Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
geworteld. In volgende groeiseizoenen<br />
wordt mijn plantje steeds groter en begint<br />
meer zijspruiten te maken. In 2003<br />
constateer ik de eerste bloem, de jaren<br />
daarna begint de plant steeds uitbundiger<br />
haar gele bloemen te produceren.<br />
De plant bloeit meerdere malen per seizoen,<br />
zoals zoveel andere copiapoa’s.<br />
De oorspronkelijke plant is nu zo’n<br />
6 cm in doorsnede, er zit een behoorlijk<br />
aantal zijscheuten aan en het geheel<br />
staat in een 9 cm vierkante pot.<br />
Intussen had ik ook zaden van deze<br />
soort in handen gekregen en die werden<br />
in 2004 uitgezaaid, ook in lavagruis.<br />
Van de 10 zaadjes kwamen er<br />
slechts 3 op, en jammer genoeg overleefde<br />
er maar eentje de volgende winter.<br />
De zaailingen blijven het eerste jaar<br />
buitengewoon klein en neigen te verdrogen,<br />
als ze in de winter droog gehouden<br />
worden. Het resterende zaailingetje bezit<br />
ik nog steeds, het is nu anderhalve cm<br />
hoog en staat in een 7 cm potje. Gezien<br />
deze ervaringen is het waarschijnlijk nog<br />
niet zo’n slecht idee de jonge zaailingen<br />
te enten en ze na enige jaren op eigen<br />
wortel verder te kweken.<br />
De cultuur van copiapoa’s is niet<br />
moeilijk, als men mineraal substraat gebruikt<br />
en matig water geeft. Dit is geheel<br />
in lijn met de vermelding van het substraat<br />
op de natuurlijke groeiplaatsen.<br />
Alle copiapoa’s hebben veel licht nodig<br />
om een mooie gedrongen groei mogelijk<br />
te maken. C. laui maakt daarop<br />
geen uitzondering.<br />
Taxonomie<br />
Het geslacht Copiapoa wordt in 1922<br />
door Britton & Rose voorgesteld in<br />
hun monumentale 4-delige werk Die<br />
Cactaceae. De naam is afgeleid van die<br />
van de Chileense provincie Copiapo. De<br />
soorten van dit geslacht groeien zonder<br />
uitzondering in de Chileense kustwoestijnen.<br />
Veel soorten groeien uit tot<br />
enorme clusters maar de hier besproken<br />
soort vormt daarop een uitzondering:<br />
C. laui blijft een dwergje! Onze soort<br />
236<br />
is in 1980 beschreven in ons Duitse<br />
zustertijdschrift Kakteen und andere<br />
Sukkulenten, door Prof. Lothar Diers. Hij<br />
vernoemde deze soort naar Alfred B.<br />
Lau (1928-2007), in de tweede helft van<br />
de vorige eeuw een bekend plantenzoeker<br />
en publicist. Lau verzamelde deze<br />
soort onder zijn veld<strong>nummer</strong> L 891.<br />
Volgens Hoffmann (1989) is onze plant<br />
slechts een variëteit; zij noemt haar<br />
Copiapoa hypogaea var. laui (Diers)<br />
Hoffmann. In 2006 brengt Charles nog<br />
een kleine wijziging aan: C. hypogaea<br />
ssp. laui (Diers) Charles. Ook in het<br />
New Cactus Lexicon (Hunt c.s., 2006)<br />
is onze plant onder deze naam vermeld.<br />
Overigens ziet men nog dikwijls de foutieve<br />
naam lauii.<br />
C. laui groeit in de omgeving van<br />
Esmeralda, Antofagasta, Chili, op een<br />
hoogte van 100 m. boven zeeniveau.<br />
Beschrijving<br />
Lichaam spruitend, elk kopje tot 3<br />
cm in doorsnede bij een hoogte van 2<br />
cm, grijs tot roodbruin, soms groenachtig<br />
van kleur, met ingezonken schedel.<br />
De laatste is voorzien van witte wol. De<br />
wortel is een verdikte penwortel. Er zijn<br />
15-20 ribben, voorzien van kleine tuberkels.<br />
De doorntjes zijn wit tot geelwit, er<br />
is meestal slechts één gehaakte, roodbruine<br />
middendoorn en 4-8 randdoorntjes.<br />
De bloem is glanzend geel, plm.<br />
2 cm in diameter. De vrucht is min of<br />
meer bolvormig, bruin-groenig. De zaden<br />
zijn glanzend zwart. Op internet zijn<br />
foto’s te vinden van cristaatvormen van<br />
deze soort.<br />
Opmerking: Blijkbaar worden cultuurplanten<br />
groter dan in deze beschrijving<br />
vermeld wordt.<br />
Literatuur.<br />
Charles, G. (1998). Copiapoa.<br />
Southampton.<br />
Hunt, D.H. (2006). The New Cactus<br />
Lexicon. Milborne Port.<br />
Britton, N.L. & J.N. Rose (1922). The<br />
Cactaceae III, p.85. New York.<br />
©Succulenta jaargang 88 (5) <strong>2009</strong>