Meer doen in minder gebieden - Provincie Groningen
Meer doen in minder gebieden - Provincie Groningen
Meer doen in minder gebieden - Provincie Groningen
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Weidevogels<br />
Weidevogels zijn gebaat bij open landschappen<br />
met natte tot vochtige kruidenrijke graslanden,<br />
die matig worden bemest en waar tot half juni<br />
een groot deel (ongeveer 40% van het areaal)<br />
lang gras/ hooiland te v<strong>in</strong>den is (Schekkerman<br />
et al. 2006, Schekkerman en Be<strong>in</strong>tema 2007).<br />
Dit wordt <strong>in</strong> het vervolg zwaar beheer<br />
genoemd. Deze landschappen dienen gevrijwaard<br />
te zijn van verstor<strong>in</strong>gen door wegen,<br />
bebouw<strong>in</strong>g en opgaande beplant<strong>in</strong>gen.<br />
Belangrijke beheersaspecten weidevogels:<br />
• Open landschap<br />
•Rust<br />
•Vochtige bodem<br />
• Plas dras percelen <strong>in</strong> vroege voorjaar<br />
•Vol<strong>doen</strong>de voedsel<br />
• Structuurrijke kruidenrijke grasmat<br />
•Groot aandeel hooiland <strong>in</strong> eerste helft juni.<br />
Akkervogels<br />
Akkervogelpopulaties, waarvan de veldleeuwerik<br />
een exponent is, zijn gebaat bij grootschalige<br />
open landschappen met een grote gewasdiversiteit.<br />
Extensieve graanteelten met een<br />
hoge kruiden- en <strong>in</strong>sectenrijkdom, een afwissel<strong>in</strong>g<br />
van w<strong>in</strong>ter- en zomergranen, braakpercelen<br />
en kruidenrijke randen en bermen vormen de<br />
optimale habitat (Van Scharenburg et al.<br />
1990).<br />
Nu het bouwplan m<strong>in</strong>der divers is geworden,<br />
de kruidenrijkdom is verdwenen en het aandeel<br />
zomergranen is afgenomen, kunnen bepaalde<br />
vormen van braak, het aanleggen van brede<br />
(10 meter of meer) grazige en structuurrijke<br />
faunaranden, het optimaler beheren van<br />
perceelsranden, bermen en taluds en waar<br />
relevant nestbescherm<strong>in</strong>g (bij de grauwe kiekendief,<br />
een nestblijver, worden zowel eieren als jongen<br />
beschermd) soulaas bieden (Koks en Van<br />
Scharenburg 1997, Koks et al. 2001, Donald<br />
2004, Van 't Hoff & Koks 2007). Het behoud<br />
en het herstel van de grauwe kiekendieven<br />
populatie <strong>in</strong> Oost-Gron<strong>in</strong>gen is daarvan een<br />
sprekend voorbeeld (Koks et al. 2007). In het<br />
kielzog daarvan tekent zich lokaal herstel af<br />
van patrijs en veldleeuwerik.<br />
In tegenstell<strong>in</strong>g tot de weidevogels ligt<br />
reservaatbeheer voor de akkervogels m<strong>in</strong>der<br />
voor de hand, omdat de abiotische<br />
omstandigheden er voor deze soortengroep<br />
m<strong>in</strong>der toe <strong>doen</strong> dan gewassamenstell<strong>in</strong>g en<br />
beheer.<br />
Belangrijke beheersaspecten:<br />
• Open landschap<br />
• Extensieve graanteelten<br />
• Zomergraan<br />
•W<strong>in</strong>terstoppels<br />
• Kruidenrijkdom<br />
• Grazige structuurrijke vegetaties:<br />
- Gras - natuurbraak<br />
- Brede faunaranden (niet te dicht bij<br />
opgaande beplant<strong>in</strong>gen, wegen en<br />
bebouw<strong>in</strong>g)<br />
grauwe kiekendief<br />
3. Kansrijke <strong>gebieden</strong><br />
In deze paragraaf wordt <strong>in</strong>gegaan op een<br />
viertal vragen:<br />
• Wat zijn kansrijke <strong>gebieden</strong>?<br />
• Biedt de geconcentreerde <strong>in</strong>zet van middelen<br />
<strong>in</strong> kansrijke <strong>gebieden</strong> voordelen?<br />
• Waar liggen ze <strong>in</strong> Gron<strong>in</strong>gen?<br />
• In hoeverre zijn ze planologisch beschermd?<br />
Wat zijn kansrijke <strong>gebieden</strong>?<br />
Kansrijke <strong>gebieden</strong> zijn <strong>gebieden</strong> waar<br />
momenteel nog hoge dichtheden weide- en /<br />
of akkervogels voorkomen en waar vol<strong>doen</strong>de<br />
jongen geproduceerd worden om de populaties<br />
op peil te houden. Ze dienen als brongebied<br />
voor de omgev<strong>in</strong>g. Ze liggen <strong>in</strong> open<br />
<strong>gebieden</strong>, de abiotische omstandigheden<br />
(waterhuishoud<strong>in</strong>g, bodem) zijn goed of <strong>in</strong><br />
potentie te herstellen, er komen vormen van<br />
extensief tot niet al te <strong>in</strong>tensief beheer voor of<br />
er zijn mogelijkheden om deze beheervormen<br />
te herstellen. Er is we<strong>in</strong>ig verstor<strong>in</strong>g door<br />
wegen, bebouw<strong>in</strong>g en opgaande beplant<strong>in</strong>gen.<br />
Biedt de geconcentreerde <strong>in</strong>zet van middelen<br />
<strong>in</strong> kansrijke <strong>gebieden</strong> voordelen?<br />
Voor het <strong>in</strong> stand houden van dierpopulaties is<br />
niet alleen van belang welk beheer wordt uitgevoerd,<br />
maar ook waar dat gebeurt. Zeker als de middelen<br />
beperkt zijn en efficiency belangrijk is.<br />
Praktisch gesproken is het behoud van dierpopulaties<br />
alleen z<strong>in</strong>vol op plekken waar deze<br />
nog <strong>in</strong> levensvatbare vorm voorkomen.<br />
Een modelbereken<strong>in</strong>g voor de grutto kan dit<br />
illustreren. Daarbij is uitgegaan van een<br />
metapopulatie van 16 samenhangende gruttopopulaties.<br />
In 4 daarvan komt een relatief<br />
hoge dichtheid van 15 paar/100 ha voor, zeg<br />
de kansrijke <strong>gebieden</strong>, <strong>in</strong> 4 een lage dichtheid<br />
van 2 paar/100ha en <strong>in</strong> 8 een matige dichtheid<br />
van 5 paar/100ha.<br />
Als er vol<strong>doen</strong>de middelen zijn om voor 4<br />
(25%) van de 16 populaties beheermaatregelen<br />
te nemen, die leiden tot een zodanige jongenproductie<br />
dat de populatie groeit, kunnen ze<br />
op verschillende wijze worden <strong>in</strong>gezet. Figuur<br />
1 geeft de resultaten als de maatregelen worden<br />
<strong>in</strong>gezet voor de 4 populaties met de hoogste<br />
dichtheid (VariantHoog), de 4 populaties met<br />
de laagste dichtheid (VariantLaag), of voor 1<br />
van de hoogste, 1 van de laagste en 2 populaties<br />
met een matige dichtheid ("Poldermodel").<br />
Inzet van de middelen voor populaties met de<br />
hoogste dichtheid leidt snel tot populatiegroei,<br />
omdat een groot deel van de metapopulatie<br />
(56%) onder beheer komt. Bij <strong>in</strong>zet voor populaties<br />
met de laagste dichtheid gaat de afname<br />
onverm<strong>in</strong>derd door, omdat het onder beheer<br />
gebrachte populatieaandeel (7%) te kle<strong>in</strong> is<br />
om op metapopulatieniveau effect te sorteren.<br />
Het "poldermodel" (25% van de populatie<br />
onder beheer) laat eerst stabilisatie zien en<br />
daarna een lichte groei. Merk ook op dat<br />
ontwikkel<strong>in</strong>gen veel tijd kunnen vergen,<br />
bijvoorbeeld ruim 15 jaar om met het<br />
"Poldermodel" een lichte groei te bereiken.<br />
Inzet <strong>in</strong> de beste <strong>gebieden</strong> leidt tot een<br />
snellere groei.<br />
Voor andere soorten, zoals de veldleeuwerik<br />
geldt <strong>in</strong> grote lijnen hetzelfde, zij het dat het<br />
"Poldermodel" eerst tot afname leidt en pas na<br />
20 jaar tot herstel.<br />
De conclusie is duidelijk: <strong>in</strong>zet van middelen<br />
voor populaties met de hoogste dichtheden<br />
leidt <strong>in</strong> ieder geval <strong>in</strong> theorie tot een groei van<br />
de metapopulatie.<br />
36 37