van modernisering. Overheid en<br />

Staatsbosbeheer deden in de ogen van velen een stap terug.<br />

‘Het was een avontuur,’ zegt Lanjouw terugkijkend. ‘Er was<br />

totaal geen ervaring met het beheer van zo’n landschap. De<br />

boeren waren kritisch, dat begreep ik natuurlijk heel goed. Er<br />

mocht volgens hen ineens niks meer en dus zou ’t ook in de<br />

toekomst niks worden. Het heeft heel wat overtuigingskracht<br />

gevergd om de boeren te laten inzien dat ’t ook anders kon.<br />

En tijd kostte het natuurlijk ook. Maar kijk nu eens, waar<br />

vroeger het fluitekruid en de brandnetel manshoog stonden,<br />

sta je nu tussen de orchideeën.’<br />

Libellen, dagvlinders, orchideeën. Hindrik Lanjouw heeft er<br />

inventarisaties van op papier gezet waarmee hij naam heeft<br />

gemaakt. Geen gebied in ons land waar zoveel in kaart is<br />

gebracht als het Stroomdal van de Drentse Aa. Want naast<br />

planten en dieren richtte Lanjouw zich ook op markegrenzen,<br />

grafheuvels en veldnamen. ‘Als Staatsbosbeheer een akker of<br />

een stuk groenland kocht, was het handig dat de naam ervan<br />

op het aankoopformulier kwam te staan. Dan wist je waar je<br />

’t over had. Ik ben eigenlijk meteen begonnen om ze in kaart<br />

te brengen, van het gebied van Sassenhein in Haren tot aan<br />

Amen.’<br />

Wanneer zijn die veldnamen ontstaan?<br />

‘Met de ingebruikname, denk ik. Het is net zo als met de<br />

geboorte van een kind: het moet een naam hebben. Akkers<br />

waar een pad over liep werden Padakkers, als ze tegen het<br />

bos aanlagen werden het Bosakkers. Zo simpel is het. Het<br />

ging altijd om blokken land die de boeren gezamenlijk in<br />

gebruik namen. De onderdelen daarvan, de akkers, kregen<br />

een logisch te verklaren naam.’<br />

‘Nou ja, logisch. Voor die boeren was het logisch, voor ons<br />

niet altijd. Soms omdat de omstandigheden veranderd zijn,<br />

soms omdat wij domweg niet genoeg weten. In Gasteren<br />

heb je de Hillenbarg, in Anderen de Hilboom en in Anloo de<br />

Hilligenbarg. Die namen hebben niets te maken met heiligen,<br />

zoals je misschien in eerste instantie zou denken. Hil duidt<br />

op heuvel, helling. In Duitsland en in Engeland komen namen<br />

waarin Hil voorkomt talloze keren voor. De verbreiding van<br />

zo’n naam is veel groter dan je denkt. In Denemarken en in<br />

Zweden heb je hetzelfde. Men wil ons altijd aanpraten dat de<br />

beschaving uit het zuiden is gekomen, maar de Germanen en<br />

de Vikingen kenden natuurlijk ook een zekere beschaving. De<br />

Noormannen zijn bekend geworden om hun invallen, maar ze<br />

hadden een eigen schrift, ze werkten met goud, zilver en ijzer.’<br />

‘Zo kwam ik in het boerboek van Anderen, waarin inkomsten<br />

en uitgaven van de Boermarke werden genoteerd, iets tegen<br />

wat ik niet begreep. Betaald voor het blok, stond er. Toen


laderde<br />

FCactus! Flip Libelle<br />

ik wat en vond ik ‘welterblok’. Dan moet je dus<br />

weten wat ‘welteren’ betekent. Als een paard in het land<br />

jeuk aan de rug heeft en het wentelt zich in het zand, dan<br />

noemen de boeren dat welteren. Het paard rolt als het ware<br />

over de rug. Zo betekent welterblok dus landrol. Dat is een<br />

grote boomstam met een gat aan weerszijden waarmee het<br />

groenland gerold werd. In Duitsland zag ik zo’n geval en daar<br />

vroeg ik hoe ze het noemden. Wolterblok, zeiden ze. En in<br />

Zweden zag ik een hele grote ronde steen, een zogeheten<br />

Waltersteen. Dat is toch fantastisch, zo’n taalverbreiding.<br />

Daar is nog veel onderzoek naar te doen. Tot nu toe is het zo<br />

omvangrijk dat men er nog niet aan begonnen is. In de eerste<br />

plaats gaat zoiets jaren duren en zouden universiteiten in<br />

meerdere landen er samen aan moeten werken. Nou, dat is<br />

kennelijk ook in een verenigd Europa geen sinecure.’<br />

Maar pas op, zegt hij, je kunt door een naam ook volkomen op<br />

het verkeerde been gezet worden. Hij kwam in Anderen een<br />

perceel tegen met de naam ‘Meulenstukkie’. Niks te maken<br />

met de plaats van een vroegere molen. Het terrein bleek<br />

precies de vorm van een molen te hebben. Bij Gieterveen<br />

ligt het ‘Torenveen’, afgeleid van de vorm van een toren en<br />

dus geen verwantschap met de toren van het dorp. Nog een<br />

voorbeeld. In Anderen ligt de ‘Meulenakkers’, precies gericht<br />

op de Gieter molen. Die is nu niet meer te zien, maar toen de<br />

naam gegeven werd wel.<br />

Maar wie weet zich dat nu nog te herinneren?<br />

‘Ik zeg ook niet dat het eenvoudig is. Je moet eerst terug<br />

naar AF. Je vrijmaken van vooroordelen en van voor de<br />

hand liggende verklaringen. Uiteindelijk kun je daar wel<br />

terechtkomen, maar dan zul je er toch argumenten voor<br />

moeten vinden. En verder je boerenverstand gebruiken,<br />

natuurlijk.’<br />

De inventarisatie van veldnamen in het Stroomdal vond plaats<br />

in het begin van de jaren 70, toen bekend werd dat er een<br />

ruilverkaveling op handen was. Die zou percelen in grotere<br />

blokken verdelen, waarbij de veldnamen verloren zouden<br />

gaan. ‘Het ging om vele honderden namen. Wieringa van het<br />

Nedersaksisch Instituut van de RU Groningen heeft er veel<br />

verzameld. Zijn collectie is beroemd geworden. In bepaalde<br />

kringen, wel te verstaan’.<br />

‘Als medewerkers van Staatsbosbeheer hebben we met<br />

een ploegje menige winteravond besteed om bij de<br />

boeren in dit gebied langs te gaan. Alleen maar veldnamen<br />

inventariseren. Met de kaart erbij en dan maar invullen. Nou<br />

moet je niet denken dat iedere boer alle veldnamen kent.<br />

Hij kent de namen van zijn eigen akkers en weiden en ook<br />

de aangrenzende. Maar verder niet. Het was geen hobby of<br />

De betekenisvinder 2<br />

zo. Het was alleen maar noodzaak om namen te kennen. Als<br />

iemand 50 tot 60% scoorde, was het al heel bijzonder. Een<br />

aantal kon al helemaal geen kaartlezen. Ze konden op een<br />

kadastrale kaart hun eigen huis niet eens vinden. ‘Woar ligt<br />

dat weggie dan,’ vroegen ze hulpeloos. Maar dat weggetje<br />

had geen nummer en stond dus niet op de kaart. Nou, dan<br />

was men helemaal van slag. Wel aardrijkskunde op school<br />

gehad, maar kaartlezen, ho maar. Ach, het zit allemaal<br />

verkeerd in het onderwijs. Dan leren ze de kinderen over<br />

hunebedbouwers. De meesten weten niet eens wat hun<br />

grootvader gedaan heeft. Wat heeft het dan voor zin om over<br />

Floris V en de edelen te beginnen?’<br />

Wat kan het grote publiek met veldnamen?<br />

‘Het grote publiek weet natuurlijk nergens van. Dat rijdt met<br />

de TomTom door het land en weet in de verste verte geen<br />

enkele naam meer. Tijdens excursies merk ik dat mensen nog<br />

geen berk van een eik kunnen onderscheiden. Een beetje<br />

geoefend oog kan zien waar het grasland droog en waar<br />

het nat is. Maar de meeste bezoekers stappen ‘blind’ in de<br />

slootjes die een beetje zijn dichtgegroeid. Natuurlijk vind ik<br />

het belangrijk dat veldnamen zoveel mogelijk bewaard blijven<br />

of een nieuw leven krijgen. Ik ben er glad voor om alles vast te<br />

leggen, dat heb ik mijn hele leven gedaan. Je weet nooit wie er<br />

nog eens studie van gaat maken. En als je rondwandelingen<br />

gaat uitzetten en je geeft een bankje onderweg een naam,<br />

dan gaat het misschien voor de mensen een beetje leven.<br />

Het nieuwe voetbalstadion in Groningen heet niet voor niets<br />

Euroborg. Dat combineert historie met identiteit. Mensen<br />

blijken daar wel gevoelig voor. Het hangt er ook vanaf hoe je<br />

de naam toelicht, een verklaring geeft. Dat kan mensen op<br />

een spoor zetten, dan kunnen ze tenminste weten waar ze<br />

geweest zijn. En als ze ook nog eens begrijpen wat een naam<br />

betekent, onthouden ze het gemakkelijker. Maar het begint<br />

allemaal bij interesse, bij de wil om dingen aan de weet te<br />

komen. Ik vraag mezelf soms wel eens af hoe zich dat in de<br />

toekomst zal ontwikkelen...’<br />

62<br />

63


De betekenisvinder 2<br />

64<br />

65<br />

De betekenisvinder: Geert van Veen<br />

Iedereen had die vuistbijl opgepakt. Het was een toevalstreffer.<br />

Het was de vondst van zijn leven. Maar wanneer<br />

deed hij die? Hij weet het niet. De Drentse<br />

Volksalmanak, waarin de vondst uitgebreid beschreven staat,<br />

spreekt over de winter van 1961/1962 of die van 1962/1963.<br />

Maar dat klopt niet, zoveel weet hij wel. Het was eerder. Hij<br />

pakt er het boek ‘Anderen, het dorp van de moeshappers’ bij,<br />

bladert wat en komt tot de conclusie dat het in ieder geval<br />

voor 1960 was. ‘Maar wat maakt dat nu eigenlijk uit,’ zegt hij<br />

en slaat het boek met een klap dicht. ‘Het belangrijkste is dat<br />

die vuistbijl gevonden is.’<br />

Daar leek het, op die winterdag, ergens aan het eind van de<br />

jaren vijftig, helemaal niet op. Geert van Veen (70) was met<br />

zijn vader en grootvader aan het werk op een stukje land,<br />

ten noorden van zijn geboortedorp Anderen, vlak bij het<br />

Scheebroekerloopje. Er moest een houtwal worden gerooid.<br />

Kon dat zomaar, een houtwal slechten?<br />

‘Toen nog wel,’ zegt Geert, ‘zulke dingen moet je ook niet<br />

vragen, maar gewoon doen.’<br />

Je kunt je afvragen waarom jullie toen niet wat zorgvuldiger<br />

met het land omsprongen?<br />

‘Maar het land is er nog wel,’ zegt hij droogjes. ‘De houtwal,<br />

die is weg, dat klopt. D’r lagen een paar sloten achter en daar<br />

was de grond voor de wal ook ooit uitgekomen. Daar hebben<br />

wij de vrijgekomen grond ook weer naar teruggebracht. Het is<br />

er dus al met al zelfs natuurlijker op geworden….’<br />

Bij het uitgraven van een eikenboompje stuitte de opa<br />

van Geert op een stuk steen, wat een kleine beschadiging<br />

opleverde. Aan de steen, wel te verstaan. ‘Moej kiek’n mien<br />

jong, wat ’n mooie steen,’ zei opa. Geert kreeg hem op de<br />

schop aangereikt en moest erkennen dat het een mooie steen<br />

was. Mooi, maar wat moet je d’r verder mee, dacht hij. En hij<br />

gooide de steen weer terug.<br />

Toen hij na het werk naar huis ging, liep hij langs de plek waar<br />

de steen lag. ‘Ik had hem dus de goede kant opgegooid en<br />

daarom heb ik hem toch maar meegenomen,’ stelt hij achteraf<br />

tevreden vast. De steen kwam na een kleine spoelbeurt op<br />

zolder terecht, een anonieme getuige van een dagje spitten.<br />

Wat had je ermee?<br />

Geert: ‘Eigenlijk niet veel. Ja, ik vond hem mooi. Mooie vorm,<br />

mooie kleur, verder kwam ik niet. Doorgaans verzamelde<br />

ik helemaal niet op mooi. Maar dit was dan zeker een<br />

uitzondering.’<br />

De steen bleef een doodgewone steen, op een doodgewone<br />

plek op zolder. Jarenlang. Totdat vriend Hindrik Lanjouw, toen<br />

nog in Anderen wonend, zich meer en meer met archeologie<br />

ging bezighouden. Dat was het moment voor Geert om zijn<br />

vondst cadeau te doen. De steen verhuisde met Lanjouw<br />

mee naar Anloo. Pas toen een deskundige op het terrein<br />

van de archeologie, ene Houtsma uit Waskemeer, zijn<br />

licht erover liet schijnen, werd de steen een vuistbijl. Een<br />

bijl die tienduizenden jaren geleden voor het laatst door<br />

mensenhanden beroerd was. De steen maakte geschiedenis<br />

als de vuistbijl van Anderen, minstens 70.000 jaar oud.<br />

Volgens de officiële beschrijving een fraaie, goedbewerkte,<br />

platte, driehoekige vuistbijl. Met een recente beschadiging<br />

(door de opa van Geert) langs een zijkant, waaruit bleek dat<br />

het uitgangsmateriaal lichtgrijze ondoorzichtige bryozoënvuursteen<br />

is, een soort vuursteen dat veel voorkomt in<br />

keileem, zodat er geen reden is om aan te nemen dat het stuk<br />

over grote afstand is getransporteerd. Datering: een late fase<br />

van de eerste helft van de laatste ijstijd. Een wat warmere<br />

periode binnen die ijstijd, die het mogelijk maakte dat<br />

mensen in dit deel van Europa op voedseljacht konden gaan.<br />

Geert van Veen knikt: ‘Keileem, dat klopt als een bus. Dat was<br />

ook de reden dat we daar aan de slag gingen, omdat de grond


De betekenisvinder 2<br />

66<br />

67<br />

er door het leem zo glerig was. Als we die wal ongemoeid<br />

Vierduizend tot vijfduizend stukken, dat is niet veel?<br />

Al een jaar of vijftig is hij nu bij weer en wind op pad om<br />

Heb je hier namen gehad die nergens anders voorkwamen?<br />

hadden gelaten, was de vuistbijl dus ook nooit aan het<br />

‘Nou, d’r is ook veel klein spul bij, hoor. Veel vuursteen uit<br />

te zoeken. Op akkers, in steenbulten die bij het machinaal<br />

Geert: ‘Ik denk het wel. Villerstoen. D’r werd gezegd dat daar<br />

daglicht gekomen.’<br />

de Midden­Steentijd, daar struikel je hier over. Een hele<br />

rooien van aardappels tevoorschijn komen. Jarenlang bleef<br />

kalveren werden gevild en dat de intast daar in het veen werd<br />

mooie afslagbijl bijvoorbeeld, hier in de buurt gevonden. En<br />

hij als boerenzoon vrijgezel en zijn vrije tijd kon hij daarom<br />

gegooid. Hendrik Halfie deed dat. (Hij heeft de kaart erbij<br />

Je hebt de steen uit handen gegeven…<br />

natuurlijk de prehistorische schaaf, ook uit de tijd van de<br />

naar hartelust besteden aan zijn vele hobby’s. Vliegtuigen<br />

gepakt). En hier Hoosband. Een smal stukkie land, genoemd<br />

‘Ik heb er nooit spijt van gehad. Nee, bij Lanjouw was de bijl in<br />

Neanderthalers. Prachtig ding. Ik dacht eerst dat het een<br />

bijvoorbeeld. Een hobby, opgeroepen in de oorlogsjaren<br />

naar een bandje waarmee men vroeger de kousen ophield.<br />

goede handen. Ik richtte me meer op fossielen en dergelijke.<br />

kleine uitgave van een vuistbijl was, maar men heeft het<br />

toen vijandelijke en geallieerde exemplaren over het dorp<br />

En dan had je Bollenveen. Dat kan land zijn waar de stier liep,<br />

Hindrik heeft me altijd heel trouw op de hoogte gehouden<br />

gedetermineerd als een schaaf. Ook weggegeven trouwens,<br />

scheerden, soms zelfs neerstortten. Geert van Veen leerde<br />

of ook bultig veen. Stikkenkamp had je en Hongerveld, dat<br />

van de belangstelling voor de vuistbijl. Als er een vraag was<br />

aan het Drents Museum.’<br />

in zijn diensttijd vliegtuigen herkennen. De ruimtevaart in<br />

land bracht kennelijk niet veel op. Voeleers, dat was zulk rot<br />

om de bijl uit te lenen, belde hij op. Dat hoefde hij helemaal<br />

de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw stimuleerde<br />

land, daar kreeg je de kont smerig als je er doorging. Er was<br />

niet te doen, want hij was de eigenaar. Hij heeft ook wel<br />

Wat denk je, hoeveel collega amateur-archeologen zouden er<br />

zijn belangstelling alleen maar. Hij ging in het Amerikaanse<br />

een zekere Bertus Knijp, die had ook een Voeleers, maar die<br />

mensen aan de deur gehad die de bijl wilden kopen. Ook dan<br />

wel niet zijn die stinkend jaloers op je zijn?<br />

Houston kijken waar de ruimtevluchten worden gevolgd.<br />

noemde het Klein Kasmoatie. Dat klinkt beter dan Voeleers.<br />

nam hij contact op. Als je geld nodig hebt, dan moet je dat<br />

Geert: ‘Nooit wat van vernomen. Zou ik trouwens wel dom<br />

Maar ook dichter bij huis ging hij de boer op. Al in de jaren<br />

En hier: Eekbos. Daar zou een pad over gelopen hebben, zei<br />

doen, heb ik tegen hem gezegd. Daar bleef het bij. Hindrik<br />

vinden, jaloers. Ze moeten het waarderen dat iemand het<br />

zestig verzamelde hij de veldnamen van Anderen, samen<br />

men. De eigenaar wist dat niet, maar noemde wel de naam<br />

heeft zich altijd een goeie kameraad getoond, want toen het<br />

gevonden heeft. Daar heb je meer an.’<br />

met plaatsgenoot Harm Hollander. Op basis van kaarten van<br />

die hij zelf gebruikte: Padland. Zo kom je achter een heleboel<br />

Drents Museum de vuistbijl in 2006 voor vijftig gulden heeft<br />

de Cultuurtechnische Dienst, toegestuurd door het Meertens<br />

zaken in je eigen dorp.’<br />

gekocht, hebben we de opbrengst samen gedeeld. Dat had hij<br />

Toch ben je door je vondsten een unieke man.<br />

Instituut in Amsterdam.<br />

helemaal niet hoeven doen.’<br />

Geert: ‘Nou, uniek? Dat weet ik niet. Iedereen had die steen<br />

Archeologie en geschiedenis, Geert van Veen vindt het razend<br />

meegenomen. Toevallig was ik het. Ben je daarom uniek? Nee,<br />

Daar was je aardig vroeg mee…<br />

interessant. Vanwege zijn gezondheid kan hij niet alles<br />

De bijl is verkocht voor….?<br />

ik heb gewoon geluk gehad. Een toevalstreffer. Ik had hem<br />

‘Gelukkig wel. De namen die we wisten vulden we in en die we<br />

meer aan wat hij zou willen. Maar zelfs daarvan heeft hij de<br />

Geert: ‘Dat mogen we niet zeggen.’<br />

daar ook op het land kunnen laten. Ik had er ja geen verstand<br />

niet wisten, vroegen we aan de boeren. Maar goed dat we dat<br />

voordelen ontdekt. ‘Ik kan geen tochten meer over de akkers<br />

van.’<br />

toen gedaan hebben, want met de ruilverkaveling in de jaren<br />

maken, in de stromende regen. Want ik heb de mooiste<br />

In de krant staat vijftig gulden. Dat was een belofte van een<br />

tachtig zijn veel namen verdwenen. We hebben 164 namen<br />

vondsten op de natste dagen gedaan. Maar ik kan wel zoeken<br />

bestuurslid van het museum, meer dan honderd jaar geleden<br />

Maar wat doet het je als je daarmee in handen staat?<br />

verzameld. Nu zijn er nog een stuk of 70 in omloop.’<br />

in steenbulten en zo. Dan merk je dat je beter zoekt dan<br />

gedaan, aan de vinder van een vuistbijl. Vijftig gulden in<br />

Geert: ‘Wat doet het je? Eigenlijk niet zoveel. Het enige is dat<br />

In plaats van de resultaten van het onderzoek op de brieven­<br />

vroeger. Je kunt geconcentreerder werken en dan vind je meer.<br />

1881…..<br />

je je door zo’n steen realiseert dat hier toen ook al mensen<br />

bus te doen, vloog Geert samen met zijn maat Harm Hollander<br />

Da’s mij tenminste overkomen.’<br />

Geert: ‘Plus de rente. En hoeveel dat is, dat mogen we niet<br />

rondliepen. Daar krijg je dan wat meer gevoel voor.’<br />

van Eelde naar Amsterdam om de vragenlijst persoonlijk af te<br />

En dan maakt hij tot slot nog een opmerkelijk verschil tussen<br />

zeggen. Vijftig jaar, dat tikt natuurlijk wel een beetje aan.<br />

leveren. ‘Harm had nog nooit gevlogen, dus leek het me een<br />

archeologie en geschiedenis. ‘Ik vind archeologie eigenlijk<br />

Welk rentepercentage ze precies berekend hebben, dat soort<br />

Ben je wel trots?<br />

mooie gelegenheid om het vliegtuig te pakken. Je had toen<br />

mooier dan…. Ik weet niet precies hoe ik het zeggen zal. De<br />

dingen onthoud ik niet.’<br />

Geert: ‘Trots wel een beetje. Een beetje veel zelfs. Verder weet<br />

een lijndienst naar Schiphol, via Enschede. We hebben er een<br />

latere tijd, toen alles beschreven werd, met onze zogenaamde<br />

ik niet wat ik ervan zeggen zal. Ik zie meteen de beperkingen<br />

mooi dagje Amsterdam aan vastgeknoopt.’<br />

leiders, daar kan ik niet veel respect voor opbrengen. Die<br />

Maar jullie hebben de opbrengst gedeeld.<br />

van dingen. Daarom heb ik ook zo’n hekel aan ijdele mensen.<br />

hebben gemoord en gedaan, de gewone man onderdrukken.<br />

Geert: ‘Dat heeft Hindrik gedaan, ja. Dan vind ik wel mooi.’<br />

Daar kom je toch niks verder mee, met ijdelheid. Je verneukt<br />

Hebben jullie daar bij het Instituut ook gemeld dat je was<br />

Zodra dat er aan te pas komt, nee, dan hoef ik niet meer zo<br />

jezelf als je daar mee bezig bent.’<br />

komen vliegen vanuit Drenthe?<br />

nodig. De prehistorie, daar voel ik me meer mee verwant. Als<br />

Beide heren hebben een voorwaarde gesteld bij de overname<br />

Geert:’ Nee, dat denk ik niet. Dat maakte die mensen toch<br />

je op tentoonstellingen rondkijkt, dan lees je dat ze toen in<br />

door het museum. De vuistbijl moet altijd in Drenthe blijven.<br />

De mensen hoeven niet te weten wie Geert van Veen is.<br />

niks uit. Het ging om Harm, dat die een keer in een vliegtuig<br />

ieder geval wel goed waren voor de doden, ze stonden ook<br />

Hij mag wel tijdelijk worden uitgeleend, maar moet ‘eeuwig’<br />

‘Nee. Wil je nog koffie, trouwens?’<br />

zou zitten.’<br />

dichter bij de natuur. Natuurlijk waren er toen ook leiders<br />

onder handbereik blijven van de inwoners van de provincie.<br />

die niets en niemand ontzagen. Maar misschien hoefden ze<br />

Hoe belangrijk waren die veldnamen, vroeger?<br />

elkaar niet zonodig dood te maken. Ze gingen vanzelf wel, zo<br />

Heb je meer vondsten weggegeven?<br />

Geert: ‘Heel belangrijk. Dan wist je immers waar je het over<br />

jong als ze waren.’<br />

‘Ik heb een behoorlijke verzameling stenen aan het Drents<br />

had. Als je in het dorp zei dat je op de Oosterwants had<br />

Museum geschonken. Niet eens zoveel, hoor. Een stuk of vier<br />

gewerkt, dan was dat bekend. In ieder geval bij de boeren.’<br />

à vijfduizend. Zitten nog gewoon in dozen, zoals ik ze heb<br />

aangeleverd. Met de kaarten erbij waar ik alles gevonden heb.<br />

Hoe schrijf je dat, Ooster….<br />

Dat heb ik altijd netjes geregistreerd.’<br />

Geert: ‘Geen idee. Gewoon Oosterwants.’


68<br />

69<br />

De schatbewaarder<br />

over kaartenbakken en Google Earth<br />

‘De geschiedenis is dus in de tweede plaats een<br />

zaak van de conserverende en bewonderende<br />

mens, hij die trouw en liefdevol terugblikt op<br />

dat waaruit hij afkomstig is, dat waarin hij zich<br />

ontwikkeld heeft; door deze piëteit betuigt hij<br />

als het ware dank voor zijn bestaan. Door het<br />

van oudsher bestaande met behoedzame hand<br />

te verzorgen, wil hij de voorwaarden waaronder<br />

hij ontstaan is conserveren voor degenen die na<br />

hem zullen ontstaan – en zo dient hij het leven.’<br />

De belangstelling voor veldnamen als cultureel erfgoed is van vrij recente datum. Aanvankelijk was<br />

alleen een handjevol taalkundigen en geografen geïnteresseerd in oude namen die hen iets konden<br />

vertellen over de taalgeschiedenis of het ontstaan van nederzettingen. Eerst na de Tweede Wereldoorlog<br />

werden veldnamen gezien als cultureel erfgoed, mede door de toen op handen zijnde ruilverkavelingen.<br />

Landelijk en regionaal kwamen er inventarisatieprogramma’s waarbij door middel van enquêtes en<br />

archiefonderzoek de oogst van meer dan duizend jaar omgevingsgeschiedenis van de ondergang gered<br />

werd.<br />

In Drenthe kwamen de collecties van Naarding en Wieringa tot stand, die in het Drenthe Archief<br />

in Assen werden ondergebracht. Het Meertens­Instituut in Amsterdam legde ook een uitgebreide<br />

Drenthe­verzameling aan. Zonder de medewerking en kennis van boeren en lokale dilettanten waren<br />

deze omvangrijke collecties niet tot stand gekomen. Alleen al in het Drentse Aa­gebied gaat het om<br />

een collectie van ruim 10.000 veldnamen. Op lokaal niveau bestaan er eveneens collecties die een<br />

onmisbare aanvulling vormen op de eerder genoemde verzamelingen.<br />

In brede kring heeft de mening post gevat dat de rol van veldnamen is uitgespeeld en dat zij alleen nog<br />

een toekomst hebben als historische bron in de kaartenbak van het archief. Het gemak waarmee wij een<br />

groot aantal vrijwilligers bij dit project hebben kunnen betrekken bij het inventariseren en digitaliseren<br />

laat daarentegen zien dat veldnamen nog steeds thuishoren in een levende plattelandscultuur. Het gaat<br />

hierbij om een kennisveld dat professionals en burgers delen en dat zich daarom bij uitstek leent voor<br />

nieuwe vormen van cultuurhistorische participatie waarin de leefomgeving centraal staat. In dit veld is<br />

de cultuurhistoricus de gelijke van de ‘local’. H.J. Moerman, veldnamenexpert van het eerste uur, hield<br />

beiden een guldenregel voor: ‘Wie aan toponymie doet, moet diep overtuigd zijn, dat hij er voortdurend<br />

in zal lopen.’<br />

Friedrich Nietzsche<br />

Oneigentijdse beschouwingen<br />

Amsterdam 1998


De schatbewaarder 3<br />

70<br />

71<br />

Het landschap in namen<br />

Karel F. Gildemacher<br />

Het is altijd weer fascinerend om te zien hoe een klein kind de wereld verkent. Het is voor een<br />

peuter nog een kleine wereld, de eigen wieg, de eigen kamer, het eigen huis, de eigen tuin. Hoe<br />

prachtig is het niet om te horen hoe een klein kind, nog liggend in de kinderwagen, onder een<br />

boom op het bewegen van de bladeren reageert, antwoordt op de natuur. Wonderlijke geluiden<br />

zijn het eerst, langzaam komen de eerste woordjes, mamma, pappa. Eigenlijk zijn het namen.<br />

Het kind voelt dat die figuur met dàt gezicht blij en vriendelijk reageert als hij pappa brabbelt<br />

en mamma is het gezicht dat (bijvoorbeeld) bij het drinken hoort. Met de taal leert het kind de<br />

wereld om zich heen te betoveren. Weten hoe iets heet, weten hoe je iets moet uit drukken, geeft<br />

grip op en macht over wat je bedoelt. Het leren van namen leren is de wereld verkennen op de<br />

manier zoals de mensen die er leven hun wereld hebben overmeesterd.<br />

In de loop van de eeuwen hebben de mensen (ook) in Drenthe met behulp van talloze<br />

namen ‘zeggenschap’ gekregen over de wereld, hun landschap. Het langzaam stromende en<br />

meanderende watertje was niet zomaar een beekje, maar men noemde dat het Gasterense<br />

diepje. Ieder in het dorp wist dat. Moest het ook weten, want hoe moest anders worden<br />

uitgelegd waar dat stuk land lag waar enkele koeien liepen of waar gemaaid moest worden. Dat<br />

lag ‘bij het diepje’ zei men in de plaats zelf. Alleen voor iemand van buiten de eigen Gasterense<br />

gemeenschap moest dat Gasterense erbij.<br />

Verderop, bij Anderen, heette dezelfde beek immers het Anderense diepje, terwijl velen het<br />

zelfde water ook het Rolder diepje noemden. Wie vanuit het perspectief dacht van het gehele<br />

gebied, waar de beek stroomt, sprak van de Drentse Aa. Het eerste stukje van die naam is<br />

afgeleid van Drenthe, het grote gebied dat vele marken omvat en het tweede is het bestanddeel<br />

Aa. Oorspronkelijk was dat een gewoon woord dat vanaf de vijfde eeuw niet alleen in de<br />

Nederlanden, maar ook in Duitsland en Engeland werd gebruikt om water te benoemen. Als<br />

woord is het in het normale taalgebruik uitgestorven, maar het leeft nog in heel veel namen<br />

voort. Met het woord diep ligt dat anders, al kun je van mening verschillen over de vraag hoe<br />

diep een riviertje moet of moest zijn om diep genoemd te kunnen worden.<br />

Het is een naamkundige vuistregel dat hoe groter en belangrijker een benoemd water of stuk<br />

Hofakkers; Walakkers; Bree; Pol; Pollegies; Lijnstukken; Kruusakkers; Askakkers; Greving; Körtwoerdtie;<br />

Steenakkers; Padakkers; Braok; Stierland; Kaampakkers; Askaampen; Engelakkers; Heiden; Hollers;<br />

Veldkaampies; Tipkaamp; Uterlaogen; Bielegie; Langtocht; Holtakkers; Tip; Hillenbarg; Bokspiepie;<br />

Wenning; Geerties; Roegen; Broodakkertie; Haosbarg; Nebbenakkers; Delakkers; Viooltiesakker; Jippenbos;<br />

Kamerakkers; Tijwanden; Wenning; Körtbree; Winkelakkers; Oosterkaampen; Heugte; Knobbelings<br />

land is, hoe ouder de naam. Dat is ook hier het geval. Het woord diep is jonger. We kennen het<br />

eigenlijk nog als een gewoon woord en dat is ook al aanwijzing. In namen raakte het veel later<br />

in gebruik dan het algemeen gangbare aa terwijl dat woord en namenbestanddeel sinds de late<br />

middeleeuwen niet meer werd toegepast. Als woord is het sindsdien helemaal uitgestorven,<br />

maar in namen bleef het bewaard. Vreemd is het trouwens niet dat er een aparte naam is voor<br />

een groter geheel en dat er een aantal afzonderlijke namen bestaan voor de onderdelen ervan.


De schatbewaarder 3<br />

72 II<br />

Drenthe zelf bestaat (bestond) immers uit een aantal dingspelen en die bestaan (bestonden)<br />

weer uit marken, allemaal met eigen namen. Het is een kwestie van schaal welke namen<br />

relevant zijn in het dagelijkse praktijk.<br />

Communicatie en verbeelding<br />

Welke naam werd of wordt gebruikt in de communicatie hangt af van de situatie waarin je<br />

verkeert. Iemand die veel namen van percelen land kent, zal die namen gemakkelijk gebruiken.<br />

Tenminste, als degene waarmee wordt gesproken dan ook weet welk stuk land bedoeld wordt,<br />

want vreemden zegt een veldnaam niks. In zo’n geval kan alleen een omschrijving van de<br />

eigenschappen van het terrein of iets opvallends dicht bij het terrein worden gebruikt om het<br />

bedoelde perceel aan te geven. Ben je er dicht bij in de buurt dan is aanwijzen nog duidelijker.<br />

Wie een naam gebruikt, heeft daarbij een duidelijk beeld voor ogen en wie over een naam hoort<br />

of leest krijgt ook een beeld. Ben je bekend met de naam, dan zie je het bedoelde stuk land voor<br />

je, maar ook als je onbekend bent, zie je wel beelden. Die zijn gebaseerd op de verwachtingen<br />

die iemand van het landschap heeft of op de associaties die de naam bij iemand op roept. Wie<br />

voor het eerst de naam Elsmaat (onder Gasteren) hoort kan een beeld krijgen van een meisje<br />

of vrouw met de naam Els, maar kan ook denken aan de boomaanduiding els (Alnus). Velen<br />

zullen ook moeite hebben met dat maat omdat de eerste gedachte gemakkelijk uitgaat naar<br />

een verband met ‘meten’ en dat geldt ook voor het lokale maot. Op grond van de eigen kennis<br />

en de persoonlijke levenservaring creëert iedereen zijn eigen beeld. Dat wordt bijgesteld op<br />

het moment dat men die Elsmaat in werkelijkheid ziet. Dan nòg kan het gebeuren dat iemand<br />

vindt dat zo’n naam niet bij dat stuk land past. Een eigen beeld is dan zo sterk, dat het de<br />

werkelijkheid kan verdringen. Pas geleidelijk raken mensen thuis met de namen in een gebied.<br />

Hoe jonger iemand is hoe gemakkelijker dat gaat. Wie jong is heeft immers nog weinig beelden.<br />

53° 3’ 14.56” 6° 41’ 57.00”<br />

Sommige namen roepen zulke sterke beelden op dat mensen graag fantaseren over de vraag hoe<br />

het komt dat het bedoelde stuk land zo heet. Er worden verhalen verteld met een verklaring die<br />

beantwoordt aan de wens tot een mooie, spannende, eeuwenoude achtergrond. Een naam als<br />

Valkenhofakkers (onder Anderen) schreeuwt als het ware om verhalen die verbanden leggen met<br />

het beroemde Valkhof van keizer Karel de Grote in Nijmegen. Dat de jacht met valken in Drenthe<br />

in het verleden op verscheidene plekken plaats vond, maakt het wat minder spannend. Toch<br />

geeft deze naam het bedoelde terrein wat extra glans, omdat de valkenjacht in Nederland niet<br />

meer wordt uitgeoefend, terwijl zowel het bestanddeel ‘valk’ als ‘hof’ een zeker adellijk aanzien<br />

suggereert. De naam roept hoe dan ook niet alleen het concrete aanwijsbare beeld van vandaag<br />

de dag op, maar ook een beeld van de vervaagde en soms fictieve geschiedenis van de mensen<br />

en hun landschap.


VII VIII 73<br />

Niemeijers Kamp<br />

Kniphorstbos<br />

Corrie


De schatbewaarder 3<br />

74 75<br />

Identiteit<br />

Een stuk land kun je niet vragen hoe het heet, toch vormt de naam een onmiskenbaar stukje<br />

identiteit van het perceel dat die naam draagt. Wanneer je goed naar het veld kijkt, stelt het<br />

zich als het ware aan je voor. De eigen naam hoort bij dat ene stuk land met die specifieke<br />

eigenschappen en kenmerken en net niet bij een ander. Vergis je niet, ik ben Boergoorns.<br />

Net zo als er onder mensen wel meer dan een man is met de naam ‘Hans’, kan ook een<br />

veldnaam wel vaker voor komen. Vanuit een historisch-taalkundig gezichtspunt zou je van<br />

één naam kunnen spreken als de verklaring van zo’n naam in beide of in meer gevallen gelijk<br />

is. Naamkundig gezien spreek je wel over meer namen omdat zo’n naam als Boergoorns<br />

naar verschillende percelen verwijst. In de naam Grote Boerengoorn (uit 1807) zien we een<br />

oorspronkelijke enkelvoudsvorm, terwijl de in Boergoorns aangeeft dat het vroeger om meer<br />

dan een perceel ging. Het eerste stukje boeren lijkt er op te wijzen dat deze naam jonger is dan<br />

die met boer. Oorspronkelijk had dat woord niet de huidige betekenis van ‘landbouwer’, maar<br />

was het een woord voor een gewone dorpsbewoner, iemand uit de eigen ‘buur(t)’. Doordat<br />

eigenlijk iedereen het beroep van boer uitoefende, is de oude betekenis verschoven.<br />

Omdat Boergoorns in Anloo en in Anderen voorkomt, is het niet nodig om er nog een extra<br />

stukje naam bij aan te plakken of voor te zetten, het onderscheid met Goorns, Goorn en<br />

Steengoorns (alle drie ook in Anloo) was wel duidelijk genoeg en met het Goornveld (Anderen)<br />

werd een complex bedoeld. De schaal waarop veldnamen voorkomen is eigenlijk nooit groter<br />

dan die van een dorp of een marke. Meestal beschikt men dan wel over voldoende relevante<br />

woorden om de benodigde kernnamen te maken.<br />

Wanneer een woord als akker in namen wordt gebruikt, is het bijna altijd noodzakelijk dat<br />

er nog een stukje naam bij wordt gekozen. Er zijn immers zoveel percelen land die als akker<br />

worden gebruikt dat er beslist iets verhelderends bij moet worden gezegd om duidelijk te<br />

maken welk stuk land bedoeld wordt. Zo vinden we bijvoorbeeld onder Anloo de Anderse<br />

akker, de Bargakker, de Doornakkers, het Broodakkertje en nog veel meer ‘akkernamen’. In<br />

de veldnamenverzameling Anloo, Anderen en Gasteren komen 130 varianten van namen met<br />

‘akker’ voor. Dat is ruim 17% van alle veldnaamvarianten in het gebied. Behalve ‘gewone’<br />

namen die op akker eindigen (27), zijn er ook ‘akkerties’ (2). In zo’n honderd gevallen wordt<br />

de meervoudsvorm gebruikt. Dat wijst er op dat het woord ‘akker’ alleen werd gebruikt om vrij<br />

smalle stroken of strookjes bouwland tussen twee voren mee aan te duiden. Zet je al die namen<br />

precies op hun plek op een kaart dan zie je dat de akkers alle op de es liggen. Omdat de es niet<br />

zo duidelijk in percelen was verdeeld als een boer vandaag de dag is gewend, waren er ook zo<br />

veel namen nodig om aan te geven welk stukje werd bedoeld. In het veld was dat trouwens ook<br />

niet gemakkelijk, want dan moest je kennis hebben van de grenzen tussen al die verschillende<br />

kleine stukjes. Soms is het heel lastig uit te maken waar het eerste bestanddeel mee heeft te<br />

maken. Het is echter niet altijd ingewikkeld, Haarakkers en Hoogakkers liggen hoger, Holtakkers<br />

liggen in de buurt van een voormalig gebruiksbos (holt), Hofakkers zijn de akkers die grenzen<br />

aan het erf (Drents hof) van een boerderij, Schuurakkers houden verband met een ‘schuur’, in<br />

Leemakkers ligt het keileem dicht aan de oppervlakte. Zo is er meer, maar bij Steenakkers kun<br />

je drie kanten uit. Het is een perceel waarin je met ploegen veel stenen tegenkomt, òf het is een<br />

perceel waar een grenssteen is neergelegd óf het verwijst naar de vroegere ligging in de buurt<br />

van een hunebed.<br />

Motivaties<br />

Het boeiendste van alles in dat hele namenlandschap is om uit te zoeken waarom een bepaald<br />

perceel die ene naam draagt. Het draait dan vooral om de vraag wat de motivatie van de<br />

eerste naamgevers was om juist die naam en niet een andere te kiezen. Je kunt je duizenden<br />

motivaties voorstellen, maar meestal gaat het uiteindelijk slechts om enkele tientallen die in<br />

de praktijk zijn gebruikt. Bij jongere namen, en dat is bij veldnamen meestal het geval, is het


De schatbewaarder 3<br />

76<br />

77<br />

dikwijls niet moeilijk om het slotelement te verklaren wanneer een naam daarin duidelijk een<br />

kernbestanddeel heeft. Heel vaak is dat een woord dat nog wel min of meer bekend is. Het eerste<br />

stukje is in veel gevallen lastiger. Dat komt doordat er dan veel meer verklaringsmogelijkheden<br />

zijn (denk maar eens aan de namen van de eigenaren of de gebruikers van het land) en omdat er<br />

vaak verbasteringen en verkortingen van de oorspronkelijke naamdelen voorkomen. Boven dien<br />

is het aantal motivaties voor zulke toelichtende element veel groter dan bij de kern bestanddelen.<br />

Je moet het verhaal achter de naam kennen om iets verstandigs te kunnen zeggen van<br />

een naam als Kort Baoboenie. Een naam als Hoosband lijkt gemakkelijk te vertalen en het is<br />

niet moeilijk om een mooi en romantisch verhaal te bedenken waarom dat stukje land naar een<br />

‘kousenband’ werd genoemd. Veel van dergelijke verhalen berusten op interpretaties van de<br />

naam. Een intrigerende naam roept een verhaal op. Maar wat is het ware verhaal? Hoe zat het<br />

precies?<br />

Wanneer het om onontgonnen en wild begroeid land gaat, hebben de mensen vaak een naam<br />

gekozen die in verband staat met het landschap zoals het er uit ziet, er zijn immers geen<br />

eigenaren waar de naam aan kan worden ontleend. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om de<br />

relatieve hoogte. Je vind dat terug in al die namen met berg en vooral barg als laatste stukje.<br />

We vinden dat bijvoorbeeld in Daasberg en Haosbarg en Meulnebarg. Hoewel het woord ‘berg’<br />

nu door de Nederlanders wordt verbonden met een werkelijk zeer hoge bult van steen – zoals<br />

in het buitenland – werd in Drenthe een heuvel die slechts enkele meters hoog was ook wel zo<br />

genoemd. Net zoals in het moderne Nederlands of Drents er meer woorden zijn met de betekenis<br />

‘hoogte’, was dat ook vroeger het geval. ‘Bult’ zoals in Bollebult (Anloo) is trouwens ook een van<br />

de woorden met dezelfde betekenis, maar veel van dergelijke kleine ‘bolle’ hoogtes komen hier<br />

niet voor. We telden er vijf. De oorzaak zal zijn dat er relatief weinig van dat type reliëf bestond<br />

en waar je dat al vond, dergelijke hoogtes op het veld waren te vinden. En op het veld was het<br />

geven van namen nauwelijks nodig omdat het behalve voor het weiden van schapen niet in<br />

gebruik was.<br />

Oude woorden<br />

Sommige oudere woorden met die betekenis zijn uitgestorven. Het aardige is dat ze vaak wel in<br />

namen bewaard bleven. In het verleden noemde men een wat hoger liggend stuk land – vooral<br />

in een lager gelegen gebied – ook wel horst, hörst, harst of haarst. Onder Anloo vinden we<br />

de Haarstkampen, daar vind je dat bestanddeel in terug en dat is ook zo in het Kniphorstbos.<br />

Omdat men soms niet meer goed wist, wat de oorspronkelijk variant was, werd zo’n naam<br />

gemakkelijk een beetje verbasterd zoals in Haastkamp en omdat de Hasekamp hier dichtbij<br />

ligt, zou ook die naam er ook wel verband mee kunnen houden, al is een relatie met ‘haas’ (het<br />

dier) natuurlijk ook mogelijk. Omdat dergelijke hoogte vaak wat ruw waren begroeid meent<br />

men soms ook dat de oorspronkelijke motivatie met de begroeiing heeft te maken. Vergelijking<br />

met dergelijke namen in andere gebieden in Nederland leert dat dat laatste niet het geval is<br />

al treedt ook veel verwarring op met heest (een woord dat verwant is aan ‘heester’) en dat wel<br />

‘struikachtige begroeiing betekent. Een naam met dat element vinden we trouwens ook in<br />

Gasteren. Het oude woord haar of haor betekent ook ‘hoogte’. Meestal zijn dergelijke hoogtes<br />

wat omvangrijker dan harsten. Beide woorden komen niet alleen als eerste stukje voor, ze<br />

werden ook wel als slotelement gebruik. Heugte is ook de Drentse variant van ‘hoogte’. Een stuk<br />

land kon niet alleen hoger liggen, er waren ook terreinen die duidelijker lager dan de omgeving<br />

lagen. Ook daarvoor had men woorden koel, ‘kuil’, is wel heel duidelijk. De Koningskoel of<br />

(nòg Drentser) Köningskoel onder Gasteren is daar een voorbeeld van. Onder Anloo vinden we<br />

de Speulkoel en de Zaogkoel. Het eerste stukje van deze namen roept weer nieuwe vragen op,<br />

waarom ‘köning’, ‘speul’, en ‘zaog’? Het zijn vragen waarop alleen een antwoord kan worden<br />

gegeven door verhalen van mensen uit de buurt die het afstammingsverhaal van die specifieke<br />

namen kennen.


De schatbewaarder 3<br />

78<br />

79<br />

Zo’n laag liggend stuk land was dikwijls ook veel vochtiger. Om aan te geven dat een stuk land<br />

vrij nat was kende men ook verschillende woorden. Vlak bij een watergang vind je dikwijls een<br />

‘mars’. We vinden dat woord als eerste stukje van de naam de Marskamp en ook in de Maarsen<br />

beide onder Anloo. Vroeger spelde men marsch, wat we nog terugvinden in de Maarsch. Die<br />

laatste gaat terug op een /k/ waarmee oorspronkelijk een verkleiningsuitgang is bedoeld.<br />

Het eerste stukje, mar, is familie van de woorden meer en moeras. Een ander woord voor een<br />

moerassig gebied is kwabbe dat we terug vinden in de Scheperskwabbe. Moeilijker te herkennen<br />

is Oelhem of (vernederlandst) Uilhem. Het eerste stukje verwijst niet naar de wijze vogel, maar<br />

oel betekent vochtig en hem is een perceel in een bocht of meander van een riviertje (en dat<br />

woord is familie van een woord als inham of uitham). Dat stukje van ook te herkennen in de<br />

naam Oliebroek of Oliebroowk al heeft men de naam hier aangepast op grond van een ander<br />

verhaal. Olie in de moderne betekenis vind je hier niet. Het woord oel is, behalve in namen,<br />

uitgestorven. Het verwees waarschijnlijk naar een drassig stuk land.<br />

Net zoals bij hoger gelegen terreinen werd ook in de lagere stukken land de begroeiing met<br />

name door de vochtigheidsgraad bepaald. Een eik vind je wel op drogere plaatsen, maar niet<br />

op natte. Je kunt dat ‘controleren’ met een naam als Eekbos. Op vochtige plaatsen vind je<br />

echter wel een els of een wilg. De ligging van de Elsmaat bewijst dat. De begroeiing vormde<br />

voor velen de achtergrond om een bepaalde naam of toelichtend element te kiezen. In de<br />

namen Gagelveen, Galgrieten en Gaogels zit de naam van een struik die veel in het beddenstroo<br />

werd gebruikt om de vlooien te verjagen, gagel. Op de Viooltjesakker zullen wel relatief veel<br />

akkerviooltjes en /of driekleurige viooltjes hebben gegroeid en mogelijk heeft de naam Griets<br />

te maken met de ‘gruit’ een grondstof (vergelijkbaar met het later meestal gebruikte hop) voor<br />

het brouwen van bier. Bij Heide moet trouwens niet direct aan de paars bloeiende struikachtige<br />

plant worden gedacht. Het woord ‘heide’ betekende oorspronkelijk gewoon ‘woeste grond’.<br />

Dieren worden ook wel als toelichtende stukje in namen aangehaald. Onder Anderen was een<br />

Konijnenakker andere ‘wilde’ dieren komen nauwelijks voor of het zou om Muggenakkers en de<br />

Nachtegaal moeten gaan. In de Zwienbossen zullen varkens hebben gelopen en ook de eerste<br />

stukjes van Koelaand of Koelanden zijn duidelijke verwijzingen naar het grote huisdier.<br />

Bielegie en Elleboog<br />

Soms werd een stuk grond naar de vorm ervan genoemd. Bielegie had de vorm van een ouderwetse<br />

bijl. De naam Hakmessies heeft dezelfde achtergrond. De Halve Maan had min of meer<br />

een sikkelvorm en de Elleboog lijkt ook wel wat op een elleboog. Met Bokspiepie, ‘broekspijp’<br />

gaat het ook om de vorm. Wanneer ‘bree(d)’ in een naam voorkomt, kun je er van uit gaan<br />

dat het stuk land verhoudingsgewijs breder was dan andere. Voor een perceel land met of<br />

op een punt of een hoek gebruikte men ‘tip’ zoals in Tipkamp of ‘horn’ zoals in Veldhörn<br />

of Steenhoorns, ‘winkel’ zoals in Winkelakkers of gewoon ‘hoek’. De naam Tiphoek is dan<br />

ook eigenlijk een beetje dubbelop. Ook in een naam als Ronde Gat was de vorm bepalend en<br />

eigenlijk geldt dat ook voor namen als Kruumt of Kruimt (Anloo), Kromakkers (Anderen). De<br />

overgeleverde naam Kruimakker (Gasteren) zal een onjuiste vernederlandsing zijn van Kruumakker<br />

of Kroemakker, een akker die ‘krom’ loopt. Namen met kruis zoals Kruisakker (Anderen)<br />

hebben in Drenthe met kruisende wegen of paden te maken. In Brabant en Limburg hebben<br />

dergelijke namen veelal met crucifixen te maken waarmee een plek werd gekenmerkt waar<br />

gebeden kon worden. Namen met ‘lang’ of ‘kort’ hebben tot op zekere hoogte ook met de vorm<br />

van het perceel te maken.<br />

De grondsoort of de kwaliteit van de grond vinden we natuurlijk terug in namen met ‘veen’ of<br />

‘zand’. De Witakkers bestonden uit veel lichter gekleurd zand.


De schatbewaarder 3<br />

80<br />

81<br />

Landgebruik in namen<br />

Het meest voorkomend is trouwens een motivatie die direct verbonden is met het gebruik van<br />

het land. Dat is ook wel logisch want namen speelden een centrale rol in de dagelijkse omgang<br />

van de mens en het land. Namen met akker, kamp en stuk kun je er toe rekenen. Het geld ook<br />

voor ‘woerd’, zoals in Woerdkamp, waarmee oorspronkelijk een door hagen/omheiningen<br />

afgescheiden stukje land werd bedoeld. In Groningen vind je dat woord in het terpenlandschap<br />

terug als wierde en in Fryslân in plaatsnamen die eindigen op werd of ward. Oorspronkelijk<br />

betekende ook tuin, tuun of toen, ‘afrastering’. In goorn kan het Engelse woord ‘garden’, het<br />

Franse ‘jardin’ of het Duitse ‘Garten’ nog wel worden herkend. Oorspronkelijk zal dat woord ook<br />

‘omheining’ hebben betekend.<br />

In de dorpen langs de Drentse Aa hadden de boeren een vorm van gemengd bedrijf. Op de essen<br />

vond de akkerbouw plaats, op het veld graasden de schapen en meer naar het water lagen de<br />

weilanden. Waar de koeien graasden was het nog wat droger, dichter naar het diep vond je de<br />

hooilanden. Een perceel land dat (alleen) geschikt was om te ‘maaien’ kreeg in veel gevallen<br />

naam die met dat woord verband houdt: mao(d). In het Nederlands vinden we dat woord als<br />

made. Omdat de uitspraak van een aan het einde van een woord gelijk is aan werd<br />

dikwijls ook een geschreven. Dat verschijnsel werd nog versterkt door de meervoudsvorm<br />

mao(d)ten en de verkleiningsvorm mao(d)ties waardoor maod sterk werd beïnvloed door<br />

maot en men op papier dan ook gemakkelijk maat schreef (en niet het officiële Nederlandse<br />

made). Er komen zo’n zeventig varianten van namen met dit element in het gebied voor. Maien<br />

(Anloo) hoort daar ook bij, het is een Nederlandse spelling voor maoën ontstaan uit maoden.<br />

Varianten zonder een slot-t komen in Anloo, Anderen en Gasteren niet voor. Doordat er zo veel<br />

verschillende maden waren, kregen die, net als andere veel voorkomende namen dikwijls een<br />

toelichtend eerste bestanddeel. Nog vochtiger terreinen hebben ook hier vaak een naam met<br />

broek.<br />

Omdat het gebruik van het land voor de mensen zo belangrijk was vind je in een groot aantal<br />

namen dan ook de geschiedenis van het gebruik van de bodem terug. Een es was het complex<br />

van gemeenschappelijke akkerbouwlanden bij het dorp. Vaak werd de ene es van de andere<br />

onderscheiden door de windrichting ten opzichte van het dorp als eerste stukje aan de naam<br />

toe te voegen zoals in de Noord Esch of de Zuid Esch. Blijkbaar was de molen van Anloo zo<br />

belangrijk dat inde negentiende eeuw de es erbij de Molen Esch werd genoemd. Eerder in 1720<br />

vinden we Meulen Esch. Aan de hand van namen kan dus ook worden bepaald wanneer een<br />

dergelijke molen al het landschap er bij bepaalde.<br />

In de achttiende eeuw ontstond er steeds meer behoefte aan landbouwgrond en steeds vaker<br />

gebeurde zo’n ontginning door een enkele eigenaar. Het eerste stukje van de naam Mandekamp<br />

(onder Gasteren) betekent trouwens ‘gemeenschappelijk’, dus dat perceel zal nog door de<br />

boeren met elkaar zijn ontgonnen en/of gebruikt. Er vonden betrekkelijk kleine ontginningen<br />

plaats waarbij een perceel grond ook duidelijker dan op de essen was afgepaald. Dergelijke<br />

stukken noemde men een ‘kamp’. Het woord komt oorspronkelijk uit het Latijn en betekende<br />

aanvankelijk gewoon ‘veld’. In de namenverzameling komen zo’n zeventig van dergelijke<br />

namen voor. Op een kaart met deze namen zie je ook dat de meeste min of meer bij de oude<br />

essen aansluiten. De percelen grond die een naam met ‘stuk’ dragen, lijken nog jongere<br />

ontginningen te zijn. Ook dergelijke namen hebben alle er een toelichtend stukje bij gekregen.<br />

Namen als Veldstukken, naast Veldkaampies zegt wat dat betreft genoeg. Soms bestond zo’n<br />

toelichtend stukje uit een verwijzing naar het landbouwproduct. In de namen Lienstukken of<br />

Lijnstukken verwijst het eerste stukje naar ‘lijnzaad’, een andere naam voor ‘vlas’, het gewas<br />

waarvan de stelen de grondstof voor linnen vormde en uit het zaad olie werd geslagen. Namen<br />

met ‘rot’ of ‘röt’ houden verband met het roten van het vlas. De van de zaadbollen ontdane<br />

vlasstengels werden een poosje in het water gelegd om te ‘rotten’ en ze daarna beter te kunnen<br />

bewerken.


De<br />

ACactus Billboard<br />

schatbewaarder 3<br />

Soms was het land echt beroerd om te bewerken. Een naam als Vuileers wijst daarop en dat<br />

een perceel niet veel opleverde werd aangegeven met de naam Kostverloren en misschien was<br />

de Ezelakker ook wel zo zwaar dat je zo dom als een ezel zou moeten zijn om het te doen. De<br />

Buterskamp zal misschien veel (boter) hebben opgeleverd al zou je in zo’n geval dan eigenlijk<br />

Botterkamp verwachten. Misschien heette de eigenaar of gebruiker dan ook wel Buter,was het<br />

geruild (onderdeel van een buterij) of is het stuk land genoemd naar een opvallende koe waarbij<br />

de baarmoeder zichtbaar werd toen het dier ging liggen (zo’n koe heet in het Drents ook een<br />

Buter). Verhalen, verhalen, verhalen, alleen onderzoek met de oudste varianten bij de hand<br />

biedt misschien een oplossing.<br />

Drents en Nederlands<br />

Omdat de bewoners van Drenthe een eigen dialect spraken – en voor een deel nog spreken –<br />

zijn de namen Drentse namen. De mensen gaven het land om hen heen namen in de eigen taal.<br />

Soms kun je dat duidelijk zien, maar soms is het moeilijker te herkennen omdat men de namen<br />

vroeger op papier altijd ‘vertaalde’ of in een Nederlandse spelling noteerde. Een stukje grond<br />

dat men het Kaampie noemde, werd dan niet zelden genoteerd als Kampje. In Anderen vinden<br />

we het Konijnenkampje en in Anloo het Brokkenkampie. Toch komen ook in officiële bronnen<br />

regelmatig Drentse varianten voor, dikwijls zie je dat in de verkleiningsuitgang ‘je’ die als <br />

wordt gespeld: Stukkie, Klein Halsakker[t]ie, Rötbossie, Addermaoties, Veldtie enz. Soms ging het<br />

vertalen van het Drents naar het Nederlands mis en werd de naam ‘fout’ aangepast. Je ziet dat<br />

bijvoorbeeld in Kruimakker, maar het ‘terugvertalen’ van Nederlandse varianten die op kaarten<br />

worden aangetroffen naar Drentse, zonder te weten of een dergelijke naam nog leeft, is eigenlijk<br />

net zo fout . Alleen de oudste en de meest oorspronkelijke varianten kunnen helpen om achter<br />

het verhaal van de naam te komen.<br />

Karakter<br />

Een landschap zonder namen mist identiteit, herkenbaarheid en karakter. Natuurlijk verandert<br />

een landschap, soms langzaam, soms snel, maar zoals een mens een leven lang verbonden blijft<br />

aan de naam die zijn ouders eens voor hem of haar hebben gekozen en die naam een leven lang<br />

aan die unieke mens als persoon en individu verbonden bleef, zo is het ook met veldnamen.<br />

Namen horen bij het land en het land hoort bij de namen. Lang niet alle namen van Anloo,<br />

Anderen en Gasteren zijn hiervoor opgemerkt. Toch heeft elke naam zijn eigen waardevolle<br />

verhaal. Een verhaal met wortels. Vergeet ze niet, laat ze niet overwoekeren, uitroeien, wegsaneren.<br />

Ze bewaren het scheppingsverhaal van de mensen in het eigen gebied.<br />

Soms zie je in de verzameling veldnamen plotseling een virtueel eeuwenoud namenlandschap<br />

voor ogen, soms is het ‘landscape’ verrassend eigen, jeugdig en sprankelend. Altijd is er<br />

de vreugde van de ontdekking, het sublieme moment van een historische ervaring, een<br />

schijngestalte van de eeuwigheid.<br />

82<br />

83


De schatbewaarder 3<br />

84<br />

85<br />

Veldnamen verzamelen<br />

Een handleiding


De schatbewaarder 3<br />

86<br />

87<br />

Algemene spelregels<br />

Noteer wat informant of bron aangeeft, verbeter niet • Informant niet op weg helpen; geen suggesties aandragen • Vermeldt en omschrijf de bron<br />

Veldnamen verzamelen<br />

Interview<br />

Veldnamen verzamelen<br />

‘Levende’ veldnamen<br />

Schriftelijke bronnen<br />

Veldnaam<br />

Groepsgesprek<br />

Voorzitter/ secretaris<br />

Namen op borden; huizen; viaducten e.d. • Straatnamen •<br />

Gemeentelijke archieven<br />

Hulpmiddelen<br />

Veldwerk • Kaarten • Google Earth • Luchtfoto’s<br />

Locatie • Betekenis • Gebruik perceel •<br />

Verhaal<br />

Toetsen<br />

Het vastleggen van namen<br />

Historische veldnamen<br />

Schriftelijke bronnen<br />

Administraties<br />

Grondschatting; Kadaster; Notarisakten;<br />

Marke­archief; Juridische bronnen<br />

Collecties<br />

Wieringa (DA); Naarding (DA); Meertsens Instituut;<br />

Privécollecties (lokaal)<br />

Archieven<br />

Drenthe Archief (DA); Gemeente Archief;<br />

Waterschapsarchief<br />

Literatuur<br />

Namenboeken; Naslagwerken; dorpsgeschiedenissen;<br />

historische tijdschriften (lokaal)<br />

Overig<br />

Oude topkaarten; Kranten; landbouw­almanakken<br />

Maak gebruik van een reguliere tabel (zie voorbeeld RACM) • Lokaliseren op kadastrale kaart, GPS of Google Earth • Betekenis/ verklaringen:<br />

woordenboek der Nederlandse Taal; Woordenboek van Drentse dialecten; naslagwerken • Bronvermelding • Gebruik perceel<br />

Deze handleiding is bedoeld om mensen of groepen<br />

mensen op weg te helpen om veldnamen te verzamelen.<br />

Veldnamen zijn een – het klinkt dramatisch – integraal<br />

onderdeel van de leefomgeving van mensen waarin<br />

de cultuur van eeuwen bewoning en leven met het<br />

landschap zichtbaar wordt. Elk individu met interesse kan<br />

zelfstandig namen gaan verzamelen. Dat kan ook met of<br />

in een groepje (denk dan om een goede organisatie). Het<br />

gebruik van namen is sociaal bepaald en samenwerking<br />

bij namenonderzoek kan nog bevredigender resultaten<br />

opleveren dan in je eentje.<br />

Met deze handleiding kan het namenbezit van een dorp<br />

of regio goed worden geïnventariseerd en ook zo worden<br />

vastgelegd dat de namenverzameling niet alleen voor<br />

de eigen bevolking, maar ook voor wetenschappelijk<br />

onderzoek kan worden gebruikt. Voor het veldnamenproject<br />

van de Biografie van de Drentse Aa is overigens<br />

een spreadsheet ontwikkeld om namen digitaal en<br />

wetenschappelijk zo vast te leggen dat er direct onderzoek<br />

mee kan worden gedaan. Ook voor lokaal onderzoek is<br />

dat model eventueel beschikbaar. Het belangrijkste bij<br />

het verzamelen is met plezier en tegelijk verantwoord<br />

vastleggen van het cultureel naamkundig erfgoed. Boeiend<br />

is zoiets altijd.<br />

Mensen hebben, zo lang ze er<br />

zijn, namen gebruikt om alles in hun<br />

omgeving mee te benoemen. Het is net<br />

of je grip krijgt op je omgeving, als je<br />

weet wat de naam is van het weiland,<br />

het pad, het bos, de akker enz. Het was<br />

en is trouwens ook reuze handig om<br />

namen te gebruiken. Je hoeft iets niet<br />

uitgebreid en waterdicht te omschrijven.<br />

Met een naam wordt immers altijd en<br />

meestal overduidelijk naar een bepaald<br />

stuk land of iets dergelijks verwezen.<br />

Iemand anders in de omgeving dan<br />

jezelf kent die naam vaak ook en weet<br />

dan meteen waarover je het hebt.<br />

Doordat oudere mensen (ook) met<br />

jongere communiceren worden namen<br />

dikwijls van generatie op generatie over<br />

gedragen. Dat gebeurt trouwens alleen<br />

wanneer een naam een functie heeft. Als<br />

een stuk land met een bepaalde naam<br />

niet meer bestaat, wordt die naam ook<br />

niet meer gebruikt. Logisch.<br />

Vroeger gebruikte men wel veel meer<br />

namen dan tegenwoordig. Dat komt<br />

onder andere doordat er minder kleinere<br />

percelen land zijn en dat de mensen in<br />

een dorp veel minder betrokken zijn<br />

bij het omringende veld dan vroeger.<br />

Toen werkten er veel meer mensen op<br />

het land en moest men ook meer kennis<br />

hebben van de namen. In de zomer<br />

moest natuurlijk wel het juiste perceel<br />

grasland worden gemaaid en niet dat<br />

van een andere boer dat er vlak naast<br />

lag en er op leek, maar overigens wel<br />

een geheel andere naam droeg.<br />

Het verzamelen van veldnamen is<br />

meer dan het verzamelen van postzegels<br />

of munten. Natuurlijk kan een filatelist<br />

of een numismaat een stuk geschiedenis<br />

aan de hand van een verzameling<br />

vertellen, maar veldnamen zeggen<br />

meer. Veldnamen zijn als het ware<br />

fossielen van de wisselwerking tussen<br />

het landschap en zijn bewoners. Je vindt<br />

er sporen in van de kwaliteit en van het<br />

gebruik van het land door de eeuwen<br />

heen, wat er groeide en leefde, wat de<br />

mensen deden, hoe hun onderlinge verhoudingen<br />

waren en ook hoe de taal zich<br />

ontwikkelde. Een goede namenverzameling<br />

kan een haarscherpe cultuurfoto<br />

zijn. Wanneer er meer namenverzamelingen<br />

van buurtschappen en dorpen<br />

zijn, kan een prachtig beeld van een<br />

heel gebied worden geschetst. Met alle<br />

verhalen die er bij horen ontstaan er tal<br />

van mogelijkheden om landschappelijk,<br />

maatschappelijk of cultuurhistorisch<br />

boeiende dingen te ontwikkelen.<br />

‘Levende’ veldnamen<br />

Nog steeds gebruiken de mensen<br />

namen voor veel zaken in hun omgeving.<br />

Je hoort wel eens van een oudere dat een<br />

jongere niet de ‘juiste’ naam gebruikt<br />

en nog vaker dat ‘die jongeren ook niets<br />

meer weten’, maar ouderen roepen dat<br />

al twee duizend jaar.<br />

Het is logisch dat een jongere niet<br />

volledig thuis is in het namenlandschap<br />

van een oudere. Tegenwoordig zijn<br />

andere dingen belangrijk dan vroeger<br />

het geval was en sommige zaken uit<br />

het verleden zijn verdwenen. Voor<br />

iets dat niet meer bestaat is ook geen<br />

naam nodig. Ouderen spreken vaak over<br />

dingen uit hun jeugd die verdwenen<br />

zijn en gebruiken daarbij dan ook de<br />

naam die daar bij hoorde. Die naam is<br />

ten dode opgeschreven omdat hij geen<br />

functie meer heeft. Hij blijft nog slechts<br />

bestaan zo lang de kenner leeft. Omdat<br />

zo’n ‘ding van vroeger’ een jongere niets<br />

zegt, wordt de erbij horende naam ook<br />

niet meer gebruikt. Het omgekeerde<br />

komt trouwens ook voor.<br />

Een voorbeeld. Aan het begin van<br />

de twintigste eeuw werd eigenlijk nog<br />

nergens gevoetbald. Nu kennen jongeren<br />

vaak verscheidene stukjes vlak land<br />

waarop in de middag soms een balletje<br />

wordt getrapt. Zij noemen dat vaak het<br />

trapveldje. Elke jongere die tot de groep<br />

behoort, kent die naam en weet welk<br />

stuk plantsoen ermee wordt bedoeld.<br />

Dat is een oudere onbekend, maar die<br />

weet soms nog de naam van de akker<br />

die er lag voordat het stukje openbare<br />

groen werd aangelegd. En dan zijn er<br />

natuurlijk ‘golflinks’, ‘skatebanen’ en<br />

‘halfpipes’. De gebruikers hebben er<br />

eigen namen voor die vaak bij anderen<br />

niet of nauwelijks bekend zijn.<br />

Elke generatie kent zijn eigen namenbezit<br />

en dat bezit houdt direct verband<br />

met de leefomgeving van die generatie<br />

in de tijd dat die mensen volop in het<br />

leven stonden. Bovendien speelt de<br />

situatie van het ouderlijk huis, het eigen<br />

beroep en de cultuur van de omgeving<br />

een grote rol. In een boerenland vind je<br />

andere namen dan in de stad en in een<br />

kleigebied ligt dat heel anders dan op<br />

het zand. Verder zijn er dikwijls nog veel<br />

meer zaken die een rol spelen.<br />

Vaak zie je dat mensen vooral bekend<br />

zijn met de namen die ze tot hun dertigste<br />

levensjaar hebben geleerd. Het leren<br />

en onthouden van namen die daarna<br />

belangrijk werden, kost veel meer moeite<br />

en ze worden ook weer gemakkelijker<br />

vergeten. Het lijkt er vaak op dat men<br />

dingen die later in het leven komen ook<br />

minder belangrijk vindt. Dus worden<br />

namen ook slechter onthouden.<br />

Het aardige van het verzamelen van<br />

levende namen is dat er doorgezocht<br />

en doorgevraagd kan worden. Degene<br />

die de naam gebruikt kan bijvoorbeeld<br />

worden gevraagd wat nu precies met de<br />

naam wordt bedoeld. En: waar liggen<br />

de grenzen van het terrein? Gebruikt<br />

iedereen de naam? Wat kan er over de<br />

bekendheid van de naam worden gezegd<br />

(kent iedereen die of kennen slechts een<br />

paar mensen de naam)? Werd de naam<br />

ook al door vader, moeder, grootvader<br />

of grootmoeder gebruikt? Hoe spreek<br />

je de naam in het dorp zelf uit? Wordt<br />

dezelfde variant ook gebruikt tegenover<br />

‘vreemden’? Is het ook bekend hoe men<br />

bij deze naam is gekomen en hoe oud<br />

de naam is? Weet degene die de naam<br />

gebruikt ook wat de naam ‘betekent’?<br />

Is het een Drents gekleurde naam of is<br />

het Nederlands?<br />

Wie levende namen verzamelt, legt<br />

een stukje hedendaagse geschiedenis<br />

vast. Geschiedenis van het terrein dat<br />

benoemd is, van de bewoners, maar ook<br />

een stukje taalgeschiedenis. Namen<br />

verzamelen is het schrijven van een<br />

stukje historie van de mensen in hun<br />

leefomgeving.<br />

Het interview<br />

Sommige mensen staan in hun naaste<br />

omgeving bekend als ‘namenkenners’.<br />

Vaak wonen ze al geruime tijd in het dorp<br />

en voelen zich sterk met het landschap<br />

verbonden. Het is zeker de moeite waard<br />

om met zo iemand (vaak een oudere) een<br />

gesprek aan te gaan en te proberen de<br />

namen te achterhalen waarvan deze<br />

namenkenner weet heeft.<br />

Omdat het dan om verzamelen en<br />

optekenen van de namenkennis van die<br />

ene ondervraagde persoon gaat, is het<br />

belangrijk enkele persoonlijke gegevens<br />

op te nemen. Wees echter bedacht op<br />

mensen die privacygevoelig zijn. Leg<br />

in dat geval uit dat de gegevens geanonimiseerd<br />

(kunnen) worden. Belangrijke<br />

persoonsgegevens zijn leeftijd,<br />

geslacht, periode dat men woonde in<br />

de streek waarover de persoon wordt<br />

geïnterviewd, schoolopleiding(en), welk<br />

beroep men uitoefent of uitoefende,<br />

waar ouders vandaan kwamen, welke<br />

(streek)taal men spreekt of sprak enz.<br />

Soms weet iemand zelf te melden hoe<br />

hij of zij aan de kennis van namen en de<br />

achtergronden ervan komt. Het creëren<br />

van een sfeer waarin een goed gesprek<br />

over de namen van de streek plaats kan<br />

vinden is het belangrijkst.<br />

Er zijn verschillende valkuilen zo’n<br />

interview. Met een beetje gevoel en handigheid<br />

kunnen die echter wel worden<br />

omzeild door een aantal punten in acht<br />

te nemen.<br />

Probeer indien mogelijk met<br />

die persoon het veld in te gaan. Het<br />

aanwijzen van de terreinen waarvan<br />

een naam bekend is, lukt altijd het<br />

beste in de werkelijke omgeving. Teken<br />

dan zelf op een kopie van een topografische<br />

kaart de naam in klad aan of<br />

neem een uitsnede uit een satellietfoto<br />

(Google earth en / of Google maps en<br />

dergelijke) mee en geef daarop dan zo<br />

nauwkeurig mogelijk aan welk stuk<br />

grond met de naam wordt bedoeld.<br />

Ook de juiste grenzen zijn belangrijk,<br />

want dikwijls heeft een volgend perceel<br />

weer een andere naam. Soms kan het<br />

ter plekke maken van een digitale foto<br />

later helpen bij het definitief vastleggen<br />

van de naam.<br />

Gebruik alleen wanneer veldwerk<br />

niet mogelijk is en men iemand thuis<br />

op een andere plaats interviewt kaarten<br />

en foto’s van het gebied om achter de<br />

namen te komen.<br />

Vraag de zegsman/vrouw of de naam<br />

naar diens oordeel al lang bestaat.<br />

Kenden de ouders of andere oudere<br />

personen de naam ook al? Sommige


De schatbewaarder 3<br />

88<br />

89<br />

zegslieden kennen een aantal namen<br />

omdat ze er bijvoorbeeld in historische<br />

artikelen over hebben gelezen. Wanneer<br />

die indruk ontstaat is het van belang te<br />

informeren waar ze die naam hebben<br />

gehoord of gelezen.<br />

Het is ook interessant te weten of het<br />

ook bekend is hoe men indertijd bij de<br />

naam is gekomen.<br />

Toon geen teleurstelling als iemand<br />

geen naam (meer) weet voor een bepaald<br />

perceel. Voorkom dat de geïnterviewde<br />

een naam bedenkt om je als ondervrager<br />

niet teleur te stellen, maar noteer die<br />

wel als het gebeurt. Je kunt altijd een<br />

aantekening maken waneer je denkt dat<br />

de opgegeven naam verzonnen is.<br />

Probeer nooit iemand op weg te<br />

helpen door delen van een naam die de<br />

ondervrager bekend is te suggereren.<br />

Wanneer je – uit de literatuur bijvoorbeeld<br />

of uit de collectie Wieringa – wel<br />

een naam weet, kan/mag alleen tot slot<br />

worden gevraagd of naam x de persoon<br />

ook iets zegt. Wees met deze vragen erg<br />

voorzichtig – en doe het alleen met heel<br />

bijzondere namen – want iemand is ‘van<br />

nature’ snel geneigd om de vraag terug<br />

te leggen en te zeggen waarom naar<br />

een naam gevraagd wordt als die wel<br />

bekend is. Bovendien wil een zegsman<br />

graag een goede informant zijn die veel<br />

weet en heeft dus vaak de neiging om<br />

op dergelijke vragen bevestigend te<br />

antwoorden in de geest van ‘Ja, nu u<br />

dat zegt’. Je weet dan nooit helemaal<br />

zeker of de naam werkelijk nog (passief)<br />

bekend is.<br />

Verbeter nooit en neem altijd voetstoots<br />

aan wat de zegsman opgeeft.<br />

Alleen op die manier kun je erachter<br />

komen hoe namen in de loop van<br />

de tijd veranderen. Soms komt het<br />

voor dat iemand zichzelf verbeterd.<br />

Natuurlijk geldt dan zo’n verbeterde<br />

naam, maar voor de wetenschap is<br />

het vastleggen van zo’n ‘herstelling’,<br />

met de aanvankelijke ‘fout’ ook van<br />

belang. Soms noemt iemand eerst een<br />

andere – oudere – variant om die door<br />

een meer gangbare te verbeteren, maar<br />

het omgekeerde komt ook voor.<br />

De regel ‘nooit verbeteren’ houdt<br />

ook in dat namen niet ‘vernederlandst’<br />

of ‘verdrentst’ mogen worden. In dit<br />

verband moet wel worden bedacht dat<br />

men in Drenthe gewoon is om namen<br />

die zijn samengesteld met een gewoon,<br />

gangbaar woord ‘automatisch’ te vernederlandsen.<br />

Heel vaak werkt het<br />

dan goed om te vragen: En hoe zeiden<br />

jullie dat precies onder mekaar? Het is<br />

in dergelijke gevallen goed mogelijk dat<br />

er twee varianten opgetekend kunnen<br />

worden. Eén die je als ‘officieel’ en als<br />

Nederlands kunt beschouwen en één die<br />

meer bij ‘onder mekaar’ past en meer<br />

Drentse taaleigenschappen heeft.<br />

Het groepsgesprek<br />

Een moeilijke, maar dikwijls wel heel<br />

boeiende vorm van namen verzamelen<br />

is het organiseren van een groeps- of<br />

panelgesprek. Soms is er in een dorp<br />

een groepje mensen dat belangstelling<br />

voor namen (en de geschiedenis van<br />

hun dorp) heeft en dat daar graag met<br />

elkaar over praat. Het is dan de kunst<br />

het gesprek op gang te brengen en de<br />

deelnemers elkaar te laten stimuleren<br />

om na te denken hoe het allemaal zit<br />

of zat. Een van de problemen is vaak<br />

dat je ‘stillen’ hebt (en die kunnen best<br />

veel weten) en mensen die voortdurend<br />

aan het woord zijn en soms de neiging<br />

hebben om te laten zien dat ze veel<br />

weten (en dat kan wel eens tegenvallen).<br />

Probeer dan zonder dat je op lange tenen<br />

gaat staan alle mensen in het gesprek<br />

te betrekken door gerichte vragen te<br />

stellen. Wanneer de duidelijke indruk<br />

bestaat dat iemand meer weet dan hij<br />

of zij in het groepsproces los laat, is het<br />

goed daar nog een apart gesprek mee te<br />

voeren. Het is bij zo’n vorm van namen<br />

verzamelen wel van belang om een<br />

‘voorzitter’ te hebben die het gesprek<br />

in goede banen leidt en één of twee<br />

‘secretarissen’ die bij houden wat er<br />

wordt gezegd en de namen vastleggen.<br />

Natuurlijk kan ook opnameapparatuur<br />

worden gebruikt, maar dat maakt het<br />

allemaal veel minder spontaan. Bij het<br />

groepsgesprek zijn verder alle waarschuwingen<br />

van toepassing die hiervoor bij<br />

het ‘interview’ genoemd zijn.<br />

Schriftelijke bronnen<br />

Sommige ‘levende’ namen leiden<br />

naast een oraal ook een schriftelijk<br />

bestaan. Als je een dorp binnenkomt kun<br />

je naam op een bord lezen en dat geldt<br />

ook voor alle straatnamen. Dergelijke<br />

namen vind je ook in telefoonboeken<br />

en andere registers. Verder zijn in de<br />

loop van de tijd wel meer borden en<br />

bodjes met namen verschenen. Dat<br />

geldt bijvoorbeeld voor natuurterreinen<br />

of plekken met een bijzondere cultuurhistorische<br />

waarde. Wanneer dergelijke<br />

namen worden verzameld spreken we<br />

ook over levende namen.<br />

In bestemmings- en ontwikkelingsplannen<br />

van gemeenten en in projectplannen<br />

van ondernemers worden ook<br />

verscheidene namen gebruikt. Soms zijn<br />

dat bestaande levende namen, soms<br />

worden historische namen in brochures<br />

en bestekken opnieuw tot leven gewekt<br />

of men bedenkt iets ‘moois’. Zodra<br />

het de bedoeling is dat met zo’n naam<br />

naar iets in de dagelijkse werkelijkheid<br />

wordt verwezen, kun je van een levende<br />

naam spreken. Wanneer zo’n plan met<br />

een soms prachtige wervende naam<br />

niet wordt uitgevoerd, sterft de naam<br />

ook net zo snel uit als hij ter wereld<br />

kwam. Op dat moment wordt het dus<br />

een historische naam.<br />

In klassieke schriftelijke media als<br />

kranten tref je veel namen aan, bijvoorbeeld<br />

wanneer in verkopingadvertenties,<br />

aankondigingen van veilingen<br />

van onroerend goed en dergelijke. Ook<br />

publicaties op internet behoren tot de<br />

schriftelijke bronnen en daar wordt<br />

steeds meer (ook historisch namenbezit)<br />

op gepubliceerd.<br />

Het is soms vaak lastig om uit te<br />

maken of je met levende namen dan<br />

wel met historische namen te maken<br />

hebt. Het antwoord op de vraag of de<br />

naam oud of jong is, speelt geen enkele<br />

rol. Waneer een naam niet meer bij<br />

de plaatselijke bevolking bekend is,<br />

spreek je van een historische naam.<br />

De verzamelaar maakt op grond van<br />

zijn kennis en informatie uit in welke<br />

groep de naam thuishoort. Voor het<br />

verzamelen zelf maakt, eventueel met<br />

samen andere onderzoekers, de vraag<br />

levend of historisch niet zo veel uit, maar<br />

voor een naamkundige is het belangrijk<br />

inzicht te hebben in het namenbezit<br />

van een bepaalde groep mensen met<br />

betrekking tot een zeker gebied.<br />

Verzamelen historische namen<br />

Wanneer met het verzamelen van<br />

historische namen wordt begonnen is<br />

het verstandig om eerst na te gaan wat<br />

er met betrekking tot (bijvoorbeeld)<br />

het dorp al is verzameld. In de jaren<br />

zestig en zeventig van de vorige eeuw<br />

is vooral door J. Wieringa op heel veel<br />

plaatsen in Drenthe onderzoek gedaan<br />

naar veldnamen. De door hem gevonden<br />

namen werden op kaartjes ingetekend.<br />

De kaartjes worden bewaard op het<br />

Drents Archief. Daar bewaart men ook<br />

de door Wieringa en anderen uit kadastrale<br />

kohieren verzamelde veldnamen.<br />

Wanneer met een onderzoek naar een<br />

Drents dorp wordt begonnen is de eerste<br />

activiteit dan ook een gang naar het<br />

Drents Archief om na te gaan wat daar<br />

met betrekking tot het te onderzoeken<br />

dorp bewaard is.<br />

Voor het verzamelen van historische<br />

namen ben je volledig op schriftelijk<br />

bronnen aangewezen. In het algemeen<br />

spreekt men van historische namen<br />

wanneer die wel ergens, eens zijn opgeschreven,<br />

maar niet meer bij de lokale<br />

bevolking bekend zijn. Een veldnaam<br />

kan heel oud zijn – hij wordt bijvoorbeeld<br />

al in de verpondingsregisters uit<br />

de zeventiende eeuw genoemd – maar<br />

wanneer de mensen de naam nog<br />

ongeveer net zo gebruiken, is het een<br />

levende naam. Ook is het mogelijk dat<br />

een naam die bijvoorbeeld tijdens de<br />

Tweede Wereldoorlog aan een terrein<br />

werd gegeven waar wapens werden<br />

gedropt nu volledig is vergeten. Dan<br />

spreken we van een historische naam,<br />

hoewel de naam dus nog maar een zestig<br />

jaar oud is. En historische namen kunnen<br />

ook nog wel veel jonger zijn.<br />

Er zijn talloze schriftelijke bronnen<br />

waaruit namen kunnen worden<br />

verzameld. Wie bijvoorbeeld oude jaargangen<br />

van kranten doorneemt zal<br />

merken dat het gebruik van veldnamen<br />

in de loop van de jaren niet steeds gelijk<br />

was. Wanneer aan het begin van de<br />

twintigste eeuw een perceel land werd<br />

verkocht dan stond er steevast een naam<br />

bij. Bovendien werd de locatie ook met<br />

behulp van veldnamen en dergelijke<br />

omschreven. Nu is dat nooit meer het<br />

geval. Door een verzameling van dergelijke<br />

namen aan te leggen kom je er<br />

achter op welke manier welke namen<br />

werden gebruikt. Bij het gebruik van<br />

kranten, verkopingakten, kadastrale<br />

registers uit de twintigste en negentiende<br />

eeuw en dergelijke is het vaak heel goed<br />

mogelijk om precies de plek te bepalen<br />

waarnaar de naam verwijst. Dat is voor<br />

verder onderzoek heel belangrijk.<br />

Bij het verzamelen van namen uit<br />

een bepaalde bron is het regel om àlle<br />

namen uit die bron op te nemen, ook al<br />

is de verzamelaar slechts in een bepaald<br />

type of gebied geïnteresseerd. Wie bijvoorbeeld<br />

uit is op samenstellingen met<br />

‘akker’ heeft de neiging om namen met<br />

‘land’ of ’woerd’ of ‘goorn’ over te slaan.<br />

Dat moet beslist worden vermeden. Bij<br />

het verzamelen gaat het in principe om<br />

àlle veldnamen uit een bepaalde bron.<br />

Pas bij de analyse kunnen selecties<br />

worden gemaakt. Een naamkundige<br />

en een historisch geograaf willen juist<br />

nagaan of er verschil is tussen percelen<br />

die zo en zo zijn genoemd en of dat<br />

over heel Drenthe en ook daarbuiten<br />

net zo is.<br />

Wanneer namen uit een dorp worden<br />

verzameld bestaat ook de neiging om<br />

wanneer namen uit andere dorpen in<br />

de onderzochte bron worden gevonden<br />

die dan maar over te slaan. Ook dat<br />

moet zoveel worden vermeden, al kan<br />

men dan volstaan met een korte notitie<br />

van een dergelijke naam vergezeld van<br />

de exacte vindplaats. Het is trouwens<br />

geen bezwaar dat slechts een deel van<br />

een bepaalde bron wordt onderzocht.<br />

Wanneer duidelijk wordt aangegeven<br />

welk deel van een bron is onderzocht,<br />

kan iemand later indien gewenst de<br />

draad weer op pakken.<br />

Belangrijke bronnen met historische<br />

namen worden gevormd door kaarten.<br />

In Drentse archieven worden diverse<br />

handgetekende kaarten bewaard die<br />

een rol hebben gespeeld bij verkopingen,<br />

conflicten en dergelijke. Wanneer voor<br />

de eerste keer met bepaald gebied wordt<br />

begonnen, is het ‘t eenvoudigst om met<br />

hedendaagse (topografische) kaarten<br />

te beginnen en dan langzamerhand<br />

in de tijd terug te gaan. Een aantal van<br />

dergelijke kaarten, bijvoorbeeld uit het<br />

begin van de twintigste eeuw, zijn de<br />

afgelopen jaren dankzij reproducties<br />

hernieuwd toegankelijk gemaakt. De<br />

oudste van dat type kaarten dateren<br />

uit het begin van de negentiende<br />

eeuw. Veel veldnamen vind je niet op<br />

die kaarten. Dat komt vooral doordat<br />

Drenthe vrij dun bevolkt was en er grote<br />

onverkavelde gebieden waren die men<br />

gemeenschappelijk gebruikte. Alleen de<br />

moerasgordels in het zuidoosten van de<br />

provincie werden om militair-defensieve<br />

redenen herhaaldelijk in kaart gebracht.<br />

Ondanks dat er weinig veldnamen op<br />

voorkomen is het raadplegen van die<br />

kaarten voor iemand die namen uit<br />

een bepaald gebied wil verzamelen<br />

toch onmisbaar. De belangrijkste van<br />

die dankzij reprints eenvoudig te raadplegen<br />

kaarten zijn naast de diverse<br />

topografisch militaire kaarten, de z.g.<br />

Hottingeratlas (met kaarten uit het einde<br />

van de achttiende eeuw), de Franse<br />

kaarten van Drenthe (1811-1813) en de<br />

z.g. Atlas van Huguenin (1819-1829).<br />

De oudste gedrukte betrouwbare kaart<br />

(van de hele provincie) dateert uit de<br />

zeventiende eeuw.<br />

Een tweede belangrijke groep wordt<br />

gevormd door administratieve bronnen.<br />

In de loop der eeuwen heeft men steeds<br />

opnieuw en om verschillende – meestal<br />

fiscale – redenen landerijen beschreven.<br />

Daarbij werden heel veel namen<br />

gebruikt. Sinds het begin van de negentiende<br />

eeuw zijn dergelijke namen vaak<br />

gekoppeld aan kadastrale nummers.<br />

Die nummers kunnen met behulp van<br />

de erbij horende kadastrale kaarten<br />

(de minuutplans) exact worden terug<br />

gevonden. De oudste kaarten – per<br />

sectie van een kadastrale gemeente<br />

en met nummers – uit rond 1832 zijn<br />

gedigitaliseerd via internet beschikbaar.<br />

Ga naar http://watwaswaar.nl<br />

en je ziet de oude kaart waarover je<br />

een moderne topografische kaart kunt<br />

leggen zodat de oriëntatie beter wordt.<br />

Ook kan de z.g. Oorspronkelijke Aanwijzende<br />

Tafel worden geraadpleegd<br />

waarin je gegevens over het perceel<br />

vindt. Veldnamen komen in deze bron<br />

niet zo heel veel voor, maar omdat ze<br />

precies gelokaliseerd kunnen worden<br />

zijn ze wel heel belangrijk. In andere<br />

(jongere) registers komen soms wel<br />

meer namen voor. Bij het verzamelen<br />

en lokaliseren moet men er echter op<br />

bedacht zijn dat de nummers niet steeds<br />

gelijk zijn gebleven. Het is met deze<br />

nummers lang niet altijd eenvoudig<br />

om een perceel land op zijn plaats te<br />

krijgen, maar met de omnummerings- en<br />

verwijzingstabellen lukt het wel.<br />

Hoe verder de verzamelaar terug<br />

gaat in de tijd hoe groter de problemen<br />

kunnen worden. De spelling van namen<br />

heeft zich eigenlijk steeds aangesloten<br />

bij de spelling van gewone woorden<br />

zoals die op het moment van opschrijven<br />

gewoon was. Bij het verzamelen van<br />

namen is ‘verbeteren’ verboden. Een<br />

naam moet worden overgenomen zoals<br />

hij staat opgetekend.<br />

In de loop van de achttiende eeuw<br />

raakte de huidige manier van schrijven<br />

(de vorm van de letters) in gebruik.<br />

Wanneer je verder terug in de tijd gaat<br />

krijgt een verzamelaar te maken met<br />

‘oud schrift’ en bovendien moet je<br />

dan thuis raken in de afkortingen die<br />

een klerk gebruikte. Veel schrijvers<br />

hadden wat dat betreft ook nog wel<br />

eens eigen gewoonten. Dikwijls moet<br />

je eerst aan een ‘hand’ wennen. Heb<br />

je de belangrijkste kenmerken onder<br />

de knie, dan gaat het in de loop van de<br />

tijd wel vlotter.<br />

De grondschattingskaarten uit<br />

het midden van de zeventiende eeuw<br />

zijn vanuit naamkundig oogpunt van<br />

het allergrootste belang. Ze geven<br />

vrij nauwkeurig weer hoe het land er<br />

heen lag, vermelden de grootte, de<br />

eigenaar en geven dikwijls ook aan<br />

welke veldnaam te plekke in gebruik<br />

was. De grondschattingskaarten kunnen<br />

in het Drents Archief te Assen worden<br />

geraadpleegd.<br />

De alleroudste – middeleeuwse<br />

– bronnen zijn voor het overgrote<br />

deel in druk (en in moderne letter)<br />

uitgegeven. Van belang zijn vooral de<br />

‘Ordelen van de etstoel Drenthe’ en de<br />

zogenoemde ‘Goorspraken van Drenthe’.<br />

Daarnaast hebben rijke grondbezitters<br />

(zoals kloosters) veel van hun bezit en<br />

de opbrengsten ervan schriftelijk laten<br />

vastleggen. Die stukken bevatten ook<br />

veel – en vaak oude – naamkundige<br />

informatie. Een recent overzicht van<br />

uitgaven en ook van diverse andere<br />

bronnen geeft Spek in ‘Het Drentse<br />

Esdorpenlandschap’ (bladzijde 1022-<br />

1023).<br />

Vastleggen namenverzameling<br />

Het is van het grootste belang om<br />

verzamelde namen nauwkeurig vast<br />

te leggen. Natuurlijk moet worden<br />

vermeld of het om een levende naam<br />

of een historische naam gaat. Wat de<br />

vermelding zelf betreft, gaat het om de<br />

naamsvariant en om de plaats die met de<br />

naam is bedoeld. Voor alle namen geldt<br />

dat bron of de informant, de plaats (de<br />

lokalisatie) met geografische informatie,<br />

geo(morfo)logische en overige informatie<br />

met betrekking tot het benoemde zo<br />

goed en compleet mogelijk vermeld<br />

moet worden.<br />

Het komt dikwijls voor dat een naam<br />

in de loop van de tijd op heel verschillende<br />

wijzen is gespeld. Dat komt omdat<br />

men in het algemeen – toen het schriftelijk<br />

gebruik van namen nog niet zo was<br />

geformaliseerd als nu – de spelling van<br />

dat moment volgde. Het is van belang<br />

altijd precies over te nemen wat er in<br />

de bron is geschreven, ook al denk je<br />

dat het duidelijk fout is. In dat laatste<br />

geval kan er bij deze variant een aantekening<br />

worden gemaakt waarin wordt<br />

beargumenteerd dat de oorspronkelijke<br />

schrijver zich vergiste. Een langere,<br />

samengestelde naam kan in een groot<br />

aantal varianten voorkomen. Dan kan<br />

het handig zijn om één variant (het<br />

liefst een levende en actueel gespelde)<br />

te gebruiken als ‘hoofdvariant’. Wanneer<br />

zo’n naam ook op moderne topografische<br />

kaarten voorkomt, kun je die het<br />

beste nemen.<br />

In woordenboeken noemt men zo’n<br />

variant een lemma. Onder die ene variant<br />

kun je dan alle andere onderbrengen.<br />

Het betekent niet dat de lemmavorm de<br />

beste, meest oorspronkelijke of mooiste<br />

is. Het is alleen handig om varianten bij<br />

elkaar te houden. Pas na onderzoek zou<br />

je op basis van verschillende argumenten<br />

kunnen besluiten, bijvoorbeeld om<br />

de verdwenen naam opnieuw te gaan<br />

gebruiken bij straatnaamgeving, om<br />

een bepaalde variant naar voren te<br />

schuiven.<br />

Wanneer levende namen (die niet<br />

schriftelijk zijn aangetroffen) worden<br />

genoteerd, zijn er twee mogelijkheden.<br />

De naam wordt gespeld volgens<br />

de huidige regels. Dus volgens het<br />

Nederlandse systeem als de naam als<br />

Nederlands beschouwd kan worden en<br />

volgens het Drentse systeem als het om<br />

een Drentstalige naam gaat. Zo spel je<br />

als iemand dat zo zegt, maar<br />

of als dat de uitspraak<br />

van de zegsman is. Iemand die thuis is<br />

in fonetisch schrift zou de namen ook<br />

daarin kunnen noteren. Wetenschappelijk<br />

is dat van belang, maar voor<br />

de dagelijkse praktijk is de gewone<br />

spelling wel voldoende, mits er maar<br />

niet ‘verbeterd’ wordt.<br />

Meestal bestaat een naam uit een of<br />

meer bestanddelen. Soms zie je meteen<br />

en soms gaat het om een verborgen<br />

samenstelling of afleiding met nu niet<br />

meer gebruikte of bekende elementen.<br />

In Drenthe komen ook namen voor die je<br />

bijna als een zinnetje kunt beschouwen<br />

zoals ‘Tegen Ademskamp’ (een naam die<br />

Wieringa in Gasteren optekende). Net<br />

zo’n voorbeeld is ‘Veld veur de Loefvledders’<br />

(uit de collectie Lanjouw). Al die<br />

losse stukjes van de naam vormen met<br />

elkaar de ene veldnaam, die vastgelegd<br />

moet worden.<br />

Bron of informant<br />

Van elke naamsvariant moet worden<br />

genoteerd in welke bron en waar precies<br />

die variant is aangetroffen of welke<br />

informant de naam heeft genoemd.<br />

Van elke bron moet ergens in een lijstje<br />

worden aangegeven waar die bron is<br />

aangetroffen en hoe die, met de precieze<br />

vindplaats, door anderen weer kan<br />

worden teruggevonden. Omdat in een<br />

bepaalde bron vaak namen uit verschillende<br />

perioden of jaren zijn opgenomen,<br />

is het goed bij elke variant aan te geven<br />

uit welk jaar de overlevering dateert.<br />

Elke informant heeft zijn eigen<br />

geschiedenis. Het kan praktisch zijn<br />

om, wanneer meer informanten een<br />

bijdrage leveren, ze in de namenlijst met<br />

een nummer of een lettercombinatie aan<br />

te geven. De voor de kennis van de naam<br />

relevante eigenschappen kunnen dan<br />

op een aparte lijst worden vermeld. Ook<br />

van de door een informant genoemde<br />

namen zou het jaar of de periode waaruit<br />

de namenkenner zijn informatie verkreeg<br />

moeten worden vermeld.<br />

Dankzij de vermelding van bronnen<br />

en informanten kan de verzameling ook<br />

worden onderzocht op gebruikersaspecten<br />

en door de vermelding van een jaar<br />

of een periode kun je een chronologie<br />

van een naam opstellen. Soms kan<br />

daarmee het ontstaan van de naam<br />

worden nagegaan, maar dikwijls zal een<br />

naam ouder zijn dan de eerste overlevering.<br />

Op grond van een totaalverzameling<br />

en op basis van het voorkomen van<br />

bepaalde bestanddelen in namen kan<br />

een stuk geschiedenis van een kleiner<br />

of groter gebied worden geschreven.<br />

Ook onderzoek naar de verspreiding<br />

van naamtypes zijn verzamelingen<br />

onmisbaar.<br />

Lokalisatie en geografische<br />

informatie<br />

Bij het verzamelen van veldnamen is<br />

het buitengewoon belangrijk om te weten<br />

wel stuk land of welk weggetje precies<br />

met de gevonden naam wordt benoemd.<br />

Waar ligt of lag dat perceel?<br />

Wanneer een veldnaam naar iets<br />

verwijst dat nog bestaat, kan op een<br />

schetskaart of op een kopie van een<br />

topografische kaart met pen of potlood<br />

worden aangegeven wat precies is<br />

bedoeld. Het is heel belangrijk om (zo<br />

mogelijk) ook de grenzen precies aan<br />

te geven.<br />

Wanneer gebruik wordt gemaakt van<br />

topografische kaarten (schaal 1:25000)<br />

is het vaak het gemakkelijkst om een<br />

nummertje in het bedoelde perceel te<br />

plaatsen en de grenzen met een fijnschrijvende<br />

pen te markeren. Dat nummertje<br />

correspondeert dan met de in een bijbehorende<br />

lijst opgenomen naam. Per<br />

blok van een vierkante kilometer kunnen<br />

dan steeds met 1 te beginnen nummers<br />

worden gebruikt. Zo’n blok van een<br />

vierkante kilometer komt overeen met<br />

het Nederlandse gridsysteem dat door<br />

twee nummers (van drie cijfers) volledig


De schatbewaarder 3<br />

90<br />

91<br />

wordt geïdentificeerd. De nummers<br />

van de horizontaal lopende lijnen zijn<br />

de y-coördinaten, die van de verticale<br />

lijnen de x-coördinaten. Het bedoelde<br />

blok ligt dan ten oosten en ten noorden<br />

van de y- en x-coördinaten. Twee voorbeelden.<br />

Ten zuiden van Anloo geeft de<br />

huidige topografische kaart de naam<br />

Vosseveen. Stel dat iemand weet hoe de<br />

grenzen daar precies van lopen of op<br />

zeker moment liepen, dan kan (liever<br />

gezegd ‘moet’) dat worden aangegeven.<br />

Het perceel wordt met een 1 genummerd.<br />

In de lijst vind je de gegevens terug onder<br />

‘243-560 nummer 1’. Daar wordt dan<br />

de naam opgenomen met alle andere<br />

belangrijke beschikbare informatie.<br />

Ten noorden van de kern van<br />

Gasteren geeft de topografische kaart<br />

de naam Noordesch. Die ligt niet ‘keurig’<br />

binnen één vierkante kilometerblok,<br />

maar verspreid over vier. De grenzen<br />

wordt gemarkeerd en deze es wordt<br />

(bijvoorbeeld) met een 2 genummerd.<br />

In de lijst vind je die dan terug onder<br />

‘240/241-561/562-nummer 2’. Namen<br />

van nog grotere complexen kunnen op<br />

dezelfde manier worden aangegeven. In<br />

de ‘lijst’ is er alle ruimte voor aanvullende<br />

informatie.<br />

Een tweede manier van het aangeven<br />

van een lokatie kan met behulp van<br />

het computerprogramma Google Earth<br />

plaatsvinden. Ga naar http://earth.<br />

google.com en/of http://maps.google.<br />

com en volg de aanwijzingen. Na enig<br />

oefenen (fouten kunnen worden hersteld)<br />

zal het wel lukken. Denk om het tijdig<br />

opslaan en kopiëren van het werk en<br />

maak zo nodig ook eens een print op<br />

papier. Behalve de naam kun je verder<br />

weinig informatie kwijt. Daarvoor moet<br />

dan een apart tekst- of gegevensbestand<br />

worden gemaakt.<br />

Bij een schriftelijke overlevering<br />

van na 1830 kan het voorkomen dat<br />

een kadastraal nummer bekend is. Bij<br />

de invoering van het kadaster is het<br />

land in een groot aantal zogenaamde<br />

kadastrale gemeenten verdeeld, terwijl<br />

elke gemeente weer uit verscheidene<br />

secties bestaat. De secties binnen zo’n<br />

kadastrale gemeente worden altijd met<br />

een letter aangegeven. Elk afzonderlijk<br />

perceel heeft een eigen nummer.<br />

Op de kadastrale kaarten staat in het<br />

perceel het nummer aangegeven en<br />

dat weet je welk perceel is bedoeld.<br />

In de beschrijving van die stukken<br />

land (de Oorspronkelijke Aanwijzende<br />

Tafel) staat vermeld wie de eigenaar<br />

is, terwijl in de negentiende eeuw ook<br />

zaken als de wijze van grondgebruik,<br />

een (grond)belastingklasse en nog meer<br />

is opgenomen.<br />

De kadastrale nummers zijn echter in<br />

de loop van de tijd dikwijls veranderd.<br />

Soms werd een perceel gesplitst – en<br />

kreeg je twee nieuwe nummers – soms<br />

werden percelen samengevoegd en<br />

werd er één nieuw nummer aan het<br />

nieuwe grotere stuk land gegeven.<br />

Ook die nummers vind je wel weer<br />

op kaarten, maar vaak volstond men<br />

eerst met lijstjes met verwijzingen en<br />

werd de kaart pas vele jaren later aan<br />

de gewijzigde situatie aangepast. Om<br />

namen uit archiefstukken met kadastrale<br />

nummers thuis te brengen is soms dan<br />

ook een heel gepuzzel.<br />

Het kan voorkomen dat iemand<br />

zich eens heeft vergist en een bepaald<br />

perceel met een ‘verkeerde’ naam heeft<br />

benoemd of, anders gezegd, dat iemand<br />

een naam aan het ‘verkeerde’ perceel<br />

heeft verbonden. Maak dan zowel bij<br />

de naamsvariant als bij de lokatie een<br />

kanttekening dat er in de bron mogelijk<br />

van een vergissing sprake is. Verbeter<br />

iets nooit stilzwijgend, maar meld wat<br />

er naar het eigen oordeel gewijzigd zou<br />

moeten worden.<br />

Geo(morf)logische informatie<br />

Een kenmerk van veldnamen is<br />

dat ze naar een bepaald element in<br />

het landschap verwijzen. Het is van<br />

belang aan te geven wat met de naam<br />

werd aangeduid ten tijde van de genoteerde<br />

vermelding. Het is voor later<br />

onderzoek het gemakkelijkst een zo<br />

eenduidig mogelijke beschrijving te<br />

hanteren. Als uitgangspunt worden in<br />

het algemeen de volgende omschrijvingen<br />

gehanteerd:<br />

perceel akkerland<br />

perceel weiland<br />

perceel hooiland<br />

perceel heide / veld<br />

perceel bos<br />

perceelscheiding<br />

complex akkerland<br />

complex weiland<br />

complex hooiland<br />

complex heide / veld<br />

complex bos<br />

gebied<br />

heuvel<br />

gebouw<br />

doorgaande weg<br />

lokale weg<br />

‘eigen’ weg<br />

brug<br />

voorde, doorwaadbare plaats<br />

stromend natuurlijk water<br />

(meanderend)<br />

gegraven watergang (overwegend<br />

recht)<br />

stilstaand, breder water (ven,<br />

vijver, meertje e.d.)<br />

moeras<br />

overig, diversen<br />

onbekend<br />

In het kader van het veldnamenproject<br />

binnen de biografie van de Drentse<br />

Aa hanteren we als verschil tussen een<br />

perceel land en een complex dat het<br />

bij een perceel om één duidelijk van<br />

andere percelen door veldmarkeringen<br />

afgesloten stuk land gaat. Ten tijde van<br />

het kadaster heeft een perceel in de regel<br />

één kadasternummer gekregen. Bij een<br />

complex gaat het om meer samenhangende<br />

en tegelijk duidelijk ten opzichte<br />

van andere complexen gemarkeerde<br />

percelen. Een complex bestaat in de<br />

regel uit een aantal opeenvolgende<br />

kadasternummers. Bij een gebied gaat<br />

het om een moeilijk te markeren streek<br />

waarin verschillende soorten landgebruik<br />

kunnen worden onderscheiden.<br />

Wanneer een omschrijving niet<br />

helemaal voldoet aan de hiervoor<br />

genoemde omschrijvingen/aanduidingen<br />

is het van belang een toelichting<br />

te geven. Indien voor de aanduidingen<br />

‘overig’ of ‘onbekend’ wordt gekozen,<br />

is zo’n toelichting zeer wenselijk en<br />

eigenlijk noodzakelijk.<br />

Andere informatie<br />

Soms weet iemand hoe en wanneer<br />

een bepaalde veldnaam is ontstaan. Zo’n<br />

verhaal is interessant en ook belangrijk<br />

omdat het inzicht in het ontstaan van<br />

namen geeft. Het komt ook voor dat<br />

er bij het benoemde een belangwekkende<br />

gebeurtenis heeft plaatsgevonden.<br />

De veldnaam wordt dan eigenlijk een<br />

markeringspunt in het geheugen van<br />

de bevolking waaraan de gebeurtenis<br />

wordt verbonden. In de loop van de tijd<br />

kan zo’n verhaal veranderen en een<br />

eigen leven zijn gaan leiden doordat het<br />

steeds (vaak met onbewuste variaties)<br />

werd doorverteld.<br />

Mensen zijn altijd geïnteresseerd in<br />

de achtergrond en de ‘betekenis’ van<br />

namen. Wanneer die bekend is, wordt<br />

die ook vaak doorgegeven. Het komt ook<br />

voor dat men in die behoefte voorziet<br />

door een verklaring of een verhaal te<br />

bedenken. Wanneer dat verhaal aan een<br />

volgende generatie wordt doorgegeven,<br />

denkt men al spoedig dat het ‘waar’<br />

is of op zijn minst dat er een kern van<br />

waarheid in zit.<br />

Dergelijke informatie is bij het verzamelen<br />

ook van belang om bij de naam<br />

vastgeld te worden. Die verhalen vormen<br />

samen met de namen een stukje identiteit<br />

dat de mensen met het landschap<br />

verbindt.<br />

Het verklaren van namen<br />

Hoe interessant en boeiend ook,<br />

het verklaren van namen is een werkje<br />

waarvoor een verzameling op zich onvoldoende<br />

is. Om een veldnaam te kunnen<br />

verklaren moet die (bijvoorbeeld) vergeleken<br />

worden met andere namen van het<br />

zelfde type. Verder is het belangrijk om<br />

de geo(morfo)logische, hydrologische<br />

en cultuurhistorische kenmerken van<br />

het denotatum zowel nu als die van het<br />

verleden te betrekken in het opstellen<br />

van een mogelijke verklaring. Die etymologie<br />

heeft niet alleen te maken<br />

met de taalkundige achtergrond en de<br />

relatie met varianten uit andere talen.<br />

Minstens zo belangrijk is de relatie<br />

met de historische geografie van het<br />

benoemde en de cultuur op regionaal<br />

niveau en microniveau waarin de naam<br />

wortelt. Verder spelen sociale aspecten<br />

een grote rol bij het geven en gebruiken<br />

van veldnamen. Elke naam heeft zijn<br />

eigen verhaal en zijn eigen achtergrond.<br />

Alleen door veel namen uit meer dan een<br />

gebied en uit verschillende perioden te<br />

vergelijken kunnen algemene conclusies<br />

worden getrokken en een verklaring<br />

van een naamtype worden gegeven.<br />

Met behulp van het ‘Woordenboek van<br />

Drentse dialecten’ en het ‘Woordenboek<br />

der Nederlandsche taal’ (en natuurlijk<br />

andere naslagwerken) kan in veel<br />

gevallen wel een begin worden gemaakt<br />

met het verklaren van het laatste stukje<br />

van doorzichtige naam.<br />

Namenboeken<br />

Er zijn verschillende boeken en<br />

artikelen waarin Drentse namen zijn<br />

verzameld. Verder zijn er ook enkele<br />

belangrijke overzichtsartikelen en<br />

boeken waarin bestanddelen van<br />

veldnamen worden besproken die ook<br />

in Drenthe voor komen. Hierna volgt een<br />

beperkt overzicht met de belangrijkste<br />

publicaties die voor Drenthe van belang<br />

zijn. Historisch-geografische en cultuurhistorische<br />

publicaties met betrekking<br />

tot de provincie blijven achterwege. Voor<br />

dat wordt begonnen met het daadwerkelijk<br />

verzamelen is het goed eerst eens<br />

enkele gepubliceerde verzamelingen<br />

en beschrijvingen te raadplegen om<br />

je een idee te vormen en een eigen<br />

verzamelplan te ontwerpen.<br />

Asbroek, W.E. ten e.a. • Veldnamen in<br />

Haaksbergen. Haaksbergen, s.a.<br />

Audenaerd, R. e.a. • Veldnamen in het<br />

landschap. Toponiemen om en nabij<br />

Taarlo. Scriptie Hogeschool Larenstein,<br />

Velp, s.a. [2007]<br />

Bloemhoff, Ph. e.a. eds., • Veldnaemen<br />

van Stellingwarf. Verscheidenen<br />

delen. Oldeberkoop, sinds 1982<br />

Blok, D.P. • Drentse waternamen. In:<br />

Tummers, P.L.M. e.a., Waternamen<br />

in Limburg en Drente. Bijdragen en<br />

Mededelingen der Naamkundecommisie<br />

van de KNAW 24 Leuven/Brussel,<br />

Amsterdam, 1968, blz. 5-21<br />

Booij, A.H. • • Met namen in Börck.<br />

Westerbork, s.a.<br />

Buls, G. • Toponymische verkenning in<br />

de marke van Wachtum. Internetpublicatie<br />

Edelman-Vlam, A.W. • Veldnamen in<br />

de gemeente Rolde. In: Naamkunde<br />

1(1969) blz. 128-156<br />

Eijken, E.D. e.a. eds. • Veldnamen in<br />

Overijssel. Diverse delen. Zwolle,<br />

sinds 1980<br />

Hagoort, W.J. • Plaatsnamen in Drenthe.<br />

Meppel, 1978<br />

Heuveln, B. van, e.a. • Veldnamen in het<br />

Zuidenveld (Dr.). In: Drentse Volksalmanak<br />

75 (1958) blz. 128-143<br />

Hofstra, T. • Ortsnamen auf – elte in der<br />

Niederländischen Provinz Drente.<br />

Amsterdam, 1973<br />

Huiskes, B., • Steennamen en hunebedden:<br />

raakvlak van naamkunde en<br />

prehistorie. Amersfoort, 1990<br />

Jellinghaus, H. • Die westfälischen<br />

Ortsnamen nach ihren Grundwörtern.<br />

Osnabrück, 19303<br />

Joosting, J.G.C. • Geschiedkundig<br />

onderzoek der aardrijkskundige<br />

namen in Drente. Nomina Geographica<br />

Neerlandica deel 5. Leiden,<br />

1901<br />

Klaassens-Perdok F.E. • Namen in en<br />

rond Gieten. Assen, 19893<br />

Kloos, P. • Topografie en toponymie<br />

van een Drentse marke (Gasteren).<br />

In: Geografisch Tijdschrift 14 (1961)<br />

13-19<br />

Kocks, G.H. • Woordenboek van Drentse<br />

dialecten. 3 dln. Assen, 1996-2000<br />

Künzel, R.E. e.a. • Lexicon van Nederlandse<br />

toponiemen tot 1200.<br />

Amsterdam, 1988<br />

Mansier, H.J. • Veld­ en akkernamen in de<br />

gemeente Ruinen. Ruinen, 1989<br />

Moerman, H.J. • Oostnederlandsche<br />

plaatsnamen. In: Nomina Geographica<br />

Neerlandica 7 (1930) blz. 1-48<br />

Moerman, H.J. • Nederlandse plaatsnamen.<br />

Een overzicht. Leiden, 1956<br />

Mulder, R.D., • Enkele opmerkingen<br />

over eigennamen van landerijen in<br />

Drenthe. In: Nieuwe Drentse Volksalmanak<br />

76 (1941) blz. 54-61<br />

Musch, J. • Annen. s.l, s.a.<br />

Naarding, J. • Veldnamen in Drenthe.<br />

In: Mededelingen van de vereniging<br />

voor naamkunde te Leuven en<br />

de commissie voor naamkunde te<br />

Amsterdam 31 (1955) 90-104<br />

Naarding, J. • De toponymie van het<br />

Drentse esdorp. In: Bijdragen en<br />

mededelingen van de KNAW 24 (1972)<br />

blz. 23-43<br />

Schönfeld, M. • Veldnamen in Nederland.<br />

Arnhem, 19802<br />

Smith, A.H. • English Place­Name<br />

Elements. 2 dln. Cambridge, 1956<br />

Spek, Th., • Het Drentse esdorpenlandschap.<br />

Een historisch­geografische<br />

studie. Utrecht, 2004<br />

Tuttel, J. • Tankgrachten en ledikanten.<br />

Bezetting en bevrijding weerspiegeld<br />

in Drentse toponiemen. In: Driemaandelijkse<br />

Bladen voor taal en volksleven<br />

in het oosten van Nederland 44 (1992)<br />

blz. 81-139<br />

De Vries, W. • Vervormde Drentse plaatsnamen.<br />

In: Nomina Geographica<br />

Neerlandica 7 (1930) blz. 78-84<br />

De Vries, W. • Toponymische bijdragen.<br />

Enkele migratienamen in Noord­<br />

Drenthe. In: Nomina Geographica<br />

Neerlandica 11 (1938) blz. 75-139<br />

De Vries, W. • Drentse plaatsnamen.<br />

Assen, 1945<br />

De Vries, W. • Groninger plaatsnamen.<br />

Groningen, 1946<br />

Wieringa, J. • Bodemkundige en toponymische<br />

verkenning in de marke<br />

Wachtum (Dr.). In: Driemaandelijkse<br />

Bladen voor taal en volksleven in<br />

het oosten van Nederland 15 (1963)<br />

blz. 124-138<br />

Korte begrippenlijst<br />

Wieringa, J. • Veldnaamkunde in<br />

Drenthe. s.l., s.a. [1966]<br />

Wieringa, J. • Drentse veldnamen. In:<br />

Boor en Spade 16 (1968) 110-118<br />

Wieringa, J. • De veldnamen in de<br />

gemeente Sleen: verzameld en in<br />

kaart gebracht op het kadastrale<br />

plan van 1832. Assen, 1970.<br />

Wieringa, J. • Het vastleggen van terreinnamen<br />

in Drenthe en Westerwolde.<br />

In: Driemaandelijkse Bladen voor<br />

taal en volksleven in het oosten van<br />

Nederland 23 (1971) blz. 30-35<br />

Wieringa, J. • Terreinnamen­documentatie<br />

in Drenthe. Een voorbeeld<br />

uit Uffelte. In: Driemaandelijkse<br />

Bladen voor taal en volksleven in<br />

het oosten van Nederland 25 (1973)<br />

blz. 173-188<br />

Wieringa, J. • Toponymie van het Drentse<br />

heidelandschap en zijn ontginningen.<br />

In: Noorderbreedte 15 (1991)<br />

blz. 18-20<br />

Wieringa, J., e.a. • Drentse veldnamen.7<br />

dln [Drijber; Westerbork;<br />

Exlo; Valthermond; Schoonlo;<br />

Schoonoord;Schattenberg].<br />

Groningen, 1981-1987<br />

Een tweede groep publicaties beschrijft<br />

het verzamelen van namen of geeft<br />

informatie over veldnamen in het<br />

algemeen en de typologie ervan. Een<br />

keuze uit de belangrijkste:<br />

Bach, A., • Deutsche Namenkunde II.<br />

Die deutschen Ortsnamen. Heidelberg,<br />

19812<br />

Blok, D.P. • Iets over toponymie en<br />

geografie. In: Tijdschrift van het<br />

Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap.<br />

Tweede Reeks 82 (1965) blz.<br />

369-375<br />

Bauer, G. • Flurnamengebung als Feldgliederung.<br />

In: R. Schützeichel e.a.<br />

eds., Namenforschung. Heidelberg,<br />

1965, blz. 245-263<br />

Beijers, H. e.a. • Veldnamen als historische<br />

bron. Een handleiding voor<br />

methodisch onderzoek. ’s Hertogenbosch,<br />

1991<br />

Debus, F. • Flurnamen als Geschichtsquelle.<br />

In: Beiträge zur Namenforschung,<br />

Neu Folge 16 (1981) blz.<br />

167-183<br />

Draye, H. • Terminologie en indeling<br />

in de toponymie. In: Mededelingen<br />

van de vereniging voor naamkunde<br />

te Leuven en de commissie voor<br />

naamkunde te Amsterdam. 26 (1950)<br />

blz. 3-12<br />

Edelman, C.H. • Iets over veldnamen en<br />

perceleringen. In: Landbouwkundig<br />

tijdschrift 59 (1947) blz. 706-708<br />

Edelman, C.H. • Over de plaatsnamen<br />

met het bestanddeel woud en hun<br />

betrekking tot de bodemgesteldheid.<br />

In: Boor en Spade 7(1963) blz.<br />

197-216<br />

Eichler, E. e.a. eds. • Namenforschung.<br />

Berlin/New York 1995<br />

Field, J. • English fieldnames. Newton<br />

Abbot, 1972<br />

Field, J. • A history of English fieldnames.<br />

London, 1993<br />

Gelling, M. • the landscape. London,<br />

1984<br />

Gelling, M. • The landscape of Place­<br />

Names. Stamford, 2000<br />

Harms, C. • Zum Stand und Methode der<br />

Flurnamenforschung im Emsland.<br />

In: Niederdeutsches Wort 33 (1993)<br />

blz. 23-40<br />

Hessmann, P. • Namenforschung im<br />

ostniederländisch­westfälischen<br />

Grenzgebiet. Amsterdam, 1978<br />

Ter Laak, J.C. • De taal van het landschap.<br />

Pilotproject toponiemen in de Berkelstreek.<br />

Amersfoort, 2005.<br />

Molenmans, J. • Het probleem van het<br />

lokaliseren van toponiemen. In:<br />

Naamkunde 1 (1969) 49-52<br />

Molenmans, J. • De naamgeving in relatie<br />

tot de bodemgesteldheid, het reliëf<br />

en de begroeiing. In: Naamkunde 3<br />

(1971) blz. 163-185<br />

Molenmans, J. • Gids bij het toponiemenonderzoek.<br />

Brussel, 1988<br />

Niemeier, G. • Die ortsnamen des Münsterlandes.<br />

Ein kulturgeographischer<br />

Beitrag zur Methodik der Ortsnamenforschung.<br />

Göttingen, 1953<br />

Passen, R. van • Localisatie van toponiemen.<br />

In: Mededelingen van de<br />

vereniging voor naamkunde te Leuven<br />

en de commissie voor naamkunde te<br />

Amsterdam. 33 (1957) blz. 153-167<br />

Pirainen, E. • Vreden. 2 dln. Vreden,<br />

1984<br />

Ramge, H. • Zur Konzeption regionaler<br />

Flurnamenbücher. In: R. Schützeichel<br />

e.a. eds. Wörter und Namen.<br />

Aktuelle Lexikographie. Marburg,<br />

1990 blz. 97-121<br />

Rentenaar, R. • Vernoemingsnamen. Een<br />

onderzoek naar de rol van de vernoeming<br />

in de Nederlandse toponymie.<br />

Amsterdam, 1984<br />

Roelandts, K. e.a. • Naamkundige terminologie.<br />

In: Mededelingen van de<br />

vereniging voor naamkunde te Leuven<br />

en de commissie voor naamkunde te<br />

Amsterdam. 30 (1954) blz. 18-28<br />

Scheuermann, U. • Flurnamenforschung.<br />

Melle, 1995<br />

Schnetz, J. • Flurnamenkunde. München,<br />

19632<br />

Schumacher, H. • der Ostfriesischen<br />

Landschaft. In: Niederdeutsches<br />

Wort 33 (1993) blz. 41-56<br />

Schwartz, E. • Deutsche Namenforschung<br />

II. Orts­ und Flurnamen.<br />

Göttingen, 1950<br />

Smit, G. • Het veldnamenonderzoek en<br />

het genre de vie concept. In: Us Wurk<br />

21-22 (1972-1973) blz. 207-210<br />

Steenhuis, J.F. • Terminologie en indeling<br />

in de toponymie. In: Mededelingen<br />

van de vereniging voor naamkunde<br />

te Leuven en de commissie voor<br />

naamkunde te Amsterdam. 28 (1952)<br />

blz. 91-92<br />

Cultuurhistorie cultuurgeschiedenis, de geschiedenis van de beschaving<br />

Denotatum het met de naam bedoelde, benoemde stukje werkelijkheid<br />

Digitaliseren in een digitale code overbrengen zodat een computer de gegevens kan verwerken<br />

Doorzichtige naam Naam die uit herkenbare namen en/of woorden is opgebouwd<br />

Etymologie tak van de taalwetenschap die de oorsprong en de geschiedenis van de woorden opspoort en de afkomst verklaart<br />

Geologie kennis of leer van de bouw en de ontwikkelingsgeschiedenis van de aardkorst en van de processen die zich erin afspelen. Synoniem:<br />

aardkunde<br />

Geomorfologie verklarende beschrijving van de vormen van de aardoppervlakte in verband met de wijze van hun ontstaan<br />

Historische geografie tak van de sociale geografie die zich bezighoudt met geografische vraagstukken in het verleden<br />

Historische naam naam die niet meer bij de lokale bevolking in gebruik is tak van de sociale geografie die zich bezighoudt met geografische<br />

Hydrologie kennis van het vloeibare water in de aarde, m.n. van de stand en de stromingen van het grondwater en het oppervlaktewater, en<br />

van de samenstelling van het water der minerale bronnen<br />

Lemma (hier) titelnaam in een namenlijst, hoofd van een artikel<br />

Levende naam naam die door de lokale bevolking in normaal gebruik is<br />

Lokalisatie het aangegeven van de juiste plek die met een bepaalde naam is bedoeld<br />

Naam woord waarmee een persoon of zaak wordt aangeduid, hetzij als categorie of als individu<br />

Perceel afgepaald stuk land, herkenbaar deel van een groter geheel<br />

Regio streek, gebied met een bepaald karakter<br />

Toponiem plaatsnaam in algemene zin<br />

Type geheel van karakteristieke kenmerken en eigenschappen die gemeen zijn aan een groep, reeks, klasse van (in dit geval) namen<br />

Variant vorm die enigszins van de gewone of gewoon geachte afwijkt<br />

Veldnaam toponiem ter aanduiding van bouw- en grasland, woeste grond, hoogten en laagten e.d. (in het Duits is dat een Flurname)


92<br />

93<br />

Cactusbijdrage<br />

Flip stenen<br />

F


94<br />

95<br />

De schatbewaarder: Age Stiksma<br />

Voor het dorpsarchief op zoek<br />

naar alles en iedereen,<br />

maar wel met mate<br />

Komen ze nog voor, de ‘meestervertellers’ voor<br />

de klas? Of zijn ze met de Mammoetwet in de<br />

Meesterskolkje te bestaan. Men vertelde dat er ooit een<br />

schoolmeester was verzopen. Ik ben op onderzoek uitgegaan<br />

groot schaligheid verloren gegaan? Schoolmeesters die zo<br />

en heb het tragische verhaal kunnen traceren. Het was een<br />

boeiend wisten te vertellen dat alle leerlingen aan hun lippen<br />

meester uit Rolde die hier in 1895 aan zijn einde kwam.<br />

hingen. De verhalen bleven hen bij tot vele jaren na de laatste<br />

Teleurgesteld als hij was over de bescheiden rol die voor hem<br />

schoolbel.<br />

als dorpsnotabele was weggelegd tijdens het bezoek van<br />

Age Stiksma was zo’n verteller. Hij had een uitgesproken<br />

koningin­regentes Emma met haar dochter Wilhelmina aan<br />

voorkeur voor kleine scholen met kleine klassen, zoals hij ze<br />

Rolde, heeft hij zich waarschijnlijk van het leven beroofd.’<br />

in zijn jeugd op de grens van Groningen en Friesland als kind<br />

In zijn vrije tijd verzamelde Stiksma meer verhalen en<br />

zelf had meegemaakt. Als onderwijzer diende hij in Opeinde,<br />

gegevens over zijn nieuwe woondorp. Voor zover mogelijk<br />

Ravenswoud, Anderen, Annen en Schipborg. In Anderen is<br />

gebruikte hij ze in zijn lessen op school. Heemkunde kreeg bij<br />

de Fries Stiksma blijven ‘plakken’, hij woont er nog in de<br />

hem een vast plekje in de aardrijkskunde­ en geschiedenisles.<br />

meesterswoning. De school in het dorp sloot de deuren toen<br />

Zeker als hij oorlogszuchtige verhalen als die van de<br />

het aantal leerlingen op de vingers van twee handen was<br />

Duitse bisschop Berend van Galen (Bommen­Berend) die<br />

te tellen. Age’s tiental verkaste naar de school in Anloo, de<br />

door Drenthe trok op weg naar een belegering van de stad<br />

meester naar het hoofddorp Annen.<br />

Groningen, kon opluisteren met een verhaal over boeren<br />

in Anderen die trachtten hem de weg te versperren. In de<br />

Toen Stiksma in 1976 in Anderen neerstreek, was zijn bagage<br />

archieven vond Stiksma een aanmaning van het provinciaal<br />

al ruimschoots voorzien van boeken over geschiedenis. Een<br />

bestuur van Drenthe aan het adres van deze boeren om de<br />

interesse die bij hem was ontstaan op de kleine school<br />

weg die ze hadden opgebroken na twee jaar eindelijk weer<br />

in Twijzel, waar hij speciaal als het om aardrijkskunde en<br />

eens te herstellen. Europese geschiedenis in een lokaal jasje,<br />

geschiedenis ging meeluisterde met de lessen voor de<br />

dat iedereen past.<br />

aanmeldingen binnen. Dat was aardig veel voor een dorp met<br />

gekomen. Hoe kon het dat er in de 18 e eeuw in Anderen<br />

hogere groepen. Later, in weer een ander dorp, woonde<br />

ruim honderd gezinnen’.<br />

dertien tot veertien gezinnen leefden, terwijl er slechts negen<br />

naast de Stiksma’s een boer die er niet alleen een veestapel,<br />

Een schoolmeester in een klein dorp is een veelgevraagd<br />

Het boek dat de inwoners van Spijkerboor over hun dorp<br />

à tien woningen stonden? Inwoning is het antwoord op die<br />

maar ook een bibliotheek op nahield. Hij bewaarde allerlei<br />

man…<br />

hadden gemaakt, was ons voorbeeld, vertelt Stiksma. ‘Ook<br />

vraag en Age Stiksma zou niets liever willen dan ook daarover<br />

krantenknipsels, over Friese boerderijen en hun bewoners,<br />

‘De meester die de school leidde, regisseerde het toneel in<br />

wij hebben we naast de historie van het dorp veel plaats<br />

publiceren. Het liefst in een vervolg op het eerste boek. Wie<br />

in speciale mappen. Wie nu in zijn huis in Anderen rondkijkt,<br />

het dorp, dirigeerde het koor en was dus ook de aangewezen<br />

ingeruimd voor de bewonersgeschiedenis. Natuurlijk hebben<br />

weet of het er van komt. Er liggen nieuwe series foto’s en<br />

ziet dat oud­meester Stiksma de kunst van het verzamelen en<br />

man om zijn schouders te zetten onder een boekwerk over het<br />

we ons moeten beperken. Omdat ik nogal geïnteresseerd<br />

verhalen klaar. Persklaar…<br />

opbergen aardig van de vroegere buurman heeft afgekeken.<br />

dorp. Dat werd bij ons ‘Anderen, dorp van de moeshappers’,<br />

ben in genealogie, had ik ‘het verleden’ van alle bewoners<br />

Het ritselt er van het papier. In zijn pc zitten onzichtbaar,<br />

dat in 1998 verscheen. Ik was er met een groep inwoners<br />

nageplozen, soms tot in de 16 e eeuw. Als je dat allemaal<br />

Wat verzamelt de Stichting Historie Anderen nog meer?<br />

maar oproepbaar, de namen van 105.000 personen die hij in<br />

maar liefst zeven jaar mee doende. Geert Kamphuis, Ina<br />

had gepubliceerd, was het boek minstens twee keer zo dik<br />

Stiksma: ’We beschikken over een aantal kasten met<br />

genealogisch verband bij elkaar sprokkelde.<br />

Oostra, Geert van Veen en Jan Huizing vormden met mij de<br />

geworden.’<br />

materiaal die in het dorpshuis zijn ondergebracht. Dat spul<br />

Stichting Historie Anderen die uitgever van het boek werd,<br />

Na de verschijning is het onderzoek doorgegaan. En zoals<br />

groeit ons langzamerhand boven het hoofd. Ik kreeg er<br />

Wat is er nu mooier dan je te verdiepen in het dorp waar<br />

dat inmiddels als de bijbel van Anderen in ieder huisgezin<br />

iedereen die zich met historische publicaties inlaat ervaart, is<br />

gisteren nog commentaar op, want ons dorpsarchief neemt<br />

je woont,’ licht hij toe. ‘Toen ik hier kwam, bleek er een<br />

aanwezig is. Bij voorintekening kwamen er al vijfhonderd<br />

er sindsdien opnieuw veel interessant materiaal tevoorschijn<br />

er langzamerhand een te grote plaats in. In het dorpsblad


96<br />

97<br />

dat eenmaal per maand verschijnt, maak ik<br />

steeds gewag van onze nieuwe aanwinsten.<br />

Dat werkt voor en tegen ons. Mensen worden er<br />

door aangespoord om ook materialen aan te leveren,<br />

maar – zoals ik zeg – het wordt ons teveel. In het<br />

ene geval gaat het om een oud persoonsbewijs uit<br />

1940, dan om een paar klompschoenen, een oude<br />

tabaksdoos, een kolenkit, brieven, ga zo maar door.’<br />

Jullie zijn een museum in wording…<br />

‘Als we niet oppassen, wel. Misschien zien we het wel<br />

helemaal verkeerd, maar we denken en hopen dat<br />

ons nageslacht ooit zal willen weten wat een kolenkit<br />

was. De open dagen die we met enige regelmaat<br />

organiseren worden goed tot zeer goed bezocht.<br />

We doen het dus allemaal niet voor niets. Onze<br />

stichting telt naast leden ook sponsors en donateurs.’<br />

Is het dorpsarchief ook een<br />

beetje<br />

Gedicht<br />

het Age Stiksma­archief?<br />

‘Dat mag je misschien wel een beetje zeggen. Ik zie<br />

daar het gevaar ook wel van in. Vandaar dat ik ben<br />

begonnen<br />

rapper<br />

het hele archief op zijn kop te zetten en<br />

het vervolgens beter toegankelijk te maken. Ik heb<br />

het papiermateriaal destijds allemaal chronologisch<br />

ingedeeld, alles op volgorde van binnenkomst. Maar<br />

als je dan bijvoorbeeld een tentoonstelling wilt maken<br />

in het kader van de opening van de gerestaureerde<br />

boerderij Hagenend 3, dan moet je alle materiaal door<br />

om iets te kunnen vinden. Nog lastiger is het trouwens<br />

om het spul na afloop weer op hun plek te krijgen<br />

in al die mappen, klappers en ordners. Je wilt niet<br />

weten hoeveel materiaal wij als klein dorpje bij elkaar<br />

hebben gebracht. Verenigingen die worden opgeheven,<br />

dragen hun archief aan ons over. Dat is gebeurd met<br />

de landbouwvereniging, met de plattelandsvrouwen<br />

en zo nog een paar verenigingen. Onderzoek is er<br />

nog niet naar gedaan. Ik ben ervan overtuigd dat<br />

het prachtige resultaten zou opleveren. Maar wat mij<br />

betreft geldt het gezegde: first things first. Ik ben nu al<br />

een jaar bezig om per onderwerp, per huis, per straat<br />

dossiers aan te leggen. Als die klus begin volgend jaar<br />

geklaard is, kan iedereen met het archief werken.’<br />

Maar nu het andere materiaal. Waar leg je de grens<br />

van wat je in de collectie opneemt en wat niet?<br />

Stiksma: ‘Dat is een vreselijk moeilijk verhaal.<br />

Als iemand ons een wipkar aanbiedt, moete<br />

dat eenmaal per maand verschijnt, maak ik steeds gewag<br />

van onze nieuwe aanwinsten. Dat werkt voor en tegen ons.<br />

Mensen worden er door aangespoord om ook materialen aan<br />

te leveren, maar – zoals ik zeg – het wordt ons teveel. In het<br />

ene geval gaat het om een oud persoonsbewijs uit 1940, dan<br />

om een paar klompschoenen, een oude tabaksdoos, een<br />

kolenkit, brieven, ga zo maar door.’<br />

Jullie zijn een museum in wording…<br />

‘Als we niet oppassen, wel. Misschien zien we het wel<br />

helemaal verkeerd, maar we denken en hopen dat ons<br />

nageslacht ooit zal willen weten wat een kolenkit was. De<br />

open dagen die we met enige regelmaat organiseren worden<br />

goed tot zeer goed bezocht. We doen het dus allemaal niet<br />

voor niets. Onze stichting telt naast leden ook sponsors en<br />

donateurs.’<br />

Is het dorpsarchief ook een beetje het Age Stiksma-archief?<br />

‘Dat mag je misschien wel een beetje zeggen. Ik zie daar het<br />

gevaar ook wel van in. Vandaar dat ik ben begonnen het<br />

hele archief op zijn kop te zetten en het vervolgens beter<br />

toe gankelijk te maken. Ik heb het papiermateriaal destijds<br />

allemaal chronologisch ingedeeld, alles op volgorde<br />

van binnenkomst. Maar als je dan bijvoorbeeld een<br />

tentoonstelling wilt maken in het kader van de opening van<br />

de gerestaureerde boerderij Hagenend 3, dan moet je alle<br />

materiaal door om iets te kunnen vinden. Nog lastiger is het<br />

trouwens om het spul na afloop weer op hun plek te krijgen in<br />

al die mappen, klappers en ordners. Je wilt niet weten hoeveel<br />

materiaal wij als klein dorpje bij elkaar hebben gebracht.<br />

Verenigingen die worden opgeheven, dragen hun archief aan<br />

ons over. Dat is gebeurd met de landbouwvereniging, met<br />

de plattelandsvrouwen en zo nog een paar verenigingen.<br />

Onderzoek is er nog niet naar gedaan. Ik ben ervan overtuigd<br />

dat het prachtige resultaten zou opleveren. Maar wat mij<br />

betreft geldt het gezegde: first things first. Ik ben nu al een<br />

jaar bezig om per onderwerp, per huis, per straat dossiers<br />

aan te leggen. Als die klus begin volgend jaar geklaard is, kan<br />

iedereen met het archief werken.’<br />

Maar nu het andere materiaal. Waar leg je de grens van wat je<br />

in de collectie opneemt en wat niet?<br />

Stiksma: ‘Dat is een vreselijk moeilijk verhaal. Als iemand<br />

ons een wipkar aanbiedt, moeten wij echt nee zeggen. Ik zou<br />

niet weten waar we zoiets zouden moeten opslaan. Maar<br />

een bekertje dat de schoolkinderen in 1938 kregen toen<br />

Wilhelmina veertig jaar koningin was, daar hebben we wel<br />

een exemplaar van in onze vitrine.<br />

Ik kreeg een doos met kleding, hier in het dorp gedragen.<br />

Compleet met doodshemden. We hebben ze geëxposeerd,<br />

iedereen was onder de indruk. Iedere familie beschikte vanaf<br />

het huwelijk over doodskleding en planken voor de doodskist.<br />

De dood was een niet weg te denken onderdeel van het leven.’<br />

‘Maar om op de vraag terug te komen: waar leg je de grens? Ik<br />

vind een voorwerp de moeite waard als het een beeld geeft<br />

van een bepaalde periode. Ik weet dat je je daarmee enigszins<br />

op museaal terrein begeeft.’<br />

In het dorpshuis Oes Stee hangt een kaart met de veldnamen<br />

van Anderen. Daarop staan niet alleen de 164 namen die<br />

inwoner Geert van Veen ooit bij elkaar bracht, maar ook een<br />

groot aantal nog veel oudere. Opgediept uit akten en uit<br />

registers die in de zeventiende en zestiende eeuw van nieuw<br />

aangemaakte landen werden opgemaakt.<br />

Vroeger waren er veel meer?<br />

‘Dan kom je niet op 164, maar op zo’n vijf à zeshonderd<br />

veldnamen. We kunnen ze niet allemaal terugbrengen tot de<br />

plek in het land waar ze ooit mee verbonden waren. Sommige<br />

akkers gingen op in een groter geheel en verloren hun naam.<br />

Goudakker bijvoorbeeld. De naam slaat niet op het metaal,<br />

maar op de vruchtbaarheid van het land. Gevonden in de<br />

‘Korte staat van nieuw aangemaakte landerijen’ van 1640. In<br />

1807 bestaat de naam nog, maar daarna geen spoor meer.’<br />

Hij wijst erop dat het in vroeger eeuwen vaak om hele kleine<br />

percelen, soms ter grootte van een huidig woonhuis ging,<br />

die bij een boedelscheiding ook nog eens verdeeld moesten<br />

worden. Met drie erfgenamen werden de Hekakkers dan<br />

opgedeeld in Achterste, Middelste en Voorste Hekakkers. Men<br />

probeerde bij zo’n boedelscheiding zo eerlijk mogelijk te zijn.<br />

Men keek daarom niet naar de grootte, maar naar de kwaliteit<br />

van het land. Goed land werd – om bij het voorbeeld te<br />

blijven – in drieën verdeeld, wat tot een enorme versnippering<br />

in bezit leidde.<br />

Al in 1610 trokken vertegenwoordigers van de Landschap<br />

Drenthe er op uit om het grondbezit in kaart te brengen. Zo<br />

kwamen de grondschattingsregisters tot stand, die als basis<br />

dienden voor een provinciale belastingheffing. Later werden<br />

ze vervangen door haardstedenregisters, waarbij het aantal<br />

schoorstenen op huizen en boerderijen als heffingsgrondslag<br />

diende. ‘Overheden zijn altijd al creatief geweest in het heffen<br />

van belastingen en mensen in het ontduiken ervan. Maar we<br />

hebben er wel unieke documenten mee in handen gekregen,<br />

waarmee we nu ons voordeel kunnen doen.’


98<br />

99<br />

De wetenschapper<br />

over waarheidsvinding en veldnamen als blikopener<br />

‘Alle taalconstructies, en dus ook namen,<br />

dragen ten tijde van hun vorming de kenmerken<br />

van de taal en de leefwereld van hun bedenkers.<br />

Is een naam eenmaal vast onderdeel van de<br />

taal geworden, dan gaat hij deelnemen aan de<br />

ontwikkelingsgang van die taal en cultuur, zal<br />

dan onvermijdelijk naar vorm en betekenis gaan<br />

veranderen, en zal tenslotte ook na korte of lange<br />

tijd weer uit de taal verdwijnen.’<br />

Naast de etymologie (geschiedenis van woorden) heeft ook de historische geografie belangstelling voor<br />

plaatsnamen en veldnamen. Men is vooral geïnteresseerd in namen die verwijzen naar kenmerken van<br />

het landschap: hoogte of laagte van een plek, bodem, vegetatie, waterhuishouding en landgebruik.<br />

Veldnamen krijgen nog meer wetenschappelijke betekenis als een gespecialiseerde etymoloog en een<br />

historisch geograaf samenwerken. De eerste brengt zijn kennis in van de naamsgeschiedenis mee en<br />

de tweede is gespecialiseerd in het duiden van de landschappelijke context waarin de naamgeving tot<br />

stand kwam.<br />

Met dit ‘een­tweetje’ zijn de wetenschappelijke mogelijkheden van veldnamen nog lang niet uitgeput.<br />

We leven in een tijd van verregaande wetenschappelijke specialisatie. Dat geldt ook voor een<br />

studieobject als het landschap. Veldnamen maken ons weer bewust van het landschap als historisch<br />

gelaagde leefomgeving Zij tonen als geen ander medium de integrerende eigenschappen van het begrip<br />

landschap aan en nodigen uit om de kennis uit de vele deelwetenschappen op een slimme manier op<br />

elkaar te betrekken.<br />

Cultuurhistorie en ecologie vormen twee vakgebieden die door specialisatie en beleidsmatige<br />

verkokering uit elkaar zijn gegroeid. Veldnamen, als fenomenen van een agrarische ecologie,<br />

attenderen ons juist op de wisselwerking van de twee vakgebieden. Ze leren ons veel over de<br />

plaatselijke gevarieerdheid van de ecologische setting in de beekdalen en de relatie met historische<br />

gebruikssystemen. Deze variatie is te vertalen naar verschillen in hoogteligging, bodemtype, hydrologie<br />

en archeologische vindplaatsen. De samenwerking van verschillende vakgebieden kan de kennis<br />

aanleveren die nodig is voor een zorgvuldige inpassing van natuurontwikkeling en waterberging.<br />

Jan ter Laak<br />

De taal van het landschap<br />

RAM 123; ROB Amersfoort 2005


De wetenschapper 4<br />

100<br />

101<br />

Veursteveen => grondsoort<br />

Lit utet lortio exerosto et nulla autpat wisi.<br />

Iriure ting exerius cillan ex enis am vendit<br />

praesed modit lan verat alisim zzrilis eugait<br />

vullan utpat dolobore exercin hent veliquis<br />

nummy nos digna aut alissit la alit nibh<br />

exeraestrud minibh ex el essed min eu facin ea<br />

facilismod erit lor sit, quisi tisciduipit wissim<br />

zzriure vulla adiat.<br />

Gait volobore tin endrerat. Per sim velesed<br />

magnim zzriure feugue ex ea feuisci eugait<br />

adipsum sandionum aliquissim irit lore<br />

doluptat, consent lutetum iriurem in utat ut<br />

Nieuwlanden => Nijlandse akkers<br />

Veldnamen als bron voor<br />

historisch-ecologisch onderzoek<br />

Theo Spek<br />

Historische plaatsnamen, waternamen en veldnamen vormen een rijke bron voor<br />

wetenschappelijk onderzoek, niet alleen voor de taalkunde, maar ook voor tal van andere<br />

vakgebieden. In dit essay onderzoeken we de mogelijkheden die toponiemen bieden bij het<br />

onderzoek naar de vroegere natuur in het Drentse Aa­gebied. Hoe vertaalden vroegere bewoners<br />

de complexiteit van het natuurlandschap in een reeks eenvoudig te hanteren veldnamen?<br />

Wat leren de vele duizenden veldnamen in het Drentse Aa­gebied over de opbouw van het<br />

natuurlijke landschap in dit gebied, over de bijbehorende planten­ en dierenwereld en over de<br />

manier waarop de mens de natuur vroeger heeft gebruikt? En welke onderzoeksmethoden zijn<br />

beschikbaar om de relatie tussen toponiemen en historische ecologie verder te onderzoeken?<br />

Veursteveen => grondsoort<br />

Bla­die­bla<br />

Bla­die­bla<br />

Oriëntatie in natuurlandschappen<br />

Wie wel eens in het buitenland door een uitgestrekt natuurlandschap heeft gelopen, kent<br />

wellicht het welhaast existentiële gevoel van angst om de weg kwijt te raken, een gevoel dat<br />

op zo beeldende wijze is beschreven door W.F. Hermans in zijn bekende roman Nooit meer<br />

slapen. De hoofdpersoon verricht geologisch onderzoek in het ongerepte toendralandschap<br />

van Telemarken in Noord-Noorwegen en raakt op zeker moment volledig gedesoriënteerd. Een<br />

dergelijke ervaring roept direct de vraag op hoe mensen de weg weten te vinden in een ongerept<br />

natuurlandschap. Welke landschapselementen of terreineigenschappen zijn daarbij eigenlijk<br />

essentieel? En hoe vind je een eenmaal ontdekte route later weer terug en leg je aan anderen<br />

uit waar je precies bent geweest en hoe hij of zij daar zelf ook kan komen? Het zijn interessante<br />

vragen die ook in de wetenschappelijke wereld relevant worden geacht. Archeologen denken<br />

bijvoorbeeld over dit soort vragen na wanneer ze proberen te achterhalen op welke manier<br />

prehistorische jagers precies hun routes bepaalden op zoek naar rendieren of ander grootwild.<br />

En ook etnologen en antropologen die de leefwereld van vroegere of huidige bevolkingsgroepen<br />

bestuderen zijn in dit soort zaken zeker geïnteresseerd.<br />

Eén van hen was de bekende Amerikaanse antropoloog Frank G. Speck die omstreeks 1920<br />

naar de noordelijke indianenstammen op het schiereiland Labrador in Noordoost-Canada<br />

trok. Hij wilde achterhalen hoe de Mistassini-indianen hun weg zochten in het eentonige<br />

boreale landschap van deze streek. Met behulp van een tolk sprak hij vele indianen aan over<br />

dit onderwerp. Vervolgens maakte hij notities en kaarten van de landschappelijke routes<br />

en plekken die de Mistassini vanuit hun geheugen konden oproepen. Hij ontdekte dat de<br />

mental map van deze indianen vele honderden verschillende plekken bevatte, gerangschikt<br />

langs tal van routes en verspreid over een gebied van vele honderden vierkante kilometers.<br />

Het overgrote deel van deze routes bleek als verbindend element het water te hebben. In het


De wetenschapper 4 102 103<br />

monotone boreale landschap vormen rivierlopen en kustlijnen van meren namelijk verreweg<br />

de belangrijkste oriëntatielijnen. Een netwerk van paden volgde nauwgezet deze rivieren<br />

en kustlijnen, waarbij in het geval van een rivierloop nauwkeurig werd aangegeven of deze<br />

stroomopwaarts, dan wel stroomafwaarts diende te worden gevolgd. Elk riviertraject en elk<br />

meer droeg een naam die de specifieke kenmerken van het desbetreffende water vermeldde<br />

(bijvoorbeeld ‘de schuimrivier’ of ‘het diepe meer’) of van de planten en dieren die langs dat<br />

traject veel voorkwamen (‘de populieren rivier’; ‘jachtplek voor futen’). Langs elk van deze<br />

trajecten kende iedere indiaan tal van specifieke land marks op karakteristieke plekken,<br />

zoals bijvoorbeeld ‘de plek waar de elzen door de rivier zijn ondergraven’ of ‘de plek waar<br />

de steur paait’. Natuurlijke kenmerken en de menselijke perceptie daarvan bepaalden de<br />

routes. Wanneer de indianen zich echter verder van de rivier af begaven en in de monotone<br />

dennenbossen en toendravlakten terecht kwamen, bood de natuur veel minder houvast. Daar<br />

oriënteerden ze zich veel meer op kunstmatig aangebrachte merktekens, zoals rechtopstaande<br />

en gestapelde stenen, stokken die in de grond waren geprikt of merktekens die ze eerder in<br />

bomen hadden gekrast. Om op de terugweg de goede route te kunnen terugvinden, sneden de<br />

indianen in de bast van bepaalde bomen steeds weer een vers merkteken, waardoor deze op<br />

het laatst een grote hoeveelheid merktekens uit allerlei perioden bevatten. Hier waren het dus<br />

vooral antropogene kenmerken die de oriëntatie bepaalden.<br />

Net als veel latere antropologen en archeologen kwam Speck tot de conclusie dat in de<br />

betekenis geving aan natuurlandschappen drie lagen te onderscheiden zijn. Allereerst geven de<br />

desbetreffende bewoners op heel concrete wijze uitdrukking aan hun gedetailleerde inzicht in<br />

de opbouw en eigenschappen van de hen omringende natuur. In de tweede plaats benoemen ze<br />

in hun namen de diverse gebruiksmogelijkheden van elk afzonderlijk onderdeel van die natuur.<br />

En in de derde plaats hechten zij aan tal van natuurlijke plekken ook allerlei sociale, rituele en<br />

kosmologische betekenissen, bijvoorbeeld op het gebied van voorouderverering, natuurreligie<br />

of jachtsymboliek. In de namenvoorraad van een natuurlandschap zien we doorgaans elk van<br />

deze drie betekenislagen terug. Het is interessant om te kijken of deze driedeling ook in onze<br />

historische cultuurlandschappen aanwezig is, bijvoorbeeld in het Drentse Aa-gebied.<br />

Veldnamen en historische ecotopen<br />

Net als in de boreale streken van Noord-Amerika lijkt ook de natuur in het Drentse Aa-gebied<br />

op macroschaal weliswaar een begrensd aantal verschijningsvormen te vertonen, maar op<br />

microschaal gaat het om een welhaast oneindige variabiliteit. Wie goed kijkt ziet dat op elke<br />

plek in het Nationaal Landschap de milieuomstandigheden weer net even anders zijn dan op<br />

aangrenzende plekken. Kleine verschillen in geologie, reliëf, bodemopbouw, lokale waterhuishouding,<br />

zuurgraad en mineralentoestand van de bodem leiden overal tot net weer andere<br />

leefomstandigheden voor planten en dieren. De natuur ziet er daarom overal weer net even<br />

anders uit. Een ecosysteem bestaat dus uit een breed scala aan ecologische gradiënten van heel<br />

verschillende aard.<br />

Om vat te krijgen op deze complexe wereld, nemen ecologen vaak hun toevlucht tot een<br />

sterke vereenvoudiging van de werkelijkheid. Ze ontwerpen classificatiesystemen waarin op<br />

basis van samenhangen tussen terreineigenschappen een begrensd aantal standplaatstypen<br />

(ecotopen) wordt onderscheiden. Dergelijke ecotopen worden zo goed mogelijk omschreven<br />

en afgebakend van aangrenzende ecotopen. Een bovenloopsysteem van de Drentse Aa heeft<br />

bijvoorbeeld een duidelijk andere bodemopbouw, grondwaterstroming en bodem-pH dan een<br />

middenloopsysteem. En binnen een bovenloopsysteem wijken gebieden met een dunne venige<br />

bovengrond weer op allerlei punten af van gebieden met een zandige bovengrond. Door het<br />

zorgvuldig karteren van plekgebonden samenhangen kan zo een begrensde hoeveelheid van<br />

enkele tientallen basisecotopen worden onderscheiden.


De wetenschapper 4 104 II<br />

Omdat plantensoorten het meest direct reageren op de eigenschappen van hun standplaats en<br />

een bepaald ecotoop vaak een kenmerkende combinatie van plantensoorten bevat, vormen<br />

dergelijke plantencombinaties – uitgedrukt in plantengemeenschappen of vegetatietypen - een<br />

in de ecologie breed geaccepteerd etiket voor het desbetreffende ecotoop. Zo weet iedere ecoloog<br />

bijvoorbeeld dat het Dotterbloem-verbond (Calthion palustris) model staat voor graslanden op<br />

matig voedselrijke, moerige tot venige, soms slibhoudende, klei- of veengronden die ‘s winters<br />

nat en ‘s zomers vochtig zijn en vrijwel steeds worden gevoed door voedselrijk regionaal kwelwater.<br />

De naam is dus een pars pro toto, een ecologisch etiket voor een bepaald deel van het<br />

totale landschap of van het totale ecosysteem.<br />

Vergelijken we dit met de manier waarop gewone mensen in het verleden hun eigen omgeving<br />

benoemden, dan wijkt dit in essentie niet erg af van de zojuist beschreven ecologische werkwijze.<br />

Ook de vroegere mens werd namelijk in zijn leefomgeving geconfronteerd met een<br />

wel haast oneindige variatie van natuurlijke en halfnatuurlijke ecosystemen. Om hier vat op te<br />

krijgen was het nodig om deze oneindige reeks terug te brengen tot een beperkt aantal, voor<br />

iedere ingewijde te herkennen en te hanteren, landschapseenheden. Dergelijke eenheden<br />

noemen we hier historische ecotopen. Elk historisch ecotoop kreeg daarbij een eigen ‘veldnaam’,<br />

of liever gezegd naamselement. Vooral het laatste element van een veldnaam, in de naamkunde<br />

slotelement genoemd, was daarbij kenmerkend. Een voorbeeld zijn de veldnamen met het<br />

slotelement horst. Iedere ingewijde wist bij het horen van die namen direct over welk soort<br />

landschapseenheid het ging: een hoge kop in een laaggelegen gebied, met een zandige, droge<br />

bodem, hoogopgroeiend geboomte, uitstekend geschikt om als pleisterplaats te dienen voor<br />

het vee. Een ander voorbeeld is het slotelement stroet, waarbij iedere Drent vroeger niet alleen<br />

direct dacht aan een plek waar water uit de grond opwelde, maar direct ook aan de smalle<br />

laagte in het desbetreffende terrein, de zandige bodem, de karakteristieke planten die daar<br />

groeiden en tevens aan het feit dat dit soort plekken in de winter doorgaans later bevroren dan<br />

andere. De stroeten in het Scheebroek bij Anderen en die bij het Gasterse Holt zijn hier mooie<br />

voorbeelden van. Vertelde men daarentegen aan dezelfde persoon over een gebeurtenis die had<br />

plaatsgevonden in een gebied met de naam vledders, zoals bijvoorbeeld de Loefvledders bij<br />

Gasteren, dan dacht deze ogenblikkelijk aan een anderssoortig stroomdallandschap, namelijk<br />

met een wat bredere laagte, een meer venige bodem, een ander grondwaterregime, een anderssoortige<br />

plantengroei en ook geheel andere beweidingsmogelijkheden.<br />

Groeten uit New Forest<br />

Voorbeeld van vledders in the New Forest.<br />

Coördinaten<br />

Met andere woorden: achter elk type veldnaam schuilt een bepaald soort landschap, een<br />

bepaalde samenhang van natuurlijke terreineigenschappen en een bepaalde reeks van<br />

gebruiks mogelijkheden voor de mens. Veldnamen waren voor vroegere bewoners dus wat standplaatstypen<br />

zijn voor de moderne ecoloog: een benaming voor een landschappelijke eenheid<br />

die een specifieke samenhang tussen reliëf, bodem, waterhuishouding, flora en fauna vertoont.<br />

Het was als het ware een eenvoudig etiket voor een complex deel van de eigen leefomgeving.<br />

Wie de code kende, kreeg daarmee de toegang tot het landschap en wist direct hoe hij zich in dit<br />

landschap kon oriënteren en hoe hij het landschap kon gebruiken.<br />

Veldnamen als gestolde terreinkennis<br />

Groeten uit Biebrza<br />

Alle belangrijke historische ecotopen in het Drentse Aa-gebied kregen een specifieke<br />

naam die in historische veldnamen vooral doorklinken als slotelement van veldnamen.<br />

Een eerste inventarisatie van dergelijke historisch-ecologische slotelementen op basis<br />

van 19 e -eeuwse notariële archieven en de 20 e -eeuwse collectie Wieringa maakt duidelijk<br />

dat het natuurlijke reliëf, de vegetatiestructuur en de natuurlijke waterhuishouding<br />

de drie belangrijkste factoren waren in de naamgeving van het natuurlijke landschap.<br />

Elk van deze drie kan gemakkelijk in het veld met het oog worden vastgesteld en<br />

Links boven een voorbeeld van een horst,<br />

onder een voorbeeld van een stroet.<br />

Inzet een voorbeeld van een broek in Biebrza.


VII VIII 105<br />

Corrie<br />

Toponiem<br />

Rodoveentie


De wetenschapper 4 106 107<br />

kende een begrensde variatie. Zo onderscheidden de vroegere bewoners ongeveer twintig<br />

verschillende slotelementen voor natuurlijke reliëf, ongeveer twintig slotelementen voor de<br />

vegetatiestructuur (zowel voor gesloten bos- en struik vegetaties, als voor halfopen en open<br />

landschappen) en tussen de twintig en de dertig verschillende slotelementen voor natuurlijke<br />

wateren en moerassen. De vroegere Drentse natuur kon dus min of meer worden samengevat in<br />

zo’n 60-70 verschillende historische ecotopen, elk voorzien van hun eigen naamkundige etiket<br />

(slotelement).<br />

Binnen elk individueel ecotoop bestond uiteraard de nodige variatie in grondsoort, bodemopbouw,<br />

flora en fauna: terreineigenschappen die niet op het eerste gezicht duidelijk zijn,<br />

Uitsnede Alterrakaart<br />

maar die een nadere analyse van de desbetreffende plek behoeven. Bovendien voegden de<br />

vroegere bewoners op grond van hun ervaring allerlei culturele betekenissen toe aan plekken,<br />

bijvoorbeeld met betrekking tot de agrarische gebruiksmogelijkheden, markante gebeurtenissen<br />

die in het verleden op die plek plaatsvonden of speciale betekenissen die aan zo’n plek<br />

werden gehecht. Al dit soort minder zichtbare en meer vergankelijke eigenschappen van de<br />

lokale natuur klinken in de naamgeving hoofdzakelijk door als eerste element, als een soort<br />

van bijvoeglijke bepaling. Voorbeelden zijn namen als Kranenbulten (kranen = kraanvogels),<br />

Addermoaties, Leemakker, Steenhoorns, Kreuzenmaat (kreuzen = bosbessen), Paosberg, Koningskoel<br />

en Hilgenbarg (hilge=heilig). Juist deze combinatie van een begrensd aantal basisecotopen<br />

met een grote interne variatie aan plekgebonden eigenschappen en betekenissen maakte het<br />

voor de vroegere bewoners mogelijk om tot een overzichtelijk, herkenbaar en overdraagbaar<br />

landschappelijk naamgevingssysteem te komen. Wie vroeger als kind de 60 tot 70 verschillende<br />

basisnamen kende en spelenderwijs ook de talrijke nuanceringen van deze namen leerde<br />

ontdekken in de vorm van specifieke eerste elementen, kreeg daarmee één van de belangrijkste<br />

sleutels tot het eigen landschap én de eigen samenleving in handen. Met deze ervaringskennis<br />

kon je je immers overal in je dorpsgebied of streek oriënteren, je thuis voelen en ook veel doeltreffender<br />

communiceren met andere dorps- en streekbewoners. Tezamen met de inwijding<br />

in allerlei sociale en culturele gebruiken, was het waarschijnlijk juist ook deze gecodeerde<br />

fijnzinnige terreinkennis die zorgde dat iemand als een volwaardig en geaccepteerd lid van<br />

de eigen samenleving werd beschouwd. In onze huidige samenleving is dit laatste weliswaar<br />

enigszins op de achtergrond geraakt, maar zeker niet afwezig.<br />

Historisch­ecologisch onderzoek van veldnamen<br />

Hoe breken we als onderzoekers de complexe code van de historische namen en ecotopen die<br />

de bewoners van het Drentse Aa-gebied hanteerden? We noemen een aantal mogelijkheden.<br />

In de eerste plaats kan door taalkundigen een diepgravende studie worden gemaakt van de<br />

etymologie van de diverse slotelementen die voorkomen in de natuurnamen van het Drentse<br />

Aa-gebied. Dit werpt mogelijk nieuw licht op de precieze motieven van de vroegere naamgevers<br />

bij de naamgeving. Wanneer we bijvoorbeeld weten dat het woord stroet etymologisch is<br />

af geleid van het indogermaanse *shredh/*shrodh ‘bronbos’ en direct verwant is aan het<br />

Middel nederlandse strote ‘strot, keel, gorgeling’, dan helpt dit zonder meer om tot een nadere<br />

inperking van dit slotelement te komen. Het slaat in essentie op het brongebied van een beekje<br />

en niet op de bovenloop van een beekje, zoals velen denken. En wie weet dat in mars (germaans<br />

*mariska) het germaanse woord mar ‘water’ ligt opgesloten, aangevuld met een bijvoeglijke<br />

bepaling, die kan uit deze grondbetekenis van ‘behorend bij/afkomstig van het water’ al veel<br />

beter begrijpen waarom marsgebieden altijd frequent door de beek overstroomde gebieden<br />

waren, niet zelden ook met een sliblaag die is afgezet door dezelfde beek. De Maarsen langs het<br />

Anloërdiepje zijn een mooi voorbeeld.


De wetenschapper 4 108 109<br />

Een tweede kans op taalkundig gebied ligt besloten in de zorgvuldige analyse van alle eerste<br />

elementen die in het Drentse Aa-gebied aan een bepaald slotelement worden gekoppeld. Wellicht<br />

verraden deze specifieke combinaties meer over de vroegere bodemgesteldheid, waterhuishouding,<br />

plantengroei en dierenwereld ter plekke of over de manier waarop de mens de<br />

desbetreffende landschapseenheid beleefde en gebruikte. Een prachtig voorbeeld is in dit<br />

opzicht de studie van de Duitse naamkundige Dittmaier die begin jaren ’60 de laar-namen in<br />

Noordwest-Europa onderzocht. Hij constateerde daarbij dat onder de eerste elementen die in<br />

combinatie met het slotelement laar werden gebruikt, opvallend veel diernamen voorkwamen<br />

en anderzijds ook opvallend veel namen die verwezen naar het inperken van vee binnen<br />

omheiningen. Hiermee kon de etymologische betekenis van laar als ‘bos met open plekken’<br />

Uitsnede Anderen Gasteren Anloo<br />

GIS (DVD) de Koning<br />

worden uitgebreid met een functie van afgeperkte bosweide voor het vee, hetgeen allerlei<br />

beelden oproept over het middeleeuwse landschap ten tijde van de naamgeving.<br />

Een derde, zo mogelijk nog belangrijker onderzoeksaanpak is die van het correlatieve<br />

historisch-ecologische onderzoek. Wanneer het inderdaad zo is, dat een veldnaam – en dan<br />

met name de slotelementen – een pars pro toto is voor een bepaalde samenhang van reliëf,<br />

bodem gesteldheid, waterhuishouding, vegetatie en agrarische gebruiksmogelijkheden, met<br />

andere woorden voor een bepaald historisch-ecologisch ecotoop, dan ligt het voor de hand om<br />

met behulp van ruimtelijk-statistisch onderzoek op zoek te gaan naar de precieze inhoud van<br />

deze ecotopen. Met andere woorden: We dienen voor elk slotelement nauwkeurig te analyseren<br />

wat de bodemkundige, hydrologische, floristische, cultuurhistorische en anderssoortige<br />

ecologische en historische eigenschappen de desbetreffende gebieden hebben. Hiervoor hebben<br />

we allereerst een betrouwbaar digitaal bestand nodig van de diverse namenverzamelingen,<br />

bijvoorbeeld die van de 17 e -eeuwse grondschatting, de 19 e -eeuwse notariële archieven of<br />

de 20 e -eeuwse verzameling Wieringa, uitgesplitst naar slotelementen en eerste elementen.<br />

Vervolgens dient de lokatie en/of ruimtelijke verbreiding van elke veldnaam met behulp<br />

van GIS zo betrouwbaar mogelijk te worden vastgesteld met behulp van een contemporaine<br />

kaart, bijvoorbeeld het kadastrale minuutplan van 1832 voor de 19 e -eeuwse namen uit de<br />

notariële archieven. Ten derde dienen in hetzelfde GIS-systeem een reeks van andersoortige<br />

kaarten te worden opgenomen, zoals bijvoorbeeld geomorfologische kaarten, bodemkaarten<br />

en historisch-topografische kaarten. Tot slot kan voor elk slotelement of eerste element met<br />

behulp van kartografisch en statistisch onderzoek worden bepaald welke ruimtelijke verdeling<br />

het desbetreffende element heeft over de diverse reliëf-, bodem- en historisch-topografische<br />

legenda-eenheden. Hierbij komen allerlei topologische samenhangen aan het licht die ons<br />

helpen om een meer afgebakend beeld te krijgen van de terreineigenschappen van een bepaald<br />

naamselement. Het uiteindelijk doel van dit alles is om te komen tot een classificatiesysteem<br />

en kaart van de historische ecotopen in het Drentse Aa-gebied in een bepaalde periode. Een<br />

dergelijk product is niet alleen van grote waarde voor het historisch landschapsonderzoek, maar<br />

ook voor ecologische vraagstelling en voor de educatie over de leefomgeving aan bewoners en<br />

bezoekers van het Nationaal Landschap Drentsche Aa. Gewapend met deze nieuwe inzichten<br />

en kennis kunnen we vervolgens de historische bronnen over het Drentse landschap en het<br />

historisch-ecologische gebruik van het landschap met nieuwe ogen bezien.<br />

Interessant is in de vierde plaats de koppeling tussen de onderscheiden historisch-naamkundige<br />

ecotopen en allerlei actuele ecologische databestanden en kaarten, bijvoorbeeld<br />

vegetatiekaarten. Dit biedt mogelijk allerlei nieuwe perspectieven om historisch-ecologische<br />

kennis te gaan toepassen in de praktijk van het moderne natuur- en landschapsbeheer.


De wetenschapper 4 110 111<br />

Een vijfde en laatste uitdaging is de verbinding van historisch-ecologische en moderne<br />

ecologische kennis met de paleobotanische studie van de diverse onderscheiden ecotopen.<br />

Door op geselecteerde plekken gericht onderzoek te gaan doen naar fossiel stuifmeel, hout en<br />

anderssoortige plantenresten, kunnen de diverse historische ecotopen botanisch en vegetatiekundig<br />

nader worden ingekleurd. Ook dit is van groot belang voor het toekomstige beheer.<br />

Namen voor reliëf en bodem<br />

In een vlak en grotendeels open gebied vallen kleine hoogteverschillen in het terrein duidelijk<br />

op. Geen wonder dat in een vlak keileemlandschap als dat van het Drents Plateau veel namen<br />

voorkomen die verwijzen naar hoogten en laagten, dat wil zeggen naar plekken die duidelijk<br />

boven of onder het reguliere plateau uitsteken. Voorbeelden van hoogten zijn onder meer berg,<br />

pol, bult, haar, horst, hoorn/heurn, duin, nor en hul. Namen voor laagten zijn onder meer dal,<br />

laag, kuil, hol, gat en put. Uit deze grote variatie blijkt direct al dat de ene hoogte de andere<br />

niet was en dat ook laagten onderling sterk konden verschillen. Verschillen in relatieve hoogte,<br />

vorm, landschappelijke ligging en mate van natuurlijkheid (gegraven of niet) leidden ook tot<br />

verschillen in naamgeving. Een dergelijke diversiteit was in hoge mate functioneel, niet alleen<br />

vanwege een meer efficiënte oriëntatie en onderlinge communicatie, maar zeker ook omdat elk<br />

naamtype bewust of onbewust bij de bewoners een reeks van associaties opriep over de ligging<br />

van de desbetreffende plek in het landschap, de vorm en grootte van de plek, de begroeiing die<br />

hier te verwachten viel én – nog het meest belangrijk - de mogelijkheden en onmogelijkheden<br />

die een dergelijke plek bood voor landbouwkundige exploitatie. Bij het horen van een naam<br />

met het slotelement –berg, –pol of –bult dacht iedere Drent min of meer automatisch aan een<br />

hoge zandkop op een es of in een heideveld die duidelijk boven zijn omgeving uitstak (bv de<br />

Hilgenbarg op de Zuidesch van Gasteren, de Hoge Pol ten westen van Rolde of de Hoornsche<br />

Bulten ten zuidoosten van Rolde). Bergen waren daarbij meestal groter van omvang dan pollen<br />

en bulten. Ging het echter niet om een geïsoleerde zandkop, maar om een meer langgerekte<br />

zandrug of een wat meer uitgestrekt hooggelegen zandgebied, dan kreeg deze hoogte geen bergof<br />

pol-naam, maar een naam die eindigde op haar (bv de Boerhaar bij Grolloo of de Steenhaar<br />

bij Hijken) of duin (bv de Gasterense Duinen of de Duinenberg bij Schipborg). Daarbij sloeg<br />

duin meestal op stuifzand en haar veelal op dekzand. Iedere Drentse boer wist verder dat hij<br />

bij akkerpercelen met de namen berg, pol of haar niet bepaald op een hoge gewasopbrengst<br />

hoefde te rekenen, behalve dan in extreem natte jaren. Vrijwel altijd hadden dit soort plekken<br />

immers een droge en relatief onvruchtbare zandgrond die in de loop van de zomer tot sterke<br />

verdrogingsverschijnselen leidde. In de bodemkunde heten dit soort droge arme zandgronden<br />

overigens heel treffend ‘haarpodzolgronden’, een naam die in de jaren ’60 is bedacht door de<br />

Wageningse historisch geografe Edelman-Vlam die daarbij zonder twijfel heeft geput uit haar<br />

Drentse onderzoek in die jaren.<br />

Interessant is verder dat naamselementen als berg, pol en haar sterk gebonden zijn aan de<br />

hogere gronden. Voor de lager gelegen gronden had men weer een ander namenarsenaal. Zo<br />

gaf men aan een geïsoleerde zandkop in een stroomdal meestal een naam met het slot element<br />

horst, terwijl een langgerekte zandrug die zich vanaf de hogere gronden tot in het stroom dal<br />

of een ander laaggelegen gebied uitstrekte vrijwel steeds veldnamen kregen die eindigden op<br />

–hoorn/-heurne of -schoot (bv de Veldhorn ten noordwesten van Gasteren, de Steen hoorns bij<br />

Anloo en de Ballerheurne ten westen van Gasteren aan de overkant van het Rolder diep). Een<br />

hoorn of heurne was daarbij een smalle, spits toelopende hoogte met een zekere kromming<br />

(vergelijk een koeiehoorn). Een schoot (germaans *skauta) was een wat bredere, meer driehoekige,<br />

zandrug die duidelijk uitstak in een moerassig terrein. Ook dit soort reliëfnamen<br />

dienden niet alleen voor de oriëntatie in het veld, maar hadden ook belangrijke land bouwkundige<br />

implicaties. Een zandige horst, hoorn of schoot in een beekdal leverde weliswaar een


De wetenschapper 4 112 113<br />

veel mindere hooioogst op dan de omringende lagere gronden, maar was in natte tijden vaak<br />

wel een goede pleisterplaats voor grazend vee, zeker omdat hier vaak ook een klein bosje of een<br />

groepje bomen stond. Elke scheper, koeherder en zwijnehoeder maakte in het verleden met zijn<br />

kudde dankbaar gebruik van dit soort schaduwrijke pleisterplaatsen.<br />

Namen voor bossen en struwelen<br />

Wie één van de fraaie 19 e -eeuwse kaarten van het Drentse Aa-gebied bekijkt, ziet hierop<br />

direct dat de oppervlakte bos hooguit enkele procenten bedroeg. Van het immense oerwoud<br />

dat duizenden jaren geleden deze streek nog vrijwel volledig bedekte, was reeds in de late<br />

pre historie het overgrote deel verdwenen. Ontginningen, houtkap, intensieve beweiding en<br />

voort durende winning van kreupelhout en hakhout voor huisbrand en boerengeriefhout eisten<br />

hier hun tol. Toch moet de situatie in de Middeleeuwen minder dramatisch zijn geweest dan<br />

in de 19 e eeuw. Allereerst dragen veel middeleeuwse esdorpen ook namen die direct van dit<br />

soort bosnamen zijn afgeleid. Denk bijvoorbeeld aan de plaatsnaam Eext (‘gebied met eiken’)<br />

en de talrijk voorkomende plaatsnamen op –loo, zoals Anloo, Balloo, Eldersloo, Grolloo, Peelo,<br />

Schoonlo, Taarlo en Tinaarlo, maar ook Rolde (1232 Rotloe) en Loon die volgens naamkundigen<br />

eveneens van loo zijn afgeleid. Kijken we naar de tienduizend historische veldnamen die in<br />

het Drentse Aa-gebied bekend zijn, dan blijken toch zeker enkele honderden daarvan ons nog<br />

de weg te wijzen naar de boslandschappen die hier in vroeger eeuwen hebben gelegen. Heel<br />

verrassend is hierbij de rijke variatie aan boom- en struikvegetaties die deze historische Drentse<br />

bossen moeten hebben gehad en de eveneens rijke variatie in het gebruik van deze bossen.<br />

Ik leid dat af uit het feit dat binnen het Nationaal Landschap Drentsche Aa minstens vijftien<br />

verschillende veldnamen - of beter gezegd naamselementen - voorkomen die verwijzen naar bos<br />

of struikgewas. Voorbeelden zijn naamselementen als holt, loo, laar, strubben, bruil, horst, hout,<br />

haag, stobbe, stok, hees, wold, broek, bos, doorn, dick en duist. Vrijwel zonder uitzondering<br />

worden deze ook als slotelement van de in het Drentse Aa-gebied voorkomende toponiemen<br />

vermeld, waaruit we kunnen afleiden dat het inderdaad steeds om een specifiek soort bos of<br />

struikgewas ging dat door de vroegere bewoners als afzonderlijke ruimtelijke eenheid werd<br />

herkend én onderscheiden. Tot slot laten ook de eerste elementen van veldnamen in het Drentse<br />

Aa-gebied tal van boom- en struiknamen zien, wat belangrijke aanwijzingen geeft over de<br />

vroegere natuurlijke verspreiding of aanplant van deze soorten. De conclusie kan dan ook niet<br />

anders zijn, dan dat het middeleeuwse en vroegmoderne landschap langs de Drentse Aa nog<br />

een verrassend grote variatie aan boslandschappen kende.<br />

Groeten uit New Forest<br />

Voorbeeld van een laar in the New Forest<br />

Eén van de meest voorkomende bosnamen was uiteraard holt, een toponiem dat in vrijwel<br />

elk dorpsgebied voorkwam. Uit historische bronnen en uit overlevering is bekend dat de<br />

holten van eminent belang waren voor de vroegere lokale productie van het Drentse bouw- en<br />

timmerhout. De etymologie van holt (oudnederlands holt; germaans < *hulta) sluit hier zeer<br />

wel bij aan. Volgens taalkundigen is holt namelijk verwant aan het indogermaanse werkwoord<br />

*kelê- dat ‘hakken, klieven, breken’ betekent. Holt heeft daarom hoogstwaarschijnlijk een<br />

grondbetekenis van ‘het afgehakte, dat wat af te hakken is’. Wanneer holt als slotelement<br />

wordt genoemd dan kunnen we er namelijk vrij zeker van zijn dat de naam verwijst naar<br />

Groeten uit New Forest<br />

een holt op de plek van het toponiem zelf. Komt holt echter als eerste element voor, dan<br />

kan het desbetreffende toponiem zowel verwijzen naar de vroegere aanwezigheid van een<br />

holt ter plekke (Holtakker als ‘akker ontgonnen uit het vroegere holt’) als naar de ligging<br />

van de desbetreffende akker nabij een holt (Holtakker als ‘akker bij het holt’). Vaak zien<br />

we dat beide typen in de onmiddellijke omgeving van elkaar voorkomen, zodat een<br />

soort van ruimtelijk cluster van holtnamen op de kaart te zien is. Met behulp van een<br />

grondboor kunnen we op dit soort plaatsen vaak nog een goede inschatting maken van<br />

de contouren van het oorspronkelijke middeleeuwse holt, zowel onder de es zelf als in<br />

Links boven een voorbeeld van strubben,<br />

onder een voorbeeld van een holt.<br />

Inzet een loo in the New Forest.


Historische natuurnamen in Gasteren<br />

Wanneer in de 19 e eeuw een perceel grond<br />

werd verkocht, noteerde de notaris in de acte<br />

niet alleen het kadastrale nummer, maar ook<br />

de naam van het desbetreffende perceel. Door<br />

onderzoek van de notariële archieven leren we<br />

dus veel oude veldnamen uit die tijd kennen.<br />

Onderzoekers hebben de afgelopen jaren meer<br />

dan 10.000 van dit soort 19 e ­eeuwse veldnamen<br />

kunnen achterhalen voor het Drentse Aagebied.<br />

Ongeveer 4000 daarvan verwijzen<br />

direct naar de opbouw en samenstelling van<br />

de vroegere natuur. Soms gaat het daarbij om<br />

het natuurlijke reliëf, zoals hoge plekken in<br />

het landschap (berg, bult, pol, hoog, hoorn)<br />

of laagten (dal, val, laag). Andere namen<br />

verwijzen naar oude bossen of struwelen<br />

die vroeger op die plek voorkwamen zoals<br />

bijvoorbeeld holt, loo, hees en doorn. Nog weer<br />

andere namen verwijzen naar de plantengroei,<br />

de wilde dieren die hier voorkwamen of de<br />

bodemgesteldheid. Op deze reconstructiekaart<br />

van de vroegere marke Gasteren zijn de<br />

verschillende soorten namen met behulp van<br />

symbolen afgebeeld. Als ondergrond diende<br />

daarbij de historische kadasterkaart uit 1832.<br />

De namen zelf dateren uit de periode 1838­<br />

1866.<br />

de directe omgeving daarvan. Een fraai voorbeeld is de reconstructie van het noordoostelijke<br />

deel van het voormalige Anloërholt die Spek en Elerie tijdens een veldonderzoek begin jaren ’90<br />

konden maken.<br />

Ondanks het feit dat de meeste holten in het Drentse Aa-gebied al eeuwen geleden verdwenen<br />

is, zijn er in houtwallen, houtsingels en wegbermen vaak nog tal van oude bosplanten terug te<br />

vinden die herinneren aan de holten van weleer. Voorbeelden zijn onder meer bosanemoon,<br />

adelaarsvaren, bosklaverzuring, salomonszegel, dalkruid, zevenster en lelietje-van-dalen, maar<br />

ook houtige soorten als veldiep, fladderiep, wilde appel, gewone hondsroos, één- en tweestijlige<br />

meidoorn, egelantier, wilde kardinaalsmuts, wegedoorn en diverse zeldzame rozensoorten.<br />

Ze herinneren ons aan het schitterende uiterlijk dat de oude holten vooral in het voorjaar<br />

moeten hebben gehad. Juist door combinatie van floragegevens, toponiemen, bodemopbouw<br />

en historische archiefonderzoek kan een beter zicht worden verkregen van de ruimtelijke<br />

verbreiding, samenstelling en gebruiksgeschiedenis van deze oude bossen.<br />

Bosweiden, struwelen en hakhoutbossen<br />

Eén van de meest fascinerende aspecten van de middeleeuwse bosgeschiedenis van Drenthe<br />

is de toenmalige aanwezigheid van tal van halfopen bosweiden en struikvegetaties, ontstaan<br />

en in stand gehouden door intensieve begrazing met kuddes runderen, schapen en varkens.<br />

De wetenschapper 4 114 115<br />

Groeten uit het<br />

kreupelhout<br />

Dergelijke woodland pastures komen tegenwoordig niet of nauwelijks meer in onze streken<br />

voor, omdat dit soort oude begrazingssystemen al eeuwen geleden zijn verlaten en de meeste<br />

voormalige graasgebieden zijn ontgonnen tot cultuurland. Wel kennen we dit vegetatietype<br />

in beperkte schaal nog uit ons omringende landen als Engeland en Duitsland. Onderzoek in<br />

dit soort gebieden heeft duidelijk gemaakt dat langdurige intensieve begrazing van bossen<br />

Voorbeeld van kreupelhout<br />

in de loop der eeuwen voor een steeds verdere opening van het bos zorgt. Van een bos met<br />

kleine open plekken ontwikkelde zich langzamerhand een soort van halfopen parklandschap<br />

met gras- en heidevegetaties in de kruidlaag, verspreid staande bomen en boomgroepen in de<br />

boomlaag en op tal van plekken ook stekelige struiken en kreupelhout dat kon overleven onder<br />

een hoge begrazingsdruk.<br />

Hoewel we nog weinig weten over de voormalige bosweiden in Drenthe, zijn het vooral de<br />

historische plaats- en veldnamen die ons in dit verband een belangrijke stap voorwaarts<br />

brengen. Het belangrijkste is hier zonder twijfel loo (germaans *lauham), een naamselement dat<br />

volgens naamkundigen afgeleid is van de gereconstrueerde indo-europese wortel *leuk­ / louk­ /<br />

luk­ ‘lichtgeven / licht’. In het Latijn bestaan onder meer de werkwoorden collûcâre ‘een open<br />

plek in het bos willen maken’ en interlûcâre ‘een bos uitdunnen’. Dit wijst voor loo in de richting<br />

van een oude betekenis ‘open plek in een bos’ of ‘bos met open plekken’. Interessant is dat het<br />

verwante Oudengelse woord leah zowel bos als weide kan betekenen, wat de sterke indruk wekt<br />

dat dit woord in de Vroege Middeleeuwen min of meer synoniem was voor bosweide. Een zelfde<br />

betekenis neem ik ook voor de Drentse loo-gebieden aan. Het waren vermoedelijk bosweiden<br />

met een zeer open structuur, ontstaan door eeuwenlange begrazing. Uit de talrijke plaatsnamen<br />

grondgebruik<br />

veldnamen<br />

schaal: 1 : 25.000<br />

en veldnamen met het element loo in het Drentse Aa-gebied, kunnen we afleiden dat dit soort<br />

heide<br />

veen<br />

moeras<br />

bos<br />

bouwland<br />

weiland<br />

hooiland<br />

tuin of boomgaard<br />

bebouwing<br />

wegen<br />

kerkhof<br />

water<br />

reliëfnamen bodemnamen beekdalnamen bosnamen<br />

berg<br />

bult<br />

hoog<br />

dal<br />

laag<br />

kwab<br />

hoorn<br />

pol<br />

val<br />

zand<br />

veen<br />

steen<br />

zwart<br />

wilde dierennamen<br />

ooievaar<br />

adder<br />

broek<br />

maat<br />

hem<br />

horst<br />

riet<br />

hees<br />

bos<br />

holt<br />

haag<br />

els<br />

es<br />

wilg<br />

doorn<br />

bosweiden in de Middeleeuwen nog op grote schaal voorkwamen in dit gebied en klaarblijkelijk<br />

ook een ideale plek waren om een nederzetting te stichten of een es te gaan ontginnen. De<br />

oude bosnaam ging daarbij over in een nederzetting- of akkernaam. Vergeleken met de holten<br />

lagen de loo-gebieden meestal wel op lichtere grond. De keileem en potklei ontbreekt hier<br />

veel vaker of ligt aanmerkelijk dieper in het profiel. Waarschijnlijk selecteerden de vroegere<br />

bewoners dus de bossen op wat zwaardere grond vooral voor de productie van hout, omdat<br />

de houtgroei hier sneller was en daardoor ook veel dikkere en hogere bomen voorkwamen. De<br />

bossen op wat lichtere grond waren voor houtproductie minder geschikt en werden door de


De wetenschapper 4 116 117<br />

middeleeuwse boeren daarom vooral als bosweide gebruikt. Vanwege hun lichtere bodem was<br />

het herstellend vermogen van dit soort loo-bossen veel minder groot dan dat van de holten. Dit<br />

verklaart vermoedelijk ook het feit dat we op 19 e -eeuwse kaarten, maar ook al op de 17 e -eeuwse<br />

grondschattingskaarten, niet of nauwelijks meer relicten van deze voormalige bosweiden<br />

tegenkomen. Alleen de talrijke loo-namen herinneren ons nog aan dit interessante landschap<br />

van weleer.<br />

In het vroegere Drentse Aa-gebied kwamen verder ook talrijke gebieden voor waar als gevolg<br />

van intensieve begrazing de bosbegroeiing was gedegenereerd tot kreupelhout ofwel door<br />

hakhoutbeheer was omgevormd tot hakhout. De bekende strubben in het Drentse Aa-gebied,<br />

zoals bijvoorbeeld de Anloërstrubben bestaan tegenwoordig uit clusters van sterk doorgeschoten<br />

eikenstammen, maar beelden en ooggetuigeverslagen uit het begin van de 20 e<br />

eeuw maken duidelijk dat dit eertijds zeer lage struikvegetaties waren die nauwelijks boven<br />

de heide uitstaken. Ze werden door de intensieve begrazing met schapen voortdurend kort<br />

gehouden. Een ander naamselement dat naar voormalig kreupelhout verwijst is dickt of<br />

dickbos, etymologisch verwant aan het Middelnederlandse bijvoeglijk naamwoord dick dat<br />

niet alleen ‘dik’, maar ook ‘dicht’ kan betekenen. Een voorbeeld is het Anloër Dickbosch. Het<br />

woord is verwant aan het Engelse thicket en het Duitse Dickicht, waarmee in beide gevallen een<br />

Gedicht<br />

dichte kreupelhoutvegetatie wordt aangeduid. Een derde naamselement is in dit verband hees<br />

(germaans *haisi) dat soms als eerste element voorkomt, bijvoorbeeld in Heesakker, Heezeakker<br />

en Heesveld, soms ook als slotelement, al dan niet voorzien van een ithi-suffix (Middelnederlands<br />

heest, germaans *haisiþi), zoals bij het gebied De Heest tussen Taarlo en Gasteren<br />

en de Kleine Heesten in de noordoosthoek van de marke Gasteren tegenover Oudemolen. Het<br />

element hees gaat volgens etymologen terug op het indogermaanse *kaiso ‘afhakken, vellen’,<br />

waaruit we een oorspronkelijke betekenis van ‘hakhoutbos’ kunnen afleiden.<br />

Alleen al dit kleine overzicht van Drentse reliëf- en bosnamen maken de grote mogelijkheden<br />

duidelijk van historisch-ecologisch onderzoek met behulp van veldnamen. In de in 2010 te<br />

verschijnen landschapsbiografie van het Nationaal Landschap Drentsche Aa zal een meer<br />

uitgebreid overzicht worden gegeven.<br />

Literatuur<br />

Dittmaier, H. (1963) Die (h)lar­namen. Sichtung und Deutung. Niederdeutsche Studien 10. Köln/<br />

Graz.<br />

Speck, F.G. (1923) Mistassini Hunting Territories in the Labrador Peninsula. American<br />

Anthropologist 25, 4: 452-471.<br />

Spek, Th. (1993) Milieudynamiek en lokatiekeuze op het Drents Plateau (3400 v. Chr – 1500<br />

na Chr.). In: Elerie, J.N.H. (red.) Landschapsgeschiedenis van De Strubben­Kniphorstbos.<br />

Archeologische en historisch­ecologische studies van een natuurgebied op de Hondsrug.<br />

Regioprojekt. Groningen.


De wetenschapper 4<br />

118<br />

119<br />

De wetenschapper: Tjalling Waterbolk<br />

Respectvolle herinneringen aan een besloten agrarische gemeenschap<br />

Eieren zoeken, luisteren naar het gebolder van<br />

korhoenders, fluitjes snijden van lijsterbestwijgen,<br />

vissen en bramen plukken. Allemaal bezigheden buitenshuis<br />

van een opgroeiende jongen in het vooroorlogse Havelte.<br />

Bossen, hei, zandverstuivingen en madelanden in de buurt<br />

vormden zijn speelterrein en dat van zijn kameraden. De<br />

hunebedden ten noorden van het dorp, in 1918 blootgelegd<br />

door archeoloog Van Giffen, lieten hem voor het eerst<br />

kennismaken met de prehistorie.<br />

Tjalling Waterbolk uit Haren bleef tijdens zijn studie biologie<br />

dicht bij alles wat hem omringde. Via zijn lidmaatschap van<br />

de Ned. Jeugdbond voor Natuurstudie kwam Tjeerd van Andel<br />

op zijn weg, een man die zich als assistent van prof. Van<br />

Giffen (!) van het Biologisch­Archaeologisch Instituut (BAI) in<br />

Groningen, bezighield met pollenanalyse. Waterbolk nam het<br />

baantje tijdens zijn studie van hem over en belandde zo onder<br />

de vleugels van Van Giffen, de man voor wie geen hunebed<br />

of grafheuvel veilig was. Hij was het ook die Waterbolk in<br />

1946 samen met collega­assistent Glasbergen naar Havelte<br />

stuurde om onderzoek te doen naar het ‘Eupen Barchien’, een<br />

grafheuvel die ontkomen was aan zijn speurzin.<br />

83­jarige inwoner kende zelfs een oud Uffelter gezegde: ‘As ’t<br />

reg’nt en de zunne schient, dan bakt de heks’n pannekoek’n<br />

op ’t Klöppersbarchien’. Anderen vertelden dat men het<br />

vroeger niet in z’n hoofd haalde om hier bij avond langs te<br />

lopen. Het zou er spoken, net zo als op de kerkhoven van<br />

Havelte en Uffelte die aan dezelfde weg lagen. ’s Nachts om<br />

twaalf uur brandde er een lichtje. In Havelte wist men ook<br />

met enige stelligheid te vertellen dat er een ‘tonne mit gold’<br />

begraven zou liggen. Weer anderen hielden het er op dat er<br />

soldaten begraven zouden zijn.<br />

Als ‘folkloristische bijzonderheden’ kwamen alle opmerkingen<br />

in het verslag van de opgraving terecht. Samen met de<br />

mededeling dat de tumulus (grafheuvel) na het onderzoek<br />

weer in zijn oude toestand werd hersteld. Waterbolk glimlacht.<br />

‘De wijze waarop we nu met grafheuvels omgaan, wijkt nogal<br />

af van de gang van zaken toen. Voor Van Giffen was een<br />

grafheuvel er om op te graven, nu benadrukken we juist dat<br />

je er vanaf moet blijven. Sterker nog: er is intussen een wet<br />

gekomen die het domweg verbiedt. Je kunt vaststellen dat er<br />

genoeg zijn onderzocht en er te weinig ongestoord zijn blijven<br />

liggen.’<br />

Het ‘Eupen Barchien’, natuurlijk kende Tjalling Waterbolk dit<br />

heuveltje in de heide aan de Uffelter Kerkweg. Het was een<br />

herkenningspunt voor jong en oud. Samen met zijn collega<br />

kreeg hij de opdracht er onderzoek te doen. Het feitelijke<br />

opgraven gebeurde door een ploeg arbeiders onder leiding<br />

van de bekende voorgravers Lanting en Praamstra van het<br />

BAI. ‘Als studenten speelden wij daarbij de mooie meneren<br />

die aantekeningen maakten’, vertelt Waterbolk. Natuurlijk<br />

trok de opgraving bekijks. Met de mensen kwamen ook de<br />

verhalen. Oudere dorpsgenoten wisten te vertellen dat de<br />

heuvel bekend stond als ‘Spoekbarchien’ en als ‘Klöppersbarchien.’<br />

Het ene verhaal haalde het andere uit. Een<br />

De opgraving in 1946 van het ‘Eupen Barchien’ zorgde er<br />

overigens wel voor dat deze grafheuvel in archeologische<br />

kringen een begrip werd, dank zij de vele verhalen die tijdens<br />

het onderzoek opborrelden. Datzelfde was trouwens het<br />

geval bij meer opmerkelijke plekken in Drenthe. Waterbolk<br />

noemt als voorbeeld de Galgenberg die op maar liefst vier<br />

plaatsen in de provincie voorkomt, zoals in Anloo. Ook hier is<br />

de naamgeving altijd omringd geweest met verhalen. Hoewel<br />

de heuvel in Anloo niet werd onderzocht, staat vrijwel vast<br />

dat er een echte galg heeft gestaan. Van Giffen groef ooit de<br />

Galgenberg in Westerbork op en vond er resten van mensen,<br />

in tegenstelling tot die van Sleen, waar bij een volledige


De wetenschapper 4<br />

120<br />

121<br />

opgraving helemaal geen sporen van een galg of menselijke<br />

resten werden aangetroffen.<br />

Waterbolk: ‘Op grond daarvan kun je als algemene theorie<br />

formuleren dat de naamgeving van dit soort heuvels ­<br />

Galgenberg, Schattenberg, Mariaberg – te maken heeft met<br />

het respect dat mensen hadden voor deze plekken. Het is een<br />

manier geweest om de herinnering aan een vroeger gebruik<br />

als begraafplaats levend te houden. Als je in die sfeer zit,<br />

stuit je ook op namen als ‘Generaal’ en ‘Majoor’. Eigenlijk<br />

absurd om een grafheuvel zulke namen te geven, maar het<br />

was kennelijk een manier van de mensen om bijvoorbeeld<br />

het geheimzinnige of het bijzondere verband met vroegere<br />

menselijke activiteiten vast te leggen. Hierdoor ontstond een<br />

zekere continuïteit, plek en naamgeving werden aan elkaar<br />

verbonden en bleven dat gedurende vele eeuwen.’<br />

Kunt u een voorbeeld geven van zo’n middeleeuwse<br />

naamgeving?<br />

Waterbolk pakt er een kaart bij met daarop de veldnamen<br />

van het vroegere gehucht Peelo bij Assen. Huisakkers,<br />

Padakkers, Natakkers, Stobakkers, Hopkamp, Vlasakker.<br />

Namen die je overal in Drenthe kunt tegenkomen en die te<br />

maken hebben met ligging, kwaliteit en gebruik van de grond.<br />

En dan plotseling tussen andere blokken op de es ook de<br />

percelen Vastelavont en Heiligenakkers. Wat doen die namen<br />

daar? ‘Het bleken juist de plaatsen waar naderhand delen<br />

van een vroegmiddeleeuwse nederzetting zijn gevonden.<br />

De herinnering aan de bewoning uit heidense tijd werd<br />

vastgelegd in namen die aan het christendom zijn ontleend.<br />

In Drenthe kom je meer namen tegen die deze relatie kennen,<br />

zoals Hilligmeer, Paasberg en Hilgensteen.’<br />

De namen werden onderdeel van de zogeheten collectieve<br />

herinnering?<br />

‘Ja. Daar zijn heel wat voorbeelden van bekend. Van Giffen<br />

deed een opgraving bij Zeijen, naar een vermoedelijke<br />

legerplaats. De boeren uit het dorp zagen hem bezig op het<br />

Hoge Veld, maar naar hun idee was de naam verbonden<br />

met een terrein aan de rand van het Witteveen, wat dichter<br />

bij het dorp. Hier bleek inderdaad een legerplaats uit het<br />

begin van de jaartelling te liggen. Het was een hele mooie<br />

omwalde nederzetting, met een meervoudige palissade en<br />

een grachtje. Een beetje een raadselachtig geval. Hoe we de<br />

nederzetting moeten interpreteren weten we nog niet, maar<br />

dat is een ander verhaal. Feit is dat de boeren de kennis over<br />

de legerplaats kennelijk eeuwenlang hebben doorgegeven.<br />

Ik denk dat het sterk besloten karakter van de agrarische<br />

gemeenschap in Drenthe er mede debet aan geweest is dat<br />

verhalen zo lang konden overleven. Je ziet het ook bij de<br />

naamgeving van akkers. Vanaf de negende eeuw is er sprake<br />

van uitgebreide esontginningen, met daarbij een nauwkeurige<br />

naamgeving van de verschillende percelen.’<br />

Welke toekomst is er volgens u voor veldnamen weggelegd?<br />

Waterbolk: ‘Zoveel mogelijk te bewaren, zou ik zeggen.<br />

Als ’t kan oude namen inpassen in nieuwe situaties. En<br />

verder veel onderzoek doen. Ik heb naar aanleiding van<br />

dit gesprek nog eens op oude kaarten gekeken en namen<br />

gezocht die ik in verband kan brengen met de mij bekende<br />

archeologie van bepaalde dorpen. Onderzoeker Wieringa<br />

van het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit<br />

in Groningen heeft ooit een schat aan Drentse veldnamen<br />

verzameld. Het zou onderwerp van een nadere studie kunnen<br />

zijn om namen die op verschillende plaatsen voorkomen<br />

met elkaar te vergelijken. Is er een verband te leggen met<br />

de grondsoort, met archeologische vondsten? Daar zit een<br />

heel mooi proefschrift in. Juist Drenthe beschikt dank zij de<br />

belastingregisters uit de 17 e eeuw over fraaie oude kaarten,<br />

waarvan de gegevens zich uitstekend laten vergelijken<br />

met kadasterkaarten uit 1830. ’t Is dat ik inmiddels 83 jaar<br />

ben, me met andere onderwerpen bezighoud en dat zo’n<br />

onderzoek eigenlijk op het werkterrein van historischgeografen<br />

thuishoort, maar anders….


122<br />

123<br />

De bodem als geheugen<br />

van het landschap<br />

Gerrie Koopman<br />

Het stroomdalgebied van de Drentsche Aa is bij uitstek een cultuurlandschap. De menselijke<br />

invloed staat overal in het gebied gegrift. Bijna nergens anders is op een relatief kleine<br />

oppervlakte zoveel diversiteit aan archeologie, cultuurhistorie, landschap en natuur te beleven.<br />

Waar maar weinigen van doordrongen zijn, is het feit dat het hier slechts om uitingen van<br />

invloed gaat. Invloed op het natuurlijke systeem, waarvoor geologie en bodem het uitgangspunt<br />

vormen. In dit opzicht is het op zijn minst merkwaardig te noemen, dat alle afzonderlijke uitingen<br />

bijzonder worden gewaardeerd en tot op Europees niveau worden gekoesterd; zelfs verankerd<br />

in wetgeving, terwijl het fundament van het cultuurlandschap nog dagelijks, overigens bijna<br />

nooit moedwillig, onachtzaam terzijde wordt geschoven. Om deze basis voor het zich blijvend<br />

ontwikkelende cultuurlandschap veilig te stellen, is het noodzakelijk dat we de bodem onder ons<br />

cultuurlandschap meer tussen de oren krijgen; ons meer bewust worden van de ‘onderwereld’.<br />

De bodem is bij uitstek een geschikt uitgangspunt voor een integrale visie op zowel de<br />

ontwikkelingsgeschiedenis als op toekomstige ontwikkelingen van en in het landschap. In een<br />

cultuurlandschap als het Drentsche Aa gebied benadrukken veldnamen de verbinding tussen<br />

mens en ‘onderwereld’.<br />

Pijlers onder het landschap<br />

Vaak wordt gezegd dat de landschappelijke basis voor Drenthe is gelegd in het Pleistoceen,<br />

de periode van de ijstijden. Dit is ten dele waar, want ook de geologische periode die bekend<br />

staat onder de naam ‘Perm’ (ca. 250 miljoen jaar geleden) heeft geleid tot gevolgen die in het<br />

landschap nog duidelijk herkenbaar zijn. In die periode ontstond in het huidige Noordoost-<br />

Nederland en Noordwest-Duitsland een diep en dalend bekken, waarin het zeewater kon<br />

doordringen. Dit moet een soort binnenzee geweest zijn, waarin de oceaan frequent overstroomde.<br />

Door indampingsprocessen – Drenthe had in die tijd een woestijnklimaat – ontstond<br />

een laag zout van meer dan honderd meter dik. Door latere bedekking met jongere afzettingen<br />

ligt dit zogenaamde steenzout momenteel op zo’n 3 km diepte. Als gevolg van deze bedekking<br />

wordt een grote druk uitgeoefend op de laag zout, waardoor het beweeglijk en kneedbaar wordt.<br />

Hierdoor wordt het steenzout op ‘zwakke plekken’ door de bovenliggende lagen omhoog geperst<br />

tot pilaarvormige structuren; de zogenaamde ‘zoutpijlers’. De toppen van deze pijlers liggen nog<br />

maar enkele honderden meters onder het aardoppervlak. Het omhooggeperste zout deed zijn<br />

invloed gelden op het landschap. Onder het Ellertsveld, het hoogliggende centrale gedeelte van<br />

het Drents Plateau, ligt de bekende zoutpijler van Schoonloo. Deze heeft voor een groot deel<br />

het oorspronggebied van de Drentsche Aa bepaald en heeft er waarschijnlijk zelfs voor gezorgd<br />

dat het beekdalgebied werd onthoofd. Een van de oorspronkelijk bovenstroomse takken van de<br />

Boven Tertiair ­ Kwartair<br />

Midden Tertiair<br />

Onder Tertiair<br />

Boven Krijt<br />

Onder Krijt<br />

Trias<br />

Zout


Bodemprofiel ‘Haosbarg’ op de zuides van Gasteren<br />

Onderin zien we het witte en glimmerrijke zogenaamde<br />

premorenale zand dat nog voor de ijsbedekking in het<br />

Saalien is afgezet. Van het keileem, dat deze fijnzandige<br />

laag moet hebben afgedekt, is hier nauwelijks nog iets<br />

terug te vinden. Dit is hier door erosie verdwenen, op een<br />

dikke steen na die bij het graven van dit gat in de es op<br />

ongeveer 80 cm diepte werd aantroffen. Hier moet dan<br />

ook ongeveer de scheiding liggen tussen het premorenale<br />

zand en het tijdens de laatste ijstijd door de wind afgezette<br />

dekzand. In de bovengrond heeft zich een podzol gevormd<br />

die later door de boeren door elkaar is gewerkt. Daardoor<br />

is van het podzolprofiel weinig meer over. Direkt onder<br />

de donkergekleurde bovenlaag is de grond door nog<br />

enige humusinspoeling lichtbruin gekleurd. Op ongeveer<br />

110 cm en bijna onderin het schoongemaakte profiel<br />

zijn humus inspoelingsbandjes te zien. In het midden lijkt<br />

een diepe wortelgang, veroorzaakt door een vroegere<br />

bosbegroeiing, de ondergrond in te stulpen. Deze holte<br />

is later opgevuld met ander, iets groffer materiaal dan<br />

zich hier oorspronkelijk bevond en daardoor tekent het<br />

zich duidelijk af. Dit wordt nog versterkt doordat langs<br />

de randen van deze voormalige wortelgang ook humus<br />

is ingespoeld. De oorspronkelijke bodem is bewerkt tot<br />

de scherpe overgang tussen donkergekleurde bovenlaag<br />

en de lichter gekleurde ondergrond (ongeveer op 65 cm<br />

diepte), waarbij de bovenste lagen van het oorspronkelijke<br />

podzolprofiel door elkaar heen zijn gemengd. Door de<br />

eeuwenlange bemesting met zandhoudende potstalmest is de<br />

donkergekleurde humushoudende bovenlaag aangegroeid<br />

tot ongeveer 65 cm dikte. Hierin zijn baksteenfragmentjes<br />

aanwezig, die waarschijnlijk in de mest gezeten hebben.<br />

Drentsche Aa werd, naar tegenwoordig wordt aangenomen, als gevolg van de omhoogkomende<br />

zoutpijler door de Hondsrug heengeperst en stroomt nu als Voorste Diep in het Hunzedal.<br />

Onder het Drentsche Aa gebied ligt de zoutpijler van Anloo. Seismisch onderzoek heeft aangetoond<br />

dat de top van de zoutpijler globaal ligt onder Gasteren en het Eexterveld. Anloo ligt<br />

aan de noordrand van de zoutpijler. De naam Gasteren (gast, geest), verwijst naar de relatief<br />

hoge ligging van dit dorp. Doordat de zoutpijler het landschap omhooggedrukt heeft, hebben<br />

de takken van de Drentsche Aa zich hier diep kunnen insnijden. De hoge ligging van de<br />

Zuides van Gasteren ten opzichte van het Gasterense Diep is landschappelijk spectaculair. Ten<br />

noordwesten van Gasteren liggen het Voorste en het Achterste Veen. Het is niet uitgesloten dat<br />

deze langgerekte keten van veentjes een overblijfsel is van een vroeger beekdalgedeelte van de<br />

Drentsche Aa die zich hier ooit heeft ingesneden tegen de rand van het omhooggeperste gebied.<br />

In Gasteren staat deze keten van veentjes bekend als de ‘Veensloot’, omdat ze aan het begin<br />

van de twintigste eeuw met elkaar werden verbonden door het graven van diepe sloten. Het<br />

Eexterveld, aan de oostkant van de zoutpijler, manifesteert zich in het patroon van de Drentsche<br />

Aa als een relatief hooggelegen brongebied waar zowel het Scheebroeker loopje als het Anlooër<br />

diepje ontspringen. Ten zuidwesten van Anloo ligt een perceel in het beekdal van het Anlooër<br />

diepje met de naam ‘Kruumt’. Hier, aan de noordrand van de zoutpijler van Anloo maakt de<br />

beek een tweetal opvallend rechthoekige krommingen. Het is nog niet onomstotelijk bewezen,<br />

maar het ligt voor de hand dat deze haakse bochten in het Anlooër diepje en ook de diepe<br />

insnijding van deze beek een direkt gevolg zijn van de onderliggende zoutpijler.<br />

Geboetseerd door ijs, water en wind<br />

De huidige oppervlaktestructuren van Drenthe zijn voor het overgrote deel veroorzaakt door de<br />

gevolgen van de landijsbedekking gedurende de twee voorlaatste ijstijden: het Elsterien (ca.<br />

500.000 – ca. 400.000 jaar geleden) en het Saalien (ca. 350.000 – 100.000 jaar geleden).<br />

Aangenomen wordt dat tijdens het Elsterien het Scandinavische landijs zich uitbreidde tot in<br />

Noord-Drenthe. Onder het ijs ontstonden, nu nog onverklaarbaar lange (20 – 100 km), brede<br />

124 125<br />

Ook kleine steentjes die afkomstig kunnen zijn uit het ooit<br />

(3 – 5 km) en diepe (100 – 500 m) tunnels. Deze zijn weer opgevuld met veelal homogene smelt-<br />

hier aanwezige en geërodeerde keileem, maar die ook met<br />

waterafzettingen, waarvan potklei de meest bekende is. In de omgeving van het Gastersche Holt,<br />

heideplaggen via de potstal uit een ander deel van het<br />

ten zuiden van Gasteren, ligt de potklei bijna aan de oppervlakte. Omdat potklei nauwelijks<br />

dorpsgebied van Gasteren afkomstig zouden kunnen zijn.<br />

water doorlaat, zijn de gronden hier van oudsher intensief begreppeld. De leemkuilen in het<br />

Gastersche Holt dateren uit de tijd dat de boeren hun deel (achterhuis van de boerderij) met<br />

de potklei verhardden. De veldnaam ‘Vetmaat’ bij het Scheebroekerloopje ten noorden van<br />

Anderen verwijst waarschijnlijk naar de vette potklei die ook hier aan de oppervlakte ligt.<br />

In zandverstuivingen op het Ballooërveld dagzoomt fijn zand, dat kan worden aangeduid als<br />

‘premorenaal zand’ (afgezet vóór de landijsbedekking in het Saalien). Dit zand bevat veel<br />

glimmers. Uit verhalen is bekend dat dit schitterende fijne zand werd gebruikt als ‘keukenzand’,<br />

onder andere om sierlijke zandtapijten te strooien in de pronkkamers van boerderijen.<br />

In de op een na laatste ijstijd, het Saalien, werd heel Drenthe bedekt met een enorm pakket<br />

landijs, bij benadering een kilometer dik. Vanuit Scandinavië werd door de zich uitbreidende<br />

Hofakkers Walakkers Bree Pol Pollegies<br />

Lijnstukken Kruusakkers Askakkers Greving<br />

Körtwoerdtie Steenakkers Padakkers Braok<br />

Stierland Kaampakkers Askaampen Engelakkers<br />

Heiden Hollers Veldkaampies Tipkaamp<br />

Uterlaogen Bielegie Langtocht Holtakkers<br />

Tip Hillenbarg Bokspiepie Wenning Geerties<br />

Roegen Broodakkertie Haosbarg Nebbenakkers<br />

Delakkers Viooltiesakker Jippenbos Kamerakkers<br />

Tijwanden Wenning Körtbree Winkelakkers<br />

Oosterkaampen Heugte Knobbelings<br />

gletsjer alles wat los en vast zat van de aardkorst afgeschraapt. Rotsblokken, grind-, zand-,<br />

leem- en kleigronden; alles werd onder het pakket ijs meegeschuurd, verbrokkeld, vermengd<br />

en sterk samengeperst. Na het afsmelten van de ijsmassa bleef dit materiaal, door de grote<br />

diversiteit in samenstelling treffend ‘keileem’ genoemd, in Drenthe als een enigszins bolvormige<br />

en gegroefde plaat achter. Keileem vormt de basis voor het zogenaamde Drents-Friese Plateau.<br />

De Hondsrug en de parallelle ruggen ten westen daarvan, geven hoogstwaarschijnlijk de<br />

richting aan van het relatief snel in zuidwaartse richting oprukkende landijs. Keileem laat door<br />

zijn samenstelling en dichte structuur moeilijk water door. Hierdoor spoelde het afstromende


126<br />

127<br />

water tussen het Saalien en het Weichselien diepe geulen in het keileempakket. De combinatie<br />

van ruggen en keileem bepaalde het uiteindelijke patroon van de Drentsche Aa. Op meerdere<br />

plekken ligt keileem dicht bij de oppervlakte. Boeren hadden hier last van. Het water wilde<br />

moeilijk weg en de omhoogvriezende stenen zorgden voortdurend voor ongemak bij het<br />

bewerken van de essen. Dit is tot uiting gebracht in akkernamen als ‘Leemakkers‘ (Anloo),<br />

‘Steen akkers’ (Gasteren en Anderen) en ‘Steenhoorns’ (Anloo).<br />

De wind deed er tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (ca. 70.000 – 10.000 jaar geleden)<br />

nog een schepje bovenop. Het door het landijs geboetseerde landschap werd onder toendraomstandigheden<br />

afgedekt door een golvende deken van verwaaid zand: het ‘dekzand’.<br />

Ontwerp gereed<br />

Na de laatste ijstijd was het groffe ontwerp van het Drentse Landschap klaar. Gedurende de<br />

afgelopen 10.000 jaar (het Holoceen) werd het door natuurlijke processen, maar vooral onder<br />

invloed van de mens, tot in detail afgewerkt. In de lagere delen van het landschap konden zich<br />

in het water plantenresten ophopen, waardoor veen werd gevormd. Op de meeste plaatsen in<br />

het gebied van de Drentsche Aa is het schrale dekzand de basis geweest voor de agrarische<br />

activiteiten. De eeuwenlange bemesting met zandhoudende potstalmest (heideplaggen<br />

van bijvoorbeeld het ‘Plaggenveld’ en het ‘Zuddenveld’ bij Anloo) leidde op de essen tot een<br />

relatief dikke en zwartgekleurde humushoudende bovengrond. De zandduinen uit de laatste<br />

ijs tijd werden onder de essen geconserveerd en waren favoriete plekken voor konijnen om<br />

op de akkers holen te graven. Dit is ongetwijfeld veelvuldig gebeurd op de ‘Konijnenakkers’<br />

bij Anderen en op de ‘Haosbarg’ bij Gasteren. Ook de naam ‘Haarakkers’ (Anderen) verwijst<br />

waarschijnlijk naar een relatief hoge ligging op zo’n zandrug of –duin.<br />

Door intensief menselijk gebruik van het landschap, bijvoorbeeld door intensief verkeer en<br />

afplaggen, verdween plaatselijk de vegetatie en konden op locale schaal stuifzandgebieden<br />

ontstaan. Met name rond de Gasterense Duinen komt dit naar voren in vele veldnamen zoals<br />

‘Zandsteeg’, ‘Zaandakkers’ en ‘Zandkampen’.<br />

Mens en bodem<br />

In een groot deel van Drenthe bestaat de bovengrond uit dekzand, dat al lange tijd onderhevig<br />

is aan weer, wind, seizoenen en de invloed van de mens. Hierdoor is het dekzand aan de<br />

oppervlakte veranderd en is er een gelaagdheid in ontstaan: een zogenaamd bodemprofiel.<br />

Bijna alle bodems hebben een donkergekleurde bovengrond. Deze ontstaat doordat afgestorven<br />

resten van de bovengrondse begroeiing door organismen worden omgezet in humus: organisch<br />

materiaal waarin de plantenresten nauwelijks meer herkenbaar zijn. Deze humus wordt onder<br />

natuurlijke omstandigheden door een breed palet aan bodemorganismen door de bovengrond<br />

gemengd en kleurt deze homogeen donker en vaak zelfs zwart. In leemarme zandgronden wordt<br />

de humus na verloop van tijd stroperig, zodat het met het inzijgende regenwater kan worden<br />

meegenomen. De vele humuszuren ontdoen de zandkorrels direkt onder de zwarte bovengrond<br />

van hun verweringslaagje, zodat de blote kwartskorrels zichtbaar worden. Hierdoor ontstaat<br />

een grijsgekleurde laag. We spreken hier van de ‘uitspoelingslaag’. Direct daaronder slaat de<br />

combinatie van humus en verweringsproducten (grotendeels ijzerverbindingen) weer neer, in<br />

beginsel als een huidje rond de zandkorrels, waardoor een donkerbruingekleurde zogenaamde<br />

‘inspoelingslaag’ ontstaat. Als deze uit- en inspoelingsprocessen door blijven gaan, kan de<br />

inspoelingslaag helemaal verstopt raken en steeds moeilijker doorlaatbaar worden voor<br />

water. De bodemtypen die zijn ontstaan door uit- en inspoeling van disperse humus worden<br />

humuspodzolgronden genoemd. De term ‘podzol’ is afkomstig uit het Russisch en verwijst naar<br />

de askleurige uitspoelingslaag. De slecht waterdoorlatende en meestal harde inspoelingslaag<br />

werd door de boeren ‘oerlaag’ genoemd en niet zelden verwijderd door diep te spitten, omdat<br />

hier altijd water op bleef staan.


128<br />

129<br />

Met name op de ruggen (zoals de Hondsrug en Rolderrug) is het zand lemiger dan op andere<br />

plaatsen. In deze leemhoudende dekzandgronden blijft humus als trosjes uitwerpselen in stand<br />

en spoelt niet uit, maar wordt bij een niet al te hoge grondwaterstand tot op grotere diepte door<br />

de grond gemengd. Hierdoor wordt het zand homogeen bruin gekleurd. Dit zijn de zogenaamde<br />

moderpodzolgronden. De eerste boeren hadden de bodem goed tussen de oren en hebben<br />

ongetwijfeld aan de bosvegetatie kunnen aflezen waar de meest vruchtbare bodems aanwezig<br />

waren en waar hun agrarische activiteiten de meeste kans van slagen hadden. Celtic Fields<br />

(akkertjes uit de IJzertijd) vinden we op de plekken met leemhoudend zand in de bodem. Op de<br />

bodemkaart vallen deze locaties meestal samen met moderpodzolgronden.<br />

Op de overgangen van de hoger gelegen podzolgronden naar de laaggelegen veengronden is de<br />

grondwaterstand te laag voor veenvorming, maar te hoog voor podzolvorming. Hier ontstaan<br />

bodems met alleen maar een donkergekleurde bovenlaag: de zogenaamde eerdgronden.<br />

Uitgekozen plekken<br />

De boeren uit de esdorpen hebben altijd al een hele nauwe aansluiting gehad bij het fysische<br />

landschap. Men koos die plekken uit, waar men qua bodem alle benodigdheden ‘bij de hand’<br />

had. Op de moderpodzolgronden, de meest vruchtbare drogere delen, werden de eerste akkers<br />

aangelegd. Veldnamen met de uitgang ‘akker’ worden vanouds gebruikt voor de percelen op<br />

de es. De minder vruchtbare humuspodzolgronden treffen we nog veelvuldig aan onder de al<br />

dan niet voormalige heidevelden. De namen met achtervoegsel ‘veld’ zijn veelal gekoppeld aan<br />

deze (voormalige) woeste gronden waar de plaggen voor de potstal werden gewonnen. De eerden<br />

veengronden langs de beken werden gebruikt voor de graslanden, veelvuldig aangeduid<br />

met namen als ‘maten’, ‘broeken’ of ‘stukken’. We kunnen dus stellen dat de ligging van de<br />

onderdelen van een esdorp in aanleg volkomen de blauwdruk van de fysische ondergrond volgt.<br />

Bodem als ordenend principe<br />

De bodem is het geheugen van het landschap. Zonder dit geheugen raakt het landschap<br />

dementerend. Een bodemprofiel is in de loop van de tijd ontstaan doordat een veelheid aan<br />

achtereenvolgende (zowel natuurlijke als menselijke) processen hebben gezorgd voor minder<br />

of meer herkenbare veranderingen in het uitgangsmateriaal. Informatie over bijvoorbeeld de<br />

geologische oorsprong, grondwaterstanden, begroeiing en menselijk gebruik in de loop van<br />

de tijd is op deze manier opgeslagen in de bodem. Dit maakt dat we elk bodemprofiel feitelijk<br />

kunnen zien en lezen als een memory stick met een enorm geheugen, waarop informatie is<br />

opgeslagen over de hele ontwikkelingsgeschiedenis van de bodem en zijn omgeving. Eén haal<br />

van een graafmachine kan alle informatie als ware het één druk op de ‘delete’ knop wissen.<br />

De bodem is niet alleen informatiedrager, maar bovendien de belangrijkste onderlegger voor<br />

het hele cultuurlandschap. Het Beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa weerspiegelt op<br />

veel fronten, tot in veldnamen toe, dat ‘bodem’ voor het landschap het belangrijkste ordenend<br />

principe is geweest. Een hernieuwd besef van de hechte relatie tussen landschap en bodem zou<br />

moeten leiden tot een vanzelfsprekendheid waarmee ‘de onderwereld’ door beleidsmakers en<br />

beheerders wordt meegenomen in al hun plannen..


130<br />

131<br />

Nieuwe landgebruikers<br />

over nieuwe tijden en naamsveranderingen<br />

Naarmate men verder het midden van Drenthe nadert<br />

wordt de heide meer eenvormig en heeft minder<br />

afwisseling van nieuwe ontginningen. Ook hier gaat<br />

dit zoo voort totdat men er komt aan een heel klein<br />

buurtschap, waarvan zoowel de naam als de oorsprong<br />

ons onbekend voorkwamen. Later vernamen wij dat het<br />

Nieuw-Balloo is. Het kind naar zijn vader genoemd – dat<br />

gebeurt meer in Drenthe. Men vindt elders Nieuw-<br />

Amsterdam, Nieuw-Dordrecht, Nieuw-Buinen, Nieuw-<br />

Weerdinge, Nieuw-Balinge, welnu, waarom dan hier<br />

ook geen Nieuw-Balloo? ’t Klinkt ons beter in de ooren<br />

dan plaatsnamen als Nooitgedacht, Knarphoorn, de<br />

Schaapstreek, het Stuifzand, en die zijn er toch ook in<br />

Drenthe. Nieuw-Balloo ligt niet ongunstig, onmiddellijk<br />

aan ’t groenland en aan een hoogeren grondslag van<br />

bouwland. Wie de eerste bewoner er van was vernamen<br />

wij niet, maar hij werd door drie of vier gevolgd, zoodat<br />

er reeds een halve Drentsche nabuurschap is. ’t Zal<br />

mettertijd nog wel eens een heel worden.<br />

De veldontginning Nieuw­Balloo is door de bestemming tot militair oefenterrein nooit uitgegroeid tot<br />

een volwassen ‘nabuurschap’. Wel is de bescheiden cluster van ontginningsboerderijtjes een paar<br />

keer van naam veranderd. Er zullen weinig mensen zijn die zich de naam Nieuw­Balloo nog kunnen<br />

herinneren. Des te meer spreekt de naam Visvliet tot de verbeelding. De buurtschap kreeg deze<br />

poëtische naam via de nieuwe eigenaar van een van de boerderijtjes, die zijn bezit ombouwde tot een<br />

woon­ en visparadijsje. Toen de gemeente besloot tot een snelheidsbeperking voor het wegvak langs<br />

het natuurgebied veranderde de naam in Balloërveld, genoemd naar het aangrenzende heideveld.<br />

In het op traditie en collectiviteit gestoelde werkdorp hadden namen een veel langere looptijd.<br />

Veranderingen voltrokken zich op een veel langere tijdschaal. De korte levensduur van nieuwe namen is<br />

een nieuw gegeven. De naamsveranderingen van Nieuw­Balloo symboliseren in zekere zin onze huidige<br />

cultuur. Met het voorvoegsel ‘nieuw’ wilden de naamgevers aangeven dat zij het anders gingen doen<br />

dan in het oude dorp. Zij voelden zich de ‘pioniers van een nieuwe beschaving’ zoals Harm Tiesing ooit<br />

opmerkte. Visvliet, destijds een geliefde naamgeving voor landgoederen, symboliseert de individualiteit<br />

van de burger die rust zoekt op het platteland. En Balloërveld staat voor de bureaucratisering van het<br />

landschap: de ambtenarij heeft een (anonieme) bebouwde kom herbenoemd.<br />

In Anloo heeft een inventarisatie plaatsgevonden van nieuwe namen die als een vervangende laag<br />

over de oude veldnamen zijn gelegd. Deze naamsverandering kan op het conto worden geschreven van<br />

nieuwe landgoedeigenaren van buiten het dorp die hun bezit op deze wijze hebben ‘gelabeld’.<br />

Harm Tiesing (26 juli 1922)<br />

Uit en over Drenthe<br />

Stichting Harm Tiesing, Borger 2003.


De nieuwe landgebruikers 5<br />

132<br />

133<br />

Namenlandschap<br />

spiegel van de tijd<br />

Hans Elerie<br />

In de 19 e eeuw raakte het Olde Lantschap in een stroomversnelling. In die eeuw verviervoudigde<br />

de bevolking zich en de ongenaakbare moerasgordels die Drenthe eeuwenlang isoleerden,<br />

veranderden door de turfwinning en de landbouw in een van de meest productieve landschappen<br />

in ons land. In het veen ontstond een nieuwe wereld die fysiek en mentaal verschilde van de<br />

oude. De veenkoloniale dorpen, vaak vernoemd naar het oude moederdorp, overklasten de<br />

zanddorpen al snel in dynamiek en welvaart. Maar ook de op traditie gestoelde zanddorpen<br />

moesten er op den duur aan geloven. De grootschalige ontginning van de uitgestrekte<br />

heidevelden die op de valreep naar de twintigste eeuw pas goed op gang kwam, braken de<br />

oude dorpsgemeenschappen open en zorgden uiteindelijk voor de metamorfose van het open<br />

esdorpenlandschap. Al deze nieuwe ontwikkelingen zien we ook terug in het namenlandschap.<br />

Exoten<br />

Vanouds was het benoemen van het landschap en de dagelijkse omgang met veldnamen<br />

voorbehouden aan de agrarische werkgemeenschap. In die orale traditie vormden levende<br />

veldnamen de mentale en fysieke vingerafdruk van het dorpslandschap.<br />

Maar in de loop van de 19 e eeuw, met de komst van nieuwe landgebruikers en de invoering<br />

van een nieuwe bestuurlijke orde verloor het dorp zijn alleenrecht op het benoemen. Nieuwe<br />

landgoedeigenaren drukten hun eigen stempel op het namenlandschap en ook de opbloeiende<br />

bureaucratie kende zijn eigen logica van het benoemen. Het benoemen was dus niet alleen<br />

meer een zaak van binnenuit maar ook van buitenaf geworden. Deze nieuwe trend sluit aan<br />

bij de nieuwe tijd waar lokale identiteit steeds meer het resultaat is van externe invloeden,<br />

waarbij ‘exotische namen’ als vanzelfsprekend worden opgenomen het vocabulaire van de<br />

leefomgeving.<br />

Hunnenborg, Grünewald of Kniphorstbos?<br />

Een van de eerste interventies die nog steeds stof doet opwaaien bijvoorbeeld kwam van de<br />

provinciale overheid in de 19 e eeuw. 1 Met de opbloei van het historisme begon zich ook het<br />

provinciaal bestuur van Drenthe te bekommeren om zijn ‘gedenkwaardige’ voorgeschiedenis.<br />

Zo werd in een stuifgat onder Rolde de Balloërkuil ingericht als vermeende vergaderplek van de<br />

Etstoel, Drents oudste rechtscollege. En verder naar het zuiden aan de rand Groller Zuidesch op<br />

een perceel van de Dicke Heurn werd het Grollerholt aangeplant als vermeende vergaderplek van<br />

de Landdag. Hoewel de historische juistheid van beide locaties vanaf het begin omstreden was,<br />

werden de nieuwe toponiemen ‘ingelijfd’ terwijl de aangewezen locaties nog steeds garant staan<br />

voor een verwoed historisch discours. 2


Landgoed Ter Borg<br />

Eind 19 e eeuw verloren de uitgestrekte heidevelden hun functie in het<br />

boerenbedrijf. Naast de kleinschalige ontginningen vanuit de dorpen<br />

werden door particuliere van elders grote stukken heide opgekocht om<br />

het vervolgens in te planten met bos. Zo ontstond ten noorden van Anloo<br />

het Kniphorstbos en ten zuiden van het dorp het Landgoed Terborgh op<br />

de heide tussen de essen van Anloo en Eext. In de relatief kleine marke<br />

van Anloo zorgden deze initiatieven van buiten voor een metamorfose<br />

van het dorpslandschap. Het Landgoed Terborgh, door inwoners van<br />

Anloo het Evertsbos genoemd, is een mooi voorbeeld van een landgoed<br />

waar opeenvolgende generaties van de familie Everts nadrukkelijk hun<br />

stempel op hebben opgedrukt. We hoeven dan alleen maar te denken<br />

aan het sprookjesachtige Pinetum, de enorme Rododendronkoepels in<br />

de open heide, de met zorg aangeplante bomenlanen en de rustieke<br />

familiebegraafplaats. Het open heide landschap veranderde door al deze<br />

ingrepen in een geborgen land goed waarin de oude landschapselementen<br />

en structuren op een vanzelfsprekende manier werden ingepast. Het<br />

landgoed heeft daar door een rijke biografie nagelaten van oude en<br />

nieuwe verhalen.<br />

Met studenten van Van Hall/Larenstein en lokale kenners uit Anloo en<br />

Eext hebben wij die verschillende verhalen aan de hand van plekken<br />

opgespoord. Natuurlijk is ook deze biografie niet volledig, maar er is wel<br />

een basis gelegd voor latere aanvullingen en interpretaties.<br />

Voor de ruilverkaveling<br />

De nieuwe landgebruikers 5<br />

Na de ruilverkaveling<br />

134<br />

135<br />

Het afstoten van de heidevelden als agrarische gebruiksgrond lokte nieuwe grondgebruikers<br />

naar het Drentse Aa gebied. Staatsbosbeheer, Defensie maar ook particulieren kochten grote<br />

delen van de heide op om deze in te richten als productiebossen, landgoederen of oefenterreinen.<br />

Daarmee drukten ze ook hun stempel op het namenlandschap. Een mooi voorbeeld<br />

van zo’n toe-eigening is het landgoed tussen Anloo en Schipborg dat tegenwoordig bekend staat<br />

als het Kniphorstbos. Begin jaren twintig kochten Kröller-Müllers van de modelboerderij De<br />

Schipborg het landgoed van Kniphorst dat toen nog de Hunnenborg heette. Na de dramatische<br />

afloop van de Eerste Wereldoorlog achtte het Duitse echtpaar de naam ongepast en verving<br />

deze voor Grünewald. 3 Maar toen het landgoed na de oorlog via confiscatie in handen kwam<br />

van Staatsbosbeheer kreeg het landgoed de naam Kniphorstbos zoals het vanouds door omwonenden<br />

werd genoemd. De autochtone benaming was dus een langer leven beschoren dan de<br />

exotische namen van de nieuwkomers.<br />

Van het Landgoed ter Borgh, dat vanaf de jaren twintig werd aangelegd op de heide tussen<br />

Anloo en Eext, is een oude bedrijfskaart bekend die een mooie indruk geeft van het proces van<br />

nieuwe naamgeving. Naast de rationele benummering van bospercelen en enkele bestaande<br />

veldnamen had men behoefte aan meer oriëntatiepunten door ook opvallende elementen als<br />

veentjes en lanen te benoemen. Zo ontstond van een historisch ‘gelaagd’ landschap van oude en<br />

nieuwe namen, van Kerkepad en Galgwandenveen tot Suzelaantje en Pinetum.<br />

Drents arcadië<br />

Sinds het Drentse Aa gebied tegen eind 19 e eeuw door de verpozing zoekende burgerij werd<br />

ontdekt als recreatieruimte heeft dit geleid tot naamgeving van opvallende landmerken en<br />

geliefde plekken die op hun beurt weer sterk hebben bijgedragen aan de beeldvorming van<br />

buitenaf op het Drentse Aa gebied. 4 Vooral de zandverstuivingen met hun hoge duinen die je<br />

boven het landschap verhieven spraken tot de verbeelding. De Zeegser Duinen (‘Eldorado van<br />

Groningers’) en de Gastersche Duinen die op de markeverdelingskaarten nog staan aangegeven<br />

met het weinig aansprekende ’t Zand, ontwikkelden zich met hun nieuwe, verlokkende namen<br />

tot toeristische trekpleisters. Talrijk zijn de aanbevolen belvedères in de eerste wandelgidsjes<br />

van het toen nog open landschap. Ook de Kymmelsberg in Schipborg met zijn vergezicht op de


De nieuwe landgebruikers 5<br />

136<br />

II<br />

kronkelende Aa stond bij menig stadjer als te befietsen eindpunt op het programma: ‘Drents<br />

arcadië zien en weerom’.<br />

Een zelfde bekendheid geniet nu het overdadige Orchideeënveldje langs het fietspad bij de<br />

Burgvallen onder Schipborg. Deze attractie dankt zijn bestaan aan de instelling van het Stroomdallandschap<br />

Drentse Aa in de jaren 60. In die tijd waarin vooral de natuurbeleving centraal<br />

kwam te staan werden ook nieuwe namen bedacht voor bovenloopse stroeten en ruimsloten.<br />

Zo zijn we vertrouwd geraakt met het Scheebroekerloopje (’t Ruum) bij Anderen en het<br />

Smalbroekerloopje bij Balloo.<br />

Nepvoorden<br />

Een nieuwe fase in de jongste beleidsgeschiedenis is de instelling van het Nationaal Beek- en<br />

Esdorpenlandschap Drentse Aa. Onder het subsidieregiem van de Nationale Parken lijkt de<br />

musealisering van het landschap een onontkoombaar feit geworden. De toe-eigening van<br />

plekken met betekenis vindt nu plaats door bordjes en informatiezuilen en door een uiterst<br />

consequente markering van borden langs grote èn kleine toegangswegen tot het beleidsgebied.<br />

Een andere gevolg van dit objectgerichte beleid is de strooigoedbenadering van cultuurhistorie<br />

waarbij voorden (doorwaadbare plaatsen) van oude verbindingsroutes worden opgekrikt tot<br />

keidammen en op andere plaatsen worden opgeofferd bij het uitdiepen van de stroompjes.<br />

Veranderingen in onze moderne tijd leiden vaak tot een verdergaande rationalisering van onze<br />

leefwereld. Onze autosnelwegen hebben geen eigennamen meer zoals hun oude voorlopers die<br />

als een bundel van karrensporen door de uitgestrekte heidevelden liepen van kerktoren naar<br />

kerktoren. We spreken nu niet meer van Groningerweg maar van de A28 of de N34 die als een<br />

driehoek het Drentse Aa gebied flankeren of doorkruisen. Maar soms kunnen vernieuwingen<br />

ook verrassend teruggrijpen op het verleden. Voor de viaducten en een aantal parkeerplaatsen<br />

bedacht men geen codes of nieuwe namen maar viel men terug op de oorspronkelijke veldnamen<br />

ter plekke. Zo prijken De Ziel, De Scheiding en Kleuvenveen als tijdloze symbolen op de<br />

betonnen constructies van ons rusteloze bestaan.<br />

Coördinaten<br />

(Endnotes)<br />

1 H.M. Luning Het Grollerholt. Een erezuil ten<br />

faveure van het provinciaal bestuur? In: NDVA<br />

2007.<br />

2 H.T. Waterbolk Tussen Rhee en Rolde. KNAW<br />

Mededelingen van de Afdeling Letterkunde,<br />

Nieuwe Reeks, Deel 59 no 2.<br />

3 A. van Veldhuizen Op en om de Adderhorst<br />

Groningen 1933; blz.132.<br />

4 J. Verdijk Landmerk voorgesteld.<br />

Doctoraalscriptie 2007; RUG, Faculteit<br />

Ruimtelijke Wetenschappen.


VII VIII 137<br />

Corrie<br />

Toponiem<br />

Rodoveentie

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!