You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Redactioneel<br />
Ben J.M. Zonneveld<br />
De leden van de redactie van Succulenta worden geacht elk jaar een redactioneeltje<br />
te schrijven. Ik moet bekennen dat het voor mij niet eenvoudig is om te<br />
schrijven over iets zonder een duidelijk onderwerp. De vraag komt dan ook bij mij<br />
op hoeveel mensen het eigenlijk lezen. Ik weet niet of in de enquête daar specifiek<br />
naar gevraagd is. In ieder geval, het is nu augustus, volop zomer. Af en toe<br />
zon en af en toe regen. Het is de beste maand om buiten allerlei gewassen te stekken.<br />
Zoals men zegt, met zulk weer groeit zelfs een bezemsteel die je in de grond<br />
steekt. Ook binnen is dat het geval (niet van die bezemsteel). Er is een grote luchtvochtigheid,<br />
de temperatuur is nog hoog, de spruiten zijn goed gerijpt en er is nog<br />
voldoende licht om een goede groei te vertonen voor de winter. Wacht niet te lang,<br />
anders zal de nieuwgroei met de eerste koudere periode sneuvelen. Het is nu ook<br />
de tijd om zaad te verzamelen. Natuurlijk moet u dan eerst allerlei kruisingen of bevruchtingen<br />
hebben uitgevoerd. Hiernaast zijn er ook planten die zichzelf bevruchten.<br />
Dit geldt onder andere voor echeveria en verwante soorten. Je krijgt nooit<br />
veel zaad op die manier maar meestal zit je niet op tientallen van dezelfde planten<br />
te wachten. Tenzij het natuurlijk zeldzame planten zijn en daarnaast is ook het<br />
Clichéfonds blij met zaad van uw planten. Als het gedroogd is kun je het beste het<br />
zaad gelijk schoonmaken. Bij fijn zaad zoals van sempervivums of echeveria kun je<br />
het beste de zaadstengel op zijn kop boven een papiertje houden. Er tegen aan tikken<br />
en de zaden vallen er vanzelf uit. Tenzij je natuurlijk het laatste zaadje wilt hebben,<br />
dan moet je de gedroogde bloemen fijn wrijven en het kaf van de zaden scheiden<br />
met behulp van een theezeefje. Controleer wel of de zaden niet te groot zijn<br />
voor het gebruikte theezeefje! Het beste is vroeg in het voorjaar te zaaien op warmte.<br />
Ik zaai altijd tussen kerst en oud-en-nieuw. Zaden die drie maanden later zijn gezaaid<br />
halen een dergelijk zaaisel meestal met gemak in. Dit komt omdat er in januari/februari<br />
te kort licht is waarbij de kans op bovenmatige lengtegroei (spillen)<br />
aanwezig is. Plaats de pot dan in een afgesloten zakje en laat het geheel zo lang<br />
mogelijk dicht. Zorg wel dat het geheel goed nat is om te beginnen. Op die manier<br />
heb je er dan verder geen omkijken meer naar. Toen ik aan dit stukje begon, wist ik<br />
nog niet waar het over zou gaan. Eigenlijk weet ik dat nog steeds niet. Als u tot hier<br />
gekomen bent, heeft het u in ieder geval enig tijdverdrijf bezorgd.<br />
Schubertlaan 196<br />
2324 EC Leiden<br />
194<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
Jong geleerd<br />
Johanna Smit-Reesink<br />
Borzicactus samaipatanus var. multiflorus<br />
Zoals je aan de naam kunt zien komt<br />
de plant uit Bolivia uit de omgeving van<br />
Samaipata. Al jarenlang staat de bovengenoemde<br />
plant bij mij in het vrije tablet<br />
in de kas. Op zoek naar literatuur vond<br />
ik in Elseviers Cactussenboek van onze<br />
bekende oud-voorzitter S.K. Bravenboer<br />
de volgende beschrijving:<br />
Een borzicactus is een vrij snel groeiende<br />
plant, die aan de grond vertakt en<br />
groepjes vormt. Ze hebben 14-16 ribben<br />
en bruine doorntjes. Planten van 50-<br />
60 cm lang kunnen al bloeien. Ze krijgen<br />
prachtige rode bloemen, die aan de<br />
vorm te zien, in de natuur, heel graag<br />
bezocht worden door kolibri’s. Ieder<br />
bloemblaadje is afgezet met een wit<br />
randje. De helmknoppen zijn paars, net<br />
als het stuifmeel en de stempel is geel/<br />
groen. De planten bloeien rijk en lang<br />
en zijn een plezier om naar te kijken.<br />
Ze houden van voedzame grond gemengd<br />
met een beetje fijne kiezel en<br />
een ruime pot. ‘s Zomers<br />
willen ze graag volop<br />
water. Ze kunnen overwinteren<br />
bij 6-8 o C en<br />
dan moet je ze droog<br />
houden.<br />
Als de plant uitgestoeld<br />
is, kun je in de voorzomer<br />
er gemakkelijk een<br />
paar stekken van nemen.<br />
Je snijdt een paar stukken<br />
af van ongeveer 10<br />
cm lang. De wondjes<br />
wrijf je in met stekpoeder.<br />
Dan zet je ze een<br />
paar dagen rechtop in<br />
een leeg bekertje of glas.<br />
Daarna wrijf je ze nog<br />
eens in met stekpoeder,<br />
waarna je ze in cactusgrond<br />
plant. Je<br />
kunt na een paar<br />
dagen van onderen<br />
af een beetje water<br />
geven. Eerst moeten ze in de schaduw<br />
staan. Na ongeveer twee weken kun je<br />
ze in de zomer in de zon zetten en regelmatig<br />
water gaan geven. Voel voor de<br />
zekerheid maar eens of ze al een beetje<br />
vast gaan zitten. En daarna gaan ze<br />
aan de groei. Als ze goed beworteld zijn,<br />
kunnen ze in het tweede jaar al gaan<br />
bloeien! Heel veel plezier met deze<br />
plant en tot de volgende keer!<br />
Prins Willem Alexanderlaan 104<br />
6721 AE Bennekom<br />
j.smitreesink@upcmail.nl<br />
Afb. 1: Borzicactus samaipatanus var. multiflorus<br />
Foto Henk Viscaal<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 195
VOOR Het voetlicHT<br />
Bertus Spee<br />
Mammillaria bocasana “Fred”<br />
Alweer enige jaren geleden<br />
kwam dit opvallende plantje in de<br />
handel en iedereen wilde het hebben.<br />
Al vlug werd het massaal vermeerderd<br />
zodat alle liefhebbers<br />
voorzien konden worden.<br />
Momenteel komen we de soortzuivere<br />
plant nog maar zelden tegen.<br />
Bij cultuurplanten komt het<br />
wel vaker voor dat er door een bepaalde<br />
bacterie of andere oorzaak<br />
een opvallende vergroeiing ontstaat.<br />
Deze worden dan snel geënt<br />
en alzo vermeerderd. Je kunt<br />
er dan ook je eigen naam aan geven.<br />
Soms komt het voor dat de<br />
originele plant weer terugkomt; dit zien we ook bij cristaten wel gebeuren.<br />
In cultuur zijn deze (cultivar)plantjes niet al te moeilijk. Op eigen wortel groeien<br />
ze wel langzaam. Vaak worden ze geënt op een jusbertii, waarbij ze dan wel 10 cm<br />
in diameter kunnen worden. Bloemen heb ik op deze planten nog nooit gehad, dus<br />
ook geen zaad. Vermeerdering alleen via stekken. In de winter houden we ze over<br />
bij een temp. van 10 o C.<br />
Pachypodium brevicaule<br />
Deze bijzondere plant heeft zijn<br />
wortels op het eiland Madagascar.<br />
In de natuur vormen ze een caudex<br />
met een doorsnede van tot<br />
ruim 50 cm.<br />
Het is goed mogelijk deze planten<br />
uit zaad op te kweken, zij het<br />
dat ze erg langzaam groeien op<br />
eigen wortel. Ze worden dan ook<br />
vaak geënt op Pachypodium lamerei,<br />
een snelle groeier. Zo kun je<br />
na enkele jaren al de opvallende<br />
gele bloemen met een heel korte<br />
bloemstengel verwachten; ze<br />
bloeien omstreeks de maand mei.<br />
Tijdens de groeiperiode geven we<br />
om de 2 weken zeer matig water. We planten ze in een mineraalrijk, doorlatend substraat<br />
en plaatsen ze op een zonnige en luchtige plek.<br />
Tijdens de winterperiode zetten we deze planten het best binnenshuis. We kunnen<br />
de planten wat aan de groei houden en dan laten ze hun blad niet vallen. Maar ook<br />
dan heel zuinig zijn met water geven.<br />
196<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
Trichodiademia densum<br />
Om deze planten in de natuur<br />
te zien moeten we naar de<br />
Kaapprovincie van Zuid Afrika.<br />
Ze groeien hier vaak tussen<br />
de begroeiing van het fynbos.<br />
Deze plantjes groeien struikvormig<br />
en worden tot 10 cm hoog.<br />
Ondergronds bevindt zich een grote<br />
dikke penwortel. In cultuur zal<br />
deze penwortel spoedig boven de<br />
pot uit groeien. We planten ze dan<br />
ook in een diepere pot in een zanderig<br />
substraat met weinig humus.<br />
Tijdens de groei geven we wekelijks<br />
niet te veel water en kunnen<br />
ze ook regelmatig nevelen. In de<br />
winter houden we de planten vrijwel droog op 10 o C.<br />
Vermeerderen kan door te zaaien; ook stekken is mogelijk. Vanaf mei kunnen we<br />
afgenomen takjes laten wortelen op vochtig grof zand. Dit geslacht dankt zijn naam<br />
aan de behaarde toppen van de succulente blaadjes.<br />
Thelocactus leucacanthus<br />
Deze thelocactus is een van de<br />
minst opvallende soorten binnen<br />
dit mooie geslacht. Op de natuurlijke<br />
groeiplaatsen in Mexico kunnen<br />
ze grote clusters vormen met<br />
tientallen koppen. Vaak zijn het lelijke<br />
planten om te zien; dit verandert<br />
echter als de prachtige<br />
grote gele bloemen verschijnen.<br />
Gedurende enkele dagen worden<br />
het dan echte blikvangers in de<br />
verzameling. Er bestaat ook een<br />
vorm met rode bloemen, T. leucacantus<br />
ssp. schmollii.<br />
De planten kunnen we vermeerderen<br />
door zaaien en/of stekken.<br />
Ze groeien prima op eigen wortel en spruiten al na enkele jaren. Ze kunnen geplant<br />
worden in een doorlatend, mineraalrijk grondmengsel. Tijdens de groeiperiode geven<br />
we regelmatig water als ze op een zonnige plaats staan.<br />
In de winter houden we ze droog bij een minimum temperatuur van 5 o C.<br />
Leucacanthus betekent met witte doorns, niet echt een opvallende omschrijving.<br />
Diepeneestraat 4<br />
4454 BJ Borssele<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 197
AEONIUMS op la palma<br />
Jan Jaap de Morree<br />
Het oceanische eiland La Palma heeft een mild klimaat en een hoge berg, waardoor<br />
er de nodige groeizones zijn met specifieke vegetatie. Van de succulenten<br />
vallen op het eiland de vele soorten aeoniums op.<br />
Inleiding<br />
In het jaar van de herdenking van de<br />
200 e geboortedag van Charles Darwin<br />
kijk ik - en vast veel biologen met mij -<br />
met extra aandacht hoe in het algemeen<br />
wordt omgegaan met de interpretatie<br />
van de evolutietheorie. Lastig is dat er<br />
een strijd is van meestal religieus georiënteerde<br />
creationisten die de basis van<br />
de evolutietheorie bestrijden als ware<br />
het een geloof; “het Darwinisme”. Dat<br />
is heel onrealistisch, want de evolutietheorie<br />
baseert zich op ontelbare wetenschappelijke<br />
resultaten en dus op kennis,<br />
en heeft niets uitstaande met een<br />
eventueel geloof in evolutie. Ook in cactus-<br />
en vetplantenland is het uitzoeken<br />
Afb. 1: Grote gele bloempluimen van A. holochrysum bij La Galga<br />
198<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
van de onderlinge verwantschap van<br />
soorten onverminderd een hot item,<br />
waar auteurs over elkaar rollen met hun<br />
eigen geloofjes over plantensoorten,<br />
zonder (meestal kostbare) onderzoeksmethoden<br />
te kunnen of willen benutten.<br />
Een tekst om dàt allemaal op te lossen<br />
wil ik echter niet schrijven.<br />
Bij het lezen van een artikel over de<br />
onderlinge verwantschap binnen het geslacht<br />
Aeonium, las ik dat deze plantengroep<br />
waarschijnlijk is ontstaan op de<br />
oceanische Canarische eilanden. Daar<br />
hebben de aeoniums zich enorm verspreid<br />
en zich steeds aangepast aan de<br />
lokale omstandigheden van steile vulkaanhellingen,<br />
groene wouden en rotsen.<br />
Daardoor hebben ze vormaanpassingen<br />
ondergaan en ontstonden<br />
op den duur aparte soorten, zodat er<br />
momenteel 42 soorten te onderscheiden<br />
zijn. Van die 42 soorten bevinden<br />
zich er 37 op de Canarische eilanden<br />
en verder een paar op Madeira en de<br />
Kaapverdische eilanden. De soorten<br />
verschillen per eiland in groeiwijze en<br />
plantvorm. Aeoniums zijn ook overgestoken<br />
naar Marokko, waar nu één soort<br />
groeit en twee zijn te vinden in Oost<br />
Afrika.<br />
Omdat Darwin op de Beagle helemaal<br />
naar de Galapagos-eilanden is meegevaren<br />
en veel observeerde, was hij in<br />
staat om later de selectie van soorten<br />
te beschrijven aan de hand van onder<br />
andere de Galapagos-vinken. Het leek<br />
me een goed idee om ter ere van deze<br />
grote onderzoeker een artikel te schrijven<br />
over eilanden, aeoniums en hun<br />
verwantschap. Dat doel heb ik echter<br />
bijgesteld en voor Succulenta een minder<br />
ambitieus doel gekozen. De soortenomvang<br />
is op het Canarische eiland<br />
La Palma groot en het schrijven over die<br />
Afb. 2: A. goochiae in een rotswand bij Cubo de La Galga<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 199
soorten kan ook recht doen aan Charles<br />
Darwin, die eerst ook voornamelijk<br />
waarnam wat hij zag en later thuis pas<br />
tot diepgaande studie overging.<br />
Aeoniums op La Palma<br />
Rob Bregman had er in 2000 in<br />
Succulenta al een artikel over geschreven.<br />
Is het dan wel zo nodig om daar<br />
nog eens op terug te komen? Ja, want<br />
tijdens mijn voorbereidingen kreeg ik<br />
uit voornoemd artikel niet voldoende informatie<br />
over de aanwezige aeoniumsoorten.<br />
Ook bleef onduidelijk waar ik<br />
ze het beste kon vinden in de acht dagen<br />
dat we daar een korte vakantie zouden<br />
gaan houden. Omdat ik meestal,<br />
wat betreft de botanische verrassingen,<br />
niet onvoorbereid op vakantie ga, had<br />
ik op internet ook al wat zoektochten<br />
ondernomen naar de succulente flora<br />
van La Palma, één van de meest spectaculaire<br />
van de Canarische eilanden.<br />
Daarnaast kan als oriëntatie met beschrijvingen<br />
van locaties en heldere foto’s<br />
ook het artikel L’île de La Palma<br />
in Succulentes in 2007 van Norbert<br />
Rebmann dienst doen. Daarin wordt per<br />
regio van het eiland de flora beschreven<br />
met nadruk op de aeoniums. Lastig<br />
is dat vrijwel niemand in Nederland op<br />
dit tijdschrift geabonneerd zal zijn. In de<br />
bibliotheek van Succulenta is het wel te<br />
vinden.<br />
Moest Darwin indertijd in een briefwisseling<br />
via honderden brieven (met heel<br />
lange wachttijden) communiceren met<br />
andere kenners in Europa, nu is het allemaal<br />
veel gemakkelijker geworden. Je<br />
Van boven naar beneden<br />
Afb. 3: Jonge aeonium van onbestemd merk<br />
Afb. 4: De langwerpige bladeren aan een rozet<br />
van A. urbicum<br />
Afb. 5: Enkelvoudige rozetten van waarschijnlijk<br />
A. davidbramwellii<br />
200<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
typt maar wat kernbegrippen in en een<br />
stroom gegevens wordt op het scherm<br />
getoverd.<br />
Natuurlijk is voor mij het zoeken naar<br />
succulenten op vakantie niet het belangrijkste<br />
doel. Dat zijn de wandelingen,<br />
waarvan er op het eiland vele te maken<br />
zijn in compleet verschillende landschappen,<br />
vegetaties en geologische<br />
omstandigheden. Vochtige varenbossen,<br />
dennenwouden met de Canarische<br />
den, droge kale vulkaankraters en fijne<br />
steile bergwanden tot een hoogte van<br />
2400 meter geven spectaculaire wandelingen<br />
(sorry Rob, geen 3500 meter zoals<br />
je in je artikel schrijft, dat is de Pico<br />
de Teide op Tenerife). Tegelijk is ook de<br />
lange tocht in de grote ‘krater’ Caldera<br />
de Taburiente een wonderlijke belevenis.<br />
Zeker als er helemaal geen toeristen zijn<br />
en we de tocht tegengesteld doen aan<br />
wat toeristen meestal ondernemen (maar<br />
hierover later).<br />
Na aankomst gaan we meestal dezelfde<br />
dag erop uit voor een eerste verkenning.<br />
In de muren en langs de wegen<br />
bij dorpen vielen de rozetten van aeoniums<br />
al direct op. Je hoeft dus niet eerst<br />
urenlang te zoeken in stoffige rotswanden<br />
om er eindelijk een te zien. Zijn op<br />
rotsen in de Alpen meestal sempervivums<br />
met hun rozetten aanwezig, hier<br />
zijn het vooral de grotere rozetten van<br />
aeoniums die de inheemse succulente<br />
flora bepalen. Uiteraard zijn er ook de<br />
verwilderde cactussen en agaven, maar<br />
die tel ik niet mee. Wel thuishorend<br />
op dit eiland zijn de grote struiken met<br />
Euphorbia canariensis die zich hebben<br />
teruggetrokken op de steile rotswanden<br />
bij de hoofdstad Santa Cruz.<br />
Maar ja, net als in Amerika, waar je de<br />
cactussen op de standplaatsen door hun<br />
verweerde en gedrongen groei ook niet<br />
onmiddellijk herkent, is dat ook het geval<br />
met de groeiwijzen van de diverse<br />
aeoniumsoorten. Het zouden er een zeven-<br />
tot een twaalftal moeten zijn al naar<br />
gelang de auteurs die ze beschrijven:<br />
Aeonium davidbramwellii*<br />
Aeonium goochiae*<br />
Aeonium nobile *<br />
Aeonium vestitum *<br />
Aeonium palmense<br />
Aeonium holochrysum<br />
Aeonium urbicum<br />
Aeonium sedifolium<br />
Aeonium spathulatum<br />
Aeonium escobarii *<br />
Aeonium calderense (Aeonium<br />
davidbramwellii)?<br />
Aeonium diplocycla (Greenovia)<br />
Aeonium aurea (Greenovia)<br />
De soorten met een * zijn endemisch,<br />
dus uitsluitend op La Palma voorkomend.<br />
Natuurlijk zijn in tuinen en parken<br />
ook andere aeoniums van de overige<br />
Canarische eilanden aangeplant<br />
(A. hierrense, A. canariense, etc.). Er zijn<br />
er dus nog meer te vinden, maar in dit<br />
artikel gaat het over de in het wild voorkomende<br />
soorten.<br />
Onze eerste wandeling was een tocht<br />
met de naam Cubo de La Galga bij het<br />
gehuchtje La Galga. Het beginpunt is<br />
lastig te vinden, omdat ook in de omringende<br />
dorpjes op pleintjes en in een<br />
kroeg niemand weet hoe het werkelijk<br />
zit. Maar toch vonden we in een bocht<br />
tussen twee kleine tunnels een plekje<br />
om niet direct langs de weg te hoeven<br />
parkeren. Daar is de onduidelijke<br />
start met gelijk al dikke vertakte planten<br />
van A. holochrysum in bloei (afb.1).<br />
De groene planten lijken in hun groei op<br />
de in cultuur wijd verbreide A. arboreum<br />
uit Marokko, waar vaak van die donkerrood<br />
tot zwartgekleurde rassen van<br />
worden verhandeld. Al stijgend in een<br />
soort tropisch bos met varens is het lekker<br />
koel. In de zijwanden groeit de kleine,<br />
wat slordig vertakte A. goochiae (afb.<br />
2). De kleine struikjes hebben kleverige<br />
stengels en bladeren met een kruidachtige,<br />
harsige geur. Het is niet speciaal iets<br />
voor in de verzameling.<br />
Ook komen er aichrysons voor die<br />
op dat moment niet bloeiden. Hogerop<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 201
groeiden meer A. holochrysum en op<br />
de terugweg zagen we nog twee andere<br />
aeoniumvormen; een jonge en daarom<br />
moeilijk te determineren plant (afb.<br />
3) en waarschijnlijk A. urbicum (Afb. 4).<br />
Vervolgens gingen we nog boodschappen<br />
doen op de markt van Mazo. In de<br />
stenen muurtjes en bij de begraafplaats<br />
groeiden echt grote enkelvoudige rozetten<br />
van waarschijnlijk A. davidbramwellii<br />
(afb. 5) en A. urbicum (afb. 6). De laatste<br />
wordt beschreven als een enkelvoudige<br />
aeonium op een stam met bladranden<br />
die rood kleuren, wat hier goed waarneembaar<br />
is.<br />
De volgende, stralend blauwe dag<br />
maakten we een wandeling die niemand<br />
mag missen. Dit is de tocht op<br />
het zuidelijke deel van La Palma vanaf<br />
Fuencaliente, die leidt langs verschillende<br />
vulkanen. Het is daardoor al een exotische<br />
tocht tussen lavagruis en felgele,<br />
roodachtige en zwartgeblakerde rotsen.<br />
Een van de twee kraters, de volcán San<br />
Antonio, is al lang in ruste en er groeien<br />
Canarische dennen in, maar de andere,<br />
de volcán Teneguia, is in de jaren zeventig<br />
van de vorige eeuw nog uitgebarsten<br />
en is imposant met steile onbegroeide<br />
hellingen vol veelkleurig, maar ook wel<br />
diepzwart kratermateriaal.<br />
Op een internetsite had ik gelezen dat<br />
in deze omgeving de grote A. nobile zou<br />
groeien. Een solitaire plant met grote<br />
bladeren en bloeiend met een grote aar<br />
met rode bloemen. Heel bijzonder voor<br />
aeoniums, die meestal geel of witroze<br />
bloeien. Heel wat hellingen heb ik daar<br />
afgespeurd, maar alleen kleine dikbladige<br />
rozetjes met een getande bladrand<br />
Van boven naar beneden<br />
Afb. 6: A. urbicum met roodgerande bladeren in<br />
een muurtje bij Mazo<br />
Afb. 7: Gedrongen A. davidbramwellii in de zwarte<br />
as bij de Volcan Teneguia<br />
Afb. 8: A. spathulatum<br />
202<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
groeiden er voorspoedig. A. nobile heeft<br />
gladde bladranden, dus die was het niet.<br />
Deels wist ik toen ook nog niet waarnaar<br />
ik moest kijken. Ik was op het verkeerde<br />
been gezet door internetfoto’s.<br />
Ik zocht naar kleine planten. Op internetfoto’s<br />
van A. nobile staan vermoedelijk<br />
zaailingen en de illustratie van Rob<br />
Bregman (zijn afb. 2) toont aeoniums<br />
die een struikvormige groeiwijze hebben,<br />
dus eerder A. davidbramwelli’s zijn.<br />
De planten die ik fotografeerde bleken<br />
thuisgekomen ook A. davidbramwellii te<br />
zijn (afb. 7), die in schralere omstandigheden<br />
ook als solitaire plant groeit op<br />
een korte stengel. Een paar planten waren<br />
vertakt in twee of drie rozetten. De<br />
bladeren kleuren geelbruin in de volle<br />
zon, maar vele hebben een blauwig<br />
waas. Al dwalend in deze woestijnachtige<br />
omgeving stuitte ik op een aantal<br />
rotsblokken waarop oppervlakkig een<br />
aantal spiraalvormige geometrische figuren<br />
waren gebeiteld. Dit zijn zogenaamde<br />
petroglyfen, gemaakt door de oorspronkelijke<br />
bewoners in de oertijd.<br />
Toen ik naderhand navraag deed bij<br />
de aeoniumdeskundige Marc Mougin,<br />
gaf hij mij een markante plaats aan op<br />
een gedetailleerde Google Earth-foto<br />
van het zuidelijke puntje van La Palma.<br />
Toen ik die locatie op de computer<br />
zag en hoeveel A. nobile daar groeien,<br />
moest ik diep zuchten en schaterlachen<br />
tegelijk. In de directe omgeving had ik<br />
met Madeleine, mijn echtgenote, een<br />
boterham gegeten en hadden we een<br />
kop koffie gezet in een zeer ondiep inslagkratertje.<br />
Op ongeveer 300 meter<br />
loopafstand lag een iets grotere krater<br />
waar wijndruiven in worden verbouwd.<br />
Uitgerekend bij die krater had ik ingeschat<br />
dat daar in dat gecultiveerde deel<br />
wel geen nobile’s zouden groeien. Maar<br />
ik had de steilere binnenwanden onderschat.<br />
Stom natuurlijk; altijd even gaan<br />
kijken als je er toch in de buurt bent.<br />
Na een hele dag ploeteren door puin,<br />
gruis en rotsen waren we zo laag afgedaald<br />
dat we uiteindelijk een forse klim<br />
moesten maken om weer bij het bezoekerscentrum<br />
van de volcán San Antonio<br />
uit te komen. Hier stuitten we op een<br />
groepje tamme kamelen die als toeristische<br />
attractie worden ingezet voor mensen<br />
die niet willen of niet meer kunnen<br />
lopen.<br />
Op een volgende tocht met een warme<br />
“beklimming” van de Pico Bejenado,<br />
een zijtop van de grote ronde Caldera<br />
de Taburiente op het eiland, vond ik op<br />
lager gelegen gedeelten kleine aeoniums<br />
in de steile rotsige wanden langs<br />
de grindweg. De eerste soort is weer A.<br />
goochiae in de schaduw. Nog kleiner<br />
zijn de planten van A. spathulatum, een<br />
onopvallend plantje dat een vertakkend<br />
struikje vormt (afb. 8). Een derde hier<br />
voorkomende kleine aeonium is A. sedifolium.<br />
Het is een heel klein vertakkend<br />
plantje, dat met zijn naam sedifolium<br />
aangeeft dat het aan een sedum doet<br />
denken. Dit plantje heb ik niet gevonden<br />
hoewel het op de kale rotsen in deze regio<br />
wel moet groeien.<br />
Een vierde wandeling bracht ons in het<br />
gebied laag bij de kust. De wandeling<br />
begint in Las Tricias in het noordwesten<br />
waar lager op de helling de prachtige<br />
grote drakenbloedbomen Dracaena<br />
draco groeien. Een jong stel dat de hele<br />
week het eiland rondreed in een Opel<br />
corsa vertelde op de terugweg in het<br />
vliegtuig dat ze vergeefs hadden rondgereden<br />
om die grote bomen te zien,<br />
maar niets hadden gevonden. (Wij dachten<br />
dan ook: “Kom dan ook eens uit<br />
je autootje, dan zie je tenminste wat”).<br />
Hoewel niet zo groot als de oudste dracaena<br />
die op Tenerife groeit, zijn ze met<br />
hun breed vertakkende kronen imposant<br />
genoeg (afb. 9). De planten werden<br />
(worden) gebruikt voor het winnen<br />
van een rode hars, waar de naam drakenbloed<br />
vandaan komt. Op meerdere<br />
plaatsen worden zakjes met zaden aangeboden.<br />
Het is weinig aantrekkelijk om<br />
deze planten te zaaien want na tientallen<br />
jaren is er nog pas sprake van een<br />
enkele korte stam met yucca-achtige<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 203
laderen en de vertakkingen laten wellicht<br />
meer dan 50 jaar op zich wachten.<br />
Deze wandeling gaf een overvloed<br />
aan verschillende aeoniums, waarvan er<br />
vele ook in bloei stonden. Grote vertakkende<br />
aeoniums groeiden in het gras<br />
langs de weg. Vele waren wel een halve<br />
meter hoog, terwijl ze bloeiden met<br />
gele bloempluimen. Dit is een andere<br />
groeivorm van A. holochrysum, sterk<br />
vertakkend met smalle groene bladeren<br />
en een slordige bruine streping min<br />
of meer willekeurig verdeeld op de bladeren.<br />
Ook A. davidbramwellii was hier<br />
veel sterker vertakt door de gunstige<br />
vochtige groeiomstandigheden (afb. 10).<br />
Overal op muurtjes en in de bermen<br />
groeien hier aeoniums. Een duidelijk<br />
andere aeonium voegt zich hier tussen<br />
de davidbramwelli’s. Met enig zoekwerk<br />
moet dit wel de aeonium zijn die naar<br />
het eiland vernoemd is, nl. A. palmense<br />
(afb. 11). In de rotsen dicht bij de kust<br />
vond ik bijzonder fraaie kleine plantjes<br />
met een blauwe gloed en een heel klein<br />
lichtgrijs lijntje langs de gladde bladrand.<br />
De bladeren zijn ook veel dunner dan<br />
van de mij bekende aeoniums. We hadden<br />
net een glas vers geperst vruchtensap<br />
gedronken in een klein overdekt<br />
barretje dat door een achtergebleven<br />
hippie wordt onderhouden. In deze omgeving<br />
hebben volgens de reisboekjes<br />
in de zestig- en zeventiger jaren hippies<br />
in grotwoningen geleefd (Cuevas de<br />
Buracas) ver van de bewoonde wereld.<br />
Na het lessen van de dorst begonnen<br />
we aan een lange klim. In de verticale<br />
wand naar de grotten toe groeien weer<br />
succulenten. De breedbladige rozetjes<br />
in de verticale wanden zijn veel mooier<br />
dan ik van aeoniums gewend ben (afb.<br />
12). Ik kon er geen naam bij bedenken<br />
en pas thuis kwam ik erachter dat het<br />
om een greenovia gaat. Dat ik niet direct<br />
op die naam kwam, is het gevolg<br />
van het feit dat ze verticaal in de rotsen<br />
groeiden op schaduwrijke plekken,<br />
waarbij de planten vlak tegen de wand<br />
zijn gedrukt en de rozetten helemaal<br />
204<br />
geopend zijn. De greenovia’s die meestal<br />
in boeken zijn afgebeeld, hebben in<br />
de droge periode een opgevouwen rozet<br />
die taps toeloopt. Daaraan danken ze<br />
hun Engelse benaming “mountain rose”.<br />
In de kas op een lichte plaats deden<br />
ze dat ook binnen een paar maanden,<br />
waardoor het me duidelijk werd wat voor<br />
plantjes ik had meegenomen.<br />
Op La Palma komen zowel Greenovia<br />
diplocycla (Aeonium diplocycla) als G.<br />
aurea (A. aurea) voor. Ik houd het erop<br />
dat ik in Las Tricias A. diplocycla vond.<br />
Deze groeit namelijk laag bij de kust.<br />
Op internet is te vinden dat G. aurea op<br />
de omringende eilanden La Gomera, El<br />
Hierro, Tenerife en Gran Canaria voorkomt<br />
op hoogten tussen de 1000 en<br />
1900 meter en een internetsite geeft een<br />
foto van G. aurea op de Pico Birigoyo<br />
op La Palma (dus hoog). In het artikel<br />
van Rob Bregman staat ook een duidelijke<br />
foto met een aantal forse A. aurea.<br />
Een andere site (http://chumajek.<br />
com/foros/viewtopic.php?id=1009)<br />
toont met een zeer uitgebreide fotoserie<br />
de afdaling vanaf Hoya Grande bij<br />
de complexen van de sterrenwacht langs<br />
de rand van de Caldera de Taburiente<br />
naar het dal. Dat is een intensief traject,<br />
dat een onderdeel is van de lange afstandswandeling<br />
GR 131. Op die foto’s<br />
is onbedoeld ook veel flora zichtbaar.<br />
Halverwege de afdaling zijn hele grote<br />
blauwe rozetten in verlaten wijngaardmuurtjes<br />
te zien. Dat zal dan vast G. aurea<br />
zijn. (Lager, tegen de tijd dat de wandelaars<br />
voorbij Torre del Time zijn, zijn<br />
op de foto’s heel grote planten van A.<br />
nobile te zien. (Die noemen zij Bejeque<br />
noble).<br />
Zonder bloei is er vrijwel geen onderscheid<br />
tussen de twee greenoviasoorten<br />
en thuis heb ik de paar meegenomen<br />
plantjes nog niet in bloei gekregen. Op<br />
Op de pagina hiernaast<br />
Afb. 9: Prachtige drakenbloedboom (Dracaena<br />
draco) bij Las Tricias<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 205
de bladranden van jonge blaadjes<br />
horen minuscule haartjes te zitten<br />
in tegenstelling tot G. aurea, maar<br />
die kan ik niet vinden; de randen<br />
zijn zo glad als maar mogelijk is.<br />
G. diplocycla is niet tot spruiten te<br />
brengen in tegenstelling tot G. aurea.<br />
De planten bij mij blijven ook<br />
hardnekkig solitair. Jammer, want<br />
ze zijn monocarp, wat wil zeggen<br />
dat ze na de bloei afsterven.<br />
Bladstekken maken van de dunne<br />
blaadjes wordt als zeer lastig<br />
beschreven. Op internet lijken de<br />
gegooglede foto’s van G. diplocycla<br />
op mijn plantjes. Heel mooie<br />
foto’s van G. diplocycla staan<br />
op http://commons.wikimedia.<br />
prg?wiki/category:greenovia,<br />
waar ze in de buurt van Garafia<br />
zijn gefotografeerd. Dit plaatsje<br />
ligt aan de noordzijde van het eiland,<br />
maar een paar kilometer<br />
verwijderd van Las Tricias.<br />
De laatste wandeling was<br />
een aparte. In de Caldera del<br />
Taburiente is een prachtige maar<br />
pittig lange dagtocht te maken<br />
die deels door een kloof langs<br />
de rivierbedding loopt. Daarvoor<br />
moet je vroeg opstaan. De centrale<br />
berg van het eiland lijkt net<br />
een krater met hoog opgaande<br />
wanden tot ruim voorbij de 2000<br />
meter, en de benaming doet daar<br />
ook wel nadrukkelijk aan een vulkaan<br />
denken. Het is echter nooit<br />
Van boven naar beneden<br />
Afb. 10: Sterk vertakkende struikjes van<br />
A. davidbramwellii (Las Tricias)<br />
Afb. 11: A. palmense in een stapelmuurtje<br />
onder Las Tricias<br />
206<br />
Afb. 12: A. (Greenovia) diplocycla in een<br />
verticale wand (Cuevas de<br />
Buracas)<br />
Foto’s van de schrijver<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
een vulkaan geweest, maar een<br />
door erosie ingestorte bergkom.<br />
De meer toeristisch ingestelde<br />
personen kunnen vanaf een informatiehuisje<br />
van het natuurpark<br />
met een jeep in de caldera omhoog<br />
gereden worden naar het<br />
dorpje Los Brecitos (1130 m) en<br />
dan een dalende rondwandeling<br />
maken naar het beginpunt.<br />
Wij kozen voor een stijgende<br />
route direct vanaf de parkeerplaats<br />
bij de doorwaadbare plaats<br />
bij het riviertje tegen de klok in<br />
(rechtsom) langs de beek die in<br />
de Barranco de las Angustias<br />
stroomt. De jeep ging die dag niet<br />
rijden omdat het ’s nachts een<br />
beetje had geregend en ze geen<br />
toeristen verwachtten. Dan ben<br />
je helemaal alleen, omdat pas in<br />
de middag andere toeristen gaan<br />
verschijnen (als de jeep tenminste<br />
weer gaat rijden). Op onze manier<br />
kun je weliswaar niet helemaal de<br />
rondgang in 1 dag maken, maar<br />
belasten we het milieu niet met<br />
een ronkende jeep en kunnen we<br />
wel rustig in ons eigen tempo en<br />
tijd genieten. We liepen tot aan de<br />
in de prehistorie als heilige rots<br />
vereerde Roque Idafe en speurden<br />
nog in een zijdalletje waar<br />
een sterk ijzerhoudende waterval<br />
en een beekje de wanden en het<br />
water diep oranjerood kleurt.<br />
Aan het begin van de wandeling<br />
groeien weer veel soorten<br />
Van boven naar beneden<br />
Afb. 13: A. nobile in de dalbodem van de<br />
Barranco de las Angustias<br />
Afb. 14: Zonder bloei niet te determineren,<br />
maar vermoedelijk A. aurea<br />
(Barranco de las Angustias)<br />
Afb. 15: Mooie grote, maar door mij niet<br />
te benoemen aeonium (Las<br />
Tricias)<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 207
aeoniums in de zijwanden en binnen de<br />
kortste keren zag ik grote flappen van<br />
rozetten. Het waren groengelige planten<br />
met een rossige gloed zonder getande<br />
bladrand. Dit moeten planten van<br />
de soort A. nobile zijn (afb. 13). Jammer<br />
genoeg waren er geen in bloei met hun<br />
grote rode bloemschermen. Een stekje<br />
meenemen is er niet bij, want de grote<br />
rozetten met een diameter van meer dan<br />
30 cm vormen geen zijspruiten. Ze zijn<br />
zogenaamd monocarp, wat wil zeggen<br />
dat ze maar eenmaal bloeien en vrucht<br />
dragen.<br />
Een eind verderop zag ik naast de<br />
route een aantal slappe blauwe aeoniums.<br />
Ze leken met hun dunne bladeren<br />
wat op de A. (Greenovia) diplocycla van<br />
Las Tricias, maar de bladeren waren veel<br />
slanker en de planten waren hier groter.<br />
Zou dit A. aurea kunnen zijn (afb. 14)?<br />
Op de zeer grondige aeonium-internetsite<br />
van Nathalie en Marc Mougin<br />
staat nog een endemische A. calderense<br />
vermeld die erg zeldzaam zou moeten<br />
zijn. Die heb ik dus niet gevonden, wellicht<br />
in de veronderstelling dat ik steeds<br />
weer A. davidbramwelli zag staan. Bij<br />
één van de foto’s op genoemde internetsite<br />
staat ook als commentaar van<br />
een internetbezoeker dat A. calderense<br />
niet wordt erkend als aparte soort, maar<br />
valt onder A. davidbramwelli.<br />
A. vestitum is ook een endemische aeonium<br />
op La Palma. Hij lijkt op een gedrongen<br />
A. holochrysum met bredere<br />
bladeren. Meerdere auteurs melden dat<br />
het wellicht een holochrysum-achtige<br />
plant is. De dode bladeren blijven lang<br />
aan de stammetjes zitten en hangen<br />
slordig af, wat de planten een rommelig<br />
uiterlijk geeft. Soms dacht ik er een aantal<br />
te zien, maar als ze niet bloeien is er<br />
geen duidelijke determinatie mogelijk.<br />
Blijf ik na zo’n eerste bezoek nog wel<br />
met de nodige vragen zitten. Bij Las<br />
Tricias zag ik een blauwachtige vertakkende<br />
aeonium die ik niet goed kan<br />
208<br />
thuisbrengen (afb. 15). Het aanknopingspunt<br />
is de gekartelde bladrand zoals<br />
bij A. davidbramwellii. Daarvan staan<br />
aan de linkerzijde van de foto ook een<br />
aantal planten. Die zijn meer gedrongen<br />
van uiterlijk en hebben ook niet zulke<br />
lange bladeren. Kan dit een hybride zijn<br />
of is er zoveel variabiliteit in die soort?<br />
Met veel vragen onbeantwoord, is het<br />
nog maar een kleine gedachtensprong<br />
naar het plannen van een tweede reis<br />
naar La Palma voor meer kraterwandelingen<br />
en succulenten.<br />
Bronnen:<br />
Bregman, R. (2000). Canarische eilanden<br />
2. La Palma. Succulenta 79:<br />
269-273.<br />
Rebmann, N. (2007). L’île de La Palma.<br />
Succulentes 4: 8-19.<br />
Jorgensen, T.H. en J.M. Olesen. (2001).<br />
Adaptive radiation of island plants: evidence<br />
from Aeonium (Crassulaceae)<br />
of the Canary Islands. Perspectives<br />
in Plant Ecology, Evolution and<br />
Systematics. 4/1: 29–42. Urban &<br />
Fischer Verlag.<br />
Schulz, R. (2007). Aeoniums in habitat<br />
and cultivation. Schulz publishing, San<br />
Bruno, California.<br />
De uitgebreide aeonium-site van<br />
Nathalie and Marc Mougin: http://<br />
www.aeoniums.info/index-en.php<br />
Mooie Greenovia-foto’s met bloei op<br />
http://commons.wikimedia.org?wiki/<br />
category:greenovia<br />
http://chumaje.com/foto/viewtopic.<br />
php?id=1009<br />
levert een serie foto’s van een lange<br />
afstandwandeling Grande Randonée<br />
GR 131 met de afdaling langs de rand<br />
van de Caldera de Taburiente naar de<br />
haven van Tazacorte.<br />
Koperwieklaan 19<br />
2261 CL Leidschendam<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
wondeRliJke gRoei<br />
Evert Smienk<br />
Begin juni, toen ik in mijn kas was<br />
voor het verzorgen van mijn planten, viel<br />
mijn oog op een wel heel merkwaardige<br />
uitstulping bij een entstam. De plant<br />
die ik in het vizier kreeg was een echinopsis,<br />
waar ik ongeveer vier jaar geleden<br />
een stuk van een Uebelmannia<br />
gummifera op had geënt. De uebelmannia<br />
had geen wortels meer en ik besloot<br />
de plant te enten. De plant werd in drieen<br />
verdeeld, het onderste deel, een middenstuk<br />
en de kop. De kop en het middenstuk<br />
werden geënt op echinopsis. Ik<br />
hoopte dat het geënte middenstuk zou<br />
gaan spruiten. Nadat ik 3 jaar tevergeefs<br />
op spruiten gewacht had en er niets<br />
gebeurde, was hij een beetje achter op<br />
het tablet terecht gekomen.<br />
Daar vond ik hem dus dit voorjaar. Er<br />
is groei in gekomen maar wel heel wonderlijk.<br />
Bijgaande foto toont de plant zoals<br />
ik hem in de kas vond. Ik laat hem<br />
rustig doorgroeien en ben niet van plan<br />
de bovenkant (de uebelmannia) er af te<br />
halen. Hierdoor weet ik dus nog niet of<br />
de nieuwe groei van de onderstam is of<br />
van de ent.<br />
Ik ben enorm benieuwd naar reacties.<br />
Pieternel Koomansstraat 57<br />
4822 WC Breda<br />
Evertsmienk@casema.nl<br />
Afb.1: Een zeer bijzondere vergroeiing<br />
Foto van de schrijver<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 209
Succulentennieuwtjes<br />
Ton Pullen / Ludwig Bercht<br />
CactusWorld (27 – 1, maart <strong>2009</strong>)<br />
opent met het eerste deel ( van een serie<br />
over het geslacht Melocactus in het<br />
oosten van Brazilië van de hand van<br />
Marlon Machado. Fascinerend zijn de<br />
opnamen van bestuivingen door kolibri’s<br />
en hagedissen.<br />
Met uitgebreid commentaar worden<br />
de in de prijzen gevallen foto’s<br />
van de BCSS foto competitie 2008<br />
weergegeven.<br />
Henk en Margreet Damsma waren in<br />
Argentinië en bezochten daar de privé<br />
botanische tuin van Patricia Granillo<br />
en Sebastian Carod in een plaatsje nabij<br />
Chilecito. Deze tuin, Chirau Mita, herbergt<br />
een grote collectie cactussen en<br />
andere vetplanten.<br />
Na een in memoriam Elsie en Will<br />
Tjaden volgt een artikel over een onderzoek<br />
naar de cactusvegetatie in de<br />
Chancay en Chillon rivierdalen in Peru.<br />
De wetenschappelijke expeditie telde 21<br />
cactus taxa en 8 andere vetplanten; alle<br />
cactussen worden besproken.<br />
Castillon beschrijft een nieuwe aloë<br />
uit de bergen van centraal Madagascar,<br />
Aloe johannis-philippei, uit de verwantschap<br />
van A. macroclada.<br />
Het behoud van de zuurtegraad<br />
van onze substraten is het onderwerp<br />
van een artikel van Allcock. Flanagan<br />
toont de schoonheid van Coryphantha<br />
kracikii.<br />
Het Tsjechische tijdschrift Kaktusy<br />
(45-1, <strong>2009</strong>) opent met het zoveelste<br />
artikel over Aztekium hintonii en<br />
Geohintonia mexicana in de natuur.<br />
Slaba en Fischer beschrijven Rebutia<br />
malochii, een geelbloeiende mediolobivia,<br />
gevonden nabij Tacaquira<br />
Chuquisaca in Bolivia. Rigerszki en Riha<br />
degraderen Melocactus actinacanthus<br />
tot een subspecies van M. matanzanus.<br />
210<br />
Janeba gaat kort in op de variëteiten<br />
van Sclerocactus cloveriae. Klikar laat<br />
zien dat niet alle weingartia’s geel bloeien.<br />
Kortere artikelen over Ecuadoraanse<br />
tillandsia’s, de cactussen van de Marble<br />
Canyon, Notocactus oxycostatus en<br />
zijn variëteit occidentalis en een viertal<br />
mammillaria’s besluiten dit <strong>nummer</strong>.<br />
Kaktusy geeft ook specials uit, waarin<br />
uitgebreid ingegaan wordt op een bepaald<br />
onderwerp of thema. De Special<br />
1 van <strong>2009</strong> is geschreven door Rudolf<br />
Slaba en behandelt de cactusvegetatie<br />
van Bolivia door van de voorkomende<br />
geslachten een aantal vertegenwoordigers<br />
in woord en beeld te tonen. De taal<br />
is Tsjechisch, maar er komt altijd later<br />
een Duitstalige versie.<br />
Het tweetalige tijdschrift Cactus & Co<br />
(XIII-1, <strong>2009</strong>) opent met twee nieuwbeschrijvingen,<br />
beide door Ingrid Schaub<br />
en Ricardo Keim. Het is allereerst<br />
Copiapoa coquimbana ssp. andina,<br />
prachtig goudgeel bedoornd, groeiende<br />
op 1900 m hoogte ten noordwesten<br />
van Vallenar (50 km van Vallenar en 85<br />
km uit de kust) en eerder ontdekt door<br />
Rudolf Schulz. De tweede is Copiapoa<br />
schulziana uit de omgeving waar ook C.<br />
pseudocoquimbana var. domeykoensis<br />
en C. coquimbana voorkomt, maar voldoende<br />
onderscheidend om de plant als<br />
species te beschrijven.<br />
Sherrah toont de cactussen die samen<br />
groeien met Pelecyphora strobiliformis.<br />
In Zambia komt Eulophia petersii,<br />
een succulente orchidee, voor en dit<br />
is tezamen met de begeleidende succulente<br />
flora het onderwerp van het artikel<br />
van Williamson. Prachtige foto’s begeleiden<br />
het artikel van Etter en Kristen over<br />
Agave albopilosa, een agave met witte<br />
haren rond de eindstekels.<br />
Delanoy reisde rond in Brazilië en<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
verhaalt uitvoerig over een groot aantal<br />
cactussen. Centraal staat een opmerkelijke<br />
soort, Arrojadoopsis marylanae,<br />
oorspronkelijk beschreven als Arrojadoa.<br />
In Euphorbia World (4-3, 2008) komen<br />
weer verschillende vertegenwoordigers<br />
van het grote geslacht Euphorbia<br />
ter sprake. Ewest zocht en vond waarschijnlijk<br />
E. prona. Williamson geeft de<br />
nieuwbeschrijving van E. maryrichardsiae<br />
uit de sectie Monadenium, gevonden<br />
aan de zuidkant van het Tangayika<br />
meer. Powes bericht over de variabiliteit<br />
van E. scheffleri. Min of meer hetzelfde<br />
doen de Pritchard’s over E. obesa ssp.<br />
symmetrica.<br />
Het tijdschrift van onze Hongaarse<br />
zustervereniging Kaktusz-Vilag blijft<br />
voor de meesten van ons onleesbaar.<br />
Vermeldenswaard is de serie van artikelen<br />
van Bekefi en Rigerszki over<br />
Cubaanse cactussen. In uitgave 32-4,<br />
2008 zijn ze toe aan deel zeven over de<br />
planten op het Macamboi terras, in deel<br />
acht (32-5, 2008) zijn ze toe aan de<br />
planten in het meest zuidelijke deel van<br />
Cuba.<br />
In de laatste aflevering van 2008<br />
(32-6) geeft Kiss een overzicht van<br />
de soort Thelocactus bicolor met zelfs<br />
een witbloeiende vorm van La Presa<br />
Valenciana. Wie Karel Knize wil leren<br />
kennen, leze het artikel van Varga, die<br />
met twee reisgenoten bij hem in Peru<br />
was.<br />
Het Duitse Kakteen und andere<br />
Sukkulenten (60-3, maart <strong>2009</strong>) opent<br />
met een kort artikel van de hand van<br />
Böhme over bescherming van cactussen<br />
(Ariocarpus retusus) in de natuur<br />
door ze te besproeien met verf. In woord<br />
en begeleid met fantastische foto’s stelt<br />
Schmied Stapelia erectiflora en S. paniculata<br />
voor.<br />
Braun en Esteves Pereira presenteren<br />
de nieuwbeschrijving van een nieuw<br />
geslacht met de tot nu toe enige soort,<br />
Estevesia alex-bragai, een slanke groene<br />
zuilcactus van zo’n 50 cm met witte<br />
bloemen uit de Braziliaanse staat Goias.<br />
De cultuur van Adenia glauca wordt<br />
uitvoerig uit de doeken gedaan door<br />
Schmid. Vervolgens vertelt Hagmaier<br />
over zijn Austrocactus patagonicus<br />
en geeft Valenza verzorgingstips voor<br />
Graptopetalum bellum. Tenslotte een<br />
aanvulling op een artikel uit 2006 over<br />
Agave lechuguilla, dat waarschijnlijk een<br />
A. x glomeruliflora was.<br />
In de Karteikarten worden Mammillaria<br />
bombycina en Gymnocalycium stenopleurum<br />
voorgesteld.<br />
De hybride tussen Mammillaria plumosa<br />
en M. schiedeana ssp. giselae is het<br />
onderwerp van het openingsartikel van<br />
Kakteen und andere Sukkulenten (60-<br />
4, april <strong>2009</strong>). Onder de titel “Alles über<br />
Echinocereus delaetii” gaat Niestradt in<br />
op de cultuur van deze schijnbaar moeilijke<br />
soort. Schade denkt dat met popmuziek<br />
zijn planten beter bloeien.<br />
Tränkle en Hübner stellen Larryleachia<br />
cactiformis var. felina voor, zowel de<br />
plant met zijn bloemen als ook de taxonomie<br />
ervan.<br />
Op het Italiaanse eiland Ischia, in<br />
de Golf van Napels, ligt de cactustuin<br />
Giardino Ravino en Metzing bericht<br />
hierover.<br />
In de Karteikarten deze keer twee<br />
Parodia’s: P. horrida en P. setifera.<br />
Het Amerikaanse tijdschrift Cactus<br />
and Succulent Journal (81-2, maartapril<br />
<strong>2009</strong>) opent met een reactie van<br />
de verantwoordelijken die Ariocarpussen<br />
in de natuur met verf hadden bewerkt<br />
om ze ongeschikt voor liefhebbers te<br />
maken.<br />
Braun en Esteves Pereira zijn toe aan<br />
deel 5 over Braziliaanse succulente en<br />
xeromorphische bromelia’s; het onderwerp<br />
is deze keer Orthophytum estevesii.<br />
Petit en Da Costa Gomez berichten over<br />
een nog niet opgehelderde ziekte in het<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 211
natuurlijke bestand van Subpilocereus<br />
repandus op Curacao, dat bij oudere<br />
planten leidt tot het volledig afsterven.<br />
Het is voor het 50 ste jaar dat de<br />
Huntington Botanical Gardens in haar<br />
International Succulent Introductions<br />
(ISI) cactussen en vetplanten met zekere<br />
herkomst aanbiedt; de planten worden<br />
uitvoerig voorgesteld.<br />
Twee extreem geografische ecotypen<br />
en een nieuwe, zeer noordelijke populatie<br />
van Ariocarpus retusus is het onderwerp<br />
van het artikel van Janeba en<br />
Snicer.<br />
In woord en beeld stelt Roberts een<br />
ruim aantal neoporteria’s en neochilenia’s<br />
(en chileorebutia’s/thelocephala’s)<br />
voor.<br />
Lezers reageren<br />
De redactie ontving een reactie op het artikel van Ton Pullen, “De cactustribune”,<br />
Succulenta 88(3),<strong>2009</strong>, ingezonden door Wietse Venema, Kaapbergweg 25, 7361<br />
TG Beekbergen.<br />
De agaven staan bij mij al een aantal zomers buiten. ‘s Winters gaan de grote<br />
agaven naar een matig verwarmde garage met minimaal +6 graden Celsius. De<br />
kleine agaven staan in de winter voor de ramen van de verwarmde wasruimte en<br />
die van de garage.<br />
In het voorjaar gaan de grote agaven naar buiten met behulp van een steekwagen.<br />
De heer Pullen kiest voor het naar buiten brengen in het voorjaar bij voorkeur op<br />
een bewolkte dag. De afgelopen jaren heb ik de planten toevallig met een regenachtige<br />
dag naar buiten gebracht.<br />
De resultaten zijn inderdaad dat de planten buiten in weer en wind goed gedijen.<br />
Volgens een deskundige uit Wageningen zouden de planten buiten gunstig reageren<br />
op de niet zichtbare ultra kortegolfstralen van de zon. Het relatief kleinere verschil<br />
tussen lage en hoge temperaturen buiten zou ook van invloed kunnen zijn.<br />
In de kas worden de ultra kortegolfstralen merendeels door het glas tegengehouden<br />
en de verschillen tussen lage en hoge temperaturen in de kas kunnen erg groot<br />
zijn, vooral in warme zomers.<br />
In de zomer van 2008 hebben de agaves stortbuien goed overleefd mede dankzij<br />
de vermenging van de potaarde met voldoende brekerzand (Brechsand), waardoor<br />
het overtollige water goed doorstroomde.<br />
212<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
Het geslacht Gymnocalycium (iv)<br />
Ludwig Bercht<br />
Binnen onze studiegroep Gymnos wordt hard gewerkt aan en gedacht over de verschillende<br />
verwantschapsgroepen binnen groep 2 Ovatisemineum. Omdat de uitkomsten<br />
nog wat op zich laten wachten, zal ik eerst een andere groep van planten<br />
bespreken.<br />
Groep 4. Pirisemineum<br />
De soorten die tot deze zaadgroep behoren,<br />
lijken op het eerste gezicht bijzonder<br />
veel op elkaar. Toch is het meest<br />
in het oog springende kenmerk van<br />
deze planten het zaad. De zaden zijn<br />
peervormig (vandaar de naam pirisemineum),<br />
maar bovenal zeer klein, ongeveer<br />
0,5 mm lang en nog iets minder<br />
breed. Daarmee zijn het verreweg de<br />
kleinste zaden van het geslacht.<br />
In 1923 bijt Vaupel het spits af met<br />
de nieuwbeschrijving van Echinocactus<br />
pflanzii, door Werdermann in<br />
1935 overgebracht in het geslacht<br />
Gymnocalycium. Ze waren gevonden ten<br />
zuidoosten van de Boliviaanse stad Villa<br />
Montes en zijn vernoemd naar dr. Karl<br />
Afb. 1: G. pflanzii onder het stof van de weg, bij Villa Montes (LB 2830)<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 213
Afb. 2: G. pflanzii ‘marquezii’ bij Palos Blancos (LB 2845)<br />
Pflanz, de Duitse consul in Villa Montes<br />
die de planten naar Europa zond. De typevindplaats<br />
is opmerkelijk, omdat juist<br />
direct aan de westzijde van Villa Montes<br />
de planten in grote aantallen voorkomen.<br />
De planten hebben enige uiterlijke<br />
gelijkenis met G. saglionis; opvallend<br />
zijn evenwel de bloemen. Die vertonen<br />
een kenmerk dat bij vele gymno’s optreedt<br />
maar hier wel zeer opvallend naar<br />
voren komt, namelijk het verkleuren van<br />
de bloem tijdens de bloei. Als de bloem<br />
net open is kan de kleur variëren van<br />
roze tot oranje; ze eindigen alle in een<br />
flets roze kleur. Prachtig van kleur is het<br />
interieur van de bloem (overeenkomstig<br />
afb. 14).<br />
Na de beschrijving van Vaupel bleef<br />
het lange tijd stil, maar dan buigt prof.<br />
Cardenas zich over deze plantengroep.<br />
In 1958 worden door hem de volgende<br />
soorten beschreven: G. marquezii,<br />
G,. lagunillasense, G. zegarrae<br />
en G. riograndense. Zijn splitter-lust<br />
was daarmee nog niet opgedroogd<br />
want in 1966 verschijnt een tweede<br />
golf nieuwbeschrijvingen: G.<br />
chuquisacanum, G. izozogsii en G.<br />
millaresii. Ongeldig is de beschrijving<br />
door Backeberg van G. comarapense<br />
uit 1959 gebleven. In<br />
zijn boek Kakteen in Südamerika<br />
merkt Ritter op dat het vruchtvlees<br />
van alle hem bekende planten<br />
uit deze verwantschapsgroep<br />
(en dat is inclusief die van Noord-<br />
Argentinië) violetrood van kleur is<br />
met uitzondering van de noordelijke<br />
taxa die wit vruchtvlees hebben.<br />
Hiervoor maakt hij G. pflanzii<br />
var. albipulpa met als synoniemen<br />
G. zegarrae en G. riograndense.<br />
De andere genoemde soorten<br />
brengt hij terug tot synoniem van<br />
G. pflanzii. Dat bleek voor sommigen<br />
toch weer wat al te simpel.<br />
In 1988 worden de planten uit<br />
Argentinië door Till en Till beschreven<br />
als G. pflanzii ssp. argentinense,<br />
in 1998 verschijnt van de hand<br />
van Amerhauser G. pflanzii ssp. dorisiae<br />
en het rijtje wordt voorlopig compleet<br />
gemaakt met de beschrijving van G.<br />
pflanzii ssp. pflanzii var. paraguayense in<br />
2000 door Till en Amerhauser.<br />
Voor Ritter had Donald in 1971 al<br />
een poging gedaan enige ordening<br />
aan te brengen in de namenberg van<br />
Cardenas, maar zonder namen in de synonymie<br />
te zetten. In een alleszins lezenswaardig<br />
artikel (in 2000 in 2 afleveringen)<br />
geven vader en zoon Till en<br />
Helmut Amerhauser een overzicht van<br />
de historie en brengen naar hun inzichten<br />
orde in de vele namen. Onlangs<br />
heeft ook Graham Charles in zijn boek<br />
Gymnocalycium in habitat and culture<br />
(<strong>2009</strong>) zijn zienswijze gegeven.<br />
Ik volg de zienswijze van de Till’s en<br />
Amerhauser in de erkenning van twee<br />
soorten: G. pflanzii en G. zegarrae.<br />
214<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
Van boven naar beneden<br />
Afb. 3: G. pflanzii ‘chuquisacanum’ direct ten<br />
noorden van Boyuibe (LB 2359)<br />
Afb. 4: G. pflanzii ‘lagunillasense’ ten zuiden van<br />
Lagunillas (LB 2822)<br />
Afb. 5: G. pflanzii ‘izozogsii’ (LB 2356)<br />
Van boven naar beneden<br />
Afb. 6: G. pflanzii ssp. dorisiae uit het Paichu dal<br />
(LB 2412)<br />
Afb. 7: G. pflanzii ssp. argentinense<br />
Afb. 8: G. zegarrae bij Icla (LB 2979)<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 215
Charles ziet G. zegarrae als een subspecies<br />
van G. pflanzii. Het uit elkaar<br />
houden van de twee soorten zal voor<br />
de doorsnee liefhebber niet gemakkelijk<br />
zijn. De meest in het oog springende<br />
verschillen zijn:<br />
• het vaak spruitende karakter van<br />
G. pflanzii dat bij G. zegarrae niet<br />
optreedt,<br />
• het violetrode vruchtvlees bij G.<br />
pflanzii, dat bij G. zegarrae wit<br />
van kleur is,<br />
• de vrucht van G. pflanzii splijt horizontaal<br />
open (klapt open), terwijl<br />
de vrucht van G. zegarrae<br />
vertikaal splijt en de pulpa met<br />
de zaden als het ware naar buiten<br />
geperst wordt.<br />
G. pflanzii ssp. pflanzii komt voor in<br />
het zuidoosten van Bolivia en beslaat<br />
een gebied met plaatsen zoals Villa<br />
Montes, Palos Blancos, Lagunillas en<br />
Boyuibe. In Paraguay groeit de subspecies<br />
rond Fortin teniente Agripino<br />
Enciso. Ze groeien in vlak zanderig<br />
terrein of aan zanderige hellingen op<br />
hoogten tussen 300 en 1000 m. Veel<br />
populaties bestaan uit niet-spruitende<br />
planten, maar vooral de populaties<br />
tussen Villa Montes en Palos Blancos,<br />
westelijk Palos Blancos en in Paraguay<br />
spruiten rijkelijk. De planten in de<br />
heuvels ten westen van Villa Montes<br />
tot rond Palos Blancos (beschreven<br />
als G. marquezii) worden thans algemeen<br />
gerekend tot de typesoort. Ook<br />
G. izozogsii uit het noordoostelijk van<br />
Boyuibe gelegen Izozog bassin en<br />
Van boven naar beneden<br />
Afb. 9: G. zegarrae var. riograndense aan de<br />
Rio Grande (LB 2998)<br />
Afb. 10: G. zegarrae var. riograndense ‘vallegrandense’<br />
ten noorden van Valle<br />
Grande (LB 3004)<br />
Afb. 11: G. zegarrae ‘comarapense’ aan de<br />
stadsgrens van Comarapa (LB 3671)<br />
Afb. 12: G. zegarrae ‘millaresii’ op een helling<br />
bij Millares (LB 3597)<br />
216<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
G. chuquisacanum, de planten die bij<br />
Boyuibe groeien, worden zonder tegenwerpingen<br />
bij G. pflanzii ingeschoven.<br />
De populaties die bij Lagunillas<br />
en noordelijk ervan voorkomen, wil de<br />
een (Till cs.) nog als aparte variëteit<br />
zien; naar mijn mening kan dat ook ingetrokken<br />
worden. Vanwege zijn wat<br />
afgelegen ligging en de meer van het<br />
lichaam afstaande doorns zien Till en<br />
Amerhauser de planten uit Paraguay<br />
als aparte variëteit, G. pflanzii ssp.<br />
pflanzii var. paraguayense.<br />
Op basis van een zeer dichte bedoorning,<br />
kleinere bloemen en vruchten<br />
beschrijft Amerhauser de zeer geïsoleerd<br />
voorkomende populatie uit het<br />
Paichu-dal als G. pflanzii ssp. dorisiae,<br />
vernoemd naar zijn echtgenote. Ook<br />
de hoogte waarop ze groeien is opvallend,<br />
ruim 2200 m boven zeeniveau.<br />
Voorlopig gescheiden door een afstand<br />
van circa 300 km, waar geen<br />
verwanten zijn gevonden, vindt men<br />
in een uitgestrekt gebied ten noorden<br />
van de stad Tucuman en oostelijk van<br />
de stad Salta (in Argentinië) populaties<br />
planten die al sinds de jaren zestig<br />
van de vorige eeuw bekend waren.<br />
Een geldige beschrijving volgde door<br />
vader en zoon Till in 1988 als G. pflanzii<br />
ssp. argentinense. Vooralsnog wordt<br />
met deze onderverdeling door de<br />
meesten ingestemd. De grootste verwarring<br />
treedt niet op in de kas maar<br />
vooral in het veld, waar ze samengroeit<br />
met de qua uiterlijk zeer gelijkende G.<br />
saglionis.<br />
G. zegarrae wordt in 1958 beschreven<br />
door Cardenas, direct gevolgd<br />
door G. riograndense. Acht jaar later<br />
Van boven naar beneden<br />
Afb. 13: G. zegarrae uit het Rio Lagar dal<br />
(LB 2493)<br />
Afb. 14: G. zegarrae bloemsnede (LB 2979)<br />
Afb. 15: G. saglionis bloemsnede (STO 312)<br />
Afb. 16: G. saglionis nabij Ramblones, Catamarca<br />
(LB 1159)<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 217
Afb. 17: G. saglionis, oude plant bij Pinchas (LB 1290)<br />
Foto’s van de schrijver<br />
volgt dan nog G. millaresii eveneens<br />
door Cardenas. Verdere namen in dit<br />
verband zijn G. comarapense, G. pampagrandense,<br />
G. vallegrandensis en G.<br />
tominense en er zullen zeker meer, niet<br />
(geldig) beschreven namen ronddolen<br />
in collecties, catalogi en zaadlijsten.<br />
Typerend voor al deze fors plat-breed<br />
uitgroeiende planten is dat ze niet spruiten,<br />
stevige, teruggebogen doorns dragen<br />
en dat het vruchtvlees wit is. Zoals<br />
al gezegd, was dit laatste de aanleiding<br />
voor Ritter om al deze taxa samen te<br />
voegen tot zijn G. pflanzii var. albipulpa.<br />
De planten die voorkomen rond Valle<br />
Grande tot aan de Rio Grande onderscheiden<br />
zich door een opvallend glanzende<br />
epidermis. Naar mijn mening<br />
heeft G. riograndense dan ook terecht<br />
als variëteit van G. zegarrae zijn plaats<br />
gekregen.<br />
Mede doordat de planten bij Millares<br />
(G. millaresii) op grote hoogte voorkomen<br />
(2400 tot 2600 m) is het uiterlijk<br />
218<br />
wat afwijkend. Ik vind het te veel eer dat<br />
deze planten zijn behouden op subspecies<br />
niveau. De cultuur zal moeten leren<br />
of het uiterlijk in de nakomelingen behouden<br />
blijft.<br />
Resumerend bestaat voor mij de<br />
Pirisemineum-groep uit de soort G.<br />
pflanzii met als subspecies/variëteiten<br />
(ik laat de rangorde in het midden)<br />
pflanzii, argentinense, paraguayense en<br />
dorisiae en de soort G. zegarrae met als<br />
variëteiten zegarrae en riograndense.<br />
Bijna tachtig jaar voordat E. pflanzii<br />
werd beschreven, had Cels de nieuwbeschrijving<br />
gepubliceerd van<br />
Echinocactus saglionis. De soort is vernoemd<br />
naar Joseph Saglio, een cactusliefhebber<br />
uit Straatsburg. Door Britton<br />
& Rose is de soort overgeheveld naar<br />
het geslacht Gymnocalycium. Vooral<br />
jongere planten hebben een sterke gelijkenis<br />
met G. pflanzii. Ook de bloemen<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
vertonen een overeenkomstige bouw,<br />
maar zijn wat meer urnvormig. In tegenstelling<br />
tot de violetrode binnenzijde van<br />
de bloem van G. pflanzii en G. zegarrae<br />
is de bloem van G. saglionis aan de<br />
binnenzijde wit tot zachtroze. De petalen<br />
zijn wit tot zeer lichtroze. De vruchten<br />
zijn aanzienlijk groter dan die van G.<br />
pflanzii. De zaden hebben evenwel niets<br />
van doen met die van G. pflanzii; ze zijn<br />
wel relatief klein (ca. 0,7 mm), maar bolvormig<br />
en met een zwarte, knobbelige<br />
testa. Op oude leeftijd kunnen ze omvangrijke<br />
afmetingen aannemen. In de<br />
natuur zijn planten opgemeten met een<br />
diameter van 50 cm en een hoogte van<br />
tegen de 1 m. Meestal zijn dergelijke<br />
planten omgevallen en leven half liggend<br />
verder. Het verspreidingsgebied is<br />
immens: van het zuiden van de provincie<br />
La Rioja, oostelijke deel van de provincie<br />
San Juan, provincies Catamarca<br />
en Tucuman tot in de provincie Salta.<br />
Halverwege dit areaal ligt een gebied<br />
waar ze tot op heden nog niet zijn<br />
gevonden.<br />
In de provincie Jujuy in het gebied<br />
rond Tilcara zijn populaties gevonden<br />
die meer ribben bezitten en dichter bedoornd<br />
zijn. Mede gezien de geïsoleerde<br />
ligging ten opzichte van de normale<br />
G. saglionis (ongeveer 200 km van de<br />
meest noordelijke populatie) verleidde<br />
het Backeberg zelfs tot het opstellen<br />
van een apart geslacht met één soort,<br />
Brachycalycium tilcarense. Vader en<br />
zoon Till geven deze planten de status<br />
van subspecies van G. saglionis<br />
(1997). In cultuur is het onderscheid<br />
tussen ssp. saglionis en ssp. tilcarense<br />
gering; pas op hogere leeftijd zou het<br />
verschil kenmerkender moeten worden.<br />
Cardenas, M. (1958), Die Gattung<br />
Gymnocalycium in Bolivien, Kakt. and.<br />
Sukk. 9(2): 11-13, 21-27.<br />
Cardenas, M. (1966), New Bolivian<br />
Cactaceae, Cact. Succ. J. (US) 38(4):<br />
144-146.<br />
Cels, J. (1847), Description de quelques<br />
Cactées nouvelles, Portefeuille des<br />
Horticulteurs, p. 180.<br />
Charles (<strong>2009</strong>), Gymnocalycium in habitat<br />
and culture. Eigen uitgave, Frome.<br />
Ritter, F. (1980), Kakteen in Südamerika,<br />
Band 2, p.659-660.<br />
Till, H. & W. Till (1988), Ein neues<br />
Gymnocalycium (subgen.<br />
Pirisemineum) aus Nordargentinien,<br />
Kakt. and. Sukk. 39(12): 273-277.<br />
Till, H. & W. Till (1997), Gymnocalycium<br />
saglionis: Verbreitung, Variabilität und<br />
Nomenklatur einer “gut” bekannten<br />
Art, Gymnocalycium 10(1): 203-208<br />
en 10(2): 209-216.<br />
Till, H., W. Till & H. Amerhauser (2000),<br />
Revision von Gymnocalycium subgen.<br />
Pirisemineum, Gymnocalycium 13(1):<br />
343-350 en 13(2): 351-358.<br />
Vaupel, F. (1923), Echinocactus pflanzii<br />
Vpl spec. nov., Z. Sukkulentenk. 1(8):<br />
83-84.<br />
Veerweg 18<br />
4024 BP Eck en Wiel<br />
(wordt vervolgd)<br />
Literatuur<br />
Amerhauser, H. (1998), Ein neue<br />
Subspecies von Gymnocalycium<br />
pflanzii aus dem Tal des Rio Paichu,<br />
Gymnocalycium 11(4): 265-268.<br />
Afb. 18: G. saglionis ‘tilcarense’ (GC 61.01)<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 219
CD-bespreking<br />
Henk Viscaal<br />
Succulents of the Little Karoo.<br />
Door Frans Noltee<br />
Prijs € 17,50<br />
fnoltee@mweb.co.za<br />
Bij het toesturen van zijn afbeeldingen<br />
bij de artikelen, die hij voor ons tijdschrift<br />
schrijft, ontving ik onlangs een<br />
CD met bovengenoemde titel.<br />
Achterop de titelpagina staat het <strong>nummer</strong><br />
vermeld waaronder je de CD hebt<br />
aangeschaft. Dit <strong>nummer</strong> moet naar<br />
Frans doorgestuurd worden en per omgaande<br />
wordt een code toegestuurd om<br />
de CD te installeren en te bekijken.<br />
Dit om oneigenlijk gebruik van de CD<br />
te voorkomen.<br />
Zelf heb ik totaal geen moeite gehad<br />
om de CD te bekijken, terwijl Frans<br />
mij mailde dat er mensen zijn die onder<br />
Windows Vista problemen met het afspelen<br />
van de CD hadden.<br />
Over de CD zelf:<br />
Na de CD opgestart te hebben verschijnt<br />
er een menu om te kiezen waar<br />
men wil beginnen op de CD. Aangezien<br />
de CD in het Engels is wil ik hierbij ook<br />
de Engelse tekst van de menu’s geven.<br />
Quick reference voert de kijker naar<br />
een pagina met thumbnails (kleine afbeeldingen).<br />
Wanneer men op een<br />
van de afbeeldingen klikt, schakelt<br />
het programma naar de tekst en de<br />
afbeelding(en) die bij de tekst horen.<br />
Men kan te allen tijde weer terug naar<br />
het menu.<br />
Na dit menuonderdeel komen we bij<br />
Introduction. Hierin wordt eigenlijk de<br />
gebruiksaanwijzing van de CD gegeven.<br />
Ook deze tekst is weer in het Engels<br />
gegeven.<br />
In het volgende menuonderdeel, The<br />
area, krijgen we na dit aangeklikt te<br />
hebben een korte beschrijving van het<br />
stukje natuur waar de opnames gemaakt<br />
220<br />
zijn. Ook nu weer eenvoudig om terug<br />
te gaan naar het hoofdmenu.<br />
Menuonderdeel vier is voor de meesten<br />
van ons waar het om te doen is namelijk<br />
de planten (The Succulents).<br />
Klikken we dit onderdeel aan, dan krijgen<br />
we een pagina met de geslachten<br />
en de families. De families staan er ter<br />
informatie bij terwijl de geslachten interactief<br />
zijn. Dat wil zeggen dat, wanneer<br />
we de naam van een geslacht aanklikken,<br />
we naar de eerste opname gaan<br />
van de plant(en) uit dit geslacht die afgebeeld<br />
worden. Bij deze planten worden<br />
in het kort de volgende eigenschappen<br />
van de planten genoemd: naam<br />
zoals de locale bevolking die geeft,<br />
grootte van de plant, bloeitijd, bloemkleur,<br />
verspreiding en bijzonderheden<br />
van de planten.<br />
Voor mij een bijzonder interessante CD<br />
omdat ik al een aantal van de afbeeldingen<br />
heb mogen bewerken om in ons<br />
tijdschrift op te nemen als begeleiding<br />
bij een artikel.<br />
De kwaliteit van de afbeeldingen is zoals<br />
we dat van Frans gewend zijn; zeer<br />
goed. Begenadigd fotograaf als hij is<br />
weet hij iedere keer weer die dimensie<br />
aan zijn foto’s mee te geven zodat het<br />
veel meer is dan een plaatje alleen.<br />
Voor de mensen die geïnteresseerd<br />
zijn in de Afrikaanse flora is deze CD<br />
zeker aan te raden, vooral omdat het<br />
niet alleen de plant is die afgebeeld<br />
wordt, maar omdat men ook een goede<br />
indruk krijgt van het biotoop waar de afgebeelde<br />
planten voorkomen.<br />
Het is Frans met deze CD niet alleen<br />
gelukt om een goed stuk informatie<br />
door te geven, maar hij is er ook in geslaagd<br />
om naast dit aspect veel kijkplezier<br />
te verschaffen.<br />
Brinklaan 31<br />
7261 JH Ruurlo<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
Mijn ervaringen met een<br />
mooie hoBBy<br />
Jan Mijnders<br />
Ruim 21 jaar geleden kocht ik mijn eerste cactus. De eerste 15 jaar beschikte ik<br />
over een klein muurkasje ( ca. 1,80 m lang en 1,20 m breed ); de verzameling bestond<br />
volledig uit bij diverse tuincentra gekochte planten. Ik vond het enorm leuk,<br />
maar deed er verder niets mee, vanwege drukke werkzaamheden, dan alleen de<br />
planten zo goed mogelijk verzorgen en proberen ze in bloei te krijgen, wat ook<br />
redelijk lukte. Ik was in die tijd geen lid van een vereniging maar sprak wel eens<br />
met iemand die “wat” had met cactussen.<br />
Zes jaar geleden zijn we verhuisd van<br />
Lisse naar Lisserbroek, dus naar een<br />
andere gemeente. Van deze, voor ons<br />
nieuwe gemeente, mocht ik een kas(je)<br />
bouwen, niet groter dan 6 m 2 . Ik heb<br />
wat gesmokkeld en mijn kasje is ca. 9<br />
Afb. 1: Bloeiende Rebutia perplexa<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 221
m 2 geworden. Dus niet echt fors, maar<br />
voor mij voorlopig groot genoeg, indien<br />
ik mezelf wat beperkingen opleg.<br />
Het kasje wordt verwarmd via een tweede<br />
circuit op de cv-ketel van het huis,<br />
met aparte thermostaat en dat werkt tot<br />
op heden zeer nauwkeurig. Ik ben na<br />
onze verhuizing ook lid geworden van<br />
de afdeling Haarlem en van de landelijke<br />
vereniging Succulenta. Van dat lidmaatschap<br />
heb ik nooit spijt gehad. Op<br />
de bijeenkomsten van de afdeling kon<br />
ik met mijn vragen terecht en in het<br />
blad Succulenta las ik interessante artikelen<br />
over mijn hobby. Wat ik wel vaak<br />
miste in het tijdschrift was dat bij de beschrijving<br />
van planten eigenlijk nooit de<br />
hoogte, waarop de planten groeien, vermeld<br />
wordt evenals de klimatologische<br />
omstandigheden, zoals zomer- en wintertemperaturen,<br />
op de vindplaats.<br />
Vanuit de beginjaren had ik inmiddels<br />
nogal wat grote planten, vaak hoe groter<br />
hoe mooier. Maar daar ben ik helemaal<br />
van afgestapt, omdat het toch teveel<br />
ruimte in beslag ging nemen, dus<br />
de meeste daarvan hebben inmiddels<br />
een andere bestemming gekregen.<br />
Sinds 2003 ben ik mij gaan “specialiseren”<br />
op het zaaien en opkweken<br />
van twee cactusgeslachten. namelijk<br />
Astrophytum en Gymnocalycium. De<br />
planten uit deze geslachten worden over<br />
het algemeen, op een paar uitzonderingen<br />
na, niet zo heel groot en er passen<br />
er dus heel wat in mijn (kleine) kasje. De<br />
verzameling breidt zich langzaam maar<br />
gestaag uit. Het is voor mij een proces<br />
van vallen en opstaan en luisteren naar<br />
“wijze” raad van anderen, onder andere<br />
op de afdelingsvergaderingen, alhoewel<br />
dat ook lang niet altijd voor mij van toepassing<br />
was. Het pakte ook wel eens radicaal<br />
verkeerd uit. Je leert van vallen<br />
en opstaan, vooral van het laatste.<br />
Een van de mooiste aspecten van de<br />
hobby vind ik het zaaien en opkweken<br />
van een eigen verzameling, hoewel dat<br />
laatste wel een heel aantal jaren in beslag<br />
neemt. Het zaaien en de opkomst<br />
222<br />
van het zaad, als het tenminste kiemkrachtig<br />
genoeg is, is over het algemeen<br />
geen probleem. Mijn ervaring is wel dat<br />
eigen zaad vele malen beter kiemt dan<br />
gekocht zaad, sorry voor de leveranciers.<br />
Maar ik koop elk jaar ook zaad elders,<br />
om te proberen de verzameling uit<br />
te breiden. Mijn probleem begint steevast<br />
als de zaailingen ca. 2 tot 3 maanden<br />
oud zijn. Er treedt dan vaak een<br />
proces op dat de zaailingen gaan “verslijmen”.<br />
Goede raad is duur zegt men,<br />
dus zoek ik naar de juiste methode om<br />
dit probleem te verhelpen. De plantjes<br />
die deze periode overleven, soms maar<br />
heel weinig, geven verder geen problemen<br />
meer. Inmiddels bestaat mijn verzameling<br />
uit circa 250 gymnocalyciums,<br />
waarvan ongeveer 100 verschillende<br />
soorten, veel van eigen kweek en circa<br />
10 soorten astrophytums, in totaal plusminus<br />
70 plant(en)(jes). Totaal heb ik<br />
ongeveer 350 plant(en)(jes) in mijn kasje<br />
en heb nog wat ruimte over, dus….. u<br />
begrijpt het, we gaan rustig door. Over<br />
het algemeen groeit en bloeit het goed,<br />
hoewel ik toch wel elke winterperiode<br />
wat planten verspeel. Tot 2 jaar terug<br />
waren die kleine wit/grijze beestjes, wie<br />
kent ze niet, soms een grote plaag. Alle<br />
dagen je planten nalopen en besproeien<br />
met “een anti-luis”-middel en na een<br />
week zag je ze weer. Begin vorig jaar<br />
(2008) ben ik voor de bestrijding daarvan,<br />
na informatie over mijn probleem,<br />
met een andere methode, een systeemgif,<br />
begonnen en dat bleek voor mijn<br />
planten zeer effectief. Ik heb in 2008<br />
nog geen 3 luizen gezien, hopelijk dit<br />
jaar een zelfde resultaat.<br />
Een ander probleem doet zich voor<br />
als je op een plantenbeurs komt. Op<br />
zoek naar “iets” nieuws, iets wat in je<br />
verzameling past. De handelaren komen<br />
er de laatste jaren achter dat er toch wel<br />
een “naam” bij het aangeboden product<br />
moet staan, want dat verkoopt beter. Nu,<br />
Op de volgende pagina<br />
Afb. 1,2,3,4, Detailopnames van de tuin<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
22<br />
4<br />
3<br />
5<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 223
naar mijn mening, wordt hier op redelijk<br />
grote schaal de hand mee gelicht,<br />
op een enkele uitzondering na. Mijn<br />
specifieke kennis is nog te klein, en zeker<br />
van kleine plantjes, die nog weinig<br />
of geen kenmerken hebben, om te weten<br />
hoe elke plant er ongeveer uit hoort<br />
te zien. Soms zijn de verschillen maar<br />
klein. Vaak ben ik “trots” thuis gekomen<br />
met mijn nieuwe “aanwinsten” en bleek<br />
dat naam en plant totaal niet in overeenstemming<br />
waren en de plant al aanwezig<br />
was in de verzameling. Maar….. het blijft<br />
boeiend!<br />
Verleden jaar (2008) ben ik gestart<br />
met een voor mij nieuw experiment,<br />
cactussen buiten in de tuin. Tegen de<br />
zomer ben ik begonnen met een klein<br />
gedeelte van de buitentuin, waarboven<br />
het dak van het huis oversteekt, een<br />
border van circa 8 meter bij 60 cm uit te<br />
graven en op te vullen met een mengsel<br />
van 3 delen goede potgrond, 1 deel<br />
lavagruis van circa 3 mm, 1 deel grof<br />
zand en 1 deel kalkachtige steentjes van<br />
8 tot 16 mm. Dit gedeelte van de tuin<br />
ligt op het zuidwesten, dus als er zon<br />
is, schijnt hij daar het langst, maar het<br />
is er ook het warmst. Na heel veel tijd<br />
besteed te hebben aan het doorsnuffelen<br />
van diverse boeken had ik een verzamellijst<br />
gemaakt van planten die geschikt<br />
zouden zijn voor de buitentuin en<br />
ben daarnaar op zoek gegaan.<br />
De planten in de buitentuin komen uit<br />
de volgende geslachten: Echinocereus,<br />
Oreocereus, Tephrocactus, Agave,<br />
Gymnocalycium, Ferocactus, Escobaria,<br />
Mammillaria, Trichocereus, Aylostera,<br />
Echinopsis, Coryphantha, Rebutia,<br />
Sulcorebutia, Soehrensia, Epithelantha,<br />
Lobivia, Opuntia en Cleistocactus.<br />
Welgeteld heb ik 138 grotere en kleine<br />
tot zeer kleine (2 jarigen) plant(en)(jes)<br />
bij elkaar gescharreld, deels gekregen<br />
van bereidwillige en geïnteresseerde afdelingsleden<br />
en ook wat uit eigen verzameling,<br />
onder andere gymnocalyciums.<br />
Het zijn allemaal planten die in de natuur<br />
op een wat grotere hoogte groeien<br />
224<br />
of waarvan bekend was dat ze winterhard<br />
zijn, zoals wat opuntia’s. Kennissen<br />
van mij hadden aangeraden de jonge<br />
plantjes van 2 jaar oud, vaak niet dikker<br />
dan mijn duim, er nog niet bij te zetten<br />
omdat die nog te weinig “body” zouden<br />
hebben en het dus waarschijnlijk niet<br />
zouden overleven. In mijn grote ijver heb<br />
ik toch alles geplant. Alle planten werden<br />
voorzien van een naam-etiket voor<br />
de herkenbaarheid, omdat dit toch weer<br />
voor mij een “vreemd” assortiment was,<br />
waar ik totaal geen ervaring mee had.<br />
Eind juni 2008 ben ik begonnen de<br />
tuin in te richten met het genoemde<br />
grondmengsel en met grote en kleine<br />
stenen als een soort decor voor de planten.<br />
Het was een tijdrovend, maar verschrikkelijk<br />
leuk werk om zoiets te creëren,<br />
hoewel er nu al weer veranderingen<br />
in gekomen zijn, je blijft altijd bezig. Van<br />
de klaargemaakte 8 strekkende meter<br />
tuin is ruim 6 meter beplant. Begin november<br />
is de border afgedekt met acrylplaten<br />
met een bijna 100% UV doorlaatbaarheid.<br />
Hoe meer licht in de donkere<br />
tijd des te beter voor de planten, tenminste<br />
dat was mijn gedachte. De koude<br />
wind en ook de vorst van dit jaar, die<br />
toch wel wat strenger was dan dat wij<br />
gewend zijn de laatste jaren, kon royaal,<br />
via open rekken waar de acrylplaten op<br />
lagen, bij de planten komen. Het was<br />
wel volkomen waterdicht, dus de planten<br />
stonden helemaal droog. De hele winter<br />
is het proces bijna dagelijks gevolgd en<br />
het leek aardig goed te gaan.<br />
Hoewel er aangeraden was om tot half<br />
mei te wachten met water geven, ben<br />
ik in de tweede week van april begonnen<br />
met het verwijderen van de acrylplaten,<br />
omdat de dagtemperaturen soms<br />
te fors opliepen. In geval van onstuimig<br />
weer kon ik de platen altijd weer terugplaatsen.<br />
Nu bleek, dat de grond zeker<br />
tot wel ca. 40/50 cm diepte gortdroog<br />
was. Verschillende kleine plantjes zagen<br />
Hiernaast<br />
Afb. 6: Een gedeelte van de tuin<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 225
er armetierig uit; ze waren niet bevroren<br />
maar gewoon verdroogd. Slechts 1 plant<br />
is echt bevroren. Ik ben direct, toen de<br />
nachttemperatuur een paar dagen niet<br />
onder de 8 o C (aan de kust) zou komen<br />
en overdag wat zonneschijn beloofd was,<br />
flink water gaan geven, met als resultaat<br />
dat de planten dit toch wel na enige dagen<br />
zichtbaar fijn vonden, ondanks de nog wat<br />
lage dag/nacht temperatuur.<br />
De stand van het experiment per 1<br />
mei <strong>2009</strong> is als volgt: 138 planten in<br />
juni/juli 2008 geplant, bevroren 1 plant,<br />
verdroogd 33 plantjes omdat zij waarschijnlijk<br />
toch te klein waren (had ik<br />
maar geluisterd naar mijn raadgevers).<br />
Er stond een Cleistocactus strausii van<br />
ca. 60/70 cm, waarvan het bovenste gedeelte,<br />
ca. 20 cm, was verdroogd. Het<br />
onderste deel had nog prachtig lichtgroen,<br />
gezond vaatweefsel: dus misschien<br />
toch te droog?? De plant is tot<br />
ongeveer 25 cm ingekort en hopelijk<br />
gaat hij op zijn stomp weer uitlopen of<br />
krijgt hij van onder nieuwe uitlopers,<br />
maar het mooie is er wel af. Dus ben ik<br />
weer op zoek naar zulke planten, want<br />
dat geeft naast al die kleine plantjes wat<br />
meer “aanzien” in de tuin. Ondanks het<br />
verlies van ruim 30 alleen kleine plantjes,<br />
ben ik zeer tevreden met de uitkomst.<br />
Opgeteld meer dan 60 verschillende<br />
plant(en)(jes) staan nu, de laatste<br />
week van mei / begin juni, in bloei, hebben<br />
gebloeid of hebben bloemknoppen.<br />
Voor mij een geheel nieuwe ervaring<br />
waarmee ik zeker hoop door te gaan.<br />
Terugziend op mijn experiment kom ik<br />
tot de volgende conclusies:<br />
1. Niet te kleine plantjes gebruiken, ze<br />
moeten tenminste 3 jaar zijn.<br />
2. Voor het beginnen met planten nazien<br />
hoe de planten uitgroeien in breedte<br />
en hoogte, anders moet je te snel verplanten.<br />
Met sommigen is dat nu al het<br />
geval, dus na één seizoen.<br />
3. De samenstelling van de grond<br />
“iets” veranderen omdat het te snel<br />
vocht verliest in een tijdsbestek van 3<br />
dagen zon. Nu moet ik om de 4 dagen<br />
226<br />
buiten water geven gezien de zonnewarmte<br />
op de zuidkant en de oversteek<br />
van het dak, die ook deels de regen<br />
tegenhoudt.<br />
4. Op zoek gaan naar, maar ook het<br />
zelf zaaien, alhoewel dat wat langer<br />
duurt, van cactussen geschikt voor mijn<br />
buitentuin en dat zijn er véél meer dan<br />
men denkt!<br />
Over een paar jaar mag u van mij het<br />
vervolg van dit experiment verwachten.<br />
Ook ben ik zeer geïnteresseerd in<br />
uw ervaringen met een buitentuin met<br />
cactussen.<br />
Lisserdijk 480<br />
2165 AH Lisserbroek<br />
Afb. 7: Nogmaals een detail<br />
Foto’s van de schrijver<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
Aztekium hintonii &<br />
Geohintonia mexicana<br />
Henk Viscaal<br />
Alweer bijna een jaar geleden maakten wij (Aad Vijverberg, Tonnie de<br />
Rijke, André van Zuijlen, Marcel Stolk en ik) een reis door Mexico. Niets<br />
bijzonders zult u zeggen want jullie zijn daar al zo vaak heen geweest.<br />
Toch zijn er een aantal dingen die deze reis toch wel bijzonder maakten.<br />
Door de jaren heen waren we aan de aardigheden en vooral de eigenaardigheden<br />
van de groepsleden gewend geraakt. Meng dit met een ruime<br />
mate van tolerantie en je kunt zeggen dat dit een ideale groepssamenstelling<br />
is.<br />
Bij het voorbespreken en uitstippelen<br />
van de route, wat trouwens bijzonder<br />
gezellige samenkomsten zijn, kon iedere<br />
deelnemer aan de reis zijn wensen<br />
kenbaar maken over planten of bezienswaardigheden<br />
die hij deze keer wilde<br />
bekijken. Het zou dus dit maal een bijzondere<br />
tocht worden met al die wensen.<br />
De tocht werd aan deze verzoeken,<br />
mits binnen redelijke grenzen, aangepast.<br />
We kwamen uit op een tocht van<br />
ongeveer 6000 km waarvan minstens<br />
Afb. 1: Geohintonia mexicana<br />
Afb. 2: Aztekium hintonii<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 227
Afb. 3: Het surrealitisch aandoende landschap<br />
2/3 onverhard gereden zou moeten<br />
worden. Je bent dan echt helemaal in<br />
de natuur en je hebt het idee zo af en<br />
toe van alles en iedereen verlaten te zijn.<br />
Heerlijk avontuurlijk.<br />
Tijdens de reis kon aan sommige van<br />
de gedane verzoeken voldaan worden,<br />
andere moesten we helaas opgeven. Dit<br />
had over het algemeen twee oorzaken;<br />
of de wegen werden dermate slecht dat<br />
doorrijden onverantwoord werd, of de<br />
GPS-gegevens klopten niet en moest er<br />
naar andere oplossingen gezocht worden.<br />
Door de duidelijke afspraken, die<br />
vooraf gemaakt waren, leverde dit geen<br />
problemen op, want een voor ieder aanvaardbaar<br />
alternatief was meestal gauw<br />
gevonden.<br />
Een van de wensen die tijdens de<br />
voorbesprekingen werd geuit was de<br />
groeiplaats van Aztekium hintonii en<br />
Geohintonia mexicana te vinden en uiteraard<br />
te bezoeken.<br />
Op 4 <strong>oktober</strong> staat het bezoek aan<br />
228<br />
de vindplaats in de planning. We verlaten<br />
Linares, waar we in Hotel Premiere<br />
overnacht hebben en gaan in de richting<br />
van Iturbie. Voorbij Puerto de Pastores<br />
nemen we de afslag Tapia en El Poza in<br />
de richting van Rio de San José. Lang<br />
leve Beppie (u weet wel van mijn redactioneeltje<br />
in januari) want wat in de vergetelheid<br />
zou kunnen raken wordt nu<br />
opeens weer volkomen helder bij het terugzien<br />
van de foto’s. Niet alleen de route<br />
wordt duidelijk weergegeven, maar<br />
ook de exacte locatie waar de diverse<br />
opnames gemaakt zijn. Makkelijk die<br />
GPS-gegevens die aan de Exif-header<br />
van de foto’s worden meegegeven.<br />
Van vorige reizen herinner ik mij dat<br />
deze groeiplaats werd afgedaan met termen<br />
als moeilijk bereikbaar en vijandigheid<br />
van de lokale bevolking en daarom<br />
niet bezocht werd. Deze keer hebben<br />
we ons hierdoor niet laten afschrikken<br />
en zijn welgemoed op weg gegaan. De<br />
term moeilijk bereikbaar was op zijn<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
Afb. 4: Het broze, kalkachtige gesteente waaruit de rotsen zijn opgebouwd<br />
plaats, want een behoorlijke weg was er<br />
niet. De weg was niet meer dan een veredeld<br />
karrespoor dat zo hier en daar geëgaliseerd<br />
was en regelmatig verhard<br />
was met van alles. We hebben dan ook<br />
erg veel medelijden met de auto gehad,<br />
die zo af en toe bonkte en stuiterde<br />
en zelfs een keer een grote steen uit de<br />
weg reed. Gelukkig geen pech met het<br />
carter.<br />
Het uitzicht was hier geweldig en langzamerhand<br />
werd het terrein heuvelachtiger<br />
met aan de ene kant van de auto<br />
rotswanden en aan de andere kant diepe<br />
dalen. Combineer dit met de slechte<br />
staat van de weg en de onmogelijkheid<br />
om tegemoetkomend verkeer te passeren<br />
dan zijn alle ingrediënten aanwezig<br />
om je minder prettig te voelen. Blind<br />
vertrouwen in de chauffeur is dan een<br />
eerste vereiste en aan het eind van zo’n<br />
dag is een schouderklopje dan ook zeker<br />
op zijn plaats.<br />
Met het veranderen van het terrein<br />
veranderde ook de samenstelling van de<br />
rotswanden. Van een vorige reis, toen ik<br />
Aztekium ritteri gevonden heb, herinnerde<br />
ik mij de samenstelling van de rotswanden<br />
en deze hier leken er heel erg<br />
sterk op. Na toch herhaaldelijk gezegd<br />
te hebben dat we hier wel eens succes<br />
konden hebben, werd de weg bij een<br />
kloof wat breder en vonden we een ideale<br />
plek om de auto te parkeren.<br />
De eerste aanblik van het landschap<br />
deed bij ons al het vermoeden rijzen dat<br />
dit wel een heel bijzondere plek moest<br />
zijn (afb. 3). Ik moest dan ook sterk denken<br />
aan de tekeningen bij de verhalen<br />
van Tom Poes. Een surrealistisch aandoende<br />
boom die volop begroeid was<br />
met tillandsia’s. Beppie gaf aan dat we<br />
ons bij El Palmito bevonden. Nu eerst<br />
het hele ritueel van uitstappen, fototoestellen<br />
pakken en bepalen welke kant<br />
je op wilde gaan. Ik weet niet of het bij<br />
mij de leeftijd is, het tempo, of dat er andere<br />
oorzaken zijn maar meestal begin<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 229
Afb. 6: Coryphantha hintoniorum op de vindplaats<br />
van G. mexicana en A. hintonii<br />
ik als laatste aan de zoektocht naar de<br />
planten. Heel eigenwijs liep ik (hoe is<br />
het mogelijk) een andere kant op en<br />
boog mij over de rand van een sleuf.<br />
Ogenblikkelijk begon mijn hart sneller<br />
te kloppen want, wie schetst mijn verbazing,<br />
maar vooral mijn blijdschap, tegen<br />
de wand van de sleuf geplakt vond ik<br />
mijn eerste Geohintonia mexicana. Later<br />
in de groep hebben we gediscussieerd<br />
of het nu Geohintonia mexicana was of<br />
Aztekium hintonii.<br />
Inmiddels hadden de andere reisgenoten<br />
hele velden met de gezochte planten<br />
gevonden en over en weer werd geroepen<br />
om toch vooral te komen kijken.<br />
Wat een rijkdom aan planten, rotswanden<br />
vol. Aangezien de samenstelling<br />
van de rotswanden zeer bros was, moest<br />
er bijzonder goed uitgekeken worden<br />
wanneer je langs een rotswand naar boven<br />
wilde klimmen. Omlopen duurde<br />
iets langer, maar was aanmerkelijk veiliger.<br />
En je wilde natuurlijk zo dicht mogelijk<br />
bij de planten komen om een zo<br />
duidelijk mogelijke opname te maken.<br />
Lang leve het digitale tijdperk; er werden<br />
nu geen rolletjes vol, maar kaartjes<br />
230<br />
Afb. 7: Turbinicarpus saueri op de vindplaats van<br />
G. mexicana en A. hintonii<br />
vol geschoten. Voordeel is natuurlijk dat<br />
mislukte opnames ter plekke gewist en<br />
verbeterd konden worden.<br />
Stelt u zich eens voor vijf volwassen<br />
kerels die de ene superlatief na de andere<br />
voortbrengen; het leek wel een<br />
schoolreisje met een wel heel bijzondere<br />
en overvloedige attractie.<br />
Ook de omgeving hier was zeer fotogeniek<br />
en een bos met bijzondere yucca’s<br />
is door een ieder menig keer op de<br />
foto gezet.<br />
Naast de geohintonia’s en aztekiums<br />
werden er ook nog opnames gemaakt<br />
van Turbinicarpus saueri, Coryphantha<br />
hintoniorum en Selaginella gypsophila,<br />
die daar als begeleidende flora voorkomen.<br />
De hier voorkomende yucca<br />
heb ik kunnen identificeren als Yucca<br />
carnerosana.<br />
Met moeite namen we afscheid van<br />
deze geweldige plek en de gelukzaligheid<br />
droop van onze gezichten af. Wat<br />
kan een mens toch met “eenvoudige”<br />
dingen tevreden zijn. Op de weg terug,<br />
overigens weer diezelfde slechte weg,<br />
kwamen we de eerste tegenligger tegen,<br />
een obstakel dat met enig passen en<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
Afb. 8: Yucca carnerosana kwam ook op de vindplaats voor<br />
meten genomen kon worden.<br />
Als historische achtergrond over de<br />
planten deze aantekening. Het is toch<br />
al weer een 15 jaar terug dat de planten<br />
ontdekt werden. Zoiets gaat meestal gepaard<br />
met een aanwakkerende hebberigheid<br />
van bepaalde mensen om zoiets<br />
te bezitten. De prijzen voor de zaden<br />
waren dan ook navenant. Geef begenadigde<br />
kwekers een aantal zaden en door<br />
het zaailing-enten kunnen binnen zeer<br />
redelijke tijd betaalbare planten en zaden<br />
in omloop gebracht worden. In het<br />
Engelse tijdschrift was te lezen dat de<br />
Cante tuin toestemming heeft om de<br />
planten voort te kweken. Na mijn laatste<br />
bezoek aan deze tuin plaats ik hier, misschien<br />
onterecht, toch wel vraagtekens<br />
bij. In een paar jaar tijd heb ik een aantal<br />
planten in de verzameling zienderogen<br />
achteruit zien gaan.<br />
Hoe het toeval een rol kan spelen<br />
blijkt wel uit de ontdekking van de<br />
plant. George Hinton was in Nuevo Leon<br />
op zoek naar een turbinicarpus op de<br />
gipsachtige steile heuvels. We spreken<br />
dan over 1991. Geen turbinicarpus<br />
maar wel deze wonderbaarlijke ontdekking.<br />
Alhoewel het aantal nieuw gevonden<br />
soorten steeds kleiner wordt, worden<br />
er toch nog wel degelijk regelmatig<br />
juweeltjes aan onze boeiende hobby<br />
toegevoegd.<br />
Over de Hintons het volgende: George<br />
Boole Hinton werkt in de mijnindustrie<br />
in Mexico. Hij legt een verzameling van<br />
in Nuevo Leon voorkomende cactussen<br />
aan. Zijn zoon James C. gaat hem bij<br />
het verzamelen helpen en de kleinzoon<br />
George S. neemt het stokje later weer<br />
over, zodat er drie generaties betrokken<br />
waren bij de aanleg van een herbarium<br />
dat momenteel meer dan 1500 soorten<br />
omvat.<br />
Bij mijn kennismaking met Aztekium<br />
ritteri op de natuurlijke vindplaats viel<br />
mij op dat het hier erg kleine planten<br />
betrof. Wel was de gipsachtige rotswand,<br />
in de vrij smalle kloof die wij bezochten,<br />
bezaaid met aztekiums.<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 231
Aztekium hintonii en Geohintonia<br />
mexicana zijn aanmerkelijk groter.<br />
Hierbij kan nog opgemerkt worden dat<br />
Geohintonia een monotypisch geslacht<br />
is; door het vinden van A. hintonii is het<br />
geslacht Aztekium niet langer monotypisch<br />
meer..<br />
Schematisch hier de verschillen tussen<br />
Aztekium hintonii en Geohintonia<br />
mexicana.<br />
Geohintonia mexicana<br />
Aztekium hintonii<br />
Wortelgestel stevig-vezelachtig knolvormig tot vezelachtig<br />
Lichaam blauwgroen grijsgroen<br />
Ribben 18 – 20 10 – 15<br />
blijft hetzelfde<br />
worden er later meer<br />
gladde opperhuid<br />
diepe groeven tussen de<br />
areolen tot aan de groef tussen<br />
de ribben<br />
de hoek van de ribben blijft<br />
het zelfde<br />
de hoek tussen de ribben<br />
wordt naar onderen toe<br />
groter<br />
Areolen 3 x 2 mm 1,2 x 1,2 mm<br />
ovaal<br />
rond<br />
2-3 mm afstand met elkaar verbonden<br />
Bedoorning<br />
Bloemen<br />
wol verdwijnt voor de<br />
doornvorming<br />
afwerpen van bedoorning en<br />
opperhuid tussen de areolen<br />
voor de verkurking<br />
aan de basis lepelvormig en<br />
met elkaar verbonden<br />
tegen de middag open<br />
gaand tegen het donker<br />
sluitend<br />
werpt doornen af voordat<br />
wol gevormd is<br />
voor de verkurking geen<br />
afwerpen<br />
aan de basis niet lepelvormig<br />
en goed van elkaar<br />
gescheiden<br />
’s morgens open gaand en<br />
in de namiddag sluitend<br />
232<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
Buitenste bloembladeren<br />
zeer variabel in vorm, grootte<br />
en kleur behaard op de<br />
axillen<br />
Binnenste bloembladeren 20 – 22 10 – 12<br />
Meeldraden 16 mm 3 – 9 mm<br />
Stempel 5 – 6<br />
gedraaid en horizontaal<br />
staand<br />
Zaden<br />
hilum 1,2 mm<br />
verzonken, kaal<br />
Testa<br />
Zaailingen<br />
vlak<br />
cellen 0,04 mm met dunne<br />
scheidingsgroeven<br />
vorming van ribben vanaf<br />
3 – 4 mm ø<br />
Literatuur<br />
Alsemgeest, W. (1998): Succulenta 77(2):<br />
58.<br />
Anderson, E.F. (2001): The cactus family,<br />
pag. 128, 342, Timber Press.<br />
Braun, P. (1993): Kuas 44(5): 92.<br />
Cattabriga, A. (1995): Kuas 46(1): 1.<br />
Chalet, J.M. (2008): Cactus & Co 12(1):<br />
34.<br />
Hoeve, W. ten (2001): Succulenta 80(4):<br />
152.<br />
nauwelijks van de binnenste<br />
bloembladeren te onderscheiden;<br />
axillen onbehaard<br />
4<br />
recht en rechtop staand<br />
hilum 0,6 mm<br />
met 0,2 mm lange<br />
strophiola<br />
knobbelig<br />
cellen 0,06 mm met scherpe<br />
scheidingsgroeven<br />
vorming van ribben vanaf<br />
9 – 10 mm ø<br />
Lawrie, I. (1996): BCSJ 14(1): 9<br />
Solichon, J.M. (1994): Succulentes<br />
17(4): 29.<br />
Brinklaan 31<br />
7261 JH Ruurlo<br />
hviscaal@hetnet.nl<br />
Afb. 9: Laatste blik op een landschap dat ons zoveel plezier heeft verschaft<br />
Foto’s van de schrijver<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 233
Afb. 10: Zo maar een klein voorbeeld van een begroeide rotswand<br />
234<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
Copiapoa laui<br />
Ton Pullen<br />
Het hierbij afgebeelde plantje kocht ik in 1996 van een toentertijd bekende<br />
Nederlandse kwekerij. Het stond geënt op een onderstammetje en was ongeveer<br />
anderhalve cm in doorsnede en één cm hoog.<br />
In de jaren daarna groeit het plantje<br />
langzaam doch gestaag. Het begint<br />
aan de zijkant te spruiten. Waarschijnlijk<br />
is dat de oorzaak dat ik het plantje op<br />
een kwade ochtend aantref, liggend<br />
naast zijn onderstam. Hij heeft zichzelf<br />
gewoon losgedrukt. Wat nu te doen?<br />
De ene mogelijkheid is het plantje opnieuw<br />
te enten, maar dat zou nogal<br />
wat chirurgie vereisen, vanwege de zijspruiten.<br />
Daarom besluit ik een poging<br />
te wagen de plant op eigen wortel verder<br />
te kweken. Dat lukt wonderwel. Ik<br />
plaats het wortelloze plantje op een<br />
potje, gevuld met fijn lavagruis, zet het<br />
in de schaduw en begin na enige tijd<br />
voorzichtig met water geven. Aan het<br />
einde van die zomer is de plant goed<br />
Afb. 1: De bloei van Copiapoa laui<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 235
geworteld. In volgende groeiseizoenen<br />
wordt mijn plantje steeds groter en begint<br />
meer zijspruiten te maken. In 2003<br />
constateer ik de eerste bloem, de jaren<br />
daarna begint de plant steeds uitbundiger<br />
haar gele bloemen te produceren.<br />
De plant bloeit meerdere malen per seizoen,<br />
zoals zoveel andere copiapoa’s.<br />
De oorspronkelijke plant is nu zo’n<br />
6 cm in doorsnede, er zit een behoorlijk<br />
aantal zijscheuten aan en het geheel<br />
staat in een 9 cm vierkante pot.<br />
Intussen had ik ook zaden van deze<br />
soort in handen gekregen en die werden<br />
in 2004 uitgezaaid, ook in lavagruis.<br />
Van de 10 zaadjes kwamen er<br />
slechts 3 op, en jammer genoeg overleefde<br />
er maar eentje de volgende winter.<br />
De zaailingen blijven het eerste jaar<br />
buitengewoon klein en neigen te verdrogen,<br />
als ze in de winter droog gehouden<br />
worden. Het resterende zaailingetje bezit<br />
ik nog steeds, het is nu anderhalve cm<br />
hoog en staat in een 7 cm potje. Gezien<br />
deze ervaringen is het waarschijnlijk nog<br />
niet zo’n slecht idee de jonge zaailingen<br />
te enten en ze na enige jaren op eigen<br />
wortel verder te kweken.<br />
De cultuur van copiapoa’s is niet<br />
moeilijk, als men mineraal substraat gebruikt<br />
en matig water geeft. Dit is geheel<br />
in lijn met de vermelding van het substraat<br />
op de natuurlijke groeiplaatsen.<br />
Alle copiapoa’s hebben veel licht nodig<br />
om een mooie gedrongen groei mogelijk<br />
te maken. C. laui maakt daarop<br />
geen uitzondering.<br />
Taxonomie<br />
Het geslacht Copiapoa wordt in 1922<br />
door Britton & Rose voorgesteld in<br />
hun monumentale 4-delige werk Die<br />
Cactaceae. De naam is afgeleid van die<br />
van de Chileense provincie Copiapo. De<br />
soorten van dit geslacht groeien zonder<br />
uitzondering in de Chileense kustwoestijnen.<br />
Veel soorten groeien uit tot<br />
enorme clusters maar de hier besproken<br />
soort vormt daarop een uitzondering:<br />
C. laui blijft een dwergje! Onze soort<br />
236<br />
is in 1980 beschreven in ons Duitse<br />
zustertijdschrift Kakteen und andere<br />
Sukkulenten, door Prof. Lothar Diers. Hij<br />
vernoemde deze soort naar Alfred B.<br />
Lau (1928-2007), in de tweede helft van<br />
de vorige eeuw een bekend plantenzoeker<br />
en publicist. Lau verzamelde deze<br />
soort onder zijn veld<strong>nummer</strong> L 891.<br />
Volgens Hoffmann (1989) is onze plant<br />
slechts een variëteit; zij noemt haar<br />
Copiapoa hypogaea var. laui (Diers)<br />
Hoffmann. In 2006 brengt Charles nog<br />
een kleine wijziging aan: C. hypogaea<br />
ssp. laui (Diers) Charles. Ook in het<br />
New Cactus Lexicon (Hunt c.s., 2006)<br />
is onze plant onder deze naam vermeld.<br />
Overigens ziet men nog dikwijls de foutieve<br />
naam lauii.<br />
C. laui groeit in de omgeving van<br />
Esmeralda, Antofagasta, Chili, op een<br />
hoogte van 100 m. boven zeeniveau.<br />
Beschrijving<br />
Lichaam spruitend, elk kopje tot 3<br />
cm in doorsnede bij een hoogte van 2<br />
cm, grijs tot roodbruin, soms groenachtig<br />
van kleur, met ingezonken schedel.<br />
De laatste is voorzien van witte wol. De<br />
wortel is een verdikte penwortel. Er zijn<br />
15-20 ribben, voorzien van kleine tuberkels.<br />
De doorntjes zijn wit tot geelwit, er<br />
is meestal slechts één gehaakte, roodbruine<br />
middendoorn en 4-8 randdoorntjes.<br />
De bloem is glanzend geel, plm.<br />
2 cm in diameter. De vrucht is min of<br />
meer bolvormig, bruin-groenig. De zaden<br />
zijn glanzend zwart. Op internet zijn<br />
foto’s te vinden van cristaatvormen van<br />
deze soort.<br />
Opmerking: Blijkbaar worden cultuurplanten<br />
groter dan in deze beschrijving<br />
vermeld wordt.<br />
Literatuur.<br />
Charles, G. (1998). Copiapoa.<br />
Southampton.<br />
Hunt, D.H. (2006). The New Cactus<br />
Lexicon. Milborne Port.<br />
Britton, N.L. & J.N. Rose (1922). The<br />
Cactaceae III, p.85. New York.<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
Hoffmann, A.E. (1989). Cact. en la flora<br />
silvestre de Chile, p.102. Santiago.<br />
Diers, L. (1980). Copiapoa laui. K.u.a.S.<br />
31 (12): 362.<br />
Rinkslag 19<br />
7711 MX Nieuwleusen<br />
Foto van de schrijver.<br />
Afb. 2: Copiapoa laui<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 237
Boekbespreking<br />
Henk Viscaal<br />
Gymnocalycium in habitat and culture.<br />
Graham Charles.<br />
ISBN 978-0-9562206-0-8<br />
Uitgegeven <strong>2009</strong> door de schrijver zelf<br />
Gedrukt in Frome.<br />
Harde kaft, formaat 21,5 x 28,5 cm,<br />
288 pag.<br />
Schreef ik bij mijn vorige boekbespreking<br />
al over de gestage groei van de rij<br />
monografieën; ook met dit boek is er<br />
weer een aan de lange rij toegevoegd.<br />
Na de gebruikelijke inleiding en verantwoording<br />
over het boek wordt begonnen<br />
met een stukje historie van het<br />
geslacht waarbij de schrijver een opsomming<br />
geeft van het aantal plantennamen<br />
dat door diverse auteurs erkend<br />
wordt. Uiteindelijk komt hij uit<br />
bij de Oostenrijkse Arbeitsgruppe<br />
Gymnocalycium waar baanbrekend werk<br />
verricht werd met betrekking tot onderzoek<br />
en naamgeving.<br />
In het hoofdstuk over karakteristieken<br />
en indeling van het geslacht verwijst hij<br />
naar de pagina’s in het boek. Hij maakt<br />
een indeling aan de hand van de zaadkenmerken,<br />
waarbij hij verwijst naar de<br />
indeling volgens Schütz. Er komt dan<br />
een lijst van erkende soorten en ondersoorten<br />
in het boek.<br />
In het hoofdstuk over de cultuur komen<br />
onderwerpen als: temperatuur en<br />
licht, verwarming, ventilatie, potgrond en<br />
verpotten, het belang van de pH, potten,<br />
gieten en bemesting, vermeerdering,<br />
zaad winnen en stekken. Sommige van<br />
deze onderwerpen worden wat summier<br />
behandeld, terwijl andere onderwerpen<br />
wat korter behandeld zouden kunnen<br />
worden. Bij de natuurlijke vindplaatsen<br />
en verspreiding worden een aantal<br />
groeiplaatsen kort beschreven. De gebieden<br />
worden vergezeld van een kaartje<br />
waar de planten(groepen) te vinden<br />
238<br />
zijn. Als afsluiting van dit technische gedeelte<br />
geeft hij nog een verantwoording<br />
van de manier waarop hij de beschrijving<br />
van de planten gaat doen.<br />
De ondergeslachten aan de hand van<br />
de zaadkenmerken worden op de volgende<br />
manier behandeld: als eerste<br />
wordt de typeplant genoemd, waarna<br />
een kleine inhoudsopgave wordt gedaan<br />
van de soorten en ondersoorten die binnen<br />
dit ondergeslacht vallen. Dit gebeurt<br />
op alfabetische volgorde.<br />
Van iedere soort en ondersoort wordt<br />
eerst de (vertaalde) nieuwbeschrijving<br />
gegeven. Vervolgens de naamgeving<br />
door de tijden heen. Ook van de soorten<br />
die hij in de synonymie zet wordt de<br />
oorspronkelijke nieuwbeschrijving gegeven,<br />
zodat de lezer zich een eigen mening<br />
kan vormen of hij het er mee eens<br />
is. Hierop volt een kaart van het gebied<br />
waar de beschreven plant gevonden kan<br />
worden. Geschiedenis, opmerkingen en<br />
verzorging sluiten dan de beschrijving<br />
van de planten. Dit stramien wordt verder<br />
in het gehele boek gehandhaafd.<br />
Het begeleidende fotomateriaal is van<br />
een behoorlijk gehalte en geeft een<br />
goed beeld van de planten zowel in de<br />
natuur als in cultuur. De afbeeldingen<br />
van de vindplaatsen werken alleen maar<br />
verhelderend en geven een goede indruk<br />
van hoe de planten in hun natuurlijke<br />
omgeving groeien.<br />
Aan het eind van het boek is nog wat<br />
plaats ingeruimd voor twijfelachtige<br />
soorten, een glossary en een uitgebreide<br />
literatuuropgave.<br />
In appendix 1 geeft hij een opgave<br />
van het aantal chromosomen. En in<br />
appendix 2 vertelt hij in het kort over<br />
cristaten en over planten met verkleuringen.<br />
Appendix 3 tenslotte geeft een<br />
opsomming van veld<strong>nummer</strong>s, waarbij<br />
een verwijzing naar het internet is<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
opgenomen.<br />
Tenslotte nog een index met gymnocalyciumnamen<br />
waarbij de vetgedrukte<br />
namen geldige namen zijn, en de cursief<br />
gedrukte namen geen geldige beschrijving<br />
hebben.<br />
Voor de echt geïnteresseerden in dit<br />
geslacht is dit zeker een boek om aan<br />
te schaffen. Voor reislustigen is de aanschaf<br />
te overwegen omdat een groot<br />
aantal vindgebieden zijn aangegeven.<br />
Het boek kost ongeveer ‡ 75,– en<br />
is te verkrijgen bij Wim Alsemgeest.<br />
Bij hem kost het dan voor leden van<br />
Succulenta ‡ 55, –<br />
Brinklaan 31<br />
7261 JH Ruurlo<br />
hviscaal@hetnet.nl<br />
Rectificatie<br />
In het vorige <strong>nummer</strong> van Succulenta is op pagina 184 ten onrechte afb. 10 twee<br />
maal opgenomen. Bij afbeelding 11 had onderstaande foto moeten staan, met als<br />
onderschrift:<br />
Gymnocalycium ochoterenae var. scoparium (LB 383) Dique de Lujan<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 239
Stapelia clavicorona<br />
Louis van de Meutter<br />
Stapelia clavicorona werd ontdekt door J. J. van Nouhuys nabij de zuidelijke basis<br />
van de Zoutpansberg, net boven de steenbokskeerkring in Transvaal. Zij kwam<br />
er voor op hellingen met los gesteente en leek slechts zeer plaatselijk verspreid te<br />
zijn.<br />
Planten van deze vondst die in<br />
de afdeling Plant Industry van het<br />
Department of Agriculture in Pretoria<br />
verder werden gekweekt bloeiden in januari<br />
1931. Nog datzelfde jaar volgde de<br />
beschrijving door Miss Inez C. Verdoorn,<br />
een plantkundige van de afdeling Plant<br />
Industry, in “The Flowering Plants of<br />
South Africa.<br />
Beschrijving<br />
Net als enkele andere tropische stapelia’s<br />
behoort deze soort tot de buitenbeentjes<br />
van haar genus. De robuuste<br />
stammen bereiken een hoogte tot 30<br />
cm. Ze zijn 4-hoekig, fluwelig behaard,<br />
groen tot rood gekleurd en diep ingesneden<br />
tussen de sterk getande ribben.<br />
De 6 cm grote bloemen verschijnen<br />
halfweg de stammen en verspreiden een<br />
geur van koemest. Ze zijn lichtgeel tot<br />
purperbruin met concentrische paarsbruine<br />
strepen en een paarse tint in<br />
het midden. Bij het verbloeien verkleuren<br />
ze naar een wat groenere schakering.<br />
Oudere bloemen kunnen zelfs volledig<br />
groen lijken bij doorvallend licht.<br />
De corolla is aan de buitenzijde fluwelig<br />
behaard. Binnenin is ze kaal, uitgezonderd<br />
enkele witte teruggebogen haren<br />
in de centrale ondiepe bekervormige<br />
bloembuis waar zich de corona bevindt.<br />
De randen van de corollaslippen<br />
zijn getooid met korte, gewone randharen<br />
afgewisseld met langere, onduidelijk<br />
knotsvormige trilharen. De binnencorona<br />
is onderverdeeld in twee gebogen<br />
240<br />
knotsvormige lobben. De naam van de<br />
plant verwijst hiernaar: clavicorona betekent<br />
“met knotsvormige corona” vanwege<br />
de unieke vorm van deze binnenste<br />
coronalobben.<br />
Cultuur<br />
De cultuur van deze ongewone stapeliasoort<br />
is nogal delicaat. Koude en teveel<br />
vocht tijdens de rustperiode zijn fataal.<br />
Men komt ze dan ook slechts vrij uitzonderlijk<br />
tegen in onze verzamelingen.<br />
In de eigen kas slaagde ik er pas in,<br />
na meerdere mislukte pogingen met diverse<br />
substraten, ze met succes te telen<br />
in een mengsel van overwegend<br />
bims met een weinig leem en potgrond.<br />
Hoewel ze niet bijzonder snel groeit,<br />
ontpopte ze zich toch vanaf het tweede<br />
jaar tot een zeer betrouwbare bloeier. In<br />
de zomer scherm ik ze enigszins af tegen<br />
de middagzon. Wegens de aard van<br />
het substraat wordt tijdens de groeiperiode<br />
bij elke gietbeurt een kleine dosis<br />
mest toegediend. Gelet op de tropische<br />
herkomst is gedurende de winter een<br />
temperatuur boven 10 o C aan te bevelen.<br />
Omwille van de warmere omgeving<br />
in de nok van de kas kweek ik ze dan<br />
ook in een hangpot.<br />
Zelfs zonder de fascinerende bloemen<br />
is deze stapelia een sierlijke verschijning.<br />
Het is daarom bijzonder jammer<br />
dat ze nog altijd zo weinig in de verzamelingen<br />
voorkomt.<br />
Afb. 1: De bloem van Stapelia clavicorona<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 241
Afb. 2: Stapelia clavicorona met bloem en bloemknoppen<br />
Literatuur<br />
Court, D. (1981). Succulent flora of<br />
Southern Africa. A.A. Balkema,<br />
Rotterdam.<br />
Jacobsen, H. (1970). Das<br />
Sukkulentenlexikon. Gustav Fischer<br />
Verlag, Stuttgart.<br />
Leach, L.C. (1985). A Revision of<br />
Stapelia L. (Asclepiadaceae). Excelsa<br />
Taxonomic series, 3: 76-78.<br />
White, A. & Sloane, B.L. (1937). The<br />
Stapelieae, ed. 2, Vol. I. Abbey San<br />
Encino Press, Pasadena, California.<br />
Nachtegalenlaan 16<br />
B 2820 Bonheiden<br />
België<br />
242<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>
Summary<br />
Rob Bregman<br />
This Succulenta issue is opened by Ben Zonneveld’s editorial. He explains how to<br />
collect seeds of Echeveria and Sempervivum.<br />
The usual column for our youngsters by Johanna Smit-Reesink deals with<br />
Borzicactus samaipatanus var. multiflorus.<br />
Bertus “cactussen” Spee presents pictures and short descriptions of Mammillaria<br />
bocasana “Fred”, Pachypodium brevicaule, Trichodiadema densum and Thelocactus<br />
leucacanthus.<br />
Jan Jaap de Morree went looking for aeoniums on the Canary Island La Palma.<br />
12 Species occur there, 5 of them are endemic.<br />
Evert Smienk reports a strange phenomenon with his grafted Uebelmannia gummifera.<br />
The Echinopsis stem bursted open but it is still unclear whether this is a<br />
young Echinopsis or Uebelmannia sprout.<br />
Ton Pullen and Ludwig Bercht review the contents of other journals on succulent<br />
plants.<br />
Ludwig Bercht continues his series on the genus Gymnocalycium. In part 4 the<br />
Pirisemineum seed group is the subject. The vision of the author is that this seed<br />
group comprises of only two species, G. pflanzii and G. zegarrae (with subspecies<br />
and varieties). The more or less similar G. saglionis belongs to another seed group.<br />
Henk Viscaal discusses a new CD on the succulents of the Little Karoo, South<br />
Africa, compiled by Frans Noltee. The text is English.<br />
Jan Mijnders built a rock garden next to a wall of his house. Last summer he<br />
planted 138 succulent plants, predominantly cacti. After the winter with only protection<br />
from rain, 104 plants survived.<br />
Henk Viscaal and some of his friends visited the habitat of Geohintonia mexicana<br />
and Aztekium hintonii in Mexico. They include a table listing the differences of both<br />
plants.<br />
A new book on the genus Gymnocalycium by Graham Charles is reviewed by<br />
Henk Viscaal.<br />
The final article in this issue of Succulenta is by Louis van de Meutter. He presents<br />
Stapelia clavicorona, a stem succulent from South Africa which is difficult to cultivate<br />
and thus rare in collections.<br />
Hector Petersenstraat 7<br />
1112 LJ Diemen<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong> 243
Inlichtingen over het lidmaatschap en ontvangst van <strong>nummer</strong>s; adreswijzigingen<br />
aan:<br />
Inquiries about membership and receipt of issues; adress changes to:<br />
D.H. Roozegaarde<br />
Banninkstraat 5<br />
7255 AT Hengelo (Gld)<br />
Tel.: +31(0)575 465270<br />
E-mail: h.roozegaarde@planet.nl<br />
COLOFON<br />
Http://www.succulenta.nl<br />
E-mail:info@succulenta.nl<br />
Auteursrecht:<br />
Gehele of gedeeltelijke overname<br />
van artikelen is alleen toegestaan<br />
na verkregen toestemming van de<br />
auteur/illustrator en met een duidelijke<br />
bronvermelding<br />
Ben J.M. Zonneveld Redactioneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .194<br />
Johanna Smit- Jong geleerd<br />
Reesink Borzicactus samaipatanus var. multiflorus . . . . . . . .195<br />
Bertus Spee Voor het voetlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .196<br />
Jan Jaap de Morree Aeoniums op La Palma . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .198<br />
Evert Smienk Wonderlijke groei . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209<br />
Ton Pullen/<br />
Ludwig Bercht Succulentennieuwtjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210<br />
Wietse Venema Lezers reageren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212<br />
Ludwig Bercht Het geslacht Gymnocalycium (IV). . . . . . . . . . . . . . . 213<br />
Henk Viscaal<br />
CD-bespreking<br />
Succulents of the Little Karoo . . . . . . . . . . . . . . . . . 220<br />
Jan Mijnders Mijn ervaringen met een mooie hobby . . . . . . . . . .221<br />
Henk Viscaal Geohintonia mexicana & Aztekium hintonii . . . . . 227<br />
Ton Pullen Copiapoa laui . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 235<br />
Redactieseretariaat:<br />
Mevr. R. Maessen<br />
Weezenhof 1232<br />
6536 EZ Nijmegen.<br />
E-mail: rietmaessen@xs4all.nl<br />
Hoofdredactie:<br />
C.A.L. Bercht<br />
E-mail: ludwigbercht@hetnet.nl<br />
H.W. Viscaal<br />
E-mail: hviscaal@hetnet.nl<br />
Redactie:<br />
R. Bregman<br />
E-mail: R.Bregman@uva.nl<br />
J.J. de Morree<br />
E-mail: morree@ziggo.nl<br />
A.B. Pullen<br />
E-mail: abpullen@home.nl<br />
B.J.M. Zonnenveld<br />
E-mail:<br />
zonneveld@NHN.leidenuniv.nl<br />
Henk Viscaal<br />
Boekbespreking<br />
Vormgeving: H. W. Viscaal<br />
Gymnocalycium in habitat and culture . . . . . . . . . . 238<br />
Louis van de Meutter Stapelia clavicorona . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 240<br />
Druk: Senefelder Misset<br />
Doetinchem<br />
Rob Bregman Summary. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 243<br />
Bij de voorplaat:<br />
Gymnocalycium pflanzii uit<br />
Paraguay (LB 2202)<br />
Foto: Ludwig Bercht<br />
244<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>