25.09.2013 Views

baluwe_boekje__ocr___verkleinen_.pdf

baluwe_boekje__ocr___verkleinen_.pdf

baluwe_boekje__ocr___verkleinen_.pdf

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

De aldus optredende problemen gaven aanleiding tot kritiek, maar ook<br />

tot overleg. Op interdepartementaal niveau werd - in de loop van 1966<br />

- onder meer uitvoerig overlegd door het Departement van Volkshuisvesting<br />

en Ruimtelijke Ordening met vertegenwoordigers van de Ministeries<br />

van Binnenlandse Zaken en van Financiën. Daarnaast en daarna<br />

had correspondentie en overleg plaats met vertegenwoordigers van<br />

Provinciale Besturen en van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.<br />

Twee onderwerpen kwamen daarbij steeds duidelijker als discussiestof<br />

naar voren:<br />

- de methodiek van het berekenen van de grondkosten en van het<br />

verdisconteren van die kosten in de prijs van de grond naar gelang<br />

van de bestemming en de ligging der percelen;<br />

de vraag, in hoeverre het wenselijk was, en op welke wijze het<br />

mogelijk zou zijn bepaalde "excessieve" kostenelementen te betalen<br />

uit andere middelen dan de grondexploitatie.<br />

Vooruitlopend op het resultaat van een nadere bestudering van het<br />

eerstgenoemde discussiepunt ging de tweede vraag uit van de veronderstelling<br />

dat zich niet alleen nu, maar ook in de toekomst en zelfs in<br />

toenemende mate (met name bij de toeneming van sanering en stadsreconstructie)<br />

voor de gemeenten "tekorten" op de grondexploitatie<br />

zouden kunnen voordoen. Die tekorten zouden o.m. het gevolg (kunnen)<br />

zijn van de noodzaak tot het treffen van voorzieningen, die meer kosten<br />

dan in de (huur-)prijs verdisconteerd kan worden, doch die - met het<br />

oog op de noodzakelijke toekomstwaarde van het milieu - toch niet<br />

achterwege mogen blijven. Vanuit deze visie gingen binnen het Ministerie<br />

van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de gedachten uit<br />

naar een "verbreding van het draagvlak", zowel in de zin van het omslaan<br />

van de kosten over meer kostendragers dan alleen de toekomstige<br />

grondgebruikers van één plan, als in de zin van een verdeling in de tijd.<br />

De hieromtrent ontwikkelde gedachten vonden niet zonder meer instemming<br />

bij de eerder genoemde gesprekspartners. In het algemeen werd<br />

wel onderschreven dat de benodigde middelen tot "verbreding van het<br />

draagvlak" in eerste instantie binnen de gemeente zelf gezocht zouden<br />

moeten worden.<br />

Het overleg resulteerde - medio 1966 - in het voornemen tot het<br />

instellen van twee werkgroepen welke zich respectievelijk met de beide<br />

- hierboven kort geformuleerde - onderwerpen van studie nader<br />

zouden hebben bezig te houden.<br />

De kabinetswisseling, najaar 1966, heeft in dit voornemen enige verandering<br />

gebracht.<br />

18<br />

2. Nadere taakafbakening<br />

Minister Ir. Witte besloot - nadat op zijn verzoek door het departement<br />

nog studies waren verricht inzake een eventuele mogelijkheid tot<br />

drastische vereenvoudiging van de bemoeienissen - voorrang te geven<br />

aan een werkgroep inzake de methodiek van grondkostenbeoordeling<br />

en grondprüsvaststelling voor de gesubsidieerde woningbouw.<br />

De Werkgroep Beoordeling van Grondkosten, onder het voorzitterschap<br />

van Ir. Cusell, Directeur Bouwnijverheid bij de Centrale Directie van de<br />

Volkshuisvesting en Bouwnijverheid, bracht in maart 1968 rapport uit<br />

aan Minister Ir. W. F. Schut; dit rapport werd in december 1968 gepubliceerd<br />

als gezamenlijke uitgave van de Vereniging van Nederlandse<br />

Gemeenten en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.<br />

De daarin gegeven "richtlijnen" voor de berekening van grondkosten<br />

en -prijzen vormen thans in alle normale gevallen een zowel door<br />

de gemeenten als door het rijk. aanvaarde grondslag.<br />

Een andere ontwikkeling d.iè -hier vermelding verdient is de indiening<br />

- op 22 maart 1968 door de Ministers van Binnenlandse Zaken en<br />

Financiën, bij de Tweede Kamer - van een wetsontwerp "tot wijziging<br />

van de bepalingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen".<br />

In dit wetsontwerp (zitting 1968-1969, nr. 9538) wordt onder meer voorgesteld<br />

een aantal bestaande gemeentelijke belastingen te vervangen<br />

door een nieuwe gemeentelijke belastingheffing ter zake van onroerend<br />

goed.<br />

De opbrengst van deze belasting dient naar het oordeel van de regering<br />

- behalve voor de compensatie van de weggevallen inkomsten uit<br />

andere belastingbronnen - vooral te worden gezien als een noodzakelijke<br />

aanvulling op de algemene uitkeringsregelingen en voorts als een<br />

"vrije zoom" waarbinnen beslissingen tot verhoging van het gemeentelijke<br />

verzorgingspeil, onder een verantwoorde afweging van nut en<br />

offer mogelijk zijn.<br />

De eerder in relatie tot de grondkostenproblematiek wel eens geopperde<br />

gedachte om de opbrengst van een dergelijke belasting op onroerend<br />

goed in het bijzonder te bestemmen voor de voeding van een gemeentelijk<br />

fonds voor stadsontwikkeling lijkt hierdoor illusoir geworden.<br />

Daarmede is overigens een nadere bestudering van de financiële aspecten<br />

van grondexploitatie in bestemmingsplannen geenszins overbodig<br />

geworden. Wel gaf een en ander aanleiding om in de taakomschrijving<br />

het accent te verleggen van "de financiering van mogelijke tekorten", naar<br />

"het aanwüzen van kostendragers voor die kostenelementen welke<br />

vallen buiten het normale kader".<br />

19

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!