'Pacta sunt servanda' of 'Iustum pretium' - DSpace at Open Universiteit
'Pacta sunt servanda' of 'Iustum pretium' - DSpace at Open Universiteit
'Pacta sunt servanda' of 'Iustum pretium' - DSpace at Open Universiteit
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
‘Pacta <strong>sunt</strong> servanda’ <strong>of</strong> ‘iustum pretium’?<br />
Het inlossingsrecht/ terugkooprecht, d<strong>at</strong> is het recht van een verkoper om familiegrond <strong>of</strong><br />
familieleden die zich als slaaf hadden moeten verkopen, onder bepaalde omstandigheden terug te<br />
kopen (in te lossen) is een onderdeel van het Volksrecht. Westbrook ziet een duidelijk verband<br />
tussen d<strong>at</strong> inlossingsrecht en laesio enormis. Ondermeer in de codex Hammurabi, maar eveneens in<br />
de Hebreeuwse Thora 30 is d<strong>at</strong> inlossingsrecht te vinden. De r<strong>at</strong>io achter dit inlossingsrecht ligt in het<br />
verschil in de aard tussen pandgeving/ borgstelling en koop. Als op een lening een onderpand is<br />
verstrekt, ligt het in de aard van het pandrecht d<strong>at</strong> het inlosbaar is. Bij koop is daarentegen<br />
permanente overdracht van het voorwerp naar de verkrijger de opzet. Een lening met onderpand<br />
kan echter leiden tot een gedwongen verkoop, vaak met een aanmerkelijk verlies ten opzichte van de<br />
feitelijke waarde, van het onderpand. In een dergelijk geval is er reden om de oorspronkelijke<br />
eigenaar <strong>of</strong> diens erfgenamen het inlossingsrecht toe te kennen. Er is immers sprake van een niet<br />
gewilde verkoop tegen een niet ‘volle’ prijs. Dit recht om in te lossen vormde een algemeen erkend<br />
beginsel in het antieke Nabije Oosten en bleef duizenden jaren in stand. Westbrook toont d<strong>at</strong> aan<br />
door rijk uit bronnen te citeren. Het is jammer genoeg nauwelijks mogelijk vast te stellen in welke<br />
m<strong>at</strong>e en hoe er in de praktijk gebruik van werd gemaakt. Hij neemt echter aan d<strong>at</strong>, ondanks het<br />
verdwijnen van lokale schriften , zoals het spijkerschrift, deze diepgewortelde traditie niet is<br />
verdwenen. Hij meent nu in het rescript C.4.44.2 de weerslag te zien van dit oude inlossingsrecht.<br />
Daarvoor voert hij drie argumenten aan. Allereerst verwijst de tekst van het rescript eerder naar de<br />
mogelijkheid tot inlossing dan tot vernietiging van de overeenkomst. Ten tweede wijst hij op de<br />
mogelijkheid van de koper het land definitief in zijn bezit te krijgen door het verschil tussen de<br />
waarde en de betaalde prijs bij te betalen; zo wordt de ‘volle prijs’ betaald, w<strong>at</strong> bij het inlossingsrecht<br />
exact werkte zoals verwoord in het rescript van Diocletianus. Ten derde wijst hij erop d<strong>at</strong> de iustum<br />
pretium‐leer volstrekt overeenkomt met het concept van de ‘volle prijs’, waarop de oude<br />
inlossingstraditie is gebaseerd. Nieuw is slechts het element d<strong>at</strong> ‘de helft van de werkelijke prijs’ de<br />
grens vormt op grond waarvan een beroep kan worden gedaan op deze rechtsfiguur. W<strong>at</strong> precies<br />
onder de ‘volle prijs’ moet worden verstaan wordt nergens precies duidelijk. Westbrook<br />
veronderstelt d<strong>at</strong> dit voor de inwoners van het Oost Romeinse rijk kennelijk een vanzelfsprekend<br />
begrip vormde. De ’volle prijs’ is daarmee niets anders dan het iustum pretium, waarvan sprake is in<br />
rescript C.4.44.2<br />
De niet afl<strong>at</strong>ende stroom van petities waarbij een beroep werd gedaan op het beginsel d<strong>at</strong> land aan<br />
de familie was verbonden ( die binnen het Romeinse recht overigens consequent werden<br />
afgewezen), legt Westbrook uit als bewijs d<strong>at</strong> ook in de Romeinse tijd nog voortdurend door lokale<br />
30 Leviticus 25: 23 e.v.<br />
14