We zijn nog geen uur bij Moraal binnen of er tuft een Duits DKW-tje over de weglangs het huis: Moffen die de wegen afzoeken naar prooi. Ze verdwijnen in deverte.Er komt een grote rust over ons. We hebben het net gered! Het onmi<strong>dd</strong>ellijke gevaaris geweken. We gaan vroeg naar bed die avond en slapen als rozen tot diepin de volgende dag.Het ontbijt is karig en als we vragen of we nog wat melk kunnen, krijgen zegtMoraal: 'Jongens, de koe stiet hier dreuge heur.''t Is waar, het gezin bestaat maar uit drie personen en dan is er weinig spelingmet hetgene dat men op de bonkaarten krijgt.Zo langzamerhand dringt het tot ons door dat we eigenlijk op straat staan. Hoelang zal het nog duren tot de baby zich aankondigt? Wanneer we die avond methet echtpaar Moraal spreken hebben we maar één belangrijke vraag: 'Weten jullieniet een boer die ons onderdak durft te verlenen?Moraal denkt na. Hij ziet onze hoopvolle blikken en dan zegt hij: 'De enige die ikweet en die nergens angst voor heeft is boer Weerts, maar die heeft pas zijndochter met haar gezin bij zich in huis genomen. Weerts heeft in zijn leven al heelwat huzarenstukjes uitgehaald.In de Eerste Wereldoorlog heeft hij een deserteur diep uit Duitsland gehaald enover de grens gebracht. Weet je wat? Ik zal morgenavond maar eens naar hemtoegaan.'Naast Moraal woonde De Groot. Die hing op de verjaardag <strong>van</strong> de Koningin wasgoedop in de kleuren rood - wit - blauw.Weerts bracht aardappelen en wortels. 'Wat eten jullie toch veel', (hutspot) zeihet dochtertje <strong>van</strong> De Groot.De kleine Clara <strong>van</strong> Moraal, die nog nauwelijks lopen en praten kon, wist dat hetkwam, omdat Pinko en Panko mee aten. Dat waren voor haar de namen <strong>van</strong>Izak en Jo die de tij<strong>dd</strong>oorbrachten met eenPink-Pan-ko spelletje.De volgende avondwachten we in spanningop zijn terugkomst.We springen op <strong>van</strong>vreugde als we horendat Weerts zo gauwmogelijk zal komen ommet ons te praten.Het huis <strong>van</strong> de familieMoraal in Kloosterhaar.25
Hoopvol gaan we die avond naar bed en als we de volgende dag nog maar netwakker zijn staat hij al voor ons. Weerts is zo te zien een man uit één stuk en voorgeen kleintje vervaard. Met zijn grote Duitse pet maakt hij direct grote indruk opons. We vertellen hem ons verhaal en voelen dadelijk dat hij, die zoveel stoutmoedigedaden verricht heeft, het erg kan waarderen dat we de Moffen zo bij deneus genomen hebben. Als hij weg gaat belooft hij dat hij zijn best voor ons zaldoen. Hij staat in verbinding met de ondergrondse verzetsbeweging. Zolang webij Moraal zijn zal hij ons voedsel brengen. Intussen gaat hij er op uit om eenplaats voor ons te zoeken, want bij hem thuis kan hij ons, jammer genoeg, nogniet hebben. Ze zijn bij hem op de boerderij aan het dorsen en dan is er veelvreemd volk over de vloer.Twee dagen te moeten wachten op de beslissing over je lot is een lange tijd, diewe korten met lezen en spelletjes. Daardoor denken we ook niet zo zeer aan detoekomst. Die blijkt niet zo rooskleurig. Als Weerts komt binnenvallen, vertelt hijdat hij niets voor ons heeft kunnen vinden.Waar hij ook geweest is, iedereen is bang geworden nadat ze gehoord hebbenwat er bij Doedens en Smit gebeurd is.Nadat we-lang met elkaar gesproken hebben zegt Weerts tenslotte: 'Jongens,het lijkt mij het beste dat je nog eens dichter bij Coevorden een plaatsje zoekt. Alsdat niet lukt, kom dan maar terug, dan zullen we verder zien.' De volgendeavond stappen we weer op de fiets, zonder veel enthousiasme. Het zwerven isweer begonnen. Onze weg voert naar de Rheezerbelten, naar eenboerentimmerman, Welleweerd geheten.Ze herkennen me dadelijk, maar ze durven ons niet te helpen. We mogen zelfsniet in het hooi slapen. Dan maar weer op de fiets gestapt. Een tikje moedeloosrijden we over Collendoorn naar Ane, waar Jo klanten heeft. Bij de Hulters, erglieve mensen, mogen we toch niet langer dan één dag blijven. Voort gaat het devolgende avond naar Den Velde achter Gramsbergen. Ook hier mogen we tweenachten bij twee families een nacht blijven. We proberen met ons laatste geld enmet goede woorden ergens een goed onderkomen te vinden.... het helpt niet,men waagt het niet, de angst is te groot.In arren moede gaan we de volgende avond weer op Kloosterhaar aan. Om negenuur zijn we weer bij Moraal, waar de baby nog niet geboren is. Die belooftmet Weerts de dag daarna te gaan praten. Het gevolg is dat Weerts de anderemorgen al vroeg voor ons staat.'Kijk jongens', zegt hij,' als je nog een dag of acht zelf voor onderdak weet te zorgen,kun je daarna bij ons komen, want dan is het dorsen voorbij. Dan moet je welin een donkere koude schuur zitten, maar dat is altijd beter dan Westerbork ofPolen. We hebben het gevoel dat Weerts ons een kasteel aanbiedt. Wat deertons kou en duisternis? We hebben onderdak en krijgen te eten, m'n liefje watwil je nog meer? Diezelfde avond nog waag ik een verre sprong en rijd helemaalnaar Den Ham, zeker twintig kilometer <strong>van</strong> Kloosterhaar. Het is een geluk dat ikzo goed met de achterweggetjes bekend ben.Bij de man waar ik het meest mijn hoop op gevestigd had, krijg ik nul op het request,maar bij timmerman Blekkenhorst lukt het wel. 'Als het maar voor acht dagenis, durf ik het wel wagen', zegt hij.26