Hfst. VI Plato, i.h. bijz. Plato's Timaios - Stichting Open Veldwerk
Hfst. VI Plato, i.h. bijz. Plato's Timaios - Stichting Open Veldwerk
Hfst. VI Plato, i.h. bijz. Plato's Timaios - Stichting Open Veldwerk
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>VI</strong> PLATO, IN HET BIJZONDER PLATO'S TIMAIOS 111<br />
<strong>Plato</strong> volgt in zijn beschouwingswijze hier 'het model van de ambachtsman':<br />
‘Nu dient, naar mijn oordeel, vooreerst volgend onderscheid te worden gemaakt: wat is<br />
het altijd-zijnde, dat geen wording bezit, en wat is het altijd-wordende, dat nooit is. [...]<br />
Telkens als een vakman dus, het oog op het altijd-eender Zijnde vestigend en zich van<br />
zulk model bedienend, de specifieke vorm en de eigenschappen van een object uitwerkt,<br />
is dat object ook onvermijdelijk telkens schoon. Richt hij echter zijn blik op het<br />
gewordene en bedient hij zich van een model dat onderhevig is aan het worden, dan is<br />
het produkt niet-schoon.’ (28-a, b) 1<br />
Daarna volgt een beschrijving van de Wereldziel:<br />
‘De ziel nu plaatste Hij in het midden van dat lichaam, strekte haar uit door gans het<br />
lichaam en zelfs nog daarbuiten zodat ze het lichaam omhulde. Als een kring die in kringvorm<br />
wentelde, schiep hij de hemel: een hemel die enig, alleen, eenzaam was, [...]’ (34-b)<br />
Dat het hier, in tegenstelling tot de werkelijkheid, lijkt alsof de ziel jonger zou zijn dan het<br />
lichaam, geeft <strong>Plato</strong> aanleiding tot een eigenaardige opmerking:<br />
‘Wij mensen zijn echter zo onderhevig aan het toeval dat dit zich ook weerspiegelt in<br />
de manieren waarop wij over de dingen spreken. Hij echter maakte de ziel ouder en<br />
eerbiedwaardiger dan het lichaam, zowel door geboorte als door voortreffelijkheid. Als<br />
meesteres, om te bevelen over wat haar onderdaan zou zijn, stelde Hij haar samen uit<br />
de volgende elementen en op de volgende wijze. Halverwege tussen het ondeelbare en<br />
altijd-eendere Zijn enerzijds, en het wordende deelbare Zijn in de lichamen anderzijds,<br />
vormde Hij uit beiden een mengsel van een derde soort van Zijn.’ (34-c; 35-a).<br />
<strong>Plato</strong> geeft dan een toelichting op de wijze waarop in het 'mengsel' een verdeling werd<br />
aangebracht. Daarin worden verhoudingen beschreven, welke bij nader onderzoek overeen<br />
blijken te komen met bepaalde toonintervallen. 2 Dan beschrijft hij hoe van de ziel een kruis<br />
gevormd werd waarvan de einden aan elkaar werden verbonden. Zo ontstonden twee cirkels:<br />
‘De beweging van de buitenste zou, op Zijn bevel, tot de natuur van het Eendere, die<br />
van de binnenste tot de natuur van het Andere behoren.’<br />
De eerder genoemde verhoudingen blijken daarbij tevens de grondslag te zijn voor de<br />
vorming van 7 kringlopen. Daarin zien we later de planeten verschijnen (36-c,d).<br />
‘Toen nu gans de samenstelling van de ziel naar de zin van de Maker tot stand was<br />
gekomen, begon Hij vervolgens al het lichamelijke binnen de ziel op te bouwen. Hij liet<br />
het midden van het lichaam samenvallen met het midden van de Ziel, [...]. Terwijl het<br />
lichaam van de hemel als zichtbaar is ontstaan, is de ziel zelf wel onzichtbaar maar<br />
deel hebbend aan rede en harmonie.’ (36-e).<br />
<strong>Plato</strong> geeft dan een aanduiding hoe deze hoedanigheid van de ziel van betekenis is voor het<br />
tot stand komen van ware meningen en van verstand en kennis (37-a,b).<br />
‘Toen de Verwekker dit bewegende Heelal tot leven had zien komen als een sieraad van<br />
het onzichtbaar goddelijke, was Hij verheugd en in Zijn vreugde besloot Hij het nog meer<br />
te doen lijken op het model (37-c). Nu was de natuur van het Levende eeuwig. En zo was<br />
het natuurlijk niet mogelijk die eigenschap volledig toe te voegen aan wat onderhevig is<br />
1 Groot: p. 88: ‘Op de vraag wát hij aanschouwt, wanneer hij tot zichzelf inkeert, kan de geest (de<br />
ziel bij <strong>Plato</strong>) slechts antwoorden: het Ware, het Schone en Goede. In deze drie-eenheid vindt heel<br />
onze verschijningswereld, die ontstaat door de beperkingen van onze in ruimte, tijd en causaliteit<br />
gebonden rede haar g r o n d terug. - De Ideeën trachten het schouwen van de geest, anders<br />
gezegd zijn zelfherkenning, weer te geven in de taal der rede. Wat de geest (ziel) daarbij erkent<br />
noemt hij Waar; wat hij in vervoering herkent als zijn eigen geestelijke Grond, noemt hij Schoon<br />
en wat hij op grond van deze erkenning en herkenning vreugdevol aanvaardt, noemt hij Goed.’<br />
2 Xaveer de Win: noot 85 op p. 112.