Toelichting - Gemeente West Maas en Waal
Bestemmingsplan
‘Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg Skaten en Snacken’
Gemeente West Maas en Waal
HSRO Stedenbouw en Ruimtelijke Ontwikkeling i.o.v. frank marcus architecten
Plangebied
Figuur 1 Topografische kaart
Bestemmingsplan ‘Beneden-leeuwen, Van Heemstraweg Skaten en Snacken ’,
Gemeente West Maas en Waal
Versie: 4 mei 2012
Afdrukformaat: A4
Status: Voorontwerp
HSRO Stedenbouw en Ruimtelijke Ontwikkeling
In opdracht van: frank marcus architecten
– 2 –
Procedure bestemmingsplan
’Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg Skaten en Snacken’
Gemeente West Maas en Waal
NL.IMRO.0668.BENHeemstrawSKenSN-VO01
––
Principemedewerking gemeente d.d: 11 februari 2011
Voor-ontwerpbestemmingsplan
––
Publicatie door B&W (De Waalkanter), d.d.:
––
ter inzagelegging conform procedure gemeente, 6 weken, d.d:
––
Reacties verwerken in inspraakverslag
––
Waar nodig voorontwerp aanpassen
Ontwerpbestemmingsplan
––
Publicatie door B&W (De Waalkanter en staatscourant), d.d.:
––
Eerste ter inzagelegging conform officiële procedure 6 weken, d.d:
––
Verwerken zienswijzen in zienswijzennota;
––
Vaststelling door gemeenteraad binnen 12 weken, d.d.
Vastgesteld bestemmingsplan
––
Publicatie raadsbesluit (De Waalkanter en staatscourant), d.d.:
––
Tweede ter inzagelegging conform officiële procedure 6 weken, d.d:
––
Beroep door belanghebbenden bij Abr RvS.
In werking, d.d.:
––
dag na afloop beroepstermijn.
Onherroepelijk
––
bij uitblijven beroep na afloop termijn 2e ter inzage legging
––
Publicatie door B&W (De Waalkanter).
– 3 –
adastrale Kaart
Figuur 2 Luchtfoto (Bron: Google earth)
27 9
72
1368181377
10 1353 11
1383
332
74
1484
1371 1376 1354
37
29
29a
1372
15 333 76
141635
1373 12
1355
1366 1483
33
17
52
27
328
31
33554
1901365
973 1364
191
straat
1418
1417
Plangebied
27 56
29
31 60a
60
58
1361 1360
13591398
1362 1397
1363 1395
1396
31a
1394 62 60b
62b 62a
399 64b 64
33
1391 1392 1393
400
1357 336
1358 337
51b
Van Heemstraweg
51a
334
389
460
537 586
785
49a
784
783
920
57
53
391 390
537 610
Plangebied
Figuur 3 Uitsnede plattegrond (bron: Google maps)
Beneden Leeuwen
393
v heemstraweg
– 4 –
Inhoud toelichting
1. Inleiding 7
1.1. Aanleiding 7
1.2. Ligging en begrenzing plangebied 7
1.3. Bij het bestemmingsplan behorende stukken 8
1.4. Vigerend bestemmingsplan en actualisatieplan ‘Kom Beneden-Leeuwen 8
1.5. Leeswijzer 9
2. Planbeschrijving 11
2.1. Het voornemen 11
2.2. Verkeer en parkeren 12
3. Beleidskader 13
3.1. Europees en Rijksbeleid 13
3.2. Provinciaal beleid en regionaal beleid 14
4. Milieuhygiënische aspecten 20
4.1. Water 20
4.2. Geluid 25
4.3. Bodem 26
4.4. Lucht 27
4.5. Milieuzonering 29
4.6. Externe veiligheid 31
4.7. Ecologie 32
4.8. Cultuur en Archeologie 35
5. Juridische planopzet 40
5.1. Plansystematiek 40
5.2. Juridische planopzet ‘Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg Skaten en Snacken’ 41
6. Motivatie 43
7. Economische uitvoerbaarheid 44
8. Maatschappelijke uitvoerbaarheid 45
8.1. Algemeen 45
8.2. Overleg 45
8.3. Inspraak 45
8.4. Zienswijzen 45
Losse bijlagen
––
Oranjewoud, verkennend bodemonderzoek: 187676, 3 september 2008, inclusief bodemtoets
gemeente West Maas en Waal d.d. 23 maart 2012
––
ADC Archeoprojecten Amersfoort: rapport 1055 augustus 2007
––
De Groene ruimte, Quickscan natuurwaarden: 08930, 18 november 2008
––
frank marcus architecten Voorlopig Ontwerp: februari 2012
––
De Groene ruimte, Veldcheck Flora en fauna: 12333, 12 april 2012
– 5 –
Van Heemstraweg, gezien vanaf Boven-Leeuwen
Naastgelegen woning Van Heemstraweg 51a
Woningbouw overzijde Van Heemstraweg
Kruispunt Van Heemstraweg met Beatrixstraat
Naastgelegen woning Van Heemstraweg 49a
Door te trekken ontsluitingsweg vanuit Beatrixstraat
Figuur 4 Fotoblad plangebied en omgeving
– 6 –
1. Inleiding
1.1. Aanleiding
Dit bestemmingsplan is gemaakt om de realisatie van een cafetaria gecombineerd met speelmogelijkheden
in de vorm van een skatebaan en klimwand planologisch mogelijk te maken. Het
plangebied betreft een deel van een perceel aan de Van Heemstraweg in Beneden-Leeuwen.
Het nog ongenummerde perceel ligt naast woning nummer 51a. De initiatiefnemer vraagt om
het toevoegen van een bouwvlak en een bij het voornemen passende bestemming.
Omdat het voornemen strijdig is met het vigerende bestemmingsplan, kan het plan juridisch
gezien geen doorgang vinden. Het is nodig het bestemmingsplan ‘Buitengebied integrale herziening
1997’ van de gemeente West Maas en Waal te wijzigen. Naast een beschrijving van
het initiatief wordt in deze toelichting ingegaan op de relatie met de omgeving, overheidsbeleid
en wetgeving.
• De gemeente West Maas en Waal heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het
voornemen.
1.2. Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt aan de rand van de kern Beneden-Leeuwen van de gemeente West Maas
en Waal in de provincie Gelderland (zie figuren 1 t/m 3). De gemeente bestaat uit de dorpen
Alphen, Altforst, Appeltern, Beneden-Leeuwen, Boven-Leeuwen, Dreumel, Maasbommel
en Wamel. De rivieren Maas en Waal vormen zowel in zuidelijke als noordelijke richting de
natuurlijke grens van de gemeente.
Het onbebouwde perceel, nu in gebruik als productiebos, ligt aan de Van Heemstraweg ter
hoogte van de Beatrixstraat en is nog ongenummerd. Het plangebied is kadastraal bekend als
gemeente Wamel, sectie H, nummer 537 (en 586 beiden) gedeeltelijk. Het plangebied heeft
een oppervlakte van circa 1250 m 2 (zie figuur 5).
l Kadastrale Kaart
27 9
72
1368181377
10 11
96
1353
1383
332
74
1484
1371 1376 1354
37
29
29a
1372
15 333 76
141635
1373 12
1355
1366 1483
334
33
17
52
327
328
31
33554
11901365
336
973 1364
1357
337
27 56
29
31 60a
60
58
1361 1360
1359 1358
1191
1398
1362 1397
1363 1395
1396
31a
1394 62 60b
62b 62a
399 64b 64 389
82 33
1391 1392 1393
400
Akkerstraat
1418
1417
Van Heemstraweg
51a
460
586
785
49a
784
783
920
57
537
51b
Plangebied
53
Figuur 5 Kadastrale kaart met ingekleurd plangebied
391 390
537 610
– 7 –
Het plangebied ligt aan de zuidkant van Beneden-Leeuwen op de overgang tussen het buitengebied
en de bebouwde kom. De ontsluiting voor het nieuwe woongebied Het Leeuwse
Veld wordt in een later stadium geregeld als de Beatrixstraat over de Van Heemstraweg wordt
doorgetrokken richting de Maas en Waal weg (zie fotoblad figuur 4).
De bebouwing aan deze zijde van de Van Heemstraweg bestaat uit (voormalige) agrarische
bedrijven afgewisseld met kleinschalige bedrijvigheid en vrijstaande woningen, meestal voormalige
agrarische bedrijfswoningen. Aan de overzijde van de Van Heemstraweg markeert
woningbouw de kom van Beneden-Leeuwen. Iets verderop richting Boven-Leeuwen ligt het
industrieterrein van Beneden-Leeuwen.
1.3. Bij het bestemmingsplan behorende stukken
Dit bestemmingsplan bestaat uit een digitale en een analoge versie. Beide versies bestaan
uit de voorliggende toelichting, met de geldende regels en de verbeelding. De digitale regels
vormen samen met de verbeelding de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
1.4. Vigerend bestemmingsplan en actualisatieplan ‘Kom Beneden-Leeuwen
‘Buitengebied integrale herziening ’
Het plangebied valt onder het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied integrale herziening
’ van de gemeente West Maas en Waal zoals vastgesteld is door de gemeenteraad van West
Maas en Waal op 12 november 1997 en op 6 juli 1998 goedgekeurd door Gedeputeerde
Staten van Gelderland. Het bestemmingsplan is gedeeltelijk onherroepelijk geworden op 21
januari 2000 en geheel onherroepelijk geworden op 19 juli 2001. Voor het plangebied geldt
tevens het bestemmingsplan ‘buitengebied integrale herziening, 2006 ‘dat op 11 december
2008 is vastgesteld en op 4 maart 2009 onherroepelijk is geworden.
Plangebied
Figuur 6 uitsnede plankaart ‘Integrale herziening, buitengebied 1997’
Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming ‘agrarisch gebied’ (zie figuur 6).
Het agrarisch bedrijf van het naastgelegen perceel nummer 51 is inmiddels beëindigd en de
bebouwing is vooruitlopend op de nieuwe ontwikkelingen inmiddels gesloopt.
• Het verzoek past niet in het vigerend bestemmingsplan, daarom wordt een herziening van het bestemmingsplan
opgesteld.
– 8 –
• In de toekomst zal het plangebied met omgeving deel uitmaken van de kom Beneden-Leeuwen. Daarom is
bij het invullen van de regels aansluiting gezocht bij het handboek Bestemmingsplannen Dorpskommen van
de gemeente West Maas en Waal.
1.5. Leeswijzer
De toelichting is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Het inleidende hoofdstuk 1 beschrijft de
aanleiding en de bestaande situatie. Hoofdstuk 2 geeft een planbeschrijving, waarna in hoofdstuk
3 het beleidskader aan de orde komt. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan
aangetoond voor wat betreft de diverse (milieu-)aspecten, waaronder water, archeologie, flora
en fauna. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische aspecten en de plansystematiek.
Hoofdstuk 6 geeft afsluitend een uitgebreide motivatie van het voornemen. De hoofdstukken
7 en 8 gaan in op de economische uitvoerbaarheid en de regels omtrent overleg en inspraak.
Het planvoornemen wordt in deze toelichting steeds getoetst aan het relevante beleid en de
milieuhygiënische aspecten. Deze ‘toetsstukjes’ beginnen steeds met een •.
De verbeelding is los toegevoegd, naar keuze op schaal te printen in A3-formaat.
– 9 –
964,97 m 2 216,20 m 2
198,63 m 2
Figuur 7 Situatietekening nieuwbouw, frank marcus architecten
014-3 Situatie Nieuw
Voorlopig Ontwerp
datum:
23 januari 26-01-12 2012
status:
Definitief
schaal:
1:100
getekend:
fma
formaat:
A1
wijziging:
project:
Skaten, Snacken & Spelen
in opdracht van:
Gerard den Haan
adres
woonplaats
van Neerkasselstraat 5
4205 BS
Gorichem
frank marcus architecten
trambaan 3 . 6657 CE . Leeuwen
– 10 –
+4.456
+2.300
±0
K
19.611
19.531
30.349
trambaan 3 . 6657 CE . Leeuwen
datum:
status:
schaal:
getekend:
formaat:
wijziging:
project:
in opdracht van:
adres
woonplaats
23 januari 26-01-12 2012
Definitief
1:50
fma
A1
van Neerkasselstraat 5
4205 BS
2. Planbeschrijving
2.1. Het voornemen
Het voornemen bestaat uit het realiseren van een horecagelegenheid gecombineerd met spelmogelijkheden
in de vorm van een skatebaan met klimwand. Beide functies zijn op bijzondere
en aansprekende wijze gecombineerd in één gebouw (zie figuur 7 en 8). Het voorlopig ontwerp
is gepresenteerd aan welstand en positief en enthousiast ontvangen.
T
T
T
T
keuken
cel
10.000
6.008
4.365
T
T
S C K K C B
P C H C V A
vitrine
K
tafel
T
T
T
spel
ijs
werkbank
oven
saladiere
Figuur 8 Ontwerptekeningen voorgevel en plattegrond, frank marcus architecten
014-2 Doorsnede & Plattegrond 1:50
Voorlopig Ontwerp
Locatie
Skaten, Snacken & Spelen
Gerard den Haan
frank marcus architecten
Het plangebied maakt deel uit van een groter gebied, genoemd ‘Het leeuwse Veld’, en is door
de gemeente bestemd voor woningbouw. De bouw van deze woningen zal naar verwachting
starten in 2013 (zie ook paragraaf 3.2.1). Het plangebied maakt deel uit van een productiebos.
De meeste begroeiing binnen het plangebied zal in verband met het voornemen gekapt
worden. Herplant van bomen maakt deel uit van de plannen. Een smalle strook van aanplant
aan de westrand van het plangebied blijft gehandhaafd ter bescherming van de privacy van de
naastgelegen woning.
Gorichem
Ten oosten van het plangebied lag voorheen een boerderij met bijgebouwen. Deze is inmiddels
gesloopt en het terrein ligt braak in afwachting van de door te trekken ontsluitingsweg voor
de nieuwe woningen. Ook de bezoekers van Skaten en Snacken zullen gebruik maken van
deze nog aan te leggen ontsluitingsweg. Het plangebied kan dan ook gezien worden als een
toekomstig dorpskruispunt.
Benadering ontwerp
De invulling van het nieuwe cafetaria heeft met het oog op de uitbreiding van het dorp, geleid
tot een ontwerp waarin de huisvesting van het cafetaria gecombineerd is met diverse publieke
voorzieningen. Het ontwerp is geplaatst op de locatie van het toekomstig dorpskruispunt. De
dorpsjeugd kan skaten en klimmen op en rondom de buitenzijde van het cafetaria.
– 11 –
Het ontwerp wil zowel de sprong van het dorp over ‘de weg’ als een samenwerking in goede
verhouding (Yin-Yan) verbeelden. Het publieke ‘holle’ deel verbeeldt een welkome ontvangst
en het ‘bolle’ private deel biedt als dak bescherming tegen de elementen. Deze vorm laat ook
het regenwater van dakrand druppelen zoals het water van een staart van een walvis. Onderzocht
wordt of het mogelijk is het gebouw te verwarmen door middel van hergebruik van het
aanwezige warme frietvet&-oven.
• Een herziening van het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied integrale herziening‘ is nodig om de
beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken.
2.2. Verkeer en parkeren
.
Parkeren
Parkeren wordt op het eigen perceel opgelost. Op de oprit zal hiervoor ruimte worden gereserveerd.
Het plan voorziet in 10 parkeerplaatsen (zie figuur 7). Hiermee wordt voldaan aan
de parkeerbeleidregels van de gemeente West Maas en Waal, januari 2010. Hierin wordt
voor horeca < 100 m 2 Bruto vloer oppervlak de aanleg van 7 parkeerplaatsen gevraagd. Het
bruto-vloeroppervlak van de horecagelegenheid beslaat minder dan 90 m 2 . 10 parkeerplaatsen
zullen daarom voldoende parkeergelegenheid bieden. Gezien de aard van de doelgroep
zullen de gebruikers van de skatebaan per fiets, te voet of met skateboard arriveren.
Ontsluiting
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Van Heemstraweg vlak voor de afslag naar de
Beatrixstraat. De nog aan te leggen ontsluitingsweg voor zowel Skaten en Snacken als de
voorgenomen woningbouw ligt naast het plangebied in het verlengde van de Beatrixstraat
(zie invullingsoptie in figuur 9). Binnen het plangebied wordt een uitrit aangelegd richting de
voorgenomen ontsluitingsweg. Verdere ontsluiting vindt plaats via de Van Heemstraweg. In
verband met de waterdoorlaatbaarheid zullen de parkeerplaatsen en de uitrit worden uitgevoerd
in halfverharding.
±1200 m2
Figuur 9 Situatieschets ontsluitingsoptie voor Leeuwse Veld , frank marcus architecten
frank marcus architecten
– 12 –
3. Beleidskader
3.1. Europees en Rijksbeleid
3.1.1. Nota Ruimte
In de Nota ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020. De Nota is begin
2006 formeel in werking getreden. De Nota Ruimte geldt als deel vier van de PKB Nationaal
Ruimtelijk Beleid, zoals aangegeven in de Wet Ruimtelijke Ordening. De Nota Ruimte is de visie
op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het doel is een sterke economie, een veilige en
leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal
wat moet’ verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren
van gewenste ontwikkelingen. De Nota Ruimte ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling
waarin alle betrokken partijen kunnen participeren. Het Rijk richt zijn aandacht met name op
de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om versterking van
de dynamiek in de nationale stedelijke netwerken en om waarborging van de kwaliteit van de
Ecologische Hoofdstructuur en de nationale landschappen, stedelijke netwerken en om waarborging
van de kwaliteit van de Ecologische Hoofdstructuur en de nationale landschappen.
Het nationaal ruimtelijk beleid voor steden en netwerken richt zich op voldoende ruimte voor
wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport
en water. Daarbij kiest het rijk voor versterking van de internationale concurrentiepositie van
Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling
van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.
• Beneden-Leeuwen valt buiten de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. De Nota Ruimte is geen direct
relevant beoordelingskader. Wél zijn in de nota regels opgenomen om te zorgen voor een generieke basiskwaliteit
(o.a. luchtkwaliteit, externe veiligheid). De eisen die gesteld worden aan de generieke basiskwaliteit
worden behandeld in de hoofdstukken 8 t/m 15. De Nota bevat ook teksten over ontwikkelingsplanologie en
versterking van het draagvlak voor voorzieningen
3.1.2. Nota ruimte en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Nota Ruimte zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland
tot 2020 vastgelegd. Op grond van het overgangsrecht heeft de Nota Ruimte een status als
structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Structuurvisie Infrastructuur
en Ruimte (SVIR), die halverwege 2011 als ontwerp naar buiten is gebracht, vormt de nieuwe,
overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028,
met een doorkijk naar 2040. De SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’
wordt naar verwachting eind 2011 vastgesteld. Deze ontwerp structuurvisie geeft een totaalbeeld
van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur
en Ruimte (SVIR) vervangt na vaststelling onder andere de Nota Ruimte, de agenda landschap,
de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische
of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR
zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief
ruimtelijk beleid dat meer overlaat aan provincies en gemeenten.
Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene
ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal
regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale
afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten
binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones
en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik
te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd
op de ‘SER-ladder’).
– 13 –
• Gezien de aard en omvang van dit planvoornemen ligt de beoordelingsbevoegdheid op lokaal niveau.
3.1.3. Besluit (algemene regels) ruimtelijke ordening
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld
zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal
niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro,
gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten
wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming.
Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door
tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming,
zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
(B(ar)ro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Dit kabinet kiest ervoor
de normering uit het B(ar)ro zoveel mogelijk direct te laten doorwerken op het niveau van de
lokale besluitvorming
• Het B(ar)ro geeft kaders voor toetsing van de inhoud en opbouw van bestemmingsplannen, projectbesluiten
en beheersverordeningen. In al deze stukken wordt extra aandacht gevraagd voor de cultuurhistorische
waarden, zowel onder als boven de grond. Onderstaand volgt hiervan de (juridische) achtergrond uit het Bro.
Wijziging Bro ten aanzien van borging erfgoedwaarden
Sinds 1 januari 2012 is een wijziging in Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden ten
aanzien van de borging van erfgoedwaarden in het bestemmingsplan. Door wijziging van
artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk
te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat
gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied
en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke
wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
• In paragraaf 4. 8 wordt nader ingegaan op de archeologische en cultuurhistorische waarden van het plangebied.
3.1.4. Vierde Nota Waterhuishouding
De ‘Vierde Nota Waterhuishouding’ (Ministerie V&W, september 1997) beschrijft de hoofdlijnen
van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling van het beleid is “het
hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken
van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd”.
Voor de verschillende watersystemen, zoals stedelijk waterbeheer, is specifiek beleid
ontwikkeld. Verder wordt nadere aandacht geschonken aan enkele onderwerpen, zogenaamde
thema’s, waaronder terugdringen van verdroging, reductie van emissies van diffusie bronnen
en waterbodemsanering.
• In onderhavig bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen waarin is aangeven hoe in relatie tot het
planvoornemen wordt omgegaan met de verschillende wateraspecten.
3.2. Provinciaal beleid en regionaal beleid
3.2.1. Structuurvisie Gelderland
Het ‘Streekplan Gelderland 2005’ wordt ’Structuurvisie Gelderland’ genoemd sinds de invoering
van de Wet ruimtelijke ordening in juli 2008. Eind 2010 is de Structuurvisie aangevuld met
de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
In de Structuurvisie wordt uitgegaan van de sturingsfilosofie die ook in de Nota Ruimte wordt
gehanteerd: ‘Decentraal wat kan, centraal wat moet’. Een onderscheid wordt gemaakt tussen
het provinciaal belang en het domein van de gemeente. De Provincie is vooral verantwoorde-
– 14 –
lijk voor stedelijke functies en infrastructuur (rood raamwerk), natuur en water (groenblauwe
raamwerk). De gemeenten en de regio’s richten zich vooral op het multifunctioneel gebied.
Daarnaast wordt er een beleidsmatig onderscheid gemaakt voor de gebieden met een bijzondere
status; de waardevolle landschappen, de concentratiegebieden voor intensieve teelten, de
ganzen- en weidevogelgebieden en groene wiggen. Het multifunctioneel gebied beslaat het
grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de
provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur
• Op de streekplankaart ruimtelijke structuur is te zien dat het plangebied is benoemd als multifunctioneel
gebied. In het multifunctionele gebied vindt beperkte bemoeienis van de provincie plaats. De provincie refereert
qua beleid dan ook aan de Regio Rivierenland.
Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering,
transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). Het aanbod aan woningen en
woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert
de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus
centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen
van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de
stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige
woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.
Uitwerking zoekzones
Op 12 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Gelderland de Streekplanuitwerking
‘zoekzones voor stedelijke functies en landschappelijke versterking’ vastgesteld. Het
is een uitwerking van het nieuwe streekplan dat in 2005 door Provinciale Staten is vastgesteld.
Zoekzones geven de gebieden aan die worden gereserveerd voor stedelijke functies: wonen
(huizen), werken (bedrijventerreinen) en voorzieningen (scholen, kerken, sportvelden e.d.).
Onder de zoekzones voor stedelijke functies vallen de volgende gebieden:
––
Bestaand bebouwd gebied conform het VROM-bestand 1-1-2000
––
Bestaand bebouwd gebied wonen en werken 2000-2005
––
Zoekzones stedelijke functies 2005-2015
Daarnaast bevat de streekplanuitwerking zoekzones voor ‘landschappelijke versterking’. Dat
zijn gebieden waar het landschap moet worden versterkt en waar slechts incidenteel en op
beperkte schaal woningen mogen worden gebouwd. Voor deze gebieden moet nog een
gebiedsplan worden gemaakt.
• Op de streekplankaarten uitwerking stedelijke zoekzones is het plangebied is benoemd als ‘bebouwing
wonen en werken 2000-2005’.In de kern Beneden-Leeuwen zijn 3 zones aangewezen voor
stedelijke versterking. Het plangebied ligt tegen de rand van zoekzone wonen ‘Bel 2’ (zie figuur 10).
Plangebied
Figuur 10 Uitsnede Uitwerking zoekzones regio Rivierenland (bron: Provincie Gelderland )
– 15 –
3.2.2. Provinciale Ruimtelijke Verordening Gelderland
Een van de nieuwe instrumenten waar de provincie binnen de Wro over kan beschikken is de
Provinciale Ruimtelijke Verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels
aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die
van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en
glastuinbouw.
Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden
te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De verordening geeft niet alleen regels over
de inhoud van het plan, maar ook over de toelichting of de onderbouwing.
15 december 2010 is de ruimtelijke verordening vastgesteld door Provinciale Staten en deze
is geldend sinds maart 2011. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplannen
op deze regels afstemmen.
Plangebied
Figuur 11 Verstedelijking Ruimtelijke Verordening (bron: Provincie Gelderland )
• Het plangebied is binnen de Ruimtelijke Verordening aangewezen als ‘bestaand bebouwd gebied’ (zie figuur
11). Het plangebied is niet aangewezen als ‘waterwingebied’, ‘waardevol open gebied’ of ander door de
Verordening bepaalde beschermede gebieden.
Artikel 2 Verstedelijking RVG
––
“2.1 Bestaand bebouwd gebied: Als bestaand bebouwd gebied wordt aangewezen het gebied
waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.
PV00003-0003 en dat is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Verstedelijking.
––
2.2 Nieuwe bebouwing toegestaan: In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve
van wonen en werken slechts toegestaan: a. binnen bestaand bebouwd gebied”
• Ad artikel 2, lid 2.1 en lid 2.2. sub a: Het plangebied is in de Ruimtelijke verordening aangewezen als
bestaand bebouwd gebied. Nieuwe bebouwing is daarom toegestaan. .
Eerste herziening RVG
De Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) moet aangepast worden aan de Spoedwet Wro.
Om deze verandering door te voeren hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2011 de
ontwerp RVG, eerste herziening vastgesteld. Deze ligt vanaf 23 januari 2012 tot en met 5
maart 2012 ter visie.
Spoedwet Wro
Den Haag werkt aan een wijziging van de Wet ruimtelijke ordening, de Spoedwet Wro. Deze
bepaalt dat een provinciale ruimtelijke verordening alleen nog ontheffingsbepalingen mag
– 16 –
evatten voor onvoorziene situaties. Daarnaast benutten Gedeputeerde Staten deze herziening
om enkele nieuwe regels in de RVG op te nemen. Het gaat om regels over bedrijventerreinen,
molenbiotopen en glastuinbouwgebieden.
• De wijzingingen die worden voorgesteld in het ‘Ontwerp Eerste herziening RVG’ zijn niet relevant voor het
voornemen, omdat in dit planvoornemen geen regels over bedrijventerreinen, molenbiotopen en glastuinbouwgebieden
zijn opgenomen.
3.2.3. Structuurvisie Rivierenland 2004 - 2015
De Structuurvisie Rivierenland is indertijd opgesteld als bouwsteen in het kader van het Streekplan
Gelderland. Voor wonen en werken acht de structuurvisie het Experiment Ruimtelijk Beleid
leidend. (Inmiddels vervangen door de uitwerking zoekzones uit 2006). De verhouding tussen
te bouwen huur- en koopwoningen moet veranderen. Het doel is om meer huur-, starters- en
seniorenwoningen te realiseren. Daarbij moet ook gekeken worden naar de verhouding tussen
het aantal eengezinswoningen en meergezinswoningen. Ook moeten de mogelijkheden voor
herstructurering van bestaande bouw worden bekeken.
De Structuurvisie Rivierenland 2004-2015 (januari 2004) formuleert als hoofdopgave het
behouden en versterken van het unieke karakter van de regio rond de ruimtelijke structuurdragers
die de eigenheid van dit landschap bepalen. De ruimtelijke structuurdragers zijn de
uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kommen en het cultuurhistorische landschap. De ruimtelijke
structuurdragers geven de richting aan, waarin verstedelijking, de functies van het landelijk
gebied, verkeer en vervoer, recreatie en toerisme zich in het Rivierenland mogen ontwikkelen,
zodat het unieke landschap met haar contrasten behouden blijft dan wel wordt versterkt. De
hoofdinfrastructuur wordt door de regio mede als leidend gezien voor toekomstige ruimtelijke
ontwikkelingen.
Voor het realiseren van de bundeling van verstedelijking kiest de regio voor voortzetting van
de huidige kernenhiërarchie waarin Tiel een regionale opvangfunctie heeft voor wonen, werken
en voorzieningen en de kernen Zaltbommel, Geldermalsen, Culemborg en Druten een
subregionale functie hebben. De regio wil de mogelijke toepassing van de netwerkgedachte
gaan onderzoeken. Voor de hele regio geldt een kwalitatieve benadering van nieuwe verstedelijking,
ruimtelijk geduid met de kwaliteitscontouren zoals deze voor de periode tot 2015 rond
de kernen zijn getrokken in het kader van het Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland.
• Het plan voor de skatebaan met horecagelegenheid sluit aan bij de wens uit de structuurvisie om het voorzieningenniveau
in de kernen op peil te houden.
• Samenvattend kan gezegd worden dat het planvoornemen om een horecagelegenheid (cat. 2) met skatebaan
aan te leggen passend is binnen het provinciaal en regionaal beleid. Het levert een positieve bijdrage
aan het voorzieningenniveau in de kern en voorziet in de vraag naar speelmogelijkheden/ontmoetingsplekken
voor opgroeiende jeugd van zowel de bestaande bebouwing als de nog te realiseren aangrenzende woningbouw
3.2.4. Ontwikkelingsvisie Wonen en Werken 2002
Doel van de ontwikkelingsvisie is het maken van een integrale ruimtelijke afweging voor de
ontwikkeling van woon- en werklocaties binnen de gemeente op korte en middellange termijn.
Bij de keuze voor de verschillende locaties is het behoud en de versterking van de bestaande
waarden en kwaliteiten uitgangspunt geweest voor het stedelijk gebied en haar directe omgeving.
De visie is de basis voor het opstellen van bestemmingsplanherzieningen voor de kernen
en voor het ontwikkelen van stedenbouwkundige plannen.
• Op de kaart ruimtelijke typering uit in Ontwikkelingsvisie Wonen en Werken voor Beneden-Leeuwen is het
plangebied aangeduid als bestaand bebouwd gebied (zie figuur 12).
– 17 –
Plangebied
Figuur 12 Ruimtelijke typering Beneden-Leeuwen (Bron: Ontw. visie Wonen en Werken 2002, gem WMW)
Plangebied
Figuur 13 Ontwikkelingslocaties Beneden-Leeuwen (Bron: Ontw. visie Wonen en Werken 2002, gem WMW)
– 18 –
• Op de kaart ontwikkelingslocaties die in de Ontwikkelingsvisie Wonen en Werken voor Beneden-Leeuwen
is opgesteld is het plangebied opgenomen binnen de rode contouren van de gemeente (zie figuur 13). Alle
stedelijke functies vallen binnen deze contour. Het plangebied ligt tussen de Van Heemstraweg en de ontwikkelingslocatie
14 ‘Sprong over de Van Heemstraweg’. Voor deze ontwikkelingslocatie wordt momenteel
een woningbouwprogramma ontwikkeld.
In de visie wordt de volgende typering gegeven over de ontwikkelingslocatie ‘Sprong over de
Van Heemstraweg’. Dit wordt inmiddels ‘Het Leeuwse Veld genoemd.
“Het Leeuwse Veld:
De locatie ‘Het Leeuwse Veld’ hangt ruimtelijk samen met het nieuwe tracé van de N322.
Vanwege voldoende inbreidingscapaciteit is deze locatie niet voor 2010 aan de orde. Inmiddels
is in 2011 het nieuwe tracé van de N322 aangelegd. Momenteel worden de plannen voor de
‘Het Leeuwse Veld’ verder ontwikkeld.”
In de visie wordt ten aanzien van de sociale aspecten en de leefbaarheid opgemerkt dat aandacht
voor de instandhouding van de sociale dorpsstructuur belangrijk is. Ontgroening en
het wegtrekken van jonge starters zijn een deel van dit probleem. Aandacht voor voldoende
woningbouw en voorzieningen voor deze groep zijn daarom belangrijk. Voor Beneden-Leeuwen
wordt aangegeven dat er onvoldoende speelmogelijkheden in de kern aanwezig zijn.:
• De locatie is geschikt voor het planvoornemen. De ligging net boven de geplande woningbouwlocatie is gunstig
voor de doelgroep. De Van Heemstraweg zorgt voor voldoende afstand ten opzichte van de woningbouw
aan de overzijde. Het voornemen is versterkend voor het in de visie Wonen en Werken genoemde tekort aan
speelmogelijkheden voor Beneden-Leeuwen en draagt bij aan het versterken van het voorzieningenniveau
binnen de gemeente.
3.2.5. Welstandsnota
In de welstandsnota van West Maas en Waal staat beschreven aan welke eisen het uiterlijk van
een bouwwerk moet voldoen. Naast algemene en gebiedsgerichte criteria zijn in de welstandsnota
voorwaarden opgenomen voor veel voorkomende, kleine bouwplannen.
• Het voorlopig ontwerp is positief ontvangen door de welstandscommissie, met de opmerking dat zo’n veelbelovend
plan (VO) ook eenzelfde detaillering en terreinontwerp mag laten zien. Deze aandachtspunten
worden in het definitief ontwerp (DO) & met de aanvraag omgevingsvergunning bouwen nader uitgewerkt.
Als planvoorwaarde geldt vanuit B&W aandacht voor totale terreininrichting. Zie voor het voorlopig ontwerp
figuur 7 en 8.
– 19 –
4. Milieuhygiënische aspecten
4.1. Water
4.1.1. Beleid diverse partijen
Het waterbeleid is op Europees niveau vastgelegd in de Kaderrichtlijn Water en op nationaal
niveau in de Waterwet. Op lokaal niveau is het beleid van het Waterschap Rivierenland
richtinggevend in de vorm van Keur en Watertoets. Dit beleid wordt geconcretiseerd in het
verkavelingsplan en het bestemmingsplan van de betreffende gemeentes.
De waterpartners in de gemeente West Maas en Waal:
––
Rijkswaterstaat is als beheerder verantwoordelijk voor de Rijkswateren.
––
De provincie Gelderland verzorgt de doorvertaling van het landelijk beleid en is operationeel
beheerder van het grondwater.
––
Waterschap Rivierenland verzorgt het operationele waterbeheer binnen de gemeente. Dit
betekent het peilbeheer en onderhoud van het oppervlaktewater. Ook initiëren zij veelal de
projecten gericht op verbetering van het watersysteem (waterkwaliteit, ecologie en veiligheid).
––
De gemeente West Maas en Waal draagt de zorg voor de efficiënte inzameling van regenen
afvalwater. Zij beheert het rioleringssysteem in de gemeente en is tevens beheerder van
de openbare ruimte.
––
De grondeigenaren verzorgen het onderhoud van de B-watergangen en de ontwatering van
het eigen perceel.
Waterschap Rivierenland
In de regio is het Waterschap Rivierenland de waterbeheerder. Met ingang van 22 december
2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 ‘Werken aan een veilig en schoon Rivierenland’
bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied
en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit
en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening:
de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking
hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een
vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden
getoetst aan de beleidsregels
Het beleid uit het Waterbeheerplan is er op gericht schoon hemelwater niet af te voeren naar
de riolering. In het kader van duurzaam waterbeheer is het gewenst om bij alle nieuwbouw
maximale afkoppeling van het hemelwater toe te passen. Hierbij hanteert het waterschap de
drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren. Het schone hemelwater dient geïnfiltreerd
te worden in de bodem of anders via een bodempassage afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater.
Daarnaast dient afhankelijk van de keuze van de oplossing de versnelde afvoer
van het verhard oppervlak te worden gecompenseerd.
Grondwater
Ter voorkoming van grondwateroverlast bij bestaande en nieuwe bebouwing gelden richtlijnen
voor een bepaalde drooglegging. Dit is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het
bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging
van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil
een drooglegging van 1,3 meter. Er wordt uitgegaan van het zomerpeil.
Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar
grondwateroverlast bekend is of in gebieden met hoge grondwaterstanden adviseert het
waterschap om hier nader onderzoek naar te doen. Eventuele maatregelen zijn het ophogen
van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen. In gebieden met rivierkwel dient aangetoond
te worden dat een T=10 hoogwatersituatie op de rivier in combinatie met de T=2 winterbui
volgens Buijsman en Velds niet leidt tot onacceptabele peilstijgingen en afvoeren.
– 20 –
Compensatieverplichting Waterschap Rivierenland
Om wateroverlast voor de omgeving te voorkomen vraagt het Waterschap Rivierenland om
in geval van een substantiële toename van verharding deze te compenseren. Dit betekent een
compensatieverplichting in stedelijk gebied bij een toename van meer dan 500 m² verharding
en in landelijk gebied van meer dan 1500 m² verharding.
Waterplan gemeente West Maas en Waal
Om water een volwaardige plek te geven binnen de gemeentelijke beleidsvorming heeft de
gemeente West Maas en Waal samen met het Waterschap Rivierenland in een waterplan
opgesteld. Het waterplan is in 2006 vastgesteld. Het Waterplan heeft de status van kaderstellend
beleidsplan. Het plan kent geen directe planologische doorwerking. De geformuleerde
waterdoelstellingen dienen wel door te werken in ruimtelijke afwegingen.
Het Waterplan formuleert de doelstellingen die deze partijen hebben voor het toekomstige
waterbeheer binnen de gemeente. Het streven is gericht op het realiseren van een gezond en
veerkrachtig watersysteem en een duurzame waterketen. Daarnaast dient het oplossingen te
formuleren voor bestaande knelpunten ten aanzien van waterkwantiteits- en kwaliteitsproblemen.
Tot slot moet het Waterplan de gemeente West Maas en Waal voorbereiden op het
toekomstige waterbeheer.
De voor dit planvoornemen relevante aandachtspunten uit het waterplan zijn:
––
Onvoldoende ruimte voor berging in bestaand watersysteem;
––
Onvoldoende afvoercapaciteit op enkele locaties binnen het huidige watersysteem;
––
Spanning tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het aspect water;
––
Capaciteitsproblemen in het rioolstelsel en hierdoor voorkomen van watercapaciteitsproblemen
door overstortingen;
––
Volledige afkoppeling gevraagd bij nieuwbouw en renovatieprojecten.
Gemeentelijke compensatievraag
Kleine plannen, tot een toename van 500 m 2 verhard oppervlak, hebben vaak alleen lokaal
invloed op het watersysteem. Voor deze plannen geldt een kleine compensatievraag vanuit
de gemeente West Maas en Waal. Dit houdt in dat bij toename van bebouwing onder de 500
m 2 de realisatie van een compensatiemogelijkheid van 200 m 3 per 10.000 m 2 gevraagd wordt
Hemelwater bovengronds aanbieden aan de perceelsgrens
De gemeente West Maas en Waal wil graag dat het hemelwater bovengronds aan de perceelsgrens
wordt aangeboden. Dit vanwege:
––
het voorkomen van foutieve aansluitingen (vuilwateraansluitingen op een hemelwaterriool
en andersom);
––
de bewoners bewust maken van de aanwezigheid en de afvoer van hemelwater;
––
het water zichtbaar en beleefbaar in het straatbeeld te brengen;
––
de verschillende waterstromen (vuilwater en hemelwater) beheerbaar en controleerbaar te
maken en te houden voor de gemeente.
Geen infiltratie in kernen West Maas en Waal
In de kernen van de gemeente West Maas en Waal is infiltratie en het gebruik van krattensystemen
niet meer toegestaan. Bij nieuwbouw en renovatieprojecten zal er volledig afgekoppeld
moeten worden. Infiltreren zal gezien de hoge grondwaterstanden niet of nauwelijks mogelijk
zijn. Dit beleid is na te lezen op pag. 42 van het waterplan van de gemeente West Maas en
Waal.
• In de watertoets worden bovengenoemde beleidsuitgangspunten getoetst aan het planvoornemen, zie
onderstaand paragraaf 4.1.2 en 4.1.3
4.1.2. Watertoets algemeen
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het overleg met de waterschappen, de provincie
en het rijk bij de voorbereiding van een bestemmingsplan voorgeschreven. Bij de watertoets
gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten.
– 21 –
Daarvoor is in een zo vroeg mogelijk stadium overleg nodig met de waterbeheerder. Het gaat
niet om een toets achteraf.
Afstemming Waterschap
In overleg met het waterschap wordt in het kader van de watertoets afgesproken welke normen
van toepassing zijn. In principe dient voor alle uit- en inbreidingsprojecten (feitelijk alle
Wet ruimtelijke ordening gerelateerde projecten) een natte paragraaf en een onderbouwend
waterhuishoudkundig plan te worden opgesteld, waarin (de aanpassingen van) het watersysteem
en de riolering zijn uitgewerkt. In het reguliere watertoetsoverleg wordt per geval
bekeken welke omvang het onderzoek en de natte paragraaf dient te krijgen. Kleinschalige
projecten kunnen zo op efficiënte wijze het watertoetstraject doorlopen.
• Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de
hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie.
Afstemming gemeente
In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert de gemeente West Maas en
Waal het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan
worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen (hergebruik), buffering
en afvoer doorlopen. De doelstelling is het afvoeren van het vuile water via de riolering en
het lokaal verwerken van het schone hemelwater. Hergebruik van schoon hemelwater wordt
gestimuleerd.
Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten worden, waarbij
de minimale inzet (in bestaand bebouwd gebied) is om het vuile en het schone water gescheiden
aan te bieden aan het al aanwezige gemengde rioolstelsel. Een compenserende berging/
infiltratievoorziening kan (bij afwezigheid van oplossingen binnen het plangebied) buiten het
directe plangebied, maar binnen de rioleringseenheid/(deel)stroomgebied gevonden worden.
De gemeente staat ‘postzegel afkoppeling’ (elk perceel op zich afkoppelen) niet voor, vanwege
de bijna onbeheersbare situatie die dat oplevert.
• Uitgangspunt voor de watertoets is dat het rioolwater en hemelwater zowel boven als ondergronds gescheiden
worden aangeboden. Belangrijk daarbij is het waarborgen van voldoende opvangcapaciteit voor hemelwater.
Infiltratie van hemelwater is op deze locatie - vanwege de hoge grondwaterstanden - niet mogelijk.
4.1.3. Watertoets planvoornemen Skaten en Snacken
Leggerkaart
Het plangebied ligt aan de rand van de kern Beneden-Leeuwen Op de leggerkaart van
Waterschap Rivierenland zijn ondermeer alle A- B- en C-watergangen en bijbehorende
beschermingszones weergegeven (zie figuur 14). Alle werkzaamheden in watergangen of de
bijbehorende beschermingszone zijn vergunningsplichtig omdat deze invloed hebben op de
water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije
strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt
handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt.
Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed, gemeten uit de insteek. Voor B-watergangen
is de strook 1 meter breed. C-watergangen hebben geen beschermingszone.
• Langs de zijrand van het plangebied loopt een B-watergang. Langs de Van Heemstraweg aan de noordzijde
van het plangebied loopt een A-watergang (zie figuur 14). De A-watergang behoort niet tot het plangebied,
de bijbehorende beschermingszone wel. Deze zone is dan ook overgenomen op de verbeelding. De verwerking
van compensatiecapaciteit dient op eigen terrein te gebeuren.
– 22 –
Plangebied
Figuur 14 Detail leggerkaart (bron: waterschap Rivierenland)
Verhard oppervlak bestaande en nieuwe situatie
In de huidige situatie maakt het onbebouwde plangebied deel uit van een haagbeuken- en
essenbos. Er is geen verhard oppervlak aanwezig. In de nieuwe situatie wordt bebouwing aangebracht,
dit leidt tot een toename van verhard oppervlak. De verharding voor de uitrit en de
parkeerplaatsen wordt uitgevoerd als halfverharding en telt daarom slechts voor 50% mee.
Het dak van de horecagelegenheid wordt uitgevoerd als sedum dak. De bovenlaag bestaat uit
een kruidachtige beplanting met vetplanten (circa 60 mm dik) aangebracht op een 100 mm
dikke onderlaag van lavakorrels. Bij de berekening toename verharding mag minimaal 10%
van dit sedum dak afgetrokken worden van de totale oppervlakte hoeveelheid verharding.
Figuur 15 Plattegrond met aangegeven horecadeel af te werken als sedumdak
(bron: frank marcus architecten)
Aannemelijk is om uit te gaan van een voorlopige (immers gebaseerd op voorlopig ontwerp)
toename van 426,3 m 2 verharding. Deze verharding is als volgt ingevuld:
––
227,6 m 2 = bebouwing horeca/skatebaan incl. omliggende terrassen (zie figuur 15);
––
108,1 m 2 = 50% van 216,2 m 2 voor de parkeerplaatsen parkeren (zie figuur 7);
––
99,3 m 2 = 50% van 198,6 m 2 voor de uitrit (zie figuur 7);
––
-8,7 m 2 = 10% van 86,9 m 2 voor toepassing sedum dak (zie figuur 15)
Totaal betekent dit een toename van 426.3 m 2 verharding binnen het plangebied
– 23 –
• Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in het stedelijk gebied of kleiner
dan 1500 m² in het landelijk gebied. Het plan heeft een gering effect op de waterhuishouding en wordt
hydrologisch als niet relevant gezien. Er is vanuit het waterschap Rivierenland geen compensatieplicht.
Gemeentelijke compensatievraag
Kleine plannen, tot een toename van 500 m 2 verhard oppervlak, hebben vaak alleen lokaal
invloed op het watersysteem. Voor deze plannen geldt dan ook een kleine compensatie
vraag vanuit het beleid van de gemeente West Maas en Waal. Dit houdt in dat bij toename
van bebouwing onder de 500 m 2 een compensatiemogelijkheid van 200 m 3 per 10.000 m 2
gevraagd wordt.
Omgerekend voor het planvoornemen betekent dit een compensatievraag van afgerond 8,53
m 3 (nl. 426,3 x 0,02) . . Dit is te realiseren door het verbreden van de A-watergang aan de
voorzijde. De inhoud kan dan verrekend worden met een diepte van 30 cm. Dit betekent dat
de A-watergang dusdanig verbreed moet worden dat een extra wateroppervlak van 28,5 m 2
(nl. 8,53 : 0,3) ontstaat. De hierbij vrijkomende grond wordt binnen het plangebied gebruikt
voor het op peil brengen van de bouwlocatie.
• Voor dit planvoornemen betekent het dat voor de toename bebouwing/verharding van 426,3 m 2 een compensatie
van afgerond 8,53 m 3 nodig is. Het terrein biedt hiervoor voldoende mogelijkheden. Gedacht wordt
aan het verbreden van de A-watergang aan de voorzijde van het perceel of het aanleggen van een waterpartij
binnen het plangebied. Een en ander wordt in het definitief ontwerp nader uitgewerkt..
Grondwatertrappen
Grondwatertrappen zijn een indicatie voor de diepte van de grondwaterstand en de seizoensfluctuatie
daarvan. De grondwatertrappenindeling is gebaseerd op de gemiddeld hoogste
(GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Hiermee worden de winter- en
zomergrondwaterstanden gekarakteriseerd in een jaar met een gemiddelde neerslag en verdamping.
In stedelijk/bebouwd gebied zijn geen grondwatertrappen bepaald. Deze worden als
‘witte vlekken’ op de Bodemkaart van Nederland (1:50.000) weergegeven. Het plangebied ligt
juist langs het grensgebied tussen bebouwd en onbebouwd gebied.
• Voor het plangebied is grondwatertrap V (en historisch VI) bepaald. Grondwatertrap V staat voor een GHG
van 40 cm - MV en een GLG van 120 cm -MV . De gemeente meet tweewekelijks de grondwaterstanden ten
zuiden van dit plangebied. Uit deze gegevens blijkt dat de grondwaterstand fluctueert van 0 m tot 1.40 -MV .
Deze van tijd tot tijd hoge grondwaterstanden worden als extra aandachtspunt uitgewerkt bij de aanvraag
omgevingsvergunning bouwen.
Plangebied
Figuur 16 Peilenkaart Quarles van Ufford (bron: waterschap Rivierenland)
– 24 –
Peilbesluit
Volgens het peilbesluit van het waterschap kaart Quarles van Ufford (zie figuur 16) is voor het
gebied een zomerpeil van 4.25 m + NAP en een winterpeil van 3.95 m + NAP vastgesteld. Infiltratie
is op deze locatie lastig gezien de samenstelling van de bodem en het van tijd tot tijd hoge
grondwaterpeil.
• De gemeente heeft aangegeven dat ter hoogte van het plangebied geen veranderingen in het peil voorzien
worden. Voor het plangebied blijft een zomerpeil van 4.25 +NAP bestaan. De A-watergang houdt een peil
van 4,85 m + NAP .
Vuilwater
Voor de afvoer van vuilwater wordt de horecagelegenheid aangesloten op het gemeentelijk
rioleringsstel. De wijze van aansluiting wordt in een latere fase bij aanvraag omgevingsvergunning
bouwen afgestemd met de gemeente.
• De opdrachtgever heeft aangegeven sterke voorkeur te hebben om de riolering t.z.t. aan te sluiten op het
vrij verval stelsel voor de geplande woonwijk Het Leeuwse Veld. Op dit moment is nog niet duidelijk of dit
mogelijk is. Overleg hierover loopt nog.
Hemelwater
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1250 m 2. Regenwater mag niet geloosd worden
op het (druk)rioolstelsel. Bij de ontwikkeling van de geplande woningbouw Het Leeuwse Veld
is er de kans om het rioolsysteem zodanig aan te passen dat hemelwater wordt afgekoppeld. In
vooroverleg is met het waterschap en de gemeente afgestemd om tot die tijd het afstromende
hemelwater bovengronds af te voeren naar open water langs de zijranden van het perceel.
• In de nieuwe situatie zal de hemelwater en vuilwaterafvoer gescheiden worden aangeboden. Hemelwater
wordt bovengronds aan de zijrand van de perceelsgrens aangeboden.
• Geconcludeerd kan worden dat het project niet verstorend is voor de waterhuishouding in en rond het
plangebied. De uitvoering en de uitvoerbaarheid van het plan zijn dan ook, wat het behoud van de waterhuishouding
betreft, gewaarborgd. Het voornemen voldoet aan het afkoppelingsbeleid van de gemeente,
zodat lozing van schoon water op het riool wordt voorkomen.
• Opgemerkt wordt dat de berekening toename verharding gebaseerd is op het voorlopig ontwerp. Momenteel
is er nog overleg met betrokkenen partijen over een paar nog openliggenden aandachtspunten. De uitkomst
hiervan wordt verwerkt in het definitief ontwerp. Planwijzigingen worden daarop aangepast in de toelichting
van het ontwerpbestemmingsplan en waar nodig verwerkt in de watertoets. Denk daarbij aan veranderingen
in de hoeveelheid verharding en/of wijzigingen in de keuze van realisatie waterberging. Ten tijde van
de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zullen oplossingen aangaande peilhoogte en
rioolaansluiting worden meegenomen.
4.2. Geluid
4.2.1. Wet Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De
Wgh noemt drie geluidsbronnen waarbij ‘geluidsgevoelige bestemmingen’ in ‘nieuwe situaties ‘
getoetst moeten worden op mogelijke overlast. Deze drie bronnen zijn wegverkeer, spoorwegen
industrielawaai. Bij het berekenen van de geluidsbelasting op een ‘gevoelige bestemming’
zijn afstand (tot de infrastructuur) en intensiteit (potentiële bron) bepalende factoren.
Geluidsgevoelige bestemming
Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies toestaat, stelt de Wet
geluidhinder (volgens artikel 77) de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de
geluidsbelasting op de gevel van de woning. Een horecagelegenheid wordt door de Wgh niet
gezien als een ‘geluidsgevoelige bestemming’.
– 25 –
• Het planvoornemen betreft de realisatie van een horecagelegenheid met speelmogelijkheid. Dit is in de Wet
geluidhinder niet benoemd als een ‘geluidgevoelige functie’. Omdat het planvoornemen geen ‘geluidsgevoelige
functie betreft is toetsing aan de Wet geluidhinder niet nodig.
4.3. Bodem
De Wet bodembescherming (Wbb) van 3 juli 1986 vormt de basis voor de regelgeving om
bodemverontreiniging te voorkomen, beperken, onderzoeken en saneren. Daarnaast regelt
de wet wie verantwoordelijk is voor de verontreiniging en de financiële gevolgen ervan. De
Woningwet bepaalt dat de gemeente alleen nog voor bouwwerken die specifiek bedoeld zijn
voor het verblijf van mensen, een bodemonderzoek (bodemtoets) moet uitvoeren. Voordat
een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, moet worden aangetoond dat de bodem en het
grondwater vrij zijn van verontreinigingen.
• Een verkennend bodemonderzoek is nodig om aan te tonen dat de bodem geschikt is voor de geplande
functie.
Bureau Oranjewoud heeft in opdracht van de gemeente West Maas en Waal in 2008 een
verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het plangebied aan de Van Heemstraweg 51a , te
Beneden-Leeuwen. Het onderzoek is uitgevoerd volgens protocol NEN 5740 en de NEN 5707.
Daarbij is uitgegaan van een onverdachte locatie. Het rapport (187676, 3 september 2008,
inclusief de beoordeling van de gemeente) maakt als losse bijlage deel uit van deze toelichting.
Hieronder volgen omschrijving gebruik, conclusie en aanbevelingen uit het rapport.
• Het onderzochte gebied uit het bodemonderzoek is groter dan het plangebied van het voornemen uit dit
bestemminsplan. De opmerkingen uit de conclusie over het verhoogde asbestgehalte betreffen de voormalige
bebouwing, deze maakt geen deel uit van dit plangebied.
4.3.1. Conclusies en aanbevelingen bodemonderzoek Oranjewoud
“In het uitgevoerde bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische
bodemkwaliteit vastgesteld. Uitgezonderd de mengmonsters MM02 en MM03 bevatten alle
geanalyseerde mengmonsters grond een licht verhoogd gehalte aan cobalt. Er zijn geen tekenen
van bodemverontreiniging met bestrijdingsmiddelen. In het grondwater uit alle peilbuizen
is het gehalte aan barium licht verhoogd.
In de bovengrond rondom de schuur (met asbestplaten) is visueel geen asbestverdacht materiaal
aangetroffen. In de fractie
4.4. Lucht
4.4.1. Wet Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een
implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere
grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van
mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn
stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden
liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij
andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan
de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie
(uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Op 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. Het NSL heeft een looptijd van 1 augustus
2009 tot 1 augustus 2014. Gedurende de looptijd van het NSL wordt jaarlijks gemonitord hoe
het staat met de luchtkwaliteit en de uitvoering van projecten en maatregelen.
‘Niet In Betekende Mate’ (NIBM)
De wet maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Een project is klein als
het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van
de luchtkwaliteit. Kleine projecten hoeven niet langer afzonderlijk te worden getoetst aan de
grenswaarden, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten
is. Het begrip ‘Niet In Betekende Mate’ (NIBM) is verder uitgewerkt in een gelijknamig
AMvB.
In bijlage 3A van de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)’ wordt een lijst met
ontwikkelingen benoemd die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de verslechtering van
de luchtkwaliteit en waarvoor geen luchtonderzoek hoeft te worden uitgevoerd. Het bestemmingsplan
is één van de bevoegdheden waarbij aan de hierna genoemde criteria moet worden
getoetst (genoemd in artikel 5.16, tweede lid onder c Wet milieubeheer):
––
er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
––
een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
––
een project draagt “niet in betekenende mate” (NIBM) bij aan een verslechtering van de
luchtkwaliteit;
––
een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of
binnen een regionaal programma van maatregelen.
Aannemelijk is dat een project NIBM als het een toename van de concentratie veroorzaakt van
maximaal 3%. Wordt deze grens niet overschreden dan hoeft geen verdere toetsing aan de
grenswaarden plaats te vinden en zijn aanvullende maatregelen niet nodig. Concreet betekent
dit bij:
––
< 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en < 3.000 woningen bij minimaal
2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.2);
––
< 100.000 m 2 bruto vloeroppervlak (b.v.o.) bij kantoorlocaties bij minimaal 1 ontsluitingsweg,
en < 200.000 m 2 b.v.o. bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
(voorschrift 3A.1).
• Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van een skatebaan met horecagelegenheid met een oppervlakte <
1500 m 2 zodat op basis van bijlage 3a van de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)’sprake
is van een ‘niet in betekende mate’-plan. Meer concreet betekent dit dat voor dit plan geen luchtkwaliteitsonderzoek
hoeft te worden uitgevoerd.
– 27 –
4.4.2. Omgekeerde werking
Naast de toetsing van het aspect luchtkwaliteit in het kader van de Wet luchtkwaliteit moet in
het kader van een goede ruimtelijke ordening worden getoetst of de luchtkwaliteit ter plaatse
van het projectgebied aanvaardbaar is voor de beoogde functie.
Amvb ‘Besluit gevoelige bestemmingen’
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze
amvb wordt de vestiging van zogeheten ‘gevoelige bestemmingen’ - zoals een school - in de
nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van
mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met
name kinderen, ouderen en zieken.
Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming
op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in
beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en
overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die
locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden
voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10) en/of voor stikstofdioxide (NO2).
• Het plangebied ligt aan de rand van de kern Beneden-Leeuwen binnen 50 m van de provinciale Van Heemstraweg.
De voorgenomen bestemming wordt niet gezien als een gevoelige bestemming, speciaal op locatie
uitgevoerd luchtkwaliteitsonderzoek is daarom niet nodig.
Plangebied
Figuur 17 Immissies stikstofdioxide en fijnstof, bron: provincie Gelderland
Luchtkwaliteit omgeving
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is desondanks wel gekeken naar de bestaande
gegevens over de concentraties van luchtvervuilende stoffen binnen het plangebied. De
concentraties stikstofdioxide en fijnstof blijven volgens provinciale gegevens ruim onder de
europese luchtkwaliteitsnormen (zie figuur 17). De toekomstige situatie waarbij de doorgetrokken
Beatrixstraat langs de zijrand van het plangebied gaat lopen geeft vooralsnog geen
aanleiding om de verwachtingen over de luchtkwaliteit bij te stellen. Bovendien is de verkeerssituatie
tov. 2008 verbeterd i.v.m. de zojuist doorgetrokken rondweg waardoor de Van
Heemstraweg beduidend minder verkeer te verwerken krijgt. Extra verkeer over de nieuwe
weg langs het plangebied zal dan ook niet snel tot een verslechtering van de huidige luchtkwaliteit
leiden.
• Gezegd kan worden dat de wegen in de omgeving geen negatieve invloed hebben op de luchtkwaliteit
van het plangebied. De blootstelling aan luchtverontreiniging is beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare
gezondheidsrisico’s. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het
plangebied aanvaardbaar. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening
(Wro) is vast te stellen dat de luchtkwaliteit geen belemmering is voor dit plan.
– 28 –
4.5. Milieuzonering
4.5.1. Algemeen
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende
en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de
leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een
ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Om de gemeenten een handreiking te bieden
voor een verantwoord inpassen van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige
functies nabij bedrijven, heeft de VNG de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009)
opgesteld. In die publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype
‘rustige woonwijk’. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting
ingedeeld in zes categorieën. Categorie 1 staat voor de laagste potentiële milieubelastingen en
categorie 6 staat voor de hoogste potentiële milieubelasting
Onderstaande tabel, figuur 18 geeft een overzicht van de richtafstanden. De afstanden,
genoemd in de VNG-publicatie, gelden in principe tussen enerzijds de perceelsgrens van een
bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. In principe is bedrijvigheid behorende tot de
categorie 1 goed te mengen met de functie wonen, dit geldt in de meeste gevallen ook voor
de categorie 2-bedrijven. Het is wenselijk om de bedrijvigheid in de categorie 3 te clusteren en
een zonering in acht te nemen. Vanaf categorie 4 is menging met milieugevoelige functies niet
mogelijk
Tabel Milieu categorieën en richtafstanden
Milieucategorie
Richtafstanden tot omgevingstype ‘rustige woonwijk’
1 10 m
2 30 m
3.1 50 m
3.2 100 m
4.1 200 m
4.2 300 m
5.1 500 m
5.2 700 m
5.3 1.000 m
6 1.500 m
Figuur 18 Tabel Milieucategorieen en richtafstanden (bron: VNG bedrijven en milieuzonering)
Bij planvoornemens voor nieuwe (hindergevoelige) functies dient eerst te worden aangetoond
dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven.
Ten tweede mogen omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden
worden aangetast. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing.
• In dit geval gaat het om het realiseren van een horecagelegenheid gecombineerd met aan de horecafunctie
ondergeschikte speelmogelijkheden in de vorm van een skatebaan met klimwand. Binnen de milieuzonering
wordt dit niet gezien als een hindergevoelige functie. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening
belangrijk om na te gaan of de geplande functie hinder of beperkingen voor de omgeving veroorzaakt.
4.5.2. Bedrijvigheid omgeving
Onderstaande tabel figuur 19 benoemt de bedrijven in de directe omgeving met de door de
VNG aangegeven milieucategorie en de daarbij behorende grootste hinderafstand volgens
ligging in een rustige woonwijk. De bedrijven liggen op voldoende afstand van het plangebied
om eventuele hinder te voorkomen.
– 29 –
Adres Omschrijving Milieu
categorie
Van Heemstraweg
60
Van Heemstraweg
50
Van Heemstraweg
51a
Vanaf Van Heemstraweg
50
Grootste
hinderafstand
in rustige woonwijk
Afstand
plangebied
Advisering onderzoek en
overige specialistische zakelijke
dienstverlening
1 10 m 60 m
Stichting Zorggroep Maas en 1 10 m 130 m
Waal, gezondheids en welzijnszorg
Bijenhandelaar, code 0149.52 2 30 m
4.6. Externe veiligheid
4.6.1. Risicovolle bronnen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die
een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Deze bedrijven verrichten soms
risicovolle activiteiten dichtbij kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Tijdens de
productie, de opslag, gebruik en het transport kunnen zich calamiteiten voordoen waardoor de
veiligheid van de omgeving in het geding is. Daardoor ontstaan risico’s voor mensen die in de
buurt ervan wonen of werken. Het besluit wil die risico’s beperken. Het verplicht gemeenten en
provincies wettelijk vanaf 1 april 2004 bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken
van bestemmingsplannen rekening te houden met externe veiligheid.
Figuur 20 Uitsnede Risicokaart, hoogspanningslijnen (bron:provincie Gelderland)
Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden
risico (PR) is het risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat
een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks
gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof,
gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Het groepsrisico (GR) legt een relatie
tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe
groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk
vallen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Voor
het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde. Dit is geen norm, maar een ijkpunt. Overheden
moeten iedere verandering boven of onder deze waarde verantwoorden. Op grond van deze
risico’s heeft VROM veiligheidsafstanden bepaald.
• Op de risicokaart is te zien dat de dichtstbijzijnde risicovolle bron op circa 600 m van het plangebied ligt
(zie figuur 20. Het betreft een vulpunt voor LPG aan de Van Heemstraweg 37 De risicocontour van dit punt
raakt het plangebied niet.
Andere risicobronnen bevinden zich op een nog grotere afstand en hebben geen uitwerking
op het plangebied. Over de Maas en Waalweg en de Van Heemstraweg die beiden op korte
afstand van het plangebied liggen vindt uitsluitend regulier transport van gevaarlijke stoffen
– 31 –
plaats. Er is geen sprake van een PR-contour buiten de rand van deze wegen. Door de geringe
hoeveelheid transport is er geen noodzaak tot een gedetailleerde beoordeling van het groepsrisico.
4.6.2. Buisleiding
Op de risicokaart (figuur 20) is te zien dat de er een buisleiding in de omgeving van plangebied
loopt. Het betreft een gastransportleiding. Graafwerkzaamheden vormen de grootste kans op
beschadiging van een buisleiding. Het plaatsgebonden risico van de buisleiding is bepaald op
10-6. Dit betekent dat binnen een afstand van 5 meter de wettelijke norm wordt overschreden.
Binnen deze afstand mogen geen (graaf)werkzaamheden/activiteiten worden uitgevoerd.
• De buisleiding ligt op circa 400 m afstand van het plangebied en is niet belemmerend voor het voornemen
4.7. Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van nieuwe woningen of een bedrijf moet rekening
gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied en omgeving. Hierbij
kan onderscheid gemaakt worden tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
4.7.1. Gebiedsbescherming
Ecologische Hoofdstructuur
Het plangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (zie figuur 21). Het
voornemen heeft door zijn aard en omvang geen invloed op de wezenlijke kenmerken en
waarden van de EHS. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de
voorgenomen ingreep. Een nadere toetsing van effecten aan het beleidskader van de Ecologische
Hoofdstructuur is niet nodig.
Plangebied
Figuur 21 Ehs begrenzing vastgesteld door PS in 2009 (bron: provincie Gelderland)
Natuurbeschermingswet 1998
Met het inwerking treden van de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in oktober 2005 is
de Europese wet- en regelgeving volledig in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De
Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten
behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen. Het plangebied ligt ten zuiden van de door
de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Waal”.
Gezien de afstand tussen dit beschermde gebied en het plangebied, doet het voornemen geen
afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Een ontheffing in het
kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet nodig.
– 32 –
Natuurbeschermingswet 1998
Met het inwerking treden van de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in oktober 2005 is
de Europese wet- en regelgeving volledig in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De
Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten
behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen. Het plangebied ligt ten zuiden van de door
de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Waal”.
Gezien de afstand tussen dit beschermde gebied en het plangebied, doet het voornemen geen
afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Een ontheffing in het
kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet nodig.
• Binnen het voornemen zijn geen ontheffingen nodig in het kader van de Natuurbeschermingingswet 1998.
Ook is het voornemen uitvoerbaar binnen het beleidskader van de Ecologische Hoofdstructuur.
4.7.2. Quickscan natuurwaarden, De Groene Ruimte (08930, november 2008)
Onderzoeksbureau De Groene Ruimte heeft in opdracht van de gemeente een Quickscan
natuurwaarden uitgevoerd op het plangebied (zie figuur 22 voor het onderzoeksgebied). Het
volledige rapport (08930 d.d. 18 november 2008) maakt als losse bijlage deel uit van de toelichting.
Hieronder volgt een globale samenvatting van het onderzoek. In figuur 22 is zichtbaar
dat het onderzochte gebied ruimer is dan het plangebied voor de voorgenomen bebouwing.
In deze toelichting zijn alleen de voor het plangebied Skaten en Snacken relevante conclusies
opgenomen.
Figuur 22 Onderzoeksgebied Quickscan (bron: De Groene Ruimte, november 2008)
“Conclusies
––
het plangebied heeft een bijzondere natuurwaarde voor verschillende groepen licht beschermde
fauna, met name het beboste gedeelte (beschutting voor met name zoogdieren
en vogels);
––
het plangebied is naar verwachting van belang als leefgebied voor een aantal licht beschermde
amfibieën;
––
het plangebied fungeert als foerageergebied voor gewone dwergvleermuis en mogelijk ook
voor laatvlieger;
––
nader onderzoek dient uitsluitsel te geven over het gebruik van de boomholtes door vogels
(en eventueel vleermuizen)
––
In het plangebied worden geen bijzondere botanische waarden verwacht.
– 33 –
Advies
––
Om maximale zekerheid over de aanwezigheid van (vaste) verblijfplaatsen voor gewone
dwergvleermuizen (en eventueel andere vleermuissoorten) te verkrijgen wordt geadviseerd
om gericht nader onderzoek uit te (laten) voeren in het daarvoor geschikte seizoen en eventueel
een ontheffing ingevolge de FF-wet aan te vragen.
––
Voor het verkrijgen van uitsluitsel omtrent het gebruik van de boomholtes door vleermuizen
of (roof)vogels wordt geadviseerd gericht nader onderzoek te (laten) verrichten, bijvoorbeeld
met behulp van een boomcamera.
––
Bij de uitvoering is te allen tijde de algemene zorgplicht uit de Flora- en faunawet van toepassing.
Dat houdt onder ander in, dat individuele planten en dieren niet onnodig verstoord,
beschadigd of vernietigd mogen worden; dit geldt ook voor (zeer algemene) soorten zonder
bijzondere beschermingsstatus.
––
Bij de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met broedende vogels. Broedgevallen
in of nabij het plangebied mogen niet worden verstoord. Zo kort mogelijk voor
aanvang (maximaal enkele dagen) dient het plangebied en de omgeving gecontroleerd te
worden op broedgevallen. Indien deze worden vastgesteld, dienen de werkzaamheden uitgesteld
te worden, totdat de broedgevallen op natuurlijke wijze zijn geëindigd en de jongen
het nest definitief hebben verlaten.
––
Indien mogelijk worden de potentiele nestplaatsen in het winterseizoen ongeschikt gemaakt
voor broeden, zodat de kans op broedgevallen in het seizoen wordt verkleind.“
• Inmiddels is vervolgonderzoek in de vorm van een veldcheck uitgevoerd om uit te maken of ontheffingen in
het kader van de Flora en faunawet nodig zijn. De resultaten zijn verwerkt in paragraaf 4.7.3
4.7.3. Vervolgonderzoek natuurwaarden, De Groene Ruimte (12333, 12 april 2012)
Naar aanleiding van de resultaten uit de Quickscan (08930, november 2008) is in opdracht van
frank marcus architecten door De Groene Ruimte een veldcheck uitgevoerd. Dit onderzoek,
uitgevoerd in april 2012 betreft alleen het plangebied voor Skaten en Snacken (zie figuur 23).
Het opgestelde rapport maakt als een losse bijlage deel uit van deze toelichting. Onderstaand
worden de conclusies en adviezen weergegeven.
Figuur 23 Onderzoeksgebied Veldcheck (bron: De Groene Ruimte, april 2012)
Conclusies en adviezen Veldcheck
In een Schietwilg in het oosten van het plangebeid kunnen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen
aanwezig zijn. Alle vleermuizen zijn streng beschermd (FF-wet tabel 3, Habitatrichtlijn
bijlage IV). De bosschage als geheel kan dienst doen als foerageergebied voor vleermuizen.
– 34 –
• Gericht nader onderzoek in het juiste seizoen naar de aanwezigheid van, het aantal en de functie voor
vleermuizen is noodzakelijk.
In de omgeving van het plangebied komen drie streng beschermde amfibiesoorten (FF-wet
tabel 3, Habitatrichtlijn bijlage IV) voor, die mogelijk vaste verblijfplaatsen hebben in het plangebied
(land- en overwinteringsbiotoop).
• Middels nader onderzoek kan de aan-of afwezigheid van streng beschermde amfibiesoorten worden vastgesteld.
Voor de licht beschermde soorten van tabel 1 van de AMvB art. 75 FF-wet geldt een automatische
vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen en ontwikkelingen. In het algemeen geldt dat de
werkzaamheden ruim buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden; indien werkzaamheden
binnen of rond het broedseizoen worden uitgevoerd, dient te worden vastgesteld dat er
geen enkel broedgeval kan worden verstoord. Mogelijk komen nesten voor van boombroeders
zoals Ekster, holtebroeders zoals Boomklever en grondbroeders zoals Wilde eend voor.
• Verstorende activiteiten mogen pas plaatsvinden nadat broedgevallen op natuurlijke wijze zijn geëindigd (en
de jonge vogels definitief zijn uitgevlogen) en voordat zich nieuwe broedgevallen voordoen.
Tijdens deze veldcheck is enkel het amoveren van de noordelijke helft van de bosschage
getoetst. Bij de werkzaamheden is het van belang de bestaande, te handhaven landschapselementen
als grasland, houtopstanden en sloten niet aan te tasten.
• Indien er werkzaamheden in de sloot plaats zullen vinden, dient gecontroleerd te worden dat er geen streng
beschermde soorten in de sloot voorkomen.
In z’n algemeenheid dienen de verstorende werkzaamheden zo beperkt mogelijk te zijn (algemene
zorgplicht). In elk geval dient de verstoring beperkt te blijven tot het (netto) plangebied.
Ook materialenopslag, bouwketen etc. dienen zo mogelijk binnen de begrenzing van het plangebied
een plaats te krijgen en mogen in elk geval geen verstorend effect hebben buiten het
plangebied.
Voor alle soorten (beschermd en niet beschermd) geldt de algemene zorgplicht. Deze houdt
in dat de werkzaamheden op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat planten en dieren zo
min mogelijk worden verstoord. Ook dient, vanuit de zorgplicht, de periode van uitvoering zo
gekozen te worden, dat dieren zo min mogelijk worden verstoord.
• Samenvattend kan gezegd worden dat er nog verdere afstemmming en onderzoek nodig is voordat het terrein
kan worden vrijgegeven voor het planvoornemen. De vervolgonderzoeken worden in nauw overleg met
betrokken partijen en bevoegd gezag uitgevoerd. In een later stadium worden de onderzoeksresultaten en
daaraan verbonden planaanpassingen opgenomen worden in de stukken en zullen deel uitmaken van het
ontwerpbestemmingsplan.
4.8. Cultuur en Archeologie
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de
ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta,
1992). Dit verdrag is uitgewerkt in een wijziging van de Monumentenwet. 1 september 2007
is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten
van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.
De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in
de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen.
• Op de provinciale archeologische en cultuurhistorische waarden- en verwachtingenkaart (CCHW) is te zien
dat het plangebied een middelhoge archeologische verwachting heeft (zie figuur 24).
– 35 –
Plangebied
Figuur 24 Archeologische verwachtingen, bron: provincie Gelderland
4.8.1. Archeologisch onderzoek ADC Archeo projecten(1055, augustus 2007)
In opdracht van CSO Adviesbureau heeft ADC ArcheoProjecten een bureauonderzoek uitgevoerd
voor het plangebied Beneden-Leeuwen Zuid in Beneden Leeuwen (gemeente West
Maas en Waal). In het plangebied zullen woningen, sportvelden en bedrijven gerealiseerd
worden. Het onderzoek was noodzakelijk om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de
kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast.
Het voorliggende planvoornemen beslaat slechts een klein deel van het archeologisch onderzochte
gebied (zie figuur 25 voor de archeologische verwachtingenkaart met boorpunten). Het
opgestelde rapport (1055) maakt als losse bijlage deel uit van deze toelichting. Onderstaand
worden de voor het plangebied relevante delen uit de samenvatting en conclusie uit het rapport
vermeld. De teksten bij de rode bullets geven de relatie met het planvoornemen weer.
“1. Zijn er (aanwijzingen voor) archeologische waarden in het plangebied aanwezig en, zo ja, wat is naar
verwachting de omvang, ligging, aard, datering en waardestelling hiervan?
Ja, er zijn aanwijzingen voor archeologische waarden. De verwachte waarden bevinden zich in
het noordoosten op de Leeuwense stroomgordel en crevasses, in het westen op een rivierduincomplex
en op ca. 4 m diepte op de oevers van een Pleistocene geul.”
• Het plangebied maakt deel uit van de Leeuwense stroomgordel en crevasses (zie figuur 25). De locatie va n
mogelijke archeologische waarden wordt verderop in deze conclusie benoemd.
“2. In welke mate worden deze waarden verstoord door realisatie van de geplande bodemingreep?
De archeologische resten die zich op het rivierduincomplex in het westen bevinden, liggen
mogelijk binnen 1 m onder het oppervlak en worden dan volledig verstoord door de beoogde
ontwikkelingen tenzij deze zone de bestemming ‘weiland’ krijgt; hetgeen overeen zou komen
met ‘niets doen’.
De archeologische resten die verband houden met de Leeuwense stroomgordel en crevasses
worden volledig verstoord indien er graafwerkzaamheden dieper dan 2 m plaatsvinden. De
archeologische resten op de Pleistocene ondergrond worden volledig verstoord indien graafwerkzaamheden
dieper dan 4 m plaatsvinden. Voor beide niveau’s met archeologische resten
geldt dat ze slechts gedeeltelijk worden verstoord indien er heipalen worden geplaatst (zie
hieronder)”.
• De benoemde archeologische resten op het rivierduincomplex zijn niet relevant voor het plangebied uit dit
bestemmingsplan. Voor het plangebied - dat deel uitmaakt van de Leeuwense stroomgordel - is het belangrijk
om een verstoring van meer dan 2 m diep te voorkomen.
– 36 –
23
431500 432000 432500
NNN
000000
250m
Plangebied
164000 164500 165000
Legenda
zone met rivierduinen
hoge verwachte dichtheid aan goed geconserveerde resten uit de Steentijd tot en met de Nieuwe Tijd
tussen 0 en 4 m onder maaiveld.
zone met oeverafzettingen, beddingafzettingen en crevasse van de Leeuwense stroomgordel
hoge verwachte dichtheid aan goed geconserveerde archeologische resten uit de Bronstijd, IJzertijd en
Romeinse tijd vanaf 2 m onder maaiveld
zone met Pleistocene rivierafzettingen in de ondergrond
lage verwachte dichtheid aan goed geconserveerde archeologische resten uit het Paleo- en Mesoen
Neolithicum op ca. 4 m onder maaiveld
GB 06-08-2007
Figuur 25 Boorpuntenkaart, archeologisch onderzoek, Econsultancy Afb. met 10 plangebied Verwachtingskaart
– 37 –
“3. Hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt?
Het is nauwelijks onderzocht welke invloed het conventionele heien heeft op de intactheid van
de bodem, wel bestaat er een vermoeden. Afgezien van de diameter van de heipaal zelf, zal de
bodem in een zone rondom de heipaal dermate worden verstoord dat eventuele archeologische
waarden als verloren kunnen worden beschouwd. Tijdens de aanleg van de Betuwe route
is voor deze zone een maat van 7 maal de diameter van de heipaal gehanteerd; ook wel wordt
uitgegaan van een maximale straal van de verstoring vanaf het hart van de heipaal bij gebruik
van conventionele verdringende heipalen van circa 4,0 m, hetgeen ongeveer op hetzelfde
neerkomt. Het gebruik van schroefpalen verkleint de verstoorde zone; men kan uitgaan van
twee maal het oppervlak van de heipaal.
Als vervolgens kan worden aangetoond dat het totale verstoorde oppervlakte van een archeologisch
niveau minder dan 5% bedraagt, kan redelijker wijs worden afgezien van verder
archeologisch onderzoek. Hier bestaan echter geen officiële richtlijnen voor.”
• De wijze van funderen is op dit moment nog niet excact bekend. Bij het uitwerken van het bouwvoornemen
worden de aanbevelingen uit het archeologisch onderzoek meegenomen. Duidelijk is dat een vergraving
van meer dan 2 m niet aan de orde is. Als het nodig is om te heien zal gekozen worden voor een gewogen
palenplan met schroefpalen. Een en ander zal in een plan van aanpak worden afgestemd met de gemeente.
Verder archeologisch onderzoek kan achterwege blijven.
“4. Indien de eventuele archeologische waarden niet kunnen worden behouden: Welke vorm van nader
onderzoek is nodig om de aanwezigheid van archeologische waarden en hun omvang, ligging, aard en
datering voldoende te kunnen bepalen om te komen tot een selectiebesluit?
In die gevallen waar vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd, adviseren wij om eerst een
verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren dat tot doel heeft de bodemopbouw in
kaart te brengen.”
• Het archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat de archeologische verwachtingen in het plangebied niet
belemmerend zijn voor het planvoornemen, mits tijdens de uitvoering geen graafwerkzaamheden dieper dan
2 m plaatsvinden. Met uitvoering van het planvoornemen zijn geen graafwerkzaamheden dieper dan 2 m
gemoeid. Verder archeologisch onderzoek kan achterwege blijven.
4.8.2. Cultuurhistorische waarden
Wijziging Bro ten aanzien van borging erfgoedwaarden
Door wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Bro dienen sinds 1 januari
2012 cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van
bestemmingsplannen (zie ook 3.1.3). Dat betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen aandacht
moet worden gegeven aan de aanwezigheid en waar nodig de bescherming van nog aanwezige
cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied.
Figuur 26 Historische kaart 1900 (bron: Kich)
Plangebied
– 38 –
In het plangebied zijn geen bovengrondse cultuurhistorische waarden aanwezig. Op een historische
kaart uit 1900 is te zien dat het gebied toentertijd eveneens onbebouwd was en buiten
de bebouwing van Beneden-Leeuwen lag (zie figuur 26).
Het plangebied ligt aan de zuidkant van de Van Heemstraweg en is nu in gebruik als productiebos.
De Van Heemstraweg vormt nu nog de scheiding tussen de bebouwing van
Beneden-Leeuwen en het buitengebied. Het agrarisch landschap wordt gekenmerkt door fruiten
bomenteelt en weilanden.
• De ondergrondse archeologische waarden zijn geïnventariseerd binnen het archeologisch onderzoek en zijn
niet belemmerend voor het voornemen. Gezien de afwezigheid van cultuurhistorische waarde binnen het
plangebied en directe omgeving zijn er op dit vlak geen belemmeringen voor uitvoering van het planvoornemen.
– 39 –
5. Juridische planopzet
In dit hoofdstuk worden de regels van dit postzegelbestemmingsplan kort toegelicht. Het
plangebied ligt aan de rand van de kern Beneden-Leeuwen van de gemeente West Maas en
Waal. Op het plangebied is het bestemmingsplan ‘Buitengebied integrale herziening’ 1997
van toepassing. Om het planvoornemen planologisch uit te kunnen voeren is wijziging van de
bestemming inclusief toewijzing van een bouwvlak noodzakelijk.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in
het bestemmingsplan, verbeelding en regels.
5.1. Plansystematiek
Algemeen
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op het juridisch bindende gedeelte van
voorliggend bestemmingsplan. De gekozen wijze van bestemmen komt overeen met bestemmingsregelingen
zoals die in de gemeente West Maas en Waal worden toegepast. .
5.1.1. Wat is een bestemmingsplan
Het bestemmingsplan komt voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Het is een instrument voor
het voeren van ruimtelijk beleid en is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, verbeelding en regels. De toelichting
heeft geen juridisch bindende werking, maar is belangrijk voor een goede interpretatie en
toepassing van het bestemmingsplan. De toelichting gaat in op de noodzaak, de onderzoeken
en het beleid die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. De Wet ruimtelijke ordening
staat niet los van andere wetten en regels. Vandaar dat in de toelichting van een bestemmingsplan
ook de ecologische, economische, milieu-hygiënische en juridische haalbaarheid
moet worden aangetoond.
De verbeelding en regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.
Beide planonderdelen moeten in samenhang worden toegepast. De verbeelding
is een kaart van de gronden met bestemmingsvlakken. De bestemmingen zijn gekoppeld aan
bijbehorende regels. In de regels staan bepalingen voor gebruik, bebouwing en het verrichten
van werken. De regels zijn mede bepalend voor het verlenen van vergunningen in het kader
van de WABO. De WABO combineert wet- en regelgeving op het gebied van Milieubeheer,
Bouwverordening, Woningwet en Monumentenwet.
De bestemmingen van de gronden kunnen op twee manieren zijn aangeven:
––
Via een (enkel)bestemming. Met de bestemming wordt aangegeven voor welke gebruiksdoelen
of functies de betreffende gronden mogen worden aangewend. Deze functies zijn in
de zogenaamde bestemmingsregels vastgelegd.
––
Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming wordt aan gronden toegekend naast
de daarvoor aangegeven (enkel)bestemming, zodat voor dezelfde gronden meerdere bestemmingen
naast elkaar kunnen gelden. In de bijbehorende bestemmingsregels wordt de
verhouding tussen de doeleinden (functies) van de beide bestemmingen aangegeven. Ook
worden in de bestemmingsregels bij de dubbelbestemming vaak extra bepalingen ter aanvulling
of beperking op/van de gebruiks- of bouwmogelijkheden van de (enkel)bestemming
opgenomen.
––
Aanvullend op de bestemmingen worden ‘aanduidingen’ gebruikt. Er bestaan twee soorten
aanduidingen: gebiedsaanduidingen en functieaanduidingen. Met een functieaanduiding
– 40 –
gaat het meestal om een specificatie van de gebruiksmogelijkheden binnen een bepaalde
bestemming of een gedeelte daarvan. Bij een gebiedsaanduiding, die vaak een gebied met
meerdere bestemmingen beslaat, gaat het vaak om een bescherming van specifieke,veelal
sectorale belangen. Er worden ook gebruiksdoelen mee aangeduid die zich over meerdere
bestemmingen uitstrekken en niet met elk van de bijbehorende bestemmingen apart een
functionele relatie hebben. Bij een aanduiding worden regels opgenomen gericht op de
specifieke functieaanduiding (bijv. een maximale oppervlaktemaat) dan wel gericht op specifieke,
te beschermen waarden of belangen binnen een gebiedsaanduiding. Op de verbeelding
zijn de geldende bestemmingen zichtbaar. Binnen een bestemming kunnen nadere
aanduidingen zijn aangegeven.
5.1.2. Regels algemeen
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit
gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. De wijze waarop
gemeten moet worden bij het toepassen van de regels is vastgelegd in artikel 2.
Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het
toegestane gebruik van de gronden geregeld. Dubbelbestemmingen zijn ook in dit hoofdstuk
opgenomen. Ieder artikel kent in beginsel een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik
geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend
volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels.
Tenslotte zijn eventueel een omgevingsvergunningstelsel en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere
artikelen relevante informatie staat die in relatie tot een bestemming mede gelezen en geïnterpreteerd
moet worden.
Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor
het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene bouwregels,
gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels, wijzigingsregels en procedureregels.
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn overgangs- en een slotregels opgenomen. Hoewel het hier in
wezen ook regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk
opgenomen.
5.2. Juridische planopzet ‘Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg Skaten en Snacken’
De regels voor dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare
Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). Er is qua methodiek specifiek aansluiting gezocht
het Handboek Bestemmingsplannen Dorpskommen van de gemeente West Maas en Waal
(versie december 2011). Binnen het plangebied zijn geen handhavingszaken die in voorliggend
bestemmingsplan worden gelegaliseerd.
Bestemming ‘Horeca’
Voorliggend bestemmingsplan ‘Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg Skaten en Snacken’
kent aan het plangebied de bestemming ‘Horeca’ toe met aangegeven bouwvlak. Met de
functieaanduiding ‘Horeca 2’ wordt de toegestane vorm van horeca aangegeven. Met de twee
bouwaanduidingen wordt de nokhoogte (maximaal 5 m) en het bebouwingsoppervlak (maximaal
25% van het bouwvlak) aangegeven.
– 41 –
Bestemming ‘Groen’
Voorliggend bestemmingsplan ‘Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg Skaten en Snacken’ kent
aan een strook aan de westgrens van het plangebied de bestemming ‘Groen’ toe. Met deze
bestemming wordt het behoud van een strook beplanting geborgd in het bestemmingsplan.
De strook ‘groen’ zorgt naast de ‘groene uitstraling’ ook voor afscherming ten behoeve van
privacy van het aangrenzende perceel nummer 51a.
Dubbelbestemming ‘Waterstaat- beschermingszone watergang’
Voorliggend bestemmingsplan ‘Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg Skaten en Snacken’
kent aan een deel van het plangebied de dubbelbestemming ‘Waterstaat- beschermingszonewatergang’
toe. Met deze bestemming wordt de bereikbaarheid en het onderhoud van de
A-watergang gewaarborgd.
– 42 –
6. Motivatie
De initiatiefnemer, uitbater van het huidige cafetaria ‘de Akker’ nu gevestigd op de hoek Van
Heemstraweg -Akkerstraat is op zoek naar een nieuwe locatie. Met het oog op de uitbreiding
van het dorp heeft dit geleid tot een ontwerp dat is geplaatst op de locatie van het toekomstig
dorpskruispunt. Bij de invulling van het ontwerp wordt de huisvesting van het cafetaria
gecombineerd met de ontwikkeling van een aantal publieke voorzieningen. Deze voorzieningen
worden gerealiseerd in particulier eigendom en zijn straks te gebruiken door de bewoners
van Het Leeuwse Veld en omgeving.
De gemeente West Maas en Waal is positief over het tot stand gekomen ontwerp waarin
het horecagebouw op aansprekende wijze gecombineerd is met publieke voorzieningen in
particulier eigendom. Deze publieke voorzieningen in de vorm van speelmogelijkheden zoals
een skatebaan met klimwand, zijn ondergeschikt aan de horecagelegenheid. Het voornemen
verbreedt en versterkt de voorzieningen op het gebied van horeca en spelmogelijkheden voor
een brede groep gebruikers, specifiek jongeren.
Het nog ongenummerde plangebied ligt aan de rand van de kern Beneden-Leeuwen aan de
Van Heemstraweg tussen nummers 49 en 51a in. Het gebied maakt deel uit van een groter
gebied, genoemd ‘Het Leeuwse Veld’, dat door de gemeente wordt bestemd voor woningbouw.
De bouw van deze woningen zal vermoedelijk starten in 2013.
Het plangebied is nu in gebruik als productiebos. Het productiebos zal uitgezonderd een strook
aan de westzijde gekapt worden. Herplant van de bomen maakt deel uit van de plannen. Naast
het plangebied lag vroeger een boerderij met bijgebouwen. Deze is inmiddels gesloopt en het
terrein ligt braak in afwachting van de door te trekken ontsluitingsweg voor de voorgenomen
woningbouw. Ook de bezoekers van Skaten en Snacken zullen gebruik maken van deze nog
aan te leggen ontsluitingsweg.
Parkeren wordt op het eigen perceel opgelost. Op de oprit zal hiervoor ruimte worden
gereserveerd. Het plan voorziet in 10 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbeleidregels
van de gemeente West Maas en Waal, januari 2010. Gezien de aard van de
doelgroep zullen de gebruikers van de skatebaan per fiets, te voet of met skateboard arriveren.
Het planvoornemen is getoetst aan de diverse beleidskaders die gelden voor het omzetten van
de bestemming. Er zijn, zoals in de toelichting te lezen is, geen ruimtelijke of milieuhygiënische
knelpunten naar voren gekomen die belemmerend zijn. De bedrijven en woningen in de omgeving
worden niet beperkt in hun bedrijfsontwikkeling of woongenot.
Het voornemen past binnen het beleid van provincie en gemeente. Er is geen strijd met het
Rijksbeleid. De gemeente West Maas en Waal is voornemens medewerking te verlenen aan het
uitvoeren van het planvoornemen en het hiervoor noodzakelijke aanpassen van de bestemmingen
door het opstellen van dit postzegelbestemmingsplan.
– 43 –
7. Economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt door de initiatiefnemer ontwikkeld. Alle kosten in verband met de realisatie zijn
voor rekening van de initiatiefnemer. Er zal door de gemeente geen financieel risico worden
gelopen. In voorliggend geval is het kostenverhaal vastgelegd middels een exploitatieovereenkomst
met de gemeente West Maas en Waal.
– 44 –
8. Maatschappelijke uitvoerbaarheid
8.1. Algemeen
Voordat bestemmingsplan ‘Beneden-Leeuwen, Van Heemstraweg Skaten en Snacken’, van de
gemeente West Maas en Waal rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen,
zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De gemeente past daaraan
voorafgaand haar eigen inspraakverordening uit 2004 toe.
8.2. Overleg
In het Besluit ruimtelijke ordening staat dat een ontwerpbestemmingsplan vergezeld dient te
gaan met een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij
de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Het gaat daarbij ondermeer om
het betrokken waterschap en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg
voor de ruimtelijke ordening.
Dit concept-voorontwerpbestemmingsplan is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke
ordening in vooroverleg besproken en afgestemd met het betrokken waterschap en met de
gemeente. Na het vooroverleg zal het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet
ruimtelijke ordening doorlopen. De resultaten van deze procedures zullen te zijner tijd in deze
toelichting worden vermeld.
8.3. Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken voor inspraak ter inzage gelegd.
Gedurende deze periode kunnen inspraakreacties worden ingediend. In dezelfde periode wordt
het voorontwerpbestemmingsplan nogmaals voorgelegd aan diverse instanties. Zij hebben de
mogelijkheid om in het kader van het vooroverleg te reageren op het bestemmingsplan. In
deze paragraaf worden te zijner tijd de resultaten van de inspraak en het overleg opgenomen.
8.4. Zienswijzen
De formele procedure start met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het
ontwerpbestemmingsplan wordt daartoe gedurende 6 weken voor ter visie gelegd, in welke
periode door eenieder zienswijzen kunnen worden ingediend.
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de zienswijzen op het voorontwerp
bestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
– 45 –
HOOGSTRAAT 1
6654 BA AFFERDEN (GLD)
WWW.HSRO.NL
INFO@HSRO.NL
TEL. 0487 - 542906
FAX. 0487 - 542905