Hfst. VI Plato, i.h. bijz. Plato's Timaios - Stichting Open Veldwerk
Hfst. VI Plato, i.h. bijz. Plato's Timaios - Stichting Open Veldwerk
Hfst. VI Plato, i.h. bijz. Plato's Timaios - Stichting Open Veldwerk
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
98 <strong>VI</strong> PLATO, IN HET BIJZONDER PLATO'S TIMAIOS<br />
- in de Attische kunst heeft de meander ogenschijnlijk alleen decoratieve betekenis.<br />
Gewoonlijk bestaat hij uit een herhalingspatroon van eenvoudige elementen rondom een of<br />
andere voorstelling; 'van Dale' zegt dan ook: ‘randversiering, bestaande uit rechthoekige<br />
gebroken lijnen.’ Toch zijn ons diverse voorbeelden bekend, waarbij in een meander<br />
getallen zijn verwerkt die in hun kwalitatief aspect juist het wezenlijke uitdrukken van de<br />
voorstelling binnen de meander. Zie wat dat betreft de getallen<br />
23, 42, 17, 19, 127 en 61 in afb. 1, 6, 8, 11, 13, 14 en 21.<br />
Déze meanders uitsluitend in hun decoratieve betekenis te zien, zou voorbijgaan aan wat ze<br />
verborgen openbaar als getalsexpressie met zich meedragen. De voorbeelden dateren<br />
voor zover we weten uit de 6e en 5e eeuw v.C., dus niet zo heel lang voor <strong>Plato</strong>'s geboorte;<br />
- het zou een fictie zijn te menen dat <strong>Plato</strong> in zijn geschriften het achterste van zijn tong<br />
heeft laten zien. In zijn 7e brief (341-c), die naar verluidt inderdaad aan hemzelf moet<br />
worden toegeschreven, duidt hij op zaken waarover niet geschreven mócht worden. En<br />
<strong>Plato</strong>kenners wijzen op het bestaan van zijn ongeschreven leer, de 'agrapha dogmata'<br />
over de inhoud waarvan slechts zeer gebrekkige informatie bestaat en dan nog alleen via<br />
zijn leerlingen;<br />
- dat de dodecaëder niet met name door <strong>Plato</strong> werd genoemd behoorde tot een reeds lang<br />
bestaande traditie. Juist in dit twaalfvlak liggen, verborgen openbaar, de getallen die<br />
hierboven zijn genoemd. En de sleutel daartoe ligt in <strong>Plato</strong>'s mededeling dat het viervlak<br />
het 1e lichaam is dat de bol in gelijke delen verdeelt (Tim. 65-a). Dat is alleen waar<br />
indien men daaronder verstaat, in het huidige taalgebruik: 'de projectie van de regelmatige<br />
lichamen op het oppervlak van hun omhullende bol, verdeelt dit oppervlak in gelijke delen';<br />
- de mogelijkheden van deze sleutel blijken pas indien men een model bouwt, een bol met<br />
een aantal grootcirkels; een perspectivische tekening is vergeleken hiermee een surrogaat.<br />
Het hanteren van modellen was <strong>Plato</strong> niet vreemd. Zelf zegt hij met betrekking tot de<br />
beweging van de planeten: ‘dat alles te willen beschrijven en aantonen zou vergeefse<br />
moeite zijn zonder aanschouwelijke afbeeldingen van de realiteit zelf’ (Tim. 40-d).<br />
Met zo'n model voor ogen blijken de getallen 23, 42, 17x19, 31, 71, 61 'eenvoudig' te<br />
kunnen worden afgelezen of afgeleid van wat in de ruimte als wetmatigheid gestalte<br />
krijgt. Ook, doch dit niet zonder enige moeite, het getal 127. En stuk voor stuk is de<br />
hoedanigheid van hun verschijning in eigenaardige over-één-stemming met 'omgevingen'<br />
waarin we deze getallen elders tegenkwamen, vaak op markante plaatsen. Zie bijvoorbeeld<br />
de verschijning van het getal 23, gepaard gaande met een karakteristiek ritmisch patroon;<br />
voor de overige verwijzen we naar de desbetreffende hoofdstukken.<br />
Zo komen we, vooruitlopende op hetgeen volgt, tot het uitspreken van een vermoeden:<br />
<strong>Plato</strong> heeft met <strong>Timaios</strong> op verborgen wijze, onder andere laten zien dat de oude<br />
Mysteriewijsheid met betrekking tot getallen, tevens (!) tot uitdrukking komt in de<br />
wetmatigheid van de Ruimte. Hij heeft daarmee, aan de vooravond van het natuurwetenschappelijk<br />
denken, stilzwijgend gewezen op het feit dat ook het verstándelijk<br />
toegankelijke, uitdrukking is van het verstandelijk ontoegankelijke, van de wereld der ideeën,<br />
met name wat betreft de daarbij aan het licht tredende getallen.<br />
Stilzwijgend, want het betrof een Mysteriegeheim,<br />
dat wil zeggen toekomstgeheimenis.<br />
Tot slot van deze inleiding een tweetal aantekeningen over<br />
het goddelijke herkennen en <strong>Plato</strong>'s <strong>bijz</strong>ondere werkwijze: