VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 15 mei 2009 — p. 879aan de herstelvordering toe, onverminderd }1 [...] 1artikel 6.1.10, tweede lid.De Vlaamse Regering kan nadere formele voorwaardenvastleggen waaraan de herstelvorderingop straffe van onontvankelijkheid moet voldoen.§ 7. De rechtbank bepaalt het bedrag van de meerwaarde.Bij een veroordeling tot de betaling van een geldsomgelijk aan de meerwaarde kan de veroordeeldezich op een geldige wijze kwijten door binnen eenjaar na de uitspraak de plaats te herstellen in de oorspronkelijketoestand of het strijdige gebruik te staken.Hetzelfde geldt ten aanzien van de veroordelingtot bouw- of aanpassingswerken.De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de berekeningvan het te vorderen bedrag en de betalingvan de meerwaarde. {2É3}1. – § 6, lid 1, gewijzigd bij art. 50 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010J 2. – Art. 146, derde lid, van het decreet van het Vlaamse Gewestvan 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijkeordening, zoals toegevoegd bij artikel 7 van het decreet vanhet Vlaamse Gewest van 4 juni 2003, schendt de artikelen 10,11, 12 en 14 van de Grondwet (Arbitragehof nr. 136/2004,22 juli 2004, B.S., 19 oktober 2004).J 3. – Artikel 149 van het decreet van het Vlaamse Gewestvan 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordeningschendt de bevoegdheidverdelende regels niet.Diezelfde bepaling schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet,in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdragvoor de rechten van de mens, niet (Grondwettelijk Hofnr. 59/2008, 19 maart 2008, B.S., 21 mei 2008).p. 879B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 7.4.8 volledig vervangenArt. 7.4.8. De verlenging, ingevolge artikel 26van het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassingen <strong>aanvulling</strong> van het ruimtelijke plannings-, vergunningen-en handhavingsbeleid, van de termijnwaarbinnen het voorkooprecht, vermeld inartikel 2.4.1, moet worden uitgeoefend, is eerst vantoepassing op de ruimtelijke uitvoeringsplannendie voorlopig worden vastgesteld vanaf1 september 2009.Deze verlenging is niet van toepassing op ruimtelijkeuitvoeringsplannen die eerder voorlopig of definitiefwerden vastgesteld, en doet vervallen voorkooprechtenniet herleven.}1[De regeling waarbij in het ruimtelijk uitvoeringsplande geldigheidsduur van het voorkooprechtwordt bepaald, ingevoegd bij het decreet van 16 juli2010 houdende aanpassing van de Vlaamse CodexRuimtelijke Ordening van 15 mei 2009 en van hetdecreet van 10 maart 2006 houdende decretaleaanpassingen inzake ruimtelijke ordening en onroerenderfgoed als gevolg van het bestuurlijk beleid,is eerst van toepassing op de ruimtelijke uitvoeringsplannendie voorlopig worden vastgesteldvanaf de datum van inwerkingtreding van dat wijzigenddecreet.] 1}1. – Lid 3 toegevoegd bij art. 54 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010p. 879B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 7.4.11 volledig vervangenArt. 7.4.11. Artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.3 zijnvan overeenkomstige toepassing op de }1 [...] 1 plannenvan aanleg die vanaf 1 september 2009 voorlopigworden aangenomen }2 [, opnieuw worden vastgesteldin toepassing van artikel 7.4.1, § 2, ofartikel 7.4.1/1, § 2, of opnieuw worden goedgekeurdin toepassing van artikel 7.4.2/1, § 2.] 2Vorderingen tot betaling van planschadevergoedingendie zijn ontstaan uit eerdere }3 [...] 3 plannen vanaanleg, worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingenvan het decreet betreffende de ruimtelijkeordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, zoalsdat gold op 31 augustus 2009 }4 [, opnieuw wordenvastgesteld in toepassing van artikel 7.4.1, § 2, ofartikel 7.4.1/1, § 2, of opnieuw worden goedgekeurdin toepassing van artikel 7.4.2/1, § 2] 4 .}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 55, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010, inwerkingtreding: 1 september 2009(art. 64, § 3)}2. – Lid 1 aangevuld bij art. 55, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010}3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 55, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010}4. – Lid 2 gewijzigd bij art. 55, 3°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010,B.S., 9 augustus 2010, inwerkingtreding: 1 september 2009(art. 64, § 3)p. 880B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 7.5.4 volledig vervangenArt. 7.5.4. Tot het in artikel 7.6.2, § 1, derde lid,4°, vermelde deel van het vergunningenregister volledigis opgemaakt door de gemeente en goedgekeurddoor de gewestelijke stedenbouwkundigambtenaar, bestaat er een vermoeden dat een verkavelingsvergunningvoor een niet-bebouwd deelvan een verkaveling die dateert van vóór22 december 1970 en die vanaf deze datum geenvoorwerp heeft uitgemaakt van een verkavelingswijzigingdie geleid heeft tot een vermeerdering ofeen vermindering van het aantal kavels of tot eenherverkaveling, vervallen is. De gewestelijke stedenbouwkundigeambtenaar neemt een beslissing overdit deel van het vergunningenregister binnen zestigdagen nadat de gemeente hem daarom verzochtheeft.In elke gemeente wordt een bericht aangeplakt datde eigenaars van een niet-bebouwde kavel of meerdereniet-bebouwde kavels in vergunde niet-vervallenverkavelingen die dateren van vóór22 december 1970, oproept om zich te melden bijhet college van burgemeester en schepenen. DeVlaamse Regering neemt de nodige maatregelenom te zorgen voor de onmiddellijke aanplakking nade inwerkingtreding van het decreet van 18 mei1999 houdende de organisatie van de ruimtelijkeordening op 1 mei 2000 en voor een bericht in tenminste drie dagbladen die in het Vlaamse Gewestworden verspreid.Als geen enkele eigenaar van een onbebouwdekavel zich gemeld heeft bij het college van burgemeesteren schepenen binnen een termijn van negentigdagen na 1 mei 2000, dan is de verkavelingsvergunningvoor de onbebouwde kavel of kavels definitiefvervallen.Als een eigenaar zich bij het college van burgemeesteren schepenen binnen een termijn van negentigdagen na 1 mei 2000 gemeld heeft, dan gaat hetcollege van burgemeester en schepenen na of deverkavelingsvergunning niet reeds vervallen is mettoepassing van de regeling, opgenomen in punt 12van bijlage 2, «Niet in de coördinatie opgenomenbepalingen: wijzigings-, overgangs- en opheffingsbepalingen,alsmede reeds voorbijgestreefde bepalingen»,gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regeringvan 22 oktober 1996 tot coördinatie van dewet van 29 maart 1962 houdende organisatie vande ruimtelijke ordening en van de stedenbouw. Alleenals de verkavelingsvergunning nog niet vervallenis, worden alle onbebouwde kavels opgenomenin het vergunningenregister.}1 [Voor deze kavels gelden de artikelen 4.6.4 tot enmet 4.6.8 met dien verstande dat de termijn van tienjaar na afgifte van de verkavelingsvergunning, vermeldin artikel 4.6.4, § 1, eerste lid, 2°, respectievelijk§ 2, 2°, vervangen wordt door een termijn vanvijf jaar vanaf 1 mei 2000. De termijn van vijftienjaar na afgifte van de verkavelingsvergunning, vermeldin artikel 4.6.4, § 2, 3°, wordt vervangen dooreen termijn van tien jaar vanaf 1 mei 2000.] 1Het verval van verkavelingsvergunningen, vermeldin het eerste lid, die niet moesten worden aangemeldomwille van het feit dat zij vanaf 22 december1970 het voorwerp hebben uitgemaakt van een verkavelingswijzigingdie geleid heeft tot een vermeerderingof een vermindering van het aantal kavels oftot een herverkaveling, wordt beoordeeld met toepassingvan de regeling, vermeld in het vierde lid.}1. – Lid 5 ingevoegd bij art. 56 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010p. 880B. Vl. Reg. 15 mei 2009Art. 7.5.6 volledig vervangenArt. 7.5.6. De artikelen 4.6.4 tot en met 4.6.8 zijnvan toepassing op de verkavelingsvergunningen dieverleend zijn }1 [vanaf 22 december 1970 en] 1 vóór1 mei 2000. }2 [De beperking van artikel 4.6.4, § 1,tweede lid, 2°, geldt evenwel niet ten aanzien van deverkopen van verkavelingen in hun geheel die vastedatum hebben verkregen vóór 1 september 2009,op voorwaarde dat de overheid hetzij op grond vanof refererend aan de verkavelingsvergunning stedenbouwkundigeof bouwvergunningen of stedenbouwkundigeattesten heeft verleend, hetzij wijzigingenaan de verkavelingsvergunning heeft toegestaan,inzoverre deze door de hogere overheid of derechter niet onrechtmatig werden bevonden. Dergelijkeverkopen in hun geheel konden wél het vervalvan een verkavelingsvergunning verhinderen.] 2Het voorgaande heeft nimmer voor gevolg dat teruggekomenwordt op in kracht van gewijsde geganerechterlijke beslissingen die tot het verval vanverkavelingsvergunningen hebben besloten opgrond van het oordeel dat verkopen van verkavelingenin hun geheel niet van aard zijn het verval vaneen verkaveling te verhinderen.}3 [De termijn van tien jaar na afgifte van de verkavelingsvergunning,vermeld in artikel 4.6.4, § 1, eerstelid, 2°, respectievelijk § 2, 2°, wordt vervangendoor een termijn van vijf jaar vanaf 1 mei 2000, voorniet-vervallen verkavelingsvergunningen die werdenafgegeven meer dan vijf jaar vóór 1 mei 2000.] 3}4 [De termijn van vijftien jaar na afgifte van de verkavelingsvergunning,vermeld in artikel 4.6.4, § 2,46 Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong>
VI. ADMINISTRATIEF RECHT EN STEDENBOUWRECHT • A. Vlaams GewestB. Vl. Reg. 16 juli 2010 — p. 8813°, wordt vervangen door een termijn van tien jaarvanaf 1 mei 2000, voor niet-vervallen verkavelingsvergunningendie werden afgegeven meer dan vijfjaar vóór 1 mei 2000.] 4}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 57 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010}2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 58 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010}3. – Lid 2 vervangen bij art. 59 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010}4. – Lid 3 vervangen bij art. 60 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S.,9 augustus 2010p. 881B. Vl. Reg. 16 juli 2010invoegen na B. Vl. Reg. 15 mei 2009B. Vl. Reg. 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtigehandelingen ter uitvoeringvan de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening(B.S., 10 september 2010)HOOFDSTUK 1ALGEMENE BEPALINGENArt. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordtverstaan onder:1° achtergevel: gevel die geen voorgevel of zijgevelis;2° achtertuin: tuingedeelte van het goed dat geenvoortuin of zijtuin is;3° het goed: het kadastrale perceel of de kadastralepercelen waarop de handelingen betrekking hebben,of, voor de percelen zonder kadastraal nummer,de grond of de gronden waarop de handelingenbetrekking hebben;4° industriegebied in de ruime zin: elk gebied, bestemdvoor industrie en ambacht, ook als het onderworpenis aan bijzondere voorwaarden;5° voorgevel: elke gevel gericht op de voorliggendeweg, met uitzondering van garagewegen of voetwegen;6° voorgevellijn: de lijn die gevormd wordt door devoorgevel of voorgevels door te trekken tot op de zijgrenzenvan het goed;7° voortuin: gedeelte van het goed dat voor de voorgevellijnvan het hoofdgebouw ligt;8° zijgevel: gevel aan de zijkant van het hoofdgebouw;9° zijtuin: gedeelte van het goed dat ter hoogte vaneen zijgevel gelegen is.HOOFDSTUK 2AANWIJZING VANMELDINGSPLICHTIGE HANDELINGENMET TOEPASSING VAN ARTIKEL 4.2.2VAN DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKEORDENINGArt. 2. Voor handelingen met stabiliteitswerkendie uitgevoerd worden binnen in hoofdzakelijk vergundeof vergund geachte gebouwen, wordt de vergunningsplichtvervangen door een verplichte meldingals aan de volgende voorwaarden voldaan is:1° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijzigingdoorgevoerd;2° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd.Art. 3. Voor handelingen met stabiliteitswerkendie uitgevoerd worden aan zijgevels, achtergevelsen daken van hoofdzakelijk vergunde of vergundgeachte gebouwen, wordt de vergunningsplichtvervangen door een verplichte melding als aan devolgende voorwaarden wordt voldaan:1° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijzigingdoorgevoerd;2° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd;3° het fysiek bouwvolume en bouwoppervlakte blijvenongewijzigd.Art. 4. Voor de oprichting van bijgebouwen dieaangebouwd zijn aan de hoofdzakelijk vergunde ofvergund geachte woning, wordt de vergunningsplichtvervangen door een verplichte melding alsaan de volgende voorwaarden voldaan is.1° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijzigingdoorgevoerd;2° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd;3° de totale oppervlakte van de bestaande en de opte richten aangebouwde bijgebouwen bedraagtmaximaal 40 vierkante meter;4° de gebouwen worden geplaatst in de zijtuin totop 3 meter van de perceelsgrenzen of in de achtertuintot op 2 meter van de perceelsgrenzen;5° de hoogte is beperkt tot 4 meter.In afwijking van het eerste lid, 4°, mag, als hethoofdgebouw is opgetrokken op of tegen de perceelsgrens,het aangebouwde bijgebouw ook opgetrokkenworden op of tegen de perceelsgrens, tegeneen bestaand aanpalend gebouw, als de bestaandescheidingsmuur niet gewijzigd wordt. De bouwdieptevan het nieuw op te richten aangebouwdebijgebouw overschrijdt de bouwdiepte van het aanpalendegebouw niet.; Voor de toepassing van ditartikel worden als bijgebouwen beschouwd: de fysiekaansluitende aanhorigheden die in bouwtechnischopzicht een rechtstreekse aansluiting of steunvinden bij het hoofdgebouw.Art. 5. Voor de verbouwing of uitbreiding van eenbestaand, hoofdzakelijk vergund industrieel of ambachtelijkbedrijf, gelegen in industriegebied in deruime zin, wordt de vergunningsplicht vervangendoor een verplichte melding, als aan de volgendevoorwaarden voldaan is:1° de handelingen brengen geen wijziging van deindustriële of ambachtelijke functie met zich mee;2° er wordt geen bedrijfswoning gecreëerd;3° de uitbreiding maakt een fysisch geïntegreerddeel uit van het bestaande gebouwencomplex;4° de werken gaan niet gepaard met een ontbossing,inname of aantasting van bufferzones;5° de hoogte van de gebouwen wordt beperkt tot deafstand tot de zijdelingse en de achterste perceelsgrenzen;6° de afstand tot de zijdelingse en de achterste perceelsgrenzenbedraagt minstens 3 meter;7° de gebouwen zijn niet hoger dan 10 meter;8° voor de inrichting is een milieuvergunningklasse I of II verleend, en de gebouwen zijn in hetaanvraagdossier van de milieuvergunning vermeld.Art. 6. De bepalingen van dit hoofdstuk geldenniet voor handelingen die strijdig zijn met de voorschriftenvan stedenbouwkundige verordeningen,ruimtelijke uitvoeringsplannen, plannen van aanlegof verkavelingsvergunningen, of met de uitdrukkelijkevoorwaarden van stedenbouwkundige vergunningen,met behoud van de toepassing van deandere regelgeving die van toepassing is.De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voorhandelingen, te verrichten op percelen waaropvoorlopig of definitief beschermde monumentenaanwezig zijn, in voorlopig of definitief beschermdelandschappen, in voorlopig of definitief aangeduideerfgoedlandschappen, in voorlopig of definitief beschermdestads- en dorpsgezichten, of in voorlopigof definitief beschermde archeologische monumenten.De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voorhandelingen die uitgevoerd worden in een oeverzone,afgebakend in een bekkenbeheersplan ofdeelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter bredestrook, te rekenen vanaf de bovenste rand van hettalud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbarewaterlopen.De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voorhandelingen die uitgevoerd worden voor de rooilijnof in een achteruitbouwstrook.HOOFDSTUK 3INDIENINGS- EN BETEKENINGSWIJZEVAN DE MELDINGArt. 7. § 1. De melding, vermeld in artikel 2, 3 en 4,wordt gedaan met het formulier, gevoegd alsbijlage I bij dit besluit.De melding, bedoeld in artikel 5, wordt gedaan methet formulier, gevoegd als bijlage II bij dit besluit.§ 2. Het dossier van de melding bevat één exemplaarvan de stukken, voorgeschreven door het besluitvan de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffendede dossiersamenstelling van de aanvraagvoor een stedenbouwkundige vergunning, met uitzonderingvan het aanvraagformulier.HOOFDSTUK 4SLOTBEPALINGENArt. 8. De Vlaamse Minister, bevoegd voor deruimtelijke ordening, is gemachtigd om de bijlagenbij dit besluit te wijzigen.Art. 9. Dit besluit treedt in werking op 1 december2010.Art. 10. De Vlaamse Minister, bevoegd voor deruimtelijke ordening, is belast met de uitvoeringvan dit besluit.Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 november 2010) – © <strong>Larcier</strong> 47