30.09.2013 Views

1 ARTHUR JAPIN ZOALS DAT GAAT MET WONDEREN Copyright ...

1 ARTHUR JAPIN ZOALS DAT GAAT MET WONDEREN Copyright ...

1 ARTHUR JAPIN ZOALS DAT GAAT MET WONDEREN Copyright ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>ARTHUR</strong> <strong>JAPIN</strong><br />

<strong>ZOALS</strong> <strong>DAT</strong> <strong>GAAT</strong><br />

<strong>MET</strong> <strong>WONDEREN</strong><br />

DAGBOEKEN 2000-2007<br />

UITGEVERIJ DE ARBEIDERSPERS<br />

AMSTERDAM . ANTWERPEN<br />

<strong>Copyright</strong> © 2008 Arthur Japin<br />

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van<br />

druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke<br />

toestemming van BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 CH Amsterdam.<br />

No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any<br />

other means, without written permission from BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht<br />

370-372, 1016 CH Amsterdam.<br />

Omslagontwerp: Nico Richter<br />

Omslagfoto: Corbino<br />

ISBN 978 90 295 6740 4 / NUR 321<br />

www.arbeiderspers.nl<br />

www.arthurjapin.nl<br />

www.privedomein.info<br />

To make a prairie it takes a clover and one bee,<br />

One clover, and a bee,<br />

And revery.<br />

The revery alone will do.<br />

If bees are few.<br />

Emily Dickinson<br />

1


JANUARI 2000<br />

Plotseling is het in de mode om te zeggen dat de afgelopen eeuw een roteeuw was. Je hoort het<br />

overal. Dat de gruwelijkheden die erin hebben plaatsgevonden aanzienlijk erger waren dan in<br />

voorgaande tijden. Wat een verbijsterend gebrek aan historisch besef. Maar het is meer dan dat.<br />

Zelfgenoegzaam is het. Het doet pijn. Het maakt me bang. Het is minachting voor het verdriet<br />

van anderen. Mensen kunnen zich niet inleven. Alsof leed minder wordt naarmate het verder<br />

weg is, hetzij in afstand, hetzij in tijd. Alsof niet de angst van elk individueel slachtoffer even<br />

erg is. Er spreekt dedain uit. Voor de slaven die als koopwaar lagen opgestapeld in de ruimen<br />

van de schepen. Voor de gebroken lichamen in de bergpas van Thermopylae. Voor de<br />

creperende vaandeldrager, een kind nog, in de modder van Azincourt. Voor de hoofden die van<br />

de guillotine rolden. Voor een marketentster die niet meer vooruitkwam in de Russische sneeuw.<br />

Voor het lot van de Azteken of de wezen van de Krimoorlog. Voor de Sefardische Jodin die<br />

moest toezien hoe haar jongstgeborene op de brandstapel werd gegooid.<br />

*<br />

Een mier loopt over de tegels van een keuken. Hij rolt een broodkruimel voort. Een vrouw vult<br />

een emmer. Ze pakt een schrobber en giet het water uit over de vloer. De mier ziet de vloedgolf<br />

op zich af komen.<br />

Niets is erger dan iets anders.<br />

*<br />

Ik was, denk ik, een jaar of negen toen ik in de Snip en Snap Revue een nummer zag dat ik niet<br />

helemaal begreep, maar dat mij tot in de kern van mijn kinderwezen raakte. Ten Cents a Dance<br />

heette het. Het was de jammerklacht van een meisje in een nachtclub, met wie je voor een<br />

dubbeltje mocht dansen. Ze was op, moe, kapot, maar moest werken om te overleven. Elke<br />

volgende man die haar beetpakte deed dat ruwer. Iedere kerel die haar liefdeloos tegen zich aan<br />

drukte stond haar tegen, maar zij zette zich eroverheen. Zingend. Dansend.<br />

De suggestie was natuurlijk dat ze na elk nummer ook voor andere zaken te huur was. Dat<br />

voelde ik wel, maar ik had nog geen idee wat dat kon zijn. Toch was het alsof ik het allemaal al<br />

wist, de eenzaamheid en de verlokking, het verdriet en de berusting vooral. Ik voelde me<br />

verbonden met dat meisje en met de gelatenheid waarmee ze haar lichaam aan vreemden<br />

verhuurde. Het was of ik het gekend had en het me nu ineens herinnerde. Tegen het leven kan ik<br />

niet op, maar als ik me afsluit en luister naar de muziek, kan ik het net uithouden. Zoiets. Ja,<br />

zoiets begreep ik juist heel goed.<br />

*<br />

Verdriet heeft een warme kern, waarin een mens zich kan nestelen. Elke traan is een cocon waar<br />

je in weg kunt kruipen. Je kijkt erdoor naar buiten op de zee van troosteloosheid rondom,<br />

zonder er al in onder te gaan. Dat gevoel probeer je te rekken. Ronddobberen voelt zoveel<br />

veiliger dan zwemmend de kant proberen te bereiken. Binnen in de zwaarte klinkt ook ergens<br />

muziek en vrolijkheid; juist daar, warm als een herinnering. Daar wordt gezongen en gedanst,<br />

niet uit vreugde maar uit noodzaak. Gemis en hoop vallen er, heel even, samen. Verloren gaan<br />

kan zo vertrouwd voelen!<br />

*<br />

2


Veel mensen hechten waarde aan fantasie tijdens hun seks. Dat lijkt mij zo’n armoe. De tijd die<br />

ik in iemands armen doorbreng is de enige tijd van de dag waarop ik geen fantasie kan<br />

gebruiken. Altijd leef ik met en meestal in mijn fantasie, maar als ik vrij houdt alles op. Bij de<br />

minste streling op een van de juiste plaatsen verlies ik mijn bewustzijn. Geest en lichaam<br />

worden één. Daarna ben ik alleen nog. De stap terug die nodig is voor het creëren van een<br />

fantasie zou afstand scheppen. Overbodig. Hinderlijk. Beledigend zelfs. Mijn fantasie koester ik<br />

omdat zij mij afleidt van de realiteit. Van het vrijen wens ik niet afgeleid te worden. Stel je voor<br />

dat ik me er iets bij zou gaan voorstellen!<br />

*<br />

‘Vind je het niet gek, dat je in zoveel verschillende werelden hebt geleefd?’ vraagt Lidewijde<br />

[Paris].<br />

We hebben net een televisiequiz gewonnen en lopen met onze prijs onder de arm door de<br />

studio’s van Aalsmeer. Ik weet er de weg, mensen groeten me als een oude bekende. Ooit waren<br />

deze studio’s maandenlang mijn tweede thuis. Ik speelde in een populaire soap. Volwassen<br />

mensen riepen naar me op straat, kinderen renden me na om een handtekening en in winkels<br />

kreeg ik soms boodschappen voor niets. Nauwelijks vijf jaar later is dat een vergeten leven.<br />

Voorbij. Ik heb het geleefd, maar denk er niet meer aan. Af en toe tijdens een lezing komt er een<br />

vraag uit het publiek: ‘Het kan natuurlijk niet, maar u doet mij denken aan...’ Als ik het<br />

bevestig, voelt het alsof ik lieg. Het kost me grote moeite me voor te stellen dat ik dat inderdaad<br />

geweest ben. Ik kijk naar die acteur als naar het jongetje dat ik vroeger was en dat ik eigenlijk<br />

alleen nog maar van foto’s ken of uit mijn eigen verhalen. Zo lijkt mijn hele verleden opgedeeld<br />

in afgesloten episoden, schijnbaar beleefd door een vreemde. Ze liggen verzonken in mijn<br />

geheugen, buiten bereik, tot ze plotseling door toeval of met geweld worden losgeweekt en weer<br />

even boven komen drijven. Het is alsof andere mannen die levens geleefd hebben. Als ik ze wil<br />

vragen hoe het was, blijken ze onvindbaar. Ze rusten ergens. Als doden die je lief zijn geweest,<br />

maar van wie je je de gezichten toch niet meer voor de geest kunt halen.<br />

‘Zulke uiteenlopende werelden,’ vraagt Lidewijde, ‘dat moet toch moeilijk te combineren<br />

zijn?’<br />

‘Nee, dat is juist erg eenvoudig. Elke levensfase is maar een rol. Je trekt je kostuum uit en<br />

wandelt verder.’<br />

Die levensfases spatten uiteen als vuurwerk. De ene na de andere. Steeds heftiger, als opmaat<br />

naar de grande finale. Schaduwen van het feest glijden over het landschap.<br />

‘Maar is het dan niet moeilijk je steeds opnieuw aan te passen?’<br />

‘Nee,’ antwoord ik, ‘want je verandert niet wezenlijk. Je draait het leven een slag en er valt<br />

licht op een nieuw facet.’<br />

‘Zoals op dit moment op het schrijven.’<br />

‘En als het zover is, kan ik dat ook weer in de schaduw laten wegglijden.’<br />

‘Maar waaraan hecht je dan?’<br />

‘Aan liefde.’<br />

‘O,’ zegt ze, ‘en aan wie je bent natuurlijk.’<br />

Ik laat het zo.<br />

In de daaropvolgende nacht droom ik slaapdronken deze zinnen: ‘Leven is net kunst. Als je<br />

het van te dichtbij bekijkt, zie je misschien hoe het tot stand is gekomen, maar niet meer wat het<br />

voorstelt.’<br />

*<br />

3


‘Jij bent in je leven veel kwijtgeraakt,’ zegt Oscar [van den Boogaard], ‘maar je hebt ook veel<br />

bewaard.’<br />

Hij heeft mij net een eerste druk gegeven van Van Schendels studie over Verlaine en is bezig<br />

er een opdracht voor me in te schrijven, als zijn aandacht door iets heel anders wordt getrokken.<br />

Hij pakt het pluchen hondje beet, waar ik als kind veel luchtreizen mee heb gemaakt.<br />

‘Die is lief. Hij moet mijn beer ontmoeten.’<br />

‘Ja,’ zeg ik, ‘ze gaan bij elkaar logeren.’<br />

‘Ze zouden een leuk stel vormen. Misschien kunnen we er een boek over schrijven.’<br />

‘Eindelijk een boek van ons samen. Mijn uitgever heeft al twee keer gevraagd of dat er nou<br />

nog eens van komt.’<br />

‘De mijne ook.’<br />

‘Maar mijn hondje heeft geen naam. Hoe heet jouw beer?’<br />

‘Die heeft ook geen naam, gewoon Mijn Beer.’<br />

*<br />

Jarenlang is de wereld van dansmeisjes de mijne geweest. ’s Ochtends stond ik uren met ze aan<br />

de barre; Trudy, Yoni, Carrie, Amsterdamse stoten die ervan droomden op een dag in de Folies<br />

Bergere of de Moulin Rouge te staan. Ik voelde me aangetrokken door hun camaraderie – plat,<br />

pretentieloos – die zelfs niet week voor de strakke discipline van de balletmeesters. Plié, chassé,<br />

pas dessus pas dessous. We renden op elkaar toe in aanloop voor onze jetées en kruisten elkaar<br />

in de lucht met gestrekte armen. Ik leerde hoe ik hun strakke lijven op moest tillen en daarna<br />

langzaam door mijn gespreide handen moest laten glijden tot ze weer op hun spitzen stonden.<br />

En ineens is het daar weer, heel even maar... het gevoel van de elastische stof van hun maillots<br />

die achter mijn vingertoppen wat blijft haken en dan licht schurend terugschiet langs mijn<br />

handpalmen. Timestep, shuffle, step, ball change and travel, travel, travel. Een van de voorbije<br />

levens. Terwijl ik Kees ’t Harts roman De Revue lees, krijgt het plotseling alsnog een open<br />

doekje.<br />

Boven de kantine van de Kleinkunst Akademie op de Lindengracht bevond zich een vide. Er<br />

waren wat oude archieven maar er bleef voldoende ruimte over om na de les de liefde te<br />

bedrijven. J. deed nooit mee. Bij de vrijerijtjes onder de douches achter de kleedkamers, waar<br />

het na tap- en jazzlessen vaak prijs was, liet ze verstek gaan. Zoals de meeste Jordanese meiden<br />

was ze grof in de mond maar preuts wanneer het erop aankwam. Alleen voor mij probeerde ze<br />

zich daaroverheen te zetten. Zij weigerde zich erbij neer te leggen dat ik geen duidelijke<br />

voorkeur toonde voor jongens of meisjes.<br />

‘Vind jij dan alles even geil?’ vroeg ze, alsof ik haar daarmee persoonlijk beledigde, en ze<br />

was vastbesloten mij voor haar zaak te winnen. Haar vasthoudendheid irriteerde me. Hoe meer<br />

zij volhield, hoe verder ik haar dreef. Uiteindelijk volgde ze mij het steile trapje naar de vide op.<br />

Amper hadden wij ons weer gefatsoeneerd of ze begon te eisen dat ik al het andere afzwoer.<br />

Dreinend. Onzeker natuurlijk. In tranen. Ik begreep mezelf niet goed genoeg om haar uit te<br />

leggen waarom ik na de schaamte van mijn jeugd nooit meer het ene óf het andere wilde, maar<br />

alleen nog alles tegelijk.<br />

‘Smerig!’ riep ze als ik daarna in de kantine met iemand anders op schoot zat, ‘smerige<br />

kerels, gadverdamme bah!’<br />

Ze ging van school. Om mij, ben ik bang. Nog een paar keer zag ik haar op televisie, een van<br />

de balletmeisjes achter André van Duin of Marco Bakker. Daarna ben ik haar vergeten. En<br />

mezelf. Misschien had ik zonder de meisjes uit het boek van ’t Hart wel nooit meer aan haar<br />

gedacht. Maar nu herinner ik me van dat leven zelfs dit, meedogenloos: J. streed van begin af<br />

aan een verloren strijd. Vanwege het zoenen. Wat je ook probeerde, altijd streek je tong langs<br />

een koud, hard plaatje. Ze droeg een vals bovengebit. Om een stralende lach te hebben. Voor de<br />

revue.<br />

*<br />

4


Vrijheid is me lief, maar liefde is me liever.<br />

[VERENIGDE STATEN]<br />

De taxi die me van het vliegveld naar het centrum van Chicago brengt neemt vanwege de drukte<br />

een afslag eerder. Naast me op de achterbank trekt de cultureel attachee van de stad wit weg.<br />

‘Dit zou ik nou nooit doen,’ zegt ze nerveus. ‘Ik zou altijd Division nemen.’ Ze grijpt naar de<br />

parelketting op haar mohair truitje. Uit alle macht probeert ze onze chauffeur nog op andere<br />

gedachten te brengen. Maar het is al te laat. We rijden Cabrini-Green binnen. De wijk, slechts<br />

een paar blokken verwijderd van het chique Gold Coast, bestaat uit miserabele flatgebouwen,<br />

deels in afbraak, deels bewoond. De hoeken van de straten worden ingenomen door wachters<br />

van gangs. Jonge jongens. Als de taxi stilstaat voor een stoplicht kijken ze naar binnen om te<br />

zien of er niemand van de rivaliserende bende in zit. Het mohair lijkt recht overeind te staan. Tot<br />

overmaat van ramp klinkt er iets wat op een schot lijkt. Het is ver weg. Het zou evengoed iets<br />

anders kunnen zijn, maar de vrouw naast me laat zich plat op de achterbank vallen.<br />

Buiten sjokt een oude Afro-Amerikaanse langs. Zij trekt zich nergens iets van aan. Ze steekt<br />

over van het ene territorium naar het andere. Haar schouders hangen door het gewicht van twee<br />

volle tassen met boodschappen. Ze draagt witte gympen aan haar blote benen. Haar regenjas<br />

hangt open. Ze heeft een gebreide muts ver over haar oren getrokken.<br />

De cultureel attachee heeft me uitgenodigd om over De zwarte met het witte hart te praten,<br />

maar als ze hoort dat ik de stad lopend wil verkennen zegt ze: ‘Eén goede raad: zodra het ergens<br />

te zwart wordt, omdraaien en wegwezen!’<br />

[NEDERLAND]<br />

Op een avond in een Amsterdams atelier raakt een Surinaamse vrouw in de war.<br />

‘Randdebiel, wat betekent dat?’ vraagt ze terwijl we staan te schilderen, en ze blijft dat maar<br />

herhalen. ‘Wat betekent dat? Ze noemen me een lelijk woord en ik wil weten wat het betekent!’<br />

Niemand durft het haar te vertellen.<br />

‘Ze zullen anders wel opkijken,’ gaat ze verder, ‘die wijven van de Pinkstergemeente, als ze<br />

mij met al mijn sieraden zien.’<br />

Ons model heeft moeite stil te blijven zitten. Plotseling voelt ze haar naaktheid en ze blikt<br />

nerveus opzij naar de verwarde vrouw die bezig is haar op te zetten. Nat in nat.<br />

‘Ik kijk heus niet hoe je eruitziet,’ roept ze, ‘ik hoef helemaal niet te kijken, ik weet het zo<br />

ook wel,’ en woest schildert ze een kleurige figuur op het doek. Nog geen tel daarna maakt ze<br />

het gezicht met een dikke kwast en grote, boze halen grijs.<br />

Ze kijkt ons om de beurt aan met wijd opengesperde ogen.<br />

‘Het is met geesten al net als met hulpdiensten. Nooit zijn ze te bereiken als je ze nodig hebt.’<br />

*<br />

‘Ik heb een jaar lang uw roman bestudeerd en onderzoek verricht,’ zegt een mevrouw<br />

triomfantelijk tegen me. ‘Uiteindelijk kwam ik uit bij twee werken: een sociologischantropologische<br />

studie en eentje over etnische gedragspsychologie.’<br />

‘Ach,’ zeg ik bemoedigend, ‘dat geeft niet.’<br />

Bloedserieus somt ze namen en titels op van oude onderzoeken die volgens haar aan mijn<br />

boek ten grondslag liggen.<br />

‘De conclusie van mijn scriptie moet ik nu zeker schrappen...’ zegt ze beteuterd als ze merkt<br />

dat ik nog nooit van de genoemde werken heb gehoord. ‘Maar Kwasi en Kwame reageren<br />

precies zoals in die studies wordt beschreven. Hoe bent u daar dan op uitgekomen?’<br />

5


‘Door me voor te stellen hoe ik zelf in hun plaats zou handelen.’<br />

Verbijsterd kijkt ze me aan. Daarmee had de wetenschap geen rekening gehouden.<br />

[SURINAME]<br />

’s Ochtends vroeg, alsof de wereld alleen uit schrijvers bestaat, is de eerste die ik in Paramaribo<br />

zie Ellen Ombre. Zij zit op het terras te ontbijten. Toevallig.<br />

‘Iedere Surinamer,’ zegt zij, ‘heeft een buitenvrouw of een buitenman. Ik heb een buitenland.’<br />

*<br />

Bij Fort Zeelandia, aan de voet van het standbeeld van de jonge Wilhelmina, ligt een meisje op<br />

de grond. Ze kreunt en schreeuwt en baart een blanke babypop. Samen met een paar<br />

vriendinnen oefent ze een toneelstukje voor school. De anderen geven haar een rituele wintiwassing<br />

met wat bladeren. Zij raakt in trance. Gespeeld.<br />

Kinderen zijn de toekomst, hoor ik de hele tijd. Is dat geen vergissing? Kinderen zijn eerder<br />

het verleden. Zij dragen alles wat geweest is. De last die hun ouders droegen was lichter dan de<br />

last die zij krijgen, want zij zeulen ook de brokken van de ouders nog eens mee. Het verleden<br />

van elke nieuwe generatie is groter en zwaarder dan dat van de vorige.<br />

‘Sla haar,’ zegt een van de meisjes aan de Surinamerivier. Ze staat wijdbeens en heeft een<br />

pijp in haar mond. Aan haar voeten smeekt de kersverse moeder om genade. Tevergeefs. Een<br />

derde speelt dat ze haar afranselt.<br />

‘Sla haar maar flink, want zij is mijn vrouw.’<br />

Kinderen zijn te waardevol om op de wereld te zetten.<br />

FEBRUARI 2000<br />

Midden in de Surinamerivier ligt het wrak van de Goslar. De stalen romp is doormidden<br />

gescheurd en ligt dwars op de stroom. Zeeschepen manoeuvreren er met moeite langs. Elk<br />

halfuur passeert de pont naar Commewijne hem rakelings. Al zestig jaar. De bemanning werd<br />

bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog gedwongen het Duitse vrachtschip lek te steken.<br />

Pas toen werd duidelijk dat het cement vervoerde. Nu ligt het daar. Versteend. Het is oerlelijk en<br />

toch kan ik mijn ogen er niet van afhouden. Het is het perfecte symbool voor de familie uit de<br />

film waar ik mee bezig ben, maar ook voor het land zelf.<br />

Het is gebroken. Verscheurd. En toch is het een rots!<br />

*<br />

Tussen Kraka en Zanderij ligt aan de rode zandweg door het oerwoud een speeltuin in het niets.<br />

Een schommel, een glijbaan en een wip. Nergens iemand om ermee te spelen.<br />

*<br />

De onaards blauwe schittering op de grote vleugels van de Morphovlinder zag ik voor het eerst<br />

in de Amazone, een paar uur varen van Manaus. Het was een kleur die verder in de natuur niet<br />

voorkomt en bij mij zowel een schok teweegbracht als een ontzagwekkende rust. Die<br />

verschijning heb ik gebruikt in mijn filmscript. Telkens als Delana terugdenkt aan het<br />

geïdealiseerde Suriname van haar jeugd is er even die flikkering, onwerkelijk, enkel als<br />

weerschijn in een raam of in een regenplas in een Hollandse straat.<br />

6


Op zoek naar locaties maken Jindra [Markus], die de film gaat regisseren, en ik een tocht op<br />

de Brownsberg in de buurt van de Brokopondodam. Warm is het, ver en steil. Wanneer we ons<br />

doel hebben bereikt, een idyllische plek in het woud, zoeken we verkoeling onder een waterval.<br />

‘Arthur!’ roept Jindra plotseling, ‘Arthur, achter je!’ Even denk ik dat hij een grapje maakt,<br />

maar dan zie ik het insect. Tussen het donker van de bomen fladderen – elektriserend, lichtend<br />

blauw – zijn grote vleugels.<br />

‘De blauwe vlinder wijst de weg,’ zegt de vrouw die we even later tegenkomen. Ze gebaart<br />

naar haar zuster. ‘Maar zij weet er meer van.’ De zus schudt haar hoofd. Ze wil niet praten.<br />

‘Juist omdat ik er meer van weet, mag ik er niets over zeggen.’<br />

‘Alleen blanken zien de blauwe vlinder,’ zegt hun begeleider. Dan voegt hij er nog iets aan<br />

toe in het Sranantongo. Jindra heeft het allemaal op film. Terug bij ons kamp laten we het<br />

vertalen: ‘Wij zien niets omdat we weten wat we zoeken. Zíj hebben geen idee en daarom zien<br />

zij hem.’<br />

*<br />

In het binnenland vind ik de verlaten plantage Berg en Dal. Het grote huis aan de rivier is alleen<br />

nog een elegante façade in de woekerende greep van het oerwoud. Het kerkje ernaast is half<br />

ingestort.<br />

Blauwgeverfde wanden in de sacristie. Boven de preekstoel trekken de wolken voorbij. Op de<br />

vermolmde vloerdelen ligt een stuk van een oud opschrift. Slechts vier woorden zijn nog<br />

leesbaar: MI ZIELI NO VERGITI.<br />

*<br />

In de nederzetting Bersaba, de voormalige plantage P., district Para, is op het heetst van de dag<br />

iedereen binnen. Alleen Marinus niet. Hij zit op de kruising.<br />

‘Dit pad leidt nergens toe,’ zegt hij plechtig, ‘noch dat.’<br />

Hij loopt op zijn blote voeten mee om ons de Coropinakreek te wijzen.<br />

‘Ik ben op zoek naar mensen die uit Nederland zijn teruggekeerd,’ zeg ik. ‘Kent u er soms<br />

een?’<br />

Hij wijst op zichzelf. Negenentwintig jaar heeft hij in Zaandam gewoond. Sinds zeven jaar is<br />

hij terug in zijn geboortedorp.<br />

Zoveel werelden naast elkaar.<br />

‘Niemand mag ons tegenhouden.’ Marinus kruist het ene erf na het andere. ‘In Bersaba is de<br />

grond van iedereen.’ Maar vanuit de hutten wordt hij nauwlettend gevolgd.<br />

‘Wat vonden de mensen hier ervan, dat je thuiskwam?’<br />

‘Zolang je wat geld hebt gaat het goed. Maar daarna...’<br />

Hij wijst de plek aan waar zijn moeder ligt begraven. Al jaren. Op een dag zal hij een steen<br />

voor haar kopen. Ze ligt niet op het kerkhof, maar iets terzijde, tussen de bosjes achter de<br />

blauwe hal met het opschrift LIJKENHUISJE.<br />

Hij groet iemand die komt aanfietsen. Die lacht wat, maar groet niet terug.<br />

‘Als ik mijn netten uitzet snijden de jongens ze door. Ze lachen en als ik er iets van zeg<br />

roepen ze: “Jij moet je mond houden, jij bent pas aangekomen.” ’<br />

Marinus is uit Nederland teruggekeerd zonder iets. Zonder geld. Zonder vrouw.<br />

‘Ik heb wel kinderen. Hier en daar. Maar ik zorg niet voor ze.’ Hij kijkt even weg, niet uit<br />

schaamte maar omdat het hem aan het denken zet. Zij zorgen ook niet voor hem. Wat gebeurt er<br />

als Marinus ziek wordt?<br />

Hij roeit me het zwarte water van de kreek op in een bootje zonder kiel. In het woud legt hij<br />

aan om koesoewè voor me te rapen, en vertelt hij hoe ik er rode kleurstof van kan maken voor<br />

mijn tekeningen. Dan plukt hij anesiweri, wrijft de grote bladeren fijn tussen zijn handen en laat<br />

me ruiken.<br />

7


‘Baad je met deze kruiden, terwijl je hardop blijft herhalen: “Nu was ik alle vloeken af die<br />

over mij zijn afgeroepen. Hierna ga ik schoon zijn en vrij van alles!” ’<br />

Hij wil niet te lang wegblijven want hij is bang dat de jongens van het dorp zijn huis zullen<br />

binnengaan. Maar afscheid nemen wil hij ook niet. Hij smeekt me terug te komen en naar hem<br />

te vragen. ‘De dokter’ noemen ze hem, omdat hij alles beter weet. En als ze niet willen zeggen<br />

waar hij is, kan ik hem altijd vinden in huisje nummer zesendertig.<br />

‘Elke nacht droom ik van Suriname,’ zegt Marinus, ‘maar tegen de ochtend ben ik altijd<br />

even bang dat ik toch weer in Nederland wakker word.’<br />

8

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!