Working Paper 13-02Bij gedwongen verhuizingen heeft men geen andere optie dan te verhuizen. Dit kanzich voordoen bij een opzegging van de huur, onteigening of brand. Afgeleide verhuizingenzijn eige<strong>nl</strong>ijk vergelijkbaar met de vorige categorie, maar ze ontstaanmeer om persoo<strong>nl</strong>ijke redenen. Huwelijk, echtscheiding, overlijden van een lidvan het gezin, werkverandering over grote afstand of plotse veranderingen in hetinkomen zijn voorbeelden van dit type verhuizingen. Vrijwillige verhuizingen zijnverhuizingen die volgen op een sterke daling van het nut dat een gezin ontleentaan het resideren in een bepaalde woning. We denken hierbij aan een groei of inkrimpingvan het gezin, inkomensveranderingen, verloedering van de buurt,enz. Deze factoren die tot een overstap dwingen, noemt men push-factoren. Pullverhuizingenvolgen dan op het overwicht van pull-factoren. Pull-factoren hebbenniet zozeer betrekking op de huidige woning of buurt, maar wel op de aantrekkelijkheidvan andere woningen of wijken en gemeenten.Uit bovenstaande typering zijn al enkele motieven van verhuizingen af te leiden.We vatten deze nog even samen en gaan er ook dieper op in. Veranderingen in delevensfase 1 en het inkomen zijn de meest pertinente drijfveren om van stek te veranderen.Daarnaast zijn de woning en haar omgeving belangrijkeverhuismotieven, zoals bijvoorbeeld klachten over de woning en woonomgeving,de technische staat van de woning, geen tuin, balkon, bergruimte of bepaaldsanitair, lawaai op straat, beperkt uitzicht, weinig speelgelegenheid, onvoldoendegroenvoorzieningen en dergelijke (Van der Linden, 1988). Die motieven<strong>du</strong>iken ook op in andere onderzoeken 2 (Moore, 1972; Rossi, 1980; Verster, 1986).Samengevat kunnen we <strong>du</strong>s stellen dat verhuismotieven in drie sferen bestaan(Priemus, 1984), met name:1. de woonsfeer: de woning is te klein, de woonomgeving bevalt niet (meer),... Dit kan verder opgedeeld worden in kenmerken van de woning enerzijdsen kenmerken van de woonomgeving anderzijds. Bij woonomgevingkan men nog verder specificeren tussen fysieke en sociale woonomgeving.2. de werksfeer: de werkplaats is veranderd, het inkomen is gestegen, ...3. de persoo<strong>nl</strong>ijke of sociaal-demografische sfeer: huwelijk, scheiding, alleenwonen, samenwonen, ...a. Invloed leeftijd en levenscyclusBij onderzoek naar migratiebewegingen wordt dan ook vaak een onderscheid gemaaktvolgens de leeftijd en de levenscyclus van de verhuizers (Rossi, 1955,Robson, 1975, van Wee, 1994, Van Hecke, 2002). Zo blijkt dat de grotere stedenvooral mensen van 18 tot 24 jaar (studenten hoger onderwijs) aantrekken, terwijlze voor de categorieën 0 tot 9 jaar en 25 tot 34 jaar (jonge gezinnen en kinderen)een omgekeerde beweging inzetten. Mensen van 55 tot 74 jaar trekken, volgensde cijfers, bij voorkeur naar de kust 3 en naar sterk toeristisch getinte Ardense gemeenten.Rond de leeftijd van 25 jaar ontstaat er een hoge mobiliteit van personendoor de sterke concentratie van familiale en professionele gebeurtenissen omstreeksdeze ouderdom (vertrek uit het ouderlijk huis, universitaire studies,huwelijk, geboorte van kinderen, eerste professionele werkervaring) (Lelièvre,1988, Baccaïni, 2001). Van der Hoorn (1989) toont eveneens aan dat de levenscy-1. Levensfase is een element uit de levenscyclus.2. Zie ook recent artikel in Le Soir en Ligne, Cette fameuse “brique dans le ventre”..., 19 augustus 2002.3. http://www.vvsg.be/publicaties/VVSGweek2000/vvsgweek031.htm#418
Working Paper 13-02clus veelal de belangrijkste verklarende variabele voor mobiliteit blijkt te zijn,belangrijker nog dan bijvoorbeeld inkomen of autobezit. Ook Bonnerman, Hooimeijeren van Wissen (1991) concluderen dat wijzigingen in desame<strong>nl</strong>evingsvorm van het hoofd van het huishouden (trouwen, gaan samenwonen,uit elkaar gaan, scheiden, sterfte van een van de partners) relatief vaak handin hand gaan met verhuizingen. Paul Teerlinck en Wim Vandendriessche tonen inhun studie over verhuispatronen in het Gentse aan dat gezinnen die uit Gent vertrekkengroter zijn dan gezinnen die zich in de stad gaan vestigen. Dat pastperfect in het fenomeen waarbij gezinnen die zich gaan uitbreiden en al<strong>du</strong>s eennieuwe stap in hun levenscyclus zetten een andere woningbehoefte hebben eneen stek gaan zoeken die beter aan die behoefte voldoet (meer kamers, meergroen, ...).b. Invloed afstandEr wordt ook vaak een onderscheid gemaakt tussen verhuizingen over korte (5-30 km) en lange afstand (van Wee, 1994, Baccaïni, 2001). Onderzoek heeft uitgewezendat circa 40 % van de verhuizingen over korte afstand (5-30 km) gebeurtomwille van een verandering in levensfase of inkomen. Nog eens 25 à 40 % vande verhuizingen over korte afstand heeft te maken met de woning of woonbuurt.Voor de resterende 20 à 35 % worden bereikbaarheid en verandering van werk alsbelangrijkste motieven genoemd. Bij toenemende verhuisafstand neemt de invloedvan werkverandering toe. Dat gaat ten koste van de andere factoren, vooralmet betrekking tot de woning of woonbuurt. Bij migratie-afstanden boven de 150km heeft 70 % van de verhuizingen verandering van werk als hoofdmotief(Klaassen et al, 1983). Daarbovenop spelen ook nog vorige verhuiservaringen, eigendomof huur van de woning, sociale contacten, marktomstandigheden enbereikbaarheid een rol.Binnen dit kader past ook de literatuur rond gravitatiemodellen. Die modellen beschrijvende verhouding tussen de intensiteit van mobiliteit en de afstand tussentwee verschillende plaatsen (plaats van vertrek en plaats van aankomst). Erwordt gesteld dat hoe groter de afstand tussen de plaats van vertrek en de plaatsvan bestemming, hoe kleiner het aantal migraties tussen beide plaatsen. Er zal<strong>du</strong>s het vaakst over zeer korte afstanden gemigreerd worden 1 . Het model wordtdanmetM IJ = kP i P j d ijβM IJ :de migratiestroom tussen de zones i en jk: een constanteP i , P j : respectievelijk de bevolkingsaantallen in de zones i en jd ij :afstandsmaat tussen de zonesβ: de frictieparameter op basis waarvan het negatieve effect van deafstand kan worden beoordeeld1. Uit monografie nr. 2 van het NIS (De ruimtelijke mobiliteit van de bevolking, Eggerickx, Poulain enSchoumaker, 2002) blijkt zelfs dat een aanzie<strong>nl</strong>ijk deel van de intragemeentelijke migraties binneneen straal van één kilometer gebeurt.19