31.08.2013 Views

ROTTERDAMS - Marc van Oostendorp

ROTTERDAMS - Marc van Oostendorp

ROTTERDAMS - Marc van Oostendorp

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

In Rotterdam wordt het werkwoord lopen in het enkelvoud al heel lang als volgt verbogen: ik<br />

loopt, jij loopt, hij loopt. De verbuiging heeft bovendien de afgelopen tijd extra landelijke<br />

bekendheid gekregen door een chipsreclame op de tv waarin beroeps-Rotterdammer Gerard Cox<br />

de hoofdrol speelde: En nou hoort ik dat er hier een fuif is. Is dat domheid? Luiheid? Gebrek aan<br />

kennis <strong>van</strong> de werkwoordsvormen? Ik denk het niet. De meeste Rotterdammers weten<br />

desgevraagd heel goed hoe het 'eigenlijk' moet in het Standaardnederlands. Bovendien zijn er ook<br />

nog steeds Rotterdammers die een heel ander rijtje gebruiken: ik loop, jij loop, hij loop. Er wordt<br />

wel gezegd dat dat laatste rijtje 'echter' is, en dat het eerste door vreemde invloeden is<br />

binnengeslopen. Voor de werkwoorden doen, gaan en zien gelden nog heel andere rijtjes.<br />

Behalve ik gaat, jij gaat en hij gaat zeggen sommige mensen ook nog weleens ik gaan, jij gaan<br />

en hij gaan. Ook dat schijnt een nieuwere vorm te zijn.<br />

Hoe zit dat allemaal in elkaar? In het eerste hoofdstuk heb ik al gezegd dat het Rotterdams<br />

karakteristieken heeft <strong>van</strong> een mengtaal. De vervoeging <strong>van</strong> het werkwoord is daar een duidelijk<br />

voorbeeld <strong>van</strong>. Wie een vreemde taal leert, verbaast zich er al snel over dat alles daar zo<br />

ingewikkeld is; dat bepaalde soorten informatie bijvoorbeeld soms twee keer móéten worden<br />

uitgedrukt. Als het verschil tussen 'ik', 'jij' en 'hij' al wordt uitgedrukt door de woorden ik, jij en<br />

hij, waarom moet er dan ook nog eens verschil gemaakt worden in de vorm <strong>van</strong> het werkwoord<br />

zelf?<br />

Mengtalen gooien dat soort onregelmatigheden in de regel dan ook overboord. Althans, zij doen<br />

dat niet zelf (talen doen eigenlijk nooit zoveel, alles overkomt ze) — de mensen die de taal als<br />

tweede taal moeten leren, doen dat. In het rijtje ik ga, jij gaat, hij gaat, wij gaan, enzovoorts, zit<br />

nogal veel informatie dubbelop. Dat er sprake is <strong>van</strong> meervoud kun je zowel zien aan het<br />

werkwoord gaan als aan het persoonlijk voornaamwoord wij. Dat er sprake is <strong>van</strong> de eerste<br />

persoon enkelvoud kun je zowel zien aan ik als aan de vorm <strong>van</strong> ga.<br />

De allergemakkelijkste manier is om vast te houden aan één werkwoordsvorm: je kunt toch net zo<br />

gemakkelijk zeggen ik gaan, jij gaan, hij gaan, wij gaan, jullie gaan, zij gaan? Dat is dan ook<br />

precies wat er in sommige varianten <strong>van</strong> het Rotterdams gebeurt, althans met de werkwoorden<br />

zien, gaan en doen. Waarom precies deze werkwoorden? Zij zijn in het Nederlands bijzonder<br />

omdat ze in de onverbogen vorm (de 'onbepaalde wijs') eenlettergrepig zijn. Andere<br />

werkwoorden tellen in de onbepaalde wijs al snel minstens twee lettergrepen: lopen, zitten,<br />

hangen — ze hebben een uitgang -en. Kennelijk hangt die uitgang er losser bij dan het n-etje in<br />

gaan, zien en doen. Die laatste vormen meer een geheel. Dat kun je trouwens ook zien in de<br />

standaarduitspraak. Hoe net mensen ook spreken, de laatste n <strong>van</strong> lopen, zitten en hangen spreken<br />

ze over het algemeen niet meer uit, tenzij ze misschien uit het oosten of het noorden <strong>van</strong> het land<br />

komen. Maar hoe 'slordig' of 'onverzorgd' mensen ook praten, iedereen zegt de laatste n <strong>van</strong> gaan,<br />

slaan en zien. Er is op de hele aardbol niemand te vinden die systematisch ik kan je zie zegt, of ik<br />

wil je sla, en zeker niet in Rotterdam.<br />

Als achtervoegsel wordt -en aan de andere kant kennelijk echter al snel te groot. Dus zegt<br />

niemand ik lopen, jij lopen, hij lopen, maar kiest uit een <strong>van</strong> de twee andere beschikbare vormen.<br />

De makkelijkste daarbij is natuurlijk de kortste vorm ik loop, jij loop, hij loop. Maar het<br />

alternatief ik loopt, jij loopt, hij loopt heeft een voordeel — Rotterdamse woorden eindigen graag<br />

op een t. We hebben in het vorige hoofdstuk al gezien dat deze tendens verantwoordelijk is voor<br />

uitspraken als Binnenwegt en Kleijwegt (het laatste is een vrij bekende naam). Deze t-neiging is er<br />

ook verantwoordelijk voordat de t soms zelfs opduikt in werkwoorden waar hij oorspronkelijk<br />

voor geen enkele persoon gebruikt wordt; sommige mensen zeggen hij magt of hij zalt, terwijl je<br />

in het Standaardnederlands zou zeggen ik mag, jij mag, hij mag: nergens een t te bekennen.<br />

Er is nog een plaats waar je zeker de laatste jaren ineens een t hoort: in zinnen als Doet alles maar<br />

in het zakkie, waarin het werkwoord in de zogenoemde gebiedende wijs staat. Ik noem hem de<br />

Bob-de-Rooij-t, omdat ik het gevoel heb dat hij door Paul de Leeuw in zijn creatie <strong>van</strong> vettige<br />

Rotterdamse entertainer heel populair is gemaakt. (De Leeuw sprak die t ook heel dik uit,<br />

waardoor het een soort ts-klank werd: Doets alles maar in het zakkie.)

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!