14.09.2013 Views

Feitse Boerwinkel, inclusieF denker - Hogeschool Utrecht

Feitse Boerwinkel, inclusieF denker - Hogeschool Utrecht

Feitse Boerwinkel, inclusieF denker - Hogeschool Utrecht

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

centrum voor<br />

social work/ de Horst<br />

amersFoort<br />

Horstcahier 26<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>,<br />

<strong>inclusieF</strong> <strong>denker</strong><br />

Maarten van der Linde


Horstcahier 26 <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Horstcahier 26<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>,<br />

<strong>inclusieF</strong> <strong>denker</strong><br />

Maarten van der Linde<br />

Prijs: t 10,-<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst


inhoud<br />

Voorwoord 5<br />

Bouwstenen voor een biografie van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> 7<br />

Geschriften van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> 43<br />

Bronnen 46<br />

‘Inclusief denken’, reacties, discussies, invloed (1966-2006) 51<br />

Drie autobiografische schetsen 71<br />

Dienst en dienstweigering 7<br />

Juffrouw Havelaar (Het Zuider Volkshuis in Rotterdam) 85<br />

De NCSV in de jaren 19 0-19 2 95<br />

Horstcahiers 104<br />

Colofon 108<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Voorwoord<br />

Deze bundel verschijnt ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van <strong>Feitse</strong><br />

<strong>Boerwinkel</strong>. Precies op die dag – 12 mei 2006 – organiseerde het Centrum voor Social<br />

Work/ De Horst in Amersfoort een drukbezochte studiedag met als thema: ‘Insluiten of<br />

uitsluiten: de actualiteit van inclusief denken’. Van deze studiedag verschijnt een verslag,<br />

ook in de vorm van een horstcahier.<br />

<strong>Boerwinkel</strong> was tientallen jaren verbonden aan Kerk en Wereld / De Horst: als rector van<br />

het internaat, als directeur van de Academie en als docent cultuurgeschiedenis. Hij drukte<br />

zijn stempel op De Horst: de combinatie van godsdienstige en levenschouwelijke<br />

bezinning leidend tot een maatschappelijke stellingname tegen onrecht.<br />

Maar zijn invloed reikte veel verder dan De Horst. Bijvoorbeeld: <strong>Boerwinkel</strong> bracht binnen<br />

de protestantse kerken discussies op gang over erkenning van de Pinkstergroepen en<br />

over de onaanvaardbaarheid van atoomwapens. Hij sprak en publiceerde veel over het<br />

doel van onderwijs en opvoeding. Het meest bekend werd hij met de publicatie – nu<br />

veertig jaar geleden – van zijn boek Inclusief denken.<br />

In deze bundel vindt de lezer geen complete biografie, maar wel een aantal bouwstenen.<br />

Toch zijn hieruit de contouren zichtbaar van het veelzijdige leven en werk van <strong>Feitse</strong><br />

<strong>Boerwinkel</strong>.<br />

Heel bijzonder is de publicatie van drie autobiografische schetsen, waarvan twee nog<br />

niet eerder in druk verschenen. Wij zijn de familie <strong>Boerwinkel</strong> erkentelijk dat we deze<br />

teksten in deze bundel mochten opnemen.<br />

Wij zijn de Stichting Vermogen erkentelijk voor de financiële steun aan dit boekproject.<br />

Graag bedank ik ook dr. Herman Noordegraaf voor zijn hulp bij het onderzoek.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

5


6<br />

Amersfoort<br />

De Haagsche Slagerij<br />

Een gereformeerde familie<br />

De verkiezingen van 1922<br />

Harmonium en piano<br />

De stadstuin<br />

School en verenigingen<br />

Kaderlandstorm<br />

Studie Nederlandse letteren en geschiedenis<br />

Nederlandse Christen-Studenten Vereniging (NCSV)<br />

Hersteld Verband<br />

Dienstweigering<br />

Karl Barth<br />

Socialisme<br />

Zuider Volkshuis<br />

Stichts Montessori Lyceum<br />

Huwelijk<br />

Ontmoeting met joden en hun geloof<br />

Dissertatie<br />

Oorlog<br />

Kerk en Wereld<br />

Academie<br />

Inspiratiebronnen<br />

Pastorale gesprekken<br />

Pleidooi voor Recreatiecentra<br />

‘Zonder profetie verkommert het volk’<br />

In discussie met de sekten<br />

In discussie met de Morele Herbewapening<br />

Vredesbeweging<br />

Jaren zestig<br />

Inclusief denken<br />

Democratisering<br />

Jodendom<br />

Publicaties<br />

Einde of nieuw begin<br />

Meer dan het gewone<br />

Laatste jaren en overlijden


<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong><br />

Bouwstenen Voor een<br />

BiograFie<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> werd op 12 mei 1906 in Amersfoort geboren. Hij was de zoon van <strong>Feitse</strong><br />

<strong>Boerwinkel</strong> (1879-195 ), onderwijzer en slager, en Catharina van Ommen (1885-1950).<br />

Amersfoort<br />

Het Amersfoort waarin <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> als jongetje op straat speelde, ademde nog<br />

geheel de sfeer van de late negentiende eeuw. Dat is althans de herinnering van de<br />

zestienjarige achternicht Anna Volbeda aan de winter van 1916 toen zij vanuit het<br />

afgelegen Nederhemert in Amersfoort arriveerde om in het gezin <strong>Boerwinkel</strong> een<br />

handje te helpen in de huishouding:<br />

‘Amersfoort had nog maar een paar jaar zijn nieuwe station. Wat verloren tussen<br />

de stroom mensen passeerden we de ruime hal. Op het wijde stationsplein lag<br />

een dikke laag sneeuw. In het midden van het plein in een plantsoentje stond<br />

het standbeeld van Oldenbarneveldt. De sneeuwlaag was op de plaatsen, waar<br />

paarden en wagens reden, een modderige brij. Gelukkig was er toen nog de<br />

paardentram, die opzij van het station stond te wachten.’<br />

Amersfoort was in het begin van de twintigste eeuw een kleine provinciestad met circa<br />

20.000 inwoners. Singels, grachten, stadsparken, torens, poorten, oeroude straten en<br />

stegen, het was er allemaal nog. De middeleeuwse stadskern was grotendeels intact<br />

gebleven, maar jarenlange economische stilstand had tot gevolg gehad dat er in de<br />

oude binnenstad veel armoede was. Een aantal straten was berucht om de slechte<br />

woonomstandigheden; er heerste werkloosheid. Van degenen die wel werk hadden<br />

waren de levensomstandigheden vaak minimaal.<br />

<strong>Boerwinkel</strong> in gesprek met student Bas Leenman, 1946.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

7


8<br />

Toch was Amersfoort in de tweede helft van de negentiende eeuw binnengetreden in<br />

het moderne tijdperk van spoorwegen en industrie. De stad werd een belangrijke<br />

garnizoensplaats. Dit kwam door de oefenterreinen op de Leusderhei; aan de rand van<br />

de stad verrezen de kazerne van de Bereden Wapens (de latere Willem III kazerne), en de<br />

infanteriekazerne aan de Leusderweg (later bekend als Juliana van Stolbergkazerne).<br />

Tegen 1900 behoorde meer dan twaalf procent van de Amersfoortse bevolking tot het<br />

garnizoen.<br />

Het grote aantal militairen had aanzienlijke invloed op het dagelijkse leven in de stad.<br />

Tal van grote en kleine bedrijven profiteerden van de komst van de militairen en hun<br />

gezinnen. Door de centrale ligging in het spoorwegennet en de aanwezigheid van het<br />

leger trok de stad nieuwe inwoners en industrieën aan. De spoorwegarbeiders vestigden<br />

zich in het Soesterkwartier. De werkgelegenheid in fabrieken en de bouw nam toe.<br />

De bevolking groeide tussen 1900 en 19 0 naar bijna 50.000 inwoners. (In 2006 telt<br />

Amersfoort circa 1 5.000 inwoners).<br />

De familie <strong>Boerwinkel</strong> behoorde tot de welvarende middenstand. Anna Volbeda:<br />

‘De tram reed de Stationsstraat af. Bij de afrit naar de Puntenburgerlaan waren<br />

jongens en meisjes aan het sleden. De tram stopte op de Varkensmarkt. Nog een<br />

eindje Arnhemsestraat en daar was de slagerij van Van Ommen; een voor die<br />

tijd hypermoderne slagerij.’<br />

De Haagsche Slagerij<br />

<strong>Feitse</strong> groeide op als oudste zoon in een kinderrijk middenstandsgezin. Zijn vader – die<br />

ook <strong>Feitse</strong> heette – was een gereformeerd onderwijzer in hart en nieren, het laatst in<br />

Hoevelaken. Hij werd verliefd op Katrien van Ommen en dat zou het einde van zijn<br />

loopbaan in het onderwijs betekenen. Katrien was het enige kind van het echtpaar Van<br />

Ommen dat sinds 188 aan de Arnhemsestraat 19 de ‘Haagsche Slagerij en Fabriek<br />

van fijne Vleeschwaren’ bestierde. Toen het stel verloofd raakte, bood schoonvader<br />

Van Ommen de jonge onderwijzer aan in de zaak te komen. <strong>Feitse</strong> Sr. was absoluut<br />

geen zakenman en het slagersvak was hem vreemd; hij moest dus wel even slikken<br />

voor hij dit besluit kon nemen. Maar hij zei ja, en nam zich voor een goede slager te<br />

worden. <strong>Feitse</strong> Sr. was intelligent en had in korte tijd alle knepen van het vak door.<br />

Hij behaalde het diploma van rijkskeurmeester en stortte zich enthousiast in de zaak.<br />

Hij moderniseerde de slagerij met allerlei technische snufjes, die hij met zijn technische<br />

aanleg zelf uitvond. Maar hoe goed hij het vak ook leerde en hoe plichtsgetrouw hij<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


ook in de zaak meedraaide, in zijn hart werd hij nooit een echte slager. Tenminste niet<br />

zoals zijn schoonvader, die als enthousiast slager vaak in de slachterij meehielp, waar<br />

vooral op zaterdag het ene varken na het andere zijn aardse bestaan verwisselde met<br />

een nieuwe bestemming, een smakelijk onderdeel te vormen van de zondagsmaaltijd<br />

van menig Amersfoorts fijnproever. Onder het werk hoorde nichtje Anna hem toegewijd<br />

zingen: ‘Hoe lieflijk hoe vol heilgenot, 0 heer der legerscharen God, zijn mij Uw huis-<br />

en tempelzangen’. Anna: ‘Dan werd plotseling het lied overstemd door het gekrijs van<br />

een varken in doodsnood, vanwege het mes, waarmee Opa hem met vaste hand in de<br />

keel stak. Toch was dat zingen echt. Hij deed het met zijn hele hart. Als hij meende van<br />

zijn geloof te moeten getuigen, dan deed hij dat, waar hij op dat moment ook was.’<br />

<strong>Feitse</strong> Jr. groeide samen met zijn broers en zusters op in een mini-samenleving: drie<br />

generaties, het eigen gezin, opa en oma, een groot slagersbedrijf waar vijftien of zestien<br />

slagersknechten werkten, twee boekhouders, een winkeljuffrouw, twee dienstmeisjes en<br />

een werkster. Boven woonden opa en oma Van Ommen, het gezin <strong>Boerwinkel</strong> woonde<br />

in een aantal kamers op de begane grond, achter de winkel. Op de tweede verdieping<br />

waren er slaapkamers voor de kinderen. Achter het huis was de slachterij. Het was een druk<br />

huishouden, met veel aanloop, niet alleen van klanten maar ook van familie en bekenden.<br />

Vrijdags en zaterdags was het extra druk. Dan was de zaak tot 20.00 uur open; daarna<br />

moest nog alles nog schoon gemaakt worden en dat betekende heel wat in een slagerij.<br />

Een gereformeerde familie<br />

De families Van Ommen en <strong>Boerwinkel</strong> waren gereformeerd. Grootvader Van Ommen<br />

en vader <strong>Feitse</strong> zaten beiden in de kerkenraad, respectievelijk als ouderling en diaken.<br />

Vader <strong>Feitse</strong> was bovendien organist. De familie las het gereformeerde dagblad<br />

De Standaard en ook de gereformeerde weekbladen de Heraut, de Bazuin en de<br />

Reformatie werden gelezen. De hele familie, grootouders, ouders en kinderen, ging op<br />

zondag twee keer naar de kerk, ’s ochtends en ’s avonds. Iedereen in de zondagse<br />

kleren, de mannen in een geklede jas en een hoge hoed op het hoofd.<br />

Voor de dienst legde vader <strong>Boerwinkel</strong> voor ieder van het gezin een paar dubbeltjes<br />

en 2 pepermunten klaar. Als iedereen uit de kerk thuis was, was er koffiedrinken op de<br />

bovenvoorkamer, waar de grootouders woonden. Dan werd de preek nog eens grondig<br />

doorgenomen, beter gezegd: de oudste kinderen werden overhoord of ze goed<br />

hadden opgelet.<br />

Op zondagmiddag was er de zondagmiddagwandeling – de Liendert om. Vader<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

9


10<br />

<strong>Boerwinkel</strong> hield van de natuur. Door zijn onderwijzersopleiding wist hij er veel van.<br />

Hij wees de kinderen op vogels en planten. Als er een trein gepasseerd was, ging iedereen<br />

met het oor op de rails liggen, om de trillingen te horen van de wegrijdende trein. Of<br />

ze legden een cent op de rails, die ze als een dun plaatje opraapten, als de trein voorbij<br />

was. In de avonddienst preekte Ds Donner of Ds Teerink uit de catechismus.<br />

Moeder <strong>Boerwinkel</strong> had een spontaan en lief karakter. Zij had een kinderlijk oprecht<br />

geloof in de hulp en zegen van God in het leven van alledag. Zij sprak er niet veel<br />

over, maar kreeg daar ook niet veel gelegenheid voor, omdat haar vader en moeder dat<br />

des te meer deden. Deze twee waren binnen de gemeente algemeen erkende vromen.<br />

Hun woord had gezag, zeker voor hun enige dochter. Zij had een gruwelijke hekel aan<br />

twistgesprekken en haarkloverijen over kerkelijke zaken. En die kwamen vooral op<br />

verjaardagsvisites nogal eens voor. Ze deed er gewoon niet aan mee en ze probeerde<br />

telkens het gesprek naar meer neutrale terreinen te leiden. Maar dat lukte lang niet altijd.<br />

Het is mij niet bekend wanneer de families Van Ommen en <strong>Boerwinkel</strong> de hervormde<br />

kerk hebben verlaten. Amersfoort kende al sinds 18 een gereformeerde kerk. In dat<br />

jaar stichtte een handvol bevindelijk gereformeerde volgelingen van de orthodoxe ds.<br />

Hendrik de Cock uit Ulrum ook in Amersfoort een gemeente. Deze ontevreden vromen<br />

scheidden zich af van de Hervormde Kerk omdat die naar hun stellige overtuiging<br />

ontrouw was geworden aan de belijdenis der vaderen. Zij beschouwden zichzelf als de<br />

ware gereformeerde kerk in Nederland.<br />

De overheid was not amused en beschouwde deze antikerkelijke agitatie als burgerlijke<br />

ongehoorzaamheid en dus als een bedreiging van de openbare orde. De politie trad op,<br />

afgescheiden families kregen soldaten ingekwartierd, er werden boetes uitgedeeld.<br />

De stap van De Cock c.s. uit de kerk werd bekend als ‘De Afscheiding’ van 18 . Deze<br />

Afscheiding betekende het begin van de organisatorische versplintering van het moderne<br />

protestantisme, en tegelijkertijd een calvinisering van de lagere middenklasse. De start<br />

van de gereformeerde kerk in Amersfoort in 18 ging gepaard met tumult, de overheid<br />

stond in de eerste jaren samenkomsten van meer dan twintig mensen niet toe.<br />

In de jaren tachtig kwamen daar de gereformeerde volgelingen van Abraham Kuyper bij.<br />

Ook zij hadden zich afgescheiden, in 1886, eveneens van de Hervormde Kerk. Zij noemden<br />

zich ‘de kleine luyden’, maar zo klein waren zij niet altijd. Optimistisch en voortvarend<br />

bouwden zij een gereformeerde zuil met een eigen kerkgenootschap, eigen dag- en<br />

weekbladen, een politieke partij (de Anti-Revolutionaire Partij), een eigen universiteit<br />

(de Vrije Universiteit in Amsterdam), eigen jongelingsverenigingen enzovoort.<br />

De twee groeperingen hadden zich in 1892 verenigd tot de Gereformeerde Kerken in<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Nederland, maar in de jaren 1912-1918 dat <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> als scholier naar de<br />

gereformeerde kerk ging waren de twee stromingen nog duidelijk herkenbaar. De<br />

gereformeerden A kerkten op de Langegracht en de gereformeerden B op de Zuidsingel.<br />

De verkiezingen van 1922<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> groeide op in een periode die achteraf gezien het hoogtepunt was<br />

van het gereformeerde leven. Het gezag van de gereformeerde leer werd nog niet<br />

aangevochten, althans niet in eigen kring. De kleine luyden hadden zich in de loop der<br />

jaren opgewerkt tot geziene middenstanders. Het gereformeerde leven was verzuild<br />

en overzichtelijk, de opdracht was duidelijk: ‘het pand der vaderen te bewaren’. Het<br />

gereformeerde volk bleef binnen de lijnen die door kerkleiding, predikanten, dag- en<br />

weekbladen duidelijk werden getrokken.<br />

Maar buiten de kerk waren er verontrustende verschijnselen. In de jaren na de Eerste<br />

Wereldoorlog was het socialisme een factor geworden, waar je op bedacht moest zijn.<br />

Dat het socialisme een vinding van de duivel zelf was, daarover was geen verschil van<br />

mening mogelijk. Steven van Echten, de verloofde van Anna Volbeda, herinnerde zich<br />

hoe grootvader Van Ommen met volle overgave in zijn tafelgebed voor de bekering<br />

van de socialisten bad, die op niets ontziende wijze de dag des Heren ontheiligden:<br />

‘Juist als de familie ‘s zondags aan de maaltijd zat, hoorden wij de jongens en meisjes<br />

van de Arbeiders Jeugd Centrale naar buiten trekken achter de slaande trom. En dan<br />

hoorden we hen zingen: “Wij zijn de jonge garde van het proletariaat.”’<br />

Steven van Echten herinnerde zich ook hoe de ARP-verkiezingscampagne van 1922<br />

gericht was tegen de socialisten:<br />

‘Op een zondag was ik te eten gevraagd en dan hoorde het bij de goede<br />

manieren, dat je mee ging naar de avonddienst. Er was in de gereformeerde<br />

kerk sinds kort een nieuwe dominee, van wie een grote roep uitging als kanselredenaar.<br />

We zaten met de hele familie naast elkaar in een lange bank. Naast mij<br />

zat vader <strong>Boerwinkel</strong>. De preek ging over de verkiezingen. Ze was gericht tegen<br />

de socialisten. Ze bestond grotendeels uit een aaneenrijging van vervloekingen,<br />

met vaardige hand uit de bijbel bijeenvergaard, die met verbluffende welsprekendheid<br />

en vrijmoedigheid over de hoofden der socialisten werden uitgestort. Ik werd<br />

er onrustig onder. Ik kwam uit het rode Zwolle, dus ik was wel iets gewend, maar<br />

ik had mijn vader, die toch onverdacht CH was, vaak goede dingen over de<br />

socialisten horen zeggen.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

11


12<br />

Maar de klap op de vuurpijl kwam, toen we als tussenzang moesten zingen:<br />

Psalm 68: 15:<br />

Scheld met Uw stem het wild gediert’,<br />

dat in het riet zo weel’drig tiert,<br />

de stier- en kalverbenden;<br />

het volk, dat stukken zilvers geeft<br />

en dus zich onderworpen heeft,<br />

maar loert op onz’ ellenden.<br />

Gewis, wij zien hen reeds berooid<br />

en ‘t oorlogzuchtig volk verstrooid;<br />

gezanten zullen nad’ren;<br />

Egypte zal met Morenland<br />

Tot God verheffen hart en hand,<br />

den God van onze vad ‘ren.<br />

Het zingen klonk maar aarzelend. Blijkbaar was dit zelfs voor menig overtuigd<br />

AR net even te veel. Vader <strong>Boerwinkel</strong> keek mij veelbetekenend aan. Hij zong<br />

niet mee. Dit was tegen zijn goede smaak.’<br />

Harmonium en piano<br />

In het gezin <strong>Boerwinkel</strong> werd gemusiceerd en gezongen en er werden boeken gelezen.<br />

Het harmonium in de huiskamer deed goede diensten bij het begeleiden van psalmen<br />

en geestelijke liederen, maar het kon op den duur de groeiende muzikale behoeften van de<br />

gezinsleden niet bevredigen. Er werd een piano aangeschaft. <strong>Feitse</strong> en zijn broer Jos<br />

kregen pianoles. Met <strong>Feitse</strong> lukte dat redelijk, maar hij had zoveel liefhebberijen, dat<br />

de pianostudie er wel eens bij inschoot. Jos had er meer plezier in en hij bleek erg<br />

muzikaal te zijn. Al gauw leerde hij aardige stukjes spelen, waarmee in de familiekring<br />

danig werd gepronkt. Later werd het Beethoven, Mozart, Chopin. Dat was een geweldige<br />

aanwinst voor de zondagavonden, die voortaan behalve met lezen, vooral met muziek<br />

werden door-gebracht. Moeder Katrien had een goede stem. Ouders en kinderen<br />

zongen samen het hele repertoire uit de toen gebruikelijke zangbundels: Kun je nog<br />

zingen, zing dan mee - de bundel van Catharina van Renes – en die van Emiel<br />

Hullebroek – de Zingende Kinderwereld. Bijzonder geliefd waren in die dagen: “Er<br />

schommelt een wiegjen in het groenende hout” - “Bergen op Zoom, houdt U vroom” -<br />

“Moederke alleen” - “Wakk’re jongens, stoere knapen” - “In mijn kleine woning straalt<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


een zonnig licht” - “Erlkönig”.<br />

Verjaardagen en feesten zoals het Sinterklaasfeest en Oud en Nieuw werden in het<br />

gezin <strong>Boerwinkel</strong> uitbundig gevierd.<br />

De stadstuin<br />

Opzij van het huis lag een flinke tuin, met zandbak, prieel en schommel een ideale<br />

speelgelegenheid voor kinderen. Er stonden perenbomen, er waren kippen, de haan<br />

liet iedere morgen op doordringende wijze horen, dat het tijd was om op te staan.<br />

In die tuin speelde zich begin jaren twintig eens een fraai feest af. Feits zat al enkele<br />

jaren op het gymnasium en had zijn vrienden Peet van den Hooff, Jaap Veenendaal,<br />

Jaap Teerink en Ramp van Veen mee naar huis genomen. Het was een mooie zomeravond<br />

en de jongens gingen een toneelstuk opvoeren: Vader Abraham zond zijn<br />

knecht uit, om een vrouw te zoeken voor zijn zoon Isaac. Anna Volbeda herinnerde zich:<br />

‘De stoet was vlug georganiseerd. Jaap Veenendaal had de langste benen en<br />

werd deswege kameel. Zus Tiens zat, in een laken gehuld, op zijn rug en was<br />

bruid. Feits was vader Abraham. Peet van den Hooff had de rapste tong en<br />

mocht daarom vertellen. De broers Jos en Henk moesten de kameel leiden. Zus<br />

Ans en ik waren de slavinnen van Rachel. Er werd ernstig gespeeld, tot de kameel<br />

plotseling stokstijf bleef staan. Hij strekte zijn rechterbeen uit en zei plechtig:<br />

“De kameel moet pissen.” Er klonk een lachsalvo zo luid, dat vader <strong>Boerwinkel</strong><br />

kwam kijken, wat er aan de hand was. Hij moest eigenlijk iets zeggen over<br />

zoveel heiligschennis, maar zijn lippen trilden verraderlijk en de tranen liepen<br />

uit zijn ogen van ingehouden lachen. Moeder Katrien was gereformeerd<br />

genoeg, om dit bijbelgebruik bedenkelijk te vinden: “Nu moeten jullie binnen<br />

komen, jongens, het is welletjes.” Iedereen ging naar binnen. Tijdens de napret<br />

ging de bel. Op de stoep stond de roomse buurman Alfers, die twee huizen<br />

verder woonde. Hij had met zijn dochter over de tuinmuur gekeken. Zij vonden<br />

het prachtig en vroegen, of de jongelui het nog eens wilden spelen.’<br />

School en verenigingen<br />

<strong>Feitse</strong> bezocht van 1918 tot 192 het Stedelijk Gymnasium in Amersfoort, een eerbiedwaardig<br />

onderwijsinstituut met een geschiedenis die terugging naar het jaar 1 76 toen<br />

in Amersfoort de Latijnse School werd gesticht. De school kreeg in de negentiende<br />

eeuw de naam van haar beroemdste leerling: Johan van Oldenbarnevelt, de befaamde<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

1


1<br />

staatsman die in een politiek geschil met Prins Maurits aan het kortste eind trok en het<br />

leven liet op het schavot. Opvallend aan deze schoolkeuze was dat <strong>Feitse</strong> cq. de familie<br />

de voorkeur gaf aan een openbare school in Amersfoort boven het Christelijk Lyceum<br />

in Hilversum.<br />

<strong>Feitse</strong> stortte zich vanaf 1920 enthousiast in de padvinderij, het spel van verkennen dat<br />

ontworpen was door de Engelse oud-militair Robert Baden Powell en vanaf 1910 ook in<br />

Nederland furore maakte. De Amersfoortse Padvindersgroep was in levenbeschouwelijk<br />

opzicht neutraal. Dit was voor <strong>Feitse</strong> en zijn gereformeerde vrienden aanleiding<br />

– geheel in het verzuilde patroon – een Christelijke Padvindersgroep op te richten.<br />

Kennelijk leverde de keuze voor het openbare gymnasium geen problemen op, maar<br />

in het verenigingsleven koos de jonge <strong>Feitse</strong> toch voor een christelijke organisatie.<br />

Misschien was dat wel de enige mogelijkheid om met zijn vrienden in clubverband<br />

erop uit te trekken en zomerkampen te organiseren.<br />

In zijn middelbare schooltijd was <strong>Feitse</strong> actief bezig met tennis en het schooltoneel.<br />

Op tennis mogen kostte de nodige moeite omdat tussen de sportwereld en het<br />

gereformeerde milieu nogal een kloof gaapte. Ook moet de grote belangstelling van<br />

<strong>Feitse</strong> voor het toneel en zijn ambitie om ook zelf toneel te spelen voor de gereformeerde<br />

familie wennen zijn geweest, want toneel, theater en bioscoop werden beschouwd als<br />

verleidingen die je beter kon vermijden. Maar ook deze uiting van de moderne tijd<br />

was niet tegen te houden. <strong>Feitse</strong> speelde toneel en hij kreeg in 1926 zelfs de hoofdrol<br />

toen leerlingen en oud-leerlingen het toneelstuk ‘Mijnheer Pirroen’ van de Vlaamse<br />

schrijver Felix Timmermans opvoerden. Het was een groot stuk ter gelegenheid van<br />

het 650-jarig bestaan van het gymnasium. ‘Mijnheer Pirroen’ ging over de mogelijkheid<br />

van een zuivere, vergeestelijkte verhouding van mens tot mens, de liefde als hogere<br />

vriendschap. Het stuk speelde zich af in het Vlaamse Lier van 18 0, en liet zien hoe<br />

mijnheer Pirroen, de notaris, zich wil doodschieten uit teleurgestelde liefde, maar eerst<br />

nog zijn vrienden uitnodigt op zijn begrafenismaal, waar alles terecht komt.<br />

Kaderlandstorm<br />

Het geordende, sportieve, vaderlandslievende en vooral ook kameraadschappelijke<br />

verenigingsleven trok <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> aan. Vanuit de padvinderij was het geen grote<br />

stap om mee te doen in de Kaderlandstorm die in 1922 van start ging. Middelbare<br />

scholieren konden vanaf 16 jaar op woensdagmiddag van 1 . 0 - 17. 0 uur deelnemen<br />

aan een elementaire training voor militaire dienst en dan na enkele examens en praktijkstages<br />

zover komen dat zij later een forse verkorting van hun diensttijd konden krijgen.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Deze Kaderlandstorm was een idee van de militair Paul Kiès (1895-1968). Deze eerste<br />

luitenant raakte begin jaren twintig betrokken bij een plan van de regering voor een<br />

zogenoemd ‘vooroefeningsinstituut’. Voor jongens van minimaal zestien jaar die hieraan<br />

deelnamen, zou de militaire diensttijd verkort worden. Kiès werd benoemd tot<br />

commandant van de afdeling Gooi- en Eemland van het corps Kaderlandstorm. Hij<br />

bleek in zijn contacten met middelbare scholen en bij de opleiding van de door hem<br />

opgerichte ‘klassen’ over organisatorische en pedagogische kwaliteiten te beschikken.<br />

<strong>Boerwinkel</strong> herinnerde zich later Kiès als ‘een man die iets fascinerends had en aan het<br />

militair zijn een idealistisch element wist te koppelen’.<br />

Overigens heeft Kiès met zijn grote toewijding in latere jaren grote ommezwaaien<br />

gemaakt. In 1926 werd hij als eerste beroepsofficier lid van de SDAP. Hij verliet het<br />

leger en werkte voor de SDAP als journalist en agitator. Zijn radicale opvattingen en<br />

activiteiten waren omstreden en na een reeks conflicten werd hij in 19 7 als lid van de<br />

SDAP geroyeerd. Na de bezetting in mei 19 0 liep hij over naar de Duitsers en hield zich<br />

o.a. bezig met de werving van vrijwilligers voor het SS-opleidingskamp in München. In<br />

19 stelde hij Reichskommissar A. Seyss-Inquart voor om door middel van de radio het<br />

onrustig wordende volk toe te spreken. De brallende radioredes van ‘De Amsterdammer’<br />

(pseudoniem van Kiès) moesten de Nederlanders opwekken tot dienstneming in het<br />

Duitse leger. In mei 19 5 werd Kiès gearresteerd. Het Bijzonder Gerechtshof in<br />

Leeuwarden veroordeelde hem tot twintig jaar gevangenisstraf en ontzetting uit de<br />

kiesrechten.<br />

Studie Nederlandse letteren en geschiedenis<br />

De tweede helft van de jaren twintig brachten grote veranderingen in het leven van<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>. Hij ging studeren, brak met de gereformeerde kerk, werd pacifist,<br />

geheelonthouder en socialist, in 1929 werd hij zelfs lid van de SDAP.<br />

<strong>Feitse</strong> studeerde van 192 tot 19 2 Nederlandse letteren en geschiedenis aan de<br />

Rijksuniversiteit <strong>Utrecht</strong>. Hij genoot van het studeren en verzamelde in deze jaren een<br />

brede basiskennis van de Nederlandse en wereldliteratuur en van de geschiedenis. Hij<br />

ontdekte de schoonheid van de taal en ontwikkelde een sterk gevoel voor esthetiek.<br />

Hij schreef zijn doctoraalscriptie over de Vlaamse schrijver en dichter Karel van de<br />

Woestijne. Maar tegelijkertijd ontwaakte zijn belangstelling voor sociale studies en<br />

theologische en sociaal-politieke discussies. Dit speelde zich voorlopig nog af binnen<br />

de kaders van het studentenverenigingsleven.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

15


16<br />

Nederlandse Christen-Studenten Vereniging (NCSV)<br />

<strong>Feitse</strong> werd lid van de gereformeerde studentenvereniging SSR, maar vermoedelijk is<br />

toch belangrijker geweest dat hij een actief lid werd van de Nederlandse Christen-<br />

Studenten Vereniging (NCSV). Na zijn afstuderen was hij zelfs nog van 19 2 tot 19 5<br />

redacteur en hoofdredacteur van het maandblad van de NCSV Eltheto en in 19 5<br />

voorzitter van de Sociale Commissie en parttime sociaal secretaris.<br />

Voor gereformeerden was het lidmaatschap van de NCSV altijd al iets heel bedenkelijks<br />

geweest. De gereformeerde pers noemde de NCSV een ‘ethisch broeinest’ (niet als<br />

compliment bedoeld) en het lidmaatschap werd met klem afgeraden. De gereformeerde<br />

synode van 1920 vreesde ‘de geestelijke verslapping, die de toekomstige gereformeerde<br />

leiders in de NCSV zouden oplopen’. Toch waren vanaf de oprichting en in latere jaren<br />

gereformeerde studenten lid geweest van de NCSV, zoals Herman Rutgers, Nico Stufkens,<br />

Jan Donner en Jan Buskes, <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>s vriend Peet van den Hooff en jongeren<br />

zoals W.F. de Gaay Fortman en I.A. Diepenhorst. Ook waren er gereformeerde hoogleraren<br />

aan de VU die het voor de NCSV opnamen.<br />

De NCSV, opgericht in 1896, was een breed-protestantse studentenvereniging, met<br />

een voor die tijd grote mate van ruimdenkendheid en een kritische verhouding tot het<br />

verzuilde bestel in Nederland. In de vereniging trof men leden van alle politieke partijen<br />

van zeer liberaal via vrijzinnig-democraat tot fel socialist met alle christelijke partijpolitieke<br />

stromingen ertussen in. De NCSV was internationaal en oecumenisch<br />

georiënteerd. En niet onbelangrijk: het was een gemengde vereniging. Ook meisjesstudenten<br />

waren er lid. De NCSV introduceerde het kamperen voor scholieren en<br />

studenten in een zomerkamp op de hei. De NCSV-kampen werden bekend om hun<br />

combinatie van uitgelaten vrolijkheid, sportieve activiteiten, bijbelstudie en ernstige<br />

gesprekken.<br />

Befaamde student-leiders van de NCSV in de eerste dertig jaar van de 20 e eeuw<br />

waren Hendrik Kraemer, Herman Rutgers, Nico Stufkens, Maarten van Rhijn, Jo Eijkman<br />

en Wim Visser ‘t Hooft. Binnen de NCSV werd in die jaren een generatie gedreven<br />

kerkleiders gevormd, die in en na de Tweede Wereldoorlog een fors stempel zou weten<br />

te zetten op een viertal voor de Nederlandse Hervormde Kerk belangrijke kwesties: de<br />

nieuwe kerkorde, de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de christen, de zending<br />

en de oecumene. Maar niet alleen toekomstige kerkleiders kregen een fundamentele<br />

vorming in de NCSV. Honderden artsen, juristen, theologen, natuurwetenschappers,<br />

docenten in tal van vakken en (doorbraak-) politici als Piet Lieftinck, Jaap Burger en<br />

C.L. Patijn werden gepokt en gemazeld in de NCSV.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Hersteld Verband<br />

Binnen de gereformeerde kerken woedde begin jaren twintig een richtingenstrijd tussen<br />

‘jong-gereformeerden’ en de gevestigde kerkleiders. De jong-gereformeerden dolven<br />

het onderspit toen de Amsterdamse gereformeerde predikant J.G. Geelkerken, een<br />

prominent oud-lid van de NCSV, in 1926 door de synode van Assen werd afgezet.<br />

De reden was dat hij in 192 in zijn wijkgemeente Amsterdam-Zuid in een preek had<br />

gesteld dat het spreken van de slang in het Adam en Eva-verhaal ‘niet zintuiglijk waarneembaar’<br />

was geweest, met andere woorden dat dit bijbelverhaal niet als letterlijke<br />

waarheid moest worden opgevat.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> koos partij voor Geelkerken. Dat betekende een breuk met de<br />

gereformeerde kerk. Net als Geelkerken en ds. Jan Buskes, de tweede prominente<br />

voorman van de dissidenten, trad hij toe tot de ‘Gereformeerde Kerken in Nederland<br />

in Hersteld Verband’, afgekort als HV. Deze afkorting werd door de gereformeerden<br />

spottend ‘hellend vlak’ genoemd.<br />

Binnen de familie <strong>Boerwinkel</strong> had het conflict grote gevolgen. Vader <strong>Boerwinkel</strong> kon het<br />

besluit van zijn oudste zoon goed begrijpen en ging mee naar het HV. Dit gold ook voor<br />

broer Jos, maar broer Henk, altijd al wat in de contramine, bleef lid van de Gereformeerde<br />

Kerk. Voor moeder <strong>Boerwinkel</strong> was het een groot dilemma. Haar ouders, die in hetzelfde<br />

huis woonden, moesten niets hebben van de nieuwlichterij van Van Geelkerken en<br />

hadden het buitengewoon moeilijk met het besluit van hun schoonzoon en kleinzoons.<br />

Maar anderzijds was het nu eenmaal zo dat de vrouw de man behoort te volgen. Een<br />

gevolg was wel dat zij haar vriendinnen kwijtraakte.<br />

De Amersfoortse gemeente van het Hersteld Verband bleef klein. Zij telde in januari<br />

1927 tachtig lidmaten. In de bijna vijftien jaar tot het einde van 19 1 was het aantal<br />

leden gegroeid tot 177. <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> voelde zich binnen het HV als een vis in het<br />

water. Hersteld Verband werd bevolkt door mensen die geen behoefte hadden aan<br />

een domineeskerk. Ambtelijke belangrijkheid bestond er niet; het ambt van predikant<br />

werd er gezien als een opgedragen dienst, niet als formeel gezag dat zich kon laten<br />

gelden. HV’ers wilden deelnemen aan een gelovige gemeenschap waarin zij mondig<br />

konden zijn, meedenken, meepraten en meedoen, en waar zij hun belangstelling voor<br />

theologische vragen konden bevredigen. Na jaren van verstikkend dogmatisme hadden<br />

zij grote behoefte aan een persoonlijk ervaren geloofsleven. Het werd in het HV gewoonte<br />

dat bij belangrijke kwesties zooveel mogelijk gemeenteleden bij het beraad werden<br />

betrokken.<br />

Mede door de actieve inbreng van de Amsterdamse predikant Buskes kreeg het HV een<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

17


18<br />

sociaal-geëngageerd profiel, hoewel het zeker niet vanzelfsprekend was dat iedereen<br />

in het HV bij Tweede Kamerverkiezingen stemde op de pacifistische en socialistisch<br />

gerichte Christen-Democratische Unie, waarin Buskes een vooraanstaande rol speelde.<br />

Er bestond wel een sterk gemeenschapsgevoel, maar dat betekende allerminst dat<br />

men over allerlei zaken, ook sociale en politieke kwesties, hetzelfde dacht. In het HV<br />

waren ook predikanten en lidmaten die in de jaren dertig sympathiseerden met de NSB.<br />

Met dit gebrek aan homogeniteit werd ook <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> geconfronteerd toen hij<br />

in het einde van de jaren dertig aan het HV de vraag voorlegde of zij moest blijven<br />

zwijgen over het dreigende oorlogsgevaar of dat het mogelijk zou zijn vanuit de bijbel<br />

over het oorlogsvraagstuk tot een gemeenschappelijke verklaring te komen.<br />

Bij de stichting van het HV waren veel HV-predikanten jong, meestal nog onder de<br />

dertig. Buskes was ten tijde van de synode van Assen 26 jaar. Peet van den Hooff, de<br />

middelbare schoolvriend van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, die theologie studeerde aan de VU en<br />

ook in volle overtuiging voor het HV koos, was ook begin twintig. Hij werd later predikant<br />

in het HV.<br />

Het HV als geheel bleef betrekkelijk klein. In 1927 waren er in heel Nederland 26<br />

gemeenten met circa 5500 leden; daarvan waren er aan het einde van 19 1 22<br />

gemeenten over met circa 7000 leden. Hersteld Verband ging op 15 mei 19 6 samen<br />

met de Nederlandse Hervormde Kerk.<br />

Dienstweigering<br />

Onder de indruk van de naoorlogse literatuur waarin de gruwelen van de Eerste<br />

Wereldoorlog (zoals Van het westelijke front geen nieuws) en discussies rond de<br />

oprichting van de christen-antimilitaristische vereniging Kerk en Vrede werd <strong>Boerwinkel</strong><br />

pacifist. Hij had in Kampen ‘voor zijn nummer’ de officiersopleiding gevolgd, maar<br />

toen puntje bij paaltje kwam, wilde hij de officierseed toch niet afleggen, omdat er,<br />

zoals hij later zou zeggen ‘allerlei twijfels in mijn hart waren opgekomen’.<br />

Bij zijn beslissing had hij steun aan gesprekken met de acht jaar oudere doopsgezinde<br />

predikant Frits Kuiper, die in 192 door de kleine doopsgezinde gemeente in Amersfoort<br />

was beroepen. Bij de herhalingsoefeningen weigerde <strong>Feitse</strong> in 1927 militaire dienst.<br />

Hij maakte daarbij gebruik van de Dienstweigeringswet die in 192 was aangenomen.<br />

Deze wet maakte dienstweigering op godsdienstige gronden mogelijk. In plaats van<br />

de militaire dienst moest een jaar extra vervangende dienstplicht worden gedaan. In<br />

de eerste jaren nadat de wet in werking trad, maakten zo’n twintig mannen per jaar er<br />

gebruik van.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


<strong>Feitse</strong> vervulde van november 1928 tot december 1929 zijn vervangende dienstplicht<br />

op het Centraal Bureau voor de Statistiek in Den Haag, waar hij de sociaal-econoom en<br />

latere Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen leerde kennen. Hij sloot zich aan bij Kerk en<br />

Vrede. Toen aan het einde van de jaren dertig Hitler steeds dreigender taal ging uitslaan<br />

en de oorlogsdreiging acuut werd, ondermeer door de voor Europa en Tsjecho-<br />

Slowakije rampzalig verlopen conferentie van München (september 19 8) was het voor<br />

<strong>Boerwinkel</strong> onmogelijk zo absoluut `neen’ te zeggen tegen het leger zoals Kerk en<br />

Vrede deed. Hij zegde zijn lidmaatschap op.<br />

Over de eerste contacten met Frits Kuiper herinnerde <strong>Boerwinkel</strong> zich in 1980:<br />

‘Het was wel een vreemde verschijning, die ik in 1925 zag meelopen in de 1 mei<br />

optocht van de socialisten in Amersfoort: een lange donkere man met een zwarte<br />

deukhoed op en een - voor die tijd ongewone - zwarte baard. De mensen<br />

vertelden me dat het een dominee was, maar dàt kon ik als goed-gereformeerde<br />

jongeling van anti-revolutionaire huize natuurlijk niet geloven. ‘Als dat een<br />

dominee is dan is het wel een héél vreemde. Hij lijkt meer op een bolsjewiek’,<br />

was mijn reactie. Dat laatste was wel het summum van afzichtelijkheid voor<br />

goede burgers. Toen ze mij vertelden, dat hij inderdaad een tijd in Rusland was<br />

geweest, leek de zaak wel helemáál duidelijk: natuurlijk, kan je zo wel zien.<br />

Die vreemde dominee was Frits Kuiper, sinds najaar 192 predikant bij de doopsgezinde<br />

gemeente in Amersfoort. Hoe ze hem daar hadden kunnen beroepen,<br />

was voor velen toentertijd een raadsel, want de meeste doopsgezinden hadden<br />

bepaald geen last van revolutionair bloed. Later bleek mij, dat ze hem hadden<br />

beroepen als zoon van de bekende en geliefde Amsterdamse predikant A. K.<br />

Kuiper, die te naam stond als ‘ethisch’. En dàt was goed aanvaardbaar.<br />

Zodoende. In de daarop volgende jaren heb ik deze Frits Kuiper goed leren<br />

kennen en daaruit is een hechte vriendschap ontstaan.’<br />

Al sprekende met Kuiper maakte <strong>Boerwinkel</strong> ook diens keuze voor het socialisme mee,<br />

en ook die voor de geheelonthouding.<br />

Karl Barth<br />

In deze zelfde jaren werd <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> diepgaand beïnvloed door de ‘Zwitserse<br />

theologie’ van Karl Barth. Hierbij was het Peet van den Hooff die hem in urenlange<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

19


20<br />

gesprekken bijpraatte over deze grote vernieuwer in de protestantse theologie.<br />

Hoewel <strong>Boerwinkel</strong> nooit een steile Barthiaan is geworden, is het toch belangrijk te<br />

signaleren wat eigenlijk de nieuwe inzichten waren van Barth, die hem de meest<br />

vooraanstaande protestantse theoloog maakten van de twintigste eeuw.<br />

Karl Barth (1886-1968) werkte als jong predikant van 1911 tot 1921 in het Zwitserse<br />

dorp Safenwil waar het grootste deel van de inwoners uit arbeiders bestond. Hij raakte<br />

betrokken bij hun levensomstandigheden, gaf sociale cursussen en hielp actief mee in<br />

het oprichten van vakverenigingen.<br />

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was Barth verbijsterd over de opstelling<br />

van zijn leermeesters. Een van hen, de Berlijnse kerkhistoricus Adolf von Harnack,<br />

schreef zelfs de toespraak die Keizer Wilhelm II hield bij het uitbreken van de oorlog.<br />

Vrijwel allen ondertekenden het manifest van de 9 intellectuelen waarin zij hun steun<br />

aan de oorlog uitspraken. Het vervulde Barth met afgrijzen dat zij oorlogshysterie en<br />

nationalisme met christelijke redeneringen legitimeerden. Met zo’n theologie moest<br />

iets grondig mis zijn.<br />

Barth raakte er steeds meer van overtuigd dat er iets helemaal niet klopte met de<br />

manier waarop theologen meenden te kunnen beschikken over God. Iedereen spande<br />

God voor zijn eigen karretje. Dat gold overigens ook voor de religieus-socialisten die<br />

meenden te bouwen aan Gods Koninkrijk op aarde. Hij begon opnieuw de bijbel te<br />

bestuderen, vooral de brieven van Paulus. In 1919 publiceerde hij zijn commentaar op<br />

Paulus’ brief aan de Romeinen. Dit boek werd in Nederland niet opgemerkt, maar bij<br />

de omgewerkte tweede druk, in 1922, veranderde dat. Nico Stufkens, in de jaren twintig<br />

studiesecretaris van de NCSV, las deze Römerbrief (ruim 500 pagina’s) en vertelde er<br />

op de NCSV-zomerconferentie van 1922 over. Vanaf dat moment begonnen de opzienbarende<br />

theologische inzichten van Karl Barth in Nederland door te sijpelen.<br />

Volgens Barth bestond tussen God en mensen een ‘oneindig kwalitatief onderscheid’.<br />

Dat betekende dat de bedoelingen van God niet zomaar ingepast konden worden in<br />

menselijke gedachtengangen. De vanzelfsprekendheid en zelfverzekerdheid waarmee<br />

politieke en ideologische stelsels rechtstreeks uit de bijbel werden afgeleid, waren<br />

hem een doorn in het oog. God of Zijn wil was niet af te leiden uit de geschiedenis of<br />

te herkennen in de natuur, laat staan in oorlog of revolutie.<br />

Het ‘verbindingsstreepje’ tussen het voorvoegsel ‘christelijk’ en alles wat daarna kwam,<br />

werd door Barth fel gehekeld. Hij noemde dat ‘verbindingsstreepjes-theologie’. Jezus<br />

Christus was de enige permanente verbindingsschakel tussen God en mensen. Het geloof<br />

in Christus nam bij Barth de centrale plaats in. Dat betekende dat hij een radicale<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


streep haalde door het voorvoegsel christelijk in alle voorkomende samenstellingen<br />

zoals christelijke politiek, christelijke partijen, christelijke verenigingen, christelijke moraal,<br />

christelijke pedagogiek. Men moest bereid zijn ‘achter zich te laten en prijs te geven<br />

alle, maar ook werkelijk alle Christelijke overtuigingen, meeningen en denkgareelen, al<br />

waren ze ons nog zoo vertrouwd en dierbaar geworden’.<br />

Barth vroeg zich af wat er eigenlijk van het Woord van God terug te vinden was in al<br />

deze (menselijke) activiteiten. Die vraag stelde hij net zo goed aan het gezagsgetrouwe<br />

lutheranisme, het gereformeerd protestantisme als aan het religieus-socialisme. Het<br />

Woord van God was ook niet het exclusieve bezit van de kerk. Hij noemde de identificatie<br />

van Kerk en openbaring een roomse dwaalleer. Het woord van God was niet vastomlijnd<br />

en kon met niets geïdentificeerd worden. Niet met een politiek stelsel, niet met een<br />

levensbeschouwing, zelfs niet met een moraal. Niemand kon over Gods openbaring<br />

beschikken.<br />

Hoe kon christelijk geloof dan nog van betekenis zijn voor het handelen - als er geen<br />

enkele menselijke verbinding was met God? In ieder geval was de bijbel geen religieus,<br />

ethisch, sociaal of politiek handboek waaraan kant en klare voorschriften ontleend<br />

konden worden. Barth was erg huiverig voor mensen die zich christen noemden en -<br />

niet geplaagd door twijfel - precies wisten wat vanuit het geloof goed en kwaad was.<br />

Het belangrijkste was dat de mens zichzelf moest prijsgeven en gehoorzaam moest<br />

luisteren naar Gods geboden. Uit de bijbel en uit het leven van Christus bleek wat<br />

deze geboden waren. De mens moest hier niet eigenhandig stelsels uit construeren<br />

die vervolgens weer tussen Gods Woord en de mens in kwamen te staan en het zicht<br />

op Gods geboden ontnamen. De enige mogelijkheid was het Gebod Gods te horen im<br />

Augenblick. In de concrete situatie waarin de mens leeft, werkt, beslissingen neemt,<br />

wordt hij getroffen door het actuele spreken van God.<br />

De aantrekkingskracht van Barth was dat hij op een moderne, in elk geval nieuwe<br />

manier de absoluutheid van God poneerde. Tegenover die absoluutheid werden alle<br />

mogelijke christelijke instituties en culturen relatief, want bedacht door mensen. Op een<br />

paradoxale manier paste hij daardoor in het tijdperk waar de totalitaire ideologieën<br />

van nationalisme, fascisme en communisme hoogtij vierden. Tegenover hun totalitaire<br />

aanspraken stelde hij de absoluutheid van het oordeel van God. Hij was daarin tegelijk<br />

radicaal en orthodox, en kritisch zowel naar rechts als naar links.<br />

In de ontreddering van de jaren na de Eerste Wereldoorlog presenteerde Barth een<br />

baanbrekend interpretatiekader dat een groep jonge theologen geweldig aansprak.<br />

Daar kwam bij dat hij jong was, niet bang voor tegenstanders, geen moralist en geen<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

21


22<br />

pessimist. Hij had een grondige hekel aan stichtelijkheid. Ook al was hij in 1921 benoemd<br />

tot hoogleraar in Göttingen; hij was niet zomaar een burgerlijk studeerkamergeleerde.<br />

Hij wist uit zijn jaren als rode dominee hoe de maatschappij in elkaar zat.<br />

De theologiestudent en NCSV’er Jan Koopmans vond bij Barth ‘een ernst die alles<br />

ontmaskert wat zich aandient als ernst zonder het te zijn’. Dat gaf, wie zich daarvoor<br />

openstelde, ruimte. Een andere theoloog, Th.C. Frederikse: ‘Nog herinner ik me als<br />

jong theologisch student, hoe ik ineens opademde, toen ik ontdekte, dat ik niet<br />

vroom, gevoelig, diep-religieus, zedelijk-hoogstaand, laat staan bekeerd hoefde te<br />

zijn. Dat vergeet ik nooit. Dat was juist mijn bekering’. De tweeëntwintigjarige Wim<br />

Visser ‘t Hooft besloot op advies van Nico Stufkens de Römerbrief aan te schaffen. Hij<br />

vond het een verschrikkelijk moeilijk boek, maar begreep er genoeg van om er diep<br />

van onder de indruk te raken: ‘Hier was een man die geheel en al in de moderne<br />

wereld leefde, die zijn Nietzsche en Dostojewski kende, een man die geworsteld had<br />

met de problemen van de zgn. historische kritiek en van de moderne filosofie - maar<br />

die opnieuw het gezag van het Woord Gods had ontdekt.’<br />

Socialisme<br />

In 1929 sloot <strong>Boerwinkel</strong> zich aan bij de SDAP. Hij stond zeer kritisch tegenover de<br />

houding van de protestantse kerken t.a.v. de sociale en economische problemen en<br />

meende dat de sociaal-democratie het mogelijk maakte ‘iets te verwezenlijken van<br />

Gods heilige wil’. Hij zag het als een roeping in de rijen van de SDAP mee te strijden<br />

voor `de eisen der gerechtigheid zoals die in de Bijbel zijn geopenbaard’. Om meer<br />

mensen hiertoe te stimuleren richtte <strong>Boerwinkel</strong> in 19 0 samen met de doopsgezinde<br />

predikant Frits Kuiper, de hervormde Henk Quarles van Ufford, de doopsgezinde exdienstweigeraar<br />

Cor Inja en de vrijzinnig-hervormde predikant Bart Ruitenberg het<br />

comité `Socialisme en Kerk’ op, waarvan hij secretaris werd.<br />

Zuider Volkshuis<br />

In de crisisjaren was het moeilijk in het onderwijs een baan te vinden. <strong>Boerwinkel</strong> werkte<br />

ruim een jaar als jeugdleider in het Zuider Volkshuis (19 2-19 ) in het nieuwe Tuindorp<br />

Vreewijk in Rotterdam-Zuid. Over zijn belevenissen daar schreef hij in 1986 zijn<br />

herinneringen op. (Zie elders in dit boek.) In juli 19 0 vroeg het bestuur van het Zuider<br />

Volkshuis of hij ervoor voelde directeur te worden. Hij heeft het serieus overwogen en<br />

voor het gesprek met het bestuur zijn visie op ‘de krisis van de demokratie, het<br />

socialisme en het humanisme’ uitvoerig op papier gezet. Het ging echter niet door.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Stichts Montessori Lyceum<br />

Na het jaar in Rotterdam kon <strong>Boerwinkel</strong> in 19 als leraar Nederlands tijdelijk invallen<br />

op het vooruitstrevende Baarns Lyceum, waar de inspirerende rector dr. Jan Arend<br />

vor der Hake (1880-1951) de scepter zwaaide onder het devies: ‘Het pad der rechtvaardigen<br />

is als de morgenglans’..<br />

Een jaar later kon hij terecht op het piepkleine zojuist met particuliere middelen<br />

gestichte Stichts Montessori Lyceum in Amersfoort. Dit lyceum was gehuisvest in de<br />

monumentale villa Schutterhoef aan de rand van Amersfoort. Het telde bij de start in<br />

19 negen leerlingen en een handvol leerkrachten. Na twee jaar werd <strong>Boerwinkel</strong> op<br />

grond van zijn leidinggevende kwaliteiten en pedagogische inzicht benoemd tot rector.<br />

Op het Montessorilyceum kwamen zijn didactische kwaliteiten voor het eerst tot<br />

ontplooiing.<br />

Huwelijk<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> huwde op 21 april 19 8 in Amersfoort met Hens van Es (1911-2005),<br />

lerares M.O. Duits. Zij was opgegroeid in een gezin dat lid was van het Katholiek<br />

Apostolische Werk. Het echtpaar kreeg vijf kinderen. <strong>Feitse</strong> en Hens waren aan elkaar<br />

gewaagd; zij waren verwante zielen en hun huwelijk was voor beiden de uitvalsbasis<br />

voor grote activiteit. Zij deelden een grote belangstelling voor cultuur, godsdienst,<br />

literatuur, muziek en het onderwijs. Zij kregen samen vijf kinderen: Adriënne, Feits,<br />

Marianne, Ad en Dirk-Jan.<br />

Ontmoeting met joden en hun geloof<br />

In de jaren dertig maakte <strong>Boerwinkel</strong> kennis met de joodse godsdienst en leerde hij ook<br />

zelf mensen uit de joodse gemeenschap van Amersfoort kennen. Binnen de gereformeerde<br />

traditie leefde vanouds een sterke verbondenheid met het ‘Oude Volk’, maar<br />

tegelijkertijd was er ook de opvatting dat de christelijke kerk toch eigenlijk de plaats<br />

van het volk van Israël had ingenomen, als uitverkoren volk. De joden hadden immers<br />

Jezus van Nazareth niet als zoon van God erkend.<br />

<strong>Boerwinkel</strong> voelde zich sterk verwant met de theoloog K.H. Miskotte (189 -1976),<br />

ook NCSV’er en lid van de SDAP, en bestudeerde diens dissertatie Het wezen der<br />

joodse religie. Bijdrage tot de kennis van het joodse geestesleven, die in 19 2 het licht<br />

zag. Miskotte verdiepte zich in het denken en de theologie van joodse tijdgenoten, en<br />

wat misschien nog belangrijker was, liet hen zelf aan het woord, o.a. Franz Rosenzweig<br />

(1886-1929), een van de invloedrijkste moderne joodse <strong>denker</strong>s. Hier ging een wereld<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

2


2<br />

open en verscheen het jodendom niet als iets uit de oudheid, maar als een levende<br />

eigentijdse godsdienstige stroming die putte uit dezelfde godsdienstige oorsprong als<br />

het christendom: de boeken van wat de christenen het Oude Testament waren gaan<br />

noemen. Hier werd de basis gelegd voor <strong>Boerwinkel</strong>s levenslange belangstelling voor<br />

de joodse traditie.<br />

In de jaren voor zijn huwelijk woonde <strong>Boerwinkel</strong> in Amersfoort op kamers bij<br />

Juffrouw Zadoks, telg uit een orthodox-joodse Amersfoortse familie. De joodse<br />

gemeente van Amersfoort stond bekend als zeer behoudend. Van 181 tot 1917 was<br />

Amersfoort de standplaats van het opperrabbinaat van de provincie <strong>Utrecht</strong>. Er waren<br />

twee synagogen en een joodse begraafplaats. Naast een godsdienstschool kende de<br />

joodse gemeente van Amersfoort, die omstreeks 19 0 nog geen vierhonderd zielen<br />

telde, ook een bloeiend verenigingsleven. Er was een genootschap dat zorg droeg voor<br />

begrafenissen, een andere vereniging hield zich bezig met zorg voor zieken en bejaarden.<br />

Een vrouwengenootschap bedreef liefdadigheid en zorgde voor het onderhoud van de<br />

rituele voorwerpen. Daarnaast waren er twee studiegezelschappen, een cultureel<br />

genootschap en een toneelvereniging. In de twintigste eeuw ontplooide de<br />

Amersfoortse joodse gemeenschap ook zionistische activiteiten.<br />

<strong>Boerwinkel</strong> voerde gesprekken met zijn hospita, bezocht bijeenkomsten van de joodse<br />

gemeenschap en nam deel aan de viering van joodse hoogtijdagen, zoals Bar Mitswa<br />

(jongen wordt na zijn 1 e verjaardag opgenomen als lid van de gemeente), Jom Kippoer<br />

(Grote Verzoendag) en Soekot (Loofhuttenfeest).<br />

Toen de oorlog was uitgebroken en de vervolging van joden ook in Nederland duidelijk<br />

was, probeerde hij juffrouw Zadoks ervan te overtuigen, dat zij moest onderduiken: ‘U<br />

moet zich verbergen, want als ze u komen halen, gaat u er aan!’ Juffrouw Zadoks wilde<br />

er niet van weten: ‘Als u gelijk hebt, mijnheer <strong>Boerwinkel</strong>, dan hebben de joden dat<br />

aan zich zelf te wijten, want zij hebben niet volgens de Torah geleefd.’<br />

Dissertatie<br />

Bij het lezen van Edda en Thora. Een vergelijking van Germaansche en Israëlitische religie,<br />

ook geschreven door Miskotte (19 9) werd <strong>Boerwinkel</strong> getroffen door wat Miskotte<br />

schreef over ‘godenschemering’, de strijd die aan het einde der tijden gevoerd zal<br />

worden: ‘Godenschemering! Ondergang der wezens, triomf der Reuzen, katastrophaal<br />

einde van ’s werelds orde.’ Dit boek gaf <strong>Boerwinkel</strong> groot houvast, temeer omdat hij<br />

zich al bewust was van de levensgevaarlijke verering van ras, bloed en bodem die in<br />

Duitsland al sinds 19 gaande was en het land meesleurde in een afgrond van steeds<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


verdergaand geweld.<br />

Voor zijn dissertatie verdiepte <strong>Boerwinkel</strong> zich in Godenschemering van de schrijver<br />

Marcellus Emants. In zijn dissertatie (titel: De levensbeschouwing van Marcellus Emants.<br />

Een bijdrage tot de kennis van autonome burger der negentiende eeuw) onderzocht<br />

hij het ontstaan van de pessimistische levensbeschouwing van Emants en de oorzaak<br />

van zijn levenshaat. Als hoofdschuldige voor zijn falen wees Emants de Schepper aan die<br />

de schepping zo in elkaar heeft gezet dat de mens wel móest falen.<br />

Juist voordat de Duitse bezettingsautoriteiten in april 19 een loyaliteitsverklaring<br />

eisten, promoveerde <strong>Boerwinkel</strong> bij de hoogleraar C.G.N. de Vooys aan de Rijksuniversiteit<br />

<strong>Utrecht</strong> tot Doctor in de Letteren.<br />

Oorlog<br />

In de oorlogsjaren leefde het gezin <strong>Boerwinkel</strong> intens mee met de vervolgde joodse<br />

landgenoten. Huize <strong>Boerwinkel</strong> bood in de oorlogsjaren onderdak aan joodse onderduikers.<br />

Gelukkig vonden zij ook nadien een veilig onderkomen, want zij overleefden<br />

de nationaal-socialistische vernietiging.<br />

Als rector van het Stichtse Montessori Lyceum kwam <strong>Boerwinkel</strong>, samen met andere<br />

schoolleiders, op voor jongens boven 18 jaar die voor de Arbeidsdienst werden<br />

opgeroepen.<br />

Kerk en Wereld<br />

In het voorjaar van 19 5 fietste de Rotterdamse advocaat en organisator-van-Kerkwekenvoor-Iedereen<br />

Wim Kist (1916-2005) op houten banden naar Amersfoort om <strong>Boerwinkel</strong><br />

te vragen of hij directeur van Kerk en Wereld wilde worden, ‘lid van het directorium’<br />

zoals het zo plechtig heette. Hendrik Kraemer (1888-1965), taalgeleerde en hoogleraar<br />

in Leiden, die tijdens de Tweede Wereldoorlog binnen de Nederlandse Hervormde<br />

Kerk leiding gaf aan de vernieuwingsbeweging Nieuwe Koers, had gezegd: ‘Je moet<br />

<strong>Boerwinkel</strong> vragen, dat is een goede kerel’.<br />

Kerk en Wereld was bedoeld als hoofdkwartier bij het uitwerken en begeleiden van<br />

de Nieuwe Koers. Vooral de ideeën die Johan Eijkman (1892-19 5) uit Buchenwald had<br />

meegebracht, bepaalden de taakomschrijving van het nieuwe instituut. Eijkman en<br />

andere kerkleiders werden aangemoedigd door de bomvolle kerken tijdens de ‘Kerkweken<br />

voor Iedereen’ in 19 en 19 . Willem Banning (1988-1971) en coming man<br />

Wim Kist werkten de plannen in het voorjaar van 19 5 verder uit. Als zelfstandige<br />

stichting, op enige afstand van de synode, zou Kerk en Wereld een ‘energiecentrum’<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

25


26<br />

zijn, een scholingscentrum en een conferentieoord.<br />

In de zomer van 19 5 presenteerde Kerk en Wereld zich. Er was een directie benoemd<br />

met de Delftse studentenpredikant ds. Frans Pop (190 -1967) als voorzitter, verder de<br />

advocaat mr. Wim Kist, de onderwijsman dr. <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> en de Shell-functionaris<br />

E.M. van Diffelen (190 -1968) als directieleden. <strong>Boerwinkel</strong> werd benoemd tot rector<br />

van het internaat. Kerk en Wereld zou moderne evangelisatiemethoden gaan ontwikkelen,<br />

kader voor gemeenteopbouw gaan trainen, ontmoetingsdagen en cursussen in<br />

internaatsverband gaan organiseren. En er kwam een academie voor kerkelijke werkers<br />

(de wika’s), met Banning en de jonge theoloog dr. Henk Berkhof (191 -1995) als<br />

hoofddocenten. Het instituut werd gehuisvest op het schitterend gelegen landgoed<br />

De Horst in Driebergen. Kerk en Wereld kon het kopen voor de vriendenprijs van<br />

ƒ 250.000,-<br />

De academie was het paradepaardje van Kerk en Wereld. Het curriculum bood het<br />

beste uit de tradities van universiteit, vormingswerk in internaatsverband en<br />

Montessori-onderwijs. De opleiding bood een programma van vier jaar; zes maanden<br />

langer dan de Scholen voor Maatschappelijk Werk, waar de opleidingen drie jaar en<br />

vier maanden duurden.<br />

De belangstelling voor de nieuwe opleiding was boven verwachting. Er waren in de<br />

zomer van 19 5 meer dan 500 aanmeldingen. Dit waren niet alleen jongeren tussen de<br />

20 en 25 jaar, maar ook dertigers en veertigers, sommigen al getrouwd, met kinderen.<br />

Na een strenge selectieprocedure werden ongeveer 50 studenten aangenomen.<br />

Het collegegeld bedroeg ƒ 250 en voor het internaat moest ƒ 750 betaald worden.<br />

Het kleinschalige Kerk en Wereld met zijn pioniersopdracht sloot goed aan bij<br />

<strong>Boerwinkel</strong>s ervaringen in de NCSV en het HV en op het Montessorilyceum. Hij was<br />

twintig jaar directeur van Kerk en Wereld (19 5-1965), achttien jaar ook rector van het<br />

gemengde internaat. Toen de Academie in 195 werd omgevormd tot School voor<br />

Maatschappelijk Werk (vanaf 1959 werd de nieuwe naam: Academie de Horst) werd<br />

<strong>Boerwinkel</strong> directeur. Hij bleef dat tot zijn pensionering in 1971.<br />

Academie<br />

Op de academie en het ermee verbonden internaat was <strong>Boerwinkel</strong> de pater familias, met<br />

alle gemoedelijke en feestelijke zaken die daar bij horen, maar ook de onvermijdelijke<br />

benauwenissen van de kleine gemeenschap waar iedereen elkaar kent.<br />

Aan de godsdienstige vorming van de leerlingen besteedde <strong>Boerwinkel</strong> veel aandacht.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Vanaf 19 8 werd de Stille Week voor Pasen besteed aan bijbelstudie, gedeeltelijk in<br />

een sfeer van retraite, maar dit werd afgewisseld met activiteiten buiten Driebergen.<br />

Na deze op `inkeer’ gerichte activiteiten werd de Pinksterweek besteed aan `uitkeer’:<br />

ontmoetingen met buitenkerkelijken en confrontatie met de maatschappelijke<br />

werkelijkheid. In 1960 stond het thema van het rassenvraagstuk centraal. De aanleiding<br />

daartoe was het bloedbad dat kort tevoren was aangericht in Sharpeville, Zuid-Afrika.<br />

Ook de culturele vorming van de leerlingen had hoge prioriteit. Op ‘eigen werk’avonden<br />

lazen leerlingen door hen zelf geschreven gedichten of verhalen voor.<br />

<strong>Boerwinkel</strong> schreef zelf twee toneelstukken, die door leerlingen werden uitgevoerd.<br />

Het lekespel stond in de naoorlogse jaren sterk in de belangstelling en <strong>Boerwinkel</strong><br />

nodigde Ben Albach, de autoriteit op dat gebied, uit cursussen te geven.<br />

<strong>Boerwinkel</strong> doceerde o.a. cultuurgeschiedenis, hedendaagse politieke en geestelijke<br />

stromingen, moderne literatuur en poëzie. Na de verzelfstandiging van de academie<br />

tot School voor Maatschappelijk Werk, werd <strong>Boerwinkel</strong> tevens directeur.<br />

Tijdens de periode-<strong>Boerwinkel</strong> werden sfeer en cultuur op De Horst gekenmerkt door<br />

een combinatie van ernstige persoonsvorming op godsdienstig, sociaal, cultureel en<br />

politiek gebied, vrolijkheid (Horstrevues, stunts, koldercolleges en verjaardagsvieringen)<br />

en een maatschappijkritische gezindheid ten aanzien van sociaal-culturele en politieke<br />

kwesties.<br />

Inspiratiebronnen<br />

<strong>Boerwinkel</strong> introduceerde in 19 5 ochtend- en avondwijdingen die afwisselend werden<br />

geleid door docenten en leerlingen. Het bijzondere was dat jongens en meisjes een<br />

gelijk aandeel hadden in het voorbereiden en uitspreken van een meditatie. Terwijl in<br />

de grote kerkgenootschappen ‘de vrouw op de kansel’ nog in geen velden of wegen<br />

te bekennen was, voerden op Kerk en Wereld / De Horst vrouwen al het woord.<br />

Tot ver in de jaren zestig nam het liturgische element in het leven op De Horst een<br />

belangrijke plaats in. Mede-directeuren als ds. Frans Pop moesten erg wennen aan de<br />

vrijheden die <strong>Boerwinkel</strong> zich daarbij permitteerde. Toen <strong>Boerwinkel</strong> in de kapel een<br />

kruis aan de muur hing en kaarsen liet branden, vond hij dat wel ‘erg rooms’. Als<br />

<strong>Boerwinkel</strong> een ochtendwijding opende met het voorlezen van het Zonnelied van<br />

Franciscus van Assisi vroeg Pop zich af ‘of dat nu wel zo nodig was’.<br />

Voor <strong>Boerwinkel</strong> was dat nog maar het begin. Voor hem was de christelijke traditie<br />

rijker dan vier witte muren, uitleg van een bijbeltekst en het zingen van een psalm of<br />

gezang. Al in zijn studententijd had hij zich laten inspireren door personen die vroomheid,<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

27


28<br />

aandacht voor liturgie en protest tegen maatschappelijk onrecht wisten te combineren.<br />

Na 19 5 onderhield hij samen met zijn vrouw intensieve contacten met verschillende<br />

spirituele gemeenschappen in Europa, onder andere Taizé in Frankrijk, Grandchamps<br />

in Zwitserland, Imshausen in Duitsland en Iona in Schotland.<br />

Pastorale gesprekken<br />

Tot begin jaren zestig was <strong>Boerwinkel</strong> rector van het internaat en in die functie voerde<br />

hij pastorale gesprekken met studenten die met hun geloof, met zichzelf of met allebei<br />

in de knoop zaten. Hij wist ook vaak niet wat het antwoord was, en meer dan eens werd<br />

een dergelijk gesprek afgesloten met de knieën op de grond, gevouwen handen en<br />

een gezamenlijk gebed van <strong>Boerwinkel</strong> en de student.<br />

Koren en onkruid<br />

Dat maakte ook de 27-jarige Herman Romer mee toen hij in 19 9 om een onderhoud<br />

vroeg. Hij was tot de conclusie gekomen dat hij homoseksuele (toen zei hij: homofiele)<br />

gevoelens koesterde en was ervan overtuigd geraakt dat hij nooit zou trouwen en een<br />

gezin zou stichten. Hij vroeg zich af hoe het nu verder moest met hem, zijn geloof en<br />

zijn toekomst als wika. Hij was actief in de wikagemeenschap, en in de Hervormde<br />

Jeugdraad waar hij journalistiek werk deed. <strong>Boerwinkel</strong> luisterde naar zijn relaas en<br />

tranen van mededogen schoten hem in de ogen. Zonder Romer te veroordelen, verwees<br />

hij naar de bijbeltekst dat God onkruid tussen het koren liet groeien. Maar ook onkruid<br />

behoorde tot de schepping. De conclusie was min of meer dat Herman niet aan zijn<br />

homoseksuele gevoelens moest toegeven. Door zich te richten op het werk en alle<br />

talenten die God hem gegeven had ten volle te benutten, kon hij een prachtig en<br />

waardevol leven leiden. Het geloof in de liefde van God en Christus voor al zijn<br />

schepselen zou daarbij voor hem een onmisbare steun blijken te zijn.<br />

Bijna vijftig jaar later vertelde Herman Romer dit verhaal aan de auteur van deze<br />

biografische notities. Terugdenkend aan die tijd voelde hij verbijstering dat de besten in<br />

de kerk er toen nog zo over dachten, maar ook een soort vertedering over <strong>Boerwinkel</strong><br />

die er zo geweldig van geschrokken was en aan de bijbeltekst zo’n onverwachte draai<br />

had gegeven. Het woord zonde was niet gevallen.<br />

Voor het huwelijk…<br />

Een ander dilemma deed zich voor toen Theo Rijks, begin jaren vijftig in het laatste<br />

jaar van zijn studie, bij <strong>Boerwinkel</strong> aanklopte met de mededeling dat zijn verloofde in<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


lijde verwachting was en dat zij dus gingen trouwen. Nadat hij van de schrik was<br />

bekomen en met Theo had gesproken over hoe waardevol het huwelijk was, drong de<br />

vraag tot <strong>Boerwinkel</strong> door: ‘Is dit een uitzondering, of zijn er meer studenten die voor<br />

het huwelijk seksuele gemeenschap hebben?’<br />

<strong>Boerwinkel</strong> besloot de koe bij de hoorns te vatten en vroeg een bevriende psycholoog<br />

een onderzoek in te stellen in de vorm van een deels schriftelijke, deels mondelinge<br />

enquête onder de mannelijke en vrouwelijke studenten om er achter te komen welke<br />

opvattingen over huwelijk en seksualiteit leefden. De uitslag was dat vele studenten<br />

veel vrijere opvattingen hadden dan hij voor mogelijk had gehouden. Een aanzienlijk<br />

aantal studenten was aangesloten bij de NVSH.<br />

Pleidooi voor Recreatiecentra<br />

<strong>Boerwinkel</strong> was in 1950 een van de eersten die het woord ‘recreatiecentrum’ gebruikte.<br />

Na de Tweede Wereldoorlog kregen honderdduizenden Nederlanders voor het eerst<br />

een of twee weken vakantie. Er was sprake van ‘democratisering van de vacantie’ en er<br />

verschenen tal van overheidsnota’s over ‘verantwoorde vrijetijdsbesteding’, ‘doelmatige<br />

vacantie-accommodatie’ en ‘sociaal toerisme’.<br />

Met zijn nota `Hervormd Centrum van het pastoraat en Stichting Recreatiecentrum’<br />

van juli 1950 legde <strong>Boerwinkel</strong> de basis voor het bekende recreatiecentrum Het Grote<br />

Bos in Doorn (gesticht in 1952) , dat in de loop van de jaren vijftig en zestig uitgroeide<br />

tot bakermat van de Recreatiecentra Nederland (RCN), nog altijd bloeiend met een<br />

twaalftal centra verspreid over heel Nederland.<br />

Hij zag hierin voor de Nederlandse Hervormde Kerk een uitdaging om te experimenteren<br />

met nieuwe vormen van gemeenschapsvorming, verkondiging en dienstverlening.<br />

Tegenover de toename van de vrije tijd stond hij ambivalent: naast blijdschap was hij<br />

bezorgd over de gevolgen: ‘Wat zullen er veel mensen zijn die zich geen raad weten<br />

met al die vrije tijd, wat kunnen wij (de kerk) doen om te helpen bij een verantwoorde<br />

invulling van de vrije tijd, vooral als de vrije zaterdag wordt ingevoerd?’ verzuchtte hij<br />

tegen zijn vrouw. Die hem overigens verzekerde dat het volgens haar reuze zou<br />

meevallen! Hij hoefde zich daar echt niet zulke zorgen over te maken.<br />

Bij zijn plan liet <strong>Boerwinkel</strong> zich inspireren door de zomerstage 19 8 van leerlingen op<br />

het strand in Zandvoort. Ze colporteerden daar met De Open Deur, knoopten gesprekken<br />

aan, maar organiseerden ook kinderspelen en poppenkast. ‘s Avonds was er volksdansen<br />

voor de volwassenen. Ook was op 1 mei 1950 het culturele werk door wika Goof<br />

Hagenaar op recreatiecentrum `Het Kruininger Gors’ in Oostvoorne van start gegaan.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

29


0<br />

Daags na het verschijnen van <strong>Boerwinkel</strong>s nota vertrok een groep leerlingen naar dit<br />

forensenkamp dat toen met het tentenkamp in Bakkum het grootste was in Nederland.<br />

In zijn nota bepleitte <strong>Boerwinkel</strong> de aankoop door de Nederlandse Hervormde Kerk<br />

van het landgoed Hydepark in Doorn, dat niet zo ver van Kerk en Wereld was gelegen.<br />

Daar zouden allerlei voorzieningen gevestigd kunnen worden, maar ook ‘een modern<br />

recreatiecentrum’. Dit recreatiecentrum zou plaats bieden aan eenvoudige bungalows<br />

voor gezinnen, een kamphuis met daaromheen een terrein voor een tentenkamp, een<br />

jeugdherberg voor passanten, een kantine-toko (`alcoholvrij’), een zaaltje voor lezingen,<br />

een eenvoudige kapel, een centrale keuken (`warme maaltijden tegen geringe kosten’) en<br />

een centrale wasgelegenheid. Verder speelweiden, zwemgelegenheid en openluchttheater.<br />

Het zou opgebouwd kunnen worden door vrijwilligers; ook voor de exploitatie<br />

dacht <strong>Boerwinkel</strong> in eerste instantie aan vrijwilligerswerk. Hij stelde ‘de opbouw van het<br />

gezonde gezin’ centraal. De vakantiegangers zouden (`natuurlijk geheel vrijblijvend’)<br />

aan een keur van activiteiten kunnen deelnemen: lezingen, goede film, muziek,<br />

schilderijen zien, het goede lied (community singing, koorzang), lekespel, volksdans<br />

(`goede leiding is noodzakelijk’), natuurstudie, handenarbeid (`knutselen onder<br />

bevoegde leiding’).<br />

Het duurde anderhalf jaar voor het zover was. Nadat in oktober 1951 het landgoed<br />

Hydepark was aangekocht, richtte Kerk en Wereld in april 1952 het `Recreatiecentrum<br />

Hydepark’ op. Wika Theo Rijks werd de eerste directeur; ook andere wika’s zoals Jaap<br />

Kolleman, Gerben Baaij en Rob Kuijlenburg verdienden hun sporen in het recreatiewerk.<br />

‘Zonder profetie verkommert het volk’<br />

De academie balanceerde in 1952 op het randje van de afgrond. Dat jaar meldden zich<br />

slechts 11 nieuwe leerlingen voor het eerste jaar. Binnen de directie van Kerk en Wereld<br />

woedde al langer een discussie of de academie niet gewoon een door de overheid<br />

gesubsidieerde School voor Maatschappelijk Werk moest worden. <strong>Boerwinkel</strong> was daar<br />

een voorstander van. Begin 195 werd de knoop doorgehakt. De academie van Kerk<br />

en Wereld werd ‘School voor Maatschappelijk Werk de Horst’. Meer nadruk op<br />

vakscholing was goed en hoefde niet te betekenen dat de grote nadruk op levensbeschouwelijke<br />

en godsdienstige vorming overboord gezet moest worden.<br />

Voor de professionele vakscholing trok hij nieuwe stafleden aan: Jan Groeneveld en<br />

Christine Meijer voor de opleiding maatschappelijk werk, Wim de Baas voor de opleiding<br />

industriële verhoudingen / personeelswerk en Cees Louwerse voor de opleiding<br />

cultureel werk. Anders dan zijn collega’s Jan de Jongh (SMW Amsterdam) en Marie<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Kamphuis (SMW Groningen) verdiepte <strong>Boerwinkel</strong> zich niet zelf in de nieuwe methodiekontwikkeling<br />

van casework, groupwork en community organisation, des te meer legde<br />

hij zich toe op culturele, politieke en levensbeschouwelijke achtergrondsvragen.<br />

Om te laten zien dat het op De Horst nog altijd om het apostolaat ging, hield<br />

<strong>Boerwinkel</strong> zijn diesrede van 195 over ‘De inhoud van het apostolaat’. Het was een<br />

radicaal verhaal waarin hij stelde dat apostolaat gaat over ‘de profetische taak van de<br />

kerk die inhoudt dat zij het geweten der wereld heeft te zijn, wanneer de mensheid<br />

zoekt naar sociale en internationale gerechtigheid, naar het goede leven en het ware<br />

gezag’. Hij citeerde Spreuken 29:18: ‘Zonder profetie verkommert het volk’. Hij pleitte<br />

ervoor ‘de machten die onze tijd beheersen’ te signaleren en er vervolgens ‘nee’ tegen<br />

te zeggen. Voor dit ‘nee-zeggen’ gebruikte hij de begrippen ‘omkeren in ons denken’<br />

en ‘om-denken’. Aan deze vertaling van het Griekse metanoia gaf hij de voorkeur<br />

boven het gebruikelijke ‘bekeren’. Met ‘de machten van onze tijd’ doelde hij op ‘het<br />

kwantitatieve denken’ (iets is alleen goed als het ‘veel’ is, en liefst nog ‘meer’), ‘de<br />

wereld van de reclame’ (die ons materiële dingen aanpraat waar we niet buiten zouden<br />

kunnen, gepresenteerd met een steeds grotere portie erotiek), ‘de gewelddadige<br />

zelfhandhavingsdrift van het Westen’ (bewapeningswedloop): ‘Laat je dus niet meer<br />

gevangen houden door de stomme afgoden van het meer en beter, van levensstandaard<br />

en way-of-living, van geweldsvertrouwen, prestige en zelfhandhaving tot het uiterste’.<br />

Hij waarschuwde dat we ons niet moeten laten gelijkschakelen, niet moeten laten<br />

inpalmen door de westerse wereld, ‘elke keer weer iets verder, zodat we het elke keer net<br />

niet de moeite waard vinden om te protesteren’. Als schrikwekkend voorbeeld hoe ver<br />

gewenning en acceptatie al gaan, noemde hij het gebruik van napalm. (<strong>Boerwinkel</strong><br />

protesteerde al in 195 tegen napalm.) Wat was het alternatief als je je niet verzette tegen<br />

‘de machten van deze tijd’? De hel (een leven buiten God), zinloosheid, verlorenheid.<br />

‘Waar het wèl om gaat zullen we in het vormingswerk duidelijk moeten maken. Wij<br />

moeten de andere weg laten zien.’ Hij noemde dit ‘het nieuwe belijden’. Ook in zijn<br />

andere publicaties bleef <strong>Boerwinkel</strong>s belangstelling onverminderd uitgaan naar<br />

maatschappelijke vraagstukken waarvan hij vond dat de kerk duidelijk stelling moest<br />

nemen.<br />

In discussie met de sekten<br />

<strong>Boerwinkel</strong> was gevoelig voor wat hij beschouwde als een gedeeltelijk gelijk van de<br />

christelijk-sektarische bewegingen, die hij ‘de onbetaalde rekeningen van de kerk’<br />

noemde. Hij zag het ontstaan van sekten als een correctie op wat mensen missen binnen<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

1


2<br />

de gevestigde kerkgenootschappen, bijvoorbeeld een gemis aan echt geloof, een<br />

gemis aan hoop en toekomstverwachting, een gemis aan liefdevolle hulp en dienstverlening.<br />

In 195 publiceerde hij een nog altijd lezenswaardige studie Kerk en secte<br />

waarin hij het verschijnsel van het christelijk sektarisme analyseerde vanuit theologische,<br />

sociologische, psychologische en historische invalshoeken. De richting waarin hij zich de<br />

toekomst van de kerk voorstelde was: ‘een huis met vele woningen’: mensen zoeken<br />

de intimiteit van een gemeenschap (een huis) maar zij zoeken ook ruimte, wijdsheid en<br />

variatie (vele woningen).<br />

Tegelijkertijd was hij een voorstander van oecumene, ook tussen de kerken. Hij<br />

nodigde in de loop der jaren vertegenwoordigers van verschillende kerkgenootschappen<br />

uit voor lezingen op Kerk en Wereld en Academie De Horst, bijvoorbeeld Jehova’s<br />

Getuigen en leden van de Pinksterbeweging.<br />

In 1960 publiceerde de Nederlandse Hervormde Kerk het herderlijk schrijven De Kerk<br />

en de Pinkstergroepen. <strong>Boerwinkel</strong> was de auteur. Als een van de eersten binnen de<br />

Hervormde Kerk besefte hij dat de Pinksterbeweging geen tijdelijk verschijnsel was.<br />

In discussie met de Morele Herbewapening<br />

<strong>Boerwinkel</strong> was op een bepaalde manier onder de indruk van Frank Buchman (1878-<br />

1961), de initiator en leider van de Morele Herbewapening. Uit wat hij zelf meemaakte<br />

op bijeenkomsten en ook hoorde uit verhalen van anderen, stond het voor hem vast dat<br />

Buchman iemand was die de gave had mensen een nieuw perspectief in hun leven te<br />

geven. Daarnaast stoorde <strong>Boerwinkel</strong> zich geweldig aan wat hij noemde ‘die afschuwelijke<br />

pretentie van de wereld te moeten redden... Daarbij dan de volstrekte ónderschatting<br />

van de “machten” en de maatschappelijke structuren in deze wereld en de overschatting<br />

van wat mensen kunnen doen’. Om duidelijk te maken wat hij bedoelde haalde hij in<br />

een artikel in 1962 een citaat aan van Buchman op het eind van zijn leven: ‘De wereld<br />

staat voor een onontkoombare beslissing. Wij moeten alles geven om onze landen te<br />

redden. Als mensen veranderen en gegrepen worden door het vuur en de brandende<br />

overtuiging, de reinheid en eerlijkheid van een morele ideologie, gebeuren er wonderen.<br />

De fundamenten voor een nieuwe wereld worden gelegd, niet op het drijfzand van<br />

corruptie en compromis, maar op het rotsvaste karakter van door God geleide mensen<br />

en volken’.<br />

De Morele Herbewapening deed <strong>Boerwinkel</strong> denken aan Abraham Kuyper en zijn<br />

politieke en culturele aspiraties, vooral zijn antithese-gedachte. Kuyper zag als grote<br />

scheidslijn in de samenleving de antithese tussen degenen die gehoorzaamden aan<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


God (de christenen) en de rest (de paganisten). De MHB – aldus <strong>Boerwinkel</strong> – stelde<br />

een soortgelijke antithese. Het resultaat van een dergelijk denken was in de praktijk:<br />

aanwijzen van wie tot de ‘goeden’ en wie tot de ‘bozen’ behoren. Bij Kuyper had de<br />

leer van de wedergeboorte ermee te maken, bij Buchman de vraag of men een<br />

‘veranderd’ mens was. In beide gevallen zag <strong>Boerwinkel</strong> dezelfde funeste identificatie<br />

van eigen zaak en Gods zaak. Ook bij de MHB las men bijvoorbeeld: ‘Gods doorbraak in<br />

de wereld’ als kop boven een artikel dat een succes van de MHB in Oost-Zwitserland<br />

meldde.<br />

Ook in de figuur van de ‘van God gegeven leider’ constateerde <strong>Boerwinkel</strong> ‘een<br />

merkwaardige parallellie’ tussen Kuyper en Buchman. Het kwalijke was dat mensen die<br />

zich ‘wedergeboren’ cq. ‘veranderd’ noemden, in feite nog diep verbonden waren met<br />

hun ‘oude nationale of klasse-Adam’. Overigens – zo haastte <strong>Boerwinkel</strong> zich op te<br />

merken: ‘Dikwijls te goeder trouw en zonder het te merken’.<br />

Zijn grote bezwaar ging dus over wat in de jaren vijftig in hervormde kring werd<br />

genoemd: ‘het euvel der vereenzelviging’:<br />

‘Voor de zoveelste maal in de geschiedenis worden de namen van God en van<br />

Christus gelasterd door deze vereenzelviging van eigen zaak met Gods zaak.<br />

Het is niet te zeggen welke schade de Antithese-ideologie (want het wàs in de<br />

praktijk een ideologie) van Kuyper c.s. gedaan heeft aan de zaak van het evangelie.<br />

Dit wordt thans door vele Gereformeerden gezien en erkend. Helaas is er nu<br />

een nieuwe Antithese-ideologie verrezen in die van de MHB. Daartegen past<br />

eenzelfde protest en een even duidelijke afwijzing. Niet in de laatste plaats<br />

terwille van de aanhangers zelf van deze beweging. Niets houdt een mens n.l.<br />

zo gevangen (en gescheiden van zijn medemens) als een ideologie, of het nu een<br />

christelijke of een communistische is. Niets is zo bevrijdend als het evangelie van<br />

de rechtvaardiging van de goddeloze, niets zo verdeemoedigend en verenigend<br />

als het besef van werkelijk geen haar beter te zijn dan de tegenstander en met<br />

hem van vergeving te moeten leven. Niet dat daarmee alles nu hetzelfde is<br />

geworden wat de leer betreft. Er zijn in dit opzicht grote verschillen, die nooit<br />

mogen worden verdoezeld. Maar wie zichzelf een beetje kent weet, dat ook de<br />

meest gevorderde christen nog slechts een ‘klein beginsel van gehoorzaamheid<br />

heeft’ en dat dáarop waarlijk niet de redding van de wereld kan worden<br />

gebaseerd.’<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst


Vredesbeweging<br />

<strong>Boerwinkel</strong> kan beschouwd worden als een van de grondleggers van de kerkelijke vredesbeweging<br />

in Nederland. (Zie ook zijn autobiografische schets ‘Dienst en dienstweigering’<br />

elders in deze bundel.) Hij lanceerde in 195 een plan om een ‘Studie- en Voorlichtingscentrum<br />

inzake de voorbereiding van een positieve vrede’ op te richten. Met enkele<br />

anderen startte hij in datzelfde jaar de waarschijnlijk eerste beweging in Nederland<br />

tegen de kernbewapening, de Anti-Atoombom Actie (A.A.A.). Samen met H. Berkhof,<br />

J.M. van Veen, K.E.H. Oppenheimer en A.J. Rasker deed hij in 1955 een dringend<br />

beroep op de hervormde synode krachtig te protesteren tegen de bewapeningspolitiek,<br />

vooral de produktie van en proeven met atoomwapens. Zij bepleitten dat contact<br />

gezocht werd met de kerken achter het IJzeren Gordijn. <strong>Boerwinkel</strong> achtte het onaanvaardbaar<br />

dat er middelen werden gebruikt die het gehele mensdom zouden kunnen<br />

vernietigen. Mede op zijn initiatief werd in 1956 het Comité Stopzetting Atoombomproeven<br />

(CSA) opgericht; hij werd voorzitter. Van dit comité waren mensen uit alle kerken<br />

en politieke partijen lid, inclusief de CPN.<br />

Het CSA richtte zich nationaal en internationaal op het beïnvloeden van verantwoordelijke<br />

instanties, en voerde in 1958 gesprekken in Genève met de Amerikaanse, Engelse<br />

en Russische delegaties. De mede door <strong>Boerwinkel</strong> op gang gebrachte meningsvorming<br />

zou leiden tot de verklaring van 1962 waarin de Nederlandse Hervormde Kerk zich<br />

uitsprak tegen kernwapens.<br />

In de verhitte discussies tussen aanhangers van het Interkerkelijke Vredes Beraad en<br />

haar tegenhanger het Interkerkelijk Comité Tweezijdige Ontwapening (ICTO) leidde<br />

<strong>Boerwinkel</strong> in Driebergen in het begin van de jaren tachtig een gespreksgroep met<br />

vertegenwoordigers van beide kampen.<br />

Jaren zestig<br />

In de jaren zestig werd Academie de Horst een centrum van onderwijskundige vernieuwing<br />

en vergaande experimenten met democratisch zelfbestuur van studenten en docenten.<br />

<strong>Boerwinkel</strong> schiep hiervoor de geestelijke en materiële ruimte, net zo goed als hij trots<br />

was dat zijn studenten vanaf 1966 actief deelnamen aan het protest tegen de Vietnamoorlog.<br />

In mei 1966 werd de verjaardag van <strong>Boerwinkel</strong> nog groots gevierd; hij werd zestig<br />

jaar. Een stoet van studenten haalde hem van huis af, een kwartiertje lopen van De Horst.<br />

Met groot spektakel en lawaai van deksels, pollepels en toeters werd hij in een soort<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


arrenslee voortgetrokken. Bij aankomst waren er toespraken en hij werd toegezongen.<br />

Boven de ingang van het gebouw hing een spandoek: ‘Wat voor een baby is de borst, is<br />

<strong>Boerwinkel</strong> voor De Horst’. <strong>Boerwinkel</strong> genoot er van. Voor een aantal studenten ging<br />

het te ver, zij vonden het oubollig en op of over het randje van persoonsverheerlijking.<br />

Inclusief denken<br />

<strong>Boerwinkel</strong>s boekje Inclusief denken van nog geen honderd bladzijden kwam uit in<br />

november of december 1966 en beleefde in 1972 al de vijftiende druk; er zouden tot<br />

begin jaren tachtig nog vier drukken volgen. Het was een bestseller; er werden 5.000<br />

exemplaren verkocht. Voor velen in de kerken, in het onderwijs en het vormingswerk<br />

was het een eye-opener, maar aan de academie was het niet besteed. Daarvoor was<br />

op De Horst de stemming in de jaren na 1966 al te veel aan het omslaan in de richting<br />

van radicale maatschappijkritiek. Het conflictmodel en de polarisatiestrategie waren<br />

hun opmars begonnen. 1966 was het jaar van Provo, het huwelijk van Beatrix en Claus,<br />

de oprichting van D’66, de nacht van Schmelzer, het begin van Nieuw Links binnen de<br />

PvdA. Voor het besef van vele studenten was <strong>Boerwinkel</strong> nog bezig de vorige oorlog<br />

te winnen, terwijl zij al met iets radicalers bezig waren, waar ze niet uitkwamen door<br />

‘inclusief te denken’.<br />

Toch schreef <strong>Boerwinkel</strong> dat inclusief denken niets met lievigheid te maken had.<br />

Het was geen conformisme: ‘Integendeel, het felste protest kan dikwijls noodzakelijk<br />

zijn als onrecht en rotheid en leugen heersen. Dan is verzet geboden, een verzet dat<br />

voortkomt uit diepe verontwaardiging en uit haat tegen alles wat gemeen en laag is.’<br />

Inclusief denken omschreef <strong>Boerwinkel</strong> als volgt:<br />

‘Het oude denken was overheersend antagonistisch en exclusief, waarbij de<br />

tegenstellingen het meest op de voorgrond traden en beslissend waren. De totaal<br />

nieuwe situatie, waarin wij nu leven, vraagt een inclusief denken dat er principieel<br />

van uitgaat dat mijn welzijn niet verkregen wordt ten koste van of zonder de<br />

ander, maar alleen als ik tegelijk het welzijn van de ander beoog en bevorder’.<br />

Anders gezegd: ‘een denken, dat er principieel van uit gaat dat mijn heil (geluk,<br />

leven, welvaart) niet verkregen kan worden ten koste van of zonder de ander,<br />

maar dat dit mij alleen kan vallen als ik tegelijk het heil van de ander beoog en<br />

bevorder. Nader aangeduid: ‘inclusief’ denken betekent allerminst halfzachtheid<br />

of relativisme. Wel zal men inclusief denkend (...) bereid moeten zijn om naar de<br />

ander te luisteren en rekenschap te geven van eigen overtuiging; bij dit alles op<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

5


6<br />

moeten passen voor bepaalde stereotiepe denkpatronen (…); door alles heen<br />

vast moeten houden dat wij als mensen met elkaar op deze kleine planeet een<br />

modus vivendi, een manier om als mens te leven, moeten kunnen vinden, elkaar<br />

helpend door aanmoediging, maar niet minder door duidelijke kritiek en als het<br />

moet door verzet.’<br />

(Zie ook het hoofdstuk over ‘Inclusief denken’ elders in deze bundel).<br />

Democratisering<br />

In 1970 was Academie de Horst in Driebergen de eerste hoger onderwijs instelling die een<br />

democratisch bestuursmodel invoerde. <strong>Boerwinkel</strong> was er trots op dat zijn school en zijn<br />

bestuur een alternatief lieten zien voor de vastgelopen acties in Amsterdam (Maagdenhuisbezetting)<br />

en de crisis op de Katholieke Pedagogische Academie in Beverwijk,<br />

waar de ME een einde had gemaakt aan een bezetting. De Horst kon hiermee laten zien<br />

‘dat een nieuwe tijd nieuwe antwoorden vraagt’. Einde jaren veertig had hij verzucht<br />

‘We staan niet meer in het gevecht’. Nu kon De Horst weer laten zien waar zij stond.<br />

Na het bestuursbesluit van 16 januari 1970 waarmee groen licht werd gegeven voor de<br />

democratisering, publiceerde <strong>Boerwinkel</strong> direct een persbericht; twee weken later gaf<br />

hij tekst en uitleg in Hervormd Nederland, het lijfblad van de kerkelijke achterban.<br />

‘… Er is een weg aangegeven en er is de bereidheid uitgesproken die weg<br />

samen te gaan, zonder dat iemand zich wil beroepen op een macht die hem<br />

indertijd is verleend. … Dit is een weg met risico’s … Van tevoren zijn geen<br />

garanties te geven over een goede afloop. Het enige dat bestuur en directie met<br />

hun verklaring wilden zeggen is dat zij toch bereid zijn deze weg in riskerend<br />

vertrouwen te gaan.<br />

Misschien zal iemand vragen: was dat op De Horst nu zo nodig, ging het daar<br />

dan zo slecht, en was men daar zo autoritair? Het antwoord daarop, gegeven<br />

door o.a. studenten, is: nee, het was geen autoritaire bedoening op De Horst.<br />

En toch geloven we dat in deze tijd de verantwoordelijkheid voor het geheel<br />

ook inderdaad door dat geheel kan en moet worden gedragen in een directer<br />

mate dan tot nu toe het geval was.<br />

Wij geloven dat juist een sociale academie moet voorgaan in het laten zien, dat<br />

er een vorm van samenleven en samenwerken mogelijk is, waarbij de vroegere<br />

hiërarchische verhoudingen (van bovenaf) vervangen kunnen worden door een<br />

verregaand overleg van onderop, in ons geval van studenten, docenten en alle<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


medewerkers samen. Er is hier iets aan de orde dat in de hele wereld aan de<br />

orde is. Dat in zeer vele gevallen tot bittere strijd en onderlinge verwijdering<br />

heeft geleid. Waarom we er des te meer dankbaar voor zijn dat we op De Horst<br />

tot gezamenlijk aangaan van het avontuur konden komen.’<br />

Jodendom<br />

Reeds in de jaren dertig onderhield <strong>Boerwinkel</strong> contacten met de joodse gemeenschap<br />

in Amersfoort. Na de oorlog is het betere begrip tussen tussen joden en christenen<br />

<strong>Boerwinkel</strong> intens blijven bezighouden. Hij was een van de eersten in Nederland die<br />

consequent ging spreken over ‘de joods-christelijke traditie’ om daarmee de joodse<br />

basis van het christendom te benadrukken.<br />

Zijn vriendschap met joden (o.a. Henri van Praag en Jacob Soetendorp) en tot het<br />

christelijk geloof overgegane joden (o.a. de predikanten Israel Tabaksblatt en George<br />

Cassuto) leidde tot gezamenlijke activiteiten. In dit klimaat paste ook zijn medewerking<br />

aan de experimentele reeks Phoenix Bijbelpockets. Deze pockets verschenen tussen<br />

1962-1969 in dertig delen. Bij elkaar bijna 5000 pagina’s tekst met ongeveer 1000<br />

illustraties. Henri van Praag was de onvermoeibare secretaris van de redactie. Dit project<br />

was in verschillende opzichten experimenteel. Joodse, rooms-katholieke en protestantse,<br />

en zelfs enkele islamitische geleerden werkten samen. geleerden. Het project kende<br />

dus een uitgesproken interreligieuze oecumenische opzet. Deze serie was het eerste<br />

doorlopende bijbelcommentaar dat vanuit deze invalshoek verzorgd werd. Bovendien<br />

werkten niet alleen vaktheologen mee, maar ook oudhistorici, archeologen, pedagogen,<br />

filosofen, psychologen, antropologen en cultuurhistorici.<br />

Mede als gevolg van de samenwerking aan de bijbelpockets ontstonden nieuwe<br />

leerhuizen waar joden en christenen samen met ‘lernen’ begonnen. Vanaf het begin<br />

was <strong>Boerwinkel</strong> betrokken bij deze leerhuizen.<br />

Bij zijn afscheid van het Leerhuis in Driebergen wees <strong>Boerwinkel</strong> in 1982 op de na<br />

19 5 totaal veranderde kijk op de joden en het joodse geloof:<br />

‘De verschrikking van de vermoording van zes miljoen joden drong niet direct<br />

tot ons door. En evenmin de schuld van de westerse christenheid daaraan.<br />

Dankzij het boek van Hans Jansen, Christelijke theologie na Auschwitz, weten we<br />

daarover nu meer. Ook na 19 5 kwam er pas een einde aan de veronachtzaming<br />

van de rijkdom van de joodse geestelijke erfenis. Joodse inleiders, zoals vader<br />

en zoon Soetendorp leerden christenen de bijbel met joodse ogen lezen.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

7


8<br />

Als belangrijke leermomenten van het Leerhuis noemde <strong>Boerwinkel</strong> verdere ook<br />

de bredere kijk op de oecumene: ‘niet alleen wat betreft de verschillen en<br />

overeenkomsten tussen de christelijke groepen, maar ook wat betreft een opener<br />

kijk op Islam, Hindoeïsme en Boeddhisme. Ook de antroposofie kwam in onze<br />

aandacht.’<br />

Publicaties<br />

Door zijn werk op Kerk en Wereld en Academie de Horst heeft <strong>Boerwinkel</strong> grote invloed<br />

uitgeoefend. In de jaren van zijn pensioen kreeg hij de handen vrij om te studeren, te<br />

schrijven, kringen te leiden en spreekbeurten te vervullen. In 197 verscheen Einde of<br />

nieuw begin? en in 1977 Meer dan het gewone. Over Jezus en zijn bergrede. Beide<br />

boeken werden in vele gespreksgroepen, en ook in opleidingen, besproken en<br />

bestudeerd. Ze beleefden beide een achtste druk. We geven hieronder van beide<br />

boeken de samenvatting van Kuiper en Woldring<br />

Einde of nieuw begin<br />

In Einde of nieuw begin bouwde <strong>Boerwinkel</strong> voort op Inclusief denken, onder verwerking<br />

van nieuwe themata en ontwikkelingen. Ook dit ‘informatie- en werkboek’ is typerend<br />

voor <strong>Boerwinkel</strong>s werkwijze. Door middel van vele cijfers en samenvattingen van<br />

historische ontwikkelingen wilde hij een groot lezerspubliek bewust maken van de<br />

breuklijn, die onze maatschappij kenmerkt. Zijns inziens leven we in een tijd waarin zes<br />

tijdperken, of beter ontwikkelingslijnen die onderling vele vervlechtingen vertonen,<br />

ten einde lopen. Dit ‘einde’ bedoelde hij overigens niet in absolute zin, maar er was<br />

wel sprake van discontinuïteit, stroomversnelling in de cultuurontwikkeling en de<br />

omstandigheden. En, aanknopend bij de kwantitatieve veranderingen die hij waarnam,<br />

wilde hij ook de mogelijkheden voor een nieuw begin aangeven, omdat ‘het einde van<br />

een oud cultuurpatroon de geboorte van een nieuw patroon van samenleving en<br />

samenwerken in zich kàn dragen’.<br />

1. Ten einde loopt het agrarisch-ambachtelijke tijdperk waarin het leefpatroon bepaald<br />

werd door de traditie, vastheid van normen, paternaal gezag, een rustig tempo en<br />

overzichtelijke verhoudingen. Hij beschrijft de exponentiële groei in het natuurwetenschappelijke<br />

onderzoek, de versnelling in de techniek, de ontwikkeling van<br />

‘schaarste’ - naar ‘overvloeds-economie’, de verstedelijking en de versnelling van<br />

de communicatie als de verschijnselen die daaraan ten grondslag liggen. Hij maakt<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


overigens ook melding van de ‘kwetsbaarheid van de neotechnische samenleving’<br />

en de bereikte ‘grenzen van de groei’. Tenslotte schetst hij de uit de breuk der<br />

generaties voortvloeiende noodzaak van nieuwe gezagsopvattingen, de noodzaak om<br />

politiek als vormgeving aan de menselijke samenleving en een primair menselijke<br />

èn geloofsbezigheid te zien, om ‘macht over de macht’ te krijgen, en om nieuwe<br />

normen te ontwikkelen.<br />

2. Het hierboven genoemde proces heeft ook geleid tot een afneming van de natuurlijke<br />

religiositeit en een periferisering van de kerk en heeft zo mede bijgedragen tot het<br />

einde van het Constantijnse tijdperk, waarin er een nauw verband bestond tussen<br />

kerk en staat en het kerklidmaatschap vanzelfsprekend was. En hij ziet een verband<br />

tussen deze deconstantinisering en de deconfessionalisering, de afneming van de<br />

vanzelfsprekendheid van christelijke organisaties. Als tekenen daarvan noemt hij o.a.<br />

een accent op plaatselijke en kritische gemeenten en groepen, het gesprek met de<br />

sekten en het jodendom, de onthellenisering van de theologie, meer aandacht voor<br />

het hiernumaals en het werken aan gerechtigheid op aarde, de charismatische<br />

gaven en de Bergrede als leefregel, en een afkeer van dogmatische fixering. Jezus<br />

van Nazareth komt weer in het middelpunt als ‘zoon des mensen’.<br />

. De beide voorgaande processen zijn mede bevorderd door het omstreeks 1500<br />

begonnen renaissancistische tijdperk, waarin de individuele vrijheid op economisch<br />

en geestelijk gebied centraal stond. <strong>Boerwinkel</strong> beschrijft de ontwikkeling ervan via<br />

Verlichting, Franse en industriële revolutie, maar ook de Dionysische tegenstromingen<br />

die sinds de 19e eeuw tegen het Apollinische karakter ervan opkwamen. En hij<br />

meende het einde te constateren van renaissancistische trekken als expansie,<br />

liberalisatie, individualisering, divergentie en rationalisatie.<br />

. Het einde van de expansie komt ook tot uitdrukking in het einde van het tijdperk<br />

van de blanke suprematie, dat eveneens omstreeks 1500 begon. Hij besteedt uitvoerig<br />

aandacht aan de mythe van de blanke superioriteit en aan de bevestigende<br />

rol van de kerk in het kolonisatieproces, maar ook aan de kritiek van individuele<br />

christenen sinds Las Casas. Hij schetst het politieke en culturele dekolonisatieproces;<br />

de toenemende rol van de derde wereld op wereldniveau evenals de problematiek<br />

van de voortdurende economische afhankelijkheid van de ontwikkelingslanden.<br />

5. In zekere zin met het voorgaande proces vergelijkbaar is het mogelijk naderende<br />

einde van de mannensuprematie. Hij ziet overigens een causaal verband tussen dit<br />

proces en het einde van het agrarisch-ambachtelijke tijdperk, waarin de vrouw<br />

geen gelijkwaardige maar wel een geheel eigen economische plaats innam, én dat<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

9


0<br />

van het Constantijnse tijdperk, waarin de kerk de vrouw inferioriseerde. In dit<br />

verband heeft de renaissancistische ontwikkelingslijn bijgedragen tot de eerste<br />

feministische golf. Trouwens, <strong>Boerwinkel</strong> ziet ook in Genesis en de Evangeliën<br />

aanknopingspunten voor een visie op de mens als ‘door God geschapen twee-eenheid<br />

van man en vrouw’.<br />

6. En tenslotte schetst hij het einde van de joodse ballingschap. Hij wijst vooral op de<br />

grote schade die het vanaf de eerste eeuw ontstane schisma tussen kerk en synagoge<br />

en de daarmee gepaard gaande verhemelsing van het heil en de aanvaarding van<br />

de Helleense c.q. Manicheïsche scheiding tussen ziel en lichaam voor de westerse<br />

cultuurontwikkeling heeft betekend. Hij besteedt ook veel aandacht aan de<br />

negatieve rol die kerkvaders en kruisvaarders in het Constantijnse tijdperk hebben<br />

gespeeld inzake de discriminatie van de joden, en aan de joodse emancipatie<br />

dankzij de Verlichting. Zijn positie tegenover de huidige staat Israël is te kenschetsen<br />

als begripvol, maar allerminst kritiekloos.<br />

<strong>Boerwinkel</strong> signaleerde aan het slot van zijn studie dat door de eeuwen heen mensen<br />

die in een overgangstijd leven ondergangsgevoelens kennen. Hoewel ook hij van een<br />

zeer ernstige crisissituatie sprak en constateerde dat de christelijke, westerse beschaving<br />

in veel opzichten aan het wankelen is, wees hij toch de visie van Oswald Spengler af en<br />

koos hij voor de meer open visie van Arnold Toynbee, waarin creatieve minderheden<br />

een nieuw begin kunnen maken. Hij verwees in dit verband naar de Benedictijnse<br />

kloosters, die vanuit de puinhopen van de Romeinse beschaving de cellen werden van<br />

een nieuwe beschaving, in spiritueel en materieel opzicht. Exemplarisch voor de<br />

mogelijkheid van een dergelijke beweging in onze tijd achtte hij de protestantse broederschap<br />

in het Franse Taizé. In dit verband bepleitte hij de uitbouw van een vijftal<br />

ontmoetingen, die tussen katholieken en protestanten, kerk en synagoge, christenen<br />

en marxisten, het christendom en de wereldgodsdiensten, en contemplatie en radicale<br />

actie. Dit zou moeten leiden tot een ander denkpatroon, een ander leefpatroon, een<br />

ander weerbaarheidspatroon, een ander samenlevingspatroon en een ander opvoedingspatroon.<br />

Hij lichtte dit toe met allerlei voorbeelden. Bij dit alles benadrukte hij overigens<br />

dat hij het goede uit het verleden niet wilde ontkennen, het kwade daarin niet wilde<br />

verdoezelen, maar dat men nu met het gezicht naar de toekomst moest staan.<br />

Van belang is tenslotte de plaats die <strong>Boerwinkel</strong> in dit geheel geeft aan het christelijke<br />

geloof. Hij hekelde de individualistische, rationalistische en hemel-gerichte aspecten<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


van het westerse christendom, en de nadruk op het geloof in de onsterfelijkheid die<br />

daarmee gepaard ging. Maar tevens deed hij een beroep op de God van het<br />

Evangelie, die zich in de geschiedenis reeds vaak een bevrijdend God getoond heeft<br />

en dat ook nu wil zijn. Daarom kon hij volledig billijken, dat sommigen zeggen ‘God is<br />

black’ of ‘God is a woman’, al is dit in laatste instantie natuurlijk onzin. Maar daarin<br />

wordt tot uitdrukking gebracht dat ‘Hij de God der onderdrukten is, die hun hoop op<br />

hem gevestigd hebben en voor wie hij ook wonderen van bevrijding zal doen’.<br />

Meer dan het gewone<br />

Met zijn in 1977 verschenen studie Meer dan het gewone. Over Jezus en zijn Bergrede<br />

wilde <strong>Boerwinkel</strong> zich van een schuld kwijten aan de lezers van zijn vorige boeken door<br />

onomwonden te spreken over de bron van het diepste antwoord over het nieuwe begin,<br />

waartoe wij - na het wegvallen van de oude vanzelfsprekendheden - worden opgeroepen.<br />

Het is een studie waarin eerst – op basis van de nieuwe inzichten over de bijbel - de<br />

Jezus-figuur wordt besproken tegen de sociaal-economische en politiek-culturele<br />

achtergrond van het toenmalige joodse volk in het Romeinse rijk, en daarna de<br />

Bergrede wordt uitgelegd. In deze visie was Jezus ‘geen revolutionair in de zelotische<br />

zin’, die met aardse middelen een aards koninkrijk wilde stichten. Hij riep niet op tot<br />

‘boetedoening’ zoals zijn voorloper Johannes de Doper, hield er niet van ‘op strenge<br />

wetsvervulling aan te dringen zoals de Farizeeën’, stichtte geen ‘elitegemeenschap,<br />

die zich afzondert, zoals de Essenen’. Het was hem niet te doen om ‘een deel, een rest<br />

van Israël, ook niet om de ‘heilige rest’, waarvan de profeten hebben gesproken, maar<br />

om ‘geheel Israël’. ‘Zijn beweging is een samenbrengende beweging, die Gods heil tot<br />

allen wil brengen’. Hij wilde het koninkrijk Gods wel op aarde realiseren, maar met<br />

geestelijke middelen!<br />

<strong>Boerwinkel</strong> beschrijft een lijn die loopt van de maatschappelijke en economische<br />

consequenties verbonden aan het Jubeljaar, beschreven in Leviticus 25, via Jesaja 61,<br />

waaruit Jezus las in de synagoge in Nazareth en waarin staat dat hij de geest van God<br />

op zich heeft en gezalfd is om aan armen het grote nieuws bekend te maken, geroepen<br />

is vrijlating voor gevangenen te verkondigen en blinden herstel van het gezicht, naar<br />

zijn Bergrede, die eindigt met de woorden dat men niet slechts naar het Woord moet<br />

horen, maar er naar moet handelen. In de slotwoorden van Jezus’ Bergrede wordt de<br />

ware oorzaak van alle verval, aangewezen: het wel horen maar niet handelen naar zijn<br />

woorden. In dit probleem schuilt hèt kenmerk van de ware orthodoxie. Zij die zich<br />

‘orthodox’ en/of ‘verontrust’ noemen, tonen vaak een hang naar bepaalde kerkvormen,<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

1


2<br />

formuleringen en normen. Wil men orthodox zijn, dan moet men terug naar de bron,<br />

d.w.z. terug naar het criterium dat Jezus zelf gesteld heeft en naar zijn woorden<br />

handelen: orthodoxie is orthopraxie.<br />

Laatste jaren en overlijden<br />

<strong>Boerwinkel</strong> vierde in 1986 zijn tachtigste verjaardag in uitgebreide familiekring. Jan<br />

Goosensen schreef ter gelegenheid van deze respectabele leeftijd voor HN Magazine<br />

een groot artikel over ‘deze bescheiden profeet met zijn zachte stem, de uitvinder van<br />

het woord ‘wika’ en het begrip ‘inclusief denken’.<br />

In datzelfde nummer van HN Magazine publiceerde de 80-jarige <strong>Boerwinkel</strong> nog een<br />

artikel ‘Titanic, Challenger – een gotspe’: De Titanic botste op een ijsberg en ging ten<br />

onder. Het ruimteveer Challenger ontplofte, met alle opvarenden, tot ontzetting van<br />

miljoenen die het op TV zagen gebeuren.<br />

‘Zoals omstreeks 1912 het de golven waren waarop Brittannia zijn opperheerschappij<br />

moest demonstreren, zo was het in 1986 het hemelruim, the sky,<br />

waarin Amerika boven alles en allen zou triomferen: ‘Rule America, rule the sky.’<br />

Het waren voor <strong>Boerwinkel</strong> staaltjes van menselijke overmoed: ‘met alle geweld’ jezelf<br />

of je denkbeelden willen doorzetten.<br />

In de tweede helft van 1986 werd de gezondheid minder, er waren tia’s. Toch kon de<br />

auteur van deze schets nog op 1 maart 1987 gedurende twee uur met <strong>Boerwinkel</strong><br />

spreken over zijn plan een studie te gaan opzetten naar de wika’s. Mevrouw <strong>Boerwinkel</strong><br />

stak om het half uur even haar hoofd om de deur van de studeerkamer om te kijken of<br />

alles nog goed ging. Het ging goed: <strong>Boerwinkel</strong> had allerlei artikelen en knipsels<br />

tevoorschijn gehaald en vertelde smakelijk over zijn jaren in de NCSV, het HV, de SDAP,<br />

het Zuider Volkshuis, doorspekt met anekdotes. Ook de begintijd van Kerk en Wereld<br />

kwam uitgebreid aan de orde.<br />

In de tweede helft van maart en april verslechterde zijn gezondheidstoestand opnieuw.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> overleed op bijna 81-jarige leeftijd op 6 mei 1987 te Driebergen.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Geschriften van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong><br />

Boeken<br />

- Kroniek van het Sint Aegtenconvent. Amersfoort 19 9.<br />

- De levensbeschouwing van Marcellus Emants. Een bijdrage tot de kennis van de<br />

autonome burger der negentiende eeuw. Amsterdam 1943. Fotomechanische<br />

herdruk ’s-Gravenhage: Bzztoh, 1981. Serie Forum Haganum.<br />

- Kerk en secte. ‘s-Gravenhage 195 . Tweede en vermeerderde druk 1956.<br />

- Kerk en cultuur in deze tijd. Kerk en Wereldreeks nr. . ‘s-Gravenhage 1958<br />

- Inclusief denken. Een andere tijd vraagt een ander denken. Uitgave Werkgroep<br />

2000 i.s.m. Paul Brand. Hilversum 1966. Negentiende druk Bussum 1980. Vert. in<br />

Spaans: Hacia una nueva mentalidad. La aceptación de un mundo pluralista.<br />

Salamanca 1968. Vert. in Engels: Inclusive thinking. London, Lutterworth Press, 1971.<br />

- Einde of nieuw begin. Baarn 197 . Achtste druk 1979.<br />

- Meer dan het gewone. Over Jezus en zijn bergrede. Baarn 1977. Achtste druk 198 .<br />

Vert. In Bahasa Indonesia: Lebih dari yang biasa, Kaaten, Tomohon 1979.<br />

Toneelstukken<br />

- Buiten de muren. Toneelspel in bedrijven. Driebergen 19 9.<br />

- In de herfst van vijftig. Een spel in twee taferelen. Driebergen 1950.<br />

Brochures<br />

- Klassenstrijd, Ja of Neen? Serie Sociaal politieke Vragen NCSV . Nijkerk z.j. (19 7).<br />

- Willem van Oranje. Reeks ‘Getuigen van Christus’. Amsterdam z.j. (19 1)<br />

- De signatuur van deze tijd. Openingscollege 19 9/1950 Academie van Kerk en<br />

Wereld. Driebergen 19 9.<br />

- De inhoud van het apostolaat. Driebergen 195<br />

- De Kerk en de Pinkstergroepen. ‘s-Gravenhage 1960. (Van dit herderlijk schrijven<br />

vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk was B. de auteur).<br />

- met A.Th. van Leeuwen, De dienst der kerk in een mondige wereld. Horstcahier 10.<br />

Driebergen 1961.<br />

- Alleen door riskerend vertrouwen. Horstcahier 15. Driebergen 1962.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst


- Wezenskenmerken van de gemeente. Driebergen 196 .<br />

- Christianity and World History, samenvatting en enkele vragen aan A.Th. van<br />

Leeuwen. Driebergen 196 . (Horstcahier 20)<br />

- Onze opleiding in de huidige cultuursituatie. Driebergen 196 .<br />

- 20 jaar Academie de Horst 1945-1965. Driebergen 1965.<br />

- `Voorlopig credo. Oecumene als de nieuwe wereld’, in: Oekumenische leergang,<br />

1966-68, vierde cyclus, les 10.<br />

- Academie in futurologisch perspectief. Driebergen 1967.<br />

- Het verhaal van de mens op zijn weg naar vrede en vrijheid. deel 1. Driebergen 1968.<br />

- Israël tussen de culturen. Driebergen 1968.<br />

- Toynbee’s visie op de geschiedenis. Driebergen 1968.<br />

- Toegang tot China. Deel I Het Oude China. Driebergen 1971.<br />

- Jodendom en Christendom. Driebergen 1971.<br />

- Bijbelse uitgangspunten. NCRV 1972.<br />

Artikelen (niet volledig)<br />

- `Beroep en roeping van de wika’, in: Woord en Dienst, 19 november 1955.<br />

- ‘De stopzetting der kernproeven en het socialisme’, in: Socialisme en Democratie,<br />

sept. 1957, 518-525.<br />

- ‘Opvoeding en onderwijs – in welk perspectief?’, in: Wending, september 1958, jrg.<br />

1 , nr. 7.*<br />

- ‘Christelijk onderwijs tussen kerk en wereld’, in: School en Huis, februari 1960, jrg.<br />

12, nr. 2.*<br />

- ‘School en opvoeding tot vrede’, in: Het Schoolblad, weekblad van de Nederlandse<br />

Onderwijzersvereniging, 27 januari 1962, jrg. 17 nr. .<br />

- ‘De doem van heilige plaatsen’, in: Phoenix Bijbelpockets dl. 25, Zeist/Antwerpen<br />

1968, 88-92.<br />

- ‘De NCSV in de jaren 1930-1942’ in: Een rode draad. 75 jaar N.C.S.V. Eltheto-<br />

brochure reeks / 5. Zeist, Woudschoten 1971<br />

- ‘Opvoeden in een snel veranderende wereld – kunnen we dat?’, uitgezonden door<br />

de NCRV, januari 197 .*<br />

- ‘Over het doel van opvoeding en onderwijs’, Driebergen, Pasen 197 .*<br />

- ‘In plaats dat de kerk zich schaamt, geeft ze anderen de schuld.’ Een ontmoeting<br />

met Frits Kuiper. In: Hervormd Nederland, mei 1980.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


- ‘Ter inleiding’, in: Jim Wallis, Tegen de stroom in. Baarn 1981, 7-10.<br />

- ‘Opvoeden waartoe? In: tussen wens en werkelijkheid, uitgave van de<br />

Interkerkelijke Gezinsweekcommissie. Driebergen 198 .*<br />

- Bijdragen in Phoenix Bijbelpockets<br />

De met een * gemarkeerde artikelen zijn opnieuw gepubliceerd in Gilhuis / Hordijk,<br />

Gaat het al beginnen? De erfenis van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> voor opvoeding en onderricht.<br />

Kampen: Kok, 1989.<br />

Voorts artikelen o.a. in de volgende tijdschriften en publicaties: Algemeen Weekblad<br />

voor Christendom en Cultuur, Algemeen Weekblad voor Kerk en Christendom, De<br />

Bosklok, Eltheto, Fram, Het Gemeenebest, De Groene Amsterdammer, De Hervormde<br />

Kerk, Hervormd Nederland, Horst-Nieuws, In de Waagschaal, Kerk en Israël, Kerk en<br />

Theologie Op de Hoogte, Over en Weer, Het Schoolblad, Socialisme en Democratie,<br />

Tegemoet, Volksopvoeding, Wending, Woord en Dienst, Woord en Geest.<br />

Met H. van Praag was <strong>Boerwinkel</strong> redacteur van de Vogelvlucht Serie. Amsterdam:<br />

Het Wereldvenster, 1952. 5 deeltjes verschenen. A. Plesman en A. den Hartog,<br />

Het wereldverkeer in vogelvlucht (dl. 1), H. van Praag, Gesprek tussen Oost en West<br />

(dl. ), Jaäcov Zutan, De huidige situatie van het Joodse volk (dl. 5).<br />

Manuscripten<br />

Twee autobiografische schetsen:<br />

- `Juffrouw Havelaar. Het Zuider Volkshuis in Rotterdam’, 10 maart 1986<br />

- `Over dienst en dienstweigering’, 17-18 maart 1986. In: Familiearchief <strong>Boerwinkel</strong><br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

5


6<br />

Bronnen<br />

Archieven<br />

Archief <strong>Boerwinkel</strong>, in familiebezit.<br />

Archief <strong>Hogeschool</strong> de Horst<br />

Literatuur<br />

Achterhuis, Hans, De erfenis van de utopie. Amsterdam: Ambo, 1998<br />

Aerts, Remieg, Herman de Liagre Böhl, Piet de Rooy en Henk te Velde, Land van kleine<br />

gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990. Nijmegen: SUN, 1999.<br />

Bas, Jan de, ‘Een boodschap hebben aan elkaar. Inclusief <strong>denker</strong> <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong><br />

blijft actueel’, in: VolZin, opinieblad voor geloof en samenleving, 2 maart 2006, nr. 6<br />

Berg, A.J. van den, De Nederlandsche Christen-Studenten Vereniging 1896-1985.<br />

Den Haag, 1991.<br />

Berg, Henk van den, Ton Coppes, Dominees in het geweer. Het christen–antimilitarisme<br />

van Kerke en Vrede 1924-1950. Nijmegen: Studiecentrum voor Vredesvraagstukken,<br />

cahier 22-2 , 2e gewijzigde druk 1982.<br />

Berkhof, H., E. Behrend, J. Groeneveld, J.M. den Hertog, D. IJsseling, G.H. ter<br />

Schegget, J. Siersema, J.M. van Veen, Speciale uitgave van Over en Weer, 1971, nr. 2,<br />

juni 1971, t.g.v. het afscheid van B. als directeur van Academie de Horst.<br />

Berkhof, H., `<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> alleen schijnbaar een doem<strong>denker</strong>’, in: Trouw, 8 mei 1987.<br />

Biersteker, Henk, Gesprek met dr. F. <strong>Boerwinkel</strong>, in: Trouw, 18 mei 1971.<br />

Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme. 5 dln.<br />

Kampen, 1978-2001<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Blei, Karel, De Nederlandse Hervormde Kerk. Haar geschiedenis en identiteit.<br />

Kampen, 2000.<br />

`<strong>Boerwinkel</strong> was generalist, universalist en cultuuroverdrager in heel brede zin’, in:<br />

<strong>Utrecht</strong>s Nieuwsblad/NZC, 28 augustus 1989.<br />

Brouwer, B.J., Er zijn tenslotte grenzen. De Nederlandse kerken en het vraagstuk van<br />

de moderne oorlog, 19 5-1965, Kampen: Kok, 199 .<br />

Burg, Wibren van der, Over religie, moraal en politiek. Een vrijzinnig alternatief.<br />

Kampen 2005.<br />

`Demokratisch model, Een. Het demokratiseringsproces op de sociale akademie in<br />

Driebergen’. Gemeenschappelijke uitgave van Blauwdruk en Studio Kosmopolitiek.<br />

Maandelijks Kosmoschrift [1970] 6.<br />

Duijn, Bert van, `<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, een aanstekelijk voorganger’, in: HN Magazine 16 mei<br />

1987.<br />

Egten, Anna en Steven van, Over mensen, die je nooit vergeet... Aan Feits en Hens, 21<br />

april 1978. Album met foto’s en herinneringen aan de jaren 1916-1926. In bezit van<br />

familie <strong>Boerwinkel</strong>.<br />

Eijnatten, Joris van, Fred van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis. Hilversum,<br />

2005.<br />

`Geestelijke erfenis voor breed publiek toegankelijk’, in: <strong>Utrecht</strong>s Nieuwsblad/NZC , 22<br />

augustus 1989.<br />

Gilhuis, T.M., J. Hordijk, Gaat het al beginnen? De erfenis van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> voor<br />

opvoeding en onderricht. Kampen: Kok, 1989.<br />

Goossensen, Jan, `<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> tachtig jaar, “Het geluk van de één niet ten koste<br />

van de ander”’, in: HN Magazine, 17 mei 1986.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

7


8<br />

Herngreen, G.F.W., Een Handjevol Verkenners. Ontstaan en geschiedenis van het ‘H.<br />

V.’, de Gereformeerde Kerken in Nederland in Hersteld Verband. Baarn, 1976.<br />

Hogenhuis, Christiaan/Dick Koelega (red.), Technologie als levenskunst. Visies op<br />

instrumenten voor inclusieve technologie-ontwikkeling. Kampen 1996.<br />

Jongh, E.D.J. de, Buskes. Dominee van het volk. Biografie. Kampen 1998.<br />

Kuiper, J.P., Mensopvatting en gezondheidszorg. Assen 1980.<br />

Leeuwen, A. Th. Van, Hendrik Kraemer. Dienaar der Wereldkerk. Amsterdam, 1959<br />

Linde, Maarten van der, De Horst 1945-1990. Beelden van een bewogen verleden.<br />

Driebergen, 1991.<br />

Linde, Maarten van der, Willem Banning en de Horst: een boegbeeld komt weer boven<br />

water. Driebergen, 1992<br />

Linde, Maarten van der, Werkelijk, ik kan alles. Werkers in kerkelijke arbeid in de<br />

Nederlandse Hervormde Kerk 1945-1966. Zoetermeer, 1995<br />

Linde, Maarten van der, Het visioen van Eijkman. Dr. J. Eijkman, de Amsterdamse<br />

Maatschappij voor Jongemannen en de vernieuwing van Nederland 1892-1945.<br />

Hilversum, 200 .<br />

Linde, Maarten van der, De Horst 1945-2005. Biografie van een buitenbeentje.<br />

Amsterdam, 2005.<br />

`Mede-oprichter De Horst F. <strong>Boerwinkel</strong> overleden’, in: Welzijnsweekblad 15 mei 1987.<br />

Meiden, W. van der, H. Platenkamp en J.E. van Veen, Min of meer fantastisch... Vijftig<br />

jaar Kerk en Wereld. Zoetermeer: Boekencentrum, 1995.<br />

Meijering, E.P., Onmodieuze theologie. Over de waarde van de theologie van ‘grieks’<br />

denkende kerkvaders. Kampen 1975.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Meininger, Herman P., Zorgen met zin. Ethische beschouwingen over zorg voor mensen<br />

met een verstandelijke handicap, Amsterdam 2002.<br />

Rode draad, Een. 75 jaar N.C.S.V. Eltheto-brochure reeks / 5. Zeist, Woudschoten<br />

1971<br />

Roos, Jac. `Gesprek met dr. F. <strong>Boerwinkel</strong>: “Nieuw heidendom kondigt zich aan”’, in:<br />

Hervormd Nederland, 12 juni 1971.<br />

Tang, M.J., Het apostolische Werk in Nederland (tegen de achtergrond van zijn ontstaan<br />

in Engeland en Duitsland). Den Haag, 1e druk 1982, e druk 1989.<br />

Tieleman, D., Geloofscrisis als gezichtsbedrog. Spiritualiteit en pastoraat in een postmoderne<br />

cultuur. Kampen, 1995<br />

‘Twintig jaar na de revolutie. Portret van een generatie. Horststudenten kijken terug<br />

op de demokratisering.’ Door Karolien Bais en Cors van den Brink, in: Tijdschrift voor<br />

de Sociale Sektor, augustus 1988, p. 2-21.<br />

<strong>Utrecht</strong>s Studenten Corps, Almanak 1970, 28-51.<br />

Veen, J.M. van, `In Memoriam F. <strong>Boerwinkel</strong>’, stenciluitgave, Driebergen 1 mei 1987.<br />

Vos de Wael, Lidwien, Verslagboek Sociaal-cultureel werk en mensen met een handicap:<br />

‘Inclus\derend denken en werken’. december 200 . Uitgave van Beraadsgroep<br />

vorming en SoCiuS vzw.<br />

Wiersinga, Herman, Geloven bij daglicht. Verlies en toekomst van een traditie. Baarn,<br />

1992.<br />

Wirdum-Banning, H. van, Willem Banning 1888-1971: leven en werken van een religieus<br />

socialist. Amersfoort, 1988.<br />

Woldring, H.E.S. en D.Th. Kuiper, Reformatorische maatschappijkritiek. Kampen, 1980,<br />

pp. 25- 2.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

9


<strong>Boerwinkel</strong> omstreeks 1970<br />

<strong>inclusieF</strong> denken<br />

samenVatting en reacties<br />

Het boek Inclusief denken werd in 1966 uitgebracht door de Werkgroep 2000 in<br />

Amersfoort. Het werd een ongeëvenaarde bestseller, werd achter elkaar herdrukt, de<br />

term ‘inclusief denken’ maakte een enorme opgang. Direct na verschijnen kreeg<br />

<strong>Boerwinkel</strong> uit het hele land brieven en uitnodigingen om te komen spreken. Tot in de<br />

jaren zeventig vervulde hij ontelbare spreekbeurten, o.a. voor werkgeversorganisaties,<br />

vredesgroepen, interkerkelijke gespreksgroepen en alternatieve jongerensociëteiten.<br />

Vooral in de jaren 1967-1969 waren er velen die het begrip ‘inclusief denken’<br />

probeerden toe te passen op hun werk, bedrijf, beleidsterrein of zelfs ministerie, zoals<br />

B.J. Udink (CHU), Nederlands eerste minister van Ontwikkelingssamenwerking in 1969.<br />

Of hoofden van overheidsdiensten zoals J. Vink, directeur-generaal van de Rijksplanologische<br />

Dienst in 1967 bij de presentatie van de Tweede Nota Ruimtelijke<br />

Ordening. Binnen de Vereniging van Huisvrouwen werd gediscussieerd over inclusief<br />

denken bij het omgaan met geld, binnen de waterleidingmaatschappij van Gelderland<br />

werd nieuw ‘inclusief beleid’ geformuleerd, politieagenten uit Zaandam namen deel<br />

aan een conferentie over ‘Inclusief denken in het politiewerk’. De befaamde <strong>Utrecht</strong>se<br />

sterrenkundige M. Minnaert (189 -1970) prees <strong>Boerwinkel</strong>: ‘Het is altijd een bijzondere<br />

verdienste, wanneer een auteur er in slaagt, een gedachte uit te spreken die al in de<br />

lucht hangt, maar die nog niet op systematische wijze uiteengezet is.’<br />

Herman Noordegraaf, verbonden aan de theologische faculteit van de Universiteit<br />

Leiden, en voorzitter van het Trefpunt van socialisme en levensovertuiging in de PvdA,<br />

taxeert dat Inclusief denken en ook de andere publicaties van <strong>Boerwinkel</strong> vooral ingang<br />

gevonden hebben in midden-orthodoxe hervormde milieus en oecumenisch kerkelijk<br />

gezinde milieus binnen de Nederlandse Hervormde Kerk en andere (vooral protestantse)<br />

kerken.<br />

‘De vele herdrukken van zijn boeken en het gebruik daarvan in het vormings- en<br />

toerustingswerk in zeer vele gesprekskringen duidt daarop. Daarbij is, schat ik,<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

51


52<br />

Inclusief denken, meer dan boeken als Einde of nieuw begin en Meer dan het<br />

gewone, ook in maatschappelijk progressieve kringen gebruikt. In bijvoorbeeld<br />

derde wereldwinkels, en vredesgroepen waren de deelnemers veelal wel uit<br />

kerken afkomstig waren, maar hadden daar geen of nog maar een geringe band<br />

mee. <strong>Boerwinkel</strong> sprak ze aan. De publicaties van de Werkgroep 2000 hadden<br />

een brede verspreiding, ook buiten de kerken. De term ‘inclusief denken’ zoemde<br />

rond in progressief maatschappijbetrokken kringen, vanaf de tweede helft jaren<br />

zestig tot in de jaren zeventig. Een goed voorbeeld van een gebruik door een<br />

progressief maatschappelijk <strong>denker</strong> is bijv. de sociaal geneeskundige en hoogleraar<br />

J.P. Kuiper (inmiddels overleden) in zijn boek Mensopvatting en gezondheidszorg<br />

(Assen 1980). Hij acht de term solidariteit “in verregaande mate<br />

identiek met het door <strong>Boerwinkel</strong> in onze literatuur ingevoerde begrip inklusiviteit.”<br />

Met het verlopen van het hervormingsgezinde klimaat - het no nonsensetijdperk<br />

deed zijn intrede - raakte de term minder in gebruik en ik denk dat generaties na<br />

die van de jaren zestig/zeventig hem niet kennen of alleen van horen zeggen. In<br />

die zin is de term tijdsgebonden.’<br />

Toch is het opmerkelijk dat de term ‘inclusief’ in allerlei combinaties zoals ‘inclusief denken’,<br />

‘inclusieve democratie’, ‘inclusief geloven’, ‘inclusieve technologie’, ‘inclusieve samenleving’,<br />

‘inclusief onderwijs’, ‘inclusieve neutraliteit’ de laatste jaren aan een comeback<br />

is begonnen. Het heeft er alle schijn van dat de verharding in het maatschappelijk<br />

debat sinds het begin van de nieuwe eeuw en de effecten van de neoliberale koers in<br />

het overheidsbeleid daartoe uitnodigen. Soms verwijzen sprekers en auteurs expliciet<br />

naar <strong>Boerwinkel</strong>, maar ook als dat niet het geval is, is het soms duidelijk dat men zich door<br />

<strong>Boerwinkel</strong> heeft laten inspireren, zoals bijvoorbeeld Jan Pronk en kardinaal Simonis.<br />

In dit hoofdstuk geven we eerst de samenvatting van Inclusief denken door Kuiper en<br />

Woldring en laten daarna een aantal reacties de revue passeren, verspreid over de<br />

veertig jaar tussen 1966 en 2006.<br />

Korte samenvatting<br />

De ondertitel van Inclusief denken luidde ‘een andere tijd vraagt een ander denken’.<br />

<strong>Boerwinkel</strong> beklemtoonde overigens dat veranderde omstandigheden niet automatisch<br />

leiden tot anders denken. Doordat voorheen bepaalde mensen en groepen niet open<br />

stonden voor de veranderde situatie en de tekenen der tijden, ontstonden de godsdienstoorlogen<br />

der 16e en 17e eeuw en later de Franse revolutie.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Zes cascadische versnellingen<br />

Het unieke van onze tijd is de aard van de veranderingen, die zich laten terugbrengen<br />

op één noemer: ‘een abrupte overschakeling op de hoogste versnelling’. <strong>Boerwinkel</strong><br />

signaleerde zes cascadische versnellingen van kwantitatieve aard, die samen tot grote<br />

kwalitatieve veranderingen geleid hebben:<br />

1. die van het voortbewegen: eeuwenlang 0 km per uur op een rijdier, in 1900 100<br />

km per uur per auto, in 1966 6000 km per uur in een straalvliegtuig en 0.000 km<br />

per raket.<br />

2. die van het denken in symbolen, dat de mens van het dier onderscheidt, en dat in<br />

196 in het elektronische brein een snelheid van 1000 optellingen per milliseconde<br />

bereikte. In het neo-technicum ontstaat de ‘machine dialectique’ die het handelen<br />

van mensen beïnvloeden kan.<br />

. die van de vooruitgangskracht: de toename van de explosieve kracht van buskruit<br />

tot atoomsplitsing is nog slechts logaritmisch vast te stellen.<br />

. die van de hoogterecords, die nu de maan binnen bereik is beter in termen van<br />

afstandsbereik uitgedrukt kunnen worden.<br />

5. die van de bevolkingstoename: de wereldbevolking groeit in deze tijd met een<br />

vermenigvuldigingsfactor van ongeveer 25 vergeleken met die in het jaar 1700.<br />

6. De voorgaande punten vonden hun culminatiepunt in de versnelling van de<br />

communicatie. Er ligt praktisch geen verschil meer tussen een bepaalde gebeurtenis<br />

en ons weten daarvan. ‘De televisie simultaniseert ons, maakt ons deel-genoot van<br />

dit alles, doordat wij via het beeldscherm plaatsgenoot en tijdgenoot van het<br />

gebeuren zijn. De communicatie is niet alleen versneld, maar ook verbreed.<br />

Het bereik van het gesproken woord heeft een enorme schaalvergroting ondergaan’.<br />

Volgens <strong>Boerwinkel</strong> vraagt deze ‘mutatie van de mensheid’ om een mutatie van het<br />

denken, willen wij aan het lot van de dinosaurussen ontkomen. Daarbij gaat het uiteraard<br />

om nieuwe denkbeelden, die ook in het verleden - samen met de economische factoren -<br />

voor nieuwe ontwikkelingen hebben gezorgd. Maar we hebben ondertussen geleerd<br />

de macht van het irrationele niet te onderschatten.<br />

Nieuwe levenshouding<br />

Daarom is een ‘nieuw ethos’, een nieuwe levenshouding nodig, dat niet uit louter<br />

verstandelijke overwegingen kan voortkomen. Tot nu toe overheerste een antagonistisch<br />

of exclusief type denken. De samenwerking binnen de eigen groep werd bereikt door<br />

middel van het zich afzetten en de strijd tegen anderen, de zgn. outgroups.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

5


5<br />

Daartegenover plaatste <strong>Boerwinkel</strong> een inclusief denken, d.w.z. ‘een denken, dat er<br />

principieel van uit gaat dat mijn heil (geluk, leven, welvaart) niet verkregen wordt ten<br />

koste van of zonder de ander, maar dat het alleen verkregen kan worden als ik tegelijk het<br />

heil van de ander beoog en bevorder’. Dit besef is al oud en het komt in veel religies<br />

voor. Kort verwees hij naar het Brahmanisme, de Griekse Stoa, de Chinese wijsgeer<br />

Confucius, de joodse profeet Amos en naar de woorden van Jezus: ‘Al wat gij wilt dat<br />

de mensen u doen, doet gij hun desgelijks’. Met deze woorden worden geen schone<br />

en onbereikbare idealen geformuleerd, maar meer een soort ‘verkeersregels’, waaraan<br />

men zich in het intermenselijke verkeer heeft te houden. Inclusief denken dient ook<br />

het eigen belang. Daar komt bij dat met het begrip ‘inclusief denken’ geen nieuwe<br />

waarheid wordt geformuleerd, maar een hele oude in andere woorden. De uitspraak: ‘als<br />

één lid lijdt, lijden alle leden’ is de beschrijving van een feitelijke realiteit, die tengevolge<br />

van de beschreven versnellingen verhoogde actualiteit heeft gekregen. Het gaat nu<br />

inderdaad om the family of man. In dit verband verwees hij naar het evolutionaire denken<br />

van Teilhard de Chardin, waarin de mensheid tot steeds verdere ‘socialisatie’ d.w.z.<br />

solidariteit, kan komen.<br />

Geen conformisme of sceptisch relativisme<br />

Inclusief denken is niet identiek met conformisme, tolerantie of vaag pacifisme. Het<br />

betekent wel ‘dat men in zijn denken het heil van de Amerikanen, én van de Russen én<br />

van de Chinezen van den beginne af aan op het oog heeft, en dat men hen niet wegdenkt<br />

of dood-denkt, maar naar het leven toe denkt’. Het betekent ook dat wij solidair<br />

moeten zijn met gestoorden en misdadigers, omdat wij - als God het niet genadig had<br />

verhoed - diezelfde gang hadden kunnen gaan. Het houdt geen sceptisch relativisme in.<br />

Wel betekent het, dat men zich ervoor moet hoeden zichzelf als mens superieur te achten<br />

boven aanhangers van andere overtuigingen, dat men ervan uit moet gaan dat het de<br />

ander ernst is met zijn mening, dat men bereid moet zijn rekenschap te geven van eigen<br />

overtuiging en naar de ander te luisteren, dat men anderen niet moet stigmatiseren<br />

naar stereotiepe denkpatronen en dat men door alles heen vast moet houden ‘dat wij<br />

als mensen met elkaar op deze kleine planeet een modus vivendi, een manier om als<br />

mens te leven, moeten kunnen vinden’.<br />

In de praktijk betekent inclusief denken dat we in de Oost-West controverse Rusland<br />

én China serieus nemen, dat we in het Zuid-Afrikaanse probleem ons in beide partijen<br />

inleven, dat we in de Noord-Zuid tegenstelling naar werkelijke oplossingen zoeken, dat<br />

we niet alle Duitsers over één kam scheren en dat we inzake het generatieprobleem<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Provo, kritische studenten en drugverslaafden blijven zien als ‘leden van het volksgezin,<br />

die verduiveld lastig en dikwijls ook gewoon onhebbelijk zijn en daar behoeft men niet<br />

voor opzij te gaan. Maar tegelijk zullen we niet mogen rusten, voor we de diepste<br />

gronden van dit (wan)gedrag hebben ontdekt, voor het ons duidelijk is waarvan hun<br />

gedrag een symptoom is’ (65).<br />

Creatieve minderheden<br />

Macro-inclusief denken kan echter niet zonder micro-inclusief denken: men moet in de<br />

eigen omgeving beginnen. In dit verband verwierp <strong>Boerwinkel</strong> het ‘onsolidaire praten’<br />

over mensen die een grote en moeilijke verantwoordelijkheid te dragen hebben, terwijl<br />

‘progressieve en avant-gardistische groepen niet het contact mogen verliezen met de<br />

hoofdgroep’. Problemen kunnen alleen opgelost worden door te laten merken dat we<br />

uit zijn op het bevorderen van het welzijn van de ander, zonder kritiek te verzwijgen.<br />

Toch moet men beseffen dat ‘grote veranderingen in de geschiedenis der mensheid<br />

die nooit door een meerderheid, maar altijd door een minderheid (zijn) doorgevoerd’.<br />

Als voorbeelden van deze creative minorities à la Toynbee wees hij erop dat zowel het<br />

christendom als het communisme door kleine, maar overtuigde groepen zijn verbreid.<br />

En als er in Sodom en Gomorra tien rechtvaardigen waren geweest, zouden deze<br />

steden behouden zijn gebleven. Maar deze minderheden moeten zich wel ten doel<br />

stellen het inclusief denken tot gemeengoed te maken: door het aardrijkskunde- en<br />

het geschiedenisonderwijs op kweekscholen en in het lager- en middelbare onderwijs,<br />

door middel van kerken, levensbeschouwelijke organisaties en wetenschappelijke<br />

activiteiten, en via de massamedia. In dit verband gaf <strong>Boerwinkel</strong> tenslotte een groot<br />

aantal illustraties.<br />

Tot zover de samenvatting.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

55


56<br />

Reacties 1967-2006<br />

Hieronder volgen 26 reacties en commentaren. Opvallend is dat sinds de laatste jaren<br />

het begrip ‘inclusief denken’ een veelomvattende comeback beleeft.<br />

1967: C.J. Straver: Romantisch strijdschrift? In: Dux, maandblad gewijd aan jeugd<br />

en wereld november/december 1967<br />

‘... Het gevaar is niet denkbeeldig dat men dit geschrift zou opvatten als een romantisch<br />

strijdschrift voor een nieuwe en schone zaak, waardoor men het gevaar loopt over het<br />

hoofd te zien hoeveel geduld, kennis en ‘techniek’ er nodig is om coöperatie tot stand<br />

te brengen. ... Ook de ietwat bezwerende toon waarop het geheel geschreven is kan<br />

nadelig werken. Het is zeker niet zijn bedoeling om dat meer technische denken te<br />

belemmeren, integendeel. Uitdrukkelijk ziet hij zijn eigen werk als een eerste stap en<br />

nodigt hij ook uit tot kritiek. Als men het in deze zin kan verstaan is het een stimulerend<br />

boekje dat zich gemakkelijk laat lezen, en dat zeker in vormingswerk nuttig kan zijn.<br />

De waarde ligt vooral in dit stimuleren van het zoeken naar een nieuw handvat om de<br />

opgaven van de nieuwe maatschappelijke situatie meester te worden.’<br />

1966-1969: excerpten uit hearings in jongerensociëteit Ante Portas, Noordwijkerhout,<br />

naar aanleiding van het boek Inclusief denken van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>.<br />

‘... we hebben gezien, dat de genoemde versnellingen ons ‘dwingen’ tot inclusief denken,<br />

zoals een cascade de roeier ‘dwingt’, als sportieve uitdaging. … Hiernaast is er ook nog<br />

een aantrekkingskracht, van buitenmenselijke oorsprong, die wij ‘goed’ (een verbastering<br />

van god) noemen of ‘natuur’ (een afleiding van natus, geboorte), waarin de universele<br />

menselijke waarde gestalte krijgt. Dit is een extra stimulans om inclusief te gaan denken.<br />

‘ik’ is niets zonder omgeving, ‘ik’ ben niets zonder ingeving. ... We kunnen alleen overleven<br />

door samen te leven. Wij hebben elkaar nodig; we mogen geen grenzen om ons<br />

heen trekken en de ander maar voor zichzelf laten zorgen. heel de wereld is: “gast aan<br />

tafel” of “thuis op de buis”.’<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


1970: dr. Hans Achterhuis, destijds werkzaam bij het Werelddiakonaat van de<br />

Nederlandse Hervormde Kerk, tegenwoordig hoogleraar Algemene Wijsbegeerte aan<br />

de Universiteit Twente: ‘Inclusief denken: een nieuw woord voor een oude zaak’,<br />

De Nieuwe Linie, 8 augustus 1970<br />

‘... Martin Luther King, die <strong>Boerwinkel</strong> zo’n beetje als de profeet van het inclusieve<br />

denken beschouwt, schrijft in zijn laatste boek: “Het is een bedrieglijke idee dat men<br />

uitsluitend door het doen van een beroep op ethische gevoelens en door overreding<br />

recht zal kunnen verschaffen.”<br />

... Het denken om het heil van de ander wordt vaak een denken over en ten behoeve<br />

van de ander. Nooit komt men langs deze weg tot een volmondige erkenning van de<br />

ander als ander. Zeker, als de ander zich op onze eigen waarden beroept, als hij duidelijk<br />

naar integratie in onze groep streeft, als hij Martin Luther King of Albert Luthuli heet,<br />

dan willen wij hem nog wel erkennen. Maar als hij werkelijk helemaal zichzelf is, als hij<br />

zijn eigen identiteit niet verloochent, als hij zich voorstaat op zijn anders-zijn en beweert<br />

dat zwart mooi is (Black Power), dan keren we ons tegen hem. We houden ons voor dat<br />

we hem afwijzen vanwege zijn exclusieve opstelling, die niet met ons universalistische<br />

en inclusieve denken strookt. ... Wij zijn hier in het Westen vergeten dat enkele dingen<br />

niet geschonken kunnen worden. Vrijheid, een gevoel van eigenwaarde, erkenning<br />

door de ander, moeten veroverd worden. Terwille hiervan vochten Biafranen en<br />

Nigerianen, Palestijnen en Israeli. ... Pas vanuit de identificatie, die de ander zichzelf<br />

laat zijn, is het mogelijk hem te helpen. Pas vanuit een staan naast de ander, vanuit<br />

een volledige solidariteit met hem is het mogelijk erover te spreken dat men ‘zijn heil<br />

bevordert’, omdat men dan pas weet wat zijn ‘heil’ inhoudt.’<br />

1971, dr. Bert ter Schegget, docent theologie en filosofie op Academie de Horst,<br />

later hoogleraar in Leiden: ‘<strong>Boerwinkel</strong>, irregulier theoloog, in: Over en Weer, 1971<br />

‘... Het is overigens merkwaardig, <strong>Boerwinkel</strong> in dit boekje zo een sterk beroep te horen<br />

doen, steeds weer, op het verstand, de ratio, de mentaliteit. Ik begrijp dat wel: er zit<br />

een didactische tactiek achter, die kenmerkend is voor de onderwijs- en vormingsman.<br />

Voor de media van school, cultureel werk en massacommunicatie is dan ook een grote<br />

taak weggelegd. Toch geeft deze verstandelijke toon aan het boekje iets vaags, dat niet<br />

naar de zin en bedoeling van de schrijver is. Op pagina 27 van de eerste druk vinden wij<br />

een opmerking: “elk begin van nieuw handelen versterkt ook weer een nieuw denken”.<br />

Ik geloof, dat dit centraal had moeten staan: verandering van bewustzijn en mentaliteit<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

57


58<br />

komt voort uit de praxis. Het is juist het werkelijk genomen besluit en de daad der<br />

gehoorzaamheid, die de mens de ogen opent. Is dat echter zo dan had wellicht toch<br />

niet de liefde als inclusiviteit, maar de liefde als keuze voor de ontrechte medemens,<br />

en van daaruit als solidariteit, op de voorgrond moeten staan. Het vage van het boekje<br />

hangt samen met een wegtheoretiseren over de realiteit van de klassenstrijd heen. …<br />

<strong>Boerwinkel</strong>s boekje heeft iets van de zwakheid, die ook het ideaal van de responsible<br />

society kenmerkt: het mag nog zo verstandig, nog zo redelijk zijn het op een situatie<br />

toe te passen, maar het gebeurt eenvoudig niet, omdat een ideaal geen politisering<br />

teweeg brengt.’<br />

12 december 1977 dr. Marga Klompé (KVP), oud-minister, aan <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>:<br />

Waarde Heer <strong>Boerwinkel</strong>,<br />

Teruggekeerd uit Stockholm waar ik de Amnesty International conferentie bijwoonde<br />

over de doodstraf, vind ik uw boek Meer dan het gewone, dat u mij laatst in uw<br />

telefoongesprek beloofde. Ik heb er slechts een vluchtige blik in kunnen werpen, maar<br />

heb het gevoel, dat het mij weer net zo boeien zal als uw andere boeken. In mijn werk<br />

voor Justitia et Pax werk ik nogal eens met de Bergrede en ik geloof zeker dat ik aan<br />

uw beschouwingen weer veel zal hebben. Heel hartelijk dank voor deze vriendelijke<br />

geste, die ik zeer op prijs stel.<br />

Met hartelijke groet, Marga Klompé<br />

1986: De sociaal-economen dr. Bob Goudzwaard en dr. Harry de Lange publiceren:<br />

Genoeg van teveel – genoeg van te weinig. In 1995 verschijnt een vierde, herziende<br />

en uitgebreide druk.<br />

‘... Het gebeurt bij herhaling dat – sprekende over de vernieuwing van het<br />

economische denken en handelen - ons idealisme en zelfs utopisme wordt verweten.<br />

Daartegenover wordt dan realisme gesteld. De voor ons principiële vraag is: waarop<br />

heeft dit realisme betrekking? Bij enig doorpraten blijkt veelal dat onze opponenten<br />

dan de geringe veranderingsgezindheid van mensen op het oog hebben en de complexiteit<br />

van de moderne samenleving. ... De effecten van het doorgaan volgens de<br />

oude patronen zijn strijdig met datgene wat ons voor ogen staat als een rechtvaardige,<br />

duurzame en<br />

participerende samenleving. Een belangrijke vraag hierbij is: waarop oriënteert men zich<br />

in het participatieproces? ... Wij sluiten ons aan bij de gedachte, die dr. <strong>Boerwinkel</strong> 20<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


jaar geleden in Inclusief denken heeft ontvouwd. De overheersende denkhouding<br />

- aldus <strong>Boerwinkel</strong>- is die van het antagonistische denken. … Daarbij is de mens er<br />

steeds op uit geweest om zich met andere mensen te verbinden tegen andere mensengroepen.<br />

... Dit antagonistische exclusieve denken is ons allen bijgebracht, maar een<br />

voortzetting van dit denken leidt onder de huidige wereldpolitieke en wereldeconomische<br />

verhoudingen, niet alleen tot vernietiging van de ander, maar ook van ons zelf. Er<br />

kunnen geen oorlogen meer gewonnen worden, wij zullen elkaar vernietigen. Wij gaan<br />

ons een nieuwe wijze van denken eigen maken. Een nieuw denken - ook een nieuw<br />

denken omtrent de economie - gaat vooraf en zal leiden tot een nieuw handelen.<br />

Tegenover het oude denken stelt <strong>Boerwinkel</strong> het inclusieve denken. ... Er is geen<br />

ontkomen aan: ‘wij zijn genoodzaakt goed te zijn’.<br />

1988: dr. Jurjen Wiersma, hoogleraar sociale ethiek aan de Universitaire Faculteit<br />

voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel, publiceert: Inclusief handelen. Met<br />

Bonhoeffer en Gandhi op weg naar sociale verdediging. Baarn, 1988,<br />

‘... In een strategie van inclusief handelen, tegen doem-denken en niet-handelen, vallen<br />

de onaanraakbaren, de machtelozen en de stemmelozen niet meer uit de boot en worden<br />

zij niet meer afgeschaft, of wegbezuinigd. Ik heb het begrip ‘inclusief handelen’ geijkt<br />

naar analogie van <strong>Boerwinkel</strong>s ‘inclusief denken’. Inclusief handelen staat uitdrukkelijk<br />

haaks op denken en handelen in termen van tweedeling en uitsluiting wat zo gangbaar<br />

is in het huidige tijdsbestek en niet of niet voldoende door de overheid wordt bestreden.<br />

Je maakt het of je maakt het niet. Dat is een leidraad van laat maar waaien laat maar<br />

gaan. Het is in feite sociaaldarwinisme; de menselijke apenrots selecteert en zuivert<br />

zich zelf wel.’<br />

1992: dr. Herman Wiersinga, ‘Inclusief geloven’, in: Geloven bij daglicht. Verlies en<br />

toekomst van een traditie. Baarn, 1992. Herman Wiersinga (1927) is emeritus<br />

gereformeerd studentenpredikant in Amsterdam en Leiden.<br />

‘... Hoe dit ook zij, in elk geval wil ik openstaan voor een anders geloven. Met dank aan<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> die ons indertijd leerde inclusief te denken, zou ik inclusief willen<br />

geloven. ... ‘Inclusief geloven’ duidt een beweeglijk geloven aan dat andere geloofsinhouden<br />

niet buitensluit, maar toelaat. Mijn (groeps)waarheid is niet de enige; er zijn<br />

andere mogelijkheden van geloven die niet a priori minder of beter zijn dan de mijne.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

59


60<br />

Andere ‘soorten’ christenen en aanhangers van andere religies; en meer en meer<br />

medemensen in het geseculariseerde Westen die niet godsdienstig geloven, maar wel<br />

degelijk bezig zijn met zingeving van hun bestaan … Ook met betrekking tot geloven<br />

is het belang van de ander mijn eigenbelang. Uitwisseling en gesprek is voor iedere<br />

partij nodig en vruchtbaar. De dialoog verruimt de horizon en kan tot nieuwe inzichten<br />

leiden. En wel1icht leren zulke ‘uitwedstrijden’ ons vanuit meer en wisselende<br />

gezichtshoeken naar menselijke ervaringen te kijken.<br />

Overigens is ‘inclusief geloven’ geen toverformule. Het verlegt weliswaar grenzen,<br />

maar ontkent niet dat er grenzen zijn aan de inclusiviteit en de daarmee verbonden<br />

tolerantie. ...’<br />

Christiaan Hogenhuis en Dick Koelega, verbonden aan het Multidisciplinair Centrum<br />

voor Kerk en Samenleving (MCKS) spreken in 1996 over ‘inclusieve technologie’:<br />

Technologie als levenskunst. Visies op instrumenten voor inclusieve technologieontwikkeling.<br />

Kampen 1996.<br />

‘… Zo tekenen zich aspecten af van wat wij inclusieve technologie-ontwikkeling noemen.<br />

Dat staat voor technologie-ontwikkeling waarin aandacht voor een breed scala aan<br />

waarden (sociale, culturele, morele) en belangen (economische en politieke, van diverse<br />

partijen in de samenleving) wordt geïntegreerd in het werk van al diegenen die daadwerkelijk<br />

een bijdrage leveren aan het proces van technologie-ontwikkeling, in welke<br />

fase dan ook. Ingenieurs en natuurwetenschappers spelen daarin niet de enige, maar<br />

wel een belangrijke rol, zoals in het voorgaande al werd gesteld.<br />

Dit idee van inclusieve technologie-ontwikkeling vormt een voortzetting èn uitbreiding<br />

van een wijze van benaderen van de relatie tussen technologie(ontwikkeling) en<br />

samenleving die wel de ‘constructieve’ benadering wordt genoemd. Deze is al enkele<br />

jaren gaande, wat niet alleen blijkt uit de eerdergenoemde fenomenen van ‘geïntegreerde<br />

productontwikkeling’ en ‘maatschappelijk ondernemen’, maar ook uit verschijnselen<br />

als de zogenaamde ‘publieke debatten’ over nieuwe vormen van technologie, en de<br />

opkomst in bedrijven van ‘zorgsystemen’ voor kwaliteit, milieu, arbeidsomstandigheden<br />

en dergelijke.’<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


2002: dr. Edwin Hoffman, docent en onderzoeker van Fontys <strong>Hogeschool</strong><br />

Eindhoven, introduceert inclusief denken en handelen als centraal uitgangspunt<br />

voor management van diversiteit, in: Interculturele gespreksvoering. Theorie van<br />

het TOPOI-model. Houten/Diegem, 2002.<br />

‘... Het voert buiten het bestek van dit boek uitgebreid in te gaan op de verschillende<br />

aspecten van management van diversiteit. Hier wordt volstaan met een beschrijving<br />

van het inclusief denken en handelen als centraal uitgangspunt voor het managen van<br />

diversiteit. Al in 1966 zette <strong>Boerwinkel</strong> in een publicatie van de Stichting Werkgroep 2000<br />

het in die tijd nieuwe begrip inclusief denken tegenover het ‘oude’ exclusief denken, Het<br />

exclusief denken is een denken in tegenstellingen: het denken in termen van of-of. ...<br />

<strong>Boerwinkel</strong>s concept van inclusief denken en handelen is in het kader van management<br />

van diversiteit vertaald in het integraal rekening houden van organisaties met (in dit<br />

verband) autochtonen én allochtonen. Het gaat hierbij om een inclusief organisatiemodel<br />

dat pluriform van karakter is. Binnen de organisatie is ruimte voor en erkenning van<br />

verschillen. Vanuit zo’n model wordt niet exclusief (uit-sluitend) gedacht en gehandeld in<br />

termen van wij en zij: van wij autochtone Nederlanders en zij allochtonen, of andersom,<br />

maar alleen vanuit een wij-gevoel: wij medewerkers en onze cliënten.<br />

... Het gelijktijdig hanteren van de uitgangspunten van erkende gelijkheid en diversiteit<br />

leidt tot inclusief denken en handelen en vormt zo een effectieve leidraad om het<br />

personeelsmanagement en het product af te stemmen op de culturele diversiteit van<br />

personeel en cliënten.<br />

Om het inclusief denken en handelen in de praktijk te brengen, dient een organisatie<br />

haar doelen, structuur, cultuur en werkprocessen door te lichten, te toetsen en zo nodig<br />

bij te stellen op effectiviteit, kwaliteit en rendement voor zoveel mogelijk groepen<br />

medewerkers en cliënten van de organisatie. Deze toetsing dient plaats te vinden in<br />

het algemene kader van de kwaliteitszorg van de organisatie.’<br />

11 september 2002, Jan Pronk (PvdA), oud-minister, VN-gezant in Darfur,<br />

Burgemeesterslezing in den Haag, bewerkt in De Groene Amsterdammer,<br />

14 december 2002<br />

‘... Het gaat na 11 september om een keuze tussen twee paradigma’s. Dat van de<br />

veiligheid, exclusief: «onze» veiligheid, die wij bedreigd achten door derden - vreemden,<br />

de potentiële vijand - en die wij trachten te beschermen door hen zoveel mogelijk buiten<br />

te sluiten. Daartegenover een inclusief paradigma, dat van de duurzaamheid: een veilige<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

61


62<br />

en menswaardige plaats voor iedereen, met zoveel wederzijds vertrouwen dat het recht<br />

zal worden gehandhaafd, zonder onderscheid, dat daarmee tegelijkertijd ook de<br />

wederzijdse veiligheid is gegarandeerd. Dat vereist een wereldwijd program dat<br />

bevolkingsgroepen die zich slachtoffer voelen van onrechtvaardige structuren, die menen<br />

dat men zich in de machtscentra niets aan hen gelegen laat liggen, het perspectief<br />

biedt er volledig bij te horen.’<br />

11 november 2002, Johan Cruijff, voetballer, ‘G14 praat nooit over voetbal’<br />

‘... Alsof topspelers niet iets anders aan hun hoofd hebben (dan geld). Ik snap niet, dat<br />

zoiets niet onder elkaar geregeld kan worden. Toen ik nog trainer van Barcelona was,<br />

leverde dat nooit problemen met de bondscoaches op. Alleen met Brazilië, omdat ze<br />

daar denken dat de hele voetballerij om hun nationale elftal draait. Voor de rest kwamen<br />

we er altijd uit. Een beetje inclusief denken, dan is het leven niet zo moeilijk.’<br />

17 februari 2003, dr. Hans Feddema, historicus en publicist, voorzitter werkgroep<br />

Midden-Oosten van Groen Links, ‘Is politiek-zionistische droom een vergissing?’<br />

‘... Inclusief denken bij conflicten vraagt de bereidheid om in de huid van beide conflictgroepen<br />

te willen kruipen. Welnu, het was niet onbegrijpelijk, dat de Palestijnse<br />

autochtonen de zionistische kolonisatie - even ter oriëntatie: waar nu de stad Tel-Aviv<br />

ligt, bevonden zich voorheen Arabische dorpen - steeds onrechtvaardiger begonnen<br />

te vinden. Het argument dat er in Palestina eeuwen terug een joods bewind was, had<br />

voor hen geen betekenis. Zouden ook wij niet pijn en boosheid voelen, als de Friezen<br />

Noord- en Zuid-Holland, dat eens tot hun Friese rijk behoorde, weer zouden opeisen?’<br />

10 maart 2003, College door Agnes van Ardenne (CDA), minister van Ontwikkelingssamenwerking,<br />

over globalisering en armoede, Universiteit van Tilburg.<br />

‘...Tot dusver heb ik het nog nauwelijks gehad over onze eigen verantwoordelijkheid.<br />

Ook van onze kant wordt ‘inclusief denken’ vereist. Dat betekent bijvoorbeeld dat we<br />

ons houden aan de fatsoensnorm om 0,8 procent van onze welvaart te gebruiken voor<br />

tegengaan van ellende elders. Dat betekent bijvoorbeeld dat ondernemers hun<br />

maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en op een duurzame wijze investeren in<br />

ontwikkelingslanden. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat we als rijke landen een handels-<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


eleid voeren dat de arme landen niet in de wielen rijdt. Bij dat laatste punt wil ik wat<br />

langer stil staan. Handelsbeleid is in zekere zin een beperking van globalisering. Mijn<br />

punt is dat we die sturing van de globalisering niet alleen moeten gebruiken om onze<br />

eigen belangen te dienen. De rijke landen moeten een coherent beleid voeren dat<br />

rekening houdt met de belangen van de armsten.’<br />

1 april 2003, staatssecretaris Clemence Ross-van Dorp (CDA) tijdens debat in<br />

Eerste Kamer:<br />

‘... Andries Knevel zei tegen Herman Finkers: Hans, jouw neef is heel bijzonder, want<br />

hij heeft het syndroom van Down of noemen jullie hem een mongooltje? Nou, zei<br />

Herman Finkers, wij noemen hem altijd gewoon Hans. Dat was een mooi moment, dat<br />

ongemakkelijke begin en de manier waarop Finkers het oppakte en eigenlijk liet zien:<br />

mijn neef is heel uniek en het was een unieke reis, maar hij heeft gewoon een naam;<br />

het is geen geval, niet een gendefect, niet iemand in een hokje, het is gewoon Hans.<br />

Toen vlotte het gesprek ook. Je ziet dan gewoon dat het iets is dat je moet doorleven.<br />

Dat inclusief denken en het erover durven hebben dat mensen anders kunnen zijn dan<br />

anderen is nog een beetje een kunst die wij nog moeten leren verstaan. Misschien is<br />

de grootste beperking van mensen zonder beperking wel dat zij nog niet allemaal in<br />

staat zijn inclusief te denken. Daaraan zouden wij best kunnen werken. ... Scholen zouden<br />

inclusief moeten denken en ze zouden toegankelijkheid meteen moeten aanpakken,<br />

want studenten met een handicap zijn immers ook gewoon hun studenten.’<br />

1 april 2003, Gert van den Berg, lid van de Eerste Kamer voor de SGP, tijdens hetzelfde<br />

debat:<br />

‘... Ik was verheugd dat de staatssecretaris met de term “inclusief denken” naar voren<br />

kwam. Wijlen <strong>Boerwinkel</strong>, ooit een groot man in de opleiding van wika’s, werkers interkerkelijke<br />

aangelegenheden, heeft er een heel boeiend boek over geschreven. Dit boek,<br />

met de titel “Inclusief denken”, moet de staatssecretaris kennen. Het is goed om het<br />

hier nog eens vanuit de regering te horen; dat zou veel meer het geval moeten zijn.’<br />

december 2003, column van Tijn Touber in Ode nr. 62:<br />

‘... Vriend Jaap had een boek geschreven over de transitie waarvoor wij, wereldbewoners,<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

6


6<br />

ons nu gesteld zien: de overgang naar wij-denken. Ofwel: inclusief denken. Ofwel:<br />

uitstijgen boven tegenstellingen als wit/zwart, moslim/hindoe, man/vrouw, noord/zuid...<br />

Kortom: het was tijd voor een strandwandeling. Op het strand legde Jaap uit dat wij<strong>denker</strong>s<br />

het ik-tijdperk hebben overstegen, zonder terug te gaan naar het kuddedenken<br />

waar religies en totalitaire systemen een patent op hebben. Wij-<strong>denker</strong>s behouden<br />

hun verworven intellectuele en emotionele vrijheid en kiezen tegelijkertijd voor een<br />

verbintenis met en zorg voor het geheel. Zij kiezen voor vrijheid in verbondenheid.<br />

Wanneer deze kwantumsprong in het denken plaatsheeft, versmelten en passant Oost en<br />

West tot waar wereldburgerschap. De Oosterse kuddegeest – met goeroes, ayatollahs<br />

en priesters die ons vertellen hoe we moeten leven – wordt overstegen met een stevige<br />

injectie Westers ik-bewustzijn. Intussen wordt het Westerse ik-denken, waaruit overgave<br />

en vertrouwen zijn verdwenen, verzacht met een flinke dosis Oosterse verlichting.’<br />

2004-2007, Meerjarenprogramma Taskforce Handicap en Samenleving, voorzitter<br />

mw. Hannie van Leeuwen, lid van de Eerste Kamer voor het CDA:<br />

‘... Voorwaarde voor een inclusief denkende samenleving is dat iedereen er toe doet.<br />

Vervolgens moet de samenleving zo zijn ingericht dat er voor iedereen een plek is.<br />

De Taskforce Handicap en Samenleving benadrukt dat het proces van empowerment<br />

toch geslaagd kan zijn ook als de samenleving nog niet geheel inclusief denkt.<br />

Een vergelijking is te maken met het emancipatieproces van vrouwen in Nederland.<br />

Op individueel niveau zijn vrouwen geëmancipeerd, maar de Nederlandse samenleving<br />

als geheel handelt daar nog niet naar.<br />

De maatschappij moet open en toegankelijk zijn voor iedereen. Om dat te realiseren<br />

is het nodig uit te gaan van ‘inclusief denken’. Dit houdt in dat beleidsmakers zich de<br />

vraag moeten stellen welke effecten en consequenties het voorgestelde beleid heeft<br />

voor alle mensen. Als deze denkwijze gewoon wordt, kan iedereen van voorzieningen<br />

of mogelijkheden gebruik maken. Inclusief beleid betekent dat schotten worden weggenomen<br />

tussen de verschillende doelgroepen en dat de voorzieningen niet exclusief<br />

zijn voor één bepaalde doelgroep. In die zin vindt de Taskforce Handicap en<br />

Samenleving dat er sprake moet zijn van inclusief beleid waar dat kan en van specifiek<br />

gehandicaptenbeleid waar nodig. Het uitsluitend hanteren van doelgroepenbeleid leidt<br />

tot versnippering, verkokering en inefficiënte toekenning en gebruik van gemeenschapsgeld.’<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


28 oktober 2004, Weblog Anja Meulenbelt, lid van de Eerste Kamer voor de SP:<br />

dag Anja,<br />

onze gedachtenoefeningen over het anti-islamparadigma doen me enorm denken aan<br />

de ideeën van <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>. Ik was een jaar of zestien en was verzeild geraakt in<br />

een jongerengespreksgroep van een kerk in Den Haag. Het ging elke week over van<br />

alles, politiek, maatschappij, geloof. Daar heb ik kennisgemaakt met het ‘Inclusief<br />

Denken’ van <strong>Boerwinkel</strong>. Het sloeg bij mij heel erg aan, ik denk dat zijn ideeën me tot<br />

op de dag van vandaag hebben gevormd.<br />

Ik heb dat boekje nog steeds en zie, dat <strong>Boerwinkel</strong>’s analyse van het Midden-Oostenconflict<br />

eind jaren zestig zo slecht niet was. Zijn voorspellingen zijn in elk geval griezelig<br />

uitgekomen.<br />

Hij refereert overigens vaak aan de ideeën van Pierre Teilhard de Chardin. Van mij mag<br />

er dus hernieuwde aandacht komen voor <strong>Boerwinkel</strong>s pleidooi voor inclusief denken.<br />

Al was het maar, dat leerlingen op scholen bij maatschappijleer of levensbeschouwing<br />

of geschiedenis dezelfde mogelijk krijgen als ik destijds, van deze manier van denken<br />

kennis te nemen.<br />

groet, Claar Legêne<br />

Claar, dat is wel erg toevallig. Ik heb net het boek van <strong>Boerwinkel</strong> over Jezus en de<br />

Bergrede gelezen. Precies wat ik zocht. Ik had in een andere bijdrage beloofd dat ik<br />

de bijbel zou gaan lezen. Dus hub…ik naar de buren en daar een bijbel geleend.<br />

Vermeldde er wel bij dat ik enkel en alleen geïnteresseerd was in het Woord.<br />

De Boodschap. Die vond ik in de Bergrede. Op een ochtend naar de kringloop….zo<br />

maar…leuk lekker neuzen tussen de boeken en wat vind ik… <strong>Boerwinkel</strong>’s boek “Meer<br />

dan het gewone”.<br />

Anja.<br />

2005, Jan Pronk (PvdA), Willens en Wetens. Gedachten over Globalisering en<br />

Politiek Amsterdam 2005<br />

‘... Die wereldwijde middenklasse is domweg niet in staat haar eigen positie op het<br />

spel te zetten middels pleidooien voor grotere sociale gelijkheid’. … Ze gaat over lijken,<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

65


66<br />

willens en wetens. De hegemonie van de burgermanswaarden van de wereldwijde<br />

middenklasse, die haar eigen levenswijze niet ter discussie wenst te stellen en niet<br />

bereid is een forse stap achteruit te doen om ruimte te scheppen voor anderen, niet de<br />

pechvogels, maar de bewust buitengeslotenen, vereist een paradigmawijziging, een<br />

systeemverandering, zowel economisch als politiek. ... Inclusief denken en handelen is<br />

geen altruïsme, maar een rationeel inzicht in het zogeheten verlichte eigenbelang.<br />

Beschouw het belang van de ander als een deel van je eigen belang op straffe van de<br />

kans op een onbeheersbaar proces dat tot de ondergang van de samenleving en uiteindelijk<br />

zelfs van het leven kan leiden’.<br />

7 oktober 2005, prof. dr. mr. Wibren van der Burg, rechtsfilosoof aan de<br />

Universiteit van Tilburg en voorzitter van het landelijke bestuur van de<br />

Remonstrantse Broederschap. In de jaarlijkse Remonstrantenlezing.<br />

‘... De nieuwe hardheid in ons maatschappelijk debat sluit minderheden uit. Het bevordert<br />

het denken in termen van ‘wij tegen zij’. Daarmee vervreemdt de samenleving juist de<br />

minderheden van zich waarvan ze hoopt dat ze sterker integreren. Vrijzinnigen stellen<br />

daar een inclusieve houding tegenover. Ze vragen niet van minderheden om zich helemaal<br />

aan te passen aan de meerderheid. ... De vrijzinnige versie van democratie die in<br />

Nederland in de afgelopen eeuwen is gegroeid, is van grote waarde. Poldermodel en<br />

tolerantie, godsdienstvrijheid en erkenning van gewetensbezwaren – het zijn allemaal<br />

kenmerken van onze traditie die we moeten zien te behouden. Een inclusieve democratie<br />

die minderheden met al hun soms merkwaardige eigenschappen laat weten dat<br />

ze erbij horen, levert een grotere bijdrage aan sociale integratie dan harde taal die<br />

alleen maar hamert op aanpassing, aanpassing, aanpassing. Het wordt tijd dat we ons<br />

van die waardevolle vrijzinnige traditie opnieuw bewust worden.’<br />

November 2005, publicist Jan Goossensen: ‘Inclusief denken is ook goed voor<br />

moslims’ op www.zinweb.nl<br />

‘... Een rouwadvertentie meldde vorige week het overlijden van mevrouw <strong>Boerwinkel</strong>,<br />

weduwe van de hervormde cultuurfilosoof <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>. In de jaren zestig maakte<br />

deze visionaire man, verbonden aan het vormingscentrum Kerk en Wereld, furore met<br />

een beroemd geworden boekje waarin hij pleitte voor ‘inclusief denken’. Dat is een<br />

manier van denken waarbij geluk (leven, welvaart) alleen verkregen wordt als tegelijk<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


het heil van de ander wordt beoogd en bevorderd.<br />

<strong>Boerwinkel</strong> schrijft dat inclusief denken niet hetzelfde is als weekheid en vage tolerantie.<br />

Nee, wie zich werkelijk om iemand bekommert, is niet onverschillig of zwijgt omwille<br />

van de lieve vrede, maar spreekt hem of haar juist aan. Kritiek kan iemand goed doen.<br />

Wie wijst moslims erop dat, als ze in een trein vreemde capriolen uithalen, andere<br />

passagiers tegenwoordig angstig worden, ook al slaat die angst goedbeschouwd<br />

nergens op? Deze beeldvorming van moslims is – helaas – een gegeven, en we kunnen<br />

er hartelijk om lachen of onze schouders erover ophalen, maar we kunnen haar niet<br />

ontkennen of overgaan tot de orde van de dag. Een ritueel, hoe waardevol voor de<br />

één, kan toch niet tot gevolg hebben dat een ander zich bedreigd voelt? Het pleidooi<br />

voor inclusief denken van <strong>Boerwinkel</strong> is actueler dan ooit.’<br />

18 november 2005, Toespraak van Henk Strietman op de conferentie van het<br />

Christelijk Sociaal Congres Rotterdam ‘Uitsluiting uitsluiten’. Henk Strietman is<br />

directeur van de Besturenraad, de organisatie van het christelijk onderwijs.<br />

‘... Uitsluiting uitsluiten, dat klinkt als een stelling met visie, maar het is ook een politieke<br />

bezwering, het lijkt een waarheid als een koe, maar vanzelfsprekend is het niet. Wat<br />

we zien in dit land, in deze stad, op deze scholen, is hoe we ons best doen en hoe<br />

zwaar het ons valt. Om ons heen slaat de angst toe voor het onbekende van de ander<br />

die misschien wel fundamenteel is dus wie weet radicaal en dus wellicht gevaarlijk. Op<br />

school houden we onze opdracht vast in de hoop dat het anders kan en anders moet,<br />

anders is, we laten niemand vallen. Waar elders de vraag naar schuld gesteld wordt<br />

- als uitsluiting niet wordt uitgesloten, faal je in verantwoordelijkheid - werken wij op<br />

school aan vertrouwen. Dan spreken we een groep niet aan op het gedrag van het<br />

individu dat daar niet bij wil horen. Want uitsluiting behoort onmogelijk te zijn,<br />

uitgesloten, het mag niet. Het is een begrip dat voor zijn dubbele negativiteit positief<br />

uitpakt: wat ons betreft hoort iedereen erbij. Het is een uiting van wat in de traditie<br />

van het christelijk sociale denken wel genoemd is ”inclusief denken” (F. <strong>Boerwinkel</strong>).<br />

Dat is de morele kant van professionaliteit en maatschappelijke verantwoordelijkheid,<br />

de school is een gemeenschap. De ander bestaat met alle verschil, als een deel van<br />

onszelf. Dit is de eerste gedachte die opkomt, we doen het zo, het zal aan ons niet<br />

liggen, we geven het goede voorbeeld. We geloven dat het goed is dat zo te doen,<br />

desnoods - zoals dat met geloof soms gaat - zonder haast en tegen beter weten in.’<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

67


68<br />

25 november 2005, hoogleraar ethiek dr. Frits de Lange houdt lezing over<br />

‘Inclusieve solidariteit’ op congres over nieuwe solidariteit, georganiseerd door o.a.<br />

de ChristenUnie.<br />

‘... De naaste liefhebben als jezelf, daarvoor heb je dus morele verbeeldingskracht<br />

nodig. Inlevingsvermogen èn zelfdistantie. Die vormen de basis van de ethiek van<br />

wederkerigheid die aan de brede belangensolidariteit ten grondslag ligt. Ik denk dat<br />

die ethiek opnieuw leven moet worden ingeblazen. Hoe zou dat kunnen?<br />

Dertig jaar geleden schreef <strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> een klein, profetisch boekje met als<br />

titel Inclusief Denken. Hij wilde daarmee een nieuwe manier van denken introduceren,<br />

tegen het oude antagonistische, exclusieve denken. Niet uit idealisme alleen, maar<br />

omdat hij vond dat we in een globaliserende samenleving – dat is een samenleving<br />

waarin geen schutting het uiteindelijk houdt – niet anders meer konden. ... De rampen<br />

in andermans bestaan zullen vroeg of laat uiteindelijk ook van invloed zijn op jouw geluk.<br />

Je zult je heil niet zonder het heil van anderen kunnen realiseren. Het is kortzichtig om<br />

een samenleving te willen waarin de contingenties van het bestaan (armoede, ziekte,<br />

ouderdom) als individueel calculeerbare risico’s worden beschouwd, waartegen je je<br />

als individu hebt in te dekken. De schutting staat niet tússen ons, maar moet óm ons<br />

heen gebouwd worden. Het spreekt daarom vanzelf dat ik meebetaal aan de zwangerschap<br />

van mijn jonge buurvrouw, ook al is mijn gezin compleet. Zoals het vanzelf<br />

spreekt dat zij meebetaalt aan de verzorging van mijn demente moeder, ook al is de<br />

hare overleden. Maar de kortzichtigheid regeert, een gebrek aan morele verbeeldingskracht,<br />

aan inclusief denken. ...’<br />

12 januari 2006, toespraak door Adrianus kardinaal Simonis, Aartsbisschop van<br />

<strong>Utrecht</strong> en voorzitter van de Nederlandse Bisschoppenconferentie, bij start van<br />

Actie Kerkbalans<br />

‘... Voor een samenleving waar mensen worden uitgesloten, waar het recht van de<br />

sterkste, of politieker uitgedrukt, de eigen verantwoordelijkheid de exclusieve boventoon<br />

lijkt te voeren, is verbreding geen overbodige luxe. We dienen wel degelijk een boodschap<br />

aan elkaar te hebben. En verdieping om te komen tot een mentaliteit van respect<br />

én tolerantie, van vrijheid én fatsoen, van eigen én gezamenlijke verantwoordelijkheid,<br />

van niet alleen ik, maar ook de ander. Ik noem dit ‘inclusief denken’. Daarbij gaat het<br />

niet om de vraag naar leuk of fijn, maar om wat eenvoudigweg noodzaak is om in een<br />

geordende samenleving echt samen te kunnen leven. Niet als een vreedzame<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


coëxistentie in een archipel van samenlevingen, maar samenleven in de diepste betekenis<br />

van het woord. Een samenleving als waardengemeenschap. Een samenleving die voor<br />

ons allen heel wat waard mag zijn.’<br />

29 maart 2006, mr. Bert Westerink, oud-wethouder in Groningen en organisatieadviseur<br />

in column op www.bertwesterink.nl<br />

‘... Inclusief denken zoals de christelijk-sociale traditie dat gedragen heeft, vindt men<br />

in de oorspronkelijke vorm momenteel vooral bij de ChristenUnie. “De boel bij elkaar<br />

houden” lijkt daarop. Die woorden werden voor het eerst gebezigd door Joop den<br />

Uyl, die het desgevraagd als ex-gereformeerde, net als Wouter Bos misschien wel aan<br />

zijn opvoeding had willen relateren.’<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

69


70<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


drie autoBiograFische schetsen<br />

dienst en dienstweigering<br />

JuFFrouw haVelaar<br />

(het Zuider Volkshuis in rotterdam]<br />

de ncsV in de Jaren 1930-1942<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

71


oVer dienst en<br />

dienstweigering<br />

Mijn houding tegenover oorlog en militaire dienst is lang niet altijd rechtlijnig geweest<br />

en zeker kan ik niet zeggen dat ik van jongs af aan er negatief of kritisch tegenover<br />

heb gestaan. Eerder het tegendeel.<br />

Amersfoort, mijn geboortestad, was in mijn jeugd een echte garnizoensplaats met<br />

zowel infanterie als cavalerie en artillerie. Dus voetvolk, huzaren en veldgeschut.<br />

Tot mijn oudste herinneringen behoort het in de verte horen schallen van trompetten<br />

en daarna het gekletter van paardenhoeven op de keien van onze Arnhemse Straat,<br />

waar ze langs ons huis kwamen en ik ze vanuit de bovenvoorkamer aan de straat voorbij<br />

zag trekken, bijna ter hoogte van het raam, net even daaronder de koppen van de<br />

huzaren, soms met kolbakken op, altijd krijgshaftig van gelaat. Of ook met denderend<br />

geratel de kanonnen van de artillerie, lang niet zo imponerend als huzaren, meestal<br />

boerenjongens voorop de wagentjes waarmee het afuit getrokken werd.<br />

En later op zaterdagmorgen – ook door onze straat – altijd het feest van de militaire<br />

kapel van het vijfde Regiment. Jagers van de infanterie met de plechtige dirigentmajoor<br />

ernaast, af en toe even nadrukkelijk met een handgebaar de maat aangevend.<br />

Ja, we waren wèl omringd door ‘das Militär’: en we genoten er uitbundig van. Met oorlog<br />

had dat alles totaal niets te maken, want ons land, dat hoorden we, was neutraal, ook<br />

tijdens de oorlog 191 -18. En dat zou zo blijven was de algemene opinie. Sinds de<br />

‘Belgische opstand’ van 18 0-18 9 had ons land geen oorlog gekend. Ja, toch wel een<br />

beetje: in ons Indië, bijvoorbeeld in Atjeh waarvan we prachtige platen hadden hangen<br />

in de gangen van onze christelijke lagere school, bestormingen en gesneuvelde<br />

‘opstandelingen tegen ons gezag’.<br />

Natùùrlijk sneuvelden die, en dat was gòed. Ja, en verder was er iets van oorlog waar<br />

toch ook Hollanders bij betrokken waren geweest: de boerenoorlog tegen de Engelsen,<br />

vooral rooineks, kaki’s genoemd. Met ‘Oom Paul’ (Krüger) die door onze Koningin naar<br />

<strong>Boerwinkel</strong>, Voorzitter Comité Stopzetting Atoomwapens, 1956.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

7


7<br />

ons land werd gehaald met de ‘Gelderland’.<br />

En vooral niet te vergeten de boeken van Penning over die oorlog. Mijn grootouders<br />

waren geabonneerd op het christelijke tijdschrift Timotheus (Timotuis zo lazen we als<br />

jongens die titel) en daarin kwamen die boeken in afleveringen, die door ons met<br />

gloeiende wangen verslonden werden. In een van die Penning boeken kwam een<br />

figuur voor die Ome Janus werd genoemd en die een merkwaardige gewoonte had:<br />

elke keer als hij een Engelsman had neergeschoten, klakte hij met z’n tong. En gretig<br />

zochten we telkens weer de passage op waar we dan - zeer tevreden - lazen: ‘Ome<br />

Janus klakte met zijn tong want hij had weer een kaki neergelegd’. Ome Janus kon ons<br />

niet genoeg met zijn tong klakken.<br />

Hoe romantisch was dat alles in vergelijking met wat tijdens de oorlog 1 -18 langzamerhand<br />

tot ons doordrong, vooral door de gratis bij de sigarenwinkel te krijgen afleveringen<br />

van het Engelse geïllustreerde tijdschrift: The War Pictorial, al gauw in vertaling:<br />

De oorlog in beeld. Toch paste men wel op die realiteit niet voluit realistisch voor<br />

ogen te brengen. Ook de Duitsers hadden zo’n propaganda tijdschrift. Ik herinner me<br />

in onze kringen (zeker bij Abraham Kuyper) een voorkeur voor de Duitsers, vooral toen<br />

ze ons niet in de oorlog betrokken. En ik denk dat die vóórkeur voor de Duitsers eerder<br />

een àfkeer was van de Engelsen, die èn sinds de dagen van de Ruyter èn sinds de<br />

Boerenoorlog voor ons wel het perfide Albion waren. Met daarbij een afkeer van het<br />

‘wufte’ Frankrijk, Parijs vooral.<br />

Hoezeer er verdeeldheid heerste, soms binnen eenzelfde familie over de voorkeur<br />

voor de Duitsers òf voor de Entente, zoals dat heette, bewees een liedje van – geloof<br />

ik – Lou Bandy, dat luidde:<br />

Mijn tante is pro-Duits en mijn oom geallieerd<br />

Die Wacht am Rhein die fluit ze terwijl oom marseilleert<br />

Het laatste jaar van de oorlog kwam een nieuwe verschrikking opdagen: de bolsjewieken.<br />

De ouderen spraken erover met angst in hun stem en dat sloeg op ons over. Althans<br />

op mij en m’n vriendjes. De bolsjewieken ontzagen God noch gebod en vermoordden<br />

zonder pardon wie ‘t niet met ze eens was. Dus moet je jezelf daartegen wapenen,<br />

dacht ik. Ik liet bij de smid tegenover ons een stuk bandijzer van 11 cm. breed en 20 cm.<br />

lang afsnijden een sleep daar op een slijpsteen een scherpe punt aan. De moeilijkheid<br />

was een handvat te maken aan dat stuk ijzer; en daar kwam het niet meer van.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Wat ons wel bezig hield was een klein boekbindertje op de Westsingel, die ons<br />

verdacht voorkwam. Werd er niet gemompeld over z’n communistische neigingen?<br />

Zou het geen spion zijn voor de Russen? De man had ook een postzegelhandeltje maar<br />

dat zou wel camouflage zijn voor zijn spionagepraktijken. Dus gingen we er binnen,<br />

kwasi om wat postzegels te bekijken en onderwijl te zien of er niets verdachts was te<br />

bespeuren.<br />

Intussen werd ik in 1918 leerling van ‘t Stedelijk Gym en 2 jaar later werd ik intens<br />

geboeid door de padvinderij waar veel van mijn romantische verlangens een bevrediging<br />

vonden. Vooral het lasso-werpen beoefende ik met hartstocht en ik was apetrots toen<br />

ik er een mocht aanschaffen.<br />

Een nieuw fenomeen deed zich in 1922 voor: de Kaderlandstorrn. Als middelbare<br />

scholieren kon je vanaf je 16de jaar op woensdagmiddag van 1 . 0 - 17. 0 deelnemen<br />

aan een elementaire training voor militaire dienst en dan na enkele examens en praktijkstages<br />

zover komen dat je later als je voor je nummer moest opkomen grote verkorting<br />

van je diensttijd kon krijgen.<br />

De hele opzet was o.a. van een zekere luitenant Kiès, die op die manier een ander<br />

(en beter?!) soort militairen hoopte op te leiden. Hij was een man die iets fascinerends<br />

had en aan het militair zijn een idealistisch element wist te koppelen.<br />

Die training had ook een sterk sportief karakter: soms lange marsen maken (in de<br />

Paasvakantie bijv. 2 dagen achtereen van ieder 0 km. en dan met militaire bepakking,<br />

voor jongeren iets – maar niet veel – lichter gemaakt. Ook leerde je schieten (met klein<br />

kaliber, wèl met de echte grote ‘spuit’).<br />

Er was wel één ding dat ineens weerzin wekte. Dat was het oefenen in bajonetvechten<br />

op met stro gevulde zakken. Vooral de taal die daarbij werd gebruikt was – bewust –<br />

overdreven grof. Alsof de instructeur – eigenlijk een lam van een man – er in feite zelf<br />

mee in zat als hij je wees hoe je het moest doen: Kijk, als je je bajonet dan in de buik<br />

van de vijand hebt geprikt, moet je met je geweer een kwartslag naar rechts draaien,<br />

anders krijg je hem er niet uit.<br />

Maar die instructie was maar éénmaal en dat kon je dus vergeten als je won. En dat<br />

wilde je toen. Het zou toch nooit gepraktiseerd worden, dacht je. Wat je niet kon<br />

vergeten was de praktijkstage van een maand die je na 2 jaar in de kazerne moest door-<br />

brengen als korporaal vóór je sergeant kon worden. Dat viel voor mij in de maand mei<br />

van 1925 en het vond plaats in de infanteriekazerne aan de Leusderweg in Amersfoort.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

75


76<br />

Die vier weken was ik als korporaal hoofd van de Chambree, dat is een slaapzaal met<br />

± 20 man, en ik sliep daar zelf ook. In die vier weken heb ik meer van het leven en de<br />

taal van Amsterdamse binken leren kennen dan ooit in mijn verdere bestaan. Daar<br />

hoorde ik dan ook de verhalen waarmee ze ‘s avonds na het passagieren in de stad<br />

terugkwamen. Een van hen, Bennie, was m’n slapie en vooral hij was bijzonder mededeelzaam,<br />

en dan vooral ook over z’n leven in Amsterdam. Bennie had n.l. niet een<br />

gewoon beroep, maar was de gigolo van welgestelde maitresses van nog welgestelder<br />

zakenlieden. In alle kleur en geur vertelde Bennie hoe deze dames hem verwenden met<br />

de zaligste maaltijden, hem in hun weelderige badkamers eerst welriekendste baden<br />

lieten ondergaan, voor Bennie zijn plicht tegenover de dames vervulde. Het hele<br />

Amsterdamse leven werd over me heen gestort in alle details en finesses.<br />

Aan het eind van die maand op de Chambree had ik het gevoel van door een poel van<br />

vuiligheid te zijn gegaan en wist me eigenlijk geen raad. Niets van wat m’n opvoeding<br />

thuis me had geleerd kon ik hiermee in verband brengen en in die situatie ging ik naar<br />

mijn oudere vriend, die me al in zoveel dingen had geholpen, naar Peet van den Hooff,<br />

toen theologisch student aan de VU in Amsterdam, maar bezig over te stappen naar<br />

<strong>Utrecht</strong>, in verband met de Geelkerken-affaire.<br />

Over Peet zou ik een heel verhaal kunnen vertellen, want ik heb veel met hem gepraat<br />

en veel van hem geleerd. Dat leren ging op een bijzondere manier: al wandelende. Hij<br />

woonde aan ‘t eind van de Langestraat, ik aan de Arnhemse, en ‘s avonds brachten we<br />

elkaar naar huis en terug, naar huis en terug, talloze malen door de nacht die straten<br />

lopende, en af en toe ook in een wandeling de wallen rond. Zo hoorde ik van Peet<br />

uitvoerig de essentie van het beroemde boek van Rudolph Otto: Das Heilige. Maar daarna<br />

ook de filosofie van Scheler en de visie van Buytendijk. Vooral niet te vergeten de in<br />

die jaren opkomende Karl Barth. Wat ik van die allen – en van nog veel meer – weet,<br />

heb ik van Peet geleerd op onnavolgbare peripathetische wijze: al wandelend!<br />

Naar deze Peet ging ik dus in mijn distress en ik vertelde hem in welke situatie ik had<br />

verkeerd. Waarop Peet zei: ‘Weet je wat jij moet doen? Jij moet met mij meegaan naar<br />

de cursus die prof. De Hartog geeft op de School voor Wijsbegeerte.’ Dat heb ik toen<br />

gedaan en daar de machtige De Hartog gehoord over ‘Bijbelse personen als mensheidstypen’.<br />

Ik heb hem niet alleen gehóórd, maar vooral ook belééfd in zijn prachtige<br />

voordracht; ja, maar ook in zijn omgaan met z’n publiek dat daar vooral bestond uit<br />

min of meer theosofische en vegetarische dames, die hem háást aanbaden, maar toch<br />

nèt niet helemaal, want de Hartog... at vlees!<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Als zij dan daarover hun ontsteltenis lieten blijken ging De Hartog daarop in en liet<br />

ze zien hoe het lagere dierlijke, bijvoorbeeld van het varken, doordat hij het at, werd<br />

omgezet in iets hogers: ‘Zo wordt het zwijn in mij verheerlijkt’ besloot hij dan zijn uitleg.<br />

Of de dames daarmee content waren en of De Hartog dat zelf ècht zo geloofde –<br />

wie zal het zeggen?<br />

Maar één ding herinner ik me nog goed: hoe hij aan het slot van de laatste avond zich<br />

aan de grote vleugel zette, enkele forse akkoorden aansloeg en toen met krachtige<br />

stem zong:<br />

Hallelujah, eeuwig dank en ere<br />

Lof, aanbidding, wijsheid, kracht<br />

Worde op aard en in den Hemel Here<br />

Voor Uw liefde U toegebracht.<br />

Het was of alle last en vuil van de weken in de kazerne van me af vielen: een bevrijding,<br />

een reiniging – ik heb het thuis nooit kunnen vertellen.<br />

De volgende fase van mijn militaire loopbaan speelde zich af in Kampen op de S.V.O., de<br />

School voor Verlofs Officieren, waar ik als sergeant in de zomer van 1926 werd opgeleid<br />

tot vaandrig. Ook daar in Kampen was een fascinerend officier, luitenant Mallinckrodt,<br />

staalblauw van oog en Pruisisch van houding als zijn naam deed vermoeden. ‘De luit’<br />

was hij en voor de luit zou je, waarachtig waar, door het vuur zijn gegaan. Van dat vuur<br />

was overigens in die jaren in de verste verte geen sprake. Eigenlijk was die hele opleiding<br />

een verrukkelijke zorgeloze tijd, waarbij niet alleen je eten en drinken goed was verzorgd,<br />

maar waar je ook gratis lessen kon krijgen in schermen en andere sporten. Van dat<br />

schermen heb ik genoten.<br />

De opleiding zelf verliep dan ook vlekkeloos, totdat... Totdat op een moment de luit<br />

theorie gaf over: gedrag in vijandelijk gebied in oorlogstijd. Daarbij werd de vraag<br />

behandeld: Wat doe je als je troep vanuit een hinderlaag wordt beschoten door nietmilitairen,<br />

door burgers dus? De luit zelf gaf het antwoord: je gaat naar het gemeentehuis<br />

in het dichtstbijzinde dorp, laat twintig burgers opkommanderen, zet ze tegen de<br />

muur en laat ze fusilleren.<br />

‘Da’s gemeen!’<br />

Vóór ik het besefte, had ik het eruit geflapt, waarop de luit, héél kalm vroeg: ‘En wat<br />

zóudt U dan doen, sergeant <strong>Boerwinkel</strong>?’ Waarop ik natuurlijk geen antwoord wist en<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

77


78<br />

dus ook door mijn mede-sergeants meewarig werd bekeken als een onnozele hals. Zij<br />

zouden geen bezwaar maken.<br />

En verder? Verder voorlopig niets. Ik besefte wel dat het door de luit gegeven antwoord<br />

volstrekt paste in het hele systeem. Ik besefte ook vagelijk dat er toch wel ‘grenzen’<br />

moesten zijn, maar verder nog geen conclusies. En dus werd ik nadat ik als een van de<br />

eersten was geslaagd voor het officiersexamen, naar Amersfoort gestuurd om daar<br />

drie maanden dienst te doen als vaandrig, voor ik officieel de ster van 2de luitenant op<br />

m’n kraag kon krijgen. Weer kwam ik terecht bij het vijfde regiment Infanterie aan de<br />

Leusderweg, alleen nu niet meer op de Chambree: ik kon thuis slapen.<br />

Die periode als vaandrig was onmetelijk vervelend. Eigenlijk had je practisch niets<br />

anders te doen dan: toezicht houden op het kijken. Het kijken n.l. van de sergeantmajoor,<br />

die weer moest kijken hoe de sergeants de recruten leerden marcheren en<br />

schieten. Een vermoeiende job, vooral door z’n volstrekte leegheid. Het enige waar je<br />

bij te pas kwam was als een grote groep op mars ging en je naast de troep liep en het<br />

commando had.<br />

Aan het eind van die drie maanden riep Kapitein de Haan me bij zich: ‘Ja, vaandrig<br />

<strong>Boerwinkel</strong>, we moeten nu maar eens even kijken of we een goede datum voor de<br />

beëdiging kunnen vinden.’ Waarop ik weer, even ondoordacht als in Kampen, ineens<br />

reageerde: ‘Maar kapitein, ik wil helemaal niet beëdigd worden.’<br />

Even verwondering bij de kapitein en toen: ‘Aha, ik begrijp U al, U bent zeker<br />

doopsgezind. Geen bezwaar, dan kunt U de gelofte afleggen.’<br />

‘Maar ook dat wil ik niet, kapitein.’<br />

Waarop hij wat verbouwereerd, maar niet onvriendelijk: ‘Dat is dan jammer, maar dan<br />

kunt U geen officier worden, dan blijft U vaandrig.’<br />

Waarop ik niet anders kon doen dan hem gelijk geven.<br />

Hoe zat dat nu bij me? Had ik daar in die drie maanden al eerder over gedacht en was<br />

het een besluit na rijp beraad? Absoluut niet. Ik had er helemaal niet over gedacht in<br />

die drie maanden. Dat kwam ook doordat ik wel wat beters had te doen. Mij was n.l.<br />

gevraagd of ik bij de feesten van het 650-jarig bestaan van ons gym de hoofdrol wilde<br />

spelen in ‘Mijnheer Pirroen’, de toneelbewerking van Felix Timmermans’ roman. Daar<br />

waren m’n hoofd en m’n handen vol van.<br />

En verder? Verder voorlopig nog niets. Wel nu ernst gaan maken met de studie en zorgen<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


dat ik, ondanks al die andere bezigheden, nog binnen een redelijke tijd het candidaatsexamen<br />

Nederlandse letteren zou halen.<br />

Maar intussen groeide ook een diepere interesse in de hele militaire kwestie en kwam<br />

de vraag op: Als je dan ergens zulke bezwaren hebt dat je je niet door eed of belofte<br />

wilt verbinden om als ‘t er op aan komt dit alles in praktijk te brengen, is het dan wel<br />

een goede zaak, dit hele militaire bedrijf?<br />

In die overwegingen werd ik gesterkt door de lectuur van o.a. werk van Bart de Ligt en<br />

anderzijds door gesprekken met de doopsgezinde predikant in Amersfoort, Frits Kuiper.<br />

Ook herinner ik me een gesprek met een oudere kennis van ons, ‘Oom’ Smits, die op<br />

een moment rei: ‘Er is niets goddelijks aan een ander een bajonet in z’n buik te steken.’<br />

Een opmerking die op zichzelf niet zò bijzonder of verhelderend was, maar die wel<br />

ineens die instructie bajonetvechten weer bij me opriep.<br />

Verder was er ook het blad en de beweging ‘Kerk en Vrede’ en vooral ook in het<br />

Hersteld Verband het spreken en schrijven van Ds. Buskes. Hoe het zij, op een moment<br />

kwam ik tot de overtuiging: ik moet ermee kappen, ik mag er niet meer aan meedoen.<br />

In feite betekende het dat ik, als ik in 1928 zou worden opgeroepen voor herhalingsoefening,<br />

een beroep zou moeten doen op de Dienstweigeringswet van 192 , waarbij<br />

je vervangende burgerdienst zou mogen doen als de commissie die daarvoor was, je<br />

‘gewetensbezwaren’ (die je dan in een brief zou moeten uiteenzetten en nader voor<br />

de commissie toelichten), zou erkennen.<br />

Aan de opstelling van dat stuk heb ik nogal tijd besteed. Het verhoor van de commissie<br />

verliep naar wens en de uitslag was dat ik, behalve de 2 maal 2 dagen die ik nog voor<br />

herhaling had moeten opkomen, een jaar langer vervangende dienst zou moeten<br />

doen, en dat werd: op het Centraal Bureau voor de Statistiek in Den Haag en wel van<br />

1 november 1928 tot 18 dec.1929.<br />

Om dat werk in Den Haag te doen, moest ik ook wel in Den Haag wonen. Dat gaf niet<br />

zoveel moeite, want in Kampen had ik kennis gemaakt met een Delfts student, Henk<br />

van de Kolk, uit Den Haag. Zijn moeder was weduwe en kon mij onderdak en verzorging<br />

bieden tegen de toen gebruikelijke vergoeding van f 70,- per maand.<br />

Henk zelf had inmiddels wel de eed afgelegd en was dus reserve-luitenant geworden.<br />

Dat ik een beroep op de Dienstweigeringswet had gedaan, stoorde noch hem noch z’n<br />

moeder en we zijn goed bevriend gebleven. Daarover later meer.<br />

Op dat Centraal Bureau waren intussen ook andere dienstweigeraars geweest, zoals<br />

bijv. Jan Tinbergen, die daar tenslotte was gebleven en een goede functie had gekregen.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

79


80<br />

Met hem ben ik toen ook bevriend geworden en van hem heb ik veel geleerd: een<br />

niet-drammerig, maar wel heel konsekwent denkend en handelend man en overtuigd<br />

sociaal-demokraat.<br />

Dat laatste was ook een mede-weigeraar op het CBS: Henk Quarles van Ufford. Met en<br />

door hem werd ik ook lid van de SDAP, afdeling VII, Den Haag, waar toen een zekere<br />

Willem Drees, griffier bij de Tweede Kamer, voorzitter van was. Onder zijn leiding heb<br />

ik een afdelingsvergadering meegemaakt, waar hij voorstelde dat de SDAP-fractie<br />

voortaan niet meer zou deelnemen aan de opening van de Staten Generaal door de<br />

Koningin. Zeer anti-Oranje stemde de vergadering met luid applaus in. In die tijd –<br />

vóór WO II – betekende pro-Oranje automatisch pro-Rechts. Zodoende dus ook voor<br />

Willem Drees.<br />

Henk Quarles – zoals hij zich konsekwent zonder Van Ufford voorstelde en liet noemen –<br />

was de zoon van Jhr. Quarles van Ufford, de voorzitter van het Nederlands Bijbelgenootschap<br />

en zeer christelijk-historisch. Waartegen Henk dus rebelleerde. En zich<br />

verder grondig verdiepte in de sociale vragen, mij daarvan deelgenoot en tot lezer van<br />

Het Volk maakte. Zo leerde ik ook de houding van de SDAP t.o.v. de bewapening kennen:<br />

meer praktisch dan principieel ertegen en dus voor echte antimilitaristen maar half.<br />

De vriendschap met Henk Quarles bracht me ertoe hem te vragen of ik in Amsterdam<br />

bij hem op z’n kamer kon komen wonen na afloop van de tijd op het CBS.<br />

Daar zat zeker ook achter dat ik graag Amsterdam wilde leren kennen. Zo heb ik dus<br />

bij hem van januari tot en met augustus 19 0 gewoond: ‘In den roden Quarwinkel’, zoals<br />

Jaap Schreuder (ook op het CBS ontmoet) zijn boeiende brieven aan ons adresseerde.<br />

In die Quarwinkel werd door ons in de loop van 19 0 onder leiding en inspiratie van<br />

Frits Kuiper de groep ‘Socialisme en Kerk’ opgericht, ook al omdat we de Christen<br />

Democratische Unie (CDU) geen radicale doorbraak vonden. Die doorbraak is er pas<br />

direct na de Tweede Wereldoorlog gekomen, vooral door de stap van 7 Amsterdamse<br />

predikanten die tot de SDAP toetraden en daarvan uiting gaven in hun geschrift: ‘Wat<br />

bezielt ze?’<br />

Op dat moment was er nog absoluut geen sprake van de mogelijkheid om ooit in een<br />

oorlog betrokken te raken. Maar in de loop van de jaren dertig, en dan vooral nadat in<br />

19 in Duitsland Hitler aan de macht was gekomen en in 19 5 er een nieuw leger was<br />

gekomen en Duitse troepen het Rijnland hadden bezet en nog meer nadat in de<br />

Kristall-nacht van 9 november 19 8 talloze synagogen in brand waren gestoken en de<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


jodenvervolging steeds brutaler werd, kwam de mogelijkheid van ‘een’ oorlog, zij het<br />

nog met ons als neutraal Nederland binnen ons gezichtsveld.<br />

Wat in 1926 volstrekt ondenkbaar scheen, was in 19 6 niet zó volstrekt ondenkbaar<br />

te achten. Dat bracht de hele vraag van bewapening en dienstweigering in een ander<br />

licht. Vooral na 19 8 kon ik niet meer z6 absoluut nee zeggen tegen het instandhouden<br />

van een leger als nog wel bijv. in ‘Kerk en Vrede’ gebeurde. Ik sprak daar toen over<br />

met mensen van de leiding van Kerk en Vrede in Amersfoort, kreeg geen gehoor en<br />

bedankte toen als lid.<br />

Toen kwam in september 19 9 de Duitse inval in Polen en de oorlogsverklaring van<br />

Engeland en Frankrijk. In ons land: de mobilisatie. Daarbij werden alle reservisten<br />

opgeroepen en dus ook: Henk van de Kolk. Zijn standplaats: Amersfoort. Al gauw<br />

kwam hij bij ons aan, vertelde dat hij al ergens gelegerd was maar vroeg of hij zijn eten<br />

(dat dan door een oppasser zou worden gebracht) bij ons mocht opeten. Natuurlijk<br />

vonden we dat goed en zo kwam de mobilisatie heel dichtbij en werd ik dagelijks<br />

geconfronteerd met mijn keuze van 1926.<br />

Die confrontatie, die vráag: wàt is het goede, kwam heel hevig op me af toen op 10<br />

mei de Duitsers binnenvielen en Henk van de Kolk regelrecht naar de Grebbelinie<br />

werd gezonden om te proberen de vijand tegen te houden. Zelf moest ik thuis blijven.<br />

Zelden heb ik me zo beroerd gevoeld als toen.<br />

In de oorlog zelf was er een gedurige wisseling van stemming. Soms was je zo razend<br />

op de Moffen dat je ze wel in de grond wilde stampen en klonk het nachtelijk overtrekken<br />

van de Engels-Amerikaanse eskaders richting Berlijn als muziek. Tot je dan ook<br />

weer ineens besefte wàt zo’n bombardement betekende. Ook al was je er zelf niet bij, in<br />

ons eigen land hoefde je alleen maar aan Rotterdam te denken, waarover je dan hoorde<br />

hoe Paul Voerman daar op allerlei manieren te hulp was gekomen na het bombardement.<br />

En natuurlijk was de intocht van de Canadezen met hun tanks door onze Amersfoortse<br />

straten een enorme belevenis en kon je in alle oprechtheid danken voor die uitredding.<br />

En toen kwam 6 augustus 19 5. Connie en Mariet Patijn waren op bezoek en we zaten<br />

aan het bed van Hens die nog nakuurde van de Kochse infectie die voorjaar 19 bij<br />

haar was geconstateerd. Terwijl wij zaten te praten kwam ineens door de radio het<br />

bericht: op Hiroshima in Japan, was een atoombom geworpen en die had in één slag<br />

de hele stad verwoest.<br />

Bij dat bericht wist ik, als in een flits: hiermee is de hele kwestie van oorlog en<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

81


82<br />

verdediging in een volstrekt nieuwe fase gekomen.<br />

Connie ontkende het: die atoombom was slechts een gradueel verschil met alle<br />

bekende wapenen, geen essentieel verschil. Hoewel alleen Amerika nog over dat wapen<br />

beschikte, besefte ik dat Rusland het er niet bij zou laten zitten en niet zou rusten voor<br />

het zelf over zo iets beschikte. Natuurlijk had ik nog geen idee hòe het alles zich zou<br />

ontwikkelen. Maar wel het idee: het is (weer) een nieuwe situatie.<br />

Dat besef heeft mij er in de jaren vijftig toe gebracht om samen met Henk Berkhof en<br />

anderen ons te richten tot de Generale Synode van de Hervormde Kerk om een duidelijk<br />

standpunt in te nemen t.a.v. de steeds grimmiger wordende controverse tussen Oost<br />

en West, met name tussen de USA en de USSR. De herderlijke schrijvens inzake oorlog<br />

en vrede van 1952 en 195 waren o.i. veel te tam en te voorzichtig.<br />

Bestrijding van het militarisme werd grotendeels aan ‘linkse’ lieden overgelaten. Tot eind<br />

1955 de hoofdzakelijk linkse ‘Vredesraad’ een aantal prominenten uit alle gezindten<br />

opriep voor een bijeenkomst op 11 januari 1956 in Hotel Terminus in <strong>Utrecht</strong>.<br />

Daar zijn Henk Berkhof en ik heengegaan met enkele andere leden uit de Hervormde<br />

Kerk als Oppenheimer en hebben daar het Comité Stopzetting Atoombomproeven<br />

opgericht met mensen uit alle kerken en politieke partijen.<br />

Ook met mensen uit de Communistische Partij, omdat wij beseften dat ook Rusland<br />

tot de stopzetting moest worden opgeroepen. In dat opzicht dus een duidelijk stuk<br />

‘inclusief denken’. Dat werd in het najaar van 1956 zwaar op de proef gesteld met de<br />

Russische inval in Hongarije. Toen werd er van vele kanten op aan gedrongen om het<br />

communistische lid (de heer Ruisch (?) uit het Comité te verwijderen. Ik heb mij daar<br />

fel tegen verzet, maar heb wel een grondig gesprek met hem gehad maar hem toch<br />

gehandhaafd. Dat heeft het mij later mogelijk gemaakt, samen met de Prof. De Froe in<br />

Genève bij Amerikaanse, Engelse en Russische delegaties te pleiten voor de algehele<br />

stopzetting van de proeven en daar gehoor voor te vinden. Dat gebeurde in eind 1958<br />

en daar ontving de Russische afgevaardigde Tsarapkin ons in een gesprek van twee uur.<br />

Op 5 augustus 196 werd in Moskou het besluit genomen door de USSR, de USA en<br />

Engeland dat er geen proeven met atoombommen meer gehouden zouden worden in<br />

de open lucht. In hoeverre onze Nederlandse actie daartoe heeft bijgedragen valt niet<br />

na te gaan. Het was een onderdeel van een actie die ook door anderen werd gevoerd.<br />

Intussen was in 1962 het Synodaal rapport in de Hervormde Kerk verschenen onder de<br />

titel ‘Het vraagstuk van de Kernwapenen’. Daarin was deze zin centraal: ‘dat Christenen<br />

het niet voor hun aan het Woord en de beloften Gods gebonden geweten zullen kunnen<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


verantwoorden aan zulk een oorlog met kernwapenen hun medewerking te geven.’<br />

Daarmee was wel het gebruik van kernwapens dus voor christenen buiten de wet<br />

gesteld, maar nog niet het bezit. Dat gebeurde eerst in de Pastorale brief over de kernwapenen<br />

in november 1980 met de zin: ‘Wij moeten daarom allereerst ons “neen” van<br />

1962 herhalen en daarbij nu ook in alle duidelijkheid vaststellen dat dit “neen” ook<br />

onverkort geldt voor het bezit van deze wapenen.’<br />

In oktober 1981 werd ik voorzitter van een werkgroep die een reactie op deze pastorale<br />

brief vanuit de plaatselijke gemeente Driebergen moest voorbereiden. Daarover is in de<br />

periode 1982 tot april 198 een eindverslag opgesteld en aan de Centrale Kerkenraad<br />

aangeboden die het aan de Synode heeft doorgegeven. In 1985 is er een petitionnement<br />

aan de regering aangeboden met .750.000 handtekeningen om plaatsing van raketten<br />

af te wijzen. Aan deze actie hebben wij ook meegewerkt, o.a. door een raambiljet.<br />

De regering heeft echter in principe besloten in Woensdrecht de plaatsing van de 8<br />

kruisraketten te doen voorbereiden.<br />

17 en 18 maart 1986<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

8


JuFFrouw haVelaar<br />

(het Zuider Volkshuis in rotterdam)<br />

Het was in februari 19 2 dat ik een brief ontving van de directie van het Zuider<br />

Volkshuis in Rotterdam met de vraag of ik eens kennis wilde komen maken met het<br />

oog op een eventuele benoeming als medewerker.<br />

Ik woonde toen op een achterkamertje aan de Nieuwe Gracht in <strong>Utrecht</strong> en was de<br />

laatste maanden intensief bezig geweest met mijn doctoraalscriptie over Karel van de<br />

Woestijne, een uiterst precieus Vlaams dichter, waardoor ik helemaal was opgegaan in<br />

de hoog-literaire wereld van eind vorige en begin deze eeuw, ver van alle concrete<br />

ellende van die eerste jaren dertig toen de werkloosheid fel toesloeg.<br />

Dat ik toch op die uitnodiging van het Zuider Volkshuis inging heeft juist met dat laatste,<br />

die werkloosheid te maken. In dubbele zin: aan de ene kant was er voor mij, als ik over<br />

enkele maanden afgestudeerd zou zijn, geen enkel zicht op een baan als leraar<br />

Nederlands en Geschiedenis.<br />

Aan de andere kant was ik de laatste jaren steeds meer verdiept geraakt in de<br />

problemen van de arbeiderswereld, vooral door m’n contacten met Frits Kuiper en<br />

Henk Quarles van Ufford. Met de laatste had ik een jaar samengewoond op een<br />

kamertje aan de Brouwersgracht in Amsterdam. Beide waren we lid van de SDAP en<br />

samen met o.a. Frits Kuiper en Jaap Burger hadden we in 19 0 de groep ‘Socialisme<br />

en Kerk’ opgericht (bewust in die volgorde) om vooral voor meer orthodoxe christenen<br />

de mogelijkheid van een samengaan van die twee aan te tonen en op te roepen tot<br />

een mede-strijden met de SDAP, (waar vrijzinnige christenen zoals Banning bijv. allang<br />

lid van waren).We hadden in 19 0 in Amsterdam o.a. ook meegedaan met de ‘grootse’<br />

1 Mei-viering in het Stadion (beschreven in de roman ‘Amsterdam’ van Maurits Dekker),<br />

hadden ook partijvergaderingen bezocht.<br />

Verder had ik me nogal verdiept in het Russische ‘Vijfjarenplan’, waarover ik de colleges<br />

volgde van Prof. Posthumus aan de Amsterdamse Universiteit. (Dat laatste leidde ertoe<br />

dat op een van de colleges de prof aan z’n studenten een vraag stelde waarop ze<br />

geen antwoord wisten. Ik meende het wel te weten, gaf het antwoord, waarop Prof.<br />

Zomerkamp met oudere jongens van het Zuider Volkshuis, 1933.<br />

<strong>Feitse</strong> geheel links.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

85


86<br />

Posthumus (mij blijkbaar niet als een van zijn studenten herkennende) zei: ‘Heel goed,<br />

maar wie bent U eigenlijk, meneer?’ Waarop ik mijn naam noemde en er ter verklaring<br />

aan toevoegde dat ik er was als gast. Waarop de prof: ‘Aha, meneer geeft dus nu een<br />

gastcollege.’ Luid gelach bij de Amsterdammers. Waarop de prof zijn studenten er fijntjes<br />

aan herinnerde dat zij met al hun gelach géén antwoord hadden weten te geven.)<br />

Kortom, ik was de laatste jaren vrij druk bezig geweest met het socialisme maar dan wel<br />

vooral theoretisch. Nu dus die vraag van het Zuider Volkshuis kwam, dacht ik: Dáár kan<br />

ik wat dichter bij de gewone alledag van de arbeiders komen. Dus nam ik de uitnodiging<br />

te komen kennis maken aan.<br />

Op de afgesproken dag ging ik dus naar Rotterdam, naar het tuindorp Vreewijk en<br />

werd daar wat rondgeleid door Paul Voerman, die daar vooral was voor het mannelijke<br />

jeugdwerk. Daarna had ik op ‘t Volkshuis zelf (aan de Brink) een gesprek met de<br />

directrice ‘Juffrouw Havelaar’: een grijzende dame van ongeveer vijftig jaar, kennelijk<br />

iemand uit de grote Rotterdamse zakenfamilies, maar die zich geheel vereenzelvigd had<br />

met de arbeiderswereld van het tuindorp. In dat gesprek over m’n opleiding, afkomst<br />

en ideeën kwam ook de godsdienst ter sprake. lk vertelde dat ik van oorspronkelijk<br />

gereformeerde huize was, maar was meegegaan met de afsplitsing daarvan sinds de<br />

kwestie Geelkerken in ‘26. Ik noemde daarbij ook de naam van Ds. Buskes en zei verder<br />

dat ik als regel zondags naar de kerk ging. Nu, dat was geen bezwaar, alleen was er<br />

wel ook op zondag eens een excursie waaraan ik dan ook zou moeten meewerken.<br />

Maar verder was er volgens Juffr. Havelaar geen enkel bezwaar: ‘Alleen’ – zo zei ze –<br />

‘ik zou u wel willen aanraden bij onze mensen het woord God niet te gebruiken,want<br />

dan denken ze aan Colijn.’ Ik begreep wat ze bedoelde: God, dat woord was voor<br />

deze socialistische Volkshuismensen muurvast<br />

verbonden met christelijke politiek en wat die voor hen betekende dat had Colijn ze<br />

wel geleerd.<br />

‘Waar U wel over kunt spreken’, zo vervolgde Juffr. Havelaar, ‘dat is over de Christusgeest.<br />

Ikdenk bijv. aan dat prachtige boekje van Olive Schreiner Peter Halket of<br />

Mashonaland. Dat is bij ons een ‘legger’. (lk begreep dat een legger een vast nummer<br />

op de lijst van voorlees-verhalen was)<br />

Met een wonderlijke mengeling van gevoelens ging ik na dit gesprek naar huis: Ik moest<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


er nog wel es over denken of ik op hun verzoek kon ingaan. Wat de financiën betreft was<br />

hun aanbod: ƒ 1800,- per jaar, dus: 150,- per maand. (Zet er als vergelijking met deze<br />

tijd een nul achter dan wordt het: ƒ 1500,-- per maand nu). Wat die financiën betreft<br />

had ik geen bezwaren. Als je rekent dat Mam in die zelfde tijd als correspondente<br />

buitenland ƒ 50,- per maand verdiende voor een werkweek van uur, begrijp je dat<br />

mijn 150 nog zo gek niet was.<br />

Maar verder: een totaal andere wereld dan waaruit ik van huis uit stamde. Toen ik die<br />

dag door het tuindorp rondliep, voelde ik dat aan de hele sfeer daar.<br />

Van hun kant wilde men het wel graag door laten gaan èn aangezien men al lang<br />

krachten te kort kwam – liefst metéén!<br />

Dat laatste bood mij een ontsnapping: dàt kon absoluut niet. En dus schreef ik dat ik<br />

‘tot mijn spijt’ niet op hun verzoek kon ingaan want dat ik per se mijn studie nu eindelijk<br />

moest afmaken en dat zou zeker tot mei duren. Waarop zij meteen schreven, dat ze dat<br />

goed konden begrijpen en dat ze me dus niet eerder dan 1 mei zouden verwachten.<br />

En zo stonk ik erin.<br />

Maar er was nog één soelaas! Het zou voor beide kanten een proeftijd van drie maanden<br />

zijn. Eind juli zouden we dan tot een al of niet definitieve benoeming kunnen komen.<br />

Met die halve geruststelling moest ik toen mijn doctoraal maar eens gaan halen. Dat<br />

gebeurde op 22 april 19 2, zodat ik inderdaad mijn werk op het Zuider Volkshuis op<br />

1 mei kon beginnen. Op mei, een Hemelvaartsdag, moest ik direct al meewerken<br />

aan een Kinderlentefeest, waar ik duizelig werd van al het grut om me heen, nauwelijks<br />

ze verstaand en nog minder ze begrijpend. Wat was ik begonnen?<br />

Maar de leiding was hartelijk en zei dat alles best liep en intussen werden plannen<br />

gemaakt voor een eerste weekend op de Karekiet, een houten huisje aan de Binnenmaas,<br />

ten Zuiden van Barendrecht. Waarbij me werd verteld dat zij die er voor ’t eerst kwamen<br />

dikwijls ‘s nachts uit hun bed werden gelicht, met een touw om één been in de ‘Majem’<br />

(de Binnenmaas) werden gegooid, waarna ze aan het touw weer aan land werden<br />

getrokken.<br />

‘s Nachts hoorde ik telkens stemmen, zacht mompelen en elk moment dacht ik: nou<br />

komen ze. Maar er kwam niets en opgelucht begon ik in heerlijk lenteweer de volgende<br />

dag, met een boot vol schoffies naar de overkant roeiend, wedstrijden organiserend, etc.<br />

Op weg erheen kreeg ik te horen van zo’n loeder: ‘Vorige meester - fijne meester!’<br />

(Ter aanmoediging? Om me op te sarren?) In ieder geval kwam op de terugweg dat-<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

87


88<br />

zelfde loeder weer naast me lopen: ‘Vorige meester - niks geen fijne meester’. Geen<br />

doctoraalbul was groter beloning.<br />

Het werd zomer en dat betekende meedoen met de jongenskampen te Esbeek, ten<br />

zuiden van Tilburg, waar het Volkshuis een eigen terrein kreeg op ‘t landgoed van ‘de<br />

<strong>Utrecht</strong>’, aan een glashelder maar steenkoud beekje, de Reusel.<br />

Het merendeel van de kinderen had geen nachtgoed, maar Paul Voerman kocht uit<br />

een dump een groot pak rood flanel en dagenlang zaten de leidsters van het Volkshuis<br />

aan de machines te snorren en toen ‘t kamp begon hadden ze allemaal zonder onderscheid<br />

een rood flanellen pyjama. Kampgeld kon er voor de meesten niet af van de<br />

uitkering die per week f 11,75 bedroeg voor een gezin van man, vrouw en kind. Maar<br />

Paul sleepte overal restanten vandaan, vooral van appelstroop in grote blikken en<br />

havermout en vóór de jeugd ‘s morgens wakker was stonden al enorme ketels met<br />

havermoutpap te koken en werden dikke sneden brood met appelstroop bedekt.<br />

Esbeek heeft in mijn oren een gouden klank behouden. Daarbij de gein van Lifebuoy<br />

(voor Paul de enig juiste zeep) waarmee ik me ‘s morgens staande tot m’n middel in<br />

het ijskoud snelstromende beekje stond te wassen. Daardoorheen dan de lucht van<br />

brandend hout onder de ketels. En de harslucht van de breed waaiende dennenbomen<br />

om het kamp. Geluk?<br />

Ja zeker, geluk. Maar niet onvermengd. Want eind juli naderde en dan moest een<br />

beslissing vallen: blijven- of gaan. Van de Volkshuiskant geen aarzeling. Van mijn kant<br />

des te meer. Niet dat het werk niet lukte, maar elke morgen werd ik wakker met een<br />

plasje zweet in mijn handen: het was zó’n totaal andere wereld.<br />

Op een moment kreeg ik witte stippen in m’n handpalmen en toen ik een weekend<br />

thuis was in Amersfoort, ben ik maar naar Dr. Walree gegaan, een vrouwelijke zenuwarts.<br />

Die onderzocht me, hoorde me aan en zei tenslotte: ‘Meneer <strong>Boerwinkel</strong>, u mankeert<br />

niets. Het enige is dat u altijd een tien wilt halen, maar u moet bedenken dat zes al<br />

voldoende is - en dan zult u best nog eens een acht halen.<br />

Zover deze wijze vrouw - die me goed doorhad wat betreft mijn neiging tot perfectionisme.<br />

Met veel vrucht heb ik dit alles later bij gelegenheid aan m’n Horstleerlingen<br />

verteld, daarbij niet vergetend de spreuk die Paul tijdens z’n verblijf in Engeland (als<br />

rentmeester) van een vriend had gehoord en die hij aan mij doorgaf: ‘You must not<br />

think they cannot be saved without me’. Ja, therapie kan soms heel eenvoudig zijn.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Maar er was nog iets dat zorg gaf. M’n broer Henk had pianolessen bij Léon Orthel<br />

van het Rotterdams Philh. Orkest, en was door m’n ouders bij de familie Groeneveld in<br />

Rotterdam onder dak gebracht, mede in de hoop dat hij daar tot rust en evenwicht zou<br />

komen. Maar hoe billijk de Groenevelds het ook deden, voor niets ging het natuurlijk<br />

niet en zo werd van thuis ook van mij verwacht dat ik iets zou bijdragen.<br />

Maar kàn dat van f 150,- in de maand, waar kostgeld en alles verder van moest betaald<br />

worden?<br />

Juffrouw Havelaar kwam naar Esbeek om met mij te spreken over doorgaan met m’n<br />

werk, wat zij – en vooral ook Paul graag wou. Ik blééf aarzelen en vertelde haar dat ik<br />

met het tot nog toe afgesproken salaris niet ook mijn broer kon helpen. Waarop zij<br />

vroeg wat ik dan nodig zou hebben. Laat ik niet te weinig noemen, dacht ik bij mezelf,<br />

niet in de laatste plaats ook denkend dat het gevraagde voor hen wel onmogelijk zou<br />

zijn. Ik zei dus dat ik al met al wel ƒ 2500,- (i.p.v. ƒ 1800,-) nodig zou hebben. Tot m’n<br />

niet geringe schrik zei juffrouw Havelaar: ‘Goed, dan spreken we af ƒ 2500,- en verder<br />

kunt U bij ons in het huis aan de Leede een kamer krijgen en bij ons aan tafel mee eten’.<br />

Ik duizelde ervan, zowel omdat het gevraagde (en meer dan dat) werd toegezegd, als<br />

niet minder omdat ik er eigenlijk voor de tweede keer instonk. Toch heb ik daar in dat<br />

schemerige bos – dat die avond vol lag met rottend fosforiserend hout dat ik nog zie –<br />

niet direct ja gezegd, maar gevraagd om een bedenktijd van enkele weken. Wat me<br />

door Juffrouw Havelaar genereus werd toegestaan, met van haar kant de hoop dat het<br />

ja zou worden. En niet minder van Pauls kant.<br />

Dat laatste maakte het mij het moeilijkst. Kon ik het màken Paul in de steek te laten?<br />

In de afgelopen maanden had ik hem leren kennen als een wijze oudere man waarvan<br />

ik een massa had geleerd en op wie ik echt gesteld was geraakt.<br />

En nog iets! Als ik nù wegging zou ik dan niet voortijdig een weg verlaten die ik bewust<br />

had willen gaan en waarop ik nog maar een eindje was gevorderd: het ècht aan den<br />

lijve leren kennen van een groep in ons volk over wier ‘noden’ ik veel had gelezen – en<br />

ook wel gesproken – maar waarmee ik pas in een eerste begin kennis had gemaakt?<br />

Ja, waar bleef ik dan tenslotte ook met m’n geloof, met de echtheid daarvan? Ik logeerde<br />

in die dagen na het kamp veel bij Paul in zijn wonderlijke huis in Barendrecht. En na<br />

een moeilijke nacht zei ik ‘s morgens: ‘Paul, ik heb mijn besluit genomen, ik blijf. In ieder<br />

geval een jaar.’ ‘Dat is fijn’, zei hij, ging naar de keuken, gooide ik weet niet hoeveel<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

89


90<br />

eieren en ham in een grote diepe koekenpan, zette een deksel erop, en zei niet veel<br />

meer. Maar zijn gezicht en hele manier van doen was in ieder geval voor mij een enorme<br />

beloning voor mijn besluit. Samen op een bank in de vroege ochtendzon, met het<br />

zicht over de velden op het kerkje van Barendrecht in de verte, hebben wij in groot<br />

welbehagen en diepe tevredenheid ons ontbijt genoten. En ik ben achteraf heel dankbaar<br />

dat ik mijn besluit toen heb kunnen nemen.<br />

Wat niet wil zeggen dat er voortaan geen problemen meer waren. Maar het jaar dat<br />

volgde, van augustus ‘ 2 tot eind juli ‘ is beslissend geweest. Voor m’n ontwikkeling<br />

tot echte volwassenheid, ja maar vooral voor de omkering van mijn kijk op de wereld, op<br />

de maatschappij en op de conflicten daarin. Daarin is één gebeurtenis in februari ‘<br />

beslissend geweest. Maar voor ik daaraan toe kom, eerst iets over de laatste maanden<br />

van 19 2. Dat waren de maanden waarin achter mekaar zelfs de meest energieke en<br />

vindingrijke Volkshuisjongens voor de bijl gingen, óók werkloos werden, niet meer<br />

nodig waren, uitgerangeerd. Daardoor werd het werk met deze jonge mensen een<br />

steeds belangrijker onderdeel van mijn werk en moest je, samen met hen, telkens<br />

nieuwe dingen bedenken waar je een dag of een middag naar toe kon gaan, hetzij met<br />

de fiets, soms met een zeilboot die Paul inmiddels had weten te vinden en dan de<br />

Maas op.<br />

Eén van de vaste pass-time activities was een morgen naar een bioscoop in de binnenstad,<br />

dikwijls met ‘een buil pinda’s’ (toen voor een paar centen) die dan tijdens de<br />

voorstelling werden doorgegeven en gekraakt – aan het slot schuifelde je door een<br />

laag doppen ritselend naar de uitgang.<br />

Een apart verhaal is dat over de Fram, een eigen (gehectografeerd) blad door onze<br />

werklozen zelf geschreven en gelezen (ook door anderen). De Fram was de naam van<br />

het schip waarmee Fritjof Nansen maandenlang in het Noordpool-ijs had vast gezeten,<br />

en waar ze dan hun wachttijd bekortten met allerlei activiteiten en spelen. Zoals ik<br />

schreef in het eerste artikel:<br />

‘Ook wij zullen de tijd dat ons schip in het ijs zit vast gevroren niet ongebruikt laten<br />

voorbijgaan en ons ontwikkelen zoveel wij kunnen. En ook wij zullen eens weer de<br />

open zee en de veilige haven bereiken. “Vooruit”, dus met onze Fram’. F.B. Dat was<br />

januari 19 .<br />

Veel ben ik dus bezig geweest met en voor deze werkloze arbeiders en toch – toch<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


had ik nog niet echt gezien hoe mijn kijk op de wereld werkelijk totaal verschilde van<br />

de hunne. Dat overkwam me pas op die 7de februari ‘ , waar ik al even over heb<br />

gesproken.<br />

Het was op die maandagmorgen dat ik, zoals altijd, de dag op het Volkshuis begon<br />

met samen in een zaaltje met de werklozen om half elf een kop koffie te drinken en<br />

wat te kletsen over wat er politiek zoal aan de hand was.<br />

Opeens ging de deur open en kwam, totaal onverwacht, juffrouw Havelaar binnen,<br />

bleef bij de deur staan en zei:<br />

‘Mannen, ik moet jullie iets heel bijzonders vertellen. Er is juist bericht binnengekomen<br />

dat op de kruiser ‘De Zeven Provinciën’ muiterij is uitgebroken’. Na<br />

even wachten – daarop, het hoofd iets verder omhoog en als ‘t ware wegziend<br />

in een hoge verte – : ‘Dit is misschien de dageraad van een nieuwe wereld’.<br />

Hoe de andere aanwezigen daarop reageerden weet ik absoluut niet meer. Zelf had ik<br />

het gevoel dat ik op m’n kop stond of dat al het andere op z’n kop stond. Hoe kon je<br />

z6 over muiterij spreken??? Op dat moment pas besefte ik dat mijn kijk op de wereld<br />

toch nog, ondanks al m’n goede bedoelingen en inzet voor dit werk, typisch de kijk<br />

was van de burger: de middle-class-kijk op de wereld.<br />

Terwijl juffrouw Havelaar daar blijkbaar los van was gekomen en de dingen bekeek<br />

vanuit de optiek van de on-machtigen, de nièt-meetellenden, de afhankelijken die elk<br />

moment eruit of opzij gezet konden worden, uitgerangeerd uit de rijen die nog mochten<br />

meedoen – tot ook voor die de klap zou vallen.<br />

Om dit alles goed te laten begrijpen moet ik wel iets meer over die muiterij vertellen,<br />

over wat ons in de voorgaande weken ter ore was gekomen. Dat was dat de lonen van<br />

de Nederlandse matrozen opnieuw met % waren verlaagd, maar dat die van de<br />

inlanders met 7% waren gekort. Dat laatste had ook de ‘blanke’ matrozen ontzettend<br />

gegriefd en het bleek dat die muiterij een opperste protest was tegen al dàt onrecht.<br />

Een protest van blanken en inlanders samen.<br />

En wat de dageraad van een nieuwe wereld betreft: Op 10 februari maakte een bom<br />

op ‘De Zeven Provinciën’ een eind aan alles. Die bom was, naar velen zeiden, eigenlijk<br />

bedoeld om vóór het schip als ‘schot voor de boeg’ in zee terecht te komen, maar<br />

intussen werd de brug van het schip geraakt: 2 doden, europeanen en 20 inlanders.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

91


92<br />

Het is allemaal te lezen o.a. in de Herinneringen van de toenmalige G.G. Jhr. de Jonge,<br />

blz.160-170, waarin hij zegt ‘dat ook Colijn van leer getrokken had en het schip aanstonds<br />

getorpedeerd wenschte te zien’ (blz.16 ).<br />

Het zal niet moeilijk zijn zich voor te stellen met welk een walging op het Volkshuis vooral<br />

de verhalen uit de christelijke pers (zoals de Standaard) over het ‘door God gewilde<br />

gezag en deszelfs handhaving’ werden gevolgd.<br />

Walging èn verslagenheid.<br />

De raad die juffrouw Havelaar me bij onze eerste kennismaking had gegeven: het woord<br />

God maar niet te gebruiken, omdat ze dan aan Colijn zouden denken was wel ter zake<br />

geweest.<br />

Maar ook vroeg ik mezelf af: Was dat beeld dat jij in het eerste nummer van de Fram<br />

gaf van de situatie waarin de werklozen verkeerden, als van een tijdelijk vastgevroren<br />

zijn en als vanzelf wel weer in open zee terecht zullen komen – was dàt beeld niet nog<br />

typisch bepaald door jouw middle-class situatie. Was dat niet net te harmlos?<br />

Maar dat Fram-artikel schreef ik nog in januari, dus vóór die woorden van juffrouw<br />

Hazelaar die ik pas op 7 februari hoorde. Sinds die woorden ben ik er bij alle conflicten<br />

in de maatschappij op bedacht geweest, dat ook mijn zienswijze bepaald werd door<br />

mijn zijnswijze. Met welke woorden Dr. Rijnsdorp een wat gecamoufleerde parafrase<br />

gaf van Marx’ uitspraak: dat het maatschappelijke zijn het bewustzijn bepaalt.<br />

Intussen had ik al vóór deze gebeurtenis tegen juffrouw Havelaar gezegd dat ik niet<br />

langer dan het afgesproken jaar wilde blijven. Een van de directe aanleidingen om dit<br />

besluit te nemen was een fel antichristelijke sketch die een groep Volkshuisleden had<br />

geschreven en opgevoerd tijdens de Kersttijd. Nu achteraf, en dan wel veel jaren en veel<br />

ervaringen later, denk ik: is het wel goed geweest dat je toen besloot weg te gaan?<br />

Had je niet meer geduld, meer begrip moeten opbrengen? Heb je het toch niet te snel<br />

opgegeven? Ik kan alleen maar zeggen: Tóen kon ik niet anders. En ik zie des te<br />

duidelijker hoezeer een mens bepaald wordt door –, èn gebonden is aan zijn<br />

oorspronkelijke milieu.<br />

Wel kan ik zeggen dat ik van deze Volkshuisperiode in ieder geval één ding heb<br />

overgehouden: telkens als er conflicten zijn waarin arbeiders en vooral werklozen zijn<br />

betrokken, en er worden van burgerlijke kant allerlei schijnbaar zeer plausibele<br />

argumenten aangevoerd, om het onterechte van bepaalde handelingen of uitingen van<br />

hen aan te tonen, reageer ik ontzettend kwaad. Soms tot het onredelijke toe, en dan<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


,<br />

komt dat voorval van de muiterij op De Zeven Provinciën weer in m’n gedachten, èn<br />

juffrouw Havelaars reactie daarop. Ik denk dan: daar heb je het weer: de middle-class<br />

zienswijze, die zo ontzettend bepaald is door onze zijnswijze. Of in het onrèdelijke van<br />

die boosheid van me dan nog een restant zit van mijn onvrede over m’n vertrek toen<br />

uit Rotterdam? Freud mag het zeggen.<br />

10 maart 1986<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

9


de ncsV in de Jaren 1930-1942<br />

Toen de grote beurskrach van Wallstreet in 1929 plaatsgreep, zat ik mijn ‘alternatieve<br />

diensttijd’ uit op het Centraal Bureau voor de Statistiek in Den Haag, samen met Henk<br />

Quarles van Ufford en nog enkele andere dienstweigeraars, onder wie ook Jan<br />

Tinbergen.<br />

SDAP en CDU<br />

In de jaren tussen 1925 en 19 0 hadden wij sterk de invloed ondergaan van mannen<br />

als Nico Stufkens en Frits Kuiper, die op hun beurt beïnvloed waren door de theologie<br />

van Karl Barth. Dit betekende o.a. dat wij - wat voor die tijd iets ongewoons was -<br />

ervan overtuigd werden dat je als christen niet per se ook in een christelijke politieke of<br />

sociale organisatie of partij moest werken, maar dat je ook je plaats kon vinden binnen<br />

een partij als de SDAP, een partij waar toen al wel een aantal vrijzinnige predikanten<br />

lid van was (de zgn. Blijde Wereld-groep, met mensen als Banning) maar praktisch nog<br />

geen orthodoxe kerkleden.<br />

Barth was een tegenstander van de ‘Bindestrich’, van het verbindingsstreepje zoals<br />

dat in christelijk-sociaal, christelijk-politiek voorkwam. Hij meende dat daardoor het<br />

evangelie te direct met een bepaalde politieke of sociale praktijk werd verbonden en<br />

dat dit grote schade toebracht aan het evangelie. Hoe waar dit was zou ik later ervaren<br />

toen ik in de jaren 19 2 en 19 werkzaam was als vormingsleider op het Zuider<br />

Volkshuis in Rotterdam. Dat was de tijd van de christelijke kabinetten, de tijd van de<br />

gave gulden van Colijn, en van de werklozenuitkeringen van ƒ 11,75 per week.<br />

Toen ik op kennismakingsbezoek was bij de directrice van dit Volkshuis, Mej. Havelaar<br />

en ik haar vertelde dat ik van orthodoxen huize was, zei ze: ‘Dat is geen enkel bezwaar.<br />

Alleen zou ik U aanraden het woord God hier niet te gebruiken, want als ze dit woord<br />

horen, denken ze aan Colijn en zijn politiek’.<br />

Na mijn diensttijd in Den Haag ging ik met Henk Quarles in Amsterdam op de<br />

Brouwersgracht wonen aan de rand van de Jordaan. Dat was in 19 0. Voor sommige<br />

vrienden heette dit ‘In den roden Quarwinkel’. Daar is toen, vooral op initiatief van<br />

Op het Boeren-Arbeiders-Studentenkamp van de NCSV, 1934.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

95


96<br />

Frits Kuiper, de werkgroep ‘Socialisme en kerk’ opgericht, waarin voornamelijk (oud-)<br />

NCSV’ers zaten die lid waren geworden van de SDAP. Daarbij behoorden dus behalve<br />

de reeds genoemde: Nico Stufkens en Frits Kuiper en wij tweeën, o.a. ook Jaap Burger<br />

(Mr. J.A.W. Burger, later in Londen tijdens Wereldoorlog II minister), Jaap Cramer (Mr.<br />

J. Cramer, later Commissaris van de Koningin in Drenthe) en Harmen de Vos (later prof.<br />

H. de Vos in Groningen).<br />

Wij kozen voor de SDAP om drie redenen:<br />

a) omdat wij meenden daarmee het best de solidariteit met de arbeidersklasse gestalte<br />

te geven;<br />

b) uit afkeer van de ‘Bindestrich’ en dus van ‘christelijke’ politiek;<br />

c) omdat wij in een kleine groepering als de toenmalige Christelijk-Demokratische<br />

Unie geen heil zagen, en daarin een zeker gevaar van sektarisme duchtten. In deze<br />

CDU (die overigens progressief was en op bepaalde punten - bijv. inzake het oorlogsvraagstuk<br />

- radicaler dan de SDAP) kwamen velen terecht die uit de Gereformeerde<br />

kerken in Hersteld Verband (het HV) afkomstig waren, met name figuren als Buskes,<br />

Kroon en andere oud NCSV-leden, die ook sterk onder invloed van Barth stonden,<br />

maar die toen nog niet de stap naar een a-religieuze partij konden doen.<br />

Trouwens, vanuit de SDAP zelf keken vele on- of antigodsdienstige leden met argwaan<br />

naar die vreemde (godsdienstige) eend van ‘Socialisme en kerk’ in hun bijt. Een hunner<br />

sprak z’n wantrouwen openlijk uit: die orthodoxe christenen waren per definitie<br />

onbetrouwbaar. Immers die gingen uit van de stelling: ‘de mens leve gelukkig hierna’,<br />

terwijl zij socialisten uitgingen van het principe: ‘de mens leve gelukkig nu’. Tussen die<br />

beide kon geen vrede, laat staan samenwerking zijn.<br />

In Den Haag maakte ik mijn eerste partijvergadering van de SDAP mee. Op die<br />

bijeenkomst kreeg de voorzitter van de afdeling Den Haag, een zekere Willem Drees,<br />

stenograaf van de Tweede Kamer, stormachtige bijval toen hij voorstelde dat de SDAPfractie<br />

voortaan afwezig zou zijn bij de opening (door de koningin) van de Staten<br />

Generaal, aangezien het Oranjehuis duidelijk aan de kant van de bezittende klasse stond.<br />

In Amsterdam deden wij mee aan de grote 1 mei-optocht en andere manifestaties,<br />

waarbij je toch wel voelde dat je niet echt zelf tot de arbeidersklasse behoorde.<br />

In dat opzicht zijn de jaren aan het Zuider Volkshuis voor mij beslissend geweest. Het<br />

waren de jaren waarin de economische crisis geweldig ingreep. Doordat ik op kamers<br />

was bij een van de vele werkloze leden van het Zuider Volkshuis en in dit gezin de<br />

demoraliserende werking van de werkloosheid dagelijks beleefde, heb ik toen pas de<br />

proletarische situatie aan den lijve meegemaakt. Het is een beslissende ervaring in<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


mijn leven geworden en in de daaropvolgende jaren voelde ik me in het NCSV-milieu<br />

altijd op een bepaalde manier vreemd, anders. Het vele getheoretiseer werd soms<br />

irriterend belachelijk, als je wist hoe de situatie eigenlijk was.<br />

Volkseenheid<br />

Nadat ik eerst enkele jaren redactielid was van Eltheto, werd ik in 19 hoofdredacteur,<br />

dus pal na m’n Volkshuistijd. In diezelfde tijd maakte ik kennis met Anton Brouwer, die,<br />

na eerst jaren te hebben gevaren als stuurman, theologie was gaan studeren; die dus ook<br />

de confrontatie met de realiteit van een stuk maatschappelijk leven aan den lijve had<br />

meegemaakt. Anton was minder beïnvloed door Barth, meer door Rosenstock-Huessy,<br />

die vóór Hitler al een soort Arbeidsdienst in ‘t leven had geroepen, met het doel<br />

bepaalde bevolkingsgroepen met elkaar in contact te brengen. Deze gedachte leek hem<br />

ook voor Nederland vruchtbaar te kunnen zijn en zo stelde hij voor een Boeren-Arbeiders<br />

-Studentenkamp op te zetten. Dat is inderdaad najaar 19 op het Ruige Veld bij<br />

Woudschoten gehouden. Een jaar later werd een tweede georganiseerd.<br />

Deze kampen hebben wel een zekere functie gehad als middel om volkomen van<br />

elkaar gescheiden levende groepen van onze bevolking met elkaar in contact te brengen.<br />

Vooral voor een aantal studenten heeft dat invloed gehad op hun kijk op de maatschappij.<br />

Overigens kwam de latere Volkseenheid-gedachte, zoals die in een grote<br />

Volkseenheidconferentie in 19 op Woudschoten en vooral ook in het blad Het<br />

Gemenebest gestalte kreeg uit diezelfde Rosenstockiaanse denkwijze voort. Een zekere<br />

romantiek speelde hierin stellig een rol. Een niet geheel ongevaarlijke rol, die enkele<br />

(bij mijn weten niet vele) (oud-) NCSV‘ers net iets te open maakte voor de volkseenheidsideologieën<br />

zoals die later een kwalijke gestalte kregen in de NSB of in Zwart<br />

Front. De meesten die daar aanvankelijk aan meewerkten, kwamen van deze fatale<br />

weg terug toen de ware aard van die bewegingen openbaar werd. Sommigen hebben<br />

toen zelfs sterk aan het verzet tegen de bezetters deelgenomen.<br />

Klassenstrijd<br />

Terug naar 19 , het jaar dat ook bij vele studenten de vraag opkwam: maar als deze<br />

crisis zich blijft doorzetten, zal ik dan na mijn studietijd wel een behoorlijke baan kunnen<br />

krijgen? Kortom: de maatschappij drong zich aan de student op, zelfs aan die soort<br />

studenten, die het student-zijn als een vanzelfsprekend buitenmaatschappelijk privilege<br />

beschouwden. Zo kwamen dan ook in de jaargang 19 / enkele speciale nummers<br />

van Eltheto uit, die de verbondenheid met de maatschappij markeerden. Allereerst<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

97


98<br />

(nov. 19 ) het nummer ‘Student en Maatschappij’ waarin artikelen van Nico Stufkens<br />

(‘De positie van de hoofdarbeider’), Anton Brouwer (‘Student en Maatschappij’) en<br />

verder uitvoerige verslagen over de werklozenkampen, zowel van de NCSV als van de<br />

AMVJ. De NCSV hield in 19 zes van deze kampen voor jeugdige werklozen, in 19<br />

negen van deze kampen, waarin 80 NCSV-leden meewerkten en zo een confrontatie<br />

met tenminste dit stuk sociale werkelijkheid ondergingen. Deze kampen werden<br />

bovendien voorbereid in een speciale driedaagse conferentie op Woudschoten, waar<br />

50 studenten samen met 15 mensen uit de (christelijke) vakbeweging met deze materie<br />

bezig waren. In hetzelfde nummer vindt men ook twee artikelen ovér de Boeren-<br />

ArbeidersStudentenkampen, mèt de kritiek erop: dat hierin toch maar een beperkte<br />

selectie aanwezig was en bijv. niet de modern georganiseerden, niet de jongeren, niet<br />

de werklozen, niet de middenstanders en niet de landarbeiders.<br />

Natuurlijk kwam toen ook de vraag op: alles goed en wel, maar zijn al die kampen<br />

geen lapmiddelen en moeten wij niet eens grondig praten over de structuur van deze<br />

maatschappij? Zelf was ik juist met die vraag op het Zuider Volkshuis sterk geconfronteerd<br />

geweest, aangezien we daar nogal wat jongeren hadden die lid waren van linkssocialistische<br />

of communistische groeperingen. Een gevolg van dit alles was het klassenstrijdnummer<br />

van Eltheto (mei 19 ) waarin de structuurvraag expliciet aan de orde<br />

werd gesteld. Tot bevreemding c.q. ontsteltenis van vele NCSV-leden en oud-leden,<br />

die een dergelijke aanpak als ‘buiten de NCSV-sfeer’ ondervonden. Typerend in dit<br />

verband is dat het jaarverslag van de secretaris wel melding maakte van de andere<br />

speciale nummers van Eltheto maar zweeg over het klassenstrijdnummer.<br />

Eenzelfde ervaring deed ik op n.a.v. een brochure die ik, op verzoek van Frans<br />

Kooijman, toen als Algemeen Secretaris van de NCSV voor hun juist begonnen serie<br />

Sociaal-Politieke Vragen, in 19 8 schreef: Klassenstrijd - ja of neen? waarin ik, in<br />

navolging van Eduard Heimann’s boek: Die Sittliche Idee des Klassenkampfes, onderscheid<br />

maakte tussen de relatieve klassenstrijd (voor ogenblikkelijke verbetering van<br />

arbeidsvoorwaarden) en de absolute: voor een klassenloze maatschappijstructuur. In<br />

navolging ook van president Roosevelt, die in 19 6 opkwam voor het onder kontrole<br />

brengen van de ‘ekonomische royalisten’ - zoals hij de grote industriële concerns in de<br />

U.S.A. noemde - stelde ik, dat na het bereiken van de politieke demokratie, nu ook de<br />

economische en sociale demokratie moest worden doorgevoerd, áangezien - zoals ook<br />

Abr. Kuyper stelde - het niet goed was om zo grote macht ongecontroleerd in handen<br />

van enkele (zondige) mensen te laten. Evenals in 19 het klassenstrijdnummer van<br />

Eltheto wekte ook deze brochure veel kritiek en bevreemding. Zoveel bevreemding,<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


dat, terwijl de andere nummers uit deze serie alle in Eltheto werden besproken, dit<br />

met de brochure over klassenstrijd nooit is gebeurd.<br />

Een enkele - bijv. Dr. P. de Haas uit <strong>Utrecht</strong>, altijd al een zeer onafhankelijke geest -<br />

sprak z’n waardering uit. De uitgever (een chr. uitgever, toen vooral van kerstboekjes)<br />

zat er nogal mee in z’n maag.<br />

Father Groser<br />

Intussen was ik in 19 5 voorzitter van de sociale kommissie van de NCSV geworden, een<br />

soort halftime sociaal secretaris met de opdracht de studie van sociale vraagstukken te<br />

stimuleren. In dat verband stelde ik de kringleiders aan de verschillende universiteiten<br />

voor om in hun afdeling het boek van Sherwood Eddy, Russia today te bespreken. Het<br />

was een van de eerste boeken van christelijke kant, die de ontwikkelingen in de<br />

Sovjet-Unie zakelijk probeerde te analyseren en te evalueren. Dit voorstel was voor<br />

sommigen toch te gortig. De student Wim Nagel (nu prof. W.H. Nagel, alias J.B.<br />

Charles) steunde het plan echter met kracht.<br />

In 19 5 werd ik afgevaardigd naar een internationale conferentie van Christen-<br />

Studenten in Swanwick (bij Leicester), een beraad en uitwisseling van ervaringen<br />

betreffende de bestrijding van de werkloosheid, die toen naar een hoogtepunt ging.<br />

In verband met die conferentie bezocht ik toen in het Londense East End. Father John<br />

Groser, een anglo-katholiek priester, die een uiterst sociaalradicale instelling (left-Labour)<br />

combineerde met een hoogkerkelijke liturgische praktijk. Hij liep mee (in soutane met<br />

een kruis voorop) in demonstraties tegen de ten hemelschreiende praktijken van de<br />

eigenaars der slumhuizen, kwam bij de politie tussenbeide als z’n mensen daarmee in<br />

moeilijkheden waren gekomen. Een zeer schilderachtig figuur die, nadat ik in Holland<br />

iets over hem verteld had, voor het studentenzomerkamp 19 6 werd uitgenodigd en<br />

die ook kwam en over zijn werk sprak. In de Eltheto-verslagen over dit kamp vindt men<br />

dit niet vermeld.<br />

Eijkman en de AMVJ<br />

In die jaren was er intussen in Amsterdam een merkwaardige ontwikkeling gaande.<br />

Daar had Dr. J. Eijkman (als NCSV-jongenskampfiguur Jopie Eijkman) een AMVJ<br />

opgericht: (Amsterdamse Maatschappij Voor Jongemannen betekende dat toen, nu:<br />

Algemene Maatschappij Voor Jongeren). In deze letters AMVJ zal men vergeefs naar<br />

de letter C zoeken. Met opzet had de Barthiaan Eijkman (wars van de Bindestrich!) zijn<br />

vereniging niet het epitheton christelijk gegeven. Men leze hierover zijn voortreffelijke<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

99


100<br />

artikel: ‘Christelijk jeugdwerk’ in het verzamelwerk van Nederlandse Barthianen:<br />

De Openbaring der Verborgenheid onder redactie van M.C. Slotemaker de Bruïne<br />

(Baarn 19 ).<br />

Deze Dr. Eijkman, die meermalen indrukwekkende toespraken heeft gehouden (ik<br />

denk vooral aan ‘De grotestadsmens’, Eltheto, okt. 1927), had Nico Stufkens aan de<br />

AMVJ verbonden. Deze heeft vooral bewerkt dat Eijkman in zijn AMVJ regelmatige<br />

besprekingen en goede kontakten had met de AJC, de toenmalige socialistische<br />

jeugdbeweging. Bovendien was de AMVJ met AJC en de NCSV de eerste grote<br />

vereniging die kampen voor jeugdige werklozen organiseerde. Zonder de NCSV is de<br />

AMVJ ondenkbaar. Zonder Barth eveneens.<br />

Nationaal-socialisme<br />

Nu we over Eijkman spreken moet ik ook vermelden zijn onvermoeibare pogingen om<br />

na 19 voor vluchtende Duitse joden in Nederland toegang te krijgen.<br />

De huidige generatie weet niet wat dit toen betekende, weet ook niet hoe schijterig<br />

en krenterig onze Nederlandse regering toen de immigratie beperkte, hoe bang ook<br />

om het ‘bevriend staatshoofd’ Hitler voor ‘t hoofd te stoten. Eijkman (die persoonlijk.<br />

diepgaande kontakten met joden had) was razend en deed wat hij kon, maar ‘t heeft<br />

helaas weinig mogen baten.<br />

Vooral in de jaren na 19 5 kwam het nationaal-socialisme en het jodenprobleem<br />

steeds sterker in de aandacht. Ook in het maandblad van de NCSV, Eltheto, waarin<br />

reeds in 19 / uitstekende artikelen o.a. van Miskotte en Kohnstamm hierover<br />

verschenen. Trouwens, Miskotte heeft in de NCSV en met name in Eltheto ook een<br />

belangrijke rol gespeeld. Zijn imposante dissertatie Het wezen der Joodse religie<br />

(19 2) was een krachtige bijdrage tot de kennis van een voor de meeste christenen<br />

volstrekt gesloten gebied. Maar bovenal moet ik hier vermelden zijn Edda en Thora,<br />

dat begin 19 0 verscheen (en nu, na jaren uitverkocht te zijn geweest, gelukkig weer is<br />

herdrukt) en dat ons net op tijd nog wakker kon maken en de ogen kon openen voor<br />

wat het (Germaanse) heidendom in wezen betekende en wat daartegenover de joodschristelijke<br />

stellingname inhield. Ook de naam van J. Koopman moet hier vallen met<br />

zijn artikelen over Volk-Kerk-Staat. Ook hij heeft de dingen goed op z’n plaats gezet.<br />

Voorts moet gewezen worden op de uitstekende Politieke Kronieken in Eltheto in de<br />

jaren 19 7-19 9, met name van Ds. F.H. Landsman en op de serie artikelen over de<br />

Duitse Kerkstrijd van Ds. H. Berkhof, waardoor velen, die aanvankelijk nog wel wat zagen<br />

in de nationale en sociale ‘vernieuwing’ in Duitsland, hardhandig werden wakker geschud.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Nederlands-Indië<br />

Over één belangrijk onderwerp heb ik nog niet gesproken: het koloniale vraagstuk<br />

ofwel: de emancipatie van het vroegere Nederlands Oost-Indië.<br />

In de reeds genoemde jaargang 19 werd ook hieraan een speciaal nummer<br />

gewijd. Men kan naar waarheid zeggen dat in deze kwestie met name oudleden als<br />

Henk Kraemer en Kees van Doorn een grote rol hebben gespeeld. Zij hebben het zelfstandigworden<br />

van de Indonesische kerken al vroeg als noodzaak gezien, bepleit en<br />

mede tot stand gebracht. Zoals zij ook later de zelfstandigwording van Indonesië met<br />

kracht hebben bevorderd. Van gereformeerde kant moet in dit verband ook Dr. Verkuyl<br />

worden genoemd. Hij was dan ook toen al in bepaalde gereformeerde kringen ‘non<br />

grata’, maar in NCSV-kringen zeer gezien.<br />

Oxfordgroep<br />

Tenslotte moet ik nog iets zeggen over de Oxfordgroep, later (na 19 8) Morele<br />

Herbewapening en de invloed daarvan op de NCSV. De Oxfordgroep was vooral gericht<br />

op persoonlijke verandering en bevrijding van mensen die met zichzelf (vooral in hun<br />

seksuele problemen) in de knel zaten. De leider hiervan, Frank Buchman, was zelf door<br />

een diepe weg gegaan van eigen schuld zien en durven bekennen en heeft daardoor<br />

anderen ook een uitweg kunnen wijzen. Prof. Maarten van Rhijn, in de twintiger jaren<br />

een bijzonder geliefd en begaafd bijbelstudiesecretaris van de NCSV, heeft in de dertiger<br />

jaren deze Oxfordgroep (later dus: Morele Herbewapening) zeer gesteund. Vele oudleden<br />

zijn er toen op zgn. houseparty’s tot verandering gekomen. Zelf heb ik in die jaren<br />

ook zo’n house-party meegemaakt in het toen nog chique hotel Birkhoven bij Amersfoort<br />

(verder werden ze ook veel op kastelen en buitenhuizen gehouden). Het toenmalige<br />

zeer militante SDAP-kamerlid Duys (oud-oom van Willem O’Duys) was daar ook aanwezig.<br />

In de pauze vertrouwde hij mij (z’n partijgenoot) toe: ‘Allemaal kapitalisten die het<br />

naderend onheil zien aankomen en zich nu geestelijk proberen in te dekken’.<br />

Niettemin was hij zelf toch erg getroffen door wat hij toen meemaakte aan mensen die<br />

ongelijk durfden bekennen en vrije mensen werden. Duys had in zekere zin wel gelijk.<br />

Er werden inderdaad wel mensen veranderd, maar aan een kritiek op de structuren<br />

kwam de Groep niet toe. Ook niet toen men zich in de Moral Re-Armament (MRA)beweging<br />

wel directer met sociale en politieke vragen ging bezighouden. Er werden<br />

hier en daar wel successen geboekt doordat mensen van verschillende partijen<br />

(werkgevers en werknemers; Fransen en Duitsers) ongelijk bekenden en zo incidenteel<br />

bepaalde konflikten konden worden vermeden c.q. opgelost; maar in laatste instantie<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

101


102<br />

werd de kapitalistische produktiewijze niet wezenlijk onder kritiek geplaatst.<br />

Conclusies<br />

Wanneer ik nu de jaren dertig nog eens overzie, kom ik tot de conclusie dat veel van<br />

wat pas na 1945 tot ontplooiing kwam, zoals bijvoorbeeld: de doorbraak (d.i. het als<br />

christen lid worden van een niet-christelijke partij) en de vrijwording van Indonesië in<br />

de dertiger jaren mede door de N.C.S.V. is voorbereid. Stellig heeft de N.C.S.V. ook<br />

velen voor en tijdens de oorlogsjaren geholpen om hun taak ten aanzien van de joden<br />

te zien en op zich te nemen. Ik meen daarbij ook te kunnen vaststellen dat theologisch<br />

de invloed van Karl Barth in dit alles overheersend is geweest. Verder heeft het me<br />

getroffen dat de studenten pas echt enige werkelijke sociale belangstelling kregen<br />

toen hun eigen toekomst van een vraagteken werd voorzien. Overigens geldt dit niet<br />

alleen voor studenten. En niet alleen voor de dertiger jaren.<br />

Uit: Een rode draad. 75 jaar N.C.S.V. Eltheto-brochure reeks / 5. Zeist, Woudschoten<br />

1971, p. 18-25.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

10


10<br />

HorstcaHiers<br />

Actuele publicaties met blijvende waarde<br />

Reeds verschenen<br />

1 Naar een gedeelde werkelijkheid. `Werken vanuit verschillen’.<br />

Verslag conferentie CMV. m.m.v. Chan Choenni, Alex Leenders, Albert van<br />

Wingerden en Leila Jaffar, november 1994. 68 blz. Prijs: t 5,-<br />

2. Het verband tussen godsdienst en welzijnswerk. ‘God sta me bij’.<br />

Verslag conferentie Theologie & Maatschappij. M.m.v. Elisabeth Posthumus Meyjes,<br />

Maarten van der Linde, Harm Dane en Sylvia Seker-Ullu, december 1994. 36 blz.<br />

Prijs: t 3,-<br />

. Wat is Sociaal Pedagogische Hulpverlening?<br />

Kennismaking en eerste oriëntatie inzake SPH.<br />

Auteur: Piet Winkelaar, 2e, herziene druk, oktober 1997. 32 blz. Uitverkocht.<br />

. Profiel van CMV. Uitverkocht. Vervangen door Horstcahier 1 .<br />

5 Meerwaarde uit verschil. Interculturalisatie op De Horst:<br />

concretisering van de uitgangspunten. Auteur: Francien Wieringa, februari 1997.<br />

24 blz. Prijs: t 2,05<br />

6 Hoezo illegaal? Als de wereld van iedereen is, kan niemand illegaal zijn.<br />

Conferentie in het kader van de 52ste Dies Natalis van <strong>Hogeschool</strong> De Horst.<br />

M.m.v. Joke den Dulk, Rian Ederveen, Merijn Goeman, Hamid, Eric Krebbers,<br />

Leida Schuringa en Gabbi Wierenga, januari 1998. 40 blz. Prijs: t 2,95<br />

7 Op weg naar inburgering.<br />

Werkconferentie in <strong>Utrecht</strong>. M.m.v. Mulugeta Asmellash, Larbi Edriouch, Homayoun<br />

Mehrani, Jacqueline van Poeteren en Leida Schuringa, februari 1998. 24 blz. Prijs: t 2,05<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


8 Confrontatie met cultuurverschillen.<br />

De multiculturele samenleving als stimulans tot creativiteit.<br />

Auteur: Han Schoorl, juni 1998. 36 blz. Prijs: t 2,70<br />

9 Springen over je eigen schaduw. Opstellen over autonomie, gezondheid en ziekte.<br />

Auteur: Jacqueline Kool, januari 1999. 50 blz. Prijs: t 3,65<br />

10 FIE SOGH: Tot ziens in de wijk!<br />

Conferentie over sociaal inburgeren en maatschappelijke begeleiding van vluchtelingen<br />

en andere nieuwkomers. M.m.v. Mulugeta Asmellash, Bernadette Clemens, Jeichien<br />

Martens, Shervin Nekuee e.a. Leida Schuringa (red.), maart 1999. 68 blz. Prijs: t 5,-<br />

11 Werken met het persoonsgebonden budget.<br />

Ervaringen van cliënten, ouders, hulpverleners en zorginstellingen. M.m.v. Fransje<br />

Baarveld, Monique Borgonje, José Bouts, Egbert Slot en Rudolf van Tilborg, maart<br />

1999. 45 blz. Uitverkocht.<br />

12 Van ouderen leren.<br />

Studiemiddag over de relatie tussen onderwijs en ouder worden. M.m.v. Jan<br />

Willem Gouverneur, Trix van Loosbroek, Dirk Oostelaar, Theo Wehkamp en Gerrit<br />

Wolfswinkel, december 1999. 40 blz. Prijs: t 2,95<br />

1 Verbinden - Motiveren – Ondernemen.<br />

Profiel van de opleiding Culturele en Maatschappelijke Vorming van De Horst.<br />

Auteur: Leida Schuringa, januari 2000. 48 blz. Prijs: t 3,60<br />

1 De legendarische Jopie Eijkman. Leven en werk van dr. J. Eijkman (1892-1945).<br />

Auteur: Maarten van der Linde, mei 2000. 34 blz. Uitverkocht.<br />

15 Is De Horst wel goed bij haar hoofd? Over leren in hersentermen.<br />

Afscheidscollege Han Schoorl. Reacties van Silvia van Kammen, Hans Sopar en Piet<br />

Winkelaar, september 2000. 34 blz. Prijs: t 3,40<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

105


106<br />

16 De stad der blinden door José Saramago.<br />

Een voordracht door Annette van der Ree. M.m.v. Camiel Verhamme, Els Geurten<br />

en Ineke de Weerdt, september 2000. 35 blz. Prijs: t 3,60<br />

17 Symposium Mantelzorg.<br />

In samenwerking met het Regionaal Steunpunt Mantelzorg Zeist. Bijdragen van<br />

Wilma Boelman-Fiesler, Huub Buijssen, Zwanny van Klinken en Gerrit Wolfswinkel,<br />

maart 2001. 41 blz. Prijs: t 2,95<br />

18 Van stoplap tot veelkleurige bril. Methodische verkenningen rond maatschappelijk<br />

werk. Redactie: Maarten van der Linde, mei 2001. 100 blz. Prijs: t 3,65<br />

19 Driehoek in beeld. De kunst van adoptie.<br />

Uitgave van <strong>Hogeschool</strong> De Horst en Stade-Fiom, <strong>Utrecht</strong>. Met bijdragen van Ineke<br />

Bannink, Toinette Loeffen, Klaaske de Vos en Liliane Waanders, maart 2004. 48 blz.<br />

Prijs: t 12,50<br />

20 Tien jaar Hoger Onderwijs voor Ouderen op De Horst.<br />

Met bijdragen van Camiel Verhamme, Klaaske de Vos en Maarten van der Linde,<br />

april 2004. Prijs: t 5,-<br />

21 Multicultureel competent samen(-)leven.<br />

Inaugurele rede uitgesproken op 19 november 2004 in <strong>Hogeschool</strong> De Horst te<br />

Driebergen bij de aanvaarding van het ambt van lector ’Diversiteit en de multiculturele<br />

competentie’ door dr. Lucy Kortram. Prijs: t 7,50<br />

22 Multicultureel competent handelen. Van potentie naar competentie.<br />

Maarten van der Linde (red.) m.m.v. studenten deeltijd CMV/MWD/SPH en Lucy<br />

Kortram, Joyce Cordus, Ed de Jonge, Hannie Nanlohy-Sniphout en Herma<br />

Tigchelaar, april 2005. 60 blz. Prijs t 5,-.<br />

2 Over het wonen van ouderen gesproken.<br />

Met bijdragen van Liesbeth & Liesbet, Piet Driest en Gerrit Wolfswinkel, oktober<br />

2005. 48 blz. Prijs: t 2,-.<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


2 Debattle, rappen en redeneren over jeugd.<br />

Startconferentie in Amersfoort, 15 september 2005. Met bijdragen van Anneke Menger,<br />

Hans van Ewijk, Peter Kwakkelstein en Adri van Montfoort, november 2005. Prijs: t 2,-<br />

25 Ik wens jou een plaats in de hemel.<br />

Hulpverleners van moslimhuize, werkzaam bij Bureau Jeugdzorg <strong>Utrecht</strong>, spelen in<br />

op de religieuze achtergrond van moslimcliënten. Auteurs: Said Satyane en Herma<br />

Tigchelaar. December 2005. 48 blz. Prijs: t 2,-<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

107


108<br />

Over de auteur<br />

Dr. Maarten van der Linde is historicus. Hij is als docent en onderzoeker verbonden aan<br />

het Centrum voor Social Work/ De Horst. Hij publiceerde studies over de geschiedenis<br />

van vormingswerk, jeugdbeweging en social work, en de naoorlogse vernieuwingsbeweging<br />

in de Nederlandse Hervormde Kerk.<br />

Colofon<br />

tekst en redactie<br />

Maarten van der Linde<br />

ontwerp en lay-out<br />

van arendonk ontwerpers<br />

drukwerk<br />

Grafisch Bedrijf Tuijtel<br />

oplage<br />

00<br />

mei 2006<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>


110<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong><br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong> (1906-1987) was tientallen jaren verbonden aan De Horst: als rector<br />

van het internaat, als directeur van de Academie en als docent cultuurgeschiedenis.<br />

Hij drukte zijn stempel op De Horst: de combinatie van godsdienstige en levenschouwelijke<br />

bezinning leidend tot een maatschappelijke stellingname tegen onrecht.<br />

Het meest bekend werd hij met de publicatie – nu veertig jaar geleden – van zijn boek<br />

Inclusief denken.<br />

Horstcahiers<br />

Actuele publicaties met blijvende waarde<br />

Horstcahiers zijn bedoeld om discussie en meningsvorming te stimuleren.<br />

Van het Instituut voor Social Work/ De Horst en het Centrum voor Social Work/<br />

De Horst verschijnen regelmatig teksten - bij studiedagen en conferenties, cursussen<br />

en onderwijsontwikkeling - die een groter publiek verdienen dan alleen de studentengroep,<br />

de cursusdeelnemers, het docententeam, de conferentiegangers.<br />

Het lezerspubliek van de Horstcahiers bestaat uit studenten en medewerkers van<br />

Instituut en Centrum voor Social Work/ De Horst, maar telt ook docenten en<br />

wetenschappers uit het middelbaar en hoger onderwijs, werkgevers en werknemers in<br />

het werkveld, bestuurders van maatschappelijke organisaties, overheidsfunctionarissen<br />

en politici.<br />

Centrum voor Social Work/ De Horst<br />

Berkenweg 11<br />

Postbus 512<br />

3800 AM Amersfoort<br />

T 033 – 421 2400<br />

E info.dehorst@hu.nl<br />

www.csw.hu.nl fmr_eb1_va<br />

<strong>Feitse</strong> <strong>Boerwinkel</strong>, inclusief <strong>denker</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!