18.09.2015 Views

Buitengebied Velddijksestraat 7 Maasbommel

Toelichting - Gemeente West Maas en Waal

Toelichting - Gemeente West Maas en Waal

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Bestemmingsplan<br />

<strong>Buitengebied</strong>, <strong>Velddijksestraat</strong> 7<br />

<strong>Maasbommel</strong><br />

Toelichting<br />

Gemeente West Maas en Waal<br />

Datum: 28 januari 2011<br />

Projectnummer: 100399<br />

ID: NL.IMRO.0668.BUIVelddijksestr7-OW01


INHOUD<br />

1 Inleiding 3<br />

1.1 Aanleiding 3<br />

1.2 Ligging plangebied 3<br />

1.3 Vigerende bestemmingsplan 4<br />

1.4 Leeswijzer 5<br />

2 Bestaande situatie 6<br />

2.1 Omgeving plangebied 6<br />

2.2 Plangebied 6<br />

3 Beleidskader 7<br />

3.1 Rijksbeleid 7<br />

3.2 Provinciaal en gemeentelijk beleid 7<br />

4 Planbeschrijving 13<br />

4.1 Beheer 13<br />

4.2 Ontwikkelingslocatie 13<br />

4.3 Inrichtingsvoorstel 13<br />

5 Onderzoek en verantwoording 16<br />

5.1 Geluidhinder 16<br />

5.2 Bedrijven en milieuzonering 16<br />

5.3 Geur 17<br />

5.4 Bodem 18<br />

5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden 19<br />

5.6 Watertoets 20<br />

5.7 Flora en fauna 23<br />

5.8 Luchtkwaliteit 26<br />

5.9 Externe veiligheid 27<br />

5.10 Verkeer en parkeren 28<br />

6 Juridische planopzet 30<br />

6.1 Algemeen 30<br />

6.2 Dit bestemmingsplan 31<br />

7 Economische uitvoerbaarheid 33<br />

8 Overleg en inspraak 34


8.1 Inspraak 34<br />

8.2 Overleg 34<br />

8.3 Zienswijzen 34<br />

Bijlagen:<br />

− Bijlage 1: Stedenbouwkundig advies<br />

− Bijlage 2: Verkennend bodemonderzoek<br />

− Bijlage 3: Archeologisch bureauonderzoek<br />

− Bijlage 4: Quick scan flora en fauna<br />

− Bijlage 5: Inspraakverslag


1 Inleiding<br />

1.1 Aanleiding<br />

De gemeente West Maas en Waal heeft besloten om, op basis van het ‘Beleidskader<br />

hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied’ van de Regio<br />

Rivierenland, planologische medewerking te verlenen aan een verzoek tot functieverandering<br />

aan de <strong>Velddijksestraat</strong> 7 te <strong>Maasbommel</strong>.<br />

Het agrarisch bedrijf op deze locatie zal worden beëindigd, de agrarische bedrijfsbebouwing<br />

wordt, met uitzondering van de bedrijfswoning, gesloopt en de agrarische<br />

bestemming wordt omgezet in een woonbestemming.<br />

Als compensatie voor de te slopen bebouwing zullen ten noorden van de slooplocatie,<br />

tussen de <strong>Velddijksestraat</strong> 7 en 9, twee vrijstaande woningen worden gebouwd.<br />

Deze ontwikkelingen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan. Een herziening<br />

is daarom noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.<br />

1.2 Ligging plangebied<br />

Het plangebied ligt op circa 400 meter ten noorden van de kern <strong>Maasbommel</strong> in de<br />

gemeente West Maas en Waal. Op circa 250 meter ten oosten van het plangebied ligt<br />

het recreatiegebied De Gouden Ham.<br />

In het oosten wordt het plangebied begrensd door de <strong>Velddijksestraat</strong>, in het zuiden<br />

door woonpercelen en onbebouwde agrarische gronden, in het westen door het bedrijventerrein<br />

Kapelstraat en onbebouwde agrarische gronden en in het noorden door<br />

een woonperceel en onbebouwde agrarische gronden.<br />

De volgende afbeeldingen geven inzicht in de globale ligging en begrenzing van het<br />

plangebied. Voor een exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.<br />

Globale ligging plangebied (bron: Topografische Dienst)<br />

SAB 3


Globale begrenzing plangebied met nieuwbouwlocaties (rode stip)<br />

(bron: Google Earth)<br />

1.3 Vigerende bestemmingsplan<br />

Het plangebied maakt deel uit van het geldende bestemmingsplan ‘<strong>Buitengebied</strong>’, zoals<br />

dat op 12 november 1997 is vastgesteld door de raad van de gemeente West<br />

Maas en Waal en op 6 juli 1998 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de<br />

provincie Gelderland. Het bestemmingsplan is gedeeltelijk onherroepelijk geworden<br />

op 21 januari 2000 en geheel onherroepelijk geworden op 19 juli 2001. Voor het plangebied<br />

geldt tevens het bestemmingsplan ‘<strong>Buitengebied</strong>, herziening 2006’. Dit bestemmingsplan<br />

is op 11 december 2008 vastgesteld.<br />

Het plangebied heeft de bestemming ‘Agrarisch gebied’. Over een deel van het plangebied<br />

ligt een agrarisch bouwvlak. Gronden met de bestemming ‘Agrarisch gebied’<br />

zijn bedoeld voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf en watergangen ten behoeve<br />

van de waterhuishouding. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor extensieve<br />

dagrecreatie.<br />

SAB 4


Uitsnede verbeelding met globale ligging plangebied (rode ovaal)<br />

(bron: gemeente West Maas en Waal)<br />

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen,<br />

het omzetten van een agrarische bestemming in een woonbestemming en de bouw<br />

van twee vrijstaande woningen. Het geldende bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling<br />

niet mogelijk. Bij het omzetten van een agrarisch bouwvlak naar een woonbestemming<br />

mag het bestaande aantal gebouwen ten dienste van het wonen niet worden<br />

uitgebreid. Daarnaast mogen op agrarische gronden buiten het bouwvlak geen<br />

gebouwen ten dienste van het wonen worden gebouwd. Voorliggend bestemmingsplan<br />

is dan ook noodzakelijk om de functieverandering en beoogde bebouwing mogelijk<br />

te maken.<br />

1.4 Leeswijzer<br />

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting<br />

is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk<br />

2 ingegaan op de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader<br />

weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de planbeschrijving aan de orde komt. In hoofdstuk<br />

5 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond wat betreft milieuaspecten, water,<br />

archeologie en flora en fauna. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de juridische<br />

planopzet en hoofdstuk 7 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8<br />

gaat ten slotte in op de resultaten van overleg in inspraak.<br />

SAB 5


2 Bestaande situatie<br />

2.1 Omgeving plangebied<br />

Het landschap en de ruimtelijke opbouw van de gemeente West Maas en Waal zijn<br />

vooral bepaald door de loop van de rivieren Maas en Waal. Rivieren en uiterwaarden<br />

worden geflankeerd door dijken en oeverwallen met daarachter de komgronden. Het<br />

plangebied ligt op een oeverwal.<br />

Oeverwallen zijn gronden die door afzettingen van de rivier, op het moment dat deze<br />

buiten haar oevers trad, hoger zijn gelegen. In deze hoger gelegen gebieden is het karakter<br />

kleinschalig, is er een kenmerkende mozaïekachtige blokverkaveling en een<br />

historisch gegroeid wegenpatroon. Open weides worden afgewisseld met bebouwing.<br />

Op de oeverwallen is sprake van een mix van functies zoals wonen, werken en recreatie.<br />

Komgebieden zijn laaggelegen, relatief natte gebieden die van oudsher niet geschikt<br />

waren voor bebouwing. Ook voor landbouw waren de gronden te nat, wat als gevolg<br />

had dat de kleiige komgronden werden gebruikt als grasland. In de jaren vijftig en zestig<br />

van de vorige eeuw zijn als gevolg van de ruilverkaveling linten van boerderijen<br />

gebouwd in de kommen. De kom kenmerkt zich door een strookvormig verkavelingspatroon.<br />

Ten oosten van het plangebied ligt het recreatiegebied De Gouden Ham. Het recreatiegebied<br />

ligt tussen de kernen <strong>Maasbommel</strong>, Altforst en Appeltern. De Gouden Ham<br />

vormt samen met het gebied De Schans het zwaartepunt van de toeristischrecreatieve<br />

structuur in de gemeente West Maas en Waal. In de Gouden Ham heeft in<br />

de jaren ‘70 en begin jaren ‘80 van de vorige eeuw zand- en kleiwinning plaatsgevonden.<br />

Hierna is het als recreatieplas ontwikkeld en heeft het zijn huidige vorm gekregen.<br />

2.2 Plangebied<br />

In de huidige situatie is in het plangebied bedrijfsbebouwing met erfverharding van het<br />

agrarische bedrijf aanwezig. De bebouwing bestaat uit opstallen met een gezamenlijke<br />

oppervlakte van circa 2.250 m², één dienstwoning en een bijgebouw met een oppervlakte<br />

van 48 m 2 . Het plangebied, waaronder de locaties van de nieuw te bouwen<br />

woningen, bestaat verder uit onbebouwde agrarische gronden.<br />

SAB 6


3 Beleidskader<br />

3.1 Rijksbeleid<br />

Nota Ruimte<br />

De Nota Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland<br />

en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare<br />

samenleving en een aantrekkelijk land. Het kabinet schept ruimte voor ontwikkeling,<br />

uitgaande van het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ en verschuift het accent<br />

van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste<br />

ontwikkelingen. De Nota Ruimte ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling waarin alle<br />

betrokken partijen kunnen participeren. Het Rijk richt zijn aandacht met name op de<br />

nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om versterking van<br />

de dynamiek in de nationale stedelijke netwerken en om waarborging van de kwaliteit<br />

van de ecologische hoofdstructuur en de nationale landschappen.<br />

De centrale doelstellingen van de Nota Ruimte zijn: versterking van de internationale<br />

concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal<br />

platteland, de borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-)nationale waarden en de<br />

borging van veiligheid.<br />

Toets plan<br />

Het plangebied valt buiten de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Gezien dit feit kan<br />

geconcludeerd worden dat de nota geen direct relevant beoordelingskader vormt.<br />

3.2 Provinciaal en gemeentelijk beleid<br />

3.2.1 Provinciaal beleid<br />

Streekplan Gelderland 2005<br />

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan<br />

Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1<br />

juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen.<br />

Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor<br />

haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.<br />

Op grond van het streekplan behoort het plangebied tot het multifunctionele platteland.<br />

Het multifunctioneel platteland maakt deel uit van het multifunctioneel gebied.<br />

Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat<br />

de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur,<br />

waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch<br />

beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.<br />

De vitaliteit van het multifunctionele platteland wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid<br />

te geven aan gemeenten wat betreft de grondgebonden landbouw en<br />

nieuwe economische dragers voor vrijkomende agrarische bebouwing.<br />

De provincie geeft wat betreft functieverandering van gebouwen in het buitengebied<br />

de voorkeur aan het vervullen van de behoefte aan landelijk wonen. Indien hergebruik<br />

van de aanwezige gebouwen niet mogelijk is, kan na sloop van alle bedrijfsgebouwen<br />

SAB 7


vervangende nieuwbouw plaatsvinden, met een omvang van maximaal 50% van de<br />

gesloopte bebouwing in vierkante meters. Het provinciaal beleid biedt daarbij ruimte<br />

voor nadere beleidsinvulling in regionaal verband. Hier wordt in de volgende paragraaf<br />

nader op ingegaan.<br />

Uitsnede beleidskaart ruimtelijke structuur streekplan (bron: provincie Gelderland)<br />

Toets plan<br />

Voorliggend plan past binnen het provinciale beleid, omdat voormalige agrarische bedrijfsbebouwing<br />

wordt gesloopt en vervangen door woningen met een oppervlakte die<br />

ruimschoots onder de oppervlakte van maximaal 50% van de gesloopte bebouwing<br />

blijft. Met deze ontwikkeling wordt bijgedragen aan een vitaal platteland en ingespeeld<br />

op de behoefte aan landelijk wonen.<br />

Ontwerp Ruimtelijke Verordening Gelderland<br />

De Ruimtelijke Verordening Gelderland richt zich net zo breed als het streekplan op<br />

de fysieke leefomgeving in de provincie. Met een verordening kunnen Provinciale Staten<br />

regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen.<br />

Bij de afzonderlijke bepalingen uit de verordening is in de artikelsgewijze toelichting<br />

een korte duiding en verantwoording van het provinciaal belang opgenomen.<br />

Gedeputeerde Staten stelden op 3 november 2009 het ontwerp van de Ruimtelijke<br />

Verordening Gelderland vast. Naar verwachting zal de definitieve verordening in november<br />

2010 worden vastgesteld.<br />

De provincie acht het van belang dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en<br />

werken niet wordt toegestaan buiten bestaand bebouwd gebied, buiten de woningbouwcontour<br />

van de Stadsregio Arnhem Nijmegen en buiten de zoekzones wonen en<br />

werken. In afwijking hiervan kan het bouwen buiten deze gebieden wel mogelijk worden<br />

gemaakt in geval van functieverandering naar een niet agrarische functie.<br />

SAB 8


Verder is in voorliggend plan mede de bestemming ‘Wonen’ van toepassing. Met betrekking<br />

tot de bestemming ‘Wonen’ acht de provincie het van belang dat in een bestemmingsplan<br />

opgenomen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen<br />

passen in het vigerende, door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma<br />

voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen.<br />

Toets plan<br />

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op het beleid uit de ontwerp van de Ruimtelijke<br />

Verordening Gelderland doordat er sprake is van een functieverandering naar een<br />

niet agrarische functie. De gemeente West Maas en Waal) heeft in het kader van<br />

KWP3 (Kwalitatief Woonprogramma provincie Gelderland) haar woningbouwplannen<br />

voor de komende jaren moeten aangeven. De gemeente houdt daarbij rekening met<br />

kleine initiatieven zoals VAB woningen. Per kern worden hiervoor een aantal woningen<br />

opgenomen.<br />

3.2.2 Regionaal beleid<br />

Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied<br />

Het beleid voor vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing (VAB) is door de samenwerkende<br />

gemeenten in de regio Rivierenland opgesteld en is van kracht in het buitengebied<br />

van onder andere de gemeente West Maas en Waal. Vrijgekomen agrarische<br />

bedrijfsbebouwing kan worden hergebruikt voor woondoeleinden of<br />

verscheidene bedrijfsmatige doeleinden.<br />

De binnen de regio Rivierenland samenwerkende gemeenten willen, vanuit het streven<br />

de landschappelijke kwaliteit te vergroten, stimuleren dat agrarische bedrijfsgebouwen<br />

gesloopt worden wanneer ze hun agrarische functie hebben verloren. Om dit<br />

te stimuleren wordt, in ruil voor de sloop van alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen,<br />

de mogelijkheid geboden een woongebouw op te richten. Door de opbrengsten<br />

van de extra bouwrechten te gebruiken voor het dekken van de sloopkosten van<br />

vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing en de kosten van landschappelijke inpassing<br />

van nieuwe bebouwing, denken de samenwerkende gemeenten de ruimtelijke en<br />

landschappelijke kwaliteit van het buitengebied per saldo te kunnen vergroten.<br />

Sloop en vervangende nieuwbouw zijn alleen toegestaan wanneer gemeenten van<br />

mening zijn dat verbouw van de vrijgekomen agrarische bedrijfsruimte tot woonruimte<br />

niet mogelijk of wenselijk is. Monumentale bebouwing mag niet worden gesloopt en<br />

ook bebouwing die door de gemeente is bestemd als karakteristiek of beeldbepalend<br />

komt niet voor deze regeling in aanmerking.<br />

Er is een aantal uitgangspunten waaraan hergebruik en functieverandering van vrijgekomen<br />

agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied in alle gevallen moet voldoen:<br />

− de regeling voor functieverandering is alleen van toepassing op vrijkomende en<br />

vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied die met een vergunning<br />

is opgericht en minstens vijf jaar rechtmatig is gebruikt (d.w.z. conform de bestemming<br />

uit het vigerende bestemmingsplan);<br />

− bij functieverandering moet worden voldaan aan alle geldende wet- en regelgeving<br />

op het gebied van o.a. geluid, luchtkwaliteit, natuur en flora en fauna;<br />

SAB 9


− functieverandering is alleen mogelijk wanneer hergebruik van de vrijgekomen agrarische<br />

bedrijfsgebouwen voor agrarische doeleinden niet mogelijk of wenselijk is;<br />

− functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen mag niet leiden<br />

tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische<br />

bedrijven;<br />

− bij functieverandering moet de bestaande infrastructuur toereikend zijn voor de<br />

nieuwe functie. Nieuwe functies mogen dan ook geen grote verkeersaantrekkende<br />

werking hebben;<br />

− nieuwe bebouwing wordt alleen toegestaan wanneer deze op een goede landschappelijke<br />

en stedenbouwkundige wijze kan worden ingepast in het buitengebied;<br />

− buitenopslag van goederen en stalling buiten is niet toegestaan;<br />

− detailhandel is slechts toegestaan voor kleinschalige verkoop van ter plaatse geproduceerde<br />

of streekeigen producten waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt<br />

is aan de hoofdfunctie;<br />

− functieverandering wordt geëffectueerd door aanpassing van de agrarische bestemming<br />

binnen afzienbare termijn.<br />

Alleen wanneer er ruimtelijke argumenten bestaan tegen de bouw van een woongebouw<br />

of wanneer de eis van een woongebouw een, financiële of persoonlijke, belemmering<br />

vormt voor functieverandering, worden mogelijkheden geboden voor het terugbouwen<br />

van individuele vrijstaande woningen. Bij sloop van meer dan 1.000 m 2<br />

aan bedrijfsgebouwen of 800 m 2 aan kapitaalintensieve bedrijfsgebouwen (champignonteelt)<br />

is één individuele woning toegestaan en bij sloop van meer dan 2.500 m 2<br />

aan bedrijfsgebouwen of 1.600 m 2 aan kapitaalsintensieve bedrijfsgebouwen zijn twee<br />

individuele woningen toegestaan. Bij ruimtelijke argumenten kan het bijvoorbeeld<br />

gaan om:<br />

− landschappelijke redenen (een woongebouw doet afbreuk aan het open karakter<br />

van het landschap);<br />

− stedenbouwkundige redenen (een woongebouw past bijvoorbeeld niet in een lint<br />

met alleen individuele woningen).<br />

De bouw van een individuele woning dient te worden afgewogen tegen het belang dat<br />

gediend is met sloop van de vrijgekomen agrarische bebouwing. Voor de bouw van<br />

nieuwe woongebouwen (of woningen) gelden, naast de eerder genoemde uitgangspunten,<br />

de volgende voorwaarden:<br />

− alle op het perceel aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt<br />

(ook al is dit meer dan 2.500 m 2 ), uitgezonderd de hoeveelheid bij recht toegestane<br />

bijgebouwen en met uitzondering van monumentale gebouwen of gebouwen<br />

die door de gemeente zijn aangemerkt als karakteristiek en/of beeldbepalend;<br />

− in principe dient de nieuwbouw plaats te vinden in de directe nabijheid van het<br />

reeds aanwezige hoofdgebouw. Alleen wanneer een initiatiefnemer kan aantonen<br />

dat nieuwbouw op een andere locatie vanuit het oogpunt van ruimtelijke en landschappelijke<br />

kwaliteit de voorkeur verdient, kan de nieuwbouw plaatsvinden op<br />

grotere afstand van het bestaande hoofdgebouw of zelfs op een ander perceel.<br />

Hierbij geldt dat de initiatiefnemer bij functieverandering moet aantonen waarom<br />

herbouw op een andere locatie de ruimtelijke kwaliteit versterkt;<br />

− toegestaan zijn woningen met een maximale omvang conform de regeling in de vigerende<br />

bestemmingsplannen van de betreffende gemeente.<br />

SAB 10


Toets plan<br />

De regio stelt als eis bij functieverandering dat door de initiatiefnemer verbetering van<br />

de omgevingskwaliteit dient plaats te vinden. Er wordt in totaal circa 2.250 m 2 aan<br />

agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Voor de bouw van twee vrijstaande woningen<br />

moet 2500 m 2 worden gesloopt. Er is dus een tekort van 250 m 2 . Hierover is door de<br />

gemeente West Maas en Waal overleg gevoerd met de provincie Gelderland. De provincie<br />

heeft kenbaar gemaakt dat het minimale tekort geen probleem is als er compensatie<br />

geboden wordt. De gemeente heeft gekozen om deze compensatie om te<br />

zetten in een natuurcompensatie. Dit betekend dat er op het bedrijventerrein Kapelstraat,<br />

ten westen van het plangebied, een grote hoeveelheid bomen is of wordt aangebracht.<br />

Om ruimtelijke redenen wordt voorzien in de bouw van twee vrijstaande woningen met<br />

ieder een inhoud van maximaal 500 m 3 en ieder een bijgebouw van maximaal 80 m 2<br />

in plaats van een woongebouw. Het landschap waarin het plangebied ligt leent zich<br />

namelijk niet voor woningbouw in grote volumes. Met een ontheffing mag de inhoud<br />

van een woning 800 m 3 bedragen en de oppervlakte van een bijgebouw 120 m 2 .<br />

De bebouwingsstructuur bestaat richting <strong>Maasbommel</strong> uit lintbebouwing, maar in de<br />

omgeving van het plangebied is de bebouwing geclusterd. Deze clusters bestaan uit<br />

verschillende woningen en schuren en hebben als kenmerk dat ze worden omgeven<br />

door bomen. Door de geclusterde bebouwing met open ruimte ertussen is een doorzicht<br />

vanaf de dijk op het achterliggende gebied mogelijk.<br />

Met het bouwen van een woongebouw zou dit doorzicht aangetast kunnen worden.<br />

Door twee vrijstaande woningen te realiseren aansluitend aan de bestaande bebouwing<br />

ten noorden en zuiden van de open ruimte blijft het doorzicht behouden.<br />

Om deze redenen wordt medewerking verleend aan twee woningen met een volume<br />

dat recht doet aan het karakter van de omgeving van het plangebied.<br />

3.2.3 Gemeentelijk beleid<br />

Structuurvisie <strong>Buitengebied</strong> West Maas en Waal<br />

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van kracht geworden. Voor gemeenten<br />

betekent dit dat zij een structuurvisie moeten opstellen. De structuurvisie bevat<br />

een brede visie op de toekomst van de gemeente en vormt het kader van alle<br />

ruimtelijke ontwikkelingen. Sinds het moment van vaststelling door de gemeenteraad<br />

op 25 februari 2010 heeft deze visie een formele status als gemeentelijk beleid. Dit<br />

houdt in dat de visie een toetsingskader vormt voor initiatieven die voor dit gebied<br />

worden ingediend, maar ook de basis voor het opstarten van gemeentelijke projecten.<br />

Initiatieven worden in eerste instantie getoetst aan de visie en het toetsingskader.<br />

Het landschap is in de lagen natuurlandschap, cultuurlandschap en stedelijk netwerk<br />

uitgesplitst. Aan de hand van de verschillende lagen van het landschap is het gebied<br />

nader geanalyseerd. In de laag natuurlandschap ligt het plangebied morfologisch gezien<br />

op een oeverwal. In de laag cultuurlandschap ligt het plangebied in het landschapstype<br />

‘stroomrug Maas’. In de laag van het stedelijk netwerk heeft het plangebied<br />

recreatie als grondgebruik.<br />

SAB 11


De ontwikkelingsvisie voor de oeverwallen is als volgt: dit kleinschalige halfopen landschap,<br />

waarbij wonen, werken en agrarische activiteiten sterk met elkaar zijn verweven,<br />

biedt beperkt ruimte voor schaalvergroting. Het beleid ten aanzien van het landschap<br />

is gericht op handhaving van kleinschalige landschapselementen en het<br />

behoud van groene ruimten tussen de kernen. Dit betekent niet dat de oeverwal op<br />

slot zit.<br />

Het omzetten van aan agrarisch bouwperceel naar burgerwoning is passend op de<br />

oeverwal. Deze functies zijn van oudsher aanwezig. Aangezien het gaat om een open<br />

landschap is het van belang dat de woningen en/of het woongebouw qua aard en<br />

schaal passend zijn. Bovendien is een voorwaarde dat alle vrijgekomen (agrarische)<br />

bedrijfsgebouwen zonder karakteristieke of monumentale waarde worden gesloopt.<br />

Dit houdt dus in dat handhaving van bestaande karakteristieke panden of panden met<br />

een monumentale waarde voorop staat. De nieuwbouw dient in principe plaats te vinden<br />

op de plek van het voormalige hoofdgebouw. Nieuwbouw op een andere plek op<br />

het perceel kan uitsluitend plaatsvinden als daarvoor belangrijke stedenbouwkundige<br />

en landschappelijke argumenten aan ten grondslag liggen. De nieuwe gebouwen dienen<br />

ten slotte landschappelijk te worden ingepast.<br />

Toets plan<br />

Middels voorliggend plan wordt een agrarische bestemming omgezet in een woonbestemming<br />

en worden twee woningen toegevoegd. Het beleid uit de structuurvisie is<br />

gebaseerd op het regionale VAB-beleid. Voor de toetsing wordt daarom verder verwezen<br />

naar paragraaf 3.3.2. Het plan past binnen het beleid uit de structuurvisie.<br />

Welstandsnota<br />

Op grond van de gemeentelijke welstandsnota behoort het plangebied tot welstandsniveau<br />

3 (regulier welstandsgebied). Onder dit niveau vallen de gebieden die om een<br />

normale en zorgvuldige afstemming vragen van nieuwe bouwkundige ingrepen. Deze<br />

gebieden kunnen afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de<br />

architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen verdragen. De gemeente<br />

stelt geen specifieke eisen aan de ruimtelijke kwaliteit en de welstandsbeoordeling<br />

heeft als uitgangspunt het handhaven van de basiskwaliteit.<br />

Toets plan<br />

De bouwaanvraag wordt aan de redelijke eisen van welstand getoetst. De resultaten<br />

worden opgenomen in de uiteindelijke bouwvergunning.<br />

3.2.4 Conclusie<br />

De planontwikkeling past in het ruimtelijk beleid van de verschillende overheden. Op<br />

basis van het VAB-beleid wordt functieverandering toegepast, waarbij reductie van het<br />

aantal vierkante meters bebouwd oppervlak plaatsvindt. Er wordt vervolgens op een<br />

verantwoorde wijze twee vrijstaande nieuwe woningen in het landschap ingepast. Het<br />

beleid van de rijksoverheid, de provincie Gelderland, de regio Rivierenland en de gemeente<br />

West Maas en Waal staan de realisatie van het plan niet in de weg.<br />

SAB 12


4 Planbeschrijving<br />

4.1 Beheer<br />

Met dit plan wordt de geldende bestemming van het plangebied herzien voor een<br />

woonfunctie. Het bieden van de mogelijkheid tot het slopen van agrarische bedrijfsbebouwing<br />

en het realiseren van twee woningen past bij het karakter van het omliggende<br />

gebied. De toegelaten bebouwing sluit wat betreft schaal en situering aan op de<br />

omliggende bebouwing en de kenmerken van de omgeving.<br />

4.2 Ontwikkelingslocatie<br />

In het plangebied is agrarische bedrijfsbebouwing met een bedrijfswoning gelegen. De<br />

agrarische bedrijfsgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 2.250 m 2 , exclusief<br />

de bestaande bedrijfswoning en exclusief een bijgebouw van 48 m 2 . Het plangebied<br />

bestaat verder uit erfverharding en onbebouwde agrarische grond.<br />

4.3 Inrichtingsvoorstel<br />

Voorliggend plan betreft het omzetten van de agrarische bestemming in een woonbestemming,<br />

waarbij de bedrijfswoning behouden blijft en bedrijfsbebouwing met een totale<br />

oppervlakte van 2.250 m² gesloopt wordt. Deze bedrijfsbebouwing bestaat uit vier<br />

schuren. Er mag 80 m 2 bij recht aan bijgebouwen blijven staan. Dit betreft het bijgebouw<br />

dat aan de zuidwestzijde van de woning is aangebouwd. De volgende afbeelding<br />

geeft de huidige situatie weer met de te slopen (rood) en behouden (groen) bebouwing.<br />

Huidige situatie plangebied (bron: Google Earth)<br />

SAB 13


Als compensatie voor de te slopen bebouwing worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd.<br />

De inhoud per woning is maximaal 500 m 3 . De maximale goothoogte mag<br />

4,5 meter bedragen en de maximale bouwhoogte 9 meter. Ook mag er per woning<br />

één bijgebouw gerealiseerd worden van maximaal 80 m 2 . De maximale goot- en<br />

bouwhoogte voor de bijgebouwen bedragen respectievelijk 3 meter en 6 meter. Met<br />

een ontheffing mag de inhoud van een woning 800 m 3 bedragen en de oppervlakte<br />

van een bijgebouw 120 m 2 . Op de volgende afbeeldingen zijn aanzichten van de<br />

nieuwe woningen te zien.<br />

Aanzichten toekomstige woningen (bron: Architectenbureau Schreven)<br />

Door SAB is een stedenbouwkundig advies opgesteld voor de nieuw te bouwen woningen<br />

1 . Hierin is aangegeven dat de bebouwingsstructuur richting <strong>Maasbommel</strong> bestaat<br />

uit lintbebouwing, maar dat ter plekke van het plangebied de bebouwing geclusterd<br />

is. Deze clusters bestaan uit verschillende woningen en schuren en hebben als<br />

kenmerk dat ze worden omgeven door bomen. Door de geclusterde bebouwing met<br />

open ruimte tussen de clusters is een fraai doorzicht vanaf de dijk op het achterliggende<br />

gebied mogelijk.<br />

Door de nieuwe woningen zo te situeren dat ze aansluiten op de bestaande bebouwing<br />

blijft sprake van een open ruimte en maken de woningen onderdeel uit van de<br />

geclusterde bebouwing. Op de volgende afbeelding is een inrichtingsschets van de<br />

toekomstige situatie weergegeven. Hierop is de geclusterde bebouwing aan weerszijden<br />

van de open ruimte en de zichtlijn duidelijk te zien.<br />

1<br />

Stedenbouwkundig advies VAB bouwkavels <strong>Velddijksestraat</strong> 7, SAB Arnhem, 14 april 2010.<br />

SAB 14


Een voorwaarde bij de ontwikkeling is dat de percelen ook een groene uitstraling krijgen<br />

om op die manier aan te sluiten op de groene uitstraling van de clusters. De inrichtingsschets<br />

geeft daar met onder andere de aanleg van een paddenpoel en een<br />

sloot en de aanplant van perceelrandbeplanting een globale indicatie voor. Door de<br />

gemeente is aangegeven dat de initiatiefnemer in een later stadium dan het bestemmingsplan<br />

een beplantingsplan zal moeten overleggen.<br />

Dit geldt ook voor een voorstel voor de beeldkwaliteit van de bebouwing. De noordelijke<br />

woning kan raakvlakken hebben met het noordelijke bebouwingscluster, de zuidelijke<br />

woning met het zuidelijke bebouwingscluster. Dat betreft niet alleen de beeldkwaliteit<br />

en de erfbeplanting, maar ook de massa.<br />

SAB 15


5 Onderzoek en verantwoording<br />

5.1 Geluidhinder<br />

Inleiding<br />

Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige ruimten, zoals woningen worden gerealiseerd,<br />

stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting akoestisch onderzoek uit te<br />

voeren naar de geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van omliggende<br />

wegen. Deze geluidsbelasting mag de 48 dB niet overschrijden.<br />

In de Wgh staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke<br />

geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor geluidsgevoelige<br />

bestemmingen. Op basis van Wgh moet bij ruimtelijke ontwikkelingen<br />

rekening worden gehouden met drie geluidsbronnen: wegverkeers-, railverkeers- en<br />

industrielawaai.<br />

Onderzoek<br />

Door de gemeente West Maas en Waal is onderzoek gedaan naar geluidhinder. De<br />

nieuw te realiseren woningen zijn geluidsgevoelige objecten. Het plan valt niet binnen<br />

een zone van de weg, omdat de <strong>Velddijksestraat</strong> een 30 kilometer weg is. Deze wegen<br />

hebben geen zone als bedoeld in artikel 74 van de Wgh. Formeel hoeft er conform<br />

de Wgh bij een 30 km weg geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.<br />

Echter vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden getoetst<br />

hoe hoog de geluidswaarde op de eventuele nieuwe woningen zullen bedragen.<br />

De gemeente heeft een indicatieve berekening uitgevoerd waaruit blijkt dat de geluidsbelasting<br />

ten gevolge van het wegverkeer op de <strong>Velddijksestraat</strong> ter plaatse van<br />

de gevel van de nieuw te realiseren woningen ongeveer 34 dB (incl. aftrek ex art 110g<br />

Wgh) bedraagt. Hierbij is er vanuit gegaan dat de nieuwe woningen in dezelfde lijn<br />

worden gerealiseerd als de woning aan de <strong>Velddijksestraat</strong> 7, namelijk op ongeveer<br />

10 meter van de rand van de weg. Op de situatieschets in paragraaf 4.3 is te zien dat<br />

de woningen op minimaal 15 meter van de rand van de weg zijn geprojecteerd.<br />

De normstelling voor de nieuwe woningen bedraagt 48 dB (voorkeursgrenswaarde).<br />

De maximaal te ontheffen waarde bedraagt 53 dB. Uit de berekening blijkt dat aan deze<br />

voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Door de gemeente is aangegeven dat er<br />

geen akoestisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd.<br />

Conclusie<br />

Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het plan.<br />

5.2 Bedrijven en milieuzonering<br />

Inleiding<br />

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden<br />

gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen<br />

de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige<br />

functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed<br />

door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.<br />

SAB 16


Onderzoek<br />

Het plan voorziet in nieuwe gevoelige functies in de vorm van twee nieuwe woningen<br />

en de omzetting van één bedrijfswoning in een burgerwoning . In de directe nabijheid<br />

van de locatie zijn diverse bedrijven gevestigd. Wat betreft de aanbevolen afstanden<br />

tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de VNG-brochure ‘Bedrijven<br />

en milieuzonering’ 2 geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het<br />

omgevingstype ‘gemengd gebied’ als ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’ aanbevolen.<br />

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen<br />

en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het<br />

rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden<br />

voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype ‘rustig woongebied’.<br />

Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De<br />

afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige<br />

activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten<br />

het betreffende perceel.<br />

De locatie maakt gezien de omliggende functies deel uit van een ‘rustig buitengebied’.<br />

De dichtstbijzijnde bedrijven zijn agrarisch bedrijven aan de <strong>Velddijksestraat</strong> 16 en de<br />

<strong>Velddijksestraat</strong> 13/15.<br />

Door de gemeente is aangegeven dat uit een controle in 2008 is gebleken dat het<br />

agrarische bedrijf aan de <strong>Velddijksestraat</strong> 16 niet meer actief is.<br />

Het bedrijf aan de <strong>Velddijksestraat</strong> 13/15 ligt op circa 90 meter van de noordelijke<br />

nieuwe woning. De andere woningen liggen op grotere afstand. De richtafstand voor<br />

dit bedrijf bedraagt 50 meter. Alle drie de woningen liggen daarmee buiten de invloedssfeer<br />

van het bedrijf.<br />

Ten oosten van het huidige agrarische bedrijf aan de <strong>Velddijksestraat</strong> 7 is de uitbreiding<br />

van het bedrijventerrein Kapelstraat geprojecteerd. De verwachting is dat zich<br />

daar bedrijven tot en met milieucategorie 2 mogen vestigen. De richtafstand voor deze<br />

categorie bedraagt 50 meter. De zuidelijke nieuwe woning en bestaande woning liggen<br />

op circa 130 meter van de geplande uitbreiding. De noordelijke nieuwe woning ligt<br />

op grotere afstand. Alle drie de woningen liggen daarmee buiten de invloedssfeer van<br />

het toekomstige bedrijventerrein.<br />

Conclusie<br />

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.<br />

5.3 Geur<br />

Inleiding<br />

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader<br />

bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven<br />

van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastingsen<br />

afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde)<br />

veehouderij.<br />

2<br />

Bedrijven en milieuzonering, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2009,<br />

ISBN: 9789012130813.<br />

SAB 17


De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een<br />

rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed<br />

woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging<br />

ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een<br />

partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.<br />

Voor een veehouderij en/of een geurgevoelig object die onderdeel uitmaakten van een<br />

andere veehouderij, of op of na 19 maart 2000 hebben opgehouden deel uit te maken<br />

van een andere veehouderij, gelden vaste afstanden; binnen de bebouwde kom een<br />

afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom 50 meter.<br />

Onderzoek<br />

De gemeente West Maas en Waal heeft getoetst aan het aspect geur. Zowel de bestaande<br />

woning als de nieuwe woningen worden beschouwd als geurgevoelig objecten<br />

die na 19 maart 2000 hebben opgehouden deel uit te maken van een veehouderij.<br />

Het plangebied valt buiten de bebouwde kom, er geldt dan ook een afstand van 50<br />

meter. Voor een goede ruimtelijke onderbouwing moet deze afstand vanaf de grens<br />

van het agrarische bouwvlak worden aangehouden.<br />

In de omgeving van het plangebied zijn twee veehouderijbedrijven gelegen, aan de<br />

<strong>Velddijksestraat</strong> 13-15 en <strong>Velddijksestraat</strong> 16. Het plangebied ligt op een afstand van<br />

meer dan 50 meter van het bouwvlak aan de <strong>Velddijksestraat</strong> 13-15. Tijdens een controle<br />

in 2008 is gebleken dat het agrarische bedrijf aan de <strong>Velddijksestraat</strong> 16 niet<br />

meer actief is. Dit bedrijf is dan ook niet in de beoordeling meegenomen.<br />

Omdat het agrarische bedrijf aan de <strong>Velddijksestraat</strong> 16 niet meer actief is komt de<br />

contour, die gedeeltelijk over het plangebied lag, van dit bedrijf te vervallen. Blijkens<br />

de toets is de realisatie van de nieuwe woningen nu in het hele plangebied mogelijk is.<br />

Conclusie<br />

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan.<br />

5.4 Bodem<br />

Inleiding<br />

Wanneer in een bestemmingsplan milieugevoelige functies worden mogelijk gemaakt,<br />

moet worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor de beoogde<br />

functie.<br />

Onderzoek<br />

Door Oranjewoud is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd 3 . In het opgeboorde<br />

materiaal zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op bodemverontreiniging. In<br />

zowel de boven- als ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten<br />

aangetroffen. In het grondwater is in één peilbuis een licht verhoogde concentratie<br />

barium aangetoond. Naar alle waarschijnlijkheid komt barium van nature<br />

voor in het grondwater. De overige onderzochte componenten zijn niet verhoogd aangetoond.<br />

3<br />

Verkennend bodemonderzoek perceel G415 <strong>Velddijksestraat</strong> te <strong>Maasbommel</strong>, projectnr.<br />

233207, Oranjewoud, 20 juli 2010.<br />

SAB 18


De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek<br />

en vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.<br />

Door de gemeente is aangegeven dat de ondergrond en het grondwater voldoende<br />

zijn onderzocht.<br />

Conclusie<br />

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan.<br />

5.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden<br />

Archeologische waarden<br />

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de<br />

eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch<br />

onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een hoge of middelhoge<br />

trefkans, of indien het plangebied niet is gekarteerd.<br />

Door Vestigia is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd 4 . De <strong>Velddijksestraat</strong><br />

bevindt zich in een gebied waar rivierkleiontginningen hebben plaatsgehad. Het plangebied<br />

ligt tussen twee stroomgordels in, niet op een hooggelegen oeverwal. Uit de<br />

ligging van het plangebied, en op basis van bestudering van historisch kaartmateriaal<br />

en de gegevens die verkregen zijn uit archeologisch onderzoek in de omgeving van<br />

het plangebied, kan afgeleid worden dat de locatie in het verleden waarschijnlijk niet<br />

bewoond is geweest. De verwachting op het aantreffen van archeologie in het plangebied<br />

is daarmee laag.<br />

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geadviseerd geen nader archeologisch<br />

onderzoek uit te voeren. Er worden geen bezwaren gezien voor de voorgenomen<br />

ontwikkeling. Gezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet<br />

een ‘toevalsvondst’ wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk<br />

te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen.<br />

Cultuurhistorische waarden<br />

Het plangebied of de directe omgeving daarvan herbergen geen cultuurhistorische<br />

waarden waar in dit bestemmingsplan rekening mee gehouden moet worden.<br />

Conclusie<br />

De aspecten archeologische en cultuurhistorische waarden vormt geen belemmering<br />

voor het plan.<br />

4<br />

Nieuwbouw van twee woningen aan de <strong>Velddijksestraat</strong> 7 te <strong>Maasbommel</strong>: ruimtelijk advies<br />

op basis van archeologisch bureauonderzoek, projectnr. V10-1871, Vestigia, 12 november<br />

2010.<br />

SAB 19


5.6 Watertoets<br />

5.6.1 Rijksbeleid<br />

Nationaal Waterplan<br />

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is<br />

de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande<br />

nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het<br />

Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.<br />

Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode<br />

2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan<br />

richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en<br />

diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die<br />

hiervoor worden genomen.<br />

Het projectgebied ligt in het gebied ‘Rivieren’. De grote rivieren bestaan uit het Nederlandse<br />

deel van de Rijn inclusief de aftakkingen en de Maas en wordt onderscheiden<br />

in bovenrivieren, benedenrivieren en de Maas. De Rijn- en Maasmonding hebben andere<br />

hydraulische kenmerken dan het bovenrivierengebied. De rivieren zijn breder en<br />

stromen trager en staan onder invloed van het getij. Bij het rivierengebied gaat het om<br />

de rivier zelf, het rivierbed en de ruimte binnendijks die nodig is voor rivierverruiming.<br />

De rivier en het rivierbed vormen het ‘buitendijks’ gebied. Iedere rivier(tak) heeft eigen<br />

kenmerken en eigenschappen.<br />

In de afgelopen eeuwen is door de verschillende gebruiksfuncties veel ruimte aan de<br />

rivieren ontnomen, met als gevolg dat de rivieren zijn ingeklemd tussen de dijken, die<br />

steeds hoger zijn gemaakt. Door de bevolkingsontwikkeling en economische groei zijn<br />

de te beschermen waarden sterk toegenomen. Deze kwetsbaarheid van ons land, tezamen<br />

met ongunstige verwachtingen over klimaatverandering en zeespiegelstijging,<br />

maken duidelijk dat een duurzame bescherming tegen hoogwater, zowel nu als in de<br />

toekomst, hoge prioriteit moet houden.<br />

5.6.2 Provinciaal beleid<br />

Waterplan Gelderland 2010-2015<br />

Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde<br />

Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet.<br />

Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de<br />

waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar<br />

afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking<br />

getreden.<br />

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig<br />

zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming,<br />

regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen.<br />

Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en<br />

grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.<br />

SAB 20


Het plangebied heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie ‘landbouw’. De gebieden<br />

met de basisfunctie ‘landbouw’ geldt voor die gebieden waar de hoofdfunctie<br />

landbouw is. Binnen deze functie komt natte natuur verspreid in kleine elementen<br />

voor. In de gebieden met de functie landbouw is de inrichting en het beheer van het<br />

watersysteem allereerst gericht op:<br />

− een ontwateringsdiepte met aanvaardbare risico’s voor wateroverlast en vervolgens<br />

minimale vochttekorten;<br />

− oppervlaktewaterpeilen die het meest voorkomende landbouwkundige grondgebruik<br />

accommoderen;<br />

− beschikbaarheid van oppervlaktewater voor het op peil houden van de grondwaterstand<br />

en voor beregening;<br />

− (zeer) lokale afstemming op verspreid liggende natuurelementen en waardevolle<br />

ecologie (vissen, waterplanten);<br />

− een grondwaterpeil in de veenweidegebieden dat niet verlaagd wordt ten opzichte<br />

van het maaiveld (wel het volgen van maaivelddaling). De maximale drooglegging<br />

in veenweidegebieden is 60 cm onder maaiveld.<br />

5.6.3 Regionaal beleid<br />

Waterbeheersplan 2010-2015<br />

Het beleid uit het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rivierenland is er op<br />

gericht schoon hemelwater niet af te voeren naar de riolering. In het kader van duurzaam<br />

waterbeheer is het gewenst om bij alle nieuwbouw maximale afkoppeling van<br />

het hemelwater toe te passen. Hierbij hanteert het waterschap de drietrapsstrategie<br />

vasthouden, bergen en afvoeren. Het schone hemelwater dient geïnfiltreerd te worden<br />

in de bodem of anders via een bodempassage afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater.<br />

5.6.4 Gemeentelijk beleid<br />

Waterplan West Maas en Waal<br />

De gemeente West Maas en Waal en Waterschap Rivierenland streven gezamenlijk<br />

naar een gezond en veerkrachtig watersysteem en een duurzame waterketen. Het<br />

Waterplan dient als input voor nieuw op te stellen wijzigingsplannen en de waterparagraaf.<br />

In de gemeente West Maas en Waal speelt een aantal problemen met betrekking tot<br />

de afvoer van kwel- en rioolwater via het watergangenstelsel en de waterkwaliteit in<br />

watergangen. In het waterplan staan de volgende uitgangspunten genoemd:<br />

− Drietrapsstrategie WB21(niet afwentelen van waterproblemen):<br />

− vasthouden, bergen, afvoeren (waterkwantiteit);<br />

− schoonhouden, scheiden, schoonmaken (waterkwaliteit);<br />

− Uitgaan van stroomgebiedbenadering en waterketenbenadering; onderling in balans;<br />

− Gezonde en veerkrachtige watersystemen:<br />

− juiste hoeveelheid water, van de juiste kwaliteit, op het juiste moment en op de<br />

juiste plek voor mens, dier en plant;<br />

− watersysteem moet op orde zijn (voldoen aan Normering regionale wateroverlast);<br />

− ecologisch gezond water en (natte) landnatuur, ook in stedelijk gebied;<br />

SAB 21


− Ruimte voor water:<br />

− in het kader van veiligheid;<br />

− water als medeordenend, dan wel sturend principe bij ruimtelijke plannen;<br />

− met water de identiteit van de plek zichtbaar maken;<br />

− Uitvoeren tegen laagst mogelijke maatschappelijke kosten;<br />

− Goede interne en externe communicatie;<br />

− Samenwerking en afstemming (planvorming en uitvoering).<br />

5.6.5 Situatie plangebied<br />

Per saldo brengt onderhavige ontwikkeling geen toename van het verhard oppervlak<br />

met zich mee. Het verharde oppervlak neemt als gevolg van de reductie van de bebouwing<br />

juist af. Opstallen met een gezamenlijke oppervlakte van circa 2.250 m 2 worden<br />

gesloopt. Het bestemmingsplan biedt ruimte aan twee vrijstaande woningen met<br />

ieder een inhoud van maximaal 500 m 3 en ieder een bijgebouw van maximaal 80 m 2 .<br />

Met een afwijking mag de inhoud van een woning 800 m 3 bedragen en de oppervlakte<br />

van een bijgebouw 120 m 2 . Door de gemeente is aangegeven dat in overleg met het<br />

waterschap vastgesteld zal moeten worden of er ruimte voor waterberging moet worden<br />

gerealiseerd en zo ja, hoeveel.<br />

Door het beëindigen van het agrarisch bedrijf aan de <strong>Velddijksestraat</strong> 7 neemt de<br />

hoeveelheid afvalwater af. Wat betreft de twee nieuw te bouwen woningen wordt het<br />

vuilwater afgevoerd via het in de straat aanwezige rioolstelsel. Voor de aansluiting van<br />

de nieuwe panden op het rioolstelsel moet een rioolaansluitvergunning worden aangevraagd.<br />

Bij het beoordelen van die aanvraag zal het Team Openbare Ruimte van de<br />

gemeente West Maas en Waal beoordelen op welke wijze kan worden aangesloten en<br />

of een eigen pompput nodig is. Alle kosten voor het aansluiten op het rioolstelsel komen<br />

volledig voor rekening van de aanvrager.<br />

Afvloeiend regenwater van de percelen moet geïnfiltreerd worden in de grond of worden<br />

afgevoerd naar oppervlaktewater in de omgeving. Regenwater mag niet geloosd<br />

worden op het rioolstelsel.<br />

Gezien de problematiek met hoge grondwaterstanden (kwelwater) in vrijwel alle kernen,<br />

wordt door de gemeente aangeraden hier bouwkundige maatregelen voor te nemen<br />

door bijvoorbeeld geen kelders te realiseren.<br />

Het plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Ingrepen voorkomend<br />

uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem<br />

verandert.<br />

Het plan ligt niet binnen de kern- of beschermingzone van een waterkering. Het is<br />

daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een<br />

waterkering.<br />

Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor waterkwaliteit in de omgeving. Het plan<br />

veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de<br />

omgeving.<br />

Het plan ligt niet in een gebied met bijzondere natuurwaarden. Verstoring van natuurwaarden<br />

als gevolg van het plan wordt daarom niet aannemelijk geacht.<br />

SAB 22


Ten westen van het plangebied ligt een A-watergang die aan beide kanten een beschermingszone<br />

van vier meter heeft. Ten behoeve van doelmatig onderhoud dient<br />

deze zone, waarop de Keur van het waterschap van toepassing is, obstakelvrij te<br />

worden gehouden. Hiermee is in dit bestemmingsplan rekening gehouden.<br />

Conclusie<br />

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.<br />

5.7 Flora en fauna<br />

Inleiding<br />

Voordat de ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dient er eerst een onderzoek<br />

worden uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet<br />

en eventueel andere geldende natuurregelgeving.<br />

Door SAB is daarom een quick scan uitgevoerd waarin op basis van een gebiedsanalyse,<br />

beschikbare soortgegevens en een eenmalige veldverkenning, uitspraken worden<br />

gedaan over de mogelijke aanwezigheid van beschermde planten en dieren in het<br />

projectgebied 5 . Het veldbezoek heeft nadrukkelijk niet de status van een volledige<br />

veldinventarisatie; zowel tijdstip (deels buiten het groeiseizoen van planten en deels<br />

buiten het actieve seizoen van diverse diergroepen) als het eenmalige karakter zijn<br />

hiervoor niet toereikend.<br />

Onderzoek<br />

Gebiedsbescherming<br />

Bij gebiedsbescherming is onderscheid gemaakt tussen de Natuurbeschermingswet<br />

en de Ecologische Hoofdstructuur. In de Natuurbeschermingswet worden Vogel- en<br />

Habitatrichtlijngebieden en beschermde Natuurmonumenten beschermd. De Ecologische<br />

Hoofdstructuur (EHS) is niet opgenomen in de natuurwetgeving, maar dient bij<br />

de planologische afweging te worden meegenomen.<br />

Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingwet.<br />

Het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet<br />

bevindt zich op een afstand van meer dan drie kilometer van het<br />

plangebied. Gezien de afstand en het ontbreken van overeenkomstig habitat, zijn<br />

geen negatieve effecten te verwachten op het beschermde natuurgebied.<br />

Het plangebied ligt niet in, maar op een afstand van 750 meter van een gebied dat is<br />

aangewezen als onderdeel van de EHS. Door de relatief geringe grootte van het plangebied<br />

en de barrièrewerking van het tussenliggende gebied (bebouwde kom van<br />

<strong>Maasbommel</strong>) ontbreekt een relatie met de EHS. Gezien het lokale karakter van de<br />

ingreep worden zowel directe als indirecte negatieve effecten op de EHS niet verwacht.<br />

Gebiedsbescherming is voor dit project niet aan de orde.<br />

Soortenbescherming<br />

Soortenbescherming is altijd van toepassing. In Nederland is de bescherming van<br />

soorten opgenomen in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet is gericht op het<br />

duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke<br />

5<br />

Quick scan flora en fauna, SAB, 11 juni 2010.<br />

SAB 23


ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde<br />

soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet.<br />

Voor het beoordelen van de doorwerking van het aspect soortenbescherming moet<br />

worden nagegaan of het plangebied beschermde soorten (zowel planten als dieren)<br />

herbergt. De mogelijke negatieve effecten van de ingreep op betreffende soorten<br />

moeten worden beschreven.<br />

Volgens het natuurloket zijn beschermde soorten aangetroffen in het kilometerhok<br />

(165 - 426) waarbinnen het plangebied valt. Binnen het kilometerhok zijn alleen de<br />

vogels goed onderzocht. Daarvan zijn geen beschermde soorten aangetroffen.<br />

Omdat het plangebied maar een klein onderdeel uitmaakt van het betreffende kilometerhok,<br />

is besloten geen gegevens op te vragen bij het Natuurloket, maar de quick<br />

scan vooral te baseren op de biotoopinschatting door een ecoloog van SAB.<br />

Vaatplanten: Tijdens de veldverkenning zijn geen beschermde vaatplanten gevonden.<br />

Het plangebied is grotendeels verhard of in gebruik als weiland. Soorten waarvoor een<br />

ontheffing nodig is in het kader van de Flora- en faunawet, worden dan ook niet verwacht.<br />

Grondgebonden zoogdieren: Volgens verspreidingsgegevens komen in de omgeving<br />

verschillende soorten zoogdieren voor. In het plangebied komen zeker algemene<br />

soorten voor. Voor deze soorten, die onder het eerste lichte beschermingsregime vallen,<br />

geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren en/of aantasten van vaste rusten<br />

verblijfsplaatsen. Strikt beschermde soorten worden niet verwacht omdat deze hoge<br />

eisen stellen aan de habitat. Het plangebied voldoet niet aan zulke hoge habitateisen.<br />

Er zijn ook geen sporen van strikt beschermde soorten zoogdieren aangetroffen.<br />

Negatieve effecten op vaste rust- of verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten zijn<br />

niet te verwachten.<br />

Vleermuizen: Vleermuizen komen volgens verspreidingsgegevens ook in de omgeving<br />

voor. Ook de huidige bewoners beamen dat vleermuizen veelvuldig in het plangebied<br />

gezien worden. Vleermuizen zijn strikt beschermd volgens tabel 3 van de Flora- en<br />

faunawet. Vleermuizen zijn globaal op te delen in gebouwbewonende soorten zoals<br />

gewone dwergvleermuis en laatvlieger en boombewonende soorten als rosse vleermuis<br />

en watervleermuis. Daarnaast zijn soorten die van beide elementen gebruik maken.<br />

De bedrijfswoning voldoet mogelijk als vaste rust- of verblijfplaats van gebouwbewonende<br />

soorten vleermuizen. Deze woning heeft namelijk toegankelijke spouwmuren.<br />

De overige bebouwing is niet geschikt bevonden om vaste rust- of verblijfplaatsen van<br />

gebouwbewonende soorten vleermuizen te herbergen. Aangezien de bedrijfswoning<br />

behouden blijft, zijn negatieve effecten op vaste rust- of verblijfplaatsen van gebouwbewonende<br />

soorten vleermuizen niet te verwachten. Indien met de toekomstige plannen<br />

het gebouw gesloopt of verbouwd wordt (bijvoorbeeld dak vernieuwen of verbouwen)<br />

worden potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen mogelijk aangetast. In dat<br />

geval is gericht onderzoek naar de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen<br />

van vleermuizen noodzakelijk. Pas als het exacte gebruik van het plangebied door deze<br />

soorten bekend is kan worden bepaald of en welke mitigerende maatregelen getroffen<br />

moeten worden om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen.<br />

SAB 24


Binnen het plangebied staan ook meerdere bomen die mogelijk geschikt zijn als vaste<br />

rust- of verblijfplaats of als vliegroute. De bomen worden verder niet aangetast en<br />

daardoor zijn geen negatieve effecten te verwachten op vaste rust- of verblijfplaatsen<br />

van boombewonende vleermuissoorten of vaste vliegroutes.<br />

Vogels: Het plangebied is voor veel vogels geschikt om te dienen als broedgebied. De<br />

meeste van deze vogelsoorten zijn niet strikt beschermd. Huismussen en zwaluwen<br />

zijn typische vogels voor een dergelijke omgeving maar deze zijn niet broedend waargenomen.<br />

Ook na afronding van de ingrepen is het plangebied voor deze soorten geschikt.<br />

Negatieve effecten op vaste rust- of verblijfplaatsen van strikt beschermde vogelsoorten<br />

zijn niet te verwachten. Overigens zijn alle vogels in het broedseizoen<br />

beschermd. De werkzaamheden mogen niet worden uitgevoerd wanneer actieve<br />

broedgevallen aanwezig zijn. Hierop bestaan geen uitzonderingen.<br />

Amfibieën: Naast de bedrijfswoning bevindt zich een watergang waar amfibieën in<br />

voorkomen. Omdat de watergang niet wordt aangetast bij de werkzaamheden zijn negatieve<br />

effecten op vaste rust- of verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten amfibieën<br />

op voorhand uit te sluiten. De winterbiotoop voor deze dieren bevindt zich<br />

hoogst waarschijnlijk in de houtwallen in de directe omgeving.<br />

Reptielen: Reptielen komen volgens verspreidingsgegevens in de omgeving van het<br />

plangebied niet voor. Gezien het ontbreken van geschikt habitat in het plangebied is<br />

het onwaarschijnlijk dat reptielen hier voorkomen. Negatieve effecten op vaste rust- of<br />

verblijfplaatsen van reptielen zijn niet te verwachten.<br />

Vissen: De watergangen binnen het plangebied worden niet aangetast en dus zijn negatieve<br />

effecten op strikt beschermde vissoorten op voorhand uit te sluiten. De waterkwaliteit<br />

van de watergangen is van lage kwaliteit dus de aanwezigheid van strikt beschermde<br />

vissoorten is discutabel.<br />

Insecten en overige soorten: Beschermde insecten en soorten uit de overige soortgroepen<br />

worden, op basis van beschikbare verspreidingsgegevens en de aangetroffen<br />

biotopen (grotendeels verhard en bebouwd), niet in het plangebied verwacht.<br />

Conclusie<br />

Gebiedbescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet en de Ecologische<br />

Hoofdstructuur is gezien de afstand en de bestaande barrièrewerking van het tussenliggende<br />

gebied niet van toepassing.<br />

De meeste (mogelijk) voorkomende beschermde soorten vallen onder de lichte beschermingscategorie<br />

van de Flora- en faunawet. Vaste rust- en verblijfsplaatsen van<br />

deze soorten mogen op basis van een algemene vrijstelling worden aangetast, zonder<br />

dat sprake is van procedurele consequenties.<br />

Op basis van verspreidingsgegevens, biotoopeisen en de veldverkenning is het voorkomen<br />

van vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten uit de soortgroepen<br />

amfibieën, reptielen, vissen, vaatplanten, zoogdieren, vleermuizen, vogels en<br />

insecten onwaarschijnlijk. Negatieve effecten worden niet verwacht.<br />

Vogels kunnen broeden binnen en in de omgeving van het plangebied. De werkzaamheden<br />

mogen alleen doorgang vinden als geen actieve broedgevallen verstoord worden.<br />

SAB 25


Verder is altijd de zorgplicht van toepassing, op basis waarvan door iedereen voldoende<br />

zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun<br />

leefomgeving. Dit kan bijvoorbeeld door buiten kwetsbare periodes (het voortplantings-<br />

en winterslaapseizoen) te starten met werkzaamheden en het gefaseerd werken<br />

om dieren de kans te geven om te vluchten.<br />

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het<br />

plan.<br />

5.8 Luchtkwaliteit<br />

Inleiding<br />

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een<br />

implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder<br />

andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter<br />

bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO 2 ) en zwevende<br />

deeltjes als PM 10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het<br />

dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen,<br />

uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.<br />

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen<br />

aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft<br />

Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma<br />

Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het<br />

Rijk en diversie regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte<br />

wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende<br />

mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de<br />

provincies c.q. regio’s waar overschrijdingen plaatsvinden.<br />

Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn<br />

de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die ‘niet in<br />

betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel<br />

getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden<br />

tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB<br />

NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO 2 en PM 10 betekent dit<br />

dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 ųg/m³ verslechtering<br />

leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw)<br />

is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.<br />

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar<br />

is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan<br />

luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan ‘niet in betekende mate’ bijdraagt<br />

aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de<br />

verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte<br />

van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit<br />

onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.<br />

SAB 26


Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen<br />

genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële<br />

uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter<br />

van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen<br />

zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico’s<br />

optreden.<br />

Onderzoek<br />

Aan de <strong>Velddijksestraat</strong> bestaat het voornemen om een agrarische bestemming om te<br />

zetten in een woonbestemming en twee woningen te bouwen. Het aantal te realiseren<br />

woningen is kleiner dan 1.500. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een<br />

bouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.<br />

Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.<br />

Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale<br />

weg of 300 meter van een Rijksweg. Volgens de criteria uit de Wet milieubeheer inzake<br />

luchtkwaliteitseisen kan er daardoor geen sprake zijn van een gevoelige bestemming<br />

langs drukke infrastructuur. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet<br />

noodzakelijk.<br />

De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning<br />

sprake is van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico’s<br />

uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De saneringstool bij<br />

het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het Ministerie van<br />

VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren<br />

2008, 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees<br />

niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke<br />

gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor<br />

beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s.<br />

Conclusie<br />

Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de<br />

luchtkwaliteit geen belemmering voor het onderhavige initiatief.<br />

5.9 Externe veiligheid<br />

Inleiding<br />

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke<br />

stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn<br />

de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route<br />

gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en<br />

het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in<br />

plaatsgebonden risico en groepsrisico.<br />

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel<br />

10 -6 ). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent<br />

op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk<br />

verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de<br />

miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico<br />

van 10 -6 als grenswaarde.<br />

SAB 27


Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de<br />

omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen.<br />

Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke<br />

slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het<br />

aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van<br />

een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk<br />

van de omvang van de ramp.<br />

Onderzoek<br />

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen wegen of leidingen voor het vervoer<br />

van gevaarlijke stoffen aanwezig. In de nabijheid van het plan zijn geen risicobronnen,<br />

als bedoeld in artikel 2 eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen,<br />

gelegen. De woning is niet geprojecteerd binnen de 10 -6 contour voor het<br />

plaatsgebonden risico.<br />

Conclusie<br />

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.<br />

5.10 Verkeer en parkeren<br />

Verkeer<br />

De twee nieuw te bouwen woningen worden op de <strong>Velddijksestraat</strong> ontsloten via twee<br />

nieuwe uitritten. In de huidige situatie zijn de toekomstige woningbouwlocaties in gebruik<br />

als onbebouwde agrarische gronden; het aantal verkeersbewegingen zal daardoor<br />

toenemen. Om een inschatting te maken van het extra aantal verkeersbewegingen<br />

als gevolg van de bouw van twee woningen is gebruik gemaakt van de rekentool<br />

SAB 28


‘Verkeersgeneratie’ op de website van het CROW (crow.nl). Berekeningen worden<br />

gemaakt aan de hand van de kengetallen van het CROW 6 . Op basis van de rekentool<br />

is gerekend met het gebiedstype ‘landelijk wonen’ en het woningtype ‘woning, koop<br />

vrijstaand, met garage’. Voor twee extra woningen is er een uitkomst van 17 motorvoertuigbewegingen<br />

per etmaal (gemiddelde weekdag). Het extra verkeer kan worden<br />

opgenomen in het heersende verkeersbeeld op de <strong>Velddijksestraat</strong>.<br />

Voor de locatie aan de <strong>Velddijksestraat</strong> 7 wordt een afname het aantal motorvoertuigbewegingen<br />

verwacht, omdat de agrarische bedrijfsactiviteiten hier worden beëindigd.<br />

Daarbij zal het aandeel zwaar verkeer afnemen.<br />

Parkeren<br />

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de<br />

activiteit waarin het plan voorziet. De gemeente heeft beleidsregels vastgesteld ten<br />

aanzien van het parkeren 7 . Hierbij is onderzocht of sprake is van een toename van de<br />

parkeerbehoefte door het plan middels een vergelijking tussen de bestaande en nieuwe<br />

parkeerbehoefte.<br />

Bij de berekening van de bestaande parkeerbehoefte op de toekomstige woningbouwlocaties<br />

is uitgegaan van onbebouwd gebied waar geen functies kunnen worden gerealiseerd<br />

die een parkeerbehoefte creëren. De huidige parkeerbehoefte bedraagt<br />

derhalve nul parkeerplaatsen.<br />

Bij de berekening van de nieuwe parkeerbehoefte is uitgegaan van een ‘woning midden’,<br />

niet gelegen in een centrumgebied. Voor een dergelijke functie wordt een parkeernorm<br />

van 1,85 parkeerplaats per woning gehanteerd. Door de ontwikkeling is<br />

sprake van een toename van de parkeerbehoefte van 3,7 parkeerplaatsen. Op de inrichtingsschets<br />

in paragraaf 4.3 is te zien dat in het plangebied voldoende ruimte<br />

aanwezig is om de parkeerbehoefte op eigen terrein op te lossen.<br />

In de huidige situatie is aan de <strong>Velddijksestraat</strong> 7 een agrarisch bedrijf aanwezig. In<br />

de gemeentelijke beleidsregels is voor een agrarisch bedrijf geen parkeernorm opgenomen.<br />

Het bedrijf zal beëindigd worden waardoor er enkel nog sprake is van een<br />

woonperceel.<br />

Bij de berekening van de nieuwe parkeerbehoefte is uitgegaan van een ‘woning duur’,<br />

niet gelegen in een centrumgebied. Voor een dergelijke functie wordt een parkeernorm<br />

van 2,1 parkeerplaats per woning gehanteerd. Door de ontwikkeling is er naar<br />

verwachting sprake van een afname van de parkeerbehoefte. In het plangebied is voldoende<br />

ruimte aanwezig om de parkeerbehoefte op eigen terrein op te lossen.<br />

Conclusie<br />

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van<br />

het plan.<br />

6<br />

7<br />

CROW-publicaties 256 ‘Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden’ en 272 ‘Verkeersgeneratie<br />

voorzieningen’.<br />

Parkeerbeleidsregels 2010 Gemeente West Maas en Waal, 1 januari 2010.<br />

SAB 29


6 Juridische planopzet<br />

6.1 Algemeen<br />

6.1.1 Wat is een bestemmingsplan?<br />

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden<br />

worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit<br />

de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie.<br />

Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de<br />

functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:<br />

− de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen<br />

bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en<br />

− de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven<br />

bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).<br />

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing<br />

(omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken,<br />

geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden’ (omgevingsvergunning voor het<br />

uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).<br />

Een bestemmingsplan regelt derhalve:<br />

− het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);<br />

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:<br />

− het bebouwen van de gronden;<br />

− het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.<br />

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid,<br />

maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels<br />

zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke<br />

Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor<br />

het uitoefenen van ruimtelijk beleid.<br />

6.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden<br />

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt<br />

via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak<br />

gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven.<br />

Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden<br />

ingevuld:<br />

1 Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een<br />

bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus<br />

meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één ‘enkel’ bestemming (dat is dé<br />

bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In<br />

de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende<br />

gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de<br />

mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.<br />

2 Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan<br />

bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in<br />

SAB 30


de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden<br />

of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van<br />

werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere<br />

bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.<br />

6.1.3 Hoofdstukindeling van de regels<br />

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:<br />

1 Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels<br />

worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing<br />

van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden<br />

bij het toepassen van de regels (artikel 2).<br />

2 Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen<br />

opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane<br />

gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking<br />

tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden<br />

opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen.<br />

Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels.<br />

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd<br />

in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen.<br />

Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels..<br />

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere<br />

artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet<br />

worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.<br />

3 Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter.<br />

Ze gelden dus voor het hele plan. In voorliggend plan zijn een antidubbeltelbepaling<br />

en algemene afwijkingsregels opgenomen.<br />

4 Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een<br />

slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn<br />

deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.<br />

6.1.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht<br />

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking<br />

getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling<br />

in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke<br />

leefomgeving.<br />

De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit,<br />

de omgevingsvergunning. Ook vergunningen en ontheffingen op grond van de<br />

Wet ruimtelijke ordening (Wro) vallen onder de Wabo.<br />

Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen<br />

als ‘aanlegvergunning’, ‘sloopvergunning’, ‘ontheffing’ en ‘bouwvergunning’ zijn vervangen<br />

door ‘omgevingsvergunning ten behoeve van…’.<br />

6.2 Dit bestemmingsplan<br />

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding<br />

en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.<br />

Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden<br />

SAB 31


ezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze<br />

bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.<br />

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel<br />

van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen,<br />

de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan<br />

ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang<br />

voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.<br />

Het bestemmingsplan kent de bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Wonen’ en ‘Waterstaat -<br />

Waterlopen’. De inhoud van de regels is afgestemd op de landelijke RO-standaarden<br />

en het bestemmingsplan ‘<strong>Buitengebied</strong>’.<br />

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het<br />

agrarisch bedrijf en watergangen ten behoeve van de waterhuishouding, met daaraan<br />

ondergeschikt extensieve dagrecreatie.<br />

Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte<br />

van maximaal 2 meter, met dien verstande dat geen sleufsilo’s en mestopslagplaatsen<br />

mogen worden opgericht.<br />

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen met bijbehorende<br />

tuinen en erven en praktijk- en kantoorruimten ten behoeve van aan huis gebonden<br />

beroepen in zowel de woning als de daarbij behorende (vrijstaande) bijgebouwen,<br />

mits de woonfunctie als overwegende functie blijft gehandhaafd en de in gebruik te<br />

nemen vloeroppervlakte maximaal 50 m² bedraagt.<br />

Ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mag één woning worden gebouwd met een<br />

maximale inhoud van 500 m³ dan wel in geval van een grotere inhoud, de bestaande<br />

inhoud, een maximale bouwhoogte van 9 meter dan wel in geval van een grotere<br />

bouwhoogte, de bestaande bouwhoogte en een maximale goothoogte van 4,5 meter<br />

dan wel in geval van een grotere goothoogte, de bestaande goothoogte. Met een afwijking<br />

mag de inhoud van een woning 800 m 3 bedragen.<br />

Bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande<br />

dat ze minimaal 3 meter achter de voorste bouwgrens (en het verlengde daarvan)<br />

moeten worden gebouwd, de maximum totaal bebouwde oppervlakte per woning<br />

niet meer dan 80 m² bedraagt, dan wel in geval van een grotere oppervlakte, de bestaande<br />

oppervlakte en de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 3 meter<br />

en 6 meter bedraagt, dan wel in geval van een grotere goot- en bouwhoogte, de bestaande<br />

goot- en bouwhoogte. Met een afwijking mag de maximale gezamenlijke oppervlakte<br />

van een bijgebouw 120 m 2 bedragen.<br />

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen,<br />

mag een maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte<br />

van verlichting maximaal 4 m mag bedragen.<br />

De dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterlopen’ is opgenomen ter bescherming van<br />

de watergang ten westen van het plangebied. Hiertoe is een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid<br />

alsmede bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken,<br />

geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen in de regels.<br />

SAB 32


7 Economische uitvoerbaarheid<br />

Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel<br />

6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan<br />

een exploitatieplan moet worden vastgesteld. De gemeenteraad kan<br />

besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen, onder andere in het geval dat het<br />

verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.<br />

De kosten van de grondexploitatie betreffen bij dit plan onder andere de kosten voor<br />

het opstellen van het bestemmingplan en de haalbaarheidsonderzoeken. De kosten<br />

voor de grondexploitatie worden op de initiatiefnemer verhaald op basis van een exploitatieovereenkomst.<br />

Hierbij zullen ook afspraken worden gemaakt over de sloop<br />

van de opstallen en de landschappelijke inpassing. Gezien het verhaal van kosten<br />

voor de grondexploitatie anderszins is verzekerd en tevens locatie-eisen en regels<br />

voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn bij dit plan kan worden afgezien van het<br />

vaststellen van een exploitatieplan.<br />

De ontwikkeling van voorliggend plan betreft een particulier initiatief dat op particulier<br />

grondeigendom plaatsvindt. De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van<br />

het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling.<br />

Er bestaan geen redenen om te twijfelen aan de uitvoerbaarheid van het<br />

particuliere initiatief.<br />

SAB 33


8 Overleg en inspraak<br />

8.1 Inspraak<br />

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 28 oktober 2010 voor een periode<br />

van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzage termijn is er géén inspraakreactie<br />

binnengekomen.<br />

8.2 Overleg<br />

Gelijktijdig met de ter inzage legging is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader<br />

van het artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overleg toegezonden aan de<br />

volgende instanties:<br />

− Waterschap Rivierenland;<br />

− Brandweer West Maas en Waal;<br />

− Ministerie van Defensie;<br />

− Gasunie.<br />

Naar aanleiding van de overlegreacties is het plan op onderdelen gewijzigd. De inhoud<br />

en behandeling van de overlegreacties is weergegeven in het inspraakverslag,<br />

dat als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.<br />

8.3 Zienswijzen<br />

In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de resultaten van de<br />

zienswijzen opgenomen.<br />

SAB 34


Bijlage 1: Stedenbouwkundig advies


Bijlage 2: Verkennend bodemonderzoek


Bijlage 3: Archeologisch bureauonderzoek


Bijlage 4: Quick scan flora en fauna


Bijlage 5: Inspraakverslag

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!