Grote onzekerheid door onder andere olie en euroDe recente ontwikkelingen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten hebben de olieprijzen fors verder opgestuwd.In de eerste variant wordt verondersteld dat door aanbodbeperkingen de olieprijs in <strong>2011</strong> en 2012 gemiddeld 15dollar per vat hoger ligt dan in het basispad (de voorliggende raming). De hogere olieprijs resulteert in eenhogere inflatie en koopkrachtverlies, waardoor de gezinsconsumptie minder toeneemt. Dit doet zich ook in hetbuitenland voor, zodat het niveau van de relevante wereldhandel en de uitvoer wat lager komen te liggen. Hetverleden leert dat oliedollars (van de olieproducerende landen) met enige vertraging tot besteding komen,waardoor de gecumuleerde daling van de wereldhandel volgend jaar iets geringer is dan dit jaar. De ten opzichtevan de centrale raming teruggelopen productiemogelijkheden remmen de investeringen van bedrijven. De bbpgroeikomt in zowel <strong>2011</strong> als 2012 0,3 à 0,4%-punt lager uit. De hogere uitgaven aan werkloosheidsuitkeringenen lagere belastingopbrengsten worden niet helemaal gecompenseerd door hogere gasbaten, waardoor hetEMU-saldo iets lager uit komt dan in het centrale pad. Als de oliedollars door de huidige onrust in het Midden-Oosten in mindere mate tot besteding komen, zijn de negatieve effecten van de hogere olieprijs iets sterker.De tweede variant presenteert de gevolgen van een wereldwijde opleving van het vertrouwen van consumentenen producenten. Deze opleving geeft een impuls aan de relevante wereldhandel, de consumptie en debedrijfsinvesteringen. Onder invloed van de extra vraag uit binnen- en buitenland neemt de werkgelegenheidwat sneller toe dan in de centrale projectie. Hogere btw-opbrengsten en een daling van het aantalwerkloosheidsuitkeringen leiden tot een verbetering van het EMU-saldo.De euro staat de laatste tijd onder druk door acute financiële problemen in enkele lidstaten. Maar ook de dollarverzwakt door de tekorten op de begroting en lopende rekening van de Verenigde Staten. In de derde variantwordt verondersteld dat het vertrouwen in de euro langzaam terugkeert, maar het wantrouwen tegenover dedollar juist verder toeneemt. Concreet is verondersteld dat in vergelijking met de centrale raming de euro in <strong>2011</strong>5% sterker is tegenover de dollar en in 2012 10%. De duurdere euro verslechtert de concurrentiepositie vanNederlandse bedrijven ten opzichte van niet-euroconcurrenten. Andere eurolanden hebben daar ook last van enomdat de Nederlandse uitvoer relatief sterk gericht is op dit Europese achterland, vertaalt de hogere eurokoerszich in een lagere groei van de relevante wereldhandel. De gereduceerde vraag uit het buitenland en deverslechterde concurrentiepositie remmen de uitvoer en resulteren daardoor in een geringere bbp-groei en eengeringere toename van de werkgelegenheid. De gezinsconsumptie neemt ten opzichte van het centrale pad ietstoe als gevolg van de lagere inflatie en rente.Effecten van:A: een 15 dollar hogere olieprijsB: gunstiger economische ontwikkeling wereldwijdC: appreciatie van de euro met 10% A B C<strong>2011</strong> 2012 <strong>2011</strong> 2012 <strong>2011</strong> 2012cumulatieve afwijkingen in %Relevante wereldhandel, volume -0,8 -0,4 0,3 1,0 -0,4 -1,1Invoerprijs goederen 2,9 3,3 -- -- -1,9 -4,0Lange rente (niveau in %, nominaal) 0,7 0,2 -- -- -0,2 -0,5Olieprijs (dollar per vat) 15 15 -- -- -- --Contractloon marktsector 0,2 0,5 0,0 0,2 -0,1 -0,9Consumentenprijsindex (cpi) 0,5 1,3 0,0 0,1 -0,2 -0,9Bbp, volume -0,4 -0,7 0,1 0,4 -0,2 -0,6Consumptie huishoudens, volume -0,4 -0,9 0,1 0,5 0,1 0,2Investeringen bedrijven, volume -2,3 -3,9 0,7 2,4 -1,0 -1,9Uitvoer goederen (excl. energie), volume -0,8 -0,5 0,3 0,8 -1,1 -2,5Werkgelegenheid, arbeidsjaren -0,2 -0,5 0,0 0,2 -0,1 -0,3EMU-saldo (niveau, % bbp) -0,1 -0,3 0,0 0,2 0,0 -0,114
1.2 BeschouwingTwee-en-een-half jaar na de ondergang van Lehman Brothers lijkt een groot deel van het bbp-verlies van de crisisblijvend. De economie groeit gestaag, maar niet erg hard, met groeicijfers onder de 2%. Dat zijn zeker geen uitbundigecijfers na de uitzonderlijke krimp van bijna 4% in 2009. De groei ligt in 2010 en <strong>2011</strong> lager dan ons land voor de GroteRecessie gewend was. Dit weinig rooskleurige beeld spoort met eerdere analyses van de gevolgen van een financiële crisis(zoals in het CPB-boek De Grote Recessie).Waar de verwachting voor de groei van het bbp redelijk is uitgekomen, is die voor de werkloosheid dat zeker niet.Gelukkig maar. Waar het CPB op grond van de ervaring van eerdere recessies verwachtte dat de werkloosheid snel op zoulopen, steeg hij niet verder dan 4,5% (volgens de internationale definitie). Bovendien is de werkloosheid nu al weer aanhet dalen. Zoals te zien in figuur 1.2 (en beschreven in hoofdstuk 3), is deze meevaller onderdeel van een trend die al sinds1990 zichtbaar is, waarbij de werkloosheid iedere volgende recessie minder sterk oploopt. Diverse factoren zouden aandeze geringe stijging van de werkloosheid ten grondslag kunnen liggen, maar een sluitende verklaring ontbreektvooralsnog. Nederland deelt deze voorspoed op de arbeidsmarkt met Duitsland, waar de werkloosheid tijdens de helerecessie zelfs nauwelijks is opgelopen. Beide landen hebben gemeen dat de arbeidsmarkt de afgelopen decennia ishervormd en dat de woningmarkt niet of nauwelijks overspannen was. Hoe anders is de situatie in de Verenigde Staten,waar de werkloosheid juist sterker is opgelopen dan het bbp gedaald is.Deze combinatie van een bbp dat zich ontwikkelt conform de weinig rooskleurige verwachtingen en forse meevallers ophet terrein van de werkloosheid bepalen mede het beeld voor de overheidsfinanciën. Het EMU-tekort daalt naarverwachting met 1,5%-punt tot 3,7 % bbp in <strong>2011</strong>. Dat is in historisch perspectief nog altijd hoog, maar naar verwachtingduikt Nederland al in 2012 onder de 3%-grens van het Verdrag van Maastricht, een jaar eerder dan verwacht. Tot zo ver hetgoede nieuws met betrekking tot de begroting.De budgettaire zorg betreft de overschrijdingen in de zorgsector, minimaal ¾ mld euro in <strong>2011</strong> en 1¼ mld euro in 2012.Volgens de begrotingsregels mogen die overschrijdingen alleen bij uitzondering buiten de zorgsector wordengecompenseerd. De overschrijdingen in de zorgsector hebben een structureel karakter. De kosten van de zorg alspercentage van het bbp stijgen in snel tempo, van 6 % in 2000 naar bijna 10% in 2010. De werkgelegenheid in de zorghoudt hiermee gelijke tred. Op dit moment werkt 1 op de 7 werknemers in de zorg, 10 jaar geleden was dat nog 1 op 10werknemers. Deze stijging van de zorgkosten is (nog) niet zozeer het gevolg van de vergrijzing, maar vooral van detoegenomen technologische mogelijkheden, zoals ook blijkt uit het feit dat qua onderliggende trend niet de awbz, maarde zvw de snelst stijgende kostenpost is. Deze snelle kostenstijging stelt de politiek voor prangende institutionele vragen.In de met dit <strong>Centraal</strong> <strong>Economisch</strong> <strong>Plan</strong> uitgebrachte Policy Brief wordt ingegaan op de schuldencrisis van de nationaleoverheden van Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje. Ook in de komende maanden zal deze schuldencrisis veelaandacht van beleidsmakers opeisen. De crisis in Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje heeft alles te maken met hetontstaan van onevenwichtigheden in de economie in de periode voorafgaande aan de Grote Recessie, in Griekenlanddoordat de overheid de hand niet op de knip hield, en in de drie andere landen vooral door overvloedige privatekredietverlening. Deze onevenwichtigheden hebben zich vertaald in betalingsbalanstekorten en verlies aanconcurrentiekracht. De Policy Brief gaat in op de kortetermijnoplossingen voor de crisis. Een langetermijnoplossingvereist dat de onderliggende onbalans ongedaan gemaakt wordt. Dat vereist onder andere gedurende een reeks van jareneen inflatie van rond de nul in deze landen. Om binnen de eurozone toch op een gemiddelde inflatie van op of vlakonder 2% uit te komen zou de inflatie in de sterkere eurolanden daar duidelijk boven moeten liggen. De consequentievan dit rekenkundig feit is gedurende enige tijd wat hogere inflatie in Nederland - en bijvoorbeeld Oostenrijk, Finland envooral Duitsland.De Policy Brief maakt duidelijk dat de onzekerheid over het verdere verloop van de schuldencrisis in Europa groot is. In dePolicy Brief worden de voor- en nadelen van verschillende beleidsopties gekoppeld aan het specifiek Nederlandse belang.De Nederlandse baten van Europese integratie zijn aanzienlijk. Maar er zijn ook kosten. Welke oplossing ook wordtgekozen (landen redden, banken redden, niet redden), linksom of rechtsom betalen Nederlandse huishoudens een deelvan de rekening. Het is opmerkelijk dat het debat daarover onder economen in bijvoorbeeld Duitsland veel uitgebreiderwordt gevoerd dan in Nederland.15