De wollenstoffenfabriek Van Dooren & Dams (1858-1914)
De wollenstoffenfabriek Van Dooren & Dams (1858-1914)
De wollenstoffenfabriek Van Dooren & Dams (1858-1914)
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>De</strong> <strong>wollenstoffenfabriek</strong><br />
<strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> (<strong>1858</strong>-<strong>1914</strong>)<br />
Een eerste aanzet tot een analyse op micro-economisch niveau van<br />
de 1ge-eeuwse Tilburgse wollenstoffenindustrie.<br />
1 Inleiding<br />
Eric Berkers en Carla Wijnen<br />
In 1954 werd, met het proefschrift van Burgers!, een begin gemaakt met<br />
een micro-economische benadering van de geschiedenis van de Twentse<br />
textielindustrie. <strong>De</strong> Twentse firma's Salomonson, Jannink, Spanjaard,<br />
<strong>Van</strong> Heek en, zeer recent, Gelderman zijn inmiddels aan een bedrijfseconomische<br />
analyse onderworpen. 2 Hierdoor is een bedrijfstak, die een<br />
vooraanstaande rol in het Nederlands industrialisatieproces heeft gespeeld<br />
(ofschoon <strong>De</strong> Jonge niet van een "leading sector" wil spreken 3 )<br />
niet slechts op meso-niveau bestudeerd maar ook op het laagste vlak: dat<br />
van de onderneming. Zo is een genuanceerder beeld verkregen van de<br />
industrialisatie van Nederland en is de oude discussie "psychische factoren<br />
versus economische omstandigheden" op de wellicht enig mogelijke<br />
manier benaderd: door het bestuderen van ondernemers en de economische<br />
omstandigheden waarmee zij te maken hadden.<br />
<strong>De</strong> textielfabrikanten van Nederlands voormalige wolmetropool Tilburg<br />
hebben tot op heden zo'n bestudering moeten ontberen. Weliswaar<br />
is de persoon van A. L. A. Diepen, wolfabrikant en publicist, in 1966 door<br />
<strong>Van</strong> den Dam uitvoerig beschreven, doch een bedrijfs-economische analyse<br />
kan zijn werk niet worden genoemd. 4 Slechts gedenkboeken en beknopte<br />
beschrijvingen van individuele firma's in overzichtswerken zijn<br />
tot dusver voor Tilburg beschikbaar. Indien men echter ooit tot een zinvolle<br />
vergelijking van deze twee textielcentra wil komen, dan dient, zoals<br />
voor Twente is gebeurd, een grondige bestudering van de Tilburgse en,<br />
in breder perspectief Brabantse textielbedrijven, plaats te vinden. Dit<br />
artikel wil hiertoe een eerste aanzet geven, waarbij de <strong>wollenstoffenfabriek</strong><br />
<strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> het object is.<br />
Waarom is gekozen voor <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong>? Ten eerste omdat het bedrijf<br />
gedurende de gehele negentiende eeuw een prominente plaats innam<br />
binnen de Tilburgse wolnijverheid. Ten tweede omdat (een gedeelte<br />
van) het bedrijfsarchiefvan deze firma bewaard is gebleven. 5 Bij deze<br />
laatste reden dient de kanttekening gemaakt te worden dat nagenoeg al<br />
BERKERS EN WIJNEN VAN DOOREN & DAMS (<strong>1858</strong>·<strong>1914</strong>) 71
het bronnenmateriaal dat voorhanden is, van kwantitatieve aard is.<br />
Briefcopie-boeken of ander kwalitatief bronnenmateriaal ontbreken geheel.<br />
Wat bewaard gebleven is, is een belangrijk gedeelte van de boekhouding<br />
voor de periode <strong>1858</strong>-<strong>1914</strong>. <strong>De</strong>ze twee jaren dienen dan ook als<br />
tijdsafbakening van deze studie.<br />
Getracht is om met behulp van het cijfermateriaal uit de boekhouding<br />
de ontwikkeling van een aantal aspecten van de onderneming gedurende<br />
bovengenoemde periode te schetsen. 6 <strong>De</strong>ze aspecten zijn: a de duurzame<br />
produktiemiddelen, b de grondstoffen-inkoop, c de produktie en afzet,<br />
d de financiering van de firma en e het bedrijfsresultaat. Omdat <strong>Van</strong> den<br />
Eerenbeemt de financiering van de Brabantse nijverheid in de vorige<br />
eeuw uitvoerig heeft beschreven, is gekeken of <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> in<br />
het beeld dat hij heeft geschetst past. Tevens is de bedrijfsfinanciering en<br />
het bedrijfsresultaat beoordeeld aan de hand van moderne maatstaven.<br />
Overige aspecten zoals arbeidersaantallen, verhouding thuisarbeid versus<br />
fabrieksarbeid of de ontwikkeling van de aangewende produktietechnieken,<br />
die het beeld verder zouden completeren, blijven echter buiten<br />
deze studie wegens het gebrek aan adequate bronnen dan wel de te grote<br />
bewerkelijkheid van materiaal dat wel voorhanden is.<br />
Tenslotte worden de gevonden resultaten, voor zover mogelijk, vergeleken<br />
met wat er op meso-niveau van de Tilburgse wolnijverheid bekend<br />
is alsmede met bevindingen bij Twentse firma's. Ook is naar verklaringen<br />
gezocht.<br />
Alvorens een aanvang met deze analyse te maken, wordt ter introductie<br />
een beknopte 'profielschets' van de onderneming gegeven. Ook worden<br />
de omstandigheden geschetst waarbinnen het bedrijf gedurende de negentiende<br />
eeuw heeft moeten opereren.<br />
Het grootste deel van deze studie is gebaseerd op de boekhouding van<br />
de firma. <strong>De</strong>ze valt in drie perioden te verdelen: <strong>1858</strong>-1874, 1875-1898<br />
en 1899-<strong>1914</strong>. Tot 1898 maakte men gebruik van het zogenaamde enkelboekhouden,<br />
waarbij wel een balans werd gemaakt maar geen winst- en<br />
verliesrekening. 7 <strong>Van</strong> de eerste periode zijn slechts voor vier jaren de balansen<br />
bewaard gebleven (<strong>1858</strong>, 1860, 1861 en 1869). Wel zijn voor dit<br />
tijdvak de grootboeken nog aanwezig. <strong>Van</strong>af 1875 zijn balansboeken en<br />
rekening-courantboeken bewaard gebleven. In 1899 ging men over op<br />
het dubbel-boekhoudkundig systeem. <strong>De</strong> balans leverde informatie over<br />
de vermogenspositie aan het einde van het jaar en de winst- en verliesrekening<br />
over het resultaat over het afgelopen jaar. <strong>Van</strong>af dat jaar zijn de<br />
kolommen-balansen, de winst- en verliesrekeningen en de grootboeken<br />
aanwezig, alsook, vanaf 1905, de fabricagerekeningen.<br />
72 THB 32(1992)
Afb. 1. Henricus van <strong>Dooren</strong> (1794-1875).<br />
(Collectie Gemeentearchief Tilburg).<br />
2 <strong>De</strong> ondernemers en hun omgeving<br />
Afb. 2. Adolj van <strong>Dooren</strong> (1844-1895).<br />
(Collectie Gemeentearchief Tilburg).<br />
Op het einde van 18e eeuw, in een tijd dat de Tilburgse wollenstoffenindustrie<br />
zich begon los te maken van de Hollandse textielindustrie, richtten<br />
Martinus van <strong>Dooren</strong> (1756-1811) en Gerardus <strong>Dams</strong> (1763-1817) hun<br />
firma op, die later <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> en <strong>Dams</strong> zou gaan heten. Niet langer werkten<br />
de Tilburgse "reyers" op commissiebasis voor de Leidse textielfabrikanten<br />
maar meer en meer organiseerden zij zelf het gehele produktieproces.<br />
8 Ook het initiatief van Martinus en Gerardus moet in het licht<br />
van deze tendens worden gezien.<br />
Toen in 1811 eerstgenoemde, die de daadwerkelijke leiding over de firma<br />
had, stierf, zette Gerardus de zaak voort samen met de twee oudste zonen<br />
van z'n gestorven compagnon: Pieter (1784-1854) en Ludovicus (1785-<br />
1821). Aangezien Gerardus <strong>Dams</strong> geen zonen had, verdween in 1817, met<br />
zijn overlijden, de familie <strong>Dams</strong> voorgoed uit de leiding van de fabriek.<br />
Tot 1933, het jaar waarop het bedrijf in een n.v. werd omgezet, voerden<br />
de <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong>s alleen het bestuur over de firma. Een halve eeuw, van<br />
1825 tot 1875, was Henricus (1794-1875), de derde zoon van Martinus,<br />
de enige directeur, waarna zijn zoon Adolf (1844-1895) het roer overnam<br />
en het zou behouden tot zijn dood in 1895. Twee achterkleinkinderen van<br />
de oprichter loodsten het bedrijf de twintigste eeuw in: Henri (1871-1928)<br />
en Emile (1876-1957) van <strong>Dooren</strong>. 9<br />
<strong>De</strong> Tilburgse arbeidsmarkt waaruit de ondernemers hun personeel moesten<br />
recruteren, was gedurende de gehele 1ge eeuw ruim te noemen. Door<br />
BERKERS EN WIJNEN VAN DOOREN & DA:\1S (<strong>1858</strong>-<strong>1914</strong>) 73
Afb. 3. Henri van <strong>Dooren</strong> (1871-1928).<br />
(Collectie Gemeentearchief Tilburg).<br />
Afb. 4. Emile van <strong>Dooren</strong> (1876-1957).<br />
(Collectie Gemeentearchief Tilburg).<br />
een gebrek aan alternatieve bestaansmiddelen was er een ruim arbeidspotentieel<br />
voor de wolnijverheid aanwezig en bleven de lonen laag. 10<br />
Minder gunstig was het gesteld met de infrastructuur. Konden Twentse<br />
bedrijven nog, zo goed en zo kwaad als het ging, van de transportmogelijkheden<br />
van het Regge-stelsel gebruik maken, Tilburg moest het tot in<br />
de 20e eeuw zonder waterwegverbindingen doen. Het geografische isolem<br />
ent van de stad werd enigszins doorbroken door de in 1827 gereedgekomen<br />
wegverbinding met Breda en 's-Hertogenbosch. <strong>Van</strong> groter belang<br />
was echter de aansluiting op het spoorwegennet in 1862. 11 <strong>De</strong> transportkosten<br />
per ton/per kilometer zijn dan ook lange tijd hoog gebleven<br />
in vergelijking met Twente en Helmond. 12 Wel dient opgemerkt dat Tilburg<br />
in de driehoek Rotterdam-Antwerpen-'s-Hertogenbosch ligt, zodat,<br />
toen genoemde infrastructurele verbeteringen plaatsvonden de ligging<br />
van de stad zeker niet ongunstig genoemd kon worden. Weliswaar<br />
bleven de transportkosten aanzienlijk, maar het geringe aantal kilometers<br />
dat afgelegd moest worden tot belangrijke handelsplaatsen, drukte<br />
de transportprijs.<br />
Evenals voor de Twentse textielnijverheid, speelde de overheid een grote<br />
rol voor de Tilburgse wolfabrikanten, zowel als afnemer van de produkten<br />
als met betrekking tot de tariefwetgeving. Het belang van de overheid<br />
als afnemer wordt verderop geïllustreerd aan de hand van <strong>Dooren</strong><br />
en <strong>Dams</strong>. Wat de tariefwetgeving betreft is opnieuw het jaar 1862 cruci-<br />
74 THB 32(1992)
In 1872 werd het bedrijf van de Nieuwendijk overgeplaatst naar Korvel,<br />
waar men de fabriek van]. N. Diepen en Co. aan het Korvelplein kocht<br />
voor 1180.000,-. <strong>Van</strong>af 1875 kunnen we de waarde van de machines en<br />
de onroerende goederen uit de balans aflezen (zie grafiek 1).<br />
<strong>Van</strong>af 1878 schreefmenopde machinesjaarlijks 10% af. Daarvóórwasmen<br />
niet zo consequent en bedroegen de afschrijvingen op de machines zo'n<br />
5 á 7%. Ook na 1898 fluctueerde het afschrijvingspercentage enigszins.<br />
Helaas is er geen inventarisatie bewaard gebleven, zodat uit de cijfers niet<br />
afgelezen kan worden of een toename van het geïnvesteerde kapitaal in machines,<br />
vervangings- dan wel uitbreidingsinvesteringen betrof. Ook moeten<br />
we niet uit het oog verliezen dat het om een waardering van de vaste<br />
activa gaat, waarvan de grondslagen al naar gelang men wenste, konden<br />
veranderen. Een nieuwe stoommachine van 75 P. K. en een nieuwe ketel<br />
met een verwarmd oppervlak van 144 m2 deden in 1886 hun intrede.<br />
Kijken we naar het onroerend goed van de firma, dan zien we dat hierin<br />
van 1875 tot 1884 geen verandering optrad. <strong>De</strong> fabriek werd vanaf 1878<br />
met 5% jaarlijks afgeschreven. Voor de rest bestonden de "vaste goederen<br />
behorende bij de fabriek" uit het huis van de directeur, wolmagazijnen<br />
en tuinen. <strong>Van</strong>af 1885 ging men er toe over steeds meer kapitaal te<br />
investeren in onroerend goed. <strong>De</strong> ververij Broekhoven, waarmee de firma<br />
al jaren zakelijke contacten onderhield, werd in 1892 eigendom van<br />
<strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> en <strong>Dams</strong>, zodat men sedertdien het verven van de stoffen<br />
in eigen beheer had. <strong>De</strong> explosieve groei van de waarde van de vaste activa<br />
in 1892 werd echter veroorzaakt door beleggingen in niet-produktief<br />
onroerend goed (zoals een stuk land in de buurt van Sliedrecht) en niet<br />
door investeringen in duurzame produktiemiddelen. Toen deze beleggingen<br />
in 1898 weer van de hand werden gedaan, zakte de waarde van<br />
deze post dan ook weer tot het niveau van voor 1892.<br />
<strong>Van</strong> belang voor de produktiecapaciteit was een 'avontuur' dat men aanging<br />
met een bedrijf in Noord-Frankrijk, de firma <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong>-Motte<br />
te Halluin. Hoewel de relatie met deze firma niet geheel duidelijk is, lijkt<br />
het erop dat <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> vanaf 1894 de zakelijke betrekkingen<br />
met een <strong>wollenstoffenfabriek</strong> in Halluin, die (mede) eigendom was van<br />
de familie Motte, ging intensiveren. Adolfvan <strong>Dooren</strong>, die in 1870 met<br />
Leonie Motte getrouwd was, wilde door lakens in Frankrijk te laten fabriceren,<br />
de Franse invoerrechten omzeilen. Waarschijnlijk kon men bij<br />
de genoemde firma aanvankelijk, tegen betaling, een gedeelte van het<br />
produktieapparaat gebruiken. In 1895 heeft de firma <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong><br />
echter al delen van de produktiemiddelen in eigen bezit. In 1897 verschijnt<br />
voor het eerst de naam <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong>-Motte boven de balans van de firma<br />
te Halluin. Het is dan ook in dat jaar dat Léon van <strong>Dooren</strong> (1874-1927),<br />
de tweede zoon van Adolf, directeur werd van <strong>Dooren</strong>-Motte.<br />
76 THB 32(1992)
Eenjaar later al werd, mede met geld van <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong>, een nieuwe<br />
fabriek te Halluin gebouwd, die onder het directeurschap van Léon van<br />
<strong>Dooren</strong>, vanaf 1899 onafhankelijk van de Tilburgse firma ging opereren.<br />
Tot die tijd nam <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> voor volgende bedragen deel<br />
in de fabriek te Halluin:<br />
1894: 1 17.642,00<br />
1895: 1 108.873 , 12<br />
1896: 1 116.215,40<br />
1897: 1 96.195 ,26<br />
1898: 1116.491 ,00<br />
<strong>De</strong> fabriek bleek echter niet aan de verwachtingen te voldoen en al in<br />
1901 keert Léon van <strong>Dooren</strong> naar Tilburg terug. Of de fabriek haar produktiewerkzaamheden<br />
na 1901 voortzette is ons onbekend.<br />
4 <strong>De</strong> inkoop van grondstoffen<br />
In de periode 1905-<strong>1914</strong> bedroeg de inkoop van wol zo'n 80% van alle<br />
inkopen van de firma. Uit de grootboeken van 1899-<strong>1914</strong> was het mogelijk<br />
de overige grondstoffen, die gebruikt werden, te achterhalen, te weten:<br />
garen, lijst (een halffabrikaat), kunstwol en de natuurlijke kleurstof<br />
indigo. Als hulpstoffen werden beschouwd: oleïne (een olievetstof), overige<br />
verfbenodigdheden, steenkolen en hulzen. Het totaalbedrag van alle<br />
door de firma ingekochte grondstoffen in de periode 1899-<strong>1914</strong>, is uitgezet<br />
in grafiek 2.<br />
<strong>De</strong> totale inkopen stegen in waarde vanj70.381,- in 1899 naarj206.290,in<br />
<strong>1914</strong>. Omdat de inkoopprijzen niet bekend zijn, en ook de wolprijzen<br />
in deze periode niet voorhanden zijn, valt over een (eventuele) toename<br />
van het grondstoffenverbruik niets met zekerheid te zeggen. Gezien de<br />
toegenomen vraag naar wollen stoffen in het decennium voorafgaande<br />
aan de Eerste Wereldoorlog, is het echter zeer waarschijnlijk dat het<br />
grondstoffenverbruik van <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> is toegenomen in deze periode.<br />
<strong>Van</strong>af 1878 zijn gegevens over de geografische spreiding van de wolleveranciers<br />
beschikbaar. Sedert dat jaar tot 1886 kwam meer dan de helft<br />
van de wol uit België en Frankrijk (in 1882 zelfs meer dan 80%). <strong>De</strong> belangrijkste<br />
leveranciers waren in die jaren Paul <strong>De</strong>dijn, Busch en Neef<br />
en A. Koopman, allen uit Verviers. Na 1886 leverden Nederlandse handelshuizen<br />
de meerderheid van de wol en vielen België en Frankrijk sterk<br />
terug als leverancier. Ook werd, vanaf 1904, de <strong>De</strong>ense firma H.C. Jensen<br />
& Son een belangrijk aanvoerkanaal.<br />
BERKERS EN WIJNEN VAN DOOREN & DAMS (<strong>1858</strong>·<strong>1914</strong>) 77
worden. Het benodigde startkapitaal vond de ondernemer vooral bij zijn<br />
familie, de plaatselijke notaris of andere gefortuneerde particulieren.<br />
Voor langlopende kredieten werd weinig tot geen beroep gedaan op de<br />
kapitaalmarkt. Voor het kortlopend krediet werd echter wel gebruik gemaakt<br />
van de diensten van bankiers- en kassiersfirma'sY<br />
Voor het analyseren van de financiering bij <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> is getracht<br />
de vermogensbehoefte vast te stellen en vervolgens gekeken hoe<br />
in deze behoefte werd voorzien. <strong>De</strong> ontwikkeling van de activa is gebruikt<br />
als indicator van de vermogensbehoefte. IB<br />
Voor de periode <strong>1858</strong>-1874 is alleen de waarde van de totale inventaris<br />
van de lakenfabriek bekend, waaronder zowel de vaste als de vlottende<br />
activa vallen. Dit totaal verdubbelde nagenoeg tussen <strong>1858</strong> en 1874.<br />
<strong>Van</strong>af 1875 valt wel onderscheid te maken tussen de investeringen in de<br />
vaste en vlottende activa. Gemiddeld genomen werd het grootste deel<br />
van het vermogen geïnvesteerd in vlottende activa en dan vooral in<br />
grond- en hulpstoffen en eindprodukten. Zoals bij de bespreking van de<br />
duurzame produktiemiddelen naar voren kwam, werden tussen 1892 en<br />
1898 grote investeringen gedaan in niet-produktief onroerend goed. In<br />
de periode 1895-1898 beslaan de vaste activa gemiddeld 61 % van het<br />
geïnvesteerd vermogen. Hiervoor en hierna bedroeg dit gemiddelde<br />
35%. Behalve tussen 1895 en 1898 werd het grootste deel van het vermogen<br />
dus geïnvesteerd in de voorraden.<br />
Hoe voorzag <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> nu in deze vermogensbehoefte? Tot<br />
1874 bestond het vermogen bijna geheel uit eigen kapitaal op naam van<br />
Henricus van <strong>Dooren</strong>. <strong>De</strong> firma lijkt in deze periode geen financiële problemen<br />
gekend te hebben. Dit blijkt uit de aanzienlijke beleggingen in<br />
aandelen en obligaties en uit een kapitaalvoorschot dat Henricus aan<br />
zijn zoon Jules verstrekte voor de oprichting van een eigen bedrijfje in<br />
Boxtel. Wat hier tevens op duidt is het verstrekte afnemerskrediet, dat<br />
over een aantal jaren wel drie keer zo groot was als het genoten leverancierskrediet.<br />
Na 1874 veranderde het beeld enigszins, hoewel het eigen vermogen de<br />
meeste jaren de belangrijkste component van het totale vermogen bleef.<br />
Naast het eigen kapitaal van de directeur( en), werkte de firma nu ook<br />
met, soms aanzienlijke, familiedeposito's. <strong>De</strong>ze deposito's ontstonden<br />
hoofdzakelijk bij het overlijden van een firmant. Het kapitaal van de<br />
gestorvene werd in het bedrijf gelaten en op naam van zijn weduwe geschreven.<br />
Hierover werd jaarlijks 4% rente betaald en na het overlijden<br />
van de weduwe kwam het in zijn geheel dan wel voor een groot gedeelte<br />
op naam van de firmant(en). <strong>De</strong> ondernemers zelf beschouwden dit vermogen<br />
waarschijnlijk niet als 'vreemd' maar als een soort voorschot op<br />
de erfenis.<br />
80 THB 32(1992)
te kijken in hoeverre het, naar huidige maatstaven, als 'gezond' kon worden<br />
beschouwd. Hiertoe is de solvabiliteit en de liquiditeit van het bedrijf<br />
bepaald. 19<br />
<strong>De</strong> solvabiliteit van een onderneming is de mate waarin de totale activa<br />
een dekking vormen voor de schulden. Dit kengetal is berekend door het<br />
eigen vermogen te delen door het totale vermogen van de firma. <strong>De</strong> traditionele<br />
norm hierbij is dat het eigen vermogen minimaal de helft van<br />
het totale vermogen moet uitmaken (zie tabel 1).<br />
TABEL I. Solvabiliteit<br />
directeur/jaren<br />
H enricus<br />
Adolf<br />
Henri & Emile<br />
<strong>1858</strong>,1860, 1861,1869<br />
1877·1894<br />
1900·<strong>1914</strong><br />
solvabiliteit<br />
(gemiddelde)<br />
91 %<br />
67%<br />
56 %<br />
Vergelijken we de solvabiliteit onder de drie directie-perioden dan valt<br />
op dat deze weliswaar afnam maar dat de onderneming gedurende de<br />
gehele periode solvabel te noemen was. Onder de 50%-norm bleef het<br />
cijfer in de jaren 1875-1882, 1899-1902 en 1913. <strong>De</strong> verklaring hiervoor<br />
is de relatieve toename van familiekapitaal en kort krediet ten opzichte<br />
van het eigen vermogen.<br />
<strong>De</strong> liquiditeit is middels twee kengetallen gemeten, de current en de<br />
quick ratio. <strong>De</strong> current ratio is de verhouding tussen de vlottende activa<br />
en het kort vreemd vermogen. <strong>De</strong> traditionele norm hiervoor is dat de<br />
activa twee keer zo groot moeten zijn als het vreemd vermogen. <strong>De</strong> quick<br />
ratio geeft de liquiditeit op de zeer korte termijn weer, waarbij de vlottende<br />
activa exclusief de voorraden worden gerelateerd aan het kort vreemd<br />
vermogen. <strong>De</strong> traditionele norm hiervoor is dat deze activa even groot<br />
moeten zijn als het kort vreemd vermogen.<br />
TABEL 2. Liquiditeit<br />
directeur/jaren<br />
Henricus<br />
Adolf<br />
Henri & Emile<br />
1860,1861<br />
1877·1894<br />
1900·<strong>1914</strong><br />
current ratio quick ratio<br />
(gemiddelde) (gemiddelde)<br />
4,84<br />
7,73<br />
10<br />
1,45<br />
1,69<br />
Voor de periode 'Henricus' viel de current ratio niet te berekenen maar<br />
aangezien voor dejaren 1860 en 1861 de debiteuren, de liquide middelen<br />
en de aandelen bekend waren, kon de quick ratio wel uitgerekend wor-<br />
BERKERS EN WIJNEN VAN DOOR EN & DAMS (<strong>1858</strong>·<strong>1914</strong>) 83
vermogen geteld, alvorens het geheel door het totaal vermogen werd gedeeld.<br />
Vergelijken we de uitkomsten omtrent de rentabiliteit met de rente op<br />
de niet aflosbare staatsschuld dan kunnen we stellen dat de firma het tussen<br />
1877 en <strong>1914</strong> gemiddeld goed heeft gedaan. <strong>De</strong> door <strong>De</strong> Roos en Wieringa<br />
berekende rentestand op de staatsschuld laat immers voor de periode<br />
1877-<strong>1914</strong> een gemiddelde van 3,5% en voor de periode 1900-<strong>1914</strong><br />
een gemiddelde van 3,4% zien. 23 <strong>De</strong> rentabiliteit van <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong><br />
was over dit gehele tijdvak ruim tweemaal zo hoog. Over de periode hiervoor<br />
hebben <strong>De</strong> Roos en Wieringa geen cijfers.<br />
9 <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> in Tilburgs en Twents perspectief<br />
<strong>De</strong> Tilburgse wollenstoffennijverheid als geheel verkeerde van 1860 tot<br />
1877 in een hausse. <strong>De</strong> gemeenteverslagen schilderden met termen als<br />
"zeer bevredigend" en "goede bedrijvigheid" een rooskleurig beeld. 24<br />
<strong>De</strong> komst van de spoorwegen in Tilburg, samen met de afschaffing van<br />
de beschermende tariefwetten in 1862, betekende nieuwe inspanningen<br />
maar ook mogelijkheden voor de Tilburgse fabrikanten. Laatstgenoemden<br />
werden nu gedwongen om het produktieproces en produktieassortiment<br />
(flanel en buckskin) aan te passen aan de eisen van de (internationale)<br />
tijd.<br />
<strong>De</strong> crisis in de landbouw van 1878, die een afzetvermindering in de grovere<br />
wollen stoffen tot gevolg had én de verhoging van de invoertarieven<br />
in Duitsland (1880) en Frankrijk (1882) leidden tot een minder gunstige<br />
periode voor de textielfabrieken. <strong>De</strong> Jonge karakteriseert de situatie<br />
rond 1890 als volgt: "de wolnijverheid was nog niet gemoderniseerd,<br />
maar de aanzetten voor de mechanisering van de weefnijverheid, voor<br />
de overgang op fijnere kwaliteiten, op nieuwere stoffen en voor de afzet<br />
naar nieuwe markten waren aanwezig. In de volgende decennia is, op<br />
deze grondslagen voortbouwend, de weefnijverheid tot ontplooiing gekomen."25<br />
<strong>Van</strong>af het begin van de jaren '90 sloeg deze neergaande lijn<br />
weer om. Tot aan de Eerste Wereldoorlog zou, met uitzondering van de<br />
'slappe' jaren 1900-1905, deze voorspoed voortduren. In deze periode<br />
van economische opgang wierpen de Tilburgse lakenfabrikanten zich<br />
met succes op nieuwe buitenlandse afzetmarkten. Het Tilburgs conjunctuurverloop<br />
werd dan ook steeds meer door ontwikkelingen in het<br />
buitenland bepaald. 26<br />
Volgde <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> deze algemene Tilburgse ontwikkelingen?<br />
<strong>De</strong> winstcijfers van de firma (zie grafiek 6) waren het gunstigst in de pe-<br />
86 THB 32(1992)
Ajb 5. <strong>De</strong> fabriek <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> omstreeks 1915. (Collectie Gemeentearchief Tilburg).<br />
riodes 1883-1895 en 1899-<strong>1914</strong> (met uitzondering van 1901/1902). <strong>De</strong> omzet<br />
van de firma lag gedurende de jaren 1860-1874 op het laagste niveau<br />
van de hier bestudeerde periode. <strong>De</strong> reden voor dit afwijkend beeld moet<br />
vooral gezocht worden in de afzetmarkt van de onderneming. <strong>De</strong> overheid<br />
was een grote afnemer en heeft als zodanig <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong><br />
de noodzaak ontnomen andere afzetmarkten te zoeken. Zolang men aan<br />
de eisen van die ene klant kon voldoen was de omzet groot genoeg om<br />
een bedrijf met een kapitaalgoederenvooraad zoals <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong><br />
bezat, te laten floreren. Men vertrouwde zozeer op de vraag van deze<br />
ene afnemer, dat de impuls ontbrak nieuwe afzetmarkten te zoeken. Dat<br />
laatste was juist zeer kenmerkend voor de Tilburgse wollenstoffennijverheid<br />
als geheel in het genoemde tijdvak.<br />
In tegenstelling tot haar klanten, lijkt de firma <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> een<br />
flexibel beleid te hebben gevoerd met betrekking tot haar leveranciers.<br />
Bij de bespreking van de inkoop van de grondstoffen kwam de verandering<br />
in het inkoopbeleid al ter sprake. <strong>De</strong> wol werd tot 1886 grotendeels<br />
ingekocht bij Vervierse wolhandelaren, hierna werden de Nederlandse<br />
handelshuizen de belangrijkste leveranciers.<br />
Kijken we, over de Tilburgse grenzen heen, naar de ontwikkeling van<br />
de Twentse textielindustrie, dan blijkt daar vanaf 1860 een periode van<br />
algehele groei en mechanisatie van de katoennijverheid te hebben plaats<br />
gehad. Hoewel de fasering van de overgang van handmatige naar fabriekmatige<br />
produktie niet het onderwerp van deze studie vormt, is het<br />
zinnig hierbij stil te staan als verklarende factoren worden gezocht voor<br />
verschillen tussen Twente en Tilburg gedurende de tweede helft van de<br />
BERKERS EN WIJNEN VAN DOOREN & DAMS (<strong>1858</strong>-<strong>1914</strong>) 87
1ge eeuw. In 1851 bezat een kwart van het aantal wollenstoffen fabrieken<br />
in Tilburg stoomaandrijving. Een percentage dat in 1861 onveranderd<br />
was, tien jaar later rond Jt3 lag en in 1881 tegen de 40% liep. In Tilburg<br />
had de mechanisatie dan wel eerder ingezet dan in Twente, zij lijkt zich<br />
daarna minder algeheel te hebben doorgezet. Een plotselinge overschakeling<br />
naar een 'moderne' bedrijfsvoering, wat de Twentse collega's<br />
noopte zeer waakzaam te zijn om geen achterstand op te lopen, heeft zich<br />
niet voorgedaan in het Tilburgse. 27<br />
Voor wat betreft de financiering en de bedrijfsvorm verschilde de Tilburgse<br />
firma niet van die in Twente. <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> was een familiebedrijf<br />
in de zin van <strong>Van</strong> Schelven. 28 Naast het kapitaal werden ook<br />
de opeenvolgende firmanten door de familie <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> geleverd. In<br />
1895, bij het overlijden van Adolf, lijkt er een "overschot aan ondernemerschap"29<br />
te zijn ontstaan. <strong>De</strong> aanstelling van Emile als tweede firmant<br />
naast de oudste zoon Henri, werd waarschijnlijk meer door 'familistische'<br />
dan door bedrijfseconomische redenen ingegeven. Ook zou<br />
men de verwerving van de <strong>wollenstoffenfabriek</strong> <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong>-Motte te<br />
Halluin vanuit dit gezichtspunt kunnen bekijken. Naast de omzeiling<br />
van de Franse invoerrechten, creëerde Adolf hiermee ook een functie<br />
voor zijn tweede zoon Léon.<br />
Het belangrijkste onderscheid tussen de twee textielcentra betreft de afzetmarkt.<br />
30 <strong>De</strong> Tilburgse wollenstoffen werden tot omstreeks 1870 nagenoeg<br />
geheel afgezet op de binnenlandse markt. Pas na 1870 en dan vooral<br />
sedert 1890 werden nieuwe exportmarkten gevonden. 31 In Twente was<br />
de situatie juist omgekeerd, hoewel zich hier regionale verschillen voordeden.<br />
32 Voor Twente als geheel werd vanaf de tweede helft van de jaren<br />
zestig de binnenlandse markt steeds belangrijker. 33 Dit werd veroorzaakt<br />
doordat de Twentse katoennijverheid in tegenstelling tot de Tilburgse<br />
wolnijverheid op moderne, kostprijsverlagende produktiemethoden<br />
was overgegaan. Hierdoor was het aandeel van de katoen op de binnenlandse<br />
textielrnarkt, die sterk prijs-elastisch was, sterk toegenomen.<br />
34<br />
Het heeft veel voeten in de aarde de bedrijfsresultaten van <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong><br />
& <strong>Dams</strong> met die van de bestudeerde Twentse firma's te vergelijken. Als<br />
er al gegevens over de winst voorhanden zijn, dient er vervolgens nog een<br />
eensluidend winstbegrip te worden gehanteerd, wat lang niet altijd het<br />
geval is. Daar komt bij dat het sterk fluctueren van de rentabiliteitscijfers<br />
het kiezen van een periode tot een hachelijke zaak maakt. Een paar vergelijkingen<br />
willen we echter maken om in ieder geval een zeer globaal<br />
beeld te schetsen. <strong>Van</strong> Schelven berekende voor <strong>Van</strong> Heek de rentabiliteit<br />
van het totale vermogen. 35 Als we de perioden zo nemen dat een ver-<br />
88 THB 32(1992)
gelijking met <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> mogelijk wordt dan levert dat de volgende<br />
(afgeronde) gemiddelden op:<br />
<strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong><br />
<strong>Van</strong> Heek & Co.<br />
1860-1872 1877-1894 1899-<strong>1914</strong><br />
5%36<br />
7%<br />
8%<br />
5%<br />
10%<br />
6%<br />
<strong>De</strong> winstvoetontwikkeling valt voor de firma Spanjaard te Borne voor<br />
de eerste periode niet te berekenen maar de incidentele gegevens die<br />
voorhanden zijn, duiden op een hoger rentabiliteitscijfer dan van de<br />
twee voornoemde firma's. Ook voor het tweede tijdvak bereikte de firma<br />
Spanjaard een beter resultaat. <strong>De</strong> winst gerelateerd aan het eigen vermogen<br />
(winstvoet) bedroeg gemiddeld 16,1 % over de jaren 1868-1870 en<br />
1875-1900.31 In de periode 1901-<strong>1914</strong> echter was het resultaat bij de Bornse<br />
firma beduidend minder; de rentabiliteit van het totaal vermogen bedroeg<br />
toen gemiddeld zo'n 6%. 38 Voor de fabrikanten Gelderman in Oldenzaal<br />
is voor de periode 1876-<strong>1914</strong> een rendement op het eigen vermogen<br />
van ruim 5 % berekend. 39 Ook deze Twentse firma's hebben dus goede<br />
resultaten geboekt als we de rentabiliteit bezien in vergelijking met<br />
de rente op de niet aflosbare staatsschuld (zie hierboven).<br />
Het heeft weinig zin om op basis van deze rentabiliteitscijfers het ondernemersbeleid<br />
vergelijkend te beoordelen, omdat een <strong>wollenstoffenfabriek</strong><br />
in Tilburg nou eenmaal een ander beleid vergde dan een fabriek van katoenen<br />
stoffen in Twente. Wat we wel kunnen concluderen is dat de ondernemers<br />
<strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> een zodanig beleid hebben gevoerd, dat ze over<br />
een lange periode gemeten een zeer acceptabel bedrijfsresultaat hebben<br />
geboekt. <strong>De</strong> Jonge stelt dat, met betrekking tot de overgang van het<br />
handgetouw op het stoomgetouw in Twente respectievelijk Tilburg,<br />
" ... aan een verschil in mentaliteit, in geneigdheid tot investeringen over<br />
te gaan, (moet) worden gedacht. In de jaren zestig kende Twente een<br />
eruptie van ondernemersactiviteit, waardoor het handgetouw in de calicotindustrie<br />
werd vervangen door het stoomgetouw, terwijl in de wolnijverheid<br />
in Noord-Brabant een dienovereenkomstige ontwikkeling pas<br />
enkele decennia later plaats vond."40 Kijken we echter naar de winstgevendheid<br />
van de door ons onderzochte Tilburgse firma dan kan toch<br />
moeilijk geconcludeerd worden dat er een verkeerd beleid is gevoerd. <strong>De</strong><br />
rol van de overheid als afnemer is voor <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> ten aanzien<br />
van het bedrijfsbeleid zeer belangrijk geweest. Studies naar andere Tilburgse<br />
wollenstoffenbedrijven zullen moeten uitwijzen in hoeverre <strong>Van</strong><br />
<strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> hierin een uitzondering was.<br />
BERKERS EN WIJNEN VAN DOOREN & DAMS (<strong>1858</strong>-<strong>1914</strong>) 89
8 P.]. M. van Gorp, Tilburg eens de wolstad van Nederland; bloei en ondergang van de Tilburgse<br />
wollenstoJfenindustrie, Eindhoven 1987, 7.<br />
9 Voor een bespreking van de ondernemers <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> zie: E. Berkers en C. Wijnen, 'Ondernemen<br />
in Tilburg in de 1ge eeuw. <strong>De</strong> <strong>wollenstoffenfabriek</strong> <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> en<br />
haar ondernemers', in: Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur 8(1990),<br />
100-106.<br />
10 H. F.]. M. van den Eerenbeemt, Bestaan en bedrijvigheid. Aspecten van het sociaal en economisch<br />
leven in stad en meierij van 's-Hertogenbosch 1750-1850, Tilburg 1975,124; H. van Doremalen,<br />
Arbeid en arbeidsomstandigheden in Tilburg 1810-1870, Arnhem 1982 (niet gepubliceerd),<br />
19,23,81.<br />
11 Ch.C. M. Jacobs, '<strong>De</strong> verkeerssituatie in de 1ge eeuw', in: H. F.]. M. van den Eerenbeemt<br />
en H.]. A. M . Schurink (red.), <strong>De</strong> opkomst van Tilburg als industriestad. Anderhalve eeuw economische<br />
en sociale ontwikkeling, Nijmegen 1959, 70-82.<br />
12 Fischer, Fabriqueurs en fabrikanten, 46; W.A.]. M. Harkx, <strong>De</strong> Helmondse textielnijverheid in<br />
de loop der eeuwen. <strong>De</strong> grondslag van de huidige textielindustrie, 1794-1870, Tilburg 1967, 196.<br />
13 A.W. M. Keune, '<strong>De</strong> industriële ontwikkeling gedurende de 1ge eeuw', in: H. F.]. M. van<br />
den Eerenbeemt en H.]. A. M . Schurink (red.), <strong>De</strong> opkomst van Tilburg als industriestad. Anderhalve<br />
eeuw economische en sociale ontwikkeling, Nijmegen 1959, 11-60.<br />
14 Zie Harkx, a.w., bijlage I, 298-299; Hieruit blijkt dat tot en met 185022 aanvragen voor<br />
stoomwerktuigen in de Tilburgse lakennijverheid hebben plaatsgehad.<br />
15 <strong>De</strong> Jonge, a.w., 84.<br />
16 <strong>De</strong> firma had, als eerste in Tilburg, in 1809 twee machinale strijkgaren-spinassortimenten<br />
geïnstalleerd, die werden aangedreven door een rosmolen (<strong>Van</strong> Gorp, a.w., 90-102).<br />
17 H.F.].M. van den Eerenbeemt, 'Kapitaalbehoefte bij het bedrijfsleven in de tweede helft<br />
van de 1ge eeuw', in: H. F.]. M. van den Eerenbeemt (red.), Bankieren in Brabant in de loop<br />
der eeuwen, Tilburg 1987, 174-186.<br />
18 Door deze werkwijze kan een vertekening ontstaan, aangezien de niet-gerealiseerde<br />
(maar wel gewenste) investeringen zo niet meegenomen worden.<br />
19 <strong>De</strong>finities van de kengetallen zijn afkomstig uit: R. Slot en ]. M. Vecht, Zicht op cijfers.<br />
Een inleiding tot de analyse van jaarrekeningen, Amsterdam/Brussel 1980'.<br />
20 K. E. Sluyterman, Ondernemen in sigaren: analyse van bedrijfsbeleid in vijf Nederlandse sigarenfabrieken<br />
in de perioden 1856-1865 en 1925-1934, Tilburg 1983.<br />
21 Fischer, Fabriqueurs en fabrikanten, 193 .<br />
22 Slot en Vecht, a.w., 58,61.<br />
23 F. de Roos en W.]. Wieringa, Een halve eeuw rente in Nederland, Schiedam 1953 , 252.<br />
24 <strong>Van</strong> den Dam, a.w., 49-52.<br />
25 <strong>De</strong> Jonge, a.w., 95-96.<br />
26 P.C. Boeren, Het hart van Brabant. Schets eener economische geschiedenis van Tilburg, Tilburg<br />
1942, 97.<br />
27 Fischer e.a ., Bestemming Semarang, 85.<br />
28 <strong>Van</strong> Schelven, a.w. , 223.<br />
29 H . de Vries, T]. Krantz en Zoon NV. Wollenstoffenfabriek; het einde van een Leidse<br />
familie-vennootschap', in: Jaarboek voor Geschiedenis van Bedrijf en Techniek 5(1988), 134-149,<br />
141.<br />
30 Zie ook: A. L. van Schelven, ' Brabant en Twente vergeleken met Leiden', in:]. K.S. Moes<br />
en B. M. A. de Vries (red.), Stof uit het Leidse verleden. Zeven eeuwen textielnijverheid, Utrecht<br />
1991, 175-181, 177.<br />
31 <strong>De</strong> Jonge, a.w., 92, 96.<br />
32 Fischer, Fabriqueurs en fabrikanten, 276-277.<br />
33 <strong>De</strong> Jonge, a.w. , 117-119.<br />
34 <strong>De</strong> Jonge, a.w. , 161-162.<br />
35 <strong>Van</strong> Schelven, a.w., 161-162.<br />
36 Voor <strong>Van</strong> <strong>Dooren</strong> & <strong>Dams</strong> viel slechts de rentabiliteit op het eigen vermogen te berekenen<br />
maar door het nagenoeg ontbreken van vreemd vermogen in die periode, is een vergelijking<br />
toch gerechtvaardigd.<br />
BERKERS E:-< WIJNEN VAN DOOREN & DAMS (<strong>1858</strong>-<strong>1914</strong>) 91
37 Fischer, Fabriqueurs en fabrikanten, 134, 178.<br />
38 Fischer, Fabriqueurs en fabrikanten , 244.<br />
39 Fischer e.a., Bestemming Semarang, 119.<br />
40 <strong>De</strong> Jonge, a.w., 101.<br />
92 THB 32(1992)