23.11.2013 Views

LEVENDE TALEN - Koninklijke Bibliotheek

LEVENDE TALEN - Koninklijke Bibliotheek

LEVENDE TALEN - Koninklijke Bibliotheek

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>LEVENDE</strong> <strong>TALEN</strong><br />

BERICHTEN EN MEDEDELINGEN<br />

VAN DE „VERENIGING VAN<br />

LERAREN IN <strong>LEVENDE</strong> <strong>TALEN</strong><br />

GOEDGEKEURD BIJ KON. BESL. VAN 6 DESEMBER1912, No. 52<br />

Redacteur:<br />

Dr. W. VAN DEN ENT, Amsterdam O., Oosterpark 15<br />

Adres verandering en en aanmelding<br />

Nieuwe Leden, met opgave van sektie, alsmede alle stukken,<br />

voor Berichten en Mededelingen bestemd, aan de sekretaris,<br />

Dr. W. VAN DEN ENT, Oosterpark 15, Amsterdam O., boeken ter<br />

beoordeeling aan de Voorzitters der Sekties. - Gironummer<br />

penningmeester van de V. v. L.i. I. T. 139348, Haarlem. (Geen naam<br />

vermelden 1) Vertegenwoordiger in Ned. O.-Indië: A. PEPERZAK,<br />

Speelmanstraat 4, Malang (Java).<br />

— N° 63 1930 —<br />

DECEMBER<br />

INHOUD<br />

Algemene Vergadering van 3 Jan. 1931 (Agenda, introduktie,<br />

enz.). - Ledenlijst. - Jaarverslag Sekr. - Jaarverslag Penningm. -<br />

Verslag H.B.-vergadering. - De opleiding van de leraar door<br />

E. Kruisinga. - Het Internationaal Congres door E. C. van Bellen.<br />

- Adres spellingregeling. - Een paar opmerkingen bij onze spel»<br />

lingbrief aan de Minister door R. Kuitert. - Schoolbibliotheekboeken<br />

in de moderne talen. - Over de Verspreide Opstellen van<br />

Prof. A. Kluyver door J, B. Schepers. - Uit de Beitrage door<br />

D. J. C. Zeeman, - Hoe de jeugd in Engeland Fransch leert door<br />

E. C. van Bellen. - Van Dialect tot Schrijftaal door E. Kruisinga.<br />

- Moeilik of makkelik literatuur-onderwijs door J. H. Schutt. -<br />

The Dean of Jaen door W. van Doorn, - Nog eens het vertaalprobleem<br />

door J. B. van Amerongen. - Uit de Pers (Een ongelukkige<br />

uitlating) door W. v. d. Ent. - Naar aanleiding van een<br />

kritiek door E. Kruisinga. - Ingezonden door C. van Heerikhuizen.<br />

- Boekbesprekingen door E. C. van Bellen en C. v. d. Spek.<br />

UITGAVE v. KEMINK & ZOON N.V. - OVER DEN DOM - UTRECHT


UITGAVEN VAN KEMINK EN ZOON N.V. — OVER DEN DOM — UTRECHT.<br />

F R A N S C H<br />

DR. C. I DE LIEFDE:<br />

===== G A L L I A<br />

LEERBOEK VOOR DE FRANSCH E TAAL<br />

VOOR U. L. O., KWEEK- EN NORMAAL­<br />

SCHOLEN, H.B.S. EN GYMNASIUM<br />

3 DEELEN è F 1.90<br />

DR. C. I— DE LIEFDE :<br />

W O O R D E N L I J S T BIJ G A L L I A<br />

3 DEELTJES è F 0.45<br />

Uit de beoordeelingen:<br />

De boekjes van den Heer DE LIEFDE dragen er wel zorg voor, de<br />

belangstelling der leerlingen gaande te houden.<br />

J. S. C. Sludiebelangen.<br />

Een methode zooals er vele zijn: uitspraak-oefeningen, woordjes leeren,<br />

werkwoorden vervoegen, thema's en vertalingen maken. Ernstig en nauwkeurig<br />

werk.<br />

Maar wat dit boekje onderscheidt van al zijn soortgenooten is, dat het<br />

de stof ter behandeling ontleent aan Frankrijk en het Fransche leven zelf.<br />

Roland, de Cathedraal van Reims, Napoleon, de Marseillaise, Jeanne d'Aro,<br />

enz. Het is een voorbeeld van goede concentratie, die een gunstige invloed<br />

zal hebben op het bestudeeren van de taal zelf. De schrijver is<br />

met die oorspronkelijke gedachte te feliciteeren.<br />

M. Be School met den Bijbel.<br />

(Dr. J. Marmelstein).<br />

Men zal hier een aardig boekje vinden, keurig verzorgd, waarin<br />

prettige leer- en leerstof, goed verwerkte thema's, bevattelijk behandelde<br />

grammatische gevallen.<br />

J. S. Onze Vacatures.<br />

De heele methode houdt nauw verband met het dagelijksch leven. Er<br />

is verbazend veel practisch Fransch ondergebracht. Den leerling wordt het<br />

niet gemakkelijk gemaakt, maar wat hij hier leert, zal hem te pas komen.<br />

Wij kunnen deze methode van harte aanbevelen. Be Vacature.<br />

Het principe dat aan deze boekjes ten grondslag ligt is zeer juist.<br />

Naast de taal ook iets leeren van het land en zijn bewoners.<br />

Katholiek Schoolblad.<br />

Taalkennis weer indentiek met zaak- en menschenkennis! Op deze wijze<br />

wordt het taalonderwijs de belangrijkste factor voor bet brengen van<br />

éénheid tusschen de vele zelfstandig gedoceerde vakken van het onderwijs.<br />

Zoo hoort het te zijn. En „Gallia" is een goed geslaagde poging om weer<br />

zoover te komen.<br />

Spiegel van Handel en Wandel.


OFFICIËLE MEDEDELINGEN.<br />

ALGEMENE VERGADERING<br />

op Zaterdag 3 Januacie 1931 te 10 uur in het Gebouw van de<br />

A.M.V.J. (ingang Vondelstraat), Amsterdam.<br />

A. Officiëel gedeelte.<br />

1. Opening.<br />

AGENDA<br />

2. Notulen (zie Ber. en Meded. Maartnummer blz. 7 vlgg.).<br />

3. Inleiding door de Heer G. Bolkestein van het onderwerp:<br />

„De plaats en de doelstelling van het onderwijs in de moderne<br />

talen op de drie soorten van scholen voor voortgezet onderwijs",<br />

gevolgd door gedachtenwisseling.<br />

In de PAUZE<br />

gelegenheid tot deelneming aan een gemeenschappelike lunch.<br />

B. Huishoudelik gedeelte.<br />

1. Jaarverslag van de Sekretaris (zie elders in dit nummer; het<br />

wordt niet voorgelezen).<br />

2. Verantwoording van de Penningmeester en Begroting (als<br />

bij 1).<br />

3. Benoeming van een Kaskommissie voor 't jaar 1931.<br />

4. Rapport over het Nederlandse agendapunt voor het Internationaal<br />

Kongres te Parijs (zie elders in dit nummer).<br />

5. Benoeming van een rapporteur en afgevaardigden naar Parijs.<br />

6. Rondvraag en sluiting.<br />

1


2<br />

SECTIEVERGADERINGEN.<br />

A. Nederlandse Sektie.<br />

1. Verkiezing van een derde lid van het Bestuur (het Bestuur<br />

stelt kandidaat: Dr. A. Zijderveld).<br />

2. Inleiding door W. L. M. E. van Leeuwen over:<br />

„Moderne Nederlandse Poëzie op de Middelbare scholen".<br />

3. Rondvraag.<br />

B. Engelse Sektie.<br />

1. Inleiding door D r. L. J. Guittart van het onderwerp:<br />

„Het klankschrift in de klas".<br />

2. Inleiding door W. van Doorn over het onderwerp:<br />

„Poëzie in de klas".<br />

3. Rondvraag.<br />

C. Franse Sektie.<br />

1. Inleiding door D r. K. J. R i e m e n s over:<br />

„Woordenlijsten uit vroeger en later tijd."<br />

2. Rondvraag.<br />

D. Duitse Sektie.<br />

1. Inleiding door W. J o n g e j a n over: „Schoollektuur."<br />

2. Rondvraag.<br />

Een belangrijke agenda! Die een drukbezochte vergadering voorspelt,<br />

of wij zouden ons al zeer bedriegen. Het verheugt het Bestuur


3<br />

biezonder, dat de Heer Bolkestein ondanks zijn zeer drukke werkzaamheden<br />

bereid is gevonden op onze jaarvergadering een inleiding<br />

te houden. Wij zijn overtuigd, dat zowel de persoon van de spreker<br />

als zijn belangrijk en aktueel onderwerp een groot aantal leden naar<br />

de vergadering zal roepen. De Heer Bolkestein legde er de nadruk<br />

op, dat het geenszins zijn bedoeling was een redevoering te houden<br />

waarna de hoorders weer naar huis gingen, maar dat zijn voordracht<br />

inderdaad een inleiding zou zijn tot een voor hoorders en inleider<br />

vruchtbare gedachtenwisseling. Wij delen die hoop en hebben de<br />

stellige verwachting dat hij verwezenlikt zal worden. Het is immers<br />

bekend dat de Heer Bolkestein omtrent deze materie denkbeelden<br />

heeft die de belangstelling van de taalleraren overwaard zijn.<br />

Het Bestuur verwacht dat ook vele niet-leden gaarne deze inleiding<br />

zouden willen horen. Daarom heeft het besloten de vergadering<br />

zo in te delen, dat des morgens het „officiële" gedeelte plaats heeft<br />

en des middags het „huishoudelike". Onze verwachting is dat de<br />

morgen heengaat met de inleiding en het debat. Uiterlik half een<br />

luidt de bel voor de gemeenschappelike lunch, waaraan de genodigden<br />

en introducé's kunnen deelnemen. De leden gaan daarna ter<br />

huishoudelike vergadering, die half twee begint en half drie moet<br />

afgelopen zijn, en vervolgens naar de sekties.<br />

Onze vereniging vergt niet veel van uw tijd. Laat haar de derde<br />

Januarie gewijd zijn!<br />

INTRODUKTIE VOOR DE ALG.<br />

(officiéél gedeelte).<br />

VERG.<br />

Ieder lid kan twee introducé's meebrengen. Wij hebben daarbij<br />

behalve de echtgenoten van de leden ook de kollega's op het oog,<br />

die nog geen lid zijn, maar dit wellicht op of na deze vergadering<br />

zullen worden.<br />

Het Bestuur zal autoriteiten en besturen van andere verenigingen<br />

uitnodigen. Bovendien is het gaarne bereid uitnodigingskaarten te<br />

sturen aan de adressen die de leden opgeven. De Sekretaris ontvangt<br />

die graag vroegtijdig.


4<br />

LUNCH.<br />

Onmiddellik na het officiéél gedeelte en nog onder de indruk van<br />

het gehoorde gaan wij gezamenlik het noenmaal gebruiken. Het<br />

Bestuur heeft met de direktie van de A.M.V.J. schikkingen getroffen<br />

die succes, wat het materiëele deel betreft, waarborgen. De prijs<br />

bedraagt ƒ 1.50. Ook niet-leden zijn welkom. Ondergetekende verneemt<br />

graag vooruit wie denkt deel te nemen. Op de vergadering is<br />

nog gelegenheid zich op te geven.<br />

W. VAN DEN ENT,<br />

Sekretaris.<br />

Nieuwe leden.<br />

Sinds 1 Oktober zijn toegetreden:<br />

C. J. Erkelens (Hgd.), Wijk 4 nr. 107, Brielle.<br />

Mej. S. C. Land (Eng.), Westerhoutpark 23, Haarlem.<br />

H. W. van Tricht (Ned.), Michel Angelostraat 7, Amsterdam Z.<br />

Dr. B. H. van 't Hooft (Hgd.), Linnaeusparkweg 108, Amsterdam<br />

O.<br />

Mej. D. C. Hofman (Hgd.), Witte de Withstraat 45a, Rotterdam.<br />

P. Hildering (Fr.), Staringstraat 87, Amsterdam Z.<br />

Drs. J. H. de Vriend (Hgd.), Lyceum, Zaandam.<br />

Dr. W. H. Beuken (Ned.), Julianalaan 31, Helmond.<br />

Mej. R. Groot (Hgd ), Ged. Turfhaven 18, Hoorn.<br />

Mej. Dr. G. Andreae (Eng.), Surinamelaan 21, Hilversum.<br />

H. Th. E. Pröpper (Hgd.), Van Cleefstraat 16, Venlo.<br />

M. Langbroek (Hgd.), Van Baerlestraat 18 II, Amsterdam Z.<br />

W. Bongers, Villapark 13, Semarang.<br />

N. M. Engelbrecht, Gergadji 20, Semarang.<br />

Mej. M. Francken, Pendrian 39, Semarang.<br />

J. Kerkhof, Karangtengah 9, Semarang.<br />

H. Koolhoven, Randoesari 14, Semarang.<br />

M. G. van Leerdam, Gergadji 17, Semarang.<br />

Mej. S. E. Roskott, Pendrian 39, Semarang.<br />

C. Sauveur, Tegalomboweg 4, Semarang.<br />

K. A. Schild, Kopenlaan 3, Semarang.<br />

N. J. Wortel, Hotel Smabers, Semarang. 1 )<br />

*) Alle taalleraren aan de H.B.S. van Semarang en van Weltevreden traden'<br />

en bloc toe. Binnenkort zijn alle Indiese kollega's lid van onze Vereniging. Laten<br />

de Moederlandse scholen dat mooie Indiese voorbeeld eens volgen!


5<br />

M. C. Jelier (Eng.), ,,'t Sterntje", Noordwijk aan Zee.<br />

P. Westerhof (Ned.), Bergschelaan 176, Rotterdam.<br />

Mej. J. J. Stempels (Eng.), Julianastraat 5, Purmerend.<br />

Drs. F. Th. Visser (Eng.), Lambertuslaan 42, Maastricht.<br />

H. J. Lijfering (Fr.), Lindelaan 11, Heerenveen.<br />

Mej. S. M. Verhagen (Eng.), v. Loostraat 37, Den Haag.<br />

Drs. J. L. Küppers (Eng.), Koninginneweg 79, Hilversum.<br />

M. J. van Tuuren (Fr.), Nicolaïstraa* 83, Den Haag.<br />

J. H. Kok, Dir. Koning Willem III-school, Mampangweg 58.<br />

Weltevreden.<br />

Mej. Liems, Tandjonglaan 24, Weltevreden.<br />

Sj. van der Veen, Goentoerweg 35, Weltevreden.<br />

H. J. Menting, Laan Trivelli 35 pav., Weltevreden.<br />

Mej. Eyken, Laan de Bruin Kops 12 pav., Weltevreden.<br />

J. F. Bakker, Van Breenweg 4, Weltevreden.<br />

J. B. Möllenkamp, Nieuwe Tamarindelaan 3 pav., Weltevreden.<br />

A. M. Korpershoek, Pasoeroeanweg 30, Weltevreden.<br />

Mej. Haveman, Lembangweg 44a, Weltevreden.<br />

Mej. Diell, Postspaarbank huis (Molenvliet), Weltevreden.<br />

Dr. E. Cohen, Van Heutszboulevard 28 pav., Weltevreden.<br />

J. P. J. Trichter, Soekaboemieweg 11, Weltevreden.<br />

Drs. M. de Jong, Alataslaan 36, Weltevreden. 1 )<br />

Mej. C. M. Noorduyn (Eng.), Oude Boteringestraat 32, Groningen.<br />

Dr. W. L. D. van den Brink (Ned.), Ie Helmersstraat 97, Amsterdam<br />

Z.<br />

Mej. A. J. G. Hibbelink (Eng.), Marktstraat 9, Almelo.<br />

Mej. Dr. W. L. C. Coenen (Ned.), Hobbemastraat 16, Amsterdam<br />

Z.<br />

F. N. Klaassen (Ned.), Barentzstraat lc, Den Haag.<br />

W. J. K. Labout (Ned.), R.H.B.S., Zierikzee.<br />

Mej. A. Goudeket (Fr.), Nieuwstraat 87, Zutphen.<br />

J. van Ham (Ned.), Bilderdijkstraat 3, Leiden.<br />

B. Klooster (Ned.), Schuytstraat 143, Den Haag.<br />

C. Schulz (Hgd.), Oranjestraat 20, Winschoten.<br />

Drs. F. H. H. A. Bekkers (Fr.), Bleyenburgstraat 25, Dordrecht.<br />

Drs. A. Vermeulen (Eng.), Plantsoenlaan 9, Bloemendaal.<br />

W. Prins (Fr.), Hugo de Grootstraat 6, Leiden.<br />

Drs. C. van Spaendonck (Eng. en Hgd.), Hobbemakade 51,<br />

Amsterdam Z.<br />

Mej. R. A. Hoolboom, Alg. Middelb. School, Solo,


6<br />

P. T. Dahler, Alg. Middelb. School, Solo.<br />

Th. Nannings, Alg. Middelb. School, Solo.<br />

J. Elema (Hgd.), Havenplein A 322, Zierikzee.<br />

De Vereniging telt tans 519 leden.<br />

DE<br />

SEKRETARIS.<br />

JAARVERSLAG VAN DE SEKRETARIS OVER 1930.<br />

Het is de steller van dit verslag een genoegen te kunnen konstateren,<br />

dat de algemene toestand van de vereniging gunstig mag<br />

genoemd worden. Met recht schreef de A.V.M.O.-redakteur van<br />

het Weekblad in een artikel over het a.s. internationale kongres<br />

van leraren in levende talen te Parijs, dat zich in onze vereniging<br />

een krachtiger leven openbaarde. Dit uit zich niet alleen in een<br />

sterke groei van het ledental, maar ook in het voornaamste orgaan<br />

van onze vereniging, de Berichten en Mededelingen. Naar mijn<br />

mening verklaarde de heer Bartels dit terecht door te wijzen op de<br />

vele brandende kwesties die zich speciaal op het gebied van het<br />

taalonderwijs voordoen en op de belangstelling voor een type van<br />

Voorbereidend Hoger Onderwijs in statu nascendi waarin de moderne<br />

talen de kernvakken zullen vormen.<br />

Daaraan is het zeker te danken dat gedurende het afgelopen<br />

jaar het ledental regelmatig gegroeid is en onze propaganda in het<br />

September-nummer met succes bekroond. Het aantal leden is sedert<br />

1 Januari gestegen van 435 tot 519. (In de laatste vijf jaren is het<br />

ledental bijna verdubbeld: van 270 tot 519). Tegenover 96 nieuwe<br />

leden staan slechts 12 die moesten worden afgeschreven, waarvan de<br />

meesten door overlijden of pensionering uit de rijen der leraren<br />

traden.<br />

Ik mag er ook op wijzen dat Indië geen gering aandeel heeft in<br />

de groei van de vereniging. Niet minder dan 42 Indiese kollega's<br />

treden dit jaar toe. Een woord van hulde aan onze Indiese korrespondent<br />

A. Peperzak te Malang en ook aan diens krachtige helper<br />

Dr. A. Noë te Bandoeng is hier zeker op z'n plaats. Dank zij hun<br />

bemoeiingen lieten zich bijv. alle taalleraren aan de M. S. te Semarang<br />

en te Weltevreden en bloc inschrijven, terwijl nu ook alle<br />

leraren aan de H.B.S. te Malang lid zijn. Het moederland mag<br />

hieraan een voorbeeld nemen.<br />

Hoe zeer ons dit levensblijk ook verheugt, toch lijdt onze vereniging<br />

nog altijd aan een kwaal die niet onbedenkelik, maar,


7<br />

voegen wij er dadelik als troost aan toe, een gebruikelike verenigingsziekte<br />

is: ik bedoel hetzelfde wat mijn voorganger „bloedsaandrang<br />

naar 't hoofd" noemde. Behalve Hoofd- en sektiebesturen is er<br />

maar een heel kleine groep van warm belangstellende en krachtig<br />

meewerkende leden. De kwaal is misschien aan 't afnemen, maar<br />

bestaat nog ontegenzeglik. En m.i. berust de kracht van een vereniging<br />

minder op het aantal dan op de grootte van de kring van<br />

hen die daadwerkelik meedoen aan het verenigingsleven.<br />

In de samenstelling van het Hoofdbestuur kwam verandering<br />

door het aftreden van den heer Kroes als voorzitter en van den<br />

heer Schepers als sekretaris. Zonder de verdiensten van de scheidende<br />

voorzitter te verkleinen mogen wij zeggen dat vooral het<br />

heengaan van Dr. Schepers, op wie als sekretaris en redakteur het<br />

leeuwenaandeel van het werk rustte, een gevoel van gemis achterliet.<br />

Het Bestuur is dan ook overtuigd dat het in de geest van de<br />

leden heeft gehandeld door hem bij zijn afscheid als leraar van<br />

het Haarlems Gymnasium bij monde van de voorzitter te huldigen<br />

en hem het mooie boek van Henri Polak over ons mooie land<br />

aan te bieden. — Als voorzitter trad op Dr. Ras, als sekretaris en<br />

redakteur ondergetekende.<br />

In de sektie-besturen kwam slechts in zoverre verandering, dat in<br />

de plaats van ondergetekende, die door zijn benoeming tot sekretaris<br />

van het H.B. af moest treden als bestuurslid van de Nederlandse<br />

sektie, de heer Zijderveld bereid werd gevonden dit sektiebestuur<br />

aan te vullen; ongetwijfeld zullen de Nederlandse kollega's die gelukkige<br />

oplossing sanctioneren.<br />

Het leven in de sekties uit zich in de Januari-vergadering en<br />

in het tijdschrift. De vergadering van 3 Jan. a.s. zal, gezien de<br />

belangrijke agenda's, die alle van meer of minder aktuele aard zijn,<br />

van de vitaliteit van de sekties een ondubbelzinnig getuigenis afleggen,<br />

En wat het andere betreft, kan de redakteur getuigen dat<br />

er in de verschillende sekties een opgewekt leven heerst. In de<br />

een wat meer dan in de andere. Onze grootste sektie, de Engelse,<br />

gaat ook hierin vooraan. Ongetwijfeld is dit voor een groot deel te<br />

danken aan het levenwekkend voorbeeld van de voorzitter, de heer<br />

Kruisinga. De Franse sektie heeft een voorsprong doordat het a.s.<br />

Internationaal kongres van leraren in levende talen te Parijs zal<br />

plaats vinden. In de Nederlandse sektie blijft de heer Schneiders<br />

ons met zijn nimmer falende vruchtbaarheid verheugen.<br />

Ons orgaan mocht zich in een grotere belangstelling van de leden<br />

verblijden. Het hoopt dit ook te blijven doen onder zijn nieuwe


8<br />

naam. De meerderheid van het Hoofdbestuur voelde voor een meer<br />

„levende" naam. De oude had zijn eerbiedwaardigheid voor, zijn<br />

deftigheid schijnt wat uit de tijd. Geheel verdwijnen doet hij niet;<br />

hij moet zich echter vergenoegen met een bescheiden twede plaats.<br />

Dit heeft ook het voordeel dat degenen wie het scheiden zwaar valt,<br />

zonder bezwaar ons orgaan onder die naam kunnen blijven citeren.<br />

In de positie van de redakteur kwam ook enige verandering, al<br />

loopt het hiermee in de praktijd zo'n vaart niet. De redakteur heet<br />

nu „verantwoordelik" en verkreeg daarmee het recht en de plicht<br />

om te zorgen voor de „goede toon". Tot mijn blijdschap mag ik zeggen<br />

dat mijn medeleden mij tot nu toe slechts zelden noopten om<br />

van dit recht gebruik te maken. Het H.B. heeft middelen overwogen<br />

om ons blad belangrijker te maken. Een van hen is het opnemen<br />

van referaten over belangrijke artikelen in binnen- en buitenlandse<br />

tijdschriften. Aanvankelik hadden wij ons voorgesteld dit op ruimer<br />

schaal te doen, maar verschillende bezwaren, waaronder het finantiële,<br />

verzetten zich daartegen, althans voorlopig. Dank zij de<br />

krachtige en zeer gewaardeerde hulp van onze medewerkers heeft<br />

ons orgaan aan belangrijkheid gewonnen. De omvang van de ingezonden<br />

kopie is een der duidelikst sprekende symptomen van<br />

een opgewekt verenigingsleven. De redakteur kan het best de polsslag<br />

voelen en hij kan verzekeren dat die reden tot tevredenheid<br />

geeft. Zo zelfs, dat hij meermalen niet alle inzenders tevreden kon<br />

stellen en een nadere finantiëele regeling met de uitgever moest<br />

getroffen worden. Met erkentelikheid gewagen wij hierbij van de<br />

royale wijze waarop de firma Kemink aan onze wenschen tegemoet<br />

kwam.<br />

Naar buiten trad de vereniging op met een adres aan de Minister<br />

in zake de H.B.S.A. Wij konstateren met voldoening, dat de Minister<br />

gehoor heeft gegeven aan een vroeger geuite klacht en nu ons<br />

advies heeft ingewonnen. Het kwam gelegen, want de vorige Algemene<br />

Vergadering had juist dit onderwerp behandeld. Na de inleiding<br />

van de heer van Schothorst was een motie aangenomen, die<br />

een opdracht aan het Hoofdbestuur inhield. In het bedoelde adres<br />

heeft het Bestuur tegelijkertijd aan die opdracht en aan het verzoek<br />

van de Minister om advies voldaan. De kern van ons adres is, dat wij<br />

erop aandrongen dat de afwijkende typen met een meer litterairhistoriese<br />

richting gelegenheid tot ontwikkeling zouden krijgen. Geef<br />

het nieuwe schooltype dat een plaats vraagt — men noeme het een<br />

litterair-historiese H.B.S. of een modern-humanisties Gymnasium —*


9<br />

de kans om zijn bestaansrecht te bewijzen en neem de belemmeringen<br />

in de wet weg of open de mogelikheid tot zijn ontwikkeling.<br />

Men vindt het adres in het Junie-nummer van de Berichten en<br />

Mededelingen.<br />

Voorts verzond het Bestuur een adres over reisbeurzen, te vinden<br />

in hetzelfde nummer, waarin wij de Minister verzochten leraren<br />

en aanstaande leraren in de moderne talen stipendia en studieverlof<br />

te verlenen om het vreemde land te bezoeken. Hernieuwde aandrang<br />

zal nodig zijn, daar de Minister ons tot heden niet geantwoord<br />

heeft.<br />

In de derde plaats protesteerde het Bestuur tegen de ministeriële<br />

aanschrijving over de spelling. De onuitvoerbaarheid, de onwetenschappelikheid,<br />

het verwarringstichtende van deze nieuwe<br />

regeling werd daarin, in aansluiting aan de Nota van Prof. De<br />

Vooys, aangetoond en de moeilikheid voor de leraren om haar te<br />

onderwijzen en in praktijk te doen brengen uiteengezet. Wij verzochten<br />

de Minister een regeling van het onderhavige punt (de<br />

buigings-n) te treffen waaraan genoemde bezwaren niet kleefden<br />

en werkelik deskundigen hun sanctie konden geven.<br />

Veel aandacht besteedde het Bestuur aan het Internationaal Kongres<br />

van leraren in levende talen, dat met Pasen te Parijs zal<br />

gehouden worden. Het is zeer te betreuren dat het onze afgevaardigde<br />

naar de voorbereidende konferenties, de heer Van Bellen,<br />

niet gelukt is het kongres geheel in onze Paasvacantie te doen<br />

vallen. Een recente poging van het Bestuur tot uitstel kon niet<br />

slagen. Wij onderschrijven de wens van de heer Van Bellen, dat<br />

de Minister het onze leden mogelik zal maken het kongres bij te<br />

wonen. Aan krachtige pogingen in die richting van het Bestuur zal<br />

het niet ontbreken. Zeer terecht wees de heer Van Bellen op het<br />

grote belang dat dit kongres heeft voor ons onderwijs, waarvoor<br />

de Minister niet blind kan zijn. Op verzoek van ons Bestuur is een<br />

punt op de agenda geplaatst betreffende de opleiding tot het leraarsambt.<br />

De heeren Kruisinga, Van Bellen en Sparnaay, de voorzitters<br />

van de Engelse, Franse en Duitse sektie, hebben een rapport opgesteld,<br />

dat, als het de goedkeuring van de Alg. Verg. heeft verkregen,<br />

op het kongres door de rapporteur, die de Verg. zal benoemen,<br />

wordt verdedigd.<br />

Het Hoofdbestuur was vertegenwoordigd op het Paedagogies<br />

kongres. Het had voor ons leraren in de levende talen slechts een<br />

matig belang en het enthousiasme van het verslag van onze vertegenwoordigers<br />

was daaraan evenredig.<br />

2


10<br />

Het Hoofdbestuur vergaderde vier malen. De verslagen trof men<br />

in de Berichten en Mededelingen aan. Op een dier vergaderingen<br />

hield ons de verhouding bezig tot de onlangs opgerichte groep van<br />

leraren in levende talen aan het Gymnasium. Onze konklusie was<br />

dat wij de oprichting van die groep toejuichten; zij vervult een louter<br />

interne rol in het Genootschap en haar aandacht bepaalt zich tot<br />

de samenstelling van het Gymnasiale leerplan. Vooraanstaande<br />

personen in onze vereniging hebben zitting in het Bestuur.<br />

Op de laatste bestuursvergadering is besloten tot het in werking<br />

stellen van een apparaat ter voorlichting van de leraren in de<br />

moderne talen bij het aanschaffen van boeken voor hun schoolbibliotheek.<br />

Besluiten wij dit verslag met de wens dat de stijgende lijn, die wij<br />

tans mochten opmerken, zich zal voortzetten.<br />

W. VAN DEN ENT.<br />

REKENING EN VERANTWOORDING VAN DE<br />

PENNINGMEESTER.<br />

1 Sept. 1929 tot vlto, Aug. 1930.<br />

Batig saldo .<br />

Kontributies<br />

Ontvangsten<br />

ƒ 40.36<br />

-920.15<br />

Totaal ƒ960.51<br />

Uitgaven<br />

Orgaan ƒ416.12<br />

Vergaderingen Bestuur,<br />

kommissies, reiskosten,<br />

kosten vertegenwoordigers,<br />

porti . . . . - 223.45<br />

Alg. Vergadering . . - 72.61<br />

Drukwerk - 39.95<br />

Propaganda . . . . - 59.77<br />

English Association . - 50.—<br />

Paedag. Congres . • -10.—<br />

Schrijfmachine . . . - 40.—<br />

Vergoeding Sekr. en<br />

Penningmeester . . . - 20.—<br />

Girobiljetten + Gids . - 3.—<br />

Terugbet. Kontributies - 4.24<br />

Totaal<br />

77939J4<br />

Batig saldo . . • • - 21.37


II<br />

Ondergetekenden, leden der Kascommissie, verklaren bovenstaande<br />

rekening en verantwoording te hebben nagezien en in orde bevonden.<br />

Haarlem, Sept. 1930.<br />

w.g. R. KLAVER.<br />

J. KAL.<br />

Begroting van inkomsten en uitgaven over de termijn 1 Sept. 1930<br />

tot uit. Dec. 1931 (16 maanden).<br />

Ontvangsten<br />

Batig saldo 1929/30 ƒ 21.37<br />

Kontributies . . . - 1250.—<br />

Totaal -1271.37<br />

Uitgaven<br />

Orgaan . . . . .<br />

Verg. Bestuur, kommissies,<br />

Vertegenwoordigers<br />

enz.<br />

Alg. Vergadering . .<br />

Eng. Association . .<br />

Bureaukosten, drukwerk,<br />

propaganda enz.<br />

Totaal<br />

ƒ 700.-<br />

325.-<br />

125.-<br />

50.-<br />

71.37<br />

7271.37<br />

HOOFDBESTUURSVERGADERING OP 4 OKTOBER.<br />

1. Op het verzoek van een der leden van de Vereniging om te pleiten<br />

voor het onderwijs in de voordrachtskunst door een bekend<br />

kunstenaar aan de M. S. en er bij de Minister op aan te dringen,<br />

dat de wet de mogelikheid van dit onderwijs schept, wordt afwijzend<br />

beschikt.<br />

2. In een ingekomen brief van een ander lid werd de wenselikheid<br />

betoogd, dat de Vereniging de leden op een of andere wijze<br />

voorlicht bij de keuze van schoolbibliotheekboeken vooral in de<br />

moderne talen. Het H.B. ziet die wenselikheid in en overweegt<br />

middelen om tot uitvoering te geraken. Elders in dit nummer<br />

vindt men het voorloopig resultaat van die overwegingen.<br />

3. De agenda van de Algemene Vergadering op 3 Januarie 1931<br />

wordt vastgesteld.<br />

4. Besloten wordt krachtig mede te werken tot het welslagen van<br />

het Internationaal Kongres van leraren in levende talen te Parijs.


12<br />

Het rapport over het door Nederland voorgestelde agendapunt<br />

zal aan het oordeel van de Alg. Verg. worden onderworpen en<br />

in het orgaan gepubliceerd worden. Het H.B. zal de Verg. voorstellen<br />

de heer Van Bellen als rapporteur te benoemen, en voorts<br />

de leden krachtig aansporen aan het kongres deel te nemen.<br />

5. De aanschrijving van de Minister in zake de buigings-n wordt<br />

aan ernstige kritiek onderworpen. Het H.B. zal een schrijven tot<br />

de Minister richten, waarin het tegen zijn besluit protesteert en<br />

inlichtingen over duistere punten vraagt. Deze brief is afgedrukt<br />

in dit nummer.<br />

6. De titel van het orgaan zal voortaan zijn „Levende Talen" met<br />

behoud van de tegenwoordige als ondertitel.<br />

DE SEKRETARIS.<br />

DE OPLEIDING VAN DE LERAAR.<br />

(Rapport voor het Internationaal Kongres te Parijs).<br />

1. Deze vraag is van onweersprekelik en onvergelijkelik groter<br />

belang dan alle andere vraagstukken van middelbaar onderwijs. En<br />

toch is in sommige landen de opleiding van de leraar weinig overdacht,<br />

ja zelfs aan het toeval overgelaten .<br />

2. De opleiding moet samenhangen met de taak van de leraar. Die<br />

taak is tweeledig:<br />

a) het bijbrengen van praktiese vaardigheid in het mondeling en<br />

schriftelik gebruik, en in het verstaan van de vreemde taal, gesproken<br />

en geschreven.<br />

b) het onderwijs in de vreemde literatuur als belangrijkste uiting<br />

van de kuituur van het vreemde volk.<br />

Zowel het taalkundig als het letterkundig onderwijs zal dan het<br />

best tot zijn recht komen indien de leraar daarbij geleid wordt door<br />

juiste taalkundige en letterkundige begrippen, d.w.z. begrippen waarover<br />

hij krities heeft nagedacht, die hij niet van een traditie heeft<br />

overgenomen.<br />

3. Het opleidingsdoel.<br />

De opleiding van de leraar is overeenkomstig het voorgaande in<br />

twee delen te splitsen; maar vooraf ga de verklaring dat die twee<br />

delen alleen dan volledig tot hun recht komen indien ze organies,<br />

niet mechanies met elkaar verbonden, ja verweven, zijn, ook in de<br />

personen van de opleiders.


13<br />

Die opleiding moet de kandidaat bijbrengen:<br />

a) een praktiese beheersing van de levende taal in mondeling en<br />

schriftelik gebruik. Deze beheersing is voor Europese studenten<br />

mogelik in die mate dat een ongehinderd geestelik verkeer met het<br />

vreemde volk mogelik is.<br />

b) een wetenschappelik inzicht in de aard van de taal als algemeen-menselike<br />

funktie, en in de tweede plaats van de letterkunde<br />

in de kuituur. Verder is onmisbaar een overzicht van de historiese<br />

ontwikkeling van de literatuur van het vreemde volk, ook van de<br />

oudere tijd. Voor Europese leerlingen is kennis van de historiese<br />

ontwikkeling van de taal een toelaatbare eis, zij het ook niet een<br />

sine qua non. Wèl moet in elk geval de wetenschappelike beoefening<br />

van de levende taal de praktiese studie begeleiden, en verdiepen.<br />

4. De Organisatie van de leraarsopleiding.<br />

De opleiding moet, in overeenstemming met het doel, in handen<br />

zijn van docenten die de wetenschap en de kunst van de praktijk<br />

vertegenwoordigen. Dat wil zeggen dat de opleiding niet mag zijn<br />

in handen van mannen van theoretiese wetenschap die de praktijk<br />

van de middelbare school niet door hun dagelikse arbeid kennen.<br />

Evenmin in handen van de zogenaamd „praktiese" mannen die de<br />

wetenschap overbodig vinden: omdat ze er vreemd aan zijn. De<br />

taak van de leraar is een kunst, ongetwijfeld, maar elke kunst berust<br />

in laatste instantie op wetenschap; is wetenschap nodig voor<br />

een bij uitstek prakties beroep als dokter of ingenieur, hoeveel te<br />

meer moet dat het geval zijn bij een intellektueel beroep als dat van<br />

leraar. Daar kan alleen recht aan gedaan worden door een vereniging<br />

van in-de-eerste-plaats-wetenschappelik-georiënteerde, met<br />

in-de-eerste-plaats-prakties-georiënteerde docenten; zó echter, dat<br />

elke groep weet van de bedoelingen van de andere.<br />

Daarom moet de man die het in de eerste plaats praktiese onderwijs<br />

geeft in taal of literatuur een man zijn die, zij het niet steeds<br />

door eigen produktief werk, deelneemt aan de wetenschappelike<br />

arbeid. En de wetenschappelike docent moet, ook bij het kiezen van<br />

zijn stof, rekening houden met de bestemming van zijn leerlingen.<br />

Zo is een wetenschappelike behandeling van de leerstof van de<br />

middelbare school vaak mogelik; ook een historiese behandeling van<br />

de beoefening van het vak kan van nut zijn, doordat het de student<br />

leert de betrekkelike waarde van onze tegenwoordige kennis in<br />

te zien, en hem noopt de traditionele terminologie, ook al wordt die<br />

aanvaard, meer krities te beschouwen.


14<br />

Om de samenwerking tussen wetenschappelike en praktiese docenten<br />

— een onderscheiding die soms dwaas zal zijn, doordat de<br />

praktiese docent zijn arbeid op gelukkige wijze met wetenschappelike<br />

arbeid weet te verbinden, of doordat de wetenschappelike docent<br />

ook in de praktiese zij van de opleiding een waardevol element<br />

kan zijn — te bevorderen, moeten de examens niet in de vorm<br />

van geheime bijeenkomsten van kandidaat en examinator worden<br />

afgenomen, maar steeds ten overstaan van een kommissie. Zo zullen<br />

de docenten ook door de examens geregeld kennis nemen van elkaars<br />

inzichten en behoeften. Ook moeten de kandidaten hetzelfde<br />

schriftelik werk maken, en daarna mondeling worden geëxamineerd,<br />

ten einde te kunnen nagaan wat met redelik begaafde studenten te<br />

bereiken is, in redelike tijd.<br />

5. De professionele opleiding.<br />

De praktiese vakopleiding moet gepaard gaan met een beroepsvorming<br />

(professionele opleiding). Deze mag niet beschouwd worden<br />

als iets dat men aan het einde van de opleiding in korte tijd nog<br />

even aanplakt: het moet met de rest verweven zijn, op straffe van<br />

volmaakt of grotendeels nutteloos te zijn.<br />

Het theoretiese deel ervan moet bestaan in elementaire pedagogie<br />

en psychologie; het volgen van deze lessen kan verplicht gesteld<br />

worden zonder dat er daarom noodzakelikerwijs een examen in<br />

hoeft worden afgelegd.<br />

Het praktiese, en overwegende deel van de beroepsopleiding bestaat<br />

in de algemene didaktiek, en in de methodiek van het speciale<br />

vak, te geven door diegenen onder de docenten, hetzij de<br />

„wetenschappelike", hetzij de „praktiese", die ter beschikking zijn.<br />

De werkverdeling moet berusten, niet op een schema, maar op de<br />

persoonlike geaardheid van de docenten. De didaktiek, echter, moet<br />

in handen zijn van een docent die les geeft aan een middelbare<br />

school, en daar zijn theoreties onderwijs prakties kan illustreren.<br />

Dit laatste — de stage — kan voor elke leerling tot drie maanden<br />

beperkt blijven, gedurende welke tijd hij ook onder toezicht proeven<br />

van lesgeven kan ondernemen.<br />

Het oordeel over de resultaten van de beroepsopleiding zou het<br />

best kunnen worden toevertrouwd aan de examenkommissie voor het<br />

vakexamen, tenzij de praktijk het wenselik zou maken het vakexamen<br />

te laten voorafgaan om de kandidaat van één grote zorg te<br />

bevrijden, zodat hij zich na volbracht examen kan wijden, gedurende<br />

drie maanden, aan de beroepsopleiding. Dan zou met een testimonium<br />

van de docent moeten worden volstaan. De benoeming of toe-


15<br />

lating van zulk een opleider zou misschien het best toevertrouwd<br />

zijn aan de inspekteurs van het middelbaar onderwijs.<br />

N.B. Wat de in ons land veelbesproken vóóropleiding betreft,<br />

daaraan is een sociale zowel als een intellektuele zijde: voorkomen<br />

moet worden dat de vóóropleiding misbruikt wordt als middel van<br />

sociale bevoorrechting, waarmee de middelbare school allerminst<br />

gediend zou worden. Verder is de zaak er een die in elk land geregeld<br />

moet worden naar de feitelike toestand. Zo zou de eis van<br />

klassieke vóóropleiding in Engeland niet veel baten: omdat het<br />

Grieks aan de meeste middelbare scholen niet onderwezen wordt.<br />

En in de Skandinaviese landen is het met de klassieke opleiding<br />

vrijwel tot een eind gekomen; er kan eerlikheidshalve slechts worden<br />

bijgevoegd: zonder dat men de nadelige gevolgen heeft ondervonden,<br />

want in de wetenschappelike studie van de moderne talen betekenen<br />

de Skandinaviese landen heel wat meer (om het heel zacht<br />

uit te drukken) dan ons.land. In de Romaanse landen, daarentegen,<br />

is de klassieke opleiding nog in volle kracht, al zijn er ook daar<br />

reeds aanvallen gedaan op de eis van het monopolie voor die opleiding.<br />

Omtrent deze kwestie onthouden wij ons dus van enig advies.<br />

Voor de Kommissie ad hoe<br />

E. KRUISINGA.<br />

HET INTERNATIONAAL CONGRES TE PARIJS.<br />

De datum, waarop dit Congres te Parijs zal gehouden worden, is<br />

voor de Nederlandsche leeraren niet bijster gelukkig uitgevallen.<br />

Immers, onze Paaschvacantie begint op 2 April en 't congres eindigt<br />

juist op den 4den, n.1. op Zaterdag. Hoeveel gemakkelijker zou 't niet<br />

geweest zijn als het Congres in de week na Paschen gehouden kon<br />

worden. Op de vóórvergadering van 14 April j.1. ging de strijd<br />

hoofdzakelijk tusschen de voorstanders van de groote vacantie en<br />

die van de Paaschvacantie. De laatsten wonnen 't pleit, maar door<br />

't niet samenvallen van de vacantiedagen in de verschillende landen<br />

werd 't toen een kwestie van geven en nemen. De Fransche collega's<br />

waren gesteld op de vier dagen vóór Paschen, en, daar de grootste<br />

toeloop natuurlijk van Franschen kant zou komen, is ten slotte dat<br />

voorstel, met den steun van de meesten, aangenomen. Op de tweede<br />

voorbereidende conferentie te Parijs van 3 Juli j.1. konden wij, door


16<br />

eindexamenbesognes, niet aanwezig zijn. Per brief hebben we nog<br />

aangedrongen op verplaatsing van den datum. Maar, de voorbereidingen<br />

waren al te ver gevorderd, verschillende publicatie's waren<br />

al gedrukt enz. Voor de Nederlandsche leeraren in de moderne talen,<br />

die 't Congres willen bezoeken, zal 't dus noodig zijn een verlof van<br />

drie dagen te vragen. Wij hopen nu maar, dat de bevoegde autoriteiten<br />

hun medewerking aan de collega's niet zullen onthouden. Dit<br />

congres is een offer waard. Dat onder ons de belangstelling voor<br />

algemeene vraagstukken levendig is, kan blijken uit de aandacht,<br />

waarmee de voortreffelijke rede van Dr. Behrend op de Jaarvergadering<br />

van de A.V.M.O. is aangehoord. Een vergelijking van onze<br />

bijzondere methodiek met die van Frankrijk en Duitschland bijv. kan<br />

leerrijk zijn. De z.g. directe methode heeft ten onzent nooit veel aanhangers<br />

gehad; op 't Congres zal hoogstwaarschijnlijk gelegenheid<br />

bestaan overtuigde voorstanders te hooren; en dan voorstanders, die<br />

een jarenlange practijk achter den rug hebben, waarin die methode<br />

eigenaardige wijzigingen onderging. Men zal moeten toegeven, dat<br />

in ons land, om mij tot 't Fransch te beperken, niet veel principieel<br />

verschil is te constateeren tusschen de manier, waarop wij, volwassenen,<br />

twintig of dertig jaar geleden Fransch hebben geleerd en de<br />

methode, die velen van ons nog heden ten dage toepassen. Welk<br />

een enorm verschil daarentegen tusschen de methoden van vroeger<br />

en nu op 't gebied van het Lager Onderwijs, voor 't leeren lezen en<br />

schrijven bijvoorbeeld. De resultaten, die men vroeger in een jaar<br />

nauwelijks bereikte, vragen nu niet meer dan een paar maanden!<br />

Ligt hierin niet een vingerwijzing voor ons? Artikelen, waarin de<br />

kwestie der methode grondig besproken wordt, zijn bij ons betrekkelijk<br />

zeldzaam. Voor zoover mij bekend is hier alleen op een enkel<br />

Gidsartikel van een onzer bekendste methode-schrijvers te wijzen.<br />

Zullen de besprekingen te Parijs niet enkelen onzer collega's de<br />

oogen openen? Het zal ieder duidelijk zijn, dat het belang van het<br />

taalonderwijs hierbij in ruime mate is betrokken.<br />

Vraagstukken als leerlingenruil of -correspondentie, die in de<br />

laatste congresdagen aan de orde komen, zijn misschien van minder<br />

belang, omdat in 't algemeen onze taal in 't buitenland niet wordt<br />

geleerd en wij dus weinig te bieden hebben. Toch wordt in de Rijnstreek<br />

wel degelijk Nederlandsch geleerd en ook op de Fransche<br />

scholen behoort het Nederlandsch tot die talen, die de leerlingen<br />

kunnen kiezen. Naar ik meen wordt 't op enkele scholen in de Noordelijke<br />

departementen ook gedoceerd. In den heer van Tieghen,<br />

eenige jaren geleden onze gast, kunnen we iemand aantreffen, die


17<br />

onze taal leest en ook over onze litteratuur eenige dingen heeft geschreven.<br />

Nadere inlichtingen omtrent faciliteiten, feestelijkheden enz. kunnen<br />

wij op 't oogenblik nog moeilijk geven; we komen hierop terug,<br />

als, na 1 Januari 1931, de officieele gegevens in ons bezit zullen zijn.<br />

Wel kunnen we hier meedeelen, dat de Fransche organisatie o.a.<br />

hoopt te verkrijgen, vrijdom van visa, reductie van 50 °/c op de<br />

Fransche Spoorwegen, vermindering van toegangsprijzen in musea<br />

en schouwburgen, terwijl tooneelvoorstellingen in de Comédie francaise<br />

en 't Odéon aan de congressisten zullen worden aangeboden.<br />

Behalve receptie's door de officieele autoriteiten, zullen nog een bezoek<br />

aan Versailles, of aan één der kasteelen aan de Loire op 't programma<br />

staan. Naar men weet profiteeren de dames van de congressisten<br />

onder bepaalde voorwaarden van al deze voordeden.<br />

Maar velen, die Parijs reeds kennen, zullen bovenal terugverlangen<br />

naar de eigenaardige charme van de stad en haar bewoners, waar<br />

we onze eigen Hollandsche gemoedelijkheid en de intimiteit van<br />

ons eigen stedenschoon in terugvinden, maar dan verlevendigd, als<br />

door een tooverglans.<br />

Utrecht.<br />

E. C. VAN BELLEN.<br />

ADRES-SPELLINGREGELING.<br />

Amsterdam, 11 November 1930.<br />

Excellentie,<br />

Aan Zijn Excellentie de Minister van<br />

Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.<br />

Het Bestuur van de Vereniging van Leraren in Levende Talen,<br />

vertegenwoordigende meer dan 500 taalleraren in Nederland en<br />

Nederlands-Indië, heeft de eer naar aanleiding van Uw aanschrijving<br />

in zake de spelling (van 12 September j.1.) het volgende onder<br />

Uw aandacht te brengen.<br />

Het Bestuur voornoemd betreurt het niet alleen ten zeerste, dat<br />

de spellingregeling in deze aanschrijving vervat tot stand is gekomen,<br />

zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mening van werkelik<br />

deskundigen (de Hoogleraren en Leraren in taalkunde), maar meent<br />

in het belang van het onderwijs ook zeer ernstig tegen de strekking<br />

van deze aanschrijving te moeten protesteren.<br />

3


18<br />

Naar ons oordeel had bij een dergelik vérstrekkend besluit de<br />

mening van deskundigen zeker zoveel gewicht in de schaal moeten<br />

leggen als het advies van terzake niet of minder bevoegden en hadden<br />

wij de verwachting mogen hebben, dat Uw Excellentie het<br />

oordeel van mannen van wetenschap en onderwijspraktijk niet zonder<br />

meer voorbij zou gaan. Ons Bestuur is stellig overtuigd, dat<br />

daardoor een voorschrift is gegeven, dat in de praktijk onuitvoerbaar<br />

zal blijken en dat, in stee van eenheid te stichten, de verwarring op<br />

spellinggebied nog zal vergroten.<br />

Behalve de argumenten, die in de Nota van Prof. 'Dr. C. G. N.<br />

de Vooys (van 12 Junie j.1.) te Uwer kennis zijn gebracht en waarmee<br />

wij ons ten volle verenigen, meent het Bestuur uit vele bezwaren<br />

en vragen nog enkele onder Uw aandacht te moeten brengen.<br />

In bedoelde aanschrijving wordt gekommitteerden geboden de<br />

spelling van het schriftelik werk der eindexamenkandidaten volgens<br />

twee systemen te beoordelen:<br />

a. het systeem-De Vries en Te Winkel,<br />

b. het systeem volgens bijlage van de aanschrijving.<br />

Volgens de aanschrijving onder Ilb mag de buigings-n bij namen<br />

van dieren niet worden weggelaten, als woorden voor het mannelik<br />

en vrouwelik dier naast elkander staan. Hieruit volgt, dat men, over<br />

een domme vrouwelike persoon schrijvend, voortaan moet spellen:<br />

„Met dien ezel is niets te beginnen."<br />

Volgens dezelfde regeling is een vrouwelike sprinkhaan of kemphaan<br />

in het vervolg als „mannelik" te beschouwen.<br />

Voortgaande zal men van bovengenoemde vrouwelike personen<br />

moeten schrijven: „Zijn vorderingen blijven onvoldoende."<br />

Moeilikheid rijst ook omtrent de vormen der en des. De strekking<br />

van genoemde regel is, dat bij woorden die geen natuurlik geslacht<br />

hebben (of waarbij dit niet duidelik spreekt), het lidwoord enz. niet<br />

verbogen wordt; de konsekwentie is, dat bij die woorden de vormen<br />

c?er en des vervallen. Het zal in ieder geval moeilik zijn de leerlingen<br />

duidelik te maken, waarom de stand der tong goed, de bloemen der<br />

tuin verkeerd is, zonder toch telkens weer de begrippen genus en<br />

sexe tegenover elkaar te plaatsen.<br />

In dit verband vestigen wij Uw aandacht op het ernstig bezwaar,<br />

dat de regel onder Ilb de taalleraren herhaaldelik voor de pijnlike<br />

taak zal plaatsen, in de klasse te spreken over sexuele onderscheidingen.<br />

Dergelike biologiese onderwerpen blijven beter buiten het<br />

taalonderwijs.


19<br />

Krachtens de aanschrijving onder III richt men zich bij de „voornaamwoordelike<br />

aanduiding" naar het beschaafde taalgebruik. Imperatief<br />

wordt hierbij voorgeschreven, dat men zal schrijven: „Is de<br />

kachel aan?" — „Neen, hij is uit." Maar: „Die soep is erg warm; ze<br />

(of ook hij) is anders lekker."<br />

Het is dus blijkbaar de bedoeling dat dingnamen met hij en stofnamen<br />

met hij of ze worden „aangeduid". Maar dit is niet volgens<br />

het beschaafde spraakgebruik, waar men afwisselend in beide gevallen<br />

hij, ze (of het) gebruikt.<br />

Het trof ons dat een „regeling" van de voornaamwoordelike aanduiding<br />

van abstracta ontbreekt. Menigeen zal zich afvragen, hoe<br />

het beschaafde taalgebruik op dit belangrijke punt is.<br />

Voorts ontbreekt onder III elke aanwijzing omtrent het gebruik<br />

van andere aanduidende voornaamwoorden als hij en ze. Stilzwijgend<br />

mag dus verondersteld worden, dat ook dit zich naar de beschaafde<br />

omgangstaal richt. Wij zullen dus voortaan, over dezelfde<br />

persoon schrijvend, naast elkaar moeten spellen:<br />

„Neen, dien heet ken ik niet." (regel II)<br />

„Neen, die ken ik niet." (regel III, immers zo wil het beschaafde<br />

taalgebruik.)<br />

Met deze enkele voorbeelden is wel voldoende aangetoond, dat<br />

genoemde regeling allerlei eigenaardige konsekwenties heeft en dat<br />

zij door kinderen niet zonder talrijke fouten zal worden toegepast.<br />

Geen enkel wetenschappelik taalkundige zal deze regeling ooit voor<br />

zijn verantwoording kunnen nemen.<br />

Hieruit vloeit voort — iets waarvan Uw Excellentie ons de bedenkelikheid<br />

zal toegeven — dat deze regeling de leraren dwingt<br />

een spelling te onderwijzen, die in lijnrechte strijd is met hun grammaticaal<br />

onderwijs. Dit kan niet anders dan gezagondermijnend<br />

werken. Immers, worden de leraren verplicht — door de op gekommitteerden<br />

uitgeoefende dwang — deze regeling met hun leerlingen<br />

te behandelen, dan zullen ze daarbij onvermijdelik de onwetenschappelikheid<br />

en onuitvoerbaarheid van de re^ermg'sregeling moeten aantonen.<br />

Aan de eis, die aan elke ambtenaar-opvoeder mag gesteld<br />

worden, dat hij bij zijn leerlingen de eerbied voor het gezag niet<br />

ondermijnt, zal door de leraren ten gevolge van deze aanschrijving<br />

wel heel moeilik kunnen worden voldaan.<br />

Tenslotte achten wij de mogelikheid niet uitgesloten, dat door het<br />

open blijven van allerlei vragen, de regeling door examinator en<br />

gekommitteerde verschillend zal worden geïnterpreteerd.


20<br />

Op grond van het bovenstaande verzoekt ons Bestuur Uw Excellentie<br />

met aandrang deze spellingregeling, die<br />

1. verwarring zal stichten,<br />

2. onbedoelde konsekwenties meebrengt,<br />

3. wetenschappelik niet te verdedigen is, en<br />

4. de eerbied voor het gezag ondermijnt,<br />

in te trekken en daarvoor in de plaats te stellen een, die aan de eisen<br />

van de tijd voldoet en waarvan de konsekwenties door mannen van<br />

wetenschap en onderwijspraktijk vooraf ernstig zijn onderzocht.<br />

Namens het Bestuur van de Vereniging<br />

Leraren in Levende Talen,<br />

van<br />

Dr. G. RAS, Voorzitter.<br />

Dr. W. VAN DEN ENT, Sekretaris.<br />

ENIGE OPMERKINGEN BIJ ONZE SPELLINGBRIEF<br />

DE MINISTER.<br />

AAN<br />

Zoals uit de berichten van onze redakteur blijkt heeft ons bestuur<br />

gemeend ernstig te moeten protesteren tegen het feit, dat zonder<br />

ruggespraak met onze vereniging, de minister van Onderwijs op<br />

advies van de inspekteurs een spellingregeling aanraadt, die geen<br />

vakman kan onderschrijven 1 ). Uit allerlei gesprekken, ook met voorstanders<br />

van de spelling De Vr. en Te W., bleek mij, dat bijna<br />

niemand (zie noot) deze regeling aanvaardbaar acht. En desondanks<br />

hoor ik toch van alle kanten, dat kollega's-Kollewijners er<br />

nu maar mee in zee willen,<br />

omdat we in elk geval wat gewonnen hebben —<br />

en omdat het nu eenmaal moet.<br />

Zouden we het eerste niet al te veel overschatten? Hebben we<br />

prakties zoveel gewonnen? Was de praktijk aan heel veel scholen<br />

al niet zo, dat er öf bij de meest bekende mannelike woorden öf bij<br />

geen woord een verbuigings-n werd gevraagd? Is het niet zo, dat<br />

„de vijand" eindelik officieel het verlies van een fort heeft toegegeven,<br />

dat allang in onze handen was? Moeten we over dat simpele<br />

berichtje nu zo blij zijn? De minister meent, zoals mij uit een gesprek<br />

met Z.E. bleek, dat „men" de mannelike woorden, behalve<br />

de in de aanschrijving genoemde, niet meer kan verbuigen en geeft<br />

nu toe, omdat „men" het wenst. Hij laat dus aan „men" tenslotte<br />

de beslissing inzake spelling over. Hierdoor krijgt de clausule:<br />

1<br />

) Een uitzondering maakt Prof. Dr. Jac. van Ginniken, op wie de minister zich<br />

in de Twede Kamer dan ook heeft beroepen.


21<br />

„Uiteraard verdient het aanbeveling, dat bij het onderwijs op genoemde<br />

scholen met vorenstaande rekening zal worden gehouden"<br />

een heel andere belichting.<br />

Het twede argument „het moet nu eenmaal" zou dan ook wel<br />

eens heel zwak kunnen blijken te zijn. De minister zegt: „Ik raad<br />

u aan deze regels bij uw onderwijs te volgen". Wanneer wij dit<br />

inderdaad doen en onze leerlingen, braaf gedresseerd, ook na het<br />

verlaten van de school de Terpstra-regels opvolgen, zal er over<br />

enige jaren met recht kunnen gezegd worden: „Kijk, we hebben<br />

toch gelijk gehad; „men" schijnt deze spelling te willen, want „men"<br />

schrijft naar onze regels." Daarom lijkt het mij een zaak van zeer<br />

ernstige overweging „metvorenstaande geen rekening te houden." % )<br />

Sommige kollega's zijn bang, dat de leerlingen op een examen de<br />

dupe zouden kunnen worden. Me dunkt dat die spoken zien. Zou<br />

nu werkelik het niet schrijven van een paar n-s overwegende invloed<br />

kunnen uitoefenen op het eindcijfer voor een omvangrijk vak<br />

als Nederlandse Taal- en Letterkunde? Tenzij men didaktuur gaat<br />

uitoefenen . . . Bovendien zal er waarschijnlik geen eenheid in de<br />

beoordeling zijn. Om dit aan de praktijk te toetsen zou ik de kollega's<br />

willen aanraden het volgende dikteetje volgens de nieuwste<br />

voorschriften in te vullen:<br />

(Spelling-Terpstra)<br />

Mijn tante Egbertje gaat door voor een knorrig- vitter. Kom niet<br />

aan die- bok; die- behoort aan onze buurvrouw, een echt- brombeer.<br />

Het is' heel moeilijk om Jan de deur uit te krijgen: je doet diehuishen<br />

het grootste plezier met •— maar stilletjes thuis te laten.<br />

Met die- gemeene- dief wil ik niets te maken hebben; die- moeten<br />

ze maar eens voor een tijdje onschadelijk maken. Je gaat daar bij<br />

de- duivel te biecht. Ik vind haar een vervelend- zeurpiet. We hebben<br />

bij ons de- eerst- vrouwelijk- politie-agent gekregen; — zal zich<br />

met kinderzaken bezig houden. Wij hoorden in R. Mevrouw S.<br />

preeken, een flink- dominee. Over de vraatzucht van d- zeemonnik<br />

wordt verschillend geoordeeld. Het mannetje van d- zeejonker kwam<br />

niet terug. Onze Annie werd door d- veldwachter voor een leelijkrekel<br />

uitgescholden. De boomen in d- tuin hadden veel door het<br />

woeden d- storm geleden. Ze heeft de naam van een echt- kwelduivel.<br />

Men noemt haar een rijk- millionnair; maar ik geloof niet<br />

In de Limb. Koer. van Vrijdag 31 Okt. lees ik, dat Dr. Gerlach Royen er<br />

net over denkt als ik. — Uit het antwoord van de Minister blijkt intussen wat<br />

gevaarlik spel wij spelen, met te doen wat Z.E. aanraadt. Hij antwoordde de<br />

Twede Kamer, dat de regeling over het algemeen bij het onderwijs gunstig was<br />

ontvangen. Daar gaan we heen!


22<br />

dat de bezittingen van dez- rijkaard zooveel waard zijn. Je moet die<br />

bloemkool nog niet afsnijden, — is nog niet rijp. Die bloemkool is<br />

niet lekker; — is wat bitter.<br />

Wie kan de raadsels oplossen?<br />

R. KUITERT.<br />

SCHOOLBIBLIOTHEEKBOEKEN IN DE MODERNE<br />

<strong>TALEN</strong>.<br />

Enige weken geleden kreeg het Bestuur een brief van een van<br />

onze leden waarvan ik de aanhef laat volgen:<br />

„De aanschaffing van leesboeken voor de leerlingenbibliotheek van onze<br />

school levert elk jaar weer moeilijkheden op ten aanzien van het verkrijgen<br />

van werken, die geacht kunnen worden inderdaad de belangstelling<br />

van jeugdige lezers te zullen wekken. Voor het Nederlandsch geldt dit<br />

bezwaar niet in de eerste plaats of bijna niet. Anders is het echter gesteld<br />

met de moderne talen. Wij gevoelen behoefte aan voorlichting van nietfinancieel<br />

geïnteresseerde zijde omtrent boeken, die voor het opkomend geslacht<br />

geschreven worden en in de betrokken landen ongetwijfeld in de<br />

boekhandel verkrijgbaar zijn. Tot nu toe echter komen ze niet in ons bereik.<br />

Het is niet onmogelijk, dat ook aan andere scholen deze moeilijkheid<br />

zich doet gelden."<br />

Wij geloven inderdaad, dat er velen zijn die dezelfde moeilikheid<br />

hebben ondervonden er. nog ondervinden. En daarom zijn we graag<br />

bereid om te doen wat de schrijver van bovenstaande brief ons<br />

vraagt: onze bemiddeling en medewerking te verlenen, bij het beramen<br />

van middelen om in die moeilikheid te voorzien. 'Mij dunkt,<br />

onze vereniging is daar nu juist precies voor aangewezen. Zijn niet<br />

alle leraren in de moderne talen die niet ingedommeld zijn in de<br />

zalige dut van de routine, lid van „Levende Talen"?<br />

Wij zouden echter ons arbeidsveld in deze wat ruimer willen<br />

stellen dan ons geacht medelid: Niet alleen de nieuw verschijnende<br />

boeken die zijn geschreven voor jongens en meisjes van 12 tot 18<br />

jaar, maar ook goede moderne lektuur die hun zonder bezwaar in<br />

handen kan gegeven worden en die (toch?) in hun smaak valt, wordt<br />

gezocht.<br />

Om tot het doel te geraken, stelt het Bestuur zich voor twee dingen<br />

te doen:<br />

1 e. Een enquête in te stellen onder onze leden van de drie sekties<br />

voor de moderne talen omtrent hun ervaringen met de in de bibliotheek<br />

van hun school voorkomende nieuwere boeken, die naar hun<br />

oordeel aan de eisen voldoen en — dit vooral niet te vergeten! —


23<br />

door de leerlingen graag gelezen worden. Uit de ingekomen opgaven<br />

wordt door een kommissie een „groslijst" samengesteld, in de „Levende<br />

Talen" gepubliceerd en ook voor latere aanvragers in overdruk<br />

bewaard.<br />

2e. Het bestuur van elke sektie benoemt een korrespondent, die<br />

het centrale bureau vormt en die zich enige medewerkers assumeert.<br />

Aan het centrale bureau komen (naar ik hoop vele!) nieuw verschijnende<br />

of herdrukte nieuwere boeken uit het buitenland ter bespreking.<br />

De korrespondent distribueert ze onder zijn medewerkers,<br />

en een verslag van hun bevindingen verschijnt geregeld in de „Levende<br />

Talen". Het sektiebestuur steunt zoveel het kan de pogingen<br />

van de korrespondent om bekende buitenlandse uitgevers te bewegen<br />

tot geregelde toezending van recensie-exemplaren.<br />

En de belangstellende leden vullen de lijst die op de onder le<br />

genoemde wijze is ontstaan, regelmatig aan.<br />

Ter uitvoering van bovenbeschreven plannen richt het Bestuur een<br />

tweeledige<br />

OPROEP<br />

tot de kolleg a's in Fr., Du. en Eng.<br />

I<br />

Het Bestuur doet een dringend beroep op uw medewerking en<br />

verzoekt u, aan de Voorzitter van uw sektie mee te delen, welke<br />

nieuwere boeken in de biblioteek van uw school volgens uw ervaring<br />

geschikt zijn voor, en graag gelezen worden door uw teerlingen,<br />

II<br />

Het Bestuur verzoekt de leden die mee willen werken aan de<br />

beoordeling van schoolbibliotheekboeken, zich op te geven aan de<br />

Voorzitter van hun sektie.<br />

W. VAN DEN ENT,<br />

Sekr<br />

OVER DE „VERSPREIDE OPSTELLEN" VAN<br />

PROF. A. KLUYVER. i)<br />

Kloek, massief, als een soort dreiging ligt het boek van Prof. A.<br />

Kluyver op een bespreking te wachten. Stevig gebonden, duidelik<br />

1<br />

) J. B. Wolters, Groningen, Den Haag.


24<br />

van druk is het een sieraad, door de uitgever Wolters aan zijn boeken<br />

toegevoegd. Maar een dreiging voor mij. Zo iets van: „hoe waag je<br />

't mij te bespreken!" zegt het.<br />

Laat mij dan maar dadelik zeggen, dat ik de veelzijdigheid der<br />

geleerdheid van dit boek op hoge prijs stel. Levensberichten van<br />

Mathias de Vries en Peter Jakob Cosijn van elkaar gescheiden door<br />

een studie over Nikolaas Witsen te Moskou, waarbij het Russies de<br />

schrijver dient om duistere plaatsen te verklaren in het Hschr. van<br />

de beroemde 17e eeuwer; chronologies daarbij horende etymologica,<br />

waarbij botanie, Italiaans, oude en nieuwe aardrijkskunde, Spaans en<br />

middeleeuws latijnse plantboeken de woorden anjer en anjelier helpen<br />

verklaren als woorden van één stam, terwijl men geheel duizelt<br />

bij de afleidingen van de Zigeunerwoorden Tschubriakkro en Gordiracheri;<br />

„watte Hoogduitsche namen" zou tante Martha zeggen,<br />

maar, als zij van schrik naar Marzipan, 't volgende was overgesprongen<br />

en aan boterletters dacht, dan joeg echt haar het Hoogd.,<br />

waarin deze studie verschenen is, de stuipen op het lijf, terwijl de<br />

student de haren te berge zullen rijzen bij de studie hiervan, waarin<br />

oude recepten, Cypriese gewichten, Venetiaanse munten en weet ik<br />

wat meer, gemengd met vergelijkende-taalstudie-op-z'n-diepst hem<br />

de mond van verbazing zullen doen opengaan, wijder dan die van<br />

een jongen op Sinterklaas voor 't lekkerst marsepein. Dit was werk<br />

van de eerste tien jaren (1893 — 1904). De geleerde moest zelf blijkbaar<br />

ook op adem komen: de eerstvolgende studies zijn van 1908,<br />

maar in die tussentijd heeft de schrijver al weer de wereldzee bevaren,<br />

in tweeërlei zin, eerst met onze vrachtschippers mee naar Cadix,<br />

waarbij het hem hevig belang inboezemde, waarom die lui spraken<br />

van Calis of Calis Malis. En hij ging dat uitpluizen, en toen dat<br />

zware karwei hem behoefte aan rust gaf, zette hij zijn denkbeelden<br />

uiteen over een kunstmatige internationale taal, waar hij vóór en<br />

tegen eerlik van weegt, maar die hij ten slotte overbodig acht. De<br />

leek zal zeggen: „Allicht, als je zo met alle talen kunt omspringen!"<br />

Voor de verandering, als een zomervakantie na een examen, ging hij<br />

in Maupassant lezen en wel de novelle Le Horla „das Furchtbarste,<br />

was Maupassant geschrieben hat," en dat zegt zo iets. Hem, Kluyver,<br />

prikkelt dit echter dadelik weer tot het zoeken en — vinden van<br />

de etymologie van dat woord, waar de schranderheid der afleiders<br />

„s'est exercée bien en vain". Dit is nu weer een soort ontspanning,<br />

als deze geleerde behoeft. Maar er valt meer te doen; Kluyver is ten<br />

slotte ook nog Hoogleraar in de Nederlandse Taal en Letterkunde<br />

geweest en schrijft ot>er een moeilik onderwerp, modaliteit, zeer be-


25<br />

vattelik voor hun, die de Nederlandse spraakkunst moeten leren,<br />

maar dan wordt het blijkbaar weer tijd de Letterkunde een beurt te<br />

geven. In 't algemeen voelt deze hoogleraar zich niet aangetrokken<br />

door de grote wegen, die door dat wijde veld gaan; de kleine paadjes,<br />

waar zovelen niet naar omzien, lokken hem aan: Achilles en<br />

Polyxena, Granida, twee koren in Geerardt van Velsen bij Hooft;<br />

Constantijn Huygens tusschen Salmasius en Heinsius, Amaryllis een<br />

gedicht van Huygens; van Vondel: de Roskam en de Wraak der<br />

Gibeonieten (Gebroeders), Dan Bilderdijk's maatschappelijke loopbaan<br />

tot 1795 en Bilderdijk's „Afscheid".<br />

Duidelikheid, logika der redenering zijn overal kenmerken van de<br />

stijl. Maar ... en nu komen de maren bij mij op: wat is er bij dit<br />

alles, dat de a.s. leraar meer geeft dan wat men capita selecta kan<br />

noemen, zowel op taal- als op letterkundig gebied? Zoek nu ook nog<br />

de laatste stukken uit deze bundel: Levensbericht van F. G. Kramp,<br />

een pendant van Nicolaas Witsen, maar dan uit de 19e eeuw; de<br />

akademiese vraag: Over den term „taal en letterkunde" en Het<br />

Nederlandsch en de Wereldtalen. "Ziedaar: met, tenslotte, een etymologiese<br />

studie over kabeljauw en bakeljauw de inhoud van dit boek,<br />

waarvan de wetenschappelikheid ver boven mijn lof verheven is en<br />

waarop ik toch zoals ik zei een aanmerking heb, en m.i. een heel<br />

belangrijke. Zie, verreweg de meeste leerlingen van Prof. Kluyver<br />

werden leraar en moesten en moeten les geven, moesten daarop voorbereid<br />

zijn en bij moeilikheden en vragen zich op het woord van<br />

een hoogstaand man kunnen beroepen. Heeft deze Hoogleraar ze<br />

voorbereid in de 35 jaar (1893—'1928), waarover de studies van dit<br />

boek lopen? Het is te hopen, maar hier blijkt het niet uit. Zijn de<br />

didaktiese, pedagogiese problemen, de spraakkunst- en taalopvattingen,<br />

waarmee zij telkens te maken krijgen niet belangrijk genoeg<br />

geweest, om de gedachten daarover de jonge leraren mee te geven<br />

in het leven? Was uit de spraakkunst de modaliteit het enige nodige,<br />

waren de kunstmatige internationale taal, de term „taal en letterkunde<br />

en de positie van het Nederlands tussen de wereldtalen zo<br />

belangrijk voor de leraar, dat vraagstukken als woordvorming, kindertaal,<br />

betekeniswijziging enz. niet de moeite van het op schrift<br />

brengen loonden? Of stond de voormalige-leraar-toch-zeker hier<br />

tegenover eigen gezag te weifelend? Het zou prijzenswaardig van<br />

bescheidenheid zijn.<br />

Maar dan komt uit deze bundel toch met kracht de beschuldigende<br />

vraag op: Wat biedt de hogeschool de a.s. leraar als geschenk om<br />

er langs zijn gehele levensweg van te genieten, als schat om er uit<br />

4


26<br />

te scheppen? Zijn er op 't gebied der moderne kunst niet vele boeken<br />

en schrijvers, waarvan de gymnasiast nooit iets hoort of leest, omdat<br />

ze, voor de 18-jarigen zelfs, te moeilik zijn, neem maar Het Lied 'van<br />

Schijn en Wezen en De Tragedie van het Recht van Frederik van<br />

Eeden en die de leraar toch moet leren kennen en doorvoelen, omdat<br />

zij kunnen helpen zijn oppervlakkigheid van beschouwing over 't<br />

denken van eigen tijd te verdiepen? Wie helpt de student aan een<br />

draad door de moderne letterkunde en z'n kronkelpaden en zijwegen?<br />

Moet alleen wat oud is gedoceerd? — En ter andere zijde de pedagogiek<br />

der praktijk en de didaktiek, het ritme en de versvoordracht<br />

en zoveel, waarvan later de hoofdzaak de docent te pas moet komen?<br />

Waar blijven ze? Het is te veel voor één man met één stel hersens,<br />

één lichaam! Juist, maar waarom ontstaat er dan in deze 35 jaar bij<br />

deze professor niet de onweerstaanbare lust, om al de wensen voor<br />

het taal- en letterkundig onderwijs der studenten eens onder woorden<br />

te brengen? En het ze in Den Haag eens klaar en duidelik te<br />

zeggen? Zie, als een Delfts professor maar kikt, springen de miljoenen<br />

uit de schatkist voor laboratoria — er staat er daar nog één,<br />

reusachtig, getorend, klaar doch ongebruikt, met fundamenten ook<br />

nog voor een geweldige vergroting — en hier in Groningen werkt<br />

één professor aan de taak om én geleerden de weg te wijzen, te<br />

laten zien hoe zij moeten onderzoeken én a.s. leraren klaar te maken<br />

voor hun moeilike taak. Allicht, dat hij zijn éne geest en zijn éne<br />

lichaam besteedt aan de dingen, die hem het naaste liggen. Maar . . .<br />

het blijft zo het oude deuntje, dat ook ik gehoord heb, een geleerde<br />

deun, maar waar later mijn leerlingen niets aan hadden en die ik<br />

zelf tijdelik geheel uit mijn hoofd moest bannen, omdat er meer voor<br />

het (school)volkje klinkende deuntjes van allerlei aard te spelen<br />

waren. En dat spelen hadden ze mij niet geleerd. Wat heb ik vaak<br />

valse tonen moeten horen. Hoe weinigen komen er maar aan de oude<br />

akademiese deuntjes weer toe! Kon er niet eens een speelman naast<br />

de geleerde komen te staan, die van die vreemde toekomst zong<br />

voor de a.s. leraar; die van de schoonheid om deze heen wist te<br />

spelen en te vertellen?<br />

Laat mij het samenvatten: ik heb eerbied voor de helderheid en<br />

degelikheid, die door dit boek als prijzenswaardige staaltjes van<br />

Nederlandse Akademiese wetenschappelikheid voor de ogen van de<br />

enkele begrijpenden worden gelegd; maar het is te betreuren, dat<br />

tegenover de veelzijdigheid en het bij-zijn, ook in wat de eigen tijd<br />

brengt, op 't gebied der natuurwetenschappen in de ruimste zin van<br />

het woord, waardoor b.v. onze ingenieurs worden voorbereid ook


27<br />

voor de praktijk van hun betrekking; dat, zeg ik, tegenover deze<br />

ruimte, ook ruimhandigheid, de bekrompenheid staat van de enkeling-taalprofessor,<br />

die het maar moet zien klaar te spelen, om er naar<br />

zijn beste krachten iets van te maken. En uit dit boek zie ik meteen,<br />

dat de strijd om het bestaan, die iedere leraar te voeren heeft, nog<br />

moet gestreden worden net als het mij zelf overkwam, zonder dat ik<br />

voldoende voorbereid was daarvoor. En dat zal wel zo blijven: ik<br />

verliet de Groningse Universiteit in 1891; de opvolgende akademiese<br />

geslachten tot 1928 toe, schijnen, als men in dit boek een spiegel van<br />

't onderwijs mag zien, evenveel kans te hebben gehad, om tot studeerkamer-geléérden<br />

te worden, even weinig, om het leraars-vak aan<br />

te voelen, voordat hun studietijd ten einde loopt.<br />

Haarlem, 6 Oktober 1930.<br />

J, B. SCHEPERS.<br />

Beitrage zur Geschichte der deutschen Sprache<br />

und Literatur. 54, Band 2. Heft. Ausgegeben Juni<br />

1930. Max Niemeyer Verlag Halle (Saaie) 1930.<br />

Ph. Strauch (Halle) schrijft hierin over: Die deutschen Predigten<br />

des Marquart von Lindau. Deze sermones van den Franziscaner<br />

lector theologiae te Würzburg, later Franziskaner-provincial te<br />

Straatsburg (f 15 Aug. 1392), die talrijke theologische geschriften<br />

nagelaten heeft, waren tot dusver nog niet grondig onderzocht. Ze<br />

bevinden zich in drie exemplaren op de PreuBische Staatsbibliothek.<br />

Na een overzicht van de titels en de plaats in de verschillende handschriften<br />

geeft schr. bijzonderheden over de inhoud. Ze zijn alle<br />

volgens een bepaald schema opgebouwd; 't Latijnsche bijbelwoord<br />

wordt er in vertaald, uitgelegd en vervolgens de vraag beantwoord:<br />

Wat leeren wij hieruit? Als typeerend voorbeeld wordt no 24 genomen.<br />

Text: Joh. 10, 11: ego sum pastor bonus, gott ist ein guter hirte.<br />

1. nach siner gotthait ze nemend, 2. nach siner menschait, 3. wie wir<br />

ovch hirten selbes sollend sin. Ad. 1: es gehören sechs dinge zu<br />

einem guten hirten. Evenzoo ad 2 en ad 3. Schr. toont aan, dat von<br />

Lindau, een belezen man, met de taal der mystici (Eckhart, Tauler)<br />

zeer vertrouwd moet geweest zijn. Bepaalde toestanden en feiten<br />

worden in de preeken vermeden; een enkele keer wordt de streek<br />

genoemd, waar ze ontstaan zijn. In een Anhang wordt preek no. 37<br />

afgedrukt, die in verschillende handschriften voorkomt: Diss ist von<br />

dem nünden Sunnentag nach pfingsten. Qui se existimat stare,<br />

videat ne cadat.


28<br />

Een belangrijk artikel is dat van Henrik Becker (Leipzig) over:<br />

Das Epos in der deutschen Renaissance, das Sterben einer Literaturgattung.<br />

't Is een nader uitgewerkte behandeling van 't hoofdstuk<br />

„Die Spatzeit" uit zijn dissertatie „Vom Lesen des Mittelaltcrs,<br />

die Gedichte aus dem Sagenkreise der Nibelungen und Dietrichs<br />

von Bern in Urteil und Wertung ihrer Zeitgenossen", Leipzig,<br />

Maschinenschrift, 1923.<br />

Schr. behandelt hier de vraag, waarom 't epos omstreeks 1500 uit<br />

de Duitsche literatuur verdwenen is, terwijl 't toch verscheidene<br />

eeuwen de meest beoefende dichtsoort geweest was. Het is verdwenen,<br />

doordat zoowel 't begrip voor 't bestaande epos als 't talent voor<br />

de zelfscheppende epische stijl en ten slotte ook de „erzahlerische<br />

Erfindungsgabe" ontbrak. Achtereenvolgens worden deze punten<br />

nader onder 't oog gezien. Hoe 't komt, dat de 15e eeuw zoo vreemd<br />

tegenover 't middeleeuwsche epos staat, hoewel er nauwelijks twee<br />

eeuwen tusschen liggen, zoekt schr. allereerst in de taal, die zich<br />

in die tijd bijzonder snel ontwikkeld had. De 15de eeuwsche vertaler<br />

zocht dit verschil te vereffenen en hierbij stootte hij niet alleen<br />

op onoverwinlijke moeilijkheden, maar bedierf zoowel de tekst als de<br />

rijm en 't rythme en daardoor de geheele stemming. Aan voorbeelden<br />

uit Parzival en Nibelungen laat schr. dit zien. Een wegvallen<br />

van een toonlooze e in de uitgang, een vervangen van een woord<br />

door een nieuw met ander accent, 't geven van uitgangen aan 't bezittelijk<br />

voornaamwoord enz. waren oorzaken, dat 't vers te kort of<br />

te lang werd. 't Eerste gebrek werd verholpen door 't invoegen van<br />

een „Flickwort" (guot, wert), 't tweede door 't weglaten van een<br />

woord, waarvan de ontbeerlijkheid maar al te spoedig moest blijken.<br />

De rijm bedierf vaak, doordat mhd. lange klinkers in suffixen en<br />

in vreemde woorden niet diphthongeerden, waardoor woorden met<br />

ï en ei, met ü en au in de rijm voorkwamen. Vaker kwam voor, dat<br />

een verouderd woord ter wille van de rijm moest blijven staan,<br />

waardoor de tekst min of meer onbegrijpelijk werd; verving men<br />

't woord door een ander, dan was 't gevolg dikwijls een verknoeien<br />

van de tekst. Overtalrijk zijn de voorbeelden, waaruit blijkt, hoe<br />

moeilijk de mhd. taal voor de vertalers geweest is, de ongelooflijkste<br />

misverstanden komen hier voor, waardoor de tekst op verscheidene<br />

plaatsen geheel onbegrijpelijk wordt en de lezer met moeite de gang<br />

van 't verhaal in groote trekken kan volgen.<br />

De stijl van het renaissance-epos wijkt ook in belangrijke punten<br />

van die van het Middeleeuwsche af. Allereerst kunnen we hier de<br />

neiging noemen, de Middelhoogduitsche epen te bekorten. Men


29<br />

streepte zooveel weg, dat het overblijvende de lengte van een drama,<br />

dat op één avond voorgelezen kon worden, niet overschreed. Andere<br />

werden nog korter en met deze stukken naderde men zelfs al<br />

't lied. Een uitzondering vormde Ulrich Füetrer, die voor een bepaalde<br />

kring schreef, die geregeld samenkwam, zoodat een voortzetting<br />

van zijn voordracht mogelijk was. Een tweede kenmerkende<br />

eigenschap van deze bewerkingen was de strofische vorm, waaruit<br />

bleek, dat ze ook er voor bestemd waren te worden gezongen.<br />

Aan enkele voorbeelden toont schr. aan, hoe de bewerkers de<br />

stof bekorten, 't zij door 't weglaten van de „unnützen wort", de<br />

zoogen. „dichterische Schmuck", of door 't telkens overspringen van<br />

een paar regels, 't Resultaat is vaak bedroevend en de gedichten<br />

verliezen hun geheele bekoring. De bewerker van Herzog Ernst<br />

heeft zich echter de moeite gegeven, de handeling in beknopter vorm<br />

opnieuw samen te stellen, bovendien in een frissche stijl, zoodat te<br />

begrijpen is, dat dit gedicht nog in de 16e eeuw gaarne gelezen wordt.<br />

De dichter en schilder Ulrich Füetrer stelde een Buch der Abenteuer<br />

samen, waarin hij een twaalftal Middelhoogduitsche epen bewerkte<br />

en de Lanzelotstof in een uitvoerig epos behandelde. Het<br />

bekorten en in strofische vorm overbrengen der epen heeft hij met<br />

talent ten uitvoer gebracht; hij weet ook 't best in de geest van de<br />

Middeleeuwen door te dringen. Nergens voeren zijn wijzigingen tot<br />

tekstbederf of tot dwaasheden; integendeel op meer dan een plaats<br />

overtreft Füetrer's bewerking 't origineel, hetgeen schr. met eenige<br />

voorbeelden nader demonstreert. Toch vond zijn werk slechts geringe<br />

verbreiding.<br />

Men kan bij de epische stijl van de 15e eeuw tegenover die van<br />

de 13e van een verarming spreken, omdat wel dezelfde elementen<br />

nog bestonden, maar 't gebruik ervan sterk beperkt was.<br />

Allereerst waren vele woorden uit de taal verdwenen. Schr.<br />

noemt recke, degen, wïgant; van 't eerste woord bevreemdt 't, dat hij<br />

daarbij van een „pejorativen Bedeutungswandel" spreekt. Moge die<br />

al aanvankelijk te constateeren zijn door de overgangen: Verfolgter,<br />

Verbannter, Fremdling, herumziehender Krieger, Abenteurer (vgl.<br />

Lexer II bl. 362); daarnaast staat toch de beteekenisontwikkeling:<br />

Krieger überhaupt, erprobter Krieger, Held, „besonders haufig in<br />

Gedichten der Heldensage" (eveneens Lexer II, bl. 362), wat eerder<br />

melioratief genoemd kan worden.<br />

Becker wijst vervolgens op 't verschijnsel, dat van twee woorden,<br />

die paarsgewijs voorkomen, vast één verdwijnt; hij noemt: minne —<br />

liebe, ellen — kraft, maere — wert, blanc — wïz, smielen — lachen,


30<br />

(be)haben —< (bé)halten, kapfen — sehen, glizen — glenzen, lützel<br />

— kleine, tougen — heimlich. Nog vele andere, die in de Mhd.<br />

dichtertaal gevoelswaarde hadden, verdwenen. In de 15e eeuw<br />

hechtte men blijkbaar niet zooveel waarde aan de vroegere rijkdom<br />

in woorden, heel vaak keerden dezelfde woorden terug; 't gebruik<br />

van vreemde woorden neemt eveneens af. De middelen tot woordvorming<br />

blijven alle behouden, er wordt echter een beperkter gebruik<br />

van gemaakt, 't Suffix ge der Kollektiva geraakt in onbruik<br />

(mhd. gehünde, gefriunde, gewaefen, geliebe, gefügele) en de Komposita<br />

spelen niet de belangrijke rol van vroeger.<br />

De omschrijvingen uit 't Mhd. verdwijnen op een enkele uitzondering<br />

na. Schr. noemt de vroeger zoo vaak voorkomende omschrijvingen<br />

met lip, herz, sin, muot, pris; de stijlfiguur, waarbij bijv. van<br />

treurenden gezegd wordt: si waren lützel vroelich, kent de epik der<br />

15e eeuw niet meer; een wending als: dö entzunde sich sin varwe<br />

wordt: sin varwe gund roten; Genitiefomschrijvingen, door Wolfram<br />

in gebruik gekomen met woorden als: zil, site, kraft, name en<br />

later met slahte, kür, art, wan, rat, stiure verdwijnen mede door de<br />

beteekenisverandering van de meeste dezer woorden.<br />

De voornaamste stijlmiddelen van de epik uit de 15e eeuw zijn de<br />

versierde epitheta (hochberümpt e.a.), de thetorische uitroepen,<br />

waarmee vooral prozaschrijvers en liederendichters graag werken,<br />

en 't symmetrische „Wortpaar", de „Zweigliedrigkeit"; vormen als:<br />

lob, danc und êre of: birsen, beizen unde jagen worden: danck und<br />

ére of: auch kunde er beitzen unde jagen. Veel vaker als in de Middeleeuwen<br />

wordt in deze tijd 't stijlmiddel gebruikt, waarbij een<br />

woord door een pronomen herhaald wordt: der edel prunn, der was<br />

sö kalt. Een versregel: ich weiz hie vil nahen einen brunnen kalt<br />

wordt: ich weiss bei uns gar nahen ein brunnen, der ist kalt.<br />

Terecht kan dus gezegd worden, dat de stijl verarmde, bovendien<br />

werd 't vers door een proza met eenvoudiger en beknopter zinnen<br />

verdrongen.<br />

Uit de tekstverbeteringen blijkt, hoe men in de 15e eeuw tegenover<br />

de epische stof stond. Zorgvuldig waakte de bewerker ervoor,<br />

dat de held zijn hem toekomende titel kreeg; „höfische Formeln"<br />

mochten niet aan een onwaardige verspild worden. De held van<br />

't epos moet volmaakt zijn, zijn tegenstanders mogen slechts verraders,<br />

reuzen of draken zijn; in een eerlijke strijd delft hij nooit<br />

't onderspit, slechts door valschheid en verraad kan hij overwonnen<br />

worden. Vaak wordt hierdoor 't geheele probleem in 't mhd. epos<br />

aangetast. Parzival, die bij Wolfram jong en onervaren de wereld


31<br />

in trekt en zich daardoor allerlei ongelukkige avonturen berokkent,<br />

rijdt in de Wilhelmprosa in plaats van ,,mit kindlichen siten", ,,in<br />

éren" naar 't hof en heet dan bij Füetrer reeds „fruot". Zijn zwijgen<br />

in de Graalsburcht wordt hem niet euvel geduid: 't booze noodlot<br />

is de schuld. Parzival is niet de dwalende, maar de door 't ongeluk<br />

vervolgde ridder. Op gelijksoortige wijze wordt 't Nibelungenlied<br />

bewerkt; de gevolgen bleven niet uit: na de 15e eeuw verdween<br />

't uit de literatuur. Het eenige epos, dat de Renaissancetijd geeft,<br />

de Teuerdank, is naar dezelfde motieven opgebouwd: de held trekt<br />

er op uit, om de koningin Erhenreich te verwerven; hij wordt in niet<br />

minder dan 80 avonturen gewikkeld, die alle volgens 't zelfde<br />

schema opgebouwd zijn en eentonig verloopen. Hierna is 't met<br />

't Duitsche epos ten einde.<br />

Fritz Karg (Leipzig) behandelt de Middelhoogduitsche „hiez-<br />

Formel" en ,,hiez-Satz, zooals deze in de Lucidarius A (uitgave van<br />

Felix Heidlauf in de „Deutsche Texte des Mittelalters" (1915)<br />

voorkomen. Als typen noemt hij: I da bi lit ein lant heizet Bizathe en<br />

II: Affrica hebit sich andem wasser daz da heizet Indus; I heeft<br />

't karakter van een bijstelling en is geen beknopte bijzin, II daarentegen<br />

is een volledig ontwikkelde bijzin. Wat 't voorkomen betreft,<br />

komt schr. tot de conclusie, dat dit niet op willekeur berust.<br />

De „hiez-Formel" wordt gebruikt, wanneer de genoemde naam niet<br />

't belangrijkste element in 't verband is, maar los tusschen een voorafgaande<br />

zin en een daarop volgende van gelijke rang staat. De<br />

„hiez-Satz" is noodig, wanneer de inhoud niet in 't zinsverband gemist<br />

kan worden, maar ook om formeele redenen, wanneer 't voorafgaande<br />

slechts zinsdeel is en wanneer de volgende zin een deel<br />

van de voorafgaande weer opneemt en ten slotte, wanneer de wending<br />

te „gewichtig" voor een enkele parenthese geworden is.<br />

M. Szadrowsky (Chur) behandelt in zijn artikel: Zur hochalemannischen<br />

Syntax III de gevallen, waarin afgeweken wordt van<br />

de ook uit leerboeken bekende regel, dat in de Zuid-Duitsche omgangstaal<br />

eigennamen met 't lidwoord gebruikt worden, 't Betreft<br />

dialekten uit een groot deel van 't Bernerland, met name 't Hasletal,<br />

en deelen van Graubünden (Davos, Prattigau, Schanfigg). Als<br />

oorzaak noemt hij Romaansche en Rheto-romaansche invloed. Er<br />

zijn Zwitsersche dialekten, die bij voornamen 't lidwoord gebruiken,<br />

behalve in de Genitief, die door de uitgang reeds voldende gekenmerkt<br />

is; ook komt voor, dat de familienaam zonder lidwoord vóór<br />

de voornaam staat, voorts vindt men vóór- en familienaam zonder<br />

lidwoord, familienaam samengesteld met „sohn", familienaam ont-


32<br />

staan uit plaatsnaam of uit beroepsaanduiding. Diminutiva en<br />

„Koseformen" op i of li als Hansi, Hansli. Hanseli zijn niet ongewoon;<br />

't oorspr. onzijdige geslacht heeft in vele gevallen hier voor<br />

't natuurlijke plaats gemaakt; ook als nom. ag. komen deze vormen<br />

voor, bijv.: slapperi (Schwatzer), pfnusi (Schnaufer), flenni (weinerlicher<br />

Mensch). Het geslacht drukt bij deze en dergelijke vormen<br />

vaak een waardeering uit, zoo duidt 't masculinum 't grootere<br />

en actieve, 't femininum 't kleinere en passieve, 't neutrum 't voortgebrachte<br />

en samengestelde aan. 't Dialekt houdt zich grootendeels<br />

aan deze verschillen; reeds in 't mhd. komen in verband hiermee<br />

verschillende geslachten van 't zelfde woord voor (bijv. mensch, ris,<br />

zit). In 't Berner Duitsch wordt gebruikt: „für e fürsorg" (zur<br />

Fürsorge), een geval, dat aan de oudere taal herinnert, waar 't<br />

önbep. lidw. in de plaats van 't bepaalde staat. Eveneens is dit 't geval<br />

met uitdrukkingen als z'himmel richte (Graubünden), waarbij<br />

't lidwoord ook in het Mhd. reeds ontbrak.<br />

Nadat A. Ausfeld en O. Zingerle reeds vroeger een uitgave van<br />

Rudolf von Ems' Alexander beloofd hadden en ook in Band 11 der<br />

Bibliothek der gesamten deutschen Nationalliteratur een uitgave<br />

aangekondigd stond, is nu eindelijk in Leipzig dit werk, dat onvoltooid<br />

gebleven is, door Victor junk uitgegeven. (Bibliothek des<br />

literarischen Vereins in Stuttgart; Publikation 272—274; Rudolf<br />

von Ems Alexander, ein höfischer Versroman des 13. Jhts.; Erster<br />

Teil: Buch I—III, Zweiter Teil: Buch IV—VI, Anmerkungen und<br />

Register.)<br />

Reeds in 1904 publiceerde Junk in de Beitrage (Bd. 29 bl. 369 vv.)<br />

een artikel, dat als een „Vorarbeit" tot een uitgave van den Alexander<br />

beschouwd kon worden. Hij vermeldt hierin een tweede handschrift<br />

(B), dat in 1894 door den kunsthistoricus R. Kautsch in de<br />

Brusselsche „Bibliothèque Royale" gevonden werd. Dit hs. gaat<br />

niet verder dan het reeds lang bekende Münchener (M), nl. 5 boeken<br />

en een stuk van het 6e, zoodat daardoor de veronderstelling,<br />

dat de dichter met zijn werk niet verder gekomen is, aanneembaar<br />

wordt; een derde (h) in Berlijn geeft slechts 200 versregels<br />

(14389-14588).<br />

Albert Leitzmann (Jena) schrijft over Junk's uitgave van den<br />

Alexander in deze aflevering van de Beitrage; hij behandelt daarin<br />

eerst 't probleem van de invloed van Wolfram von Eschenbach op<br />

Rudolf von Ems. Reeds jaren geleden hield Leitzmann zich met<br />

deze vraag bezig; 't eerst in een artikel in de Zeitschrift für deut-


33<br />

sche Philologie (Bd. 43, bl. 301 v.v.), later in de Beitrage Bd. 42,<br />

bl. 503 v.v., waar hij reeds meende te kunnen constateeren, „trotz<br />

des zufalligen und lückenhaften Materials", dat de Alexander en<br />

de Weltchronik, voor zoover ze hem dan bekend waren, weinig<br />

„Anklange" aan Wolfram bevatten. Latere stilistische onderzoekingen<br />

van de Weltchronik hebben Leitzmann's resultaat, wat dit<br />

werk betreft, niet bevestigd.<br />

In 't voor ons liggend artikel strekt L. zijn onderzoek ook over<br />

den Alexander uit; hij noemt de overeenstemmende plaatsen bij<br />

Wolfram en Rudolf en komt tot 't resultaat, dat de 6 boeken resp.<br />

10, 43, 20, 8, 17, 7 „Wolframreminiscenzen" bevatten. Dit bevestigt<br />

hem in zijn meening omtrent de chronologie van Rudolf's werken,<br />

nl. dat de dichter zijn werk aan den Alexander onderbroken heeft,<br />

om eerst zijn Willehalm, die hij voor den invloedrijken Konrad von<br />

Winterstetten schreef, te voltooien. Hij plaatst den Willehalm nu<br />

tusschen 't tweede en derde boek van den Alexander, daar hij 't<br />

hoogtepunt van Wolfram's invloed aan 't einde van 't tweede boek<br />

gevonden heeft.<br />

In 't tweede gedeelte van zijn artikel noemt Leitzmann verschillende<br />

plaatsen, waar hij 't met Junk's tekst niet eens is, afgezien<br />

van metrische bezwaren.<br />

In een tweede artikel meldt Leitzmann de herkomst van de hexameter:<br />

Ascendat Walther, veniat bos unus et alter, behoorende bij<br />

een der Nederlandsche Klinggedichte, die hij 1928 (Halle) uitgegeven<br />

heeft.<br />

E. Sievers (Leipzig) verdedigt 't vermoeden van Bartsch (Germ.<br />

7, 35), dat de dichter van Elisabeth en Erlösung een Marburger geweest<br />

is. M. Rieger had op bl. 59 van de inleiding bij zijn uitgave<br />

van de Elisabeth 't bezwaar geopperd, dat bij 't veelvuldige voorkomen<br />

van de naam Marburg een aanduiding, die hierop zou wijzen,<br />

niet voorkomt. Sievers noemt nu twee plaatsen, waaruit 't wel<br />

te lezen is.<br />

Wolfgang Jungandreas (Brestau) geeft een bijdrage betreffende<br />

de localiseering van de Hildesage en ten slotte John Loewenthal<br />

(Berlin) eenige etymologiën.<br />

De derde druk van Feist's Gotisch etymologisch woordenboek<br />

is in bewerking. Wie wenschen of opmerkingen hiervoor heeft, zende<br />

die aan 't adres van den samensteller: Berlin N. 54 Weinbergsweg<br />

13.<br />

Amsterdam.<br />

D. J. C. ZEEMAN.


34<br />

HOE DE JEUGD IN ENGELAND FRANSCH<br />

LEERT.<br />

't Bovenstaande is de titel van een artikel in de Figaro van 17<br />

Nov. j.1., dat me, in zeker opzicht, een openbaring was. Over 't algemeen<br />

zijn wij er hier te lande vrijwel van overtuigd, dat wij, Nederlanders,<br />

heele bollebozen zijn in de moderne talen, en in ieder geval<br />

hebben wij die reputatie in 't buitenland. De vraag is maar of die<br />

reputatie nog steeds gewettigd is. De oorlog heeft 't practisch nut<br />

van 't talen leeren wel zeer sterk doen voelen. De groote uitbreiding<br />

van 't onderwijs in de moderne talen in Frankrijk, sedert 1903 is van<br />

onberekenbaar nut gebleken bij de samenwerking der Fransche en<br />

Engelsche legers. Wat Engeland betreft, wij waren er eigenlijk<br />

gezegd min of meer van overtuigd, dat de Engelschman in 't algemeen<br />

geen vreemde talen leert, dat hij genoeg had aan zijn eigen<br />

taal, en dat in één woord het moderne-talenonderwijs in Engeland<br />

eigenlijk nog maar op lagen trap stond, en niet te vergelijken was<br />

met 't onze bijvoorbeeld, 't Is mogelijk dat deze toestand nog steeds<br />

zoo is, in hoofdzaak; maar 't is óók mogelijk, dat de oorlog daarin<br />

een groote verandering heeft gebracht. Ik weet dit niet en zou heel<br />

dankbaar zijn, als iemand dit onderwerp eens in dit blad wilde bespreken.<br />

Eerlijk gezegd, heb ik al eenigszins opgekeken van de als<br />

volkomen oprecht op te vatten mededeeling van Dr. Behrend op<br />

't laatste A.V.M.O.-congres, dat zijn eigen kinderen op de Middelbare<br />

School bijv. zóóveel Engelsch leerden, dat zij, uit eigen beweging,<br />

deeltjes uit de Tauchnitz-editie kochten en die vlot konden<br />

lezen. Maar, om tot 't stukje in de Figaro terug te keeren, de heer<br />

Georges Toudouze deelt daarin 't volgende mee. Er bestaat in Parijs<br />

een Théatre classique universitaire agrée prés l'Académie de Paris,<br />

een „service officiel en collaboration entre 1'Université et les Beaux-<br />

Arts de France". Dit gezelschap heeft in Maart j.1. een tournée van<br />

acht dagen gemaakt in Engeland om speciaal in Folkestone en in<br />

geheel Yorkshire voor verschillende scholen voorstellingen te geven<br />

van het klassiek repertoire. Deze poging, met goeden uitslag bekroond,<br />

is nu onlangs herhaald. Gedurende veertien dagen heeft dit<br />

gezelschap vier en twintig keer gespeeld voor een publiek van leerlingen,<br />

niet in schouwburgen, maar in de scholen, in vier en twintig<br />

scholen, waarin telkens de jeugd van een bepaald rayon vereenigd<br />

was. Men had de leerlingen van tien a twintig scholen eerst in<br />

Londen, daarna in Northampton, Bedford, Croydon, Southampton,<br />

Maidstone telkens in één dier scholen, die daarvoor zeker de noodige<br />

lokaliteit bevatten, vereenigd. Deze voorstellingen werden gegeven<br />

onder de schooluren, bij wijze van onderricht.


35<br />

De keuze der stukken was aan de gastheeren overgelaten, die<br />

daarvoor 't oog hadden laten vallen op stukken, die op de officieele<br />

schoolprogramma's voorkomen. Want 't was speciaal ter voorbereiding<br />

van de examens, dat men de Franschen naar Engeland had<br />

laten overkomen. Gespeeld of gereciteerd werden Le Médecin malgré<br />

lui, Les Précieuses ridicules, Le Barbier de Séville, Gringoire, la<br />

Grammaire (?) en de fabels van La Fontaine.<br />

We zullen nu maar overslaan de beschrijving van de officieele<br />

entvangst door den Lord-Mayor van Londen en de redevoeringen<br />

daarbij afgestoken. Maar interessant is, wat de schrijver omtrent de<br />

examens in 't Fransch in Engeland vertelt. Dat deze van groot gewicht<br />

zijn, moge blijken uit 't feit, dat alle Engelsche scholieren<br />

(volgens den heer Toudouze) van zes tot negen uur per week<br />

Fransche conversatie hebben; d.w.z. twee vijfden tot de helft van<br />

hun wekelijksche schooltaak is voor 't Fransch bestemd. Dit jaar<br />

waren in Engeland 56000 candidaten voor de examens in 't Fransch.<br />

De heer Toudouze is in de gelegenheid gesteld te Bedford de leerlingen<br />

in 't Fransch te ondervragen over de literatuur en de aardrijkskunde<br />

van Frankrijk. Alle leerlingen hebben hem zonder aarzeling<br />

in 't Fransch geantwoord.<br />

Zelfs als men hier een deel van 't enthousiasme, waarvan de heer<br />

Toudouze blijk geeft, op rekening van de Fransche „beleefdheid"<br />

wil stellen, dan blijft er toch nog genoeg over om een oogenblik te<br />

peinzen over 't onderwijs in 't Fransch in Engeland, en over de<br />

enorme invloed, die van zulk een tournee als steun, als bekroning<br />

van 't onderwijs, uit kan gaan op 't onderling begrijpen van twee<br />

groote volkeren.<br />

Wanneer komen de Fransche tooneelisten in ons land voor een<br />

4 of 5 honderd leerlingen les geven in wat een deel ook van onze<br />

beschaving uitmaakt?<br />

Utrecht. E. C. VAN BELLEN.<br />

Van Dialect tot Schrijftaal. Rede uitgesproken<br />

bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar<br />

buitengewoon aan de Universiteit van Amsterdam<br />

op 26 Mei 1930 door Dr. W. van der Gaaf. Wolters.<br />

Groningen. 1930. 30 bladz.<br />

De benoeming van Dr. van der Gaaf tot buitengewoon hoogleraar<br />

is een late erkenning van verdiensten, en verdiensten die aan ieder


36<br />

Anglist in ons land al lang bekend waren. Men kan zich slechts verwonderen<br />

dat de erkenning zo veel moeite gekost schijnt te hebben;<br />

maar wij weten dat de studie van de levende talen nog slechts zeer<br />

gedeeltelik een in universitaire kringen voor „vol" aangeziene studie<br />

is. Over de oorzaken van die positie van de levende talen in ons<br />

land uit te weiden schijnt me op deze plaats niet gewenst.<br />

Het onderwerp dat van der Gaaf voor zijn rede gekozen heeft is<br />

voor de beoefenaars van het Engels ongetwijfeld belangwekkend.<br />

Ook zij die van de klankgeschiedenis van Oud- en Middel-Engels<br />

meer gehoord en gelezen hebben dan hun lief is, kunnen zich nog<br />

wel interesseren voor de ontwikkeling van het lokale Londense dialekt,<br />

van de vroege middeleeuwen af, tot de omgangstaal in schriftelik<br />

en mondeling gebruik van meer dan één wereldrijk. Die laatste<br />

biezonderheid moge van linguisties standpunt vrij onverschillig zijn —<br />

een Indianendialekt is voor een linguist altans in sommige opzichten<br />

leerzamer — het is toch ook van linguisties standpunt niet onverschillig<br />

te zien hoe een dialekt wordt tot een voertuig van een<br />

groote kuituur. In de rede van van der Gaaf wordt vrij uitvoerig<br />

verhaald hoe het met het onderzoek van de schaarse bronnen voor<br />

het Londens van de oudere tijd gegaan is sedert Morsbach zijn baanbrekend<br />

boek schreef (1888). Na die tijd is er door leerlingen van<br />

Morsbach aan de Göttinger universiteit, door andere Duitse en<br />

Skandinaviese geleerden, en door enige Engelsen, veel gedaan om<br />

de gang van zaken op te helderen. Dit alles wordt door de schrijver<br />

met interessante biezonderheden geïllustreerd. Hij vestigt er niet de<br />

aandacht op dat er onder al die onderzoekers geen enkele Nederlandse<br />

naam voorkomt, ofschoon dat voor een hoogleraar, die zich<br />

toch ook tot leerlingen richt, geenszins misplaatst had kunnen worden<br />

genoemd. Maar het kan zijn dat hij de feestelike stemming niet<br />

wilde storen door een opmerking over de onbeduidende positie die<br />

ons land totnogtoe in de wetenschappelike studie der levende talen<br />

inneemt.<br />

Een enkele opmerking over de titel: een bewijs, dunkt me, dat de<br />

schrijver zich weinig met algemeen-linguistiese problemen bezig<br />

houdt, ongetwijfeld in de overtuiging dat de studie van het Engels<br />

alleen al meer is dan één mens kan omvatten. Die opvatting heeft<br />

veel waars — in der beschrankung zeigt sich erst der meister —<br />

maar het blijft toch altijd gevaarlik zich te zeer te beperken. De<br />

juiste middelweg te vinden zal wel weinigen gegeven zijn, maar ik<br />

waag toch te zeggen dat de Nederlandse term schrijftaal in de laatste<br />

jaren voldoende ontleed is om te mogen verklaren dat hij voor


37<br />

wetenschappelik werk vrijwel onbruikbaar is te achten. En voor aanstaande<br />

leraren is de term zeker een gevaarlike klip, tenzij de docent<br />

ze tot volleerde zeilers heeft weten op te leiden. Wij wensen van der<br />

Gaaf toe dat hij in de jaren die hem nog resten vóór de fatale termijn,<br />

er in slagen zal enige leerlingen te vinden die de persoonlike<br />

bekwaamheid bezitten en de lust gevoelen om ook aan deze internationale<br />

arbeid produktief mee te werken. Dat zou de mooiste bekroning<br />

zijn van zijn arbeid aan de Amsterdamse universiteit,<br />

's Gravenhage, November 1930.<br />

E. KRUISINGA.<br />

MOEILIK OF MAKKELIK LITERATUUR-ONDERWIJS.<br />

De onmiddellike aanleiding tot het schrijven van dit artikel is een<br />

waarderende beoordeeling van mijn Introduction to English Literature<br />

door kollega Veltkamp in Stemmen des Tijds, en wel in 't biezonder<br />

wat hij schrijft aan het slot van zijn kritiek: „Mijn schoolervaring<br />

(leidt) mij persoonlijk tot de voorkeur voor een beknopt<br />

boek, dat de allerbelangrijkste hoofdzaken vastlegt, nadat het levende<br />

woord van den docent het onderwerp heeft behandeld zoo grondig<br />

en veelzijdig als dat voor jonge menschen van dien leeftijd met<br />

vrucht kan geschieden." Wat Dr. Veldkamp hier uitspreekt, is mij<br />

door anderen in allerlei vormen gezegd. De zaak komt vrijwel hierop<br />

neer, dat men het onderwijs in de letterkunde van een vreemd volk,<br />

zo al niet bepaald gemakkelik, dan toch tot iets vrij eenvoudigs<br />

meent te kunnen maken. Nu reken ik Dr. Veldkamp niet tot hen die<br />

maar willen vereenvoudigen tot het uiterste, immers hij wil de stof<br />

ook „grondig en degelijk" behandeld zien, maar toch zou ik wel<br />

eens willen weten in welk „beknopt boek" hij de hoofdzaken vindt<br />

vastgelegd. Het was juist deze passage van zijn kritiek die, laat ik<br />

het maar bekennen, mijn achterdocht opwekte. Maar al te goed<br />

weten we wat in sommige boeken als „hoofdzaken" wordt opgedist.<br />

Om deze diskussie niet tot onvruchtbaarheid te doemen, zal ik proberen<br />

zo konkreet mogelik te zijn. Ik haal daarom ter illustratie aan<br />

wat ons als letterkunde wordt voorgezet in een vrij bekende bloemlezing.<br />

] ). Het gaat over de dichter Coleridge.<br />

As a child Coleridge was dreamy and all through his life he had a great<br />

love for the supernatural and fantastical. This is apparent in some of his<br />

1<br />

) Bcok of English Prose and Poetry by J. F. de Wilde with the assistance of<br />

A. E. H. Swaen.


38<br />

best-known poems, as: 'The Rime of the Ancient Mariner', 'Christabel'<br />

and 'Kubla Khan'.<br />

As regards form he is a greater artist than Wordsworth; the rhythm and<br />

raelody of his poems are beautiful. He was a good iiterary critic and had<br />

much influence on his contemporaries. The "Lectures on Shakespeare",<br />

which he delivered in London, were crowded, and while he resided at<br />

Highgate, at the house of a doctor, under whose treatment he spent the<br />

last years of his life, he was much visited by Iiterary friends who admired<br />

his wisdom and sound critical judgment. He had made a study of German<br />

literature and philosophy, which very few Englishmen had the ability or<br />

the interest to do at that time. Schiller's 'Wallenstein' appeared in an<br />

English translation from his hand.<br />

Besides the poems mentioned above he wrote 'Love', 'Fears in Solitude'<br />

and 'Ode to France'.<br />

Dit stukje is, geloof ik, karakteristiek. Het bevat de gewone nietszeggende<br />

algemeenheden, zoals dat Coleridge een groter kunstenaar<br />

is dan Wordsworth ten minste wat de vorm van zijn poëzie betreft.<br />

De belangstellende lezer, vermoedende dat er aan Wordsworth's<br />

vorm dan wel iets zal ontbreken, slaat natuurlik het inleidend stukje<br />

bij Wordsworth op, maar vindt niets dat hem licht kan verschaffen.<br />

En dan verder die mededeling dat het rhythme en de melodie van<br />

Coleridge's verzen „beautiful" zijn, een zinnetje dat bij meer dichters<br />

onveranderd dienst kan doen. Biezonder belangwekkend is de<br />

opmerking dat Coleridge in Highgate (ieder weet waar dat is) heeft<br />

gewoond bij een dokter. Of zijn wijsheid en „critical judgment" het<br />

gevolg daarvan waren of dat hij ondanks deze mediese verzorging<br />

kans zag toch een verstandig man te blijven, wordt ons niet geopenbaard.<br />

En wat een domme Engelsen toch in Coleridge's dagen, die<br />

niet eens knap genoeg waren om Duitse filosofie te kunnen bestuderen.<br />

Dan volgen nog gauw, alles zoals te doen gebruikelik, een paar<br />

namen, met een onnauwkeurigheidje (ook gebruikelik) over Coleridge's<br />

vertaling van Wallenstein, en de leerling is voorbereid<br />

voor . . . ja, voor wat? Voor het lezen van The Ancient Mariner, of<br />

van Christabell Maar niemand zal toch kunnen beweren, dat dit<br />

alles van enig nut is bij werkelik literatuuronderwijs. Dat moet nu<br />

nog beginnen en dat is door niemand zo heel gemakkelik te maken;<br />

ik voeg er aan toe, dat er ook niemand is die dat maar zo uit zijn<br />

mouw schudt. Alles wat in boven aangehaald stukje staat zal, laat<br />

ons hopen, de leraar zelf ook nog wel kunnen bedenken; zodra het<br />

werkelik moeilike deel van zijn taak begint, wordt stilzwijgend een<br />

beroep gedaan op het „levende woord" van de docent.<br />

Om nu niet het verwijt op me te laden van het minst geslaagde<br />

paragraafje uit het boek te hebben uitgezocht, zal ik ook nog aanhalen<br />

wat van Shelley gezegd wordt, aan wie, het is de moeite waard<br />

dit terloops op te merken, ongeveer evenveel ruimte wordt besteed


39<br />

als aan de als dichter weinig betekenende Southey: begrip van proportie<br />

is in boeken van dit soort gewoonlik totaal absent. Van Shelley<br />

dan wordt het volgende gezegd.<br />

This poet resembled Byron in belonging to the aristocratie class. He<br />

was also an enthusiast for liberty, but, instead of shouting defiance at the<br />

established rules of society, he tried to improve the world by gentle reasoning.<br />

That he was utterly unfit for the part of social reformer was proved<br />

however by his unpractical attempts to promote the cause of liberty in<br />

Ireland. He was a dreamer, not a man of action.<br />

With Mary Godwin, his second wife, he left England and after a stay<br />

in Switzerland took up his residence in Italy. He spent much time in the<br />

open air reading and meditating in his boat. It was in a boating-expedition<br />

when overtaken by a storm, thai he lost his life.<br />

In 'Alastor' is depicted the life of a poet who pursues spiritual beauty;<br />

Adonais' is an elegy on the death of Keats; 'Prometheus Unbound' contains<br />

great lyrical beauties; the 'Ode to the Skylark', 'The Sensitive Plant'<br />

and 'The Cloud' are among the finest of his shorter lyrical poems.<br />

Dit als inleiding tot twee moeilijke gedichten als The Skylark en<br />

The Cloud. Het is niet nodig dit alles krities te bekijken, het is<br />

erbarmelik van stunteligheid en onnauwkeurigheid. Gemakkelik te<br />

begrijpen is het misschien wel, zelfs lijkt het beter je verstand er niet<br />

al te erg bij te gebruiken.<br />

Enkele dingen zijn, dunkt me, uit het voorafgaande wel duidelik.<br />

De „kennis" die onze leerlingen bij literatuur-onderwijs van deze<br />

aard opdoen, is vrijwel geheel waardeloos. Ik zou zonder enige aarzeling<br />

verder durven gaan en zeggen dat, als het niet anders kan,<br />

het beter is geen letterkunde te onderwijzen. Op deze wijze toch<br />

worden de leerlingen er aan gewend tevreden te zijn met holle<br />

frases, en holle frases over de mooiste en grootste dingen die de<br />

menselike geest heeft voortgebracht; ze worden niet opgewekt tot<br />

nadenken en zoeken, tot het ernstig streven door te dringen in de<br />

betekenis en de schoonheid van literair werk; ze krijgen een levenslange<br />

afkeer tegen die ellendige letterkunde, waarbij je gedwongen<br />

wordt allerlei feiten en namen te lezen die je niets kunnen schelen,<br />

en waarbij je, om een uiting van gezonde schooljongenshumor aan<br />

te halen, alleen maar nu en dan een zucht van verlichting slaakt als<br />

er weer een vent dood is. Onderwijs in letterkunde is dergelijk gedoe<br />

niet. Dit onderwijs is evenmin gemakkelik te maken als dat in de<br />

exacte vakken. Wie het niet aan alle zelf-kritiek ontbreekt, zal voor<br />

zichzelf wel dikwijls bekend hebben, dat zijn literatuur-onderwijs de<br />

zw3kke plek in zijn werk is; dat hij bij dat onderwijs het minst van<br />

al gesteld zou zijn op deskundige toehoorders. Laat ons erkennen,<br />

dat onderwijs in letterkunde zeer hoge eisen stelt aan de docent; dat<br />

het aantal van hen die het zeer goed geven, noodzakelikerwijze ge-


40<br />

ring is. Wie een goede les, waarin werkelijk de hoofdzaken worden<br />

belicht, wil geven over Coleridge, zal zich daarvoor zeker niet in<br />

één avond of zelfs in één week kunnen prepareren. Hoe zou de<br />

leraar de tijd, en de duurzame belangstelling, kunnen vinden om dit<br />

bij het vele wat hij te doen heeft voor een aantal grote schrijvers, al<br />

is het dan maar uit de twee gevraagde tijdvakken, te doen? Een<br />

boek, dat hem ontheft van een deel van zijn werk en dat hem in staat<br />

stelt zijn onderwijs in de letterkunde niet al te oppervlakkig te geven,<br />

is daarom zeer nodig. Aan zo'n boek mag men dan de eis stellen,<br />

dat de schrijver zich de moeite heeft getroost al datgene te doen,<br />

wat men van elke leraar afzonderlik onmogelik ieder jaar kan vergen.<br />

Men zal mij tegenwerpen: voor de leraar, toegegeven. Maar moet<br />

de leerling een dergelik boek in handen hebben? Jarenlange proefnemingen<br />

met allerlei klassen hebben mij er toe gebracht deze vraag<br />

bevestigend te beantwoorden. Ze hangt natuurlik samen met de<br />

andere vraag, wat ik me als resultaat van het onderwijs in de literatuur<br />

voorstel. Gedichten als die van Coleridge of Shelley leest men<br />

toch niet, voor zover ze verhalend van aard zijn, om het verhaaltje;<br />

of, voor zover ze dat niet zijn, alleen om zo'n beetje vaag de inhoud<br />

duidelik te maken of om zich te bedrinken aan louter klank. Ik wijs<br />

in dit verband op de voor ons, leraren in Moderne Talen, beschamende<br />

cirkulaire van de inspekteurs van het Middelbaar Onderwijs<br />

van de 18 Maart 1930, waarin ze, terecht, hun afkeuring uitspreken<br />

over literatuur-onderwijs dat bestaat in het dikteren (het levende<br />

woord!) van de inhoud van sommige werken, en het laten reproduceren<br />

op het eind-examen van deze diktaten. Op deze wijze, voegen<br />

ze er aan toe, wordt het examen (en, zou ik zeggen, het onderwijs)<br />

in de letterkunde der vreemde talen tot een „schijnvertoning". Protesten<br />

tegen deze cirkulaire zijn er bij mijn weten niet geweest;<br />

beschaamde gezichten laat ons hopen, wel. Er blijkt uit dit alles toch<br />

wel, dat er aan ons letterkunde-onderwijs iets hapert en dat er alle<br />

reden is ons eens af te vragen, hoe wij de toestand kunnen verbeteren.<br />

Om terug te keren tot het konkrete geval van dichters als Coleridge<br />

en Shelley. In de een of andere vorm moet er toch een inleiding<br />

worden gegeven, die het begrijpen van een voor jongens „raar"<br />

gedicht als The Ancient Mariner, of van een uit een ogenblik van<br />

exaltatie geboren gedicht als The Skylark mogelik maakt. Iets over<br />

de romantiek en iets over de twee dichters is onontbeerlik. Kan de<br />

docent, benijdenswaardige man, dat zelf, laat hem zijn gang gaan,<br />

want ik spot allerminst als ik zeg dat het levende woord in zijn


41<br />

levende betekenis genomen door niets te vervangen is. Maar, hoe<br />

goed de leraar het ook doet, de leerling is bij dit alles in hoofdzaak<br />

passief. Is er nu niet alles voor, hem de gelegenheid te geven thuis<br />

met behulp van een boek, dat hij zonder de les niet zou hebben<br />

kunnen begrijpen, nog eens te overdenken wat hij op school heeft<br />

gehoord? Dr. Veldkamp wil iets dergeliks ook, zoals de aanhaling<br />

uit zijn kritiek bewijst. Misschien wil hij in een volgend nummer van<br />

Berichten en Mededelingen eens wat uitvoeriger, en dan vooral zo<br />

konkreet mogelik, voor zijn vakgenoten in engere zin uiteenzetten,<br />

hoe hij de zaak aanpakt, en vooral ook in welk beknopt boek hij<br />

datgene vindt wat hij nodig oordeelt. Hij zal toch evenals ik enkele<br />

biografiese gegevens en een paar tietels met wat jaartallen niet tot<br />

de „allerbelangrijkste hoofdzaken" rekenen.<br />

Voorlopig kan ik alleen herhalen, wat ik al gezegd heb, werkelik<br />

onderwijs in de letterkunde kan niet gemakkelik gemaakt worden;<br />

een beknopt boek heeft eer kans moeiliker dan gemakkelik te zijn. 1 )<br />

Maar waarom toch dat steeds aandringen op het denatureren van<br />

het onderwijs in de letterkunde? Wie denkt er bij de exakte vakken<br />

aan een onderwerp niet te behandelen of slecht te behandelen, omdat<br />

het moeilik is? De leraren in de klassieke talen durven de lektuur<br />

van Plato aan, en de besten onder hen zullen zeker niet tevreden<br />

zijn met louter een vertaling van de text. De serie „Antieke Cultuur",<br />

uitgegeven bij de firma Wolters, en bestemd voor de hoogste klassen<br />

van het gymnasium, moge ons tot een beschamend en tot grotere<br />

inspanning prikkelend voorbeeld zijn.<br />

Dezelfde angst voor wat moeilik is, komt uit bij het verzet tegen<br />

het streven om iets meer aandacht te besteden aan de oudere literatuur.<br />

En toch staat onomstotelik vast wat W. P. Ker zegt in Form<br />

and Style in Poetry, p. 50:<br />

If the history of literature is to be properly a history, and not a series<br />

of biographies—lives of the poets and essays on their several works—then<br />

there must be a study of what is continuous and common, of the tendencies<br />

in which different authors share, the forms and fashions which they<br />

inherit, the origins of their art. That sort of study, in England as in<br />

France or Italy—in all the countries of Europe—will take you back into<br />

the Middle Ages long before the date of Chaucer.<br />

Deze oudere literatuur is overigens in sommige opzichten volstrekt<br />

niet moeiliker, eerder het omgekeerde, dan de nieuwere, zoals ook<br />

door leraren in het Nederlands herhaaldelik is verklaard. Ik kan de<br />

1<br />

) Zo is bijv. Saintsbury's A First Book of English Literature in sommige opzichten<br />

moeiliker dan zijn uitvoeriger Short History.


42<br />

gedachte niet van me afzetten dat de bezwaren tegen het betrekken<br />

van oudere perioden in ons letterkunde-onderwijs hun oorzaak vinden<br />

in het feit, dat vele leraren zelf bij hun studie deze tijdperken<br />

hebben verwaarloosd. Voor het Engels is dit zeker waar, zoals de<br />

jaar op jaar vrijwel vergeefs herhaalde klachten van de examenkommissie<br />

voor de B-akte bewijzen. Maar wie geldt de klacht: de<br />

kandidaten of hun leermeesters?<br />

Men zal mij tegenwerpen, dat op onze middelbare scholen de<br />

historiese literatuurbeschouwing van sekundair belang is, en ik geef<br />

dit volmondig toe. Al naar de persoonlike instelling van de docent<br />

zal hij de nadruk leggen op ethiese of aesthetiese problemen, of zich<br />

bepalen tot een bijna uitsluitend verstandelike interpretatie van de<br />

text. Maar bij geen van deze drie beschouwingswijzen kan het histories<br />

element geheel worden gemist. Wie iets van Shakespeare wil<br />

lezen, is gedwongen iets aan het oudere drama vóór zijn tijd te<br />

doen; de romantiek wordt volslagen onbegrijpelik zonder enige voorafgaande<br />

studie van de achttiende eeuw. En met het vermelden van<br />

enkele feiten komt men geen stap verder. Men zal alleen begrippen<br />

kunnen verhelderen, als men werkelik iets leest van dat oudere<br />

drama of van de neo-classici. Al deze overwegingen leiden tot de<br />

konklusie, dat alleen een vrij uitvoerig boek de leraar de mogelikheid<br />

biedt van zijn literatuur-onderwijs iets terecht te brengen, i) Maar<br />

— en het is belangrijk dit goed in te zien — van dit uitvoerig boek<br />

behoeft volstrekt niet ieder woord te worden gelezen; nog minder is<br />

het bestemd om te worden gememoriseerd. Het zijn de kleine boekjes<br />

die het wanbegrip in de wereld hebben gebracht, dat je in de letterkunde<br />

een hele Piet was als je allerlei namen en feiten in je hoofd<br />

had gepropt. De letterkunde van een groot volk is niet in zijn volle<br />

omvang te beheersen; de grote mannen op ons gebied zullen de<br />

eersten zijn om hun kleinheid te erkennen tegenover de geweldige<br />

stof en de gekompliceerde problemen, die deze stof ons stelt. We<br />

zullen ons dus tevreden moeten stellen met een greep hier en daar,<br />

natuurlik niet te hooi en te gras, maar doelbewust zullen we moeten<br />

kiezen wat we in een bepaalde klasse denken te kunnen behandelen.<br />

Het streven om toch vooral een overzicht te geven over wat men<br />

de „hele stof" pleegt te noemen, heeft ons onderwijs veel scha gedaan,<br />

en niet alleen ons literatuur-onderwijs. Ik herinner bij voorbeeld<br />

aan het Leerboek der Natuurlijke Historie van Dr. E. Reinders,<br />

1<br />

) De boeken van Besancon en Struik, en van Bouwman en Verdenius, bewijzen<br />

dat deze kollega's dezelfde opvatting zijn toegedaan.


43<br />

die zeer veel van wat vroeger onmisbaar werd geacht, over boord<br />

heeft geworpen. In wat we kunnen behandelen worden we zeer ernstig<br />

belemmerd door gebrek aan tijd. Wanneer zal toch het voorstel<br />

van onze vereniging eens ernstig worden overwogen om een eind te<br />

maken aan de malligheid om jongens van 17 of 18 jaar in drie talen<br />

over de letterkunde van drie grote volken te laten examineren. Mijn<br />

ideaal zou zijn dat onze leerlingen in de vijfde klas zich zouden<br />

mogen beperken tot één door henzelf gekozen taal. Er zijn natuurlik<br />

bezwaren. Ten eerste wat betreft de praktiese uitvoerbaarheid. Een<br />

direkteur van een grote H.B.S. zei me echter, dat hij wel kans zag<br />

een rooster te maken als de genoemde wens vervuld werd. Een<br />

ernstiger bezwaar is, dat onze leerlingen bij het verlaten van de<br />

school van twee talen iets minder zouden weten dan nu, en vooral<br />

ook dat ze al in de vierde klas zich de weelde zouden beginnen te<br />

veroorloven twee talen te laten schieten. Het laatste bezwaar zou<br />

vrijwel hierdoor worden ondervangen, dat onvoldoende cijfers voor<br />

twee talen de overgang naar de vijfde klas in gevaar zou brengen.<br />

En verder, zijn wij allemaal zulke bollebozen in de talen die we<br />

niet onderwijzen? Hoeveel hoogleraren durven in het publiek een<br />

Engels citaat voorlezen? De voordelen van de hier bepleite hervorming<br />

zouden zeer groot zijn. Men zou in de vijfde klas met een<br />

kleiner getal leerlingen vier uur krijgen voor de gekozen taal; van<br />

deze taal zouden de leerlingen heel wat meer lezen dan nu, wat<br />

voor hun toekomstig leven van veel groter belang is dan nog een<br />

beetje meer van de twee andere; en het totaal aantal uren van de<br />

vijfde klas, dat toch veel te groot is, zou alvast met twee kunnen<br />

worden verminderd.<br />

Voorlopig echter moeten we proberen te doen wat we kunnen<br />

met de povere twee uurtjes die ons in de vijfde klas zijn toebedeeld.<br />

En heel veel is dat niet. Na het op allerlei wijzen te hebben geprobeerd,<br />

heb ik er dit jaar iets anders op gevonden. In plaats van in<br />

de klas een roman te lezen, zoals tot nu toe, laat ik deze roman<br />

thuis lezen. De leerlingen krijgen een bepaald gedeelte van een<br />

boek op dat ze in een maand nauwkeurig moeten lezen. Het laatste<br />

uur van de maand krijgen ze gelegenheid alles te vragen, wat ze<br />

niet begrepen hebben; ikzelf lees het door hen bestudeerde even<br />

door en onderstreep hier en daar dingen die mij voor hen moeilik<br />

lijken. Öp een van de volgende lessen moeten ze daarna een door<br />

mij gekozen brok uit de bestudeerde text schriftelik vertalen. Op<br />

deze wijze bereik ik, naar ik hoop zonder hun kansen te vergroten,<br />

om hun eindexamen-vertaling te verknoeien, dat ik bijna al mijn tijd


44<br />

beschikbaar heb voor het onderwijs in de letterkunde. Aangezien<br />

het mijn bedoeling was een stuk van Shakespeare te lezen, heb ik<br />

eerst enige tijd besteed aan het middeleeuwse drama; we hebben<br />

een mirakel-spel gelezen en een moraliteit (Everyman), daarna hebben<br />

we wat over de Renaissance gepraat en gelezen, toegelicht met<br />

behulp van een uitvoerig excerpt van More's Utopia; het pre-Shakespeariaanse<br />

drama kwam daarna ter sprake, en daarop kon de<br />

lektuur van Macbeth beginnen.<br />

Wat denk ik nu met dit alles te hebben bereikt? Ten eerste hoop<br />

ik enig begrip te hebben aangebracht van de historiese opkomst en<br />

ontwikkeling van een vorm van literatuur; ik meen mijn leerlingen<br />

enigszins te hebben geleerd, hoe je een toneelstuk leest; en, niet<br />

in de minste plaats, hoop ik ze iets te hebben laten voelen van wat<br />

ons in deze primitieve voortbrengselen der letterkunde ook nu nog<br />

ontroert. Na deze voorbereiding kunnen vele vragen, waartoe Macbeth<br />

aanleiding geeft, door de leerlingen zelf worden beantwoord.<br />

Is nu de behandeling van Macbeth afgelopen, dan worden de jongens<br />

verwezen naar enkele andere stukken en opgewekt in hun literatuur-boek<br />

na te lezen wat er van gezegd wordt, en met behulp<br />

daarvan eens een stuk uit te zoeken om voor zichzelf te proberen.<br />

Of dat sukses heeft? Niet zo heel veel, natuurlik. Onze leerlingen<br />

zijn nu eenmaal al overbelast. Maar een enkele maal toch wel — en<br />

die enkelen moeten we toch vooral trachten te bereiken.<br />

Eén vraag zou ik toch hier willen stellen en wel deze. Zou wat<br />

ik boven geschetst heb de krachten van onze leerlingen nu werkelik<br />

te boven gaan? Mijn ervaring leert me dat geenszins. Alleen die<br />

leerlingen, die eigenlik niet op een middelbare school thuis horen,<br />

geven blijk dat de zaak boven hun bevatting gaat; met de overgrote<br />

meerderheid kan ik over het behandelde een vraag-gesprek voeren,<br />

waaruit duidelik blijkt dat ik niet over hun hoofden heb heengepraat.<br />

Eén ding moet ik hieraan echter direkt toevoegen, speciaal bestemd<br />

voor al te ondeskundige deskundigen, ik zie geen kans alles er weer<br />

uit te examineren, wat ik er heb trachten in te praten. Veel daarvan<br />

is niet examineerbaar; vooral niet als het jeugdige slachtoffer zijn<br />

gedachten moet uiten in een taal die niet zijn eigen is.<br />

Ik heb enigszins uitvoerig aangegeven op welke wijze ik beproef<br />

van het letterkunde-onderwijs iets terecht te brengen, in de hoop<br />

andere kollega's, in het biezonder kollega Veldkamp, te verlokken<br />

eens in zo konkreet mogelike vorm uiteen te zetten hoe zij dit allermoeilikste<br />

deel van hun werk trachten te doen. Want de toestand<br />

is niet gezond. In de bovengenoemde cirkulaire opperen de inspek-


45<br />

teurs terecht de vraag, of het letterkundig examen in zijn tegenwoordige<br />

vorm wel gehandhaafd moet worden. Voorlopig zou ik<br />

zeggen: laat ons het nog eens proberen, hoe moeilik het ook is dit<br />

onderwijs te geven, hoe moeilik om er een niet te oppervlakkig en<br />

toch ook niet de grenzen van het betamelike te buiten gaand examen<br />

in af te nemen. Laat het examen gehandhaafd blijven, omdat ik<br />

vrees dat er anders niets van het onderwijs in de letterkunde van<br />

de vreemde talen zal overblijven. De ervaring met de vertaling uit<br />

de vreemde taal heeft ons nu wel geleerd van hoeveel belang de<br />

exameneisen zijn voor ons onderwijs. Maar mocht blijken, dat we er<br />

niet in kunnen slagen van dit onderwijs iets meer te maken dan een<br />

,.schijnvertoning", laat ons dan de moed hebben het te erkennen en<br />

er een eind aan maken.<br />

Den Haag.<br />

J. H. SCHUTT.<br />

THE DEAN OF JAEN.<br />

Voor Kollega J. H. Schutt.<br />

Simon Danz has come again,<br />

From cruising about with his buccaneers;<br />

He has singed the beard of the King of Spain,<br />

And carried away the Dean of Jaen<br />

And sold him in Algiers.<br />

Longfellow begaat 'n grote onnauwkeurigheid door 'n zeerover,<br />

die de Spaanse kust teistert en z'n buit in Algiers verkoopt, te stempelen<br />

tot boekanier. De schelmen, die de Middellandse Zee en 't aangrenzende<br />

deel van de Atlantiese Oceaan afstroopten — vaak<br />

Engelse en zeer vaak Hollandse renegaten — woren korsaren. Is<br />

het waarschijnlik, dat hij zo pijnlik-nauwkeurig zal omgaan met het<br />

bezigen van het bekende, kerkelike, woord Dean, en het zal aanwenden<br />

ter aanduiding van 'n provinciale goeverneur? Tot dusver<br />

heb ik trouwens altijd in de mening verkeerd dat hiervoor het<br />

Spaanse gobemador diende, en niet een van de twee termen die<br />

beantwoorden aan het Engelse Dean, het Hollandse deken.<br />

I. DEAN: El que hace de cabeza del cabildo después del prelado,<br />

y lo preside en las iglesias catedrales = Hij, die — na de bisschop<br />

— aan het hoofd staat van het kapittel, en dat presideert, in kathedralen.


46<br />

(Dean als titel aan de universiteit van Alcala hoeft ons hier niet<br />

op te houden).<br />

II. DECANO: El mas antiguo de una communidad, cuerpo, junta,<br />

etc. El que con titulo de tal es nombrado para presidir un consejo,<br />

tribunal o facultad universitaria, sin embargo de no ser el mas<br />

antiguo. = De oudste van 'n raad, korps, bestuur, enz. Hij die onder<br />

deze titel wordt benoemd tot voorzitter van 'n vergadering, rechtbank<br />

of universiteitsfakulteit, ook al is hij niet de oudste (naar<br />

dienstjaren).<br />

Tot zover het woordeboek van de Spaanse akademie (druk van<br />

1914). Gildo's Dictionnaire Espagnol-Francais (Mexico, 1901)<br />

geeft:<br />

I. Dean: Doyen, titre de dignité ecclésiastique.<br />

II. Decano: Doyen, le plus ancien d'une assemblee, dun corps,<br />

d'une communauté.<br />

En nu de term gobernador. Hiervan geeft de Spaanse Akademie<br />

de definitie: Jefe superior de una provincia, ciudad o territorio, que,<br />

segün el género de jurisdiccion que ejerce, torna el nombre de<br />

GOBERNADOR CIVIL, MILITAR o ECLESIASTICO = opperbestuurder<br />

van 'n provincie, stad of grondgebied, die naargelang<br />

van het soort gezag dat hij uitoefent, de naam aanneemt van BUR­<br />

GERLIK, MILITAIR of GEESTELIK GEZAGVOERDER.<br />

Dus men spreekt van gobernador in verband met grondgebied,<br />

van dean en decano in verband met colleges. Jaen is de hoofdstad<br />

van de provincie van die naam, een van de acht provincies van<br />

Andaloezië. Het heeft 'n beroemde kathedraal (ter plaatse van 'n<br />

vroegere moskee); er is dus 'n kapittel met deken. Er is dus m.i.<br />

geen reden om niet te denken, dat the Dean of Jaen = El Dean<br />

de Jaén. En de aanteekening in ,,A Primrose Path" ,blz. 86):<br />

A Dean is a high-placed clergyman, dient gehandhaafd te blijven<br />

totdat mogelik idiomaties gebruik dat nog geen herberg heeft gevonden<br />

in de bestaande woordeboeken, en dat alsdan de opvatting<br />

El Decano de Jaén aannemelik zou maken, zou blijken uit Spaanse<br />

romans als van Alarcón, Galdos, Baroja of Palacio Valdés. The<br />

Dean of Jaen behoort als uitdrukking bij de Pastoor van Schermbeek<br />

en de Bisschop van Breda.<br />

W. VAN DOORN.


47<br />

NOG EENS HET VERTAALPROBLEEM.<br />

Naar aanleiding van wat ik in het September-nummer van 1929<br />

heb gezegd over het vertalen in de hoogere klassen, maken in No. 61<br />

twee collega's nog eenige opmerkingen, die mijn bedoelingen volkomen<br />

onjuist weergeven en daardoor de zaak waarom het gaat, vertroebelen.<br />

Neen, collega Kruisinga, ik heb nooit gezegd, dat ik ,,de vertaalboekjes<br />

niet missen kon". Ik heb me alleen afgevraagd, waarom men<br />

ze nog zooveel vindt bij collega's, die (daarvan ben ik overtuigd)<br />

deze leermiddelen niet gebruiken om het zich gemakkelijk te maken.<br />

En ik heb gemeend dé reden te moeten zoeken in de eigenaardige<br />

moeilijkheden, waarvoor we in de hoogere klassen gesteld worden bij<br />

het taalkundig gedeelte van ons onderwijs, moeilijkheden waarvoor<br />

mijns inziens de Heer Kruisinga geen bevredigende oplossing heeft<br />

gegeven. Het moet toch volkomen duidelijk geweest zijn, dat ik hier<br />

het oog had op de moeilijkheid, voor de hoogste klassen stukken<br />

proza te vinden, waarvan ons niet alleen de inhoud voldoet, maar<br />

die tegelijkertijd geschikt zijn voor vertaling, „of althans . . . zeer<br />

nauwkeurige behandeling", welke noodzakelijk is, om, naast het<br />

bijbrengen van „geestelijke waarden", tot op het allerlaatst het<br />

zuiver taalkundig element tot zijn recht te laten komen. Uit de gecursiveerde<br />

woorden blijkt overigens wel heel duidelijk, dat ik het<br />

begrip „vertalen" ruim genoeg heb opgevat en het van a tot z in de<br />

moedertaal weergeven voor het gegeven doel volstrekt niet noodzakelijk<br />

acht.<br />

En nu heeft de Heer K. mij niet kunnen overtuigen, dat wat ik<br />

een probleem noemde een fictie van mij is. Hij heeft mij in een<br />

gesprek toegegeven, dat er in een „samenhangend" stuk litterair<br />

proza groote gedeelten kunnen voorkomen, die zich niet leenen voor<br />

„vertaling" (ik gebruik dit woord nu weer in de ruimste zin). „Dan<br />

wordt er gedurende die lectuur maar niet vertaald," zegt hij. Maar<br />

is deze oplossing niet een beetje al te eenvoudig, hebben we o.a. geen<br />

rekening te houden met het feit, dat er in de hoogste klassen maar<br />

twee uur per week aan een moderne taal kan worden besteed en dat<br />

het daarom toch wel heel erg noodig is voor tenminste één dezer<br />

uren een stuk proza te laten prepareeren, of zoo men wil, laten<br />

herhalen wat in de les is behandeld? En het zijn juist de stukken<br />

met de grootste litteraire waarde, die daarvoor veelal het minst<br />

geschikt zijn en die men bovendien daarvoor liefst niet gebruikt.<br />

Voor een outsider moge dit alles schoolmeesterachtig klinken, ieder


48<br />

van ons met eenige ervaring zal deze noodzaak erkennen, al gooien<br />

we in werkelijkheid het met ons schoolmeestersgeweten vaak op een<br />

accoordje en vinden dat „dat vertalen wel terecht komt" wanneer<br />

iets bizonder moois ons wat lang achtereen bezig houdt. Ik blijf er<br />

bij, dat een leeraar, die meent zich niet alleen tot het litterairaesthetisch<br />

element te moeten beperken, behoefte heeft aan stof, die<br />

hij daarnaast voor zijn taalkundig onderwijs zal kunnen gebruiken.<br />

De Heer K. haalt op blz. 30 van No. 61 de meening aan van<br />

eenige gezaghebbende collega's over het vertalen bij studeerenden<br />

voor de acte-examens. Nu njocht in de eerste plaats de Heer K. uit<br />

mijn woorden volstrekt niet afleiden, dat ik niet evenzeer als de<br />

genoemde collega's gekant ben tegen een star vertaal-systeem, dat<br />

misschien bij enkelen onzer tot doel inplaats van middel is geworden.<br />

Maar er is nog iets anders. Onder de bewuste collega's is er althans<br />

één, die . . . zelf een groot aantal van de gewraakte boekjes heeft<br />

samengesteld! Beter bewijs kan wel niet gegeven worden, (even<br />

aangenomen dat dit noodig zou zijn) dat ook bij hen, die openlijk<br />

hun afkeurig van het louter „trainen" in vertalen uitspreken, het<br />

vertaalprobleem volstrekt niet zoo'n hersenschim is als de Heer K.<br />

meent te mogen aannemen.<br />

In mijn artikeltje heb ik een weg ter oplossing aangegeven. Nu<br />

werd mij dezer dagen een boek toegezonden, dat mij aardig lijkt te<br />

voldoen aan de eischen, die, naar ik meen, aan zoo'n werk mogen<br />

worden gesteld. Het heet Post-war Britain Through British Eyes<br />

(A prose Anthology for the use of schools by Karl Arns),<br />

uitgegeven door Emil Rohmkopf, Leipzig. Het bevat fragmenten<br />

van de meest verschillende schrijvers in de meest verschillende<br />

prozavormen, die te zamen een beeld bedoelen te geven van de<br />

mentaliteit in het na-oorlogsche Engeland. Er is gestreefd naar een<br />

zeker systeem in de rangschikking der stof en we vinden er o.a. de<br />

namen in van St. John Ervine, Shaw, Wells, Chesterton, Belloc,<br />

Galsworthy, Balfour, Blunden, Sassoon, Sinclair, Bennett, Tomlinson,<br />

De la Mare, Lynd, Santayana. Naast fragmenten uit de Forsyte<br />

Saga en Wintersmoon treffen we een hoofdstuk uit Blunden's Undertones<br />

of War, Ervine's The Organized Theatre, Dean Inge's<br />

England. Ja de samensteller heeft niet geschroomd artikelen op te<br />

nemen uit toonaangevende tijdschriften als The Spectator, The<br />

Bookman en zelfs weekbladen als The Observer. Verder bevat het<br />

biographische inleidingen en aanteekeningen over begrippen als<br />

Eugenese, bewegingen als het Chartisme en de Fabian Society,<br />

figuren als Granville Barker en Darwin. Als geheel opent het op


49<br />

deze wijze, naast het gebruik als lees- en ,,vertaal"-boek, mogelijkheden<br />

tot gesprekken en voordrachten met als basis belangwekkend,<br />

afwisselend materiaal. Het is dus zoo ongeveer als ik mij een dergelijke<br />

verzameling had gedacht. Zooals gezegd, ik heb het boek nog<br />

slechts vluchtig kunnen doorbladeren en het is natuurlijk volstrekt<br />

niet uitgesloten, dat zich in de praktijk bezwaren zullen voordoen.<br />

Het kan, zelfs voor de hoogste klassen, te moeilijk blijken en dan<br />

lijkt me, dat de samensteller wat te subjectief is in de stukken over<br />

religieuze vraagstukken. Maar in elk geval is de gedachte, die aan<br />

de samenstelling ten grondslag ligt uitstekend en dit of een dergelijk<br />

werk zal men zeker met heel wat meer voldoening kunnen gebruiken,<br />

dan de veelal onbenullige „vertaalstof", die ons nog steeds in zoo<br />

unheimlich groote hoeveelheid wordt aangeboden.<br />

De Heer Schneiders heeft bijna drie pagina's noodig om ons erop<br />

te wijzen, dat de (on) zuivere 1 ) examen-training u. d. booze 1 )<br />

is en dat een „mooi examen-sijfer een ,dangerous thing' is".<br />

Men zou zoo denken, dat in een blad als het onze deze wijsheid iets<br />

was als het intrappen van een open deur. Maar neen, het speurdersoog<br />

des Heeren Schneiders heeft zoowaar in onze eigen vereeniging<br />

dat wangedrocht „de praktiese examen-'leraar': utilist" ontdekt, die<br />

zich „inpl. v. pedocentries . . . examen-centries instelt." Want ,,'t<br />

waren vnl. een paar recente uitingen, die" hem „tot dit art. aanleidden"<br />

en dan komen er eenige zinsfragmenten, die moeten bewijzen,<br />

dat o.a. J. B. van Amerongen tot dat walgelijk gebroed behoort.<br />

Al streeft de Heer Schneiders naar een zekere originaliteit in zijn<br />

stijl, ik kan die stijl niet anders dan heel erg vermoeiend en gekunsteld<br />

vinden en „woordspelingen" als „a bas (bah) de praktiese<br />

examen-leraar" hooren naar mijn meening eerder thuis in de kinderkamer<br />

dan in het artikel van een serieus polemist. Daarbij bedient<br />

hij zich van een hyper-vereenvoudigde spelling, die hem „voornamelijk",<br />

„artikel", „inplaats van" doet afkorten tot vnl. art. inpl.v. Ik<br />

zou me kunnen voorstellen, dat een dergelijk kortschrift op ernstige<br />

bezwaren stuit bij lezers, die de voorkeur geven aan de wel conventioneele,<br />

maar dan toch vrij algemeen gangbare, in elk geval meer<br />

aangenaam leesbare, methode de woorden voluit te schrijven. De<br />

Heer S. heeft echter in dit systeem blijkbaar erg veel plezier en<br />

daarom laat ik voor mij hem heel graag dat genoegen, maar hij moet<br />

in zijn afkortingswoede toch niet zoo ver gaan, dat hij door een verï<br />

) Deze grappigheidjes zijn van mij zelf.


30<br />

korte aanhaling iemands meening totaal verdraait, in ieder geval<br />

daaruit een volkomen onjuiste conclusie trekt.<br />

Zeker, ik heb over het eindexamen (Gymnasium) in niet ongunstige<br />

zin gesproken, ik heb gezegd, dat wij bij ons werk met dat<br />

eindexamen rekening moeten houden. En ik heb daarbij gevoegd,<br />

dat ik dat heelemaal niet erg vind, omdat, naar mijn ervaring, de<br />

tegenwoordige vorm van het eindexamen Gymnasium voor de moderne<br />

talen in geen enkel opzicht behoeft te leiden tot examendressuur.<br />

Ik zei, dat ik er nooit eenig bezwaar in had gevoeld me<br />

naar dat examen te richten, omdat het een vrij zekere waarborg<br />

geeft, dat „de leerling door het vertalen van een niet gemakkelijk stuk<br />

proza blijk geeft zijn vreemde taal voldoende te beheerschen om werken,<br />

in die taal geschreven te kunnen begrijpen", omdat dus dit examen<br />

mij een taak oplegt waaraan ik zonder eenig bezwaar kan voldoen,<br />

m.a.w. omdat, ook wanneer dat eindexamen eens heelemaal<br />

niet bestond, mijn werkwijze in de hoogste klassen niet heel veel<br />

anders zou worden. Uit dit alles moet voor een ieder, die iets „verder<br />

kijkt dan zijn neus kort is" i) wel heel duidelijk gebleken zijn, dat<br />

er bij mij van een pleidooi voor een bepaald africhtings-systeem geen<br />

sprake was.<br />

We hebben, geloof ik, de laatste tijd wel genoeg narigheid beleefd<br />

van een zekere wijze van critiek oefenen op collega's. Ik dacht, dat<br />

dit eindelijk eens uit zou zijn. Verder bewijzen we niets met phrasen,<br />

al dan niet doorspekt met vette letters, haakjes en gewilde afkortingen<br />

en aardigheden. De Heer Schneiders weet heel goed, dat zoolang<br />

er een examen is, we ons daarnaar moeten richten, hoe onaangenaam<br />

we dat in sommige gevallen ook vinden en hoe zeer we<br />

voor onszelf ook de zekerheid hebben, dat een mooi examencijfer<br />

vaak een zeer betrekkelijke waarde vertegenwoordigt. Ik zou dan<br />

ook niet graag zoo ver willen gaan als de Heer S. waar hij beweert<br />

„het Examen zou 'k noode missen, stel 't heel hoog." Er zijn examens,<br />

die ik heelemaal niet hoog stel, die ik voel als een knellende<br />

band en die ik heel graag zou willen missen, maar wanneer dat<br />

examen beoogt na te gaan of een candidaat aan volkomen billijke<br />

eischen voldoet, dan aanvaard ik dat jaarlijksche onderzoek gaarne,<br />

niet alleen, maar zoolang ik daarbij andere, niet-examineerbare dingen<br />

niet verwaarloos, zal ik er zelfs geregeld rekening mee blijven<br />

houden, zonder me daarom minderwaardig te voelen, ook al slingert<br />

1<br />

) Deze aardigheid is niet oorspronkelijk (zie B. en M. 61 ~- p. 33).


51<br />

de Heer Schneiders met een minachtend bah! mij zijn a bas's in het<br />

gezicht.<br />

J. B. v. AMERONGEN.<br />

NASCHRIFT. Ofschoon ik het te laat ontving om er in mijn<br />

artikel uitvoerig melding van te maken, wil ik niet nalaten even te<br />

wijzen op het zooeven verschenen Contemporary English Prose van<br />

A. G. van Kranendonk (Utrecht, Kemink). Het zal ongetwijfeld<br />

in Berichten en Mededelingen wel nader worden besproken, maar<br />

het zij mij vergund hierbij te kennen te geven, dat ook dit boek, met<br />

zijn uitstekend gekozen fragmenten van schrijvers als Gissing, Moore,<br />

Hardy, Gosse, Wells, Beerbohm, Tomlinson enz. (een tweede<br />

deel verschijnt later), „introductions" en aanteekeningen, mij voor<br />

het bewuste doel zeer geschikt lijkt.<br />

UIT DE PERS.<br />

Een ongelukkige uitlating en een tuiterlike erkenning van ongelijk.<br />

In het Ochtendblad van 14 Okt. j.1. van het Algemeen Handelsblad<br />

kwam aan de aanhef van een artikeltje ,,Een standbeeld voor<br />

d'Artagnan" in de rubriek „Van Overal" een al heel zonderlinge<br />

tirade voor, die voor ons aanleiding was tot een scherp protest.<br />

Daarin werd alle leraren in de Nederlandse taal en letterkunde en<br />

bloc niet minder verweten dan dat zij in plaats van liefde te wekken<br />

voor de vaderlandse letterkunde, de belangstelling daarvan bij hun<br />

leerlingen doodden. Diegenen van hen, die het stukje toevallig lazen,<br />

werden uitgenodigd zichzelf te rekenen tot de „enkele loffelike uitzonderingen"<br />

van wie de redakteur zo vriendelik was het bestaan<br />

te erkennen.<br />

Wij vermoedden dadelik, dat de hoofdredaktie dit artikel niet<br />

gezien had. Dit vermoeden bleek juist. Aan ons verzoek, dat de<br />

Hoofdredaktie, een ruiterlike verklaring zou publiceren, „dat haar<br />

medewerker zich lelik vergaloppeerd had" is voldaan op een wijze,<br />

die het blad eert. De schuldige heeft royaal ongelijk bekend. Wij<br />

laten zijn „amende honorable" hier volgen, omdat het mogelik is dat<br />

er kollega's zijn, die de door ons gewraakte passage wel en de verontschuldiging<br />

niet gelezen hebben.<br />

Amende honorable. — Wij ontvingen een schrijven van den secretaris<br />

der „Vereniging van leraren in levende talen", die protesteert tegen een


52<br />

zin in „Van Overal" van 14 October, waarin gezegd werd, dat „de leeraren<br />

in de Nederlandsche taal en letterkunde aan onze middelbare scholen<br />

— op enkele loffelijke uitzonderingen na — de bedenkelijke gave bezitten<br />

alle belangstelling voor de vaderlandsche letterkunde bij hun leerlingen te<br />

dooden".<br />

De hoofdredactie, die het met de strekking van dit protest geheel eens<br />

is en het afkeurt, dat de gewraakte uitlating in ons blad is verschenen (de<br />

hoofdredactie leest „Van Overal" zoo goed als nooit vooraf en acht dit<br />

gelukkig ook niet noodig), legde ons het schrijven voor.<br />

Wij aarzelen niet om ruiterlijk te erkennen, dat wij voor een geheel<br />

corps van leeraren zoo grievende uitlating oprecht betreuren. Het is duidelijk,<br />

dat de beschouwingen in dit rubriekje nimmer ten doel hebben of<br />

mogen hebben personen of groepen van personen te kwetsen. Dat wij ons<br />

in dit geval te veel hebben laten gaan, willen wij dus niet verontschuldigen.<br />

Dit wil echter niet zeggen, dat wij ons ten volle kunnen vereenigen met<br />

de wijze, waarop de Nederlandsche jeugd met de schoonheid onzer letterkunde<br />

vertrouwd wordt gemaakt 1 ). Wij zelf, die nog niet zoo héél vele<br />

jaren geleden op de schoolbanken zaten, hebben in dit opzicht geen prettige<br />

ervaringen opgedaan.<br />

Dit neemt nochtans niet weg. dat wij ons in ons stukje te sterk hebben<br />

uitgedrukt. Het buitengewoon moeilijke werk om aan de jeugd de<br />

schoonheden van onze schrijvers en dichters te doen gevoelen, verstaan<br />

misschien niet alle leeraren, maar dat de meerderheid alle belangstelling<br />

bij de leerlingen zou dooden, dat hadden wij niet moeten schrijven. Het<br />

spijt ons.<br />

Red. V. O.<br />

Het is nu duidelik hoe die „gaffe" ontstaan is. Die redakteur heeft<br />

het slecht getroffen en is aan het generaliseren geslagen, kan het<br />

zelfs in zijn „verantwoording" niet laten. Maar wij vergeven hem<br />

graag die zwakke poging om zijn aftocht te dekken.<br />

W. VAN DEN ENT.<br />

NAAR AANLEIDING VAN EEN KRITIEK, t)<br />

Naar aanleiding van de bespreking van zijn uitgaaf van Ships that<br />

pass in the Night in het vorig nummer schrijft de heer ter Weer<br />

mij dat hij erkent gedwaald te hebben met de bewerking op zich te<br />

nemen van een boek dat al in de Gruno-serie was uitgegeven. Ter<br />

verklaring voegt hij er bij dat hij niet over de toelaatbaarheid heeft<br />

gedacht, enigszins misleid door het voorbeeld van bekende kollega's<br />

die hem waren voorgegaan.<br />

Deze erkentenis en verontschuldiging zijn naar mijn mening afdoende,<br />

en ik maak gaarne van de gelegenheid gebruik om alles wat<br />

ik ten nadele van de persoon van deze kollega heb geschreven,<br />

zonder enige beperking terug te nemen. Hij heeft getoond te ver-<br />

1<br />

) Toch weer generaliseren! (v. d. E.)<br />

a<br />

) De plaatsing is overeenkomstig de wens van de heer Ter Weer. — Red.


53<br />

staan wat de heer Eykman aan de bewerkers van deze uitgaafjes<br />

voorhield (De Drie Talen, September 1930): Noblesse oblige, mijne<br />

Heren.<br />

E. KRUISINGA.<br />

Geachte Redactie,<br />

INGEZONDEN.<br />

Het zij mij geoorloofd te antwoorden op de bespreking, die de heer Kruisinga<br />

gewijd heeft aan An Idiomatic Reader for Higher Forms in Berichten en Mededeelingen<br />

van September. Voor zoover ik mij herinner is het de eerste maal, dat<br />

ik mij aan iets van die aard bezondig. Wel heb ik het twijfelachtig genoegen<br />

gehad, meermalen dergelijke artikelen van anderen te lezen, waarbij het mij vaak<br />

is opgevallen, dat de beoordeelaar over een enkel, misschien eenigszins zwak,<br />

punt van zijn kritiek „te grazen" werd genomen, terwijl de hoofdzaak, waaraan<br />

waarschijnlijk niets te redden viel, eenvoudig werd verzwegen. Aangezien dergelijke<br />

verhandelingen mij, in een helder oogenblik, wel eens min of meer onvolledig<br />

toeschenen, heb ik mij voorgenomen deze methode niet te volgen, maar de punten,<br />

die de heer Kruisinga naar voren brengt, een voor een te beantwoorden.<br />

1. De goede dingen: met zorg, zee van tijd, uitvoerig en in het algemeen nauwkeurig,<br />

ernst enz. heb ik met groote waardeering gelezen. Ik kan niet ontkennen,<br />

dat daar een grond van waarheid in ligt. Bovendien kan een handig uitgever daar,<br />

zonder zijn geweten geweld aan te doen, uitstekend gebruik van maken in advertenties.<br />

Hij kan over minder gelukkig gekozen uitdrukkingen als „volkomen onbruikbaar"<br />

natuurlijk in de haast wel heengelezen hebben.<br />

2. Idiomatic. De heer Kruisinga betwijfelt, of de titel van het boek wel juist<br />

is, d.w.z. hij kent het woord „idiomatic" niet in de beteekenis: „om er idioom uit<br />

te leeren." Ik geloof, dat het nog wel door de beugel kan. De Engelsche taal<br />

is tamelijk buigzaam. Er zijn niet veel woorden, die men niet voor het woord<br />

„reader" kan plaatsen. Er zijn „dramatic readers" (Harrap), „patriotic readers"<br />

(by Sir James Yoxall), „Citizen readers" (by Arnold-Forster), „nature infant<br />

readers" (Cassell), „historical, geographical, Iiterary, phonic, wonder, science,<br />

narrative" enz. readers. Er zijn er, in der daad, nog veel meer, maar aangezien<br />

de heer Kruisinga zelf vindt, dat de titelkwestie weinig beduidt, en ik het daar<br />

volkomen mee eens ben, zullen we dit punt verder laten rusten. Het is nu eenmaal<br />

een bekend feit, dat wij Hollandsche taalgeleerden af en toe woorden gebruiken<br />

in het Engelsch, die den Engelschman zelf onbekend zijn. Toen ik enkele<br />

jaren geleden bezig was aan mijn boekje Engelsch Spreken en Schrijven, en<br />

voor de spraakkunstige gedeelten, (die tot de „zwakste" behooren) nogal eens<br />

gebruik maakte van Kruisinga's Handbook, nam ik daar o.a. uit over de uitdrukking<br />

„standing expressions". (De heer Kruisinga is volstrekt niet de eenige,<br />

die deze uitdrukking in zijn spraakkunsten gebruikt). Tot mijn verbazing hoorde<br />

ik van Engelschen, o.a., om een bekende naam te noemen, van Mr. A. J. Wyatt,<br />

Cambridge, dat dit geen Engelsch is, „possibly an Americanism". Ik heb toen<br />

de uitdrukking geschrapt.<br />

3. De voorrede is geschreven in een mengelmoes van Engelsch en een tikje<br />

Nederlandsch. Dit is de eenige opmerking in het stuk van den heer Kruisinga,<br />

die mij geërgerd heeft. Zij is toch zeker niet grappig? In dat geval zou ik ze<br />

graag vergeven hebben. Nu kan ik ze slechts op zijn allerzachtst misleidend<br />

noemen. Er staan, als ik goed tel, 18 Nederlandsche woorden in de voorrede<br />

van drie en een halve pagina, woorden als: Koninklijk Besluit, Hoogere Burgerscholen,<br />

Gymnasia, Lycea, Akte Engelsch Lager Onderwijs, die ik niet wenschte<br />

te vertalen. In ons voorbericht hebben wij verzocht om kritiek, vriendelijk en<br />

onvriendelijk, of, zooals het er staat: kind and unkind. Maar deze opmerking<br />

van den heer Kruisinga is niet „unkind", ze is „kinderachtig".<br />

4. Wij hebben in het voorbericht gezegd, dat The Dutch Cheese gewaardeerd<br />

wordt door {linke leerlingen, omdat leerlingen van een 3de klasse weieens geneigd<br />

zijn een verhaal of boek gauw kinderachtig te vinden. Misschien kan


34<br />

deze opmerking er toe bijdragen, hen nog eens hun oordeel te laten overwegen,<br />

voor ze het er één, twee, drie, uitgeflapt hebben. Wij moeten niet vergeten, dat<br />

aan leerlingen, die met een vreemde taal beginnen, tamelijk vaak kinderachtige<br />

kost voorgezet wordt, en zij daarom wel eens „gevaar" zien, waar geen gevaar<br />

dreigt. Zij zijn in dat opzicht als sommige leeraren, die elke glimlach op het<br />

gezicht van een jongen beschouwen als een begin van wanorde in de klas.<br />

5. Het Septembervers in September. De opmerkingen van den heer Kruisinga<br />

over dit gedeelte hebben mij sterk verwonderd. Is hij werkelijk leeraar geweest?<br />

Natuurlijk lees ik een gedicht over September bij voorkeur in die maand. Met<br />

mijn tweede klassen leer ik altijd Remember, remember, the fifth of November,<br />

op de vijfde November. Ik zou er niet aan denken, het op 5 December te doen.<br />

Dan zingen we: Zie de maan schijnt door de boomen, in het Engelsch. Op 29<br />

September spreek ik over Michaelmas Day, en staan er herfstasters op tafel.<br />

Ik wacht al jaren lang op een flinke mist in November, om Thomas Hood's<br />

„No!" gedicht op het bord te schrijven. Of dacht de heer Kruisinga, dat ik dat<br />

op een mooie Meidag zou doen?<br />

Wat die bloemlezing betreft, waar de heer Kruisinga in zijn artikel over schrijft,<br />

ik voel er veel voor. Toen ik onderwijzer was, vonden mijn leerlingen en ik het<br />

feit, dat Ligthart meegaat met de jaargetijden, en met de bekende feesten, het<br />

meest aantrekkelijke in zijn serie leesboeken: De Wereld In.<br />

U ziet, het is geen origineel idee. Maar het is een zeer goed idee, zooals alles,<br />

wat de belangstelling wekt van de leerlingen, en tegelijkertijd ons onderwijs kan<br />

dienen, goed is.<br />

6. Ëén gedicht van Shakespeare, enz. Hier begrijp ik volkomen, dat de heer<br />

Kruisinga zijn bevreemding uitspreekt. De verklaring had wel in het voorbericht<br />

mogen staan. Ze volgt hier:<br />

Vele Engelsche leeraren nemen waarschijnlijk de tijd van Shakespeare, en die<br />

van Wordsworth als hun „hoofdtijdperken". De meesten zullen wel doen als ik,<br />

en met hun klassen spreken over de paar eeuwen, die daar tusschen liggen.<br />

Daar is echter maar heel weinig tijd voor; slechts eenige groote figuren kunnen<br />

besproken worden, en slechts enkele regels (hetzij twaalf, veertien, of twintig)<br />

gelezen, voor we aan het nieuwe tijdperk beginnen. We moeten kiezen of deelen.<br />

Ons urenaantal is beperkt. Willen we de tijd van Wordsworth behandelen?<br />

Welnu, dan zullen we, tot onze spijt, Milton, enz. alleen maar even kunnen<br />

aanraken. Doch als we Schutt's prachtige Introduction gebruiken, doen we<br />

veel beter. Beter ten opzichte van Milton! We lezen eerst 14 pagina's over<br />

Milton, en daarna 40 pagina's van zijn gedichten. Het eenige gevolg is, dat we<br />

zoo doorgaande, de romantische periode op geen stukken na bereiken.<br />

De heer Kruisinga zegt verder, dat „de daaropvolgende kleine stukjes uit een<br />

aantal schrijvers van de romantiese periode nauweliks veel nut kunnen stichten".<br />

Het was onze bedoeling, dat deze kleine stukjes een aanvulling zouden zijn<br />

van bestaande boeken, als The Romantic Movement van Bouten. Ik herhaal, dat<br />

we dat in ons Voorbericht wel eens hadden kunnen vermelden.<br />

7. De behandeling van het „idioom". Dit gedeelte heb ik met groot genoegen<br />

gelezen, omdat een zeker euvel hier zoo uitstekend, en waar, beschreven is.<br />

Bovendien staat er een opmerking in, die ik heel geestig vond, al was het dan een<br />

opmerking, die gedeeltelijk uit puntjes bestond. Het spijt me eigenlijk, dat ik<br />

tegen dit gedeelte uit de kritiek op moet komen. Ik ben een oogenblik geneigd<br />

geweest het over te slaan, al was het alleen maar om de reden, dat de heer<br />

Kruisinga evengoed als ik weet, dat zijn betoog hier heel interessant, maar tegelijkertijd<br />

heel onbillijk is. Voor ik begin wil ik zeggen, dat ik die onbillijkheid<br />

geen oogenblik heb kwalijk genomen.<br />

In dit gedeelte kan ik heel kort zijn. Het is natuurlijk onzinnig zelf hersengymnastiek<br />

te verrichten, en dan te wenschen, dat een candidaat op een examen<br />

raadt, welke kunstjes je aan 't uitvoeren bent. Maar dat heeft hoegenaamd niets<br />

te maken met wat door ons gedaan wordt. Wij stellen geen vragen: wij deelen<br />

mee. Er is dus weinig knapheid noodig, om onze „geestelike acrobatensprongen"<br />

te volgen. Zoo zeggen wij op pag. 21: hanky is een afkorting voor handkerchief.<br />

Er zijn meer van die vaak gebruikte afkortingen: pram, bijv. voor perambulator,<br />

en Zoo, voor Zoological Gardens. Eigenlijk flauw van me, het raadsel,<br />

dat de heer Kruisinga als zoo moeilijk voorstelt, zoo maar op te lossen.


55<br />

Maar nu blijft een veel belangrijker vraag. De heer Kruisinga heeft volkomen<br />

gelijk, dat de aandacht van de lectuur wordt afgeleid door de vele aanteekeningen.<br />

Dat er veel „idioom" geleerd moet worden, betwist hij niet. Hij wenscht<br />

dit evenwel te bereiken door „het nauwkeurig lezen en interpreteren van goedgekozen<br />

teksten".<br />

Ik ben dit tot mijn spijt niet met hem eens. Tot mijn spijt, want ook ik zou<br />

het liever doen. Maar zoo langzamerhand heb ik al een veeljarige ondervinding,<br />

en daarin heb ik moeten constateeren, dat de heer Kruisinga op dit punt ongelijk<br />

heeft. Als ik in de vijfde klas zeg: „Herinner je je die uitdrukking niet? Hebben<br />

we indertijd gehad in The Wheels of Chance, of in A Christmas Carol",<br />

is het resultaat gewoonlijk een goedig zwijgen, gepaard aan een uitdrukking op<br />

de gezichten, die ik mag interpreteeren als: „Jij zal het wel weten, ouwe, maar<br />

wij niet". Maar toen ik enkele dagen geleden bij schriftelijk werk in de vijfde<br />

klas opgaf het woord „very" te gebruiken als een adjectief, schreven de dit<br />

jaar voor het eindexamen gezakte candidaten, die drie jaar geleden met mij The<br />

Dutch Cheese gelezen hadden, allen met hartverscheurende originaliteit: on his<br />

very doorstep (ld. Read. pag. 15). De anderen, met wie ik het niet gelezen had,<br />

schreven niets. Waarom schreven ze niet: It was the very thing he liked? (A<br />

Christmas Carol, with notes by E. Kruisinga, pag. 8).<br />

Dit punt wordt wel heel lang, vrees ik. Maar er is toch nog iets. Is de heer<br />

Kruisinga wel volkomen eerlijk, wanneer hij de aandacht vestigt op de aanteekeningen,<br />

die „uitgaan" van dit of dat woord, en dan neerkomen op andere, en<br />

wanneer hij zegt, dat het veel beter is nauwkeurig te lezen? Het schijnt mij toe<br />

van niet. Want dan had hij toch behooren te zeggen: „Het eerste, volgens mij<br />

geheel verkeerde, hebben de schrijvers gedaan in de prozastukken: The Dutch<br />

Cheese, Mr. Franklyn's Adventure, en Roast Pig (hier reeds in veel mindere<br />

mate). De volgens mij goede methode hebben zij bij alle overige stukken toegepast,<br />

met misschien een heel enkele toevallige uitzondering."<br />

Ik heb dit tot mijn verbazing in het artikel van den heer Kruisinga gemist. Toch<br />

moet het zijn aandacht wel getrokken hebben, dat wij bij verreweg de meeste<br />

stukken geen geestelijke acrobatensprongen hebben gemaakt. Immers, bij de<br />

meerderheid daarvan staan de aanteekeningen naast de text, en een knappe kerel,<br />

die in de ruimte naast een regel kans ziet één woord meer te zeggen dan het<br />

absoluut noodzakelijke.<br />

Uit mijn laatste opmerkingen merkt de heer Kruisinga, dat wij het geheel eens<br />

zijn met zijn beginsel. Dat wij datgene, waarover hij ons aanvalt, alleen maar<br />

doen in enkele stukken, omdat wij het daar noodzakelijk vinden. Die stukken<br />

komen in het tweede leerjaar (de 3de klas), waarin veel „idioom" geleerd moet<br />

worden. Daarna laten wij de methode varen.<br />

Ik herhaal, mijnheer Kruisinga, dat U dit hadt behooren te vermelden. Althans,<br />

indien U het heeft opgemerkt.<br />

8. Het nieuwe boek enz. is volkomen onbruikbaar. Heusch niet!<br />

C. VAN HEERIKHUIZEN.<br />

Het is niet mijn gewoonte op anti-kritiek te antwoorden: wanneer een zaak van<br />

twee zijden belicht is kan de deskundige lezer zich ook zonder dat een oordeel<br />

vormen.<br />

Natuurlijk zijn er in het stuk van Kollega v. Heerikhuizen wel enkele dingen<br />

recht te zetten: omdat wij elkaar niet volkomen begrepen hebben. Maar dat komt<br />

beter tot zijn recht bij mondelinge behandeling. Ik hoop de schrijver op onze<br />

a.s. vergadering te ontmoeten, en te spreken. E. K.<br />

BOEKBESPREKINGEN.<br />

Eugen Lerch, Hauptprobleme der französischen Sprache. Algemeineres.<br />

Georg Westerman, Berlin. 1930. (9 Mark.)<br />

Het ligt niet in mijn bedoeling hier een kritische bespreking van bovengenoemd<br />

werk te geven, maar nu ik het eenmaal met groote belangstelling heb doorgelezen,<br />

kan ik toch niet nalaten er de aandacht op te vestigen. De bekende schrijver


56<br />

van de Historische französische Syntax heeft hier een achttal artikelen van zijn<br />

hand gebundeld, die vroeger in verschillende tijdschriften zijn verschenen. Geen<br />

enkel artikel is onveranderd opgenomen, veelal zijn de wijzigingen belangrijk,<br />

dikwijls is 't artikel sterk uitgebreid.<br />

Zooals de schrijver ook in zijn voorbericht opmerkt, kunnen deze artikelen<br />

diegenen van dienst zijn, die de behoefte gevoelen omtrent problemen, waarmee<br />

zij bij hun onderwijs dagelijks in aanraking komen, tot beter inzicht te geraken.<br />

Onder deze problemen behoort gewis nog altijd 't gebruik van den Imparfait.<br />

Schrijver wijdt hieraan een artikel van bijna 100 bldz., waarin hij aanknoopt bij<br />

de schoone studie van Lorck, Passé défini, Imparfait, Passé indéfini, Heidelberg,<br />

1914, waarvan de hoofdzaken ook voorkomen in de Germ. Rom. Monatshefte,<br />

VI, 43 ff. In het artikel Participium praesentis und Gerundium im Französischen<br />

komt schrijver, na een interessante verhandeling over de „zonden" der academici<br />

van 1679, tot een stelsel van practische regels omtrent de veranderlijkheid van<br />

den vorm op -ant. Zeer scherpzinnige vondsten trof ik aan in 't artikel Warum<br />

en été (automne, hiver), aber au printemps? Over 't probleem van de Fransche<br />

Infinitief met en zonder propositie geeft de schrijver een nieuw artikel, waarin<br />

hij de gedachten, neergelegd in zijn kritiek van Kjellmann nader uitwerkt.<br />

Natuurlijk, zou ik bijna zeggen, is er ook een opstel bij over „der sogannten,<br />

Erlebten Rede", een probleem, dat hier te lande niet de belangstelling heeft, die<br />

het verdient. Voorts een tweetal artikelen over Wortstellung en Satzgliederung.<br />

Het boek begint met een opstel, dat getiteld is Die Aufgaben der romanischen<br />

Syntax, terwijl schrijver in een naschrift zijn standpunt tegenover dat van de<br />

Boer verdedigt.<br />

Als ik hier nog een enkele opmerking aan mag toevoegen, laat het dan deze<br />

zijn: de schrijver heeft niet de strenge, klare betoogtrant van Tobler, wiens<br />

methode hij grootendeels volgt. Hij is huiselijker, gemoedelijker en herhaalt zich<br />

nog al eens, wat de compositie der opstellen zeker geen goed doet.<br />

Utrecht. E. C. VAN BELLEN.<br />

Claude Aveline, Pages Choisies recueillies et annotées a 1'usage<br />

des écoles secondaires hollandaises par Martin J. Premsela. W. J.<br />

Thieme en Cie., Zutphen. (119 p.).<br />

Een school-anthologie over 't werk van één schrijver! En dan van een jong,<br />

nog levend auteur, over wien de tijd nog zal hebben te oordeelen. Men vraagt<br />

zich eenigszins verwonderd af, waarom? Is dit werkelijk zoo'n uitstekende figuur,<br />

of een, die de kinderen zoo gemakkelijk aanspreekt, als Vildrac bijvoorbeeld?<br />

Wij, die 't enthousiasme voor Claude Aveline niet deelen, zien niet in, dat de<br />

fragmenten uit de Légende du Bouddha en die over La Charité-sur-Loire of een<br />

futloos sprookje als Mikhail et Maroussia in een klas veel belangstelling zullen<br />

wekken. Les Maladies pareilles en 't laatste stuk (inédit, maar wie geeft daar<br />

in de klas wat om?) zijn beter. Misschien dat de jeugdige beoordeelaars uit de<br />

3e of 4e klasse (?) er geestdriftiger door gestemd worden dan wij!<br />

Utrecht. E. C. VAN BELLEN.<br />

Highroads of English Literature by P. H. Overbeeke en J. D.<br />

Westbroek. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar. 290 p.p.<br />

De schrijvers stellen zich voor de leerlingen te leiden langs de hoofdwegen van<br />

de Engelse literatuur aan de hand van een bloemlezing uit verschillende auteurs<br />

en korte stukjes literatuurgeschiedenis, die resumeren, wat het levende woord van<br />

de leraar heeft medegedeeld.<br />

Wij kunnen nöch de schrijvers, nóg ons onderwijs gelukwensen met de verschijning<br />

van dit werk. Om te beginnen is de gehele opzet van het literairhistoriese<br />

gedeelte radikaal verkeerd. Men kan geen geschiedenis onderwijzen op<br />

de manier zoals schrijvers zich voorstellen. Wie zou, om iets te noemen, de leerlingen<br />

enig begrip van de geschiedenis der letterkunde van vóór 1700 willen<br />

bijbrengen door in enkele hoofdstukjes, die geen verband met elkaar houden, een<br />

paar (hoofdzakelik biografiese) biezonderheden te vertellen over vier schrijvers,<br />

t.w. Shakespeare, Milton, Bunyan en Dryden? Zulk werk is uit den aard der<br />

zaak onwetenschappelik, fragmentaries en verward.<br />

Dan wil het ons voorkomen dat de Heren Overbeeke en Westbroek in de


57<br />

betrachting van de deugd der beknoptheid wel wat al te ver gegaan zijn, of, liever<br />

gezegd, dat ze zich er maar met de Franse slag hebben afgemaakt,<br />

doordat ze zich absoluut geen rekenschap hebben gegeven van de moeilikheden,<br />

die het samenstellen van een handleiding als de hunne pretendeert te zijn, met<br />

zich meebrengt. Men oordele. In het eerste hoofdstuk trachten de Schrijvers<br />

Shakespeare te behandelen. Na een paar biografiese biezonderheden (7 r.) lezen<br />

we, dat Marlowe's drama's, waaronder in de eerste plaats Doctor Faustus, een<br />

nieuw tijdperk in de Engelse dramatiese literatuur inluidden. „The old drama<br />

had been of the blood-and-thunder type", beweren de schrijvers. Menen zij, of<br />

wensen zij dat de leerlingen zullen menen, dat na Doctor Faustus de tooneeldraken<br />

tot de uitgestorven diersoorten behoorden? Welke averechtse begrippen<br />

van literatuurgeschiedenis worden op die manier aangebracht! Onwillekeurig<br />

dachten we onder het lezen aan het geschiedenisonderwijs, zoals wij dit vroeger<br />

hadden te ondergaan, b.v. 1500 Einde der Middeleeuwen, 1517 Begin der Kerkhervorming,<br />

etc. — Voortgaande lezen we: „Marlowe added poetic refinement<br />

and the use of blank verse". De leerling, die thuis bestudeert, wat de leraar op<br />

de les verteld heeft, krijgt en behoudt onvermijdelik de indruk, dat Marlowe het<br />

„blank verse" uitgevonden heeft.<br />

Na deze als histories bedoelde inleiding verneemt de leerling o.a. dat Marlowe<br />

en zijn vrienden uit de hoogte neerzagen op de man, wiens roem hen zou overleven.<br />

Daarna volgen weer een paar biografiese biezonderheden (6 r.), een<br />

zevental dichtregels van Ben Jonson, en eindelik de mededeling dat Shakespeare's<br />

drama's verdeeld worden in tragedies en comedies. (Aan history plays<br />

heeft Shakespeare, altans voorzover ons bekend, zich nooit gewaagd). Over<br />

Shakespeare's oeuvre en de beteekenis er van geen<br />

woord!<br />

Is dit nu de wijze, waarop Shakespeare en zijn tijd behandeld moeten worden?<br />

Dit is geen behandelen, het is mishandelen. Kan een kort en verward overzicht<br />

van een paar dozijn regels, dat gedeeltelik nog langs het eigenlike onderwerp<br />

heen gaat, er toe bijdragen de leerlingen enig begrip van een bloeitijdperk van<br />

de Engelse letterkunde te geven? Liever helemaal geen letterkundegeschiedenis<br />

dan zo iets.<br />

Wij kunnen hier natuurlik niet alle hoofdstukken onder de loupe nemen. De<br />

meeste schrijvers komen er even slecht of nog slechter af dan Shakespeare. Men<br />

leze b.v. wat er over Dickens gezegd wordt. Biografiese biezonderheden en een<br />

viertal titels van werken, that's all. Over Dickens als romanschrijver geen woord.<br />

Bij de bespreking van Thackeray schijnen de Heren O. en W. gevoeld te hebben,<br />

dat er toch een en ander aan hun metode ontbrak, ze maken ten minste een<br />

vergelijking tussen Dickens en Thackeray (6 r.).<br />

Telkens weer treft ons het dilettanterige, fragmentariese, onwetenschappelike<br />

van de behandeling. Wat zegt men van beweringen als: „Wordsworth showed<br />

that poetry could he written in the language of the common people." (Cockney<br />

misschien?) „Byron did n o t even spare the contemporary writers Wordsworth,<br />

etc. (Naughty man!)". „From the moralities to the regular drama was<br />

but a slight step". (Is 't waarachtig!) „A ballad is a short story in verse". De<br />

Renaissance begint natuurlik nog steeds Anno Domini 1453.<br />

Dezelfde opmerkingen, die ons uit de pen vloeiden naar aanleiding van de<br />

wijze, waarop de literatuurgeschiedenis behandeld is, moeten we maken met betrekking<br />

tot de verklarende aantekeningen. Ook hier slordigheid, onnauwkeurig<br />

lezen, dilettantisme. Annoteren is een moeilike en veel zorg vereisende arbeid,<br />

het schijnt telkens weer nodig dit te zeggen, en telkens weer blijkt voor dovemansoren<br />

gepreekt te zijn. Wij doen een paar grepen.<br />

p. 12.. Speech of Mark Antony. What private griefs they have. De Schrijvers<br />

geven griefs — grievances. Hier had men moeten wijzen op de verouderde betekenis<br />

van grief.<br />

ib. A plain blunt man is niet hetzelfde als a simple man.<br />

p. 56. John Gilpin. Niet is toegelicht: he carries weight (r. 115).<br />

Volkomen onbegrijpelik is ons, waarom r. 133—140 weggelaten zijn. Zaten<br />

de schrijvers wellicht met de woordspeling: Wash — wash (r. 135 en 137)?<br />

p. 127. She bridled up = she tossed her head. Dit is fout. Zie o.a. Concise<br />

Oxford Dict.


58<br />

p. 223. The White Ship. Een korte historiese toelichting vooraf zou het verhaal<br />

begrijpeliker gemaakt hebben.<br />

p. 247. The Raven. r. 43. beguiling my sad fancy into smiling = changing.<br />

Wij konden onze ogen niet geloven, toen we dit fraais lazen.<br />

ib. r. 80. tufted {looi: Een aantekening is hier absoluut nodig 1 ).<br />

p. 257. The Song o{ the Shirt. r. 72. The walk that costs a meal. Deze regel<br />

is dubbelzinnig. Als ons geheugen ons niet bedriegt, wist indertijd ook de Heer<br />

Eykman in De Drie Talen er geen weg mee 2 ). Maar als de Schrijvers er geen<br />

goede verklaring voor wisten, waarom dat dan niet ronduit gezegd?<br />

p. 259. The Bridge of Sighs = London Bridge. Een verwijzing naar de Ponte<br />

dei Sospiri ontbreekt.<br />

p. 268. Curfew must not ring to-night. . - 1 ) r. 97 ... came Cromwell. De argeloze<br />

lezer denkt aan de Lord Protector, maar het verhaal speelt in de tijd van<br />

Hendrik VIII, en Thomas Cromwell, niet Oliver, wordt bedoeld.<br />

p. 271. Hustlin' drunken soldiers = dringende. Als de Schrijvers zich de moeite<br />

gegeven hadden eerst behoorlik te lezen, wat zij wilden verklaren, zouden zij<br />

misschien gezien hebben, dat hun verklaring er vlak naast is.<br />

Wij laten het hierbij, hoewel het onderwerp nog lang niet uitgeput is. Het<br />

is ons onbegrijpelik, dat dergelijke zonder zorg of ernst in elkaar geflanste<br />

schoolboeken een uitgever en eventueel ook gebruikers kunnen vinden. Laten<br />

jongere kollega's toch voorzichtig zijn in de keus van hun leerboeken. Of zal<br />

het zoover komen, dat het gezegde „Ieder volk heeft de regering, die het verdient",<br />

veranderd zal moeten worden in „Ieder leraarskorps krijgt de leerboeken,<br />

die het verdient"? Wij vrezen het.<br />

Zaandam.<br />

C. VAN DER SPEK.<br />

Gino Ottochian, Di tutto un po'. Letture italiane moderne per<br />

Olandesi, dl. I. Boekhandel Dante Alighieri, Amsterdam.<br />

Signor Ottochian heeft alle Italiaans studerenden — en dat zijn er de laatste<br />

jaren heel wat — een werkelike dienst bewezen met het schrijven van dit handig<br />

en prakties werkje. In een kleine honderd zestig bladzijden is een schat van<br />

idiomatiese uitdrukkingen bijeengebracht. De leesstukken bevatten tal van wetenswaardigheden<br />

over Italië, zijn geschiedenis, zijn volks- en jeugdbeweging en zijn<br />

instellingen. Vooral de stukken over folklore zijn interessant. Wij noemen b.v.<br />

La Corsa dei Ceri, Lo Scoppio del Carro, Piedigrotta. Biezonder geslaagd is de<br />

behandeling van moeilike iediomen uit de omgangstaal — deze stenen des aanstoots<br />

voor de beginner zowel als voor de meergevorderde —- als star fresco,<br />

mica, mi raccomando, e.a. Hier herkent men de hand van de praktiese en ervaren<br />

lesgever. Het Nederlands is, een paar onzuiverheden daargelaten, goed verzorgd.<br />

Wij wensen Signor Ottochian van harte sukses met zijn boek en zien met<br />

belangstelling de verschijning van het tweede deel tegemoet.<br />

Zaandam.<br />

C. VAN DER SPEK.<br />

1<br />

) In een nummer van dit blad, verscheiden jaren geleden, is over deze regel<br />

een vraag gesteld. Geen inzender bleek in staat een afdoende verklaring te<br />

geven. — K.<br />

2<br />

) Natuurlik is er reden voor een aantekening. Maar de verklaring lijkt mij<br />

duidelik: de wandeling die een maaltijd doet derven, omdat door dat tijdverlies<br />

de inkomsten verminderen, die alleen voldoende zijn voor .levensonderhoud' als<br />

steeds voortgewerkt wordt van de vroege morgen tot de late avond. — K.<br />

x<br />

) Hoort dit gedicht (en vele andere) thuis in een boek, dat zich „Highroads"<br />

noemt?<br />

Verschillende bijdragen moesten tot ons leedwezen blijven liggen tot het vol'<br />

gende nummer. — Red.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!