Feitse Boerwinkel, inclusieF denker - Hogeschool Utrecht
Feitse Boerwinkel, inclusieF denker - Hogeschool Utrecht
Feitse Boerwinkel, inclusieF denker - Hogeschool Utrecht
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
centrum voor<br />
social work/ de Horst<br />
amersFoort<br />
Horstcahier 26<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>,<br />
<strong>inclusieF</strong> <strong>denker</strong><br />
Maarten van der Linde
Horstcahier 26 <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Horstcahier 26<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>,<br />
<strong>inclusieF</strong> <strong>denker</strong><br />
Maarten van der Linde<br />
Prijs: t 10,-<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst
inhoud<br />
Voorwoord 5<br />
Bouwstenen voor een biografie van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> 7<br />
Geschriften van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> 43<br />
Bronnen 46<br />
‘Inclusief denken’, reacties, discussies, invloed (1966-2006) 51<br />
Drie autobiografische schetsen 71<br />
Dienst en dienstweigering 7<br />
Juffrouw Havelaar (Het Zuider Volkshuis in Rotterdam) 85<br />
De NCSV in de jaren 19 0-19 2 95<br />
Horstcahiers 104<br />
Colofon 108<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Voorwoord<br />
Deze bundel verschijnt ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van <strong>Feitse</strong><br />
<strong>Boerwinkel</strong>. Precies op die dag – 12 mei 2006 – organiseerde het Centrum voor Social<br />
Work/ De Horst in Amersfoort een drukbezochte studiedag met als thema: ‘Insluiten of<br />
uitsluiten: de actualiteit van inclusief denken’. Van deze studiedag verschijnt een verslag,<br />
ook in de vorm van een horstcahier.<br />
<strong>Boerwinkel</strong> was tientallen jaren verbonden aan Kerk en Wereld / De Horst: als rector van<br />
het internaat, als directeur van de Academie en als docent cultuurgeschiedenis. Hij drukte<br />
zijn stempel op De Horst: de combinatie van godsdienstige en levenschouwelijke<br />
bezinning leidend tot een maatschappelijke stellingname tegen onrecht.<br />
Maar zijn invloed reikte veel verder dan De Horst. Bijvoorbeeld: <strong>Boerwinkel</strong> bracht binnen<br />
de protestantse kerken discussies op gang over erkenning van de Pinkstergroepen en<br />
over de onaanvaardbaarheid van atoomwapens. Hij sprak en publiceerde veel over het<br />
doel van onderwijs en opvoeding. Het meest bekend werd hij met de publicatie – nu<br />
veertig jaar geleden – van zijn boek Inclusief denken.<br />
In deze bundel vindt de lezer geen complete biografie, maar wel een aantal bouwstenen.<br />
Toch zijn hieruit de contouren zichtbaar van het veelzijdige leven en werk van <strong>Feitse</strong><br />
<strong>Boerwinkel</strong>.<br />
Heel bijzonder is de publicatie van drie autobiografische schetsen, waarvan twee nog<br />
niet eerder in druk verschenen. Wij zijn de familie <strong>Boerwinkel</strong> erkentelijk dat we deze<br />
teksten in deze bundel mochten opnemen.<br />
Wij zijn de Stichting Vermogen erkentelijk voor de financiële steun aan dit boekproject.<br />
Graag bedank ik ook dr. Herman Noordegraaf voor zijn hulp bij het onderzoek.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
5
6<br />
Amersfoort<br />
De Haagsche Slagerij<br />
Een gereformeerde familie<br />
De verkiezingen van 1922<br />
Harmonium en piano<br />
De stadstuin<br />
School en verenigingen<br />
Kaderlandstorm<br />
Studie Nederlandse letteren en geschiedenis<br />
Nederlandse Christen-Studenten Vereniging (NCSV)<br />
Hersteld Verband<br />
Dienstweigering<br />
Karl Barth<br />
Socialisme<br />
Zuider Volkshuis<br />
Stichts Montessori Lyceum<br />
Huwelijk<br />
Ontmoeting met joden en hun geloof<br />
Dissertatie<br />
Oorlog<br />
Kerk en Wereld<br />
Academie<br />
Inspiratiebronnen<br />
Pastorale gesprekken<br />
Pleidooi voor Recreatiecentra<br />
‘Zonder profetie verkommert het volk’<br />
In discussie met de sekten<br />
In discussie met de Morele Herbewapening<br />
Vredesbeweging<br />
Jaren zestig<br />
Inclusief denken<br />
Democratisering<br />
Jodendom<br />
Publicaties<br />
Einde of nieuw begin<br />
Meer dan het gewone<br />
Laatste jaren en overlijden
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong><br />
Bouwstenen Voor een<br />
BiograFie<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> werd op 12 mei 1906 in Amersfoort geboren. Hij was de zoon van <strong>Feitse</strong><br />
<strong>Boerwinkel</strong> (1879-195 ), onderwijzer en slager, en Catharina van Ommen (1885-1950).<br />
Amersfoort<br />
Het Amersfoort waarin <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> als jongetje op straat speelde, ademde nog<br />
geheel de sfeer van de late negentiende eeuw. Dat is althans de herinnering van de<br />
zestienjarige achternicht Anna Volbeda aan de winter van 1916 toen zij vanuit het<br />
afgelegen Nederhemert in Amersfoort arriveerde om in het gezin <strong>Boerwinkel</strong> een<br />
handje te helpen in de huishouding:<br />
‘Amersfoort had nog maar een paar jaar zijn nieuwe station. Wat verloren tussen<br />
de stroom mensen passeerden we de ruime hal. Op het wijde stationsplein lag<br />
een dikke laag sneeuw. In het midden van het plein in een plantsoentje stond<br />
het standbeeld van Oldenbarneveldt. De sneeuwlaag was op de plaatsen, waar<br />
paarden en wagens reden, een modderige brij. Gelukkig was er toen nog de<br />
paardentram, die opzij van het station stond te wachten.’<br />
Amersfoort was in het begin van de twintigste eeuw een kleine provinciestad met circa<br />
20.000 inwoners. Singels, grachten, stadsparken, torens, poorten, oeroude straten en<br />
stegen, het was er allemaal nog. De middeleeuwse stadskern was grotendeels intact<br />
gebleven, maar jarenlange economische stilstand had tot gevolg gehad dat er in de<br />
oude binnenstad veel armoede was. Een aantal straten was berucht om de slechte<br />
woonomstandigheden; er heerste werkloosheid. Van degenen die wel werk hadden<br />
waren de levensomstandigheden vaak minimaal.<br />
<strong>Boerwinkel</strong> in gesprek met student Bas Leenman, 1946.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
7
8<br />
Toch was Amersfoort in de tweede helft van de negentiende eeuw binnengetreden in<br />
het moderne tijdperk van spoorwegen en industrie. De stad werd een belangrijke<br />
garnizoensplaats. Dit kwam door de oefenterreinen op de Leusderhei; aan de rand van<br />
de stad verrezen de kazerne van de Bereden Wapens (de latere Willem III kazerne), en de<br />
infanteriekazerne aan de Leusderweg (later bekend als Juliana van Stolbergkazerne).<br />
Tegen 1900 behoorde meer dan twaalf procent van de Amersfoortse bevolking tot het<br />
garnizoen.<br />
Het grote aantal militairen had aanzienlijke invloed op het dagelijkse leven in de stad.<br />
Tal van grote en kleine bedrijven profiteerden van de komst van de militairen en hun<br />
gezinnen. Door de centrale ligging in het spoorwegennet en de aanwezigheid van het<br />
leger trok de stad nieuwe inwoners en industrieën aan. De spoorwegarbeiders vestigden<br />
zich in het Soesterkwartier. De werkgelegenheid in fabrieken en de bouw nam toe.<br />
De bevolking groeide tussen 1900 en 19 0 naar bijna 50.000 inwoners. (In 2006 telt<br />
Amersfoort circa 1 5.000 inwoners).<br />
De familie <strong>Boerwinkel</strong> behoorde tot de welvarende middenstand. Anna Volbeda:<br />
‘De tram reed de Stationsstraat af. Bij de afrit naar de Puntenburgerlaan waren<br />
jongens en meisjes aan het sleden. De tram stopte op de Varkensmarkt. Nog een<br />
eindje Arnhemsestraat en daar was de slagerij van Van Ommen; een voor die<br />
tijd hypermoderne slagerij.’<br />
De Haagsche Slagerij<br />
<strong>Feitse</strong> groeide op als oudste zoon in een kinderrijk middenstandsgezin. Zijn vader – die<br />
ook <strong>Feitse</strong> heette – was een gereformeerd onderwijzer in hart en nieren, het laatst in<br />
Hoevelaken. Hij werd verliefd op Katrien van Ommen en dat zou het einde van zijn<br />
loopbaan in het onderwijs betekenen. Katrien was het enige kind van het echtpaar Van<br />
Ommen dat sinds 188 aan de Arnhemsestraat 19 de ‘Haagsche Slagerij en Fabriek<br />
van fijne Vleeschwaren’ bestierde. Toen het stel verloofd raakte, bood schoonvader<br />
Van Ommen de jonge onderwijzer aan in de zaak te komen. <strong>Feitse</strong> Sr. was absoluut<br />
geen zakenman en het slagersvak was hem vreemd; hij moest dus wel even slikken<br />
voor hij dit besluit kon nemen. Maar hij zei ja, en nam zich voor een goede slager te<br />
worden. <strong>Feitse</strong> Sr. was intelligent en had in korte tijd alle knepen van het vak door.<br />
Hij behaalde het diploma van rijkskeurmeester en stortte zich enthousiast in de zaak.<br />
Hij moderniseerde de slagerij met allerlei technische snufjes, die hij met zijn technische<br />
aanleg zelf uitvond. Maar hoe goed hij het vak ook leerde en hoe plichtsgetrouw hij<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
ook in de zaak meedraaide, in zijn hart werd hij nooit een echte slager. Tenminste niet<br />
zoals zijn schoonvader, die als enthousiast slager vaak in de slachterij meehielp, waar<br />
vooral op zaterdag het ene varken na het andere zijn aardse bestaan verwisselde met<br />
een nieuwe bestemming, een smakelijk onderdeel te vormen van de zondagsmaaltijd<br />
van menig Amersfoorts fijnproever. Onder het werk hoorde nichtje Anna hem toegewijd<br />
zingen: ‘Hoe lieflijk hoe vol heilgenot, 0 heer der legerscharen God, zijn mij Uw huis-<br />
en tempelzangen’. Anna: ‘Dan werd plotseling het lied overstemd door het gekrijs van<br />
een varken in doodsnood, vanwege het mes, waarmee Opa hem met vaste hand in de<br />
keel stak. Toch was dat zingen echt. Hij deed het met zijn hele hart. Als hij meende van<br />
zijn geloof te moeten getuigen, dan deed hij dat, waar hij op dat moment ook was.’<br />
<strong>Feitse</strong> Jr. groeide samen met zijn broers en zusters op in een mini-samenleving: drie<br />
generaties, het eigen gezin, opa en oma, een groot slagersbedrijf waar vijftien of zestien<br />
slagersknechten werkten, twee boekhouders, een winkeljuffrouw, twee dienstmeisjes en<br />
een werkster. Boven woonden opa en oma Van Ommen, het gezin <strong>Boerwinkel</strong> woonde<br />
in een aantal kamers op de begane grond, achter de winkel. Op de tweede verdieping<br />
waren er slaapkamers voor de kinderen. Achter het huis was de slachterij. Het was een druk<br />
huishouden, met veel aanloop, niet alleen van klanten maar ook van familie en bekenden.<br />
Vrijdags en zaterdags was het extra druk. Dan was de zaak tot 20.00 uur open; daarna<br />
moest nog alles nog schoon gemaakt worden en dat betekende heel wat in een slagerij.<br />
Een gereformeerde familie<br />
De families Van Ommen en <strong>Boerwinkel</strong> waren gereformeerd. Grootvader Van Ommen<br />
en vader <strong>Feitse</strong> zaten beiden in de kerkenraad, respectievelijk als ouderling en diaken.<br />
Vader <strong>Feitse</strong> was bovendien organist. De familie las het gereformeerde dagblad<br />
De Standaard en ook de gereformeerde weekbladen de Heraut, de Bazuin en de<br />
Reformatie werden gelezen. De hele familie, grootouders, ouders en kinderen, ging op<br />
zondag twee keer naar de kerk, ’s ochtends en ’s avonds. Iedereen in de zondagse<br />
kleren, de mannen in een geklede jas en een hoge hoed op het hoofd.<br />
Voor de dienst legde vader <strong>Boerwinkel</strong> voor ieder van het gezin een paar dubbeltjes<br />
en 2 pepermunten klaar. Als iedereen uit de kerk thuis was, was er koffiedrinken op de<br />
bovenvoorkamer, waar de grootouders woonden. Dan werd de preek nog eens grondig<br />
doorgenomen, beter gezegd: de oudste kinderen werden overhoord of ze goed<br />
hadden opgelet.<br />
Op zondagmiddag was er de zondagmiddagwandeling – de Liendert om. Vader<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
9
10<br />
<strong>Boerwinkel</strong> hield van de natuur. Door zijn onderwijzersopleiding wist hij er veel van.<br />
Hij wees de kinderen op vogels en planten. Als er een trein gepasseerd was, ging iedereen<br />
met het oor op de rails liggen, om de trillingen te horen van de wegrijdende trein. Of<br />
ze legden een cent op de rails, die ze als een dun plaatje opraapten, als de trein voorbij<br />
was. In de avonddienst preekte Ds Donner of Ds Teerink uit de catechismus.<br />
Moeder <strong>Boerwinkel</strong> had een spontaan en lief karakter. Zij had een kinderlijk oprecht<br />
geloof in de hulp en zegen van God in het leven van alledag. Zij sprak er niet veel<br />
over, maar kreeg daar ook niet veel gelegenheid voor, omdat haar vader en moeder dat<br />
des te meer deden. Deze twee waren binnen de gemeente algemeen erkende vromen.<br />
Hun woord had gezag, zeker voor hun enige dochter. Zij had een gruwelijke hekel aan<br />
twistgesprekken en haarkloverijen over kerkelijke zaken. En die kwamen vooral op<br />
verjaardagsvisites nogal eens voor. Ze deed er gewoon niet aan mee en ze probeerde<br />
telkens het gesprek naar meer neutrale terreinen te leiden. Maar dat lukte lang niet altijd.<br />
Het is mij niet bekend wanneer de families Van Ommen en <strong>Boerwinkel</strong> de hervormde<br />
kerk hebben verlaten. Amersfoort kende al sinds 18 een gereformeerde kerk. In dat<br />
jaar stichtte een handvol bevindelijk gereformeerde volgelingen van de orthodoxe ds.<br />
Hendrik de Cock uit Ulrum ook in Amersfoort een gemeente. Deze ontevreden vromen<br />
scheidden zich af van de Hervormde Kerk omdat die naar hun stellige overtuiging<br />
ontrouw was geworden aan de belijdenis der vaderen. Zij beschouwden zichzelf als de<br />
ware gereformeerde kerk in Nederland.<br />
De overheid was not amused en beschouwde deze antikerkelijke agitatie als burgerlijke<br />
ongehoorzaamheid en dus als een bedreiging van de openbare orde. De politie trad op,<br />
afgescheiden families kregen soldaten ingekwartierd, er werden boetes uitgedeeld.<br />
De stap van De Cock c.s. uit de kerk werd bekend als ‘De Afscheiding’ van 18 . Deze<br />
Afscheiding betekende het begin van de organisatorische versplintering van het moderne<br />
protestantisme, en tegelijkertijd een calvinisering van de lagere middenklasse. De start<br />
van de gereformeerde kerk in Amersfoort in 18 ging gepaard met tumult, de overheid<br />
stond in de eerste jaren samenkomsten van meer dan twintig mensen niet toe.<br />
In de jaren tachtig kwamen daar de gereformeerde volgelingen van Abraham Kuyper bij.<br />
Ook zij hadden zich afgescheiden, in 1886, eveneens van de Hervormde Kerk. Zij noemden<br />
zich ‘de kleine luyden’, maar zo klein waren zij niet altijd. Optimistisch en voortvarend<br />
bouwden zij een gereformeerde zuil met een eigen kerkgenootschap, eigen dag- en<br />
weekbladen, een politieke partij (de Anti-Revolutionaire Partij), een eigen universiteit<br />
(de Vrije Universiteit in Amsterdam), eigen jongelingsverenigingen enzovoort.<br />
De twee groeperingen hadden zich in 1892 verenigd tot de Gereformeerde Kerken in<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Nederland, maar in de jaren 1912-1918 dat <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> als scholier naar de<br />
gereformeerde kerk ging waren de twee stromingen nog duidelijk herkenbaar. De<br />
gereformeerden A kerkten op de Langegracht en de gereformeerden B op de Zuidsingel.<br />
De verkiezingen van 1922<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> groeide op in een periode die achteraf gezien het hoogtepunt was<br />
van het gereformeerde leven. Het gezag van de gereformeerde leer werd nog niet<br />
aangevochten, althans niet in eigen kring. De kleine luyden hadden zich in de loop der<br />
jaren opgewerkt tot geziene middenstanders. Het gereformeerde leven was verzuild<br />
en overzichtelijk, de opdracht was duidelijk: ‘het pand der vaderen te bewaren’. Het<br />
gereformeerde volk bleef binnen de lijnen die door kerkleiding, predikanten, dag- en<br />
weekbladen duidelijk werden getrokken.<br />
Maar buiten de kerk waren er verontrustende verschijnselen. In de jaren na de Eerste<br />
Wereldoorlog was het socialisme een factor geworden, waar je op bedacht moest zijn.<br />
Dat het socialisme een vinding van de duivel zelf was, daarover was geen verschil van<br />
mening mogelijk. Steven van Echten, de verloofde van Anna Volbeda, herinnerde zich<br />
hoe grootvader Van Ommen met volle overgave in zijn tafelgebed voor de bekering<br />
van de socialisten bad, die op niets ontziende wijze de dag des Heren ontheiligden:<br />
‘Juist als de familie ‘s zondags aan de maaltijd zat, hoorden wij de jongens en meisjes<br />
van de Arbeiders Jeugd Centrale naar buiten trekken achter de slaande trom. En dan<br />
hoorden we hen zingen: “Wij zijn de jonge garde van het proletariaat.”’<br />
Steven van Echten herinnerde zich ook hoe de ARP-verkiezingscampagne van 1922<br />
gericht was tegen de socialisten:<br />
‘Op een zondag was ik te eten gevraagd en dan hoorde het bij de goede<br />
manieren, dat je mee ging naar de avonddienst. Er was in de gereformeerde<br />
kerk sinds kort een nieuwe dominee, van wie een grote roep uitging als kanselredenaar.<br />
We zaten met de hele familie naast elkaar in een lange bank. Naast mij<br />
zat vader <strong>Boerwinkel</strong>. De preek ging over de verkiezingen. Ze was gericht tegen<br />
de socialisten. Ze bestond grotendeels uit een aaneenrijging van vervloekingen,<br />
met vaardige hand uit de bijbel bijeenvergaard, die met verbluffende welsprekendheid<br />
en vrijmoedigheid over de hoofden der socialisten werden uitgestort. Ik werd<br />
er onrustig onder. Ik kwam uit het rode Zwolle, dus ik was wel iets gewend, maar<br />
ik had mijn vader, die toch onverdacht CH was, vaak goede dingen over de<br />
socialisten horen zeggen.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
11
12<br />
Maar de klap op de vuurpijl kwam, toen we als tussenzang moesten zingen:<br />
Psalm 68: 15:<br />
Scheld met Uw stem het wild gediert’,<br />
dat in het riet zo weel’drig tiert,<br />
de stier- en kalverbenden;<br />
het volk, dat stukken zilvers geeft<br />
en dus zich onderworpen heeft,<br />
maar loert op onz’ ellenden.<br />
Gewis, wij zien hen reeds berooid<br />
en ‘t oorlogzuchtig volk verstrooid;<br />
gezanten zullen nad’ren;<br />
Egypte zal met Morenland<br />
Tot God verheffen hart en hand,<br />
den God van onze vad ‘ren.<br />
Het zingen klonk maar aarzelend. Blijkbaar was dit zelfs voor menig overtuigd<br />
AR net even te veel. Vader <strong>Boerwinkel</strong> keek mij veelbetekenend aan. Hij zong<br />
niet mee. Dit was tegen zijn goede smaak.’<br />
Harmonium en piano<br />
In het gezin <strong>Boerwinkel</strong> werd gemusiceerd en gezongen en er werden boeken gelezen.<br />
Het harmonium in de huiskamer deed goede diensten bij het begeleiden van psalmen<br />
en geestelijke liederen, maar het kon op den duur de groeiende muzikale behoeften van de<br />
gezinsleden niet bevredigen. Er werd een piano aangeschaft. <strong>Feitse</strong> en zijn broer Jos<br />
kregen pianoles. Met <strong>Feitse</strong> lukte dat redelijk, maar hij had zoveel liefhebberijen, dat<br />
de pianostudie er wel eens bij inschoot. Jos had er meer plezier in en hij bleek erg<br />
muzikaal te zijn. Al gauw leerde hij aardige stukjes spelen, waarmee in de familiekring<br />
danig werd gepronkt. Later werd het Beethoven, Mozart, Chopin. Dat was een geweldige<br />
aanwinst voor de zondagavonden, die voortaan behalve met lezen, vooral met muziek<br />
werden door-gebracht. Moeder Katrien had een goede stem. Ouders en kinderen<br />
zongen samen het hele repertoire uit de toen gebruikelijke zangbundels: Kun je nog<br />
zingen, zing dan mee - de bundel van Catharina van Renes – en die van Emiel<br />
Hullebroek – de Zingende Kinderwereld. Bijzonder geliefd waren in die dagen: “Er<br />
schommelt een wiegjen in het groenende hout” - “Bergen op Zoom, houdt U vroom” -<br />
“Moederke alleen” - “Wakk’re jongens, stoere knapen” - “In mijn kleine woning straalt<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
een zonnig licht” - “Erlkönig”.<br />
Verjaardagen en feesten zoals het Sinterklaasfeest en Oud en Nieuw werden in het<br />
gezin <strong>Boerwinkel</strong> uitbundig gevierd.<br />
De stadstuin<br />
Opzij van het huis lag een flinke tuin, met zandbak, prieel en schommel een ideale<br />
speelgelegenheid voor kinderen. Er stonden perenbomen, er waren kippen, de haan<br />
liet iedere morgen op doordringende wijze horen, dat het tijd was om op te staan.<br />
In die tuin speelde zich begin jaren twintig eens een fraai feest af. Feits zat al enkele<br />
jaren op het gymnasium en had zijn vrienden Peet van den Hooff, Jaap Veenendaal,<br />
Jaap Teerink en Ramp van Veen mee naar huis genomen. Het was een mooie zomeravond<br />
en de jongens gingen een toneelstuk opvoeren: Vader Abraham zond zijn<br />
knecht uit, om een vrouw te zoeken voor zijn zoon Isaac. Anna Volbeda herinnerde zich:<br />
‘De stoet was vlug georganiseerd. Jaap Veenendaal had de langste benen en<br />
werd deswege kameel. Zus Tiens zat, in een laken gehuld, op zijn rug en was<br />
bruid. Feits was vader Abraham. Peet van den Hooff had de rapste tong en<br />
mocht daarom vertellen. De broers Jos en Henk moesten de kameel leiden. Zus<br />
Ans en ik waren de slavinnen van Rachel. Er werd ernstig gespeeld, tot de kameel<br />
plotseling stokstijf bleef staan. Hij strekte zijn rechterbeen uit en zei plechtig:<br />
“De kameel moet pissen.” Er klonk een lachsalvo zo luid, dat vader <strong>Boerwinkel</strong><br />
kwam kijken, wat er aan de hand was. Hij moest eigenlijk iets zeggen over<br />
zoveel heiligschennis, maar zijn lippen trilden verraderlijk en de tranen liepen<br />
uit zijn ogen van ingehouden lachen. Moeder Katrien was gereformeerd<br />
genoeg, om dit bijbelgebruik bedenkelijk te vinden: “Nu moeten jullie binnen<br />
komen, jongens, het is welletjes.” Iedereen ging naar binnen. Tijdens de napret<br />
ging de bel. Op de stoep stond de roomse buurman Alfers, die twee huizen<br />
verder woonde. Hij had met zijn dochter over de tuinmuur gekeken. Zij vonden<br />
het prachtig en vroegen, of de jongelui het nog eens wilden spelen.’<br />
School en verenigingen<br />
<strong>Feitse</strong> bezocht van 1918 tot 192 het Stedelijk Gymnasium in Amersfoort, een eerbiedwaardig<br />
onderwijsinstituut met een geschiedenis die terugging naar het jaar 1 76 toen<br />
in Amersfoort de Latijnse School werd gesticht. De school kreeg in de negentiende<br />
eeuw de naam van haar beroemdste leerling: Johan van Oldenbarnevelt, de befaamde<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
1
1<br />
staatsman die in een politiek geschil met Prins Maurits aan het kortste eind trok en het<br />
leven liet op het schavot. Opvallend aan deze schoolkeuze was dat <strong>Feitse</strong> cq. de familie<br />
de voorkeur gaf aan een openbare school in Amersfoort boven het Christelijk Lyceum<br />
in Hilversum.<br />
<strong>Feitse</strong> stortte zich vanaf 1920 enthousiast in de padvinderij, het spel van verkennen dat<br />
ontworpen was door de Engelse oud-militair Robert Baden Powell en vanaf 1910 ook in<br />
Nederland furore maakte. De Amersfoortse Padvindersgroep was in levenbeschouwelijk<br />
opzicht neutraal. Dit was voor <strong>Feitse</strong> en zijn gereformeerde vrienden aanleiding<br />
– geheel in het verzuilde patroon – een Christelijke Padvindersgroep op te richten.<br />
Kennelijk leverde de keuze voor het openbare gymnasium geen problemen op, maar<br />
in het verenigingsleven koos de jonge <strong>Feitse</strong> toch voor een christelijke organisatie.<br />
Misschien was dat wel de enige mogelijkheid om met zijn vrienden in clubverband<br />
erop uit te trekken en zomerkampen te organiseren.<br />
In zijn middelbare schooltijd was <strong>Feitse</strong> actief bezig met tennis en het schooltoneel.<br />
Op tennis mogen kostte de nodige moeite omdat tussen de sportwereld en het<br />
gereformeerde milieu nogal een kloof gaapte. Ook moet de grote belangstelling van<br />
<strong>Feitse</strong> voor het toneel en zijn ambitie om ook zelf toneel te spelen voor de gereformeerde<br />
familie wennen zijn geweest, want toneel, theater en bioscoop werden beschouwd als<br />
verleidingen die je beter kon vermijden. Maar ook deze uiting van de moderne tijd<br />
was niet tegen te houden. <strong>Feitse</strong> speelde toneel en hij kreeg in 1926 zelfs de hoofdrol<br />
toen leerlingen en oud-leerlingen het toneelstuk ‘Mijnheer Pirroen’ van de Vlaamse<br />
schrijver Felix Timmermans opvoerden. Het was een groot stuk ter gelegenheid van<br />
het 650-jarig bestaan van het gymnasium. ‘Mijnheer Pirroen’ ging over de mogelijkheid<br />
van een zuivere, vergeestelijkte verhouding van mens tot mens, de liefde als hogere<br />
vriendschap. Het stuk speelde zich af in het Vlaamse Lier van 18 0, en liet zien hoe<br />
mijnheer Pirroen, de notaris, zich wil doodschieten uit teleurgestelde liefde, maar eerst<br />
nog zijn vrienden uitnodigt op zijn begrafenismaal, waar alles terecht komt.<br />
Kaderlandstorm<br />
Het geordende, sportieve, vaderlandslievende en vooral ook kameraadschappelijke<br />
verenigingsleven trok <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> aan. Vanuit de padvinderij was het geen grote<br />
stap om mee te doen in de Kaderlandstorm die in 1922 van start ging. Middelbare<br />
scholieren konden vanaf 16 jaar op woensdagmiddag van 1 . 0 - 17. 0 uur deelnemen<br />
aan een elementaire training voor militaire dienst en dan na enkele examens en praktijkstages<br />
zover komen dat zij later een forse verkorting van hun diensttijd konden krijgen.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Deze Kaderlandstorm was een idee van de militair Paul Kiès (1895-1968). Deze eerste<br />
luitenant raakte begin jaren twintig betrokken bij een plan van de regering voor een<br />
zogenoemd ‘vooroefeningsinstituut’. Voor jongens van minimaal zestien jaar die hieraan<br />
deelnamen, zou de militaire diensttijd verkort worden. Kiès werd benoemd tot<br />
commandant van de afdeling Gooi- en Eemland van het corps Kaderlandstorm. Hij<br />
bleek in zijn contacten met middelbare scholen en bij de opleiding van de door hem<br />
opgerichte ‘klassen’ over organisatorische en pedagogische kwaliteiten te beschikken.<br />
<strong>Boerwinkel</strong> herinnerde zich later Kiès als ‘een man die iets fascinerends had en aan het<br />
militair zijn een idealistisch element wist te koppelen’.<br />
Overigens heeft Kiès met zijn grote toewijding in latere jaren grote ommezwaaien<br />
gemaakt. In 1926 werd hij als eerste beroepsofficier lid van de SDAP. Hij verliet het<br />
leger en werkte voor de SDAP als journalist en agitator. Zijn radicale opvattingen en<br />
activiteiten waren omstreden en na een reeks conflicten werd hij in 19 7 als lid van de<br />
SDAP geroyeerd. Na de bezetting in mei 19 0 liep hij over naar de Duitsers en hield zich<br />
o.a. bezig met de werving van vrijwilligers voor het SS-opleidingskamp in München. In<br />
19 stelde hij Reichskommissar A. Seyss-Inquart voor om door middel van de radio het<br />
onrustig wordende volk toe te spreken. De brallende radioredes van ‘De Amsterdammer’<br />
(pseudoniem van Kiès) moesten de Nederlanders opwekken tot dienstneming in het<br />
Duitse leger. In mei 19 5 werd Kiès gearresteerd. Het Bijzonder Gerechtshof in<br />
Leeuwarden veroordeelde hem tot twintig jaar gevangenisstraf en ontzetting uit de<br />
kiesrechten.<br />
Studie Nederlandse letteren en geschiedenis<br />
De tweede helft van de jaren twintig brachten grote veranderingen in het leven van<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>. Hij ging studeren, brak met de gereformeerde kerk, werd pacifist,<br />
geheelonthouder en socialist, in 1929 werd hij zelfs lid van de SDAP.<br />
<strong>Feitse</strong> studeerde van 192 tot 19 2 Nederlandse letteren en geschiedenis aan de<br />
Rijksuniversiteit <strong>Utrecht</strong>. Hij genoot van het studeren en verzamelde in deze jaren een<br />
brede basiskennis van de Nederlandse en wereldliteratuur en van de geschiedenis. Hij<br />
ontdekte de schoonheid van de taal en ontwikkelde een sterk gevoel voor esthetiek.<br />
Hij schreef zijn doctoraalscriptie over de Vlaamse schrijver en dichter Karel van de<br />
Woestijne. Maar tegelijkertijd ontwaakte zijn belangstelling voor sociale studies en<br />
theologische en sociaal-politieke discussies. Dit speelde zich voorlopig nog af binnen<br />
de kaders van het studentenverenigingsleven.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
15
16<br />
Nederlandse Christen-Studenten Vereniging (NCSV)<br />
<strong>Feitse</strong> werd lid van de gereformeerde studentenvereniging SSR, maar vermoedelijk is<br />
toch belangrijker geweest dat hij een actief lid werd van de Nederlandse Christen-<br />
Studenten Vereniging (NCSV). Na zijn afstuderen was hij zelfs nog van 19 2 tot 19 5<br />
redacteur en hoofdredacteur van het maandblad van de NCSV Eltheto en in 19 5<br />
voorzitter van de Sociale Commissie en parttime sociaal secretaris.<br />
Voor gereformeerden was het lidmaatschap van de NCSV altijd al iets heel bedenkelijks<br />
geweest. De gereformeerde pers noemde de NCSV een ‘ethisch broeinest’ (niet als<br />
compliment bedoeld) en het lidmaatschap werd met klem afgeraden. De gereformeerde<br />
synode van 1920 vreesde ‘de geestelijke verslapping, die de toekomstige gereformeerde<br />
leiders in de NCSV zouden oplopen’. Toch waren vanaf de oprichting en in latere jaren<br />
gereformeerde studenten lid geweest van de NCSV, zoals Herman Rutgers, Nico Stufkens,<br />
Jan Donner en Jan Buskes, <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>s vriend Peet van den Hooff en jongeren<br />
zoals W.F. de Gaay Fortman en I.A. Diepenhorst. Ook waren er gereformeerde hoogleraren<br />
aan de VU die het voor de NCSV opnamen.<br />
De NCSV, opgericht in 1896, was een breed-protestantse studentenvereniging, met<br />
een voor die tijd grote mate van ruimdenkendheid en een kritische verhouding tot het<br />
verzuilde bestel in Nederland. In de vereniging trof men leden van alle politieke partijen<br />
van zeer liberaal via vrijzinnig-democraat tot fel socialist met alle christelijke partijpolitieke<br />
stromingen ertussen in. De NCSV was internationaal en oecumenisch<br />
georiënteerd. En niet onbelangrijk: het was een gemengde vereniging. Ook meisjesstudenten<br />
waren er lid. De NCSV introduceerde het kamperen voor scholieren en<br />
studenten in een zomerkamp op de hei. De NCSV-kampen werden bekend om hun<br />
combinatie van uitgelaten vrolijkheid, sportieve activiteiten, bijbelstudie en ernstige<br />
gesprekken.<br />
Befaamde student-leiders van de NCSV in de eerste dertig jaar van de 20 e eeuw<br />
waren Hendrik Kraemer, Herman Rutgers, Nico Stufkens, Maarten van Rhijn, Jo Eijkman<br />
en Wim Visser ‘t Hooft. Binnen de NCSV werd in die jaren een generatie gedreven<br />
kerkleiders gevormd, die in en na de Tweede Wereldoorlog een fors stempel zou weten<br />
te zetten op een viertal voor de Nederlandse Hervormde Kerk belangrijke kwesties: de<br />
nieuwe kerkorde, de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de christen, de zending<br />
en de oecumene. Maar niet alleen toekomstige kerkleiders kregen een fundamentele<br />
vorming in de NCSV. Honderden artsen, juristen, theologen, natuurwetenschappers,<br />
docenten in tal van vakken en (doorbraak-) politici als Piet Lieftinck, Jaap Burger en<br />
C.L. Patijn werden gepokt en gemazeld in de NCSV.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Hersteld Verband<br />
Binnen de gereformeerde kerken woedde begin jaren twintig een richtingenstrijd tussen<br />
‘jong-gereformeerden’ en de gevestigde kerkleiders. De jong-gereformeerden dolven<br />
het onderspit toen de Amsterdamse gereformeerde predikant J.G. Geelkerken, een<br />
prominent oud-lid van de NCSV, in 1926 door de synode van Assen werd afgezet.<br />
De reden was dat hij in 192 in zijn wijkgemeente Amsterdam-Zuid in een preek had<br />
gesteld dat het spreken van de slang in het Adam en Eva-verhaal ‘niet zintuiglijk waarneembaar’<br />
was geweest, met andere woorden dat dit bijbelverhaal niet als letterlijke<br />
waarheid moest worden opgevat.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> koos partij voor Geelkerken. Dat betekende een breuk met de<br />
gereformeerde kerk. Net als Geelkerken en ds. Jan Buskes, de tweede prominente<br />
voorman van de dissidenten, trad hij toe tot de ‘Gereformeerde Kerken in Nederland<br />
in Hersteld Verband’, afgekort als HV. Deze afkorting werd door de gereformeerden<br />
spottend ‘hellend vlak’ genoemd.<br />
Binnen de familie <strong>Boerwinkel</strong> had het conflict grote gevolgen. Vader <strong>Boerwinkel</strong> kon het<br />
besluit van zijn oudste zoon goed begrijpen en ging mee naar het HV. Dit gold ook voor<br />
broer Jos, maar broer Henk, altijd al wat in de contramine, bleef lid van de Gereformeerde<br />
Kerk. Voor moeder <strong>Boerwinkel</strong> was het een groot dilemma. Haar ouders, die in hetzelfde<br />
huis woonden, moesten niets hebben van de nieuwlichterij van Van Geelkerken en<br />
hadden het buitengewoon moeilijk met het besluit van hun schoonzoon en kleinzoons.<br />
Maar anderzijds was het nu eenmaal zo dat de vrouw de man behoort te volgen. Een<br />
gevolg was wel dat zij haar vriendinnen kwijtraakte.<br />
De Amersfoortse gemeente van het Hersteld Verband bleef klein. Zij telde in januari<br />
1927 tachtig lidmaten. In de bijna vijftien jaar tot het einde van 19 1 was het aantal<br />
leden gegroeid tot 177. <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> voelde zich binnen het HV als een vis in het<br />
water. Hersteld Verband werd bevolkt door mensen die geen behoefte hadden aan<br />
een domineeskerk. Ambtelijke belangrijkheid bestond er niet; het ambt van predikant<br />
werd er gezien als een opgedragen dienst, niet als formeel gezag dat zich kon laten<br />
gelden. HV’ers wilden deelnemen aan een gelovige gemeenschap waarin zij mondig<br />
konden zijn, meedenken, meepraten en meedoen, en waar zij hun belangstelling voor<br />
theologische vragen konden bevredigen. Na jaren van verstikkend dogmatisme hadden<br />
zij grote behoefte aan een persoonlijk ervaren geloofsleven. Het werd in het HV gewoonte<br />
dat bij belangrijke kwesties zooveel mogelijk gemeenteleden bij het beraad werden<br />
betrokken.<br />
Mede door de actieve inbreng van de Amsterdamse predikant Buskes kreeg het HV een<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
17
18<br />
sociaal-geëngageerd profiel, hoewel het zeker niet vanzelfsprekend was dat iedereen<br />
in het HV bij Tweede Kamerverkiezingen stemde op de pacifistische en socialistisch<br />
gerichte Christen-Democratische Unie, waarin Buskes een vooraanstaande rol speelde.<br />
Er bestond wel een sterk gemeenschapsgevoel, maar dat betekende allerminst dat<br />
men over allerlei zaken, ook sociale en politieke kwesties, hetzelfde dacht. In het HV<br />
waren ook predikanten en lidmaten die in de jaren dertig sympathiseerden met de NSB.<br />
Met dit gebrek aan homogeniteit werd ook <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> geconfronteerd toen hij<br />
in het einde van de jaren dertig aan het HV de vraag voorlegde of zij moest blijven<br />
zwijgen over het dreigende oorlogsgevaar of dat het mogelijk zou zijn vanuit de bijbel<br />
over het oorlogsvraagstuk tot een gemeenschappelijke verklaring te komen.<br />
Bij de stichting van het HV waren veel HV-predikanten jong, meestal nog onder de<br />
dertig. Buskes was ten tijde van de synode van Assen 26 jaar. Peet van den Hooff, de<br />
middelbare schoolvriend van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, die theologie studeerde aan de VU en<br />
ook in volle overtuiging voor het HV koos, was ook begin twintig. Hij werd later predikant<br />
in het HV.<br />
Het HV als geheel bleef betrekkelijk klein. In 1927 waren er in heel Nederland 26<br />
gemeenten met circa 5500 leden; daarvan waren er aan het einde van 19 1 22<br />
gemeenten over met circa 7000 leden. Hersteld Verband ging op 15 mei 19 6 samen<br />
met de Nederlandse Hervormde Kerk.<br />
Dienstweigering<br />
Onder de indruk van de naoorlogse literatuur waarin de gruwelen van de Eerste<br />
Wereldoorlog (zoals Van het westelijke front geen nieuws) en discussies rond de<br />
oprichting van de christen-antimilitaristische vereniging Kerk en Vrede werd <strong>Boerwinkel</strong><br />
pacifist. Hij had in Kampen ‘voor zijn nummer’ de officiersopleiding gevolgd, maar<br />
toen puntje bij paaltje kwam, wilde hij de officierseed toch niet afleggen, omdat er,<br />
zoals hij later zou zeggen ‘allerlei twijfels in mijn hart waren opgekomen’.<br />
Bij zijn beslissing had hij steun aan gesprekken met de acht jaar oudere doopsgezinde<br />
predikant Frits Kuiper, die in 192 door de kleine doopsgezinde gemeente in Amersfoort<br />
was beroepen. Bij de herhalingsoefeningen weigerde <strong>Feitse</strong> in 1927 militaire dienst.<br />
Hij maakte daarbij gebruik van de Dienstweigeringswet die in 192 was aangenomen.<br />
Deze wet maakte dienstweigering op godsdienstige gronden mogelijk. In plaats van<br />
de militaire dienst moest een jaar extra vervangende dienstplicht worden gedaan. In<br />
de eerste jaren nadat de wet in werking trad, maakten zo’n twintig mannen per jaar er<br />
gebruik van.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
<strong>Feitse</strong> vervulde van november 1928 tot december 1929 zijn vervangende dienstplicht<br />
op het Centraal Bureau voor de Statistiek in Den Haag, waar hij de sociaal-econoom en<br />
latere Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen leerde kennen. Hij sloot zich aan bij Kerk en<br />
Vrede. Toen aan het einde van de jaren dertig Hitler steeds dreigender taal ging uitslaan<br />
en de oorlogsdreiging acuut werd, ondermeer door de voor Europa en Tsjecho-<br />
Slowakije rampzalig verlopen conferentie van München (september 19 8) was het voor<br />
<strong>Boerwinkel</strong> onmogelijk zo absoluut `neen’ te zeggen tegen het leger zoals Kerk en<br />
Vrede deed. Hij zegde zijn lidmaatschap op.<br />
Over de eerste contacten met Frits Kuiper herinnerde <strong>Boerwinkel</strong> zich in 1980:<br />
‘Het was wel een vreemde verschijning, die ik in 1925 zag meelopen in de 1 mei<br />
optocht van de socialisten in Amersfoort: een lange donkere man met een zwarte<br />
deukhoed op en een - voor die tijd ongewone - zwarte baard. De mensen<br />
vertelden me dat het een dominee was, maar dàt kon ik als goed-gereformeerde<br />
jongeling van anti-revolutionaire huize natuurlijk niet geloven. ‘Als dat een<br />
dominee is dan is het wel een héél vreemde. Hij lijkt meer op een bolsjewiek’,<br />
was mijn reactie. Dat laatste was wel het summum van afzichtelijkheid voor<br />
goede burgers. Toen ze mij vertelden, dat hij inderdaad een tijd in Rusland was<br />
geweest, leek de zaak wel helemáál duidelijk: natuurlijk, kan je zo wel zien.<br />
Die vreemde dominee was Frits Kuiper, sinds najaar 192 predikant bij de doopsgezinde<br />
gemeente in Amersfoort. Hoe ze hem daar hadden kunnen beroepen,<br />
was voor velen toentertijd een raadsel, want de meeste doopsgezinden hadden<br />
bepaald geen last van revolutionair bloed. Later bleek mij, dat ze hem hadden<br />
beroepen als zoon van de bekende en geliefde Amsterdamse predikant A. K.<br />
Kuiper, die te naam stond als ‘ethisch’. En dàt was goed aanvaardbaar.<br />
Zodoende. In de daarop volgende jaren heb ik deze Frits Kuiper goed leren<br />
kennen en daaruit is een hechte vriendschap ontstaan.’<br />
Al sprekende met Kuiper maakte <strong>Boerwinkel</strong> ook diens keuze voor het socialisme mee,<br />
en ook die voor de geheelonthouding.<br />
Karl Barth<br />
In deze zelfde jaren werd <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> diepgaand beïnvloed door de ‘Zwitserse<br />
theologie’ van Karl Barth. Hierbij was het Peet van den Hooff die hem in urenlange<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
19
20<br />
gesprekken bijpraatte over deze grote vernieuwer in de protestantse theologie.<br />
Hoewel <strong>Boerwinkel</strong> nooit een steile Barthiaan is geworden, is het toch belangrijk te<br />
signaleren wat eigenlijk de nieuwe inzichten waren van Barth, die hem de meest<br />
vooraanstaande protestantse theoloog maakten van de twintigste eeuw.<br />
Karl Barth (1886-1968) werkte als jong predikant van 1911 tot 1921 in het Zwitserse<br />
dorp Safenwil waar het grootste deel van de inwoners uit arbeiders bestond. Hij raakte<br />
betrokken bij hun levensomstandigheden, gaf sociale cursussen en hielp actief mee in<br />
het oprichten van vakverenigingen.<br />
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was Barth verbijsterd over de opstelling<br />
van zijn leermeesters. Een van hen, de Berlijnse kerkhistoricus Adolf von Harnack,<br />
schreef zelfs de toespraak die Keizer Wilhelm II hield bij het uitbreken van de oorlog.<br />
Vrijwel allen ondertekenden het manifest van de 9 intellectuelen waarin zij hun steun<br />
aan de oorlog uitspraken. Het vervulde Barth met afgrijzen dat zij oorlogshysterie en<br />
nationalisme met christelijke redeneringen legitimeerden. Met zo’n theologie moest<br />
iets grondig mis zijn.<br />
Barth raakte er steeds meer van overtuigd dat er iets helemaal niet klopte met de<br />
manier waarop theologen meenden te kunnen beschikken over God. Iedereen spande<br />
God voor zijn eigen karretje. Dat gold overigens ook voor de religieus-socialisten die<br />
meenden te bouwen aan Gods Koninkrijk op aarde. Hij begon opnieuw de bijbel te<br />
bestuderen, vooral de brieven van Paulus. In 1919 publiceerde hij zijn commentaar op<br />
Paulus’ brief aan de Romeinen. Dit boek werd in Nederland niet opgemerkt, maar bij<br />
de omgewerkte tweede druk, in 1922, veranderde dat. Nico Stufkens, in de jaren twintig<br />
studiesecretaris van de NCSV, las deze Römerbrief (ruim 500 pagina’s) en vertelde er<br />
op de NCSV-zomerconferentie van 1922 over. Vanaf dat moment begonnen de opzienbarende<br />
theologische inzichten van Karl Barth in Nederland door te sijpelen.<br />
Volgens Barth bestond tussen God en mensen een ‘oneindig kwalitatief onderscheid’.<br />
Dat betekende dat de bedoelingen van God niet zomaar ingepast konden worden in<br />
menselijke gedachtengangen. De vanzelfsprekendheid en zelfverzekerdheid waarmee<br />
politieke en ideologische stelsels rechtstreeks uit de bijbel werden afgeleid, waren<br />
hem een doorn in het oog. God of Zijn wil was niet af te leiden uit de geschiedenis of<br />
te herkennen in de natuur, laat staan in oorlog of revolutie.<br />
Het ‘verbindingsstreepje’ tussen het voorvoegsel ‘christelijk’ en alles wat daarna kwam,<br />
werd door Barth fel gehekeld. Hij noemde dat ‘verbindingsstreepjes-theologie’. Jezus<br />
Christus was de enige permanente verbindingsschakel tussen God en mensen. Het geloof<br />
in Christus nam bij Barth de centrale plaats in. Dat betekende dat hij een radicale<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
streep haalde door het voorvoegsel christelijk in alle voorkomende samenstellingen<br />
zoals christelijke politiek, christelijke partijen, christelijke verenigingen, christelijke moraal,<br />
christelijke pedagogiek. Men moest bereid zijn ‘achter zich te laten en prijs te geven<br />
alle, maar ook werkelijk alle Christelijke overtuigingen, meeningen en denkgareelen, al<br />
waren ze ons nog zoo vertrouwd en dierbaar geworden’.<br />
Barth vroeg zich af wat er eigenlijk van het Woord van God terug te vinden was in al<br />
deze (menselijke) activiteiten. Die vraag stelde hij net zo goed aan het gezagsgetrouwe<br />
lutheranisme, het gereformeerd protestantisme als aan het religieus-socialisme. Het<br />
Woord van God was ook niet het exclusieve bezit van de kerk. Hij noemde de identificatie<br />
van Kerk en openbaring een roomse dwaalleer. Het woord van God was niet vastomlijnd<br />
en kon met niets geïdentificeerd worden. Niet met een politiek stelsel, niet met een<br />
levensbeschouwing, zelfs niet met een moraal. Niemand kon over Gods openbaring<br />
beschikken.<br />
Hoe kon christelijk geloof dan nog van betekenis zijn voor het handelen - als er geen<br />
enkele menselijke verbinding was met God? In ieder geval was de bijbel geen religieus,<br />
ethisch, sociaal of politiek handboek waaraan kant en klare voorschriften ontleend<br />
konden worden. Barth was erg huiverig voor mensen die zich christen noemden en -<br />
niet geplaagd door twijfel - precies wisten wat vanuit het geloof goed en kwaad was.<br />
Het belangrijkste was dat de mens zichzelf moest prijsgeven en gehoorzaam moest<br />
luisteren naar Gods geboden. Uit de bijbel en uit het leven van Christus bleek wat<br />
deze geboden waren. De mens moest hier niet eigenhandig stelsels uit construeren<br />
die vervolgens weer tussen Gods Woord en de mens in kwamen te staan en het zicht<br />
op Gods geboden ontnamen. De enige mogelijkheid was het Gebod Gods te horen im<br />
Augenblick. In de concrete situatie waarin de mens leeft, werkt, beslissingen neemt,<br />
wordt hij getroffen door het actuele spreken van God.<br />
De aantrekkingskracht van Barth was dat hij op een moderne, in elk geval nieuwe<br />
manier de absoluutheid van God poneerde. Tegenover die absoluutheid werden alle<br />
mogelijke christelijke instituties en culturen relatief, want bedacht door mensen. Op een<br />
paradoxale manier paste hij daardoor in het tijdperk waar de totalitaire ideologieën<br />
van nationalisme, fascisme en communisme hoogtij vierden. Tegenover hun totalitaire<br />
aanspraken stelde hij de absoluutheid van het oordeel van God. Hij was daarin tegelijk<br />
radicaal en orthodox, en kritisch zowel naar rechts als naar links.<br />
In de ontreddering van de jaren na de Eerste Wereldoorlog presenteerde Barth een<br />
baanbrekend interpretatiekader dat een groep jonge theologen geweldig aansprak.<br />
Daar kwam bij dat hij jong was, niet bang voor tegenstanders, geen moralist en geen<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
21
22<br />
pessimist. Hij had een grondige hekel aan stichtelijkheid. Ook al was hij in 1921 benoemd<br />
tot hoogleraar in Göttingen; hij was niet zomaar een burgerlijk studeerkamergeleerde.<br />
Hij wist uit zijn jaren als rode dominee hoe de maatschappij in elkaar zat.<br />
De theologiestudent en NCSV’er Jan Koopmans vond bij Barth ‘een ernst die alles<br />
ontmaskert wat zich aandient als ernst zonder het te zijn’. Dat gaf, wie zich daarvoor<br />
openstelde, ruimte. Een andere theoloog, Th.C. Frederikse: ‘Nog herinner ik me als<br />
jong theologisch student, hoe ik ineens opademde, toen ik ontdekte, dat ik niet<br />
vroom, gevoelig, diep-religieus, zedelijk-hoogstaand, laat staan bekeerd hoefde te<br />
zijn. Dat vergeet ik nooit. Dat was juist mijn bekering’. De tweeëntwintigjarige Wim<br />
Visser ‘t Hooft besloot op advies van Nico Stufkens de Römerbrief aan te schaffen. Hij<br />
vond het een verschrikkelijk moeilijk boek, maar begreep er genoeg van om er diep<br />
van onder de indruk te raken: ‘Hier was een man die geheel en al in de moderne<br />
wereld leefde, die zijn Nietzsche en Dostojewski kende, een man die geworsteld had<br />
met de problemen van de zgn. historische kritiek en van de moderne filosofie - maar<br />
die opnieuw het gezag van het Woord Gods had ontdekt.’<br />
Socialisme<br />
In 1929 sloot <strong>Boerwinkel</strong> zich aan bij de SDAP. Hij stond zeer kritisch tegenover de<br />
houding van de protestantse kerken t.a.v. de sociale en economische problemen en<br />
meende dat de sociaal-democratie het mogelijk maakte ‘iets te verwezenlijken van<br />
Gods heilige wil’. Hij zag het als een roeping in de rijen van de SDAP mee te strijden<br />
voor `de eisen der gerechtigheid zoals die in de Bijbel zijn geopenbaard’. Om meer<br />
mensen hiertoe te stimuleren richtte <strong>Boerwinkel</strong> in 19 0 samen met de doopsgezinde<br />
predikant Frits Kuiper, de hervormde Henk Quarles van Ufford, de doopsgezinde exdienstweigeraar<br />
Cor Inja en de vrijzinnig-hervormde predikant Bart Ruitenberg het<br />
comité `Socialisme en Kerk’ op, waarvan hij secretaris werd.<br />
Zuider Volkshuis<br />
In de crisisjaren was het moeilijk in het onderwijs een baan te vinden. <strong>Boerwinkel</strong> werkte<br />
ruim een jaar als jeugdleider in het Zuider Volkshuis (19 2-19 ) in het nieuwe Tuindorp<br />
Vreewijk in Rotterdam-Zuid. Over zijn belevenissen daar schreef hij in 1986 zijn<br />
herinneringen op. (Zie elders in dit boek.) In juli 19 0 vroeg het bestuur van het Zuider<br />
Volkshuis of hij ervoor voelde directeur te worden. Hij heeft het serieus overwogen en<br />
voor het gesprek met het bestuur zijn visie op ‘de krisis van de demokratie, het<br />
socialisme en het humanisme’ uitvoerig op papier gezet. Het ging echter niet door.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Stichts Montessori Lyceum<br />
Na het jaar in Rotterdam kon <strong>Boerwinkel</strong> in 19 als leraar Nederlands tijdelijk invallen<br />
op het vooruitstrevende Baarns Lyceum, waar de inspirerende rector dr. Jan Arend<br />
vor der Hake (1880-1951) de scepter zwaaide onder het devies: ‘Het pad der rechtvaardigen<br />
is als de morgenglans’..<br />
Een jaar later kon hij terecht op het piepkleine zojuist met particuliere middelen<br />
gestichte Stichts Montessori Lyceum in Amersfoort. Dit lyceum was gehuisvest in de<br />
monumentale villa Schutterhoef aan de rand van Amersfoort. Het telde bij de start in<br />
19 negen leerlingen en een handvol leerkrachten. Na twee jaar werd <strong>Boerwinkel</strong> op<br />
grond van zijn leidinggevende kwaliteiten en pedagogische inzicht benoemd tot rector.<br />
Op het Montessorilyceum kwamen zijn didactische kwaliteiten voor het eerst tot<br />
ontplooiing.<br />
Huwelijk<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> huwde op 21 april 19 8 in Amersfoort met Hens van Es (1911-2005),<br />
lerares M.O. Duits. Zij was opgegroeid in een gezin dat lid was van het Katholiek<br />
Apostolische Werk. Het echtpaar kreeg vijf kinderen. <strong>Feitse</strong> en Hens waren aan elkaar<br />
gewaagd; zij waren verwante zielen en hun huwelijk was voor beiden de uitvalsbasis<br />
voor grote activiteit. Zij deelden een grote belangstelling voor cultuur, godsdienst,<br />
literatuur, muziek en het onderwijs. Zij kregen samen vijf kinderen: Adriënne, Feits,<br />
Marianne, Ad en Dirk-Jan.<br />
Ontmoeting met joden en hun geloof<br />
In de jaren dertig maakte <strong>Boerwinkel</strong> kennis met de joodse godsdienst en leerde hij ook<br />
zelf mensen uit de joodse gemeenschap van Amersfoort kennen. Binnen de gereformeerde<br />
traditie leefde vanouds een sterke verbondenheid met het ‘Oude Volk’, maar<br />
tegelijkertijd was er ook de opvatting dat de christelijke kerk toch eigenlijk de plaats<br />
van het volk van Israël had ingenomen, als uitverkoren volk. De joden hadden immers<br />
Jezus van Nazareth niet als zoon van God erkend.<br />
<strong>Boerwinkel</strong> voelde zich sterk verwant met de theoloog K.H. Miskotte (189 -1976),<br />
ook NCSV’er en lid van de SDAP, en bestudeerde diens dissertatie Het wezen der<br />
joodse religie. Bijdrage tot de kennis van het joodse geestesleven, die in 19 2 het licht<br />
zag. Miskotte verdiepte zich in het denken en de theologie van joodse tijdgenoten, en<br />
wat misschien nog belangrijker was, liet hen zelf aan het woord, o.a. Franz Rosenzweig<br />
(1886-1929), een van de invloedrijkste moderne joodse <strong>denker</strong>s. Hier ging een wereld<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
2
2<br />
open en verscheen het jodendom niet als iets uit de oudheid, maar als een levende<br />
eigentijdse godsdienstige stroming die putte uit dezelfde godsdienstige oorsprong als<br />
het christendom: de boeken van wat de christenen het Oude Testament waren gaan<br />
noemen. Hier werd de basis gelegd voor <strong>Boerwinkel</strong>s levenslange belangstelling voor<br />
de joodse traditie.<br />
In de jaren voor zijn huwelijk woonde <strong>Boerwinkel</strong> in Amersfoort op kamers bij<br />
Juffrouw Zadoks, telg uit een orthodox-joodse Amersfoortse familie. De joodse<br />
gemeente van Amersfoort stond bekend als zeer behoudend. Van 181 tot 1917 was<br />
Amersfoort de standplaats van het opperrabbinaat van de provincie <strong>Utrecht</strong>. Er waren<br />
twee synagogen en een joodse begraafplaats. Naast een godsdienstschool kende de<br />
joodse gemeente van Amersfoort, die omstreeks 19 0 nog geen vierhonderd zielen<br />
telde, ook een bloeiend verenigingsleven. Er was een genootschap dat zorg droeg voor<br />
begrafenissen, een andere vereniging hield zich bezig met zorg voor zieken en bejaarden.<br />
Een vrouwengenootschap bedreef liefdadigheid en zorgde voor het onderhoud van de<br />
rituele voorwerpen. Daarnaast waren er twee studiegezelschappen, een cultureel<br />
genootschap en een toneelvereniging. In de twintigste eeuw ontplooide de<br />
Amersfoortse joodse gemeenschap ook zionistische activiteiten.<br />
<strong>Boerwinkel</strong> voerde gesprekken met zijn hospita, bezocht bijeenkomsten van de joodse<br />
gemeenschap en nam deel aan de viering van joodse hoogtijdagen, zoals Bar Mitswa<br />
(jongen wordt na zijn 1 e verjaardag opgenomen als lid van de gemeente), Jom Kippoer<br />
(Grote Verzoendag) en Soekot (Loofhuttenfeest).<br />
Toen de oorlog was uitgebroken en de vervolging van joden ook in Nederland duidelijk<br />
was, probeerde hij juffrouw Zadoks ervan te overtuigen, dat zij moest onderduiken: ‘U<br />
moet zich verbergen, want als ze u komen halen, gaat u er aan!’ Juffrouw Zadoks wilde<br />
er niet van weten: ‘Als u gelijk hebt, mijnheer <strong>Boerwinkel</strong>, dan hebben de joden dat<br />
aan zich zelf te wijten, want zij hebben niet volgens de Torah geleefd.’<br />
Dissertatie<br />
Bij het lezen van Edda en Thora. Een vergelijking van Germaansche en Israëlitische religie,<br />
ook geschreven door Miskotte (19 9) werd <strong>Boerwinkel</strong> getroffen door wat Miskotte<br />
schreef over ‘godenschemering’, de strijd die aan het einde der tijden gevoerd zal<br />
worden: ‘Godenschemering! Ondergang der wezens, triomf der Reuzen, katastrophaal<br />
einde van ’s werelds orde.’ Dit boek gaf <strong>Boerwinkel</strong> groot houvast, temeer omdat hij<br />
zich al bewust was van de levensgevaarlijke verering van ras, bloed en bodem die in<br />
Duitsland al sinds 19 gaande was en het land meesleurde in een afgrond van steeds<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
verdergaand geweld.<br />
Voor zijn dissertatie verdiepte <strong>Boerwinkel</strong> zich in Godenschemering van de schrijver<br />
Marcellus Emants. In zijn dissertatie (titel: De levensbeschouwing van Marcellus Emants.<br />
Een bijdrage tot de kennis van autonome burger der negentiende eeuw) onderzocht<br />
hij het ontstaan van de pessimistische levensbeschouwing van Emants en de oorzaak<br />
van zijn levenshaat. Als hoofdschuldige voor zijn falen wees Emants de Schepper aan die<br />
de schepping zo in elkaar heeft gezet dat de mens wel móest falen.<br />
Juist voordat de Duitse bezettingsautoriteiten in april 19 een loyaliteitsverklaring<br />
eisten, promoveerde <strong>Boerwinkel</strong> bij de hoogleraar C.G.N. de Vooys aan de Rijksuniversiteit<br />
<strong>Utrecht</strong> tot Doctor in de Letteren.<br />
Oorlog<br />
In de oorlogsjaren leefde het gezin <strong>Boerwinkel</strong> intens mee met de vervolgde joodse<br />
landgenoten. Huize <strong>Boerwinkel</strong> bood in de oorlogsjaren onderdak aan joodse onderduikers.<br />
Gelukkig vonden zij ook nadien een veilig onderkomen, want zij overleefden<br />
de nationaal-socialistische vernietiging.<br />
Als rector van het Stichtse Montessori Lyceum kwam <strong>Boerwinkel</strong>, samen met andere<br />
schoolleiders, op voor jongens boven 18 jaar die voor de Arbeidsdienst werden<br />
opgeroepen.<br />
Kerk en Wereld<br />
In het voorjaar van 19 5 fietste de Rotterdamse advocaat en organisator-van-Kerkwekenvoor-Iedereen<br />
Wim Kist (1916-2005) op houten banden naar Amersfoort om <strong>Boerwinkel</strong><br />
te vragen of hij directeur van Kerk en Wereld wilde worden, ‘lid van het directorium’<br />
zoals het zo plechtig heette. Hendrik Kraemer (1888-1965), taalgeleerde en hoogleraar<br />
in Leiden, die tijdens de Tweede Wereldoorlog binnen de Nederlandse Hervormde<br />
Kerk leiding gaf aan de vernieuwingsbeweging Nieuwe Koers, had gezegd: ‘Je moet<br />
<strong>Boerwinkel</strong> vragen, dat is een goede kerel’.<br />
Kerk en Wereld was bedoeld als hoofdkwartier bij het uitwerken en begeleiden van<br />
de Nieuwe Koers. Vooral de ideeën die Johan Eijkman (1892-19 5) uit Buchenwald had<br />
meegebracht, bepaalden de taakomschrijving van het nieuwe instituut. Eijkman en<br />
andere kerkleiders werden aangemoedigd door de bomvolle kerken tijdens de ‘Kerkweken<br />
voor Iedereen’ in 19 en 19 . Willem Banning (1988-1971) en coming man<br />
Wim Kist werkten de plannen in het voorjaar van 19 5 verder uit. Als zelfstandige<br />
stichting, op enige afstand van de synode, zou Kerk en Wereld een ‘energiecentrum’<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
25
26<br />
zijn, een scholingscentrum en een conferentieoord.<br />
In de zomer van 19 5 presenteerde Kerk en Wereld zich. Er was een directie benoemd<br />
met de Delftse studentenpredikant ds. Frans Pop (190 -1967) als voorzitter, verder de<br />
advocaat mr. Wim Kist, de onderwijsman dr. <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> en de Shell-functionaris<br />
E.M. van Diffelen (190 -1968) als directieleden. <strong>Boerwinkel</strong> werd benoemd tot rector<br />
van het internaat. Kerk en Wereld zou moderne evangelisatiemethoden gaan ontwikkelen,<br />
kader voor gemeenteopbouw gaan trainen, ontmoetingsdagen en cursussen in<br />
internaatsverband gaan organiseren. En er kwam een academie voor kerkelijke werkers<br />
(de wika’s), met Banning en de jonge theoloog dr. Henk Berkhof (191 -1995) als<br />
hoofddocenten. Het instituut werd gehuisvest op het schitterend gelegen landgoed<br />
De Horst in Driebergen. Kerk en Wereld kon het kopen voor de vriendenprijs van<br />
ƒ 250.000,-<br />
De academie was het paradepaardje van Kerk en Wereld. Het curriculum bood het<br />
beste uit de tradities van universiteit, vormingswerk in internaatsverband en<br />
Montessori-onderwijs. De opleiding bood een programma van vier jaar; zes maanden<br />
langer dan de Scholen voor Maatschappelijk Werk, waar de opleidingen drie jaar en<br />
vier maanden duurden.<br />
De belangstelling voor de nieuwe opleiding was boven verwachting. Er waren in de<br />
zomer van 19 5 meer dan 500 aanmeldingen. Dit waren niet alleen jongeren tussen de<br />
20 en 25 jaar, maar ook dertigers en veertigers, sommigen al getrouwd, met kinderen.<br />
Na een strenge selectieprocedure werden ongeveer 50 studenten aangenomen.<br />
Het collegegeld bedroeg ƒ 250 en voor het internaat moest ƒ 750 betaald worden.<br />
Het kleinschalige Kerk en Wereld met zijn pioniersopdracht sloot goed aan bij<br />
<strong>Boerwinkel</strong>s ervaringen in de NCSV en het HV en op het Montessorilyceum. Hij was<br />
twintig jaar directeur van Kerk en Wereld (19 5-1965), achttien jaar ook rector van het<br />
gemengde internaat. Toen de Academie in 195 werd omgevormd tot School voor<br />
Maatschappelijk Werk (vanaf 1959 werd de nieuwe naam: Academie de Horst) werd<br />
<strong>Boerwinkel</strong> directeur. Hij bleef dat tot zijn pensionering in 1971.<br />
Academie<br />
Op de academie en het ermee verbonden internaat was <strong>Boerwinkel</strong> de pater familias, met<br />
alle gemoedelijke en feestelijke zaken die daar bij horen, maar ook de onvermijdelijke<br />
benauwenissen van de kleine gemeenschap waar iedereen elkaar kent.<br />
Aan de godsdienstige vorming van de leerlingen besteedde <strong>Boerwinkel</strong> veel aandacht.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Vanaf 19 8 werd de Stille Week voor Pasen besteed aan bijbelstudie, gedeeltelijk in<br />
een sfeer van retraite, maar dit werd afgewisseld met activiteiten buiten Driebergen.<br />
Na deze op `inkeer’ gerichte activiteiten werd de Pinksterweek besteed aan `uitkeer’:<br />
ontmoetingen met buitenkerkelijken en confrontatie met de maatschappelijke<br />
werkelijkheid. In 1960 stond het thema van het rassenvraagstuk centraal. De aanleiding<br />
daartoe was het bloedbad dat kort tevoren was aangericht in Sharpeville, Zuid-Afrika.<br />
Ook de culturele vorming van de leerlingen had hoge prioriteit. Op ‘eigen werk’avonden<br />
lazen leerlingen door hen zelf geschreven gedichten of verhalen voor.<br />
<strong>Boerwinkel</strong> schreef zelf twee toneelstukken, die door leerlingen werden uitgevoerd.<br />
Het lekespel stond in de naoorlogse jaren sterk in de belangstelling en <strong>Boerwinkel</strong><br />
nodigde Ben Albach, de autoriteit op dat gebied, uit cursussen te geven.<br />
<strong>Boerwinkel</strong> doceerde o.a. cultuurgeschiedenis, hedendaagse politieke en geestelijke<br />
stromingen, moderne literatuur en poëzie. Na de verzelfstandiging van de academie<br />
tot School voor Maatschappelijk Werk, werd <strong>Boerwinkel</strong> tevens directeur.<br />
Tijdens de periode-<strong>Boerwinkel</strong> werden sfeer en cultuur op De Horst gekenmerkt door<br />
een combinatie van ernstige persoonsvorming op godsdienstig, sociaal, cultureel en<br />
politiek gebied, vrolijkheid (Horstrevues, stunts, koldercolleges en verjaardagsvieringen)<br />
en een maatschappijkritische gezindheid ten aanzien van sociaal-culturele en politieke<br />
kwesties.<br />
Inspiratiebronnen<br />
<strong>Boerwinkel</strong> introduceerde in 19 5 ochtend- en avondwijdingen die afwisselend werden<br />
geleid door docenten en leerlingen. Het bijzondere was dat jongens en meisjes een<br />
gelijk aandeel hadden in het voorbereiden en uitspreken van een meditatie. Terwijl in<br />
de grote kerkgenootschappen ‘de vrouw op de kansel’ nog in geen velden of wegen<br />
te bekennen was, voerden op Kerk en Wereld / De Horst vrouwen al het woord.<br />
Tot ver in de jaren zestig nam het liturgische element in het leven op De Horst een<br />
belangrijke plaats in. Mede-directeuren als ds. Frans Pop moesten erg wennen aan de<br />
vrijheden die <strong>Boerwinkel</strong> zich daarbij permitteerde. Toen <strong>Boerwinkel</strong> in de kapel een<br />
kruis aan de muur hing en kaarsen liet branden, vond hij dat wel ‘erg rooms’. Als<br />
<strong>Boerwinkel</strong> een ochtendwijding opende met het voorlezen van het Zonnelied van<br />
Franciscus van Assisi vroeg Pop zich af ‘of dat nu wel zo nodig was’.<br />
Voor <strong>Boerwinkel</strong> was dat nog maar het begin. Voor hem was de christelijke traditie<br />
rijker dan vier witte muren, uitleg van een bijbeltekst en het zingen van een psalm of<br />
gezang. Al in zijn studententijd had hij zich laten inspireren door personen die vroomheid,<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
27
28<br />
aandacht voor liturgie en protest tegen maatschappelijk onrecht wisten te combineren.<br />
Na 19 5 onderhield hij samen met zijn vrouw intensieve contacten met verschillende<br />
spirituele gemeenschappen in Europa, onder andere Taizé in Frankrijk, Grandchamps<br />
in Zwitserland, Imshausen in Duitsland en Iona in Schotland.<br />
Pastorale gesprekken<br />
Tot begin jaren zestig was <strong>Boerwinkel</strong> rector van het internaat en in die functie voerde<br />
hij pastorale gesprekken met studenten die met hun geloof, met zichzelf of met allebei<br />
in de knoop zaten. Hij wist ook vaak niet wat het antwoord was, en meer dan eens werd<br />
een dergelijk gesprek afgesloten met de knieën op de grond, gevouwen handen en<br />
een gezamenlijk gebed van <strong>Boerwinkel</strong> en de student.<br />
Koren en onkruid<br />
Dat maakte ook de 27-jarige Herman Romer mee toen hij in 19 9 om een onderhoud<br />
vroeg. Hij was tot de conclusie gekomen dat hij homoseksuele (toen zei hij: homofiele)<br />
gevoelens koesterde en was ervan overtuigd geraakt dat hij nooit zou trouwen en een<br />
gezin zou stichten. Hij vroeg zich af hoe het nu verder moest met hem, zijn geloof en<br />
zijn toekomst als wika. Hij was actief in de wikagemeenschap, en in de Hervormde<br />
Jeugdraad waar hij journalistiek werk deed. <strong>Boerwinkel</strong> luisterde naar zijn relaas en<br />
tranen van mededogen schoten hem in de ogen. Zonder Romer te veroordelen, verwees<br />
hij naar de bijbeltekst dat God onkruid tussen het koren liet groeien. Maar ook onkruid<br />
behoorde tot de schepping. De conclusie was min of meer dat Herman niet aan zijn<br />
homoseksuele gevoelens moest toegeven. Door zich te richten op het werk en alle<br />
talenten die God hem gegeven had ten volle te benutten, kon hij een prachtig en<br />
waardevol leven leiden. Het geloof in de liefde van God en Christus voor al zijn<br />
schepselen zou daarbij voor hem een onmisbare steun blijken te zijn.<br />
Bijna vijftig jaar later vertelde Herman Romer dit verhaal aan de auteur van deze<br />
biografische notities. Terugdenkend aan die tijd voelde hij verbijstering dat de besten in<br />
de kerk er toen nog zo over dachten, maar ook een soort vertedering over <strong>Boerwinkel</strong><br />
die er zo geweldig van geschrokken was en aan de bijbeltekst zo’n onverwachte draai<br />
had gegeven. Het woord zonde was niet gevallen.<br />
Voor het huwelijk…<br />
Een ander dilemma deed zich voor toen Theo Rijks, begin jaren vijftig in het laatste<br />
jaar van zijn studie, bij <strong>Boerwinkel</strong> aanklopte met de mededeling dat zijn verloofde in<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
lijde verwachting was en dat zij dus gingen trouwen. Nadat hij van de schrik was<br />
bekomen en met Theo had gesproken over hoe waardevol het huwelijk was, drong de<br />
vraag tot <strong>Boerwinkel</strong> door: ‘Is dit een uitzondering, of zijn er meer studenten die voor<br />
het huwelijk seksuele gemeenschap hebben?’<br />
<strong>Boerwinkel</strong> besloot de koe bij de hoorns te vatten en vroeg een bevriende psycholoog<br />
een onderzoek in te stellen in de vorm van een deels schriftelijke, deels mondelinge<br />
enquête onder de mannelijke en vrouwelijke studenten om er achter te komen welke<br />
opvattingen over huwelijk en seksualiteit leefden. De uitslag was dat vele studenten<br />
veel vrijere opvattingen hadden dan hij voor mogelijk had gehouden. Een aanzienlijk<br />
aantal studenten was aangesloten bij de NVSH.<br />
Pleidooi voor Recreatiecentra<br />
<strong>Boerwinkel</strong> was in 1950 een van de eersten die het woord ‘recreatiecentrum’ gebruikte.<br />
Na de Tweede Wereldoorlog kregen honderdduizenden Nederlanders voor het eerst<br />
een of twee weken vakantie. Er was sprake van ‘democratisering van de vacantie’ en er<br />
verschenen tal van overheidsnota’s over ‘verantwoorde vrijetijdsbesteding’, ‘doelmatige<br />
vacantie-accommodatie’ en ‘sociaal toerisme’.<br />
Met zijn nota `Hervormd Centrum van het pastoraat en Stichting Recreatiecentrum’<br />
van juli 1950 legde <strong>Boerwinkel</strong> de basis voor het bekende recreatiecentrum Het Grote<br />
Bos in Doorn (gesticht in 1952) , dat in de loop van de jaren vijftig en zestig uitgroeide<br />
tot bakermat van de Recreatiecentra Nederland (RCN), nog altijd bloeiend met een<br />
twaalftal centra verspreid over heel Nederland.<br />
Hij zag hierin voor de Nederlandse Hervormde Kerk een uitdaging om te experimenteren<br />
met nieuwe vormen van gemeenschapsvorming, verkondiging en dienstverlening.<br />
Tegenover de toename van de vrije tijd stond hij ambivalent: naast blijdschap was hij<br />
bezorgd over de gevolgen: ‘Wat zullen er veel mensen zijn die zich geen raad weten<br />
met al die vrije tijd, wat kunnen wij (de kerk) doen om te helpen bij een verantwoorde<br />
invulling van de vrije tijd, vooral als de vrije zaterdag wordt ingevoerd?’ verzuchtte hij<br />
tegen zijn vrouw. Die hem overigens verzekerde dat het volgens haar reuze zou<br />
meevallen! Hij hoefde zich daar echt niet zulke zorgen over te maken.<br />
Bij zijn plan liet <strong>Boerwinkel</strong> zich inspireren door de zomerstage 19 8 van leerlingen op<br />
het strand in Zandvoort. Ze colporteerden daar met De Open Deur, knoopten gesprekken<br />
aan, maar organiseerden ook kinderspelen en poppenkast. ‘s Avonds was er volksdansen<br />
voor de volwassenen. Ook was op 1 mei 1950 het culturele werk door wika Goof<br />
Hagenaar op recreatiecentrum `Het Kruininger Gors’ in Oostvoorne van start gegaan.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
29
0<br />
Daags na het verschijnen van <strong>Boerwinkel</strong>s nota vertrok een groep leerlingen naar dit<br />
forensenkamp dat toen met het tentenkamp in Bakkum het grootste was in Nederland.<br />
In zijn nota bepleitte <strong>Boerwinkel</strong> de aankoop door de Nederlandse Hervormde Kerk<br />
van het landgoed Hydepark in Doorn, dat niet zo ver van Kerk en Wereld was gelegen.<br />
Daar zouden allerlei voorzieningen gevestigd kunnen worden, maar ook ‘een modern<br />
recreatiecentrum’. Dit recreatiecentrum zou plaats bieden aan eenvoudige bungalows<br />
voor gezinnen, een kamphuis met daaromheen een terrein voor een tentenkamp, een<br />
jeugdherberg voor passanten, een kantine-toko (`alcoholvrij’), een zaaltje voor lezingen,<br />
een eenvoudige kapel, een centrale keuken (`warme maaltijden tegen geringe kosten’) en<br />
een centrale wasgelegenheid. Verder speelweiden, zwemgelegenheid en openluchttheater.<br />
Het zou opgebouwd kunnen worden door vrijwilligers; ook voor de exploitatie<br />
dacht <strong>Boerwinkel</strong> in eerste instantie aan vrijwilligerswerk. Hij stelde ‘de opbouw van het<br />
gezonde gezin’ centraal. De vakantiegangers zouden (`natuurlijk geheel vrijblijvend’)<br />
aan een keur van activiteiten kunnen deelnemen: lezingen, goede film, muziek,<br />
schilderijen zien, het goede lied (community singing, koorzang), lekespel, volksdans<br />
(`goede leiding is noodzakelijk’), natuurstudie, handenarbeid (`knutselen onder<br />
bevoegde leiding’).<br />
Het duurde anderhalf jaar voor het zover was. Nadat in oktober 1951 het landgoed<br />
Hydepark was aangekocht, richtte Kerk en Wereld in april 1952 het `Recreatiecentrum<br />
Hydepark’ op. Wika Theo Rijks werd de eerste directeur; ook andere wika’s zoals Jaap<br />
Kolleman, Gerben Baaij en Rob Kuijlenburg verdienden hun sporen in het recreatiewerk.<br />
‘Zonder profetie verkommert het volk’<br />
De academie balanceerde in 1952 op het randje van de afgrond. Dat jaar meldden zich<br />
slechts 11 nieuwe leerlingen voor het eerste jaar. Binnen de directie van Kerk en Wereld<br />
woedde al langer een discussie of de academie niet gewoon een door de overheid<br />
gesubsidieerde School voor Maatschappelijk Werk moest worden. <strong>Boerwinkel</strong> was daar<br />
een voorstander van. Begin 195 werd de knoop doorgehakt. De academie van Kerk<br />
en Wereld werd ‘School voor Maatschappelijk Werk de Horst’. Meer nadruk op<br />
vakscholing was goed en hoefde niet te betekenen dat de grote nadruk op levensbeschouwelijke<br />
en godsdienstige vorming overboord gezet moest worden.<br />
Voor de professionele vakscholing trok hij nieuwe stafleden aan: Jan Groeneveld en<br />
Christine Meijer voor de opleiding maatschappelijk werk, Wim de Baas voor de opleiding<br />
industriële verhoudingen / personeelswerk en Cees Louwerse voor de opleiding<br />
cultureel werk. Anders dan zijn collega’s Jan de Jongh (SMW Amsterdam) en Marie<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Kamphuis (SMW Groningen) verdiepte <strong>Boerwinkel</strong> zich niet zelf in de nieuwe methodiekontwikkeling<br />
van casework, groupwork en community organisation, des te meer legde<br />
hij zich toe op culturele, politieke en levensbeschouwelijke achtergrondsvragen.<br />
Om te laten zien dat het op De Horst nog altijd om het apostolaat ging, hield<br />
<strong>Boerwinkel</strong> zijn diesrede van 195 over ‘De inhoud van het apostolaat’. Het was een<br />
radicaal verhaal waarin hij stelde dat apostolaat gaat over ‘de profetische taak van de<br />
kerk die inhoudt dat zij het geweten der wereld heeft te zijn, wanneer de mensheid<br />
zoekt naar sociale en internationale gerechtigheid, naar het goede leven en het ware<br />
gezag’. Hij citeerde Spreuken 29:18: ‘Zonder profetie verkommert het volk’. Hij pleitte<br />
ervoor ‘de machten die onze tijd beheersen’ te signaleren en er vervolgens ‘nee’ tegen<br />
te zeggen. Voor dit ‘nee-zeggen’ gebruikte hij de begrippen ‘omkeren in ons denken’<br />
en ‘om-denken’. Aan deze vertaling van het Griekse metanoia gaf hij de voorkeur<br />
boven het gebruikelijke ‘bekeren’. Met ‘de machten van onze tijd’ doelde hij op ‘het<br />
kwantitatieve denken’ (iets is alleen goed als het ‘veel’ is, en liefst nog ‘meer’), ‘de<br />
wereld van de reclame’ (die ons materiële dingen aanpraat waar we niet buiten zouden<br />
kunnen, gepresenteerd met een steeds grotere portie erotiek), ‘de gewelddadige<br />
zelfhandhavingsdrift van het Westen’ (bewapeningswedloop): ‘Laat je dus niet meer<br />
gevangen houden door de stomme afgoden van het meer en beter, van levensstandaard<br />
en way-of-living, van geweldsvertrouwen, prestige en zelfhandhaving tot het uiterste’.<br />
Hij waarschuwde dat we ons niet moeten laten gelijkschakelen, niet moeten laten<br />
inpalmen door de westerse wereld, ‘elke keer weer iets verder, zodat we het elke keer net<br />
niet de moeite waard vinden om te protesteren’. Als schrikwekkend voorbeeld hoe ver<br />
gewenning en acceptatie al gaan, noemde hij het gebruik van napalm. (<strong>Boerwinkel</strong><br />
protesteerde al in 195 tegen napalm.) Wat was het alternatief als je je niet verzette tegen<br />
‘de machten van deze tijd’? De hel (een leven buiten God), zinloosheid, verlorenheid.<br />
‘Waar het wèl om gaat zullen we in het vormingswerk duidelijk moeten maken. Wij<br />
moeten de andere weg laten zien.’ Hij noemde dit ‘het nieuwe belijden’. Ook in zijn<br />
andere publicaties bleef <strong>Boerwinkel</strong>s belangstelling onverminderd uitgaan naar<br />
maatschappelijke vraagstukken waarvan hij vond dat de kerk duidelijk stelling moest<br />
nemen.<br />
In discussie met de sekten<br />
<strong>Boerwinkel</strong> was gevoelig voor wat hij beschouwde als een gedeeltelijk gelijk van de<br />
christelijk-sektarische bewegingen, die hij ‘de onbetaalde rekeningen van de kerk’<br />
noemde. Hij zag het ontstaan van sekten als een correctie op wat mensen missen binnen<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
1
2<br />
de gevestigde kerkgenootschappen, bijvoorbeeld een gemis aan echt geloof, een<br />
gemis aan hoop en toekomstverwachting, een gemis aan liefdevolle hulp en dienstverlening.<br />
In 195 publiceerde hij een nog altijd lezenswaardige studie Kerk en secte<br />
waarin hij het verschijnsel van het christelijk sektarisme analyseerde vanuit theologische,<br />
sociologische, psychologische en historische invalshoeken. De richting waarin hij zich de<br />
toekomst van de kerk voorstelde was: ‘een huis met vele woningen’: mensen zoeken<br />
de intimiteit van een gemeenschap (een huis) maar zij zoeken ook ruimte, wijdsheid en<br />
variatie (vele woningen).<br />
Tegelijkertijd was hij een voorstander van oecumene, ook tussen de kerken. Hij<br />
nodigde in de loop der jaren vertegenwoordigers van verschillende kerkgenootschappen<br />
uit voor lezingen op Kerk en Wereld en Academie De Horst, bijvoorbeeld Jehova’s<br />
Getuigen en leden van de Pinksterbeweging.<br />
In 1960 publiceerde de Nederlandse Hervormde Kerk het herderlijk schrijven De Kerk<br />
en de Pinkstergroepen. <strong>Boerwinkel</strong> was de auteur. Als een van de eersten binnen de<br />
Hervormde Kerk besefte hij dat de Pinksterbeweging geen tijdelijk verschijnsel was.<br />
In discussie met de Morele Herbewapening<br />
<strong>Boerwinkel</strong> was op een bepaalde manier onder de indruk van Frank Buchman (1878-<br />
1961), de initiator en leider van de Morele Herbewapening. Uit wat hij zelf meemaakte<br />
op bijeenkomsten en ook hoorde uit verhalen van anderen, stond het voor hem vast dat<br />
Buchman iemand was die de gave had mensen een nieuw perspectief in hun leven te<br />
geven. Daarnaast stoorde <strong>Boerwinkel</strong> zich geweldig aan wat hij noemde ‘die afschuwelijke<br />
pretentie van de wereld te moeten redden... Daarbij dan de volstrekte ónderschatting<br />
van de “machten” en de maatschappelijke structuren in deze wereld en de overschatting<br />
van wat mensen kunnen doen’. Om duidelijk te maken wat hij bedoelde haalde hij in<br />
een artikel in 1962 een citaat aan van Buchman op het eind van zijn leven: ‘De wereld<br />
staat voor een onontkoombare beslissing. Wij moeten alles geven om onze landen te<br />
redden. Als mensen veranderen en gegrepen worden door het vuur en de brandende<br />
overtuiging, de reinheid en eerlijkheid van een morele ideologie, gebeuren er wonderen.<br />
De fundamenten voor een nieuwe wereld worden gelegd, niet op het drijfzand van<br />
corruptie en compromis, maar op het rotsvaste karakter van door God geleide mensen<br />
en volken’.<br />
De Morele Herbewapening deed <strong>Boerwinkel</strong> denken aan Abraham Kuyper en zijn<br />
politieke en culturele aspiraties, vooral zijn antithese-gedachte. Kuyper zag als grote<br />
scheidslijn in de samenleving de antithese tussen degenen die gehoorzaamden aan<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
God (de christenen) en de rest (de paganisten). De MHB – aldus <strong>Boerwinkel</strong> – stelde<br />
een soortgelijke antithese. Het resultaat van een dergelijk denken was in de praktijk:<br />
aanwijzen van wie tot de ‘goeden’ en wie tot de ‘bozen’ behoren. Bij Kuyper had de<br />
leer van de wedergeboorte ermee te maken, bij Buchman de vraag of men een<br />
‘veranderd’ mens was. In beide gevallen zag <strong>Boerwinkel</strong> dezelfde funeste identificatie<br />
van eigen zaak en Gods zaak. Ook bij de MHB las men bijvoorbeeld: ‘Gods doorbraak in<br />
de wereld’ als kop boven een artikel dat een succes van de MHB in Oost-Zwitserland<br />
meldde.<br />
Ook in de figuur van de ‘van God gegeven leider’ constateerde <strong>Boerwinkel</strong> ‘een<br />
merkwaardige parallellie’ tussen Kuyper en Buchman. Het kwalijke was dat mensen die<br />
zich ‘wedergeboren’ cq. ‘veranderd’ noemden, in feite nog diep verbonden waren met<br />
hun ‘oude nationale of klasse-Adam’. Overigens – zo haastte <strong>Boerwinkel</strong> zich op te<br />
merken: ‘Dikwijls te goeder trouw en zonder het te merken’.<br />
Zijn grote bezwaar ging dus over wat in de jaren vijftig in hervormde kring werd<br />
genoemd: ‘het euvel der vereenzelviging’:<br />
‘Voor de zoveelste maal in de geschiedenis worden de namen van God en van<br />
Christus gelasterd door deze vereenzelviging van eigen zaak met Gods zaak.<br />
Het is niet te zeggen welke schade de Antithese-ideologie (want het wàs in de<br />
praktijk een ideologie) van Kuyper c.s. gedaan heeft aan de zaak van het evangelie.<br />
Dit wordt thans door vele Gereformeerden gezien en erkend. Helaas is er nu<br />
een nieuwe Antithese-ideologie verrezen in die van de MHB. Daartegen past<br />
eenzelfde protest en een even duidelijke afwijzing. Niet in de laatste plaats<br />
terwille van de aanhangers zelf van deze beweging. Niets houdt een mens n.l.<br />
zo gevangen (en gescheiden van zijn medemens) als een ideologie, of het nu een<br />
christelijke of een communistische is. Niets is zo bevrijdend als het evangelie van<br />
de rechtvaardiging van de goddeloze, niets zo verdeemoedigend en verenigend<br />
als het besef van werkelijk geen haar beter te zijn dan de tegenstander en met<br />
hem van vergeving te moeten leven. Niet dat daarmee alles nu hetzelfde is<br />
geworden wat de leer betreft. Er zijn in dit opzicht grote verschillen, die nooit<br />
mogen worden verdoezeld. Maar wie zichzelf een beetje kent weet, dat ook de<br />
meest gevorderde christen nog slechts een ‘klein beginsel van gehoorzaamheid<br />
heeft’ en dat dáarop waarlijk niet de redding van de wereld kan worden<br />
gebaseerd.’<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst
Vredesbeweging<br />
<strong>Boerwinkel</strong> kan beschouwd worden als een van de grondleggers van de kerkelijke vredesbeweging<br />
in Nederland. (Zie ook zijn autobiografische schets ‘Dienst en dienstweigering’<br />
elders in deze bundel.) Hij lanceerde in 195 een plan om een ‘Studie- en Voorlichtingscentrum<br />
inzake de voorbereiding van een positieve vrede’ op te richten. Met enkele<br />
anderen startte hij in datzelfde jaar de waarschijnlijk eerste beweging in Nederland<br />
tegen de kernbewapening, de Anti-Atoombom Actie (A.A.A.). Samen met H. Berkhof,<br />
J.M. van Veen, K.E.H. Oppenheimer en A.J. Rasker deed hij in 1955 een dringend<br />
beroep op de hervormde synode krachtig te protesteren tegen de bewapeningspolitiek,<br />
vooral de produktie van en proeven met atoomwapens. Zij bepleitten dat contact<br />
gezocht werd met de kerken achter het IJzeren Gordijn. <strong>Boerwinkel</strong> achtte het onaanvaardbaar<br />
dat er middelen werden gebruikt die het gehele mensdom zouden kunnen<br />
vernietigen. Mede op zijn initiatief werd in 1956 het Comité Stopzetting Atoombomproeven<br />
(CSA) opgericht; hij werd voorzitter. Van dit comité waren mensen uit alle kerken<br />
en politieke partijen lid, inclusief de CPN.<br />
Het CSA richtte zich nationaal en internationaal op het beïnvloeden van verantwoordelijke<br />
instanties, en voerde in 1958 gesprekken in Genève met de Amerikaanse, Engelse<br />
en Russische delegaties. De mede door <strong>Boerwinkel</strong> op gang gebrachte meningsvorming<br />
zou leiden tot de verklaring van 1962 waarin de Nederlandse Hervormde Kerk zich<br />
uitsprak tegen kernwapens.<br />
In de verhitte discussies tussen aanhangers van het Interkerkelijke Vredes Beraad en<br />
haar tegenhanger het Interkerkelijk Comité Tweezijdige Ontwapening (ICTO) leidde<br />
<strong>Boerwinkel</strong> in Driebergen in het begin van de jaren tachtig een gespreksgroep met<br />
vertegenwoordigers van beide kampen.<br />
Jaren zestig<br />
In de jaren zestig werd Academie de Horst een centrum van onderwijskundige vernieuwing<br />
en vergaande experimenten met democratisch zelfbestuur van studenten en docenten.<br />
<strong>Boerwinkel</strong> schiep hiervoor de geestelijke en materiële ruimte, net zo goed als hij trots<br />
was dat zijn studenten vanaf 1966 actief deelnamen aan het protest tegen de Vietnamoorlog.<br />
In mei 1966 werd de verjaardag van <strong>Boerwinkel</strong> nog groots gevierd; hij werd zestig<br />
jaar. Een stoet van studenten haalde hem van huis af, een kwartiertje lopen van De Horst.<br />
Met groot spektakel en lawaai van deksels, pollepels en toeters werd hij in een soort<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
arrenslee voortgetrokken. Bij aankomst waren er toespraken en hij werd toegezongen.<br />
Boven de ingang van het gebouw hing een spandoek: ‘Wat voor een baby is de borst, is<br />
<strong>Boerwinkel</strong> voor De Horst’. <strong>Boerwinkel</strong> genoot er van. Voor een aantal studenten ging<br />
het te ver, zij vonden het oubollig en op of over het randje van persoonsverheerlijking.<br />
Inclusief denken<br />
<strong>Boerwinkel</strong>s boekje Inclusief denken van nog geen honderd bladzijden kwam uit in<br />
november of december 1966 en beleefde in 1972 al de vijftiende druk; er zouden tot<br />
begin jaren tachtig nog vier drukken volgen. Het was een bestseller; er werden 5.000<br />
exemplaren verkocht. Voor velen in de kerken, in het onderwijs en het vormingswerk<br />
was het een eye-opener, maar aan de academie was het niet besteed. Daarvoor was<br />
op De Horst de stemming in de jaren na 1966 al te veel aan het omslaan in de richting<br />
van radicale maatschappijkritiek. Het conflictmodel en de polarisatiestrategie waren<br />
hun opmars begonnen. 1966 was het jaar van Provo, het huwelijk van Beatrix en Claus,<br />
de oprichting van D’66, de nacht van Schmelzer, het begin van Nieuw Links binnen de<br />
PvdA. Voor het besef van vele studenten was <strong>Boerwinkel</strong> nog bezig de vorige oorlog<br />
te winnen, terwijl zij al met iets radicalers bezig waren, waar ze niet uitkwamen door<br />
‘inclusief te denken’.<br />
Toch schreef <strong>Boerwinkel</strong> dat inclusief denken niets met lievigheid te maken had.<br />
Het was geen conformisme: ‘Integendeel, het felste protest kan dikwijls noodzakelijk<br />
zijn als onrecht en rotheid en leugen heersen. Dan is verzet geboden, een verzet dat<br />
voortkomt uit diepe verontwaardiging en uit haat tegen alles wat gemeen en laag is.’<br />
Inclusief denken omschreef <strong>Boerwinkel</strong> als volgt:<br />
‘Het oude denken was overheersend antagonistisch en exclusief, waarbij de<br />
tegenstellingen het meest op de voorgrond traden en beslissend waren. De totaal<br />
nieuwe situatie, waarin wij nu leven, vraagt een inclusief denken dat er principieel<br />
van uitgaat dat mijn welzijn niet verkregen wordt ten koste van of zonder de<br />
ander, maar alleen als ik tegelijk het welzijn van de ander beoog en bevorder’.<br />
Anders gezegd: ‘een denken, dat er principieel van uit gaat dat mijn heil (geluk,<br />
leven, welvaart) niet verkregen kan worden ten koste van of zonder de ander,<br />
maar dat dit mij alleen kan vallen als ik tegelijk het heil van de ander beoog en<br />
bevorder. Nader aangeduid: ‘inclusief’ denken betekent allerminst halfzachtheid<br />
of relativisme. Wel zal men inclusief denkend (...) bereid moeten zijn om naar de<br />
ander te luisteren en rekenschap te geven van eigen overtuiging; bij dit alles op<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
5
6<br />
moeten passen voor bepaalde stereotiepe denkpatronen (…); door alles heen<br />
vast moeten houden dat wij als mensen met elkaar op deze kleine planeet een<br />
modus vivendi, een manier om als mens te leven, moeten kunnen vinden, elkaar<br />
helpend door aanmoediging, maar niet minder door duidelijke kritiek en als het<br />
moet door verzet.’<br />
(Zie ook het hoofdstuk over ‘Inclusief denken’ elders in deze bundel).<br />
Democratisering<br />
In 1970 was Academie de Horst in Driebergen de eerste hoger onderwijs instelling die een<br />
democratisch bestuursmodel invoerde. <strong>Boerwinkel</strong> was er trots op dat zijn school en zijn<br />
bestuur een alternatief lieten zien voor de vastgelopen acties in Amsterdam (Maagdenhuisbezetting)<br />
en de crisis op de Katholieke Pedagogische Academie in Beverwijk,<br />
waar de ME een einde had gemaakt aan een bezetting. De Horst kon hiermee laten zien<br />
‘dat een nieuwe tijd nieuwe antwoorden vraagt’. Einde jaren veertig had hij verzucht<br />
‘We staan niet meer in het gevecht’. Nu kon De Horst weer laten zien waar zij stond.<br />
Na het bestuursbesluit van 16 januari 1970 waarmee groen licht werd gegeven voor de<br />
democratisering, publiceerde <strong>Boerwinkel</strong> direct een persbericht; twee weken later gaf<br />
hij tekst en uitleg in Hervormd Nederland, het lijfblad van de kerkelijke achterban.<br />
‘… Er is een weg aangegeven en er is de bereidheid uitgesproken die weg<br />
samen te gaan, zonder dat iemand zich wil beroepen op een macht die hem<br />
indertijd is verleend. … Dit is een weg met risico’s … Van tevoren zijn geen<br />
garanties te geven over een goede afloop. Het enige dat bestuur en directie met<br />
hun verklaring wilden zeggen is dat zij toch bereid zijn deze weg in riskerend<br />
vertrouwen te gaan.<br />
Misschien zal iemand vragen: was dat op De Horst nu zo nodig, ging het daar<br />
dan zo slecht, en was men daar zo autoritair? Het antwoord daarop, gegeven<br />
door o.a. studenten, is: nee, het was geen autoritaire bedoening op De Horst.<br />
En toch geloven we dat in deze tijd de verantwoordelijkheid voor het geheel<br />
ook inderdaad door dat geheel kan en moet worden gedragen in een directer<br />
mate dan tot nu toe het geval was.<br />
Wij geloven dat juist een sociale academie moet voorgaan in het laten zien, dat<br />
er een vorm van samenleven en samenwerken mogelijk is, waarbij de vroegere<br />
hiërarchische verhoudingen (van bovenaf) vervangen kunnen worden door een<br />
verregaand overleg van onderop, in ons geval van studenten, docenten en alle<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
medewerkers samen. Er is hier iets aan de orde dat in de hele wereld aan de<br />
orde is. Dat in zeer vele gevallen tot bittere strijd en onderlinge verwijdering<br />
heeft geleid. Waarom we er des te meer dankbaar voor zijn dat we op De Horst<br />
tot gezamenlijk aangaan van het avontuur konden komen.’<br />
Jodendom<br />
Reeds in de jaren dertig onderhield <strong>Boerwinkel</strong> contacten met de joodse gemeenschap<br />
in Amersfoort. Na de oorlog is het betere begrip tussen tussen joden en christenen<br />
<strong>Boerwinkel</strong> intens blijven bezighouden. Hij was een van de eersten in Nederland die<br />
consequent ging spreken over ‘de joods-christelijke traditie’ om daarmee de joodse<br />
basis van het christendom te benadrukken.<br />
Zijn vriendschap met joden (o.a. Henri van Praag en Jacob Soetendorp) en tot het<br />
christelijk geloof overgegane joden (o.a. de predikanten Israel Tabaksblatt en George<br />
Cassuto) leidde tot gezamenlijke activiteiten. In dit klimaat paste ook zijn medewerking<br />
aan de experimentele reeks Phoenix Bijbelpockets. Deze pockets verschenen tussen<br />
1962-1969 in dertig delen. Bij elkaar bijna 5000 pagina’s tekst met ongeveer 1000<br />
illustraties. Henri van Praag was de onvermoeibare secretaris van de redactie. Dit project<br />
was in verschillende opzichten experimenteel. Joodse, rooms-katholieke en protestantse,<br />
en zelfs enkele islamitische geleerden werkten samen. geleerden. Het project kende<br />
dus een uitgesproken interreligieuze oecumenische opzet. Deze serie was het eerste<br />
doorlopende bijbelcommentaar dat vanuit deze invalshoek verzorgd werd. Bovendien<br />
werkten niet alleen vaktheologen mee, maar ook oudhistorici, archeologen, pedagogen,<br />
filosofen, psychologen, antropologen en cultuurhistorici.<br />
Mede als gevolg van de samenwerking aan de bijbelpockets ontstonden nieuwe<br />
leerhuizen waar joden en christenen samen met ‘lernen’ begonnen. Vanaf het begin<br />
was <strong>Boerwinkel</strong> betrokken bij deze leerhuizen.<br />
Bij zijn afscheid van het Leerhuis in Driebergen wees <strong>Boerwinkel</strong> in 1982 op de na<br />
19 5 totaal veranderde kijk op de joden en het joodse geloof:<br />
‘De verschrikking van de vermoording van zes miljoen joden drong niet direct<br />
tot ons door. En evenmin de schuld van de westerse christenheid daaraan.<br />
Dankzij het boek van Hans Jansen, Christelijke theologie na Auschwitz, weten we<br />
daarover nu meer. Ook na 19 5 kwam er pas een einde aan de veronachtzaming<br />
van de rijkdom van de joodse geestelijke erfenis. Joodse inleiders, zoals vader<br />
en zoon Soetendorp leerden christenen de bijbel met joodse ogen lezen.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
7
8<br />
Als belangrijke leermomenten van het Leerhuis noemde <strong>Boerwinkel</strong> verdere ook<br />
de bredere kijk op de oecumene: ‘niet alleen wat betreft de verschillen en<br />
overeenkomsten tussen de christelijke groepen, maar ook wat betreft een opener<br />
kijk op Islam, Hindoeïsme en Boeddhisme. Ook de antroposofie kwam in onze<br />
aandacht.’<br />
Publicaties<br />
Door zijn werk op Kerk en Wereld en Academie de Horst heeft <strong>Boerwinkel</strong> grote invloed<br />
uitgeoefend. In de jaren van zijn pensioen kreeg hij de handen vrij om te studeren, te<br />
schrijven, kringen te leiden en spreekbeurten te vervullen. In 197 verscheen Einde of<br />
nieuw begin? en in 1977 Meer dan het gewone. Over Jezus en zijn bergrede. Beide<br />
boeken werden in vele gespreksgroepen, en ook in opleidingen, besproken en<br />
bestudeerd. Ze beleefden beide een achtste druk. We geven hieronder van beide<br />
boeken de samenvatting van Kuiper en Woldring<br />
Einde of nieuw begin<br />
In Einde of nieuw begin bouwde <strong>Boerwinkel</strong> voort op Inclusief denken, onder verwerking<br />
van nieuwe themata en ontwikkelingen. Ook dit ‘informatie- en werkboek’ is typerend<br />
voor <strong>Boerwinkel</strong>s werkwijze. Door middel van vele cijfers en samenvattingen van<br />
historische ontwikkelingen wilde hij een groot lezerspubliek bewust maken van de<br />
breuklijn, die onze maatschappij kenmerkt. Zijns inziens leven we in een tijd waarin zes<br />
tijdperken, of beter ontwikkelingslijnen die onderling vele vervlechtingen vertonen,<br />
ten einde lopen. Dit ‘einde’ bedoelde hij overigens niet in absolute zin, maar er was<br />
wel sprake van discontinuïteit, stroomversnelling in de cultuurontwikkeling en de<br />
omstandigheden. En, aanknopend bij de kwantitatieve veranderingen die hij waarnam,<br />
wilde hij ook de mogelijkheden voor een nieuw begin aangeven, omdat ‘het einde van<br />
een oud cultuurpatroon de geboorte van een nieuw patroon van samenleving en<br />
samenwerken in zich kàn dragen’.<br />
1. Ten einde loopt het agrarisch-ambachtelijke tijdperk waarin het leefpatroon bepaald<br />
werd door de traditie, vastheid van normen, paternaal gezag, een rustig tempo en<br />
overzichtelijke verhoudingen. Hij beschrijft de exponentiële groei in het natuurwetenschappelijke<br />
onderzoek, de versnelling in de techniek, de ontwikkeling van<br />
‘schaarste’ - naar ‘overvloeds-economie’, de verstedelijking en de versnelling van<br />
de communicatie als de verschijnselen die daaraan ten grondslag liggen. Hij maakt<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
overigens ook melding van de ‘kwetsbaarheid van de neotechnische samenleving’<br />
en de bereikte ‘grenzen van de groei’. Tenslotte schetst hij de uit de breuk der<br />
generaties voortvloeiende noodzaak van nieuwe gezagsopvattingen, de noodzaak om<br />
politiek als vormgeving aan de menselijke samenleving en een primair menselijke<br />
èn geloofsbezigheid te zien, om ‘macht over de macht’ te krijgen, en om nieuwe<br />
normen te ontwikkelen.<br />
2. Het hierboven genoemde proces heeft ook geleid tot een afneming van de natuurlijke<br />
religiositeit en een periferisering van de kerk en heeft zo mede bijgedragen tot het<br />
einde van het Constantijnse tijdperk, waarin er een nauw verband bestond tussen<br />
kerk en staat en het kerklidmaatschap vanzelfsprekend was. En hij ziet een verband<br />
tussen deze deconstantinisering en de deconfessionalisering, de afneming van de<br />
vanzelfsprekendheid van christelijke organisaties. Als tekenen daarvan noemt hij o.a.<br />
een accent op plaatselijke en kritische gemeenten en groepen, het gesprek met de<br />
sekten en het jodendom, de onthellenisering van de theologie, meer aandacht voor<br />
het hiernumaals en het werken aan gerechtigheid op aarde, de charismatische<br />
gaven en de Bergrede als leefregel, en een afkeer van dogmatische fixering. Jezus<br />
van Nazareth komt weer in het middelpunt als ‘zoon des mensen’.<br />
. De beide voorgaande processen zijn mede bevorderd door het omstreeks 1500<br />
begonnen renaissancistische tijdperk, waarin de individuele vrijheid op economisch<br />
en geestelijk gebied centraal stond. <strong>Boerwinkel</strong> beschrijft de ontwikkeling ervan via<br />
Verlichting, Franse en industriële revolutie, maar ook de Dionysische tegenstromingen<br />
die sinds de 19e eeuw tegen het Apollinische karakter ervan opkwamen. En hij<br />
meende het einde te constateren van renaissancistische trekken als expansie,<br />
liberalisatie, individualisering, divergentie en rationalisatie.<br />
. Het einde van de expansie komt ook tot uitdrukking in het einde van het tijdperk<br />
van de blanke suprematie, dat eveneens omstreeks 1500 begon. Hij besteedt uitvoerig<br />
aandacht aan de mythe van de blanke superioriteit en aan de bevestigende<br />
rol van de kerk in het kolonisatieproces, maar ook aan de kritiek van individuele<br />
christenen sinds Las Casas. Hij schetst het politieke en culturele dekolonisatieproces;<br />
de toenemende rol van de derde wereld op wereldniveau evenals de problematiek<br />
van de voortdurende economische afhankelijkheid van de ontwikkelingslanden.<br />
5. In zekere zin met het voorgaande proces vergelijkbaar is het mogelijk naderende<br />
einde van de mannensuprematie. Hij ziet overigens een causaal verband tussen dit<br />
proces en het einde van het agrarisch-ambachtelijke tijdperk, waarin de vrouw<br />
geen gelijkwaardige maar wel een geheel eigen economische plaats innam, én dat<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
9
0<br />
van het Constantijnse tijdperk, waarin de kerk de vrouw inferioriseerde. In dit<br />
verband heeft de renaissancistische ontwikkelingslijn bijgedragen tot de eerste<br />
feministische golf. Trouwens, <strong>Boerwinkel</strong> ziet ook in Genesis en de Evangeliën<br />
aanknopingspunten voor een visie op de mens als ‘door God geschapen twee-eenheid<br />
van man en vrouw’.<br />
6. En tenslotte schetst hij het einde van de joodse ballingschap. Hij wijst vooral op de<br />
grote schade die het vanaf de eerste eeuw ontstane schisma tussen kerk en synagoge<br />
en de daarmee gepaard gaande verhemelsing van het heil en de aanvaarding van<br />
de Helleense c.q. Manicheïsche scheiding tussen ziel en lichaam voor de westerse<br />
cultuurontwikkeling heeft betekend. Hij besteedt ook veel aandacht aan de<br />
negatieve rol die kerkvaders en kruisvaarders in het Constantijnse tijdperk hebben<br />
gespeeld inzake de discriminatie van de joden, en aan de joodse emancipatie<br />
dankzij de Verlichting. Zijn positie tegenover de huidige staat Israël is te kenschetsen<br />
als begripvol, maar allerminst kritiekloos.<br />
<strong>Boerwinkel</strong> signaleerde aan het slot van zijn studie dat door de eeuwen heen mensen<br />
die in een overgangstijd leven ondergangsgevoelens kennen. Hoewel ook hij van een<br />
zeer ernstige crisissituatie sprak en constateerde dat de christelijke, westerse beschaving<br />
in veel opzichten aan het wankelen is, wees hij toch de visie van Oswald Spengler af en<br />
koos hij voor de meer open visie van Arnold Toynbee, waarin creatieve minderheden<br />
een nieuw begin kunnen maken. Hij verwees in dit verband naar de Benedictijnse<br />
kloosters, die vanuit de puinhopen van de Romeinse beschaving de cellen werden van<br />
een nieuwe beschaving, in spiritueel en materieel opzicht. Exemplarisch voor de<br />
mogelijkheid van een dergelijke beweging in onze tijd achtte hij de protestantse broederschap<br />
in het Franse Taizé. In dit verband bepleitte hij de uitbouw van een vijftal<br />
ontmoetingen, die tussen katholieken en protestanten, kerk en synagoge, christenen<br />
en marxisten, het christendom en de wereldgodsdiensten, en contemplatie en radicale<br />
actie. Dit zou moeten leiden tot een ander denkpatroon, een ander leefpatroon, een<br />
ander weerbaarheidspatroon, een ander samenlevingspatroon en een ander opvoedingspatroon.<br />
Hij lichtte dit toe met allerlei voorbeelden. Bij dit alles benadrukte hij overigens<br />
dat hij het goede uit het verleden niet wilde ontkennen, het kwade daarin niet wilde<br />
verdoezelen, maar dat men nu met het gezicht naar de toekomst moest staan.<br />
Van belang is tenslotte de plaats die <strong>Boerwinkel</strong> in dit geheel geeft aan het christelijke<br />
geloof. Hij hekelde de individualistische, rationalistische en hemel-gerichte aspecten<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
van het westerse christendom, en de nadruk op het geloof in de onsterfelijkheid die<br />
daarmee gepaard ging. Maar tevens deed hij een beroep op de God van het<br />
Evangelie, die zich in de geschiedenis reeds vaak een bevrijdend God getoond heeft<br />
en dat ook nu wil zijn. Daarom kon hij volledig billijken, dat sommigen zeggen ‘God is<br />
black’ of ‘God is a woman’, al is dit in laatste instantie natuurlijk onzin. Maar daarin<br />
wordt tot uitdrukking gebracht dat ‘Hij de God der onderdrukten is, die hun hoop op<br />
hem gevestigd hebben en voor wie hij ook wonderen van bevrijding zal doen’.<br />
Meer dan het gewone<br />
Met zijn in 1977 verschenen studie Meer dan het gewone. Over Jezus en zijn Bergrede<br />
wilde <strong>Boerwinkel</strong> zich van een schuld kwijten aan de lezers van zijn vorige boeken door<br />
onomwonden te spreken over de bron van het diepste antwoord over het nieuwe begin,<br />
waartoe wij - na het wegvallen van de oude vanzelfsprekendheden - worden opgeroepen.<br />
Het is een studie waarin eerst – op basis van de nieuwe inzichten over de bijbel - de<br />
Jezus-figuur wordt besproken tegen de sociaal-economische en politiek-culturele<br />
achtergrond van het toenmalige joodse volk in het Romeinse rijk, en daarna de<br />
Bergrede wordt uitgelegd. In deze visie was Jezus ‘geen revolutionair in de zelotische<br />
zin’, die met aardse middelen een aards koninkrijk wilde stichten. Hij riep niet op tot<br />
‘boetedoening’ zoals zijn voorloper Johannes de Doper, hield er niet van ‘op strenge<br />
wetsvervulling aan te dringen zoals de Farizeeën’, stichtte geen ‘elitegemeenschap,<br />
die zich afzondert, zoals de Essenen’. Het was hem niet te doen om ‘een deel, een rest<br />
van Israël, ook niet om de ‘heilige rest’, waarvan de profeten hebben gesproken, maar<br />
om ‘geheel Israël’. ‘Zijn beweging is een samenbrengende beweging, die Gods heil tot<br />
allen wil brengen’. Hij wilde het koninkrijk Gods wel op aarde realiseren, maar met<br />
geestelijke middelen!<br />
<strong>Boerwinkel</strong> beschrijft een lijn die loopt van de maatschappelijke en economische<br />
consequenties verbonden aan het Jubeljaar, beschreven in Leviticus 25, via Jesaja 61,<br />
waaruit Jezus las in de synagoge in Nazareth en waarin staat dat hij de geest van God<br />
op zich heeft en gezalfd is om aan armen het grote nieuws bekend te maken, geroepen<br />
is vrijlating voor gevangenen te verkondigen en blinden herstel van het gezicht, naar<br />
zijn Bergrede, die eindigt met de woorden dat men niet slechts naar het Woord moet<br />
horen, maar er naar moet handelen. In de slotwoorden van Jezus’ Bergrede wordt de<br />
ware oorzaak van alle verval, aangewezen: het wel horen maar niet handelen naar zijn<br />
woorden. In dit probleem schuilt hèt kenmerk van de ware orthodoxie. Zij die zich<br />
‘orthodox’ en/of ‘verontrust’ noemen, tonen vaak een hang naar bepaalde kerkvormen,<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
1
2<br />
formuleringen en normen. Wil men orthodox zijn, dan moet men terug naar de bron,<br />
d.w.z. terug naar het criterium dat Jezus zelf gesteld heeft en naar zijn woorden<br />
handelen: orthodoxie is orthopraxie.<br />
Laatste jaren en overlijden<br />
<strong>Boerwinkel</strong> vierde in 1986 zijn tachtigste verjaardag in uitgebreide familiekring. Jan<br />
Goosensen schreef ter gelegenheid van deze respectabele leeftijd voor HN Magazine<br />
een groot artikel over ‘deze bescheiden profeet met zijn zachte stem, de uitvinder van<br />
het woord ‘wika’ en het begrip ‘inclusief denken’.<br />
In datzelfde nummer van HN Magazine publiceerde de 80-jarige <strong>Boerwinkel</strong> nog een<br />
artikel ‘Titanic, Challenger – een gotspe’: De Titanic botste op een ijsberg en ging ten<br />
onder. Het ruimteveer Challenger ontplofte, met alle opvarenden, tot ontzetting van<br />
miljoenen die het op TV zagen gebeuren.<br />
‘Zoals omstreeks 1912 het de golven waren waarop Brittannia zijn opperheerschappij<br />
moest demonstreren, zo was het in 1986 het hemelruim, the sky,<br />
waarin Amerika boven alles en allen zou triomferen: ‘Rule America, rule the sky.’<br />
Het waren voor <strong>Boerwinkel</strong> staaltjes van menselijke overmoed: ‘met alle geweld’ jezelf<br />
of je denkbeelden willen doorzetten.<br />
In de tweede helft van 1986 werd de gezondheid minder, er waren tia’s. Toch kon de<br />
auteur van deze schets nog op 1 maart 1987 gedurende twee uur met <strong>Boerwinkel</strong><br />
spreken over zijn plan een studie te gaan opzetten naar de wika’s. Mevrouw <strong>Boerwinkel</strong><br />
stak om het half uur even haar hoofd om de deur van de studeerkamer om te kijken of<br />
alles nog goed ging. Het ging goed: <strong>Boerwinkel</strong> had allerlei artikelen en knipsels<br />
tevoorschijn gehaald en vertelde smakelijk over zijn jaren in de NCSV, het HV, de SDAP,<br />
het Zuider Volkshuis, doorspekt met anekdotes. Ook de begintijd van Kerk en Wereld<br />
kwam uitgebreid aan de orde.<br />
In de tweede helft van maart en april verslechterde zijn gezondheidstoestand opnieuw.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> overleed op bijna 81-jarige leeftijd op 6 mei 1987 te Driebergen.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Geschriften van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong><br />
Boeken<br />
- Kroniek van het Sint Aegtenconvent. Amersfoort 19 9.<br />
- De levensbeschouwing van Marcellus Emants. Een bijdrage tot de kennis van de<br />
autonome burger der negentiende eeuw. Amsterdam 1943. Fotomechanische<br />
herdruk ’s-Gravenhage: Bzztoh, 1981. Serie Forum Haganum.<br />
- Kerk en secte. ‘s-Gravenhage 195 . Tweede en vermeerderde druk 1956.<br />
- Kerk en cultuur in deze tijd. Kerk en Wereldreeks nr. . ‘s-Gravenhage 1958<br />
- Inclusief denken. Een andere tijd vraagt een ander denken. Uitgave Werkgroep<br />
2000 i.s.m. Paul Brand. Hilversum 1966. Negentiende druk Bussum 1980. Vert. in<br />
Spaans: Hacia una nueva mentalidad. La aceptación de un mundo pluralista.<br />
Salamanca 1968. Vert. in Engels: Inclusive thinking. London, Lutterworth Press, 1971.<br />
- Einde of nieuw begin. Baarn 197 . Achtste druk 1979.<br />
- Meer dan het gewone. Over Jezus en zijn bergrede. Baarn 1977. Achtste druk 198 .<br />
Vert. In Bahasa Indonesia: Lebih dari yang biasa, Kaaten, Tomohon 1979.<br />
Toneelstukken<br />
- Buiten de muren. Toneelspel in bedrijven. Driebergen 19 9.<br />
- In de herfst van vijftig. Een spel in twee taferelen. Driebergen 1950.<br />
Brochures<br />
- Klassenstrijd, Ja of Neen? Serie Sociaal politieke Vragen NCSV . Nijkerk z.j. (19 7).<br />
- Willem van Oranje. Reeks ‘Getuigen van Christus’. Amsterdam z.j. (19 1)<br />
- De signatuur van deze tijd. Openingscollege 19 9/1950 Academie van Kerk en<br />
Wereld. Driebergen 19 9.<br />
- De inhoud van het apostolaat. Driebergen 195<br />
- De Kerk en de Pinkstergroepen. ‘s-Gravenhage 1960. (Van dit herderlijk schrijven<br />
vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk was B. de auteur).<br />
- met A.Th. van Leeuwen, De dienst der kerk in een mondige wereld. Horstcahier 10.<br />
Driebergen 1961.<br />
- Alleen door riskerend vertrouwen. Horstcahier 15. Driebergen 1962.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst
- Wezenskenmerken van de gemeente. Driebergen 196 .<br />
- Christianity and World History, samenvatting en enkele vragen aan A.Th. van<br />
Leeuwen. Driebergen 196 . (Horstcahier 20)<br />
- Onze opleiding in de huidige cultuursituatie. Driebergen 196 .<br />
- 20 jaar Academie de Horst 1945-1965. Driebergen 1965.<br />
- `Voorlopig credo. Oecumene als de nieuwe wereld’, in: Oekumenische leergang,<br />
1966-68, vierde cyclus, les 10.<br />
- Academie in futurologisch perspectief. Driebergen 1967.<br />
- Het verhaal van de mens op zijn weg naar vrede en vrijheid. deel 1. Driebergen 1968.<br />
- Israël tussen de culturen. Driebergen 1968.<br />
- Toynbee’s visie op de geschiedenis. Driebergen 1968.<br />
- Toegang tot China. Deel I Het Oude China. Driebergen 1971.<br />
- Jodendom en Christendom. Driebergen 1971.<br />
- Bijbelse uitgangspunten. NCRV 1972.<br />
Artikelen (niet volledig)<br />
- `Beroep en roeping van de wika’, in: Woord en Dienst, 19 november 1955.<br />
- ‘De stopzetting der kernproeven en het socialisme’, in: Socialisme en Democratie,<br />
sept. 1957, 518-525.<br />
- ‘Opvoeding en onderwijs – in welk perspectief?’, in: Wending, september 1958, jrg.<br />
1 , nr. 7.*<br />
- ‘Christelijk onderwijs tussen kerk en wereld’, in: School en Huis, februari 1960, jrg.<br />
12, nr. 2.*<br />
- ‘School en opvoeding tot vrede’, in: Het Schoolblad, weekblad van de Nederlandse<br />
Onderwijzersvereniging, 27 januari 1962, jrg. 17 nr. .<br />
- ‘De doem van heilige plaatsen’, in: Phoenix Bijbelpockets dl. 25, Zeist/Antwerpen<br />
1968, 88-92.<br />
- ‘De NCSV in de jaren 1930-1942’ in: Een rode draad. 75 jaar N.C.S.V. Eltheto-<br />
brochure reeks / 5. Zeist, Woudschoten 1971<br />
- ‘Opvoeden in een snel veranderende wereld – kunnen we dat?’, uitgezonden door<br />
de NCRV, januari 197 .*<br />
- ‘Over het doel van opvoeding en onderwijs’, Driebergen, Pasen 197 .*<br />
- ‘In plaats dat de kerk zich schaamt, geeft ze anderen de schuld.’ Een ontmoeting<br />
met Frits Kuiper. In: Hervormd Nederland, mei 1980.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
- ‘Ter inleiding’, in: Jim Wallis, Tegen de stroom in. Baarn 1981, 7-10.<br />
- ‘Opvoeden waartoe? In: tussen wens en werkelijkheid, uitgave van de<br />
Interkerkelijke Gezinsweekcommissie. Driebergen 198 .*<br />
- Bijdragen in Phoenix Bijbelpockets<br />
De met een * gemarkeerde artikelen zijn opnieuw gepubliceerd in Gilhuis / Hordijk,<br />
Gaat het al beginnen? De erfenis van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> voor opvoeding en onderricht.<br />
Kampen: Kok, 1989.<br />
Voorts artikelen o.a. in de volgende tijdschriften en publicaties: Algemeen Weekblad<br />
voor Christendom en Cultuur, Algemeen Weekblad voor Kerk en Christendom, De<br />
Bosklok, Eltheto, Fram, Het Gemeenebest, De Groene Amsterdammer, De Hervormde<br />
Kerk, Hervormd Nederland, Horst-Nieuws, In de Waagschaal, Kerk en Israël, Kerk en<br />
Theologie Op de Hoogte, Over en Weer, Het Schoolblad, Socialisme en Democratie,<br />
Tegemoet, Volksopvoeding, Wending, Woord en Dienst, Woord en Geest.<br />
Met H. van Praag was <strong>Boerwinkel</strong> redacteur van de Vogelvlucht Serie. Amsterdam:<br />
Het Wereldvenster, 1952. 5 deeltjes verschenen. A. Plesman en A. den Hartog,<br />
Het wereldverkeer in vogelvlucht (dl. 1), H. van Praag, Gesprek tussen Oost en West<br />
(dl. ), Jaäcov Zutan, De huidige situatie van het Joodse volk (dl. 5).<br />
Manuscripten<br />
Twee autobiografische schetsen:<br />
- `Juffrouw Havelaar. Het Zuider Volkshuis in Rotterdam’, 10 maart 1986<br />
- `Over dienst en dienstweigering’, 17-18 maart 1986. In: Familiearchief <strong>Boerwinkel</strong><br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
5
6<br />
Bronnen<br />
Archieven<br />
Archief <strong>Boerwinkel</strong>, in familiebezit.<br />
Archief <strong>Hogeschool</strong> de Horst<br />
Literatuur<br />
Achterhuis, Hans, De erfenis van de utopie. Amsterdam: Ambo, 1998<br />
Aerts, Remieg, Herman de Liagre Böhl, Piet de Rooy en Henk te Velde, Land van kleine<br />
gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990. Nijmegen: SUN, 1999.<br />
Bas, Jan de, ‘Een boodschap hebben aan elkaar. Inclusief <strong>denker</strong> <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong><br />
blijft actueel’, in: VolZin, opinieblad voor geloof en samenleving, 2 maart 2006, nr. 6<br />
Berg, A.J. van den, De Nederlandsche Christen-Studenten Vereniging 1896-1985.<br />
Den Haag, 1991.<br />
Berg, Henk van den, Ton Coppes, Dominees in het geweer. Het christen–antimilitarisme<br />
van Kerke en Vrede 1924-1950. Nijmegen: Studiecentrum voor Vredesvraagstukken,<br />
cahier 22-2 , 2e gewijzigde druk 1982.<br />
Berkhof, H., E. Behrend, J. Groeneveld, J.M. den Hertog, D. IJsseling, G.H. ter<br />
Schegget, J. Siersema, J.M. van Veen, Speciale uitgave van Over en Weer, 1971, nr. 2,<br />
juni 1971, t.g.v. het afscheid van B. als directeur van Academie de Horst.<br />
Berkhof, H., `<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> alleen schijnbaar een doem<strong>denker</strong>’, in: Trouw, 8 mei 1987.<br />
Biersteker, Henk, Gesprek met dr. F. <strong>Boerwinkel</strong>, in: Trouw, 18 mei 1971.<br />
Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme. 5 dln.<br />
Kampen, 1978-2001<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Blei, Karel, De Nederlandse Hervormde Kerk. Haar geschiedenis en identiteit.<br />
Kampen, 2000.<br />
`<strong>Boerwinkel</strong> was generalist, universalist en cultuuroverdrager in heel brede zin’, in:<br />
<strong>Utrecht</strong>s Nieuwsblad/NZC, 28 augustus 1989.<br />
Brouwer, B.J., Er zijn tenslotte grenzen. De Nederlandse kerken en het vraagstuk van<br />
de moderne oorlog, 19 5-1965, Kampen: Kok, 199 .<br />
Burg, Wibren van der, Over religie, moraal en politiek. Een vrijzinnig alternatief.<br />
Kampen 2005.<br />
`Demokratisch model, Een. Het demokratiseringsproces op de sociale akademie in<br />
Driebergen’. Gemeenschappelijke uitgave van Blauwdruk en Studio Kosmopolitiek.<br />
Maandelijks Kosmoschrift [1970] 6.<br />
Duijn, Bert van, `<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, een aanstekelijk voorganger’, in: HN Magazine 16 mei<br />
1987.<br />
Egten, Anna en Steven van, Over mensen, die je nooit vergeet... Aan Feits en Hens, 21<br />
april 1978. Album met foto’s en herinneringen aan de jaren 1916-1926. In bezit van<br />
familie <strong>Boerwinkel</strong>.<br />
Eijnatten, Joris van, Fred van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis. Hilversum,<br />
2005.<br />
`Geestelijke erfenis voor breed publiek toegankelijk’, in: <strong>Utrecht</strong>s Nieuwsblad/NZC , 22<br />
augustus 1989.<br />
Gilhuis, T.M., J. Hordijk, Gaat het al beginnen? De erfenis van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> voor<br />
opvoeding en onderricht. Kampen: Kok, 1989.<br />
Goossensen, Jan, `<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> tachtig jaar, “Het geluk van de één niet ten koste<br />
van de ander”’, in: HN Magazine, 17 mei 1986.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
7
8<br />
Herngreen, G.F.W., Een Handjevol Verkenners. Ontstaan en geschiedenis van het ‘H.<br />
V.’, de Gereformeerde Kerken in Nederland in Hersteld Verband. Baarn, 1976.<br />
Hogenhuis, Christiaan/Dick Koelega (red.), Technologie als levenskunst. Visies op<br />
instrumenten voor inclusieve technologie-ontwikkeling. Kampen 1996.<br />
Jongh, E.D.J. de, Buskes. Dominee van het volk. Biografie. Kampen 1998.<br />
Kuiper, J.P., Mensopvatting en gezondheidszorg. Assen 1980.<br />
Leeuwen, A. Th. Van, Hendrik Kraemer. Dienaar der Wereldkerk. Amsterdam, 1959<br />
Linde, Maarten van der, De Horst 1945-1990. Beelden van een bewogen verleden.<br />
Driebergen, 1991.<br />
Linde, Maarten van der, Willem Banning en de Horst: een boegbeeld komt weer boven<br />
water. Driebergen, 1992<br />
Linde, Maarten van der, Werkelijk, ik kan alles. Werkers in kerkelijke arbeid in de<br />
Nederlandse Hervormde Kerk 1945-1966. Zoetermeer, 1995<br />
Linde, Maarten van der, Het visioen van Eijkman. Dr. J. Eijkman, de Amsterdamse<br />
Maatschappij voor Jongemannen en de vernieuwing van Nederland 1892-1945.<br />
Hilversum, 200 .<br />
Linde, Maarten van der, De Horst 1945-2005. Biografie van een buitenbeentje.<br />
Amsterdam, 2005.<br />
`Mede-oprichter De Horst F. <strong>Boerwinkel</strong> overleden’, in: Welzijnsweekblad 15 mei 1987.<br />
Meiden, W. van der, H. Platenkamp en J.E. van Veen, Min of meer fantastisch... Vijftig<br />
jaar Kerk en Wereld. Zoetermeer: Boekencentrum, 1995.<br />
Meijering, E.P., Onmodieuze theologie. Over de waarde van de theologie van ‘grieks’<br />
denkende kerkvaders. Kampen 1975.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Meininger, Herman P., Zorgen met zin. Ethische beschouwingen over zorg voor mensen<br />
met een verstandelijke handicap, Amsterdam 2002.<br />
Rode draad, Een. 75 jaar N.C.S.V. Eltheto-brochure reeks / 5. Zeist, Woudschoten<br />
1971<br />
Roos, Jac. `Gesprek met dr. F. <strong>Boerwinkel</strong>: “Nieuw heidendom kondigt zich aan”’, in:<br />
Hervormd Nederland, 12 juni 1971.<br />
Tang, M.J., Het apostolische Werk in Nederland (tegen de achtergrond van zijn ontstaan<br />
in Engeland en Duitsland). Den Haag, 1e druk 1982, e druk 1989.<br />
Tieleman, D., Geloofscrisis als gezichtsbedrog. Spiritualiteit en pastoraat in een postmoderne<br />
cultuur. Kampen, 1995<br />
‘Twintig jaar na de revolutie. Portret van een generatie. Horststudenten kijken terug<br />
op de demokratisering.’ Door Karolien Bais en Cors van den Brink, in: Tijdschrift voor<br />
de Sociale Sektor, augustus 1988, p. 2-21.<br />
<strong>Utrecht</strong>s Studenten Corps, Almanak 1970, 28-51.<br />
Veen, J.M. van, `In Memoriam F. <strong>Boerwinkel</strong>’, stenciluitgave, Driebergen 1 mei 1987.<br />
Vos de Wael, Lidwien, Verslagboek Sociaal-cultureel werk en mensen met een handicap:<br />
‘Inclus\derend denken en werken’. december 200 . Uitgave van Beraadsgroep<br />
vorming en SoCiuS vzw.<br />
Wiersinga, Herman, Geloven bij daglicht. Verlies en toekomst van een traditie. Baarn,<br />
1992.<br />
Wirdum-Banning, H. van, Willem Banning 1888-1971: leven en werken van een religieus<br />
socialist. Amersfoort, 1988.<br />
Woldring, H.E.S. en D.Th. Kuiper, Reformatorische maatschappijkritiek. Kampen, 1980,<br />
pp. 25- 2.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
9
<strong>Boerwinkel</strong> omstreeks 1970<br />
<strong>inclusieF</strong> denken<br />
samenVatting en reacties<br />
Het boek Inclusief denken werd in 1966 uitgebracht door de Werkgroep 2000 in<br />
Amersfoort. Het werd een ongeëvenaarde bestseller, werd achter elkaar herdrukt, de<br />
term ‘inclusief denken’ maakte een enorme opgang. Direct na verschijnen kreeg<br />
<strong>Boerwinkel</strong> uit het hele land brieven en uitnodigingen om te komen spreken. Tot in de<br />
jaren zeventig vervulde hij ontelbare spreekbeurten, o.a. voor werkgeversorganisaties,<br />
vredesgroepen, interkerkelijke gespreksgroepen en alternatieve jongerensociëteiten.<br />
Vooral in de jaren 1967-1969 waren er velen die het begrip ‘inclusief denken’<br />
probeerden toe te passen op hun werk, bedrijf, beleidsterrein of zelfs ministerie, zoals<br />
B.J. Udink (CHU), Nederlands eerste minister van Ontwikkelingssamenwerking in 1969.<br />
Of hoofden van overheidsdiensten zoals J. Vink, directeur-generaal van de Rijksplanologische<br />
Dienst in 1967 bij de presentatie van de Tweede Nota Ruimtelijke<br />
Ordening. Binnen de Vereniging van Huisvrouwen werd gediscussieerd over inclusief<br />
denken bij het omgaan met geld, binnen de waterleidingmaatschappij van Gelderland<br />
werd nieuw ‘inclusief beleid’ geformuleerd, politieagenten uit Zaandam namen deel<br />
aan een conferentie over ‘Inclusief denken in het politiewerk’. De befaamde <strong>Utrecht</strong>se<br />
sterrenkundige M. Minnaert (189 -1970) prees <strong>Boerwinkel</strong>: ‘Het is altijd een bijzondere<br />
verdienste, wanneer een auteur er in slaagt, een gedachte uit te spreken die al in de<br />
lucht hangt, maar die nog niet op systematische wijze uiteengezet is.’<br />
Herman Noordegraaf, verbonden aan de theologische faculteit van de Universiteit<br />
Leiden, en voorzitter van het Trefpunt van socialisme en levensovertuiging in de PvdA,<br />
taxeert dat Inclusief denken en ook de andere publicaties van <strong>Boerwinkel</strong> vooral ingang<br />
gevonden hebben in midden-orthodoxe hervormde milieus en oecumenisch kerkelijk<br />
gezinde milieus binnen de Nederlandse Hervormde Kerk en andere (vooral protestantse)<br />
kerken.<br />
‘De vele herdrukken van zijn boeken en het gebruik daarvan in het vormings- en<br />
toerustingswerk in zeer vele gesprekskringen duidt daarop. Daarbij is, schat ik,<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
51
52<br />
Inclusief denken, meer dan boeken als Einde of nieuw begin en Meer dan het<br />
gewone, ook in maatschappelijk progressieve kringen gebruikt. In bijvoorbeeld<br />
derde wereldwinkels, en vredesgroepen waren de deelnemers veelal wel uit<br />
kerken afkomstig waren, maar hadden daar geen of nog maar een geringe band<br />
mee. <strong>Boerwinkel</strong> sprak ze aan. De publicaties van de Werkgroep 2000 hadden<br />
een brede verspreiding, ook buiten de kerken. De term ‘inclusief denken’ zoemde<br />
rond in progressief maatschappijbetrokken kringen, vanaf de tweede helft jaren<br />
zestig tot in de jaren zeventig. Een goed voorbeeld van een gebruik door een<br />
progressief maatschappelijk <strong>denker</strong> is bijv. de sociaal geneeskundige en hoogleraar<br />
J.P. Kuiper (inmiddels overleden) in zijn boek Mensopvatting en gezondheidszorg<br />
(Assen 1980). Hij acht de term solidariteit “in verregaande mate<br />
identiek met het door <strong>Boerwinkel</strong> in onze literatuur ingevoerde begrip inklusiviteit.”<br />
Met het verlopen van het hervormingsgezinde klimaat - het no nonsensetijdperk<br />
deed zijn intrede - raakte de term minder in gebruik en ik denk dat generaties na<br />
die van de jaren zestig/zeventig hem niet kennen of alleen van horen zeggen. In<br />
die zin is de term tijdsgebonden.’<br />
Toch is het opmerkelijk dat de term ‘inclusief’ in allerlei combinaties zoals ‘inclusief denken’,<br />
‘inclusieve democratie’, ‘inclusief geloven’, ‘inclusieve technologie’, ‘inclusieve samenleving’,<br />
‘inclusief onderwijs’, ‘inclusieve neutraliteit’ de laatste jaren aan een comeback<br />
is begonnen. Het heeft er alle schijn van dat de verharding in het maatschappelijk<br />
debat sinds het begin van de nieuwe eeuw en de effecten van de neoliberale koers in<br />
het overheidsbeleid daartoe uitnodigen. Soms verwijzen sprekers en auteurs expliciet<br />
naar <strong>Boerwinkel</strong>, maar ook als dat niet het geval is, is het soms duidelijk dat men zich door<br />
<strong>Boerwinkel</strong> heeft laten inspireren, zoals bijvoorbeeld Jan Pronk en kardinaal Simonis.<br />
In dit hoofdstuk geven we eerst de samenvatting van Inclusief denken door Kuiper en<br />
Woldring en laten daarna een aantal reacties de revue passeren, verspreid over de<br />
veertig jaar tussen 1966 en 2006.<br />
Korte samenvatting<br />
De ondertitel van Inclusief denken luidde ‘een andere tijd vraagt een ander denken’.<br />
<strong>Boerwinkel</strong> beklemtoonde overigens dat veranderde omstandigheden niet automatisch<br />
leiden tot anders denken. Doordat voorheen bepaalde mensen en groepen niet open<br />
stonden voor de veranderde situatie en de tekenen der tijden, ontstonden de godsdienstoorlogen<br />
der 16e en 17e eeuw en later de Franse revolutie.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Zes cascadische versnellingen<br />
Het unieke van onze tijd is de aard van de veranderingen, die zich laten terugbrengen<br />
op één noemer: ‘een abrupte overschakeling op de hoogste versnelling’. <strong>Boerwinkel</strong><br />
signaleerde zes cascadische versnellingen van kwantitatieve aard, die samen tot grote<br />
kwalitatieve veranderingen geleid hebben:<br />
1. die van het voortbewegen: eeuwenlang 0 km per uur op een rijdier, in 1900 100<br />
km per uur per auto, in 1966 6000 km per uur in een straalvliegtuig en 0.000 km<br />
per raket.<br />
2. die van het denken in symbolen, dat de mens van het dier onderscheidt, en dat in<br />
196 in het elektronische brein een snelheid van 1000 optellingen per milliseconde<br />
bereikte. In het neo-technicum ontstaat de ‘machine dialectique’ die het handelen<br />
van mensen beïnvloeden kan.<br />
. die van de vooruitgangskracht: de toename van de explosieve kracht van buskruit<br />
tot atoomsplitsing is nog slechts logaritmisch vast te stellen.<br />
. die van de hoogterecords, die nu de maan binnen bereik is beter in termen van<br />
afstandsbereik uitgedrukt kunnen worden.<br />
5. die van de bevolkingstoename: de wereldbevolking groeit in deze tijd met een<br />
vermenigvuldigingsfactor van ongeveer 25 vergeleken met die in het jaar 1700.<br />
6. De voorgaande punten vonden hun culminatiepunt in de versnelling van de<br />
communicatie. Er ligt praktisch geen verschil meer tussen een bepaalde gebeurtenis<br />
en ons weten daarvan. ‘De televisie simultaniseert ons, maakt ons deel-genoot van<br />
dit alles, doordat wij via het beeldscherm plaatsgenoot en tijdgenoot van het<br />
gebeuren zijn. De communicatie is niet alleen versneld, maar ook verbreed.<br />
Het bereik van het gesproken woord heeft een enorme schaalvergroting ondergaan’.<br />
Volgens <strong>Boerwinkel</strong> vraagt deze ‘mutatie van de mensheid’ om een mutatie van het<br />
denken, willen wij aan het lot van de dinosaurussen ontkomen. Daarbij gaat het uiteraard<br />
om nieuwe denkbeelden, die ook in het verleden - samen met de economische factoren -<br />
voor nieuwe ontwikkelingen hebben gezorgd. Maar we hebben ondertussen geleerd<br />
de macht van het irrationele niet te onderschatten.<br />
Nieuwe levenshouding<br />
Daarom is een ‘nieuw ethos’, een nieuwe levenshouding nodig, dat niet uit louter<br />
verstandelijke overwegingen kan voortkomen. Tot nu toe overheerste een antagonistisch<br />
of exclusief type denken. De samenwerking binnen de eigen groep werd bereikt door<br />
middel van het zich afzetten en de strijd tegen anderen, de zgn. outgroups.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
5
5<br />
Daartegenover plaatste <strong>Boerwinkel</strong> een inclusief denken, d.w.z. ‘een denken, dat er<br />
principieel van uit gaat dat mijn heil (geluk, leven, welvaart) niet verkregen wordt ten<br />
koste van of zonder de ander, maar dat het alleen verkregen kan worden als ik tegelijk het<br />
heil van de ander beoog en bevorder’. Dit besef is al oud en het komt in veel religies<br />
voor. Kort verwees hij naar het Brahmanisme, de Griekse Stoa, de Chinese wijsgeer<br />
Confucius, de joodse profeet Amos en naar de woorden van Jezus: ‘Al wat gij wilt dat<br />
de mensen u doen, doet gij hun desgelijks’. Met deze woorden worden geen schone<br />
en onbereikbare idealen geformuleerd, maar meer een soort ‘verkeersregels’, waaraan<br />
men zich in het intermenselijke verkeer heeft te houden. Inclusief denken dient ook<br />
het eigen belang. Daar komt bij dat met het begrip ‘inclusief denken’ geen nieuwe<br />
waarheid wordt geformuleerd, maar een hele oude in andere woorden. De uitspraak: ‘als<br />
één lid lijdt, lijden alle leden’ is de beschrijving van een feitelijke realiteit, die tengevolge<br />
van de beschreven versnellingen verhoogde actualiteit heeft gekregen. Het gaat nu<br />
inderdaad om the family of man. In dit verband verwees hij naar het evolutionaire denken<br />
van Teilhard de Chardin, waarin de mensheid tot steeds verdere ‘socialisatie’ d.w.z.<br />
solidariteit, kan komen.<br />
Geen conformisme of sceptisch relativisme<br />
Inclusief denken is niet identiek met conformisme, tolerantie of vaag pacifisme. Het<br />
betekent wel ‘dat men in zijn denken het heil van de Amerikanen, én van de Russen én<br />
van de Chinezen van den beginne af aan op het oog heeft, en dat men hen niet wegdenkt<br />
of dood-denkt, maar naar het leven toe denkt’. Het betekent ook dat wij solidair<br />
moeten zijn met gestoorden en misdadigers, omdat wij - als God het niet genadig had<br />
verhoed - diezelfde gang hadden kunnen gaan. Het houdt geen sceptisch relativisme in.<br />
Wel betekent het, dat men zich ervoor moet hoeden zichzelf als mens superieur te achten<br />
boven aanhangers van andere overtuigingen, dat men ervan uit moet gaan dat het de<br />
ander ernst is met zijn mening, dat men bereid moet zijn rekenschap te geven van eigen<br />
overtuiging en naar de ander te luisteren, dat men anderen niet moet stigmatiseren<br />
naar stereotiepe denkpatronen en dat men door alles heen vast moet houden ‘dat wij<br />
als mensen met elkaar op deze kleine planeet een modus vivendi, een manier om als<br />
mens te leven, moeten kunnen vinden’.<br />
In de praktijk betekent inclusief denken dat we in de Oost-West controverse Rusland<br />
én China serieus nemen, dat we in het Zuid-Afrikaanse probleem ons in beide partijen<br />
inleven, dat we in de Noord-Zuid tegenstelling naar werkelijke oplossingen zoeken, dat<br />
we niet alle Duitsers over één kam scheren en dat we inzake het generatieprobleem<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Provo, kritische studenten en drugverslaafden blijven zien als ‘leden van het volksgezin,<br />
die verduiveld lastig en dikwijls ook gewoon onhebbelijk zijn en daar behoeft men niet<br />
voor opzij te gaan. Maar tegelijk zullen we niet mogen rusten, voor we de diepste<br />
gronden van dit (wan)gedrag hebben ontdekt, voor het ons duidelijk is waarvan hun<br />
gedrag een symptoom is’ (65).<br />
Creatieve minderheden<br />
Macro-inclusief denken kan echter niet zonder micro-inclusief denken: men moet in de<br />
eigen omgeving beginnen. In dit verband verwierp <strong>Boerwinkel</strong> het ‘onsolidaire praten’<br />
over mensen die een grote en moeilijke verantwoordelijkheid te dragen hebben, terwijl<br />
‘progressieve en avant-gardistische groepen niet het contact mogen verliezen met de<br />
hoofdgroep’. Problemen kunnen alleen opgelost worden door te laten merken dat we<br />
uit zijn op het bevorderen van het welzijn van de ander, zonder kritiek te verzwijgen.<br />
Toch moet men beseffen dat ‘grote veranderingen in de geschiedenis der mensheid<br />
die nooit door een meerderheid, maar altijd door een minderheid (zijn) doorgevoerd’.<br />
Als voorbeelden van deze creative minorities à la Toynbee wees hij erop dat zowel het<br />
christendom als het communisme door kleine, maar overtuigde groepen zijn verbreid.<br />
En als er in Sodom en Gomorra tien rechtvaardigen waren geweest, zouden deze<br />
steden behouden zijn gebleven. Maar deze minderheden moeten zich wel ten doel<br />
stellen het inclusief denken tot gemeengoed te maken: door het aardrijkskunde- en<br />
het geschiedenisonderwijs op kweekscholen en in het lager- en middelbare onderwijs,<br />
door middel van kerken, levensbeschouwelijke organisaties en wetenschappelijke<br />
activiteiten, en via de massamedia. In dit verband gaf <strong>Boerwinkel</strong> tenslotte een groot<br />
aantal illustraties.<br />
Tot zover de samenvatting.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
55
56<br />
Reacties 1967-2006<br />
Hieronder volgen 26 reacties en commentaren. Opvallend is dat sinds de laatste jaren<br />
het begrip ‘inclusief denken’ een veelomvattende comeback beleeft.<br />
1967: C.J. Straver: Romantisch strijdschrift? In: Dux, maandblad gewijd aan jeugd<br />
en wereld november/december 1967<br />
‘... Het gevaar is niet denkbeeldig dat men dit geschrift zou opvatten als een romantisch<br />
strijdschrift voor een nieuwe en schone zaak, waardoor men het gevaar loopt over het<br />
hoofd te zien hoeveel geduld, kennis en ‘techniek’ er nodig is om coöperatie tot stand<br />
te brengen. ... Ook de ietwat bezwerende toon waarop het geheel geschreven is kan<br />
nadelig werken. Het is zeker niet zijn bedoeling om dat meer technische denken te<br />
belemmeren, integendeel. Uitdrukkelijk ziet hij zijn eigen werk als een eerste stap en<br />
nodigt hij ook uit tot kritiek. Als men het in deze zin kan verstaan is het een stimulerend<br />
boekje dat zich gemakkelijk laat lezen, en dat zeker in vormingswerk nuttig kan zijn.<br />
De waarde ligt vooral in dit stimuleren van het zoeken naar een nieuw handvat om de<br />
opgaven van de nieuwe maatschappelijke situatie meester te worden.’<br />
1966-1969: excerpten uit hearings in jongerensociëteit Ante Portas, Noordwijkerhout,<br />
naar aanleiding van het boek Inclusief denken van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>.<br />
‘... we hebben gezien, dat de genoemde versnellingen ons ‘dwingen’ tot inclusief denken,<br />
zoals een cascade de roeier ‘dwingt’, als sportieve uitdaging. … Hiernaast is er ook nog<br />
een aantrekkingskracht, van buitenmenselijke oorsprong, die wij ‘goed’ (een verbastering<br />
van god) noemen of ‘natuur’ (een afleiding van natus, geboorte), waarin de universele<br />
menselijke waarde gestalte krijgt. Dit is een extra stimulans om inclusief te gaan denken.<br />
‘ik’ is niets zonder omgeving, ‘ik’ ben niets zonder ingeving. ... We kunnen alleen overleven<br />
door samen te leven. Wij hebben elkaar nodig; we mogen geen grenzen om ons<br />
heen trekken en de ander maar voor zichzelf laten zorgen. heel de wereld is: “gast aan<br />
tafel” of “thuis op de buis”.’<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
1970: dr. Hans Achterhuis, destijds werkzaam bij het Werelddiakonaat van de<br />
Nederlandse Hervormde Kerk, tegenwoordig hoogleraar Algemene Wijsbegeerte aan<br />
de Universiteit Twente: ‘Inclusief denken: een nieuw woord voor een oude zaak’,<br />
De Nieuwe Linie, 8 augustus 1970<br />
‘... Martin Luther King, die <strong>Boerwinkel</strong> zo’n beetje als de profeet van het inclusieve<br />
denken beschouwt, schrijft in zijn laatste boek: “Het is een bedrieglijke idee dat men<br />
uitsluitend door het doen van een beroep op ethische gevoelens en door overreding<br />
recht zal kunnen verschaffen.”<br />
... Het denken om het heil van de ander wordt vaak een denken over en ten behoeve<br />
van de ander. Nooit komt men langs deze weg tot een volmondige erkenning van de<br />
ander als ander. Zeker, als de ander zich op onze eigen waarden beroept, als hij duidelijk<br />
naar integratie in onze groep streeft, als hij Martin Luther King of Albert Luthuli heet,<br />
dan willen wij hem nog wel erkennen. Maar als hij werkelijk helemaal zichzelf is, als hij<br />
zijn eigen identiteit niet verloochent, als hij zich voorstaat op zijn anders-zijn en beweert<br />
dat zwart mooi is (Black Power), dan keren we ons tegen hem. We houden ons voor dat<br />
we hem afwijzen vanwege zijn exclusieve opstelling, die niet met ons universalistische<br />
en inclusieve denken strookt. ... Wij zijn hier in het Westen vergeten dat enkele dingen<br />
niet geschonken kunnen worden. Vrijheid, een gevoel van eigenwaarde, erkenning<br />
door de ander, moeten veroverd worden. Terwille hiervan vochten Biafranen en<br />
Nigerianen, Palestijnen en Israeli. ... Pas vanuit de identificatie, die de ander zichzelf<br />
laat zijn, is het mogelijk hem te helpen. Pas vanuit een staan naast de ander, vanuit<br />
een volledige solidariteit met hem is het mogelijk erover te spreken dat men ‘zijn heil<br />
bevordert’, omdat men dan pas weet wat zijn ‘heil’ inhoudt.’<br />
1971, dr. Bert ter Schegget, docent theologie en filosofie op Academie de Horst,<br />
later hoogleraar in Leiden: ‘<strong>Boerwinkel</strong>, irregulier theoloog, in: Over en Weer, 1971<br />
‘... Het is overigens merkwaardig, <strong>Boerwinkel</strong> in dit boekje zo een sterk beroep te horen<br />
doen, steeds weer, op het verstand, de ratio, de mentaliteit. Ik begrijp dat wel: er zit<br />
een didactische tactiek achter, die kenmerkend is voor de onderwijs- en vormingsman.<br />
Voor de media van school, cultureel werk en massacommunicatie is dan ook een grote<br />
taak weggelegd. Toch geeft deze verstandelijke toon aan het boekje iets vaags, dat niet<br />
naar de zin en bedoeling van de schrijver is. Op pagina 27 van de eerste druk vinden wij<br />
een opmerking: “elk begin van nieuw handelen versterkt ook weer een nieuw denken”.<br />
Ik geloof, dat dit centraal had moeten staan: verandering van bewustzijn en mentaliteit<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
57
58<br />
komt voort uit de praxis. Het is juist het werkelijk genomen besluit en de daad der<br />
gehoorzaamheid, die de mens de ogen opent. Is dat echter zo dan had wellicht toch<br />
niet de liefde als inclusiviteit, maar de liefde als keuze voor de ontrechte medemens,<br />
en van daaruit als solidariteit, op de voorgrond moeten staan. Het vage van het boekje<br />
hangt samen met een wegtheoretiseren over de realiteit van de klassenstrijd heen. …<br />
<strong>Boerwinkel</strong>s boekje heeft iets van de zwakheid, die ook het ideaal van de responsible<br />
society kenmerkt: het mag nog zo verstandig, nog zo redelijk zijn het op een situatie<br />
toe te passen, maar het gebeurt eenvoudig niet, omdat een ideaal geen politisering<br />
teweeg brengt.’<br />
12 december 1977 dr. Marga Klompé (KVP), oud-minister, aan <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>:<br />
Waarde Heer <strong>Boerwinkel</strong>,<br />
Teruggekeerd uit Stockholm waar ik de Amnesty International conferentie bijwoonde<br />
over de doodstraf, vind ik uw boek Meer dan het gewone, dat u mij laatst in uw<br />
telefoongesprek beloofde. Ik heb er slechts een vluchtige blik in kunnen werpen, maar<br />
heb het gevoel, dat het mij weer net zo boeien zal als uw andere boeken. In mijn werk<br />
voor Justitia et Pax werk ik nogal eens met de Bergrede en ik geloof zeker dat ik aan<br />
uw beschouwingen weer veel zal hebben. Heel hartelijk dank voor deze vriendelijke<br />
geste, die ik zeer op prijs stel.<br />
Met hartelijke groet, Marga Klompé<br />
1986: De sociaal-economen dr. Bob Goudzwaard en dr. Harry de Lange publiceren:<br />
Genoeg van teveel – genoeg van te weinig. In 1995 verschijnt een vierde, herziende<br />
en uitgebreide druk.<br />
‘... Het gebeurt bij herhaling dat – sprekende over de vernieuwing van het<br />
economische denken en handelen - ons idealisme en zelfs utopisme wordt verweten.<br />
Daartegenover wordt dan realisme gesteld. De voor ons principiële vraag is: waarop<br />
heeft dit realisme betrekking? Bij enig doorpraten blijkt veelal dat onze opponenten<br />
dan de geringe veranderingsgezindheid van mensen op het oog hebben en de complexiteit<br />
van de moderne samenleving. ... De effecten van het doorgaan volgens de<br />
oude patronen zijn strijdig met datgene wat ons voor ogen staat als een rechtvaardige,<br />
duurzame en<br />
participerende samenleving. Een belangrijke vraag hierbij is: waarop oriënteert men zich<br />
in het participatieproces? ... Wij sluiten ons aan bij de gedachte, die dr. <strong>Boerwinkel</strong> 20<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
jaar geleden in Inclusief denken heeft ontvouwd. De overheersende denkhouding<br />
- aldus <strong>Boerwinkel</strong>- is die van het antagonistische denken. … Daarbij is de mens er<br />
steeds op uit geweest om zich met andere mensen te verbinden tegen andere mensengroepen.<br />
... Dit antagonistische exclusieve denken is ons allen bijgebracht, maar een<br />
voortzetting van dit denken leidt onder de huidige wereldpolitieke en wereldeconomische<br />
verhoudingen, niet alleen tot vernietiging van de ander, maar ook van ons zelf. Er<br />
kunnen geen oorlogen meer gewonnen worden, wij zullen elkaar vernietigen. Wij gaan<br />
ons een nieuwe wijze van denken eigen maken. Een nieuw denken - ook een nieuw<br />
denken omtrent de economie - gaat vooraf en zal leiden tot een nieuw handelen.<br />
Tegenover het oude denken stelt <strong>Boerwinkel</strong> het inclusieve denken. ... Er is geen<br />
ontkomen aan: ‘wij zijn genoodzaakt goed te zijn’.<br />
1988: dr. Jurjen Wiersma, hoogleraar sociale ethiek aan de Universitaire Faculteit<br />
voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel, publiceert: Inclusief handelen. Met<br />
Bonhoeffer en Gandhi op weg naar sociale verdediging. Baarn, 1988,<br />
‘... In een strategie van inclusief handelen, tegen doem-denken en niet-handelen, vallen<br />
de onaanraakbaren, de machtelozen en de stemmelozen niet meer uit de boot en worden<br />
zij niet meer afgeschaft, of wegbezuinigd. Ik heb het begrip ‘inclusief handelen’ geijkt<br />
naar analogie van <strong>Boerwinkel</strong>s ‘inclusief denken’. Inclusief handelen staat uitdrukkelijk<br />
haaks op denken en handelen in termen van tweedeling en uitsluiting wat zo gangbaar<br />
is in het huidige tijdsbestek en niet of niet voldoende door de overheid wordt bestreden.<br />
Je maakt het of je maakt het niet. Dat is een leidraad van laat maar waaien laat maar<br />
gaan. Het is in feite sociaaldarwinisme; de menselijke apenrots selecteert en zuivert<br />
zich zelf wel.’<br />
1992: dr. Herman Wiersinga, ‘Inclusief geloven’, in: Geloven bij daglicht. Verlies en<br />
toekomst van een traditie. Baarn, 1992. Herman Wiersinga (1927) is emeritus<br />
gereformeerd studentenpredikant in Amsterdam en Leiden.<br />
‘... Hoe dit ook zij, in elk geval wil ik openstaan voor een anders geloven. Met dank aan<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> die ons indertijd leerde inclusief te denken, zou ik inclusief willen<br />
geloven. ... ‘Inclusief geloven’ duidt een beweeglijk geloven aan dat andere geloofsinhouden<br />
niet buitensluit, maar toelaat. Mijn (groeps)waarheid is niet de enige; er zijn<br />
andere mogelijkheden van geloven die niet a priori minder of beter zijn dan de mijne.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
59
60<br />
Andere ‘soorten’ christenen en aanhangers van andere religies; en meer en meer<br />
medemensen in het geseculariseerde Westen die niet godsdienstig geloven, maar wel<br />
degelijk bezig zijn met zingeving van hun bestaan … Ook met betrekking tot geloven<br />
is het belang van de ander mijn eigenbelang. Uitwisseling en gesprek is voor iedere<br />
partij nodig en vruchtbaar. De dialoog verruimt de horizon en kan tot nieuwe inzichten<br />
leiden. En wel1icht leren zulke ‘uitwedstrijden’ ons vanuit meer en wisselende<br />
gezichtshoeken naar menselijke ervaringen te kijken.<br />
Overigens is ‘inclusief geloven’ geen toverformule. Het verlegt weliswaar grenzen,<br />
maar ontkent niet dat er grenzen zijn aan de inclusiviteit en de daarmee verbonden<br />
tolerantie. ...’<br />
Christiaan Hogenhuis en Dick Koelega, verbonden aan het Multidisciplinair Centrum<br />
voor Kerk en Samenleving (MCKS) spreken in 1996 over ‘inclusieve technologie’:<br />
Technologie als levenskunst. Visies op instrumenten voor inclusieve technologieontwikkeling.<br />
Kampen 1996.<br />
‘… Zo tekenen zich aspecten af van wat wij inclusieve technologie-ontwikkeling noemen.<br />
Dat staat voor technologie-ontwikkeling waarin aandacht voor een breed scala aan<br />
waarden (sociale, culturele, morele) en belangen (economische en politieke, van diverse<br />
partijen in de samenleving) wordt geïntegreerd in het werk van al diegenen die daadwerkelijk<br />
een bijdrage leveren aan het proces van technologie-ontwikkeling, in welke<br />
fase dan ook. Ingenieurs en natuurwetenschappers spelen daarin niet de enige, maar<br />
wel een belangrijke rol, zoals in het voorgaande al werd gesteld.<br />
Dit idee van inclusieve technologie-ontwikkeling vormt een voortzetting èn uitbreiding<br />
van een wijze van benaderen van de relatie tussen technologie(ontwikkeling) en<br />
samenleving die wel de ‘constructieve’ benadering wordt genoemd. Deze is al enkele<br />
jaren gaande, wat niet alleen blijkt uit de eerdergenoemde fenomenen van ‘geïntegreerde<br />
productontwikkeling’ en ‘maatschappelijk ondernemen’, maar ook uit verschijnselen<br />
als de zogenaamde ‘publieke debatten’ over nieuwe vormen van technologie, en de<br />
opkomst in bedrijven van ‘zorgsystemen’ voor kwaliteit, milieu, arbeidsomstandigheden<br />
en dergelijke.’<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
2002: dr. Edwin Hoffman, docent en onderzoeker van Fontys <strong>Hogeschool</strong><br />
Eindhoven, introduceert inclusief denken en handelen als centraal uitgangspunt<br />
voor management van diversiteit, in: Interculturele gespreksvoering. Theorie van<br />
het TOPOI-model. Houten/Diegem, 2002.<br />
‘... Het voert buiten het bestek van dit boek uitgebreid in te gaan op de verschillende<br />
aspecten van management van diversiteit. Hier wordt volstaan met een beschrijving<br />
van het inclusief denken en handelen als centraal uitgangspunt voor het managen van<br />
diversiteit. Al in 1966 zette <strong>Boerwinkel</strong> in een publicatie van de Stichting Werkgroep 2000<br />
het in die tijd nieuwe begrip inclusief denken tegenover het ‘oude’ exclusief denken, Het<br />
exclusief denken is een denken in tegenstellingen: het denken in termen van of-of. ...<br />
<strong>Boerwinkel</strong>s concept van inclusief denken en handelen is in het kader van management<br />
van diversiteit vertaald in het integraal rekening houden van organisaties met (in dit<br />
verband) autochtonen én allochtonen. Het gaat hierbij om een inclusief organisatiemodel<br />
dat pluriform van karakter is. Binnen de organisatie is ruimte voor en erkenning van<br />
verschillen. Vanuit zo’n model wordt niet exclusief (uit-sluitend) gedacht en gehandeld in<br />
termen van wij en zij: van wij autochtone Nederlanders en zij allochtonen, of andersom,<br />
maar alleen vanuit een wij-gevoel: wij medewerkers en onze cliënten.<br />
... Het gelijktijdig hanteren van de uitgangspunten van erkende gelijkheid en diversiteit<br />
leidt tot inclusief denken en handelen en vormt zo een effectieve leidraad om het<br />
personeelsmanagement en het product af te stemmen op de culturele diversiteit van<br />
personeel en cliënten.<br />
Om het inclusief denken en handelen in de praktijk te brengen, dient een organisatie<br />
haar doelen, structuur, cultuur en werkprocessen door te lichten, te toetsen en zo nodig<br />
bij te stellen op effectiviteit, kwaliteit en rendement voor zoveel mogelijk groepen<br />
medewerkers en cliënten van de organisatie. Deze toetsing dient plaats te vinden in<br />
het algemene kader van de kwaliteitszorg van de organisatie.’<br />
11 september 2002, Jan Pronk (PvdA), oud-minister, VN-gezant in Darfur,<br />
Burgemeesterslezing in den Haag, bewerkt in De Groene Amsterdammer,<br />
14 december 2002<br />
‘... Het gaat na 11 september om een keuze tussen twee paradigma’s. Dat van de<br />
veiligheid, exclusief: «onze» veiligheid, die wij bedreigd achten door derden - vreemden,<br />
de potentiële vijand - en die wij trachten te beschermen door hen zoveel mogelijk buiten<br />
te sluiten. Daartegenover een inclusief paradigma, dat van de duurzaamheid: een veilige<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
61
62<br />
en menswaardige plaats voor iedereen, met zoveel wederzijds vertrouwen dat het recht<br />
zal worden gehandhaafd, zonder onderscheid, dat daarmee tegelijkertijd ook de<br />
wederzijdse veiligheid is gegarandeerd. Dat vereist een wereldwijd program dat<br />
bevolkingsgroepen die zich slachtoffer voelen van onrechtvaardige structuren, die menen<br />
dat men zich in de machtscentra niets aan hen gelegen laat liggen, het perspectief<br />
biedt er volledig bij te horen.’<br />
11 november 2002, Johan Cruijff, voetballer, ‘G14 praat nooit over voetbal’<br />
‘... Alsof topspelers niet iets anders aan hun hoofd hebben (dan geld). Ik snap niet, dat<br />
zoiets niet onder elkaar geregeld kan worden. Toen ik nog trainer van Barcelona was,<br />
leverde dat nooit problemen met de bondscoaches op. Alleen met Brazilië, omdat ze<br />
daar denken dat de hele voetballerij om hun nationale elftal draait. Voor de rest kwamen<br />
we er altijd uit. Een beetje inclusief denken, dan is het leven niet zo moeilijk.’<br />
17 februari 2003, dr. Hans Feddema, historicus en publicist, voorzitter werkgroep<br />
Midden-Oosten van Groen Links, ‘Is politiek-zionistische droom een vergissing?’<br />
‘... Inclusief denken bij conflicten vraagt de bereidheid om in de huid van beide conflictgroepen<br />
te willen kruipen. Welnu, het was niet onbegrijpelijk, dat de Palestijnse<br />
autochtonen de zionistische kolonisatie - even ter oriëntatie: waar nu de stad Tel-Aviv<br />
ligt, bevonden zich voorheen Arabische dorpen - steeds onrechtvaardiger begonnen<br />
te vinden. Het argument dat er in Palestina eeuwen terug een joods bewind was, had<br />
voor hen geen betekenis. Zouden ook wij niet pijn en boosheid voelen, als de Friezen<br />
Noord- en Zuid-Holland, dat eens tot hun Friese rijk behoorde, weer zouden opeisen?’<br />
10 maart 2003, College door Agnes van Ardenne (CDA), minister van Ontwikkelingssamenwerking,<br />
over globalisering en armoede, Universiteit van Tilburg.<br />
‘...Tot dusver heb ik het nog nauwelijks gehad over onze eigen verantwoordelijkheid.<br />
Ook van onze kant wordt ‘inclusief denken’ vereist. Dat betekent bijvoorbeeld dat we<br />
ons houden aan de fatsoensnorm om 0,8 procent van onze welvaart te gebruiken voor<br />
tegengaan van ellende elders. Dat betekent bijvoorbeeld dat ondernemers hun<br />
maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en op een duurzame wijze investeren in<br />
ontwikkelingslanden. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat we als rijke landen een handels-<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
eleid voeren dat de arme landen niet in de wielen rijdt. Bij dat laatste punt wil ik wat<br />
langer stil staan. Handelsbeleid is in zekere zin een beperking van globalisering. Mijn<br />
punt is dat we die sturing van de globalisering niet alleen moeten gebruiken om onze<br />
eigen belangen te dienen. De rijke landen moeten een coherent beleid voeren dat<br />
rekening houdt met de belangen van de armsten.’<br />
1 april 2003, staatssecretaris Clemence Ross-van Dorp (CDA) tijdens debat in<br />
Eerste Kamer:<br />
‘... Andries Knevel zei tegen Herman Finkers: Hans, jouw neef is heel bijzonder, want<br />
hij heeft het syndroom van Down of noemen jullie hem een mongooltje? Nou, zei<br />
Herman Finkers, wij noemen hem altijd gewoon Hans. Dat was een mooi moment, dat<br />
ongemakkelijke begin en de manier waarop Finkers het oppakte en eigenlijk liet zien:<br />
mijn neef is heel uniek en het was een unieke reis, maar hij heeft gewoon een naam;<br />
het is geen geval, niet een gendefect, niet iemand in een hokje, het is gewoon Hans.<br />
Toen vlotte het gesprek ook. Je ziet dan gewoon dat het iets is dat je moet doorleven.<br />
Dat inclusief denken en het erover durven hebben dat mensen anders kunnen zijn dan<br />
anderen is nog een beetje een kunst die wij nog moeten leren verstaan. Misschien is<br />
de grootste beperking van mensen zonder beperking wel dat zij nog niet allemaal in<br />
staat zijn inclusief te denken. Daaraan zouden wij best kunnen werken. ... Scholen zouden<br />
inclusief moeten denken en ze zouden toegankelijkheid meteen moeten aanpakken,<br />
want studenten met een handicap zijn immers ook gewoon hun studenten.’<br />
1 april 2003, Gert van den Berg, lid van de Eerste Kamer voor de SGP, tijdens hetzelfde<br />
debat:<br />
‘... Ik was verheugd dat de staatssecretaris met de term “inclusief denken” naar voren<br />
kwam. Wijlen <strong>Boerwinkel</strong>, ooit een groot man in de opleiding van wika’s, werkers interkerkelijke<br />
aangelegenheden, heeft er een heel boeiend boek over geschreven. Dit boek,<br />
met de titel “Inclusief denken”, moet de staatssecretaris kennen. Het is goed om het<br />
hier nog eens vanuit de regering te horen; dat zou veel meer het geval moeten zijn.’<br />
december 2003, column van Tijn Touber in Ode nr. 62:<br />
‘... Vriend Jaap had een boek geschreven over de transitie waarvoor wij, wereldbewoners,<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
6
6<br />
ons nu gesteld zien: de overgang naar wij-denken. Ofwel: inclusief denken. Ofwel:<br />
uitstijgen boven tegenstellingen als wit/zwart, moslim/hindoe, man/vrouw, noord/zuid...<br />
Kortom: het was tijd voor een strandwandeling. Op het strand legde Jaap uit dat wij<strong>denker</strong>s<br />
het ik-tijdperk hebben overstegen, zonder terug te gaan naar het kuddedenken<br />
waar religies en totalitaire systemen een patent op hebben. Wij-<strong>denker</strong>s behouden<br />
hun verworven intellectuele en emotionele vrijheid en kiezen tegelijkertijd voor een<br />
verbintenis met en zorg voor het geheel. Zij kiezen voor vrijheid in verbondenheid.<br />
Wanneer deze kwantumsprong in het denken plaatsheeft, versmelten en passant Oost en<br />
West tot waar wereldburgerschap. De Oosterse kuddegeest – met goeroes, ayatollahs<br />
en priesters die ons vertellen hoe we moeten leven – wordt overstegen met een stevige<br />
injectie Westers ik-bewustzijn. Intussen wordt het Westerse ik-denken, waaruit overgave<br />
en vertrouwen zijn verdwenen, verzacht met een flinke dosis Oosterse verlichting.’<br />
2004-2007, Meerjarenprogramma Taskforce Handicap en Samenleving, voorzitter<br />
mw. Hannie van Leeuwen, lid van de Eerste Kamer voor het CDA:<br />
‘... Voorwaarde voor een inclusief denkende samenleving is dat iedereen er toe doet.<br />
Vervolgens moet de samenleving zo zijn ingericht dat er voor iedereen een plek is.<br />
De Taskforce Handicap en Samenleving benadrukt dat het proces van empowerment<br />
toch geslaagd kan zijn ook als de samenleving nog niet geheel inclusief denkt.<br />
Een vergelijking is te maken met het emancipatieproces van vrouwen in Nederland.<br />
Op individueel niveau zijn vrouwen geëmancipeerd, maar de Nederlandse samenleving<br />
als geheel handelt daar nog niet naar.<br />
De maatschappij moet open en toegankelijk zijn voor iedereen. Om dat te realiseren<br />
is het nodig uit te gaan van ‘inclusief denken’. Dit houdt in dat beleidsmakers zich de<br />
vraag moeten stellen welke effecten en consequenties het voorgestelde beleid heeft<br />
voor alle mensen. Als deze denkwijze gewoon wordt, kan iedereen van voorzieningen<br />
of mogelijkheden gebruik maken. Inclusief beleid betekent dat schotten worden weggenomen<br />
tussen de verschillende doelgroepen en dat de voorzieningen niet exclusief<br />
zijn voor één bepaalde doelgroep. In die zin vindt de Taskforce Handicap en<br />
Samenleving dat er sprake moet zijn van inclusief beleid waar dat kan en van specifiek<br />
gehandicaptenbeleid waar nodig. Het uitsluitend hanteren van doelgroepenbeleid leidt<br />
tot versnippering, verkokering en inefficiënte toekenning en gebruik van gemeenschapsgeld.’<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
28 oktober 2004, Weblog Anja Meulenbelt, lid van de Eerste Kamer voor de SP:<br />
dag Anja,<br />
onze gedachtenoefeningen over het anti-islamparadigma doen me enorm denken aan<br />
de ideeën van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>. Ik was een jaar of zestien en was verzeild geraakt in<br />
een jongerengespreksgroep van een kerk in Den Haag. Het ging elke week over van<br />
alles, politiek, maatschappij, geloof. Daar heb ik kennisgemaakt met het ‘Inclusief<br />
Denken’ van <strong>Boerwinkel</strong>. Het sloeg bij mij heel erg aan, ik denk dat zijn ideeën me tot<br />
op de dag van vandaag hebben gevormd.<br />
Ik heb dat boekje nog steeds en zie, dat <strong>Boerwinkel</strong>’s analyse van het Midden-Oostenconflict<br />
eind jaren zestig zo slecht niet was. Zijn voorspellingen zijn in elk geval griezelig<br />
uitgekomen.<br />
Hij refereert overigens vaak aan de ideeën van Pierre Teilhard de Chardin. Van mij mag<br />
er dus hernieuwde aandacht komen voor <strong>Boerwinkel</strong>s pleidooi voor inclusief denken.<br />
Al was het maar, dat leerlingen op scholen bij maatschappijleer of levensbeschouwing<br />
of geschiedenis dezelfde mogelijk krijgen als ik destijds, van deze manier van denken<br />
kennis te nemen.<br />
groet, Claar Legêne<br />
Claar, dat is wel erg toevallig. Ik heb net het boek van <strong>Boerwinkel</strong> over Jezus en de<br />
Bergrede gelezen. Precies wat ik zocht. Ik had in een andere bijdrage beloofd dat ik<br />
de bijbel zou gaan lezen. Dus hub…ik naar de buren en daar een bijbel geleend.<br />
Vermeldde er wel bij dat ik enkel en alleen geïnteresseerd was in het Woord.<br />
De Boodschap. Die vond ik in de Bergrede. Op een ochtend naar de kringloop….zo<br />
maar…leuk lekker neuzen tussen de boeken en wat vind ik… <strong>Boerwinkel</strong>’s boek “Meer<br />
dan het gewone”.<br />
Anja.<br />
2005, Jan Pronk (PvdA), Willens en Wetens. Gedachten over Globalisering en<br />
Politiek Amsterdam 2005<br />
‘... Die wereldwijde middenklasse is domweg niet in staat haar eigen positie op het<br />
spel te zetten middels pleidooien voor grotere sociale gelijkheid’. … Ze gaat over lijken,<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
65
66<br />
willens en wetens. De hegemonie van de burgermanswaarden van de wereldwijde<br />
middenklasse, die haar eigen levenswijze niet ter discussie wenst te stellen en niet<br />
bereid is een forse stap achteruit te doen om ruimte te scheppen voor anderen, niet de<br />
pechvogels, maar de bewust buitengeslotenen, vereist een paradigmawijziging, een<br />
systeemverandering, zowel economisch als politiek. ... Inclusief denken en handelen is<br />
geen altruïsme, maar een rationeel inzicht in het zogeheten verlichte eigenbelang.<br />
Beschouw het belang van de ander als een deel van je eigen belang op straffe van de<br />
kans op een onbeheersbaar proces dat tot de ondergang van de samenleving en uiteindelijk<br />
zelfs van het leven kan leiden’.<br />
7 oktober 2005, prof. dr. mr. Wibren van der Burg, rechtsfilosoof aan de<br />
Universiteit van Tilburg en voorzitter van het landelijke bestuur van de<br />
Remonstrantse Broederschap. In de jaarlijkse Remonstrantenlezing.<br />
‘... De nieuwe hardheid in ons maatschappelijk debat sluit minderheden uit. Het bevordert<br />
het denken in termen van ‘wij tegen zij’. Daarmee vervreemdt de samenleving juist de<br />
minderheden van zich waarvan ze hoopt dat ze sterker integreren. Vrijzinnigen stellen<br />
daar een inclusieve houding tegenover. Ze vragen niet van minderheden om zich helemaal<br />
aan te passen aan de meerderheid. ... De vrijzinnige versie van democratie die in<br />
Nederland in de afgelopen eeuwen is gegroeid, is van grote waarde. Poldermodel en<br />
tolerantie, godsdienstvrijheid en erkenning van gewetensbezwaren – het zijn allemaal<br />
kenmerken van onze traditie die we moeten zien te behouden. Een inclusieve democratie<br />
die minderheden met al hun soms merkwaardige eigenschappen laat weten dat<br />
ze erbij horen, levert een grotere bijdrage aan sociale integratie dan harde taal die<br />
alleen maar hamert op aanpassing, aanpassing, aanpassing. Het wordt tijd dat we ons<br />
van die waardevolle vrijzinnige traditie opnieuw bewust worden.’<br />
November 2005, publicist Jan Goossensen: ‘Inclusief denken is ook goed voor<br />
moslims’ op www.zinweb.nl<br />
‘... Een rouwadvertentie meldde vorige week het overlijden van mevrouw <strong>Boerwinkel</strong>,<br />
weduwe van de hervormde cultuurfilosoof <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>. In de jaren zestig maakte<br />
deze visionaire man, verbonden aan het vormingscentrum Kerk en Wereld, furore met<br />
een beroemd geworden boekje waarin hij pleitte voor ‘inclusief denken’. Dat is een<br />
manier van denken waarbij geluk (leven, welvaart) alleen verkregen wordt als tegelijk<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
het heil van de ander wordt beoogd en bevorderd.<br />
<strong>Boerwinkel</strong> schrijft dat inclusief denken niet hetzelfde is als weekheid en vage tolerantie.<br />
Nee, wie zich werkelijk om iemand bekommert, is niet onverschillig of zwijgt omwille<br />
van de lieve vrede, maar spreekt hem of haar juist aan. Kritiek kan iemand goed doen.<br />
Wie wijst moslims erop dat, als ze in een trein vreemde capriolen uithalen, andere<br />
passagiers tegenwoordig angstig worden, ook al slaat die angst goedbeschouwd<br />
nergens op? Deze beeldvorming van moslims is – helaas – een gegeven, en we kunnen<br />
er hartelijk om lachen of onze schouders erover ophalen, maar we kunnen haar niet<br />
ontkennen of overgaan tot de orde van de dag. Een ritueel, hoe waardevol voor de<br />
één, kan toch niet tot gevolg hebben dat een ander zich bedreigd voelt? Het pleidooi<br />
voor inclusief denken van <strong>Boerwinkel</strong> is actueler dan ooit.’<br />
18 november 2005, Toespraak van Henk Strietman op de conferentie van het<br />
Christelijk Sociaal Congres Rotterdam ‘Uitsluiting uitsluiten’. Henk Strietman is<br />
directeur van de Besturenraad, de organisatie van het christelijk onderwijs.<br />
‘... Uitsluiting uitsluiten, dat klinkt als een stelling met visie, maar het is ook een politieke<br />
bezwering, het lijkt een waarheid als een koe, maar vanzelfsprekend is het niet. Wat<br />
we zien in dit land, in deze stad, op deze scholen, is hoe we ons best doen en hoe<br />
zwaar het ons valt. Om ons heen slaat de angst toe voor het onbekende van de ander<br />
die misschien wel fundamenteel is dus wie weet radicaal en dus wellicht gevaarlijk. Op<br />
school houden we onze opdracht vast in de hoop dat het anders kan en anders moet,<br />
anders is, we laten niemand vallen. Waar elders de vraag naar schuld gesteld wordt<br />
- als uitsluiting niet wordt uitgesloten, faal je in verantwoordelijkheid - werken wij op<br />
school aan vertrouwen. Dan spreken we een groep niet aan op het gedrag van het<br />
individu dat daar niet bij wil horen. Want uitsluiting behoort onmogelijk te zijn,<br />
uitgesloten, het mag niet. Het is een begrip dat voor zijn dubbele negativiteit positief<br />
uitpakt: wat ons betreft hoort iedereen erbij. Het is een uiting van wat in de traditie<br />
van het christelijk sociale denken wel genoemd is ”inclusief denken” (F. <strong>Boerwinkel</strong>).<br />
Dat is de morele kant van professionaliteit en maatschappelijke verantwoordelijkheid,<br />
de school is een gemeenschap. De ander bestaat met alle verschil, als een deel van<br />
onszelf. Dit is de eerste gedachte die opkomt, we doen het zo, het zal aan ons niet<br />
liggen, we geven het goede voorbeeld. We geloven dat het goed is dat zo te doen,<br />
desnoods - zoals dat met geloof soms gaat - zonder haast en tegen beter weten in.’<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
67
68<br />
25 november 2005, hoogleraar ethiek dr. Frits de Lange houdt lezing over<br />
‘Inclusieve solidariteit’ op congres over nieuwe solidariteit, georganiseerd door o.a.<br />
de ChristenUnie.<br />
‘... De naaste liefhebben als jezelf, daarvoor heb je dus morele verbeeldingskracht<br />
nodig. Inlevingsvermogen èn zelfdistantie. Die vormen de basis van de ethiek van<br />
wederkerigheid die aan de brede belangensolidariteit ten grondslag ligt. Ik denk dat<br />
die ethiek opnieuw leven moet worden ingeblazen. Hoe zou dat kunnen?<br />
Dertig jaar geleden schreef <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> een klein, profetisch boekje met als<br />
titel Inclusief Denken. Hij wilde daarmee een nieuwe manier van denken introduceren,<br />
tegen het oude antagonistische, exclusieve denken. Niet uit idealisme alleen, maar<br />
omdat hij vond dat we in een globaliserende samenleving – dat is een samenleving<br />
waarin geen schutting het uiteindelijk houdt – niet anders meer konden. ... De rampen<br />
in andermans bestaan zullen vroeg of laat uiteindelijk ook van invloed zijn op jouw geluk.<br />
Je zult je heil niet zonder het heil van anderen kunnen realiseren. Het is kortzichtig om<br />
een samenleving te willen waarin de contingenties van het bestaan (armoede, ziekte,<br />
ouderdom) als individueel calculeerbare risico’s worden beschouwd, waartegen je je<br />
als individu hebt in te dekken. De schutting staat niet tússen ons, maar moet óm ons<br />
heen gebouwd worden. Het spreekt daarom vanzelf dat ik meebetaal aan de zwangerschap<br />
van mijn jonge buurvrouw, ook al is mijn gezin compleet. Zoals het vanzelf<br />
spreekt dat zij meebetaalt aan de verzorging van mijn demente moeder, ook al is de<br />
hare overleden. Maar de kortzichtigheid regeert, een gebrek aan morele verbeeldingskracht,<br />
aan inclusief denken. ...’<br />
12 januari 2006, toespraak door Adrianus kardinaal Simonis, Aartsbisschop van<br />
<strong>Utrecht</strong> en voorzitter van de Nederlandse Bisschoppenconferentie, bij start van<br />
Actie Kerkbalans<br />
‘... Voor een samenleving waar mensen worden uitgesloten, waar het recht van de<br />
sterkste, of politieker uitgedrukt, de eigen verantwoordelijkheid de exclusieve boventoon<br />
lijkt te voeren, is verbreding geen overbodige luxe. We dienen wel degelijk een boodschap<br />
aan elkaar te hebben. En verdieping om te komen tot een mentaliteit van respect<br />
én tolerantie, van vrijheid én fatsoen, van eigen én gezamenlijke verantwoordelijkheid,<br />
van niet alleen ik, maar ook de ander. Ik noem dit ‘inclusief denken’. Daarbij gaat het<br />
niet om de vraag naar leuk of fijn, maar om wat eenvoudigweg noodzaak is om in een<br />
geordende samenleving echt samen te kunnen leven. Niet als een vreedzame<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
coëxistentie in een archipel van samenlevingen, maar samenleven in de diepste betekenis<br />
van het woord. Een samenleving als waardengemeenschap. Een samenleving die voor<br />
ons allen heel wat waard mag zijn.’<br />
29 maart 2006, mr. Bert Westerink, oud-wethouder in Groningen en organisatieadviseur<br />
in column op www.bertwesterink.nl<br />
‘... Inclusief denken zoals de christelijk-sociale traditie dat gedragen heeft, vindt men<br />
in de oorspronkelijke vorm momenteel vooral bij de ChristenUnie. “De boel bij elkaar<br />
houden” lijkt daarop. Die woorden werden voor het eerst gebezigd door Joop den<br />
Uyl, die het desgevraagd als ex-gereformeerde, net als Wouter Bos misschien wel aan<br />
zijn opvoeding had willen relateren.’<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
69
70<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
drie autoBiograFische schetsen<br />
dienst en dienstweigering<br />
JuFFrouw haVelaar<br />
(het Zuider Volkshuis in rotterdam]<br />
de ncsV in de Jaren 1930-1942<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
71
oVer dienst en<br />
dienstweigering<br />
Mijn houding tegenover oorlog en militaire dienst is lang niet altijd rechtlijnig geweest<br />
en zeker kan ik niet zeggen dat ik van jongs af aan er negatief of kritisch tegenover<br />
heb gestaan. Eerder het tegendeel.<br />
Amersfoort, mijn geboortestad, was in mijn jeugd een echte garnizoensplaats met<br />
zowel infanterie als cavalerie en artillerie. Dus voetvolk, huzaren en veldgeschut.<br />
Tot mijn oudste herinneringen behoort het in de verte horen schallen van trompetten<br />
en daarna het gekletter van paardenhoeven op de keien van onze Arnhemse Straat,<br />
waar ze langs ons huis kwamen en ik ze vanuit de bovenvoorkamer aan de straat voorbij<br />
zag trekken, bijna ter hoogte van het raam, net even daaronder de koppen van de<br />
huzaren, soms met kolbakken op, altijd krijgshaftig van gelaat. Of ook met denderend<br />
geratel de kanonnen van de artillerie, lang niet zo imponerend als huzaren, meestal<br />
boerenjongens voorop de wagentjes waarmee het afuit getrokken werd.<br />
En later op zaterdagmorgen – ook door onze straat – altijd het feest van de militaire<br />
kapel van het vijfde Regiment. Jagers van de infanterie met de plechtige dirigentmajoor<br />
ernaast, af en toe even nadrukkelijk met een handgebaar de maat aangevend.<br />
Ja, we waren wèl omringd door ‘das Militär’: en we genoten er uitbundig van. Met oorlog<br />
had dat alles totaal niets te maken, want ons land, dat hoorden we, was neutraal, ook<br />
tijdens de oorlog 191 -18. En dat zou zo blijven was de algemene opinie. Sinds de<br />
‘Belgische opstand’ van 18 0-18 9 had ons land geen oorlog gekend. Ja, toch wel een<br />
beetje: in ons Indië, bijvoorbeeld in Atjeh waarvan we prachtige platen hadden hangen<br />
in de gangen van onze christelijke lagere school, bestormingen en gesneuvelde<br />
‘opstandelingen tegen ons gezag’.<br />
Natùùrlijk sneuvelden die, en dat was gòed. Ja, en verder was er iets van oorlog waar<br />
toch ook Hollanders bij betrokken waren geweest: de boerenoorlog tegen de Engelsen,<br />
vooral rooineks, kaki’s genoemd. Met ‘Oom Paul’ (Krüger) die door onze Koningin naar<br />
<strong>Boerwinkel</strong>, Voorzitter Comité Stopzetting Atoomwapens, 1956.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
7
7<br />
ons land werd gehaald met de ‘Gelderland’.<br />
En vooral niet te vergeten de boeken van Penning over die oorlog. Mijn grootouders<br />
waren geabonneerd op het christelijke tijdschrift Timotheus (Timotuis zo lazen we als<br />
jongens die titel) en daarin kwamen die boeken in afleveringen, die door ons met<br />
gloeiende wangen verslonden werden. In een van die Penning boeken kwam een<br />
figuur voor die Ome Janus werd genoemd en die een merkwaardige gewoonte had:<br />
elke keer als hij een Engelsman had neergeschoten, klakte hij met z’n tong. En gretig<br />
zochten we telkens weer de passage op waar we dan - zeer tevreden - lazen: ‘Ome<br />
Janus klakte met zijn tong want hij had weer een kaki neergelegd’. Ome Janus kon ons<br />
niet genoeg met zijn tong klakken.<br />
Hoe romantisch was dat alles in vergelijking met wat tijdens de oorlog 1 -18 langzamerhand<br />
tot ons doordrong, vooral door de gratis bij de sigarenwinkel te krijgen afleveringen<br />
van het Engelse geïllustreerde tijdschrift: The War Pictorial, al gauw in vertaling:<br />
De oorlog in beeld. Toch paste men wel op die realiteit niet voluit realistisch voor<br />
ogen te brengen. Ook de Duitsers hadden zo’n propaganda tijdschrift. Ik herinner me<br />
in onze kringen (zeker bij Abraham Kuyper) een voorkeur voor de Duitsers, vooral toen<br />
ze ons niet in de oorlog betrokken. En ik denk dat die vóórkeur voor de Duitsers eerder<br />
een àfkeer was van de Engelsen, die èn sinds de dagen van de Ruyter èn sinds de<br />
Boerenoorlog voor ons wel het perfide Albion waren. Met daarbij een afkeer van het<br />
‘wufte’ Frankrijk, Parijs vooral.<br />
Hoezeer er verdeeldheid heerste, soms binnen eenzelfde familie over de voorkeur<br />
voor de Duitsers òf voor de Entente, zoals dat heette, bewees een liedje van – geloof<br />
ik – Lou Bandy, dat luidde:<br />
Mijn tante is pro-Duits en mijn oom geallieerd<br />
Die Wacht am Rhein die fluit ze terwijl oom marseilleert<br />
Het laatste jaar van de oorlog kwam een nieuwe verschrikking opdagen: de bolsjewieken.<br />
De ouderen spraken erover met angst in hun stem en dat sloeg op ons over. Althans<br />
op mij en m’n vriendjes. De bolsjewieken ontzagen God noch gebod en vermoordden<br />
zonder pardon wie ‘t niet met ze eens was. Dus moet je jezelf daartegen wapenen,<br />
dacht ik. Ik liet bij de smid tegenover ons een stuk bandijzer van 11 cm. breed en 20 cm.<br />
lang afsnijden een sleep daar op een slijpsteen een scherpe punt aan. De moeilijkheid<br />
was een handvat te maken aan dat stuk ijzer; en daar kwam het niet meer van.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Wat ons wel bezig hield was een klein boekbindertje op de Westsingel, die ons<br />
verdacht voorkwam. Werd er niet gemompeld over z’n communistische neigingen?<br />
Zou het geen spion zijn voor de Russen? De man had ook een postzegelhandeltje maar<br />
dat zou wel camouflage zijn voor zijn spionagepraktijken. Dus gingen we er binnen,<br />
kwasi om wat postzegels te bekijken en onderwijl te zien of er niets verdachts was te<br />
bespeuren.<br />
Intussen werd ik in 1918 leerling van ‘t Stedelijk Gym en 2 jaar later werd ik intens<br />
geboeid door de padvinderij waar veel van mijn romantische verlangens een bevrediging<br />
vonden. Vooral het lasso-werpen beoefende ik met hartstocht en ik was apetrots toen<br />
ik er een mocht aanschaffen.<br />
Een nieuw fenomeen deed zich in 1922 voor: de Kaderlandstorrn. Als middelbare<br />
scholieren kon je vanaf je 16de jaar op woensdagmiddag van 1 . 0 - 17. 0 deelnemen<br />
aan een elementaire training voor militaire dienst en dan na enkele examens en praktijkstages<br />
zover komen dat je later als je voor je nummer moest opkomen grote verkorting<br />
van je diensttijd kon krijgen.<br />
De hele opzet was o.a. van een zekere luitenant Kiès, die op die manier een ander<br />
(en beter?!) soort militairen hoopte op te leiden. Hij was een man die iets fascinerends<br />
had en aan het militair zijn een idealistisch element wist te koppelen.<br />
Die training had ook een sterk sportief karakter: soms lange marsen maken (in de<br />
Paasvakantie bijv. 2 dagen achtereen van ieder 0 km. en dan met militaire bepakking,<br />
voor jongeren iets – maar niet veel – lichter gemaakt. Ook leerde je schieten (met klein<br />
kaliber, wèl met de echte grote ‘spuit’).<br />
Er was wel één ding dat ineens weerzin wekte. Dat was het oefenen in bajonetvechten<br />
op met stro gevulde zakken. Vooral de taal die daarbij werd gebruikt was – bewust –<br />
overdreven grof. Alsof de instructeur – eigenlijk een lam van een man – er in feite zelf<br />
mee in zat als hij je wees hoe je het moest doen: Kijk, als je je bajonet dan in de buik<br />
van de vijand hebt geprikt, moet je met je geweer een kwartslag naar rechts draaien,<br />
anders krijg je hem er niet uit.<br />
Maar die instructie was maar éénmaal en dat kon je dus vergeten als je won. En dat<br />
wilde je toen. Het zou toch nooit gepraktiseerd worden, dacht je. Wat je niet kon<br />
vergeten was de praktijkstage van een maand die je na 2 jaar in de kazerne moest door-<br />
brengen als korporaal vóór je sergeant kon worden. Dat viel voor mij in de maand mei<br />
van 1925 en het vond plaats in de infanteriekazerne aan de Leusderweg in Amersfoort.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
75
76<br />
Die vier weken was ik als korporaal hoofd van de Chambree, dat is een slaapzaal met<br />
± 20 man, en ik sliep daar zelf ook. In die vier weken heb ik meer van het leven en de<br />
taal van Amsterdamse binken leren kennen dan ooit in mijn verdere bestaan. Daar<br />
hoorde ik dan ook de verhalen waarmee ze ‘s avonds na het passagieren in de stad<br />
terugkwamen. Een van hen, Bennie, was m’n slapie en vooral hij was bijzonder mededeelzaam,<br />
en dan vooral ook over z’n leven in Amsterdam. Bennie had n.l. niet een<br />
gewoon beroep, maar was de gigolo van welgestelde maitresses van nog welgestelder<br />
zakenlieden. In alle kleur en geur vertelde Bennie hoe deze dames hem verwenden met<br />
de zaligste maaltijden, hem in hun weelderige badkamers eerst welriekendste baden<br />
lieten ondergaan, voor Bennie zijn plicht tegenover de dames vervulde. Het hele<br />
Amsterdamse leven werd over me heen gestort in alle details en finesses.<br />
Aan het eind van die maand op de Chambree had ik het gevoel van door een poel van<br />
vuiligheid te zijn gegaan en wist me eigenlijk geen raad. Niets van wat m’n opvoeding<br />
thuis me had geleerd kon ik hiermee in verband brengen en in die situatie ging ik naar<br />
mijn oudere vriend, die me al in zoveel dingen had geholpen, naar Peet van den Hooff,<br />
toen theologisch student aan de VU in Amsterdam, maar bezig over te stappen naar<br />
<strong>Utrecht</strong>, in verband met de Geelkerken-affaire.<br />
Over Peet zou ik een heel verhaal kunnen vertellen, want ik heb veel met hem gepraat<br />
en veel van hem geleerd. Dat leren ging op een bijzondere manier: al wandelende. Hij<br />
woonde aan ‘t eind van de Langestraat, ik aan de Arnhemse, en ‘s avonds brachten we<br />
elkaar naar huis en terug, naar huis en terug, talloze malen door de nacht die straten<br />
lopende, en af en toe ook in een wandeling de wallen rond. Zo hoorde ik van Peet<br />
uitvoerig de essentie van het beroemde boek van Rudolph Otto: Das Heilige. Maar daarna<br />
ook de filosofie van Scheler en de visie van Buytendijk. Vooral niet te vergeten de in<br />
die jaren opkomende Karl Barth. Wat ik van die allen – en van nog veel meer – weet,<br />
heb ik van Peet geleerd op onnavolgbare peripathetische wijze: al wandelend!<br />
Naar deze Peet ging ik dus in mijn distress en ik vertelde hem in welke situatie ik had<br />
verkeerd. Waarop Peet zei: ‘Weet je wat jij moet doen? Jij moet met mij meegaan naar<br />
de cursus die prof. De Hartog geeft op de School voor Wijsbegeerte.’ Dat heb ik toen<br />
gedaan en daar de machtige De Hartog gehoord over ‘Bijbelse personen als mensheidstypen’.<br />
Ik heb hem niet alleen gehóórd, maar vooral ook belééfd in zijn prachtige<br />
voordracht; ja, maar ook in zijn omgaan met z’n publiek dat daar vooral bestond uit<br />
min of meer theosofische en vegetarische dames, die hem háást aanbaden, maar toch<br />
nèt niet helemaal, want de Hartog... at vlees!<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Als zij dan daarover hun ontsteltenis lieten blijken ging De Hartog daarop in en liet<br />
ze zien hoe het lagere dierlijke, bijvoorbeeld van het varken, doordat hij het at, werd<br />
omgezet in iets hogers: ‘Zo wordt het zwijn in mij verheerlijkt’ besloot hij dan zijn uitleg.<br />
Of de dames daarmee content waren en of De Hartog dat zelf ècht zo geloofde –<br />
wie zal het zeggen?<br />
Maar één ding herinner ik me nog goed: hoe hij aan het slot van de laatste avond zich<br />
aan de grote vleugel zette, enkele forse akkoorden aansloeg en toen met krachtige<br />
stem zong:<br />
Hallelujah, eeuwig dank en ere<br />
Lof, aanbidding, wijsheid, kracht<br />
Worde op aard en in den Hemel Here<br />
Voor Uw liefde U toegebracht.<br />
Het was of alle last en vuil van de weken in de kazerne van me af vielen: een bevrijding,<br />
een reiniging – ik heb het thuis nooit kunnen vertellen.<br />
De volgende fase van mijn militaire loopbaan speelde zich af in Kampen op de S.V.O., de<br />
School voor Verlofs Officieren, waar ik als sergeant in de zomer van 1926 werd opgeleid<br />
tot vaandrig. Ook daar in Kampen was een fascinerend officier, luitenant Mallinckrodt,<br />
staalblauw van oog en Pruisisch van houding als zijn naam deed vermoeden. ‘De luit’<br />
was hij en voor de luit zou je, waarachtig waar, door het vuur zijn gegaan. Van dat vuur<br />
was overigens in die jaren in de verste verte geen sprake. Eigenlijk was die hele opleiding<br />
een verrukkelijke zorgeloze tijd, waarbij niet alleen je eten en drinken goed was verzorgd,<br />
maar waar je ook gratis lessen kon krijgen in schermen en andere sporten. Van dat<br />
schermen heb ik genoten.<br />
De opleiding zelf verliep dan ook vlekkeloos, totdat... Totdat op een moment de luit<br />
theorie gaf over: gedrag in vijandelijk gebied in oorlogstijd. Daarbij werd de vraag<br />
behandeld: Wat doe je als je troep vanuit een hinderlaag wordt beschoten door nietmilitairen,<br />
door burgers dus? De luit zelf gaf het antwoord: je gaat naar het gemeentehuis<br />
in het dichtstbijzinde dorp, laat twintig burgers opkommanderen, zet ze tegen de<br />
muur en laat ze fusilleren.<br />
‘Da’s gemeen!’<br />
Vóór ik het besefte, had ik het eruit geflapt, waarop de luit, héél kalm vroeg: ‘En wat<br />
zóudt U dan doen, sergeant <strong>Boerwinkel</strong>?’ Waarop ik natuurlijk geen antwoord wist en<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
77
78<br />
dus ook door mijn mede-sergeants meewarig werd bekeken als een onnozele hals. Zij<br />
zouden geen bezwaar maken.<br />
En verder? Verder voorlopig niets. Ik besefte wel dat het door de luit gegeven antwoord<br />
volstrekt paste in het hele systeem. Ik besefte ook vagelijk dat er toch wel ‘grenzen’<br />
moesten zijn, maar verder nog geen conclusies. En dus werd ik nadat ik als een van de<br />
eersten was geslaagd voor het officiersexamen, naar Amersfoort gestuurd om daar<br />
drie maanden dienst te doen als vaandrig, voor ik officieel de ster van 2de luitenant op<br />
m’n kraag kon krijgen. Weer kwam ik terecht bij het vijfde regiment Infanterie aan de<br />
Leusderweg, alleen nu niet meer op de Chambree: ik kon thuis slapen.<br />
Die periode als vaandrig was onmetelijk vervelend. Eigenlijk had je practisch niets<br />
anders te doen dan: toezicht houden op het kijken. Het kijken n.l. van de sergeantmajoor,<br />
die weer moest kijken hoe de sergeants de recruten leerden marcheren en<br />
schieten. Een vermoeiende job, vooral door z’n volstrekte leegheid. Het enige waar je<br />
bij te pas kwam was als een grote groep op mars ging en je naast de troep liep en het<br />
commando had.<br />
Aan het eind van die drie maanden riep Kapitein de Haan me bij zich: ‘Ja, vaandrig<br />
<strong>Boerwinkel</strong>, we moeten nu maar eens even kijken of we een goede datum voor de<br />
beëdiging kunnen vinden.’ Waarop ik weer, even ondoordacht als in Kampen, ineens<br />
reageerde: ‘Maar kapitein, ik wil helemaal niet beëdigd worden.’<br />
Even verwondering bij de kapitein en toen: ‘Aha, ik begrijp U al, U bent zeker<br />
doopsgezind. Geen bezwaar, dan kunt U de gelofte afleggen.’<br />
‘Maar ook dat wil ik niet, kapitein.’<br />
Waarop hij wat verbouwereerd, maar niet onvriendelijk: ‘Dat is dan jammer, maar dan<br />
kunt U geen officier worden, dan blijft U vaandrig.’<br />
Waarop ik niet anders kon doen dan hem gelijk geven.<br />
Hoe zat dat nu bij me? Had ik daar in die drie maanden al eerder over gedacht en was<br />
het een besluit na rijp beraad? Absoluut niet. Ik had er helemaal niet over gedacht in<br />
die drie maanden. Dat kwam ook doordat ik wel wat beters had te doen. Mij was n.l.<br />
gevraagd of ik bij de feesten van het 650-jarig bestaan van ons gym de hoofdrol wilde<br />
spelen in ‘Mijnheer Pirroen’, de toneelbewerking van Felix Timmermans’ roman. Daar<br />
waren m’n hoofd en m’n handen vol van.<br />
En verder? Verder voorlopig nog niets. Wel nu ernst gaan maken met de studie en zorgen<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
dat ik, ondanks al die andere bezigheden, nog binnen een redelijke tijd het candidaatsexamen<br />
Nederlandse letteren zou halen.<br />
Maar intussen groeide ook een diepere interesse in de hele militaire kwestie en kwam<br />
de vraag op: Als je dan ergens zulke bezwaren hebt dat je je niet door eed of belofte<br />
wilt verbinden om als ‘t er op aan komt dit alles in praktijk te brengen, is het dan wel<br />
een goede zaak, dit hele militaire bedrijf?<br />
In die overwegingen werd ik gesterkt door de lectuur van o.a. werk van Bart de Ligt en<br />
anderzijds door gesprekken met de doopsgezinde predikant in Amersfoort, Frits Kuiper.<br />
Ook herinner ik me een gesprek met een oudere kennis van ons, ‘Oom’ Smits, die op<br />
een moment rei: ‘Er is niets goddelijks aan een ander een bajonet in z’n buik te steken.’<br />
Een opmerking die op zichzelf niet zò bijzonder of verhelderend was, maar die wel<br />
ineens die instructie bajonetvechten weer bij me opriep.<br />
Verder was er ook het blad en de beweging ‘Kerk en Vrede’ en vooral ook in het<br />
Hersteld Verband het spreken en schrijven van Ds. Buskes. Hoe het zij, op een moment<br />
kwam ik tot de overtuiging: ik moet ermee kappen, ik mag er niet meer aan meedoen.<br />
In feite betekende het dat ik, als ik in 1928 zou worden opgeroepen voor herhalingsoefening,<br />
een beroep zou moeten doen op de Dienstweigeringswet van 192 , waarbij<br />
je vervangende burgerdienst zou mogen doen als de commissie die daarvoor was, je<br />
‘gewetensbezwaren’ (die je dan in een brief zou moeten uiteenzetten en nader voor<br />
de commissie toelichten), zou erkennen.<br />
Aan de opstelling van dat stuk heb ik nogal tijd besteed. Het verhoor van de commissie<br />
verliep naar wens en de uitslag was dat ik, behalve de 2 maal 2 dagen die ik nog voor<br />
herhaling had moeten opkomen, een jaar langer vervangende dienst zou moeten<br />
doen, en dat werd: op het Centraal Bureau voor de Statistiek in Den Haag en wel van<br />
1 november 1928 tot 18 dec.1929.<br />
Om dat werk in Den Haag te doen, moest ik ook wel in Den Haag wonen. Dat gaf niet<br />
zoveel moeite, want in Kampen had ik kennis gemaakt met een Delfts student, Henk<br />
van de Kolk, uit Den Haag. Zijn moeder was weduwe en kon mij onderdak en verzorging<br />
bieden tegen de toen gebruikelijke vergoeding van f 70,- per maand.<br />
Henk zelf had inmiddels wel de eed afgelegd en was dus reserve-luitenant geworden.<br />
Dat ik een beroep op de Dienstweigeringswet had gedaan, stoorde noch hem noch z’n<br />
moeder en we zijn goed bevriend gebleven. Daarover later meer.<br />
Op dat Centraal Bureau waren intussen ook andere dienstweigeraars geweest, zoals<br />
bijv. Jan Tinbergen, die daar tenslotte was gebleven en een goede functie had gekregen.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
79
80<br />
Met hem ben ik toen ook bevriend geworden en van hem heb ik veel geleerd: een<br />
niet-drammerig, maar wel heel konsekwent denkend en handelend man en overtuigd<br />
sociaal-demokraat.<br />
Dat laatste was ook een mede-weigeraar op het CBS: Henk Quarles van Ufford. Met en<br />
door hem werd ik ook lid van de SDAP, afdeling VII, Den Haag, waar toen een zekere<br />
Willem Drees, griffier bij de Tweede Kamer, voorzitter van was. Onder zijn leiding heb<br />
ik een afdelingsvergadering meegemaakt, waar hij voorstelde dat de SDAP-fractie<br />
voortaan niet meer zou deelnemen aan de opening van de Staten Generaal door de<br />
Koningin. Zeer anti-Oranje stemde de vergadering met luid applaus in. In die tijd –<br />
vóór WO II – betekende pro-Oranje automatisch pro-Rechts. Zodoende dus ook voor<br />
Willem Drees.<br />
Henk Quarles – zoals hij zich konsekwent zonder Van Ufford voorstelde en liet noemen –<br />
was de zoon van Jhr. Quarles van Ufford, de voorzitter van het Nederlands Bijbelgenootschap<br />
en zeer christelijk-historisch. Waartegen Henk dus rebelleerde. En zich<br />
verder grondig verdiepte in de sociale vragen, mij daarvan deelgenoot en tot lezer van<br />
Het Volk maakte. Zo leerde ik ook de houding van de SDAP t.o.v. de bewapening kennen:<br />
meer praktisch dan principieel ertegen en dus voor echte antimilitaristen maar half.<br />
De vriendschap met Henk Quarles bracht me ertoe hem te vragen of ik in Amsterdam<br />
bij hem op z’n kamer kon komen wonen na afloop van de tijd op het CBS.<br />
Daar zat zeker ook achter dat ik graag Amsterdam wilde leren kennen. Zo heb ik dus<br />
bij hem van januari tot en met augustus 19 0 gewoond: ‘In den roden Quarwinkel’, zoals<br />
Jaap Schreuder (ook op het CBS ontmoet) zijn boeiende brieven aan ons adresseerde.<br />
In die Quarwinkel werd door ons in de loop van 19 0 onder leiding en inspiratie van<br />
Frits Kuiper de groep ‘Socialisme en Kerk’ opgericht, ook al omdat we de Christen<br />
Democratische Unie (CDU) geen radicale doorbraak vonden. Die doorbraak is er pas<br />
direct na de Tweede Wereldoorlog gekomen, vooral door de stap van 7 Amsterdamse<br />
predikanten die tot de SDAP toetraden en daarvan uiting gaven in hun geschrift: ‘Wat<br />
bezielt ze?’<br />
Op dat moment was er nog absoluut geen sprake van de mogelijkheid om ooit in een<br />
oorlog betrokken te raken. Maar in de loop van de jaren dertig, en dan vooral nadat in<br />
19 in Duitsland Hitler aan de macht was gekomen en in 19 5 er een nieuw leger was<br />
gekomen en Duitse troepen het Rijnland hadden bezet en nog meer nadat in de<br />
Kristall-nacht van 9 november 19 8 talloze synagogen in brand waren gestoken en de<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
jodenvervolging steeds brutaler werd, kwam de mogelijkheid van ‘een’ oorlog, zij het<br />
nog met ons als neutraal Nederland binnen ons gezichtsveld.<br />
Wat in 1926 volstrekt ondenkbaar scheen, was in 19 6 niet zó volstrekt ondenkbaar<br />
te achten. Dat bracht de hele vraag van bewapening en dienstweigering in een ander<br />
licht. Vooral na 19 8 kon ik niet meer z6 absoluut nee zeggen tegen het instandhouden<br />
van een leger als nog wel bijv. in ‘Kerk en Vrede’ gebeurde. Ik sprak daar toen over<br />
met mensen van de leiding van Kerk en Vrede in Amersfoort, kreeg geen gehoor en<br />
bedankte toen als lid.<br />
Toen kwam in september 19 9 de Duitse inval in Polen en de oorlogsverklaring van<br />
Engeland en Frankrijk. In ons land: de mobilisatie. Daarbij werden alle reservisten<br />
opgeroepen en dus ook: Henk van de Kolk. Zijn standplaats: Amersfoort. Al gauw<br />
kwam hij bij ons aan, vertelde dat hij al ergens gelegerd was maar vroeg of hij zijn eten<br />
(dat dan door een oppasser zou worden gebracht) bij ons mocht opeten. Natuurlijk<br />
vonden we dat goed en zo kwam de mobilisatie heel dichtbij en werd ik dagelijks<br />
geconfronteerd met mijn keuze van 1926.<br />
Die confrontatie, die vráag: wàt is het goede, kwam heel hevig op me af toen op 10<br />
mei de Duitsers binnenvielen en Henk van de Kolk regelrecht naar de Grebbelinie<br />
werd gezonden om te proberen de vijand tegen te houden. Zelf moest ik thuis blijven.<br />
Zelden heb ik me zo beroerd gevoeld als toen.<br />
In de oorlog zelf was er een gedurige wisseling van stemming. Soms was je zo razend<br />
op de Moffen dat je ze wel in de grond wilde stampen en klonk het nachtelijk overtrekken<br />
van de Engels-Amerikaanse eskaders richting Berlijn als muziek. Tot je dan ook<br />
weer ineens besefte wàt zo’n bombardement betekende. Ook al was je er zelf niet bij, in<br />
ons eigen land hoefde je alleen maar aan Rotterdam te denken, waarover je dan hoorde<br />
hoe Paul Voerman daar op allerlei manieren te hulp was gekomen na het bombardement.<br />
En natuurlijk was de intocht van de Canadezen met hun tanks door onze Amersfoortse<br />
straten een enorme belevenis en kon je in alle oprechtheid danken voor die uitredding.<br />
En toen kwam 6 augustus 19 5. Connie en Mariet Patijn waren op bezoek en we zaten<br />
aan het bed van Hens die nog nakuurde van de Kochse infectie die voorjaar 19 bij<br />
haar was geconstateerd. Terwijl wij zaten te praten kwam ineens door de radio het<br />
bericht: op Hiroshima in Japan, was een atoombom geworpen en die had in één slag<br />
de hele stad verwoest.<br />
Bij dat bericht wist ik, als in een flits: hiermee is de hele kwestie van oorlog en<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
81
82<br />
verdediging in een volstrekt nieuwe fase gekomen.<br />
Connie ontkende het: die atoombom was slechts een gradueel verschil met alle<br />
bekende wapenen, geen essentieel verschil. Hoewel alleen Amerika nog over dat wapen<br />
beschikte, besefte ik dat Rusland het er niet bij zou laten zitten en niet zou rusten voor<br />
het zelf over zo iets beschikte. Natuurlijk had ik nog geen idee hòe het alles zich zou<br />
ontwikkelen. Maar wel het idee: het is (weer) een nieuwe situatie.<br />
Dat besef heeft mij er in de jaren vijftig toe gebracht om samen met Henk Berkhof en<br />
anderen ons te richten tot de Generale Synode van de Hervormde Kerk om een duidelijk<br />
standpunt in te nemen t.a.v. de steeds grimmiger wordende controverse tussen Oost<br />
en West, met name tussen de USA en de USSR. De herderlijke schrijvens inzake oorlog<br />
en vrede van 1952 en 195 waren o.i. veel te tam en te voorzichtig.<br />
Bestrijding van het militarisme werd grotendeels aan ‘linkse’ lieden overgelaten. Tot eind<br />
1955 de hoofdzakelijk linkse ‘Vredesraad’ een aantal prominenten uit alle gezindten<br />
opriep voor een bijeenkomst op 11 januari 1956 in Hotel Terminus in <strong>Utrecht</strong>.<br />
Daar zijn Henk Berkhof en ik heengegaan met enkele andere leden uit de Hervormde<br />
Kerk als Oppenheimer en hebben daar het Comité Stopzetting Atoombomproeven<br />
opgericht met mensen uit alle kerken en politieke partijen.<br />
Ook met mensen uit de Communistische Partij, omdat wij beseften dat ook Rusland<br />
tot de stopzetting moest worden opgeroepen. In dat opzicht dus een duidelijk stuk<br />
‘inclusief denken’. Dat werd in het najaar van 1956 zwaar op de proef gesteld met de<br />
Russische inval in Hongarije. Toen werd er van vele kanten op aan gedrongen om het<br />
communistische lid (de heer Ruisch (?) uit het Comité te verwijderen. Ik heb mij daar<br />
fel tegen verzet, maar heb wel een grondig gesprek met hem gehad maar hem toch<br />
gehandhaafd. Dat heeft het mij later mogelijk gemaakt, samen met de Prof. De Froe in<br />
Genève bij Amerikaanse, Engelse en Russische delegaties te pleiten voor de algehele<br />
stopzetting van de proeven en daar gehoor voor te vinden. Dat gebeurde in eind 1958<br />
en daar ontving de Russische afgevaardigde Tsarapkin ons in een gesprek van twee uur.<br />
Op 5 augustus 196 werd in Moskou het besluit genomen door de USSR, de USA en<br />
Engeland dat er geen proeven met atoombommen meer gehouden zouden worden in<br />
de open lucht. In hoeverre onze Nederlandse actie daartoe heeft bijgedragen valt niet<br />
na te gaan. Het was een onderdeel van een actie die ook door anderen werd gevoerd.<br />
Intussen was in 1962 het Synodaal rapport in de Hervormde Kerk verschenen onder de<br />
titel ‘Het vraagstuk van de Kernwapenen’. Daarin was deze zin centraal: ‘dat Christenen<br />
het niet voor hun aan het Woord en de beloften Gods gebonden geweten zullen kunnen<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
verantwoorden aan zulk een oorlog met kernwapenen hun medewerking te geven.’<br />
Daarmee was wel het gebruik van kernwapens dus voor christenen buiten de wet<br />
gesteld, maar nog niet het bezit. Dat gebeurde eerst in de Pastorale brief over de kernwapenen<br />
in november 1980 met de zin: ‘Wij moeten daarom allereerst ons “neen” van<br />
1962 herhalen en daarbij nu ook in alle duidelijkheid vaststellen dat dit “neen” ook<br />
onverkort geldt voor het bezit van deze wapenen.’<br />
In oktober 1981 werd ik voorzitter van een werkgroep die een reactie op deze pastorale<br />
brief vanuit de plaatselijke gemeente Driebergen moest voorbereiden. Daarover is in de<br />
periode 1982 tot april 198 een eindverslag opgesteld en aan de Centrale Kerkenraad<br />
aangeboden die het aan de Synode heeft doorgegeven. In 1985 is er een petitionnement<br />
aan de regering aangeboden met .750.000 handtekeningen om plaatsing van raketten<br />
af te wijzen. Aan deze actie hebben wij ook meegewerkt, o.a. door een raambiljet.<br />
De regering heeft echter in principe besloten in Woensdrecht de plaatsing van de 8<br />
kruisraketten te doen voorbereiden.<br />
17 en 18 maart 1986<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
8
JuFFrouw haVelaar<br />
(het Zuider Volkshuis in rotterdam)<br />
Het was in februari 19 2 dat ik een brief ontving van de directie van het Zuider<br />
Volkshuis in Rotterdam met de vraag of ik eens kennis wilde komen maken met het<br />
oog op een eventuele benoeming als medewerker.<br />
Ik woonde toen op een achterkamertje aan de Nieuwe Gracht in <strong>Utrecht</strong> en was de<br />
laatste maanden intensief bezig geweest met mijn doctoraalscriptie over Karel van de<br />
Woestijne, een uiterst precieus Vlaams dichter, waardoor ik helemaal was opgegaan in<br />
de hoog-literaire wereld van eind vorige en begin deze eeuw, ver van alle concrete<br />
ellende van die eerste jaren dertig toen de werkloosheid fel toesloeg.<br />
Dat ik toch op die uitnodiging van het Zuider Volkshuis inging heeft juist met dat laatste,<br />
die werkloosheid te maken. In dubbele zin: aan de ene kant was er voor mij, als ik over<br />
enkele maanden afgestudeerd zou zijn, geen enkel zicht op een baan als leraar<br />
Nederlands en Geschiedenis.<br />
Aan de andere kant was ik de laatste jaren steeds meer verdiept geraakt in de<br />
problemen van de arbeiderswereld, vooral door m’n contacten met Frits Kuiper en<br />
Henk Quarles van Ufford. Met de laatste had ik een jaar samengewoond op een<br />
kamertje aan de Brouwersgracht in Amsterdam. Beide waren we lid van de SDAP en<br />
samen met o.a. Frits Kuiper en Jaap Burger hadden we in 19 0 de groep ‘Socialisme<br />
en Kerk’ opgericht (bewust in die volgorde) om vooral voor meer orthodoxe christenen<br />
de mogelijkheid van een samengaan van die twee aan te tonen en op te roepen tot<br />
een mede-strijden met de SDAP, (waar vrijzinnige christenen zoals Banning bijv. allang<br />
lid van waren).We hadden in 19 0 in Amsterdam o.a. ook meegedaan met de ‘grootse’<br />
1 Mei-viering in het Stadion (beschreven in de roman ‘Amsterdam’ van Maurits Dekker),<br />
hadden ook partijvergaderingen bezocht.<br />
Verder had ik me nogal verdiept in het Russische ‘Vijfjarenplan’, waarover ik de colleges<br />
volgde van Prof. Posthumus aan de Amsterdamse Universiteit. (Dat laatste leidde ertoe<br />
dat op een van de colleges de prof aan z’n studenten een vraag stelde waarop ze<br />
geen antwoord wisten. Ik meende het wel te weten, gaf het antwoord, waarop Prof.<br />
Zomerkamp met oudere jongens van het Zuider Volkshuis, 1933.<br />
<strong>Feitse</strong> geheel links.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
85
86<br />
Posthumus (mij blijkbaar niet als een van zijn studenten herkennende) zei: ‘Heel goed,<br />
maar wie bent U eigenlijk, meneer?’ Waarop ik mijn naam noemde en er ter verklaring<br />
aan toevoegde dat ik er was als gast. Waarop de prof: ‘Aha, meneer geeft dus nu een<br />
gastcollege.’ Luid gelach bij de Amsterdammers. Waarop de prof zijn studenten er fijntjes<br />
aan herinnerde dat zij met al hun gelach géén antwoord hadden weten te geven.)<br />
Kortom, ik was de laatste jaren vrij druk bezig geweest met het socialisme maar dan wel<br />
vooral theoretisch. Nu dus die vraag van het Zuider Volkshuis kwam, dacht ik: Dáár kan<br />
ik wat dichter bij de gewone alledag van de arbeiders komen. Dus nam ik de uitnodiging<br />
te komen kennis maken aan.<br />
Op de afgesproken dag ging ik dus naar Rotterdam, naar het tuindorp Vreewijk en<br />
werd daar wat rondgeleid door Paul Voerman, die daar vooral was voor het mannelijke<br />
jeugdwerk. Daarna had ik op ‘t Volkshuis zelf (aan de Brink) een gesprek met de<br />
directrice ‘Juffrouw Havelaar’: een grijzende dame van ongeveer vijftig jaar, kennelijk<br />
iemand uit de grote Rotterdamse zakenfamilies, maar die zich geheel vereenzelvigd had<br />
met de arbeiderswereld van het tuindorp. In dat gesprek over m’n opleiding, afkomst<br />
en ideeën kwam ook de godsdienst ter sprake. lk vertelde dat ik van oorspronkelijk<br />
gereformeerde huize was, maar was meegegaan met de afsplitsing daarvan sinds de<br />
kwestie Geelkerken in ‘26. Ik noemde daarbij ook de naam van Ds. Buskes en zei verder<br />
dat ik als regel zondags naar de kerk ging. Nu, dat was geen bezwaar, alleen was er<br />
wel ook op zondag eens een excursie waaraan ik dan ook zou moeten meewerken.<br />
Maar verder was er volgens Juffr. Havelaar geen enkel bezwaar: ‘Alleen’ – zo zei ze –<br />
‘ik zou u wel willen aanraden bij onze mensen het woord God niet te gebruiken,want<br />
dan denken ze aan Colijn.’ Ik begreep wat ze bedoelde: God, dat woord was voor<br />
deze socialistische Volkshuismensen muurvast<br />
verbonden met christelijke politiek en wat die voor hen betekende dat had Colijn ze<br />
wel geleerd.<br />
‘Waar U wel over kunt spreken’, zo vervolgde Juffr. Havelaar, ‘dat is over de Christusgeest.<br />
Ikdenk bijv. aan dat prachtige boekje van Olive Schreiner Peter Halket of<br />
Mashonaland. Dat is bij ons een ‘legger’. (lk begreep dat een legger een vast nummer<br />
op de lijst van voorlees-verhalen was)<br />
Met een wonderlijke mengeling van gevoelens ging ik na dit gesprek naar huis: Ik moest<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
er nog wel es over denken of ik op hun verzoek kon ingaan. Wat de financiën betreft was<br />
hun aanbod: ƒ 1800,- per jaar, dus: 150,- per maand. (Zet er als vergelijking met deze<br />
tijd een nul achter dan wordt het: ƒ 1500,-- per maand nu). Wat die financiën betreft<br />
had ik geen bezwaren. Als je rekent dat Mam in die zelfde tijd als correspondente<br />
buitenland ƒ 50,- per maand verdiende voor een werkweek van uur, begrijp je dat<br />
mijn 150 nog zo gek niet was.<br />
Maar verder: een totaal andere wereld dan waaruit ik van huis uit stamde. Toen ik die<br />
dag door het tuindorp rondliep, voelde ik dat aan de hele sfeer daar.<br />
Van hun kant wilde men het wel graag door laten gaan èn aangezien men al lang<br />
krachten te kort kwam – liefst metéén!<br />
Dat laatste bood mij een ontsnapping: dàt kon absoluut niet. En dus schreef ik dat ik<br />
‘tot mijn spijt’ niet op hun verzoek kon ingaan want dat ik per se mijn studie nu eindelijk<br />
moest afmaken en dat zou zeker tot mei duren. Waarop zij meteen schreven, dat ze dat<br />
goed konden begrijpen en dat ze me dus niet eerder dan 1 mei zouden verwachten.<br />
En zo stonk ik erin.<br />
Maar er was nog één soelaas! Het zou voor beide kanten een proeftijd van drie maanden<br />
zijn. Eind juli zouden we dan tot een al of niet definitieve benoeming kunnen komen.<br />
Met die halve geruststelling moest ik toen mijn doctoraal maar eens gaan halen. Dat<br />
gebeurde op 22 april 19 2, zodat ik inderdaad mijn werk op het Zuider Volkshuis op<br />
1 mei kon beginnen. Op mei, een Hemelvaartsdag, moest ik direct al meewerken<br />
aan een Kinderlentefeest, waar ik duizelig werd van al het grut om me heen, nauwelijks<br />
ze verstaand en nog minder ze begrijpend. Wat was ik begonnen?<br />
Maar de leiding was hartelijk en zei dat alles best liep en intussen werden plannen<br />
gemaakt voor een eerste weekend op de Karekiet, een houten huisje aan de Binnenmaas,<br />
ten Zuiden van Barendrecht. Waarbij me werd verteld dat zij die er voor ’t eerst kwamen<br />
dikwijls ‘s nachts uit hun bed werden gelicht, met een touw om één been in de ‘Majem’<br />
(de Binnenmaas) werden gegooid, waarna ze aan het touw weer aan land werden<br />
getrokken.<br />
‘s Nachts hoorde ik telkens stemmen, zacht mompelen en elk moment dacht ik: nou<br />
komen ze. Maar er kwam niets en opgelucht begon ik in heerlijk lenteweer de volgende<br />
dag, met een boot vol schoffies naar de overkant roeiend, wedstrijden organiserend, etc.<br />
Op weg erheen kreeg ik te horen van zo’n loeder: ‘Vorige meester - fijne meester!’<br />
(Ter aanmoediging? Om me op te sarren?) In ieder geval kwam op de terugweg dat-<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
87
88<br />
zelfde loeder weer naast me lopen: ‘Vorige meester - niks geen fijne meester’. Geen<br />
doctoraalbul was groter beloning.<br />
Het werd zomer en dat betekende meedoen met de jongenskampen te Esbeek, ten<br />
zuiden van Tilburg, waar het Volkshuis een eigen terrein kreeg op ‘t landgoed van ‘de<br />
<strong>Utrecht</strong>’, aan een glashelder maar steenkoud beekje, de Reusel.<br />
Het merendeel van de kinderen had geen nachtgoed, maar Paul Voerman kocht uit<br />
een dump een groot pak rood flanel en dagenlang zaten de leidsters van het Volkshuis<br />
aan de machines te snorren en toen ‘t kamp begon hadden ze allemaal zonder onderscheid<br />
een rood flanellen pyjama. Kampgeld kon er voor de meesten niet af van de<br />
uitkering die per week f 11,75 bedroeg voor een gezin van man, vrouw en kind. Maar<br />
Paul sleepte overal restanten vandaan, vooral van appelstroop in grote blikken en<br />
havermout en vóór de jeugd ‘s morgens wakker was stonden al enorme ketels met<br />
havermoutpap te koken en werden dikke sneden brood met appelstroop bedekt.<br />
Esbeek heeft in mijn oren een gouden klank behouden. Daarbij de gein van Lifebuoy<br />
(voor Paul de enig juiste zeep) waarmee ik me ‘s morgens staande tot m’n middel in<br />
het ijskoud snelstromende beekje stond te wassen. Daardoorheen dan de lucht van<br />
brandend hout onder de ketels. En de harslucht van de breed waaiende dennenbomen<br />
om het kamp. Geluk?<br />
Ja zeker, geluk. Maar niet onvermengd. Want eind juli naderde en dan moest een<br />
beslissing vallen: blijven- of gaan. Van de Volkshuiskant geen aarzeling. Van mijn kant<br />
des te meer. Niet dat het werk niet lukte, maar elke morgen werd ik wakker met een<br />
plasje zweet in mijn handen: het was zó’n totaal andere wereld.<br />
Op een moment kreeg ik witte stippen in m’n handpalmen en toen ik een weekend<br />
thuis was in Amersfoort, ben ik maar naar Dr. Walree gegaan, een vrouwelijke zenuwarts.<br />
Die onderzocht me, hoorde me aan en zei tenslotte: ‘Meneer <strong>Boerwinkel</strong>, u mankeert<br />
niets. Het enige is dat u altijd een tien wilt halen, maar u moet bedenken dat zes al<br />
voldoende is - en dan zult u best nog eens een acht halen.<br />
Zover deze wijze vrouw - die me goed doorhad wat betreft mijn neiging tot perfectionisme.<br />
Met veel vrucht heb ik dit alles later bij gelegenheid aan m’n Horstleerlingen<br />
verteld, daarbij niet vergetend de spreuk die Paul tijdens z’n verblijf in Engeland (als<br />
rentmeester) van een vriend had gehoord en die hij aan mij doorgaf: ‘You must not<br />
think they cannot be saved without me’. Ja, therapie kan soms heel eenvoudig zijn.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Maar er was nog iets dat zorg gaf. M’n broer Henk had pianolessen bij Léon Orthel<br />
van het Rotterdams Philh. Orkest, en was door m’n ouders bij de familie Groeneveld in<br />
Rotterdam onder dak gebracht, mede in de hoop dat hij daar tot rust en evenwicht zou<br />
komen. Maar hoe billijk de Groenevelds het ook deden, voor niets ging het natuurlijk<br />
niet en zo werd van thuis ook van mij verwacht dat ik iets zou bijdragen.<br />
Maar kàn dat van f 150,- in de maand, waar kostgeld en alles verder van moest betaald<br />
worden?<br />
Juffrouw Havelaar kwam naar Esbeek om met mij te spreken over doorgaan met m’n<br />
werk, wat zij – en vooral ook Paul graag wou. Ik blééf aarzelen en vertelde haar dat ik<br />
met het tot nog toe afgesproken salaris niet ook mijn broer kon helpen. Waarop zij<br />
vroeg wat ik dan nodig zou hebben. Laat ik niet te weinig noemen, dacht ik bij mezelf,<br />
niet in de laatste plaats ook denkend dat het gevraagde voor hen wel onmogelijk zou<br />
zijn. Ik zei dus dat ik al met al wel ƒ 2500,- (i.p.v. ƒ 1800,-) nodig zou hebben. Tot m’n<br />
niet geringe schrik zei juffrouw Havelaar: ‘Goed, dan spreken we af ƒ 2500,- en verder<br />
kunt U bij ons in het huis aan de Leede een kamer krijgen en bij ons aan tafel mee eten’.<br />
Ik duizelde ervan, zowel omdat het gevraagde (en meer dan dat) werd toegezegd, als<br />
niet minder omdat ik er eigenlijk voor de tweede keer instonk. Toch heb ik daar in dat<br />
schemerige bos – dat die avond vol lag met rottend fosforiserend hout dat ik nog zie –<br />
niet direct ja gezegd, maar gevraagd om een bedenktijd van enkele weken. Wat me<br />
door Juffrouw Havelaar genereus werd toegestaan, met van haar kant de hoop dat het<br />
ja zou worden. En niet minder van Pauls kant.<br />
Dat laatste maakte het mij het moeilijkst. Kon ik het màken Paul in de steek te laten?<br />
In de afgelopen maanden had ik hem leren kennen als een wijze oudere man waarvan<br />
ik een massa had geleerd en op wie ik echt gesteld was geraakt.<br />
En nog iets! Als ik nù wegging zou ik dan niet voortijdig een weg verlaten die ik bewust<br />
had willen gaan en waarop ik nog maar een eindje was gevorderd: het ècht aan den<br />
lijve leren kennen van een groep in ons volk over wier ‘noden’ ik veel had gelezen – en<br />
ook wel gesproken – maar waarmee ik pas in een eerste begin kennis had gemaakt?<br />
Ja, waar bleef ik dan tenslotte ook met m’n geloof, met de echtheid daarvan? Ik logeerde<br />
in die dagen na het kamp veel bij Paul in zijn wonderlijke huis in Barendrecht. En na<br />
een moeilijke nacht zei ik ‘s morgens: ‘Paul, ik heb mijn besluit genomen, ik blijf. In ieder<br />
geval een jaar.’ ‘Dat is fijn’, zei hij, ging naar de keuken, gooide ik weet niet hoeveel<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
89
90<br />
eieren en ham in een grote diepe koekenpan, zette een deksel erop, en zei niet veel<br />
meer. Maar zijn gezicht en hele manier van doen was in ieder geval voor mij een enorme<br />
beloning voor mijn besluit. Samen op een bank in de vroege ochtendzon, met het<br />
zicht over de velden op het kerkje van Barendrecht in de verte, hebben wij in groot<br />
welbehagen en diepe tevredenheid ons ontbijt genoten. En ik ben achteraf heel dankbaar<br />
dat ik mijn besluit toen heb kunnen nemen.<br />
Wat niet wil zeggen dat er voortaan geen problemen meer waren. Maar het jaar dat<br />
volgde, van augustus ‘ 2 tot eind juli ‘ is beslissend geweest. Voor m’n ontwikkeling<br />
tot echte volwassenheid, ja maar vooral voor de omkering van mijn kijk op de wereld, op<br />
de maatschappij en op de conflicten daarin. Daarin is één gebeurtenis in februari ‘<br />
beslissend geweest. Maar voor ik daaraan toe kom, eerst iets over de laatste maanden<br />
van 19 2. Dat waren de maanden waarin achter mekaar zelfs de meest energieke en<br />
vindingrijke Volkshuisjongens voor de bijl gingen, óók werkloos werden, niet meer<br />
nodig waren, uitgerangeerd. Daardoor werd het werk met deze jonge mensen een<br />
steeds belangrijker onderdeel van mijn werk en moest je, samen met hen, telkens<br />
nieuwe dingen bedenken waar je een dag of een middag naar toe kon gaan, hetzij met<br />
de fiets, soms met een zeilboot die Paul inmiddels had weten te vinden en dan de<br />
Maas op.<br />
Eén van de vaste pass-time activities was een morgen naar een bioscoop in de binnenstad,<br />
dikwijls met ‘een buil pinda’s’ (toen voor een paar centen) die dan tijdens de<br />
voorstelling werden doorgegeven en gekraakt – aan het slot schuifelde je door een<br />
laag doppen ritselend naar de uitgang.<br />
Een apart verhaal is dat over de Fram, een eigen (gehectografeerd) blad door onze<br />
werklozen zelf geschreven en gelezen (ook door anderen). De Fram was de naam van<br />
het schip waarmee Fritjof Nansen maandenlang in het Noordpool-ijs had vast gezeten,<br />
en waar ze dan hun wachttijd bekortten met allerlei activiteiten en spelen. Zoals ik<br />
schreef in het eerste artikel:<br />
‘Ook wij zullen de tijd dat ons schip in het ijs zit vast gevroren niet ongebruikt laten<br />
voorbijgaan en ons ontwikkelen zoveel wij kunnen. En ook wij zullen eens weer de<br />
open zee en de veilige haven bereiken. “Vooruit”, dus met onze Fram’. F.B. Dat was<br />
januari 19 .<br />
Veel ben ik dus bezig geweest met en voor deze werkloze arbeiders en toch – toch<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
had ik nog niet echt gezien hoe mijn kijk op de wereld werkelijk totaal verschilde van<br />
de hunne. Dat overkwam me pas op die 7de februari ‘ , waar ik al even over heb<br />
gesproken.<br />
Het was op die maandagmorgen dat ik, zoals altijd, de dag op het Volkshuis begon<br />
met samen in een zaaltje met de werklozen om half elf een kop koffie te drinken en<br />
wat te kletsen over wat er politiek zoal aan de hand was.<br />
Opeens ging de deur open en kwam, totaal onverwacht, juffrouw Havelaar binnen,<br />
bleef bij de deur staan en zei:<br />
‘Mannen, ik moet jullie iets heel bijzonders vertellen. Er is juist bericht binnengekomen<br />
dat op de kruiser ‘De Zeven Provinciën’ muiterij is uitgebroken’. Na<br />
even wachten – daarop, het hoofd iets verder omhoog en als ‘t ware wegziend<br />
in een hoge verte – : ‘Dit is misschien de dageraad van een nieuwe wereld’.<br />
Hoe de andere aanwezigen daarop reageerden weet ik absoluut niet meer. Zelf had ik<br />
het gevoel dat ik op m’n kop stond of dat al het andere op z’n kop stond. Hoe kon je<br />
z6 over muiterij spreken??? Op dat moment pas besefte ik dat mijn kijk op de wereld<br />
toch nog, ondanks al m’n goede bedoelingen en inzet voor dit werk, typisch de kijk<br />
was van de burger: de middle-class-kijk op de wereld.<br />
Terwijl juffrouw Havelaar daar blijkbaar los van was gekomen en de dingen bekeek<br />
vanuit de optiek van de on-machtigen, de nièt-meetellenden, de afhankelijken die elk<br />
moment eruit of opzij gezet konden worden, uitgerangeerd uit de rijen die nog mochten<br />
meedoen – tot ook voor die de klap zou vallen.<br />
Om dit alles goed te laten begrijpen moet ik wel iets meer over die muiterij vertellen,<br />
over wat ons in de voorgaande weken ter ore was gekomen. Dat was dat de lonen van<br />
de Nederlandse matrozen opnieuw met % waren verlaagd, maar dat die van de<br />
inlanders met 7% waren gekort. Dat laatste had ook de ‘blanke’ matrozen ontzettend<br />
gegriefd en het bleek dat die muiterij een opperste protest was tegen al dàt onrecht.<br />
Een protest van blanken en inlanders samen.<br />
En wat de dageraad van een nieuwe wereld betreft: Op 10 februari maakte een bom<br />
op ‘De Zeven Provinciën’ een eind aan alles. Die bom was, naar velen zeiden, eigenlijk<br />
bedoeld om vóór het schip als ‘schot voor de boeg’ in zee terecht te komen, maar<br />
intussen werd de brug van het schip geraakt: 2 doden, europeanen en 20 inlanders.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
91
92<br />
Het is allemaal te lezen o.a. in de Herinneringen van de toenmalige G.G. Jhr. de Jonge,<br />
blz.160-170, waarin hij zegt ‘dat ook Colijn van leer getrokken had en het schip aanstonds<br />
getorpedeerd wenschte te zien’ (blz.16 ).<br />
Het zal niet moeilijk zijn zich voor te stellen met welk een walging op het Volkshuis vooral<br />
de verhalen uit de christelijke pers (zoals de Standaard) over het ‘door God gewilde<br />
gezag en deszelfs handhaving’ werden gevolgd.<br />
Walging èn verslagenheid.<br />
De raad die juffrouw Havelaar me bij onze eerste kennismaking had gegeven: het woord<br />
God maar niet te gebruiken, omdat ze dan aan Colijn zouden denken was wel ter zake<br />
geweest.<br />
Maar ook vroeg ik mezelf af: Was dat beeld dat jij in het eerste nummer van de Fram<br />
gaf van de situatie waarin de werklozen verkeerden, als van een tijdelijk vastgevroren<br />
zijn en als vanzelf wel weer in open zee terecht zullen komen – was dàt beeld niet nog<br />
typisch bepaald door jouw middle-class situatie. Was dat niet net te harmlos?<br />
Maar dat Fram-artikel schreef ik nog in januari, dus vóór die woorden van juffrouw<br />
Hazelaar die ik pas op 7 februari hoorde. Sinds die woorden ben ik er bij alle conflicten<br />
in de maatschappij op bedacht geweest, dat ook mijn zienswijze bepaald werd door<br />
mijn zijnswijze. Met welke woorden Dr. Rijnsdorp een wat gecamoufleerde parafrase<br />
gaf van Marx’ uitspraak: dat het maatschappelijke zijn het bewustzijn bepaalt.<br />
Intussen had ik al vóór deze gebeurtenis tegen juffrouw Havelaar gezegd dat ik niet<br />
langer dan het afgesproken jaar wilde blijven. Een van de directe aanleidingen om dit<br />
besluit te nemen was een fel antichristelijke sketch die een groep Volkshuisleden had<br />
geschreven en opgevoerd tijdens de Kersttijd. Nu achteraf, en dan wel veel jaren en veel<br />
ervaringen later, denk ik: is het wel goed geweest dat je toen besloot weg te gaan?<br />
Had je niet meer geduld, meer begrip moeten opbrengen? Heb je het toch niet te snel<br />
opgegeven? Ik kan alleen maar zeggen: Tóen kon ik niet anders. En ik zie des te<br />
duidelijker hoezeer een mens bepaald wordt door –, èn gebonden is aan zijn<br />
oorspronkelijke milieu.<br />
Wel kan ik zeggen dat ik van deze Volkshuisperiode in ieder geval één ding heb<br />
overgehouden: telkens als er conflicten zijn waarin arbeiders en vooral werklozen zijn<br />
betrokken, en er worden van burgerlijke kant allerlei schijnbaar zeer plausibele<br />
argumenten aangevoerd, om het onterechte van bepaalde handelingen of uitingen van<br />
hen aan te tonen, reageer ik ontzettend kwaad. Soms tot het onredelijke toe, en dan<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
,<br />
komt dat voorval van de muiterij op De Zeven Provinciën weer in m’n gedachten, èn<br />
juffrouw Havelaars reactie daarop. Ik denk dan: daar heb je het weer: de middle-class<br />
zienswijze, die zo ontzettend bepaald is door onze zijnswijze. Of in het onrèdelijke van<br />
die boosheid van me dan nog een restant zit van mijn onvrede over m’n vertrek toen<br />
uit Rotterdam? Freud mag het zeggen.<br />
10 maart 1986<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
9
de ncsV in de Jaren 1930-1942<br />
Toen de grote beurskrach van Wallstreet in 1929 plaatsgreep, zat ik mijn ‘alternatieve<br />
diensttijd’ uit op het Centraal Bureau voor de Statistiek in Den Haag, samen met Henk<br />
Quarles van Ufford en nog enkele andere dienstweigeraars, onder wie ook Jan<br />
Tinbergen.<br />
SDAP en CDU<br />
In de jaren tussen 1925 en 19 0 hadden wij sterk de invloed ondergaan van mannen<br />
als Nico Stufkens en Frits Kuiper, die op hun beurt beïnvloed waren door de theologie<br />
van Karl Barth. Dit betekende o.a. dat wij - wat voor die tijd iets ongewoons was -<br />
ervan overtuigd werden dat je als christen niet per se ook in een christelijke politieke of<br />
sociale organisatie of partij moest werken, maar dat je ook je plaats kon vinden binnen<br />
een partij als de SDAP, een partij waar toen al wel een aantal vrijzinnige predikanten<br />
lid van was (de zgn. Blijde Wereld-groep, met mensen als Banning) maar praktisch nog<br />
geen orthodoxe kerkleden.<br />
Barth was een tegenstander van de ‘Bindestrich’, van het verbindingsstreepje zoals<br />
dat in christelijk-sociaal, christelijk-politiek voorkwam. Hij meende dat daardoor het<br />
evangelie te direct met een bepaalde politieke of sociale praktijk werd verbonden en<br />
dat dit grote schade toebracht aan het evangelie. Hoe waar dit was zou ik later ervaren<br />
toen ik in de jaren 19 2 en 19 werkzaam was als vormingsleider op het Zuider<br />
Volkshuis in Rotterdam. Dat was de tijd van de christelijke kabinetten, de tijd van de<br />
gave gulden van Colijn, en van de werklozenuitkeringen van ƒ 11,75 per week.<br />
Toen ik op kennismakingsbezoek was bij de directrice van dit Volkshuis, Mej. Havelaar<br />
en ik haar vertelde dat ik van orthodoxen huize was, zei ze: ‘Dat is geen enkel bezwaar.<br />
Alleen zou ik U aanraden het woord God hier niet te gebruiken, want als ze dit woord<br />
horen, denken ze aan Colijn en zijn politiek’.<br />
Na mijn diensttijd in Den Haag ging ik met Henk Quarles in Amsterdam op de<br />
Brouwersgracht wonen aan de rand van de Jordaan. Dat was in 19 0. Voor sommige<br />
vrienden heette dit ‘In den roden Quarwinkel’. Daar is toen, vooral op initiatief van<br />
Op het Boeren-Arbeiders-Studentenkamp van de NCSV, 1934.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
95
96<br />
Frits Kuiper, de werkgroep ‘Socialisme en kerk’ opgericht, waarin voornamelijk (oud-)<br />
NCSV’ers zaten die lid waren geworden van de SDAP. Daarbij behoorden dus behalve<br />
de reeds genoemde: Nico Stufkens en Frits Kuiper en wij tweeën, o.a. ook Jaap Burger<br />
(Mr. J.A.W. Burger, later in Londen tijdens Wereldoorlog II minister), Jaap Cramer (Mr.<br />
J. Cramer, later Commissaris van de Koningin in Drenthe) en Harmen de Vos (later prof.<br />
H. de Vos in Groningen).<br />
Wij kozen voor de SDAP om drie redenen:<br />
a) omdat wij meenden daarmee het best de solidariteit met de arbeidersklasse gestalte<br />
te geven;<br />
b) uit afkeer van de ‘Bindestrich’ en dus van ‘christelijke’ politiek;<br />
c) omdat wij in een kleine groepering als de toenmalige Christelijk-Demokratische<br />
Unie geen heil zagen, en daarin een zeker gevaar van sektarisme duchtten. In deze<br />
CDU (die overigens progressief was en op bepaalde punten - bijv. inzake het oorlogsvraagstuk<br />
- radicaler dan de SDAP) kwamen velen terecht die uit de Gereformeerde<br />
kerken in Hersteld Verband (het HV) afkomstig waren, met name figuren als Buskes,<br />
Kroon en andere oud NCSV-leden, die ook sterk onder invloed van Barth stonden,<br />
maar die toen nog niet de stap naar een a-religieuze partij konden doen.<br />
Trouwens, vanuit de SDAP zelf keken vele on- of antigodsdienstige leden met argwaan<br />
naar die vreemde (godsdienstige) eend van ‘Socialisme en kerk’ in hun bijt. Een hunner<br />
sprak z’n wantrouwen openlijk uit: die orthodoxe christenen waren per definitie<br />
onbetrouwbaar. Immers die gingen uit van de stelling: ‘de mens leve gelukkig hierna’,<br />
terwijl zij socialisten uitgingen van het principe: ‘de mens leve gelukkig nu’. Tussen die<br />
beide kon geen vrede, laat staan samenwerking zijn.<br />
In Den Haag maakte ik mijn eerste partijvergadering van de SDAP mee. Op die<br />
bijeenkomst kreeg de voorzitter van de afdeling Den Haag, een zekere Willem Drees,<br />
stenograaf van de Tweede Kamer, stormachtige bijval toen hij voorstelde dat de SDAPfractie<br />
voortaan afwezig zou zijn bij de opening (door de koningin) van de Staten<br />
Generaal, aangezien het Oranjehuis duidelijk aan de kant van de bezittende klasse stond.<br />
In Amsterdam deden wij mee aan de grote 1 mei-optocht en andere manifestaties,<br />
waarbij je toch wel voelde dat je niet echt zelf tot de arbeidersklasse behoorde.<br />
In dat opzicht zijn de jaren aan het Zuider Volkshuis voor mij beslissend geweest. Het<br />
waren de jaren waarin de economische crisis geweldig ingreep. Doordat ik op kamers<br />
was bij een van de vele werkloze leden van het Zuider Volkshuis en in dit gezin de<br />
demoraliserende werking van de werkloosheid dagelijks beleefde, heb ik toen pas de<br />
proletarische situatie aan den lijve meegemaakt. Het is een beslissende ervaring in<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
mijn leven geworden en in de daaropvolgende jaren voelde ik me in het NCSV-milieu<br />
altijd op een bepaalde manier vreemd, anders. Het vele getheoretiseer werd soms<br />
irriterend belachelijk, als je wist hoe de situatie eigenlijk was.<br />
Volkseenheid<br />
Nadat ik eerst enkele jaren redactielid was van Eltheto, werd ik in 19 hoofdredacteur,<br />
dus pal na m’n Volkshuistijd. In diezelfde tijd maakte ik kennis met Anton Brouwer, die,<br />
na eerst jaren te hebben gevaren als stuurman, theologie was gaan studeren; die dus ook<br />
de confrontatie met de realiteit van een stuk maatschappelijk leven aan den lijve had<br />
meegemaakt. Anton was minder beïnvloed door Barth, meer door Rosenstock-Huessy,<br />
die vóór Hitler al een soort Arbeidsdienst in ‘t leven had geroepen, met het doel<br />
bepaalde bevolkingsgroepen met elkaar in contact te brengen. Deze gedachte leek hem<br />
ook voor Nederland vruchtbaar te kunnen zijn en zo stelde hij voor een Boeren-Arbeiders<br />
-Studentenkamp op te zetten. Dat is inderdaad najaar 19 op het Ruige Veld bij<br />
Woudschoten gehouden. Een jaar later werd een tweede georganiseerd.<br />
Deze kampen hebben wel een zekere functie gehad als middel om volkomen van<br />
elkaar gescheiden levende groepen van onze bevolking met elkaar in contact te brengen.<br />
Vooral voor een aantal studenten heeft dat invloed gehad op hun kijk op de maatschappij.<br />
Overigens kwam de latere Volkseenheid-gedachte, zoals die in een grote<br />
Volkseenheidconferentie in 19 op Woudschoten en vooral ook in het blad Het<br />
Gemenebest gestalte kreeg uit diezelfde Rosenstockiaanse denkwijze voort. Een zekere<br />
romantiek speelde hierin stellig een rol. Een niet geheel ongevaarlijke rol, die enkele<br />
(bij mijn weten niet vele) (oud-) NCSV‘ers net iets te open maakte voor de volkseenheidsideologieën<br />
zoals die later een kwalijke gestalte kregen in de NSB of in Zwart<br />
Front. De meesten die daar aanvankelijk aan meewerkten, kwamen van deze fatale<br />
weg terug toen de ware aard van die bewegingen openbaar werd. Sommigen hebben<br />
toen zelfs sterk aan het verzet tegen de bezetters deelgenomen.<br />
Klassenstrijd<br />
Terug naar 19 , het jaar dat ook bij vele studenten de vraag opkwam: maar als deze<br />
crisis zich blijft doorzetten, zal ik dan na mijn studietijd wel een behoorlijke baan kunnen<br />
krijgen? Kortom: de maatschappij drong zich aan de student op, zelfs aan die soort<br />
studenten, die het student-zijn als een vanzelfsprekend buitenmaatschappelijk privilege<br />
beschouwden. Zo kwamen dan ook in de jaargang 19 / enkele speciale nummers<br />
van Eltheto uit, die de verbondenheid met de maatschappij markeerden. Allereerst<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
97
98<br />
(nov. 19 ) het nummer ‘Student en Maatschappij’ waarin artikelen van Nico Stufkens<br />
(‘De positie van de hoofdarbeider’), Anton Brouwer (‘Student en Maatschappij’) en<br />
verder uitvoerige verslagen over de werklozenkampen, zowel van de NCSV als van de<br />
AMVJ. De NCSV hield in 19 zes van deze kampen voor jeugdige werklozen, in 19<br />
negen van deze kampen, waarin 80 NCSV-leden meewerkten en zo een confrontatie<br />
met tenminste dit stuk sociale werkelijkheid ondergingen. Deze kampen werden<br />
bovendien voorbereid in een speciale driedaagse conferentie op Woudschoten, waar<br />
50 studenten samen met 15 mensen uit de (christelijke) vakbeweging met deze materie<br />
bezig waren. In hetzelfde nummer vindt men ook twee artikelen ovér de Boeren-<br />
ArbeidersStudentenkampen, mèt de kritiek erop: dat hierin toch maar een beperkte<br />
selectie aanwezig was en bijv. niet de modern georganiseerden, niet de jongeren, niet<br />
de werklozen, niet de middenstanders en niet de landarbeiders.<br />
Natuurlijk kwam toen ook de vraag op: alles goed en wel, maar zijn al die kampen<br />
geen lapmiddelen en moeten wij niet eens grondig praten over de structuur van deze<br />
maatschappij? Zelf was ik juist met die vraag op het Zuider Volkshuis sterk geconfronteerd<br />
geweest, aangezien we daar nogal wat jongeren hadden die lid waren van linkssocialistische<br />
of communistische groeperingen. Een gevolg van dit alles was het klassenstrijdnummer<br />
van Eltheto (mei 19 ) waarin de structuurvraag expliciet aan de orde<br />
werd gesteld. Tot bevreemding c.q. ontsteltenis van vele NCSV-leden en oud-leden,<br />
die een dergelijke aanpak als ‘buiten de NCSV-sfeer’ ondervonden. Typerend in dit<br />
verband is dat het jaarverslag van de secretaris wel melding maakte van de andere<br />
speciale nummers van Eltheto maar zweeg over het klassenstrijdnummer.<br />
Eenzelfde ervaring deed ik op n.a.v. een brochure die ik, op verzoek van Frans<br />
Kooijman, toen als Algemeen Secretaris van de NCSV voor hun juist begonnen serie<br />
Sociaal-Politieke Vragen, in 19 8 schreef: Klassenstrijd - ja of neen? waarin ik, in<br />
navolging van Eduard Heimann’s boek: Die Sittliche Idee des Klassenkampfes, onderscheid<br />
maakte tussen de relatieve klassenstrijd (voor ogenblikkelijke verbetering van<br />
arbeidsvoorwaarden) en de absolute: voor een klassenloze maatschappijstructuur. In<br />
navolging ook van president Roosevelt, die in 19 6 opkwam voor het onder kontrole<br />
brengen van de ‘ekonomische royalisten’ - zoals hij de grote industriële concerns in de<br />
U.S.A. noemde - stelde ik, dat na het bereiken van de politieke demokratie, nu ook de<br />
economische en sociale demokratie moest worden doorgevoerd, áangezien - zoals ook<br />
Abr. Kuyper stelde - het niet goed was om zo grote macht ongecontroleerd in handen<br />
van enkele (zondige) mensen te laten. Evenals in 19 het klassenstrijdnummer van<br />
Eltheto wekte ook deze brochure veel kritiek en bevreemding. Zoveel bevreemding,<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
dat, terwijl de andere nummers uit deze serie alle in Eltheto werden besproken, dit<br />
met de brochure over klassenstrijd nooit is gebeurd.<br />
Een enkele - bijv. Dr. P. de Haas uit <strong>Utrecht</strong>, altijd al een zeer onafhankelijke geest -<br />
sprak z’n waardering uit. De uitgever (een chr. uitgever, toen vooral van kerstboekjes)<br />
zat er nogal mee in z’n maag.<br />
Father Groser<br />
Intussen was ik in 19 5 voorzitter van de sociale kommissie van de NCSV geworden, een<br />
soort halftime sociaal secretaris met de opdracht de studie van sociale vraagstukken te<br />
stimuleren. In dat verband stelde ik de kringleiders aan de verschillende universiteiten<br />
voor om in hun afdeling het boek van Sherwood Eddy, Russia today te bespreken. Het<br />
was een van de eerste boeken van christelijke kant, die de ontwikkelingen in de<br />
Sovjet-Unie zakelijk probeerde te analyseren en te evalueren. Dit voorstel was voor<br />
sommigen toch te gortig. De student Wim Nagel (nu prof. W.H. Nagel, alias J.B.<br />
Charles) steunde het plan echter met kracht.<br />
In 19 5 werd ik afgevaardigd naar een internationale conferentie van Christen-<br />
Studenten in Swanwick (bij Leicester), een beraad en uitwisseling van ervaringen<br />
betreffende de bestrijding van de werkloosheid, die toen naar een hoogtepunt ging.<br />
In verband met die conferentie bezocht ik toen in het Londense East End. Father John<br />
Groser, een anglo-katholiek priester, die een uiterst sociaalradicale instelling (left-Labour)<br />
combineerde met een hoogkerkelijke liturgische praktijk. Hij liep mee (in soutane met<br />
een kruis voorop) in demonstraties tegen de ten hemelschreiende praktijken van de<br />
eigenaars der slumhuizen, kwam bij de politie tussenbeide als z’n mensen daarmee in<br />
moeilijkheden waren gekomen. Een zeer schilderachtig figuur die, nadat ik in Holland<br />
iets over hem verteld had, voor het studentenzomerkamp 19 6 werd uitgenodigd en<br />
die ook kwam en over zijn werk sprak. In de Eltheto-verslagen over dit kamp vindt men<br />
dit niet vermeld.<br />
Eijkman en de AMVJ<br />
In die jaren was er intussen in Amsterdam een merkwaardige ontwikkeling gaande.<br />
Daar had Dr. J. Eijkman (als NCSV-jongenskampfiguur Jopie Eijkman) een AMVJ<br />
opgericht: (Amsterdamse Maatschappij Voor Jongemannen betekende dat toen, nu:<br />
Algemene Maatschappij Voor Jongeren). In deze letters AMVJ zal men vergeefs naar<br />
de letter C zoeken. Met opzet had de Barthiaan Eijkman (wars van de Bindestrich!) zijn<br />
vereniging niet het epitheton christelijk gegeven. Men leze hierover zijn voortreffelijke<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
99
100<br />
artikel: ‘Christelijk jeugdwerk’ in het verzamelwerk van Nederlandse Barthianen:<br />
De Openbaring der Verborgenheid onder redactie van M.C. Slotemaker de Bruïne<br />
(Baarn 19 ).<br />
Deze Dr. Eijkman, die meermalen indrukwekkende toespraken heeft gehouden (ik<br />
denk vooral aan ‘De grotestadsmens’, Eltheto, okt. 1927), had Nico Stufkens aan de<br />
AMVJ verbonden. Deze heeft vooral bewerkt dat Eijkman in zijn AMVJ regelmatige<br />
besprekingen en goede kontakten had met de AJC, de toenmalige socialistische<br />
jeugdbeweging. Bovendien was de AMVJ met AJC en de NCSV de eerste grote<br />
vereniging die kampen voor jeugdige werklozen organiseerde. Zonder de NCSV is de<br />
AMVJ ondenkbaar. Zonder Barth eveneens.<br />
Nationaal-socialisme<br />
Nu we over Eijkman spreken moet ik ook vermelden zijn onvermoeibare pogingen om<br />
na 19 voor vluchtende Duitse joden in Nederland toegang te krijgen.<br />
De huidige generatie weet niet wat dit toen betekende, weet ook niet hoe schijterig<br />
en krenterig onze Nederlandse regering toen de immigratie beperkte, hoe bang ook<br />
om het ‘bevriend staatshoofd’ Hitler voor ‘t hoofd te stoten. Eijkman (die persoonlijk.<br />
diepgaande kontakten met joden had) was razend en deed wat hij kon, maar ‘t heeft<br />
helaas weinig mogen baten.<br />
Vooral in de jaren na 19 5 kwam het nationaal-socialisme en het jodenprobleem<br />
steeds sterker in de aandacht. Ook in het maandblad van de NCSV, Eltheto, waarin<br />
reeds in 19 / uitstekende artikelen o.a. van Miskotte en Kohnstamm hierover<br />
verschenen. Trouwens, Miskotte heeft in de NCSV en met name in Eltheto ook een<br />
belangrijke rol gespeeld. Zijn imposante dissertatie Het wezen der Joodse religie<br />
(19 2) was een krachtige bijdrage tot de kennis van een voor de meeste christenen<br />
volstrekt gesloten gebied. Maar bovenal moet ik hier vermelden zijn Edda en Thora,<br />
dat begin 19 0 verscheen (en nu, na jaren uitverkocht te zijn geweest, gelukkig weer is<br />
herdrukt) en dat ons net op tijd nog wakker kon maken en de ogen kon openen voor<br />
wat het (Germaanse) heidendom in wezen betekende en wat daartegenover de joodschristelijke<br />
stellingname inhield. Ook de naam van J. Koopman moet hier vallen met<br />
zijn artikelen over Volk-Kerk-Staat. Ook hij heeft de dingen goed op z’n plaats gezet.<br />
Voorts moet gewezen worden op de uitstekende Politieke Kronieken in Eltheto in de<br />
jaren 19 7-19 9, met name van Ds. F.H. Landsman en op de serie artikelen over de<br />
Duitse Kerkstrijd van Ds. H. Berkhof, waardoor velen, die aanvankelijk nog wel wat zagen<br />
in de nationale en sociale ‘vernieuwing’ in Duitsland, hardhandig werden wakker geschud.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Nederlands-Indië<br />
Over één belangrijk onderwerp heb ik nog niet gesproken: het koloniale vraagstuk<br />
ofwel: de emancipatie van het vroegere Nederlands Oost-Indië.<br />
In de reeds genoemde jaargang 19 werd ook hieraan een speciaal nummer<br />
gewijd. Men kan naar waarheid zeggen dat in deze kwestie met name oudleden als<br />
Henk Kraemer en Kees van Doorn een grote rol hebben gespeeld. Zij hebben het zelfstandigworden<br />
van de Indonesische kerken al vroeg als noodzaak gezien, bepleit en<br />
mede tot stand gebracht. Zoals zij ook later de zelfstandigwording van Indonesië met<br />
kracht hebben bevorderd. Van gereformeerde kant moet in dit verband ook Dr. Verkuyl<br />
worden genoemd. Hij was dan ook toen al in bepaalde gereformeerde kringen ‘non<br />
grata’, maar in NCSV-kringen zeer gezien.<br />
Oxfordgroep<br />
Tenslotte moet ik nog iets zeggen over de Oxfordgroep, later (na 19 8) Morele<br />
Herbewapening en de invloed daarvan op de NCSV. De Oxfordgroep was vooral gericht<br />
op persoonlijke verandering en bevrijding van mensen die met zichzelf (vooral in hun<br />
seksuele problemen) in de knel zaten. De leider hiervan, Frank Buchman, was zelf door<br />
een diepe weg gegaan van eigen schuld zien en durven bekennen en heeft daardoor<br />
anderen ook een uitweg kunnen wijzen. Prof. Maarten van Rhijn, in de twintiger jaren<br />
een bijzonder geliefd en begaafd bijbelstudiesecretaris van de NCSV, heeft in de dertiger<br />
jaren deze Oxfordgroep (later dus: Morele Herbewapening) zeer gesteund. Vele oudleden<br />
zijn er toen op zgn. houseparty’s tot verandering gekomen. Zelf heb ik in die jaren<br />
ook zo’n house-party meegemaakt in het toen nog chique hotel Birkhoven bij Amersfoort<br />
(verder werden ze ook veel op kastelen en buitenhuizen gehouden). Het toenmalige<br />
zeer militante SDAP-kamerlid Duys (oud-oom van Willem O’Duys) was daar ook aanwezig.<br />
In de pauze vertrouwde hij mij (z’n partijgenoot) toe: ‘Allemaal kapitalisten die het<br />
naderend onheil zien aankomen en zich nu geestelijk proberen in te dekken’.<br />
Niettemin was hij zelf toch erg getroffen door wat hij toen meemaakte aan mensen die<br />
ongelijk durfden bekennen en vrije mensen werden. Duys had in zekere zin wel gelijk.<br />
Er werden inderdaad wel mensen veranderd, maar aan een kritiek op de structuren<br />
kwam de Groep niet toe. Ook niet toen men zich in de Moral Re-Armament (MRA)beweging<br />
wel directer met sociale en politieke vragen ging bezighouden. Er werden<br />
hier en daar wel successen geboekt doordat mensen van verschillende partijen<br />
(werkgevers en werknemers; Fransen en Duitsers) ongelijk bekenden en zo incidenteel<br />
bepaalde konflikten konden worden vermeden c.q. opgelost; maar in laatste instantie<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
101
102<br />
werd de kapitalistische produktiewijze niet wezenlijk onder kritiek geplaatst.<br />
Conclusies<br />
Wanneer ik nu de jaren dertig nog eens overzie, kom ik tot de conclusie dat veel van<br />
wat pas na 1945 tot ontplooiing kwam, zoals bijvoorbeeld: de doorbraak (d.i. het als<br />
christen lid worden van een niet-christelijke partij) en de vrijwording van Indonesië in<br />
de dertiger jaren mede door de N.C.S.V. is voorbereid. Stellig heeft de N.C.S.V. ook<br />
velen voor en tijdens de oorlogsjaren geholpen om hun taak ten aanzien van de joden<br />
te zien en op zich te nemen. Ik meen daarbij ook te kunnen vaststellen dat theologisch<br />
de invloed van Karl Barth in dit alles overheersend is geweest. Verder heeft het me<br />
getroffen dat de studenten pas echt enige werkelijke sociale belangstelling kregen<br />
toen hun eigen toekomst van een vraagteken werd voorzien. Overigens geldt dit niet<br />
alleen voor studenten. En niet alleen voor de dertiger jaren.<br />
Uit: Een rode draad. 75 jaar N.C.S.V. Eltheto-brochure reeks / 5. Zeist, Woudschoten<br />
1971, p. 18-25.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
10
10<br />
HorstcaHiers<br />
Actuele publicaties met blijvende waarde<br />
Reeds verschenen<br />
1 Naar een gedeelde werkelijkheid. `Werken vanuit verschillen’.<br />
Verslag conferentie CMV. m.m.v. Chan Choenni, Alex Leenders, Albert van<br />
Wingerden en Leila Jaffar, november 1994. 68 blz. Prijs: t 5,-<br />
2. Het verband tussen godsdienst en welzijnswerk. ‘God sta me bij’.<br />
Verslag conferentie Theologie & Maatschappij. M.m.v. Elisabeth Posthumus Meyjes,<br />
Maarten van der Linde, Harm Dane en Sylvia Seker-Ullu, december 1994. 36 blz.<br />
Prijs: t 3,-<br />
. Wat is Sociaal Pedagogische Hulpverlening?<br />
Kennismaking en eerste oriëntatie inzake SPH.<br />
Auteur: Piet Winkelaar, 2e, herziene druk, oktober 1997. 32 blz. Uitverkocht.<br />
. Profiel van CMV. Uitverkocht. Vervangen door Horstcahier 1 .<br />
5 Meerwaarde uit verschil. Interculturalisatie op De Horst:<br />
concretisering van de uitgangspunten. Auteur: Francien Wieringa, februari 1997.<br />
24 blz. Prijs: t 2,05<br />
6 Hoezo illegaal? Als de wereld van iedereen is, kan niemand illegaal zijn.<br />
Conferentie in het kader van de 52ste Dies Natalis van <strong>Hogeschool</strong> De Horst.<br />
M.m.v. Joke den Dulk, Rian Ederveen, Merijn Goeman, Hamid, Eric Krebbers,<br />
Leida Schuringa en Gabbi Wierenga, januari 1998. 40 blz. Prijs: t 2,95<br />
7 Op weg naar inburgering.<br />
Werkconferentie in <strong>Utrecht</strong>. M.m.v. Mulugeta Asmellash, Larbi Edriouch, Homayoun<br />
Mehrani, Jacqueline van Poeteren en Leida Schuringa, februari 1998. 24 blz. Prijs: t 2,05<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
8 Confrontatie met cultuurverschillen.<br />
De multiculturele samenleving als stimulans tot creativiteit.<br />
Auteur: Han Schoorl, juni 1998. 36 blz. Prijs: t 2,70<br />
9 Springen over je eigen schaduw. Opstellen over autonomie, gezondheid en ziekte.<br />
Auteur: Jacqueline Kool, januari 1999. 50 blz. Prijs: t 3,65<br />
10 FIE SOGH: Tot ziens in de wijk!<br />
Conferentie over sociaal inburgeren en maatschappelijke begeleiding van vluchtelingen<br />
en andere nieuwkomers. M.m.v. Mulugeta Asmellash, Bernadette Clemens, Jeichien<br />
Martens, Shervin Nekuee e.a. Leida Schuringa (red.), maart 1999. 68 blz. Prijs: t 5,-<br />
11 Werken met het persoonsgebonden budget.<br />
Ervaringen van cliënten, ouders, hulpverleners en zorginstellingen. M.m.v. Fransje<br />
Baarveld, Monique Borgonje, José Bouts, Egbert Slot en Rudolf van Tilborg, maart<br />
1999. 45 blz. Uitverkocht.<br />
12 Van ouderen leren.<br />
Studiemiddag over de relatie tussen onderwijs en ouder worden. M.m.v. Jan<br />
Willem Gouverneur, Trix van Loosbroek, Dirk Oostelaar, Theo Wehkamp en Gerrit<br />
Wolfswinkel, december 1999. 40 blz. Prijs: t 2,95<br />
1 Verbinden - Motiveren – Ondernemen.<br />
Profiel van de opleiding Culturele en Maatschappelijke Vorming van De Horst.<br />
Auteur: Leida Schuringa, januari 2000. 48 blz. Prijs: t 3,60<br />
1 De legendarische Jopie Eijkman. Leven en werk van dr. J. Eijkman (1892-1945).<br />
Auteur: Maarten van der Linde, mei 2000. 34 blz. Uitverkocht.<br />
15 Is De Horst wel goed bij haar hoofd? Over leren in hersentermen.<br />
Afscheidscollege Han Schoorl. Reacties van Silvia van Kammen, Hans Sopar en Piet<br />
Winkelaar, september 2000. 34 blz. Prijs: t 3,40<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
105
106<br />
16 De stad der blinden door José Saramago.<br />
Een voordracht door Annette van der Ree. M.m.v. Camiel Verhamme, Els Geurten<br />
en Ineke de Weerdt, september 2000. 35 blz. Prijs: t 3,60<br />
17 Symposium Mantelzorg.<br />
In samenwerking met het Regionaal Steunpunt Mantelzorg Zeist. Bijdragen van<br />
Wilma Boelman-Fiesler, Huub Buijssen, Zwanny van Klinken en Gerrit Wolfswinkel,<br />
maart 2001. 41 blz. Prijs: t 2,95<br />
18 Van stoplap tot veelkleurige bril. Methodische verkenningen rond maatschappelijk<br />
werk. Redactie: Maarten van der Linde, mei 2001. 100 blz. Prijs: t 3,65<br />
19 Driehoek in beeld. De kunst van adoptie.<br />
Uitgave van <strong>Hogeschool</strong> De Horst en Stade-Fiom, <strong>Utrecht</strong>. Met bijdragen van Ineke<br />
Bannink, Toinette Loeffen, Klaaske de Vos en Liliane Waanders, maart 2004. 48 blz.<br />
Prijs: t 12,50<br />
20 Tien jaar Hoger Onderwijs voor Ouderen op De Horst.<br />
Met bijdragen van Camiel Verhamme, Klaaske de Vos en Maarten van der Linde,<br />
april 2004. Prijs: t 5,-<br />
21 Multicultureel competent samen(-)leven.<br />
Inaugurele rede uitgesproken op 19 november 2004 in <strong>Hogeschool</strong> De Horst te<br />
Driebergen bij de aanvaarding van het ambt van lector ’Diversiteit en de multiculturele<br />
competentie’ door dr. Lucy Kortram. Prijs: t 7,50<br />
22 Multicultureel competent handelen. Van potentie naar competentie.<br />
Maarten van der Linde (red.) m.m.v. studenten deeltijd CMV/MWD/SPH en Lucy<br />
Kortram, Joyce Cordus, Ed de Jonge, Hannie Nanlohy-Sniphout en Herma<br />
Tigchelaar, april 2005. 60 blz. Prijs t 5,-.<br />
2 Over het wonen van ouderen gesproken.<br />
Met bijdragen van Liesbeth & Liesbet, Piet Driest en Gerrit Wolfswinkel, oktober<br />
2005. 48 blz. Prijs: t 2,-.<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
2 Debattle, rappen en redeneren over jeugd.<br />
Startconferentie in Amersfoort, 15 september 2005. Met bijdragen van Anneke Menger,<br />
Hans van Ewijk, Peter Kwakkelstein en Adri van Montfoort, november 2005. Prijs: t 2,-<br />
25 Ik wens jou een plaats in de hemel.<br />
Hulpverleners van moslimhuize, werkzaam bij Bureau Jeugdzorg <strong>Utrecht</strong>, spelen in<br />
op de religieuze achtergrond van moslimcliënten. Auteurs: Said Satyane en Herma<br />
Tigchelaar. December 2005. 48 blz. Prijs: t 2,-<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
107
108<br />
Over de auteur<br />
Dr. Maarten van der Linde is historicus. Hij is als docent en onderzoeker verbonden aan<br />
het Centrum voor Social Work/ De Horst. Hij publiceerde studies over de geschiedenis<br />
van vormingswerk, jeugdbeweging en social work, en de naoorlogse vernieuwingsbeweging<br />
in de Nederlandse Hervormde Kerk.<br />
Colofon<br />
tekst en redactie<br />
Maarten van der Linde<br />
ontwerp en lay-out<br />
van arendonk ontwerpers<br />
drukwerk<br />
Grafisch Bedrijf Tuijtel<br />
oplage<br />
00<br />
mei 2006<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>
110<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong><br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> (1906-1987) was tientallen jaren verbonden aan De Horst: als rector<br />
van het internaat, als directeur van de Academie en als docent cultuurgeschiedenis.<br />
Hij drukte zijn stempel op De Horst: de combinatie van godsdienstige en levenschouwelijke<br />
bezinning leidend tot een maatschappelijke stellingname tegen onrecht.<br />
Het meest bekend werd hij met de publicatie – nu veertig jaar geleden – van zijn boek<br />
Inclusief denken.<br />
Horstcahiers<br />
Actuele publicaties met blijvende waarde<br />
Horstcahiers zijn bedoeld om discussie en meningsvorming te stimuleren.<br />
Van het Instituut voor Social Work/ De Horst en het Centrum voor Social Work/<br />
De Horst verschijnen regelmatig teksten - bij studiedagen en conferenties, cursussen<br />
en onderwijsontwikkeling - die een groter publiek verdienen dan alleen de studentengroep,<br />
de cursusdeelnemers, het docententeam, de conferentiegangers.<br />
Het lezerspubliek van de Horstcahiers bestaat uit studenten en medewerkers van<br />
Instituut en Centrum voor Social Work/ De Horst, maar telt ook docenten en<br />
wetenschappers uit het middelbaar en hoger onderwijs, werkgevers en werknemers in<br />
het werkveld, bestuurders van maatschappelijke organisaties, overheidsfunctionarissen<br />
en politici.<br />
Centrum voor Social Work/ De Horst<br />
Berkenweg 11<br />
Postbus 512<br />
3800 AM Amersfoort<br />
T 033 – 421 2400<br />
E info.dehorst@hu.nl<br />
www.csw.hu.nl fmr_eb1_va<br />
<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>