DE HISTORICITEIT VAN HET OUDE TESTAMENT - Groniek
DE HISTORICITEIT VAN HET OUDE TESTAMENT - Groniek
DE HISTORICITEIT VAN HET OUDE TESTAMENT - Groniek
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
De Geus<br />
Gedurende de afgelopen twintig jaar is binnen de oudtestamentische<br />
wetenschap een tweedeling ontstaan. Namelijk tussen een voornamelijk historisch<br />
bepaalde vraagstelling en een primair literair bepaalde. In de afgelopen<br />
tweehonderd jaar ging het hoofdzakelijk om historische vragen: wat zijn de<br />
oudste gedeelten, wat kunnen historisch betrouwbare berichten zijn, hoe zijn de<br />
ontwikkelingen binnen het oude Juda en Israël te verklaren, hoe is een bijbelboek<br />
tot stand gekomen, enzovoort. In de traditionele 'Inleidingen' werd aan de<br />
literaire aspecten zeer weinig aandacht geschonken. Nu was daar ook lang<br />
weinig van bekend. Maar het onderzoek van andere Semitische teksten uit de<br />
Oudheid, bijvoorbeeld uit het oude Ugarit in Syrië (dertiende en veertiende<br />
eeuw v.C.) en uit Mesopotamië, heeft in dit opzicht heel veel opgeleverd.<br />
Tegenwoordig weten we veel meer over de technieken van de Hebreeuwse<br />
dichtkunst en vertelkunst en zijn er steeds meer geleerden die het Oude Testament<br />
bijna uitsluitend gaan benaderen als een literair kunstwerk. 3 Wat het<br />
natuurlijk 66k is. In de praktijk ontwikkelden zich steeds meer synchrone<br />
methoden van interpretatie, los van diachrone. Hoewel naar mijn mening een<br />
combinatie goed mogelijk blijft en verrijkend zou kunnen zijn. Voor de aanhangers<br />
van een synchrone aanpak is de vraag naar de 'historiciteit' nauwelijks nog<br />
relevant. Zij gaan uit van het eindstadium van een tekst: dat wil zeggen de<br />
bijbeltekst zoals die nu voor ons ligt (maar wel in de grondtaal).<br />
In de jaren vijftig verscheen The Bible as history4, en naar aanleiding van<br />
de titel van deze bestseller wordt nu spottend gezegd dat sommige Amerikaanse<br />
collegae alleen nog maar spreken over The Bible as Literature. 5<br />
3 Omdat deze literaire aanpak in Nederland later ingang vond dan in andere landen, geef<br />
ik enige literatuur m.b.t. de 'historische boeken': J. Licht, Storytel/ing in the Bible<br />
(Jerusalem 1978); R. Alter, The art of biblical na"ative (New York 1981); Adèle Berlin,<br />
Poetics and interpretation of biblical na"ative (Winona Lake 1994 2 ); Mijn Leidse collega<br />
J.P. Fokkelman schreef een vierdelig werk Na"ative art and poetry in the books ofSamuel<br />
(Assen 1981-1993).<br />
4 Het betreft het boek van Wemer Keiler, dat aanvankelijk in het Duits verscheen als: Und<br />
die Bibel hat doch recht: Forseher beweisen die historische Wahrheit der Bibel (Düsseldorf<br />
1956). Dit werk maakte vooral furore in de VS onder de titel: The Bible as history. In<br />
Nederland verscheen de eerste druk in 1956 (Amsterdam) onder de titel De Bijbel heeft<br />
toch gelijk. Na vele herdrukken kwam een 'bijgewerkte' editie in 1977 en een 'heniene' in<br />
1980. Het boek is vooral bedoeld om indruk te maken op niet ter zake kundigen en werkt<br />
vaak met associaties en conclusies als "als A en B waar zijn, dan mag je toch verwachten<br />
dat C ook waar is."<br />
5 Het historisch-kritisch ondenoek naar de gelaagdheid en de historische groei van het OT<br />
veronderstelt nogal wat kennis: van het Hebreeuws als de grondtaal; van Latijn en Grieks<br />
t.b.V. de tekstkritiek en het kritisch apparaat, kennis van het Aramees en liefst van het<br />
Assyrisch. Allemaal vaardigheden die een halve eeuw geleden door de Letterenfaculteit<br />
aan de Theologen 'aangeleverd' werden. Deze kennis was in de VS nooit zo aanwezig en<br />
werd vervolgens op Engelse universiteiten ook steeds minder. Dat betekende dat collegae<br />
daar moesten uitzien naar methoden om op een zinvolle en academische wijze met het<br />
OT om te gaan, zonder de 'rompslomp' van al die talen en geschiedenis. Het resultaat is<br />
wel dat 'Old Testament Literature' (uit vertaling!) nu een populair vak is aan veel<br />
Amerikaanse universiteiten.<br />
374
Historiciteit als legitieme vraag<br />
Historiciteit van het Oude Testament<br />
De vraag naar de historiciteit van het Oude Testament (OT) wordt vaak<br />
terzijde geschoven met de stelling dat het OT een religieus werk is en dus geen<br />
geschiedenisboek. Daar moet tegenin gebracht worden dat het OT veel delen<br />
bevat die duidelijk wel begrepen willen worden als geschiedenis. Bovendien<br />
moeten we vaststellen dat het in de praktijk door veel mensen wel degelijk als<br />
geschiedenisboek gehanteerd wordt. Dit zijn al voldoende redenen om de vraag<br />
van een historicus naar de historiciteit uiterst legitiem en relevant te vinden. Ik<br />
zelf zou het OT willen omschrijven als een boek 6ver geschiedenis. In het<br />
vervolg zal ik daar nader op ingaan. .<br />
De discussie over de historiciteit van het OT is vaak verwarrend, omdat zij<br />
gevoerd wordt op drie verschillende niveau's. Namelijk op dat van de historici<br />
die vragen naar de aanwezigheid en de betrouwbaarheid van bronnen, op dat<br />
van de theologen die nadrukkelijk een extra vraag toevoegen: "wat kunnen wij<br />
daarvan leren?" Overigens wordt de Bijbel aan de Nederlandse universiteiten in<br />
de meeste gevallen op zuiver historisch-kritische wijze bestudeerd.<br />
Tenslotte woedt de discussie ook nog op het vlak van de ideologie of de<br />
cultuur, met de vraag of iets waar mág zijn in het kader van onze cultuur,<br />
waarin alles wat naar godsdienst ruikt taboe lijkt te zijn. Of zelfs of het politiek<br />
wenselijk is of iets waar is.<br />
Historici<br />
Vanaf het begin van de oudtestamentische wetenschap, aan het einde van de<br />
achttiende eeuw, heeft men geprobeerd een kritische en onafhankelijke 'Geschiedenis<br />
van het Volk Israëls ' te reconstrueren. Zo'n onafhankelijke 'geschiedenis'<br />
had men nodig om als het ware als een toetssteen naast het OT te<br />
kunnen leggen. 6 Aandachtige lezing van het OT leerde immers dat bepaalde<br />
bijbelse berichten elkaar lijken uit te sluiten of zo onwaarschijnlijk zijn, dat de<br />
historicus wel gedwongen wordt keuzes te maken, of te vragen naar een 'historische<br />
kern'. Hierbij wijs ik al vast op de merkwaardigheid dat vanaf het begin<br />
'het volk Israël' onderwerp van geschiedsschrijving was. Dit is in de meeste<br />
gevallen nog steeds zo. Hoewel er altijd ook historici van naam geweest zijn die<br />
een volk nauwelijks een voorwerp van geschiedschrijving vonden, alleen staten<br />
zouden geschiedenis maken? Zij laten de 'historische periode' dan ook beginnen<br />
met de staatsvorming onder David, toen de vestiging van de Israëlieten in<br />
6 Binnen het Jodendom ontstond aan het begin van de negentiende eeuw dezelfde<br />
behoefte om een onafhankelijke, 'seculiere' geschiedenis van het volk in de bijbelse tijd te<br />
schrijven. Dit was zelfs één van de voornaamste taakstellingen van de toen net ontstane<br />
beweging die zich WISSenschaft des Judentums ten doel stelde. .<br />
7 Een recent voorbeeld hiervan is J. Alberto Soggïn, An introduction to the history of [srae/<br />
and Judah (Londen 1993).<br />
375
De Geus<br />
Kanaän een feit was. En zij laten die eindigen met de verdrijving uit het land<br />
onder Hadrianus (midden tweede eeuw).<br />
Wat zijn, kort gezegd, de bronnen voor zo'n geschiedsschrijving? In de<br />
eerste plaats het OT zelf. Ten tweede externe gegevens, vooral uit Mesopotamië<br />
en Egypte. We moeten hierbij denken aan koningsinscripties, annalen, routebeschrijvingen<br />
van veldtochten, tribuutlijsten, enzovoorts. Overigens dient men te<br />
bedenken dat deze externe bronnen op dezelfde wijze voorwerp van historischkritisch<br />
onderzoek dienen te zijn als het OT. Ten derde noem ik de archeologische<br />
gegevens, waaronder de tekstvondsten op de eerste plaats staan: beschreven<br />
potscherven (ostraca), inscripties in steen en zegelafdrukken op klompjes<br />
klei die eens papyrusdocumenten verzegelden (bul/oe). Uit deze laatste groep<br />
komen in feite onze enige primaire bronnen.<br />
Wanneer ik het OT een 'bron' noem, lijkt het alsof ik het antwoord op de<br />
vraag van dit artikel al binnen smokkel. Daar ligt dus het grootste probleem.<br />
De vragen zijn: bevatten de bijbelboeken die in de christelijk-Europese traditie<br />
'historische boeken' genoemd worden echt geschiedenis?8 Als ze geschiedenis<br />
bevatten wat waren dan hun bronnen? Het is namelijk momenteel een algemeen<br />
geaccepteerd feit dat het grootste deel van de Hebreeuwse Bijbel zijn<br />
huidige vorm kreeg lang ná de beschreven gebeurtenissen. En wie maakten de<br />
keuzes uit het beschikbare bronnenmateriaal? En met welk doel?9<br />
In het algemeen bestaat onder bijbelwetenschappers een scherp besef van<br />
de problemen en de begrenste mogelijkheden van een historische reconstructie<br />
op grond van voornamelijk religieuze teksten. 10<br />
Enkele voorbeelden<br />
Het OT bevat wel degelijk een aantal historische dokumenten. Bijvoorbeeld<br />
Ezra 6:3-5 waar het edict van Cyrus dat de joden terug mochten keren naar<br />
Juda zelfs in de oorspronkelijke Aramese taal geciteerd wordt. Ook sommige<br />
lijsten met steden, of districten en sommige genealogieën gaan duidelijk terug<br />
op oorspronkelijke dokumenten.H Hiertoe behoren ook de regeringsjaren van<br />
de koningen van Juda en Israël, die nauwkeurig bijgehouden werden met het<br />
8 In de Joodse traditie staan deze boeken bekend als de 'Vroege Profeten'.<br />
9 De eerste die bewust oog had voor het feit dat de auteurs en redacteuren niet alleen<br />
interpreteerden maar ook selecteerden, waarmee het dus belangrijk werd om te weten<br />
met 'welke bril op' zij hun werk deden, was Morton Smith, Palestinian parties and polities<br />
thaI shaped the Old Testament (Ncw York 1971). Zie ook G. Garbini, History and id.eology<br />
in ancient Israel (Londen 1986).<br />
10 Ter informatie slechts twee titels: J.M. Miller, The Old Testament and the historian<br />
(Londen 1976) en J. van Seters, In search ofhistory (Londen en New Haven 1983).<br />
11 Bijv. de lijst met Davids helden uit 2 Sam. 23. Deze ligt weer ten grondslag aan 1 Kron.<br />
11 en 1 Kron. 27. Sara Japhet, land II Chronic/es. O/d Testament /ibrary (Londen 1993)<br />
470-472. De argumentatie berust in dit geval voor een groot deel op filologische<br />
argumenten: vorm en type van de eigennamen.<br />
376
Historiciteit van het Oude Testament<br />
oog op dateringen. Doorlopende jaartellingen kwamen pas veel later in gebruilc<br />
Naar mijn mening horen hiertoe ook de overzichten van de 'ambtsjaren' van de<br />
richteren in Richteren. Merkwaardigerwijze beschikte men later kennelijk niet<br />
meer over de preciese gegevens over de eerste grote koningen David en<br />
Salomo: die heeft men achteraf ieder het ronde getal van veertig jaar gegeven.<br />
Tot zo'n dertig jaar geleden sprak men graag over een 'Salomonische<br />
Renaissance'. Nadat in de eerste helft van de tiende eeuw v.C. koning David<br />
een dubbelmonarchie tot stand bracht van Israël en Juda, met Jeruzalem als<br />
zijn nieuwe hoofdstad, zou zijn opvolger Salomo zich vooral bezig gehouden<br />
hebben met de consolidatie van dit rijkje. Zijn tempel- en paleisbouw in<br />
Jeruzalem en bouwactiviteiten elders in het land, met de innige contacten met<br />
de Foeniciërs die dit met zich meebracht, zouden voor een bloeiperiode<br />
gezorgd hebben. Hierin paste ook een geschiedschrijving van het oudste Israël,<br />
waarin de tempelbouw fungeert als een climax en die daarmee impliciet<br />
propaganda betekende voor de eerste twee grote koningen. We moeten dan<br />
allereerst denken aan dat 'dokument' ('bron') dat met andere ten grondslag ligt<br />
aan de boeken Genesis - Deuteronomium, en dat bekend staat als de 'Jahwist'<br />
(op grond van de gebruikte Godsnaam). Verder aan grote stukken van 1<br />
Samuel: het verhaal van Saul en hoe David koning werd in diens plaats. En uit<br />
2 Samuel: de opvolgingsstrijd van David, hoe Salomo koning werd. 12 Aan de<br />
in de inleiding aangehaalde opvatting van Davies moge duidelijk worden dat een<br />
totaal andere waardering van deze verhalen ook mogelijk is.<br />
Aan het einde van de dertiende eeuw v.C. laat de Egyptische farao Merenptah<br />
(1224-1204) een stèle oprichten in zijn graftempel. Hierop komt in de<br />
opsomming van zijn tegenstanders de naam "Israël" voor. Hoewel erg onzeker is<br />
hoe we ons dit "Israël" voor moeten stellen, is dit toch een belangrijk punt om<br />
de geschiedenis van Israël te laten beginnen. Het eerstvolgende min of meer<br />
vaststaande jaartal is 921. Dit is het vijfde regeringsjaar van Rehabeam en zou<br />
het jaar van de veldtocht van farao Schoshenk I (945-924) moeten zijn. Maar<br />
het klopt niet, zoals de meeste serieuze 'geschiedenissen' moeten constateren.<br />
13 Toch was deze veldtocht de oorzaak van de zogenaamde 'Rijkssplitsing'<br />
(927), waarbij de personele unie onder het Huis van David verbroken werd en<br />
Israël en Juda gescheiden wegen gingen als zelfstandige staten. Vast staan wel<br />
de jaartallen 722 en 587, respectievelijk de val van Samaria en dus van het<br />
noordelijke rijk Israël en van Jeruzalem. Daarna 538 (het Cyrus-edikt) en 515<br />
(herbouw van de Tempel in Jeruzalem). Verder zijn er vele synchronismen voor<br />
12 Een veel gebruikte inleiding op het OT, die van W.H. Schmidt, Einführung in das Alte<br />
Testament (Berlijn 1995 5 ) 158, 160, beargumenteert de datering van deze twee cycli met<br />
het m.i. nogal naïeve argument dat de auteur zo goed op de hoogte is van de situatie aan<br />
het hof in Jeruzalem.<br />
13 H. Donner, Geschichle des Volkes Israel und seiner Nachbam in Grundzügen (Göttingen<br />
1985) 245, 291. De jaartallen voor Schoschenk zijn berekend op grond van Egyptische<br />
gegevens. Een fragment van een stèle van deze farao werd ook in Megiddo in Israël<br />
gevonden. "Ergens zit een foutje". constateert Donner droog.<br />
377
De Geus<br />
met name koningen van Israël en Assyrische vorsten. Helaas ook vaak met<br />
dezelfde problemen als boven met Schoschenk gesignaleerd zijn. Toch meen ik<br />
te mogen zeggen dat het algemene kader van de geschiedenis van de staatjes<br />
Juda en Israël nu wel vast staat. De meeste van deze jaartallen zouden namelijk<br />
ook vastgestaan hebben als we helemaal geen OT gehad hadden.<br />
Ik ga nog even terug naar het jaartal 927, de 'Rijkssplitsing'. Die gebeurtenis<br />
wordt beschreven in 1 Kon. 12 en er wordt aan gerefereerd in Jes. 7:17. De<br />
vraag is nu: "hoe wist Jesaja of een redacteur dit?" Het Koningenboek loopt tot<br />
en met de val van Jeruzalem in 587 en de Babylonische ballingschap en is dus<br />
in zijn huidige vorm op zijn vroegst in de zesde eeuw v.C. ontstaan. Een in<br />
wijde kringen geaccepteerde theorie is dat de bijbelboeken Deuteronomium tot<br />
en met 2 Koningen samen een weergave en een theologische visie op de<br />
geschiedenis geven die in de ballingschap ontstaan is en die antwoord moest<br />
geven op de vragen hoe het mogelijk was dat Gods Tempel verwoé.st was en dat<br />
voor velen een einde was gekomen aan de mogelijkheid om in het Beloofde<br />
Land te wonen. 14 Het antwoord dat gegeven wordt, is dat het volk doorlopend<br />
ontrouw geweest is aan het Verbond. En vooral dat het voortdurend ook andere<br />
goden heeft gediend. Dit is een geschiedenis-theologie die ontwikkeld is in de<br />
kringen van profeten. De profeten hebben zich voortdurend met de geschiedenis<br />
beziggehouden. De geschiedenis werd gezien als "de arena waarin zich de<br />
interactie tussen het volk Israël en de god van Israël voltrok.,,15 Daarom zitten<br />
de profetische boeken vol met referenties aan de geschiedenis. Maar de historicus<br />
stelt de vragen: hoe wisten de profeten dat? Hoe en waar hadden de<br />
profeten (en de latere redacteuren van hun profetieën) toegang tot het historische<br />
materiaal? Wie hebben dan de geschiedenis vastgelegd? En met welk<br />
doel? Het OT zelf verwijst ons voortdurend naar de officiële kronieken. 16 1<br />
Kon. 11:41 citeert zelfs "het boek der geschiedenis van Salomo". Er worden<br />
vaker in het OT werken geciteerd.17 Dit suggereert natuurlijk historische<br />
betrouwbaarheid.<br />
Het OIIerige van de geschiedenis van Achab en alles wat hij gedaan heeft, het ivoren huis<br />
dat hij gebouwd heeft, en al de steden die hij gebouwd heeft, is dat niet beschreven in<br />
het boek van de kronieken van de koningen van Israël? En Achab ging bij zijn vaderen te<br />
ruste en zijn zoon Ahazia werd koning in zijn plaats. 18<br />
Opnieuw moet de vraag gesteld worden: waar kon een redacteur deze kronieken<br />
raadplegen? Als de Koningenboeken pas tijdens de ballingschap, dat wil<br />
14 Dit staat bekend als het 'Deuteronomistisch Geschiedswerk'.<br />
15 Sara Japhet, land 11 Chronicles, 44. Japhet zegt dit van de uit de vierde eeuw stammende<br />
Kronieken-boeken, maar het geldt m.L ook voor de profeten uit de tijd van vóór de<br />
ballingschap. Zie ook I. Kalimi, ZUr Geschichlsschreibung der Chronisten (Berlijn 1995).<br />
16 Zie bijv. IKon. 16:5,14,20,27. Deze kronieken moet men niet verwarren met het<br />
bijbelboek Kronieken, dat uit de vierde eeuw v.c. stamt.<br />
17 Num. 21:14; Joz. 10:13; 2 Sam. 1:18.<br />
18 1 Kon. 22:3940. Vertaling Nederlands Bijbelgenootschap.<br />
378
De Geus<br />
Veel commentatoren gaan uit van de vooronderstelling dat we op de meeste<br />
plaatsen in het OT, inclusief Jeremia 26, te maken hebben met een ooggetuigeverslag.<br />
Weliswaar een tendentieus verslag, maar toch een verslag met betrouwbare<br />
elementen. Maar dan rijst onmiddellijk opnieuw de vraag: hoe wist men<br />
dit? Strict genomen wordt de verwoesting van Silo niet vermeld in het OT.<br />
Waren er een soort geschiedenisboekjes in omloop? Hoeveel 'mondelinge<br />
overlevering' kunnen we veronderstellen? Niet alleen Jeremia kende het lot van<br />
Silo, maar zijn gehoor kennelijk ook, anders zou zijn betoog geen effect gehad<br />
hebben. Ten aanzien van het Micha-citaat wordt vaak gesteld dat deze plaats<br />
een bewijs is van de nauwgezetheid waarmee de woorden van de profeten<br />
bewaard en overgeleverd zijn. 22 Niemand heeft tot nu toe nog een bevredigend<br />
antwoord kunnen geven op de vraag hoe die overlevering precies plaats<br />
gehad heeft in die eerste tijd.<br />
Gedurende de afgelopen tien jaar zijn steeds meer stemmen gaan klinken<br />
die deze vooronderstelling, dat we in principe met ooggetuigeverslagen te<br />
maken hebben, of met latere bewerkingen daarvan, afwijzen. Zij zien het OT<br />
groeien als het resultaat van voornamelijk literaire arbeid van een beperkte<br />
kring van schrijvers, profeten en andere intellectuelen. Voor hen is de verankering<br />
in de geschiedenis voornamelijk een secundair, literair proces. Dit geldt<br />
ook voor de redactionele notitie Jer. 26:1, die de 'gebeurtenissen' van Jer. 26<br />
verbindt met de regering van koning Jojakim. De koning speelt in het 'proces'<br />
tegen Jeremia vreemd genoeg geen enkele rol. Aangezien de verzen 20-23<br />
Jojakim schilderen als een vorst die korte metten maakte met oppositie, is het<br />
moeilijk voorstelbaar dat hij in een zaak tegen een figuur als Jeremia op de<br />
achtergrond kon blijven. Ook de gang van zaken met het Micha-citaat roept<br />
vragen op. Ten eerste is dit de enige plaats in de hele profetische literatuur<br />
waar een op naam gesteld letterlijk citaat van een andere profeet gegeven<br />
wordt. Dat is denkbaar voor een 'geleerde', die een bibliotheek ter beschikking<br />
heeft of veel eenvoudig uit het hoofd kent, maar het bevreemdt in een ooggetuigeverslag.<br />
Verder is de reactie vreemd. Er staat nergens in Micha dat koning<br />
Hizkia (715-679) berouw toonde, sterker nog Hizkia wordt niet eens genoemd.<br />
Zou de te verwachten reactie niet eerder zijn: "er is toen ook niets gebeurd, dus<br />
waarom zouden we ons nu dan zorgen maken?" De conclusie moet zijn dat de<br />
ontstaansgeschiedenis van dit hoofdstuk veel gecompliceerder is en niet zomaar<br />
opgevat kan worden als een eenvoudig verslag van wat er eens in 608 23 in de<br />
Tempel gebeurde. 24<br />
22 "Het is opmerkelijk dat volgens Jer. 26:17-18 enkelen uit 'de oudsten des lands' een<br />
honderd jaar na Micha's profetisch optreden voor Jeremia in de bres springen met Ie<br />
verwijzen naar de prediking van de man van Moreseth-Gath. Zijn optreden moet<br />
derhalve bij de bevolking van het plalleland grole indruk hebben gemaakt." A.S. van der<br />
Woude, Micha. (Prediking van het Oude Testament) (Nijkerk 1976) 9.<br />
23 Eerste jaar van Jojakim, die regeerde van 608-598.<br />
24 Zie hiervoor bijv. de uitgebreide commentaar van R.P. Carroll, Jeremiah. Old Testament<br />
Library (Londen 1986) 513-522.<br />
380
Historiciteit van het Oude Testament<br />
Kortom, er zal met behulp van onderzoek naar de literaire genres en zeer<br />
nauwkeurig historisch-kritisch onderzoek en het napluizen van eventuele<br />
buitenbijbelse gegevens, van tekst tot tekst, steeds weer opnieuw vastgesteld<br />
moeten worden wat de mogelijkheden tot falsificatie zijn en wat derhalve de<br />
historische waarde van een tekst is.<br />
Voor het hierboven genoemde externe materiaal wijs ik op het bestaan van<br />
bronnenuitgaven die deze teksten wak gemakkelijk en in vertaling bijeen<br />
brengen. 25 Wel wil ik er met klem voor waarschuwen dat deze teksten niet<br />
zonder meer beschouwd mogen worden als 'harde' objectieve gegevens, die als<br />
extern bewijsmateriaal gebruikt kunnen worden om het OT 'te bewijzen' of juist<br />
in twijfel te trekken. In Egypte kwam het nogal eens voor dat een farao in zijn<br />
graftempel teksten liet aanbrengen met een opsomming van militaire en<br />
politieke verrichtingen, die gekopieerd waren van vroegere farao's. We mogen<br />
dit niet zomaar afdoen als bedrog. Iedere farao was "Horus" en dus kon in<br />
principe iedere farao hetzelfde doen. De Egyptenaren hadden zelfs een godin<br />
die er op toezag dat er niets veranderde.<br />
Soms werd een cartouche met de naam wn farao X wegggekapt en vervangen<br />
door die wn farao Y. Het is dan wel te zien dat een naam vervangen is,<br />
maar lang niet altijd is duidelijk welke naam er eerst stond. In Mesopotamië<br />
kan de overlevering wn d,y koninklijke annalen ook gecompliceerd zijn. Soms<br />
zijn ze samengesteld uit korte excerpten van eerdere versies. Soms gelardeerd<br />
met vermeldingen die aan vroegere vorsten ontleend zijn. Als een vorst lang<br />
regeerde werden de annalen steeds weer aangepast, zoals vroeger een Russische<br />
encyclopedie. Bij stèles moet altijd rekening gehouden worden met de propagandistische<br />
functie van zulke teksten.<br />
Tenslotte de epigrafische gegevens uit Palestina zelf en zijn direct aangrenzende<br />
gebieden. Dit zijn natuurlijk ook archeologische gegevens, maar het is als het<br />
ware 'sprekende archeologie,.26 Tot het grote verdriet van bijbelwetenschappets<br />
is Palestina steeds arm gebleven aan epigrafische vondsten, zeker .in vergelijking<br />
met de buurlanden. De verklaring is vreemd genoeg dat juist in het oude<br />
Israël veel geschreven werd, maar op papyrus en leer. En dat materiaal ging<br />
bijna totaal verloren.27<br />
De meeste ostraca bewtten banale huis-, tuin- en keukenzaken. Het waren<br />
dagelijkse kladjes. In ieder geval laten zij zien dat de taal van de staatjes Israël<br />
en Juda inderdaad het Hebreeuws was (met verschillen tussen Juda en Israël).<br />
25 Bijvoorbeeld: O. Kaiser ed., Texte aus der Umwelt des Alten Testaments (Gütersloh<br />
1982) - inmiddels verschenen 16 deeltjes, niet alleen historische, maar ook literaire,<br />
religieuze en juridische teksten.<br />
26 Een gemakkelijke toegang tot dit materiaal biedt: KA.D. Smelik, Behouden Schrift.<br />
Historische documenten uit het oude Israël. (Baarn 1984).<br />
27 Uit de tijd vóór de verwoesting van Jeruzalem in 587 is slechts één fragment beschreven<br />
leer bewaard gebleven. Het bevat een lijst met namen.<br />
381
Deze stèle van koning Mesja van Moab werd in 1868 te Dluban getoond aan een Duitse missionaris,<br />
die de steen op waarde schatte. De plaatselijke bevolking vermoedde echter dat de grote<br />
belangstel1ing van Duitsers, Fransen en Britten voor de vondst veroorzaakt werd door een in de<br />
steen verborgen schat. De steen werd opengebroken. De steen is alsnog gered dankzij een afdruk<br />
die een Fransman eerder had gemaakt. Illustratie uit: Wemer Keiler, Und die Bibel hat doch recht<br />
(Düsseldorf 1956). Anekdote uit: K.A.D. Smelik, Belwuden Schrift (Baarn 1984).<br />
383
Historiciteit van het Oude Testament<br />
analyses. Inderdaad is de Palestijnse archeologie lange tijd gevangen geweest<br />
door typisch historische probleemstellingen. Nu steeds meer duidelijk wordt dat<br />
deze vraagstelling zelden adequaat is met betrekking tot het materiaal, zien we<br />
de laatste jaren steeds meer vraagstellingen vanuit de sociale wetenschappen.<br />
36 Opnieuw moet ik er voor waarschuwen dat je vaak kunt zien dat wanneer<br />
data uit een andere discipline aangevoerd worden om de eigen problemen<br />
op te lossen, over het hoofd gezien wordt wat de eigen problemen zijn uit die<br />
andere discipline. Archeologen citeren historisch materiaal alsof daar helemaal<br />
geen problemen zijn en historici archeologisch materiaal met hetzelfde gebrek<br />
aan kennis.<br />
Theologische discussie<br />
Bijbelwetenschap en de reconstructie van een 'geschiedenis van Israël" behoren<br />
typisch tot de vruchten van de Verlichting. Het gaat om het kritisch en onafban<br />
kelijk bestuderen van de eigen tradities, die tot dan altijd beschermd waren<br />
door het gezag van de Kerk. In de negentiende eeuw komt daar een reactie op.<br />
Behalve de traditionalisten die gewoon vast blijven houden aan de oude<br />
opvatting dat de Bijbel 'waar' is omdat hij nu eenmaal het woord van God is,<br />
ontstaat een nieuwe stroming uit een combinatie van oude en nieuwe opvattingen.<br />
De waarheid van de Bijbel kan nu niet meer eenvoudig verdedigd worden<br />
door te wijzen op de Goddelijke inspiratie, zij moet vastgesteld kunnen worden<br />
doordat de historische waarheid bevestigd wordt.<br />
Vanaf het midden van de vorige eeuw zien we dan ook een grote bloei van<br />
de 'Bijbelse Archeologie', beoefend door kritische geleerden die uit zuiver<br />
intellectuele belangstelling gingen graven, en tegelijkertijd om materiaal te<br />
verzamelen for the purpose of illustrating the Bib/e. 37 Maar daarnaast ontstonden<br />
toen ook al genootschappen met als doel de Bijbel 'te bewijzen' of 'te<br />
verdedigen'. Omdat dergelijke genootschappen tot op heden bestaan en over<br />
zeer ruime flDanciële middelen beschikken, beïnvloeden zij - vooral in de<br />
Verenigde Staten - nog steeds in sterke mate de discussie. Het is de taak van de<br />
oudheidkundige diensten van Israël en Jordanië om erop toe te zien dat hun<br />
archeologische methoden en technieken tenminste acceptabel zijn. Op deze<br />
wijze wordt dus de vraag naar de historiciteit van het OT een theologische<br />
vraag. De Bijbel is waar, want het is echt gebeurd. 38<br />
Er is nog een tweede belangrijke theologische overweging die men tegen<br />
woordig vaak kan horen, maar die juist tot een tegengestelde conclusie leidt.<br />
36 Een goed voorbeeld daarvan is het nieuwe handboek: Thomas E. Levy ed., The archaeo<br />
logy ofsociety in the Holy Land (Londen 1995).<br />
37 Uit de intentie-verklaring van de Britse 'Palestine Exploration Society' (1865).<br />
38 In het tijdschrift Schrift 153 (juni 1994) 84-88, heb ik dit uitgewerkt aan de hand van het<br />
verhaal van de Ark van Noach, en het verschijnsel dat nu al jaren kosten noch moeiten<br />
gespaard worden om hem te vinden.<br />
385
De Geus<br />
Het OT speelt in een ver verleden, het kent een bevrijding (uit Egypte), maar is<br />
gebonden aan een speciaal volk, een speciaal land (Israël) en een speciale stad<br />
(Jeruzalem). Wat zou dan nog de relevantie voor ons kunnen zijn? Het OT kan<br />
alleen relevant zijn in de twintigste eeuw, aldus deze theologen, wanneer we OT<br />
lezen als een 'model' van Gods liefde. De relatie tussen God en Israël, de<br />
sociale gerechtigheid, de bevrijding, enzovoort, moeten allemaal uit hUD<br />
beperkte historische context gehaald worden en algemeen geldend verklaard<br />
worden. Dat gaat veel gemakkelijker als je ervan uitgaat, dat de historische<br />
betrouwbaarheid van het OT in feite toch al uiterst dubieus is. Hier wordt de<br />
Bijbel dus als religieus boek verdedigd d66r hem historisch te ontmantelen.<br />
Ideologie<br />
Een enkel woord tenslotte over wat ik de ideologische discussie noemde. Zoals<br />
bij de hierboven beschreven fundamentalisten de Bijbel gewoon waar m6et zijn,<br />
zijn er ook moderne geleerden voor wie het niet waar mág zijn. Er zijn natuurlijk<br />
zaken in de Bijbel die voor moderne mensen niet waar kûnnen zijn. Dat is<br />
niet eigen aan de Bijbel, maar komt in iedere antieke bron voor. Het is wel<br />
eigen aan de Bijbel dat de lezer aangesproken wordt. Het is de vrijheid van<br />
iedere lezer om daaraan toe te geven of zich daartegen te verzetten. Maar de<br />
academicus zal dat wel moeten scheiden van zijn wetenschappelijke bestudering<br />
van de Bijbel. Ik heb soms de indruk dat men zich die keuze al op voorhand<br />
gemakkelijk maakt door ervan uit te gaan dat het toch allemaal onzin is, want<br />
historisch gezien totaal onbetrouwbaar. Dit is in wezen de redenatie van<br />
fundamentalistische theologen, maar dan omgekeerd. Honderd jaar geleden was<br />
de Bijbel de grondslag van onze cultuur omdat iedereen dat vond, nu is hij<br />
taboe omdat iedereen dat vindt. Dat noem ik de culturele factor, die vooral in<br />
Nederland erg sterk is.<br />
Het OT bevat het verhaal van de eerste eemven van het joodse volk. Het<br />
bevat de Torah, de essentie van dat joodse volk. De joodse 'geschiedenis'<br />
begint, net als hun kalender, bij de schepping. Terwijl in feite Abraham pas de<br />
eerste jood was. Dit maakt deel uit van het verhaal van Israël, terwijl iedereen<br />
weet dat dat nog geen geschiedenis is in onze zin van het woord. Voor de<br />
meeste joden is deze historische continuïteit echter heel wezenlijk. Zij wordt in<br />
het moderne Israël natuurlijk ook gebruikt met een politieke inhoud: 'het land<br />
van onze vaderen' enzovoorts. Het kan dus een politiek belang dienen om deze<br />
continuïteit historisch te willen vaststellen. Zoals het ook een reëel politiek<br />
belang dient om haar zo krachtig mogelijk te kunnen ontkennen. Het is dus<br />
essentieel om te leren alert te zijn op zulke ideologisch bepaalde argumenten en<br />
motieven.<br />
Nog maar een klein deel van de joden is religieus. Maar de historische<br />
continuïteit met het Israël uit de Hebreeuwse Bijbel is voor allen belangrijk. Er<br />
ontstaat, bijvoorbeeld op openbare scholen, een geseculariseerde omgang met<br />
de Bijbel. Dat zien we trouwens ook in veel westerse landen. Daarin wordt de<br />
386
Historiciteit van het Oude Testament<br />
Bijbel gereduceerd tot geschiedenis of zoals in een aantal Nederlandse kinderbijbels,<br />
tot moraal. De aan het begin van dit artikel gesignaleerde tendens om<br />
het OT te reduceren tot literatuur blijkt voor kinderen, en zelfs op middelbare<br />
scholen nog te moeilijk.<br />
Ik wil deze bijdrage besluiten met nogmaals te stellen dat het OT geen<br />
geschiedenisboek is, maar wel over geschiedenis gaat. Het wil de verhouding<br />
tussen een volk en zijn God illustreren aan de hand van de geschiedenis. Het is<br />
een profetisch commentaar op de geschiedenis en een vorm van rekenschap<br />
afleggen over het verleden. Het ging de profeten er niet in de eerste plaats om<br />
wat er zou gebeuren, maar om wat er had moeten gebeuren, en om wat er<br />
gebeuren moet.<br />
Scène van de 'Zwarte obelisk' van de Assyrische koning Salmanasser lIl, vervaardigd omstreeks 841<br />
v.C. Nu in het British Museum. De vorst staat zelf afgebeeld met vier hOYelingen. De tekst erbOYen<br />
luidt: 'Schatting van Jehu de zoon van Omri'. Jehu is de knielende figuur. Hij draagt dezelfde<br />
kleding als de gevangen genomen Israelieten die een eeuw later door TigJath Pileser III uit een<br />
stad op de Golan worden weggevoerd (op een relief eveneens in het British Museum). Hier worden<br />
twee koningen van Israël genoemd: Jehu (841-814) en Omri (885-874). Opmerkelijk is dat Jehu 'de<br />
zoon van Omri' genoemd wordt, terwijl hij volgens de Bijbel het huis van Omri uitmoordde en een<br />
nieuwe dynastie stichtte.<br />
387
ARAME ERS<br />
Cl<br />
Het rijk van koning David (ca. 1000 - 930 v.c.). Uit: N. de Lange, Atlas van de joodse wereld<br />
(Oxford 1984)22.<br />
388
Smelik<br />
In een eerdere publicatie introduceerde ik een methodiek voor het historisch<br />
onderzoek naar het oude Israël. 2 Een belangrijk element hierbij is dat<br />
men een principieel onderscheid maakt tussen de Hebreeuwse Bijbel enerzijds<br />
en de via de archeologie teruggevonden bronnen anderzijds (zowel<br />
tekstvondsten als materiële bronnen). De historische analyse van beide typen<br />
bronnen moet zoveel mogelijk onafhankelijk van elkaar geschieden. Pas in de<br />
eindfase van het onderzoek kan men de historisch betrouwbaar gebleken<br />
bijbelse gegevens in verband brengen met de resultaten van de analyse van de<br />
andere bronnen.<br />
Hiertegenover staat de aanpak, zoals wij die bijvoorbeeld in de 'bijbelse archeologie'<br />
aantreffen: het 'zwaluwstaarten' (dove-tailing, een term van de<br />
invloedrijke Amerikaanse onderzoeker W.F. Albright) van archeologische en<br />
bijbelse gegevens. Dit wil zeggen dat ontbrekende gegevens in de resultaten van<br />
het archeologisch onderzoek zonder meer worden aangevuld vanuit bijbelteksten.<br />
Deze aanpak is reeds vele jaren van verschillende zijden onder zware<br />
kritiek gesteld, maar kent nog steeds vele navolgers.<br />
Inscripties zijn voor het onderzoek van groot belang, omdat het hier om<br />
contemporaine bronnen gaat. Er bestaat namelijk nog een probleem dat tot<br />
dusverre niet is genoemd als het gaat om het gebruik van de Hebreeuwse Bijbel<br />
als historische bron. Er bestaat een groot verschil in tijd tussen het tijdvak<br />
waarin de bijbelse verhalen spelen, de tijd waarin deze zijn opgeschreven, de<br />
periode waarin het Oude Testament als afzonderlijk geschrift is gevormd, en de<br />
oudste complete manuscripten van de Hebreeuwse Bijbel. Dat tijdsverschil kan<br />
zelfs oplopen tot meer dan tweeënhalfduizend jaar. Inscripties daarentegen zijn<br />
rechtstreekse bronnen. Dat wil niet zeggen dat ze daarom ook per defmitie<br />
historisch betrouwbaarder zouden zijn. Wanneer men de stele van koning Mesa<br />
van Moab analyseert, ontdekt men dat de tekst van deze inscriptie niet minder<br />
door ideologie wordt bepaald dan het bijbelhoofdstuk dat over dezelfde koning<br />
gaat (2 Koningen 3).3 Daarbij komt dat inscripties en andere tekstvondsten<br />
vaak incompleet zijn, en wij (te) weinig weten van hun oorspronkelijke context.<br />
Juist wanneer een inscriptie die in Israël of Jordanië wordt gevonden,<br />
beschadigd is, wordt de verleiding groot om de gaten in de tekst aan 'te vullen<br />
op grond van bijbelse gegevens. Een goed voorbeeld waartoe zoiets kan leiden,<br />
biedt het recente onderzoek naar de drie tekstfragmenten die in 1993 en 1994<br />
te Tel Dan (Israël) zijn gevonden. Het beginpunt van de discussie vormt de<br />
ontdekking van het eerste fragment op 21 juli 1993 tijdens Israëlische opgravingen<br />
op deze bekende site. De vondst werd snel wereldkundig gemaakt. De<br />
toon van het persbericht is triomfantelijk: door deze vondst is de historiciteit<br />
van niemand minder dan koning David verzekerd.<br />
2 Zie KA.D. Smelik, Converting the past. Studies in ancient lsraelite and Moabite<br />
historiography (01'5, 28) (Leiden 1992).<br />
3 Zie hiervoor hoofdstuk III van de in de vorige noot genoemde publicatie.<br />
390
Benbadad I?<br />
David-inscriptie<br />
Met een bewonderingswaardige snelheid volgt dan de publicatie van het eerste<br />
fragment door de opgraver Avraham Biran in samenwerking met de Israëlische<br />
epigraaf Joseph Naveh. 4 De bewaard gebleven tekst is nogal beperkt in<br />
omvang, maar dat is voor de auteurs geen onoverkomelijk bezwaar. In het<br />
tekstfragment leest men de namen Hadad (de nationale god van Aram-Damascus)<br />
en Israël. Ook wordt er melding gemaakt van militaire activiteiten. De taal<br />
van de inscriptie is bovendien niet Hebreeuws, maar lijkt nog het meest op<br />
Oud-Aramees. Het gaat dus om krijgshandelingen, waarbij een waarschijnlijk<br />
Aramese koning een centrale rol speelt. .<br />
Welnu, in de Hebreeuwse Bijbel is een passage waarin zowel Dan wordt<br />
genoemd als een Aramese koning: 1 Koningen 15:16-22. Het gedeelte gaat over<br />
oorlogen tussen de Israëlitische koning Basa (regeerde ca. 903-882 v.d.g.j. [=<br />
vóór de gewone jaartelling]) en zijn Judese ambtsgenoot Asa (regeerde ca. 906<br />
878 v.d.g.j.). Asa voelde zich zo door Basa bedreigd dat hij de hulp inriep van<br />
koning Benhadad I van Damascus (regeerde begin negende eeuw v.d.g.j.). Dan<br />
staat er in vers 20: "En Benhadad hoorde naar koning Asa en zond de legeroversten<br />
die hij had, tegen de steden van Israël; en hij sloeg Ijjon en Dan en<br />
Abel Bet-Maäka, en het gehele Kinneret, bovendien het gehele land Naftali."<br />
Hier lezen wij dus over een verwoesting van Dan door koning Benhadad I van<br />
Damascus. Nu komt de naam Benhadad in de inscriptie niet voor, maar dat<br />
leek geen bezwaar. Voor Biran en Naveh was de cirkel reeds rond: het brokstuk<br />
is de rest van een inscriptie ter gelegenheid van de Aramese verovering van<br />
Dan omstreeks 885 v.d.g.j. Voor de fragmentarische staat van de tekst hadden<br />
zij ook een verklaring: bij de herovering van Dan door Israël zou de inscriptie<br />
kapot zijn geslagen. Hoewel hiervoor geen bijbeltekst beschikbaar was, schreven<br />
zij deze activiteiten (zowel de herovering als het stukslaan) toe aan de Israëliti<br />
sche koning Achab (regeerde ca. 868-854 v.d.g.j.).<br />
Door het gebruikte schrifttype ook in de negende eeuw te dateren sloot<br />
mén de bewijsvoering af en leek een interpretatie van het eerste teruggevonden<br />
tekstfragment in het licht van 1 Koningen 15 voor de hand te liggen. De vroege<br />
paleografische datering door Naveh bleek achteraf echter niet dwingend: op<br />
grond van de vorm van de letters kan men de inscriptie ook later dateren, mogelijk<br />
in de achtste eeuw, zo'n honderd jaar later. s<br />
4 A. Biran en J. Naveh, 'An Aramaic stele fragment from Tel Dan', lsrae/ exploration<br />
jouma/ 43 (1993) 81-98.<br />
S Vgl. EH. Cryer, 'On the recently-discovered House of David Inscription', Scandinavian<br />
jouma/ of(he Old Testament [SJOT] 8 (1994) 3-19, Lh.b. 6-9.<br />
391
Smelik<br />
Benhadad II?<br />
Nu is het verwarrende bij dit 'zwaluwstaarten' met bijbelse en archeologische<br />
gegevens dat het altijd ook anders kan. De Franse epigraaf Émile Puech heeft<br />
het fragtnent na Biran en Naveh bestudeerd en kwam tot een geheel andere<br />
slotsom. 6 Volgens hem hadden de uitgevers van het fragment de verkeerde<br />
bijbelse situering gekozen. Daarin heeft Puech zonder meer gelijk gekregen,<br />
zoals wij nog zullen zien, maar zijn eigen interpretatie is eveneens volkomen<br />
onjuist gebleken, niettegenstaande zijn plechtige verzekering dat hij de raadsels<br />
rondom deze tekst volledig had opgelost. Hij schrijft zelfs dat wij niet behoeven<br />
te wachten op een toevallige vondst van het ontbrekende gedeelte van de tekst<br />
om die te kunnen verstaan, want hij weet bij voorbaat al wat daarop heeft<br />
gestaan. Hij geeft bij zijn artikel zelfs een tekening met daarop een volledig<br />
aangevulde tekst in origineel schrift. Nu twee nieuwe fragmenten van waarschijnlijk<br />
dezelfde inscriptie zijn teruggevonden (waarover later meer), is het<br />
mogelijk Puechs aanvullingen te controleren. Op één plaats heeft hij de tekst<br />
redelijk benaderd, maar verder heeft hij de plank volledig misgeslagen.<br />
Volgens Puech stamt de inscriptie niet van een vazalvorst van Benhadad I,<br />
zoals Biran en Naveh aanvankelijk meenden, maar van een latere koning van<br />
Damascus: Benhadad TI (regeerde midden negende eeuw tot 844 v.d.g.j.), de<br />
tegenstander van Achab. In de inscriptie maakt Benhadad TI - althans volgens<br />
de reconstructie van Puech - achtereenvolgens gewag van conflicten met de<br />
Israëlitische koning Omri (regeerde ca. 879-869 v.d.g.j.), diens zoon Achab en<br />
zijn kleinzoon Joram (regeerde ca. 851-840 v.d.g.j.), en van de verschillende<br />
overwinningen die Damascus op de dynastie van Omri heeft behaald.<br />
Hazaël?<br />
Dus niet Benhadad de Eerste maar de Tweede. Het bleek echter nog anders te<br />
kUnnen. Dit hangt samen met de omstandigheid dat in de teksten die Puech<br />
gebruikt voor zijn reconstructie (1 Koningen 20, 22 en 2 Koningen 6-7), vrijwel<br />
steeds sprake is van 'de koning van Israël' in het algemeen. Slechts in een<br />
enkel vers krijgt deze vorst ook een naam. Vooral uit de omringende tekst<br />
wordt duidelijk welke koning wordt bedoeld. Voor 1 Koningen 20 en 22 is dat<br />
Achab en voor 2 Koningen 6-7 Joram. Volgens een aantal onderzoekers<br />
kloppen deze identificaties, gemaakt door de auteurs van het boek Koningen,<br />
echter niet. De oorspronkelijke verhalen zouden op een latere periode in de<br />
geschiedenis van Israël betrekking hebben gehad, toen de dynastie van Omri ten<br />
val was gebracht door de usurpator Jehu (regeerde ca. 839-822 v.d.g.j.). Voor<br />
deze stelling heeft men indertijd redelijk overtuigende argumenten aangevoerd,<br />
6 É. Puech, 'La stèle araméenne de Dan: Bar Hadad 11 et la coalition des Omrides et de la<br />
maison de David', Revue biblique 101 (1994), 215-241.<br />
392
David-inscriptie<br />
maar het zou te ver voeren hierop nu in te gaan? In elk geval, als de capita<br />
die Puech gebruikt voor zijn aanvulling, in feite pas na Jorams dood spelen, kan<br />
de Aramese koning om wie het in deze inscriptie gaat, niet meer Benhadad 11<br />
zijn. In 2 Koningen 8:7-15 wordt immers verteld hoe deze vorst door zijn<br />
dienaar Hazaël (regeerde ca. 844-800 v.d.g.j.) nog ten tijde van Joram door<br />
verstikking om het leven werd gebracht. Na deze moord werd Hazaël koning. in<br />
de bijbel wordt verteld hoezeer hij Israël onder Jehu en diens zoon Joachaz (regeerde<br />
ca. 821-805 v.d.g.j.) in verdrukking bracht (2 Koningen 8:12; 10:32-33;<br />
13:3-7). Vandaar dat een andere Franse epigraaf, André Lemaire 8 , heeft<br />
voorgesteld om de inscriptie uit Tel Dan met Hazaël in plaats van diens voorganger<br />
in verband te brengen. Deze suggestie levert echter weer een ander probleem<br />
op: in de inscriptie wordt namelijk over de voorgaande koning gesproken<br />
als "mijn vader", terwijl Hazaël niet de zoon maar juist de moordenaar van de<br />
vorige koning was. In contemporaine Assyrische bronnen wordt Hazaël daarom<br />
"de zoon van niemand" genoemd; hij was immers een usurpator en geen wettig<br />
erfgenaam van de troon. Lemaire ziet het probleem, maar acht het om· verschillende<br />
redenen geen doorslaggevend argument tegen de door hem voorgestelde<br />
identificatie.<br />
Nieuwe fragmenten<br />
Sinds het voorjaar van 1995 is de situatie rondom de inscriptie echter aanmerkelijk<br />
gewijzigd, doordat toen twee nieuwe fragmenten van waarschijnlijk<br />
dezelfde tekst werden gepubliceerd. 9 Deze brokstukken (B1 en B2) zijn in de<br />
zomer van 1994 tijdens nieuwe opgravingen op Tel Dan gevonden. Als ze<br />
inderdaad tot dezelfde inscriptie behoren, is nu ruim de helft van de oorspronkelijke<br />
tekst teruggevonden. In een noot bij hun nieuwe artikel nemen Biran en<br />
Naveh terloops hun vorige interpretatie terug en sluiten zich nu bij de identificatie<br />
door Lemaire aan, echter zonder diens artikel te noemen. Opvallend is<br />
verder dat Biran en Naveh in hun tweede bijdrage weer op dezelfde wijze te<br />
werk gaan als in hun eerste. Met hetzelfde vertrouwen waarmee zij in hun<br />
eerste publicatie de inscriptie presenteerden als het werk van een vazalvorst van<br />
koning Benhadad I ter ere van de verovering van Dan omstreeks 885, stellen zij<br />
nu dat het om een inscriptie van de Aramese koning Hazaël gaat, waarin hij<br />
bekend maakt dat hij Joram en Achazja heeft gedood en dat Jehu koning van<br />
Israël is geworden.<br />
7 Zie de uitvoerige bespreking van het probleem door J.M. Miller, The Old Testament and<br />
the historian (Londen 1976) 20-39.<br />
8 A. Lemaire, 'Épigraphie palestinienne: Nouveaux documents, I. Fragment de stèle<br />
araméenne de Tel Dan (IXe s. avo J.C.)', Henoch 16 (1994) 87-93.<br />
9 Vgl. A. Biran en J. Naveh, 'The Tel Dan Inscription: A new fragment', Jsrael exploration<br />
joumal45 (1995) 1-18.<br />
393
Smelik<br />
'Huis Davids' of 'Tempel van Dod'?<br />
Naast de vraag naar datering en situering van de tekst is er een nog fellere discussie<br />
ontstaan rondom één term in de inscriptie. Aan deze term heeft zij zelfs<br />
haar bekendheid te danken. Het gaat om de aanduiding in regel 9: BJTD\VD<br />
(in dit type schrift worden alleen medeklinkers geschreven). Met opzet spreek<br />
ik hier over aanduiding in het enkelvoud, want in de tekst van de inscriptie<br />
worden punten gebruikt om woorden van elkaar te scheiden, maar in dit geval<br />
ontbreekt een punt tussen BJT en DWD. BJTDWD is kennelijk als één woord<br />
of naam opgevat. Toch ligt een opsplitsing in BJT en DWD voor de hand. Maar<br />
wat betekent het? Biran en Naveh vertalen het als the House of David en zien<br />
hierin het bewijs dat David een historische figuur is. In een gemeenschappelijk<br />
artikel hebben EA. Knauf, A. de Puryen Th. Römer echter voorgesteld om<br />
BJTDWD op te vatten als 'de tempel van de god DWD'.lO Dit zou betekenen<br />
dat in de inscriptie David in het geheel niet wordt genoemd, maar een godheid<br />
die ook in andere teksten (zoals de steen van Mesa) voorkomt: Dawd/Dod (letterlijk:<br />
'lieveling' of 'oom'). Het Huis van Dawd zou dan de naam van een<br />
tempel of heilige steen in Dan zijn geweest. Thomas Thompson ll gaat nog<br />
verder: hij stelt dat de bijbelse naam David op hetzelfde epitheton DWD<br />
teruggaat, dat hij echter op de God van Israël betrekt. David is niet een<br />
historische figuur maar een 'etiological eponym', de legendarische goddelijke<br />
stichter van 'de Stad van David'.<br />
De discussie was bezig op een patstelling vast te lopen, maar na de publica<br />
tie van de twee nieuwe fragmenten leek een verwijzing naar een lokale tempel<br />
of naar een stad in regel 9 niet meer voor de hand te liggen. BJTDW moet een<br />
landsaanduiding zijn, zoals in het Aramese gebied indertijd verschillende staten<br />
bestonden waarvan de naam met Bit (huis) begon. Als zodanig herinnert deze<br />
geopolitieke benaming het meest aan de Assyrische landsaanduiding Bit-Chumri<br />
voor het koninkrijk Israël, letterlijk: "het Huis van Omri". Kennelijk stond ook<br />
in Damascus David als stichter van een dynastie bekend. Dit zegt natuurlijk<br />
weinig over de historische betrouwbaarheid van de boeken Samuël, waarin<br />
David een centrale rol speelt, maar de benaming "Huisdavids" komt wel overeen<br />
met de belangrijke plaats die David in het boek Koningen als de stamYcider van<br />
het Judese vorstenhuis heeft.<br />
De discussie op dit punt is echter nog niet tot rust gekomen. De onderzoe<br />
kers die twijfelen aan de duiding van BJTDWD als "het huis van David",<br />
twijfelen er ook aan of fragmenten Bi en B2 wel bij brokstuk A horen,12 Zij<br />
10 EA. Knauf, A. de Pury en Th. Römer, '*BaytDaw;-d ou *BaytDo-d? Une relecture de<br />
la nouvelle inscription de Tel Dan', Biblische Notizen 72 (1993) 60-69.<br />
11 Th.L. Thompson, 'House of David: An eponymic referent to Yahweh as godfather', SJOT<br />
9 (1995) 59-74.<br />
12 Zie F.H. Cryer, 'King Hadad', SJOT 9 (1995) 223-235, en Th.L. Thompson, 'Dissonance<br />
and disconnections: Notes on the bytdwd and hmlk.hdd fragments from Tel Dan', SJOT 9<br />
(1995) 236-240.<br />
394
David-inscriptie<br />
stellen dat het schrift op de twee nieuwe fragmenten niet hetzelfde is als op<br />
fragment A. Volgens hen hebben B1 en B2 tot een andere inscriptie behoord<br />
en kunnen ze daarom niet worden gebruikt om de tekst van fragment A aan te<br />
vullen. Het probleem is dat de nieuwe fragmenten (B1 en B2) wel aan elkaar<br />
passen, maar niet rechtstreeks aan het eerder gevonden, veel grotere brokstuk<br />
A. Althans wat de voorkant betreft, want volgens de opgravers sluiten de drie<br />
brokstukken van achteren wel aan elkaar aan. Zij hebben echter alléen foto's<br />
van de voorzijde van de fragmenten gepubliceerd, niet van hun (onbeschreven)<br />
achterkant, zodat dit voorlopig niet te controleren valt. In het vervolg ga ik<br />
ervan uit dat de verstrekte informatie klopt en dat de brokstukken tot één en<br />
dezelfde inscriptie behoren.<br />
Vertaling van de inscriptie<br />
Inmiddels wordt het hoog tijd dat wij ons tot de tekst zelf wenden. Ik geef een<br />
vertaling, waarbij cursief gedrukt betekent dat de interpretatie van deze<br />
woorden onzeker is; aangevulde gedeelten zijn tussen [ ] gezet. Lacunes in de<br />
tekst zijn met [...] aangegeven. De nummers slaan op de regels van het bewaard<br />
gebleven gedeelte van de inscriptie; waarschijnlijk zijn de eerste twee beginregels<br />
geheel verloren gegaan en is dus de huidige regel 1 in feite de derde regel<br />
van de inscriptie.<br />
1. [ ] [...] [...] [...] en ? sneed [...]<br />
2. [ ] mijn vader trok op [tegen hem (?) in] zijn [s]trijden in A[...]<br />
3. en mijn' vader ging te ruste, hij ging naar zijn [vaderen] en toen drong<br />
binnen de koning I[s-]<br />
4. raëls, hij ging voort in het land van mijn vader, [maar] Hadad maakte mij<br />
koning,<br />
5. ja mij, en Hadad ging voor mij uit, [en] ik ging naar buiten uit ?<br />
6. [...] van mijn koningen, en ik doodde ko[ningen] [...] aanbinders van du[izenden<br />
wa-]<br />
7. gens en duizenden ruiters [...] [...] [Jeho]ram, de zoon van [Achab],<br />
8. de koning van Israël, en [ik] heb gedood [Achaz]jahu, de zoon van [Jehoram,<br />
de ko-]<br />
9. ning van Huisdavids, en ik stelde [...]<br />
10. hun land tot [ ]<br />
11. een ander en [ ] [ ] [was ko-]<br />
12. ning over Is[raël] [ ]<br />
13. beleg voor [...]<br />
395
Sme/ik<br />
Toelichting<br />
Zo valt er maar weinig van de inscriptie te begrijpen, maar in plaats van nu<br />
meteen naar een Bijbel te grijpen is het beter om een andere methode te<br />
volgen: de tekst vergelijken met contemporaine inscripties die tot hetzelfde<br />
literaire genre behoren. Een belangrijke parallel biedt de inscriptie van de<br />
Aramese koning Kilamuwa (ca. 825 v.d.g.j.). Deze tekst is in 1902 in Zinjirli<br />
(het antieke Sam'al) gevonden. Kilamuwa begint met zichzelf voor te stellen: "Ik<br />
ben Kilamuwa, de zoon van Chaija". Op vergelijkbare wijze lezen wij op de<br />
reeds genoemde steen van koning Mesa van Moab uit ca. 825 v.d.g.j., die in<br />
1868 te Diban (het bijbelse Dibon) is ontdekt: "Ik ben Kemos, de zoon van Kemosjatti,<br />
de Diboniet". Zoiets heeft mogelijk ook aan het begin van deze<br />
inscriptie gestaan: "Ik ben X, de zoon van Y". In regel 1 vertelt de ik-figuur dat<br />
hij deze tekst heeft laten insnijden. Mogelijk heeft hij daarbij veimeld ter ere<br />
van wie of wat hij de inscriptie liet vervaardigen, zoals in de stele van Mesa het<br />
geval is.<br />
Na de introductie volgt in dit soort teksten een historische terugblik.<br />
Kilamuwa somt maar liefst vier voorgangers op, die volgens hem niets hadden<br />
gepresteerd. Mesa legt er de nadruk op dat zijn land tijdens de regering van<br />
zijn vader door Israël werd verdrukt, maar in zijn tijd weer onafhankelijk is<br />
geworden. Ook de ik-figuur in de inscriptie van Tel Dan heeft bet in regel 2<br />
over de verrichtingen van zijn vader: "mijn vader trok op". Veel succes zal deze<br />
koning "[in] zijn [s]trijden in A[fek?]" niet hebben gehad, want in de volgende<br />
regel wordt ons reeds gemeld dat hij te ruste ging, dat wil zeggen: een natuurlijke<br />
dood stierf.<br />
De koning van Israël maakte van deze situatie gebruik door "het land van<br />
mijn vader" binnen te vallen. Met zijn leger drong hij ver door in vijandelijk<br />
gebied. De god Hadad greep echter in door de ik-figuur tot koning te maken<br />
(volgens de tekst althans). Zoals dat ook bij Mesa het geval is, wordt hiermee<br />
aan de ene kant aangegeven dat de nieuwe koning een failliete boedel erfde bij<br />
zijn troonsbestijging: een deel van zijn rijk was door de vijand bezet. Aan de<br />
andere kant wordt zijn koningschap zo goddelijk gelegitimeerd (hetgeen in het<br />
geval van de usurpator Hazaël zeker niet overbodig was).<br />
Het ingrijpen van Hadad beperkt zich niet tot het koning maken van de ikfiguur.<br />
Deze god gaat hem voor, als hij ten strijde trekt om de vijand te<br />
verpletteren (regel 5), vergezeld door zijn koningen. Het gaat hier waarschijnlijk<br />
om de vazalvorsten over wie de koning van Damascus kon beschikken, zoals wij<br />
uit Assyrische bronnen en uit 1 Koningen 20:1 weten. De militaire actie werd<br />
een groot succes, al is de vertaling hier door beschadiging van de tekst soms<br />
onzeker: vijandelijke koningen worden door de ik-figuur gedood, de duizenden<br />
strijdwagens en ruiters (eventueel: paarden) die zij konden inzetten (letterlijk:<br />
'aanbinden'), vernietigd. Maar wie zijn die vijanden?<br />
Nu wordt het spannend: mogen wij de lacunes in de tekst inderdaad zo<br />
aanvullen, als Biran en Naveh suggereren, en gaat het om "[Jeho]ram, de zoon<br />
van [Achab], de koning van Israël" en "[Achazliahu, de zoon van [Jehoram, de<br />
396
David-inscriptie<br />
ko]ning van Huisdavids", die door de ik-figuur worden gedood? Het argument<br />
van Biran en Naveh is dat geen andere koningsnamen voor aanvulling in<br />
aanmerking komen, maar die gegevens ontlenen zij aan de bijbel. Als deze<br />
aanvullingen toch juist blijken te zijn, ontstaat er een veel groter probleem dan<br />
de reeds genoemde kwestie met BJTDWD. In 2 Koningen 9 worden deze twee<br />
koningen namelijk door Jehu op bevel van de God van Israël gedood. De<br />
inscriptie uit Tel Dan lijkt echter te suggereren dat Hazaël hen heeft gedood in<br />
opdracht van Hadad, de nationale god van Damascus. Heeft Hazaël deze twee<br />
koningen dan tijdens de veldslag bij Ramot in Gilead omstreeks 840 v.d.g.j.<br />
gedood en zijn zij niet, zoals in de bijbel staat, door Jehu pas na die veldslag<br />
vermoord?<br />
Het wordt nog spannender. Vermoedelijk is in regel 11 en 12 sprake van<br />
een troonswisseling in Israël. Als het in regel 7/8 inderdaad gaat om Joram en<br />
Achazja (regeerde ca. 840 v.d.g.j.), ligt het voor de hand hier aan de staatsgreep<br />
van Jehu te denken, die in 2 Koningen 9 wordt beschreven. Dit zou echter<br />
betekenen dat de vorst die in de bijbel als de uitverkorene van de HEER wordt<br />
geschilderd, in deze inscriptie als een marionet van Hazaël geldt.<br />
In regel 13 tenslotte wordt over een beleg gesproken. Het kan hier om een<br />
beleg gaan dat de ik-figuur voor een vijandelijke stad slaat, of om een vijandelijke<br />
belegering van zijn eigen hoofdstad, die dan met goddelijke hulp wordt<br />
afgeslagen (zoals in de inscriptie van koning Zakkur van Hamat uit 785 v.d.g.j.).<br />
De tekst is te fragmentarisch om hierover een uitspraak te doen.<br />
Betekenis van de inscriptie<br />
Om de historische waarde van deze tekst werkelijk te kunnen inschatten is het<br />
nog te vroeg. Allereerst moet er zekerheid zijn dat de fragmenten A, B1 en B2<br />
inderdaad bij elkaar horen. Verder is van cruciale betekenis of de aanvulling<br />
van de namen van koning Joram en Achazja in regel 7/8 juist is. Zo ja, dan is<br />
eeó nieuw historisch onderzoek naar de revolte van Jehu noodzakelijk geworden.<br />
Maar nu al kunnen wij vaststellen dat deze tekst ons (evenals de stele van<br />
Mesa) een beeld geeft van de opvattingen van Israëls vijanden. Zo komen<br />
koningen die in de Bijbel als tegenstanders van Gods volk gelden, na zoveel<br />
eeuwen alsnog aan het woord. Wij horen van hun trots op hun militaire<br />
overwinningen op Israël, wij lezen van hun geloof dat zij door hun eigen god<br />
zijn uitverkoren en worden geleid. Zo leren wij het contemporaine ideologische<br />
kader kennen, dat ook eigen was aan de bijbelschrijvers, maar waaruit die zich<br />
hebben losgemaakt door het scheppen van een nieuwe visie op hun god: de<br />
God van Israël.<br />
Tenslotte laat de geschiedenis van het onderzoek naar deze inscriptie zien<br />
hoe belangrijk een strenge methodiek is bij het analyseren van dit soort<br />
historische documenten in hun relatie tot de Hebreeuwse Bijbel. En dat was de<br />
bedoeling van dit artikel.<br />
397