Working Paper 13-021970 a 1981 1991 2000 Min MaxRuimtelijke eenheid: GemeenteH 0,019 0,016 0,015 0,014 0,0018 1G M 0,568 0,549 0,535 0,524 0,333 1Hoover 0,446 0,434 0,422 0,413 0 1Hoover-absoluut 0,417 0,399 0,385 0,375 0 1G K 0,542 0,532 0,514 0,505 0 1G K -absoluut 0,568 0,549 0,534 0,523 0 1a. Methodologische voetnoot: in 1970 en 1981 telde het NIS nog 596 gemeenten. Dat is toe te schrijven aan de fusie van gemeenten diedoorging eind jaren 70, begin jaren 80. Bij de volkstellingen van 1970 en 1981 was de fusie van Antwerpen nog geen feit (en is eruiteraard geen sprake van Brussel19). Aangezien echter de berekening van de indicatoren sterk gevoelig is aan verschillende aantallenruimtelijke eenheden, hebben we ervoor gekozen de fusies in praktijk al plaats te laten vinden. Dit betekent dat we Antwerpen(NIS-code 11002) samengevoegd hebben met Berchem (11003), Borgerhout (11006), Deurne (11012), Ekeren (11014), Hoboken(11019), Merksem (11028) en Wilrijk (11051) om de consistentie met latere berekeningen te garanderen. We hebben de berekeningen<strong>du</strong>s uitgevoerd alsof er in 1970 en 1981 571 gemeenten waren, met een gefuseerd Antwerpen en Brussel.Bron: Eigen berekening op gegevens NIS.FIGUUR 5 - Globale indicatoren op gemeentelijk niveau, 1970-200010,950,90,850,80,750,70,650,60,550,50,450,40,350,30,250,20,150,10,050Indicator1970 1981 1991 2000JaarHerfindahl Mila Hoover GiniBron: Eigen berekening op gegevens NIS.Uit de bovenvermelde tabel en figuur blijkt dat de Belgische bevolking geconcentreerdwoont. Dat leiden we af uit de vaststelling dat de berekende waarden vande indices steeds tussen de minimum- en maximumwaarden liggen (vb. Herfindahlbevindt zich steeds tussen 1/m en 1). Ook merken we dat de indices delaatste drie decennia gedaald zijn. Een dalende index wil zeggen dat de bevolkingmeer gespreid gaat wonen, zich <strong>du</strong>s meer gelijkmatig over de natie gaatverdelen. Dit onderschrijft de stelling dat de bevolking wegtrekt uit gebieden meteen hoge concentratie om zich te vestigen in iets minder dichtbevolkte zones. Eenmogelijke hypothese is dat de bevolking de dichtbevolkte steden inruilt voor34
Working Paper 13-02minder drukke rurale gemeenten en gebieden (zie Van Hecke, 2002). Verder onderzoekis daarvoor wel aangewezen, aangezien we dat niet kunnen bewijzenaan de hand van deze geaggregeerde coëfficiënten. Algemeen stellen we <strong>du</strong>s vastdat de Belgische burgers geconcentreerd wonen, maar zich de laatste 30 jaar ietsgelijkmatiger verspreid hebben over het territorium. Blijkbaar woonde de bevolkingvroeger sterker geconcentreerd dan vandaag het geval is en heeft depopulatie gebieden met hoge bevolkingsdichtheden ingeruild voor minder dichtbevolktelokaties.Eveneens valt op dat de waarden voor de indicatoren op gemeentelijk niveausystematisch hoger liggen dan de waarden op arrondissementeel niveau 1 . Dat istoe te schrijven aan de sterke gevoeligheid van de berekende indicatoren voor hetbasisaantal ruimtelijke eenheden waarop men de berekeningen doorvoert (m).Op gemeentelijk niveau is m aanzie<strong>nl</strong>ijk hoger en dat heeft repercussies voor dewaarde van de berekende indicator.1. Deze vaststelling lijkt evenwel niet op te gaan voor de Herfindahl- en de relatieve Gini-index.35