LICHTMASTEN - SWOV
LICHTMASTEN - SWOV
LICHTMASTEN - SWOV
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
proevenseries B en C de stand van de mast zo gekozen dat een inrijhoek van 15°<br />
werd bewerkstelligd. Bij de proevenserie A was deze destijds (arbitrair) op 10°<br />
gesteld.<br />
1.6. Proefterrein<br />
1.6.1. Algemeen<br />
Alle proeven zijn gehouden op het proefterrein 'De Vlasakkers' te Amersfoort,<br />
waar onder meer gebruik werd gemaakt van de reeds aanwezige faciliteiten voor het<br />
beproeven van de beveiligingsconstructies in wegbermen en op kunstwerken.<br />
Bij proevenserie A is door de situatie van het proefterrein (zie Afbeelding 3) en door<br />
de gebruikte beproevingsmethode het proefvoertuig· vaak door een aarden wàl<br />
opgevangen, waardoor het soms kantelde; in een aantal gevallen liep het vast op de<br />
keerschijf van de aandrijfinstallatie. Ook in andere gevallen was de terreingesteldheid<br />
in sterke mate bepalend voor de uitloop van het proefvoertuig en deze is dan ook niet<br />
in het onderzoek betrokken. Eén en ander vormde aanleiding tot een gewijzigde<br />
proefopstelling.<br />
Afbeelding 4 geeft een overzicht van het proefterrein zoals dat werd gebruikt bij de<br />
proevenseries B en C. Zowel de baan voor frontale proeven als voor zijdelingse<br />
proeven staan hierop afgebeeld.<br />
Net als bij de proevenserie A, is bij die proeven in de series B en C waarbij frontale<br />
botsingen gesimuleerd werden, het proefvoertuig via een kabel al rijdend tegen de<br />
lichtmast aangetrokken; spoorrails zorgen hierbij voor de geleiding.<br />
Voor het uitvoeren van zijdelingse botsproeven is een dolly ontworpen, waarop het<br />
proefvoertuig dwars op de rijrichting wordt neergezet. De dolly wordt op dezelfde<br />
wijze aangedreven als het voertuig bij de frontale proeven. Aan het eind van de baan<br />
wordt de dolly plotseling afgeremd, waardoor het proefvoertuig van de dolly glijdt,<br />
enkele meters zijdelings op een gladgemaakte baan doorglijdt en vervolgens tegen<br />
de lichtmast botst. (Afbeelding 5).<br />
1.6.2. Grondweerstand<br />
Alle beproefde masten zijn ingegraven, waarbij de ingraafdiepte, afhankelijk van de<br />
lengte van de mast, varieerde van 1,70 tot 2,00 m. Uit de praktijk is bekend dat de<br />
mast ten gevolge van een aanrijding slechts weinig door de grond snijdt. In verband<br />
daarmee en aangezien de mate van gronddoorsnijding mogelijk bepalend is voor de<br />
ernst van de afloop van een aanrijding, is getracht de gronddoorsnijding bij alle<br />
proeven te beperken.<br />
Omdat de masten steeds op dezelfde plek geplaatst werden, kon zodoende geen<br />
natuurlijke verdichting van de grond verkregen worden, en werd de grond verdicht<br />
met mechanische handstampers.<br />
De reproduceerbaarheid van de proeven werd in proevenserie A bevorderd doordat<br />
vóór elke proef de grondweerstand rond de lichtmast werd gecontroleerd door het<br />
Laboratorium voor Grondmechanica (zie Werkgroep Lichtmasten. 1972, Bijlage<br />
6).<br />
In verband met het vochtgehalte van het zand kon met behulp van (mechanische)<br />
handstampers echter geen voldoende verdichting van de grond gerealiseerd worden.<br />
Daarom werd een beperkte gronddoorsnijding bij de proevenseries B en C verwe-<br />
20