Grammatica - loco

1111
2
3
4
5
6
7
8
9
1011
1
12111
3
4
5
6
7
8
9
20111
1
2
3
4
5
6
7
8
9
30111
1
2
3
4
5
6
7
8
9
40
41111
groeien to grow
immigreren to immigrate
kelderen to plummet
komen22 to come
krimpen to shrink
landen to land (plane)
meevallen to exceed expectations
(mis)lukken to (fail) succeed
ontsnappen to escape
ontstaan to originate
opgroeien to grow up
ophouden to stop
opschieten to make progress
opstaan to get up, stand up
opstijgen to take off (plane)
overlijden to pass away
rijzen to rise
slagen to succeed
spruiten to sprout
stappen (in-, uit-, over-) to step (get in, get out, change)
sterven to die
stijgen22 to rise
22 Many derivatives of these and other verbs also take zijn, e.g. ondergaan ‘to set (of
the sun)’, vergaan ‘to pass’, binnenkomen ‘to come in’, opvallen ‘to strike’ but not all
derivatives do: sometimes the prefixes make transitive verbs of these otherwise intransitive
verbs and then hebben is used, e.g. ondergaan ‘to undergo’, nagaan ‘to check, trace’,
voorkomen ‘to prevent’, betreden ‘to tread on’, bestijgen ‘to ascend (the throne)’.
Schoolgaan ‘to go to school’ also takes hebben. On the other hand there are sometimes
derivatives that take zijn when the root verb in its literal sense does not (see 11.20):
opstaan ‘to get up’ – Ik ben opgestaan,
but staan ‘to stand’ – Ik heb twee uur gestaan.
afbranden ‘to burn down’ – Het huis is afgebrand,
but branden ‘to burn’ – Het huis heeft urenlang gebrand.
dichtvriezen ‘to freeze up’ – De rivier is dichtgevroren,
but vriezen ‘to freeze’ – Het heeft gevroren.
Zijn
‘to be’
213