28.12.2014 Views

Richtlijn CVRM feb2013 - KNMP

Richtlijn CVRM feb2013 - KNMP

Richtlijn CVRM feb2013 - KNMP

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>KNMP</strong>-richtlijn <strong>CVRM</strong><br />

Dit is de versie van de <strong>KNMP</strong>-richtlijn <strong>CVRM</strong> van 1 februari 2013.<br />

Deze richtlijn is aangeboden aan de wetenschappelijk sectie openbaar apothekers (WSO) van de <strong>KNMP</strong>- voor verder<br />

refereren en autoriseren.<br />

Deze richtlijn staat vanaf 1 feb 2013 open voor commentaar van de leden van de <strong>KNMP</strong>.<br />

Voor opmerkingen: richtlijnen@knmp.nl<br />

Hoewel bij het verzamelen en verwerken van gegevens de uiterste zorgvuldigheid is betracht, kan de <strong>KNMP</strong> geen enkele<br />

aansprakelijkheid aanvaarden voor schade die zou kunnen voortvloeien uit drukfouten of andere onjuistheden.<br />

Inhoudsopgave<br />

1 Inleiding ......................................................................................................... 2<br />

1.1 Reikwijdte richtlijn .................................................................................... 2<br />

1.2 Cardiovasculair risicomanagement .................................................................. 2<br />

1.2.1 Symptomen........................................................................................... 2<br />

1.2.2 Complicaties ......................................................................................... 3<br />

1.2.3 Epidemiologie hart- en vaatziekten.............................................................. 4<br />

1.3 Doelstellingen <strong>CVRM</strong> ................................................................................... 5<br />

1.3.1 Doelstellingen <strong>CVRM</strong> algemeen ................................................................... 5<br />

1.3.2 Farmaceutische zorg bij <strong>CVRM</strong>.................................................................... 6<br />

2 Preventie ........................................................................................................ 6<br />

2.1 Universele preventie................................................................................... 6<br />

2.2 Selectieve preventie................................................................................... 7<br />

3 Behandelingsovereenkomst................................................................................... 7<br />

3.1 Overeengekomen zorg................................................................................. 7<br />

3.2 Patiëntendossier........................................................................................ 7<br />

4 Algemene behandeling ........................................................................................ 8<br />

4.1 Beoordeling behandelstappen bij <strong>CVRM</strong> ........................................................... 8<br />

4.1.1 Beoordeling keuze wel of geen medicamenteuze behandeling.............................. 8<br />

4.1.2 Beoordeling keuze medicamenteuze therapie ................................................. 8<br />

4.2 Medicatiebewaking....................................................................................11<br />

4.2.1 Interacties...........................................................................................11<br />

4.2.2 Aandoeningen en condities .......................................................................12<br />

4.2.3 Gebruik andere (genees)middelen .................................................................15<br />

4.3 Gereedmaken voor uitgifte ..........................................................................15<br />

4.4 Patiëntbegeleiding ....................................................................................15<br />

4.4.1 Patiëntbegeleiding bij eerste uitgifte ..........................................................15<br />

4.4.2 Patiëntbegeleiding bij tweede uitgifte.........................................................18<br />

4.4.3 Continue zorg.......................................................................................18<br />

5 Situationele behandeling ....................................................................................20<br />

5.1 Voorlichting en adviezen.............................................................................20<br />

5.1.1 Intercurrente ziekten .............................................................................20<br />

5.1.2 Zelfzorggeneesmiddelen .........................................................................20<br />

5.1.3 Leefstijl..............................................................................................22<br />

5.1.4 Vasten................................................................................................22<br />

5.1.5 Op reis ...............................................................................................22<br />

5.1.6 Contactlenzen ......................................................................................22<br />

5.1.7 Sportbeoefening....................................................................................22<br />

5.1.8 Verkeersdeelname .................................................................................22<br />

5.1.9 Begeleiding bloeddrukmeting ....................................................................22<br />

5.2 Situationele behandeling niet <strong>CVRM</strong>-gerelateerd ................................................24<br />

6 Praktijkvoering ................................................................................................24<br />

6.1 Interne praktijkorganisatie ..........................................................................24<br />

6.1.1 Taakdelegatie ......................................................................................24<br />

6.1.2 Kwaliteitsevaluatie en verantwoording.........................................................24<br />

6.2 Externe organisatie ...................................................................................24<br />

6.2.1 Ketenzorg ...........................................................................................24<br />

1<br />

CONCEPT


TOTSTANDKOMING .................................................................................................25<br />

AFKORTINGEN .......................................................................................................26<br />

NOTEN/Kennisdocument ..........................................................................................28<br />

Referenties ..........................................................................................................82<br />

1 Inleiding<br />

1.1 Reikwijdte richtlijn<br />

In de <strong>KNMP</strong>-richtlijn Cardio Vasculair Risico Management (<strong>CVRM</strong>) staan aanbevelingen wat de<br />

farmaceutische zorgverlening aan mensen met hart- en vaatziekten (HVZ) of een verhoogd risico daarop<br />

inhoudt. De richtlijn beschrijft de best mogelijke zorg van de openbaar apotheker 1 voor volwassenen met<br />

HVZ of risicofactoren voor HVZ. Reuma- en diabetespatiënten type 2 hebben een verhoogd risico op HVZ.<br />

Deze richtlijn sluit aan op de bestaande <strong>KNMP</strong>-richtlijn Diabetes mellitus type 2. Verder sluit de richtlijn<br />

aan bij bestaande richtlijnen en standaarden binnen de farmacie en bij <strong>CVRM</strong>-standaarden en richtlijnen<br />

van andere beroepsgroepen [1]. Voor optimale zorg voor patiënten met HVZ of een verhoogd risico daarop<br />

zijn samenwerkingsafspraken met andere zorgverleners van belang (zie 6.2.1).<br />

In deze richtlijn wordt de term <strong>CVRM</strong>-patiënt gebruikt. Hiermee wordt bedoeld de patiënt met manifeste<br />

HVZ of de persoon met een verhoogd risico op HVZ. Met <strong>CVRM</strong>-behandeling wordt bedoeld de behandeling<br />

in het kader van hart- en vaatziekten of een verhoogd risico hierop.<br />

1.2 Cardiovasculair risicomanagement<br />

De richtlijn omvat de zorg voor HVZ die veroorzaakt worden door atherosclerose en hypertensie. Tot deze<br />

HVZ behoren hartinfarct (MI), angina pectoris (AP), cerebrovasculair accident (CVA), TIA (Transient<br />

Ischaemic Attack), aneurysma aortae abdominalis (AAA), perifeer arterieel vaatlijden en hartfalen indien<br />

dit door hypertensie wordt veroorzaakt [MDR <strong>CVRM</strong>]. De volgende onderwerpen vallen buiten het bestek<br />

van deze richtlijn: specifieke aandoeningen als oorzaak voor de hypertensie, zoals nierziekten, mensen<br />

jonger dan 18 jaar met diabetes en de medicamenteuze therapie van diabetes. Voor de therapie en<br />

zorgverlening bij diabetes wordt verwezen naar de <strong>KNMP</strong>-richtlijn Diabetes mellitus type 2 [<strong>KNMP</strong> DM].<br />

Onder cardiovasculair risicomanagement wordt verstaan: het identificeren, diagnosticeren, adviseren<br />

omtrent leefstijl, en – eventueel- medicamenteus behandelen van mensen met een verhoogd risico op HVZ.<br />

De apotheker is verantwoordelijk voor de farmaceutische zorg voor <strong>CVRM</strong>-patiënten (zie 1.3.2) en draagt<br />

bij aan de medicamenteuze behandeling door de medicatie gestructureerd te beoordelen en de patiënt te<br />

begeleiden, bijvoorbeeld op het gebied van therapietrouw. Ook op het gebied van identificatie en<br />

leefstijladviezen speelt de apotheker een rol (zie hoofdstuk 2).<br />

Omdat het risico op HVZ multifactorieel wordt bepaald, moeten de risicofactoren in samenhang worden<br />

beoordeeld. De behandeling is dan ook gebaseerd op een beoordeling van het risicoprofiel van de patiënt<br />

[MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

Uitgangspunt is dat bij een 10-jaarsrisico op ziekte en sterfte door HVZ van minder dan 10%<br />

medicamenteuze behandeling van lichte tot matig verhoogde bloeddruk (SBD 140-160 mmHg) en/of licht<br />

tot matig verhoogd cholesterolgehalte (TC/HDL-ratio 5 tot 8 mmol/l) niet zinvol is. Leefstijlmaatregelen,<br />

met name stoppen met roken, voldoende beweging, gezonde voeding en afvallen zijn in dit geval<br />

voldoende. Patiënten met reeds bestaande HVZ, diabetes mellitus (DM) of chronische inflammatoire<br />

reumatische aandoeningen (RA) worden het meest intensief medicamenteus behandeld, omdat zij een<br />

groot risico lopen op (een recidief van) HVZ [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

1.2.1 Symptomen<br />

(Een verhoogde kans op) Hart- en vaatziekten worden gekenmerkt door atherosclerose, hypertensie en<br />

dyslipidemie. De rol van homocysteïne wordt niet meer als belangrijk beschouwd [15].<br />

Atherosclerose<br />

Atherosclerose wordt gekenmerkt door geleidelijke veranderingen van de wand van de bloedvaten met<br />

vetstapeling (‘fatty streaks’) en geleidelijke verharding (atherosclerotische plaques). Door<br />

1 In deze richtlijn wordt van apotheker gesproken, hiermee wordt de openbaar apotheker bedoeld. De gevestigd<br />

apotheker is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Een aantal in deze richtlijn beschreven<br />

zorghandelingen is in de apotheekorganisatie gedelegeerd aan apothekersassistenten, farmaceutisch consulenten/<br />

farmakundigen en andere apotheekmedewerkers.<br />

CONCEPT<br />

2


ontstekingsprocessen [10] ontstaat endotheelbeschadiging van het onderliggende bloedvat. Uiteindelijke<br />

kan een fissuur of ruptuur van de plaque leiden tot plaatjesaggregatie en trombusvorming, waardoor het<br />

bloedvat plotseling verder wordt vernauwd dan wel afgesloten.<br />

Ook kan (een deel van) de trombus losraken en een kleiner vat afsluiten. Overigens kunnen<br />

atherosclerotische plaques aanwezig zijn zonder dat er symptomen optreden. Niet alle plaques groeien<br />

door of scheuren [<strong>KNMP</strong> kennisb]. Atherosclerose wordt gezien als een normaal verouderingsproces, dat<br />

echter bij sommigen versneld verloopt [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

Hypertensie<br />

Ruim 30 % van het aantal nieuwe gevallen van coronaire hartziekten en 20-30 % van de totale sterfte aan<br />

coronaire hartziekten, beroerte en hartfalen, is toe te schrijven aan hypertensie [Hartst 2009].<br />

Van hypertensie is sprake als de systolische bloeddrukwaarde hoger is dan 140 mmHg en/of de diastolische<br />

bloeddrukwaarde hoger is dan 90 mmHg. Bij 80-plussers ligt de grenswaarde voor medicamenteuze<br />

behandeling bij een systolische bloeddruk van 160 mmHg [MDR <strong>CVRM</strong>]. Bij patiënten met chronisch<br />

nierfalen of diabetes mellitus met microvasculaire schade hanteert men een lagere grenswaarde, bij<br />

voorkeur lager dan 130/80 mmHg [<strong>KNMP</strong> DM, LTA Nier]. Bij patiënten met een doorgemaakt herseninfarct<br />

of hersenbloeding blijkt bloeddrukdaling, ongeacht de uitgangswaarde van de bloeddruk, het risico op een<br />

recidief te verminderen. Dit betekent dat ook patiënten met een bloeddruk lager dan 140/90 mmHg<br />

profiteren van antihypertensieve therapie [Dippel 2004].<br />

De bloeddruk wordt op een gestandaardiseerde wijze gemeten [21]. De regulering van de bloeddruk vindt<br />

plaats via diverse regelmechanismen [18]. Bij essentiële of primaire hypertensie spelen zowel erfelijke als<br />

omgevingsfactoren een rol. Roken, overgewicht of onvoldoende lichaamsbeweging hebben samen met een<br />

ontregeling van bepaalde genen een verandering van het complexe bloeddrukregulatiesysteem tot gevolg<br />

[<strong>KNMP</strong> kennisb].<br />

Hypertensie komt vaker voor bij oudere vrouwen dan bij oudere mannen, waardoor zij vaker beroerten,<br />

linkerventrikel hypertrofie en diastolisch hartfalen hebben. Bovendien heeft een bloeddruk van 140/90<br />

mmHg of hoger bij vrouwen meer endotheeldysfunctie tot gevolg [Maas 2011a]. Het is zinvol, ook in de<br />

apotheek, om zich bewust te zijn van deze M/V verschillen met betrekking tot hart- en vaatziekten,<br />

bijvoorbeeld bij vrouwen die in de overgang zijn, vrouwen die zwangerschapshypertensie of<br />

zwangerschapsdiabetes hebben gehad. Dit draagt bij aan een snellere diagnostiek en behandeling van harten<br />

vaatziekten bij vrouwen.<br />

Dyslipidemie<br />

Ongeveer 20 % van het aantal nieuwe gevallen van coronaire hartziekten is toe te schrijven aan een<br />

verhoogd cholesterol [Leest 2006].<br />

Bij dyslipidemie is sprake van een te hoog cholesterolgehalte en/of te hoog triglyceridengehalte en/of te<br />

laag HDL-cholesterolgehalte in het bloed. Afwijkende lipidengehalten dragen bij aan het ontstaan van<br />

atherosclerose en zijn een risicofactor voor HVZ [<strong>KNMP</strong> kennisb]. Met name een verlaagd HDL gehalte heeft<br />

een sterke omgekeerde correlatie met het optreden van HVZ. Als naast een verlaagd HDL-cholesterol ook<br />

sprake is van een verhoogd triglyceriden- en LDL-cholesterol, is het risico op HVZ sterk verhoogd. Daarom<br />

wordt bij de identificatie van mensen met een verhoogd risico op HVZ het TC (totaalcholesterol), LDL, HDL<br />

en triglyceriden bepaald [13]. Bij het opstellen van een risicoprofiel is het gebruik van de ratio TC/HDL<br />

sensitiever dan het gebruik van alleen TC en een betere voorspeller van coronaire hartziekten. Indien<br />

cholesterolverlagende therapie wordt ingezet, is het streven om de LDL-cholesterol beneden de 2,5<br />

mmol/l te brengen [MDR <strong>CVRM</strong>]. Familiaire hypercholesterolemie wordt gekenmerkt door een opvallend<br />

hoog LDL. Tijdige identificatie en behandeling leveren gezondheidswinst op.<br />

1.2.2 Complicaties<br />

3<br />

CONCEPT


Op de lange termijn ontstaan complicaties zoals coronaire aandoeningen, cerebrovasculaire aandoeningen,<br />

nieraandoeningen en perifeer arterieel vaatlijden. Deze complicaties ontstaan meestal pas op de<br />

middellange of lange termijn. Ze kunnen worden onderverdeeld in coronaire en perifere arteriële<br />

vaatziekten. Zwangerschapshypertensie en hypertensieve crisis kunnen daarentegen op korte termijn<br />

complicaties tot gevolg hebben.<br />

Coronaire vaatziekten<br />

Door vernauwingen van één of meer kransslagaders van het hart ontstaan ischaemische hartziekten zoals<br />

stabiele angina pectoris [16] met pijn op de borst of een onaangenaam drukkend gevoel, of verschijnselen<br />

van een acuut coronair syndroom, zoals een hartinfarct of instabiele angina pectoris [7]. De ischaemische<br />

klachten ontstaan door een discrepantie tussen de vraag naar en het aanbod van zuurstof in de hartspier.<br />

Bij ouderen, vrouwen en patiënten met diabetes mellitus kunnen de symptomen van coronaire vaatziekten<br />

minder duidelijk zijn [8]. Dit maakt de aandoening bij hen moeilijker te diagnosticeren [Compagne 2010].<br />

Bij angina pectoris verlicht de sublinguale toediening van nitraten doorgaans de klachten. Vegetatieve<br />

verschijnselen zoals zweten, misselijkheid en braken, bleek of grauw zien, wijzen op een acuut hartinfarct<br />

[9]. Gevolgen van coronaire vaatziekten kunnen zijn hartritmestoornissen of een verminderde pompfunctie<br />

van het hart [14].<br />

Naast ritmestoornissen en hartfalen kunnen de gevolgen van coronaire hartziekten ernstig zijn: beperkte<br />

lichamelijke inspanning mogelijk, uit het arbeidsproces moeten stappen, depressie, angst voor een nieuw<br />

hartinfarct.<br />

Perifere vaatziekten<br />

Dit zijn onder andere cerebrovasculair accident (CVA) en transient ischaemic attack (TIA), claudicatio<br />

intermittens (etalagebenen) en aneurysma van de buikaorta (AAA) of de thoraxaorta (TAA).<br />

Bij een CVA en TIA [11] is sprake van een acute neurologische uitval. In 80% van de gevallen is een<br />

bloedvat verstopt door een stolsel, bij de resterende 20% is sprake van een hersenbloeding. Bij een TIA<br />

zijn de neurologische uitvalsverschijnselen, zoals onduidelijke spraak, scheefhangen van de mond of<br />

verminderde kracht of coördinatie van de ledematen, binnen enkele minuten weer verdwenen. Bij een CVA<br />

blijven de symptomen langer bestaan en zijn in veel gevallen onomkeerbaar [NHG M81, NHG M45]. Snelle<br />

trombolyse binnen 3 uur na het ontstaan van de verschijnselen verbeteren de uitkomst. De kans op een<br />

recidief van een CVA bedraagt in de eerste vijf jaar 30 tot 50%.<br />

Claudicatio intermittens [12] is een perifere arteriële vaatziekte, veroorzaakt door atherosclerose van de<br />

arteriën na de splitsing van de buikaorta naar de benen. Symptomen zijn pijn in de kuit, dijbeen of bil<br />

tijdens het lopen, die na 10 minuten rust verdwijnen en opnieuw bij inspanning ontstaan. Ook een<br />

koudegevoel of doofheid in het been kunnen wijzen op perifeer arterieel vaatlijden [NHG M13].<br />

Afhankelijk van de ernst van de aandoening kunnen ook ulcera en necrose van voet of been ontstaan.<br />

Een aneurysma is een plaatselijke verwijding van een slagader [6]. Net als bijna alle andere HVZ ontstaat<br />

een aneurysma geleidelijk en symptoomloos. In zeldzame gevallen zet een aneurysma in de loop van<br />

enkele uren of dagen acuut uit, waarbij het bloedvat kan barsten. Symptomen zijn duizeligheid, grauwe<br />

kleur, transpiratie en pijn in buik, rug of flanken [Hartst 2012].<br />

De belangrijkste risicofactoren voor het ontstaan van perifeer arterieel vaatlijden zijn roken, een<br />

familiaire belasting voor HVZ, diabetes mellitus, hypertensie en hypercholesterolemie.<br />

Zwangerschapshypertensie en hypertensieve crisis<br />

Een uitzondering op het gegeven dat complicaties meestal pas op de middellange of lange termijn ontstaan<br />

vormen zwangerschapshypertensie en hypertensieve crisis.<br />

Zwangerschapshypertensie heeft in 20% van de gevallen ernstige gevolgen voor het verloop van de<br />

zwangerschap, namelijk een verhoogde morbiditeit en mortaliteit voor moeder en kind [20].<br />

Bij een hypertensieve crisis is er sprake van een sterk verhoogde bloeddruk (220/120 mmHg), welke de<br />

bloedvaten in diverse organen beschadigt, zoals van het hart, de nieren of de hersenen. De symptomen die<br />

hiermee gepaard gaan zijn hoofdpijn, braken, verlaagd bewustzijn en insulten. Ook kan het netvlies van<br />

het oog beschadigd zijn of is er hartfalen [19].<br />

1.2.3 Epidemiologie hart- en vaatziekten<br />

Morbiditeit en mortaliteit door HVZ in Nederland<br />

4<br />

CONCEPT


Men schat dat er in Nederland ongeveer 1 miljoen mensen met HVZ zijn [Hartst website a]. Elke dag<br />

worden zo’n 1000 patiënten in het ziekenhuis opgenomen wegens HVZ. In 2009 kregen ongeveer 41.000<br />

personen een CVA en 32.000 personen een hartinfarct. In totaal leven 190.000 mensen in Nederland met<br />

de gevolgen van een beroerte. Met behulp van huisartsenregistraties uit 2007 wordt geschat dat het aantal<br />

patiënten met angina pectoris bijna 300.000 bedraagt en met hartfalen bijna 160.000 [RIVM]. De<br />

prevalentie van angina pectoris is laag onder de leeftijd van 45 jaar en loopt op met de leeftijd tot 342 per<br />

1000 mannen van 85 jaar en ouder en 230 per 1000 vrouwen van 85 jaar en ouder. De prevalentie van<br />

perifeer arterieel vaatlijden neemt toe van 8% op 55-jarige leeftijd tot 56% boven de leeftijd van 85 jaar<br />

[NHG M13]. Ongeveer 830 personen werden opgenomen met een geruptureerd AAA en 3800 personen met<br />

een niet-geruptureerd AAA [Vaartjes 2011]. Familiaire hypercholesterolemie (FH) komt voor bij 40.000<br />

mensen in Nederland [Hartst website b]. In 2010 overleden 18.581 mannen en 21.154 vrouwen aan de<br />

gevolgen van een hart- of vaatziekte. Dit is gemiddeld 51 mannen en 58 vrouwen per dag [Vaartjes 2011]<br />

[3].<br />

Epidemiologie van HVZ in de apotheek<br />

Ongeveer 35% van alle receptplichtige geneesmiddelen wordt ingezet ten behoeve van <strong>CVRM</strong> [SFK].<br />

Nederlandse apotheken verstrekten in 2011 bijna 73 miljoen keer een <strong>CVRM</strong>-middel [SFK]. Dit is 9 miljoen<br />

keer vaker dan in 2010. Deze stijging wordt grotendeels veroorzaakt door de toename van weekleveringen.<br />

Weekleveringen worden voornamelijk ingezet naarmate patiënten ouder worden, en dat is juist de groep<br />

die naar verhouding meer <strong>CVRM</strong>-middelen gebruikt.<br />

In Nederland werden in 2011 in totaal bijna 60 miljoen voorschriften voor de ATC hoofdgroep C Hart- en<br />

vaatmiddelen verstrekt. Bijna 14 miljoen keer betrof het de groep RAS-remmers. De bètablokkers en<br />

antilipaemica waren elk goed voor ruim 12 miljoen voorschriften, van de diuretica werden ruim 11 miljoen<br />

voorschriften verstrekt. De calciumantagonisten waren goed voor 5,5 miljoen voorschriften [GIP]. Van de<br />

antithrombotica werden ruim 13 miljoen voorschriften in 2011 verstrekt, bijna 9 miljoen komt voor<br />

rekening van acetylsalicylzuur en carbasalaat.<br />

De aantallen voorschriften zeggen niets over de aantallen patiënten, aangezien veel combinatietherapie<br />

voorkomt en de meeste geneesmiddelen ook voor andere indicaties kunnen worden voorgeschreven. De<br />

GIP-databank schat het aantal gebruikers van hart- en vaatmiddelen (ATC code C) over 2011 op ruim 3,6<br />

miljoen gebruikers, ofwel ruim 1800 per apotheek.<br />

Vanuit bovengenoemde cijfers voor de morbiditeit kan worden berekend dat een gemiddelde Nederlandse<br />

apotheek voor 370 patiënten met coronaire hartziekten zorg levert, waarvan 150 met angina pectoris, 80<br />

patiënten met hartfalen en 115 patiënten met een doorgemaakt CVA.<br />

In een gemiddelde apotheek zullen er ongeveer 24 mensen met FH voorkomen, maar eind 2008 was slechts<br />

de helft hiervan gediagnosticeerd.<br />

1.3 Doelstellingen <strong>CVRM</strong><br />

1.3.1 Doelstellingen <strong>CVRM</strong> algemeen<br />

<strong>CVRM</strong> richt zich op patiënten met (een mogelijk verhoogd risico op) HVZ. Het doel van de richtlijn is het<br />

bevorderen van een optimale behandeling van deze patiënten. Hierdoor kan de kans op eerste of nieuwe<br />

ziekte door HVZ en de kans op complicaties en sterfte als gevolg van HVZ worden verminderd [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

De zorg voor mensen met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten kent de volgende primaire doelen:<br />

Identificatie van de patiënten met een verhoogd risico<br />

Schatting van de hoogte van dit risico door het in kaart brengen van risicofactoren (risicoprofiel)<br />

Adviezen betreffende leefstijl ter verlaging van het risico<br />

Indien nodig, medicamenteuze behandeling ter verlaging van het risico<br />

Bij patiënten die reeds HVZ hebben zijn er de volgende extra behandeldoelen:<br />

de progressie van de ziekte tegengaan;<br />

optimaliseren van de kwaliteit van leven;<br />

preventie van complicaties;<br />

behandeling van gerelateerde aandoeningen;<br />

5<br />

CONCEPT


vermindering van morbiditeit, mortaliteit en economische kosten.<br />

Het vaststellen van het beleid vindt plaats in samenspraak met de patiënt, met inachtneming van de<br />

hoogte van het risico op HVZ, de specifieke omstandigheden van de patiënt en met erkenning van diens<br />

keuzevrijheid. Het is belangrijk een goed gemotiveerde keuze te maken, omdat preventie van HVZ alleen<br />

bij langdurige therapietrouw – ten aan zien van leefstijl en farmacotherapie- effectief is. In het algemeen<br />

is de streefwaarde voor de SBD 140 mmHg en voor de LDL 2,5 mmol/l. De exacte behandeldoelen worden<br />

in overleg met iedere patiënt individueel vastgesteld en vastgelegd.<br />

Voor de identificatie richt de multidisciplinaire richtlijn (MDR) <strong>CVRM</strong> zich op twee patiëntcategorieën:<br />

patiënten met risicofactoren voor het ontstaan van HVZ en patiënten die reeds HVZ hebben [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

Voor patiënten zonder HVZ kunnen klachten of risicofactoren aanleiding zijn om een risicoprofiel vast te<br />

stellen. Het opstellen van een risicoprofiel kan – onder meer afhankelijk van lokale afspraken- worden<br />

aangeboden aan patiënten met een SBD≥ 140 mmHg, een totaal cholesterol ≥ 6,5 mmol/l, rokers ≥ 50 jaar<br />

of een belaste familieanamnese voor HVZ. De familieanamnese is belast als een vader, moeder, broer of<br />

zus voor het 60 e levensjaar HVZ heeft [31][32]. Ook patiënten met DM hebben een duidelijk verhoogd risico<br />

op HVZ, vergeleken met mensen zonder DM van dezelfde leeftijd en geslacht. Dit risico is meestal wel<br />

lager dan bij mensen met bestaande HVZ. Ditzelfde geldt voor patiënten met RA. Voor het schatten van<br />

het risico op – ziekte door en sterfte aan- HVZ binnen de eerstkomende 10 jaar wordt voor patiënten met<br />

DM en RA bij hun actuele leeftijd 15 jaar opgeteld [32]. In de MDR <strong>CVRM</strong> wordt doorgemaakte<br />

zwangerschapshypertensie niet apart als risicofactor benoemd, hoewel zwangerschapshypertensie bekend<br />

staat als risicofactor voor hypertensie op latere leeftijd [Maas 2011a, Drost 2010].<br />

1.3.2 Farmaceutische zorg bij <strong>CVRM</strong><br />

De apotheker draagt bij aan preventie, vroege opsporing en een veilig en effectief geneesmiddelgebruik.<br />

Zowel de initiële als de chronische behandelfase omvat meerdere generieke zorghandelingen, zoals het<br />

beoordelen van de farmacotherapie, medicatiebewaking, genees- en hulpmiddelen gereedmaken voor<br />

afleveren, ter hand stellen en patiëntbegeleiding (zie hoofdstukken 4 en 5). Ook begeleiding bij het<br />

gebruik van hulpmiddelen zoals de bloeddrukmeter kan reguliere <strong>CVRM</strong>-zorg zijn, indien dit is afgesproken<br />

met de overige zorgverleners binnen de ketenzorg. Daarnaast lost de apotheker alle overige zorgvragen<br />

van een <strong>CVRM</strong>-patiënt situationeel op.<br />

Door het verlenen van farmaceutische zorg draagt de apotheker bij aan het behalen van de algemene<br />

doelstellingen van de zorg voor <strong>CVRM</strong>. Interventies door apothekers bij patiënten met HVZ hebben een<br />

verlagend effect op de LDL cholesterolwaarde en hypertensie aangetoond [5]. Ook interventies op het<br />

gebied van leefstijl zijn effectief gebleken. Deze interventies bestonden veelal uit een combinatie van<br />

educatie, consultatiegesprekken en medicatiemanagement, al dan niet in samenwerking met andere<br />

zorgverleners.<br />

In de hoofdstukken 2 t/m 5 staan de richtlijnen voor deze farmaceutische zorghandelingen bij <strong>CVRM</strong><br />

uitgewerkt. De farmaceutische zorg voor mensen met HVZ of een verhoogd risico daarop is ingebed in de<br />

ketenzorg voor <strong>CVRM</strong>. De patiënt speelt hierin een centrale rol en dient door alle zorgverleners in de keten<br />

te worden ondersteund. Het is belangrijk dat de patiënt begrijpt wat een verhoogd cardiovasculair risico<br />

is, waaruit de behandeling bestaat, wat de prognose is, wat de betekenis is van symptomen, op welke<br />

manier leefstijl en geneesmiddelen ingrijpen op dat risico, hoe risicofactoren te beïnvloeden zijn, hoe de<br />

patiënt kan omgaan met de consequenties en emoties en hoe deze hierover effectief kan communiceren<br />

met zorgverleners, familie, collega’s (werkgever) en vrienden [Zorgst VRM].<br />

2 Preventie<br />

2.1 Universele preventie<br />

De apotheker levert met informatiemateriaal en/of informatiecampagnes een bijdrage aan<br />

maatschappelijke bewustwording over de oorzaken en gevolgen van HVZ. In de apotheek of op de<br />

apotheekwebsite is informatie beschikbaar over preventieve maatregelen die het risico op het ontwikkelen<br />

van HVZ verkleinen, zoals het verkrijgen en/of handhaven van een gezond gewicht [24], gezonde voeding<br />

[25], alcoholgebruik [27], beperking van het gebruik van zout [26] en drop [28], voldoende beweging [29],<br />

6<br />

CONCEPT


verminderen van stress en stoppen met roken [30].<br />

De apotheker maakt duidelijk welke ondersteuning hij kan bieden of verwijst naar specifieke<br />

zorgverleners. Indien voor farmacotherapeutische ondersteuning bij stoppen met roken of afvallen wordt<br />

gekozen, draagt hij zorg voor de begeleiding.<br />

2.2 Selectieve preventie<br />

In Nederland zijn honderdduizenden niet-gediagnosticeerde <strong>CVRM</strong>-patiënten. Door het inzetten van een<br />

instrument voor risicoanalyse (vragenlijst) in combinatie met de mogelijkheid tot meting van bloeddruk,<br />

lipiden, bloedglucosewaarden en nierfunctie kunnen mensen met een verhoogd risico op HVZ worden<br />

opgespoord [NHG M96].<br />

De eenvoudige vragenlijst (met vragen over leeftijd, BMI, middelomtrek, roken, HVZ en/of diabetes bij<br />

familieleden) identificeert personen ouder dan 30 jaar met een mogelijk verhoogd risico op HVZ, diabetes<br />

type 2 en chronische nierschade. Indien, na berekening van de score, de drempelwaarde wordt bereikt,<br />

adviseert de apotheker altijd de huisarts te consulteren voor nadere bepaling van bloeddruk en<br />

laboratoriumwaarden [31]. Uit de scoretabel blijkt dat alle mannen boven de 60 en alle vrouwen boven de<br />

65 jaar op grond van hun leeftijd in aanmerking komen voor een preventief consult bij de huisarts. Indien<br />

de apotheker de mogelijkheid biedt tot bloeddrukmeting, meting van bloedglucosewaarden en/of lipiden,<br />

biedt hij deze de apotheekbezoeker aan bij het bereiken van de drempelscore van de risicotest<br />

[21][22][23].<br />

Indien de bloeddruk hoger is dan 140 mmHg, de bloedglucosewaarde hoger is dan de grenswaarde (nuchter<br />

6,0 mmol/l of niet-nuchter 7,8 mmol/l) of de totale cholesterolwaarde hoger is dan 6,5 mmol/l adviseert<br />

de apotheker de apotheekbezoeker om zich te wenden tot de huisarts [21][22] [23]. Bij apotheekbezoekers<br />

bij wie uit de risicoanalyse een verhoogd risico blijkt, is extra aandacht voor de in 2.1 genoemde<br />

preventieve maatregelen op zijn plaats.<br />

3 Behandelingsovereenkomst<br />

3.1 Overeengekomen zorg<br />

Tijdens een intakegesprek met patiënten die zich in de apotheek komen inschrijven, of bij het moment<br />

van de uitgifte van het eerste geneesmiddel voor (de preventie van) HVZ, krijgen patiënten uitleg over het<br />

zorgaanbod van de apotheek voor mensen met (risico op) HVZ. Deze uitleg wordt ondersteund met<br />

schriftelijk informatiemateriaal. De apotheker overlegt met de patiënt over de individueel benodigde en<br />

gewenste zorg en legt de overeengekomen zorg vast in het patiëntendossier en – indien aanwezig en<br />

gewenst- in het individueel zorgplan. Afhankelijk van de behoefte van de patiënt wordt – gevraagd en<br />

ongevraagd- bij latere zorgmomenten teruggekomen op het zorgaanbod [2].<br />

3.2 Patiëntendossier<br />

Voor de farmaceutische zorgverlening is het aanleggen en onderhouden van een patiëntendossier conform<br />

de <strong>KNMP</strong>-richtlijn ‘Patiëntendossier’ noodzakelijk. De apotheker is medeverantwoordelijk voor een actueel<br />

en compleet patiëntendossier. De apotheker registreert alle noodzakelijke patiëntenkenmerken, de aan de<br />

patiënt verleende farmaceutische zorg en alle met de patiënt gemaakte afspraken.<br />

Indien het voor de te verlenen zorg noodzakelijk is, zorgt de apotheker ervoor de beschikking te hebben<br />

over de volgende gegevens, waarvan – lokaal/ in de zorggroep- is vastgesteld dat ze van belang zijn voor<br />

alle bij een <strong>CVRM</strong>-patiënt betrokken behandelaars:<br />

Algemene gegevens met betrekking tot de <strong>CVRM</strong>-behandeling: wie de behandelaren zijn, welke<br />

controles er plaatsvinden (jaarcontrole, zelfcontrole), wat de persoonlijke behandeldoelen in het<br />

individuele zorgplan zijn en of de patiënt in bezit is van een bloeddrukmeter.<br />

Medische gegevens met betrekking tot HVZ: maand en jaar waarin de diagnose gesteld is, aard van<br />

de HVZ (zoals CVA, MI, trombose, aneurysma), aanwezigheid van andere risicofactoren voor harten<br />

vaatziekten, zoals roken [30] en alcoholgebruik [27], ziekenhuisopnames of accidenten die<br />

gerelateerd zijn aan <strong>CVRM</strong> medicatie (zoals gastro intestinale bloedingen)[HARM-W].<br />

Gegevens voor monitoring van de behandeldoelen: bloeddruk, hartfrequentie, BMI, nierfunctie,<br />

natrium en kalium, bloedglucose- en lipidenwaarden.<br />

Gegevens voor de begeleiding van zelfmanagement: inzicht in veilig gebruik van medicatie,<br />

therapietrouw, deelname aan een vastenperiode ( zie 5.1.4).<br />

CONCEPT<br />

7


Vastlegging van contactmomenten in de apotheek en de daarbij verleende zorg.<br />

Inzicht in deze gegevens ten behoeve van de farmacotherapeutische behandeling is toegestaan op basis<br />

van de WGBO [2].<br />

4 Algemene behandeling<br />

De algemene behandeling bestaat uit de <strong>CVRM</strong>-gerelateerde zorghandelingen die voor alle <strong>CVRM</strong>-patiënten<br />

worden uitgevoerd. Een hoofdtaak van de apotheker hierin is het terhandstellen van geneesmiddelen (het<br />

controleren van de therapie, de medicatiebewaking, het voor uitgifte gereed maken, het uitgeven en het<br />

begeleiden van de patiënt). Ook het afleveren van hulpmiddelen en de bijbehorende begeleiding en<br />

continue zorg vallen onder de algemene behandeling, indien dit is afgesproken met de overige<br />

ketenzorgpartners.<br />

4.1 Beoordeling behandelstappen bij <strong>CVRM</strong> [MDR <strong>CVRM</strong>]<br />

De apotheker beoordeelt of het geneesmiddelgebruik volgens de landelijke richtlijnen en/of lokale<br />

afspraken wordt ingezet, of dat op valide gronden wordt afgeweken<br />

4.1.1 Beoordeling keuze wel of geen medicamenteuze behandeling<br />

Volgens de landelijke richtlijnen wordt bij <strong>CVRM</strong> onderscheid gemaakt in patiënten met of zonder HVZ (zie<br />

1.3.1). Indien de patiënt rookt wordt altijd stoppen met roken geadviseerd, omdat daarmee het<br />

cardiovasculair risico al aanzienlijk verlaagd wordt [30]. Aan alle patiënten worden leefstijlmaatregelen<br />

geadviseerd, zoals voedingsadviezen (o.a. beperking drop - en alcoholgebruik), gewichtsbeheersing,<br />

lichaamsbeweging en omgaan met stress [24] [25] [26] [27] [28] [29].<br />

In vergelijking met andere leefstijladviezen is de invloed van zoutbeperking op de bloeddruk relatief<br />

beperkt. Geschat wordt dat door zoutbeperking de bloeddruk 2-8 mmHg daalt, door gewichtsvermindering<br />

van 10 kilo 5-20 mmHg, een dieet rijk aan groenten en fruit en magere melkproducten 8-14 mmHg en door<br />

meer lichaamsbeweging 4-9 mmHg [Chobanian 2003]. Door deze leefstijladviezen te combineren wordt een<br />

even groot effect bereikt als met medicamenteuze therapie, en is daar bovendien additief aan [MDR<br />

hartrev].<br />

Patiënten zonder HVZ<br />

Voor deze patiëntengroep geldt dat het starten met medicamenteuze therapie afhangt van het geschatte<br />

risico op ziekte en sterfte door HVZ volgens de risico tabel uit de multidisciplinaire richtlijn <strong>CVRM</strong>, voor<br />

patiënten in de leeftijd van 40- 70 jaar [MDR <strong>CVRM</strong>][35][36]. Voor het schatten van risico bij mensen met<br />

DM of RA wordt 15 jaar bij de actuele leeftijd opgeteld. Indien er twijfel is over het starten van<br />

medicamenteuze therapie kunnen aanvullende risicofactoren doorslaggevend zijn [32][33]. Ongeacht de<br />

hoogte van het risico op ziekte en sterfte door HVZ, wordt behandeling met antihypertensiva gestart bij<br />

patiënten met een SBD> 180 mmHg en behandeling met cholesterolverlagers bij een TC/HDL ratio > 8<br />

mmol/L ( zie 1.2.1) [21].<br />

Patiënten met HVZ<br />

Behandeling met antihypertensiva is aangewezen bij patiënten met HVZ, indien de systolische bloeddruk ><br />

140 mmHg is [21].<br />

Behandeling met statines is aangewezen bij patiënten met HVZ, indien het LDL-cholesterol > 2,5 mmol/l<br />

is. Bij patiënten met een LDL < 2,5 mmol/l kan een sterk verhoogd risico (bijvoorbeeld recidiverend<br />

hartinfarct, sterk belaste familieanamnese of clustering van risicofactoren) toch voldoende reden zijn om<br />

een statine te overwegen [43].<br />

Behandeling met antistollingstherapie is aangewezen voor alle patiënten met HVZ, met uitzondering van<br />

hypertensief hartfalen [53][54][55][56][57][58].<br />

4.1.2 Beoordeling keuze medicamenteuze therapie<br />

8<br />

CONCEPT


Keuze antihypertensiva<br />

De behandelaar kiest voor een antihypertensivum uitgaande van comorbiditeit, leeftijd, specifieke<br />

patiëntkenmerken, interacties, contra-indicaties, potentiële bijwerkingen en eerdere ervaring van de<br />

patiënt met bloeddrukverlagende middelen ( zie ook 1.2.1 voor hypertensie bij 80 plussers).<br />

Indien de patiënt niet - vanwege specifieke klinische condities- onder een ‘speciale groep’ valt, wordt het<br />

volgende stappenplan geadviseerd, totdat de streefwaarde ( SBD< 140 mmHg) bereikt is:<br />

1. Start met thiazide diureticum [39] of calciumantagonist [38]<br />

2. Voeg ACE-remmer of angiotensine receptorblokker (ARB) toe [40]<br />

3. Combineer thiazidediureticum, ACE-remmer (of ARB) en calciumantagonist [38][39][40]<br />

4. Indien onvoldoende bloeddruk daling: overweeg therapieresistente hypertensie<br />

De voorkeur gaat uit naar combinaties van renine-angiotensinesysteem (RAS)-afhankelijke<br />

bloeddrukverlagers (ACE-remmers, ARB’s en bètablokkers [37]) met RAS-onafhankelijke bloeddrukverlagers<br />

(diuretica en calciumantagonisten). Soms kan direct met combinatie therapie gestart worden, als de<br />

bloeddruk sterk verhoogd is [41].<br />

Indien de patiënt onder een ‘speciale groep’ valt, worden andere antihypertensiva als eerste keus<br />

geadviseerd (zie tabel 1).<br />

Ongeacht de hoogte van de bloeddruk zijn bètablokkers geïndiceerd bij patiënten met manifeste coronaire<br />

ziekte en hartfalen en zijn ACE-remmers geïndiceerd na coronaire revascularisatie, een hartinfarct en bij<br />

hartfalen. Deze worden ook bij een normale bloeddruk voorgeschreven naast andere interventies (leefstijl,<br />

medicatie) [37][40].<br />

Bloeddrukverlagende behandeling kan ook overwogen bij patiënten die een CVA of TIA hebben<br />

doorgemaakt en een SBD 140 mmHg blijft, ondanks voldoende<br />

therapietrouw en ondanks adequate dosering van drie verschillende antihypertensiva. In dat geval wordt<br />

aanpak van de hypertensie via een speciaal stappenplan geadviseerd, waarbij onder meer aandacht<br />

besteed wordt aan leefstijlfactoren (zoals hoge alcohol- en zoutinname), het stoppen of verminderen van<br />

potentiële bloeddrukverhogers en/of het toevoegen van een aldosteronantagonist [42][65].<br />

Tabel 1: Voorkeursmedicatie bij specifiek kenmerken of condities [MDR <strong>CVRM</strong>]<br />

Kenmerk/conditie Voorkeursmedicatie ( separaat of in combinatie)<br />

Jonge leeftijd (< 50 jaar) - 1. ACE-remmer (bij kriebelhoest ARB)<br />

- 2. Toevoegen bètablokker (als verdragen)<br />

- 3. Toevoegen diureticum of calciumantagonist<br />

Oudere leeftijd (> 70 jaar) - Diureticum, calciumantagonist en/of Ace remmer (bij<br />

kriebelhoest ARB). Keuze op basis van comorbiditeit en<br />

comedicatie<br />

Chronisch, stabiel hartfalen - 1. ACE-remmer (bij kriebelhoest ARB)<br />

- 2. Toevoegen diureticum<br />

- 3. Toevoegen bètablokker<br />

Chronische nierschade<br />

(incl microalbuminurie)<br />

Diabetes Mellitus (zonder<br />

microalbuminurie)<br />

- ACE-remmer (bij kriebelhoest ARB)<br />

- 1. Thiazide diureticum<br />

- 2. Toevoegen ACE-remmer (bij kriebelhoest ARB)<br />

- 3. Toevoegen calciumantagonist<br />

Atriumfibrilleren - Bètablokker<br />

Astma/COPD - Diureticum<br />

Negroïde afkomst - 1. Calciumantagonist of diureticum<br />

- 2. calciumantagonist en diureticum<br />

Keuze cholesterolverlagers<br />

CONCEPT<br />

9


Bij de medicamenteuze behandeling van hypercholesterolemie dient altijd de voorkeur gegeven te worden<br />

aan statines, omdat de meerwaarde van deze middelen op harde eindpunten, namelijk verlaging van<br />

cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit, duidelijk is aangetoond [43].<br />

Indien LDL verlaging geïndiceerd is, is sterke terughoudendheid geboden bij het toepassen van<br />

monotherapie van andere cholesterolverlagende middelen, omdat er geen (acipimox, colesevelam,<br />

ezetimibe, omega-3-vetzuren en xantinolnicotinaat ) of slechts beperkt (colestyramine, fibraten en<br />

nicotinezuur) bewijs is op de reductie van cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit [47][48][49] [50][51].<br />

In de praktijk wordt vaak gekozen voor het toevoegen van een ander lipidenverlagend middel aan<br />

bestaande statinetherapie, indien de LDL streefwaarde niet gehaald wordt. Alhoewel deze toevoeging een<br />

verdere daling van het LDL kan geven, zijn er nog geen bewijzen dat de combinatie met deze middelen<br />

een grotere reductie van cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit geeft, dan het gebruik van statines<br />

alleen. Terughoudendheid ten aanzien van combinatie therapie met statines is dan ook geboden<br />

[47][48][49][50][51].<br />

Indien verlaging van de triglyceridenspiegel geïndiceerd is - bijvoorbeeld ter preventie van pancreatitis -<br />

kunnen fibraten en nicotinezuur overwogen worden, als monotherapie of in combinatie met statines (<br />

waarbij gemfibrozol in combinatie met ator-, simva- of rosuvastatine bij voorkeur vermeden dient te<br />

worden) [48][50]. Er is geen bewijs dat de andere triglyceriden-verlagende middelen (acipimox, omega-3-<br />

vetzuren, xantinolnicotinaat) een reductie op cardiovasculaire eindpunten geven en deze middelen worden<br />

daarom ontraden [ 50][51]. Galzuurbindende harsen kunnen een verhoging van het triglyceridengehalte<br />

geven en worden daarom afgeraden bij deze indicatie [49].<br />

Stappenplan<br />

Bij de behandeling met statines kan het volgende stappenplan gevolgd worden, totdat de streefwaarde<br />

(LDL-cholesterol < 2,5 mmol/L) bereikt is:<br />

1. Start met simvastatine 40mg per dag. Hiermee wordt een gemiddelde LDL-daling van 37% bereikt<br />

[43].<br />

2. Indien de streefwaarde (na 4-6 weken) niet behaald is, wordt uit oogpunt van effectiviteitwinst<br />

overgegaan op atorvastatine ≥20 mg/dag of rosuvastatine ≥10mg/dag. Pas zo nodig de statine<br />

dosering aan indien de streefwaarde bij de volgende controle nog niet behaald is. Het maximaal<br />

haalbare effect op het LDL is gemiddeld een daling van 55% bij rosuvastatine 40mg/dag of<br />

atorvastatine 80mg/dag [43].<br />

Indien de streefwaarde (LDL < 2,5 mmol/L) niet wordt bereikt - ondanks voldoende therapietrouw,<br />

adequate dosering of vanwege contra-indicaties of het niet verdragen van een statine – worden de<br />

volgende aandachtspunten geadviseerd:<br />

1. Evalueer en intensiveer adviezen m.b.t leefstijl, zoals obesitas, lichamelijke inactiviteit, excessief<br />

alcoholgebruik en inname van dierlijke vetten (vlees).<br />

2. Sluit LDL verhogende aandoeningen uit (zie 1.2.1) [52].<br />

3. Evalueer - indien van toepassing - redenen voor het niet verdragen van statines en overweeg<br />

herstart in samenspraak met patiënt in lagere dosering of switch naar een andere statine. Bij<br />

verdenking van toxiciteit of langdurige interactie kunnen het CK en transaminasen extra<br />

gecontroleerd worden [46].<br />

4. Intensiveer antihypertensieve therapie, als daarmee het cardiovasculaire risico verder verlaagd<br />

kan worden.<br />

5. Overweeg toevoeging van een ander lipidenverlagend middel aan bestaande statinetherapie, na<br />

zorgvuldige afweging van de voors en tegens [47][48][49][50][51].<br />

6. Adviseer - via de huisarts- verwijzing naar de specialist bij >1 jaar therapieresistentie en een<br />

blijvend hoog risico op HVZ.<br />

7. Accepteer het niet bereiken van een LDL van ≤ 2,5 mmol/L, aangezien het gebruik van een statine<br />

op zich al het risico op HVZ vermindert [43][44][45].<br />

Keuze trombocytenaggregatieremmers en anticoagulantia<br />

Vrijwel alle patiënten met HVZ worden behandeld met acetylsalicylzuur [53], tenzij er een indicatie is<br />

voor vitamine K antagonisten (bijv. bij atriumfibrilleren, structurele hartafwijkingen, kunstkleppen en<br />

vaatprothesen)[57][58] , directe trombineremmers [ 54] of tenzij er sprake is van overgevoeligheid [56].<br />

Een uitzondering hierop is hartfalen die niet het gevolg is van ischaemische hartziekte.<br />

In een aantal situaties is tijdelijke of continue combinatie van verschillende antistollingsmedicijnen<br />

CONCEPT<br />

10


geïndiceerd [59]. Patiënten met een TIA of een onbloedig CVA komen in aanmerking voor behandeling met<br />

acetylsalicylzuur en dipyridamol, voor zover de bijwerkingen dit toelaten. Bij allergie voor<br />

acetylsalicylzuur is clopidogrel een alternatief. Dipyridamol kan in dat geval worden gestaakt [11][55][56].<br />

Indien een cardiale emboliebron de oorzaak is van de TIA of onbloedig CVA, is een vitamine K antagonist of<br />

een directe trombineremmer geïndiceerd, in plaats van de combinatie acetylsalicylzuur en dipyridamol<br />

[ESC AF 2012].<br />

Bij oudere mensen met diabetes met een uitzonderlijk ongunstig risicoprofiel kan acetylsalicylzuur worden<br />

overwogen, maar het wordt niet standaard aanbevolen als primaire preventie bij diabetes.<br />

4.2 Medicatiebewaking<br />

Medicatiebewaking wordt voorafgaand aan iedere geneesmiddeluitgifte uitgevoerd conform de <strong>KNMP</strong>richtlijn<br />

‘Medicatiebewaking’. Niet alleen de UR-geneesmiddelen, maar ook de niet-UR middelen (UA,<br />

UAD, AV) worden bewaakt. Daarbij wordt in ieder geval aandacht besteed aan de signalering in het AIS<br />

conform de G-standaard of Commentaren Medicatiebewaking [G-standaard, CM]. De uit de<br />

medicatiebewaking voortkomende afhandelingen worden vastgelegd.<br />

Naast de standaardonderdelen van de medicatiebewaking (zoals (pseudo-)dubbelmedicatie, afwijkend<br />

daggebruik of - dosering en intoleranties) verdienen de volgende drie categorieën bij <strong>CVRM</strong> extra<br />

aandacht:<br />

I. Interacties;<br />

II. Aandoeningen en condities waarbij antihypertensiva, lipidenverlagende en antistollings medicijnen<br />

gecontra-indiceerd zijn;<br />

III. Gebruik van andere (genees)middelen met ongunstig effect op hypertensie, hyperlipidemie en<br />

bloedstolling.<br />

4.2.1 Interacties<br />

De apotheker bewaakt of de voorgeschreven antihypertensiva, lipidenverlagende en antistollingsmedicatie<br />

onderling en met de overige medicatie (of voeding) van de patiënt gecombineerd kunnen worden. Dit kan<br />

leiden tot de volgende adviezen:<br />

o Combinatie van deze middelen moet geheel worden vermeden (zie tabel 2)<br />

o Combinatie wordt bij voorkeur vermeden of er dient (tijdelijk) een dosisaanpassing plaats te<br />

vinden (zie tabel 3)<br />

o Combinatie kan, mits onder controle van bepaalde parameters [64]<br />

o Combinatie kan, mits gescheiden ingenomen [64]<br />

o Combinatie kan, mits bij de start insluipend gedoseerd wordt [64]<br />

o Combinatie kan, maar maagprotectie dient overwogen te worden [64]<br />

Tabel 2 : Interacties cardiovasculaire medicatie: geheel te vermijden [CM, G-standaard]<br />

Let op: voor de juiste afhandeling van onderstaande interacties dienen de actuele versies van de landelijke handboeken ( G-<br />

standaard en/of Commentaren Medicatiebewaking) geraadpleegd te worden, aangezien de inzichten hierover aan verandering<br />

onderhevig zijn. Voor een juiste afhandeling is individuele beoordeling noodzakelijk.<br />

Antihypertensiva epinefrine niet-selectieve bètablokker<br />

mitotaan spironolacton<br />

alfuzosine protease remmers<br />

nitraten sildenafil*<br />

Lipidenverlagers simva- en atorvastatine oraal azool-antimycotica<br />

simvastatine enzyminductoren ( CYP3A4)<br />

fusidinezuur, erytromycine, claritromycine, proteaseremmers<br />

galzuurbindende harsen leflunomide<br />

gemfibrozil repaglinide<br />

Anticoagulantia acetylsalicylzuur/carbasalaat calcium ibuprofen, indometacine<br />

clopidrogel (es)omeprazol<br />

Vitamine K antagonisten cimetidine, co-trimoxazol , miconazol<br />

(oraal/vaginaal/cutaan), vitamine K, acetylsalicylzuur >100mg dd<br />

ticagrelor ritonavir, rifampicine, simvastatine, cyp3A4-<br />

remmers (ketoconazol, claritromycine, erytromycine, itraconazol,<br />

voriconazol)<br />

CONCEPT<br />

11


dabigatran ketoconazol, langdurig gebruik rifampicine (>4<br />

dagen)<br />

apixaban ketoconazol, ditltiazem, naproxen, langdurig gebruik<br />

rifampicine (>4 dagen)<br />

* indicatie Sildenafil: pulmonale hypertensie<br />

Tabel 3: Interacties cardiovasculaire medicatie: bij voorkeur te vermijden of (tijdelijke) dosisaanpassing [CM, G-<br />

standaard]<br />

Let op: voor de juiste afhandeling van onderstaande interacties dienen de actuele versies van de landelijke handboeken ( G-<br />

standaard en/of Commentaren Medicatiebewaking) geraadpleegd te worden, aangezien de inzichten hierover aan verandering<br />

onderhevig zijn. Voor een juiste afhandeling is individuele beoordeling noodzakelijk.<br />

Antihypertensiva aliskiren P-gp-remmers^<br />

ciclosporine, dabigatran, digoxine <br />

diltiazem/verapamil/amiodaron (P-gp remming)<br />

alprazolam, atorvastatine, buspiron, calcium antagonisten,<br />

ciclosporine, colchicine, eplerenon, everolimus, midazolam,<br />

tacrolimus, simvastatine, sirolimus diltiazem/verapamil<br />

(CYP3A4 remming)<br />

calciumantagonisten enzyminductoren, cimetidine, antiretrovirale<br />

middelen<br />

epinefrine selectieve bètablokker<br />

niet-selectieve bètablokkers bèta-2-sympathicomimetica<br />

niet-selectieve bètablokkers bloedglucose verlagende<br />

middelen<br />

darifenacine verapamil<br />

alfa-1-sympathicolytica PDE-5- remmers<br />

Lipidenverlagers statines ciclosporine (via Organic Anion Polypeptide<br />

Transporter OATP in de lever)<br />

statines fibraten<br />

simvastatine, atorvastatine amiodaron, diltiazem, imatinib,<br />

verapamil<br />

statines colchicine<br />

galzuurbindende harsen ciclosporine, mycofenolzuur<br />

Anticoagulantia dabigatran amiodaron, kinidine, verapamil<br />

dabigatran rilpivirine, telaprevir<br />

^P-gp ( Phospho-glycoproteine) is een eiwit dat in epitheelcellen van dunne darm en nefron het transport bevordert van bepaalde<br />

geneesmiddelen uit de bloedbaan naar de darm en naar de urine. Door P-gp te remmen bereikt een dergelijk geneesmiddeleen<br />

hogere plasmaspiegel. Bekende P-gp-remmers zijn: claritromycine, erytromycine, amiodaron, kinidine, propafenon, diltiazem,<br />

verapamil, itraconazol en ketoconazol.<br />

4.2.2 Aandoeningen en condities<br />

De apotheker bewaakt of de voorgeschreven antihypertensiva, antilipaemica en antistollings medicijnen<br />

gecombineerd kunnen worden met de overige aandoeningen en condities van de patiënt (zie tabel 4,5 en<br />

6). Indien een middel gecontra-indiceerd is, overlegt de apotheker met de voorschrijver over de meest<br />

optimale afhandeling voor de individuele patiënt. In sommige gevallen zal deze afhandeling leiden tot<br />

vermijden van het voorgeschreven middel en in andere gevallen tot het verstrekken van het middel, onder<br />

controle of begeleiding van de voorschrijver.<br />

Tabel 4: Contra indicaties bij antihypertensieve medicatie [CM, G-standaard]<br />

Aandoening<br />

Antihypertensieve medicatie<br />

Astma /COPD - bèta blokkers<br />

Brugada syndroom - diltiazem, indapamide, nifedipine, propranolol, verapamil<br />

Diabetes Mellitus - ACE remmers, thiazide-diuretica<br />

Hartfalen - diltiazem en verapamil bij NYHA klasse III en IV), alfa-1-blokkers<br />

Jicht - thiazide- en lisdiuretica<br />

Lang QT interval<br />

- alfuzosine, indapamide, isradipine, nicardipine<br />

syndroom (LQTS)<br />

Myasthenie - bètablokkers, calciumantagonisten<br />

12<br />

CONCEPT


Parkinson - methyldopa<br />

Porfyrie - captopril, clonidine, methyldopa, nifedipine, verapamil<br />

Psoriasis - bètablokkers, calciumantagonisten, RAS-remmers<br />

Prostaat hyperplasie - lisdiuretica<br />

Raynaud - bètablokkers<br />

Refluxziekte - calciumantagonisten<br />

Sjögren syndroom - bètablokkers, diuretica<br />

Wolff-Parkinson-White<br />

syndroom<br />

- bètablokkers, diltiazem, verapamil<br />

Tabel 5: Contra indicaties bij lipidenverlagende medicatie [CM, G-standaard]<br />

Aandoening/probleem Lipidenverlagers<br />

Diabetes - acipimox, nicotinezuur, xantinolnicotinaat<br />

Jicht - acipimox, nicotinezuur, xantinolnicotinaat<br />

Tabel 6: Contra indicaties bij antistollingsmedicatie [CM, G-standaard]<br />

Aandoening/probleem Antistollings medicatie<br />

Astma - salicylaten<br />

Colitis Ulcerosa/M.Crohn - apixaban, Vitamine K antagonisten, clopidrogel, dabigatran, prasugrel,<br />

dipyridamol, salicylaten, rivaroxaban<br />

Hypertensie - antithrombotica (Vitamine K antagonisten, clopidogrel, apixaban,<br />

dipyridamol, dabigatran, heparines, prasugrel, rivaroxaban, ticagrelor)<br />

G6PD-deficientie - salicylaten<br />

Stollingstoornissen - salicylaten, antithrombotica, clopidogrel, prasugrel<br />

Ulcus Pepticum<br />

- salicylaten, clopidogrel, prasugrel<br />

Nierfunctiestoornissen<br />

De apotheker zorgt ervoor - bij patiënten met een vastgestelde verminderde nierfunctie- de beschikking te<br />

hebben over een recente nierfunctiewaarde (maximaal 1 jaar oud, bij wisselende waarden recenter). Het<br />

geneesmiddelgebruik in relatie tot de nierfunctie wordt beoordeeld. De apotheker gebruikt bij deze<br />

overwegingen de landelijke handboeken en richtlijnen over medicatiebewaking bij nierfunctiestoornissen.<br />

Bij de volgende orale geneesmiddelen dient bij de toepassing en dosering rekening gehouden te worden<br />

met een verminderde eliminatie (zie tabel 7).<br />

Tabel 7: Nierfunctiestoornissen en cardiovasculaire medicatie [CM, G-standaard]<br />

Episode/probleem Gecontra-indiceerd<br />

Nierfunctiestoornis: < 50 - Niet afleveren: barnidipine, eplerenon, acetazolamide MGA, bezafibraat<br />

en > 30 ml/min<br />

- Dosisaanpassing of onder controle bloedspiegel: acipimox, amiloride,<br />

dabigatran, rivaroxaban, triamtereen, acetazolamide, ciprofibraat,<br />

rosuvastatine, startdosering RAS-remmers<br />

(ernstige) Nierfunctiestoornis:<br />

< 30 en > 10<br />

ml/min<br />

- Niet afleveren: thiazide diuretica, amiloride, triamtereen(/epitizide),<br />

ciprofibraat, dabigatran<br />

- Dosisaanpassing of onder controle bloedspiegel: acebutolol, atenolol,<br />

acipimox, bisoprolol, rivaroxaban, startdosering RAS-remmers,<br />

rosuvastatine.<br />

Leverfunctiestoornissen [CM, G-standaard]<br />

Leverfunctiestoornissen omvatten een brede, niet-homogene groep van stoornissen. Het is daarom niet<br />

mogelijk om algemene adviezen te geven voor de toepassing van antihypertensiva, lipidenverlagers en<br />

antistollingsmedicatie bij patiënten met leverfunctiestoornissen.<br />

Adviezen voor de individuele patiënt met een leverfunctiestoornis zullen dus tot stand moeten komen door<br />

overleg tussen de apotheker en de behandelende arts/specialist. Bij de volgende cardiovasculaire<br />

geneesmiddelen(groepen) is mogelijk aanpassing van de therapie nodig bij een patiënt met<br />

leverfunctiestoornissen:<br />

CONCEPT<br />

13


ètablokkers<br />

calciumantagonisten<br />

clonidine, ketanserine, methyldopa<br />

diuretica (lis-, thiazide- en kaliumsparend)<br />

RAS-remmers<br />

lipidenverlagende middelen (statines, fibraten en nicotinezuur)<br />

cumarine derivaten<br />

Kinderwens, zwangerschap en borstvoeding [CM, G-standaard]<br />

Vrouwen die tijdens kinderwens, zwangerschap en borstvoeding behandeld moeten worden voor hoge<br />

bloeddruk, worden bij voorkeur behandeld met methyldopa of bepaalde bètablokkers, zoals labetalol,<br />

metoprolol en propranolol. Indien bètablokkers toegepast worden tijdens het laatste deel van de<br />

zwangerschap en tijdens de partus, moet er extra gelet worden op farmacologische effecten bij de foetus<br />

dan wel de pasgeborenen (hypoglycemie, hypotensie, bradycardie, sedatie en ademhalingsproblemen).<br />

Mannen met kinderwens kunnen bètablokkers blijven gebruiken, maar moeten rekening houden met<br />

impotentie en seksuele disfunctie.<br />

Vrouwen met kinderwens kunnen bepaalde diuretica gebruiken, namelijk hydrochloorthiazide, furosemide<br />

en spironolacton, echter alleen op strikte indicatie, zoals dreigende decompensatio cordis of longoedeem.<br />

De voorkeur gaat uit naar hydrochloorthiazide of furosemide, onder controle van intra-uteriene groei,<br />

hematocriet en elektrolyten (K + , Na + ). Diuretica dienen niet gestart te worden tijdens<br />

zwangerschapshypertensie en/of –oedemen: ze kunnen de placentaire doorbloeding verminderen en<br />

(pre)eclampsie niet voorkomen of het beloop ervan beïnvloeden. Als reeds voor de zwangerschap diuretica<br />

in gebruik zijn kunnen deze in principe gecontinueerd worden. Aldosteronantagonisten, zoals<br />

spironolacton, dienen tijdens zwangerschap alleen op strikte indicatie gegeven te worden, zoals bij<br />

hyperaldosteronisme, ascites en nefrotisch syndroom. Triamtereen is een foliumzuurantagonist en moet<br />

daarom in het eerste trimester worden vermeden.<br />

Diuretica kunnen de lactatie onderdrukken en moeten daarom bij borstvoeding worden vermeden, maar<br />

indien diuretica toch geïndiceerd zijn gaat de voorkeur uit naar hydrochloorthiazide, furosemide of<br />

spironolacton.<br />

Mannen met kinderwens dienen geen spironolacton te gebruiken, in verband met het negatieve effect op<br />

de spermatogenese ten gevolge van de antiandrogene werking. De andere diuretica kunnen gecontinueerd<br />

worden, waarbij rekening moet worden gehouden met erectiestoornissen.<br />

Calciumantagonisten kunnen hypotensie bij de moeder veroorzaken en daardoor hypoxie bij de foetus.<br />

Gebruik tijdens het eerste trimester van de zwangerschap wordt niet aangeraden. Alleen op strikte<br />

indicatie kan verapamil als anti-aritmicum voorgeschreven worden. Nifedipine kan bij ernstige hypertensie<br />

in de tweede helft van de zwangerschap of als weeënremmer bij dreigende vroeggeboorte worden<br />

voorgeschreven. Tijdens de lactatie kunnen diltiazem, nifedipine, nitrendipine en verapamil worden<br />

gebruikt.<br />

Mannen met kinderwens wordt afgeraden calciumantagonisten te gebruiken omdat deze middelen in<br />

verband worden gebracht met veranderingen in spermatozoa. Dit kan resulteren in verminderd<br />

functioneren van sperma en onsuccesvolle IVF pogingen.<br />

Vrouwen met zwangerschapswens starten bij voorkeur niet met een ACE-remmer, maar krijgen een veiliger<br />

middel. Het gebruik van ACE- remmers tijdens de laatste 6 maanden van de zwangerschap is gecontraindiceerd,<br />

in verband met kans op foetale sterfte in utero, neonatale anurie, neonatale longhypoplasie en<br />

intra-uteriene groeivertraging. Ervaring met andere RAAS-remmers tijdens de zwangerschap is zeer<br />

beperkt, maar waarschijnlijk zijn deze ook schadelijk op grond van dezelfde farmacologische werking als<br />

de ACE-remmers. Tijdens de lactatie kan het gebruik van benazepril, captopril, enalapril en quinapril<br />

overwogen worden, wanneer andere antihypertensiva geen effect hebben. Het gebruik van overige RAASremmers<br />

wordt afgeraden tijdens de lactatie.<br />

Er is beperkte ervaring met ketanserine bij ernstige hypertensie in de tweede helft van de zwangerschap<br />

en als weeënremmer bij dreigende vroeggeboorte en met prazosine en urapidil bij ernstige hypertensie in<br />

de tweede helft van de zwangerschap. Tijdens de lactatie wordt het gebruik van selectieve alfa-1-<br />

sympaticolytica afgeraden.<br />

CONCEPT<br />

14


Hyperlipidemie moet tijdens kinderwens van de vrouw, zwangerschap en borstvoeding behandeld worden<br />

met dieetmaatregelen. Eventueel kan colestyramine voorgeschreven worden, indien toch medicamenteuze<br />

behandeling aangewezen is, waarbij suppletie met vetoplosbare vitaminen aangeraden wordt. Gebruik van<br />

statines, fibraten, cholesterolabsorptieremmers en nicotinezuur(analoga) wordt afgeraden, omdat<br />

cholesterol een rol speelt in de embryonale ontwikkeling. Bovendien is er slechts zeer beperkte ervaring<br />

mee.<br />

Mannen met kinderwens kunnen het gebruik van lipidenverlagers continueren.<br />

Trombocytenaggregatieremmers hebben een rol bij de secundaire preventie van arteriële trombose. In<br />

lage doseringen (40-100 mg/dag) kunnen acetylsalicylzuur en carbasalaatcalcium bij kinderwens (man en<br />

vrouw), zwangerschap en borstvoeding worden toegepast. Het gebruik van de overige<br />

trombocytenaggregatieremmers (zoals dipyridamol, clopidogrel, prasugrel) wordt afgeraden bij kinderwens<br />

van de vrouw, zwangerschap en borstvoeding vanwege onvoldoende ervaring. Mannen met kinderwens<br />

kunnen deze middelen gewoon blijven gebruiken.<br />

Het gebruik van Vitamine K antagonisten wordt bij kinderwens van de vrouw en de zwangerschap<br />

afgeraden in verband met een hoger risico op structurele afwijkingen en andere negatieve effecten. Met<br />

name tijdens week 6-14 (verhoogd risico op aangeboren afwijkingen) en vanaf week 36 (verhoogd<br />

bloedingsrisico) van de zwangerschap mogen Vitamine K antagonisten niet gebruikt worden. Vrouwen die<br />

Vitamine K antagonisten gebruiken worden omgezet op laagmoleculaire heparines of heparine. Tijdens de<br />

borstvoeding kunnen cumarinederivaten echter gehandhaafd blijven, evenals (laagmoleculaire) heparines.<br />

Mannen met kinderwens kunnen het gebruik van Vitamine K antagonisten continueren.<br />

4.2.3 Gebruik andere (genees)middelen [CM, <strong>KNMP</strong> Kennisb]<br />

Middelen voor andere aandoeningen dan hoge bloeddruk, verhoogd cholesterol of HVZ kunnen invloed<br />

hebben op het beloop of de behandeling van deze aandoeningen. De apotheker dient deze invloed te<br />

beoordelen en volgens de adviezen in het AIS af te handelen. Het betreft in ieder geval de volgende<br />

middelen [65]:<br />

Middelen die de bloeddruk kunnen beïnvloeden, zoals NSAID’s<br />

Middelen die het lipidenspectrum (en/of de glucosehuishouding) kunnen beïnvloeden, zoals<br />

atypische antipsychotica<br />

Middelen die de bloedstolling kunnen beïnvloeden, zoals anticonceptiva.<br />

Middelen die de eetlust kunnen bevorderen, zoals antidepressiva.<br />

4.3 Gereedmaken voor uitgifte<br />

De geneesmiddelen worden na de medicatiebeoordeling en –bewaking gereed gemaakt voor uitgifte<br />

conform de <strong>KNMP</strong>-richtlijn ‘Terhandstellen’.<br />

Daarbij wordt gelet op de bewaarcondities en houdbaarheid van de af te leveren geneesmiddelen. De<br />

apotheker geeft specifieke aandacht aan en eventuele ondersteuning bij therapietrouw (herhaalservice,<br />

synchronisatie).<br />

4.4 Patiëntbegeleiding<br />

CONCEPT<br />

4.4.1 Patiëntbegeleiding bij eerste uitgifte<br />

Eerste uitgifte bloeddrukverlagende, lipidenverlagende en antistollingsmedicijnen<br />

De eerste uitgifte van geneesmiddelen wordt uitgevoerd conform de <strong>KNMP</strong>-richtlijn ‘Farmaceutisch<br />

consult’. De apotheker gaat na welke kennis de patiënt al bij andere zorgverleners of uit<br />

informatiebronnen heeft opgedaan. Ook kan bij de eerste uitgifte aandacht worden besteed aan de<br />

zorgen, verwachtingen en overtuigingen van de patiënt ten aanzien van de behandeling, maar veelal zal de<br />

tweede uitgifte daarvoor een geschikter moment zijn.<br />

De volgende aspecten komen bij de eerste uitgifte aan bod:<br />

Uitleg over de behandeling: het ziektebeeld en de invloed van medicatie daarop (werking).<br />

Wat de behandeldoelen zijn, op:<br />

o Korte termijn:<br />

- daling bloeddruk<br />

- daling cholesterol<br />

- voorkomen/remming van de vorming van bloedstolsel in de bloedvaten<br />

o Lange termijn:<br />

- Verminderen van de kans op ziekte en sterfte door hart- en vaatziekten, zoals<br />

hartinfarct, CVA, TIA, angina pectoris, hypertensief hartfalen, perifeer arterieel<br />

vaatlijden en AAA (zie 1.2.2).<br />

15


- Pleiotrope werking van statines na 2-3 jaar gebruik [44]<br />

Duur/chroniciteit van de therapie (en uitleg 15-dagenregeling):<br />

o De combinatie van antistollingsmedicijnen is vaak voor bepaalde tijd [59]<br />

Verschil start- en onderhoudsdoseringen [55][54]<br />

Het nut van eventuele combinaties van verschillende middelen uit dezelfde geneesmiddelgroep/-<br />

klasse/ATC groep [41][47][48][49][50][59].<br />

Wanneer en hoe het effect van de medicijnen geëvalueerd kan worden en wat de patiënt zelf<br />

merkt van de werking (zie tabel 8,9 en10)<br />

Wat de belangrijkste bijwerkingen zijn en in welke gevallen de patiënt contact op dient te nemen<br />

met de arts<br />

Inname-/toedienadviezen, waarschuwingen/bijzonderheden, vervoer en bewaren en het inpassen<br />

van het medicatiegebruik in het dagelijks leven van de patiënt (zie tabel 8,9 en<br />

10)[60][61][62][63].<br />

Belang en effect van leefstijlaanpassing op verminderen van het risico op hart- en vaatziekten<br />

[24][25][26][27][28][29][30].<br />

De apotheker informeert aan het eind van het gesprek de patiënt over het belang en de gang van zaken bij<br />

het tweede uitgiftegesprek en motiveert de patiënt om zelf de medicatie voor tweede uitgifte op te halen.<br />

In overleg met de patiënt spreekt de apotheker af welke informatie bij vervolguitgiften (hernieuwde)<br />

aandacht krijgt.<br />

Tabel 8: Informatie eerste uitgifte bloeddrukverlagende middelen [Apoth.nl]<br />

Type en middelen Bijwerkingen Gebruik<br />

Evaluatie<br />

effect<br />

Bijzonderheden<br />

Alle middelen<br />

Orthostatische hypotensie<br />

(voorbijgaand), duizeligheid,<br />

hoofdpijn, vermoeidheid,<br />

impotentie<br />

Bij voorkeur op een vast<br />

tijdstip, bijvoorbeeld bij<br />

het ontbijt (vanwege<br />

therapietrouw)<br />

Meestal na 3<br />

tot 6 weken<br />

maximaal<br />

effect op<br />

bloeddruk<br />

Thiazide diuretica<br />

chloortalidon,<br />

hydrochloorthiazide<br />

indapamide<br />

Extra plassen wordt na enkele<br />

weken minder.<br />

Indien 2dd: tweede dosis<br />

niet later dan vijf uur in<br />

de middag (i.v.m.<br />

nachtelijke plassen)<br />

Blijf normaal drinken (tenzij<br />

strikte adviezen gelden zoals<br />

bij hartfalen). Pas op bij extra<br />

vochtverlies (diarree,<br />

overgeven en veel zweten).<br />

Lisdiuretica<br />

Bumetanide,<br />

Furosemide<br />

Indien 2dd of vaker per<br />

dag: laatste dosis niet<br />

later dan 5 uur in de<br />

middag (i.v.m.<br />

nachtelijk plassen)<br />

Blijf normaal drinken (tenzij<br />

strikte adviezen gelden zoals<br />

bij hartfalen). Pas op bij extra<br />

vochtverlies (diarree,<br />

overgeven en veel zweten).<br />

Kaliumsparende<br />

diuretica<br />

eplerenon,<br />

spironolacton,<br />

triamtereen (/epitizide )<br />

Bij spironolacton<br />

borstvorming bij mannen,<br />

virilisatie bij vrouwen.<br />

Bij de maaltijd innemen<br />

(minste kans op<br />

maagklachten).<br />

Lusteloosheid en hartritme<br />

stoornissen kunnen duiden op<br />

te hoog kaliumgehalte.<br />

Bètablokkers:<br />

atenolol, cebutolol,<br />

betaxolol, bisoprolol,<br />

carvedilol, celiprolol,<br />

labetalol, metoprolol,<br />

nebivolol, oxprenolol,<br />

pindolol, propranolol.<br />

Vermoeidheid bij inspanning,<br />

koude handen of voeten,<br />

slaapstoornissen.<br />

Niet plotseling stoppen met<br />

gebruik i.v.m. kans op<br />

ontwenningsverschijnselen:<br />

zeer hoge bloeddruk, pijn op<br />

de borst, zweten trillen. In 1<br />

tot 2 weken afbouwen.<br />

ACE- remmers:<br />

Benazepril, captopril,<br />

cilazapril, enalapril,<br />

fosinopril, lisinopril,<br />

perindopril, quinapril,<br />

ramipril, zofenopril.<br />

Hoest, smaakveranderingen.<br />

Waarschuw arts bij zwelling<br />

in mond en hals.<br />

Toegevoegd aan thiazide<br />

diureticum: of 3 dagen stoppen<br />

met diureticum, of ACE lage<br />

dosis ’s avonds innemen.<br />

Toegevoegd aan lisdiureticum:<br />

ACE 3 dagen ’s avonds innemen<br />

Angiotensine II<br />

remmers:<br />

candesartan, eprosartan,<br />

irbesartan, losartan,<br />

olmesartan, telmisartan,<br />

valsartan.<br />

Toegevoegd aan thiazide<br />

diureticum: of 3 dagen stoppen<br />

met diureticum, of ARB lage<br />

dosis ’s avonds innemen.<br />

Toegevoegd aan lisdiureticum:<br />

ARB 3 dagen ’s avonds innemen<br />

16<br />

CONCEPT


Calcium antagonisten:<br />

amlodipine, barnidipine,<br />

felodipine, isradipine,<br />

lacidipine, lercanidipine,<br />

nicardipine, nimodipine,<br />

nitrendipine, diltiazem,<br />

verapamil.<br />

Opgezwollen<br />

enkels/onderbenen,<br />

warmtegevoel, hoofdpijn,<br />

maagdarmklachten (reflux,<br />

verstopping), tandvleesgroei.<br />

Alfa blokkers:<br />

doxazosine, ketanserine,<br />

urapidil<br />

Enkeloedeem, verstopte neus,<br />

hartkloppingen.<br />

Bij ketanserine:<br />

lusteloosheid,<br />

concentratieproblemen<br />

(voorbijgaand).<br />

ketanserine<br />

na 2-3 mnd<br />

Bij doxazosine tabletten<br />

wordt soms het lege omhulsel<br />

terug gevonden in de<br />

ontlasting. Dit kan geen<br />

kwaad.<br />

Tabel 9: Informatie eerste uitgifte lipidenverlagende middelen [Apoth.nl]<br />

Type en middelen Bijwerkingen Gebruik<br />

Evaluatie<br />

effect<br />

Bijzonderheden<br />

Statines:<br />

atorvastatine, fluvastatine,<br />

pravastatine, rosuvastatine<br />

simvastatine<br />

Spierpijn, gewrichtspijn,<br />

spierzwakte, spierkramp en<br />

maagdarmklachten (o.a.<br />

verstopping)<br />

Simva- en pravastatine: 's<br />

avonds na het eten of voor het<br />

slapen gaan. Ator- en<br />

rosuvastatine op elk willekeurig<br />

tijdstip.<br />

Na 4-6<br />

weken<br />

maximaal<br />

effect<br />

Vermijd grapefruitsap<br />

bij simva- en<br />

atorvastatine<br />

Fibraten :<br />

bezafibraat, ciprofibraat,<br />

gemfibrozil.<br />

Maagdarmklachten<br />

(buikkramp, diarree,<br />

winderigheid), hoofdpijn,<br />

duizeligheid, vermoeidheid,<br />

spierpijn en huiduitslag.<br />

Beza- en ciprofibraat tijdens of<br />

na het eten innmen. Gemfibozil<br />

een half uur vóór het eten<br />

innemen ivm betere opname.<br />

Na 2-3<br />

maanden<br />

maximaal<br />

effect<br />

Nicotinezuur+ analoga:<br />

acipimox,<br />

xantinolnicotinaat.<br />

Hoofdpijn,<br />

blozen,warmtegevoel,<br />

tintelingen,<br />

maagdarmklachten ,<br />

huiduitslag en jeuk..<br />

Acipimox en Xantinolnicotinaat<br />

tijdens of net na de maaltijd<br />

innemen, om maagdarm<br />

klachten te verminderen.<br />

Nicotinezuur met wat voedsel<br />

voor het slapen gaan innemen.<br />

Na 4-6<br />

weken<br />

maximaal<br />

effect<br />

Galzuurbindende harsen:<br />

colesevelam,<br />

colestyramine, colestipol<br />

maagdarmklachten<br />

(verstopping) en huiduitslag.<br />

Innemen mag op elk moment<br />

van de dag, bij voorkeur vast<br />

tijdstip.<br />

Na 1-4<br />

weken<br />

maximaal<br />

effect<br />

de opname van de<br />

vetoplosbare vitamines<br />

A, D, E, K kan<br />

verminderen. Na<br />

langdurig gebruik kan<br />

hierdoor een tekort<br />

ontstaan.<br />

ezetimibe<br />

( evt combi met<br />

simvastatine)<br />

Vermoeidheid, buikpijn,<br />

hoofdpijn en diarree.<br />

Innemen mag op elk moment<br />

van de dag, bij voorkeur vast<br />

tijdstip.<br />

Na 2-4<br />

weken<br />

maximaal<br />

effect<br />

Omega-3 –vetzuur<br />

preparaat<br />

Maagdarmklachten en<br />

oprispingen met geur/smaak<br />

van vis.<br />

Tijdens de maaltijd innemen,<br />

om maag-darm klachten te<br />

verminderen.<br />

onbekend<br />

Tabel 10: Informatie eerste uitgifte Antistollingsmedicijnen [Apoth.nl]<br />

Type en middelen Bijwerkingen Gebruik<br />

Evaluatie<br />

effect<br />

Bijzonderheden<br />

acetylsalicylzuur (ASA)/<br />

carbasalaat calcium<br />

Bloedingen, maag-darmklachten en<br />

overgevoeligheid ( huiduitslag, galbulten,<br />

jeuk).<br />

Innemen mag op elk<br />

moment van de dag,<br />

bij voorkeur een vast<br />

tijdstip*. Bij maag -<br />

klachten innemen<br />

met wat voedsel<br />

Na enkele<br />

dagen (ca 5)<br />

is de werking<br />

optimaal.<br />

Het remmende effect<br />

op de bloedstolling<br />

houdt na de laatste<br />

dosis nog 8 dagen<br />

aan.<br />

Niet combineren met<br />

ibuprofen<br />

dipyridamol ( evt combi<br />

met ASA)<br />

Voorbijgaand: hoofdpijn, blozen,<br />

duizeligheid, hartkloppingen, maagdarmklachten<br />

(misselijkheid, diarree). Bij<br />

insluipen dosering komen deze klachten<br />

minder voor.<br />

Bij ontbijt en<br />

avondeten innemen (<br />

bij 2dd).<br />

Na enkele<br />

dagen (ca 5)<br />

is de werking<br />

optimaal<br />

clopidogrel,<br />

prasugrel, ticagrelor<br />

Bloedingen, maag-darmklachten (buikpijn,<br />

diarree, maagpijn) , duizeligheid, hoofdpijn,<br />

huidafwijkingen, bloedafwijkingen en<br />

overgevoeligheid (rode vlekken, jeuk).<br />

Innemen mag op elk<br />

moment van de dag,<br />

bij voorkeur een vast<br />

tijdstip. Bij maag -<br />

klachten innemen<br />

met wat voedsel<br />

Na enkele<br />

dagen (ca 5)<br />

is de werking<br />

optimaal<br />

Afhankelijk van de<br />

indicatie moet het<br />

middel een aantal<br />

maanden tot<br />

levenslang gebruikt<br />

worden<br />

17<br />

CONCEPT


Anticoagulantia:<br />

acenocoumarol,<br />

fenprocoumon<br />

Bloedingen (bloedneus, blauwe plekken).<br />

Arts raadplegen bij ernstige en niet te<br />

stoppen bloedingen, donkere urine of bloed<br />

bij de urine, zwarte ontlasting of bloed bij<br />

de ontlasting.<br />

’s avonds alle<br />

tabletten in 1 keer<br />

innemen<br />

Effect is<br />

maximaal na<br />

2-3 dagen<br />

Bij acenocoumarol is<br />

2 dagen en bij<br />

fenprocoumon 1-2<br />

weken na staken de<br />

bloedstolling weer op<br />

oude peil.<br />

dabigatran, apixaban,<br />

rivaroxaban<br />

Bloedingen (bloedneus, blauwe plekken,<br />

bloed in urine, maagdarmbloeding),<br />

maagdarmklachten, bloedafwijkingen,<br />

huidafwijkingen en overgevoeligheid.<br />

Innemen mag op elk<br />

moment van de dag,<br />

bij voorkeur een vast<br />

tijdstip.<br />

Rivaroxaban 10 mg:<br />

met of zonder<br />

voedsel, 15 of 20 mg:<br />

met voedsel.<br />

Effect is<br />

optimaal na<br />

ca 4 uur.<br />

De bloedstolling is na<br />

staken binnen 1-2<br />

dagen weer op oude<br />

peil.<br />

* In vrijwel alle bijsluiters staat vermeld dat ASA bij voorkeur op een nuchter maag ingenomen moet worden, voor een snel effect. In de praktijk bljkt<br />

het niet nodig te zijn te wachten tot de maag leeg is. Ook als het middel op een gevulde maag wordt ingenomen, wordt het zeer snel opgenomen en<br />

werkt het zeer snel. Tien minuten na inname van ASA zijn alle trombocyten in het lichaam voorzien van geacetyleerd COX-1.<br />

4.4.2 Patiëntbegeleiding bij tweede uitgifte<br />

Tweede uitgifte geneesmiddelen<br />

De tweede uitgifte is een belangrijk moment in het farmaceutisch zorgproces om de zorgen,<br />

verwachtingen en overtuigingen van de patiënt ten aanzien van de behandeling te bespreken.<br />

De patiënt heeft het geneesmiddel gebruikt en kan deze ervaring delen en bespreken met de apotheker.<br />

Een tweede uitgifte vindt in de regel twee weken na een eerste uitgifte plaats. Het tweede-uitgiftegesprek<br />

wordt uitgevoerd conform de <strong>KNMP</strong>-richtlijn ‘Farmaceutisch consult’<br />

Tijdens de tweede uitgifte komen de volgende aspecten aan bod:<br />

De aandachtspunten uit het eerste uitgifte gesprek, die niet aan de orde zijn gekomen of die<br />

hernieuwde aandacht verdienen, zoals afgesproken met de patiënt;<br />

Ervaren effectiviteit door de patiënt;<br />

Optreden van bijwerkingen, waarbij apotheker uitleg kan geven of deze voorbijgaand van aard –<br />

kunnen- zijn, wat de patiënt zelf kan doen om de bijwerkingen te verminderen en wanneer<br />

contact opgenomen moet worden met de voorschrijver;<br />

Dosering en innametijden, inclusief navraag naar wijzigingen in de dosering;<br />

Twijfels over de therapie, gebruiks(on)gemak en inpassing in dagelijks leven. Met de patiënt wordt<br />

besproken of hierdoor belemmeringen voor goed gebruik zijn ontstaan;<br />

Indien van toepassing wordt het belang en effect van voeding, beweging en/of stoppen met roken<br />

(nogmaals) besproken;<br />

Belang van griepvaccinatie;<br />

Het actualiseren van medicatiestatus in overleg met patiënt en vervolgens verstrekken van een<br />

actueel medicatieoverzicht;<br />

Voorraadbeheer: synchronisatie van de actuele chronisch medicatie;<br />

De patiënt informeren over de lokale afspraken binnen de ketenzorg van cardiovasculair risico<br />

<br />

management en welke zorg van de apotheker mag worden verwacht.<br />

De patiënt attenderen op het bestaan van patiëntenorganisaties en zorgstandaarden [Zorgst VRM,<br />

Zorgst CVA/TIA];<br />

De apotheker maakt aan het einde van het tweede-uitgifte gesprek samen met de patiënt afspraken over<br />

vervolgbegeleiding en biedt de patiënt een overzicht van de afspraken aan.<br />

4.4.3 Continue zorg<br />

Patiëntbegeleiding en monitoring farmacotherapeutische behandeling<br />

Na de instelfase, waarin de eerste en tweede uitgifte plaatsvinden, volgt de chronische behandelfase. De<br />

apotheker volgt en begeleidt in deze fase de patiënt en beoordeelt of sprake is van goed gebruik van de<br />

geneesmiddelen. Hij begeleidt de patiënt in samenwerking met andere zorgverleners bij het behalen van<br />

de persoonlijke behandeldoelstellingen in het ‘individuele zorgplan’ en gaat na of aanpassing van de<br />

farmacotherapie noodzakelijk is [4].<br />

De apotheker gaat in de chronische behandelfase na:<br />

of er belemmeringen bij de patiënt bestaan die goed gebruik van de geneesmiddelen in de weg<br />

staan. Er kunnen allerlei redenen zijn waardoor een patiënt zijn medicatie niet of niet goed<br />

gebruikt. Redenen kunnen bijvoorbeeld zijn:<br />

CONCEPT<br />

18


o<br />

o<br />

o<br />

Gebrek aan inzicht in en kennis over (de preventie van) hart- en vaatziekten en het nut van<br />

medicatie (zoals bijv. antihypertensiva, cholesterolverlagers en antithrombotica) of van<br />

controles van de bloeddruk, cholesterol, natrium, kalium en nierfunctie. Ook de –cultureel<br />

bepaalde- visie op ziekte in het algemeen speelt hierbij een rol [34].<br />

Ervaring met of angst voor bijwerkingen zoals spierpijn bij statines. Vermindering van<br />

bijwerkingen is vaak mogelijk door dosisaanpassingen en/of innamenadviezen.<br />

Gebrek aan overzicht of routine van geneesmiddelinname, vooral bij gebruik van meerdere<br />

verschillende geneesmiddelen naast elkaar. De apotheker kan hulp aanbieden in de vorm van<br />

geïndividualiseerde distributievormen, synchronisatie en/of vaker contact, zie ook 5.2.<br />

Bij aanwezigheid van belemmeringen probeert de apotheker in samenspraak met de patiënt en<br />

eventueel andere zorgverleners een passende oplossing te vinden om goed gebruik van medicatie<br />

te bevorderen.<br />

of de behandelprocedure goed verloopt. Als geen jaarlijkse (laboratorium)controle door een arts of<br />

praktijkondersteuner heeft plaatsgevonden en de gegevens voor beoordeling van de<br />

farmacotherapie ontbreken, wordt er, afhankelijk van de lokale afspraken, verwezen naar of<br />

contact opgenomen met de betreffende zorgverlener.<br />

of de voorgeschreven farmacotherapie (nog) veilig en effectief is. De apotheker beoordeelt de<br />

farmacotherapie bij <strong>CVRM</strong> conform 4.1 Beoordeling behandelstappen bij <strong>CVRM</strong> en – bij<br />

comorbiditeit, zoals diabetes - andere relevante richtlijnen. Hij gaat na of eerste-keuze-middelen<br />

waar mogelijk worden toegepast en of deze adequaat worden gebruikt, en of (preventieve)<br />

medicatie ontbreekt. De persoonlijke doelstellingen zijn hierbij leidend.<br />

De apotheker houdt rekening met mogelijke veranderingen in de gezondheidssituatie van de<br />

patiënt, bijvoorbeeld de effecten van het ouder worden [35].<br />

Om deze zorg te kunnen verlenen, zorgt de apotheker dat hij beschikt over relevante en actuele<br />

probleemlijsten, onderzoekswaarden en medicatiegegevens (zie ook paragraaf 3.2 Patiëntendossier), en<br />

dat hij op de hoogte is van de ervaringen, zorgen, verwachtingen en overtuigingen van de patiënt. Over<br />

eventuele aanpassing van de farmacotherapie wordt overlegd met de behandelende arts en de patiënt. De<br />

invulling van de zorg in deze chronische behandelfase is sterk afhankelijk van de behoefte van de patiënt;<br />

de apotheker is zich hierbij bewust van de specifieke aandachtspunten voor specifieke patiëntgroepen<br />

zoals ouderen [35] en allochtonen [34].<br />

Continue zorg door de apotheker komt op verschillende momenten in de chronische behandelfase aan bod.<br />

Aanleiding hiervoor kan zijn:<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

CONCEPT<br />

Vervolguitgifte van een geneesmiddel wordt uitgevoerd volgens de <strong>KNMP</strong>-richtlijn 'Farmaceutisch<br />

consult'. Bij een vervolguitgifte vraagt de apotheker na of de patiënt last heeft van bijwerkingen,<br />

of hij problemen ondervindt bij het gebruik van de medicatie en of er nog punten zijn die de<br />

patiënt wil bespreken. Er wordt actief nagegaan of er nog wijzigingen zijn, op initiatief van de<br />

behandelaar dan wel de patiënt, wat betreft de dosering en de medicatie.<br />

Medicatiebeoordeling [66]. Jaarlijks wordt het geneesmiddelgebruik van de <strong>CVRM</strong>-patiënt<br />

geëvalueerd. Bij complexe patiënten voert de apotheker een medicatiebeoordeling uit conform de<br />

<strong>KNMP</strong>-richtlijn ‘Medicatiebeoordeling’ en de multidisciplinaire richtlijn ‘Polyfarmacie’[<strong>KNMP</strong> MB,<br />

MDR PF]. Welke patiënten hiervoor in aanmerkingen komen wordt vastgesteld op basis van die<br />

richtlijnen en lokale afspraken met andere zorgverleners. Daarbij wordt rekening gehouden met<br />

morbiditeit- en mortaliteitsverhogende risicofactoren, aanwezigheid van comorbiditeit, leeftijd,<br />

het aantal geneesmiddelen dat in gebruik is en de mate waarin de patiënt stabiel is ingesteld. De<br />

medicatiebeoordeling wordt bij voorkeur gesynchroniseerd met de jaarlijkse controle door de<br />

huisartspraktijk.<br />

Periodieke screening [ 67]. Een jaarlijkse beoordeling volstaat veelal niet om voortijdig stoppen<br />

van medicatiegebruik of anderszins afwijkend gebruik van geneesmiddelen te signaleren. Daarom<br />

is ook een periodieke screening – bij voorkeur maandelijks of per kwartaal - van de<br />

medicatiehistorie van <strong>CVRM</strong>-patiënten van belang. Deze geeft de apotheker de mogelijkheid<br />

contact op te nemen met de mensen die mogelijk onterecht gestopt zijn met de farmacotherapie<br />

en/of de medicatie niet goed gebruiken om hen daarin te begeleiden. Periodieke screening kan<br />

ook gebruikt worden om niet-optimale behandeling op te sporen, zoals het ontbreken van<br />

preventieve of comedicatie of het zonder reden ontbreken van eerste-keuze-middelen. Deze<br />

prescriptieterugkoppeling op patiëntniveau wordt met de behandelende arts besproken,<br />

bijvoorbeeld in FTO-verband.<br />

Op initiatief van de patiënt of mantelzorger, die de apotheker benadert met een vraag.<br />

19


Op initiatief van een andere zorgverlener, die de apotheker benadert met een vraag.<br />

Op initiatief van de apotheker zelf, bij een vermoeden van suboptimale farmaceutische zorg.<br />

5 Situationele behandeling<br />

In hoofdstuk 4 is de farmaceutische patiëntenzorg voor iedere <strong>CVRM</strong>-patiënt beschreven. De individuele<br />

patiënt heeft in de regel behoefte aan zorg op maat, afhankelijk van zijn situatie. De apotheker levert dan<br />

situationele zorg. Bij <strong>CVRM</strong>-patiënten dient de apotheker waakzaam te zijn in de hieronder beschreven<br />

situaties.<br />

5.1 Voorlichting en adviezen<br />

CONCEPT<br />

5.1.1 Intercurrente ziekten [<strong>KNMP</strong> zelfzorg]<br />

De apotheker is waakzaam bij gezondheidsgerelateerde problemen bij <strong>CVRM</strong>-patiënten. Een aandoening<br />

die los staat van HVZ kan invloed hebben op de bloeddruk, cholesterolwaarden en bloedstolling. Daarnaast<br />

kan een klacht die door een patiënt niet gerelateerd wordt aan HVZ, daar wel mee samenhangen. Ook kan<br />

de voorkeursbehandeling (al dan niet medicamenteus) van een gezondheidsklacht ongeschikt of slechts<br />

onder voorwaarden geschikt zijn voor <strong>CVRM</strong>-patiënten.<br />

Bij koorts, braken of diarree is er een grote kans op dehydratie (uitdroging), wat in het bijzonder bij<br />

diuretica gebruikers ernstige gevolgen kan hebben. Dehydratie kan ook worden veroorzaakt door een<br />

hittegolf (zie 5.1.5 op reis). Bij deze ziektebeelden moet aanvullende informatie worden gegeven over<br />

vochtinname, eventueel tijdelijk verminderen of staken van diuretica [39] en extra controle op tekenen<br />

van uitdroging. Symptomen van dehydratie zijn donkergele urine, meer dan 8 uur geen urineproductie, erg<br />

droge tong en slijmvliezen of dorst, snelle polsslag en ingevallen ogen.<br />

Alertheid is dus geboden bij uitgifte van anti-emetica, antidiarrhoica en antibiotica (voornamelijk<br />

breedspectrum) als signaal voor koorts, braken en diarree. Dit geldt ook bij medicatie die diarree als<br />

bijwerking kan hebben, zoals antibiotica, magnesiumzouten, sorbitol en misoprostol ( en soms laxantia) en<br />

bij medicijnen die diarree als symptoom van overdosering hebben, zoals oncolytica, methotrexaat,<br />

colchicine, theofylline en valproinezuur.<br />

Diarree kan naast dehydratie het risico op hyponatriemie verhogen. Oplettendheid is dus tevens geboden<br />

bij de combinatie van SSRI’s/venlafaxine met thiazidediuretica of van carbamazepine/ oxcarbazepine met<br />

diuretica, omdat dit bij diarree extra risico op hyponatriemie geeft. Symptomen van hyponatriemie zijn<br />

plotseling zeer hevige vermoeidheid, sufheid, slecht aanspreekbaar zijn en verminderde eetlust.<br />

5.1.2 Zelfzorggeneesmiddelen [<strong>KNMP</strong> zelfzorg]<br />

Zelfzorgmedicatie kan bij cardiovasculaire aandoeningen gecontra-indiceerd zijn of een interactie geven<br />

met de gebruikte medicatie. Het verstrekken van zelfzorggeneesmiddelen dient te gebeuren volgens de<br />

<strong>KNMP</strong>-zelfzorgstandaarden en UA-standaarden. De apotheker geeft hierbij aandacht aan het volgende:<br />

Middelen bij overgewicht<br />

Orlistat mag alleen worden afgeleverd aan volwassenen met een BMI hoger dan of gelijk aan 28, waarbij de<br />

UA standaard gevolgd dient te worden. Omdat overgewicht een risicofactor is voor HVZ wordt de klant<br />

geadviseerd om naar de huisarts te gaan om de glucosespiegel, de bloeddruk en het cholesterol te laten<br />

controleren als dit de afgelopen twee jaar niet gebeurd is (zie 5.1.3 Gezond gewicht bereiken).<br />

Middelen bij diarree en misselijkheid/braken<br />

Uitdroging ( dehydratie ) is het grootste risico van diarree en/of braken. Ouderen vanaf 70 jaar hebben<br />

een verhoogd risico op dehydratie vanwege een verminderde dorstprikkel, een verminderde nierfunctie<br />

en/of het gebruik van diuretica (zie verder 5.1.1 intercurrente ziekten).<br />

Middelen bij hoest en koorts<br />

Hoest komt zowel voor bij verkoudheid als bij griep, maar kan ook een bijwerking zijn van medicijnen<br />

zoals ACE-remmers. Bij mensen die behandeld worden met cardiovasculaire medicatie ( zoals diuretica en<br />

RAAS-remmers) kan – vaak nachtelijke- hoest ook een gevolg zijn van decompensatie van het hart. Hoest<br />

20


als gevolg van refluxklachten kan door het gebruik van calciumantagonisten veroorzaakt of verergerd<br />

worden.<br />

Indien NSAID’s gebruikt (gaan) worden ivm koortsklachten, moet rekening gehouden worden met<br />

interacties met cardiovasculaire middelen (Zie verder NSAID’s).<br />

Middelen bij verstopping en aambeien<br />

Obstipatie is bij ouderen een veelvoorkomende klacht en kan veroorzaakt worden door medicijnen, zoals<br />

verapamil, bètablokkers, diuretica ( = indikking van de darminhoud door dehydratie) en statines. Aambeien<br />

kunnen een gevolg zijn van harde ontlasting of obstipatie. Door orale antistollingsmiddelen zullen<br />

bloedende aambeien langer doorbloeden, maar deze middelen kunnen ook de oorzaak zijn van een<br />

diagnostische bloeding. Het bloeden is dan een relatief vroeg symptoom van een goedaardig of<br />

kwaadaardig gezwel van de dikke darm.<br />

Middelen bij huidaandoeningen<br />

Hoofdroos is vaak moeilijk te onderscheiden van psoriasis van de hoofdhuid. Bètablokkers kunnen<br />

psoriasisachtige huidreacties veroorzaken of bestaande psoriasis verergeren.<br />

Miconazol in dermale toedieningsvorm, bijvoorbeeld ter behandeling van voetschimmel, kan versterkte<br />

antistolling geven bij gebruikers van cumarine derivaten. Deze combinatie dient daarom vermeden te<br />

worden.<br />

Mensen die antistollingsmiddelen gebruiken doen er verstandig aan de trombosedienst te raadplegen als de<br />

wond te langzaam heelt.<br />

Middelen bij brandend maagzuur en maagpijn<br />

Bij klachten van brandend maagzuur en maagpijn moet rekening gehouden worden dat<br />

calciumantagonisten en alfablokkers - door verslapping van de slokdarmsfincter- refluxklachten kunnen<br />

geven of verergeren. Tevens kan acetylsalicylzuur, met name bij ouderen, maagpijn veroorzaken. Zwarte<br />

ontlasting kan wijzen op een bloeding in het maagdarmstelsel.<br />

Middelen bij (milde) depressie<br />

Hypericum (sint-janskruid) geeft een relevante interactie met simvastatine, atorvastatine en<br />

cumarinederivaten.<br />

Middelen bij spier- en gewrichtspijn<br />

Statines en fibraten kunnen spierklachten als bijwerking hebben. Indien NSAID’s gebruikt (gaan) worden<br />

ivm spier-en gewrichtspijn, moet rekening gehouden worden met interacties met cardiovasculaire<br />

middelen (zie verder ‘NSAID’s).<br />

Middelen bij hoofdpijn<br />

Hoofdpijn kan een bijwerking zijn van het gebruik van calciumantagonisten ( vasodilatatie) en is meestal<br />

voorbijgaand van aard. Hoge bloeddruk wordt vaak als veroorzaker van hoofdpijn aangewezen, maar dit is<br />

slechts zeer zelden en alleen bij extreem hoge bloeddruk het geval. Indien NSAID’s gebruikt worden bij<br />

hoofdpijnklachten moet rekening gehouden worden met interactie met cardiovasculaire middelen (zie<br />

verder ‘NSAID’s).<br />

NSAID’s<br />

NSAID’s geven interacties met cardiovasculaire medicatie, zoals diuretica, RAAS remmers, bètablokkers en<br />

antistollingsmedicatie. Ibuprofen mag niet gecombineerd worden met laag gedoseerd<br />

acetylsalicylzuur/carbasalaat calcium, omdat het acetylsalicylzuur onwerkzaam maakt.<br />

Relevante interacties die maagproblemen geven, kunnen optreden in combinatie met cumarinederivaten<br />

en acetylsalicylzuur of carbasalaatcalcium in lage dosering: afhankelijk van overige risicofactoren<br />

(leeftijd, comorbiditeit, comedicatie) kan maagprotectie geïndiceerd zijn.<br />

Opgepast dient te worden bij ouderen en bij mensen die RAAS-remmers gebruiken in verband met<br />

hartfalen. Bij hartfalen is de nierperfusie sterk verminderd. Dit leidt tot een verhoogde afgifte van<br />

angiotensine II. Hierdoor wordt de efferente arteriole van het nefron vernauwd. Angiotensine II verwijdt<br />

de afferente arteriole doordat het de vorming van renale prostaglandines stimuleert. Door de verwijding<br />

van de afferente arteriole en vernauwing van de efferente arteriole wordt de perfusiedruk door de nier<br />

stabiel gehouden. RAAS-remmers antagoneren de werking van angiotensine II, waardoor de efferente<br />

arteriole wordt verwijdt. Bovendien remmen NSAID’s de prostaglandineproductie, waardoor de afferente<br />

arteriole wordt vernauwd. Bij mensen bij wie de nierperfusie sterk afhankelijk is van bovengenoemd<br />

CONCEPT<br />

21


mechanisme, zoals bij ouderen of mensen met hartfalen, kan het gebruik van NSAID’s voor een sterke<br />

verlaging van de glomerulaire filtratiedruk zorgen en daardoor tot anurie.<br />

Natriumbevattende middelen [CM]<br />

Strenge zoutbeperking wordt alleen nog geadviseerd bij patiënten met hoge bloeddruk door<br />

nierinsufficiëntie. Bruistabletten, antacida of natriumzouten van een werkzame stof kunnen bij normaal<br />

gebruik meer dan 10 mmol (ongeveer 200mg) natrium leveren. Bij patiënten met een verminderde<br />

nierfunctie en een natriumbeperkt dieet kunnen beter alternatieven gegeven worden die geen natrium<br />

bevatten [26].<br />

5.1.3 Leefstijl<br />

Stoppen met roken [30]<br />

Om het risico op ontstaan of verergeren van HVZ niet nog verder te verhogen, is stoppen met roken van<br />

groot belang voor <strong>CVRM</strong>-patiënten. De apotheker stelt informatie over stoppen met roken beschikbaar en<br />

adviseert de patiënt conform de <strong>KNMP</strong>-zelfzorgstandaard ‘stoppen met roken’. Indien gekozen wordt voor<br />

een medicamenteuze methode, verzorgd de apotheker de farmacotherapeutische begeleiding.<br />

Gezond gewicht bereiken [24][25]<br />

In de apotheek is informatiemateriaal beschikbaar over het belang van gezonde voeding en een gezond<br />

gewicht. De apotheker maakt duidelijk welke ondersteuning hij kan bieden of verwijst naar specifieke<br />

zorgverlening. Het advies is om orlistat of dieetvoeding liever niet te gebruiken zonder overleg met de arts<br />

en/of diëtist. (zie ook 5.1.2.)<br />

Bewegen [29]<br />

Regelmatige lichamelijke activiteit beïnvloedt de kans op HVZ niet alleen rechtstreeks maar ook door<br />

bloeddrukdaling, cholesterolverlaging en een verhoging van het HDL-gehalte. In principe zijn er geen<br />

beperkingen voor sport en bewegen. Wel moet bij patiënten met HVZ die weinig actief zijn, de duur,<br />

intensiteit en frequentie zorgvuldig worden opgebouwd in overleg met huisarts en/of fysiotherapeut,<br />

omdat er een licht verhoogd risico bestaat op een hartinfarct of plotselinge sterfte, wanneer ze intensief<br />

gaan bewegen [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

Alcoholgebruik [27]<br />

Matig alcoholgebruik hoeft niet afgeraden te worden, wel dienen patiënten rekening te houden met de<br />

calorie-inname. Bij patiënten met HVZ is matig alcoholgebruik geassocieerd met een lagere sterfte<br />

vergeleken met geen alcoholgebruik. Bij meer dan twee ( vrouwen) dan wel drie ( mannen) consumpties<br />

per dag is er echter een verhoogde kans op hoge bloeddruk, aantal vormen van kanker,<br />

leveraandoeningen, hersenbeschadiging en diabetes [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

5.1.4 Vasten<br />

De apotheek geeft informatie over de problemen die kunnen ontstaan bij geneesmiddelgebruik tijdens<br />

vasten ( zoals de ramadan) en nodigt mensen uit voor een adviesgesprek. Hiervoor is het van belang dat de<br />

apotheker vastlegt welke <strong>CVRM</strong>- patiënten deelnemen aan de vastenperiode en wanneer deze<br />

vastenperiode plaatsvindt. De apotheker adviseert patiënten die medicatie gebruiken om niet te vasten en<br />

legt uit wat de risico’s zijn indien men toch deelneemt aan de vastenperiode. Indien een patiënt aangeeft<br />

toch te willen vasten, geeft de apotheker inname adviezen of adviseert over alternatieven indien<br />

medicatie meerdere keren per dag ingenomen moeten worden [60]. De apotheker ondersteunt de<br />

begeleiding met passend schriftelijk informatiemateriaal.<br />

CONCEPT<br />

5.1.5 Op reis<br />

Een ander leefpatroon en andere omstandigheden wat betreft klimaat en hygiëne vergen vaak aanpassing<br />

van de behandeling van hart en vaat ziekten. De apotheker adviseert <strong>CVRM</strong>-patiënten die op reis gaan over<br />

de volgende zaken:<br />

22


Een goede voorbereiding van de reis door het gestructureerd nalopen van een checklist, waarbij<br />

aandacht wordt besteed aan vaccinaties, voldoende voorraad medicatie, hulpmiddelen,<br />

zelfzorgmiddelen, profylactische medicatie en documenten voor de reis. De apotheker verstrekt<br />

een actueel medicatieoverzicht waarop alle medicatie met generieke namen en dosering, en<br />

contra-indicaties en intoleranties staan vermeld [61].<br />

Voorzorgsmaatregelen en adviezen in geval van een hittegolf, in het bijzonder indien<br />

geneesmiddelen gebruikt worden die de temperatuurregulatie beïnvloeden ( zoals diuretica) [63].<br />

Voorkomen en behandelen van reizigersdiarree (zie ook 5.1.1.)<br />

Informatie over vervoer en bewaren van medicatie, vooral bij zetpillen, koelkastproducten en<br />

organische oplosmiddelen [62].<br />

5.1.6 Contactlenzen<br />

De apotheek geeft informatie over de problemen die kunnen ontstaan als gevolg van een verminderde<br />

traansecretie door geneesmiddelen bij contactlensdragers. Klachten die dan kunnen ontstaan zijn een<br />

pijnlijk, rood oog of het gevoel een vuiltje in het oog te hebben. <strong>CVRM</strong>-middelen die problemen bij<br />

contactlensdragers kunnen veroorzaken zijn: bètablokkers en acetylsalicylzuur. Dit laatste middel wordt<br />

ook in het traanvocht uitgescheiden, waardoor resorptie in zachte lenzen mogelijk is. Hierdoor kan ook<br />

een schurend gevoel en irritatie ontstaan [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

5.1.7 Sportbeoefening<br />

De apotheker informeert sportbeoefenaars die daarom vragen over de invloed van <strong>CVRM</strong>-middelen op<br />

sportbeoefening. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen middelen die onder de dopingwet vallen en<br />

verboden zijn binnen, dan wel zowel binnen als buiten wedstrijdverband en middelen die niet aan te raden<br />

zijn bij recreatieve beroepsbeoefening.<br />

Diuretica vallen onder de dopingwet, omdat zij het gebruik van andere dopingmiddelen kunnen maskeren.<br />

Verder vergroten diuretica bij recreatieve sportbeoefening de kans op uitdroging, oververhitting van het<br />

lichaam als gevolg van warmtestuwing, hartritmestoornissen, spierkramp en algehele verzuring.<br />

Bètablokkers zijn verboden in bepaalde sporten, vanwege hun antitremor effect. Het gaat dan om<br />

activiteiten die een fijne coördinatie en beheersing van de fijne motoriek vragen, bijvoorbeeld<br />

handboogschieten, biljart, schieten enzovoort.<br />

Bij duursporten kan het gebruik van bètablokkers een negatief effect hebben op de sportprestaties. Er<br />

treedt sneller spiervermoeidheid op en een intensieve inspanning kan minder lang worden volgehouden.<br />

Verapamil en diltiazem verminderen de sportprestaties door een afname van de hartactiviteit. Nitraten,<br />

calciumantagonisten, ACE-remmers en angiotensine-II-antagonisten kunnen door orthostatische<br />

hypotensie, duizeligheid, hartkloppingen of spierzwakte de sportbeoefening belemmeren [CM, G-<br />

standaard, <strong>KNMP</strong> Kennisb].<br />

5.1.8 Verkeersdeelname<br />

Antihypertensiva als clonidine, methyldopa, moxonidine, propranolol en metoprolol kunnen invloed<br />

uitoefenen op het reactievermogen. De apotheek geeft informatie over de mate van invloed op de<br />

rijvaardigheid bij verkeersdeelname en geeft advies over het al dan niet autorijden met deze middelen.<br />

Indien nodig overlegt de apotheker met de arts over een rijveilig alternatief [CM, G-standaard, <strong>KNMP</strong><br />

Kennisb].<br />

5.1.9 Begeleiding bloeddrukmeting<br />

Indien het gebruik van een bloeddrukmeter door de arts wordt aanbevolen of indien de patient er voor<br />

kiest zelf thuis zijn bloeddruk te meten, begeleidt de apotheker de aanschaf en het gebruik van een<br />

bloeddrukmeter.<br />

De apotheker licht voor over de juiste wijze van bloeddruk meten [21]. Of de apotheker deze service<br />

biedt, hangt af van afspraken in de ketenzorg. Artsen raden aan om thuis de bloeddruk te meten als de<br />

meting bij de huisarts erg wisselend is. Ook kan de thuismeting zinvol zijn om het effect van<br />

antihypertensieve therapie te volgen, waardoor de therapietrouw toe kan nemen.<br />

CONCEPT<br />

23


5.2 Situationele behandeling niet <strong>CVRM</strong>-gerelateerd<br />

Naast de genoemde situaties, die bij patiënten met <strong>CVRM</strong> een specifieke aanpak vereisen, zijn er ook<br />

diverse situaties die niet <strong>CVRM</strong>-gerelateerd zijn maar die wel zorg op maat vereisen. Het betreft in ieder<br />

geval:<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Patiënten die hun geneesmiddelen niet meer kunnen ordenen. De apotheker draagt dan zorg voor<br />

geneesmiddelen verpakt per innamemoment (volgens de <strong>KNMP</strong>-richtlijn ‘Geïndividualiseerde<br />

distributievormen’).<br />

Patiënten die niet in staat zijn om naar de apotheek te gaan. De patiënt ontvangt de<br />

geneesmiddelen thuis (volgens <strong>KNMP</strong>-richtlijn ‘Terhandstellen’).<br />

Opname in een zorginstelling; de apotheker draagt zorg voor overdracht van de medicatiegegevens<br />

(volgens de <strong>KNMP</strong>-richtlijn ‘Patiëntendossier’).<br />

Ontslag uit een zorginstelling; de apotheker draagt zorg voor aflevering van correcte<br />

ontslagmedicatie en informeert de patiënt over/begeleidt de patiënt bij eventuele veranderingen<br />

in het geneesmiddelgebruik en maakt het patiëntendossier up-to-date (volgens de <strong>KNMP</strong>-richtlijn<br />

‘Farmaceutische zorg bij ontslag uit het ziekenhuis’).<br />

Specifieke problemen bij het omgaan met het geneesmiddel: waar de patiënt moeite heeft met<br />

handelsproducten, zoekt de apotheker naar een oplossing op maat. Een voorbeeld hiervan is<br />

moeite met slikken van orale medicatie.<br />

6 Praktijkvoering<br />

6.1 Interne praktijkorganisatie<br />

6.1.1 Taakdelegatie<br />

Een aantal zorghandelingen in deze richtlijn is in de apotheekorganisatie gedelegeerd aan<br />

apothekersassistenten, farmaceutisch consulenten en andere apotheekmedewerkers. De taken,<br />

bevoegdheden en verantwoordelijkheden van alle leden van het apotheekteam zijn in de apotheek helder<br />

gedefinieerd. De gevestigde apotheker is verantwoordelijk voor deze taakdelegatie en<br />

eindverantwoordelijk voor kwaliteit van de geleverde zorg.<br />

6.1.2 Kwaliteitsevaluatie en verantwoording<br />

Om de kwaliteit van de <strong>CVRM</strong>-zorg volgens deze richtlijn te evalueren en te verbeteren past de apotheker<br />

kwaliteitsmetingen toe en legt deze vast. Hij sluit hierbij zoveel mogelijk aan op de instrumenten die door<br />

de beroepsgroep zijn aanvaard.<br />

6.2 Externe organisatie<br />

CONCEPT<br />

6.2.1 Ketenzorg<br />

De apotheker richt zijn <strong>CVRM</strong>-zorg volgens deze richtlijn in. Het verlenen van zorg volgens deze richtlijn<br />

zal leiden tot een betere kwaliteit van zorg als inhoudelijke en organisatorische afspraken gemaakt worden<br />

met ketenparters (zoals andere apothekers, huisartsen / praktijkondersteuners, cardiologen, internisten,<br />

24


thrombosediensten, diëtisten, fysiotherapeuten, wijkverpleegkundigen, thuiszorgmedewerkers ), die ieder<br />

vanuit hun eigen deskundigheid bijdragen aan de zorg voor de <strong>CVRM</strong>-patiënt. De apotheker zet zich in om<br />

deze afspraken te maken.<br />

Belangrijke aspecten hiervan zijn: het gezamenlijk opstellen en onderhouden van een behandelplan mbt<br />

<strong>CVRM</strong>, het houden van FTO met prescriptieterugkoppeling en prestatieafspraken, het registreren en<br />

uitwisselen van <strong>CVRM</strong> zorggegevens tussen de ketenpartners en het evalueren van de kwaliteit van de<br />

<strong>CVRM</strong>-ketenzorg op basis van adequate kwaliteitsindicatoren. Hierbij kunnen de diverse landelijke<br />

samenwerkingsafspraken – zoals LESA’s en ketenzorg standaarden- en zorgstandaarden als leidraad<br />

gebruikt worden ( zie bijvoorbeeld de LESA antistolling, de Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling en<br />

de Zorgstandaarden Vasculair Risicomanagement en CVA/TIA).<br />

TOTSTANDKOMING<br />

Deze richtlijn is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de Wetenschappelijke Sectie Openbaar<br />

apothekers (WSO). De richtlijn is opgesteld door een werkgroep bestaande uit drs. D.P.Bruring, drs. J.M.<br />

Krijger-Dijkema en dr. B.J.G. Daemen, apothekers. Het conceptdeel van de richtlijn werd voorgelegd aan<br />

de Special Interest Group hart- en vaatziekten van de Wetenschappelijke Sectie Openbaar Apothekers en<br />

van commentaar voorzien door drs. I. van de Ben, drs L Kamphuis, dr. T.Schalekamp, drs. M. Schepers,<br />

drs. A.van Seijen-Wesenhagen, drs.F. Sodihardjo-Yuen, drs.M. van der Steen, drs.D.Veer-Tjon A Joe, drs J.<br />

Verkaaik, apothekers.<br />

25<br />

CONCEPT


AFKORTINGEN<br />

AAA<br />

= aneurysma aortae abdominalis<br />

ACS<br />

= Acuut coronair syndroom<br />

AIS<br />

= ApotheekInformatieSyteem<br />

ACE<br />

= Angiotensine converting enzyme<br />

AP<br />

= Angina Pectoris<br />

Apo B = Apolipoprotein B<br />

ARB<br />

= Angiotensine receptor blokker<br />

AV<br />

= Algemene verkoop ( afleverstatus geneesmiddel)<br />

BI<br />

= betrouwbaarheidsinterval<br />

BMI<br />

= Body Mass Index<br />

BMS<br />

=bare metal stent<br />

CABG = coronaire bypass operatie<br />

CBG<br />

= College ter Beoordeling van Geneesmiddelen<br />

CBO<br />

= Kwaliteits instituut voor de Gezondheidszorg CBO<br />

CBS<br />

= Centraal Bureau voor de Statistiek<br />

CK<br />

= creatinine Kinase<br />

CVA<br />

= Cerebraal vasculair accident<br />

<strong>CVRM</strong> = cardiovasculair risicomanagement<br />

<strong>CVRM</strong>-patiënt = patiënt met (verhoogd risico op) HVZ<br />

DBD<br />

= diastolische bloeddruk<br />

DM (1 of 2) = diabetes mellitus (type 1 of type 2)<br />

DVT<br />

= diep veneuze trombose<br />

DES<br />

= Drug eluding stent<br />

ECG<br />

= Electrocardiogram<br />

EMA<br />

= European Medicines Agency<br />

ESC<br />

= European Society of Cardiology<br />

FH<br />

= familiaire hypercholesterolemie<br />

FTO<br />

= farmacotherapeutisch overleg<br />

HDL<br />

= High Density Lipoprotein<br />

HR<br />

= hazard ratio<br />

HVZ<br />

= hart- en vaatziekten<br />

IA<br />

= interactie<br />

ICH<br />

= intra cerebrale bloeding<br />

ICD<br />

= intra cardiale defibrillator<br />

INR<br />

= international normalized ratio<br />

<strong>KNMP</strong> = Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Pharmacie<br />

LESA = Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak<br />

LDL<br />

= Low Density Lipoprotein<br />

LMWH = laag Moleculair gewicht Heparine<br />

MI<br />

= Myocard infarct<br />

NAFDL = Non Alcholic Fatty Liver Disease<br />

NAN<br />

= Nederlandse Apotheek Norm<br />

NHG<br />

= Nederlands HuisartsenGenootschap<br />

NOAC = Nieuw oraal anticoagulans<br />

NSAID’s = Non-steroidal anti inflammatory drugs<br />

NSTE-ACS = acuut coronair sydnroom, zonder ST elevatie<br />

NSTEMI = myocard infarct, zonder ST elevatie<br />

OR<br />

= Odds ratio<br />

PCI<br />

= percutane coronaire interventie<br />

PTCA = percutane transluminale coronair angioplastiek<br />

RA<br />

= chronische inflammatoire reumatische aandoeningen (zoals reumatoide artritis, ziekte<br />

van bechterew, artritis psoriatica).<br />

RA(A)S = Renine angiotensie (aldosteron) systeem<br />

RR<br />

= relatief risico<br />

SBD<br />

= systolische bloeddruk<br />

SIG<br />

= Special Interest Group (van de WSO van de <strong>KNMP</strong>)<br />

STE-ACS = acuut coronair syndroom met ST elevatie<br />

CONCEPT<br />

26


STEMI<br />

TAA<br />

TAR<br />

TC<br />

TIA<br />

TPD<br />

TRH<br />

UA<br />

UAD<br />

UR<br />

VKA<br />

VLDL<br />

VWS<br />

WGBO<br />

WHO<br />

WSO<br />

= Myocard Infarct met ST elevatie<br />

= Thoracale Aorta Aneurysma<br />

= Trombocyten aggregatie remmer.<br />

= totaal Cholesterol<br />

= transient ischaemic attack<br />

= Thienopyridine<br />

= therapie resistente hypertensie<br />

= Uitsluitend apotheek (afleverstatus geneesmiddel)<br />

= uitsluitend apotheek of drogist ( afleverstatus geneesmiddel)<br />

= Uitsluitend op recept ( afleverstatus geneesmiddel<br />

= vitamine K antagonist (coumarine)<br />

= Very low Density lipoprotein<br />

= ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport<br />

= Wet op de Geneeskundige BehandelingsOvereenkomst<br />

= World Health Organisation<br />

= Wetenschappelijke Sectie Openbaar Apothekers (van de <strong>KNMP</strong>)<br />

27<br />

CONCEPT


NOTEN/KENNIS DOCUMENT<br />

[1] Bronnen<br />

[Apoth.nl] zie www.apotheek.nl<br />

[CBO trombose] <strong>Richtlijn</strong> Diagnostiek, preventie en behandeling van veneuze trombo-embolie en secundaire<br />

preventie van arteriële trombose (CBO, 2009)<br />

[CBO beroerte] CBO richtlijn: <strong>Richtlijn</strong> Diagnostiek, behandeling en zorg voor patiënten met een beroerte (CBO,<br />

2009)<br />

[CM] Commentaren medicatie bewaking 2011/2012<br />

[<strong>CVRM</strong> handb] Kennisbank <strong>KNMP</strong> 2012, fpz handboek aandoeningen <strong>CVRM</strong><br />

[ESC MI] Guideline on the management of acute myocardial infarction in patients presenting with STsegment<br />

elevantion 2012. European Society of cardiology.<br />

[ESC AP] Guidelines on the management of stable angina pectoris, 2006. European Society of<br />

cardiology<br />

[ESC AF 2010] Guidelines for the management of atrial fibrillation 2010. European Society of cardiology<br />

[ESC AF 2012] Focused update of the ESC guidelines for the management of atrial fibrillation. European<br />

society of cardiology<br />

[FK 2012] Farmacotherapeutisch Kompas 2012<br />

[GIP]<br />

GIPdatabank (Genees- en hulpmiddelen Informatie Project)<br />

[G-standaard] G-standaard is de databank van de <strong>KNMP</strong> die onder andere medicatiebewaking ondersteunt<br />

[HARM-W] HARM Wrestling rapport 2008<br />

[IM 2012] Informatorium Medicamentorum 2012<br />

[Ketenz antist] Landelijke Standaard Ketenzorg Antistolling, voor de eerste- en tweedelijnszorg.november<br />

2012<br />

[<strong>KNMP</strong> DM] <strong>KNMP</strong> richtlijn Diabetes Mellitus 2011<br />

[<strong>KNMP</strong> Kennisb] <strong>KNMP</strong> Kennisbank<br />

[<strong>KNMP</strong> MB] <strong>KNMP</strong> richtlijn Medicatiebeoordeling 2012<br />

[<strong>KNMP</strong> zelfzorg] Zelfzorgstandaarden <strong>KNMP</strong><br />

[leidr NOAC] Leidraad begeleide introductie nieuwe orale antistollingsmiddelen (Werkgroep NOACs van de<br />

wetenschappelijke verenigingen en Orde van Medisch Specialisten,2012)<br />

[LESA antist] Landelijke Eerstelijns Samenwerings Afspraak ‘Antistolling’<br />

[LESA RAL] landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak ‘Rationeel Aanvragen van Laboratorium<br />

diagnostiek’<br />

[LTA Nier] LTA Chronische nierschade ( 2009)<br />

[MDR <strong>CVRM</strong>] Multidisciplinaire richtlijn Cardiovasculair Risicomanagement 2011<br />

[MDR PF] Multidisciplinaire richtlijn polyfarmacie bij ouderen 2012<br />

[MDR hartrev] Multidisciplinaire richtlijn Hartrevalidatie 2011 (Revalidatiecommissie NVVC/NHS en projectgroep<br />

PAAHR. Utrecht: Ned. Ver. V Cardiologie 2011)<br />

[NHG M80] NHG-standaard Acuut coronair syndroom (M80, herzien december 2012)<br />

[NHG M43] NHG-standaard Stabiele angina pectoris (M43, februari 2004)<br />

[NHG M51] NHG-standaard Hartfalen (M51, 2010)<br />

[NHG M13] NHG-standaard Perifeer arterieel vaatlijden (M13, 2003)<br />

[NHG M81] NHG-standaard CVA (M81, 2004)<br />

[NHG M45] NHG-standaard TIA (M45, 2004)<br />

[NHG M79] NHG-standaard Atriumfibrilleren (M79, 2009)<br />

[NHG M95] NHG-standaard obesitas (M95, 2010)<br />

[NHG M36] NHG-standaard maagklachten ( M36, herzien 2013)<br />

[NHG M96] PreventieConsultmodule Cardiometabool Risico (M96, 2011)<br />

[RIVM] Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM: www.nationaalkompas.nl)<br />

[RL HC] <strong>Richtlijn</strong> Hypertensieve crisis, Nederlandsche Internisten Vereniging, 2010<br />

[SAN] SAN-memo boek voor diagnostiek in de eerste lijn, 2011.<br />

[SFK] Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK): Data en feiten 2012<br />

[Zorgst VRM] Zorgstandaard Vasculair Risicomanagement (Platform Vitale Vaten, 2009)<br />

[Zorgst CVA/TIA]Zorgstandaard CVA/TIA (Kennisnetwerk CVA Nederland, oktober 2012)<br />

[2] WGBO<br />

De Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) schept het juridisch kader voor de relatie tussen patiënt<br />

en zorgverlener. De wet is bedoeld om de rechtspositie van patiënten te versterken; de wet formaliseert onder andere<br />

het recht van patiënten om voor hun behandeling een geïnformeerde beslissing te nemen. Hiervoor is het nodig dat de<br />

apotheker de patiënt informeert, voordat er een behandelingsovereenkomst wordt gesloten over de farmaceutische<br />

behandeling en de rol die de apotheker en de apotheekmedewerkers hierbij vervullen. De patiënt kan dan<br />

gemotiveerd toestemmen in de behandeling. De apotheker is verplicht een patiëntendossier over de behandeling in te<br />

richten en bij te houden. De patiënt moet toestemming geven voor het vastleggen van persoonsgegevens en het<br />

CONCEPT<br />

28


eschikbaar stellen van zijn gegevens aan andere zorgverleners. Met toestemming van de patiënt mag de apotheek<br />

informatie opvragen bij andere zorgverleners om verantwoorde farmaceutische zorg te kunnen leveren.<br />

[3] Mortaliteit HVZ<br />

Bij vrouwen vormen hart- en vaatziekten de belangrijkste doodsoorzaak, bij mannen is dit kanker en staan hart- en<br />

vaatziekten op de tweede plaats. In 2010 overleden ruim 21.000 vrouwen en ruim 18.500 mannen aan HVZ. Bij<br />

vrouwen sterven in de leeftijdscategorie 85+ de meeste vrouwen namelijk ruim 11.000 vrouwen. Bij mannen ligt de<br />

piek in de leeftijdscategorie 75-84 jaar met 6.600 mannen. In de leeftijdscategorieën jonger dan 75 jaar overlijden<br />

meer mannen dan vrouwen. Vooral ischaemische hartziekten en cerebrovasculaire aandoeningen zijn verantwoordelijk<br />

voor de sterfte aan HVZ. Andere belangrijke doodsoorzaken zijn hartfalen en boezemfibrilleren. Bij mannen blijken<br />

ischaemische hartziekten, zoals het acute hartinfarct, het meest verantwoordelijk te zijn voor sterfte, bij vrouwen is<br />

dat cerebrovasculaire ziekten en overige hartziekten als hartfalen en AF [Vaartjes 2011].<br />

Er is een dalende tendens zichtbaar in coronaire sterfte gedurende de periode 1972-2007 [Vaartjes 2009]. Hieraan<br />

hebben bijgedragen een daling van het aantal personen met verhoogd totaalcholesterol gehalte, daling van de inname<br />

van transvetzuren, meer vroege opsporing van hartinfarcten door verbeterde diagnostiek, verbeterde behandeling in<br />

de acute fase van het hartinfarct, afname van het aantal personen dat onvoldoende lichaamsbeweging heeft,<br />

stabilisatie van het aantal rokers, uitgebreider en efficiënter gebruik van bètablokkers, plaatjes aggregatieremmers,<br />

ACE-remmers, angiotensine-II-antagonisten en statines. Tegelijkertijd zijn er ongunstige veranderingen wat betreft het<br />

aantal personen met overgewicht, het aantal personen met diabetes en is er een afname in gebruik van groenten en<br />

vezels. Door deze laatste veranderingen is er weer een toename te verwachten in de prevalentie van HVZ in de<br />

komende jaren.<br />

[4] Goed gebruik<br />

Goed gebruik van geneesmiddelen betreft gebruik dat leidt tot een optimale kwaliteit van leven. Het betreft dus een<br />

vorm van therapietrouw waarbij de therapie is afgestemd op de wensen van de patiënt – en is vastgesteld in overleg<br />

met de patiënt (concordance). Anders dan bij het concept van therapietrouw, waarbij de patiënt geacht werd het<br />

voorschrift van de arts en de instructie van de apotheek nauwgezet te volgen, gaat het bij goed gebruik om een<br />

therapie die past in het leven van de patiënt en daarop is afgestemd door de zorgverleners.<br />

Er is een groot contrast tussen het hoge wetenschappelijke niveau van de behandeladviezen aan patiënten met een<br />

chronische ziekte en de lage frequentie waarmee patiënten dit advies opvolgen [Klok 2009], zie ook noten [5][45]. In<br />

Westerse landen stopt gemiddeld 50% van de patiënten met een chronische aandoening binnen een jaar met medicatie<br />

die bedoeld is voor langdurig gebruik.<br />

De WHO onderscheidt 5 categorieën van oorzaken van therapieontrouw:<br />

- sociaal economische factoren (zoals ontbrekende steun van familie);<br />

- professionele factoren (zoals een slechte relatie met de zorgverlener);<br />

- ziektegerelateerde factoren (zoals gebrekkig inzicht in de ziekte);<br />

- therapie factoren (zoals complexe doseringsregimes en bijwerkingen);<br />

- patiëntgerelateerde factoren (zoals psychische problemen, opvattingen, acceptatieproblemen, vergeetachtigheid<br />

en drukte).<br />

[Bodenheimer 2002, Dulmen 2007, Klok 2009, <strong>KNMP</strong> 2010a, Osterberg 2005]<br />

Zie voor meer informatie over ‘goed gebruik’ de <strong>KNMP</strong>-richtlijn ’Farmaceutisch Consult’<br />

Onderbehandeling lipidenverlagende therapie<br />

Bij de medicamenteuze therapie bij dyslipidemie valt nog wat te winnen op het gebied van onderbehandeling en<br />

therapietrouw.<br />

In een onderzoek onder 4878 mensen tussen 31 en 70 jaar, welke volgens de geldende NHG-richtlijn in aanmerking<br />

kwamen voor cholesterolverlagende behandeling, bleek minder dan de helft ook inderdaad deze therapie te<br />

ontvangen. In de primaire preventie bleken voornamelijk mensen van het mannelijk geslacht, jongere leeftijd,<br />

diabetes, onbehandelde hoge bloeddruk en rokers geen cholesterolverlagers te gebruiken. In de secundaire preventie<br />

bleken met name mensen na een beroerte minder vaak een statine te gebruiken [Mantel 2004].<br />

In een onderzoek in een openbare apotheek in Nederland bleek dat er een tendens bestond om 80-plussers minder<br />

vaak te behandelen vergeleken met 60-69-jarigen. Bovendien kregen zij gemiddeld een lagere dosis [Geleedst 2010].<br />

In een groot observationeel, door de industrie gesponsord, onderzoek in Nederland onder 19.628 HVZ-patiënten, 5.006<br />

mensen met diabetes en 3.767 mensen met diabetes en HVZ bleek resp. 71%, 54% en 45% geen statine te gebruiken. In<br />

de subgroep bij wie een recente LDL-meting aanwezig was bleek verhoudingsgewijs evenveel niet te gebruiken. Meer<br />

mensen met diabetes dan met HVZ kregen geen statine. Onder de HVZ-patiënten bleken vrouwen, mensen jonger dan<br />

40 jaar, wonend in achterstandswijken, HVZ minder dan een jaar geleden en aritmie predisponerende factoren te zijn<br />

voor niet-gebruik [Haak vd 2010].<br />

Interventies door apothekers zijn effectief gebleken in het verbeteren van therapietrouw [5][ 45].<br />

[5] Effect interventies door apothekers<br />

In een meta-analyse van 30 gerandomiseerde en gecontroleerde onderzoeken werd bij in totaal 11.765 patiënten het<br />

effect van interventies door de apotheek, of door de apotheek samen met arts of praktijkverpleegkundige, op<br />

risicofactoren voor HVZ onderzocht. Tot de interventies behoorden educatie, patiënt herinneringssystemen, meting<br />

CONCEPT<br />

29


van <strong>CVRM</strong> risicofactoren, omgaan met medicatie en terugkoppeling naar de behandelaar. Farmaceutische interventies<br />

werden geassocieerd met een significante daling in systolische en diastolische bloeddruk (-8,1 mmHg), van het<br />

totaalcholesterol (-17,4 mg/l), van het LDL-cholesterol (- 13,4 mg/l) en van het risico van roken [Santschi 2011].<br />

In een onderzoek in de eerste lijn onder 150 patiënten met coronaire hartziekten bleek de begeleiding door de<br />

apotheker het juiste gebruik van cholesterolverlagers te verbeteren van 68 % naar 96 %. Er was geen verschil te zien in<br />

het gebruik van antithrombotica. Het gebruik van ACE-remmers bij patiënten met hartfalen verbeterde van 69 % naar<br />

89 % [Geber 2002].<br />

In een review over het effect van apotheekinterventies op patiëntengedrag m.b.t. risicofactoren voor HVZ werden vier<br />

gerandomiseerde en gecontroleerde onderzoeken in de UK, USA en Canada besproken: twee op het gebied van stoppen<br />

met roken en twee op het gebied van lipidenverlaging. De conclusie was dat apotheekinterventies effectief waren en<br />

bovendien ook kosteneffectief [Bleckinsopp 2003].<br />

In een onderzoek naar therapietrouw bij zeven chronische aandoeningen werd het effect onderzocht van begeleiding<br />

door de apotheker. Voor wat betreft coronaire aandoeningen was de uitkomst dat het gebruik van antithrombotica en<br />

RAAS-remmers significant verbeterde, van 56,1 naar 88,2 % resp. 40,9 naar 82,4 %. Bij hartfalen verbeterde het<br />

gebruik van RAAS-remmers van 44,9 naar 73,3 %. Op het gebied van hypertensie, hyperlipidemie en beroerte werd<br />

geen significant verschil gevonden [Horning 2007] .<br />

Interventies mbt hypertensie<br />

Een meta-analyse onder 2246 patiënten (13 studies) had als uitkomst dat de apotheekinterventie leidde tot een daling<br />

van de SBD met 10.7 ± 11,6 mmHg, terwijl de controlegroep niet veranderde (SBD reductie 6,9 ± 12.1 mmHg) [Machado<br />

2007].<br />

Interventies mbt cholesterolverlaging<br />

In een open-label prospectief, gerandomiseerd, onderzoek onder 899 nieuwe gebruikers van een statine in 26 openbare<br />

apotheken in Nederland ontving de helft de normale begeleiding en de helft een intensieve begeleiding met vijf<br />

individuele gesprekken met de apotheker gedurende één jaar. Na zes maanden bleek de intensief begeleide groep<br />

minder vaak gestopt te zijn dan de normaal begeleide groep. Na twaalf maanden was dit verschil weer verdwenen. De<br />

conclusie was, dat herhaalde gesprekken, bijvoorbeeld elke drie maanden, nodig waren om het positieve effect op<br />

therapietrouw te behouden [Eussen, 2010].<br />

In een review over apotheekinterventies met patiënteducatie en medicatiemanagement bij het gebruik van<br />

cholesterolverlagers bleek het totaalcholesterol in de interventiegroep significant verlaagd ten opzichte van de<br />

controlegroep, maar de LDL-cholesterol, HDL-cholesterol en triglyceriden niet [Machado 2008].<br />

In een prospectief gerandomiseerd, door de industrie gesponsord, onderzoek onder 392 atorvastatinegebruikers in 35<br />

Belgische apotheken ontving de helft normale begeleiding en de helft een ondersteunend interventieprogramma. De<br />

patiënten gebruikten bij de start van het programma minimaal drie maanden atorvastatine. In de interventiegroep<br />

bleek het aantal gebruikte doses, gemeten met een elektronische meetmethode, 6,5 % meer te zijn dan in de normale<br />

groep. Ook bleek na een jaar 13% meer mensen in de interventiegroep door te gaan met het gebruik [Vrijens 2006]<br />

[45].<br />

CARDIOVASCULAIRE PATHOFYSIOLOGIE EN AANDOENINGEN<br />

[6] Aneurysma<br />

Een aneurysma is een plaatselijke verwijding van een slagader, in het bovenste deel van de aorta heet het een<br />

Thoracale Aorta Aneurysma (TAA) en in de buikholte een Abdominale Aorta Aneurysma (AAA). Een aneurysma kan ook<br />

in hersenslagader ontstaan en manifesteert zich meestal door een hersenbloeding [zie 11].<br />

Normaal is de doorsnede van de aorta 2 tot 3 cm. Is de doorsnede meer dan anderhalf keer zo groot, dan spreekt men<br />

van een aneurysma. Een aneurysma ontstaat doordat door atherosclerose de aorta plaatselijk wordt vernauwd en door<br />

een hoge bloeddruk de plaats juist voor en na de vernauwing extra wordt uitgerekt. Net als de meeste HVZ ontstaat<br />

een aneurysma geleidelijk en symptoomloos en wordt het bij toeval ontdekt. Als het eenmaal is ontdekt controleert de<br />

vaatchirurg regelmatig en beoordeelt de kans op barsten van het aneurysma. In zeldzame gevallen zet een aneurysma<br />

in de loop van enkele uren of dagen acuut uit, waarbij het bloedvat kan barsten. Symptomen zijn duizeligheid, grauwe<br />

kleur, transpiratie en pijn in buik, rug of flanken. Als de diameter > 5,5 cm is (voor vrouwen soms > 5 cm) is een<br />

operatie waarbij een kunststofprothese in de aorta wordt geplaatst nodig [Hartst webs c]. De vaatchirurg zal eerder<br />

opereren als blijkt dat de aneurysma sterk toeneemt. Of een operatie wordt ondernomen hangt sterk af van de<br />

lichamelijke conditie van de patiënt en van de kans dat de aneurysma scheurt. Indien er nog geen noodzaak tot<br />

operatie is of als deze niet mogelijk is, moet antihypertensieve therapie de druk op de vaatwand verkleinen.<br />

Daarnaast wordt antistollingstherapie en cholesterolverlagende therapie ingezet [Hartst webs c]. Er werden in 2010<br />

4651 mensen met een aneurysma van de buikaorta in een ziekenhuis opgenomen [Vaartjes 2011]. De schatting is dat er<br />

veel meer mensen een aneurysma hebben, zonder dat dit bekend is, waarschijnlijk zo’n 86.100 mensen.<br />

[7] Acuut coronair syndroom (ACS)<br />

Onder acuut coronair syndroom wordt zowel het acute hartinfarct als de instabiele angina pectoris verstaan. Instabiele<br />

angina pectoris is angina pectoris welke in rust optreedt, of ernstig en frequent optreedt, nadat de klachten eerst niet<br />

of veel minder aanwezig waren, of optreedt binnen twee weken na een hartinfarct of na een percutane coronaire<br />

CONCEPT<br />

30


interventie [NHG M80]. Waar vroeger werd gedacht dat instabiele angina pectoris een tussenstation was op weg naar<br />

chronische stabiele angina pectoris en acuut hartinfarct, is nu uit onderzoeken bekend dat deze syndromen een zelfde<br />

pathofysiologische oorzaak hebben, maar verschillen in mate van trombose en embolie verderop in de bloedvaten<br />

[Bertrand 2002].<br />

De oorzaak van een ACS is meestal een acute afname of blokkade van de coronaire doorbloeding. Dit is doorgaans het<br />

gevolg van een ruptuur van een instabiele atherosclerotische plaque of erosie van de endotheelwand in combinatie<br />

met lokale trombose. De plaqueruptuur of erosie activeert het stollingssysteem ter plaatse, wat onder meer leidt tot<br />

trombocytenaggregatie op de geruptureerde plaque of erosie. Een volledige blokkade veroorzaakt transmurale<br />

ischaemie, op het ECG zichtbaar als een ST-elevatie. Dit wordt binnen enkele uren gevolgd door myocardnecrose (STelevatie<br />

myocard infarct: STEMI).<br />

Als er geen volledige of een intermitterende afsluiting is ontstaat er geen transmurale ischaemie. Het ECG kan dan een<br />

ST-depressie vertonen of slechts aspecifieke afwijkingen. Het ECG kan zelfs normaal zijn.<br />

Mensen met een acuut coronair syndroom presenteren zich met toenemende klachten van pijn op de borst, achter het<br />

borstbeen gelegen of in de linkerarm, uitstralend naar armen, schouder, hals of kaken. Maar soms is er geen pijn, of<br />

wordt deze overschaduwd door benauwdheid, duizeligheid, vermoeidheid, onrust of zwaktegevoel (zie noot verschillen<br />

in symptomen van ACS).<br />

Behandeling is erop gericht om pijn te bestrijden en de zuurstofvoorziening van de hartspier te herstellen.<br />

Nitroglycerinespray, zuurstoftoediening en morfine of fentanyl intraveneus zijn hiervoor aangewezen. Verder is het<br />

nodig om patiënten die nog geen acetylsalicylzuur gebruiken een oplaaddosis van 180 tot max. 320 mg<br />

acetylsalicylzuur te geven, ook de patiënten die Vitamine K antagonisten gebruiken. Bij een bradycardie en neiging tot<br />

cardiogene shock dient 0,5 mg atropine i.v. te worden gegeven. Bij aankomst in het ziekenhuis vindt, afhankelijk van<br />

het ECG, een spoed PCI/CABG plaats. De cardioloog stelt de patiënt in op medicatie voor de langere termijn [NHG<br />

M80].<br />

Secundaire preventie na een hartinfarct omvat het gebruik van antithrombotica [53][56][57], bètablokkers [37], ACEremmers<br />

[40] en statines [43] om de kans op een recidief infarct te verkleinen en de mortaliteit op de lange termijn te<br />

verlagen [MDR <strong>CVRM</strong>]. Bètablokkers en ACE-remmers worden toegepast ongeacht de hoogte van de bloeddruk, en<br />

statines worden toegepast ongeacht de hoogte van TC en LDL. Het preventieve effect van bètablokkers is het best<br />

onderzocht voor metoprolol [<strong>KNMP</strong> Kennisb][37]. De preventieve werking van RAS-remmers is niet alleen het gevolg<br />

van hun effectiviteit bij hartfalen, maar blijkt ook te bestaan voor patiënten met HVZ zonder hypertensie of hartfalen,<br />

bijvoorbeeld bij angina pectoris of na een MI. ACE-remmers en angiotensine-II-antagonisten verlagen het risico op een<br />

recidief met gemiddeld 20% [Yusuf 2000, Fox 2003].<br />

[8] Verschillen in symptomen van ACS<br />

Steeds meer wordt duidelijk dat er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen, niet alleen in de presentatie van de<br />

klachten van ischaemische hartziekten, maar ook in het onderliggende pathofysiologische proces [Maas 2011a]. Zo<br />

komen plaque erosies vaker voor bij jonge vrouwen met acuut coronair syndroom, terwijl plaque rupturen meer bij<br />

mannen en oudere vrouwen voorkomen. Bij vrouwen met een acuut coronair syndroom worden vaker open<br />

coronairvaten aangetroffen dan bij mannen. Waarschijnlijk speelt bij vrouwen de aanwezigheid van micro-embolieën<br />

in de kleinere coronairvaten een grotere rol bij het ziekteproces. Ook blijkt de vaatwand van de halsarteriën bij<br />

vrouwen bij meting met behulp van echo (Intima Media Thickness) minder verdikt dan bij mannen, waardoor<br />

atherosclerose minder snel wordt opgemerkt. Bij mannen < 60 jaar komt ACS 4x vaker voor dan bij vrouwen in<br />

dezelfde leeftijd. Vrouwen met angina pectoris hebben vaker dan mannen klachten die in rust niet verdwijnen.<br />

Bovendien presenteren vrouwen de klachten vaak gecombineerd met dyspnoe, moeheid, misselijkheid en duizeligheid<br />

bij inspanning. Hierdoor wordt de diagnose bij vrouwen bemoeilijkt. Het tijdsinterval tussen het ontstaan van de<br />

klachten en de aankomst in het ziekenhuis is bij vrouwen significant langer dan bij mannen. Dit draagt bij aan de<br />

hogere sterfte aan ACS onder vrouwen


atherosclerose zal eerst de buitendiameter van het bloedvat toenemen, zonder dat er gevolgen zijn voor het lumen.<br />

Pas later zal de inwendige diameter van het bloedvat verminderen, welke dan angiografisch zichtbaar zijn als<br />

vernauwingen. Als het bloedvat vrijwel is afgesloten, of als het bindweefselkapsel inscheurt en een trombus ontstaat,<br />

ontstaan er symptomen [MDR <strong>CVRM</strong>]. Bij een bloeding door een scheur in een atherosclerotische plaque hechten<br />

bloedplaatjes zich aan de vaatwand, waarna klontering (aggregatie) optreedt. De hechting van deze bloedplaatjes<br />

staat onder invloed van de Von Willebrandfactor. Deze activeert trombocyten waarbij serotonine, ADP en tromboxaan<br />

A2 vrijkomen. De aggregatie en hechting worden tegengegaan door een verhoging van cyclisch AMP door prostacycline.<br />

Gelijktijdig aan het proces van hechting en aggregatie worden weefselfactoren en stollingsfactoren gevormd, waardoor<br />

trombine wordt gevormd. Trombine zet fibrinogeen om in fibrine en activeert de bloedplaatjes. Het is mogelijk de<br />

trombocytenaggregatie, de fibrinolyse en de stollingscascade te beïnvloeden met medicamenteuze therapie [<strong>CVRM</strong><br />

handb].<br />

Atherosclerose is niet een continu lineair verlopend proces, maar verloopt met perioden van stabiliteit en<br />

verergeringen. Plotselinge verergeringen worden veroorzaakt door plaque rupturen. Een ruptuur kan worden<br />

veroorzaakt door verzwakking van de bovenliggende bindweefselkap, bijvoorbeeld door enzymen uit macrofagen, of<br />

door fysieke omstandigheden zoals locatie van de plaque, de spanning in de bloedvatwand, en de grootte van de<br />

onderliggende vetkern. Naast plaque rupturen worden ook plaque erosies beschreven. Het verschil met een plaque<br />

ruptuur is dat de trombus zich bij een ruptuur hecht aan de dieper gelegen weefsels, terwijl deze zich bij een erosie<br />

meer aan de oppervlakte van de plaque hecht [Bertrand 2002]. Een plaque ruptuur geeft meestal het klassieke beeld<br />

van plotselinge ischaemische klachten, terwijl erosies meer leiden tot verspreiding van micro-embolieën verderop in<br />

het vaatbed, met name in de kleinere coronairvaten [Maas 2011a]. Het pathofysiologisch proces lijkt voor vrouwen<br />

anders te verlopen dan voor mannen, waardoor de presentatie van de klachten ook anders kan zijn [8].<br />

Op den duur hoopt calcium zich op in de plaques en maakt de plaque stijver. Of het toevoegen van<br />

calciumsupplementen, bijvoorbeeld ter preventie van osteoporose, het risico van atherosclerose verhoogt, is<br />

onderwerp van discussie. In een gerandomiseerd onderzoek onder gezonde menopauzale vrouwen, van wie de helft<br />

1000 mg calcium per dag gebruikte en de andere helft placebo, bleek in de calciumgroep na vijf jaar significant meer<br />

cardiovasculaire ziekte voor te komen [Bolland 2008]. Op dit onderzoek is veel kritiek gekomen en is gewezen op<br />

methodologische tekortkomingen [Kerst 2009]. Een meta-analyse van 15 onderzoeken onder<br />

calciumsupplementengebruikers (80% vrouw) bevestigt het beeld van een hoger risico op hart- en vaatziekte [Bolland<br />

2010]. Ook deze meta-analyse is bekritiseerd vanwege methodologische tekortkomingen van enkele van de<br />

oorspronkelijke onderzoeken [Kerst 2010]. Dezelfde onderzoekers hebben een jaar later de meta-analyse nogmaals<br />

uitgevoerd met een achttal nieuwe onderzoeken erbij [Bolland 2011]. Ook nu was het risico op MI groter voor<br />

gebruikers van calciumsupplementen (RR 1.24 [1.07-1.45]). Een recenter gerandomiseerd onderzoek onder vrouwen<br />

van gemiddeld 75 jaar, van wie de helft 1200 mg calciumcarbonaat gebruikte, resulteerde niet in een verhoogd risico<br />

op HVZ [Lewis 2010]. In een recent cohortonderzoek onder 23.980 mensen die participeerden in een onderzoek over<br />

voeding en kanker, werd onderzocht of er een verband was tussen calciuminname via dieet of via<br />

voedingssupplementen en cardiovasculaire ziekte [Li 2012]. Er was geen verschil aantoonbaar in risico op beroerte en<br />

sterfte aan HVZ. Wel was er een significant verschil in risico op hartinfarct tussen gebruikers van calciumsupplementen<br />

en niet-gebruikers (HR 2.39 95% BI 1.12-5.12).<br />

[11] Cerebrovasculair accident (CVA) en Transient Ischaemic Attack (TIA)<br />

Beide zijn het gevolg van lokale ischaemie in de hersenen, meestal door embolie uit de aanvoerende arteriën of vanuit<br />

het hart. Atriumfibrilleren, klepafwijkingen, een recent hartinfarct en atherosclerose van de kransvaten of de<br />

intracerebrale arteriën doen de kans op stolselvorming belangrijk toenemen. De verschijnselen van een TIA zijn<br />

meestal snel verdwenen, meestal voordat de patiënt contact heeft gezocht met de arts. Indien de arts nog<br />

uitvalsverschijnselen constateert zal de werkdiagnose CVA zijn, waarbij er onderscheid gemaakt wordt naar de ernst<br />

van het CVA. Behalve bovengenoemde factoren zijn hypertensie en roken de belangrijkste risicofactoren voor het<br />

krijgen van een TIA of CVA [CBO beroerte, NHG M45, NHG M81].<br />

Vijftien procent van de patiënten met een CVA overlijdt binnen een week en 25% binnen een maand. Vijf jaar na het<br />

optreden van een CVA is circa de helft van de patiënten overleden [NHG M81]. De mortaliteit neemt toe met de<br />

leeftijd, de mate van beschadiging en bij een intracerebrale bloeding. De kans op een recidief bedraagt in het eerste<br />

jaar 10-15% en daarna ongeveer 5% per jaar. Opname op een “stroke-unit” blijkt de sterfte en de invaliditeit onder<br />

CVA-patiënten te verminderen [SUTC 2002, Gubitz 2000, Langhorne 2004], waarschijnlijk door een betere zorg voor<br />

patiënten en afstemming binnen de zorgketen in het acute en subacute stadium (de eerste 14 dagen). Zo is er meer<br />

aandacht voor preventie van verslikpneumonie, longembolie, decubitus en urosepsis. Er wordt in een stroke-unit ook<br />

sneller gewerkt aan revalidatie.<br />

Antithrombotische profylaxe na CVA en TIA omvat naast acetylsalicylzuur ook dipyridamol [MDR <strong>CVRM</strong>][55].<br />

Antihypertensiva reduceren het risico op een nieuw herseninfarct in de eerste vier jaar met gemiddeld 28%. Dat geldt<br />

ook voor patiënten die na een beroerte een normale bloeddruk hebben [Dippel 2004]. Ten slotte wordt ook een statine<br />

geadviseerd indien de LDL>2,5 mmol/l.<br />

[12] Claudicatio intermittens<br />

Bij de diagnose van claudicatio intermittens wordt de systolische druk gemeten aan beide enkels en één arm. Indien de<br />

ratio tussen enkel en armdruk


De behandeling bestaat uit voorlichting, leefstijlmaatregelen, looptraining gedurende enkele maanden eventueel<br />

onder begeleiding van een fysiotherapeut, behandeling van risicofactoren voor HVZ volgens de NHG <strong>CVRM</strong> richtlijn en<br />

het gebruik van acetylsalicylzuur als trombocytenaggregatieremmer [NHG M13].<br />

[13] Dyslipidemie<br />

Een verhoogd totaalcholesterol (TC), vooral een verhoogd LDL, is een belangrijke risicofactor voor HVZ. Als daarnaast<br />

het HDL is verlaagd en de triglyceriden zijn verhoogd is er een sterk verband op het risico van HVZ. Voor het opstellen<br />

van het risicoprofiel is het belangrijk dat het lipidenspectrum wordt bepaald, dus zowel TC, HDL, LDL als triglyceriden.<br />

Bij sterk verhoogde TC (> 8 mmol/l) of LDL (> 5 mmol/l) moet gedacht worden aan familiaire hypercholesterolemie.<br />

Bij het instellen van cholesterolverlagende therapie kijkt men vooral naar de waarde van LDL, en dient bij voorkeur<br />

1,1 mmol/l<br />

[SAN]. Omdat vrouwen van nature een hoger HDL hebben dan mannen, worden ook wel seksspecifieke streefwaarden<br />

gehanteerd: > 1,2 mmol/l voor vrouwen en > 1,0 mmol/l voor mannen [Hartst 2013]. De streefwaarde voor<br />

triglyceriden is 5 mmol/l blijven. In dat geval kan het zinvol zijn<br />

om triglyceridenverlagende therapie toe te voegen, in de vorm van fibraten of nicotinezuurderivaten om het risico van<br />

pancreatitis te verlagen [ 48][50]. Bij zeer hoge triglyceridenspiegels (de literatuur noemt >6, > 11 of >17 mmol/l) is er<br />

een risico op pancreatitis [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

Naast HDL, LDL en triglyceriden staat ook het lipoproteine(a), Lp(a), in de belangstelling als cardiovasculaire<br />

risicofactor. Lp(a), qua grootte en dichtheid lijkend op LDL, lijkt betrokken bij de pathogenese van atherosclerose en<br />

is thrombogeen. De bepaling van Lp(a) is echter lastig, en de hoogte van Lp(a) is weinig beïnvloedbaar, bijvoorbeeld<br />

met leefstijlmaatregelen of medicamenteuze therapie. Alleen nicotinezuur heeft enig effect. Tot nu toe zijn er nog<br />

geen onderzoeken bekend waarbij verlaging van Lp(a) heeft geleid tot een reductie van het risico op HVZ [Roeters<br />

2011]. De Multidisciplinaire richtlijn <strong>CVRM</strong> beveelt het bepalen van Lp(a) niet aan, omdat de klinische waarde<br />

vooralsnog beperkt is.<br />

[14] Hartfalen als gevolg van ischaemische hartziekten<br />

Bij het beloop van ischaemische hartziekten is het functioneren van de linkerventrikel een belangrijke prognostische<br />

factor. De LVEF (linker ventrikel ejectiefractie) is een maat voor de pompfunctie van het hart en geeft aan of de<br />

ischaemie blijvende gevolgen heeft voor de pompkracht van het hart. De normale ejectiefractie is ongeveer 60%. Bij<br />

een waarde kleiner dan 45 % spreekt men van hartfalen [NHG M51]. Bij de behandeling van hartfalen hoort voorlichting<br />

over vochtinname en natriumbeperking, leefstijlmaatregelen m.b.t. bewegen, gewichtsvermindering bij obesitas en<br />

beperking alcoholgebruik. Medicamenteuze behandeling gebeurt met ACE-remmers waarvan de dosis geleidelijk aan<br />

wordt verhoogd tot de hoogst verdraagbare dosering en lisdiuretica. Als de patiënt klinisch stabiel is wordt een lage<br />

dosis bètablokker toegevoegd, waarvan de dosis ook geleidelijk wordt verhoogd tot de maximaal getolereerde dosis,<br />

tenzij er sprake is van symptomatische hypotensie, toename van vochtretentie of bradycardie (


Gegevens uit de Framingham Heart Study tonen aan dat bij mannen en vrouwen met de diagnose stabiele angina<br />

pectoris de kans op een niet-fataal hartinfarct of coronaire hartdood in twee jaar tijd resp.14,3 en 5,5% bij mannen en<br />

6,2 en 3,8% bij vrouwen bedraagt. In het algemeen is de prognose slechter naarmate de linkerventrikelfunctie is<br />

verminderd, een groter aantal coronairvaten is aangedaan, de stenose dichter bij de hartspier ligt, de laesies ernstiger<br />

zijn, de ischaemie een groter deel van de hartspier treft en de leeftijd van de patiënt hoger is.<br />

Op basis van de symptomen wordt een ECG in rust gemaakt. In veel gevallen is deze normaal, ook bij mensen met<br />

ernstige angina pectoris. Wel kunnen op het rust-ECG eventuele coronaire vaatafwijkingen, hartinfarct,<br />

linkerventrikelhypertrofie of abnormale repolarisatiepatronen zichtbaar zijn. Deze gegevens dragen bij in de verdere<br />

diagnose van de onderliggende ziekte. Een inspannings-ECG is meer gevoelig en specifiek om cardiale ischaemie aan te<br />

tonen. Naast ECG worden ook andere technieken, zoals echocardiografie, MRI en coronaire arteriografie ingezet om de<br />

ernst van de angina pectoris te bepalen.<br />

Op grond van de klinische evaluatie, inspannings ECG, ventrikelfunctie en coronaire afwijkingen vindt de risicoevaluatie<br />

plaats. Daarbij worden een laagrisico klasse, een middelhoog risico en een hoog risico klasse onderscheiden<br />

met resp. een cardiovasculaire mortaliteit van 2%. Alle klassen ontvangen medicamenteuze therapie,<br />

de middelhoog en hoogrisico groep kunnen daarnaast ook in aanmerking komen voor invasieve technieken, zoals PCI<br />

(Percutaneous Coronary Intervention, bijvoorbeeld plaatsing stent) om de stenose op te heffen, of voor een<br />

bypassoperatie (CABG: Coronary Artery Bypass Surgery) [ESC AP].<br />

Bij de behandeling van stabiele angina pectoris hoort voorlichting over stoppen met roken en andere<br />

leefstijlmaatregelen m.b.t. bewegen, gewichtsvermindering bij obesitas en beperking alcoholgebruik.<br />

De medicamenteuze behandeling van patiënten met stabiele angina pectoris omvat acetylsalicylzuur [53], een<br />

bètablokker [37], ongeacht de hoogte van de bloeddruk, en een snelwerkend nitraat voor onder de tong, zo nodig bij<br />

een aanval. Indien acetylsalicylzuur gecontra-indiceerd is, wordt clopidogrel voorgeschreven [ 56]. Indien bètablokkers<br />

niet goed worden verdragen, of als de klachten hiermee niet voldoende worden onderdrukt, zijn langwerkende<br />

nitraten, zoals isosorbidemononitraat, een alternatief of kunnen deze toegevoegd worden. Patiënten met stabiele<br />

angina pectoris, die daarnaast hypertensie, diabetes, hartfalen, linkerventrikel dysfunctie hebben of een MI hebben<br />

doorgemaakt, kunnen ook profiteren van een ACE-remmer [ESC AP]. Bij patiënten met stabiele angina pectoris is<br />

controle van cholesterolspiegels van belang [NHG M43]. Indien de LDL>2,5 mmol/l is beveelt de richtlijn simvastatine<br />

aan [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

[17] Variant angina pectoris (Prinzmetal)<br />

Daarnaast bestaat er een vorm van angina pectoris welke niet samenhangt met een verhoogde zuurstofbehoefte van de<br />

hartspier, namelijk de Prinzmetal variant angina. Deze vorm wordt gekarakteriseerd door voorbijgaande plotselinge<br />

vaatvernauwing in een coronair arterie. Deze lokale vaatspasmen worden uitgelokt door plaatselijk aanwezige<br />

vaatvernauwende stoffen als serotonine en thromboxane A2, afkomstig uit een trombus of micro-embolie [Bertrand<br />

2002]. De klachten treden aanvalsgewijs op, vooral in de nacht en vroege ochtend. De medicamenteuze behandeling<br />

omvat acetylsalicylzuur en nitraten. Bètablokkers zijn gecontra-indiceerd bij variant angina, bij de periode van acute<br />

aanvallen zijn calciumantagonisten middelen van eerste keus. Van verapamil zijn er aanwijzingen dat langdurig<br />

gebruik een preventief effect heeft op het voorkomen van nieuwe aanvallen [FK2012]. Voor het gebruik van<br />

antistollingsmedicatie zie [59].<br />

[18] Regelmechanismen van de bloeddruk<br />

Het autonome zenuwstelsel, bestaande uit sympaticus en parasympaticus, is een van de regelmechanismen van de<br />

bloeddruk. Activering van de parasympaticus veroorzaakt afname van de hartfrequentie. Activering van de sympaticus<br />

veroorzaakt vaatvernauwing, een verhoging van de hartfrequentie, een toename van de contractiekracht van het hart<br />

en een verhoogde afgifte van renine in de nier. Hierdoor wordt het renine-angiotensine systeem geactiveerd, waarbij<br />

renine de omzetting van angiotensinogeen in angiotensine I bevordert. Vervolgens wordt angiotensine I door het enzym<br />

ACE in de longen omgezet in angiotensine II. Angiotensine II verhoogt de bloeddruk doordat het de natrium- en<br />

waterretentie in de nieren bevordert, in de hersenen de afscheiding van antidiuretisch hormoon en corticotropine<br />

stimuleert, in de bijnierschors de afgifte van aldosteron verhoogt (waardoor water- en natriumretentie optreedt) en<br />

de bloedvaten laat vernauwen [<strong>CVRM</strong> handb].<br />

Bij secundaire hypertensie is de oorzaak van de verhoogde bloeddruk te herleiden tot een andere onderliggende<br />

aandoening, zoals een tumor in de bijnier (feochromocytoom), hyperaldosteronisme (door een aandoening van de<br />

bijnierschors, door nierstenose of door eierstokcarcinoom) of het gevolg van medicatiegebruik bijvoorbeeld<br />

corticosteroïden of NSAID’s. Als het bloeddrukregulatiesysteem plotseling ernstig is ontregeld kan een hypertensieve<br />

crisis ontstaan [19].<br />

Zwangerschapshypertensie ontstaat door een toegenomen gevoeligheid van de vaatwand voor angiotensine II,<br />

waardoor waarschijnlijk het endotheel wordt geactiveerd door een factor uit een niet optimaal functionerende<br />

placenta [<strong>KNMP</strong> Kennisb, Stehouwer 2010b]. Zwangerschapshypertensie leidt in veel gevallen tot hypertensie op latere<br />

leeftijd en een verhoogd cardiovasculair risico [Drost 2010] [20].<br />

[19] Hypertensieve crisis<br />

Een hypertensieve crisis is een situatie waarbij het nodig is om de bloeddruk gecontroleerd snel te verlagen om<br />

orgaanschade te voorkomen. De bloeddruk is hierbij sterk verhoogd: systolisch meer dan 200-220 mmHg en diastolisch<br />

meestal meer dan 120-130 mmHg. Afhankelijk van de ernst en mate van urgentie kiest men voor intraveneuze<br />

middelen (snel) of orale medicatie (binnen enkele uren). Intraveneuze middelen die worden toegepast zijn labetalol,<br />

nitroprusside, esmolol, nitroglycerine, fentolamine, nicardipine, urapidil.<br />

CONCEPT<br />

34


Oorzaken van een hypertensieve crisis kunnen zijn: nierziekten, vasculitis, feochromocytoom, pre-eclampsie, ziekte<br />

van Cushing, renine producerende tumoren, geneesmiddelen en intoxicaties (cocaïne, amfetamine) [RL HC].<br />

[20] Zwangerschapshypertensie<br />

Door hormonale veranderingen tijdens de zwangerschap ontstaat vaatverwijding, waardoor de bloeddruk daalt. Als<br />

compensatie neemt het circulerend volume toe. Bij ongeveer 10% van de zwangerschappen ontstaat na 20 weken<br />

hypertensie. Intensieve controle en extra rust zijn bij het merendeel van deze zwangerschappen voldoende om de<br />

bloeddruk te laten dalen. Bij 20% van de zwangerschappen ontstaat echter een ernstig verloop met verhoogde<br />

mortaliteit voor moeder en kind. Als naast hypertensie ook proteïnurie optreedt, is er sprake van pre-eclampsie. Bij<br />

insulten spreekt men van eclampsie. Het HELLP-syndroom kan als vervolg op pre-eclampsie ontstaan, maar kan ook<br />

zonder dat uit zichzelf ontstaan. HELLP betekent: Hemolysis, Elevated Liverenzymes, Low Platelets, en staat voor de<br />

situatie dat er ernstige stollingsstoornissen, leverfunctiestoornissen en afbraak van rode bloedlichamen ontstaan. De<br />

symptomen van pre-eclampsie en HELLP-syndroom zijn naast hypertensie en eiwit in de urine: vasthouden van vocht,<br />

sterke gewichtstoename, misselijkheid, braken, hoofdpijn, pijn in bovenbuik, alsof er een strakke band om is<br />

gespannen en tintelingen in de vingers [<strong>KNMP</strong> Kennisb, zie ook www.hellp.nl].<br />

METINGEN/BEPALINGEN<br />

[21] Bloeddrukmeting<br />

De bloeddrukwaarde bij een meting hangt af van de soort bloeddrukmeter, waar de bloeddruk wordt gemeten (pols,<br />

bovenarm), wie de meting verricht (in de spreekkamer, thuis) en de omstandigheden van de patiënt (inspanning,<br />

stress, leeftijd). De meters die via een polsmanchet meten zijn onnauwkeurig, daarom verdient meting via een<br />

manchet rond de bovenarm de voorkeur.<br />

De veermanometer raakt gemakkelijk ontregeld en dient daarom minimaal jaarlijks geijkt te worden. De automatische<br />

bloeddrukmeter kan niet geijkt worden. Aanbevolen wordt om een gevalideerde automatische bloeddrukmeter te<br />

gebruiken [zie ook www.dableducational.org].<br />

Een bloeddrukmeting in de spreekkamer komt meestal hoger uit dan een thuismeting of een ambulante meting. Het is<br />

belangrijk de patiënt eerst 5 minuten tot rust te laten komen, terwijl deze comfortabel zit, zonder de benen over<br />

elkaar te slaan en zonder een vuist te maken. Tijdens de meting moet de arm waaraan gemeten wordt worden<br />

ondersteund en het manchet dient zich ter hoogte van het hart te bevinden. Bij een eerste maal meten dienen er<br />

minstens twee metingen per arm plaats te vinden. Bij een volgende keer is het voldoende de bloeddruk aan de arm<br />

met de hoogste waarde te meten. Indien de patiënt daarvoor gemotiveerd is kan deze ook zelf thuis de bloeddruk<br />

meten. Het voordeel is dat over een langere periode een groot aantal bloeddrukwaarden kan worden verkregen, in een<br />

setting die het meest overeenkomt met de leefomstandigheden van de patiënt [MDR <strong>CVRM</strong>]. Bovendien blijken<br />

thuisbloeddrukmetingen een betere bloeddrukcontrole tot gevolg te hebben vergeleken met metingen bij de arts<br />

[Cappuccio 2004]. De apotheker kan hieraan bijdragen door de aanschaf en het thuisgebruik van bloeddrukmeters te<br />

begeleiden.<br />

De instructie voor een thuisbloeddrukmeting dient volgens protocol het volgende in te houden [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

Gebruik een gevalideerde bloeddrukmeter [www.dableducational.org]<br />

Meet in rustige omstandigheden, na minimaal 5 minuten rustig zitten<br />

Verricht geen inspannende activiteiten, drink geen koffie en rook niet gedurende 30 minuten voor de meting<br />

Ondersteun de arm waaraan gemeten wordt, en houd de manchet ter hoogte van het hart<br />

Kruis de benen niet<br />

Meet bij voorkeur aan de niet-dominante arm. Bij de eerste keren gebruik: meet beide armen. Is bij herhaling<br />

de bloeddruk in één arm hoger: kies dan vervolgens de arm met de hoogste bloeddruk om te meten.<br />

Registreer alle metingen: datum, tijdstip, bloeddruk en bijzonderheden.<br />

Meet de eerste 3-5 dagen ’s ochtends en ’s avonds twee maal. Laat bij het trekken van een conclusie<br />

betreffende de bloeddruk de resultaten van de eerste dag weg.<br />

Volgens dit protocol gemeten is de grenswaarde waarbij de bloeddruk te hoog genoemd wordt 135/85 mmHg. Ter<br />

vergelijking: de grenswaarde van de spreekkamermeting is 140/90 mmHg.<br />

24-uurs ambulante bloeddruk meting<br />

Met de ambulante bloeddrukmeting wordt het 24-uursbeloop van de bloeddruk gemeten. Een ambulante meting heeft<br />

een betere voorspellende waarde voor het risico op HVZ en geven een beter beeld van de bloeddruk onder normale<br />

omstandigheden, vergeleken met de bloeddrukmeting in de spreekkamer van de arts [MDR <strong>CVRM</strong>]. Vergeleken met de<br />

thuismeting is de ambulante 24-uursmeting duurder, meer belastend voor de patiënt en niet nauwkeuriger. Daarom<br />

wordt geadviseerd de ambulante meting alleen te reserveren voor specifieke doeleinden (therapieresistentie,<br />

nachtelijke hypotensie). De grenswaarde van de ambulante bloeddrukmeting is 130/80 mmHg.<br />

Een alternatieve methode voor de ambulante 24-uursmeting is een 30 minuten-meting in een stille kamer waarbij de<br />

bloeddruk elke 5 minuten automatisch wordt gemeten. In vergelijking met de 24-uursmeting waren de<br />

bloeddrukwaarden van de 30-minutenmeting even goed en weken maximaal 2 mmHg af [Maillette 2011].<br />

Meting in de spreekkamer van de apotheek<br />

Indien de bloeddruk in de apotheek gemeten wordt, is het van belang minimaal dezelfde omstandigheden als in de<br />

spreekkamer van de arts te creëren. Gebruik als grenswaarde dezelfde waarde als bij een spreekkamer-meting: 140/90<br />

mmHg. Verwijs bij een hogere waarde, die bij herhaling is gemeten, door naar de huisarts.<br />

CONCEPT<br />

35


Wanneer meten in de apotheek<br />

Cliënten kunnen de apotheekmedewerker verzoeken de bloeddruk te meten. De drempel om in de apotheek de<br />

bloeddruk te laten meten is over het algemeen wat lager dan bij de arts. De apotheek kan daarom een rol spelen bij<br />

de opsporing van mensen met een verhoogde bloeddruk, die dat tot nu toe nog niet van zichzelf wisten. Indien<br />

daarover afspraken zijn gemaakt in de zorgketen, kan de apotheker een bijdrage leveren bij de bloeddrukcontrole<br />

bijvoorbeeld als gevolg van gebruik van geneesmiddelen die interfereren met de antihypertensieve therapie ( zie<br />

4.2.1, en [64][65]).<br />

Frequentie controle bloeddrukmeting<br />

In de instelfase van medicamenteuze therapie dient de bloeddruk elke 2-4 weken te worden gecontroleerd. Zodra de<br />

streefwaarde is gehaald wordt een individueel schema voor controle opgesteld, afhankelijk van het risicoprofiel, de<br />

(co)morbiditeit en de wensen van de patiënt. Bij stabiele instelling voldoet een jaarlijkse bloeddrukcontrole [MDR<br />

<strong>CVRM</strong>]. Indien extra aandacht nodig bijvoorbeeld voor therapietrouw, stoppen met roken, complexe therapie of<br />

cognitieve stoornissen kan een bloeddrukmeting elke drie maanden worden afgesproken.<br />

Grenswaarden van de bloeddruk en leeftijd<br />

Vele onderzoeken hebben aangetoond dat de behandeling van hypertensie ook op oudere leeftijd zinvol is en de kans<br />

op HVZ verlaagt [Gueyffier 1999, Staessen 1998, Beckett 2008, ALLHAT 2000, Yusuf 2008]. Bij een meta-analyse van de<br />

onderzoeken waarbij specifiek werd gekeken naar ouderen >80 jaar, bleek dat een reductie in mortaliteit vooral<br />

optreedt bij een milde daling van de SBD [Bejan 2010]. Echter, de invloed van hypertensie als risicofactor voor HVZ<br />

lijkt op hogere leeftijd af te nemen [Casiglia 2002, Ruijter de 2009]. Een iets hogere SBD is voor 80-plussers zelfs<br />

gerelateerd aan een hogere overlevingskans [Ruijter de 2009]. Om deze reden is de streefwaarde voor de SBD onder<br />

80-plussers 160 mmHg. Indien antihypertensieve therapie wordt ingesteld bij 80-plussers dient ervoor gewaakt te<br />

worden om de SBD niet te laten dalen


EFFECTEN LEEFSTIJL<br />

[24] Gewicht en afvallen<br />

In de periode 2005-2006 had ongeveer de helft van de mannen en vrouwen in Nederland overgewicht, waarvan 10 %<br />

ernstig overgewicht (BMI> 30kg/m 2 ) [Hartst 2009].<br />

Gewichtsreductie beïnvloedt verschillende risicofactoren voor HVZ: BMI, middelomtrek, lipiden, bloeddruk.<br />

In een Nederlands prospectief bevolkingsonderzoek bij meer dan 20.000 mannen en vrouwen van 20-65 jaar was het<br />

risico op fatale HVZ bij mensen met een BMI van 30 kg/m 2 4 maal verhoogd en het risico op niet-fatale HVZ verdubbeld<br />

vergeleken met mensen met normaal gewicht. Bij mensen met een BMI van 25 kg/m 2 en meer was ruim de helft van de<br />

fatale en een kwart van de niet-fatale HVZ mede toe te schrijven aan overgewicht [Dis van 2009, Visscher 2010, NHG<br />

M96].<br />

Uit onderzoeken blijkt dat iedere kilo afname in lichaamsgewicht geassocieerd is met een toename van HDLcholesterol<br />

met 0,01 mmol/l [Dattilo 1992]. Afname van het lichaamsgewicht met 3-9 % leidde tot reductie van zowel<br />

systolische als diastolische bloeddruk [Mulrow 2000]. Of gewichtsreductie ook daadwerkelijk zorgt van een afname van<br />

het risico op HVZ is nog niet aangetoond in klinische trials. Wel is bij patiënten met diabetes aangetoond dat<br />

gewichtsverlies leidt tot verminderde sterfte [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

De behandeling van overgewicht bestaat uit gecombineerde leefstijlinterventies (dieet-, bewegings- en<br />

gedragsstrategieën) gedurende minimaal 1 jaar, gevolgd door langdurige begeleiding gericht op gewichtsbehoud of<br />

verdere gewichtsvermindering. Gestreefd wordt naar een gewichtsverlies van minimaal 5 % bij volwassenen na 1 jaar<br />

en een afname van de buikomvang van minimaal 10 % [NHG M95].<br />

De huisarts zal de patiënt met obesitas en een verhoogd risico op HVZ veelal naar de diëtist doorverwijzen om<br />

adequate begeleiding te geven op het gebied van voeding en afvallen. De apotheker ondersteunt het zelfmanagement<br />

van de patiënt door de kennis van de patiënt te vergroten op het gebied van afvallen en gezond eten en adviseert de<br />

patiënt hierover.<br />

Afvallen<br />

Omdat niet iedereen met hetzelfde dieet even effectief afvalt, zijn er verschillende diëten gangbaar: energiebeperkt<br />

(beperking van koolhydraten, vet en alcohol op basis van de richtlijn goede voeding), laag-vet dieet (alleen beperking<br />

in vet, niet in koolhydraten of alcohol), hoog eiwit-laag-koolhydraat dieet (Atkins, Montignac, dr Frank), laag-calorisch<br />

dieet (maaltijdvervangers) en een zeer laag-calorisch dieet (op basis van maaltijdvervangers met hoog eiwit, laag<br />

koolhydraat en zeer laag vet). Overigens is het gewichtsverlies bij de diverse dieetvormen gelijkwaardig bij een BMI<br />

van 25 of hoger [Binsbergen 2010, NHG M95].<br />

Dieetadviezen, gecombineerd met verhoging van de lichamelijke activiteit en gedragsondersteuning leidt bij mensen<br />

met diabetes op de lange termijn tot meer gewichtsverlies, meer verlaging van het HbA 1C en reductie van<br />

cardiovasculaire risicofactoren dan elk van deze adviezen afzonderlijk [NDF 2010].<br />

[25] Gezonde voeding<br />

Verandering van voedingsgewoonten hebben een gunstig effect op bloedlipiden. Het is mogelijk door vervanging van<br />

verzadigde vetzuren door onverzadigde vetzuren een cholesteroldaling met 10 tot 20 % te bereiken. Hoge doses<br />

visvetzuren kunnen het gehalte triglyceriden met 25-35 % laten dalen. Het toevoegen van plantensterolen of-stanolen<br />

aan voeding kan leiden tot een daling van het LDL-cholesterol van 10% en van het totaalcholesterol van 7,5% [Hartst<br />

2009].<br />

Gezonde voeding om het risico op HVZ te verlagen omvat de volgende adviezen:<br />

Gebruik minder dan 10 energieprocent verzadigd vet en minder dan 1 energieprocent transvet, om het<br />

cholesterolgehalte te verlagen. Verzadigd vet en transvet verhogen het LDL en transvet verlaagt het HDLcholesterol<br />

en verhoogt triglyceriden. Verzadigde vetten en transvetten zitten in harde vetten, vet vlees en<br />

vleeswaren, vette kaas en volle melkproducten, koffiecreamer, snacks, gebak en koekjes [MDR <strong>CVRM</strong>]. Het<br />

gebruik van voedingsmiddelen met plantensterolen en –stanolen verlagen het LDL; bij gebruik van 2 gram<br />

sterolen of stanolen toegevoegd aan 25 gram margarine per dag daalt het LDL gemiddeld met 0,5 mmol/l<br />

[Law 2000].<br />

Eet 2 porties (100-150 gram) vis per week, waarvan 1 portie vette vis. Vette vis, zoals zalm, makreel en<br />

haring, bevat omega-3-vetzuren. Vis verlaagt het risico op coronaire hartziekten en CVA [He 2004]. Of het<br />

gebruik van vis (-oliesupplementen) door HVZ- patiënten het risico op een recidief verlaagt is onderwerp van<br />

discussie. In een onderzoek onder 2501 HVZ- patiënten tussen 45 en 80 jaar bleek het gebruik van<br />

visoliesupplementen niet zinvol [Galan 2010, Kerst 2011]. Ook uit een recentere meta analyse bleek geen<br />

meerwaarde van suppletie [ 51].<br />

<br />

Gebruik 150-200 gram groente en 200 gram fruit per dag. Het gebruik van voldoende groente en fruit laat SBD<br />

dalen met gemiddeld 4 mmHg [John 2002]. Er is berekend dat als iedereen in Nederland aan deze<br />

voedingsnorm zou voldoen, dat ongeveer 7000 (groente) resp. 12000 (fruit) gevallen van HVZ zou voorkómen<br />

[Kreijl 2004].<br />

Patiënten met bestaande HVZ die een gevarieerde gezonde voeding gebruiken, reduceren hun kans op sterfte als<br />

gevolg van HVZ met gemiddeld 45% [Iestra 2005]. Om het gunstige effect van gezonde voeding bij patiënten met HVZ<br />

te bereiken is begeleiding door een diëtist aan te bevelen.<br />

CONCEPT<br />

37


[26] Gebruik van zout<br />

In landen met een hoge zoutconsumptie verloopt de natuurlijke bloeddrukstijging met de leeftijd steiler dan in landen<br />

met een lage zoutinname [Elliot 1996]. Zoutbeperking is in staat de bloeddruk te laten dalen: elke gram keukenzout<br />

minder in het dieet per dag verlaagt de bloeddruk met gemiddeld 1 mmHg [Cutler 1997]. Anderen schatten dat<br />

zoutbeperking de bloeddruk met 2 tot 8 mmHg kan laten dalen [Chobanian 2003]. De individuele respons van<br />

zoutbeperking op de bloeddruk is echter sterk wisselend. De verklaring hiervoor is dat er een verschil is tussen mensen<br />

in de adaptatie van de nieren aan de verminderde zoutinname. Door de verminderde zoutinname zal de eerste dagen<br />

het zoutverlies door de nieren groter zijn dan de inname via voedsel. Door het verlies van extracellulair volume<br />

scheiden de nieren meer renine af, zodat meer angiotensine II ontstaat, wat leidt tot vasoconstrictie en<br />

aldosteronsecretie. Bij aanhoudende zoutbeperking zal de activatie van het renine-angiotensine-aldosteron systeem<br />

verder zoutverlies voorkomen en de bloeddruk dus op peil blijven. Bij mensen bij wie het renine-angiotesinesysteem<br />

traag of onvoldoende reageert, zal de verminderde zoutinname wel een bloeddrukverlaging tot gevolg hebben. Dit<br />

heeft geleid tot de veronderstelling dat personen zoutgevoelig of zoutongevoelig kunnen zijn. Of men zoutgevoelig is,<br />

hangt van diverse factoren af waaronder genetische aanleg. Vooral vrouwen, ouderen en mensen van negroïde afkomst<br />

zijn zoutgevoelig, waardoor hun bloeddruk sterker geneigd is te dalen bij een verminderde zoutinname [Bray 2004,<br />

Bommel van 2003].<br />

Zoutbeperking en antihypertensiva kunnen elkaar versterken. Zo zullen diuretica de terugresorptie van natrium<br />

verminderen, waardoor bij zoutgevoelige personen de bloeddruk verder afneemt. Tijdens de behandeling neemt de<br />

zoutgevoeligheid echter meestal af door activatie van het renine-angiotensinesysteem. Bètablokkers remmen de<br />

afgifte van renine en verhogen daarmee de zoutgevoeligheid van de nieren. ACE-remmers en angiotensine-IIantagonisten<br />

werken sterker als ook zoutrestrictie wordt toegepast. Ook draagt een zoutarm dieet bij aan de<br />

antiproteinurische werking van ACE-remmers en angiotensine-II-antagonisten.<br />

In de multidisciplinaire richtlijn <strong>CVRM</strong> is het advies opgenomen om de inname van zout te beperken tot maximaal 6<br />

gram per dag. Deze hoeveelheid zit al in de voedingsproducten die men in een normaal dieet gebruikt. Dit betekent<br />

dat men dan bij de bereiding geen extra zout moet toevoegen aan voeding. De gemiddelde zoutinname in Nederland<br />

bedraagt 9 gram per dag [MDR <strong>CVRM</strong>, MDR hartrev].<br />

[27] Alcoholgebruik<br />

Het effect van alcohol op het cardiovasculaire risico is afhankelijk van de gebruikte hoeveelheid. Overmatig<br />

alcoholgebruik, dat wil zeggen een langdurig gebruik van meer dan 3 consumpties per dag, is in verband gebracht met<br />

hypertensie en verhoogde cardiovasculaire risico’s [MDR hartrev]. Een matig alcoholgebruik vermindert het<br />

cardiovasculair risico doordat alcohol het HDL-cholesterol verhoogt en een gunstig effect heeft op stollingsfactoren.<br />

Uit onderzoek onder mensen met bestaande HVZ blijkt het gebruik van maximaal 2-3 glazen alcohol per dag voor<br />

mannen, en maximaal 1-2 glazen voor vrouwen de sterfte te verminderen [Iestra 2005].<br />

Met het oog op preventie wordt aanbevolen om het alcoholgebruik te beperken tot maximaal 3 consumpties per dag<br />

voor mannen en 2 voor vrouwen [MDR hartrev]. De multidisciplinaire richtlijn <strong>CVRM</strong> legt de grens bij 1-2 glazen per<br />

dag voor vrouwen en 2-3 glazen per dag voor mannen [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

[28] Gebruik van drop<br />

Drop bevat onder andere zoethoutextract. De meeste drop bevat 0,1 % tot 0,2 % glycyrrhizine, maar enkele soorten<br />

zoals laurierdrop en zwart-wit poeder kunnen 2,8 % bevatten. Een glas zoethoutthee van 150 ml bevat 250 mg<br />

glycyrrhizine [Voedingscentrum]. Glycyrrhizine heeft een mineralocorticoid effect doordat het de omzetting van<br />

cortisol in cortison remt. Hierdoor daalt de serumkaliumconcentratie en stijgt de serumnatriumconcentratie, waardoor<br />

waterretentie optreedt en de bloeddruk stijgt [Seelen 1996].<br />

Van een hoeveelheid tot 100 mg glycyrrhizine per dag hoeft een gezonde volwassene geen nadelige effect te<br />

verwachten. Het Voedingscentrum raadt aan niet meer dan 100 gram drop (20 dropjes) per dag te eten of niet meer<br />

dan 500 ml (3-4 koppen) zoethoutthee. Voor mensen met een hoge bloeddruk of hartfalen is het advies geen<br />

glycyrrhizine bevattende producten te nuttigen.<br />

In Nederland is de consumptie van drop relatief groot. Een kwart van de Nederlandse bevolking eet regelmatig drop en<br />

zeker 10 % dagelijks. De meesten eten minder dan 50 gram per dag, maar er zijn mensen die meer dan 100 gram drop<br />

per dag eten. Bij de anamnese van hoge bloeddruk dient gevraagd te worden naar eventueel dropgebruik [Vrijsen<br />

2008].<br />

[29] Lichaamsbeweging<br />

Ongeveer 16 % van het aantal nieuwe gevallen van coronaire hartziekten is toe te schrijven aan lichamelijke<br />

inactiviteit. De sterfte aan HVZ daalt met ongeveer 25-30 % bij voldoende lichaamsbeweging. Daarnaast verbetert<br />

lichamelijke activiteit het uithoudingsvermogen bij patiënten met een beroerte, hartfalen en perifeer vaatlijden<br />

[Hartst 2009].<br />

Regelmatige lichamelijke activiteit verlaagt het risico op HVZ, niet alleen rechtstreeks, maar ook door<br />

bloeddrukdaling, cholesterolverlaging en verhoging van het HDL-cholesterolgehalte. Dit effect kan al worden behaald<br />

door dagelijks tenminste 200 kcal te verbruiken met middelzware lichamelijke activiteit [MDR <strong>CVRM</strong>]. Het effect van<br />

dagelijkse lichamelijke effectiviteit is het grootst bij patiënten met een hoog risico, zoals patiënten met een<br />

bestaande HVZ. Deze patiënten hebben echter ook een licht verhoogd risico op een hartinfarct in het uur aansluitend<br />

aan intensieve activiteit [MDR <strong>CVRM</strong>]. De Nederlandse norm voor gezond bewegen adviseert minimaal 30 minuten<br />

matige inspanning per dag op vijf dagen in de week [NISB 2004]. De lichamelijke inspanning dient afgestemd te worden<br />

op de omstandigheden van de patiënt. Voor patiënten met HVZ zijn speciale bewegingsprogramma’s beschikbaar,<br />

eventueel kan hiervoor worden doorverwezen naar de fysiotherapeut [MDR Hartrev].<br />

38<br />

CONCEPT


[30] Roken<br />

Roken is een zeer belangrijke risicofactor voor HVZ. Ongeveer 30 % van het aantal nieuwe gevallen en ongeveer 22 %<br />

van de sterfte aan coronaire hartziekten is toe te schrijven aan roken. De kans op (sterfte aan) coronaire hartziekten<br />

neemt toe met het aantal sigaretten per dag, het aantal jaren dat wordt gerookt en de mate van inhalatie. De<br />

effecten van stoppen met roken op het lichaam zijn: hartslag en bloeddruk normaliseren, de hoeveelheid<br />

koolmonoxide in het bloed halveert, smaak- en reukvermogen verbeteren aanzienlijk en na 2-12 weken is de<br />

bloedcirculatie in het lichaam verbeterd.<br />

De eerste jaren nadat men is gestopt met roken neemt het risico op HVZ snel af. Ongeveer 5-10 jaar na stoppen is het<br />

risico op HVZ ongeveer gelijk aan mensen die nooit gerookt hebben [Hartst 2009].<br />

Een Europees onderzoek in de periode 2006-2007 geeft aan dat gemiddeld 17,2 % van de patiënten met coronaire<br />

hartziekten rookt. Voor Nederland was dit percentage 16,1%. In Nederland bleek 35,7% van de mensen na hun<br />

hartinfarct door te gaan met roken [Kotseva 2009].<br />

Roken verhoogt het risico op coronaire hartziekten, CVA, aneurysma aortae en perifeer arterieel vaatlijden met een<br />

factor 2 tot 4, afhankelijk van geslacht en type HVZ, ten opzichte van niet rokers. Dit risico neemt toe naarmate men<br />

meer sigaretten per dag rookt en gedurende een langere periode rookt [Doll 1994]. Stoppen met roken vermindert het<br />

risico op HVZ. Dit effect is in de eerste drie jaar na het stoppen met roken waarneembaar. Stoppen met roken geeft<br />

voor alle leeftijdsgroepen een absolute daling van het risico op HVZ, zodat het voor iedereen zin heeft om te stoppen<br />

[MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

De apotheker begeleidt mensen bij het stoppen met roken volgens de Zelfzorgstandaard Stoppen met roken [<strong>KNMP</strong><br />

Kennisb] en/of conform de lokale (keten)zorgafspraken met betrekking tot een stoppen-met-roken-behandeling.<br />

RISICO SCORES<br />

[31] Risicoscore PreventieConsult<br />

In de PreventieConsultmodule Cardiometabool Risico [NHG M96] is een risicoscore-test opgenomen, waarin met behulp<br />

van zes eenvoudige vragen kan worden bepaald wie in aanmerking komt voor nader onderzoek door de huisarts naar<br />

risicofactoren voor HVZ. De eenvoudige test kan op een website aangeboden worden of via andere vrij toegankelijke<br />

media voor de consument. Dat het geen toekomstmuziek is dat apotheken een rol kunnen spelen in de preventie van<br />

HVZ bewijst de discussie in de UK. Daar is in 2008 een rapport verschenen waarbij de rol van de apotheek wordt<br />

benadrukt bij de preventie in de eerste lijn voor hart- en vaatziekten [Pharmacy in England, Dep. of Health 2008].<br />

Indien de apotheek in het kader van de ketenzorg voor <strong>CVRM</strong> afspraken heeft gemaakt over een bijdrage bij de<br />

preventie van HVZ, is het mogelijk deze risicoscore te gebruiken bij de bepaling van individuele risicofactoren. Indien<br />

de score boven een bepaalde waarde komt kan de apotheker doorverwijzen naar de huisarts voor een nadere analyse<br />

van het risico op HVZ en de eventuele behandeling ervan. In geval van specifieke risicofactoren zoals obesitas of roken<br />

worden gerichte leefstijladviezen verstrekt.<br />

Tabel 11: risicoscore test [ NHG M96]<br />

Mannen<br />

Aantal punten<br />

1 Leeftijd 30-45 jaar<br />

0<br />

45-50 jaar<br />

13<br />

50-55 jaar<br />

17<br />

55-60 jaar<br />

22<br />

60-65 jaar<br />

33<br />

65-70 jaar<br />

37<br />

70-75 jaar<br />

46<br />

75-85 jaar<br />

61<br />

2 BMI < 25 kg/m 2<br />

0<br />

>30 kg/m 2 12<br />

25-30 kg/m 2<br />

4<br />

3 Middelomtrek mannen 94 cm 3<br />

vrouwen 88 cm<br />

4 Roken ja<br />

9<br />

nee<br />

0<br />

5 HVZ ouder, broer, zus


(mannen) of 35 punten (vrouwen) is er waarschijnlijk geen absoluut verhoogd risico op HVZ, diabetes of nierschade<br />

[NHG M96].<br />

In een onderzoek in een eerstelijns gezondheidscentrum naar de effectiviteit van een preventieconsult voor<br />

cardiometabole aandoeningen, na selectie via een eenvoudige vragenlijst, bleek dat 75% van de 1704 in aanmerking<br />

komende personen de vragenlijst invulden en retourneerden. Van deze 1270 personen bleken 952 (56%) personen in<br />

aanmerking te komen voor aanvullend onderzoek bij de huisarts. Uiteindelijk werd bij 145 personen (9%) minimaal één<br />

afwijking gevonden waarvoor een behandelindicatie was. De studie geeft nog geen opheldering over de lange termijn<br />

resultaten en de doelmatigheid [Kerkhof vd 2010].<br />

Commentaar op het Preventieconsult richt zich op de waarde en de noodzaak ervan: door het preventieconsult wordt<br />

van een normale veroudering een “ziekte” gemaakt, terwijl de argumenten daarvoor ontbreken [Bonneux 2010]. De<br />

levensverwachting in Nederland stijgt nog steeds, terwijl de problemen van toename van een ongezonde leefstijl niet<br />

met cijfers is hard te maken.<br />

[32] Nieuwe risicotabel multidisciplinaire richtlijn <strong>CVRM</strong> 2011<br />

In de tabel wordt het risico op ziekte en sterfte door HVZ in de komende 10 jaar geschat. Voor patiënten met diabetes<br />

of RA dient voor een juiste inschatting 15 jaar opgeteld te worden bij de actuele leeftijd. Om te bepalen of mensen<br />

met een risico van 10-20% risico op ziekte en sterfte door HVZ (gele vakjes) medicamenteus behandeld moeten<br />

worden, spelen bijkomende risicofactoren een rol, namelijk de aanwezigheid van familieleden in de eerste graad met<br />

HVZ op een leeftijd 30 kg/m 2 en<br />

nierfunctie (minder dan 60 ml/min bij jonger dan 65 jaar of minder dan 30-45 ml/min bij ouder dan 65 jaar). Bij<br />

patiënten met DM of RA gelden ook slechte metabole controle en micro-albuminurie als sterk verhogende<br />

risicofactoren. Indien er geen verhogende risicofactoren worden gevonden is voor de categorie 10-20% risico geen<br />

indicatie voor medicamenteuze behandeling. Indien er één sterk verhogende risicofactor of twee of meer mild<br />

verhogende risicofactoren worden gevonden is medicamenteuze therapie wel aangewezen [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

Tabel 12: risicotabel 10-jaarrisico op ziekte of sterfte door HVZ voor patiënten zonder HVZ [MDR <strong>CVRM</strong>]<br />

40<br />

CONCEPT


[33] Aanvullende risicofactoren<br />

Er zijn aanvullende risicofactoren die het risico hoger maken dan in de nieuwe risicotabel van de multidisciplinaire<br />

richtlijn <strong>CVRM</strong> 2011 staat aangegeven. Het gaat om belaste familieanamnese, lichamelijke inactiviteit, obesitas of<br />

vermindering van nierfunctie. In de categorie patiënten bij wie het 10-jaarsrisico tussen 10 en 20% valt, wegen deze<br />

aanvullende risicofactoren mee bij de keuze om al dan niet medicamenteuze therapie te starten. Zie onderstaande<br />

tabel [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

Tabel 13:<br />

Risicoverhogende factoren bij patiënten met een 10-jaarsrisico op HVZ van 10-20% [MDR <strong>CVRM</strong>]<br />

Niet risicoverhogend Mild risicoverhogend Sterk risicoverhogend<br />

1egraads familielid met<br />

premature HVZ<br />

Geen 1 familielid


Bij patiënten met DM gelden slechte metabole controle en microalbuminurie ook als sterk risicoverhogende factoren; bij<br />

patiënten met RA is een sterke ziekteactiviteit een sterk risicoverhogende factor.<br />

Toelichting bij de tabel:<br />

Geen risicoverhogende factoren: geen indicatie voor medicamenteuze behandeling<br />

1 sterk risicoverhogende factor: indicatie voor medicamenteuze behandeling<br />

≥ 2 mild risicoverhogende factoren: indicatie voor medicamenteuze behandeling<br />

RISICO GROEPEN<br />

[34] Etniciteit<br />

Er zijn aanwijzingen dat etnische afkomst de kans op HVZ beïnvloedt. Mensen met een negroïde afkomst reageren<br />

minder goed op RAAS-afhankelijke bloeddrukverlagers; bij hen zijn calciumantagonisten en diuretica eerste keuze<br />

antihypertensiva. Mensen van Hindoestaanse oorsprong hebben vaker diabetes, hypertriglyceridemie en een verlaagd<br />

HDL-cholesterol. Bij Zuid-Aziaten komen coronaire hartziekten vaker voor dan bij mensen met een blanke huidskleur;<br />

ook komt bij hen hypertriglyceridemie en een verlaagd HDL-cholesterol vaker voor. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat<br />

de opname van statines door de darm bij Zuid- Aziaten lager is dan bij andere bevolkingsgroepen [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

De verschillen tussen autochtone en allochtone Nederlanders wat betreft prevalentie en mortaliteit van HVZ, blijkt<br />

deels te verklaren uit opleidingsniveau en andere cultureel gebonden factoren. Het is lastig om etniciteit als<br />

risicofactor mee te wegen in het risicoprofiel op HVZ. Wel is het belangrijk de familiegeschiedenis goed uit te vragen,<br />

omdat hieruit veel nuttige informatie kan worden verkregen.<br />

De mogelijke verschillen in taal en cultuur tussen <strong>CVRM</strong>-patiënten van allochtone afkomst en zorgverleners kunnen de<br />

begeleiding en behandeling bemoeilijken. Aandachtspunten voor de apotheker zijn:<br />

Taalbarrière en –gemis aan- communicatieve vaardigheden.<br />

Problemen bij het opvolgen van <strong>CVRM</strong>-gebonden leefstijladviezen in het dagelijks leven, die strijdig zijn met<br />

de eigen culturele opvattingen:<br />

o Houding ten opzichte van medicatie en ziekte, bijvoorbeeld het onderschatten van de ernst van harten<br />

vaatziekten, of minder begrip voor chronische aandoeningen, waarbij de behandeling niet gericht<br />

is op genezing.<br />

o Andere voedingsgewoontes.<br />

o Vasten, zie noot [60]<br />

o Andere houding ten opzichte van zorgverleners, waardoor men niet durft door te vragen.<br />

Hoe etnische groepen over de oorzaken en gevolgen van hypertensie aankijken is onderzocht in een observationele<br />

studie onder autochtone Nederlanders, eerste-generatie Ghanezen en Surinamers met hypertensie in Amsterdam. Alle<br />

respondenten hadden moeite met het begrip hoge bloeddruk. In alle groepen werden als mogelijke oorzaak bepaalde<br />

voedingsgewoonten genoemd. Ghanezen en Surinamers noemden vaker stress als mogelijke oorzaak en vonden dat<br />

migratiegebonden factoren bijdroegen aan de hypertensie. Deze migratiegebonden factoren zijn verandering in<br />

voedingspatroon en klimaat, stress door de aanpassing aan de Nederlandse samenleving en verplichtingen aan hun<br />

familie in hun vaderland. Veel immigranten dachten dat hun hypertensie over zou gaan als zij terugkeerden naar hun<br />

eigen land. Slechts weinig respondenten associeerden hypertensie met overgewicht. Deze studie toont aan dat<br />

concordantie op het gebied van hypertensie voor immigranten groepen specifieke kennis en inzet van de<br />

zorgprofessionals vereist [Beune 2006].<br />

Veranderen van de voorgeschreven dosis door achterdocht over het gebruik van medicijnen of angst voor bijwerkingen<br />

komt voor. Soms is er een voorkeur voor traditionele geneeswijzen. Ook de angst voor verslaving en gebrek aan geld<br />

kan een rol spelen [Beune 2008]. Sommige patiënten stoppen hun medicatie indien zij hun vaderland bezoeken.<br />

In een gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek onder hypertensiepatiënten in vier Amsterdamse gezondheidscentra is<br />

het effect van een cultuurspecifieke educatie op het gebied van hypertensie onderzocht. De interventie bestond naast<br />

drie cultuurspecifieke voorlichtingssessies uit speciaal ontwikkeld voorlichtingsmateriaal en op de doelgroep<br />

toegespitste leefstijlondersteuning [Haafkens 2009]. Uitkomstmaten waren de systolische bloeddruk, de mate waarin<br />

patiënten denken dat zij de gegeven medicatie en leefstijladviezen kunnen opvolgen en dat ook werkelijk doen, hun<br />

ideeën over hoge bloeddruk, medicatie en leefstijlveranderingen, ervaren stress en tevredenheid met zorg. Na zes<br />

maanden follow-up waren de gemiddelde SBD en DB in de interventiegroep meer gedaald dan in de controlegroep,<br />

alleen voor de DB bleek deze daling significant (-7,4 tot -1.28, p=0,005). De zelf gerapporteerde therapietrouw voor<br />

medicatie tussen beide groepen bleek niet te verschillen en verbeterde in beide groepen even veel, terwijl de<br />

therapietrouw voor leefstijladviezen meer toenam in de interventiegroep [Haafkens 2012]. Dit resulteerde in de<br />

ontwikkeling van een cultuurspecifiek hypertensievoorlichtingsprogramma voor de zorgprofessional [Beune 2011].<br />

[35] Ouderen( >70 jr)<br />

De risicotabel van de MDR richtlijn <strong>CVRM</strong> bevat geen gegevens voor mensen ouder dan 70 jaar (zie [32]). Oudere<br />

mensen hebben op grond van hun leeftijd al een risico op ziekte en sterfte door HVZ van meer dan 20%. Of een<br />

medicamenteuze behandeling wordt ingezet is ook afhankelijk van comorbiditeit en het gebruik van medicatie voor<br />

andere aandoeningen. Het is aannemelijk te veronderstellen dat het 10-jaarsrisico op ziekte en sterfte door HVZ voor<br />

een 70-plusser minstens net zo hoog is als de groep van 70-jarigen uit de risicotabel.<br />

CONCEPT<br />

42


Behandeling van hypertensie<br />

Een grote meta-analyse van verschillende grote randomised controlled trials liet zien dat antihypertensieve therapie<br />

bij mensen >80 jaar zeer effectief was in reductie van CVA (-35%), hartfalen (-50%) en cardiovasculaire ziekte (-27%),<br />

maar geen significant effect had op sterfte [Bejan 2010]. Bij ouderen is het voorkeursantihypertensivum een<br />

diureticum eventueel aangevuld met een ACE-remmer [MDR <strong>CVRM</strong>]. Hierbij dient de systolische bloeddruk niet te laag<br />

te worden, maar bij voorkeur boven de 150-160 mmHg te blijven (zie ook [ 21]).<br />

Cholesterolverlagende therapie<br />

Het effect van statines bij oudere patiënten is vergelijkbaar met jongere patiënten [HPS 2002, Shepherd 2002]. Een<br />

statine bij mensen van 70-82 jaar verlaagde het aantal coronaire events met 19-25%, terwijl het effect op CVA niet<br />

verschilde. Op hartfalen is het effect van een statine niet duidelijk. Omdat het effect van een statine op harde<br />

uitpunten meestal pas na 1-2 jaar tot uiting komt, is de winst bij mensen met een geringe levensverwachting beperkt.<br />

Voor de meeste 70-plussers echter is de effectiviteit van statines vergelijkbaar met jongere <strong>CVRM</strong>-patiënten [43].<br />

[36] Jongeren 160 mmHg houden. Overigens kan door stress, lichamelijke klachten<br />

of medicatie de bloeddruk ook tijdelijk verhoogd zijn. Bij mensen jonger dan 50 jaar moet de eventueel gestarte<br />

medicamenteuze therapie goed geëvalueerd worden en eventueel gestaakt indien dit mogelijk is. Overigens blijken<br />

deze mensen dan vaak later in hun leven weer hypertensie te krijgen [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

[37] Bètablokkers<br />

BLOEDDRUKVERLAGENDE MEDICIJNEN<br />

Toepassing<br />

Bètablokkers worden toegepast bij stabiele angina pectoris, hypertensie, hartritmestoornissen, hartfalen en<br />

secundaire preventie na een acuut myocardinfarct [IM 2012, FK 2012] .<br />

Soorten bètablokkers<br />

Bètablokkers kunnen worden ingedeeld op basis van selectiviteit voor beta-1-receptoren (cardioselectiviteit), op basis<br />

van intrinsieke sympaticomimetische activiteit (ISA) of op basis van lipofiliteit. Cardioselectieve bètablokkers hebben<br />

minder pulmonale en metabole bijwerkingen dan de niet-selectieve bètablokkers. Lipofiele bètablokkers kunnen meer<br />

centrale bijwerkingen hebben dan de hydrofiele, zoals depressie, angst of nachtmerries. Bètablokkers met ISA hebben<br />

naast een blokkerende werking op de bètareceptor ook een partiële eigen sympaticomimetische activiteit. De klinische<br />

relevantie hiervan voor hypertensie is niet aangetoond. Bij ernstige angina pectoris kan ISA een nadeel zijn [IM 2012,<br />

FK 2012]. Sotalol is behalve een bètablokker ook een klasse-III-antiarrhythmicum. Carvedilol en labetalol hebben<br />

zwakke alfa-blokkerende werking, waardoor deze ook een perifeer vaatverwijdend effect hebben. Nebivolol heeft ook<br />

een licht vaatverwijdend effect via een ander, nog niet geheel opgehelderd, mechanisme (mogelijk via l-<br />

arginine/stikstofmonoxidebaan). Het vaatverwijdend effect van celiprolol lijkt samen te hangen met zijn ISA-effect.<br />

Het kan tevens een bronchodilatoire werking hebben, waardoor het in therapeutische dosering geen nadelige invloed<br />

heeft op de longfunctie [FK 2012].<br />

Tabel 14: Eigenschappen van bètablokkers [FK 2012]<br />

stofnaam Plasmahalfwaardetijd<br />

Lipofiel ISA Selectief Dosering vaatverwijdend<br />

(uren)<br />

waarbij<br />

selectiviteit<br />

nog<br />

aanwezig is<br />

acebutolol 8 + ± ± 200 mg -<br />

atenolol 6-9 - - + 100 mg -<br />

betaxolol 16-22 + - + 20 mg -<br />

bisoprolol 10-12 + - + 10 mg -<br />

carvedilol 6 + - - - +<br />

celiprolol 4-6 - + + 200 mg +<br />

esmolol 0,15 - - + niet bekend -<br />

labetalol 46,5 + - - - +<br />

metoprolol 3-5 + - + 100 mg -<br />

metoprolol<br />

200 mg -<br />

OROS<br />

nebivolol 10 + - + 20 mg +<br />

CONCEPT<br />

43


oxprenolol 1-3 + + - - -<br />

pindolol 3-4 + +++ - - -<br />

propranolol 4-6 ++ - - - -<br />

sotalol 10 - - - - -<br />

Werkingsmechanisme<br />

Blokkade van de beta-1-receptoren verlaagt de hartfrequentie en het hartminuutvolume en vermindert de<br />

reninesecretie door de nier, waardoor de productie van angiotensine-II afneemt (anti-hypertensief effect). Door de<br />

vertraging van de hartslag en door de afname van de bloeddruk verbruikt de hartspier minder zuurstof (antiischaemisch<br />

effect). Door de vertraagde hartslag, vertraagde geleiding over het hart en verlenging van de refractaire<br />

periode werken bètablokkers anti-aritmisch. Het effect bij hartfalen berust op vermindering van de<br />

sympaticusactiviteit die bij hartfalen is toegenomen, hierdoor verbetert de linkerventrikelhypertrofie en de<br />

ejectiefractie [IM 2012, FK 2012]. Bij stabiel chronisch hartfalen dienen de bètablokkers bisoprolol, carvedilol of<br />

metoprolol als aanvulling op de standaardbehandeling met ACE-remmers, diuretica en eventueel digoxine.<br />

Bètablokkers dienen zeer voorzichtig gedoseerd te worden bij hartfalen, omdat door het negatief inotrope effect de<br />

hartkracht kan afnemen, waardoor hartfalen verergert [FK 2012].<br />

Ook is aangetoond dat bètablokkers het proces van atherosclerose kunnen vertragen en de omvang van de<br />

atherosclerotische plaques kunnen verminderen [Sipahi 2007].<br />

Bijwerkingen<br />

Perifere vasoconstrictie kan koude extremiteiten en erectiele disfunctie veroorzaken. Hypotensie, bradycardie en<br />

verergering van hartfalen zijn de meest voorkomende cardiovasculaire bijwerkingen. Bètablokkers met ISA kunnen<br />

tremor veroorzaken. Niet-selectieve bètablokkers en selectieve bètablokkers in hoge dosering geven<br />

bronchoconstrictie [IM 2012, FK 2012].<br />

Onderzoeken bij hypertensie<br />

In een meta-analyse van 13 gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken bij primaire hypertensie werden<br />

bètablokkers vergeleken met andere antihypertensiva (105.951 personen) en placebo (27.433 personen) [Lindholm<br />

2005]. Het risico op een beroerte was voor bètablokkers 16% [95% BI 4-30%] groter dan voor de andere<br />

antihypertensiva, maar vergeleken met placebo was het risico op een beroerte voor bètablokkers minder, namelijk<br />

19% [95% BI 7-29%]. Voor hartinfarct of mortaliteit werd geen significant verschil gezien.<br />

In deze meta-analyse waren alle bètablokkers meegenomen in het onderzoek, waarbij onderzoek met atenolol<br />

oververtegenwoordigd was. Echter, al eerder was door dezelfde onderzoekers een onderzoek gepubliceerd waarbij de<br />

effectiviteit van atenolol niet verschilde van placebo wat betreft mortaliteit, cardiovasculaire mortaliteit of<br />

hartinfarct [Carlberg 2004]. Vergeleken met andere antihypertensiva verlaagde atenolol de bloeddruk even effectief,<br />

maar was het risico hoger op mortaliteit (1.13 [1.02-1.25]). Ook de cardiovasculaire mortaliteit was hoger (1.16 [1.00-<br />

1.34]) evenals het risico op een beroerte (1.30 [1.12-1.50]). Dit leidde tot de discussie of de conclusie dat alle<br />

bètablokkers minder effectief waren bij primaire hypertensie wel gerechtvaardigd was. De NHG heeft hierover een<br />

standpunt uitgevaardigd [Wiersma 2004], waarbij de voorkeur voor metoprolol werd uitgesproken.<br />

In 2006 verscheen een meta-analyse naar de effectiviteit van bètablokkers bij primaire hypertensie, waarbij rekening<br />

werd gehouden met de leeftijd. De conclusie was dat bij 60-plussers bètablokkers het minder goed doen: meer CVA<br />

(RR 1,18 [1,07-1,30]) en geen significante verschillen voor hartinfarct, hartfalen of sterfte. Bij patiënten jonger dan 60<br />

jaar presteerden bètablokkers even goed als andere antihypertensiva [Khan 2006]. In een Cochrane review werd de<br />

conclusie dat bètablokkers het slechter doen bij ouderen, weer aangevochten, omdat deze conclusie in belangrijke<br />

mate op één onderzoek berustte [Wiysonge 2007]. Het NHG concludeerde dat het oorspronkelijke standpunt uit 2004<br />

niet aangepast hoefde te worden [Wiersma 2008].<br />

Een zeer grote meta-analyse werd in 2009 gepubliceerd door Law et al. Van de 147 gerandomiseerde gecontroleerde<br />

onderzoeken onder 464.000 patiënten met hypertensie onderzochten 108 studies het effect van antihypertensiva<br />

vergeleken met placebo en 46 studies vergeleken antihypertensiva onderling. Zeven studies vielen in beide<br />

categorieën. Uitkomstmaten waren het optreden van coronaire gebeurtenissen of beroerte. Alle klassen<br />

antihypertensiva hadden een vergelijkbaar effect op het voorkómen van coronaire gebeurtenissen en beroerte,<br />

gerelateerd aan de mate van bloeddrukdaling. Een belangrijke uitzondering was het effect van bètablokkers bij<br />

patiënten met bestaande coronaire hartziekten. Bètablokkers reduceerden het relatieve risico op een nieuwe<br />

gebeurtenis met 29% (95% BI 22-34%), terwijl andere antihypertensiva dit reduceerden met 15% (95% BI 11-19%). Het<br />

extra effect van bètablokkers was beperkt tot enkele jaren na een MI. In deze zelfde meta-analyse bleek ook een licht<br />

voordeel voor calciumantagonisten in de preventie van beroerte (RR 0.92, 95% BI 0.85-0.98) [Law 2009].<br />

De MDR richtlijn <strong>CVRM</strong> concludeert dat bètablokkers voor grote groepen patiënten een goede optie blijven voor het<br />

verlagen van de bloeddruk. Bij relatief jonge (niet-negroïde) patiënten, bij wie de bloeddruk vaak meer renine<br />

afhankelijk is, zijn RAS-afhankelijke antihypertensiva effectiever, zoals bètablokkers, ACE-remmers en A-IIantagonisten<br />

[MDR <strong>CVRM</strong>]. Bij negroïde patiënten zijn diuretica en calcium-antagonisten meestal effectiever.<br />

Onderzoeken bij HVZ<br />

Bètablokkers verbeteren de overleving van patiënten met HVZ, zoals doorgemaakt hartinfarct of hartfalen.<br />

CONCEPT<br />

44


In een systematische review van 82 RCT’s onder 54.234 patiënten met een hartinfarct bleken bètablokkers op de lange<br />

termijn (tot 2 jaar) de sterfte door alle oorzaken te verlagen met 23 % [95% BI 15-31%], maar op de korte termijn (


Door de perifere vasodilatatie kan duizeligheid, hoofdpijn, warmtegevoel en blozen, orthostatische hypotensie,<br />

tachycardie en perifeer oedeem ontstaan. Tolerantie treedt meestal binnen enkele weken op [IM 2012, FK 2012].<br />

Onderzoeken<br />

In 2000 is een grote meta-analyse (27.743 patiënten) gepubliceerd van RCT’s met calciumantagonisten bij hypertensie<br />

[Pahor 2000a] . In dit onderzoek werden de bloeddrukcontrole en cardiovasculaire uitkomsten van calciumantagonisten<br />

vergeleken met diuretica, bètablokkers, ACE-remmers of clonidine. In deze meta-analyse werden calciumantagonisten<br />

geassocieerd met een groter risico op acuut MI (OR 1.26 ; 95% BI: 1.11-1.43), grote cardiovasculaire gebeurtenissen<br />

(OR 1.10; 95% BI: 1.02-1.18) en hartfalen (OR 1.25 ; 95% BI: 1.07-1.46). Voor beroerte en mortaliteit door alle<br />

oorzaken werd geen significant verschil opgemerkt. Deze uitkomsten zijn in latere meta-analysen ontkracht.<br />

In een andere meta-analyse van 9 RCT’s met in totaal 62.605 patiënten met hypertensie werden de “oudere” diuretica<br />

en bètablokkers vergeleken met calciumantagonisten en ACE-remmers [Staessen 2001]. Calciumantagonisten<br />

reduceerden het risico op beroerte effectiever (13,5%; 95% BI: 1,3-24,2), maar gaven minder reductie van het risico op<br />

hartinfarct (19,2%; 95% BI: 3,5-37,3). De onderzoekers merkten op dat de verschillen verklaard konden worden door<br />

verschillen in systolische bloeddruk. De conclusie was dan ook dat alle antihypertensiva dezelfde lange-termijn<br />

effectiviteit hebben en niet verschillen in veiligheid.<br />

In de NORDIL-studie werd de effectiviteit van diltiazem vergeleken met diuretica en bètablokkers op cardiovasculaire<br />

morbiditeit en mortaliteit bij 10.881 mensen met hypertensie (diastolische bloeddruk >100 mmHg) in Noorwegen en<br />

Zweden [Hansson 2000]. Diltiazem, bètablokkers en diuretica verschilden niet significant op het gecombineerde<br />

eindpunt van beroerte, MI en cardiovasculaire sterfte.<br />

De ALLHAT studie onder 33.357 patiënten ouder dan 55 jaar met hypertensie en minstens één andere risicofactor voor<br />

HVZ vergeleek therapie met amlodipine, chloortalidon of lisinopril op mortaliteit door coronaire hartziekte of nietfataal<br />

hartinfarct [ALLHAT 2002]. Na bijna 5 jaar bleek de gemiddelde bloeddrukdaling in alle groepen vergelijkbaar te<br />

zijn, waarbij bijna altijd een tweede middel nodig was. Er was geen verschil in incidentie van coronaire hartsterfte en<br />

niet-fataal hartinfarct. Chloortalidon bleek op secundaire eindpunten, zoals beroerte en hartfalen, beter dan de<br />

andere groepen. Ondanks het feit dat chloortalidon vaker metabole veranderingen veroorzaakte, zoals diabetes,<br />

leidde dat niet tot meer coronaire hartziekte. Twee andere grote onderzoeken waarin een calciumantagonist werd<br />

vergeleken met een diureticum bevestigden dit beeld [Brown 2000, Black 2003].<br />

Een groot RCT (ASCOT-BPLA) onder 19.257 patiënten met hypertensie en tenminste drie andere cardiovasculaire<br />

risicofactoren vergeleek het effect van amlodipine (indien nodig aangevuld met perindopril) met atenolol (eventueel<br />

aangevuld met bendroflumethiazide) op niet-fataal hartinfarct en coronaire sterfte [Dahlöf 2005]. In dit voortijdig<br />

gestopte onderzoek bleek het amlodipine-regime meer cardiovasculaire gebeurtenissen te voorkómen dan het<br />

atenolol-regime. Op dit onderzoek is veel kritiek gekomen omdat het (in Nederland niet verkrijgbare) diureticum te<br />

laag was gedoseerd en omdat er op de onderzoeksopzet nogal wat aan te merken viel [Staessen 2005]. Zo gebruikte in<br />

de “amlodipine”-arm van het onderzoek 80-90% van de mensen perindopril, zodat niet zeker is wat nu eigenlijk werd<br />

gemeten. Verder is een bètablokker bij ouderen minder effectief, waardoor de vergelijking van amlodipine<br />

(combinatie) met atenolol (combinatie) een scheve vergelijking werd.<br />

Een recente meta-analyse van 27 onderzoeken onder 175.634 patiënten die een calciumantagonist gebruikten, of een<br />

ander antihypertensivum, of placebo, gaf de volgende resultaten: kans op sterfte (alle oorzaken) was verminderd bij<br />

dihydropyridine-calciumantagonisten (OR 0.96; 95% BI: 0.93-0.99), evenals de kans op CVA (OR 0.86; 95% BI: 0.82-0.90)<br />

[Costanzo 2009]. Er was geen verschil in cardiovasculaire sterfte (OR 0.97; 95% BI: 0.93-1.02) of hartinfarct (OR 1.0;<br />

95% BI: 0.95-1.04). Wel was er een verhoogd risico op hartfalen (1.17; 95% BI: 1.11-1.24), indien vergeleken werd met<br />

andere antihypertensiva, maar in vergelijking met placebo was er een verlaagd risico op hartfalen (OR 0.72 ; 95%<br />

BI:0,59-0.87).<br />

In een andere recente meta-analyse van 15 RCT’s onder 47.694 patiënten met coronaire hartziekten werd de<br />

effectiviteit van langwerkende calciumantagonisten onderzocht in vergelijking met placebo, ACE-remmers of<br />

bètablokkers. Op de eindpunten mortaliteit ongeacht de oorzaak, overlijden door cardiovasculaire oorzaken, nietfataal<br />

myocardinfarct en hartfalen werd geen significant verschil gezien. Het risico op CVA was wel significant<br />

verlaagd (RR 0,79 ; 95% BI: 0,70-0,89), evenals het risico op angina pectoris (RR 0,82; 95% BI: 0,72-0,92) [Bangalore<br />

2009].<br />

Een systematische review van 18 gerandomiseerde en gecontroleerde onderzoeken met calciumantagonisten (14<br />

dihydropyridines en 4 niet-dihydropyridines) onder 141.807 patiënten vergelijkt het effect van deze<br />

calciumantagonisten op cardiovasculaire gebeurtenissen bij primaire hypertensie met andere groepen antihypertensiva<br />

[Chen 2010]. Vergeleken met bètablokkers verminderden calciumantagonisten cardiovasculaire gebeurtenissen (RR<br />

0.84; 95% BI: 0.77-0.92), beroerte (RR 0.77 ; 95% BI: 0.67-0.88) en cardiovasculaire mortaliteit (RR 0.90; 95% BI: 0.81-<br />

0.99). Vergeleken met diuretica verhoogden calciumantagonisten het risico op cardiovasculaire gebeurtenissen (RR<br />

1.05; 95% BI: 1.00-1.09) en hartfalen (RR 1.37; 95% BI: 1.25-1.51). Vergeleken met ACE-remmers verminderden<br />

calciumantagonisten het risico op beroerte (RR 0.89; 95% BI: 0.80-0.98) en vergeleken met angiotensine-IIantagonisten<br />

het risico op beroerte (RR 0.85 ; 95% BI: 0.73-0.99) en hartinfarct (RR 0.83; 95% BI: 0.72-0.96).<br />

Calciumantagonisten verhoogden echter het risico op hartfalen in vergelijking met ACE-remmers (RR 1.16 ; 95% BI:<br />

1.06-1.27) en met angiotensine-II-antagonisten (RR 1.20; 95% BI: 1.06-1.36).<br />

46<br />

CONCEPT


Een meta-analyse van RCT’s naar het effect van antihypertensiva bij negroïde patiënten met hypertensie had als<br />

resultaat dat bètablokkers en ACE-remmers een even groot effect als placebo hadden op de systolische bloeddruk<br />

[Brewster 2004]. Calciumantagonisten, diuretica, centrale sympathicolytica, alfablokkers en ARB waren wel<br />

effectiever dan placebo. Calciumantagonisten waren het meest effectief, ook bij patiënten met een diastolische<br />

bloeddruk > 110 mmHg. Indien de bloeddruk op het gewenste niveau was gekomen, was er geen verschil in morbiditeit<br />

of mortaliteit aantoonbaar tussen de verschillende antihypertensiva.<br />

Conclusie: calciumantagonisten (dihydropyridines) zijn een effectieve en veilige keuze bij de behandeling van<br />

hypertensie en het voorkomen van cardiovasculaire schade. Vergeleken met andere antihypertensiva bestaat er een<br />

iets verhoogd risico op het ontstaan van hartfalen. Bij negroïde patiënten zijn calciumantagonisten (net als diuretica)<br />

effectiever dan andere antihypertensiva.<br />

[39] Diuretica<br />

Toepassing<br />

Diuretica worden toegepast bij hypertensie, hartfalen, oedeem als gevolg van nierinsufficiëntie en nefrotisch<br />

syndroom [IM 2012, FK 2012].<br />

Soorten diuretica<br />

Diuretica zijn te onderscheiden in thiaziden en verwante verbindingen, lisdiuretica, kaliumsparende diuretica,<br />

waaronder de aldosteronantagonisten, en de osmotische diuretica. Thiazide-diuretica worden het meest gebruikt bij<br />

hypertensie. Lisdiuretica hebben een plaats bij hypertensie indien tevens een verminderde nierfunctie of oedeem<br />

aanwezig is. Kaliumsparende diuretica worden toegepast in combinatie met thiaziden bij ernstige hypokaliëmie.<br />

Spironolacton wordt ook toegepast bij ernstig hartfalen, in combinatie met een ACE-remmer, een diureticum en een<br />

bètablokker. Osmotische diuretica, zoals mannitol, hebben een plaats bij hersenoedeem of geforceerde diurese<br />

bijvoorbeeld na intoxicaties [IM 2012, FK 2012] .<br />

De twee meest gebruikte thiazidediuretica zijn hydrochloorthiazide en chloortalidon. Hoewel beide middelen niet in<br />

een direct onderzoek met elkaar zijn vergeleken, geven sommigen de voorkeur aan chloortalidon [Kooter 2010]. Op<br />

grond van farmacokinetische parameters (chloortalidon heeft een langere halfwaardetijd dan hydrochloorthiazide)<br />

beargumenteert men dat chloortalidon een stabieler effect heeft op de natriurese en de perifere vaatverwijding. In<br />

observationeel onderzoek blijkt dat bij 24-uurs bloeddrukmetingen chloortalidon een grotere gemiddelde<br />

bloeddrukdaling geeft dan hydrochloorthiazide. Overdag was het verschil ongeveer 3 mmHg, en ’s nachts 7 mmHg in<br />

het voordeel van chloortalidon, een weerspiegeling van de langere halfwaardetijd. Gegeven het feit dat met name 24-<br />

uursmetingen van de bloeddruk voorspellend zijn voor het risico op HVZ (zie noot [21]) zou dit een extra voordeel zijn<br />

voor chloortalidon [Kooter 2010]. Omdat beide middelen niet in een onderzoek zijn vergeleken op harde<br />

cardiovasculaire eindpunten, is niet te zeggen of het verschil in farmacokinetische parameters klinisch relevant is.<br />

Werkingsmechanisme<br />

Thiazide-diuretica remmen de terugresorptie van natriumchloride in de distale tubulus en bevorderen daarmee de<br />

uitscheiding van water. Hierdoor vermindert het plasmavolume en de cardiale output en vervolgens vermindert de<br />

perifere weerstand. Het lichaam reageert met regelmechanismen die water en elektrolyten vasthouden, zoals<br />

activatie van het sympathische zenuwstelsel en het RAAS-systeem. Hierdoor verdwijnt het effect gedeeltelijk, maar<br />

niet zoveel dat de initiële bloeddrukverlaging teniet wordt gedaan. Thiaziden zijn met name effectief bij personen<br />

met een laag renine of zoutgevoelige hypertensie. Dit type hypertensie komt vooral voor bij ouderen, negroïde<br />

patiënten en patiënten met een hoge cardiale output, bijvoorbeeld bij obesitas [IM 2012, FK 2012].<br />

Bijwerkingen<br />

Belangrijkste bijwerkingen van thiaziden zijn elektrolytstoornissen (hypokaliëmie, hyponatriëmie, hypomagnesiëmie)<br />

en orthostatische hypotensie. Thiaziden kunnen hyperglykemie veroorzaken en zijn geassocieerd met nieuw ontstane<br />

diabetes in diverse grote onderzoeken. Bovendien is hypokaliëmie geassocieerd met een verminderde<br />

glucosetolerantie. Toch wegen de voordelen op tegen dit nadeel en is het geen reden om een diureticum niet te geven<br />

[Bijl 2010, IM 2012, FK 2012].<br />

Onderzoeken<br />

Bij ongecompliceerde hypertensie in niet-negroïde mensen ouder dan 50 jaar vormt een diureticum een middel van<br />

eerste keuze [MDR <strong>CVRM</strong>]. Van alle klassen antihypertensiva is aangetoond dat ze het risico op HVZ verlagen, maar bij<br />

een netwerkanalyse bleken diuretica een licht voordeel te hebben ten opzichte van de andere antihypertensiva [Psaty<br />

2003]. In deze analyse, waarbij de uitkomsten van meta-analyses en RCT’s van 1995 tot en met 2002 zijn<br />

meegenomen, werden de data van 42 verschillende onderzoeken gecombineerd (totaal 192.478 patiënten). Lage–dosis<br />

diuretica verminderden ten opzichte van placebo het risico op coronaire hartziekten (RR 0.79 95% BI 0.69-0.92),<br />

congestief hartfalen (RR 0.51 95%BI 0.42-0.62), beroerte (RR 0.71 95% BI 0.63-0.81), cardiovasculaire incidenten (RR<br />

0.76 95% BI 0.69-0.83), cardiovasculaire mortaliteit (RR 0.81 95% BI 0.73-0.92) en totale mortaliteit (RR 0.90 95%BI<br />

0.74-0.96). Ten opzichte van calciumantagonisten verminderden diuretica het risico op cardiovasculaire incidenten (RR<br />

0.94 95% BI 0.89-1.00) en hartfalen (RR 0.74 95% BI 0.67-0.81). Vergeleken met ACE-remmers verminderden diuretica<br />

CONCEPT<br />

47


het risico op congestief hartfalen (RR 0.88 95% BI 0.80-0.96), cardiovasculaire incidenten (RR 0.94 95% BI 0.89-1.00) en<br />

beroerte ( 0.86 95% BI 0.77-0.97). Vergeleken met bètablokkers verminderden diuretica cardiovasculaire incidenten<br />

(RR 0.89 95% BI 0.80-0.98). In deze onderzoeken was de bereikte bloeddrukverlaging in dezelfde orde van grootte.<br />

De conclusie is dat thiaziden effectiever zijn dan ACE-remmers bij de preventie van een CVA, effectiever dan<br />

calciumantagonisten en ACE-remmers bij de preventie van hartfalen en effectiever dan bètablokkers bij de preventie<br />

van cardiovasculaire incidenten.<br />

Een recentere analyse door het Cochrane instituut kwam tot hetzelfde resultaat, maar concludeerde dat<br />

calciumantagonisten en ACE-remmers waarschijnlijk even effectief waren, maar dat de evidence minder robuust was<br />

[Wright 2009].<br />

Aangezien meestal meer dan één antihypertensivum nodig is om de bloeddruk voldoende te verlagen worden diuretica<br />

vaak gecombineerd met andere antihypertensiva. Als tweede stap bij ongecompliceerde hypertensie bij mensen > 50<br />

jaar kan een thiazidediureticum gecombineerd worden met een ACE-remmer, of bij prikkelhoest een ARB. Combinaties<br />

zijn in één tablet verkrijgbaar, dat verhoogt de therapietrouw [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

Conclusie: als eerste keuze voor de behandeling van hypertensie zijn thiazidediuretica geschikt. Ze zijn veilig en<br />

effectief gebleken bij veel typen patiënten.<br />

Het flexibele gebruik van diuretica<br />

Diuretica, die bij hartfalen worden toegepast, kunnen ook in een flexibele dosering worden gebruikt –binnen van te<br />

voren afgesproken doseringsgrenzen- indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Het gaat dan om van te<br />

voren min of meer voorspelbare situaties, die de patiënt goed kan herkennen, mits de patiënt voldoende kennis van de<br />

aandoening hartfalen heeft. Zo kan bij hartfalen zijn afgesproken om bij snel toegenomen lichaamsgewicht of<br />

overmatige zoutinname de dosis van het diureticum kortdurend te verhogen, en bij diarree, braken of warm weer de<br />

dosis kortdurend te verlagen [NHG M51]. Deze adviezen gelden voor het gebruik van lisdiuretica bij hartfalen. Het<br />

diuretisch effect van thiazidediuretica in de dosering bij hypertensie is echter beperkt, zodat het gebruik niet hoeft te<br />

worden aangepast bij hitte, braken of diarree.<br />

[40] RAS-remmers<br />

Toepassing<br />

RAS-remmers worden toegepast bij hypertensie, hartfalen, secundaire preventie na MI met verminderde linker<br />

ventrikelfunctie en diabetische nefropathie en andere nieraandoeningen [IM 2012, FK 2012].<br />

Soorten RAS-remmers<br />

Onderdrukking van het RAAS-systeem kan op verschillende niveaus plaatsvinden: remmen van renine (aliskiren),<br />

remmen van ACE (ACE-remmers) en remmen van angiotensine II (A-II-antagonisten) [IM 2012, FK 2012].<br />

Werkingsmechanisme<br />

Het Renine-Angiotensine-Aldosteron systeem (RAAS) is betrokken bij de regulering van de bloeddruk, het circulerend<br />

volume en de elektrolyten balans. Bij bloeddrukverlaging, afnemend bloedvolume of natriumdepletie scheiden de<br />

nieren renine af. Renine zet angiotensinogeen uit de lever om in angiotensine I. Dit wordt door ACE omgezet in<br />

angiotensine II. Deze laatste is een sterke vasoconstrictor, verhoogt de secretie van aldosteron, versterkt de groei van<br />

de linkerventrikel na een acuut MI, en versterkt de afgifte van catecholaminen [IM 2012, FK 2012].<br />

Bijwerkingen<br />

Orthostatische hypotensie treedt vooral op na de eerste dosis of na dosisverhoging. Dit kan versterkt zijn door volumeen/of<br />

zoutdepletie, bijvoorbeeld door diuretica gebruik, zoutarm dieet, braken of diarree. De nierfunctie kan acuut<br />

afnemen, vooral bij een ernstige verslechterde nierfunctie of bij nierarteriestenose. RAAS-remmers antagoneren de<br />

werking van angiotensine II op de nieren. Hierdoor wordt de efferente arteriole van de glomerulus verwijd en de<br />

afferente arteriole vernauwd, waardoor de filtratiedruk afneemt. Dit is gunstig bij dreigende diabetische nefropathie.<br />

Bij een reeds bestaande verminderde nierfunctie of bij ernstig hartfalen is de nierperfusie al sterk verminderd.<br />

Verminderde nierperfusie leidt tot verhoogde afgifte van angiotensine II, waardoor de efferente arteriole verder wordt<br />

vernauwd en de afferente arteriole verder wordt verwijd. Dit kan leiden tot sterke verlaging van de perfusiedruk en<br />

uiteindelijk tot anurie. NSAID’s zijn in deze situatie extra gevaarlijk, omdat het de afferente arteriole vernauwt,<br />

waardoor de perfusiedruk extra wordt verlaagd, met het risico van plotselinge anurie.<br />

RAAS-remmers veroorzaken een toename van de kaliumconcentratie, door combinatie met een diureticum blijft de<br />

kaliumconcentratie doorgaans stabiel. Bij ACE-remmers komt prikkelhoest voor bij 5-20 % van de gebruikers, bij<br />

angiotensine-II-antagonisten komt prikkelhoest vrijwel niet voor. Hoesten lijkt verband te houden met een<br />

verminderde afbraak van bradykinine door ACE-remmers, angiotensine-II-antagonisten verminderen de afbraak van<br />

bradykinine niet. Bij hoest is het raadzaam de ACE-remmer te vervangen door een A-II-antagonist.<br />

Angio-oedeem is een zeldzame (0,1-0,5%) maar potentieel levensbedreigende bijwerking en treedt meestal op in de<br />

eerste week van de behandeling, maar kan ook na een jaar optreden Angio-oedeem is vooral gemeld bij ACE-remmers,<br />

maar komt ook voor bij A-II-antagonisten. De symptomen treden soms op binnen 24 uur na aanvang van het gebruik,<br />

48<br />

CONCEPT


maar kunnen ook nog na jarenlang gebruik nog optreden. Vooral negroïde patiënten krijgen vaker angio-oedeem. Bij<br />

angio-oedeem is het dus niet aan te bevelen om een ACE-remmer te vervangen door een angiotensine-II-antagonist,<br />

maar is het beter om uit te wijken naar een andere klasse antihypertensiva.<br />

Smaakstoornissen zijn gemeld voor zowel ACE-remmers als A-II-antagonisten [IM 2012, FK 2012].<br />

Onderzoeken bij hypertensie<br />

In een Cochrane review van 92 gerandomiseerde onderzoeken naar ACE-remmers versus placebo blijkt de<br />

bloeddrukdaling tussen de verschillende ACE-remmers niet te verschillen [Heran 2008]. Een dubbelblind<br />

gerandomiseerd onderzoek onder 10.985 patienten met een diastolische bloeddruk>100 mmHg vergeleek de<br />

effectiviteit van captopril met die van bètablokkers en/of diuretica op de eindpunten fataal of niet-fataal MI, beroerte<br />

en cardiovasulaire dood [Hansson 1999]. Het aantal patiënten dat het primaire samengestelde eindpunt bereikte<br />

bedroeg 363 in de captoprilgroep en 335 in de bètablokker/diuretica groep (RR 1.05; 95%BI 0.90-1.22, p=0.52). De<br />

conclusie van de onderzoekers luidde dat captopril niet verschilde in effectiviteit van bètablokkers en/of diuretica.<br />

Een review van 29 prospectieve gerandomiseerde onderzoeken vergeleek ACE-remmers, calciumantagonisten,<br />

diuretica, A-II-antagonisten en bètablokkers met placebo op cardiovasculaire gebeurtenissen en dood [Turnbull 2003].<br />

Er waren geen grote verschillen aantoonbaar tussen de groepen antihypertensiva, waarbij wel duidelijk werd dat een<br />

grotere bloeddrukverlaging ook meer risico reductie opleverde.<br />

Wel blijken ACE-remmers onder subgroepen voordelen te bieden. Een meta-analyse van vier gerandomiseerde<br />

gecontroleerde onderzoeken onder diabetes type-2 patiënten met hypertensie vergeleek de resultaten van ACEremmers<br />

vs. andere middelen op bepaalde cardiovasculaire uitkomsten [Pahor 2000b]. In drie van de vier onderzoeken<br />

(enalapril vs. nisoldipine, captopril vs diuretica of bètablokkers, fosinopril vs amlodipine) bleek het gebruik van ACEremmers<br />

het risico op MI te reduceren met 63% (p


gecombineerde eindpunt met 22 % [1-38%; p=0.04] en met amlodipine met 38% (14%-56%; P =0.004). Overigens blijken<br />

ACE-remmers niet bij iedereen effectief in het voorkomen van eiwitverlies [Bos 2007]. Met name patiëntgerelateerde<br />

factoren blijken een rol te spelen zoals geslacht, genetische verschillen, ernst van de nierschade bij start ACE-remmer<br />

en zoutinname. Zoutbeperking verbetert de respons op ACE-remmers en heft de therapieresistentie gedeeltelijk op.<br />

A-II-antagonisten en herseninfarct<br />

Al langer is de hypothese geplaatst dat A-II-antagonisten mogelijk een beschermend effect hebben op herseninfarcten.<br />

Dit zou niet alleen berusten op bloeddrukdaling, maar ook op het feit dat een hoge concentratie van angiotensine II via<br />

de AT2 receptor een gunstig effect heeft op de cerebrale perfusie [Fournier 2004]. Een prospectief gerandomiseerd<br />

onderzoek naar het effect van candesartan bij de behandeling van herseninfarcten werd voortijdig afgebroken<br />

vanwege het gunstige effect van candesartan [Schrader 2003]. In de LIFE-studie werd losartan vergeleken met atenolol<br />

bij de primaire preventie van herseninfarcten bij hypertensie [Lindholm 2002]. Echter, het verschil in bloeddrukdaling<br />

kon ook het verschil in herseninfarcten verklaren en geeft aan dat de behandeling met atenolol mogelijk suboptimaal<br />

was. In de OPTIMAAL-studie werd losartan vergeleken met captopril na een acuut hartinfarct [Weber 2005]. De<br />

bloeddrukdaling was vergelijkbaar en er was geen verschil te zien in de incidentie van herseninfarcten. Eprosartan<br />

werd vergeleken met nitrendipine bij patiënten met hypertensie en een doorgemaakt herseninfarct [Schrader 2005]. In<br />

dit onderzoek werd wel na 2,5 jaar een significante risicoreductie, onafhankelijk van de bloeddruk, voor eprosartan<br />

aangetoond. In de VALUE-studie werd valsartan vergeleken met amlodipine bij patiënten met hypertensie en een hoog<br />

cardiovasculair risico [Julius 2004]. Hier werd geen verschil gezien in de incidentie van herseninfarcten tussen beide<br />

groepen, ondanks dat de bloeddrukdaling in de amlodipinegroep sterker was.<br />

In 2008 luidde de conclusie dat er nog onvoldoende bewijs was om ACE-remmers te vervangen door een A-II-antagonist<br />

bij patiënten met hypertensie en een hoog risico op beroerte [Meerum 2008].<br />

Combinatie van ACE-remmers en A-II-antagonisten<br />

In 2008 verscheen de ONTARGET studie: een vergelijking tussen telmisartan en ramipril en de combinatie van deze<br />

twee bij patiënten met een hoog risico op cardiovasculaire incidenten [Yusuf 2008]. In deze studie werden patiënten<br />

betrokken van 55 jaar en ouder met een coronaire, cerebrale of perifere vaatziekte, maar geen hartfalen of allergie<br />

voor ACE-remmers. Er waren geen significante verschillen in cardiovasculaire sterfte, hartinfarct, beroerte of<br />

ziekenhuisopname wegens hartfalen. Qua bijwerkingen en verdraagbaarheid waren er wel verschillen: telmisartan<br />

vertoonde wat minder hoesten en angio-oedeem. De combinatie van telmisartan en ramipril presteerde op de harde<br />

renale eindpunten serumcreatinine en dialyse slechter dan het gebruik van één enkele RAAS-remmer en wordt daarom<br />

niet aangeraden voor deze patiëntengroep.<br />

Mensen die ooit eerder een ACE-remmer niet hadden verdragen bleken telmisartan wel goed te verdragen [TRANSCEND<br />

2008]. Er was echter geen gunstiger resultaat op de uitkomstmaten van het ONTARGET-onderzoek met ramipril.<br />

In een klein gerandomiseerd onderzoek werd bij 52 patiënten met niet-diabetische nefropathie en een GFR>30 ml/min<br />

onderzocht of lisinopril, de combinatie lisinopril met valsartan, en lisinopril met zoutbeperking, de proteïnurie<br />

verminderde [Slagman 2011] . De proteïnurie bedroeg in de lisinoprilgroep 1,68 g/dag. Toevoeging van valsartan<br />

verminderde de proteïnurie tot 1,44 g/dag, zoutbeperking bij lisinopril verminderde de proteïnurie tot 0,85 g/dag, een<br />

significant verschil.<br />

Een meta-analyse naar het effect van de combinatie van een ACE-remmer en een A-II-antagonist bij hartfalen omvatte<br />

17.337 patiënten die de standaardbehandeling voor hartfalen of hartinfarct kregen [Philips 2007]. Vergeleken werden<br />

captopril vs captopril met valsartan, enalapril vs enalapril met candesartan, candesartan met diverse ACE-remmers vs<br />

placebo en candesartan met enalapril vs placebo. In de patiëntengroep werden twee groepen onderscheiden, namelijk<br />

de groep met chronisch hartfalen (n=7.543) en de groep met linkerventrikeldysfunctie als gevolg van acuut hartinfarct<br />

(n=9.794). In de eerste groep bleek combinatietherapie meer bijwerkingen te veroorzaken waardoor de medicatie<br />

moest worden gestaakt (RR 1.38 [1.22-1.55]). Dit bleek ook het geval in de tweede groep (RR 1.17 [1.03-1.34]). In<br />

beide groepen was er een significant verhoogd risico op verslechtering van de nierfunctie (RR 2.17 [1.59-2.97] en RR<br />

1.61 [1.31-1.98]). Tenslotte was het risico van hyperkaliëmie verhoogd in de groep met chronisch hartfalen en was het<br />

risico op hypotensie in beide groepen significant verhoogd.<br />

Aliskiren<br />

Aliskiren is een selectieve remmer van renine, waardoor de omzetting van angiotensinogeen naar angiotensine I wordt<br />

voorkomen en de bloeddruk daalt. Het is geregistreerd voor essentiële hypertensie. Het verlaagt de bloeddruk even<br />

effectief als ACE-remmers of angiotensine II-antagonisten [Musini, 2009]. In een voortijdig gestopt onderzoek<br />

(ALTITUDE) onder diabetes type 2 patiënten is gebleken dat het toevoegen van aliskiren aan een behandeling met een<br />

ACE-remmer of een angiotensine-II-antagonist een extra risico geeft op CVA, niercomplicaties, hyperkaliëmie en<br />

hypotensie [CBG, mededeling 6 jan 2012]. Het Europese Geneesmiddelenagentschap (EMA) is daarop een nieuw<br />

onderzoek naar de balans tussen veiligheid en risico van aliskiren begonnen. Op grond van een tussenanalyse van het<br />

ALTITUDE onderzoek is besloten om de contra-indicatie nierfunctiestoornis op te nemen voor alle patiënten (dus niet<br />

alleen diabetes type 2 patiënten).<br />

Prescriptie-adviezen voor kwetsbare ouderen<br />

Het Ephor expertisecentrum voor farmacotherapie bij ouderen heeft een rapport uitgebracht over het voorschrijven<br />

van ACE-remmers bij kwetsbare ouderen [Ephor 2008]. Voor de toepassingen hypertensie en hartalen valt captopril af<br />

te raden vanwege de doseringsfrequentie van 3 x daags. Er is een lichte voorkeur voor perindopril, omdat het iets<br />

minder orthostatische hypotensie tijdens de instelfase veroorzaakt.<br />

CONCEPT<br />

50


Conclusie: bij hypertensie zijn RAAS-remmers effectieve en veilige middelen. Vooral voor ACE-remmers is er bewijs<br />

voor reductie in mortaliteit bij patiënten met hypertensie. Voor angiotensine-II-antagonisten is dit bewijs nog niet<br />

geleverd. Een ACE-remmer met zoutbeperking is effectiever bij niet-diabetische nefropathie dan een combinatie van<br />

ACE-remmer met A-II-antagonist. Bovendien wordt de combinatie van ACE-remmer met A-II-antagonist minder goed<br />

verdragen [Yusuf 2008]. Bij combinatie is er meer risico op hyperkaliëmie, hypotensie en een verslechtering van de<br />

nierfunctie. Combinatie met aliskiren is gecontra-indiceerd. Totdat meer gegevens beschikbaar komen over de balans<br />

tussen effectiviteit en bijwerkingen wordt het gebruik van aliskiren niet aanbevolen bij <strong>CVRM</strong>.<br />

[41] Combinatietherapie antihypertensiva<br />

De instelling op een antihypertensivum moet stapsgewijs gebeuren in enkele maanden tijd onder regelmatige controle<br />

van de bloeddruk. Als de streefwaarde met één middel niet wordt bereikt, is het effectiever om een tweede<br />

antihypertensivum toe te voegen dan de dosering van het eerste antihypertensivum te verhogen [MDR <strong>CVRM</strong>, Mourad<br />

2004]. Uiteraard moet ook therapietrouw worden besproken. Het verhogen van de dosering geeft een grotere kans op<br />

bijwerkingen en daarmee een grotere kans op therapieontrouw. Ook de Europese richtlijn beveelt aan om een tweede<br />

en eventueel derde middel toe te voegen als het eerste middel onvoldoende effectief de bloeddruk verlaagt [Graham<br />

2007]. Alleen bij totale afwezigheid van effect of bij ernstige bijwerkingen is het beter het eerste middel te stoppen<br />

en over te gaan op een ander middel.<br />

Bij het combineren van antihypertensiva hebben combinaties van RAS-afhankelijke bloeddrukverlagers (bètablokkers,<br />

ACE-remmers en angiotensine II-antagonisten) met RAS-onafhankelijke antihypertensiva (diuretica en<br />

calciumantagonisten) de voorkeur [Brown 2003]. De overweging hierbij is dat jongere hypertensiepatiënten van het<br />

Kaukasische ras meestal een renine-afhankelijke hypertensie hebben welke goed op RAS-remmers of bètablokkers<br />

reageert. De meeste andere hypertensiepatiënten hebben meestal een renine-onafhankelijke hypertensie welke beter<br />

reageert op calciumantagonisten of diuretica. Calciumantagonisten of diuretica activeren het reninesysteem, waardoor<br />

de hypertensie gevoeliger wordt voor de invloed van RAS-remmers en bètablokkers [Brown 2003]. Met de combinatie<br />

ACE-remmer of angiotensine II-antagonist met diuretica is veel ervaring. Ook de combinatie calciumantagonist met<br />

ACE-remmer is effectief [Jamerson 2008]. Voor mensen met een hoog risico op het ontwikkelen van DM 2 is de<br />

combinatie van bètablokker met diureticum geen gelukkige keuze, omdat beide middelen een bloedglucoseverhogend<br />

effect hebben. Ook de combinatie bètablokker met verapamil of diltiazem wordt afgeraden in verband met het<br />

verhoogde risico op prikkelgeleidingsstoornissen van het hart.<br />

Indien tripeltherapie nodig is, kan op grond van bovenstaande het best worden gekozen voor een RAS-remmer +<br />

diureticum+calciumantagonist [Brown 2003].<br />

Een betere therapietrouw wordt bereikt als de combinatie in één enkele tablet aanwezig is [Bangalore 2007, Waeber<br />

1999]. Als de bloeddruk sterk is verhoogd, is het verdedigbaar direct met een combinatie te starten, waarbij men wel<br />

rekening moet houden dat snelle bloeddrukdaling schadelijk kan zijn voor individuele patiënten met HVZ.<br />

[42] Stappenplan bij therapieresistente hypertensie<br />

We spreken van therapieresistente hypertensie (TRH), als ondanks het gebruik van drie antihypertensiva van<br />

verschillende klassen in adequate dosering de SBD hoger dan 140 mmHg blijft [41]. Indien deze situatie zich voordoet<br />

zijn de volgende aandachtspunten van belang [MDR <strong>CVRM</strong>]:<br />

1. Evalueer therapietrouw. Adviseer eventueel thuisbloeddrukmeting of overleg met de arts over ambulante<br />

bloeddrukmeting [21]. Andere therapietrouw bevorderende maatregelen zijn: combinaties in één tablet<br />

voorschrijven, liever eenmaal daags dan meermalen daags doseren, geneesmiddelen in een geïndividualiseerde<br />

distributievorm ter hand stellen, frequenter bloeddruk controleren.<br />

2. Evalueer en intensiveer leefstijladviezen, zoals obesitas, lichamelijke inactiviteit, excessief alcoholgebruik en<br />

(hoge) zoutinname [24][25][26][27][28][29][30].<br />

3. Overleg met de arts over stoppen of verlagen van de dosis –indien mogelijk- van potentiële bloeddrukverhogers<br />

(zie hoofdstuk 4.2.3 en [65])<br />

4. Wees bedacht op andere oorzaken voor hypertensie (secundaire hypertensie), zoals chronisch nierfalen,<br />

hypothyreoïdie, slaapapneu, primair hyperaldosteronisme, feochromocytoom, syndroom van Cushing [18].<br />

5. Overleg met de arts over toevoegen van mineraalcorticoïdreceptorantagonist spironolacton 12,5-50 mg/dag (bij<br />

bijwerkingen eplerenon) of amiloride 2,5-10 mg/dag. Controleer kaliumspiegel vanwege kans op hyperkaliëmie.<br />

Start hier niet mee als de kaliumspiegel > 5,0 mmol/l is.<br />

6. Als TRH langer dan 6 maanden bestaat en er een hoog risico op HVZ blijft, worden patiënten jonger dan 65 jaar<br />

verwezen naar de specialist. Bij patiënten ouder dan 65 jaar is arteriële verstijving een steeds belangrijkere<br />

oorzaak van systolische hypertensie: zij worden pas naar de specialist verwezen bij TRH> 6 maanden en SBD><br />

160 mmHg.<br />

LIPIDENVERLAGENDE MEDICIJNEN<br />

[43] Statines<br />

CONCEPT<br />

51


Toepassing<br />

Cholesterolsynthese remmers (statines) worden toegepast bij de behandeling van primaire hypercholesterolemie en als<br />

cardiovasculaire preventie bij patiënten met manifest atherosclerotisch cardiovasculair lijden of een hoog risico op<br />

hart – en vaatziekten [IM 2012, FK 2012].<br />

Soorten<br />

Er kan onderscheid gemaakt worden tussen de lipofiele cholesterolsyntheseremmers, zoals atorvastatine en<br />

simvastatine, enerzijds en de hydrofiele remmers, zoals fluvastatine, pravastatine en rosuvasatine, anderzijds.<br />

Lipofiele cholesterolsyntheseremmers dringen waarschijnlijk beter door in het spierweefsel, wat een hoger risico op<br />

myopathie zou kunnen geven.<br />

Tevens kunnen de statines onderscheiden worden in kortwerkend, zoals fluva-, prava- en simvastatine<br />

(eliminatiehalfwaardetijd ongeveer 1,5-3 uur) en langwerkend, zoals atorvastatine (actieve metaboliet) en<br />

rosuvastatine (eliminatiehalfwaardetijd ongeveer 19-20 uur). Omdat de HMG-CoA reductase activiteit rond<br />

middernacht het hoogst is, wordt geadviseerd om statines met een korte halfwaardetijd ’s avonds in te nemen. De<br />

langwerkende statines kunnen op elke moment van de dag ingenomen worden [IM 2012, FK 2012].<br />

Werkingsmechanisme<br />

Hydroxymethylglutarylco-enzym A–reductase (HMG-CoA-reductase) is het enzym dat de snelheid van de<br />

cholesterolsynthese bepaalt. De statines zoals atorvastatine, fluvastatine, pravastatine, rosuvastatine en simvastatine<br />

remmen dit enzym in de lever, met als gevolg dat het aantal LDL-receptoren toeneemt. Dit resulteert onder andere in<br />

afname van de LDL-cholesterolplasmaconcentratie en tevens in een geringe afname afname van apo B-, VLDL- en<br />

triglyceridenconcentratie. De daling van het LDL cholesterol is binnen een week merkbaar en maximaal na 4 tot 6<br />

weken. Het maximale effect van een bepaalde dosering kan na 6 weken geëvalueerd worden<br />

Simvastatine en atorvastatine worden voornamelijk door het leverenzym CYP3A4 gemetaboliseerd. Krachtige remmers<br />

van dit enzym, zoals itraconazol, kunnen de spiegels van het statine aanzienlijk verhogen. Simvastatine blijkt<br />

gevoeliger voor CYP3A4-remming dan atorvastatine. Fluvastatine wordt vooral ( 50-80%) gemetaboliseerd door CYP2C9<br />

en in mindere mate door CYP3A4. Pravastatine wordt niet en rosuvastatine wordt weinig (ca 10%) via het CYP systeem<br />

gemetaboliseerd en beide middelen zijn dus minder gevoelig voor CYP remmers. Anderzijds kunnen de statine spiegels<br />

verlaagd worden door inductoren van de CYP-enzymen. [CM, IM 2012, FK 2012, SPC Lipitor, SPC Lescol, SPC Selektine,<br />

SPC Crestor en SPC Zocor].<br />

Bijwerkingen<br />

Statines worden door de meeste gebruikers goed verdragen. Maagdarmstoornissen ( misselijkheid, buikpijn,<br />

flatulentie, obstipatie en diaree), hoofdpijn, duizeligheid, slapeloosheid, vermoeidheid en myopathie ( spierpijn,<br />

myositis, rhabdomyolyse, stijging CK waarden) zijn de meest voorkomende bijwerkingen.<br />

( zie verder [46]) [IM 2012, FK 2012].<br />

Onderzoeken naar effectiviteit<br />

Het is inmiddels op grote schaal aangetoond dat statines het risico op (nieuwe) manifestaties van hart-en vaatziekten<br />

verminderen bij personen met bestaande hart-en vaatziekte ( secundaire preventie) [Baigent 2005, MDR <strong>CVRM</strong>, Silva<br />

2007, Taylor 2011, Tonelli 2011, Vale 2011]. Het verminderde risico op HVZ als gevolg van het slikken van statines<br />

houdt aan op lange termijn, blijkt uit follow up data van de Britse Heart Protection studie [HPS 2011a].<br />

Voor personen zonder uitingen van vaatlijden, maar met een verhoogd risico op hart-en vaatziekten ( primaire<br />

preventie) is het minder duidelijk wat de meerwaarde van statine gebruik is. In een meta analyse van 11 RCT’s uit<br />

2010 met 65229 hoogrisico patiënten die statinetherapie kregen als primaire preventie werd geen statistisch<br />

significante reductie van mortaliteit ( alle oorzaken) gevonden [Ray 2010]. Deze resultaten staan haaks op de<br />

bevindingen van de onderzoekers van de CTT collaboration, die gegevens van bijna 175000 individuele patiënten uit 27<br />

klinische studies onderzochten. Zij constateerden dat het risico op een groot vasculair incident ( myocardinfarct of<br />

sterfte door een coronaire aandoening) significant afnam door het gebruik van statines in alle risicocategorieën.<br />

Opvallend was dat deze risicoreductie in de twee laagste risicogroepen ( vijfjaars risico < 5% en 5-10%) minstens zo<br />

groot was als in de groepen met een hoger risico. Ook nam bij laag risicopatiënten de kans op algehele sterfte en<br />

vasculaire sterfte af door gebruik van een statine [CCT 2012]. In 2011 is een studie verschenen over de<br />

kosteneffectiviteit van primaire preventie met statines voor de Nederlandse situatie. De opzet was een<br />

kosteneffectiviteitanalyse waarbij rekening gehouden werd met de toenmalige/huidige prijzen van statines en met de<br />

beperkte therapietrouw. De kosteneffectiviteitsratio werd lager naarmate het risico op HVZ toenam en nam tevens af<br />

met de leeftijd. Geconcludeerd werd dat het gebruik van statines voor primaire preventie veelal kosteneffectief is<br />

voor mensen met een 10-jaarsrisico (op ziekte of sterfte door HVZ) > 7,5%, wanneer rekening wordt gehouden met de<br />

beperkte therapietrouw. Wanneer de therapietrouw verbeterd wordt, zal de kosteneffectiviteit van statines bij<br />

primaire preventie toenemen [Greving 2011][45].<br />

In vergelijkbare dosis, zijn statines therapeutisch equivalent in het verlagen van het LDL cholesterol. Een dagdosis van<br />

10 mg atorvastatine, 40mg pravastatine en 20mg simvastatine kan het LDL cholesterol laten dalen met circa 30%. Een<br />

dagdosis van 20mg atorvastatine en 40mg simvastatine kan het LDL cholesterol laten dalen met gemiddeld 37%. De<br />

enige statines die het LDL met meer dan 40% kunnen laten dalen zijn simvastatine 80mg/dag en atorvastatine vanaf<br />

20mg en rosuvastatine vanaf 10mg per dag. Het maximaal haalbare effect (55%) op de daling van het LDL cholesterol<br />

CONCEPT<br />

52


kan bereikt worden met atorvastatine 80mg/dag en rosuvastatine 40mg/dag. Alhoewel ernstige bijwerkingen niet veel<br />

voorkomen, komen ze vaker voor bij hogere doses ( zie hieronder). Simvastatine 80mg/dag wordt niet goed verdragen<br />

vanwege de hoge incidentie van bijwerkingen, zoals myopathie (26x hoger dan bij 20mg simva per dag), waardoor de<br />

therapie trouw in het geding komt [Law 2003, Weng 2010, Silva 2007, zie ook tabel 11 MDR <strong>CVRM</strong>]. Het is gebleken dat<br />

intensieve statine therapie (> 40% LDL reductie) weliswaar meer reductie geeft van niet-fataal myocardinfarct,<br />

revascularisatie en CVA dan standaard statine therapie (< 40% LDL reductie), maar het verschil in dosering van statines<br />

blijkt geen invloed te hebben op de sterfteaantallen. Hiermee lijkt het voordeel van intensieve statine therapie<br />

beperkt te worden tot –slechts- reductie van het aantal niet-fatale gebeurtenissen [Ribeiro 2011, Spector 2011].<br />

Geconcludeerd kan worden dat statines effectief zijn bij de preventie van HVZ en in vergelijkbare doses therapeutisch<br />

equivalent in het verlagen van het LDL cholesterol.<br />

Onderzoeken naar veiligheid<br />

De incidentie van spiergerelateerde problemen bij statine gebruikers ligt bij klinische studies (5-10%) lager dan in de<br />

dagelijkse praktijk (ca 20%). Dit verschil is waarschijnlijk te verklaren door de patiëntselectie bij klinische trials,<br />

waardoor geen ouderen, alcoholgebruikers, polyfarmacie en minder vrouwen worden onderzocht [Maningat 2011,<br />

Weng 2010, MDR <strong>CVRM</strong>]. Spierklachten zonder CK (serum creatinekinase) –stijging komen vaak voor [McClure 2007,<br />

MDR <strong>CVRM</strong>]. CK-stijging tot 3 keer de bovengrens van de normaalwaarde is klinisch niet relevant en treedt bij 1% tot<br />

2% van de statinegebruikers op [Armitage 2007]. De kans op rhabdomyolyse (ernstige myopathie waardoor nierschade<br />

kan ontstaan) is, zeker bij standaard doseringen van statines, zeer klein (0,44% per 100 patiëntjaren) [Graham 2004,<br />

Baigent 2005, MDR <strong>CVRM</strong>]. De kans op spierklachten verschilt per statine en neemt toe bij hogere doseringen of bij<br />

gebruik van comedicatie die interacties met statines kan aangaan [Armitage 2007, Weng 2010, AlSheikh-ali 2007, Josan<br />

2008, MDR <strong>CVRM</strong>] [46]. Spiergerelateerde problemen gaan gewoonlijk voorbij binnen 2 maanden na staken van het<br />

statine [Gillett 2011].<br />

Afwijkende leverfuncties worden vaak in verband gebracht met het gebruik van statines, maar komen slechts bij 0,1%<br />

tot 1,5% van de statinegebruikers voor, wat ongeveer gelijk is aan patiënten die placebo gebruiken [Armitage 2007,<br />

MDR <strong>CVRM</strong>, Gillett 2011]. Een dosisafhankelijke stijging van de transaminasen kan optreden, meestal gering,<br />

asymptomatisch en klinisch niet relevant. Patiënten met transaminasespiegels die niet hoger zijn dan 3 keer de upper<br />

limit of normal, kunnen doorgaan met het gebruik van statines: meestal lossen de verhogingen spontaan op. Bij een<br />

stijging van de transaminasen die groter is dan 3 keer de bovengrens van de normaalwaarde kan men de statine<br />

toediening staken. Na staken van de statine normaliseren de verhoogde transaminasen in het algemeen [Armitage<br />

2007, Chalres 2005, Davidson 2007, Joy 2009a, Josan 2008, MDR <strong>CVRM</strong>, Gillett 2011]. Co-existerende verhogingen van<br />

transaminase spiegels, die het gevolg zijn van NAFDL (= non alcoholic fatty liver disease) of stabiele virale hepatitis B-<br />

en C- infecties, zijn geen contra indicaties voor statine gebruik [Gillett 2011].<br />

De veiligheid van chronisch statine gebruik ten opzicht van kanker lijkt gunstig te zijn: uit data 6 jaar na de follow-up<br />

van de HPS studie blijkt dat een langdurige behandeling met statines niet gepaard gaat met een verhoogde kans op<br />

kanker [HPS 2011a]. Ook bij andere grote analyses van statinegebruikers werd geen relatie gevonden tussen statine<br />

gebruik en een verhoogd risico op kanker [Marelli 2011, Baigent 2005].<br />

Het blijkt dat langdurig behandelen met statines het risico op diabetes mellitus licht verhoogt (OR 1,09 ; 95% BI 1,02-<br />

1,17). Dat betekent in absolute zin dat er één extra geval van nieuwe diabetes is per 255 patiënten die gedurende vier<br />

jaar een statine gebruiken [Sattar 2010]. Dit verhoogde risico is echter gering vergeleken met de (berekende)<br />

verminderingen van het aantal cardiovasculaire incidenten, ongeveer in een verhouding van één op negen. Bij<br />

secundaire preventie van cardiovasculaire aandoeningen lijkt de winst van statines op te wegen tegen de geringe<br />

verhoging van de kans op het ontstaan van diabetes (NNH is groter dan NNT). Men dient echter wel bedacht te zijn op<br />

deze bijwerking [Preiss 2011].<br />

Statines zijn volgens de huidige richtlijnen (MDR <strong>CVRM</strong>) geïndiceerd na een cerebrovasculaire gebeurtenis (CVA/TIA)<br />

[11]. Een meta-analyse uit 2007 laat zien dat de statines de kans op ischaemische beroerte enerzijds duidelijk verlagen<br />

(RR 0,79, 95% BI 0,63-0,99), maar anderzijds de kans op een hemorragische beroerte –niet significant- verhogen (RR<br />

1,11, 95% BI 0,77-1,60) [Henyan 2007]. Deze associatie tussen statinegebruik en hersenbloedingen is de laatste jaren<br />

nader onderzocht. In 2011 is een zogenaamde decision analyse gemaakt die ingaat op de vraag of je<br />

statinebehandeling mag geven aan mensen die een historie van intracerebrale bloeding (= ICH) hebben. De conclusie<br />

van de onderzoekers is dat het vermijden van statines overwogen moet worden bij patiënten met een hersenbloeding<br />

in de historie, met name in die gevallen dat het lobair gelokaliseerd is [Westover 2011]. Uit de resultaten van 2 andere<br />

grote onderzoeken naar de associatie tussen statinegebruik en hersenbloedingen, blijkt dat als er na een ischaemische<br />

CVA (herseninfarct, TIA) gestart wordt met een statine, er geen verhoogd risico is op hersenbloedingen [Hackam 2011,<br />

Hackam 2012].<br />

Geconcludeerd kan worden dat het zinvol lijkt om te overwegen geen statines te geven na een hersenbloeding.<br />

Conclusie: Het langdurig gebruik van statines heeft over het algemeen een gunstig veiligheidsprofiel.<br />

Onderzoeken naar LDL streefwaarde<br />

CONCEPT<br />

53


Het primaire behandeldoel van de behandeling met lipidenverlagers is niet het behalen van een streefwaarde, maar<br />

het verlagen van cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. In de huidige richtlijnen wordt een LDL-streefwaarde van<br />

≤ 2,5 mmol/l gehanteerd voor personen met HVZ en voor personen zonder HVZ met een verhoogd risico [MDR <strong>CVRM</strong>,<br />

Graham 2007].<br />

De vraag blijft of gestreefd moet worden naar een zo laag mogelijk LDL door zo hoog mogelijk een statine te doseren<br />

of dat alleen al het geven van een statine – ongeacht de uitgangswaarde van het LDL- een belangrijke risicoreductie<br />

van HVZ geeft. En of het in het licht van deze laatste vraag ook niet verstandig zou zijn om personen die van nature<br />

een LDL< 2,5 mmol hebben toch een statine te geven.<br />

De huidige richtlijn <strong>CVRM</strong> [MDR <strong>CVRM</strong>] stelt dat er een continu verband is tussen LDL en het risico op HVZ, en dat uit<br />

meerdere studies/onderzoeken blijkt dat iedere mmol/l daling van het LDL ongeveer 20% reductie van het relatieve<br />

risico op ziekte en sterfte door HVZ geeft. Deze studies tonen volgens de MDR richtlijn ook aan dat wie de laagste LDL<br />

waarde bereikt, het laagste risico heeft op HVZ (binnen zekere grenzen, maar zeker tot een LDL ruim onder 2,5<br />

mmol/l). Resultaten van twee andere trials tonen tevens aan dat intensieve statine behandeling, waarbij LDL waarden<br />

bereikt worden die ruim onder de huidige streefwaarden liggen, een sterkere reductie van plaqueprogressie en<br />

mortaliteit geeft dan standaardbehandeling [Cannon 2004, Nissen 2004]. In 2011 zijn 2 reviews verschenen waaruit<br />

blijkt dat intensieve LDL verlaging (> 40% reductie) weliswaar niet-fatale cardiovasculaire gebeurtenissen (zoals niet<br />

fataal myocardinfarct) reduceert, maar dat dit geen invloed heeft op de sterfte aantallen ten opzichte van<br />

milde/standaard LDL verlaging (< 40% reductie).Volgens de onderzoekers suggereren deze resultaten dat het een<br />

kosteneffectieve benadering is voor bijna alle patiënten met hart- en vaatziekten om 40mg simvastatine of 20mg<br />

atorvastatine te krijgen, en dat het onnodig is om streefwaarden te hanteren en om het cholesterol te monitoren,<br />

behalve om te controleren of het statine wel ingenomen wordt [Ribeiro 2011, Spector 2011].<br />

In een grote review uit 2006 wordt zelfs gesteld dat hard bewijs voor het nut van een LDL< 2,5 mmol/l als<br />

behandeldoel bij statinegebruik ontbreekt. De reviewers concluderen dat als je alle trials rangschikt, van de 4-S studie<br />

tot de TNT, er een rechtlijnig verband lijkt te zijn tussen morbiditeit en mortaliteit en de hoogte van het LDL. Dit<br />

effect lijkt echter een stuk minder duidelijk als elke trial wordt afgezet tegen de eigen placebo groep. Er wordt<br />

gepleit voor betere heranalyses, omdat de onderlinge verschillen tussen de trials groot zijn. Het effect van statines op<br />

het endotheel -de pleiotrope werking- zou een belangrijk deel van de werking kunnen verklaren, waardoor er een<br />

lineair verband lijkt te bestaan tussen LDL en sterfte risico [44]. De reviewers concluderen dat het onvoldoende<br />

duidelijk is of men in de praktijk de doseringen moet voorschrijven die in klinische onderzoeken gebruikt zijn of dat<br />

men doseringen individueel moet aanpassen om streefwaarden te behalen. Dit laatste zou nog in geen enkel<br />

gerandomiseerd onderzoek zijn toegepast. De reviewers betwijfelen of de hoogte van het LDL een nuttige maat is en<br />

suggereren dat een patiënt gewoon zoveel statine moet slikken als hij of zij verdragen kan [Hayward 2006].<br />

Dit laatste sluit weer aan bij noot 35 van de MDR richtlijn <strong>CVRM</strong>, waarin gesteld wordt dat het gebruik van alleen een<br />

statine al het risico op HVZ vermindert, ondanks dat het LDL nog >2,5 mmol/l is gebleven (de eerste klap is een<br />

daalder waard). De procentuele daling van het LDL hangt niet af van het uitgangs-LDL en er is gebleken dat bij een<br />

hogere dosering van een statine de kans op HVZ weliswaar daalt, maar dat dit verschil veel kleiner is dan het al<br />

bereikte effect met de zwakkere dosering statine. Iedere verdere verlaging van het LDL in absolute zin zal dan steeds<br />

minder effectief worden [Pedersen 2005, Baigent 2005, MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

Geconcludeerd kan worden dat het twijfelachtig is of het hanteren van de huidige streefwaarde voor LDL-cholesterol<br />

(< 2,5 mmol/l ) zinvol is. Toekomstige onderzoeken zullen hopelijk uitwijzen of de huidige streefwaarden van het LDL<br />

gehandhaafd blijven of dat er individueel gedoseerd mag worden, ongeacht de uitgangswaarde van het LDL of tot<br />

zoveel als de patiënt kan verdragen, omdat alleen al het gebruik van een statine de kans op ziekte en sterfte door HVZ<br />

reduceert.<br />

[44] Statines en inflammatoire werking, buiten LDL-verlaging<br />

Endotheeldysfunctie omvat een stoornis in anti-inflammatoire processen, een verhoogde vasculaire permeabiliteit en<br />

dus infiltratie door ontstekingscellen en lipoproteïnen, en een verminderde beschikbaarheid van vasodilatoire stoffen<br />

en hierdoor verminderde bloedstroom (en dus facilitatie van adhesie en migratie van monocyten) [Ross 1999, Laufs<br />

2003, zie [10]).<br />

Pleiotrope werking<br />

Er is toenemend experimenteel en klinisch bewijs voor de pleiotrope effecten van statines op het endotheel, zoals de<br />

verbetering van endotheelfunctie, verhoging van de vasodilatoire respons en modulatie van de inflammatie [Lardizabal<br />

2011, Laufs 2001, Ridker 2001, Li 2003, Ray 2005, Rikitake 2001]. Deze pleiotrope effecten van statines blijken lipiden<br />

onafhankelijk te zijn [Ortego 1999, Rezaie 2002, Hernandez 1998, Laufs 1998, Wassmann 2001]. Tevens zijn er<br />

aanwijzingen dat de pleiotrope effecten sneller intreden dan de verandering van het lipidenspectrum [Cannon 2004,<br />

Nissen 2004]. In een meta analyse uit 2005 kon echter geen bewijs gevonden worden voor de hypothese dat statines –<br />

vanwege hun pleiotrope werking- het cardiovasculaire risico meer verlagen dan wat verwacht zou worden op grond van<br />

verlaging van LDL cholesterol alleen [Robinson 2005]. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de grote klinische<br />

trials een relatief korte periode en meestal een laat stadium van atherosclerose bestuderen, waardoor deze pleiotrope<br />

effecten waarschijnlijk niet zichtbaar zijn.<br />

Patiënten de vaatchirurgie ondergaan hebben een verhoogd risico op ‘perioperatieve cardiovasculaire complicaties. Uit<br />

de resultaten van een review uit 2010 blijkt dat perioperatief statine gebruik geassocieerd wordt met een verbetering<br />

in postoperatieve uitkomsten en een reductie in serumlipidespiegels en spiegels van inflammatoire markers [Winkel<br />

CONCEPT<br />

54


2010]. De anti-inflammatoire en vaatprotectieve eigenschappen van statine bij patiënten die CABG (coronary artery<br />

bypass grafting) ondergaan is door Bona et all. onderzocht. De aanleiding voor dit onderzoek was het uitgangspunt dat<br />

CABG geassocieerd wordt met verscheidene perioperatieve complicaties, waardoor de duur van de ziekenhuisopname<br />

verlengd wordt, de kosten en ook de lange-termijncomplicaties toenemen. De resultaten van dit onderzoek suggereren<br />

dat statinebehandeling vroege perioperatieve complicaties na CABG kunnen reduceren. Dit effect is onafhankelijk van<br />

de basale cholesterolspiegels, en dit ondersteunt dus het perioperatief gebruik van statines in patiënten die CABG<br />

ondergaan [Bona 2011]. De resultaten uit een review uit 2011 ondersteunen ook het gebruik van statines bij personen<br />

die PCI (percutane coronaire interventie) ondergaan teneinde het cardiovasculair risico te verminderen. Volgens de<br />

reviewers zijn er 3 mechanismen van statines die de lipiden en niet-lipiden-effecten verklaren: reductie van LDLcholesterolconcentratie<br />

in serum, blokkade van de isoprenylatie van GTPases en de activatie van myocyte-protectieve<br />

enzymsystemen. De hierdoor verkregen LDL-verlaging, de afname van inflammatie biomarkers en zelfs atheroregressie,<br />

bewerkstelligen dat de incidentie van cardiovasculaire gebeurtenissen afneemt [Morales 2011].<br />

De grote vraag blijft dus in welke mate de pleiotrope effecten van statines klinisch relevant zijn. Volgens Westerweel<br />

(ea) zouden de pleiotrope effecten van statines vooral relevant kunnen zijn voor patiënten met een verhoogd lange<br />

termijn risico op HVZ, maar nog vroege stadia van atherosclerose vorming. Het argument hiervoor is dat het pleiotrope<br />

effect van statines op korte termijn een positief effect heeft op de endotheeldysfunctie, ook bij personen zonder<br />

evidente atherosclerose [Westerweel 2004]. In een systematische review en meta-analyse uit 2011 is nagegaan wat het<br />

effect van statines op perifere en coronaire endotheelfunctie is, met de achtergrondgedachte dat vroege<br />

atherosclerose gekarakteriseerd wordt door endotheeldysfunctie. Geconcludeerd wordt dat statinetherapie<br />

geassocieerd is met significante verbetering in zowel perifere als coronaire endotheel functie. Deze studie ondersteunt<br />

dus een rol voor statinetherapie in patiënten met endotheeldysfunctie [Reriani 2011]. Dit snel intredende preventieve<br />

effect van statines kan een overweging zijn om toch statines te geven aan ouderen met een relatief korte<br />

levensverwachting [Vooght 2008] en bij vaatchirurgische ingrepen [Bona 2011, Morales 2011]. Aangezien in de huidige<br />

richtlijnen (zie MDR <strong>CVRM</strong>) de pleiotrope werking niet wordt meegenomen bij de overweging om wel of niet te<br />

behandelen, en het uitgangspunt is dat de gunstige effecten door LDL verlaging pas na een aantal jaren gebruik<br />

worden waargenomen, wordt in de praktijk vaak gekozen om geen statine te starten in deze groep ouderen. Maar ook<br />

andere groepen patiënten die baat zouden kunnen hebben bij een statine, zoals de groep die van nature een laag LDL<br />

heeft, worden hierdoor uitgesloten van behandeling.<br />

Geconcludeerd kan worden dat er meer onderzoeken nodig zijn om duidelijkheid te verschaffen over de klinische<br />

relevantie van de pleiotrope effecten (zie ook [43]).<br />

C-Reactief Proteine ( CRP)<br />

Sinds de JUPITER studie uit 2008, die een positieve relatie suggereerde tussen daling van het high-sensitive CRP door<br />

behandeling met rosuvastatine en vermindering van harde eindpunten (zoals MI, CVA, arteriële revascularisatie,<br />

ziekenhuisopname ivm instabiele AP of dood tgv cardiovasculaire oorzaak), is een hevige discussie gaande over de<br />

betekenis van daling van het CRP [Ridker 2008]. Het Number needed tot treat bij de JUPITER studie was hoog<br />

(NNT=95) en de studie is voortijdig beëindigd na 1,9 jaar. De resultaten van de JUPITER trial zijn in een review in 2010<br />

opnieuw onderzocht en de reviewers concludeerden dat de eerder gepubliceerd resultaten zowel klinisch als<br />

wetenschappelijk inconsistent waren, en dat er een grote kans op bias was vanwege commerciële belangen. Deze<br />

review kon de gunstige effecten van rosuvastatine als primaire preventie van cardiovasculaire aandoeningen dus niet<br />

bevestigen [Lorgeril 2010]. Onderzoekers van een andere grote studie, de Heart Protection (HPS) study –waarin ruim<br />

20.000 patiënten met een hoog risico op HVZ simvastatine of placebo kregen, beweren zelfs dat statines in hun<br />

werking onafhankelijk zijn van de aanwezigheid van een systemische ontsteking, gemeten aan de hand van CRPwaarden<br />

[HPS 2011b].<br />

In de REVERSAL studie – een randomised controlled trial met pravastatine 40mg versus atorvastatine 80mg- bleek dat<br />

statinetherapie geassocieerd werd met een merkbare verbetering van dyslipidemie en plaque regressie. Interessant<br />

was dat reductie van CRP een onafhankelijke voorspeller van plaque regressie was, zelfs na aanpassing voor<br />

lipidenniveaus. Patiënten die een meer significante reductie bereikten in zowel LDL-C als CRP hadden de laagste score<br />

van atheroma progressie [Nissen 2005].<br />

De PROVE IT TIMI 22 studie was een secundaire preventie trial van statines met 3745 post-myocardinfarct- patiënten,<br />

die gerandomiseerd werden tot 40mg pravastatine of 80mg atorvastatine per dag. Het verlagen van CRP-spiegels als<br />

gevolg van statines was effectief voor het verbeteren van de uitkomsten, zelfs wanneer werd aangepast voor LDL-C.<br />

Hoewel atorvastatine potenter was, was er geen merkbaar subklasse verschil tussen atorvastatine en pravastatine,<br />

wanneer aangepast werd voor LDL-C en CRP-levels [Ridker 2005].<br />

Bikdeli gaat in een review in 2011 verder in op de relatie tussen CRP-spiegels en het risico op cardiovasculaire<br />

gebeurtenissen. Hij stelt dat de bevindingen van de HPS studie eerder complementair/aanvullend dan tegenstrijdig<br />

zijn aan studies zoals JUPITER, REVERSAL en de PROVE IT TIMI 22-studies. In tegenstelling tot de HPS heeft de PROVE<br />

IT TIMI 22 studie namelijk patiënten met acute coronaire syndromen geïncludeerd. CRP staat bekend als acute-fase<br />

reactant/eiwit en de CRP spiegels kunnen uitstijgen boven base line ten gevolge van de schade van een myocard<br />

infarct. De bevindingen van de PROVE IT studie kunnen dus niet vergeleken worden met de HPS studie, waar patiënten<br />

geïncludeerd zijn met stabiele klinische condities en samengestelde cardiovasculaire risicofactoren. De JUPITER studie<br />

had gezonde mensen met een verhoogd CRP spiegel, terwijl de mensen in de HPS studie al een verhoogd risico hadden<br />

op HVZ door hun conventionele risicofactoren. Bikdelie doet hierdoor de aanname dat voor mensen met een middel tot<br />

hoog risico voor HVZ, ten gevolge van conventionele risico factoren, CRP weinig toevoegt aan de risicobeoordeling<br />

[Bikdeli 2011].<br />

CONCEPT<br />

55


Geconcludeerd mag worden dat verder onderzoek nodig is om te zien of pogingen om CRP-spiegels te verminderen,<br />

vertaald kunnen worden in klinische verbetering in cardiovasculaire uitkomsten. Pas dan kan beoordeeld worden of<br />

CRP meegenomen moet worden bij de risicobeoordeling op sterfte en ziekte door HVZ en dus de afweging of<br />

behandeling met een statine gewenst/geïndiceerd is.<br />

[45] Statines en therapie(on)trouw<br />

Het gebruik van statines is geïndiceerd voor chronisch gebruik, maar in de praktijk blijken na verloop van tijd veel<br />

mensen statines onregelmatig in te nemen of te stoppen met de inname. Uit een groot onderzoek in Australië onder<br />

77.876 starters met statines, bleek 43% binnen 6 maanden te stoppen met statines en haalde 23% zelfs hun eerste<br />

herhaalrecept (na 1 maand) niet op [Simons 2011]. Uit een Nederlands onderzoek onder 60.000 startende<br />

statinegebruikers, bleek dat 53% het gebruik staakt in de eerste 2 jaren na aanvang van de therapie. Uit dit onderzoek<br />

bleek ook dat slechts 35% van de gebruikers therapietrouw was [PHARMO 2006]. Dit patroon wordt bevestigd door Duits<br />

onderzoek onder patiënten die gestart zijn met een statine na een myocardinfarct. Van de 30.028 patiënten met een<br />

myocardinfarct, kreeg 73% initieel een statine voorgeschreven, maar gebruikte na 5 jaar nog slechts 17% statines. De<br />

grootste afname in gebruik van secundaire medicatie bleek ongeveer 1 jaar na de diagnose van het myocardinfarct te<br />

zijn [Mangiapane 2011]. Uit een Israëlisch onderzoek onder 47.680 starters met een statine, bleek na 6 jaar nog<br />

slechts 9,6% te gebruiken [Vinker 2008].<br />

In een systematische review en meta analyse uit 2010 van 22 cohort studies is geprobeerd betrouwbare<br />

factoren/indicatoren die therapieontrouw van statines voorspellen te identificeren. Uit de resultaten bleek dat<br />

leeftijd een U-vormige associatie met therapietrouw had: de oudsten (≥70 jaar) en jongsten ( 1 jaar) van statines werd<br />

geassocieerd met toenemende verbeteringen in klinische uitkomsten, naarmate de lengte/duur van de therapie<br />

toenam [Simpson 2010].<br />

In een open-label, prospectieve, randomised controlled trial (n=899) bij 26 openbare apotheken in Nederland is het<br />

effect onderzocht van een farmaceutisch zorgprogramma ter bevordering van de therapietrouw van statines. De<br />

‘gebruikelijke farmaceutische zorg’ werd gegeven aan 460 personen en 439 ontvingen een farmaceutische<br />

zorginterventie. De farmaceutische zorginterventie bestond uit 5 individuele begeleidingssessies door een apotheker,<br />

gedurende een jaar. Tijdens deze sessies ontving de patiënt educatie over het belang van therapietrouw, werden<br />

cholesterolspiegels gemeten, en werd de associatie tussen therapietrouw en cholesterolspiegels besproken. In de<br />

interventie–groep stopten binnen 6 maanden na start van het statine significant minder mensen dan in de<br />

‘gebruikelijk-zorg’groep (HR 0.66, 95% BI: 0.46-0.96). Dit effect kon echter niet gevonden worden tussen de groepen<br />

voor de stoppers na 12 maanden (HR 0.84, 95% BI: 0.65-1.10)[Eussen 2010]. In België is onderzocht wat de invloed is<br />

van een farmaceutische zorg interventie bij 392 gebruikers van atorvastatine, afkomstig van 35 apotheken. Het<br />

zorgprogramma bestond uit een gezamenlijke beoordeling van de afleverhistorie door de apotheker en de patiënt en<br />

uit educatieve herinneringen. De interventie resulteerde in toename van de therapietrouw met 6,5% ten opzichte van<br />

base-line (p


Geconcludeerd kan worden dat slechte statinetherapietrouw en staken van statinegebruik geassocieerd wordt met<br />

slechtere klinische uitkomsten en verhoogde cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. Apothekers moeten zich beter<br />

bewust worden van deze effecten en hun patiënten opsporen en voorlichten om statine gebruik voort te zetten en hen<br />

inlichten over de risico’s van het staken van statines. Om volledig de voordelen van statinetherapie te benutten,<br />

moeten interventies gericht zijn op het verbeteren van de lange termijn therapietrouw.<br />

[46] Statines en beleid bij spierklachten<br />

Spierklachten die geassocieerd worden met statines komen in de praktijk bij ongeveer 10% van de gebruikers voor en<br />

zijn vaak aanleiding om het gebruik te staken, ook al zijn de klachten in veel gevallen slechts mild [Janssen 2010].<br />

Voor de dagelijkse praktijk is het belangrijk om te weten wat de mogelijkheden zijn bij statine-gerelateerde<br />

spierklachten.<br />

De adviezen uit het onderstaande algoritme/stappenplan zijn afgeleid uit diverse reviews en onderzoeken over dit<br />

onderwerp [Arca 2011, Armitage 2007, Bruckert 2005, MDR <strong>CVRM</strong>, Glueck 2006, Harper 2010, Joy 2009a, Janssen 2010,<br />

Mancini 2011, Pasternak 2002, Silva 2007, Tomaszewski 2011]:<br />

Stap 1. Inventariseer voorafgaande aan statinetherapie of er een verhoogde kans is op het ontwikkelen van<br />

spierklachten tgv statines. Risicogroepen/factoren zijn:<br />

o ouderen (mn > 80jaar), met name fragiele oudere vrouwen met laag BMI<br />

o diabeten met nierinsufficiëntie (bepaal van te voren creatinine en albuminurie)<br />

o mensen die een zware operatie in het ziekenhuis ondergaan<br />

o persoonlijke of familiaire geschiedenis met spierproblemen/klachten, erfelijk of<br />

o statine/fibratengerelateerd (bepaal van te voren CK-concentratie)<br />

o alcoholisten (: bepaal van te voren ALAT en ASAT)<br />

o gebruik van comedicatie die interactie geeft met bepaalde statines (zie paragraaf 4.2.1)<br />

o inname grapefruit(sap)<br />

o Houd deze patiënten extra goed in de gaten mbt spierklachten en/of begin met lagere startdosering<br />

Stap 2. Sluit bij ontwikkelen van spierklachten de oorzaak tgv andere aandoeningen uit zoals –zware- lichamelijke<br />

inspanning, hypothyreoïdie (bepalen TSH), lever- en nierschade (albuminurie, creatinine, ALAT en ASAT), vitamine D-<br />

deficiëntie.<br />

o probeer deze oorzaken te beïnvloeden (zoals alcoholisme, lichamelijke inspanning, comedicatie, gebruik<br />

grapefruit, behandeling hypothyreoïdie/leverfunctiestoornis/nierfunctiestoornis/diabetes mellitus)<br />

Stap 3. Sluit bij melding spierklachten uit dat deze gerelateerd zijn aan statinegebruik:<br />

o Stop met de statine en wacht af tot spierklachten verdwenen zijn (gem. 2 maanden, kan tot 6 maanden<br />

aanhouden). Bepaal alleen bij verdenking op toxiciteit of bij ernstige spierklachten de CK-concentratie.<br />

o Herstart hierna met – een lagere dosis van- dezelfde statine of met een andere statine (de kans is ca 40% dat<br />

een andere statine geen klachten geeft). Spierklachten van statines zijn dosisgerelateerd, maar niet<br />

gerelateerd aan reductie van het LDL-cholesterol. Een lagere dosis van een meer potente statine kan dus<br />

minder myopathie risico geven dan een hogere dosis van een minder potente statine [Alsheikh-Ali 2007,<br />

Jacobson 2008].<br />

o Probeer -indien klachten terugkomen tijdens proberen van verschillende statines (in lagere doses)- een<br />

alternatief doseerschema van een langwerkend statine: atorvastatine 10-20mg of rosuvastatine 5-10mg, om<br />

de dag of wekelijks [Backes 2008, Joy2009b]. Nadelen: er wordt minder sterke LDL-reductie behaald in<br />

vergelijking met dagelijkse dosering en er is nog niet bewezen dat deze doseerregimes reductie geven van<br />

cardiovasculaire gebeurtenissen.<br />

Stap 4. Bij aanhoudende spierklachten of niet bereiken van streefwaarde kan de combinatie van een lage dosis statine<br />

met een andere lipidenverlager geprobeerd worden. Een andere optie is monotherapie van laatstgenoemde<br />

lipidenverlagers als alternatief voor statines. Terughoudendheid met het toepassen van deze middelen is echter<br />

aanbevolen, aangezien is er slechts beperkt of onvoldoende bewijs is dat LDL verlagende middelen de incidentie van<br />

HVZ verlagen [47][48][49][50][51].<br />

Vervolgens worden er in de praktijk een aantal strategieën toegepast, die puur op de bestrijding van de symptomen<br />

gericht zijn:<br />

5. vitamine D: er is nog onvoldoende bewijs voor de aanname dat vitamine D standaard gebruikt kan worden bij de<br />

preventie en behandeling van myopathieën. Echter: aangezien lage vitamine D-spiegels gerelateerd kunnen zijn aan<br />

spierklachten, is het verdedigbaar om bij aanhoudende spierklachten de vitamine D-spiegel te bepalen en suppletie te<br />

proberen bij patiënten met vitamine D-deficiëntie of verminderde vitamine D-spiegels [Caso 2007, Backes 2011, Bell<br />

2010, Gupta 2011, Mancini 2011, Tomaszewski 2011]<br />

6. Coenzym Q10: hoewel er wel aanwijzingen maar nog onvoldoende bewijzen zijn dat suppletie van coenzym Q10<br />

werkzaam is bij spierklachten tgv statine gebruik, kan dit –gezien het gunstige veiligheidprofiel- geprobeerd worden<br />

bij patiënten waarbij de spierproblemen niet op een andere manier onder controle gekregen worden [Marcoff 2007,<br />

Mancini 2011, Nielsen 2011].<br />

7. Vitamine E: er is geen bewijs van het nut van suppletie van vitamine E, dus dit wordt afgeraden [Caso 2007].<br />

CONCEPT<br />

57


8. Red Yeast Rice: het gebruik van Red Yeast Rice wordt eveneens afgeraden. De cholesterolverlagende<br />

eigenschappen van Red Yeast Rice lijken afkomstig te zijn van monacolin K, een natuurlijke vorm van lovastatine<br />

[Becker 2009, Halbert 2010, Venero 2010]. Nadeel van Red Yeast Rice is dat het gehalte monacolin K erg kan<br />

verschillen per partij/merk en dat het LDLverlagende effect beperkt is (slechts max 20%). Bovendien is er geen direct<br />

bewijs dat het gebruik van dit product bijdraagt aan de cardiovasculaire preventie [Arca 2011, Mancini 2011].<br />

[47] Ezetimibe<br />

Toepassing<br />

Als adjuvans op dieet bij primaire (heterozygote familiaire en niet-familiaire) hypercholesterolemie, indien een<br />

cholesterolsyntheseremmer alleen onvoldoende is of als monotherapie als een statine niet geschikt is of niet wordt<br />

verdragen. In combinatie met een cholesterolsyntheseremmer als aanvulling op het dieet bij homozygote familiaire<br />

hypercholesterolemie. Aanvulling op het dieet bij homozygote familiaire sitosterolemie [IM 2012, FK 2012].<br />

Soorten<br />

Ezetimibe en de combinatie ezetimibe/simvastatine<br />

Werkingsmechanisme<br />

Ezetimibe remt in de dunne darm de resorptie van cholesterol en aanverwante plantensterolen, waardoor de darm<br />

minder cholesterol aan de lever geeft. Het verlaagt de totale cholesterol- en LDL-cholesterol-plasma concentratie.<br />

Tevens wordt de triglyceridenconcentratie enigszins verlaagd en de HDL-cholesterolconcentratie enigszins verhoogd.<br />

Door de remming van de gastro-intestinale cholesterolabsorptie bestaat er een theoretisch risico op stimulatie van de<br />

endogene cholesterolsynthese. Om deze reden wordt ezetimibe vaak gecombineerd met cholesterolsyntheremmers [IM<br />

2012, FK 2012].<br />

Bijwerkingen<br />

De meest voorkomende bijwerkingen zijn buikpijn, diarree, flatulentie, vermoeidheid en hoofdpijn [IM 2012, FK 2012].<br />

Onderzoeken monotherapie<br />

In monotherapie verlaagt ezetimibe significant het LDL-cholesterol met gemiddeld 18,5 % in vergelijking met placebo<br />

(weighted mean difference= WMD: −18.58%, (95% CI: −19.67 to −17.48, P < 0.00001). Ezetimibe blijkt in de meeste<br />

onderzoeken goed verdragen te worden in vergelijking met statine monotherapie of placebo, waarbij rekening dient<br />

gehouden te worden met de korte follow-up van deze onderzoeken [Ara 2008, Pandor 2009]. Er zijn geen bewijzen dat<br />

monotherapie met ezetimibe de uitkomsten op harde eindpunten (cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit)<br />

verlaagt.<br />

Onderzoeken combinatietherapie<br />

In de ENHANCE studie werd geen voordeel aangetoond van simvastatine 80mg plus ezetimibe 10mg ten opzichte van<br />

simvastatine 80mg op de progressie van carotisatherosclerose (= intimamediadikteprogressie) bij patiënten met<br />

familiaire hypercholesterolemie [Kastelein 2008]. In een systematische review (13 studies, 5080 patiënten) is<br />

onderzocht wat het effect op het LDL-cholesterol is van het toevoegen van ezetimibe aan statinetherapie versus het<br />

verdubbelen van de statine dosering. Het betrof data over simvastatine, atorvastatine en rosuvastatine. Uit de<br />

resultaten bleek dat er een significant groter percentage in LDL daling bereikt werd in de groep die behandeld werd<br />

met statine en ezetimibe tegenover de groep waarbij de statinedosering verdubbeld werd (WMD: -15.3% [-19.1, -11.4],<br />

p


Onderzoeken naar kanker<br />

Recent is de mogelijke associatie tussen de toename van kanker en het gebruik van ezetimibe plus simvastatine gelegd<br />

door de publicatie van de SEAS-studie [Rossebo 2008]. Dit was zeer opmerkelijk, aangezien kanker zich bij mensen in<br />

de loop van jaren ontwikkelt en het niet voor de hand ligt dat een geneesmiddel binnen 2 tot 5 jaren kanker<br />

veroorzaakt. De gecombineerde interim-analyse van twee grotere ezetimibe-plus-statine trials, die tegelijkertijd<br />

liepen, kon deze hypothese ook niet ondersteunen: de SHARP en IMPROVE-IT studies met 20617 patiënten lieten geen<br />

verhoogd risico op kanker zien tussen de statine en de ezetimibe-plus-statine gebruikers [Peto 2008]. De eindanalyse<br />

van de SHARP trial bevestigde dat er geen verschil in kanker gevallen is gevonden tussen de combinatietherapie en<br />

placebo (9.4% vs 9.5%, P = 0.89) [Baigent 2011].<br />

Conclusie<br />

Ezetimibe wordt over het algemeen goed verdragen en verlaagt in monotherapie en in combinatie met statines het<br />

LDL. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat LDL-daling en effect op endotheelfunctie een vermindering geven van<br />

het cardiovasculair risico, maar er zijn nog geen harde eindpuntstudies beschikbaar voor ezetimibe die hier uitsluitsel<br />

over kunnen geven. Voor de combinatie van ezetimibe met simvastatine is aangetoond dat het bij chronische<br />

nierpatiënten de incidentie van ischaemisch CVA en arteriële revascularisatie reduceert, maar het is niet duidelijk wat<br />

het aandeel van ezetimibe en wat het aandeel van simvastatine bij deze uitkomst is. Geconcludeerd kan worden dat<br />

ezetimibe geregistreerd is op basis van onderzoek op surrogaatparameters en dat terughoudendheid bij het gebruik<br />

geboden is.<br />

[48] Fibraten<br />

Toepassing<br />

Als aanvulling op dieet en andere maatregelen bij: primaire hypercholesterolemie, wanneer een statine gecontraindiceerd<br />

is of niet wordt verdragen, gecombineerde dyslipidemie gekenmerkt door hypertriglyceridemie en/of een<br />

lage HDL cholesterolconcentratie [IM 2012, FK 2012].<br />

Soorten<br />

Bezafibraat, ciprofibraat, fenofibraat (icm pravastatine), gemfibrozil.<br />

Werkingsmechanisme<br />

De fibraten remmen de synthese van het VLDL-lipoproteïne in de lever en stimuleren tevens de afbraak van het VLDL.<br />

Fibraten verlagen de LDL- en triglyceridenspiegels en verhogen de HDL-spiegel [IM 2012, FK 2012]. Fibraten reduceren<br />

snel de triglyceriden(TG)-waarden met 20-35% (afhankelijk van het uitgangsniveau), het LD- cholesterol met 4-10%, en<br />

verhogen het HDL-cholesterol met ca. 9% [Saha 2010, Loomba 2010, Mc Cullough 2011].<br />

Bijwerkingen<br />

De meest voorkomende bijwerkingen zijn maagdarmstoornissen, zoals dyspepsie, obstipatie, flatulentie en hoofdpijn,<br />

vermoeidheid en duizeligheid. In combinatie met statine gebruik treden leverfunctiestoornissen en myopathie vaker op<br />

[IM 2012, FK 2012].<br />

Onderzoeken<br />

In een meta analyse is onderzocht of fibraten, vergeleken met placebo, een reductie geven van cardiovasculaire<br />

morbiditeit en mortaliteit. Men identificeerde 18 trials met in totaal ruim 45000 patiënten. De meest bestudeerde<br />

fibraten waren bezafibraat, fenofibraat en gemfibrozil. De meeste studies betroffen secundaire preventie bij mannen<br />

of diabetes patiënten. De belangrijkste resultaten waren dat fibraten het risico op het gecombineerde eindpunt<br />

hartinfarct/herseninfarct met 10% reduceerden (RR=0,90; 95% BI: 0,82-1,00). Dit bleek vooral een effect op coronair<br />

lijden (niet-fataal hartinfarct) te betreffen: het risico op herseninfarct werd niet beïnvloed. Positieve effecten op<br />

morbiditeit werden vooral gezien bij patiënten met een triglyceridenconcentratie >2 mmol/l. Fibraten hadden geen<br />

effect op totale sterfte. De conclusies zijn dat fibraten een klein effect op de reductie van cardiovasculaire<br />

morbiditeit hebben. De schatting van het effect op mortaliteit is met te veel onzekerheden omgeven om te kunnen<br />

concluderen dat fibraten ook het sterfterisico gunstig zullen beïnvloeden. Indien men met een standaard-statine-dosis<br />

niet het gewenste effect bereikt, dan is het ondersteunend bewijs voor verhoging van de statinedosis sterker dan voor<br />

het toevoegen van een fibraat [Jun 2010].<br />

In een systematische review en meta analyse is bij 5 grote trials nader onderzocht welke patiënten groepen baat<br />

kunnen hebben bij fibraten: patiënt met laag HDL-c (< 35 mg/dL), patiënten met hoge triglyceriden- spiegels (><br />

200mg/dL) of beide. Uiteindelijk werden 4671 patiënten meegenomen, die of placebo (2270) of fibraten (2401)<br />

kregen. Deze groep werd geclassificeerd als hebbende atherogene dyslipidemie, wat betekent laag HDL-cholesterol<br />

gecombineerd met hoge triglyceriden spiegels. Het grootste effect van behandeling met fibraten werd bereikt bij<br />

patiënten met of hoog triglyceridengehalte of atherogene dyslipidemie: hier bleken fibraten het cardiovasculaire risico<br />

te verminderen met 28% (95% BI: 15% - 39%; P < 0.001) of 30% (95% BI: 19% - 40%, P < 0.0001), terwijl bij de nietatherogene<br />

groep patiënten het gebruik van fibraten het cardiovasculair risico met slechts 6% verminderde (95% BI:<br />

22% - 13%, P = 0.13). De reviewers adviseren het gebruik van fibraten te richten op patiënten met hoge triglyceriden<br />

gehaltes of atherogene dyslipidemie [Bruckert 2011]. Uit een andere grote meta-analyse (25410 patiënten) kwamen<br />

dezelfde bevindingen, waarbij opgemerkt dient te worden dat de resultaten van de analyses gebaseerd zijn op data<br />

CONCEPT<br />

59


van subgroepen, die dus niet de basishypotheses van de trials waren. De aanbevelingen omtrent het toepassen van<br />

fibraten bij atherogene dyslipidemie moeten dus met de nodige voorzichtigheid benaderd worden [Lee 2011].<br />

Conclusie fibraten<br />

Geconcludeerd kan worden dat fibraten een reductie van het aantal niet-fatale myocardinfarcten geven, maar dat er<br />

geen effect is aangetoond op mortaliteit of andere cardiovasculaire eindpunten. Statines blijven daarom<br />

eerstekeusmiddelen bij een verhoogd cardiovasculair risico. Alleen bij hoog risico patiënten met atherogene<br />

dyslipidemie (laag HDL, hoog TG) of patiënten met hoog triglyceriden gehalte (> 2 mmol/l) en/of een intolerantie voor<br />

statines, kunnen fibraten overwogen worden, onder meer om pancreatitis te voorkomen.<br />

[49] Galzuurbindende harsen<br />

Toepassing<br />

Adjuvans bij dieet bij hypercholesterolemie, al dan niet gecombineerd met een cholesterolsyntheseremmer.<br />

Colestyramine wordt ook toegepast bij diarree en cholestatische jeuk [IM 2012, FK 2012].<br />

Soorten<br />

Colesevelam, colestyramine<br />

Werkingsmechanisme<br />

Colestyramine en colesevelam onderbreken de enterohepatische kringloop van galzuren door hiermee in de darm een<br />

onoplosbaar complex te vormen. De reactie van de lever op de verhoogde uitscheiding van galzuren is een toename<br />

van de biosynthese van cholesterol, waardoor het aantal LDL-receptoren toeneemt. Het effect hiervan is een daling<br />

van de LDL-cholesterolplasmaspiegel (met 10-25%), een verhoging van het HDL-cholesterol ( met 4-9%) en – vaak- een<br />

verhoging van de triglyceridenwaarden (tot 25%) [Aldridge 2001, FK 2012, IM 2012].<br />

Bijwerkingen<br />

De meest voorkomende bijwerkingen zijn obstipatie en flatulentie. Vaak treden ook andere maag-darmklachten op<br />

zoals misselijkheid, braken en dyspepsie. Het risico op gastro intestinale bijwerkingen (obstipatie en dyspepsie) lijkt<br />

bij colesevelam lager te zijn dan bij colestyramine [IM 2012].<br />

Onderzoeken colestyramine<br />

Er zijn geen systematische reviews of meta analyses ten aanzien van het effect en de veiligheid van colestyramine bij<br />

hypercholesterolemie. Uit meerdere, veelal kleine en verouderde, onderzoeken waarin colestyramine wordt<br />

vergeleken met een statine blijkt toevoeging van colestyramine aan een statine in de meeste gevallen een sterkere<br />

daling van het LDL te geven dan verdubbeling van de statine dosering. Uit deze onderzoeken blijkt ook dat statines<br />

beter verdragen worden dan colestyramine, met name vanwege de gastro-intestinale bijwerkingen van colestyramine.<br />

Gebruik van colestyramine leidde in de meeste onderzoeken tot een toename van de triglyceriden spiegel [Sprecher<br />

1994, Hagen 1994, anom 1993, Stein 1990, Eriksson 1998, McPherson 1999]. Het nadeel van deze onderzoeken is dat ze<br />

gericht zijn op surrogaateindpunten, namelijk verandering van lipidenspiegels, maar geen uitkomsten op harde<br />

eindpunten (cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit) geven. Slechts een onderzoek uit 1984 legt een relatie tussen<br />

verlaging van totaal- en LDL-cholesterol en de reductie van de incidentie van hart en vaatziekten. In deze LRC-CPPT<br />

studie werd een gemiddelde daling van 11% van LDL-cholesterol ten gevolge van het gebruik van colestyramine (24<br />

g/dag) geassocieerd met een 19% lagere incidentie van coronaire hartziekte (CHD) bij mannen, ten opzichte van<br />

placebo. De incidentie van CHD nam zelfs voor de helft af indien een reductie van 35% van de LDL-cholesterolspiegels<br />

werd bereikt [Anom 1984]. Uit de secundaire analyse van een cohort van 3603 mannen, die 8 jaar duurde, bleek dat<br />

cholesterolreductie met colestyramine geen betekenisvolle invloed heeft op de renale functie (GFR) vergeleken met<br />

placebo [Kshirsagar 2005]. Geconcludeerd kan worden dat er zeer beperkt bewijs is dat monotherapie met<br />

colestyramine de incidentie van coronaire hartziekte verlaagt. Er is geen bewijs dat toevoeging van colestyramine aan<br />

behandeling van statines de incidentie van hart-en vaatziekten verlaagt.<br />

Onderzoeken colesevelam<br />

Een meta analyse uit 2010 onderzocht de veiligheid en effectiviteit van colesevelam bij de behandeling van diabetes<br />

type 2. Er werden 17 trials geïncludeerd: 3 RCT’s evalueerden colesevelam monotherapie, 4 RCT’s de combinatie<br />

statine en colesevelam, 6 RCT’s de combinatie van colesevelam met andere lipidenverlagers. Uit de resultaten bleek<br />

dat colesevelam monotherapie significant het LDL cholesterol reduceerde. Het gebruik van colesevelam in combinatie<br />

met andere lipidenverlagende therapieën reduceerde het LDL cholesterol nog verder dan monotherapie. Daarnaast<br />

reduceerde colesevelam ook effectief het HbA1c in patiënten met diabetes type 2 [Brunetti 2010]. Een meta-analyse<br />

uit 2012 (8 RCT’s) bevestigt dat gebruik van colesevelam geassocieerd wordt met significante reducties in HbA1c en<br />

LDL cholesterol, maar tevens een significante toename in triglyceriden bij diabetespatiënten [Aggarwal 2012]. In een<br />

kleine studie (68 mannen en vrouwen) is onderzocht wat de meerwaarde is van het toevoegen van colesevelam aan<br />

maximaal verdraagbare stabiele dosering met statine plus ezetimibe. In deze RCT werden patiënten met familiaire<br />

hypercholesterolemie geïncludeerd die een LDL > 2,5 mmol/l hadden ondanks een maximaal verdragen en stabiel<br />

regime van statine plus ezetimibe. De toevoeging van colesevelam ( 3,75 g/dag) aan de bestaande therapie gaf een<br />

verdere reductie van 18,5% van het LDL na 6 weken en 12% LDL reductie na 12 weken, en een 3,3% stijging van HDL na<br />

12 weken. De verandering van TG was niet significant bij dit regime [Huijgen 2010]. Een eerdere meta-analyse van 3<br />

CONCEPT<br />

60


RCT’s, waarbij colesevelam toegevoegd werd aan stabiele simva-, ator- of pravastatine doses, liet een significante<br />

verdere reductie van 16% zien van het LDL cholesterol (vanaf baseline, p=0,0003) [Bays 2006]. Geconcludeerd kan<br />

worden dat colesevelam, alleen of in combinatie met statines, het LDL verlaagt, maar dat er geen bewijs is dat<br />

colesevelam de uitkomsten op harde eindpunten (cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit) verlaagt.<br />

Conclusie<br />

Van colestyramine is beperkt en van colesevelam geen bewijs dat monotherapie de incidentie van cardiovasculaire<br />

morbiditeit en mortaliteit (harde eindpunten) reduceert. Toegevoegd aan statine therapie geven galzuurbindende<br />

harsen een verdere verlaging van het LDL, maar er zijn geen studies uitgevoerd naar de effecten op harde eindpunten.<br />

Een nadeel is dat galzuurbindende harsen het triglyceridengehalte verhogen en vaak slecht verdragen worden.<br />

Terughoudendheid bij de toepassing van deze middelen is dus geboden, zeker bij (diabetes)patiënten met reeds<br />

verhoogde triglyceriden spiegels.<br />

[50] Nicotinezuur(-analoga)<br />

Toepassing<br />

Acipimox en xantinolnicotinaat worden toegepast als aanvulling op dieet bij hypertriglyceridemie, al dan niet in<br />

combinatie met hypercholesterolemie, indien dieet en leefregels geen of onvoldoende effect hebben. [IM 2012, FK<br />

2012].<br />

Soorten<br />

Acipimox, xantinolnicotinaat.<br />

Werkingsmechanisme<br />

Acipimox is een analogon van nicotinezuur met een langere werkingsduur. Xantinolnicotinaat is een complexe<br />

verbinding van nicotinezuur en oxypropyltheofylline, waaruit na resorptie nicotinezuur wordt vrijgemaakt.<br />

Nicotinezuur (wateroplosbaar vitamine B3) verlaagt de bloedspiegels van triglyceriden, LDL (cholesterol),<br />

totaalcholesterol, VLDL, apolipoproteïne B en lipoproteïne-A en verhoogt die van het HDL-cholesterol. De door<br />

nicotinezuur geïnduceerde 'flush' wordt gemedieerd door de afgifte van prostaglandine D 2 in de huid. [IM 2012, FK<br />

2012].<br />

Bijwerkingen<br />

De meest voorkomende bijwerkingen zijn symptomen van perifere vasodilatatie zoals ‘flushes ‘van gezicht en nek<br />

(80%), warmtegevoel of hoofdpijn, pruritus (60%). Tevens maag-darmklachten zoals buikpijn, dyspepsie en<br />

misselijkheid. Vermindering van glucosetolerantie en leverbeschadiging kunnen optreden [IM 2012, FK 2012].<br />

Onderzoeken monotherapie<br />

Uit een review (7 RCT’s, 5137 deelnemers) waarin het effect van nicotinezuur op cardiovasculaire uitkomsten bij<br />

patiënten met een coronaire vaatziekte onderzocht werd, bleek dat er geen significant verschil was met placebo op<br />

mortaliteit. Nicotinezuur reduceerde daarentegen wel significant de cardiovasculaire morbiditeit in vergelijking met<br />

placebo ten aanzien van niet-fataal myocardinfarct (RR= 0,72; 95%CI: 0.60 - 0.85) en CVA of TIA (RR= 0.769; 95%BI:<br />

0.61-0.94). De conclusie van deze review moet echter met voorzichtigheid behandeld worden, omdat de meeste data<br />

afkomstig waren van oudere trials ( 1975-1990), die misschien niet meer zo relevant zijn voor de huidige praktijk,<br />

aangezien geneesmiddel regimes en leefstijl veranderd zijn in de loop van de tijd [Duggal 2010].<br />

Onderzoeken combinatietherapie<br />

Alhoewel verlaging van het LDL het behandel doel is in vele richtlijnen en klinische studies, blijken patiënten nog<br />

steeds cardiovasculaire events te hebben ondanks effectieve verlaging van hun LDL spiegels. Dit geeft aan dat er ook<br />

invloed is van andere risicofactoren. Er lijkt een associatie te zijn tussen de hoogte van het HDL-cholesterol en de kans<br />

op nieuwe events : uit onderzoek blijkt namelijk dat statinegebruikers met een relatief hoog HDL ten opzichte van de<br />

groep met een relatief laag HDL ongeveer 20% minder kans hebben op een nieuw cardiovasculaire event. Echter, niet<br />

alle therapieën die HDL verhogen, reduceren het aantal cardiovasculaire events [Barter 2007, Negi 2010]. In de<br />

ARBITER-6 studie (n=208) kregen statinegebruikers met een coronaire hartziekte of een hoog risico hierop ofwel<br />

ezetimibe (10mg/dag) of nicotinezuur met vertraagde afgifte (2mg/dag). Het primaire eindpunt was de carotis intima<br />

media dikte (= CIMT). Er was een significant verschil tussen de nicotinezuur- en ezetimibegebruikers op het primaire<br />

eindpunt: nicotinezuur was gerelateerd aan regressie van de CIMT, terwijl ezetimibe juist progressie van de CIMT gaf.<br />

Dit resultaat was aanleiding om de studie vroegtijdig af te breken. Het is niet duidelijk of dit effect van nicotinezuur<br />

gerelateerd is aan HDL-, LDL- cholesterol, Lp(a) lipoproteïne, hs CRP of een combinatie hiervan. Het paradoxale aan<br />

deze resultaten is dat grotere reductie van het LDL-cholesterol bij gebruik van ezetimibe significant geassocieerd is<br />

met een toename van de CIMT (R=–0.31, P


vaatziekten of een niet-fataal myocard infarct of CVA. Deze trial met in totaal 3414 patiënten is na een gemiddelde<br />

follow-up van 3 jaar stopgezet ten gevolge van gebrek aan effectiviteit. Na gemiddeld twee jaar was het HDL-gehalte<br />

in de nicotinezuurgebruikende groep significant verhoogd van 0,91 naar 1,08 mmol/l en was het LDL-gehalte<br />

significant verder verlaagd van 1,91 naar 1,60 mmol/l, maar er was geen significant verschil in primair eindpunt (HR=<br />

1,02; 95% BI: 0,87-1,21; p= 0,79). De onderzoekers concluderen dat bij patiënten met hart-en vaatziekten en LDL<br />

spiegels


Secundaire hypertriglyceridemie kan ontstaan bij diabetes mellitus doordat bij een tekort aan insuline ook een tekort<br />

aan lipoproteïne lipase kan optreden. Triglyceriden worden hierdoor minder afgebroken. Bij diabetes mellitus type 2 is<br />

de gevoeligheid voor insuline verminderd. Er kan vetstapeling in de lever plaatsvinden. De synthese van VLDL is<br />

verhoogd en de afbraak verminderd. Een zelfde soort proces speelt zich af bij overgewicht [Stehouwer 2010a].<br />

Bij het nefrotisch syndroom ontstaat vaak een ernstige gecombineerde hyperlipidemie, waarbij zowel LDL- als VLDLwaarden<br />

verhoogd zijn [<strong>CVRM</strong> handb].<br />

In de klinische praktijk worden veel patiënten met hypothyreoïdie over het hoofd gezien bij een bepaling van een<br />

lipidenprofiel. Bij hypothyreoïdie is de LDL-receptoractiviteit afgenomen doordat er ook een verlaagde activiteit van<br />

het groeihormoon bestaat. Bij patiënten met hypothyreoïdie is de activiteit van het enzym 3-hydroxymethylglutarylco-enzym<br />

A reductase (HMG-CoA-reductase) verminderd, met als gevolg dat statines – HMG-CoA-reductaseremmersminder<br />

effectief zijn. Daarnaast is het gebruik van statines in de patiënt met hypothyreoïdie niet ongevaarlijk:<br />

hypothyreoïdie kan op zichzelf een oorzaak zijn van spontane rhabdomyolyse en nierfalen, maar daarnaast verhoogt<br />

het de gevoeligheid voor een statine geïnduceerde myopathie [43][46] [Lang 1996]. Het tekort aan schildklierhormoon<br />

dient dus eerst gecorrigeerd te worden, alvorens gestart mag worden met lipidenverlagende medicatie. Door<br />

behandeling met levothyroxine zullen lipiden stoornissen over het algemeen binnen 4-6 weken na het bereiken van<br />

euthyreoïdie verdwijnen [Kuusi 1988, Stuijver 2012]. Het is ook raadzaam om bij patiënten die worden behandeld met<br />

zowel metformine als levothyroxine, de TSH en vrij t4 waarden te volgen. Het blijkt dat metformine de TSH<br />

concentratie verlaagt en dat deze pas terug keert tot gebruikelijk waarden 3 maanden nadat de patiënt met de<br />

metformine gestopt is. Zodoende kan metforminebehandeling een hypothyreoïdie maskeren [Haugen 2009].<br />

Geconcludeerd/aanbevolen kan worden dat in eerste instantie cholesterolverhogende oorzaken en aandoeningen<br />

optimaal behandeld dienen te worden, alvorens met cholesterolverlagende therapie te starten<br />

ANTISTOLLINGS MEDICIJNEN<br />

[53] Acetylsalicylzuur/carbasalaat calcium<br />

Toepassing<br />

Als trombocytenaggregatieremmer:<br />

- na een een TIA of CVA, indien intracerebrale bloedingen zijn uitgesloten<br />

- na een myocardinfarct,<br />

- bij acuut coronair syndroom,<br />

- bij (in)stabiele angina pectoris,<br />

- als profylaxe van graft-occlusie na aorta-coronaire bypass (CABG),<br />

- bij percutane coronaire interventie (PCI), onder andere bij plaatsing stent (icm clopidogrel)<br />

- bij perifeer vaatlijden<br />

- als profylaxe van trombose van shunt voor nierdialyse<br />

[IM 2012, FK 2012, ESC AF 2012]<br />

Soorten<br />

Acetylsalicylzuur, carbasalaatcalcium (NB 100mg carbasalaatcalcium komt overeen met 80mg acetylsalicylzuur)<br />

Werkingsmechanisme<br />

Acetylsalicylzuur remt de trombocytenaggregatie irreversibel: het remt de synthese van tromboxaan A 2 in de<br />

trombocyt door irreversibele acetylering van COX-1. Tromboxaan A 2 bevordert de trombocytenaggregatie. De synthese<br />

van prostacycline (PGI 2 ) in het vaatwandepitheel, dat de aggregatie juist tegengaat, kan eveneens worden geremd;<br />

dit vindt grotendeels plaats onder invloed van cyclo-oxygenase-2 ( COX-2), dat veel minder gevoelig is voor<br />

acetylsalicylzuur [IM 2012, FK 2012].<br />

Bijwerkingen<br />

Gastro-intestinale bloedingen, maagdarmklachten en overgevoeligheid (huiduitslag, galbulten, jeuk)<br />

Onderzoeken primaire preventie en acetylsalicylzuur<br />

In een meta analyse is onderzocht hoe bij de primaire preventie van hart-en vaatziekten met acetylsalicylzuur de<br />

balans tussen nuttige effecten en mogelijk risicovolle bijwerkingen is.<br />

De onderzoekers analyseerden van in totaal 102.621 deelnemers aan 9 studies het effect van –laaggedoseerdacetylsalicylzuur<br />

op zowel cardiovasculaire ziekte als op non-cardiovasculaire ziekte en sterfte. Zoals verwacht<br />

verlaagde het gebruik van acetylsalicylzuur het aantal beroertes, hartinfarcten en andere cardiovasculaire<br />

gebeurtenissen met ongeveer 10%, met name door een reductie van het aantal niet-fatale hartinfarcten. De<br />

cardiovasculaire sterfte werd echter niet significant beïnvloed, en ook het positieve effect op sterfte door kanker<br />

haalde het niveau van significantie niet. Bovendien moesten om 1 cardiovasculaire gebeurtenis te voorkomen 120<br />

patiënten behandeld worden, terwijl het voor het veroorzaken van 1 bloeding al genoeg was om 73 mensen aspirine te<br />

CONCEPT<br />

63


geven. Het verhoogd risico op significante bloedingen was de voornaamste reden voor de auteurs om het standaard<br />

gebruik van acetylsalicylzuur bij mensen zonder bewezen hart-en vaatlijden af te raden: de kans op een bloeding lag<br />

31% hoger bij patiënten die acetylsalicylzuur gebruikten. Primaire preventie van infarcten met behulp van<br />

acetylsalicylzuur moet volgens de auteurs alleen worden geprobeerd in specifieke patiëntengroepen waarbij verwacht<br />

kan worden dat de voordelen het bloedingsrisico overtreffen, bijvoorbeeld mensen met een a priori hoger risico op<br />

cardiovasculaire ziekte. Routinegebruik van acetylsalicylzuur bij primaire preventie van cardiovasculaire incidenten is<br />

daarom niet aan te bevelen, maar moet per geval bekeken worden [Seshasai 2012]. In de MDR richtlijn <strong>CVRM</strong> worden<br />

ouderen ( >65 jaar) met moeizaam te reguleren diabetes mellitus genoemd als mogelijke risicogroep om preventieve<br />

behandeling met acetylsalicylzuur te geven [MDR <strong>CVRM</strong>].<br />

Onderzoeken secundaire preventie en acetylsalicylzuur<br />

Uit diverse onderzoeken en meta-analyses blijkt dat de behandeling met acetylsalicylzuur als secundaire preventie bij<br />

onder andere ischaemisch CVA/TIA, myocardinfarct, ( in) stabiele angina pectoris, CABG, PCI, atriumfibrilleren en<br />

perifeer vaatlijden, bewezen effectief is. In 2009 is een richtlijn van het CBO verschenen over de ‘diagnostiek,<br />

preventie en behandeling van veneuze trombo-embolie en secundaire preventie van arteriële trombose’, waarin de<br />

plaats en effectiviteit van acetylsalicylzuur bij de verschillende aandoeningen uitgebreid onderbouwd wordt met<br />

literatuur) [CBO trombose].<br />

Onderzoeken bij gastroprotectie<br />

Uit het HARM-rapport blijkt dat trombocytenaggregatieremmers in absolute zin een belangrijke oorzaak zijn van<br />

potentieel vermijdbare geneesmiddelgerelateerde aandoeningen: deze middelen waren betrokken bij 64% (41/64) van<br />

de gastro-intestinale bloedingen, waarbij 28% (18/64) van deze bloedingen gerelateerd waren aan Vitamine K<br />

antagonisten en 33% (21/64) aan NSAID’s. Tevens blijkt er toenemend bewijs te zijn dat laag gedoseerd<br />

acetylsalicylzuur verantwoordelijk is voor een groot deel van alle ziekenhuisopnamen t.g.v. hoge gastrointestinale<br />

bloedingen [Lanas 2007, HARM-W]. Uit een meta analyse in 2011 blijkt dat laag gedoseerd acetylsalicylzuur het risico<br />

op grote gastrointestinale bloedingen verhoogt ten opzichte van placebo (OR=1,55, 95% BI: 1,27-1,90). Het gebruik van<br />

een protonpompremmer gelijktijdig met laahgedoseerd acetylsalicylzuur, reduceert daarentegen juist het risico op<br />

grote gastrointestinale bloedingen (OR= 0,34; 95% BI: 0,21-0,57) [Lanas 2011].<br />

Het HARM-wrestling rapport en de –herziene- NHG standaard maagklachten, adviseren altijd maagbescherming (1 x<br />

daags 20mg omeprazol) te geven bij gebruikers van laaggedoseerd acetylsalicylzuur vanaf de leeftijd van 80 jaar en bij<br />

gebruikers vanaf 60 jaar met een peptisch ulcus of ulcuscomplicatie in de voorgeschiedenis. Tevens is<br />

maagbescherming geïndiceerd bij gebruikers vanaf 70 jaar, die gelijktijdig een ander geneesmiddel gebruiken dat het<br />

risico op gastrointestinale complicaties vergroot (vitamine K antagonist, clopidogrel, prasugrel, ticagrelor, systemisch<br />

werkend corticosteroïd, SSRI, venlafaxine, duloxetine, trazodon of spironolacton) [NHG M36, HARM-W]. Bij het<br />

toevoegen van maagbescherming dient echter opgemerkt te worden dat lage gastrointestinale complicaties en<br />

bloedingen buiten het maag-darmkanaal hierdoor niet voorkomen kunnen (bijv. bij mensen met een diverticulaire<br />

aandoening) [HARM-W].<br />

Conclusie<br />

Het gebruik van laaggedoseerd acetylsalicylzuur als secundaire preventie bij hart-en vaatziekten is bewezen effectief.<br />

Dit geldt echter niet voor het gebruik van laaggedoseerd acetylsalicylzuur bij de primaire preventie van<br />

cardiovasculaire incidenten: de reductie in morbiditeit en mortaliteit weegt over het algemeen niet op tegen het<br />

toegenomen risico op gastrointestinale bloedingen. Gastroprotectie dient gestart te worden bij gebruikers van<br />

laaggedoseerd acetylsalicylzuur en aanwezigheid van één of meerdere –van de bovengenoemde- risicofactoren.<br />

[54] Nieuwe Orale Anti-Coagulantia (NOAC’s): apixaban, dabigatran, rivaroxaban<br />

Toepassing<br />

De nieuwe orale anticoagulantia (NOAC’s) worden onder meer toegepast bij de profylaxe van veneuze trombo embolie<br />

na een electieve heup- of knievervangende operatie, bij de preventie van een cerebrovasculair incident ( CVA) ten<br />

gevolge van atriumfibrilleren en bij de behandeling van diep veneuze trombose [IM 2012, FK 2012].<br />

Soorten<br />

De NOAC’s zijn te onderscheiden in de trombine IIa remmers ( dabigatran etexilaat) en de stollingsfactor Xa-remmers<br />

(apixaban, rivaroxaban) [IM 2012, FK 2012].<br />

Werkingsmechanisme<br />

Dabigatran etexilaat is een prodrug dat na absorptie door esterasen in het plasma en de lever wordt omgezet tot het<br />

farmacologisch actieve dabigatran, een reversibele trombine IIa remmer. Dabigatran remt zowel het vrije als het aan<br />

fibrine gebonden trombine en de trombocyten geïnduceerde plaatjesaggregatie. De werking van de – geactiveerdestollingsfactor<br />

Xa-remmers berust op de remming van de vorming van zowel trombine als van stolsels. Het is niet nodig<br />

stollingsparameters te bewaken tijdens gebruik van de directe trombineremmers.<br />

CONCEPT<br />

64


Bijwerkingen<br />

Bloedingen en anemie zijn vaak voorkomende bijwerkingen, evenals maag-darmklachten ( o.a. misselijkheid).<br />

Onderzoeken bij heup- en knievervangende operaties<br />

Uit de RE-NOVATE en RE-MODEL onderzoeken bij heup respectievelijk knie vervangende operaties blijkt dat dabigatran<br />

etexilaat 220mg per dag even effectief is op de primaire uitkomsten (totale veneuze trombose en mortaliteit) als 40mg<br />

enoxaparine per dag, met een vergelijkbaar bloedingsrisico [Eriksson 2007a, Eriksson 2007b, Eriksson 2011]. In de RE-<br />

MOBILIZE studie werd dabigatran etexilaat 220mg per dag vergeleken met 2 maal daags 30mg enoxaparine bij knie<br />

operaties. In deze – hogere- dosering bleek enoxaparine effectiever dan dabigatran, bij vergelijkbare bloedingrisico’s<br />

[Ginsberg 2009]. Een meta analyse en een pooled analyse van de RE-NOVATE, RE-MODEL en RE-MOBILIZE trials vonden<br />

vervolgens geen significante verschillen tussen de behandelingen met dabigatran of enoxaparine op de geanalyseerde<br />

eindpunten (totale VTE en mortaliteit) en op het bloedingsrisico [Wolowacz 2009, Friedman 2010].<br />

Uit de RECORD2 en 4 studies, waarbij rivaroxaban 10mg per dag vergeleken werd met enoxaparine ( 40 resp.<br />

60mg/dag) blijkt dat rivaroxaban significant effectiever is bij het voorkomen van trombo-embolie na een knie<br />

operatie, maar ook groter risico op bloedingen geeft [Kakkar 2008, Turpie 2009].<br />

De effectiviteit en veiligheid van apixaban, een andere directe trombineremmer, is tevens bij knie- en<br />

heupvervangende operaties onderzocht. Hieruit blijkt dat 5mg apixaban per dag even effectief is als 60mg<br />

enoxaparine per dag, met lagere aantallen van klinisch relevante bloedingen [Lassen 2009]. Tevens blijkt dat 5 mg<br />

apixaban per dag effectiever is in het voorkomen veneuze trombo-embolie dan enoxaparine 40mg per dag (RR met<br />

apixaban =0,36; 95% CI: 0,22-0,54), met vergelijkbare bloedingrisico’s (circa 5% van de gebruikers) [Lassen 2010].<br />

Omdat er geen direct vergelijkende studies zijn is via een gepoolde analyse op indirecte wijze de effectiviteit van<br />

dabigatran, enoxaparine en rivaroxaban vergeleken bij knie- en heupvervangende operaties. Hieruit bleek dat<br />

enoxaparine 40mg per dag vergelijkbaar is met dabigatran 220mg per dag qua effectiveit en bloedingsrisico, en dat<br />

enoxaparine minder effectief is dan rivaroxaban 10mg/dag, maar ook een lager bloedingsrisico had ( 2,5% vs 3,1%; OR:<br />

0,79; 95% CI: 0,62-0,99) [Huisman 2010]. Dit beeld wordt, via een aangepaste vergelijking, bevestigd in een andere<br />

meta analyse: rivaroxaban (10mg/dag) is bij knie- en heupvervangende operaties effectiever dan dabigatran (<br />

220mg/dag) in het voorkomen van DVT, niet fataal longembolie en all-cause mortaliteit (RR= 0,50; 95% CI 0,37-0,68),<br />

met een lichte – niet significante- trend richting verhoogd bloedingsrisico (RR=1,14; 95% CI: 0,80-1,64) [Loke 2011].<br />

In een systematische review en netwerkanalyse zijn de effectiveit en veiligheid van apixaban, dabigatran en<br />

rivaroxaban – bij knie en heupvervangende operaties- op indirecte wijze met elkaar vergeleken.<br />

De onderzoekers concludeerden dat de odds ratios van ‘veneuze trombo-embolie en mortaliteit’ significant hoger zijn<br />

voor dabigatran dan voor apixaban gebruikers bij heupvervangende (OR= 2,51; 95% CI: 1,50-4,21) en knievervangende<br />

operaties (OR= 1,72; 95%CI: 1,22-2,42). Rivaroxaban bleek qua effectiviteit vergelijkbaar met apixaban bij knie- en<br />

heupvervangende operaties. Er werden geen significante verschillen in bloedinguitkomsten gezien tussen de 3<br />

verschillende behandelingen [Cohen 2012b].<br />

Geconcludeerd kan worden dat er behoefte is aan onderzoeken die direct de veiligheid en effectiviteit van apixaban,<br />

dabigatran en rivaroxaban met elkaar vergelijken. Vooralsnog lijken apixaban (5mg/dag) en rivaroxaban (10mg/dag)<br />

effectiever dan dabigatran etexilaat (220mg/dag) en enoxaparine (40 mg/dag) bij het voorkomen van trombo-embolie<br />

na een knie- of heupoperatie.<br />

Onderzoeken bij atriumfibrilleren<br />

In de RE-LY studie werd bij mensen met atriumfibrilleren de effectiveit van dabigatran en warfarine, op het<br />

voorkomen van herseninfarct of systemische embolie, onderzocht. Dabigatran toegediend in een dosering van 2 maal<br />

daags 150mg werd, in vergelijking met warfarine, geassocieerd met minder herseninfarcten en systemische embolieën<br />

(RR= 0,66; 95% CI: 0,53-0,82), en met vergelijkbare bloedingrisico’s [Connolly 2009].<br />

Een aandachtspunt is echter dat de overall-mortaliteit ongeveer 4% per jaar is, en dat deze niet significant verschilde<br />

tussen de dabigatran en warfarine. Een ander belangrijk aandachtspunt is dat bij patiënten met een goede INR<br />

instelling het verschil tussen dabigatran 2 dd150mg en warfarine niet langer statistisch significant verschillend is. Ook<br />

bleek dabigatran in vergelijking met warfarine zelfs geassocieerd te worden met een hoger risico op myocard infarct<br />

(0,73% vs 0,53%). De critici suggereren dat er alleen een plaats is voor dabigatran bij atriumfibrilleren wanneer er een<br />

indicatie is voor een cumarine, maar het instellen op een stabiele INR niet lukt, mits onder controle van de nierfunctie<br />

[Wallentin 2010, Anom2012]. Een uitgebreide kosten-batenanalyse van dabigatran (2 maal daags 150mg) vergeleken<br />

met warfarine bevestigd deze stelling: uit deze analyse bleek dat dabigatran alleen kosteneffectief is bij patiënten<br />

met een verhoogd risico op een beroerte of bij personen bij wie de INR moeilijk instelbaar is [Pink 2011].<br />

In de ARISTOTLE studie is bij mensen met atriumfibrilleren -en tenminste 1 extra risicofactor voor CVA- apixaban (2<br />

maal daags 5mg) vergeleken met warfarine (streefwaarde INR 2.0-3.0). In de apixabangroep bereikte 1,27% per jaar de<br />

primaire uitkomst (CVA of systemische embolie) tegenover 1,6% in de warfarine groep (HR= 0,79; 95% CI: 0,66-0,95).<br />

Het aantal grote bloedingen was 2,13% per jaar in de apixabangroep versus 3,09% in de warfarine groep (HR= 0,69; 95%<br />

CI: 0,60-0,80) [Granger 2011].<br />

In de ROCKET- AF studie is rivaroxaban (1 maal daags 20mg) vergeleken met warfarine (streefwaarde INR 2,0-3,0) bij<br />

mensen die atriumfibrilleren hebben en CVA in de historie of tenminste twee onafhankelijke risicofactoren voor een<br />

CONCEPT<br />

65


CVA. Het primaire eindpunt (CVA en systemische embolie) werd door 1,7% van de rivaroxaban gebruikers gehaald en<br />

door 2,2% van de warfarine gebruikers (HR rivaroxabangroep= 0,79; 95% CI: 0,66-0,96). Het veiligheidseindpunt (grote<br />

en klinisch relevante bloedingen) werd door 14.9% ( n=1475) van de rivaroxabangebruikers en door 14,5% van de<br />

warfarinegebruikers gehaald (HR= 1,03; 95% CI: 0,96-1,11). De non-inferioriteit van rivaroxaban t.o.v. warfarine is<br />

hiermee dus aangetoond, en er zijn geen significante verschillen in bloedingsrisico [Patel 2011].<br />

In een recente meta-analyse zijn de nieuwe orale anticoagulantia (dabigatran, rivaroxaban, apixaban) vergeleken met<br />

warfarine bij patiënten met atriumfibrilleren. Er werden 3 studies geïncludeerd met in totaal 44.563 patiënten. De<br />

gebruikers van de nieuwe orale anticoagulantia (NOAC) hadden een verminderd risico op (all-cause) CVA en<br />

systemische embolie (RR= 0,78; 95% CI: 0,67-0,92), op een bloedig CVA (RR=0,45; 95% CI: 0,31-0,68) en mortaliteit (allcause)<br />

(RR= 0,88; 95% CI: 0,82-0,95). Het gebruik van een NOAC werd geassocieerd met een lager risico op<br />

intracraniale bloeding (RR=0,49; 95% CI: 0,36-0,66), maar deze associatie werd niet gevonden voor het risico op grote<br />

bloedingen en gastro intestinale bloedingen [Miller 2012].<br />

Het grote nadeel van de RE-LY en ARISTOTLE studies is dat ze niet uitgevoerd zijn bij kwetsbare oudere patiënten, wat<br />

in de praktijk veelal de gebruikers van deze geneesmiddelen zullen zijn. Er zijn namelijk aanwijzingen uit een<br />

onderzoek onder ouderen, dat bij het gebruik van dabigatran voor de indicatie atriumfibrilleren een onevenredig hoog<br />

aantal personen van 80 jaar en ouder bloedingcomplicaties krijgt [Harper 2012]. In de ROCKET-AF-studie is wel een<br />

risicovolle groep (hoge CHADS2 score) geïncludeerd, en daar bleek rivaroxaban therapeutisch gelijkwaardig aan<br />

warfarine, maar niet beter.<br />

Onderzoeken bij diep veneuze trombose ( DVT)<br />

De behandeling van acute diep veneuze trombose (DVT) en longembolie bestaat uit minimaal 5 dagen subcutane<br />

injecties met laag moleculair gewichts heparine (LMWH) en 3 tot 6 maanden vitamine K antagonisten (met een INR<br />

streefwaarde 2,5-3,5) [Leidr NOAC].<br />

In een gerandomiseerde studie onder 1274 patiënten met acute veneuze trombose is dabigatran ( 2 x daags 150mg)<br />

vergeleken met warfarine (INR streefwaarde 2,0 tot 3,0). De patiënten waren initieel gemiddeld 9 dagen behandeld<br />

met parenterale anticoagulantia. De primaire uitkomst was de incidentie van recidief veneuze trombo-embolieën en<br />

gerelateerde mortaliteit na 6 maanden. Uit de resultaten bleek dat 2,4% (30) van de dabigatran gebruikers en 2,1%<br />

(27) van de warfarine gebruikers een recidief veneuze trombo-embolie kregen (HR voor dabigatran = 1,10; 95%CI: 0,65-<br />

1,84). Ernstige bloedingen traden op bij 1,6% (20) van de dabigatran en 1,9% (24) van de warfarine gebruikers (HR voor<br />

dabigatran=0,82; 95% CI: 0,45-1,48). Het aantal sterfgevallen, acuut coronaire syndromen en abnormale<br />

leverfunctietesten, was gelijk voor beide groepen. De onderzoekers concludeerden dat voor de behandeling van acute<br />

veneuze trombose een vaste dosering dabigatran even effectief is als warfarine en een vergelijkbaar veiligheidprofiel<br />

heeft [Schulman 2009].<br />

Rivaroxaban (3 weken 2 x daags 15mg, gevolgd door 1x daags 20mg) is in een open-label gerandomiseerde studie<br />

vergeleken met subcutaan enoxaparine, gevolgd door een vitamine K antagonist (warfarine of acenocoumarol)<br />

gedurende 3, 6 of 12 maanden, bij 3449 patiënten met een acute veneuze trombose. Dezelfde onderzoekers voerden<br />

parallel een dubbelblind gerandomiseerde studie uit bij patiënten, die 6 tot 12 maanden behandeld waren na een<br />

veneuze embolie, en daarop volgend nog 6 tot 12 maanden met placebo of rivaroxaban (1dd 20mg) behandeld werden.<br />

De primaire uitkomstmaat voor beide studies was recidief veneuze tromboembolie. In de eerste studie bereikte van de<br />

1731 rivaroxaban gebruikers 2,1% (36) het primaire eindpunt, tegenover 3,0% (51) van de 1718 enoxaparine-vitamine-K<br />

gebruikers (HR:0.68; 95% CI 0.44 - 1.04; P


onderzoekers aan om het cardiovasculair risico van dabigatran nader te onderzoeken, in het bijzonder als dit wordt<br />

gebruikt door patiënten met een groot risico op een MI of ACS [Uchino 2012].<br />

Onderzoeken directe trombineremmers en antidotum<br />

De belangrijkste bijwerking van antistollingstherapie is het optreden van bloedingen. Er is echter vooralsnog geen<br />

specifiek antidotum beschikbaar voor de NOAC-geassocieerde bloedingen.<br />

Alhoewel er voor dabigatran dus nog geen antidotum beschikbaar is, kan het effect wel ten dele worden opgeheven<br />

met dialyse (wat niet mogelijk is bij apixaban en rivaroxaban door de hoge eiwitbinding) [Stangier 2010, Kaatz 2012].<br />

In vitro is tevens aangetoond dat de toevoeging van geactiveerde kool zorgt voor een adsorptie van dabigatran<br />

etexilaat van > 99,9%. Mogelijk kan geactiveerde kool dus zorgen voor een effectieve adsorptie van dabigatran na<br />

recente ingestie (binnen 2 uur), maar dit is in vivo nog niet getest [Ryn v 2009]. Het effect van geactiveerde kool is bij<br />

rivaroxaban en apixaban niet onderzocht.<br />

Eerenberg et al. onderzochten bij 6 rivaroxabangebruikers (2dd 20mg) en bij 6 dabigatran gebruikers (2dd 150mg) het<br />

effect van toediening van een eenmalige bolus prothrombin complex concentraat (PCC oftewel Cofact) of van een<br />

gelijk volume saline. Het effect van rivaroxaban op de prothrombinetijd werd direct en compleet teniet gedaan door<br />

toediening van PCC; saline had echter geen effect. De toediening van PCC had daarentegen geen invloed op de<br />

anticoagulante eigenschappen van dabigatran [Eerenberg 2011]. Voor apixaban zijn nog geen onderzoeken bekend over<br />

mogelijke antidota [Kaatz 2012].<br />

De ontwikkeling van een – goed onderzocht- specifiek antidotum voor NOAC’s lijkt zeer gewenst voor de klinische<br />

praktijk, met name bij (matig) ernstige of levensbedreigende bloedingen. Bij milde bloedingen zal gezien de relatief<br />

korte halfwaardetijden van de NOAC’s (dabigatran 12-17 uur, rivaroxaban 7-11 uur, apixaban 9-14 uur) het stoppen<br />

van inname van deze middelen – gedurende 1 of maximaal 2 dagen- onder begeleiding van de voorschrijver veelal<br />

voldoende zijn. In geval van verminderde nierfunctie kunnen de effecten van deze middelen iets langer aanhouden<br />

[Kaatz 2012].<br />

De leidraad geeft in een stroomschema weer welke maatregelen – naast het staken van de NOAC- genomen kunnen<br />

worden bij milde, (matig) ernstige en levensbedreigende NOAC-geassocieerde bloedingen: het is een pragmatische<br />

aanpak, gebaseerd op beperkte en soms preklinische data [Leidr NOAC].<br />

Beleid rondom ingrepen<br />

De leidraad NOAC geeft duidelijke instructies welke werkwijze gevolgd moet worden bij acute ingrepen, zoals (semi-)<br />

acute operaties en behandeling van een acuut herseninfarct. Indien het mogelijk is, verdient het de voorkeur om tot<br />

minimaal 12 uur na de laatste inname van een NOAC te wachten met de ingreep.<br />

Bij patiënten die een electieve ingreep ondergaan, adviseert de leidraad om van te voren vast te stellen of het nodig is<br />

om de antistolling tijdelijk te staken. Hierbij moet het risico van stoppen (kans op (re)trombose), afgewogen worden<br />

tegen het risico van voortzetten (kans op bloeding). Tevens moet rekening gehouden worden met twee belangrijke<br />

uitgangspunten: ten eerste dat het antistollingseffect van NOAC’s sneller uitgewerkt is dan van vitamine K-<br />

antagonisten, en ten tweede dat bij herstart van NOAC’s er binnen 2 tot 3 uur weer een therapeutisch<br />

antistollingseffect is.<br />

Bij ingrepen met een laag bloedingsrisico (zoals tandheelkundige ingrepen) kunnen NOAC’s gecontinueerd worden. Bij<br />

ingreep met een standaard of hoog bloedingsrisico (zie tabel leidraad) wordt geadviseerd de NOAC’s voorafgaand te<br />

staken, waarbij het tijdstip van de laatste dosis voor de ingreep afhangt van het bloedingsrisico en de nierfunctie. Post<br />

operatief kunnen NOAC’s worden herstart als complete hemostase bereikt is [Leidr NOAC].<br />

Conclusie<br />

De voordelen van de nieuwe orale anticoagulantia (NOAC’s) ten opzichte van de vitamine K-antagonisten (OAC) zijn:<br />

geen routinematige controle van de stollingsparameters nodig, snellere start van de werking, vaste doseringen, geen<br />

interactie met vitamine K-bevattend voedsel is en een lager risico op intracraniale bloedingen. De nadelen van de<br />

NOAC’s zijn de hogere kosten, geen controle meer vanuit de trombosedienst op therapietrouw, de noodzaak van<br />

dosisaanpassing bij verslechtering van de nierfunctie, het gebrek aan lange termijn gegevens, het niet kunnen meten<br />

van de mate van antistolling en het gebrek aan een specifiek antidotum bij het optreden van ernstige bloedingen of bij<br />

spoedoperaties. Daarnaast zijn er nog geen onderzoeken die de veiligheid en effectiviteit van de nieuwe orale<br />

anticoagulantia direct met elkaar vergelijken. Er zijn nog geen studies gedaan waarin de NOAC’s vergeleken worden<br />

met acenocoumarol of fenprocoumon, de middelen die in Nederland gebruikt worden. Ook is nog niet duidelijk of er<br />

daadwerkelijk minder interacties zijn dan bij de OAC’s (substraat voor CYP2C9), aangezien dabigatranetexilaat een<br />

substraat is voor P-gp en rivaroxaban en apixaban substraat zijn voor P-gp en CYP3A4. Bovendien moet nog blijken of<br />

de NOAC’s in de dagelijkse praktijk net zo veilig en effectief zijn als in studieverband, gezien de meer risicovolle<br />

populatie (hoge leeftijd, comorbiditeit en risicofactoren) die deze middelen gaat gebruiken.<br />

Vooralsnog lijken apixaban en rivaroxaban effectiever dan dabigatran bij het voorkomen van trombo-embolie na een<br />

knie- of heupoperatie. Vanwege het gebrek aan lange termijn veiligheidsgegevens geeft de leidraad NOAC echter de<br />

voorkeur aan laag moleculair gewicht heparine na knie-of heupoperaties, tenzij een patiënt niet behandeld wenst te<br />

worden met injecties [Leidr NOAC].<br />

CONCEPT<br />

67


De Europese cardiologen richtlijn ten aanzien van atriumfibrilleren (AF) geeft de voorkeur aan de NOAC’s, ten op<br />

zichte van de vitamine K-antagonisten, voor de grote meerderheid van patiënten met non-valvulair atriumfibrilleren,<br />

mits deze gebruikt worden conform de klinische onderzoeken [ ESC AF 2012].<br />

Bij mensen met atriumfibrilleren met een hoog risico op bloedingen of waarbij de INR instelling goed is, lijken de<br />

NOAC’s echter geen voordeel te hebben boven vitamine K-antagonisten. Volgens de leidraad NOAC bestaat er dan ook<br />

geen noodzaak om patiënten met AF die goed zijn ingesteld op een OAC actief om te zetten naar NOAC-therapie. Bij<br />

nieuwe patiënten met AF en een CHA 2 DS2-VASc score ≥1 kan ofwel voor een OAC ofwel voor een NOAC gekozen kan<br />

worden. Tevens kan voor een NOAC gekozen worden bij patiënten bij wie een OAC niet gebruikt kan worden vanwege<br />

intolerantie, allergie, comedicatie of die niet goed instelbaar zijn op een OAC en/of een labiele INR hebben. Bij<br />

patiënten met een slechte nierfunctie, maagklachten of een bijkomende indicatie voor een OAC, zoals een<br />

mechanische hartklep, is terughoudendheid geboden met de NOAC’s en dient eventueel de dosering aangepast te<br />

worden [Leidr NOAC, ESC AF 2012].Dabigatran is zelfs gecontra indiceerd bij patiënten met een kunsthartklep [SmPC<br />

Pradaxa]<br />

Een belangrijke taak voor de apothekers ten aanzien van de NOAC’s ligt bij het monitoren van de nierfunctiewaarden<br />

en het begeleiden van de therapietrouw. De leidraad adviseert bij het toepassen van NOAC-therapie om 2 tot 3 maal<br />

per jaar de nierfunctie te controleren en tevens voorafgaand aan de start van dabigatran. Vanwege de relatief korte<br />

halfwaardetijd van de NOAC’s hebben patiënten geen antistollingsbescherming als meer dan één dosis wordt<br />

overgeslagen: het belang van therapietrouw moet bij de verstrekking van de NOAC’s expliciet onder de aandacht van<br />

de gebruiker gebracht worden.<br />

Tevens is het van belang dat de apotheker controleert of de patiënt switcht van OAC naar NOAC of dat de gebruiker<br />

start met de NOAC-therapie. Bij switchen moet de INR namelijk onder de 2 te liggen en mag niet gestart worden met<br />

de NOAC zolang deze informatie niet bekend is [Leidr NOAC, ESC AF 2012].<br />

De leidraad beveelt derhalve aan dat voorschrijvers van NOAC’s op het recept aangeven wat de indicatie is, wat de<br />

meest recent nierfunctiewaarde is en of er antistollingsmedicatie gestopt is. In dit laatste geval dient ook aangegeven<br />

te worden welk middel gestopt is en – in geval van een OAC- wat de laatste INR waarde is.<br />

Dit advies sluit aan bij de aanbeveling van de gezondheidsraad uit juni 2012 [Allers 2012] waarin zij de beroepsgroepen<br />

aansporen duidelijk afspraken te maken over de onderlinge verantwoordelijkheid en over de begeleiding van de<br />

patiënten die de nieuwe middelen gaan gebruiken. De gezondheidsraad beveelt eveneens aan om een vergelijkend<br />

onderzoek in Nederland te starten, dat uit moet wijzen wat precies de meerwaarde is van de nieuwe middelen boven<br />

de oude en of dit tegen aanvaardbare kosten is.<br />

[55] Dipyridamol<br />

Toepassing<br />

Dipyridamol wordt toegepast als secundaire profylaxe na een ‘transient ischaemic attack’ (TIA) of cerebrovasculair<br />

accident (CVA) indien intracerebrale bloedingen zijn uitgesloten, in combinatie met acetylsalicylzuur. Een andere<br />

toepassing is als adjuvans in combinatie met een coumarinederivaat voor de profylaxe van trombo embolieën bij en na<br />

operaties waarbij de hartklep wordt vervangen door een kunsthartklep [IM 2012, FK 2012].<br />

Werkingsmechanisme<br />

Dipyridamol is een reversibele trombocytenaggregatie remmer: het remt fosfodiësterase met als gevolg verhoging van<br />

de hoeveelheid cyclisch AMP en GMP in de trombocyt. Dipyridamol verlengt – al dan niet in combinatie met<br />

acetylsalicylzuur – een verkorte trombocytenoverlevingstijd, onder andere voorkomend bij toepassing van<br />

cardiovasculaire prothesen. Daarnaast gaat het aggregatie en adhesie van de trombocyt tegen [IM 2012, FK 2012].<br />

Bijwerkingen<br />

De belangrijkste bijwerkingen zijn hoofdpijn, duizeligheid, maag-darmklachten ( zoals misselijkheid, diarree en<br />

braken). Soms hartkloppingen, blozen en hypotensie. Deze bijwerkingen zijn meestal voorbijgaand [ IM 2012, FK 2012].<br />

Onderzoeken bij TIA/CVA<br />

Dipyridamol en acetylsalicylzuur versus acetylsalicylzuur<br />

Patiënten die een TIA of een herseninfarct van arteriële oorsprong hebben doorgemaakt, hebben – onbehandeld- een<br />

kans van ongeveer 9% per jaar op een nieuwe vasculaire complicatie. De kans op een recidief is in de eerste weken na<br />

een beroerte het grootst [Warlow 1992].<br />

Laaggedoseerd acetylsalicylzuur vermindert zowel het risico op een recidief niet- dodelijk herseninfarct als op een<br />

niet-dodelijk myocardinfarct met circa 22% [ATC 2002]. In de ESPRIT-studie is de meerwaarde van de toevoeging van<br />

dipyridamol aan acetylsalicylzuur onderzocht [Halkes 2006]. Doel van deze studie was vast te stellen of de<br />

combinatiebehandeling van tweemaal daags 200mg dipyridamol met 30-325 mg acetylsalicylzuur (n= 1363) bij<br />

patiënten die – korter dan 6 maanden geleden- een TIA of een niet-invaliderend herseninfarct hebben doorgemaakt,<br />

effectiever was dan het gebruik van 30-325 mg acetylsalicylzuur alleen ( n= 1376). De primaire uitkomstmaat was<br />

vasculaire sterfte, niet-fataal CVA, niet-fataal myocardinfarct of ernstige bloeding. De primaire uitkomstmaat werd<br />

bereikt door 13% (n= 173) van de patiënten uit de combinatiegroep en 16% (n=216) van de patiënten uit de<br />

acetylsalicylzuur groep (HR combinatiegroep 0,80; 95% CI: 0,66-0,98). De absolute risico reductie was 1,0% per jaar<br />

(95% CI: 0,1-1,8 ), wat overeenkomt met een Number Needed tot Treat van 104. Voornamelijk vanwege de<br />

CONCEPT<br />

68


ijwerkingen van dipyridamol (met name hoofdpijn door vaatverwijding) stopten in de combinatiegroep veel meer<br />

patiënten (34%) met de medicatie, dan in de acetylsalicylzuurgroep (13%) [Halkes 2006].<br />

In een grote review is opnieuw onderzocht wat de effectiveit is van toevoeging van dipyridamol aan de secundaire<br />

preventieve behandeling van acetylsalicylzuur bij patiënten die een TIA of herseninfarct (zonder cardiale emboliebron)<br />

hebben gehad. Er werden 1 trial (ESPRIT), 5 meta-analyses en 1 secundaire analyse geïncludeerd. De meta-analyses<br />

tonen alle vijf een vergelijkbare en significante reductie van de kans op een recidief herseninfarct. Men kon geen<br />

significant verschil aantonen in het percentage bloedingen. De conclusie was dat de combinatie behandeling met<br />

dipyridamol en acetylsalicylzuur in vergelijking met monotherapie acetylsalicylzuur effectiever is bij de secundaire<br />

preventie van een herseninfarct of een andere vasculaire complicatie [Verbrug 2011]. Een groot kritiekpunt op deze<br />

aanbevelingen is dat er zeer grote overlap is bij de geïncludeerd trials en reviews: er zijn zeven studies die elk<br />

minstens twee keer terugkomen in de genoemde onderzoeken. Dit geeft een vertekening van het resultaat. Op basis<br />

van de bestudeerde onderzoeken kan volgens de critici hooguit geconcludeerd worden dat additie van dipyridamol een<br />

bescheiden extra effect heeft, namelijk een absolute risico reductie van ongeveer 1% (van alle vasculaire<br />

gebeurtenissen) [Poelmann 2012].<br />

Dipyridamol, acetylsalicylzuur versus clopidogrel<br />

In de PRoFESS studie is de combinatie dipyridamol en acetylsalicylzuur direct vergeleken met clopidogrel bij 20.332<br />

patiënten die recent een TIA of een niet-invaliderend herseninfarct hadden doorgemaakt. Tijdens de follow-up<br />

(gemiddeld 2,4 jaar) traden een beroerte, een myocardinfarct of overlijden door een vasculaire oorzaak op bij 13.1%<br />

van de patiënten in zowel de groep die de combinatie dipyridamol (2dd 200mg retard) en acetylsalicylzuur (2 dd 25mg)<br />

gebruikte als in de groep die clopidogrel gebruikte (HR= 0,99; 95% CI: 0,92-1,97).De PRoFESS studie toont dus aan dat<br />

onder patiënten met TIA of herseninfarct, zonder cardiale emboliebron, de risico’s op recidief beroerte,<br />

myocardinfarct of overlijden door een vasculaire oorzaak gelijk zijn voor de combinatie acetylsalicylzuur en<br />

dipyridamol als voor clopidogrel [Sacco 2003, Sacco 2008].<br />

Onderzoeken naar gebruik<br />

Uit SFK cijfers blijkt dat Nederlandse apotheken in 2010 aan ongeveer 155.000 personen dipyridamol verstrekten [SFK].<br />

In deze groep was bij 62% een dosering van minimaal 400mg per dag vastgelegd en verstrekte de apotheek tevens<br />

acetylsalicylzuur. Bij 38% van de dipyridamolgebruikers werd echter of lager gedoseerd dan 400mg per dag en/of werd<br />

geen acetylsalicylzuur gegeven. Hieruit kan geconcludeerd worden dat 38% van de dipyridamolgebruikers niet<br />

behandeld wordt volgens de standaardbehandeling ter secundaire preventie na een TIA/CVA. Kanttekening aan deze<br />

cijfers is dat er geen rekening gehouden is met het feit dat een patiënt bij meerdere apotheken geneesmiddelen<br />

ophaalt en dipyridamol wordt ingeslopen volgens een opbouwschema. Voor doseringen van minder dan tweemaal daags<br />

dipyridamol 200mg retard ontbreekt het bewijs voor de effectiviteit ter secundaire preventie van TIA of CVA [Kremers<br />

2011].<br />

Lindgren et al hebben een pilot studie uitgevoerd naar dipyridamol en hoofdpijn en zij kwamen tot de conclusie dat<br />

insluipend doseren van dipyridamol gedurende de eerste weken de hoofdpijnklachten reduceert, en daarnaast ook de<br />

kans op andere bijwerkingen zoals maag-darmklachten, duizeligheid en vermoeidheid verkleint [Lindgren 2004].<br />

Conclusie<br />

De kans op een recidief is in de eerste weken na de beroerte het grootst. Voor toevoeging van dipyridamol aan<br />

acetylsalicylzuur binnen zes maanden na een beroerte, die niet het gevolg is van een cardiale emboliebron, is<br />

voldoende onderbouwing aanwezig. Additie van dipyridamol aan patiënten die langer dan zes maanden geleden een<br />

beroerte hebben gehad en uitsluitend acetylsalicylzuur gebruiken, wordt echter niet onderbouwd door literatuur.<br />

Insluipend doseren van dipyridamol tot therapeutische dosering, verkleint het risico op bijwerkingen zoals hoofdpijn.<br />

Voor doseringen van minder dan tweemaal daags dipyridamol 200mg retard ontbreekt het bewijs voor de effectiviteit<br />

bij secundaire preventie na TIA of CVA. Het is dus belangrijk te overwegen of dipyridamol nog wel toegevoegde<br />

waarde heeft voor de patiënt, als de therapeutische dosering niet verdragen wordt. Aan patiënten die dipyridamol niet<br />

verdragen, kan aspirine alléén of clopidogrel worden voorgeschreven. Indien de TIA of het herseninfarct veroorzaakt is<br />

door een cardiale emboliebron, is een cumarinederivaat de aangewezen therapie.<br />

[56] Thienopyridines: clopidogrel, prasugrel, ticagrelor<br />

Toepassing<br />

Thienopyridines (TPD’s) worden onder meer toegepast bij/na een acuut coronair syndroom, myocardinfarct,<br />

stentplaatsing na percutane coronaire interventie (PCI), coronaire bypassoperatie (CABG), CVA en perifere arteriële<br />

aandoeningen [IM 2012, FK 2012].<br />

Soorten<br />

Clopidogrel, prasugrel en ticragelor<br />

Werkingsmechanisme<br />

Thienopyridines remmen de ADP-gefaciliteerde trombocytenactivering en -aggregatie, door binding aan de P2Y 12 ADPreceptor.<br />

Clopidogrel is een prodrug dat in vivo wordt omgezet in zijn actieve metaboliet, welke vervolgens<br />

CONCEPT<br />

69


irreversibel bindt aan de P2Y 12- receptor. Ten gevolge van verschillen in CYP2C19-genotype verloopt de omzetting van<br />

de prodrug clopidogrel naar de actieve metaboliet via CYP2C19 variabel. Hierdoor kent clopidogrel grote interindividuele<br />

verschillen in bloedspiegels (inclusief non-respons) en een verhoogd risico op bloedingen. Prasugrel is<br />

eveneens een prodrug dat eerst moet worden omgezet in zijn actieve metaboliet alvorens deze irreversibel kan<br />

aangrijpen op receptor P2Y 12. Ticagrelor is geen prodrug maar een direct werkende reversibele remmer van P2Y 12 [IM<br />

2012, FK 2012].<br />

Bijwerkingen<br />

Bloedingen (o.a. neusbloeding, gastro intestinaal, huid- en onderhuidse bloedingen) en anemie zijn veel voorkomende<br />

bijwerkingen. Soms intracraniale bloedingen en overgevoeligheidsreacties; angio oedeem is gemeld bij prasugrel. Bij<br />

ticagrelor komt vaak dyspneu voor aan het begin van de behandeling [IM 2012, FK 2012].<br />

Onderzoeken bij percutane coronaire interventie (PCI)<br />

In het TRITON-TIMI-onderzoek is de effectiviteit en veiligheid van prasugrel vergeleken met clopidogrel en in het<br />

PLATO-onderzoek is dit gedaan voor ticagrelor en clopidogrel. In beide onderzoeken werden de thienopyridines<br />

gecombineerd met laag gedoseerd acetylsalicylzuur. Prasugrel en ticagrelor zijn nog niet in direct onderzoek met<br />

elkaar vergeleken [Nawarskas 2011, Cayla 2012].<br />

Uit het TRITON-onderzoek, bij ruim 13.600 patiënten met acuut coronair syndroom (ACS) bij wie een PCI gepland was,<br />

bleek dat de primaire uitkomst maat (sterfte door vasculaire oorzaken, hartinfarct of CVA) door 12,1% van patiënten<br />

uit de clopidogrelgroep bereikt werd, tegenover 9,9% uit de prasugrelgroep (HR= 0,82, 95% CI: 0,73-0,93, p= 0,002).<br />

Tevens bleek het aantal meldingen van stenttrombose in de prasugrelgroep significant minder te zijn dan in de<br />

clopidogrelgroep, maar dit ging wel gepaard met een toename in ernstige bloedingen. Nadere analyse van subgroepen<br />

wees uit dat bij patiënten met een doorgemaakt TIA/CVA, bij ouderen boven de 75 jaar en bij patiënten lichter dan<br />

60kg de prasugrel geen voordelen bood boven clopidogrel (i.v.m. hoog bloedingsrisico). Onder de patiënten die geen<br />

van deze risicofactoren hadden, bleek prasugrel effectiever dan clopidogrel, zonder significant verschil in<br />

bloedingskans [Wiviott 2007, Wiviott 2008].<br />

Het PLATO-onderzoek werd uitgevoerd bij ruim 18.500 patiënten die opgenomen waren met een ACS met of zonder STverlenging.<br />

De primaire uitkomst -identiek aan die van de TRITON studie- kwam significant minder voor in de<br />

ticagrelorgroep dan in de clopidogrelgroep (9,8% tegen 11,7% na 12 maanden). Ook hadden de patiënten uit de<br />

ticagrelorgroep minder te maken met stenttrombose dan die in de clopidogrelgroep. In algemene zin kwamen in beide<br />

groepen evenveel bloedingen voor, er traden meer fatale intracraniale bloedingen in de ticagrelorgroep (maar minder<br />

andere typen fatale bloedingen) op dan in de clopidogrelgroep. De ticagrelorgroep kende meer uitvallers dan de<br />

clopidogrelgroep, vanwege dyspneu, bradycardie, syncope en verhoogde spiegels van creatinine en urinezuur (7,4%<br />

tegen 6,0%, p < 0,001). Met name de dyspneu werd als zeer vervelend ervaren en voor 0,9% was dit een reden om te<br />

stoppen met ticagrelor [Wallentin 2009, Cannon 2010, Anderson 2010].<br />

In een netwerkmeta-analyse van 14 gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken werd indirect de effectiviteit en<br />

veiligheid van hoog gedoseerd clopidogrel, prasugrel en ticagrelor met elkaar vergeleken, bij patiënten die PCI<br />

ondergaan. Er werden geen significante verschillen op effectiviteit gevonden, behalve dat prasugrel minder<br />

stenttrombose gaf dan ticagrelor (OR=0, 63; 95% CI:0,42-0,94) en hooggedoseerd clopidogrel (OR= 0,70; 95%CI: 0,48-<br />

1,01). Prasugrel werd geassocieerd met meer bloedingen (groot en klein) dan ticagrelor (OR= 1,36; 95% CI: 1,09-1,69),<br />

maar met gelijk bloedingsrisico als hoog gedoseerd clopidogrel [Steiner 2012]. Uit een andere meta analyse van 3<br />

onderzoeken (bij 32.893 patiënten met ACS) bleek op indirecte wijze dat prasugrel en ticagrelor superieur in<br />

effectiviteit zijn in vergelijking met –standaard gedoseerd- clopidogrel (75mg/dag) [Biondi 2011].<br />

In een systematische review zijn de verschillende definities van ‘ernstige bloeding’, die gebruikt zijn in de studies met<br />

thienopyridines, onderzocht. Hieruit bleek dat -als de definitie van het onderzoek gehanteerd werd- het risico op<br />

ernstige bloedingen bij gebruik van standaard gedoseerd clopidogrel, te variëren van 0,6% tot 11,2%. De reviewers<br />

pleiten voor een consistente benadering van de definitie en rapportage van bloedingen [Quinlan 2011].<br />

Onderzoeken naar de interactie met protonpompremmers<br />

Data uit diverse pharmacokinetische en pharmacodynamische studies suggereren een interactie tussen het gebruik van<br />

protonpompremmers (PPIs) en clopidogrel, met als gevolg een verhoogd risico op cardiovasculaire gebeurtenissen. In<br />

een meta-analyse van 23 studies ( 222.311 patiënten) is systematisch geëvalueerd of de individuele<br />

protonpompremmers (omeprazol, esomeprazol, lansoprazol, pantoprazol) verschillen in het risico op cardiovasculaire<br />

gebeurtenissen, wanneer ze gelijktijdig gebruikt worden met clopidogrel. De cardiovasculaire risico’s waren significant<br />

verhoogd voor alle PPI’s wanneer ze gecombineerd werden met clopidogrel. Echter, uit een meta-analyse van 7<br />

studies, waarbij alleen PPI’s (zonder clopidogrel) gebruikt werden, bleek ook een verhoogd cardiovasculair risico (OR=<br />

1,28; 95% CI: 1,14-1,44) ten op zichte van clopidogrelgebruik (zonder PPIs) [Kwok 2012]. Een systematische review<br />

concludeerde eveneens dat het gelijktijdig gebruik van clopidogrel en PPIs geassocieerd is met een verhoogd risico op<br />

cardiovasculaire gebeurtenissen, maar dat er onvoldoende bewijs is dat er sprake is van een interactie tussen de<br />

individuele protonpompremmers en clopidogrel [Huang 2012].<br />

In de PLATO studie is ook onderzocht of het gelijktijdig gebruik van PPI’s en ticagrelor of clopidogrel een verhoogd<br />

risico geeft op cardiovasculaire dood, myocardinfarct en/of CVA. Het bleek dat het gebruik van een PPI een significant<br />

verhoogd risico gaf ten opzichte van geen maagbeschermende behandeling voor zowel clopidogrel (HR= 1,29, 95% CI:<br />

1,12-1,49) als ticagrelor (HR= 1,30; 95% CI: 1,14-1,49). Het bleek echter ook dat de PPI-gebruikers wat betreft het<br />

behalen van de cardiovasculaire eindpunten vergelijkbaar waren met gebruikers van andere maagbeschermende<br />

middelen, in zowel de clopidogrel als de ticagrelor groep [Goodman 2012].<br />

CONCEPT<br />

70


Onderzoeken naar polymorfisme<br />

Clopidogrel heeft een aanzienlijke inter-individuele variabiliteit in respons en een deel van de patiënten reageert<br />

onvoldoende op dit medicijn [Serebruany 2005]. In een meta analyse van 16 studies is onderzocht wat de invloed van<br />

polymorfisme van CYP2C19 onder clopidogrel gebruikers is op het krijgen van cardiovasculaire gebeurtenissen. Dragers<br />

van CYP2C19 LOF (Loss-of-function) varianten hadden een significant verhoogd risico op cardiale dood (OR= 2,18; 95%<br />

CI: 1,37-3,47), myocardinfarct (OR= 1,42; 95% CI: 1,12-1,81) en stent trombose (OR= 2,41; 95% CI: 1,76-3,30) ten<br />

opzichte van clopidogrelgebruikers die deze variant niet droegen [Jang 2012]. In tegenstelling tot clopidogrel wordt<br />

prasugrel efficiënter gemetaboliseerd waardoor een hogere concentratie van de actieve metaboliet beschikbaar is. Dit<br />

leidt tot een snellere, sterkere en meer consistente bloedplaatjesremming dan clopidogrel, ook wanneer de<br />

oplaaddosering van 60mg prasugrel vergeleken wordt met een oplaaddosering van 600mg clopidogrel [Brandt 2007,<br />

Wiviott 2009]. Ticagrelor is een direct werkende remmer van P2Y 12 en hoeft dus niet eerst omgezet te worden in een<br />

actieve metaboliet.<br />

Conclusie<br />

De Europese cardiologenrichtlijn ten aanzien van management van acuut coronair syndroom geeft een duidelijke<br />

voorkeur aan prasugrel of ticagrelor in combinatie met acetylsalicylzuur, na een percutane coronaire interventie (PCI).<br />

Alleen als er contra-indicaties voor deze middelen zijn, of als ze niet beschikbaar zijn, kiest deze richtlijn voor<br />

clopidogrel. De overweging hierbij is dat ticagrelor en prasugrel sneller werken en hogere (effectievere) bloedspiegels<br />

bereiken dan clopidogrel, met minder variatie tussen patiënten en daarmee ook minder non-respons [ESC MI]. Helaas<br />

lijkt dit gepaard te gaan met meer ernstige bloedingen in vergelijking met clopidogrel. Dat betekent dat de gewenste<br />

effectiviteitwinst zorgvuldig afgewogen moet worden tegen het ongewenst verhoogde bloedingsrisico. In het geval van<br />

prasugrel betekent dit dat bij patiënten ouder dan 75 jaar, lichter dan 60kg en patiënten met een TIA of CVA in de<br />

voorgeschiedenis -die een electieve PCI ondergaan-, de voorkeur gegeven wordt aan behandeling met clopidogrel.<br />

Eventueel kan na zorgvuldige risicoafweging bij patiënten ouder dan 75 jaar of lichte dan 60kg een lagere<br />

onderhoudsdosis (5mg/dag) prasugrel gegeven worden. Prasugrel en ticagrelor dienen niet gebruikt te worden bij<br />

patiënten die eerder een hersenbloeding hebben gehad.<br />

Een voorkeur voor prasugrel of ticagrelor is moeilijk uit te spreken, aangezien ze niet in direct vergelijkende studies<br />

en bij verschillende populaties onderzocht zijn. Uit indirecte analyses lijkt naar voren te komen dat prasugrel minder<br />

stenttrombose geeft dan ticagrelor, maar dat ticagrelor minder bloedingen geeft dan prasugrel. Aangezien de<br />

definities ten aanzien van ernstige bloedingen tussen de verschillende studies verschillen, kunnen geen goede<br />

vergelijkingen getrokken worden. Ticagrelor lijkt een minder gunstig bijwerkingenprofiel te hebben dan prasugrel en<br />

clopidogrel: dyspneu komt vaak, wat met name bij astma en COPD ongewenst kan zijn. Gelijktijdig gebruik van een<br />

protonpompremmer van clopidogrel (en ticagrelor) is geassocieerd met een verhoogd risico op cardiovasculaire<br />

gebeurtenissen, maar dit lijkt vooral met het gebruik van protonpompremmer te maken en niet zozeer met een<br />

onderlinge interactie.<br />

Geconcludeerd kan worden dat prasugrel en ticagrelor –in combinatie met ASA- geschikter lijken dan clopidogrel bij<br />

patiënten met een hoog ischaemisch risico en een laag bloedingsrisico, zoals patiënten die een primaire PCI ondergaan<br />

vanwege een hartinfarct met ST elevatie (STEMI) en patiënten met diabetes mellitus. Bij patiënten met een risico op<br />

clopidogrelresistentie ten gevolge van CYP2C19 polymorfisme en bij patiënten die stenttrombose krijgen ondanks een<br />

lopende behandeling met clopidogrel, hebben prasugrel of ticagrelor ook de voorkeur. Clopidogrel lijkt vooralsnog een<br />

betere keuze bij patiënten met een laag ischaemisch risico gecombineerd met een hoog bloedingsrisico. Indien<br />

vanwege een intolerantie voor acetylsalicylzuur gekozen wordt voor monotherapie met een thienopyridine, is er –<br />

vooralsnog- alleen een registratie voor clopidogrel.<br />

[57] Vitamine K-antagonisten<br />

Toepassing<br />

Vitamine K antagonisten (= coumarines) worden toegepast bij de preventie en behandeling van trombo-embolische<br />

aandoeningen (zie ook [58]) [IM 2012, FK 2012].<br />

Soorten<br />

Acenocoumarol, fenprocoumon<br />

Werkingsmechanisme<br />

Coumarinederivaten remmen de voor de stolling noodzakelijke carboxylering van de vitamine K-afhankelijke<br />

stollingsfactoren II, VII, IX en X in de lever en remmen zo indirect het stollingsproces. Reeds gevormde (geactiveerde)<br />

stollingsfactoren worden niet beïnvloed. Daarom duurt het na starten van de behandeling 2-3 dagen voordat het niveau<br />

van de stollingsfactoren voldoende is gedaald om het gewenste antistollingsniveau te bereiken. Na staken van het<br />

coumarinederivaat duurt het enige tijd voordat de stollingsfactoren in de lever weer zijn aangemaakt. Na staken van<br />

acenocoumarol zal het stollingssysteem zich doorgaans na 48 uur stabiliseren. Na staken van fenprocoumon duurt dit<br />

langer (1-2 weken) vanwege de langere halfwaardetijd. Door het toedienen van vitamine K (oraal of intraveneus) kan<br />

de werking van Vitamine K antagonisten gecoupeerd worden.<br />

CONCEPT<br />

71


De INR (‘international Normalized Ratio’) is bij een gezond persoon die geen coumarinederivaat gebruikt, ongeveer 1.<br />

Bij een te lage INR neemt het risico op een trombo-embolie toe, bij een te hoge INR neemt het risico op een bloeding<br />

toe. Afhankelijk van de aandoening wordt gestreefd naar een INR tussen de 2.0 en 4.0<br />

[IM 2012, FK 2012].<br />

Bijwerkingen<br />

Bloedingen zijn veel voorkomende bijwerkingen. Soms misselijkheid, diarree en dermatitis. Zelden haaruitval,<br />

huidnecrose en leverbeschadiging [IM 2012, FK 2012].<br />

Onderzoeken bij preventie en behandeling van trombose<br />

De meeste internationale onderzoeken zijn uitgevoerd met de vitamine K-antagonist warfarine, een middel dat in<br />

Nederland niet toegepast wordt, wat het lastig maakt om de conclusies en aanbevelingen van die onderzoeken te<br />

extrapoleren naar de Nederlandse situatie. In 2009 is een richtlijn van het CBO verschenen over de ‘diagnostiek,<br />

preventie en behandeling van veneuze trombo-embolie en secundaire preventie van arteriële trombose’, waarin de<br />

plaats en behandelduur van de Vitamine K antagonisten bij de verschillende therapieën uitgebreid onderbouwd wordt<br />

met literatuur [CBO trombose].<br />

(zie verder noot [54] voor onderzoeken met Vitamine K antagonisten).<br />

Conclusie<br />

De vitamine K antagonisten verschillen onderling in snelheid en duur van werking: de keuze wordt vooral bepaald door<br />

de ervaring van lokale of regionale trombosediensten.<br />

[58] Indicaties en behandelduur Antithrombotische therapie<br />

Gezien het risico op bloedingen bij Antithrombotische therapie -zeker bij combinaties van antistollingsmiddelen- is het<br />

belangrijk dat de apotheker de reden van voorschrijven achterhaald en vastlegt (zie [59]): enerzijds om te voorkomen<br />

dat antistollingsmiddelen onnodig (langdurig) gebruik gecontinueerd worden en anderzijds om te voorkomen dat<br />

voortijdig gestopt wordt met antistollingsbehandeling.<br />

De CBO richtlijn ‘diagnostiek, preventie en behandeling van veneuze trombo-embolie en secundaire preventie van<br />

arteriële trombose’ geeft een duidelijk overzicht bij welke aandoeningen of verrichtingen Antithrombotische<br />

medicatie geïndiceerd is en wat de aanbevolen gebruiksduur is [CBO trombose]. In de onderstaande tabel wordt een<br />

kort overzicht gegeven van deze aanbevelingen en van de relevante NHG standaarden en Europese richtlijnen voor<br />

cardiologie [ESC AF 2010, ESC AF 2012,ESC MI ,NHG M13, NHG M43, NHG M79, NHG M80].<br />

Tabel 15: Indicaties en behandelduur antithrombotica<br />

Indicatie/aandoening<br />

TIA/ herseninfarct 1. Zonder cardiale embolie bron<br />

2. Met cardiale emboliebron<br />

Angina pectoris (AP) 1. Stabiele AP<br />

2. NSTE-ACS (= vaak instabiel AP)<br />

Antithromboticum en<br />

behandelduur<br />

1. ASA+ dipyridamol (levenslang)<br />

2. VKA of NOAC ( levenslang)<br />

1. ASA levenslang<br />

2. ASA levenslang + 12 mnd TPD<br />

(zie ook tabel 2)<br />

1. ASA levenslang + 12 mnd TPD<br />

Myocardinfarct (MI) 1. STE-ACS (= vaak acuut MI)<br />

2. Met harde indicatie voor VKA A 2. VKA levenslang<br />

(zie ook tabel 2)<br />

PCI 1. zonder stent<br />

1. ASA levenslang<br />

2. met stent<br />

2. Afh van soort stent en/of harde<br />

indicatie VKA: Zie tabel 2<br />

na CABG operaties 1. Zonder harde indicatie voor 1. ASA levenslang<br />

2.<br />

VKA A<br />

Met harde indicatie voor VKA A 2. ASA evt. toevoegen aan VKA<br />

( zie ook tabel 2)<br />

Atriumfibrilleren (> 48 uur of<br />

paroxismaal)<br />

1. CHA 2 DS 2 -VASc ≥1<br />

2. RMS<br />

1. VKA of NOAC (levenslang)<br />

2. VKA (levenslang)<br />

Perifere arteriële occlusieve<br />

vaatziekten<br />

1. Met of zonder manifest<br />

coronaire of cerebrovasculaire<br />

aandoeningen<br />

Hartklepaandoeningen 1. RMS met boezemfibrilleren<br />

en/of een systemische embolie<br />

in de voorgeschiedenis<br />

2. RMS met boezemfibrilleren die<br />

systemische embolie hebben<br />

gekregen ondanks adequate<br />

1. ASA (levenslang)<br />

1. VKA levenslang<br />

2. VKA+ ASA levenslang.<br />

(zie ook tabel 2)<br />

72<br />

CONCEPT


Orthopedische chirurgie ( o.a.<br />

knie, heup)<br />

Veneuze trombo-embolie ( VTE=<br />

trombosebeen, trombosearm,<br />

longembolie)<br />

Chronische trombo-embolische<br />

pulmonale hypertensie (CTEPH)<br />

instelling op VKA<br />

3. Mitralisklep-prolaps met<br />

onverklaarde TIA’s<br />

4. Mitralisklep-prolaps met<br />

systemische trombose of TIA’s<br />

onder gebruik van ASA<br />

5. mechanische hartklepprothese<br />

6. mechanische hartklepprothese<br />

icm risicofactoren als:<br />

boezemfibrilleren, vergroot<br />

linkeratrium, voorgeschiedenis<br />

van MI of lage ejectiefractie,<br />

eerdere systemische embolie<br />

7. biologische hartklepprothese<br />

8. biologische hartklepprothese<br />

met voorgeschiedenis van<br />

systemische trombose en/of<br />

stolsel in linkeratrium<br />

9. Biologische hartklepprothese<br />

en boezemfibrilleren<br />

1. knie<br />

2. heup<br />

1. eerste VTE na/bij een<br />

tijdelijke risicofactor<br />

(=operatie, recent trauma,<br />

immobilisatie)<br />

2. eerste idiopathische VTE (=<br />

ontbreken van een tijdelijke<br />

risico factor)<br />

3. eerste VTE bij een<br />

prothrombotisch genotype of<br />

een prognostische marker van<br />

een verhoogd risico op recidief<br />

VTE B<br />

4. recidiverende VTE (twee of<br />

meer episoden)<br />

3. ASA levenslang<br />

4. VKA levenslang.<br />

5. VKA levenslang.<br />

6. VKA levenslang met ASA<br />

(zie ook tabel 2)<br />

7. VKA in de eerste 3 maanden na<br />

implantatie, daarna ASA<br />

(levenslang)<br />

8. VKA 12 mnd na implantatie,<br />

daarna ASA levenslang<br />

9. VKA levenslang<br />

1. minstens 10 dagen postoperatief<br />

LMWH, fondaparinux,<br />

VKA of 2 weken NOAC<br />

2. 4-5 weken postoperatief<br />

LMWH, fondaparinux, VKA of<br />

5 weken NOAC<br />

1. 3 maanden VKA<br />

2. 6 maanden VKA<br />

3. 12 maanden VKA<br />

4. 12 mnd VKA (bij recidief > 1<br />

jaar na staken VKA)<br />

tot levenslang ( bij recidief<br />

binnen 1 jaar na staken VKA),<br />

Afhankelijk van bloedingsrisico.<br />

Levenslang VKA<br />

VKA: vitamine K antagonist [57], ASA: acetylsalicylzuur of carbasalaatcalcium [53], CHA 2 DS 2 -VASc = voorspeller risico op<br />

herseninfarct (Congestive heart failure, Hypertension, Age, Diabetes, prior Stroke ; zie ESC AF 2012).<br />

NOAC= Nieuw oraal anticoagulans ( apixaban, dabigatran, rivaroxaban [54]) , LMWH= low molecular weight heparin, RMS=<br />

reumatische mitralisklep stenose, TPD= Thienopyridines ( clopidogrel, prasugrel, ticagrelor [56]), VTE= veneuze tromboembolie,<br />

A Harde indicatie voor VKA= atriumfibrilleren ( met CHA 2 DS 2 -VASc ≥1), mechanische klepprothese, linkerventrikelaneurysma ( met<br />

stolsel) , antifosfolipidensyndroom, (voorgeschiedenis) arteriële trombose, ( voor- geschiedenis) hoog risico diep veneuze trombo<br />

embolie ( DVT/longembolie ( zie ook tabel 16.)<br />

B<br />

prognostische markers van verhoogd risico op recidief VTE: patiënten met deficiëntie van antitrombine, proteïne C of proteïne S,<br />

factor V Leiden, protrombinemutatie, antifosfolipidenantilichamen, hyperhomocysteïnemie, verhoogde factor VIII, patiënten met<br />

rest trombose bij een herhaalde echo of met een verhoogd D-dimeer gehalte na staken van de coumarine-behandeling.<br />

[59] Combinatie antistollingsmedicatie<br />

Combinaties van antistollingsmedicatie, zoals een vitamine K antagonist (VKA) en/of trombocytenaggregatie remmers<br />

(TAR), worden voor bepaalde indicaties ingezet om ernstige cardiovasculaire complicaties te voorkomen. Het gebruik<br />

van deze combinaties verhoogt echter aanzienlijk het risico op ernstige bloedingen. Uit een onderzoek onder 1443<br />

gebruikers van anticoagulantia blijkt dat de combinatie clopidogrel en acetylsalicylzuur (ASA) de hoogste kans op<br />

bloedingen geeft (OR=7,4, 95% BI: 3,5-15), in vergelijking met de combi acetylsalicylzuur en VKA (OR= 5,3, 95% BI:<br />

2,9-9,5) en de combinatie acetylsalicylzuur en dipyridamol (OR=2,3, 95% BI: 1,7-3,3) [Hallas 2006].Uit een ander<br />

onderzoek komt juist naar voren dat de combinatie van acetylsalicylzuur met VKA (OR= 6,5, 95%BI: 4,3-9,9) een hoger<br />

risico op gastro-intestinale bloedingen geeft dan de combinatie van acetylsalicylzuur met clopidogrel (OR= 3,9, 95%BI:<br />

2.8-5.5) [Delaney 2007]. Uit een meta- analyse blijkt vervolgens dat voor tripeltherapie (warfarine, acetylsalicylzuur<br />

en clopidogrel) het risico op een grote bloeding significant verhoogd is ten opzichte van de combinatie<br />

CONCEPT<br />

73


acetylsalicylzuur en clopidogrel (RR= 2,74, 95% BI: 1,08-6,98; p=0,034) [Singh 2011]. In een andere meta-analyse wordt<br />

bevestigd dat tripeltherapie het risico op bloedingen verhoogd ten opzichte acetylsalicylzuur en clopidogrel (OR= 2,00,<br />

95% CI: 1,41-2,83; p


tromboseren zolang ze niet overgroeid zijn door endotheel. Re-endothelialisatie van een bare metal stent (BMS) duurt<br />

ongeveer 4 weken. Bij een Drug Eluding Stent (DES) is een coating van antiproliferatief medicijn aangebracht. Dit<br />

medicijn diffundeert gedurende enige weken vanuit de coating naar de vaatwand en remt daarmee de restenose die<br />

optreedt als reactie op vaatwandbeschadiging. Het nadeel van DES ten opzichte van BMS is, dat ze een grotere kans op<br />

late stenttrombose geven, omdat de medicijn-coating waarschijnlijk -onder andere- de re-endothelialisatie van het vat<br />

vertraagt. Het nadeel van de toename van late stenttrombose van DES weegt echter niet op tegen het veel grotere<br />

voordeel van minder revascularisaties in de eerste maand na de procedure (in vergelijking met BMS), en daarom is DES<br />

nu toch eerste keus behandeling geworden. Door ontwikkeling van nieuwe coatings van DES ligt de incidentie van late<br />

stenttrombose met DES van de derde generatie inmiddels rond de 1,4% na 2 jaar [Werkum v 2008, Räber 2012]. Om<br />

stenttrombose te voorkomen wordt bij een BMS kortdurend de combinatie van ASA en een TPD gegeven (1 maand) en<br />

wordt bij een DES langer deze combinatie gegeven (12 maanden). De combinatie van twee TARs na stentplaatsing<br />

blijkt effectiever dan de combinatie van een TAR met een VKA [Rubboli 2005, Leon 1998, Pasceri 2007, Pfingsterer<br />

2006, Silber 2005, Steinhubl 2002, Daemen 2012, ESC AF 2010, ESC MI].<br />

Drievoudige (tripel) antistolling<br />

Indien PCI met stentplaatsing wordt uitgevoerd bij mensen die een harde indicatie voor een oraal anticoagulans<br />

hebben, kan het noodzakelijk zijn om tijdelijk tripeltherapie met antistollingsmedicatie te geven (zie tabel 2). Harde<br />

indicaties voor het geven van een oraal anticoagulans zijn onder andere atriumfibrilleren (CHA 2 DS 2 -VASc score ≥1, zie<br />

ESC AF 2010, ESC AF 2012), een mechanische klepprothese, linkerventrikelaneurysma ( met of zonder stolsel),<br />

antifosfolipidensyndroom, (voorgeschiedenis van) arteriële trombose en (voorgeschiedenis van) hoog risico op veneuze<br />

trombo-embolie (= recidief/maligniteit diep veneuze trombose of longembolie) [ACTIVE 2006, Hurlen 2002, Leon 1998,<br />

Orford 2004, Schalekamp 2008]. In een meta-analyse uit 2011 zijn de voor- en nadelen van tripel therapie (TT= VKA + 2<br />

TARs) vergeleken werden met duale therapie (DT= 2 TARs) bij patiënten met een harde indicatie voor een oraal<br />

anticoagulans en een stentplaatsing. De voorlopige conclusies van deze analyse zijn dat tripeltherapie effectiever lijkt<br />

dan de combinatie van twee TARs bij patiënten met een harde indicatie voor een oraal anticoagulans, maar ook dat de<br />

therapeutische winst afhankelijk is van het bloedingsrisico [Zhao 2011]. In de Europese richtlijn boezemfibrilleren [ESC<br />

AF 2010, ESC AF 2012] is aan de hand van het bloedingsrisico (HAS-BLED score) uitgewerkt welke termijnen<br />

aangehouden dienen te worden voor de combinaties van antistolling na stentplaatsing (zie verder tabel 16).<br />

TIA of CVA<br />

De combinatie van acetylsalicylzuur met dipyridamol (2 maal daags 200mg met gereguleerde afgifte) beschermt beter<br />

tegen vasculaire complicaties na een TIA of een herseninfarct van arteriële oorsprong dan acetylsalicylzuur alleen. In<br />

de eerste twee weken na een beroerte is de kans op recidief het grootst [55] [Halkes 2006]. De preventieve werking<br />

van dipyridamol berust op tegengaan van de aggregatie en de adhesie van trombocyten. Dipyridamol kent daarbij<br />

andere aangrijpingspunten dan acetylsalicylzuur. Bij ongeveer 20% van de herseninfarcten is de oorzaak een embolie<br />

vanuit het hart; patiënten met een TIA of herseninfarct door een cardiale emboliebron, in het bijzonder die met<br />

atriumfibrilleren, blijven in aanmerking komen voor een VKA of een NOAC [NHG M45: addendum, ESC AF 2010, ESC AF<br />

2012].<br />

Conclusie<br />

Geconcludeerd kan worden dat het belangrijk is om bij combinaties van antistollingsmiddelen altijd de reden en duur<br />

van voorschrijven te controleren, omdat de meerwaarde van de combinaties niet altijd duidelijk is, de bloedingrisico’s<br />

aanzienlijk zijn en de combinaties soms op onduidelijke gronden worden voorgeschreven.<br />

Tabel 16: Combinaties van antistollingsmedicatie [CBO trombose, ESC AF 2010, ESC AF 2012, ESC MI]<br />

Combinaties antistolling Wanneer geïndiceerd Gebruiksduur Opmerkingen<br />

( wanneer niet,<br />

misverstanden etc.)<br />

ASA+ TPD ◊ [53][56]<br />

(= 2 TAR’s)<br />

CONCEPT<br />

1. Na PCI met stent<br />

2. NSTE-ACS of STE-ACS<br />

(vgl NSTEMI of STEMI)<br />

1: Bij BMS: minimaal<br />

gedurende 1 maand na PCI<br />

twee TAR’s, daarna ASA<br />

(of clopidogrel bij<br />

intolerantie ASA).<br />

1: Bij DES: gedurende 12<br />

maanden na PCI twee<br />

TAR’s, daarna ASA<br />

(of clopidogrel bij<br />

intolerantie ASA).<br />

2: maximaal 12 maanden,<br />

daarna ASA<br />

(of clopidogrel bij<br />

intolerantie ASA).<br />

Deze combinaties zijn<br />

altijd tijdelijk, tot<br />

maximaal 12 maanden<br />

◊ Voorkeur van ESC (na<br />

PCI met stent):<br />

1e<br />

keus: prasugrel + ASA,<br />

bij clopidogrel naïeve<br />

patiënten, zonder<br />

historie van CVA/TIA, en<br />

< 75 jr.<br />

Tevens 1e keus:<br />

ticagrelor + ASA<br />

2 e keus: clopidogrel +<br />

ASA, als prasugrel of<br />

ticagrelor gecontraindiceerd<br />

of niet<br />

beschikbaar zijn.<br />

75


VKA + ASA + clopidogrel<br />

( VKA+ 2 TAR’s = tripel<br />

therapie) Θ<br />

Na PCI met stent + harde<br />

indicatie voor VKA*<br />

Bij BMS ivm ACS: 1 mnd<br />

tripel bij alle Hasbled≥3;<br />

6 mnd tripel bij Hasbled 0-<br />

2.<br />

Bij electieve BMS:<br />

½-1 maand tripel bij<br />

Hasbled≥ 3;<br />

1 mnd bij Hasbled 0-2<br />

(alleen AF!!)<br />

[ ESC MI][56]<br />

Tripeltherapie is altijd<br />

tijdelijk, tot maximaal 6<br />

maanden<br />

VKA + ASA of clopidogrel<br />

(= VKA + 1 TAR)<br />

1. Vervolgbehandeling<br />

(op tripel therapie )<br />

na PCI + harde<br />

indicatie voor VKA*<br />

Bij DES: eerste 6 maanden<br />

na PCI tripel therapie,<br />

zowel bij ACS als electieve<br />

stent en bij alle Hasbled!<br />

1: Bij BMS en DES als<br />

vervolg op tripeltherapie<br />

(zie boven) t/m 12 e maand<br />

na PCI. Na 12 e maand:<br />

alleen VKA<br />

Deze combinatie kan<br />

tijdelijk of levenslang<br />

zijn !<br />

2. Mechanische<br />

klepprothese + een<br />

extra risicofactor^<br />

3. Na CABG + harde<br />

indicatie voor VKA<br />

2: levenslang<br />

3: langdurig (vlgs CBO: ASA<br />

minstens een jaar na<br />

CABG)<br />

Ad 2: risicofactoren^:<br />

atriumfibrilleren, een<br />

vergroot linkeratrium,<br />

doorgemaakt MI of lage<br />

ejectiefractie.<br />

4. Na infra-inguinale<br />

bypassoperaties +<br />

verhoogd risico op<br />

graft-occlusie of<br />

amputatie<br />

4: gebruiksduur<br />

afhankelijk van stabiliteit<br />

van individuele situatie,<br />

dus altijd in overleg met<br />

specialist.<br />

5. reumatische<br />

mitralisklep stenose +<br />

atrium fibrilleren +<br />

systemische embolie<br />

hebben gekregen<br />

ondanks adequate<br />

instelling op VKA<br />

5: levenslang<br />

ASA + dipyridamol Na TIA, ischaemisch CVA chronisch/levenslang Deze combinatie is altijd<br />

van arteriële oorsprong<br />

levenslang<br />

ASA= acetylsalicylzuur of carbasalaatcalcium [53], ACS= acuut coronair syndroom, BMS= Bare Metal Stent, CABG= coronaire arteriële<br />

bypass grafting, DES= Drug Eluding Stent, DVT= diep veneuze trombose, ESC= European society of cardiology ( guidelines), NOAC=<br />

Nieuw oraal anticoagulans ( apixaban, dabigatran, rivaroxaban [54]), VKA= vitamine K antagonist [57]), PCI= percutane coronaire<br />

interventie, PTCA= percutane transluminale coronair angioplastiek, (N)STE ACS= (Non) ST-segment elevatie ACS, (N)STEMI= (Non)<br />

ST-segment elevatie myocard infarct, TPD= Thienopyridines ( clopidogrel, prasugrel, ticagrelor[56])<br />

CHA 2 DS 2 -VASc = voorspeller risico op herseninfarct (Congestive heart failure, Hypertension, Age, Diabetes, prior Stroke ; zie ESC<br />

AF2012).<br />

Θ Over triple therapie met NOAC’s is nog te weinig onderzoek verschenen, dus niet opgenomen in deze tabel!<br />

* Harde indicaties voor VKA: atriumfibrilleren ( met CHA 2 DS 2 -VASc ≥1), mechanische klepprothese, linkerventrikelaneurysma ( met<br />

stolsel) , antifosfolipidensyndroom, (voorgeschiedenis) arteriële trombose, (voorgeschiedenis) hoog risico diep veneuze trombo<br />

embolie ( DVT/longembolie ( zie ook tabel 15.)<br />

SITUATIONELE ZORG<br />

[60] Ramadan en medicijnen<br />

Tijdens de Ramadan zullen veel islamitische patiënten tussen zonsopgang en zonsondergang niets willen innemen. De<br />

apotheker geeft informatie over de risico’s van het tijdelijk stoppen van <strong>CVRM</strong>-middelen. De <strong>CVRM</strong>-patiënt wordt in<br />

76<br />

CONCEPT


principe geadviseerd niet te vasten, zeker als het gaat om patiënten met een bestaande HVZ of hartfalen. Indien de<br />

patiënt toch wil vasten, zal de apotheker een aangepast innameschema voorstellen, waarbij het geneesmiddelgebruik<br />

zoveel mogelijk wordt verschoven naar de uren tussen zonsondergang en zonsopgang. Voor cardiovasculaire medicatie<br />

die meestal eenmaal of twee maal daags wordt gebruikt, is dit meestal zonder problemen te realiseren. Wel van<br />

belang is om de gebruiksadviezen omtrent de inname met voedsel of op een lege maag ook ’s nachts te handhaven.<br />

Het beste gebruiksadvies bij diuretica is om de tablet vlak voor zonsopgang in te nemen. Het stopzetten van<br />

bètablokkers en antistollingsmiddelen brengt het risico van angina pectoris, (recidief) hartinfarct, embolieën of<br />

trombose met zich mee.<br />

[61] Geneesmiddelen op reis<br />

Mensen met HVZ dienen hun vakantie goed voor te bereiden. De gezondheidszorg kan in het vakantieland niet van<br />

hetzelfde niveau zijn als in Nederland.<br />

Bij bepaalde hartaandoeningen wordt het maken van een vliegreis afgeraden, bijvoorbeeld bij instabiele angina<br />

pectoris, ernstige hartritmestoornissen of een recent hartinfarct. Dit vanwege de lagere druk in het vliegtuig. Sommige<br />

vliegmaatschappijen bieden extra zuurstof aan voor deze patiënten.<br />

Mensen met een pacemaker of ICD (intracardiale defibrillator) kunnen niet door de veiligheidspoortjes van het<br />

vliegveld. Ook controle met de handmagneet kan een ICD voor langere tijd uitschakelen. De patiënt moet dit zelf<br />

kenbaar maken bij het luchthavenpersoneel. De patiënt moet ook zijn ICD identiteitsbewijs meenemen.<br />

Ook bij een vakantie in de bergen is er een lagere luchtdruk, die problemen kan geven. Daarnaast is beweging op<br />

hoogte inspannender en is medische hulp soms ver weg.<br />

De apotheker helpt bij een goede voorbereiding van de reis door het gestructureerd nalopen van de onderstaande<br />

punten:<br />

- Zijn vaccinaties nodig, zo ja, welke Is profylactische medicatie bijvoorbeeld voor malaria nodig<br />

- Heeft de patiënt voldoende voorraad medicatie voor de duur van de vakantie Houdt er rekening mee dat bij<br />

verlies of onvoldoende voorraad sommige middelen niet in het buitenland voorradig zijn. Het meenemen van een<br />

kleine extra voorraad, verdeeld over handbagage of verschillende koffers is raadzaam. Ook het meenemen van<br />

een extra recept is zinvol.<br />

- Indien de patiënt ook hulpmiddelen gebruikt, zoals diabetestestmaterialen of zelftestmaterialen voor<br />

bloedstolling, geldt hetzelfde advies als hierboven.<br />

- Indien over meerdere tijdzones wordt gereisd: adviseer over aanpassingen van innametijden.<br />

- In het buitenland is er meestal geen trombosedienst. Indien de patiënt stabiel is ingesteld is het mogelijk om de<br />

reis net tussen twee bezoeken van de trombosedienst in te plannen. Als de patiënt zelf zijn INR meet, is het nodig<br />

op het vakantieadres de beschikking te hebben over internet om de waardes door te geven aan de<br />

trombosedienst. Neem de doseerkalender, een verklaring van de trombosedienst in de taal van het land van<br />

bestemming en contactgegevens van de trombosedienst mee op reis.<br />

- Bij gebruik van antistollingsmiddelen is duiken niet toegestaan, vanwege het risico op oog- en oorbloedingen.<br />

Snorkelen tot maximaal 3 meter diepte is wel toegestaan.<br />

- Adviseer de patiënt over het meenemen van zelfzorgmiddelen voor de meest voorkomende zelfzorgkwalen tijdens<br />

de reis: pijn en koorts, zonnebrand, diarree of juist verstopping, insectenbeten, wondverzorging etc.<br />

- Adviseer de patiënt een actueel medicatieoverzicht mee te nemen, waarop alle medicatie met generieke namen,<br />

dosering, contra-indicaties en intoleranties zijn vermeld.<br />

- Adviseer de patiënt over de omstandigheden voor vervoer en bewaren van de medicijnen (zie [62])<br />

[62] Vervoer en bewaren medicijnen<br />

De apotheker adviseert de patiënt over de omstandigheden waaronder geneesmiddelen het beste kunnen worden<br />

bewaard tijdens de reis en op de vakantiebestemming. Adviseer de geneesmiddelen te bewaren in de originele<br />

verpakking, bij de juiste temperatuur en niet in een vochtige atmosfeer. Zorg ervoor dat de medicijnen voldoende<br />

lang houdbaar zijn. Draag medicijnen liever niet direct op het lichaam, bijvoorbeeld in een broekzak, want dat kan te<br />

warm zijn.<br />

Tijdens de vliegreis is het raadzaam de geneesmiddelen in de handbagage te houden, en niet in de koffer in het<br />

vliegruim, omdat het daar tijdens de vlucht kan vriezen. Voor koelkastmedicijnen kan de apotheker eventueel een<br />

reiskoeltasje leveren. Bij vloeibare of halfvloeibare geneesmiddelen is het belangrijk om rekening te houden met de<br />

verscherpte eisen met betrekking tot het vervoer van hoeveelheden van meer dan 100 ml.<br />

In de auto kan het in de zon gemakkelijk boven de 50 graden Celsius worden. Adviseer de geneesmiddelen dan in<br />

plastic verpakt in een koelbox te bewaren. Als op de vakantiebestemming zelf geen koelkast aanwezig is, en de<br />

temperatuur is boven de 25 graden, kan een koelbox nuttig zijn.<br />

[63] Geneesmiddel gebruik en hitte<br />

Met name ouderen hebben door afname van het dorstgevoel, afname van de nierfunctie, verminderd vermogen tot<br />

transpireren en een verminderde hart- en longfunctie sneller last bij aanhoudende hitte. Het risico van uitdroging is<br />

daarbij reëel. Dit is nog eens extra van belang voor diureticagebruikers.<br />

In het Nationaal Hitteplan van het RIVM (te raadplegen via www.verenso.nl ) staat beschreven wat de diverse partijen<br />

(VWS, zorginstellingen, huisartsen, apothekers, GGD’s en Rode Kruis) kunnen doen om het risico voor kwetsbare<br />

personen te verminderen. Naast algemene adviezen omtrent het koelen van de woning, dragen van luchtige kleding,<br />

CONCEPT<br />

77


voldoende vochtinname (minimaal 2 l), gebruik van voldoende mineralen (bouillon), wordt ouderen (of mantelzorgers)<br />

geadviseerd contact op te nemen met huisarts of apotheker, indien men diuretica of laxantia gebruikt. Door het<br />

gebruik van diuretica droogt men eerder uit door verlies van vocht en zouten. Overigens zijn er veel medicijnen die de<br />

temperatuurregulatie in het lichaam kunnen beïnvloeden: anticholinergica (remmen het zweten), sympaticomimetica<br />

(vaatvernauwing waardoor huiddoorbloeding niet kan toenemen bij hitte) en antipsychotica (ontregelen de<br />

temperatuurregulatie in de hypothalamus).<br />

De adviezen zijn ook toepasbaar in de advisering van oudere reizigers die naar een warm land reizen.<br />

MEDICATIEBEWAKING <strong>CVRM</strong><br />

[64] Tabellen medicatiebewaking<br />

Onderstaande tabellen bevatten de belangrijkste gegevens met betrekking tot de interacties van<br />

geneesmiddelen in gebruik bij <strong>CVRM</strong>. Vanwege het beperkte karakter van een tabel is deze informatie niet<br />

volledig. Raadpleeg voor meer informatie de <strong>KNMP</strong> kennisbank [G-standaard] of het boek Commentaren<br />

Medicatiebewaking Stichting Health Base [CM].<br />

Tabel 17 : interacties cardiovasculaire medicatie: te combineren medicatie, mits onder controle<br />

parameters [CM, G-standaard]<br />

Antihypertensiva interacties<br />

Te controleren parameter/actie<br />

Diuretica digoxine<br />

RAS‐remmers kaliumsparende diuretica/kalium<br />

RAS‐remmers/spironolacton trimethoprim<br />

Kaliumsparend diureticum kaliumverbindingen<br />

(Kalium‐eliminerende) diuretica ketanserine, acetazolamide<br />

Kaliumspiegel<br />

Lithium diuretica, methyldopa, RAS‐ remmers<br />

Thiazide diuretica carbazemazepine, oxcarbazepine, SSRI’s/SNRI’s<br />

Bètablokkers, diuretica en RAS remmers (bij hypertensie) NSAID’s<br />

Diltiazem/verapamil ciclosporine, tacrolimus en sirolimus<br />

Diltiazem/verapamil ivabradine<br />

Diltiazem/verapamil bètablokkers<br />

Kinidine, pimozide diltiazem/verapamil<br />

Theofylline diltazem/verapamil<br />

Digoxine diltiazem, verapamil<br />

Allergenen (immuno therapie) beta blokkers, ACE‐remmers<br />

Eplerenon, metoprolol, propranolol protease remmers<br />

Lithiumspiegel<br />

Natriumspiegel<br />

Bloeddruk<br />

Immunomodulantiaspiegel<br />

Hartfrequentie<br />

Bradycardie/AV geleiding<br />

ECG controle<br />

Theofyllinespiegel<br />

Digoxinespiegel en ECG<br />

Verlengd medisch toezicht<br />

Controle therapeutische effecten en<br />

bijwerkingen<br />

Te controleren parameter<br />

Serumlipidespiegels<br />

Te controleren parameter/actie<br />

Bloedstolling/INR<br />

Lipidenverlagers interacties<br />

Atorvastatine enzyminductoren ( CYP3A4).<br />

Anticoagulantia interacties<br />

Vitmaine K antagonisten acetylsalicylzuur (≤ 100mg dd),<br />

allopurinol, amiodaron , androgenen, antibiotica , antiretrovirale<br />

middelen, azathioprine, azoolantimycotica (muv miconazol),<br />

benzbromaron, bosentan, cefamandol, colestyramine, cytostatica,<br />

disopyramide, disulfiram, (es)omeprazol, enzyminductoren, fibraten,<br />

(fos)aprepitant ,hypericumpreparaat, isoniazide, kinidine,<br />

leflunomide, metformine, metronidazol, NSAID’s, propafenon,<br />

rifabutine, rifampicine, rosuvastatine, sitaxentan, SSRI’s, tamoxifen,<br />

thyreomimetica, thyreostatica, vitamine K in voeding, zafirlukast.<br />

Acetylsalicylzuur/clopidogrel/dipyridamol tipranavir<br />

Controle toename toxiciteit/bijwerkingen<br />

NB: Voor de juiste afhandeling van bovenstaande interacties dienen de daarvoor bestemde handboeken ( G‐standaard, CM)<br />

geraadpleegd te worden, aangezien de inzichten hierover aan verandering onderhevig zijn.<br />

Tabel 18 : Interacties cardiovasculaire medicatie: gescheiden inname [CM, G-standaard]<br />

Antihypertensiva<br />

Methyldopa ijzer verbinding<br />

Lpidenverlagers<br />

Galzuurbindende harsen fibraten, Vitamine K antagonisten,<br />

ezetimibe, thiazide diuretica, digoxine, ethinylestradiol, statines,<br />

78<br />

CONCEPT


thyreomimetica<br />

Anticoagulantia<br />

Carbasalaat calcium bisfosfonaten, thyreomimetica<br />

Vitamine K antagonisten colestyramine<br />

NB: Voor de juiste afhandeling van bovenstaande interacties dienen de daarvoor bestemde handboeken ( G‐standaard, CM) geraadpleegd te<br />

worden, aangezien de inzichten hierover aan verandering onderhevig zijn.<br />

Tabel 19 : interacties cardiovasculaire medicatie: insluipend doseren bij start [CM, G-standaard]<br />

Antihypertensiva<br />

Bij toevoegen RAS remmer aan diureticum<br />

Bij toevoegen van alfablokker aan overige antihypertensiva of vice versa<br />

NB: Voor de juiste afhandeling van bovenstaande interacties dienen de daarvoor bestemde handboeken ( G‐standaard , CM) geraadpleegd te<br />

worden, aangezien de inzichten hierover aan verandering onderhevig zijn.<br />

Tabel 20 : interacties cardiovasculaire medicatie: overweeg toevoegen maagprotectie* [CM, G-standaard, NHG<br />

M36]<br />

Anticoagulantia<br />

Laag gedoseerd acetylsalicylzuur/carbasalaat calcium ≤ 100mg dd <br />

corticosteroïden ( systemisch), vitamine K antagonisten, clopidogrel,<br />

prasugrel, ticagrelor,NSAID’s (excl ibuprofen), SSRI’s, venlafaxine,<br />

duloxetine, trazodon, spironolacton<br />

Clopidogrel/prasugrel /ticagrelor NSAID’s<br />

Vitamine K antagonisten NSAID’s<br />

*afhankelijke van aanwezigheid overige risicofactoren voor maagschade<br />

NB: Voor de juiste afhandeling van bovenstaande interacties dienen de daarvoor bestemde handboeken ( G‐standaard. CM, NHG M36) geraadpleegd<br />

te worden, aangezien de inzichten hierover aan verandering onderhevig zijn )<br />

[65] Gecontra-indiceerde middelen bij HVZ<br />

Onderstaande tabellen bevatten de belangrijkste gegevens met betrekking tot de contra-indicaties van<br />

geneesmiddelen in gebruik bij <strong>CVRM</strong>. Vanwege het beperkte karakter van een tabel is deze informatie niet volledig.<br />

Raadpleeg voor meer informatie de <strong>KNMP</strong>-kennisbank [G-standaard] of het boek Commentaren Medicatiebewaking<br />

Stichting Health Base [CM].<br />

Tabel 21 : gecontra-indiceerde middelen bij hart-en vaatziekten [CM, <strong>KNMP</strong> Kennisb, MDR <strong>CVRM</strong>]<br />

Middelen die Alcohol [27]<br />

bloeddruk kunnen Antihormonen (danazol, metyrapon)<br />

beinvloeden<br />

Bloedgroeifactoren (darbepoëtine, e(rytro)poëtine)<br />

Immunomodulantia (ciclosporine, tacrolimus)<br />

Migraine middelen ((dihydro)ergotamine, triptanen)<br />

Stimulantia (methylfenidaat, [dex‐ of met‐]amfetamine)<br />

Sympathicolytica met alfa‐2 receptor blokkerende werking (yohimbine)<br />

(Alfa‐)sympathicomimetica (fenylefrine, midodrine, nafazoline, xylometazoline,<br />

oxymetazoline)<br />

Water‐en zoutretinerende middelen (anabole steroïden, androgenen, corticosteroïden,<br />

drop en zoethout [28] en andere glycyrrhizinezuurbevattende middelen)<br />

Natriumbevattende geneesmiddelen (mn bij nierfunctiestoornissen)<br />

NSAID’s en selectieve COX‐2 –remmers (mn bij nierfunctiestoornissen en hartfalen)<br />

Thyreomimetica<br />

Orale anticonceptiva en hormoonsubstitutie middelen<br />

Sommige kruiden: efedra, Ma huang<br />

Middelen die<br />

lipidenspectrum<br />

kunnen beinvloeden<br />

CONCEPT<br />

Amiodaron<br />

Atypische antipsychotica<br />

Galzuurbindende harsen<br />

Immunomodulantia ((peg)interferon‐alfa, ciclosporine, sirolimus, tacrolimus)<br />

Oestrogenen<br />

Tamoxifen<br />

Retinoïden (isotretinoïne, acitretine)<br />

Bètablokkers: (niet) selectief, ISA effect<br />

Corticosteroïden (systemisch)<br />

Diuretica (thiazide‐ en lisdiuretica)<br />

Methyldopa<br />

79


Protease remmers (atazanavir, darunavir, fosamprenavir, ritonavir, tipranavir, indinavir,<br />

nelfinavir)<br />

Middelen die Verhoogde kans op veneuze trombose (VTE): anticonceptiva (oestrogenen en<br />

bloedstolling kunnen progestagenen), cyproteron, anti‐oestrogenen (raloxifene, bazedoxifen, tamoxifen),<br />

beinvloeden<br />

post menopauzale hormoonsuppletie, tranexaminezuur, antipsychotica, erytropoetine<br />

(EPO).<br />

Verhoogd risico op arteriële trombose (CVA/TIA, hartinfarct): NSAID’s (COX‐2 remmers<br />

en klassieke NSAID’s)<br />

Middelen die eetlust Benzodiazepine agonisten<br />

kunnen bevorderen Corticosteroiden<br />

Antipsychotica<br />

Antidepressiva<br />

Sulfonylureumderivaten<br />

NB: Voor de juiste afhandeling van bovenstaande contra‐indicaties dienen de daarvoor bestemde handboeken ( G‐standaard, CM) geraadpleegd te<br />

worden, aangezien de inzichten hierover aan verandering onderhevig zijn<br />

PERIODIEKE EN CONTINUE ZORG<br />

[66] Medicatiebeoordeling<br />

Een medicatiebeoordeling bij <strong>CVRM</strong> kan op verschillende momenten plaatsvinden, ad hoc of ingepland. In de ketenzorg<br />

van <strong>CVRM</strong> kan bijvoorbeeld de medicatie beoordeling aan de jaarcontrole van de huisartspraktijk gekoppeld worden.<br />

Voor een complete medicatiebeoordeling is de volgende informatie noodzakelijk:<br />

Actuele probleemlijst (indicaties) van de arts (of praktijkondersteuner);<br />

Patiëntervaringen medicamenteuze behandeling: farmacotherapeutische anamnese;<br />

Actuele labwaarden en uitkomsten overige (jaar)-controles van arts/praktijkondersteuner;<br />

Persoonlijke behandeldoelen/ - streefwaarden patiënt;<br />

Actuele medicatie en medicatiehistorie.<br />

De medicatiebeoordeling wordt gestructureerd uitgevoerd volgens de <strong>KNMP</strong>-richtlijn ‘Medicatiebeoordeling’ en/of de<br />

‘Multidisciplinaire <strong>Richtlijn</strong> Polyfarmacie bij ouderen 2012 ’[<strong>KNMP</strong> MB, MDR PF].<br />

Hierbij zijn de START- (= Screening Tool to Alert doctors to Right Treatment) en STOPP-criteria (= Screening Tool of<br />

Older Peoples Prescriptions) nuttige handvaten voor apotheker en arts om de farmacotherapeutische behandeling te<br />

optimaliseren. De START-criteria geven onder meer aanbevelingen over het starten van ACE-remmers, bètablokkers,<br />

acetylsalicylzuur/carbasalaat calcium, statines, orale anticoagulantia en/of protonpompremmers bij specifieke<br />

indicaties. De STOPP criteria zijn een hulpmiddel om potentieel ongewenste geneesmiddelen bij ouderen te<br />

beoordelen en desgewenst af te bouwen en/of te stoppen [MDR PF].<br />

In aanvulling op de START- en STOPP –criteria zijn onderstaande –cardiovasculair gerelateerde- aandachtspunten<br />

geformuleerd:<br />

‣ Houd bij combinaties van meer dan 3 antihypertensiva rekening met therapieresistente hypertensie [41][42]<br />

‣ Te lage diastolische bloeddruk (< 60 mmHg) is niet wenselijk, in verband met een verhoogd risico op<br />

hartinfarct en cardiovasculaire sterfte [21].<br />

‣ Houd bij het niet behalen van de cholesterolstreefwaarden rekening met andere aandoeningen (zoals<br />

hypothyreoïdie en leverziekten) en andere oorzaken [52].<br />

‣ Dagelijks gebruik van foliumzuur (veelal 2mg/dag) en/of vitamine B12 (veelal 1mg/dag) ter verlaging van het<br />

homocysteïnegehalte is niet rationeel: het heeft geen invloed op cardiovasculaire eindpunten [15].<br />

‣ Monotherapie van ezetimibe is niet rationeel, want er zijn geen bewijzen op cardiovasculaire eindpunten<br />

[47].<br />

‣ Monotherapie van galzuurbindende harsen (als cholesterolverlager) is niet rationeel, want er zijn geen<br />

bewijzen op cardiovasculaire eindpunten [49].<br />

‣ Dipyridamol in doseringen lager dan 2dd200mg (retard) bij de secundaire preventie van CVA of TIA is niet<br />

rationeel, vanwege gebrek aan bewijs [55].<br />

‣ Combinaties van 2 of 3 antistollingsmedicijnen zijn in de meeste gevallen slechts tijdelijk: de indicatie en<br />

gebruiksduur dienen altijd bij arts en apotheker vastgelegd te zijn [58][59].<br />

‣ Alertheid is geboden ten aanzien van mogelijke verstoringen van de elektrolythuishouding:<br />

o<br />

spierzwakte, -kramp of –pijn bij diuretica zou kunnen duiden op een kaliumtekort;<br />

o<br />

plotselinge vermoeidheid, sufheid en verminderde eetlust zou kunnen duiden op een<br />

natriumtekort;<br />

‣ Alertheid is geboden ten aanzien van potentiële bijwerkingen van cardiovasculaire medicatie, zoals<br />

o<br />

koude extremiteiten, slaapstoornissen en psoriasis bij bètablokkers;<br />

o<br />

hoest, smaakstoornissen en angio oedeem bij ACE-remmers;<br />

CONCEPT<br />

80


o<br />

enkeloedeem en hoofdpijn bij calciumantagonisten;<br />

o obstipatie bij verapamil/diuretica/bètablokkers/galzuurbindende harsen en statines;<br />

o<br />

refluxklachten bij calciumantagonisten;<br />

o<br />

duizeligheid tgv orthostatische hypertensie bij bloeddrukverlagende middelen (cave<br />

vallen);<br />

o<br />

hoofdpijn bij dipyridamol;<br />

o<br />

teerachtige ontlasting en/of bruine/rode verkleuring van de urine (bij antistollings<br />

medicijnen), kan duiden op inwendige bloedingen<br />

o<br />

spierklachten bij statines en fibraten;<br />

‣ Houd bij aanhoudende spierklachten rekening met eventuele andere aandoeningen (oorzaken), zoals<br />

hypothyreoïdie (bepalen TSH), lever- en nierschade (bepalen albuminurie, creatinine, ALAT en ASAT),<br />

vitamine deficiëntie (bepalen vitamine D) [46]]<br />

‣ Houd rekening met klinisch relevante comorbiditeit [zie 4.2.2 Aandoeningen en condities][65]<br />

‣ Houd rekening met klinisch relevante comedicatie [zie 4.2.1 Interacties][64]<br />

[67] Periodieke screening<br />

Periodieke screening van de populatie gebruikers van cardiovasculaire medicatie geeft de mogelijkheid om het gebruik<br />

en de farmacotherapeutische behandeling te evalueren en te optimaliseren.<br />

Voorbeelden van periodieke – <strong>CVRM</strong>- screeningen die door de apotheker uitgevoerd kunnen worden, zijn:<br />

‣ Gelijktijdig gebruik ACE-remmer en angiotensine II-antagonist.<br />

‣ Gebruikers ACE remmers en hoestmedicatie<br />

‣ Gelijktijdig gebruik van meer dan 3 soorten antihypertensiva<br />

‣ Gebruik thiazidediureticum bij jicht<br />

‣ Gelijktijdig gebruik van 2 of 3 kaliumconcentratieverhogende geneesmiddelgroepen<br />

‣ Patiënten met Diabetes Mellitus, ouder dan 55 jaar, die geen statine gebruiken<br />

‣ Patiënten met Diabetes Mellitus, ouder dan 55 jaar, die geen antihypertensivum gebruiken<br />

‣ Patiënten met reumatoïde artritis, ouder dan 55 jaar, die geen statine gebruiken<br />

‣ Patiënten met reumatoïde artritis, ouder dan 55 jaar, die geen antihypertensivum gebruiken<br />

‣ Stoppers/therapie‘ontrouw’ ten aanzien van cardiovasculaire medicatie (antihypertensiva,<br />

cholesterolverlagers, antistollingsmedicatie)<br />

‣ Gebruikers simvastatine (en/of pravastatine) in doseringen lager dan 40mg/dag<br />

‣ Gebruikers monotherapie ezetimibe<br />

‣ Gebruikers monotherapie nicotinezuur(derivaten)<br />

‣ Gebruikers combinatietherapie cholesterolverlagende middelen<br />

‣ Gebruikers cholesterolverlagende middelen zonder DM2 en zonder hart-en vaatziekten<br />

‣ Gebruikers monotherapie dipyridamol<br />

‣ Gebruikers dipyridamol in doseringen lager dan 400mg (2dd200mg) per dag<br />

‣ Gebruikers acetylsalicylzuur*, die geen statine gebruiken<br />

‣ Gebruikers acetylsalicylzuur* en ouder dan 80 jaar, die geen protonpompremmer gebruiken<br />

‣ Gebruikers acetylsalicylzuur* en gelijktijdig coumarine, oraal corticosteroïd of SSRI, tussen 70-80 jaar, die<br />

geen protonpompremmer gebruiken<br />

‣ Gebruikers diltiazem, die geen acetylsalicylzuur* gebruiken<br />

‣ Gebruikers nitraten, die geen acetylsalicylzuur* gebruiken<br />

‣ Gebruikers nitraten met overgebruik aanvalsmedicatie (meer dan 4 doses per week)<br />

‣ Gebruikers nitraten met gelijktijdig gebruik sildenafil, tadalafil of vardenafil<br />

‣ Gebruikers VKA (of NOAC) die gelijktijdig een TAR gebruiken<br />

‣ Gebruikers VKA (of NOAC) die gelijktijdig 2 TAR’s gebruiken, langer dan 6 maanden<br />

‣ Gebruikers combinatie van 2 TAR’s, langer dan 1 jaar<br />

* of carbasalaatcalcium<br />

NOAC ( Nieuw oraal anti coagulans) = apixaban, dabigatran, rivaroxaban; VKA ( vitamine K antagonist)=<br />

acenocoumarol, fenprocoumon; TAR ( trombocyten aggregatie remmer) = acetylsalicylzuur/ carbasalaatcalcium,<br />

clopidogrel, ticagrelor, prasugrel.<br />

CONCEPT<br />

81


Referenties<br />

Active 2006 ACTIVE Writing Group on behalf of the ACTIVE investigators; Conolly S, Progue J, Hart R, Pfeffer M,<br />

Hohnloser S, Chrolavicius S, et al. Clopidogrel plus aspirin versus oral anticoagulation fort atrial<br />

fibrillation in the Atrial fibrillation Clopidogrel Trial with Irbesartan for prevention of Vascular Events<br />

(ACTIVE W): a randomised controlled trial. Lancet 2006; 367: 1903-12.<br />

Aggarwal 2012 Aggarwal S, Loomba RS, Arora RR. Efficacy of colesevelam on lowering glycemia and lipids. J<br />

Cardiovasc Pharmacol. 2012 59(2):198-205.<br />

Aldridge 2001 Aldridge MA, Ito MK. Colesevelam hydrochloride: a novel bile acid-binding resin. Ann<br />

Pharmacother. 2001;35(7-8):898-907.<br />

Allers 2012 Allers JM, Engelfriet PM. Nieuwe trombosemedicijnen invoeren onder voorwaarden.<br />

Graadmeter 2012; 2 (28): 22-24.<br />

ALLHAT 2000<br />

ALLHAT Officers and Coordinators for the ALLHAT Collaborative Research Group. Major cardiovascular<br />

events in hypertensive patients randomized to doxazosin vs chlorthalidone. The antihypertensive and<br />

lipid-lowering treatment to prevent heart attack trial (ALLHAT). JAMA 2000; 283 (15): 1967-1975.<br />

ALLHAT 2002 ALLHAT Officers and Coordinators for the ALLHAT Collaborative Research Group. Major<br />

outcomes in high-risk hypertensive patients randomized to angiotensin-converting enzyme<br />

inhibitor or calcium channel blockers vs diuretic: The Antihypertensive and Lipid-Lowering<br />

treatment to Prevent Heart Attack Trial (ALLHAT). JAMA 2002; 288: 2981-97.<br />

Alsheikh-Ali 2007 Alsheikh-Ali AA, Maddukuri PV, Han H, Karas RH. Effect of the magnitude of lipid lowering on<br />

risk of elevated liver enzymes, rhabdomyolysis, and cancer: insights from large randomized<br />

trials. J Am Coll Cardiol 2007; 50: 409-418.<br />

statin<br />

Anderson 2010 Anderson SD, Shah NK, Yim J, Epstein BJ. Efficacy and sagety of ticagrelor: a reversible P2Y12<br />

receptor antagonist. Ann Pharmacother 2010; 44 (3): 524-37<br />

Anom 1984 anonymous (no authors listed). The Lipid Research Clinics Coronary Primary Prevention Trial<br />

results. II. The relationship of reduction in incidence of coronary heart disease to cholesterol<br />

lowering. JAMA. 1984 Jan 20;251(3):365-74.<br />

Anom 1993 anonymous (no authors listed ).Comparative efficacy and safety of pravastatin and<br />

cholestyramine alone and combined in patients with hypercholesterolemia. Pravastatin<br />

Multicenter Study Group II. . Arch Intern Med. 1993 Jun 14;153(11):1321-9.<br />

Anom 2000<br />

Anonymous (no authors listed). Efficacy of oral anticoagulants compared with aspirin after<br />

infrainguinal bypass surgery ( The Dutch Bypass Oral Anti-coagulants or Aspirin study): a randomised<br />

trial. Lancet 2000; 355: 346-51.<br />

anom2012 Anonymous (no authors listed). Dabigatran and atrial fibrillation: the alternative to warfarin<br />

for selected patients. Prescrire Int 2012; 21 (124): 33-36<br />

ATC 2002 Antithrombotic Trialists’Collaboration (ATC 2002). Collaborative meta-analysis of randomised<br />

trials of antiplatelet therapy for prefention of death, myocardail infarction, and stroke in high<br />

patients. BMJ 2002; 324: 71-86.<br />

risk<br />

Ara 2008 Ara R, Tumur I, Pandor A, Duenas A, Williams R, Wilkinson A, et al. Ezetimibe for the<br />

treatment of hypercholesterolaemia: a systematic review and economic evaluation. Health<br />

Technology Assessment.2008;12(21):1-232.<br />

Arca 2011 Arca M, Pigna G. Treating statin-intolerant patients. Diab Metab Syndr Obes. 2011; 4 : 155-<br />

166.<br />

Armitage 2007 Armitage J. The safety of statins in clinical practice. Lancet 2007; 370: 1781-90.<br />

Armitage 2010 Armitage J, Bowman L, Wallendszus K, Bulbulia R, Rahimi K, Haynes R, et al. Intensive<br />

lowering of LDL cholesterol with 80mg versus 20mg simvastatin daily in 12,064 survivors of<br />

myocardial infarction: a double-blind randomized trial. Lancet 2010; 376: 1658-69.<br />

Asselbergs 2004 Asselbergs FW, Diercks GF, Hillege HL, Van Boven AJ, Janssen WM, Voors AA, et al. Effects of<br />

fosinopril and pravastatin on cardiovascular events in subjects with microalbuminuria.<br />

82<br />

CONCEPT


Circulation 2004; 162: 2002-2006.<br />

Backes 2008 Backes JM, Moriarty PM, Ruisinger JF, et al. Effects of once weekly rosuvastatin among<br />

patients with a prior statin intolerance. Am J Cardiol 2007; 100: 554–555.<br />

Backes 2011 Backes JM, Barnes BJ, Ruisinger JF, Moriarty PM. A comparison of 25-hydoxyvitamin D levels<br />

among those with or without statin-associated myalgias. Letter to the Editor. Atherosclerosis 2011;<br />

218: 247-249.<br />

Baigent 2005 Baigent C, Keech A, Kearny PM, Blackwell L, Buck G, Pollicino C et al. Cholesterol Treatment<br />

Trialists’( CTT) Collaborators. Efficacy ande safety of cholesterol-lowering treatment:<br />

prospective meta-analysis of data from 90.056 participants in 14 randomised trials of statins.<br />

Lancet 2005; 366 (9493): 1267-78.<br />

Baigent 2011 Baigent C, Landray MJ, Reith C, Emberson J, Wheeler DC, Tomson C, et al. The effects of<br />

lowering LDL cholesterol with simvastatin plus ezetimibe in patients with chronic kidney<br />

disease (Study of Heart and Renal Protection): a randomised placebo-controlled trial. Lancet 2011<br />

;377(9784):2181-92.]<br />

Bang 2012 Bang CN, Greve Am, Boman K, Egstrup K, Gohlke-baerwolf C, Kober K, et al. Effect of lipid<br />

lowering on new-onset atrial fibrillation in patients with asymptomatic aortic stenosis: The<br />

Simvastatin and Ezetimibe in Aortic Stenosis (SEAS) study. AHJ 2012; 163 ( 4): 690-696.<br />

Bangalore 2007 Bangalore S, Kamalakkannan G, Parkar S, Messerli FH. Fixed-dose combinations improve medication<br />

compliance: a meta-analysis. Am J Med 2007; 120: 713-719.<br />

Bangalore 2009 Bangalore S, Parkar S, Messerli FH. Long-acting calcium antagonists in patients with coronary artery<br />

disease: a meta-analysis. Am J Med 2009; 122: 356-365.<br />

Barter 2007 Barter P, Gotto AM, LaRosa JC et al. HDL cholesterol, very low levels of LDL cholesterol , and<br />

cardiovascular events. N Eng J Med 2007; 357: 1301-1310.<br />

Bays 2006 Bays HE, Davidson M, Jones MR, Abby SL. Effects of colesevelam hydrochloride on low-density<br />

lipoprotein cholesterol and high-sensitivity C-reactive protein when added to statins in<br />

patients with hypercholesterolemia. Am J Cardiol. 2006 ;97(8):1198-205.<br />

Becker 2009 Becker DJ, Gordon RY, Halbert SC, French B, Morris PB, Rader D. Red yeast rice for<br />

dyslipidemia in statin-intolerant patients: a randomized trial. Ann Intern Med.<br />

2009;150(12): 830–839.<br />

Beckett 2008 Beckett NS, Peters R, Fletcher AE et al. Treatment of hypertension in patients 80 years of age<br />

and older. N Engl J Med 2008; 358: 1887-1898<br />

Bejan 2010 Bejan-Angoulvant T, Saadatian-Elahi M, Wright JM et al. Treatment of hypertension in<br />

patients 80 years and older: the lower the better A meta-analysis of randomized controlled<br />

trials. J Hypertension 2010; 28: 1366-1372.<br />

Bell 2010 Bell DS: Resolution of statin-induced myalgias by correcting vitamin D deficiency. South Med J<br />

2010; 103: 690-692.<br />

Bemmel v 2006 Bemmel v T, Woittiez K, Blauw GJ, van der Sman-de Beer F, Dekker FW,<br />

Westendorp RG en Gussekloo J. Prospective study of the effect of blood pressure on renal<br />

function in old age: the Leiden 85-plus Study. J Am Soc Nephrol 2006; 17: 2561-2566.<br />

Berg 2000<br />

Berg JM ten, Kelder JC, Suttorp MJ, Mast EG, Bal E, Ernst SM, et al. Effect of coumarines started<br />

before coronary angioplasty on acute complications and long-term follow-up: a randomized trial.<br />

Circulation 2000; 102: 386-91.<br />

Bertrand 2002 Bertrand ME, Simoons ML, Fox KAA, Wallentin LC, Hamm CW, et al. Eur Heart J 2002; 23:<br />

1809-1840.<br />

Beune 2006 Beune EJ, Haafkens JA, Schuster JS en Bindels PJ. ‘Under pressure’: How Ghanaian, African<br />

Surinamese and Dutch patients explain hypertension. J Hum Hypertens. 2006; 20: 946-955.<br />

Beune 2008 Beune EJ, Haafkens JA, Agyemang C, Schuster JS en Willems DL. How Ghanaian, African-<br />

Surinamese and Dutch patients perceive and manage antihypertensive drug treatment: a<br />

qualitative study. J Hypertens 2008; 26: 648-656.<br />

CONCEPT<br />

83


Beune 2011 Beune EJ, Haafkens JA, Bindels PJ. Barriers and enablers in the implementation of a providerbased<br />

intervention to stimulate culturally appropriate hypertension education. Patient Educ<br />

2011; 82: 74-80.<br />

Couns<br />

Bikdeli 2011 Bikdeli B. C-reactieve protein, statins and the risk of vascular events: a better understanding.<br />

Cardiovasc Drug Ther 2011; 25 (6): 545-9.<br />

Binsbergen 2010 Binsbergen JJ van, Langens FNM, Dapper ALM, Halteren MM van, Glijsteen R, Cleyndert GA, al. NHGstandaard<br />

Obesitas, M95. Huisarts Wet 2010: 53: 609-625.<br />

Biondi 2011 Biondi-Zoccai G, Lotrionte M, Agostini P, Abbate A, Romagnoli E, Sangiorgi G, et al. Adjusted<br />

indirect comparison meta-analysis of prasugrel versus ticagrelor for patient with acute<br />

syndromes. Int J cardiol 2011; 150 (3): 325-31.<br />

Black 2003<br />

Black HR, Elliott WJ, Grandits G, Grambsch P, Lucente T, White WB, et al. Principal results of the<br />

Controlled Onset Verapamil Investigation of Cardiovascular End Points (CONVINCE) trial. JAMA 2003;<br />

289: 2073-2082.<br />

Bleckinsopp 2003 Bleckinsopp A, Anderson C en Armstrong M. Systematic review of the effectiveness of<br />

community pharmacy-based interventions to reduce risk behaviours and risk factors for<br />

coronary heart disease. J of Public Health 2003 (25; 2) 144-153.<br />

Boden 2011 Boden WE, Probstfield JL, Anderson T, Chaitman BR, Desvignes-Nickens P, Kent M. et<br />

al."Niacin in patients with low HDL cholesterol levels receiving intensive statin therapy. N eng<br />

2011; 365: 2255-2267.<br />

J Med<br />

Bodenheimer 2002 Bodenheimer T, Lorig K, Holman H, Grumbach K. Patient self-management of chronic<br />

disease in primary care. JAMA 2002; 288: 2469-2475.<br />

Bolland 2008 Bolland MJ, Barber PA, Doughty RN, et al. Vascular events in healthy older women receiving<br />

calcium supplementation: randomised controlled trial. BMJ. 2008;336:262–266.<br />

Bolland 2010 Bolland MJ, et al. Effect of calciumsupplements on risk of myocardial infarction and<br />

cardiovascular events: meta-analysis. BMJ 2010; 341: c3691.<br />

Bolland 2011<br />

Bolland MJ, Grey A, Avenell A, Gamble GD, Reid IR. Calcium supplements with or without vitamine D<br />

and risk of cardiovascular events”reanalysis of the Women’s Health Initiative limited access dataset<br />

and meta-anaysis. BMJ 2011; 342: d2040.<br />

Bommel 2003 Van Bommel EFH. Zoutgevoeligheid en hypertensie. NTvG 2003; 147: 240-244<br />

Bona 2011 Bona RD, De Caterina AR, Leo M, Biasillo G, Basile E, Cialdella P. Statins Reduce Incidence of<br />

early peri operative complications and length of in-Hospital Stay afer coronary Artery Bypass<br />

Surgery. J Clinic Experiment Cardiol 2011; 2: 137. Doi: 10.4172/2155-9880.1000137<br />

Graft<br />

Bonneux 2010<br />

Bonneux L. “Het preventieconsult”. De health check van het Nederlands Huisartsen Genootschap.<br />

Commentaar. NTvG 2011; 155: A3533.<br />

Bos 2007 Bos H. Therapy resistance to the antiproteinuric and renoprotective efficacy of ACE inhibition.<br />

Dissertation faculty of Medical sciences University of Groningen 2007. ISBN 9789075913545.<br />

Brandt 2007 Brandt JT, Payne CD, Wiviott SD, et al. A comparison of prasugrel and clopidogrel loading doses<br />

on platelet function: magnitude of platelet inhibition is related to active metabolite formation. Am<br />

Heart J 2007 ; 153(1):66.e9-16.<br />

Bray 2004 Bray GA, Vollmer WM, Sacks FM, et al. A further subgroup analysis of the effects of the DASH diet<br />

and three dietary sodium levels on blood pressure: results of the DASH-sodium trial. Am J<br />

Cardiol 2004; 94: 222-227.<br />

Brenner 2001 Brenner BM, Cooper ME, de Zeeuw D, Keane WF, Mitch WE, Parving HH,et al. Effects of<br />

losartan on renal and cardiovascular outcomes in patients with type 2 diabetes and<br />

nephropathy. N Engl J Med 2001; 345: 861-869.<br />

Brewster 2004<br />

Brewster LM, van Montfrans GA, Kleijnen J. Systematic review: antihypertensive drug therapy in<br />

black patients. Ann Intern med 2004; 141: 614-627.<br />

84<br />

CONCEPT


Brown 2000<br />

Brown 2003<br />

Brown MJ, et al. Morbidity and mortality in patients randomized to double-blind treatment with a<br />

long-acting calcium-channel blocker or diuretic in the International Nifedipine GITS study:<br />

Intervention as a Goal in Hypertension Treatment (INSIGHT). Lancet 2000; 356: 366-372.<br />

Brown MJ, Cruickshank JK, Dominiczak AF, MacGregor GA, Poulter NR, Russel GI, et al. Better blood<br />

pressure control: how to combine drugs. J Hum Hypertens 2003; 17: 81-86.<br />

Bruckert 2005 Bruckert E, Hayem G, Dejager S, Yau C, Begaud B. Mild to moderate muscular symptoms with<br />

high-dose statin therapy in hyperlipidemic patients- the PRIMO study. Cardiovasc Drugs Ther<br />

2005; 19: 403-414.<br />

Bruckert 2011 Bruckert E, Labreuche J, Deplanque D, Touboul PJ, Amarenco P. Fibrates effect on<br />

cardiovascular risk is greater in patients with high triglyceride levels or atherogenic<br />

dyslipidemia profile: a systematic review and meta-analysis. Journal of Cardiovascular<br />

Pharmacology.2011;57(2):267-272.<br />

Brunetti 2010 Brunetti L, Hermes-Desantis ER. The role of colesevelam hydrochloride in<br />

hypercholesterolemia and type 2 diabetes mellitus. Ann Pharmacother. 2010; 44(7-8):1196- 206.<br />

Bijl 2010 Bijl D, 50 jaar diuretica bij de behandeling van hypertensie. Geneesmiddelenbulletin 2010; 44: 44-45.<br />

Cannon 2004 Cannon CP, Braunwald E, McCabe CH, Rader DJ, Rouleau JL, Belder R, et al. Intensive versus<br />

moderate lipid lowering with statins after acute coronary syndromes. N Eng J Med 2004; 350: 1495-<br />

1504.<br />

Cannon 2010 Cannon CP, Harrington RA, James S, et al. Comparison of ticagrelor with clopidogrel in<br />

patients with a planned invasive strategy for acute coronary syndromes (PLATO): a<br />

randomised double-blind study. Lancet 2010 ; 375 (9711):283-93.<br />

Cappuccio 2004 Cappuccio PL, Kerry SM, Forbes L, Donald A. Blood pressure control by home monitoring: metaanalysis<br />

of randomized trials. BMJ 2004;329: 145.<br />

Carlberg 2004 Carlberg B, Samuelsson O, Lindholm LH. Atenolol in hypertension: is it a wise choice Lancet 2004;<br />

364: 1684-1689.<br />

Casiglia 2002 Casiglia E, Mazza A, Tikhonoff et al. Weak effect of hypertension and other classic risk factors<br />

in the elderly who have already paid their toll. J Hum Hypertension 2002; 16: 21-31<br />

Caso 2007 Caso G, Kelly P, McNurlan MA, Lawson WE. Effect of coenzyme q10 on myopathic symptoms<br />

in patients treated with statins. Am J Cardiol 2007; 99: 1409–1412.<br />

Cayla 2012 Cayla G, Silvain J, O’Connor SA, Collet JP, Montalescot G. An evidence-based review of<br />

current anti-platelet options for STEMI patients. Int J cardiol 2012 Jun 17 [epub ahead of<br />

print]<br />

CBG<br />

Risico op cardiovasculaire en nierbijwerkingen aliskirenbevattende geneesmiddelen bij bepaalde<br />

diabetespatiënten. Mededeling 6 jan 2012. www.cbg-meb.nl/CBG/nl/humane-geneesmiddelen<br />

actueel/Risico_op_cardiovasculaire_en_nierbijwerkingen_aliskirenbevattende_geneesmiddelen_bij_bepaalde_diab/default.htm<br />

CCT 2012 Cholesterol Treatment Trialists' (CTT) Collaborators. The effects of lowering LDL cholesterol<br />

with statin therapy in people at low risk of vascular disease: meta-analysis of individual data<br />

27 randomised trials. The Lancet 2012, 380 ( 9841): 581 – 590.<br />

from<br />

Chalres 2005 Chalres EC, Olson KL, Sandhoff BG, McCLure DL, Merenich JA. Evaluation of cases of severe<br />

statin-related transaminitis within a large health maintenance organization. Am J Med 2005; 118:<br />

618-24.<br />

Chen 2010<br />

Chen N, Zhou M, Yang M, Guo J, Zhu C, Yang J, Wang Y, Yang X, He L. Calcium channel blockers<br />

versus other classes of drugs for hypertension. Cochrane Database of Systematic Reviews 2010, Issue<br />

8. Art. No.: CD003654. DOI: 10.1002/14651858.CD003654.pub4<br />

Chobanian 2003 Chobanian AV, Bakris GL, Black HR et al. The Seventh Report of the Joint National Committee<br />

on Prevention, Detection, Evaluation and Treatment of High Blood Pressure: the JNC 7 report.<br />

2003; 289: 2560-2572.<br />

JAMA<br />

85<br />

CONCEPT


Cohen 2012a Cohen JD, Brinton EA, Ito MK, Jacobson TA.Understanding Statin Use in America and Gaps in<br />

Patient Education (USAGE): an internet-based survey of 10,138 current and former statin<br />

J Clin Lipidol. 2012 May;6(3):208-15.<br />

users.<br />

Cohen 2012b<br />

Cohen A, Drost P, Marchant N, Mitchell S, Orme M, Rublee D. The efficacy and safety of<br />

pharmacological prophylaxis of venous thromboembolism following elective knee or hip<br />

replacement: systematic review and network meta-analysis. Clin Appl Thromb Hemost 2012;<br />

PMID: 22387582<br />

Colhoun 2004 Colhoun HM, Betteridge DJ, Durrington PN, Hitman GA, Neil HA, Livingstone SJ, et al. Primary<br />

prevention of cardiovascular disease with atorvastatin in type 2 diabetes in the Collaborative<br />

Atorvastatin Diabetes Study (CARDS): multicentre randomized placebo-controlled trial. Lancet 2004;<br />

364: 685-96.<br />

Compagne 2010 Compagne-de Jong AJJ, Otoide-Vree M en van Hessen MWJ, Vrouwen en een (niet-) herkend<br />

acuut coronair syndroom. Hartbulletin 2010 (41): 40-43.<br />

Connolly 2009<br />

Connolly SJ, Ezekowitz MD, Yusuf S, Eikelboom J, Oldgren J, Parekh A, et al. Dabigatran versus<br />

warfarin in patients with atrial Fibrillation. N Eng J Med 2009; 361: 1139-51.<br />

Costanzo 2009 Constanzo P, Perrone-Filardi P, Petretta M, Marciano C, Vassallo E, Garguilo P, Paolillo S, Petretta A,<br />

Chiariello M. Calcium channel blockers and cardiovascular outcomes: a meta-analysis of 175,634<br />

patients. J Hypertens 2009; 27: 1136-1151.<br />

Cutler 1997<br />

Cutler J, Follmann D, Alexander PS. Randomised controlled trials of sodium reduction: a<br />

overview. Am J Clin Nutr 1997; 65: 643-651.<br />

D’Agostino 1991 D’Agostino RB, Belanger AJ, Kannel WB and Cruickshank JM. Relation of low diastolic<br />

bloodpressure tot coronary heart disease death in presence of myocardial infarction: the<br />

Framingham study. Brit Med J 1991; 303: 385-389.<br />

Daemen 2012 Daemen J, van Geuns RJ, Zijlstra F. stand van zaken: meer dan 25 jaar coronaire stents.<br />

NTVG 2012; 156 (50): 2135-2140.<br />

Dahlöf 2005<br />

Datillo 1992<br />

Dahlöf B, Sever PS, Poulter NR, Wedel H, Beevers DG, Caulfield M et al. Prevention of cardiovascular<br />

events with an antihypertensive regimen of amlodipine adding peridopril as required versus atenolol<br />

adding bendroflumethiazide as required, in the Anglo-Scandinavian Cardiac Outcomes Trial - Blood<br />

Pressure Lowering Arm (ASCOT-BPLA): a multicentre randomized controlled trial. Lancet 2005; 366:<br />

895-906.<br />

Dattilo AM, Kris-Etherton PM. Effects of weight reduction on blood lipids and lipoproteins: a<br />

meta-analysis. Am J Clin Nutr 1992; 56: 320-328.<br />

Davidson 2007 Davidsoon MH, Robinson JG. Safety of aggressive lipid management. J Am Coll Cardiol 2007; 49: 1753-<br />

62.<br />

Delaney 2007<br />

Dentali 2007<br />

Dep.of Health<br />

Delaney JA, Opatrny L, Brophy JM, Suissa S. Drug drug interaction between antithrombotic<br />

medications and the risk of gastro-intestinal bleeding. CMAJ 2007; 177 (4): 347-351.<br />

Dentali F, Douketis JD, Lim W, Crowther M. Combined aspririn-oral anticoagulant therapy alone<br />

among patients at risk for cardiovascular disease. Arch Intern Med 2007; 167: 117-24.<br />

Rapport “Pharmacy in England, Building on strengths-delivering the future”, uitgegeven door<br />

Department of Health. Te raadplegen op: www.officialdocuments.gov.uk/documents/cm73/7341/7341.pdf<br />

Dippel 2004<br />

Dippel DWJ en vander Worp HB. Preventie van vasculaire complicaties na een TIA of beroerte:<br />

bloeddruk- en cholesterolverlagende therapie. NTvG 2004; 148: 820-824.<br />

Dis van 2009 Dis van I, Kromhout D, Geleijnse JM et al. Body mass index and waist circumference predict both<br />

10-year nonfatal and fatal cardiovascular disease risk: study conducted in 20.000 Dutch men<br />

and women aged 20-65 years. Eur J Cardiovasc Prev Rehabil 2009; 16: 729-734.<br />

86<br />

CONCEPT


Dobre 2007 Dobre D, De Jongste MJL, Lucas C, Cleuren G, van Veldhuisen DJ, Ranchor AV, Haaijer-Ruskamp F.<br />

Effectiveness of beta-blocker therapy in daily practice patients with advanced chronic heart failure;<br />

is there an efect-modification by age Br J Clin Pharmacol 2007; 63: 356-364.<br />

Doll 1994<br />

Drost 2010<br />

Duggal 2010<br />

Dulmen 2007<br />

Eerenberg 2011<br />

Doll R, Peto R, Wheatley K, Gray R, Sutherland I. Mortality in relation to smoking: 40 years’<br />

observations on male British doctors. BMJ 1994; 309: 901-911.<br />

Drost JT, Arpaci G, van Eyck J, Maas AHEM. Hoge bloeddruk in de zwangerschap. Belangrijke<br />

voorspeller voor cardiovasculair risico. Hartbulletin 2010 (41): 47- 48.<br />

Duggal JK, Singh M, Attri N, Singh PP, Ahmed N, Pahwa S, et al. Effect of niacin therapy on<br />

cardiovascular outcomes in patients with coronary artery disease. Journal of Cardiovascular<br />

Pharmacology and Therapeutics.2010;15(2):158-166.<br />

Dulmen S, Sluijs E, van Dijk L, de Ridder D, Heerdink R, Bensing J. Patient adherence to<br />

medical treatment: a review of reviews. BMC Health Serv Res 2007; 7: 55-68.<br />

Eerenberg ES, Kamphuisen PW, Sijpkens MK. Reversal rivaroxaban and dabigatran by<br />

prothrombin complex concentrate: a randomize, placebo-controlled, crossover study in<br />

healthy subjects. Circulation 2011; 124: 1573-79.<br />

Einstein 2010 EINSTEIN Investigators, Bauersachs R, Berkowitz SD, Brenner B, Buller HR, Decousus H, et al. Oral<br />

rivaroxaban for symptomatic venous thromboembolism. N Engl J Med. 2010 23; 363(26) : 2499-<br />

510.<br />

Elliott 1996<br />

Ephor 2008<br />

Ephor 2011<br />

Eriksson 1998<br />

Eriksson 2007a<br />

Eriksson 2007b<br />

Elliott P, Stamler J, Nichols R et al. Intersalt revisited: further analysis of 24 hour sodium<br />

excretion and blood pressure within and across populations. Intersalt Cooperative Research<br />

Group. Br Med J 1996; 312: 1249-1253.<br />

Ephor advies “ACE-remmers bij kwetsbare ouderen”. Te raadplegen via<br />

http://ephor.artsennet.nl/home.htm<br />

Ephor advies “Bètablokkers bij kwetsbare ouderen”. Te raadplegen via<br />

http://ephor.artsennet.nl/home.htm<br />

Eriksson M, Hådell K, Holme I, Walldius G, Kjellström T. Compliance with and efficacy of<br />

treatment with pravastatin and cholestyramine: a randomized study on lipid-lowering in<br />

primary care. J Intern Med. 1998 May;243(5):373-80.<br />

Eriksson BI, Dahl OE, Rosencher N, Kurt AA, van Dijk CN, Frostick SP et al. Dabigatran<br />

etexilate versus enoxaparin for prevention of venous thromboembolism after Total hip<br />

replacement: a radnomised, double-blind, non-inferiority trial. Lancet 2007; 370 99591): 949- 956.<br />

Eriksson BI, Dahl OE, Rosencher N, Kurt AA, van Dijk CN, Frostick SP, et al. Oral dabigatran<br />

etexilate vs. Subcutaneous enoxaparin for the prevention of venous thromboembolism after Total<br />

knee replacement: the RE-MODEL randomized trial. J Thromb Haemost 2007; 5(11) : 2178-2185.<br />

Eriksson 2011<br />

Eriksson BI, Dahk OE, Huo MH, Kurth AA, Hantel S, hermansson K, et al. Oral dabigatran versus<br />

enoxaparin for thromboprophylaxis after primary Total hip arthroplasty ( RE- NOVATE II). A<br />

randomised, double blinded, non-inferiority trial. Thromb Haemost 2011; 105 (4): 721-729.<br />

Eussen 2010 Eussen SRBM, vd Elst ME, Klungel OH, Rompelberg CJM, Garssen J, Oosterveld MH, de Boer A,<br />

de Gier JJ en Bouvy ML. A Pharmaceutical Care Program to Improve Adherence to Statin<br />

Therapy: A Randomized Controlled Trial. Ann of Pharmacotherapy 2010; 44: 1905-1913.<br />

FLeg 2008 Fleg JL, Mete M, Howard BV, et al. Effect of statins alone versus statins plus ezetimibe on<br />

carotid atherosclerosis in type 2 diabetes: the SANDS (Stop Atherosclerosis in Native Diabetics<br />

Study) trial. J Am Coll Cardiol 2008;52:2198-205.<br />

Fournier 2004 Fournier A, Messerli FH, Achard JM, Fernandez L. Cerebroprotection mediated by angiotensin<br />

II: a hypothesis supported by recent randomized clinical trials. J Am Coll Cardiol.<br />

2004;43:1343-7.<br />

Fox 2003 Fox KM, et al. Efficacy of perindopril in reduction of cardiovascular events among patients<br />

with stable coronary artery disease: randomized, double blind, placebo-controlled,<br />

multicentre trial (the EUROPA study). Lancet 2003; 362: 782-788.<br />

87<br />

CONCEPT


Freemantle 1999 Freemantle N, Cleland J, Young P, Mason J, Harrison J. Beta blockade after myocardial infarction: a<br />

systematic review and meta regression analysis. BMJ 1999; 318: 1730-1737.<br />

Friedman 2010<br />

Friedman RJ, Dal OE, Rosencher N, Caprini JA, Kurth AA, Francis CW, et al. Dabigatran versus<br />

enoxaparin for prevention of venous thromboembolism after hip or knee arthroplasty: a poold<br />

analysis of three trials. Thromb Res 2010; 126 (3): 175-82.<br />

Galan 2010 Galan P, et al. Effects of B vitamins and omega 3 fatty acids on cardiovascular diseases: a<br />

randomised placebo controlled trial. BMJ 2010; 341: c6273.<br />

Gao 2011 Gao F, Zhou Yj, Wang ZJ, Yang SW, Nie B, Liu XL, et al. Meta-analysis of the combination of<br />

warfarin and dual antiplatelet therapy afer coronary stenting in patients with indications for<br />

chronic oral anticoalgulation. Int J Cardiol 2011; 148 91): 96-101.<br />

Geber 2002 Geber J, Parra D, Beckey NP en Korman L. Optimizing Drug Therapy in Patients with<br />

Cardiovascular Disease: The Impact of Pharmacist-Managed Pharmacotherapy Clinics in a<br />

Primary Care Setting. Journal of Human Pharmacology and Drug Therapy 2002 (22) 738-747.<br />

Geleedst 2010<br />

Geleedst-De Vooght M, Maitland-van der Zee A-H, Schalekamp T, Mantel-Teeuwese A en<br />

Janssen P. Statin Prescribing in the Elderly in the Netherlands. Drugs & Aging 2010; 7: 589-596.<br />

Gillett 2011 Gillett RC, Norrel A. Considerations for safe use of statins: liver enzyme abnormalities and<br />

muscle toxicity. Am Fam Physician 2011; 83 (6): 711-6.<br />

Ginsberg 2009 Ginsberg JS, Davidson BL, Comp PC, Francis CW, Friedman RJ, Hui MH, et al. Oral thrombin<br />

inhibitor dabigatran etexilate vs North American enoxaparin regimen for prevention of<br />

venous thromboembolism after knee arthroplasty surgery. J Arthroplasty 2009; 24 (1): 1-9.<br />

Glueck 2006 Glueck CJ, Aregawi D, Agloria M, et al. Rosuvastatin 5 and 10mg/d: a pilot study of the<br />

effects in hypercholesterolemic adults unable to tolerate other statins and reach LDL<br />

cholesterol goals with nonstatin lipid-lowering strategies. Clin Ther 2006; 28: 933-942.<br />

Goodman 2012 Goodman SG, Clare R, pieper KS, Nicolau JC, Storey RF, Cantor WJ, et al. Assocaition of<br />

proton pump inhibitor use on cardiovascular outcomes with clopidogrel and ticagrelor:<br />

insights from the platelet inhibition and patient outcomes trial. Circulation 2012; 125 (8): 978-<br />

86<br />

Gomez 2011 Gomez Sandoval YH, BraganzaMV, daskalopoulo SS. Statin discontinuation in high-risk<br />

patients: a systematic review of the evidence. Curr Pharm Des 2011; 17 (33): 3669-89.<br />

Graham 2004 Graham DJ, et al. Incidence of hospitalized rhabdomyolysis in patients with lipid-lowering<br />

drugs. JAMA 2004; 292: 2585-2590.<br />

Graham 2007 Graham I, Atar D, Borch-Johnsen K, Boysen G, Burell G, Cifkova R, et al. European guidelines<br />

on cardiovascular disease prevention inn clinical practice: full text. Fourth Joint task force of<br />

the<br />

European Society of cardiology and other societies on cardiovascular disease prevention in<br />

clinical<br />

practice (constituted by representatives of nine societies and by invited experts). Eur J Cardiovasc Prev<br />

rehabil 2007; 14 suppl 2: S1-113.<br />

Granger 2011<br />

Granger CB, Alexander JH, McMurray JJ, Lopes RD, Hylek EM, Hanna M, et al. Apixaban versus<br />

warfarin in patients with atrial fibrillation. N Eng J Med 2011; 365 (11): 981-92.<br />

Greving 2011 Greving JP, Visseren FLJ, de Wit GA, Algra A. Primaire preventive met statines: bij wie<br />

kosteneffectief NTVG 2011; 155 (29): 1286-1290.] en [ Statin treatment for primary<br />

prevention of vascular disease: whom to treat Cost-effectiveness analysis. BMJ 2011; 342:<br />

d1672. Doi:10.1136/bmj.d1672.<br />

Gubitz 2000 Gubitz G, Sandercock P. Acute ischaemic stroke. BMJ 2000; 320: 692-696.<br />

Gueyffier 1999 Gueyffier F et al. Antihypertensive drugs in very old people: a subgroup meta-analysis of<br />

randomized controlled trials. Lancet 1999; 353: 793-796.<br />

Gupta 2011 Gupta A, Thompson PD. The relationship of vitamin D deficiency to statin myopathy.<br />

Systematic review. Atherosclerosis 2011; 215: 23-29.<br />

88<br />

CONCEPT


Haafkens 2011 Haafkens JA et al. Onder hoge druk II: Evaluatie van een cultuurspecifiek<br />

voorlichtingsprogramma ter bevordering van leefstijlveranderingen en therapietrouw bij<br />

Surinaamse en Ghanese patienten met hoge bloeddruk. Project ZonMW<br />

Preventieprogramma 4, dossiernummer 122000008. . ( www.zonmw.nl/nl/projecten/<br />

project-detail/onder-hoge-druk-ii-evaluatie-van-een-cultuurspecifiek-programma-terbevordering-van-l/voortgang/)<br />

Haafkens 2009 Haafkens JA, Beune EJ, Moll van Charente EP, Agyemang CO. A cluster-randomized controlled<br />

trial evaluating the effect of culturally-appropriate hypertension education among Afro-<br />

Surinames and Ghanaian patients in Dutch general practice: study protocol. BMC Health Serv<br />

2009; 9: 193.<br />

Afro-<br />

Res<br />

Haak vd 2010 Van den Haak P, Heintjes E, Plat AW, Meerding WJ, Webb K, Sturkenboom MC en<br />

Herings RMC. Determination of non-treatment with statins of high risk patients in the<br />

Netherlands. Curr Med Res & Opin 2010; 26: 271-278.<br />

Hackam 2011 Hackam DG, Woodward M, Newby LK, Bhatt DL, Shao M, Smith EE. Et al. Statins and<br />

intracerebral hemorrhage: collaborative systematic review and meta-analysis. Circulation 2011;<br />

PMID: 22007076.<br />

Hackam 2012 Hackam DG, Austin PC, Huang A, Juurlink DN, Mamdami MM, Paterson JM, et al. Statins and<br />

intracerebral hemorrhage. A retrospecctive cohort study. Arch Neurol 2012; 69 (1): 39-45.<br />

Hagen 1994 Hagen E, Istad H, Ose L, Bodd E, Eriksen HM, Selvig V, et al. Fluvastatin efficacy and<br />

tolerability in comparison and in combination with cholestyramine. Eur J Clin Pharmacol.<br />

1994;46(5):445-9.<br />

Huijgen 2010 Huijgen R, Abbink EJ, Bruckert E, Stalenhoef AF, Imholz BP, Durrington PN, et al. Triple Study<br />

Group. Colesevelam added to combination therapy with a statin and ezetimibe in patients<br />

with<br />

familial hypercholesterolemia: a 12-week, multicenter, randomized, double-blind,<br />

controlled trial. Clin<br />

Ther. 2010 Apr;32(4):615-25.<br />

Hallas 2006 Hallas J, Dall M, Andries A, Sogaard Andersen B, Aalykke C, Moller Hansen J, et al. Use of<br />

single and combined antothrombotic therapy and risk of serious upper gastrointestinal<br />

bleeding: population based case-control study. BMJ 2006; 333: 726.<br />

Halkes 2006<br />

Halkes PH, Van Gijn J, Kappelle LJ, Koudstaal PJ, Algra A. Aspirin plus dipyridamole versus aspirin<br />

alone after cerebral ischeamia of arterial origin ( ESPRIT): randomised controlled trial. Lancet 2006;<br />

367: 1665 - 73.<br />

Halbert 2010 Halbert SC, French B, Gordon RY, et al. Tolerability of red yeast rice (2,400 mg twice daily)<br />

versus pravastatin (20 mg twice daily) in patients with previous statin intolerance. Am J<br />

Cardiol. 2010;105(2):198–204.<br />

Hansson 1999<br />

Hansson L, Lindholm LH, Niskanen L, Lanke J, Hedner T, Niklason A, et al. Effect of angiotensinconverting-enzyme<br />

inhibition compared with conventional therapy on cardiovascular morbidity and<br />

mortality in hypertension: the Captopril Prevention Project (CAPPP) randomised trial. Lancet 1999;<br />

353: 611-616.<br />

Hansson 2000 Hansson L, Hedner T, Lund-Johanen P, Kjeldsen SE, Lindholm LH, Syvertsen JO, Lanke J, de Faire U,<br />

Dahlöf B Karlberg BE. Randomised trial of calcium antagonists compared with diuretics and betablockers<br />

on cardiovascular morbidity and mortality in hypertension: the Nordic Diltiazem (NORDIL)<br />

study. Lancet 2000; 356: 359-365.<br />

Harper 2010 Harper CR, jacobson TA. Evidence based management of statin myopathy. Curr Atheroscler<br />

Rep. 2010; 12 (5): 322-30.<br />

Harper 2012 Harper P, et al.Bleeding risk with dabigatran in the frail elderly [correspondence].<br />

N Engl J Med 2012; 366: 864-866.<br />

Hartst website a Hartstichting website. http://www.hartstichting.nl/actueel/feiten_en_cijfers/ geraadpleegd op 18-<br />

1-2013.<br />

Hartst website b Hartstichting website. http://www.hartstichting.nl/risicofactoren/<br />

hoog_cholesterol/erfelijk_hoog_cholesterol/ geraadpleegd op 18-1-2013.<br />

89<br />

CONCEPT


Hartst website c Hartstichting website. http://www.hartstichting.nl/hart_en_vaten/behandeling/<br />

behandeling_vaten/aneurysma_behandeling/ geraadpleegd op 22-1-2013<br />

Hartst 2009<br />

Effect van leefstijlinterventies bij patiënten met hart- en vaatziekten of hoog risico, review.<br />

Nederlandse Hartstichting, januari 2009.<br />

Hartst 2012 Aneurysma van de buikaorta. Brochure: uitgave Nederlandse Hartstichting, versie 2.2, juni 2012<br />

Hartst 2013 Hoog cholesterol. Brochure: uitgave Nederlandse Hartstichting, versie 2.9, januari 2013<br />

Haugen 2009<br />

Haugen BR. Drug that suppress TSH or cause central hypothyreoidism. Best pract res Clin<br />

Endocrinol Metab 2009; 23: 793-800.<br />

Hayward 2006 Hayward R, Hofer TP, Vijan S. Narrative review: lack of evidence for recommended lowdensity<br />

lipoprotein treatment targets: a solvable problem. Ann Intern med 2006; 145: 520-30.<br />

He 2004<br />

He K, Song Y, Daviglus ML, Van Horn L, Dyer AR, Greenland P. Accumulated evidence on fish<br />

consumption and coronary heart disease mortality: a meta-analysus of cohort studies.<br />

Circulation 2004; 109: 2705-2711.<br />

Heidenreich 1997 Heidenreich PA, Lee TT, Massie BM. Effect of beta-blockade on mortality in patients with heart<br />

failure: a meta-analysis of randomized clinical trials. J Am Coll Cardiol 1997; 30: 27-34.<br />

Henyan 2007 Henyan NN, Riche DM, East HE, Gann PN. Impact of statins on risk of stroke: a meta-analysis.<br />

Ann Pharmacother 2007; 41 (12): 1937-1945.<br />

Heran 2008<br />

Heran BS, Wong MMY, Heran IK, Wright JM. Blood pressure lowering efficacy of angiotensin converting<br />

enzyme (ACE) inhibitors for primary hypertension. Cochrane Database of Systematic Reviews 2008,<br />

Issue 4. Art. No.: CD003823. DOI: 10.1002/14651858.CD003823.pub2<br />

Hernandes 1998 Hernandes-Perera O, Perez-Sala D, Navarro-Antolin J, Sanchez-Pascuala R, Hernandez G, Diaz<br />

C, et al. Effect of the 3-hydroxy-3-methylglutaryl-CoA reductase inhibitors, atorvastatin an<br />

simvastatin, on the expression of endothelin-a and endothelial nitric oxide synthase in<br />

vascular endothelial cells. J Clin Invest 1998; 101: 2711-2719.<br />

Horning 2007 Horning KK, Hoehns JD, Doucette WR. Adherence to clinical practice guidelines for 7 chronic<br />

conditions in long-term-care patients who received pharmacist disease management services<br />

versus traditional drug regimen review. J Manag Care Pharm 2007;13: 28-36.<br />

HPS 2002 Heart Protection Study Collaborative Group. MRC/BHF Heart Protection Study of cholesterol<br />

lowering with simvastatin in 20536 high-risk individuals: a randomised placebo-controlled<br />

Lancet 2002; 360: 7-22.<br />

trial.<br />

HPS 2011a Heart Protection Study Collaborative Group . Effects on 11-year mortality and morbidity of<br />

lowering LDL cholesterol with simvastatin for about 5 years in 20 536 high-risk individuals: a<br />

randomised controlled trial. The Lancet 2011; 378 (9808) : 2013 – 2020.<br />

HPS 2011b Heart Protection Study Collaborative Group. C-reactieve protein concentration and the<br />

vascular benefits of statin therapy: an analysis of 20536 patients in the Heart Protection<br />

Study. The Lancet 2011; 9764 (377): 469-476.<br />

Huang 2012 Huang B, Huang Y, Li Y, Yao H, Jing X, Hunag H, et al. Adverse cardiovascular effects of<br />

concomittant use of proton pump inhibitors and clopidogrel in patients with coronary artery<br />

disease: a systematic review and met analysis. Arch Med Res 2012; 43 (3): 212-24.<br />

Huisman 2010 Huisman MV, Quinlan DJ, Dahl OE, Schulman S. Enoxaparin versus dabigatran or rivoroxaban<br />

for thromboprophylaxis after hip of knee arhtroplasty: results of separate pooled analyses of<br />

phase II multicenter randomized trials. Circ Cardiovasc Qual Outcomes 2010; 3 (6): 652-60.<br />

Hurlen 2002<br />

Hurlen M, Abdelnoor M, Smith P, Erikssen J, Arnesen H. Warfarin, aspirin, or both after myocardial<br />

infarction. N Eng J Med 2002; 347: 969-74.<br />

Jacobson 2008 Jacobson TA:Toward ‘pain-free’statin prescribing: clinical algorithm for diagnosis and<br />

management of myalgia. Mayo Clin Proc 2008; 83: 687-700.<br />

90<br />

CONCEPT


Jamerson 2008<br />

Jamerson K, Weber MA, Bakri GL, Dahlof B, Pitt B, Shi V, et al. Benazepril plus amlodipine or<br />

hydrochlorothiazide for hypertension in high-risk patients. N Engl J Med 2008; 359: 2417-2428.<br />

Jang 2012 Jang JS, Cho KI, Jin HY, Seo JS, Yang TH, Kim DK, et al. Meta-analysis of Cytochrome P450<br />

2C19 polymorphism and risk of adverse clinical outcomes among coronary artery disease<br />

patients of different Ethnic Groups treated with Clopidogrel. Am J cardiol 2012 may 14 (Epub<br />

ahead of print).<br />

Janssen 2010<br />

Janssen SP, Smulders YM, Gerdes VE, Visseren FLJ. Spierklachten door statines: onderschat (stand<br />

van zaken). Ned Tijds voor Geneesk 2010; 154 (30); 1421-5.<br />

John 2002 John JH, Ziebland S, Yudkin D, Roe LS, Neil HAW, the Oxford Fruit and Vegetable Study<br />

Group. Effects of fruit and vegetable consumption on plasma antioxidant concentrations and<br />

pressure: a randomized controlled trial. Lancet 2002; 359: 1969-1974.<br />

blood<br />

Josan 2008 Josan K, Majumdar SR, McAlister FA. The Efficacy and safety of intensive statin therapy: a<br />

meta-analysis of randomized trials. CMAJ 2008; 178 (5): 576-84 .<br />

Joy 2009a Joy TR, Hegele RA. Narrative review: statin-related myopathy. Ann Intern Med 2009; 150:<br />

858–868.<br />

Joy 2009 b Joy TR and R.A. Hegele RA. Alternate day dosing of rosuvastatin: potential usefulness in<br />

statin-intolerant patients [comment on Can J Cardiol 2009;25:e28-31]. Can J Cardiol 2009; 25: 453.<br />

Julius 2004<br />

Jun 2010<br />

Julius S, Kjeldsen SE, Weber M, Brunner HR, Ekman S, Hansson L, et al. Outcomes in hypertensive<br />

patients at high cardiovascular risk treated with regimens based on valsartan or amlodipine: the<br />

VALUE randomised trial. VALUE trial group. Lancet. 2004;363:2022-31.<br />

Jun M, Foot C, lv J, Neal B, Patel A, Nicholls SJ, et al. Effects of fibrates on cardiovascular<br />

outcomes: a systematic review and meta-analysis. Lancet 2010; 375: 1875-84.<br />

Kaatz 2012 Kaatz S, Kouides PA, Garcia DA, Spyropoulos AC, Crowther M, Douketis JD. Guidance on the<br />

emergent reversal of oral thrombin and factor Xa inhibitors. Am J of Hematology 2012; 87:<br />

141-145.<br />

Kakkar 2008 Kakkar AK, Brenner B, Dahl OE, Eriksson BI, Mouret P, Muntz J, et al. Extended duration<br />

rivaroxaban versus short-term enoxaparin fot the prevention of venouw thromboembolism<br />

Total hip arthroplasty: a double-blind, randomised controlled trial. Lancet 2008; 372 (9632): 31-9.<br />

afer<br />

Kastelein 2008 Kastelein JJ, Akdim F, Stroes ES et al. Simvastatin wit hor without ezetimibe in familial<br />

hypercholesterolemia. N Eng J Med 2008; 358 ( 14): 1431-43.<br />

Kerkhof vd 2010 Van de Kerkhof RM, Godefrooij MB, Wouda PJ, Vening RA, Dinant G-J en Spigt MG.<br />

Cardiometabole risicofactoren opgespoord met preventieconsult. NTvG 2010; 154: 1891-1897.<br />

Kerst 2009 Kerst AJFA, Hartaanval door calcium Geneesmiddelenbulletin 2009 (43) 33-34).<br />

Kerst 2010 Kerst AJFA, Calcium en myocardinfarct, een meta-analyse. Geneesmiddelen 2010 (44) 143-<br />

144.<br />

Kerst 2011 Kerst AJFA. Werken B-vitaminen en omega-3-vetzuren gunstig bij cardiovasculaire<br />

aandoeningen Geneesmiddelenbulletin 2011; 45: 94-95.<br />

Khan 2006<br />

Khan N, McAlister FA. Re-examining the efficacy of β blockers for the treatment of hypertension: a<br />

meta-analysis. CMAJ 2006;174:1737-42.<br />

Kshirsagar 2005 Kshirsagar AV, Shoham DA, Bang H, Hogan SL, Simpson RJ Jr, Colindres RE. The effect of<br />

cholesterol reduction with cholestyramine on renal function. Am J Kidney Dis. 2005 ;<br />

46(5):812-9.<br />

Klok 2009 Klok T, Sulkers EJ, Kaptein AA, Duiverman EJ, Brand PLP. Therapietrouw bij chronisch zieken.<br />

Patiëntgerichte benadering is noodzakelijk. Ned Tijdschr Geneeskd 2009; 153: 2050-2054.<br />

<strong>KNMP</strong>2010a <strong>KNMP</strong> 2010a Farmaceutische Patiëntenzorg, Begeleiding van de patiënt, Therapietrouw.<br />

<strong>KNMP</strong>-kennisbank augustus 2011.<br />

91<br />

CONCEPT


Kooter 2010 Kooter AJ en Smulders YM. Bij hypertensie liever chloortalidon dan hydrochloorthiazide. NTvG 2010;<br />

154: A1608.<br />

Kotseva 2009 Kotseva K, Wood D, De Backer G, De Bacquer D, Pyörälä K, Keil U, EUROASPIRE Studt Group.<br />

EUROASPIRE III: a survey on the lifestyle, risk factors and use of cardioprotective drug<br />

therapies in coronary patients from 22 European countries. Eur J Cardiovasc Prev Rehabil 2009;<br />

16: 121-137.<br />

Kreijl 2004 Kreijl CF, Knaap AGAC, Busch MCM, Havelaar AH, Kramers PGN, Kromhout D, van Leeuwen<br />

FXR, van Leent-Loenen HMJA, Ocke MC, Verkley H. Ons eten gemeten. Gezonde voeding en<br />

voedsel in Nederland RIVM rapport 270555007, Volksgezondheid Toekomst Verkenning, 2004.<br />

veilig<br />

Kremers 2011 Kremers B. praktijk versus theorie: Geen bewijs voor lage dosering dipyridamol. PW 2011; 21:<br />

29.<br />

Kuusi 1988 Kuusi T, Taskinen MR, Nikkila EA. Lipoproteins, lipolyitc enzymes and hormonal status in<br />

hypothyroid women at different levels of substitution. J Clin Endocrinol Metab 1988; 66: 51- 56.<br />

Kwok 2012 Kwok CS, Jeevanantham V, Dawn B, Loke YK.No consistent evidence of differential<br />

cardiovascular risk amongst proton-pump inhibitors when used with clopidogrel: Metaanalysis.<br />

Int J Cardiol 2012. 2012 Mar 29. [Epub ahead of print]<br />

Lanas 2007 Lanas A, Scheiman J. Low-dose aspirin and upper gastrointestninal damage: epidemiology,<br />

prevention and treatment. Curr Med Res Opin 2007; 23 (1): 163-173.<br />

Lanas 2011 Lanas A, Wu P, Medin J, Mills EJ. Low doses of acetylsalicylic acid increase risk of gastro<br />

intestinal bleeding in a meta-analysis. Clin Gastroenterol Hepatol 2011; 9 (9): 762-768.<br />

Lang 1996 Lang JE, wang P, Glueck CJ. Mypoathy associated with lipid lowering therapy in patients with<br />

previously undiagnosed or undertreated hypothyreoidism. Clin Chim Acta 1996; 254: 85-92<br />

Langhorne 2004 Langhorne P, Dennis MS. Stroke units: the next 10 years. Lancet 2004; 363: 834-835.<br />

Lardizabal 2011 lardizabal JA, Deedwania PC. The anti-ischemic and anti-anginal properties of statins. Curr<br />

Athereoscler Rep 2011; 13 (1): 43-50.<br />

Lassen 2009<br />

Lassen 2010<br />

Lassen MR, Raskob GE, Gallus A, Pineo G, Chen D, Portman RJ. Apixaban or enoxaparin for<br />

thromboprophylaxis after knee replacement. N Eng J MEd 2009; 361 (6): 594-604.<br />

Lassen MR, Gallus A, Raskob GE, Pineo G, Chen D, Ramirez LM: ADVANCE 3 investigators.<br />

Apixaban versus enoxaparin for thromboprophylaxis after hip replacement. N Eng J Med 2010;<br />

363 (26): 2487-98.<br />

Laufs 1998 Laufs U, La Fata V, Plutzky J, Liao JK. Upregulation of endothelial nitic oxide synthase by<br />

HMG CoA reductase inhibitors. Circulation 1998; 97: 1129-1135.<br />

Laufs 2003 Laufs U. Beyond lipid-lowering.: effect of statins on endothelial nitroc oxide. Eur J Clin<br />

Pharmacol 2003; 58: 719-731.<br />

Laufs 2001 Laufs U, Wassmann S, Hilgers S, Ribaudo N, Bohm M, Nickening G. Rapid effects on vascular<br />

function after initiation and withdrawal of atorvastatin in healthy, normocholesterolemic<br />

Am J Cardiol 2001; 88: 1306-1307.<br />

men.<br />

Law 2000 Law MR. Plant sterol and stanol margarines and health. West J Med 2000; 173: 43-47.<br />

law 2003 Law MR, Wald NJ, Rudnicka AR. Quantifying effects of statins on low density lipoprotein<br />

cholesterol, ischeamic haert disease, and stroke: systematic review and meta-analysis. BMJ 2003;<br />

326: 1423.<br />

Law 2009<br />

Law MR. Use of blood pressure lowering drugs in the prevention of cardiovascular disease: metaanalysis<br />

of 147 randomised trials in the context of expectations from prospective epidemiological<br />

studies. BMJ 2009; 338: b1665.<br />

Lee 2011 Lee M, Saver JL, Towfighi A, Chow J, Ovbiagele B. Efficacy of fibrates for cardiovascular risk<br />

reduction in persons with atherogenic dyslipidemia: a meta-analysis. Atherosclerosis. 2011;<br />

217(2):492-498.<br />

92<br />

CONCEPT


Leest 2006<br />

Leon 1998<br />

Leest LATM van, Verschuren WMM, Leefstijl- en risicoindicatoren voor hart- en vaatziekten in de<br />

Nederlandse bevolking: prevalenties en trends. In: Jager-Geurts MH, Peters RJG, van Dis SJ, Bots ML,<br />

Hart- en vaatziekten in Nederland 2006, cijfers over ziekte en sterfte. Den Haag: Nederlandse<br />

Hartstsichting 2006.<br />

Leon MB, Baim DS, Popma JJ, Gordon PC, Cutlip DE, Ho KK, et al. A clinical trial comparing three<br />

antithrombotic-drug regimens after coronary-artery stenting. Stent Anticoagulation Restenosis Study<br />

Investigators. N Eng J Med 1998; 339: 1665-71.<br />

Lestra 2005 Iestra JA, Kromhout D, Van der Schouw YT, Grobbee DE, Boshuizen HC, Van Staveren WA.<br />

Effect size estimates of lifestyle and dietary changes on all-cause mortality in coronairy<br />

artery disease patients, a systematic literature review. Circulation 2005; 112: 924-934.<br />

Lewis 2001 Lewis RL, Calver J, Kun Zhu, Flicker L, Prince RL, Calcium supplementation and the risks of<br />

atherosclerotic vascular disease in older women: Results of a 5-year RCT and a 4,5 year<br />

follow-up. Journal of Bone and Mineral Research 2001; 26: 35-41.<br />

Li 2003<br />

Li 2012<br />

Li JJ, Chen XJ. Simvastatin inhibits interleukin-6 release in human monocytes stimulated by<br />

C-reactieve protein and lipopolysaccharide. Coron Artery Dis 2003; 14: 329-334.<br />

Li K, Kaaks R, Linseisen J, Rohrmann S. Associations of dietary calcium intake and calcium<br />

supplementation with myocardial infarction and stroke risk and overall cardiovascular mortality in<br />

the Heidelberg cohort of the European Prospective Investigation into Cancer and Nutrition study<br />

(EPIC-Heidelberg). Heart 2012; 98 (12): 920-925.<br />

Lindgren 2004 Lindgren A, Husted S, Staaf G, et al. Dipyridamole and headache. A pilot study of intitial dose<br />

titration. J Neur Scie 2004; 223: 179-84.<br />

Lindholm 2002<br />

Lindholm 2005<br />

Loke 2011<br />

Lindholm LH, Ibsen H, Dahlöf B, Devereux RB, Beevers G, de Faire U, et al. Cardiovascular morbidity<br />

and mortality in patients with diabetes in the Losartan intervention for endpoint reduction in<br />

hypertension study (LIFE): a randomised trial against atenolol. Lancet. 2002;359:1004-10.<br />

Lindholm LH, Carlberg B, Samuelsson O. Should beta blockers remain first choice in the treatment of<br />

primary hypertension A meta-analysis. Lancet 2005; 366: 1545-1553.<br />

Loke YK, Kwok CS. Dabigatran and rivaroxaban for prevention of venous thromboembolismsystematic<br />

review and adjusted indirect comparison. J Clin Pharm Ther 2011; 36 (1): 111-124.<br />

Loomba 2010 Loomba RS, Arora R. Prevention of cardiovascular disease utilizing fibrates: a pooled<br />

meta-analysis. American Journal of Therapeutics.2010;17(6):e182-e188.<br />

Lorgeril 2010 Lorgeril de M, Salen P, Abramson J; Dodin S; Hamazaki T, Kostucki W, et al. Cholesterol<br />

Lowering, cardiovascular diseases, and the Rosuvastatin-JUPITER Controversy. A critical<br />

repraisal. Arch Intern Med 2010; 170 (12): 1032-1036.<br />

Maas 2011a Maas AHEM, vd Schouw YT, Regitz-Zagorsek V, Swahn E, Appelman YE et al, Red alert for<br />

women’s heart: the urgent need for more research and knowledge on cardiovascular disease<br />

women. Eur Heart Jr 2011;32: 1362-1368.<br />

in<br />

Maas 2011b Maas AHEM, Lagro-Jansen T en de Boer MJ, Acuut coronair syndroom bij vrouwen onder de<br />

60 jaar. NTvG 2011 (155): 1697-1701.<br />

Machado 2007 Machado MM, Bajcar J, Guzzo GC en Einarson TR. Sensitivity of Patient Outcomes to<br />

Pharmacist Interventions. Part II: Systemetic Review and Meta-analysis in Hypertension<br />

Management. Ann. of Pharmacotherapy 2007; (41): 1770-1781.<br />

Machado 2008 Machado M, Nassor N, Bajcar JM, Guzzo GC, Einarson TR. Sensitivity of patient outcomes to<br />

pharmacist interventions. Part III: systematic review and meta-analysis in hyperlipidemia<br />

management. Ann Pharmacother. 2008; 42(9): 1195-207.<br />

Maillette 2011 Maillette de Buy Wenniger, L. Betrouwbare bloeddruk in 30 minuten. Ned Tijschr Geneeskd<br />

2011; 155: C901.<br />

93<br />

CONCEPT


Mantel 2004 Mantel-Teeuwisse A, Verschuren WMM, Klungel OH, De boer A en Kromhout D. Recent trends<br />

in (under)treatment of hypercholesterolaemia in the Netherlands. Brit J Clin Pharm 2004; 58: 310-<br />

316.<br />

Mancini 2011 Mancini GBJ, Baker S, Bergeron J, Fitchett D, Frohlich J,Genest J,Gupta M, et al. Diagnosis,<br />

Prevention, and Management of Statin Adverse Effects and Intolerance: Proceedings of an<br />

Canadian Working Group Consensus Conference. Can J Cardiology 2011; 5 (27): 635-662.<br />

Mangiapane 2011 Mangiapane S, Busse R. Prescription prevalence and continuing medication use for secondary<br />

prevention after myocardial infarction: the reality of care revealed by claims data analysis.<br />

Arztebl Int. 2011 Dec;108(50): 856-62.<br />

Dtsch<br />

Maningat 2011 Maningat P, Breslow JL. Needed: pragmatic clinical trials for statin intolerant patients. NEJM<br />

2011;365(24):2250-1.<br />

Mann 2010 Mann DM, Woodward M, Muntner P, Falzon L, Kronish I. Predictors of nonadherence to<br />

statins: a systematic review and meta-analysis. Ann Pharmacother. 2010 Sep;44(9):1410.<br />

Marelli 2011 Marelli C, Gunnarsson C, Ross S, Haas S, Stroup DF, Cload P, et al. Statins and risk of cancer.<br />

A retrospective cohort analysis of 45,857 matched pairs from an electronic Medical Records<br />

Database of 11 Million Adult Americans. Am Coll Cardiol 2011; 58: 530-537.<br />

Marcoff 2007 Marcoff L, THompson PD. The role of Coenyme Q10 in statin-Associated Myopathy: A<br />

systematic review. J Am Coll Cardiology 2007; 23 (49): 2231-2237.<br />

McCullough 2011 McCullough PA, Ahmed AB, Zughaib MT, Glanz ED, Di Loreto MJ.treatment of<br />

hypertriglyceridemia with fibric acid derivatives: impact on lipid subfractions and translation<br />

reduction in cardiovascular events. Rev Cardiovasc Med. 2011;12(4):173-85.<br />

into a<br />

McClure 2007 McClure DL, Valuck RJ, Glanz M, Hokanson JE. Systematic review and meta-analysis of<br />

clinically relevant adverse events from HMG CoA reductase inhibitor trials worldwide from 1982<br />

to present. Pharmacoepidemiol Drug Saf 2007; 16:132-43.<br />

McPherson 1999 McPherson R. Comparative effects of simvastatin and cholestyramine on plasma lipoproteins<br />

and CETP in humans. Can J Clin Pharmacol. 1999 Summer;6(2):85-90.<br />

Meerum 2008<br />

Meerum Terwogt JM, Koopmans RP, Roos YBWEM , van Montfrans GA. Angiotensine IIreceptorantagonisten<br />

vergeleken met andere antihypertensiva: nog onvoldoende bewijs voor een<br />

lager risico op herseninfarcten. Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:71-5<br />

Messerli 2006 Messerli FH, Mancia G, Conti CR, Hewkin AC, Kupfer S, Champion A, Kolloch R, Benetos A,<br />

Pepine CJ. Dogma disputed: can aggressively lowering bloodpressure in hypertensive patients<br />

coronary heart disease be dangerous Ann Intern Med 2006; 144: 884-893<br />

with<br />

Mikhailidis 2011 Mikhailidis DP, Lawson RW, McCormick AL, Sibbring GC, Tershakovec AM, Davies GM, et al.<br />

Comparative efficacy of the addition of ezetimibe to statin vs statin titration in patients with<br />

hypercholesterolaemia: systematic review and meta-analysis. Curr Med Res Opin. 2011<br />

;27(6):1191-210.<br />

Miller 2012 Miller CS, Grandi SM, Shimony A, Filion KB, Eisenberg MJ. Meta-analysis of efficacy and safety<br />

of new oral anticoagulants ( dabigatran, rivaroxaban, apixaban) versus warfarin in patients<br />

with atrial fibrillation. Am J Cardiol 2012; PMID: 22537354<br />

Morales 2011<br />

Mourad 2004<br />

Morales-Villegas EC, Di Sciascio G, Briguori C. Statins: Cardiovascualr Risk Reduction in Percutaneous<br />

Coronary intervention- Basic and clinical evidence of hyperacute use of statins. Intern Journal of<br />

Hypertension 2011; article ID 904742. Doi: 10.4061/2011/904742<br />

Mourad JJ, Waeber B, Zannad F, Laville M, Duru G, Andrejak M. Comparison of differente therapeutic<br />

strategies in hypertension: a low-dose combination of perindopril/indapamide versus a sequential<br />

monotherapy or a stepped-care approach. J Hypertens 2004; 22: 2379-2386.<br />

Mulrow 2000 Mulrow CD, Chiquette E, Angel L et al. Dieting to reduce body weight for controlling<br />

hypertension in adults. Cochrane Databse Syst Rev 2000; CD000484<br />

Musini 2009<br />

Musine VM, Fortin PM, Basset K, Wright JM. Blood pressure lowering efficacy of rennin inhibitors for<br />

primary hypertension: a Cochrane systemic review. J of Human Hypertension 2009; 23: 495-502.<br />

94<br />

CONCEPT


Nawarskas 2011 Nawarskas JJ, Snowden SS. Critical appraisal of ticagrelor in the management of acute<br />

coronary syndrome. Ther Clin Risk manag 2011; 7 : 473-88<br />

NDF 2010<br />

NDF Voedingsrichtlijn voor diabetes type 1 en 2. Nederlandse Diabetes Federatie, Amersfoort,<br />

augustus 2010.<br />

Negi 2010 Negi S, Ballantyne CM. Insights from recent meta-analysis: role of high-density lipoprotein<br />

cholesterol in reducing cardiovascular events and rates of atherosclerotic disease progression.<br />

Lipidol. 2010 Sep-Oct;4(5):365-70.<br />

Clin<br />

Nielsen 2011 Nielsen ML, Pareek M, Henriksen JE. Reduced synthesis of coenzyme Q10 may cause statin<br />

related myopathie- a systematic review. Ugeskr Laeger 2011; 173 (46): 2943-2948.<br />

NISB 2004 Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB)/ Beweegnorm, 3e herziene versie 2004. Te<br />

raadplegen via http://www.nisb.nl/documenten/beweegnorm2004.pdf<br />

Nissen 2004 Nissen SE, Tuzcu EM, Schoenhagen P, Brown BG, Ganz P, Vogel RA, et al. Effect of intensive<br />

compared with moderate lipid lowering therapy on progression of coronary atherosclerosis: a<br />

randomized controlled trail. JAMA 2004; 291: 1071-1080.<br />

Nissen 2005 Nissen SE, Tuczu EM, Schoenhagen P, et al. Statin Therapy, LDL cholesterol, C-reactive<br />

protein, and coronary artery disease. N Eng J Med 2005; 352: 29-38.<br />

Orford 2004<br />

Orford JL, Fasseas P, Melby S, Burger K, Steinhubl SR, Holmes DR, et al. Safety and efficacy of<br />

aspirin, clopidogrel and warfarin after coronary stent placement in patients with an indication for<br />

anticoagulation. Am Heart J 2004; 147: 463-67.<br />

Ortego 1999 Ortego M, Bustos C, Hernandes-Presa MA, Tunon J, Diaz C, Hernandez G, et al. Atorvastatin<br />

reduces NF-KappaB activation and chemokine expression in vascular smooth muscle cells and<br />

mononuclear cells. Atherosclerosis 1999; 147: 253-261.<br />

Osterberg 2005 Osterberg L, Blaschke T. Adherence to medication. N Eng J Med 2005; 353: 487-497.<br />

Pahor 2000a<br />

Pahor 2000b<br />

Pahor M, Psaty BM, Alderman MH, Applegate WB, Williamson JD, Cavazzini C, Furberg CD. Health<br />

outcomes associated with calcium antagonists compared with other first-line antihypertensive<br />

therapies: a meta-analysis of randomized controlled trials. Lancet 2000; 356: 1949-1954.<br />

Pahor M, Psaty BM, Alderman MH, Applegate WB, Williamson JD, Furberg CD. Therapeutic benefits of<br />

ACE inhibitors and other antihypertensive drugs in patients with type 2 diabetes. Diabetes Care 2000;<br />

23: 888-892.<br />

Pandor 2009 Pandor A, Ara RM, Tumur I, Wilkinson AJ, Paisley S, Duenas A, et al. Ezetimibe monotherapy for<br />

cholesterol lowering in 2722 people: systematic review and meta-analysis of randomized<br />

controlled trials. J Intern Med 2009; 265:568-580.<br />

Parving 2001a<br />

Parving 2001b<br />

Pasceri 2007<br />

Parving HH, Rossing P. Therapeutic benefits of ACE inhibitors and other antihypertensive drugs in<br />

patients with type 2 diabetes. Diabetes Care 2001; 24: 177-1780.<br />

Parving HH, Lehnert H, Brochner-Mortensen J, Gomis R, Andersen S, Arner P. The effect of irbesartan<br />

on the development of diabetic nephropathy in patients with type 2 diabetes. N Engl J Med 2001;<br />

345: 870-878.<br />

Pasceri V, Patti G, Speciale G, Prisipino C, Richichi G, Di Sciascio G. Meta-analysis of clinical trials on<br />

use of drug-eluting stents for treatment of acute myocardial infection. Am Heart J 2007; 153: 747-54.<br />

Pasternak 2002 Pasternak RS, Smith SC, Jr., Bairey-Merz CN, Grundy SM, Cleeman JL, Lenfant C.<br />

ACC/AHA/NHLBI Clinical advisory on the use and safety of statins. Stroke 2002; 33: 2337-41.<br />

Patel 2011<br />

Patel MR, Mahaffey KW, Garg J, Pan G, Singer DE, Hacke W, et al. Rivaroxaban versus<br />

warfarin in patients with nonvalvular atrial fibrillation. N Eng J Med 2011; 365 (10): 883-91<br />

Pedersen 2005 Pedersen TR, Faergeman O, Kastelein JJ, Olsson AG, Tikkanen MJ, Holme I et al. High-dose<br />

atorvastatin vs usual-dose simvastatin for secondary prevention after myocardial infarction:<br />

IDEAL study: a randomized controlled trial. JAMA 2005; 294: 2437-45.<br />

The<br />

95<br />

CONCEPT


Peto 2008 Peto R, Emberson J, Landray M, Baigent C, Collins R, Clare R, et al. Analyses of cancer data<br />

from three ezetimibe trials. N Engl J Med. 2008 25;359(13):1357-66.<br />

Peuter de 2011<br />

De Peuter OR, Kok WE, Buller HR, Kamphuisen PW. De invloed van niet-selectieve versus selectieve<br />

bètablokkers op stollingsgerelateerde events bij patiënten met hartfalen. Hartbulletin 2011; 42: 132-<br />

135.<br />

Pfingsterer 2006 Pfingsterer M, Brunner-LA Rocca HP, Buser PT, Rickenbacher P, Hunziker P, Mueller C, et al. Late<br />

clinical events after clopidogrel discontinuation may limit the benefit of drug-eluting stents. JACC<br />

2006; 12: 2584-91.<br />

PHARMO 2006 PHARMO instituut (anonymous). Therapieontrouw statines gevaarlijk. Pharm Weekblad 2006; 50:1584.<br />

Philips 2007<br />

Pink 2011<br />

Philips CO, et al. Adverse effects of combination angiotensin II receptor blockers plus angiotensinconverting<br />

enzyme inhibitors for left ventricular dysfunction. Arch Intern Med 2007; 167: 1930-1936.<br />

Pink J, lane S, Pirmohamed M. Dabigatran etexilate versus warfarin in management of nonvalvular<br />

atrial fibrillation in UK contaxt: quantitative benefit-harm en economic analyses. BMJ<br />

2011: 343: d6333.<br />

Poelmann 2012 Poelmann T, Blanker M. Dipyridamol effectief na TIA of herseninfarct H&W 2012; 55 (2): 93.<br />

Preiss 2011 Preiss D, Seshasai SRK, Welsh P, Murphy SA, Ho JE, Waters DD, et al. Risk of incident diabetes<br />

with intensive-dose compared with moderate-dose statin therapy. JAMA 2011; 305: 2556- 2564.<br />

Psaty 2003<br />

Psaty BM, Lumley T, Furberg CD, Schellenbaum G, Pahor M, Alderman MH, Weiss NS. Health outcomes<br />

associated with various antihypertensive therapies used as first-line agents: a network meta-analysis.<br />

JAMA 2003; 289: 2534-2544.<br />

Quinlan 2011 Quinlan DJ, Eikelboom JW, Goodman SG, Welsh RC, Fitchett DH, Theroux P, et al.<br />

Implications of variability in definition and reporting of major bleeding in randomized trials of<br />

P2Y12 inhibitors for acute coronary syndromes. Eur Heart J 2011; 32 (18): 2256-65.<br />

oral<br />

Räber 2012 Räber L, Magro M, Stefanini GG, et al. Very late coronary stent thrombosis of a newergeneration<br />

everolimus-eluting stent compared with early-generation drug-eluding stents: a<br />

prospective cohort study. Circulation. 2012; 125: 1110-21.<br />

Ray 2005 Ray KK, Cannon CP. The potential relevance of multiple lipid-independent (pleiotropic)<br />

effects of statins in the management of actue coronary syndromes. JACC 2005; 46 (8): 1425- 1433.<br />

Ray 2010 Ray KK, Seshasai SRK, Erqou S, Sever P, Jukema W, Ford I, et al. Statins and All-cause<br />

mortality in high-risk primary prevention. A meta analysis of 11 randomized controlled trials<br />

involving 65229 participants. Arch Intern Med 2010; 170 (12): 1024-1031.<br />

Reriani 2011 Reriani MK, Dunlay SM, Gupta B, West CP, Rihal CS, Lerman LO e.a. Effects of statins on<br />

coronary and peripheral endothelial function in humans: a systematic review and meta<br />

analysis of randomized controlled trials. European Journal of Cardiov Prev & Rehabilitation 2011;<br />

18 (5): 704-716.<br />

Rezaie 2002 Rezaie-Majid A, Prager GW, Bucek RA, Schernthaner GH, Maca T, Kress HG, et al. Simvastatin<br />

reduces ther expression of adhesion molecules in circulating monocytes from<br />

hypercholesterolemic patients. Arterioscler Thromb Vasc Biol 2003; 23: 397-403.<br />

Ribeiro 2011 Ribeiro RA, Ziegelmann PK, Duncan BB, Stella SF, da Costa Vieira JL, Restelatto LM, et al.<br />

Impact of statin dose on major cardiovascular events: A mixed treatment comparison metaanalysis<br />

involving more than 175,000 patients. Int J Cardiol 2011; epub ahead of print. PMID:<br />

22192281.<br />

Ridker 2001 Ridker PM, Rifai N, Clearfield M, Downs JR, Weis SE, Lies JS, et al. Measurement of C-reactive<br />

protein for the targeting of statin therapy in the primary prevention of acute coronary<br />

events. N Engl J Med 2001; 344 (26): 1959-1965.<br />

Ridker 2005 Ridker PM, Cannon CP, Morrow D, et al. C-reactive protein levels and outcomes after statin<br />

therapy. N Eng J Med 2005; 352: 20-8.<br />

CONCEPT<br />

96


Ridker 2008 Ridker PM, Danielson E, Fonseca FA, Genest J, Gotto AM, Jr, Kastelein JJ, et al. Rosuvastatin<br />

to prevent vascular events in men and women with elevated C-reactive protein ( JUPITER). N<br />

Med 2008; 359: 2195-2207.<br />

Rikitake 2001 Rikitake Y, Kawashima S, Takeshita S, Yamashita T, Azumi H, Yasuhara M, et al. Antioxidative<br />

properties of fluvastatin, an HMG-CoA reductatse inhibitor, contribute to prevention<br />

atherosclerosis in cholesterol-fed rabbits. Atherosclerosis 2001; 154: 87-96.<br />

Eng J<br />

of<br />

Rizos 2012 Rizos EC, Ntzani EE, Bika E, Kostapanos MS, Elisaf MS. Association between omega-3 fatty acid<br />

supplementation and risk of major cardiovascular disease events: a systematic review and<br />

meta-analysis. JAMA. 2012 Sep 12;308(10):1024-33.<br />

Robinson 2005 Robinson JG, Smith B et al. Pleiotropic effects of statins: benefit beyond cholesterol<br />

reduction A meta-regression analysis. J Am Coll Cardiol 2005; 46: 1855-1862.<br />

Roeters 2011 Roeters van Lennep JE en Mulder MT. Lipoproteine(a) als cardiovasculaire risicofactor. NTvG<br />

2011; 155: 1981-1986.<br />

Ross 1999 Ross R. Atherosclerosis-an inflammatory disease. N Eng J Med 1999; 340: 115-126.<br />

Rossebo 2008 Rossebø AB, Pedersen TR, Boman K, Brudi P, Chambers JB, Egstrup K,et al. Intensive lipid<br />

lowering with simvastatin and ezetimibe in aortic stenosis. N Engl J Med. 2008 Sep<br />

25;359(13):1343-56.<br />

Rubboli 2005 Rubboli A , Milandri M, Castelvetri C, Cosmi B. Meta-analysis of trials comparing oral<br />

anticoagulation and aspirin versus dual antiplatelet therapy after coronary stenting. Clues for<br />

management of patients with an indication for long-term anticoagulation undergoing<br />

coronary<br />

stenting.Cardiology 2005; 104:101-6.<br />

the<br />

Ruijter de 2009 Ruijter de W, Westendorp RG, Assendelft WJ et al. Use of Framingham risk score and new biomarkers<br />

to predict cardiovascular mortality in older people: population based observational cohort study. BMJ<br />

2009; 338: a3083.<br />

Ryn v 2009 Ryn van J, Sieger P, Kink-Eiband M, et al. Adsorption of dabigatran exetilate in water or dabigatran<br />

in pooled human plasma by activated charcoal in vitro. 51 st ASh Annual Meeting and Exposition. New<br />

Orleans, LA; 2009<br />

Saam 2005 Saam T, Cai JM, Cai YQ et al. Carotid plaque composition differs between ethnoracial groups.<br />

Arterioscler Thromb Vasc Biol 2005; 25: 611-6.<br />

Sacco 2003 Sacco M, Pellegrini F, Roncaglioni MC, Avanzini F, Tognoni G, Nicolucci A; PPP Collaborative<br />

Group. Primary prevention of cardiovascular events with low-dose aspirin and vitamin E in<br />

2 diabetic patients: results of the Primary Prevention Project (PPP) trial. Diabetes Care. 2003<br />

Dec;26(12):3264-72.<br />

type<br />

Sacco 2008 Sacco RL, Diener HC, Yusuf S, Phil D, Cotton D, Ounpuu S, et al. ( PRoFESS study Group).<br />

Aspirin and extended-relealse dipyridamole versus Clopidogrel for Recurrent Stroke. NEJM 2008;<br />

359: 1238-1251<br />

Saha 2010 Saha SA, Arora RR. Fibrates in the prevention of cardiovascular disease in patients with type 2<br />

diabetes mellitus: a pooled meta-analysis of randomized placebo-controlled clinical trials.<br />

International Journal of Cardiology.2010;141(2):157-166<br />

Santschi 2011 Santschi V, Chiolero A, Burnand B, Colosimo A en Paradis G. Impact of Pharmacist Care in the<br />

Management of Cardiovascular Disease Risk Factors, A Systemic Review and Meta-Analysis of<br />

Randomized Trials. Arch Intern Med 2011; 171: 1441-1453.<br />

Sattar 2010 Sattar N, et al. Statins and risk of incident diabetes: a collaborative meta-analysis of<br />

randomised statin trials. Lancet 2010; 375: 735-742.<br />

Schalekamp 2008 Schalekamp T. Is combinatie van een coumarine plus acetylsalicylzuur/carbasalaatcalcium<br />

rationeel Apothekers Vademecum 2008; 9 (9) .<br />

Schrader 2003<br />

Schrader J, Lüders S, Kulschewski A, Berger J, Zidek W, Treib J, et al. The ACCESS study: evaluation<br />

of acute candesartan cilexetil therapy in stroke survivors. Acute candesartan cilexetil therapy in<br />

stroke survivors study group. Stroke. 2003;34:1699-703.<br />

97<br />

CONCEPT


Schrader 2005<br />

Schulman 2009<br />

SEARCH 2010<br />

Schrader J, Lüders S, Kulschewski A, Hammersen F, Plate K, Berger J, et al. Morbidity and mortality<br />

after stroke, eprosartan compared with nitrendipine for secondary prevention: principal results of a<br />

prospective randomized controlled study (MOSES). Stroke. 2005;36:1218-26.<br />

Schulman S, Kearon C, Kakkar AK, Mismetti P, Schellong S, Eriksson H,et al. Dabigatran versus<br />

warfarin in the treatment of acute venous thromboembolism N Engl J Med. 2009;<br />

361(24):2342-52.<br />

SEARCH Collaborative Group, Armitage IM et al. Effects of homocysteïne-lowering with folic acid plus<br />

vitamin B12 vs placebo on mortality and morbidity in myocardial infarction survivors. A randomized<br />

trial. JAMA 2010; 303: 2486-2494.<br />

Seelen 1996 Seelen MAJ, Meijer PHEM, Braun J, Swinkels LMJW, Waanders H en Meinders AE. Hypertensie<br />

door dropgebruik. NTvG 1996; 140: 2632-2635.<br />

Serebruany 2005 Serebruany VL, Steinhulb SR, Berger PB, et al. Variability in platelet respinsiveness to<br />

clopidogrel among 544 individuals. J Am Coll Cardiol. 2005; 45: 246-51.<br />

Seshasai 2012 Seshasai SR, Wijesuriya S, Sivakumaran R, Nethercott S, Erqou S, Sattar N, et al. Effect of<br />

aspirin on vascular and nonvascular outcomes: meta-analysis of randomized controlled trials.<br />

Inter Med 2012; 172 (3): 209-16.<br />

Arch<br />

Shepherd 2002<br />

Silber 2005<br />

Shepherd J, Blauw GJ, Murphy MB, Bollen EL, Buckley BM, Cobbe SM. Et al. Pravastatin in elderly<br />

individuals at risk of vascular disease (PROSPER): a randomized controlled trial. Lancet 2002; 360:<br />

1623-1630.<br />

Silber S, Albertsson P, Aviles FF, Camici PG, Colombo A, Hamm C, et al. Task force for percutaneous<br />

coronary interventions of the european society of cardiology. Guidelines for percutaneous coronary<br />

interventions. The Task Force for Percutaneous Coronary Interventions of the European Society of<br />

Cardiology. Eur Heart J 2005; 26: 804-47.<br />

Silva 2007 Silva M, Matthews ML, Jarvis C, Nolan NM, Belliveau P, Malloy M, et al. Meta-analysis of drug<br />

induced adverse events associated with intensive-dose statin therapy. Clin Ther 2007; 29: 253-<br />

60.<br />

Simons 2011 Simons LA, Ortiz M, Calcino G Long term persistence with statin therapy -- experience in<br />

Australia 2006-2010. Aust Fam Physician. 2011 May;40(5):319-22.<br />

Simpson 2010 Simpson RJ Jr, Mendys P. The effects of adherence and persistence on clinical outcomes in<br />

patients treated with statins: a systematic review. J Clin Lipidol. 2010;4(6):462-71.<br />

Singh 2011 Singh PP, Singh M, Bedi U, Molnar J, Arora R, Khosla S. Safety and efficacy of triple<br />

antithrombotic therapy afater percutaneous coronary intervention in patients needing longanti<br />

coagulation. Ther Adv Cardiovasc Dis 2011; 5 (1): 23-31.<br />

term<br />

Sipahi 2007<br />

Slagman 2011<br />

Sipahi I, Tuzcu EM, Wolski KE, Nicholls SJ, Schoenhagen P, Hu B, et al. ß-Blockers and progression of<br />

coronary atherosclerosis: pooled analysis of 4 intravascular ultrasonography trials. Ann Intern Med<br />

2007; 147: 10-18.<br />

Slagman MC, et al. Moderate dietary sodium restriction added to angiotensin converting enzyme<br />

inhibition compared with dual blockade in lowering proteinuria and blood pressure: randomised<br />

controlled trial. BMJ 2011; 343: d4366.<br />

SmPC Pradaxa SmPC pradaxa ®. http://www.cbg-meb.nl/CBG/nl/humane-geneesmiddelen<br />

/actueel/Nieuwe__contra-indicatie_Pradaxa/default.htm. 04-01-2013.<br />

SPC Crestor<br />

( Dutch) SPC Crestor®. http://www.cbg-meb.nl/nl/prodinfo/index.htm.25-02-2005<br />

SPC Lescol ( Dutch) SPC Lescol®.http://www.cbg-meb.nl/nl/prodinfo/index.htm. 30-01-2004<br />

SPC Lipitor<br />

SPC Selektine<br />

( Dutch) SPC Lipitor®. http://www.cbg-meb.nl/nl/prodinfo/index.htm.07-12-2004<br />

( Dutch) SPC Selektine®. http://www.cbg-meb.nl/nl/prodinfo/index.htm.16-12-2005<br />

SPC Zocor ( Dutch) SPC Zocor®. http://www.cbg-meb.nl/nl/prodinfo/index.htm. 5-1-2005.<br />

98<br />

CONCEPT


Spector 2011 Spector R, Snapinn SM. Statins for Secondary Prevention of Cardiovascular Disease: The Right<br />

Dose. Pharmacology 2011; 87: 63-69.<br />

Sprecher 1994 Sprecher DL, Abrams J, Allen JW, Keane WF, Chrysant SG, Ginsberg H, et al. Low-dose<br />

combined therapy with fluvastatin and cholestyramine in hyperlipidemic patients. Ann Intern<br />

1994;120(7):537-43.<br />

Med.<br />

Staessen 1998 Staessen JA, Fagard R, Thijs L et al. Sub-group and per-protocol analysis of the randomized<br />

European trial on isolated systolic hypertension in the elderly. Arch Intern Med 1998; 158: 1681-<br />

1691<br />

Staessen 2001 Staessen JA, Wang JG, Thijs L. Cardiovascular protection and blood pressure reduction: a<br />

meta-analysis. Lancet 2001; 358: 1305-15.<br />

Staessen 2005<br />

Stangier 2010<br />

Staessen JA, Birkenhäger WH, Evidence that new antihypertensives are superioir tot older drugs.<br />

Lancet 2005; 366: 869-871.<br />

Stangier J, Rathgen K, Stahle H, et al. Influence of renal impairment on the pharmacokinetics<br />

and pharmacodynamics of oral dabigatran etexilate: An open-label, parrallel-group, singelcentre<br />

study. Clin Pharmacokinet 2010; 49: 259-268.<br />

Stehouwer 2010a Stehouwer CDA, Koopmans RP, vd Meer J, Interne Geneeskunde. Uitgave Bohn Stafleu van Loghum:<br />

14 e druk, pag 377.<br />

Stehouwer 2010b Stehouwer CDA, Koopmans RP, vd Meer J, Interne Geneeskunde. Uitgave Bohn Stafleu van Loghum:<br />

14 e druk, pag 885.<br />

Stein 1990<br />

Stein E, Kreisberg R, Miller V, Mantell G, Washington L, Shapiro DR.Effects of simvastatin and<br />

cholestyramine in familial and nonfamilial hypercholesterolemia. Multicenter Group I. Arch Intern<br />

Med. 1990;150(2):341-5.<br />

Steiner 2012 Steiner S, Moertl D, Chen L, Coyle D, Wells GA. Network met-analysis of prasugrel, ticagrelor,<br />

high- and standard-dose clopidogrel in patients scheduled for percutaneous coronary<br />

interventions. Thromb haemost 2012; 108 (2): [epub ahead of print].<br />

Steinhulb 2002<br />

Steinhubl SR, Berger PB, Mann JT ( 3rd), Fry ET, Delago A, Wilmer C, et al. Early sustained dual oral<br />

antiplatelet therapy following percutaneous coronary intervention: a randomized controlled trial.<br />

JAMA 2002; 228: 2411-20.<br />

Stuijver 2012 Stuijver DJF, van Zaane B, Gerdes VEA, Stroes ES. Klinische les. Schildklierdiagnostiek bij<br />

dyslipidemie. NTVG 2012; 156 (2): 67-71.<br />

SUTC 2002 Stroke Unit Trialists’Collaboration. Organised inpatient (stroke unit) care for stroke (Cochrane<br />

Review). In: The Cochrane Library, Issue 1; 8: 198-203.<br />

Taitel 2012 Taitel M, Jiang J, Rudkin K, Ewing S, Duncan I. The impact of pharmacist face-to-face<br />

counseling to improve medication adherence among patients initiating statin therapy. Patient<br />

Prefer Adherence. 2012;6:323-9.<br />

Taylor 2009 Taylor AJ, Villines TC, Stanek EJ, Devine PJ, Griffen L, Miller M, et al. Extended-Release<br />

Niacin or Ezetimibe and Carotid Intima–Media Thickness. N Engl J Med 2009; 361:2113-2122.<br />

Taylor 2011 Taylor F, Ward K, Moore THM, Burke M, Davey Smith G, Casas J-P, et al. Statins for the<br />

primary prevention of cardiovascular disease. Cochrane Database of Systematic Reveiws 2011,<br />

1. Art.No: CD004816. DOI: 10.1002/14651858.CD004816.pub4<br />

Issue<br />

Tomaszewski 2011 Tomaszewski M, Stepien KM, Tomaszewska J, Czuczwar SJ. Statin-induced myopathies.<br />

Pharmacological reports 2011; 63: 859-866.<br />

Tonelli 2011 Tonelli M, LIoyd A, Clement F, Conly J, Husereau D, Hemmelgarn B, et al. Efficacy of statins<br />

for primary prevention in people at low cardiovascular risk: a meta-analysis. CMAJ 2011; 183:<br />

E1189-E1202.<br />

TRANSCEND 2008The Telmisartan Randomised AssessmeNt Study in Ace iNtolerant subjects with cardiovascular Disease<br />

(TRANSCEND) Investigators. Effects of the angiotensin-receptor blocker telmisartan on cardiovascular<br />

events in high-risk patients intolerant to angiotensin-converting enzyme inhibitors: a randomised<br />

controlled trial. Lancet 2008; 372: 1174-1183.<br />

CONCEPT<br />

99


Turnbull 2003<br />

Turpie 2009<br />

Turnbull F. Blood Pressure Lowering Treatment Trialists' Collaboration. Effects of different bloodpressure-lowering<br />

regimens on major cardiovascular events: results of prospectively-designed<br />

overviews of randomised trials. Lancet 2003; 362: 1527-1535.<br />

Turpie AG, Lassen MR, Davidson BL, Bauer KA, Gent M, Kwong LM, et al. Rivaroxaban versus<br />

enoxaparin for thromboprophylaxis after Total knee arthroplasty ( RECORD 4): a randomised trial.<br />

Lancet 2009; 373 ( 9676): 1673-80.<br />

Ucar 2000 Ucar M, Mjorndal T, Fahlqvist R. HMG-CoA reductase inhibitors and myotoxicity. Drug Safety 2000; 22:<br />

441-457.<br />

Uchino 2012<br />

Vaartjes 2009<br />

Vaartjes 2011<br />

Uchino K, Hernandez AV. Dabigatran assocaition with higer risk of acute coronary events. Metaanalysis<br />

of noninferiority randomized controlled trials. Arch Intern Med. 2012 ; 172 (5): 397-402.<br />

Vaartjes I, van Dis I, O’Flaherty M, Capewell S, Bots ML. Trends in sterfte aan coronaire hartziekten<br />

in Nederland in de periode van 1972 tot 2007. Hart- en vaatziekten in Nederland 2009, cijfers over<br />

leefstijl- en risicofactoren, ziekte en sterfte. Den Haag: Nederlandse Hartstichting, 2009.<br />

Vaartjes I, van Dis I, Visseren FLJ, Bots ML. Hart- en vaatziekten in Nederland bij vrouwen en<br />

mannen. In: Vaartjes I, van Dis I, Visserene FLJ, Bots ML. Hart- en vaatziekten in Nederland 2011,<br />

cijfers over leefstijl- en risicofactoren, ziekte en sterfte. Den Haag: Hartstichting, 2011.<br />

Vale 2011 Vale N, Nordmann AJ, Schwartz GG, de Lemos J, Colivicchi F, den Hartog F, et al. Statins for<br />

acute coronary syndrome. Cochrane Database of Systematic Reviews 2011, issue 6. Art No:<br />

CD006870. DOI: 10.1002/14651858.CD006870.pub2<br />

Vark 2012<br />

Vark LC van, Bertrand M, Akkerhuis KM, Brugts JJ, Fox K, Mourad JJ et al. Angiotensin-converting<br />

enzyme inhibitors reduce mortality in hypertension: a meta-analysis of randomized clinical trials of<br />

renin-angiotensin-aldosterone system inhibitors involving 158 998 patients. Eur Heart J 2012; 33:<br />

2088-2097.<br />

Venero 2010 Venero CV, Venero JV, Wortham DC, Thompson PT. Lipid-lowering efficacy of red yeast rice in<br />

a population intolerant to statins. Am J Cardiol. 2010;10 5(5):664–666.<br />

Verbrug 2011 Verbrug AFE, Janssen PGH, van Weert HCPM. Dipyridamol effectief na TIA of herseninfarct.<br />

H&W 2011; 54 (10): 530-4.<br />

Vinker 2008 Vinker S, Shani M, Baevsky T, Elhayany A. Adherence with statins over 8 years in a usual care<br />

setting. Am J Manag Care. 2008;14(6):388-92.<br />

Visscher 2010 Visscher TLS, Van Son G, Van Bakel et al. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van<br />

overgewicht en ondergewicht In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas<br />

Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM 2010. Zie www.nationaalkompas.nl<br />

/gezondheidsdeterminanten/persoonsgebonden/lichaamsgewicht/wat-zijn-de-mogelijkegezondheidsgevolgen-van-overgewicht-en-ondergewicht/<br />

Voedingscentrum www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/glycyrrhizine.aspx<br />

Vooght 2008 Vooght MMM, Blaauw SR. Pleiotrope effecten van statinen. Pharma Selecta 2008; 91-94.<br />

Vrijens 2006 Vrijens B, Belmans A, Matthys K, de Klerk E en Lesaffre E. Effect of intervention through<br />

pharmaceutical care program on patient adherence with prescribed once-daily atorvastatine.<br />

Pharmacoepidemiology and Drug Safety 2006; 15: 115-121.<br />

Vrijsen 2008 Vrijsen B et al. Hypertension due to liquorice and liquorice tea consumption. NTvG 2008; 152: 716-<br />

717.<br />

Waeber 1999<br />

Waeber B, Burnier M, Brunner HR. Compliance with antihypertensive therapy. Clin Exp Hypertens<br />

1999; 21: 973-085.<br />

Wallentin 2009 Wallentin L. Becker RC, Budaj A, et al. Ticagrelor versus clopidogrel in patients with acute<br />

coronary syndromes. N Eng J Med 2009; 361: 1045-1057.<br />

Wallentin 2010<br />

Wallentin L, Yusuf S, Ezekowitz MD, Alings M, Flather M, Franzosi MG, et al. Efficacy and<br />

100<br />

CONCEPT


safety of dabigatran compared with warfarin at different levels of international normalised<br />

ratio control for stroke prevention in atrial fibrillation: an analysis of the RE-LY trial. Lancet<br />

2010; 376 (9745): 975-83.<br />

Warle 2012<br />

Warle-Herwaarden MF, Roukens M, Pop GAM, Lamfers EJP, De Smet PAGM, Kramers C. Adherence tot<br />

guidelines for the prescribing of double and triple combinations of anti-thrombotic agents. European<br />

J of preventive cardiology 2012; Published online before print June 8, 2012,<br />

doi:10.1177/2047487312451253..<br />

Warlow 1992 Warlow CP. Secondary prevention of stroke. Lancet 1992; 339: 724-727.<br />

Wassmann 2001 Wassmann S, Laufs U, Baumer AT, Muller K, Konkol C, Sauer H, et al. Inhibition of<br />

geranylgeranylation reduces angiotensin II-mediated free radical production in vascular<br />

smooth muscle cells: involvement of angiotensin ATI receptor expression and RacI GTPase.<br />

Pharmacol 2001; 59: 646-54.<br />

Mol<br />

Weber 2005<br />

Weber MA. Managing the patient at risk for a second stroke. J Hypertens Suppl. 2005;23:S41-7.<br />

Weng 2010 Weng TC, kao Yang YH, Lin SJ, Tai SH. A systematich review and meta-analysis on the<br />

therapeutic equivalence of statins., Journal of Clin Pharmacy and Therapeutics 2010; 35: 139- 151.<br />

Werkum v 2008 Werkum van JW, Witte OA, ten Berg JM, Verheugt FWA. Late coronaire stenttrombose als complicatie<br />

van drug-eluting stents. Hart Bulletin 2008, 39 (nr 1): 4-9.<br />

Westerweel 2004 Westerweel PE, Verhaar MC, Rabelink TJ. Pleiotrope effecten van statinen. NTVG 2004; 148<br />

(29): 1431-1435.<br />

Westover 2011 Westover MB., Bianchi MT, Eckman MH, Greenberg SM. Statin Use following Intracerebral<br />

Hemorrhage. A decision Analysis. Arch Neurol 2011; 68 (5): 573-579.<br />

Wiersma 2004<br />

Wiersma 2008<br />

Wiersma Tj, Verduijn M, Bouma M, Goudswaard AN. Indicatie voor een bètablokker Kies voortaan<br />

metoprolol! Huisarts en Wetenschap 2004; 47: 651.<br />

Wiersma Tj, Verduijn MM, Bouma M, Goudswaard AN. NHG houdt voorkeur voor metoprolol. Huisarts<br />

Wet 2008;51(6):283-6.<br />

Winkel 2010 Winkel TA, Schouten O, Voute MT, Hoeks SE, Welten GM, Bax JJ et al. The effect of statins op<br />

perioperatieve events in patients undergoing vascualr surgery. Acta Chir Belg 2010; 110 (1): 28-<br />

31.<br />

Witteman 1994 Witteman JCM, Grobbee DE, Valkenburg HA, van Hemert AM, Stijnen T, Burger H et al. J-<br />

shaped relation between change in diastolic blood pressure and progression of aortic<br />

atherosclerosis. Lancet 1994; 343: 504-507.<br />

Wiviott 2007<br />

Wiviott SD, Braunwald E, Mc Cabe CH, et al. Prasugrel versus clopidogrel in patients with acute<br />

coronary syndromes. N Eng J Med 2007; 357: 2001-15<br />

Wiviott 2008 Wiviott SD, Braunwald E, McCabe CH, Horvath I, Keltai M, Herrman JP. Et al. TRITON-TIMI 38<br />

Investigators. Intensive oral antiplatelet therapy for reduction of ischaemic events including stent<br />

thrombosis in patients with acute coronary syndromes treated with percutaneous coronary<br />

intervention and stenting in the TRITON-TIMI 38 trial: a subanalysis of a randomised trial. Lancet.<br />

2008 Apr 19;371(9621):1353-63.<br />

Wiviott 2009<br />

Wiysonge 2007<br />

Wiviott SD, Trenk D, Frelinger AL, et al. Prasugrel compared with hihg loading- and maintenancedose<br />

clopidogrel in patinetns with planned percutaneous coronayr intervention. Eur Heart J, 2009;<br />

30: 916-22.<br />

Wiysonge CS, Bradley H, Mayosi BM, Maroney R, Mbewu A, Opie LH, Volmink J. Beta-blockers for<br />

hypertension. The Cochrane Library, Issue 1, 2007. Chichester: Wiley.<br />

Wolowacz 2009 Wolowacz SE, Roskell NS, Plumb JM, Caprini JA, Eriksson BI. Efficacy and safety of dabigatran<br />

etexilate for the prevention of venouw thromboembolism following Total hip or knee<br />

arthroplasty. A meta analysis. Thromb Haemost 2009; 101 (1); 77-85.<br />

101<br />

CONCEPT


Wright 2002<br />

Wright JT, Bakris G, Greene T, Agodoa LY, Appel LJ, Charleston J, et al. Effect of blood pressure<br />

lowering and antihypertensive drug class on progression of hypertensive kidney disease: results from<br />

the AASK trial. JAMA 2002; 288: 2421-2431.<br />

Wright 2009 Wright JM, Musini VM. First-line drugs for hypertension. Cochrane Database Syst Rev 2009 jul 8 (3)<br />

CD001841.<br />

Ye 2012<br />

Ye Y, Zhao X, Zhai G, Guo L, Tian Z, Zhang S. Effect of High-Dose Statin Versus Low-Dose<br />

Statin Plus Ezetimibe on Endothelial Function: A Meta-analysis of Randomized Trials. J<br />

Cardiovasc Pharmacol Ther. 2012 Jun 18. [Epub ahead of print].<br />

Yusuf 2000<br />

Yusuf S, Sleight P, Pogue J, Bosch J, Davies R, Dagenais G. Effects of an angiotensin-convertingenzyme<br />

inhibitor, ramipril, on cardiovascular events in high-risk patients. The Heart Outcomes<br />

Prevention Evaluation Study Investigators. N Engl J Med 2000; 342: 145-153.<br />

Yusuf 2008 Yusuf S, Teo KK, Pogue J et al. The ONTARGET investigators. Telmisartan, Ramipril or both in<br />

Patients at High Risk for Vascular Events. N Engl J Med 2008; 358: 1547-1559.<br />

Zhao 2011 Zhao HJ, Zheng ZT, Wang ZH, Li SH, Zhang Y, Zhong M et al. "Triple therapy" rather than<br />

"triple threat": a meta-analysis of the two antithrombotic regimens after stent implantation in<br />

patients receiving long-term oral anticoagulant treatment. Chest. 2011 Feb;139(2):260-70.<br />

Zhou 2006 Zhou Z, Rahme E, Pilote E. Are statins created equal Evidence from randomized trials of<br />

pravastatin, simvastatin, and atrovastatin for cardiovascular disease prevention. Am Heart J 2006;<br />

151: 273-81.<br />

CONCEPT<br />

102

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!