Hfst. VI Plato, i.h. bijz. Plato's Timaios - Stichting Open Veldwerk
Hfst. VI Plato, i.h. bijz. Plato's Timaios - Stichting Open Veldwerk
Hfst. VI Plato, i.h. bijz. Plato's Timaios - Stichting Open Veldwerk
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>VI</strong> PLATO, IN HET BIJZONDER PLATO'S TIMAIOS 113<br />
‘Nu zij - de goden - het onsterfelijke beginsel van het sterfelijke Levende hadden ontvangen,<br />
gingen ze hun eigen Schepper nabootsen: van de wereld leenden ze delen vuur, aarde,<br />
water, lucht - op voorwaarde dat ze die later zouden teruggeven; [...] Uit al die elementen<br />
vervaardigden ze dan elk lichaam als een eenheid, terwijl ze aan dit lichaam, dat aan toevoer<br />
en afvoer onderhevig is, de omwentelingen van de onsterfelijke ziel vasthechtten.’ (43-e)<br />
‘Twee goddelijke kringlopen zijn er en in navolging van het plan van het universum zijn<br />
deze ondergebracht in een eveneens bolvormig lichaam, dat wij met het woord hoofd<br />
aanduiden, het goddelijkste deel in ons dat heerst over al het andere.’ (44-d)<br />
‘Het enige wezen waaraan het gegeven is verstand te bezitten, is de ziel: zo dient men<br />
het te zeggen. Welnu, dát wezen is onzichtbaar, terwijl vuur en water en aarde en lucht<br />
alle zichtbare lichamen zijn. Wie op verstand en wetenschap gesteld is moet dan ook<br />
onvermijdelijk voor alles de oorzaken, die tot de redelijke natuur behoren, navorsen,<br />
en pas op de tweede plaats de andere, die deel uitmaken van wat door iets anders in<br />
beweging wordt gebracht, en wat noodzakelijkerwijs die beweging overbrengt op derden.<br />
Dat is de te volgen werkwijze, ook voor ons.’ (46-d, e)<br />
<strong>Plato</strong> legt grote nadruk op de gave van het zien:<br />
‘Indien God voor ons het gezicht heeft uitgevonden en er ons mee begiftigd heeft, is het<br />
opdat we de omwentelingen van het verstand in de hemel peilen en opdat we dat inzicht<br />
in dienst stellen van de kringlopen van het denken-in-ons (welke immers met dié verwant<br />
zijn, al zijn deze verward en dié onverstoorbaar). [...], opdat we de omwentelingen binnen<br />
ons, die van hun baan zijn afgedwaald een houvast bezorgen.’ (47-b, c)<br />
‘Wel, datzelfde geldt ook voor de stem en het gehoor; [...], doch aan de andere kant is dit<br />
ook de bestemming van alle vocale muziek, die ons geschonken werd opdat we er naar<br />
luisteren om de harmonie te vatten. En wat de harmonie betreft met haar bewegingen die<br />
verwant zijn met de ziele-omwentelingen in ons: wie op verstandige manier met de<br />
Muzen omgaat, heeft niet de indruk dat ze (alleen maar) dient voor een redeloos genot,<br />
zoals de algemene opinie het heden ten dage wil. Neen ze werd ons door de Muzen<br />
geschonken als een bondgenote om de omloop der ziel, wanneer hij in disharmonie is<br />
geraakt, te ordenen en weer tot zichzelf te brengen. Ook het ritme werd ons, op zijn<br />
beurt, door dezelfde Muzen met hetzelfde doel geschonken, wegens die gesteltenis-inons,<br />
die van geen maat houden weet, en wegens die gesteltenis bij het merendeel van de<br />
mensen, bij wie een tekort aan bevalligheid voorkomt ' (47-d, e).<br />
‘Op een paar kleinigheden na ging ons betoog tot hiertoe over de verwezenlijkingen<br />
door het verstand (volgens Ars Floreat: over wat door het scheppende bewustzijn tot<br />
stand is gebracht), maar daarnaast moet toch ook nog iets worden gezegd over wat door<br />
Noodzaak geschiedt (volgens Ars Floreat: over de afgeleide onontkoombare wet van<br />
oorzaak en gevolg). Deze wereld is immers tot stand gekomen door vermenging, namelijk<br />
uit een combinatie van noodzaak en verstand. Maar de geest heeft de leiding over de<br />
noodzaak: hij wist er haar toe over te halen het merendeel van de dingen bij hun ontstaan<br />
ten beste te leiden. [...] Wil men dus werkelijk uitdrukken in welke zin het (Heelal) volgens<br />
die beginselen ontstaan is, dan moet men er ook de klasse van de dwalende oorzaak 1 bij<br />
betrekken, voor zover deze daar van nature toe bijdraagt. Zo moeten we dan een ander<br />
uitgangspunt nemen, dat aan dit speciale thema is aangepast; [...] Welke was, voor het<br />
1 Ars Floreat, p. 27: Wanneer de schoot zonder vrucht blijft, gaat zij op zoek en dwaalt door het<br />
lichaam heen. <strong>Plato</strong> volgt hier de denkbeelden van Hippokrates, die in zijn boek over 'ziekten<br />
bij vrouwen' het woord ''husteria'' maakt en hysterie toeschreef aan deze ronddolende schoot.<br />
(Zie p. 102, voor de wijze waarop <strong>Plato</strong> over de Ruimte spreekt.)