12.09.2013 Views

Interventies voor een leefbare wijk: van theorie naar - Instituut ISW

Interventies voor een leefbare wijk: van theorie naar - Instituut ISW

Interventies voor een leefbare wijk: van theorie naar - Instituut ISW

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Interventies</strong> <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />

<strong>leefbare</strong> <strong>wijk</strong><br />

Van <strong>theorie</strong> <strong>naar</strong> praktijk en<br />

terug


1<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


2<br />

<strong>Interventies</strong> <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />

<strong>leefbare</strong> <strong>wijk</strong><br />

Van <strong>theorie</strong> <strong>naar</strong> praktijk en<br />

terug<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


3<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Andreas Flache<br />

Maarten Koekkoek<br />

4<br />

<strong>Interventies</strong> <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />

<strong>leefbare</strong> <strong>wijk</strong><br />

Van <strong>theorie</strong> <strong>naar</strong> praktijk en<br />

terug<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


5<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Inhoudsopgave<br />

Voorwoord 8<br />

H 1 Inleiding 10<br />

Andreas Flache en Maarten Koekkoek<br />

H 2 Integratie, segregatie en beeldvorming onder jongeren 16<br />

Tobias Stark, Coby <strong>van</strong> Niejenhuis, Marion Beijer en Andreas Flache<br />

6<br />

2.1 Achtergrond 16<br />

2.2 De probleemsituatie 17<br />

2.3 Het classificatiesysteem 18<br />

2.4 Succes- en faalfactoren 25<br />

H 3 Beeldvorming en conflicten 34<br />

Elze Ufkes, Sabine Otten, Karen <strong>van</strong> der Zee en Ellen Giebels<br />

3.1 Achtergrond 34<br />

3.2 De probleemsituatie 35<br />

3.3 Het classificatiesysteem 36<br />

3.4 Succes- en faalfactoren 39<br />

H 4 Duurzame buurtveiligheid 50<br />

Reijer Verwer, Annemarijn Walberg en Willem de Haan<br />

4.1 Achtergrond 50<br />

4.2 De probleemsituatie 53<br />

4.3 Het classificatieschema 55<br />

4.4 Succes- en faalfactoren 59<br />

H 5 Participatie <strong>van</strong> bewoners: via project- en beleidsparticipatie<br />

<strong>naar</strong> participatie in buurt en samenleving 66<br />

Ivo Nienhuis en Gert de Roo<br />

5.1 Achtergrond 66<br />

5.2 De probleemsituatie 69<br />

5.3 De classificatieschema’s 75<br />

5.4 Succes- en faalfactoren 79<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


H 6 <strong>Interventies</strong> gericht op participatie <strong>van</strong> ouderen 88<br />

Gerard Heins<br />

7<br />

6.1 Achtergrond 88<br />

6.2 De probleemsituatie 91<br />

6.3 Het classificatiesysteem 96<br />

6.4 Succes- en faalfactoren 98<br />

De auteurs 104<br />

Bijlagen<br />

Bijlage 1 <strong>Interventies</strong> gericht op Integratie onder Jongeren 108<br />

Bijlage 2 <strong>Interventies</strong> gericht op Beeldvorming en Conflicten 110<br />

Bijlage 3 <strong>Interventies</strong> gericht op Leefbaarheid en Veiligheid 111<br />

Bijlage 4 <strong>Interventies</strong> gericht op Bewonersparticipatie 113<br />

Bijlage 5 <strong>Interventies</strong> gericht op Ouderenparticipatie 116<br />

Literatuur 118<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Voorwoord<br />

Sociale problemen die spelen in <strong>wijk</strong>en, zoals <strong>een</strong> toename <strong>van</strong> gevoelens <strong>van</strong><br />

onveiligheid, overlast <strong>van</strong> bepaalde groepen jongeren, of toenemend schooluitval, zijn<br />

volop onderwerp <strong>van</strong> het publieke en politieke debat in Nederland. Organisaties en<br />

instellingen investeren miljoenen in <strong>wijk</strong>en om deze problemen op te lossen. De<br />

afgelopen jaren is gebleken dat het investeren in de fysieke leefomgeving <strong>van</strong> bewoners<br />

niet voldoende is om de leefbaarheid en veiligheid <strong>van</strong> <strong>wijk</strong>en duurzaam te verbeteren.<br />

Daarom wordt er tegenwoordig steeds meer geïnvesteerd in sociale interventies om<br />

problemen in <strong>wijk</strong>en op te lossen. We kennen ze allemaal, de buurtbemiddeling,<br />

“<strong>wijk</strong>vaders”, multiculturele festivals, of ontmoetingscentra <strong>voor</strong> jongeren of juist<br />

ouderen in de <strong>wijk</strong>. Dit soort sociale interventies wordt vaak gekozen op basis <strong>van</strong><br />

praktijkervaring. Er is weinig structurele kennis over wat werkt en wat niet werkt, of over<br />

de condities waaronder ingrepen in sociale factoren in de buurt precies zinvol zijn.<br />

Organisaties en instellingen in Nederland worstelen dan ook met vragen als: “Is het<br />

verstandig om in <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> met veel conflicten buurtpreventie in te zetten? Is er ook <strong>een</strong><br />

andere aanpak denkbaar? Als we buurtpreventie willen inzetten, hoe moet deze<br />

interventie dan worden opgezet om <strong>een</strong> zo groot mogelijk kans op succes te hebben?<br />

Dit boek beschrijft de bruikbaarheid en effectiviteit <strong>van</strong> verschillende soorten interventies<br />

die gericht zijn op problemen die spelen op het gebied <strong>van</strong> integratie, conflicten tussen<br />

bewoners, veiligheid, en participatie in de <strong>wijk</strong>. De interventies worden geanalyseerd met<br />

behulp <strong>van</strong> wetenschappelijke inzichten en <strong>theorie</strong>ën en door gebruik te maken <strong>van</strong> de<br />

kennis en inzichten <strong>van</strong> professionals die dagelijks in de <strong>wijk</strong> opereren. De kennis in het<br />

boek is gebaseerd op <strong>een</strong> grootschalig onderzoek dat wij <strong>van</strong>uit het instituut <strong>voor</strong><br />

Integratie en Sociale Weerbaarheid <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen uitvoeren in vijf<br />

ontwikkelings<strong>wijk</strong>en in Arnhem. Het onderzoek vindt plaats met <strong>een</strong> financiële<br />

ondersteuning <strong>van</strong> het Gem<strong>een</strong>schappelijk Overleg Woningcorporaties Arnhem. Het<br />

GOW-Arnhem bestaat uit de corporaties Vivare, Volkshuisvesting, Portaal, Omnia<br />

Wonen en DrieGasthuizenGroep. Daarnaast wordt het onderzoek actief ondersteund door<br />

de gem<strong>een</strong>te Arnhem, Rijnstad, ROC Rijn IJssel, Stichting Vitesse Betrokken en de<br />

politie Arnhem. In dat onderzoek worden wetenschappelijke inzichten en ervaringen in<br />

de dagelijkse praktijk op systematische wijze samengebracht met als doel meer zicht te<br />

krijgen op de effectiviteit <strong>van</strong> sociale interventies.<br />

In <strong>Interventies</strong> <strong>voor</strong> <strong>een</strong> <strong>leefbare</strong> <strong>wijk</strong>: <strong>van</strong> <strong>theorie</strong> <strong>naar</strong> praktijk en terug komen g<strong>een</strong><br />

kant en klare oplossingen <strong>voor</strong> de problemen die spelen in <strong>wijk</strong>en <strong>naar</strong> voren, maar wel<br />

richtlijnen <strong>voor</strong> <strong>een</strong> succesvolle keuze, opzet en uitvoering <strong>van</strong> sociale interventies. Dit<br />

biedt inzichten die beleidsmakers en professionals kunnen benutten om <strong>een</strong> constructieve<br />

bijdrage te leveren aan de leefbaarheid en veiligheid in de Nederlandse samenleving.<br />

Groningen, 20 juli 2009<br />

Prof. Dr. Karen I. <strong>van</strong> Oudenhoven-<strong>van</strong> der Zee<br />

Directeur <strong>Instituut</strong> <strong>voor</strong> Integratie en Sociale Weerbaarheid<br />

8<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


9<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


H 1 Inleiding<br />

Andreas Flache en Maarten Koekkoek<br />

Het instituut <strong>voor</strong> Integratie en Sociale Weerbaarheid <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen<br />

is in september 2006 in samenwerking met het Gem<strong>een</strong>schappelijk Overleg<br />

Woningcorporaties (GOW) Arnhem <strong>een</strong> vierjarig onderzoek gestart in vijf <strong>wijk</strong>en in<br />

Arnhem. Dit zijn: Het Arnhemse Broek, Geitenkamp, Presikhaaf, Klarendal en<br />

Malburgen. Deze <strong>wijk</strong>en behoren tot de ontwikkel<strong>wijk</strong>en in Arnhem, <strong>wijk</strong>en met<br />

problemen op het gebied <strong>van</strong> leefbaarheid en veiligheid, maar ook met kansen <strong>voor</strong><br />

verbetering. De Arnhemse partners <strong>van</strong> ons onderzoeksproject leveren reeds grote<br />

inspanning om de leefbaarheid <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong>en te versterken. Maar indicatoren <strong>van</strong> de<br />

gem<strong>een</strong>te Arnhem en ook ons eigen onderzoek laten zien dat het gevoerde beleid niet<br />

onmiddellijk resulteert in <strong>een</strong> beleving <strong>van</strong> verbetering. Het GOW Arnhem heeft ons<br />

daarom de vraag gesteld hoe zij duurzaam kan investeren in de ‘sociale weerbaarheid’ in<br />

de vijf Arnhemse aandachts<strong>wijk</strong>en. De aandacht <strong>voor</strong> sociale weerbaarheid komt <strong>voor</strong>t<br />

uit <strong>een</strong> observatie <strong>van</strong> professionals werkzaam in <strong>wijk</strong>en die over<strong>een</strong>komt met het<br />

wetenschappelijke onderzoek <strong>naar</strong> de effecten <strong>van</strong> tien jaar stedelijke vernieuwing in<br />

Nederland (zie o.a. hoofdstuk 5). De klassieke aanpak <strong>van</strong> het ‘investeren in stenen’ - de<br />

fysieke herstructurering - lijkt niet voldoende om leefbaarheid en veiligheid duurzaam tot<br />

stand te brengen. Tal <strong>van</strong> sociale problemen als schooluitval, (sociale) onveiligheid en<br />

werkloosheid blijken hierdoor niet (of slechts gedeeltelijk) opgelost te worden. Naast het<br />

‘investeren in stenen’ wordt daarom ‘investeren in mensen’ als noodzakelijk gezien. Het<br />

gaat hierbij om het opzetten en uitvoeren <strong>van</strong> sociale interventies die sociale<br />

weerbaarheid duurzaam kunnen bevorderen.<br />

10<br />

Destructief<br />

(anti-sociaal)<br />

Anti-sociaal<br />

gedrag<br />

Anti-sociale<br />

attitudes<br />

Actief<br />

Passief<br />

Pro-sociaal gedrag<br />

Pro-sociale<br />

attitudes<br />

Figuur 1.1: Een model <strong>voor</strong> de verandering <strong>van</strong> gedrag en houdingen in de <strong>wijk</strong><br />

Constructief<br />

(pro-sociaal)<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


In dit boek wordt sociale weerbaarheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> opgevat als de mate waarin de<br />

bewoners gedrag vertonen dat gekenmerkt wordt door <strong>een</strong> houding die zowel actief als<br />

constructief is en waarbij passieve en destructieve houdingen worden vermeden wanneer<br />

het gaat om het oplossen <strong>van</strong> problemen in hun leefomgeving. Figuur 1.1 beschrijft deze<br />

gedachte in de vorm <strong>van</strong> <strong>een</strong> model <strong>van</strong> de verandering <strong>van</strong> gedrag en houdingen in de<br />

<strong>wijk</strong>. Dit model is <strong>een</strong> belangrijp uitgangspunt <strong>voor</strong> ons onderzoek. <strong>Interventies</strong> die<br />

duurzaam bijdragen aan de sociale weerbaarheid <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong> zijn interventies die 1)<br />

agressief gedrag ontmoedigen, 2) negatieve, antisociale attitudes omvormen tot positieve,<br />

prosociale attitudes en 3) bewoners activeren en mobiliseren in het individuele en<br />

gezamenlijke belang in de leefomgeving. De overheid treedt hierbij niet altijd sturend op,<br />

maar eerder faciliterend, met het doel om burgers in staat te stellen zelf <strong>een</strong> substantiële<br />

bijdrage te leveren aan de sociale weerbaarheid <strong>van</strong> hun woonomgeving.<br />

Voor professionals en beleidsmakers werkzaam in <strong>wijk</strong>en is het uiteraard g<strong>een</strong> nieuw<br />

inzicht dat er in de mensen en de sociale structuur <strong>van</strong> de leefomgeving geïnvesteerd<br />

moet worden. In aandachts<strong>wijk</strong>en is reeds <strong>een</strong> groot aantal initiatieven gaande waarin<br />

professionals al dan niet samen met bewoners werken aan verschillende aspecten <strong>van</strong> de<br />

sociale structuur. De vraag is echter wat werkt <strong>voor</strong> welk doel, in welke situatie <strong>een</strong><br />

bepaalde interventie al dan niet als succesbelovend kan worden gezien, en hoe de<br />

interventie uitgevoerd moet worden om <strong>een</strong> zo groot mogelijke kans op succes te hebben.<br />

De vragen ‘wat werkt’, ‘wanneer’ en ‘hoe’ kunnen wij niet all<strong>een</strong> <strong>van</strong>uit<br />

wetenschappelijke inzichten beantwoorden. Belangrijke ingrediënten hier<strong>voor</strong> zijn tevens<br />

de ervaring en de kennis <strong>van</strong> de professionals die dagelijks met concrete interventies in<br />

de aandachts<strong>wijk</strong>en te maken hebben. In ons onderzoek werken wetenschap en praktijk<br />

dan ook nauw samen.<br />

Dit boek, dat <strong>een</strong> neerslag is <strong>van</strong> twee jaar onderzoek in Arnhem, biedt professionals en<br />

beleidsmakers handvatten om sociale ingrepen in de toekomst beter te kunnen kiezen en<br />

te kunnen opzetten. We hebben allereerst achterhaald welke soorten interventies in<br />

Arnhem (en elders) allemaal worden uitgevoerd en met welke gedachte deze opgezet en<br />

uitgevoerd worden. Vervolgens hebben we met behulp <strong>van</strong> wetenschappelijke inzichten<br />

en met input <strong>van</strong>uit de praktijk per type interventie aangegeven wanneer we verwachten<br />

dat deze werkt (<strong>voor</strong> welke problemen en onder welke omstandigheden) en hoe de<br />

interventie moet worden opgezet en uitgevoerd om <strong>een</strong> zo groot mogelijke kans op succes<br />

te hebben.<br />

In de hoofdstukken die u tegenkomt in dit boek gaan de auteurs allereerst in op de<br />

specifieke problemen die zij in de eerste fase <strong>van</strong> het onderzoek per thema (integratie,<br />

conflicten, veiligheid, participatie) in kaart hebben gebracht. De auteurs laten vervolgens<br />

zien hoe deze probleemdiagnose sturend heeft gewerkt bij het verzamelen <strong>van</strong><br />

interventies die in potentie aan het oplossen <strong>van</strong> de gesignaleerde problemen kunnen<br />

bijdragen. Het verzamelen <strong>van</strong> interventies heeft geresulteerd in <strong>een</strong> ‘bulklijst’ <strong>van</strong><br />

interventies die u in de appendix <strong>van</strong> dit boek kunt vinden. De onderzoekers hebben met<br />

behulp <strong>van</strong> documentenanalyse, gesprekken met professionals en andere betrokken<br />

partijen en vragenlijstenonderzoek maar liefst 505 verschillende interventies met<br />

betrekking tot de diverse deelthema’s in kaart gebracht. In het onderzoek dat zich richt op<br />

11<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


integratie en beeldvorming onder jongeren (Hoofdstuk 2) vonden de onderzoekers all<strong>een</strong><br />

al op het gebied <strong>van</strong> langdurige binnen- en buitenschoolse activiteiten in de vijf<br />

aandachts<strong>wijk</strong>en meer dan 160 verschillende interventies die in potentie bij dragen aan de<br />

sociale integratie en beeldvorming. Ook in de andere deelonderzoeken kwamen we <strong>een</strong><br />

soortgelijke situatie tegen. De werkwijze en criteria die hebben geleid tot opname <strong>van</strong><br />

interventies in de bulklijst worden per hoofdstuk <strong>van</strong> dit boek nader toegelicht.<br />

Het zou onmogelijk zijn om <strong>voor</strong> elk <strong>van</strong> de door ons in kaart gebrachte<br />

interventies uiteindelijk de vragen te willen beantwoorden ‘wanneer’ en ‘hoe’ de<br />

interventie <strong>naar</strong> verwachting het beste werkt. Na de inventarisatie was <strong>een</strong> belangrijke<br />

vraag of en hoe op grond <strong>van</strong> bestaande wetenschappelijke inzichten verschillende typen<br />

interventies te onderscheiden zijn. In deze fase werd weer de beroemde uitspraak <strong>van</strong> de<br />

sociaal-psycholoog Kurt Lewin bewezen: ‘Niets is praktischer dan <strong>een</strong> goede <strong>theorie</strong>’. De<br />

verschillende hoofdstukken <strong>van</strong> dit boek geven <strong>een</strong> goede illustratie <strong>van</strong> deze wijsheid.<br />

De auteurs geven in elk hoofdstuk <strong>een</strong> overzicht <strong>van</strong> de door hen gebruikte theoretische<br />

ideeën uit de literatuur die ze hebben toegepast om <strong>een</strong> goede typologie <strong>van</strong> interventies<br />

te ontwikkelen. Met behulp <strong>van</strong> deze typologie konden de onderzoekers vervolgens per<br />

type interventie doelgericht gebruik maken <strong>van</strong> wetenschappelijke kennis om nader in<br />

kaart te brengen welke factoren volgens verwachting belangrijk zijn <strong>voor</strong> het slagen of<br />

falen <strong>van</strong> de interventie. Om <strong>een</strong> <strong>voor</strong>beeld te geven: in hoofdstuk 4 over ‘duurzame<br />

buurtveiligheid’ wordt onder andere <strong>een</strong> onderscheid aangebracht in de<br />

uitvoeringspraktijk <strong>van</strong> veiligheidsinterventies als bewoners geconfronteerd worden met<br />

<strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast. Het onderscheid tussen ‘formeel’ en ‘informeel’<br />

berust op de vraag wie er aan zet is: instellingen of bewoners. Kan het uitoefenen <strong>van</strong><br />

sociale controle overgelaten worden aan bewoners (informeel) of moeten instellingen de<br />

probleemsituatie zelf aanpakken (formeel)? Als beleidsmakers en -uitvoerenden deze<br />

inschatting correct maken, en hier <strong>een</strong> geschikte interventie <strong>voor</strong> inzetten, vergroot dat de<br />

kans <strong>van</strong> slagen <strong>van</strong> de interventie aanzienlijk.<br />

Na de inventarisatie en classificatie <strong>van</strong> interventies wordt in alle hoofdstukken<br />

<strong>voor</strong> de verschillende typen interventies <strong>een</strong> analyse gemaakt <strong>van</strong> de succes- en<br />

faalfactoren zoals we die volgens wetenschappelijke inzichten kunnen verwachten. In de<br />

meeste hoofdstukken komen twee soorten factoren aan bod: kenmerken <strong>van</strong> de situatie<br />

waarin <strong>een</strong> interventie plaatsvindt (bij<strong>voor</strong>beeld de mate <strong>van</strong> vertrouwen in instellingen in<br />

<strong>een</strong> concrete <strong>wijk</strong>context) en kenmerken <strong>van</strong> de interventie zelf (hoe is de interventie<br />

opgezet en uitgevoerd?). Voor alle duidelijkheid: we willen en kunnen niet op basis <strong>van</strong><br />

puur theoretisch onderzoek <strong>voor</strong>spellen welke concrete interventie in Arnhem succesvol<br />

zal zijn en welke niet. Wel kunnen we gebruik maken <strong>van</strong> sociaal-wetenschappelijke<br />

<strong>theorie</strong>ën die rele<strong>van</strong>t zijn <strong>voor</strong> het inschatten <strong>van</strong> de te verwachten effecten <strong>van</strong><br />

interventies. De <strong>theorie</strong>ën die de onderzoekers hebben gebruikt zijn veelvuldig getoetst<br />

aan de werkelijkheid en bieden daarom <strong>een</strong> goed uitgangspunt. Ter illustratie: in twee <strong>van</strong><br />

de hoofdstukken die zich richten op onderlinge beeldvorming tussen verschillende<br />

groepen bewoners (Hoofdstuk 2 en 3) wordt gebruik gemaakt <strong>van</strong> de zogenaamde<br />

contact<strong>theorie</strong>. Deze <strong>theorie</strong> benoemt <strong>een</strong> aantal rand<strong>voor</strong>waarden waaronder we mogen<br />

verwachten dat contact tussen verschillende groepen, bij<strong>voor</strong>beeld etniciteiten, tot<br />

vermindering <strong>van</strong> negatieve stereotypen zal leiden. Een <strong>voor</strong>beeld is de <strong>voor</strong>waarde dat er<br />

in de contactsituatie g<strong>een</strong> al te grote verschillen in sociale status tussen de groepen mag<br />

12<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


zijn. De contact<strong>theorie</strong> is in honderden onderzoeken middels experimenten,<br />

vragenlijstonderzoek en met andere methodes aan de werkelijkheid getoetst. Dit geeft ons<br />

vertrouwen dat het de moeite waard is om bij het zoeken <strong>naar</strong> succes- en faalfactoren bij<br />

interventies die de beeldvorming tussen groepen willen bevorderen, <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de<br />

contact<strong>theorie</strong> mee te nemen.<br />

Ook al hebben de onderzoekers zo goed mogelijk gebruik gemaakt <strong>van</strong> goed<br />

onderbouwde wetenschappelijke inzichten, ons vertrouwen in ‘de wetenschap’ is in géén<br />

<strong>van</strong> de deelonderzoeken zo groot dat we menen het zonder de input <strong>van</strong> de professionals<br />

af te kunnen. Daarom hebben we verschillende workshops georganiseerd waar de<br />

typologieën <strong>van</strong> interventies en de succes- en faalfactoren volgens wetenschappelijke<br />

inzichten aan experts en professionals uit het veld werden <strong>voor</strong>gelegd. Dit heeft tot<br />

boeiende discussies geleid die door de onderzoekers vervolgens werden gebruikt om hun<br />

inzichten gedeeltelijk bij te stellen en te nuanceren. Ook dit heeft in alle hoofdstukken<br />

<strong>van</strong> dit boek duidelijk zichtbare sporen achtergelaten.<br />

De sociale weerbaarheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> is de mate waarin de bewoners <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> zich<br />

constructief en actief opstellen, en passieve en destructieve houdingen vermijden wanneer<br />

het om het oplossen <strong>van</strong> problemen in hun leefomgeving gaat. In dit boek richten we ons<br />

op vijf inhoudelijke thema’s die gezamenlijk de belangrijkste elementen <strong>van</strong> sociale<br />

weerbaarheid omvatten. In grote lijnen kunnen deze thema’s worden gerangschikt op <strong>een</strong><br />

glijdende schaal die begint bij de vraag hoe de noodzakelijke sociale basis <strong>voor</strong> sociale<br />

weerbaarheid bevorderd kan worden, namelijk <strong>een</strong> voldoende mate <strong>van</strong> positieve sociale<br />

contacten en positieve beeldvorming tussen verschillende sociale en culturele groepen in<br />

de leefomgeving. Zonder deze basis zullen meer bewoners <strong>een</strong> passieve en destructieve<br />

houding aannemen en dreigt segregatie: het uit elkaar vallen <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong> in verschillende<br />

deelgroepen (bij<strong>voor</strong>beeld etnische groepen) met negatieve stereotypen over elkaar. De<br />

vraag hoe en wanneer dit <strong>voor</strong>komen kan worden wordt met name in het deelonderzoek<br />

<strong>naar</strong> sociale integratie onder jongeren in hoofdstuk 2 aan de orde gesteld. De vraag hoe<br />

positieve beeldvorming en conflictbemiddeling kan bijdragen aan het <strong>voor</strong>komen <strong>van</strong><br />

destructief gedrag in conflicten tussen bewoners sluit hierop aan en wordt besproken in<br />

hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 richt zich vervolgens op destructief gedrag in de algemenere<br />

zin <strong>van</strong> overlast en criminaliteit en de interventies die duurzame veiligheid in de<br />

leefomgeving kunnen bevorderen. Het eindpunt <strong>van</strong> de schaal vormen de<br />

deelonderzoeken die hun aandacht op constructief gedrag richten. Hier is de vraag welke<br />

interventies bewoners stimuleren en in staat stellen actief aan hun leefomgeving en de<br />

maatschappij als geheel te participeren. Hoofdstuk 5 gaat in op de participatie <strong>van</strong><br />

bewoners aan projecten en beleid gericht op economische en sociale participatie, en in<br />

hoofdstuk 6 wordt deze vraag toegespitst op participatie <strong>van</strong> ouderen als <strong>een</strong> groep<br />

bewoners die in bijzondere mate gevaar loopt onvoldoende aan de samenleving deel te<br />

kunnen nemen.<br />

Gezien het grote aantal interventies dat in Nederland wordt uitgevoerd leidt het g<strong>een</strong><br />

twijfel dat de energie, juiste motivatie en ruime praktijkervaring en -kennis om de<br />

problemen op het gebied <strong>van</strong> leefbaarheid en veiligheid aan te pakken volop aanwezig<br />

zijn bij professionals en beleidsmakers. We denken echter dat <strong>een</strong> systematische<br />

13<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


koppeling <strong>van</strong> activiteiten aan bestaande wetenschappelijke inzichten kan helpen het<br />

werk beter te reflecteren en in <strong>een</strong> breder perspectief te plaatsen. Uiteindelijk, zo hopen<br />

wij, zal dit even<strong>een</strong>s bijdragen aan het effectiever aanpakken <strong>van</strong> de problemen doordat<br />

professionals beter kunnen inschatten wanneer (<strong>voor</strong> welke situatie) en hoe (op welke<br />

manier) bepaalde interventies het meeste succes beloven. Dit boek draagt daaraan bij.<br />

14<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


15<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


H 2 Integratie, segregatie en beeldvorming onder jongeren<br />

Tobias Stark, Coby <strong>van</strong> Niejenhuis, Marion Beijer en Andreas Flache<br />

2.1 Achtergrond<br />

De laatste jaren is er veel aandacht besteed aan de integratie <strong>van</strong> allochtonen in de<br />

Nederlandse samenleving. Vooral na de aanslagen <strong>van</strong> 11 september 2001 veranderde het<br />

klimaat <strong>van</strong> het publieke debat. Personen die ageerden tegen het tijdens de paarse<br />

kabinetten volgehouden laissez faire multiculturalisme werden steeds bepalender in het<br />

publieke debat, waardoor immigratie- en integratieproblemen steeds vaker en heftiger<br />

werden benoemd. Dat Pim Fortuyn als <strong>een</strong> <strong>van</strong> de meest bepalende personen in het<br />

aanzwengelen <strong>van</strong> het debat dit met de dood moest bekopen, leidde tot hoog oplopende<br />

spanningen die werden versterkt door de moord op filmmaker Theo <strong>van</strong> Gogh. De<br />

polarisering zette zich <strong>voor</strong>t onder het bewind <strong>van</strong> Rita Verdonk, minister <strong>voor</strong><br />

Vreemdelingenzaken en Integratie, die met harde hand de immigratietoestroom en de<br />

daaruit <strong>voor</strong>tkomende integratieproblematiek wilde terugdringen. Ook in het huidige<br />

politieke en maatschappelijke debat blijven de spanningen toenemen. Niet in het minst<br />

door de partijleider <strong>van</strong> de Partij Voor de Vrijheid, Geert Wilders, die de immigranten<br />

aanwijst als de veroorzakers <strong>van</strong> het fileprobleem, de Koran wil verbieden en <strong>een</strong> antiislam<br />

film heeft uitgebracht.<br />

Ondanks de hevige discussies lijkt men het over één ding <strong>een</strong>s te zijn: de<br />

onwenselijkheid <strong>van</strong> de concentratie <strong>van</strong> etnische minderheden (Blok, 2004).<br />

Verondersteld wordt dat concentratie leidt tot isolering - oftewel segregatie - <strong>van</strong><br />

groepen, met als gevolg <strong>een</strong> gebrekkige integratie in de Nederlandse samenleving met<br />

16<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


alle gevolgen <strong>van</strong> dien. Onderzoek wijst uit dat etnische segregatie inderdaad negatieve<br />

gevolgen heeft (Dagevos, 1996; Dagevos, 2001; Gijsberts & Dagevos, 2005). Zo blijkt<br />

weinig contact tussen etnische minderheden en mensen <strong>van</strong> Nederlandse herkomst <strong>een</strong><br />

negatief effect te hebben op de taalkundige vaardigheden en de culturele integratie <strong>van</strong> de<br />

etnische minderheden. Vermeulen (2001) beargumenteert dat slecht geïntegreerde<br />

allochtone kinderen de Nederlandse taal vaak niet goed beheersen en het daarom op<br />

school moeilijk kunnen hebben, waardoor ze later weinig kansen op de arbeidsmarkt<br />

hebben. Een ander aspect <strong>van</strong> het gebrek aan integratie is dat de autochtone en de<br />

allochtone bevolking geïsoleerd raken <strong>van</strong> elkaar, culturele verschillen niet begrijpen en<br />

met elkaar in conflict komen. Juist in aandachts<strong>wijk</strong>en kan dit <strong>een</strong> belangrijk probleem<br />

zijn omdat etnische segregatie <strong>een</strong> oorzaak kan zijn <strong>van</strong> <strong>een</strong> lage cohesie tussen<br />

bewoners.<br />

Hier gebruiken wij de sociologische definitie <strong>van</strong> integratie als “het bestaan <strong>van</strong><br />

directe relaties tussen migranten en autochtone bewoners" (Park & Burgess, 1921;<br />

Gordon, 1964). Integratie <strong>van</strong> allochtone kinderen betreft dus de aanwezigheid <strong>van</strong><br />

vriendschapsrelaties tussen kinderen met <strong>een</strong> allochtone en kinderen met <strong>een</strong> autochtone<br />

achtergrond. Aanvullend spreken wij <strong>van</strong> integratie als er g<strong>een</strong> negatieve beelden bestaan<br />

over mensen uit andere etnische groepen.<br />

17<br />

Integratie:<br />

Een Turks kind is volgens deze definitie geïntegreerd als het g<strong>een</strong> negatieve <strong>voor</strong>oordelen<br />

heeft over Nederlanders en autochtone vriendjes. Wij spreken pas <strong>van</strong> integratie op het<br />

niveau <strong>van</strong> <strong>een</strong> schoolklas of buurt als de autochtone bevolking tevens <strong>een</strong> positieve<br />

houding heeft ten opzichte <strong>van</strong> allochtonen. Integratie is dus duidelijk gericht op de<br />

houding tegenover elkaar en de relaties onderling <strong>van</strong> autochtone en allochtone<br />

bewoners.<br />

2.2 De probleemsituatie<br />

- vriendschapsrelaties tussen autochtonen en allochtonen<br />

- positieve houding t.o.v. andere etnische groepen<br />

In het eerste jaar <strong>van</strong> ons onderzoek brachten wij in kaart in welke mate er in de vijf<br />

aandachts<strong>wijk</strong>en in Arnhem sprake is <strong>van</strong> integratie onder jongeren. Uit ons<br />

vragenlijstonderzoek blijkt dat er <strong>een</strong> aantal problemen is met de integratie <strong>van</strong> 10/11jarigen,<br />

kinderen uit groep 7. Zo tonen de kinderen op de basisscholen in de<br />

aandachts<strong>wijk</strong>en <strong>een</strong> patroon <strong>van</strong> buitenschoolse etnische segregatie: <strong>een</strong> groot deel heeft<br />

g<strong>een</strong> gemengde vriendenkring buiten de school. Hoewel meer dan de helft <strong>van</strong> de<br />

kinderen in iedere <strong>wijk</strong> aangeeft zowel allochtone als autochtone vrienden te hebben, valt<br />

op dat in de meeste <strong>wijk</strong>en meer dan 30 % <strong>van</strong> de allochtone kinderen in hun vrije tijd<br />

all<strong>een</strong> met allochtone kinderen omgaat. Het meest opvallend is dit in Malburgen waar<br />

slechts 56,5 % <strong>van</strong> alle kinderen <strong>een</strong> gemengde vriendenkring heeft, terwijl dit in de<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


andere aandachts<strong>wijk</strong>en 62 % is. Ook zijn er aanwijzingen dat autochtone kinderen in<br />

Malburgen <strong>een</strong> uitsluitend autochtone vriendenkring opbouwen.<br />

Gedetailleerd onderzoek <strong>naar</strong> de vriendschapsnetwerken binnen enkele schoolklassen laat<br />

zien dat <strong>voor</strong>al Turkse kinderen <strong>een</strong> sterk segregatiepatroon vertonen (Kruis, 2007). Deze<br />

kinderen hebben meer vrienden <strong>van</strong> dezelfde etnische afkomst dan kinderen <strong>van</strong> andere<br />

etnische groepen die in onze steekproef <strong>voor</strong>komen. Dit hangt deels samen met hun<br />

religie. Zo blijkt <strong>een</strong> groot deel <strong>van</strong> de vriendschapskeuzen in de Arnhemse<br />

aandachts<strong>wijk</strong>en binnen de eigen religieuze groep plaats te vinden: islamitische kinderen<br />

hebben <strong>voor</strong>al islamitische vrienden en katholieke kinderen hebben <strong>voor</strong>al katholieke<br />

vrienden (Kruis, 2007).<br />

Naast de ongemengde vriendenkringen wijst ook de houding <strong>van</strong> de kinderen op<br />

integratieproblemen. De houding <strong>van</strong> kinderen ten opzichte <strong>van</strong> andere etnische groepen<br />

verschilt tussen de vijf aandachts<strong>wijk</strong>en. Vooral in Het Broek hebben allochtone kinderen<br />

<strong>een</strong> negatief beeld <strong>van</strong> autochtonen. In Geitenkamp hebben de autochtone kinderen in<br />

vergelijking met de andere <strong>wijk</strong>en het negatiefste beeld <strong>van</strong> allochtonen. Terwijl in<br />

Klarendal en Het Broek de autochtone kinderen negatief oordelen over alle groepen<br />

allochtonen, hebben autochtone kinderen in Malburgen <strong>een</strong> soortgelijk negatief oordeel<br />

over twee etnische groepen: Turken en Marokkanen.<br />

Uit onze gegevensverzameling <strong>van</strong> het eerste jaar <strong>van</strong> ons onderzoek blijkt dus<br />

dat er nog veel gedaan kan worden aan de integratie in de Arnhemse aandachts<strong>wijk</strong>en.<br />

Daartoe willen we <strong>een</strong> inventarisatie maken <strong>van</strong> projecten die de integratie <strong>van</strong> kinderen<br />

bevorderen. Gezien onze definitie <strong>van</strong> integratie richten wij ons op interventies die effect<br />

hebben op de beelden die kinderen hebben <strong>van</strong> andere etnische groepen en op<br />

vriendschappen tussen autochtone en allochtone kinderen. Deze uitkomsten hoeven<br />

echter niet geformuleerd te zijn als doelen door de uitvoerders <strong>van</strong> de interventies. Wij<br />

verwachten dat interventies die aan bepaalde eisen voldoen de integratie <strong>van</strong> kinderen<br />

bevorderen, ook al is de interventie niet speciaal hier<strong>voor</strong> geïnitieerd. Wij stellen dat <strong>een</strong><br />

betere integratie vaak <strong>een</strong> neveneffect is <strong>van</strong> activiteiten waarbij kinderen <strong>van</strong><br />

verschillende etnische groepen elkaar ontmoeten en samen hun vrije tijd doorbrengen. De<br />

theoretische onderbouwing <strong>voor</strong> deze stelling zal in het volgende hoofdstuk worden<br />

gepresenteerd.<br />

2.3 Het classificatiesysteem<br />

We hebben allereerst de interventies geclassificeerd. Dit om uitspraken te kunnen doen<br />

over interventies die (direct dan wel indirect) gericht zijn op het bevorderen <strong>van</strong> integratie<br />

onder jongeren. Op deze manier ontstaan er verschillende typen interventies. Vervolgens<br />

hebben we <strong>voor</strong> de verschillende soorten interventies gekeken <strong>naar</strong> de omstandigheden<br />

waarin zij het best kunnen worden opgezet. Wetenschappelijke <strong>theorie</strong>ën tonen <strong>voor</strong> elk<br />

type interventie bepaalde succes- en faalfactoren aan die het effect <strong>van</strong> de interventie op<br />

integratie beïnvloeden. In de hierop volgende paragrafen zetten we de verschillende<br />

parameters uit<strong>een</strong> waarop we onze classificatie hebben gebaseerd. Vervolgens<br />

introduceren we het gehele classificatiesysteem.<br />

18<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


2.3.1 Gelegenheid: contact tussen de groepen<br />

Voor het tot stand komen <strong>van</strong> integratie in de vorm <strong>van</strong> vriendschapsrelaties is de<br />

mogelijkheid tot contact tussen verschillende groepen <strong>een</strong> essentiële <strong>voor</strong>waarde, want<br />

“je kunt g<strong>een</strong> vriend worden met <strong>een</strong> Eskimo als er g<strong>een</strong> Eskimo is” (Blau en Schwartz,<br />

1984). Dit betekent dat allochtonen en autochtonen de gelegenheid moeten hebben om<br />

elkaar te ontmoeten. Deze gelegenheid wordt bepaald door de omgeving waarin de<br />

mensen leven. In <strong>een</strong> etnisch gemengde buurt zien de bewoners leden <strong>van</strong> andere groepen<br />

op straat, ze gaan <strong>naar</strong> dezelfde winkels en misschien zelfs <strong>naar</strong> dezelfde verenigingen.<br />

Het idee dat het ontmoeten <strong>van</strong> mensen daadwerkelijk leidt tot het opbouwen <strong>van</strong> relaties<br />

met deze mensen is in 1977 samengevat door Peter Blau in de ‘structurele<br />

gelegenheids<strong>theorie</strong>’. Deze <strong>theorie</strong> stelt dat mensen die elkaar vaak tegenkomen eerder<br />

<strong>een</strong> positieve relatie met elkaar ontwikkelen. De achterliggende gedachte is dat ieder<br />

mens deel uitmaakt <strong>van</strong> meerdere groepen, zoals ‘Klarendallers’, Marokkanen, tieners,<br />

voetbalfans, mannen, enz. Ook al zijn twee personen niet lid <strong>van</strong> precies dezelfde<br />

groepen, door in regelmatige ontmoetingen te ontdekken dat er <strong>een</strong> aantal groepen is<br />

waartoe ze beiden behoren, neemt de kans toe dat ze positiever <strong>naar</strong> elkaar gaan kijken.<br />

Naarmate <strong>een</strong> populatie (bijv. <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>wijk</strong>) diverser is, komen bewoners eerder anderen<br />

tegen waarmee ze <strong>een</strong> aantal eigenschappen gem<strong>een</strong> hebben, maar waar<strong>van</strong> zij ook<br />

verschillen. Diversiteit vergroot volgens de structurele gelegenheids<strong>theorie</strong> daarom de<br />

kans dat positieve relaties tussen verschillende groepen zich ontwikkelen. Naarmate meer<br />

mensen <strong>van</strong> verschillende groepen elkaar tegenkomen, zal de kans toenemen dat mensen<br />

<strong>van</strong> verschillende groepen positiever over elkaar oordelen (Blau, 1977).<br />

Echter, de mogelijkheden en de wens om in contact te komen met leden <strong>van</strong><br />

andere groepen worden beperkt door structurele factoren, zoals het lid zijn <strong>van</strong> dezelfde<br />

vereniging, bij hetzelfde bedrijf werken en de grootte <strong>van</strong> de eigen groep (als ik als Turk<br />

heel veel Turken ken, heb ik minder belangstelling om nog meer andere mensen te leren<br />

kennen). De vraag of mensen dezelfde sociale situatie (= structuur) delen, bepaalt dus of<br />

ze met elkaar in contact kunnen komen, waardoor later <strong>een</strong> relatie zou kunnen ontstaan.<br />

Dit wordt ook wel ‘propinquity’ (nabijheid) genoemd (o.a. Blau, 1977; Moody, 2001).<br />

Hierbij kan nabijheid heel letterlijk worden genomen zoals het wonen in dezelfde buurt.<br />

Propinquity kan echter ook betrekking hebben op de manier waarop na- of buitenschoolse<br />

activiteiten georganiseerd zijn. Als bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> kookcursus op <strong>een</strong> ‘zwarte’ school<br />

all<strong>een</strong> aan de eigen allochtone leerlingen wordt aangeboden, zal dat nauwelijks de<br />

integratie <strong>van</strong> deze leerlingen bevorderen. Als <strong>een</strong> dergelijke cursus echter in<br />

samenwerking met <strong>een</strong> gemengde school wordt aangeboden, zouden de allochtone<br />

leerlingen en de autochtone leerlingen elkaar kunnen ontmoeten. Door de ontmoeting kan<br />

hun beeld over elkaar in positieve zin veranderen en mogelijkerwijs de weg <strong>voor</strong><br />

vriendschappen vrijbanen. De bereidheid tot integratie wordt waarschijnlijk onderschat<br />

als professionals of wetenschappers slechts <strong>naar</strong> vriendschapsrelaties tussen allochtone en<br />

autochtone kinderen kijken. Als structurele factoren de gelegenheid tot contact beperken<br />

(bij<strong>voor</strong>beeld door onderwijs te volgen op <strong>een</strong> zwarte school), weerspiegelt het ontbreken<br />

<strong>van</strong> vriendschappen tussen kinderen met verschillende etnische achtergronden namelijk<br />

niet per se <strong>een</strong> <strong>voor</strong>keur <strong>voor</strong> vrienden <strong>van</strong> dezelfde etnische afkomst (Feld, 1982). De<br />

kinderen hebben immers nauwelijks mogelijkheden om autochtone kinderen te leren<br />

kennen.<br />

19<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Op basis <strong>van</strong> deze structurele gelegenheids<strong>theorie</strong> verwachten we dat interventies de<br />

integratie meer bevorderen <strong>naar</strong>mate er meer mogelijkheden worden geboden tot contact<br />

tussen verschillende etnische en sociale groepen. Immers: hoe meer contact, hoe groter de<br />

kans dat er positieve relaties ontstaan tussen kinderen <strong>van</strong> verschillende etnische groepen.<br />

Deze relaties zullen <strong>een</strong> afname <strong>van</strong> stereotypen ten opzichte <strong>van</strong> ‘de andere’ groep ten<br />

gevolge hebben en ook het ontstaan <strong>van</strong> vriendschappen bevorderen. <strong>Interventies</strong> waarbij<br />

leden <strong>van</strong> verschillende groepen g<strong>een</strong> contact hebben, kunnen niet tot<br />

vriendschapsrelaties leiden. Afhankelijk <strong>van</strong> de manier waarop ze zijn opgericht kunnen<br />

ze echter wel de integratie in de vorm <strong>van</strong> <strong>een</strong> positieve beeldvorming doen toenemen.<br />

Dat ook de verbetering <strong>van</strong> de beeldvorming - nog zonder direct contact tussen<br />

bevolkingsgroepen - <strong>een</strong> belangrijk doel <strong>van</strong> interventies kan zijn, blijkt herhaaldelijk uit<br />

onderzoek <strong>naar</strong> de Nederlandse situatie, en dan <strong>voor</strong>al uit onderzoek <strong>naar</strong> de<br />

beeldvorming <strong>van</strong> autochtonen over allochtonen: “Al zeker twintig jaar staat bij<strong>voor</strong>beeld<br />

ongeveer de helft <strong>van</strong> de autochtone bevolking gereserveerd of zelfs afwijzend tegenover<br />

buren <strong>van</strong> <strong>een</strong> andere etnische herkomst” en “Uit allerlei onderzoek blijkt dat<br />

autochtonen allochtonen in veel gevallen liever op afstand houden” (Gijsbert & Dagevos,<br />

2005, p. 36). Maar ook de beeldvorming <strong>van</strong> allochtonen ten opzichte <strong>van</strong> autochtonen is<br />

vaak negatief. Verbetering <strong>van</strong> de beeldvorming kan daarom ook <strong>een</strong> belangrijke bijdrage<br />

leveren aan vergroting <strong>van</strong> de kans op toekomstig contact. All<strong>een</strong> als groepen het contact<br />

niet uit de weg willen gaan is het mogelijk dat wederzijdse acceptatie tussen groepen in<br />

daadwerkelijke interacties kan groeien, met <strong>een</strong> betere kans op vriendschappen en<br />

positieve beelden tussen de groepen als gevolg.<br />

20<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


2.3.2 Context: <strong>Interventies</strong> binnen en buiten de scholen<br />

We maken onderscheid tussen interventies die wel en niet binnen de basisscholen in<br />

Arnhem worden uitgevoerd. Hier zijn twee redenen <strong>voor</strong>. De eerste reden is dat binnen-<br />

en buitenschoolse interventies onze doelgroep ‘kinderen uit groep 8 in de Arnhemse<br />

aandachts<strong>wijk</strong>en’ op <strong>een</strong> andere manier benaderen. Omdat de binnenschoolse activiteiten<br />

in de klassen worden aangekondigd hebben alle kinderen de mogelijkheid eraan deel te<br />

nemen (ook al zijn er niet altijd genoeg plaatsen <strong>voor</strong> alle kinderen). Aangezien de<br />

kinderen op de hoogte zijn <strong>van</strong> het aanbod zegt het al dan niet meedoen aan de activiteit<br />

veel over de <strong>voor</strong>keuren <strong>van</strong> kinderen. De buitenschoolse activiteiten daarentegen zeggen<br />

minder over de <strong>voor</strong>keuren <strong>van</strong> kinderen, omdat het niet op de hoogte zijn <strong>van</strong> het aanbod<br />

ook <strong>een</strong> reden kan zijn om niet deel te nemen. Ten tweede beperkt de<br />

schoolsamenstelling de mogelijkheid om interventies met en zonder contact tussen<br />

scholieren <strong>van</strong> verschillende groepen op te richten. De deelnemers aan de interventies<br />

weerspiegelen de schoolpopulatie. Gemengde scholen kunnen activiteiten met contact<br />

tussen verschillende etnische groepen aanbieden, terwijl dit <strong>voor</strong> witte scholen niet<br />

mogelijk is.<br />

2.3.3 De classificatie<br />

In de aandachts<strong>wijk</strong>en in Arnhem vinden veel binnen- en buitenschoolse<br />

kinderactiviteiten plaats die in onze ogen tot integratie kunnen leiden. Dit zijn<br />

bij<strong>voor</strong>beeld activiteiten die worden georganiseerd door (of in samenwerking met)<br />

sportverenigingen, kunstzinnige instellingen, kinderwerk of religieuze instellingen. Bij de<br />

inventarisatie <strong>van</strong> de activiteiten hebben wij echter op <strong>een</strong> aantal punten <strong>een</strong> selectie<br />

gemaakt. Een eerste selectiecriterium is de leeftijdsgroep waarop de activiteit gericht is.<br />

Aangezien wij ons in deze fase <strong>van</strong> het onderzoek richten op kinderen uit groep 8, hebben<br />

wij activiteiten geselecteerd waar kinderen <strong>van</strong> 10 tot 12 jaar aan mee kunnen doen.<br />

Een tweede selectiecriterium is de periode waarin de activiteit plaatsvindt. Hierbij<br />

richten wij ons op activiteiten die onlangs plaats hebben gevonden of die op het moment<br />

<strong>van</strong> onderzoek nog plaatsvinden. Op deze manier kunnen wij kijken wat de recente<br />

activiteiten <strong>voor</strong> invloed hebben op de vriendschappen tussen kinderen <strong>van</strong> verschillende<br />

groepen en op de stereotypen die leven bij de verschillende groepen. Wij kunnen onze<br />

recente meting hier<strong>van</strong> namelijk vergelijken met <strong>een</strong> meting die eerder dit schooljaar<br />

onder dezelfde kinderen is gehouden.<br />

Een derde selectiecriterium is dat de activiteit niet <strong>een</strong>malig is, maar over <strong>een</strong><br />

langere periode <strong>voor</strong>tduurt. Dit wil echter niet zeggen dat er g<strong>een</strong> interventies in Arnhem<br />

zijn die slechts één keer plaatsvinden en waar<strong>van</strong> verwacht wordt dat ze de integratie<br />

bevorderen. Een <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> dergelijke interventie is het Lagerhuisdebat dat één<br />

keer per jaar wordt georganiseerd door Het Mozaïek (<strong>een</strong> basisschool met overwegend<br />

allochtone scholieren in Malburgen Oost) en de Pieter Breughelschool (met overwegend<br />

autochtone leerlingen). Tijdens dit debat komen de leerlingen met elkaar in contact en<br />

leren ze elkaar beter begrijpen. We hebben echter twee redenen om dit soort <strong>een</strong>malige<br />

interventies buiten beschouwing te laten. De eerste reden is heel praktisch. Aangezien de<br />

hoeveelheid langdurige interventies heel groot is (in totaal meer dan 180 in de vijf<br />

<strong>wijk</strong>en), is het al lastig om <strong>voor</strong> al deze activiteiten in kaart te brengen welke kinderen<br />

aan welke interventie deelnemen. Het is onhaalbaar om daarnaast ook nog de kinderen<br />

21<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


die all<strong>een</strong> deelnemen aan <strong>een</strong>malige interventies in kaart te brengen. De tweede reden<br />

komt <strong>voor</strong>t uit de wetenschappelijke grondslag <strong>van</strong> ons project die we in de hierop<br />

volgende tekst verder toelichten. Volgens deze <strong>theorie</strong>ën zal namelijk slechts duurzaam<br />

contact voldoende ruimte bieden om elkaar goed te leren kennen, vriendschappen te<br />

sluiten en <strong>een</strong> positieve beeldvorming te creëren <strong>van</strong> andere groepen. Door dit duurzame<br />

contact kunnen netwerken tussen allochtone en autochtone bewoners in de<br />

achterstands<strong>wijk</strong>en ontstaan. Een interventie die slechts één keer plaatsvindt om inzicht te<br />

geven in de verschillen en gem<strong>een</strong>schappelijkheden tussen kinderen uit verschillende<br />

culturen zal weinig effect hebben op de beeldvorming. Als kinderen daarentegen<br />

gedurende <strong>een</strong> langere periode herhaaldelijk informatie ont<strong>van</strong>gen over <strong>een</strong> andere<br />

cultuur, zullen de mogelijke effecten op beeldvorming <strong>van</strong> langduriger aard zijn.<br />

Echter, tijdens <strong>een</strong> door ons georganiseerde workshop uitten professionals uit<br />

Arnhem het vermoeden dat deelname aan meerdere <strong>een</strong>malige interventies gezamenlijk<br />

wel tot <strong>een</strong> verbetering <strong>van</strong> integratie zou kunnen leiden. In lijn hiermee zullen we<br />

onderzoeken of dit vermoede cumulatieve effect <strong>van</strong> meerdere activiteiten ook bij de<br />

langdurige interventies waarover wij gegevens hebben verzameld te bespeuren is.<br />

Als men integratie beschouwt als positieve beeldvorming ten opzichte <strong>van</strong> andere<br />

groepen en als het bestaan <strong>van</strong> positieve relaties tussen leden <strong>van</strong> verschillende groepen,<br />

is het mogelijk interventies te onderscheiden op basis <strong>van</strong> de mate waarin ze invloed<br />

hebben op deze doelen. Volgens de structurele gelegenheids<strong>theorie</strong> bepaalt de mate <strong>van</strong><br />

contact tussen leden <strong>van</strong> verschillende groepen welk doel door <strong>een</strong> interventie kan<br />

worden bereikt. Vooral om praktische redenen maken wij verder onderscheid tussen de<br />

verschillende contexten waarbinnen de interventies worden uitgevoerd. De uitvoerende<br />

instellingen, de deelnemersgroep en de informatie over de interventies onder de<br />

potentiële deelnemers verschillen tussen activiteiten die binnen of buiten de basisscholen<br />

in Arnhem worden georganiseerd.<br />

2.3.4 Beschrijving <strong>van</strong> de verschillende categorieën<br />

Uit onze theoretische en praktische redenering vloeien vier typen interventies <strong>voor</strong>t.<br />

All<strong>een</strong> interventies die de mogelijkheid tot contact tussen kinderen <strong>van</strong> verschillende<br />

etnische groepen bieden, kunnen bijdragen tot integratie in de vorm <strong>van</strong> interetnische<br />

vriendschappen. <strong>Interventies</strong> zonder contact kunnen wel integratie bevorderen als ze<br />

gericht zijn op de beeldvorming ten opzichte <strong>van</strong> andere groepen. Beide soorten<br />

interventies hebben dus hun eigen meerwaarde. Onder welke omstandigheden de ene<br />

geschikter is dan de andere zal in de rest <strong>van</strong> dit hoofdstuk worden bediscussieerd.<br />

Allereerst zullen echter <strong>voor</strong> ieder type interventie <strong>voor</strong>beelden worden beschreven.<br />

22<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


23<br />

Context<br />

Binnen de school<br />

Buiten de school<br />

Structurele gelegenheid <strong>voor</strong> contact<br />

Contact tussen groepen G<strong>een</strong> contact<br />

Type 1<br />

Type 2<br />

Type 3<br />

Type 4<br />

Figuur 2.1: Classificatieschema <strong>voor</strong> binnen- en buitenschoolse interventies<br />

Type 1: binnenschoolse activiteiten met contact tussen groepen<br />

De meeste interventies die op scholen worden georganiseerd vinden plaats in verband<br />

met de ‘verlengde schooldag’ (VSD). Als <strong>een</strong> vorm <strong>van</strong> schoolachterstandsbeleid worden<br />

sociaal-culturele activiteiten op de achterstandscholen in Arnhem aangeboden. De<br />

‘verlengde schooldag’ wordt beheerd en georganiseerd door de stichting PAS (Stichting<br />

Primair onderwijs Arnhem in Samenwerking). Een <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> activiteit is de<br />

cursus klimmen die wordt gegeven op de basisschool de Vlindertuin in Geitenkamp.<br />

Tijdens deze activiteit leren de kinderen klimmen. In zes lessen leert <strong>een</strong> docent de<br />

kinderen de basisvaardigheden <strong>van</strong> deze sport. De kinderen leren in deze cursus<br />

samenwerken, maar ze werken niet <strong>naar</strong> <strong>een</strong> gezamenlijk doel toe. Dit is anders bij het<br />

tweede <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> interventie op de basisscholen in Arnhem. Op de Burgemeester<br />

de Monchyschool in Malburgen is <strong>een</strong> project opgericht waarbinnen de kinderen <strong>van</strong><br />

groep 8 samen <strong>een</strong> griezelfilm maken. Hier leren de kinderen omgaan met de camera, ook<br />

leren ze samen <strong>een</strong> script te schrijven en dit daarna te spelen, zodat er uiteindelijk <strong>een</strong><br />

film ontstaat.<br />

Type 2: buitenschoolse activiteiten met contact tussen groepen<br />

Voorts vinden er buiten de scholen interventies plaats waaraan de kinderen in hun vrije<br />

tijd kunnen deelnemen. Een <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> interventie waarbij er sprake is <strong>van</strong><br />

contact tussen verschillende etnische groepen, is de activiteit ‘Kleine kok’ die plaatsvindt<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


in de Spil in Malburgen West. Op de ‘Kleine kok’ krijgen kinderen wekelijks kookles.<br />

Tijdens deze kooklessen leren de kinderen gerechten koken uit <strong>een</strong> bepaald land. Na <strong>een</strong><br />

aantal kooklessen wordt de activiteit afgesloten met <strong>een</strong> restaurantavond waarop de<br />

kinderen koken <strong>voor</strong> mensen die ze zelf hebben uitgenodigd zoals familie en buren. Een<br />

ander <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> activiteit waarbij er sprake is <strong>van</strong> contact tussen verschillende<br />

bevolkingsgroepen vindt wekelijks plaats in Klarendal. Aan de activiteit<br />

‘Huiswerkbegeleiding’ dat gedurende het schooljaar plaatsvindt in Wijkcentrum<br />

Klarendal nemen kinderen <strong>van</strong> verschillende leeftijdsgroepen en etniciteiten deel. Tijdens<br />

deze activiteit werken de kinderen onder leiding <strong>van</strong> <strong>een</strong> professional aan hun huiswerk.<br />

Type 3: binnenschoolse activiteiten zonder contact tussen groepen<br />

Om verschillende redenen zijn er ook interventies waarbinnen g<strong>een</strong> contact plaatsvindt<br />

tussen kinderen <strong>van</strong> verschillende groepen. Niettemin kunnen deze interventies <strong>een</strong><br />

positieve invloed hebben op de beeldvorming. Hier valt <strong>een</strong> onderscheid te maken tussen<br />

interventies die bewust aan de beeldvorming <strong>van</strong> kinderen werken en interventies die dit<br />

niet bewust doen. Bij interventies die wel bewust aan beeldvorming werken, valt te<br />

denken aan activiteiten die kinderen iets over de cultuur en de gewoonten <strong>van</strong> mensen uit<br />

verschillende landen leren. Uitjes <strong>naar</strong> verschillende cultuurcentra of volksdanslessen zijn<br />

hier<strong>van</strong> <strong>voor</strong>beelden.<br />

Het valt op dat alle achterstandsscholen in Arnhem gemengde scholen zijn. Ook al<br />

is de meerderheid <strong>van</strong> de leerlingen op de scholen vaak allochtoon, contact tussen<br />

autochtone en allochtone kinderen is overal mogelijk. Activiteiten in verband met de<br />

‘verlengde schooldag’, die op de scholen in de achterstands<strong>wijk</strong>en worden aangeboden,<br />

vallen dus allemaal onder type 1. Daarentegen hebben we op de scholen buiten de<br />

achterstands<strong>wijk</strong>en die ook tot onze steekproef behoren met <strong>een</strong> andere<br />

schoolsamenstelling te maken. (Deze scholen hebben we meegenomen in ons onderzoek<br />

omdat er veel kinderen uit de vijf <strong>wijk</strong>en <strong>naar</strong>toe gaan.) De meerderheid <strong>van</strong> de<br />

scholieren is autochtoon, zodat er minder mogelijkheden tot contact tussen verschillende<br />

groepen bestaan. Van de acht scholen in onze steekproef worden er helaas slechts op één<br />

school activiteiten aangeboden die <strong>van</strong> invloed op integratie kunnen zijn. Dit is de<br />

Parcivalschool, die wel in Malburgen ligt, maar als Vrije School duidelijk <strong>van</strong> andere<br />

scholen in de achterstands<strong>wijk</strong>en verschilt. Ook wonen de meeste scholieren <strong>van</strong> deze<br />

school buiten de <strong>wijk</strong>. Echter, op deze school doen g<strong>een</strong> kinderen <strong>van</strong> verschillende<br />

etnische achtergronden mee aan de activiteiten en hier wordt verder ook g<strong>een</strong> aandacht<br />

aan besteed. Als <strong>voor</strong>beeld is het houtbewerken te noemen. De interventie is erop gericht<br />

dat de kinderen leren houtbewerken en dat de kinderen na schooltijd worden opge<strong>van</strong>gen.<br />

Deze interventie is opgestart om de ouders tegemoet te komen in de tijd dat de school nog<br />

g<strong>een</strong> naschoolse op<strong>van</strong>g kon aanbieden.<br />

Type 4: buitenschoolse activiteiten zonder contact tussen groepen<br />

Vanwege de gemêleerde etnische samenstelling <strong>van</strong> de Arnhemse achterstands<strong>wijk</strong>en<br />

bestaat buiten schooltijd bijna altijd de mogelijkheid tot contact tussen verschillende<br />

groepen. Deze mogelijkheid tot interetnisch contact bestaat over het algem<strong>een</strong> dan ook bij<br />

de buitenschoolse activiteiten. Als hier echter g<strong>een</strong> sprake <strong>van</strong> is, kan dit komen doordat<br />

de activiteit specifiek gericht is op één etnische groep óf doordat de activiteit wel op<br />

24<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


meerdere etniciteiten gericht is, maar onbedoeld slechts één etniciteit bereikt. Een<br />

<strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> activiteit die gericht is op <strong>een</strong> specifieke etnische groep is de<br />

Arabische les <strong>voor</strong> Marokkaanse kinderen. Deze les is gericht op het leren spreken, lezen<br />

en schrijven <strong>van</strong> de Arabische taal. Een <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> activiteit die niet gericht is op<br />

één etnische groep, maar desalniettemin slechts één groep bereikt is de linedance groep<br />

‘De Roefjes’ die oefent in <strong>een</strong> zaal <strong>van</strong> de Malburcht. ‘De Roefjes’ bestaat uit <strong>een</strong> groep<br />

kinderen die wekelijks bij elkaar komt om te dansen. Ook treedt de groep af en toe op.<br />

Hoewel alle bevolkingsgroepen welkom zijn op de activiteit, bestaat de groep deelnemers<br />

all<strong>een</strong> uit autochtone kinderen.<br />

Dat er bij sommige activiteiten g<strong>een</strong> contact is tussen verschillende etnische<br />

groeperingen, wil niet zeggen dat deze activiteiten de integratie niet kunnen bevorderen.<br />

Zo is het denkbaar dat <strong>een</strong> activiteit bezocht wordt door <strong>een</strong> specifieke etnische groep die<br />

zich bedreigt voelt of onzeker is over haar sociale status in de maatschappij. Deelname<br />

aan deze activiteit kan de leden <strong>van</strong> de betreffende groep positieve waardering geven<br />

en/of <strong>een</strong> positief gevoel over de eigen identiteit, waardoor de gevoelens <strong>van</strong> bedreiging<br />

af kunnen nemen. Op deze manier kan zelfs <strong>een</strong> activiteit zonder contact tussen<br />

verschillende etniciteiten succesvol zijn op het gebied <strong>van</strong> integratie. In het geval <strong>van</strong> de<br />

hier<strong>voor</strong> genoemde linedance groep ‘De Roefjes’ verwachten wij echter niet dat de<br />

onzekerheid over de eigen groepsstatus wordt gereduceerd, aangezien deze activiteit<br />

slechts wordt bezocht door autochtonen: de groep die in de Nederlandse maatschappij de<br />

meerderheidsetniciteit vormt. Daarentegen kan de eerder genoemde Arabische les <strong>voor</strong><br />

Marokkaanse kinderen wél <strong>een</strong> positief effect hebben op de deelnemende groep, omdat<br />

Marokkanen <strong>een</strong> minderheidsetniciteit vormen in de Nederlandse maatschappij.<br />

Een andere mogelijkheid <strong>van</strong> buitenschoolse activiteiten waarbij g<strong>een</strong> contact is<br />

tussen verschillende etnische groepen, maar waarbij wel sprake kan zijn <strong>van</strong> de<br />

bevordering <strong>van</strong> integratie, betreft activiteiten die specifiek gericht zijn op het leren over<br />

culturele gewoonten en achtergronden (Marokkaanse kookles <strong>voor</strong> autochtone kinderen<br />

of Nederlandse les <strong>voor</strong> Turkse kinderen). Door hierover te leren, kunnen kinderen het<br />

gedrag <strong>van</strong> andere etnische groepen beter begrijpen en accepteren, hetg<strong>een</strong> leidt tot <strong>een</strong><br />

minder stereotypering en discriminatie. Dergelijke op leren gerichte activiteiten zijn wij<br />

echter niet tegengekomen in onze inventarisatie <strong>van</strong> de interventies.<br />

2.4 Succes- en faalfactoren<br />

Binnen de vier typen <strong>van</strong> onze classificatie kan de interventie (1) integratie bevorderen,<br />

of (2) integratie niet bevorderen. Dit hangt af <strong>van</strong> de omstandigheden waarbinnen de<br />

interventie plaatsvindt, de manier waarop de interventie is opgezet en of de manier bij de<br />

omstandigheden past. Aan de hand <strong>van</strong> twee <strong>theorie</strong>ën, de contact<strong>theorie</strong> en de etnische<br />

bedreiging<strong>theorie</strong>, zullen we in de volgende paragrafen uitwerken wanneer welke<br />

interventie <strong>van</strong>uit <strong>een</strong> wetenschappelijk oogpunt functioneel is.<br />

25<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Contact<strong>theorie</strong><br />

In de literatuur zijn veel <strong>voor</strong>beelden te vinden die de structurele gelegenheids<strong>theorie</strong><br />

bevestigen (bijv. Feld, 1981). Echter, in veel gevallen is all<strong>een</strong> contact niet voldoende om<br />

tot vriendschappen te leiden of de beeldvorming te veranderen. Naast de mogelijkheden<br />

tot contact is <strong>voor</strong> het tot stand komen <strong>van</strong> positieve relaties tussen groepen ook de<br />

sociale significantie <strong>van</strong> dit contact <strong>van</strong> belang (Moody, 2001). Om de significantie te<br />

bepalen gebruiken wij de contact<strong>theorie</strong> <strong>van</strong> Gordon Allport (1954). Deze <strong>theorie</strong> is<br />

gericht op het tegengaan <strong>van</strong> <strong>voor</strong>oordelen en discriminatie, waarbij het idee is dat<br />

contact tussen leden <strong>van</strong> verschillende groepen leidt tot <strong>een</strong> positievere houding<br />

tegenover elkaar. Door het contact tussen individuen uit verschillende groepen ontstaat<br />

<strong>een</strong> positieve relatie en in sommige gevallen zelfs <strong>een</strong> vriendschap. Vervolgens wordt het<br />

positieve beeld <strong>van</strong> de persoon waarmee men contact heeft, gegeneraliseerd <strong>naar</strong> de<br />

gehele groep waartoe de persoon hoort.<br />

Net als bij de structurele gelegenheids<strong>theorie</strong> is het uitgangspunt <strong>van</strong> de<br />

contact<strong>theorie</strong> dat contact tussen verschillende groepen tot betere relaties kan leiden. Het<br />

verschil met de structurele gelegenheids<strong>theorie</strong> is echter dat dit all<strong>een</strong> kan gebeuren als de<br />

context waarbinnen het contact plaatsvindt, voldoet aan <strong>een</strong> aantal centrale <strong>voor</strong>waarden<br />

(Pettigrew, 1998). Ten eerste dienen de groepen <strong>een</strong> gelijke status te hebben. Het is<br />

belangrijk dat leden <strong>van</strong> de verschillende betrokken groepen zich gelijkwaardig voelen.<br />

Het is daarom aan te raden vertegenwoordigers <strong>van</strong> alle betrokken groepen bij de<br />

organisatie <strong>van</strong> het contact te betrekken en de groepen in aantal enigszins gelijk te<br />

houden om te <strong>voor</strong>komen dat het gevoel ontstaat dat de activiteit ‘<strong>van</strong>’ de andere groep<br />

is. Wanneer bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> dominante groep <strong>van</strong> acht Turkse jongens contact heeft met<br />

twee Nederlandse jongens, zal dit niet leiden tot <strong>een</strong> afname <strong>van</strong> <strong>voor</strong>oordelen. Ten<br />

tweede moeten de groepen gem<strong>een</strong>schappelijke doelen nastreven. Het streven <strong>naar</strong> <strong>een</strong><br />

succesvol optreden aan het eind <strong>van</strong> <strong>een</strong> dansproject zou de kinderen bij<strong>voor</strong>beeld<br />

kunnen motiveren om positief met elkaar om te gaan. Tevens dient er samenwerking<br />

tussen de groepen plaats te vinden waarbij de groepen afhankelijk <strong>van</strong> elkaar zijn in het<br />

bereiken <strong>van</strong> het doel. De vierde <strong>voor</strong>waarde is dat er <strong>een</strong> autoriteit is die het<br />

samenwerken stimuleert. Belangrijk is, dat de autoriteit de samenwerking bevordert en<br />

benadrukt dat er g<strong>een</strong> redenen <strong>voor</strong> negatieve percepties zijn. Tijdens de workshop <strong>van</strong><br />

mei 2008 bevestigden de professionals dit punt <strong>van</strong>uit hun ervaring. Echter, volgens hen<br />

kan het optreden <strong>van</strong> de autoriteit ook negatieve gevolgen hebben. Als <strong>van</strong> de deelnemers<br />

te overdreven <strong>een</strong> positieve beeldvorming wordt geëist zou de inspanning <strong>van</strong> de<br />

autoriteit juist averechts kunnen werken. Als de toezichthouder duidelijk maakt dat de<br />

verandering <strong>van</strong> de beeldvorming het doel is omdat hij/zij niet tevreden is met de<br />

houdingen <strong>van</strong> de kinderen zal koppigheid het gevolg zijn. De professionals benadrukten<br />

dat bij dit punt heel veel <strong>van</strong> de kwaliteit <strong>van</strong> de autoriteitspersoon afhangt. Ter afsluiting<br />

is <strong>van</strong> belang, dat de groepen niet slechts incidenteel, maar gedurende <strong>een</strong> langere<br />

periode contact hebben onder de genoemde <strong>voor</strong>waarden. Hierdoor ontstaat er voldoende<br />

ruimte om elkaar ook op het persoonlijke vlak te leren kennen en eventueel<br />

vriendschappen te sluiten. Als gevolg hier<strong>van</strong> kan de negatieve beeldvorming<br />

plaatsmaken <strong>voor</strong> <strong>een</strong> positieve beeldvorming ten opzichte <strong>van</strong> andere groepen.<br />

Vanuit dit oogpunt kunnen scholen, maar ook andere organisaties zoals<br />

buurtcentra, brede scholen of sportclubs in Arnhem aan integratie bijdragen door<br />

26<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


ij<strong>voor</strong>beeld gezamenlijke projecten te organiseren waarbinnen afhankelijkheden en<br />

belangen worden gecreëerd die de groepsgrenzen overschrijden. De activiteiten die<br />

succesvol zullen zijn, brengen kinderen <strong>van</strong> verschillende etnische groepen <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />

langere periode bij elkaar, hebben daarbij <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijk doel, eisen <strong>van</strong> de<br />

kinderen dat ze samenwerken om dit doel te bereiken en ondersteunen dit samenwerken<br />

door toezichthouders. Volgens de <strong>theorie</strong> is het niet heel belangrijk wat precies het doel is<br />

of door wat <strong>voor</strong> soort organisatie de activiteit wordt georganiseerd. Een schoolmusical<br />

georganiseerd in verband met de ‘verlengde schooldag’ in de aandachts<strong>wijk</strong>en kan in<br />

principe even goed tot integratie leiden als <strong>een</strong> multi-etnische voetbalploeg.<br />

Etnische bedreiging<strong>theorie</strong><br />

De structurele gelegenheids<strong>theorie</strong> stelt dat integratie slechts kan plaatsvinden als er<br />

daadwerkelijk contact tussen groepen bestaat. Dit is zeker zo als men integratie all<strong>een</strong> als<br />

het ontstaan/bestaan <strong>van</strong> positieve relaties (zoals vriendschappen) beschouwt <strong>van</strong> mensen<br />

met verschillende etnische achtergronden. Echter, zoals beschreven in de inleiding<br />

bestaat integratie uit twee dimensies. De tweede dimensie heeft betrekking op de<br />

beeldvorming <strong>van</strong> zowel de allochtone als de autochtone bevolking. Beeldvorming kan<br />

ook veranderen als er g<strong>een</strong> contact is tussen verschillende groepen, maar als interventies<br />

erop gericht zijn de beeldvorming te verbeteren. In sommigen gevallen is het zelfs beter<br />

als er niet <strong>van</strong> het begin af aan al contact bestaat. Volgens de etnische bedreiging<strong>theorie</strong><br />

is te verwachten dat de beeldvorming negatiever wordt als er contact tot stand komt en in<br />

de meerderheidsgroep het gevoel ontstaat dat hun status wordt bedreigd door de<br />

minderheden (Blalock, 1967). Om dit te <strong>voor</strong>komen zullen de leden <strong>van</strong> de meerderheid<br />

zich nog sterker afbakenen <strong>van</strong> de andere groep(en). Het ‘wij-zij’gevoel zal worden<br />

versterkt door bij<strong>voor</strong>beeld nog negatiever over de andere groep te praten. In <strong>wijk</strong>en waar<br />

het aandeel allochtonen rond de 40 % ligt kan <strong>een</strong> dergelijk proces <strong>een</strong> rol spelen. Turkse<br />

of Marokkaanse scholieren vormen bij<strong>voor</strong>beeld in sommige klassen op de basisscholen<br />

de grootste groep, waardoor de Nederlandse kinderen hun maatschappelijke<br />

meerderheidspositie verliezen. Bovendien zitten veel autochtone kinderen op <strong>een</strong> redelijk<br />

witte school buiten de achterstands<strong>wijk</strong>en, waardoor ze dagelijks te maken hebben met<br />

het horen bij de meerderheidsgroep op school en bij de minderheidsgroep in de <strong>wijk</strong>. Het<br />

is daarom <strong>van</strong> belang dat er ook interventies plaatsvinden die gericht zijn op het<br />

verbeteren <strong>van</strong> de beeldvorming onder jongeren in situaties waar al sterke spreiding<br />

tussen de groepen bestaat. Een mogelijkheid om hier ook zonder contact invloed op uit te<br />

oefenen is om de deelnemers kennis te laten maken met de andere culturen. <strong>Interventies</strong><br />

die gericht zijn op het leren <strong>van</strong> culturele verschillen laten jongeren begrijpen waarom de<br />

andere groep zich op <strong>een</strong> bepaalde manier gedraagt en zelfs dat de verschillen vaak niet<br />

zo groot zijn als gedacht.<br />

Als er dus al negatieve beelden over de andere groepen bestaan of <strong>een</strong><br />

meerderheidsgroep in zijn status is bedreigd, pleit de etnische bedreiging<strong>theorie</strong> tegen<br />

contact tussen groepen. Vanuit dit oogpunt kunnen interventies die op basis <strong>van</strong> de<br />

contact<strong>theorie</strong> zijn ontwikkeld pas worden toegepast als het conflictpotentieel is<br />

afgenomen. Dit kan worden bereikt door interventies die zonder contact tussen de<br />

groepen aan de beeldvorming <strong>van</strong> de groepsleden werken. Een <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> hoe dit<br />

soort interventies eruit kunnen zien wordt gegeven in het hoofdstuk 3.<br />

27<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Stand <strong>van</strong> zaken<br />

Weinig onderzoek heeft zich tot dusver gericht op het effect <strong>van</strong> buitenschoolse<br />

interventies op de beeldvorming <strong>van</strong> kinderen over andere groepen en hun<br />

vriendschappen met leden <strong>van</strong> andere groepen. Het meeste onderzoek op dit gebied was<br />

<strong>voor</strong>al gericht op het effect <strong>van</strong> etnisch gemengde scholen op houdingen die etnische<br />

groepen tegenover elkaar hebben (bijv. Aboud et al., 2003) of op hun vriendschappen<br />

(bijv. Hallinan & Smith, 1989, Quillian & Campbell, 2003). Ook het effect <strong>van</strong><br />

onderwijsmethoden die wel of niet aan de <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong> voldoen is<br />

onderzocht (bijv. Hansell & Slavin, 1981, Hallinan & Sorensen, 1985, Van Oudenhoven<br />

et al., 1996, Slavin & Cooper, 1999). In deze onderzoeken is de positieve invloed <strong>van</strong><br />

contact en <strong>van</strong> het voldoen aan de <strong>voor</strong>waarden bevestigd. Het aantal vriendschappen <strong>van</strong><br />

kinderen met verschillende etnische achtergronden neemt bij<strong>voor</strong>beeld toe als<br />

leerkrachten en de schooldirectie laten zien dat ze tussengroepcontacten bepleiten<br />

(Schofield, 1995).<br />

Onderzoek uit de VS heeft laten zien dat de structurele gelegenheids<strong>theorie</strong><br />

inderdaad in staat is om vriendschapskeuzen deels te verklaren. Jongeren die dichtbij<br />

elkaar wonen en elkaar dus vaak op straat tegenkomen (= propinquity), hebben volgens<br />

dit onderzoek <strong>een</strong> grotere kans met elkaar bevriend te zijn dan andere jongeren (Mouw &<br />

Entwisle, 2006). Maar ook koppels die niet zo dichtbij elkaar wonen, hebben <strong>een</strong> grotere<br />

kans bevriend te zijn, als in de buurt <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de kinderen <strong>een</strong> ander kind woont met<br />

wie ze allebei bevriend zijn. In <strong>een</strong> steekproef uit Duitsland wordt even<strong>een</strong>s de<br />

samenhang tussen contact en positieve beelden bevestigd. Zo bleek het aantal allochtonen<br />

in <strong>een</strong> regio samen te hangen met de mate <strong>van</strong> stereotypering <strong>van</strong> allochtonen (Wagner et<br />

al., 2006): hoe meer allochtonen er in <strong>een</strong> regio woonden, en dus hoe meer<br />

contactmogelijkheden de bewoners met andere etniciteiten hadden, hoe positiever de<br />

beelden <strong>van</strong> de autochtone bevolking ten opzichte <strong>van</strong> de allochtone bevolking waren.<br />

Naast het verbeteren <strong>van</strong> het beeld dat autochtonen en allochtonen <strong>van</strong> elkaar hebben, is<br />

uit onderzoek in Nederland <strong>een</strong> ander positief effect <strong>van</strong> contact tussen deze groepen <strong>naar</strong><br />

voren gekomen. Zo blijken de Nederlandse taalvaardigheden <strong>van</strong> allochtonen in <strong>een</strong> <strong>wijk</strong><br />

met <strong>een</strong> hoger aantal allochtone bewoners slechter te zijn dan die <strong>van</strong> allochtonen die in<br />

<strong>een</strong> <strong>wijk</strong> met meer autochtone bewoners wonen (Gijsberts & Dagevos, 2005). Dus<br />

28<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


allochtonen die in <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> wonen waar meer autochtonen wonen, spreken beter<br />

Nederlands.<br />

Echter, zoals eerder genoemd in dit hoofdstuk, blijkt contact all<strong>een</strong> soms niet<br />

voldoende te zijn om de houdingen ten opzichte <strong>van</strong> andere groepen te beïnvloeden. Al in<br />

1961 liet onderzoek in Amerika zien dat het gezamenlijk doorbrengen <strong>van</strong> tijd <strong>van</strong> twee<br />

groepen jongens in <strong>een</strong> zomerkamp niet tot wederzijdse acceptatie leidde (Sherif et al.,<br />

1961). Pas nadat de jongens gem<strong>een</strong>schappelijk <strong>een</strong> aantal opdrachten moesten uitvoeren,<br />

veranderden de meningen over de andere groep. Met betrekking tot buitenschoolse<br />

activiteiten laat ander en recenter onderzoek uit de VS zien dat jongeren die lid zijn <strong>van</strong><br />

<strong>een</strong> sportvereniging of club (waar aan de <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong> wordt<br />

voldaan) meer vrienden <strong>van</strong> <strong>een</strong> andere etniciteit hebben dan jongeren die g<strong>een</strong> lid zijn<br />

(Moody, 2001). Ons is g<strong>een</strong> onderzoek uit Nederland bekend waarin het effect <strong>van</strong><br />

deelname aan buitenschoolse activiteiten op de beelden of vriendschappen <strong>van</strong> kinderen<br />

wordt onderzocht.<br />

2.4.1 <strong>Interventies</strong> met contact tussen verschillende groepen<br />

Uit onze theoretische redenering in de vorige paragrafen blijkt dat interventies waarbij er<br />

contact tussen verschillende etnische groepen is <strong>een</strong> positief effect kunnen hebben,<br />

zolang de omgang tussen de groepen <strong>voor</strong>af niet al te negatief is. Bovendien moet de<br />

meerderheidsgroep niet het gevoel hebben in hun meerderheidspositie te worden<br />

bedreigd. Voor het opzetten <strong>van</strong> dit soort interventies formuleert de contact<strong>theorie</strong>, zoals<br />

eerder genoemd, <strong>een</strong> aantal <strong>voor</strong>waarden die als succesfactoren kunnen worden<br />

beschouwd. Is er bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> autoriteit aanwezig in de vorm <strong>van</strong> <strong>een</strong> toezichthouder<br />

die positieve contacten bevordert? Werken de kinderen samen aan <strong>een</strong><br />

gem<strong>een</strong>schappelijk doel en zo ja, zijn ze daarin afhankelijk <strong>van</strong> elkaar? Hebben de<br />

groepen die deelnemen aan de activiteit dezelfde status of is er <strong>een</strong> dominante groep<br />

aanwezig? Naarmate meer aan deze <strong>voor</strong>waarden wordt voldaan verwachten wij, in lijn<br />

met de contact<strong>theorie</strong>, meer positieve effecten <strong>van</strong> activiteiten, zoals minder<br />

stereotypering en meer vriendschappen tussen groepen. Hieronder zullen we <strong>voor</strong> de<br />

interventies waarbij er sprake is <strong>van</strong> contact tussen verschillende etnische groepen<br />

bekijken in hoeverre deze interventies aan de <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> onze <strong>theorie</strong> voldoen.<br />

Type 1<br />

Zoals al eerder gesteld kunnen bijna alle interventies die door de ‘verlengde schooldag’<br />

worden georganiseerd onder type 1 worden gecategoriseerd. Van deze activiteiten<br />

voldoen alle activiteiten al aan één <strong>voor</strong>waarde <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong>, namelijk de<br />

<strong>voor</strong>waarde <strong>van</strong> herhaaldelijk contact. Doordat VSD-activiteiten bestaan uit cursussen<br />

<strong>van</strong> tussen de zes en tien weken, waar<strong>van</strong> kinderen maximaal één mogen missen, is deze<br />

<strong>voor</strong>waarde gegarandeerd. De meeste <strong>van</strong> de scholen hebben deze eis ingesteld, omdat er<br />

vaak te veel kinderen zich inschrijven <strong>voor</strong> de cursus. Ook aan de <strong>voor</strong>waarde dat er <strong>een</strong><br />

autoriteit aanwezig moet zijn die positieve contacten kan bevorderen, wordt bij alle<br />

activiteiten voldaan. De kinderen zijn te jong om niet te worden begeleid, bovendien<br />

leren ze tijdens deze activiteiten nieuwe dingen en is het noodzakelijk dat er <strong>een</strong><br />

cursusleider aanwezig is. Ook is er op alle scholen nog <strong>een</strong> leerkracht op school aanwezig<br />

die eventueel kan ingrijpen. Verder wordt er bij bijna alle activiteiten voldaan aan de<br />

29<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


<strong>voor</strong>waarde <strong>van</strong> gelijke status. Omdat er vaak te veel inschrijvingen zijn, kijken de<br />

leerkrachten welke kinderen nog niet eerder hebben meegedaan aan <strong>een</strong> VSD-activiteit,<br />

maar ook zorgen zij soms dat bepaalde kinderen niet bij elkaar in <strong>een</strong> activiteit komen.<br />

Hierdoor ontstaan er eigenlijk nergens dominante groepjes kinderen. Als er toch kinderen<br />

zijn die domineren, dan gaat het niet om <strong>een</strong> groep dominante kinderen <strong>van</strong> <strong>een</strong> bepaalde<br />

etniciteit, maar juist om individuen die normaal ook <strong>voor</strong>trekkers zijn in de klas. Verder<br />

wordt er binnen veel <strong>van</strong> de activiteiten aan <strong>een</strong> gezamenlijk doel gewerkt. Wanneer dit<br />

het geval is, geven de begeleidende docenten aan dat er moet worden samengewerkt om<br />

dit doel te bereiken. Bij bijna alle activiteiten die onder de VSD vallen zijn er aan het<br />

einde <strong>van</strong> de tien weken presentaties of optredens, zodat de kinderen aan ouders en<br />

klasgenoten kunnen laten zien wat ze hebben gedaan en geleerd. Om tot deze uitvoering<br />

te komen moeten de kinderen meestal intens samenwerken. Bij het bovengenoemde<br />

<strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> de Burgemeester de Monchyschool wordt bij<strong>voor</strong>beeld aan het eind <strong>van</strong><br />

het project de griezelfilm gepresenteerd.<br />

Er zijn ook activiteiten waarbij niet aan alle <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong><br />

wordt voldaan. Bij de cursus klimmen op de basisschool de Vlindertuin bij<strong>voor</strong>beeld,<br />

zeggen de docenten dat de kinderen nooit aan <strong>een</strong> gezamenlijk doel werken. Dit soort<br />

interventies zijn individuele activiteiten die <strong>voor</strong>al zijn gericht op het leren <strong>van</strong> nieuwe<br />

praktische en sociale vaardigheden. Als de interventie slechts aan <strong>een</strong> beperkt aantal<br />

<strong>voor</strong>waarden voldoet, zoals herhaaldelijk contact of toezicht door <strong>een</strong> autoriteit,<br />

verwachten we volgens de contact<strong>theorie</strong> g<strong>een</strong> effect op de beeldvorming door de<br />

interventie.<br />

Type 2<br />

De rand<strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong> zijn algem<strong>een</strong> geldig, dus zijn ze overal <strong>van</strong><br />

toepassing en vormen ze de factoren die nodig zijn <strong>voor</strong> het succes <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

buitenschoolse interventie. Bij de eerder genoemde activiteit ‘Kleine kok’ in de Spil is er<br />

sprake <strong>van</strong> nabijheid tussen verschillende culturele groeperingen en dus gelegenheid tot<br />

het sluiten <strong>van</strong> vriendschappen en het ontstaan <strong>van</strong> positievere beeldvorming. De<br />

activiteit voldoet grotendeels aan de <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong>. De activiteit<br />

‘Kleine kok’ loopt meerdere maanden en er is sprake <strong>van</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

autoriteit. Er zijn namelijk altijd volwassenen aanwezig die toezicht houden op de<br />

kinderen en positieve contacten bevorderen: vrijwilligers, stagiaires of kinderwerkers.<br />

Ook wordt voldaan aan de <strong>voor</strong>waarde <strong>van</strong> gezamenlijke doelen. De activiteit werkt<br />

namelijk toe <strong>naar</strong> de restaurantavond waarop de kinderen gezamenlijk <strong>een</strong> lekkere<br />

maaltijd bereiden <strong>voor</strong> de mensen die zij in hun restaurant uitnodigen. In het bereiken <strong>van</strong><br />

dit doel zijn de kinderen afhankelijk <strong>van</strong> elkaar omdat de maaltijd kan mislukken, als<br />

iemand <strong>van</strong> de groep zich bij<strong>voor</strong>beeld niet aan het recept houdt. Ook in het bedienen <strong>van</strong><br />

de gasten zijn de kinderen afhankelijk <strong>van</strong> elkaar in het achterlaten <strong>van</strong> <strong>een</strong> positieve<br />

indruk. Van samenwerking <strong>voor</strong> het bereiken <strong>van</strong> het doel is dus duidelijk sprake. Aan de<br />

overgebleven <strong>voor</strong>waarde, gelijke status onder de deelnemende kinderen, wordt echter<br />

niet altijd volledig voldaan. Het komt namelijk wel <strong>een</strong>s <strong>voor</strong> dat er <strong>een</strong> groepje kinderen<br />

aanwezig is dat dominant is. Dit uit zich bij<strong>voor</strong>beeld in het ‘de baas’ proberen te spelen<br />

over andere kinderen.<br />

30<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Bij de activiteit ‘Huiswerkbegeleiding’ is daarentegen ook sprake <strong>van</strong> contact tussen<br />

verschillende groepen, maar wordt nauwelijks voldaan aan de <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de<br />

contact<strong>theorie</strong>. Zo hebben de kinderen allemaal <strong>een</strong> individueel doel (huiswerk maken) in<br />

plaats <strong>van</strong> <strong>een</strong> gezamenlijk doel, ze hoeven niet samen te werken om dit doel te bereiken<br />

(behalve dan dat ze stil moeten zijn), en er zijn ook kinderen die andere kinderen soms<br />

domineren. Bij de activiteit ‘Huiswerkbegeleiding’ wordt echter wel voldaan aan de<br />

<strong>voor</strong>waarde met betrekking tot de aanwezigheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> autoriteit. Er is namelijk altijd<br />

<strong>een</strong> toezichthouder aanwezig bij deze activiteit die kinderen aanspreekt op positief en<br />

negatief gedrag. Vanuit onze theoretische redenering verwachten wij g<strong>een</strong> effect <strong>van</strong> deze<br />

interventie op integratie, ook al zullen andere doelen, zoals het tijdig afhebben <strong>van</strong> het<br />

huiswerk, wel worden bereikt door de interventie.<br />

Voor onze analyse is het dus mogelijk de interventies waarbij er wel contact<br />

tussen verschillende etnische groepen is, op te delen <strong>naar</strong> activiteiten die wel en<br />

activiteiten die niet aan alle <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong> voldoen. Echter, recent<br />

onderzoek wijst er op dat niet alle <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong> even belangrijk zijn<br />

<strong>voor</strong> integratie (Pettigrew & Tropp, 2006). In <strong>een</strong> grootschalig onderzoek over alle<br />

onderzoeken die tussen 1940 en 2000 werden gepubliceerd lijkt contact over het<br />

algem<strong>een</strong> de beeldvorming tussen groepen te verbeteren. Voorts lijkt het ondersteunen<br />

<strong>van</strong> dit contact door <strong>een</strong> aanwezige autoriteit dit effect te bevorderen. Verder kon het<br />

negatieve effect <strong>van</strong> statusverschillen tussen de leden <strong>van</strong> de groepen die in contact<br />

komen worden bevestigd. Voor de andere rand<strong>voor</strong>waarden zijn de resultaten minder<br />

duidelijk. Wij willen met ons onderzoek bevestigen dat bepaalde <strong>voor</strong>waarden inderdaad<br />

noodzakelijk zijn <strong>voor</strong> het slagen <strong>van</strong> <strong>een</strong> interventie, terwijl andere <strong>voor</strong>waarden g<strong>een</strong><br />

noodzakelijke succesfactoren zijn. Aan de hand <strong>van</strong> resultaten <strong>van</strong> dit onderzoek zouden<br />

professionals in Arnhem zich sterker op de belangrijke factoren kunnen concentreren.<br />

2.4.2 <strong>Interventies</strong> zonder contact tussen verschillende groepen<br />

Hoewel weinig activiteiten in de vijf aandachts<strong>wijk</strong>en gericht zijn op <strong>een</strong> specifieke<br />

etnische groep, is het wel af en toe zo dat slechts één etnische groep de activiteit bezoekt.<br />

Hierbinnen kunnen we onderscheid maken tussen interventies die wel of juist niet op de<br />

beeldvorming <strong>van</strong> jongeren zijn gericht. Als er al negatieve beeldvorming bestaat,<br />

<strong>voor</strong>spelt de etnische bedreiging<strong>theorie</strong> dat deze nog slechter wordt als er contact tussen<br />

de groepen plaatsvindt. Dit zou het geval kunnen zijn in de achterstands<strong>wijk</strong>en <strong>van</strong><br />

Arnhem, waar sommige kinderen negatieve beelden over elkaar hebben. Echter, volgens<br />

deze <strong>theorie</strong> kunnen interventies die juist gericht zijn op het verbeteren <strong>van</strong> het beeld dat<br />

mensen hebben <strong>van</strong> andere etnische groepen wel tot <strong>een</strong> positievere beeldvorming leiden<br />

zonder dat er contact bestaat. Daarom is het <strong>van</strong> belang om te onderscheid te maken<br />

tussen activiteiten die wel of juist niet op beeldvorming zijn gericht.<br />

Type 3<br />

We noemden <strong>een</strong> <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> interventies op <strong>een</strong> school waarbij er g<strong>een</strong> of<br />

nauwelijks contact is tussen verschillende groepen. Bij de cursus houtbewerken op de<br />

Parcivalschool doen g<strong>een</strong> kinderen <strong>van</strong> andere etnische achtergronden mee en wordt niet<br />

aan de beeldvorming <strong>van</strong> de kinderen gewerkt. De interventie is <strong>voor</strong>al gericht op het<br />

aanleren <strong>van</strong> praktische vaardigheden. De Parcivalschool is <strong>een</strong> vrije school en hier wordt<br />

31<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


veel aandacht besteedt aan de creativiteit <strong>van</strong> de kinderen. Om deze ook na schooltijd te<br />

stimuleren is gekozen <strong>voor</strong> cursussen als tekenen en houtbewerken. Op de Parcivalschool<br />

bestaat g<strong>een</strong> negatieve beeldvorming ten opzichte <strong>van</strong> andere groepen. De<br />

bedreiging<strong>theorie</strong> <strong>voor</strong>spelt dus g<strong>een</strong> negatieve effecten, maar wij verwachten ook g<strong>een</strong><br />

verbetering <strong>van</strong> de beeldvorming door deelname aan de activiteit.<br />

Verder kwamen wij g<strong>een</strong> activiteiten op scholen tegen waarbij g<strong>een</strong> contact<br />

mogelijk was. De basisscholen in achterstands<strong>wijk</strong>en zijn gemengde scholen waardoor er<br />

altijd kinderen <strong>van</strong> verschillende etnische afkomst aan de activiteiten meedoen.<br />

Bovendien worden op de veel wittere scholen buiten de <strong>wijk</strong>en g<strong>een</strong> binnenschoolse<br />

activiteiten aangeboden die effect op de scholieren uit de achterstands<strong>wijk</strong>en zouden<br />

kunnen hebben.<br />

Type 4<br />

Voorts is het mogelijk de buitenschoolse activiteiten te onderscheiden op basis <strong>van</strong> de<br />

mate waarin de activiteiten zich op beeldvorming tussen etnische groepen richten. De<br />

eerdergenoemde Arabische les is <strong>een</strong> <strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> <strong>een</strong> activiteit waaraan slechts <strong>een</strong><br />

groep kinderen (Marokkaanse kinderen) buiten de school deel kan nemen. Maar deze<br />

lessen zijn hoofdzakelijk gericht op het leren <strong>van</strong> het Arabisch en hebben over het<br />

algem<strong>een</strong> g<strong>een</strong> expliciete sociale nevendoelen. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat deze<br />

lessen <strong>een</strong> verandering in beeldvorming ten opzichte <strong>van</strong> andere etniciteiten creëren. Om<br />

de beeldvorming te verbeteren moet <strong>een</strong> interventie expliciet gericht zijn op het begrijpen<br />

<strong>van</strong> de waarden en normen <strong>van</strong> andere etnische groepen. Dit kan bij<strong>voor</strong>beeld middels<br />

informatiebij<strong>een</strong>komsten of andere vormen <strong>van</strong> <strong>voor</strong>lichting/training. Een <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong><br />

hoe dit eruit kan zien wordt in het hoofdstuk ‘beeldvorming en conflicten’ gegeven. In<br />

Arnhem vindt er op dit moment g<strong>een</strong> langdurige interventie plaats die zich specifiek op<br />

één groep richt en het doel heeft de beeldvorming te verbeteren. Slechts <strong>een</strong>malige<br />

interventies zoals het Lagerhuisdebat zijn georganiseerd, maar <strong>van</strong>uit onze theoretische<br />

redenering verwachten wij hier<strong>van</strong> g<strong>een</strong> duidelijke effecten op de houdingen <strong>van</strong> de<br />

kinderen.<br />

Tot slot<br />

Volgens onze analyse ligt er <strong>een</strong> grote kans <strong>voor</strong> het bevorderen <strong>van</strong> integratie in<br />

coöperaties <strong>van</strong> binnenschoolse activiteiten tussen scholen binnen en buiten de<br />

achterstands<strong>wijk</strong>en. Echter, het blijkt dat er nauwelijks tot g<strong>een</strong> interventies zijn op de<br />

scholen buiten de achterstands<strong>wijk</strong>en. Omdat er wel veel autochtone kinderen die in de<br />

betreffende <strong>wijk</strong>en wonen <strong>naar</strong>toe gaan, zou dit hun beeldvorming en hun bereidheid tot<br />

het sluiten <strong>van</strong> daadwerkelijke relaties kunnen bevorderen. Uit eerdere analyses bleek dat<br />

scholieren op de scholen buiten de <strong>wijk</strong>en <strong>een</strong> positievere houding ten opzichte <strong>van</strong><br />

andere groepen en mensen in het algem<strong>een</strong> hebben dan scholieren op scholen binnen de<br />

aandachts<strong>wijk</strong>en. Het mengen <strong>van</strong> deze kinderen met de kinderen <strong>van</strong> de<br />

achterstandsscholen zou dus veel kans <strong>van</strong> slagen hebben - als er tenminste wel aan de<br />

<strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong> wordt voldaan. Het beschreven Lagerhuisdebat tussen<br />

de Mozaïekschool in Malburgen en de Pieter Breughelschool is <strong>een</strong> goed begin <strong>voor</strong> dit<br />

soort interventies. Echter, doordat deze interventie slechts één keer per jaar plaatsvindt,<br />

zal er volgens de contact<strong>theorie</strong> en de structurele gelegenheids<strong>theorie</strong> weinig aan de<br />

32<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


eeldvorming veranderen. Een interventie die zorgt dat de scholieren over <strong>een</strong> langere<br />

periode regelmatig aan <strong>een</strong> gezamenlijk doel samenwerken, leidt daarentegen tot de<br />

verwachting dat de effecten <strong>van</strong> het contact positief zullen zijn.<br />

Een ander <strong>voor</strong>deel <strong>van</strong> interventies die zowel scholen binnen als buiten de<br />

achterstand<strong>wijk</strong>en betrekken, is dat er kinderen <strong>van</strong> verschillende sociale klassen met<br />

elkaar in aanraking komen. Bij <strong>een</strong> georganiseerde workshop met professionals kwam<br />

<strong>naar</strong> voren dat problemen tussen sociale klassen <strong>van</strong> groter belang zouden kunnen zijn<br />

<strong>voor</strong> het samenleven in Arnhem dan problemen tussen etnische groepen. Wel bevestigen<br />

de professionals dat er bij<strong>voor</strong>beeld in Het Broek problemen tussen autochtone en<br />

allochtone bewoners spelen. Echter, ze gaven ook aan dat bij<strong>voor</strong>beeld in Geitenkamp dit<br />

soort problemen nauwelijks aan de orde zijn. Hier kampen beide groepen met dezelfde<br />

sociale problemen die met inkomen en opleiding te maken hebben. Of de kinderen nu uit<br />

<strong>een</strong> allochtone of autochtone familie komen, ze hebben allemaal dezelfde ervaringen.<br />

Doordat de sociale samenstelling <strong>van</strong> de achterstands<strong>wijk</strong>en toch redelijk homog<strong>een</strong> is,<br />

hebben de kinderen op de basisscholen binnen de <strong>wijk</strong>en dus weinig met kinderen <strong>van</strong><br />

andere sociale klassen te maken. Een interventie als het Lagerhuisdebat is <strong>een</strong> goed begin<br />

om contacten te leggen, maar om echte bruggen te slaan zijn er duurzame interventies<br />

nodig.<br />

33<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


H 3 Beeldvorming en conflicten<br />

Elze Ufkes, Sabine Otten, Karen <strong>van</strong> der Zee en Ellen Giebels<br />

3.1 Achtergrond<br />

Bewoners kunnen op verschillende manieren op overlast <strong>van</strong> medebuurt- of<br />

<strong>wijk</strong>bewoners reageren. Ze kunnen de overlast proberen te negeren en, hoewel ze zich<br />

ergeren, g<strong>een</strong> actie tegenover de veroorzaker ondernemen. Of ze kunnen op <strong>een</strong><br />

agressieve manier reageren: bij<strong>voor</strong>beeld door te schelden of te dreigen of de politie op<br />

hen af te sturen. Een derde manier om te reageren is door op <strong>een</strong> of andere wijze met de<br />

buurman in gesprek te raken: bij<strong>voor</strong>beeld door zelf contact te zoeken met de buurman of<br />

iemand <strong>van</strong> buurtbemiddeling in te schakelen. Het beeld dat bewoners in conflictsituaties<br />

<strong>van</strong> <strong>een</strong> overlastveroorzaker hebben, is <strong>van</strong> grote invloed op de manier waarop bewoners<br />

reageren op overlast <strong>van</strong> medebewoners.<br />

In Arnhem lopen veel projecten en interventies die op <strong>een</strong> of andere manier<br />

betrekking hebben op beeldvorming of bewonersconflicten. We hebben getracht de<br />

verschillende projecten in Arnhem op <strong>een</strong> overzichtelijke manier in te delen in <strong>een</strong> zestal<br />

typen interventies. Vervolgens beschrijven we per type <strong>een</strong> aantal <strong>voor</strong>waarden waaraan<br />

de interventie moet voldoen om haar kans <strong>van</strong> slagen te optimaliseren. Deze succes- en<br />

faalfactoren zijn gebaseerd op zowel resultaten <strong>van</strong> (sociaal-) wetenschappelijk<br />

onderzoek, als ervaringen uit de praktijk. De praktijkervaringen kwamen <strong>naar</strong> voren<br />

34<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


tijdens gesprekken met professionals in Arnhem en <strong>een</strong> workshop met verschillende<br />

professionals <strong>van</strong> onder andere de gem<strong>een</strong>te Arnhem, Rijnstad en de politie Arnhem.<br />

3.2 De probleemsituatie<br />

De vijf <strong>wijk</strong>en, waar het huidige onderzoek <strong>van</strong> het instituut <strong>ISW</strong> in Arnhem zich op<br />

richt, worden gekenmerkt door <strong>een</strong> relatief slechte score op leefbaarheidsindicatoren<br />

zoals ervaren sociale overlast (Veiligheidsmonitor, 2005). Bewoners <strong>van</strong> de vijf <strong>wijk</strong>en<br />

geven relatief vaak aan overlast te hebben <strong>van</strong> medebuurtbewoners. De <strong>wijk</strong>en<br />

Malburgen en Geitenkamp vallen daarbij op met bijzonder hoge scores. Overlast kan<br />

zaken betreffen als geluidsoverlast, pesterijen of rommelige tuinen. Als we <strong>naar</strong> cijfers<br />

<strong>van</strong> overlastmeldingen bij het project buurtbemiddeling in Arnhem kijken, lijkt<br />

geluidsoverlast de meest <strong>voor</strong>komende kwestie te zijn (1 Jaar buurtbemiddeling Arnhem,<br />

2007). Het effectief aanpakken of <strong>voor</strong>komen <strong>van</strong> conflicten <strong>naar</strong> aanleiding <strong>van</strong> overlast<br />

is daarom <strong>een</strong> belangrijk onderdeel <strong>van</strong> het verbeteren <strong>van</strong> de leefbaarheid <strong>van</strong> deze<br />

<strong>wijk</strong>en.<br />

Met conflictsituaties bedoelen we in dit geval: situaties waarin ten minste één<br />

bewoner zich geërgerd of gehinderd voelt door <strong>een</strong> andere bewoner. Hoe bewoners in<br />

deze situaties reageren is mede afhankelijk <strong>van</strong> het beeld dat ze hebben over de sociale<br />

groep waartoe <strong>een</strong> veroorzaker behoort. In ons onderzoek werden de sociale groepen<br />

oorspronkelijke bewoners vs. nieuwkomers, allochtonen vs. autochtonen en ouderen vs.<br />

jongeren (starters of studenten) het meest genoemd. De reactie <strong>van</strong> <strong>een</strong> bewoner uit<br />

Geitenkamp op geluidsoverlast kan bij<strong>voor</strong>beeld afhangen <strong>van</strong> de mate waarin de<br />

veroorzaker gezien wordt als iemand die net in de buurt is komen wonen of als <strong>een</strong><br />

oorspronkelijke Geitenkamper (zie ook figuur 3.1). In ons onderzoek richten we ons dus<br />

niet op de vraag hoe beelden over andere groepen de oorzaak <strong>van</strong> conflicten zijn, maar<br />

proberen we uit te vinden hoe ze <strong>van</strong> invloed zijn op reacties <strong>van</strong> bewoners in<br />

conflictsituaties.<br />

35<br />

Conflict-<br />

aanleiding<br />

‘Nieuwkomers<br />

vs.<br />

oorspronkelijke<br />

bewoners’<br />

Figuur 3.1: Invloed <strong>van</strong> beeldvorming op conflictgedrag<br />

‘Niets durven te<br />

zeggen’<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Bewoners ergeren zich meer, wanneer ergernis veroorzaakt wordt door iemand uit <strong>een</strong><br />

groep waarover negatieve beelden bestaan en reageren daardoor eerder op <strong>een</strong><br />

destructieve manier. Dit blijkt uit onder andere uit het huidige onderzoek in Arnhem en<br />

werd tevens bevestigd in experimenteel onderzoek (o.a. Ufkes, Otten, <strong>van</strong> der Zee &<br />

Giebels, 2008; Ufkes, Otten & Kremer, 2008). Wanneer <strong>een</strong> nieuwkomer bij<strong>voor</strong>beeld<br />

overlast veroorzaakt, heeft het algemene beeld over nieuwkomers invloed op de reactie<br />

<strong>van</strong> bewoners. Wanneer dit beeld negatief is, zullen anderen zich sneller ergeren en<br />

eerder destructief reageren. En wanneer dit beeld positief is zullen bewoners zich juist<br />

minder snel ergeren en eerder proberen te praten met <strong>een</strong> overlastveroorzaker. Het feit dat<br />

bewoners zich sneller ergeren en eerder geneigd zijn destructief te reageren is slecht <strong>voor</strong><br />

de leefbaarheid <strong>van</strong> de buurt.<br />

Een manier om te stimuleren dat bewoners zich minder snel aan elkaar ergeren en<br />

daardoor eerder conflicten zelf proberen op te lossen, is dus door in de beeldvorming <strong>van</strong><br />

groepen in de <strong>wijk</strong> te investeren. Projecten die als resultaat hebben dat verschillende<br />

groepen bewoners in de buurt positievere beelden ten opzichte <strong>van</strong> elkaar krijgen, leveren<br />

op deze manier <strong>een</strong> positieve bijdrage aan de sociale weerbaarheid. Daarnaast kunnen<br />

interventies zich richten op concrete conflictsituaties; bij<strong>voor</strong>beeld door bewoners in <strong>een</strong><br />

conflictsituatie te ondersteunen in het zelf vinden <strong>van</strong> <strong>een</strong> oplossing.<br />

3.3 Het classificatiesysteem<br />

Op het gebied <strong>van</strong> interventies die gericht zijn op de beeldvorming <strong>van</strong> groepen bewoners<br />

en het aanpakken <strong>van</strong> conflicten, gebeurt er in Arnhem al veel. Er zijn allerlei projecten,<br />

bij<strong>voor</strong>beeld: ‘Praten is Goud’ in Malburgen, ‘Klarendal kom op’ of ‘Buurtbemiddeling’.<br />

Daarbij zal ieder<strong>een</strong> begrijpen dat <strong>een</strong> typische buurtbarbecue in <strong>een</strong> hevig geëscaleerd<br />

conflict niet werkt en ook dat het in contact brengen <strong>van</strong> bewoners die vreedzaam - maar<br />

naast elkaar - samenleven g<strong>een</strong> politie-inzet behoeft. De vraag is onder welke<br />

36<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


omstandigheden en op welke manier interventies moeten worden opgezet willen zij het<br />

meeste effect sorteren.<br />

<strong>Interventies</strong> die gericht zijn of op de beeldvorming tussen groepen of op het<br />

gedrag <strong>van</strong> bewoners in conflictsituaties, kunnen worden onderscheiden op basis <strong>van</strong> het<br />

soort problematiek waar<strong>voor</strong> zij geschikt zijn. In onze classificatie nemen wij kwaliteit<br />

<strong>van</strong> de relaties tussen bewoners als dimensie waarop we de verschillende typen<br />

interventies indelen. Afhankelijk <strong>van</strong> de kwaliteit <strong>van</strong> de relaties tussen buurtbewoners<br />

(de situatie in de <strong>wijk</strong>, buurt of straat), zullen bepaalde typen interventies geschikt zijn en<br />

andere juist niet. Als <strong>voor</strong>beeld kunnen we Malburgen met Het Arnhemse Broek<br />

vergelijken. In Malburgen zijn er plekken waar veel bewoners met verschillende<br />

achtergronden naast elkaar leven maar weinig contact met elkaar hebben (bijv.<br />

Immerloo). In Het Arnhemse Broek zijn er <strong>een</strong> aantal straten waar ook bewoners met<br />

verschillende achtergronden naast elkaar leven maar waar grote spanningen tussen<br />

etnische groepen zijn. De omstandigheden zijn dus niet gelijk in beide <strong>wijk</strong>en. Hierdoor<br />

zijn bepaalde typen interventies geschikter om beeldvorming aan te pakken in Malburgen<br />

dan in Het Arnhemse Broek en vice versa.<br />

Door onderscheid te maken tussen verschillende typen interventies kunnen we<br />

uitspraken doen over belangrijke <strong>voor</strong>waarden waaraan <strong>een</strong> interventie moet voldoen om<br />

haar kans <strong>van</strong> slagen te optimaliseren. Ook geeft <strong>een</strong> indeling op basis <strong>van</strong> het soort<br />

problematiek ons de gelegenheid om zowel interventies die gericht zijn op het<br />

<strong>voor</strong>komen <strong>van</strong> conflicten als interventies die gericht zijn op het ingrijpen bij conflicten<br />

mee te nemen. In ons classificatiesysteem wordt onderscheid gemaakt tussen zes typen<br />

interventies die elk bij <strong>een</strong> bepaalde probleemsituatie passen. Drie typen - meer<br />

preventieve interventies - richten zich op escalerende situaties waarin sprake is <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

steeds negatievere beeldvorming tussen bewoners, maar nog g<strong>een</strong> direct conflict<br />

plaatsvindt. En drie typen - meer curatieve interventies - richten zich op min of meer<br />

geëscaleerde conflictsituaties.<br />

In het vervolg <strong>van</strong> dit hoofdstuk zullen we <strong>voor</strong> elk <strong>van</strong> de 6 typen interventies<br />

<strong>een</strong> beschrijving geven <strong>van</strong> het soort problematiek waar<strong>voor</strong> ze het geschiktst lijken.<br />

Vervolgens zullen we <strong>een</strong> aantal factoren aangeven die <strong>van</strong> invloed zijn op het succes <strong>van</strong><br />

het inzetten <strong>van</strong> <strong>een</strong> dergelijk type interventie. In het onderstaande schema staat deze<br />

onderverdeling weergegeven (zie figuur 3.2). In de eerste kolom wordt aangegeven of het<br />

hier interventies gericht op beeldvorming of conflictsituaties betreft. In de tweede kolom<br />

wordt het type interventie genoemd en de paragraaf waar deze wordt beschreven. In de<br />

derde kolom worden <strong>voor</strong>beeldinterventies genoemd die in Arnhem plaatsvinden. Als<br />

laatste wordt het sleutelproces beschreven waar de interventie zich op richt of in andere<br />

woorden: het effect dat met <strong>een</strong> bepaald type interventie beoogd wordt.<br />

37<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Figuur 3.2: Indeling <strong>van</strong> typen interventies<br />

38<br />

Kwaliteit <strong>van</strong> de relaties tussen bewoners<br />

Soorten<br />

problematiek<br />

Negatieve<br />

beeldvorming tussen<br />

groepen<br />

Conflicten tussen<br />

buurtbewoners<br />

Type interventie Voorbeeld Sleutelproces<br />

3.4.1 Contact stimuleren<br />

tussen groepen bewoners<br />

3.4.2 Contactinterventies<br />

tussen groepen bewoners die<br />

zich expliciet op reduceren<br />

<strong>van</strong> negatieve beeldvorming<br />

richten<br />

3.4.3 <strong>Interventies</strong> binnen<br />

groepen bewoners die zich<br />

expliciet richten op reductie<br />

<strong>van</strong> negatieve beeldvorming<br />

3.4.4 <strong>Interventies</strong> gericht op<br />

verbeteren conflictstrategieën<br />

buurtbewoners<br />

3.4.5 Bemiddelings-<br />

interventies<br />

3.4.6 De-escalerende<br />

interventies<br />

Wijkfeesten in kader <strong>van</strong><br />

'Klarendal kom op'<br />

‘Meet en Greet II’<br />

‘Samen koken, samen eten’<br />

Contact tussen culturele groepen in<br />

de <strong>wijk</strong> zoals project ‘Praten is<br />

goud’<br />

Beeldenstorminterventies zoals<br />

‘Jongerenlagerhuisdebat’<br />

Trainingen zoals ‘Multi Culti:<br />

omgaan met verschillende<br />

culturen’<br />

Secundaire effect <strong>van</strong><br />

‘Buurtbemiddeling’<br />

Trainingen zoals: ‘Mediation, wat<br />

is dat’<br />

Bewoners (telefonisch) adviseren<br />

bij overlast door buurtbemiddeling,<br />

woningbouw en politie<br />

Conflictpartijen ondersteunen in<br />

het vinden <strong>van</strong> <strong>een</strong> oplossing<br />

Politieoptreden in concrete<br />

situaties<br />

Woningbouw: Uitzetten <strong>van</strong><br />

bewoners<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k<br />

Door contact negatieve<br />

beeldvorming laten afnemen<br />

Specifiek gericht op het<br />

nivelleren <strong>van</strong> negatieve<br />

beeldvorming tussen groepen<br />

Specifiek gericht op het<br />

nivelleren <strong>van</strong> negatieve<br />

beeldvorming binnen groepen<br />

Zelfredzaamheid en<br />

weerbaarheid <strong>van</strong> bewoners<br />

bevorderen<br />

Bewoners tot zelf uitvoeren <strong>van</strong><br />

constructief conflictgedrag<br />

aanzetten<br />

Bemiddeling tussen<br />

conflictpartijen<br />

Beëindigen <strong>van</strong> (kans op)<br />

escalatie<br />

Opheffen <strong>van</strong> regelmatige<br />

overlast<br />

Preventief Curatief


3.4 Succes- en faalfactoren<br />

Alvorens in te gaan op de specifieke typen interventies zijn <strong>een</strong> aantal algemene<br />

punten <strong>van</strong> belang wanneer <strong>een</strong> interventie wordt opgestart.<br />

Allereerst geldt dat hoe slechter de relaties tussen bewoners in <strong>een</strong> bepaalde<br />

probleemsituatie zijn, hoe moeilijker het zal zijn om de doelgroep te bereiken met de<br />

interventie. Voor bij<strong>voor</strong>beeld de organisatie <strong>van</strong> <strong>een</strong> buurtbarbecue in <strong>een</strong> buurt waar<br />

<strong>een</strong> aantal bewoners gezellig met elkaar omgaan maar anderen juist <strong>een</strong> negatieve<br />

beeldvorming hebben, zullen vaak all<strong>een</strong> maar die bewoners meedoen die al positief<br />

denken over de andere groep. Eén <strong>van</strong> de oplossingen hier<strong>voor</strong> is om te streven <strong>naar</strong><br />

<strong>een</strong> soort sneeuwbaleffect. Om dit te bewerkstelligen moet eerst geprobeerd worden<br />

<strong>een</strong> aantal personen <strong>van</strong> de groep(en) die anders niet mee zouden doen, mee te<br />

krijgen. Doordat de andere leden <strong>van</strong> deze groep(en) <strong>een</strong> aantal medegroepsleden in<br />

contact zien treden met de andere groepen in hun <strong>wijk</strong>, kan hun beeld al positiever<br />

worden en/of kunnen ze besluiten om de volgende keer misschien ook mee te doen.<br />

Ook bij Buurtbemiddeling is het steeds weer <strong>een</strong> uitdaging om alle conflictpartijen<br />

bereid te vinden mee te doen. Omdat het minder <strong>van</strong>zelfsprekend is <strong>voor</strong> bewoners<br />

om aan dergelijke interventies mee te doen, moet er meer moeite gedaan worden om<br />

de doelgroep te bereiken.<br />

Ten tweede kwam tijdens de workshop met de professionals <strong>naar</strong> voren dat de<br />

meer curatieve interventies meer sturing vergen. Daardoor vergen dergelijke projecten<br />

meer kwaliteiten <strong>van</strong> de projectleiders om deze in goede banen te leiden.<br />

Ten derde geldt dat de meer curatieve interventies zich op minder deelnemers<br />

richten. Wanneer er bij<strong>voor</strong>beeld sprake is <strong>van</strong> negatieve beeldvorming in <strong>een</strong> buurt in<br />

het algem<strong>een</strong>, dan kan er <strong>een</strong> project gestart worden met het doel om veel bewoners<br />

met elkaar in contact te brengen door <strong>een</strong> activiteit die veel bewoners aanspreekt. Op<br />

deze manier heeft <strong>een</strong> project <strong>een</strong> groot bereik onder bewoners. Echter, in het geval<br />

dat er sprake is <strong>van</strong> <strong>een</strong> hoog oplopend conflict dan zal <strong>een</strong> interventie zich op dat<br />

specifieke conflict moeten richten. Hierdoor heeft dit laatste type interventie veel<br />

minder bereik (soms zelfs maar twee bewoners). Het bereik onder bewoners wordt<br />

dus kleiner <strong>naar</strong>mate interventies zich op <strong>een</strong> specifieker probleem richten. Men dient<br />

gerichtheid en bereik dus af te wegen, zodat de best passende interventie gekozen<br />

wordt.<br />

Ten slotte gaven de professionals aan dat het belangrijk is aandacht te hebben<br />

<strong>voor</strong> de effecten op langere termijn. Het lijkt zeer wenselijk, <strong>voor</strong> het realiseren <strong>van</strong><br />

langetermijnoplossingen, om <strong>een</strong> bepaald type meer curatieve interventie op te volgen<br />

met <strong>een</strong> meer preventieve interventie. Wanneer <strong>een</strong> hevig geëscaleerde conflictsituatie<br />

door optreden <strong>van</strong> de politie weer wat is afgekoeld is het belangrijk dat deze<br />

interventie door bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> bemiddelingsinterventie wordt opgevolgd. Op deze<br />

manier kan worden geprobeerd om conflictpartijen tot afspraken te laten komen waar<br />

beide partijen mee kunnen werken en wordt <strong>een</strong> duurzamere oplossing bereikt.<br />

De beeldvormingsinterventies<br />

Zoals gezegd is het beeld dat bewoners hebben <strong>van</strong> de overlastveroorzaker <strong>van</strong> grote<br />

invloed op de manier waarop zij reageren op <strong>een</strong> situatie. Een negatieve beeldvorming<br />

heeft destructieve reacties tot gevolg. Het bestaan <strong>van</strong> negatieve beeldvorming is dan<br />

ook de eerste soort problematiek waar we in geïnteresseerd zijn. Uit onze classificatie<br />

39<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


komen drie typen interventies <strong>naar</strong> voren die zich op negatieve beeldvorming richten.<br />

Daarbij is elk type meer of minder geschikt, afhankelijk <strong>van</strong> in hoeverre de relaties<br />

tussen (groepen) bewoners in de situatie verstoord zijn (zie classificatiesysteem figuur<br />

3.2). Hieronder gaan we kort in op de verschillende verstoorde relaties die bewoners<br />

met elkaar kunnen hebben, waarna we specifiek ingaan op de drie verschillende typen<br />

interventies.<br />

In de eerste plaats kunnen bewoners zich onzeker voelen over contact met leden <strong>van</strong><br />

andere groepen; dit wordt intergroepsangst genoemd (Stephan & Stephan, 1985).<br />

Deze angst kan leiden tot het vermijden <strong>van</strong> contact met leden <strong>van</strong> andere groepen. In<br />

<strong>een</strong> buurtsetting kan deze onzekerheid ertoe leiden dat bewoners contact met leden<br />

<strong>van</strong> andere groepen in de buurt<br />

mijden. Daarbij kan het begrip<br />

‘groep’ ruim gezien worden,<br />

aangezien mensen de neiging<br />

hebben om anderen op basis <strong>van</strong><br />

verschillende kenmerken (zoals<br />

etniciteit, leeftijd, geslacht,<br />

opleiding) in groepen in te delen. In<br />

Immerloo Marlburgen wonen<br />

bij<strong>voor</strong>beeld veel mensen <strong>van</strong><br />

verschillende etnische achtergronden<br />

naast elkaar, maar lijkt er<br />

weinig contact tussen deze groepen<br />

te zijn. Onzekerheid over contact<br />

met andere groepen wordt<br />

verklaard doordat mensen<br />

<strong>voor</strong>afgaand aan het contact er al<br />

<strong>van</strong> uitgaan dat het contact<br />

negatieve gevolgen zal hebben. Het<br />

ontkrachten <strong>van</strong> deze, in<br />

onzekerheid en gebrek aan kennis over de andere groepen gewortelde negatieve<br />

verwachtingen, kan daarom <strong>een</strong> belangrijke doelstelling zijn om bewoners structureel<br />

met elkaar in contact te brengen. Dit kan bij<strong>voor</strong>beeld door buurtbewoners deel te<br />

laten nemen aan <strong>een</strong> gezamenlijke activiteit zoals <strong>een</strong> buurtfeest of <strong>een</strong> andere<br />

laagdrempelige ontmoeting tussen buurtbewoners. Het doel <strong>van</strong> deze activiteiten is<br />

om bewoners elkaar persoonlijk te laten leren kennen, waardoor men elkaar minder<br />

als leden <strong>van</strong> <strong>een</strong> bepaalde groep gaat zien. Door de opbouw <strong>van</strong> persoonlijke<br />

contacten zullen de beelden die geassocieerd worden met de groepen in de <strong>wijk</strong><br />

minder effect hebben in interacties met buurtbewoners. Bij dit eerste type interventies<br />

is beeldvorming dus niet zo zeer het specifieke onderwerp <strong>van</strong> de interventies zelf,<br />

maar de verwachting is dat door positieve contactbelevenissen onzekerheid en<br />

negatieve verwachtingen ten opzichte <strong>van</strong> andere groepen minder worden. Uit<br />

onderzoek is <strong>een</strong> aantal factoren bekend dat het succes <strong>van</strong> dergelijke<br />

contactinterventies kan versterken. Deze zullen in paragraaf 3.4.1 behandeld worden.<br />

Op het moment dat de verhouding en beeldvorming tussen groepen in <strong>een</strong><br />

buurt al duidelijk negatief zijn, zullen interventies uit dit eerste type<br />

contactinterventies niet voldoende zijn. Een <strong>voor</strong>beeld is de scheiding tussen<br />

oorspronkelijke bewoners en nieuwkomers in Geitenkamp in Arnhem. De<br />

40<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


verwachting tussen deze groepen is zo negatief geworden dat in de praktijk leden <strong>van</strong><br />

deze groepen in de <strong>wijk</strong> g<strong>een</strong> contact met elkaar zoeken: ook niet wanneer ze<br />

uitgenodigd worden om deel te nemen aan <strong>een</strong> gezamenlijke activiteit. In <strong>een</strong><br />

dergelijke situatie is <strong>een</strong> type interventie nodig dat zich in eerste instantie specifiek op<br />

het ontkrachten <strong>van</strong> de negatieve beelden richt. Bij<strong>voor</strong>beeld door in <strong>een</strong><br />

gestructureerde context leden <strong>van</strong> de betrokken groepen met elkaar in discussie te<br />

laten gaan over de beelden en ideeën die ze over de andere groep hebben. Dit tweede<br />

type interventie kan zich even<strong>een</strong>s goed richten op verwachtingen over hoe anderen<br />

de eigen groep zien (bijv. ideeën <strong>van</strong> allochtonen over hoe Nederlanders over<br />

allochtonen denken). In paragraaf 3.4.2 zullen we verder op dit type interventies<br />

ingaan.<br />

Hoewel deze twee eerste soorten interventies gebaseerd zijn op het in contact<br />

brengen <strong>van</strong> groepen, zal dit in eerste instantie niet altijd mogelijk zijn. Onderzoek<br />

heeft aangetoond dat de timing <strong>van</strong> het in contact brengen <strong>van</strong> groepen <strong>een</strong><br />

belangrijke invloed kan hebben op de uiteindelijke uitkomsten <strong>van</strong> de interventie<br />

(bijv. Flache & Mäs, 2008; Kameda & Sugimori, 1995). Zo kunnen beelden tussen<br />

groepen al zo negatief zijn dat contact tussen groepen juist leidt tot meer negatieve<br />

beelden in plaats <strong>van</strong> positieve beelden. In Het Arnhemse Broek zijn er in sommige<br />

buurten bij<strong>voor</strong>beeld duidelijk spanningen tussen autochtone bewoners en bewoners<br />

met <strong>een</strong> Turkse achtergrond. Hier kan contact tussen groepen, in eerste instantie, juist<br />

averechts werken. Een interventie gericht op het nivelleren <strong>van</strong> negatieve<br />

beeldvorming waarbij contact tussen twee groepen plaatsvindt, is dus niet altijd in<br />

eerste instantie mogelijk of zinvol. In <strong>een</strong> dergelijke situatie is het belangrijk om eerst<br />

<strong>een</strong> interventie in beeldvorming over andere groepen in de <strong>wijk</strong> binnen <strong>een</strong> bepaalde<br />

groep te plegen. Wanneer deze interventie succesvol is afgerond, kan deze opgevolgd<br />

worden door <strong>een</strong> type interventie gericht op het in contact brengen <strong>van</strong> bewoners uit<br />

verschillende groepen (paragraaf 3.4.1 en 3.4.2). In paragraaf 3.4.3 zullen we dit type<br />

interventies beschrijven, evenals condities definiëren waaronder het noodzakelijk is<br />

om eerst <strong>een</strong> dergelijke interventie toe te passen alvorens over te gaan op de<br />

hierboven beschreven typen interventies.<br />

3.4.1 Contact stimuleren tussen groepen bewoners<br />

Voorbeelden <strong>van</strong> interventies die zich op beeldvorming richten door contact tot stand<br />

te brengen tussen groepen, zijn activiteiten zoals de <strong>wijk</strong>feesten die in het kader <strong>van</strong><br />

‘Klarendal kom op’ worden georganiseerd of ‘Samen koken, samen eten’ in<br />

Presikhaaf. Deze <strong>wijk</strong>feesten geven ieder<strong>een</strong> in de buurt de kans om aan allerlei<br />

activiteiten en optredens deel te nemen en zodoende in contact te komen met andere<br />

buurtbewoners. Zo wordt bij <strong>een</strong> project als ‘Samen koken, samen eten’ <strong>een</strong> workshop<br />

<strong>voor</strong> bewoners georganiseerd om bewoners <strong>van</strong> verschillende achtergronden samen te<br />

laten koken. De bewoners krijgen de kans om gerechten uit andere culturen te<br />

proeven, maar ook hun medebuurtbewoners beter te leren kennen zonder dat de<br />

nadruk op de beelden onderling komt te liggen.<br />

De contact<strong>theorie</strong> <strong>van</strong> Allport uit 1954 vormt <strong>een</strong> belangrijk uitgangspunt <strong>voor</strong><br />

deze contactinterventies. Zoals in hoofdstuk 2 is uitgelegd, wordt in deze <strong>theorie</strong><br />

gesteld dat contact tussen groepen negatieve beelden over de andere groep effectief<br />

kan wegnemen mits het contact onder optimale condities plaatsvindt. De afgelopen<br />

decennia is er veel onderzoek gedaan <strong>naar</strong> de condities waaronder contact tussen<br />

leden <strong>van</strong> verschillende groepen leidt tot positievere beeldvorming ten opzichte <strong>van</strong><br />

de andere groep. Deze condities zouden volgens de contact<strong>theorie</strong> daarom zeer<br />

41<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


elangrijk moeten zijn bij het opzetten en uitvoeren <strong>van</strong> dit type interventies. Ondanks<br />

het feit dat de condities reeds zijn besproken in hoofdstuk 2 willen we ze hieronder<br />

nog even kort herhalen.<br />

Gelijke status<br />

Ten eerste lijkt gelijkheid in status <strong>een</strong> belangrijke <strong>voor</strong>waarde te zijn. Wanneer leden<br />

<strong>van</strong> verschillende groepen elkaar ontmoeten moet er binnen de contactsituatie g<strong>een</strong><br />

sprake zijn <strong>van</strong> statusverschillen. Het is dus belangrijk bij dergelijke interventies, dat<br />

bewoners <strong>van</strong> de verschillende betrokken groepen zich gelijkwaardig voelen. Het is<br />

daarom aan te raden dat vertegenwoordigers <strong>van</strong> alle betrokken groepen bij de<br />

organisatie <strong>van</strong> het contact worden betrokken om te <strong>voor</strong>komen dat het gevoel<br />

ontstaat dat de activiteit ‘<strong>van</strong>’ de andere groep is. Wanneer negatieve beeldvorming<br />

tussen bepaalde groepen specifiek over statusverschillen gaat, zoals tussen<br />

nieuwkomers en oorspronkelijke bewoners, is er dus ook <strong>een</strong> minder grote kans <strong>van</strong><br />

slagen. Hoewel er binnen de interventie zoveel mogelijk <strong>naar</strong> <strong>een</strong> gelijke status tussen<br />

de groepen gestreefd wordt, blijft dit moeilijk. Dit komt doordat statusverschillen<br />

zoals die in het dagelijkse leven bestaan ook binnen de interventie meespelen (dat wil<br />

zeggen, psychologisch aanwezig blijven).<br />

Gedeeld doel en samenwerking<br />

De tweede en derde <strong>voor</strong>waarde waaronder er <strong>een</strong> grotere kans ontstaat dat contact<br />

tussen groepen daadwerkelijk tot <strong>een</strong> positiever beeld over de andere groep leidt, is<br />

dat tijdens het contact er sprake moet zijn <strong>van</strong> <strong>een</strong> gedeeld doel en samenwerking.<br />

Daarbij is het belangrijk dat de nadruk op samenwerking ligt. Bij zulke<br />

contactbevorderende interventies is het dus aan te raden dat verschillende groepen<br />

bewoners uit de buurt niet all<strong>een</strong> samenkomen, maar dat er daarbij ook sprake is <strong>van</strong><br />

<strong>een</strong> activiteit waarin leden <strong>van</strong> de verschillende groepen samen moeten werken.<br />

In dit kader kunnen we twee op het oog soortgelijke interventies vergelijken.<br />

De ene is <strong>een</strong> buurtfeest waarbij bewoners uitgenodigd worden eten en stoelen mee te<br />

brengen <strong>naar</strong> <strong>een</strong> plein of veld en tijdens het eten andere buurtbewoners te leren<br />

kennen. Mensen zullen hierbij <strong>een</strong> beter idee krijgen <strong>van</strong> welke andere mensen er in<br />

de buurt wonen. Echter, het risico bestaat dat de ene groep bewoners die elkaar al<br />

kennen aan de ene kant <strong>van</strong> het plein gaat staan en de andere groep bewoners aan de<br />

andere kant. Een andere interventie is <strong>een</strong> avond waarbij buurtbewoners uitgenodigd<br />

worden om samen te koken (zoals het project ‘Samen koken, samen eten’). Hierbij<br />

geeft het project de deelnemers <strong>een</strong> doel, waardoor bewoners uit verschillende<br />

groepen moeten samenwerken. Deze positieve interdependentie is erg belangrijk om<br />

daadwerkelijk <strong>een</strong> positief effect op de beeldvorming tussen de groepen te sorteren.<br />

Belangrijk is echter wel dat het doel <strong>voor</strong> alle bewoners, die onder de doelgroep<br />

vallen, aantrekkelijk is. Samen koken kan bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong>al bij vrouwen interesse<br />

wekken maar misschien minder bij mannen.<br />

Ondersteuning door autoriteiten<br />

Ten slotte is <strong>een</strong> vierde belangrijke <strong>voor</strong>waarde dat het contact ondersteund wordt<br />

door autoriteiten (bij<strong>voor</strong>beeld belangrijke personen in de buurt). Binnen <strong>een</strong> groep<br />

kunnen belangrijke, invloedrijke personen <strong>een</strong> grote invloed hebben op de attitudes<br />

<strong>van</strong> andere groepsleden. Daarom is het belangrijk dat er bij <strong>een</strong> interventie, gericht op<br />

het nivelleren <strong>van</strong> negatieve beelden over andere groepen, ondersteuning en<br />

medewerking is <strong>van</strong> deze belangrijke personen. Wanneer de relaties tussen groepen<br />

42<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


ewoners in dusdanige mate gespannen zijn dat leden <strong>van</strong> de verschillende groepen<br />

niet spontaan in contact met elkaar kunnen treden, ook niet tijdens <strong>een</strong> dergelijke<br />

contactinterventie, kunnen deze personen <strong>een</strong> belangrijke rol spelen.<br />

43<br />

Voorwaarden volgens de contact<strong>theorie</strong>:<br />

- Gelijke status<br />

- Gedeeld doel<br />

- Samenwerking<br />

- Ondersteuning door autoriteiten<br />

3.4.2 Contactinterventies die zich expliciet op negatieve beeldvorming richten<br />

Bij dit type interventies gaan we uit <strong>van</strong> <strong>een</strong> situatie waarin de wederzijdse<br />

beeldvorming tussen groepen in die mate negatief is dat bewoners ook tijdens <strong>een</strong><br />

contactinterventie g<strong>een</strong> contact met elkaar zoeken. Bij<strong>voor</strong>beeld bij <strong>een</strong> buurtbarbecue<br />

waar in de ene hoek <strong>van</strong> het plein de autochtone bewoners hun saucijsjes staan te eten,<br />

en de Turkse bewoners aan de andere kant hun Suçuk (Turkse worst). In deze<br />

gevallen zullen enkele, kortdurende gelegenheden tot contact, zoals bij het eerste type<br />

contactinterventies, niet voldoende zijn om de sterk negatieve beelden te veranderen.<br />

In eerste instantie is er <strong>een</strong> interventie nodig die zich specifiek op deze beelden tussen<br />

de groepen richt. Op het moment dat er sprake is <strong>van</strong> erg negatieve beelden en<br />

verwachtingen tussen verschillende groepen bewoners zal het namelijk moeilijk of<br />

onmogelijk zijn om aan de hierboven geschetste <strong>voor</strong>waarden te voldoen. Daarom is<br />

<strong>een</strong> type interventie nodig dat specifieker op beeldvorming is gericht, en zodoende<br />

contact en communicatie over de beelden die leden <strong>van</strong> de verschillende groepen over<br />

elkaar hebben toch nog mogelijk maakt. Dit kan dan gevolgd worden door <strong>een</strong><br />

algemenere contactinterventie zoals beschreven in paragraaf 3.4.1.<br />

Het project ‘Praten is goud’ in Malburgen is <strong>een</strong> <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> interventie<br />

die specifiek ingaat op de wederzijdse beelden tussen groepen. In dit project gingen<br />

buurtbewoners <strong>van</strong> verschillende etnische achtergronden met elkaar in gesprek over<br />

de gebruiken en waarden, die leden <strong>van</strong> deze verschillende groepen in de buurt<br />

hebben. Daarbij gaat het project in op zowel de positieve als de negatieve<br />

interculturele contacten die er binnen de buurt bestaan. Het grote verschil tussen <strong>een</strong><br />

dergelijk type project en <strong>een</strong> type project zoals ‘Samen koken, samen eten’ is dat er<br />

specifiek op de beeldvorming tussen groepen ingegaan wordt.<br />

Bij interventies die zich specifiek op beeldvorming richten zijn <strong>een</strong> aantal<br />

zaken erg belangrijk om de interventie succesvol te laten zijn:<br />

1. Vanuit de eerder genoemde <strong>voor</strong>waarden om contact tussen groepen te laten<br />

resulteren in <strong>een</strong> afname <strong>van</strong> negatieve beelden volgt dat het belangrijk is dat<br />

deelnemers <strong>een</strong> gezamenlijk doel hebben (Allport, 1954). In <strong>een</strong> specifiek op<br />

beeldvorming gerichte interventie moet het concrete gedeelde doel ‘afname <strong>van</strong><br />

negatieve beeldvorming’ zijn. Uit de discussie tijdens de workshop bleek dat dit ook<br />

nadelen kan hebben. Een <strong>voor</strong>deel <strong>van</strong> het ‘Samen koken, samen eten’ project is dat<br />

het laagdrempelig en redelijk vrijblijvend is, en zodoende veel mensen kan<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


aantrekken. Een project als ‘Praten is goud’ kan daarentegen bedreigend op bewoners<br />

overkomen aangezien ze over beeldvorming moeten praten.<br />

2. Het is tevens <strong>van</strong> belang om bij dit type interventie de <strong>voor</strong>waarden gelijkheid <strong>van</strong><br />

status en steun <strong>van</strong> autoriteiten extra aandacht te geven (Allport, 1954). Er moet<br />

<strong>voor</strong>komen worden dat het initiatief en de leiding <strong>van</strong> gesprekken bij leden <strong>van</strong> één<br />

<strong>van</strong> de deelnemende groep komt te liggen. Een <strong>voor</strong>stel zou kunnen zijn om dit door<br />

duidelijk onafhankelijke personen te laten doen zodat g<strong>een</strong> <strong>van</strong> de deelnemers het idee<br />

kan krijgen dat de leiding <strong>van</strong> de interventie meer bij <strong>een</strong> <strong>van</strong> de groepen ligt. Een<br />

andere mogelijkheid is om, zoals bij buurtbemiddeling Arnhem gebeurt, twee<br />

personen, elk behorende bij <strong>een</strong> andere deelnemende groep, in te schakelen.<br />

3. Ten derde zouden er <strong>voor</strong>waarden moeten worden gecreëerd waaronder mensen<br />

met <strong>een</strong> veilig gevoel aan de interventie kunnen deelnemen. Onderzoek <strong>naar</strong> dreiging<br />

tussen sociale groepen laat zien dat op het moment dat deelnemers zich bedreigd<br />

voelen, de kans groot is dat ze juist meer op algemene beelden over anderen<br />

terugvallen (Stephan & Stephan, 2000). Dit kan zelfs het effect hebben dat negatieve<br />

beelden tijdens de interventie bevestigd worden in plaats <strong>van</strong> ontkracht. Een suggestie<br />

is om <strong>een</strong> dergelijk project te beginnen met deelnemers die al enig contact met de<br />

andere groep hebben, en vervolgens via deze deelnemers het project uit te breiden<br />

<strong>naar</strong> andere bewoners (het eerdergenoemde sneeuwbaleffect).<br />

4. Het laatste punt dat we hier willen noemen is het belang <strong>van</strong> herhaalde<br />

ontmoetingen. Onderzoek <strong>naar</strong> de condities <strong>van</strong> positieve beeldvorming in<br />

contactsituaties heeft aangetoond dat herhaling en continuïteit <strong>van</strong> contact<br />

noodzakelijke <strong>voor</strong>waarden zijn <strong>voor</strong> het ontstaan <strong>van</strong> positieve relaties tussen<br />

groepen (Pettigrew, 1998), <strong>voor</strong>al bij duidelijk negatieve beelden. Waar het in de<br />

eerste probleemsituatie misschien voldoende is om één keer in de zoveel tijd<br />

bewoners bij elkaar te brengen om bewoners <strong>van</strong> verschillende groepen elkaar te laten<br />

leren kennen, zijn in deze verslechterde situatie herhaalde contacten extra belangrijk.<br />

Op deze manier kunnen banden en vertrouwen tussen leden <strong>van</strong> de verschillende<br />

groepen zich langzaam ontwikkelen. Belangrijk daarbij is dat de interventie dan ook<br />

de gelegenheid geeft tot het ontstaan <strong>van</strong> deze banden of vriendschappen tussen leden<br />

<strong>van</strong> verschillende groepen.<br />

3.4.3 <strong>Interventies</strong> binnen groepen die zich expliciet op negatieve beeldvorming<br />

richten<br />

Wanneer de relaties tussen buurtbewoners in ernstige mate verslechterd zijn, kan er<br />

<strong>een</strong> situatie ontstaan waarin contact tussen leden <strong>van</strong> bepaalde groepen in eerste<br />

instantie niet mogelijk is. Uit onderzoek blijkt dat de meeste mensen geloven dat<br />

negatieve beelden ontstaan uit onwetendheid over de andere groep. Tegelijk geldt dat<br />

de meeste mensen niet geloven in de rechtmatigheid en onvermijdelijkheid <strong>van</strong><br />

negatieve beelden tussen groepen (Esses & Hodson, 2006). Echter, <strong>voor</strong> mensen die<br />

het meest vatbaar zijn <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>oordelen geldt dit juist minder. Voor mensen met de<br />

negatiefste beelden over andere groepen geldt dus dat deze het minst snel hun<br />

beeldvorming <strong>naar</strong> aanleiding <strong>van</strong> contact met de andere groep bijstellen.<br />

Waar het vaak mogelijk is om - al dan niet in <strong>een</strong> sterk gestructureerde vorm -<br />

bewoners door contact minder negatieve beelden over andere groepen te laten hebben,<br />

kan het bij bewoners met erg negatieve beelden dus juist averechts werken. Doordat<br />

44<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


in deze situatie bewoners er <strong>van</strong> overtuigd zijn dat negatieve beelden onvermijdelijk<br />

zijn en buiten hun eigen controle liggen, helpen de eerder genoemde interventies, die<br />

gebaseerd zijn op contact met <strong>een</strong> andere groep, niet. In plaats daar<strong>van</strong> is het<br />

belangrijk om bewoners eerst binnen hun eigen groep over de situatie na te laten<br />

denken. Hierbij is het belangrijk dat de geldigheid <strong>van</strong> de beelden en de opvatting dat<br />

deze beelden <strong>voor</strong> alle leden <strong>van</strong> <strong>een</strong> andere groep gelden in twijfel getrokken<br />

worden.<br />

Een type interventie dat in <strong>een</strong> dergelijke situatie geschikt is, is <strong>een</strong><br />

beeldenstorminterventie. Hierbij worden in <strong>een</strong> gestructureerde setting leden <strong>van</strong><br />

verschillende groepen met elkaar in discussie gebracht over de beelden die zij over de<br />

andere groep hebben en de verwachtingen over hoe zij denken dat de andere groep<br />

over henzelf denkt. Dit vergt meerdere stappen. Voorbeelden <strong>van</strong> stappen die binnen<br />

<strong>een</strong> dergelijke interventie gezet kunnen worden zijn (Harvey & Brown, 1996):<br />

Stap 1<br />

In de eerste stap worden leden <strong>van</strong> de twee groepen apart gevraagd om over drie<br />

dingen na te denken en op te schrijven.<br />

Hoe zien wij onszelf?<br />

Hoe denken wij dat de andere groep ons ziet?<br />

Hoe zien wij de andere groep?<br />

Stap 2<br />

In stap 2 komen de groepen samen en worden de lijsten opgehangen. Een<br />

woordvoerder <strong>van</strong> beide groepen zal dan de lijsten aan de andere groep presenteren.<br />

Daarbij mogen de leden <strong>van</strong> de andere groep zich niet verdedigen of kritiek leveren.<br />

Wel moet er de mogelijkheid zijn om vragen ter verduidelijking te stellen<br />

(bij<strong>voor</strong>beeld “wat bedoelen jullie met ‘koppig’?”).<br />

Stap 3<br />

De twee groepen komen weer apart <strong>van</strong> elkaar samen om te reageren op stap 2 en om<br />

de verschillen tussen de lijsten te bediscussiëren.<br />

Stap 4<br />

De groepen komen weer bij elkaar en worden verdeeld in subgroepen <strong>van</strong> 5 of 6<br />

personen door leden <strong>van</strong> de twee groepen te mengen. Deze subgroepen krijgen de<br />

opdracht om samen te praten over de problemen die er tussen de twee groepen bestaan<br />

en te verzinnen hoe hier <strong>een</strong> oplossing <strong>voor</strong> gevonden kan worden. Dit moet<br />

resulteren in <strong>een</strong> ‘actieplan’ om de problemen op te lossen en om<br />

verantwoordelijkheden toe te wijzen. Hiermee zijn we weer terug bij het soort<br />

interventie dat beschreven is in paragraaf 3.4.2 nl., <strong>een</strong> interventie die expliciet op<br />

beeldvorming is gericht maar met contact tussen verschillende groepen.<br />

Hoewel <strong>een</strong> dergelijk type interventie in andere steden succesvol is toegepast, zijn<br />

hier (nog) g<strong>een</strong> <strong>voor</strong>beelden <strong>van</strong> in Arnhem. Een <strong>van</strong> de grote <strong>voor</strong>delen <strong>van</strong> het<br />

werken met groepen die onderling overleggen is dat groepsvertegenwoordigers het<br />

woord <strong>voor</strong> elke groep kunnen doen. Op deze manier kunnen ook bewoners die zelf<br />

minder in staat zijn om te communiceren met de andere groep alsnog mee doen aan de<br />

interventie.<br />

45<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


<strong>Interventies</strong> gericht op buurtconflicten<br />

Naast deze drie typen interventies die zich op beeldvorming tussen groepen in <strong>een</strong><br />

<strong>wijk</strong> richten, kijken we ook <strong>naar</strong> interventies gericht op het oplossen <strong>van</strong><br />

conflictsituaties. Conflictinterventies kunnen uitgevoerd worden door verschillende<br />

partijen. Voorbeelden <strong>van</strong> bewoners of instellingen in de buurt die kunnen proberen<br />

<strong>een</strong> conflict op te lossen, zijn Buurtbemiddeling, bewonersconsulenten of de politie.<br />

De vraag: ‘welke partij voert wanneer welk soort interventie uit?’ is bij<br />

conflictinterventie belangrijk, aangezien de rol <strong>van</strong> <strong>een</strong> interveniërende partij grote<br />

invloed heeft op de interventie zelf. Onderzoek laat bij<strong>voor</strong>beeld zien dat hoe meer<br />

conflictpartijen (in dit geval bewoners) zelf meewerken aan <strong>een</strong> oplossing, hoe<br />

tevredener partijen uiteindelijk met de uitkomsten zijn en hoe structureler <strong>een</strong><br />

uitkomst is (Pel, 2004).<br />

Het eerste type conflictinterventie dat we bespreken richt zich op het<br />

ondersteunen en trainen <strong>van</strong> bewoners in het zelf aanpakken <strong>van</strong> conflicten. We<br />

hebben het hier bij<strong>voor</strong>beeld over weerbaarheidtrainingen of ‘coaching’ <strong>van</strong><br />

bewoners. Op deze interventies en de <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> het slagen <strong>van</strong> deze<br />

interventies zullen we dieper ingaan in paragraaf 3.4.4.<br />

Echter, in sommige gevallen kan <strong>een</strong> conflictsituatie zodanig geëscaleerd zijn<br />

dat bewoners er zelfstandig niet uitkomen. In dit geval kan het noodzakelijk zijn dat<br />

<strong>een</strong> derde partij zich in de situatie mengt om bewoners te helpen tot <strong>een</strong> oplossing te<br />

komen of op <strong>een</strong> andere wijze <strong>een</strong> conflict te beëindigen. Er zijn verschillende typen<br />

derde partijen die bij <strong>een</strong> conflict tussen buurtbewoners betrokken kunnen raken. Zo<br />

kan <strong>een</strong> derde partij de rol <strong>van</strong> coach of adviseur hebben (bij<strong>voor</strong>beeld de vrijwilligers<br />

<strong>van</strong> buurtbemiddeling) en conflictpartijen ondersteunen in het zelf vinden <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

uitkomst. Een derde partij zou de rol <strong>van</strong> scheidsrechter op zich kunnen nemen<br />

(bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> politieagent) die na verkenning <strong>van</strong> de situatie <strong>een</strong> beslissing oplegt.<br />

Elk <strong>van</strong> dit soort derde partijen hebben hun eigen <strong>voor</strong>- en nadelen. In paragraaf 3.4.5<br />

zullen we dieper ingaan op de <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> adviserende<br />

bemiddelingsinterventies en vervolgens zullen we in paragraaf 3.4.6 de belangrijkste<br />

<strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> arbitraire derde partij-interventies behandelen.<br />

Net als bij de beeldvormingsinterventies hebben we bij bovenstaande conflict-<br />

interventies onderscheid gemaakt tussen drie typen interventies. Het is afhankelijk <strong>van</strong><br />

de mate <strong>van</strong> escalatie <strong>van</strong> de situatie welk type het geschiktst is om in te zetten. Voor<br />

elk <strong>van</strong> deze drie typen zullen we hieronder belangrijke factoren <strong>voor</strong> het slagen <strong>van</strong><br />

de interventie bespreken.<br />

3.4.4 <strong>Interventies</strong> gericht op conflictstrategieën <strong>voor</strong> buurtbewoners<br />

Er zijn twee soorten interventies binnen dit type interventie te onderscheiden.<br />

Allereerst <strong>een</strong> meer preventieve soort die erop gericht is om door middel <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

vorm <strong>van</strong> training zoals bij buurbemiddeling gebeurt, bewoners conflictstrategieën<br />

aan te leren. Daarnaast <strong>een</strong> meer curatieve soort waarbij bewoners telefonisch<br />

‘gecoacht’ worden om eerst zelf <strong>een</strong> oplossing te zoeken, zoals in eerste instantie door<br />

overlastconsulenten <strong>van</strong> de verschillende woningbouwverenigingen,<br />

buurtbemiddeling en politie in Arnhem wordt gedaan.<br />

Belangrijk hierbij is om de verschillende onderdelen <strong>van</strong> <strong>een</strong> conflict te<br />

onderscheiden en duidelijk <strong>voor</strong> ogen te krijgen. Een conflict kan grofweg in drie<br />

verschillende onderdelen worden ingedeeld: de conflictkwestie, de perceptie <strong>van</strong> de<br />

46<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


kwestie en de reactie. Daarbij gaat de kwestie over de objectieve gebeurtenis(sen) die<br />

de aanleiding vormen <strong>voor</strong> de ergernissen waarmee bewoners zich melden. De<br />

perceptie <strong>van</strong> de kwestie gaat over hoe deze kwestie op de persoon zelf overkomt. De<br />

reactie ten slotte, gaat over de manier waarop de persoon (zou willen) reageren. Om<br />

<strong>een</strong> helder beeld <strong>van</strong> de situatie te krijgen is het belangrijk dit onderscheid te maken.<br />

Aan de kwestie zal vaak in eerste instantie weinig gedaan kunnen worden. Echter, via<br />

(telefonisch) coachen <strong>van</strong> bewoners kan er wel geïntervenieerd worden in de perceptie<br />

<strong>van</strong> de kwestie en de reactie <strong>van</strong> de bewoners. Verschillende punten zijn dan<br />

belangrijk om rekening mee te houden:<br />

Een manier om bewoners anders tegen de conflictkwestie aan te laten kijken is<br />

door ze te leren om de situatie te ‘herframen’ (Giebels & Euwema, 2006). Dit kan<br />

door bewoners aan te moedigen de situatie ook <strong>een</strong>s <strong>van</strong>uit het perspectief <strong>van</strong> de<br />

ander proberen te bekijken. Bij<strong>voor</strong>beeld door vragen te stellen zoals: waarom of<br />

waarom niet?<br />

Wat betreft de reacties <strong>van</strong> bewoners: bewoners kunnen op drie verschillende<br />

manieren reageren in <strong>een</strong> conflictsituatie. Ze kunnen agressief reageren met de kans<br />

dat <strong>een</strong> conflict all<strong>een</strong> nog maar meer escaleert. Een tweede reactie kan zijn om de<br />

kwestie te proberen te negeren en het conflict te vermijden. Hoewel dit op korte<br />

termijn constructief kan werken, zijn mensen in dit geval vaak geërgerd zonder dat<br />

hier <strong>een</strong> oplossing <strong>voor</strong> komt. Hierdoor groeit de kans dat <strong>een</strong> nieuwe kwestie in de<br />

toekomst juist veel eerder (en heftiger) tot escalatie <strong>van</strong> het conflict leidt. Ten derde<br />

kunnen bewoners zelf proberen <strong>een</strong> oplossing te vinden. Daarbij moeten bewoners<br />

proberen om met elkaar in gesprek te komen en afspraken te maken waar beide<br />

partijen het mee <strong>een</strong>s kunnen zijn. Volgens de roos <strong>van</strong> Leary (1957) kan<br />

conflictgedrag tussen twee individuen beschreven worden aan de hand <strong>van</strong> twee<br />

dimensies: dominantie en vriendelijkheid (Giebels & Eeuwema, 2006). De<br />

dominantiedimensie loopt <strong>van</strong> onderdanig <strong>naar</strong> dominant gedrag en de<br />

vriendelijkheiddimensie <strong>van</strong> vijandig <strong>naar</strong> vriendelijk. Daarbij zijn volgens Leary<br />

mensen geneigd complementair te reageren op de dominantiedimensie. Oftewel:<br />

dominant gedrag roept onderdanig gedrag op en onderdanig gedrag dominant gedrag.<br />

Op de vriendelijkheiddimensie reageren mensen juist symmetrisch: vriendelijkheid<br />

roept vriendelijkheid op en vijandigheid leidt tot vijandige reacties. Op deze manier<br />

hebben bewoners dus de natuurlijke neiging om in <strong>een</strong> gedragspatroon te blijven<br />

hangen. Wanneer <strong>een</strong> bewoner bij<strong>voor</strong>beeld te maken heeft met <strong>een</strong> vijandige<br />

buurman, dan is de neiging groot om daar op <strong>een</strong> onderdanige, cynische manier op te<br />

reageren. Dit versterkt daarop waarschijnlijk all<strong>een</strong> nog maar de neiging <strong>van</strong> de<br />

buurman om weer vijandig te reageren.<br />

Een manier om <strong>een</strong> dergelijk patroon te doorbreken is de strategie <strong>van</strong> het<br />

andersom interveniëren (Kloosterboer & <strong>van</strong> de Vliert, 1987). Bij (telefonische)<br />

coaching <strong>van</strong> bewoners zou dit <strong>een</strong> bruikbare methode kunnen zijn om bewoners met<br />

elkaar in <strong>een</strong> constructief interactiepatroon te krijgen. Stel dat <strong>een</strong> melder te maken<br />

heeft met <strong>een</strong> agressieve buurman. Er is sprake <strong>van</strong> overlast, de buurman wil niet<br />

meewerken aan <strong>een</strong> oplossing en maakt dit op <strong>een</strong> vijandige manier duidelijk. De<br />

melder heeft waarschijnlijk in eerste instantie de neiging om zich terug te trekken en<br />

bij<strong>voor</strong>beeld de politie of woningbouw te vragen iets aan de situatie te doen, hetg<strong>een</strong><br />

de vijandigheid <strong>van</strong> de buurman nog extra kan versterken. Wat <strong>een</strong> betere optie zou<br />

zijn is op <strong>een</strong> vriendelijke maar <strong>voor</strong>al ook vasthoudende (dominante) manier<br />

proberen te onderhandelen met de buurman. Volgens dit model zou de buurman op<br />

47<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


deze manier steeds meer op <strong>een</strong> vriendelijke en op <strong>een</strong> minder dominante manier gaan<br />

reageren, wat zal leiden tot <strong>een</strong> constructievere oplossing.<br />

3.4.5 Bemiddelingsinterventies<br />

Wanneer bewoners er onderling niet uitkomen kan het nodig zijn om <strong>een</strong> interventie<br />

te plegen waarbij <strong>een</strong> derde partij zich met het conflict bezig gaat houden. In eerste<br />

instantie kan deze interventie bestaan uit <strong>een</strong> vorm <strong>van</strong> bemiddeling zoals door<br />

buurtbemiddeling of bij<strong>voor</strong>beeld door <strong>een</strong> overlastconsulent <strong>van</strong> de woningbouw<br />

gebeurt. Het hoofddoel <strong>van</strong> <strong>een</strong> dergelijke interventie is om de conflictpartijen weer<br />

met elkaar in gesprek te brengen. Daarbij blijft de buurtbemiddelaar onpartijdig en ligt<br />

de nadruk op het feit dat de conflictpartijen zelf met oplossingen moeten komen. Er<br />

kan onderscheid gemaakt worden tussen <strong>een</strong> bemiddelingsinterventie waarin de derde<br />

partij optreedt als procesbegeleider en <strong>een</strong> interventie waarin de derde partij optreedt<br />

als bemiddelaar.<br />

Procesbegeleiding richt zich op het tot stand brengen <strong>van</strong> positieve condities<br />

<strong>voor</strong> probleemoplossing, waardoor de partijen zelf kunnen gaan werken aan het<br />

vinden <strong>van</strong> <strong>een</strong> oplossing. Het grote <strong>voor</strong>deel <strong>van</strong> <strong>een</strong> dergelijk type interventie is dat<br />

de conflictpartijen zelf de uiteindelijke oplossing vormgeven, waardoor de kans op<br />

acceptatie <strong>van</strong> de uitkomst <strong>van</strong> het conflict groter wordt en ook de tevredenheid <strong>van</strong><br />

de conflictpartijen wordt vergroot (Giebels & Eeuwema, 2006). Een bemiddelaar<br />

voldoet hier ook aan, all<strong>een</strong> kan deze zich in ruimere mate met de inhoud <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

mogelijke oplossing bemoeien, bij<strong>voor</strong>beeld door ideeën <strong>voor</strong> <strong>een</strong> oplossing aan te<br />

dragen. Bij buurtbemiddeling weerhouden de bemiddelaars zich nadrukkelijk <strong>van</strong> de<br />

bemoeienis met de mogelijke oplossing. Bij <strong>een</strong> bemiddelingspoging <strong>van</strong>uit <strong>een</strong><br />

woningbouwvereniging is het wel mogelijk dat de derde partij mogelijke oplossingen<br />

aandraagt.<br />

Beide vormen <strong>van</strong> bemiddelen hebben all<strong>een</strong> zin wanneer beide partijen<br />

samen het doel hebben om <strong>een</strong> oplossing te vinden (Giebels & Eeuwema, 2006). Een<br />

tweede belangrijke <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> dergelijke interventies is dat de bemiddelaar<br />

neutraal <strong>naar</strong> beide partijen moet zijn. Een belangrijk punt daarbij is bij<strong>voor</strong>beeld dat<br />

de bemiddelaar beide partijen evenveel aandacht geeft. Een ander punt dat we bij het<br />

buurtbemiddelingsproject in Arnhem zien dat hierbij aansluit, is dat bemiddelaars<br />

altijd uit <strong>een</strong> andere buurt komen dan de conflictpartijen, waardoor deze<br />

onafhankelijkheid beter gewaarborgd kan worden. Daarnaast is het <strong>van</strong> belang dat<br />

tijdens de bemiddeling <strong>een</strong> positieve sfeer gecreëerd wordt waarin het<br />

gem<strong>een</strong>schappelijk belang <strong>voor</strong>op staat en dat de derde partijen getraind zijn in<br />

gespreksvaardigheden zoals samenvatten, het geven <strong>van</strong> gevoelsreflecties en het<br />

stellen <strong>van</strong> open vragen.<br />

3.4.6 De-escalerende interventies<br />

Wanneer er g<strong>een</strong> mogelijkheid is dat bewoners er zelf uitkomen - al dan niet met<br />

behulp <strong>van</strong> <strong>een</strong> bemiddelaar - zal er <strong>een</strong> meer autoritaire interventie plaats moeten<br />

vinden, gericht op het de-escaleren <strong>van</strong> de situatie. Dit kan bij<strong>voor</strong>beeld door <strong>een</strong><br />

meer autoritaire partij, zoals de politie of de woningbouwvereniging, gedaan worden.<br />

Een derde partij die als autoriteit optreedt, pleegt <strong>een</strong> machtsingreep en legt aan beide<br />

partijen op hoe ze zich met betrekking tot de conflictkwestie dienen te gedragen.<br />

Belangrijke <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> <strong>een</strong> dergelijke de-escalerende interventie is dat de<br />

derde partij over voldoende formele macht beschikt. Dit is nodig om daadwerkelijk<br />

48<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


<strong>een</strong> oplossing op te kunnen leggen en er<strong>voor</strong> te kunnen zorgen dat beide<br />

conflictpartijen zich hier aan houden.<br />

De keuze <strong>voor</strong> het type uitkomst is hierbij vrij. Zo kan de derde partij <strong>een</strong> kant<br />

kiezen <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de conflictpartijen of <strong>een</strong> bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> uitkomst opleggen die<br />

tussen de wens <strong>van</strong> beide partijen ligt. Een groot nadeel daarbij is dat onderliggende<br />

problemen vaak niet aan de oppervlakte komen en dat bij conflictpartijen <strong>een</strong> winverlies<br />

(of zelfs verlies-verlies!) gevoel kan ontstaan waardoor de oplossing niet door<br />

alle partijen geaccepteerd wordt. Een dergelijke interventie zou daarom <strong>een</strong> laatste<br />

optie moeten zijn (of juist de eerste om andere interventies daarna in te zetten) en<br />

<strong>voor</strong>al gericht op het de-escaleren <strong>van</strong> de situatie zodat de conflictpartijen zelf verder<br />

aan <strong>een</strong> oplossing kunnen werken. Dat het belangrijk is om de verstandhouding tussen<br />

bewoners ook in de toekomst goed te houden en daarom <strong>een</strong> curatieve interventie te<br />

laten volgen door <strong>een</strong> preventieve, is reeds besproken in paragraaf 3.4.<br />

Verder is het belangrijk dat ook bij <strong>een</strong> dergelijke interventie beide partijen<br />

zoveel mogelijk procedurele rechtvaardigheid in de interventie ervaren: ook al zijn<br />

beide partijen het niet <strong>een</strong>s met de uitkomst, ze kunnen wel accepteren hoe deze<br />

beslissing is genomen kunnen ze wel accepteren. Belangrijk hier<strong>voor</strong> is dat beide<br />

partijen eventueel tijd krijgen om de situatie uit te leggen en dat de derde partij door<br />

beide partijen wordt geaccepteerd als <strong>een</strong> rechtmatige autoriteit (zie ook vorige<br />

alinea). Daarbij moet de beslissing zo min mogelijk in win-verlies termen worden<br />

geformuleerd (Giebels & Euwema, 2006).<br />

49<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


H 4 Duurzame buurtveiligheid<br />

Reijer Verwer, Annemarijn Walberg en Willem de Haan<br />

4.1 Achtergrond<br />

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de manier waarop geïnvesteerd kan worden in<br />

duurzame veiligheid. Een economische uitleg <strong>van</strong> de noodzaak om duurzaam te<br />

investeren in veiligheid is dat investeringen in stenen op lange termijn slecht zullen<br />

renderen als niet of niet succesvol wordt geïnvesteerd in veiligheid. Kostbare<br />

stedelijke vernieuwingsprojecten zijn om deze reden mislukt. Wij zouden ons er<br />

vervolgens gemakkelijk <strong>van</strong>af kunnen maken door te adviseren om te investeren in<br />

interventies die eerder effectief zijn gebleken in het vergroten <strong>van</strong> buurtveiligheid.<br />

Maar <strong>een</strong> interventie die in Rotterdam heeft gewerkt zal niet zonder meer werken in<br />

Arnhem. Wij veronderstellen dat de ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>een</strong> veiligheidsinterventie<br />

afgestemd moet zijn op de maatschappelijke condities waarin deze interventie wordt<br />

uitgevoerd. Met het classificatieschema (zie figuur 4.6) willen we <strong>een</strong> handvat bieden<br />

<strong>voor</strong> het antwoord op de vraag welke interventie het geschiktst is onder welke<br />

condities.<br />

Het is <strong>een</strong> bekend gegeven dat <strong>een</strong> aantal succes- en faalfactoren algem<strong>een</strong><br />

geldend is <strong>voor</strong> de ontwikkeling en uitvoering <strong>van</strong> interventies, ongeacht wie de<br />

samenwerkende partijen zijn en ongeacht wat het beleidsterrein of thema is. Het gaat<br />

erom of er voldoende logische samenhang is tussen: de probleemanalyse, de<br />

doelstelling, het type interventie en de vastgestelde taken en verantwoordelijkheden,<br />

en of hier tussen de betrokkenen voldoende duidelijkheid en over<strong>een</strong>stemming over<br />

bestaat. Echter, onze hypothese is dat zelfs als <strong>een</strong> interventie intern ‘geheel volgens<br />

het boekje’ is ontwikkeld, die g<strong>een</strong> kans <strong>van</strong> slagen heeft als hij niet is afgestemd op<br />

50<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


de sociale context waarin hij wordt uitgevoerd (Crawford, 1998; Leeuw, 2008; Nelen,<br />

2008; Pawson & Tilley, 1997). In dit hoofdstuk wordt dan ook uitgebreid ingegaan op<br />

de sociale context waarin interventies worden uitgevoerd.<br />

Centraal in ons onderzoek <strong>naar</strong> buurtveiligheid staat de vraag wat de<br />

<strong>voor</strong>waarden zijn <strong>voor</strong> de bereidheid <strong>van</strong> buurtbewoners om <strong>een</strong> bijdrage te leveren<br />

aan de veiligheid door de uitoefening <strong>van</strong> informele sociale controle. Met het begrip<br />

informele sociale controle bedoelen wij alle manieren waarop bewoners anderen ertoe<br />

brengen zich aan bepaalde normen te houden; normen zoals verkeersregels en<br />

gedragsregels in de openbare ruimte, maar ook normen over wat beleefde<br />

omgangsvormen zijn. Onder informele sociale controle verstaan wij zowel <strong>een</strong><br />

indirecte wijze (het inschakelen <strong>van</strong> instellingen en organisaties) als <strong>een</strong> directe wijze<br />

(zelf <strong>een</strong> ander aanspreken op diens houding of gedrag) (vgl. Warner 2007). Uit<br />

Amerikaans onderzoek (Sampson et al., 1997) is gebleken dat buurten waar bewoners<br />

bereid zijn om informele sociale controle uit te oefenen objectief veiliger zijn dan<br />

buurten waarin deze bereidheid niet bestaat. Of anders gezegd: in weerbare buurten<br />

vinden minder <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast 1 plaats, omdat bewoners daar<br />

daadwerkelijk informele sociale controle uitoefenen. Deze resultaten komen <strong>voor</strong>t uit<br />

het tot op heden grootste stadscriminologische onderzoek dat ooit verricht is. Dit<br />

onderzoek is uitgevoerd in 343 buurten in Chicago onder 8.782 bewoners. Om uit te<br />

sluiten dat verschillen in criminaliteitsniveaus veroorzaakt worden door andere<br />

factoren dan collectieve weerbaarheid, is in deze studie zorgvuldig gecontroleerd op<br />

de invloed <strong>van</strong> allerlei factoren zoals individuele kenmerken (burgerlijke staat,<br />

etnische achtergrond) en slachtofferschap in <strong>voor</strong>afgaande jaren (ibid.). De<br />

verklarende kracht <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid is later in andere studies bevestigd<br />

(zie bij<strong>voor</strong>beeld Morenoff et al., 2001; Silver & Miller, 2004). De resultaten zijn niet<br />

all<strong>een</strong> <strong>van</strong> grote betekenis <strong>voor</strong> de wetenschap (het artikel werd niet <strong>voor</strong> niets in het<br />

prestigieuze tijdschrift Science geplaatst), maar kunnen dat ook zijn <strong>voor</strong><br />

veiligheidsbeleid. Nu blijkt dat de collectieve weerbaarheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> buurt <strong>een</strong><br />

belangrijke verklarende factor <strong>voor</strong> veiligheid is, lijken investeringen op dit gebied<br />

veelbelovend.<br />

In figuur 4.1 staat de relatie tussen de collectieve weerbaarheid en veiligheid<br />

<strong>van</strong> buurten schematisch weergegeven. De volgende wetenschappelijke bevindingen<br />

liggen hieraan ten grondslag: (1) de collectieve weerbaarheid bestaat uit het<br />

onderlinge vertrouwen tussen bewoners 2 , het vertrouwen <strong>van</strong> bewoners in<br />

instellingen 3 , en hun gedeelde verwachtingen over de uitoefening <strong>van</strong> sociale<br />

controle 4 ; (2) de bereidheid om informele sociale controle uit te oefenen is afhankelijk<br />

<strong>van</strong> de collectieve weerbaarheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> buurt; (3) het aantal <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong><br />

1 Met criminaliteit en overlast verwijzen wij <strong>naar</strong> crime and disorder zoals gehanteerd door Sampson et<br />

al. (1997). De operationalisering is evenwel geschikt gemaakt <strong>voor</strong> Arnhemse omstandigheden en<br />

situaties. Onder overlast scharen wij enerzijds <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> aanhoudende overlast, burenruzies en<br />

pesterijen (sociale overlast) en anderzijds <strong>een</strong> vieze, rommelige, ge<strong>van</strong>daliseerde en alleszins slecht<br />

onderhouden woonomgeving (fysieke overlast).<br />

2 Met ‘onderling vertrouwen tussen bewoners’ bedoelen wij dat men er op kan rekenen steun of<br />

rugdekking te zullen krijgen <strong>van</strong> medebewoners wanneer dit nodig is.<br />

3 Met ‘het vertrouwen <strong>van</strong> bewoners in instellingen’ bedoelen wij dat men erop kan rekenen steun of<br />

rugdekking te zullen krijgen <strong>van</strong> <strong>een</strong> instelling wanneer dit nodig is.<br />

4 Het is de vraag of de verwachtingen <strong>van</strong> bewoners en instellingen op elkaar zijn afgestemd; dat<br />

duidelijkheid en over<strong>een</strong>stemming bestaat over wie er bij welke <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast<br />

op welke manier moet optreden.<br />

51<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


criminaliteit en overlast is mede afhankelijk <strong>van</strong> de uitoefening <strong>van</strong> informele sociale<br />

controle.<br />

52<br />

Collectieve<br />

weerbaarheid<br />

(onderling vertrouwen,<br />

vertrouwen in<br />

instellingen, gedeelde<br />

verwachtingen tav<br />

sociale controle)<br />

Informele<br />

sociale<br />

controle<br />

Figuur 4.1: Relatie tussen de collectieve weerbaarheid en veiligheid <strong>van</strong> buurten<br />

Veiligheid<br />

(<strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong><br />

criminaliteit en overlast)<br />

Buurtveiligheid wordt <strong>voor</strong> <strong>een</strong> belangrijk deel bepaald door de uitoefening <strong>van</strong><br />

informele sociale controle. Daarom wordt buurtveiligheid die mede tot stand wordt<br />

gebracht door de uitoefening <strong>van</strong> informele sociale controle opgevat als ‘duurzaam’ in<br />

tegenstelling tot veiligheid die uitsluitend tot stand wordt gebracht door formele<br />

sociale controle 5 . Het is <strong>een</strong> duurzame veiligheid omdat het mede in stand wordt<br />

gehouden door bewoners zelf. Daarom spreken wij over het investeren in ‘duurzame<br />

buurtveiligheid’.<br />

Met de term duurzame veiligheid wordt uitdrukkelijk niet bedoeld dat<br />

bewoners eigen rechter spelen en anderen op intimiderende of bedreigende wijze<br />

aanspreken. Wij beschouwen eigenrichting als <strong>een</strong> illegitieme en ineffectieve manier<br />

om informele sociale controle uit te oefenen. Als duurzame buurtveiligheid mede in<br />

stand wordt gehouden door bewoners zelf, kan dit niet betekenen dat enkelen hier<strong>van</strong><br />

worden uitgesloten. Wanneer wij tijdens het onderzoek buurten aantreffen waarin<br />

actief destructief gedrag (zie het model in figuur 1.1) - eigenrichting - de boventoon<br />

voert, dan beschouwen we deze als niet-collectief weerbare buurten. Het uitoefenen<br />

<strong>van</strong> sociale controle is hier immers niet gebaseerd op onderling vertrouwen,<br />

vertrouwen in instellingen (<strong>voor</strong>al de politie) en gedeelde verwachtingen. In<br />

dergelijke buurten zijn interventies nodig om de collectieve weerbaarheid te<br />

versterken (zie figuur 4.6).<br />

Met de term duurzame veiligheid wordt verder niet gesuggereerd dat <strong>van</strong><br />

bewoners kan worden verwacht dat zij <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast altijd<br />

en overal zelf het hoofd kunnen bieden en dat optreden door instellingen en<br />

organisaties per definitie onnodig is. Integendeel. In bepaalde buurten is de hulp <strong>van</strong><br />

instellingen en organisaties namelijk wel degelijk <strong>van</strong> groot belang.<br />

Het is dus de vraag hoe de Arnhemse instellingen en organisaties kunnen<br />

investeren in duurzame veiligheid. Meer concreet is het de vraag hoe zij de collectieve<br />

weerbaarheid <strong>van</strong> buurten kunnen vergroten, zodat bewoners (meer of weer) bereid<br />

zijn om informele sociale controle uit te oefenen en op deze manier hun eigen buurt<br />

5 Met het begrip formele sociale controle bedoelen wij alle manieren waarop instellingen bewoners<br />

ertoe brengen zich aan bepaalde normen te houden.<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


‘objectief veiliger’ 6 kunnen maken. In dit hoofdstuk presenteren wij <strong>een</strong><br />

classificatieschema <strong>van</strong> typen interventies dat is ontwikkeld op basis <strong>van</strong> de <strong>theorie</strong><br />

<strong>van</strong> collectieve weerbaarheid. Ons classificatieschema dat later in dit hoofdstuk<br />

gepresenteerd wordt, is <strong>een</strong> eerste aanzet om te bepalen welke interventie zou kunnen<br />

werken onder welke condities en waarom.<br />

4.2 De probleemsituatie<br />

53<br />

Politiehuiskamer Klarendal<br />

Uit de Leefbaarheidsmonitor Arnhem 2007 blijkt dat de vijf Arnhemse<br />

aandachts<strong>wijk</strong>en - in vergelijking met andere Arnhemse <strong>wijk</strong>en - kampen met<br />

bovengemiddeld veel <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast. In figuur 4.2 is te zien<br />

dat het kental sociale overlast aanzienlijk hoger is in de vijf aandachts<strong>wijk</strong>en (4,0) dan<br />

in de overige <strong>wijk</strong>en <strong>van</strong> Arnhem (2,6). Het kental sociale overlast geeft <strong>een</strong> indicatie<br />

<strong>van</strong> de mate waarin overlast wordt ervaren en is gebaseerd op de vraag of het volgens<br />

bewoners vaak, soms of (bijna) nooit <strong>voor</strong>komt dat er (1) overlast wordt veroorzaakt<br />

door groepen jongeren, (2) overlast wordt veroorzaakt door omwonenden en (3) er<br />

sprake is <strong>van</strong> geluidsoverlast. Tevens is in figuur 4.2 <strong>een</strong> indicatie opgenomen <strong>van</strong> de<br />

mate waarin criminaliteit <strong>voor</strong>komt in de buurt (in de perceptie <strong>van</strong> bewoners).<br />

Vermogensdelicten vormen slechts <strong>een</strong> klein deel <strong>van</strong> de gehele criminaliteit en<br />

dienen hier dan ook enkel als illustratie. Het kental is gebaseerd op de vraag hoe vaak<br />

<strong>een</strong> viertal soorten vermogensdelicten in de woonbuurt <strong>voor</strong>komen: fietsendiefstal,<br />

diefstal uit auto’s, beschadiging <strong>van</strong> auto’s en woninginbraak. Ook hier is te zien dat<br />

in de aandachts<strong>wijk</strong>en – in de perceptie <strong>van</strong> bewoners – meer criminaliteits<strong>voor</strong>vallen<br />

plaatsvinden.<br />

6 Met objectieve (on)veiligheid bedoelen we het aantal en de aard <strong>van</strong> <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en<br />

overlast. Met subjectieve veiligheid doelen we op de beleving <strong>van</strong> (on)veiligheid.<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


54<br />

5<br />

4,5<br />

4<br />

3,5<br />

3<br />

2,5<br />

2<br />

1,5<br />

1<br />

0,5<br />

0<br />

Kental sociale overlast Kental vermogensdelicten<br />

Arnhem<br />

5 aandachts<strong>wijk</strong>en<br />

Overige <strong>wijk</strong>en<br />

Figuur 4.2: Kental sociale overlast en vermogensdelicten in aandachts<strong>wijk</strong>en en overige<br />

<strong>wijk</strong>en.<br />

Bron: Leefbaarheidsmonitor Arnhem 2007<br />

Op basis <strong>van</strong> de idee <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid veronderstellen we daarom dat de<br />

bereidheid <strong>van</strong> bewoners om gezamenlijk actie te ondernemen tegen <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong><br />

criminaliteit en overlast in de aandachts<strong>wijk</strong>en (nog) niet optimaal is ontwikkeld. De<br />

resultaten <strong>van</strong> <strong>een</strong> door ons gehouden enquête in 2007 lijken dit te bevestigen,<br />

aangezien de bereidheid om sociale controle uit te oefenen in alle vijf <strong>wijk</strong>en laag is<br />

(zie figuur 4.3) 7 . De schaal ‘eigen bereidheid’ is gebaseerd op 5 items waarin<br />

respondenten werd gevraagd hoe waarschijnlijk het is dat zij zelf in actie zouden<br />

komen bij bepaalde <strong>voor</strong>vallen (bij<strong>voor</strong>beeld als jongeren spijbelen en op straat<br />

rondhangen, of als er <strong>een</strong> vechtpartij in de straat plaatsvindt). Vijf<br />

antwoordcategorieën waren mogelijk: <strong>van</strong> 1 (heel onwaarschijnlijk dat ik sociale<br />

controle zou uitoefenen) tot 5 (heel waarschijnlijk dat ik sociale controle zou<br />

uitoefenen). Een score onder de (neutrale) antwoordcategorie 3 duidt op <strong>een</strong> relatief<br />

lage waarschijnlijkheid dat bewoners sociale controle zullen uitoefenen en <strong>een</strong> score<br />

boven antwoordcategorie 3 op <strong>een</strong> relatief hoge waarschijnlijkheid. Uit figuur 4.3 is<br />

op te maken dat bewoners uit de meeste aandachts<strong>wijk</strong>en (Het Broek, Presikhaaf en<br />

Klarendal) het niet erg waarschijnlijk achten dat zij zelf actie zullen ondernemen<br />

wanneer zij worden geconfronteerd met criminaliteit of overlast (deze <strong>wijk</strong>en scoren<br />

lager dan de neutrale antwoordcategorie 3). Geitenkamp en Malburgen scoren in dit<br />

opzicht iets hoger.<br />

Ook op basis <strong>van</strong> ons kwalitatieve onderzoek komen we tot die conclusie. Zo<br />

blijkt dat het daadwerkelijk uitoefenen <strong>van</strong> informele sociale controle weinig<br />

<strong>voor</strong>komt. Uit angst <strong>voor</strong> represailles ondernemen bewoners g<strong>een</strong> actie wanneer zij<br />

iets zien gebeuren dat volgens hen eigenlijk onacceptabel is. Als bewoners wel actie<br />

ondernemen, is dat vaak op <strong>een</strong> indirecte manier (de politie, woningcorporatie of<br />

7 Omdat de bereidheid om sociale controle uit te oefenen in andere <strong>wijk</strong>en niet is gemeten, is het niet<br />

mogelijk om <strong>een</strong> vergelijking te maken tussen aandachts<strong>wijk</strong>en en niet-aandachts<strong>wijk</strong>en.<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


gem<strong>een</strong>te inschakelen). Een mogelijke verklaring <strong>voor</strong> het feit dat bewoners niet zelf<br />

actie ondernemen is dat bewoners g<strong>een</strong> informele sociale controle durven uitoefenen.<br />

Gevoelens <strong>van</strong> onveiligheid worden niet enkel veroorzaakt door <strong>een</strong> inschatting <strong>van</strong><br />

het risico dat ons iets kan overkomen, maar ook door <strong>een</strong> inschatting <strong>van</strong> de hulp die<br />

anderen ons dan zullen bieden. Op basis <strong>van</strong> de <strong>theorie</strong> <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid<br />

wordt verondersteld dat dit gebrek aan subjectieve veiligheid mede berust op de<br />

verwachting dat andere buurtbewoners g<strong>een</strong> oogje in het zeil zullen houden, anderen<br />

niet zullen aanspreken op ongewenst gedrag en de politie of corporatie niet zullen<br />

inschakelen wanneer dit noodzakelijk is.<br />

55<br />

3,2<br />

3,15<br />

3,1<br />

3,05<br />

2,95<br />

2,9<br />

2,85<br />

2,8<br />

2,75<br />

3<br />

Figuur 4.3. Bereidheid om sociale controle uit te oefenen, per <strong>wijk</strong>.<br />

Bron: <strong>ISW</strong> enquête, 2007.<br />

4.3 Het classificatieschema<br />

Eigen bereidheid<br />

Arnhemse Broek<br />

Presikhaaf<br />

Klarendal<br />

Geitenkamp<br />

Malburgen<br />

Hieronder volgt <strong>een</strong> beschrijving <strong>van</strong> <strong>een</strong> classificatieschema <strong>van</strong> vier typen<br />

interventies dat is ontwikkeld op basis <strong>van</strong> de <strong>theorie</strong> <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid.<br />

Allereerst presenteren wij de wijze waarop wij de interventies uit <strong>een</strong> eerdere<br />

inventarisatie <strong>van</strong> meer dan 120 interventies hebben geselecteerd. Vervolgens worden<br />

de classificatiebegrippen uitgelegd en wordt het classificatieschema gepresenteerd<br />

waarin ruim veertig Arnhemse interventies zijn opgenomen. Daarna laten we per type<br />

interventie aan de hand <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>voor</strong>beeld zien op welke wijze wij hebben<br />

geclassificeerd. Zoals gezegd veronderstellen wij dat veiligheidsinterventies<br />

afgestemd moeten zijn op de maatschappelijke condities waarin zij worden<br />

uitgevoerd.<br />

4.3.1 Selectie <strong>van</strong> interventies<br />

Bovenstaande bevindingen zijn <strong>voor</strong> ons reden om ons te richten op interventies die<br />

bijdragen aan het vergroten <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid. We veronderstellen dat in<br />

de praktijk g<strong>een</strong> interventies worden uitgevoerd met als direct doel de collectieve<br />

weerbaarheid te vergroten. Daarom verstaan wij onder ‘interventies’ alle projecten die<br />

- theoretisch beredeneerd - kunnen bijdragen aan het vergroten <strong>van</strong> collectieve<br />

weerbaarheid en die langdurig of herhaaldelijk worden uitgevoerd. Eenmalige acties<br />

zullen het onderlinge vertrouwen - en het vertrouwen in instellingen - niet ‘duurzaam’<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


verhogen <strong>van</strong>wege het ontbreken <strong>van</strong> vervolgacties die <strong>een</strong> bijdrage kunnen leveren<br />

aan het onderhouden <strong>van</strong> de gevormde contacten. Slechts wanneer acties herhaaldelijk<br />

plaatsvinden (en dus kunnen worden gedefinieerd als interventies), kunnen zij<br />

bijdragen aan het versterken <strong>van</strong> onderling vertrouwen, vertrouwen in instellingen en<br />

gedeelde verwachtingen.<br />

We selecteren ten tweede all<strong>een</strong> die interventies die worden ontworpen en<br />

uitgevoerd op het niveau <strong>van</strong> <strong>een</strong> ‘straat- of buurtgem<strong>een</strong>schap’. Zoals gezegd is de<br />

collectieve weerbaarheid afhankelijk <strong>van</strong> het onderlinge vertrouwen tussen bewoners,<br />

het vertrouwen <strong>van</strong> bewoners in instellingen en hun gedeelde verwachtingen over de<br />

uitoefening <strong>van</strong> sociale controle. Uit onze probleemanalyse blijkt dat dit niet op<br />

<strong>wijk</strong>niveau, maar op buurt- of straatniveau bestaat. Het criterium is dus dat de<br />

interventies refereren aan – of theoretisch kunnen worden herleid tot - de onderlinge<br />

relaties tussen bewoners, de relaties tussen bewoners en instellingen en de<br />

verwachtingen ten aanzien <strong>van</strong> sociale controle.<br />

Ten derde selecteren we ook interventies die in hun doelstelling en uitvoering<br />

op het eerste gezicht niet direct <strong>van</strong> toepassing zijn op duurzame veiligheid, maar die,<br />

beredeneerd <strong>naar</strong> analogie <strong>van</strong> de <strong>theorie</strong> <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid, indirect<br />

invloed kunnen hebben op het onderlinge vertrouwen en de gedeelde verwachtingen.<br />

Tijdens onze inventarisatie zijn daarom niet all<strong>een</strong> de interventies geselecteerd die<br />

direct zijn gericht op veiligheid, maar ook de interventies die via het bevorderen <strong>van</strong><br />

de ‘leefbaarheid’ (indirect) bijdragen aan duurzame veiligheid. Een <strong>voor</strong>beeld:<br />

corporaties brengen op verzoek <strong>van</strong> hun huurders in sommige gevallen<br />

achterpadverlichting aan, omdat de afwezigheid hier<strong>van</strong> zorgt <strong>voor</strong> gevoelens <strong>van</strong><br />

onveiligheid. De achterpadverlichting draagt (mogelijk) bij aan het verminderen <strong>van</strong><br />

onveiligheidsgevoelens, maar <strong>naar</strong> verwachting niet aan het versterken <strong>van</strong> onderlinge<br />

relaties. Toch zullen we <strong>een</strong> dergelijke interventie wel selecteren, omdat het mogelijk<br />

bijdraagt aan het vertrouwen in instellingen (de corporatie). Wanneer bewoners<br />

ervaren dat de corporatie bereid is om te investeren in achterpadverlichting, zijn zij<br />

<strong>naar</strong> verwachting eerder geneigd om deel te nemen aan (veiligheids)projecten die de<br />

corporatie uitvoert en zullen zij eerder bereid zijn om ‘<strong>voor</strong>vallen’ te melden.<br />

4.3.2 De classificatiebegrippen<br />

Na de selectieronde blijven er ruim veertig Arnhemse interventies over, die we<br />

classificeren op basis <strong>van</strong> de geformuleerde doelen en de uitvoeringspraktijk <strong>van</strong> de<br />

interventie (zie figuur 4.4). We zijn geïnteresseerd in de manier waarop het doel <strong>van</strong><br />

de interventie wordt geformuleerd, omdat dit inzichtelijk maakt wat in de ogen <strong>van</strong><br />

beleidsmakers het probleem is dat aangepakt moet worden. Om <strong>van</strong> tevoren <strong>een</strong><br />

uitspraak te kunnen doen over de verwachte effectiviteit <strong>van</strong> <strong>een</strong> interventie (ex-ante<br />

evaluatie) is het <strong>van</strong> belang om te weten in hoeverre de interventie is afgestemd op de<br />

probleemsituatie. Of, met andere woorden, in hoeverre het doel <strong>van</strong> de interventie<br />

aansluit bij de problemen die op buurtniveau spelen.<br />

Voor de veiligheidsinterventies gaan we na of de interventie buurtveiligheid<br />

beoogt te verbeteren door het <strong>voor</strong>komen (preventief) of door het aanpakken<br />

(repressief) <strong>van</strong> <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast. Preventief en repressief<br />

optreden worden hier niet opgevat als het in absolute termen <strong>voor</strong>komen en<br />

aanpakken <strong>van</strong> criminaliteit en overlast, door het <strong>voor</strong> <strong>een</strong>s en altijd wegnemen <strong>van</strong><br />

risicofactoren en het beschermen en beveiligen tegen alles dat onvermijdbaar lijkt.<br />

‘Preventief’ wordt hier opgevat als het <strong>voor</strong>komen dat criminaliteit en overlast<br />

onbeheersbaar worden <strong>voor</strong> bewoners. Het doel <strong>van</strong> de interventie is om te<br />

56<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


<strong>voor</strong>komen dat criminaliteit en overlast <strong>een</strong> niveau bereiken waarbij bewoners<br />

zichzelf niet (meer) in staat achten en bereid verklaren om <strong>voor</strong>vallen onderling het<br />

hoofd te bieden. ‘Repressief’ wordt hier opgevat als het aanpakken <strong>van</strong> criminaliteit<br />

en overlast zodat deze weer beheersbaar worden <strong>voor</strong> bewoners. Het doel <strong>van</strong> de<br />

interventie is om criminaliteit en overlast zodanig aan te pakken dat bewoners zichzelf<br />

(weer) in staat achten en bereid verklaren om deze <strong>voor</strong>vallen onderling het hoofd te<br />

bieden.<br />

Als het <strong>voor</strong>komen of het aanpakken <strong>van</strong> criminaliteit en overlast het doel <strong>van</strong><br />

de interventie is, is het vervolgens de vraag wie er aan zet is - bewoners of<br />

instellingen - in situaties waarin bewoners werkelijk geconfronteerd worden met<br />

<strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast. Zijn dat de bewoners (het classificatiebegrip<br />

informeel) of zijn dat de instellingen (het classificatiebegrip formeel)? Het gaat ons<br />

hierbij niet om de vraag wie het initiatief heeft genomen tot de interventie (top down<br />

vs. bottom up) of wie verantwoordelijkheid draagt <strong>voor</strong> wat (afspraken over budgetten<br />

en taken). Het gaat om de uitvoeringspraktijk: wie is er aan zet om daadwerkelijk<br />

sociale controle uit te oefenen?<br />

De uitvoeringspraktijk <strong>van</strong> de interventie geeft ons <strong>een</strong> beeld <strong>van</strong> de<br />

inschatting die beleidsmakers maken <strong>van</strong> de bereidheid en het vermogen <strong>van</strong><br />

bewoners om sociale controle uit te oefenen. Kan het uitoefenen <strong>van</strong> sociale controle<br />

overgelaten worden aan bewoners, hebben zij hulp <strong>van</strong> instellingen nodig of moeten<br />

instellingen de probleemsituatie zelf aanpakken? Als beleidsmakers deze inschatting<br />

correct maken en daar <strong>een</strong> geschikte interventie <strong>voor</strong> inzetten, vergroot dat de kans<br />

<strong>van</strong> slagen <strong>van</strong> de interventie aanzienlijk (zie ook: ‘Succes- en faalfactoren’). Dit<br />

brengt ons op het continuüm <strong>van</strong> de mate waarin informele en formele sociale<br />

controle worden uitgeoefend en elkaar aanvullen. Met het begrip informele sociale<br />

controle bedoelen wij alle manieren waarop bewoners anderen ertoe brengen zich aan<br />

bepaalde normen te houden; normen over wat gewenste gedragsregels zijn en normen<br />

over wat beleefde omgangsvormen zijn. Met het begrip formele sociale controle<br />

bedoelen wij alle manieren waarop instellingen bewoners ertoe brengen zich aan<br />

bepaalde normen te houden. Dit onderscheid betekent niet dat informele en formele<br />

sociale controle twee uitersten zijn. Een bewoner die bij de woningcorporatie melding<br />

maakt <strong>van</strong> overlast, oefent informele sociale controle uit in de verwachting dat (de<br />

overlastconsulent <strong>van</strong>) de corporatie formele sociale controle zal uitoefenen. Deze<br />

formele sociale controle kan dan variëren <strong>van</strong> het wijzen op de ‘verklaring <strong>van</strong> goede<br />

huurder’ uit het huurcontract tot het dreigen met sancties of het nemen <strong>van</strong> sancties.<br />

4.3.3 Wijze <strong>van</strong> classificeren<br />

Ter illustratie laten we zien op welke manier wij de interventies geclassificeerd<br />

hebben. Van ieder type interventie wordt één <strong>voor</strong>beeld gegeven.<br />

De interventie ‘Campagne melden en aangifte doen’ is geclassificeerd als<br />

repressief, omdat het doel <strong>van</strong> de interventie het aanpakken <strong>van</strong> overlast en<br />

criminaliteit is. De interventie moet in termen <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid bijdragen<br />

aan het weer beheersbaar maken <strong>van</strong> criminaliteit en overlast <strong>voor</strong> bewoners. Het is<br />

daarnaast geclassificeerd als informeel, omdat bewoners zelf (indirecte) sociale<br />

controle moeten uitoefenen (de politie inschakelen): ‘In Het Arnhemse Broek wordt<br />

vergeleken met de stad Arnhem weinig aangifte gedaan, dan wel gemeld. Het<br />

politiespreekuur moet deze leemte zoveel mogelijk opvullen. Daarnaast wordt er <strong>een</strong><br />

campagne gevoerd in de <strong>wijk</strong> om de mensen op te roepen om aan te geven en te<br />

57<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


melden als zij iets strafbaars dan wel zorgelijks waarnemen of zelf meemaken’ (Het<br />

werkt in Het Arnhemse Broek, juni 2007).<br />

58<br />

Informeel repressief Informeel preventief<br />

Buurtpreventie Akkerwindestraat<br />

Buurtbemiddeling<br />

Politiehuiskamer Klarendal/Sint Marten<br />

Winkelcentrum Presikhaaf als leerbedrijf<br />

Project hangplekken jongeren<br />

Aangifte op afspraak<br />

Campagne melden en aangifte doen<br />

Vijf stratenaanpak<br />

Kan wel! (Binnentuin De Deeltuin, Markt<br />

Akkerstraat, burenhulpsysteem)<br />

Buurtcontacten<br />

Buurtfeesten<br />

Tuinhekjesproject<br />

Straat in actie/gerichte straatacties en<br />

activiteiten<br />

Buurt in actie<br />

Welkomstproject<br />

Formeel repressief Informeel preventief<br />

Wijkpreventieteams<br />

Enge plekken in kaart brengen<br />

Woonomgevingsploegen/ achterpaden<br />

Inzet buurtbeheerders<br />

Aanpak sociale onveiligheid<br />

Straataanpak<br />

Aanpak ‘vrijplaatsen’<br />

- Aanpak huisjesmelkers<br />

- Aanpak leegstaande panden<br />

- Aanpak overlastproblemen<br />

- Voortzetting inzet methode integrale<br />

handhaving<br />

- Aanpak regelovertreding<br />

- Casemanagement Overlastproject<br />

- Inventarisatie probleemhuishoudens<br />

- Aanpak overlastgevende gezinnen<br />

- Overlastproject<br />

Wijkgerichte intensieve gezinsbegeleiding<br />

-Investeren in kinderen<br />

-Gedrag jongeren<br />

-Casemanagement overlast 12+<br />

-Overlastproject<br />

Toewijzing woningen<br />

Zet in op 12-<br />

Pak op!<br />

Sociale vaardigheidstraining<br />

Tweede kans in eigen woning<br />

- Tweede Kans Beleid<br />

- Casemanagement Tweede Kans<br />

Huisvesting<br />

Achter de Voordeur (Vernieuwingsproject<br />

Arnhem)<br />

Figuur 4.4: Classificatieschema: Arnhemse interventies ingedeeld <strong>naar</strong> type interventie<br />

De interventie ‘Buurtcontacten’ heeft tot doel buurtcontacten te bevorderen.<br />

‘Leefbaarheid en sociale cohesie begint toch in je eigen huis, eigen straat en eigen<br />

buurt. Het bevorderen <strong>van</strong> buurtcontacten is essentieel <strong>voor</strong> <strong>een</strong> positieve<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong>’ (Voortgangsrapportage <strong>wijk</strong>werkplannen, 2005). De<br />

interventie is niet expliciet gericht op het aanpakken of <strong>voor</strong>komen <strong>van</strong> criminaliteit<br />

en overlast. Maar beredeneerd <strong>naar</strong> analogie <strong>van</strong> de <strong>theorie</strong> <strong>van</strong> collectieve<br />

weerbaarheid kan de interventie ‘Buurtcontacten’ bijdragen aan het <strong>voor</strong>komen dat<br />

criminaliteit en overlast <strong>een</strong> niveau bereiken waarbij bewoners zichzelf niet (meer) in<br />

staat achten en bereid verklaren om <strong>voor</strong>vallen onderling het hoofd te bieden. Sociale<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


elaties kunnen namelijk het onderlinge vertrouwen voeden, wat <strong>van</strong> belang is <strong>voor</strong> de<br />

bereidheid om informele sociale controle uit te oefenen. Daarom classificeren wij<br />

deze interventie als informeel-preventief.<br />

‘Aanpak vrijplaatsen’ classificeren wij als <strong>een</strong> repressieve interventie, omdat<br />

het tot doel heeft om door <strong>een</strong> gericht ingrijpen <strong>van</strong> <strong>een</strong> aantal instellingen ‘<strong>een</strong> einde<br />

te maken aan ongewenste ontwikkelingen in de zogenaamde vrijplaatsen’ (Integraal<br />

Veiligheidsprogramma 2008-2011 in de volle breedte, deel 2). Omdat de aanpak<br />

geheel door instellingen wordt uitgevoerd, beschouwen we de interventie als formeel.<br />

Een <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> formeel-preventieve interventie is de toewijzing <strong>van</strong><br />

woningen. Deze (tijdelijke) sturing door corporaties op het aanbieden en toewijzen<br />

<strong>van</strong> woningen wordt in specifieke buurten ingezet om te <strong>voor</strong>komen dat concentraties<br />

<strong>van</strong> problemen ontstaan. Hiermee wordt <strong>voor</strong>komen dat buurten ‘belast’ worden met<br />

nieuwe bewoners die bij de corporatie – en politie - bekend staan als<br />

‘probleemgezinnen’. Hiermee wordt, met andere woorden, <strong>voor</strong>komen dat<br />

criminaliteit en overlast <strong>een</strong> <strong>voor</strong> bewoners onbeheersbaar niveau bereiken.<br />

4.4 Succes- en faalfactoren<br />

<strong>Interventies</strong> die in de ene buurt hebben gewerkt, werken niet zonder meer in de<br />

andere. Dit is <strong>een</strong> belangrijke les <strong>voor</strong> de interventiepraktijk, omdat het laat zien dat er<br />

g<strong>een</strong> pasklare methoden bestaan die overal met evenveel succes ingezet kunnen<br />

worden. Wanneer veiligheidsinterventies niet worden afgestemd op de<br />

maatschappelijke condities waarin zij worden uitgevoerd, bestaat de kans dat<br />

investeringen niet renderen.<br />

Op basis <strong>van</strong> de <strong>theorie</strong> <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid onderscheiden we twee<br />

maatschappelijke condities waarop interventies moeten zijn afgestemd. Beide<br />

condities hebben invloed op de bereidheid <strong>van</strong> bewoners om informele sociale<br />

controle uit te oefenen. Ten eerste is dat de ‘mate <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid’ (de<br />

verticale balk in figuur 4.5). Het gaat hierbij, zoals gezegd, om de mate waarin<br />

bewoners elkaar vertrouwen, instellingen vertrouwen en gedeelde verwachtingen<br />

hebben over de uitoefening <strong>van</strong> sociale controle. De tweede maatschappelijke conditie<br />

is de ‘mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid’ (de horizontale balk in figuur 4.5). Wij richten<br />

ons hierbij op <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit of overlast die de beleving <strong>van</strong> veiligheid<br />

en risico <strong>naar</strong> verhouding sterk beïnvloeden, ongeacht of feitelijk sprake is <strong>van</strong><br />

criminaliteit of overlastgevend gedrag. Wij noemen dit ‘attenderende <strong>voor</strong>vallen’,<br />

omdat bewoners bij waarneming hier<strong>van</strong> geattendeerd worden op de aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> risico’s met betrekking tot veiligheid (Innes, 2004). Het attenderende signaal dat<br />

<strong>van</strong> deze <strong>voor</strong>vallen uitgaat, bepaalt hoe bewoners de situatie inschatten en hoe zij<br />

vervolgens zullen handelen.<br />

59<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


60<br />

Mate <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid<br />

Buurt C<br />

Buurt B<br />

Figuur 4.5: Maatschappelijke condities<br />

Buurt A<br />

Mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid<br />

4.4.1 Typen interventies, afgestemd op maatschappelijke condities<br />

Zelfs als <strong>een</strong> interventie intern ‘geheel volgens het boekje’ is ontwikkeld, heeft deze<br />

g<strong>een</strong> kans <strong>van</strong> slagen als ze niet is afgestemd op de sociale condities waarin ze wordt<br />

uitgevoerd. Door hier rekenschap <strong>van</strong> te geven, kunnen instellingen hun interventies<br />

hierop afstemmen en daarmee <strong>een</strong> (onnodig) falen <strong>van</strong> interventies <strong>voor</strong>komen. In<br />

figuur 4.6 zijn de geclassificeerde Arnhemse interventies weergegeven <strong>voor</strong> de<br />

maatschappelijke condities waarin zij de beste kans <strong>van</strong> slagen hebben.<br />

Als <strong>voor</strong>beeld kunnen de ervaringen dienen die zijn opgedaan met<br />

‘buurtpreventie’. Het doel <strong>van</strong> buurtpreventie is om criminaliteit en overlast op<br />

buurtniveau terug te dringen. De beleids<strong>theorie</strong> is dat bewoners in hun eigen buurt ‘de<br />

oren en ogen’ <strong>van</strong> de politie zijn. Bewoners signaleren <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en<br />

overlast en melden deze <strong>voor</strong>vallen bij de politie; de politie maakt er vervolgens werk<br />

<strong>van</strong>. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt echter dat buurtpreventie in de praktijk<br />

vaak niet of nauwelijks heeft gewerkt (Bennett, 1990; Crawford, 1998). Waar<br />

buurtpreventie is uitgevoerd blijkt criminaliteit en overlast niet of nauwelijks te zijn<br />

afgenomen. Dit is verklaarbaar, omdat buurtpreventie vaak daar is uitgevoerd waar<br />

het eigenlijk niet nodig of niet mogelijk was.<br />

Buurtpreventie is niet nodig in collectief weerbare buurten waar bewoners zich<br />

veilig voelen (buurt A in figuur 4.5). Het risico op <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en<br />

overlast is hier relatief laag - er valt dus weinig te melden door bewoners en aan te<br />

pakken door politie - en als iets zich <strong>voor</strong>doet zijn bewoners bovendien bereid en in<br />

staat om deze <strong>voor</strong>vallen effectief het hoofd te bieden. Men is er niet bang om zelf iets<br />

te doen, men kan erop vertrouwen dat andere bewoners - net als zijzelf - bereid zijn<br />

om de nek uit te steken en het is er ieder<strong>een</strong> duidelijk op welke wijze moet worden<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


opgetreden. Investeren in<br />

buurtpreventie is hier niet nodig.<br />

Het rendement <strong>van</strong> deze investering<br />

zal daarom suboptimaal zijn.<br />

Buurtpreventie wordt ook<br />

vaak daar uitgevoerd waar het<br />

eigenlijk niet mogelijk is: in nietcollectief<br />

weerbare buurten waar<br />

bewoners zich erg onveilig voelen<br />

(buurt B in figuur 4.5). Bewoners<br />

zijn er te bang om zelf iets te doen<br />

en kunnen er niet op vertrouwen<br />

dat anderen bereid zijn om de nek uit te steken. Bovendien is men er niet bereid om<br />

<strong>voor</strong>vallen aan de politie te melden omdat men onvoldoende vertrouwen heeft in de<br />

politie - of de politie zelfs wantrouwt. Het is te vroeg om hier te investeren in<br />

buurtpreventie en het rendement <strong>van</strong> deze investering zal daarom ook hier<br />

suboptimaal zijn. Eerst zullen andersoortige interventies moeten worden ingezet<br />

<strong>voor</strong>dat buurtpreventie <strong>een</strong> kans <strong>van</strong> slagen kan hebben.<br />

Buurtpreventie heeft pas <strong>een</strong> kans <strong>van</strong> slagen in collectief weerbare buurten<br />

waar bewoners zich niet al te onveilig voelen, omdat ze anders niet bereid en in staat<br />

zijn om zelf sociale controle uit te oefenen (buurt C in figuur 4.5). Pas als bewoners<br />

voldoende vertrouwen in de politie hebben, zijn zij bereid om <strong>voor</strong>vallen aan de<br />

politie te melden. Bewoners voelen zich echter nog niet veilig genoeg om zelf de nek<br />

uit te steken. Ook al kan men erop vertrouwen dat medebewoners <strong>voor</strong>vallen aan de<br />

politie zullen melden, kan men er niet op vertrouwen dat medebewoners <strong>voor</strong> hen in<br />

de bres zullen springen wanneer zij zelf iemand aanspreken die overlast veroorzaakt.<br />

In die situatie geeft buurtpreventie hen de ruggensteun die zij nodig hebben om<br />

geleidelijk aan zelf actief te worden.<br />

61<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Mate <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid<br />

Figuur 4.6: <strong>Interventies</strong> afgestemd op maatschappelijke condities<br />

62<br />

Informeel repressief<br />

Buurtpreventie Akkerwindestraat<br />

Buurtbemiddeling<br />

Politiehuiskamer Klarendal/Sint<br />

Marten<br />

Winkelcentrum Presikhaaf als<br />

leerbedrijf<br />

Project hangplekken jongeren<br />

Aangifte op afspraak<br />

Campagne melden en aangifte doen<br />

Vijf stratenaanpak<br />

Formeel repressief<br />

Wijkpreventieteams<br />

Enge plekken in kaart brengen<br />

Woonomgevingsploegen/ achterpaden<br />

Inzet buurtbeheerders<br />

Aanpak sociale onveiligheid (?)<br />

Straataanpak<br />

Aanpak ‘vrijplaatsen’<br />

- Aanpak huisjesmelkers<br />

- Aanpak leegstaande panden<br />

- Aanpak overlastproblemen<br />

- Voortzetting inzet methode integrale<br />

handhaving<br />

- Aanpak regelovertreding<br />

- Casemanagement Overlastproject<br />

- Inventarisatie probleemhuishoudens<br />

- Aanpak overlastgevende gezinnen<br />

- Overlastproject<br />

Wijkgerichte intensieve<br />

gezinsbegeleiding<br />

-Investeren in kinderen<br />

-Gedrag jongeren<br />

-Casemanagement overlast 12+<br />

-Overlastproject (?)<br />

Informeel preventief<br />

Kan Wel! (Binnentuin De Deeltuin,<br />

Markt Akkerstraat, burenhulpsysteem)<br />

Buurtcontacten<br />

Buurtfeesten<br />

Tuinhekjesproject<br />

Straat in actie/gerichte straatacties en<br />

activiteiten<br />

Buurt in actie<br />

Welkomstproject<br />

Formeel preventief<br />

Toewijzing woningen<br />

Zet in op 12-<br />

Pak op! (?)<br />

Sociale vaardigheidstraining (?)<br />

Tweede kans in eigen woning<br />

- Tweede Kans Beleid<br />

- Casemanagement Tweede Kans<br />

Huisvesting<br />

Achter de Voordeur<br />

(Vernieuwingsproject Arnhem)<br />

Mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


4.4.2 De vier typen interventies<br />

Hieronder gaan we in op de vier verschillende typen interventies.<br />

Informeel-repressief.<br />

Een informeel-repressief type interventie is geschikt <strong>voor</strong> buurten die gekenmerkt<br />

worden door <strong>een</strong> relatief hoge mate <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid, maar door <strong>een</strong><br />

relatief lage mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid. Deze interventies zijn gericht op het<br />

terugdringen <strong>van</strong> criminaliteit of overlast. Doordat er sprake is <strong>van</strong> onderling<br />

vertrouwen en gedeelde verwachtingen kan <strong>van</strong> bewoners <strong>een</strong> bijdrage worden<br />

verwacht bij het terugdringen <strong>van</strong> attenderende <strong>voor</strong>vallen. Maar omdat de mate <strong>van</strong><br />

subjectieve veiligheid relatief laag is, kan <strong>van</strong> bewoners niet worden verwacht dat zij<br />

<strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast helemaal all<strong>een</strong> het hoofd kunnen bieden.<br />

Samenwerking met instellingen staat bij de uitvoering <strong>van</strong> dit type interventies<br />

centraal – dat geldt <strong>voor</strong>al wanneer deze de aanpak <strong>van</strong> strafbare feiten betreft,<br />

aangezien de bevoegdheden <strong>van</strong> burgers daarbij aan beperkingen gebonden zijn.<br />

Formeel-repressief.<br />

Een formeel-repressief type interventie is geschikt <strong>voor</strong> buurten die gekenmerkt<br />

worden door zowel <strong>een</strong> relatief lage mate <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid als door <strong>een</strong><br />

relatief lage mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid. Voor instellingen die willen investeren<br />

in duurzame veiligheid is dit de slechtst mogelijke uitgangspositie. Er kan <strong>van</strong><br />

bewoners redelijkerwijs niet worden verwacht dat zij criminaliteit en overlast<br />

onderling het hoofd zullen bieden. Men is te bang, men heeft g<strong>een</strong> vertrouwen in<br />

elkaar (en in instellingen) en men verwacht niet dat <strong>een</strong> andere bewoner (of instelling)<br />

hen ruggensteun zal bieden. Dit betekent dat repressief ingrijpen door instellingen<br />

nodig is om ten eerste de subjectieve veiligheid te vergroten, bij<strong>voor</strong>beeld: het<br />

aanpakken door politie <strong>van</strong> drugsdealers die in de buurt op straat, <strong>van</strong>uit auto’s of<br />

<strong>van</strong>uit huis dealen. Een ander <strong>voor</strong>beeld is het uit huis plaatsen door de<br />

woningcorporatie <strong>van</strong> <strong>een</strong> gezin dat stelselmatig overlast veroorzaakt. In bepaalde<br />

situaties is dit nodig om de angst <strong>voor</strong> represailles bij de overige bewoners weg te<br />

nemen. Zolang bewoners te bang zijn om anderen aan te spreken op hun gedrag of<br />

houding - mede omdat zij verwachten g<strong>een</strong> ruggensteun te krijgen <strong>van</strong> instellingen -<br />

heeft het g<strong>een</strong> zin om <strong>een</strong> interventie uit te voeren die tot doel heeft om de onderlinge<br />

relaties tussen bewoners (en instellingen) te verbeteren.<br />

Informeel-preventief.<br />

Een informeel-preventief type interventie is geschikt <strong>voor</strong> buurten die gekenmerkt<br />

worden door <strong>een</strong> relatief hoge mate <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid en door <strong>een</strong> relatief<br />

hoge mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid. Voor instellingen die willen investeren in<br />

duurzame veiligheid is dit de best mogelijke uitgangspositie. Bewoners voelen zich<br />

veilig, hebben vertrouwen in elkaar (en in instellingen) en verwachten dat andere<br />

bewoners (of instellingen) hen ruggensteun zullen bieden. Er kan daarom <strong>van</strong><br />

bewoners redelijkerwijs worden verwacht dat zij <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en<br />

overlast onderling het hoofd zullen bieden. Een informeel-preventief type interventie<br />

zal gericht zijn op het bijhouden en versterken <strong>van</strong> dit gegeven. <strong>Interventies</strong> die tot<br />

doel hebben de onderlinge relaties tussen bewoners (en instellingen) te verbeteren zijn<br />

hier op hun plaats. Dit type zou kunnen worden omschreven als <strong>een</strong> verzameling <strong>van</strong><br />

‘leefbaarheidsinterventies’.<br />

63<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Formeel-preventief.<br />

Een formeel-preventief type interventie is geschikt <strong>voor</strong> buurten die gekenmerkt<br />

worden door <strong>een</strong> relatief lage mate <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid maar <strong>een</strong> relatief<br />

hoge mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid. Onder deze omstandigheden ervaren bewoners<br />

weinig of g<strong>een</strong> dreiging <strong>van</strong> criminaliteit of overlast, maar omdat er amper sprake is<br />

<strong>van</strong> onderling vertrouwen (en vertrouwen in instellingen) en gedeelde verwachtingen,<br />

kan niet <strong>van</strong> bewoners worden verwacht dat zij eventuele problemen onderling<br />

oplossen. Onder deze omstandigheden is het daarom nodig dat instellingen<br />

interveniëren om te <strong>voor</strong>komen dat criminaliteit en overlast <strong>een</strong> niveau bereiken<br />

waarbij bewoners zichzelf niet meer in staat achten en bereid verklaren om <strong>voor</strong>vallen<br />

het hoofd te bieden.<br />

Conclusie: <strong>een</strong> programma <strong>van</strong> interventies<br />

Investeren in duurzame veiligheid werkt niet wanneer <strong>een</strong> waaier <strong>van</strong> interventies<br />

over <strong>een</strong> aandachts<strong>wijk</strong> wordt gelegd, waarbij <strong>een</strong> groot aantal interventies gelijktijdig<br />

wordt uitgevoerd. Investeren in duurzame veiligheid vereist dat <strong>een</strong> programma <strong>van</strong><br />

interventies moet worden ontwikkeld: <strong>een</strong> programma met aandacht <strong>voor</strong> de<br />

samenhang tussen deze interventies en de volgorde waarin zij worden uitgevoerd. De<br />

gedachte is dat <strong>een</strong> effectieve aanpak <strong>van</strong> criminaliteit en overlast wordt gekenmerkt<br />

door <strong>een</strong> programma <strong>van</strong> interventies dat is afgestemd op twee condities: de mate <strong>van</strong><br />

collectieve weerbaarheid en de mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid.<br />

Figuur 4.6 geeft aan welk type interventie onder bepaalde condities als eerste<br />

zal moeten worden uitgevoerd. In buurten met <strong>een</strong> relatief ongunstige uitgangspositie<br />

zullen meer, en meer verschillende typen, interventies nodig zijn dan in buurten met<br />

<strong>een</strong> gunstiger uitgangspositie. Omdat de interventies gericht zijn op het verbeteren<br />

<strong>van</strong> deze condities kan het programma <strong>van</strong> interventies gezien worden als <strong>een</strong><br />

op<strong>een</strong>volging <strong>van</strong> interventies die inspeelt op de verandering in maatschappelijke<br />

condities die ze teweegbrengen.<br />

Het is duidelijk dat de samenhang tussen interventies en de volgorde waarin<br />

zij worden uitgevoerd <strong>een</strong> logica heeft die niet straffeloos kan worden genegeerd.<br />

Voordat <strong>een</strong> volgende interventie kan worden uitgevoerd, zal aan bepaalde<br />

noodzakelijke <strong>voor</strong>waarden moeten worden voldaan. Maar wat de meest geschikte<br />

volgorde en samenhang is, is <strong>een</strong> empirische vraag die in het derde onderzoeksjaar<br />

verder wordt onderzocht. Als er bij<strong>voor</strong>beeld in buurt B met positieve resultaten <strong>een</strong><br />

formeel-repressief type interventie is uitgevoerd, is het de vraag op welke manier de<br />

buurt zich gaat ‘bewegen’ in het schema en welk(e) type(n) interventie(s) vervolgens<br />

geschikt zijn <strong>voor</strong> de veranderde maatschappelijke condities.<br />

Dit hoofdstuk beschrijft <strong>een</strong> ex-ante evaluatie waarin veronderstellingen<br />

worden blootgelegd die achter interventies schuilgaan en waarin deze<br />

veronderstellingen worden afgezet tegen bestaande wetenschappelijke bevindingen en<br />

inzichten. De Arnhemse veiligheidsinterventies staan in figuur 4.5 geclassificeerd als<br />

typen <strong>van</strong> interventies. In figuur 4.5 worden twee maatschappelijke condities<br />

onderscheiden waarop de typen interventies moeten zijn afgestemd. Figuur 4.6 maakt<br />

vervolgens inzichtelijk welk type interventie de beste kans <strong>van</strong> slagen heeft onder<br />

bepaalde condities. Het is <strong>een</strong> eerste aanzet om te kunnen bepalen welke interventie<br />

zou kunnen werken, onder welke condities en waarom.<br />

64<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


65<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


H 5 Participatie <strong>van</strong> bewoners: via project- en<br />

beleidsparticipatie <strong>naar</strong> participatie in buurt en<br />

samenleving<br />

Ivo Nienhuis en Gert de Roo<br />

5.1 Achtergrond<br />

Het veranderen <strong>van</strong> gedrag en houding is één <strong>van</strong> de basis<strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> het<br />

verbeteren <strong>van</strong> het niveau <strong>van</strong> leefbaarheid en (sociale) veiligheid. Denk bij<strong>voor</strong>beeld<br />

aan de vraag of buren met elkaar omgaan en hoe ze dat doen, crimineel gedrag <strong>van</strong><br />

jongeren, de vraag of bewoners <strong>een</strong> betaalde baan hebben, of ze <strong>een</strong> oogje in het zeil<br />

houden wanneer de buurkinderen op straat spelen, of buurtbewoners (bereid zijn)<br />

elkaar te helpen op momenten dat dit nodig is, of bewoners afval op straat gooien, et<br />

cetera. Deze <strong>voor</strong>beelden zijn slechts enkele <strong>van</strong> de vele <strong>voor</strong>beelden <strong>van</strong><br />

gedragingen en houdingen die <strong>van</strong> invloed zijn op de leefbaarheid en (sociale)<br />

veiligheid. Bewonersgedrag – en de onderliggende houdingen – is dus <strong>een</strong> hele<br />

belangrijke factor <strong>voor</strong> de leefbaarheid <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong>.<br />

Eén <strong>van</strong> de basislessen <strong>van</strong> ruim tien jaar stedelijke vernieuwing in Nederland<br />

- en vergelijkbare beleidsprogramma’s in het buitenland - is dat het veranderen <strong>van</strong><br />

gedrag en houding niet <strong>van</strong>zelf gaat. Fysieke herstructurering - het ver<strong>van</strong>gen <strong>van</strong><br />

oude door nieuwe stenen en het geforceerd afdwingen <strong>van</strong> <strong>een</strong> sociale mix - leidt niet<br />

tot het oplossen <strong>van</strong> sociale problemen als schooluitval, (sociale) onveiligheid en<br />

werkloosheid (zie bij<strong>voor</strong>beeld Crump, 2002; Hall, 1997; Uitermark & Duivendak,<br />

2005). De vindplaats <strong>van</strong> sociale problemen is dan wel de buurt, maar de fysieke<br />

buurt is niet (of slechts zeer gedeeltelijk) de oplossing <strong>van</strong> sociale problematiek. Het<br />

is dan ook niet verwonderlijk dat professionele instellingen met <strong>een</strong> maatschappelijk<br />

oogmerk en hun werkers steeds meer werken <strong>van</strong>uit <strong>een</strong> zogenaamde integrale<br />

benadering. In deze integrale benadering is minder plek <strong>voor</strong> fysieke interventies en<br />

66<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


meer plaats <strong>voor</strong> sociale interventies en projecten om sociale relaties tussen bewoners<br />

te verbeteren en individuele sociaaleconomische problematiek op te lossen.<br />

De integrale benadering wordt door beleidsmakers vaak gezien als het<br />

antwoord op de problemen in ontwikkelings<strong>wijk</strong>en en krijgt vaak vorm in zogenaamd<br />

gebiedsgericht beleid. Als gevolg <strong>van</strong> de ruimtelijke structuur <strong>van</strong> de woningmarkt<br />

komen sociale en economische problemen vaak geclusterd <strong>voor</strong> (zie bij<strong>voor</strong>beeld<br />

Deurloo et al., 1997; Forrest, 2004). Het doel <strong>van</strong> gebiedsgericht beleid is het<br />

verbeteren <strong>van</strong> het niveau <strong>van</strong> leefbaarheid en (sociale) veiligheid in die buurten<br />

en/of <strong>wijk</strong>en waar deze geclusterde problemen zich <strong>voor</strong>doen. Zoals we boven al<br />

hebben betoogd mogen dergelijke buurten weliswaar fysiek gezien de vindplaats zijn,<br />

ze zijn echter niet de oorzaak <strong>van</strong> de problemen. Deze oorzaken zitten vastgeplakt<br />

aan het vermogen <strong>van</strong> bewoners om eigen en buurtproblemen op te lossen binnen de<br />

wettelijke kaders en de heersende waarden en normen.<br />

Wanneer we over gebiedsgericht beleid praten, hebben we ten minste drie<br />

spanningsvelden: het maatschappijniveau, het interventieniveau en het<br />

organisatieniveau (zie figuur 5.1). Het maatschappijniveau is het niveau waar<br />

maatschappelijke problemen ontstaan, zich ontwikkelen en daadwerkelijk gevoeld<br />

worden door bewoners. Het interventieniveau is het niveau waar professionele<br />

organisaties met <strong>een</strong> maatschappelijke doelstelling <strong>van</strong>uit hun institutionele omgeving<br />

neerdalen <strong>naar</strong> ‘de echte wereld’ om maatschappelijke problemen op te lossen. Het<br />

organisatieniveau is het niveau waar organisaties geacht worden samen te werken en<br />

het juiste beleid te maken. In dit hoofdstuk maken we <strong>een</strong> onderscheid tussen<br />

participatie <strong>van</strong> bewoners in sociale interventies (interventieniveau) en participatie<br />

<strong>van</strong> bewoners in beleidsvorming (organisatieniveau).<br />

Participatie in sociale interventies<br />

Bewoners hebben te maken met de eigen buurt maar ook met de rest <strong>van</strong> de<br />

samenleving. Het is <strong>voor</strong> de leefbaarheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> buurt belangrijk dat bewoners<br />

relaties binnen de buurt hebben en zich verbonden voelen met hun buurt. Dit<br />

buurtgebonden sociaal kapitaal is <strong>een</strong> belangrijke component <strong>voor</strong> het creëren <strong>van</strong><br />

<strong>een</strong> plezierige woonomgeving. Bewoners die sociale controle uitoefenen en zorg<br />

dragen <strong>voor</strong> hun fysieke en sociale woonomgeving zorgen <strong>voor</strong> <strong>een</strong> comfortabele<br />

buurt om te leven (zie bij<strong>voor</strong>beeld Morenoff et al., 2001; Nolan et al., 2004;<br />

Sampson et al., 1997). Om <strong>een</strong> cohesieve samenleving te creëren/continueren en om<br />

de buurt in kwestie binnen doorsnee samenleving te houden/krijgen, zijn daarnaast<br />

buurtoverstijgende banden – buurtoverstijgend sociaal kapitaal – nodig. Naast deze<br />

vormen <strong>van</strong> kapitaal heeft <strong>een</strong> buurt ook sterke individuen nodig. Individuele<br />

buurtbewoners bezitten economisch en cultureel kapitaal. Economisch kapitaal –<br />

zoals geld en bezittingen – is (in <strong>een</strong> kapitalistische samenleving) nodig <strong>voor</strong> het<br />

kunnen aangaan <strong>van</strong> socialisatieprocessen binnen en buiten de buurt. Voor het<br />

aangaan <strong>van</strong> deze socialisatieprocessen is ook cultureel kapitaal nodig. Bij cultureel<br />

kapitaal gaat het om <strong>een</strong> specifieke levenswijze <strong>van</strong> het individu: vormen <strong>van</strong> kennis<br />

welke het individu <strong>een</strong> bepaalde ‘status’ in de samenleving geeft, zoals houdingen,<br />

gedragingen, vaardigheden en opleidingsniveau (Bourdieu, 1984; 1986; 1990).<br />

Het uitgangspunt <strong>van</strong> dit hoofdstuk is dat bewoners kunnen participeren in<br />

sociale interventies die zich richten op individuen, gezinnen en buurtgebonden dan<br />

wel buurtoverstijgende sociale relaties. In paragraaf 5.3.1 wordt het<br />

classificatieschema beschreven waarbij het al dan niet participeren <strong>van</strong> bewoners in<br />

67<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


sociale interventies en projecten centraal staat. In de paragrafen 5.4.1 en 5.4.2 worden<br />

<strong>voor</strong> de verschillende soorten interventies de succes- en faalfactoren beschreven.<br />

68<br />

Figuur 5.1: <strong>een</strong> schematische weergave <strong>van</strong> gebiedsgericht beleid.<br />

Participatie in beleid<br />

Op het organisatieniveau gaat het om de vragen (1) of en hoe organisaties<br />

samenwerken, (2) hoe dit proces <strong>van</strong> samenwerking wordt aangestuurd en (3) of en<br />

hoe bewoners hier invloed op hebben. Het uitgangspunt <strong>van</strong> (gebiedsgericht) beleid<br />

zou immers moeten zijn dat bewoners duurzaam profijt hebben <strong>van</strong> de professionele<br />

inspanningen. Naast het feit dat zij immers diegenen zijn die daadwerkelijk leven in<br />

niet-optimale omstandigheden, zijn zij ‘de echte aandeelhouders’. Hoewel ze soms<br />

om begrijpelijke en juiste redenen even buitenspel zijn gezet, zijn zij diegenen die via<br />

belastingen uiteindelijk de professionele instellingen en haar medewerkers betalen. De<br />

vraag is dus hoe het netwerk <strong>van</strong> organisaties aangestuurd moet worden om de<br />

gestelde programmadoelstellingen te halen en de buurt en haar bewoners te laten<br />

participeren en profiteren. In paragraaf 5.3.2 beschrijven we het classificatieschema<br />

waarbij de participatie in beleidsvorming centraal staat. In paragraaf 5.4.3 worden<br />

succes- en faalfactoren benoemd <strong>voor</strong> het participeren in de beleidsvorming.<br />

Kortom, in dit hoofdstuk staat de samenwerking tussen bewoners en professionals<br />

centraal. Het gaat hier om de vragen wanneer en hoe interventies werken, <strong>voor</strong> welke<br />

problemen en in welke situaties.<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


5.2 De probleemsituatie<br />

Als we praten over participatie <strong>van</strong> bewoners in de instrumentele zin, dan hebben we<br />

het over twee soorten participatie: participatie in interventies en participatie in beleid.<br />

Als het gaat om het verbeteren <strong>van</strong> leefbaarheid en veiligheid, hebben we het meestal<br />

over participatie in sociale interventies. Sociale interventies moeten <strong>een</strong> (potentieel)<br />

problematische situatie in de buurt onder<strong>van</strong>gen dan wel (deels) oplossen. Het<br />

probleem is dat veel bewoners onvoldoende of kwalitatief ‘verkeerd’ in de<br />

(buurt)samenleving participeren. De achtergrond <strong>van</strong> dit probleem wordt in de<br />

volgende paragrafen beschreven, zowel theoretisch als toegepast op de vijf<br />

onderzoeks<strong>wijk</strong>en.<br />

5.2.1 Sociale relaties: buurtgebonden en buurtoverstijgend sociaal kapitaal<br />

Aan de hand <strong>van</strong> gebiedsgericht beleid wordt <strong>een</strong> onderscheid gemaakt tussen de<br />

buurt en de rest <strong>van</strong> de samenleving. Dit onderscheid is essentieel om het niveau <strong>van</strong><br />

achterstand te begrijpen. In vergelijking met ‘goede’ <strong>wijk</strong>en hebben bewoners <strong>van</strong><br />

ontwikkelings<strong>wijk</strong>en minder sociale relaties buiten de buurt, zoals sociale relaties<br />

aangaande (vrijwilligers)werk, sport en uitgaan. Het zijn deze buurtoverstijgende<br />

relaties – ook wel buurtoverstijgend sociaal kapitaal genoemd – die er<strong>voor</strong> zorgen dat<br />

de bewoners aansluiting houden met de rest <strong>van</strong> de samenleving. Een samenleving<br />

met all<strong>een</strong> maar buurten met <strong>naar</strong> binnen gerichte sociale relaties, beweegt zich in de<br />

richting <strong>van</strong> Belfast of <strong>voor</strong>malig Joegoslavië; sociaal gesegregeerd in wederzijds<br />

vijandige kampen (Putnam & Feldstein, 2003). Een samenleving als de Nederlandse,<br />

gekarakteriseerd als <strong>een</strong> pluralistische democratie, heeft dus veel buurtoverstijgend<br />

kapitaal nodig.<br />

Er zijn dus interventies gericht op buurtoverstijgende samenhang nodig om<br />

onomkeerbare processen <strong>van</strong> gettovorming tegen te gaan. Zo bezien is het<br />

opmerkelijk dat alle overheidsniveaus, woningcorporaties en andere professionele<br />

instellingen met <strong>een</strong> maatschappelijk oogmerk vaak all<strong>een</strong> buurtgebonden sociaal<br />

kapitaal stimuleren in ontwikkelings<strong>wijk</strong>en. Dit buurtgebonden sociaal kapitaal is<br />

inderdaad <strong>een</strong> belangrijk ingrediënt om <strong>een</strong> prettige leefomgeving te creëren.<br />

Buurtbewoners genereren <strong>een</strong> comfortabele buurt om te wonen door middel <strong>van</strong><br />

sociale controle en het zorg dragen <strong>voor</strong> de fysieke en sociale omgeving (zie<br />

bij<strong>voor</strong>beeld Morenoff et al., 2001; Nolan et al., 2004; Sampson et al., 1997).<br />

De vraag is wat de intensiteit <strong>van</strong> deze buurtgebonden sociale relaties moet zijn:<br />

moeten ze sterk zijn, zoals familiebanden en intieme vrienden, of moeten ze juist<br />

zwak zijn, zoals werkrelaties en relaties met kennissen (zie ook Granovetter, 1973;<br />

1983)? In Nederlandse buurten zijn sociale banden zwakker geworden als gevolg <strong>van</strong><br />

technologische innovaties, <strong>een</strong> groeiende welvaart en, in combinatie hiermee, <strong>een</strong><br />

sterk gegroeide mobiliteit en globaliserings- en privatiseringsprocessen. Familie en<br />

vrienden leven bij<strong>voor</strong>beeld niet meer in dezelfde buurt/<strong>wijk</strong> en werk en recreatie<br />

vindt plaats buiten de buurt. Vormen <strong>van</strong> cohesie zijn dan ook steeds meer gebaseerd<br />

op ‘lichte gem<strong>een</strong>schappen’ (Duyvendak & Hurenkamp, 2004) die veelal de buurt<br />

overstijgen. De buurt is slechts één <strong>van</strong> de vele vormen <strong>van</strong> samenhang. Uit <strong>een</strong> door<br />

ons gehouden enquête onder 817 bewoners bleek dat zelfs binnen de Arnhemse<br />

ontwikkelings<strong>wijk</strong>en drie <strong>van</strong> de vijf bewoners zijn/haar sociale leven grotendeels<br />

buiten de buurt heeft. Een professional verwoordde de buurt als lichte gem<strong>een</strong>schap<br />

als volgt:<br />

69<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


70<br />

Gebaseerd op onze eigen ervaringen als buren en als professionals die werken in en <strong>voor</strong><br />

buurten, zijn we er pas sinds kort achtergekomen dat er eigenlijk <strong>een</strong> ideaaltypische<br />

ondergrens is binnen elke buurt: ‘ik ken ieder<strong>een</strong> en dat is okay. We doen g<strong>een</strong> dingen<br />

samen en dat willen we ook graag zo houden. Maar, als de nood aan de man komt, kan ik<br />

bij ieder<strong>een</strong> terecht’.<br />

Henning en Lieberg concludeerden in 1996 al dat deze zwakke sociale banden <strong>een</strong><br />

belangrijke waarde hebben:<br />

The significance of weak ties was underlined by the inhabitants who stated that these<br />

contacts mean a ‘feeling of home’, ‘security’, and practical as well as social support. Only<br />

10 per cent stated that these contacts were of little or no importance.<br />

(Henning & Lieberg, 1996: 22)<br />

Dus, buurtgebonden sociaal kapitaal - in de Nederlandse context veelal belichaamd<br />

door zwakke sociale banden - is <strong>van</strong> invloed op het niveau <strong>van</strong> leefbaarheid en<br />

(sociale) veiligheid <strong>van</strong> de buurt. Het is dan ook belangrijk om hier met gerichte<br />

interventies in te investeren. Buurtgebonden sociaal kapitaal is echter niet het enige<br />

ingrediënt om sociaal weerbare buurten te creëren. Zoals boven al beschreven is er<br />

ook buurtoverstijgend kapitaal nodig. Data uit de leefbaarheids- en veiligheidsmonitor<br />

<strong>van</strong> de gem<strong>een</strong>te Arnhem laten zien dat juist deze buurtoverstijgende banden -<br />

bij<strong>voor</strong>beeld (vrijwilligers)werk, uitgaan, sport en andere hobby’s - minder aanwezig<br />

zijn in ontwikkelings<strong>wijk</strong>en ten opzichte <strong>van</strong> andere <strong>wijk</strong>en. Het probleem is echter<br />

dat buurtoverstijgend sociaal kapitaal moeilijker te creëren is dan de buurtgebonden<br />

variant: “After all, birds of a feather flock together” (Putnam & Feldstein, 2003: 3).<br />

Buurtgebonden en buurtoverstijgend sociaal kapitaal zijn in de praktijk moeilijk<br />

exact te meten. De vraag hoe vaak <strong>een</strong> individu andere mensen binnen dan wel buiten<br />

de buurt ontmoet, is bij benadering wel te beantwoorden. Echter, het is bijkans<br />

onmogelijk om hier <strong>een</strong> gefundeerd waardeoordeel over te geven. De vraag hoe vaak<br />

<strong>een</strong> individu andere mensen - binnen of buiten de buurt - moet ontmoeten is immers<br />

niet te beantwoorden. Ook de kwaliteit en de aard <strong>van</strong> dit contact is moeilijk te<br />

beschrijven. De vraag hoe individuen met elkaar om moeten gaan is namelijk ook niet<br />

<strong>een</strong>duidig te beantwoorden. Desondanks is hierboven wel duidelijk geworden dat<br />

zowel buurtgebonden als buurtoverstijgend kapitaal nodig is om buurten leefbaar te<br />

houden.<br />

Hoewel het vrij moeilijk is om aan te geven wat het kwantitatieve en<br />

kwalitatieve minimumniveau <strong>van</strong> ontmoeting is, kunnen we wel beargumenteren<br />

waar beide vormen <strong>van</strong> sociaal kapitaal gestimuleerd moeten worden. Voor<br />

buurtgebonden kapitaal gaan we uit <strong>van</strong> het kental ‘sociale kwaliteit’ uit de<br />

leefbaarheids- en veiligheidsmonitor 8 . Hieruit blijkt dat buurtgebonden sociaal<br />

kapitaal in de Arnhemse ontwikkelings<strong>wijk</strong>en ruim onder het Arnhemse gemiddelde<br />

ligt, met uitzondering <strong>van</strong> Presikhaaf Oost en Geitenkamp. Geitenkamp laat echter<br />

wel <strong>een</strong> dalende trend zien. Ook de volgende exemplarische uitspraak <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

bewoner laat zien dat het ervaren buurtgebonden sociaal kapitaal de leefbaarheid <strong>van</strong><br />

de buurt onder druk zet:<br />

8 Door uit te gaan <strong>van</strong> cijfers uit de leefbaarheids- en veiligheidsmonitor is het mogelijk ontwikkelingen<br />

in de tijd te zien.<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


71<br />

We zijn <strong>van</strong> plan te verhuizen. In deze <strong>wijk</strong> zijn sociale contacten moeilijk te leggen<br />

omdat de mensen te veel op zichzelf zijn. Praten over problemen wordt niet gedaan, dit<br />

wordt anoniem <strong>naar</strong> instanties doorgegeven en woningbouw, politie e.d. Bij problemen<br />

op straat sta je echt all<strong>een</strong>, niemand helpt of steekt <strong>een</strong> vinger uit. Na twee of drie keer<br />

iemand aanspreken over zwerfvuil, grote monden e.d. stop je hiermee om escalatie te<br />

<strong>voor</strong>komen. Na zeven jaar wonen wij hier niet met plezier en willen daarom snel weg uit<br />

deze <strong>wijk</strong>. Buitenlandse medemensen hebben hier niets mee <strong>van</strong> doen; het betreft de<br />

autochtone mensen uit de <strong>wijk</strong>!<br />

Zowel het kental sociale kwaliteit als het citaat hierboven geven op <strong>een</strong> indirecte<br />

manier aan dat het ervaren buurtgebonden sociale kapitaal zorgt <strong>voor</strong> het negatief<br />

ervaren <strong>van</strong> de leefbaarheid in de buurt. Het is belangrijk om met gerichte sociale<br />

interventies te investeren in de sociale contacten binnen de buurt.<br />

Daarnaast is het belangrijk te investeren in interventies die gericht zijn op het<br />

stimuleren <strong>van</strong> buurtoverstijgende sociale contacten. De buurtoverstijgende contacten<br />

zijn belangrijk <strong>voor</strong> het tegengaan <strong>van</strong> gettovorming. Voor buurtoverstijgend sociaal<br />

kapitaal gaan we uit <strong>van</strong> de (<strong>voor</strong>beeld)indicatoren ‘werk’, ‘samen sporten’ en<br />

‘uitgaan’ 9 . Naast het feit dat werk inkomen genereert, levert het ook sociale contacten<br />

- variërend <strong>van</strong> het bediscussiëren <strong>van</strong> het nieuws of <strong>een</strong> gebeurtenis tot het vragen<br />

<strong>van</strong> advies in <strong>een</strong> moeilijke omstandigheid - met collega’s op. Dezelfde contacten<br />

ontstaan tijdens of na het samen sporten en uitgaan. Deze indicatoren geven weer aan<br />

dat het buurtoverstijgende sociaal kapitaal <strong>van</strong> de ontwikkelings<strong>wijk</strong>en over het<br />

algem<strong>een</strong>, met uitzondering <strong>van</strong> Presikhaaf Oost, onder het gemiddelde niveau <strong>van</strong><br />

Arnhem ligt. Het is belangrijk om met gerichte sociale interventies de sociale<br />

contacten buiten de buurt te stimuleren. Deze contacten zorgen er immers <strong>voor</strong> dat<br />

<strong>een</strong> buurt zichzelf niet uit- en afsluit <strong>van</strong> de rest <strong>van</strong> de samenleving.<br />

Cijfers en uitspraken <strong>van</strong> buurtbewoners laten zien dat er zowel binnen als buiten de<br />

buurt geïnvesteerd moet worden in sociale relaties tussen individuen. Daarnaast moet<br />

er geïnvesteerd in individuen zelf. Het tot stand brengen <strong>van</strong> sociale relaties heeft<br />

immers weinig zin als individuen niet weten hoe ze met anderen moeten omgaan of<br />

überhaupt niet in staat zijn om de relatie in stand te houden omdat ze reeds genoeg<br />

hebben aan zichzelf. Het investeren in individuen kan door middel <strong>van</strong> interventies<br />

gericht op cultureel kapitaal en economisch kapitaal. In de volgende paragraaf leggen<br />

we deze twee vormen <strong>van</strong> kapitaal uit en beschrijven we de noodzaak <strong>voor</strong> het<br />

investeren in deze twee vormen <strong>van</strong> kapitaal, zowel theoretisch als toegepast op<br />

Arnhem.<br />

9 Indicatoren die hier niet genoemd worden, maar wel <strong>een</strong> aanvullende indicatie geven <strong>van</strong> het<br />

buurtoverstijgende sociale kapitaal, zijn: samen hobby’s beoefenen, vrijwilligerswerk en het ontmoeten<br />

<strong>van</strong> vrienden / familie.<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


72<br />

Wijkplatform Geitenkamp 2008<br />

5.2.2 Individuen: economisch en cultureel kapitaal<br />

Naast het feit dat er geïnvesteerd moet worden in buurtgebonden en<br />

buurtoverstijgende sociale relaties, is het nodig te investeren in individuele<br />

buurtbewoners; zij zijn immers de toegang tot sociale samenhang. Dit kan door te<br />

investeren in economisch en cultureel kapitaal.<br />

Economisch kapitaal is het bezit <strong>van</strong> economische hulpbronnen, zoals<br />

huizenbezit en geld, verdiend uit werk, uitkering of anders (Bourdieu, 1984; 1986;<br />

1990). Het bezitten <strong>van</strong> economisch kapitaal is in <strong>een</strong> kapitalistische samenleving als<br />

de Nederlandse noodzakelijk om te kunnen socialiseren. Economisch kapitaal<br />

operationaliseren we in dit hoofdstuk aan de hand <strong>van</strong> het gemiddelde inkomen, het<br />

percentage lage inkomens en het percentage huurwoningen. Met uitzondering <strong>van</strong><br />

Presikhaaf Oost, hebben individuele buurtbewoners in de vijf Arnhemse<br />

ontwikkelings<strong>wijk</strong>en in het algem<strong>een</strong> minder economisch kapitaal tot hun beschikking<br />

dan de gemiddelde Arnhemse bewoner. In de Arnhemse ontwikkelings<strong>wijk</strong>en hebben<br />

relatief veel bewoners dus minder kans om sociale contacten aan te gaan, omdat ze<br />

meer bezig (moeten) zijn met ‘overleven’. Het is daarom noodzakelijk om met<br />

gerichte sociale investeringen het economisch kapitaal in de vijf ontwikkelings<strong>wijk</strong>en<br />

te versterken.<br />

Cultureel kapitaal wordt vaak gedefinieerd als kennis en vaardigheid om aan<br />

kunst en cultuur deel te nemen. Hier sluiten we echter aan bij de originele en bredere<br />

definitie <strong>van</strong> Bourdieu (1984; 1986; 1990). Cultureel kapitaal is vormen <strong>van</strong> kennis,<br />

zoals aangeleerde houdingen en gedragingen, vaardigheden en opleiding die het<br />

individu <strong>een</strong> bepaalde positie en status geven in de samenleving. Als we het hebben<br />

over het culturele kapitaal hebben we het kortgezegd over de houdingen en<br />

gedragsvormen die buurtbewoners erop na houden. In de vijf ontwikkelings<strong>wijk</strong>en<br />

vinden we relatief gezien veel bewoners die gedrag vertonen dat de wettelijke normen<br />

en/of maatschappelijke waarden overschrijdt. Denk hierbij aan overlast <strong>van</strong> jongeren,<br />

bedreigingen door buurtbewoners, burenoverlast, de lage gemiddelde opleiding,<br />

opvoedingsproblemen, schuld- en verslavingsproblematiek, het onvermogen<br />

problemen op <strong>een</strong> nette manier op te lossen, het niet verantwoordelijk voelen <strong>voor</strong> de<br />

buurt, et cetera. Daarbij blijkt uit <strong>een</strong> door ons gehouden enquête dat bewoners in de<br />

ontwikkelings<strong>wijk</strong>en zich minder verantwoordelijk <strong>voor</strong> de leefbaarheid en veiligheid<br />

in hun eigen buurt voelen en ervaren ze hier meer sociale overlast en sociale dreiging<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


dan de gemiddelde Arnhemmer (zie ook hoofdstuk 4). Het is belangrijk om door<br />

middel <strong>van</strong> gerichte sociale investeringen - zowel repressief als preventief - het<br />

cultureel kapitaal te versterken.<br />

Hierboven hebben we drie vormen <strong>van</strong> kapitaal besproken. Deze vormen <strong>van</strong> kapitaal<br />

zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden; ze zijn alle drie nodig om sociaal weerbare<br />

buurten en individuen te creëren. We vatten ze samen in de volgende symbolische<br />

formule:<br />

73<br />

Economisch kapitaal * cultureel kapitaal * sociaal kapitaal<br />

De formule geeft symbolisch weer dat als één <strong>van</strong> de drie vormen <strong>van</strong> kapitaal gering<br />

aanwezig is, het niveau <strong>van</strong> sociale weerbaarheid laag is. De formule geeft ook aan<br />

dat er vele relaties zijn tussen de verschillende vormen <strong>van</strong> kapitaal. De sociale<br />

weerbaarheid <strong>van</strong> ontwikkelings<strong>wijk</strong>en vertonen veel kenmerken <strong>van</strong> wat Dirven,<br />

Rotmans en Verkaik (Rotmans, 2005) karakteriseren als hardnekkige problemen:<br />

Hardnekkige problemen zijn complex [meervoudige oorzaken en gevolgen, strekken zich<br />

uit over meerdere maatschappelijke domeinen en schaalniveaus en zijn stevig verankerd in<br />

onze maatschappelijke structuren en instituties], onzeker [er zijn g<strong>een</strong> pasklare<br />

oplossingen <strong>voor</strong>, reductie <strong>van</strong> onzekerheid door meer kennis is vaak niet mogelijk en elke<br />

poging om <strong>een</strong> oplossing te creëren verandert de perceptie <strong>van</strong> het probleem], moeilijk<br />

stuurbaar [veel verschillende actoren met uit<strong>een</strong>lopende belangen zijn betrokken en<br />

proberen elkaar te beïnvloeden, deze actoren zijn relatief autonoom en opereren op<br />

verschillende schaalniveaus], en moeilijk grijpbaar [lastig te duiden, slecht gestructureerd<br />

en onderhevig aan <strong>een</strong> sterke omgevingsdynamiek].<br />

(Rotmans, 2005: 8)<br />

Eén <strong>van</strong> de manieren om met deze hardnekkigheid om te gaan is het laten participeren<br />

<strong>van</strong> bewoners in beleidsvorming en -uitvoering 10 . In de volgende paragraaf wordt de<br />

<strong>theorie</strong> achter deze vorm <strong>van</strong> participatie, evenals de probleemsituatie in Arnhem,<br />

beschreven.<br />

5.2.3 Participatie <strong>van</strong> bewoners in beleidsvorming<br />

Naast het feit dat participatie <strong>van</strong> bewoners in beleid <strong>een</strong> burgerrecht is, worden vaak<br />

drie redenen aangevoerd om bewoners te laten participeren. Door bewoners te<br />

betrekken bij planvorming, wordt de besluitvorming minder gesloten. Bewoners<br />

krijgen op deze manier meer verantwoordelijkheid en inzicht in<br />

10 Een andere manier om met hardnekkige problemen om te gaan is het vormen <strong>van</strong> zogenaamde ‘vitale<br />

coalities’. In dergelijke coalities werken professionele organisaties met <strong>een</strong> maatschappelijk oogmerk<br />

nauw samen om <strong>een</strong> oplossing te zoeken (en hopelijk te vinden) <strong>voor</strong> de complex-samenhangende<br />

problematiek. Dergelijke coalities zien we ook in Arnhem.<br />

=<br />

Sociale Weerbaarheid<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


esluitvormingsprocessen met als hypothetisch(!) gevolg dat de kloof tussen<br />

bewoners en bestuur gedicht wordt (Akkerman et al., 2004; Edelenbos et al, 2005;<br />

Hajer et al., 2001) en de besluitvorming democratisch legitiemer wordt (Edelenbos et<br />

al., 2005). De tweede en derde reden hangen nauw met elkaar samen. Het gaat hier<br />

enerzijds om draagvlakvorming <strong>voor</strong> het plan of beleid en anderzijds om het<br />

vergroten <strong>van</strong> het probleemoplossende vermogen om zo de kwaliteit <strong>van</strong> het plan of<br />

beleid in kwestie te verbeteren. Door bewoners te laten participeren in planvorming<br />

wordt <strong>een</strong> extra bron <strong>van</strong> kennis, deskundigheid en creativiteit aangeboord om lokaal<br />

maatschappelijke en bestuurlijke problemen en vraagstukken op te lossen (zie<br />

bij<strong>voor</strong>beeld Helleman & Den Heijer, 2004; Edelenbos et al., 2001). Daarnaast zijn<br />

het bewoners die als eerste en het directste veranderingen in beleid en uitwerkingen<br />

<strong>van</strong> maatregelen en interventies ervaren. ‘Zij zijn de ervaringsdeskundigen’<br />

(Wage<strong>naar</strong>, 2005). Met <strong>een</strong> goed ‘luisterend professioneel oor’ is het dus<br />

waarschijnlijker dat de effectiviteit, de werkbaarheid en kwaliteit <strong>van</strong> beleid,<br />

interventies en maatregelen worden vergroot.<br />

In de praktijk lijkt er echter weinig <strong>van</strong> deze <strong>voor</strong>delen terecht te komen omdat<br />

professionele organisaties met <strong>een</strong> maatschappelijk oogmerk vaak kiezen <strong>voor</strong><br />

schijnparticipatie - zowel in Nederland als in het buitenland. De uiteindelijke<br />

beslissingsmacht blijft dan bij deze organisaties liggen. Professionele organisaties<br />

met <strong>een</strong> maatschappelijk oogmerk zijn niet in staat om macht aan elkaar en aan<br />

bewoners af te staan omdat ze (onder andere) sterk verkokerd zijn (zie bij<strong>voor</strong>beeld<br />

Edelenbos et al., 2001). Het gevolg is dat bewoners uiteindelijk gefrustreerd raken en<br />

niet meer willen participeren. Zo zien we zowel in Arnhem als in de<br />

wetenschappelijke literatuur dat bewonersorganisaties, zoals <strong>een</strong> <strong>wijk</strong>platform, vaak<br />

het gevoel hebben dat agenda’s <strong>van</strong> tevoren al bepaald zijn en dat ze in de praktijk<br />

niet openstaan <strong>voor</strong> verandering door middel <strong>van</strong> inspraak (zie bij<strong>voor</strong>beeld<br />

Anastacio et al., 2000). Daarnaast vindt er vaak all<strong>een</strong> overleg plaats tussen bewoners<br />

en professionele organisaties wanneer de agenda’s elkaar overlappen; de belangen<br />

<strong>van</strong> de bewoners(groepen) zijn vaak <strong>van</strong> ondergeschikt belang aan die <strong>van</strong><br />

professionele organisaties. Veel organisaties zijn bezig met het binnenhalen <strong>van</strong><br />

subsidies en opdrachten om projecten en interventies te kunnen uitvoeren en<br />

zodoende hun financiële huishouding op orde te houden. Het resultaat is dat<br />

bewoners(groepen) uiteindelijk zich niet serieus genomen voelen: de zin ‘krijgen we<br />

weer wat door onze strot gedrukt’ is vaak te horen in vergaderingen <strong>van</strong> het<br />

<strong>wijk</strong>platform of tijdens inspraakavonden. Innes en Booher (2004) verwoorden dit als<br />

volgt:<br />

74<br />

[Current participation methods] do not satisfy members of the public that they are being<br />

heard; they seldom can be said to improve the decisions that agencies and public<br />

officials make; and they do not incorporate a broad spectrum of the public. … Most<br />

often these methods discourage busy and thoughtful individuals from wasting their time<br />

going through what appears to be nothing more than rituals designed to satisfy legal<br />

requirements.<br />

(pagina 419)<br />

[Current social interventions and area-based policy] are one-way processes from the<br />

agency to the community, designed to say ‘We are doing a great job’ rather than actual<br />

participation, though many agencies list such techniques as participation.<br />

(pagina 426)<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Onderstaande exemplarische uitspraak <strong>van</strong> <strong>een</strong> bewoner uit Arnhem onderschrijft dit<br />

beeld:<br />

75<br />

Ik ben in het verleden in <strong>een</strong> andere plaats actief geweest binnen <strong>een</strong> pilot buurtpreventie<br />

project. Mijn ervaringen zijn dat gem<strong>een</strong>tes vaak logge instellingen zijn die zichzelf<br />

graag in de kijker spelen. En als het er op aankomt niet de medewerking verlenen zodat<br />

mensen <strong>van</strong>zelf ophouden actief te zijn. Jammer, maar het ergste vond ik dat diezelfde<br />

gem<strong>een</strong>te ook nog zei: wij hebben er alles aan gedaan, maar de mensen willen niet?! Ik<br />

vind dat je met <strong>een</strong> duidelijk plan ieder<strong>een</strong> zo veel mogelijk moet betrekken en uitvoer<br />

juist aan alle partijen: dus ook <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>te. Ik zal er sceptisch over blijven maar hoop<br />

dat <strong>een</strong> dergelijk plan handen en voeten krijgt in onze <strong>wijk</strong>, gesteund door dan ook<br />

ieder<strong>een</strong>.<br />

Vooraanstaande wetenschappers – zoals Patsy Healey (bij<strong>voor</strong>beeld 2006), Judith<br />

Innes en David Booher (bij<strong>voor</strong>beeld 2004) – pleiten dan ook <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />

planningsproces gebaseerd op samenwerking in plaats <strong>van</strong> symbolische participatie.<br />

Daarnaast heeft één <strong>van</strong> de beslissingen <strong>van</strong> toenmalig Minister Vogelaar welhaast<br />

<strong>een</strong> verplichtend karakter om bewonersparticipatie in beleid in te richten op basis <strong>van</strong><br />

samenwerking. Minister Vogelaar heeft per <strong>wijk</strong> per jaar ongeveer € 200.000<br />

beschikbaar gesteld aan bewoners om hier hun eigen plannen mee uit te voeren. Het<br />

is slechts <strong>een</strong> kwestie <strong>van</strong> tijd dat deze plannen gaan interfereren met de sociale<br />

interventies en het gebiedsgerichte beleid; de zin ‘krijgen we weer wat door onze<br />

strot geduwd’ is immers eerder regel dan uitzondering. Kortom, de huidige manier<br />

<strong>van</strong> bewonersparticipatie leidt tot frustratie en tot het afhaken <strong>van</strong> actieve bewoners:<br />

<strong>een</strong> omslag <strong>naar</strong> participatie op basis <strong>van</strong> gelijkheid en samenwerking is nodig om<br />

hardnekkige problemen aan te pakken.<br />

In deze paragraaf hebben we aan de hand <strong>van</strong> <strong>een</strong> theoretische beschouwing,<br />

statistisch materiaal en uitspraken <strong>van</strong> bewoners laten zien dat de staat en mate <strong>van</strong><br />

verschillende vormen <strong>van</strong> kapitaal vrij problematisch is in de ontwikkelings<strong>wijk</strong>en in<br />

Arnhem, evenals de manier <strong>van</strong> samenwerking tussen bewoners en professionals.<br />

Professionele organisaties met <strong>een</strong> maatschappelijk oogmerk proberen met<br />

interventies de staat en mate <strong>van</strong> de verschillende vormen <strong>van</strong> kapitaal te verbeteren<br />

en de interactie tussen professionals en bewoners te optimaliseren. Dit gaat niet<br />

zonder slag of stoot. In dit hoofdstuk proberen we handvatten te geven om<br />

bewonersparticipatie te optimaliseren. Voordat we in paragraaf 5.4 ingaan op <strong>een</strong><br />

aantal succes- en faalfactoren zullen we net als bij de andere hoofdstukken eerst<br />

ingaan op de door ons gehanteerde classificatieschema’s.<br />

5.3 De classificatieschema’s<br />

Dit hoofdstuk heeft participatie <strong>van</strong> bewoners als onderwerp. Logischerwijs gaat het<br />

dan ook om interventies en projecten waarbij participatie <strong>van</strong> bewoners <strong>een</strong> rol speelt.<br />

We maken onderscheid <strong>naar</strong> twee hoofdtypen: participatie in sociale interventies en<br />

participatie in beleidsvorming. In paragraaf 5.3.1 wordt het type ‘participatie in<br />

sociale interventies’ verder uitgewerkt in <strong>een</strong> classificatieschema en worden<br />

<strong>voor</strong>beelden gegeven hoe interventies te plaatsen zijn. Ditzelfde gebeurt <strong>voor</strong> het<br />

hoofdtype ‘participatie in beleid’ in paragraaf 5.3.2.<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


5.3.1 Sociale interventies: inhoudelijke classificatie<br />

Participatie in sociale interventies (het interventieniveau) draagt bij aan de<br />

verbetering <strong>van</strong> leefbaarheid en (sociale) veiligheid <strong>van</strong> de buurt in kwestie.<br />

Logischerwijs moeten deze interventies aansluiten bij de probleemsituatie in de buurt.<br />

Dat betekent dat ze moeten investeren in de samenhang in de buurt (buurtgebonden<br />

sociaal kapitaal), in buurtoverstijgende samenhang (buurtoverstijgend sociaal<br />

kapitaal) en in individuen (economisch en cultureel kapitaal). Aldus komen we tot de<br />

volgende classificatie:<br />

76<br />

Gericht op<br />

individu<br />

Economisch<br />

kapitaal<br />

Cultureel<br />

kapitaal<br />

Gericht op<br />

gezin<br />

Participatie in sociale interventies<br />

Economisch<br />

kapitaal<br />

Cultureel<br />

kapitaal<br />

Sociaal<br />

kapitaal<br />

Gericht op<br />

buurtsamenhang<br />

Buurtgebonden<br />

sociaal kapitaal<br />

Gericht op<br />

maatschappelijke samenhang<br />

Figuur 5.2: Schematische classificatie <strong>van</strong> sociale interventies gericht op het verbeteren <strong>van</strong> de<br />

leefbaarheid en (sociale) veiligheid <strong>van</strong> de buurt<br />

Buurtoverstijgend<br />

sociaal kapitaal<br />

De logica achter dit classificatieschema is hierboven ruimschoots aan bod gekomen.<br />

Enkele <strong>voor</strong>beelden zullen de inhoudelijke invulling <strong>van</strong> het schema verduidelijken.<br />

De <strong>voor</strong>zieningencheck <strong>van</strong> Passade investeert in individuen door het<br />

economisch kapitaal te verbeteren. Veel bewoners in ontwikkelings<strong>wijk</strong>en leven rond<br />

of onder het bestaansminimum. Zij hebben vaak recht op economische <strong>voor</strong>zieningen<br />

zoals aanvullende uitkeringen en kwijtschelding <strong>van</strong> <strong>een</strong> aantal belastingen. De<br />

opbrengst bij gezinnen die <strong>voor</strong> de <strong>voor</strong>zieningencheck geïndiceerd worden, varieert<br />

<strong>van</strong> € 800 tot € 1600 per gezin op jaarbasis. De ervaring leert echter dat veel<br />

bewoners deze <strong>voor</strong>zieningen niet gebruiken. Dit is zonde.<br />

De BronMethodiek <strong>van</strong> de Vrijwilligerscentrale investeert in buurtsamenhang<br />

en maatschappelijke samenhang - afhankelijk <strong>van</strong> de plek waar de nieuwe vrijwilliger<br />

aan de slag gaat - door sociale relaties tussen mensen te leggen. De BronMethodiek is<br />

ontwikkeld om maatschappelijke participatie te bevorderen door betrokkenheid en<br />

talenten <strong>van</strong> mensen te vertalen in vrijwillige inzet. Aan de BronMethodiek ligt de<br />

veronderstelling ten grondslag dat het niet zozeer ontbreekt aan mensen die bereid<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


zijn om zich vrijwillig in te zetten, maar aan aantrekkelijke en in de agenda passende<br />

vrijwilligersklussen. De BronMethodiek leert organisaties op <strong>een</strong> ander manier <strong>naar</strong><br />

mensen kijken: ‘hier is iemand die iets wil en kan, hoe kunnen we deze talenten en<br />

betrokkenheid benutten?’ in plaats <strong>van</strong> ‘is dit de persoon die ik zoek?’.<br />

Scoren door Scholing <strong>van</strong> de stichting Vitesse Maatschappelijk Betrokken<br />

investeert in individuen door het cultureel kapitaal <strong>van</strong> de betrokken jongeren te<br />

verbeteren. Daarnaast investeert deze interventie in maatschappelijke samenhang<br />

door buurtoverstijgende sociale relaties (weer) te ontwikkelen. Het project is<br />

opgericht om vroegtijdige schooluitval onder zogenaamde risicojongeren te<br />

<strong>voor</strong>komen/ongedaan te maken en de kans op <strong>een</strong> vervolgopleiding of werk te<br />

vergroten. Jongeren krijgen op basis <strong>van</strong> individueel maatwerk <strong>een</strong> beroepskeuzetest<br />

<strong>voor</strong>gelegd en lopen twee stages bij deelnemende bedrijven. Op basis hier<strong>van</strong> wordt<br />

<strong>een</strong> op de deelnemer toegespitst vervolgtraject uitgezet, bestaande uit het vervolgen<br />

<strong>van</strong> de schoolloopbaan, het verrichten <strong>van</strong> betaalde arbeid of het doorverwijzen <strong>naar</strong><br />

professionele hulpverlening. Gedurende en na het tien weken durende traject worden<br />

de deelnemers intensief begeleid door zogenaamde coaches.<br />

5.3.2 Participatie in beleidsvorming: <strong>een</strong> classificatie<br />

Participatie in beleid behoort bij te dragen aan beleidsplannen met meer draagvlak en<br />

aan het vergroten <strong>van</strong> het probleemoplossend vermogen <strong>van</strong> beleid in kwestie. We<br />

onderscheiden hier 4 ideaaltypische vormen <strong>van</strong> beleidsparticipatie (zie figuur 5.3).<br />

Manipulatie houdt in feite non-participatie in. In het gebiedsgerichte beleid <strong>van</strong><br />

Arnhem komt deze vorm <strong>van</strong> beleidsparticipatie niet <strong>voor</strong> omdat participatie in<br />

Nederland <strong>een</strong> burgerrecht is. Duyvendak verwoordt dit als volgt:<br />

77<br />

De vraag waarom bewoners <strong>een</strong> rol moeten spelen zou <strong>voor</strong> ieder<strong>een</strong> klip en klaar<br />

beantwoord moeten worden. Wat mij betreft in termen <strong>van</strong> democratische legitimiteit. Dat<br />

is dus wat anders dan draagvlak wat handig is <strong>voor</strong> het maken <strong>van</strong> tempo. Participatie is<br />

niet <strong>van</strong>wege pragmatische redenen <strong>een</strong> groot goed, maar <strong>van</strong>wege principiële: dergelijke<br />

ingrijpende beslissingen moeten met instemming <strong>van</strong> de meerderheid <strong>van</strong> betrokkenen<br />

worden genomen, waarbij de ‘stakeholders’ nader moeten worden ingevuld. Als men dit<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


78<br />

niet vindt, als men louter probeert verzet <strong>voor</strong> te zijn, dan heeft men <strong>naar</strong> mijn idee <strong>een</strong> te<br />

beperkte opvatting <strong>van</strong> democratische processen.<br />

(Duyvendak in De Graaf & Duyvendak, 2004)<br />

Waar bij manipulatie bewoners onzichtbaar zijn, zijn zij bij zelfbestuur de enige<br />

eige<strong>naar</strong> <strong>van</strong> het beleid in kwestie; zij beslissen over het beleid en geven dit zelf<br />

vorm, eventueel met ondersteuning <strong>van</strong> externe hulpbronnen (instanties, kennis,<br />

faciliteiten, et cetera). Ook deze vorm <strong>van</strong> beleidsparticipatie zien we in Arnhem<br />

(vrijwel) niet. Bij professionele instanties met stuurkracht, zoals de gem<strong>een</strong>te en<br />

woningcorporaties, leeft vaak (terecht) het idee dat bewoners onvoldoende kennis<br />

hebben om de complexe en onderling samenhangende problematiek efficiënt en<br />

effectief aan te pakken 11 .<br />

Manipulatie Symbolische<br />

participatie<br />

Participatie in beleid<br />

Participatie op basis<br />

<strong>van</strong> samenwerking<br />

Zelfbestuur<br />

Figuur5.3: Schematische classificatie <strong>van</strong> beleidsinterventies <strong>naar</strong> de mate <strong>van</strong> participatie <strong>van</strong><br />

bewoners.<br />

Beleidsparticipatie op basis <strong>van</strong> samenwerking komt wordt gekenmerkt door<br />

samenspel tussen bewoners en belanghebbende professionele instellingen waarbij de<br />

machtsverhoudingen idealiter gelijk liggen. Bewoners zijn medekoersbepalers en<br />

actieve co-producenten; ze beslissen gedelegeerd mee over het beleid.<br />

De vorm <strong>van</strong> beleidsparticipatie die we meestal terugzien in Arnhem maar<br />

ook daarbuiten, is symbolische participatie. Bewoners zijn hier veelal <strong>een</strong><br />

praatmacht: ze hebben <strong>een</strong> adviserende of consulterende rol. De beslissingsmacht -<br />

inclusief de mate <strong>van</strong> het belang dat aan het bewonersadvies wordt gehecht - blijft bij<br />

de professionals met stuurkracht liggen. Bewoners hebben hier <strong>een</strong> ‘symbolische’<br />

invloed op het beleid. In feite gaat het hier om draagvlakvorming en dus om het<br />

onder de aandacht brengen <strong>van</strong> het op handen zijnde gebiedsgerichte beleid. Een<br />

goed <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> deze laatste vorm <strong>van</strong> beleidsparticipatie vinden we bij de<br />

vaststelling <strong>van</strong> het Sociale Heroveringsprogramma in Het Arnhemse Broek.<br />

Bewoners werden tijdens <strong>een</strong> inspraakavond gevraagd om middels stickers aan te<br />

geven in welke mate zij de aandachtsgebieden die professionele organisaties hadden<br />

geformuleerd belangrijk vonden. Op basis <strong>van</strong> deze prioritering en op basis <strong>van</strong><br />

aangedragen project<strong>voor</strong>stellen door instellingen hebben de organisaties met<br />

stuurkracht het programma samengesteld. De beslissingsmacht blijft dus bij deze<br />

11 Professionele instanties met stuurkracht hebben zelf ook onvoldoende kennis om deze problematiek<br />

efficiënt en effectief aan te pakken. Anders was deze problematiek immers al opgelost.<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


organisaties liggen. Het programma is vervolgens ter advies <strong>voor</strong>gelegd aan de<br />

betrokken instellingen en het <strong>wijk</strong>platform. De professionals met stuurkracht - zitting<br />

hebbende in <strong>een</strong> stuurgroep - besloten vervolgens over het definitieve programma.<br />

Dit programma is vervolgens goedgekeurd door het college <strong>van</strong> B&W en ter<br />

informatie aan de gem<strong>een</strong>teraad aangeboden. Kortom, hier is sprake <strong>van</strong> symbolische<br />

participatie.<br />

Nu we de classificatieschema’s <strong>voor</strong> participatie in sociale interventies en beleid<br />

hebben beschreven en enkele <strong>voor</strong>beelden hebben gegeven <strong>van</strong> hoe om te gaan met<br />

deze schema’s, zoomen we in de volgende paragraaf verder in op de werkwijze <strong>van</strong> de<br />

verschillende sociale interventies. Dit doen we aan de hand <strong>van</strong> succes- en<br />

faalfactoren op basis <strong>van</strong> de classificatieschema’s.<br />

5.4 Succes- en faalfactoren<br />

Wanneer duurzame, niet op toeval berustende gedragsveranderingen noodzakelijk zijn<br />

omdat één of meerdere vormen <strong>van</strong> kapitaal niet toereikend zijn, moeten individuen<br />

nieuwe vaardigheden aanleren om het gewenste gedrag te kunnen vertonen.<br />

Succesvolle sociale interventies zijn dan ook die interventies die als resultaat <strong>een</strong><br />

duurzame gedragsverandering bij de persoon, het gezin of de buurtbewoners in<br />

kwestie bewerkstelligen. In de onderstaande paragrafen worden aan de hand <strong>van</strong> de<br />

classificatieschema’s uit de vorige paragraaf succes- en faalfactoren besproken om het<br />

aanleren <strong>van</strong> nieuw gedrag succesvol te laten verlopen. We gaan eerst in op de<br />

interventies gericht op het individu en het gezin, daarna behandelen we in paragraaf<br />

5.4.2 de interventies gericht op sociale relaties. Ten slotte worden en in paragraaf<br />

5.4.3 de succes- en faalfactoren <strong>voor</strong> bewonersparticipatie in beleid geschetst.<br />

5.4.1 <strong>Interventies</strong> gericht op individu en gezin<br />

We maken bij het evalueren <strong>van</strong> interventies gericht op individu en gezin <strong>voor</strong>alsnog<br />

gebruik <strong>van</strong> de volgende vier (samenhangende) aandachtspunten:<br />

79<br />

1. Maak <strong>een</strong> onderscheid <strong>naar</strong> kansarmen en overlastgevers, en pas hier de<br />

werkwijze op aan.<br />

2. Blijvende gedragsverandering vereist <strong>een</strong> stappenplan.<br />

3. Motiveer tot gewenst gedrag en demotiveer ongewenst gedrag.<br />

4. Zorg <strong>voor</strong> competente professionals.<br />

Elk punt is op te vatten als <strong>een</strong> kritische succesfactor. Hieronder wordt dieper<br />

ingegaan op deze aandachtspunten aan de hand <strong>van</strong> bijbehorende succes- en<br />

faalfactoren.<br />

Maak onderscheid tussen kansarmen en overlastgevers<br />

Bij sociale interventies gericht op individuen en gezinnen is het belangrijk <strong>een</strong><br />

onderscheid te maken tussen kansarmen en overlastgevers, en hier de werkwijze op<br />

aan te passen (zie bij<strong>voor</strong>beeld Kleinhans, 2008). Tijdens het veldwerk in de<br />

Arnhemse <strong>wijk</strong>en zijn we tot de conclusie gekomen dat kansarmen meer baat hebben<br />

bij <strong>een</strong> ‘maatschappelijk gedreven’ werkwijze terwijl <strong>een</strong> ‘organisatiegestuurde’<br />

werkwijze het beste resultaat levert bij het aanpakken <strong>van</strong> overlastgevers. Een<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


‘maatschappelijk gedreven’ werkwijze heeft als uitgangspunt, dat individuen en<br />

groepen zelf bepalen wanneer en hoe ze reageren op prikkels uit hun omgeving<br />

(Krause, 2005). Organisatie en instellingen bieden individuen en groepen kansen en<br />

begeleiding bij het grijpen <strong>van</strong> die kansen. De instellingen leggen de bewoners niets<br />

op en activiteiten worden door bewoners leuk gevonden en sluiten aan bij hun<br />

leefwereld. Bij <strong>een</strong> ‘organisatiegestuurde’ werkwijze is het uitgangspunt, dat<br />

veranderingen in de omgeving - de betrokken professionals zelf en het <strong>voor</strong>gestelde<br />

stappenplan tot duurzame gedragsverandering - zorgen <strong>voor</strong> het aanleren <strong>van</strong> het<br />

nieuwe gedrag. We spreken ook wel over <strong>een</strong> verplichtende handhaving in combinatie<br />

met <strong>een</strong> passend hulpaanbod.<br />

Een maatschappelijk gedreven en organisatiegestuurde werkwijze zijn twee<br />

uitersten op <strong>een</strong> schaal. Combinaties tussen beide hoofdwerkwijzen zijn zeer goed<br />

mogelijk. Sterker nog, combinaties zijn vaak noodzakelijk. Het veranderen <strong>van</strong> gedrag<br />

valt of staat met maatwerk. Met andere woorden, elke gedragsverandering eist <strong>een</strong><br />

specifieke aanpak. Dit betekent ook dat de hieronder beschreven succes- en<br />

faalfactoren <strong>voor</strong> gedragsverandering slechts hoofdlijnen zijn.<br />

Een stappenplan <strong>voor</strong> blijvende gedragsverandering<br />

Onderzoek heeft laten zien dat het proces <strong>van</strong> gedragsverandering uit drie fasen<br />

bestaat (Boekaerts en Simons, 1995), te weten (1) de beslissing tot<br />

gedragsverandering, (2) de initiële gedragsverandering en (3) de fase <strong>van</strong><br />

gedragsbehoud. In de eerste fase is het belangrijk het individu/gezin in kwestie te<br />

laten inzien dat gedragsverandering nodig en nuttig is. Individuen/gezinnen moeten<br />

zich bewust worden <strong>van</strong> het ongewenste gedrag in kwestie en de effecten <strong>van</strong> dit<br />

gedrag. Een belangrijke taak is hier weggelegd <strong>voor</strong> de professional: hij/zij moet<br />

gerichte informatie geven over het nut, het belang, de attractiviteit en de moeilijkheid<br />

<strong>van</strong> het veranderen <strong>van</strong> het ongewenste gedrag. Even<strong>een</strong>s moet hij/zij het gewenste<br />

gedrag (indien mogelijk) demonstreren. In de tweede fase staat het gemotiveerd<br />

blijven om de <strong>voor</strong>genomen gedragsverandering uit te voeren centraal. De<br />

professional ondersteunt in deze fase de handelingen tot gedragsverandering. Hij/zij is<br />

in deze fase echter meer <strong>een</strong> coach of bemiddelaar: het individu/gezin in kwestie<br />

stuurt het handelingsproces zelf en de professional geeft feedback op de handelingen.<br />

In de derde fase gaat het om het gemotiveerd zijn om het nieuwe gedrag ook in<br />

moeilijke omstandigheden te vertonen. Dit kan door het vertrouwen en plezier in het<br />

eigen kunnen op te bouwen, en het individu of het gezin in de gelegenheid te stellen<br />

het veranderde gedrag flexibel toe te passen, ook in moeilijke omstandigheden.<br />

‘Achter de Voordeur’-interventies als Home Start, Wijkgerichte Intensieve<br />

Gezinsbehandeling, trajecten aangaande schuldhulpverlening en participatie en werk,<br />

maken in meer of mindere mate gebruik <strong>van</strong> <strong>een</strong> dergelijk stappenplan.<br />

Motiveer gewenst gedrag en demotiveer ongewenst gedrag<br />

Motivatie tot het nieuwe gedrag is <strong>een</strong> noodzakelijke <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> succesvolle<br />

gedragsverandering, zo blijkt uit onderzoek <strong>van</strong> Boekaerts & Simons (1995).<br />

Wanneer <strong>een</strong> individu/gezin <strong>van</strong>uit zichzelf gemotiveerd is, de intrinsieke motivatie,<br />

is de kans op succesvolle gedragsverandering groter. Intrinsieke motivatie kan<br />

bij<strong>voor</strong>beeld gestimuleerd worden door het proces in kleine stapjes op te delen: het<br />

gevoel <strong>van</strong> <strong>voor</strong>uitgang veroorzaakt positieve emoties. Ook procesgerichte<br />

opmerkingen als ‘wat goed dat je het geprobeerd hebt’, wanneer handelingen niet<br />

helemaal gelukt zijn, is <strong>een</strong> methode om intrinsieke motivatie te stimuleren.<br />

80<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Complementair aan deze interne motivatie kunnen individuen/gezinnen ook door<br />

professionals beloond worden, de extrinsieke motivatie. All<strong>een</strong> gebruik maken <strong>van</strong><br />

extrinsieke beloning leidt echter tot het werken <strong>voor</strong> de beloning en niet tot het<br />

werken <strong>voor</strong> het doel. Wanneer de beloning wegvalt, stopt ook het nieuwe gedrag.<br />

Een andere manier om te motiveren tot het nieuwe gedrag is door samen met het<br />

individu/gezin in kwestie <strong>een</strong> plan <strong>van</strong> handelingen te maken en dit vast te leggen op<br />

papier. Een handelingsplan bevat <strong>een</strong> beschrijving <strong>van</strong> het ongewenste gedrag (de<br />

actuele situatie), het gewenste gedrag (het doel) en <strong>een</strong> beschrijving <strong>van</strong> de concrete<br />

en mentale handelingsstappen om het verschil tussen beide situaties op te heffen.<br />

Daarnaast is het oefenen <strong>van</strong> het nieuwe gedrag in verschillende (moeilijke) situaties<br />

<strong>een</strong> beproefde methode om emoties als (faal)angst en stress onder controle te krijgen.<br />

De al eerder genoemde Achter de Voordeur-interventies, maar ook het programma<br />

integrale handhaving en overlast in Het Arnhemse Broek, maken in meer of mindere<br />

mate gebruik <strong>van</strong> procesgerichte opmerkingen, en intrinsieke en extrinsieke<br />

motivatietechnieken.<br />

Competenties <strong>van</strong> professionals<br />

Er is onnoemelijk veel gedrag dat individuen tentoon spreiden dat in aanmerking<br />

komt <strong>voor</strong> verandering. Logischerwijs zijn er vele ‘soorten’ professionals met elk hun<br />

eigen vakinhoudelijke competenties. Naast deze vakinhoudelijke competenties zijn er<br />

<strong>een</strong> aantal succesfactoren <strong>voor</strong> het effectief stimuleren <strong>van</strong> gedragsverandering.<br />

Anderson, Evertson en Emmer (1980) onderscheiden de volgende factoren:<br />

81<br />

Het geven <strong>van</strong> heldere en duidelijke instructies;<br />

Het concreet aangeven <strong>van</strong> wat het doel is en wanneer dit bereikt is;<br />

Het geven <strong>van</strong> beheersbare en uitvoerbare taken;<br />

Het beoordelen <strong>van</strong> het gedrag op <strong>een</strong> <strong>voor</strong> het individu/gezin in kwestie<br />

bevattelijke wijze;<br />

Het onmiddellijk teruggrijpen op afgesproken regels en intenties wanneer het<br />

individu/gezin in kwestie af<strong>wijk</strong>end gedrag vertoont.<br />

Deze succesfactoren zijn uiteraard afhankelijk <strong>van</strong> de gekozen methode en de fase <strong>van</strong><br />

het gedragsveranderingsproces. Zo zal bij <strong>een</strong> maatschappelijk gedreven interventie<br />

meer nadruk liggen op het stellen <strong>van</strong> evaluatieve vragen op basis <strong>van</strong> oefening en<br />

toepassing, terwijl bij <strong>een</strong> organisatiegestuurde interventie meer nadruk zal liggen op<br />

vertellen en <strong>voor</strong>doen.<br />

Waar we in deze paragraaf aandacht hebben besteed aan de succes- en faalfactoren<br />

<strong>van</strong> sociale interventies gericht op individuen en gezinnen, behandelen we in de<br />

volgende paragraaf de succes- en faalfactoren <strong>van</strong> sociale interventies gericht op<br />

sociale relaties binnen en buiten de buurt.<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


5.4.2 <strong>Interventies</strong> gericht op (buurtoverstijgende en -gebonden) sociale relaties<br />

We maken bij het evalueren <strong>van</strong> interventies gericht op buurtgebonden sociaal<br />

kapitaal <strong>voor</strong>alsnog gebruik <strong>van</strong> de volgende vier (samenhangende) aandachtpunten:<br />

82<br />

1. Maak gebruik <strong>van</strong> maatschappelijk gedreven interventies.<br />

2. Sociale relaties kunnen niet worden afgedwongen: stimuleer daarom<br />

bewonersinitiatieven.<br />

3. Bewoners kunnen het niet all<strong>een</strong>: faciliteer bewonersinitiatieven.<br />

4. Maak gebruik <strong>van</strong> aanwezige buurtnetwerken en houdt rekening met de<br />

buurtcontext.<br />

Maak gebruik <strong>van</strong> maatschappelijk gedreven interventies<br />

<strong>Interventies</strong> die investeren in buurtgebonden en buurtoverstijgende sociale relaties<br />

renderen het best wanneer gekozen wordt <strong>voor</strong> <strong>een</strong> maatschappelijk gedreven<br />

werkwijze. Als het gaat om buurtgebonden sociale relaties, dan weten we uit dit<br />

onderzoek immers dat de meeste bewoners all<strong>een</strong> actief worden als ze de activiteit<br />

leuk vinden of als deze hen direct aangaat (Nienhuis & De Roo, in druk). Dit wordt<br />

bevestigd door De Boer & Duyvendak (2000) die stellen dat verandering in de directe<br />

leefomgeving bewoners motiveert tot participatie. Ook Van der Graaf et al. (2005),<br />

Verreck & Wijffels (2004) en Winsemius et al. (2004) stellen dat doelen vaak niet<br />

bereikt worden als projecten niet aansluiten op wat er in de buurt leeft. Bij het<br />

jongerenwerk in de diverse <strong>wijk</strong>en zien we de noodzaak <strong>van</strong> maatschappelijk<br />

gedreven interventies heel sterk terug: activiteiten moeten <strong>voor</strong>al leuk en aantrekkelijk<br />

zijn, anders komen jongeren niet opdagen.<br />

Stimuleer bewonersinitiatieven<br />

Sociale relaties binnen de buurt kunnen niet worden opgelegd; interventies zijn het<br />

succesvolst wanneer ze door bewoners zelf worden opgezet en uitgevoerd. Onderzoek<br />

laat ook zien dat het stimuleren <strong>van</strong> bewonersinitiatieven en -projecten succesvoller is<br />

dan deze tegen te werken of niet te honoreren (zie bij<strong>voor</strong>beeld Graaf et al., 2005).<br />

Het laten aansluiten <strong>van</strong> bewonersinitiatieven bij al bestaande initiatieven <strong>van</strong><br />

organisaties kan <strong>een</strong> mogelijkheid zijn. Bijkomend <strong>voor</strong>deel hier<strong>van</strong> is dat <strong>een</strong><br />

vertrouwensrelatie tussen bewoners en professionals wordt opgebouwd. Aansluiting<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


ij bestaande eigen initiatieven betekent echter niet dat bewoners alles kunnen en<br />

mogen. Professionele organisaties moeten duidelijkheid verschaffen over de rollen,<br />

taken, verantwoordelijkheden en mogelijkheden <strong>voor</strong> bewoners. Stimuleren houdt<br />

daarnaast ook in dat er voldoende financiële middelen <strong>voor</strong> en bewegingsruimte in het<br />

programma moeten zijn om (nieuwe) bewonersinitiatieven op te zetten en uit te<br />

voeren.<br />

Faciliteer bewonersinitiatieven<br />

Naast het stimuleren <strong>van</strong> dergelijke bewonersinitiatieven heeft onderzoek ook<br />

uitgewezen dat het faciliteren <strong>van</strong> bewonersinitiatieven vaak <strong>een</strong> noodzakelijke<br />

<strong>voor</strong>waarde is om deze initiatieven te doen slagen (zie bij<strong>voor</strong>beeld Winsemius et al.,<br />

2005). Dit kan bij<strong>voor</strong>beeld in de vorm <strong>van</strong> het beschikbaar stellen <strong>van</strong><br />

deskundigheid, materiaal en werkruimte. Het opbouwwerk kan vaak de gewenste<br />

ondersteuning geven bij het vormen en versterken <strong>van</strong> de groep bewoners die het<br />

project gaan opzetten en uitvoeren. Ook cursussen en workshops <strong>voor</strong> bewoners om<br />

bij<strong>voor</strong>beeld te leren communiceren zijn vaak gebruikte middelen om projecten<br />

succesvoller te laten verlopen. Ook het gebruik maken dan wel mee laten doen <strong>van</strong><br />

openbare instellingen zoals scholen, kerken en moskeeën is hier <strong>een</strong> veelgebruikte<br />

succesfactor, evenals het betrekken <strong>van</strong> lokale ondernemers. Goede <strong>voor</strong>beelden die<br />

we tegenkwamen in Arnhem zijn Kan Wel, de training <strong>van</strong> het <strong>wijk</strong>platform in Het<br />

Arnhemse Broek en de deeltuin in Malburgen.<br />

Buurtnetwerken en buurtcontext<br />

Onderzoek heeft laten zien dat bij het opzetten en uitvoeren <strong>van</strong> sociale interventies<br />

om buurtgebonden sociaal kapitaal te stimuleren, het slim is om gebruik te maken <strong>van</strong><br />

de aanwezige buurtnetwerken (zie bij<strong>voor</strong>beeld Graaf, 2005). Vaak spelen<br />

sleutelbewoners - de initiatiefnemers (ongeveer 10% <strong>van</strong> de bewoners) - en <strong>een</strong><br />

handjevol ondersteuners (ongeveer 15% <strong>van</strong> de bewoners) <strong>een</strong> belangrijke rol. Door<br />

de actievelingen te belonen <strong>voor</strong> hun inzet door ze in het zonnetje te zetten en ze<br />

persoonlijk te bedanken, wordt <strong>voor</strong>komen dat bewoners uiteindelijk stoppen met het<br />

actief zijn <strong>voor</strong> de buurt (zie bij<strong>voor</strong>beeld Winsemius et al., 2005). Een goed<br />

<strong>voor</strong>beeld hier<strong>van</strong> is het project ‘sleutelpersonen’ in Malburgen.<br />

Naast het gebruik maken <strong>van</strong> buurtnetwerken, heeft onderzoek ook uitgewezen<br />

dat het belangrijk is om rekening te houden met de context <strong>van</strong> de buurt (zie<br />

bij<strong>voor</strong>beeld Graaf et al., 2005). Dit kan bij<strong>voor</strong>beeld door de activiteiten zo<br />

laagdrempelig mogelijk te houden, door gebruik te maken <strong>van</strong> de historie <strong>van</strong> de buurt<br />

of door in te spelen op wat er leeft en speelt.<br />

In de wetenschappelijke literatuur is vrij weinig bekend over succes- en faalfactoren<br />

<strong>van</strong> sociale interventies die investeren in buurtoverstijgend sociaal kapitaal, behalve<br />

dat we weten dat buurtoverstijgende banden zeer moeilijk door professionals te<br />

creëren zijn (zie bij<strong>voor</strong>beeld Putnam & Feldstein, 2003). Toch zijn er enkele<br />

interventies in Arnhem die het vermogen hebben buurtoverstijgende sociale relaties te<br />

genereren, zoals de BronMethodiek, Scoren door Scholing en de Aanpakcentrale. De<br />

hieronder genoemde twee aandachtspunten zijn gebaseerd op het onderzoek in<br />

Arnhem en zijn allesbehalve definitief en compleet:<br />

83<br />

1. Maak gebruik <strong>van</strong> maatschappelijk gedreven interventies.<br />

2. Maak gebruik <strong>van</strong> interventies gericht op individuen.<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Maatschappelijk gedreven interventies<br />

Net als met sociale relaties binnen de buurt, kunnen sociale relaties buiten de buurt<br />

niet worden opgelegd door professionals. Het is belangrijk om aan te sluiten bij de<br />

interesses en talenten <strong>van</strong> bewoners. Maatschappelijk gedreven interventies zijn reeds<br />

besproken.<br />

Gebruik interventies gericht op individuen<br />

Buurtoverstijgend sociaal kapitaal wordt verkregen door individuen die sociale<br />

relaties hebben buiten de buurt. Door slim gebruik te maken <strong>van</strong> interventies gericht<br />

op individuen kunnen we ook sociale relaties buiten de buurt stimuleren. In paragraaf<br />

5.4.1 hebben we <strong>een</strong> aantal criteria <strong>voor</strong> gedragsverandering opgesomd, waaronder de<br />

noodzaak <strong>van</strong> <strong>een</strong> stappenplan. Dit stappenplan kunnen we <strong>voor</strong> <strong>een</strong> aantal<br />

gedragingen specificeren door specifiek de ruimtelijke plaats <strong>van</strong> handeling te kiezen.<br />

Denk bij<strong>voor</strong>beeld aan iemand die nu thuis zit en aangeeft weer te willen gaan sporten<br />

of vrijwilligerswerk te willen gaan doen. Door de ruimtelijke locatie <strong>van</strong> dit nieuwe<br />

gedrag buiten de buurt te kiezen wordt buurtoverstijgend sociaal kapitaal gecreëerd.<br />

Hierboven hebben we de succes- en faalfactoren beschreven <strong>voor</strong> de participatie <strong>van</strong><br />

bewoners aan sociale interventies. In de volgende en laatste paragraaf beschrijven we<br />

de succes- en faalfactoren <strong>voor</strong> participatie <strong>van</strong> bewoners in beleidsvorming.<br />

5.4.3 Participatie <strong>van</strong> bewoners in beleidsvorming<br />

Margerum (2002) komt op basis <strong>van</strong> <strong>een</strong> literatuurstudie op de volgende<br />

uitgangspunten <strong>voor</strong> het succesvol opzetten <strong>van</strong> <strong>een</strong> planningsproces gebaseerd op<br />

samenwerking:<br />

84<br />

1. Het betrekken <strong>van</strong> alle belanghebbenden, inclusief bewoners.<br />

2. Het ondersteunen <strong>van</strong> het proces.<br />

3. Het opstellen <strong>van</strong> <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijke probleemdefinitie en/of gedeelde<br />

taak.<br />

4. Het organiseren <strong>van</strong> het proces in termen <strong>van</strong> basisregels, agendapunten, et<br />

cetera.<br />

5. Het betrekken <strong>van</strong> alle deelnemers en het stimuleren <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

gem<strong>een</strong>schappelijke zoektocht <strong>naar</strong> (nieuwe) oplossingen.<br />

6. Het bereiken <strong>van</strong> over<strong>een</strong>stemming op basis <strong>van</strong> consensus.<br />

Het betrekken <strong>van</strong> alle belanghebbenden, inclusief bewoners<br />

Uit onderzoek is gebleken dat belanghebbenden, zoals bewonersgroepen, vaak het<br />

planningsproces frustreren wanneer ze worden uitgesloten <strong>van</strong> dit proces. Processen<br />

waarbij alle belanghebbenden op <strong>een</strong> duidelijke en transparante manier geselecteerd<br />

worden en waarbij deze tevens <strong>een</strong> juiste afspiegeling <strong>van</strong> alle belanghebbenden<br />

vertegenwoordigen, zijn succesvoller dan wanneer dit niet het geval is (zie<br />

bij<strong>voor</strong>beeld Innes et al., 1994; Susskind & Cruikshank, 1987). Onderzoek laat zien<br />

dat hoe beter de geselecteerde bewoners(groepen) de <strong>wijk</strong> in haar geledingen<br />

vertegenwoordigen, hoe succesvoller het gebiedsgerichte beleid is (zie bij<strong>voor</strong>beeld<br />

Anastacio et al., 2000). Mogelijkheden om scheve representaties <strong>van</strong> bewoners te<br />

corrigeren zijn bij<strong>voor</strong>beeld het ondersteunen <strong>van</strong> zwakkere groepen, het type<br />

bij<strong>een</strong>komst veranderen en het gebruiken <strong>van</strong> simpele, niet-technische (vak)taal.<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Hoewel het betrekken <strong>van</strong> alle belanghebbenden belangrijk is, reduceren grote<br />

groepen het rendement <strong>van</strong> samenwerking (Gray, 1989; Susskind & Cruikshank,<br />

1987). Een mogelijke oplossing hier<strong>voor</strong> is het kiezen <strong>van</strong> (bewoners)vertegenwoordigers.<br />

De <strong>wijk</strong>platforms in de verschillende <strong>wijk</strong>en maken bij<strong>voor</strong>beeld gebruik<br />

<strong>van</strong> (bewoners)vertegenwoordigers. Bovendien zitten hier zowel professionals en<br />

bewoners in <strong>een</strong> overlegsituatie aan tafel.<br />

Het ondersteunen <strong>van</strong> het proces<br />

Samenwerkingsprocessen zijn vaak oneindige beraadslagingprocessen, omdat ze vaak<br />

opgezet zijn om wederzijds begrip te kweken. Over<strong>een</strong>komsten zijn dan ook vaak<br />

tijdelijke markeringen in plaats <strong>van</strong> definitieve einduitkomsten (zie bij<strong>voor</strong>beeld<br />

Innes, 2004). Een dergelijk proces is meer gebaat bij <strong>een</strong> structurele financiële<br />

bijdrage <strong>van</strong> gem<strong>een</strong>te en/of corporaties. Bovendien verlopen dergelijke processen<br />

vaak beter met <strong>een</strong> goed getrainde gespreksleider die in staat is om het proces en de<br />

gehanteerde strategieën te begeleiden en te managen (zie bij<strong>voor</strong>beeld Innes, 2004;<br />

Gray, 1989). Bovendien is het vaak nodig om bewonersorganisaties en andere<br />

benadeelde groepen te ondersteunen, variërend <strong>van</strong> <strong>een</strong> financiële bijdrage tot het<br />

inhuren <strong>van</strong> professionele hulp (zie bij<strong>voor</strong>beeld Anastacio, 2002). Goede<br />

<strong>voor</strong>beelden hier<strong>van</strong> zijn de eerder aangehaalde training <strong>van</strong> het <strong>wijk</strong>platform in Het<br />

Arnhemse Broek en de simpele manier waarop het principe <strong>van</strong> bodemsanering werd<br />

uitgelegd tijdens de <strong>wijk</strong>platformvergadering in Het Arnhemse Broek op 11<br />

september 2008.<br />

Het opstellen <strong>van</strong> <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijke probleemdefinitie en/of gedeelde taak<br />

Iedere belanghebbende heeft bij aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het proces zijn eigen overtuigingen en<br />

doelstellingen. Deze belangen en overtuigingen conflicteren vaak. Bovendien is de<br />

samenwerking tussen belanghebbenden in het verleden vaak ineffectief gebleken en<br />

uitgelopen op teleurstellingen. In dergelijke situaties, zo laat onderzoek zien, is het<br />

belangrijk om eerst <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijke probleemdefinitie/gedeelde taak vast te<br />

stellen om wederzijds begrip te kweken (zie bij<strong>voor</strong>beeld Gray, 1989; Healey, 2006).<br />

Het gaat hier om het uitwisselen <strong>van</strong> informatie en het begrijpen <strong>van</strong> elkaars belangen,<br />

zonder <strong>een</strong> onderhandelingspositie in te nemen (zie bij<strong>voor</strong>beeld Innes, 2004). Het<br />

gaat er immers om samen tot <strong>een</strong> oplossing te komen in plaats <strong>van</strong> te wedijveren om<br />

wiens oplossing <strong>voor</strong>rang krijgt.<br />

Het organiseren <strong>van</strong> het proces in termen <strong>van</strong> basisregels, agendapunten, et cetera<br />

Het organiseren <strong>van</strong> het samenwerkingsproces in termen <strong>van</strong> basisregels,<br />

agendapunten, et cetera is één <strong>van</strong> de essentiële <strong>voor</strong>waarden om het proces succesvol<br />

te laten verlopen. Een veelbeproefde en succesvolle methode is de deelnemers samen<br />

afspraken te laten maken over de rand<strong>voor</strong>waarden, zoals hoe mededeelnemers op de<br />

hoogte worden gehouden <strong>van</strong> activiteiten die het planningsproces beïnvloeden of zelfs<br />

ondermijnen, hoe met de media wordt omgegaan en hoe de relatie met de achterban<br />

wordt vormgegeven (zie bij<strong>voor</strong>beeld Gray, 1989; Healey, 2006; Innes, 2004).<br />

Wanneer alle partijen akkoord zijn, heeft de gespreksleider <strong>een</strong> belangrijke rol in het<br />

‘handhaven’ <strong>van</strong> deze regels. Een goed <strong>voor</strong>beeld hier<strong>van</strong> is de gezamenlijke afspraak<br />

tussen de gem<strong>een</strong>te en het <strong>wijk</strong>platform <strong>van</strong> Het Arnhemse Broek om de plannen<br />

aangaande Centrum Oost eerst in het platform te presenteren en pas daarna stadsbreed<br />

Arnhemmers uit te nodigen <strong>voor</strong> <strong>een</strong> informatieavond.<br />

85<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Het betrekken <strong>van</strong> alle deelnemers en het stimuleren <strong>van</strong> <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijke<br />

zoektocht <strong>naar</strong> (nieuwe) oplossingen<br />

Onderzoek heeft laten zien dat robuuste en werkbare vormen <strong>van</strong> samenwerking het<br />

succesvolst zijn, wanneer alle belanghebbenden betrokken zijn bij het proces en zich<br />

verantwoordelijk voelen <strong>voor</strong> <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijke uitkomst (zie bij<strong>voor</strong>beeld<br />

Gray, 1989; Healey, 2006; Innes, 2004). Daarom is het belangrijk dat ieder<strong>een</strong> aan<br />

bod komt en de kans krijgt zijn zegje te doen. Het delen <strong>van</strong> macht en het gezamenlijk<br />

zoeken <strong>naar</strong> oplossingen is <strong>voor</strong> veel organisaties, waaronder gem<strong>een</strong>te en corporatie,<br />

<strong>een</strong> breuk met de organisatiecultuur. Veel onderzoeken laten dan ook zien dat hier<br />

voldoende tijd <strong>voor</strong> genomen moet worden (zie bij<strong>voor</strong>beeld Gray, 1989; Susskind &<br />

Cruikshank, 1987). Zo komen budgetcycli en de kortetermijnvisies vaak niet over<strong>een</strong><br />

en moet er ook binnen de eigen organisatie over<strong>een</strong>stemming zijn over de nieuwe<br />

oplossingsrichting.<br />

Het bereiken <strong>van</strong> over<strong>een</strong>stemming op basis <strong>van</strong> consensus<br />

Hoe meer deelnemers het <strong>een</strong>s zijn met de (nieuwe) oplossing(srichting), hoe groter<br />

de kans op <strong>een</strong> succesvolle uitvoering <strong>van</strong> deze oplossing (zie bij<strong>voor</strong>beeld Innes,<br />

2004): het bereiken <strong>van</strong> over<strong>een</strong>stemming op basis <strong>van</strong> consensus verhoogt dus de<br />

kans op succes. Veel <strong>van</strong> deze samenwerkingsprocessen zijn oneindige<br />

beraadslagingprocessen; ze zijn vaak opgezet om wederzijds begrip te kweken.<br />

Over<strong>een</strong>komsten zijn dan ook veel meer tijdelijke markeringen in plaats <strong>van</strong><br />

definitieve einduitkomsten. Door het compromis in <strong>een</strong> duidelijke notitie op te stellen<br />

en hierin duidelijk weer te geven welke acties belanghebbenden gaan ondernemen om<br />

het compromis uit te voeren, wordt <strong>een</strong> continue samenwerking op gang gezet en<br />

blijven de belanghebbenden tijdens en na het implementatieproces betrokken (zie<br />

bij<strong>voor</strong>beeld Healey, 2006). Uiteraard is het dan wel <strong>van</strong> belang om de afspraken te<br />

monitoren en regelmatig verslag uit te brengen <strong>van</strong> de resultaten tot dan toe. De<br />

Malburgse Manier is hier<strong>van</strong> <strong>een</strong> goed <strong>voor</strong>beeld.<br />

Samenvatting<br />

In de probleemsituatie tonen zowel cijfers als uitspraken <strong>van</strong> bewoners aan dat de<br />

verschillende vormen <strong>van</strong> kapitaal in de vijf ontwikkelings<strong>wijk</strong>en onder het<br />

gemiddelde <strong>van</strong> Arnhem liggen. Aan de hand <strong>van</strong> sociale interventies investeren<br />

professionele organisaties dan ook in de verschillende vormen <strong>van</strong> kapitaal. Bij deze<br />

verschillende interventies hebben we onderscheid gemaakt tussen interventies gericht<br />

op het individu (cultureel en economisch kapitaal), het gezin (cultureel, economisch<br />

en sociaal kapitaal), de buurtsamenhang (buurtgebonden sociaal kapitaal) en<br />

maatschappelijke samenhang (buurtoverstijgend sociaal kapitaal). Bij het evalueren<br />

<strong>van</strong> interventies gericht op individu en gezin onderscheidden we de volgende vier<br />

kritische (samenhangende) succes- dan wel faalfactoren:<br />

86<br />

1. Maak <strong>een</strong> onderscheid tussen kansarmen en overlastgevers, en pas hier de<br />

werkwijze op aan.<br />

2. Blijvende gedragsverandering vereist <strong>een</strong> stappenplan.<br />

3. Motiveer tot gewenst gedrag en demotiveer ongewenst gedrag.<br />

4. Zorg <strong>voor</strong> competente professionals.<br />

Bij het evalueren <strong>van</strong> sociale interventies gericht op de buurtsamenhang maken we<br />

gebruik <strong>van</strong> de volgende vier kritische (samenhangende) succes- dan wel faalfactoren:<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


87<br />

1. Maak gebruik <strong>van</strong> maatschappelijk gedreven interventies.<br />

2. Sociale relaties kunnen niet worden afgedwongen: stimuleer daarom<br />

bewonersinitiatieven.<br />

3. Bewoners kunnen het niet all<strong>een</strong>: faciliteer bewonersinitiatieven.<br />

4. Maak gebruik <strong>van</strong> aanwezige buurtnetwerken en houdt rekening met de<br />

buurtcontext.<br />

Bij het evalueren <strong>van</strong> sociale interventies gericht op de buurtoverstijgende samenhang<br />

komen we tot de volgende twee kritische (samenhangende) succes- dan wel<br />

faalfactoren:<br />

1. Maak gebruik <strong>van</strong> maatschappelijk gedreven interventies.<br />

2. Maak gebruik <strong>van</strong> interventies gericht op individuen.<br />

In de probleemsituatie hebben we ook laten zien dat de samenwerking tussen<br />

professionals en bewoners bij het vormen en uitvoeren <strong>van</strong> het gebiedsgerichte beleid<br />

niet vlekkeloos verloopt. Sterker nog, participerende bewoners zijn veelal gefrustreerd<br />

en lopen weg. Om deze samenwerking te evalueren maken we gebruik <strong>van</strong> de<br />

volgende zes kritische (samenhangende) succes- dan wel faalfactoren:<br />

1. Het betrekken <strong>van</strong> alle belanghebbenden, inclusief bewoners.<br />

2. Het ondersteunen <strong>van</strong> het proces.<br />

3. Het opstellen <strong>van</strong> <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijke probleemdefinitie en / of gedeelde<br />

taak.<br />

4. Het organiseren <strong>van</strong> het proces in termen <strong>van</strong> basisregels, agendapunten, et<br />

cetera.<br />

5. Het betrekken <strong>van</strong> alle deelnemers en het stimuleren <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

gem<strong>een</strong>schappelijke zoektocht <strong>naar</strong> (nieuwe) oplossingen.<br />

6. Het bereiken <strong>van</strong> over<strong>een</strong>stemming op basis <strong>van</strong> consensus.<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


H 6 <strong>Interventies</strong> gericht op participatie <strong>van</strong> ouderen<br />

Gerard Heins<br />

6.1 Achtergrond<br />

In dit hoofdstuk gaat het om de vraag welke interventies de afgelopen jaren in de vijf<br />

<strong>wijk</strong>en <strong>van</strong> Arnhem getroffen zijn, die <strong>een</strong> positief effect hebben op de participatie<br />

<strong>van</strong> ouderen in het stedelijke vernieuwingsproces en op de mate <strong>van</strong> zorgzaamheid<br />

<strong>van</strong> <strong>wijk</strong>en <strong>voor</strong> ouderen. Uit de centrale vraagstelling is af te leiden dat het enerzijds<br />

gaat om de effecten <strong>van</strong> het <strong>wijk</strong>gericht en integraal werken <strong>van</strong> organisaties en<br />

instellingen gericht op zorgzame <strong>wijk</strong>en en anderzijds om het activeren <strong>van</strong> ouderen.<br />

In <strong>wijk</strong>en, waar de leefbaarheid onder druk staat worden ouderen vaak gezien als<br />

kwetsbaar, als <strong>een</strong> doelgroep <strong>van</strong> beleid. In dit hoofdstuk worden de kansen en<br />

mogelijkheden <strong>van</strong> ouderen in het stedelijk gebied om <strong>een</strong> actieve rol in de lokale<br />

samenleving te vervullen, beschreven. Bovendien geeft dit hoofdstuk handvatten<br />

waarmee <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> aandacht en zorg aan oudere <strong>wijk</strong>bewoners (terug) kan geven. De<br />

premisse <strong>van</strong> dit onderzoek is dat deze interactie tussen buurt en ouderen de buurt<br />

sterker, c.q. weerbaarder maakt <strong>voor</strong> problemen, die de leefbaarheid kunnen<br />

verstoren. We zien de oudere bewoners in <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> niet all<strong>een</strong> als consument <strong>van</strong> zorg<br />

en aandacht, maar ook als producent <strong>van</strong> activiteiten en adviezen, waar de <strong>wijk</strong> bij<br />

gebaat is.<br />

De opbouw is als volgt: allereerst wordt stilgestaan bij de verschillende<br />

vormen <strong>van</strong> participatie en de diverse leefstijlen en rollen die ouderen kunnen spelen<br />

in de <strong>wijk</strong>. Vervolgens wordt <strong>een</strong> kort overzicht gegeven <strong>van</strong> de problemen die er<br />

spelen op het gebied <strong>van</strong> ouderenparticipatie en zorgzame <strong>wijk</strong>en. Er wordt ingegaan<br />

op de interventies zelf en getracht via <strong>een</strong> classificatiesysteem inzicht te krijgen in de<br />

88<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


(theoretisch) verwachte effecten <strong>van</strong> de verschillende soorten interventies en de wijze<br />

waarop de onderscheiden interventies zouden moeten worden opgezet om het beste<br />

resultaat te genereren.<br />

6.1.1 Vormen <strong>van</strong> participatie<br />

In dit hoofdstuk wordt ingezoomd op de sociale participatie <strong>van</strong> ouderen. Sociale<br />

participatie is te omschrijven als “het onderhouden <strong>van</strong> sociale relaties en de<br />

deelname aan verschillende vormen <strong>van</strong> maatschappelijk leven.” (Maas-De Waal,<br />

1982). Binnen de sociale participatie onderscheiden we formele en informele<br />

participatie.<br />

Formele participatie heeft betrekking op het participeren in de stad, <strong>wijk</strong> of<br />

buurt waarin men woont. Hierbij wordt gekeken <strong>naar</strong> het lidmaatschap <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

organisatie of vereniging en/of het verrichten <strong>van</strong> vrijwilligerswerk. Voorbeelden <strong>van</strong><br />

de organisaties of verenigingen zijn: werkgeversorganisatie/vakbond, zang-, muziek-<br />

of toneelvereniging, godsdienstige vereniging, jeugdvereniging, vrouwenvereniging,<br />

sportvereniging en hobby- of overige verenigingen (Van Rijsselt, 1991). Deelname<br />

aan dit soort verenigingen appelleert aan gevoelens <strong>van</strong> ‘erbij horen’ (je ergens bij<br />

thuis voelen), ‘actief meedoen’ tot ‘meebeslissen’, zoals in het WRR-rapport<br />

Vertrouwen in de buurt (2005) is beschreven.<br />

Informele participatie refereert aan “alle activiteiten die <strong>een</strong> individu ontplooit<br />

op het vlak <strong>van</strong> primaire niet-geformaliseerde intermenselijke relaties zoals sociale<br />

contacten en netwerken.” (Maas-de Waal, 1982). Hoe mensen met elkaar omgaan in<br />

<strong>een</strong> <strong>wijk</strong> wordt grotendeels bepaald door de houding ten opzichte <strong>van</strong> elkaar en de<br />

buurt waarin zij wonen. De publieke ruimte speelt hierbij <strong>een</strong> belangrijke rol, omdat<br />

dat de plek is waarin zij elkaar ontmoeten. Ontmoetingen tussen mensen bepalen in<br />

grote mate de beeldvorming <strong>van</strong> mensen en lokken bepaald gedrag uit.<br />

6.1.2 Leefstijlen en rollen <strong>van</strong> ouderen<br />

De rol die ouderen kunnen spelen in de <strong>wijk</strong> is mede afhankelijk <strong>van</strong> hun leefstijl. De<br />

‘komende ouderen’ (babyboomers) zijn zeer divers qua leefstijl, bestedingspatroon en<br />

wensen. Daarnaast zijn twee eisen <strong>van</strong> ouderen algem<strong>een</strong>: het zo lang mogelijk<br />

zelfstandig willen blijven wonen en keuzevrijheid als het gaat om het gebruik maken<br />

<strong>van</strong> diensten, service en zorg.<br />

Uit diverse onderzoeken (Luijkx, 2006; Kulberg, 2005; Van Wersch, 2006)<br />

komt <strong>naar</strong> voren dat leefstijl in grote mate bepalend is <strong>voor</strong> het gedrag <strong>van</strong> ouderen in<br />

het algem<strong>een</strong> en participatie in het bijzonder. Vaak wordt leefstijl gedefinieerd in<br />

kenmerken die iets zeggen over het gedrag <strong>van</strong> mensen in de samenleving en de<br />

houding ten opzichte <strong>van</strong> de maatschappij. Zo heeft Luijkx (2006) in haar<br />

ouderensegmentenonderzoek drie leefstijlen beschreven, te weten ‘kosmopolieten’,<br />

‘betrokken critici’ en ‘behoudende ouderen’. Deze indeling is tot stand gekomen op<br />

basis <strong>van</strong> kwalitatief en kwantitatief onderzoek onder ouderen op wachtlijsten <strong>voor</strong><br />

<strong>een</strong> tweetal verzorgingstehuizen. Deze indeling is <strong>voor</strong>al interessant <strong>van</strong>wege de<br />

verschillen in oriëntatie <strong>van</strong> ouderen op de samenleving. Vooral de ‘betrokken critici’<br />

zijn, volgens Luijkx, breed geïnteresseerd en daardoor betrokken bij de maatschappij<br />

om hen h<strong>een</strong>. Tegelijkertijd zijn zij kritisch; zij zetten vraagtekens bij ontwikkelingen<br />

die in de maatschappij in gang gezet zijn en zij discussiëren bij<strong>voor</strong>beeld vaak met<br />

anderen over hoe het anders moet in Nederland. Deze groep behoort niet tot de elite,<br />

maar juist tot de middenlaag <strong>van</strong> de bevolking. Dit uit zich ook in <strong>een</strong> iets minder<br />

89<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


hoge opleiding en <strong>een</strong> iets minder hoog inkomen in vergelijking met kosmopolitische<br />

ouderen.<br />

Naast deze algemene oriëntatieverschillen is er bij ouderen sprake <strong>van</strong> verschillen<br />

in de mate waarin men in staat is, of waarin men zich in staat voelt, om activiteiten te<br />

ontplooien. Puylaert (2001) maakt <strong>een</strong> onderscheid binnen de grote groep ouderen<br />

met behulp <strong>van</strong> de variabelen tijd, geld en gezondheid. Met behulp <strong>van</strong> deze<br />

variabelen, die volgens hem bepalend zijn <strong>voor</strong> het ruimtelijk gedrag en de<br />

locatie<strong>voor</strong>keuren <strong>van</strong> ouderen, komt hij tot vier groepen:<br />

- Actief, alles kan: ouderen die nog met beide benen in het maatschappelijke leven<br />

staan en daarin ook g<strong>een</strong> beperkingen ondervinden door tijd of geld.<br />

- Actief, met beperkingen: ouderen die even<strong>een</strong>s nog met beide benen in het<br />

maatschappelijke leven staan, maar wel worden beperkt door financiële middelen<br />

of tijd.<br />

- Hulpbehoevend, alles kan: de gezondheid <strong>van</strong> deze ouderen zorgt <strong>voor</strong><br />

beperkingen op het gebied <strong>van</strong> bewegingsvrijheid. De beperking <strong>van</strong> de<br />

bewegingsvrijheid bepaalt in sterke mate het activiteitenpatroon.<br />

- Hulpbehoevend, met beperkingen: naast beperkingen door gezondheidsproblemen,<br />

zijn ook geld en tijd beperkende factoren.<br />

Met behulp <strong>van</strong> deze indeling komt Puylaert tot <strong>een</strong> schema waarin <strong>voor</strong> elke groep is<br />

aangegeven hoe de kwalitatieve vraag zich zal ontwikkelen <strong>voor</strong> de onderwerpen<br />

woning en woonomgeving, mobiliteit, ontspanning en <strong>voor</strong>zieningen. Voor de<br />

allochtone ouderen komt hier nog <strong>een</strong> aspect bij: in de discussie over concentratie en<br />

segregatie verdienen de praktische <strong>voor</strong>delen <strong>van</strong> de nabijheid <strong>van</strong> familieleden<br />

aandacht (zorg <strong>voor</strong> ouders, maar ook kinderoppas). Het debat over ruimtelijke<br />

concentratie wordt momenteel nogal gefixeerd op de (wil of verm<strong>een</strong>de onwil tot)<br />

sociaal-culturele integratie <strong>van</strong> deze groepen (Kullberg, 2005, p. 36).<br />

Uit bovenstaande typologieën komen de volgende factoren <strong>naar</strong> voren die <strong>voor</strong><br />

ouderenparticipatie <strong>van</strong> belang zijn. In de eerste plaats is de tijd waarin men is<br />

opgegroeid en zich heeft ontwikkeld in grote mate bepalend <strong>voor</strong> het gedrag op latere<br />

leeftijd. De normen en waarden die in <strong>een</strong> (werkzaam) leven zijn gekoesterd, blijken<br />

ook na de werkfase door te werken, en deze geven oudere mensen zekerheden en <strong>een</strong><br />

basis <strong>voor</strong> hun gedrag <strong>naar</strong> buiten toe. In de tweede plaats zien we dat vrijheid en het<br />

hebben <strong>van</strong> mogelijkheden om zelf keuzes te maken <strong>een</strong> belangrijke rol spelen. De<br />

derde factor gaat over de houding <strong>van</strong> ouderen ten opzichte <strong>van</strong> de wereld om zich<br />

h<strong>een</strong>. Meestal spelen partner, kinderen, familie en vrienden hierin de belangrijkste rol.<br />

De positie die men daarin inneemt en de waarde die men hier zelf aan toekent zijn<br />

zeer bepalend <strong>voor</strong> eigen gedrag.<br />

Dit brengt ons tot <strong>een</strong> indicatie <strong>van</strong> de rol die ouderen in de <strong>wijk</strong> willen en kunnen<br />

spelen en de betekenis die ze kunnen hebben <strong>voor</strong> de <strong>wijk</strong>. Een grove indeling kan<br />

worden gemaakt tussen ouderen die actief zijn op kleinschaliger of zelfs individueel<br />

niveau en daarbij <strong>een</strong> bijdrage leveren aan de vorming <strong>van</strong> sociaal kapitaal, en<br />

(formeel) participerende ouderen die op <strong>wijk</strong>niveau bezig zijn en <strong>een</strong> belangrijke rol<br />

in het buurt/<strong>wijk</strong>netwerk spelen.<br />

90<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Rollen <strong>van</strong> actieve oudere in de buurt:<br />

− vraagbaak, adviseur, mentor<br />

− oppas, medeopvoeder<br />

− zorgverlener, klusser<br />

− beheerder, huismeester<br />

Rollen <strong>van</strong> (formeel) participerende oudere in de <strong>wijk</strong>:<br />

− sleutelbewoner<br />

− bruggenbouwer<br />

− <strong>wijk</strong>vertegenwoordiger<br />

− ‘buurtburgemeester’<br />

In de praktijk zien we bij interventies <strong>van</strong> overheden en andere actoren, dat men<br />

<strong>voor</strong>al gericht is op de klassieke rollen <strong>van</strong> ouderen als vrijwilliger,<br />

(mantel)zorgverlener en <strong>wijk</strong>vertegenwoordiger 12 . Te weinig wordt ingespeeld op de<br />

diversiteit <strong>van</strong> specifieke competenties en levenservaring <strong>van</strong> ouderen.<br />

6.2 De probleemsituatie<br />

We zullen in deze paragraaf stilstaan bij de problemen die er zijn op het gebied <strong>van</strong><br />

ouderenparticipatie. We staan stil bij de beweegredenen <strong>van</strong> ouderen om al dan niet te<br />

participeren en gaan in op de zorgzaamheid (of het gebrek hieraan) <strong>van</strong> verschillende<br />

<strong>wijk</strong>en.<br />

12 Dit komt bij<strong>voor</strong>beeld <strong>naar</strong> voren uit gesprekken met professionals en interviews onder<br />

sleutelbewoners in Leeuwarden en Arnhem in 2008.<br />

91<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


6.2.1 Participatie <strong>van</strong> ouderen in Arnhem<br />

Uit ons onderzoek komt het volgende <strong>naar</strong> voren: ongeveer 2/3 deel <strong>van</strong> de ouderen<br />

voelt zich (mede) verantwoordelijk <strong>voor</strong> de leefbaarheid in de vijf onderzoeks<strong>wijk</strong>en<br />

<strong>van</strong> Arnhem, terwijl maar relatief weinig (tussen 10 en 25%) hier <strong>een</strong> concrete<br />

bijdrage aan levert, in de vorm <strong>van</strong> activiteiten of participatie in de <strong>wijk</strong>vernieuwing.<br />

De perceptie <strong>van</strong> ouderen <strong>van</strong> de leefbaarheid in het algem<strong>een</strong> en de sociale<br />

samenhang in het bijzonder in de vijf <strong>wijk</strong>en is weliswaar iets verbeterd in<br />

vergelijking met <strong>een</strong> aantal jaren geleden, maar het aandeel dat zich hier (mede)<br />

verantwoordelijk <strong>voor</strong> voelt, is navenant gedaald <strong>van</strong> 79% in 2001 tot 68% in 2007.<br />

Uit analyse <strong>van</strong> de GSB-bestanden (Veiligheidsmonitor) blijkt dat er <strong>een</strong> duidelijke<br />

correlatie bestaat tussen het aantal ouderen aanwezig in de <strong>wijk</strong> en de participatie in<br />

<strong>wijk</strong>gerichte projecten en <strong>wijk</strong>organisaties. Overigens blijkt ook dat de ouderen in de<br />

vijf <strong>wijk</strong>en minder actief zijn en minder participeren dan in de rest <strong>van</strong> Arnhem.<br />

Slechts 21% <strong>van</strong> de ouderen in <strong>een</strong> <strong>van</strong> de vijf <strong>wijk</strong>en hebben in 2007 daadwerkelijk<br />

geparticipeerd in leefbaarheidprojecten. Verder participeren ouderen ‘in formele zin’<br />

gemiddeld meer dan jongeren, maar bij informele participatie ligt dit andersom. Als<br />

we de overlap in deze vormen <strong>van</strong> sociale participatie buiten beschouwing laten, dan<br />

blijkt dat ongeveer 1/3 <strong>van</strong> de ouderen en iets meer dan <strong>een</strong> kwart <strong>van</strong> de jongeren<br />

niet (of zeer weinig) deelneemt aan het ‘verenigingsleven’, participeert in<br />

buurt/<strong>wijk</strong>gebonden groepen of participeert in netwerken met buren.<br />

Om meer zicht te krijgen op de vraag in hoeverre participatie-interventies<br />

inspelen op de behoefte en motieven <strong>van</strong> ouderen om te participeren, zijn oudere<br />

sleutelbewoners ondervraagd over hun motieven. In <strong>een</strong> schriftelijke enquête kwam<br />

<strong>naar</strong> voren dat bij participerende ouderen de houding ten opzichte <strong>van</strong> de buurt (de<br />

attitude) in grote mate de keuze bepaalt of iemand daadwerkelijk aan<br />

<strong>wijk</strong>/buurtgebonden activiteiten deelneemt. Is deze houding negatief (linksonder in<br />

het model weergegeven in figuur 1.1.) dan zijn mensen minder geneigd tot<br />

participatie. Oudere bewoners die wel participeren, doen dit in de meeste gevallen<br />

<strong>van</strong>uit <strong>een</strong> positieve, constructieve houding ten opzichte <strong>van</strong> de buurt (het kwadrant<br />

rechtsonder in het model). Het sterkst hierbij is de perceptie dat men door middel <strong>van</strong><br />

participatie <strong>een</strong> bijdrage kan leveren aan het verbeteren <strong>van</strong> de leefbaarheid. De<br />

respondenten (<strong>van</strong> de schriftelijke enquête) geven ook aan dat het participatiegedrag<br />

even<strong>een</strong>s bepaald wordt door zogenoemde normatieve afwegingen, zoals de<br />

<strong>van</strong>zelfsprekendheid om iets <strong>voor</strong> de buurt te doen en in iets mindere mate door het<br />

verwachtingspatroon <strong>van</strong> de sociale omgeving.<br />

Uit gesprekken met actief participerende ouderen in Presikhaaf over de<br />

motivatie en redenen om al dan niet te participeren in buurt- en <strong>wijk</strong>groepen komt het<br />

volgende <strong>naar</strong> voren: in de eerste plaats kwamen normatieve, altruïstische reacties en<br />

antwoorden <strong>naar</strong> voren, zoals ‘het is <strong>van</strong>zelfsprekend om iets <strong>voor</strong> de buurt te doen’<br />

en ‘het wordt <strong>van</strong> mij verwacht’. Daarnaast werden ook persoonlijker drijfveren<br />

genoemd, zoals de behoefte om op de hoogte te blijven, invloed willen uitoefenen op<br />

het beleid <strong>van</strong> de gem<strong>een</strong>te, zelfontwikkeling en plichtsgevoel. Dit werd zowel<br />

positief als negatief geformuleerd. Positief in formuleringen als ‘je wordt er <strong>een</strong> beter<br />

mens <strong>van</strong>’, ‘het is leuk om te doen’ en ‘je steekt er wat <strong>van</strong> op’, maar ook negatief,<br />

zoals ‘als ik het niet doe, doet niemand het’, ‘ik laat niet over me h<strong>een</strong> lopen’ en ‘het<br />

is eigenlijk <strong>een</strong> sleur geworden’. Opvallend was dat uit de schriftelijke enquête <strong>naar</strong><br />

voren kwam dat de persoonlijkere motieven niet of nauwelijks rele<strong>van</strong>t waren, terwijl<br />

deze in de persoonlijke gesprekken wel degelijk <strong>een</strong> rol bleken te spelen.<br />

92<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Aan de actieve ouderen in Presikhaaf is ook gevraagd wat redenen kunnen zijn om te<br />

stoppen. De helft <strong>van</strong> de respondenten geeft als mogelijke reden om te stoppen dat zij<br />

meer tijd vrij kunnen houden <strong>voor</strong> hobby’s. De activiteiten brengen vaak veel<br />

(lees)werk met zich mee. Circa 20% overweegt te stoppen uit frustratie over<br />

resultaten; vaak zijn zaken al besloten en hebben respondenten het gevoel <strong>voor</strong> de<br />

vorm erbij te zitten. Maar het overgrote deel <strong>van</strong> de respondenten geeft aan met het<br />

vrijwilligerswerk door te gaan, zolang de gezondheid het toelaat. Dit ondanks het<br />

cynisme <strong>van</strong> veel bewoners over de uiteindelijke resultaten <strong>van</strong> de participatie<br />

(‘gem<strong>een</strong>te beslist toch wel’). Kortom, ondanks de tegenvallende resultaten vinden de<br />

oudere bewoners het ook gewoon leuk om met buurtgenoten bezig te zijn in hun <strong>wijk</strong>.<br />

Op grond <strong>van</strong> het bovenstaande kunnen we concluderen dat formele en/of informele<br />

participatie <strong>van</strong> ouderen gerelateerd is aan de houding <strong>van</strong> ouderen ten opzichte <strong>van</strong><br />

de samenleving/buurt en de behoefte aan/mogelijkheden <strong>van</strong> zelfontwikkeling. Van<br />

cruciaal belang <strong>voor</strong> de oriëntatie <strong>van</strong> ouderen op hun <strong>wijk</strong> is de mate waarin de <strong>wijk</strong><br />

‘zorgzaam’ genoemd mag worden. In de volgende paragraaf wordt verder ingegaan<br />

op de zorgzame <strong>wijk</strong>.<br />

6.2.2 Zorgzame <strong>wijk</strong>en<br />

Aan <strong>een</strong> zorgzame <strong>wijk</strong> ligt het uitgangspunt ten grondslag dat mensen die zorg<br />

behoeven of denken dat binnenkort nodig te hebben, en die de <strong>wijk</strong> zien als <strong>een</strong><br />

mogelijkheid om hun sociaal netwerk te vergroten, in hun eigen omgeving moeten<br />

kunnen blijven wonen. Om dit te realiseren dient de woning en de woonomgeving<br />

datgene te kunnen bieden wat de ouderen vragen. In de woning gaat het over de mate<br />

<strong>van</strong> geschiktheid <strong>voor</strong> ouderenhuisvesting. In de woonomgeving gaat het over fysieke<br />

en sociale kenmerken. Een adequaat <strong>voor</strong>zieningenniveau betreft <strong>een</strong> bereikbaar en<br />

toegankelijk gezondheidscentrum, waar <strong>een</strong> beroep gedaan kan worden op <strong>een</strong><br />

geclusterd pakket <strong>van</strong> diensten, maatregelen en activiteiten, zoals dagop<strong>van</strong>g, 24uurszorg,<br />

alarmering, boodschappen- en huishoudelijke hulp. “Welzijns<strong>voor</strong>zieningen<br />

ondersteunen ouderen in hun thuissituatie. Voor het domein <strong>van</strong> welzijn heeft het<br />

aanbod aan <strong>voor</strong>zieningen in eerste instantie betrekking op klassieke welzijnsfuncties<br />

als ontmoeting, ontspanning, ontplooiing en op<strong>van</strong>g en op wat meer specifieke<br />

functies als maaltijd<strong>voor</strong>ziening.” (<strong>van</strong> der Pennen, 2008). In tabel 6.1 zijn de<br />

verschillende aspecten op <strong>een</strong> rij gezet.<br />

93<br />

Fysieke aspecten Hypothesen<br />

Woningen Veel ouderen willen graag in hun eigen <strong>wijk</strong><br />

blijven wonen<br />

Publieke ruimte Veel en toegankelijke openbare ruimte geeft<br />

kansen <strong>voor</strong> ontmoetingen en recreatie<br />

Voorzieningen Ouderen maken graag gebruik <strong>van</strong><br />

<strong>voor</strong>zieningen in hun eigen buurt<br />

Tabel 6.1: De fysieke pijler <strong>van</strong> <strong>een</strong> zorgzame <strong>wijk</strong><br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Behalve de aanwezigheid <strong>van</strong> <strong>voor</strong>zieningen kenmerkt de zorgzame <strong>wijk</strong> zich ook als<br />

<strong>een</strong> sociale gem<strong>een</strong>schap, die aandacht en zorg heeft <strong>voor</strong> de ouderen die daar wonen.<br />

Een dergelijke kwaliteit wordt onder andere gevormd door de bevolkingssamenstelling<br />

en de sociale omgeving, die bepaald wordt door onder meer de<br />

geïnstitutionaliseerde omgeving <strong>van</strong> instellingen, verenigingen, kerken, dorpsfeesten,<br />

evenementen en manifestaties, alsmede de wijze waarop mensen met elkaar omgaan.<br />

We hanteren de volgende definitie <strong>van</strong> <strong>een</strong> zorgzame <strong>wijk</strong>:<br />

Een zorgzame <strong>wijk</strong> is <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> met <strong>een</strong> passend aanbod <strong>van</strong> woningen, <strong>voor</strong>zieningen,<br />

activiteiten en diensten, die erop gericht zijn er<strong>voor</strong> te zorgen dat ouderen zo lang<br />

mogelijk in hun eigen woning en woonomgeving kunnen blijven wonen.<br />

Thomése (1997) heeft onderzoek gedaan <strong>naar</strong> netwerken <strong>van</strong> ouderen. Uit dit<br />

onderzoek komt <strong>naar</strong> voren dat contacten in de buurt gemiddeld 60 procent <strong>van</strong> het<br />

netwerk <strong>van</strong> ouderen omvat. Volgens Penninx (2005) zijn de kwaliteiten <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

dergelijk buurtnetwerk als volgt te omschrijven: “Op het niveau <strong>van</strong> de<br />

(buurt)samenleving zijn belangrijke kernkwaliteiten dat er sociale netwerken gevormd<br />

kunnen worden, dat er <strong>een</strong> groot keuzemenu is aan sociale en maatschappelijke<br />

activiteiten, dat er <strong>een</strong> podium wordt geboden aan burgers die initiatieven willen<br />

ontplooien, dat participatie op diverse niveaus wordt verwelkomd en dat sociale steun<br />

<strong>voor</strong>handen is op zowel informeel als formeel niveau.” Dit geeft ons de nodige<br />

handvatten om de sociale pijler te bepalen. Met behulp <strong>van</strong> de aspecten genoemd in<br />

onderstaande tabel (tabel 6.2) is de zorgzaamheid in de vijf Arnhemse <strong>wijk</strong>en<br />

gemeten. De zorgzaamheid <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong>en in Arnhem is in de volgende paragraaf<br />

beschreven.<br />

94<br />

Sociale aspecten<br />

Hypothesen<br />

Veiligheid Ouderen worden pas actief als zij zich veilig<br />

voelen<br />

Sociale contacten De kans op het leggen <strong>van</strong> contacten neemt<br />

toe door de aanwezigheid <strong>van</strong> sociale<br />

netwerken in de buurt<br />

Mantelzorg De aanwezigheid <strong>van</strong> mantelzorg in <strong>een</strong><br />

buurt verhoogt de woonduur<br />

Activiteiten Aanbod <strong>van</strong> activiteiten in eigen<br />

woonomgeving verhoogt de buurt-<br />

betrokkenheid <strong>van</strong> ouderen<br />

Tabel 6.2: De sociale pijler <strong>van</strong> <strong>een</strong> zorgzame <strong>wijk</strong><br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


6.2.3 Zorgzame <strong>wijk</strong>en in Arnhem<br />

De mate <strong>van</strong> zorgzaamheid in Arnhem is gemeten op basis <strong>van</strong> de sociale aspecten<br />

weergegeven in tabel 6.2. Uit deze toets kwam <strong>naar</strong> voren dat <strong>voor</strong>al de Arnhemse<br />

<strong>wijk</strong>en Het Broek en Klarendal op meerdere punten negatief scoorden en niet erg<br />

‘zorgzaam’ genoemd kunnen worden. De andere <strong>wijk</strong>en scoorden beter en <strong>voor</strong>al de<br />

<strong>wijk</strong> Presikhaaf kan met recht zorgzaam genoemd worden.<br />

De mate <strong>van</strong> geschiktheid <strong>van</strong> de woningen zelf en de gebruikswaarde <strong>van</strong> de<br />

openbare ruimte <strong>voor</strong> ontmoetingen en recreatie is in nagenoeg alle <strong>wijk</strong>en<br />

onvoldoende of op zijn minst minimaal. Vooral de kwaliteit <strong>van</strong> de woningen zelf,<br />

waar het de geschiktheid <strong>voor</strong> ouderen betreft, in de <strong>wijk</strong>en Het Broek, Klarendal en<br />

Malburgen is onvoldoende. Dat geldt zowel <strong>voor</strong> de huur- als de koopsector. Juist het<br />

zelfstandig kunnen blijven wonen (in de eigen buurt) is te beschouwen als <strong>een</strong><br />

basisconditie <strong>voor</strong> participatie. Ook de gebruiksmogelijkheden <strong>van</strong> de openbare<br />

ruimte <strong>voor</strong> ontmoetingen en recreatie, scoren in de <strong>wijk</strong>en Het Broek, Klarendal en<br />

Malburgen onvoldoende. Reeds eerder is gewezen op het belang <strong>van</strong> de openbare<br />

ruimte <strong>voor</strong> het ontmoeten en het aangaan <strong>van</strong> contacten.<br />

Wat betreft het <strong>voor</strong>zieningenniveau scoren de meeste <strong>wijk</strong>en redelijk en <strong>voor</strong><br />

zover er problemen zijn hebben deze meer met de bereikbaarheid <strong>van</strong> de<br />

<strong>voor</strong>zieningen te maken, dan met de<br />

aanwezigheid zelf. In het kader <strong>van</strong> de<br />

uitvoering <strong>van</strong> de masterplannen Zuid<br />

en Noord wordt hieraan de nodige<br />

aandacht besteed. Overigens is de vraag<br />

of het centraliseren in multifunctionele<br />

centra, zoals in Presikhaaf, tegemoet<br />

komt aan de wensen <strong>van</strong> de ouderen met<br />

betrekking tot bereikbaarheid en<br />

toegankelijkheid.<br />

De sociale pijler is in de <strong>wijk</strong>en<br />

voldoende tot goed. Ouderen voelen<br />

zich over het algem<strong>een</strong> veilig om <strong>naar</strong><br />

buiten te gaan. Uit het aanvullende<br />

deelonderzoek onder allochtone<br />

(Turkse) ouderen komt <strong>naar</strong> voren dat<br />

all<strong>een</strong> bij oudere allochtone vrouwen dit<br />

minder het geval lijkt te zijn. Het gevoel<br />

<strong>van</strong> zich niet veilig voelen <strong>van</strong> oudere<br />

Turkse vrouwen is veelal niet te<br />

relateren aan de buurt waarin men<br />

woont, maar <strong>een</strong> algem<strong>een</strong> onveilig<br />

gevoel om zich in het openbare domein<br />

te bewegen. De <strong>wijk</strong>en bieden<br />

voldoende kansen om contacten te<br />

leggen en activiteiten aan te gaan. Met de aanwezigheid <strong>van</strong> mantelzorg is het minder<br />

rooskleurig gesteld. Met uitzondering <strong>van</strong> Geitenkamp, scoren de<br />

ontwikkelings<strong>wijk</strong>en beneden het Arnhemse gemiddelde.<br />

95<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


6.3 Het classificatiesysteem<br />

In de afgelopen jaren zijn in Arnhem diverse interventies in de vorm <strong>van</strong> projecten en<br />

maatregelen uitgevoerd (of zijn nog in uitvoering), die gericht zijn op het vergroten<br />

<strong>van</strong> de participatie <strong>van</strong> ouderen. Om de redelijkerwijs te verwachte effecten <strong>van</strong> deze<br />

interventies te kunnen beschrijven in relatie tot de hier<strong>voor</strong> geschetste problematiek,<br />

hebben we <strong>een</strong> groot aantal interventies verzameld en vervolgens geclassificeerd. In<br />

dit classificatieschema (zie figuur 6.1) is de positie <strong>van</strong> de betrokken partijen<br />

gerelateerd aan het doel: het vergroten <strong>van</strong> de mate <strong>van</strong> participatie <strong>van</strong> ouderen en<br />

<strong>van</strong> de mate <strong>van</strong> zorgzaamheid <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong>.<br />

Een onderscheid <strong>naar</strong> doelstelling<br />

Een eerste onderscheid tussen de interventies is te maken door specifiek te kijken <strong>naar</strong><br />

de doelstelling <strong>van</strong> de interventie (de X-as in het model). Immers, dit doel geeft aan<br />

welke effecten verwacht mogen worden. We maken onderscheid tussen de volgende<br />

doelen:<br />

1. Het doorbreken <strong>van</strong> isolement en het vergroten <strong>van</strong> de deelname <strong>van</strong> ouderen aan<br />

de samenleving: deelname.<br />

2. Het vergroten <strong>van</strong> de mate <strong>van</strong> informele participatie <strong>van</strong> ouderen: actief.<br />

3. Het vergroten <strong>van</strong> de mate <strong>van</strong> formele participatie <strong>van</strong> ouderen: participerend.<br />

Figuur 6.1: Classificatiemodel interventies participatie ouderen<br />

96<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Mate <strong>van</strong> invloed <strong>van</strong> professionele partijen<br />

Een tweede onderscheid dat we maken is de mate <strong>van</strong> invloed <strong>van</strong> de professionele<br />

partijen op de interventie zelf: deze kan (klassiek) sturend zijn, maar kan ook<br />

faciliterend of verbindend zijn (Y-as). In paragraaf 6.1 is ingegaan op de<br />

veranderende rol <strong>van</strong> de overheid en andere professionele partijen. Om ouderen uit<br />

hun passiviteit te halen en weer deel te laten nemen aan de maatschappij is <strong>een</strong><br />

sturend beleid nodig, waarbij de beste mensen (professionals) worden ingezet, de<br />

(oudere) burger direct wordt aangesproken en deze geholpen en ondersteund wordt<br />

om zelf zijn problemen op te lossen. Om actieve en participerende burgers te krijgen<br />

is <strong>een</strong> overheid nodig die ruimte biedt <strong>voor</strong> initiatieven en deze aanmoedigt, en die<br />

activiteiten <strong>van</strong> bewoners faciliteert en groepen aan elkaar verbindt. We kunnen<br />

constateren dat de rol <strong>van</strong> de overheid soms uitnodigend is, soms faciliterend en soms<br />

sturend. We kunnen hierin drie typen interventies onderscheiden:<br />

1. Sturende interventies, waarbij het initiatief en de uitvoering geheel in handen <strong>van</strong><br />

<strong>een</strong> actieve en handelende partij (of partijen) ligt.<br />

2. <strong>Interventies</strong> <strong>van</strong> <strong>een</strong> passievere partij, die faciliterend werken <strong>voor</strong> de burgers.<br />

3. <strong>Interventies</strong> die uitnodigend zijn <strong>voor</strong> activiteiten <strong>van</strong> burgers.<br />

Volgens onze <strong>theorie</strong> dienen de interventies zich <strong>voor</strong>al in de ‘groene zone’ te<br />

bevinden willen zij effectief bijdragen aan de ouderenparticipatie. Van de interventies<br />

die in het gebied buiten de groene zone vallen, wordt verwacht dat zij minder effectief<br />

zijn.<br />

Na het opzetten <strong>van</strong> het classificatieschema hebben we de verzamelde interventies<br />

gericht op participatie <strong>van</strong> ouderen in Arnhem in het model geplaatst. Daarbij zijn de<br />

beschrijvingen in de projectplannen, de startnotities en de plannen <strong>van</strong> aanpak<br />

bepalend geweest. Vooral is gelet op enerzijds de rol <strong>van</strong> de initiator en anderzijds het<br />

doel, dat met betrekking tot de participatie <strong>van</strong> ouderen wordt nagestreefd. In figuur<br />

6.2 zijn de interventies weergegeven. Het merendeel <strong>van</strong> de interventies bevindt zich<br />

in de ‘groene zone’; om ouderen uit hun passiviteit te halen wordt in Arnhem<br />

onderkend dat <strong>een</strong> sturende en actieve actor noodzakelijk is, terwijl het stimuleren <strong>van</strong><br />

participatie <strong>van</strong> ouderen in allerlei gremia veel meer gebaat is bij <strong>een</strong> verbindend,<br />

stimulerend en faciliterend beleid. Geconstateerd moet worden dat er weinig<br />

interventies specifiek gericht zijn op participatie <strong>van</strong> ouderen. Dat is ook niet<br />

verwonderlijk als we er<strong>van</strong> uitgaan dat ouderen <strong>een</strong> integraal deel uitmaken <strong>van</strong> onze<br />

samenleving. Er zijn veel interventies gericht op het weer actief worden <strong>van</strong> ouderen<br />

en het deelnemen aan de samenleving. Echter daarbij moet worden geconstateerd dat<br />

de meeste daar<strong>van</strong> faciliterend en verbindend zijn en weinig sturend.<br />

Als we kijken <strong>naar</strong> de rol <strong>van</strong> de professionele partijen, dan valt op dat deze<br />

rol bij de meeste projecten faciliterend en uitnodigend is, terwijl <strong>een</strong> sturende rol<br />

all<strong>een</strong> zichtbaar wordt bij het klassieke opbouwwerk (‘actief in de <strong>wijk</strong>’) en het<br />

<strong>wijk</strong>gericht werken, dat gericht is op participatie <strong>van</strong> bewoners in het maken <strong>van</strong><br />

<strong>wijk</strong>(werk)plannen, <strong>wijk</strong>schouwen, en dergelijke in <strong>wijk</strong>platforms. We gaan hier<br />

verder op door bij het beschrijven <strong>van</strong> de condities en succes- en faalfactoren <strong>van</strong><br />

deze drie clusters <strong>van</strong> interventies gericht op deelname, informele en formele<br />

participatie.<br />

97<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


98<br />

Achter de<br />

<strong>voor</strong>deur<br />

Kijk om<br />

de hoek<br />

Boodschappenplusbus<br />

WMO<br />

startpunten<br />

ServiceKompas<br />

Figuur 6.2: toetsing Arnhemse interventies<br />

6.4 Succes- en faalfactoren<br />

Praten<br />

is goud<br />

Actief in de<br />

<strong>wijk</strong><br />

(Rijnstad)<br />

Arnhem-<br />

WijkTV<br />

Straat<br />

in actie<br />

nieuwe aanpak<br />

Wijkgericht<br />

werken<br />

Centrale vrijwilligersraad <br />

Mantelzorgcompliment<br />

Zilveren<br />

Arnhemmer<br />

In deze paragraaf beschrijven we de succes- en faalfactoren <strong>voor</strong> de drie door ons<br />

onderscheiden typen interventies. Daarbij baseren we ons enerzijds op de literatuur en<br />

anderzijds op bevindingen <strong>van</strong>uit de praktijk.<br />

6.4.1 Deelname <strong>van</strong> ouderen<br />

Ouderen ervaren <strong>een</strong>zaamheid en isolement als de grootste vijand. Dit blijkt onder<br />

meer uit recent onderzoek <strong>naar</strong> <strong>een</strong>zaamheidsinterventies bij ouderen <strong>van</strong> Fokkema en<br />

Van Tilburg (Fokkema, 2005). Gevoelens <strong>van</strong> ‘niet meer nodig zijn’ ontnemen <strong>voor</strong>al<br />

all<strong>een</strong>staande ouderen de zin om gebruik te maken <strong>van</strong> geboden <strong>voor</strong>zieningen en om<br />

initiatieven te nemen. Tegelijkertijd zien we dat ouderen steeds zelfredzamer worden,<br />

zo lang mogelijk zelfstandig (willen) blijven wonen en hun eigen wensen <strong>voor</strong> de<br />

woonomgeving expliciet uitdragen. Evaluaties <strong>van</strong> zelfredzaamheidprogramma’s<br />

gericht op ouderen (Fries<strong>wijk</strong>, 2004) laten zien dat met interventies het welbevinden<br />

<strong>van</strong> ouderen verhoogd kan worden, terwijl het beroep op professionele zorg daalt.<br />

Veel ouderen willen niet als object <strong>van</strong> het beleid gezien worden, maar als<br />

mensen die zichzelf wel kunnen redden. Voor veel senioren zijn de<br />

bestedingsmogelijkheden de laatste jaren toegenomen door goede pensioenregelingen,<br />

lijfrenteregelingen, koopsompolissen en beleggingen. Ook heeft <strong>een</strong> toenemend aantal<br />

ouderen veel vermogen opgeslagen in <strong>een</strong> eigen woning (Nesselaar, 2001). De<br />

inkomenspositie zal op zich niet ver af<strong>wijk</strong>en <strong>van</strong> het niveau <strong>van</strong> toen de ouderen nog<br />

deel uitmaakten <strong>van</strong> het arbeidsproces. De reden dat de vermogenspositie <strong>van</strong> ouderen<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


zo goed is, ligt niet aan het inkomen, maar aan het vermogen dat zij hebben<br />

opgebouwd 13 .<br />

Het belang <strong>van</strong> sociale contacten ter <strong>voor</strong>koming <strong>van</strong> ver<strong>een</strong>zaming onder<br />

ouderen wordt door de literatuur benadrukt en komt in veel gesprekken met ouderen<br />

ter sprake. In vergelijking met andere landen beschikken Nederlandse ouderen over<br />

<strong>een</strong> relatief groot informeel sociaal netwerk. Deze grotere beschikbaarheid <strong>van</strong><br />

informele hulp leidt echter niet <strong>van</strong>zelfsprekend tot meer gebruik <strong>van</strong> informele zorg.<br />

In Nederland is de hulp juist minder intensief en komt dagelijkse hulp veel minder<br />

<strong>voor</strong>. Met de recente introductie <strong>van</strong> de mantelzorg is in Nederland het streven erop<br />

gericht dat gezinsleden meer <strong>voor</strong> elkaar gaan zorgen (Bron: Verschillen in<br />

verzorging, SCP, 2007). In dit verband kan ook worden gewezen op het onderzoek<br />

<strong>van</strong> het Sociaal Cultureel Planbureau, waarin erop gewezen wordt dat als gevolg <strong>van</strong><br />

de bezuinigingen in de gezondheidszorg en de AWBZ ouderen familie, vrienden en<br />

kennissen nog meer zouden moeten aanspreken. (Kuhlberg, 2005 p. 36).<br />

Wij willen uitgaan <strong>van</strong> de premisse dat <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> waar ouderen zich betrokken<br />

bij voelen, waar zij actief aan deelnemen en mede verantwoordelijk zijn <strong>voor</strong> de<br />

leefbaarheid, in staat is om die zorg en aandacht ‘terug te geven’, waar ouderen op <strong>een</strong><br />

bepaald moment om vragen. Met de afnemende centraal gestuurde en betaalde zorg<br />

(invoering WMO) neemt de betekenis <strong>van</strong> mantelzorg toe. Naast familie en vrienden<br />

kan ook de <strong>wijk</strong> hierin <strong>een</strong> rol spelen. Kleinhans laat zien dat het investeren in deze<br />

vorm <strong>van</strong> sociaal kapitaal (Kleinhans, 2005) <strong>een</strong> basis <strong>voor</strong> duurzame<br />

<strong>wijk</strong>vernieuwing is.<br />

Ervaringen elders (Almelo, Wiel<strong>wijk</strong>, Amsterdam, e.d.) laten zien dat om<br />

ouderen meer te laten deelnemen aan de samenleving <strong>een</strong> sturende rol <strong>van</strong> de<br />

professional de <strong>voor</strong>keur heeft. Om mensen uit hun isolement te halen is het<br />

noodzakelijk om mensen rechtstreeks te benaderen en ‘achter de <strong>voor</strong>deur’ te komen.<br />

Een individuele benadering wordt door oudere bewoners erg op prijs gesteld en blijkt<br />

het effectiefst te zijn. Daarbij hangt de effectiviteit (hoeveel mensen daadwerkelijk uit<br />

hun isolement geraken) sterk af <strong>van</strong> de professionaliteit <strong>van</strong> de professional (ook wel<br />

bewonersadviseur genoemd): de ‘beste mensen’ dienen te worden ingezet. Daarbij is<br />

het de kunst om zich <strong>voor</strong>al te richten op het maken <strong>van</strong> <strong>een</strong> individueel plan <strong>van</strong><br />

aanpak gericht op zelfhulp: dus g<strong>een</strong> contacten <strong>voor</strong> ouderen gaan leggen, maar<br />

ouderen stimuleren om zelf contacten aan te gaan en deel uit te gaan maken <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

buurtnetwerk. Ten slotte wordt er op gewezen dat het monitoren en het zo nodig<br />

plegen <strong>van</strong> nazorg in het algem<strong>een</strong> essentiële onderdelen <strong>van</strong> <strong>een</strong> dergelijke aanpak<br />

zijn. Vaak haken mensen na <strong>een</strong> eerste teleurstelling af en vervallen dan weer in hun<br />

oude patroon.<br />

6.4.2 Informele participatie<br />

Sociaal kapitaal is <strong>een</strong> bindmiddel zowel tussen mensen binnen <strong>een</strong> groep, als tussen<br />

groepen in de <strong>wijk</strong> onderling, het vormt sociale netwerken en het bouwt aan<br />

vertrouwen. Daarbij is het <strong>van</strong> belang om te onderkennen dat er twee vormen zijn <strong>van</strong><br />

13 Zo blijkt uit onderzoek <strong>van</strong> Keehnen en Sikkel (2004) dat <strong>voor</strong> de leeftijdscategorie 55-64 jaar het<br />

gemiddelde vermogen €170.800 is. In dit bedrag is de waarde <strong>van</strong> de eigen woning verdisconteerd.<br />

Voor de leeftijdscategorieën 65-74 jaar en 75+ is de vermogenspositie nog beter, aangezien deze<br />

categorieën over het algem<strong>een</strong> de hypotheek op de eigen woningen en overige schulden hebben<br />

afgelost.<br />

99<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


sociaal kapitaal: ‘bonding’ en ‘bridging’. Bonding slaat op het aangaan <strong>van</strong> contacten<br />

met soortgenoten en bridging legt relaties tussen individuen in <strong>een</strong> bredere<br />

samenleving (zie ook hoofdstuk 5). Beide vormen worden gestimuleerd door in te<br />

zetten op <strong>een</strong> beleid, waarmee mensen de <strong>voor</strong>deur uit komen en elkaar ontmoeten.<br />

Een beleid gericht op het stimuleren <strong>van</strong> informele participatie <strong>van</strong> ouderen dient in<br />

beginsel hierop gebaseerd te zijn: ‘mengen’ en ‘ontmoeten’. Uit onderzoeken elders<br />

(Veldboer & Van der Graaf, 2007; Uyterlinde, Engevbesen & Lub, 2007) komt <strong>naar</strong><br />

voren dat mengen <strong>voor</strong>al werkt bij het activeren <strong>van</strong> bruggenbouwers, zoals (1)<br />

onderwijzeressen (basisschool), (2) moeders op scholen, (3) kunste<strong>naar</strong>s en (4) sociale<br />

professionals.<br />

Ontmoeten middels straatfeesten, dialoogprojecten, stadsgesprekken, koffieochtenden,<br />

e.d. verloopt vaak moeizaam en trekt <strong>voor</strong>al mensen die al actief zijn of<br />

<strong>een</strong> positieve houding ten opzichte <strong>van</strong> de buurt hebben (Tonkens, 2008). Meer profijt<br />

moet verwacht worden <strong>van</strong> ‘ontmoeten rond gedeeld belang’: bv. mentoraten bij<br />

jongeren (Uyterlinde, e.a., 2007), volkstuinprojecten, e.d.<br />

Een belangrijke <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> activering is dat er goede en passende<br />

informatie is. Om <strong>een</strong> match te krijgen tussen wat de mogelijkheden in <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> <strong>voor</strong><br />

ouderen zijn om actief te worden, zal er voldoende en toegankelijke informatie<br />

moeten zijn over de activiteiten in <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> zelf. Het succes <strong>van</strong> <strong>een</strong> site als<br />

Buurtlink.nl 14 laat zien dat er veel behoefte aan en belangstelling <strong>voor</strong> dit soort<br />

informatie is.<br />

Vanuit ervaringen elders (Leeuwarden, Rotterdam) zijn vier aandachtspunten<br />

<strong>voor</strong> dit type interventies te inventariseren. In de eerste plaats dient de rol <strong>van</strong><br />

professionals <strong>voor</strong>al faciliterend te zijn, dat wil zeggen, zij dienen condities te<br />

scheppen, die mensen stimuleren activiteiten te gaan ontplooien. Dit houdt in:<br />

ondersteunen, financieren en organiseren, zonder alles direct uit handen te nemen.<br />

De evaluatie <strong>van</strong> het project Doen in Leeuwarden laat zien dat er <strong>van</strong>af het<br />

begin gebruik is gemaakt <strong>van</strong> bestaande netwerken. In buurten en <strong>wijk</strong>en waar<br />

bewoners georganiseerd zijn is het gemakkelijker mensen te activeren, dan waar dat<br />

niet het geval is. Hierin spelen de sleutelbewoners, die participeren in de diverse<br />

bewonersgroepen en meestal op de knooppunten zitten <strong>van</strong> deze sociale netwerken,<br />

<strong>een</strong> cruciale rol. Draagvlak <strong>van</strong> deze sleutelbewoners is <strong>van</strong> belang om dit soort<br />

processen goed <strong>van</strong> de grond te krijgen.<br />

Een dilemma bij activering is dat deze veelal gekoppeld is aan projecten,<br />

terwijl <strong>een</strong> faciliterende overheid procesmatiger moet opereren. Bij activering<br />

ontstaan sociale verbindingen en netwerken die in het begin nog vaak broos en<br />

kwetsbaar zijn en in feite permanente aandacht <strong>van</strong> overheid en andere instanties<br />

vragen. Misschien geldt hier de paradox, dat als de overheid erbij is bewoners veel<br />

zelf kunnen: dan is het druk, dan zijn er deadlines, dan is er dynamiek. Met andere<br />

woorden, actieve <strong>wijk</strong>en kunnen niet zonder <strong>een</strong> overheid, die continu langs de zijlijn<br />

aanwezig is. Een dergelijke procesrol sluit niet aan bij <strong>een</strong> projectgerichte aanpak.<br />

Immers <strong>een</strong> project heeft <strong>een</strong> begin en <strong>een</strong> eind (als het geld op is), terwijl het werken<br />

14 Buurtlink.nl is de enige landelijke website waar buurtbewoners via hun postcode kennis kunnen<br />

maken met hun buurt, en nieuws en meningen kunnen delen met andere buurtbewoners. Het doel <strong>van</strong><br />

Buurtlink.nl is het verbeteren <strong>van</strong> de sociale cohesie in buurten. Men gaat er daarbij <strong>van</strong> uit dat als<br />

buurtbewoners elkaar beter leren kennen, zij meer begrip <strong>voor</strong> elkaar krijgen en de leefbaarheid in de<br />

buurt zal toenemen.<br />

100<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


aan dit soort duurzame verbindingen <strong>een</strong> procesmatige bemoeienis <strong>van</strong> de overheid<br />

vraagt.<br />

6.4.3 Formele participatie<br />

Uit eigen onderzoek (in Arnhem en Leeuwarden) en onderzoeken elders (Tonkens, et<br />

al, 2008; Kleinhans, 2005; Van Gunsteren, 2006) komt <strong>naar</strong> voren dat het activeren<br />

<strong>van</strong> (oudere) burgers tot formele participatie slechts kleine aantallen als resultaat<br />

heeft. Over het algem<strong>een</strong> wordt hierin door overheden en instellingen <strong>een</strong> passief<br />

beleid gevoerd: men wacht af wie er deel wil nemen en er is zelden sprake <strong>van</strong><br />

uitnodigen tot participatie. De meeste mensen die formeel participeren hebben zelf<br />

hun weg moeten vinden of werden door andere actieve participanten gevraagd.<br />

Een tweede aspect is dat (oudere) burgers aangeven niet serieus genomen te<br />

worden en, in hun ogen, slechts kleine resultaten boeken. Om betrokken, actieve en<br />

verantwoordelijke burgers te krijgen, dient meer ingespeeld te worden op het<br />

vergroten <strong>van</strong> de zeggenschap <strong>van</strong> participanten: ‘empowered participation’ (Fung, in<br />

Tonkens 2008). Een probleem hierbij is de representativiteit. De participerende<br />

burgers zijn vaak autochtone, witte gepensioneerde mannen of iets jongere<br />

(huis)vrouwen. Zij kunnen in vele gevallen de <strong>wijk</strong> of buurt niet vertegenwoordigen.<br />

Wel kan altijd <strong>een</strong> beroep gedaan worden op de deskundigheid <strong>van</strong> de<br />

participanten. Overigens wordt hier vaak door professionele actoren aan getwijfeld:<br />

‘ze zijn all<strong>een</strong> maar bezig met hun eigenbelang en praten all<strong>een</strong> maar <strong>van</strong>uit hun eigen<br />

ervaringen’. Te weinig wordt door de actoren deze ervaringsdeskundigheid<br />

(kernkwaliteit <strong>van</strong> sleutelbewoners) op waarde geschat en benut. Ook wordt door vele<br />

actoren geklaagd over de geringe mate <strong>van</strong> effectiviteit bij het inschakelen <strong>van</strong><br />

burgers. Hier staat tegenover dat het inschakelen <strong>van</strong> bewoners bij planvorming in <strong>een</strong><br />

vroeg stadium vertragingen in <strong>een</strong> later stadium kunnen <strong>voor</strong>komen.<br />

Er zit bij participatie wel degelijk <strong>een</strong> aspect <strong>van</strong> eigenbelang bij, zoals in<br />

paragraaf 6.1 is beschreven. Middels het inspelen op de behoefte aan zelfontwikkeling<br />

door bij<strong>voor</strong>beeld cursussen aan te bieden en bonussen en beloningen, kan de<br />

participatie worden vergroot. Evelien Tonkens heeft het over ‘de nieuwe vrijwilliger’<br />

die in twee opzichten <strong>van</strong> de oude vrijwilliger zou verschillen. Terwijl vrijwilligers<br />

<strong>voor</strong>h<strong>een</strong> <strong>voor</strong>al altruïstische motieven zouden hebben, zoals andere mensen helpen,<br />

zijn de nieuwe vrijwilligers meer georiënteerd op hun eigenbelang. Ze willen<br />

vrijwilligerswerk doen waar ze wat <strong>van</strong> leren en dat goed staat op hun CV.<br />

Ten slotte is uit diverse onderzoeken gebleken dat mensen eerder te motiveren<br />

zijn <strong>voor</strong> <strong>een</strong> specifieke, concrete klus of <strong>een</strong> specifiek thema of probleem, in plaats<br />

<strong>van</strong> algemene onderwerpen en thema’s die veel tijd en uithoudingsvermogen vragen.<br />

Terwijl vrijwilligers zich <strong>voor</strong>h<strong>een</strong> <strong>voor</strong> langere tijd aan <strong>een</strong> organisatie of doel<br />

verbonden, zijn nieuwe vrijwilligers meer geïnteresseerd in korte, intensievere<br />

verbindingen (Dekker et al., 2007).<br />

101<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


102<br />

Succesfactoren <strong>voor</strong><br />

interventies gericht op<br />

deelname<br />

1. sturende rol <strong>van</strong><br />

professionals<br />

2. individuele benadering<br />

3. beste mensen inzetten<br />

4. richten op zelfhulp<br />

5. geven <strong>van</strong> stimuli<br />

Succesfactoren <strong>voor</strong> interventies<br />

gericht op informele participatie<br />

1. faciliterende rol <strong>van</strong><br />

professionals<br />

2. mogelijkheden bieden <strong>voor</strong><br />

ontmoeten en mengen<br />

3. buurt- en <strong>wijk</strong>gerichte<br />

informatie<br />

4. richten op de eigen omgeving<br />

5. inhaken op bestaande<br />

netwerken<br />

Tabel 6.3: Succesfactoren <strong>voor</strong> de verschillende typen interventies<br />

Succesfactoren <strong>voor</strong> interventies<br />

gericht op formele participatie<br />

1. uitnodigende rol <strong>van</strong><br />

professionals<br />

2. participatie op specifieke<br />

onderwerpen<br />

3. horizontale afstemming<br />

tussen professionals en<br />

bewoners<br />

4. mogelijkheden bieden <strong>voor</strong><br />

zelfontwikkeling<br />

5. inzet <strong>van</strong> participanten<br />

belonen<br />

Samenvatting<br />

We kunnen concluderen dat er in feite drie doelstellingen zijn <strong>van</strong> interventies die<br />

ouderenparticipatie nastreven: het (weer) deelnemen aan de samenleving in het<br />

algem<strong>een</strong>, het ontplooien <strong>van</strong> activiteiten in de <strong>wijk</strong> en het participeren in<br />

bewonersgroepen en vrijwilligerswerk. We kunnen de doelen ook wel fasen noemen,<br />

omdat ze <strong>een</strong> toenemende activiteit en participatie <strong>van</strong> ouderen veronderstellen.<br />

In tabel 6.3 is aangegeven welke factoren <strong>een</strong> rol spelen bij het opzetten en<br />

uitvoeren <strong>van</strong> interventies gericht op participatie. Er zijn zeer waarschijnlijk nog meer<br />

te bedenken: het gaat hier echter om die factoren die er <strong>voor</strong> zorgen dat ouderen<br />

optimale kansen en mogelijkheden krijgen om deel te nemen aan de maatschappij, te<br />

participeren in buurtnetwerken of te participeren in <strong>wijk</strong>gebonden gremia.<br />

We concluderen dat de uitgangspunten <strong>van</strong> de interventies in de Arnhemse<br />

<strong>wijk</strong>en (nog) niet optimaal zijn en dat niet alle <strong>wijk</strong>en zorgzaam te noemen zijn.<br />

Zorgzaamheid <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong> is <strong>een</strong> basisconditie <strong>voor</strong> participatie <strong>van</strong> ouderen. De<br />

effectiviteit <strong>van</strong> interventies gericht op ouderen wordt vergroot <strong>naar</strong>mate de<br />

zorgzaamheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> groter is. Bovendien verwachten we dat er <strong>een</strong> synergie<br />

tussen de mate <strong>van</strong> zorgzaamheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> en het aantal actieve en participerende<br />

ouderen ontstaat als beiden versterkt worden.<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


103<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


De auteurs<br />

( Op alfabetische volgorde <strong>van</strong> achternaam)<br />

Drs. Marion Beijer<br />

Marion Beijer heeft in het kader <strong>van</strong> haar afstudeer scriptie “Ingrijpen in pesten. Wat<br />

zorgt er<strong>voor</strong> dat kinderen wel of niet ingrijpen?” meegeschreven aan het hoofdstuk<br />

over integratie, segregatie en beeldvorming onder jongeren (Hoofdstuk 2).<br />

Prof. dr. Andreas Flache<br />

Andreas Flache is als hoogleraar in de Sociologie verbonden aan de Faculteit der<br />

Gedrags- en Maatschappijwetenschappen, afdeling Sociologie, <strong>van</strong> de<br />

Rijksuniversiteit Groningen. Zijn onderzoek richt zich op samenwerking en sociale<br />

integratie in de maatschappij, en met name op de rol die sociale netwerken hierin<br />

spelen en de toepassing <strong>van</strong> modellen <strong>van</strong> leergedrag op deze vraagstukken.<br />

Dr. Ellen Giebels<br />

Ellen Giebels is werkzaam als universitair hoofddocent verbonden aan de Faculteit<br />

Gedragswetenschappen <strong>van</strong> de Universiteit Twente, vakgroep Psychologie &<br />

Communicatie <strong>van</strong> Gezondheid en Risico. Haar onderzoeksinteresse en expertise<br />

concentreren zich rondom het thema conflict, in het bijzonder conflictescalatie en<br />

conflictmanagement.<br />

Prof. dr. Willem de Haan<br />

Willem de Haan is als hoogleraar Criminologie verbonden aan de vakgroep strafrecht<br />

en criminologie <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is lid <strong>van</strong> de kernredactie <strong>van</strong><br />

Delikt en Delinkwent en <strong>van</strong> de adviesraad <strong>van</strong> Theoretical Criminology, Critical<br />

Criminlogy en The British Journal of Criminology. Tevens is hij <strong>voor</strong>zitter <strong>van</strong> de<br />

Nederlandse Vereniging <strong>voor</strong> Kriminologie.<br />

Ir. Gerard Heins<br />

Gerard Heins is universitair docent (<strong>voor</strong> 50%) in de Planologie aan de Faculteit der<br />

Ruimtelijke Wetenschappen <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen. Sinds 1998 heeft<br />

Gerard Heins <strong>een</strong> eigen adviesbureau in de volkshuisvesting en stedelijke<br />

vernieuwing gevestigd in Leeuwarden.<br />

Drs. Maarten Koekkoek<br />

Maarten Koekkoek is afgestudeerd organisatiepsycholoog en sinds 3 jaar de<br />

programmaleider <strong>van</strong> het instituut <strong>voor</strong> Integratie en Sociale Weerbaarheid. Hij is<br />

verantwoordelijk <strong>voor</strong> de algehele projectuitvoering en houdt hij zich tevens bezig<br />

met de communicatie <strong>van</strong> het instituut.<br />

Drs. Coby <strong>van</strong> Niejenhuis<br />

Coby Niejenhuis was als onderzoeksassistent werkzaam <strong>voor</strong> Tobias Stark en<br />

Andreas Flache. Ze heeft meegeschreven aan het hoofdstuk over integratie, segregatie<br />

en beeldvorming onder jongeren (Hoofdstuk 2).<br />

104<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Ivo Nienhuis, MA.<br />

Ivo Nienhuis is werkzaam als promovendus bij de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen,<br />

basis<strong>een</strong>heid Planologie, <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen.<br />

Prof. dr. Sabine Otten<br />

Sabine Otten is als hoogleraar Intergroepsrelaties en Sociale Integratie verbonden aan<br />

de Faculteit der Gedrags- en Maatschappijwetenschappen, afdeling Sociale<br />

Psychologie, <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen. Haar onderzoek richt zich met name<br />

op intergroepsrelaties, sociale cognitie en agressie.<br />

Prof. dr. Gert de Roo<br />

Gert de Roo is hoogleraar in de Planologie aan de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen<br />

<strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen. De Roo is tevens verantwoordelijk <strong>voor</strong><br />

de Masters Planologie en maakt hij deel uit <strong>van</strong> verschillende (internationale)<br />

samenwerkingsverbanden, associaties en werkgroepen.<br />

Drs. Tobias Stark<br />

Tobias Stark is werkzaam als promovendus bij de Faculteit der Gedrags- en<br />

Maatschappijwetenschappen, afdeling Sociologie, <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen.<br />

Drs. Elze Ufkes<br />

Elze Ufkes is werkzaam als promovendus bij de Faculteit der Gedrags- en<br />

Maatschappijwetenschappen, afdeling Sociale Psychologie, <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit<br />

Groningen.<br />

Drs. Reijer Verwer<br />

Reijer Verwer is werkzaam als promovendus bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid,<br />

afdeling Strafrecht en Criminologie, <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen.<br />

Drs. Annemarijn Walberg<br />

Annemarijn Walberg is werkzaam als promovendus bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid,<br />

afdeling Strafrecht en Criminologie, <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen.<br />

Prof. dr. Karen <strong>van</strong> der Zee<br />

Karen <strong>van</strong> Oudenhoven- <strong>van</strong> der Zee is directeur <strong>van</strong> het instituut <strong>voor</strong> Integratie en<br />

Sociale Weerbaarheid. Zij is als hoogleraar Organisatie psychologie, Culturele<br />

Diversiteit en Integratie verbonden aan de Faculteit Gedrags- en<br />

Maatschappijwetenschappen <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen. Ze is gespecialiseerd<br />

op het terrein <strong>van</strong> culturele diversiteit in organisaties. Haar onderzoek richt zich<br />

daarbij met name op de rol <strong>van</strong> sociale identiteiten, interculturele competenties,<br />

groepsklimaat en dreiging bij het effectief opereren <strong>van</strong> individuen en groepen in <strong>een</strong><br />

interculturele context.<br />

105<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


106<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


107<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Bijlage 1 <strong>Interventies</strong> gericht op Integratie onder Jongeren<br />

Hieronder vindt u <strong>een</strong> lijst met de interventies met betrekking tot het thema ‘sociale<br />

integratie onder jongeren’, die wij tijdens onze inventarisatie zijn tegengekomen in<br />

Arnhem.<br />

1. 11+ inloop<br />

2. Aikido<br />

3. Aikidoschool Stichting Sankaku<br />

4. Arnhem Falcons (American<br />

football)<br />

5. Arnhem Rhinos (honkbal)<br />

6. Atletiekvereniging CIKO '66<br />

7. Badminton Beca 2000<br />

8. Breakdance<br />

9. Breakdance (beginners)<br />

10. Breakdance (gevorderden)<br />

11. Budo Sport Arnhem<br />

12. Coolkids<br />

13. Dans<br />

14. Dans/drama<br />

15. Disco<br />

16. Double Skills (project met<br />

Vitesse)<br />

17. Eindmusical : Rap (Verlengde<br />

schooldagactiviteit)<br />

18. Eindmusical: dans (na schooltijd)<br />

19. ESCA Basketbal<br />

20. ESCA Voetbal<br />

21. F.C. Presikhaaf<br />

22. Film maken<br />

23. Fotografie<br />

24. Fotografie<br />

25. Graffiti<br />

26. Griezelfilm maken<br />

27. Gymnastiek<br />

28. Gymnastiek<br />

29. Handbal<br />

30. Happen en stappen<br />

31. Hockeyclub Malburgen (HCM)<br />

32. Homepage maken<br />

33. Hoofdingang versieren<br />

34. Houtbewerken<br />

35. Houtbewerking<br />

36. Huiswerkbasis<br />

37. Huiswerkbegeleiding<br />

38. Human beatboxing<br />

39. Inloop<br />

40. Instuif<br />

108<br />

41. Internetcafé<br />

42. Jeugd Kickboksen<br />

43. Jiu-Jitsu<br />

44. Jiu-jitsu<br />

45. Jongensclub<br />

46. Judo<br />

47. Judo Budosport Arnhem<br />

48. Karate<br />

49. Karate<br />

50. Kerstmusical<br />

51. Kickboksen<br />

52. Kinderclub<br />

53. Kindergym<br />

54. Kindermiddag<br />

55. Kleine kok<br />

56. Klimmen<br />

57. Koken<br />

58. Kookclub<br />

59. Kookles<br />

60. Kunstclub (afvalmateriaal)<br />

61. Kunstclub (theater)<br />

62. Kunstwerken met het thema<br />

boeken, lezen, woorden<br />

63. KV OA/Olympia Reizen (korfbal)<br />

64. Line Dance<br />

65. Medi@trefpunt<br />

66. Medi@trefpunt Klarendal<br />

67. Meidenactiviteiten<br />

68. Meidenclub<br />

69. Meidenmiddag<br />

70. Meidensport<br />

71. Meidenvoetbal<br />

72. Miden Arnhemse Sportvereniging<br />

(MASV)<br />

73. Mountainbiken<br />

74. Musical<br />

75. Musical najaar 07<br />

76. NBB rayon Oost (basketbal)<br />

77. Percussie<br />

78. Percussie: Djembélessen<br />

79. Pimp my goal<br />

80. Pottenbakken<br />

81. Rappen<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


82. Redactie Spilkrant<br />

83. Rots en water (weerbaarheid)<br />

84. Scaramouche schermcentrum<br />

ASV<br />

85. Scoutinggroep St. Christoforus-<br />

Lichtdraagsters<br />

86. Skaten<br />

87. Skelteren<br />

88. Skicursus<br />

89. Soapacteren<br />

90. Spelcontainer de Malburcht<br />

91. Spelen en klusjes<br />

92. Spellenbank<br />

93. Sport en spel instuif (buiten)<br />

94. Sport- en spelactiviteit<br />

95. Sport- en spelinstuif<br />

96. Sportclub<br />

97. Sportinloop 10+<br />

98. Sportinstuif<br />

99. Sportinstuif<br />

100. Sportmix<br />

101. Squashinstuif<br />

102. Streetcircus Poehaa<br />

103. Streetdance<br />

104. Survival<br />

105. Taekwondo<br />

106. Taekwondo Center Arnhem<br />

107. Teakwondo<br />

108. Teckniek: <strong>een</strong> dorp maken<br />

109. Tekenen en schilderen<br />

109<br />

110. Tennis<br />

111. Tennisvereniging ATC de Groene<br />

Kamer<br />

112. Tennisvereniging Eldenia<br />

113. Tennisvereniging Malburgen<br />

114. Tennisvereniging Presikhaaf<br />

115. Timmeren<br />

116. Turnen<br />

117. Verkeerslessen<br />

118. Voetbal <strong>voor</strong> jongens<br />

119. Voetbal <strong>voor</strong> meisjes<br />

120. Voetbalvereniging ASV AZ 2000<br />

121. Voetbalvereniging VV Arnhemia<br />

122. Voetbalvereniging 1892 Vitesse<br />

123. Voetbalvereniging Arnhemse<br />

Boys<br />

124. Voetbalvereniging AV & AC<br />

Eendracht<br />

125. Voetbalvereniging AV Cranevelt<br />

126. Voetbalvereniging Eldenia<br />

127. Voetbalvereniging Elsweide<br />

128. Voetbalvereniging Presikhaaf<br />

129. Voetbalvereniging Sportclub<br />

Oranje<br />

130. Voetbalvereniging SV De<br />

Paasberg<br />

131. Voetbalvereniging VDZ<br />

132. Vrij spelen<br />

133. Zaalvoetbal meiden<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


110<br />

Bijlage 2 <strong>Interventies</strong> gericht op Beeldvorming en Conflicten<br />

Hieronder vindt u <strong>een</strong> lijst met de interventies met betrekking tot het thema<br />

‘beeldvorming en conflicten’, die wij tijdens onze inventarisatie zijn tegengekomen in<br />

Arnhem.<br />

1. 2e kans eigen woning<br />

2. Buurtbemiddeling<br />

3. Buurtfeesten Presikhaaf<br />

4. Cultuuravonden<br />

5. Intercultureel werken<br />

6. Meet en Greet II<br />

7. Multi Culti - omgaan met verschillende culturen<br />

8. Overlast consulent<br />

9. Overlast procedure<br />

10. Pandjes overleg<br />

11. Praten is Goud<br />

12. Samen koken, samen eten<br />

13. Streetwise<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Bijlage 3 <strong>Interventies</strong> gericht op Leefbaarheid en Veiligheid<br />

Hieronder vindt u <strong>een</strong> lijst met de interventies met betrekking tot het thema<br />

‘leefbaarheid en veiligheid’, die wij tijdens onze inventarisatie zijn tegengekomen in<br />

Arnhem.<br />

1. Aangifte op afspraak in unit<br />

Arnhem Noord<br />

2. Aanpak achterpaden<br />

3. Aanpak eergerelateerd geweld<br />

4. Aanpak en toezicht op tuinen en<br />

erfafscheidingen<br />

5. Aanpak gezinnen die overlast<br />

veroorzaken<br />

6. Aanpak huiselijk geweld<br />

7. Aanpak huiselijk geweld en<br />

eergerelateerd geweld<br />

8. Aanpak huisjesmelkers<br />

9. Aanpak overlast<br />

10. Aanpak overlastgevende gezinnen<br />

11. Aanpak overlastproblemen<br />

12. Aanpak regelovertreding<br />

13. Aanpak sociale onveiligheid<br />

14. Aanpak veroorzakers overlast<br />

15. Aanpak vervuiling door grofvuil<br />

en zwerfvuil<br />

16. Aanpakken illegale bijplaatsingen<br />

rond afvalverzamelpunten door<br />

verlichtinge, extra inzamelen en<br />

handhaven<br />

17. Achter de Voordeur<br />

18. Achter de<br />

Voordeur/vernieuwingsproject<br />

19. Achterpaden<br />

20. Achterpaden afsluiten/schuttingen<br />

21. Achterpadverlichting<br />

verbeteren/aanbrengen en<br />

aansluiten op straatverlichting<br />

22. Activiteiten organiseren gericht<br />

op<br />

kennisuitwisseling/samenwerking<br />

tussen bewoners <strong>van</strong><br />

verschillende generaties en uit<br />

verschillende culturen<br />

23. Albert Heijn en Symfonie Zuid<br />

veilig<br />

24. Bastaproject<br />

111<br />

25. Beter schoonhouden <strong>van</strong> de<br />

openbare ruimte en terreinen <strong>van</strong><br />

corporaties<br />

26. Bevordering intergratie<br />

27. Binnentuin de Deeltuin<br />

28. Broekproject<br />

29. Buiten gewoon beter<br />

30. Buurt in Actie<br />

31. Buurtbemiddeling<br />

32. Buurtcontacten<br />

33. Buurtfeesten<br />

34. Buurtpreventie project<br />

Akkerwindestraat e.o.<br />

35. Buurtprogramma<br />

36. Cameraproject<br />

37. Campagne melden en aangifte<br />

doen<br />

38. Casemanagement overlast 12+<br />

39. Casemanagement overlast jeugd<br />

40. De Arnhemse uitdaging<br />

41. Empoweren<br />

42. Enge plekken in kaart brengen<br />

43. Extra aandacht <strong>voor</strong> afval bij te<br />

slopen woningen<br />

44. Gedrag jongeren<br />

45. Geitenkamp <strong>voor</strong> elkaar<br />

46. Gerichte straatacties en<br />

activiteiten<br />

47. Hagenproject<br />

48. Het Broek ontmoet<br />

49. Inbraakpreventieteam en<br />

keurmerk Veilig Wonen<br />

50. Intensief beheer <strong>van</strong> openbare<br />

ruimte afgestemd op wat<br />

<strong>wijk</strong>sgewijs nodig is<br />

51. Inventarisatie<br />

probleemhuishoudens<br />

52. Investeren in kinderen<br />

53. Inzet buurtbeheerders<br />

54. Inzet particuliere beveiligers<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


55. Inzet <strong>wijk</strong>preventieteam<br />

(samenwerking <strong>wijk</strong>agent, BOA's<br />

ea)<br />

56. Jeud actief aanspreken.<br />

Onderwijsprogramma's met<br />

veiligheid als thema<br />

57. Kan Wel!<br />

58. Kids in de <strong>wijk</strong><br />

59. Klarendal gaat door!<br />

60. Klarendal kom op!<br />

61. Klarendal ontmoet<br />

62. Korte metten met huiselijk<br />

geweld<br />

63. Leefbaarheidsbudget<br />

64. Luinhorsttunnel<br />

65. Maatjesproject<br />

66. Meet my street<br />

67. Niet zitten… de <strong>wijk</strong> in!<br />

68. Nightrider/jongerenbus<br />

69. Onderwijsprogramma's met<br />

veiligheid als thema<br />

70. Oog <strong>voor</strong> veiligheid<br />

71. Opruimactie<br />

72. Overlastproject<br />

73. Overlastproject (is dit hetzelfde<br />

als casemanagement overlast?)<br />

74. Pak je kans!<br />

75. Pak op!<br />

76. Pilot Broek: aanpak <strong>van</strong><br />

overtreders door gem<strong>een</strong>te,<br />

leegstand woningen etc<br />

77. Pilot tweede kans in eigen woning<br />

78. Poort <strong>naar</strong> Klarendal<br />

79. Praten is Goud<br />

80. Project Alfa<br />

81. Project hangplekken jongeren<br />

82. Project Tegenwind<br />

83. Project Wijknetwerken<br />

84. Rem op geweld<br />

85. RU4Real en Jongeren Toezicht<br />

Team<br />

86. Schoolagent in Arnhem Zuid<br />

87. Sociaal speerpunten plan<br />

88. Sociale Bouwstenen<br />

89. Sociale vaardigheidstrainingen<br />

90. Speelruimteprogramma.<br />

Hangplekprogramma en<br />

sportveldprogramma<br />

112<br />

91. Stimuleren Keurmerk Veilig<br />

Ondernemen<br />

92. Straat in actie<br />

93. Straataanpak<br />

94. Straatgewijze aanpak<br />

95. Streetwise I en II<br />

96. Streetwise/4 real<br />

97. Toewijzing woningen<br />

98. Tuinhekjesproject<br />

99. Tuinonderhoud en klussendienst<br />

100. Tweede Kans Beleid<br />

101. Tweede kans in eigen woning<br />

102. Uitwisselen goede <strong>voor</strong>beelden in<br />

de Pracht<strong>wijk</strong>en<br />

103. Vadercursus<br />

104. Veilige school<br />

105. Veiligheidshuis<br />

106. Versterking/uitbreiding jeugd en<br />

jongerenwerk, samenhang<br />

realiseren met outreachend<br />

jongerenwerk<br />

107. Voortzetting inzet methode<br />

integrale handhaving (Klarendal:<br />

inzetten <strong>van</strong> deze methode)<br />

108. Welkomstproject<br />

109. Wijkgericht intensieve<br />

gezinsbehandeling<br />

110. Wijkgerichte intensieve<br />

gezinsbegeleiding (WIG)<br />

111. Winkelcentrum Presikhaaf als<br />

leerbedrijf<br />

112. Woonomgevingsploegen<br />

113. Woonomgevingsploegen<br />

114. Zet in op 12-<br />

115. Zorg Advies Team (Z.A.T.)<br />

116. Zwerfvuil / 'Malburgen verdient<br />

het!' / 'Malburgen Schoon en<br />

Veilig'.<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Bijlage 4 <strong>Interventies</strong> gericht op Bewonersparticipatie<br />

Hieronder vindt u <strong>een</strong> lijst met de interventies gericht op bewonersparticipatie, die wij<br />

tijdens onze inventarisatie zijn tegengekomen in Arnhem.<br />

1. 38 hekjes <strong>voor</strong>tuinen (Arhemse<br />

Broek)<br />

2. Aanpak huiselijk geweld<br />

3. Aanpak schoolplein Dr.<br />

Dreesschool<br />

4. Aanpakcentrale<br />

5. aanpassing blokhut/Kraijcekplayground<br />

6. aantal interventies <strong>wijk</strong>economie<br />

en werk<br />

7. Achter de Voordeur<br />

8. achter de <strong>voor</strong>deur-aanpak Van<br />

Verschuer<strong>wijk</strong> (en deel <strong>van</strong><br />

Rijn<strong>wijk</strong>)<br />

9. Activiteiten uit netwerk jeugd<br />

10. Afsluiten Achterpaden<br />

11. All<strong>een</strong>staande ouders<br />

12. Beleving onveilgheid; onveilige<br />

plekken<br />

13. Bemiddeling bij overlastsituaties<br />

14. Binnentuinen De Deeltuin<br />

15. Boomspiegel Tiendweg<br />

16. BOS project 1 en 2<br />

17. Brede School Activiteiten (w.o.<br />

VSD)<br />

18. BronMethodiek<br />

19. budget ontmoeting / feesten / etc.<br />

(Immerloo)<br />

20. Burenhulpsysteem<br />

21. Buurt in Actie<br />

22. Buurtbemiddeling<br />

23. Buurtbewoners maken de<br />

buitenruimte<br />

24. Buurtfeest Geitenkamp Krolis en<br />

<strong>van</strong> de Brink<br />

25. Buurtfeest Statenkwartier<br />

26. Buurtpreventie<br />

27. Buurttheater<br />

28. campagne melden en aangifte<br />

29. Club Klarendal<br />

30. conflictbemiddeling op school<br />

31. Coördinatie <strong>van</strong> zorg<br />

32. De Kleine Kok<br />

113<br />

33. De speelgoedberg<br />

34. dichtgeplankte woningen opfleuren<br />

i.s.m. Kinderwerk (Arnhemse<br />

Broek)<br />

35. diverse ateliers (nog uitsplitsen?!)<br />

36. Diverse inspanningen corporaties<br />

(zie bij corporaties)<br />

37. Door de Voordeur Plantage<br />

38. Eenzaamheid Ouderen (ov)<br />

39. Excursie <strong>naar</strong> Museumpark<br />

Oriëntalis<br />

40. extra groep peuterspeelzaal<br />

41. Extra inzet Passade (ov)<br />

42. extra schoonmaak<br />

43. Fata Morgana / multiculturele<br />

meiden- en vrouwengroep<br />

44. film- fotoproject <strong>voor</strong> 12-24j (Who<br />

Cares)<br />

45. Galerijgesprekken in Immerloo<br />

46. Gehandicapten Advies Commissie<br />

47. Gesprekken met gedwongen<br />

verhuizers<br />

48. Grafiti verfilmd<br />

49. Grasveld wordt speelplaats<br />

50. hekjesproject witte woningen<br />

51. het broek ontmoet<br />

52. Het maatjesproject<br />

53. Home-start<br />

54. Huisgesprekken Immerloo door<br />

Osmose<br />

55. Huiskamer daklozen<br />

56. Huiskamergesprekken<br />

57. hulpverlening / maatschappelijk<br />

werk<br />

58. ICT, zorg en mantelzorg (ov)<br />

59. Immerloo Ruimte <strong>voor</strong> Contact<br />

60. Immerloo wereldpleinen /<br />

Immerloo wereldflats / wereldstad<br />

in Immerloo<br />

61. In Fleuren en Kleuren<br />

62. Ingang als ingang<br />

63. integrale handhaving (afstemming<br />

en samenbundeling)<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


64. Interculturele communicatie:<br />

burencontacten / Praten is Goud<br />

65. Inventarisatie hulpvraag<br />

66. inzet gedragswetenschapper t.b.v.<br />

vroegsignalering en<br />

deskundigheidsbevordering<br />

67. inzet gem<strong>een</strong>telijke mogelijkheden<br />

(werken <strong>voor</strong> de stad, matchingteam<br />

en ondernemer in de <strong>wijk</strong>)<br />

68. jeugd 12-24j<br />

69. jongeren en veiligheid<br />

70. Jongeren Toezicht Team<br />

71. Kado <strong>voor</strong> de Malburcht<br />

72. Kan Wel (diverse projecten!)<br />

73. Kerstboom boven de entree<br />

74. Kerstmarkt Symfonie (AB)<br />

75. Keurmerk veilig ondernemen (ov)<br />

76. Kinder/tienerwerk<br />

77. kinderactiviteiten Rijn<strong>wijk</strong><br />

78. Kindersuikerfeest<br />

79. Klarendal: broedplaats <strong>voor</strong><br />

creativiteit<br />

80. Kleur in het (de) gras(laan)<br />

81. Kleurrijk Malburgen<br />

82. Ko & Co (opvolging<br />

Maatjesproject)<br />

83. Kunst in de Buurt / Activiteiten<br />

Breedtekunst<br />

84. kunstfestival en kunst met <strong>een</strong> k<br />

(zijn 2 projecten)<br />

85. Kunstroute en historische route<br />

86. Kunstscout<br />

87. Leefbaarheidsbudget /<br />

ondersteuning in <strong>wijk</strong>-<br />

buurtactiviteiten<br />

88. Leuk om te Leren<br />

89. logopedie in 2 basisscholen<br />

90. LOT-groep<br />

91. Lunch bij<strong>een</strong>komst Salvatorplein<br />

(malburgen)<br />

92. Malburgen Café (ov)<br />

93. Malburgen Regelt<br />

94. Malburgen Schoon en Heel<br />

95. Malburgse vrouwen <strong>naar</strong> Brussel<br />

96. Markt Akkerstraat<br />

97. Mediaproject<br />

98. Mobiele Kubus (ov)<br />

99. Multiculturele <strong>wijk</strong> Geitenkamp<br />

100. Muurschilderingen in de deeltuin<br />

114<br />

101. Naamsverandering Geitenkamp<br />

102. Niet zo hard, graag<br />

103. nieuwe poorten Deeltuin<br />

(vervolg Kan Wel)<br />

104. Nieuwjaarsreceptie <strong>voor</strong><br />

Broekse ouderen<br />

105. Oefenruimte<br />

106. Olympiade Conferentie<br />

107. Ome Joop's tour<br />

108. ondersteuning bewoners<br />

Rijn<strong>wijk</strong> en kinderactiviteiten<br />

(AB)<br />

109. onderwijs / verlengde schooldag<br />

110. opfleuren trappenhuis Salvator<br />

(Malburgen Oost)<br />

111. opleiding sport-spelleider<br />

(RSLA cursus/jeugdsportleider)<br />

112. opvoeding thuis (Home Start,<br />

Spel aan Huis, Puk & KO)<br />

113. Opvoedingsklimaat<br />

114. peuter en kleutergym<br />

115. Pimp my Goal<br />

116. Pimp my School<br />

117. plantsoenverbetering<br />

118. Pleinaanpak<br />

119. plus uit BGB<br />

120. projectmatig opbouwwerk<br />

(StraataanpakMethodiek &<br />

BronMethodiek)<br />

121. Rappen met de jongeren<br />

122. Rommelmarkt Engelwortelstraat<br />

- Kruidenhof<br />

123. Rommelmarkt Pijlkruidstraat<br />

124. RU4REAL?<br />

125. Schaatsen met kinderen<br />

126. Schone straat actie Kapelstraat<br />

(Klarendal)<br />

127. Schooltuin St. Annaschool<br />

128. scoren <strong>voor</strong> gezondheid<br />

129. Sleutelpersonen<br />

130. Sociale adoptie, vrijwillige<br />

mantelzorg<br />

131. sociale vaardigheidstraining<br />

132. Speeldorp Klarendal<br />

133. Speelgoed en<br />

kinderkledingbeurs Immerloo<br />

134. Speeltoestellen <strong>van</strong> Diemenhof<br />

135. Speeltuin het Moeras<br />

136. Speeluiterwaard activiteiten<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


137. Spelen bij de Schuurtjes<br />

138. Sport- en spelleider<br />

139. sport- en spelwerkerq<br />

140. sportclinics<br />

141. Sportleiders jeugd (ov)<br />

142. Sportprogramma binnen /<br />

buitenschools en <strong>wijk</strong>gericht<br />

(37a t/m41)<br />

143. Steun Tienermoeders (ov)<br />

144. Straat in Actie (malburgen)<br />

145. StraatBBQ in de Willy den<br />

Oudenstraat<br />

146. Straatfeest Agnietenstraat<br />

147. SUB-agent<br />

148. Symfonie e.o. in kerstsferen<br />

149. Taalstapje<br />

150. The Sixth Lens<br />

151. Theaterproject<br />

152. Tijdelijk Jongerenverblijf<br />

Aalburgstraat<br />

153. Tips interculturele communicatie<br />

154. training bewoners <strong>wijk</strong>platform<br />

155. trajectbegeleiding ter<br />

<strong>voor</strong>koming <strong>van</strong> schooluitval<br />

156. trajecten schuldhulpverlening,<br />

participatie en werk<br />

157. Tweede Kans Beleid<br />

158. Tweede kansbeleid<br />

159. uitbreiding beheer symfonie en<br />

verlengde openstelling <strong>voor</strong><br />

jeugdactiviteiten<br />

160. vacatures scr<strong>een</strong>en <strong>voor</strong><br />

Broekbewoners door corporaties<br />

(bijv. <strong>voor</strong> WOP's)<br />

161. vakleerkracht<br />

bewegingsonderwijs<br />

162. Veegactie v. Verschuerplein<br />

(AB)<br />

163. veilige school / leefstijl (totaal)<br />

164. Veiligheid AH en Symfonie<br />

Zuid<br />

165. veiligheidsanalyse<br />

probleemgezinnen<br />

166. verbeteren Jan <strong>van</strong><br />

Riebeeckplein en Hugo de<br />

Grootstraat<br />

167. Verdieping Malburgse Manier<br />

168. verkeersbrigadiers<br />

115<br />

169. verlengde schooldag (totaal) --><br />

Breed Educatief Aanbod<br />

(Stichting Pas, m.u.v. cursus 'ken<br />

je <strong>wijk</strong>' [Rijnstad])<br />

170. vervolg Wereldflats Immerloo<br />

171. Videofilm over de molen<br />

Klarendal<br />

172. vitesse stage- en werkproject<br />

<strong>voor</strong> jongeren<br />

173. Voetbaltoernooi<br />

174. Volkstuinen integratie &<br />

voeding<br />

175. Voor Elkaar (pilot, is er<br />

vervolg?)<br />

176. Voortzetting 'Pimp my Goal'<br />

(Malburgen)<br />

177. <strong>voor</strong>zieningencheck<br />

178. Vrijwilligersproject /<br />

Mentorgroep Malburgen<br />

179. W-deal<br />

180. Weekend weg <strong>voor</strong> jongeren<br />

181. Welkomstproject Geitenkamp<br />

182. WereldWijk-Theater<br />

183. Werk en jongeren (Aanval op<br />

Uitval) (pilot?)<br />

184. Werken aan Leren<br />

185. Werkervaringsplaats jongeren<br />

186. Wijken <strong>voor</strong> Kunst (Klarendal)<br />

187. Wijkfeest en plantjesdag<br />

Klarendal<br />

188. Wijkgerichte gezinsbehandeling<br />

(WIG)<br />

189. <strong>wijk</strong>gerichte intensieve<br />

gezinsbegeleiding (WIG)<br />

190. <strong>wijk</strong>schouw<br />

191. Wijktalent<br />

192. Wijktalent<br />

193. Wijkvisie<br />

194. Wijkvisie (ov)<br />

195. Wijk<strong>voor</strong>ziening <strong>voor</strong> Jongeren<br />

196. Wijkwerkprogramma (ov)<br />

197. <strong>wijk</strong>winkel uitbreiden<br />

198. Woon / leer project jongere<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Bijlage 5 <strong>Interventies</strong> gericht op Ouderenparticipatie<br />

Hieronder vindt u <strong>een</strong> lijst met de interventies gericht op participatie <strong>van</strong> ouderen, die wij tijdens<br />

onze inventarisatie zijn tegengekomen in Arnhem.<br />

1. Actief in de <strong>wijk</strong><br />

2. ArnhemWijk TV<br />

3. Buurtbemiddeling<br />

4. Centrale Vrijwilligersraad<br />

5. Flexibel inzetbaar opbouwwerk<br />

6. Kijk om de hoek<br />

7. Mantelzorgcompliment<br />

8. Praten is goud<br />

9. Problematiek achter de <strong>voor</strong>deur<br />

10. Servicecompas<br />

11. Straat in Actie<br />

12. Wijkopbouwwerk<br />

13. Zilveren Arnhemmer<br />

116<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


117<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Literatuur<br />

Hoofdstuk 2<br />

Aboud, F. E., Mendelson, M. J. & Purdy, K. T. (2003). Cross-race peer relations and friendship<br />

quality. International Journal of Behavioral Development, 27(2), 165–173.<br />

Allport, G. W. (1954). The Nature of Prejudice. Cambridge: Addison-Wesley.<br />

Blalock, H. M. (1967). Toward a theory of minority-group relations. New York, N.Y.: Wiley.<br />

Blau, P. M. (1977). Inequality and heterogeneity : a primitive theory of social structure. New<br />

York: Free Press.<br />

Blau, P. M. & Schwartz, J. E. (1984). Crosscutting Social Circles. Orlando: Academic Press.<br />

Blok, S. A. (2004). Bruggen bouwen. Den Haag: Sdu Uitgevers.<br />

Dagevos, J. (1996). Sociale netwerken en hun functionaliteit. In J.V<strong>een</strong>man (Ed.), Keren de<br />

kansen? De tweede generatie allochtonen in Nederland. (81-101). Assen: Van<br />

Gorcum.<br />

Dagevos, J. (2001). Perspectief op integratie. Over de sociaal-culturele en structurele integratie<br />

<strong>van</strong> etnische minderheden in Nederland. Den Haag: Wetenschappelijke Raad <strong>voor</strong> het<br />

Regeringsbeleid.<br />

Feld, S. L. (1981). The Focused Organization of Social Ties. American Journal of Sociology,<br />

86(5), 1015–1035.<br />

Feld, S. L. (1982). Social Structural Determinants of Similarity among Associates. American<br />

Sociological Review 47(6), 797–801.<br />

Gijsberts, M. & Dagevos, J. (2005). Uit elkaars buurt. De invloed <strong>van</strong> etnische concentratie op<br />

integratie en beeldvorming. Den Haag: SCP Sociaal en Cultureel Planbureau.<br />

Gordon, M. (1964). Assimilation in American Life: The Role of Race, Religion, and National<br />

Origins. New York: Oxford University Press.<br />

Hallinan, M. T. & Smith S. S. (1989). Classroom Characteristics and Student Friendship Cliques.<br />

Social Forces, 67(4). 898–919.<br />

Hallinan, M. T. & Sorensen, A. B. (1985). Ability Grouping and Student Friendships. American<br />

Educational Research Journal, 22(4), 485–499.<br />

Hansell, S. & Slavin, R. E.. (1981). Cooperative Learning and the Structure of Interracial<br />

Friendships. Sociology of Education, 54, 98–106.<br />

Kruis, G. (2007). Religiositeit en sociale netwerken in schoolklassen: Een analyse <strong>van</strong> de invloed<br />

<strong>van</strong> religie op vriendschapskeuzen in etnisch gemengde basisscholen. Masterscriptie<br />

Rijksuniversiteit Groningen.<br />

Moody, J. (2001). Race, School Integration, and Friendship Segregation in America. American<br />

Journal of Sociology, 107(3), 679–716.<br />

Mouw, T. & Entwisle, B. (2006). Residential Segregation and Interracial Friendship in Schools.<br />

American Journal of Sociology, 112, 394–441.<br />

Oudenhoven <strong>van</strong>, J. P., Groenewoud, J. T. & Hewstone, M.. (1996). Cooperation, ethnic salience<br />

and generalization of interethnic attitudes. European Journal of Social Psychology, 26(4),<br />

649–661.<br />

Park, R. & Burgess, E. (1921). Introduction to the Science of Sociology. Chicago: University of<br />

Chicago Press.<br />

118<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Pettigrew, T. F. en Tropp, L. R.. (2006). A meta-analytic test of intergroup contact theory.<br />

Journal of Personality and Social Psychology 90(5), 751–783.<br />

Pettigrew, Thomas F. (1998). Intergroup Contact Theory. Annual Review of Psychology, 49, 65–<br />

85.<br />

Quillian, L. & Campbell, M. E. (2003). Beyond black and white: The present and future of<br />

multiracial friendship segregation. American Sociological Review, 68, 540–566.<br />

Schofield, J. W. (1995). Improving Intergroup Relations among Students. In J. A. Banks & C. A.<br />

M. Banks. Handbook of Research on Multicultural Education (635–646). New York:<br />

Macmillian.<br />

Sherif, M., Harvey, O. J. White, B. J., Hood, W. R. & Sherif, C. W. (1961). Intergroup conflict<br />

and cooperation: the Robbers cave experiment. Norman: University Book Exchange.<br />

Slavin, R. E. & Cooper R. (1999). Improving intergroup relations: Lessons learned from<br />

cooperative learning programs. Journal of Social Issues, 55(4), 647–663.<br />

Wagner, U., Christ, O., Pettigrew, Thomas F., Stellmacher, J. & Wolf, C. (2006). Prejudice and<br />

Minority Proportion: Contact Instead of Threat Effects. Social Psychology Quarterly, 69,<br />

380–390.<br />

Vermeulen, B. P. (2001). Witte en zwarte scholen: Over spreidingsbeleid, onderwijsvrijheid en<br />

sociale cohesie. Den Haag: Elsevier.<br />

Hoofdstuk 3<br />

Allport, G. W. (1954). The Nature of Prejudice. Cambridge: Addison- Wesley.<br />

Flache, A. & Mäs, M. (2008). How to get the timing right. A computational model of the effects<br />

of the timing of contacts on team cohesion in demographically diverse teams.<br />

Computational and Mathematical Organization Theory, 14(1), 23-51.<br />

Flache, A. & Mäs, M. (2008). Why do faultlines matter? A computational model of how strong<br />

demographic faultlines undermine team cohesion. Simulation Modelling Practice and<br />

Theory 16(2), 175-191.<br />

Giebels, E. & Euwema, M. (2006). Conflictmanagement. Analyse, diagnostiek en interventie.<br />

Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff.<br />

Kloosterboer, P. & Van de Vliert, E. (1987). Andersom interveniëren bij weerstand. M&O:<br />

Tijdschrift <strong>voor</strong> Organisatiekunde en Sociaal Beleid, 41, 134-146.<br />

Pel, M. (2004). Doorverwijzen <strong>naar</strong> mediation. Een bijdrage aan effectieve conflictoplossing op<br />

maat. Den Haag: Sdu uitgevers.<br />

Pettigrew, T. F. (1998). Intergroup contact theory. Annual Review of Psychology, 49(1), 65-85.<br />

Ufkes, E. G., Otten S. & Kremer, K. A. (2008). In conflict met Aliens: Stereotypeinhoud en<br />

intergroepsemoties in conflictsituaties. (Manuscript in <strong>voor</strong>bereiding).<br />

Ufkes, E. G., Otten, S., Van der Zee, K. I. & Giebels, E. (2008). When do residents get angry at<br />

their neighbors? The effect of categorization of the antagonist on conflict behavior.<br />

(Manuscript submitted for publication).<br />

119<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Hoofdstuk 4<br />

Arnhem, beleidsstuk. Het werkt in Het Arnhemse Broek. Actieplan Onze Buurt Het Broek (18<br />

juni 2007, 2 e versie).<br />

Arnhem, beleidsstuk. Gem<strong>een</strong>te Arnhem (september 2006), Voortgangsrapportage<br />

<strong>wijk</strong>werkplannen 2005.<br />

Arnhem, beleidsstuk. Integraal Veiligheidsprogramma 2008-2011 in de volle breedte, deel 2.<br />

Bennett, T. (1990). Evaluating Neighbourhood Watch. Gower Aldershot; Brookfield, USA.<br />

Crawford, A. (1998). Crime prevention and community safety: politics, policies and practices.<br />

Longman: Harlow.<br />

Innes, M. (2004). Signal crimes and signal disorders: notes on deviance as communicative<br />

action. The British journal of sociology, 55 (3), 335-355.<br />

Leeuw, F. (2008). Gedragsmechanismen achter overheidsinterventies en rechtsregels. Oratie,<br />

Universiteit Maastricht.<br />

Morenoff, J. D., Sampson, R. J. & Raudenbusch, S. W. (2001). Neighborhood inequality,<br />

collective efficacy, and the spatial dynamics of urban violence. Criminology, 39 (3),<br />

517-560.<br />

Nelen, H. (2008). Evidence maze: het doolhof <strong>van</strong> evaluatieonderzoek. Oratie, Universiteit<br />

Maastricht.<br />

Pawson, R. & Tilley, N. (1997). Realistic Evaluation. SAGE Publications: Londen.<br />

Sampson, R. J. & Raudenbusch, S. W. & Earls, F. (1997). Neighborhoods and violent crime: a<br />

multilevel study of collective efficacy. Science, 277, 918-924.<br />

Silver, E. & Miller, L. (2004). Sources of informal social control in Chicago neighborhoods.<br />

Criminology, 42 (3), 551-583.<br />

Hoofdstuk 5<br />

Akkerman, T., Hajer, M. & Grin, J. (2004). The interactive state: democratisation from above?<br />

In: Political Studies, 52, 82-95.<br />

Anastacio, J., Gidley, B., Hart, L., Keith, M., Mayo, M. & Kowarzik, U. (2000). Reflecting<br />

realities: Participants’ perspectives on integrated communities and sustainable<br />

development. Bristol: The Policy Press.<br />

Anderson, L. M., Evertson, C. M. & Emmer, E. T. (1980). Dimensions in classroom<br />

management derived from recent research. Journal of Curriculum Studies, 12(4), 343-356.<br />

Boer, N. G. J. de & Duyvendak, J.W. (2000). Buurten in de <strong>wijk</strong>, Verslag <strong>van</strong> <strong>een</strong> onderzoek.<br />

Den Haag: Van Deventer.<br />

Boekaerts, M. & Simons, P. R. J. (1995). Leren en Instructie. Psychologie <strong>van</strong> de leerling en het<br />

leerproces. Assen: Van Gorcum.<br />

Bourdieu, P. (1979/1984). Distinction: A social critique of the judgement of taste. Cambridge &<br />

Massachusetts: Harvard University Press.<br />

Bourdieu, P. (1987). The Forms of Capital. In: Richardson, J. G. (ed.). Handbook of Theory and<br />

Research for Sociology of Education. (241-258). New York: Gr<strong>een</strong>wood Press.<br />

Bourdieu, P. (1990). The Logic of Practice. Stanford: Stanford University Press.<br />

Burton, P., Croft, J., Hastings, A., Slater, T., Goodlad, R., Abbot, J. & Macdonald, G. (2004a).<br />

What works in community involvement in area-based initiatives? A systematic review of the<br />

120<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


literature. London: Home Office. Op: www.homeoffice.gov.uk/rds/ pdfs04/rdsolr5304.pdf<br />

(15 januari 2007).<br />

Crump, J. (2002). Deconcentration by Demolition: Public Housing, Poverty and Urban Policy,<br />

Environment and Planning D: Society and Space, 20 (5), 581-596.<br />

Deurloo, R., Musterd, S. & Ostendorf, W. (1997). Pockets of poverty. Een methodische studie<br />

<strong>naar</strong> het vóórkomen <strong>van</strong> ruimtelijke concentraties <strong>van</strong> armoede in steden in Nederland en<br />

enkele kanttekeningen bij de probleemanalyse. Amsterdam/Utrecht: AME/NETHUR.<br />

Duyvendak, J.W. & Hurenkamp, M. (eds). (2004). Kiezen <strong>voor</strong> de Kudde. Lichte<br />

gem<strong>een</strong>schappen en de nieuwe meerderheid. Amsterdam: Tijdschrift <strong>voor</strong> de Sociale<br />

Sector / Uitgeverij Van Gennep.<br />

Edelenbos, J., Teisman, G. R. & Reuding, M. (2001). Interactieve beleidsvorming als<br />

sturingsopgave. Den Haag: InnovatieNetwerk Groene Ruimte en Agrocluster.<br />

Edelenbos, J., Klaassen, H. L. & Schaap, L. (2005). Burgerparticipatie zonder<br />

verantwoordelijkheid. Rotterdam: Faculteit Sociale Wetenschappen – Erasmus Universiteit<br />

Rotterdam.<br />

Forrest, R. (2004). Who cares about neighbourhoods? Op: www.neighbourhoodcentre.org.uk<br />

(12 november 2006).<br />

Graaf, P. <strong>van</strong> der (2005). Onze Buurt aan Zet onder het vergrootglas, Tussenevaluatie en<br />

instrument eindevaluatie, Den Haag: Ministerie <strong>van</strong> Binnenlandse Zaken en<br />

Koninkrijksrelaties & Verwey Jonker <strong>Instituut</strong>.<br />

Granovetter, M. S. (1973). The strength of weak ties. American Journal of Sociology, 78(6),<br />

1360-1380.<br />

Granovetter, M. S. (1983). The strength of weak ties: a network theory revisited. In: Sociological<br />

Theory, 1, 201-233.<br />

Gray, B. (1989). Collaborating. Finding common ground for multi-party problems. San<br />

Francisco: Jossey-Bass.<br />

Hajer, M., Akkerman, T. & Grin, J. (2001). Interactief beleid en deliberatieve democratie.<br />

Kansen <strong>voor</strong> vernieuwing <strong>van</strong> het democratisch bestuur. In: Openbaar Bestuur, 2, 7-10.<br />

Hall, P. (1997). Regeneration Policies for Peripheral Housing Estates: Inward- and<br />

Outwardlooking Approaches, Urban Studies, 34(5 & 6), 873–890.<br />

Healey, P. (2006). Collaborative Planning. Shaping places in fragmented societies. 2e druk.<br />

Hampshire/New York: Palgrave Macmillan.<br />

Helleman, G. & Heijer, D. den (2004). Optimaliseren <strong>van</strong> de sociaal-fysieke <strong>wijk</strong>aanpak.<br />

Tijdschrift <strong>voor</strong> de volkshuisvesting, 10 (2), 52-55.<br />

Henning, C. & Lieberg, M. (1996). Strong ties or weak ties? Neighbourhood networks in a new<br />

perspective. In: Scandinavian Housing and Planning Research, 13, 3-26.<br />

Innes, J. E. (2004). Consensus Building. Clarification for the critics. Planning theory, 3(1), 5-20.<br />

Innes, J. E. & Booher, D. E. (2004). Reframing Public Participation: Strategies for the 21 st<br />

Century. Planning Theory & Practice, 5(4), 419-436.<br />

Innes, J. E., Gruber, K., Neuman, M. & Thompson, R. (1994). Coordinating growth and<br />

environmental management through consensus building. Berkeley, CA: California Policy<br />

Seminar.<br />

Kleinhans, R. (2008). Achter de Voordeur meer Mans? De (on)mogelijkheden <strong>van</strong> herhuisvesting<br />

om sociale problemen <strong>van</strong> huurders aan te pakken. Presentatie tijdens Corpovenistathemamiddag<br />

‘Haagse bluf? Herhuisvesting in Haaglanden’.<br />

121<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Krause, D. (2005). Luhmann-Lexikon. Eine Einführung in das Gesamtwerk von Niklas Luhman,<br />

4 de druk. Stuttgart: Lucius & Lucius.<br />

Margerum, R. D. (2002). Evaluating Collaborative Planning. Implications from an Empirical<br />

Analysis of Growth Management. Journal of the American Planning Association, 68(2),<br />

179-193.<br />

Moote, M. A., McClaran, M. P. & Chickering, D. K. (1997). Theory in practice. Applying<br />

participatory democracy theory to public land planning. Environmental Management,<br />

21(6), 877-889.<br />

Morenoff, J. D., Sampson, R. J. & Raudenbush, S. W. (2001). Neighborhood Inequality,<br />

Collective Efficacy, and the Spatial Dynamics of Urban Violence. Criminology, 39(3), 517-<br />

560.<br />

Nienhuis, I. M. & Roo, G. de (in druk). Let’s Collaborate! But who’s really collaborating?<br />

Individual interests as a leitmotiv for urban renewal and regeneration strategies.<br />

Nolan, J. J., Conti, N. & McDevitt, J. (2004). Situational Policing: Neighbourhood Development<br />

and Crime Control. Policing & Society, 14(2), 99-117.<br />

Putnam, R. & Feldstein, L. (2003). Better Together. Restoring the American Community. New<br />

York: Simon and Schuster.<br />

Rotmans, J. (2005). Maatschappelijke innovatie. Tussen droom en werkelijkheid staat<br />

complexiteit. Rotterdam: Erasmus Universiteit.<br />

Sampson, R. J., Raudenbush, S. W. & Earls, F. (1997). Neighborhoods and Violent Crime: A<br />

Multilevel Study of Collective Efficacy. Science, 277, 918-924.<br />

Susskind, L. & Cruikshank, J. (1987). Breaking the impasse. Consensual approaches to<br />

resolving public disputes. New York: Basic Boocs.<br />

Uitermark, J. & Duyvendak, J. W. (2005). Onbeschaamd uitgaan <strong>van</strong> de hele lange termijn.<br />

Vitale stad, september 2005.<br />

Verreck, K. & Wijffels, B. (2004). Zet <strong>een</strong> boom op in de <strong>wijk</strong>. Over bewonersparticipatie en<br />

duurzaamheid, Den Haag: gem<strong>een</strong>te Den Haag.<br />

Wage<strong>naar</strong>, H. (2005). Stads<strong>wijk</strong>en, Complexiteit en Burgerbestuur. Nederlands Studiecentrum<br />

Criminaliteit en Rechtshandhaving, Universiteit Leiden, en XPIN. Op: www.xpin.nl (12-<br />

10-2006).<br />

Winsemius, P. et al. (2005). Buurtinitiatieven en buurtbeleid in Nederland anno 2004: analyse<br />

<strong>van</strong> <strong>een</strong> veldonderzoek <strong>van</strong> 28 casussen. Den Haag: Wetenschappelijke Raad <strong>voor</strong> het<br />

Regeringsbeleid.<br />

Hoofdstuk 6<br />

Bourdieu, P. (1986). The Forms of Capital, in Richardson, J. G. (edt). Handbook of Theory<br />

and Research in the Sociology of Education. New York: Gr<strong>een</strong>wald Press.<br />

Dekker, P., de Hart, J., & Faulk, L. (2007) Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015, Den<br />

Haag: SCP Sociaal en Cultureel Planbureau.<br />

Diekstra, R. F. W. (2007). Beweegredenen, over sociale psychologie <strong>van</strong> gevoel <strong>voor</strong> en <strong>van</strong><br />

gem<strong>een</strong>schap. Referaat Stads<strong>wijk</strong>studies 2. Amersfoort.<br />

Deuten, J. G. de Kam (2006). Weten <strong>van</strong> renderen, nieuwe wegen om het maatschappelijk<br />

rendement <strong>van</strong> woningcorporaties zichtbaar te maken. SEV.<br />

122<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k


Flint, J. (2006). Housing and the New Governance of Conduct. In Flint, J. (ed). Housing, Urban<br />

Governance and Anti-Social Behaviour: Perspectives, Policy and Practice. Policy Press.<br />

Kleinhans, R. J. (2005). Sociale implicaties <strong>van</strong> herstructurering en herhuisvesting. OTB. Delft.<br />

Kullberg, J. (2005). Ouderen <strong>van</strong> nu en in de toekomst: hun financiële spankracht, zorgbehoefte<br />

en woonwensen. Den Haag: SCP Sociaal Cultureel Planbureau.<br />

Kräwinkel, M. (1997). Nieuw voegwerk <strong>voor</strong> de <strong>wijk</strong>, <strong>een</strong> netwerkanalyse <strong>van</strong> de effecten <strong>van</strong><br />

volkshuisvestingsregelgeving op besluitvormingsprocessen rondom <strong>wijk</strong>verbetering.<br />

Maastricht: Shaker Publishing.<br />

Pennen, T. <strong>van</strong> der (2008). Eenzaam maar nooit all<strong>een</strong>. Sociaal en fysiek in de stedelijke<br />

vernieuwing, Corpovenista, Habiforum.<br />

Penninx, K. (2005). Ouder worden: demografische ontwikkelingen en maatschappelijke trends.<br />

In: Van Overbeek, R. & Schippers, A. (2005). Vergrijzing in Nederland. Naar <strong>een</strong><br />

toekomstgericht ouderenbeleid. Utrecht: Lemma.<br />

Putnam, R. (2000). Bowling Alone. The Collapse and Revival of American Community. New<br />

York: Simon & Schuster<br />

Sampson, R. J. (2006). Collective efficacy theory: lessons learned and directions for future<br />

inquiry. In: Wright, J. P. et al. (2006). Taking stock. The status of criminological theory.<br />

New Brusnwick/London: Transaction Publishers.<br />

SCP Sociaal en Cultureel Planbureau (2004). Zorg en wonen <strong>voor</strong> kwetsbare ouderen.<br />

SCP Sociaal en Cultureel Planbureau (2006). Veranderingen in de leefsituatie en levensloop.<br />

SCP Sociaal en Cultureel Planbureau (2007). Verschillen in verzorging.<br />

Tonkens, E. et al (2008). Op zoek <strong>naar</strong> weerkaatst plezier, Samenwerking tussen mantelzorgers,<br />

vrijwilligers, professionals en cliënten in de multiculturele stad. Den Haag: Nicis.<br />

Van Gunsteren, H. (2006). Vertrouwen in de democratie. Amsterdam: Van Gennep.<br />

Verwey-Jonker <strong>Instituut</strong> (2001). Wijken <strong>voor</strong> bewoners, Asset-Based Community Development<br />

in Nederland.<br />

123<br />

I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!