09.05.2015 Views

Actieonderzoek voor zelfevaluatie - Nederlandse Jenaplanvereniging

Actieonderzoek voor zelfevaluatie - Nederlandse Jenaplanvereniging

Actieonderzoek voor zelfevaluatie - Nederlandse Jenaplanvereniging

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Actieonderzoek</strong> <strong>voor</strong> <strong>zelfevaluatie</strong><br />

Kees Both<br />

Inhoudsopgave<br />

1 <strong>Actieonderzoek</strong> en <strong>zelfevaluatie</strong><br />

2 Kenmerken actieonderzoek<br />

3 Fasen van onderzoek<br />

3.1 Vinden vertrekpunt<br />

3.2 Verhelderen en verduidelijken van het vertrekpunt<br />

3.3 Verzamelen data<br />

3.4 Analyseren van de data<br />

3.5 Ontwikkelen en invoeren van acties <strong>voor</strong> en in de praktijk<br />

3.6 Evaluatie van de actiestrategie<br />

3.7 Rapportage<br />

4 <strong>Actieonderzoek</strong>: Voorbeeld van een groot thema de blokperiode<br />

5 Kleinere thema’s<br />

6 Literatuur<br />

Eerder in deze map werd <strong>zelfevaluatie</strong> beschreven als vorm van actieonderzoek. We herhalen hier wat daar geschreven is,<br />

ingekaderd in een uitvoeriger beschrijving van de methodiek, inclusief de fasering van het onderzoek.<br />

1 <strong>Actieonderzoek</strong> en <strong>zelfevaluatie</strong><br />

Vragen en processen die een rol spelen bij <strong>zelfevaluatie</strong> zijn:<br />

• Planning van onderwijs en veranderingen in de school, waarbij <strong>voor</strong>af criteria worden<br />

geformuleerd waaraan onderwijs en veranderingen moeten voldoen.<br />

• Beschrijving en verheldering van de huidige praktijk.<br />

• Het beoordelen van de veranderingen in het licht van de geformuleerde criteria én van<br />

niet <strong>voor</strong>af bedachte ‘neveneffecten’.<br />

Het zijn ook stappen die binnen actieonderzoek gehanteerd worden.<br />

In de schoolontwikkeling worden – als je niet oppast – al heel gauw ‘oplossingen’ <strong>voor</strong> ervaren<br />

problemen gekozen, zonder dat het probleem voldoende in kaart gebracht is. Want ‘we weten<br />

toch wel hoe het zit?’en het goed verkennen van het probleem (‘diagnose’) wordt al gauw als<br />

‘tijdverspilling’ gezien. Bovendien schiet een deugdelijke evaluatie van het resultaat – ‘is dit<br />

wat we bedoeld hebben?’ – en van mogelijke niet bedoelde neveneffecten (positief en<br />

negatief) er vaak bij in.<br />

<strong>Actieonderzoek</strong> heeft ook te maken met nieuwsgierigheid van leraren ten aanzien van hun<br />

eigen werk, met een wetenschappelijke houding. Zij stellen zich vragen over hun werk, er<br />

komen ook vragen van anderen op hen af, van ouders, e.a. Vanzelfsprekendheden worden<br />

doorbroken: ‘hoe zit dat bij ons?’ en wel precies: ‘kunnen we daar de hand op leggen?’ ‘is het


wel zoals we denken dat het is?’<br />

Deze gerichtheid op wat er echt gebeurt in de vorm van empirisch onderzoek, is ook een<br />

onderdeel van de Jenaplantraditie. Peter Petersen en zijn echtgenote en medewerker Else<br />

Petersen begeleidden hun experimenten met nieuwe onderwijsvormen met wat zij<br />

‘pädagogische Tatsachenforschung’ noemden, pedagogisch feitenonderzoek. <strong>Actieonderzoek</strong><br />

door leraren is niet hetzelfde, maar is wel een vormgeving van dezelfde empirische geest als<br />

die van Peter en Else Petersen<br />

(Boes,<br />

1990).<br />

Zelfevaluatie in een jenaplanschool werkt grotendeels volgens een stramien van<br />

actieonderzoek. Dat geldt zowel <strong>voor</strong> de ‘grove’ planning en evaluatie van het meerjarenplan<br />

van een school (zie hoofdstuk 2, par. 2.6) als <strong>voor</strong> kleinere tijdsperioden en onderdelen.<br />

2 Kenmerken actieonderzoek<br />

<strong>Actieonderzoek</strong> is een vorm van kritische reflectie op de <strong>voor</strong>waarden waaronder in deze<br />

school geleefd, gewerkt en geleerd wordt, met de volgende kenmerken:<br />

1. Het is gericht op het beter begrijpen van het eigen handelen – in de school en de<br />

groep. Het kritische zit hem in het toetsen van de eigen ideeën over de praktijk:<br />

• Gebeurt er wel wat ik denk/ wij denken dat er gebeurt?<br />

Het beeld dat mensen zelf hebben van hun praktijk wijkt nogal eens af van wat<br />

kinderen en een externe observator (‘kritische vriend’) daarvan ervaren. Het<br />

bewuste en onbewuste handelen komen aan bod.<br />

• Is dat wat wij doen in overeenstemming met wat we willen (Jenaplan)?<br />

Oftewel: wat komt er van onze aspiraties terecht?<br />

2. Het beter begrijpen van het eigen handelen is basis <strong>voor</strong> het verbeteren ervan.<br />

3. Er is sprake van een cyclus van diagnose (probleemherkenning), planning van<br />

verbeteringen, c.q. veranderingen, en evaluatie.<br />

4. De school bepaalt zelf de thema’s en vragen die onderzocht worden.<br />

5. Er is sprake van systematisch en volgehouden verzamelen van gegevens. Het handelen<br />

wordt daarbij zo concreet mogelijk in beeld gebracht: laten zien wat iets in de<br />

praktijk betekent – via dagboeken, foto’s, observaties, bandopnames (geluid, beeld) en<br />

uitgeschreven protocollen daarvan , interviews, tekeningen, etc.<br />

Daarom kan het ‘onderzoek’ genoemd worden.<br />

6. Hetzelfde geldt <strong>voor</strong> het analyseren van de verzamelde gegevens.<br />

7. <strong>Actieonderzoek</strong> levert zodoende een repertoire aan eenvoudige methoden en<br />

strategieën <strong>voor</strong> het onderzoeken van de eigen praktijk.<br />

8. Het hangt samen met een onderzoekende houding ten aanzien van het eigen werk en met<br />

een evaluatiecultuur in de school.<br />

9. <strong>Actieonderzoek</strong> leidt ook tot het openbaar maken van de uitkomsten: als rapport <strong>voor</strong><br />

de betrokkenen bij de school en de ‘buitenwacht’, als deel van het schoolplan, in de<br />

vorm van een of meer artikelen in de schoolkrant, in Mensenkinderen, e.a.


Globaal kan bij actieonderzoek een cyclus van vier fasen onderscheiden worden (Kelchtermans,<br />

2001,pagina 66):<br />

Hieronder worden de verschillende fasen in deze cyclus concreter besproken. Daarbij wordt<br />

grotendeels de beschrijving gevolgd van de fasen zoals Kelchtermans (2001) die geeft.<br />

3 Fasen van onderzoek<br />

3.1 Vinden vertrekpunt<br />

Welk facet stel je centraal in je onderzoek?<br />

Bronnen daar<strong>voor</strong> zijn:<br />

• de meerjarenplanning- en evaluatie op teamniveau, waarbij discrepanties tussen de<br />

feitelijke gang van zaken en het jenaplanconcept (kwaliteitscriteria en basisprincipes)<br />

belangrijke vindplaatsen zijn<br />

• idem de jaarlijkse evaluatie


• het bouwoverleg<br />

• persoonlijk onbehagen over iets en de vragen ‘hoe komt dat’ en ‘wat is er te<br />

verbeteren?’<br />

• uitproberen van een nieuw idee.<br />

Voor de keuze van het aangrijpingspunt moet je voldoende tijd nemen, om te kiezen uit de<br />

waaier aan mogelijkheden: wat geven we nu prioriteit? levert het waarschijnlijk iets op <strong>voor</strong><br />

ons? kunnen we het?<br />

Het gaat bij het te kiezen facet vaak om het topje van een ijsberg. Het is goed om tijdig na<br />

de denken over wat ‘boven water’ kan komen als je dit aanpakt - vanuit de schoolcultuur en –<br />

structuur.<br />

Belangrijkste vraag is: wat is de betekenis van dit vertrekpunt <strong>voor</strong> ons, in de huidige fase<br />

van de ontwikkeling van onze school?<br />

3.2 Verhelderen en verduidelijken van het vertrekpunt<br />

Geert Kelchtermans wijst op de verleiding (door de handelingsdruk van de dagelijkse praktijk)<br />

om meteen al maatregelen te bedenken. Binnen actieonderzoek moet die verleiding weerstaan<br />

worden, want het is maar de vraag of het probleem al goed genoeg begrepen wordt:<br />

• Zien we dingen over het hoofd?<br />

• Letten we teveel op symptomen en te weinig op onderliggende oorzaken?<br />

• Is het <strong>voor</strong> ieder duidelijk genoeg waarover we het hebben, is er een gedeeld begrip van<br />

de betekenis van begrippen (bijv. ‘zelfstandigheid’ van kinderen)?<br />

• Welke (<strong>voor</strong>- ) oordelen of <strong>voor</strong>onderstellingen spelen wellicht mee in de kijk op de<br />

situatie?<br />

• Kortom: is de probleemsituatie al helder genoeg?<br />

• En in deze fase ook belangrijk: wat is de plaats van het vertrekpunt binnen het<br />

jenaplanconcept? De relatie met de kwaliteitscriteria? De basisprincipes? De facetten van<br />

het jenaplanconcept?<br />

Maak een woordveld (mindmap) waarin de plaats van het vertrekpunt binnen het concept en de<br />

relaties met andere facetten van het Jenaplan gevisualiseerd wordt. Geef daarin ook aan hoe<br />

het thema om praktische redenen afgebakend kan worden.<br />

De deelnemers aan het onderzoek activeren in deze fase de aanwezige, vaak impliciete kennis<br />

en proberen zo onbevangen mogelijk (‘het principe van de verwondering’) naar de situatie te<br />

kijken. Hoe zouden kinderen het beleven? Kijken jonge rotten in het team er anders tegenaan<br />

dan de mensen die hier al lang werken?<br />

Er is feitelijk al sprake van een onderzoekscyclus in notendop: <strong>voor</strong>lopige probleemstelling,<br />

verzamelen van informatie, herformuleren probleemstelling. Deze laatste kan ook de vorm<br />

hebben van een hypothetische verklaring: de oplossing ligt in die richting, als we dat… doen,


dan ….<br />

Hou het klein, zo is het devies. Kies een eerste speerpunt, iets dat in de school een praktisch<br />

aangrijpingspunt kan zijn en dat tevens relatie heeft met centrale noties van het<br />

jenaplanconcept. Als je bij<strong>voor</strong>beeld de blokperiode wilt veranderen, haal je heel wat<br />

overhoop, omdat dit te maken heeft met cursussen, met wereldoriëntatie, met het hele<br />

weekplan, etc. Ook de blokperiode zelf is zeer complex. Je kunt je dan bij<strong>voor</strong>beeld om te<br />

beginnen richten op het zelfverantwoordelijk leren van kinderen: het onder eigen<br />

verantwoordelijkheid plannen, uitvoeren en evalueren van het werk - het hoe en met wie,<br />

waarbij het ‘wat’- de inhoud - <strong>voor</strong> het grootste deel open is en <strong>voor</strong> een deel nog gesloten<br />

(<strong>voor</strong>geschreven). Zo kun je stap <strong>voor</strong> stap <strong>voor</strong>tgaan, steeds intens voeling houdend met de<br />

praktijk en ook lerend hoe je als school en individuele groepsleid(st)er kunt leren. Dit metaleren<br />

op het ‘kleine terrein’ heeft gevolgen <strong>voor</strong> de manier waarop teamleden in de breedte in<br />

hun werk staat. Met als motto: ‘niet het vele is goed, maar het goede is veel’ (‘less is more’).<br />

3.3 Verzamelen data<br />

Er worden ervaringen vastgelegd, zodat deze geanalyseerd en geïnterpreteerd kunnen<br />

worden: de onderzoeksdata of gegevens. Enkele algemene aandachtspunten:<br />

• Elke manier van het verzamelen en vastleggen van gegevens is selectief, je laat ook veel<br />

weg.<br />

• Wat je verzamelt hangt af van de probleemstelling / de vraag.<br />

• Je legt iets ‘vast’, maar de werkelijkheid is steeds in beweging. Daarom kan het<br />

belangrijk zijn om vaker bepaalde gegevens te verzamelen.<br />

Enkele technieken <strong>voor</strong> dataverzameling<br />

a. Groepsboek<br />

Het groepsboek staat heel dicht bij de praktijk. In het groepsboek kan aangeven<br />

worden welke kinderen, welk groepje, welk facet deze dag geobserveerd worden. De<br />

summiere aantekeningen vormen een aanknopingspunt <strong>voor</strong> de verder gebruikte<br />

manieren van dataverzameling.<br />

b. Dagboek als reflectiemiddel<br />

Het gaat in dit verband over een onderzoeksdagboek. Zoals <strong>voor</strong> elk dagboek geldt:<br />

het is een persoonlijk document en de schrijver bepaalt zelf waarover hij schrijft en<br />

hoe. Het onderzoeksdagboek vormt het centrale middel bij de dataverzameling. Het<br />

bevat gegevens, <strong>voor</strong>lopige interpretaties, bedenkingen, problemen, etc. Het schrijven<br />

als zodanig kan al tot verheldering leiden – van vage gevoelens van onbehagen tot<br />

verhelderen van dat gevoel en de oorzaken daarvan. Het schrijven is een gesprek met<br />

jezelf, over je vragen en dilemma’s. De schrijver leert ook zichzelf beter kennen.<br />

- Kern van het dagboek zijn memo’s – notities waardoor gebeurtenissen of ideeën<br />

vastgelegd worden. Het noteren gebeurt zo gedetailleerd mogelijk.


- Het is belangrijk om regelmatig te schrijven, zo kort mogelijk na de gebeurtenissen<br />

en daar<strong>voor</strong> tijd te reserveren en te bewaken. Dit vraagt om zelfdiscipline.<br />

• Dateer de aantekeningen! Dat maakt achteraf verwijzen gemakkelijk.<br />

• In het dagboek zijn zowel sterk ‘feitelijke’ data te vinden (letterlijk<br />

geciteerde uitspraken, preciese – bijna fotografische - beschrijvingen, etc.)<br />

als interpretaties: wat je erbij voelde, hoe je het beoordeelt, hoe je er<br />

tegenaan kijkt, hoe je het denkt te kunnen verklaren, etc. Het is belangrijk om<br />

beschrijving en interpretatie te kunnen onderscheiden, je bewust te zijn, c.q. te<br />

worden van meer objectieve en subjectieve memo’s. ‘Feiten’ worden overigens<br />

pas feiten in het licht van je vraagstelling, dat is de bril waardoor je kijkt.<br />

Maar het kan gebeuren dat gebeurtenissen je vraagstelling doorbreken en<br />

verrijken.<br />

Voor het dagboek kan een schrift met een stevig kaft gebruikt worden, waarbij de<br />

rechterpagina gebruikt wordt <strong>voor</strong> de dagboekaantekeningen en de linker <strong>voor</strong> het<br />

noteren van reflecties naar aanleiding van het opnieuw doorlezen van het dagboek.<br />

Ook kan een losbladig dagboek gebruikt worden met bladen waarop 2/3 gebruikt wordt<br />

<strong>voor</strong> het dagboek en 1/3 <strong>voor</strong> reflectief op het dagboek. Nadeel van het losbladige<br />

systeem is dat delen zoek kunnen raken.<br />

Reflectie op het dagboek betekent het weer doorlezen van (een deel van) het dagboek<br />

en daarbij letten op patronen. Dingen die je dan weer of <strong>voor</strong> het eerst opvallen<br />

kunnen vastgelegd worden in korte aantekeningen, die doorgenummerd worden. Deze<br />

aantekeningen worden in de marge of op de tegenoverliggende pagina geschreven (zie<br />

hierboven). Sommigen gebruiken markeerstiften in verschillende kleuren als<br />

hulpmiddel bij het weer doorlezen van het dagboek.<br />

Kelchtermans onderscheidt de volgende veel <strong>voor</strong>komende soorten interpretatieve<br />

memo’s:<br />

• theoretische notities: verklarende, zoekende reflecties over beschreven<br />

gebeurtenissen die relevant zijn <strong>voor</strong> het onderzochte thema;<br />

• methodische notities, die betrekking hebben op de gebruikte methodes en<br />

onderzoekstechnieken;<br />

• planningsnoties, die slaan op nog te nemen stappen in het onderzoek, de<br />

tijdsplanning, etc.<br />

De genummerde reflectieve notities kunnen aanleiding zijn tot een periodieke<br />

samenvatting en/ of analyse, in het licht van de probleemstelling:<br />

• zien we een patroon?<br />

• komen we dichter bij het doel?<br />

• zijn er cruciale gebeurtenissen, ontdekkingen en vermoedens?<br />

• welke nieuwe vragen komen op?


• over welke thema’s moeten we op zoek gaan naar literatuur?<br />

• welke acties in de praktijk zien we <strong>voor</strong> ons?<br />

Degelijke samenvattingen kunnen gemakkelijker dan het dagboek zelf met collega’s<br />

besproken worden. Daarbij kan wel op het dagboek teruggegrepen worden en relevante<br />

stukjes ervan met anderen gedeeld.<br />

Het persoonlijke dagboek en de anderen<br />

De waarde van het persoonlijke dagboek is dat men eerlijk kan zijn tegenover zichzelf: de<br />

eigen vragen en onzekerheden, de eigen kijk op dingen, etc. Het delen ervan met anderen zal<br />

daarom alleen onder bepaalde <strong>voor</strong>waarden kunnen:<br />

- met een zelfgekozen dagboekmaatje, met wie je het durft te bespreken; meer algemene,<br />

gegeneraliseerde punten uit die dialogen kunnen in het schoolteam aan de orde gesteld<br />

worden;<br />

- samenvattende reflecties zoals hier<strong>voor</strong> beschreven kunnen voldoende bescherming van de<br />

privacy bieden en tegelijkertijd de mogelijkheid om uit het dagboek te citeren, <strong>voor</strong>zover de<br />

schrijver dat wil.<br />

c. Gebruik van bestaande gegevens.<br />

Belangrijke bronnen <strong>voor</strong> analyse zijn schriftelijke, zoals werkstukken van<br />

kinderen, verslagen van vergaderingen, het schoolplan.<br />

Maar ook niet schriftelijke bronnen: foto’s van werkstukken, e.d.<br />

d. Observeren<br />

Je kunt rechtstreeks observeren en aantekeningen maken. Dat kan gebeuren door de<br />

groepsleider zelf tijdens het werk in de groep, bij<strong>voor</strong>beeld de participatie van<br />

kinderen tijdens kringgesprekken. Een externe observator (‘kritische vriend’) heeft<br />

meer ruimte en afstand om op dingen te letten.<br />

Ook kunnen hulpmiddelen gebruikt worden, zoals geluidsopname, videorecorder en<br />

foto’s.<br />

Voor het onderzoek relevante delen van geluidsopnamen moeten uitgeschreven worden<br />

<strong>voor</strong> nadere analyse. Fragmenten van video-opnamen idem. Foto’s kunnen ook een goed<br />

middel zijn in interviews met kinderen: laten vertellen wat op die foto gebeurde en hoe<br />

zij dat beleefden.<br />

Het periodiek maken van foto’s van het schoolgebouw en schoolterrein – steeds vanuit<br />

zoveel mogelijk dezelfde gezichtshoek -, biedt vele mogelijkheden <strong>voor</strong> analyse.<br />

e. Interview<br />

Je kunt kiezen <strong>voor</strong>:


• een gestructureerd interview, waarbij de vragen <strong>voor</strong>af vastliggen en de<br />

antwoordmogelijkheden <strong>voor</strong> gestructureerd zijn;<br />

• een ongestructureerd interview, waarbij de vragen <strong>voor</strong>af niet strikt<br />

vastliggen en de vrijheid van antwoorden <strong>voor</strong> de geïnterviewde groot is;<br />

• een half-gestructureerd interview, waarbij bepaalde vragen vastliggen, maar<br />

er tevens een grote vrijheid van antwoorden blijft <strong>voor</strong> de geïnterviewde.<br />

Interviews met kinderen door volwassenen stellen bepaalde eisen aan de interviewer.<br />

(Zie daar<strong>voor</strong> Delfos, 2006).<br />

f. Schriftelijke vragenlijst<br />

Deze techniek lijkt efficiënt, omdat je van veel respondenten relatief snel gegevens<br />

kunt verzamelen. Het samenstellen van een verantwoorde vragenlijst is echter nog niet<br />

zo eenvoudig. Vragen met een gesloten antwoordvorm, zoals ja/nee of een<br />

zespuntsschaal (likert-schaal) zijn eenvoudig te beantwoorden en de uitkomsten ook<br />

eenvoudig te verwerken, maar de technische eisen aan zo’n vragenlijst zijn hoog. Open<br />

vragen vragen meer tijd van de ondervraagde en van degenen die de antwoorden moet<br />

interpreteren en verder verwerken. De open vragenlijst kan ook gecombineerd worden<br />

met een interview, waarin de schriftelijke antwoorden uitgediept kunnen worden.<br />

Zorg <strong>voor</strong> kwaliteit data<br />

Onderzoeksgegevens moeten op een deugdelijke manier verzameld worden. Dat<br />

door:<br />

kan<br />

Triangulatie van perspectieven, methodes en locaties. Dat kan eenzijdigheden<br />

corrigeren.<br />

De perspectieven van de leraar, kinderen en een ‘derde’ in de vorm van een waarnemen<br />

(‘kritische vriend’) op hetzelfde verschijnsel kunnen onderzocht en met elkaar<br />

vergeleken worden. Zo krijgt ook het kindperspectief een gelijkwaardige stem.<br />

Hetzelfde verschijnsel kan ook met verschillende methodes bestudeerd worden,<br />

bij<strong>voor</strong>beeld via interviewen, observeren en studie van documenten.<br />

Gegevens kunnen ook op verschillende locaties verzameld worden.<br />

Als er grote discrepanties zijn tussen het beeld van groepsleiders en kinderen moet<br />

onderzocht worden of er qua methoden fouten gemaakt zijn.<br />

Morele kwaliteit: instemming met het onderzoek door alle betrokkenen,<br />

Vertrouwelijkheid en controle door alle betrokkenen over het onderzoeksverloop en<br />

het gebruik van de data.<br />

Verder moet het verzamelen van de data praktisch ook haalbaar zijn. Dat kan bij<strong>voor</strong>beeld<br />

doordat het een onderdeel van het onderwijs wordt: een interview van een kind kan zowel<br />

een leerervaring zijn van het kind als een onderdeel van het verzamelen van data.


3.4.Analyseren van de data<br />

Al met al is er in deze fase vaak veel materiaal verzameld. Het doel daarvan is om op<br />

grond van data conclusies te trekken, de vraag te kunnen beantwoorden, het probleem op<br />

een op te lossen. De verzamelde data moeten daarom geanalyseerd en geïnterpreteerd<br />

worden. Ze worden systematisch bevraagd, op zoek naar gefundeerde antwoorden of<br />

beter inzicht. Dat betekent:<br />

het aandachtig, interpretatief ‘lezen’ van de data;<br />

selecteren en schiften, bij<strong>voor</strong>beeld belangrijke en onbelangrijke data;<br />

ordenen van data in een meer overzichtelijke en toegankelijke vorm, zoals tabellen en<br />

een matrix;<br />

het interpreteren en conclusies trekken, bij<strong>voor</strong>beeld door het coderen van data:<br />

fragmenten die over hetzelfde gaan krijgen dezelfde code;<br />

in dit hele proces is een kritische houding van de onderzoeker belangrijk: ‘kan ik die<br />

uitspraak onderbouwen?’<br />

de conclusies zijn zodoende gebaseerd op het onderzoeksmateriaal.<br />

3.5. Ontwikkelen en invoeren van acties <strong>voor</strong> en in de praktijk<br />

Op grond van de onderzoeksresultaten kan nu gezocht worden naar efficiënte manieren<br />

om de situatie te verbeteren. Het onderzoek heeft nieuwe inzichten opgeleverd en ook al<br />

tijdens het verzamelen van gegevens, bij<strong>voor</strong>beeld de kijk van kinderen op de zaak, kunnen<br />

al ideeën ontstaan zijn.<br />

Praktische bruikbaarheid en aanvaardbaarheid <strong>voor</strong> ouders, bestuur, inspectie zijn ook<br />

criteria bij de keuze van de actie in de praktijk.<br />

Als het om meer omvattende thema’s gaat die veel tijd vragen <strong>voor</strong> ontwikkeling en<br />

invoering wordt tijdsplan opgesteld met deelstappen. Daarbij is de evaluatie van de<br />

deelstappen een belangrijk element. Bij die evaluatie kunnen immers nieuwe vragen,<br />

onverwachte neveneffecten, etc. opduiken.<br />

Het gesprek over de plannen met ‘kritische vrienden’ zoals de ‘klankbordgroep’ van<br />

externe deskundigen (zie hfst. 2, par. 2.2) kan de plannen verhelderen en aanscherpen.<br />

Al die moeite waard?<br />

Sceptische lezers kunnen zich afvragen of alle inspanning en tijd die in het actieonderzoek<br />

gestoken wordt de moeite wel waard is. Waarom zo’n uitvoerige diagnose en dat veelzijdig<br />

bekijken van de situatie? Je kunt toch ook rechtstreekser op je doel afgaan? Je kunt toch<br />

niet alle onderwijs op de manier van actieonderzoek plannen en evalueren? Je ‘weet toch vaak<br />

al wat er aan de hand is’? Dat zijn zeer begrijpelijke vragen, gezien de werkdruk in het<br />

onderwijs. Op die vragen zijn de volgende antwoorden te geven:<br />

1. Het actieonderzoek levert een belangrijke bijdrage aan het kritisch denken in de school.<br />

Dat is niet alleen iets dat je bij kinderen wilt bevorderen, maar dat je zelf ook <strong>voor</strong>leeft.<br />

2. Het kritisch reflecteren op het eigen werk vanuit een houding van gezonde scepsis, het


toetsen van eigen (<strong>voor</strong>-) oordelen, het willen begrijpen van leerprocessen wordt door<br />

actieonderzoek sterk bevorderd. Het blijven leren als team (sociaal leren) en als individuele<br />

onderwijsgevende krijgt door het actieonderzoek een stevige basis.<br />

3. Door de empirische houding ten aanzien van het werk in de school kan de ‘buitenwacht’-<br />

inspectie, de samenleving – met meer zelfvertrouwen tegemoet getreden worden: wij doen aan<br />

serieus zelfonderzoek.<br />

4. Het versterkt de school als leef- en werkgemeenschap. <strong>Actieonderzoek</strong> is een vormgeving<br />

van participatie van alle betrokkenen. Het is een onderdeel van het onderwijzen en leren in de<br />

school, van democratische vorming.<br />

Niet alle innovatie zal in de vorm van actieonderzoek kunnen. Maar wel zoveel mogelijk.<br />

In de initiële opleiding moet begonnen worden met actieonderzoek en in de nascholing moet<br />

het leren van en door actieonderzoek verbreed en verdiept worden.<br />

3.6 Evaluatie van de actiestrategie<br />

Als laatste stap moet het resultaat geëvalueerd worden: Is de situatie verbeterd? Is de<br />

onderzoeksvraag (het vertrekpunt) beantwoord? Indien niet, waarom niet?<br />

Mislukkingen en neveneffecten moeten niet alleen vastgesteld, maar ook verklaard<br />

worden. Iets kan mislukt zijn door de manier van invoeren of door de inhoud van wat<br />

ingevoerd is.<br />

De evaluatie vormt ook de opmaat <strong>voor</strong> het opstarten van vervolgcycli.<br />

3.7 Rapportage<br />

De verzamelde kennis wordt nu publiek gemaakt. Het naar buiten brengen van de<br />

resultaten is een vorm van verantwoording afleggen van het werk en versterkt het<br />

professionele zelfvertrouwen en het vertrouwen van de omgeving in de school.<br />

Voor de rapportage wordt een plan opgesteld.<br />

Het kan in schriftelijke vorm:<br />

- rapport, in een uitvoerige en beknopte versie<br />

- artikelen in de pers, in een tijdschrift, in de schoolkrant, op het internet.<br />

Het kan ook in de vorm van een tentoonstelling, lezing, symposium of ouderavond.<br />

4 <strong>Actieonderzoek</strong>: Voorbeeld van een groot thema de blokperiode<br />

Als <strong>voor</strong>beeld nemen we een thema dat in nogal wat jenaplanscholen aan de orde is: de inhoud<br />

en vormgeving van de blokperiode.<br />

Uit de jaarevaluatie van een school komt dit als punt van zorg nadrukkelijk naar voren. Er zijn<br />

daarbij opmerkingen gemaakt als: ‘Is het bij ons niet veel te veel puur verwerkingstijd, met<br />

opgegeven ‘weektaken’? Volgens mij is onze praktijk ver verwijderd van wat de blokperiode<br />

volgens een eigentijds Jenaplan zou moeten zijn: een dagelijkse tijd <strong>voor</strong>


zelfverantwoordelijk leren werken, met veel eigen keuzes waar<strong>voor</strong> je verantwoordelijk leert<br />

zijn’. ‘Het is <strong>voor</strong> het overgrote deel schriftelijk werk. “Vraag het de dingen zelf maar” komt<br />

niet in beeld’. ‘Zijn de <strong>voor</strong>waarden om tot een goede blokperiode te komen wel vervuld?’ ‘In<br />

oudere literatuur wordt geschreven over “zelforganiserend leren”. Daar is bij ons geen sprake<br />

van.’<br />

Het blijkt dat het beeld van wat onder de ‘blokperiode’ verstaan wordt binnen het team zeer<br />

verschillend is. Hetzelfde geldt <strong>voor</strong> wat onder ‘blokperiode’ verstaan zou kunnen/ moeten<br />

worden, waar het in essentie om gaat.<br />

Er wordt besloten op de wijze van het actieonderzoek het komende schooljaar de<br />

problematiek rond de blokperiode stap <strong>voor</strong> stap aan te pakken; met een uitloop tot twee jaar.<br />

Diagnose<br />

Het vertrekpunt is globaal bepaald, het thema is gekozen en ook al min of meer verhelderd.<br />

Nu komt het aan op het verder verzamelen van data. In dit concrete geval wordt veel<br />

aandacht en tijd besteed aan de diagnose. Voor de diagnose kan hierbij ook gebruik gemaakt<br />

worden van verschillende instrumenten in het invoeringsprogramma ‘Werken als proces’.<br />

Om te beginnen schrijven groepsleiders en anderen enkele weken in hun dagboek over de<br />

blokperioden zoals ze nu zijn. Ze hebben elk een dagboekmaatje, met wie ze wekelijks over<br />

het dagboek praten en erop reflecteren. Deze periode wordt afgesloten doordat ieder een<br />

samenvattende reflectie schrijft van hoogstens een A4tje, met ontdekkingen, vragen en<br />

ideeën. Die worden in het team verspreid. En er wordt in een teambijeenkomst van een uur<br />

over gesproken. Daarbij worden overeenkomsten en verschillen vastgesteld.<br />

Vervolgens wordt van een blokperiode in alle groepen op zo mogelijke dezelfde dag een<br />

verslag gemaakt: het feitelijke aanbod, de door kinderen gemaakte keuzes, <strong>voor</strong>zover<br />

mogelijk de interventies van de groepsleider, een nagesprek met de kinderen over de<br />

blokperiode: hoe zij dat beleven – wat ze er fijn aan vinden, wat niet. IB-ers en andere niet<br />

aan een bepaalde stamgroep verbonden teamleden assisteren groepsleiders hierbij.<br />

Voorts analyseert elk teamlid individueel op grond van het verslag van de blokperiode de<br />

volgens haar/ hem sterke punten van deze blokperiode.<br />

Dit wordt samengevat, de verslagen en samenvattingen worden verspreid en op de<br />

eerstvolgende teamvergadering besproken: Wat bedoelt …. met …… ? Wat zijn de<br />

overeenkomsten, wat de verschillen? Hoe zien wij samen de huidige praktijk?<br />

Analyse en spiegelen<br />

Dan wordt in kleine groepen de gangbare praktijk van de blokperiode – het hoe en het wat<br />

zoals dat nu op school afgesproken is – gespiegeld aan het beeld in hoofdstuk 8 van ‘De<br />

Rozentuin’, volgens de drieslag ‘bevestigen’, ‘spiegelen’ en ‘uitdagen’ (pagina 65). Dat betekent<br />

aandacht geven aan:<br />

a. Wat herkennen wij? – wat is bij ons aantoonbaar ook zo?<br />

b. Wat is anders dan bij ons?<br />

c. Wat in dat andere ervaren wij als uitdaging, waarbij begint het –in positieve zin - te


kriebelen?<br />

Analyse en uitdaging<br />

Bij de volgende stap wordt dieper geboord en komt het ‘waartoe’ en de essentie van de<br />

blokperiode aan de orde, door in kleine groepen het <strong>voor</strong>gaande te verbinden met de<br />

kwaliteitscriteria van jenaplanonderwijs, <strong>voor</strong>zover die ook betrekking hebben op de<br />

blokperiode – zie ‘Waarneembare kwaliteit’. De schoolleider en/ of begeleider legt daarbij<br />

apart nog eens de link met de basisprincipes als ultiem toetsingskader.<br />

De groepen brengen de meest saillante punten (de topvijf) naar voren in het team, waarover<br />

een gesprek plaatsvindt: zijn er prioriteiten in doelen zichtbaar?<br />

Verhelderen vertrekpunt (2)<br />

De nu volgende stap is het leggen van verbindingen tussen de blokperiode en andere facetten<br />

van het Jenaplan (zie Jenaplan 21, p. 86/87)::<br />

• Wat heeft de blokperiode als vorm van ‘werk’ te maken met andere vormen van ‘werk’<br />

(bij<strong>voor</strong>beeld instructie en oefenen in de cursussen) en met gesprek, spel en viering?<br />

• Idem met tijd in de school – leren omgaan met de tijd? de plek in het ritmisch<br />

weekplan?<br />

• Idem met ruimte in de school – leren omgaan met de ruimte? de ruimtelijke<br />

<strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> een goede blokperiode?<br />

• Idem met de groeperingsvormen en het leren samenleven en – werken?<br />

• Idem met de inhouden van het onderwijs?<br />

Langs deze weg wordt de blokperiode beter verankerd in het geheel van het jenaplanconcept.<br />

De vele draden waarmee de blokperiode verbonden is met andere facetten worden zichtbaar.<br />

Planning verandering<br />

Door de uitvoerige diagnose leert de school veel over zichzelf. Op grond van de diagnose<br />

wordt een lijst van veranderpunten opgesteld, die – zoals te verwachten valt – veel te lang is.<br />

Er moet gekozen worden:<br />

• werken aan <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> een betere blokperiode: meer werkplekken, hulpmiddelen<br />

<strong>voor</strong> kinderen bij de planning van activiteiten, regels, hulpvragen stellen door kinderen en<br />

elkaar helpen<br />

• een rijker aanbod van activiteiten, met een duidelijke verbinding met WO<br />

• het weghalen van rekenen uit de blokperiode en verplaatsen naar rekenuren<br />

Invoering en evaluatie<br />

De invoering vindt stap <strong>voor</strong> stap plaats, in de hele school. Na elke stap vindt een evaluatie<br />

plaats – waarbij de perspectieven van kinderen, de groepsleider zelf en een ‘kritische vriend’<br />

van belang zijn: werkt het zoals het bedoeld is? Dit levert vaak weer nieuwe punten op <strong>voor</strong>


nadere diagnose en verandering.<br />

Een belangrijk terrein van evaluatie is de vraag naar de effectiviteit van de blokperiode: in<br />

hoeverre draagt deze werkelijk bij aan doelen als ‘zelfverantwoordelijk leren werken’,<br />

zelfstandigheid, e.a.? Ook <strong>voor</strong> kinderen die moeilijker leren (zie hoofdstuk 7 van ‘Leren als proces). De<br />

vraag dus naar de ‘opbrengst’ <strong>voor</strong> de kinderen. Dat moeten we zichtbaar maken.<br />

5 Kleinere thema’s<br />

De hier<strong>voor</strong> beschreven blokperiode is een complex thema. Gelukkig zijn er ook thema’s die<br />

eenvoudiger zijn aan te pakken, maar ook daarbij is een zelfkritische benadering als het<br />

actieonderzoek bruikbaar. Hieronder worden enkele <strong>voor</strong>beelden zeer kort besproken.<br />

De observatiekring<br />

Deze ontmoetingsvorm is een verbijzondering van het kringgesprek. De diagnose kan<br />

betrekking hebben op: de kwaliteit van kringgesprekken nu, idem het stimuleren van het<br />

observeren van dingen (uit de natuur en door mensen gemaakte dingen – inclusief beeldende<br />

kunst) door de kinderen nu, de bekwaamheden van teamleden, de relatie met de<br />

kwaliteitscriteria en de plek binnen het JP-concept (gesprek en WO).<br />

De invoering en evaluatie kan betrekking hebben op: frequentie, relatie met teksten schrijven<br />

en tekenen, beschrijven en evalueren kwaliteit observatiekringen (<strong>voor</strong>bereiding, materiaal,<br />

leidinggeven, betrokkenheid kinderen, kwaliteit van hun bijdrage, frequentie).<br />

Functioneren van tafelgroepen<br />

Functioneren tafelgroepen wel zoals ze bedoeld zijn – n.l. als ‘dragers van het werk’ door<br />

onderling overleg en elkaar helpen? De diagnose kan betrekking hebben op: het feitelijke<br />

functioneren van tafelgroepen – betekenis <strong>voor</strong> het welbevinden van kinderen, wordt er op<br />

een adequate wijze geholpen? de manier van het tot stand komen van tafelgroepen, de duur<br />

dat zij samenblijven, de betekenis <strong>voor</strong> het leven van de stamgroep (<strong>voor</strong>bereiden<br />

groepsoverleg, bij<strong>voor</strong>beeld en handhaven van regels, bij<strong>voor</strong>beeld), interventies<br />

groepsleider, relatie met jenaplanconcept.<br />

De invoering en evaluatie kan betrekking hebben op veranderen en verbeteren op al deze<br />

genoemde terreinen, zoals bij<strong>voor</strong>beeld het leren wat ‘goed helpen’ is.<br />

Instructie bij rekenen/wiskunde (Bögeman, 2005).<br />

Bij huidige rekenmethoden beginnen de kinderen als regel aan een blok van drie tot zes<br />

weken, zonder te weten wat <strong>voor</strong> dat blok de leerdoelen zijn.<br />

Zij kunnen alleen reactief meedoen, door de leerkracht te volgen in instructies en<br />

opdrachten. Het oefenen is daardoor minder efficiënt dan mogelijk zou kunnen zijn. Meer<br />

doelgericht en leerlinggestuurd werken – waarbij kinderen weten wat de doelen zijn en ook<br />

kunnen meebeslissen over de mate waarin er geoefend moet worden om deze leerdoelen te<br />

realiseren - kan kinderen sterker en zelfstandiger maken. Het doen van een ‘Laat maar zien<br />

wat je al kan taak’ <strong>voor</strong>afgaand aan een blok kan kinderen en leraren daar<strong>voor</strong> het benodigde


inzicht geven en draagt bij aan een groter vertrouwen van het kind in de eigen<br />

leermogelijkheden en meer zelfsturing.[1]<br />

De diagnose slaat op de instructie en het oefenen bij rekenen op dit moment: hoe effectief<br />

en efficiënt zijn die nu? Wat wordt in instructiegroepen (vorderinggroepen) gedaan, wat in de<br />

stamgroep? Waarom en hoe moet dat veranderd worden? Hoe doe je recht aan verschillen<br />

tussen kinderen? Wat vraagt een en ander van de leerkracht?<br />

De invoering is gericht op verbetering – ook in de beleving van kinderen – uiteraard ook in<br />

rekenresultaten. Daarbij komt ook de wijze van instructie op andere terreinen aan bod en de<br />

zeer grote aandacht die dit in scholen vraagt. Kan er tijd en energie vrijkomen door dit<br />

anders te organiseren?<br />

6 Literatuur<br />

Boes, A.(1990), Jenaplan – Historie en actualiteit. Hoevelaken: CPS. Met name p. 10 – 12 over ‘Het pedagogisch onderzoek in Jena’<br />

Bögeman, H. (2005), Naar meer leerlinggestuurd leren in het reken-wiskunde onderwijs. In: Mensen-kinderen, mei<br />

Both, K.(1984), Het ondersteunen van pedagogisch actieonderzoek in scholen. Hoevelaken: CPS<br />

Both, K. (2005), Jenaplan 21. Zutphen: <strong>Nederlandse</strong> <strong>Jenaplanvereniging</strong><br />

Both, K./ E. de Jong ( ), Werken als proces. Over de blokperiode in het Jenaplan. Zutphen: <strong>Nederlandse</strong> <strong>Jenaplanvereniging</strong><br />

Delfos, M. (2006), Luister je wel naar mij? Amsterdam: SWP<br />

Heer, A. de/ H. van Tienhoven (1985), Wat heet sociaal? Groepsleiders onderzoeken hun invloed op de sociale opvoeding in de<br />

stamgroep. Hoevelaken: CPS<br />

Heer, A. de/ N. Emmer/ F.v.d. Miesen/ K. Both (1989), Cursus Koerszoekend Leiderschap <strong>voor</strong> Jenaplan Schoolleiders.<br />

Hoevelaken: CPS<br />

Kelchtermans, G. (2001), Reflectief ervaringsleren <strong>voor</strong> leerkrachten. Deurne (Be): Wolters Plantyn<br />

[1] Zie: Bögemann (2005)

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!