Interventies voor een leefbare wijk: van theorie naar - Instituut ISW
Interventies voor een leefbare wijk: van theorie naar - Instituut ISW
Interventies voor een leefbare wijk: van theorie naar - Instituut ISW
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Interventies</strong> <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />
<strong>leefbare</strong> <strong>wijk</strong><br />
Van <strong>theorie</strong> <strong>naar</strong> praktijk en<br />
terug
1<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
2<br />
<strong>Interventies</strong> <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />
<strong>leefbare</strong> <strong>wijk</strong><br />
Van <strong>theorie</strong> <strong>naar</strong> praktijk en<br />
terug<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
3<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Andreas Flache<br />
Maarten Koekkoek<br />
4<br />
<strong>Interventies</strong> <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />
<strong>leefbare</strong> <strong>wijk</strong><br />
Van <strong>theorie</strong> <strong>naar</strong> praktijk en<br />
terug<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
5<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Inhoudsopgave<br />
Voorwoord 8<br />
H 1 Inleiding 10<br />
Andreas Flache en Maarten Koekkoek<br />
H 2 Integratie, segregatie en beeldvorming onder jongeren 16<br />
Tobias Stark, Coby <strong>van</strong> Niejenhuis, Marion Beijer en Andreas Flache<br />
6<br />
2.1 Achtergrond 16<br />
2.2 De probleemsituatie 17<br />
2.3 Het classificatiesysteem 18<br />
2.4 Succes- en faalfactoren 25<br />
H 3 Beeldvorming en conflicten 34<br />
Elze Ufkes, Sabine Otten, Karen <strong>van</strong> der Zee en Ellen Giebels<br />
3.1 Achtergrond 34<br />
3.2 De probleemsituatie 35<br />
3.3 Het classificatiesysteem 36<br />
3.4 Succes- en faalfactoren 39<br />
H 4 Duurzame buurtveiligheid 50<br />
Reijer Verwer, Annemarijn Walberg en Willem de Haan<br />
4.1 Achtergrond 50<br />
4.2 De probleemsituatie 53<br />
4.3 Het classificatieschema 55<br />
4.4 Succes- en faalfactoren 59<br />
H 5 Participatie <strong>van</strong> bewoners: via project- en beleidsparticipatie<br />
<strong>naar</strong> participatie in buurt en samenleving 66<br />
Ivo Nienhuis en Gert de Roo<br />
5.1 Achtergrond 66<br />
5.2 De probleemsituatie 69<br />
5.3 De classificatieschema’s 75<br />
5.4 Succes- en faalfactoren 79<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
H 6 <strong>Interventies</strong> gericht op participatie <strong>van</strong> ouderen 88<br />
Gerard Heins<br />
7<br />
6.1 Achtergrond 88<br />
6.2 De probleemsituatie 91<br />
6.3 Het classificatiesysteem 96<br />
6.4 Succes- en faalfactoren 98<br />
De auteurs 104<br />
Bijlagen<br />
Bijlage 1 <strong>Interventies</strong> gericht op Integratie onder Jongeren 108<br />
Bijlage 2 <strong>Interventies</strong> gericht op Beeldvorming en Conflicten 110<br />
Bijlage 3 <strong>Interventies</strong> gericht op Leefbaarheid en Veiligheid 111<br />
Bijlage 4 <strong>Interventies</strong> gericht op Bewonersparticipatie 113<br />
Bijlage 5 <strong>Interventies</strong> gericht op Ouderenparticipatie 116<br />
Literatuur 118<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Voorwoord<br />
Sociale problemen die spelen in <strong>wijk</strong>en, zoals <strong>een</strong> toename <strong>van</strong> gevoelens <strong>van</strong><br />
onveiligheid, overlast <strong>van</strong> bepaalde groepen jongeren, of toenemend schooluitval, zijn<br />
volop onderwerp <strong>van</strong> het publieke en politieke debat in Nederland. Organisaties en<br />
instellingen investeren miljoenen in <strong>wijk</strong>en om deze problemen op te lossen. De<br />
afgelopen jaren is gebleken dat het investeren in de fysieke leefomgeving <strong>van</strong> bewoners<br />
niet voldoende is om de leefbaarheid en veiligheid <strong>van</strong> <strong>wijk</strong>en duurzaam te verbeteren.<br />
Daarom wordt er tegenwoordig steeds meer geïnvesteerd in sociale interventies om<br />
problemen in <strong>wijk</strong>en op te lossen. We kennen ze allemaal, de buurtbemiddeling,<br />
“<strong>wijk</strong>vaders”, multiculturele festivals, of ontmoetingscentra <strong>voor</strong> jongeren of juist<br />
ouderen in de <strong>wijk</strong>. Dit soort sociale interventies wordt vaak gekozen op basis <strong>van</strong><br />
praktijkervaring. Er is weinig structurele kennis over wat werkt en wat niet werkt, of over<br />
de condities waaronder ingrepen in sociale factoren in de buurt precies zinvol zijn.<br />
Organisaties en instellingen in Nederland worstelen dan ook met vragen als: “Is het<br />
verstandig om in <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> met veel conflicten buurtpreventie in te zetten? Is er ook <strong>een</strong><br />
andere aanpak denkbaar? Als we buurtpreventie willen inzetten, hoe moet deze<br />
interventie dan worden opgezet om <strong>een</strong> zo groot mogelijk kans op succes te hebben?<br />
Dit boek beschrijft de bruikbaarheid en effectiviteit <strong>van</strong> verschillende soorten interventies<br />
die gericht zijn op problemen die spelen op het gebied <strong>van</strong> integratie, conflicten tussen<br />
bewoners, veiligheid, en participatie in de <strong>wijk</strong>. De interventies worden geanalyseerd met<br />
behulp <strong>van</strong> wetenschappelijke inzichten en <strong>theorie</strong>ën en door gebruik te maken <strong>van</strong> de<br />
kennis en inzichten <strong>van</strong> professionals die dagelijks in de <strong>wijk</strong> opereren. De kennis in het<br />
boek is gebaseerd op <strong>een</strong> grootschalig onderzoek dat wij <strong>van</strong>uit het instituut <strong>voor</strong><br />
Integratie en Sociale Weerbaarheid <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen uitvoeren in vijf<br />
ontwikkelings<strong>wijk</strong>en in Arnhem. Het onderzoek vindt plaats met <strong>een</strong> financiële<br />
ondersteuning <strong>van</strong> het Gem<strong>een</strong>schappelijk Overleg Woningcorporaties Arnhem. Het<br />
GOW-Arnhem bestaat uit de corporaties Vivare, Volkshuisvesting, Portaal, Omnia<br />
Wonen en DrieGasthuizenGroep. Daarnaast wordt het onderzoek actief ondersteund door<br />
de gem<strong>een</strong>te Arnhem, Rijnstad, ROC Rijn IJssel, Stichting Vitesse Betrokken en de<br />
politie Arnhem. In dat onderzoek worden wetenschappelijke inzichten en ervaringen in<br />
de dagelijkse praktijk op systematische wijze samengebracht met als doel meer zicht te<br />
krijgen op de effectiviteit <strong>van</strong> sociale interventies.<br />
In <strong>Interventies</strong> <strong>voor</strong> <strong>een</strong> <strong>leefbare</strong> <strong>wijk</strong>: <strong>van</strong> <strong>theorie</strong> <strong>naar</strong> praktijk en terug komen g<strong>een</strong><br />
kant en klare oplossingen <strong>voor</strong> de problemen die spelen in <strong>wijk</strong>en <strong>naar</strong> voren, maar wel<br />
richtlijnen <strong>voor</strong> <strong>een</strong> succesvolle keuze, opzet en uitvoering <strong>van</strong> sociale interventies. Dit<br />
biedt inzichten die beleidsmakers en professionals kunnen benutten om <strong>een</strong> constructieve<br />
bijdrage te leveren aan de leefbaarheid en veiligheid in de Nederlandse samenleving.<br />
Groningen, 20 juli 2009<br />
Prof. Dr. Karen I. <strong>van</strong> Oudenhoven-<strong>van</strong> der Zee<br />
Directeur <strong>Instituut</strong> <strong>voor</strong> Integratie en Sociale Weerbaarheid<br />
8<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
9<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
H 1 Inleiding<br />
Andreas Flache en Maarten Koekkoek<br />
Het instituut <strong>voor</strong> Integratie en Sociale Weerbaarheid <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen<br />
is in september 2006 in samenwerking met het Gem<strong>een</strong>schappelijk Overleg<br />
Woningcorporaties (GOW) Arnhem <strong>een</strong> vierjarig onderzoek gestart in vijf <strong>wijk</strong>en in<br />
Arnhem. Dit zijn: Het Arnhemse Broek, Geitenkamp, Presikhaaf, Klarendal en<br />
Malburgen. Deze <strong>wijk</strong>en behoren tot de ontwikkel<strong>wijk</strong>en in Arnhem, <strong>wijk</strong>en met<br />
problemen op het gebied <strong>van</strong> leefbaarheid en veiligheid, maar ook met kansen <strong>voor</strong><br />
verbetering. De Arnhemse partners <strong>van</strong> ons onderzoeksproject leveren reeds grote<br />
inspanning om de leefbaarheid <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong>en te versterken. Maar indicatoren <strong>van</strong> de<br />
gem<strong>een</strong>te Arnhem en ook ons eigen onderzoek laten zien dat het gevoerde beleid niet<br />
onmiddellijk resulteert in <strong>een</strong> beleving <strong>van</strong> verbetering. Het GOW Arnhem heeft ons<br />
daarom de vraag gesteld hoe zij duurzaam kan investeren in de ‘sociale weerbaarheid’ in<br />
de vijf Arnhemse aandachts<strong>wijk</strong>en. De aandacht <strong>voor</strong> sociale weerbaarheid komt <strong>voor</strong>t<br />
uit <strong>een</strong> observatie <strong>van</strong> professionals werkzaam in <strong>wijk</strong>en die over<strong>een</strong>komt met het<br />
wetenschappelijke onderzoek <strong>naar</strong> de effecten <strong>van</strong> tien jaar stedelijke vernieuwing in<br />
Nederland (zie o.a. hoofdstuk 5). De klassieke aanpak <strong>van</strong> het ‘investeren in stenen’ - de<br />
fysieke herstructurering - lijkt niet voldoende om leefbaarheid en veiligheid duurzaam tot<br />
stand te brengen. Tal <strong>van</strong> sociale problemen als schooluitval, (sociale) onveiligheid en<br />
werkloosheid blijken hierdoor niet (of slechts gedeeltelijk) opgelost te worden. Naast het<br />
‘investeren in stenen’ wordt daarom ‘investeren in mensen’ als noodzakelijk gezien. Het<br />
gaat hierbij om het opzetten en uitvoeren <strong>van</strong> sociale interventies die sociale<br />
weerbaarheid duurzaam kunnen bevorderen.<br />
10<br />
Destructief<br />
(anti-sociaal)<br />
Anti-sociaal<br />
gedrag<br />
Anti-sociale<br />
attitudes<br />
Actief<br />
Passief<br />
Pro-sociaal gedrag<br />
Pro-sociale<br />
attitudes<br />
Figuur 1.1: Een model <strong>voor</strong> de verandering <strong>van</strong> gedrag en houdingen in de <strong>wijk</strong><br />
Constructief<br />
(pro-sociaal)<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
In dit boek wordt sociale weerbaarheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> opgevat als de mate waarin de<br />
bewoners gedrag vertonen dat gekenmerkt wordt door <strong>een</strong> houding die zowel actief als<br />
constructief is en waarbij passieve en destructieve houdingen worden vermeden wanneer<br />
het gaat om het oplossen <strong>van</strong> problemen in hun leefomgeving. Figuur 1.1 beschrijft deze<br />
gedachte in de vorm <strong>van</strong> <strong>een</strong> model <strong>van</strong> de verandering <strong>van</strong> gedrag en houdingen in de<br />
<strong>wijk</strong>. Dit model is <strong>een</strong> belangrijp uitgangspunt <strong>voor</strong> ons onderzoek. <strong>Interventies</strong> die<br />
duurzaam bijdragen aan de sociale weerbaarheid <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong> zijn interventies die 1)<br />
agressief gedrag ontmoedigen, 2) negatieve, antisociale attitudes omvormen tot positieve,<br />
prosociale attitudes en 3) bewoners activeren en mobiliseren in het individuele en<br />
gezamenlijke belang in de leefomgeving. De overheid treedt hierbij niet altijd sturend op,<br />
maar eerder faciliterend, met het doel om burgers in staat te stellen zelf <strong>een</strong> substantiële<br />
bijdrage te leveren aan de sociale weerbaarheid <strong>van</strong> hun woonomgeving.<br />
Voor professionals en beleidsmakers werkzaam in <strong>wijk</strong>en is het uiteraard g<strong>een</strong> nieuw<br />
inzicht dat er in de mensen en de sociale structuur <strong>van</strong> de leefomgeving geïnvesteerd<br />
moet worden. In aandachts<strong>wijk</strong>en is reeds <strong>een</strong> groot aantal initiatieven gaande waarin<br />
professionals al dan niet samen met bewoners werken aan verschillende aspecten <strong>van</strong> de<br />
sociale structuur. De vraag is echter wat werkt <strong>voor</strong> welk doel, in welke situatie <strong>een</strong><br />
bepaalde interventie al dan niet als succesbelovend kan worden gezien, en hoe de<br />
interventie uitgevoerd moet worden om <strong>een</strong> zo groot mogelijke kans op succes te hebben.<br />
De vragen ‘wat werkt’, ‘wanneer’ en ‘hoe’ kunnen wij niet all<strong>een</strong> <strong>van</strong>uit<br />
wetenschappelijke inzichten beantwoorden. Belangrijke ingrediënten hier<strong>voor</strong> zijn tevens<br />
de ervaring en de kennis <strong>van</strong> de professionals die dagelijks met concrete interventies in<br />
de aandachts<strong>wijk</strong>en te maken hebben. In ons onderzoek werken wetenschap en praktijk<br />
dan ook nauw samen.<br />
Dit boek, dat <strong>een</strong> neerslag is <strong>van</strong> twee jaar onderzoek in Arnhem, biedt professionals en<br />
beleidsmakers handvatten om sociale ingrepen in de toekomst beter te kunnen kiezen en<br />
te kunnen opzetten. We hebben allereerst achterhaald welke soorten interventies in<br />
Arnhem (en elders) allemaal worden uitgevoerd en met welke gedachte deze opgezet en<br />
uitgevoerd worden. Vervolgens hebben we met behulp <strong>van</strong> wetenschappelijke inzichten<br />
en met input <strong>van</strong>uit de praktijk per type interventie aangegeven wanneer we verwachten<br />
dat deze werkt (<strong>voor</strong> welke problemen en onder welke omstandigheden) en hoe de<br />
interventie moet worden opgezet en uitgevoerd om <strong>een</strong> zo groot mogelijke kans op succes<br />
te hebben.<br />
In de hoofdstukken die u tegenkomt in dit boek gaan de auteurs allereerst in op de<br />
specifieke problemen die zij in de eerste fase <strong>van</strong> het onderzoek per thema (integratie,<br />
conflicten, veiligheid, participatie) in kaart hebben gebracht. De auteurs laten vervolgens<br />
zien hoe deze probleemdiagnose sturend heeft gewerkt bij het verzamelen <strong>van</strong><br />
interventies die in potentie aan het oplossen <strong>van</strong> de gesignaleerde problemen kunnen<br />
bijdragen. Het verzamelen <strong>van</strong> interventies heeft geresulteerd in <strong>een</strong> ‘bulklijst’ <strong>van</strong><br />
interventies die u in de appendix <strong>van</strong> dit boek kunt vinden. De onderzoekers hebben met<br />
behulp <strong>van</strong> documentenanalyse, gesprekken met professionals en andere betrokken<br />
partijen en vragenlijstenonderzoek maar liefst 505 verschillende interventies met<br />
betrekking tot de diverse deelthema’s in kaart gebracht. In het onderzoek dat zich richt op<br />
11<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
integratie en beeldvorming onder jongeren (Hoofdstuk 2) vonden de onderzoekers all<strong>een</strong><br />
al op het gebied <strong>van</strong> langdurige binnen- en buitenschoolse activiteiten in de vijf<br />
aandachts<strong>wijk</strong>en meer dan 160 verschillende interventies die in potentie bij dragen aan de<br />
sociale integratie en beeldvorming. Ook in de andere deelonderzoeken kwamen we <strong>een</strong><br />
soortgelijke situatie tegen. De werkwijze en criteria die hebben geleid tot opname <strong>van</strong><br />
interventies in de bulklijst worden per hoofdstuk <strong>van</strong> dit boek nader toegelicht.<br />
Het zou onmogelijk zijn om <strong>voor</strong> elk <strong>van</strong> de door ons in kaart gebrachte<br />
interventies uiteindelijk de vragen te willen beantwoorden ‘wanneer’ en ‘hoe’ de<br />
interventie <strong>naar</strong> verwachting het beste werkt. Na de inventarisatie was <strong>een</strong> belangrijke<br />
vraag of en hoe op grond <strong>van</strong> bestaande wetenschappelijke inzichten verschillende typen<br />
interventies te onderscheiden zijn. In deze fase werd weer de beroemde uitspraak <strong>van</strong> de<br />
sociaal-psycholoog Kurt Lewin bewezen: ‘Niets is praktischer dan <strong>een</strong> goede <strong>theorie</strong>’. De<br />
verschillende hoofdstukken <strong>van</strong> dit boek geven <strong>een</strong> goede illustratie <strong>van</strong> deze wijsheid.<br />
De auteurs geven in elk hoofdstuk <strong>een</strong> overzicht <strong>van</strong> de door hen gebruikte theoretische<br />
ideeën uit de literatuur die ze hebben toegepast om <strong>een</strong> goede typologie <strong>van</strong> interventies<br />
te ontwikkelen. Met behulp <strong>van</strong> deze typologie konden de onderzoekers vervolgens per<br />
type interventie doelgericht gebruik maken <strong>van</strong> wetenschappelijke kennis om nader in<br />
kaart te brengen welke factoren volgens verwachting belangrijk zijn <strong>voor</strong> het slagen of<br />
falen <strong>van</strong> de interventie. Om <strong>een</strong> <strong>voor</strong>beeld te geven: in hoofdstuk 4 over ‘duurzame<br />
buurtveiligheid’ wordt onder andere <strong>een</strong> onderscheid aangebracht in de<br />
uitvoeringspraktijk <strong>van</strong> veiligheidsinterventies als bewoners geconfronteerd worden met<br />
<strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast. Het onderscheid tussen ‘formeel’ en ‘informeel’<br />
berust op de vraag wie er aan zet is: instellingen of bewoners. Kan het uitoefenen <strong>van</strong><br />
sociale controle overgelaten worden aan bewoners (informeel) of moeten instellingen de<br />
probleemsituatie zelf aanpakken (formeel)? Als beleidsmakers en -uitvoerenden deze<br />
inschatting correct maken, en hier <strong>een</strong> geschikte interventie <strong>voor</strong> inzetten, vergroot dat de<br />
kans <strong>van</strong> slagen <strong>van</strong> de interventie aanzienlijk.<br />
Na de inventarisatie en classificatie <strong>van</strong> interventies wordt in alle hoofdstukken<br />
<strong>voor</strong> de verschillende typen interventies <strong>een</strong> analyse gemaakt <strong>van</strong> de succes- en<br />
faalfactoren zoals we die volgens wetenschappelijke inzichten kunnen verwachten. In de<br />
meeste hoofdstukken komen twee soorten factoren aan bod: kenmerken <strong>van</strong> de situatie<br />
waarin <strong>een</strong> interventie plaatsvindt (bij<strong>voor</strong>beeld de mate <strong>van</strong> vertrouwen in instellingen in<br />
<strong>een</strong> concrete <strong>wijk</strong>context) en kenmerken <strong>van</strong> de interventie zelf (hoe is de interventie<br />
opgezet en uitgevoerd?). Voor alle duidelijkheid: we willen en kunnen niet op basis <strong>van</strong><br />
puur theoretisch onderzoek <strong>voor</strong>spellen welke concrete interventie in Arnhem succesvol<br />
zal zijn en welke niet. Wel kunnen we gebruik maken <strong>van</strong> sociaal-wetenschappelijke<br />
<strong>theorie</strong>ën die rele<strong>van</strong>t zijn <strong>voor</strong> het inschatten <strong>van</strong> de te verwachten effecten <strong>van</strong><br />
interventies. De <strong>theorie</strong>ën die de onderzoekers hebben gebruikt zijn veelvuldig getoetst<br />
aan de werkelijkheid en bieden daarom <strong>een</strong> goed uitgangspunt. Ter illustratie: in twee <strong>van</strong><br />
de hoofdstukken die zich richten op onderlinge beeldvorming tussen verschillende<br />
groepen bewoners (Hoofdstuk 2 en 3) wordt gebruik gemaakt <strong>van</strong> de zogenaamde<br />
contact<strong>theorie</strong>. Deze <strong>theorie</strong> benoemt <strong>een</strong> aantal rand<strong>voor</strong>waarden waaronder we mogen<br />
verwachten dat contact tussen verschillende groepen, bij<strong>voor</strong>beeld etniciteiten, tot<br />
vermindering <strong>van</strong> negatieve stereotypen zal leiden. Een <strong>voor</strong>beeld is de <strong>voor</strong>waarde dat er<br />
in de contactsituatie g<strong>een</strong> al te grote verschillen in sociale status tussen de groepen mag<br />
12<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
zijn. De contact<strong>theorie</strong> is in honderden onderzoeken middels experimenten,<br />
vragenlijstonderzoek en met andere methodes aan de werkelijkheid getoetst. Dit geeft ons<br />
vertrouwen dat het de moeite waard is om bij het zoeken <strong>naar</strong> succes- en faalfactoren bij<br />
interventies die de beeldvorming tussen groepen willen bevorderen, <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de<br />
contact<strong>theorie</strong> mee te nemen.<br />
Ook al hebben de onderzoekers zo goed mogelijk gebruik gemaakt <strong>van</strong> goed<br />
onderbouwde wetenschappelijke inzichten, ons vertrouwen in ‘de wetenschap’ is in géén<br />
<strong>van</strong> de deelonderzoeken zo groot dat we menen het zonder de input <strong>van</strong> de professionals<br />
af te kunnen. Daarom hebben we verschillende workshops georganiseerd waar de<br />
typologieën <strong>van</strong> interventies en de succes- en faalfactoren volgens wetenschappelijke<br />
inzichten aan experts en professionals uit het veld werden <strong>voor</strong>gelegd. Dit heeft tot<br />
boeiende discussies geleid die door de onderzoekers vervolgens werden gebruikt om hun<br />
inzichten gedeeltelijk bij te stellen en te nuanceren. Ook dit heeft in alle hoofdstukken<br />
<strong>van</strong> dit boek duidelijk zichtbare sporen achtergelaten.<br />
De sociale weerbaarheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> is de mate waarin de bewoners <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> zich<br />
constructief en actief opstellen, en passieve en destructieve houdingen vermijden wanneer<br />
het om het oplossen <strong>van</strong> problemen in hun leefomgeving gaat. In dit boek richten we ons<br />
op vijf inhoudelijke thema’s die gezamenlijk de belangrijkste elementen <strong>van</strong> sociale<br />
weerbaarheid omvatten. In grote lijnen kunnen deze thema’s worden gerangschikt op <strong>een</strong><br />
glijdende schaal die begint bij de vraag hoe de noodzakelijke sociale basis <strong>voor</strong> sociale<br />
weerbaarheid bevorderd kan worden, namelijk <strong>een</strong> voldoende mate <strong>van</strong> positieve sociale<br />
contacten en positieve beeldvorming tussen verschillende sociale en culturele groepen in<br />
de leefomgeving. Zonder deze basis zullen meer bewoners <strong>een</strong> passieve en destructieve<br />
houding aannemen en dreigt segregatie: het uit elkaar vallen <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong> in verschillende<br />
deelgroepen (bij<strong>voor</strong>beeld etnische groepen) met negatieve stereotypen over elkaar. De<br />
vraag hoe en wanneer dit <strong>voor</strong>komen kan worden wordt met name in het deelonderzoek<br />
<strong>naar</strong> sociale integratie onder jongeren in hoofdstuk 2 aan de orde gesteld. De vraag hoe<br />
positieve beeldvorming en conflictbemiddeling kan bijdragen aan het <strong>voor</strong>komen <strong>van</strong><br />
destructief gedrag in conflicten tussen bewoners sluit hierop aan en wordt besproken in<br />
hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 richt zich vervolgens op destructief gedrag in de algemenere<br />
zin <strong>van</strong> overlast en criminaliteit en de interventies die duurzame veiligheid in de<br />
leefomgeving kunnen bevorderen. Het eindpunt <strong>van</strong> de schaal vormen de<br />
deelonderzoeken die hun aandacht op constructief gedrag richten. Hier is de vraag welke<br />
interventies bewoners stimuleren en in staat stellen actief aan hun leefomgeving en de<br />
maatschappij als geheel te participeren. Hoofdstuk 5 gaat in op de participatie <strong>van</strong><br />
bewoners aan projecten en beleid gericht op economische en sociale participatie, en in<br />
hoofdstuk 6 wordt deze vraag toegespitst op participatie <strong>van</strong> ouderen als <strong>een</strong> groep<br />
bewoners die in bijzondere mate gevaar loopt onvoldoende aan de samenleving deel te<br />
kunnen nemen.<br />
Gezien het grote aantal interventies dat in Nederland wordt uitgevoerd leidt het g<strong>een</strong><br />
twijfel dat de energie, juiste motivatie en ruime praktijkervaring en -kennis om de<br />
problemen op het gebied <strong>van</strong> leefbaarheid en veiligheid aan te pakken volop aanwezig<br />
zijn bij professionals en beleidsmakers. We denken echter dat <strong>een</strong> systematische<br />
13<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
koppeling <strong>van</strong> activiteiten aan bestaande wetenschappelijke inzichten kan helpen het<br />
werk beter te reflecteren en in <strong>een</strong> breder perspectief te plaatsen. Uiteindelijk, zo hopen<br />
wij, zal dit even<strong>een</strong>s bijdragen aan het effectiever aanpakken <strong>van</strong> de problemen doordat<br />
professionals beter kunnen inschatten wanneer (<strong>voor</strong> welke situatie) en hoe (op welke<br />
manier) bepaalde interventies het meeste succes beloven. Dit boek draagt daaraan bij.<br />
14<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
15<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
H 2 Integratie, segregatie en beeldvorming onder jongeren<br />
Tobias Stark, Coby <strong>van</strong> Niejenhuis, Marion Beijer en Andreas Flache<br />
2.1 Achtergrond<br />
De laatste jaren is er veel aandacht besteed aan de integratie <strong>van</strong> allochtonen in de<br />
Nederlandse samenleving. Vooral na de aanslagen <strong>van</strong> 11 september 2001 veranderde het<br />
klimaat <strong>van</strong> het publieke debat. Personen die ageerden tegen het tijdens de paarse<br />
kabinetten volgehouden laissez faire multiculturalisme werden steeds bepalender in het<br />
publieke debat, waardoor immigratie- en integratieproblemen steeds vaker en heftiger<br />
werden benoemd. Dat Pim Fortuyn als <strong>een</strong> <strong>van</strong> de meest bepalende personen in het<br />
aanzwengelen <strong>van</strong> het debat dit met de dood moest bekopen, leidde tot hoog oplopende<br />
spanningen die werden versterkt door de moord op filmmaker Theo <strong>van</strong> Gogh. De<br />
polarisering zette zich <strong>voor</strong>t onder het bewind <strong>van</strong> Rita Verdonk, minister <strong>voor</strong><br />
Vreemdelingenzaken en Integratie, die met harde hand de immigratietoestroom en de<br />
daaruit <strong>voor</strong>tkomende integratieproblematiek wilde terugdringen. Ook in het huidige<br />
politieke en maatschappelijke debat blijven de spanningen toenemen. Niet in het minst<br />
door de partijleider <strong>van</strong> de Partij Voor de Vrijheid, Geert Wilders, die de immigranten<br />
aanwijst als de veroorzakers <strong>van</strong> het fileprobleem, de Koran wil verbieden en <strong>een</strong> antiislam<br />
film heeft uitgebracht.<br />
Ondanks de hevige discussies lijkt men het over één ding <strong>een</strong>s te zijn: de<br />
onwenselijkheid <strong>van</strong> de concentratie <strong>van</strong> etnische minderheden (Blok, 2004).<br />
Verondersteld wordt dat concentratie leidt tot isolering - oftewel segregatie - <strong>van</strong><br />
groepen, met als gevolg <strong>een</strong> gebrekkige integratie in de Nederlandse samenleving met<br />
16<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
alle gevolgen <strong>van</strong> dien. Onderzoek wijst uit dat etnische segregatie inderdaad negatieve<br />
gevolgen heeft (Dagevos, 1996; Dagevos, 2001; Gijsberts & Dagevos, 2005). Zo blijkt<br />
weinig contact tussen etnische minderheden en mensen <strong>van</strong> Nederlandse herkomst <strong>een</strong><br />
negatief effect te hebben op de taalkundige vaardigheden en de culturele integratie <strong>van</strong> de<br />
etnische minderheden. Vermeulen (2001) beargumenteert dat slecht geïntegreerde<br />
allochtone kinderen de Nederlandse taal vaak niet goed beheersen en het daarom op<br />
school moeilijk kunnen hebben, waardoor ze later weinig kansen op de arbeidsmarkt<br />
hebben. Een ander aspect <strong>van</strong> het gebrek aan integratie is dat de autochtone en de<br />
allochtone bevolking geïsoleerd raken <strong>van</strong> elkaar, culturele verschillen niet begrijpen en<br />
met elkaar in conflict komen. Juist in aandachts<strong>wijk</strong>en kan dit <strong>een</strong> belangrijk probleem<br />
zijn omdat etnische segregatie <strong>een</strong> oorzaak kan zijn <strong>van</strong> <strong>een</strong> lage cohesie tussen<br />
bewoners.<br />
Hier gebruiken wij de sociologische definitie <strong>van</strong> integratie als “het bestaan <strong>van</strong><br />
directe relaties tussen migranten en autochtone bewoners" (Park & Burgess, 1921;<br />
Gordon, 1964). Integratie <strong>van</strong> allochtone kinderen betreft dus de aanwezigheid <strong>van</strong><br />
vriendschapsrelaties tussen kinderen met <strong>een</strong> allochtone en kinderen met <strong>een</strong> autochtone<br />
achtergrond. Aanvullend spreken wij <strong>van</strong> integratie als er g<strong>een</strong> negatieve beelden bestaan<br />
over mensen uit andere etnische groepen.<br />
17<br />
Integratie:<br />
Een Turks kind is volgens deze definitie geïntegreerd als het g<strong>een</strong> negatieve <strong>voor</strong>oordelen<br />
heeft over Nederlanders en autochtone vriendjes. Wij spreken pas <strong>van</strong> integratie op het<br />
niveau <strong>van</strong> <strong>een</strong> schoolklas of buurt als de autochtone bevolking tevens <strong>een</strong> positieve<br />
houding heeft ten opzichte <strong>van</strong> allochtonen. Integratie is dus duidelijk gericht op de<br />
houding tegenover elkaar en de relaties onderling <strong>van</strong> autochtone en allochtone<br />
bewoners.<br />
2.2 De probleemsituatie<br />
- vriendschapsrelaties tussen autochtonen en allochtonen<br />
- positieve houding t.o.v. andere etnische groepen<br />
In het eerste jaar <strong>van</strong> ons onderzoek brachten wij in kaart in welke mate er in de vijf<br />
aandachts<strong>wijk</strong>en in Arnhem sprake is <strong>van</strong> integratie onder jongeren. Uit ons<br />
vragenlijstonderzoek blijkt dat er <strong>een</strong> aantal problemen is met de integratie <strong>van</strong> 10/11jarigen,<br />
kinderen uit groep 7. Zo tonen de kinderen op de basisscholen in de<br />
aandachts<strong>wijk</strong>en <strong>een</strong> patroon <strong>van</strong> buitenschoolse etnische segregatie: <strong>een</strong> groot deel heeft<br />
g<strong>een</strong> gemengde vriendenkring buiten de school. Hoewel meer dan de helft <strong>van</strong> de<br />
kinderen in iedere <strong>wijk</strong> aangeeft zowel allochtone als autochtone vrienden te hebben, valt<br />
op dat in de meeste <strong>wijk</strong>en meer dan 30 % <strong>van</strong> de allochtone kinderen in hun vrije tijd<br />
all<strong>een</strong> met allochtone kinderen omgaat. Het meest opvallend is dit in Malburgen waar<br />
slechts 56,5 % <strong>van</strong> alle kinderen <strong>een</strong> gemengde vriendenkring heeft, terwijl dit in de<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
andere aandachts<strong>wijk</strong>en 62 % is. Ook zijn er aanwijzingen dat autochtone kinderen in<br />
Malburgen <strong>een</strong> uitsluitend autochtone vriendenkring opbouwen.<br />
Gedetailleerd onderzoek <strong>naar</strong> de vriendschapsnetwerken binnen enkele schoolklassen laat<br />
zien dat <strong>voor</strong>al Turkse kinderen <strong>een</strong> sterk segregatiepatroon vertonen (Kruis, 2007). Deze<br />
kinderen hebben meer vrienden <strong>van</strong> dezelfde etnische afkomst dan kinderen <strong>van</strong> andere<br />
etnische groepen die in onze steekproef <strong>voor</strong>komen. Dit hangt deels samen met hun<br />
religie. Zo blijkt <strong>een</strong> groot deel <strong>van</strong> de vriendschapskeuzen in de Arnhemse<br />
aandachts<strong>wijk</strong>en binnen de eigen religieuze groep plaats te vinden: islamitische kinderen<br />
hebben <strong>voor</strong>al islamitische vrienden en katholieke kinderen hebben <strong>voor</strong>al katholieke<br />
vrienden (Kruis, 2007).<br />
Naast de ongemengde vriendenkringen wijst ook de houding <strong>van</strong> de kinderen op<br />
integratieproblemen. De houding <strong>van</strong> kinderen ten opzichte <strong>van</strong> andere etnische groepen<br />
verschilt tussen de vijf aandachts<strong>wijk</strong>en. Vooral in Het Broek hebben allochtone kinderen<br />
<strong>een</strong> negatief beeld <strong>van</strong> autochtonen. In Geitenkamp hebben de autochtone kinderen in<br />
vergelijking met de andere <strong>wijk</strong>en het negatiefste beeld <strong>van</strong> allochtonen. Terwijl in<br />
Klarendal en Het Broek de autochtone kinderen negatief oordelen over alle groepen<br />
allochtonen, hebben autochtone kinderen in Malburgen <strong>een</strong> soortgelijk negatief oordeel<br />
over twee etnische groepen: Turken en Marokkanen.<br />
Uit onze gegevensverzameling <strong>van</strong> het eerste jaar <strong>van</strong> ons onderzoek blijkt dus<br />
dat er nog veel gedaan kan worden aan de integratie in de Arnhemse aandachts<strong>wijk</strong>en.<br />
Daartoe willen we <strong>een</strong> inventarisatie maken <strong>van</strong> projecten die de integratie <strong>van</strong> kinderen<br />
bevorderen. Gezien onze definitie <strong>van</strong> integratie richten wij ons op interventies die effect<br />
hebben op de beelden die kinderen hebben <strong>van</strong> andere etnische groepen en op<br />
vriendschappen tussen autochtone en allochtone kinderen. Deze uitkomsten hoeven<br />
echter niet geformuleerd te zijn als doelen door de uitvoerders <strong>van</strong> de interventies. Wij<br />
verwachten dat interventies die aan bepaalde eisen voldoen de integratie <strong>van</strong> kinderen<br />
bevorderen, ook al is de interventie niet speciaal hier<strong>voor</strong> geïnitieerd. Wij stellen dat <strong>een</strong><br />
betere integratie vaak <strong>een</strong> neveneffect is <strong>van</strong> activiteiten waarbij kinderen <strong>van</strong><br />
verschillende etnische groepen elkaar ontmoeten en samen hun vrije tijd doorbrengen. De<br />
theoretische onderbouwing <strong>voor</strong> deze stelling zal in het volgende hoofdstuk worden<br />
gepresenteerd.<br />
2.3 Het classificatiesysteem<br />
We hebben allereerst de interventies geclassificeerd. Dit om uitspraken te kunnen doen<br />
over interventies die (direct dan wel indirect) gericht zijn op het bevorderen <strong>van</strong> integratie<br />
onder jongeren. Op deze manier ontstaan er verschillende typen interventies. Vervolgens<br />
hebben we <strong>voor</strong> de verschillende soorten interventies gekeken <strong>naar</strong> de omstandigheden<br />
waarin zij het best kunnen worden opgezet. Wetenschappelijke <strong>theorie</strong>ën tonen <strong>voor</strong> elk<br />
type interventie bepaalde succes- en faalfactoren aan die het effect <strong>van</strong> de interventie op<br />
integratie beïnvloeden. In de hierop volgende paragrafen zetten we de verschillende<br />
parameters uit<strong>een</strong> waarop we onze classificatie hebben gebaseerd. Vervolgens<br />
introduceren we het gehele classificatiesysteem.<br />
18<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
2.3.1 Gelegenheid: contact tussen de groepen<br />
Voor het tot stand komen <strong>van</strong> integratie in de vorm <strong>van</strong> vriendschapsrelaties is de<br />
mogelijkheid tot contact tussen verschillende groepen <strong>een</strong> essentiële <strong>voor</strong>waarde, want<br />
“je kunt g<strong>een</strong> vriend worden met <strong>een</strong> Eskimo als er g<strong>een</strong> Eskimo is” (Blau en Schwartz,<br />
1984). Dit betekent dat allochtonen en autochtonen de gelegenheid moeten hebben om<br />
elkaar te ontmoeten. Deze gelegenheid wordt bepaald door de omgeving waarin de<br />
mensen leven. In <strong>een</strong> etnisch gemengde buurt zien de bewoners leden <strong>van</strong> andere groepen<br />
op straat, ze gaan <strong>naar</strong> dezelfde winkels en misschien zelfs <strong>naar</strong> dezelfde verenigingen.<br />
Het idee dat het ontmoeten <strong>van</strong> mensen daadwerkelijk leidt tot het opbouwen <strong>van</strong> relaties<br />
met deze mensen is in 1977 samengevat door Peter Blau in de ‘structurele<br />
gelegenheids<strong>theorie</strong>’. Deze <strong>theorie</strong> stelt dat mensen die elkaar vaak tegenkomen eerder<br />
<strong>een</strong> positieve relatie met elkaar ontwikkelen. De achterliggende gedachte is dat ieder<br />
mens deel uitmaakt <strong>van</strong> meerdere groepen, zoals ‘Klarendallers’, Marokkanen, tieners,<br />
voetbalfans, mannen, enz. Ook al zijn twee personen niet lid <strong>van</strong> precies dezelfde<br />
groepen, door in regelmatige ontmoetingen te ontdekken dat er <strong>een</strong> aantal groepen is<br />
waartoe ze beiden behoren, neemt de kans toe dat ze positiever <strong>naar</strong> elkaar gaan kijken.<br />
Naarmate <strong>een</strong> populatie (bijv. <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>wijk</strong>) diverser is, komen bewoners eerder anderen<br />
tegen waarmee ze <strong>een</strong> aantal eigenschappen gem<strong>een</strong> hebben, maar waar<strong>van</strong> zij ook<br />
verschillen. Diversiteit vergroot volgens de structurele gelegenheids<strong>theorie</strong> daarom de<br />
kans dat positieve relaties tussen verschillende groepen zich ontwikkelen. Naarmate meer<br />
mensen <strong>van</strong> verschillende groepen elkaar tegenkomen, zal de kans toenemen dat mensen<br />
<strong>van</strong> verschillende groepen positiever over elkaar oordelen (Blau, 1977).<br />
Echter, de mogelijkheden en de wens om in contact te komen met leden <strong>van</strong><br />
andere groepen worden beperkt door structurele factoren, zoals het lid zijn <strong>van</strong> dezelfde<br />
vereniging, bij hetzelfde bedrijf werken en de grootte <strong>van</strong> de eigen groep (als ik als Turk<br />
heel veel Turken ken, heb ik minder belangstelling om nog meer andere mensen te leren<br />
kennen). De vraag of mensen dezelfde sociale situatie (= structuur) delen, bepaalt dus of<br />
ze met elkaar in contact kunnen komen, waardoor later <strong>een</strong> relatie zou kunnen ontstaan.<br />
Dit wordt ook wel ‘propinquity’ (nabijheid) genoemd (o.a. Blau, 1977; Moody, 2001).<br />
Hierbij kan nabijheid heel letterlijk worden genomen zoals het wonen in dezelfde buurt.<br />
Propinquity kan echter ook betrekking hebben op de manier waarop na- of buitenschoolse<br />
activiteiten georganiseerd zijn. Als bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> kookcursus op <strong>een</strong> ‘zwarte’ school<br />
all<strong>een</strong> aan de eigen allochtone leerlingen wordt aangeboden, zal dat nauwelijks de<br />
integratie <strong>van</strong> deze leerlingen bevorderen. Als <strong>een</strong> dergelijke cursus echter in<br />
samenwerking met <strong>een</strong> gemengde school wordt aangeboden, zouden de allochtone<br />
leerlingen en de autochtone leerlingen elkaar kunnen ontmoeten. Door de ontmoeting kan<br />
hun beeld over elkaar in positieve zin veranderen en mogelijkerwijs de weg <strong>voor</strong><br />
vriendschappen vrijbanen. De bereidheid tot integratie wordt waarschijnlijk onderschat<br />
als professionals of wetenschappers slechts <strong>naar</strong> vriendschapsrelaties tussen allochtone en<br />
autochtone kinderen kijken. Als structurele factoren de gelegenheid tot contact beperken<br />
(bij<strong>voor</strong>beeld door onderwijs te volgen op <strong>een</strong> zwarte school), weerspiegelt het ontbreken<br />
<strong>van</strong> vriendschappen tussen kinderen met verschillende etnische achtergronden namelijk<br />
niet per se <strong>een</strong> <strong>voor</strong>keur <strong>voor</strong> vrienden <strong>van</strong> dezelfde etnische afkomst (Feld, 1982). De<br />
kinderen hebben immers nauwelijks mogelijkheden om autochtone kinderen te leren<br />
kennen.<br />
19<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Op basis <strong>van</strong> deze structurele gelegenheids<strong>theorie</strong> verwachten we dat interventies de<br />
integratie meer bevorderen <strong>naar</strong>mate er meer mogelijkheden worden geboden tot contact<br />
tussen verschillende etnische en sociale groepen. Immers: hoe meer contact, hoe groter de<br />
kans dat er positieve relaties ontstaan tussen kinderen <strong>van</strong> verschillende etnische groepen.<br />
Deze relaties zullen <strong>een</strong> afname <strong>van</strong> stereotypen ten opzichte <strong>van</strong> ‘de andere’ groep ten<br />
gevolge hebben en ook het ontstaan <strong>van</strong> vriendschappen bevorderen. <strong>Interventies</strong> waarbij<br />
leden <strong>van</strong> verschillende groepen g<strong>een</strong> contact hebben, kunnen niet tot<br />
vriendschapsrelaties leiden. Afhankelijk <strong>van</strong> de manier waarop ze zijn opgericht kunnen<br />
ze echter wel de integratie in de vorm <strong>van</strong> <strong>een</strong> positieve beeldvorming doen toenemen.<br />
Dat ook de verbetering <strong>van</strong> de beeldvorming - nog zonder direct contact tussen<br />
bevolkingsgroepen - <strong>een</strong> belangrijk doel <strong>van</strong> interventies kan zijn, blijkt herhaaldelijk uit<br />
onderzoek <strong>naar</strong> de Nederlandse situatie, en dan <strong>voor</strong>al uit onderzoek <strong>naar</strong> de<br />
beeldvorming <strong>van</strong> autochtonen over allochtonen: “Al zeker twintig jaar staat bij<strong>voor</strong>beeld<br />
ongeveer de helft <strong>van</strong> de autochtone bevolking gereserveerd of zelfs afwijzend tegenover<br />
buren <strong>van</strong> <strong>een</strong> andere etnische herkomst” en “Uit allerlei onderzoek blijkt dat<br />
autochtonen allochtonen in veel gevallen liever op afstand houden” (Gijsbert & Dagevos,<br />
2005, p. 36). Maar ook de beeldvorming <strong>van</strong> allochtonen ten opzichte <strong>van</strong> autochtonen is<br />
vaak negatief. Verbetering <strong>van</strong> de beeldvorming kan daarom ook <strong>een</strong> belangrijke bijdrage<br />
leveren aan vergroting <strong>van</strong> de kans op toekomstig contact. All<strong>een</strong> als groepen het contact<br />
niet uit de weg willen gaan is het mogelijk dat wederzijdse acceptatie tussen groepen in<br />
daadwerkelijke interacties kan groeien, met <strong>een</strong> betere kans op vriendschappen en<br />
positieve beelden tussen de groepen als gevolg.<br />
20<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
2.3.2 Context: <strong>Interventies</strong> binnen en buiten de scholen<br />
We maken onderscheid tussen interventies die wel en niet binnen de basisscholen in<br />
Arnhem worden uitgevoerd. Hier zijn twee redenen <strong>voor</strong>. De eerste reden is dat binnen-<br />
en buitenschoolse interventies onze doelgroep ‘kinderen uit groep 8 in de Arnhemse<br />
aandachts<strong>wijk</strong>en’ op <strong>een</strong> andere manier benaderen. Omdat de binnenschoolse activiteiten<br />
in de klassen worden aangekondigd hebben alle kinderen de mogelijkheid eraan deel te<br />
nemen (ook al zijn er niet altijd genoeg plaatsen <strong>voor</strong> alle kinderen). Aangezien de<br />
kinderen op de hoogte zijn <strong>van</strong> het aanbod zegt het al dan niet meedoen aan de activiteit<br />
veel over de <strong>voor</strong>keuren <strong>van</strong> kinderen. De buitenschoolse activiteiten daarentegen zeggen<br />
minder over de <strong>voor</strong>keuren <strong>van</strong> kinderen, omdat het niet op de hoogte zijn <strong>van</strong> het aanbod<br />
ook <strong>een</strong> reden kan zijn om niet deel te nemen. Ten tweede beperkt de<br />
schoolsamenstelling de mogelijkheid om interventies met en zonder contact tussen<br />
scholieren <strong>van</strong> verschillende groepen op te richten. De deelnemers aan de interventies<br />
weerspiegelen de schoolpopulatie. Gemengde scholen kunnen activiteiten met contact<br />
tussen verschillende etnische groepen aanbieden, terwijl dit <strong>voor</strong> witte scholen niet<br />
mogelijk is.<br />
2.3.3 De classificatie<br />
In de aandachts<strong>wijk</strong>en in Arnhem vinden veel binnen- en buitenschoolse<br />
kinderactiviteiten plaats die in onze ogen tot integratie kunnen leiden. Dit zijn<br />
bij<strong>voor</strong>beeld activiteiten die worden georganiseerd door (of in samenwerking met)<br />
sportverenigingen, kunstzinnige instellingen, kinderwerk of religieuze instellingen. Bij de<br />
inventarisatie <strong>van</strong> de activiteiten hebben wij echter op <strong>een</strong> aantal punten <strong>een</strong> selectie<br />
gemaakt. Een eerste selectiecriterium is de leeftijdsgroep waarop de activiteit gericht is.<br />
Aangezien wij ons in deze fase <strong>van</strong> het onderzoek richten op kinderen uit groep 8, hebben<br />
wij activiteiten geselecteerd waar kinderen <strong>van</strong> 10 tot 12 jaar aan mee kunnen doen.<br />
Een tweede selectiecriterium is de periode waarin de activiteit plaatsvindt. Hierbij<br />
richten wij ons op activiteiten die onlangs plaats hebben gevonden of die op het moment<br />
<strong>van</strong> onderzoek nog plaatsvinden. Op deze manier kunnen wij kijken wat de recente<br />
activiteiten <strong>voor</strong> invloed hebben op de vriendschappen tussen kinderen <strong>van</strong> verschillende<br />
groepen en op de stereotypen die leven bij de verschillende groepen. Wij kunnen onze<br />
recente meting hier<strong>van</strong> namelijk vergelijken met <strong>een</strong> meting die eerder dit schooljaar<br />
onder dezelfde kinderen is gehouden.<br />
Een derde selectiecriterium is dat de activiteit niet <strong>een</strong>malig is, maar over <strong>een</strong><br />
langere periode <strong>voor</strong>tduurt. Dit wil echter niet zeggen dat er g<strong>een</strong> interventies in Arnhem<br />
zijn die slechts één keer plaatsvinden en waar<strong>van</strong> verwacht wordt dat ze de integratie<br />
bevorderen. Een <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> dergelijke interventie is het Lagerhuisdebat dat één<br />
keer per jaar wordt georganiseerd door Het Mozaïek (<strong>een</strong> basisschool met overwegend<br />
allochtone scholieren in Malburgen Oost) en de Pieter Breughelschool (met overwegend<br />
autochtone leerlingen). Tijdens dit debat komen de leerlingen met elkaar in contact en<br />
leren ze elkaar beter begrijpen. We hebben echter twee redenen om dit soort <strong>een</strong>malige<br />
interventies buiten beschouwing te laten. De eerste reden is heel praktisch. Aangezien de<br />
hoeveelheid langdurige interventies heel groot is (in totaal meer dan 180 in de vijf<br />
<strong>wijk</strong>en), is het al lastig om <strong>voor</strong> al deze activiteiten in kaart te brengen welke kinderen<br />
aan welke interventie deelnemen. Het is onhaalbaar om daarnaast ook nog de kinderen<br />
21<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
die all<strong>een</strong> deelnemen aan <strong>een</strong>malige interventies in kaart te brengen. De tweede reden<br />
komt <strong>voor</strong>t uit de wetenschappelijke grondslag <strong>van</strong> ons project die we in de hierop<br />
volgende tekst verder toelichten. Volgens deze <strong>theorie</strong>ën zal namelijk slechts duurzaam<br />
contact voldoende ruimte bieden om elkaar goed te leren kennen, vriendschappen te<br />
sluiten en <strong>een</strong> positieve beeldvorming te creëren <strong>van</strong> andere groepen. Door dit duurzame<br />
contact kunnen netwerken tussen allochtone en autochtone bewoners in de<br />
achterstands<strong>wijk</strong>en ontstaan. Een interventie die slechts één keer plaatsvindt om inzicht te<br />
geven in de verschillen en gem<strong>een</strong>schappelijkheden tussen kinderen uit verschillende<br />
culturen zal weinig effect hebben op de beeldvorming. Als kinderen daarentegen<br />
gedurende <strong>een</strong> langere periode herhaaldelijk informatie ont<strong>van</strong>gen over <strong>een</strong> andere<br />
cultuur, zullen de mogelijke effecten op beeldvorming <strong>van</strong> langduriger aard zijn.<br />
Echter, tijdens <strong>een</strong> door ons georganiseerde workshop uitten professionals uit<br />
Arnhem het vermoeden dat deelname aan meerdere <strong>een</strong>malige interventies gezamenlijk<br />
wel tot <strong>een</strong> verbetering <strong>van</strong> integratie zou kunnen leiden. In lijn hiermee zullen we<br />
onderzoeken of dit vermoede cumulatieve effect <strong>van</strong> meerdere activiteiten ook bij de<br />
langdurige interventies waarover wij gegevens hebben verzameld te bespeuren is.<br />
Als men integratie beschouwt als positieve beeldvorming ten opzichte <strong>van</strong> andere<br />
groepen en als het bestaan <strong>van</strong> positieve relaties tussen leden <strong>van</strong> verschillende groepen,<br />
is het mogelijk interventies te onderscheiden op basis <strong>van</strong> de mate waarin ze invloed<br />
hebben op deze doelen. Volgens de structurele gelegenheids<strong>theorie</strong> bepaalt de mate <strong>van</strong><br />
contact tussen leden <strong>van</strong> verschillende groepen welk doel door <strong>een</strong> interventie kan<br />
worden bereikt. Vooral om praktische redenen maken wij verder onderscheid tussen de<br />
verschillende contexten waarbinnen de interventies worden uitgevoerd. De uitvoerende<br />
instellingen, de deelnemersgroep en de informatie over de interventies onder de<br />
potentiële deelnemers verschillen tussen activiteiten die binnen of buiten de basisscholen<br />
in Arnhem worden georganiseerd.<br />
2.3.4 Beschrijving <strong>van</strong> de verschillende categorieën<br />
Uit onze theoretische en praktische redenering vloeien vier typen interventies <strong>voor</strong>t.<br />
All<strong>een</strong> interventies die de mogelijkheid tot contact tussen kinderen <strong>van</strong> verschillende<br />
etnische groepen bieden, kunnen bijdragen tot integratie in de vorm <strong>van</strong> interetnische<br />
vriendschappen. <strong>Interventies</strong> zonder contact kunnen wel integratie bevorderen als ze<br />
gericht zijn op de beeldvorming ten opzichte <strong>van</strong> andere groepen. Beide soorten<br />
interventies hebben dus hun eigen meerwaarde. Onder welke omstandigheden de ene<br />
geschikter is dan de andere zal in de rest <strong>van</strong> dit hoofdstuk worden bediscussieerd.<br />
Allereerst zullen echter <strong>voor</strong> ieder type interventie <strong>voor</strong>beelden worden beschreven.<br />
22<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
23<br />
Context<br />
Binnen de school<br />
Buiten de school<br />
Structurele gelegenheid <strong>voor</strong> contact<br />
Contact tussen groepen G<strong>een</strong> contact<br />
Type 1<br />
Type 2<br />
Type 3<br />
Type 4<br />
Figuur 2.1: Classificatieschema <strong>voor</strong> binnen- en buitenschoolse interventies<br />
Type 1: binnenschoolse activiteiten met contact tussen groepen<br />
De meeste interventies die op scholen worden georganiseerd vinden plaats in verband<br />
met de ‘verlengde schooldag’ (VSD). Als <strong>een</strong> vorm <strong>van</strong> schoolachterstandsbeleid worden<br />
sociaal-culturele activiteiten op de achterstandscholen in Arnhem aangeboden. De<br />
‘verlengde schooldag’ wordt beheerd en georganiseerd door de stichting PAS (Stichting<br />
Primair onderwijs Arnhem in Samenwerking). Een <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> activiteit is de<br />
cursus klimmen die wordt gegeven op de basisschool de Vlindertuin in Geitenkamp.<br />
Tijdens deze activiteit leren de kinderen klimmen. In zes lessen leert <strong>een</strong> docent de<br />
kinderen de basisvaardigheden <strong>van</strong> deze sport. De kinderen leren in deze cursus<br />
samenwerken, maar ze werken niet <strong>naar</strong> <strong>een</strong> gezamenlijk doel toe. Dit is anders bij het<br />
tweede <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> interventie op de basisscholen in Arnhem. Op de Burgemeester<br />
de Monchyschool in Malburgen is <strong>een</strong> project opgericht waarbinnen de kinderen <strong>van</strong><br />
groep 8 samen <strong>een</strong> griezelfilm maken. Hier leren de kinderen omgaan met de camera, ook<br />
leren ze samen <strong>een</strong> script te schrijven en dit daarna te spelen, zodat er uiteindelijk <strong>een</strong><br />
film ontstaat.<br />
Type 2: buitenschoolse activiteiten met contact tussen groepen<br />
Voorts vinden er buiten de scholen interventies plaats waaraan de kinderen in hun vrije<br />
tijd kunnen deelnemen. Een <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> interventie waarbij er sprake is <strong>van</strong><br />
contact tussen verschillende etnische groepen, is de activiteit ‘Kleine kok’ die plaatsvindt<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
in de Spil in Malburgen West. Op de ‘Kleine kok’ krijgen kinderen wekelijks kookles.<br />
Tijdens deze kooklessen leren de kinderen gerechten koken uit <strong>een</strong> bepaald land. Na <strong>een</strong><br />
aantal kooklessen wordt de activiteit afgesloten met <strong>een</strong> restaurantavond waarop de<br />
kinderen koken <strong>voor</strong> mensen die ze zelf hebben uitgenodigd zoals familie en buren. Een<br />
ander <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> activiteit waarbij er sprake is <strong>van</strong> contact tussen verschillende<br />
bevolkingsgroepen vindt wekelijks plaats in Klarendal. Aan de activiteit<br />
‘Huiswerkbegeleiding’ dat gedurende het schooljaar plaatsvindt in Wijkcentrum<br />
Klarendal nemen kinderen <strong>van</strong> verschillende leeftijdsgroepen en etniciteiten deel. Tijdens<br />
deze activiteit werken de kinderen onder leiding <strong>van</strong> <strong>een</strong> professional aan hun huiswerk.<br />
Type 3: binnenschoolse activiteiten zonder contact tussen groepen<br />
Om verschillende redenen zijn er ook interventies waarbinnen g<strong>een</strong> contact plaatsvindt<br />
tussen kinderen <strong>van</strong> verschillende groepen. Niettemin kunnen deze interventies <strong>een</strong><br />
positieve invloed hebben op de beeldvorming. Hier valt <strong>een</strong> onderscheid te maken tussen<br />
interventies die bewust aan de beeldvorming <strong>van</strong> kinderen werken en interventies die dit<br />
niet bewust doen. Bij interventies die wel bewust aan beeldvorming werken, valt te<br />
denken aan activiteiten die kinderen iets over de cultuur en de gewoonten <strong>van</strong> mensen uit<br />
verschillende landen leren. Uitjes <strong>naar</strong> verschillende cultuurcentra of volksdanslessen zijn<br />
hier<strong>van</strong> <strong>voor</strong>beelden.<br />
Het valt op dat alle achterstandsscholen in Arnhem gemengde scholen zijn. Ook al<br />
is de meerderheid <strong>van</strong> de leerlingen op de scholen vaak allochtoon, contact tussen<br />
autochtone en allochtone kinderen is overal mogelijk. Activiteiten in verband met de<br />
‘verlengde schooldag’, die op de scholen in de achterstands<strong>wijk</strong>en worden aangeboden,<br />
vallen dus allemaal onder type 1. Daarentegen hebben we op de scholen buiten de<br />
achterstands<strong>wijk</strong>en die ook tot onze steekproef behoren met <strong>een</strong> andere<br />
schoolsamenstelling te maken. (Deze scholen hebben we meegenomen in ons onderzoek<br />
omdat er veel kinderen uit de vijf <strong>wijk</strong>en <strong>naar</strong>toe gaan.) De meerderheid <strong>van</strong> de<br />
scholieren is autochtoon, zodat er minder mogelijkheden tot contact tussen verschillende<br />
groepen bestaan. Van de acht scholen in onze steekproef worden er helaas slechts op één<br />
school activiteiten aangeboden die <strong>van</strong> invloed op integratie kunnen zijn. Dit is de<br />
Parcivalschool, die wel in Malburgen ligt, maar als Vrije School duidelijk <strong>van</strong> andere<br />
scholen in de achterstands<strong>wijk</strong>en verschilt. Ook wonen de meeste scholieren <strong>van</strong> deze<br />
school buiten de <strong>wijk</strong>. Echter, op deze school doen g<strong>een</strong> kinderen <strong>van</strong> verschillende<br />
etnische achtergronden mee aan de activiteiten en hier wordt verder ook g<strong>een</strong> aandacht<br />
aan besteed. Als <strong>voor</strong>beeld is het houtbewerken te noemen. De interventie is erop gericht<br />
dat de kinderen leren houtbewerken en dat de kinderen na schooltijd worden opge<strong>van</strong>gen.<br />
Deze interventie is opgestart om de ouders tegemoet te komen in de tijd dat de school nog<br />
g<strong>een</strong> naschoolse op<strong>van</strong>g kon aanbieden.<br />
Type 4: buitenschoolse activiteiten zonder contact tussen groepen<br />
Vanwege de gemêleerde etnische samenstelling <strong>van</strong> de Arnhemse achterstands<strong>wijk</strong>en<br />
bestaat buiten schooltijd bijna altijd de mogelijkheid tot contact tussen verschillende<br />
groepen. Deze mogelijkheid tot interetnisch contact bestaat over het algem<strong>een</strong> dan ook bij<br />
de buitenschoolse activiteiten. Als hier echter g<strong>een</strong> sprake <strong>van</strong> is, kan dit komen doordat<br />
de activiteit specifiek gericht is op één etnische groep óf doordat de activiteit wel op<br />
24<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
meerdere etniciteiten gericht is, maar onbedoeld slechts één etniciteit bereikt. Een<br />
<strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> activiteit die gericht is op <strong>een</strong> specifieke etnische groep is de<br />
Arabische les <strong>voor</strong> Marokkaanse kinderen. Deze les is gericht op het leren spreken, lezen<br />
en schrijven <strong>van</strong> de Arabische taal. Een <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> activiteit die niet gericht is op<br />
één etnische groep, maar desalniettemin slechts één groep bereikt is de linedance groep<br />
‘De Roefjes’ die oefent in <strong>een</strong> zaal <strong>van</strong> de Malburcht. ‘De Roefjes’ bestaat uit <strong>een</strong> groep<br />
kinderen die wekelijks bij elkaar komt om te dansen. Ook treedt de groep af en toe op.<br />
Hoewel alle bevolkingsgroepen welkom zijn op de activiteit, bestaat de groep deelnemers<br />
all<strong>een</strong> uit autochtone kinderen.<br />
Dat er bij sommige activiteiten g<strong>een</strong> contact is tussen verschillende etnische<br />
groeperingen, wil niet zeggen dat deze activiteiten de integratie niet kunnen bevorderen.<br />
Zo is het denkbaar dat <strong>een</strong> activiteit bezocht wordt door <strong>een</strong> specifieke etnische groep die<br />
zich bedreigt voelt of onzeker is over haar sociale status in de maatschappij. Deelname<br />
aan deze activiteit kan de leden <strong>van</strong> de betreffende groep positieve waardering geven<br />
en/of <strong>een</strong> positief gevoel over de eigen identiteit, waardoor de gevoelens <strong>van</strong> bedreiging<br />
af kunnen nemen. Op deze manier kan zelfs <strong>een</strong> activiteit zonder contact tussen<br />
verschillende etniciteiten succesvol zijn op het gebied <strong>van</strong> integratie. In het geval <strong>van</strong> de<br />
hier<strong>voor</strong> genoemde linedance groep ‘De Roefjes’ verwachten wij echter niet dat de<br />
onzekerheid over de eigen groepsstatus wordt gereduceerd, aangezien deze activiteit<br />
slechts wordt bezocht door autochtonen: de groep die in de Nederlandse maatschappij de<br />
meerderheidsetniciteit vormt. Daarentegen kan de eerder genoemde Arabische les <strong>voor</strong><br />
Marokkaanse kinderen wél <strong>een</strong> positief effect hebben op de deelnemende groep, omdat<br />
Marokkanen <strong>een</strong> minderheidsetniciteit vormen in de Nederlandse maatschappij.<br />
Een andere mogelijkheid <strong>van</strong> buitenschoolse activiteiten waarbij g<strong>een</strong> contact is<br />
tussen verschillende etnische groepen, maar waarbij wel sprake kan zijn <strong>van</strong> de<br />
bevordering <strong>van</strong> integratie, betreft activiteiten die specifiek gericht zijn op het leren over<br />
culturele gewoonten en achtergronden (Marokkaanse kookles <strong>voor</strong> autochtone kinderen<br />
of Nederlandse les <strong>voor</strong> Turkse kinderen). Door hierover te leren, kunnen kinderen het<br />
gedrag <strong>van</strong> andere etnische groepen beter begrijpen en accepteren, hetg<strong>een</strong> leidt tot <strong>een</strong><br />
minder stereotypering en discriminatie. Dergelijke op leren gerichte activiteiten zijn wij<br />
echter niet tegengekomen in onze inventarisatie <strong>van</strong> de interventies.<br />
2.4 Succes- en faalfactoren<br />
Binnen de vier typen <strong>van</strong> onze classificatie kan de interventie (1) integratie bevorderen,<br />
of (2) integratie niet bevorderen. Dit hangt af <strong>van</strong> de omstandigheden waarbinnen de<br />
interventie plaatsvindt, de manier waarop de interventie is opgezet en of de manier bij de<br />
omstandigheden past. Aan de hand <strong>van</strong> twee <strong>theorie</strong>ën, de contact<strong>theorie</strong> en de etnische<br />
bedreiging<strong>theorie</strong>, zullen we in de volgende paragrafen uitwerken wanneer welke<br />
interventie <strong>van</strong>uit <strong>een</strong> wetenschappelijk oogpunt functioneel is.<br />
25<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Contact<strong>theorie</strong><br />
In de literatuur zijn veel <strong>voor</strong>beelden te vinden die de structurele gelegenheids<strong>theorie</strong><br />
bevestigen (bijv. Feld, 1981). Echter, in veel gevallen is all<strong>een</strong> contact niet voldoende om<br />
tot vriendschappen te leiden of de beeldvorming te veranderen. Naast de mogelijkheden<br />
tot contact is <strong>voor</strong> het tot stand komen <strong>van</strong> positieve relaties tussen groepen ook de<br />
sociale significantie <strong>van</strong> dit contact <strong>van</strong> belang (Moody, 2001). Om de significantie te<br />
bepalen gebruiken wij de contact<strong>theorie</strong> <strong>van</strong> Gordon Allport (1954). Deze <strong>theorie</strong> is<br />
gericht op het tegengaan <strong>van</strong> <strong>voor</strong>oordelen en discriminatie, waarbij het idee is dat<br />
contact tussen leden <strong>van</strong> verschillende groepen leidt tot <strong>een</strong> positievere houding<br />
tegenover elkaar. Door het contact tussen individuen uit verschillende groepen ontstaat<br />
<strong>een</strong> positieve relatie en in sommige gevallen zelfs <strong>een</strong> vriendschap. Vervolgens wordt het<br />
positieve beeld <strong>van</strong> de persoon waarmee men contact heeft, gegeneraliseerd <strong>naar</strong> de<br />
gehele groep waartoe de persoon hoort.<br />
Net als bij de structurele gelegenheids<strong>theorie</strong> is het uitgangspunt <strong>van</strong> de<br />
contact<strong>theorie</strong> dat contact tussen verschillende groepen tot betere relaties kan leiden. Het<br />
verschil met de structurele gelegenheids<strong>theorie</strong> is echter dat dit all<strong>een</strong> kan gebeuren als de<br />
context waarbinnen het contact plaatsvindt, voldoet aan <strong>een</strong> aantal centrale <strong>voor</strong>waarden<br />
(Pettigrew, 1998). Ten eerste dienen de groepen <strong>een</strong> gelijke status te hebben. Het is<br />
belangrijk dat leden <strong>van</strong> de verschillende betrokken groepen zich gelijkwaardig voelen.<br />
Het is daarom aan te raden vertegenwoordigers <strong>van</strong> alle betrokken groepen bij de<br />
organisatie <strong>van</strong> het contact te betrekken en de groepen in aantal enigszins gelijk te<br />
houden om te <strong>voor</strong>komen dat het gevoel ontstaat dat de activiteit ‘<strong>van</strong>’ de andere groep<br />
is. Wanneer bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> dominante groep <strong>van</strong> acht Turkse jongens contact heeft met<br />
twee Nederlandse jongens, zal dit niet leiden tot <strong>een</strong> afname <strong>van</strong> <strong>voor</strong>oordelen. Ten<br />
tweede moeten de groepen gem<strong>een</strong>schappelijke doelen nastreven. Het streven <strong>naar</strong> <strong>een</strong><br />
succesvol optreden aan het eind <strong>van</strong> <strong>een</strong> dansproject zou de kinderen bij<strong>voor</strong>beeld<br />
kunnen motiveren om positief met elkaar om te gaan. Tevens dient er samenwerking<br />
tussen de groepen plaats te vinden waarbij de groepen afhankelijk <strong>van</strong> elkaar zijn in het<br />
bereiken <strong>van</strong> het doel. De vierde <strong>voor</strong>waarde is dat er <strong>een</strong> autoriteit is die het<br />
samenwerken stimuleert. Belangrijk is, dat de autoriteit de samenwerking bevordert en<br />
benadrukt dat er g<strong>een</strong> redenen <strong>voor</strong> negatieve percepties zijn. Tijdens de workshop <strong>van</strong><br />
mei 2008 bevestigden de professionals dit punt <strong>van</strong>uit hun ervaring. Echter, volgens hen<br />
kan het optreden <strong>van</strong> de autoriteit ook negatieve gevolgen hebben. Als <strong>van</strong> de deelnemers<br />
te overdreven <strong>een</strong> positieve beeldvorming wordt geëist zou de inspanning <strong>van</strong> de<br />
autoriteit juist averechts kunnen werken. Als de toezichthouder duidelijk maakt dat de<br />
verandering <strong>van</strong> de beeldvorming het doel is omdat hij/zij niet tevreden is met de<br />
houdingen <strong>van</strong> de kinderen zal koppigheid het gevolg zijn. De professionals benadrukten<br />
dat bij dit punt heel veel <strong>van</strong> de kwaliteit <strong>van</strong> de autoriteitspersoon afhangt. Ter afsluiting<br />
is <strong>van</strong> belang, dat de groepen niet slechts incidenteel, maar gedurende <strong>een</strong> langere<br />
periode contact hebben onder de genoemde <strong>voor</strong>waarden. Hierdoor ontstaat er voldoende<br />
ruimte om elkaar ook op het persoonlijke vlak te leren kennen en eventueel<br />
vriendschappen te sluiten. Als gevolg hier<strong>van</strong> kan de negatieve beeldvorming<br />
plaatsmaken <strong>voor</strong> <strong>een</strong> positieve beeldvorming ten opzichte <strong>van</strong> andere groepen.<br />
Vanuit dit oogpunt kunnen scholen, maar ook andere organisaties zoals<br />
buurtcentra, brede scholen of sportclubs in Arnhem aan integratie bijdragen door<br />
26<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
ij<strong>voor</strong>beeld gezamenlijke projecten te organiseren waarbinnen afhankelijkheden en<br />
belangen worden gecreëerd die de groepsgrenzen overschrijden. De activiteiten die<br />
succesvol zullen zijn, brengen kinderen <strong>van</strong> verschillende etnische groepen <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />
langere periode bij elkaar, hebben daarbij <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijk doel, eisen <strong>van</strong> de<br />
kinderen dat ze samenwerken om dit doel te bereiken en ondersteunen dit samenwerken<br />
door toezichthouders. Volgens de <strong>theorie</strong> is het niet heel belangrijk wat precies het doel is<br />
of door wat <strong>voor</strong> soort organisatie de activiteit wordt georganiseerd. Een schoolmusical<br />
georganiseerd in verband met de ‘verlengde schooldag’ in de aandachts<strong>wijk</strong>en kan in<br />
principe even goed tot integratie leiden als <strong>een</strong> multi-etnische voetbalploeg.<br />
Etnische bedreiging<strong>theorie</strong><br />
De structurele gelegenheids<strong>theorie</strong> stelt dat integratie slechts kan plaatsvinden als er<br />
daadwerkelijk contact tussen groepen bestaat. Dit is zeker zo als men integratie all<strong>een</strong> als<br />
het ontstaan/bestaan <strong>van</strong> positieve relaties (zoals vriendschappen) beschouwt <strong>van</strong> mensen<br />
met verschillende etnische achtergronden. Echter, zoals beschreven in de inleiding<br />
bestaat integratie uit twee dimensies. De tweede dimensie heeft betrekking op de<br />
beeldvorming <strong>van</strong> zowel de allochtone als de autochtone bevolking. Beeldvorming kan<br />
ook veranderen als er g<strong>een</strong> contact is tussen verschillende groepen, maar als interventies<br />
erop gericht zijn de beeldvorming te verbeteren. In sommigen gevallen is het zelfs beter<br />
als er niet <strong>van</strong> het begin af aan al contact bestaat. Volgens de etnische bedreiging<strong>theorie</strong><br />
is te verwachten dat de beeldvorming negatiever wordt als er contact tot stand komt en in<br />
de meerderheidsgroep het gevoel ontstaat dat hun status wordt bedreigd door de<br />
minderheden (Blalock, 1967). Om dit te <strong>voor</strong>komen zullen de leden <strong>van</strong> de meerderheid<br />
zich nog sterker afbakenen <strong>van</strong> de andere groep(en). Het ‘wij-zij’gevoel zal worden<br />
versterkt door bij<strong>voor</strong>beeld nog negatiever over de andere groep te praten. In <strong>wijk</strong>en waar<br />
het aandeel allochtonen rond de 40 % ligt kan <strong>een</strong> dergelijk proces <strong>een</strong> rol spelen. Turkse<br />
of Marokkaanse scholieren vormen bij<strong>voor</strong>beeld in sommige klassen op de basisscholen<br />
de grootste groep, waardoor de Nederlandse kinderen hun maatschappelijke<br />
meerderheidspositie verliezen. Bovendien zitten veel autochtone kinderen op <strong>een</strong> redelijk<br />
witte school buiten de achterstands<strong>wijk</strong>en, waardoor ze dagelijks te maken hebben met<br />
het horen bij de meerderheidsgroep op school en bij de minderheidsgroep in de <strong>wijk</strong>. Het<br />
is daarom <strong>van</strong> belang dat er ook interventies plaatsvinden die gericht zijn op het<br />
verbeteren <strong>van</strong> de beeldvorming onder jongeren in situaties waar al sterke spreiding<br />
tussen de groepen bestaat. Een mogelijkheid om hier ook zonder contact invloed op uit te<br />
oefenen is om de deelnemers kennis te laten maken met de andere culturen. <strong>Interventies</strong><br />
die gericht zijn op het leren <strong>van</strong> culturele verschillen laten jongeren begrijpen waarom de<br />
andere groep zich op <strong>een</strong> bepaalde manier gedraagt en zelfs dat de verschillen vaak niet<br />
zo groot zijn als gedacht.<br />
Als er dus al negatieve beelden over de andere groepen bestaan of <strong>een</strong><br />
meerderheidsgroep in zijn status is bedreigd, pleit de etnische bedreiging<strong>theorie</strong> tegen<br />
contact tussen groepen. Vanuit dit oogpunt kunnen interventies die op basis <strong>van</strong> de<br />
contact<strong>theorie</strong> zijn ontwikkeld pas worden toegepast als het conflictpotentieel is<br />
afgenomen. Dit kan worden bereikt door interventies die zonder contact tussen de<br />
groepen aan de beeldvorming <strong>van</strong> de groepsleden werken. Een <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> hoe dit<br />
soort interventies eruit kunnen zien wordt gegeven in het hoofdstuk 3.<br />
27<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Stand <strong>van</strong> zaken<br />
Weinig onderzoek heeft zich tot dusver gericht op het effect <strong>van</strong> buitenschoolse<br />
interventies op de beeldvorming <strong>van</strong> kinderen over andere groepen en hun<br />
vriendschappen met leden <strong>van</strong> andere groepen. Het meeste onderzoek op dit gebied was<br />
<strong>voor</strong>al gericht op het effect <strong>van</strong> etnisch gemengde scholen op houdingen die etnische<br />
groepen tegenover elkaar hebben (bijv. Aboud et al., 2003) of op hun vriendschappen<br />
(bijv. Hallinan & Smith, 1989, Quillian & Campbell, 2003). Ook het effect <strong>van</strong><br />
onderwijsmethoden die wel of niet aan de <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong> voldoen is<br />
onderzocht (bijv. Hansell & Slavin, 1981, Hallinan & Sorensen, 1985, Van Oudenhoven<br />
et al., 1996, Slavin & Cooper, 1999). In deze onderzoeken is de positieve invloed <strong>van</strong><br />
contact en <strong>van</strong> het voldoen aan de <strong>voor</strong>waarden bevestigd. Het aantal vriendschappen <strong>van</strong><br />
kinderen met verschillende etnische achtergronden neemt bij<strong>voor</strong>beeld toe als<br />
leerkrachten en de schooldirectie laten zien dat ze tussengroepcontacten bepleiten<br />
(Schofield, 1995).<br />
Onderzoek uit de VS heeft laten zien dat de structurele gelegenheids<strong>theorie</strong><br />
inderdaad in staat is om vriendschapskeuzen deels te verklaren. Jongeren die dichtbij<br />
elkaar wonen en elkaar dus vaak op straat tegenkomen (= propinquity), hebben volgens<br />
dit onderzoek <strong>een</strong> grotere kans met elkaar bevriend te zijn dan andere jongeren (Mouw &<br />
Entwisle, 2006). Maar ook koppels die niet zo dichtbij elkaar wonen, hebben <strong>een</strong> grotere<br />
kans bevriend te zijn, als in de buurt <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de kinderen <strong>een</strong> ander kind woont met<br />
wie ze allebei bevriend zijn. In <strong>een</strong> steekproef uit Duitsland wordt even<strong>een</strong>s de<br />
samenhang tussen contact en positieve beelden bevestigd. Zo bleek het aantal allochtonen<br />
in <strong>een</strong> regio samen te hangen met de mate <strong>van</strong> stereotypering <strong>van</strong> allochtonen (Wagner et<br />
al., 2006): hoe meer allochtonen er in <strong>een</strong> regio woonden, en dus hoe meer<br />
contactmogelijkheden de bewoners met andere etniciteiten hadden, hoe positiever de<br />
beelden <strong>van</strong> de autochtone bevolking ten opzichte <strong>van</strong> de allochtone bevolking waren.<br />
Naast het verbeteren <strong>van</strong> het beeld dat autochtonen en allochtonen <strong>van</strong> elkaar hebben, is<br />
uit onderzoek in Nederland <strong>een</strong> ander positief effect <strong>van</strong> contact tussen deze groepen <strong>naar</strong><br />
voren gekomen. Zo blijken de Nederlandse taalvaardigheden <strong>van</strong> allochtonen in <strong>een</strong> <strong>wijk</strong><br />
met <strong>een</strong> hoger aantal allochtone bewoners slechter te zijn dan die <strong>van</strong> allochtonen die in<br />
<strong>een</strong> <strong>wijk</strong> met meer autochtone bewoners wonen (Gijsberts & Dagevos, 2005). Dus<br />
28<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
allochtonen die in <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> wonen waar meer autochtonen wonen, spreken beter<br />
Nederlands.<br />
Echter, zoals eerder genoemd in dit hoofdstuk, blijkt contact all<strong>een</strong> soms niet<br />
voldoende te zijn om de houdingen ten opzichte <strong>van</strong> andere groepen te beïnvloeden. Al in<br />
1961 liet onderzoek in Amerika zien dat het gezamenlijk doorbrengen <strong>van</strong> tijd <strong>van</strong> twee<br />
groepen jongens in <strong>een</strong> zomerkamp niet tot wederzijdse acceptatie leidde (Sherif et al.,<br />
1961). Pas nadat de jongens gem<strong>een</strong>schappelijk <strong>een</strong> aantal opdrachten moesten uitvoeren,<br />
veranderden de meningen over de andere groep. Met betrekking tot buitenschoolse<br />
activiteiten laat ander en recenter onderzoek uit de VS zien dat jongeren die lid zijn <strong>van</strong><br />
<strong>een</strong> sportvereniging of club (waar aan de <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong> wordt<br />
voldaan) meer vrienden <strong>van</strong> <strong>een</strong> andere etniciteit hebben dan jongeren die g<strong>een</strong> lid zijn<br />
(Moody, 2001). Ons is g<strong>een</strong> onderzoek uit Nederland bekend waarin het effect <strong>van</strong><br />
deelname aan buitenschoolse activiteiten op de beelden of vriendschappen <strong>van</strong> kinderen<br />
wordt onderzocht.<br />
2.4.1 <strong>Interventies</strong> met contact tussen verschillende groepen<br />
Uit onze theoretische redenering in de vorige paragrafen blijkt dat interventies waarbij er<br />
contact tussen verschillende etnische groepen is <strong>een</strong> positief effect kunnen hebben,<br />
zolang de omgang tussen de groepen <strong>voor</strong>af niet al te negatief is. Bovendien moet de<br />
meerderheidsgroep niet het gevoel hebben in hun meerderheidspositie te worden<br />
bedreigd. Voor het opzetten <strong>van</strong> dit soort interventies formuleert de contact<strong>theorie</strong>, zoals<br />
eerder genoemd, <strong>een</strong> aantal <strong>voor</strong>waarden die als succesfactoren kunnen worden<br />
beschouwd. Is er bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> autoriteit aanwezig in de vorm <strong>van</strong> <strong>een</strong> toezichthouder<br />
die positieve contacten bevordert? Werken de kinderen samen aan <strong>een</strong><br />
gem<strong>een</strong>schappelijk doel en zo ja, zijn ze daarin afhankelijk <strong>van</strong> elkaar? Hebben de<br />
groepen die deelnemen aan de activiteit dezelfde status of is er <strong>een</strong> dominante groep<br />
aanwezig? Naarmate meer aan deze <strong>voor</strong>waarden wordt voldaan verwachten wij, in lijn<br />
met de contact<strong>theorie</strong>, meer positieve effecten <strong>van</strong> activiteiten, zoals minder<br />
stereotypering en meer vriendschappen tussen groepen. Hieronder zullen we <strong>voor</strong> de<br />
interventies waarbij er sprake is <strong>van</strong> contact tussen verschillende etnische groepen<br />
bekijken in hoeverre deze interventies aan de <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> onze <strong>theorie</strong> voldoen.<br />
Type 1<br />
Zoals al eerder gesteld kunnen bijna alle interventies die door de ‘verlengde schooldag’<br />
worden georganiseerd onder type 1 worden gecategoriseerd. Van deze activiteiten<br />
voldoen alle activiteiten al aan één <strong>voor</strong>waarde <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong>, namelijk de<br />
<strong>voor</strong>waarde <strong>van</strong> herhaaldelijk contact. Doordat VSD-activiteiten bestaan uit cursussen<br />
<strong>van</strong> tussen de zes en tien weken, waar<strong>van</strong> kinderen maximaal één mogen missen, is deze<br />
<strong>voor</strong>waarde gegarandeerd. De meeste <strong>van</strong> de scholen hebben deze eis ingesteld, omdat er<br />
vaak te veel kinderen zich inschrijven <strong>voor</strong> de cursus. Ook aan de <strong>voor</strong>waarde dat er <strong>een</strong><br />
autoriteit aanwezig moet zijn die positieve contacten kan bevorderen, wordt bij alle<br />
activiteiten voldaan. De kinderen zijn te jong om niet te worden begeleid, bovendien<br />
leren ze tijdens deze activiteiten nieuwe dingen en is het noodzakelijk dat er <strong>een</strong><br />
cursusleider aanwezig is. Ook is er op alle scholen nog <strong>een</strong> leerkracht op school aanwezig<br />
die eventueel kan ingrijpen. Verder wordt er bij bijna alle activiteiten voldaan aan de<br />
29<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
<strong>voor</strong>waarde <strong>van</strong> gelijke status. Omdat er vaak te veel inschrijvingen zijn, kijken de<br />
leerkrachten welke kinderen nog niet eerder hebben meegedaan aan <strong>een</strong> VSD-activiteit,<br />
maar ook zorgen zij soms dat bepaalde kinderen niet bij elkaar in <strong>een</strong> activiteit komen.<br />
Hierdoor ontstaan er eigenlijk nergens dominante groepjes kinderen. Als er toch kinderen<br />
zijn die domineren, dan gaat het niet om <strong>een</strong> groep dominante kinderen <strong>van</strong> <strong>een</strong> bepaalde<br />
etniciteit, maar juist om individuen die normaal ook <strong>voor</strong>trekkers zijn in de klas. Verder<br />
wordt er binnen veel <strong>van</strong> de activiteiten aan <strong>een</strong> gezamenlijk doel gewerkt. Wanneer dit<br />
het geval is, geven de begeleidende docenten aan dat er moet worden samengewerkt om<br />
dit doel te bereiken. Bij bijna alle activiteiten die onder de VSD vallen zijn er aan het<br />
einde <strong>van</strong> de tien weken presentaties of optredens, zodat de kinderen aan ouders en<br />
klasgenoten kunnen laten zien wat ze hebben gedaan en geleerd. Om tot deze uitvoering<br />
te komen moeten de kinderen meestal intens samenwerken. Bij het bovengenoemde<br />
<strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> de Burgemeester de Monchyschool wordt bij<strong>voor</strong>beeld aan het eind <strong>van</strong><br />
het project de griezelfilm gepresenteerd.<br />
Er zijn ook activiteiten waarbij niet aan alle <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong><br />
wordt voldaan. Bij de cursus klimmen op de basisschool de Vlindertuin bij<strong>voor</strong>beeld,<br />
zeggen de docenten dat de kinderen nooit aan <strong>een</strong> gezamenlijk doel werken. Dit soort<br />
interventies zijn individuele activiteiten die <strong>voor</strong>al zijn gericht op het leren <strong>van</strong> nieuwe<br />
praktische en sociale vaardigheden. Als de interventie slechts aan <strong>een</strong> beperkt aantal<br />
<strong>voor</strong>waarden voldoet, zoals herhaaldelijk contact of toezicht door <strong>een</strong> autoriteit,<br />
verwachten we volgens de contact<strong>theorie</strong> g<strong>een</strong> effect op de beeldvorming door de<br />
interventie.<br />
Type 2<br />
De rand<strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong> zijn algem<strong>een</strong> geldig, dus zijn ze overal <strong>van</strong><br />
toepassing en vormen ze de factoren die nodig zijn <strong>voor</strong> het succes <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
buitenschoolse interventie. Bij de eerder genoemde activiteit ‘Kleine kok’ in de Spil is er<br />
sprake <strong>van</strong> nabijheid tussen verschillende culturele groeperingen en dus gelegenheid tot<br />
het sluiten <strong>van</strong> vriendschappen en het ontstaan <strong>van</strong> positievere beeldvorming. De<br />
activiteit voldoet grotendeels aan de <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong>. De activiteit<br />
‘Kleine kok’ loopt meerdere maanden en er is sprake <strong>van</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
autoriteit. Er zijn namelijk altijd volwassenen aanwezig die toezicht houden op de<br />
kinderen en positieve contacten bevorderen: vrijwilligers, stagiaires of kinderwerkers.<br />
Ook wordt voldaan aan de <strong>voor</strong>waarde <strong>van</strong> gezamenlijke doelen. De activiteit werkt<br />
namelijk toe <strong>naar</strong> de restaurantavond waarop de kinderen gezamenlijk <strong>een</strong> lekkere<br />
maaltijd bereiden <strong>voor</strong> de mensen die zij in hun restaurant uitnodigen. In het bereiken <strong>van</strong><br />
dit doel zijn de kinderen afhankelijk <strong>van</strong> elkaar omdat de maaltijd kan mislukken, als<br />
iemand <strong>van</strong> de groep zich bij<strong>voor</strong>beeld niet aan het recept houdt. Ook in het bedienen <strong>van</strong><br />
de gasten zijn de kinderen afhankelijk <strong>van</strong> elkaar in het achterlaten <strong>van</strong> <strong>een</strong> positieve<br />
indruk. Van samenwerking <strong>voor</strong> het bereiken <strong>van</strong> het doel is dus duidelijk sprake. Aan de<br />
overgebleven <strong>voor</strong>waarde, gelijke status onder de deelnemende kinderen, wordt echter<br />
niet altijd volledig voldaan. Het komt namelijk wel <strong>een</strong>s <strong>voor</strong> dat er <strong>een</strong> groepje kinderen<br />
aanwezig is dat dominant is. Dit uit zich bij<strong>voor</strong>beeld in het ‘de baas’ proberen te spelen<br />
over andere kinderen.<br />
30<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Bij de activiteit ‘Huiswerkbegeleiding’ is daarentegen ook sprake <strong>van</strong> contact tussen<br />
verschillende groepen, maar wordt nauwelijks voldaan aan de <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de<br />
contact<strong>theorie</strong>. Zo hebben de kinderen allemaal <strong>een</strong> individueel doel (huiswerk maken) in<br />
plaats <strong>van</strong> <strong>een</strong> gezamenlijk doel, ze hoeven niet samen te werken om dit doel te bereiken<br />
(behalve dan dat ze stil moeten zijn), en er zijn ook kinderen die andere kinderen soms<br />
domineren. Bij de activiteit ‘Huiswerkbegeleiding’ wordt echter wel voldaan aan de<br />
<strong>voor</strong>waarde met betrekking tot de aanwezigheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> autoriteit. Er is namelijk altijd<br />
<strong>een</strong> toezichthouder aanwezig bij deze activiteit die kinderen aanspreekt op positief en<br />
negatief gedrag. Vanuit onze theoretische redenering verwachten wij g<strong>een</strong> effect <strong>van</strong> deze<br />
interventie op integratie, ook al zullen andere doelen, zoals het tijdig afhebben <strong>van</strong> het<br />
huiswerk, wel worden bereikt door de interventie.<br />
Voor onze analyse is het dus mogelijk de interventies waarbij er wel contact<br />
tussen verschillende etnische groepen is, op te delen <strong>naar</strong> activiteiten die wel en<br />
activiteiten die niet aan alle <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong> voldoen. Echter, recent<br />
onderzoek wijst er op dat niet alle <strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong> even belangrijk zijn<br />
<strong>voor</strong> integratie (Pettigrew & Tropp, 2006). In <strong>een</strong> grootschalig onderzoek over alle<br />
onderzoeken die tussen 1940 en 2000 werden gepubliceerd lijkt contact over het<br />
algem<strong>een</strong> de beeldvorming tussen groepen te verbeteren. Voorts lijkt het ondersteunen<br />
<strong>van</strong> dit contact door <strong>een</strong> aanwezige autoriteit dit effect te bevorderen. Verder kon het<br />
negatieve effect <strong>van</strong> statusverschillen tussen de leden <strong>van</strong> de groepen die in contact<br />
komen worden bevestigd. Voor de andere rand<strong>voor</strong>waarden zijn de resultaten minder<br />
duidelijk. Wij willen met ons onderzoek bevestigen dat bepaalde <strong>voor</strong>waarden inderdaad<br />
noodzakelijk zijn <strong>voor</strong> het slagen <strong>van</strong> <strong>een</strong> interventie, terwijl andere <strong>voor</strong>waarden g<strong>een</strong><br />
noodzakelijke succesfactoren zijn. Aan de hand <strong>van</strong> resultaten <strong>van</strong> dit onderzoek zouden<br />
professionals in Arnhem zich sterker op de belangrijke factoren kunnen concentreren.<br />
2.4.2 <strong>Interventies</strong> zonder contact tussen verschillende groepen<br />
Hoewel weinig activiteiten in de vijf aandachts<strong>wijk</strong>en gericht zijn op <strong>een</strong> specifieke<br />
etnische groep, is het wel af en toe zo dat slechts één etnische groep de activiteit bezoekt.<br />
Hierbinnen kunnen we onderscheid maken tussen interventies die wel of juist niet op de<br />
beeldvorming <strong>van</strong> jongeren zijn gericht. Als er al negatieve beeldvorming bestaat,<br />
<strong>voor</strong>spelt de etnische bedreiging<strong>theorie</strong> dat deze nog slechter wordt als er contact tussen<br />
de groepen plaatsvindt. Dit zou het geval kunnen zijn in de achterstands<strong>wijk</strong>en <strong>van</strong><br />
Arnhem, waar sommige kinderen negatieve beelden over elkaar hebben. Echter, volgens<br />
deze <strong>theorie</strong> kunnen interventies die juist gericht zijn op het verbeteren <strong>van</strong> het beeld dat<br />
mensen hebben <strong>van</strong> andere etnische groepen wel tot <strong>een</strong> positievere beeldvorming leiden<br />
zonder dat er contact bestaat. Daarom is het <strong>van</strong> belang om te onderscheid te maken<br />
tussen activiteiten die wel of juist niet op beeldvorming zijn gericht.<br />
Type 3<br />
We noemden <strong>een</strong> <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> interventies op <strong>een</strong> school waarbij er g<strong>een</strong> of<br />
nauwelijks contact is tussen verschillende groepen. Bij de cursus houtbewerken op de<br />
Parcivalschool doen g<strong>een</strong> kinderen <strong>van</strong> andere etnische achtergronden mee en wordt niet<br />
aan de beeldvorming <strong>van</strong> de kinderen gewerkt. De interventie is <strong>voor</strong>al gericht op het<br />
aanleren <strong>van</strong> praktische vaardigheden. De Parcivalschool is <strong>een</strong> vrije school en hier wordt<br />
31<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
veel aandacht besteedt aan de creativiteit <strong>van</strong> de kinderen. Om deze ook na schooltijd te<br />
stimuleren is gekozen <strong>voor</strong> cursussen als tekenen en houtbewerken. Op de Parcivalschool<br />
bestaat g<strong>een</strong> negatieve beeldvorming ten opzichte <strong>van</strong> andere groepen. De<br />
bedreiging<strong>theorie</strong> <strong>voor</strong>spelt dus g<strong>een</strong> negatieve effecten, maar wij verwachten ook g<strong>een</strong><br />
verbetering <strong>van</strong> de beeldvorming door deelname aan de activiteit.<br />
Verder kwamen wij g<strong>een</strong> activiteiten op scholen tegen waarbij g<strong>een</strong> contact<br />
mogelijk was. De basisscholen in achterstands<strong>wijk</strong>en zijn gemengde scholen waardoor er<br />
altijd kinderen <strong>van</strong> verschillende etnische afkomst aan de activiteiten meedoen.<br />
Bovendien worden op de veel wittere scholen buiten de <strong>wijk</strong>en g<strong>een</strong> binnenschoolse<br />
activiteiten aangeboden die effect op de scholieren uit de achterstands<strong>wijk</strong>en zouden<br />
kunnen hebben.<br />
Type 4<br />
Voorts is het mogelijk de buitenschoolse activiteiten te onderscheiden op basis <strong>van</strong> de<br />
mate waarin de activiteiten zich op beeldvorming tussen etnische groepen richten. De<br />
eerdergenoemde Arabische les is <strong>een</strong> <strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> <strong>een</strong> activiteit waaraan slechts <strong>een</strong><br />
groep kinderen (Marokkaanse kinderen) buiten de school deel kan nemen. Maar deze<br />
lessen zijn hoofdzakelijk gericht op het leren <strong>van</strong> het Arabisch en hebben over het<br />
algem<strong>een</strong> g<strong>een</strong> expliciete sociale nevendoelen. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat deze<br />
lessen <strong>een</strong> verandering in beeldvorming ten opzichte <strong>van</strong> andere etniciteiten creëren. Om<br />
de beeldvorming te verbeteren moet <strong>een</strong> interventie expliciet gericht zijn op het begrijpen<br />
<strong>van</strong> de waarden en normen <strong>van</strong> andere etnische groepen. Dit kan bij<strong>voor</strong>beeld middels<br />
informatiebij<strong>een</strong>komsten of andere vormen <strong>van</strong> <strong>voor</strong>lichting/training. Een <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong><br />
hoe dit eruit kan zien wordt in het hoofdstuk ‘beeldvorming en conflicten’ gegeven. In<br />
Arnhem vindt er op dit moment g<strong>een</strong> langdurige interventie plaats die zich specifiek op<br />
één groep richt en het doel heeft de beeldvorming te verbeteren. Slechts <strong>een</strong>malige<br />
interventies zoals het Lagerhuisdebat zijn georganiseerd, maar <strong>van</strong>uit onze theoretische<br />
redenering verwachten wij hier<strong>van</strong> g<strong>een</strong> duidelijke effecten op de houdingen <strong>van</strong> de<br />
kinderen.<br />
Tot slot<br />
Volgens onze analyse ligt er <strong>een</strong> grote kans <strong>voor</strong> het bevorderen <strong>van</strong> integratie in<br />
coöperaties <strong>van</strong> binnenschoolse activiteiten tussen scholen binnen en buiten de<br />
achterstands<strong>wijk</strong>en. Echter, het blijkt dat er nauwelijks tot g<strong>een</strong> interventies zijn op de<br />
scholen buiten de achterstands<strong>wijk</strong>en. Omdat er wel veel autochtone kinderen die in de<br />
betreffende <strong>wijk</strong>en wonen <strong>naar</strong>toe gaan, zou dit hun beeldvorming en hun bereidheid tot<br />
het sluiten <strong>van</strong> daadwerkelijke relaties kunnen bevorderen. Uit eerdere analyses bleek dat<br />
scholieren op de scholen buiten de <strong>wijk</strong>en <strong>een</strong> positievere houding ten opzichte <strong>van</strong><br />
andere groepen en mensen in het algem<strong>een</strong> hebben dan scholieren op scholen binnen de<br />
aandachts<strong>wijk</strong>en. Het mengen <strong>van</strong> deze kinderen met de kinderen <strong>van</strong> de<br />
achterstandsscholen zou dus veel kans <strong>van</strong> slagen hebben - als er tenminste wel aan de<br />
<strong>voor</strong>waarden <strong>van</strong> de contact<strong>theorie</strong> wordt voldaan. Het beschreven Lagerhuisdebat tussen<br />
de Mozaïekschool in Malburgen en de Pieter Breughelschool is <strong>een</strong> goed begin <strong>voor</strong> dit<br />
soort interventies. Echter, doordat deze interventie slechts één keer per jaar plaatsvindt,<br />
zal er volgens de contact<strong>theorie</strong> en de structurele gelegenheids<strong>theorie</strong> weinig aan de<br />
32<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
eeldvorming veranderen. Een interventie die zorgt dat de scholieren over <strong>een</strong> langere<br />
periode regelmatig aan <strong>een</strong> gezamenlijk doel samenwerken, leidt daarentegen tot de<br />
verwachting dat de effecten <strong>van</strong> het contact positief zullen zijn.<br />
Een ander <strong>voor</strong>deel <strong>van</strong> interventies die zowel scholen binnen als buiten de<br />
achterstand<strong>wijk</strong>en betrekken, is dat er kinderen <strong>van</strong> verschillende sociale klassen met<br />
elkaar in aanraking komen. Bij <strong>een</strong> georganiseerde workshop met professionals kwam<br />
<strong>naar</strong> voren dat problemen tussen sociale klassen <strong>van</strong> groter belang zouden kunnen zijn<br />
<strong>voor</strong> het samenleven in Arnhem dan problemen tussen etnische groepen. Wel bevestigen<br />
de professionals dat er bij<strong>voor</strong>beeld in Het Broek problemen tussen autochtone en<br />
allochtone bewoners spelen. Echter, ze gaven ook aan dat bij<strong>voor</strong>beeld in Geitenkamp dit<br />
soort problemen nauwelijks aan de orde zijn. Hier kampen beide groepen met dezelfde<br />
sociale problemen die met inkomen en opleiding te maken hebben. Of de kinderen nu uit<br />
<strong>een</strong> allochtone of autochtone familie komen, ze hebben allemaal dezelfde ervaringen.<br />
Doordat de sociale samenstelling <strong>van</strong> de achterstands<strong>wijk</strong>en toch redelijk homog<strong>een</strong> is,<br />
hebben de kinderen op de basisscholen binnen de <strong>wijk</strong>en dus weinig met kinderen <strong>van</strong><br />
andere sociale klassen te maken. Een interventie als het Lagerhuisdebat is <strong>een</strong> goed begin<br />
om contacten te leggen, maar om echte bruggen te slaan zijn er duurzame interventies<br />
nodig.<br />
33<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
H 3 Beeldvorming en conflicten<br />
Elze Ufkes, Sabine Otten, Karen <strong>van</strong> der Zee en Ellen Giebels<br />
3.1 Achtergrond<br />
Bewoners kunnen op verschillende manieren op overlast <strong>van</strong> medebuurt- of<br />
<strong>wijk</strong>bewoners reageren. Ze kunnen de overlast proberen te negeren en, hoewel ze zich<br />
ergeren, g<strong>een</strong> actie tegenover de veroorzaker ondernemen. Of ze kunnen op <strong>een</strong><br />
agressieve manier reageren: bij<strong>voor</strong>beeld door te schelden of te dreigen of de politie op<br />
hen af te sturen. Een derde manier om te reageren is door op <strong>een</strong> of andere wijze met de<br />
buurman in gesprek te raken: bij<strong>voor</strong>beeld door zelf contact te zoeken met de buurman of<br />
iemand <strong>van</strong> buurtbemiddeling in te schakelen. Het beeld dat bewoners in conflictsituaties<br />
<strong>van</strong> <strong>een</strong> overlastveroorzaker hebben, is <strong>van</strong> grote invloed op de manier waarop bewoners<br />
reageren op overlast <strong>van</strong> medebewoners.<br />
In Arnhem lopen veel projecten en interventies die op <strong>een</strong> of andere manier<br />
betrekking hebben op beeldvorming of bewonersconflicten. We hebben getracht de<br />
verschillende projecten in Arnhem op <strong>een</strong> overzichtelijke manier in te delen in <strong>een</strong> zestal<br />
typen interventies. Vervolgens beschrijven we per type <strong>een</strong> aantal <strong>voor</strong>waarden waaraan<br />
de interventie moet voldoen om haar kans <strong>van</strong> slagen te optimaliseren. Deze succes- en<br />
faalfactoren zijn gebaseerd op zowel resultaten <strong>van</strong> (sociaal-) wetenschappelijk<br />
onderzoek, als ervaringen uit de praktijk. De praktijkervaringen kwamen <strong>naar</strong> voren<br />
34<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
tijdens gesprekken met professionals in Arnhem en <strong>een</strong> workshop met verschillende<br />
professionals <strong>van</strong> onder andere de gem<strong>een</strong>te Arnhem, Rijnstad en de politie Arnhem.<br />
3.2 De probleemsituatie<br />
De vijf <strong>wijk</strong>en, waar het huidige onderzoek <strong>van</strong> het instituut <strong>ISW</strong> in Arnhem zich op<br />
richt, worden gekenmerkt door <strong>een</strong> relatief slechte score op leefbaarheidsindicatoren<br />
zoals ervaren sociale overlast (Veiligheidsmonitor, 2005). Bewoners <strong>van</strong> de vijf <strong>wijk</strong>en<br />
geven relatief vaak aan overlast te hebben <strong>van</strong> medebuurtbewoners. De <strong>wijk</strong>en<br />
Malburgen en Geitenkamp vallen daarbij op met bijzonder hoge scores. Overlast kan<br />
zaken betreffen als geluidsoverlast, pesterijen of rommelige tuinen. Als we <strong>naar</strong> cijfers<br />
<strong>van</strong> overlastmeldingen bij het project buurtbemiddeling in Arnhem kijken, lijkt<br />
geluidsoverlast de meest <strong>voor</strong>komende kwestie te zijn (1 Jaar buurtbemiddeling Arnhem,<br />
2007). Het effectief aanpakken of <strong>voor</strong>komen <strong>van</strong> conflicten <strong>naar</strong> aanleiding <strong>van</strong> overlast<br />
is daarom <strong>een</strong> belangrijk onderdeel <strong>van</strong> het verbeteren <strong>van</strong> de leefbaarheid <strong>van</strong> deze<br />
<strong>wijk</strong>en.<br />
Met conflictsituaties bedoelen we in dit geval: situaties waarin ten minste één<br />
bewoner zich geërgerd of gehinderd voelt door <strong>een</strong> andere bewoner. Hoe bewoners in<br />
deze situaties reageren is mede afhankelijk <strong>van</strong> het beeld dat ze hebben over de sociale<br />
groep waartoe <strong>een</strong> veroorzaker behoort. In ons onderzoek werden de sociale groepen<br />
oorspronkelijke bewoners vs. nieuwkomers, allochtonen vs. autochtonen en ouderen vs.<br />
jongeren (starters of studenten) het meest genoemd. De reactie <strong>van</strong> <strong>een</strong> bewoner uit<br />
Geitenkamp op geluidsoverlast kan bij<strong>voor</strong>beeld afhangen <strong>van</strong> de mate waarin de<br />
veroorzaker gezien wordt als iemand die net in de buurt is komen wonen of als <strong>een</strong><br />
oorspronkelijke Geitenkamper (zie ook figuur 3.1). In ons onderzoek richten we ons dus<br />
niet op de vraag hoe beelden over andere groepen de oorzaak <strong>van</strong> conflicten zijn, maar<br />
proberen we uit te vinden hoe ze <strong>van</strong> invloed zijn op reacties <strong>van</strong> bewoners in<br />
conflictsituaties.<br />
35<br />
Conflict-<br />
aanleiding<br />
‘Nieuwkomers<br />
vs.<br />
oorspronkelijke<br />
bewoners’<br />
Figuur 3.1: Invloed <strong>van</strong> beeldvorming op conflictgedrag<br />
‘Niets durven te<br />
zeggen’<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Bewoners ergeren zich meer, wanneer ergernis veroorzaakt wordt door iemand uit <strong>een</strong><br />
groep waarover negatieve beelden bestaan en reageren daardoor eerder op <strong>een</strong><br />
destructieve manier. Dit blijkt uit onder andere uit het huidige onderzoek in Arnhem en<br />
werd tevens bevestigd in experimenteel onderzoek (o.a. Ufkes, Otten, <strong>van</strong> der Zee &<br />
Giebels, 2008; Ufkes, Otten & Kremer, 2008). Wanneer <strong>een</strong> nieuwkomer bij<strong>voor</strong>beeld<br />
overlast veroorzaakt, heeft het algemene beeld over nieuwkomers invloed op de reactie<br />
<strong>van</strong> bewoners. Wanneer dit beeld negatief is, zullen anderen zich sneller ergeren en<br />
eerder destructief reageren. En wanneer dit beeld positief is zullen bewoners zich juist<br />
minder snel ergeren en eerder proberen te praten met <strong>een</strong> overlastveroorzaker. Het feit dat<br />
bewoners zich sneller ergeren en eerder geneigd zijn destructief te reageren is slecht <strong>voor</strong><br />
de leefbaarheid <strong>van</strong> de buurt.<br />
Een manier om te stimuleren dat bewoners zich minder snel aan elkaar ergeren en<br />
daardoor eerder conflicten zelf proberen op te lossen, is dus door in de beeldvorming <strong>van</strong><br />
groepen in de <strong>wijk</strong> te investeren. Projecten die als resultaat hebben dat verschillende<br />
groepen bewoners in de buurt positievere beelden ten opzichte <strong>van</strong> elkaar krijgen, leveren<br />
op deze manier <strong>een</strong> positieve bijdrage aan de sociale weerbaarheid. Daarnaast kunnen<br />
interventies zich richten op concrete conflictsituaties; bij<strong>voor</strong>beeld door bewoners in <strong>een</strong><br />
conflictsituatie te ondersteunen in het zelf vinden <strong>van</strong> <strong>een</strong> oplossing.<br />
3.3 Het classificatiesysteem<br />
Op het gebied <strong>van</strong> interventies die gericht zijn op de beeldvorming <strong>van</strong> groepen bewoners<br />
en het aanpakken <strong>van</strong> conflicten, gebeurt er in Arnhem al veel. Er zijn allerlei projecten,<br />
bij<strong>voor</strong>beeld: ‘Praten is Goud’ in Malburgen, ‘Klarendal kom op’ of ‘Buurtbemiddeling’.<br />
Daarbij zal ieder<strong>een</strong> begrijpen dat <strong>een</strong> typische buurtbarbecue in <strong>een</strong> hevig geëscaleerd<br />
conflict niet werkt en ook dat het in contact brengen <strong>van</strong> bewoners die vreedzaam - maar<br />
naast elkaar - samenleven g<strong>een</strong> politie-inzet behoeft. De vraag is onder welke<br />
36<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
omstandigheden en op welke manier interventies moeten worden opgezet willen zij het<br />
meeste effect sorteren.<br />
<strong>Interventies</strong> die gericht zijn of op de beeldvorming tussen groepen of op het<br />
gedrag <strong>van</strong> bewoners in conflictsituaties, kunnen worden onderscheiden op basis <strong>van</strong> het<br />
soort problematiek waar<strong>voor</strong> zij geschikt zijn. In onze classificatie nemen wij kwaliteit<br />
<strong>van</strong> de relaties tussen bewoners als dimensie waarop we de verschillende typen<br />
interventies indelen. Afhankelijk <strong>van</strong> de kwaliteit <strong>van</strong> de relaties tussen buurtbewoners<br />
(de situatie in de <strong>wijk</strong>, buurt of straat), zullen bepaalde typen interventies geschikt zijn en<br />
andere juist niet. Als <strong>voor</strong>beeld kunnen we Malburgen met Het Arnhemse Broek<br />
vergelijken. In Malburgen zijn er plekken waar veel bewoners met verschillende<br />
achtergronden naast elkaar leven maar weinig contact met elkaar hebben (bijv.<br />
Immerloo). In Het Arnhemse Broek zijn er <strong>een</strong> aantal straten waar ook bewoners met<br />
verschillende achtergronden naast elkaar leven maar waar grote spanningen tussen<br />
etnische groepen zijn. De omstandigheden zijn dus niet gelijk in beide <strong>wijk</strong>en. Hierdoor<br />
zijn bepaalde typen interventies geschikter om beeldvorming aan te pakken in Malburgen<br />
dan in Het Arnhemse Broek en vice versa.<br />
Door onderscheid te maken tussen verschillende typen interventies kunnen we<br />
uitspraken doen over belangrijke <strong>voor</strong>waarden waaraan <strong>een</strong> interventie moet voldoen om<br />
haar kans <strong>van</strong> slagen te optimaliseren. Ook geeft <strong>een</strong> indeling op basis <strong>van</strong> het soort<br />
problematiek ons de gelegenheid om zowel interventies die gericht zijn op het<br />
<strong>voor</strong>komen <strong>van</strong> conflicten als interventies die gericht zijn op het ingrijpen bij conflicten<br />
mee te nemen. In ons classificatiesysteem wordt onderscheid gemaakt tussen zes typen<br />
interventies die elk bij <strong>een</strong> bepaalde probleemsituatie passen. Drie typen - meer<br />
preventieve interventies - richten zich op escalerende situaties waarin sprake is <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
steeds negatievere beeldvorming tussen bewoners, maar nog g<strong>een</strong> direct conflict<br />
plaatsvindt. En drie typen - meer curatieve interventies - richten zich op min of meer<br />
geëscaleerde conflictsituaties.<br />
In het vervolg <strong>van</strong> dit hoofdstuk zullen we <strong>voor</strong> elk <strong>van</strong> de 6 typen interventies<br />
<strong>een</strong> beschrijving geven <strong>van</strong> het soort problematiek waar<strong>voor</strong> ze het geschiktst lijken.<br />
Vervolgens zullen we <strong>een</strong> aantal factoren aangeven die <strong>van</strong> invloed zijn op het succes <strong>van</strong><br />
het inzetten <strong>van</strong> <strong>een</strong> dergelijk type interventie. In het onderstaande schema staat deze<br />
onderverdeling weergegeven (zie figuur 3.2). In de eerste kolom wordt aangegeven of het<br />
hier interventies gericht op beeldvorming of conflictsituaties betreft. In de tweede kolom<br />
wordt het type interventie genoemd en de paragraaf waar deze wordt beschreven. In de<br />
derde kolom worden <strong>voor</strong>beeldinterventies genoemd die in Arnhem plaatsvinden. Als<br />
laatste wordt het sleutelproces beschreven waar de interventie zich op richt of in andere<br />
woorden: het effect dat met <strong>een</strong> bepaald type interventie beoogd wordt.<br />
37<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Figuur 3.2: Indeling <strong>van</strong> typen interventies<br />
38<br />
Kwaliteit <strong>van</strong> de relaties tussen bewoners<br />
Soorten<br />
problematiek<br />
Negatieve<br />
beeldvorming tussen<br />
groepen<br />
Conflicten tussen<br />
buurtbewoners<br />
Type interventie Voorbeeld Sleutelproces<br />
3.4.1 Contact stimuleren<br />
tussen groepen bewoners<br />
3.4.2 Contactinterventies<br />
tussen groepen bewoners die<br />
zich expliciet op reduceren<br />
<strong>van</strong> negatieve beeldvorming<br />
richten<br />
3.4.3 <strong>Interventies</strong> binnen<br />
groepen bewoners die zich<br />
expliciet richten op reductie<br />
<strong>van</strong> negatieve beeldvorming<br />
3.4.4 <strong>Interventies</strong> gericht op<br />
verbeteren conflictstrategieën<br />
buurtbewoners<br />
3.4.5 Bemiddelings-<br />
interventies<br />
3.4.6 De-escalerende<br />
interventies<br />
Wijkfeesten in kader <strong>van</strong><br />
'Klarendal kom op'<br />
‘Meet en Greet II’<br />
‘Samen koken, samen eten’<br />
Contact tussen culturele groepen in<br />
de <strong>wijk</strong> zoals project ‘Praten is<br />
goud’<br />
Beeldenstorminterventies zoals<br />
‘Jongerenlagerhuisdebat’<br />
Trainingen zoals ‘Multi Culti:<br />
omgaan met verschillende<br />
culturen’<br />
Secundaire effect <strong>van</strong><br />
‘Buurtbemiddeling’<br />
Trainingen zoals: ‘Mediation, wat<br />
is dat’<br />
Bewoners (telefonisch) adviseren<br />
bij overlast door buurtbemiddeling,<br />
woningbouw en politie<br />
Conflictpartijen ondersteunen in<br />
het vinden <strong>van</strong> <strong>een</strong> oplossing<br />
Politieoptreden in concrete<br />
situaties<br />
Woningbouw: Uitzetten <strong>van</strong><br />
bewoners<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k<br />
Door contact negatieve<br />
beeldvorming laten afnemen<br />
Specifiek gericht op het<br />
nivelleren <strong>van</strong> negatieve<br />
beeldvorming tussen groepen<br />
Specifiek gericht op het<br />
nivelleren <strong>van</strong> negatieve<br />
beeldvorming binnen groepen<br />
Zelfredzaamheid en<br />
weerbaarheid <strong>van</strong> bewoners<br />
bevorderen<br />
Bewoners tot zelf uitvoeren <strong>van</strong><br />
constructief conflictgedrag<br />
aanzetten<br />
Bemiddeling tussen<br />
conflictpartijen<br />
Beëindigen <strong>van</strong> (kans op)<br />
escalatie<br />
Opheffen <strong>van</strong> regelmatige<br />
overlast<br />
Preventief Curatief
3.4 Succes- en faalfactoren<br />
Alvorens in te gaan op de specifieke typen interventies zijn <strong>een</strong> aantal algemene<br />
punten <strong>van</strong> belang wanneer <strong>een</strong> interventie wordt opgestart.<br />
Allereerst geldt dat hoe slechter de relaties tussen bewoners in <strong>een</strong> bepaalde<br />
probleemsituatie zijn, hoe moeilijker het zal zijn om de doelgroep te bereiken met de<br />
interventie. Voor bij<strong>voor</strong>beeld de organisatie <strong>van</strong> <strong>een</strong> buurtbarbecue in <strong>een</strong> buurt waar<br />
<strong>een</strong> aantal bewoners gezellig met elkaar omgaan maar anderen juist <strong>een</strong> negatieve<br />
beeldvorming hebben, zullen vaak all<strong>een</strong> maar die bewoners meedoen die al positief<br />
denken over de andere groep. Eén <strong>van</strong> de oplossingen hier<strong>voor</strong> is om te streven <strong>naar</strong><br />
<strong>een</strong> soort sneeuwbaleffect. Om dit te bewerkstelligen moet eerst geprobeerd worden<br />
<strong>een</strong> aantal personen <strong>van</strong> de groep(en) die anders niet mee zouden doen, mee te<br />
krijgen. Doordat de andere leden <strong>van</strong> deze groep(en) <strong>een</strong> aantal medegroepsleden in<br />
contact zien treden met de andere groepen in hun <strong>wijk</strong>, kan hun beeld al positiever<br />
worden en/of kunnen ze besluiten om de volgende keer misschien ook mee te doen.<br />
Ook bij Buurtbemiddeling is het steeds weer <strong>een</strong> uitdaging om alle conflictpartijen<br />
bereid te vinden mee te doen. Omdat het minder <strong>van</strong>zelfsprekend is <strong>voor</strong> bewoners<br />
om aan dergelijke interventies mee te doen, moet er meer moeite gedaan worden om<br />
de doelgroep te bereiken.<br />
Ten tweede kwam tijdens de workshop met de professionals <strong>naar</strong> voren dat de<br />
meer curatieve interventies meer sturing vergen. Daardoor vergen dergelijke projecten<br />
meer kwaliteiten <strong>van</strong> de projectleiders om deze in goede banen te leiden.<br />
Ten derde geldt dat de meer curatieve interventies zich op minder deelnemers<br />
richten. Wanneer er bij<strong>voor</strong>beeld sprake is <strong>van</strong> negatieve beeldvorming in <strong>een</strong> buurt in<br />
het algem<strong>een</strong>, dan kan er <strong>een</strong> project gestart worden met het doel om veel bewoners<br />
met elkaar in contact te brengen door <strong>een</strong> activiteit die veel bewoners aanspreekt. Op<br />
deze manier heeft <strong>een</strong> project <strong>een</strong> groot bereik onder bewoners. Echter, in het geval<br />
dat er sprake is <strong>van</strong> <strong>een</strong> hoog oplopend conflict dan zal <strong>een</strong> interventie zich op dat<br />
specifieke conflict moeten richten. Hierdoor heeft dit laatste type interventie veel<br />
minder bereik (soms zelfs maar twee bewoners). Het bereik onder bewoners wordt<br />
dus kleiner <strong>naar</strong>mate interventies zich op <strong>een</strong> specifieker probleem richten. Men dient<br />
gerichtheid en bereik dus af te wegen, zodat de best passende interventie gekozen<br />
wordt.<br />
Ten slotte gaven de professionals aan dat het belangrijk is aandacht te hebben<br />
<strong>voor</strong> de effecten op langere termijn. Het lijkt zeer wenselijk, <strong>voor</strong> het realiseren <strong>van</strong><br />
langetermijnoplossingen, om <strong>een</strong> bepaald type meer curatieve interventie op te volgen<br />
met <strong>een</strong> meer preventieve interventie. Wanneer <strong>een</strong> hevig geëscaleerde conflictsituatie<br />
door optreden <strong>van</strong> de politie weer wat is afgekoeld is het belangrijk dat deze<br />
interventie door bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> bemiddelingsinterventie wordt opgevolgd. Op deze<br />
manier kan worden geprobeerd om conflictpartijen tot afspraken te laten komen waar<br />
beide partijen mee kunnen werken en wordt <strong>een</strong> duurzamere oplossing bereikt.<br />
De beeldvormingsinterventies<br />
Zoals gezegd is het beeld dat bewoners hebben <strong>van</strong> de overlastveroorzaker <strong>van</strong> grote<br />
invloed op de manier waarop zij reageren op <strong>een</strong> situatie. Een negatieve beeldvorming<br />
heeft destructieve reacties tot gevolg. Het bestaan <strong>van</strong> negatieve beeldvorming is dan<br />
ook de eerste soort problematiek waar we in geïnteresseerd zijn. Uit onze classificatie<br />
39<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
komen drie typen interventies <strong>naar</strong> voren die zich op negatieve beeldvorming richten.<br />
Daarbij is elk type meer of minder geschikt, afhankelijk <strong>van</strong> in hoeverre de relaties<br />
tussen (groepen) bewoners in de situatie verstoord zijn (zie classificatiesysteem figuur<br />
3.2). Hieronder gaan we kort in op de verschillende verstoorde relaties die bewoners<br />
met elkaar kunnen hebben, waarna we specifiek ingaan op de drie verschillende typen<br />
interventies.<br />
In de eerste plaats kunnen bewoners zich onzeker voelen over contact met leden <strong>van</strong><br />
andere groepen; dit wordt intergroepsangst genoemd (Stephan & Stephan, 1985).<br />
Deze angst kan leiden tot het vermijden <strong>van</strong> contact met leden <strong>van</strong> andere groepen. In<br />
<strong>een</strong> buurtsetting kan deze onzekerheid ertoe leiden dat bewoners contact met leden<br />
<strong>van</strong> andere groepen in de buurt<br />
mijden. Daarbij kan het begrip<br />
‘groep’ ruim gezien worden,<br />
aangezien mensen de neiging<br />
hebben om anderen op basis <strong>van</strong><br />
verschillende kenmerken (zoals<br />
etniciteit, leeftijd, geslacht,<br />
opleiding) in groepen in te delen. In<br />
Immerloo Marlburgen wonen<br />
bij<strong>voor</strong>beeld veel mensen <strong>van</strong><br />
verschillende etnische achtergronden<br />
naast elkaar, maar lijkt er<br />
weinig contact tussen deze groepen<br />
te zijn. Onzekerheid over contact<br />
met andere groepen wordt<br />
verklaard doordat mensen<br />
<strong>voor</strong>afgaand aan het contact er al<br />
<strong>van</strong> uitgaan dat het contact<br />
negatieve gevolgen zal hebben. Het<br />
ontkrachten <strong>van</strong> deze, in<br />
onzekerheid en gebrek aan kennis over de andere groepen gewortelde negatieve<br />
verwachtingen, kan daarom <strong>een</strong> belangrijke doelstelling zijn om bewoners structureel<br />
met elkaar in contact te brengen. Dit kan bij<strong>voor</strong>beeld door buurtbewoners deel te<br />
laten nemen aan <strong>een</strong> gezamenlijke activiteit zoals <strong>een</strong> buurtfeest of <strong>een</strong> andere<br />
laagdrempelige ontmoeting tussen buurtbewoners. Het doel <strong>van</strong> deze activiteiten is<br />
om bewoners elkaar persoonlijk te laten leren kennen, waardoor men elkaar minder<br />
als leden <strong>van</strong> <strong>een</strong> bepaalde groep gaat zien. Door de opbouw <strong>van</strong> persoonlijke<br />
contacten zullen de beelden die geassocieerd worden met de groepen in de <strong>wijk</strong><br />
minder effect hebben in interacties met buurtbewoners. Bij dit eerste type interventies<br />
is beeldvorming dus niet zo zeer het specifieke onderwerp <strong>van</strong> de interventies zelf,<br />
maar de verwachting is dat door positieve contactbelevenissen onzekerheid en<br />
negatieve verwachtingen ten opzichte <strong>van</strong> andere groepen minder worden. Uit<br />
onderzoek is <strong>een</strong> aantal factoren bekend dat het succes <strong>van</strong> dergelijke<br />
contactinterventies kan versterken. Deze zullen in paragraaf 3.4.1 behandeld worden.<br />
Op het moment dat de verhouding en beeldvorming tussen groepen in <strong>een</strong><br />
buurt al duidelijk negatief zijn, zullen interventies uit dit eerste type<br />
contactinterventies niet voldoende zijn. Een <strong>voor</strong>beeld is de scheiding tussen<br />
oorspronkelijke bewoners en nieuwkomers in Geitenkamp in Arnhem. De<br />
40<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
verwachting tussen deze groepen is zo negatief geworden dat in de praktijk leden <strong>van</strong><br />
deze groepen in de <strong>wijk</strong> g<strong>een</strong> contact met elkaar zoeken: ook niet wanneer ze<br />
uitgenodigd worden om deel te nemen aan <strong>een</strong> gezamenlijke activiteit. In <strong>een</strong><br />
dergelijke situatie is <strong>een</strong> type interventie nodig dat zich in eerste instantie specifiek op<br />
het ontkrachten <strong>van</strong> de negatieve beelden richt. Bij<strong>voor</strong>beeld door in <strong>een</strong><br />
gestructureerde context leden <strong>van</strong> de betrokken groepen met elkaar in discussie te<br />
laten gaan over de beelden en ideeën die ze over de andere groep hebben. Dit tweede<br />
type interventie kan zich even<strong>een</strong>s goed richten op verwachtingen over hoe anderen<br />
de eigen groep zien (bijv. ideeën <strong>van</strong> allochtonen over hoe Nederlanders over<br />
allochtonen denken). In paragraaf 3.4.2 zullen we verder op dit type interventies<br />
ingaan.<br />
Hoewel deze twee eerste soorten interventies gebaseerd zijn op het in contact<br />
brengen <strong>van</strong> groepen, zal dit in eerste instantie niet altijd mogelijk zijn. Onderzoek<br />
heeft aangetoond dat de timing <strong>van</strong> het in contact brengen <strong>van</strong> groepen <strong>een</strong><br />
belangrijke invloed kan hebben op de uiteindelijke uitkomsten <strong>van</strong> de interventie<br />
(bijv. Flache & Mäs, 2008; Kameda & Sugimori, 1995). Zo kunnen beelden tussen<br />
groepen al zo negatief zijn dat contact tussen groepen juist leidt tot meer negatieve<br />
beelden in plaats <strong>van</strong> positieve beelden. In Het Arnhemse Broek zijn er in sommige<br />
buurten bij<strong>voor</strong>beeld duidelijk spanningen tussen autochtone bewoners en bewoners<br />
met <strong>een</strong> Turkse achtergrond. Hier kan contact tussen groepen, in eerste instantie, juist<br />
averechts werken. Een interventie gericht op het nivelleren <strong>van</strong> negatieve<br />
beeldvorming waarbij contact tussen twee groepen plaatsvindt, is dus niet altijd in<br />
eerste instantie mogelijk of zinvol. In <strong>een</strong> dergelijke situatie is het belangrijk om eerst<br />
<strong>een</strong> interventie in beeldvorming over andere groepen in de <strong>wijk</strong> binnen <strong>een</strong> bepaalde<br />
groep te plegen. Wanneer deze interventie succesvol is afgerond, kan deze opgevolgd<br />
worden door <strong>een</strong> type interventie gericht op het in contact brengen <strong>van</strong> bewoners uit<br />
verschillende groepen (paragraaf 3.4.1 en 3.4.2). In paragraaf 3.4.3 zullen we dit type<br />
interventies beschrijven, evenals condities definiëren waaronder het noodzakelijk is<br />
om eerst <strong>een</strong> dergelijke interventie toe te passen alvorens over te gaan op de<br />
hierboven beschreven typen interventies.<br />
3.4.1 Contact stimuleren tussen groepen bewoners<br />
Voorbeelden <strong>van</strong> interventies die zich op beeldvorming richten door contact tot stand<br />
te brengen tussen groepen, zijn activiteiten zoals de <strong>wijk</strong>feesten die in het kader <strong>van</strong><br />
‘Klarendal kom op’ worden georganiseerd of ‘Samen koken, samen eten’ in<br />
Presikhaaf. Deze <strong>wijk</strong>feesten geven ieder<strong>een</strong> in de buurt de kans om aan allerlei<br />
activiteiten en optredens deel te nemen en zodoende in contact te komen met andere<br />
buurtbewoners. Zo wordt bij <strong>een</strong> project als ‘Samen koken, samen eten’ <strong>een</strong> workshop<br />
<strong>voor</strong> bewoners georganiseerd om bewoners <strong>van</strong> verschillende achtergronden samen te<br />
laten koken. De bewoners krijgen de kans om gerechten uit andere culturen te<br />
proeven, maar ook hun medebuurtbewoners beter te leren kennen zonder dat de<br />
nadruk op de beelden onderling komt te liggen.<br />
De contact<strong>theorie</strong> <strong>van</strong> Allport uit 1954 vormt <strong>een</strong> belangrijk uitgangspunt <strong>voor</strong><br />
deze contactinterventies. Zoals in hoofdstuk 2 is uitgelegd, wordt in deze <strong>theorie</strong><br />
gesteld dat contact tussen groepen negatieve beelden over de andere groep effectief<br />
kan wegnemen mits het contact onder optimale condities plaatsvindt. De afgelopen<br />
decennia is er veel onderzoek gedaan <strong>naar</strong> de condities waaronder contact tussen<br />
leden <strong>van</strong> verschillende groepen leidt tot positievere beeldvorming ten opzichte <strong>van</strong><br />
de andere groep. Deze condities zouden volgens de contact<strong>theorie</strong> daarom zeer<br />
41<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
elangrijk moeten zijn bij het opzetten en uitvoeren <strong>van</strong> dit type interventies. Ondanks<br />
het feit dat de condities reeds zijn besproken in hoofdstuk 2 willen we ze hieronder<br />
nog even kort herhalen.<br />
Gelijke status<br />
Ten eerste lijkt gelijkheid in status <strong>een</strong> belangrijke <strong>voor</strong>waarde te zijn. Wanneer leden<br />
<strong>van</strong> verschillende groepen elkaar ontmoeten moet er binnen de contactsituatie g<strong>een</strong><br />
sprake zijn <strong>van</strong> statusverschillen. Het is dus belangrijk bij dergelijke interventies, dat<br />
bewoners <strong>van</strong> de verschillende betrokken groepen zich gelijkwaardig voelen. Het is<br />
daarom aan te raden dat vertegenwoordigers <strong>van</strong> alle betrokken groepen bij de<br />
organisatie <strong>van</strong> het contact worden betrokken om te <strong>voor</strong>komen dat het gevoel<br />
ontstaat dat de activiteit ‘<strong>van</strong>’ de andere groep is. Wanneer negatieve beeldvorming<br />
tussen bepaalde groepen specifiek over statusverschillen gaat, zoals tussen<br />
nieuwkomers en oorspronkelijke bewoners, is er dus ook <strong>een</strong> minder grote kans <strong>van</strong><br />
slagen. Hoewel er binnen de interventie zoveel mogelijk <strong>naar</strong> <strong>een</strong> gelijke status tussen<br />
de groepen gestreefd wordt, blijft dit moeilijk. Dit komt doordat statusverschillen<br />
zoals die in het dagelijkse leven bestaan ook binnen de interventie meespelen (dat wil<br />
zeggen, psychologisch aanwezig blijven).<br />
Gedeeld doel en samenwerking<br />
De tweede en derde <strong>voor</strong>waarde waaronder er <strong>een</strong> grotere kans ontstaat dat contact<br />
tussen groepen daadwerkelijk tot <strong>een</strong> positiever beeld over de andere groep leidt, is<br />
dat tijdens het contact er sprake moet zijn <strong>van</strong> <strong>een</strong> gedeeld doel en samenwerking.<br />
Daarbij is het belangrijk dat de nadruk op samenwerking ligt. Bij zulke<br />
contactbevorderende interventies is het dus aan te raden dat verschillende groepen<br />
bewoners uit de buurt niet all<strong>een</strong> samenkomen, maar dat er daarbij ook sprake is <strong>van</strong><br />
<strong>een</strong> activiteit waarin leden <strong>van</strong> de verschillende groepen samen moeten werken.<br />
In dit kader kunnen we twee op het oog soortgelijke interventies vergelijken.<br />
De ene is <strong>een</strong> buurtfeest waarbij bewoners uitgenodigd worden eten en stoelen mee te<br />
brengen <strong>naar</strong> <strong>een</strong> plein of veld en tijdens het eten andere buurtbewoners te leren<br />
kennen. Mensen zullen hierbij <strong>een</strong> beter idee krijgen <strong>van</strong> welke andere mensen er in<br />
de buurt wonen. Echter, het risico bestaat dat de ene groep bewoners die elkaar al<br />
kennen aan de ene kant <strong>van</strong> het plein gaat staan en de andere groep bewoners aan de<br />
andere kant. Een andere interventie is <strong>een</strong> avond waarbij buurtbewoners uitgenodigd<br />
worden om samen te koken (zoals het project ‘Samen koken, samen eten’). Hierbij<br />
geeft het project de deelnemers <strong>een</strong> doel, waardoor bewoners uit verschillende<br />
groepen moeten samenwerken. Deze positieve interdependentie is erg belangrijk om<br />
daadwerkelijk <strong>een</strong> positief effect op de beeldvorming tussen de groepen te sorteren.<br />
Belangrijk is echter wel dat het doel <strong>voor</strong> alle bewoners, die onder de doelgroep<br />
vallen, aantrekkelijk is. Samen koken kan bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong>al bij vrouwen interesse<br />
wekken maar misschien minder bij mannen.<br />
Ondersteuning door autoriteiten<br />
Ten slotte is <strong>een</strong> vierde belangrijke <strong>voor</strong>waarde dat het contact ondersteund wordt<br />
door autoriteiten (bij<strong>voor</strong>beeld belangrijke personen in de buurt). Binnen <strong>een</strong> groep<br />
kunnen belangrijke, invloedrijke personen <strong>een</strong> grote invloed hebben op de attitudes<br />
<strong>van</strong> andere groepsleden. Daarom is het belangrijk dat er bij <strong>een</strong> interventie, gericht op<br />
het nivelleren <strong>van</strong> negatieve beelden over andere groepen, ondersteuning en<br />
medewerking is <strong>van</strong> deze belangrijke personen. Wanneer de relaties tussen groepen<br />
42<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
ewoners in dusdanige mate gespannen zijn dat leden <strong>van</strong> de verschillende groepen<br />
niet spontaan in contact met elkaar kunnen treden, ook niet tijdens <strong>een</strong> dergelijke<br />
contactinterventie, kunnen deze personen <strong>een</strong> belangrijke rol spelen.<br />
43<br />
Voorwaarden volgens de contact<strong>theorie</strong>:<br />
- Gelijke status<br />
- Gedeeld doel<br />
- Samenwerking<br />
- Ondersteuning door autoriteiten<br />
3.4.2 Contactinterventies die zich expliciet op negatieve beeldvorming richten<br />
Bij dit type interventies gaan we uit <strong>van</strong> <strong>een</strong> situatie waarin de wederzijdse<br />
beeldvorming tussen groepen in die mate negatief is dat bewoners ook tijdens <strong>een</strong><br />
contactinterventie g<strong>een</strong> contact met elkaar zoeken. Bij<strong>voor</strong>beeld bij <strong>een</strong> buurtbarbecue<br />
waar in de ene hoek <strong>van</strong> het plein de autochtone bewoners hun saucijsjes staan te eten,<br />
en de Turkse bewoners aan de andere kant hun Suçuk (Turkse worst). In deze<br />
gevallen zullen enkele, kortdurende gelegenheden tot contact, zoals bij het eerste type<br />
contactinterventies, niet voldoende zijn om de sterk negatieve beelden te veranderen.<br />
In eerste instantie is er <strong>een</strong> interventie nodig die zich specifiek op deze beelden tussen<br />
de groepen richt. Op het moment dat er sprake is <strong>van</strong> erg negatieve beelden en<br />
verwachtingen tussen verschillende groepen bewoners zal het namelijk moeilijk of<br />
onmogelijk zijn om aan de hierboven geschetste <strong>voor</strong>waarden te voldoen. Daarom is<br />
<strong>een</strong> type interventie nodig dat specifieker op beeldvorming is gericht, en zodoende<br />
contact en communicatie over de beelden die leden <strong>van</strong> de verschillende groepen over<br />
elkaar hebben toch nog mogelijk maakt. Dit kan dan gevolgd worden door <strong>een</strong><br />
algemenere contactinterventie zoals beschreven in paragraaf 3.4.1.<br />
Het project ‘Praten is goud’ in Malburgen is <strong>een</strong> <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> interventie<br />
die specifiek ingaat op de wederzijdse beelden tussen groepen. In dit project gingen<br />
buurtbewoners <strong>van</strong> verschillende etnische achtergronden met elkaar in gesprek over<br />
de gebruiken en waarden, die leden <strong>van</strong> deze verschillende groepen in de buurt<br />
hebben. Daarbij gaat het project in op zowel de positieve als de negatieve<br />
interculturele contacten die er binnen de buurt bestaan. Het grote verschil tussen <strong>een</strong><br />
dergelijk type project en <strong>een</strong> type project zoals ‘Samen koken, samen eten’ is dat er<br />
specifiek op de beeldvorming tussen groepen ingegaan wordt.<br />
Bij interventies die zich specifiek op beeldvorming richten zijn <strong>een</strong> aantal<br />
zaken erg belangrijk om de interventie succesvol te laten zijn:<br />
1. Vanuit de eerder genoemde <strong>voor</strong>waarden om contact tussen groepen te laten<br />
resulteren in <strong>een</strong> afname <strong>van</strong> negatieve beelden volgt dat het belangrijk is dat<br />
deelnemers <strong>een</strong> gezamenlijk doel hebben (Allport, 1954). In <strong>een</strong> specifiek op<br />
beeldvorming gerichte interventie moet het concrete gedeelde doel ‘afname <strong>van</strong><br />
negatieve beeldvorming’ zijn. Uit de discussie tijdens de workshop bleek dat dit ook<br />
nadelen kan hebben. Een <strong>voor</strong>deel <strong>van</strong> het ‘Samen koken, samen eten’ project is dat<br />
het laagdrempelig en redelijk vrijblijvend is, en zodoende veel mensen kan<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
aantrekken. Een project als ‘Praten is goud’ kan daarentegen bedreigend op bewoners<br />
overkomen aangezien ze over beeldvorming moeten praten.<br />
2. Het is tevens <strong>van</strong> belang om bij dit type interventie de <strong>voor</strong>waarden gelijkheid <strong>van</strong><br />
status en steun <strong>van</strong> autoriteiten extra aandacht te geven (Allport, 1954). Er moet<br />
<strong>voor</strong>komen worden dat het initiatief en de leiding <strong>van</strong> gesprekken bij leden <strong>van</strong> één<br />
<strong>van</strong> de deelnemende groep komt te liggen. Een <strong>voor</strong>stel zou kunnen zijn om dit door<br />
duidelijk onafhankelijke personen te laten doen zodat g<strong>een</strong> <strong>van</strong> de deelnemers het idee<br />
kan krijgen dat de leiding <strong>van</strong> de interventie meer bij <strong>een</strong> <strong>van</strong> de groepen ligt. Een<br />
andere mogelijkheid is om, zoals bij buurtbemiddeling Arnhem gebeurt, twee<br />
personen, elk behorende bij <strong>een</strong> andere deelnemende groep, in te schakelen.<br />
3. Ten derde zouden er <strong>voor</strong>waarden moeten worden gecreëerd waaronder mensen<br />
met <strong>een</strong> veilig gevoel aan de interventie kunnen deelnemen. Onderzoek <strong>naar</strong> dreiging<br />
tussen sociale groepen laat zien dat op het moment dat deelnemers zich bedreigd<br />
voelen, de kans groot is dat ze juist meer op algemene beelden over anderen<br />
terugvallen (Stephan & Stephan, 2000). Dit kan zelfs het effect hebben dat negatieve<br />
beelden tijdens de interventie bevestigd worden in plaats <strong>van</strong> ontkracht. Een suggestie<br />
is om <strong>een</strong> dergelijk project te beginnen met deelnemers die al enig contact met de<br />
andere groep hebben, en vervolgens via deze deelnemers het project uit te breiden<br />
<strong>naar</strong> andere bewoners (het eerdergenoemde sneeuwbaleffect).<br />
4. Het laatste punt dat we hier willen noemen is het belang <strong>van</strong> herhaalde<br />
ontmoetingen. Onderzoek <strong>naar</strong> de condities <strong>van</strong> positieve beeldvorming in<br />
contactsituaties heeft aangetoond dat herhaling en continuïteit <strong>van</strong> contact<br />
noodzakelijke <strong>voor</strong>waarden zijn <strong>voor</strong> het ontstaan <strong>van</strong> positieve relaties tussen<br />
groepen (Pettigrew, 1998), <strong>voor</strong>al bij duidelijk negatieve beelden. Waar het in de<br />
eerste probleemsituatie misschien voldoende is om één keer in de zoveel tijd<br />
bewoners bij elkaar te brengen om bewoners <strong>van</strong> verschillende groepen elkaar te laten<br />
leren kennen, zijn in deze verslechterde situatie herhaalde contacten extra belangrijk.<br />
Op deze manier kunnen banden en vertrouwen tussen leden <strong>van</strong> de verschillende<br />
groepen zich langzaam ontwikkelen. Belangrijk daarbij is dat de interventie dan ook<br />
de gelegenheid geeft tot het ontstaan <strong>van</strong> deze banden of vriendschappen tussen leden<br />
<strong>van</strong> verschillende groepen.<br />
3.4.3 <strong>Interventies</strong> binnen groepen die zich expliciet op negatieve beeldvorming<br />
richten<br />
Wanneer de relaties tussen buurtbewoners in ernstige mate verslechterd zijn, kan er<br />
<strong>een</strong> situatie ontstaan waarin contact tussen leden <strong>van</strong> bepaalde groepen in eerste<br />
instantie niet mogelijk is. Uit onderzoek blijkt dat de meeste mensen geloven dat<br />
negatieve beelden ontstaan uit onwetendheid over de andere groep. Tegelijk geldt dat<br />
de meeste mensen niet geloven in de rechtmatigheid en onvermijdelijkheid <strong>van</strong><br />
negatieve beelden tussen groepen (Esses & Hodson, 2006). Echter, <strong>voor</strong> mensen die<br />
het meest vatbaar zijn <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>oordelen geldt dit juist minder. Voor mensen met de<br />
negatiefste beelden over andere groepen geldt dus dat deze het minst snel hun<br />
beeldvorming <strong>naar</strong> aanleiding <strong>van</strong> contact met de andere groep bijstellen.<br />
Waar het vaak mogelijk is om - al dan niet in <strong>een</strong> sterk gestructureerde vorm -<br />
bewoners door contact minder negatieve beelden over andere groepen te laten hebben,<br />
kan het bij bewoners met erg negatieve beelden dus juist averechts werken. Doordat<br />
44<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
in deze situatie bewoners er <strong>van</strong> overtuigd zijn dat negatieve beelden onvermijdelijk<br />
zijn en buiten hun eigen controle liggen, helpen de eerder genoemde interventies, die<br />
gebaseerd zijn op contact met <strong>een</strong> andere groep, niet. In plaats daar<strong>van</strong> is het<br />
belangrijk om bewoners eerst binnen hun eigen groep over de situatie na te laten<br />
denken. Hierbij is het belangrijk dat de geldigheid <strong>van</strong> de beelden en de opvatting dat<br />
deze beelden <strong>voor</strong> alle leden <strong>van</strong> <strong>een</strong> andere groep gelden in twijfel getrokken<br />
worden.<br />
Een type interventie dat in <strong>een</strong> dergelijke situatie geschikt is, is <strong>een</strong><br />
beeldenstorminterventie. Hierbij worden in <strong>een</strong> gestructureerde setting leden <strong>van</strong><br />
verschillende groepen met elkaar in discussie gebracht over de beelden die zij over de<br />
andere groep hebben en de verwachtingen over hoe zij denken dat de andere groep<br />
over henzelf denkt. Dit vergt meerdere stappen. Voorbeelden <strong>van</strong> stappen die binnen<br />
<strong>een</strong> dergelijke interventie gezet kunnen worden zijn (Harvey & Brown, 1996):<br />
Stap 1<br />
In de eerste stap worden leden <strong>van</strong> de twee groepen apart gevraagd om over drie<br />
dingen na te denken en op te schrijven.<br />
Hoe zien wij onszelf?<br />
Hoe denken wij dat de andere groep ons ziet?<br />
Hoe zien wij de andere groep?<br />
Stap 2<br />
In stap 2 komen de groepen samen en worden de lijsten opgehangen. Een<br />
woordvoerder <strong>van</strong> beide groepen zal dan de lijsten aan de andere groep presenteren.<br />
Daarbij mogen de leden <strong>van</strong> de andere groep zich niet verdedigen of kritiek leveren.<br />
Wel moet er de mogelijkheid zijn om vragen ter verduidelijking te stellen<br />
(bij<strong>voor</strong>beeld “wat bedoelen jullie met ‘koppig’?”).<br />
Stap 3<br />
De twee groepen komen weer apart <strong>van</strong> elkaar samen om te reageren op stap 2 en om<br />
de verschillen tussen de lijsten te bediscussiëren.<br />
Stap 4<br />
De groepen komen weer bij elkaar en worden verdeeld in subgroepen <strong>van</strong> 5 of 6<br />
personen door leden <strong>van</strong> de twee groepen te mengen. Deze subgroepen krijgen de<br />
opdracht om samen te praten over de problemen die er tussen de twee groepen bestaan<br />
en te verzinnen hoe hier <strong>een</strong> oplossing <strong>voor</strong> gevonden kan worden. Dit moet<br />
resulteren in <strong>een</strong> ‘actieplan’ om de problemen op te lossen en om<br />
verantwoordelijkheden toe te wijzen. Hiermee zijn we weer terug bij het soort<br />
interventie dat beschreven is in paragraaf 3.4.2 nl., <strong>een</strong> interventie die expliciet op<br />
beeldvorming is gericht maar met contact tussen verschillende groepen.<br />
Hoewel <strong>een</strong> dergelijk type interventie in andere steden succesvol is toegepast, zijn<br />
hier (nog) g<strong>een</strong> <strong>voor</strong>beelden <strong>van</strong> in Arnhem. Een <strong>van</strong> de grote <strong>voor</strong>delen <strong>van</strong> het<br />
werken met groepen die onderling overleggen is dat groepsvertegenwoordigers het<br />
woord <strong>voor</strong> elke groep kunnen doen. Op deze manier kunnen ook bewoners die zelf<br />
minder in staat zijn om te communiceren met de andere groep alsnog mee doen aan de<br />
interventie.<br />
45<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
<strong>Interventies</strong> gericht op buurtconflicten<br />
Naast deze drie typen interventies die zich op beeldvorming tussen groepen in <strong>een</strong><br />
<strong>wijk</strong> richten, kijken we ook <strong>naar</strong> interventies gericht op het oplossen <strong>van</strong><br />
conflictsituaties. Conflictinterventies kunnen uitgevoerd worden door verschillende<br />
partijen. Voorbeelden <strong>van</strong> bewoners of instellingen in de buurt die kunnen proberen<br />
<strong>een</strong> conflict op te lossen, zijn Buurtbemiddeling, bewonersconsulenten of de politie.<br />
De vraag: ‘welke partij voert wanneer welk soort interventie uit?’ is bij<br />
conflictinterventie belangrijk, aangezien de rol <strong>van</strong> <strong>een</strong> interveniërende partij grote<br />
invloed heeft op de interventie zelf. Onderzoek laat bij<strong>voor</strong>beeld zien dat hoe meer<br />
conflictpartijen (in dit geval bewoners) zelf meewerken aan <strong>een</strong> oplossing, hoe<br />
tevredener partijen uiteindelijk met de uitkomsten zijn en hoe structureler <strong>een</strong><br />
uitkomst is (Pel, 2004).<br />
Het eerste type conflictinterventie dat we bespreken richt zich op het<br />
ondersteunen en trainen <strong>van</strong> bewoners in het zelf aanpakken <strong>van</strong> conflicten. We<br />
hebben het hier bij<strong>voor</strong>beeld over weerbaarheidtrainingen of ‘coaching’ <strong>van</strong><br />
bewoners. Op deze interventies en de <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> het slagen <strong>van</strong> deze<br />
interventies zullen we dieper ingaan in paragraaf 3.4.4.<br />
Echter, in sommige gevallen kan <strong>een</strong> conflictsituatie zodanig geëscaleerd zijn<br />
dat bewoners er zelfstandig niet uitkomen. In dit geval kan het noodzakelijk zijn dat<br />
<strong>een</strong> derde partij zich in de situatie mengt om bewoners te helpen tot <strong>een</strong> oplossing te<br />
komen of op <strong>een</strong> andere wijze <strong>een</strong> conflict te beëindigen. Er zijn verschillende typen<br />
derde partijen die bij <strong>een</strong> conflict tussen buurtbewoners betrokken kunnen raken. Zo<br />
kan <strong>een</strong> derde partij de rol <strong>van</strong> coach of adviseur hebben (bij<strong>voor</strong>beeld de vrijwilligers<br />
<strong>van</strong> buurtbemiddeling) en conflictpartijen ondersteunen in het zelf vinden <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
uitkomst. Een derde partij zou de rol <strong>van</strong> scheidsrechter op zich kunnen nemen<br />
(bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> politieagent) die na verkenning <strong>van</strong> de situatie <strong>een</strong> beslissing oplegt.<br />
Elk <strong>van</strong> dit soort derde partijen hebben hun eigen <strong>voor</strong>- en nadelen. In paragraaf 3.4.5<br />
zullen we dieper ingaan op de <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> adviserende<br />
bemiddelingsinterventies en vervolgens zullen we in paragraaf 3.4.6 de belangrijkste<br />
<strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> arbitraire derde partij-interventies behandelen.<br />
Net als bij de beeldvormingsinterventies hebben we bij bovenstaande conflict-<br />
interventies onderscheid gemaakt tussen drie typen interventies. Het is afhankelijk <strong>van</strong><br />
de mate <strong>van</strong> escalatie <strong>van</strong> de situatie welk type het geschiktst is om in te zetten. Voor<br />
elk <strong>van</strong> deze drie typen zullen we hieronder belangrijke factoren <strong>voor</strong> het slagen <strong>van</strong><br />
de interventie bespreken.<br />
3.4.4 <strong>Interventies</strong> gericht op conflictstrategieën <strong>voor</strong> buurtbewoners<br />
Er zijn twee soorten interventies binnen dit type interventie te onderscheiden.<br />
Allereerst <strong>een</strong> meer preventieve soort die erop gericht is om door middel <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
vorm <strong>van</strong> training zoals bij buurbemiddeling gebeurt, bewoners conflictstrategieën<br />
aan te leren. Daarnaast <strong>een</strong> meer curatieve soort waarbij bewoners telefonisch<br />
‘gecoacht’ worden om eerst zelf <strong>een</strong> oplossing te zoeken, zoals in eerste instantie door<br />
overlastconsulenten <strong>van</strong> de verschillende woningbouwverenigingen,<br />
buurtbemiddeling en politie in Arnhem wordt gedaan.<br />
Belangrijk hierbij is om de verschillende onderdelen <strong>van</strong> <strong>een</strong> conflict te<br />
onderscheiden en duidelijk <strong>voor</strong> ogen te krijgen. Een conflict kan grofweg in drie<br />
verschillende onderdelen worden ingedeeld: de conflictkwestie, de perceptie <strong>van</strong> de<br />
46<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
kwestie en de reactie. Daarbij gaat de kwestie over de objectieve gebeurtenis(sen) die<br />
de aanleiding vormen <strong>voor</strong> de ergernissen waarmee bewoners zich melden. De<br />
perceptie <strong>van</strong> de kwestie gaat over hoe deze kwestie op de persoon zelf overkomt. De<br />
reactie ten slotte, gaat over de manier waarop de persoon (zou willen) reageren. Om<br />
<strong>een</strong> helder beeld <strong>van</strong> de situatie te krijgen is het belangrijk dit onderscheid te maken.<br />
Aan de kwestie zal vaak in eerste instantie weinig gedaan kunnen worden. Echter, via<br />
(telefonisch) coachen <strong>van</strong> bewoners kan er wel geïntervenieerd worden in de perceptie<br />
<strong>van</strong> de kwestie en de reactie <strong>van</strong> de bewoners. Verschillende punten zijn dan<br />
belangrijk om rekening mee te houden:<br />
Een manier om bewoners anders tegen de conflictkwestie aan te laten kijken is<br />
door ze te leren om de situatie te ‘herframen’ (Giebels & Euwema, 2006). Dit kan<br />
door bewoners aan te moedigen de situatie ook <strong>een</strong>s <strong>van</strong>uit het perspectief <strong>van</strong> de<br />
ander proberen te bekijken. Bij<strong>voor</strong>beeld door vragen te stellen zoals: waarom of<br />
waarom niet?<br />
Wat betreft de reacties <strong>van</strong> bewoners: bewoners kunnen op drie verschillende<br />
manieren reageren in <strong>een</strong> conflictsituatie. Ze kunnen agressief reageren met de kans<br />
dat <strong>een</strong> conflict all<strong>een</strong> nog maar meer escaleert. Een tweede reactie kan zijn om de<br />
kwestie te proberen te negeren en het conflict te vermijden. Hoewel dit op korte<br />
termijn constructief kan werken, zijn mensen in dit geval vaak geërgerd zonder dat<br />
hier <strong>een</strong> oplossing <strong>voor</strong> komt. Hierdoor groeit de kans dat <strong>een</strong> nieuwe kwestie in de<br />
toekomst juist veel eerder (en heftiger) tot escalatie <strong>van</strong> het conflict leidt. Ten derde<br />
kunnen bewoners zelf proberen <strong>een</strong> oplossing te vinden. Daarbij moeten bewoners<br />
proberen om met elkaar in gesprek te komen en afspraken te maken waar beide<br />
partijen het mee <strong>een</strong>s kunnen zijn. Volgens de roos <strong>van</strong> Leary (1957) kan<br />
conflictgedrag tussen twee individuen beschreven worden aan de hand <strong>van</strong> twee<br />
dimensies: dominantie en vriendelijkheid (Giebels & Eeuwema, 2006). De<br />
dominantiedimensie loopt <strong>van</strong> onderdanig <strong>naar</strong> dominant gedrag en de<br />
vriendelijkheiddimensie <strong>van</strong> vijandig <strong>naar</strong> vriendelijk. Daarbij zijn volgens Leary<br />
mensen geneigd complementair te reageren op de dominantiedimensie. Oftewel:<br />
dominant gedrag roept onderdanig gedrag op en onderdanig gedrag dominant gedrag.<br />
Op de vriendelijkheiddimensie reageren mensen juist symmetrisch: vriendelijkheid<br />
roept vriendelijkheid op en vijandigheid leidt tot vijandige reacties. Op deze manier<br />
hebben bewoners dus de natuurlijke neiging om in <strong>een</strong> gedragspatroon te blijven<br />
hangen. Wanneer <strong>een</strong> bewoner bij<strong>voor</strong>beeld te maken heeft met <strong>een</strong> vijandige<br />
buurman, dan is de neiging groot om daar op <strong>een</strong> onderdanige, cynische manier op te<br />
reageren. Dit versterkt daarop waarschijnlijk all<strong>een</strong> nog maar de neiging <strong>van</strong> de<br />
buurman om weer vijandig te reageren.<br />
Een manier om <strong>een</strong> dergelijk patroon te doorbreken is de strategie <strong>van</strong> het<br />
andersom interveniëren (Kloosterboer & <strong>van</strong> de Vliert, 1987). Bij (telefonische)<br />
coaching <strong>van</strong> bewoners zou dit <strong>een</strong> bruikbare methode kunnen zijn om bewoners met<br />
elkaar in <strong>een</strong> constructief interactiepatroon te krijgen. Stel dat <strong>een</strong> melder te maken<br />
heeft met <strong>een</strong> agressieve buurman. Er is sprake <strong>van</strong> overlast, de buurman wil niet<br />
meewerken aan <strong>een</strong> oplossing en maakt dit op <strong>een</strong> vijandige manier duidelijk. De<br />
melder heeft waarschijnlijk in eerste instantie de neiging om zich terug te trekken en<br />
bij<strong>voor</strong>beeld de politie of woningbouw te vragen iets aan de situatie te doen, hetg<strong>een</strong><br />
de vijandigheid <strong>van</strong> de buurman nog extra kan versterken. Wat <strong>een</strong> betere optie zou<br />
zijn is op <strong>een</strong> vriendelijke maar <strong>voor</strong>al ook vasthoudende (dominante) manier<br />
proberen te onderhandelen met de buurman. Volgens dit model zou de buurman op<br />
47<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
deze manier steeds meer op <strong>een</strong> vriendelijke en op <strong>een</strong> minder dominante manier gaan<br />
reageren, wat zal leiden tot <strong>een</strong> constructievere oplossing.<br />
3.4.5 Bemiddelingsinterventies<br />
Wanneer bewoners er onderling niet uitkomen kan het nodig zijn om <strong>een</strong> interventie<br />
te plegen waarbij <strong>een</strong> derde partij zich met het conflict bezig gaat houden. In eerste<br />
instantie kan deze interventie bestaan uit <strong>een</strong> vorm <strong>van</strong> bemiddeling zoals door<br />
buurtbemiddeling of bij<strong>voor</strong>beeld door <strong>een</strong> overlastconsulent <strong>van</strong> de woningbouw<br />
gebeurt. Het hoofddoel <strong>van</strong> <strong>een</strong> dergelijke interventie is om de conflictpartijen weer<br />
met elkaar in gesprek te brengen. Daarbij blijft de buurtbemiddelaar onpartijdig en ligt<br />
de nadruk op het feit dat de conflictpartijen zelf met oplossingen moeten komen. Er<br />
kan onderscheid gemaakt worden tussen <strong>een</strong> bemiddelingsinterventie waarin de derde<br />
partij optreedt als procesbegeleider en <strong>een</strong> interventie waarin de derde partij optreedt<br />
als bemiddelaar.<br />
Procesbegeleiding richt zich op het tot stand brengen <strong>van</strong> positieve condities<br />
<strong>voor</strong> probleemoplossing, waardoor de partijen zelf kunnen gaan werken aan het<br />
vinden <strong>van</strong> <strong>een</strong> oplossing. Het grote <strong>voor</strong>deel <strong>van</strong> <strong>een</strong> dergelijk type interventie is dat<br />
de conflictpartijen zelf de uiteindelijke oplossing vormgeven, waardoor de kans op<br />
acceptatie <strong>van</strong> de uitkomst <strong>van</strong> het conflict groter wordt en ook de tevredenheid <strong>van</strong><br />
de conflictpartijen wordt vergroot (Giebels & Eeuwema, 2006). Een bemiddelaar<br />
voldoet hier ook aan, all<strong>een</strong> kan deze zich in ruimere mate met de inhoud <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
mogelijke oplossing bemoeien, bij<strong>voor</strong>beeld door ideeën <strong>voor</strong> <strong>een</strong> oplossing aan te<br />
dragen. Bij buurtbemiddeling weerhouden de bemiddelaars zich nadrukkelijk <strong>van</strong> de<br />
bemoeienis met de mogelijke oplossing. Bij <strong>een</strong> bemiddelingspoging <strong>van</strong>uit <strong>een</strong><br />
woningbouwvereniging is het wel mogelijk dat de derde partij mogelijke oplossingen<br />
aandraagt.<br />
Beide vormen <strong>van</strong> bemiddelen hebben all<strong>een</strong> zin wanneer beide partijen<br />
samen het doel hebben om <strong>een</strong> oplossing te vinden (Giebels & Eeuwema, 2006). Een<br />
tweede belangrijke <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> dergelijke interventies is dat de bemiddelaar<br />
neutraal <strong>naar</strong> beide partijen moet zijn. Een belangrijk punt daarbij is bij<strong>voor</strong>beeld dat<br />
de bemiddelaar beide partijen evenveel aandacht geeft. Een ander punt dat we bij het<br />
buurtbemiddelingsproject in Arnhem zien dat hierbij aansluit, is dat bemiddelaars<br />
altijd uit <strong>een</strong> andere buurt komen dan de conflictpartijen, waardoor deze<br />
onafhankelijkheid beter gewaarborgd kan worden. Daarnaast is het <strong>van</strong> belang dat<br />
tijdens de bemiddeling <strong>een</strong> positieve sfeer gecreëerd wordt waarin het<br />
gem<strong>een</strong>schappelijk belang <strong>voor</strong>op staat en dat de derde partijen getraind zijn in<br />
gespreksvaardigheden zoals samenvatten, het geven <strong>van</strong> gevoelsreflecties en het<br />
stellen <strong>van</strong> open vragen.<br />
3.4.6 De-escalerende interventies<br />
Wanneer er g<strong>een</strong> mogelijkheid is dat bewoners er zelf uitkomen - al dan niet met<br />
behulp <strong>van</strong> <strong>een</strong> bemiddelaar - zal er <strong>een</strong> meer autoritaire interventie plaats moeten<br />
vinden, gericht op het de-escaleren <strong>van</strong> de situatie. Dit kan bij<strong>voor</strong>beeld door <strong>een</strong><br />
meer autoritaire partij, zoals de politie of de woningbouwvereniging, gedaan worden.<br />
Een derde partij die als autoriteit optreedt, pleegt <strong>een</strong> machtsingreep en legt aan beide<br />
partijen op hoe ze zich met betrekking tot de conflictkwestie dienen te gedragen.<br />
Belangrijke <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> <strong>een</strong> dergelijke de-escalerende interventie is dat de<br />
derde partij over voldoende formele macht beschikt. Dit is nodig om daadwerkelijk<br />
48<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
<strong>een</strong> oplossing op te kunnen leggen en er<strong>voor</strong> te kunnen zorgen dat beide<br />
conflictpartijen zich hier aan houden.<br />
De keuze <strong>voor</strong> het type uitkomst is hierbij vrij. Zo kan de derde partij <strong>een</strong> kant<br />
kiezen <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de conflictpartijen of <strong>een</strong> bij<strong>voor</strong>beeld <strong>een</strong> uitkomst opleggen die<br />
tussen de wens <strong>van</strong> beide partijen ligt. Een groot nadeel daarbij is dat onderliggende<br />
problemen vaak niet aan de oppervlakte komen en dat bij conflictpartijen <strong>een</strong> winverlies<br />
(of zelfs verlies-verlies!) gevoel kan ontstaan waardoor de oplossing niet door<br />
alle partijen geaccepteerd wordt. Een dergelijke interventie zou daarom <strong>een</strong> laatste<br />
optie moeten zijn (of juist de eerste om andere interventies daarna in te zetten) en<br />
<strong>voor</strong>al gericht op het de-escaleren <strong>van</strong> de situatie zodat de conflictpartijen zelf verder<br />
aan <strong>een</strong> oplossing kunnen werken. Dat het belangrijk is om de verstandhouding tussen<br />
bewoners ook in de toekomst goed te houden en daarom <strong>een</strong> curatieve interventie te<br />
laten volgen door <strong>een</strong> preventieve, is reeds besproken in paragraaf 3.4.<br />
Verder is het belangrijk dat ook bij <strong>een</strong> dergelijke interventie beide partijen<br />
zoveel mogelijk procedurele rechtvaardigheid in de interventie ervaren: ook al zijn<br />
beide partijen het niet <strong>een</strong>s met de uitkomst, ze kunnen wel accepteren hoe deze<br />
beslissing is genomen kunnen ze wel accepteren. Belangrijk hier<strong>voor</strong> is dat beide<br />
partijen eventueel tijd krijgen om de situatie uit te leggen en dat de derde partij door<br />
beide partijen wordt geaccepteerd als <strong>een</strong> rechtmatige autoriteit (zie ook vorige<br />
alinea). Daarbij moet de beslissing zo min mogelijk in win-verlies termen worden<br />
geformuleerd (Giebels & Euwema, 2006).<br />
49<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
H 4 Duurzame buurtveiligheid<br />
Reijer Verwer, Annemarijn Walberg en Willem de Haan<br />
4.1 Achtergrond<br />
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de manier waarop geïnvesteerd kan worden in<br />
duurzame veiligheid. Een economische uitleg <strong>van</strong> de noodzaak om duurzaam te<br />
investeren in veiligheid is dat investeringen in stenen op lange termijn slecht zullen<br />
renderen als niet of niet succesvol wordt geïnvesteerd in veiligheid. Kostbare<br />
stedelijke vernieuwingsprojecten zijn om deze reden mislukt. Wij zouden ons er<br />
vervolgens gemakkelijk <strong>van</strong>af kunnen maken door te adviseren om te investeren in<br />
interventies die eerder effectief zijn gebleken in het vergroten <strong>van</strong> buurtveiligheid.<br />
Maar <strong>een</strong> interventie die in Rotterdam heeft gewerkt zal niet zonder meer werken in<br />
Arnhem. Wij veronderstellen dat de ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>een</strong> veiligheidsinterventie<br />
afgestemd moet zijn op de maatschappelijke condities waarin deze interventie wordt<br />
uitgevoerd. Met het classificatieschema (zie figuur 4.6) willen we <strong>een</strong> handvat bieden<br />
<strong>voor</strong> het antwoord op de vraag welke interventie het geschiktst is onder welke<br />
condities.<br />
Het is <strong>een</strong> bekend gegeven dat <strong>een</strong> aantal succes- en faalfactoren algem<strong>een</strong><br />
geldend is <strong>voor</strong> de ontwikkeling en uitvoering <strong>van</strong> interventies, ongeacht wie de<br />
samenwerkende partijen zijn en ongeacht wat het beleidsterrein of thema is. Het gaat<br />
erom of er voldoende logische samenhang is tussen: de probleemanalyse, de<br />
doelstelling, het type interventie en de vastgestelde taken en verantwoordelijkheden,<br />
en of hier tussen de betrokkenen voldoende duidelijkheid en over<strong>een</strong>stemming over<br />
bestaat. Echter, onze hypothese is dat zelfs als <strong>een</strong> interventie intern ‘geheel volgens<br />
het boekje’ is ontwikkeld, die g<strong>een</strong> kans <strong>van</strong> slagen heeft als hij niet is afgestemd op<br />
50<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
de sociale context waarin hij wordt uitgevoerd (Crawford, 1998; Leeuw, 2008; Nelen,<br />
2008; Pawson & Tilley, 1997). In dit hoofdstuk wordt dan ook uitgebreid ingegaan op<br />
de sociale context waarin interventies worden uitgevoerd.<br />
Centraal in ons onderzoek <strong>naar</strong> buurtveiligheid staat de vraag wat de<br />
<strong>voor</strong>waarden zijn <strong>voor</strong> de bereidheid <strong>van</strong> buurtbewoners om <strong>een</strong> bijdrage te leveren<br />
aan de veiligheid door de uitoefening <strong>van</strong> informele sociale controle. Met het begrip<br />
informele sociale controle bedoelen wij alle manieren waarop bewoners anderen ertoe<br />
brengen zich aan bepaalde normen te houden; normen zoals verkeersregels en<br />
gedragsregels in de openbare ruimte, maar ook normen over wat beleefde<br />
omgangsvormen zijn. Onder informele sociale controle verstaan wij zowel <strong>een</strong><br />
indirecte wijze (het inschakelen <strong>van</strong> instellingen en organisaties) als <strong>een</strong> directe wijze<br />
(zelf <strong>een</strong> ander aanspreken op diens houding of gedrag) (vgl. Warner 2007). Uit<br />
Amerikaans onderzoek (Sampson et al., 1997) is gebleken dat buurten waar bewoners<br />
bereid zijn om informele sociale controle uit te oefenen objectief veiliger zijn dan<br />
buurten waarin deze bereidheid niet bestaat. Of anders gezegd: in weerbare buurten<br />
vinden minder <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast 1 plaats, omdat bewoners daar<br />
daadwerkelijk informele sociale controle uitoefenen. Deze resultaten komen <strong>voor</strong>t uit<br />
het tot op heden grootste stadscriminologische onderzoek dat ooit verricht is. Dit<br />
onderzoek is uitgevoerd in 343 buurten in Chicago onder 8.782 bewoners. Om uit te<br />
sluiten dat verschillen in criminaliteitsniveaus veroorzaakt worden door andere<br />
factoren dan collectieve weerbaarheid, is in deze studie zorgvuldig gecontroleerd op<br />
de invloed <strong>van</strong> allerlei factoren zoals individuele kenmerken (burgerlijke staat,<br />
etnische achtergrond) en slachtofferschap in <strong>voor</strong>afgaande jaren (ibid.). De<br />
verklarende kracht <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid is later in andere studies bevestigd<br />
(zie bij<strong>voor</strong>beeld Morenoff et al., 2001; Silver & Miller, 2004). De resultaten zijn niet<br />
all<strong>een</strong> <strong>van</strong> grote betekenis <strong>voor</strong> de wetenschap (het artikel werd niet <strong>voor</strong> niets in het<br />
prestigieuze tijdschrift Science geplaatst), maar kunnen dat ook zijn <strong>voor</strong><br />
veiligheidsbeleid. Nu blijkt dat de collectieve weerbaarheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> buurt <strong>een</strong><br />
belangrijke verklarende factor <strong>voor</strong> veiligheid is, lijken investeringen op dit gebied<br />
veelbelovend.<br />
In figuur 4.1 staat de relatie tussen de collectieve weerbaarheid en veiligheid<br />
<strong>van</strong> buurten schematisch weergegeven. De volgende wetenschappelijke bevindingen<br />
liggen hieraan ten grondslag: (1) de collectieve weerbaarheid bestaat uit het<br />
onderlinge vertrouwen tussen bewoners 2 , het vertrouwen <strong>van</strong> bewoners in<br />
instellingen 3 , en hun gedeelde verwachtingen over de uitoefening <strong>van</strong> sociale<br />
controle 4 ; (2) de bereidheid om informele sociale controle uit te oefenen is afhankelijk<br />
<strong>van</strong> de collectieve weerbaarheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> buurt; (3) het aantal <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong><br />
1 Met criminaliteit en overlast verwijzen wij <strong>naar</strong> crime and disorder zoals gehanteerd door Sampson et<br />
al. (1997). De operationalisering is evenwel geschikt gemaakt <strong>voor</strong> Arnhemse omstandigheden en<br />
situaties. Onder overlast scharen wij enerzijds <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> aanhoudende overlast, burenruzies en<br />
pesterijen (sociale overlast) en anderzijds <strong>een</strong> vieze, rommelige, ge<strong>van</strong>daliseerde en alleszins slecht<br />
onderhouden woonomgeving (fysieke overlast).<br />
2 Met ‘onderling vertrouwen tussen bewoners’ bedoelen wij dat men er op kan rekenen steun of<br />
rugdekking te zullen krijgen <strong>van</strong> medebewoners wanneer dit nodig is.<br />
3 Met ‘het vertrouwen <strong>van</strong> bewoners in instellingen’ bedoelen wij dat men erop kan rekenen steun of<br />
rugdekking te zullen krijgen <strong>van</strong> <strong>een</strong> instelling wanneer dit nodig is.<br />
4 Het is de vraag of de verwachtingen <strong>van</strong> bewoners en instellingen op elkaar zijn afgestemd; dat<br />
duidelijkheid en over<strong>een</strong>stemming bestaat over wie er bij welke <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast<br />
op welke manier moet optreden.<br />
51<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
criminaliteit en overlast is mede afhankelijk <strong>van</strong> de uitoefening <strong>van</strong> informele sociale<br />
controle.<br />
52<br />
Collectieve<br />
weerbaarheid<br />
(onderling vertrouwen,<br />
vertrouwen in<br />
instellingen, gedeelde<br />
verwachtingen tav<br />
sociale controle)<br />
Informele<br />
sociale<br />
controle<br />
Figuur 4.1: Relatie tussen de collectieve weerbaarheid en veiligheid <strong>van</strong> buurten<br />
Veiligheid<br />
(<strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong><br />
criminaliteit en overlast)<br />
Buurtveiligheid wordt <strong>voor</strong> <strong>een</strong> belangrijk deel bepaald door de uitoefening <strong>van</strong><br />
informele sociale controle. Daarom wordt buurtveiligheid die mede tot stand wordt<br />
gebracht door de uitoefening <strong>van</strong> informele sociale controle opgevat als ‘duurzaam’ in<br />
tegenstelling tot veiligheid die uitsluitend tot stand wordt gebracht door formele<br />
sociale controle 5 . Het is <strong>een</strong> duurzame veiligheid omdat het mede in stand wordt<br />
gehouden door bewoners zelf. Daarom spreken wij over het investeren in ‘duurzame<br />
buurtveiligheid’.<br />
Met de term duurzame veiligheid wordt uitdrukkelijk niet bedoeld dat<br />
bewoners eigen rechter spelen en anderen op intimiderende of bedreigende wijze<br />
aanspreken. Wij beschouwen eigenrichting als <strong>een</strong> illegitieme en ineffectieve manier<br />
om informele sociale controle uit te oefenen. Als duurzame buurtveiligheid mede in<br />
stand wordt gehouden door bewoners zelf, kan dit niet betekenen dat enkelen hier<strong>van</strong><br />
worden uitgesloten. Wanneer wij tijdens het onderzoek buurten aantreffen waarin<br />
actief destructief gedrag (zie het model in figuur 1.1) - eigenrichting - de boventoon<br />
voert, dan beschouwen we deze als niet-collectief weerbare buurten. Het uitoefenen<br />
<strong>van</strong> sociale controle is hier immers niet gebaseerd op onderling vertrouwen,<br />
vertrouwen in instellingen (<strong>voor</strong>al de politie) en gedeelde verwachtingen. In<br />
dergelijke buurten zijn interventies nodig om de collectieve weerbaarheid te<br />
versterken (zie figuur 4.6).<br />
Met de term duurzame veiligheid wordt verder niet gesuggereerd dat <strong>van</strong><br />
bewoners kan worden verwacht dat zij <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast altijd<br />
en overal zelf het hoofd kunnen bieden en dat optreden door instellingen en<br />
organisaties per definitie onnodig is. Integendeel. In bepaalde buurten is de hulp <strong>van</strong><br />
instellingen en organisaties namelijk wel degelijk <strong>van</strong> groot belang.<br />
Het is dus de vraag hoe de Arnhemse instellingen en organisaties kunnen<br />
investeren in duurzame veiligheid. Meer concreet is het de vraag hoe zij de collectieve<br />
weerbaarheid <strong>van</strong> buurten kunnen vergroten, zodat bewoners (meer of weer) bereid<br />
zijn om informele sociale controle uit te oefenen en op deze manier hun eigen buurt<br />
5 Met het begrip formele sociale controle bedoelen wij alle manieren waarop instellingen bewoners<br />
ertoe brengen zich aan bepaalde normen te houden.<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
‘objectief veiliger’ 6 kunnen maken. In dit hoofdstuk presenteren wij <strong>een</strong><br />
classificatieschema <strong>van</strong> typen interventies dat is ontwikkeld op basis <strong>van</strong> de <strong>theorie</strong><br />
<strong>van</strong> collectieve weerbaarheid. Ons classificatieschema dat later in dit hoofdstuk<br />
gepresenteerd wordt, is <strong>een</strong> eerste aanzet om te bepalen welke interventie zou kunnen<br />
werken onder welke condities en waarom.<br />
4.2 De probleemsituatie<br />
53<br />
Politiehuiskamer Klarendal<br />
Uit de Leefbaarheidsmonitor Arnhem 2007 blijkt dat de vijf Arnhemse<br />
aandachts<strong>wijk</strong>en - in vergelijking met andere Arnhemse <strong>wijk</strong>en - kampen met<br />
bovengemiddeld veel <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast. In figuur 4.2 is te zien<br />
dat het kental sociale overlast aanzienlijk hoger is in de vijf aandachts<strong>wijk</strong>en (4,0) dan<br />
in de overige <strong>wijk</strong>en <strong>van</strong> Arnhem (2,6). Het kental sociale overlast geeft <strong>een</strong> indicatie<br />
<strong>van</strong> de mate waarin overlast wordt ervaren en is gebaseerd op de vraag of het volgens<br />
bewoners vaak, soms of (bijna) nooit <strong>voor</strong>komt dat er (1) overlast wordt veroorzaakt<br />
door groepen jongeren, (2) overlast wordt veroorzaakt door omwonenden en (3) er<br />
sprake is <strong>van</strong> geluidsoverlast. Tevens is in figuur 4.2 <strong>een</strong> indicatie opgenomen <strong>van</strong> de<br />
mate waarin criminaliteit <strong>voor</strong>komt in de buurt (in de perceptie <strong>van</strong> bewoners).<br />
Vermogensdelicten vormen slechts <strong>een</strong> klein deel <strong>van</strong> de gehele criminaliteit en<br />
dienen hier dan ook enkel als illustratie. Het kental is gebaseerd op de vraag hoe vaak<br />
<strong>een</strong> viertal soorten vermogensdelicten in de woonbuurt <strong>voor</strong>komen: fietsendiefstal,<br />
diefstal uit auto’s, beschadiging <strong>van</strong> auto’s en woninginbraak. Ook hier is te zien dat<br />
in de aandachts<strong>wijk</strong>en – in de perceptie <strong>van</strong> bewoners – meer criminaliteits<strong>voor</strong>vallen<br />
plaatsvinden.<br />
6 Met objectieve (on)veiligheid bedoelen we het aantal en de aard <strong>van</strong> <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en<br />
overlast. Met subjectieve veiligheid doelen we op de beleving <strong>van</strong> (on)veiligheid.<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
54<br />
5<br />
4,5<br />
4<br />
3,5<br />
3<br />
2,5<br />
2<br />
1,5<br />
1<br />
0,5<br />
0<br />
Kental sociale overlast Kental vermogensdelicten<br />
Arnhem<br />
5 aandachts<strong>wijk</strong>en<br />
Overige <strong>wijk</strong>en<br />
Figuur 4.2: Kental sociale overlast en vermogensdelicten in aandachts<strong>wijk</strong>en en overige<br />
<strong>wijk</strong>en.<br />
Bron: Leefbaarheidsmonitor Arnhem 2007<br />
Op basis <strong>van</strong> de idee <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid veronderstellen we daarom dat de<br />
bereidheid <strong>van</strong> bewoners om gezamenlijk actie te ondernemen tegen <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong><br />
criminaliteit en overlast in de aandachts<strong>wijk</strong>en (nog) niet optimaal is ontwikkeld. De<br />
resultaten <strong>van</strong> <strong>een</strong> door ons gehouden enquête in 2007 lijken dit te bevestigen,<br />
aangezien de bereidheid om sociale controle uit te oefenen in alle vijf <strong>wijk</strong>en laag is<br />
(zie figuur 4.3) 7 . De schaal ‘eigen bereidheid’ is gebaseerd op 5 items waarin<br />
respondenten werd gevraagd hoe waarschijnlijk het is dat zij zelf in actie zouden<br />
komen bij bepaalde <strong>voor</strong>vallen (bij<strong>voor</strong>beeld als jongeren spijbelen en op straat<br />
rondhangen, of als er <strong>een</strong> vechtpartij in de straat plaatsvindt). Vijf<br />
antwoordcategorieën waren mogelijk: <strong>van</strong> 1 (heel onwaarschijnlijk dat ik sociale<br />
controle zou uitoefenen) tot 5 (heel waarschijnlijk dat ik sociale controle zou<br />
uitoefenen). Een score onder de (neutrale) antwoordcategorie 3 duidt op <strong>een</strong> relatief<br />
lage waarschijnlijkheid dat bewoners sociale controle zullen uitoefenen en <strong>een</strong> score<br />
boven antwoordcategorie 3 op <strong>een</strong> relatief hoge waarschijnlijkheid. Uit figuur 4.3 is<br />
op te maken dat bewoners uit de meeste aandachts<strong>wijk</strong>en (Het Broek, Presikhaaf en<br />
Klarendal) het niet erg waarschijnlijk achten dat zij zelf actie zullen ondernemen<br />
wanneer zij worden geconfronteerd met criminaliteit of overlast (deze <strong>wijk</strong>en scoren<br />
lager dan de neutrale antwoordcategorie 3). Geitenkamp en Malburgen scoren in dit<br />
opzicht iets hoger.<br />
Ook op basis <strong>van</strong> ons kwalitatieve onderzoek komen we tot die conclusie. Zo<br />
blijkt dat het daadwerkelijk uitoefenen <strong>van</strong> informele sociale controle weinig<br />
<strong>voor</strong>komt. Uit angst <strong>voor</strong> represailles ondernemen bewoners g<strong>een</strong> actie wanneer zij<br />
iets zien gebeuren dat volgens hen eigenlijk onacceptabel is. Als bewoners wel actie<br />
ondernemen, is dat vaak op <strong>een</strong> indirecte manier (de politie, woningcorporatie of<br />
7 Omdat de bereidheid om sociale controle uit te oefenen in andere <strong>wijk</strong>en niet is gemeten, is het niet<br />
mogelijk om <strong>een</strong> vergelijking te maken tussen aandachts<strong>wijk</strong>en en niet-aandachts<strong>wijk</strong>en.<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
gem<strong>een</strong>te inschakelen). Een mogelijke verklaring <strong>voor</strong> het feit dat bewoners niet zelf<br />
actie ondernemen is dat bewoners g<strong>een</strong> informele sociale controle durven uitoefenen.<br />
Gevoelens <strong>van</strong> onveiligheid worden niet enkel veroorzaakt door <strong>een</strong> inschatting <strong>van</strong><br />
het risico dat ons iets kan overkomen, maar ook door <strong>een</strong> inschatting <strong>van</strong> de hulp die<br />
anderen ons dan zullen bieden. Op basis <strong>van</strong> de <strong>theorie</strong> <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid<br />
wordt verondersteld dat dit gebrek aan subjectieve veiligheid mede berust op de<br />
verwachting dat andere buurtbewoners g<strong>een</strong> oogje in het zeil zullen houden, anderen<br />
niet zullen aanspreken op ongewenst gedrag en de politie of corporatie niet zullen<br />
inschakelen wanneer dit noodzakelijk is.<br />
55<br />
3,2<br />
3,15<br />
3,1<br />
3,05<br />
2,95<br />
2,9<br />
2,85<br />
2,8<br />
2,75<br />
3<br />
Figuur 4.3. Bereidheid om sociale controle uit te oefenen, per <strong>wijk</strong>.<br />
Bron: <strong>ISW</strong> enquête, 2007.<br />
4.3 Het classificatieschema<br />
Eigen bereidheid<br />
Arnhemse Broek<br />
Presikhaaf<br />
Klarendal<br />
Geitenkamp<br />
Malburgen<br />
Hieronder volgt <strong>een</strong> beschrijving <strong>van</strong> <strong>een</strong> classificatieschema <strong>van</strong> vier typen<br />
interventies dat is ontwikkeld op basis <strong>van</strong> de <strong>theorie</strong> <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid.<br />
Allereerst presenteren wij de wijze waarop wij de interventies uit <strong>een</strong> eerdere<br />
inventarisatie <strong>van</strong> meer dan 120 interventies hebben geselecteerd. Vervolgens worden<br />
de classificatiebegrippen uitgelegd en wordt het classificatieschema gepresenteerd<br />
waarin ruim veertig Arnhemse interventies zijn opgenomen. Daarna laten we per type<br />
interventie aan de hand <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>voor</strong>beeld zien op welke wijze wij hebben<br />
geclassificeerd. Zoals gezegd veronderstellen wij dat veiligheidsinterventies<br />
afgestemd moeten zijn op de maatschappelijke condities waarin zij worden<br />
uitgevoerd.<br />
4.3.1 Selectie <strong>van</strong> interventies<br />
Bovenstaande bevindingen zijn <strong>voor</strong> ons reden om ons te richten op interventies die<br />
bijdragen aan het vergroten <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid. We veronderstellen dat in<br />
de praktijk g<strong>een</strong> interventies worden uitgevoerd met als direct doel de collectieve<br />
weerbaarheid te vergroten. Daarom verstaan wij onder ‘interventies’ alle projecten die<br />
- theoretisch beredeneerd - kunnen bijdragen aan het vergroten <strong>van</strong> collectieve<br />
weerbaarheid en die langdurig of herhaaldelijk worden uitgevoerd. Eenmalige acties<br />
zullen het onderlinge vertrouwen - en het vertrouwen in instellingen - niet ‘duurzaam’<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
verhogen <strong>van</strong>wege het ontbreken <strong>van</strong> vervolgacties die <strong>een</strong> bijdrage kunnen leveren<br />
aan het onderhouden <strong>van</strong> de gevormde contacten. Slechts wanneer acties herhaaldelijk<br />
plaatsvinden (en dus kunnen worden gedefinieerd als interventies), kunnen zij<br />
bijdragen aan het versterken <strong>van</strong> onderling vertrouwen, vertrouwen in instellingen en<br />
gedeelde verwachtingen.<br />
We selecteren ten tweede all<strong>een</strong> die interventies die worden ontworpen en<br />
uitgevoerd op het niveau <strong>van</strong> <strong>een</strong> ‘straat- of buurtgem<strong>een</strong>schap’. Zoals gezegd is de<br />
collectieve weerbaarheid afhankelijk <strong>van</strong> het onderlinge vertrouwen tussen bewoners,<br />
het vertrouwen <strong>van</strong> bewoners in instellingen en hun gedeelde verwachtingen over de<br />
uitoefening <strong>van</strong> sociale controle. Uit onze probleemanalyse blijkt dat dit niet op<br />
<strong>wijk</strong>niveau, maar op buurt- of straatniveau bestaat. Het criterium is dus dat de<br />
interventies refereren aan – of theoretisch kunnen worden herleid tot - de onderlinge<br />
relaties tussen bewoners, de relaties tussen bewoners en instellingen en de<br />
verwachtingen ten aanzien <strong>van</strong> sociale controle.<br />
Ten derde selecteren we ook interventies die in hun doelstelling en uitvoering<br />
op het eerste gezicht niet direct <strong>van</strong> toepassing zijn op duurzame veiligheid, maar die,<br />
beredeneerd <strong>naar</strong> analogie <strong>van</strong> de <strong>theorie</strong> <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid, indirect<br />
invloed kunnen hebben op het onderlinge vertrouwen en de gedeelde verwachtingen.<br />
Tijdens onze inventarisatie zijn daarom niet all<strong>een</strong> de interventies geselecteerd die<br />
direct zijn gericht op veiligheid, maar ook de interventies die via het bevorderen <strong>van</strong><br />
de ‘leefbaarheid’ (indirect) bijdragen aan duurzame veiligheid. Een <strong>voor</strong>beeld:<br />
corporaties brengen op verzoek <strong>van</strong> hun huurders in sommige gevallen<br />
achterpadverlichting aan, omdat de afwezigheid hier<strong>van</strong> zorgt <strong>voor</strong> gevoelens <strong>van</strong><br />
onveiligheid. De achterpadverlichting draagt (mogelijk) bij aan het verminderen <strong>van</strong><br />
onveiligheidsgevoelens, maar <strong>naar</strong> verwachting niet aan het versterken <strong>van</strong> onderlinge<br />
relaties. Toch zullen we <strong>een</strong> dergelijke interventie wel selecteren, omdat het mogelijk<br />
bijdraagt aan het vertrouwen in instellingen (de corporatie). Wanneer bewoners<br />
ervaren dat de corporatie bereid is om te investeren in achterpadverlichting, zijn zij<br />
<strong>naar</strong> verwachting eerder geneigd om deel te nemen aan (veiligheids)projecten die de<br />
corporatie uitvoert en zullen zij eerder bereid zijn om ‘<strong>voor</strong>vallen’ te melden.<br />
4.3.2 De classificatiebegrippen<br />
Na de selectieronde blijven er ruim veertig Arnhemse interventies over, die we<br />
classificeren op basis <strong>van</strong> de geformuleerde doelen en de uitvoeringspraktijk <strong>van</strong> de<br />
interventie (zie figuur 4.4). We zijn geïnteresseerd in de manier waarop het doel <strong>van</strong><br />
de interventie wordt geformuleerd, omdat dit inzichtelijk maakt wat in de ogen <strong>van</strong><br />
beleidsmakers het probleem is dat aangepakt moet worden. Om <strong>van</strong> tevoren <strong>een</strong><br />
uitspraak te kunnen doen over de verwachte effectiviteit <strong>van</strong> <strong>een</strong> interventie (ex-ante<br />
evaluatie) is het <strong>van</strong> belang om te weten in hoeverre de interventie is afgestemd op de<br />
probleemsituatie. Of, met andere woorden, in hoeverre het doel <strong>van</strong> de interventie<br />
aansluit bij de problemen die op buurtniveau spelen.<br />
Voor de veiligheidsinterventies gaan we na of de interventie buurtveiligheid<br />
beoogt te verbeteren door het <strong>voor</strong>komen (preventief) of door het aanpakken<br />
(repressief) <strong>van</strong> <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast. Preventief en repressief<br />
optreden worden hier niet opgevat als het in absolute termen <strong>voor</strong>komen en<br />
aanpakken <strong>van</strong> criminaliteit en overlast, door het <strong>voor</strong> <strong>een</strong>s en altijd wegnemen <strong>van</strong><br />
risicofactoren en het beschermen en beveiligen tegen alles dat onvermijdbaar lijkt.<br />
‘Preventief’ wordt hier opgevat als het <strong>voor</strong>komen dat criminaliteit en overlast<br />
onbeheersbaar worden <strong>voor</strong> bewoners. Het doel <strong>van</strong> de interventie is om te<br />
56<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
<strong>voor</strong>komen dat criminaliteit en overlast <strong>een</strong> niveau bereiken waarbij bewoners<br />
zichzelf niet (meer) in staat achten en bereid verklaren om <strong>voor</strong>vallen onderling het<br />
hoofd te bieden. ‘Repressief’ wordt hier opgevat als het aanpakken <strong>van</strong> criminaliteit<br />
en overlast zodat deze weer beheersbaar worden <strong>voor</strong> bewoners. Het doel <strong>van</strong> de<br />
interventie is om criminaliteit en overlast zodanig aan te pakken dat bewoners zichzelf<br />
(weer) in staat achten en bereid verklaren om deze <strong>voor</strong>vallen onderling het hoofd te<br />
bieden.<br />
Als het <strong>voor</strong>komen of het aanpakken <strong>van</strong> criminaliteit en overlast het doel <strong>van</strong><br />
de interventie is, is het vervolgens de vraag wie er aan zet is - bewoners of<br />
instellingen - in situaties waarin bewoners werkelijk geconfronteerd worden met<br />
<strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast. Zijn dat de bewoners (het classificatiebegrip<br />
informeel) of zijn dat de instellingen (het classificatiebegrip formeel)? Het gaat ons<br />
hierbij niet om de vraag wie het initiatief heeft genomen tot de interventie (top down<br />
vs. bottom up) of wie verantwoordelijkheid draagt <strong>voor</strong> wat (afspraken over budgetten<br />
en taken). Het gaat om de uitvoeringspraktijk: wie is er aan zet om daadwerkelijk<br />
sociale controle uit te oefenen?<br />
De uitvoeringspraktijk <strong>van</strong> de interventie geeft ons <strong>een</strong> beeld <strong>van</strong> de<br />
inschatting die beleidsmakers maken <strong>van</strong> de bereidheid en het vermogen <strong>van</strong><br />
bewoners om sociale controle uit te oefenen. Kan het uitoefenen <strong>van</strong> sociale controle<br />
overgelaten worden aan bewoners, hebben zij hulp <strong>van</strong> instellingen nodig of moeten<br />
instellingen de probleemsituatie zelf aanpakken? Als beleidsmakers deze inschatting<br />
correct maken en daar <strong>een</strong> geschikte interventie <strong>voor</strong> inzetten, vergroot dat de kans<br />
<strong>van</strong> slagen <strong>van</strong> de interventie aanzienlijk (zie ook: ‘Succes- en faalfactoren’). Dit<br />
brengt ons op het continuüm <strong>van</strong> de mate waarin informele en formele sociale<br />
controle worden uitgeoefend en elkaar aanvullen. Met het begrip informele sociale<br />
controle bedoelen wij alle manieren waarop bewoners anderen ertoe brengen zich aan<br />
bepaalde normen te houden; normen over wat gewenste gedragsregels zijn en normen<br />
over wat beleefde omgangsvormen zijn. Met het begrip formele sociale controle<br />
bedoelen wij alle manieren waarop instellingen bewoners ertoe brengen zich aan<br />
bepaalde normen te houden. Dit onderscheid betekent niet dat informele en formele<br />
sociale controle twee uitersten zijn. Een bewoner die bij de woningcorporatie melding<br />
maakt <strong>van</strong> overlast, oefent informele sociale controle uit in de verwachting dat (de<br />
overlastconsulent <strong>van</strong>) de corporatie formele sociale controle zal uitoefenen. Deze<br />
formele sociale controle kan dan variëren <strong>van</strong> het wijzen op de ‘verklaring <strong>van</strong> goede<br />
huurder’ uit het huurcontract tot het dreigen met sancties of het nemen <strong>van</strong> sancties.<br />
4.3.3 Wijze <strong>van</strong> classificeren<br />
Ter illustratie laten we zien op welke manier wij de interventies geclassificeerd<br />
hebben. Van ieder type interventie wordt één <strong>voor</strong>beeld gegeven.<br />
De interventie ‘Campagne melden en aangifte doen’ is geclassificeerd als<br />
repressief, omdat het doel <strong>van</strong> de interventie het aanpakken <strong>van</strong> overlast en<br />
criminaliteit is. De interventie moet in termen <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid bijdragen<br />
aan het weer beheersbaar maken <strong>van</strong> criminaliteit en overlast <strong>voor</strong> bewoners. Het is<br />
daarnaast geclassificeerd als informeel, omdat bewoners zelf (indirecte) sociale<br />
controle moeten uitoefenen (de politie inschakelen): ‘In Het Arnhemse Broek wordt<br />
vergeleken met de stad Arnhem weinig aangifte gedaan, dan wel gemeld. Het<br />
politiespreekuur moet deze leemte zoveel mogelijk opvullen. Daarnaast wordt er <strong>een</strong><br />
campagne gevoerd in de <strong>wijk</strong> om de mensen op te roepen om aan te geven en te<br />
57<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
melden als zij iets strafbaars dan wel zorgelijks waarnemen of zelf meemaken’ (Het<br />
werkt in Het Arnhemse Broek, juni 2007).<br />
58<br />
Informeel repressief Informeel preventief<br />
Buurtpreventie Akkerwindestraat<br />
Buurtbemiddeling<br />
Politiehuiskamer Klarendal/Sint Marten<br />
Winkelcentrum Presikhaaf als leerbedrijf<br />
Project hangplekken jongeren<br />
Aangifte op afspraak<br />
Campagne melden en aangifte doen<br />
Vijf stratenaanpak<br />
Kan wel! (Binnentuin De Deeltuin, Markt<br />
Akkerstraat, burenhulpsysteem)<br />
Buurtcontacten<br />
Buurtfeesten<br />
Tuinhekjesproject<br />
Straat in actie/gerichte straatacties en<br />
activiteiten<br />
Buurt in actie<br />
Welkomstproject<br />
Formeel repressief Informeel preventief<br />
Wijkpreventieteams<br />
Enge plekken in kaart brengen<br />
Woonomgevingsploegen/ achterpaden<br />
Inzet buurtbeheerders<br />
Aanpak sociale onveiligheid<br />
Straataanpak<br />
Aanpak ‘vrijplaatsen’<br />
- Aanpak huisjesmelkers<br />
- Aanpak leegstaande panden<br />
- Aanpak overlastproblemen<br />
- Voortzetting inzet methode integrale<br />
handhaving<br />
- Aanpak regelovertreding<br />
- Casemanagement Overlastproject<br />
- Inventarisatie probleemhuishoudens<br />
- Aanpak overlastgevende gezinnen<br />
- Overlastproject<br />
Wijkgerichte intensieve gezinsbegeleiding<br />
-Investeren in kinderen<br />
-Gedrag jongeren<br />
-Casemanagement overlast 12+<br />
-Overlastproject<br />
Toewijzing woningen<br />
Zet in op 12-<br />
Pak op!<br />
Sociale vaardigheidstraining<br />
Tweede kans in eigen woning<br />
- Tweede Kans Beleid<br />
- Casemanagement Tweede Kans<br />
Huisvesting<br />
Achter de Voordeur (Vernieuwingsproject<br />
Arnhem)<br />
Figuur 4.4: Classificatieschema: Arnhemse interventies ingedeeld <strong>naar</strong> type interventie<br />
De interventie ‘Buurtcontacten’ heeft tot doel buurtcontacten te bevorderen.<br />
‘Leefbaarheid en sociale cohesie begint toch in je eigen huis, eigen straat en eigen<br />
buurt. Het bevorderen <strong>van</strong> buurtcontacten is essentieel <strong>voor</strong> <strong>een</strong> positieve<br />
ontwikkeling <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong>’ (Voortgangsrapportage <strong>wijk</strong>werkplannen, 2005). De<br />
interventie is niet expliciet gericht op het aanpakken of <strong>voor</strong>komen <strong>van</strong> criminaliteit<br />
en overlast. Maar beredeneerd <strong>naar</strong> analogie <strong>van</strong> de <strong>theorie</strong> <strong>van</strong> collectieve<br />
weerbaarheid kan de interventie ‘Buurtcontacten’ bijdragen aan het <strong>voor</strong>komen dat<br />
criminaliteit en overlast <strong>een</strong> niveau bereiken waarbij bewoners zichzelf niet (meer) in<br />
staat achten en bereid verklaren om <strong>voor</strong>vallen onderling het hoofd te bieden. Sociale<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
elaties kunnen namelijk het onderlinge vertrouwen voeden, wat <strong>van</strong> belang is <strong>voor</strong> de<br />
bereidheid om informele sociale controle uit te oefenen. Daarom classificeren wij<br />
deze interventie als informeel-preventief.<br />
‘Aanpak vrijplaatsen’ classificeren wij als <strong>een</strong> repressieve interventie, omdat<br />
het tot doel heeft om door <strong>een</strong> gericht ingrijpen <strong>van</strong> <strong>een</strong> aantal instellingen ‘<strong>een</strong> einde<br />
te maken aan ongewenste ontwikkelingen in de zogenaamde vrijplaatsen’ (Integraal<br />
Veiligheidsprogramma 2008-2011 in de volle breedte, deel 2). Omdat de aanpak<br />
geheel door instellingen wordt uitgevoerd, beschouwen we de interventie als formeel.<br />
Een <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>een</strong> formeel-preventieve interventie is de toewijzing <strong>van</strong><br />
woningen. Deze (tijdelijke) sturing door corporaties op het aanbieden en toewijzen<br />
<strong>van</strong> woningen wordt in specifieke buurten ingezet om te <strong>voor</strong>komen dat concentraties<br />
<strong>van</strong> problemen ontstaan. Hiermee wordt <strong>voor</strong>komen dat buurten ‘belast’ worden met<br />
nieuwe bewoners die bij de corporatie – en politie - bekend staan als<br />
‘probleemgezinnen’. Hiermee wordt, met andere woorden, <strong>voor</strong>komen dat<br />
criminaliteit en overlast <strong>een</strong> <strong>voor</strong> bewoners onbeheersbaar niveau bereiken.<br />
4.4 Succes- en faalfactoren<br />
<strong>Interventies</strong> die in de ene buurt hebben gewerkt, werken niet zonder meer in de<br />
andere. Dit is <strong>een</strong> belangrijke les <strong>voor</strong> de interventiepraktijk, omdat het laat zien dat er<br />
g<strong>een</strong> pasklare methoden bestaan die overal met evenveel succes ingezet kunnen<br />
worden. Wanneer veiligheidsinterventies niet worden afgestemd op de<br />
maatschappelijke condities waarin zij worden uitgevoerd, bestaat de kans dat<br />
investeringen niet renderen.<br />
Op basis <strong>van</strong> de <strong>theorie</strong> <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid onderscheiden we twee<br />
maatschappelijke condities waarop interventies moeten zijn afgestemd. Beide<br />
condities hebben invloed op de bereidheid <strong>van</strong> bewoners om informele sociale<br />
controle uit te oefenen. Ten eerste is dat de ‘mate <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid’ (de<br />
verticale balk in figuur 4.5). Het gaat hierbij, zoals gezegd, om de mate waarin<br />
bewoners elkaar vertrouwen, instellingen vertrouwen en gedeelde verwachtingen<br />
hebben over de uitoefening <strong>van</strong> sociale controle. De tweede maatschappelijke conditie<br />
is de ‘mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid’ (de horizontale balk in figuur 4.5). Wij richten<br />
ons hierbij op <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit of overlast die de beleving <strong>van</strong> veiligheid<br />
en risico <strong>naar</strong> verhouding sterk beïnvloeden, ongeacht of feitelijk sprake is <strong>van</strong><br />
criminaliteit of overlastgevend gedrag. Wij noemen dit ‘attenderende <strong>voor</strong>vallen’,<br />
omdat bewoners bij waarneming hier<strong>van</strong> geattendeerd worden op de aanwezigheid<br />
<strong>van</strong> risico’s met betrekking tot veiligheid (Innes, 2004). Het attenderende signaal dat<br />
<strong>van</strong> deze <strong>voor</strong>vallen uitgaat, bepaalt hoe bewoners de situatie inschatten en hoe zij<br />
vervolgens zullen handelen.<br />
59<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
60<br />
Mate <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid<br />
Buurt C<br />
Buurt B<br />
Figuur 4.5: Maatschappelijke condities<br />
Buurt A<br />
Mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid<br />
4.4.1 Typen interventies, afgestemd op maatschappelijke condities<br />
Zelfs als <strong>een</strong> interventie intern ‘geheel volgens het boekje’ is ontwikkeld, heeft deze<br />
g<strong>een</strong> kans <strong>van</strong> slagen als ze niet is afgestemd op de sociale condities waarin ze wordt<br />
uitgevoerd. Door hier rekenschap <strong>van</strong> te geven, kunnen instellingen hun interventies<br />
hierop afstemmen en daarmee <strong>een</strong> (onnodig) falen <strong>van</strong> interventies <strong>voor</strong>komen. In<br />
figuur 4.6 zijn de geclassificeerde Arnhemse interventies weergegeven <strong>voor</strong> de<br />
maatschappelijke condities waarin zij de beste kans <strong>van</strong> slagen hebben.<br />
Als <strong>voor</strong>beeld kunnen de ervaringen dienen die zijn opgedaan met<br />
‘buurtpreventie’. Het doel <strong>van</strong> buurtpreventie is om criminaliteit en overlast op<br />
buurtniveau terug te dringen. De beleids<strong>theorie</strong> is dat bewoners in hun eigen buurt ‘de<br />
oren en ogen’ <strong>van</strong> de politie zijn. Bewoners signaleren <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en<br />
overlast en melden deze <strong>voor</strong>vallen bij de politie; de politie maakt er vervolgens werk<br />
<strong>van</strong>. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt echter dat buurtpreventie in de praktijk<br />
vaak niet of nauwelijks heeft gewerkt (Bennett, 1990; Crawford, 1998). Waar<br />
buurtpreventie is uitgevoerd blijkt criminaliteit en overlast niet of nauwelijks te zijn<br />
afgenomen. Dit is verklaarbaar, omdat buurtpreventie vaak daar is uitgevoerd waar<br />
het eigenlijk niet nodig of niet mogelijk was.<br />
Buurtpreventie is niet nodig in collectief weerbare buurten waar bewoners zich<br />
veilig voelen (buurt A in figuur 4.5). Het risico op <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en<br />
overlast is hier relatief laag - er valt dus weinig te melden door bewoners en aan te<br />
pakken door politie - en als iets zich <strong>voor</strong>doet zijn bewoners bovendien bereid en in<br />
staat om deze <strong>voor</strong>vallen effectief het hoofd te bieden. Men is er niet bang om zelf iets<br />
te doen, men kan erop vertrouwen dat andere bewoners - net als zijzelf - bereid zijn<br />
om de nek uit te steken en het is er ieder<strong>een</strong> duidelijk op welke wijze moet worden<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
opgetreden. Investeren in<br />
buurtpreventie is hier niet nodig.<br />
Het rendement <strong>van</strong> deze investering<br />
zal daarom suboptimaal zijn.<br />
Buurtpreventie wordt ook<br />
vaak daar uitgevoerd waar het<br />
eigenlijk niet mogelijk is: in nietcollectief<br />
weerbare buurten waar<br />
bewoners zich erg onveilig voelen<br />
(buurt B in figuur 4.5). Bewoners<br />
zijn er te bang om zelf iets te doen<br />
en kunnen er niet op vertrouwen<br />
dat anderen bereid zijn om de nek uit te steken. Bovendien is men er niet bereid om<br />
<strong>voor</strong>vallen aan de politie te melden omdat men onvoldoende vertrouwen heeft in de<br />
politie - of de politie zelfs wantrouwt. Het is te vroeg om hier te investeren in<br />
buurtpreventie en het rendement <strong>van</strong> deze investering zal daarom ook hier<br />
suboptimaal zijn. Eerst zullen andersoortige interventies moeten worden ingezet<br />
<strong>voor</strong>dat buurtpreventie <strong>een</strong> kans <strong>van</strong> slagen kan hebben.<br />
Buurtpreventie heeft pas <strong>een</strong> kans <strong>van</strong> slagen in collectief weerbare buurten<br />
waar bewoners zich niet al te onveilig voelen, omdat ze anders niet bereid en in staat<br />
zijn om zelf sociale controle uit te oefenen (buurt C in figuur 4.5). Pas als bewoners<br />
voldoende vertrouwen in de politie hebben, zijn zij bereid om <strong>voor</strong>vallen aan de<br />
politie te melden. Bewoners voelen zich echter nog niet veilig genoeg om zelf de nek<br />
uit te steken. Ook al kan men erop vertrouwen dat medebewoners <strong>voor</strong>vallen aan de<br />
politie zullen melden, kan men er niet op vertrouwen dat medebewoners <strong>voor</strong> hen in<br />
de bres zullen springen wanneer zij zelf iemand aanspreken die overlast veroorzaakt.<br />
In die situatie geeft buurtpreventie hen de ruggensteun die zij nodig hebben om<br />
geleidelijk aan zelf actief te worden.<br />
61<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Mate <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid<br />
Figuur 4.6: <strong>Interventies</strong> afgestemd op maatschappelijke condities<br />
62<br />
Informeel repressief<br />
Buurtpreventie Akkerwindestraat<br />
Buurtbemiddeling<br />
Politiehuiskamer Klarendal/Sint<br />
Marten<br />
Winkelcentrum Presikhaaf als<br />
leerbedrijf<br />
Project hangplekken jongeren<br />
Aangifte op afspraak<br />
Campagne melden en aangifte doen<br />
Vijf stratenaanpak<br />
Formeel repressief<br />
Wijkpreventieteams<br />
Enge plekken in kaart brengen<br />
Woonomgevingsploegen/ achterpaden<br />
Inzet buurtbeheerders<br />
Aanpak sociale onveiligheid (?)<br />
Straataanpak<br />
Aanpak ‘vrijplaatsen’<br />
- Aanpak huisjesmelkers<br />
- Aanpak leegstaande panden<br />
- Aanpak overlastproblemen<br />
- Voortzetting inzet methode integrale<br />
handhaving<br />
- Aanpak regelovertreding<br />
- Casemanagement Overlastproject<br />
- Inventarisatie probleemhuishoudens<br />
- Aanpak overlastgevende gezinnen<br />
- Overlastproject<br />
Wijkgerichte intensieve<br />
gezinsbegeleiding<br />
-Investeren in kinderen<br />
-Gedrag jongeren<br />
-Casemanagement overlast 12+<br />
-Overlastproject (?)<br />
Informeel preventief<br />
Kan Wel! (Binnentuin De Deeltuin,<br />
Markt Akkerstraat, burenhulpsysteem)<br />
Buurtcontacten<br />
Buurtfeesten<br />
Tuinhekjesproject<br />
Straat in actie/gerichte straatacties en<br />
activiteiten<br />
Buurt in actie<br />
Welkomstproject<br />
Formeel preventief<br />
Toewijzing woningen<br />
Zet in op 12-<br />
Pak op! (?)<br />
Sociale vaardigheidstraining (?)<br />
Tweede kans in eigen woning<br />
- Tweede Kans Beleid<br />
- Casemanagement Tweede Kans<br />
Huisvesting<br />
Achter de Voordeur<br />
(Vernieuwingsproject Arnhem)<br />
Mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
4.4.2 De vier typen interventies<br />
Hieronder gaan we in op de vier verschillende typen interventies.<br />
Informeel-repressief.<br />
Een informeel-repressief type interventie is geschikt <strong>voor</strong> buurten die gekenmerkt<br />
worden door <strong>een</strong> relatief hoge mate <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid, maar door <strong>een</strong><br />
relatief lage mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid. Deze interventies zijn gericht op het<br />
terugdringen <strong>van</strong> criminaliteit of overlast. Doordat er sprake is <strong>van</strong> onderling<br />
vertrouwen en gedeelde verwachtingen kan <strong>van</strong> bewoners <strong>een</strong> bijdrage worden<br />
verwacht bij het terugdringen <strong>van</strong> attenderende <strong>voor</strong>vallen. Maar omdat de mate <strong>van</strong><br />
subjectieve veiligheid relatief laag is, kan <strong>van</strong> bewoners niet worden verwacht dat zij<br />
<strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en overlast helemaal all<strong>een</strong> het hoofd kunnen bieden.<br />
Samenwerking met instellingen staat bij de uitvoering <strong>van</strong> dit type interventies<br />
centraal – dat geldt <strong>voor</strong>al wanneer deze de aanpak <strong>van</strong> strafbare feiten betreft,<br />
aangezien de bevoegdheden <strong>van</strong> burgers daarbij aan beperkingen gebonden zijn.<br />
Formeel-repressief.<br />
Een formeel-repressief type interventie is geschikt <strong>voor</strong> buurten die gekenmerkt<br />
worden door zowel <strong>een</strong> relatief lage mate <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid als door <strong>een</strong><br />
relatief lage mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid. Voor instellingen die willen investeren<br />
in duurzame veiligheid is dit de slechtst mogelijke uitgangspositie. Er kan <strong>van</strong><br />
bewoners redelijkerwijs niet worden verwacht dat zij criminaliteit en overlast<br />
onderling het hoofd zullen bieden. Men is te bang, men heeft g<strong>een</strong> vertrouwen in<br />
elkaar (en in instellingen) en men verwacht niet dat <strong>een</strong> andere bewoner (of instelling)<br />
hen ruggensteun zal bieden. Dit betekent dat repressief ingrijpen door instellingen<br />
nodig is om ten eerste de subjectieve veiligheid te vergroten, bij<strong>voor</strong>beeld: het<br />
aanpakken door politie <strong>van</strong> drugsdealers die in de buurt op straat, <strong>van</strong>uit auto’s of<br />
<strong>van</strong>uit huis dealen. Een ander <strong>voor</strong>beeld is het uit huis plaatsen door de<br />
woningcorporatie <strong>van</strong> <strong>een</strong> gezin dat stelselmatig overlast veroorzaakt. In bepaalde<br />
situaties is dit nodig om de angst <strong>voor</strong> represailles bij de overige bewoners weg te<br />
nemen. Zolang bewoners te bang zijn om anderen aan te spreken op hun gedrag of<br />
houding - mede omdat zij verwachten g<strong>een</strong> ruggensteun te krijgen <strong>van</strong> instellingen -<br />
heeft het g<strong>een</strong> zin om <strong>een</strong> interventie uit te voeren die tot doel heeft om de onderlinge<br />
relaties tussen bewoners (en instellingen) te verbeteren.<br />
Informeel-preventief.<br />
Een informeel-preventief type interventie is geschikt <strong>voor</strong> buurten die gekenmerkt<br />
worden door <strong>een</strong> relatief hoge mate <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid en door <strong>een</strong> relatief<br />
hoge mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid. Voor instellingen die willen investeren in<br />
duurzame veiligheid is dit de best mogelijke uitgangspositie. Bewoners voelen zich<br />
veilig, hebben vertrouwen in elkaar (en in instellingen) en verwachten dat andere<br />
bewoners (of instellingen) hen ruggensteun zullen bieden. Er kan daarom <strong>van</strong><br />
bewoners redelijkerwijs worden verwacht dat zij <strong>voor</strong>vallen <strong>van</strong> criminaliteit en<br />
overlast onderling het hoofd zullen bieden. Een informeel-preventief type interventie<br />
zal gericht zijn op het bijhouden en versterken <strong>van</strong> dit gegeven. <strong>Interventies</strong> die tot<br />
doel hebben de onderlinge relaties tussen bewoners (en instellingen) te verbeteren zijn<br />
hier op hun plaats. Dit type zou kunnen worden omschreven als <strong>een</strong> verzameling <strong>van</strong><br />
‘leefbaarheidsinterventies’.<br />
63<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Formeel-preventief.<br />
Een formeel-preventief type interventie is geschikt <strong>voor</strong> buurten die gekenmerkt<br />
worden door <strong>een</strong> relatief lage mate <strong>van</strong> collectieve weerbaarheid maar <strong>een</strong> relatief<br />
hoge mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid. Onder deze omstandigheden ervaren bewoners<br />
weinig of g<strong>een</strong> dreiging <strong>van</strong> criminaliteit of overlast, maar omdat er amper sprake is<br />
<strong>van</strong> onderling vertrouwen (en vertrouwen in instellingen) en gedeelde verwachtingen,<br />
kan niet <strong>van</strong> bewoners worden verwacht dat zij eventuele problemen onderling<br />
oplossen. Onder deze omstandigheden is het daarom nodig dat instellingen<br />
interveniëren om te <strong>voor</strong>komen dat criminaliteit en overlast <strong>een</strong> niveau bereiken<br />
waarbij bewoners zichzelf niet meer in staat achten en bereid verklaren om <strong>voor</strong>vallen<br />
het hoofd te bieden.<br />
Conclusie: <strong>een</strong> programma <strong>van</strong> interventies<br />
Investeren in duurzame veiligheid werkt niet wanneer <strong>een</strong> waaier <strong>van</strong> interventies<br />
over <strong>een</strong> aandachts<strong>wijk</strong> wordt gelegd, waarbij <strong>een</strong> groot aantal interventies gelijktijdig<br />
wordt uitgevoerd. Investeren in duurzame veiligheid vereist dat <strong>een</strong> programma <strong>van</strong><br />
interventies moet worden ontwikkeld: <strong>een</strong> programma met aandacht <strong>voor</strong> de<br />
samenhang tussen deze interventies en de volgorde waarin zij worden uitgevoerd. De<br />
gedachte is dat <strong>een</strong> effectieve aanpak <strong>van</strong> criminaliteit en overlast wordt gekenmerkt<br />
door <strong>een</strong> programma <strong>van</strong> interventies dat is afgestemd op twee condities: de mate <strong>van</strong><br />
collectieve weerbaarheid en de mate <strong>van</strong> subjectieve veiligheid.<br />
Figuur 4.6 geeft aan welk type interventie onder bepaalde condities als eerste<br />
zal moeten worden uitgevoerd. In buurten met <strong>een</strong> relatief ongunstige uitgangspositie<br />
zullen meer, en meer verschillende typen, interventies nodig zijn dan in buurten met<br />
<strong>een</strong> gunstiger uitgangspositie. Omdat de interventies gericht zijn op het verbeteren<br />
<strong>van</strong> deze condities kan het programma <strong>van</strong> interventies gezien worden als <strong>een</strong><br />
op<strong>een</strong>volging <strong>van</strong> interventies die inspeelt op de verandering in maatschappelijke<br />
condities die ze teweegbrengen.<br />
Het is duidelijk dat de samenhang tussen interventies en de volgorde waarin<br />
zij worden uitgevoerd <strong>een</strong> logica heeft die niet straffeloos kan worden genegeerd.<br />
Voordat <strong>een</strong> volgende interventie kan worden uitgevoerd, zal aan bepaalde<br />
noodzakelijke <strong>voor</strong>waarden moeten worden voldaan. Maar wat de meest geschikte<br />
volgorde en samenhang is, is <strong>een</strong> empirische vraag die in het derde onderzoeksjaar<br />
verder wordt onderzocht. Als er bij<strong>voor</strong>beeld in buurt B met positieve resultaten <strong>een</strong><br />
formeel-repressief type interventie is uitgevoerd, is het de vraag op welke manier de<br />
buurt zich gaat ‘bewegen’ in het schema en welk(e) type(n) interventie(s) vervolgens<br />
geschikt zijn <strong>voor</strong> de veranderde maatschappelijke condities.<br />
Dit hoofdstuk beschrijft <strong>een</strong> ex-ante evaluatie waarin veronderstellingen<br />
worden blootgelegd die achter interventies schuilgaan en waarin deze<br />
veronderstellingen worden afgezet tegen bestaande wetenschappelijke bevindingen en<br />
inzichten. De Arnhemse veiligheidsinterventies staan in figuur 4.5 geclassificeerd als<br />
typen <strong>van</strong> interventies. In figuur 4.5 worden twee maatschappelijke condities<br />
onderscheiden waarop de typen interventies moeten zijn afgestemd. Figuur 4.6 maakt<br />
vervolgens inzichtelijk welk type interventie de beste kans <strong>van</strong> slagen heeft onder<br />
bepaalde condities. Het is <strong>een</strong> eerste aanzet om te kunnen bepalen welke interventie<br />
zou kunnen werken, onder welke condities en waarom.<br />
64<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
65<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
H 5 Participatie <strong>van</strong> bewoners: via project- en<br />
beleidsparticipatie <strong>naar</strong> participatie in buurt en<br />
samenleving<br />
Ivo Nienhuis en Gert de Roo<br />
5.1 Achtergrond<br />
Het veranderen <strong>van</strong> gedrag en houding is één <strong>van</strong> de basis<strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> het<br />
verbeteren <strong>van</strong> het niveau <strong>van</strong> leefbaarheid en (sociale) veiligheid. Denk bij<strong>voor</strong>beeld<br />
aan de vraag of buren met elkaar omgaan en hoe ze dat doen, crimineel gedrag <strong>van</strong><br />
jongeren, de vraag of bewoners <strong>een</strong> betaalde baan hebben, of ze <strong>een</strong> oogje in het zeil<br />
houden wanneer de buurkinderen op straat spelen, of buurtbewoners (bereid zijn)<br />
elkaar te helpen op momenten dat dit nodig is, of bewoners afval op straat gooien, et<br />
cetera. Deze <strong>voor</strong>beelden zijn slechts enkele <strong>van</strong> de vele <strong>voor</strong>beelden <strong>van</strong><br />
gedragingen en houdingen die <strong>van</strong> invloed zijn op de leefbaarheid en (sociale)<br />
veiligheid. Bewonersgedrag – en de onderliggende houdingen – is dus <strong>een</strong> hele<br />
belangrijke factor <strong>voor</strong> de leefbaarheid <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong>.<br />
Eén <strong>van</strong> de basislessen <strong>van</strong> ruim tien jaar stedelijke vernieuwing in Nederland<br />
- en vergelijkbare beleidsprogramma’s in het buitenland - is dat het veranderen <strong>van</strong><br />
gedrag en houding niet <strong>van</strong>zelf gaat. Fysieke herstructurering - het ver<strong>van</strong>gen <strong>van</strong><br />
oude door nieuwe stenen en het geforceerd afdwingen <strong>van</strong> <strong>een</strong> sociale mix - leidt niet<br />
tot het oplossen <strong>van</strong> sociale problemen als schooluitval, (sociale) onveiligheid en<br />
werkloosheid (zie bij<strong>voor</strong>beeld Crump, 2002; Hall, 1997; Uitermark & Duivendak,<br />
2005). De vindplaats <strong>van</strong> sociale problemen is dan wel de buurt, maar de fysieke<br />
buurt is niet (of slechts zeer gedeeltelijk) de oplossing <strong>van</strong> sociale problematiek. Het<br />
is dan ook niet verwonderlijk dat professionele instellingen met <strong>een</strong> maatschappelijk<br />
oogmerk en hun werkers steeds meer werken <strong>van</strong>uit <strong>een</strong> zogenaamde integrale<br />
benadering. In deze integrale benadering is minder plek <strong>voor</strong> fysieke interventies en<br />
66<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
meer plaats <strong>voor</strong> sociale interventies en projecten om sociale relaties tussen bewoners<br />
te verbeteren en individuele sociaaleconomische problematiek op te lossen.<br />
De integrale benadering wordt door beleidsmakers vaak gezien als het<br />
antwoord op de problemen in ontwikkelings<strong>wijk</strong>en en krijgt vaak vorm in zogenaamd<br />
gebiedsgericht beleid. Als gevolg <strong>van</strong> de ruimtelijke structuur <strong>van</strong> de woningmarkt<br />
komen sociale en economische problemen vaak geclusterd <strong>voor</strong> (zie bij<strong>voor</strong>beeld<br />
Deurloo et al., 1997; Forrest, 2004). Het doel <strong>van</strong> gebiedsgericht beleid is het<br />
verbeteren <strong>van</strong> het niveau <strong>van</strong> leefbaarheid en (sociale) veiligheid in die buurten<br />
en/of <strong>wijk</strong>en waar deze geclusterde problemen zich <strong>voor</strong>doen. Zoals we boven al<br />
hebben betoogd mogen dergelijke buurten weliswaar fysiek gezien de vindplaats zijn,<br />
ze zijn echter niet de oorzaak <strong>van</strong> de problemen. Deze oorzaken zitten vastgeplakt<br />
aan het vermogen <strong>van</strong> bewoners om eigen en buurtproblemen op te lossen binnen de<br />
wettelijke kaders en de heersende waarden en normen.<br />
Wanneer we over gebiedsgericht beleid praten, hebben we ten minste drie<br />
spanningsvelden: het maatschappijniveau, het interventieniveau en het<br />
organisatieniveau (zie figuur 5.1). Het maatschappijniveau is het niveau waar<br />
maatschappelijke problemen ontstaan, zich ontwikkelen en daadwerkelijk gevoeld<br />
worden door bewoners. Het interventieniveau is het niveau waar professionele<br />
organisaties met <strong>een</strong> maatschappelijke doelstelling <strong>van</strong>uit hun institutionele omgeving<br />
neerdalen <strong>naar</strong> ‘de echte wereld’ om maatschappelijke problemen op te lossen. Het<br />
organisatieniveau is het niveau waar organisaties geacht worden samen te werken en<br />
het juiste beleid te maken. In dit hoofdstuk maken we <strong>een</strong> onderscheid tussen<br />
participatie <strong>van</strong> bewoners in sociale interventies (interventieniveau) en participatie<br />
<strong>van</strong> bewoners in beleidsvorming (organisatieniveau).<br />
Participatie in sociale interventies<br />
Bewoners hebben te maken met de eigen buurt maar ook met de rest <strong>van</strong> de<br />
samenleving. Het is <strong>voor</strong> de leefbaarheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> buurt belangrijk dat bewoners<br />
relaties binnen de buurt hebben en zich verbonden voelen met hun buurt. Dit<br />
buurtgebonden sociaal kapitaal is <strong>een</strong> belangrijke component <strong>voor</strong> het creëren <strong>van</strong><br />
<strong>een</strong> plezierige woonomgeving. Bewoners die sociale controle uitoefenen en zorg<br />
dragen <strong>voor</strong> hun fysieke en sociale woonomgeving zorgen <strong>voor</strong> <strong>een</strong> comfortabele<br />
buurt om te leven (zie bij<strong>voor</strong>beeld Morenoff et al., 2001; Nolan et al., 2004;<br />
Sampson et al., 1997). Om <strong>een</strong> cohesieve samenleving te creëren/continueren en om<br />
de buurt in kwestie binnen doorsnee samenleving te houden/krijgen, zijn daarnaast<br />
buurtoverstijgende banden – buurtoverstijgend sociaal kapitaal – nodig. Naast deze<br />
vormen <strong>van</strong> kapitaal heeft <strong>een</strong> buurt ook sterke individuen nodig. Individuele<br />
buurtbewoners bezitten economisch en cultureel kapitaal. Economisch kapitaal –<br />
zoals geld en bezittingen – is (in <strong>een</strong> kapitalistische samenleving) nodig <strong>voor</strong> het<br />
kunnen aangaan <strong>van</strong> socialisatieprocessen binnen en buiten de buurt. Voor het<br />
aangaan <strong>van</strong> deze socialisatieprocessen is ook cultureel kapitaal nodig. Bij cultureel<br />
kapitaal gaat het om <strong>een</strong> specifieke levenswijze <strong>van</strong> het individu: vormen <strong>van</strong> kennis<br />
welke het individu <strong>een</strong> bepaalde ‘status’ in de samenleving geeft, zoals houdingen,<br />
gedragingen, vaardigheden en opleidingsniveau (Bourdieu, 1984; 1986; 1990).<br />
Het uitgangspunt <strong>van</strong> dit hoofdstuk is dat bewoners kunnen participeren in<br />
sociale interventies die zich richten op individuen, gezinnen en buurtgebonden dan<br />
wel buurtoverstijgende sociale relaties. In paragraaf 5.3.1 wordt het<br />
classificatieschema beschreven waarbij het al dan niet participeren <strong>van</strong> bewoners in<br />
67<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
sociale interventies en projecten centraal staat. In de paragrafen 5.4.1 en 5.4.2 worden<br />
<strong>voor</strong> de verschillende soorten interventies de succes- en faalfactoren beschreven.<br />
68<br />
Figuur 5.1: <strong>een</strong> schematische weergave <strong>van</strong> gebiedsgericht beleid.<br />
Participatie in beleid<br />
Op het organisatieniveau gaat het om de vragen (1) of en hoe organisaties<br />
samenwerken, (2) hoe dit proces <strong>van</strong> samenwerking wordt aangestuurd en (3) of en<br />
hoe bewoners hier invloed op hebben. Het uitgangspunt <strong>van</strong> (gebiedsgericht) beleid<br />
zou immers moeten zijn dat bewoners duurzaam profijt hebben <strong>van</strong> de professionele<br />
inspanningen. Naast het feit dat zij immers diegenen zijn die daadwerkelijk leven in<br />
niet-optimale omstandigheden, zijn zij ‘de echte aandeelhouders’. Hoewel ze soms<br />
om begrijpelijke en juiste redenen even buitenspel zijn gezet, zijn zij diegenen die via<br />
belastingen uiteindelijk de professionele instellingen en haar medewerkers betalen. De<br />
vraag is dus hoe het netwerk <strong>van</strong> organisaties aangestuurd moet worden om de<br />
gestelde programmadoelstellingen te halen en de buurt en haar bewoners te laten<br />
participeren en profiteren. In paragraaf 5.3.2 beschrijven we het classificatieschema<br />
waarbij de participatie in beleidsvorming centraal staat. In paragraaf 5.4.3 worden<br />
succes- en faalfactoren benoemd <strong>voor</strong> het participeren in de beleidsvorming.<br />
Kortom, in dit hoofdstuk staat de samenwerking tussen bewoners en professionals<br />
centraal. Het gaat hier om de vragen wanneer en hoe interventies werken, <strong>voor</strong> welke<br />
problemen en in welke situaties.<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
5.2 De probleemsituatie<br />
Als we praten over participatie <strong>van</strong> bewoners in de instrumentele zin, dan hebben we<br />
het over twee soorten participatie: participatie in interventies en participatie in beleid.<br />
Als het gaat om het verbeteren <strong>van</strong> leefbaarheid en veiligheid, hebben we het meestal<br />
over participatie in sociale interventies. Sociale interventies moeten <strong>een</strong> (potentieel)<br />
problematische situatie in de buurt onder<strong>van</strong>gen dan wel (deels) oplossen. Het<br />
probleem is dat veel bewoners onvoldoende of kwalitatief ‘verkeerd’ in de<br />
(buurt)samenleving participeren. De achtergrond <strong>van</strong> dit probleem wordt in de<br />
volgende paragrafen beschreven, zowel theoretisch als toegepast op de vijf<br />
onderzoeks<strong>wijk</strong>en.<br />
5.2.1 Sociale relaties: buurtgebonden en buurtoverstijgend sociaal kapitaal<br />
Aan de hand <strong>van</strong> gebiedsgericht beleid wordt <strong>een</strong> onderscheid gemaakt tussen de<br />
buurt en de rest <strong>van</strong> de samenleving. Dit onderscheid is essentieel om het niveau <strong>van</strong><br />
achterstand te begrijpen. In vergelijking met ‘goede’ <strong>wijk</strong>en hebben bewoners <strong>van</strong><br />
ontwikkelings<strong>wijk</strong>en minder sociale relaties buiten de buurt, zoals sociale relaties<br />
aangaande (vrijwilligers)werk, sport en uitgaan. Het zijn deze buurtoverstijgende<br />
relaties – ook wel buurtoverstijgend sociaal kapitaal genoemd – die er<strong>voor</strong> zorgen dat<br />
de bewoners aansluiting houden met de rest <strong>van</strong> de samenleving. Een samenleving<br />
met all<strong>een</strong> maar buurten met <strong>naar</strong> binnen gerichte sociale relaties, beweegt zich in de<br />
richting <strong>van</strong> Belfast of <strong>voor</strong>malig Joegoslavië; sociaal gesegregeerd in wederzijds<br />
vijandige kampen (Putnam & Feldstein, 2003). Een samenleving als de Nederlandse,<br />
gekarakteriseerd als <strong>een</strong> pluralistische democratie, heeft dus veel buurtoverstijgend<br />
kapitaal nodig.<br />
Er zijn dus interventies gericht op buurtoverstijgende samenhang nodig om<br />
onomkeerbare processen <strong>van</strong> gettovorming tegen te gaan. Zo bezien is het<br />
opmerkelijk dat alle overheidsniveaus, woningcorporaties en andere professionele<br />
instellingen met <strong>een</strong> maatschappelijk oogmerk vaak all<strong>een</strong> buurtgebonden sociaal<br />
kapitaal stimuleren in ontwikkelings<strong>wijk</strong>en. Dit buurtgebonden sociaal kapitaal is<br />
inderdaad <strong>een</strong> belangrijk ingrediënt om <strong>een</strong> prettige leefomgeving te creëren.<br />
Buurtbewoners genereren <strong>een</strong> comfortabele buurt om te wonen door middel <strong>van</strong><br />
sociale controle en het zorg dragen <strong>voor</strong> de fysieke en sociale omgeving (zie<br />
bij<strong>voor</strong>beeld Morenoff et al., 2001; Nolan et al., 2004; Sampson et al., 1997).<br />
De vraag is wat de intensiteit <strong>van</strong> deze buurtgebonden sociale relaties moet zijn:<br />
moeten ze sterk zijn, zoals familiebanden en intieme vrienden, of moeten ze juist<br />
zwak zijn, zoals werkrelaties en relaties met kennissen (zie ook Granovetter, 1973;<br />
1983)? In Nederlandse buurten zijn sociale banden zwakker geworden als gevolg <strong>van</strong><br />
technologische innovaties, <strong>een</strong> groeiende welvaart en, in combinatie hiermee, <strong>een</strong><br />
sterk gegroeide mobiliteit en globaliserings- en privatiseringsprocessen. Familie en<br />
vrienden leven bij<strong>voor</strong>beeld niet meer in dezelfde buurt/<strong>wijk</strong> en werk en recreatie<br />
vindt plaats buiten de buurt. Vormen <strong>van</strong> cohesie zijn dan ook steeds meer gebaseerd<br />
op ‘lichte gem<strong>een</strong>schappen’ (Duyvendak & Hurenkamp, 2004) die veelal de buurt<br />
overstijgen. De buurt is slechts één <strong>van</strong> de vele vormen <strong>van</strong> samenhang. Uit <strong>een</strong> door<br />
ons gehouden enquête onder 817 bewoners bleek dat zelfs binnen de Arnhemse<br />
ontwikkelings<strong>wijk</strong>en drie <strong>van</strong> de vijf bewoners zijn/haar sociale leven grotendeels<br />
buiten de buurt heeft. Een professional verwoordde de buurt als lichte gem<strong>een</strong>schap<br />
als volgt:<br />
69<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
70<br />
Gebaseerd op onze eigen ervaringen als buren en als professionals die werken in en <strong>voor</strong><br />
buurten, zijn we er pas sinds kort achtergekomen dat er eigenlijk <strong>een</strong> ideaaltypische<br />
ondergrens is binnen elke buurt: ‘ik ken ieder<strong>een</strong> en dat is okay. We doen g<strong>een</strong> dingen<br />
samen en dat willen we ook graag zo houden. Maar, als de nood aan de man komt, kan ik<br />
bij ieder<strong>een</strong> terecht’.<br />
Henning en Lieberg concludeerden in 1996 al dat deze zwakke sociale banden <strong>een</strong><br />
belangrijke waarde hebben:<br />
The significance of weak ties was underlined by the inhabitants who stated that these<br />
contacts mean a ‘feeling of home’, ‘security’, and practical as well as social support. Only<br />
10 per cent stated that these contacts were of little or no importance.<br />
(Henning & Lieberg, 1996: 22)<br />
Dus, buurtgebonden sociaal kapitaal - in de Nederlandse context veelal belichaamd<br />
door zwakke sociale banden - is <strong>van</strong> invloed op het niveau <strong>van</strong> leefbaarheid en<br />
(sociale) veiligheid <strong>van</strong> de buurt. Het is dan ook belangrijk om hier met gerichte<br />
interventies in te investeren. Buurtgebonden sociaal kapitaal is echter niet het enige<br />
ingrediënt om sociaal weerbare buurten te creëren. Zoals boven al beschreven is er<br />
ook buurtoverstijgend kapitaal nodig. Data uit de leefbaarheids- en veiligheidsmonitor<br />
<strong>van</strong> de gem<strong>een</strong>te Arnhem laten zien dat juist deze buurtoverstijgende banden -<br />
bij<strong>voor</strong>beeld (vrijwilligers)werk, uitgaan, sport en andere hobby’s - minder aanwezig<br />
zijn in ontwikkelings<strong>wijk</strong>en ten opzichte <strong>van</strong> andere <strong>wijk</strong>en. Het probleem is echter<br />
dat buurtoverstijgend sociaal kapitaal moeilijker te creëren is dan de buurtgebonden<br />
variant: “After all, birds of a feather flock together” (Putnam & Feldstein, 2003: 3).<br />
Buurtgebonden en buurtoverstijgend sociaal kapitaal zijn in de praktijk moeilijk<br />
exact te meten. De vraag hoe vaak <strong>een</strong> individu andere mensen binnen dan wel buiten<br />
de buurt ontmoet, is bij benadering wel te beantwoorden. Echter, het is bijkans<br />
onmogelijk om hier <strong>een</strong> gefundeerd waardeoordeel over te geven. De vraag hoe vaak<br />
<strong>een</strong> individu andere mensen - binnen of buiten de buurt - moet ontmoeten is immers<br />
niet te beantwoorden. Ook de kwaliteit en de aard <strong>van</strong> dit contact is moeilijk te<br />
beschrijven. De vraag hoe individuen met elkaar om moeten gaan is namelijk ook niet<br />
<strong>een</strong>duidig te beantwoorden. Desondanks is hierboven wel duidelijk geworden dat<br />
zowel buurtgebonden als buurtoverstijgend kapitaal nodig is om buurten leefbaar te<br />
houden.<br />
Hoewel het vrij moeilijk is om aan te geven wat het kwantitatieve en<br />
kwalitatieve minimumniveau <strong>van</strong> ontmoeting is, kunnen we wel beargumenteren<br />
waar beide vormen <strong>van</strong> sociaal kapitaal gestimuleerd moeten worden. Voor<br />
buurtgebonden kapitaal gaan we uit <strong>van</strong> het kental ‘sociale kwaliteit’ uit de<br />
leefbaarheids- en veiligheidsmonitor 8 . Hieruit blijkt dat buurtgebonden sociaal<br />
kapitaal in de Arnhemse ontwikkelings<strong>wijk</strong>en ruim onder het Arnhemse gemiddelde<br />
ligt, met uitzondering <strong>van</strong> Presikhaaf Oost en Geitenkamp. Geitenkamp laat echter<br />
wel <strong>een</strong> dalende trend zien. Ook de volgende exemplarische uitspraak <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
bewoner laat zien dat het ervaren buurtgebonden sociaal kapitaal de leefbaarheid <strong>van</strong><br />
de buurt onder druk zet:<br />
8 Door uit te gaan <strong>van</strong> cijfers uit de leefbaarheids- en veiligheidsmonitor is het mogelijk ontwikkelingen<br />
in de tijd te zien.<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
71<br />
We zijn <strong>van</strong> plan te verhuizen. In deze <strong>wijk</strong> zijn sociale contacten moeilijk te leggen<br />
omdat de mensen te veel op zichzelf zijn. Praten over problemen wordt niet gedaan, dit<br />
wordt anoniem <strong>naar</strong> instanties doorgegeven en woningbouw, politie e.d. Bij problemen<br />
op straat sta je echt all<strong>een</strong>, niemand helpt of steekt <strong>een</strong> vinger uit. Na twee of drie keer<br />
iemand aanspreken over zwerfvuil, grote monden e.d. stop je hiermee om escalatie te<br />
<strong>voor</strong>komen. Na zeven jaar wonen wij hier niet met plezier en willen daarom snel weg uit<br />
deze <strong>wijk</strong>. Buitenlandse medemensen hebben hier niets mee <strong>van</strong> doen; het betreft de<br />
autochtone mensen uit de <strong>wijk</strong>!<br />
Zowel het kental sociale kwaliteit als het citaat hierboven geven op <strong>een</strong> indirecte<br />
manier aan dat het ervaren buurtgebonden sociale kapitaal zorgt <strong>voor</strong> het negatief<br />
ervaren <strong>van</strong> de leefbaarheid in de buurt. Het is belangrijk om met gerichte sociale<br />
interventies te investeren in de sociale contacten binnen de buurt.<br />
Daarnaast is het belangrijk te investeren in interventies die gericht zijn op het<br />
stimuleren <strong>van</strong> buurtoverstijgende sociale contacten. De buurtoverstijgende contacten<br />
zijn belangrijk <strong>voor</strong> het tegengaan <strong>van</strong> gettovorming. Voor buurtoverstijgend sociaal<br />
kapitaal gaan we uit <strong>van</strong> de (<strong>voor</strong>beeld)indicatoren ‘werk’, ‘samen sporten’ en<br />
‘uitgaan’ 9 . Naast het feit dat werk inkomen genereert, levert het ook sociale contacten<br />
- variërend <strong>van</strong> het bediscussiëren <strong>van</strong> het nieuws of <strong>een</strong> gebeurtenis tot het vragen<br />
<strong>van</strong> advies in <strong>een</strong> moeilijke omstandigheid - met collega’s op. Dezelfde contacten<br />
ontstaan tijdens of na het samen sporten en uitgaan. Deze indicatoren geven weer aan<br />
dat het buurtoverstijgende sociaal kapitaal <strong>van</strong> de ontwikkelings<strong>wijk</strong>en over het<br />
algem<strong>een</strong>, met uitzondering <strong>van</strong> Presikhaaf Oost, onder het gemiddelde niveau <strong>van</strong><br />
Arnhem ligt. Het is belangrijk om met gerichte sociale interventies de sociale<br />
contacten buiten de buurt te stimuleren. Deze contacten zorgen er immers <strong>voor</strong> dat<br />
<strong>een</strong> buurt zichzelf niet uit- en afsluit <strong>van</strong> de rest <strong>van</strong> de samenleving.<br />
Cijfers en uitspraken <strong>van</strong> buurtbewoners laten zien dat er zowel binnen als buiten de<br />
buurt geïnvesteerd moet worden in sociale relaties tussen individuen. Daarnaast moet<br />
er geïnvesteerd in individuen zelf. Het tot stand brengen <strong>van</strong> sociale relaties heeft<br />
immers weinig zin als individuen niet weten hoe ze met anderen moeten omgaan of<br />
überhaupt niet in staat zijn om de relatie in stand te houden omdat ze reeds genoeg<br />
hebben aan zichzelf. Het investeren in individuen kan door middel <strong>van</strong> interventies<br />
gericht op cultureel kapitaal en economisch kapitaal. In de volgende paragraaf leggen<br />
we deze twee vormen <strong>van</strong> kapitaal uit en beschrijven we de noodzaak <strong>voor</strong> het<br />
investeren in deze twee vormen <strong>van</strong> kapitaal, zowel theoretisch als toegepast op<br />
Arnhem.<br />
9 Indicatoren die hier niet genoemd worden, maar wel <strong>een</strong> aanvullende indicatie geven <strong>van</strong> het<br />
buurtoverstijgende sociale kapitaal, zijn: samen hobby’s beoefenen, vrijwilligerswerk en het ontmoeten<br />
<strong>van</strong> vrienden / familie.<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
72<br />
Wijkplatform Geitenkamp 2008<br />
5.2.2 Individuen: economisch en cultureel kapitaal<br />
Naast het feit dat er geïnvesteerd moet worden in buurtgebonden en<br />
buurtoverstijgende sociale relaties, is het nodig te investeren in individuele<br />
buurtbewoners; zij zijn immers de toegang tot sociale samenhang. Dit kan door te<br />
investeren in economisch en cultureel kapitaal.<br />
Economisch kapitaal is het bezit <strong>van</strong> economische hulpbronnen, zoals<br />
huizenbezit en geld, verdiend uit werk, uitkering of anders (Bourdieu, 1984; 1986;<br />
1990). Het bezitten <strong>van</strong> economisch kapitaal is in <strong>een</strong> kapitalistische samenleving als<br />
de Nederlandse noodzakelijk om te kunnen socialiseren. Economisch kapitaal<br />
operationaliseren we in dit hoofdstuk aan de hand <strong>van</strong> het gemiddelde inkomen, het<br />
percentage lage inkomens en het percentage huurwoningen. Met uitzondering <strong>van</strong><br />
Presikhaaf Oost, hebben individuele buurtbewoners in de vijf Arnhemse<br />
ontwikkelings<strong>wijk</strong>en in het algem<strong>een</strong> minder economisch kapitaal tot hun beschikking<br />
dan de gemiddelde Arnhemse bewoner. In de Arnhemse ontwikkelings<strong>wijk</strong>en hebben<br />
relatief veel bewoners dus minder kans om sociale contacten aan te gaan, omdat ze<br />
meer bezig (moeten) zijn met ‘overleven’. Het is daarom noodzakelijk om met<br />
gerichte sociale investeringen het economisch kapitaal in de vijf ontwikkelings<strong>wijk</strong>en<br />
te versterken.<br />
Cultureel kapitaal wordt vaak gedefinieerd als kennis en vaardigheid om aan<br />
kunst en cultuur deel te nemen. Hier sluiten we echter aan bij de originele en bredere<br />
definitie <strong>van</strong> Bourdieu (1984; 1986; 1990). Cultureel kapitaal is vormen <strong>van</strong> kennis,<br />
zoals aangeleerde houdingen en gedragingen, vaardigheden en opleiding die het<br />
individu <strong>een</strong> bepaalde positie en status geven in de samenleving. Als we het hebben<br />
over het culturele kapitaal hebben we het kortgezegd over de houdingen en<br />
gedragsvormen die buurtbewoners erop na houden. In de vijf ontwikkelings<strong>wijk</strong>en<br />
vinden we relatief gezien veel bewoners die gedrag vertonen dat de wettelijke normen<br />
en/of maatschappelijke waarden overschrijdt. Denk hierbij aan overlast <strong>van</strong> jongeren,<br />
bedreigingen door buurtbewoners, burenoverlast, de lage gemiddelde opleiding,<br />
opvoedingsproblemen, schuld- en verslavingsproblematiek, het onvermogen<br />
problemen op <strong>een</strong> nette manier op te lossen, het niet verantwoordelijk voelen <strong>voor</strong> de<br />
buurt, et cetera. Daarbij blijkt uit <strong>een</strong> door ons gehouden enquête dat bewoners in de<br />
ontwikkelings<strong>wijk</strong>en zich minder verantwoordelijk <strong>voor</strong> de leefbaarheid en veiligheid<br />
in hun eigen buurt voelen en ervaren ze hier meer sociale overlast en sociale dreiging<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
dan de gemiddelde Arnhemmer (zie ook hoofdstuk 4). Het is belangrijk om door<br />
middel <strong>van</strong> gerichte sociale investeringen - zowel repressief als preventief - het<br />
cultureel kapitaal te versterken.<br />
Hierboven hebben we drie vormen <strong>van</strong> kapitaal besproken. Deze vormen <strong>van</strong> kapitaal<br />
zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden; ze zijn alle drie nodig om sociaal weerbare<br />
buurten en individuen te creëren. We vatten ze samen in de volgende symbolische<br />
formule:<br />
73<br />
Economisch kapitaal * cultureel kapitaal * sociaal kapitaal<br />
De formule geeft symbolisch weer dat als één <strong>van</strong> de drie vormen <strong>van</strong> kapitaal gering<br />
aanwezig is, het niveau <strong>van</strong> sociale weerbaarheid laag is. De formule geeft ook aan<br />
dat er vele relaties zijn tussen de verschillende vormen <strong>van</strong> kapitaal. De sociale<br />
weerbaarheid <strong>van</strong> ontwikkelings<strong>wijk</strong>en vertonen veel kenmerken <strong>van</strong> wat Dirven,<br />
Rotmans en Verkaik (Rotmans, 2005) karakteriseren als hardnekkige problemen:<br />
Hardnekkige problemen zijn complex [meervoudige oorzaken en gevolgen, strekken zich<br />
uit over meerdere maatschappelijke domeinen en schaalniveaus en zijn stevig verankerd in<br />
onze maatschappelijke structuren en instituties], onzeker [er zijn g<strong>een</strong> pasklare<br />
oplossingen <strong>voor</strong>, reductie <strong>van</strong> onzekerheid door meer kennis is vaak niet mogelijk en elke<br />
poging om <strong>een</strong> oplossing te creëren verandert de perceptie <strong>van</strong> het probleem], moeilijk<br />
stuurbaar [veel verschillende actoren met uit<strong>een</strong>lopende belangen zijn betrokken en<br />
proberen elkaar te beïnvloeden, deze actoren zijn relatief autonoom en opereren op<br />
verschillende schaalniveaus], en moeilijk grijpbaar [lastig te duiden, slecht gestructureerd<br />
en onderhevig aan <strong>een</strong> sterke omgevingsdynamiek].<br />
(Rotmans, 2005: 8)<br />
Eén <strong>van</strong> de manieren om met deze hardnekkigheid om te gaan is het laten participeren<br />
<strong>van</strong> bewoners in beleidsvorming en -uitvoering 10 . In de volgende paragraaf wordt de<br />
<strong>theorie</strong> achter deze vorm <strong>van</strong> participatie, evenals de probleemsituatie in Arnhem,<br />
beschreven.<br />
5.2.3 Participatie <strong>van</strong> bewoners in beleidsvorming<br />
Naast het feit dat participatie <strong>van</strong> bewoners in beleid <strong>een</strong> burgerrecht is, worden vaak<br />
drie redenen aangevoerd om bewoners te laten participeren. Door bewoners te<br />
betrekken bij planvorming, wordt de besluitvorming minder gesloten. Bewoners<br />
krijgen op deze manier meer verantwoordelijkheid en inzicht in<br />
10 Een andere manier om met hardnekkige problemen om te gaan is het vormen <strong>van</strong> zogenaamde ‘vitale<br />
coalities’. In dergelijke coalities werken professionele organisaties met <strong>een</strong> maatschappelijk oogmerk<br />
nauw samen om <strong>een</strong> oplossing te zoeken (en hopelijk te vinden) <strong>voor</strong> de complex-samenhangende<br />
problematiek. Dergelijke coalities zien we ook in Arnhem.<br />
=<br />
Sociale Weerbaarheid<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
esluitvormingsprocessen met als hypothetisch(!) gevolg dat de kloof tussen<br />
bewoners en bestuur gedicht wordt (Akkerman et al., 2004; Edelenbos et al, 2005;<br />
Hajer et al., 2001) en de besluitvorming democratisch legitiemer wordt (Edelenbos et<br />
al., 2005). De tweede en derde reden hangen nauw met elkaar samen. Het gaat hier<br />
enerzijds om draagvlakvorming <strong>voor</strong> het plan of beleid en anderzijds om het<br />
vergroten <strong>van</strong> het probleemoplossende vermogen om zo de kwaliteit <strong>van</strong> het plan of<br />
beleid in kwestie te verbeteren. Door bewoners te laten participeren in planvorming<br />
wordt <strong>een</strong> extra bron <strong>van</strong> kennis, deskundigheid en creativiteit aangeboord om lokaal<br />
maatschappelijke en bestuurlijke problemen en vraagstukken op te lossen (zie<br />
bij<strong>voor</strong>beeld Helleman & Den Heijer, 2004; Edelenbos et al., 2001). Daarnaast zijn<br />
het bewoners die als eerste en het directste veranderingen in beleid en uitwerkingen<br />
<strong>van</strong> maatregelen en interventies ervaren. ‘Zij zijn de ervaringsdeskundigen’<br />
(Wage<strong>naar</strong>, 2005). Met <strong>een</strong> goed ‘luisterend professioneel oor’ is het dus<br />
waarschijnlijker dat de effectiviteit, de werkbaarheid en kwaliteit <strong>van</strong> beleid,<br />
interventies en maatregelen worden vergroot.<br />
In de praktijk lijkt er echter weinig <strong>van</strong> deze <strong>voor</strong>delen terecht te komen omdat<br />
professionele organisaties met <strong>een</strong> maatschappelijk oogmerk vaak kiezen <strong>voor</strong><br />
schijnparticipatie - zowel in Nederland als in het buitenland. De uiteindelijke<br />
beslissingsmacht blijft dan bij deze organisaties liggen. Professionele organisaties<br />
met <strong>een</strong> maatschappelijk oogmerk zijn niet in staat om macht aan elkaar en aan<br />
bewoners af te staan omdat ze (onder andere) sterk verkokerd zijn (zie bij<strong>voor</strong>beeld<br />
Edelenbos et al., 2001). Het gevolg is dat bewoners uiteindelijk gefrustreerd raken en<br />
niet meer willen participeren. Zo zien we zowel in Arnhem als in de<br />
wetenschappelijke literatuur dat bewonersorganisaties, zoals <strong>een</strong> <strong>wijk</strong>platform, vaak<br />
het gevoel hebben dat agenda’s <strong>van</strong> tevoren al bepaald zijn en dat ze in de praktijk<br />
niet openstaan <strong>voor</strong> verandering door middel <strong>van</strong> inspraak (zie bij<strong>voor</strong>beeld<br />
Anastacio et al., 2000). Daarnaast vindt er vaak all<strong>een</strong> overleg plaats tussen bewoners<br />
en professionele organisaties wanneer de agenda’s elkaar overlappen; de belangen<br />
<strong>van</strong> de bewoners(groepen) zijn vaak <strong>van</strong> ondergeschikt belang aan die <strong>van</strong><br />
professionele organisaties. Veel organisaties zijn bezig met het binnenhalen <strong>van</strong><br />
subsidies en opdrachten om projecten en interventies te kunnen uitvoeren en<br />
zodoende hun financiële huishouding op orde te houden. Het resultaat is dat<br />
bewoners(groepen) uiteindelijk zich niet serieus genomen voelen: de zin ‘krijgen we<br />
weer wat door onze strot gedrukt’ is vaak te horen in vergaderingen <strong>van</strong> het<br />
<strong>wijk</strong>platform of tijdens inspraakavonden. Innes en Booher (2004) verwoorden dit als<br />
volgt:<br />
74<br />
[Current participation methods] do not satisfy members of the public that they are being<br />
heard; they seldom can be said to improve the decisions that agencies and public<br />
officials make; and they do not incorporate a broad spectrum of the public. … Most<br />
often these methods discourage busy and thoughtful individuals from wasting their time<br />
going through what appears to be nothing more than rituals designed to satisfy legal<br />
requirements.<br />
(pagina 419)<br />
[Current social interventions and area-based policy] are one-way processes from the<br />
agency to the community, designed to say ‘We are doing a great job’ rather than actual<br />
participation, though many agencies list such techniques as participation.<br />
(pagina 426)<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Onderstaande exemplarische uitspraak <strong>van</strong> <strong>een</strong> bewoner uit Arnhem onderschrijft dit<br />
beeld:<br />
75<br />
Ik ben in het verleden in <strong>een</strong> andere plaats actief geweest binnen <strong>een</strong> pilot buurtpreventie<br />
project. Mijn ervaringen zijn dat gem<strong>een</strong>tes vaak logge instellingen zijn die zichzelf<br />
graag in de kijker spelen. En als het er op aankomt niet de medewerking verlenen zodat<br />
mensen <strong>van</strong>zelf ophouden actief te zijn. Jammer, maar het ergste vond ik dat diezelfde<br />
gem<strong>een</strong>te ook nog zei: wij hebben er alles aan gedaan, maar de mensen willen niet?! Ik<br />
vind dat je met <strong>een</strong> duidelijk plan ieder<strong>een</strong> zo veel mogelijk moet betrekken en uitvoer<br />
juist aan alle partijen: dus ook <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>te. Ik zal er sceptisch over blijven maar hoop<br />
dat <strong>een</strong> dergelijk plan handen en voeten krijgt in onze <strong>wijk</strong>, gesteund door dan ook<br />
ieder<strong>een</strong>.<br />
Vooraanstaande wetenschappers – zoals Patsy Healey (bij<strong>voor</strong>beeld 2006), Judith<br />
Innes en David Booher (bij<strong>voor</strong>beeld 2004) – pleiten dan ook <strong>voor</strong> <strong>een</strong><br />
planningsproces gebaseerd op samenwerking in plaats <strong>van</strong> symbolische participatie.<br />
Daarnaast heeft één <strong>van</strong> de beslissingen <strong>van</strong> toenmalig Minister Vogelaar welhaast<br />
<strong>een</strong> verplichtend karakter om bewonersparticipatie in beleid in te richten op basis <strong>van</strong><br />
samenwerking. Minister Vogelaar heeft per <strong>wijk</strong> per jaar ongeveer € 200.000<br />
beschikbaar gesteld aan bewoners om hier hun eigen plannen mee uit te voeren. Het<br />
is slechts <strong>een</strong> kwestie <strong>van</strong> tijd dat deze plannen gaan interfereren met de sociale<br />
interventies en het gebiedsgerichte beleid; de zin ‘krijgen we weer wat door onze<br />
strot geduwd’ is immers eerder regel dan uitzondering. Kortom, de huidige manier<br />
<strong>van</strong> bewonersparticipatie leidt tot frustratie en tot het afhaken <strong>van</strong> actieve bewoners:<br />
<strong>een</strong> omslag <strong>naar</strong> participatie op basis <strong>van</strong> gelijkheid en samenwerking is nodig om<br />
hardnekkige problemen aan te pakken.<br />
In deze paragraaf hebben we aan de hand <strong>van</strong> <strong>een</strong> theoretische beschouwing,<br />
statistisch materiaal en uitspraken <strong>van</strong> bewoners laten zien dat de staat en mate <strong>van</strong><br />
verschillende vormen <strong>van</strong> kapitaal vrij problematisch is in de ontwikkelings<strong>wijk</strong>en in<br />
Arnhem, evenals de manier <strong>van</strong> samenwerking tussen bewoners en professionals.<br />
Professionele organisaties met <strong>een</strong> maatschappelijk oogmerk proberen met<br />
interventies de staat en mate <strong>van</strong> de verschillende vormen <strong>van</strong> kapitaal te verbeteren<br />
en de interactie tussen professionals en bewoners te optimaliseren. Dit gaat niet<br />
zonder slag of stoot. In dit hoofdstuk proberen we handvatten te geven om<br />
bewonersparticipatie te optimaliseren. Voordat we in paragraaf 5.4 ingaan op <strong>een</strong><br />
aantal succes- en faalfactoren zullen we net als bij de andere hoofdstukken eerst<br />
ingaan op de door ons gehanteerde classificatieschema’s.<br />
5.3 De classificatieschema’s<br />
Dit hoofdstuk heeft participatie <strong>van</strong> bewoners als onderwerp. Logischerwijs gaat het<br />
dan ook om interventies en projecten waarbij participatie <strong>van</strong> bewoners <strong>een</strong> rol speelt.<br />
We maken onderscheid <strong>naar</strong> twee hoofdtypen: participatie in sociale interventies en<br />
participatie in beleidsvorming. In paragraaf 5.3.1 wordt het type ‘participatie in<br />
sociale interventies’ verder uitgewerkt in <strong>een</strong> classificatieschema en worden<br />
<strong>voor</strong>beelden gegeven hoe interventies te plaatsen zijn. Ditzelfde gebeurt <strong>voor</strong> het<br />
hoofdtype ‘participatie in beleid’ in paragraaf 5.3.2.<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
5.3.1 Sociale interventies: inhoudelijke classificatie<br />
Participatie in sociale interventies (het interventieniveau) draagt bij aan de<br />
verbetering <strong>van</strong> leefbaarheid en (sociale) veiligheid <strong>van</strong> de buurt in kwestie.<br />
Logischerwijs moeten deze interventies aansluiten bij de probleemsituatie in de buurt.<br />
Dat betekent dat ze moeten investeren in de samenhang in de buurt (buurtgebonden<br />
sociaal kapitaal), in buurtoverstijgende samenhang (buurtoverstijgend sociaal<br />
kapitaal) en in individuen (economisch en cultureel kapitaal). Aldus komen we tot de<br />
volgende classificatie:<br />
76<br />
Gericht op<br />
individu<br />
Economisch<br />
kapitaal<br />
Cultureel<br />
kapitaal<br />
Gericht op<br />
gezin<br />
Participatie in sociale interventies<br />
Economisch<br />
kapitaal<br />
Cultureel<br />
kapitaal<br />
Sociaal<br />
kapitaal<br />
Gericht op<br />
buurtsamenhang<br />
Buurtgebonden<br />
sociaal kapitaal<br />
Gericht op<br />
maatschappelijke samenhang<br />
Figuur 5.2: Schematische classificatie <strong>van</strong> sociale interventies gericht op het verbeteren <strong>van</strong> de<br />
leefbaarheid en (sociale) veiligheid <strong>van</strong> de buurt<br />
Buurtoverstijgend<br />
sociaal kapitaal<br />
De logica achter dit classificatieschema is hierboven ruimschoots aan bod gekomen.<br />
Enkele <strong>voor</strong>beelden zullen de inhoudelijke invulling <strong>van</strong> het schema verduidelijken.<br />
De <strong>voor</strong>zieningencheck <strong>van</strong> Passade investeert in individuen door het<br />
economisch kapitaal te verbeteren. Veel bewoners in ontwikkelings<strong>wijk</strong>en leven rond<br />
of onder het bestaansminimum. Zij hebben vaak recht op economische <strong>voor</strong>zieningen<br />
zoals aanvullende uitkeringen en kwijtschelding <strong>van</strong> <strong>een</strong> aantal belastingen. De<br />
opbrengst bij gezinnen die <strong>voor</strong> de <strong>voor</strong>zieningencheck geïndiceerd worden, varieert<br />
<strong>van</strong> € 800 tot € 1600 per gezin op jaarbasis. De ervaring leert echter dat veel<br />
bewoners deze <strong>voor</strong>zieningen niet gebruiken. Dit is zonde.<br />
De BronMethodiek <strong>van</strong> de Vrijwilligerscentrale investeert in buurtsamenhang<br />
en maatschappelijke samenhang - afhankelijk <strong>van</strong> de plek waar de nieuwe vrijwilliger<br />
aan de slag gaat - door sociale relaties tussen mensen te leggen. De BronMethodiek is<br />
ontwikkeld om maatschappelijke participatie te bevorderen door betrokkenheid en<br />
talenten <strong>van</strong> mensen te vertalen in vrijwillige inzet. Aan de BronMethodiek ligt de<br />
veronderstelling ten grondslag dat het niet zozeer ontbreekt aan mensen die bereid<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
zijn om zich vrijwillig in te zetten, maar aan aantrekkelijke en in de agenda passende<br />
vrijwilligersklussen. De BronMethodiek leert organisaties op <strong>een</strong> ander manier <strong>naar</strong><br />
mensen kijken: ‘hier is iemand die iets wil en kan, hoe kunnen we deze talenten en<br />
betrokkenheid benutten?’ in plaats <strong>van</strong> ‘is dit de persoon die ik zoek?’.<br />
Scoren door Scholing <strong>van</strong> de stichting Vitesse Maatschappelijk Betrokken<br />
investeert in individuen door het cultureel kapitaal <strong>van</strong> de betrokken jongeren te<br />
verbeteren. Daarnaast investeert deze interventie in maatschappelijke samenhang<br />
door buurtoverstijgende sociale relaties (weer) te ontwikkelen. Het project is<br />
opgericht om vroegtijdige schooluitval onder zogenaamde risicojongeren te<br />
<strong>voor</strong>komen/ongedaan te maken en de kans op <strong>een</strong> vervolgopleiding of werk te<br />
vergroten. Jongeren krijgen op basis <strong>van</strong> individueel maatwerk <strong>een</strong> beroepskeuzetest<br />
<strong>voor</strong>gelegd en lopen twee stages bij deelnemende bedrijven. Op basis hier<strong>van</strong> wordt<br />
<strong>een</strong> op de deelnemer toegespitst vervolgtraject uitgezet, bestaande uit het vervolgen<br />
<strong>van</strong> de schoolloopbaan, het verrichten <strong>van</strong> betaalde arbeid of het doorverwijzen <strong>naar</strong><br />
professionele hulpverlening. Gedurende en na het tien weken durende traject worden<br />
de deelnemers intensief begeleid door zogenaamde coaches.<br />
5.3.2 Participatie in beleidsvorming: <strong>een</strong> classificatie<br />
Participatie in beleid behoort bij te dragen aan beleidsplannen met meer draagvlak en<br />
aan het vergroten <strong>van</strong> het probleemoplossend vermogen <strong>van</strong> beleid in kwestie. We<br />
onderscheiden hier 4 ideaaltypische vormen <strong>van</strong> beleidsparticipatie (zie figuur 5.3).<br />
Manipulatie houdt in feite non-participatie in. In het gebiedsgerichte beleid <strong>van</strong><br />
Arnhem komt deze vorm <strong>van</strong> beleidsparticipatie niet <strong>voor</strong> omdat participatie in<br />
Nederland <strong>een</strong> burgerrecht is. Duyvendak verwoordt dit als volgt:<br />
77<br />
De vraag waarom bewoners <strong>een</strong> rol moeten spelen zou <strong>voor</strong> ieder<strong>een</strong> klip en klaar<br />
beantwoord moeten worden. Wat mij betreft in termen <strong>van</strong> democratische legitimiteit. Dat<br />
is dus wat anders dan draagvlak wat handig is <strong>voor</strong> het maken <strong>van</strong> tempo. Participatie is<br />
niet <strong>van</strong>wege pragmatische redenen <strong>een</strong> groot goed, maar <strong>van</strong>wege principiële: dergelijke<br />
ingrijpende beslissingen moeten met instemming <strong>van</strong> de meerderheid <strong>van</strong> betrokkenen<br />
worden genomen, waarbij de ‘stakeholders’ nader moeten worden ingevuld. Als men dit<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
78<br />
niet vindt, als men louter probeert verzet <strong>voor</strong> te zijn, dan heeft men <strong>naar</strong> mijn idee <strong>een</strong> te<br />
beperkte opvatting <strong>van</strong> democratische processen.<br />
(Duyvendak in De Graaf & Duyvendak, 2004)<br />
Waar bij manipulatie bewoners onzichtbaar zijn, zijn zij bij zelfbestuur de enige<br />
eige<strong>naar</strong> <strong>van</strong> het beleid in kwestie; zij beslissen over het beleid en geven dit zelf<br />
vorm, eventueel met ondersteuning <strong>van</strong> externe hulpbronnen (instanties, kennis,<br />
faciliteiten, et cetera). Ook deze vorm <strong>van</strong> beleidsparticipatie zien we in Arnhem<br />
(vrijwel) niet. Bij professionele instanties met stuurkracht, zoals de gem<strong>een</strong>te en<br />
woningcorporaties, leeft vaak (terecht) het idee dat bewoners onvoldoende kennis<br />
hebben om de complexe en onderling samenhangende problematiek efficiënt en<br />
effectief aan te pakken 11 .<br />
Manipulatie Symbolische<br />
participatie<br />
Participatie in beleid<br />
Participatie op basis<br />
<strong>van</strong> samenwerking<br />
Zelfbestuur<br />
Figuur5.3: Schematische classificatie <strong>van</strong> beleidsinterventies <strong>naar</strong> de mate <strong>van</strong> participatie <strong>van</strong><br />
bewoners.<br />
Beleidsparticipatie op basis <strong>van</strong> samenwerking komt wordt gekenmerkt door<br />
samenspel tussen bewoners en belanghebbende professionele instellingen waarbij de<br />
machtsverhoudingen idealiter gelijk liggen. Bewoners zijn medekoersbepalers en<br />
actieve co-producenten; ze beslissen gedelegeerd mee over het beleid.<br />
De vorm <strong>van</strong> beleidsparticipatie die we meestal terugzien in Arnhem maar<br />
ook daarbuiten, is symbolische participatie. Bewoners zijn hier veelal <strong>een</strong><br />
praatmacht: ze hebben <strong>een</strong> adviserende of consulterende rol. De beslissingsmacht -<br />
inclusief de mate <strong>van</strong> het belang dat aan het bewonersadvies wordt gehecht - blijft bij<br />
de professionals met stuurkracht liggen. Bewoners hebben hier <strong>een</strong> ‘symbolische’<br />
invloed op het beleid. In feite gaat het hier om draagvlakvorming en dus om het<br />
onder de aandacht brengen <strong>van</strong> het op handen zijnde gebiedsgerichte beleid. Een<br />
goed <strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> deze laatste vorm <strong>van</strong> beleidsparticipatie vinden we bij de<br />
vaststelling <strong>van</strong> het Sociale Heroveringsprogramma in Het Arnhemse Broek.<br />
Bewoners werden tijdens <strong>een</strong> inspraakavond gevraagd om middels stickers aan te<br />
geven in welke mate zij de aandachtsgebieden die professionele organisaties hadden<br />
geformuleerd belangrijk vonden. Op basis <strong>van</strong> deze prioritering en op basis <strong>van</strong><br />
aangedragen project<strong>voor</strong>stellen door instellingen hebben de organisaties met<br />
stuurkracht het programma samengesteld. De beslissingsmacht blijft dus bij deze<br />
11 Professionele instanties met stuurkracht hebben zelf ook onvoldoende kennis om deze problematiek<br />
efficiënt en effectief aan te pakken. Anders was deze problematiek immers al opgelost.<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
organisaties liggen. Het programma is vervolgens ter advies <strong>voor</strong>gelegd aan de<br />
betrokken instellingen en het <strong>wijk</strong>platform. De professionals met stuurkracht - zitting<br />
hebbende in <strong>een</strong> stuurgroep - besloten vervolgens over het definitieve programma.<br />
Dit programma is vervolgens goedgekeurd door het college <strong>van</strong> B&W en ter<br />
informatie aan de gem<strong>een</strong>teraad aangeboden. Kortom, hier is sprake <strong>van</strong> symbolische<br />
participatie.<br />
Nu we de classificatieschema’s <strong>voor</strong> participatie in sociale interventies en beleid<br />
hebben beschreven en enkele <strong>voor</strong>beelden hebben gegeven <strong>van</strong> hoe om te gaan met<br />
deze schema’s, zoomen we in de volgende paragraaf verder in op de werkwijze <strong>van</strong> de<br />
verschillende sociale interventies. Dit doen we aan de hand <strong>van</strong> succes- en<br />
faalfactoren op basis <strong>van</strong> de classificatieschema’s.<br />
5.4 Succes- en faalfactoren<br />
Wanneer duurzame, niet op toeval berustende gedragsveranderingen noodzakelijk zijn<br />
omdat één of meerdere vormen <strong>van</strong> kapitaal niet toereikend zijn, moeten individuen<br />
nieuwe vaardigheden aanleren om het gewenste gedrag te kunnen vertonen.<br />
Succesvolle sociale interventies zijn dan ook die interventies die als resultaat <strong>een</strong><br />
duurzame gedragsverandering bij de persoon, het gezin of de buurtbewoners in<br />
kwestie bewerkstelligen. In de onderstaande paragrafen worden aan de hand <strong>van</strong> de<br />
classificatieschema’s uit de vorige paragraaf succes- en faalfactoren besproken om het<br />
aanleren <strong>van</strong> nieuw gedrag succesvol te laten verlopen. We gaan eerst in op de<br />
interventies gericht op het individu en het gezin, daarna behandelen we in paragraaf<br />
5.4.2 de interventies gericht op sociale relaties. Ten slotte worden en in paragraaf<br />
5.4.3 de succes- en faalfactoren <strong>voor</strong> bewonersparticipatie in beleid geschetst.<br />
5.4.1 <strong>Interventies</strong> gericht op individu en gezin<br />
We maken bij het evalueren <strong>van</strong> interventies gericht op individu en gezin <strong>voor</strong>alsnog<br />
gebruik <strong>van</strong> de volgende vier (samenhangende) aandachtspunten:<br />
79<br />
1. Maak <strong>een</strong> onderscheid <strong>naar</strong> kansarmen en overlastgevers, en pas hier de<br />
werkwijze op aan.<br />
2. Blijvende gedragsverandering vereist <strong>een</strong> stappenplan.<br />
3. Motiveer tot gewenst gedrag en demotiveer ongewenst gedrag.<br />
4. Zorg <strong>voor</strong> competente professionals.<br />
Elk punt is op te vatten als <strong>een</strong> kritische succesfactor. Hieronder wordt dieper<br />
ingegaan op deze aandachtspunten aan de hand <strong>van</strong> bijbehorende succes- en<br />
faalfactoren.<br />
Maak onderscheid tussen kansarmen en overlastgevers<br />
Bij sociale interventies gericht op individuen en gezinnen is het belangrijk <strong>een</strong><br />
onderscheid te maken tussen kansarmen en overlastgevers, en hier de werkwijze op<br />
aan te passen (zie bij<strong>voor</strong>beeld Kleinhans, 2008). Tijdens het veldwerk in de<br />
Arnhemse <strong>wijk</strong>en zijn we tot de conclusie gekomen dat kansarmen meer baat hebben<br />
bij <strong>een</strong> ‘maatschappelijk gedreven’ werkwijze terwijl <strong>een</strong> ‘organisatiegestuurde’<br />
werkwijze het beste resultaat levert bij het aanpakken <strong>van</strong> overlastgevers. Een<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
‘maatschappelijk gedreven’ werkwijze heeft als uitgangspunt, dat individuen en<br />
groepen zelf bepalen wanneer en hoe ze reageren op prikkels uit hun omgeving<br />
(Krause, 2005). Organisatie en instellingen bieden individuen en groepen kansen en<br />
begeleiding bij het grijpen <strong>van</strong> die kansen. De instellingen leggen de bewoners niets<br />
op en activiteiten worden door bewoners leuk gevonden en sluiten aan bij hun<br />
leefwereld. Bij <strong>een</strong> ‘organisatiegestuurde’ werkwijze is het uitgangspunt, dat<br />
veranderingen in de omgeving - de betrokken professionals zelf en het <strong>voor</strong>gestelde<br />
stappenplan tot duurzame gedragsverandering - zorgen <strong>voor</strong> het aanleren <strong>van</strong> het<br />
nieuwe gedrag. We spreken ook wel over <strong>een</strong> verplichtende handhaving in combinatie<br />
met <strong>een</strong> passend hulpaanbod.<br />
Een maatschappelijk gedreven en organisatiegestuurde werkwijze zijn twee<br />
uitersten op <strong>een</strong> schaal. Combinaties tussen beide hoofdwerkwijzen zijn zeer goed<br />
mogelijk. Sterker nog, combinaties zijn vaak noodzakelijk. Het veranderen <strong>van</strong> gedrag<br />
valt of staat met maatwerk. Met andere woorden, elke gedragsverandering eist <strong>een</strong><br />
specifieke aanpak. Dit betekent ook dat de hieronder beschreven succes- en<br />
faalfactoren <strong>voor</strong> gedragsverandering slechts hoofdlijnen zijn.<br />
Een stappenplan <strong>voor</strong> blijvende gedragsverandering<br />
Onderzoek heeft laten zien dat het proces <strong>van</strong> gedragsverandering uit drie fasen<br />
bestaat (Boekaerts en Simons, 1995), te weten (1) de beslissing tot<br />
gedragsverandering, (2) de initiële gedragsverandering en (3) de fase <strong>van</strong><br />
gedragsbehoud. In de eerste fase is het belangrijk het individu/gezin in kwestie te<br />
laten inzien dat gedragsverandering nodig en nuttig is. Individuen/gezinnen moeten<br />
zich bewust worden <strong>van</strong> het ongewenste gedrag in kwestie en de effecten <strong>van</strong> dit<br />
gedrag. Een belangrijke taak is hier weggelegd <strong>voor</strong> de professional: hij/zij moet<br />
gerichte informatie geven over het nut, het belang, de attractiviteit en de moeilijkheid<br />
<strong>van</strong> het veranderen <strong>van</strong> het ongewenste gedrag. Even<strong>een</strong>s moet hij/zij het gewenste<br />
gedrag (indien mogelijk) demonstreren. In de tweede fase staat het gemotiveerd<br />
blijven om de <strong>voor</strong>genomen gedragsverandering uit te voeren centraal. De<br />
professional ondersteunt in deze fase de handelingen tot gedragsverandering. Hij/zij is<br />
in deze fase echter meer <strong>een</strong> coach of bemiddelaar: het individu/gezin in kwestie<br />
stuurt het handelingsproces zelf en de professional geeft feedback op de handelingen.<br />
In de derde fase gaat het om het gemotiveerd zijn om het nieuwe gedrag ook in<br />
moeilijke omstandigheden te vertonen. Dit kan door het vertrouwen en plezier in het<br />
eigen kunnen op te bouwen, en het individu of het gezin in de gelegenheid te stellen<br />
het veranderde gedrag flexibel toe te passen, ook in moeilijke omstandigheden.<br />
‘Achter de Voordeur’-interventies als Home Start, Wijkgerichte Intensieve<br />
Gezinsbehandeling, trajecten aangaande schuldhulpverlening en participatie en werk,<br />
maken in meer of mindere mate gebruik <strong>van</strong> <strong>een</strong> dergelijk stappenplan.<br />
Motiveer gewenst gedrag en demotiveer ongewenst gedrag<br />
Motivatie tot het nieuwe gedrag is <strong>een</strong> noodzakelijke <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> succesvolle<br />
gedragsverandering, zo blijkt uit onderzoek <strong>van</strong> Boekaerts & Simons (1995).<br />
Wanneer <strong>een</strong> individu/gezin <strong>van</strong>uit zichzelf gemotiveerd is, de intrinsieke motivatie,<br />
is de kans op succesvolle gedragsverandering groter. Intrinsieke motivatie kan<br />
bij<strong>voor</strong>beeld gestimuleerd worden door het proces in kleine stapjes op te delen: het<br />
gevoel <strong>van</strong> <strong>voor</strong>uitgang veroorzaakt positieve emoties. Ook procesgerichte<br />
opmerkingen als ‘wat goed dat je het geprobeerd hebt’, wanneer handelingen niet<br />
helemaal gelukt zijn, is <strong>een</strong> methode om intrinsieke motivatie te stimuleren.<br />
80<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Complementair aan deze interne motivatie kunnen individuen/gezinnen ook door<br />
professionals beloond worden, de extrinsieke motivatie. All<strong>een</strong> gebruik maken <strong>van</strong><br />
extrinsieke beloning leidt echter tot het werken <strong>voor</strong> de beloning en niet tot het<br />
werken <strong>voor</strong> het doel. Wanneer de beloning wegvalt, stopt ook het nieuwe gedrag.<br />
Een andere manier om te motiveren tot het nieuwe gedrag is door samen met het<br />
individu/gezin in kwestie <strong>een</strong> plan <strong>van</strong> handelingen te maken en dit vast te leggen op<br />
papier. Een handelingsplan bevat <strong>een</strong> beschrijving <strong>van</strong> het ongewenste gedrag (de<br />
actuele situatie), het gewenste gedrag (het doel) en <strong>een</strong> beschrijving <strong>van</strong> de concrete<br />
en mentale handelingsstappen om het verschil tussen beide situaties op te heffen.<br />
Daarnaast is het oefenen <strong>van</strong> het nieuwe gedrag in verschillende (moeilijke) situaties<br />
<strong>een</strong> beproefde methode om emoties als (faal)angst en stress onder controle te krijgen.<br />
De al eerder genoemde Achter de Voordeur-interventies, maar ook het programma<br />
integrale handhaving en overlast in Het Arnhemse Broek, maken in meer of mindere<br />
mate gebruik <strong>van</strong> procesgerichte opmerkingen, en intrinsieke en extrinsieke<br />
motivatietechnieken.<br />
Competenties <strong>van</strong> professionals<br />
Er is onnoemelijk veel gedrag dat individuen tentoon spreiden dat in aanmerking<br />
komt <strong>voor</strong> verandering. Logischerwijs zijn er vele ‘soorten’ professionals met elk hun<br />
eigen vakinhoudelijke competenties. Naast deze vakinhoudelijke competenties zijn er<br />
<strong>een</strong> aantal succesfactoren <strong>voor</strong> het effectief stimuleren <strong>van</strong> gedragsverandering.<br />
Anderson, Evertson en Emmer (1980) onderscheiden de volgende factoren:<br />
81<br />
Het geven <strong>van</strong> heldere en duidelijke instructies;<br />
Het concreet aangeven <strong>van</strong> wat het doel is en wanneer dit bereikt is;<br />
Het geven <strong>van</strong> beheersbare en uitvoerbare taken;<br />
Het beoordelen <strong>van</strong> het gedrag op <strong>een</strong> <strong>voor</strong> het individu/gezin in kwestie<br />
bevattelijke wijze;<br />
Het onmiddellijk teruggrijpen op afgesproken regels en intenties wanneer het<br />
individu/gezin in kwestie af<strong>wijk</strong>end gedrag vertoont.<br />
Deze succesfactoren zijn uiteraard afhankelijk <strong>van</strong> de gekozen methode en de fase <strong>van</strong><br />
het gedragsveranderingsproces. Zo zal bij <strong>een</strong> maatschappelijk gedreven interventie<br />
meer nadruk liggen op het stellen <strong>van</strong> evaluatieve vragen op basis <strong>van</strong> oefening en<br />
toepassing, terwijl bij <strong>een</strong> organisatiegestuurde interventie meer nadruk zal liggen op<br />
vertellen en <strong>voor</strong>doen.<br />
Waar we in deze paragraaf aandacht hebben besteed aan de succes- en faalfactoren<br />
<strong>van</strong> sociale interventies gericht op individuen en gezinnen, behandelen we in de<br />
volgende paragraaf de succes- en faalfactoren <strong>van</strong> sociale interventies gericht op<br />
sociale relaties binnen en buiten de buurt.<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
5.4.2 <strong>Interventies</strong> gericht op (buurtoverstijgende en -gebonden) sociale relaties<br />
We maken bij het evalueren <strong>van</strong> interventies gericht op buurtgebonden sociaal<br />
kapitaal <strong>voor</strong>alsnog gebruik <strong>van</strong> de volgende vier (samenhangende) aandachtpunten:<br />
82<br />
1. Maak gebruik <strong>van</strong> maatschappelijk gedreven interventies.<br />
2. Sociale relaties kunnen niet worden afgedwongen: stimuleer daarom<br />
bewonersinitiatieven.<br />
3. Bewoners kunnen het niet all<strong>een</strong>: faciliteer bewonersinitiatieven.<br />
4. Maak gebruik <strong>van</strong> aanwezige buurtnetwerken en houdt rekening met de<br />
buurtcontext.<br />
Maak gebruik <strong>van</strong> maatschappelijk gedreven interventies<br />
<strong>Interventies</strong> die investeren in buurtgebonden en buurtoverstijgende sociale relaties<br />
renderen het best wanneer gekozen wordt <strong>voor</strong> <strong>een</strong> maatschappelijk gedreven<br />
werkwijze. Als het gaat om buurtgebonden sociale relaties, dan weten we uit dit<br />
onderzoek immers dat de meeste bewoners all<strong>een</strong> actief worden als ze de activiteit<br />
leuk vinden of als deze hen direct aangaat (Nienhuis & De Roo, in druk). Dit wordt<br />
bevestigd door De Boer & Duyvendak (2000) die stellen dat verandering in de directe<br />
leefomgeving bewoners motiveert tot participatie. Ook Van der Graaf et al. (2005),<br />
Verreck & Wijffels (2004) en Winsemius et al. (2004) stellen dat doelen vaak niet<br />
bereikt worden als projecten niet aansluiten op wat er in de buurt leeft. Bij het<br />
jongerenwerk in de diverse <strong>wijk</strong>en zien we de noodzaak <strong>van</strong> maatschappelijk<br />
gedreven interventies heel sterk terug: activiteiten moeten <strong>voor</strong>al leuk en aantrekkelijk<br />
zijn, anders komen jongeren niet opdagen.<br />
Stimuleer bewonersinitiatieven<br />
Sociale relaties binnen de buurt kunnen niet worden opgelegd; interventies zijn het<br />
succesvolst wanneer ze door bewoners zelf worden opgezet en uitgevoerd. Onderzoek<br />
laat ook zien dat het stimuleren <strong>van</strong> bewonersinitiatieven en -projecten succesvoller is<br />
dan deze tegen te werken of niet te honoreren (zie bij<strong>voor</strong>beeld Graaf et al., 2005).<br />
Het laten aansluiten <strong>van</strong> bewonersinitiatieven bij al bestaande initiatieven <strong>van</strong><br />
organisaties kan <strong>een</strong> mogelijkheid zijn. Bijkomend <strong>voor</strong>deel hier<strong>van</strong> is dat <strong>een</strong><br />
vertrouwensrelatie tussen bewoners en professionals wordt opgebouwd. Aansluiting<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
ij bestaande eigen initiatieven betekent echter niet dat bewoners alles kunnen en<br />
mogen. Professionele organisaties moeten duidelijkheid verschaffen over de rollen,<br />
taken, verantwoordelijkheden en mogelijkheden <strong>voor</strong> bewoners. Stimuleren houdt<br />
daarnaast ook in dat er voldoende financiële middelen <strong>voor</strong> en bewegingsruimte in het<br />
programma moeten zijn om (nieuwe) bewonersinitiatieven op te zetten en uit te<br />
voeren.<br />
Faciliteer bewonersinitiatieven<br />
Naast het stimuleren <strong>van</strong> dergelijke bewonersinitiatieven heeft onderzoek ook<br />
uitgewezen dat het faciliteren <strong>van</strong> bewonersinitiatieven vaak <strong>een</strong> noodzakelijke<br />
<strong>voor</strong>waarde is om deze initiatieven te doen slagen (zie bij<strong>voor</strong>beeld Winsemius et al.,<br />
2005). Dit kan bij<strong>voor</strong>beeld in de vorm <strong>van</strong> het beschikbaar stellen <strong>van</strong><br />
deskundigheid, materiaal en werkruimte. Het opbouwwerk kan vaak de gewenste<br />
ondersteuning geven bij het vormen en versterken <strong>van</strong> de groep bewoners die het<br />
project gaan opzetten en uitvoeren. Ook cursussen en workshops <strong>voor</strong> bewoners om<br />
bij<strong>voor</strong>beeld te leren communiceren zijn vaak gebruikte middelen om projecten<br />
succesvoller te laten verlopen. Ook het gebruik maken dan wel mee laten doen <strong>van</strong><br />
openbare instellingen zoals scholen, kerken en moskeeën is hier <strong>een</strong> veelgebruikte<br />
succesfactor, evenals het betrekken <strong>van</strong> lokale ondernemers. Goede <strong>voor</strong>beelden die<br />
we tegenkwamen in Arnhem zijn Kan Wel, de training <strong>van</strong> het <strong>wijk</strong>platform in Het<br />
Arnhemse Broek en de deeltuin in Malburgen.<br />
Buurtnetwerken en buurtcontext<br />
Onderzoek heeft laten zien dat bij het opzetten en uitvoeren <strong>van</strong> sociale interventies<br />
om buurtgebonden sociaal kapitaal te stimuleren, het slim is om gebruik te maken <strong>van</strong><br />
de aanwezige buurtnetwerken (zie bij<strong>voor</strong>beeld Graaf, 2005). Vaak spelen<br />
sleutelbewoners - de initiatiefnemers (ongeveer 10% <strong>van</strong> de bewoners) - en <strong>een</strong><br />
handjevol ondersteuners (ongeveer 15% <strong>van</strong> de bewoners) <strong>een</strong> belangrijke rol. Door<br />
de actievelingen te belonen <strong>voor</strong> hun inzet door ze in het zonnetje te zetten en ze<br />
persoonlijk te bedanken, wordt <strong>voor</strong>komen dat bewoners uiteindelijk stoppen met het<br />
actief zijn <strong>voor</strong> de buurt (zie bij<strong>voor</strong>beeld Winsemius et al., 2005). Een goed<br />
<strong>voor</strong>beeld hier<strong>van</strong> is het project ‘sleutelpersonen’ in Malburgen.<br />
Naast het gebruik maken <strong>van</strong> buurtnetwerken, heeft onderzoek ook uitgewezen<br />
dat het belangrijk is om rekening te houden met de context <strong>van</strong> de buurt (zie<br />
bij<strong>voor</strong>beeld Graaf et al., 2005). Dit kan bij<strong>voor</strong>beeld door de activiteiten zo<br />
laagdrempelig mogelijk te houden, door gebruik te maken <strong>van</strong> de historie <strong>van</strong> de buurt<br />
of door in te spelen op wat er leeft en speelt.<br />
In de wetenschappelijke literatuur is vrij weinig bekend over succes- en faalfactoren<br />
<strong>van</strong> sociale interventies die investeren in buurtoverstijgend sociaal kapitaal, behalve<br />
dat we weten dat buurtoverstijgende banden zeer moeilijk door professionals te<br />
creëren zijn (zie bij<strong>voor</strong>beeld Putnam & Feldstein, 2003). Toch zijn er enkele<br />
interventies in Arnhem die het vermogen hebben buurtoverstijgende sociale relaties te<br />
genereren, zoals de BronMethodiek, Scoren door Scholing en de Aanpakcentrale. De<br />
hieronder genoemde twee aandachtspunten zijn gebaseerd op het onderzoek in<br />
Arnhem en zijn allesbehalve definitief en compleet:<br />
83<br />
1. Maak gebruik <strong>van</strong> maatschappelijk gedreven interventies.<br />
2. Maak gebruik <strong>van</strong> interventies gericht op individuen.<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Maatschappelijk gedreven interventies<br />
Net als met sociale relaties binnen de buurt, kunnen sociale relaties buiten de buurt<br />
niet worden opgelegd door professionals. Het is belangrijk om aan te sluiten bij de<br />
interesses en talenten <strong>van</strong> bewoners. Maatschappelijk gedreven interventies zijn reeds<br />
besproken.<br />
Gebruik interventies gericht op individuen<br />
Buurtoverstijgend sociaal kapitaal wordt verkregen door individuen die sociale<br />
relaties hebben buiten de buurt. Door slim gebruik te maken <strong>van</strong> interventies gericht<br />
op individuen kunnen we ook sociale relaties buiten de buurt stimuleren. In paragraaf<br />
5.4.1 hebben we <strong>een</strong> aantal criteria <strong>voor</strong> gedragsverandering opgesomd, waaronder de<br />
noodzaak <strong>van</strong> <strong>een</strong> stappenplan. Dit stappenplan kunnen we <strong>voor</strong> <strong>een</strong> aantal<br />
gedragingen specificeren door specifiek de ruimtelijke plaats <strong>van</strong> handeling te kiezen.<br />
Denk bij<strong>voor</strong>beeld aan iemand die nu thuis zit en aangeeft weer te willen gaan sporten<br />
of vrijwilligerswerk te willen gaan doen. Door de ruimtelijke locatie <strong>van</strong> dit nieuwe<br />
gedrag buiten de buurt te kiezen wordt buurtoverstijgend sociaal kapitaal gecreëerd.<br />
Hierboven hebben we de succes- en faalfactoren beschreven <strong>voor</strong> de participatie <strong>van</strong><br />
bewoners aan sociale interventies. In de volgende en laatste paragraaf beschrijven we<br />
de succes- en faalfactoren <strong>voor</strong> participatie <strong>van</strong> bewoners in beleidsvorming.<br />
5.4.3 Participatie <strong>van</strong> bewoners in beleidsvorming<br />
Margerum (2002) komt op basis <strong>van</strong> <strong>een</strong> literatuurstudie op de volgende<br />
uitgangspunten <strong>voor</strong> het succesvol opzetten <strong>van</strong> <strong>een</strong> planningsproces gebaseerd op<br />
samenwerking:<br />
84<br />
1. Het betrekken <strong>van</strong> alle belanghebbenden, inclusief bewoners.<br />
2. Het ondersteunen <strong>van</strong> het proces.<br />
3. Het opstellen <strong>van</strong> <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijke probleemdefinitie en/of gedeelde<br />
taak.<br />
4. Het organiseren <strong>van</strong> het proces in termen <strong>van</strong> basisregels, agendapunten, et<br />
cetera.<br />
5. Het betrekken <strong>van</strong> alle deelnemers en het stimuleren <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
gem<strong>een</strong>schappelijke zoektocht <strong>naar</strong> (nieuwe) oplossingen.<br />
6. Het bereiken <strong>van</strong> over<strong>een</strong>stemming op basis <strong>van</strong> consensus.<br />
Het betrekken <strong>van</strong> alle belanghebbenden, inclusief bewoners<br />
Uit onderzoek is gebleken dat belanghebbenden, zoals bewonersgroepen, vaak het<br />
planningsproces frustreren wanneer ze worden uitgesloten <strong>van</strong> dit proces. Processen<br />
waarbij alle belanghebbenden op <strong>een</strong> duidelijke en transparante manier geselecteerd<br />
worden en waarbij deze tevens <strong>een</strong> juiste afspiegeling <strong>van</strong> alle belanghebbenden<br />
vertegenwoordigen, zijn succesvoller dan wanneer dit niet het geval is (zie<br />
bij<strong>voor</strong>beeld Innes et al., 1994; Susskind & Cruikshank, 1987). Onderzoek laat zien<br />
dat hoe beter de geselecteerde bewoners(groepen) de <strong>wijk</strong> in haar geledingen<br />
vertegenwoordigen, hoe succesvoller het gebiedsgerichte beleid is (zie bij<strong>voor</strong>beeld<br />
Anastacio et al., 2000). Mogelijkheden om scheve representaties <strong>van</strong> bewoners te<br />
corrigeren zijn bij<strong>voor</strong>beeld het ondersteunen <strong>van</strong> zwakkere groepen, het type<br />
bij<strong>een</strong>komst veranderen en het gebruiken <strong>van</strong> simpele, niet-technische (vak)taal.<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Hoewel het betrekken <strong>van</strong> alle belanghebbenden belangrijk is, reduceren grote<br />
groepen het rendement <strong>van</strong> samenwerking (Gray, 1989; Susskind & Cruikshank,<br />
1987). Een mogelijke oplossing hier<strong>voor</strong> is het kiezen <strong>van</strong> (bewoners)vertegenwoordigers.<br />
De <strong>wijk</strong>platforms in de verschillende <strong>wijk</strong>en maken bij<strong>voor</strong>beeld gebruik<br />
<strong>van</strong> (bewoners)vertegenwoordigers. Bovendien zitten hier zowel professionals en<br />
bewoners in <strong>een</strong> overlegsituatie aan tafel.<br />
Het ondersteunen <strong>van</strong> het proces<br />
Samenwerkingsprocessen zijn vaak oneindige beraadslagingprocessen, omdat ze vaak<br />
opgezet zijn om wederzijds begrip te kweken. Over<strong>een</strong>komsten zijn dan ook vaak<br />
tijdelijke markeringen in plaats <strong>van</strong> definitieve einduitkomsten (zie bij<strong>voor</strong>beeld<br />
Innes, 2004). Een dergelijk proces is meer gebaat bij <strong>een</strong> structurele financiële<br />
bijdrage <strong>van</strong> gem<strong>een</strong>te en/of corporaties. Bovendien verlopen dergelijke processen<br />
vaak beter met <strong>een</strong> goed getrainde gespreksleider die in staat is om het proces en de<br />
gehanteerde strategieën te begeleiden en te managen (zie bij<strong>voor</strong>beeld Innes, 2004;<br />
Gray, 1989). Bovendien is het vaak nodig om bewonersorganisaties en andere<br />
benadeelde groepen te ondersteunen, variërend <strong>van</strong> <strong>een</strong> financiële bijdrage tot het<br />
inhuren <strong>van</strong> professionele hulp (zie bij<strong>voor</strong>beeld Anastacio, 2002). Goede<br />
<strong>voor</strong>beelden hier<strong>van</strong> zijn de eerder aangehaalde training <strong>van</strong> het <strong>wijk</strong>platform in Het<br />
Arnhemse Broek en de simpele manier waarop het principe <strong>van</strong> bodemsanering werd<br />
uitgelegd tijdens de <strong>wijk</strong>platformvergadering in Het Arnhemse Broek op 11<br />
september 2008.<br />
Het opstellen <strong>van</strong> <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijke probleemdefinitie en/of gedeelde taak<br />
Iedere belanghebbende heeft bij aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het proces zijn eigen overtuigingen en<br />
doelstellingen. Deze belangen en overtuigingen conflicteren vaak. Bovendien is de<br />
samenwerking tussen belanghebbenden in het verleden vaak ineffectief gebleken en<br />
uitgelopen op teleurstellingen. In dergelijke situaties, zo laat onderzoek zien, is het<br />
belangrijk om eerst <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijke probleemdefinitie/gedeelde taak vast te<br />
stellen om wederzijds begrip te kweken (zie bij<strong>voor</strong>beeld Gray, 1989; Healey, 2006).<br />
Het gaat hier om het uitwisselen <strong>van</strong> informatie en het begrijpen <strong>van</strong> elkaars belangen,<br />
zonder <strong>een</strong> onderhandelingspositie in te nemen (zie bij<strong>voor</strong>beeld Innes, 2004). Het<br />
gaat er immers om samen tot <strong>een</strong> oplossing te komen in plaats <strong>van</strong> te wedijveren om<br />
wiens oplossing <strong>voor</strong>rang krijgt.<br />
Het organiseren <strong>van</strong> het proces in termen <strong>van</strong> basisregels, agendapunten, et cetera<br />
Het organiseren <strong>van</strong> het samenwerkingsproces in termen <strong>van</strong> basisregels,<br />
agendapunten, et cetera is één <strong>van</strong> de essentiële <strong>voor</strong>waarden om het proces succesvol<br />
te laten verlopen. Een veelbeproefde en succesvolle methode is de deelnemers samen<br />
afspraken te laten maken over de rand<strong>voor</strong>waarden, zoals hoe mededeelnemers op de<br />
hoogte worden gehouden <strong>van</strong> activiteiten die het planningsproces beïnvloeden of zelfs<br />
ondermijnen, hoe met de media wordt omgegaan en hoe de relatie met de achterban<br />
wordt vormgegeven (zie bij<strong>voor</strong>beeld Gray, 1989; Healey, 2006; Innes, 2004).<br />
Wanneer alle partijen akkoord zijn, heeft de gespreksleider <strong>een</strong> belangrijke rol in het<br />
‘handhaven’ <strong>van</strong> deze regels. Een goed <strong>voor</strong>beeld hier<strong>van</strong> is de gezamenlijke afspraak<br />
tussen de gem<strong>een</strong>te en het <strong>wijk</strong>platform <strong>van</strong> Het Arnhemse Broek om de plannen<br />
aangaande Centrum Oost eerst in het platform te presenteren en pas daarna stadsbreed<br />
Arnhemmers uit te nodigen <strong>voor</strong> <strong>een</strong> informatieavond.<br />
85<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Het betrekken <strong>van</strong> alle deelnemers en het stimuleren <strong>van</strong> <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijke<br />
zoektocht <strong>naar</strong> (nieuwe) oplossingen<br />
Onderzoek heeft laten zien dat robuuste en werkbare vormen <strong>van</strong> samenwerking het<br />
succesvolst zijn, wanneer alle belanghebbenden betrokken zijn bij het proces en zich<br />
verantwoordelijk voelen <strong>voor</strong> <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijke uitkomst (zie bij<strong>voor</strong>beeld<br />
Gray, 1989; Healey, 2006; Innes, 2004). Daarom is het belangrijk dat ieder<strong>een</strong> aan<br />
bod komt en de kans krijgt zijn zegje te doen. Het delen <strong>van</strong> macht en het gezamenlijk<br />
zoeken <strong>naar</strong> oplossingen is <strong>voor</strong> veel organisaties, waaronder gem<strong>een</strong>te en corporatie,<br />
<strong>een</strong> breuk met de organisatiecultuur. Veel onderzoeken laten dan ook zien dat hier<br />
voldoende tijd <strong>voor</strong> genomen moet worden (zie bij<strong>voor</strong>beeld Gray, 1989; Susskind &<br />
Cruikshank, 1987). Zo komen budgetcycli en de kortetermijnvisies vaak niet over<strong>een</strong><br />
en moet er ook binnen de eigen organisatie over<strong>een</strong>stemming zijn over de nieuwe<br />
oplossingsrichting.<br />
Het bereiken <strong>van</strong> over<strong>een</strong>stemming op basis <strong>van</strong> consensus<br />
Hoe meer deelnemers het <strong>een</strong>s zijn met de (nieuwe) oplossing(srichting), hoe groter<br />
de kans op <strong>een</strong> succesvolle uitvoering <strong>van</strong> deze oplossing (zie bij<strong>voor</strong>beeld Innes,<br />
2004): het bereiken <strong>van</strong> over<strong>een</strong>stemming op basis <strong>van</strong> consensus verhoogt dus de<br />
kans op succes. Veel <strong>van</strong> deze samenwerkingsprocessen zijn oneindige<br />
beraadslagingprocessen; ze zijn vaak opgezet om wederzijds begrip te kweken.<br />
Over<strong>een</strong>komsten zijn dan ook veel meer tijdelijke markeringen in plaats <strong>van</strong><br />
definitieve einduitkomsten. Door het compromis in <strong>een</strong> duidelijke notitie op te stellen<br />
en hierin duidelijk weer te geven welke acties belanghebbenden gaan ondernemen om<br />
het compromis uit te voeren, wordt <strong>een</strong> continue samenwerking op gang gezet en<br />
blijven de belanghebbenden tijdens en na het implementatieproces betrokken (zie<br />
bij<strong>voor</strong>beeld Healey, 2006). Uiteraard is het dan wel <strong>van</strong> belang om de afspraken te<br />
monitoren en regelmatig verslag uit te brengen <strong>van</strong> de resultaten tot dan toe. De<br />
Malburgse Manier is hier<strong>van</strong> <strong>een</strong> goed <strong>voor</strong>beeld.<br />
Samenvatting<br />
In de probleemsituatie tonen zowel cijfers als uitspraken <strong>van</strong> bewoners aan dat de<br />
verschillende vormen <strong>van</strong> kapitaal in de vijf ontwikkelings<strong>wijk</strong>en onder het<br />
gemiddelde <strong>van</strong> Arnhem liggen. Aan de hand <strong>van</strong> sociale interventies investeren<br />
professionele organisaties dan ook in de verschillende vormen <strong>van</strong> kapitaal. Bij deze<br />
verschillende interventies hebben we onderscheid gemaakt tussen interventies gericht<br />
op het individu (cultureel en economisch kapitaal), het gezin (cultureel, economisch<br />
en sociaal kapitaal), de buurtsamenhang (buurtgebonden sociaal kapitaal) en<br />
maatschappelijke samenhang (buurtoverstijgend sociaal kapitaal). Bij het evalueren<br />
<strong>van</strong> interventies gericht op individu en gezin onderscheidden we de volgende vier<br />
kritische (samenhangende) succes- dan wel faalfactoren:<br />
86<br />
1. Maak <strong>een</strong> onderscheid tussen kansarmen en overlastgevers, en pas hier de<br />
werkwijze op aan.<br />
2. Blijvende gedragsverandering vereist <strong>een</strong> stappenplan.<br />
3. Motiveer tot gewenst gedrag en demotiveer ongewenst gedrag.<br />
4. Zorg <strong>voor</strong> competente professionals.<br />
Bij het evalueren <strong>van</strong> sociale interventies gericht op de buurtsamenhang maken we<br />
gebruik <strong>van</strong> de volgende vier kritische (samenhangende) succes- dan wel faalfactoren:<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
87<br />
1. Maak gebruik <strong>van</strong> maatschappelijk gedreven interventies.<br />
2. Sociale relaties kunnen niet worden afgedwongen: stimuleer daarom<br />
bewonersinitiatieven.<br />
3. Bewoners kunnen het niet all<strong>een</strong>: faciliteer bewonersinitiatieven.<br />
4. Maak gebruik <strong>van</strong> aanwezige buurtnetwerken en houdt rekening met de<br />
buurtcontext.<br />
Bij het evalueren <strong>van</strong> sociale interventies gericht op de buurtoverstijgende samenhang<br />
komen we tot de volgende twee kritische (samenhangende) succes- dan wel<br />
faalfactoren:<br />
1. Maak gebruik <strong>van</strong> maatschappelijk gedreven interventies.<br />
2. Maak gebruik <strong>van</strong> interventies gericht op individuen.<br />
In de probleemsituatie hebben we ook laten zien dat de samenwerking tussen<br />
professionals en bewoners bij het vormen en uitvoeren <strong>van</strong> het gebiedsgerichte beleid<br />
niet vlekkeloos verloopt. Sterker nog, participerende bewoners zijn veelal gefrustreerd<br />
en lopen weg. Om deze samenwerking te evalueren maken we gebruik <strong>van</strong> de<br />
volgende zes kritische (samenhangende) succes- dan wel faalfactoren:<br />
1. Het betrekken <strong>van</strong> alle belanghebbenden, inclusief bewoners.<br />
2. Het ondersteunen <strong>van</strong> het proces.<br />
3. Het opstellen <strong>van</strong> <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijke probleemdefinitie en / of gedeelde<br />
taak.<br />
4. Het organiseren <strong>van</strong> het proces in termen <strong>van</strong> basisregels, agendapunten, et<br />
cetera.<br />
5. Het betrekken <strong>van</strong> alle deelnemers en het stimuleren <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
gem<strong>een</strong>schappelijke zoektocht <strong>naar</strong> (nieuwe) oplossingen.<br />
6. Het bereiken <strong>van</strong> over<strong>een</strong>stemming op basis <strong>van</strong> consensus.<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
H 6 <strong>Interventies</strong> gericht op participatie <strong>van</strong> ouderen<br />
Gerard Heins<br />
6.1 Achtergrond<br />
In dit hoofdstuk gaat het om de vraag welke interventies de afgelopen jaren in de vijf<br />
<strong>wijk</strong>en <strong>van</strong> Arnhem getroffen zijn, die <strong>een</strong> positief effect hebben op de participatie<br />
<strong>van</strong> ouderen in het stedelijke vernieuwingsproces en op de mate <strong>van</strong> zorgzaamheid<br />
<strong>van</strong> <strong>wijk</strong>en <strong>voor</strong> ouderen. Uit de centrale vraagstelling is af te leiden dat het enerzijds<br />
gaat om de effecten <strong>van</strong> het <strong>wijk</strong>gericht en integraal werken <strong>van</strong> organisaties en<br />
instellingen gericht op zorgzame <strong>wijk</strong>en en anderzijds om het activeren <strong>van</strong> ouderen.<br />
In <strong>wijk</strong>en, waar de leefbaarheid onder druk staat worden ouderen vaak gezien als<br />
kwetsbaar, als <strong>een</strong> doelgroep <strong>van</strong> beleid. In dit hoofdstuk worden de kansen en<br />
mogelijkheden <strong>van</strong> ouderen in het stedelijk gebied om <strong>een</strong> actieve rol in de lokale<br />
samenleving te vervullen, beschreven. Bovendien geeft dit hoofdstuk handvatten<br />
waarmee <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> aandacht en zorg aan oudere <strong>wijk</strong>bewoners (terug) kan geven. De<br />
premisse <strong>van</strong> dit onderzoek is dat deze interactie tussen buurt en ouderen de buurt<br />
sterker, c.q. weerbaarder maakt <strong>voor</strong> problemen, die de leefbaarheid kunnen<br />
verstoren. We zien de oudere bewoners in <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> niet all<strong>een</strong> als consument <strong>van</strong> zorg<br />
en aandacht, maar ook als producent <strong>van</strong> activiteiten en adviezen, waar de <strong>wijk</strong> bij<br />
gebaat is.<br />
De opbouw is als volgt: allereerst wordt stilgestaan bij de verschillende<br />
vormen <strong>van</strong> participatie en de diverse leefstijlen en rollen die ouderen kunnen spelen<br />
in de <strong>wijk</strong>. Vervolgens wordt <strong>een</strong> kort overzicht gegeven <strong>van</strong> de problemen die er<br />
spelen op het gebied <strong>van</strong> ouderenparticipatie en zorgzame <strong>wijk</strong>en. Er wordt ingegaan<br />
op de interventies zelf en getracht via <strong>een</strong> classificatiesysteem inzicht te krijgen in de<br />
88<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
(theoretisch) verwachte effecten <strong>van</strong> de verschillende soorten interventies en de wijze<br />
waarop de onderscheiden interventies zouden moeten worden opgezet om het beste<br />
resultaat te genereren.<br />
6.1.1 Vormen <strong>van</strong> participatie<br />
In dit hoofdstuk wordt ingezoomd op de sociale participatie <strong>van</strong> ouderen. Sociale<br />
participatie is te omschrijven als “het onderhouden <strong>van</strong> sociale relaties en de<br />
deelname aan verschillende vormen <strong>van</strong> maatschappelijk leven.” (Maas-De Waal,<br />
1982). Binnen de sociale participatie onderscheiden we formele en informele<br />
participatie.<br />
Formele participatie heeft betrekking op het participeren in de stad, <strong>wijk</strong> of<br />
buurt waarin men woont. Hierbij wordt gekeken <strong>naar</strong> het lidmaatschap <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
organisatie of vereniging en/of het verrichten <strong>van</strong> vrijwilligerswerk. Voorbeelden <strong>van</strong><br />
de organisaties of verenigingen zijn: werkgeversorganisatie/vakbond, zang-, muziek-<br />
of toneelvereniging, godsdienstige vereniging, jeugdvereniging, vrouwenvereniging,<br />
sportvereniging en hobby- of overige verenigingen (Van Rijsselt, 1991). Deelname<br />
aan dit soort verenigingen appelleert aan gevoelens <strong>van</strong> ‘erbij horen’ (je ergens bij<br />
thuis voelen), ‘actief meedoen’ tot ‘meebeslissen’, zoals in het WRR-rapport<br />
Vertrouwen in de buurt (2005) is beschreven.<br />
Informele participatie refereert aan “alle activiteiten die <strong>een</strong> individu ontplooit<br />
op het vlak <strong>van</strong> primaire niet-geformaliseerde intermenselijke relaties zoals sociale<br />
contacten en netwerken.” (Maas-de Waal, 1982). Hoe mensen met elkaar omgaan in<br />
<strong>een</strong> <strong>wijk</strong> wordt grotendeels bepaald door de houding ten opzichte <strong>van</strong> elkaar en de<br />
buurt waarin zij wonen. De publieke ruimte speelt hierbij <strong>een</strong> belangrijke rol, omdat<br />
dat de plek is waarin zij elkaar ontmoeten. Ontmoetingen tussen mensen bepalen in<br />
grote mate de beeldvorming <strong>van</strong> mensen en lokken bepaald gedrag uit.<br />
6.1.2 Leefstijlen en rollen <strong>van</strong> ouderen<br />
De rol die ouderen kunnen spelen in de <strong>wijk</strong> is mede afhankelijk <strong>van</strong> hun leefstijl. De<br />
‘komende ouderen’ (babyboomers) zijn zeer divers qua leefstijl, bestedingspatroon en<br />
wensen. Daarnaast zijn twee eisen <strong>van</strong> ouderen algem<strong>een</strong>: het zo lang mogelijk<br />
zelfstandig willen blijven wonen en keuzevrijheid als het gaat om het gebruik maken<br />
<strong>van</strong> diensten, service en zorg.<br />
Uit diverse onderzoeken (Luijkx, 2006; Kulberg, 2005; Van Wersch, 2006)<br />
komt <strong>naar</strong> voren dat leefstijl in grote mate bepalend is <strong>voor</strong> het gedrag <strong>van</strong> ouderen in<br />
het algem<strong>een</strong> en participatie in het bijzonder. Vaak wordt leefstijl gedefinieerd in<br />
kenmerken die iets zeggen over het gedrag <strong>van</strong> mensen in de samenleving en de<br />
houding ten opzichte <strong>van</strong> de maatschappij. Zo heeft Luijkx (2006) in haar<br />
ouderensegmentenonderzoek drie leefstijlen beschreven, te weten ‘kosmopolieten’,<br />
‘betrokken critici’ en ‘behoudende ouderen’. Deze indeling is tot stand gekomen op<br />
basis <strong>van</strong> kwalitatief en kwantitatief onderzoek onder ouderen op wachtlijsten <strong>voor</strong><br />
<strong>een</strong> tweetal verzorgingstehuizen. Deze indeling is <strong>voor</strong>al interessant <strong>van</strong>wege de<br />
verschillen in oriëntatie <strong>van</strong> ouderen op de samenleving. Vooral de ‘betrokken critici’<br />
zijn, volgens Luijkx, breed geïnteresseerd en daardoor betrokken bij de maatschappij<br />
om hen h<strong>een</strong>. Tegelijkertijd zijn zij kritisch; zij zetten vraagtekens bij ontwikkelingen<br />
die in de maatschappij in gang gezet zijn en zij discussiëren bij<strong>voor</strong>beeld vaak met<br />
anderen over hoe het anders moet in Nederland. Deze groep behoort niet tot de elite,<br />
maar juist tot de middenlaag <strong>van</strong> de bevolking. Dit uit zich ook in <strong>een</strong> iets minder<br />
89<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
hoge opleiding en <strong>een</strong> iets minder hoog inkomen in vergelijking met kosmopolitische<br />
ouderen.<br />
Naast deze algemene oriëntatieverschillen is er bij ouderen sprake <strong>van</strong> verschillen<br />
in de mate waarin men in staat is, of waarin men zich in staat voelt, om activiteiten te<br />
ontplooien. Puylaert (2001) maakt <strong>een</strong> onderscheid binnen de grote groep ouderen<br />
met behulp <strong>van</strong> de variabelen tijd, geld en gezondheid. Met behulp <strong>van</strong> deze<br />
variabelen, die volgens hem bepalend zijn <strong>voor</strong> het ruimtelijk gedrag en de<br />
locatie<strong>voor</strong>keuren <strong>van</strong> ouderen, komt hij tot vier groepen:<br />
- Actief, alles kan: ouderen die nog met beide benen in het maatschappelijke leven<br />
staan en daarin ook g<strong>een</strong> beperkingen ondervinden door tijd of geld.<br />
- Actief, met beperkingen: ouderen die even<strong>een</strong>s nog met beide benen in het<br />
maatschappelijke leven staan, maar wel worden beperkt door financiële middelen<br />
of tijd.<br />
- Hulpbehoevend, alles kan: de gezondheid <strong>van</strong> deze ouderen zorgt <strong>voor</strong><br />
beperkingen op het gebied <strong>van</strong> bewegingsvrijheid. De beperking <strong>van</strong> de<br />
bewegingsvrijheid bepaalt in sterke mate het activiteitenpatroon.<br />
- Hulpbehoevend, met beperkingen: naast beperkingen door gezondheidsproblemen,<br />
zijn ook geld en tijd beperkende factoren.<br />
Met behulp <strong>van</strong> deze indeling komt Puylaert tot <strong>een</strong> schema waarin <strong>voor</strong> elke groep is<br />
aangegeven hoe de kwalitatieve vraag zich zal ontwikkelen <strong>voor</strong> de onderwerpen<br />
woning en woonomgeving, mobiliteit, ontspanning en <strong>voor</strong>zieningen. Voor de<br />
allochtone ouderen komt hier nog <strong>een</strong> aspect bij: in de discussie over concentratie en<br />
segregatie verdienen de praktische <strong>voor</strong>delen <strong>van</strong> de nabijheid <strong>van</strong> familieleden<br />
aandacht (zorg <strong>voor</strong> ouders, maar ook kinderoppas). Het debat over ruimtelijke<br />
concentratie wordt momenteel nogal gefixeerd op de (wil of verm<strong>een</strong>de onwil tot)<br />
sociaal-culturele integratie <strong>van</strong> deze groepen (Kullberg, 2005, p. 36).<br />
Uit bovenstaande typologieën komen de volgende factoren <strong>naar</strong> voren die <strong>voor</strong><br />
ouderenparticipatie <strong>van</strong> belang zijn. In de eerste plaats is de tijd waarin men is<br />
opgegroeid en zich heeft ontwikkeld in grote mate bepalend <strong>voor</strong> het gedrag op latere<br />
leeftijd. De normen en waarden die in <strong>een</strong> (werkzaam) leven zijn gekoesterd, blijken<br />
ook na de werkfase door te werken, en deze geven oudere mensen zekerheden en <strong>een</strong><br />
basis <strong>voor</strong> hun gedrag <strong>naar</strong> buiten toe. In de tweede plaats zien we dat vrijheid en het<br />
hebben <strong>van</strong> mogelijkheden om zelf keuzes te maken <strong>een</strong> belangrijke rol spelen. De<br />
derde factor gaat over de houding <strong>van</strong> ouderen ten opzichte <strong>van</strong> de wereld om zich<br />
h<strong>een</strong>. Meestal spelen partner, kinderen, familie en vrienden hierin de belangrijkste rol.<br />
De positie die men daarin inneemt en de waarde die men hier zelf aan toekent zijn<br />
zeer bepalend <strong>voor</strong> eigen gedrag.<br />
Dit brengt ons tot <strong>een</strong> indicatie <strong>van</strong> de rol die ouderen in de <strong>wijk</strong> willen en kunnen<br />
spelen en de betekenis die ze kunnen hebben <strong>voor</strong> de <strong>wijk</strong>. Een grove indeling kan<br />
worden gemaakt tussen ouderen die actief zijn op kleinschaliger of zelfs individueel<br />
niveau en daarbij <strong>een</strong> bijdrage leveren aan de vorming <strong>van</strong> sociaal kapitaal, en<br />
(formeel) participerende ouderen die op <strong>wijk</strong>niveau bezig zijn en <strong>een</strong> belangrijke rol<br />
in het buurt/<strong>wijk</strong>netwerk spelen.<br />
90<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Rollen <strong>van</strong> actieve oudere in de buurt:<br />
− vraagbaak, adviseur, mentor<br />
− oppas, medeopvoeder<br />
− zorgverlener, klusser<br />
− beheerder, huismeester<br />
Rollen <strong>van</strong> (formeel) participerende oudere in de <strong>wijk</strong>:<br />
− sleutelbewoner<br />
− bruggenbouwer<br />
− <strong>wijk</strong>vertegenwoordiger<br />
− ‘buurtburgemeester’<br />
In de praktijk zien we bij interventies <strong>van</strong> overheden en andere actoren, dat men<br />
<strong>voor</strong>al gericht is op de klassieke rollen <strong>van</strong> ouderen als vrijwilliger,<br />
(mantel)zorgverlener en <strong>wijk</strong>vertegenwoordiger 12 . Te weinig wordt ingespeeld op de<br />
diversiteit <strong>van</strong> specifieke competenties en levenservaring <strong>van</strong> ouderen.<br />
6.2 De probleemsituatie<br />
We zullen in deze paragraaf stilstaan bij de problemen die er zijn op het gebied <strong>van</strong><br />
ouderenparticipatie. We staan stil bij de beweegredenen <strong>van</strong> ouderen om al dan niet te<br />
participeren en gaan in op de zorgzaamheid (of het gebrek hieraan) <strong>van</strong> verschillende<br />
<strong>wijk</strong>en.<br />
12 Dit komt bij<strong>voor</strong>beeld <strong>naar</strong> voren uit gesprekken met professionals en interviews onder<br />
sleutelbewoners in Leeuwarden en Arnhem in 2008.<br />
91<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
6.2.1 Participatie <strong>van</strong> ouderen in Arnhem<br />
Uit ons onderzoek komt het volgende <strong>naar</strong> voren: ongeveer 2/3 deel <strong>van</strong> de ouderen<br />
voelt zich (mede) verantwoordelijk <strong>voor</strong> de leefbaarheid in de vijf onderzoeks<strong>wijk</strong>en<br />
<strong>van</strong> Arnhem, terwijl maar relatief weinig (tussen 10 en 25%) hier <strong>een</strong> concrete<br />
bijdrage aan levert, in de vorm <strong>van</strong> activiteiten of participatie in de <strong>wijk</strong>vernieuwing.<br />
De perceptie <strong>van</strong> ouderen <strong>van</strong> de leefbaarheid in het algem<strong>een</strong> en de sociale<br />
samenhang in het bijzonder in de vijf <strong>wijk</strong>en is weliswaar iets verbeterd in<br />
vergelijking met <strong>een</strong> aantal jaren geleden, maar het aandeel dat zich hier (mede)<br />
verantwoordelijk <strong>voor</strong> voelt, is navenant gedaald <strong>van</strong> 79% in 2001 tot 68% in 2007.<br />
Uit analyse <strong>van</strong> de GSB-bestanden (Veiligheidsmonitor) blijkt dat er <strong>een</strong> duidelijke<br />
correlatie bestaat tussen het aantal ouderen aanwezig in de <strong>wijk</strong> en de participatie in<br />
<strong>wijk</strong>gerichte projecten en <strong>wijk</strong>organisaties. Overigens blijkt ook dat de ouderen in de<br />
vijf <strong>wijk</strong>en minder actief zijn en minder participeren dan in de rest <strong>van</strong> Arnhem.<br />
Slechts 21% <strong>van</strong> de ouderen in <strong>een</strong> <strong>van</strong> de vijf <strong>wijk</strong>en hebben in 2007 daadwerkelijk<br />
geparticipeerd in leefbaarheidprojecten. Verder participeren ouderen ‘in formele zin’<br />
gemiddeld meer dan jongeren, maar bij informele participatie ligt dit andersom. Als<br />
we de overlap in deze vormen <strong>van</strong> sociale participatie buiten beschouwing laten, dan<br />
blijkt dat ongeveer 1/3 <strong>van</strong> de ouderen en iets meer dan <strong>een</strong> kwart <strong>van</strong> de jongeren<br />
niet (of zeer weinig) deelneemt aan het ‘verenigingsleven’, participeert in<br />
buurt/<strong>wijk</strong>gebonden groepen of participeert in netwerken met buren.<br />
Om meer zicht te krijgen op de vraag in hoeverre participatie-interventies<br />
inspelen op de behoefte en motieven <strong>van</strong> ouderen om te participeren, zijn oudere<br />
sleutelbewoners ondervraagd over hun motieven. In <strong>een</strong> schriftelijke enquête kwam<br />
<strong>naar</strong> voren dat bij participerende ouderen de houding ten opzichte <strong>van</strong> de buurt (de<br />
attitude) in grote mate de keuze bepaalt of iemand daadwerkelijk aan<br />
<strong>wijk</strong>/buurtgebonden activiteiten deelneemt. Is deze houding negatief (linksonder in<br />
het model weergegeven in figuur 1.1.) dan zijn mensen minder geneigd tot<br />
participatie. Oudere bewoners die wel participeren, doen dit in de meeste gevallen<br />
<strong>van</strong>uit <strong>een</strong> positieve, constructieve houding ten opzichte <strong>van</strong> de buurt (het kwadrant<br />
rechtsonder in het model). Het sterkst hierbij is de perceptie dat men door middel <strong>van</strong><br />
participatie <strong>een</strong> bijdrage kan leveren aan het verbeteren <strong>van</strong> de leefbaarheid. De<br />
respondenten (<strong>van</strong> de schriftelijke enquête) geven ook aan dat het participatiegedrag<br />
even<strong>een</strong>s bepaald wordt door zogenoemde normatieve afwegingen, zoals de<br />
<strong>van</strong>zelfsprekendheid om iets <strong>voor</strong> de buurt te doen en in iets mindere mate door het<br />
verwachtingspatroon <strong>van</strong> de sociale omgeving.<br />
Uit gesprekken met actief participerende ouderen in Presikhaaf over de<br />
motivatie en redenen om al dan niet te participeren in buurt- en <strong>wijk</strong>groepen komt het<br />
volgende <strong>naar</strong> voren: in de eerste plaats kwamen normatieve, altruïstische reacties en<br />
antwoorden <strong>naar</strong> voren, zoals ‘het is <strong>van</strong>zelfsprekend om iets <strong>voor</strong> de buurt te doen’<br />
en ‘het wordt <strong>van</strong> mij verwacht’. Daarnaast werden ook persoonlijker drijfveren<br />
genoemd, zoals de behoefte om op de hoogte te blijven, invloed willen uitoefenen op<br />
het beleid <strong>van</strong> de gem<strong>een</strong>te, zelfontwikkeling en plichtsgevoel. Dit werd zowel<br />
positief als negatief geformuleerd. Positief in formuleringen als ‘je wordt er <strong>een</strong> beter<br />
mens <strong>van</strong>’, ‘het is leuk om te doen’ en ‘je steekt er wat <strong>van</strong> op’, maar ook negatief,<br />
zoals ‘als ik het niet doe, doet niemand het’, ‘ik laat niet over me h<strong>een</strong> lopen’ en ‘het<br />
is eigenlijk <strong>een</strong> sleur geworden’. Opvallend was dat uit de schriftelijke enquête <strong>naar</strong><br />
voren kwam dat de persoonlijkere motieven niet of nauwelijks rele<strong>van</strong>t waren, terwijl<br />
deze in de persoonlijke gesprekken wel degelijk <strong>een</strong> rol bleken te spelen.<br />
92<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Aan de actieve ouderen in Presikhaaf is ook gevraagd wat redenen kunnen zijn om te<br />
stoppen. De helft <strong>van</strong> de respondenten geeft als mogelijke reden om te stoppen dat zij<br />
meer tijd vrij kunnen houden <strong>voor</strong> hobby’s. De activiteiten brengen vaak veel<br />
(lees)werk met zich mee. Circa 20% overweegt te stoppen uit frustratie over<br />
resultaten; vaak zijn zaken al besloten en hebben respondenten het gevoel <strong>voor</strong> de<br />
vorm erbij te zitten. Maar het overgrote deel <strong>van</strong> de respondenten geeft aan met het<br />
vrijwilligerswerk door te gaan, zolang de gezondheid het toelaat. Dit ondanks het<br />
cynisme <strong>van</strong> veel bewoners over de uiteindelijke resultaten <strong>van</strong> de participatie<br />
(‘gem<strong>een</strong>te beslist toch wel’). Kortom, ondanks de tegenvallende resultaten vinden de<br />
oudere bewoners het ook gewoon leuk om met buurtgenoten bezig te zijn in hun <strong>wijk</strong>.<br />
Op grond <strong>van</strong> het bovenstaande kunnen we concluderen dat formele en/of informele<br />
participatie <strong>van</strong> ouderen gerelateerd is aan de houding <strong>van</strong> ouderen ten opzichte <strong>van</strong><br />
de samenleving/buurt en de behoefte aan/mogelijkheden <strong>van</strong> zelfontwikkeling. Van<br />
cruciaal belang <strong>voor</strong> de oriëntatie <strong>van</strong> ouderen op hun <strong>wijk</strong> is de mate waarin de <strong>wijk</strong><br />
‘zorgzaam’ genoemd mag worden. In de volgende paragraaf wordt verder ingegaan<br />
op de zorgzame <strong>wijk</strong>.<br />
6.2.2 Zorgzame <strong>wijk</strong>en<br />
Aan <strong>een</strong> zorgzame <strong>wijk</strong> ligt het uitgangspunt ten grondslag dat mensen die zorg<br />
behoeven of denken dat binnenkort nodig te hebben, en die de <strong>wijk</strong> zien als <strong>een</strong><br />
mogelijkheid om hun sociaal netwerk te vergroten, in hun eigen omgeving moeten<br />
kunnen blijven wonen. Om dit te realiseren dient de woning en de woonomgeving<br />
datgene te kunnen bieden wat de ouderen vragen. In de woning gaat het over de mate<br />
<strong>van</strong> geschiktheid <strong>voor</strong> ouderenhuisvesting. In de woonomgeving gaat het over fysieke<br />
en sociale kenmerken. Een adequaat <strong>voor</strong>zieningenniveau betreft <strong>een</strong> bereikbaar en<br />
toegankelijk gezondheidscentrum, waar <strong>een</strong> beroep gedaan kan worden op <strong>een</strong><br />
geclusterd pakket <strong>van</strong> diensten, maatregelen en activiteiten, zoals dagop<strong>van</strong>g, 24uurszorg,<br />
alarmering, boodschappen- en huishoudelijke hulp. “Welzijns<strong>voor</strong>zieningen<br />
ondersteunen ouderen in hun thuissituatie. Voor het domein <strong>van</strong> welzijn heeft het<br />
aanbod aan <strong>voor</strong>zieningen in eerste instantie betrekking op klassieke welzijnsfuncties<br />
als ontmoeting, ontspanning, ontplooiing en op<strong>van</strong>g en op wat meer specifieke<br />
functies als maaltijd<strong>voor</strong>ziening.” (<strong>van</strong> der Pennen, 2008). In tabel 6.1 zijn de<br />
verschillende aspecten op <strong>een</strong> rij gezet.<br />
93<br />
Fysieke aspecten Hypothesen<br />
Woningen Veel ouderen willen graag in hun eigen <strong>wijk</strong><br />
blijven wonen<br />
Publieke ruimte Veel en toegankelijke openbare ruimte geeft<br />
kansen <strong>voor</strong> ontmoetingen en recreatie<br />
Voorzieningen Ouderen maken graag gebruik <strong>van</strong><br />
<strong>voor</strong>zieningen in hun eigen buurt<br />
Tabel 6.1: De fysieke pijler <strong>van</strong> <strong>een</strong> zorgzame <strong>wijk</strong><br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Behalve de aanwezigheid <strong>van</strong> <strong>voor</strong>zieningen kenmerkt de zorgzame <strong>wijk</strong> zich ook als<br />
<strong>een</strong> sociale gem<strong>een</strong>schap, die aandacht en zorg heeft <strong>voor</strong> de ouderen die daar wonen.<br />
Een dergelijke kwaliteit wordt onder andere gevormd door de bevolkingssamenstelling<br />
en de sociale omgeving, die bepaald wordt door onder meer de<br />
geïnstitutionaliseerde omgeving <strong>van</strong> instellingen, verenigingen, kerken, dorpsfeesten,<br />
evenementen en manifestaties, alsmede de wijze waarop mensen met elkaar omgaan.<br />
We hanteren de volgende definitie <strong>van</strong> <strong>een</strong> zorgzame <strong>wijk</strong>:<br />
Een zorgzame <strong>wijk</strong> is <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> met <strong>een</strong> passend aanbod <strong>van</strong> woningen, <strong>voor</strong>zieningen,<br />
activiteiten en diensten, die erop gericht zijn er<strong>voor</strong> te zorgen dat ouderen zo lang<br />
mogelijk in hun eigen woning en woonomgeving kunnen blijven wonen.<br />
Thomése (1997) heeft onderzoek gedaan <strong>naar</strong> netwerken <strong>van</strong> ouderen. Uit dit<br />
onderzoek komt <strong>naar</strong> voren dat contacten in de buurt gemiddeld 60 procent <strong>van</strong> het<br />
netwerk <strong>van</strong> ouderen omvat. Volgens Penninx (2005) zijn de kwaliteiten <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
dergelijk buurtnetwerk als volgt te omschrijven: “Op het niveau <strong>van</strong> de<br />
(buurt)samenleving zijn belangrijke kernkwaliteiten dat er sociale netwerken gevormd<br />
kunnen worden, dat er <strong>een</strong> groot keuzemenu is aan sociale en maatschappelijke<br />
activiteiten, dat er <strong>een</strong> podium wordt geboden aan burgers die initiatieven willen<br />
ontplooien, dat participatie op diverse niveaus wordt verwelkomd en dat sociale steun<br />
<strong>voor</strong>handen is op zowel informeel als formeel niveau.” Dit geeft ons de nodige<br />
handvatten om de sociale pijler te bepalen. Met behulp <strong>van</strong> de aspecten genoemd in<br />
onderstaande tabel (tabel 6.2) is de zorgzaamheid in de vijf Arnhemse <strong>wijk</strong>en<br />
gemeten. De zorgzaamheid <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong>en in Arnhem is in de volgende paragraaf<br />
beschreven.<br />
94<br />
Sociale aspecten<br />
Hypothesen<br />
Veiligheid Ouderen worden pas actief als zij zich veilig<br />
voelen<br />
Sociale contacten De kans op het leggen <strong>van</strong> contacten neemt<br />
toe door de aanwezigheid <strong>van</strong> sociale<br />
netwerken in de buurt<br />
Mantelzorg De aanwezigheid <strong>van</strong> mantelzorg in <strong>een</strong><br />
buurt verhoogt de woonduur<br />
Activiteiten Aanbod <strong>van</strong> activiteiten in eigen<br />
woonomgeving verhoogt de buurt-<br />
betrokkenheid <strong>van</strong> ouderen<br />
Tabel 6.2: De sociale pijler <strong>van</strong> <strong>een</strong> zorgzame <strong>wijk</strong><br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
6.2.3 Zorgzame <strong>wijk</strong>en in Arnhem<br />
De mate <strong>van</strong> zorgzaamheid in Arnhem is gemeten op basis <strong>van</strong> de sociale aspecten<br />
weergegeven in tabel 6.2. Uit deze toets kwam <strong>naar</strong> voren dat <strong>voor</strong>al de Arnhemse<br />
<strong>wijk</strong>en Het Broek en Klarendal op meerdere punten negatief scoorden en niet erg<br />
‘zorgzaam’ genoemd kunnen worden. De andere <strong>wijk</strong>en scoorden beter en <strong>voor</strong>al de<br />
<strong>wijk</strong> Presikhaaf kan met recht zorgzaam genoemd worden.<br />
De mate <strong>van</strong> geschiktheid <strong>van</strong> de woningen zelf en de gebruikswaarde <strong>van</strong> de<br />
openbare ruimte <strong>voor</strong> ontmoetingen en recreatie is in nagenoeg alle <strong>wijk</strong>en<br />
onvoldoende of op zijn minst minimaal. Vooral de kwaliteit <strong>van</strong> de woningen zelf,<br />
waar het de geschiktheid <strong>voor</strong> ouderen betreft, in de <strong>wijk</strong>en Het Broek, Klarendal en<br />
Malburgen is onvoldoende. Dat geldt zowel <strong>voor</strong> de huur- als de koopsector. Juist het<br />
zelfstandig kunnen blijven wonen (in de eigen buurt) is te beschouwen als <strong>een</strong><br />
basisconditie <strong>voor</strong> participatie. Ook de gebruiksmogelijkheden <strong>van</strong> de openbare<br />
ruimte <strong>voor</strong> ontmoetingen en recreatie, scoren in de <strong>wijk</strong>en Het Broek, Klarendal en<br />
Malburgen onvoldoende. Reeds eerder is gewezen op het belang <strong>van</strong> de openbare<br />
ruimte <strong>voor</strong> het ontmoeten en het aangaan <strong>van</strong> contacten.<br />
Wat betreft het <strong>voor</strong>zieningenniveau scoren de meeste <strong>wijk</strong>en redelijk en <strong>voor</strong><br />
zover er problemen zijn hebben deze meer met de bereikbaarheid <strong>van</strong> de<br />
<strong>voor</strong>zieningen te maken, dan met de<br />
aanwezigheid zelf. In het kader <strong>van</strong> de<br />
uitvoering <strong>van</strong> de masterplannen Zuid<br />
en Noord wordt hieraan de nodige<br />
aandacht besteed. Overigens is de vraag<br />
of het centraliseren in multifunctionele<br />
centra, zoals in Presikhaaf, tegemoet<br />
komt aan de wensen <strong>van</strong> de ouderen met<br />
betrekking tot bereikbaarheid en<br />
toegankelijkheid.<br />
De sociale pijler is in de <strong>wijk</strong>en<br />
voldoende tot goed. Ouderen voelen<br />
zich over het algem<strong>een</strong> veilig om <strong>naar</strong><br />
buiten te gaan. Uit het aanvullende<br />
deelonderzoek onder allochtone<br />
(Turkse) ouderen komt <strong>naar</strong> voren dat<br />
all<strong>een</strong> bij oudere allochtone vrouwen dit<br />
minder het geval lijkt te zijn. Het gevoel<br />
<strong>van</strong> zich niet veilig voelen <strong>van</strong> oudere<br />
Turkse vrouwen is veelal niet te<br />
relateren aan de buurt waarin men<br />
woont, maar <strong>een</strong> algem<strong>een</strong> onveilig<br />
gevoel om zich in het openbare domein<br />
te bewegen. De <strong>wijk</strong>en bieden<br />
voldoende kansen om contacten te<br />
leggen en activiteiten aan te gaan. Met de aanwezigheid <strong>van</strong> mantelzorg is het minder<br />
rooskleurig gesteld. Met uitzondering <strong>van</strong> Geitenkamp, scoren de<br />
ontwikkelings<strong>wijk</strong>en beneden het Arnhemse gemiddelde.<br />
95<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
6.3 Het classificatiesysteem<br />
In de afgelopen jaren zijn in Arnhem diverse interventies in de vorm <strong>van</strong> projecten en<br />
maatregelen uitgevoerd (of zijn nog in uitvoering), die gericht zijn op het vergroten<br />
<strong>van</strong> de participatie <strong>van</strong> ouderen. Om de redelijkerwijs te verwachte effecten <strong>van</strong> deze<br />
interventies te kunnen beschrijven in relatie tot de hier<strong>voor</strong> geschetste problematiek,<br />
hebben we <strong>een</strong> groot aantal interventies verzameld en vervolgens geclassificeerd. In<br />
dit classificatieschema (zie figuur 6.1) is de positie <strong>van</strong> de betrokken partijen<br />
gerelateerd aan het doel: het vergroten <strong>van</strong> de mate <strong>van</strong> participatie <strong>van</strong> ouderen en<br />
<strong>van</strong> de mate <strong>van</strong> zorgzaamheid <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong>.<br />
Een onderscheid <strong>naar</strong> doelstelling<br />
Een eerste onderscheid tussen de interventies is te maken door specifiek te kijken <strong>naar</strong><br />
de doelstelling <strong>van</strong> de interventie (de X-as in het model). Immers, dit doel geeft aan<br />
welke effecten verwacht mogen worden. We maken onderscheid tussen de volgende<br />
doelen:<br />
1. Het doorbreken <strong>van</strong> isolement en het vergroten <strong>van</strong> de deelname <strong>van</strong> ouderen aan<br />
de samenleving: deelname.<br />
2. Het vergroten <strong>van</strong> de mate <strong>van</strong> informele participatie <strong>van</strong> ouderen: actief.<br />
3. Het vergroten <strong>van</strong> de mate <strong>van</strong> formele participatie <strong>van</strong> ouderen: participerend.<br />
Figuur 6.1: Classificatiemodel interventies participatie ouderen<br />
96<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Mate <strong>van</strong> invloed <strong>van</strong> professionele partijen<br />
Een tweede onderscheid dat we maken is de mate <strong>van</strong> invloed <strong>van</strong> de professionele<br />
partijen op de interventie zelf: deze kan (klassiek) sturend zijn, maar kan ook<br />
faciliterend of verbindend zijn (Y-as). In paragraaf 6.1 is ingegaan op de<br />
veranderende rol <strong>van</strong> de overheid en andere professionele partijen. Om ouderen uit<br />
hun passiviteit te halen en weer deel te laten nemen aan de maatschappij is <strong>een</strong><br />
sturend beleid nodig, waarbij de beste mensen (professionals) worden ingezet, de<br />
(oudere) burger direct wordt aangesproken en deze geholpen en ondersteund wordt<br />
om zelf zijn problemen op te lossen. Om actieve en participerende burgers te krijgen<br />
is <strong>een</strong> overheid nodig die ruimte biedt <strong>voor</strong> initiatieven en deze aanmoedigt, en die<br />
activiteiten <strong>van</strong> bewoners faciliteert en groepen aan elkaar verbindt. We kunnen<br />
constateren dat de rol <strong>van</strong> de overheid soms uitnodigend is, soms faciliterend en soms<br />
sturend. We kunnen hierin drie typen interventies onderscheiden:<br />
1. Sturende interventies, waarbij het initiatief en de uitvoering geheel in handen <strong>van</strong><br />
<strong>een</strong> actieve en handelende partij (of partijen) ligt.<br />
2. <strong>Interventies</strong> <strong>van</strong> <strong>een</strong> passievere partij, die faciliterend werken <strong>voor</strong> de burgers.<br />
3. <strong>Interventies</strong> die uitnodigend zijn <strong>voor</strong> activiteiten <strong>van</strong> burgers.<br />
Volgens onze <strong>theorie</strong> dienen de interventies zich <strong>voor</strong>al in de ‘groene zone’ te<br />
bevinden willen zij effectief bijdragen aan de ouderenparticipatie. Van de interventies<br />
die in het gebied buiten de groene zone vallen, wordt verwacht dat zij minder effectief<br />
zijn.<br />
Na het opzetten <strong>van</strong> het classificatieschema hebben we de verzamelde interventies<br />
gericht op participatie <strong>van</strong> ouderen in Arnhem in het model geplaatst. Daarbij zijn de<br />
beschrijvingen in de projectplannen, de startnotities en de plannen <strong>van</strong> aanpak<br />
bepalend geweest. Vooral is gelet op enerzijds de rol <strong>van</strong> de initiator en anderzijds het<br />
doel, dat met betrekking tot de participatie <strong>van</strong> ouderen wordt nagestreefd. In figuur<br />
6.2 zijn de interventies weergegeven. Het merendeel <strong>van</strong> de interventies bevindt zich<br />
in de ‘groene zone’; om ouderen uit hun passiviteit te halen wordt in Arnhem<br />
onderkend dat <strong>een</strong> sturende en actieve actor noodzakelijk is, terwijl het stimuleren <strong>van</strong><br />
participatie <strong>van</strong> ouderen in allerlei gremia veel meer gebaat is bij <strong>een</strong> verbindend,<br />
stimulerend en faciliterend beleid. Geconstateerd moet worden dat er weinig<br />
interventies specifiek gericht zijn op participatie <strong>van</strong> ouderen. Dat is ook niet<br />
verwonderlijk als we er<strong>van</strong> uitgaan dat ouderen <strong>een</strong> integraal deel uitmaken <strong>van</strong> onze<br />
samenleving. Er zijn veel interventies gericht op het weer actief worden <strong>van</strong> ouderen<br />
en het deelnemen aan de samenleving. Echter daarbij moet worden geconstateerd dat<br />
de meeste daar<strong>van</strong> faciliterend en verbindend zijn en weinig sturend.<br />
Als we kijken <strong>naar</strong> de rol <strong>van</strong> de professionele partijen, dan valt op dat deze<br />
rol bij de meeste projecten faciliterend en uitnodigend is, terwijl <strong>een</strong> sturende rol<br />
all<strong>een</strong> zichtbaar wordt bij het klassieke opbouwwerk (‘actief in de <strong>wijk</strong>’) en het<br />
<strong>wijk</strong>gericht werken, dat gericht is op participatie <strong>van</strong> bewoners in het maken <strong>van</strong><br />
<strong>wijk</strong>(werk)plannen, <strong>wijk</strong>schouwen, en dergelijke in <strong>wijk</strong>platforms. We gaan hier<br />
verder op door bij het beschrijven <strong>van</strong> de condities en succes- en faalfactoren <strong>van</strong><br />
deze drie clusters <strong>van</strong> interventies gericht op deelname, informele en formele<br />
participatie.<br />
97<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
98<br />
Achter de<br />
<strong>voor</strong>deur<br />
Kijk om<br />
de hoek<br />
Boodschappenplusbus<br />
WMO<br />
startpunten<br />
ServiceKompas<br />
Figuur 6.2: toetsing Arnhemse interventies<br />
6.4 Succes- en faalfactoren<br />
Praten<br />
is goud<br />
Actief in de<br />
<strong>wijk</strong><br />
(Rijnstad)<br />
Arnhem-<br />
WijkTV<br />
Straat<br />
in actie<br />
nieuwe aanpak<br />
Wijkgericht<br />
werken<br />
Centrale vrijwilligersraad <br />
Mantelzorgcompliment<br />
Zilveren<br />
Arnhemmer<br />
In deze paragraaf beschrijven we de succes- en faalfactoren <strong>voor</strong> de drie door ons<br />
onderscheiden typen interventies. Daarbij baseren we ons enerzijds op de literatuur en<br />
anderzijds op bevindingen <strong>van</strong>uit de praktijk.<br />
6.4.1 Deelname <strong>van</strong> ouderen<br />
Ouderen ervaren <strong>een</strong>zaamheid en isolement als de grootste vijand. Dit blijkt onder<br />
meer uit recent onderzoek <strong>naar</strong> <strong>een</strong>zaamheidsinterventies bij ouderen <strong>van</strong> Fokkema en<br />
Van Tilburg (Fokkema, 2005). Gevoelens <strong>van</strong> ‘niet meer nodig zijn’ ontnemen <strong>voor</strong>al<br />
all<strong>een</strong>staande ouderen de zin om gebruik te maken <strong>van</strong> geboden <strong>voor</strong>zieningen en om<br />
initiatieven te nemen. Tegelijkertijd zien we dat ouderen steeds zelfredzamer worden,<br />
zo lang mogelijk zelfstandig (willen) blijven wonen en hun eigen wensen <strong>voor</strong> de<br />
woonomgeving expliciet uitdragen. Evaluaties <strong>van</strong> zelfredzaamheidprogramma’s<br />
gericht op ouderen (Fries<strong>wijk</strong>, 2004) laten zien dat met interventies het welbevinden<br />
<strong>van</strong> ouderen verhoogd kan worden, terwijl het beroep op professionele zorg daalt.<br />
Veel ouderen willen niet als object <strong>van</strong> het beleid gezien worden, maar als<br />
mensen die zichzelf wel kunnen redden. Voor veel senioren zijn de<br />
bestedingsmogelijkheden de laatste jaren toegenomen door goede pensioenregelingen,<br />
lijfrenteregelingen, koopsompolissen en beleggingen. Ook heeft <strong>een</strong> toenemend aantal<br />
ouderen veel vermogen opgeslagen in <strong>een</strong> eigen woning (Nesselaar, 2001). De<br />
inkomenspositie zal op zich niet ver af<strong>wijk</strong>en <strong>van</strong> het niveau <strong>van</strong> toen de ouderen nog<br />
deel uitmaakten <strong>van</strong> het arbeidsproces. De reden dat de vermogenspositie <strong>van</strong> ouderen<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
zo goed is, ligt niet aan het inkomen, maar aan het vermogen dat zij hebben<br />
opgebouwd 13 .<br />
Het belang <strong>van</strong> sociale contacten ter <strong>voor</strong>koming <strong>van</strong> ver<strong>een</strong>zaming onder<br />
ouderen wordt door de literatuur benadrukt en komt in veel gesprekken met ouderen<br />
ter sprake. In vergelijking met andere landen beschikken Nederlandse ouderen over<br />
<strong>een</strong> relatief groot informeel sociaal netwerk. Deze grotere beschikbaarheid <strong>van</strong><br />
informele hulp leidt echter niet <strong>van</strong>zelfsprekend tot meer gebruik <strong>van</strong> informele zorg.<br />
In Nederland is de hulp juist minder intensief en komt dagelijkse hulp veel minder<br />
<strong>voor</strong>. Met de recente introductie <strong>van</strong> de mantelzorg is in Nederland het streven erop<br />
gericht dat gezinsleden meer <strong>voor</strong> elkaar gaan zorgen (Bron: Verschillen in<br />
verzorging, SCP, 2007). In dit verband kan ook worden gewezen op het onderzoek<br />
<strong>van</strong> het Sociaal Cultureel Planbureau, waarin erop gewezen wordt dat als gevolg <strong>van</strong><br />
de bezuinigingen in de gezondheidszorg en de AWBZ ouderen familie, vrienden en<br />
kennissen nog meer zouden moeten aanspreken. (Kuhlberg, 2005 p. 36).<br />
Wij willen uitgaan <strong>van</strong> de premisse dat <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> waar ouderen zich betrokken<br />
bij voelen, waar zij actief aan deelnemen en mede verantwoordelijk zijn <strong>voor</strong> de<br />
leefbaarheid, in staat is om die zorg en aandacht ‘terug te geven’, waar ouderen op <strong>een</strong><br />
bepaald moment om vragen. Met de afnemende centraal gestuurde en betaalde zorg<br />
(invoering WMO) neemt de betekenis <strong>van</strong> mantelzorg toe. Naast familie en vrienden<br />
kan ook de <strong>wijk</strong> hierin <strong>een</strong> rol spelen. Kleinhans laat zien dat het investeren in deze<br />
vorm <strong>van</strong> sociaal kapitaal (Kleinhans, 2005) <strong>een</strong> basis <strong>voor</strong> duurzame<br />
<strong>wijk</strong>vernieuwing is.<br />
Ervaringen elders (Almelo, Wiel<strong>wijk</strong>, Amsterdam, e.d.) laten zien dat om<br />
ouderen meer te laten deelnemen aan de samenleving <strong>een</strong> sturende rol <strong>van</strong> de<br />
professional de <strong>voor</strong>keur heeft. Om mensen uit hun isolement te halen is het<br />
noodzakelijk om mensen rechtstreeks te benaderen en ‘achter de <strong>voor</strong>deur’ te komen.<br />
Een individuele benadering wordt door oudere bewoners erg op prijs gesteld en blijkt<br />
het effectiefst te zijn. Daarbij hangt de effectiviteit (hoeveel mensen daadwerkelijk uit<br />
hun isolement geraken) sterk af <strong>van</strong> de professionaliteit <strong>van</strong> de professional (ook wel<br />
bewonersadviseur genoemd): de ‘beste mensen’ dienen te worden ingezet. Daarbij is<br />
het de kunst om zich <strong>voor</strong>al te richten op het maken <strong>van</strong> <strong>een</strong> individueel plan <strong>van</strong><br />
aanpak gericht op zelfhulp: dus g<strong>een</strong> contacten <strong>voor</strong> ouderen gaan leggen, maar<br />
ouderen stimuleren om zelf contacten aan te gaan en deel uit te gaan maken <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />
buurtnetwerk. Ten slotte wordt er op gewezen dat het monitoren en het zo nodig<br />
plegen <strong>van</strong> nazorg in het algem<strong>een</strong> essentiële onderdelen <strong>van</strong> <strong>een</strong> dergelijke aanpak<br />
zijn. Vaak haken mensen na <strong>een</strong> eerste teleurstelling af en vervallen dan weer in hun<br />
oude patroon.<br />
6.4.2 Informele participatie<br />
Sociaal kapitaal is <strong>een</strong> bindmiddel zowel tussen mensen binnen <strong>een</strong> groep, als tussen<br />
groepen in de <strong>wijk</strong> onderling, het vormt sociale netwerken en het bouwt aan<br />
vertrouwen. Daarbij is het <strong>van</strong> belang om te onderkennen dat er twee vormen zijn <strong>van</strong><br />
13 Zo blijkt uit onderzoek <strong>van</strong> Keehnen en Sikkel (2004) dat <strong>voor</strong> de leeftijdscategorie 55-64 jaar het<br />
gemiddelde vermogen €170.800 is. In dit bedrag is de waarde <strong>van</strong> de eigen woning verdisconteerd.<br />
Voor de leeftijdscategorieën 65-74 jaar en 75+ is de vermogenspositie nog beter, aangezien deze<br />
categorieën over het algem<strong>een</strong> de hypotheek op de eigen woningen en overige schulden hebben<br />
afgelost.<br />
99<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
sociaal kapitaal: ‘bonding’ en ‘bridging’. Bonding slaat op het aangaan <strong>van</strong> contacten<br />
met soortgenoten en bridging legt relaties tussen individuen in <strong>een</strong> bredere<br />
samenleving (zie ook hoofdstuk 5). Beide vormen worden gestimuleerd door in te<br />
zetten op <strong>een</strong> beleid, waarmee mensen de <strong>voor</strong>deur uit komen en elkaar ontmoeten.<br />
Een beleid gericht op het stimuleren <strong>van</strong> informele participatie <strong>van</strong> ouderen dient in<br />
beginsel hierop gebaseerd te zijn: ‘mengen’ en ‘ontmoeten’. Uit onderzoeken elders<br />
(Veldboer & Van der Graaf, 2007; Uyterlinde, Engevbesen & Lub, 2007) komt <strong>naar</strong><br />
voren dat mengen <strong>voor</strong>al werkt bij het activeren <strong>van</strong> bruggenbouwers, zoals (1)<br />
onderwijzeressen (basisschool), (2) moeders op scholen, (3) kunste<strong>naar</strong>s en (4) sociale<br />
professionals.<br />
Ontmoeten middels straatfeesten, dialoogprojecten, stadsgesprekken, koffieochtenden,<br />
e.d. verloopt vaak moeizaam en trekt <strong>voor</strong>al mensen die al actief zijn of<br />
<strong>een</strong> positieve houding ten opzichte <strong>van</strong> de buurt hebben (Tonkens, 2008). Meer profijt<br />
moet verwacht worden <strong>van</strong> ‘ontmoeten rond gedeeld belang’: bv. mentoraten bij<br />
jongeren (Uyterlinde, e.a., 2007), volkstuinprojecten, e.d.<br />
Een belangrijke <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> activering is dat er goede en passende<br />
informatie is. Om <strong>een</strong> match te krijgen tussen wat de mogelijkheden in <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> <strong>voor</strong><br />
ouderen zijn om actief te worden, zal er voldoende en toegankelijke informatie<br />
moeten zijn over de activiteiten in <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> zelf. Het succes <strong>van</strong> <strong>een</strong> site als<br />
Buurtlink.nl 14 laat zien dat er veel behoefte aan en belangstelling <strong>voor</strong> dit soort<br />
informatie is.<br />
Vanuit ervaringen elders (Leeuwarden, Rotterdam) zijn vier aandachtspunten<br />
<strong>voor</strong> dit type interventies te inventariseren. In de eerste plaats dient de rol <strong>van</strong><br />
professionals <strong>voor</strong>al faciliterend te zijn, dat wil zeggen, zij dienen condities te<br />
scheppen, die mensen stimuleren activiteiten te gaan ontplooien. Dit houdt in:<br />
ondersteunen, financieren en organiseren, zonder alles direct uit handen te nemen.<br />
De evaluatie <strong>van</strong> het project Doen in Leeuwarden laat zien dat er <strong>van</strong>af het<br />
begin gebruik is gemaakt <strong>van</strong> bestaande netwerken. In buurten en <strong>wijk</strong>en waar<br />
bewoners georganiseerd zijn is het gemakkelijker mensen te activeren, dan waar dat<br />
niet het geval is. Hierin spelen de sleutelbewoners, die participeren in de diverse<br />
bewonersgroepen en meestal op de knooppunten zitten <strong>van</strong> deze sociale netwerken,<br />
<strong>een</strong> cruciale rol. Draagvlak <strong>van</strong> deze sleutelbewoners is <strong>van</strong> belang om dit soort<br />
processen goed <strong>van</strong> de grond te krijgen.<br />
Een dilemma bij activering is dat deze veelal gekoppeld is aan projecten,<br />
terwijl <strong>een</strong> faciliterende overheid procesmatiger moet opereren. Bij activering<br />
ontstaan sociale verbindingen en netwerken die in het begin nog vaak broos en<br />
kwetsbaar zijn en in feite permanente aandacht <strong>van</strong> overheid en andere instanties<br />
vragen. Misschien geldt hier de paradox, dat als de overheid erbij is bewoners veel<br />
zelf kunnen: dan is het druk, dan zijn er deadlines, dan is er dynamiek. Met andere<br />
woorden, actieve <strong>wijk</strong>en kunnen niet zonder <strong>een</strong> overheid, die continu langs de zijlijn<br />
aanwezig is. Een dergelijke procesrol sluit niet aan bij <strong>een</strong> projectgerichte aanpak.<br />
Immers <strong>een</strong> project heeft <strong>een</strong> begin en <strong>een</strong> eind (als het geld op is), terwijl het werken<br />
14 Buurtlink.nl is de enige landelijke website waar buurtbewoners via hun postcode kennis kunnen<br />
maken met hun buurt, en nieuws en meningen kunnen delen met andere buurtbewoners. Het doel <strong>van</strong><br />
Buurtlink.nl is het verbeteren <strong>van</strong> de sociale cohesie in buurten. Men gaat er daarbij <strong>van</strong> uit dat als<br />
buurtbewoners elkaar beter leren kennen, zij meer begrip <strong>voor</strong> elkaar krijgen en de leefbaarheid in de<br />
buurt zal toenemen.<br />
100<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
aan dit soort duurzame verbindingen <strong>een</strong> procesmatige bemoeienis <strong>van</strong> de overheid<br />
vraagt.<br />
6.4.3 Formele participatie<br />
Uit eigen onderzoek (in Arnhem en Leeuwarden) en onderzoeken elders (Tonkens, et<br />
al, 2008; Kleinhans, 2005; Van Gunsteren, 2006) komt <strong>naar</strong> voren dat het activeren<br />
<strong>van</strong> (oudere) burgers tot formele participatie slechts kleine aantallen als resultaat<br />
heeft. Over het algem<strong>een</strong> wordt hierin door overheden en instellingen <strong>een</strong> passief<br />
beleid gevoerd: men wacht af wie er deel wil nemen en er is zelden sprake <strong>van</strong><br />
uitnodigen tot participatie. De meeste mensen die formeel participeren hebben zelf<br />
hun weg moeten vinden of werden door andere actieve participanten gevraagd.<br />
Een tweede aspect is dat (oudere) burgers aangeven niet serieus genomen te<br />
worden en, in hun ogen, slechts kleine resultaten boeken. Om betrokken, actieve en<br />
verantwoordelijke burgers te krijgen, dient meer ingespeeld te worden op het<br />
vergroten <strong>van</strong> de zeggenschap <strong>van</strong> participanten: ‘empowered participation’ (Fung, in<br />
Tonkens 2008). Een probleem hierbij is de representativiteit. De participerende<br />
burgers zijn vaak autochtone, witte gepensioneerde mannen of iets jongere<br />
(huis)vrouwen. Zij kunnen in vele gevallen de <strong>wijk</strong> of buurt niet vertegenwoordigen.<br />
Wel kan altijd <strong>een</strong> beroep gedaan worden op de deskundigheid <strong>van</strong> de<br />
participanten. Overigens wordt hier vaak door professionele actoren aan getwijfeld:<br />
‘ze zijn all<strong>een</strong> maar bezig met hun eigenbelang en praten all<strong>een</strong> maar <strong>van</strong>uit hun eigen<br />
ervaringen’. Te weinig wordt door de actoren deze ervaringsdeskundigheid<br />
(kernkwaliteit <strong>van</strong> sleutelbewoners) op waarde geschat en benut. Ook wordt door vele<br />
actoren geklaagd over de geringe mate <strong>van</strong> effectiviteit bij het inschakelen <strong>van</strong><br />
burgers. Hier staat tegenover dat het inschakelen <strong>van</strong> bewoners bij planvorming in <strong>een</strong><br />
vroeg stadium vertragingen in <strong>een</strong> later stadium kunnen <strong>voor</strong>komen.<br />
Er zit bij participatie wel degelijk <strong>een</strong> aspect <strong>van</strong> eigenbelang bij, zoals in<br />
paragraaf 6.1 is beschreven. Middels het inspelen op de behoefte aan zelfontwikkeling<br />
door bij<strong>voor</strong>beeld cursussen aan te bieden en bonussen en beloningen, kan de<br />
participatie worden vergroot. Evelien Tonkens heeft het over ‘de nieuwe vrijwilliger’<br />
die in twee opzichten <strong>van</strong> de oude vrijwilliger zou verschillen. Terwijl vrijwilligers<br />
<strong>voor</strong>h<strong>een</strong> <strong>voor</strong>al altruïstische motieven zouden hebben, zoals andere mensen helpen,<br />
zijn de nieuwe vrijwilligers meer georiënteerd op hun eigenbelang. Ze willen<br />
vrijwilligerswerk doen waar ze wat <strong>van</strong> leren en dat goed staat op hun CV.<br />
Ten slotte is uit diverse onderzoeken gebleken dat mensen eerder te motiveren<br />
zijn <strong>voor</strong> <strong>een</strong> specifieke, concrete klus of <strong>een</strong> specifiek thema of probleem, in plaats<br />
<strong>van</strong> algemene onderwerpen en thema’s die veel tijd en uithoudingsvermogen vragen.<br />
Terwijl vrijwilligers zich <strong>voor</strong>h<strong>een</strong> <strong>voor</strong> langere tijd aan <strong>een</strong> organisatie of doel<br />
verbonden, zijn nieuwe vrijwilligers meer geïnteresseerd in korte, intensievere<br />
verbindingen (Dekker et al., 2007).<br />
101<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
102<br />
Succesfactoren <strong>voor</strong><br />
interventies gericht op<br />
deelname<br />
1. sturende rol <strong>van</strong><br />
professionals<br />
2. individuele benadering<br />
3. beste mensen inzetten<br />
4. richten op zelfhulp<br />
5. geven <strong>van</strong> stimuli<br />
Succesfactoren <strong>voor</strong> interventies<br />
gericht op informele participatie<br />
1. faciliterende rol <strong>van</strong><br />
professionals<br />
2. mogelijkheden bieden <strong>voor</strong><br />
ontmoeten en mengen<br />
3. buurt- en <strong>wijk</strong>gerichte<br />
informatie<br />
4. richten op de eigen omgeving<br />
5. inhaken op bestaande<br />
netwerken<br />
Tabel 6.3: Succesfactoren <strong>voor</strong> de verschillende typen interventies<br />
Succesfactoren <strong>voor</strong> interventies<br />
gericht op formele participatie<br />
1. uitnodigende rol <strong>van</strong><br />
professionals<br />
2. participatie op specifieke<br />
onderwerpen<br />
3. horizontale afstemming<br />
tussen professionals en<br />
bewoners<br />
4. mogelijkheden bieden <strong>voor</strong><br />
zelfontwikkeling<br />
5. inzet <strong>van</strong> participanten<br />
belonen<br />
Samenvatting<br />
We kunnen concluderen dat er in feite drie doelstellingen zijn <strong>van</strong> interventies die<br />
ouderenparticipatie nastreven: het (weer) deelnemen aan de samenleving in het<br />
algem<strong>een</strong>, het ontplooien <strong>van</strong> activiteiten in de <strong>wijk</strong> en het participeren in<br />
bewonersgroepen en vrijwilligerswerk. We kunnen de doelen ook wel fasen noemen,<br />
omdat ze <strong>een</strong> toenemende activiteit en participatie <strong>van</strong> ouderen veronderstellen.<br />
In tabel 6.3 is aangegeven welke factoren <strong>een</strong> rol spelen bij het opzetten en<br />
uitvoeren <strong>van</strong> interventies gericht op participatie. Er zijn zeer waarschijnlijk nog meer<br />
te bedenken: het gaat hier echter om die factoren die er <strong>voor</strong> zorgen dat ouderen<br />
optimale kansen en mogelijkheden krijgen om deel te nemen aan de maatschappij, te<br />
participeren in buurtnetwerken of te participeren in <strong>wijk</strong>gebonden gremia.<br />
We concluderen dat de uitgangspunten <strong>van</strong> de interventies in de Arnhemse<br />
<strong>wijk</strong>en (nog) niet optimaal zijn en dat niet alle <strong>wijk</strong>en zorgzaam te noemen zijn.<br />
Zorgzaamheid <strong>van</strong> de <strong>wijk</strong> is <strong>een</strong> basisconditie <strong>voor</strong> participatie <strong>van</strong> ouderen. De<br />
effectiviteit <strong>van</strong> interventies gericht op ouderen wordt vergroot <strong>naar</strong>mate de<br />
zorgzaamheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> groter is. Bovendien verwachten we dat er <strong>een</strong> synergie<br />
tussen de mate <strong>van</strong> zorgzaamheid <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>wijk</strong> en het aantal actieve en participerende<br />
ouderen ontstaat als beiden versterkt worden.<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
103<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
De auteurs<br />
( Op alfabetische volgorde <strong>van</strong> achternaam)<br />
Drs. Marion Beijer<br />
Marion Beijer heeft in het kader <strong>van</strong> haar afstudeer scriptie “Ingrijpen in pesten. Wat<br />
zorgt er<strong>voor</strong> dat kinderen wel of niet ingrijpen?” meegeschreven aan het hoofdstuk<br />
over integratie, segregatie en beeldvorming onder jongeren (Hoofdstuk 2).<br />
Prof. dr. Andreas Flache<br />
Andreas Flache is als hoogleraar in de Sociologie verbonden aan de Faculteit der<br />
Gedrags- en Maatschappijwetenschappen, afdeling Sociologie, <strong>van</strong> de<br />
Rijksuniversiteit Groningen. Zijn onderzoek richt zich op samenwerking en sociale<br />
integratie in de maatschappij, en met name op de rol die sociale netwerken hierin<br />
spelen en de toepassing <strong>van</strong> modellen <strong>van</strong> leergedrag op deze vraagstukken.<br />
Dr. Ellen Giebels<br />
Ellen Giebels is werkzaam als universitair hoofddocent verbonden aan de Faculteit<br />
Gedragswetenschappen <strong>van</strong> de Universiteit Twente, vakgroep Psychologie &<br />
Communicatie <strong>van</strong> Gezondheid en Risico. Haar onderzoeksinteresse en expertise<br />
concentreren zich rondom het thema conflict, in het bijzonder conflictescalatie en<br />
conflictmanagement.<br />
Prof. dr. Willem de Haan<br />
Willem de Haan is als hoogleraar Criminologie verbonden aan de vakgroep strafrecht<br />
en criminologie <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is lid <strong>van</strong> de kernredactie <strong>van</strong><br />
Delikt en Delinkwent en <strong>van</strong> de adviesraad <strong>van</strong> Theoretical Criminology, Critical<br />
Criminlogy en The British Journal of Criminology. Tevens is hij <strong>voor</strong>zitter <strong>van</strong> de<br />
Nederlandse Vereniging <strong>voor</strong> Kriminologie.<br />
Ir. Gerard Heins<br />
Gerard Heins is universitair docent (<strong>voor</strong> 50%) in de Planologie aan de Faculteit der<br />
Ruimtelijke Wetenschappen <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen. Sinds 1998 heeft<br />
Gerard Heins <strong>een</strong> eigen adviesbureau in de volkshuisvesting en stedelijke<br />
vernieuwing gevestigd in Leeuwarden.<br />
Drs. Maarten Koekkoek<br />
Maarten Koekkoek is afgestudeerd organisatiepsycholoog en sinds 3 jaar de<br />
programmaleider <strong>van</strong> het instituut <strong>voor</strong> Integratie en Sociale Weerbaarheid. Hij is<br />
verantwoordelijk <strong>voor</strong> de algehele projectuitvoering en houdt hij zich tevens bezig<br />
met de communicatie <strong>van</strong> het instituut.<br />
Drs. Coby <strong>van</strong> Niejenhuis<br />
Coby Niejenhuis was als onderzoeksassistent werkzaam <strong>voor</strong> Tobias Stark en<br />
Andreas Flache. Ze heeft meegeschreven aan het hoofdstuk over integratie, segregatie<br />
en beeldvorming onder jongeren (Hoofdstuk 2).<br />
104<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Ivo Nienhuis, MA.<br />
Ivo Nienhuis is werkzaam als promovendus bij de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen,<br />
basis<strong>een</strong>heid Planologie, <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen.<br />
Prof. dr. Sabine Otten<br />
Sabine Otten is als hoogleraar Intergroepsrelaties en Sociale Integratie verbonden aan<br />
de Faculteit der Gedrags- en Maatschappijwetenschappen, afdeling Sociale<br />
Psychologie, <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen. Haar onderzoek richt zich met name<br />
op intergroepsrelaties, sociale cognitie en agressie.<br />
Prof. dr. Gert de Roo<br />
Gert de Roo is hoogleraar in de Planologie aan de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen<br />
<strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen. De Roo is tevens verantwoordelijk <strong>voor</strong><br />
de Masters Planologie en maakt hij deel uit <strong>van</strong> verschillende (internationale)<br />
samenwerkingsverbanden, associaties en werkgroepen.<br />
Drs. Tobias Stark<br />
Tobias Stark is werkzaam als promovendus bij de Faculteit der Gedrags- en<br />
Maatschappijwetenschappen, afdeling Sociologie, <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen.<br />
Drs. Elze Ufkes<br />
Elze Ufkes is werkzaam als promovendus bij de Faculteit der Gedrags- en<br />
Maatschappijwetenschappen, afdeling Sociale Psychologie, <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit<br />
Groningen.<br />
Drs. Reijer Verwer<br />
Reijer Verwer is werkzaam als promovendus bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid,<br />
afdeling Strafrecht en Criminologie, <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen.<br />
Drs. Annemarijn Walberg<br />
Annemarijn Walberg is werkzaam als promovendus bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid,<br />
afdeling Strafrecht en Criminologie, <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen.<br />
Prof. dr. Karen <strong>van</strong> der Zee<br />
Karen <strong>van</strong> Oudenhoven- <strong>van</strong> der Zee is directeur <strong>van</strong> het instituut <strong>voor</strong> Integratie en<br />
Sociale Weerbaarheid. Zij is als hoogleraar Organisatie psychologie, Culturele<br />
Diversiteit en Integratie verbonden aan de Faculteit Gedrags- en<br />
Maatschappijwetenschappen <strong>van</strong> de Rijksuniversiteit Groningen. Ze is gespecialiseerd<br />
op het terrein <strong>van</strong> culturele diversiteit in organisaties. Haar onderzoek richt zich<br />
daarbij met name op de rol <strong>van</strong> sociale identiteiten, interculturele competenties,<br />
groepsklimaat en dreiging bij het effectief opereren <strong>van</strong> individuen en groepen in <strong>een</strong><br />
interculturele context.<br />
105<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
106<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
107<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Bijlage 1 <strong>Interventies</strong> gericht op Integratie onder Jongeren<br />
Hieronder vindt u <strong>een</strong> lijst met de interventies met betrekking tot het thema ‘sociale<br />
integratie onder jongeren’, die wij tijdens onze inventarisatie zijn tegengekomen in<br />
Arnhem.<br />
1. 11+ inloop<br />
2. Aikido<br />
3. Aikidoschool Stichting Sankaku<br />
4. Arnhem Falcons (American<br />
football)<br />
5. Arnhem Rhinos (honkbal)<br />
6. Atletiekvereniging CIKO '66<br />
7. Badminton Beca 2000<br />
8. Breakdance<br />
9. Breakdance (beginners)<br />
10. Breakdance (gevorderden)<br />
11. Budo Sport Arnhem<br />
12. Coolkids<br />
13. Dans<br />
14. Dans/drama<br />
15. Disco<br />
16. Double Skills (project met<br />
Vitesse)<br />
17. Eindmusical : Rap (Verlengde<br />
schooldagactiviteit)<br />
18. Eindmusical: dans (na schooltijd)<br />
19. ESCA Basketbal<br />
20. ESCA Voetbal<br />
21. F.C. Presikhaaf<br />
22. Film maken<br />
23. Fotografie<br />
24. Fotografie<br />
25. Graffiti<br />
26. Griezelfilm maken<br />
27. Gymnastiek<br />
28. Gymnastiek<br />
29. Handbal<br />
30. Happen en stappen<br />
31. Hockeyclub Malburgen (HCM)<br />
32. Homepage maken<br />
33. Hoofdingang versieren<br />
34. Houtbewerken<br />
35. Houtbewerking<br />
36. Huiswerkbasis<br />
37. Huiswerkbegeleiding<br />
38. Human beatboxing<br />
39. Inloop<br />
40. Instuif<br />
108<br />
41. Internetcafé<br />
42. Jeugd Kickboksen<br />
43. Jiu-Jitsu<br />
44. Jiu-jitsu<br />
45. Jongensclub<br />
46. Judo<br />
47. Judo Budosport Arnhem<br />
48. Karate<br />
49. Karate<br />
50. Kerstmusical<br />
51. Kickboksen<br />
52. Kinderclub<br />
53. Kindergym<br />
54. Kindermiddag<br />
55. Kleine kok<br />
56. Klimmen<br />
57. Koken<br />
58. Kookclub<br />
59. Kookles<br />
60. Kunstclub (afvalmateriaal)<br />
61. Kunstclub (theater)<br />
62. Kunstwerken met het thema<br />
boeken, lezen, woorden<br />
63. KV OA/Olympia Reizen (korfbal)<br />
64. Line Dance<br />
65. Medi@trefpunt<br />
66. Medi@trefpunt Klarendal<br />
67. Meidenactiviteiten<br />
68. Meidenclub<br />
69. Meidenmiddag<br />
70. Meidensport<br />
71. Meidenvoetbal<br />
72. Miden Arnhemse Sportvereniging<br />
(MASV)<br />
73. Mountainbiken<br />
74. Musical<br />
75. Musical najaar 07<br />
76. NBB rayon Oost (basketbal)<br />
77. Percussie<br />
78. Percussie: Djembélessen<br />
79. Pimp my goal<br />
80. Pottenbakken<br />
81. Rappen<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
82. Redactie Spilkrant<br />
83. Rots en water (weerbaarheid)<br />
84. Scaramouche schermcentrum<br />
ASV<br />
85. Scoutinggroep St. Christoforus-<br />
Lichtdraagsters<br />
86. Skaten<br />
87. Skelteren<br />
88. Skicursus<br />
89. Soapacteren<br />
90. Spelcontainer de Malburcht<br />
91. Spelen en klusjes<br />
92. Spellenbank<br />
93. Sport en spel instuif (buiten)<br />
94. Sport- en spelactiviteit<br />
95. Sport- en spelinstuif<br />
96. Sportclub<br />
97. Sportinloop 10+<br />
98. Sportinstuif<br />
99. Sportinstuif<br />
100. Sportmix<br />
101. Squashinstuif<br />
102. Streetcircus Poehaa<br />
103. Streetdance<br />
104. Survival<br />
105. Taekwondo<br />
106. Taekwondo Center Arnhem<br />
107. Teakwondo<br />
108. Teckniek: <strong>een</strong> dorp maken<br />
109. Tekenen en schilderen<br />
109<br />
110. Tennis<br />
111. Tennisvereniging ATC de Groene<br />
Kamer<br />
112. Tennisvereniging Eldenia<br />
113. Tennisvereniging Malburgen<br />
114. Tennisvereniging Presikhaaf<br />
115. Timmeren<br />
116. Turnen<br />
117. Verkeerslessen<br />
118. Voetbal <strong>voor</strong> jongens<br />
119. Voetbal <strong>voor</strong> meisjes<br />
120. Voetbalvereniging ASV AZ 2000<br />
121. Voetbalvereniging VV Arnhemia<br />
122. Voetbalvereniging 1892 Vitesse<br />
123. Voetbalvereniging Arnhemse<br />
Boys<br />
124. Voetbalvereniging AV & AC<br />
Eendracht<br />
125. Voetbalvereniging AV Cranevelt<br />
126. Voetbalvereniging Eldenia<br />
127. Voetbalvereniging Elsweide<br />
128. Voetbalvereniging Presikhaaf<br />
129. Voetbalvereniging Sportclub<br />
Oranje<br />
130. Voetbalvereniging SV De<br />
Paasberg<br />
131. Voetbalvereniging VDZ<br />
132. Vrij spelen<br />
133. Zaalvoetbal meiden<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
110<br />
Bijlage 2 <strong>Interventies</strong> gericht op Beeldvorming en Conflicten<br />
Hieronder vindt u <strong>een</strong> lijst met de interventies met betrekking tot het thema<br />
‘beeldvorming en conflicten’, die wij tijdens onze inventarisatie zijn tegengekomen in<br />
Arnhem.<br />
1. 2e kans eigen woning<br />
2. Buurtbemiddeling<br />
3. Buurtfeesten Presikhaaf<br />
4. Cultuuravonden<br />
5. Intercultureel werken<br />
6. Meet en Greet II<br />
7. Multi Culti - omgaan met verschillende culturen<br />
8. Overlast consulent<br />
9. Overlast procedure<br />
10. Pandjes overleg<br />
11. Praten is Goud<br />
12. Samen koken, samen eten<br />
13. Streetwise<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Bijlage 3 <strong>Interventies</strong> gericht op Leefbaarheid en Veiligheid<br />
Hieronder vindt u <strong>een</strong> lijst met de interventies met betrekking tot het thema<br />
‘leefbaarheid en veiligheid’, die wij tijdens onze inventarisatie zijn tegengekomen in<br />
Arnhem.<br />
1. Aangifte op afspraak in unit<br />
Arnhem Noord<br />
2. Aanpak achterpaden<br />
3. Aanpak eergerelateerd geweld<br />
4. Aanpak en toezicht op tuinen en<br />
erfafscheidingen<br />
5. Aanpak gezinnen die overlast<br />
veroorzaken<br />
6. Aanpak huiselijk geweld<br />
7. Aanpak huiselijk geweld en<br />
eergerelateerd geweld<br />
8. Aanpak huisjesmelkers<br />
9. Aanpak overlast<br />
10. Aanpak overlastgevende gezinnen<br />
11. Aanpak overlastproblemen<br />
12. Aanpak regelovertreding<br />
13. Aanpak sociale onveiligheid<br />
14. Aanpak veroorzakers overlast<br />
15. Aanpak vervuiling door grofvuil<br />
en zwerfvuil<br />
16. Aanpakken illegale bijplaatsingen<br />
rond afvalverzamelpunten door<br />
verlichtinge, extra inzamelen en<br />
handhaven<br />
17. Achter de Voordeur<br />
18. Achter de<br />
Voordeur/vernieuwingsproject<br />
19. Achterpaden<br />
20. Achterpaden afsluiten/schuttingen<br />
21. Achterpadverlichting<br />
verbeteren/aanbrengen en<br />
aansluiten op straatverlichting<br />
22. Activiteiten organiseren gericht<br />
op<br />
kennisuitwisseling/samenwerking<br />
tussen bewoners <strong>van</strong><br />
verschillende generaties en uit<br />
verschillende culturen<br />
23. Albert Heijn en Symfonie Zuid<br />
veilig<br />
24. Bastaproject<br />
111<br />
25. Beter schoonhouden <strong>van</strong> de<br />
openbare ruimte en terreinen <strong>van</strong><br />
corporaties<br />
26. Bevordering intergratie<br />
27. Binnentuin de Deeltuin<br />
28. Broekproject<br />
29. Buiten gewoon beter<br />
30. Buurt in Actie<br />
31. Buurtbemiddeling<br />
32. Buurtcontacten<br />
33. Buurtfeesten<br />
34. Buurtpreventie project<br />
Akkerwindestraat e.o.<br />
35. Buurtprogramma<br />
36. Cameraproject<br />
37. Campagne melden en aangifte<br />
doen<br />
38. Casemanagement overlast 12+<br />
39. Casemanagement overlast jeugd<br />
40. De Arnhemse uitdaging<br />
41. Empoweren<br />
42. Enge plekken in kaart brengen<br />
43. Extra aandacht <strong>voor</strong> afval bij te<br />
slopen woningen<br />
44. Gedrag jongeren<br />
45. Geitenkamp <strong>voor</strong> elkaar<br />
46. Gerichte straatacties en<br />
activiteiten<br />
47. Hagenproject<br />
48. Het Broek ontmoet<br />
49. Inbraakpreventieteam en<br />
keurmerk Veilig Wonen<br />
50. Intensief beheer <strong>van</strong> openbare<br />
ruimte afgestemd op wat<br />
<strong>wijk</strong>sgewijs nodig is<br />
51. Inventarisatie<br />
probleemhuishoudens<br />
52. Investeren in kinderen<br />
53. Inzet buurtbeheerders<br />
54. Inzet particuliere beveiligers<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
55. Inzet <strong>wijk</strong>preventieteam<br />
(samenwerking <strong>wijk</strong>agent, BOA's<br />
ea)<br />
56. Jeud actief aanspreken.<br />
Onderwijsprogramma's met<br />
veiligheid als thema<br />
57. Kan Wel!<br />
58. Kids in de <strong>wijk</strong><br />
59. Klarendal gaat door!<br />
60. Klarendal kom op!<br />
61. Klarendal ontmoet<br />
62. Korte metten met huiselijk<br />
geweld<br />
63. Leefbaarheidsbudget<br />
64. Luinhorsttunnel<br />
65. Maatjesproject<br />
66. Meet my street<br />
67. Niet zitten… de <strong>wijk</strong> in!<br />
68. Nightrider/jongerenbus<br />
69. Onderwijsprogramma's met<br />
veiligheid als thema<br />
70. Oog <strong>voor</strong> veiligheid<br />
71. Opruimactie<br />
72. Overlastproject<br />
73. Overlastproject (is dit hetzelfde<br />
als casemanagement overlast?)<br />
74. Pak je kans!<br />
75. Pak op!<br />
76. Pilot Broek: aanpak <strong>van</strong><br />
overtreders door gem<strong>een</strong>te,<br />
leegstand woningen etc<br />
77. Pilot tweede kans in eigen woning<br />
78. Poort <strong>naar</strong> Klarendal<br />
79. Praten is Goud<br />
80. Project Alfa<br />
81. Project hangplekken jongeren<br />
82. Project Tegenwind<br />
83. Project Wijknetwerken<br />
84. Rem op geweld<br />
85. RU4Real en Jongeren Toezicht<br />
Team<br />
86. Schoolagent in Arnhem Zuid<br />
87. Sociaal speerpunten plan<br />
88. Sociale Bouwstenen<br />
89. Sociale vaardigheidstrainingen<br />
90. Speelruimteprogramma.<br />
Hangplekprogramma en<br />
sportveldprogramma<br />
112<br />
91. Stimuleren Keurmerk Veilig<br />
Ondernemen<br />
92. Straat in actie<br />
93. Straataanpak<br />
94. Straatgewijze aanpak<br />
95. Streetwise I en II<br />
96. Streetwise/4 real<br />
97. Toewijzing woningen<br />
98. Tuinhekjesproject<br />
99. Tuinonderhoud en klussendienst<br />
100. Tweede Kans Beleid<br />
101. Tweede kans in eigen woning<br />
102. Uitwisselen goede <strong>voor</strong>beelden in<br />
de Pracht<strong>wijk</strong>en<br />
103. Vadercursus<br />
104. Veilige school<br />
105. Veiligheidshuis<br />
106. Versterking/uitbreiding jeugd en<br />
jongerenwerk, samenhang<br />
realiseren met outreachend<br />
jongerenwerk<br />
107. Voortzetting inzet methode<br />
integrale handhaving (Klarendal:<br />
inzetten <strong>van</strong> deze methode)<br />
108. Welkomstproject<br />
109. Wijkgericht intensieve<br />
gezinsbehandeling<br />
110. Wijkgerichte intensieve<br />
gezinsbegeleiding (WIG)<br />
111. Winkelcentrum Presikhaaf als<br />
leerbedrijf<br />
112. Woonomgevingsploegen<br />
113. Woonomgevingsploegen<br />
114. Zet in op 12-<br />
115. Zorg Advies Team (Z.A.T.)<br />
116. Zwerfvuil / 'Malburgen verdient<br />
het!' / 'Malburgen Schoon en<br />
Veilig'.<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Bijlage 4 <strong>Interventies</strong> gericht op Bewonersparticipatie<br />
Hieronder vindt u <strong>een</strong> lijst met de interventies gericht op bewonersparticipatie, die wij<br />
tijdens onze inventarisatie zijn tegengekomen in Arnhem.<br />
1. 38 hekjes <strong>voor</strong>tuinen (Arhemse<br />
Broek)<br />
2. Aanpak huiselijk geweld<br />
3. Aanpak schoolplein Dr.<br />
Dreesschool<br />
4. Aanpakcentrale<br />
5. aanpassing blokhut/Kraijcekplayground<br />
6. aantal interventies <strong>wijk</strong>economie<br />
en werk<br />
7. Achter de Voordeur<br />
8. achter de <strong>voor</strong>deur-aanpak Van<br />
Verschuer<strong>wijk</strong> (en deel <strong>van</strong><br />
Rijn<strong>wijk</strong>)<br />
9. Activiteiten uit netwerk jeugd<br />
10. Afsluiten Achterpaden<br />
11. All<strong>een</strong>staande ouders<br />
12. Beleving onveilgheid; onveilige<br />
plekken<br />
13. Bemiddeling bij overlastsituaties<br />
14. Binnentuinen De Deeltuin<br />
15. Boomspiegel Tiendweg<br />
16. BOS project 1 en 2<br />
17. Brede School Activiteiten (w.o.<br />
VSD)<br />
18. BronMethodiek<br />
19. budget ontmoeting / feesten / etc.<br />
(Immerloo)<br />
20. Burenhulpsysteem<br />
21. Buurt in Actie<br />
22. Buurtbemiddeling<br />
23. Buurtbewoners maken de<br />
buitenruimte<br />
24. Buurtfeest Geitenkamp Krolis en<br />
<strong>van</strong> de Brink<br />
25. Buurtfeest Statenkwartier<br />
26. Buurtpreventie<br />
27. Buurttheater<br />
28. campagne melden en aangifte<br />
29. Club Klarendal<br />
30. conflictbemiddeling op school<br />
31. Coördinatie <strong>van</strong> zorg<br />
32. De Kleine Kok<br />
113<br />
33. De speelgoedberg<br />
34. dichtgeplankte woningen opfleuren<br />
i.s.m. Kinderwerk (Arnhemse<br />
Broek)<br />
35. diverse ateliers (nog uitsplitsen?!)<br />
36. Diverse inspanningen corporaties<br />
(zie bij corporaties)<br />
37. Door de Voordeur Plantage<br />
38. Eenzaamheid Ouderen (ov)<br />
39. Excursie <strong>naar</strong> Museumpark<br />
Oriëntalis<br />
40. extra groep peuterspeelzaal<br />
41. Extra inzet Passade (ov)<br />
42. extra schoonmaak<br />
43. Fata Morgana / multiculturele<br />
meiden- en vrouwengroep<br />
44. film- fotoproject <strong>voor</strong> 12-24j (Who<br />
Cares)<br />
45. Galerijgesprekken in Immerloo<br />
46. Gehandicapten Advies Commissie<br />
47. Gesprekken met gedwongen<br />
verhuizers<br />
48. Grafiti verfilmd<br />
49. Grasveld wordt speelplaats<br />
50. hekjesproject witte woningen<br />
51. het broek ontmoet<br />
52. Het maatjesproject<br />
53. Home-start<br />
54. Huisgesprekken Immerloo door<br />
Osmose<br />
55. Huiskamer daklozen<br />
56. Huiskamergesprekken<br />
57. hulpverlening / maatschappelijk<br />
werk<br />
58. ICT, zorg en mantelzorg (ov)<br />
59. Immerloo Ruimte <strong>voor</strong> Contact<br />
60. Immerloo wereldpleinen /<br />
Immerloo wereldflats / wereldstad<br />
in Immerloo<br />
61. In Fleuren en Kleuren<br />
62. Ingang als ingang<br />
63. integrale handhaving (afstemming<br />
en samenbundeling)<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
64. Interculturele communicatie:<br />
burencontacten / Praten is Goud<br />
65. Inventarisatie hulpvraag<br />
66. inzet gedragswetenschapper t.b.v.<br />
vroegsignalering en<br />
deskundigheidsbevordering<br />
67. inzet gem<strong>een</strong>telijke mogelijkheden<br />
(werken <strong>voor</strong> de stad, matchingteam<br />
en ondernemer in de <strong>wijk</strong>)<br />
68. jeugd 12-24j<br />
69. jongeren en veiligheid<br />
70. Jongeren Toezicht Team<br />
71. Kado <strong>voor</strong> de Malburcht<br />
72. Kan Wel (diverse projecten!)<br />
73. Kerstboom boven de entree<br />
74. Kerstmarkt Symfonie (AB)<br />
75. Keurmerk veilig ondernemen (ov)<br />
76. Kinder/tienerwerk<br />
77. kinderactiviteiten Rijn<strong>wijk</strong><br />
78. Kindersuikerfeest<br />
79. Klarendal: broedplaats <strong>voor</strong><br />
creativiteit<br />
80. Kleur in het (de) gras(laan)<br />
81. Kleurrijk Malburgen<br />
82. Ko & Co (opvolging<br />
Maatjesproject)<br />
83. Kunst in de Buurt / Activiteiten<br />
Breedtekunst<br />
84. kunstfestival en kunst met <strong>een</strong> k<br />
(zijn 2 projecten)<br />
85. Kunstroute en historische route<br />
86. Kunstscout<br />
87. Leefbaarheidsbudget /<br />
ondersteuning in <strong>wijk</strong>-<br />
buurtactiviteiten<br />
88. Leuk om te Leren<br />
89. logopedie in 2 basisscholen<br />
90. LOT-groep<br />
91. Lunch bij<strong>een</strong>komst Salvatorplein<br />
(malburgen)<br />
92. Malburgen Café (ov)<br />
93. Malburgen Regelt<br />
94. Malburgen Schoon en Heel<br />
95. Malburgse vrouwen <strong>naar</strong> Brussel<br />
96. Markt Akkerstraat<br />
97. Mediaproject<br />
98. Mobiele Kubus (ov)<br />
99. Multiculturele <strong>wijk</strong> Geitenkamp<br />
100. Muurschilderingen in de deeltuin<br />
114<br />
101. Naamsverandering Geitenkamp<br />
102. Niet zo hard, graag<br />
103. nieuwe poorten Deeltuin<br />
(vervolg Kan Wel)<br />
104. Nieuwjaarsreceptie <strong>voor</strong><br />
Broekse ouderen<br />
105. Oefenruimte<br />
106. Olympiade Conferentie<br />
107. Ome Joop's tour<br />
108. ondersteuning bewoners<br />
Rijn<strong>wijk</strong> en kinderactiviteiten<br />
(AB)<br />
109. onderwijs / verlengde schooldag<br />
110. opfleuren trappenhuis Salvator<br />
(Malburgen Oost)<br />
111. opleiding sport-spelleider<br />
(RSLA cursus/jeugdsportleider)<br />
112. opvoeding thuis (Home Start,<br />
Spel aan Huis, Puk & KO)<br />
113. Opvoedingsklimaat<br />
114. peuter en kleutergym<br />
115. Pimp my Goal<br />
116. Pimp my School<br />
117. plantsoenverbetering<br />
118. Pleinaanpak<br />
119. plus uit BGB<br />
120. projectmatig opbouwwerk<br />
(StraataanpakMethodiek &<br />
BronMethodiek)<br />
121. Rappen met de jongeren<br />
122. Rommelmarkt Engelwortelstraat<br />
- Kruidenhof<br />
123. Rommelmarkt Pijlkruidstraat<br />
124. RU4REAL?<br />
125. Schaatsen met kinderen<br />
126. Schone straat actie Kapelstraat<br />
(Klarendal)<br />
127. Schooltuin St. Annaschool<br />
128. scoren <strong>voor</strong> gezondheid<br />
129. Sleutelpersonen<br />
130. Sociale adoptie, vrijwillige<br />
mantelzorg<br />
131. sociale vaardigheidstraining<br />
132. Speeldorp Klarendal<br />
133. Speelgoed en<br />
kinderkledingbeurs Immerloo<br />
134. Speeltoestellen <strong>van</strong> Diemenhof<br />
135. Speeltuin het Moeras<br />
136. Speeluiterwaard activiteiten<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
137. Spelen bij de Schuurtjes<br />
138. Sport- en spelleider<br />
139. sport- en spelwerkerq<br />
140. sportclinics<br />
141. Sportleiders jeugd (ov)<br />
142. Sportprogramma binnen /<br />
buitenschools en <strong>wijk</strong>gericht<br />
(37a t/m41)<br />
143. Steun Tienermoeders (ov)<br />
144. Straat in Actie (malburgen)<br />
145. StraatBBQ in de Willy den<br />
Oudenstraat<br />
146. Straatfeest Agnietenstraat<br />
147. SUB-agent<br />
148. Symfonie e.o. in kerstsferen<br />
149. Taalstapje<br />
150. The Sixth Lens<br />
151. Theaterproject<br />
152. Tijdelijk Jongerenverblijf<br />
Aalburgstraat<br />
153. Tips interculturele communicatie<br />
154. training bewoners <strong>wijk</strong>platform<br />
155. trajectbegeleiding ter<br />
<strong>voor</strong>koming <strong>van</strong> schooluitval<br />
156. trajecten schuldhulpverlening,<br />
participatie en werk<br />
157. Tweede Kans Beleid<br />
158. Tweede kansbeleid<br />
159. uitbreiding beheer symfonie en<br />
verlengde openstelling <strong>voor</strong><br />
jeugdactiviteiten<br />
160. vacatures scr<strong>een</strong>en <strong>voor</strong><br />
Broekbewoners door corporaties<br />
(bijv. <strong>voor</strong> WOP's)<br />
161. vakleerkracht<br />
bewegingsonderwijs<br />
162. Veegactie v. Verschuerplein<br />
(AB)<br />
163. veilige school / leefstijl (totaal)<br />
164. Veiligheid AH en Symfonie<br />
Zuid<br />
165. veiligheidsanalyse<br />
probleemgezinnen<br />
166. verbeteren Jan <strong>van</strong><br />
Riebeeckplein en Hugo de<br />
Grootstraat<br />
167. Verdieping Malburgse Manier<br />
168. verkeersbrigadiers<br />
115<br />
169. verlengde schooldag (totaal) --><br />
Breed Educatief Aanbod<br />
(Stichting Pas, m.u.v. cursus 'ken<br />
je <strong>wijk</strong>' [Rijnstad])<br />
170. vervolg Wereldflats Immerloo<br />
171. Videofilm over de molen<br />
Klarendal<br />
172. vitesse stage- en werkproject<br />
<strong>voor</strong> jongeren<br />
173. Voetbaltoernooi<br />
174. Volkstuinen integratie &<br />
voeding<br />
175. Voor Elkaar (pilot, is er<br />
vervolg?)<br />
176. Voortzetting 'Pimp my Goal'<br />
(Malburgen)<br />
177. <strong>voor</strong>zieningencheck<br />
178. Vrijwilligersproject /<br />
Mentorgroep Malburgen<br />
179. W-deal<br />
180. Weekend weg <strong>voor</strong> jongeren<br />
181. Welkomstproject Geitenkamp<br />
182. WereldWijk-Theater<br />
183. Werk en jongeren (Aanval op<br />
Uitval) (pilot?)<br />
184. Werken aan Leren<br />
185. Werkervaringsplaats jongeren<br />
186. Wijken <strong>voor</strong> Kunst (Klarendal)<br />
187. Wijkfeest en plantjesdag<br />
Klarendal<br />
188. Wijkgerichte gezinsbehandeling<br />
(WIG)<br />
189. <strong>wijk</strong>gerichte intensieve<br />
gezinsbegeleiding (WIG)<br />
190. <strong>wijk</strong>schouw<br />
191. Wijktalent<br />
192. Wijktalent<br />
193. Wijkvisie<br />
194. Wijkvisie (ov)<br />
195. Wijk<strong>voor</strong>ziening <strong>voor</strong> Jongeren<br />
196. Wijkwerkprogramma (ov)<br />
197. <strong>wijk</strong>winkel uitbreiden<br />
198. Woon / leer project jongere<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Bijlage 5 <strong>Interventies</strong> gericht op Ouderenparticipatie<br />
Hieronder vindt u <strong>een</strong> lijst met de interventies gericht op participatie <strong>van</strong> ouderen, die wij tijdens<br />
onze inventarisatie zijn tegengekomen in Arnhem.<br />
1. Actief in de <strong>wijk</strong><br />
2. ArnhemWijk TV<br />
3. Buurtbemiddeling<br />
4. Centrale Vrijwilligersraad<br />
5. Flexibel inzetbaar opbouwwerk<br />
6. Kijk om de hoek<br />
7. Mantelzorgcompliment<br />
8. Praten is goud<br />
9. Problematiek achter de <strong>voor</strong>deur<br />
10. Servicecompas<br />
11. Straat in Actie<br />
12. Wijkopbouwwerk<br />
13. Zilveren Arnhemmer<br />
116<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
117<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Literatuur<br />
Hoofdstuk 2<br />
Aboud, F. E., Mendelson, M. J. & Purdy, K. T. (2003). Cross-race peer relations and friendship<br />
quality. International Journal of Behavioral Development, 27(2), 165–173.<br />
Allport, G. W. (1954). The Nature of Prejudice. Cambridge: Addison-Wesley.<br />
Blalock, H. M. (1967). Toward a theory of minority-group relations. New York, N.Y.: Wiley.<br />
Blau, P. M. (1977). Inequality and heterogeneity : a primitive theory of social structure. New<br />
York: Free Press.<br />
Blau, P. M. & Schwartz, J. E. (1984). Crosscutting Social Circles. Orlando: Academic Press.<br />
Blok, S. A. (2004). Bruggen bouwen. Den Haag: Sdu Uitgevers.<br />
Dagevos, J. (1996). Sociale netwerken en hun functionaliteit. In J.V<strong>een</strong>man (Ed.), Keren de<br />
kansen? De tweede generatie allochtonen in Nederland. (81-101). Assen: Van<br />
Gorcum.<br />
Dagevos, J. (2001). Perspectief op integratie. Over de sociaal-culturele en structurele integratie<br />
<strong>van</strong> etnische minderheden in Nederland. Den Haag: Wetenschappelijke Raad <strong>voor</strong> het<br />
Regeringsbeleid.<br />
Feld, S. L. (1981). The Focused Organization of Social Ties. American Journal of Sociology,<br />
86(5), 1015–1035.<br />
Feld, S. L. (1982). Social Structural Determinants of Similarity among Associates. American<br />
Sociological Review 47(6), 797–801.<br />
Gijsberts, M. & Dagevos, J. (2005). Uit elkaars buurt. De invloed <strong>van</strong> etnische concentratie op<br />
integratie en beeldvorming. Den Haag: SCP Sociaal en Cultureel Planbureau.<br />
Gordon, M. (1964). Assimilation in American Life: The Role of Race, Religion, and National<br />
Origins. New York: Oxford University Press.<br />
Hallinan, M. T. & Smith S. S. (1989). Classroom Characteristics and Student Friendship Cliques.<br />
Social Forces, 67(4). 898–919.<br />
Hallinan, M. T. & Sorensen, A. B. (1985). Ability Grouping and Student Friendships. American<br />
Educational Research Journal, 22(4), 485–499.<br />
Hansell, S. & Slavin, R. E.. (1981). Cooperative Learning and the Structure of Interracial<br />
Friendships. Sociology of Education, 54, 98–106.<br />
Kruis, G. (2007). Religiositeit en sociale netwerken in schoolklassen: Een analyse <strong>van</strong> de invloed<br />
<strong>van</strong> religie op vriendschapskeuzen in etnisch gemengde basisscholen. Masterscriptie<br />
Rijksuniversiteit Groningen.<br />
Moody, J. (2001). Race, School Integration, and Friendship Segregation in America. American<br />
Journal of Sociology, 107(3), 679–716.<br />
Mouw, T. & Entwisle, B. (2006). Residential Segregation and Interracial Friendship in Schools.<br />
American Journal of Sociology, 112, 394–441.<br />
Oudenhoven <strong>van</strong>, J. P., Groenewoud, J. T. & Hewstone, M.. (1996). Cooperation, ethnic salience<br />
and generalization of interethnic attitudes. European Journal of Social Psychology, 26(4),<br />
649–661.<br />
Park, R. & Burgess, E. (1921). Introduction to the Science of Sociology. Chicago: University of<br />
Chicago Press.<br />
118<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Pettigrew, T. F. en Tropp, L. R.. (2006). A meta-analytic test of intergroup contact theory.<br />
Journal of Personality and Social Psychology 90(5), 751–783.<br />
Pettigrew, Thomas F. (1998). Intergroup Contact Theory. Annual Review of Psychology, 49, 65–<br />
85.<br />
Quillian, L. & Campbell, M. E. (2003). Beyond black and white: The present and future of<br />
multiracial friendship segregation. American Sociological Review, 68, 540–566.<br />
Schofield, J. W. (1995). Improving Intergroup Relations among Students. In J. A. Banks & C. A.<br />
M. Banks. Handbook of Research on Multicultural Education (635–646). New York:<br />
Macmillian.<br />
Sherif, M., Harvey, O. J. White, B. J., Hood, W. R. & Sherif, C. W. (1961). Intergroup conflict<br />
and cooperation: the Robbers cave experiment. Norman: University Book Exchange.<br />
Slavin, R. E. & Cooper R. (1999). Improving intergroup relations: Lessons learned from<br />
cooperative learning programs. Journal of Social Issues, 55(4), 647–663.<br />
Wagner, U., Christ, O., Pettigrew, Thomas F., Stellmacher, J. & Wolf, C. (2006). Prejudice and<br />
Minority Proportion: Contact Instead of Threat Effects. Social Psychology Quarterly, 69,<br />
380–390.<br />
Vermeulen, B. P. (2001). Witte en zwarte scholen: Over spreidingsbeleid, onderwijsvrijheid en<br />
sociale cohesie. Den Haag: Elsevier.<br />
Hoofdstuk 3<br />
Allport, G. W. (1954). The Nature of Prejudice. Cambridge: Addison- Wesley.<br />
Flache, A. & Mäs, M. (2008). How to get the timing right. A computational model of the effects<br />
of the timing of contacts on team cohesion in demographically diverse teams.<br />
Computational and Mathematical Organization Theory, 14(1), 23-51.<br />
Flache, A. & Mäs, M. (2008). Why do faultlines matter? A computational model of how strong<br />
demographic faultlines undermine team cohesion. Simulation Modelling Practice and<br />
Theory 16(2), 175-191.<br />
Giebels, E. & Euwema, M. (2006). Conflictmanagement. Analyse, diagnostiek en interventie.<br />
Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff.<br />
Kloosterboer, P. & Van de Vliert, E. (1987). Andersom interveniëren bij weerstand. M&O:<br />
Tijdschrift <strong>voor</strong> Organisatiekunde en Sociaal Beleid, 41, 134-146.<br />
Pel, M. (2004). Doorverwijzen <strong>naar</strong> mediation. Een bijdrage aan effectieve conflictoplossing op<br />
maat. Den Haag: Sdu uitgevers.<br />
Pettigrew, T. F. (1998). Intergroup contact theory. Annual Review of Psychology, 49(1), 65-85.<br />
Ufkes, E. G., Otten S. & Kremer, K. A. (2008). In conflict met Aliens: Stereotypeinhoud en<br />
intergroepsemoties in conflictsituaties. (Manuscript in <strong>voor</strong>bereiding).<br />
Ufkes, E. G., Otten, S., Van der Zee, K. I. & Giebels, E. (2008). When do residents get angry at<br />
their neighbors? The effect of categorization of the antagonist on conflict behavior.<br />
(Manuscript submitted for publication).<br />
119<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Hoofdstuk 4<br />
Arnhem, beleidsstuk. Het werkt in Het Arnhemse Broek. Actieplan Onze Buurt Het Broek (18<br />
juni 2007, 2 e versie).<br />
Arnhem, beleidsstuk. Gem<strong>een</strong>te Arnhem (september 2006), Voortgangsrapportage<br />
<strong>wijk</strong>werkplannen 2005.<br />
Arnhem, beleidsstuk. Integraal Veiligheidsprogramma 2008-2011 in de volle breedte, deel 2.<br />
Bennett, T. (1990). Evaluating Neighbourhood Watch. Gower Aldershot; Brookfield, USA.<br />
Crawford, A. (1998). Crime prevention and community safety: politics, policies and practices.<br />
Longman: Harlow.<br />
Innes, M. (2004). Signal crimes and signal disorders: notes on deviance as communicative<br />
action. The British journal of sociology, 55 (3), 335-355.<br />
Leeuw, F. (2008). Gedragsmechanismen achter overheidsinterventies en rechtsregels. Oratie,<br />
Universiteit Maastricht.<br />
Morenoff, J. D., Sampson, R. J. & Raudenbusch, S. W. (2001). Neighborhood inequality,<br />
collective efficacy, and the spatial dynamics of urban violence. Criminology, 39 (3),<br />
517-560.<br />
Nelen, H. (2008). Evidence maze: het doolhof <strong>van</strong> evaluatieonderzoek. Oratie, Universiteit<br />
Maastricht.<br />
Pawson, R. & Tilley, N. (1997). Realistic Evaluation. SAGE Publications: Londen.<br />
Sampson, R. J. & Raudenbusch, S. W. & Earls, F. (1997). Neighborhoods and violent crime: a<br />
multilevel study of collective efficacy. Science, 277, 918-924.<br />
Silver, E. & Miller, L. (2004). Sources of informal social control in Chicago neighborhoods.<br />
Criminology, 42 (3), 551-583.<br />
Hoofdstuk 5<br />
Akkerman, T., Hajer, M. & Grin, J. (2004). The interactive state: democratisation from above?<br />
In: Political Studies, 52, 82-95.<br />
Anastacio, J., Gidley, B., Hart, L., Keith, M., Mayo, M. & Kowarzik, U. (2000). Reflecting<br />
realities: Participants’ perspectives on integrated communities and sustainable<br />
development. Bristol: The Policy Press.<br />
Anderson, L. M., Evertson, C. M. & Emmer, E. T. (1980). Dimensions in classroom<br />
management derived from recent research. Journal of Curriculum Studies, 12(4), 343-356.<br />
Boer, N. G. J. de & Duyvendak, J.W. (2000). Buurten in de <strong>wijk</strong>, Verslag <strong>van</strong> <strong>een</strong> onderzoek.<br />
Den Haag: Van Deventer.<br />
Boekaerts, M. & Simons, P. R. J. (1995). Leren en Instructie. Psychologie <strong>van</strong> de leerling en het<br />
leerproces. Assen: Van Gorcum.<br />
Bourdieu, P. (1979/1984). Distinction: A social critique of the judgement of taste. Cambridge &<br />
Massachusetts: Harvard University Press.<br />
Bourdieu, P. (1987). The Forms of Capital. In: Richardson, J. G. (ed.). Handbook of Theory and<br />
Research for Sociology of Education. (241-258). New York: Gr<strong>een</strong>wood Press.<br />
Bourdieu, P. (1990). The Logic of Practice. Stanford: Stanford University Press.<br />
Burton, P., Croft, J., Hastings, A., Slater, T., Goodlad, R., Abbot, J. & Macdonald, G. (2004a).<br />
What works in community involvement in area-based initiatives? A systematic review of the<br />
120<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
literature. London: Home Office. Op: www.homeoffice.gov.uk/rds/ pdfs04/rdsolr5304.pdf<br />
(15 januari 2007).<br />
Crump, J. (2002). Deconcentration by Demolition: Public Housing, Poverty and Urban Policy,<br />
Environment and Planning D: Society and Space, 20 (5), 581-596.<br />
Deurloo, R., Musterd, S. & Ostendorf, W. (1997). Pockets of poverty. Een methodische studie<br />
<strong>naar</strong> het vóórkomen <strong>van</strong> ruimtelijke concentraties <strong>van</strong> armoede in steden in Nederland en<br />
enkele kanttekeningen bij de probleemanalyse. Amsterdam/Utrecht: AME/NETHUR.<br />
Duyvendak, J.W. & Hurenkamp, M. (eds). (2004). Kiezen <strong>voor</strong> de Kudde. Lichte<br />
gem<strong>een</strong>schappen en de nieuwe meerderheid. Amsterdam: Tijdschrift <strong>voor</strong> de Sociale<br />
Sector / Uitgeverij Van Gennep.<br />
Edelenbos, J., Teisman, G. R. & Reuding, M. (2001). Interactieve beleidsvorming als<br />
sturingsopgave. Den Haag: InnovatieNetwerk Groene Ruimte en Agrocluster.<br />
Edelenbos, J., Klaassen, H. L. & Schaap, L. (2005). Burgerparticipatie zonder<br />
verantwoordelijkheid. Rotterdam: Faculteit Sociale Wetenschappen – Erasmus Universiteit<br />
Rotterdam.<br />
Forrest, R. (2004). Who cares about neighbourhoods? Op: www.neighbourhoodcentre.org.uk<br />
(12 november 2006).<br />
Graaf, P. <strong>van</strong> der (2005). Onze Buurt aan Zet onder het vergrootglas, Tussenevaluatie en<br />
instrument eindevaluatie, Den Haag: Ministerie <strong>van</strong> Binnenlandse Zaken en<br />
Koninkrijksrelaties & Verwey Jonker <strong>Instituut</strong>.<br />
Granovetter, M. S. (1973). The strength of weak ties. American Journal of Sociology, 78(6),<br />
1360-1380.<br />
Granovetter, M. S. (1983). The strength of weak ties: a network theory revisited. In: Sociological<br />
Theory, 1, 201-233.<br />
Gray, B. (1989). Collaborating. Finding common ground for multi-party problems. San<br />
Francisco: Jossey-Bass.<br />
Hajer, M., Akkerman, T. & Grin, J. (2001). Interactief beleid en deliberatieve democratie.<br />
Kansen <strong>voor</strong> vernieuwing <strong>van</strong> het democratisch bestuur. In: Openbaar Bestuur, 2, 7-10.<br />
Hall, P. (1997). Regeneration Policies for Peripheral Housing Estates: Inward- and<br />
Outwardlooking Approaches, Urban Studies, 34(5 & 6), 873–890.<br />
Healey, P. (2006). Collaborative Planning. Shaping places in fragmented societies. 2e druk.<br />
Hampshire/New York: Palgrave Macmillan.<br />
Helleman, G. & Heijer, D. den (2004). Optimaliseren <strong>van</strong> de sociaal-fysieke <strong>wijk</strong>aanpak.<br />
Tijdschrift <strong>voor</strong> de volkshuisvesting, 10 (2), 52-55.<br />
Henning, C. & Lieberg, M. (1996). Strong ties or weak ties? Neighbourhood networks in a new<br />
perspective. In: Scandinavian Housing and Planning Research, 13, 3-26.<br />
Innes, J. E. (2004). Consensus Building. Clarification for the critics. Planning theory, 3(1), 5-20.<br />
Innes, J. E. & Booher, D. E. (2004). Reframing Public Participation: Strategies for the 21 st<br />
Century. Planning Theory & Practice, 5(4), 419-436.<br />
Innes, J. E., Gruber, K., Neuman, M. & Thompson, R. (1994). Coordinating growth and<br />
environmental management through consensus building. Berkeley, CA: California Policy<br />
Seminar.<br />
Kleinhans, R. (2008). Achter de Voordeur meer Mans? De (on)mogelijkheden <strong>van</strong> herhuisvesting<br />
om sociale problemen <strong>van</strong> huurders aan te pakken. Presentatie tijdens Corpovenistathemamiddag<br />
‘Haagse bluf? Herhuisvesting in Haaglanden’.<br />
121<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Krause, D. (2005). Luhmann-Lexikon. Eine Einführung in das Gesamtwerk von Niklas Luhman,<br />
4 de druk. Stuttgart: Lucius & Lucius.<br />
Margerum, R. D. (2002). Evaluating Collaborative Planning. Implications from an Empirical<br />
Analysis of Growth Management. Journal of the American Planning Association, 68(2),<br />
179-193.<br />
Moote, M. A., McClaran, M. P. & Chickering, D. K. (1997). Theory in practice. Applying<br />
participatory democracy theory to public land planning. Environmental Management,<br />
21(6), 877-889.<br />
Morenoff, J. D., Sampson, R. J. & Raudenbush, S. W. (2001). Neighborhood Inequality,<br />
Collective Efficacy, and the Spatial Dynamics of Urban Violence. Criminology, 39(3), 517-<br />
560.<br />
Nienhuis, I. M. & Roo, G. de (in druk). Let’s Collaborate! But who’s really collaborating?<br />
Individual interests as a leitmotiv for urban renewal and regeneration strategies.<br />
Nolan, J. J., Conti, N. & McDevitt, J. (2004). Situational Policing: Neighbourhood Development<br />
and Crime Control. Policing & Society, 14(2), 99-117.<br />
Putnam, R. & Feldstein, L. (2003). Better Together. Restoring the American Community. New<br />
York: Simon and Schuster.<br />
Rotmans, J. (2005). Maatschappelijke innovatie. Tussen droom en werkelijkheid staat<br />
complexiteit. Rotterdam: Erasmus Universiteit.<br />
Sampson, R. J., Raudenbush, S. W. & Earls, F. (1997). Neighborhoods and Violent Crime: A<br />
Multilevel Study of Collective Efficacy. Science, 277, 918-924.<br />
Susskind, L. & Cruikshank, J. (1987). Breaking the impasse. Consensual approaches to<br />
resolving public disputes. New York: Basic Boocs.<br />
Uitermark, J. & Duyvendak, J. W. (2005). Onbeschaamd uitgaan <strong>van</strong> de hele lange termijn.<br />
Vitale stad, september 2005.<br />
Verreck, K. & Wijffels, B. (2004). Zet <strong>een</strong> boom op in de <strong>wijk</strong>. Over bewonersparticipatie en<br />
duurzaamheid, Den Haag: gem<strong>een</strong>te Den Haag.<br />
Wage<strong>naar</strong>, H. (2005). Stads<strong>wijk</strong>en, Complexiteit en Burgerbestuur. Nederlands Studiecentrum<br />
Criminaliteit en Rechtshandhaving, Universiteit Leiden, en XPIN. Op: www.xpin.nl (12-<br />
10-2006).<br />
Winsemius, P. et al. (2005). Buurtinitiatieven en buurtbeleid in Nederland anno 2004: analyse<br />
<strong>van</strong> <strong>een</strong> veldonderzoek <strong>van</strong> 28 casussen. Den Haag: Wetenschappelijke Raad <strong>voor</strong> het<br />
Regeringsbeleid.<br />
Hoofdstuk 6<br />
Bourdieu, P. (1986). The Forms of Capital, in Richardson, J. G. (edt). Handbook of Theory<br />
and Research in the Sociology of Education. New York: Gr<strong>een</strong>wald Press.<br />
Dekker, P., de Hart, J., & Faulk, L. (2007) Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015, Den<br />
Haag: SCP Sociaal en Cultureel Planbureau.<br />
Diekstra, R. F. W. (2007). Beweegredenen, over sociale psychologie <strong>van</strong> gevoel <strong>voor</strong> en <strong>van</strong><br />
gem<strong>een</strong>schap. Referaat Stads<strong>wijk</strong>studies 2. Amersfoort.<br />
Deuten, J. G. de Kam (2006). Weten <strong>van</strong> renderen, nieuwe wegen om het maatschappelijk<br />
rendement <strong>van</strong> woningcorporaties zichtbaar te maken. SEV.<br />
122<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k
Flint, J. (2006). Housing and the New Governance of Conduct. In Flint, J. (ed). Housing, Urban<br />
Governance and Anti-Social Behaviour: Perspectives, Policy and Practice. Policy Press.<br />
Kleinhans, R. J. (2005). Sociale implicaties <strong>van</strong> herstructurering en herhuisvesting. OTB. Delft.<br />
Kullberg, J. (2005). Ouderen <strong>van</strong> nu en in de toekomst: hun financiële spankracht, zorgbehoefte<br />
en woonwensen. Den Haag: SCP Sociaal Cultureel Planbureau.<br />
Kräwinkel, M. (1997). Nieuw voegwerk <strong>voor</strong> de <strong>wijk</strong>, <strong>een</strong> netwerkanalyse <strong>van</strong> de effecten <strong>van</strong><br />
volkshuisvestingsregelgeving op besluitvormingsprocessen rondom <strong>wijk</strong>verbetering.<br />
Maastricht: Shaker Publishing.<br />
Pennen, T. <strong>van</strong> der (2008). Eenzaam maar nooit all<strong>een</strong>. Sociaal en fysiek in de stedelijke<br />
vernieuwing, Corpovenista, Habiforum.<br />
Penninx, K. (2005). Ouder worden: demografische ontwikkelingen en maatschappelijke trends.<br />
In: Van Overbeek, R. & Schippers, A. (2005). Vergrijzing in Nederland. Naar <strong>een</strong><br />
toekomstgericht ouderenbeleid. Utrecht: Lemma.<br />
Putnam, R. (2000). Bowling Alone. The Collapse and Revival of American Community. New<br />
York: Simon & Schuster<br />
Sampson, R. J. (2006). Collective efficacy theory: lessons learned and directions for future<br />
inquiry. In: Wright, J. P. et al. (2006). Taking stock. The status of criminological theory.<br />
New Brusnwick/London: Transaction Publishers.<br />
SCP Sociaal en Cultureel Planbureau (2004). Zorg en wonen <strong>voor</strong> kwetsbare ouderen.<br />
SCP Sociaal en Cultureel Planbureau (2006). Veranderingen in de leefsituatie en levensloop.<br />
SCP Sociaal en Cultureel Planbureau (2007). Verschillen in verzorging.<br />
Tonkens, E. et al (2008). Op zoek <strong>naar</strong> weerkaatst plezier, Samenwerking tussen mantelzorgers,<br />
vrijwilligers, professionals en cliënten in de multiculturele stad. Den Haag: Nicis.<br />
Van Gunsteren, H. (2006). Vertrouwen in de democratie. Amsterdam: Van Gennep.<br />
Verwey-Jonker <strong>Instituut</strong> (2001). Wijken <strong>voor</strong> bewoners, Asset-Based Community Development<br />
in Nederland.<br />
123<br />
I n t e r v e n t i e s v o o r e e n l e e f b a r e w i j k