Hfst. VI Plato, i.h. bijz. Plato's Timaios - Stichting Open Veldwerk
Hfst. VI Plato, i.h. bijz. Plato's Timaios - Stichting Open Veldwerk
Hfst. VI Plato, i.h. bijz. Plato's Timaios - Stichting Open Veldwerk
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>VI</strong> PLATO, IN HET BIJZONDER PLATO'S TIMAIOS 117<br />
Van het gemeenschappelijk deel van beide tetraëders, de octaëder of het achtvlak, zijn in<br />
afb. 40 slechts 3 ribben zichtbaar. Voordat we echter ingaan op de bolprojectie van dit<br />
lichaam eerst nog het volgende: de aanvankelijk wellicht raadselachtige keuze van het<br />
aantal driehoeken voor het 'samenstellen' van een gelijkzijdige driehoek resp. van een<br />
vierkant - dat had toch ook met slechts 2 i.p.v. 6 resp. 4 gekund - houdt blijkbaar een<br />
verwijzing in naar<br />
de bol.<br />
‘Van alle vormen is deze de volmaaktste en tevens gelijkt hij het meest op zichzelf: de God<br />
oordeelde immers dat het gelijkende duizendmaal schoner is dan het niet-gelijkende.’ (33-b)<br />
In <strong>Timaios</strong> valt een <strong>bijz</strong>ondere nadruk op deze vorm:<br />
- de 1e keer dat <strong>Plato</strong> daar over een bol spreekt betreft de wereldbol, welke door God aan<br />
de buitenzijde glad werd afgewerkt (33-b/c);<br />
- de 2e betreft de schepping van de hemel: ‘Als een kring die in kringvorm wentelde,<br />
schiep hij de hemel, een hemel die enig, alleen, eenzaam was' (34-b);<br />
- de 3e heeft betrekking op hetgeen in navolging van het universum is ondergebracht in<br />
een bolvormig lichaam, dat wij met het woord hoofd aanduiden, het goddelijkste deel<br />
van ons dat heerst over al het andere (44-d);<br />
- de 4e maakt melding van een eigenschap van de tetraëder - in wezen van alle regelmatige<br />
lichamen - welke tevoorschijn komt bij de projectie op een boloppervlak (55-a);<br />
- en de 5e maal - indien we goed geteld hebben - dat in <strong>Timaios</strong> een bol wordt aangeduid,<br />
is te zien als een eigenaardige samenvoeging. Hier brengt <strong>Plato</strong>, zonder de dodecaëder<br />
met name te noemen, evenmin als nog weer de bolvorm van het Lichaam der Wereld,<br />
beide met elkaar in verbinding door te zeggen dat God het 5e lichaam - de dodecaëder -<br />
gebruikte voor het Heelal,<br />
..... toen Hij dit met allerlei figuren beschilderde,<br />
..... 'indem er Figuren darauf anbrachte', om het heel nauwkeurig te 'om-schrijven',<br />
..... 'adorning it with constellations.'<br />
(Tim. 55-c; conform de op p. 113 genoemde vertalingen)<br />
<strong>Plato</strong> duidt alleen bij het 4-vlak op de 'bolprojectie', maar zoals vermeld spreekt hij in dat<br />
verband tevens van het éérste lichaam. Het zal daarom niet uit de toon vallen indien we<br />
ook eens kijken naar de bolprojectie van een icosaëder; zie afb. 41. - Daarbij transformeren:<br />
- de 30 ribben in even zoveel (groot)cirkelbogen;<br />
- de 20 vlakken (gelijkzijdige driehoeken) in<br />
gelijkzijdige boldriehoeken;<br />
- het oppervlak van de icosaëder in het boloppervlak.<br />
We hoeven nu slechts onze aandacht te richten op 'het ontbrekende<br />
deel' van de 15 grootcirkels - niet 30! - om in afb. 42 te zien:<br />
hoe door deze 15 cirkels niet alleen de projectie van het twintigvlak<br />
zelf, doch ook die van de door <strong>Plato</strong> bedoelde samenstelling<br />
van dit lichaam, uit 2x60 ongelijkbenige driehoeken, in de bol<br />
wordt ingeschreven. Doch bovendien, hoe door dezelfde cirkels,<br />
in 5 groepen van elk 3, de ribben van 5 achtvlakken op de bol worden geprojecteerd. 1<br />
Afb. 41<br />
1 De drie cirkels van zo'n groep staan uiteraard loodrecht op elkaar. Voorts is de hele cirkel voor<br />
de projectie nodig, niet slechts een deel, zoals bij de ribben van het 4, 6, en 20-vlak het geval is.