04.11.2013 Views

ADRIAAN MORRIËN IK HEB NU WEER DE TIJD

ADRIAAN MORRIËN IK HEB NU WEER DE TIJD

ADRIAAN MORRIËN IK HEB NU WEER DE TIJD

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>ADRIAAN</strong> <strong>MORRIËN</strong><br />

<strong>IK</strong> <strong>HEB</strong> <strong>NU</strong> <strong>WEER</strong> <strong>DE</strong> <strong>TIJD</strong><br />

UITGEVERIJ <strong>DE</strong> ARBEI<strong>DE</strong>RSPERS · AMSTERDAM · ANTWERPEN<br />

Eerste druk november 1996<br />

Tweede druk april 2001<br />

Copyright © 1996 Adriaan Morriën<br />

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van<br />

druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke<br />

toestemming van BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 CH Amsterdam.<br />

No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other<br />

means, without written permission from BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372,<br />

1016 CH Amsterdam.<br />

Omslagfoto: Harry Cock<br />

ISBN 90 295 3194 0 / <strong>NU</strong>GI 321<br />

www.boekboek.nl


En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis...<br />

Genesis 1:26<br />

Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of, zo wij zeer sterk zijn, tachtig<br />

jaren...<br />

Psalmen 90:10<br />

<strong>IK</strong> <strong>HEB</strong> <strong>NU</strong> <strong>WEER</strong> <strong>DE</strong> <strong>TIJD</strong><br />

Twaalf jaar geleden verwees dokter Joke, mijn huisarts, mij naar het Onze Lieve Vrouwe<br />

Gasthuis te Amsterdam. Zij vond dat ik te vaak bronchitis kreeg en wilde mijn longen, mijn<br />

ademhalingswegen nu eens grondig laten onderzoeken. Ik maakte een afspraak met dokter W.,<br />

een al oudere longarts, die mij beklopte, beluisterde en mijn bloeddruk mat, nadat hij mij eerst<br />

uitvoerig over mijn gezondheidstoestand, mijn ziekten en die van mijn naaste bloedverwanten<br />

had ondervraagd. Ik verzweeg hem niet dat ik omstreeks mijn twintigste levensjaar<br />

longtuberculose had gehad, waarvoor ik jarenlang had moeten kuren. Hij vroeg mij ook of ik<br />

rookte. Nee, ik rookte niet, kon ik hem naar waarheid hoewel met een niet al te gerust geweten<br />

verzekeren. Ik was er enkele jaren tevoren mee opgehouden, maar ik had mij er wel tientallen<br />

jaren aan bezondigd, een van de dingen waarvan ik in mijn leven werkelijk spijt heb.<br />

Een week later moest ik naar het ziekenhuis terugkeren voor röntgenfoto's,<br />

bloedonderzoek, prikken of krassen in mijn onderarm, teneinde vast te stellen of ik voor bepaalde<br />

stoffen allergisch was, en voor een test van mijn longfunctie. Vooral die test was een niet<br />

onverdeeld genoegen, al vind ik het altijd opwindend om mij aan de zorgen en bevelen van een<br />

veelal aankomende verpleegster toe te vertrouwen, zodat het er even op lijkt dat ik met haar op<br />

een heel rechtzinnige wijze ben verloofd. Welnu, ik werd door haar gemeten, waarvoor ik mijn<br />

schoenen moest uittrekken (meteen al zoiets intiems), en waarbij ik vaststelde dat ik in mijn<br />

lange leven drie, vier centimeters was gekrompen. Ik werd ook gewogen. Daarna zei de zuster<br />

mij dat ik, in een kleine geoutilleerde kamer, `mocht' plaatsnemen op een stoel voor een apparaat<br />

dat op een monitor was aangesloten. Een uur lang moest of mocht ik, met een genadeloze knijper<br />

op mijn neus en een mondstuk tegen mijn tanden, in een buis blazen, op verschillende manieren<br />

en uit alle macht, zodat mijn ogen uit mijn kassen puilden en ik er op het laatst vurig naar<br />

verlangde van mijn kortstondige geliefde afscheid te nemen om haar, althans in het ziekenhuis,<br />

nooit meer terug te zien. Op de monitor werden de curven zichtbaar waarbinnen mijn ademhaling<br />

zich onder al die beproevingen had bewogen.<br />

Op grond van het onderzoek schreef dokter W. mij middelen voor om mijn bronchiën te<br />

verwijden en het ontsteken van mijn longen tegen te gaan. Van allergie was geen sprake, hadden<br />

de krassen uitgewezen. Daar heb ik waarschijnlijk alleen in mijn ziel last van. Dat ik<br />

longemfyseem had werd mij niet verteld. `Je longen zijn niet al te best,' berichtte Joke mij, nadat<br />

zij van de uitslag van het onderzoek kennis had genomen. `Van de tien mannen van jouw leeftijd<br />

ben jij er een van de twee met de zwakste longen.' Ik weet niet goed meer of zij `zwakste' dan


wel `minste' zei, maar het komt op hetzelfde neer. Ik schrok niet eens zozeer van Jokes<br />

aanschouwelijke greep in de statistiek. Mijn longen hadden nu eenmaal een flinke knauw gehad,<br />

maar ik was er niettemin en tot mijn grote verrassing aardig oud mee geworden.<br />

Emfyseem, een geleidelijk voortschrijdend onvermogen van de longen om zuurstof aan<br />

de ingeademde lucht te onttrekken, treedt gewoonlijk pas bij het ouder worden op, wanneer alle<br />

organen er hoe langer hoe meer moeite mee krijgen het menselijk lichaam in stand te houden en<br />

te doen functioneren. In een later stadium van de ziekte krijgt de patiënt zuurstof toegediend, wat<br />

bij mij blijkbaar tot nu toe nog niet nodig is. Ik denk er ook maar liever niet aan. Wel ben ik<br />

behoorlijk kortademig geworden. Ik kan geen grote afstanden afleggen zonder rustpauzes in te<br />

voegen. Gelukkig kom ik nog altijd vrij snel weer op verhaal. Dankzij het openbaar vervoer ben<br />

ik niet aan stad, straat of huis gebonden. In huis merk ik weinig van mijn ongemak. Ik ben in<br />

staat voor mijzelf te zorgen, te koken, te schrijven en, als het nodig is, trappen te beklimmen, zij<br />

het met overleg en met inachtneming van mijn ademhalingscapaciteit. Het liefkozen gaat mij nog<br />

altijd gemakkelijk af.<br />

Sinds mijn eerste bezoek aan het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis ga ik met tussenpozen van een<br />

halfjaar naar de longspecialist. Op gezette tijden wordt mijn bloed onderzocht en worden<br />

röntgenfoto's van mijn longen gemaakt. In de winter krijg ik nog altijd wel eens bronchitis,<br />

meestal als gevolg van griep. Ik bel Joke, die mij een antibioticum voorschrijft, een<br />

wondermiddel waarvan ik geen kwaad wil weten. Binnen twee, drie dagen is de koorts<br />

bedwongen en kan ik mij weer buiten wagen.<br />

Twee jaar geleden, in mei, moest ik mij weer eens bij dokter W. melden. Hij stelde mij de<br />

gebruikelijke vragen, beluisterde mijn longen en stuurde mij daarna naar de röntgenafdeling. Na<br />

twee, drie weken belde hij mij op, wat nooit eerder was gebeurd. Hij had op de röntgenfoto iets<br />

gezien wat er op de vorige niet was geweest. Ik moest met de zuster een afspraak maken om mijn<br />

longen te laten scannen. Scannen, wist ik, is een onderzoek waarbij van een orgaan<br />

doorsneegewijs een groot aantal röntgenfoto's wordt gemaakt, zodat de arts een volledig beeld<br />

krijgt van wat er aan de hand is. Ik maakte een afspraak met de zuster (over twee weken moest ik<br />

komen), belde daarna Joke op en vertelde haar wat dokter W. had gezegd. Zij bevestigde mij wat<br />

ik ook zelf al had verondersteld, namelijk dat dokter W. waarschijnlijk aan een tumor dacht. Erg<br />

groot kon een tumor niet zijn, voegde zij er geruststellend aan toe, omdat ik al zo lang onder<br />

controle stond.<br />

Op het afgesproken uur begaf ik mij in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis naar de<br />

röntgenafdeling, nadat ik bij de zuster eerst de nodige papieren had opgehaald. Ik meldde mij aan<br />

het loket en moest wachten, tussen al die anderen, van wie je niet weet waar zij vandaan komen,<br />

aan welke kwalen zij lijden of van welke ziekten hun lichamen worden verdacht. Na een minuut<br />

of tien werd mijn naam afgeroepen. Een zuster bracht mij naar een vertrek waar ik nog niet<br />

eerder was geweest. Ik werd opgewacht door een niet zozeer onvriendelijke als wel<br />

terughoudende heer, in witte doktersjas, uit een vreemd land, Pakistan of India schatte ik, te<br />

oordelen naar zijn donkere huidskleur, ravenzwarte haardos en zware wenkbrauwen. Hij keek<br />

mij niet aan (misschien was hij verlegen of had hij meteen al een hekel aan mij) maar vroeg of<br />

gebood mij, in een gemompeld Engels waar ik de nodige moeite mee had, mijn bovenlichaam te<br />

ontbloten en op een smalle hoge tafel te gaan liggen, waarmee hij zodanig manipuleerde dat mijn<br />

hoofd en schouders in een soort gewelf terechtkwamen. Rechts boven mij, in de rand van de<br />

koker, een groen en een rood lampje, die afwisselend aan en uit zouden gaan en waarnaar ik mijn<br />

ademhaling moest richten. Nadat ik ten naaste bij had begrepen wat er van mij werd verlangd,


verdween de röntgenoloog in een belendend vertrek, waaruit mij, door middel van lampjes,<br />

aanwijzingen over in- en uitademen en het vasthouden van mijn adem werden gegeven. Na elke<br />

uitademing was er een korte pauze, waarin ik gewoon mocht ademen; het gewelf of de koker<br />

verschoof een beetje en de toedracht werd herhaald.<br />

Aanvankelijk had ik mij heel gespannen gevoeld en ontzettend verlaten, in dit vertrek<br />

zonder ramen, op mijn ongemakkelijke martelbank, maar ik slaagde erin mijn zenuwen in<br />

bedwang te houden en het tot mij te laten doordringen dat ik straks weer buiten zou lopen. Het<br />

duurde lang, heel lang, tien minuten, een kwartier, voordat ik mocht opstaan en mij aankleden.<br />

Over een week, vrijdagochtend negen uur, kon ik bij dokter W. de uitslag vernemen.<br />

De voorgaande weken was ik niet in paniek geraakt. Ik had mij voorgehouden dat ik geen<br />

longkanker had zolang het niet onomstotelijk was bewezen. Ook de laatste week bleef ik in staat<br />

mijn angst onderkoeld te houden, al voelde ik hem wel, in het verborgene, in mij wringen. Ik ben<br />

niet bang voor de dood, het dood-zijn, dat ik ooit als het volmaakte tijdverdrijf heb omschreven,<br />

maar het sterven aan longkanker lijkt mij afgrijselijk en ik begrijp niet hoe je, als je longkanker<br />

hebt, het radeloze geduld opbrengt je dood af te wachten. Zou ik mijzelf niet haten, willen<br />

vernietigen? Aan de andere kant besluit je ook niet in een handomdraai, van de ene dag op de<br />

andere, er een eind aan te maken. De laatste jaren was ik, in allerlei opzichten, herleefd,<br />

opgeleefd. Ondanks de mij door de ouderdom opgelegde beperkingen zou ik, in deze laatste<br />

gouden schijn, mijn leven nog graag een aantal jaren voortzetten.<br />

Vrijdagochtend, negen uur, zat ik, in de mij zozeer vertrouwd geworden gang, tegenover<br />

de spreekkamer van dokter W. Het rode lampje naast de deur brandde, ik hoorde nu en dan<br />

stemmen, geruststellende menselijke geluiden. Ik voelde mij somnambulistisch, op een<br />

onwezenlijke manier nieuwsgierig. Toen ik mocht binnenkomen en dokter W. mij begroette, zat<br />

hij niet, zoals gewoonlijk, achter zijn tafel, maar stond ernaast, met een grote envelop in de hand,<br />

waarmee hij naar een aan de muur bevestigde matglazen kijkraam ging en een lamp aanknipte,<br />

zodat het matglas werd verlicht. Uit de envelop haalde hij één voor één röntgenfoto's van mijn<br />

longen te voorschijn en drukte die tegen het kijkraam. `Kijk,' zei hij, `dit zijn littekens, hier, hier,<br />

en hier, allemaal littekentjes van vroeger.' Ik keek, maar ik kon moeilijk iets anders<br />

onderscheiden dan vage omtrekken, een flauwe afschaduwing, donker gekrioel van weefsel.<br />

`Hier is dat vlekje,' zei dokter W. Hij zag mij aan en zei: `Ik heb alle foto's laten komen die hier<br />

eerder van uw longen zijn gemaakt. Niet op de laatste, maar op de foto ervoor zit dat vlekje ook<br />

al.' Ik keek opnieuw, maar weer kon ik niets onderscheiden in die warrige donkerte van de<br />

röntgenfoto. `Hoe bedoelt u?' vroeg ik. `Wat betekent het?' `Het betekent dat ik er niets aan doe,'<br />

antwoordde dokter W. `Ik zie u over een halfjaar, op de afgesproken datum terug.' Pas op dat<br />

ogenblik drong de strekking van de vertoning, van de woorden van dokter W. tot mij door. Een<br />

warme golf steeg in mij op en ik bloosde, bloosde van blijdschap en geluk.<br />

Thuis belde ik mijn vrouw, mijn dochters op en vertelde hun het geweldige nieuws.<br />

Daarna ging ik naar de keuken om een boterham klaar te maken, want zonder te hebben ontbeten<br />

was ik het huis uitgegaan. Terwijl ik een boterham stond te smeren, neuriede ik een wijs, een<br />

deun. Ik dacht: wat neurie ik nu eigenlijk? Het was een psalm, uit de diepte van mijn jeugd<br />

opgestegen, psalm 68 vers 2, `een lied van David, voor den opperzangmeester':<br />

Maar 't vrome volk, in U verheugd,<br />

Zal huppelen van zielevreugd,<br />

Daar zij hun wens verkrijgen.


Hun blijdschap zal dan, onbepaald,<br />

Door 't licht, dat van Zijn aanzicht straalt,<br />

Ten hoogsten toppunt stijgen.<br />

De volgende dag, een zaterdag, ging ik naar De Bijenkorf. Ik had gelezen dat er zomeruitverkoop<br />

was en ik wilde, beneden op de afdeling voor herenkleding, kijken of er iets van mijn gading bij<br />

was. Toen ik er kwam zag ik dat bij alle rekken en tafels manvolk stond te voelen, graaien en<br />

passen. Daar waag ik mij niet tussen, dacht ik. Wanneer ik bij De Bijenkorf door de draaideur<br />

naar binnen ga, word ik meteen al door een lichte aanval van claustrofobie bevangen. Ik droop af<br />

door de pralende ruimte, langs de uitstallingen van parfumerie, met de tot in de puntjes verzorgde<br />

en opgemaakte verkoopsters. Bij de etalage met de horloges bleef ik staan. Ik had weliswaar een<br />

polshorloge, dat ik altijd in mijn zak bij mij droeg, maar wanneer ik ergens moest voorlezen, kon<br />

ik vanuit mijn voorleeshoogte de wijzers niet van de wijzerplaat onderscheiden. Hier zag ik<br />

ineens, in een van de glazen kasten, een horloge met zwarte wijzers op een lichte wijzerplaat. Ja,<br />

dat horloge koop ik, dacht ik. Ik heb nu weer de tijd.


MA<strong>DE</strong>MOISELLE LOLA<br />

Ik zal nu opstaan, en in de stad omgaan, in de wijken en in de straten, ik zal Hem zoeken...<br />

Hooglied 3:2<br />

MA<strong>DE</strong>MOISELLE LOLA<br />

Tijdens mijn eerste bezoek aan Parijs, in mei 1946, kwam ik door een toeval dat wel erg voor de<br />

hand lag, in een maison close terecht. Uit een respectabel aantal vrouwen mocht ik er drie<br />

uitkiezen die mij door middel van een petit spectacle in de geheimen van het liefdesspel zouden<br />

inwijden. Een beetje beduusd wees ik drie vrouwen aan, onder wie een mulattin op wie ik<br />

verliefd werd zodra zij de peignoir uittrok die zij bij de presentatie had gedragen. Nadat de<br />

vrouwen hun spel hadden opgevoerd en ik mocht zeggen met wie van hen ik het aanschouwde in<br />

praktijk zou willen brengen, wees ik zonder dralen en uit de grond van mijn hart die grote bruine<br />

vrouw aan met haar lieve ernstige gezicht die in mijn herinnering als de `zwarte Venus' is blijven<br />

voortleven. Bijna een halve eeuw later voel ik nog de opwinding, en de ontroering, waarmee ik<br />

mij, nadat ik mij had uitgekleed en zij mij en zichzelf had gewassen, op het grote kraakzindelijke<br />

bed naast haar neervlijde, haar begon te strelen en te kussen, haar zei hoe mooi ik haar vond en<br />

dat ik op het eerste gezicht (`au premier regard') verliefd op haar was geworden.<br />

Ik zal het verhaal van onze ontmoetingen hier niet uitvoerig vertellen (ik heb dat,<br />

trouwens, al eerder gedaan in het boek Plantage Muidergracht), maar ik verwijs ernaar om<br />

duidelijk te maken hoezeer ik, elke keer wanneer ik later Parijs bezocht, als vanzelf naar de<br />

plaatsen werd gezogen waar vrouwen hun gunsten te koop aanboden. Het was duidelijk dat ik<br />

hoopte mademoiselle Alpacca, zoals zij in het bordeel werd genoemd (in werkelijkheid heette zij<br />

Denise Oually), op een van die plaatsen terug te zien. De herinnering aan haar en aan het<br />

overweldigende geluksgevoel dat ik in haar gezelschap had ondervonden, nam bezit van mij<br />

zodra ik op het Gare du Nord uit de trein stapte of, om eerlijk te zijn, al meteen wanneer ik, om<br />

welke reden ook, mij had voorgenomen naar Parijs te gaan. De maisons closes waren na 1946<br />

verboden (nu werkelijk en in naam der wet gesloten) door de eerste vrouwelijke minister die in<br />

Frankrijk deel uitmaakte van een kabinet. Voortaan was ik op de straat aangewezen, le trottoir,<br />

zoals de Fransen zeggen, in de dubbelzinnige betekenis die dat woord voor hen heeft.<br />

Mademoiselle Alpacca heb ik nooit teruggezien.<br />

Op een van mijn speurtochten in Parijs kwam ik op een nazomermiddag in de buurt van de<br />

voormalige Hallen. Ik logeerde in hotel Madison, aan de boulevard Saint-Germain, en was met<br />

de metro tot aan de rue de Rivoli gegaan, waar ik uitstapte teneinde mij in het ongewisse,<br />

avontuurlijke te begeven. Het moet aan het eind van de jaren veertig of het begin van de jaren<br />

vijftig zijn geweest. Parijs werd nog door het toerisme met rust gelaten. Ik dwaalde er urenlang<br />

rond, hele ochtenden en middagen, om tenslotte moe en loom ergens uit te blazen en iets te eten.<br />

Op die gedenkwaardige middag liep ik, achter de Hallen, straat in straat uit. De prostituees zaten<br />

in de deuropening van de huizen of op het trottoir, lachten en wenkten. Ik zag niet wat ik zocht.<br />

Maar wat zocht ik?


Ik ben nooit een dwangmatige hoerenloper geweest die alleen maar zijn sperma kwijt wil,<br />

moet. Ik beroem mij daar niet op zomin als ik er, tegenover wie dan ook, verantwoording voor<br />

schuldig ben. Ook bij een prostituee zocht ik naar intimiteit, althans naar een begin of de schijn<br />

ervan. Ik was mij er heel goed van bewust dat die intimiteit, onder de gunstigste omstandigheden,<br />

alleen maar van toevallige aard kon zijn en van de kant van de prostituee op dienstbetoon<br />

berustte, de bereidheid een klant uit welbegrepen eigenbelang tegemoet te komen en hem niet<br />

blindelings af te doen. Ook onder prostituees heb ik vrouwen aangetroffen die in staat waren aan<br />

het naakte samenzijn een zekere meerwaarde te verlenen door iets aardigs te zeggen,<br />

belangstelling te tonen of voor te wenden, een al of niet bedrieglijke maar in elk geval ingetogen<br />

hartelijkheid uit te stralen.<br />

Al zwervend was ik tot aan de rue Marcel Etienne gekomen, vlak bij de boulevard<br />

Sébastopol. Wat zou ik doen? Op de metro stappen en terugkeren naar de omgeving van mijn<br />

hotel, de buurt die ik het best kende? Ik treuzelde nog, zoals ik het in mijn leven zo vaak heb<br />

gedaan, liep tot aan de boulevard en keerde op mijn schreden terug. Aan de overkant van de<br />

straat, op het andere trottoir, zag ik een meisje dat ik enkele minuten tevoren was tegengekomen.<br />

Zij was mij opgevallen, bedacht ik met terugwerkende kracht, door een zekere dromerigheid in<br />

haar verschijning en in de manier waarop zij liep, slenterde als ikzelf. Zij zag er, zonder opschik,<br />

vrijwel ongeschminkt en in een eenvoudig jurkje, niet uit als een prostituee en gedroeg zich ook<br />

niet als zodanig. Zij had mij niet aangezien, ze leek een gewoon meisje van een jaar of twintig,<br />

niet erg Frans, van Algerijnse afkomst misschien, een willekeurige voorbijgangster. Hier, in de<br />

rue Marcel Etienne, zag ik trouwens geen vrouwen die de aandacht van mannen probeerden te<br />

trekken.<br />

Ik bleef staan en keek wat zij deed, wat zij doen of niet doen zou. Zij ging het grote,<br />

vrijwel lege café binnen op de hoek van de straat. Ik stak de straat over en liep langzaam langs<br />

het café. Ik keek door de grote ramen naar binnen en zag haar aan de bar staan. Zij praatte met<br />

een al wat oudere man, willekeurige woorden, leek het, zoals je die zegt tegen iemand uit je buurt<br />

die je geregeld ziet. Of zou zij toch een prostituee zijn en hij haar... Het woord kwam mij in<br />

gedachten maar zelfs nu, bijna een halve eeuw later, vind ik het vervelend het neer te schrijven.<br />

Ik liep de hoek om, de zijstraat in, maar algauw keerde ik terug en besloot een kijkje in het café<br />

te nemen. Toen ik bijna de hoek en de ingang van het café had bereikt, zag ik haar naar buiten<br />

komen, zo onverwacht, voor mijn gevoel, dat ik er van schrok. Waar ging zij heen? Wat moest<br />

zij toch? Wat betekende die ongedurigheid? Ik liep nu achter haar aan. Wanneer ik mijn pas<br />

versnelde zou ik haar gemakkelijk kunnen inhalen. Zou ik haar aanspreken? Maar wat moest ik<br />

zeggen? Ik sprak weliswaar Frans, maar een Frans dat ik had gestudeerd. Ik was slecht op de<br />

hoogte van de omgangstaal waarvan je, in welke taal ook, gebruik maakt om het ijs te breken,<br />

een vrouw niet meteen af te schrikken.<br />

Ik voelde mij niet zozeer gespannen als wel in spanning, onderhevig aan een gezag, niet<br />

van een macht boven of buiten mij, maar in mijzelf, een innerlijke bevelvoerder die mij<br />

voortdreef zodat ik, enigszins verdoofd, achter het meisje aan ging en haar zienderogen inhaalde.<br />

Nu was ik vlak achter haar, hoefde nog slechts enkele flinke stappen te doen om naast haar te<br />

lopen. Ja, ik liep naast haar en vroeg haar, in een beleefd en belachelijk Frans, of zij zin had met<br />

mij een kop koffie te gaan drinken. Of iets anders, voegde ik er onhandig aan toe. Zij was niet<br />

verschrikt of zelfs verrast, zag mij vluchtig aan en antwoordde: `Ga maar mee, maar blijf een<br />

stukje achter mij.' Ik liet haar voorgaan, alsof ik in een andere, kalmere verdoving stapte, en<br />

volgde haar. Zij liep het blok uit tot aan de hoek en sloeg links de rue Pierre Lescot in, een kort


stukje maar, zodat ik haar nog juist, rechts, de rue du Cygne zag ingaan. Het was het laatste<br />

gedeelte van de rue du Cygne en toen ik bij de hoek was gekomen zag ik haar eerst niet.<br />

De rue du Cygne was, of is (nog altijd?), een van die onaanzienlijke straten waarvan er in<br />

Parijs honderden, misschien wel duizenden zijn, een stille straat met een eigen leven dat voor de<br />

vreemdeling verborgen blijft. Ik had bij de raadselachtige achtervolging van het meisje op de<br />

naamborden van de straten gelet en mij de namen in het geheugen geprent, zodat ik de weg terug<br />

naar de boulevard Sébastopol zou kunnen vinden. Ik liep verder. Links was een klein hotel dat<br />

zich nauwelijks van de andere huizen onderscheidde. Daar stond zij op mij te wachten, wenkte<br />

mij met een licht handgebaar en een knikje.<br />

Wij traden het hotel binnen. Zij ging mij ook hier voor. Geen spoor van een receptie. In<br />

de gang, achter het portaal, een trap naar de hoger gelegen verdiepingen; ernaast aan een tafeltje<br />

een meisje in een zwarte dienstjurk met een wit schortje voor. Een hôtel de passe, waar je voor<br />

een kortstondig verblijf op elk uur van de dag of de nacht een kamer kon huren. De beide<br />

meisjes, het dienstmeisje en het mijne, kenden elkaar, wisselden enkele vriendelijke woorden die<br />

ik niet verstond omdat ik mij een beetje achteraf hield. Mijn Algerijnse vroeg mij of ik de kamer<br />

wilde betalen en ik betaalde. Het was niet duur. Wij kregen de sleutel van de kamer en een<br />

schone handdoek. Ook hier ging het meisje mij voor en boven in de gang volgde ik haar naar een<br />

van de kamers, een eenvoudig, op het oog proper vertrek met een ijzeren ledikant, een wastafel<br />

met een spiegel, en een stoel. Zij maakte geen aanstalten zich uit te kleden maar ging op het bed<br />

zitten en nodigde mij met een gebaar uit hetzelfde te doen. Nu pas had zij mij aangezien, met een<br />

enkele, heel vluchtige blik. Ik werd door een lichte opwinding bevangen, een vreugdevolle, aan<br />

liefde grenzende ontroering bij de aanblik van dit meisje van wier bestaan ik nog geen kwartier<br />

geleden niet het minste vermoeden had gehad.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!