28.12.2014 Views

Richtlijn CVRM feb2013 - KNMP

Richtlijn CVRM feb2013 - KNMP

Richtlijn CVRM feb2013 - KNMP

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Anticoagulantia:<br />

acenocoumarol,<br />

fenprocoumon<br />

Bloedingen (bloedneus, blauwe plekken).<br />

Arts raadplegen bij ernstige en niet te<br />

stoppen bloedingen, donkere urine of bloed<br />

bij de urine, zwarte ontlasting of bloed bij<br />

de ontlasting.<br />

’s avonds alle<br />

tabletten in 1 keer<br />

innemen<br />

Effect is<br />

maximaal na<br />

2-3 dagen<br />

Bij acenocoumarol is<br />

2 dagen en bij<br />

fenprocoumon 1-2<br />

weken na staken de<br />

bloedstolling weer op<br />

oude peil.<br />

dabigatran, apixaban,<br />

rivaroxaban<br />

Bloedingen (bloedneus, blauwe plekken,<br />

bloed in urine, maagdarmbloeding),<br />

maagdarmklachten, bloedafwijkingen,<br />

huidafwijkingen en overgevoeligheid.<br />

Innemen mag op elk<br />

moment van de dag,<br />

bij voorkeur een vast<br />

tijdstip.<br />

Rivaroxaban 10 mg:<br />

met of zonder<br />

voedsel, 15 of 20 mg:<br />

met voedsel.<br />

Effect is<br />

optimaal na<br />

ca 4 uur.<br />

De bloedstolling is na<br />

staken binnen 1-2<br />

dagen weer op oude<br />

peil.<br />

* In vrijwel alle bijsluiters staat vermeld dat ASA bij voorkeur op een nuchter maag ingenomen moet worden, voor een snel effect. In de praktijk bljkt<br />

het niet nodig te zijn te wachten tot de maag leeg is. Ook als het middel op een gevulde maag wordt ingenomen, wordt het zeer snel opgenomen en<br />

werkt het zeer snel. Tien minuten na inname van ASA zijn alle trombocyten in het lichaam voorzien van geacetyleerd COX-1.<br />

4.4.2 Patiëntbegeleiding bij tweede uitgifte<br />

Tweede uitgifte geneesmiddelen<br />

De tweede uitgifte is een belangrijk moment in het farmaceutisch zorgproces om de zorgen,<br />

verwachtingen en overtuigingen van de patiënt ten aanzien van de behandeling te bespreken.<br />

De patiënt heeft het geneesmiddel gebruikt en kan deze ervaring delen en bespreken met de apotheker.<br />

Een tweede uitgifte vindt in de regel twee weken na een eerste uitgifte plaats. Het tweede-uitgiftegesprek<br />

wordt uitgevoerd conform de <strong>KNMP</strong>-richtlijn ‘Farmaceutisch consult’<br />

Tijdens de tweede uitgifte komen de volgende aspecten aan bod:<br />

De aandachtspunten uit het eerste uitgifte gesprek, die niet aan de orde zijn gekomen of die<br />

hernieuwde aandacht verdienen, zoals afgesproken met de patiënt;<br />

Ervaren effectiviteit door de patiënt;<br />

Optreden van bijwerkingen, waarbij apotheker uitleg kan geven of deze voorbijgaand van aard –<br />

kunnen- zijn, wat de patiënt zelf kan doen om de bijwerkingen te verminderen en wanneer<br />

contact opgenomen moet worden met de voorschrijver;<br />

Dosering en innametijden, inclusief navraag naar wijzigingen in de dosering;<br />

Twijfels over de therapie, gebruiks(on)gemak en inpassing in dagelijks leven. Met de patiënt wordt<br />

besproken of hierdoor belemmeringen voor goed gebruik zijn ontstaan;<br />

Indien van toepassing wordt het belang en effect van voeding, beweging en/of stoppen met roken<br />

(nogmaals) besproken;<br />

Belang van griepvaccinatie;<br />

Het actualiseren van medicatiestatus in overleg met patiënt en vervolgens verstrekken van een<br />

actueel medicatieoverzicht;<br />

Voorraadbeheer: synchronisatie van de actuele chronisch medicatie;<br />

De patiënt informeren over de lokale afspraken binnen de ketenzorg van cardiovasculair risico<br />

<br />

management en welke zorg van de apotheker mag worden verwacht.<br />

De patiënt attenderen op het bestaan van patiëntenorganisaties en zorgstandaarden [Zorgst VRM,<br />

Zorgst CVA/TIA];<br />

De apotheker maakt aan het einde van het tweede-uitgifte gesprek samen met de patiënt afspraken over<br />

vervolgbegeleiding en biedt de patiënt een overzicht van de afspraken aan.<br />

4.4.3 Continue zorg<br />

Patiëntbegeleiding en monitoring farmacotherapeutische behandeling<br />

Na de instelfase, waarin de eerste en tweede uitgifte plaatsvinden, volgt de chronische behandelfase. De<br />

apotheker volgt en begeleidt in deze fase de patiënt en beoordeelt of sprake is van goed gebruik van de<br />

geneesmiddelen. Hij begeleidt de patiënt in samenwerking met andere zorgverleners bij het behalen van<br />

de persoonlijke behandeldoelstellingen in het ‘individuele zorgplan’ en gaat na of aanpassing van de<br />

farmacotherapie noodzakelijk is [4].<br />

De apotheker gaat in de chronische behandelfase na:<br />

of er belemmeringen bij de patiënt bestaan die goed gebruik van de geneesmiddelen in de weg<br />

staan. Er kunnen allerlei redenen zijn waardoor een patiënt zijn medicatie niet of niet goed<br />

gebruikt. Redenen kunnen bijvoorbeeld zijn:<br />

CONCEPT<br />

18

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!