01.05.2013 Views

Technische achtergrondrapportage KRW - Delfland

Technische achtergrondrapportage KRW - Delfland

Technische achtergrondrapportage KRW - Delfland

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Schoon water om van te genieten<br />

Technisch <strong>achtergrondrapportage</strong> <strong>KRW</strong> Delftland


Inhoudsopgave<br />

1 Inleiding 4<br />

1.1 Deze rapportage 5<br />

1.2 Aanleiding rapportage 5<br />

1.3 Doel rapportage 6<br />

1.4 Status rapportage 6<br />

1.5 Leeswijzer 6<br />

2 Achtergrond <strong>KRW</strong> 8<br />

2.1 Inleiding 9<br />

2.2 Stroomgebiedbenadering 9<br />

2.3 Stand still principe 10<br />

2.4 Resultaatverplichting 10<br />

2.5 Proces <strong>KRW</strong> in Nederland 10<br />

2.5.1 Landelijke uitwerking 10<br />

2.5.2 Regionale uitwerking 10<br />

3 Aanpak detailanalyse 14<br />

3.1 Inleiding 15<br />

3.2 Huiswerk op orde 16<br />

3.3 Gebiedsprocessen 16<br />

3.4 Analyse 17<br />

3.5 Synthese 18<br />

4 Organisatie en afstemming 20<br />

4.1 Organisatie <strong>KRW</strong> 21<br />

4.2 Organisatie gebiedsprocessen 21<br />

4.3 Rollen, taken en bevoegdheden 23<br />

betrokken partijen<br />

2<br />

5 Communicatie en publieke participatie 24<br />

5.1 Inleiding 25<br />

5.2 Participatie in het gebiedsproces 25<br />

5.3 Burgerparticipatie is samenwerking 25<br />

met gemeenten<br />

5.4 Communicatie met de omgeving 25<br />

5.5 Middelen en activiteiten 26<br />

6 Beleidskaders, uitgangspunten en 28<br />

randvoorwaarden<br />

6.1 Beleidskaders en uitgangspunten 29<br />

6.1.1 Vastgestelde landelijke uitgangs- 29<br />

punten en randvoorwaarden<br />

6.1.2 Vastgestelde regionale uitgangs- 29<br />

punten en randvoorwaarden (Rijn-West)<br />

6.1.3 Vastgestelde provinciale uitgangs- 29<br />

punten en randvoorwaarden<br />

6.1.4 Vastgestelde uitgangspunten en 30<br />

randvoorwaarden Delfl and<br />

6.2 Overige randvoorwaarden en risico’s 32<br />

6.3 Spelregels voor samenwerking 32<br />

7 Karakterisering (deel)stroomgebied en 34<br />

beheergebied Delfl and<br />

7.1 (Deel)stroomgebied 35<br />

7.1.1 Systeemkenmerken van Rijndelta 35<br />

7.1.2 Systeemkenmerken van Rijn-West 37<br />

en Delfl and<br />

7.2 Beheergebied Delfl and 40<br />

7.2.1 Ontstaansgeschiedenis van het 40<br />

Delfl andse watersysteem<br />

7.2.2 Waterkwaliteit in historisch perspectief 45


8 Indeling in waterlichamen 48<br />

8.1 Inleiding 49<br />

8.2 Begrenzing waterlichamen 49<br />

8.3 Statustoekenning waterlichamen 50<br />

8.4 Type-indeling waterlichamen 51<br />

9 Algemene principes en richtlijnen 54<br />

gebiedsanalyses<br />

9.1 Inleiding 55<br />

9.2 Chemische doelen 55<br />

9.2.1 Inleiding 55<br />

9.2.2 Nieuwe normen stikstof en fosfaat 55<br />

9.2.3 Huidige situatie 58<br />

9.3 Ecologische doelen 59<br />

9.3.1 Inleiding 59<br />

9.3.2 Methodiek bepaling huidige toestand 60<br />

waterlichamen<br />

9.4 Opstellen maatregelenpakket 61<br />

9.4.1 Inleiding 61<br />

9.4.2 Resultaatverplichting versus 61<br />

regionale ambitie<br />

9.4.3 Investeringen in waterkwaliteit 63<br />

vanaf 2000<br />

9.4.4 Chemische waterkwaliteit 63<br />

9.4.5 Chemie en riolering 67<br />

9.4.6 Inrichting van het watersysteem 70<br />

9.4.7 Onderhoud van het watersysteem 76<br />

9.4.8 Onderbouwing afgevallen maatregelen 80<br />

10 Boezemwaterlichamen: West- en Oostboezem 86<br />

10.1 Westboezem 87<br />

10.2 Oostboezem 92<br />

11 Holierhoekse en Zouteveensepolder 96<br />

12 Zuidpolder van Delfgauw 102<br />

13 Polder Berkel 108<br />

14 Vervolgtraject 114<br />

3<br />

14.1 Bestuursakkoord <strong>KRW</strong> ‘Schoon water om 115<br />

van te genieten ‘<br />

14.2 Monitoringsprogramma 119<br />

14.2.1 Chemie 119<br />

14.2.2 Ecologie 119<br />

14.3 Onderzoeksprogramma 120<br />

Referenties 124<br />

Bijlagen 126<br />

Bijlage 1 - Samenvatting pilotprojecten <strong>KRW</strong> Delfl and 128<br />

Bijlage 2 - Samenstelling overlegorganen 135<br />

Bijlage 3 - Gebiedsrapportages duinwaterlichamen 138<br />

Bijlage 4 – Watersysteemanalyses Delfl and 139<br />

Bijlage 5 - Knelpunten waterkwaliteitsspoor 142<br />

Bijlage 6 - Afgevallen <strong>KRW</strong> maatregelen 145<br />

Bijlage 7 – <strong>KRW</strong> uitwerking duingebied Rijn-West,<br />

waterlichaam Meijendel<br />

Bijlage 8 – <strong>KRW</strong> uitwerking duingebied Rijn-West,<br />

waterlichaam Solleveld


1 Inleiding<br />

Het Hoogheemraadschap van Delfl and heeft de afgelopen drie jaar in nauw overleg<br />

met de provincie Zuid-Holland, de gemeenten, Stadsgewest Haaglanden en maatschap-<br />

pelijke organisaties de <strong>KRW</strong>-opgave voor Delfl and uitgewerkt. Het resultaat is een<br />

haalbaar en gedragen pakket aan waterkwaliteitsdoelen en maatregelen.<br />

4


1.1 Deze rapportage<br />

Vanaf 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn<br />

Water (<strong>KRW</strong>, richtlijn 2000/60/EG) van kracht. Een richtlijn,<br />

waarmee de Europese Commissie, uitgaande van<br />

de stroomgebiedbenadering (river basin management),<br />

oppervlakte- en grondwater kwalitatief wil beschermen<br />

én verbeteren als ook een duurzaam gebruik van water<br />

wil bevorderen. Met de <strong>KRW</strong> zet de Europese Commissie<br />

de eerste stap in het integratieproces van verschillende<br />

Europese richtlijnen over waterkwaliteit, ecologie en natuurbeheer.<br />

Als verantwoordelijke voor het waterbeheer, speelt het<br />

Hoogheemraadschap van Delfl and een belangrijke rol in<br />

het realiseren van deze doelstelling. Delfl and werkt dan<br />

ook sinds 2003 aan het uitwerken van de nieuwe waterkwaliteitsopgave<br />

vanuit de <strong>KRW</strong>. Hoe beter bij het waterbeheer<br />

wordt samen gewerkt met andere belanghebbenden,<br />

des te beter is het resultaat. De samenwerking krijgt<br />

vorm in een gebiedsproces. In Nederland is afgesproken<br />

dat de regionale waterbeheerder de procesmanager is van<br />

een gebiedsproces voor de <strong>KRW</strong>.<br />

In het voorliggend Technisch Achtergrondrapport Waterlichamen<br />

Delfl and geeft het Hoogheemraadschap<br />

van Delfl and in detail tekst en uitleg over de gevoerde<br />

gebiedsprocessen met de verschillende waterpartners.<br />

Hierin geeft hij inzicht in de processtappen, de gemaakte<br />

keuzes, de resultaten en de afspraken die deze gebiedsprocessen<br />

hebben opgeleverd. Deze onderdelen samen<br />

vormen de zogenaamde detailanalyse die Delfl and als<br />

trekker van het proces heeft uitgevoerd om voor een<br />

deel van de oppervlaktewateren binnen zijn beheergebied,<br />

waterkwaliteitsdoelen en maatregelenpakketten<br />

te formuleren.<br />

Dit Technisch Achtergrondrapport Waterlichamen <strong>Delfland</strong><br />

vormt de uitgebreide weergave en verantwoording<br />

van de detailanalyse. De samenvatting ervan is weergegeven<br />

in de Gebiedsrapportage. De Gebiedsrapportage<br />

vormt derhalve deel I en het voorliggende rapport vormt<br />

deel II van de detailanalyse. Met het gereedkomen van de<br />

detailanalyse wordt voor Delfl and één van de mijlpalen<br />

bereikt die gemarkeerd zijn binnen het werkproces van<br />

de <strong>KRW</strong>.<br />

Het beheergebied van Delfl and valt samen met de beheergebieden<br />

van andere waterbeheerders in een zogenaamd<br />

stroomgebied. In een Stroomgebiedbeheerplan (SGBP)<br />

worden de gezamenlijke waterkwaliteitsdoelen en maatregelenpakketten<br />

van de waterbeheerders binnen een<br />

stroomgebied verantwoord en gerapporteerd naar de Europese<br />

Commissie. De detailanalyse vormt feitelijk voor<br />

elke waterbeheerder, dus ook voor Delfl and, de inbreng in<br />

het SGBP. De planvorming rondom het verplichte SGBP is<br />

in 2005 gestart en heeft met het gereedkomen van de detailanalyse,<br />

na de globale verkenning in 2006, de tweede<br />

stap in de planvorming afgesloten.<br />

De defi nitieve versie van elk SGBP dient voor 22 december<br />

2009 aan de Europese Commissie gerapporteerd te zijn.<br />

Dit betekent dat de status van de SGBP’s binnen Nederland<br />

voor 2008 en daarmee ook die van de onderliggende<br />

detailanalyses, nog niet defi nitief zijn. Er wordt dan ook<br />

gesproken van een ontwerp-SGBP. Elk ontwerp-SGBP gaat<br />

de inspraak in, hetgeen kan leiden tot aanpassingen. De<br />

inspraak kan dus consequenties hebben voor elk van de<br />

detailanalyses. De inspraak voor de elk ontwerp-SGBP<br />

start op 22 december 2008. De regionale waterbeheerders<br />

gaan op 5 januari 2009 de inspraak in. Het bestuurlijke<br />

besluitvormingsproces en de inspraak vormen het sluitstuk<br />

van de planvorming rondom het SGBP.<br />

1.2 Aanleiding rapportage<br />

De komst van de <strong>KRW</strong> leidt tot een scherpere focus op<br />

waterkwaliteit en vergroot de kennis over en het inzicht<br />

in de ecologie van watersystemen. De richtlijn zorgt voor<br />

een trendbreuk in het waterkwaliteitsbeleid in Nederland<br />

door:<br />

- Aan de nieuw te formuleren waterkwaliteitsdoelen en<br />

maatregelenpakketten een resultaatverplichting tot<br />

doelbereik en uitvoering te verbinden;<br />

- Bij het bepalen van de nieuwe waterkwaliteitsdoelen<br />

uit te gaan van de gewenste ecologische toestand in<br />

plaats van het gebruikelijke (chemische) stoffen- en<br />

emissiebeheersingsbeleid. Het stoffen- en emissiebeheersingsbeleid<br />

verdwijnen niet, maar worden meer<br />

ondersteunend aan het bereiken van ecologisch gezonde<br />

watersystemen. Wat onder ecologisch gezonde<br />

watersystemen wordt verstaan, mag een lidstaat in<br />

enige mate zelf bepalen.<br />

Bestuurlijk ontstaat hiermee de uitdaging een nieuwe<br />

waterkwaliteitsopgave (haalbare waterkwaliteitsdoelen<br />

en uitvoerbare maatregelenpakketten) vast te stellen,<br />

waarbij zowel een gezonde balans tussen ambitie en haalbaarheid<br />

wordt gevonden als ook een brede maatschappelijke<br />

belangenafweging heeft plaatsgevonden. Door de<br />

stroomgebiedbenadering van de <strong>KRW</strong> ontstaat verder de<br />

uitdaging deze opgave samen met betrokken besturen en<br />

onderling samenhangend te bepalen.<br />

5


Het vaststellen van de nieuwe waterkwaliteitsopgave is<br />

een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle waterpartners<br />

in Nederland, zijnde de Rijksoverheid, de provincies,<br />

de waterschappen en de gemeenten.<br />

1.3 Doel rapportage<br />

Het doel van deze rapportage is om duidelijkheid en<br />

transparantie te bieden in de gevoerde gebiedsprocessen,<br />

inzicht te geven in gemaakte keuzes waar het gaat om<br />

maatregelen en doelen en verantwoording af te leggen<br />

voor die keuzes. Het is geschreven voor een ieder die geïnteresseerd<br />

is in de <strong>KRW</strong> of in een specifi ek onderdeel hiervan<br />

en die inzicht wil hebben in wat de gemaakte keuzes<br />

in algemene zin betekenen of wat deze voor hem of haar<br />

persoonlijk betekenen.<br />

Daarnaast is het doel van deze rapportage om een bron-<br />

en naslagdocument te hebben voor de komende jaren. De<br />

jaren waarin ook daadwerkelijk uitvoering gegeven zal<br />

moeten gaan worden aan de voorgestelde maatregelen<br />

ten einde de waterkwaliteitsopgave vanuit de <strong>KRW</strong> ook<br />

daadwerkelijk te realiseren.<br />

1.4 Status rapportage<br />

Dit Technisch Achtergrondrapport Waterlichamen <strong>Delfland</strong><br />

is op 9 december 2008 vastgesteld door het college<br />

van Dijkgraaf en Hoogheemraden en vormt daarmee<br />

onderdeel van het Waterbeheerplan voor de periode<br />

2010-2015 (WBP 2010-2015).<br />

Het rapport maakt onderdeel uit van de documenten bij<br />

het concept-SGBP op basis waarvan kan worden ingesproken<br />

en kan daarmee gezien worden als een belangrijke<br />

bron van informatie.<br />

1.5 Leeswijzer<br />

Het voorliggende rapport is opgedeeld in een vijftal blokken.<br />

Deze worden hieronder kort toegelicht:<br />

- Het eerste blok (hoofdstuk 1 en 2) bestaat uit dit inleidende<br />

hoofdstuk en een hoofdstuk waarin de achtergrond<br />

van de <strong>KRW</strong> wordt toegelicht.<br />

- In het tweede blok (hoofdstuk 3 tot en met 6) wordt<br />

stilgestaan bij de organisatie van de detailanalyse in<br />

het beheergebied van Delfl and, waarbij de aanpak<br />

(hoofdstuk 3), organisatie en afstemming (hoofdstuk<br />

4), communicatie en publieke participatie (hoofdstuk<br />

5) en beleidskader, uitgangspunten en randvoorwaarden<br />

(hoofdstuk 6) aan bod komen.<br />

6<br />

- In het derde blok (hoofdstuk 7 en 8) wordt ingegaan op<br />

de karakterisering van het beheergebied. In hoofdstuk<br />

7 wordt een algemene karakterisering van het (deel)<br />

stroomgebied en beheergebied van Delfl and gegeven.<br />

In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de aanwijzing van<br />

de waterlichamen binnen dit beheergebied.<br />

- Het vierde blok (hoofdstuk 9 tot en met 13) wordt gevormd<br />

door de uitwerkingen van de verschillende gebiedsanalyses.<br />

In het eerste hoofdstuk (hoofdstuk 9)<br />

van dit blok wordt stilgestaan bij de algemene principes<br />

en richtlijnen die voor alle waterlichamen van toepassing<br />

zijn. In de hoofdstukken 10 tot en met 13 wordt<br />

vervolgens ingegaan op de verschillende waterlichamen.<br />

De boezemwaterlichamen Oost- en Westboezem<br />

zijn in één hoofdstuk behandeld (hoofdstuk 10)<br />

- In hoofdstuk 14 wordt ten slotte ingegaan op het vervolgtraject,<br />

waarbij het bestuursakkoord <strong>KRW</strong>, het monitoringsprogramma<br />

en het onderzoeksprogramma<br />

aan bod gekomen.<br />

- Het rapport wordt afgesloten met een referentielijst<br />

en een aantal bijlagen


2 Achtergrond <strong>KRW</strong><br />

Schoon en gezond water is een erfgoed om zuinig op te zijn. Dit wordt op Europees<br />

niveau erkend. De Europese Kaderrichtlijn Water stelt een duurzaam watersysteem<br />

voor ons en toekomstige generaties centraal. De richtlijn gaat uit van gelijkheid. Niet<br />

alleen Nederland maar alle EU-landen moeten volgens dezelfde norm doelen opstellen<br />

en maatregelen nemen.<br />

8


2.1 Inleiding<br />

Het waterkwaliteitsbeleid in Nederland is lange tijd bepaald<br />

door de Nota’s Waterhuishouding. Deze nota’s waren<br />

vooral gericht op het terugdringen van de emissies<br />

van verontreinigende stoffen naar het oppervlaktewater.<br />

In 1969, bij de invoering van de Wet Verontreiniging<br />

Oppervlaktewater (Wvo) was dat ook een logische inzet.<br />

Sinds die tijd is er veel geïnvesteerd, vooral in de aanleg<br />

van riolering en de bouw van afvalwaterzuiveringsinstallaties,<br />

maar ook in de Wvo-vergunningverlening en<br />

-handhaving. Hiermee is een grote verbetering van de waterkwaliteit<br />

tot stand gebracht. Vanaf de tweede helft van<br />

de jaren negentig stagneert deze verbetering.<br />

Tot voor kort was de Wvo het enige instrument van de waterbeheerder<br />

voor verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit.<br />

In 2000 is daar echter de Europese Kaderrichtlijn<br />

Water bijgekomen. De <strong>KRW</strong> geeft een nieuwe impuls aan<br />

het waterkwaliteitsbeheer. De richtlijn gaat namelijk niet<br />

alleen over verontreinigende stoffen, maar ook over planten<br />

en dieren, de ecologie. Het is zelfs zo, dat de <strong>KRW</strong> de ecologie<br />

centraal stelt. De reductie van emissies van verontreinigende<br />

stoffen is weliswaar nog steeds een belangrijke peiler<br />

van het beleid, maar in eerste instantie ondersteunend<br />

voor het bereiken van ecologische doelen. Met de <strong>KRW</strong> wil<br />

de Europese Commissie het volgende bereiken:<br />

- Het beschermen en waar mogelijk verbeteren van<br />

aquatische ecosystemen;<br />

- Het bevorderen van duurzaam gebruik van water;<br />

- Het verbeteren van de waterkwaliteit door een forse<br />

vermindering van lozingen/emissies;<br />

- Het aanzienlijk verminderen van huidige en toekomstige<br />

verontreinigingen van grondwater;<br />

- Het voldoen aan de doelen voor beschermde gebieden,<br />

zoals die gelden vanuit andere Europese richtlijnen<br />

bijvoorbeeld de Vogel- en Habitatrichtlijnen en de<br />

Zwemwaterrichtlijn.<br />

Deze doelstellingen vormen concrete opgaven zoals die<br />

voortkomen uit de Europese Verklaring voor een Nieuwe<br />

Watercultuur. In deze verklaring worden de meervoudige<br />

dimensies van ethische, ecologische, sociale, economische,<br />

politieke en emotionele waarden van aquatische ecosystemen<br />

erkent. Tezamen maar ook elk apart dienen deze<br />

dimensies gezien te worden als een erfgoed. Ecologisch gezond<br />

water dient als erfgoed dan ook zodanig beschermd<br />

en behouden te blijven.<br />

De <strong>KRW</strong> moet een samenhangend ‘bouwwerk’ van voorschriften<br />

en uitwerkingen vormen, waarover betrokken<br />

besturen samenhangende keuzes moeten maken. Keuzes,<br />

die moeten leiden tot het bereiken van kwalitatief goed<br />

water. De <strong>KRW</strong> spreekt van het bereiken van de ‘Goede<br />

toestand’. Deze ‘Goede toestand’ wordt uitgewerkt in chemische<br />

én ecologische waterkwaliteitsdoelen en maatregelenpakketten.<br />

De termijn voor het bereiken van de<br />

waterkwaliteitsdoelen c.q. het uitvoeren van vastgelegde<br />

maatregelen is in principe 2015 1 .<br />

2.2 Stroomgebiedbenadering<br />

De <strong>KRW</strong> gaat uit van een stroomgebiedbenadering, dat<br />

wil zeggen dat de wateren in hun samenhang worden<br />

bekeken. Zo wordt afwenteling van vervuild water van<br />

de ene naar de andere plek voorkomen. Meer dan voorheen<br />

moeten waterbeheerders samen en integraal werken<br />

aan het verbeteren van de waterkwaliteit. Hiermee<br />

probeert de Europese Commissie afwenteling van milieuproblemen<br />

in tijd en ruimte zoveel mogelijk te voorkomen.<br />

Ook zorgt de benadering voor een grotere effi -<br />

ciëntie en kosteneffectiviteit binnen het waterbeheer. De<br />

<strong>KRW</strong> richt zich daarbij op een uniforme benadering van<br />

de waterkwaliteit in alle lidstaten.<br />

De <strong>KRW</strong> verplicht lidstaten tot het opstellen van afgestemde<br />

stroomgebiedplannen (SGBP’s). In Nederland is de Staatssecretaris<br />

van Verkeer en Waterstaat eindverantwoordelijke<br />

voor het vaststellen van deze SGBP’s. Zij is daarmee opdrachtgever<br />

voor alle uitwerkingen van de <strong>KRW</strong>. Door de verdeling<br />

van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en taken binnen<br />

het Nederlandse waterbeheer zijn alle waterpartners (Rijk,<br />

provincies, waterschappen, gemeenten) bestuurlijk medeverantwoordelijkheid<br />

zijn voor het uitwerken en bereiken<br />

van de waterkwaliteitsopgave vanuit de <strong>KRW</strong>. Alle waterpartners<br />

zijn dan ook bij het opstellen van de SGBP’s betrokken.<br />

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de<br />

<strong>KRW</strong> vertaald in de Nederlandse wetgeving.<br />

In Nederland gaan de SGBP’s van de vier internationale<br />

stroomgebieden (Eems, Rijn, Maas en Schelde) samen met<br />

de hoofdpunten van het landelijke waterbeleid de nieuwe<br />

nationale Nota Waterhuishouding vormen. Deze landelijke<br />

nota moet uiterlijk december 2009 volgens de deadlines<br />

van de richtlijn zijn vastgesteld.<br />

1. Voor bijzondere omstandigheden bestaat de mogelijkheid het bereiken van de doelen te faseren (2021 en 2027) dan wel de waterkwaliteitsdoelen te verlagen. Dit moet echter al in het SGBP (in 2009) goed<br />

worden onderbouwd.<br />

9


2.3 Stand still principe<br />

De <strong>KRW</strong> kent een stand-still principe wat inhoudt dat de<br />

toestand van de waterkwaliteit niet meer achteruit mag<br />

gaan (verslechteren) ten opzichte van de kwaliteit zoals<br />

die aanwezig was in het referentiejaar 2000. In het ‘besluit<br />

kwaliteitseisen en monitoring water’ (de AMvB Doelstellingen)<br />

is beschreven hoe stand-still in Nederland geïnterpreteerd<br />

is. Deze AMvB ligt momenteel (november 2008) ter<br />

inspraak bij de eerste en tweede kamer en is nog niet van<br />

kracht.<br />

2.4 Resultaatverplichting<br />

Het gaat bij de <strong>KRW</strong> om het realiseren van doelen zoals<br />

vastgelegd in de SGBP’s 2009. Voor het bereiken van deze<br />

doelen, die moeten leiden tot de goede toestand, geldt<br />

een resultaatsverplichting. De termijn waarop die doelstelling<br />

moet worden gehaald kan verschillen, echter voor<br />

de beschermde gebieden geldt 2015. Als gebruik wordt gemaakt<br />

van de fasering (de 2 de planperiode eindigt in 2021,<br />

de 3 de planperiode eindigt in 2027) wordt dat opgenomen<br />

in het SGBP 2009.<br />

Aan het eind van een planperiode (2015, 2021, 2027) kan<br />

blijken dat de doelen niet zijn gehaald. In principe kunnen<br />

er zich dan twee situaties voordoen:<br />

1. Een aantal in het plan opgenomen maatregelen is<br />

niet uitgevoerd:<br />

De lidstaat loopt grote kans om met een ingebrekestellingprocedure<br />

te worden geconfronteerd en wordt<br />

verplicht om de maatregelen als nog uit te voeren;<br />

2. De in het plan opgenomen maatregelen zijn uitgevoerd,<br />

maar het effect is onvoldoende:<br />

De Europese Commissie zal aandringen op additionele<br />

doelstellingen om de doelstellingen te halen in de<br />

volgende beheerperiode. De lidstaat neemt in het volgende<br />

SGBP (iedere 6 jaar) extra maatregelen op om<br />

alsnog de doelen te realiseren. Wanneer het programma<br />

van maatregelen evident onvoldoende was om de<br />

doelen te realiseren, dreigt een ingebrekestelling.<br />

2.5 Proces <strong>KRW</strong> in Nederland<br />

2.5.1 Landelijke uitwerking<br />

Het feit dat bij de <strong>KRW</strong> uit wordt gegaan van een stroomgebiedbenadering,<br />

het stand-still principe en (vooral) de<br />

resultaatsverplichting, maakt dat er in Nederland een<br />

uitgebreid <strong>KRW</strong>-proces wordt gevoerd. Omdat er zoveel<br />

partijen betrokken zijn bij het waterbeheer in Nederland<br />

en omdat het water vele functies en belangen vertegenwoordigd,<br />

kunnen keuzes die ten doel hebben de ecolo-<br />

10<br />

gische waterkwaliteit te verbeteren, voor partijen en belangen<br />

verschillende consequenties hebben. Het is dus<br />

belangrijk dat alle partijen en alle belangen zorgvuldig<br />

worden meegenomen en gewogen.<br />

In 2005 werd gestart met het opzetten van de planvorming<br />

voor de verplichte SGBP’s. De landelijke planning<br />

rondom de planvorming werd vastgelegd in het landelijke<br />

Werkprogramma WB21/<strong>KRW</strong> 2005-2009. Dit werkprogramma<br />

introduceerde naast de deadlines vanuit de<br />

<strong>KRW</strong>, ook drie tussentijdse ijk- en beslismomenten voor<br />

de Nederlandse situatie: de Decembernota’s 2005, 2006<br />

en 2007. Via deze extra ‘mijlpalen’ wil de Rijksoverheid<br />

samen met haar regionale waterpartners elk jaar de waterkwaliteitsopgave<br />

vanuit de <strong>KRW</strong> steeds scherper in<br />

beeld brengen om daaropvolgend strategische keuzes<br />

voor het vervolg richting de SGBP’s te maken (zie fi guur<br />

2.1). In de landelijke Decembernota’s wordt behalve over<br />

de <strong>KRW</strong> ook over WB21 gerapporteerd.<br />

Voor Delfl and boden de landelijke Decembernota’s de<br />

mogelijkheid de regionale waterkwaliteitsopgave vanuit<br />

de <strong>KRW</strong> en de knelpunten bij het realiseren van deze opgave<br />

bij het Rijk te agenderen.<br />

De Decembernota 2005 is bestuurlijk vastgesteld en beschrijft<br />

het huidige waterkwaliteitsbeleid en de mate<br />

waarin dit beleid bijdraagt aan het bereiken van de doelen<br />

van de <strong>KRW</strong>.<br />

Ook de Decembernota 2006 is bestuurlijk vastgesteld. In<br />

deze nota is de bandbreedte in waterkwaliteitsdoelen,<br />

maatregelen en kosten globaal aangeduid en zijn landelijke<br />

en regionale knelpunten voor het bereiken van doelen<br />

of het uitvoeren van maatregelen benoemd. De regionale<br />

waterbeheerders, ook die binnen Rijn-West, hebben daartoe<br />

hun resultaten van de globale verkenning samengevoegd<br />

en geaggregeerd aan DG Water verzonden. Op basis<br />

van de Decembernota 2006 heeft een eerste trechteren<br />

van beleid richting de SGBP’s plaats gevonden.<br />

De Decembernota 2007 is vervangen door het Voortgangsbericht<br />

<strong>KRW</strong>/WB21 2007. In deze brief is achtereenvolgens<br />

ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen,<br />

de aanpak van de kosten-batenanalyse in 2008 en ten<br />

slotte de werkafspraken tussen rijk en regio voor 2008<br />

en 2009.<br />

2.5.2 Regionale uitwerking<br />

Het Nederlandse Rijnstroomgebied is, vanuit praktisch<br />

oogpunt, verdeeld in vier deelstroomgebieddistricten:


Figuur 2.1: Schematisatie planontwikkeling op landelijk niveau<br />

Rijn-Noord, Rijn-Oost, Rijn-Midden en Rijn-West. Elk district<br />

heeft een eigen organisatie om de <strong>KRW</strong> uit te kunnen<br />

voeren. Bestuurlijke zaken op (deel)stroomgebiedniveau<br />

worden afgehandeld in het Regionaal Bestuurlijk Overleg<br />

(RBO). Dit wordt voorbereid in het Regionaal Ambtelijk<br />

Overleg (RAO), ondersteund door verschillende werk- of<br />

projectgroepen. De afstemming tussen deze vier deelstroomgebieden<br />

loopt via het Coördinatiebureau Stroomgebieden<br />

Nederland (CSN). Daar vindt ook de afstemming<br />

plaats met de andere Nederlandse stroomgebieddistricten<br />

van de Maas, Schelde en Eems.<br />

Stap Termijn Inhoud<br />

Tabel 2.1: De stappen van de regionale planontwikkeling<br />

Op deelstroomgebiedsniveau is voor het deelstroomgebied<br />

Rijn-West, waar het beheergebied van Delfl and deel<br />

van uitmaakt, een planning uitgewerkt en zijn werkafspraken<br />

gemaakt. In het regionale Werkplan deelstroomgebied<br />

Rijn-West 2005-2009 zijn daartoe strategische<br />

keuzes over methodiek, organisatie, e.d. vastgelegd. De<br />

keuzes zijn op 16 juni 2005 bestuurlijk bekrachtigd in het<br />

RBO Rijn-West en werken door in het <strong>KRW</strong> proces van<br />

Delfl and. Voor de regionale planontwikkeling tot 2009<br />

zijn zes stappen onderscheiden (zie tabel 2.1).<br />

Stap 1 2005 Het opstellen van beleidsuitgangspunten, richtlijnen en randvoorwaarden voor de het proces van planontwikkeling<br />

Stap 2 2005-2006 Een Globale Verkenning Waterkwaliteitsdoelen - Maatregelen - Kosten <strong>KRW</strong> op het schaalniveau van het beheergebied<br />

van de waterschappen. Doel: het in beeld brengen van de bandbreedte in mogelijke waterkwaliteitsdoelen,<br />

maatregelenpakketten, kosten en knelpunten rondom doelbereik en uitvoering<br />

Tussenstap 2006 Pilotproject Glastuinbouwgebied met als doel het vinden van een procesvorm, van samen zoeken naar haalbare<br />

doelen en betaalbare maatregelen<br />

Pilotproject Stedelijk water Den Haag met als doel inzicht te verkrijgen in het bestuurlijke besluitvormingsproces<br />

Stap 3 2006-2008 Een Detailanalyse Waterkwaliteitsdoelen - Maatregelen - Kosten <strong>KRW</strong> op het schaalniveau van oppervlaktewaterlichamen<br />

c.q. deelgebieden. Doel: formuleren haalbare waterkwaliteitsdoelen en uitvoerbare maatregelenpakketten<br />

Een bestuurlijk besluitvormingsproces, verdeeld over:<br />

Stap 4 2008 Vaststellen van concept-waterkwaliteitsdoelen en -maatregelenpakketten via regionale ontwerp-‘waterplannen’<br />

Stap 5 2009 Inspraak en publieke consultatie<br />

Stap 6 2009 Defi nitief vaststellen van de (regionale) ‘waterplannen’, waarmee het waterkwaliteitsbeleid ‘<strong>KRW</strong>-proof’ wordt<br />

11


De kern van de regionale planontwikkeling wordt gevormd<br />

door de stappen 2 en 3. In deze stappen gaat het<br />

om het doorlopen van een cyclische, iteratieve analyse<br />

van waterkwaliteitsdoelen, maatregelen en kosten (zie<br />

fi guur 2.2). Een analyseproces dat evenals het landelijke<br />

werkprogramma een trechterende werkwijze volgt waarbij<br />

de bandbreedte van waterkwaliteitsdoelen, maatregelen<br />

en kosten voor verschillende strategieën in de tijd<br />

steeds kleiner wordt. Gedurende het proces worden landelijke<br />

en regionale kaders steeds scherper gedefi nieerd<br />

en komen de effecten van maatregelen op ecologie en<br />

waterkwaliteit steeds beter in beeld.<br />

Doel van de stappen 2 en 3 is het formuleren van de<br />

nieuwe waterkwaliteitsdoelen en bijbehorende maatregelenpakketten<br />

inclusief een overzicht van de kosten en<br />

de kostenverdeling (= waterkwaliteitsopgave vanuit de<br />

<strong>KRW</strong>). De uiteindelijke doelen en maatregelen vormen<br />

dan de ‘bouwstenen’ voor het <strong>KRW</strong>-proof maken van de<br />

verschillende regionale ‘waterplannen’ en het opstellen<br />

van de verplichte SGBP’s.<br />

De uitkomsten van stap 2 (globale verkenning) zijn beschreven<br />

in de Delfl andse rapportage ‘EU-richtlijnen, lokale<br />

afspraken’. De uitkomsten van de detailanalyse (stap<br />

3) zijn beschreven in voorliggende rapportage.<br />

Figuur 2.2: Schematische weergave analyse <strong>KRW</strong><br />

12<br />

Tussen de stappen 2 en 3 heeft Delfl and in 2006 twee<br />

pilotprojecten voor de <strong>KRW</strong> uitgevoerd, te weten: de pilot<br />

Glastuinbouwgebied en de pilot Stedelijk water Den<br />

Haag. Deze pilotprojecten vormen een voorbereiding<br />

op de Detailanalyse <strong>KRW</strong>. De pilot Glastuinbouwgebied<br />

maakt duidelijk hoe het proces, van samen zoeken naar<br />

haalbare doelen en betaalbare maatregelen eruit kan<br />

zien. De pilot Stedelijk water Den Haag geeft inzicht in<br />

het bestuurlijke besluitvormingsproces. De leerpunten<br />

en aanbevelingen uit de pilotprojecten hebben hun<br />

weerslag op het <strong>KRW</strong>-gebiedsproces voor de periode<br />

2007 tot 2009. In bijlage 1 is een samenvatting weergegeven<br />

van deze twee pilotprojecten.<br />

Volgens landelijke en regionale bestuurlijke afspraken<br />

gaat het uitwerken van de ‘bouwstenen’ via bestuurlijke<br />

gebiedsprocessen (‘bottom up’) gebeuren. Verder is besloten<br />

dat het vormgeven, begeleiden en uitvoeren van<br />

de bestuurlijke gebiedsprocessen een taak is van de waterschappen.


3 Aanpak detailanalyse<br />

Het doel van de detailanalyse was het bepalen van haalbare waterkwaliteitsdoelen en<br />

betaalbare maatregelenpakketten voor het beheersgebied van Delfl and. De uitkomsten<br />

van de detailanalyse vormen de basis voor de besluitvorming over de doelen en de<br />

maatregelen die tussen 2010-2015 en de periode 2015 tot en met 2027 genomen worden<br />

voor het verbeteren van de waterkwaliteit.<br />

14


3.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de manier waarop <strong>Delfland</strong><br />

de detailanalyse heeft aangepakt. Het betreft dus het<br />

proces over de periode 2006 tot en met eind 2008. Hierbij<br />

wordt ingegaan op de verschillende stappen die daarbij<br />

zijn doorlopen. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens in meer detail<br />

ingegaan op de organisatie van de detailanalyse en in<br />

hoofdstuk 5 op het communicatietraject dat is doorlopen.<br />

Vooraf was ingeschat dat de detailanalyse omgeven zou<br />

zijn met de nodige onzekerheden. Vandaar dat een aanpak<br />

is gekozen die verliep van globaal naar concreet. De detailanalyse<br />

was een proces op bestuurlijk, maatschappelijk<br />

en ambtelijk niveau. Opdrachtgever van de detailanalyse<br />

waren de regionale waterpartners. Binnen de detailanalyse<br />

waren meerdere interactieve en terugkoppelmomenten<br />

ingebouwd die voldoende mogelijkheden bieden voor<br />

tussentijdse (bestuurlijke) bijsturing van de koers. Van dit<br />

proces was het Hoogheemraadschap van Delfl and de trekker<br />

en de opsteller van het proces. Als procestrekker heeft<br />

Delfl and in de aanpak 4 stappen onderscheiden om de detailanalyse<br />

uit te voeren (zie fi guur 3.1).<br />

1 Huiswerk<br />

(op orde)<br />

2a Analyse 2b ‘Gebieds-proces<br />

3 Synthese<br />

Figuur 3.1: Stappen detailanalyse op hoofdlijnen<br />

De detailanalyse startte met een inhoudelijke voorbereiding<br />

(‘huiswerk op orde’). Delfl and heeft als procestrekker<br />

het initiatief genomen om in samenspraak met de<br />

andere waterpartners de vertrekpunten en noodzakelijke<br />

informatie voor de ‘gebiedsprocessen’ te verzamelen en<br />

in beeld te brengen. Delfl and had als taken om enerzijds<br />

de andere waterpartners aan deze voorbereidende stap<br />

te laten deelnemen én om anderzijds de eigen watersysteeminformatie<br />

voor de ‘gebiedsprocessen’ beschikbaar<br />

te maken. Het ‘huiswerk’ vormde de basis voor de stappen<br />

‘analyse’ en ‘gebiedsprocessen’.<br />

De stappen ‘analyse’ en ‘gebiedsprocessen’ staan in iteratieve<br />

relatie tot elkaar. Binnen de ‘analyse’ gaat het om<br />

het uitwerken én toetsen van de inhoudelijke aspecten<br />

van de <strong>KRW</strong> via technisch-inhoudelijke exercities. Samen<br />

met de resultaten van het ‘huiswerk’ vormden de resultaten<br />

van deze exercities de input voor de ‘gebiedsprocessen’.<br />

De ‘gebiedsprocessen’ werden samen met de andere<br />

waterpartners opgezet. Er werd daarbij zoveel mogelijk<br />

aangesloten bij bestaande samenwerkingsverbanden en/<br />

of ontwikkelingen. Binnen elk ‘gebiedsproces’ werd dan de<br />

gebiedsspecifi eke waterkwaliteitsopgave vanuit de <strong>KRW</strong><br />

(concept-waterkwaliteitsdoelen en maatregelen) uitgewerkt<br />

en bediscussieerd. Bestuurders en maatschappelijke<br />

belangenorganisaties werden door middel van werksessies<br />

en formele overleggen over thema’s/dilemma’s bij<br />

de uitwerking betrokken.<br />

Het werkproces is geëindigd met de stap ‘synthese’,<br />

waarin alle resultaten van de verschillende werkprocessen<br />

worden samengevoegd in twee eindrapporten, te<br />

weten de <strong>KRW</strong>-gebiedsrapportage schoon water om van<br />

te genieten en deze voorliggende <strong>Technische</strong> <strong>achtergrondrapportage</strong><br />

Waterlichamen Delfl and. Daarnaast zijn de<br />

bestuurlijke afspraken verankerd in de bestuursovereenkomst<br />

<strong>KRW</strong>-Delfl and, schoon water om van te genieten.<br />

In de rapporten is de complete waterkwaliteitsopgave<br />

vanuit de <strong>KRW</strong> voor Delfl and beschreven en als een ontwerpplan<br />

door de besturen van Delfl and en zijn waterpartners<br />

voorgelegd aan belanghebbenden. Gebiedspartijen<br />

(o.a. maatschappelijke belangenorganisaties) zijn<br />

geïnformeerd en geconsulteerd. Het rapporten zijn de<br />

‘bouwsteen’ voor het bestuurlijke besluitvormingsproces<br />

ná de detailanalyse en vormen de inhoudelijke basis<br />

voor het inspraakproces.<br />

Basis: indeling regionale watersystemen<br />

Voor de detailanalyse is Delfl and uitgegaan van de begrenzing<br />

van de waterlichamen zoals gedefi nieerd door<br />

het waterschapsbestuur in 2004. Oppervlaktewaterlichamen<br />

zijn de rapportage-eenheden voor de <strong>KRW</strong>, waaraan<br />

de nieuwe waterkwaliteitsdoelen, maatregelenpakketten<br />

én monitoringsverplichtingen worden gekoppeld. Ze zijn<br />

onderdeel van het huidige waterhuishoudkundige systeem<br />

binnen Delfl and. De begrenzingen en typeringen<br />

hebben een voorlopige status. Bij defi nitief vaststellen<br />

van het <strong>KRW</strong> plan (eind 2009) worden de begrenzingen<br />

en typeringen met het SGBP defi nitief vastgesteld.<br />

Binnen het polderboezemsysteem hebben oppervlaktewaterlichamen<br />

een directe hydrologische relatie met al<br />

het oppervlaktewater in het ‘omliggende’ stroomgebied.<br />

15


In de detailanalyse is daarom voor prioritaire stoffen, Rijnrelevante<br />

stoffen en de ecologie ondersteunende stoffen<br />

stikstof en fosfaat ook naar mogelijke maatregelen gekeken<br />

in het ‘omliggende’ polders.<br />

3.2 Huiswerk op orde<br />

Delfl and heeft als waterbeheerder informatie over het<br />

functioneren van het watersysteem voor de ‘gebiedsprocessen’<br />

beschikbaar gesteld. Het gaat onder andere om<br />

informatie over aan- en afvoersituatie, grondgebruik,<br />

huidige toestand waterkwaliteit, knelpunten en bronnen.<br />

Belangrijke informatie komt al uit de globale verkenning,<br />

waarin een beeld van de mogelijke waterkwaliteitsopgave<br />

vanuit de <strong>KRW</strong> voor 2015 wordt geschetst. Delfl and heeft<br />

deze verkenning tussen september 2005 en mei 2006<br />

(vooral intern) uitgevoerd. Ook gaat het om het in samenspraak<br />

met de andere waterpartners bepalen van beleidskaders,<br />

bestuurlijke randvoorwaarden en wensen.<br />

Delfl and heeft genoemde verwerkt zaken in een stappenplan<br />

per oppervlaktewaterlichaam. Een stappenplan is<br />

16<br />

ambtelijk en bestuurlijk besproken, waardoor een gezamenlijk<br />

vertrekpunt voor de volgende stappen ontstaat.<br />

3.3 Gebiedsprocessen<br />

Delfl and heeft de waterkwaliteitsopgave vanuit de <strong>KRW</strong><br />

(waterkwaliteitsdoelen en de maatregelenpakketten)<br />

via interactieve werksessies opgesteld en besproken. Dit<br />

op basis van de producten van de stappen ‘huiswerk’ en<br />

‘analyse’. De werksessies vonden zowel intern binnen<br />

Delfl and als extern met de andere waterpartners en gebiedspartijen<br />

plaats.<br />

Concreet ging het om het organiseren van interactieve<br />

werksessies met ambtelijke vertegenwoordigers van de<br />

waterpartners en (ambtelijke) vertegenwoordigers van<br />

maatschappelijke organisaties. De werksessies waren gericht<br />

op het gezamenlijk bepalen van een werkbaar en kosteneffectief<br />

pakket aan waterkwaliteitsmaatregelen per<br />

oppervlaktewaterlichaam incl. het stroomgebied.<br />

Het in beeld brengen van de waterkwaliteitsopgave geldt<br />

Activiteit Doel Actie/initiatief door:<br />

Uitvoeren watersysteemanalyse Het opstellen van een zo volledig mogelijke gebiedsbeschrijving (toestand,<br />

knelpunten).<br />

Uitvoeren actoren- én krachtenveldanalyse<br />

Inventariseren maatregelen huidig<br />

beleid<br />

Opstellen stappenplannen per<br />

gebied<br />

Tabel 3.1: Activiteiten binnen de stap ’Huiswerk’<br />

Tabel 3.2: Activiteiten binnen de stap ’Gebiedsprocessen’<br />

Het verkennen van de gebiedspartijen (maatschappelijke belangenorganisaties)<br />

die bij het gebiedsproces moeten worden betrokken.<br />

Het samenstellen van een overzicht van bestaande, concreet voorgenomen<br />

waterkwaliteitsmaatregelen/voor waterkwaliteit relevante maatregelen.<br />

Het bepalen van (beleids)kaders en werkafspraken voor het uitvoeren<br />

van het werkproces.<br />

Het verkrijgen van ambtelijke en, indien gewenst, bestuurlijke instemming<br />

voor en betrokkenheid bij het gebiedsproces.<br />

Delfl and i.s.m. RWS, gemeenten<br />

Delfl and i.s.m. gemeenten<br />

Delfl and, RWS, gemeenten, provincie<br />

Delfl and, RWS, provincie, gemeenten<br />

Activiteit Doel Actie/initiatief door:<br />

Gebiedsproces per kleinschalig<br />

oppervlaktewaterlichaam<br />

(polders, 3x)<br />

Gebiedsproces voor de Oost- en de<br />

Westboezem<br />

Gebiedsproces rondom<br />

duinwaterinfi ltratieplassen<br />

Het samen met andere waterpartners en de gebiedspartijen bepalen van<br />

de regionale waterkwaliteitsopgave in de vorm van:<br />

- Uitvoerbare maatregelen en een daaruit samengesteld en<br />

gedragen pakket;<br />

- (Breed) gedragen (ecologische) waterkwaliteitsdoelen op basis<br />

van het mogelijke doelbereik van de gekozen maatregelen;<br />

- Gedragen (chemische) waterkwaliteitsdoelen.<br />

Delfl and, buurwaterschappen,<br />

RWS, provincie, gemeenten,<br />

belangenorganisaties<br />

Delfl and, RWS, provincie,<br />

gemeenten, belangenorganisaties<br />

Delfl and, buurwaterschappen,<br />

drinkwaterleidingbedrijven,<br />

provincie, belangenorganisaties


niet alleen voor de regionale watersystemen. Ook voor de<br />

gedefi nieerde grondwaterlichamen en de landelijke watersystemen<br />

moet de opgave in beeld worden gebracht. Deze<br />

opgaven kunnen van invloed zijn (randvoorwaarden, directe relaties)<br />

op de regionale waterkwaliteitsopgave. Het initiatief<br />

hiervoor lag bij de andere waterpartners, resp. provincie en<br />

rijkswaterstaat. Deze organisaties werden gevraagd de benodigde<br />

informatie in de ‘gebiedsprocessen’ in te brengen.<br />

Faseren<br />

Vanwege de beschikbare capaciteit, middelen én vanuit<br />

inhoudelijke aspecten heeft Delfl and met de gebiedspartijen<br />

afgesproken de gebiedsprocessen van de waterlichamen<br />

te faseren. In het najaar van 2006 is gestart met de<br />

gebiedsprocessen rondom:<br />

[A] De ‘kleinere’ oppervlaktewaterlichamen (Polder van<br />

Nootdorp 2 , Zuidpolder van Delfgauw, Polder Berkel,<br />

de Holierhoekse en Zouteveense Polder)<br />

[B] De ‘waterparels’ (de Banken, de Scheg en de Ackerdijkse<br />

Plassen) en de zwemwateren.<br />

Begin 2007 volgden de processen rondom:<br />

[C] De twee ‘grotere’ oppervlaktewaterlichamen: West- en<br />

Oostboezem.<br />

[D] De drinkwaterinfi ltratieplassen in de duinen. Hiervoor<br />

is een gezamenlijk proces met Hoogheemraadschap<br />

van Rijnland en Hollands Noorderkwartier uitgevoerd.<br />

Dit faseren bood de mogelijkheid om het beoogde resultaat,<br />

ee0aterkwaliteitsdoelen en betaalbare maatregelenpakketten,<br />

te bereiken:<br />

- De mogelijkheid om kennis, leerpunten en ervaring op<br />

te doen met het vormgeven, begeleiden en uitvoeren<br />

van ‘gebiedsprocessen’ rondom de ‘kleinere’ oppervlaktewaterlichamen<br />

dan wel de andere oppervlaktewateren;<br />

- De mogelijkheid om de kennis, leerpunten en ervaringen<br />

vanuit de pilots te gebruiken bij het opzetten van de<br />

‘gebiedsprocessen’ rondom de meer complexe gebieden<br />

West- en Oostboezem (immers de twee <strong>KRW</strong>-piltoprojecten<br />

waren pas eind 2006 afgerond).<br />

Voor de detailanalyse zijn aparte gebiedsprocessen gevoerd.<br />

Voor de kleine polderwaterlichamen en de grotere<br />

boezemwaterlichamen. Na verloop van tijd zijn de gebiedsprocessen<br />

wel naar elkaar toegelopen en samengevoegd.<br />

Er bleek geen meerwaarde meer te bestaan in het blijven<br />

splitsen van gebiedsprocessen van de verschillende waterlichamen.<br />

Voor verdere uitleg over de organisatie van<br />

de gebiedsprocessen zie hoofdstuk 4.<br />

3.4 Analyse<br />

Delfl and is in samenspraak met gebiedspartijen gekomen<br />

tot haalbare waterkwaliteitsdoelen en uitvoerbare maatregelenpakketten.<br />

Delfl and heeft naast het ‘huiswerk’ ook<br />

aanvullende input uit de ‘gebiedsprocessen’ gegenereerd<br />

voor het opstellen van ecologische doelen en een overzicht<br />

van mogelijke maatregelen.<br />

Activiteit Doel Actie/initiatief door:<br />

Inventariseren chemische waterkwaliteitsdoelen<br />

Het in beeld brengen van alle relevante chemische waterkwaliteitsdoelen<br />

(normen).<br />

17<br />

DG Water (Min V&W), Delfl and<br />

Opstellen maatlatten Het opstellen van maatlatten voor kunstmatige watertypen Delfl and, buurwaterschappen<br />

Opstellen MEP – GEP Het opstellen van referentiebeelden en ecologische waterkwaliteitsdoelen<br />

per watertype<br />

Inventariseren mogelijke maatregelen<br />

Uitwerken en onderbouwen uitkomsten<br />

‘gebiedsproces’<br />

Tabel 3.3: Activiteiten binnen de stap ’Analyse’<br />

Het samenstellen van een longlist van alle mogelijke waterkwaliteitsmaatregelen.<br />

Het uitwerken en onderbouwen van de waterkwaliteitsopgave (toetsen<br />

maatregelenpakketten op effecten).<br />

Delfl and<br />

Delfl and, RWS, gemeenten,<br />

provincie, maatschappelijke<br />

belangenorganisaties<br />

Delfl and, RWS, provincie,<br />

gemeenten<br />

2. In een later stadium van het proces is waterlichaam Polder van Nootdorp van de waterlichamenkaart verdwenen. Uit nadere analyses en als gevolg van herverdeling van de polder bleek hij niet meer te<br />

voldoen aan het oppervlaktecriterium van 1000 ha.


Het onderdeel analyse had als doel om het werk uit de<br />

stappen huiswerk en gebiedsproces te vertalen naar de<br />

vereisten van de <strong>KRW</strong>. Daarnaast ging het binnen deze<br />

stap gaat het ook om het toetsen van de effecten van gekozen<br />

maatregelen via het waterkwaliteitsinstrumentarium.<br />

De resultaten worden weer in de ‘gebiedsprocessen’<br />

ingebracht. Op deze manier is de iteratieslag gemaakt.<br />

Bij aanvang van de detailanalyse was het de bedoeling om<br />

voor het beheergebied van Delfl and aparte maatlatten op<br />

te stellen en aparte MEP’s en GEP’s op te stellen. Delfl and<br />

is hier samen met de gebiedspartijen en omliggende waterschappen<br />

begin 2007 ook mee begonnen, echter tegelijkertijd<br />

was gestart met het opstellen van landelijke<br />

<strong>KRW</strong>-maatlatten specifi ek voor Sloten en Kanalen. Deze<br />

hebben hun weerslag gekregen in de Default maatlat<br />

Sloten en Kanalen. In het gebiedsproces <strong>KRW</strong>-Delfl and is<br />

ervoor gekozen om ook deze default te gebruiken omdat<br />

daarmee aangesloten wordt op de landelijke systematiek.<br />

Daarnaast werden de default maatlatten als goed bruikbaar<br />

ervaren voor de waterlichamen van Delfl and.<br />

3.5 Synthese<br />

De resultaten van alle ‘gebiedsprocessen’ zijn samengebracht<br />

in twee eindrapporten. Het betreft een gebiedsrapportage<br />

voor het <strong>KRW</strong> proces in Delfl and waarin een<br />

samenvatting is weergegeven van het totaal doorlopen<br />

proces en een technische achtergrondreportage die een<br />

inhoudelijke en gedetailleerde weergave is van de detailanalyse.<br />

In dit rapport wordt de complete waterkwaliteitsopgave<br />

vanuit de <strong>KRW</strong> voor Delfl and gepresenteerd.<br />

Product<br />

Een eindrapport met de complete waterkwaliteitsopgave<br />

vanuit de <strong>KRW</strong> voor Delfl and en een verantwoording voor<br />

de gevoerde gebiedsprocessen. Vooraf is bij het opstellen<br />

van het procesontwerp voor het Delfl andse gebiedsproces<br />

een indicatie gegeven hoe het eindproduct eruit zou moeten<br />

zien. Deze onderdelen zijn hieronder kort weergege-<br />

18<br />

ven. Vanzelfsprekend zijn in de loop van het proces andere<br />

inzichten ontstaan waardoor het uiteindelijke eindproduct<br />

er anders uitziet. Zoals reeds eerder aangegeven in<br />

deze rapportage zijn de uitkomsten van het gebiedsproces<br />

van de <strong>KRW</strong> in Delfl and vastgelegd in twee rapportages<br />

en een bestuursovereenkomst.<br />

- Een zo goed mogelijke beschrijving van het functioneren<br />

van het watersysteem met nadruk op een toestandsbeschrijving<br />

(chemisch en ecologisch), een knelpunten-<br />

en bronnenanalyse;<br />

- Een set van kaartbeelden met de begrenzingen en typeringen<br />

(status, categorie, watertype) van alle oppervlaktewaterlichamen<br />

volgens de defi nitievoorschriften<br />

van de <strong>KRW</strong>.<br />

- Een set van kaartbeelden met beelden van de chemische<br />

en ecologische toestand;<br />

- Alle (ontwerp-)chemische en ecologische waterkwaliteitsdoelen<br />

(GCT+GEP’s) voor Delfl and incl. een onderbouwing<br />

van het gekozen ambitieniveau (waarom wel<br />

en niet streven naar een bepaald doelbereik?);<br />

- Alle (ontwerp-)maatregelenpakketten voor Delfl and<br />

incl. een overzicht van de kosten en baten (voor zover<br />

mogelijk), de uitvoerende partijen én een onderbouwing<br />

van de keuzes (waarom wel en niet bepaalde<br />

maatregelen uitvoeren?);<br />

- Een planning/fasering van de uitvoering incl. onderbouwing<br />

van de keuzes;<br />

- Een set van kaartbeelden met de locaties waar bepaalde<br />

maatregelen zijn voorzien;<br />

- Een operationeel meetprogramma met bijbehorend<br />

meetplan.<br />

Activiteit Doel Actie/initiatief door:<br />

Uitvoeren MKBA Het in beeld brengen van maatschappelijke kosten + baten als input<br />

voor integraal afgewogen besluitvorming door betrokken besturen.<br />

Opstellen eindrapport detailanalyse<br />

<strong>KRW</strong><br />

Tabel 3.4: Activiteiten binnen de stap ’Synthese’<br />

Het bijeenbrengen van alle informatie vanuit de ‘gebiedsprocessen’ tot<br />

één rapport.<br />

Initiatief: Provincie ZH<br />

Actie: waterpartners<br />

Delfl and i.s.m. RWS, provincie,<br />

gemeenten


4 Organisatie en afstemming<br />

Delfl and is samen met de provincie en gemeenten in het gebied verantwoordelijk voor<br />

het opstellen van haalbare waterkwaliteitsdoelen en uitvoerbare maatregelpakketten,<br />

inclusief een kostenverdeling en een planning. In samenwerking met het Stadsgewest<br />

Haaglanden en maatschappelijke organisaties hebben deze partijen het gebiedsproces<br />

voor de Kaderrichtlijn Water in Delfl and vormgegeven.<br />

20


4.1 Organisatie <strong>KRW</strong><br />

Op grond van een indeling in deelstroomgebieden zijn<br />

voor het uitwerken van de <strong>KRW</strong> zeven regionale samenwerkingsverbanden<br />

en een landelijke structuur opgezet.<br />

Deze structuren staan niet los van ontwikkelingen als<br />

NBW en WB21 binnen het waterbeheer. Verder zijn voor<br />

het uitvoeren van de <strong>KRW</strong> binnen Rijn-West basisafspraken<br />

gemaakt over de rol- en taakverdeling tussen de verschillende<br />

partijen. Deze afspraken zijn verder uitgewerkt<br />

in werkprocessen per waterbeheerder, in samenspraak<br />

met betrokken partijen.<br />

Figuur 4.1: Organisatie <strong>KRW</strong> in Nederland<br />

Landelijk niveau<br />

Op landelijk niveau is het Landelijk Bestuurlijk Overleg<br />

Water (LBOW) ingesteld. Dit overleg richt zich op het aansturen<br />

van het Nederlandse waterbeleid en voert dus de<br />

regie over het uitvoeren van de <strong>KRW</strong>. De Staatssecretaris<br />

van Verkeer en Waterstaat zit het overleg voor. De regionale<br />

waterbeheerders zijn via de koepelorganisaties<br />

(Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en<br />

Vereniging van Nederlandse Gemeenten) in het overleg<br />

vertegenwoordigt.<br />

Besluitvorming door het LBOW wordt ambtelijk voorbereid<br />

door de Regiegroep. Dit overleg op hoog ambtelijk niveau<br />

wordt voorgezeten door de landelijke projectleider<br />

<strong>KRW</strong> ofwel stroomgebiedcoördinator. De coördinator is<br />

aangesteld door de Staatssecretaris en verantwoordelijk<br />

voor het coördineren en afstemmen van de werkzaamheden<br />

tussen het landelijke en het regionale niveau én<br />

tussen de verschillende deelstroomgebieden. De stroomgebiedcoördinator<br />

wordt geassisteerd door adjunctstroomgebiedcoördinatoren.<br />

Regionaal niveau<br />

Op regionaal schaalniveau (deelstroomgebieden) zijn<br />

voor het uitwerken van de <strong>KRW</strong> overlegstructuren opgezet.<br />

Delfl and maakt geheel deel uit van het deelstroom-<br />

gebied Rijn-West en dus neemt het hoogheemraadschap<br />

deel aan het gelijknamige regionale samenwerkingsverband.<br />

Het samenwerkingsverband Rijn-West is een hulpstructuur<br />

om de <strong>KRW</strong> uit te werken. De samenwerking<br />

richt zich op het afstemmen en plannen van onderlinge<br />

activiteiten als ook het gezamenlijk agenderen van knelpunten<br />

bij én informeren van de Rijksoverheid.<br />

Het samenwerkingsverband wordt aangestuurd door het<br />

Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-West (RBO RW). Aan dit<br />

overleg nemen alle provincies, alle waterschappen, enkele<br />

bestuursleden van de gemeenten (als vertegenwoordigers<br />

van alle gemeenten) en leidinggevenden van de regionale<br />

directies van Rijkswaterstaat én LNV deel.<br />

Het RBO RW wordt ondersteund door het Regionaal<br />

Ambtelijk Overleg Rijn-West (RAO RW), een kernteam en<br />

inhoudelijke werkgroepen. Maatschappelijke belangenorganisaties<br />

zijn bij het uitwerken van de richtlijn betrokken<br />

via de regionale klankbordgroep. Deze adviseert<br />

aan het RBO RW.<br />

Het RBO RW neemt niet de formele en autonome rollen en<br />

taken van de betrokken overheidsbesturen over. Besluitvorming<br />

en planvorming blijven bevoegdheden van de<br />

afzonderlijke besturen; het RBO RW bereid enkel en alleen<br />

de besluitvorming in deze besturen voor. Het RBO RW coordineert<br />

niet de afstemming tussen de <strong>KRW</strong> met de uitvoering<br />

van WB21. Dit wordt overgelaten aan de afzonderlijke<br />

waterschapsbesturen via gebiedsgericht maatwerk.<br />

Aanvullend op het RBO RW en het RAO RW voert Delfl and<br />

regelmatig overleg met haar buurwaterschappen, zowel<br />

bestuurlijk als ambtelijk. Dit om tot gezamenlijke standpuntbepaling<br />

dan wel uitwerking van verschillende onderdelen<br />

te komen.<br />

4.2 Organisatie gebiedsprocessen<br />

Voor de regionale overheden is het belangrijk dat in het<br />

SGBP haalbare waterkwaliteitsdoelen en realistische<br />

maatregelenpakketten worden opgenomen. Daarom werken<br />

de Provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap<br />

van Delfl and en de gemeenten binnen het beheergebied<br />

van Delfl and samen aan hun bijdrage aan het SGBP. Dit<br />

heet het gebiedsproces <strong>KRW</strong>-Delfl and.<br />

Een eerdere verkenning heeft geleerd dat de <strong>KRW</strong>-opgave<br />

in het beheergebied van Delfl and omvangrijk is en ruimtelijke<br />

implicaties heeft. De benodigde maatregelen liggen<br />

voor een belangrijk deel op het werkterrein van waterschap<br />

en gemeenten en in mindere mate op dat van de<br />

21


provincie. Het Stadsgewest Haaglanden was verantwoordelijk<br />

voor het voorzitterschap van het BO <strong>KRW</strong>.<br />

De betrokken partijen hebben elkaar nodig voor het vinden<br />

van de meest effectieve oplossingen. Voor de uitwerking<br />

van de defi nitieve maatregelenpakketten is een goede afstemming<br />

vereist. Op 5 februari 2007 is daarom besloten<br />

een bestuurlijk afstemmingsoverleg over de <strong>KRW</strong> in het<br />

leven te roepen voor het beheergebied van Delfl and.<br />

Hoe het gebiedsproces in Delfl and is georganiseerd, is<br />

weergegeven in onderstaande fi guur.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

Figuur 4.2: Stroomschema van het gebiedsproces in Delfl and<br />

<br />

<br />

Er is gekozen voor een aanpak waarbij gebiedsprocessen<br />

centraal staan. Zo worden de overheden en maatschappelijke<br />

belangenorganisaties optimaal betrokken bij het<br />

vaststellen van de doelen en de maatregelen, waardoor<br />

gezamenlijkheid en medeverantwoordelijkheid ontstaat.<br />

Voor de waterlichamen werkte het hoogheemraadschap<br />

voorstellen voor de waterkwaliteitsopgave stap voor stap<br />

uit. Deze voorstellen werden aan de gebiedswerkgroepen<br />

(de werksessies) en in bilaterale contacten voorgelegd en<br />

besproken. De opbouw van de maatregelenpakketten was<br />

een gezamenlijk proces van voorbereiden door het hoogheemraadschap<br />

met inhoudelijke inbreng van de partijen.<br />

22<br />

De uiteindelijke voorstellen voor waterkwaliteitsopgave<br />

en maatregelen werden via het ambtelijk overleg en de<br />

klankbordgroep ter besluitvorming doorgeleid naar het<br />

Bestuurlijk Overleg.<br />

Bestuurlijk Overleg <strong>KRW</strong><br />

Het Bestuurlijk Overleg <strong>KRW</strong> Delfl and (BO <strong>KRW</strong>) geeft sturing<br />

aan de uitwerking van de bijdrage vanuit het beheergebied<br />

van Delfl and aan het SGBP. Het overleg stuurt de<br />

ambtelijke uitwerking aan en beslist over het pakket van<br />

doelen en maatregelen dat wordt aangeleverd aan het Regionaal<br />

Bestuurlijk Overleg (RBO) Rijn-West ten behoeve<br />

van het SGBP.<br />

De afzonderlijke organisaties (gemeenten, hoogheemraadschap,<br />

provincie) stellen vervolgens in hun bestuur<br />

de maatregelen vast die op hun werkterrein liggen.<br />

Het Bestuurlijk Overleg bestaat uit bestuurlijke vertegenwoordigers<br />

van de gemeenten 3 , het hoogheemraadschap<br />

van Delfl and, de provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat<br />

(voor de samenstelling zie bijlage 2). Delfl and voert<br />

hierbij het secretariaat.<br />

Ambtelijk overleg<br />

Hierin hebben zitting de ambtelijke vertegenwoordigers<br />

van de waterpartners. De taak van het ambtelijk overleg is<br />

het voorbereiden van de vergaderingen van het Bestuurlijk<br />

Overleg <strong>KRW</strong>.<br />

Klankbordgroep<br />

De rol van de klankbordgroep is meedenken bij het opstellen<br />

van doelen en maatregelen en refl ecteren op de doelen<br />

en maatregelen die uiteindelijk worden voorgelegd<br />

aan het BO <strong>KRW</strong>. De bevindingen van de klankbordgroep<br />

worden ingebracht en meegewogen in het BO <strong>KRW</strong>.<br />

Hierin zijn vertegenwoordigd organisaties op het gebied<br />

van landbouw, natuur, milieu, visserij, recreatie en bedrijfsleven<br />

(voor de samenstelling zie bijlage 2).<br />

Werksessies met betrokken overheden en belangenorganisaties<br />

vormden de basis voor de inhoudelijke voorbereiding<br />

van het BO <strong>KRW</strong> Delfl and. De werksessies werden<br />

georganiseerd per waterlichaam.<br />

Voor het totale gebiedsproces vervulde het hoogheemraadschap<br />

van Delfl and de trekkersrol.<br />

3. De gemeenten gelegen binnen het beheergebied van Delfl and en direct betrokken bij de <strong>KRW</strong>-opgave zijn: Delft, Den Haag, Lansingerland, Leidschendam-Voorburg, Maassluis, Midden-Delfl and, Pijnacker-<br />

Nootdorp, Rijswijk, Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Wassenaar, Westland en het stadsgewest Haaglanden.


Relatie met Rijn-West<br />

Het uitwerken van de <strong>KRW</strong> wordt op het niveau van het deelstroomgebied<br />

Rijn-West bestuurlijk begeleid door het Regionaal<br />

Bestuurlijk Overleg Rijn-West (RBO RW). Aan dit overleg<br />

nemen vertegenwoordigers van alle waterpartners deel.<br />

4.3 Rollen, taken en bevoegdheden betrokken partijen<br />

Hoogheemraadschap van Delfl and<br />

Het Hoogheemraadschap van Delfl and had binnen zijn<br />

beheergebied twee rollen in het <strong>KRW</strong> werkproces: procesmanager<br />

(initiator en facilitator) van de detailanalyse en<br />

waterkwaliteitsbeheerder. Deze laatste rol brengt met zich<br />

mee dat Delfl and binnen het <strong>KRW</strong> proces als “waterautoriteit”<br />

ofwel het kennisinstituut voor waterbeheer optreedt,<br />

die alle benodigde watersysteemkennis in het gebiedsgerichte<br />

proces inbrengt. Daarnaast is Delfl and besluitvormer<br />

wat betreft het vastleggen van doelen, uitvoerbare maatregelen<br />

en kosten in Waterbeheerplannen en is zij (mede)<br />

fi nancier van (een deel van) de uit te voeren maatregelen.<br />

Gemeenten binnen Delfl and<br />

Gemeenten hadden als lokaal bestuur een inhoudelijke<br />

en een besluitvormende taak. Het ging hier om de inbreng<br />

van informatie vanuit beleids- en beheertaken op<br />

terreinen als riolering, ruimtelijke ordening, milieu, beheer<br />

& inrichting. Gemeenten hadden een deel van het<br />

instrumentarium voor het verbeteren van de (lokale) waterkwaliteit<br />

in handen. Verder ging het om het vastleggen<br />

van het gemeentelijke aandeel in de maatregelen in<br />

plannen en/of uitvoeringsprogramma’s, GRP’s, bestemmingsplannen,<br />

baggerplannen en milieubeleidsplannen.<br />

Een aantal gemeenten zijn daarnaast (mede) fi nancier<br />

van (een deel van) de uit te voeren maatregelen.<br />

Provincie Zuid-Holland<br />

De provincie had als algemeen middenbestuur de rol als<br />

integraal afweger van belangen en processen op bovenlokaal<br />

schaalniveau. Ook had zij de rollen van regionaal procesbewaker<br />

en toezichthouder. Haar taken waren o.a. om<br />

landelijke beleidskaders en beleidsbeslissingen vertalen<br />

naar bruikbare uitwerkingen voor Delfl and en de gemeenten<br />

én oplossingen aan te dragen in het geval van meningsverschillen<br />

tussen Delfl and en een gemeente. Ook is<br />

de provincie (mede)verantwoordelijk voor het fi nancieren<br />

en uitvoeren van een deel van de gekozen maatregelen.<br />

De provincie Zuid-Holland had voorts als taak om de relatie<br />

tussen grondwater en kwaliteit van de regionale<br />

watersystemen in beeld te brengen en de opgave voor<br />

het grondwater uit te werken.<br />

Rijksoverheid<br />

Ministeries; De Rijksoverheid (de ministeries van VROM,<br />

V&W en LNV) vertegenwoordigt Nederland als lidstaat<br />

binnen de Europese Unie en is primair verantwoordelijk<br />

voor het uitvoeren van de <strong>KRW</strong>, de verantwoording naar<br />

de Europese Commissie en de afstemming met andere<br />

lidstaten. Vanuit haar rol van landelijk beleidsmaker en<br />

wetgever is zij verantwoordelijk voor het opstellen van<br />

landelijk generieke beleidskaders, het beschikbaar stellen<br />

van wettelijke instrumenten en/of het formuleren van<br />

maatregelen om vastgestelde beleidskaders uit te voeren.<br />

Ook heeft de Rijksoverheid de rol van toetser van de resultaten<br />

van de door de regionale samenwerkingsverbanden<br />

aangereikte uitwerkingen. Ook de Rijksoverheid is medeverantwoordelijk<br />

voor het fi nancieren en uitvoeren van<br />

een deel van de gekozen maatregelen.<br />

Rijkswaterstaat (regionale directies); Rijkswaterstaat<br />

had als waterbeheerder van het hoofdwatersysteem de<br />

rol de waterkwaliteitsopgave voor de begrensde oppervlaktewaterlichamen<br />

binnen het hoofdwatersysteem in<br />

beeld te brengen. Vanuit die opgave had zij ook de taak<br />

de randvoorwaarden en raakvlakken tussen het hoofdwatersysteem<br />

en het regionale watersysteem van Delfl and in<br />

beeld te brengen. Als waterbeheerder was Rijkswaterstaat<br />

verantwoordelijk voor het uitvoeren van hun aandeel in<br />

de gekozen maatregelen en daarmee ook voor het regelen<br />

van de fi nanciering van deze maatregelen.<br />

Europese Unie<br />

De Europese Unie stelt als beleidsmaker en wetgever generieke<br />

beleidskaders voor het waterheer en aanverwante<br />

beleidsterreinen op én stelt wettelijke instrumenten beschikbaar<br />

dan wel formuleert uitvoerbare maatregelen.<br />

Een voorbeeld is het vaststellen van Europese chemische<br />

waterkwaliteitsdoelen (normen) voor prioritaire en andere<br />

milieugevaarlijke stoffen. De Europese Commissie<br />

toetst als coördinator en toezichthouder de ontwikkelingen<br />

op (inter)nationaal niveau en de SGBP’s, zoals die door<br />

de lidstaten moeten worden aangeleverd. Ook de Europese<br />

Unie heeft de rollen van medefi nancier en uitvoerder<br />

van een deel van de gekozen maatregelen.<br />

Maatschappelijke belangenorganisatie / gebiedspartijen<br />

De organisaties op het gebied van landbouw, natuur, milieu,<br />

visserij, recreatie en bedrijfsleven dachten mee bij het<br />

opstellen van doelen en maatregelen. Zij brachten daarbij<br />

hun (gebieds)kennis en ervaring in.<br />

23


5 Communicatie en publieke<br />

participatie<br />

De Kaderrichtlijn Water vraagt van de lidstaten om maatschappelijke organisaties en<br />

het brede publiek zo vroeg mogelijk te betrekken bij de uitvoering van de richtlijn. Het<br />

betrekken van verschillende partijen bij het <strong>KRW</strong>-proces heeft een positieve invloed op<br />

de kwaliteit van de besluitvorming. Het creëren van bewustzijn voor het belang van<br />

een goede waterkwaliteit en draagvlak voor maatregelen zijn daar onlosmakelijk mee<br />

verbonden.<br />

24


5.1 Inleiding<br />

Delfl and heeft de waterpartners en alle relevante gebiedspartijen<br />

betrokken bij het bepalen van waterkwaliteitsopgave.<br />

De Kaderrichtlijn Water vereist intensieve<br />

samenwerking voor het formuleren van de waterkwaliteitsdoelen<br />

en maatregelen. Gemeenten, provincie<br />

en belangenorganisaties hebben actief meegedaan en<br />

hun kennis en ervaring ingebracht in het proces. Voor<br />

communicatie over de Kaderrichtlijn Water en actieve<br />

betrokkenheid van belanghebbenden heeft Delfl and de<br />

volgende uitgangspunten geformuleerd:<br />

1. Delfl and voldoet aan artikel 14 van de <strong>KRW</strong> en de afspraken<br />

die binnen Rijn-West zijn gemaakt.<br />

2. Gemeenten, provincie en rijkswaterstaat zijn vanuit<br />

hun taken en verantwoordelijkheden in het <strong>KRW</strong>-proces<br />

partner in de gebiedsprocessen.<br />

3. Aan maatschappelijke organisaties op het gebied van<br />

landbouw, visserij, natuur en milieu, recreatie en economie<br />

wordt de gelegenheid geboden actief te participeren<br />

in de <strong>KRW</strong>-gebiedsprocessen.<br />

4. Burgers worden voldoende geïnformeerd om gebruik<br />

te kunnen maken van inspraakprocedures.<br />

5. Met gemeenten worden afspraken gemaakt over het<br />

betrekken van burgers bij het gebiedsgericht uitwerken<br />

van maatregelen in het vervolgtraject.<br />

5.2 Participatie in het gebiedsproces<br />

Uitgangspunt bij de gekozen vorm van participatie is dat<br />

de maatschappelijke belangenorganisaties in dit proces<br />

individuele burgers en (agrarische) bedrijven vertegenwoordigen<br />

bij het uitwerken van de <strong>KRW</strong>.<br />

De praktijk en diverse onderzoeken leren, dat participatie<br />

pas zinvol is wanneer het onderwerp voldoende concreet<br />

is, het de leefomgeving van de burger raakt en er een handelingsperspectief<br />

voor de burger aan verbonden kan<br />

worden. Het <strong>KRW</strong>-proces voldoet niet aan deze punten,<br />

zodat er voor gekozen is het participatieproces via maatschappelijke<br />

belangenorganisaties te laten plaatsvinden.<br />

In 2007 en 2008 heeft Delfl and een intensief gebiedsproces<br />

gevoerd voor het opstellen van waterkwaliteitsdoelen<br />

en bijbehorende maatregelpakketten voor<br />

waterlichamen, waterparels en zwemwateren. Bij deze<br />

gebiedsprocessen waren alle relevante partijen in het<br />

gebied betrokken. Delfl and heeft per waterlichaam een<br />

aantal werksessies (zie tabel 5.1.) voor gemeenten, provincie<br />

en maatschappelijke organisaties georganiseerd.<br />

Tijdens de sessies brachten de gebiedspartijen informatie<br />

en hun kennis in en hebben de partijen meegedacht<br />

en meegepraat over mogelijke maatregelpakketten en<br />

waterkwaliteitsdoelen.<br />

Ter ondersteuning van het gebiedsproces is een Bestuurlijk<br />

Overleg <strong>KRW</strong> Delfl and, Ambtelijk Overleg <strong>KRW</strong> <strong>Delfland</strong><br />

en een klankbordgroep met vertegenwoordigers in<br />

het leven geroepen. De resultaten van de werksessies zijn<br />

voorgelegd aan het Bestuurlijk Overleg <strong>KRW</strong> Delfl and. Ter<br />

voorbereiding van dit bestuurlijk overleg werden de resultaten<br />

besproken in een ambtelijk platform en in de klankbordgroep<br />

waarin de maatschappelijke organisaties zijn<br />

vertegenwoordigd. Maatschappelijke organisaties hebben<br />

via deze klankbordgroep hun belangen behartigd en<br />

op een strategisch niveau over de resultaten van de werksessies<br />

gediscussieerd.<br />

5.3 Burgerparticipatie in samenwerking met gemeenten<br />

Vanaf 2009 gaat de uitvoering van de Kaderrichtlijn<br />

Water van start. Door concrete en lokale maatregelen<br />

voor te leggen, is zinvolle participatie van burgers mogelijk.<br />

Eerder in het <strong>KRW</strong>-proces zijn de onderwerpen<br />

te abstract en raken zij onvoldoende de leefomgeving<br />

van mensen. Delfl and wil bij het nemen van maatregelen<br />

inwoners actief benaderen en betrekken. De Kaderrichtlijn<br />

Water maatregelen moeten ook worden<br />

verwerkt in de waterplannen van gemeenten. Bij het<br />

opstellen van de plannen spreekt Delfl and met de gemeenten<br />

af op welke wijze burgers betrokken kunnen<br />

worden bij het gebiedsgericht uitwerken van maatregelen<br />

in het vervolgtraject. Delfl and zal de gemeenten<br />

bij communicatie over dit onderwerp zoveel mogelijk<br />

ondersteunen en faciliteren.<br />

Burgerparticipatie maakt onderdeel uit van de gemeentelijke<br />

waterplannen die gemiddeld eens in de vier tot<br />

zes jaar worden herzien en vastgesteld. Activiteiten<br />

voor communicatie over de gemeentelijke waterplannen<br />

die Delfl and in samenwerking met gemeenten zal<br />

ondernemen zijn onder andere tentoonstellingen en<br />

themapagina’s in huis-aan-huisbladen. Naast samenwerking<br />

met gemeenten zoekt Delfl and ook samenwerking<br />

met de Natuur- en Milieueducatiecentra voor het<br />

organiseren van excursies naar plekken in het gebied<br />

waar maatregelen zijn of worden genomen ter verbetering<br />

van de waterkwaliteit.<br />

5.4 Communicatie met de omgeving<br />

Bij het <strong>KRW</strong>-proces van Delfl and, inclusief de participatie,<br />

speelt communicatie een belangrijke ondersteunende rol.<br />

Betrokkenen bij het proces zijn steeds goed geïnformeerd.<br />

25


Op de website van Delfl and zijn relevante documenten<br />

voor het gebiedsproces opgenomen.<br />

Communicatieactiviteiten van Delfl and naar het algemeen<br />

publiek richtte zich op het thema waterkwaliteit in<br />

relatie tot leefomgeving. Dit thema is de afgelopen jaren<br />

enigszins onderbelicht gebleven en krijgt door de Kaderrichtlijn<br />

Water meer aandacht.<br />

De doelstellingen die Delfl and voor communicatie gericht<br />

op waterpartners, maatschappelijke belangenorganisaties,<br />

individuele inwoners en medewerkers van Delfl and<br />

over de Kaderrichtlijn Water zijn:<br />

1. Gebiedsactoren bewust maken van het belang van<br />

een goede waterkwaliteit.<br />

2. Draagvlak creëren voor de benodigde waterkwaliteitsmaatregelen.<br />

3. Een actieve en positieve betrokkenheid van waterpartners<br />

en gebiedspartijen, leidend tot een actieve houding<br />

in de gebiedsprocessen én het verbeteren van de<br />

waterkwaliteit.<br />

Kernboodschap<br />

Deze kernboodschap zorgt voor eenduidigheid in de communicatie.<br />

Dit basisverhaal biedt een inhoudelijk kader<br />

voor nadere invulling in verschillende communicatiemiddelen<br />

en –instrumenten. Om communicatie goed aan te<br />

sluiten op de wensen van doelgroep wordt per doelgroep<br />

een vertaalslag gemaakt van de kernboodschap.<br />

De zorg voor de waterkwaliteit is een van de kerntaken van<br />

Delfl and. Het waterschap maakt zich sterk voor schoon en<br />

gezond water in kanalen, sloten en plassen. Water waarin<br />

planten en dieren goed kunnen leven. Schoon water om<br />

veilig in te zwemmen, te vissen en te varen; waar toekomstige<br />

generaties nog lang van kunnen genieten.<br />

26<br />

Het water in het gebied van Delfl and staat er nu niet<br />

overal goed voor. Delfl and spant zich in dit te verbeteren.<br />

Bijvoorbeeld door het aanleggen van natuurvriendelijke<br />

oevers. Tussen het riet en biezen is het goed toeven voor<br />

vissen en vogels. Er ontstaat een natuurlijk evenwicht en<br />

daarmee helder en schoon water.<br />

Het aanleggen en onderhouden van natuurvriendelijke<br />

oevers is een van de maatregelen die Delfl and neemt om<br />

de waterkwaliteit te verbeteren. In samenwerking met<br />

gemeenten en organisaties op het gebied van landbouw,<br />

recreatie, natuur en milieu werkt Delfl and aan meer oplossingen.<br />

Dit gebeurt ook in Europees verband. Nieuwe<br />

wetgeving verplicht alle lidstaten van de Europese Unie<br />

maatregelen te nemen die de waterkwaliteit verbeteren.<br />

In 2009 geven alle landen aan op welke manier zij dit willen<br />

bereiken. En in 2015 moeten de oppervlaktewateren<br />

ook echt veel schoner zijn. Voor Delfl and en gemeenten<br />

betekent dit, dat wij ons de komende jaren extra inspannen<br />

om het water in ons gebied schoner te krijgen.<br />

5.5 Middelen en activiteiten<br />

Vanaf 2006 is communicatie over waterkwaliteit en de<br />

kaderrichtlijn Water geïntensiveerd. In een aantal corporate<br />

communicatieuitingen waaronder de website en<br />

de Delfl andfi lm heeft het onderwerp een plek gekregen.<br />

Daarnaast is het onderwerp steeds onder de aandacht<br />

gebracht in andere uitingen van Delfl and te weten <strong>Delfland</strong>s<br />

Peil, Op Peil, de elektronische nieuwsbrief, de informatiepagina<br />

in huis-aan-huisbladen en lunch- en<br />

ontbijtbijeenkomsten. Ook bij activiteiten als de introductieprogramma’s<br />

voor nieuwe gemeenteraadsleden<br />

en de publieksevenementen staat het onderwerp op de<br />

agenda.


Datum Activiteit Doel Doelgroep<br />

8 november 2005 Startbijeenkomst <strong>KRW</strong> Toelichtingen op doel, inhoud en aanpak<br />

<strong>KRW</strong><br />

30 november 2005 Workshop waterplannen – <strong>KRW</strong> Eerste aanzet tot het formuleren van<br />

haalbare waterkwaliteitsdoelen en<br />

het opstellen van realistische maatregelpakketten.<br />

28 februari 2006 Workshop Maatregelenpakketten<br />

<strong>KRW</strong><br />

Beeld van mogelijke maatregelen voor<br />

één van de waterlichamen. Discussie<br />

over de haalbaarheid en effectiviteit<br />

van deze maatregelen.<br />

11 mei 2006 Terugkoppelbijeenkomst <strong>KRW</strong> Terugblik en presentatie van de globale<br />

analyse. Delen kansen, knelpunten.<br />

22 januari 2007 Ambtelijke startbijeenkomst detailanalyse<br />

<strong>KRW</strong><br />

5 februari 2007 Bestuurlijke startbijeenkomst detailanalyse<br />

<strong>KRW</strong><br />

30 januari 2007 Startbijeenkomst participatie detailanalyse<br />

<strong>KRW</strong><br />

24 en 25 april 2007 Werksessie 1 Westboezem en Oostboezem<br />

22 en 24 mei 2007 Werksessie 2 Westboezem en Oostboezem<br />

26 maart 2008 Werksessie 3 Westboezem en<br />

Oostboezem<br />

Tabel 5.1: Overzicht werksessies <strong>KRW</strong> Delfl and<br />

Aftrap voor de samenwerking die waterschap,<br />

gemeenten en provincie.<br />

Startmoment voor bestuurlijke<br />

samenwerking op het <strong>KRW</strong>-dossier.<br />

Afspraken over uitgangspunten voor<br />

bestuurlijke samenwerking.<br />

Overleg over vormgeving participatie<br />

met belangenorganisaties.<br />

Delen beelden waterkwaliteit in de<br />

West- en Oostboezem. Eerste aanzet<br />

huidige, geplande en mogelijk aanvullende<br />

maatregelen.<br />

Delen beelden waterkwaliteit in de<br />

West- en Oostboezem. Eerste stap<br />

naar haalbare en betaalbare maatregelen.<br />

In deze werksessie is de eerste stap gezet<br />

naar resultaatgerichte en inspanningsverplichte<br />

maatregelen<br />

27<br />

gemeenten, provincie<br />

Gemeenten<br />

Gemeenten, provincie<br />

Gemeenten, provincie, (belangen)<br />

organisaties<br />

Ambtelijk vertegenwoordigers gemeenten,<br />

provincie, rijkswaterstaat<br />

Bestuurlijk vertegenwoordigers gemeenten,<br />

provincie, rijkswaterstaat<br />

Belangenorganisaties<br />

Gemeenten, provincie, rijkswaterstaat,<br />

(belangen)organisaties<br />

Gemeenten, provincie, Rijkswaterstaat,<br />

(belangen)organisaties<br />

Gemeenten, provincie, Rijkswaterstaat,<br />

(belangen)organisaties


6 Beleidskaders, uitgangspunten<br />

en randvoorwaarden<br />

Voor de Kaderrichtlijn Water is op diverse niveaus (samen)gewerkt aan de implementa-<br />

tie van de richtlijn. Alle waterpartners hebben verschillende taken en verantwoordelijk-<br />

heden in het <strong>KRW</strong>-dossier. In dit hoofdstuk zijn de sturende kaders, uitgangspunten en<br />

randvoorwaarden opgenomen die aan de basis hebben gestaan van de implementatie<br />

van de <strong>KRW</strong>. Immers, om goed samen te werken is het nodig om vooraf spelregels en<br />

uitgangspunten af te spreken waarmee gewerkt wordt.<br />

28


6.1 Beleidskaders en uitgangspunten<br />

6.1.1 Vastgestelde landelijke uitgangspunten en<br />

randvoorwaarden<br />

De Europese <strong>KRW</strong> is in de Nederlandse wetgeving vertaald<br />

via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is. Deze<br />

wet dient daarmee als uitgangspunt voor het <strong>KRW</strong> proces.<br />

In Nederland is op voorhand gekozen voor een pragmatische<br />

invoering van de Kaderrichtlijn Water. Hierbij geldt als<br />

uitgangspunt dat de uitwerking pragmatisch, haalbaar en<br />

betaalbaar moet zijn. Zonodig en goed beargumenteerd is<br />

faseren tot 2027 mogelijk. Pas als doelen ook in 2027 echt<br />

niet haalbaar zijn, komt verlaging van deze doelen in beeld.<br />

6.1.2 Vastgestelde regionale uitgangspunten en<br />

randvoorwaarden (Rijn-West)<br />

Het beheergebied van Delfl and maakt in zijn geheel deel<br />

uit van het deelstroomgebied Rijn-West. In het Werkplan<br />

Rijn-West 2006-2008 (RBO op 08 09 2006) is de waterkwaliteitsopgave<br />

voor de <strong>KRW</strong> als volgt gespecifi ceerd:<br />

- Waterkwaliteitsdoelen voor ecologie (<strong>KRW</strong>: Goed Ecologisch<br />

Potentieel (GEP)) en/of chemie (<strong>KRW</strong>: Goede Chemische<br />

Toestand (GCT)) per oppervlaktewaterlichaam, voor de<br />

oppervlaktewateren in beschermde gebieden, de ‘waterparels’<br />

en overige oppervlaktewateren met als termijn<br />

2027.<br />

- Tussendoelen met als termijn 2015, onderbouwt op basis<br />

van praktische (on)mogelijkheden, kostenniveaus,<br />

gebiedskansen. Varianten zijn mogelijk op basis van<br />

verschillende prioriteiten.<br />

- Benodigde maatregelen, te nemen tot en met 2015. De<br />

maatregelen worden SMART uitgewerkt.<br />

Het werkplan vermeldt verder de volgende op te leveren<br />

(tussen)producten:<br />

- Kosteneffectiviteitanalyses per waterlichaam en hogere<br />

schaalniveaus.<br />

- Bijeenkomsten met de regio over aanpak en tussenresultaten<br />

waarbij provincie, waterschappen en gemeenten<br />

gezamenlijk naar voren treden.<br />

- Voortgangsrapportages regioprocessen.<br />

- Haal- en betaalbare varianten voor doelen, maatregelen<br />

en kosten voor schoon water, met voorkeursvarianten<br />

uit de regio.<br />

- Oplevering eindrapporten door het waterschap (oppervlaktewater),<br />

de provincie (grondwater) en Rijkswaterstaat<br />

(hoofdwatersysteem Rijn-West).<br />

Daarnaast zijn door Rijn-West de volgende uitgangspunten<br />

vastgesteld:<br />

- Voor kanalen en sloten worden de default GEP’s uit de<br />

landelijk vastgestelde maatlat sloten en kanalen als<br />

uitgangspunt gebruikt (Evers et al., 2007).<br />

- Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van fasering.<br />

- Er wordt gebruik gemaakt van de Handreiking MEP/<br />

GEP.<br />

- Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de landelijke<br />

lijn.<br />

6.1.3 Vastgestelde provinciale uitgangspunten en<br />

randvoorwaarden<br />

Het College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland<br />

heeft op 5 september 2006 de volgende randvoorwaarden<br />

m.b.t. de detailanalyse vastgesteld:<br />

- De inhoud en het proces van de detailanalyse moeten<br />

voldoen aan de criteria transparantie, argumentatie,<br />

compleetheid en proces. Uitleg:<br />

(a) Transparantie: zijn alle keuzes expliciet gemaakt? Is de<br />

analyse objectief en dus vrij van waardeoordelen?<br />

(b) Argumentatie: zijn de analyses op voldoende informatie<br />

gebaseerd? Zijn keuzes goed en ‘<strong>KRW</strong>-proof’ onderbouwd?<br />

(c) Compleetheid: zijn alle typen oppervlaktewateren en<br />

soorten stoffen (prioritaire stoffen, Rijnrelevante stoffen,<br />

overige stoffen) in de analyses meegenomen? Zijn<br />

de verschillende typen oppervlaktewateren ook te onderscheiden<br />

in de kosten? Zijn de maatschappelijke<br />

kosten en baten in beeld gebracht?<br />

(d) Proces: zijn gemeenten en maatschappelijke actoren<br />

voldoende betrokken? Is het draagvlak voor de maatregelenpakketten<br />

in beeld gebracht?<br />

Deze criteria komen overeen met afspraken in het Regionaal<br />

Bestuurlijk Overleg Rijn-West. In overleg met de waterpartners<br />

worden de criteria ‘SMART’ gemaakt.<br />

- Naast de kosten van maatregelen voor oppervlaktewaterlichamen<br />

<strong>KRW</strong> moeten ook de maatregelen en<br />

kosten voor overige oppervlaktewateren in beeld worden<br />

gebracht. Alleen als de totale kosten voor waterkwaliteitsbeheer<br />

voor Zuid-Holland duidelijk zijn, kunnen<br />

uitspraken over een acceptabele, maatschappelijk<br />

haalbare ambitie worden gedaan.<br />

- Maatschappelijke kosten en baten van de maatregelenpakketten<br />

moeten in beeld worden gebracht.<br />

29


- Uitspraken over ruimtelijke prioritering en functieaanpassing<br />

in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu<br />

(BGWM) 2006-2010 vormen uitgangspunt voor de detailanalyse.<br />

Voor de ruimtelijke prioritering geldt in<br />

beginsel de volgorde (punten 1 t/m 5 zijn gebaseerd op<br />

BGWM):<br />

1. Oppervlaktewater bestemd voor de bereiding van<br />

drinkwater;<br />

2. Oppervlaktewateren met functie zwemwater;<br />

3. Vogel- en Habitatrichtlijngebieden;<br />

4. Prioritaire stoffen binnen de <strong>KRW</strong>;<br />

5. Oppervlaktewateren met functie Waternatuur of beschermingszone<br />

natte landnatuur;<br />

6. Overige <strong>KRW</strong>-oppervlaktewaterlichamen;<br />

7. Overige oppervlaktewateren.<br />

Voor functies geldt in principe dat wordt uitgegaan van<br />

het huidige grondgebruik. Functieaanpassing is alleen<br />

opportuun in de volgende gevallen (conform BGWM):<br />

I. In gebieden met ruimtelijke ontwikkelingen;<br />

II. Lokaal om kwetsbare functies als natuur, drink- en<br />

zwemwater te beschermen;<br />

III. Als een relatief kleine ingreep in de ruimtelijke ordening<br />

positieve consequenties heeft voor de waterkwaliteit<br />

in een groot gebied.<br />

- Maatregelen die naast een waterkwaliteitsverbetering<br />

meerwaarde bieden voor het realiseren van WB21,<br />

PEHS en/of andere provinciale beleidsdoelen, verdienen<br />

de voorkeur.<br />

6.1.4 Vastgestelde uitgangspunten en randvoorwaarden<br />

Delfl and<br />

Ook Delfl and heeft al eerder in het werkproces van de <strong>KRW</strong><br />

een achttal uitgangspunten geformuleerd en vastgesteld.<br />

De uitgangspunten zijn op basis van een gezamenlijk<br />

overleg tussen de waterschappen binnen Rijn-West (D&H<br />

2 december 2003, 411709) én bestuurlijke en ambtelijke<br />

input vanuit de eigen organisatie opgesteld. De uitgangspunten<br />

zijn besproken in het College van Dijkgraaf &<br />

Hoogheemraden op 31 mei 2005 in de Verenigde Vergadering<br />

op 15 september 2005 (VV 543813):<br />

1. Delfl and spant zich zichtbaar en aantoonbaar in om<br />

zijn beheergebied in 2015 te laten voldoen aan de doelstellingen<br />

van de <strong>KRW</strong> (“Watersysteem op orde”).<br />

30<br />

2. Delfl and streeft in overeenstemming met landelijke<br />

en regionale afspraken naar haalbare (ecologische)<br />

waterkwaliteitsdoelen en uitvoerbare maatregelenpakketten.<br />

3. Delfl and levert de door de Rijksoverheid gevraagde<br />

producten tijdig en in de juiste vorm aan.<br />

4. Delfl and geeft proactief invulling aan de <strong>KRW</strong> en<br />

vervult de centrale rol bij de analyse van waterkwaliteitsdoelen<br />

en maatregelen in het beheergebied. Dit<br />

betekent concreet dat Delfl and inzet op:<br />

- Het vooruitlopend op de defi nitieve besluitvorming<br />

in beeld brengen van de consequenties van de <strong>KRW</strong><br />

op alle onderdelen.<br />

- Het zo spoedig mogelijk vergroten van de kennis betreffende<br />

effectiviteit van maatregelen en kosten/<br />

baten.<br />

- Het snel inzichtelijk maken welke maatregelen het<br />

waterschap zelf kan nemen en voor welke maatregelen<br />

andere partijen verantwoordelijkheid moeten<br />

nemen.<br />

- Het snel vormgeven van publieke participatie.<br />

- Het benutten van de beschikbare beleidsvrijheid.<br />

- Het verwerven van inzicht in de haalbaarheid van waterkwaliteitsdoelen<br />

en maatregelen vanuit het perspectief<br />

van het waterschap en andere betrokkenen.<br />

- Het verwerven van inzicht in de bronnen/herkomst<br />

van geconstateerde verontreinigingen van het oppervlaktewater.<br />

- Het streven naar het inzichtelijk afwegen van de kosten<br />

en baten van de <strong>KRW</strong> voor en samen met derden.<br />

5. Delfl and gaat constructief samenwerken met andere<br />

waterpartners als provincie en gemeenten én andere<br />

organisaties die (potentieel) maatregelen moeten<br />

nemen.<br />

6. Delfl and brengt zo snel mogelijk in beeld voor welke<br />

onderwerpen ontheffi ng 4 nodig kan zijn en welke<br />

voorwaarden gelden voor het aanvragen van deze<br />

ontheffi ng(en).<br />

7. Op basis van deze informatie kan in een vroeg stadium<br />

besloten of, en zo ja hoe, betrokken partijen in<br />

Delfl and zich moeten voorbereiden op het indienen<br />

van ontheffi ngsvoorstellen.<br />

8. Delfl and streeft naar het nemen van brongerichte<br />

maatregelen.<br />

4. Eerder werd in dit kader gesproken van derogatie. Deze term is juridisch onjuist en daarom wordt nu gesproken van ontheffi ng. Het gaat concreet om: (a) het later halen van de waterkwaliteitsdoelen (uitstel<br />

in de tijd), (b) faseren van de uitvoering van maatregelen en/of (c) het verlagen van doelen (in principe pas in 2027 mogelijk).


Door ontwikkelingen op landelijk en regionaal niveau<br />

en het tot stand komen van het procesontwerp (2006)<br />

heeft Delfl and daar een aantal uitgangspunten aan toegevoegd:<br />

9. Delfl and gaat er vanuit dat alle betrokken waterpartners<br />

en gebiedspartijen vanuit hun eigen taken<br />

en bevoegdheden de verantwoordelijkheid voor het<br />

uitvoeren van waterkwaliteitsmaatregelen op zich<br />

nemen.<br />

10. Delfl and gebruikt zoveel mogelijk landelijke en/of<br />

regionale richtlijnen voor het uitwerken van de <strong>KRW</strong>,<br />

bijvoorbeeld wat betreft ‘géén achteruitgang’ of onomkeerbaarheid.<br />

Daar waar nog discussie over de<br />

richtlijnen plaatsvindt, gaat Delfl and uit van eigen<br />

inzichten en expertise.<br />

11. Delfl and vindt dat onevenredigheid (disproportionaliteit)<br />

van maatschappelijke kosten mede wordt<br />

bepaald door de (on)mogelijkheid om de kosten van<br />

maatregelen in de tijd te faseren.<br />

12. Delfl and streeft naar het zoveel mogelijk voorkomen<br />

van afwenteling van waterkwaliteitsproblemen tussen<br />

watersystemen. Vanuit oogpunten als veiligheid,<br />

het voorkomen van economische schade en/of de fysieke<br />

ligging onder zeespiegelniveau kan echter afwentelen<br />

nodig zijn. Delfl and streeft in relatie tot het<br />

hoofdwatersysteem tot goede (werk)afspraken hieromtrent<br />

met Rijkswaterstaat te komen.<br />

13. Delfl and streeft naar gebiedsgericht maatwerk. De<br />

waterkwaliteitsopgave wordt zoveel mogelijk gebiedsgericht<br />

gedefi nieerd. Zo kan het uitvoeren van<br />

de <strong>KRW</strong> specifi ek voor Delfl and zoveel mogelijk aansluiten<br />

bij andere projecten en ontwikkelingen als<br />

o.a. ABC-Delfl and.<br />

Deze uitgangspunten werken door in de wijze waarop<br />

Delfl and invulling gaat geven aan de komende gebiedsprocessen<br />

voor de <strong>KRW</strong>.<br />

De overheden in het beheergebied van Delfl and hebben<br />

voorafgaand aan het gebiedsproces een aantal bestuurlijke<br />

uitgangspunten opgesteld die moesten leiden tot<br />

een uitvoerbaar maatregelpakket:<br />

1. Het maatregelpakket voldoet aan de spelregels van<br />

de <strong>KRW</strong>, afspraken in RBO Rijn-West, beleidsuitspraken<br />

in de Decembernota 2006 en kaders die zijn opgesteld<br />

door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.<br />

2. Op basis van uitgangspunt 1 wordt de maximale<br />

beleidsvrijheid benut om tot een uitvoerbaar en be-<br />

taalbaar maatregelpakket te komen, passend bij het<br />

karakter van het beheergebied en afgestemd op de<br />

bestaande beleidskaders van de gebiedspartijen.<br />

3. Het maatregelpakket is een gezamenlijk product van<br />

waterschap, gemeenten en provincie en is met zorg<br />

afgestemd met (belanghebbende) gebiedspartijen.<br />

4. De realisatie van de <strong>KRW</strong> is een gezamenlijke verantwoordelijkheid<br />

van de overheden. Gemeenten, provincie<br />

en waterschap voeren de maatregelen uit die<br />

op hun werkterrein liggen.<br />

5. Gezien de grote inspanning die nodig is om in Delfl and<br />

te kunnen voldoen aan de <strong>KRW</strong>-doelen, wordt ingezet<br />

op fasering van een deel van het <strong>KRW</strong>-maatregelenpakket<br />

tot 2027. Zonodig wordt in 2021 doelverlaging<br />

aangevraagd als volledige realisatie van de <strong>KRW</strong>-doelen<br />

zou leiden tot disproportionele kosten.<br />

6. Voor verontreinigende stoffen is het rijksbeleid de basis<br />

om te komen tot realisatie van <strong>KRW</strong>-doelen. Het instrumentarium<br />

van de regionale overheden is meestal<br />

ontoereikend. Er worden voor verontreinigende stoffen<br />

daarom alleen regionale maatregelen opgenomen<br />

in het <strong>KRW</strong>-maatregelenpakket 2010-2015, als deze<br />

voldoende kosteneffectief zijn.<br />

7. Maatregelen waarvan de (kosten)effectiviteit niet<br />

duidelijk is, worden niet opgenomen in het <strong>KRW</strong>maatregelenpakket<br />

voor de planperiode 2010-2015.<br />

Deze maatregelen worden in deze planperiode wel<br />

onderzocht. Indien ze (kosten)effectief blijken, wordt<br />

overwogen om de maatregelen op te nemen in het<br />

tweede SGBP (planperiode 2016-2021). Hierover wordt<br />

een bestuurlijk besluit genomen bij de voorbereiding<br />

van het tweede SGBP.<br />

8. Bij de uitwerking van het maatregelpakket wordt<br />

maximale synergie gezocht met de taakvelden WB21<br />

en veiligheid. Maatregelen worden zo veel mogelijk<br />

gebiedsgericht ingepast. Gestreefd wordt naar integrale,<br />

robuuste en duurzame (inpassing van) maatregelen.<br />

9. Het maatregelpakket voor de planperiode 2010-2015<br />

wordt opgebouwd uit een resultaatverplicht deel, dat<br />

wordt opgenomen in het SGBP, en een deel met een inspanningsverplichting,<br />

dat invulling geeft aan het benutten<br />

van kansen in de ruimtelijke ontwikkeling van<br />

het gebied. In het resultaatverplicht deel worden alleen<br />

die maatregelen opgenomen die met voldoende zekerheid<br />

kunnen worden uitgevoerd in de planperiode<br />

2010-2015. Een inspanningsverplichting wordt aangegaan<br />

op inrichtingsmaatregelen, waarvoor onvoldoende<br />

zekerheid bestaat over realisatie in de planperiode<br />

2010-2015. Dit deel van het maatregelpakket is een cruciaal<br />

onderdeel van de strategie voor het verkrijgen van<br />

31


goedkeuring in Brussel. Immers, na 2015 zal er een tweede<br />

resultaatverplicht maatregelprogramma opgesteld<br />

moeten worden. De inspanning gedaan in de periode<br />

2010-2015 zal dan benut worden voor het maatregelprogramma<br />

van het tweede SGBP. Op het inspanningverplichte<br />

deel wordt echter in de periode 2010-2015<br />

geen resultaatverplichting op aangegaan, omdat onzeker<br />

is of al de kansen daadwerkelijk materialiseren<br />

en volledig kunnen worden benut. Ook is het onzeker<br />

of alle ontwikkelingen tijdig zullen worden ingezet. In<br />

2015 wordt in het tweede SGBP verantwoording afgelegd<br />

over de mate waarin kansen voor realisatie van de<br />

<strong>KRW</strong>-inrichtingsopgave zijn benut.<br />

10. Het resultaatverplichte <strong>KRW</strong>-maatregelenpakket 2010-<br />

2015 is van voldoende omvang om zoveel als mogelijk<br />

een waterkwaliteitsklasse verbetering te realiseren in<br />

de waterlichamen.<br />

6.2 Overige randvoorwaarden en risico’s<br />

Procesmatige randvoorwaarden en risico’s<br />

- De ‘gebiedsprocessen <strong>KRW</strong>’ moeten zoveel mogelijk<br />

bij bestaande gebiedsgerichte processen, want vanuit<br />

verschillende beleidsterreinen worden al dergelijke<br />

processen uitgevoerd en/of gestart. Hierdoor worden<br />

kansen benut en/of ‘dubbelwerk’ voorkomen.<br />

- Betrokken waterpartners stellen voldoende capaciteit,<br />

tijd en middelen beschikbaar voor de deelname aan<br />

de detailanalyse. Een gebrek aan één van de zaken bemoeilijkt<br />

de uitvoering.<br />

- Ook betrokken gebiedspartijen stellen voldoende capaciteit,<br />

tijd en middelen beschikbaar voor de deelname<br />

aan de detailanalyse. Een gebrek aan één van de<br />

zaken bemoeilijkt niet alleen de uitvoering, maar beperkt<br />

ook de inbreng van het maatschappelijke belang<br />

waarvoor de organisatie staat.<br />

Inhoudelijke randvoorwaarden en risico’s<br />

Voor de detailanalyse zijn (mogelijk) nog nader besluiten<br />

nodig over:<br />

- Landelijke en/of regionale kaders waterbeheer, die voor<br />

generiek geldende aspecten een eenduidig standpunt<br />

weergeven dan wel eenduidige uitleg geven.<br />

- Informatie over kaders (uitgangspunten, randvoorwaarden<br />

en wensen) vanuit beleidsterreinen als ruimtelijke<br />

ordening, milieu, natuur & landschap, e.d. Dit<br />

is een taak van de betrokken gemeenten, de provincie<br />

Zuid-Holland en Rijkswaterstaat Zuid-Holland.<br />

32<br />

- Chemische waterkwaliteitsdoelen (stof- en/of emissiebeheersingsnormen)<br />

voor prioritaire en Rijnrelevante<br />

stoffen. Deze worden op Europees en/of landelijk niveau<br />

vastgesteld.<br />

- Landelijke en/of regionaal afgestemde referentiebeelden<br />

en maatlatten voor watertypen kanalen en sloten.<br />

- Landelijke en/of regionale formats voor het opstellen/<br />

uitwerken van (tussen)producten om aan de behoefte<br />

tot een eenduidige rapportage op regionaal en/of (inter)nationaal<br />

niveau te komen.<br />

- Landelijke en/of regionale afspraken over het gebruik<br />

van bepaald waterkwaliteitsinstrumentarium (modellen,<br />

kentallen, e.d.), bijv. de <strong>KRW</strong>-verkenner.<br />

Dit alles om onduidelijkheden, onzekerheden en vertragingen<br />

in de uitvoering van de detailanalyse zoveel mogelijk<br />

te voorkomen dan wel te beperken.<br />

6.3 Spelregels voor samenwerking<br />

De detailanalyse is een belangrijke inhoudelijke stap in<br />

het uitwerken van de <strong>KRW</strong>. De uitkomst van de analyse<br />

bepaalt grotendeels de waterkwaliteitsopgave voor de<br />

komende jaren. Om de detailanalyse goed te laten verlopen,<br />

is het van belang dat betrokken partijen weten<br />

wat zij wel en niet van elkaar kunnen verwachten én<br />

wat de status van de verschillende activiteiten en (tussen)producten<br />

zijn. Daarom stelt Delfl and de volgende<br />

spelregels voor:<br />

1. De overheden en gebiedspartijen zetten zich in om<br />

inzicht te verwerven in mogelijke waterkwaliteitsdoelen,<br />

relevante maatregelen, effecten en fi nanciële<br />

consequenties van maatregelen. Alle partijen<br />

worden gevraagd met een open houding gezamenlijk<br />

aan de slag gaan.<br />

2. De resultaten van de detailanalyse worden door <strong>Delfland</strong><br />

en zijn waterpartners vastgelegd in een eindrapport.<br />

Het rapport vormt de input voor de bestuurlijke<br />

afstemming binnen het beheergebied van Delfl and<br />

én de rapportage over de waterkwaliteitsopgave vanuit<br />

de <strong>KRW</strong> op het schaalniveau Rijn-West.<br />

3. De informatie uit de detailanalyse vormt de basis voor<br />

de latere besluitvorming over haalbare waterkwaliteitsdoelen<br />

en betaalbare maatregelenpakketten.<br />

Pas na de fi nale besluitvorming door de afzonderlijke<br />

overheidsbesturen worden de resultaten van de detailanalyse<br />

bindend. Dit betekent dat betrokken partijen<br />

gedurende het proces nog de vrijheid hebben om<br />

voortschrijdende kennis en inzichten in te brengen.


4. De detailanalyse hoeft niet direct tot consensus over<br />

de waterkwaliteitsopgave (doelen en maatregelenpakketten)<br />

te leiden. Het streven is daar echter wel op<br />

gericht. Tegengestelde wensen en belangen kunnen<br />

tijdens of ook nog na de detailanalyse bestuurlijk<br />

worden geagendeerd, besproken en afgehandeld. Dit<br />

kan een aanleiding zijn om varianten van de waterkwaliteitsopgave<br />

te ontwikkelen.<br />

5. De overheden en gebiedspartijen regelen zelf waar<br />

nodig afstemming en draagvlak binnen hun organisatie<br />

dan wel achterban.<br />

6. De overheden en gebiedspartijen dragen zelf de kosten<br />

van hun personele inzet en eventuele externe ondersteuning.<br />

Delfl and voert en bekostigt het (project)<br />

secretariaat. De wijze van afstemming en besluitvorming<br />

wordt in stappenplannen nader uitgewerkt.<br />

De overheden en gebiedspartijen streven naar het tijdig<br />

opleveren van de noodzakelijke (tussen)producten. Dit<br />

betekent dat de partijen tempo in het werkproces moeten<br />

houden. Doel is en blijft het in 2009 kunnen opleveren<br />

van het verplichte SGBP aan de Europese Commissie.<br />

33


7 Karakterisering (deel)stroomgebied<br />

en beheergebied Delfl and<br />

De Kaderrichtlijn Water gaat over het verbeteren en in stand houden van de waterkwa-<br />

liteit in Delfl and. Vertrekpunt voor de analyse van de doelen en de maatregelen is het<br />

fysieke watersysteem van Delfl and in de huidige toestand. Het fysieke watersysteem<br />

geeft al duidelijke vertrekpunten en (on)mogelijkheden om de waterkwaliteit te verbe-<br />

teren. In dit hoofdstuk wordt het watersysteem van Delfl and gekarakteriseerd waar-<br />

mee belangrijke fysieke randvoorwaarden zijn beschreven.<br />

34


7.1 (Deel)stroomgebied<br />

In paragraaf 2.2 is reeds ingegaan op de principes van de<br />

stroomgebiedbenadering van de <strong>KRW</strong>. Nederland ligt in<br />

vier internationale stroomgebieden: Eems, Rijn, Maas en<br />

Schelde. Hiervan is het Rijnstroomgebied verreweg het<br />

grootst (zie fi guur 7.1). Dit gebied wordt onderverdeeld in<br />

negen stroomgebieddistricten. Nederland maakt deel uit<br />

van het meest benedenstrooms gelegen district, Rijndelta<br />

geheten. Voor het kunnen uitvoeren van de <strong>KRW</strong> worden<br />

binnen het Nederlandse deel van het district Rijndelta<br />

vier ‘deelstroomgebieden’ onderscheiden: Rijn-Noord,<br />

-Oost, -Midden en –West. Deze indeling sluit veelal aan bij<br />

de huidige waterbeheerpraktijk.<br />

Figuur 7.1: Stroomgebied van de Rijn<br />

7.1.1 Systeemkenmerken van Rijndelta<br />

De Rijndelta is het meest benedenstrooms gelegen gedeelte<br />

van het totale stroomgebied van de Rijn. Hier mondt<br />

de Rijn uit in de Noordzee. In de benaming van het <strong>KRW</strong>werkgebied<br />

(delta) liggen al enkele belangrijk kenmerken<br />

van het deelstroomgebied verscholen. Na de laatste ijstijd<br />

(die het nodige reliëf in het werkgebied heeft gezorgd) is<br />

het landschap, zoals we dat nu kennen, ontstaan; de Rijndelta.<br />

Dus als gesproken wordt over het ontstaan van de<br />

Rijndelta, gaat het over de processen die de afgelopen<br />

tienduizend jaar hierop van invloed zijn geweest.<br />

Het belangrijkste proces dat van invloed was en is op het<br />

ontstaan van de Rijndelta is de wisselwerking tussen de<br />

Noordzee en de rivier de Rijn. De zee heeft op een drietal<br />

manieren invloed gehad op de vorming van het Rijndelta<br />

gebied:<br />

- de zee heeft grote hoeveelheden zeeklei afgezet;<br />

- daarnaast heeft de zee in Noord en West Nederland<br />

duincomplexen gevormd;<br />

- de achter de strandwallen ontstane veengebieden zijn<br />

deels door de zee afgebroken (transgressie, ontstaan<br />

van de Zuiderzee en de Biesbosch).<br />

Klimaat<br />

Het overgrote deel van het klimaat in de Rijndelta (en de<br />

rest van Nederland) wordt beïnvloed door de nabijheid<br />

van de zee, dit wordt daarom een zeeklimaat genoemd.<br />

Dit klimaat karakteriseert zich dan ook door zachte winters<br />

en redelijk koele zomers. In de rapportage ‘Karakterisering<br />

werkgebied Rijndelta’ (Ministerie V&W, 2005) is<br />

aangegeven dat de gemiddelde neerslag (over een periode<br />

van 30 jaar) tussen de 700 en 830 millimeter per jaar<br />

is. In het westen is de neerslag iets meer dan in het oosten<br />

van het werkgebied.<br />

35<br />

100<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

20<br />

10<br />

Figuur 7.2 Normaalverdeling neerslag en verdamping in Nederland (Bron: KNMI).


In het fi guur 7.2 is de normaalverdeling neerslag en verdamping<br />

voor Nederland weergegeven. In de maanden<br />

april tot en met augustus is er een klein neerslagtekort. In<br />

de overige maanden is er een neerslagoverschot. Gemiddeld<br />

is er in Nederland een jaarlijks neerslagoverschot<br />

van 208 millimeter.<br />

De temperatuur in Nederland (langjarig gemiddelde over<br />

30 jaar) is in de koudste maanden rond de 2 o C en in de<br />

warmste maanden ligt de temperatuur net boven de 17 o C.<br />

Het aantal uren zonneschijn in het werkgebied Rijndelta<br />

varieert tussen gemiddeld 40 uur in de winterperiode en<br />

213 uur in de zomerperiode.<br />

Klimaatverandering<br />

Het klimaat in Europa zal de komende decennia veranderen.<br />

Nu staat al vast dat de gemiddelde temperatuur<br />

toeneemt en dat de neerslag in hoeveelheid en intensiteit<br />

toeneemt. Voor Nederland wordt verwacht dat de winters<br />

natter worden en de zomers juist droger. Daarnaast zullen<br />

de buien, zowel in de zomer als in de winter, in een korte<br />

tijd meer neerslag brengen dan voorheen. In Nederland is<br />

in antwoord op de klimaatsverandering het Waterbeleid<br />

voor de 21 ste eeuw vastgesteld. Hier worden drie scenario’s<br />

beschreven in hoeverre het klimaat verandert. Voorlopig<br />

wordt uitgegaan van het zogenaamde Middenscenario.<br />

Dit middenscenario houdt het volgende in:<br />

18<br />

16<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

Figuur 7.3 Normaalverdeling temperatuur in Nederland (Bron: KNMI).<br />

36<br />

2050 2100<br />

Temperatuur +1 o C +2 o C<br />

Neerslag +3% +6%<br />

Neerslagintensiteit buien +10% +20%<br />

Zeespiegelrijzing +25 cm +60 cm<br />

Tabel 7.1 WB21-scenario’s<br />

Geologie<br />

De diepe ondergrond van het de Rijndelta bestaat uit<br />

mariene afzettingen uit het Krijt. Geheel Nederland lag<br />

in deze periode volledig onder water. Bovenop de afzettingen<br />

van het Krijt hebben zich pakketten zand, klei en<br />

veen afgezet. Tijdens het Pleistoceen heeft de (inmiddels<br />

ontstane) Noordzee zich langzaam teruggetrokken.<br />

Op de droogvallende vlakten kreeg de Rijn steeds meer<br />

invloed en zette zand en grind af, waardoor een deltagebied<br />

is ontstaan. De twee ijstijden hebben vervolgens<br />

een belangrijke invloed gehad op de geologie o.a. door<br />

de stuwwallen zoals de Utrechtse heuvelrug, de Veluwe<br />

en het Drent plateau. Na de ijstijden hebben zich dekzanden<br />

en veenpakketten gevormd. Vanaf 7.500 zijn de<br />

Pleistocene afzettingen bedekt met rivierafzettingen en<br />

periodieke overstromingen van de zee. Hierdoor is een<br />

gevarieerde bodemopbouw van veenpakketten, kwelders,<br />

kleidekken, strandwallen en kustduinen ontstaan.<br />

In paragraaf 7.1.2 is verder ingegaan op de geologische<br />

ontwikkeling in laag West-Nederland.<br />

Figuur 7.4: Een globale bodemkaart van Nederland anno 2000. Bron: Karakteriseringrapportage<br />

Rijndelta


Figuur 7.5: De ontwikkelingsstadia van Nederland. Duidelijk is de invloed van de rivier en Noordzee terug te zien. Bron: Karakteriseringrapportage Rijndelta<br />

Geomorfologie<br />

De geologische ontwikkeling van Nederland is de afgelopen<br />

tienduizend jaar vooral bepaald door de zeespiegelrijzing,<br />

die gemiddeld 65 cm per eeuw bedroeg. Achtduizend<br />

jaar geleden bereikte de zeespiegel een hoogte van<br />

twintig meter onder het huidige niveau, waardoor op de<br />

reeds aanwezige veenlagen verschillende soorten (‘oude’<br />

en ‘jonge’) zeeklei werden afgezet. Strandwallen zijn pas<br />

in de afgelopen drieduizend jaar gevormd.<br />

Menselijke invloed<br />

Naast de natuurlijke invloed, is het huidige landschap in<br />

belangrijke mate bepaald door de mens. Tot tweeduizend<br />

jaar geleden was het hele westen van Nederland nog met<br />

verschillende soorten veen bedekt.<br />

Dit veen is bijna allemaal afgegraven door de mens, omdat<br />

het gedroogde veen (turf) vroeger een belangrijke<br />

brandstof was. Door het afgraven ontstonden meren en<br />

plassen, welke vervolgens vaak werden drooggelegd. Op<br />

de plaatsen waar het veen is afgegraven, kwam opnieuw<br />

de zandgrond aan de oppervlakte. Voordat de mens zijn<br />

invloed uitoefende in dit gebied, hadden kreken alle<br />

ruimte. Door de bedijking van de kreken kwam een groot<br />

deel van het vruchtbare land dat oorspronkelijk tot het<br />

stroomgebied van de kreken had behoord vrij voor bijvoorbeeld<br />

landbouw.<br />

7.1.2 Systeemkenmerken van Rijn-West en Delfl and<br />

In deze paragraaf wordt ingegaan op de belangrijke<br />

systeemvoorwaarden voor het deelstroomgebied Rijn-<br />

West en het beheergebied van het Hoogheemraadschap<br />

van Delfl and. Daar waar de systeemvoorwaarden in Rijn-<br />

West en Delfl and gelijk zijn, wordt gebruikgemaakt van<br />

de karakterisering van het deelstroomgebied zoals verwoord<br />

in de rapportage ‘Karakterisering deelstroomge-<br />

Figuur 7.6 Normaalverdeling neerslag Delfl and (Bron: KNMI, station<br />

Rotterdam).<br />

bied Rijn-West’ (RBO Rijn-West, 2004). NB voor de analyse<br />

van de neerslaggegevens is gebruik gemaakt van het<br />

KNMI station in Rotterdam.<br />

Klimaat<br />

Het klimaat van het beheergebied van het Hoogheemraadschap<br />

van Delfl and wordt volledig gedomineerd<br />

door de ligging aan de Noordzee. Voor westelijk Nederland<br />

(en dus Delfl and) wordt het klimaat sterk<br />

beïnvloed wordt door de warme Golfstroom in de Atlantische<br />

Oceaan, die daarmee de Noordzee opwarmt.<br />

Daarnaast wordt het klimaat beheerst door de overheersende<br />

westelijke tot zuidwestelijke winden. Door<br />

de warme Golfstroom is het klimaat in Delfl and veel<br />

warmer dan op vergelijkbare andere plaatsen op aarde.<br />

Het steeds nieuw aangevoerde warme zeewater functioneert<br />

als buffer.<br />

37<br />

100<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

20<br />

10


80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

20<br />

10<br />

0<br />

-10<br />

-20<br />

-40<br />

Figuur 7.7 Neerslagoverschot en –tekort Delfl and (Bron: KNMI, station Rotterdam)<br />

18<br />

16<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

Figuur 7.8 Normaalverdeling temperatuur Delfl and (Bron: KNMI, station<br />

Rotterdam)<br />

Het feit dat Delfl and aan de Noordzee ligt, resulteert in afwijkende<br />

neerslagwaarden ten opzichte van Nederlands<br />

gemiddelden. De gemiddelde neerslaghoeveelheden in<br />

Delfl and zijn in de maanden augustus tot en met november<br />

over het algemeen hoger dan gemiddeld in Nederland.<br />

In de overige maanden wijken de neerslaghoeveelheden<br />

minder af. Gemiddeld valt er 815 millimeter<br />

neerslag per jaar.<br />

In de periode april t/m augustus is er gemiddeld een<br />

neerslagtekort tussen de 15 en 35 millimeter per maand.<br />

In de overige maanden is er een aanzienlijk neerslagoverschot.<br />

Gemiddeld is er over een heel jaar een neer-<br />

38<br />

slagoverschot van 253 millimeter. In vergelijking met het<br />

Nederlandse gemiddelde is er in de maanden juni t/m<br />

augustus in Delfl and een minder groot tekort. Het overschot<br />

daarentegen is in alle maanden in Delfl and groter<br />

dan het gemiddelde in Nederland.<br />

De gemiddelde temperatuur van Delfl and varieert tussen<br />

de 3,5 en 17 o C. In de periode november t/m maart is<br />

de temperatuur gemiddeld 0,5 o C warmer dan het gemiddelde<br />

van Nederland. In de overige maanden is het temperatuurverschil<br />

minder groot. De gemiddeld hogere<br />

temperatuur is het gevolg van de invloed van de Noordzee<br />

en de overheersende windrichting uit het westen en<br />

zuidwesten.<br />

Klimaatverandering<br />

In 1998, 1999 en 2001 heeft het Hoogheemraadschap van<br />

Delfl and al de mogelijk gevolgen ondervonden dat het<br />

veranderende klimaat. Hevige buien in het najaar hebben<br />

delen van het gebied voor enkele weken onderwater gezet.<br />

Het blijft natuurlijk de vraag of dit het gevolg is van klimaatsverandering<br />

of natuurlijke variatie in het klimaat.<br />

In ieder geval was de gemiddelde neerslaghoeveelheid<br />

over de periode 1998 t/m 2005 rond de 920 millimeter per<br />

jaar. Dit ligt 100 millimeter hoger dan het langjarige gemiddelde<br />

over een periode van 30 jaar. Om in de toekomst<br />

hier tegen te wapenen, en om in te spelen op de klimaatsverandering<br />

wordt er binnen het beheergebied van <strong>Delfland</strong><br />

rekening gehouden met het middenscenario van het<br />

Waterbeleid in de 21ste eeuw. Dit betekent concreet:<br />

1. een stijging van de gemiddelde temperatuur met<br />

+1°C en daarmee een toename van de verdamping<br />

met +4%, met als gevolg in de zomer een groter neerslagtekort;<br />

2. een toename van zwaardere piekbuien met +10% in<br />

de zomer;<br />

3. rond de +3% meer neerslag in met name de winter;<br />

4. een zeespiegelstijging van +25 cm en verhoogde rivierafvoeren<br />

van+5%;<br />

5. het maaiveld daalt met -25 cm.<br />

Geologie<br />

Zoals in eerdere paragrafen al is aangegeven is het westen<br />

van Nederland sterk gevormd door de strijd tussen<br />

de zee en de Rijn. Tot 5000 jaar geleden stroomde de Rijn<br />

door het gebied van Delfl and naar de zee door middel<br />

van een fi jnmazig rivier systeem. Vanaf deze tijd nam het<br />

tempo af waarmee de zeespiegel steeg. Rond die tijd verplaatste<br />

de hoofdafvoer van de Rijn zich naar de Oude


Figuur 7.9: Geologische afzettingen in het deelstroomgebied Rijn-West (Peijnenborgh et al., 2005)<br />

Rijn bij Katwijk aan zee. De vele geulen die vanaf de kust<br />

landinwaarts reikten, werden door de eerste strandwallen<br />

en duinenrijen grotendeels afgesloten. Daardoor<br />

kwamen de mondingen van de Maas en de Rijn op hun<br />

huidige plaats te liggen. De afgenomen zee- en rivierinvloed<br />

maakten het gebied aantrekkelijk voor bewoning<br />

(zie verder paragraaf 7.2.1: ontstaansgeschiedenis<br />

van het Delfl andse watersysteem).<br />

In het beheergebied zijn verschillende afzettingen duidelijk<br />

zichtbaar. Het betreft de zeeaf zet tingen, de geulafzettingen<br />

en stroomgordels, de duinen en strandzanden<br />

en de komaf zet tingen.<br />

In het fi guur hiernaast zijn de zeeafzettingen in paars<br />

aangegeven. Deze zijn in tijden van zee spiegel stijging afgezet.<br />

De geulafzettingen en stroom gordels zijn in groen<br />

aangegeven en geven de vroegere loop van de Rijn weer.<br />

De duinen en strand zanden zijn in geel en oranje weergegeven<br />

en zijn gevormd tijdens de afname van de zeespiegelstijging.<br />

De komaf zettingen zijn in lichtgroen aangegeven.<br />

Deze liggen langs de huidige loop van de rivier.<br />

Geomorfologie Rijn-West<br />

Het deelstroomgebied Rijn-West wordt ook wel het laagland<br />

genoemd. Delfl and ligt in het laatste deel van de<br />

Rijndelta. De zee heeft nog lange tijd grote invloed gehad<br />

op de ontwikkeling van het landschap. De zeestromen<br />

voerde zand mee en heeft deze afgezet aan de kust<br />

waardoor strandwallen ontstonden. Bij laag water had<br />

de wind invloed op deze strandwallen met als gevolg<br />

dat er duinen zijn ontstaan. Achter deze duinen had de<br />

zee invloed op het achterliggende vlakke land. Met vloed<br />

nam de zee veel materiaal mee dat bij eb op het laagland<br />

bezonk. Dit proces heeft het oude zeekleigebied doen<br />

ontstaan. Deze zeekleigebieden waren erg voedselrijk en<br />

snel groeide dit vol met vegetatie. Uit deze vegetatie is<br />

later het veen ontstaan.<br />

Vanaf de 11 e eeuw is de mens stapsgewijs begonnen met<br />

het ontginnen van de veengronden. Eerst werden de gronden<br />

gebruikt voor akkerbouw, later werden de gebieden<br />

(als gevolg van inklinking en hogere grondwaterstanden)<br />

alleen nog gebruikt voor de veehouderij. Daarnaast is het<br />

veen ook op grote schaal ontgonnen voor de productie<br />

39


van turf. Turf was in die tijd de belangrijkste brandstof.<br />

Rond de 13 e eeuw zijn de laaglandbewoners begonnen<br />

met het bedijken en ontwateren van de gebieden om op<br />

die manier meer landbouwgrond en turfontginningen te<br />

creëren. Hierdoor is het kleigebied langzaam richting zee<br />

gegroeid. Kenmerkend voor deze gebieden zijn de droogmakerijen<br />

en de ringvaarten die aan twee zijden omgeven<br />

zijn door een dijk.<br />

7.2 Beheergebied Delfl and<br />

Het Hoogheemraadschap van Delfl and is één van de zesentwintig<br />

waterschappen die ons land telt. Zijn beheergebied<br />

wordt begrensd door de Noordzee, de Nieuwe Waterweg<br />

en de lijn Lansingerland, Zoetermeer en Wassenaar.<br />

Het beheergebied van Delfl and maakt in zijn geheel deel<br />

uit van het deelstroomgebied Rijn-West (zie fi guur 7.7).<br />

Om meer te begrijpen van het huidige watersysteem en<br />

van de waterkwaliteitsproblematiek wordt in deze paragraaf<br />

kort ingegaan op de ontwikkeling van het gebied 5 .<br />

Figuur 7.10: De ligging van Delfl and in Rijn-West<br />

40<br />

7.2.1 Ontstaansgeschiedenis van het Delfl andse watersysteem<br />

Delfl and ligt in het laagste deel van de Rijndelta en is gevormd<br />

door de strijd tussen de zee en de Rijn. Zo’n vier<br />

eeuwen voor de jaartelling bevond zich achter de duinen<br />

een binnenzee die in de loop van enkele eeuwen dichtgegroeide<br />

met veen. De zee lag in deze periode enkele kilometers<br />

westelijker dan nu. De duinen en de oevers van<br />

de Maas boden enige weerstand tegen de zee, maar door<br />

afwateringsstroompjes uit het veengebied (ontstaan uit<br />

het neerslagoverschot) kon de zee onder invloed van eb<br />

en vloed uiteindelijk grote getijdengeulen vormen. Bij<br />

stormvloed werden grote stukken veen langs de geulen<br />

afgeslagen. De getijdengeulen drongen diep landinwaarts<br />

tot aan waar nu Pijnacker ligt.<br />

Figuur 7.11 Zuid-Holland in de middeleeuwen<br />

5. Voor paragraaf 7.2.1 werd de informatie geput uit ‘de hand in eigen Boezem, Waterkwaliteit in het hoogheemraadschap van Delfl and 1888-2003’, van Jan van den Noort (Delft 2003).


Door duinvorming is rond de jaartelling de getijdengeul<br />

de Gantel afgesloten van de zee waardoor veenvorming<br />

sterk werd bevorderd. De kaart hiernaast laat de watergangen<br />

zien omstreeks het jaar 800.<br />

In de loop van de tijd begon het landschap dusdanig op<br />

te drogen dat er bewoning mogelijk was op de duinen en<br />

de kleiafzettingen van de Maas. Later kwam er ook bewoning<br />

op de oevers van het Gantel- en Lierstelsel. Vanuit<br />

deze kernen vond grootschalige ontginning van het veen<br />

plaats. Grote stukken grond werden systematisch ontgonnen<br />

en van sloten en kaden voorzien.<br />

De kaden dienden om water vanuit de hogere terreinen<br />

uit de te ontginnen venen te weren en de sloten dienden<br />

om het overtollige regenwater af te voeren. De eerste ontginningen<br />

van het veengebied gebeurden vermoedelijk<br />

op eigen initiatief van de woongemeenschappen. Vanaf<br />

de tiende eeuw is de ontginning meer gestructureerd en<br />

werd van hogerhand bepaald welke gronden op welke<br />

wijze deze mochten worden ontgonnen.<br />

Oostelijk deel van de boezem<br />

De effecten van de ontginning en de ontwatering werden na<br />

verloop van tijd zichtbaar. Het veen werd droger en verloor<br />

daardoor aan volume. Daarnaast werd het veen geploegd<br />

(t.b.v. landbouw) waardoor het oxideerde met als gevolg een<br />

aanzienlijke bodemdaling. Op sommige stukken daalde het<br />

veen van vijf meter boven zeeniveau binnen enkele eeuwen<br />

tot op het zeeniveau. Hierdoor werd het erg lastig om het<br />

overtollige water kwijt te raken. Omstreeks het jaar 1000<br />

werd dwars op de kavels en de ontginningen een afvoerkanaal<br />

gegraven, de Delf. Later is dit kanaal de Oude Delft gaan<br />

heten. De Oude Delft en de Schie werden gegraven om de afwatering<br />

van het gebied op de Maas te bevorderen. Er werd<br />

steeds meer water op de Oude Delft gebracht waardoor lagergelegen<br />

woonkernen steeds vaker overlast kregen.<br />

Om het probleem van wateroverlast op te lossen is de<br />

Poldervaart gegraven als nieuwe verbinding naar de<br />

Maas (nr. 4 op kaart). In de 13e eeuw werd de Oude Delft<br />

in noordelijke richting verlengd en in verbinding gebracht<br />

met de Leidsche Vliet (nr. 1 en 2 op kaart). Hierdoor<br />

ontstond er een goede scheepvaartverbinding naar het<br />

noorden en de Oude Rijn. Den Haag en Rotterdam groeven<br />

halverwege de 13e eeuw extra kanalen om de scheepvaart<br />

ook voor hun woonkernen te ontsluiten (nr. 3 en<br />

7 op kaart). Om de handel in Delft te bevorderen heeft<br />

Delft in 1389 het recht gekregen om tussen Schiedam en<br />

Rotterdam een haven te ontwikkelen (Delfshaven) die tevens<br />

werd aangesloten op de Schie (nr. 6 op de kaart).<br />

Figuur 7.12 Het ontstaan van de Schieboezem<br />

Rond de 14e eeuw had de Delft nog voldoende water vanuit<br />

de hoger gelegen veengebieden. Als gevolg van verdere<br />

ontginning van het veen en het proces van inklinking<br />

kwamen de Oude Delft en de Schie hoger te liggen dan de<br />

omgeving. Er kwamen molens om voldoende water in het<br />

kanaal en de Delft te krijgen.<br />

Westelijk deel van de boezem<br />

Het westelijk deel van de boezem is ongeveer op dezelfde<br />

manier ontstaan als het oostelijke deel. In eerste instantie<br />

bleef de kolonisatie van het kustgebied beperkt tot de<br />

hogere beboste duingebieden. In de 11e en de 12e eeuw<br />

kwamen de ontginningen van het veen hier ook goed op<br />

gang. In de jaren 1133, 1134 en 1164 zijn er grote overstromingen<br />

geweest, hoewel de Maas wel bedijkt was. Kort<br />

hierna werden de hoofdstromen aan de boven- en benedenloop<br />

bedijkt. Rond 1200 werd de Maasoever van <strong>Delfland</strong><br />

opnieuw helemaal bedijkt (zie kaart op de volgende<br />

bladzijde).<br />

Door het sterk inklinken van het veen, net als in het oosten<br />

van Delfl and, stagneerde de afwatering van het gebied.<br />

41


Figuur 7.13 Het ontstaan van de afwatering via westelijk Delfl and.<br />

Figuur 7.14: Oudste kaart Delfl and met ligging van de waterlichamen<br />

42<br />

De aanleg van de Maasdijk zorgde er ook nog eens voor dat<br />

een rechtstreekse afwatering naar de Maas niet meer mogelijk<br />

was. Daarom werd er een afwatering gegraven via de<br />

Gaag naar Vlaardingen om een groot veenpakket heen (zie<br />

nr. 1 op de kaart). Dit bleek onvoldoende en uiteindelijk zijn<br />

er nog twee kanalen gegraven (nr. 2 en 3 op de kaart). Ook<br />

deze drie kanalen waren nog niet voldoende voor al het af<br />

te voeren water. Dwars op deze afwateringskanalen werden<br />

nog eens drie kanalen gegraven met een uitwatering<br />

op de Maas ter hoogte van Maassluis (nr. 4 op de kaart).<br />

Het watersysteem van kaden, polders en waterscheidingen<br />

dat in de 13e, 14e en 15e eeuw is aangelegd is in de<br />

afgelopen 500 jaar wel aangepast, maar nooit ingrijpend<br />

gewijzigd. Dit wordt mooi geïllustreerd door op de<br />

oudste kaart van Delfl and (1606) met de waterlichamen<br />

daarop geprojecteerd.


De drinkwaterinfiltratieplassen van Solleveld<br />

en Meijendel<br />

Solleveld is een 225 ha groot duingebied tussen Ter Heijde<br />

en Kijkduin. Het grootste deel van dit duingebied is<br />

onderdeel van het oude duinlandschap. De duinen kunnen<br />

gekenmerkt worden als een ontkalkte strandwal.<br />

Doordat de duinen oud zijn is de bodem kalkarm en zuur.<br />

Alleen een smalle strook aan de zeereep kan gekenmerkt<br />

worden als Jonge Duinen. Het gebied wordt al zeer lang<br />

bewoond. Een voorbeeld hiervan is de Rijnweg die al vele<br />

eeuwen door het gebied loopt. De walletjescomplexen in<br />

het open duin en in de bossen zijn zeer waarschijnlijk afkomstig<br />

van landbouwvorming in de late middeleeuwen.<br />

Daarnaast is er een groot complex aan vierkante akkertjes<br />

aanwezig dat vermoedelijk stamt uit de 19e eeuw.<br />

Door kustafslag in de middeleeuwen is de zoetwaterbel<br />

in de duinen kleiner geworden. Het gebied kent daardoor<br />

relatief lage grondwaterstanden en is relatief droog, met<br />

uitzondering van de infi ltratiekanalen die voor het gebruik<br />

voor drinkwaterproductie het hele jaar oppervlaktewater<br />

bevatten.<br />

Enige jaren geleden werd besloten de waterwinning in het<br />

noordelijk deel van het duingebied te concentreren. In het<br />

zuidelijk deel werden infi ltratieplassen en waterwinputten<br />

verwijderd, waardoor de duinen nu weer op natuurlijke<br />

wijze kunnen stuiven (Stichting Duinbehoud, 2005).<br />

Figuur 7.15: Herkomst van het water in de periode 1880 tot 2005. Bron: DZH<br />

Meijendel is een duingebied van ongeveer 1750 ha groot,<br />

gelegen tussen Scheveningen en Wassenaar. Het gebied<br />

ligt grotendeels in het beheergebied van Hoogheemraadschap<br />

Rijnland en slechts voor een klein deel in het beheergebied<br />

van Hoogheemraadschap Delfl and.<br />

De ontwikkeling van het gebied wordt al sinds de middeleeuwen<br />

gestuurd door de mens. In de middeleeuwen<br />

werden de duinen gebruikt als jachtgebied voor de edelen.<br />

Vanaf de 18e eeuw werd het gebied ontgonnen ten<br />

behoeve van landbouw, en werden valleien geëgaliseerd.<br />

Tot eind 19e eeuw werden onder ander rogge, aardappelen<br />

en erwten verbouwd en de duinen werden beweid.<br />

Deze valleien, waaronder Kijfhoek, Bierlap en vallei Meijendel<br />

bestaan nu vooral uit bos.<br />

Bijna het gehele gebied bestaat uit jong duin met een<br />

hoog kalkgehalte gelegen op oud duin, strandwallen en<br />

strandvlaktes. Het gebied is reliëfrijk en landschappelijk<br />

zeer afwisselend. Het gebied ligt relatief laag en er zijn<br />

grote uitgestoven duinvalleien aanwezig.<br />

Meijendel wordt van west naar oost in sterke mate gekarakteriseerd<br />

door series van kleine en steeds grotere<br />

paraboolduinen, waarin grote valleien liggen. Na de aanleg<br />

van de drinkwaterwinning trad sterke verdroging op,<br />

waardoor de landbouw steeds minder rendabel werd en<br />

langzaam uit het gebied is verdwenen.<br />

43


Vanaf 1955 werd het gebied lokaal weer natter, doordat<br />

werd overgeschakeld op oppervlakte-infi ltratie. In delen<br />

van het gebied zorgde de omschakeling er juist voor het<br />

droger werd (med. DZH).<br />

Drinkwaterbereiding.<br />

Al vele jaren wordt het water in de duinen gebruikt voor<br />

de bereiding van drinkwater. In zowel Solleveld als Meijendel<br />

wordt water gewonnen door Duinwaterbedrijf<br />

Zuid-Holland (DZH). Zij zijn hier tevens uitvoerend beheerder.<br />

In 1853 werd in de duinen bij Vogelenzang het<br />

eerste drinkwater aan de duinen onttrokken. Dit drinkwater<br />

was bestemd voor Amsterdam. Vanaf 1865 werd de<br />

drinkwaterwinning in de duinen op grotere schaal toegepast<br />

na het uitbreken van een cholera-epidemie. Grote<br />

delen van Noord- en Zuid Holland worden sindsdien<br />

voorzien van drinkwater uit de duinen. Als gevolg van de<br />

bevolkingstoename steeg het verbruik navenant. Het gevolg<br />

was dat de zoetwaterlens onder de duinen, slechts<br />

gevoed door hemelwater, erg klein werd. Het drinkwater<br />

werd bedreigd door het brakke water onder de zoetwaterlens.<br />

In eerste instantie werd drinkwater gewonnen door oppervlakkige<br />

bemaling. Naarmate de vraag naar schoon<br />

drinkwater toenam werd deze vorm van drinkwaterwinning<br />

ontoereikend. Er werd toen overgegaan op diepe<br />

bemaling van de zoetwaterlens. Door deze diepe bemaling<br />

werd vervolgens de kans op brak waterindringing<br />

te groot. Vanaf dat moment werd in de Noord- en Zuid<br />

Hollandse duinen begonnen met het infi ltreren van oppervlaktewater<br />

in de duinen. In fi guur 7.12 is een overzicht<br />

gegeven van de landelijke trend in de herkomst van het<br />

drinkwater uit de duinen.<br />

In 1887 is in Solleveld begonnen met het onttrekken van het<br />

duinwater voor de bereiding van drinkwater. Hiervoor werden<br />

in eerste instantie open kanalen en draineerleidingen<br />

aangelegd. Pas in 1970 is in Solleveld begonnen met het infi<br />

ltreren van oppervlaktewater in de duinen. Hiervoor werd<br />

rivierwater afkomstig uit de Lek gebruikt. De kwaliteit in de<br />

Lek werd in deze periode steeds slechter waardoor vanaf 1983<br />

begonnen is met het infi ltreren van voorgezuiverd rivierwater<br />

uit de Andelse Maas. De huidige bron van infi ltratiewater<br />

is het water afkomstig uit de Afgedamde Maas bij Brakel.<br />

Het water wordt via een leiding bij Brakel doorgevoerd naar<br />

pompstation Bergambacht. Na verdere voorzuivering wordt<br />

het water via lange transportleidingen naar het duingebied<br />

getransporteerd. Hier wordt het water in de infi ltratieplassen<br />

gepompt. Op een diepte tussen de tien en twintig meter<br />

wordt het water weer onttrokken aan de grond.<br />

44<br />

Jarenlang is de aanvoer en onttrekking rond de vijf miljoen<br />

m 3 geweest. In 2005-2006 is er een MER Solleveld<br />

opgesteld. Hierin is de situatie beschreven na de herinrichting<br />

van het terrein. Het MER beschrijft een intensivering<br />

van de winning op een kleiner oppervlak met een<br />

vergroting van de totale wincapaciteit van vijf naar acht<br />

miljoen m 3 ; hiervan is de variant uitgevoerd, waarbij vrijwel<br />

elke plas onafhankelijk bevloeid wordt.<br />

Door de herinrichting zijn een aantal infi ltratieplassen<br />

opgeheven, zijn een aantal infi ltratieplassen heringericht<br />

en zijn een tweetal nieuwe plassen aangelegd. De infi ltratieplassen<br />

worden na de herinrichting onafhankelijk<br />

van elkaar gevoed. Ook zijn de plassen verdiept tot twee à<br />

drie meter, ze zijn verbreed en grote delen van de oevers<br />

zijn geoptimaliseerd voor de natuur.<br />

In Meijendel is men in 1874 begonnen met het onttrekken<br />

van het duinwater voor de bereiding van drinkwater voor<br />

de gemeente Den Haag. Hiervoor werd een 5.5 km lang<br />

kanaal (de hoofdader) aangelegd. Vanaf 1885 werden ook<br />

ondiepe draineerleidingen aangelegd en vijf jaar later<br />

werd begonnen met verticale fi jnzanddrainage door middel<br />

van putten van 12-17 m diep. Dit leidde tot een zeer<br />

sterke verdroging.<br />

In 1955 werd begonnen met de infi ltratie van oppervlaktewater<br />

afkomstig uit de Lek. Hiervoor werden natuurlijke<br />

valleien enigszins vergraven. Door de parabolisering<br />

van de duinen was het niet mogelijk om effi ciënte infi ltratievelden<br />

aan te leggen zoals in Solleveld. Men heeft<br />

gebruik gemaakt van de natuurlijke geaccidenteerdheid<br />

om de infi ltratieplassen aan te leggen. De aanleg van de<br />

infi ltratieplassen is vooral uitgevoerd aan weerszijden<br />

van de hoofdader. De plassen zijn twee tot drie meter<br />

diep. Vooral aan de passieve zijde van de plassen (waar<br />

de winningen niet zijn gelegen) volgen de oevers de natuurlijke<br />

vormen van het duin. Om te voorkomen dat het<br />

infi ltratiewater in de sprangen liep, zijn aan de actieve<br />

zijde van de plassen zanddammen opgeworpen. Dit zijn<br />

grotendeels strakke lijnen.<br />

De kwaliteit in de Lek werd echter steeds slechter waardoor<br />

vanaf 1976 begonnen is met het infi ltreren van voorgezuiverd<br />

rivierwater uit de Andelse Maas. De huidige<br />

bron van infi ltratiewater is het water afkomstig uit de Afgedamde<br />

Maas bij Brakel. Het water wordt via een leiding<br />

bij Brakel doorgevoerd naar pompstation Bergambacht.<br />

Na verdere voorzuivering wordt het water via lange transportleidingen<br />

naar het duingebied getransporteerd. Hier<br />

wordt het water in de infi ltratieplassen gepompt. In Me-


ijendel wordt elke plas afzonderlijk bevloeid (med. DZH).<br />

Op een diepte tussen de tien en twintig meter wordt het<br />

water weer onttrokken aan de grond.<br />

Het over decennia opgehoopte slib is en wordt nog afgevoerd.<br />

Tegelijk met de slibruiming zijn beperkte oeveraanpassingen<br />

gedaan. Er geldt dat het niet kies is om<br />

voor een optimalisatiewinst grote delen van het aansluitende<br />

hoge duin te vergraven.<br />

In de huidige situatie wordt zoveel water aangevoerd dat<br />

de plassen op een vast peil blijven. Wanneer de infi ltratie<br />

gestopt wordt, zullen de plassen grotendeels verdwijnen.<br />

7.2.2 Waterkwaliteit in historisch perspectief<br />

De zorg voor en de zorgen om de waterkwaliteit gaan<br />

eeuwen terug. Er zijn kanalen gegraven en sluizen en<br />

molens gebouwd specifi ek om de waterkwaliteit te verbeteren.<br />

De toenemende verstedelijking en industrialisatie in<br />

de 19 e eeuw zorgden voor vervaarlijk stinkende grachten.<br />

Het water werd in die tijd gebruikt als vuilnisvat,<br />

dumpplaats voor slachtafval en eindstation voor menselijke<br />

en dierlijke fecaliën. Als het vuil tot ontbinding<br />

kwam, was de stank ondraaglijk. Dit was bijvoorbeeld<br />

in Den Haag reden voor uitgebreide discussies over het<br />

inzamelen van fecaliën, het aanleggen van riolering of<br />

het verbeteren van de doorspoeling van het grachtensysteem.<br />

Een uitvloeisel hiervan is de aanpassing van<br />

het grachtenstelsel ten behoeve van de “verversching<br />

van de residentie”. Het kanaal naar Scheveningen werd<br />

gegraven, maar liep uiteindelijk dood in de duinen. Met<br />

de aanleg van het Ververschingskanaal (1888) werd een<br />

verbinding naar zee gemaakt.<br />

Het doorspoelen van het watersysteem was in de negentiende<br />

eeuw het belangrijkste middel om het water schoon<br />

te houden. Er was daarom veel te doen over de aanvoer en<br />

verdeling van het water. Het huidige <strong>KRW</strong>-uitgangspunt<br />

dat waterkwaliteitsproblemen niet op de buren mogen<br />

worden afgewenteld was ook al in de negentiende eeuw<br />

al actueel. Den Haag werd destijds belast met de fecaliën<br />

en huishoudelijk en industrieel afvalwater van Delft. Dit<br />

werd met schoon Maaswater, ingelaten bij Schiedam,<br />

naar de Hofstad getransporteerd. De kwalijke gevolgen laten<br />

zich raden. Daar kon ook het rioleren van de residentie<br />

weinig aan verhelpen.<br />

Het Maaswater was niet alleen belangrijk voor het verversen<br />

van stadswater. Ook het polderwater werd in de zo-<br />

mer regelmatig ververst. De poldersloten waren immers,<br />

bij gebrek aan regen, soms wekenlang niet langs de natuurlijke<br />

weg voorzien van water. Om zowel het stedelijk<br />

water als de polders schoon te houden moest goed worden<br />

nagedacht over de verdeling van het water via de verschillende<br />

inlaatpunten. Zo stagneerde de stroming van<br />

de Schie als water werd ingelaten in Vlaardingen of Maassluis<br />

en bleef vuil water in Delft hangen.<br />

Ook in de negentiende eeuw waren er al confl icten tussen<br />

waterkwaliteits- en kwantiteitsbelangen. Zo had <strong>Delfland</strong><br />

belang bij een goede afwatering via de Schie, terwijl<br />

Schiedam juist belang had bij het inlaten van (veel) water<br />

om de grachten schoon te spoelen.<br />

Een heel ander historisch waterkwaliteitsknelpunt is de<br />

verzilting als gevolg van de aanleg van de Nieuwe Waterweg,<br />

eind negentiende eeuw. Voor het Westland, waar de<br />

glastuinbouw volop in ontwikkeling was, was dit een bron<br />

van zorg. De steeds verder oprukkende zouttong zorgde er<br />

voor dat vanaf 1893 geen water meer kon worden ingelaten<br />

via de Oranjesluis. Later volgden de sluizen bij Maassluis,<br />

Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam.<br />

Voor de aanvoer van schoon water maakt Delfl and tegenwoordig<br />

gebruik van de Brielsemeerleiding. Via een lange<br />

pijp kan, bij watertekort, water vanuit het Brielse Meer<br />

worden ingelaten in het Oranjekanaal. In tijden van extreme<br />

droogte kan Delfl and ook water inlaten vanuit Rijnland,<br />

via gemaal Dolk in Leidschendam.<br />

45


Concentratie (mg/l)<br />

10<br />

9<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005<br />

Figuur 7.16: Ontwikkeling van de waterkwaliteit in Delfl and.<br />

Riolering<br />

Lange tijd was het wegspoelen van verontreinigingen<br />

naar de Noordzee en de Nieuwe waterweg dus de meest<br />

gebruikte manier om het oppervlaktewater ‘schoon’ te<br />

houden. Vanaf de negentiende eeuw kwam daar de riolering<br />

bij. Geleidelijk werd een steeds groter gedeelte van<br />

het stedelijk gebied gerioleerd.<br />

Een grote impuls voor de oppervlaktewaterkwaliteit was<br />

de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater (WVO). Sinds<br />

de invoering in de 1970 hebben Delfl and en gemeenten<br />

veel geïnvesteerd in het verbeteren van riolering en AWZI’s<br />

en in de vergunningverlening en handhaving. De meeste<br />

bronnen van verontreinigd afvalwater zijn inmiddels aangesloten<br />

op de riolering en AWZI en vuilemissies vanuit de<br />

resterende bronnen zijn door regulering en handhaving<br />

teruggebracht tot een basisniveau. Dit heeft de waterkwaliteit<br />

sterk verbeterd. Deze verbetering stagneert echter<br />

sinds de tweede helft van de jaren negentig.<br />

In fi guur 7.16 is de gemiddelde waterkwaliteitsontwikkeling<br />

in het beheergebied van Delfl and weergegeven. Vanaf<br />

eind jaren negentig is er een rechte lijn zichtbaar. Voor<br />

sommige stoffen voldoen ze aan de normen maar andere<br />

stoffen overschrijden de normen nog steeds.<br />

7.2.3 De verhouding stad-land<br />

Het watersysteem zelf is de laatste eeuwen dan niet sterk<br />

aan verandering onderhevig geweest, dat kan niet worden<br />

gezegd van het grondgebruik. De transformatie van<br />

het gebied Delfl and is extreem geweest de laatste honderd<br />

jaar: van 5% bebouwd naar bijna 70% in 2008. Nog<br />

geen eenderde van het gebied is nu groene ruimte. Van<br />

46<br />

het vroegere landschap is weinig meer over, met uitzondering<br />

van Midden-Delfl and.<br />

Op 41.000 hectare wonen nu bijna 1,4 miljoen mensen<br />

en zijn zo’n 40.000 bedrijven gevestigd. Daarmee is het<br />

gebied van Delfl and een van de dichtstbevolkte en meest<br />

geïndustrialiseerde gebieden van Nederland. Het gebied<br />

staat bovendien bekend om zijn grote concentratie glastuinbouw.<br />

De consequenties hiervan voor de waterhuishouding en<br />

de waterkwaliteit zijn enorm. Door het grote aandeel verhard<br />

oppervlak is het gebied waar het water naar kan worden<br />

afgevoerd en geborgen sterk verminderd. De behoefte<br />

aan waterberging neemt dan ook toe, mede als gevolg van<br />

klimaatverandering.<br />

Door de grote druk op de ruimte is niet alleen de ruimte<br />

voor waterafvoer en waterberging beperkt. Ook de ruimte<br />

voor waterkwaliteit, planten en dieren is afgenomen. Het<br />

watersysteem zit zo krap in z’n jasje dat het een steeds<br />

minder geschikte plek is voor het waterleven. Daar komt<br />

nog bij dat het intensieve grondgebruik ook gepaard gaat<br />

met een grotere vracht verontreinigingen die op het water<br />

worden geloosd. Zo is door de invloed van de mens en<br />

de steeds grotere nadruk op economie de chemische kwaliteit<br />

(verontreinigende stoffen) van het water verontrustend<br />

slecht geworden. Ook de ecologische waterkwaliteit<br />

is verre van goed.<br />

Hoe de verstedelijking en de verglazing zijn opgerukt laten<br />

de volgende kaartjes duidelijk zien.


Figuur 7.17: Ontwikkeling toename verharding Delftland in de Periode<br />

1925-2030.<br />

47


8 Indeling in waterlichamen<br />

De Kaderrichtlijn Water gaat uit van oppervlaktewaterlichamen. In de oppervlaktewa-<br />

terlichamen moet een goede ecologische toestand worden bereikt en gemonitord. De<br />

begrenzing van de waterlichamen is onderhevig aan Europese en nationale rekenre-<br />

gels. In dit hoofdstuk staat beschreven welk oppervlaktewateren zijn aangemerkt als<br />

waterlichaam met een verantwoording van het watertype.<br />

48


8.1 Inleiding<br />

De term waterlichaam is een nieuw begrip in het waterbeheer<br />

en staat voor de eenheid waarover wordt gerapporteerd<br />

aan Brussel. Het aanwijzen van een waterlichaam<br />

geschiedt op basis van Europese regels en landelijke<br />

afspraken.<br />

Waterlichamen vormen de elementaire bouwstenen van<br />

het waterbeheer volgens de <strong>KRW</strong>. Een waterlichaam is<br />

de basiseenheid waarvoor getoetst wordt of de toestand<br />

van het oppervlaktewater voldoet aan de doelstellingen<br />

die beschreven worden in artikel 4 van de <strong>KRW</strong>. Ze worden<br />

daarom ook wel aangeduid als compliance checking<br />

units. Dit betekent overigens niet, dat alles ook wordt gerapporteerd<br />

op het niveau van waterlichamen. De <strong>KRW</strong><br />

geeft een korte defi nitie van een oppervlaktewaterlichaam.<br />

Deze defi nitie is nader uitgewerkt in een EU-document<br />

getiteld ‘Horizontal guidance on water bodies (fi nal version<br />

10.0, 15-01-03)’. Dit document heeft niet dezelfde status<br />

als een EU-richtlijn, maar dient wel door de lidstaten<br />

te worden gebruikt als richtsnoer bij het uitwerken van<br />

de <strong>KRW</strong>. Dit richtsnoer bevat de onderstaande kenmerken<br />

van een oppervlaktewaterlichaam.<br />

Een oppervlaktewaterlichaam:<br />

1. is oppervlaktewater (bijvoorbeeld meer, ven, rivier,<br />

beek, kanaal, riviermond, kustwater);<br />

2. heeft één type volgens de Nederlandse of Duitse typologie<br />

voor oppervlaktewaterlichamen (meren, rivieren,<br />

overgangswateren of kustwateren). Wanneer een waterlichaam<br />

samengesteld is uit verschillende oppervlaktewateren<br />

heeft tenminste circa ‘80 procent’ van<br />

het oppervlaktewater binnen het oppervlaktewaterlichaam<br />

dezelfde typologie;<br />

3. heeft één status (natuurlijk, kunstmatig of sterk veranderd)<br />

en één doelstelling. Daar waar kunstmatig en<br />

sterk veranderd met elkaar verweven zijn is uit pragmatisch<br />

overwegingen deze combinatie ‘kunstmatig/sterk<br />

veranderd’ beschouwd als zijnde sterk veranderd;<br />

4. heeft één gemiddelde toestand van het oppervlaktewater;<br />

5. ligt binnen één rapportage-eenheid.<br />

De <strong>KRW</strong> geeft ook (impliciet) een minimumgrootte aan<br />

van waterlichamen. Deze bedraagt 50 ha voor meren en<br />

1.000 ha (water + land) voor stroomgebieden. Kleinere waterlichamen<br />

hoeven niet als afzonderlijke waterlichamen<br />

te worden aangewezen. Zij kunnen in de analyse worden<br />

samengevoegd met andere wateren. Oppervlaktewateren<br />

kleiner dan de genoemde ondergrenzen worden niet als<br />

waterlichaam aangewezen.<br />

Verschillende waterlopen met een zelfde type en doelstelling<br />

binnen een rapportage-eenheid kunnen worden<br />

samengevoegd tot één waterlichaam. Het is hiervoor niet<br />

nodig, dat de afzonderlijke waterlopen/ elementen onderling<br />

fysiek met elkaar in verbinding staan.<br />

8.2 Begrenzing waterlichamen<br />

De <strong>KRW</strong> geeft criteria voor de begrenzing van een waterlichaam.<br />

Het belangrijkste criterium voor het boezem- en<br />

poldersysteem van Delfl and is het groottecriterium: een<br />

rivier, kanaal of andere (polder)watergang met een achterliggend<br />

stroomgebied van 1000 ha of meer wordt gezien<br />

als een waterlichaam. Op basis daarvan zijn in het gebied<br />

van Delfl and de polders van meer dan 10 km² begrensd, en<br />

daarbinnen de watergangen met een afwaterend oppervlak<br />

van meer dan 5 km². Eind 2005 zijn de waterlichamen<br />

voorlopig aangewezen en op 20 juni 2007 in het Bestuurlijk<br />

Overleg <strong>KRW</strong> Delfl and vastgesteld. Het betreft de volgende<br />

waterlichamen:<br />

Grote boezemwaterlichamen: Oostboezem en Westboezem<br />

(totale lengte 185 km)<br />

- Kleine polderwaterlichamen:<br />

• de Slinksloot in de Holierhoekse en Zouteveensepolder,<br />

• een deel van de Binnenboezem van de Polder Berkel,<br />

• een deel van de Karitaatmolensloot in de Zuidpolder<br />

van Delfgauw.<br />

Ook de drinkwaterinfi ltratieplassen Solleveld en Meijendel<br />

zijn aangewezen als <strong>KRW</strong>-waterlichaam. Niet op basis van<br />

het groottecriterium, maar omdat ze vanwege hun functie<br />

een beschermde status genieten.<br />

In de gesprekken met gemeenten is gesuggereerd om de<br />

begrenzing van de Oost- en de Westboezem uit te breiden<br />

met de volgende wateren: Kanaal naar Scheveningen, Lopend<br />

Gat, ‘s-Gravenzandse vaart, Nieuwe tuindersvaart,<br />

Middelvliet, Voorstraat / Koornmarkt en de Broeksloot.<br />

Het gaat hier om wateren waar in potentie de gewenste<br />

ecologische kwaliteit gerealiseerd kan worden, en die in<br />

waterplannen vaak al in die zin zijn genoemd. Bijkomend<br />

voordeel van een bredere begrenzing is, dat er dan ook<br />

meer ruimte is om maatregelen te nemen. Hiermee is op<br />

18 september 2007 ingestemd door het College van Dijkgraaf<br />

en Hoogheemraden.<br />

49


Figuur 8.1: <strong>KRW</strong> waterlichamen in het beheergebied van Delfl and<br />

In onderstaande kaart zijn de waterlichamen in het beheergebied<br />

van Delfl and weergegeven. De voorgestelde uitbreiding,<br />

waarmee het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden<br />

heeft ingestemd, is hierin verwerkt.<br />

8.3 Statustoekenning waterlichamen<br />

Aan elk van de onderscheiden oppervlaktewaterlichamen<br />

is een (voorlopige) status toegekend: ‘kunstmatig’,<br />

‘natuurlijk’ dan wel ‘sterk veranderd’. Een ‘kunstmatig’<br />

water is een water dat door mensenhand is ontstaan op<br />

een locatie waar daarvóór geen water was (bijvoorbeeld<br />

gegraven waterlichamen). Een water is ‘sterk veranderd’<br />

50<br />

als het van nature aanwezige water door hydromorfologische<br />

wijzigingen, inclusief onderhoud, door menselijke<br />

activiteiten wezenlijk van aard is veranderd (bijvoorbeeld<br />

waterlichamen die rechtgetrokken, verdiept of op<br />

een andere manier hydromorfologisch gewijzigd zijn).<br />

Natuurlijke waterlichamen zijn hydromorfologisch (vrijwel)<br />

ongewijzigde waterlichamen.<br />

In beginsel is het streven om voor de sterk veranderde waterlichamen<br />

de natuurlijke toestand te herstellen. Voor<br />

kunstmatige waterlichamen is dit per defi nitie niet aan<br />

de orde, al kunnen ook kunstmatige wateren een hoge


natuurdoelstelling hebben (te bereiken met mitigerende<br />

maatregelen). Van de natuurlijke toestand of een hoge<br />

doelstelling kan in het vervolgtraject goed beargumenteerd<br />

worden afgeweken als:<br />

- dit herstel respectievelijk deze mitigatie signifi cante<br />

negatieve effecten heeft op het milieu of een aantal beschreven<br />

maatschappelijke en economische belangen;<br />

- er onevenredig hoge kosten moeten worden gemaakt.<br />

In hoofdstuk 7 is reeds ingegaan op de ontstaansgeschiedenis<br />

van Delfl ands watersysteem. Vanuit Delfl andse<br />

archieven is op te maken dat het watersysteem al meer<br />

dan 1000 jaar onder invloed staat van menselijk handelen.<br />

Zonder menselijk handelen zou het beheergebied<br />

van Delfl and sterk onder invloed staan van de Rijn en de<br />

Noordzee. Het beheergebied zou een intergetijdengebied<br />

zijn met een grote hoeveelheid (hoog)veen en enkele grote<br />

intergetijdengeulen. Het boezem poldersysteem staat<br />

ver af van zo’n intergetijdengebied waardoor het in eerste<br />

instantie zeker niet aangemerkt kan worden als natuurlijk<br />

watersysteem. Dan blijven alleen de indelingen Sterk<br />

veranderd of Kunstmatig over.<br />

Voor alle waterlichamen binnen Delfl and is de status<br />

kunstmatig voorgesteld:<br />

- De boezemwateren zoals ze er nu bij liggen zijn in zeer<br />

veel gevallen gegraven om de gebieden af te wateren,<br />

veen te ontginnen en om schepen te laten doorvaren.<br />

Op kleine stukken na zijn de getijdengeulen die langs<br />

de Maas lagen (Schie en Lier zie Ontstaansgeschiedenis<br />

Delfl ands watersysteem) vastgelegd, rechtgetrokken,<br />

bedijkt. Door de aanleg van de Maasdijk is de invloed<br />

van de Maas en de Noordzee vanaf 1300 steeds<br />

geringer geworden. Voor deze kleine stukken wateren<br />

zou de defi nitie Sterk veranderd van toepassing zijn,<br />

ze zijn immers van de categorie Overgangswater verschoven<br />

naar de categorie Meer (zie 8.4. Indeling waterlichamen<br />

in categorieën).<br />

- In het geval van Delfl ands boezemsysteem is gekozen<br />

om hier pragmatisch mee om te gaan. Meer dan 90%<br />

van al het boezemwater valt onder de defi nitie van<br />

Kunstmatig en zo’n 10% van het boezemsysteem kan<br />

als Sterk veranderd aangemerkt worden. Daarnaast is<br />

onduidelijk waar de fysieke grens zou moeten liggen.<br />

In de vorige paragraaf is de eerste bruikbare geografi -<br />

sche kaart van Delfl ands gebied en het bijbehorende<br />

watersysteem weergegeven. Deze stamt uit het jaar<br />

1600. Alle kaarten zijn interpretaties en geven geen<br />

uitsluitsel over de werkelijke ligging van de getijden-<br />

geulen. Het watersysteem van Delfl and op de kaart uit<br />

1600 was al zover gevorderd (de vergelijking met de<br />

waterlichamen laat dit zien) dat er allang geen spraken<br />

meer was van invloed van de Noordzee en Maas op<br />

het boezemsysteem.<br />

- De gegraven boezemwateren en de vermeende getijdengeulen<br />

zijn in de huidige situatie feitelijk hetzelfde<br />

boezemwater. Hier is op geen enkele manier nog enig<br />

verschil te zien. Dit heeft ertoe geleidt dat ervoor gekozen<br />

is om al het boezemwater als Kunstmatig aan te<br />

wijzen.<br />

- Voor het oppervlaktewater in de polders geldt dat<br />

deze voor 100% ontstaan zijn door menselijk handelen.<br />

Immers, deze wateren zijn door de mens gegraven<br />

bij het inpolderen van gebieden en het ontginnen van<br />

de veengronden.<br />

8.4 Type-indeling waterlichamen<br />

Alle oppervlaktewaterlichamen zijn ingedeeld volgens<br />

een door het rijk bepaalde typologie. De typologie is gebaseerd<br />

op een aantal criteria, zoals vorm, geologie van<br />

de ondergrond, gemiddelde waterdiepte, breedte wateroppervlak.<br />

Voor kunstmatige waterlichamen is het<br />

natuurlijke type dat het meest lijkt op het betreffende<br />

waterlichaam, of een van de tien kunstmatige typen,<br />

gekozen. Sterk veranderde waterlichamen krijgen de typologie<br />

van het oorspronkelijke natuurlijke type. Soms<br />

zijn sterk veranderde waterlichamen echter zo sterk veranderd,<br />

dat in de huidige situatie het waterlichaam veel<br />

meer op een ander type leidt. In zo’n geval is het huidige<br />

meest gelijkende type op de kaart gezet .<br />

In Nederland is ervoor gekozen om tot een type-indeling<br />

van het watersysteem te komen op grond van abiotische<br />

descriptoren (indelingskenmerken) uit het verplichte<br />

pakket, zonodig aangevuld met descriptoren uit het facultatieve<br />

pakket van de Richtlijn 2000/60/EG. In de Defi<br />

nitiestudie <strong>KRW</strong>; Typologie Nederlandse Oppervlaktewateren<br />

is een uitgebreide beslisboom opgenomen voor<br />

de categorie Meer. Als gebruik wordt gemaakt van de<br />

beslisboom Meer voor het boezem- en polderwater valt,<br />

op basis van de eerste descriptor saliniteit, alles binnen<br />

de zoete (0 - 300 mg Cl/l) en op basis van de descriptor<br />

vorm binnen de lijnvormige wateren. In tabel 8.1 zijn de<br />

ingevulde stappen van de beslisboom voor de wateren<br />

binnen Delfl and weergegeven.<br />

51


Geologie ondergrond<br />

Gemiddelde waterdiepte<br />

Oostboezem 50% kiezelh. > 3m > 15m 1-4 meq/l M7 Grote diepe kanalen<br />

Westboezem 50% kiezelh. < 3m 8-15m 1-4 meq/l M3 Gebufferd regionaal kanaal<br />

Zuidpolder van Delfgauw 50% kiezelh. < 3m 8-15m 1-4 meq/l M3 Gebufferd regionaal kanaal<br />

Polder Berkel 50% kiezelh. < 3m 8-15m 1-4 meq/l M3 Gebufferd regionaal kanaal<br />

Holierhoekse- en Zouteveensepolder<br />

52<br />

Breedte wateroppervlak<br />

Buffercapaciteit<br />

50% org. < 3m 8-15m M10 Laagveenvaarten en -kanalen<br />

Tabel 8.1: Ingevulde stappen beslisboom type-indeling voor de categorie Meren uit de Defi nitiestudie <strong>KRW</strong>, I. Typologie Nederlandse Oppervlaktewateren.<br />

Kiezelh. = Kiezelhoudend en org. = Organisch<br />

<strong>KRW</strong>-type


9 Algemene principes en<br />

richtlijnen gebiedsanalyses<br />

Vooraf en tijdens het proces van de Kaderrichtlijn Water zijn inhoudelijke rekenregels,<br />

uitgangspunten en richtlijnen gehanteerd. Het betreft zowel ecologische als chemische<br />

rekenregels en uitgangspunten. Daarnaast heeft de uitgebreide monitoring voor de<br />

<strong>KRW</strong> geleidt tot nieuwe inzichten in het ecologisch functioneren van het watersysteem.<br />

Deze nieuwe inzichten, die aan de basis hebben gestaan van de inhoudelijke waterkwa-<br />

liteitsanalyse staan in dit hoofdstuk omdat ze gelden voor al het oppervlaktewater van<br />

Delfl and.<br />

54


9.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de zaken die voor alle<br />

gebiedsanalyses gelijk waren, namelijk de manier waarop<br />

chemische en ecologische doelen zijn afgeleid, maatregelenpakketten<br />

zijn opgesteld en kosten zijn berekend.<br />

In de hoofdstukken die volgen (hoofdstukken 10 tot en<br />

met 13) wordt ingegaan op de specifi eke onderdelen van<br />

de gebiedsprocessen, zoals deze zijn uitgevoerd door de<br />

boezem- (in één hoofdstuk) en polderwaterlichamen.<br />

- Hoofdstuk 10: Boezemwaterlichamen West- en<br />

Oostboezem<br />

- Hoofdstuk 11: Holierhoekse en Zouteveensepolder<br />

- Hoofdstuk 12: Zuidpolder van Delfgauw<br />

- Hoofdstuk 13: Polder Berkel<br />

De uitwerking van de doelen en maatregelen van de duinwaterlichamen<br />

is opgepakt in Rijn-West verband. In een<br />

gezamenlijk traject hebben alle betrokken Hoogheemraadschappen<br />

(Delfl and, Rijnland en Hollands Noorderkwartier),<br />

drinkwaterbedrijven (DZH, Waternet en PWN)<br />

en provincies (Zuid-Holland en Noord-Holland) middels<br />

een uniforme benadering een afgestemd pakket van<br />

maatregelen voor de wateren in het duingebied ontwikkeld.<br />

De gebiedsrapporten van Solleveld en Meijendel, die<br />

in dit kader zijn opgesteld, zijn terug te vinden in bijlage<br />

7 en 8 van dit rapport.<br />

In onderstaande paragrafen wordt ingegaan op de onderdelen<br />

van het gebiedsproces die voor alle boezem- en<br />

polderwaterlichamen hetzelfde zijn. Na deze inleiding<br />

wordt ingegaan op de afl eiding van en toetsing aan de<br />

chemische (9.2) en ecologische doelstellingen (9.3). In<br />

paragraaf 9.4 wordt tenslotte ingegaan op hoe de maatregelenpakketten<br />

tot stand zijn gekomen.<br />

Delfl and heeft ten behoeve van de gebiedsanalyses<br />

meerdere watersysteemanalyses uitgevoerd. In een watersysteemanalyse<br />

wordt de werking van een watersysteem<br />

in beeld gebracht, worden emissies geanalyseerd<br />

en worden mogelijke maatregelen geïdentifi ceerd om<br />

de waterkwaliteit te verbeteren. De gevolgde werkwijze<br />

van de watersysteemanalyses en de resultaten hiervan<br />

zijn na te lezen in bijlage 6.<br />

9.2 Chemische doelen<br />

9.2.1 Inleiding<br />

De <strong>KRW</strong> onderscheidt verschillende groepen van verontreinigende<br />

stoffen:<br />

- Prioritaire stoffen: stoffen die (potentieel) giftig zijn<br />

voor aquatische natuurwaarden en/of mensen. De milieukwaliteitsnormen<br />

voor deze stoffen worden op Europees<br />

schaalniveau vastgesteld met als doel de emissies<br />

van deze stoffen tot 2027 drastisch te verminderen<br />

dan wel in 2027 geheel zijn stopgezet;<br />

- Stroomgebiedrelevante stoffen: stoffen die specifi ek<br />

binnen het stroomgebied van een rivier worden geloosd<br />

en daarmee de algemene waterkwaliteit negatief<br />

kunnen beïnvloeden. Voor Delfl and zijn de Rijnrelevante<br />

stoffen van belang. De milieukwaliteitsnormen<br />

voor deze stoffen worden nationaal bepaald;<br />

- Overige stoffen: stoffen die gebiedsspecifi ek aquatische<br />

natuurwaarden sterk kunnen beïnvloeden. Tot<br />

deze groep behoren ook de ecologie ondersteunende<br />

stoffen stikstof en fosfaat, waarvoor Delfl and zelf gebiedsspecifi<br />

eke normen mag afl eiden. Delfl and rekent<br />

ook gewasbeschermingsmiddelen tot deze groep stoffen.<br />

De milieukwaliteitsnormen voor deze aparte categorie<br />

worden wederom nationaal bepaald.<br />

De <strong>KRW</strong> gaat uit van het principe ‘one out = all out’. Daarmee<br />

moeten alle wateren uiterlijk 2027 aan alle wettelijke<br />

milieukwaliteitsnormen voldoen. Het voldoen aan<br />

alle normen wordt het bereiken van de ‘goede chemische<br />

toestand’ genoemd. Een uitzondering op dit principe<br />

vormen normoverschrijdingen voor de stoffen stikstof<br />

en fosfaat. Eén van beide stoffen mag de norm overschrijden,<br />

mits de meest sturende stof (gekozen door het<br />

waterschap) het bereiken van een ecologisch gezond watersysteem<br />

niet belemmert. Voor stikstof en fosfaat zijn<br />

de doelstellingen bovendien gekoppeld aan de doelen<br />

voor de ecologie. In dit kader zijn voor stikstof en fosfaat<br />

nieuwe normen afgeleid voor Delfl and (zie paragraaf<br />

9.2.2). De resterende stoffen zijn beoordeeld op basis van<br />

vigerende landelijke normen (MTR).<br />

9.2.2 Nieuwe normen stikstof en fosfaat<br />

Binnen het <strong>KRW</strong>-traject worden door de waterschappen<br />

doelen vastgesteld en worden maatregelen die tot deze<br />

doelen moeten leiden gedefi nieerd. Hierbij kan voor<br />

kunstmatige wateren eventueel worden afgeweken<br />

van de landelijke normen, mits dit goed onderbouwd<br />

kan worden. In relatie tot de nutriëntennormen voor<br />

oppervlaktewater is in principe de ecologie leidend. Dit<br />

55


etekent dat de nutriënten geen belemmering mogen<br />

vormen voor het bereiken van een goede ecologische<br />

toestand.<br />

Hieronder wordt ingegaan op de redenen om voor de waterlichamen<br />

van het Hoogheemraadschap van Delfl and af<br />

te wijken van de landelijke normen voor fosfaat en stikstof<br />

(resp. 0,15 mg P/l en 2,8 mg N/l; Evers et al., 2007).<br />

Het afl eiden van nutriëntennormen is over het algemeen een<br />

statistische aangelegenheid. In Nederland zijn er op dit moment<br />

twee manieren om nutriëntennormen af te leiden.<br />

a) De nutriëntengehalten van zogenaamde ‘best sites’<br />

worden de norm<br />

b) Er wordt grote datasets gebruikt met nutriëntengehalten<br />

en hiervan worden percentielwaarden uit gedestilleerd.<br />

De nutriëntennormen worden over het<br />

algemeen gebaseerd op percentielwaarden 6 (doelbereik)<br />

van 50, 75, 90 en 95 percentiel. Doorvertaald betekent<br />

dit dat met respectievelijk 50%, 75%, 90% en 95%<br />

zekerheid kan worden voorspeldt dat de nutriëntennorm<br />

niet de belemmerende factor is voor het bereiken<br />

van een goede ecologische toestand.<br />

Het Hoogheemraadschap van Delfl and heeft voor zijn wateren<br />

de stikstofnorm bepaald op maximaal 1,8 mg N/l en<br />

de fosfaatnorm op 0,3 mg P/l. Voor deze nutriëntennormen<br />

zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:<br />

- Voor het watersysteem zet Delfl and in op limitatie<br />

door middel van stikstof. Hoewel voor het overgrote<br />

deel van de zoete wateren normaliter fosfor limiterend<br />

is, gaat Delfl and voor stikstof. In polder en boezemsystemen<br />

(met een relatief korte verblijftijd) blijkt<br />

namelijk dat stikstof limitatief werkt;<br />

- De fosfornorm en de visbiomassa kennen een sterke<br />

relatie. Delfl and heeft een bepaalde ecologische <strong>KRW</strong>ambitie<br />

gekozen. Met de bijbehorende visgemeenschap<br />

kun je hier een fosfornorm tegenover zetten;<br />

- De fosfornorm is hoog en fosfor zal dan altijd in overvloed<br />

aanwezig zijn. Om ervoor te zorgen dat de ecologische<br />

toestand van het water goed wordt, staat hier<br />

dan een lage stikstofnorm tegenover;<br />

- Ieder waterlichaam krijgt dezelfde norm. Hoewel de<br />

norm voor de Oostboezem lager zou kunnen, is het<br />

vanuit vergunningverlening, operationeel en ecologisch<br />

oogpunt logischer om overal dezelfde norm te<br />

hanteren;<br />

6. Let op: een percentielnorm moet niet verward worden met een percentieltoetsing aan een norm.<br />

56<br />

- Alle waterlichamen en alle overige wateren zullen<br />

moeten voldoen aan deze nutriëntennormen.<br />

Hieronder wordt in meer detail ingegaan op bovenstaande<br />

uitgangspunten.<br />

Stikstof<br />

Het Hoogheemraadschap van Delfl and heeft in haar beleid<br />

ingezet op het bereiken van stikstofl imitatie, omdat het bereiken<br />

van fosfaatlimitatie niet haalbaar lijkt. Er is gebleken<br />

dat in polder en boezemsystemen (met een relatief korte<br />

verblijftijd) stikstof limitatief werkt (memo Nutriëntennormen<br />

<strong>KRW</strong>, 2 november 2007). In tegenstelling tot fosfaat<br />

zijn de bronnen van stikstof bovendien beter te sturen<br />

en is de verblijftijd van stikstof in het systeem veel kleiner<br />

dan die van fosfaat, doordat denitrifi catie op kan treden.<br />

De norm van 1,8 mg N/l is afgeleid van de 90-percentielnorm<br />

(memo Nutriëntennormen <strong>KRW</strong>, 2 november 2007).<br />

In de meest recente versie van de maatlatten voor sloten<br />

en kanalen (Evers et al., 2007) is deze norm echter omhoog<br />

bijgesteld. Omdat door Delfl and is ingezet op het bereiken<br />

van stikstofl imitatie is ervoor gekozen de oorspronkelijke<br />

norm te handhaven.<br />

Fosfor<br />

De huidige fosfaatconcentraties in de waterlichamen van<br />

Delfl and liggen veel hoger dan de landelijke normen. Bovendien<br />

is een groot deel van het fosfaat afkomstig van nalevering<br />

vanuit de bodem. Deze bron van fosfaat is moeilijk<br />

te sturen. Omdat gestuurd zal gaan worden op stikstofl imitatie<br />

is het niet noodzakelijk de fosfaatconcentraties dusdanig<br />

te verlagen dat fosfaatlimitatie wordt bereikt. Omdat<br />

er wel een norm voor fosfaat moet worden afgeleid is<br />

ervoor gekozen deze af te leiden op basis van de ecologie.<br />

Hierbij zijn twee belangrijke sporen gevolgd: visbiomassa<br />

en het doorzicht. Uit metingen in de Delfl andse wateren<br />

is gebleken dat er een duidelijk verband bestaat tussen de<br />

visbiomassa en de totaal-fosforconcentratie (fi guur 9.1).<br />

Met de visserijsector zijn afspraken gemaakt over de visstand<br />

in Delfl andse wateren. De afspraak is dat gestuurd<br />

zal worden op een visbiomassa van maximaal 300 kg/ha<br />

door middel van wegvangen (visserijbeheer). Uit onderzoek<br />

van Klinge et al. (1995) is gebleken dat deze visbiomassa<br />

wordt bereikt bij een totaal-fosforconcentratie van<br />

ongeveer 0,3 mg P/l.


Biomassa vis (kg/ha)<br />

1000<br />

800<br />

600<br />

400<br />

200<br />

0<br />

Biomassa vis in relatie tot fosfor<br />

Referentie<br />

Westboezem<br />

Westboezem gemiddeld<br />

Oostboezem<br />

Oostboezem gemiddeld<br />

0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9 1 1,1 1,2<br />

Totaal-P (mg P/l)<br />

Figuur 9.1: Relatie tussen visbiomassa en de totaal-fosforconcentratie in Delfl andse wateren. De referentielijn is gebaseerd op Klinge et al. (1995)<br />

Chlorofyl-a (ug/l)<br />

600<br />

550<br />

500<br />

450<br />

400<br />

350<br />

300<br />

250<br />

200<br />

150<br />

100<br />

50<br />

0<br />

Relatie chlorofyl-a vs. fosfor<br />

Relatie Chlorofyl-a en P-totaal (data <strong>Delfland</strong>)<br />

<strong>Delfland</strong> lijn (kanalen)<br />

Landelijke lijn (meren)<br />

0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2 1,4 1,6 1,8 2<br />

Totaal fosfaat (mg P/l)<br />

Figuur 9.2: Relatie tussen de totaal-fosforconcentratie en de chlorofyl-a concentratie in Delfl andse wateren<br />

Chlorofyl-a (ug/l)<br />

600<br />

550<br />

500<br />

450<br />

400<br />

350<br />

300<br />

250<br />

200<br />

150<br />

100<br />

50<br />

Relatie doorzicht v.s. chlorofyl-a<br />

0<br />

0 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200<br />

Doorzicht (cm)<br />

57<br />

Chlorofyl-a gehalte<br />

Figuur 9.3: Relatie tussen het doorzicht en de chlorofyl-a concentratie in Delfl andse wateren


De laatste decennia is onderkend dat de visstand een belangrijk<br />

structurerend element is in aquatische gemeenschappen<br />

(Witteveen+Bos, 1994). De structurerende invloed<br />

van de visstand is een belangrijk uitgangspunt van actief<br />

biologisch beheer (ABB), wat wordt ingezet als instrument<br />

bij het ecologisch herstel van geëutrofi eerde wateren.<br />

Een van de belangrijkste voorwaarden bij ecologisch herstel<br />

is echter helder water. Het wegvangen van vis door<br />

ABB is dan ook alleen zinvol wanneer bij de heersende<br />

nutriëntenconcentraties een stabiel, helder water mogelijk<br />

is. Het doorzicht van een waterlichaam wordt voor een<br />

groot gedeelte bepaald door de chlorofyl-a concentratie.<br />

Bij een fosfaatconcentratie van 0,3 mg P/l ligt de chlorofyla<br />

concentratie op ongeveer 75 μg/l (fi guur 9.2). Bij deze<br />

chlorofylconcentratie is een maximaal doorzicht van circa<br />

90 cm mogelijk (fi guur 9.3). Uit fi guur 9.2 en 9.3 blijkt dat<br />

bij de gestelde norm van 0,3 mg P/l helder water mogelijk<br />

is. Hierdoor kunnen gunstige uitgangscondities ontstaan<br />

voor de biologische kwaliteitselementen, zoals (ondergedoken)<br />

watervegetatie, macrofauna en vissen.<br />

9.2.3 Huidige situatie<br />

Als waterkwaliteitsbeheerder doet het Hoogheemraadschap<br />

van Delfl and onderzoek naar de kwaliteit van oppervlaktewater<br />

en waterbodem. Het onderzoek heeft onder andere<br />

tot doel inzicht te verkrijgen in de actuele waterkwaliteit en<br />

inzicht te krijgen in het effect van verschillende maatregelen<br />

op de kwaliteit van oppervlaktewater en waterbodem.<br />

Verder is het onderzoek ingericht op het toetsen aan normen<br />

die horen bij de functie van het oppervlaktewater.<br />

Inmiddels is de monitoringsverplichting Europees geregeld<br />

in de Europese <strong>KRW</strong>. Dit betekent dat vanaf 2007<br />

de monitoring moet voldoen aan de <strong>KRW</strong>. Hierop is het<br />

meetprogramma aangepast.<br />

De jaarreeksen van chemische metingen worden gestandaardiseerd<br />

(standaardwater) en getoetst aan de normen<br />

(streefwaarde en MTR; zie kader) uit de “Regeling milieukwaliteitseisen<br />

gevaarlijke stoffen oppervlaktewateren”<br />

(ministeries van VROM en Verkeer en Waterstaat, 2004).<br />

Voor stoffen die niet zijn genoemd in deze regeling wordt<br />

de norm uit de 4e nota Waterhuishouding (ministerie van<br />

V&W, 1998) gehanteerd, aangevuld met de normen vermeld<br />

op www.wateremissies.nl. De resultaten van de toetsing<br />

aan de streefwaarde en MTR worden in dit rapport besproken<br />

aan de hand van toetswaarden zoals de 90-percentiel,<br />

het zomergemiddelde etc. (conform de normering) en<br />

58<br />

dus niet de individuele metingen. De toetsing is uitgevoerd<br />

met behulp van het programma iBever versie 3.2.130.<br />

In 2005 en 2006 is ervaring opgedaan met de <strong>KRW</strong> monitoring.<br />

Deze ervaringen zijn gebruikt bij het opstellen van het<br />

meetprogramma 2007. Ook de <strong>KRW</strong> vraagt om beoordeling<br />

van de toestand van het oppervlaktewater. De uitkomst bepaalt<br />

of er maatregelen nodig zijn. De chemische normen<br />

zijn wettelijk vastgesteld in de regeling milieukwaliteitseisen<br />

gevaarlijke stoffen oppervlaktewateren (2004). Deze<br />

regeling vervangt voor alle in de regeling genoemde stoffen<br />

de MTR waarde uit 4e Nota waterhuishouding. Ecologische<br />

normen en doelen zijn vastgesteld op basis van de gebiedsrapportage<br />

<strong>KRW</strong> Delfl and (Schoon water om van te genieten)<br />

en de maatlatten voor kunstmatige wateren (MEP/GEP<br />

Sloten en kanalen). Een toetsing van de meetgegevens uit<br />

2006 laat zien dat een beperkt aantal stoffen de geldende<br />

milieukwaliteitsnormen 7 in de waterlichamen van Delfl and<br />

structureel overschrijden (gezien over langere perioden als<br />

zomerperiode, een jaar of meerdere jaren). Het beleidsdoel<br />

NW4 om in 2000 de concentraties van elke stof in het milieu<br />

niet hoger dan het maximaal toelaatbare risiconiveau<br />

(MTR) te laten zijn, is dan ook niet gehaald. En ook het beleidsdoel<br />

voor 2010, de concentraties zijn niet hoger dan de<br />

streefwaarden, wordt zeker niet gehaald.<br />

In Delfl and zijn in 2006 de volgende probleemstoffen in normoverschrijdende<br />

hoeveelheden geconstateerd: stikstof, fosfaat,<br />

koper, zink, een aantal gewasbeschermingsmiddelen,<br />

fl uorantheen, een aantal polycyclische aromatische koolwaterstoffen<br />

(PAK’s) en tributyltin. De eerste vier vormen een<br />

probleem in alle boezem- en polderwaterlichamen. Gewasbeschermingsmiddelen<br />

zijn terug te voeren op emissies vanuit<br />

de glastuinbouw en komen daarom vooral in verhoogde<br />

concentraties voor in glastuinbouwgebied. PAK’s en tributyltin<br />

overschrijden alleen de norm in de Oostboezem en zijn<br />

waarschijnlijk gerelateerd aan de beroepsscheepvaart.<br />

In ecologisch opzicht zijn nutriënten (stikstof en fosfaat)<br />

sturend voor het wel of niet bereiken van een goede ecologische<br />

toestand. Metalen (koper en zink), PAK’s en tributyltin<br />

zijn bij bepaalde concentratie toxisch voor een groot<br />

aantal organismen en hebben daarmee ook een negatief<br />

effect op de ecologische waterkwaliteit. Gewasbeschermingsmiddelen<br />

zijn stoffen die relatief open in het milieu<br />

worden toegepast en juist vanwege hun doel (doden van<br />

organismen) milieurisico’s opleveren als ze (in te grote omvang)<br />

buiten het toepassingsgebied terecht komen.<br />

7. Op Europees niveau zijn dat de normen voor prioritaire/prioritair gevaarlijke stoffen, opgesteld door het Frauenhofer Institut. Op landelijk niveau zijn dat de MTR- en VR-normen.


9.3 Ecologische doelen<br />

9.3.1 Inleiding<br />

In tegenstelling tot de normen voor verontreinigende<br />

stoffen gelden de doelen voor de ecologie alleen voor de<br />

waterlichamen.<br />

Voor een groot aantal natuurlijke watertypen is een ideale<br />

ecologische toestand (referentie) beschreven door Van der<br />

Molen en Pot (redactie, 2007). Voor natuurlijke waterlichamen<br />

is deze ideale ecologische toestand bepalend voor het<br />

formuleren van de ecologische waterkwaliteitsdoelen.<br />

In het beheergebied van Delfl and komen echter alleen nietnatuurlijke<br />

waterlichamen voor. Voor deze waterlichamen<br />

is per defi nitie geen natuurlijke referentietoestand bekend.<br />

De ecologische waterkwaliteitsdoelen voor deze waterlichamen<br />

is afgeleid van een ecologische toestand die onder<br />

de bestaande hydromorfologie van het waterlichaam<br />

maximaal haalbaar zou zijn ná uitvoering van realiseerbare,<br />

mitigerende maatregelen. Deze maximaal haalbare ecologische<br />

toestand wordt het ‘maximaal ecologisch potentieel’<br />

(MEP) genoemd. Op basis van deze maximaal haalbare<br />

ecologische toestand is uiteindelijk de goede ecologische<br />

toestand bepaald; die voor kunstmatige waterlichamen<br />

het ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) wordt genoemd. Voor<br />

het formuleren van dit GEP zijn op landelijk niveau maatlatten<br />

voor sloten en kanalen met bijbehorende EKR geformuleerd<br />

(Evers et al., 2007). Dit GEP bepaalt de ecologische<br />

waterkwaliteitsdoelen per waterlichaam.<br />

De ecologische kwaliteit van de oppervlaktewaterlichamen<br />

wordt beoordeeld op basis van vier parameters: fytoplankton<br />

(algen), macrofauna (kleine ongewervelde waterdieren),<br />

macrofyten (waterplanten) en vissen. Voor de<br />

kanalen in Delfl and zijn de landelijke maatlatten, en daarmee<br />

ook het landelijk GEP, ongewijzigd overgenomen. Dit<br />

is gedaan op uitdrukkelijk verzoek van DG Water.<br />

Naast ecologische waterkwaliteitsnormen zijn ook normen<br />

opgenomen voor ecologie ondersteunende parameters. Het<br />

gaat hierbij om stoffen die sturend zijn in het wel of niet<br />

bereiken van een goede ecologische toestand (nutriënten,<br />

zoutgehalte) en een aantal fysische componenten (zuurstof,<br />

doorzicht, temperatuur en zuurgraad). In tegenstelling tot<br />

de ecologische waterkwaliteitsnormen gelden deze ecologie<br />

ondersteunende stoffen voor alle oppervlaktewater van <strong>Delfland</strong>.<br />

Delfl and neemt de stofnormen over zoals verwoord in<br />

de Default maatlatten Sloten en Kanalen met uitzondering<br />

van de stoffen stikstof en fosfaat (zie chemische doelen).<br />

Hiervoor heeft Delfl and gebiedsspecifi eke normen afgeleid.<br />

Berekeningen opgave waterplanten<br />

In de Default maatlat voor sloten en kanalen is per watertype<br />

aangegeven wat het bedekkingspercentage en de<br />

soortensamenstelling voor waterplanten (macrofyten)<br />

moet zijn. Dit is afhankelijk van het watertype en de beschikbare<br />

hoeveelheid begroeibaar areaal. In algemene<br />

zin is er in het beheersgebied van Delfl and op een pragmatische<br />

manier mee omgegaan.<br />

De hoeveelheid licht die, in de huidige situatie, kan<br />

doordringen in de waterkolom varieert erg sterk in <strong>Delfland</strong>se<br />

wateren. In veel gevallen is de hoeveelheid licht<br />

(het doorzicht) niet afhankelijk van de concentratie chlorofyl-a<br />

maar van de hoeveelheid zwevend stof. Op veel<br />

plaatsen is het water erg troebel en wordt dat voor een<br />

belangrijk deel veroorzaakt door de grote hoeveelheid<br />

witvis in het watersysteem.<br />

Uitgaande van een goede toestand (het ideale kanaal en<br />

de beschrijving in de default maatlat voor sloten en kanalen)<br />

in het ondiepe systeem van de polderwateren, de<br />

Westboezem en een groot gedeelte van de Oostboezem<br />

kan zonlicht tot op de waterbodem doordringen. Het begroeibaar<br />

areaal gaat dus uit van de mogelijkheid dat<br />

overal in de kanalen waterplanten kunnen groeien. Het is<br />

daarnaast ook nog mogelijk om in die delen waar het nog<br />

erg troebel blijft (bijvoorbeeld door scheepvaart) om technische<br />

maatregelen te nemen om toch waterplanten te laten<br />

groeien, bijvoorbeeld door de aanleg van natuurvriendelijke<br />

oevers. In de beschrijving van de default maatlatten<br />

is vervolgens gemotiveerd aangegeven dat een kanaal<br />

meerdere functies kent ten aanzien van gebruik (aan- en<br />

afvoer, scheepvaart, etc.) en welke plantenbedekkingen en<br />

soortensamenstelling mogelijk is bij het gebruik. Delfl and<br />

kent drie watertypen met diverse deelmaatlatten voor<br />

waterplanten (zie onderstaande tabel).<br />

Bedekkingspercentage van drijfblad, emergente<br />

en ondergedoken vegetatie<br />

59<br />

Macrofyten (% van de maximale score van 62) 30<br />

M3 M7b M10<br />

25 20 25<br />

Macrofyten (% van de maximale score van 47) 25<br />

Macrofyten (% van de maximale score van 82) 25<br />

Tabel 9.1 GEP-doelstellingen voor Macrofyten


9.3.2 Methodiek bepaling huidige toestand waterlichamen<br />

De huidige toestand van alle waterlichamen is bepaald<br />

aan de hand van meet- en toetsgegevens uit het ijkjaar<br />

2006. Delfl and heeft in dit jaar een soort nulmeting van<br />

de ecologische toestand voor alle waterlichamen uitgevoerd.<br />

Naast veldmetingen van de aanwezige waterplanten<br />

en macrofauna zijn ook een visuele inspectieronde<br />

langs alle waterlichamen en een visstandbemonstering<br />

uitgevoerd.<br />

Alle veldmetingen zijn omgezet in waarden op de deelmaatlatten.<br />

De veldmetingen zijn daarnaast ook gevisualiseerd<br />

op kaarten, waarmee de ruimtelijke spreiding van<br />

de verschillende soortengroepen inzichtelijk is gemaakt.<br />

De visuele inspectieronde was bedoeld om de lokale situatie<br />

van elk waterlichaam aan de hand van enkele criteria<br />

in kaart te brengen, waarbij foto’s zijn gemaakt van de<br />

toenmalige situatie én om de potenties voor een toekomstige<br />

meer natuurvriendelijke oeverinrichting in te schatten.<br />

De fotomeetpunten zijn op kaart gezet, waardoor de<br />

mogelijkheid bestaat in de toekomst eenzelfde inspectieronde<br />

door het beheergebied te maken en de verschillen<br />

en/of effecten van uitgevoerde maatregelen letterlijk in<br />

beeld te brengen.<br />

De visstandbemonstering is uitgevoerd om te bepalen<br />

welke vissoorten waar in welke omvang binnen Delfl ands<br />

oppervlaktewatersysteem voorkomen. De informatie was<br />

nodig om te kunnen bepalen of het huidige visbestand<br />

wel voldoet aan de gewenste situatie vanuit de <strong>KRW</strong> én<br />

voor een aparte beleidsontwikkeling rondom vismigratie<br />

en visbeheer.<br />

9.3.3 Huidige toestand<br />

De huidige ecologische toestand van de waterlichamen is<br />

uitgewerkt in de waterlichaamhoofdstukken. Hieronder<br />

wordt kort ingegaan op de algemene zaken die in alle waterlichamen<br />

van toepassing zijn.<br />

De <strong>KRW</strong> stelt eisen aan de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater.<br />

In alle waterlichamen van Delfl and is deze<br />

momenteel niet op orde. De problemen met de ecologische<br />

kwaliteit zijn terug te voeren op het niet op orde zijn van:<br />

- Chemische waterkwaliteit: de concentraties van een<br />

aantal verontreinigende stoffen overschrijden de<br />

norm (zie chemische doelen);<br />

60<br />

- Inrichting van het watersysteem: er zijn niet voldoende<br />

geschikte plekken voor plantengroei en voor het<br />

paaien en opgroeien van vis (inclusief vismigratiemogelijkheden);<br />

- Onderhoud van het watersysteem: deze is niet optimaal<br />

afgestemd op de eisen die water- en oeverplanten<br />

en -dieren stellen aan hun leefomgeving;<br />

In alle waterlichamen is een te grote hoeveelheid vis geconstateerd<br />

van soorten als karpers en brasem. Deze vissoorten<br />

staan bekend om hun snelgroeiende populaties<br />

in voedselrijk water, zoals bijna al het oppervlaktewater<br />

in Delfl and is te kwalifi ceren. Ook staan de soorten bekend<br />

als bodemwoelers die continu door bodemomwoeling<br />

voor een vertroebeling van het water zorgen, waardoor<br />

zonlicht maar matig in de waterfase kan doordringen<br />

en zodoende in onvoldoende mate beschikbaar komt<br />

voor de groeiprocessen van waterplanten. Waterplanten<br />

krijgen zodoende niet of nauwelijks gelegenheid zich te<br />

ontplooien, wat weer gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid<br />

van macrofauna die veelal afhankelijk is van de<br />

aanwezigheid van waterplanten (voedsel, bescherming,<br />

leefmilieu). In fi guur 9.4 is de cyclus van onderlinge relaties<br />

weergegeven.<br />

- plantminnende<br />

roofvis<br />

- planten<br />

+ brasem<br />

- watervlooien<br />

woelt bodem<br />

om<br />

+ algen<br />

troebel water<br />

+ nutriënten<br />

Figuur 9.4: De onderlinge relaties en beïnvloedingen binnen een watersysteem.


9.4 Opstellen maatregelenpakket<br />

9.4.1 Inleiding<br />

De <strong>KRW</strong> stelt eisen aan de chemische en de ecologische<br />

kwaliteit van het oppervlaktewater. Op dit moment zijn<br />

beide niet op orde. Een aantal stoffen overschrijdt de normen<br />

en het aquatisch ecosysteem voldoet niet aan het<br />

beeld dat hoort bij een gezond waterlichaam.<br />

De drie essentiële randvoorwaarden voor een gezond watersysteem<br />

zijn:<br />

- Chemische waterkwaliteit: concentraties van verontreinigende<br />

stoffen dermate laag dat ze de ontwikkeling<br />

van een gezond aquatisch ecosysteem niet in de<br />

weg staan:<br />

- Inrichting van het watersysteem: voldoende geschikte<br />

plekken voor plantengroei en voor het paaien en opgroeien<br />

van vis (inclusief vismigratie mogelijkheden);<br />

- Onderhoud van het watersysteem: maximaal afgestemd<br />

op de eisen die water- en oeverplanten en -dieren<br />

stellen aan hun leefomgeving.<br />

De <strong>KRW</strong> vereist dus een reductie van emissie van probleemstoffen,<br />

een natuurvriendelijker inrichting van het<br />

watersysteem, met name van de oevers en het verder<br />

doorvoeren van ecologisch onderhoud.<br />

9.4.2 Resultaatverplichting versus regionale ambitie<br />

Het <strong>KRW</strong>-maatregelenpakket voor Delfl and bevat een serie<br />

van resultaatverplichte maatregelen, resultaatverplicht<br />

onderzoek (om doelgat te verklaren) en een regionale ambitie<br />

ten aanzien van de koppeling van <strong>KRW</strong>-maatregelen<br />

aan ruimtelijke dynamiek.<br />

Resultaat- en inspanningsverplichte maatregelen<br />

Binnen het gebiedsproces van de <strong>KRW</strong> in Delfl and zijn<br />

afspraken gemaakt over zowel resultaat- als inspanningsverplichte<br />

maatregelen. De resultaatverplichte<br />

maatregelen zijn de zekere maatregelen die uitgevoerd<br />

worden. Deze worden ook opgevoerd als <strong>KRW</strong>maatregel<br />

en gerapporteerd aan het Rijk en de EU.<br />

De inspanningsverplichte maatregelen zijn onzekere<br />

maatregelen waar regionaal afspraken over zijn gemaakt<br />

met betrekking tot de uitvoering.<br />

Het maatregelpakket voorziet in een gefaseerde aanpak<br />

van de <strong>KRW</strong>-opgave. Dat wil zeggen dat niet wordt ingezet<br />

op volledig doelbereik in 2015, maar op doelbereik in<br />

2027. Uitdrukkelijk wordt de optie open gehouden om in<br />

2021 doelverlaging aan te vragen. Doelverlaging kan alleen<br />

aangevraagd worden indien overheden hun instrumenten<br />

maximaal hebben ingezet. Daarom zijn ook de waterkwaliteitsmaatregelen<br />

die al vastgelegd zijn in bestaande<br />

plannen opgenomen in het maatregelpakket (autonoom<br />

beleid).<br />

Om het gepresenteerde maatregelpakket in het juiste<br />

licht te kunnen bezien is door Delfl and onderscheid gemaakt<br />

tussen de formele <strong>KRW</strong>-doelen, de regionale ambitie<br />

en het maatregelpakket dat wordt gerapporteerd richting<br />

Brussel. In fi guur 9.5 is schematisch weergegeven hoe<br />

deze onderdelen in samenhang tot elkaar staan.<br />

<strong>KRW</strong>-doel 2027. Hiermee wordt bedoeld de normen voor<br />

verontreinigende stoffen (zie paragraaf 9.2) en de doelstellingen<br />

voor de ecologie (zie paragraaf 9.3). Daar waar in de<br />

notities wordt gesproken over percentages doelbereik gaat<br />

het altijd over de formele <strong>KRW</strong>-doelen. Daarop toetst Brussel<br />

en daarover moet verantwoording worden afgelegd.<br />

Regionale ambitie. De regionale ambitie komt tot uitdrukking<br />

in het gepresenteerde maatregelpakket en de<br />

achterliggende uitgangspunten. Het is de maximale regionale<br />

inzet, gegeven het karakter en de mogelijkheden<br />

van het gebied. Meer doen zou op dit moment leiden tot<br />

signifi cante schade aan de functies in het gebied. De regionale<br />

ambitie leidt voor vier kleine waterlichamen tot<br />

(vrijwel) volledig doelbereik (Zuidpolder van Delfgauw,<br />

Holierhoekse en Zouteveensepolder, Solleveld, Meijendel).<br />

Voor twee grotere waterlichamen is doelbereik in 2027<br />

vooralsnog niet waarschijnlijk (Oostboezem en Westboezem).<br />

Voor één klein waterlichaam is het bereiken van de<br />

<strong>KRW</strong>-doelen in 2027 twijfelachtig. Dit waterlichaam zal op<br />

de grens zitten van doelbereik (Polder Berkel).<br />

61<br />

DOELGAT BRUSSEL<br />

ALGEMENE OPBOUW MAATREGELPAKKET<br />

<strong>KRW</strong> DOEL<br />

RESULTAATVERPLICHTE <strong>KRW</strong>-ONDERZOEKEN<br />

AMBITIE<br />

REGIONALE <strong>KRW</strong>-MAATREGELEN<br />

REGIONALE <strong>KRW</strong>-ONDERZOEKEN<br />

DOELBEREIK RICHTING BRUSSEL<br />

RESULTAATVERPLICHTE <strong>KRW</strong>-MAATREGELEN<br />

HUIDIGE TOESTAND<br />

Figuur 9.5: Strategie opbouw maatregelpakket Delfl and<br />

DOELVERLAGING 2021


Cruciaal is het benutten van kansen in de ruimtelijke ontwikkeling<br />

voor het realiseren van de <strong>KRW</strong>-inrichtingsopgave.<br />

Het gepresenteerde maatregelpakket weerspiegelt<br />

wat er mogelijk is als alle kansen die op dit moment zijn<br />

te voorzien maximaal worden benut met het daarbij behorende<br />

doelbereik en kosten.<br />

In de nabije toekomst kunnen zich zeker nieuwe kansen<br />

voordoen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de toetsing van<br />

kades op veiligheid die in de afgelopen periode nog niet in<br />

beeld zijn geweest of het onderzoek naar de mogelijkheden<br />

van ecologisch onderhoud in het boezemsysteem.<br />

Maatregelen en onderzoek t.b.v. het eerste SGBP. Het Rijk<br />

is verantwoordelijk voor het opstellen van het eerste<br />

SGBP. Hierin wordt voor alle waterlichamen in Nederland<br />

aangegeven wat de maatregelen zijn voor de planperiode<br />

2010-2015 met bijbehorend doelbereik. Tevens<br />

wordt een doorkijk gegeven naar het doelbereik in 2027<br />

indien er gebruik gemaakt wordt van fasering van de<br />

doelen. Het SGBP wordt aangeboden aan de EU op 22 december<br />

2009. Alle maatregelen die opgenomen zijn in<br />

dit eerste SGBP zijn resultaatverplicht ten aanzien van<br />

uitvoering ervan.<br />

Indien ingezet wordt op fasering van de doelen (dus<br />

doelbereik na 2015) zal hiervoor een verklaring gegeven<br />

moeten worden door middel van onderzoek. Relevante<br />

verklaringen zijn bijvoorbeeld disproportionele kosten,<br />

onzekerheid in effectiviteit van maatregelen, onduidelijkheid<br />

in noodzakelijke omvang van het maatregelpakket.<br />

De onderzoeken die een verklaring vormen voor het<br />

doelgat en dus opgenomen zijn in het eerste SGBP zijn<br />

daarmee ook gelijk resultaatverplicht net als de maatregelen.<br />

Het onderzoekspakket voor het gebied van <strong>Delfland</strong><br />

lijkt qua omvang aanzienlijk maar staat in verhouding<br />

tot het doelgat en de onderzoeksvragen.<br />

Op het Bestuurlijk Overleg <strong>KRW</strong> Delfl and van 5 december<br />

2007 lagen vier scenario’s voor ten aanzien van de omvang<br />

van het resultaatverplichtende maatregelenpakket:<br />

1. alle kansen 100% benutten (bovengrens);<br />

2. geen resultaatverplichting op inrichtingsmaatregelen<br />

(ondergrens);<br />

3. resultaatverplichting alleen voor inrichtingsmaatregelen<br />

waarvan realisatie vrijwel zeker is;<br />

4. resultaatverplichting voor inrichtingsmaatregelen<br />

waarvan realisatie vrijwel zeker is en voor een percentage<br />

van de kansen.<br />

62<br />

Scenario 3: resultaatverplichting voor inrichtingsmaatregelen waarvan<br />

realisatie vrijwel zeker is.<br />

In dit scenario gaan partijen alleen een resultaatverplichting aan op<br />

de inrichtingsmaatregelen waarvan vrijwel zeker is dat ze ook kunnen<br />

worden uitgevoerd. De regionale ambitie blijft gelden. Partijen geven<br />

richting Brussel aan dat ze zich in de periode 2010-2015 volop inspannen<br />

om andere kansen voor realisatie van de inrichtingsopgave te benutten.<br />

Ze leggen zich in het SGBP echter niet vast op concrete maatregelen<br />

en doelbereik voor deze andere kansen. In 2015 wordt gerapporteerd<br />

welke stap is gezet richting de <strong>KRW</strong>-doelen.<br />

Voordeel<br />

- Veel fl exibiliteit<br />

- Haalbare resultaatverplichting<br />

Risico<br />

De kans is aanwezig dat Brussel ook dit scenario interpreteert als een te<br />

laag ambitieniveau en niet akkoord gaat met het maatregelenpakket.<br />

Van de vier scenario’s is besloten tot uitvoering van het<br />

derde scenario (zie kader).<br />

Op grond van dit besluit is met alle gebiedspartijen verder<br />

onderzocht welke maatregelen als resultaatverplichtend<br />

kunnen worden aangemerkt, zowel voor het terugdringen<br />

van de verontreinigende stoffen als voor de inrichting.<br />

De <strong>KRW</strong>-kansenkaart (fi guur 9.6 pagina 64)<br />

In samenwerking met de betrokken gebiedspartijen in<br />

het <strong>KRW</strong>-proces is onderzocht welke ruimtelijke ontwikkelingen<br />

zich voor doen langs de <strong>KRW</strong>-waterlichamen.<br />

Het gaat dan om het totaal aan ruimtelijke ontwikkelingen<br />

in de periode 2007 tot en met 2027. Vanzelfsprekend geldt<br />

dat hoe verder in de tijd, hoe lastiger in te schatten welke<br />

daadwerkelijke ontwikkelingen zich zullen voordoen.<br />

Het totaal van deze ruimtelijke ontwikkelingen is op een<br />

kaart weergegeven en vormt de zogenaamde <strong>KRW</strong>-kansenkaart.<br />

Deze kaart is vervolgens als basis gebruikt in de<br />

verdere analyses van maatregelen en ecologisch doelbereik.<br />

Bij het inschatten van de omvang van de maatregelen<br />

en het ecologisch doelbereik is als uitgangspunt genomen<br />

dat over de totale lengte van de ruimtelijke ontwikkeling<br />

mogelijkheden zijn om een deel van de <strong>KRW</strong>-opgave te realiseren.<br />

NB, de <strong>KRW</strong> kansen-kaart is gebruikt als instrument<br />

om maatregelen en doelbereik af te kunnen leiden, deze<br />

kaart heeft geen juridische status. Juridische doorwerking<br />

van de <strong>KRW</strong> op ruimtelijke plannen moet plaatsvinden in<br />

structuurvisies en bestemmingsplannen zoals in de nieuwe<br />

wet op de Ruimtelijke Ordening omschreven staat.


9.4.3 Investeringen in waterkwaliteit vanaf 2000<br />

In het Bestuurlijk Overleg <strong>KRW</strong> van 5 december 2007 is<br />

besloten om ook de investeringen in de waterkwaliteit<br />

vanaf 2000 van gemeenten en hoogheemraadschap inzichtelijk<br />

te maken. Het gaat hierbij om maatregelen die<br />

een positieve bijdrage leveren aan de verbetering van de<br />

waterkwaliteit in het beheergebied van Delfl and en daarbuiten<br />

(Nieuwe Waterweg en Noordzee). Het jaar 2000 is<br />

gekozen omdat toen de <strong>KRW</strong> van kracht werd. Reden om<br />

dit inzichtelijk te maken is omdat de partners het belangrijk<br />

vinden te laten zien dat inspanningen ter verbetering<br />

van de waterkwaliteit niet pas in de toekomst zullen worden<br />

verricht maar reeds geruime tijd aan de gang zijn.<br />

Dat de nadruk van de investeringen op maatregelen in<br />

de waterketen lag en in mindere mate op inrichting en<br />

beheer en onderhoud doet daar niets aan af. Vanaf heden<br />

zullen de maatregelen op het gebied van ecologie (inrichting)<br />

en stoffen hand in hand gaan.<br />

In tabel 9.2 zijn de investeringen van gemeenten en<br />

hoogheemraadschap samengevat. De getallen geven<br />

miljoen euro’s aan.<br />

Gemeenten Delfl and Totaal<br />

Riolering * 74 74<br />

Inrichting en beheer 7 12 19<br />

Baggeren 9 7 16<br />

ABC ecol. berging 5 5<br />

Waterzuivering 2 1.185 1.187<br />

Tabel 9.2: Investeringen in waterkwaliteit in beheergebied Delfl and in miljoenen<br />

euro’s vanaf 2000<br />

*Hieronder vallen: afkoppelen verhard oppervlak, aanpassen/saneren riooloverstorten,<br />

aansluiten ongezuiverde lozingen, IBA’s, bergbezinkbassins.<br />

9.4.4 Chemische waterkwaliteit<br />

Het bereiken van een goede chemische toestand is één<br />

van de doelstellingen van de <strong>KRW</strong>. Deze toestand wordt<br />

bereikt als alle stofconcentraties in watersystemen op een<br />

ecologisch aanvaardbaar niveau liggen. Dit niveau is geconcretiseerd<br />

in milieukwaliteitsnormen.<br />

De denklijn chemie en emissiebeheer van Delfl and focust<br />

zich op de aanpak van probleemstoffen die het bereiken<br />

van de goede chemische toestand voorkomen:<br />

- Stikstof en fosfaat. Watersysteemanalyses voor <strong>Delfland</strong><br />

tonen aan dat de normoverschrijding van stikstof<br />

en fosfaat in belangrijke mate kan worden toegeschreven<br />

aan menselijke activiteiten als glastuinbouw<br />

en veehouderij. Berekeningen laten zien dat ongeveer<br />

50% van de belasting van het oppervlaktewater komt<br />

vanuit stikstofemissies door de glastuinbouwsector.<br />

Hetzelfde geldt in zekere mate ook voor de normoverschrijding<br />

wat betreft fosfaat. Een aanpak van de<br />

emissies van stikstof en fosfaat vanuit de glastuinbouw<br />

levert dan ook een substantiële verbetering van<br />

de waterkwaliteit op en draagt bij aan het op termijn<br />

bereiken van de doelstellingen van de <strong>KRW</strong>.<br />

- Koper en zink. Normoverschrijding voor deze metalen<br />

is niet toe te schrijven aan één dominante oorzaak. Er<br />

zijn meerdere bronnen en de exacte omvang van deze<br />

bronnen is vaak moeilijk te kwantifi ceren. Gedetailleerde<br />

informatie hierover ontbreekt. Watersysteemanalyses<br />

voor koper en zink zijn dan ook nog niet beschikbaar.<br />

Toch is bekend dat de belangrijkste bronnen<br />

van koper bouwmaterialen, remvoeringen, antifouling<br />

(recreatievaart), koperbaden (veehouderij), veevoer,<br />

mest en vuurwerk zijn. De belangrijkste bronnen van<br />

zink zijn bouwmaterialen, autobanden, antifouling,<br />

weg- en straatmeubilair, veevoer en mest.<br />

- Gewasbeschermingsmiddelen. Watersysteemanalyses<br />

voor de als probleemstoffen aangemerkte gewasbeschermingsmiddelen<br />

zijn niet beschikbaar. Normoverschrijding<br />

door gewasbeschermingsmiddelen in de<br />

waterlichamen is echter bijna volledig toe te schrijven<br />

aan het gebruik van deze middelen in de glastuinbouw.<br />

Daarnaast is atmosferische depositie waarschijnlijk<br />

als bron aan te merken. Een aanpak van deze<br />

probleemstoffen ligt vooral bij de bron (toediening<br />

door gebruikers e.d.) en op het vlak van het toelatingsbeleid.<br />

• Het huidige gebruik aan onkruidbestrijdingsmiddelen<br />

op verhardingen leidt op dit moment niet tot problemen<br />

op waterlichaamniveau. De gemeenten en het<br />

waterschap bestrijden onkruid op verhardingen overwegend<br />

op duurzame wijze. In de gemeenten waar<br />

dit nog niet het geval is, wordt duurzame onkruidbestrijding<br />

overwogen. Indien de huidige praktijk wordt<br />

voortgezet zal onkruidbestrijding op verhardingen<br />

niet leiden tot problemen in relatie tot de <strong>KRW</strong>.<br />

• Het aansluiten van glastuinbouwbedrijven op de riolering<br />

draagt bij aan een lagere emissie van gewasbeschermingsmiddelen<br />

op het regionale oppervlaktewater,<br />

maar leidt wel tot een andere stroom van de<br />

middelen richting het oppervlaktewatersysteem. Een<br />

groot deel van de gewasbeschermingsmiddelen wordt<br />

63


Figuur 9.6 <strong>KRW</strong>-kansenkaart beheersgebied Delfl and.<br />

64


ij de huidige stand van de techniek niet door de AW-<br />

ZI’s uit het afvalwater gezuiverd en belandt zodoende<br />

via het effl uent op rijkswater. Een aanpak van dit probleem<br />

is onderwerp van overleg met de rijksoverheid.<br />

- PAK’s en Tributyltin. Ook voor deze probleemstoffen<br />

zijn geen watersysteemanalyses beschikbaar. PAK’s en<br />

tributyltin overschrijden de milieukwaliteitsnormen<br />

in de boezemwatergangen van de Oostboezem.<br />

• Voor de normoverschrijding door PAK’s is geen eenduidige<br />

oorzaak aan te wijzen. Er zijn meerdere bronnen<br />

in het afwaterende gebied van de Oostboezem. De omvang<br />

van de afzonderlijke bronnen is echter moeilijk<br />

te kwantifi ceren, omdat gedetailleerde achtergrondinformatie<br />

ontbreekt. Daar PAK’s alleen probleemstoffen<br />

in de Oostboezem zijn, is er een mogelijk verband<br />

met de (beroeps)scheepvaart. Zo is scheepvaart een<br />

bekende bron van PAK’s vanwege het gebruik van<br />

PAK-houdende scheepscoatings, emissies van smeermiddelen,<br />

emissies via uitlaatgassen en bilgenwater.<br />

Het verband tussen normoverschrijding en de scheepvaart<br />

kan op het moment niet cijfermatig worden onderbouwd.<br />

Scheepvaart wordt aangemerkt als diffuse<br />

bron, omdat emissies gedurende het varen plaatsvinden.<br />

Mogelijk is ook het schutten van de sluizen langs<br />

de Nieuwe Waterweg een weg waarlangs PAK’s het regionale<br />

watersysteem belasten.<br />

• Tributyltin is in de tussentijd in internationaal verband<br />

verboden, zodat te verwachten valt dat de concentraties<br />

van deze probleemstof in de tijd afnemen. Het verbod is<br />

echter nog niet (breed genoeg) geratifi ceerd.<br />

Autonome maatregelen<br />

De Delfl andse aanpak voor de <strong>KRW</strong> concentreert zich tot<br />

2015 op de aanpak van de probleemstoffen stikstof en fosfaat.<br />

Deze stoffen zijn belangrijk voor het realiseren van<br />

ecologisch robuuste watersystemen. Om deze stoffen zoveel<br />

mogelijk aan te pakken, voeren Delfl and, de gemeenten<br />

of gebiedspartijen tot 2015 nu al maatregelen uit. Het<br />

gaat om de volgende autonome maatregelen:<br />

1. Waterketenmaatregelen. Maatregelen om de basisinspanning<br />

8 te realiseren als aansluiten op de riolering,<br />

saneren riooloverstorten en afkoppelen verhard oppervlak.<br />

Zie verder paragraaf 9.4.5 (Chemie en riolering).<br />

2. Minder mestgift op landbouwgronden. De landbouwsector<br />

moet op basis van het derde Uitvoeringsprogramma<br />

Nitraat (landelijk mestbeleid) de komende<br />

66<br />

jaren dusdanig minder mest op landbouwgronden<br />

brengen dat uiterlijk 2015 sprake is van een evenwicht<br />

tussen de toevoer van meststoffen aan de grond en<br />

de opname van stikstof en fosfaat door gewassen en<br />

vegetatie.<br />

3. Aanleg natuurvriendelijke oeverinrichting langs watergangen<br />

buiten het waterlichaam. Door de aanleg van<br />

natuurvriendelijke oevers langs zoveel mogelijk watergangen<br />

zal het zuiverende vermogen van het oppervlaktewatersysteem<br />

toenemen; planten nemen namelijk<br />

stikstof en fosfaat op voor hun groeiprocessen.<br />

4. Vasthouden water in haarvaten. Uit een oriënterend<br />

onderzoek voor de waterlichamen is al gebleken dat<br />

een langer vasthouden van water in de polders de<br />

stikstof- en fosforconcentraties in de waterlichamen<br />

verlaagt. In de huidige plannen van gemeenten en<br />

waterschap zijn maatregelen als verlengen wateraanvoerroutes<br />

of de aanleg van stuwen opgenomen om<br />

het water langer vast te houden.<br />

Naast deze bestaande maatregelen zijn ook beleidsontwikkelingen<br />

gaande die gedurende de periode tot 2015<br />

tot het formuleren van aanvullende maatregelen gaan<br />

leiden. Het gaat om de volgende ontwikkelingen:<br />

1. Het opstellen van landelijke emissienormen voor de<br />

glastuinbouw. De Rijksoverheid is milieukwaliteitsnormen<br />

voor het terugdringen van stikstof- en fosfaatemissies<br />

vanuit glastuinbouwbedrijven aan het<br />

opstellen. Deze normen moeten vanaf 2010 in werking<br />

treden. Delfl and heeft in dit traject een adviserende<br />

rol. Vanaf 2010 is het waterschap verantwoordelijk<br />

voor de vergunningverlening (Wvo) en handhaving.<br />

2. Het opstellen van een provinciaal beleidskader glastuinbouw.<br />

De Provincie Zuid-Holland stelt een integraal beleidskader<br />

op om de ruimtelijke effecten van ontwikkelingen<br />

wat betreft de glastuinbouwsector in goede banen te<br />

leiden. Uit het beleidskader volgen mogelijk maatregelen<br />

voor Delfl and, de gemeenten en de gebiedspartijen.<br />

3. Meerjarenvisie diffuse bronnen. Delfl and gaat zelf een<br />

meerjarenvisie voor de aanpak van diffuse emissies<br />

opstellen. Uit deze aanpak volgen mogelijk nog aanvullende<br />

maatregelen.<br />

Ook werd voor het boezemstelsel een onderzoeksopgave<br />

gedefi nieerd die voor de toekomst de kwaliteit van het<br />

oppervlaktewater in polderwaterlichamen positief kan<br />

beïnvloeden:<br />

8. De basisinspanning is een afspraak om rioolsystemen zodanig aan te passen dat de vuiluitworp uit overstorten van deze systemen wordt verminderd. Veelgenomen maatregelen zijn het aanbrengen van<br />

meer berging of pompovercapaciteit. Een deel van de inspanning moet daarbij door de gemeente worden gedaan, een ander deel door het waterschap.


1. Onderzoek veranderen doorspoelregime/sturen waterstromen.<br />

De stikstof- en fosfaatconcentraties in de boezemwatergangen<br />

kunnen worden verlaagd als meer<br />

schoon water wordt ingelaten, bijvoorbeeld vanuit het<br />

Brielse Meer. Een oriënterende modelstudie heeft al laten<br />

zien dat een dergelijke maatregel effectief kan zijn.<br />

In de periode 2010-2015 worden concrete maatregelen<br />

als waterinlaat, gemaalbeheer en het veranderen van<br />

waterstromen op hun effectiviteit nader onderzocht.<br />

2. Onderzoek invloed eutrofe bagger. Bagger met veel<br />

stikstof en fosfaat kan een bron van verontreiniging<br />

van het oppervlaktewater zijn. Op het moment is<br />

echter niet bekend of het (lokaal) verwijderen van<br />

eutrofe bagger (kosten)effectief en praktisch uitvoerbaar<br />

is. Daarom worden beide aspecten in de periode<br />

2010-2015 onderzocht.<br />

3. Onderzoek aanpassen peilbeheer in het groene buitengebied.<br />

Uit een oriënterende modelstudie is gebleken<br />

dat een aanpassing van het peilbeheer alleen effectief<br />

is als deze maatregel wordt gecombineerd met een<br />

functieverandering van een gebied van landbouw<br />

naar natuur. Een dergelijke aanpassing moet echter<br />

locatiespecifi ek worden getoetst.<br />

Maatregel Autonoom Aanvullend<br />

2010-2015<br />

Waterketenmaatregelen (uitsplitsing, zie paragraaf 9.4.3 en<br />

tabel 9.3)<br />

De hoofdlijn van het maatregelenpakket voor stikstof en<br />

fosfaat is weergegeven in tabel 9.3. Een Delfl andse aanpak<br />

voor de <strong>KRW</strong> van de overige probleemstoffen wordt<br />

tot 2015 niet voorzien. Redenen daartoe zijn de afhankelijkheid<br />

van (de ontwikkeling van) landelijk, Europees en<br />

soms zelfs mondiaal beleid én het niet beschikbaar hebben<br />

van regionale sturings- en handhavinginstrumenten.<br />

9.4.5 Chemie en riolering<br />

In het licht van de <strong>KRW</strong>-opgave kan riolering worden gezien<br />

als:<br />

- Een waterkwaliteitsmaatregel. In het verleden aangelegde<br />

riolering zorgt er voor dat de waterkwaliteit niet<br />

nog veel slechter is dan nu het geval is. Daar waar nog<br />

ongerioleerde lozing plaatsvindt, is het aanleggen van<br />

riolering een mogelijke oplossing;<br />

- Een potentiële verontreinigingsbron m.b.t. emissie<br />

van probleemstoffen naar het oppervlaktewater. Riolering<br />

is geen gesloten systeem en daarmee een potentieel<br />

probleem voor de oppervlaktewaterkwaliteit.<br />

Onderzocht moet worden hoe groot dit probleem is en<br />

of emissiereductie zinvol, haalbaar en betaalbaar is.<br />

67<br />

Kostendrager<br />

Maatregel Gemeenten, waterschap,<br />

provincie<br />

Landelijk mestbeleid landbouw Maatregel Maatregel Landbouw<br />

Emissienormen glastuinbouw Maatregel Tuinbouw<br />

Provinciaal beleidskader glastuinbouw Maatregel Tuinbouw<br />

Verwijderen eutrofe bagger Onderzoek Waterschap<br />

Beperken belasting watersysteem met blad en maaisel Onderzoek Waterschap<br />

Nutriëntenpilots Onderzoek Waterschap<br />

Innovatie bronneringen Onderzoek Waterschap<br />

Aanleg helofytenfi lters Onderzoek Waterschap, gemeenten<br />

Maatregelen in de waterhuishouding<br />

- vasthouden water in haarvaten<br />

- omleiden vuile waterstromen<br />

- doorspoelen<br />

Tabel 9.3: Maatregelen met betrekking tot de chemische waterkwaliteit<br />

Onderzoek<br />

Onderzoek<br />

Onderzoek<br />

Waterschap, gemeenten


Huidige situatie<br />

Gemengde rioolstelsels<br />

Gemengde rioolstelsels voeren afvalwater en regenwater<br />

via één systeem af naar de zuivering. Indien het harder regent<br />

dan de riolering aan kan zal het systeem overstorten.<br />

Hiermee vindt een emissie van verontreinigingen plaats<br />

naar het oppervlaktewater. Het overstortwater bevat verontreinigende<br />

stoffen die in het licht van de <strong>KRW</strong> twee negatieve<br />

effecten kunnen hebben:<br />

- De overstort draagt bij aan het overschrijden van de<br />

waterkwaliteitsnormen voor de <strong>KRW</strong>-probleemstoffen;<br />

- De overstort heeft een negatief effect op het aquatisch<br />

ecosysteem.<br />

Bijdrage overstorten aan vervuiling van het watersysteem<br />

Watersysteemberekeningen tonen aan dat de overstorten<br />

in Delfl and slechts in beperkte mate bijdragen aan de<br />

overschrijding van de <strong>KRW</strong>-normen in de waterlichamen.<br />

Weliswaar zijn de overstorten een bron van stikstof, fosfaat,<br />

koper, zink en PAK, de vracht van deze stoffen vanuit<br />

overstorten is gering vergeleken met de totaalvracht op<br />

het watersysteem (circa 3% voor stikstof en circa 6% voor<br />

fosfaat). Dit betekent dat maatregelen om de emissies<br />

vanuit individuele overstorten (verder) te beperken, vanuit<br />

<strong>KRW</strong>-perspectief, weinig kosteneffectief zullen zijn.<br />

Overstorten veroorzaken wel locale en (tijdelijke) waterkwaliteitsproblemen,<br />

die tot uitdrukking komen in<br />

normoverschrijding en negatieve effecten op het ecosysteem.<br />

Denk daarbij aan vissterfte en stank. Ook zijn<br />

overstorten een bron van bacteriële verontreiniging, wat<br />

een probleem kan opleveren nabij zwemwaterlocaties.<br />

Gezien de geringe en locale invloed van overstorten, is de<br />

<strong>KRW</strong> toetsingssystematiek geen geschikt kader om waterkwaliteitsproblemen<br />

door overstorten te beoordelen.<br />

Invloed van overstorten op het ecosysteem<br />

Het effect van overstorten op de ecologische waterkwaliteit<br />

is onvoldoende duidelijk. De vraag is in welke mate<br />

de tijdelijke en locale belasting door overstorten leidt tot<br />

een ecologische achteruitgang die (ook op langere termijn)<br />

“signifi cant voelbaar” is op waterlichaamniveau. Ervaring<br />

leert dat met name in droge zomerperiodes overstorten<br />

kunnen leiden tot aanzienlijke effecten op de ecologische<br />

kwaliteit. Er is onderzoek nodig om de doorwerking op waterlichaamniveau<br />

in te kunnen schatten. Zonder een dergelijk<br />

onderzoek is er onvoldoende onderbouwing om, op<br />

68<br />

basis van de <strong>KRW</strong>, overstorten aan te pakken ten behoeve<br />

van de ecologische kwaliteit.<br />

Tenslotte moet worden opgemerkt dat er onder specialisten<br />

twijfel is of waterkwaliteitsspoortoetsing en<br />

daaropvolgende maatregelen in alle gevallen afdoende<br />

zullen zijn om tot een adequate bescherming van het<br />

ecosysteem te komen. Waterkwaliteitsspoortoetsing is<br />

in sommige gevallen minder geschikt voor een adequate<br />

locatiespecifi eke inschatting van effecten van overstorten<br />

in het veld. De <strong>KRW</strong> vraagt wel om een dergelijke<br />

adequate beoordeling. Dit is aanleiding om de geschiktheid<br />

van het instrumentarium te evalueren en zonodig<br />

toe te werken naar een instrumentarium dat beter geschikt<br />

is voor locatiespecifi eke systeemanalyse.<br />

Gescheiden rioolstelsels en afgekoppeld verhard oppervlak<br />

Bij (verbeterd) gescheiden rioolstelsels en gebieden met<br />

veel afgekoppeld verhard oppervlak vormt afstromend<br />

regenwater een belasting voor het watersysteem. Het<br />

regenwater is over het algemeen minder vuil dan overstortwater.<br />

Voor nutriënten scheelt dat al gauw een factor<br />

3 à 4 (wat overigens niet betekent dat het water daarmee<br />

altijd voldoet aan de waterkwaliteitsnormen). Daar<br />

staat tegenover dat belasting plaatsvindt bij elke bui van<br />

enige omvang.<br />

Voor het boezemsysteem van Delfl and is berekend dat<br />

regenwaterriolen en afgekoppeld verhard oppervlak respectievelijk<br />

circa 5 en circa 6 procent bijdragen aan de<br />

totaalvracht van stikstof en fosfaat op jaarbasis.<br />

Evenals overstorten uit gemengde stelsels kunnen uitlaten<br />

van regenwaterriolering en afgekoppeld verhard oppervlak<br />

tot lokale waterkwaliteitsproblemen leiden. Op<br />

specifi eke locaties met relatief vervuild verhard oppervlak<br />

en/of een kwetsbaar ontvangend watersysteem kan<br />

vervuild regenwater zorgen voor een achteruitgang van<br />

de waterkwaliteit: normoverschrijding en/of negatieve<br />

effecten op het ecosysteem. Daar staat tegenover dat het<br />

regenwater een verdunnend effect kan hebben op plaatsen<br />

waar het ontvangende water relatief vuil is.<br />

In kwantitatief opzicht kan worden gesteld dat het afkoppelen<br />

van regenwater een positief effect heeft op de waterhuishouding.<br />

Dit komt met name tot uiting in droge<br />

perioden, waarin afgekoppeld regenwater bijdraagt aan<br />

een adequate watervoorziening, met gebiedseigen water.


Afkoppelen van verhard oppervlak wordt vaak genoemd<br />

als maatregel met een positief effect op de waterhuishouding,<br />

de waterketen en de waterkwaliteit. Aandachtspunt<br />

hierbij is dat afkoppelen weliswaar leidt tot<br />

minder belasting door overstorten, maar dat de diffuse<br />

belasting met vervuild regenwater toeneemt.<br />

Voor de totaalvracht van nutriënten naar het oppervlaktewater<br />

betekent afkoppelen niet zondermeer een<br />

reductie van de belasting. Afkoppelen zal er echter wel<br />

voor zorgen dat een relatief laagfrequente piekbelasting<br />

vanuit overstorten wordt ingeruild voor een relatief<br />

hoogfrequente meer diffuse belasting vanuit regenwateruitlaten<br />

en afgekoppeld verhard oppervlak.<br />

Met betrekking tot totaalvracht is afkoppelen dus waarschijnlijk<br />

alleen een effectieve maatregel als afkoppelen<br />

op adequate wijze plaatsvindt (via wadi’s of waterdoorlatende<br />

verharding met zuiverende en bergende voorziening<br />

eronder) of wanneer het wordt gecombineerd met<br />

randvoorzieningen en/of maatregelen ter voorkoming<br />

van vervuiling van het regenwater.<br />

Locale overstortproblemen kunnen door afkoppelen worden<br />

opgelost. Daarbij moet echter de kanttekening moet<br />

worden geplaatst dat ook vervuild regenwater voor locale<br />

problemen kan zorgen, omdat het relatief veel zwevend<br />

stof en organisch materiaal bevatten. Er is daarom<br />

altijd een locatiespecifi eke beoordeling nodig. Te denken<br />

valt aan een soort van waterkwaliteitsspoortoetsing voor<br />

regenwater.<br />

Overstortbemaling<br />

De waterweggemeenten voeren bij hevige regenval een<br />

deel van het water af via overstortbemaling op de Nieuwe<br />

Waterweg. Deze overstortbemaling belast het rijkswater.<br />

Overstortbemalingen vormen daarmee geen direct probleem<br />

voor de oppervlaktewaterkwaliteit in de waterlichamen<br />

van Delfl and en vallen buiten de beschouwing<br />

van de <strong>KRW</strong>-gebiedsprocessen van Delfl and.<br />

De problematiek van de overstortbemalingen is opgepakt<br />

in het kader van de OASen waterplannen. Op dit moment<br />

vindt bestuurlijke besluitvorming plaats over het uitvoeringsprogramma<br />

van de OAS. Gezien de primaire relevantie<br />

voor rijkswater maakt het uitvoeringsprogramma<br />

geen onderdeel uit van het <strong>KRW</strong>-maatregelenpakket.<br />

Huidig beleid<br />

Het huidige beleid op het gebied van riolering is beschreven<br />

in de Voortgangsrapportage Riolering 2006. In deze<br />

paragraaf wordt volstaan met een korte samenvatting<br />

van de belangrijkste punten, vanuit <strong>KRW</strong>-perspectief:<br />

1. Saneren lozingen afvalwater buitengebied<br />

Aansluiten woningen, tuinbouwbedrijven en overige bedrijven<br />

op de riolering. Voor 1 januari 2008 is het grootste<br />

deel van het buitengebied gerioleerd. Op 1 januari 2010<br />

is het gehele buitengebied gerioleerd. Dat wil echter nog<br />

niet zeggen dat ook de aansluiting op de riolering dat al<br />

volledig is gerealiseerd.<br />

Aansluiten woningen op IBA’s (Individuele behandeling<br />

van Afvalwater). Op 1 januari 2008 zijn alle IBA’s operationeel.<br />

De verwachte participatiegraad is 70-80 %.<br />

2. Basisinspanning<br />

Bijna alle gemeenten hebben een integraal maatregelenpakket<br />

vastgesteld. De andere gemeenten stellen een maatregelpakket<br />

vast in de nabije toekomst. In 2010 moeten de<br />

maatregelen volgens de vergunning worden uitgevoerd.<br />

3. Waterkwaliteitsspoor<br />

Voor de meeste gemeenten is toetsing en planvorming<br />

gereed.<br />

Niet op alle lozingspunten kan worden voldaan aan het<br />

waterkwaliteitsspoor. Er blijven knelpunten over in Delft<br />

en Den Haag. In bijlage 3 zijn deze knelpunten beschreven<br />

en is aangegeven hoe hier in de toekomst mee wordt<br />

omgegaan.<br />

4. Samenwerken in de waterketen<br />

Intensiveren samenwerking: afvalwaterakkoorden, optimalisatiestudies,<br />

innovatie.<br />

5. Afkoppelbeleid<br />

In 2007 vindt herijking plaats van regenwaterbeleid.<br />

69


Uitgangspunten <strong>KRW</strong> en riolering<br />

Op basis van de analyse van de relatie tussen de <strong>KRW</strong>-opgave<br />

en riolering en de inventarisatie van het huidige beleid<br />

hanteert Delfl and de volgende uitgangspunten met<br />

betrekking tot het uitwerken van het <strong>KRW</strong>-maatregelenpakket,<br />

daar waar het rioleringsmaatregelen betreft:<br />

1. De aanleg van riolering in het buitengebied en de aanleg<br />

van IBA’s vindt plaats conform huidig beleid;<br />

2. Op 1 januari 2010 wordt volledig voldaan aan de basisinspanning<br />

en het waterkwaliteitsspoor. Basisinspanning<br />

en waterkwaliteitsspoor hebben vooral een<br />

lokaal effect op de waterkwaliteit en dragen beperkt<br />

bij aan de verbetering van de waterkwaliteit op waterlichaamniveau.<br />

Dit is voor Delfl and geen reden om de<br />

basisinspanning of waterkwaliteitsspoor ter discussie<br />

te stellen. Basisinspanning en waterkwaliteitsspoor<br />

hebben een andere doelstelling dan de <strong>KRW</strong>. De <strong>KRW</strong><br />

hoeft daarom ook niet als legitimatie te dienen voor<br />

de basisinspanning en waterkwaliteitsspoor;<br />

3. Delfl and neemt geen extra rioleringsmaatregelen voor<br />

de <strong>KRW</strong> in de periode 2009-2015 en stuurt niet aan op<br />

het nemen van extra maatregelen door gemeenten<br />

(bovenop het huidige beleid);<br />

4. Bij het herijken van het hemelwaterbeleid maakt <strong>Delfland</strong><br />

inzichtelijk welk waterkwaliteitseffect is te verwachten<br />

van afkoppelen. Een randvoorwaarde vanuit<br />

de <strong>KRW</strong> is dat dit beleid niet leidt tot achteruitgang<br />

van de waterkwaliteit en dat het geen belemmering<br />

vormt voor het behalen van de ecologische doelen van<br />

de <strong>KRW</strong>;<br />

5. Delfl and onderzoekt het effect van overstorten en regenwateruitlaten<br />

op de ecologische waterkwaliteit.<br />

Indien de uitkomsten van het onderzoek daartoe aanleiding<br />

geven worden aanvullende <strong>KRW</strong>-maatregelen<br />

opgenomen in het tweede SGBP;<br />

Maatregel<br />

Waterketen maatregelen<br />

- aanleg riolering buitengebied<br />

- opheffen ongerioleerde<br />

lozingen<br />

- basisinspanning<br />

- waterkwaliteitspoor<br />

- afkoppelen<br />

Autonoom Aanvullend<br />

2010-2015<br />

Maatregel<br />

Maatregel<br />

Maatregel<br />

Maatregel<br />

Maatregel<br />

Tabel 9.4: Maatregelen met betrekking tot riolering<br />

Kostendrager<br />

Gemeenten,<br />

waterschap,<br />

provincie<br />

70<br />

6. Delfl and blijft maximaal inzetten op samenwerking in<br />

de afvalwaterketen.<br />

9.4.6 Inrichting van het watersysteem<br />

Waarom kansen in de ruimtelijke ontwikkeling<br />

benutten?<br />

Het benutten van de beschikbare ruimte en van de kansen<br />

in de ruimtelijke dynamiek is een cruciaal onderdeel<br />

van strategie om te komen tot een maatwerkambitie<br />

voor het gebied van Delfl and, die <strong>KRW</strong>-proof is. Indien<br />

kansen in de ruimtelijke ontwikkeling onverhoopt niet<br />

kunnen worden benut (bijvoorbeeld vanwege technische<br />

uitvoerbaarheid of signifi cante schade) zal hiervoor<br />

een onderbouwing worden opgesteld. De som van de<br />

kansen en de onderbouwing vormen in 2021 de onderlegger<br />

voor de hoogte van het <strong>KRW</strong>-doel dat tot dan toe<br />

gehaald is. Op deze manier zal in het gebied van Delfl and<br />

voldaan worden aan de randvoorwaarden van de <strong>KRW</strong><br />

en zal, indien daartoe aanleiding is, in 2021 doelverlaging<br />

worden aangevraagd op een deel van de waterlichamen<br />

in het beheersgebied van Delfl and.<br />

Aanleg natuurvriendelijke oevers<br />

De huidige, over het algemeen slechte ecologische kwaliteit<br />

van het water vraagt om forse maatregelen voor<br />

de <strong>KRW</strong>. Het aanleggen van natuurvriendelijke oevers is,<br />

naast het verder doorvoeren van ecologisch onderhoud en<br />

een reductie van emissie van probleemstoffen, een zeer<br />

belangrijke maatregel om de kwaliteit van het oppervlaktewater<br />

structureel te verbeteren.<br />

De focus van de maatregelen voor deze deelopgave richten<br />

zich op het realiseren van voldoende levensruimte voor<br />

waterplanten en vissen. Dit zijn de primaire soortengroepen<br />

voor het bereiken van een ecologisch robuust watersysteem.<br />

De verwachting is dat de soortengroep macrofauna<br />

‘meelift’ met de ontwikkeling van waterplanten. Overmatige<br />

algengroei is alleen te voorkomen als de stikstofconcentraties<br />

in het oppervlaktewatersysteem aan de norm<br />

gaan voldoen.<br />

De levensruimte voor waterplanten kan worden vergroot<br />

door zoals gezegd planten in de watergang te laten staan<br />

of door natuurvriendelijke oevers aan te leggen, afhankelijk<br />

van de ruimte in het watersysteem. De aanwezigheid van<br />

waterplanten mag namelijk de functie van een watergang<br />

als af- of aanvoerkanaal van water niet belemmeren om zo<br />

de kans op wateroverlast zo klein mogelijk te houden.


Door de aanleg van natuurvriendelijke oevers wordt tegelijkertijd<br />

de levensruimte voor vissen vergroot. Daarnaast<br />

zijn nog aparte paai- en opgroeiplaatsen nodig om vooral<br />

jonge vis de gelegenheid te geven tot volwassenheid door<br />

te groeien. Bij het ontbreken van deze plaatsen verdwijnt<br />

namelijk veel jonge vis door predatie uit het oppervlaktewatersysteem.<br />

De landelijke norm voor de ruimtelijke- en inrichtingsopgave<br />

is dat 25% van het wateroppervlak water- en oevervegetatie<br />

moet bevatten. Voor scheepvaartkanalen is de<br />

norm bijgesteld tot 20% van het wateroppervlak.<br />

Het realiseren van een meer natuurvriendelijke oeverinrichting<br />

en paai- en opgroeiplaatsen voor vis is dus een<br />

ruimtelijke opgave. In een sterk verstedelijkt gebied als<br />

het beheergebied van Delfl and is dit een moeilijk te realiseren<br />

opgave, daar de druk op de beschikbare ruimte<br />

vanuit allerlei grondgebruikfuncties groot is. Volledige<br />

realisatie van de doelen vergt circa 200 km (90 ha) aan<br />

natuurvriendelijke oevers en 110 ha paaiplaatsen goed<br />

verspreid over de waterlichamen.<br />

Het realiseren van structureel meer natuurvriendelijke<br />

oeverinrichting is tot op heden geen expliciet beleidsvoornemen<br />

van Delfl and, de gemeenten of gebiedspartijen<br />

geweest. In het autonome waterkwaliteitsbeleid zijn dan<br />

ook nauwelijks autonome maatregelen terug te vinden,<br />

die bijdragen aan het realiseren van de inrichtingsopgave<br />

<strong>KRW</strong>. Dit betekent dus dat alle inrichtingsmaatregelen<br />

voor de <strong>KRW</strong> aanvullende maatregelen zijn. Bij het bepalen<br />

van haalbare maatregelen voor deze deelopgave is bestuurlijk<br />

het volgende afgesproken:<br />

1. Bestaande afspraken worden nagekomen (autonoom<br />

beleid);<br />

2. Kansen in de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied<br />

worden maximaal benut voor realisatie van de <strong>KRW</strong>opgave.<br />

Partijen zetten al hun instrumenten in voor<br />

realisatie. De zoekopgave voor natuurvriendelijke inrichting<br />

wordt vastgelegd in ruimtelijke plannen;<br />

3. Wanneer overheidspartijen initiatiefnemer of opdrachtgever<br />

zijn van een ruimtelijke ontwikkeling, zijn<br />

zij verantwoordelijk voor realisatie van de <strong>KRW</strong>-opgave.<br />

De initiatiefnemer of opdrachtgever faciliteert<br />

de grond, tenzij deze in het bezit is van een andere<br />

overheidspartij. De initiatiefnemer richt in. Het waterschap<br />

beheert en onderhoudt.<br />

Deze afspraken vormden de basis voor de gesprekken die<br />

Delfl and met gemeenten, provincie en gebiedspartijen heeft<br />

gevoerd. Doel van de gesprekken was het inventariseren van<br />

de mogelijkheden om de ruimtelijke opgave te realiseren.<br />

Om te komen tot een realistische, dat wil zeggen haalbare<br />

en betaalbare inrichtingsopgave, zijn in het Bestuurlijk<br />

Overleg <strong>KRW</strong> van 20 juni 2007 uitgangspunten vastgesteld.<br />

De algemene uitgangspunten voor inrichting van<br />

natuurvriendelijke oevers zijn als volgt geformuleerd:<br />

1. Bij natuurvriendelijke inrichting wordt zo veel mogelijk<br />

synergie gezocht met projecten t.b.v. de realisatie<br />

van de waterkwantiteitsopgave;<br />

2. Natuurvriendelijke inrichting wordt gerealiseerd<br />

buiten het bestaande watervoerend profi el, tenzij er<br />

evident voldoende ruimte is voor waterafvoer;<br />

3. Natuurvriendelijke inrichting wordt gerealiseerd op<br />

plaatsen waar het waterhuishoudkundig functioneren<br />

de ecologische ontwikkeling niet belemmert;<br />

4. Natuurvriendelijke inrichting gaat niet ten koste van<br />

(het functioneren van) kunstwerken en civieltechnische<br />

constructies die waterhuishouding en veiligheid<br />

dienen;<br />

5. Natuurvriendelijke inrichting gaat niet ten koste van<br />

archeologische vindplaatsen;<br />

6. Gemeenten, waterschap en provincie zoeken gezamenlijk<br />

naar de meest (kosten)effectieve ruimtelijke<br />

oplossing om de inrichtingsopgave te realiseren.<br />

De uitgangspunten voor inrichting van natuurvriendelijke<br />

oevers in stedelijk gebied, glastuinbouwgebied en<br />

agrarisch gebied kunnen als volgt worden samengevat:<br />

- waar ruimte is: aanleg realiseren<br />

- waar geen ruimte is maar wel ruimtelijke dynamiek:<br />

kansen grijpen<br />

- waar geen ruimte is en geen dynamiek: geen opgave.<br />

71


Het uitgangspunt voor inrichting van natuurvriendelijke<br />

oevers bij waterkeringen: daar waar aanpassingen aan<br />

waterkeringen plaatsvinden, maakt de <strong>KRW</strong>-opgave integraal<br />

onderdeel uit van de inrichtingsopgave en worden<br />

kansen benut, tenzij een veiligheidsrisico deze synergie niet<br />

toelaat.<br />

Kansen van koppeling met kaderverbetering<br />

Met het benutten van de ruimte in het bestaande systeem<br />

voor ecologisch onderhoud en voor het aanleggen van natuurvriendelijke<br />

oevers zal de <strong>KRW</strong>-opgave vermoedelijk<br />

niet overal worden gehaald. Er is een grotere krachtsinspanning<br />

nodig om meer substantieel te kunnen voldoen<br />

aan de ruimtelijke opgave ter verbetering van de waterkwaliteit.<br />

De ruimte daarvoor moet buiten het bestaande<br />

profi el worden gevonden. In bedijkte kanalen is de enige<br />

mogelijkheid om die ruimte te creëren het aanpassen van<br />

de kaden.<br />

De kadeverbeteringswerken komen voort uit een onaanvaardbaar<br />

risico met betrekking tot veiligheid. Verbreding<br />

van het bestaande profi el speelt daarbij alleen een rol<br />

als de veiligheid hierom vraagt. De komende jaren loopt<br />

er een uitgebreid kadeverbeteringsprogramma. Dit programma<br />

leidt tot ruimtelijke dynamiek en biedt daarmee<br />

kansen voor realisatie van de <strong>KRW</strong>-opgave.<br />

Voordat de <strong>KRW</strong>-opgave daadwerkelijk wordt gekoppeld<br />

aan kadeverbetering is het van belang om de consequenties<br />

hiervan voor de planvormingsprocedure in beeld te<br />

brengen. Op dit moment is er zicht op de volgende consequenties:<br />

- Als er al ontwerpberekeningen voor het profi el waren<br />

gemaakt (afhankelijk van het stadium waarin het proces<br />

nu verkeert), zullen nieuwe ontwerpberekeningen<br />

moeten worden gemaakt (drie maanden);<br />

- In het planvormingsproces komt (o.a.) in beeld of inpassing<br />

van de <strong>KRW</strong>-opgave mogelijk is met of zonder<br />

kadeverlegging. Als besloten wordt om een variant<br />

met kadeverlegging verder uit te werken vergt dit<br />

aanvullend grondonderzoek (drie maanden).<br />

Op het moment dat het inpassen van de <strong>KRW</strong>-opgave<br />

alleen zou kunnen plaatsvinden in combinatie met een<br />

kadeverlegging heeft dit een aantal specifi eke consequenties:<br />

- Om te voldoen aan de stabiliteitsnormen die het Hoogheemraadschap<br />

van Delfl and stelt aan nieuwe kaden<br />

zal op een slappe ondergrond het kadeprofi el veel bre-<br />

72<br />

der van opzet moeten zijn dan de huidige kaden. Bij<br />

slechts enkele meters opschuiven van de kade kan het<br />

zijn dat het kadeprofi el vele meters breder moet worden<br />

aangelegd.<br />

- Het opschuiven van de kade en een breder kadeprofi<br />

el leidt tot hogere aanlegkosten doordat meer grond<br />

nodig is om de kade op te bouwen en tot een langere<br />

aanlegtijd omdat het langer duurt totdat de kade voldoende<br />

stabiel zal zijn.<br />

- De verplaatste en brede kade valt vaker buiten de vastgelegde<br />

bestemmingen van het bestemmingsplan,<br />

waardoor vaker een lange ruimtelijke procedure moet<br />

worden gevolgd (vrijstellingsprocedure).<br />

- Er zal een groter oppervlakte grond moeten worden<br />

verworven of voor een groter oppervlakte gebruiksovereenkomsten<br />

moeten worden gesloten met de eigenaren.<br />

- Oude kaden bevatten vaak puin en bodemverontreinigingen.<br />

Bij het verplaatsen van de kade zal de oude<br />

kade moeten worden weg gegraven. De verontreinigingen<br />

moeten worden gesaneerd. Dit is een dure<br />

aangelegenheid.<br />

- Extra ruimtevraag betekent meer belanghebbenden<br />

en daarmee een langere voorbereidingstijd van de kadeverbeteringsprojecten.<br />

- Een nieuwe kade op een slappe ondergrond van klei<br />

en veen vraagt een langere realisatietijd dan ophogen<br />

van een bestaande kade. Een nieuwe kade moet laag<br />

voor laag worden opgebouwd en na iedere laag een<br />

aantal jaren consolideren.<br />

- Een leggerwijziging is noodzakelijk.<br />

Voorgesteld wordt om met betrekking tot de koppeling<br />

van <strong>KRW</strong> en kadeverbetering de volgende uitgangspunten<br />

te hanteren:<br />

1. Daar waar kaderverbetering plaatsvindt, wordt bij de<br />

uitwerking van de varianten tenminste één variant<br />

meegenomen waarin de <strong>KRW</strong>-opgave zo goed mogelijk<br />

is ingepast;<br />

2. De keuze of de <strong>KRW</strong>-variant uiteindelijk wordt uitgevoerd<br />

wordt per verbetertraject gemaakt. Het is maatwerk<br />

per traject;<br />

3. De eerste kadeverbeteringsprojecten waarin een <strong>KRW</strong>variant<br />

wordt uitgewerkt dienen als pilot om een afwegingskader<br />

op te stellen. Dit afwegingskader wordt<br />

gebruikt bij de keuze voor het wel of niet uitvoeren<br />

van de <strong>KRW</strong>-variant.


Aanleg vispaaiplaatsen<br />

Grimm et al. (1992) heeft een model gepresenteerd<br />

waarmee de potentiële consumptie door baars en snoek<br />

op planktivore prooivis kan worden ingeschat. In de rapportage<br />

Ontwerp paai en opgroeigebied Binnenschelde,<br />

door Witteveen+Bos (1994) is dit model verder in de praktijk<br />

gebracht op de Binnenschelde. Het bovengenoemde<br />

model en de uitwerking voor de Binnenschelde heeft aan<br />

de basis gestaan voor de visstandanalyse van Delfl andse<br />

wateren en om te bepalen wat nodig is om de <strong>KRW</strong> doelen<br />

te bereiken.<br />

Uit analyses van de visstandgegevens blijkt dat in grote<br />

delen van het Delfl andse watersysteem erg veel visbiomassa<br />

aanwezig is en dat er weinig tot geen roofvis<br />

(voornamelijk snoek en baars groter dan 30 cm) in het<br />

watersysteem zit. Voor verdere gegevens over de visstand<br />

zie de rapportage over de <strong>KRW</strong>-visstandbemonstering<br />

en nulmeting geschreven door VisAdvies. Voorts<br />

blijkt ook dat, zeker in de Westboezem, de visbiomassa<br />

in lijn is met de publicatie van Klinge et al. (1995). In<br />

voorliggende technische <strong>achtergrondrapportage</strong> is deze<br />

relatie beschreven en aangegeven dat Delfl and streeft<br />

naar een visbiomassa van maximaal 300 kg/ha met<br />

een bijbehorend fosfaatgehalte van 0,3 mg P /l. Om dit<br />

te bereiken moet zowel aan de knop van nutriënten als<br />

aan de knop van de visstand gedraaid worden. Een van<br />

de maatregelen die nodig is om de visstand in de goede<br />

richting te sturen is het zorg dragen voor voldoende paai<br />

en opgroeigebied voor roofvis en in het bijzonder voor<br />

de snoek.<br />

Om te onderzoeken en berekenen hoeveel paaigebied en<br />

opgroeigebied er moet komen voor de snoek in Delfl and<br />

is gebruik gemaakt van de kennisregels uit de rapportage<br />

Ontwerp paai en opgroeigebied Binnenschelde.<br />

Rekenwerk<br />

In de rapportage Ontwerp paai- en opgroeigebied Binnenschelde<br />

zijn kennisregels gebruikt om de prooivis productie<br />

af te leiden van het fosfaatgehalte. Vervolgens zijn er<br />

kennisregels gebruikt hoe groot het roofvisbestand moet<br />

zijn om de hoeveelheid geproduceerde planktivore vis wet<br />

te eten. Hierbij wordt ervan uit gegaan dat het deel van de<br />

roofvis populatie in hoofdzaak vis eet.<br />

De kennisregels zijn gebaseerd op relatief lage nutriëntengehalten<br />

met een fosfaatgehalte tussen de 0,05 en<br />

0,1 mg P/l. Hierbij gaat het om lage nutriëntengehalten<br />

in grotere meren waar het water een lange verblijftijd<br />

heeft. Delfl and heeft een veel hogere fosfaatnorm van 0,3<br />

mg P/l. Dit heeft ermee te maken dat de verblijftijd van<br />

het water relatief kort (in de zomer gemiddeld 30 dagen)<br />

en daarom een hoger nutriëntengehalte gehanteerd kan<br />

worden. Als naar de kennisregels gekeken wordt dan is te<br />

zien dat er een zeer sterke relatie is tussen de visbiomassa<br />

en het fosfaatgehalte. Analyses voor het afl eiden van de<br />

nutriëntennorm voor fosfaat laten ook zien dat de relatie<br />

tussen visbiomassa en fosfaatgehalte boven de 0,1 mg p/l<br />

ook nog sterk is.<br />

Om berekeningen te kunnen maken van de verwachte<br />

visbiomassa, de benodigde reductie en de bijbehorende<br />

snoekstand, is de relatie die gevonden is in de fosfaatrange<br />

van 0,05 – 0,1 recht evenredig doorgetrokken naar een<br />

fosfaatgehalte van 0,3 mg p/l. Op deze manier is ook voor<br />

de hogere visbiomassa’s en het hogere fosfaatgehalte toch<br />

ook een berekening te maken. De R 2 van de relatie visbiomassa<br />

en nutriëntenhalten is hoog (0,9), wat betekent dat<br />

er een sterke relatie bestaat.<br />

De berekening van visbiomassa naar uiteindelijk de gewenste<br />

snoekstand en de daarbij behorende hoeveelheid<br />

paaigebied en opgroeigebied gaat in meerdere stappen.<br />

In onderstaande grafi eken en tabellen zijn deze verschillende<br />

stappen uitgewerkt. Het resultaat hiervan is dat per<br />

waterlichaam kan worden aangegeven hoeveel ha paai-<br />

en overwinteringsgebied er nodig is om bij een fosfaatgehalte<br />

van 0,3 mg P/l de gewenste snoekstand te krijgen en<br />

dus de gewenste visstand en visbiomassa.<br />

In fi guur 9.8 is de relatie aangegeven tussen het fosfaatgehalte<br />

en de totale visbiomassa en de biomassa planktivore<br />

vis. Daarbij is eveneens aangeven wat de benodigde<br />

reductie biomassa planktivore vis moet zijn. De relatie in<br />

de grafi eken geldt voor de fosfaat bandbreedte tussen de<br />

0,05 en 0,1. De doorgetrokken relatie naar de gewenste<br />

fosfaatnorm van 0,3 mg P/l is weergegeven in onderstaande<br />

tabel. Bij een fosfaatgehalte van 0,3 mg P/l is de visbiomassa<br />

circa 300 kg/ha. De hoeveelheid planktivore vis is<br />

circa 230 hg/ha. De aangroei en dus de reductie die nodig<br />

is om op een biomassa van circa 300 kg/ha te behouden<br />

is zo’n 210 kg/ha.<br />

73


160<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

Totale visstand<br />

Planktivore productie<br />

y = 789,47x + 69,474<br />

R 2 = 0,9868<br />

0<br />

0 0,02 0,04 0,06 0,08 0,1 0,12<br />

Stap 1: De relatie tussen fosfaatgehalte en de totale biomassa vis.<br />

y = 578,95x + 58,947<br />

R 2 = 0,9098<br />

0<br />

0 0,02 0,04 0,06 0,08 0,1 0,12<br />

Stap 2: De relatie tussen het fosfaatgehalte en de biomassa planktivore vis<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

Benodigde reductie<br />

y = 578,95x + 38,947<br />

R 2 = 0,9098<br />

0<br />

0 0,02 0,04 0,06 0,08 0,1 0,12<br />

Stap 3: De relatie tussen het fosfaatgehalte benodigde reductie van het<br />

aandeel planktivore vis<br />

Figuur 9.7. Relatie fosfaatgehalte, en totale visbiomassa en biomassa planktivore<br />

vis.<br />

Fosfaatgehalte mg P/l 0,05 0,08 0,1 0,2 0,3<br />

Totale visstand kg/ha 110 130 150 227 306<br />

Planktivore productie kg/ha 90 100 120 175 233<br />

Benodigde reductie kg/ha 70 80 100 155 213<br />

Tabel 9.5: Relatie tussen fosfaatgehalte, totale visstand, planktivore productie en de benodigde reductie<br />

74


Stap 4:<br />

In Delfl ands watersysteem is het nodig dat er jaarlijks 210<br />

kg/ha planktivore vis wordt gereduceerd, weg gegeten.<br />

Om ervoor te zorgen dat er voldoende snoek in het watersysteem<br />

aanwezig is om de andere vis weg te eten is er ook<br />

een jaarlijkse aangroei van de snoekstand noodzakelijk. In<br />

fi guur 9.8 is aangegeven wat de productie van snoek moet<br />

zijn om een voldoende grote snoekpopulatie te behouden.<br />

De omvang van de productie van snoek is afhankelijk van<br />

het zogenaamde snoekwatertype. In het rapport Ontwerp<br />

paai- en opgroeigebied Binnenschelde zijn drie type snoekwateren<br />

beschreven waarvoor rekenregels gelden. De drie<br />

snoekwatertypen zijn beschreven in tabel 9.6.<br />

Uit analyses van de visstand en de habitatkenmerken van<br />

Delfl ands watersysteem blijkt dat het merendeel van het<br />

water gekarakteriseerd kan worden als snoekwatertype 1.<br />

18<br />

16<br />

14<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

Benodigde snoekproductie y = 97,368x + 5,8684<br />

R 2 = 0,9481<br />

0<br />

0 0,02 0,04 0,06 0,08 0,1 0,12<br />

Figuur 9.8. Relatie tussen fosfaatgehalte (x-as) en de snoekproductie die<br />

nodig is om een voldoende grote snoekpopulatie te behouden (y-as) voor<br />

snoekwatertype 1.<br />

In tabel 9.8 is de relatie tussen fosfaatgehalte en snoekproductie<br />

doorgetrokken tot een fosfaatgehalte van 0,3<br />

mg P/l. Hieruit volgt dat er een jaarlijkse snoekproductie<br />

nodig is van 35 kg/ha.<br />

Stap 5:<br />

Om ervoor te zorgen dat er jaarlijks voldoende snoekproductie<br />

is (35 kg/ha) moeten er voldoende mogelijkheden<br />

zijn voor de snoek om zich voort te planten. Snoek plant<br />

zich voort in gebieden met voldoende emergente vegetatie.<br />

Dit kunnen rietvelden zijn met een relatief dunne<br />

stengeldichtheid maar ook ondergelopen graslanden of<br />

plas dras gebieden met verschillende soorten emergente<br />

waterplanten. Uit onderzoek blijkt dat er een relatie<br />

bestaat tussen de biomassa snoek en de productie van<br />

snoek. Dit wordt de zogenaamde productie: biomassarelatie<br />

genoemd (P/B ratio). Deze ratio is eveneens afhankelijk<br />

van het snoekwatertype. Voor snoekwatertype 1<br />

(weinig biomassa en overwegend oudere exemplaren) is<br />

de ratio 0,25.<br />

Voor Delfl ands watersysteem met een nutriëntengehalte<br />

van 0,3 mg P/l en een noodzakelijke snoekproductie van<br />

35 kg/ha betekent dit dat de snoekstand moet uitkomen<br />

op zo’n 140 kg/ha. Vanuit de totale snoekbiomassa kan<br />

vervolgens berekend wat het areaal emergente vegetatie<br />

is om de snoekproductie te verkrijgen. Hiervoor zijn<br />

eveneens de rekenregels gebruikt uit de rapportage<br />

Ontwerp paai- opgroeigebied Binnenschelde. Gebruikt<br />

makend van deze rekenregels is het noodzakelijk dat bij<br />

het gewenste fosfaatgehalte 29% van het wateroppervlak<br />

uit het gewenste areaal emergente vegetatie bestaat.<br />

Dit areaal kan vertaald worden als noodzakelijke<br />

hoeveelheid paaigebied voor snoek om zich voldoende te<br />

kunnen voortplanten.<br />

Snoekwatertype Habitatkenmerken Type Snoekpopulatie<br />

1 Veel emergente en weinig submerse vegetatie Vooral oude individuen<br />

2 Veel emergente en veel submerse vegetatie Zowel jonge als oude individuen<br />

3 Weinig emergente en zeer veel submerse vegetatie Vooral jonge individuen<br />

Tabel 9.6: Snoekwatertypen beschreven in het rapport Ontwerp paai- en opgroeigebied Binnenschelde (Witteveen+Bos, 1994)<br />

Fosfaatgehalte mg P/l 0,05 0,08 0,1 0,2 0,3<br />

Benodigde reductie kg/ha 70 80 100 155 213<br />

Conversie coëffi ciënt - 0,16 0,16 0,16 0,16 0,16<br />

Snoek productie kg/ha 11 13 16 25 35<br />

Tabel 9.7: Relatie tussen fosfaatgehalte en snoekproductie<br />

75


Fosfaatgehalte mg P/l 0,05 0,08 0,1 0,2 0,3<br />

Snoekproductie kg/ha 11 13 16 25 35<br />

P/B ratio 0,25 0,25 0,25 0,25 0,25<br />

Noodzakelijke snoekstand kg/ha 44 52 64 101 140<br />

Gewenst areaal emergente vegetatie % 9 11 13 21 29<br />

Oostboezem (148 ha) ha 14 16 20 31 43<br />

Westboezem (206 ha) ha 19 22 27 44 60<br />

Holierhoekse en Zouteveensepolder (3,8 ha) ha 0,3 0,4 0,5 0,8 1,1<br />

Zuidpolder van Delfgauw (4,9 ha) ha 0,4 0,5 0,7 1,0 1,4<br />

Polder Berkel (16,7 ha) ha 1,5 1,8 2,2 3,5 4,9<br />

Tabel 9.8: Relatie tussen nutriëntengehalte, snoekproductie en gewenst areaal emergente vegetatie<br />

Maatregel Autonoom Aanvullend<br />

2010-2015<br />

In bovenstaande tabel is per waterlichaam aangegeven<br />

wat het areaal paaigebied moet zijn om een gezonde<br />

snoekstand te verkrijgen. Het noodzakelijke areaal is<br />

vanzelfsprekend afhankelijk van de omvang van het waterlichaam.<br />

Aanleg vispassages<br />

In het maatregelpakket zijn 8 concrete maatregelen opgenomen<br />

voor het bevorderen van vismigratie. De belangrijkste<br />

maatregel t.a.v. vismigratie is het vispasseerbaar<br />

maken van gemaal Schoute. Hiermee wordt een belangrijk<br />

knelpunt voor de migratie van aal weggenomen. Uit<br />

onderzoek van de Visstandbeheerscommissie Den Haag<br />

blijkt dat er jaarlijks grote hoeveelheden glasaal voor het<br />

gemaal wacht om het zoete watersysteem van Delfl and<br />

op te zwemmen. Helaas is dit in de huidige situatie niet<br />

mogelijk. Echter, aal is een vissoort die enorm onder druk<br />

staat en waarvan wordt aangenomen dat deze met uit-<br />

76<br />

Kostendrager<br />

Aanleg natuurvriendelijke oevers (omvang 17,7 ha) Maatregel Waterschap, gemeenten, provincie,<br />

grondbezitters<br />

Aanleg paaiplaatsen roofvis (omvang 10,3 ha) Maatregel Waterschap<br />

Bevorderen vismigratie (omvang 8 vispassages) Maatregel Waterschap, Rijkswaterstaat<br />

Onderzoek ecologie m.b.t. inrichting watersysteem<br />

- Effect van natuurvriendelijke oever op bedrijfvoering<br />

glastuinbouw<br />

- Effect van investeringen ecologische waterkwaliteit buiten<br />

de <strong>KRW</strong>-waterlichamen<br />

- Dichten doelgat voor <strong>KRW</strong> inrichtingsopgave<br />

Tabel 9.9: Maatregelen m.b.t. de inrichting van het watersysteem.<br />

Onderzoek Waterschap<br />

sterven wordt bedreigt. Inmiddels is de aal ook opgenomen<br />

op de CITES lijst voor beschermde organismen. Daarnaast<br />

is de aal een <strong>KRW</strong>-indicator voor de Rijkswateren.<br />

Naast het zorgdragen voor vismigratie van de Noordzee<br />

naar de boezem van Delfl and via gemaal Schoute wordt<br />

er voor de <strong>KRW</strong> nog 7 poldergemalen vispasseerbaar gemaakt<br />

voor volwassen aal om terug naar zee te zwemmen.<br />

Het gaat hier om gemalen in graslandgebieden of<br />

andere poldergebieden waarvan bekend is dat het goede<br />

opgroeigebieden zijn voor de aal of waarvan bekend is dat<br />

daar jonge glasaal wordt uitgezet.<br />

Overzicht maatregelen m.b.t. de inrichting van<br />

het watersysteem<br />

In tabel 9.9 wordt een overzicht gegeven van het pakket<br />

van maatregelen, dat door Delfl and is voorgesteld met betrekking<br />

tot de inrichting van het watersysteem.


9.4.7 Onderhoud van het watersysteem<br />

De opgave voor beheer en onderhoud is door Delfl and uitgewerkt<br />

voor de onderwerpen onderhoud natuurvriendelijke<br />

oevers, ecologisch onderhoud in de boezem, visbeheer<br />

en voor een aantal onderzoeksmaatregelen.<br />

Beheer en onderhoud natuurvriendelijke oevers<br />

Nadat natuurvriendelijke oevers zijn aangelegd zal hier<br />

beheer en onderhoud uitgevoerd moeten worden. Voor<br />

een optimale ontwikkeling van vegetatie is goed onderhoud<br />

cruciaal. Door verkeerd onderhoud kan een natuurvriendelijke<br />

oever binnen enkele jaren verlanden / verruigen<br />

en neemt de ecologische waarde voor oppervlaktewaterkwaliteit<br />

snel af. Vissen en macrofauna kunnen geen<br />

gebruik meer maken van de oever.<br />

Omdat de <strong>KRW</strong> een resultaatsverplichting kent op zowel<br />

de inzet van maatregelen als het behalen van de ecologische<br />

waterkwaliteitsdoelen is het belangrijk dat Delfl and<br />

of andere partijen met kennis de natuurvriendelijke oevers<br />

onderhoudt.<br />

Ecologisch onderhoud van de boezem<br />

Als alle kansen voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers<br />

optimaal worden benut kan tussen de 30 en 50% van<br />

de gewenste inrichtingsopgave voor natuurvriendelijke<br />

oevers gerealiseerd worden. Om een extra stap te zetten<br />

richting het ecologisch doel (GEP) kan ecologisch onderhoud<br />

in de boezem worden uitgevoerd.<br />

Met ecologisch onderhoud wordt bedoeld het laten staan<br />

van waterplanten in de boezem van Delfl and. Afhankelijk<br />

van de hydromorfologische eigenschappen van een kanaal<br />

betekent dit een ander maairegime en in sommige<br />

gevallen (als de randvoorwaarden niet optimaal zijn) een<br />

kleine inrichtingsopgave, om het kanaal geschikt te maken<br />

voor plantengroei binnen het profi el (zie Figuur 9.9a<br />

en 9.9b).<br />

Net als de aanleg van natuurvriendelijke oevers draagt<br />

ecologisch onderhoud bij aan het bereiken van de 25% bedekkingregel<br />

voor waterplanten.<br />

In een modelstudie is onderzocht in hoeverre het boezemsysteem<br />

potentiële ruimte biedt voor ecologisch onderhoud.<br />

Het doel van de studie was om inzicht te verschaffen<br />

in de potentiële ruimte in de boezemwatergangen om<br />

waterplanten te laten staan, zonder dat dit ten koste gaat<br />

van de benodigde capaciteit voor waterafvoer.<br />

Figuur 9.9a: Ondiep kanaal, alleen een ander maairegime Figuur 9.9b: Diep kanaal, deels verondiepen en ander maairegime<br />

77


Het laten staan van waterplanten in de boezem (en in<br />

sommige gevallen kleine delen verondiepen) moet vooraf<br />

goed doordacht zijn. Immers, de boezem heeft een zeer belangrijke<br />

functie in de verwerking (afvoer en berging) van<br />

overtollig water. Momenteel worden ten behoeve hiervan<br />

vele kanalen in de boezem verbreed en worden extra boezemkanalen<br />

aangelegd. Het is van belang om hierbij aan<br />

te tekenen dat deze maatregelen niet alleen worden getroffen<br />

om aan de normen voor wateroverlast en veiligheid<br />

te (blijven) voldoen, maar ook een bijdrage leveren<br />

aan het realiseren van een robuust watersysteem. Onder<br />

robuustheid wordt verstaan dat ook bij een extreme neerslag<br />

boven de normen de schade niet disproportioneel<br />

toeneemt met de neerslag.<br />

Omdat de boezem zo’n cruciale en belangrijke functie<br />

heeft is ervoor gekozen om de effecten van de waterplanten<br />

op de boezem conservatief door te rekenen zodat<br />

maximale zekerheid gegarandeerd kan worden. Hieronder<br />

zijn de randvoorwaarden en uitgangspunten van de<br />

modelstudie weergegeven:<br />

- Als uitgangssituatie voor het model is genomen dat alle<br />

geplande ABC-boezemmaatregelen uitgevoerd zijn;<br />

- Bij de doorrekening worden alle gemalen maximaal<br />

belast zodat een maximale afvoersituatie doorgerekend<br />

wordt (conservatief);<br />

- Er is alleen gekeken naar de kanalen die ook een <strong>KRW</strong>waterlichaam<br />

zijn;<br />

- Om het effect van de waterplanten (en de geringe verondieping)<br />

op de afvoer van de boezem te berekenen is<br />

er van uitgegaan dat er geen water door de planten kan<br />

stromen. Voor de modelstudie betekent dit dat daar<br />

waar waterplanten gewenst zijn, het profi el van de boezem<br />

verkleind is (als het ware gedempt; conservatief);<br />

- Als uitgangspunt is genomen dat ecologisch onderhoud<br />

in de boezem geen verandering t.o.v. de waterberging<br />

betekent, dus dit is verder ook niet doorgerekend;<br />

- Alle kanalen waar momenteel boezemwaterverbredingen<br />

worden uitgevoerd, of op de planning staan<br />

worden niet verkend voor de mogelijkheid voor ecologisch<br />

onderhoud:<br />

- De kanalen die bijzonder cruciaal zijn voor de afvoer<br />

zijn ook niet verkend voor de mogelijkheid voor ecologisch<br />

onderhoud (voorbeelden hiervan zijn de Zweth,<br />

Kromme Zweth en Boonervliet).<br />

Op basis van de resultaten van een stationaire modelberekening<br />

is bekeken welke kanalen wel en niet in aanmerking<br />

zouden kunnen komen voor ecologisch onderhoud.<br />

Alleen die kanalen waar volgens het model en de praktijk<br />

78<br />

blijkt dat er in eerste instantie meer dan voldoende ruimte<br />

is qua waterhuishouding om ecologisch onderhoud toe<br />

te passen, is verder gerekend met drie scenario’s:<br />

1. Het effect van 10% profi elvernauwing in alle aangewezen<br />

kanalen op de afvoercapaciteit van deze kanalen;<br />

2. Het effect van 25% profi elvernauwing van alle aangewezen<br />

kanalen op de afvoercapaciteit van deze kanalen;<br />

3. Het effect van 25% profi elvernauwing op die kanalen<br />

die in scenario 2 geen bijzonder grote opstuwing veroorzaakten<br />

op de afvoercapaciteit van deze kanalen.<br />

De modelresultaten<br />

In fi guur 9.10 is een samenvatting van modelresultaten<br />

weergegeven van de stationaire berekeningen. In de fi -<br />

guur is aangegeven waar wel en waar geen potentiële<br />

ruimte zit in het systeem. Tevens kan in de fi guur gezien<br />

worden wat dit betekent in termen van opstuwing.<br />

Figuur 9.10: De modelresultaten van de studie naar het effect van 25% profi<br />

elvernauwing op de stationaire afvoer


De modelresultaten geven zes verschillende categorieën<br />

weer. Van kanalen waar nauwelijks sprake is van opstuwing<br />

als gevolg van 25 % profi elvernauwing, tot kanalen<br />

waar profi elvernauwing grote gevolgen heeft en waar<br />

derhalve geen ruimte is in de boezem. Uit de modelresultaten<br />

zijn de volgende algemene conclusies getrokken:<br />

1. Een profi elvernauwing resulteert altijd in extra opstuwing<br />

in het kanaal en/of kanalen stroomopwaarts.<br />

Dit is niet verwonderlijk omdat dezelfde hoeveelheid<br />

water door een minder groot profi el kan en dit water<br />

harder gaat stromen en/of hoger komt te staan. Geredeneerd<br />

vanuit de modelresultaten wordt dan ook<br />

voorgesteld om ecologisch onderhoud alleen te overwegen<br />

in de kanalen die groen, geel en licht oranje zijn<br />

gekleurd. Voor de overige kanalen zijn de effecten van<br />

25% profi elvernauwing te groot.<br />

2. Een tweede algemene conclusie is dat een profi elvernauwing<br />

van 25% in de modelresultaten ook 25%<br />

percentage vermindering van de robuustheid van het<br />

boezemmodel laat zien. De kantekening die hierbij geplaatst<br />

wordt is dat in de praktijk de robuustheid minder<br />

afneemt. In de modellen is conservatief gerekend<br />

en wordt er vanuit gegaan dat daar waar waterplanten<br />

staan totaal geen doorstroming is. In de praktijk<br />

is dit niet het geval omdat in de zomerperiode tussen<br />

de waterplanten door ook afvoer plaatsvindt en in de<br />

winterperiode (als het overgrote deel van de waterplanten<br />

is afgestorven) er in deze zone ook afvoer van<br />

water plaatsvindt. Alleen in die delen waar kleine verondiepingen<br />

zijn aangebracht zal daadwerkelijk geen<br />

afvoer meer plaatsvinden.<br />

Potentiële locaties voor ecologisch onderhoud<br />

Als onderdeel van de studie zijn de modelresultaten besproken<br />

met medewerkers van Operationeel Waterbeheer,<br />

omdat zowel de theorie (model) als de praktijk zich moeten<br />

kunnen vinden in de kanalen waar ecologisch onderhoud<br />

kan worden toegepast. Vanuit de praktijk worden de<br />

modelresultaten ondersteund en ziet men weinig belemmeringen<br />

in de potentiële locaties voor uitvoeren van het<br />

ecologisch onderhoud, met uitzondering van de volgende<br />

twee kanalen:<br />

- de Westgaag of Spartelwatering: de modelstudie geeft<br />

aan dat hier mogelijkheden zijn. Vanuit de praktijk<br />

wordt dit niet gedeeld. Dit is een cruciale watergang<br />

in de afvoer en waterplanten in de watergang zijn bij<br />

de huidige dimensies ongewenst;<br />

- de Middelwatering: dit kanaal kleurt nu donker oranje<br />

en rood op de kaart. Dit wordt zeker niet herkend van-<br />

79<br />

Westboezem Oostboezem<br />

Dulder Delftsche Vliet of Haagse Vaart<br />

Gantel Laakhaven<br />

Lee- of Lierwatering Laakkanaal<br />

Noordhoornsche watering<br />

Middelvliet<br />

Polderwatering<br />

Middelwatering<br />

Nieuwe tuindersvaart<br />

Noordvliet<br />

Oostgaag<br />

Strijp<br />

Verlengde Strijp<br />

Vlaardingervaart<br />

Wennetjessloot<br />

Tabel 9.10: overzicht van de kanalen in de Oost- en Westboezem waar in<br />

potentie ecologisch onderhoud mogelijk is. De breedte van het ecologisch<br />

onderhoud varieert tussen de twee en acht meter afhankelijk van de<br />

breedte van het kanaal.<br />

uit de praktijk. Dit kanaal zou gewoon groen moeten<br />

kleuren omdat deze voor de afwatering in het geheel<br />

niet belangrijk is. In de praktijk staat de Middelwatering<br />

de gehele periode helemaal vol met waterplanten.<br />

Over het gehele oppervlak van de Middelwatering<br />

groeien witte waterlelies en gele plomp. Vanuit de<br />

praktijk wordt dan ook aangegeven om dit kanaal toe<br />

te voegen.<br />

Op basis van de modelresultaten en de beheer- onderhoudspraktijk<br />

wordt dan ook voorgesteld om in de volgende<br />

potentiële kanalen een vervolgstap te maken voor het<br />

realiseren van ecologisch onderhoud. Opgemerkt moet<br />

worden dat enkele kanalen niet geheel zijn aangemerkt<br />

voor ecologisch onderhoud. Voor bijvoorbeeld de Strijp of<br />

de Delftse Vliet wordt voorgesteld om een deel ecologisch<br />

te onderhouden.<br />

Visbeheer<br />

In de huidige situatie is het oppervlaktewater erg eutroof.<br />

Voornamelijk het fosforgehalte in de boezem en polderwateren<br />

is hoog. Dit hoge voedselaanbod heeft tot gevolg dat<br />

er erg veel witvis (in het bijzonder brasem) in de wateren<br />

aanwezig is. Een sterke reductie van de visstand is gewenst,<br />

evenals een visstand waarvan een aanzienlijk deel bestaat<br />

uit roofvis en plantminnende vis. Naast het terugdringen<br />

van het nutriëntengehalte, de aanleg van natuurvriendelijke


oevers en de aanleg van vispaaiplaatsen, is ook visbeheer nodig<br />

om de waterkwaliteit in de gewenste goede toestand te<br />

bewegen.<br />

Met het begrip visbeheer wordt bedoeld het periodiek ingrijpen<br />

in de visstand om de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater<br />

in een bepaalde toestand te krijgen of te behouden.<br />

Hiermee onderscheidt visbeheer zich direct van het<br />

algemenere Actief Biologisch Beheer (ABB). Bij ABB gaat men<br />

ervan uit dat het een eenmalige ingreep is in de visstand en<br />

vanaf dat moment de visstand in evenwicht blijft. Ten aanzien<br />

van de visstand gaat Delfl and er in de planperiode van<br />

de <strong>KRW</strong> vanuit dat er regelmatig ingegrepen moet worden in<br />

de visstand. De omstandigheden zijn voorlopig niet optimaal<br />

genoeg om de visstand in een bepaald “evenwicht” te houden.<br />

De belangrijkste oorzaak is het relatief hoge nutriëntengehalte<br />

in het oppervlaktewater. Omdat de komende jaren<br />

sterke veranderingen te verwachten zijn in het nutriëntengehalte<br />

zal dit een behoorlijk effect hebben op de visstand en de<br />

visbiomassa. Ten aanzien van visbeheer wordt het volgende<br />

beheer voorgesteld:<br />

In de periode tot 2010 wordt een aanzienlijke verbetering<br />

van het nutriëntengehalte verwacht als gevolg van het<br />

aansluiten van het buitengebied op de riolering. In het bijzonder<br />

de aanleg van riolering in het Westland zal voor een<br />

sterke reductie van het nutriëntengehalte in oppervlaktewater<br />

zorgen. De modelresultaten voorspellen dat de vracht<br />

aan nutriënten binnen een paar jaar sterk is gereduceerd<br />

en daarmee ook de nutriëntenconcentratie. De verwachting<br />

is dat de nutriëntengehalten sterker en sneller zullen<br />

dalen dan de visstand aan kan. Voor veel vis (in het bijzonder<br />

brasem) betekent dit dat er in een zeer korte tijd (twee-<br />

tot drie jaar) te weinig voedsel in de boezem aanwezig is.<br />

In het begin van het voorjaar kan het voedseltekort ertoe<br />

leiden dat veel vis het niet overleeft. Het is daarom gewenst<br />

om in de periode 2010 – 2015 (indien daartoe aanleiding is)<br />

de visstand en visbiomassa terug te brengen tot een stand<br />

die hoort bij de dan geldende nutriëntengehalten.<br />

Voorgesteld wordt om in samenwerking met de visstandbeheercommissies<br />

een aantal pilotprojecten op te starten<br />

om te kijken hoe de visstand gestuurd kan worden in de<br />

gewenste richting. Onderwerp van onderzoek is hoeveel<br />

en hoe vaak er moet worden ingegrepen in de visstand om<br />

de visdoelstellingen voor de <strong>KRW</strong> te kunnen halen. Er is in<br />

80<br />

Nederland al veel kennis en ervaring opgedaan met het<br />

sturen van de visstand in grote plassen en meren. In boezem-<br />

en poldersystemen is minder kennis en inzicht in het<br />

effect van visbeheer op de totale ecologische kwaliteit van<br />

het oppervlaktewater. Door in de periode 2010 – 2015 deze<br />

pilotprojecten uit te voeren wordt kennis en inzicht verkregen<br />

ten aanzien van effect van ingrijpen in de visstand.<br />

Op basis van de ervaringen uit de pilotprojecten wordt in<br />

de periode 2015-2027 de visstand in de dan gewenste richting<br />

gestuurd. De overige inrichting- en beheermaatregelen<br />

zijn dan zover gevorderd dat structureel ingrijpen in de visstand<br />

verantwoord is. Op dit moment wordt wel verwacht<br />

dat ook na 2027 periodiek ingrijpen in de visstand noodzakelijk<br />

is. De nutriëntennormen worden niet dusdanig laag<br />

dat er makkelijk een biologisch evenwicht ontstaat.<br />

9.4.8 Onderbouwing afgevallen maatregelen<br />

In bijlage 5 is een overzicht opgenomen van de maatregelen<br />

die zijn afgevallen in het beheergebied van Delfl and.<br />

De uitgangspunten die hieraan ten grondslag liggen, worden<br />

hieronder toegelicht.<br />

Landelijke denklijn<br />

De Kaderrichtlijn Water biedt de mogelijkheid om gemotiveerd<br />

aan te geven welke (potentiële) hydromorfologische<br />

herstelmaatregelen om een goede (ecologische) waterkwaliteit<br />

te halen in kunstmatige en sterk veranderde<br />

wateren zullen leiden tot signifi cant negatieve effecten<br />

op functies en milieu in bredere zin. Op basis van deze<br />

motivatie mogen deze (potentiële) hydromorfologische<br />

herstelmaatregelen afvallen.<br />

DG water heeft op basis van de criteria zoals die in de regio’s<br />

zijn gehanteerd 9 en aan de hand van de <strong>KRW</strong>-tekst,<br />

een algemene denklijn signifi cante schade opgesteld 10 . Op<br />

basis van de ervaringen in de regionale gebiedsprocessen<br />

en binnen de randvoorwaarden die de <strong>KRW</strong> stelt is de volgende<br />

overweging rondom signifi cante negatieve effecten<br />

aan functies en het milieu tot stand gekomen:<br />

1. Maatregelen die ten koste gaan van de veiligheid en<br />

de beroepsscheepvaart worden in vrijwel alle gevallen<br />

signifi cant bevonden.<br />

Ook voor deze maatregelen geldt dat er situaties denkbaar<br />

zijn waarin geen signifi cant negatieve effecten<br />

9. De landelijke denklijn is opgesteld nadat door Rijn-West en Delfl and eigen uitgangspunten zijn opgesteld. De uitgangspunten uit de verschillende regio’s zijn wel gebruikt bij het opstellen van deze denklijn.<br />

10. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, DG Water, 21 augustus 2007. Algemene denklijn Signifi cante schade.


zullen optreden, bijvoorbeeld bij het aanpassen of weghalen<br />

van een strekdam zonder dat dit effect heeft op<br />

de scheepvaartfunctie.<br />

2. Voor het realiseren van <strong>KRW</strong>-doelen worden geen (gedwongen)<br />

functiewijzigingen doorgevoerd. Uitzondering<br />

daarop vormen:<br />

- functiewijzigingen die onderdeel uitmaken van bestaand<br />

beleid;<br />

- inrichting van bufferstroken en natuurvriendelijke oevers<br />

(dit betreft ingrepen met een beperkte omvang,<br />

die ongeacht de overheersende functie kunnen worden<br />

uitgevoerd zonder te leiden tot signifi cant negatieve<br />

effecten aan functies of milieu).<br />

3. Signifi cante schade wordt afhankelijk gesteld van<br />

de belangrijkste gebruiksfuncties, waarbij onderscheid<br />

wordt gemaakt tussen water in gebieden<br />

met veel natuur enerzijds (zie 4) en gebieden<br />

met intensief landbouwgebied en stedelijk<br />

gebied anderzijds (zie 5 respectievelijk 6).<br />

Bovendien is er in Nederland een tussencategorie<br />

aan de orde, namelijk landbouwgebieden die deels<br />

een natuurfunctie hebben (of gebieden met een<br />

overwegend landbouwkundig gebruik waarin ook<br />

kleinere natuurgebieden liggen). Voor deze tussencategorie<br />

geldt in het bijzonder dat de effecten van<br />

maatregelen op basis van de locatiespecifi eke omstandigheden<br />

dienen te worden beoordeeld!<br />

Wat betreft beekherstel/hermeandering wordt opgemerkt<br />

dat hiervoor gebiedsspecifi ek maatwerk geldt. Zo<br />

zal in het algemeen in gebieden met intensieve landbouw<br />

het nemen van hydromorfologische herstelmaatregelen<br />

in de vorm van beekherstel/hermeandering al<br />

snel leiden tot signifi cante negatieve effecten op de waterhuishouding,<br />

aangezien in de meeste gevallen de ingrepen<br />

aan het beeksysteem in het verleden gedaan om<br />

de waterhuishouding voor de intensieve landbouw zo<br />

optimaal mogelijk in te stellen. In gebieden met extensieve<br />

landbouw daarentegen is het veel makkelijker om<br />

beekherstel/hermeandering toe te passen zonder dat dit<br />

tot signifi cante negatieve effecten op de aanwezige landbouw<br />

leidt.<br />

4. In gebieden met een hoofdfunctie natuur zijn in<br />

het algemeen veel minder snel hydromorfologische<br />

herstelmaatregelen van toepassing die signifi cante<br />

schade aan functies veroorzaken. Bovendien, en dat<br />

is juist ook de bedoeling van de <strong>KRW</strong>: veel hydrologische<br />

herstelmaatregelen zullen vaak bijdragen aan de<br />

81<br />

ecologische doelstellingen. Uitzonderingen hierop zijn<br />

gebieden waar door grote peilveranderingen wel degelijk<br />

kan leiden tot schadelijke effecten op de ecologische<br />

doelstellingen ter plaatse.<br />

5. In gebieden met intensieve landbouw leiden de volgende<br />

hydromorfologische herstelmaatregelen mogelijk<br />

tot signifi cant negatieve effecten aan functies.<br />

Veelal is daarbij het aangrijpingspunt dat die herstelmaatregelen<br />

leiden tot een minder optimale situatie<br />

voor de landbouw m.b.t. bijv. de waterhuishouding,<br />

afwatering, wateroverlast. Signifi cante negatieve effecten<br />

gaan hierbij ervan uit dat hierdoor opbrengstderving<br />

ontstaat die niet te mitigeren is door bewezen<br />

aanpassingen in de goede landbouwpraktijk. Voorbeelden<br />

van potentiële maatregelen zijn:<br />

- het instellen van een natuurlijk peil in (grotere) waterlopen;<br />

- opheffen van drainage of het verhogen van de drainagebasis;<br />

- peilwijziging en/of verwijderen van stuwen en sluizen<br />

in poldergebied;<br />

- hermeandering van beken en kreken.<br />

6. In stedelijk gebied leiden de volgende maatregelen<br />

veelal tot signifi cant negatieve effecten (mits deze<br />

effecten zijn gerelateerd aan waterhuishoudkundige<br />

aspecten zoals droogte, wateroverlast en afwatering)<br />

in het geval hierdoor schade aan stedelijke functies<br />

ontstaat die niet te mitigeren is door bewezen aanpassingen<br />

in stedelijk waterbeheer:<br />

- het instellen van een natuurlijk peil in (grotere) waterlopen;<br />

- opheffen van drainage of het verhogen van de drainagebasis;<br />

- peilwijziging en/of verwijderen van stuwen en sluizen;<br />

- hermeandering van beken en kreken.<br />

NB: Bovenstaande denklijn heeft vooral betrekking op<br />

de maatregelen in relatie tot functies. Ook in relatie tot<br />

“milieu in bredere zin” kan mogelijk een vergelijkbare lijst<br />

worden opgesteld; het blijkt echter dat hieraan tot dusverre<br />

in de regionale gebiedsprocessen nauwelijks tot geen<br />

aandacht is geschonken. Door het ontbreken van deze informatie<br />

is hier geen verdere uitwerking aan gegeven.


Uitgangspunten Rijn-West<br />

Bij het bepalen van doelen wordt rekening gehouden dat<br />

een aantal ingrepen onomkeerbaar zijn en dat maatregelen<br />

kunnen leiden tot signifi cante schade. De belangrijkst<br />

overwegingen om maatregelen niet op te nemen vanwege<br />

signifi cante schade c.q. onomkeerbaarheid zijn:<br />

- Onaanvaardbare maatschappelijke schade, bijvoorbeeld<br />

bij aanpassen en/of verwijderen van bebouwing<br />

en waterhuishoudkundige infrastructuur.<br />

- Onomkeerbare ingrepen in de hydromorfologie van<br />

waterlichamen ten behoeve van onder andere scheepvaart,<br />

waterbeheersing, bescherming tegen hoogwater.<br />

Het gaat hierbij om dijken, sluizen, gemalen,<br />

aanwezige bebouwing en wegen. Natuurvriendelijke<br />

inrichting mag niet ten koste gaan van (het functioneren<br />

van) kunstwerken en civieltechnische constructies<br />

die waterhuishouding en veiligheid dienen.<br />

Geen consequenties voor waterhuishoudkundige functie:<br />

- Voor een aantal functies is aangegeven dat geen schade<br />

mag optreden. Hierbij gaat het vooral om veiligheid<br />

en scheepvaart. Bij een deel van de maatregelen zijn<br />

de randvoorwaarden voor de schade aan de betreffende<br />

functies aangegeven. Het gaat hierbij om voldoende<br />

diepgang en beperkte peilfl uctuatie.<br />

- De vaarweg moet vrij blijven van plantengroei en<br />

daarmee ook van natuurvriendelijke oevers. Natuurvriendelijke<br />

inrichting wordt gerealiseerd op plaatsen<br />

waar de ecologische ontwikkeling het waterhuishoudkundig<br />

functioneren het doorstroomprofi el van<br />

primaire en secundaire wateren en de vaarstrook niet<br />

belemmert.<br />

- Ook als het aanpassen van de oppervlaktewaterpeilen<br />

consequenties heeft voor een groot gebied en de<br />

daarin liggende functies is dit aangemerkt als een<br />

maatregel met signifi cante schade. Als criterium is<br />

hierbij gebruikt: niet meer dan 5% inkomstenderving<br />

in samenhangende gebieden van meer dan 500 ha.<br />

Uitgaan van de bestaande functies ten behoeve van het<br />

eerste SGBP:<br />

11. Criteria overgenomen uit pilot van waterschap Zuiderzeeland voor uitwerking van signifi cante schade op gebiedsniveau:<br />

- De schade aan sectoren bedraagt 15% van het verzamelinkomen van een sector;<br />

- De schade is (statistisch) signifi cant meer dan de normale variatie van jaar tot jaar (schade berekend als percentage van gemiddelde omzet van een sector);<br />

- De schade bedreigt de gebruiksfunctie in zijn voortbestaan.<br />

82<br />

- Een belangrijk uitgangspunt bij het bepalen van<br />

de maatregelpakketten voor het eerste SGBP is het<br />

handhaven of in zeer beperkte mate wijzigen van bestaande<br />

functies. Inrichting- en beheermaatregelen in<br />

stedelijk- en landelijk gebied worden alleen genomen<br />

als dit past bij de bestaande functies en er voldoende<br />

ruimte is voor een goede inpassing. Bestaande functies<br />

worden niet aangetast tenzij de provincies in deze<br />

reeds een functiewijziging in gang hebben gezet. Voor<br />

het realiseren van <strong>KRW</strong>-doelen worden geen gedwongen<br />

functiewijziging doorgevoerd. Aanvullende maatregelen<br />

gericht op emissiereductie in de landbouw<br />

vindt alleen plaats op vrijwillige basis.<br />

Denklijn Delfl and<br />

Door Delfl and wordt in principe aangestuurd op volledig<br />

doelbereik in 2027, tenzij dit leidt tot signifi cante schade<br />

aan gebruiksfuncties of het milieu. Bij de afweging hiervan<br />

zijn de uitgangspunten gehanteerd die op 20 juni<br />

2007 in het Bestuurlijk Overleg <strong>KRW</strong> Delfl and zijn vastgesteld.<br />

De opbouw van de argumentatie voor Delfl and is afgestemd<br />

op een veelgebruikte pilotstudie van Waterschap<br />

Zuiderzeeland (Signifi cante schade; een studie naar signifi<br />

cante schade van verbetermaatregelen in het kader van<br />

de <strong>KRW</strong>) en notities van andere waterschappen binnen<br />

Rijn-West.<br />

Op gebiedsniveau is er geen sprake van signifi cante<br />

schade aan functies<br />

Voor Delfl and is de analyse dat het aanleggen van natuurvriendelijke<br />

oevers niet leidt tot signifi cante schade op gebiedsniveau<br />

11 . Wel brengt de maatregel, met name door de<br />

benodigde grond, kosten met zich mee.<br />

De aankoop van grond voor inrichting van oevers kan<br />

leiden tot afname van het areaal, waardoor de totale<br />

economische waarde van een sector zal afnemen. De<br />

maximale afname is op gebiedsniveau echter dermate<br />

gering (< 0,3 %) dat dit niet leidt tot schade volgens bovengenoemde<br />

criteria.<br />

Maatregelen die in bepaalde gevallen wel zouden kunnen<br />

leiden tot signifi cante schade op gebiedsniveau zijn het


grootschalig verwijderen van drainage, het verhogen van<br />

de drainagebasis en peilopzet. Deze maatregelen zouden<br />

kunnen leiden tot signifi cante schade, bijvoorbeeld aan<br />

grondgebonden glastuinbouw, door opbrengstderving.<br />

Op gebiedsniveau wel sprake van signifi cante schade<br />

aan milieu: historische stadscentra / beschermd<br />

stadsgezicht<br />

De term signifi cante schade aan milieu is een brede term.<br />

Hieronder vallen ook beschermde landschappen, historische<br />

stadscentra en beschermde stadsgezichten. Het<br />

aanleggen van natuurvriendelijke oevers kan op deze<br />

plaatsen confl icteren met het gewenste beeld van de omgeving.<br />

Dit is aanleiding om inrichtingsmaatregelen niet<br />

te nemen of anders in te passen.<br />

Een voorwaarde is wel dat de status van een landschap,<br />

stadscentrum of stadsgezicht beleidsmatig is vastgelegd.<br />

Locaal wel signifi cante schade aan functies<br />

Hoewel er op gebiedsniveau geen sprake is van signifi -<br />

cante schade aan functies kunnen inrichtingsmaatregel<br />

op lokaal niveau dermate ingrijpend zijn dat dit kan worden<br />

aangeduid als signifi cante schade aan de functies in<br />

het gebied. Denk daarbij aan het op grote schaal weghalen<br />

of verplaatsen van huizen, bedrijven en infrastructuur,<br />

alleen voor het behalen van de ecologische doelen<br />

van de <strong>KRW</strong>.<br />

Dit betekent echter niet dat het verplaatsen of weghalen<br />

van huizen, bedrijven of infrastructuur nooit kan. Daar<br />

waar sprake is van ruimtelijke ontwikkeling zullen soms<br />

ingrijpende veranderingen worden doorgevoerd. In die<br />

ruimtelijke dynamiek kan ook de inrichtingsopgave voor<br />

de <strong>KRW</strong> een plaats krijgen. Langs deze lijn zijn onderstaande<br />

uitgangspunten uitgewerkt.<br />

Algemene uitgangspunten<br />

1. Bij natuurvriendelijke inrichting wordt zo veel mogelijk<br />

synergie gezocht met projecten t.b.v. de realisatie<br />

van de waterkwantiteitsopgave;<br />

2. Natuurvriendelijke inrichting wordt gerealiseerd buiten<br />

het bestaande watervoerend profi el, tenzij er evident<br />

voldoende ruimte is voor waterafvoer;<br />

3. Natuurvriendelijke inrichting wordt gerealiseerd op<br />

plaatsen waar het waterhuishoudkundig functioneren<br />

de ecologische ontwikkeling niet belemmert;<br />

4. Natuurvriendelijke inrichting gaat niet ten koste van<br />

(het functioneren van) kunstwerken en civieltechnische<br />

constructies die waterhuishouding en veiligheid<br />

dienen;<br />

5. Natuurvriendelijke inrichting gaat niet ten koste van<br />

archeologische vindplaatsen;<br />

6. Gemeenten, waterschap en provincie zoeken gezamenlijk<br />

naar de meest (kosten)effectieve ruimtelijke<br />

oplossing om de inrichtingsopgave te realiseren.<br />

Uitgangspunten stedelijk gebied<br />

1. Historische stads- en dorpscentra en gebieden met een<br />

beschermd stadsgezicht worden alleen natuurvriendelijk<br />

ingericht als dit past in het stadsbeeld en er een mogelijkheid<br />

is tot meekoppeling met gebiedsontwikkeling;<br />

2. In andere delen van het stedelijk gebied wordt natuurvriendelijke<br />

inrichting gerealiseerd op die plaatsen<br />

waar voldoende ruimte is, het redelijkerwijs kan<br />

en zinvol is (bijvoorbeeld in bepaalde delen stedelijk<br />

groen);<br />

3. Daar waar sprake is van beperkte ruimte als gevolg<br />

van bebouwing, infrastructuur of tuinen wordt niet<br />

aangestuurd op realisatie van de inrichtingsopgave<br />

als er geen sprake is van ruimtelijke dynamiek. Bij<br />

stedelijke ontwikkeling, stedelijke vernieuwing of infrastructurele<br />

aanpassingen maakt de <strong>KRW</strong>-opgave<br />

integraal onderdeel uit van de inrichtingsopgave en<br />

worden kansen voor natuurvriendelijke inrichting van<br />

de waterlichamen benut;<br />

4. In nieuw stedelijk gebied maakt de <strong>KRW</strong>-opgave integraal<br />

onderdeel uit van de inrichting;<br />

5. Voor het SGBP werken gemeente, waterschap en provincie<br />

een realistische inrichtingsopgave uit op basis<br />

van de beschikbare ruimte en de voorziene stedelijke<br />

ontwikkeling;<br />

6. Waar geen mogelijkheid is voor natuurvriendelijke inrichting<br />

wordt ingezet op optimalisatie van beheer en<br />

onderhoud, binnen de mogelijkheden van het waterhuishoudkundig<br />

functioneren en randvoorwaarden<br />

vanuit andere gebruiksfuncties.<br />

Uitgangspunten glastuinbouwgebied<br />

1. In delen van het glastuinbouwgebied waar voldoende<br />

ruimte is (overhoeken) wordt natuurvriendelijke inrichting<br />

gerealiseerd op die plaatsen waar dat redelijkerwijs<br />

kan en zinvol is;<br />

2. Daar waar sprake is van bebouwing of infrastructuur<br />

wordt niet aangestuurd op realisatie van de inrichtingsopgave<br />

als er geen sprake is van ruimtelijke dynamiek.<br />

Bij herstructurering maakt de <strong>KRW</strong>-opgave<br />

integraal onderdeel uit van de inrichtingsopgave en<br />

worden kansen voor realisatie benut;<br />

3. In nieuw glastuinbouwgebied maakt de <strong>KRW</strong>-opgave<br />

integraal onderdeel uit van de inrichtingsopgave;<br />

4. Voor het SGBP werken gemeente, waterschap en provin-<br />

83


cie samen met betrokken gebiedspartijen een realistische<br />

inrichtingsopgave uit op basis van de beschikbare<br />

ruimte en de voorziene ruimtelijke ontwikkelingen;<br />

5. Waar geen mogelijkheid is voor natuurvriendelijke inrichting<br />

wordt ingezet op optimalisatie van beheer en<br />

onderhoud, binnen de mogelijkheden van het waterhuishoudkundig<br />

functioneren en randvoorwaarden<br />

vanuit andere gebruiksfuncties.<br />

Uitgangspunten voor keringen<br />

1. Daar waar aanpassingen aan keringen plaatsvinden,<br />

maakt de <strong>KRW</strong>-opgave integraal onderdeel uit van de<br />

inrichtingsopgave en worden kansen benut, tenzij een<br />

acuut veiligheidsrisico deze synergie niet toelaat.<br />

Uitgangspunten landelijk gebied<br />

1. Landelijk gebied met beschermde landschappelijke<br />

waarden wordt alleen natuurvriendelijk ingericht als<br />

dit past in het landschapsbeeld;<br />

2. Natuurvriendelijke inrichting wordt gerealiseerd op<br />

die plaatsen waar voldoende ruimte is, het redelijkerwijs<br />

kan en zinvol is;<br />

3. Daar waar sprake is van beperkte ruimte als gevolg van<br />

bebouwing en infrastructuur wordt niet aangestuurd<br />

op realisatie van de inrichtingsopgave als er geen sprake<br />

is van ruimtelijke dynamiek. Bij ruimtelijke ontwikkeling<br />

maakt de <strong>KRW</strong>-opgave integraal onderdeel uit van<br />

de inrichtingsopgave en worden kansen voor natuurvriendelijke<br />

inrichting van de waterlichamen benut.<br />

84<br />

Beroepsscheepvaart<br />

1. De inrichtingsopgave voor de Oostboezem wordt met<br />

voorkeur gerealiseerd in die watergangen waar geen<br />

beroepsscheepvaart plaatsvindt;<br />

2. De beroepsscheepvaart staat niet ter discussie op die<br />

delen van de Oostboezem waar het nu is toegestaan.<br />

Bedrijven zijn hiervan afhankelijk en de Oostboezem<br />

maakt deel uit van een doorgaande scheepvaartroute;<br />

3. Daar waar nu beroepsscheepvaart plaatsvindt, is de<br />

mogelijkheid voor natuurvriendelijke inrichting binnen<br />

de bestaande ruimtelijke invulling beperkt en<br />

weinig effectief. Natuurvriendelijke inrichting in deze<br />

delen van de Oostboezem wordt alleen overwogen bij<br />

ruimtelijke ontwikkelingen waar de inrichtingsopgave<br />

op een goede manier is te combineren met de scheepvaartfunctie;<br />

4. Voorziene economische ontwikkelingen van de scheepvaart<br />

op de Oostboezem staan niet ter discussie. Indien<br />

dit leidt tot aanpassing van het watersysteem<br />

maakt de <strong>KRW</strong>-opgave integraal onderdeel uit van de<br />

inrichtingsopgave. Mitigerende maatregelen worden<br />

genomen om stand-still te waarborgen.<br />

Recreatievaart<br />

1. Recreatievaart staat niet ter discussie. Recreatievaart<br />

en inrichting worden ruimtelijk op elkaar afgestemd,<br />

waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen verschillende<br />

vormen van recreatievaart;<br />

2. Het lokaal weren van recreatievaart op watergangen<br />

waar dat nu is toegestaan is mogelijk bij uitzondering:<br />

alleen indien natuurvriendelijke inrichting van<br />

deze watergangen een grote meerwaarde heeft, er<br />

voldoende alternatieven zijn of worden gecreëerd en<br />

het niet ten koste gaat van grote investeringen.


10 Boezemwaterlichamen:<br />

West- en Oostboezem<br />

Het stroomgebied van de Westboezem wordt gedomineerd door glastuinbouw. Wie<br />

door het Westland rijdt ziet één en al glas. Door de aansluiting van de glastuinbouw op<br />

riolering zal de kwaliteit van het water enorm verbeteren. De Oostboezem stroomt door<br />

Rotterdam, Delft, Den Haag. Dit is sterk verstedelijkt gebied waar de huizen vaak tot<br />

aan het water staan. In dit gebied is de ruimte voor maatregelen ter verbetering van de<br />

ecologie beperkt.<br />

Bij ruimtelijke ontwikkelingen in beide gebieden is er vaak plaats om stukken oevers<br />

natuurvriendelijk in te richten of vispaaiplaatsen aan te leggen.<br />

86


10.1 Westboezem<br />

Basisgegevens<br />

Naam Westboezem<br />

Code NL15_02<br />

Status Kunstmatig<br />

Type M3 – Gebufferde (regionale) kanalen<br />

Stroomgebied RijnWest<br />

Waterbeheerder Hoogheemraadschap van Delfl and<br />

Provincie Zuid-Holland<br />

Gemeente Delft, Maassluis, MiddenDelfl and, Rijswijk, Rotterdam,<br />

‘s Gravenhage, Vlaardingen, Westland<br />

Karakterisering van het waterlichaam<br />

Stilstaand tot langzaam stromend kanaalwater dat bestaat uit oppervlaktewater waarvan de herkomst wisselend is.<br />

De stroomrichting kan gedurende het jaar omkeren. Vaak is sprake van een belangrijke scheepvaartfunctie, wat ook<br />

leidt tot een rechte waterbak (rechthoekig of trapeziumvorm) met abrupte overgangen van land naar water.<br />

Onderbouwing van de status “kunstmatig”<br />

Dit waterlichaam heeft de status kunstmatig omdat het door mensen gegraven is, dan wel zodanig vergraven is dat<br />

feitelijk sprake is van een gegraven water op de plek van het oorspronkelijke water.<br />

Biologisch en algemeen fysisch-chemische toestand<br />

Doelafl eiding: berekening opgave waterplanten<br />

De Westboezem kent 40 afzonderlijke kanalen. De totale lengte van de kanalen is 112 kilometer. De breedte van de<br />

kanalen varieert tussen de 5 en 45 meter. De totale oppervlakte van de kanalen is zo’n 200 ha. Er zijn nog enkele kleine<br />

stukjes waterlichaam die moeilijk aan een kanaal te koppelen zijn waardoor de totale oppervlakte aan waterlichaam<br />

iets groter is. De totale oppervlakte waterlichaam is 206 ha. De diepte in de Westboezem varieert tussen de 50 cm en<br />

twee meter. Gemiddeld komt de diepte van de Westboezem uit op circa één meter. Om ervoor te zorgen dat er minimaal<br />

25% bedekking is met waterplanten is een oppervlakte nodig van circa 50 ha. Dit kan onder meer gerealiseerd<br />

worden door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Bij berekening van de lengte en de breedte van de natuurvriendelijke<br />

oevers is als uitgangspunt genomen dat er aan één zijde van het kanaal waterplanten staan. De breedte<br />

van waterplanten (natuurvriendelijke oevers) varieert tussen de twee en twaalf meter. Dit is namelijk afhankelijk van<br />

de breedte van het betreffende kanaal.<br />

87


Kanalen in de Westboezem Breedte Lengte Oppervlakte<br />

88<br />

Oppervlakte voor<br />

GEP<br />

(m) (m) (m2) (m2) (m)<br />

Boonervliet 45 5521 262276 65569 12<br />

Boschsloot 7 2298 18998 4750 2<br />

Bree- of Lichtvoetswatering 28 2716 76048 19012 7<br />

Dulder 18 1163 20416 5104 4<br />

Gaag 19 902 17154 4289 5<br />

Gantel 12 2787 43140 10785 4<br />

Groeneveldsche- of Monsterwatering<br />

13 2595 36506 9127 4<br />

Holle watering 7 1227 10994 2749 2<br />

Hoornsche Vaart 11 2271 23977 5994 3<br />

Kerstanje 13 1872 23921 5980 3<br />

Korte- of Reijerwatering 9 1733 16997 4249 2<br />

Kromme Zweth 17 2375 40375 10094 4<br />

Lange watering 12 2319 32185 8046 3<br />

Lee- of Lierwatering 17 3610 80738 20185 6<br />

Look 8 2746 27139 6785 2<br />

Lopend gat 7 709 4963 1241 2<br />

Lots- of Harnaschwatering 10 2582 23259 5815 2<br />

Middelvliet 30 3900 116979 29245 7<br />

Middelwatering 12 1890 20228 5057 3<br />

Monstersche vaart 11 736 10779 2695 4<br />

Naaldwijkse vaart 10 2480 29243 7311 3<br />

Nieuwe tuindersvaart 9 2500 21860 5465 2<br />

Nieuwe vaart 9 4686 53284 13321 3<br />

Nieuwe water 5 9068 128635 32159 4<br />

Noordhoornsche Watering 11 915 9749 2437 3<br />

Noordvliet 20 3939 93787 23447 6<br />

Oostgaag 14 3515 49553 12388 4<br />

Oranjekanaal 20 2758 69524 17381 6<br />

Poelwatering 11 2613 34027 8507 3<br />

s'Gravenzandse vaart 12 1750 21100 5275 3<br />

Strijp 15 6180 74661 18665 3<br />

Breedte voor GEP


Verlengde Strijp 17 1619 27523 6881 4<br />

Vlaardingervaart 40 4301 199588 49897 12<br />

Vlotwatering 7 2415 42476 10619 4<br />

Wennetjessloot 10 2000 20000 5000 3<br />

Westgaag of Spartelvaart 8 3443 29380 7345 2<br />

Zijde 17 2768 51160 12790 5<br />

Zuidgaag 12 2843 35435 8859 3<br />

Zweth 17 2375 40375 10094 4<br />

Zwethkanaal 14 3819 54518 13630 4<br />

Som (km en ha) 112 199 50<br />

Toetsing huidige situatie<br />

De huidige ecologische toestand van het waterlichaam Westboezem is getoetst aan de normen voor Ondiepe regionale<br />

kanalen (M3) (Evers et al., 2007). Om te voldoen aan de <strong>KRW</strong>-doelen moeten alle parameters goed scoren (groen).<br />

Onderstaande tabel laat zien dat de Westboezem hier niet aan voldoet. De grootste opgave ligt op het gebied van de<br />

planten.<br />

De problemen met de ecologische kwaliteit zijn terug te voeren op het niet op orde zijn van drie essentiële randvoorwaarden:<br />

- Inrichting van het watersysteem. Er zijn onvoldoende geschikte plekken voor plantengroei, onvoldoende geschikte<br />

plekken voor het paaien en opgroeien van vis en onvoldoende mogelijkheden voor vismigratie;<br />

- Onderhoud van het watersysteem. Het onderhoud is onvoldoende afgestemd op de eisen die water- en oeverplanten<br />

en -dieren stellen aan hun leefomgeving;<br />

- Chemische waterkwaliteit. Concentraties van verontreinigende stoffen zijn te hoog voor de ontwikkeling van een<br />

gezond aquatisch ecosysteem.<br />

Toetsing huidige situatie Westboezem (M3) aan landelijke maatlatten voor sloten en kanalen (Everts et<br />

al., 2007). Rood = slecht; oranje = ontoereikend; geel = matig; groen = goed / GEP<br />

<strong>KRW</strong> maatlatten<br />

Macrofauna (EKR) 0,2<br />

Macrofyten (EKR) 0<br />

Vis (EKR) 0,2<br />

Fytoplankton (EKR)<br />

Fysisch-chemische parameters<br />

0,2<br />

Totaal fosfaat (zomergemiddelde) (mg P/l) 0,9<br />

Totaal stikstof (zomergemiddelde) (mg N/l) 5,92<br />

Chloride (zomergemiddelde) (mg Cl/l) 111<br />

Temperatuur (maximum waarde) (°C) 22<br />

Doorzicht (zomergemiddelde) (Meter) 0,57<br />

Zuurgraad (zomergemiddelde) 8,7<br />

Zuurstofverzadiging (zomergemiddelde) (%) 89<br />

89


Chemische toestand<br />

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de probleemstoffen die in de Westboezem in normoverschrijdende<br />

hoeveelheden zijn gemeten: stikstof, fosfaat, koper, zink, een aantal gewasbeschermingsmiddel en de som<br />

Benzo(ghi)peryleen + Indeno(123cd)pyreen (PAK).<br />

Normoverschrijdende stoffen in de Westboezem<br />

Prioritaire stoffen<br />

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s)<br />

som Benzo(ghi)peryleen + Indeno(123cd)pyreen<br />

Rijnrelevante stoffen<br />

x<br />

Koper opgelost x<br />

Koper totaal x<br />

Zink opgelost x<br />

Zink totaal<br />

Overige stoffen<br />

x<br />

Fosfaat x<br />

Stikstof<br />

Gewasbeschermingsmiddelen<br />

x<br />

Carbendazim x<br />

Imidacloprid x<br />

Methiocarb x<br />

Methomyl x<br />

Pirimicarb x<br />

90


Maatregelenoverzicht 2010-2015<br />

Autonome maatregelen<br />

Zie hoofdstuk 9.<br />

Resultaatverplichte maatregelen<br />

De volgende resultaatverplichte maatregelen zijn voorzien in het waterlichaam in de periode 2010 2015. Voor een<br />

verdere analyse van het resultaatverplichte maatregelpakket zie bijlage 4.<br />

Omschrijving Omvang Eenheid Initiatiefnemer<br />

Realiseren natuurvriendelijke oeverinrichting 11 Ha Waterschap / Gemeente Westland<br />

Realiseren van vispaaiplaatsen 6,5 Ha Waterschap<br />

Verbetering van de riolering 1 Stuks Gemeente<br />

Onderzoek naar verminderen uitstoot of effect van schadelijke<br />

stoffen<br />

1 Stuks Waterschap<br />

Pilot ecologische ontwikkeling in de boezem 1 Stuks Waterschap<br />

Onderzoek naar effectief onderhoud t.b.v. waterkwaliteit 3 Stuks Waterschap<br />

Onderzoek naar effectief visbeheer t.b.v. waterkwaliteit 1 Stuks Waterschap<br />

Onderzoek naar vispasseerbaarheid gemalen 1 Stuks Waterschap<br />

Vispasseerbaar maken gemalen 5 Stuks Waterschap<br />

Onderzoek naar inrichtingsmaatregelen t.b.v. waterkwaliteit<br />

1 Stuks Waterschap<br />

Onderzoek naar waterhuishouding 1 Stuks Waterschap<br />

Baggeren 200 Ha Waterschap<br />

91


10.2 Oostboezem<br />

Basisgegevens<br />

Naam Oostboezem<br />

Code NL15_01<br />

Status Kunstmatig<br />

Type M7b - Grote diepe kanalen met scheepvaart<br />

Stroomgebied RijnWest<br />

Waterbeheerder Hoogheemraadschap van Delfl and<br />

Provincie Zuid-Holland<br />

Gemeente Delft, Lansingerland, Leidschendam-Voorburg,<br />

Midden-Delfl and, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk,<br />

Rotterdam, Schiedam, ‘s-Gravenhage<br />

Karakterisering van het waterlichaam<br />

Groot en diep kanaal dat vooral bestaat uit oppervlaktewater waarbij de herkomst wisselend is en de stroomrichting<br />

gedurende het jaar kan omkeren. Periodiek is er zichtbare stroming, vooral in de buurt van inlaten/gemalen. Vaak<br />

is sprake van een belangrijke scheepvaartfunctie, wat ook leidt tot een rechte waterbak (rechthoekig of trapeziumvorm)<br />

met abrupte overgangen van land naar water.<br />

Onderbouwing van de status “kunstmatig”<br />

Dit waterlichaam heeft de status kunstmatig omdat het door mensen gegraven is, dan wel zodanig vergraven is dat<br />

feitelijk sprake is van een gegraven water op de plek van het oorspronkelijke water.<br />

Biologisch en algemeen fysisch-chemische toestand<br />

Doelafl eiding: berekening opgave waterplanten<br />

De Oostboezem kent 24 afzonderlijke kanalen. De totale lengte van de kanalen is 71 kilometer. De breedte van de kanalen<br />

varieert tussen de 3 en 45 meter. De totale oppervlakte van de kanalen is zo’n 167 ha. Niet alles hiervan is waterlichaam,<br />

de totale oppervlakte aan waterlichamen is 148 ha. Daar waar in de Oostboezem be-roepsscheepvaart plaatsvindt, is de<br />

diepte meer dan drie meter. Om ervoor te zorgen dat er minimaal 20% bedekking is met waterplanten is een oppervlakte<br />

nodig van circa 33 ha. Dit kan onder meer gerealiseerd wor-den door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Bij<br />

berekening van de lengte en de breedte van de natuur-vriendelijke oevers is als uitgangspunt genomen dat er aan één<br />

zijde van het kanaal waterplanten staan. De breedte van waterplanten (natuurvriendelijke oevers) varieert tussen de<br />

twee en zeventien meter. Dit is name-lijk afhankelijk van de breedte van het betreffende kanaal.<br />

92


Kanalen in de Oostboezem<br />

Breedte Lengte Oppervlakte Oppervlakte voor GEP Breedte voor GEP<br />

(m) (m) (m2) (m2) (m)<br />

Berkelsche Zweth 21 3000 55054 11011 4<br />

Broeksloot 9 3600 32327 6465 2<br />

Coolhaven 68 1078 92592 18518 17<br />

Delfshavensche Schie 50 3897 208290 41658 11<br />

Delftsche Vliet of<br />

Haagse Vaart<br />

Haagsche Vliet of<br />

Trekvaart<br />

29 4091 154568 30914 8<br />

29 1771 55925 11185 6<br />

Koorngracht 10 1100 10446 2089 2<br />

Laakhaven 46 2072 89593 17919 9<br />

Laakkanaal 28 3287 94012 18802 6<br />

Lange en Korte laak 12,5 2044 23640 4728 2<br />

Leidsche Vliet 25 4454 109194 21839 5<br />

Loosduinsche Vaart 10 5751 49271 9854 2<br />

Loosduinsche Vaart 10 5751 49271 9854 2<br />

Noorderkanaal 44 1200 55132 11026 9<br />

Noordvest en Vellevest<br />

20 1007 22376 4475 4<br />

Pijnackersche Vaart 10 4237 30386 6077 1<br />

Polderwatering 9 1532 21995 4399 3<br />

Rijn-Schie kanaal 42 1408 67347 13469 10<br />

Rotterdamsche Schie 22 1842 38016 7603 4<br />

Schie 28 9176 256928 51386 6<br />

Schiedamsche Schie 24 3236 93582 18716 6<br />

Singel 3 6626 19878 3976 1<br />

Tweemolentjesvaart 7 948 8071 1614 2<br />

Verversingskanaal Afvoerkanaal<br />

29 3182 76517 15303 5<br />

Som (km en ha) 71 167 33<br />

93


Toetsing huidige situatie<br />

De huidige ecologische toestand van het waterlichaam Oostboezem is getoetst aan de normen voor Diepe (scheepvaartgedomineerde)<br />

kanalen (M7b) (Evers et al., 2007). Om te voldoen aan de <strong>KRW</strong>-doelen moeten alle parameters<br />

goed scoren (groen). Onderstaande tabel laat zien dat de Oostboezem hier niet aan voldoet. De grootste opgave ligt<br />

op het gebied van de planten.<br />

De problemen met de ecologische kwaliteit zijn terug te voeren op het niet op orde zijn van drie essentiële randvoorwaarden:<br />

- Inrichting van het watersysteem. Er zijn onvoldoende geschikte plekken voor plantengroei, onvoldoende geschikte<br />

plekken voor het paaien en opgroeien van vis en onvoldoende mogelijkheden voor vismigratie;<br />

- Onderhoud van het watersysteem. Het onderhoud is onvoldoende afgestemd op de eisen die water- en oeverplanten<br />

en -dieren stellen aan hun leefomgeving;<br />

- Chemische waterkwaliteit. Concentraties van verontreinigende stoffen zijn te hoog voor de ontwikkeling van een<br />

gezond aquatisch ecosysteem.<br />

Toetsing huidige situatie Oostboezem (M7b) aan landelijke maatlatten voor sloten en kanalen (Everts et<br />

al., 2007). Rood = slecht; oranje = ontoereikend; geel = matig; groen = goed / GEP<br />

<strong>KRW</strong> maatlatten<br />

Macrofauna (EKR) 0,2<br />

Macrofyten (EKR) 0<br />

Vis (EKR) 0,2<br />

Fytoplankton (EKR) 0,2<br />

Fysisch-chemische parameters<br />

Totaal fosfaat (zomergemiddelde) (mg P/l) 0,58<br />

Totaal stikstof (zomergemiddelde) (mg N/l) 2,83<br />

Chloride (zomergemiddelde) (mg Cl/l) 120<br />

Temperatuur (maximum waarde) (°C) 21,5<br />

Doorzicht (zomergemiddelde) (Meter) 0,7<br />

Zuurgraad (zomergemiddelde) 8,3<br />

Zuurstofverzadiging (zomergemiddelde) (%) 68<br />

94


Chemische toestand<br />

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de probleemstoffen die in de Oostboezem in normoverschrijdende<br />

hoeveelheden zijn gemeten: stikstof, fosfaat, koper, zink, Imidacloprid (gewasbeschermingsmiddel), een aantal PAK’s en<br />

tributyltin.<br />

Normoverschrijdende stoffen in de Oostboezem<br />

Prioritaire stoffen<br />

Fluorantheen x<br />

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's)<br />

Benzo(a)pyreen x<br />

som Benzo(b)fl uorantheen + Benzo(k)fl uorantheen x<br />

som Benzo(ghi)peryleen + Indeno(123cd)pyreen x<br />

Benzo(a)antraceen x<br />

Tributyltin x<br />

Rijnrelevante stoffen<br />

Koper opgelost x<br />

Koper totaal x<br />

Zink opgelost x<br />

Zink totaal<br />

Overige stoffen<br />

x<br />

Fosfaat x<br />

Stikstof<br />

Gewasbeschermingsmiddelen<br />

x<br />

Imidacloprid x<br />

Maatregelenoverzicht 2010-2015<br />

Autonome maatregelen<br />

Zie hoofdstuk 9.<br />

Resultaatverplichte maatregelen<br />

De volgende resultaatverplichte maatregelen zijn voorzien in het waterlichaam in de periode 2010 2015. Voor een<br />

verdere analyse van het resultaatverplichte maatregelpakket zie bijlage 4.<br />

Omschrijving Omvang Eenheid Initiatiefnemer<br />

Realiseren van natuurvriendelijke oeverinrichting 1 Ha Provincie<br />

Onderzoek naar verminderen uitstoot of effect van schadelijke stoffen 2 Stuks Waterschap<br />

Onderzoek naar verbetering riolering 1 Stuks Gemeenten<br />

Realiseren van vispaaiplaatsen 2 Ha Provincie<br />

Verbetering van de riolering 1 Stuks Gemeente<br />

Onderzoek naar inrichtingskansen 5 Ha Waterschap<br />

Vispasseerbaar maken gemalen 1 Stuks Waterschap<br />

Onderzoek vispasseerbaarheid gemalen 1 Stuks Waterschap<br />

Onderzoek mogelijkheden ecologisch onderhoud 1 Stuks Waterschap<br />

Baggeren 160 Ha Waterschap<br />

95


11 Holierhoekse en Zouteveensepolder<br />

In Midden-Delfl and en Vlaardingen ligt het veenweidegebied, de Holierhoekse en Zout-<br />

veensepolder, met veel landbouw. Door de uitspoeling van meststoffen is het water op<br />

veel plekken groen en groeit er veel kroos in het water. Om het mestprobleem aan te<br />

pakken zoekt Delfl and samen met veehouders naar oplossingen. Ondertussen gaat<br />

Delfl and aan de slag met de herinrichting van de oevers.<br />

96


Basisgegevens<br />

Naam Holierhoekse en Zouteveensepolder<br />

Code NL15_06<br />

Status Kunstmatig<br />

Type M10 - Laagveen vaarten en kanalen<br />

Stroomgebied RijnWest<br />

Waterbeheerder Hoogheemraadschap van Delfl and<br />

Provincie Zuid-Holland<br />

Gemeente Midden-Delfl and<br />

Karakterisering van het waterlichaam<br />

Kanaal of vaart die vooral in laag Nederland voorkomt, waar veen en rivier/zeeafzettingen voorkomen. De herkomst<br />

van het water is wisselend. Periodiek is er sprake van waterstroming, functioneel is er nauwelijks scheepvaart<br />

aanwezig.<br />

Onderbouwing van de status “kunstmatig”<br />

Dit waterlichaam heeft de status kunstmatig omdat het door mensen gegraven is, dan wel zodanig vergraven is dat<br />

feitelijk sprake is van een gegraven water op de plek van het oorspronkelijke water.<br />

Biologisch en algemeen fysisch-chemische toestand<br />

Doelafl eiding: berekening opgave waterplanten<br />

In de Holierhoekse en Zouteveensepolder is één kanaal aangewezen als waterlichaam (de Slinksloot), het betreft hier<br />

het hoofd afvoerkanaal van de polder. De totale lengte van dit kanaal is drie kilometer. De breedte van de kanalen is<br />

gemiddeld achttien meter. Niet het gehele kanaal is waterlichaam, de totale lengte van het waterlichaam is 2,1 kilometer<br />

en heeft een oppervlakte van 3,7 ha. De gemiddelde diepte van het waterlichaam is 80 centimeter. Om ervoor<br />

te zorgen dat er minimaal 25% bedekking is met waterplanten is een oppervlakte nodig van circa 1 ha. Dit kan onder<br />

meer gerealiseerd worden door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Bij berekening van de lengte en de breedte<br />

van de natuurvriendelijke oevers is als uitgangspunt genomen dat er aan één zijde van het kanaal waterplanten<br />

staan. De gemiddelde breedte van waterplanten (natuurvriendelijke oevers) is 4,5 meter.<br />

Normoverschrijdende stoffen<br />

Holierhoekse en zoutveensepolder<br />

Breedte Lengte Oppervlakte<br />

97<br />

Oppervlakte voor<br />

GEP<br />

(m) (m) (m 2 ) (m 2 ) (m)<br />

Slinksloot 18 2100 37800 9450 4,5<br />

Breedte voor GEP


Toetsing huidige situatie<br />

De huidige ecologische toestand van het waterlichaam Holierhoekse en Zouteveensepolder (Slinksloot) is getoetst<br />

aan de normen voor Laagveenvaarten en kanalen (M10). Om te voldoen aan de <strong>KRW</strong>-doelen moeten alle parameters<br />

goed scoren (groen). Onderstaande tabel laat zien dat zowel fytoplankton, macrofauna als vis ontoereikend scoren.<br />

Macrofyten scoren slecht.<br />

Bepalend voor het (niet) bereiken van een goede ecologische toestand in het agrarische gebied zijn de nutriëntengehaltes<br />

en de inrichting en beheer van watergangen. Nutriëntengehaltes worden in het groene gebied bepaald door<br />

uit- en afspoeling van meststoffen, door kwel en door mineralisatie van veen (ook door inlaat van bicarbonaat- en sulfaatrijk<br />

water). De mate van uit- en afspoeling van nutriënten hangt in belangrijke mate af van het generieke beleid<br />

ten aanzien van (mest)stoffen. Dit beleid wordt niet door de regio gemaakt.<br />

Toetsing huidige situatie Holierhoekse en Zouteveensepolder (M10) aan landelijke maatlatten voor sloten en kanalen<br />

(Everts et al., 2007). Rood = slecht; oranje = ontoereikend; geel = matig; groen = goed / GEP<br />

<strong>KRW</strong> maatlatten<br />

Macrofauna (EKR) 0,2<br />

Macrofyten (EKR) 0<br />

Vis (EKR) 0,2<br />

Fytoplankton (EKR)<br />

Fysisch-chemische parameters<br />

0,2<br />

Totaal fosfaat (zomergemiddelde) (mg P/l) 1,65<br />

Totaal stikstof (zomergemiddelde) (mg N/l) 3,25<br />

Chloride (zomergemiddelde) (mg Cl/l) 120<br />

Temperatuur (maximum waarde) (°C) 22,4<br />

Doorzicht (zomergemiddelde) (Meter) 0,41<br />

Zuurgraad (zomergemiddelde) 8,2<br />

Zuurstofverzadiging (zomergemiddelde) (%) 43<br />

98


Chemische toestand<br />

Conform landelijke afspraken over de toetsing van de chemische toestand is het waterlichaam Holierhoekse en Zouteveensepolder<br />

getoetst aan de normen voor prioritaire stoffen, Rijnrelevante stoffen en enkele probleemstoffen voor de<br />

ecologie (nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen). Daarbij zijn de monitoringsgegevens uit 2006 gehanteerd van het<br />

monsterpunt in de Slinksloot (nabij gemaal Holierhoek).<br />

Uit de monitoringsgegevens (2006) blijkt dat de huidige chemische toestand in de Slinksloot niet voldoet aan de norm<br />

wat betreft:<br />

- Koper en Zink (in opgeloste vorm). Momenteel wordt landelijk een 2e lijnsbeoordeling van de biobeschikbaarheid<br />

van deze zware metalen uitgevoerd. Waarschijnlijk vervalt daarna de normoverschrijding van koper en zink in opgeloste<br />

vorm;<br />

- Bestrijdingsmiddelen zoals Imidacloprid (gewasbeschermingsmiddel; glastuinbouw). Wellicht via boezemwater en<br />

drift in gebied aangetroffen. Dit beeld is niet anders dan elders binnen Delfl and. Waarschijnlijk heeft dit middel<br />

geen (substantiële) bron in de Holierhoekse en Zouteveensepolder zelf;<br />

- Fosfaat: De huidige fosfaatconcentratie in de Slinksloot (zomerhalfjaargemiddelden in recente jaren) bedraagt circa<br />

1,3–1,4 mg/l. Dit is een forse normoverschrijding.<br />

- Nitraat/stikstofverbindingen: De huidige stikstofconcentratie in de Slinksloot (zomerhalfjaargemiddelde 2005 -<br />

2006) bedraagt circa 3,5 – 4,3 mg/l. Hiermee wordt de norm overschreden.<br />

Normoverschrijdende stoffen in het waterlichaam Holierhoekse en Zouteveensepolder.<br />

Rijnrelevante stoffen<br />

Koper opgelost x<br />

Zink opgelost x<br />

Overige stoffen<br />

Fosfaat x<br />

Stikstof x<br />

Gewasbeschermingsmiddelen<br />

Imidacloprid x<br />

De belangrijkste bronnen voor belasting van het gebied Holierhoekse en Zouteveensepolder met stoffen zijn in algemene<br />

zin:<br />

- Diffuse bronnen: uit- en afspoeling uit het agrarische veen- en kleigebied (zowel belasting door mestgift als belasting<br />

uit veen). Belasting neemt af door autonome ontwikkelingen;<br />

- Puntbronnen: overstort van het gemengd stelsel is gelegen nabij de kern van Schipluiden. Deze overstort geeft<br />

geen noemenswaardige belasting van de Slinksloot. Er zijn geen industriële lozingen en RWZI’s in de Holierhoekse<br />

en Zouteveensepolder;<br />

- Externe bronnen en achtergrondbelasting: in droge perioden wordt boezemwater ingelaten uit de Vlaardingervaart:<br />

deze is momenteel relatief nutriëntenrijk en bevat gewas beschermings middelen en enkele zware metalen;<br />

- Nalevering nutriënten uit veengronden en waterbodem;<br />

- De stikstofbelasting vindt vooral plaats in de zomer via het inlaatwater uit de Vlaardingervaart. Er worden relatief<br />

lage concentraties stikstof(verbindingen) in de polder zelf aangetroffen. De indruk bestaat dat agrariërs<br />

steeds minder kunststof gebruiken;<br />

- De fosforbelasting van de Slinksloot komt vooral uit het gebied zelf (uit grasland en nalevering uit veen). Er worden<br />

relatief hoge concentraties aangetroffen, wat overeenkomt met agrarische (veen)weide gebieden elders in<br />

West Nederland.<br />

99


Maatregelenoverzicht 2010-2015<br />

Autonome maatregelen<br />

Zie hoofdstuk 9.<br />

Extra uitvoerings- en onderzoeksmaatregelen<br />

In algemene zin volgen we voor een verdere verbetering van de ecologische toestand de strategie van:<br />

1. het door middel van pilots onderzoeken en in de praktijk testen of de interne en externe stikstofbronnen (stikstifl<br />

imitatief) nog verder teruggebracht kunnen worden. Verwacht wordt dat met relatief beperkt ingrijpende<br />

maatregelen de kritische stikstofgrens in de zomer is te benaderen. Ingeschat wordt dat de fosforbelasting lastiger<br />

is terug te dringen. Dit omdat het generiek mestbeleid vooralsnog niet verandert, de peilen op de huidige<br />

functies zijn ingesteld en de fosfaatnalevering uit bodem en veen ook bij het verminderen van uit- en afspoeling<br />

van mest voorlopig zal voortduren.<br />

2. het komen tot een meer natuur- en visvriendelijke inrichting en beheer van de Holierhoekse en Zouteveensepolder<br />

over het algemeen en de Slinksloot in het bijzonder.<br />

Pilots/onderzoek:<br />

- Inlaatpunt Schipluiden: onderzoek naar mogelijkheden en effecten van het vergroten van het percentage inlaatwater<br />

vanuit het inlaatpunt Schipluiden in combinatie met het voorzuiveren van inlaatwater. Daarmee wordt<br />

een langere aanvoerweg van boezemwater naar Slinksloot gerealiseerd en kan er recirculatie/ zuivering van water<br />

in de polder zelf optreden. Deze maatregel is bedoeld om de stikstofbelasting van de Holierhoekse en Zouteveensepolder<br />

(Slinksloot) terug te dringen door het relatief stikstofrijke boezemwater voor te zuiveren. Initiatief<br />

voor het onderzoek ligt bij Delfl and.<br />

- Pilotprojecten met agrariërs in de Holierhoekse en Zouteveensepolder gericht op het op vrijwillige basis, met<br />

vergoeding komen tot:<br />

- Bewustwording en verbeteren bedrijfsvoering (kunst)mesttoediening.<br />

- Benutten mogelijkheden tot en effecten van het vergroten van mestvrije zones langs watergangen (breder<br />

dan wettelijk is voorgeschreven).<br />

- Bespreken en toepassen mogelijkheden voor beperken stikstof in mest.<br />

- Natuurvriendelijke schouw/natuurvriendelijk onderhoud perceelsloten: onderdeel van Proeftuin Groenblauwe<br />

diensten Midden-Delfl and (plan van aanpak 2008–2010). Bestaand beheer van natuurvriendelijke oevers in Slinksloot<br />

en Zweth wordt in 2007-2008 door Delfl and geëvalueerd waarna in overleg met de agrariërs en Vereniging<br />

Vockestaert nieuwe afspraken tussen Delfl and en agrariërs worden gemaakt over het (natuurvriendelijk) beheer<br />

en onderhoud van natuurvriendelijke oevers. Een zelfde lijn wordt in overleg met de VBC gevolgd voor de te realiseren<br />

vispaaiplaatsen.<br />

- Onderzoek vismigratiemaatregelen gericht op kunstwerken binnen de polder. Het initiatief voor deze onderzoeksmaatregel<br />

ligt bij Delfl and in overleg met de Visstandbeheercommissie.<br />

100


Uitvoeringsmaatregelen inrichting en beheer:<br />

- Aanleg en beheer van natuurvriendelijke oevers Slinksloot: gestreefd wordt naar circa 1,5 ha extra water- en oevervegetatie<br />

in de vorm van natuurvriendelijke oevers van circa 5 meter breed (gericht op halen GEP). Dat is een<br />

natuurvriendelijke inrichting van de totale Slinksloot (éénzijdig) over de totale lengte van de Slinksloot van circa<br />

3 km. Deze maatregel wordt in overleg met betrokken agrariërs ingevuld en wordt nauw afgestemd op herstelwerkzaamheden,<br />

plan voor verbreding Slinksloot (ABC polderstudie) en de Proeftuin Groenblauwe diensten Midden-Delfl<br />

and (inzet op beheer van natuurvriendelijke oevers door agra-riërs). Door de werkgroep wordt ingeschat<br />

dat tenminste de helft van de 1,5 ha in nauw overleg met de agrariërs in 2015 moet kunnen zijn gerealiseerd. De<br />

werkgroep stelt als <strong>KRW</strong> maatregel voor om tot 2015 0,75 ha natuurvriendelijke oevers te realiseren 12 .<br />

- Visstandsmaatregelen: 1,2 ha extra ruimte in de Slinksloot. Te realiseren nabij (nieuw) gemaal Holierhoek en ‘halverwege’<br />

in Slinksloot. De precieze locatie moet nog worden bepaald. Er zijn kansen ten oosten van het zandlichaam<br />

A4.<br />

- Baggeren: regulier baggerwerk; realisatie extra diepte in het kader van ABC polderstudie.<br />

Resultaatverplichte maatregelen<br />

De volgende resultaatverplichte maatregelen zijn voorzien in het waterlichaam in de periode 2010 2015:<br />

Omschrijving Omvang Eenheid Initiatiefnemer<br />

Realiseren van natuurvriendelijke oeverinrichting 1,5 Ha Waterschap<br />

Onderzoek stoffen 5 Stuks Waterschap<br />

Baggeren 15 Ha Waterschap<br />

12. Er zijn drie mogelijke varianten voor de uitvoering en beheer van natuurvriendelijke oevers: 1. Aankoop en inrichting door Delfl and; Beheer door agrariërs (groenblauwe dienst) circa tien agraiërs. 2.<br />

Inrichting en beheer agrariërs (als groenblauwe dienst). 3. Aankoop, inrichting en beheer door Delfl and.<br />

101


12 Zuidpolder van Delfgauw<br />

De omgeving bij de Karitaat Molensloot in de Zuidpolder van Delfgauw, vlakbij Delft,<br />

bestaat uit landbouw- en recreatiegebieden. In de weekenden komen veel dagjesmen-<br />

sen uit de stad hier ontspannen. Waar nu nog schapen lopen wordt binnenkort een<br />

bedrijventerrein ontwikkeld voor universiteit en kennisinstituten. Bij de herinrichting<br />

van het gebied wordt ook hier ruimte gemaakt voor het ontwikkelen van waternatuur.<br />

102


Basisgegevens<br />

Naam Zuidpolder Delfgauw<br />

Code NL15_04<br />

Status Kunstmatig<br />

Type M3 - Gebufferde (regionale) kanalen<br />

Stroomgebied RijnWest<br />

Waterbeheerder Hoogheemraadschap van Delfl and<br />

Provincie Zuid-Holland<br />

Gemeente Delft, Pijnacker Nootdorp<br />

Karakterisering van het waterlichaam<br />

Stilstaand tot langzaam stromend kanaalwater dat bestaat uit oppervlaktewater waarvan de herkomst wisselend<br />

is. De stroomrichting kan gedurende het jaar omkeren. Vaak is sprake van een belangrijke afvoerfunctie, wat ook<br />

leidt tot een rechte waterbak (rechthoekig of trapeziumvorm) met abrupte overgangen van land naar water.<br />

Onderbouwing van de status “kunstmatig”<br />

Dit waterlichaam heeft de status kunstmatig omdat het door mensen gegraven is, dan wel zodanig vergraven is dat<br />

feitelijk sprake is van een gegraven water op de plek van het oorspronkelijke water.<br />

Biologisch en algemeen fysisch-chemische toestand<br />

Doelafl eiding: berekening opgave waterplanten<br />

In de Zuidpolder van Delfgauw is één kanaal aangewezen als waterlichaam (de Karitaatmolensloot), het betreft hier<br />

het hoofdafvoerkanaal van de polder. De totale lengte van dit kanaal is 2,1 kilometer. De breedte van de kanalen is<br />

gemiddeld 23 meter. Het gehele kanaal is aangewezen als waterlichaam en heeft een oppervlakte van circa 5 ha. De<br />

gemiddelde diepte van het waterlichaam is 80 centimeter. Om ervoor te zorgen dat er mi-nimaal 25% bedekking is<br />

met waterplanten is een oppervlakte nodig van circa 1,2 ha. Dit kan onder meer gerealiseerd worden door de aanleg<br />

van natuurvriendelijke oevers. Bij berekening van de lengte en de breedte van de natuurvriendelijke oevers is als<br />

uitgangspunt genomen dat er aan één zijde van het kanaal waterplanten staan. De gemiddelde breedte van waterplanten<br />

(natuurvriendelijke oevers) is zes meter.<br />

Kanalen in de Zuidpolder van<br />

Delfgauw<br />

Breedte Lengte Oppervlakte<br />

103<br />

Oppervlakte voor<br />

GEP<br />

(m) (m) (m2) (m2) (m)<br />

Karitaatmolensloot 23 2100 49235 12309 6<br />

Breedte voor GEP


Toetsing huidige situatie<br />

De huidige ecologische toestand van het waterlichaam Zuidpolder van Delfgauw (Karitaatmolensloot) is getoetst aan<br />

de normen voor Ondiepe regionale kanalen (M3). Om te voldoen aan de <strong>KRW</strong>-doelen moeten alle parameters goed<br />

scoren (groen). Onderstaande tabel laat zien dat dit niet het geval is. Macrofyten scoren slecht. Macrofauna, vis en<br />

fytoplankton scoren alle drie ontoereikend.<br />

Op basis van de genoemde inventarisaties en veldmetingen kunnen voor de Zuidpolder van Delfgauw de volgende<br />

gebiedsspecifi eke conclusies worden getrokken:<br />

- In en om de Karitaatmolensloot bestaan onvoldoende geschikte plekken voor waterplanten om tot ontplooiing te<br />

komen en daaropvolgend in leven te blijven;<br />

- In en om de Karitaatmolensloot bestaan daarnaast ook onvoldoende geschikte plekken voor vissen om te paaien<br />

en jonge vis om op te groeien;<br />

- Verder bestaan er geen mogelijkheden voor vissen om in en uit de polder te migreren;<br />

- Het huidige beheer en onderhoud van de watergangen is niet afgestemd op de eisen die waterplanten (oever-,<br />

drijfblad- en ondergedoken vegetatie), vissen en kleine waterdiertjes aan hun leefomgeving stellen als het gaat<br />

om groei en instandhouding van de soort(en);<br />

Tot slot zijn de concentraties van verontreinigende stoffen te hoog om de omslag naar een ecologisch gezond oppervlaktewatersysteem<br />

nu te bereiken. De grootste probleemstoffen zijn de voedingsstoffen stikstof en fosfaat.<br />

<strong>KRW</strong> maatlatten<br />

Macrofauna (EKR) 0,2<br />

Macrofyten (EKR) 0<br />

Vis (EKR) 0,2<br />

Fytoplankton (EKR)<br />

Fysisch-chemische parameters<br />

0,2<br />

Totaal fosfaat (zomergemiddelde) (mg P/l) 0,86<br />

Totaal stikstof (zomergemiddelde) (mg N/l) 3,65<br />

Chloride (zomergemiddelde) (mg Cl/l) 128<br />

Temperatuur (maximum waarde) (°C) 20,5<br />

Doorzicht (zomergemiddelde) (Meter) 0,45<br />

Zuurgraad (zomergemiddelde) 7,9<br />

Zuurstofverzadiging (zomergemiddelde) (%) 50<br />

Chemische toestand<br />

Conform landelijke afspraken over de toetsing van de chemische toestand is het waterlichaam Zuidpolder van Delfgauw<br />

getoetst aan de normen voor prioritaire stoffen, Rijnrelevante stoffen en enkele probleemstoffen voor de ecologie<br />

(nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen). Daarbij zijn de monitoringsgegevens uit 2006 gehanteerd van het<br />

monsterpunt in Karitaatmolensloot.<br />

Uit de monitoringsgegevens (2006) blijkt dat de huidige chemische toestand in de Karitaatmolensloot niet voldoet aan<br />

de norm wat betreft:<br />

- Koper en Zink;<br />

- Imidacloprid (gewasbeschermingsmiddel; glastuinbouw). Wellicht via boezemwater en drift in gebied aangetroffen.<br />

Dit beeld is niet anders dan elders binnen Delfl and. Waarschijnlijk heeft dit middel geen (substantiële) bron in<br />

Zuidpolder van Delfgauw zelf;<br />

- Fosfaat: forse normoverschrijding;<br />

- Nitraat/stikstofverbindingen: enige normoverschrijding.<br />

104


Normoverschrijdende stoffen in het waterlichaam Zuidpolder van Delfgauw (Karitaatmolensloot).<br />

Rijnrelevante stoffen<br />

Koper opgelost x<br />

Koper totaal x<br />

Zink opgelost x<br />

Zink totaal<br />

Overige stoffen<br />

Fosfaat x<br />

Stikstof<br />

Gewasbeschermingsmiddelen<br />

Imidacloprid x<br />

Maatregelenoverzicht 2010-2015<br />

Autonome maatregelen<br />

Zie hoofdstuk 9. In het geval van de Zuidpolder van Delfgauw gaat het daarbij specifi ek om:<br />

1. Waterketenmaatregelen. Uiterlijk in 2010 aansluiten van alle ongerioleerde panden en bedrijfsgebouwen in het<br />

glastuinbouwgebied in het noordoostelijk deel van de polder en de aanpak van riooloverstorten in het bebouwde<br />

gebied van Pijnacker. Beide maatregelen zijn een taak van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.<br />

2. Aanleg natuurvriendelijke oeverinrichting langs watergangen buiten het waterlichaam. In de Zuidpolder van<br />

Delfgauw gaat het concreet om de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs bijvoorbeeld de bypass N470<br />

(bermsloten langs de nieuwe provinciale weg) en de nieuw aan te leggen Verlengde Komkommerweg.<br />

3. Onderzoek aanpassen peilbeheer in het groene buitengebied. Uit een oriënterende modelstudie is gebleken dat<br />

een aanpassing van het peilbeheer alleen effectief is als deze maatregel wordt gecombineerd met een functieverandering<br />

van een gebied van landbouw naar natuur. Een dergelijke aanpassing moet echter locatiespecifi ek worden<br />

getoetst. In de Zuidpolder van Delfgauw is op termijn de aanleg van een natuurreservaat gepland, midden in<br />

de polder. Bij het realiseren van dit natuurgebied zal een aanpassing van het peilbeheer worden onderzocht.<br />

Extra uitvoerings- en onderzoeksmaatregelen<br />

Het realiseren van een meer natuurvriendelijke oeverinrichting is tot op heden geen expliciet beleidsvoornemen van<br />

Delfl and, de gemeenten of gebiedspartijen geweest. In het autonome waterkwaliteitsbeleid zijn dan ook nauwelijks<br />

autonome maatregelen terug te vinden, die bijdragen aan het realiseren van de inrichtingsopgave <strong>KRW</strong>. Dit betekent<br />

dus dat alle inrichtingsmaatregelen voor de <strong>KRW</strong> aanvullende maatregelen zijn.<br />

Voor de Zuidpolder van Delfgauw (Karitaatmolensloot) is gekozen de ruimtelijke opgave buiten het zogenaamde<br />

watervoerend profi el te realiseren en wel vanwege de volgende twee redenen:<br />

- de watergang is de hoofdwatergang van de polder waarlangs het grootste deel van het overtollige polderwater<br />

moet worden afgevoerd. Het laten staan van waterplanten belemmert naar verwachting deze afvoerfunctie;<br />

- verschillende ruimtelijke ontwikkelingen rondom de watergang boden uitgelezen kansen om natuurvriendelijke<br />

oevers volgens de wensen vanuit de <strong>KRW</strong> te realiseren.<br />

105


Het gaat om de volgende ruimtelijke ontwikkelingen en realisatie van inrichtingsmaatregelen tot 2015:<br />

1. Aanleg natuurvriendelijke oevers aan noordzijde Karitaatmolensloot, ten westen van A13. De gemeente Delft wil<br />

in samenwerking met de TU Delft, Deltares (voormalig WL) en Delfl and het gebied ten noorden van de Karitaatmolensloot<br />

herontwikkelen tot een modern woon- en werkgebied. Onderdeel van de herinrichting is een aanpassing<br />

van de waterhuishouding van het gebied dat de mogelijkheid biedt om de gewenste natuurvriendelijke<br />

oevers langs de Karitaatmolensloot aan te leggen.<br />

2. Aanleg natuurvriendelijke oevers aan zuidzijde Karitaatmolensloot, ten westen van A13. De Dienst Landelijk Gebied<br />

is uitvoerder van de herontwikkeling van het gebied ten zuiden van de Karitaatmolensloot. Het betreft een<br />

herontwikkeling van landbouwgronden tot recreatie- en natuurgebied als onderdeel van de Reconstructie Midden-Delfl<br />

and.<br />

3. Aanleg natuurvriendelijke oevers aan zuidzijde Karitaatmolensloot, ten oosten van A13. De Dienst Landelijk Gebied<br />

is wederom uitvoerder van de herontwikkeling van het gebied ten zuiden van de Karitaatmolensloot. Ook nu<br />

betreft het een herontwikkeling van landbouwgronden tot recreatie- en natuurgebied, ditmaal als onderdeel van<br />

het Plan Oude Leede.<br />

4. Aanleg paai- en opgroeiplaats voor vis aansluitend op de bypass Pijnackerse Vaart. Direct langs de nog aan te<br />

leggen bermsloten van de N470 komen gronden beschikbaar. Door deze gronden af te graven, aan te sluiten op<br />

de waterhuishouding van het gebied en als een ondiepe, maar zeer brede plasberm in te richten, ontstaat de<br />

gewenste levensruimte voor vis. Het gaat om het herontwikkelen van 1.8 ha voormalige landbouwgrond dat vanwege<br />

de vorm ‘de Paddestoel’ wordt genoemd.<br />

Naast deze ruimtelijke maatregelen zijn ook aanvullende maatregelen nodig om de gewenste visstand in de Zuidpolder<br />

van Delfgauw te bereiken. Daartoe zijn de volgende maatregelen gekozen:<br />

1. Het wegvangen van (wit)vis. Om de hoeveelheid brasem (en karper) in het oppervlaktewatersysteem omlaag te<br />

brengen, moet regelmatig een hoeveelheid van deze vissoorten worden weggevangen. Delfl and noemt dit visbeheer.<br />

2. Het vispasserbaar maken van kunstwerken. Om de vismigratie van en naar de Zuidpolder van Delfgauw mogelijk<br />

te maken, moeten bestaande kunstwerken vispasserbaar worden gemaakt. Delfl and heeft daartoe in<br />

samenwerking met de Visstandbeheercommissies Delfl and op het niveau van het gehele beheergebied een<br />

knelpuntenanalyse uitgevoerd.<br />

Resultaatverplichte maatregelen<br />

De volgende resultaatverplichte maatregelen zijn voorzien in het waterlichaam in de periode 2010 2015:<br />

Omschrijving Omvang Eenheid Initiatiefnemer<br />

Realiseren van natuurvriendelijke oeverinrichting 1,4 Ha Waterschap<br />

Realiseren vispaaiplaatsen 1,8 Ha Waterschap<br />

Baggeren 8 Ha Waterschap<br />

106


107


13 Polder Berkel<br />

Een ander waterlichaam in Delfl and ligt in de polder Berkel in Berkel en Rodenrijs. Het<br />

water ligt strak ingeklemd tussen de waterkering en bebouwing. Een groot deel van de<br />

glastuinbouw moet daar wijken voor woningbouw en recreatie. De ontwikkeling hier-<br />

van biedt kansen voor meer natuur in het water.<br />

108


Basisgegevens<br />

Naam Polder Berkel<br />

Code NL15_05<br />

Status Status<br />

Type M3 - Gebufferde (regionale) kanalen<br />

Stroomgebied RijnWest<br />

Waterbeheerder Hoogheemraadschap van Delfl and<br />

Provincie Zuid-Holland<br />

Gemeente Lansingerland, Pijnacker Nootdorp, Rotterdam<br />

Karakterisering van het waterlichaam<br />

Groot en diep kanaal dat vooral bestaat uit oppervlaktewater waarbij de herkomst wisselend is en de stroomrichting<br />

gedurende het jaar kan omkeren. Periodiek is er zichtbare stroming, vooral in de buurt van inlaten/gemalen.<br />

Vaak is sprake van een belangrijke scheepvaartfunctie, wat ook leidt tot een rechte waterbak (rechthoekig of<br />

trapeziumvorm) met abrupte overgangen van land naar water.<br />

Onderbouwing van de status “kunstmatig”<br />

Dit waterlichaam heeft de status kunstmatig omdat het door mensen gegraven is, dan wel zodanig vergraven is dat<br />

feitelijk sprake is van een gegraven water op de plek van het oorspronkelijke water.<br />

Biologisch en algemeen fysisch-chemische toestand<br />

Doelafl eiding: berekening opgave waterplanten<br />

De binnenboezem van de polder van Berkel kent vier afzonderlijke kanalen. Daarnaast wordt er in de Bergboezem van<br />

de polder van Berkel een bypass aangelegd die in tijden van hevige neerslag gebruikt wordt als extra afvoerkanaal.<br />

Vanwege de specifi eke ligging en interactie met het waterlichaam wordt ook deze bypass bekend bij de lengte en<br />

breedte van het watersysteem. Uiteindelijk maakt deze bypass geen onderdeel uit van het waterlichaam. De totale<br />

lengte van de kanalen is dertien kilometer. De breedte van de kanalen varieert tussen de 8,5 en 15 meter. De totale<br />

oppervlakte van de kanalen is zo’n 17 ha. Niet alles hiervan is waterlichaam, de totale oppervlakte aan waterlichamen<br />

is 16,7 ha. De gemiddelde diepte van de kanalen is zo’n 80 centimeter tot een meter. Om ervoor te zorgen dat er minimaal<br />

25% bedekking is met waterplanten is een oppervlakte nodig van circa vier ha. Dit kan onder meer gerealiseerd<br />

worden door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Bij berekening van de lengte en de breedte van de natuurvriendelijke<br />

oevers is als uitgangspunt genomen dat er aan één zijde van het kanaal waterplanten staan. De breedte<br />

van waterplanten (natuurvriendelijke oevers) varieert tussen de twee en vier meter. Dit is namelijk afhankelijk van<br />

de breedte van het betreffende kanaal.<br />

109


Kanalen in de Polder Berkel Breedte Lengte Oppervlakte<br />

110<br />

Oppervlakte voor<br />

GEP<br />

(m) (m) (m2) (m2) (m)<br />

Bovenvaart 15 3200 48000 12000 4<br />

Klapwijkse vaart 12 1500 18000 4500 3<br />

Boezemvaart 13 5600 72800 18200 3<br />

Oude bovendijkse vaart 15 800 12000 3000 4<br />

Bypass Binnenboezem 8,5 2000 17000 4250 2<br />

Som (km en ha) 13,1 17 4<br />

Breedte voor GEP<br />

Toetsing huidige situatie<br />

De huidige ecologische toestand van het waterlichaam Polder Berkel is getoetst aan de normen voor Ondiepe regionale<br />

kanalen (M3). Om te voldoen aan de <strong>KRW</strong>-doelen moeten alle parameters goed scoren (groen). Onderstaande<br />

tabel laat zien dat dit niet het geval is; zowel fytoplankton, macrofauna als vis scoren ontoereikend. Macrofyten scoren<br />

slecht.<br />

Toetsing huidige situatie Polder Berkel (M3) aan landelijke maatlatten voor sloten en kanalen (Everts et<br />

al., 2007). Rood = slecht; oranje = ontoereikend; geel = matig; groen = goed / GEP<br />

<strong>KRW</strong> maatlatten<br />

Macrofauna (EKR) 0,2<br />

Macrofyten (EKR) 0<br />

Vis (EKR) 0,2<br />

Fytoplankton (EKR)<br />

Fysisch-chemische parameters<br />

0,2<br />

Totaal fosfaat (zomergemiddelde) (mg P/l) 0,42<br />

Totaal stikstof (zomergemiddelde) (mg N/l) 6,5<br />

Chloride (zomergemiddelde) (mg Cl/l) 132,5<br />

Temperatuur (maximum waarde) (°C) 20,6<br />

Doorzicht (zomergemiddelde) (Meter) 0,48<br />

Zuurgraad (zomergemiddelde) 8,2<br />

Zuurstofverzadiging (zomergemiddelde) (%) 44


Chemische toestand<br />

De beschikbare monitoringsgegevens voor Polder Berkel zijn conform landelijke afspraken getoetst aan Prioritaire stoffen,<br />

Rijnrelevante stoffen en enkele probleemstoffen voor de ecologie (nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen).<br />

Als algemene knelpunten zijn gebleken:<br />

- Koper en Zink (in opgeloste vorm). Hiervoor zal nog een nieuwe zogenaamde 2e lijnsbeoordeling van de biobeschikbaarheid<br />

van deze zware metalen worden uitgevoerd. Waarschijnlijk vervalt daarna de normoverschrijding van koper<br />

en zink in opgeloste vorm.<br />

- Bestrijdingsmiddelen zoals Carbendazim, Imidacloprid, Methomyl en Pirimicarb. Aanpak via het landelijke stoffenbeleid<br />

en landelijke afspraken met de glastuinbouwsector.<br />

- Stikstof- en fosforverbindingen: in huidige situatie (forse) normoverschrijding.<br />

Normoverschrijdende stoffen in het waterlichaam Polder Berkel.<br />

Rijnrelevante stoffen<br />

Koper opgelost x<br />

Zink opgelost x<br />

Zink totaal<br />

Overige stoffen<br />

x<br />

Fosfaat x<br />

Stikstof<br />

Gewasbeschermingsmiddelen<br />

x<br />

Carbendazim x<br />

Imidacloprid x<br />

Methomyl x<br />

Pirimicarb x<br />

De belangrijkste bronnen voor belasting van Polder Berkel met stoffen zijn in algemene zin:<br />

- Diffuse bronnen: uit- en afspoeling uit het glastuinbouw- en graslandgebied (zowel belasting door mestgift als<br />

nalevering uit de bodem). Belasting neemt af door het aansluiten van de glastuinbouw op de riolering en het<br />

aanleggen van drukriolering.<br />

- Puntbronnen: in de huidige situatie met name de overstorten uit de oude gemengde rioolstelsel en de RWZI’s<br />

Berkel en Rodenrijs. De overstorten worden momenteel aangepakt, onder meer door realisatie van drukriolering.<br />

De RWZI’s Berkel en Rodenrijs worden op korte termijn gesaneerd waardoor die bron verdwijnt.<br />

- Externe bronnen en achtergrondbelasting: grootschalige inlaat van relatief nutriëntenrijk boezemwater uit de<br />

Berkelsche Zweth (Oostboezem Delfl and) en Rotteboezem (Boezem Schieland).<br />

De nutriëntenbelasting van de waterlichamen vindt vooral plaats in de zomer via het inlaatwater uit de boezem en<br />

door belasting vanuit de polders.<br />

111


Maatregelenoverzicht 2010-2015<br />

Autonome maatregelen<br />

Zie hoofdstuk 9. In het geval van Polder Berkel (Berkel en Rodenrijs) gaat het in de periode vanaf 2007 concreet om het<br />

aanpassen/herstellen van ruim 21 km vrijvervalriolering (waarvan bijna 9 km na 2015), het realiseren van drukriolering,<br />

het afkoppelen van ruim 7 ha verhard oppervlakte, het aansluiten/saneren van circa 120 nog niet aangesloten<br />

bedrijven (veelal glastuinbouwbedrijven) en woningen op de riolering en het saneren van het tweetal bestaande<br />

RWZI’s nabij de kern Rodenrijs.<br />

Voor de <strong>KRW</strong> geldt het uitgangspunt dat de aanleg van/aansluiten op de riolering en/of IBA’s plaatsvindt conform huidig<br />

beleid en dat uiterlijk in 2010 wordt voldaan aan de basisinspanning en waterkwaliteitspoor. Als daar aan wordt<br />

voldaan, is er verder geen aanleiding om in het kader van de <strong>KRW</strong> detailanalyse te komen tot nieuwe, aanvullende afspraken<br />

met de gemeente over het rioleringsbeleid en daarbij horende maatregelen. Er wordt daarbij overigens wel van<br />

uitgegaan dat afkoppelingsmaatregelen niet tot een verslechtering van de waterkwaliteit zullen leiden.<br />

Daarnaast wordt verondersteld dat de groene inrichting/natuurontwikkeling zoals die in de Groenzone Berkel-<br />

Pijnacker/Bergboezem Berkel, Hoekse Park en Bleiswijkse Zoom aan de orde is in algemene zin bijdraagt aan verbetering<br />

van de chemische en ecologische toestand in het gebied. Echter, er wordt niet verwacht dat daarmee de ecologische<br />

toestand van de waterlichamen zelf structureel zal verbeteren. Uitzondering hierop is de (her)inrichting van de<br />

Bergboezem Berkel en natuurvriendelijke inrichting van de bypass aldaar van de Bovenvaart. Hier zijn forse ingrepen<br />

gepland ter verbetering van omstandigheden voor natuur in het algemeen en vis in het bijzonder.<br />

Verwacht wordt dat de ontwikkeling van grasland naar woningbouw- en bedrijventerreinen in algemene zin een<br />

positieve bijdrage zal leveren aan het terugdringen van de nutriëntenconcentraties in het polderwaterlichaam Berkel.<br />

Deze ontwikkelingen worden beschouwd als autonome ontwikkeling en niet als een specifi eke <strong>KRW</strong> maatregel.<br />

Specifi eke inrichtingsmaatregelen in de nieuwe wijken en terreinen dragen bij aan het verbeteren van de ecologische<br />

toestand van watergangen in het algemeen. Maar in de meeste gevallen leidt dat niet tot verbeteringen van de ecologische<br />

toestand van de waterlichamen zelf waarover voor de <strong>KRW</strong> moet worden gerapporteerd. De waterlichamen<br />

liggen immers niet in de nieuwe wijken.<br />

Extra uitvoerings- en onderzoeksmaatregelen<br />

Met het doorvoeren van de autonome ontwikkelingen wordt een verbetering van de nutriëntenbelasting verwacht.<br />

Echter, het effect op de ecologische toestand van de waterlichamen blijft onvoldoende zonder aanvullende maatregelen<br />

gericht op meer ruimte voor planten, vissen en macrofauna. In het werkproces zijn extra uitvoerings- en onderzoeksmaatregelen<br />

in beeld gebracht.<br />

1. Aanleg en beheer van natuurvriendelijke oevers waar de ruimte het toelaat<br />

- In waterlichaam Polder Berkel gaat het om een opgave van in totaal circa 4 ha natuurvriendelijke oevers. Waarvan<br />

als uitvoeringsmaatregel een natuurvriendelijke inrichting van de te realiseren Bypass in de Bergboezem Berkel<br />

(circa 2 ha; gekoppeld aan Herinrichting Bergboezem Berkel), realisatie van natuurvriendelijke oevers in de Bovenvaart<br />

Berkel (circa 0,9 ha). De rest van de opgave is nog niet concreet genoeg om als uitvoeringsmaatregel <strong>KRW</strong> te<br />

beschouwen. Deze opgave wordt geformuleerd als onderzoeksmaatregel van het zoeken naar mogelijkheden van<br />

een natuurvriendelijke inrichting van (circa 1,1 ha), gekoppeld aan kadeverbetering, van delen van de Bovenvaart,<br />

Klapwijkse vaart en Boezemvaart. Ten aanzien van het beheer en onderhoud van watergangen en oevers stelt<br />

Delfl and voor het beheergebied van Delfl and in de eerste helft van 2008 een notitie op.<br />

2. Maatregelen gericht op visbeheer en –migratie<br />

- Het bevorderen van vismigratie is voor de waterschappen in het algemeen een aandachtspunt bij het vervangen<br />

van kunstwerken en herinrichting van gebieden. Dit is concreet aan de orde bij het realiseren van de bypass in<br />

Bergboezem Berkel.<br />

- Het actief bevorderen van vismigratie op bestaande gemalen en stuwen is een concreet voornemen voor gemaal<br />

Berkel en een onderzoeksmaatregel voor de poldergemalen in de Binnenboezem Berkel.<br />

112


- Het actief bevorderen van vismigratie op bestaande gemalen en stuwen is een concreet voornemen voor gemaal<br />

Berkel en een onderzoeksmaatregel voor de poldergemalen in de Binnenboezem Berkel.<br />

- Aanleg en beheer van vispaaiplaatsen wordt voor het waterlichaam van Polder Berkel gerealiseerd als onderdeel<br />

van de herinrichting bypass Bergboezem Berkel (omvang visvoorzieningen circa 2,5 ha).<br />

- Voor de Polder Berkel worden, in overleg met de Visstandsbeheercommissie (VBC), visstandsmaatregelen voorbereid<br />

(wegvangen vis; onderzoeksmaatregel).<br />

3. Overig (regulier) beheer en onderhoud zoals baggerwerkzaamheden. Hiervoor zijn géén extra maatregelen uitgewerkt.<br />

De bestaande baggerplannen en –cyclus van de waterschappen worden onverminderd doorgezet.<br />

113


14 Vervolgtraject<br />

De implementatie van de Kaderrichtlijn Water heeft geleidt tot een pakket van doelen<br />

en maatregelen die tussen 2010-2015 en de periode worden uitgevoerd. Naast het<br />

maatregelenpakket heeft de <strong>KRW</strong> nog meer opgeleverd. Zo is er op 7 november 2008<br />

een bestuurovereenkomst <strong>KRW</strong>-Delfl and ondertekend waarin de gemeenten en het<br />

Hoogheemraadschap afspraken hebben gemaakt over samenwerking in de toekomst.<br />

Vanaf start 2010 een intensief monitorings- en onderzoeksprogramma om de effecten<br />

van het <strong>KRW</strong>-maatregelpakket te volgen en om leemten in kennis te inventariseren.<br />

114


14.1 Bestuursakkoord <strong>KRW</strong> ‘Schoon water om van te<br />

genieten’<br />

Op vrijdag 7 november 2008 heeft de ondertekening van<br />

het Bestuursakkoord Kaderrichtlijn Water Delfl and plaats<br />

gevonden. De verschillende bestuurders in het beheergebied<br />

van Delfl and hebben hiermee afgesproken te werken<br />

aan het verbeteren van de riolering, het aanleggen van 125<br />

kilometer natuurvriendelijke oever en het aanleggen van<br />

15 hectare vispaaiplaats.<br />

De tekst van de bestuursovereenkomst is hieronder in<br />

zijn geheel overgenomen. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen<br />

van de partijen die de overeenkomst hebben<br />

ondertekend.<br />

Inleiding<br />

Schoon helder water, water dat leeft, het is een basisvoorwaarde<br />

voor een rijk planten- en dierenleven. Het is in<br />

onze waterrijke regio een bepalend element in de woon-<br />

en leefomgeving. In de diverse plannen van de regionale<br />

overheden zijn dan ook ambities en maatregelen opgenomen<br />

om het water schoner en aantrekkelijker te maken.<br />

Een betere waterkwaliteit zorgt immers voor een betere<br />

leefomgeving. En een betere leefomgeving zorgt voor een<br />

aantrekkelijker klimaat voor mensen om in te wonen en<br />

bedrijven om zich te vestigen.<br />

We kunnen er niet meer omheen, Europa stelt regels aan<br />

de waterkwaliteit en houdt ons daaraan. Om een goede<br />

waterkwaliteit te bereiken is samenwerking nodig, zeker<br />

in dit dichtbebouwde en intensief gebruikte stukje Nederland.<br />

Want water trekt zich niets aan van provincie-<br />

of gemeentegrenzen. Waterkwaliteitsverbetering vraagt<br />

dus om afspraken over grenzen heen. Dat geldt voor<br />

landsgrenzen, maar zeker ook voor regionale grenzen.<br />

Daarom deze stap: een bestuursovereenkomst dat laat<br />

zien hoe de overheden in Delfl and samenwerken aan een<br />

fl inke en structurele verbetering van de waterkwaliteit<br />

in de periode 2010-2015.<br />

Werken aan de wateropgaven is niet nieuw in Delfl and.<br />

Provincie, waterschap, gemeenten en stadsgewest Haaglanden<br />

hebben in het Regionaal Bestuursakkoord Water<br />

afspraken gemaakt ten aanzien van het voorkomen van<br />

wateroverlast. Ook nemen de waterpartners al jaren maatregelen<br />

om de waterkwaliteit in het gebied te verbeteren.<br />

Er is én wordt fl ink geïnvesteerd in riolering en zuivering<br />

van afvalwater. Tegelijkertijd zijn er tientallen kilometers<br />

natuurvriendelijke oevers aangelegd en is er geïnvesteerd<br />

in de ontwikkeling en het behoud van bijzondere natuurwaarden.<br />

Ten einde de kwaliteit van het water en de leef-<br />

omgeving verder te verbeteren zullen riolering, emissiebeperkende<br />

maatregelen en ecologische maatregelen moeten<br />

worden gecontinueerd of worden uitgebreid. In welke<br />

mate? Dat is uitgezocht in de gebiedsanalyse voor de <strong>KRW</strong>.<br />

Het resultaat van deze analyse zijn realistische waterkwaliteitsdoelen<br />

die passen bij het karakter van het gebied en<br />

uitvoerbare maatregelen om de waterkwaliteit ook echt te<br />

verbeteren. De doelen en het maatregelprogramma staan<br />

beschreven in de ‘Gebiedsrapportage <strong>KRW</strong>-Delfl and’.<br />

Doel bestuursovereenkomst<br />

In de periode 2006-2008 hebben provincie, waterschap,<br />

gemeenten en het stadsgewest Haaglanden intensief<br />

samengewerkt aan de implementatie van de Europese<br />

Kaderrichtlijn water (<strong>KRW</strong>). Deze samenwerking heeft<br />

geleid tot een breed gedragen maatregelenprogramma,<br />

fasering van de uitvoering en afspraken over de kostenverdeling.<br />

Het zichtbaar verbeteren van de waterkwaliteit<br />

is echter alleen mogelijk als alle <strong>KRW</strong>-maatregelen worden<br />

uitgevoerd. De uitvoering van de <strong>KRW</strong> plannen wordt<br />

daarom defi nitief vastgelegd in bestuurlijke besluiten.<br />

Deze bestuursovereenkomst onderstreept de bestuurlijke<br />

samenwerking en is bedoeld ter ondersteuning van de besluitvorming.<br />

De waterpartners spreken af gezamenlijk te<br />

werken aan een betere waterkwaliteit en de <strong>KRW</strong> te verankeren<br />

in de diverse waterplannen.<br />

Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP)<br />

Het belang om te investeren in waterkwaliteit, ecologie en<br />

een duurzame groene omgeving zijn al jaren belangrijke<br />

pijlers in het omgevingsbeleid van de overheden in <strong>Delfland</strong>.<br />

De kaderrichtlijn water strookt met dit beleid en is<br />

daarom terug te vinden in de diverse beleidsplannen in<br />

de regio. Zo heeft de <strong>KRW</strong> in het Regionaal Structuurplan<br />

Haaglanden 2020 (april 2008) zijn eigen plaats gekregen.<br />

In het RSP is aangegeven:<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

115<br />

In 2030 voldoet het watersysteem aan de vereisten<br />

van de kaderrichtlijn water en is het zwemwater van<br />

een goede kwaliteit;<br />

In 2020 voldoet tweederde van het watersysteem aan<br />

de vereiste van de Kaderrichtlijn water;<br />

De ruimtelijke maatregelen in het maatregelpakket<br />

voor de kaderrichtlijn water zijn een uitgangspunt bij<br />

de uitwerking van de bestemmingsplannen;<br />

De implementatie van de kaderrichtlijn water is onderdeel<br />

van het RSP;<br />

Er worden onder regie van het Hoogheemraadschap<br />

van Delfl and bestuurlijke afspraken gemaakt over de<br />

realisatie van de maatregelen voor de Kaderrichtlijn<br />

water.


Structuurplan Regio Rotterdam-Rijnmond (RR2020)<br />

Ook in de stadsregio Rotterdam heeft water een belangrijke<br />

plaats gekregen, in het RR2020 (december 2005).<br />

Hoewel de kaderrichtlijn water niet als zodanig genoemd<br />

is in het plan, wordt het belang van een goede en gezonde<br />

leefomgeving gekoppeld aan water. In het RR2020 wordt<br />

gesproken over een groenblauw raamwerk. Hierover is het<br />

volgende aangegeven:<br />

-<br />

-<br />

-<br />

Stadsregio Rotterdam streeft naar een compleet en<br />

goed functionerend groenblauw raamwerk in de regio,<br />

stevig ingebed in het omringende deltalandschap,<br />

waarin het ecologische systeem zich kan ontwikkelen<br />

met een duurzame bescherming tegen water;<br />

Een goed functionerend groenblauw raamwerk is van<br />

bovenregionaal belang en betreft meerdere bestuurslagen;<br />

Waterkwaliteit en waterbeleid vormen een fundament<br />

onder het onderdeel groenblauw raamwerk.<br />

Bestuursovereenkomst Kaderrichtlijn water<br />

De partijen overwegen dat:<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

zij de inhoud van de Gebiedsrapportage <strong>KRW</strong>-<strong>Delfland</strong><br />

onderschrijven en de afspraken in een bestuursovereenkomst<br />

willen vastleggen;<br />

op Europees en nationaal niveau normen zijn gesteld<br />

ten aanzien van de waterkwaliteit in de peiljaren<br />

2015, 2021 en 2027;<br />

de beleidsnota’s van provincie Zuid Holland, de stadsregio’s<br />

Haaglanden en Rotterdam-Rijnmond en gemeenten<br />

getuigen van een hoge ambitie ten aanzien<br />

van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving;<br />

in de gemeentelijke waterplannen al afspraken zijn gemaakt<br />

voor de verbetering van de waterkwaliteit, ook<br />

voor de wateren die niet voor de <strong>KRW</strong> van belang zijn;<br />

de maatregelen voor de <strong>KRW</strong> haalbaar en betaalbaar<br />

zijn;<br />

in principe stapsgewijs wordt gestreefd naar een<br />

aantoonbare kwaliteitsverbetering in iedere afzonderlijke<br />

periode van de <strong>KRW</strong> (2010-2015, 2016-2021 en<br />

2022-2027);<br />

voor het inpassen van maatregelen integrale ruimtelijke<br />

afwegingen nodig zijn, die primair door de<br />

provincie, de gemeenten en de stadsregio’s moeten<br />

worden gemaakt;<br />

samenwerking tussen de partijen nodig is voor een<br />

optimaal resultaat;<br />

de medewerking van zowel publieke als private partijen<br />

nodig is om de gestelde doelen te bereiken.<br />

116<br />

De partijen komen overeen dat:<br />

Artikel 1 Doelstelling<br />

1. De doelen voor de Europese Kaderichtlijn Water, zoals<br />

vormgegeven in de regionale gebiedsuitwerking van<br />

de verbetering van de waterkwaliteit in het watersysteem<br />

van Delfl and, in 2027 zijn behaald.<br />

2. Partijen ernaar streven om door samenwerking duurzame<br />

oplossingen te realiseren, tegen de laagste kosten.<br />

3. Maatwerk wordt toegepast, rekening houdend met<br />

het karakter van het gebied en de mogelijkheden die<br />

zich aandienen. Waterlichamen Delfl and.<br />

4. In een fasegewijze doch voortvarende aanpak wordt<br />

gestreefd naar een hoog kwaliteitsniveau in het beheergebied,<br />

waarbij in de periode tot en met 2015<br />

specifi ek wordt ingezet op de doelstellingen voor<br />

stikstof en fosfaat en op een fl inke verbetering van<br />

de ecologische kwaliteit.<br />

5. Een benadering wordt gevolgd waarbij:<br />

-<br />

-<br />

de maatregelen die in de gemeentelijke water- en rioleringsplannen<br />

zijn of worden opgenomen, worden<br />

uitgevoerd;<br />

partijen afzonderlijk en gezamenlijk ruimtelijke ontwikkelingen<br />

benutten om <strong>KRW</strong>-maatregelen te nemen<br />

of te laten nemen.


Artikel 2 inhoudelijke afspraken<br />

I Waterkwaliteitsdoelstelling<br />

De <strong>KRW</strong>-doelstellingen worden gefaseerd gerealiseerd. De<br />

strategie voor het behalen van de waterkwaliteitsdoelen is<br />

het koppelen van de te nemen <strong>KRW</strong>-maatregelen aan de<br />

ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied. De waterkwaliteitsdoelstellingen<br />

zijn bepaald aan de hand van autonoom beleid<br />

en de verwachte ruimtelijke dynamiek tot en met 2027.<br />

1.<br />

2.<br />

Uitgedrukt in de kwaliteitsklassen van de Kaderrichtlijn<br />

water voor kunstmatige wateren streven we naar<br />

de een betere waterkwaliteit:<br />

Het waterschap monitoort de chemische en ecologische<br />

ontwikkelingen van de waterkwaliteit in het oppervlaktewater.<br />

II Maatregelprogramma waterkwaliteit<br />

3. Het (resultaatverplichte) maatregelpakket Kaderrichtlijn<br />

water dat is gerapporteerd aan het rijk en de<br />

EU is in 2015 uitgevoerd en omvat de volgende maatregelen:<br />

a.<br />

b.<br />

c.<br />

d.<br />

4.<br />

a.<br />

b.<br />

Waterlichaam Huidig 2015 2027<br />

Oostboezem Slecht Ontoereikend Matig<br />

Westboezem Slecht Matig Goed<br />

Polder Berkel Slecht Matig Matig<br />

Zuidpolder van Delfgauw<br />

Holierhoekse- en<br />

Zouteveensepolder<br />

Slecht Goed Goed<br />

Slecht Matig Goed<br />

Duinwater Solleveld Ontoereikend Goed Goed<br />

Duinwater Meijendel Ontoereikend Goed Goed<br />

autonome maatregelen in de waterketen zoals vastge-<br />

legd in de gemeentelijke rioleringsplannen;<br />

de aanleg van 17,7 ha. natuurvriendelijke oevers;<br />

de aanleg van 10,3 ha. paaiplaatsen voor roofvis;<br />

het vispasserbaar maken van 8 kunstwerken.<br />

Het (aanvullende) maatregelpakket ten behoeve van<br />

de regionale waterkwaliteitsambitie is in 2027 uitgevoerd.<br />

De partijen spannen zich in om bij ruimtelijke<br />

ontwikkelingen de onderstaande opgave te realiseren:<br />

de aanleg van 60 ha. natuurvriendelijke oevers;<br />

de aanleg van 20 ha. paaiplaats voor roofvis;<br />

c. het creëren van plantrijke zones in het boezemsysteem<br />

van Delfl and;<br />

d. alle uitgevoerde maatregelen volgend uit de regionale<br />

ambitie (a, b en c) worden opgenomen in het tweede<br />

SGBP 2015-2021.<br />

III Ruimtelijke opgave<br />

De ruimtelijke opgave voor de Kaderrichtlijn water in het<br />

beheergebied van Delfl and is een ingewikkelde opgave<br />

vanwege de ruimtedruk en toekomstige ruimteclaims. De<br />

ontwikkelingen langs de <strong>KRW</strong>-waterlichamen bieden echter<br />

goede mogelijkheden om de <strong>KRW</strong>-opgave gefaseerd in<br />

te passen in het gebied.<br />

5.<br />

117<br />

De ruimtelijke strategie voor het invullen van de inrichtingsmaatregelen<br />

is als volgt geformuleerd:<br />

a. Daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijk-<br />

heden zijn om invulling te geven aan de ruimtelijke<br />

<strong>KRW</strong>-opgave worden deze benut;<br />

b. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of<br />

een deel van de ruimtelijke <strong>KRW</strong>-opgave hieraan gekoppeld<br />

kan worden;<br />

c. Op plaatsen waar geen ruimtelijke mogelijkheden en<br />

ruimtelijke ontwikkelingen zijn, wordt geen deel van<br />

de <strong>KRW</strong>-opgave gerealiseerd.<br />

6.<br />

Uitvoeringsstrategie voor het realiseren van de ruimtelijke<br />

<strong>KRW</strong>-opgave:<br />

a. Kansen in de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied<br />

worden benut voor realisatie van de <strong>KRW</strong>-opgave. Partijen<br />

zetten hun instrumenten in voor realisatie. De<br />

zoekopgave voor natuurvriendelijke inrichting wordt<br />

vastgelegd in ruimtelijke plannen.<br />

b. Wanneer overheidspartijen initiatiefnemer of op-<br />

drachtgever zijn van een ruimtelijke ontwikkeling, zijn<br />

zij verantwoordelijk voor het benutten van deze kans<br />

om een deel van de <strong>KRW</strong>-opgave te realiseren. De initiatiefnemer<br />

richt in. Het waterschap beheert en onderhoudt.c.<br />

Het waterschap past de watertoets aan naar de ver-<br />

eisten van de <strong>KRW</strong> en ziet er in het kader van het watertoetsproces<br />

op toe dat kansen in de ruimtelijke<br />

ontwikkelingen zoveel mogelijk benut worden voor<br />

realisatie van de <strong>KRW</strong>-opgave.


IV Verankering in plannen<br />

De waterkwaliteitsdoelen en maatregelen voor de Kaderrichtlijn<br />

water worden in meerdere waterplannen verankerd.<br />

Iedere publieke partij legt vast waarvoor zij verantwoordelijk<br />

is:<br />

7.<br />

De gemeenten verankeren de <strong>KRW</strong>-maatregelen in<br />

een gemeentelijk bestuursbesluit en nemen de specifi<br />

eke maatregelen op in het waterplan.<br />

8. Het waterschap legt de waterkwaliteitsnormen en<br />

<strong>KRW</strong>-maatregelen op zijn werkterrein vast in het waterbeheerplan.<br />

9. Het waterschap verankert de monitoring van de waterkwaliteit<br />

in het waterbeheerplan en monitoringsprogramma.<br />

10. De provincie legt de waterkwaliteitsdoelen en provinciale<br />

<strong>KRW</strong>-maatregelen vast in het provinciaal waterplan.<br />

11. Provincie, gemeenten en stadsgewest verankeren de<br />

ruimtelijke <strong>KRW</strong>-opgave in de diverse structuurvisies<br />

en in aangepaste gebruiksvoorschriften.<br />

12. De gemeenten verankeren de inrichtingsopgave, na<br />

realisatie, defi nitief in het bestemmingsplan.<br />

Artikel 3 fi nanciering<br />

1. De Kaderrichtlijn water betekent geen verandering van<br />

de fi nanciering van de maatregelen zoals verwoord in<br />

het autonome beleid van de publieke partners.<br />

2. De ruimtelijke <strong>KRW</strong>-opgave voor de realisatie van de<br />

ecologische doelen wordt gefi nancierd door de initiatiefnemer<br />

van de ruimtelijke ontwikkeling. Kansen die<br />

voortkomen uit de dynamiek in het gebied worden benut<br />

om de <strong>KRW</strong>-opgave te realiseren.<br />

3. De volgende uitgangspunten gelden met betrekking<br />

tot de benodigde grond voor realisatie van maatregelen<br />

met een ruimtelijke implicatie:<br />

a. indien de provincie, het waterschap of de gemeente<br />

eigenaar is van de benodigde grond voor de inrichting,<br />

stellen zij deze grond beschikbaar voor realisatie.<br />

b. indien zich projectontwikkelingen voordoen (nieuwe<br />

uitleg of herstructurering) en de benodigde grond in<br />

particulier eigendom is, dan bevordert de gemeente<br />

met de inzet van haar instrumentarium dat de gron-<br />

118<br />

den (gelijk infrastructuur) voor het doel ter beschikking<br />

worden gesteld.<br />

4. In alle gevallen draagt het waterschap de kosten van<br />

het onderhoud van de natuurvriendelijke oevers en<br />

vispaaiplaatsen die zijn aangelegd in de <strong>KRW</strong>-waterlichamen.<br />

5. Het waterschap draagt de kosten voor de monitoring<br />

van de chemische en ecologische ontwikkeling van de<br />

oppervlaktewaterkwaliteit.<br />

Artikel 4 aanvullende fi nancieringsmogelijkheden<br />

1. In concrete projecten spannen de partijen zich in om<br />

medefi nanciering te verkrijgen door belanghebbende<br />

derden of initiatiefnemers van ontwikkelingen.<br />

2. Partijen zoeken naar andere bronnen van fi nanciering<br />

bij het rijk en bij de Europese Unie, bijvoorbeeld subsidie<br />

voor gebiedsgerichte projecten.<br />

3. Als <strong>KRW</strong>-maatregelen gekoppeld worden aan natuuren<br />

recreatiedoelen zal onderzocht worden hoe gelden<br />

uit het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) benut<br />

kunnen worden.<br />

Artikel 5 organisatie<br />

1. Partijen komen minstens eenmaal per jaar bijeen om<br />

de resultaten van lopende onderzoeken en de voortgang<br />

van de maatregelen te bespreken. Ook om ervaringen<br />

uit te wisselen en de afspraken uit dit convenant<br />

te bespreken. Het waterschap roept daarvoor de<br />

partijen bijeen.<br />

2. Het waterschap zal de resultaten van de monitoring<br />

waterkwaliteit en voortgang van de uitvoering van de<br />

maatregelen jaarlijks rapporteren.<br />

3. Vanaf 2013 starten de partijen een intensieve samenwerking<br />

ter voorbereiding van het tweede SGBP. Het<br />

waterschap roept daarvoor de partijen bijeen.<br />

4. De partijen komen uiterlijk drie jaar na ondertekening<br />

van het convenant bijeen om het convenant zonodig<br />

bij te stellen.<br />

Artikel 6 slotbepaling<br />

1. Elk van de partijen heeft het recht om bij knelpunten,<br />

geschillen, onvoorziene omstandigheden of nieuwe<br />

inzichten bij de uitvoering van dit convenant, wijziging<br />

van het convenant voor te stellen.


2.<br />

3.<br />

4.<br />

Dit convenant is niet in rechte afdwingbaar.<br />

Dit convenant treedt in werking met ingang van de<br />

dag na ondertekening en loopt tot 1 januari 2015.<br />

Deze bestuursovereenkomst kan geciteerd worden als<br />

“Bestuursovereenkomst <strong>KRW</strong>-Delfl and”.<br />

14.2 Monitoringsprogramma<br />

Voor de <strong>KRW</strong> monitoringsinspanning zijn binnen<br />

Rijn West afspraken gemaakt. Op basis van deze<br />

afspraken en de richtlijnen voor <strong>KRW</strong> monitoring<br />

zijn meetplannen gemaakt en opgenomen in de<br />

meetprogramma’s van 2006, 2007 en 2008. Een<br />

deel van de resultaten wordt gerapporteerd aan<br />

de EU. Wat er precies gerapporteerd wordt aan de<br />

EU is vastgelegd op het <strong>KRW</strong> portaal. Daarnaast<br />

wordt er gemeten voor eigen informatiebehoefte.<br />

14.2.1 Chemie<br />

Toestand- en trendmonitoring<br />

De <strong>KRW</strong> onderscheidt prioritaire stoffen en overige verontreinigende<br />

stoffen. De lijst prioritaire stoffen is vastgesteld.<br />

De lijst overige verontreinigende stoffen wordt per<br />

lidstaat ingevuld. In principe moeten alle stoffen gemeten<br />

worden waarvan wordt verwacht dat ze in signifi cante<br />

hoeveelheden aanwezig zijn. De meetfrequentie per stof<br />

kan wijzigen.<br />

Voor de eigen informatiebehoefte heeft Delfl and gekozen<br />

voor een meetfrequentie van een keer in de drie jaar (vereiste<br />

van de <strong>KRW</strong> voor offi ciële toestand- en trendmonitoring<br />

is minimaal een meetjaar in de zes jaar).<br />

In 2004 heeft Delfl and voor dit meetdoel vijf locaties (belangrijke<br />

afwateringspunten) in de boezem geselecteerd<br />

conform de toen beschikbare landelijke richtlijnen. Door<br />

de waterbeheerders in Rijn-West is in 2005 een volledige<br />

toestand- en trendmonitoring uitgevoerd.<br />

In 2006 is binnen Rijn-West afgesproken om voor rapportage<br />

aan de EU alleen gebruik te maken van meetlocaties<br />

in Rijkswateren. Delfl andse locaties zijn dan ook niet aangemeld<br />

voor het <strong>KRW</strong>-meetnet. Wel is in 2006 het metalenonderzoek<br />

herhaald, omdat in 2005 de totaalgehalten<br />

aan metalen in water zijn gemeten, terwijl de <strong>KRW</strong>-toetsing<br />

uitgaat van opgeloste gehalten.<br />

Operationele monitoring<br />

Bij de operationele monitoring wordt aan de hand van<br />

het volgen van probleemstoffen (geïdentifi ceerd bij de<br />

toestand- en trendmonitoring op eigen meetpunten) getoetst<br />

of de genomen maatregelen effect hebben en het<br />

waterlichaam zich richting GCT en GET ontwikkelt. Deze<br />

monitoring moet een statistisch onderbouwde trend opleveren<br />

voor toetsing van het beleid.<br />

De operationele monitoring heeft een hogere frequentie<br />

dan toestand- en trendmonitoring en moet ieder jaar<br />

worden uitgevoerd. In 2005 is gekozen voor de vijf meetpunten<br />

voor toestand- en trendmonitoring als offi ciële<br />

operationele <strong>KRW</strong>-meetlocaties chemie en vijf locaties<br />

voor de eigen informatiebehoefte. In 2006 is, mede naar<br />

aanleiding van de ‘2e collegiale toets’, binnen Rijn-West<br />

afgesproken om voor rapportage aan de EU gebruik te<br />

maken van een beperkter aantal meetlocaties. Dit heeft<br />

geleid tot twee offi ciële meetlocaties voor operationele<br />

monitoring voor Delfl and (OW006-003 en OW062-008),<br />

die via het <strong>KRW</strong>-portaal zijn aangemeld voor rapportage<br />

aan de EU. Alle overige locaties worden gebruikt voor de<br />

eigen informatiebehoefte. De parameters zijn mede bepaald<br />

uit de toestand- en trendmonitoring in 2005. De<br />

hierbij geïdentifi ceerde probleemstoffen worden minimaal<br />

gemeten met de frequenties uit de <strong>KRW</strong>.<br />

In 2007 heeft Delfl and besloten om de Polder van<br />

Nootdorp te laten vervallen als waterlichaam. Hierdoor<br />

vervalt per 2008 de meetlocatie in dit waterlichaam<br />

(OW215-026). Wel wordt hier gemeten voor<br />

eigen informatiebehoefte.<br />

14.2.2 Ecologie<br />

Toestand- en trendmonitoring<br />

Binnen de werkgroep Monitoring Rijn-West is de toestand-<br />

en trendmonitoring ecologie (en hydromorfologie)<br />

verdeeld over de verschillende waterbeheerders.<br />

Iedere waterbeheerder binnen Rijn-West meet in enkele<br />

waterlichamen van een bepaald afgesproken watertype.<br />

Delfl and is verantwoordelijk voor het onderzoek in de waterlichamen<br />

van het watertype M7 (Oostboezem). Hiervoor<br />

is één offi ciële meetlocatie gekozen, bestaande uit<br />

meerdere meetpunten. Voor de waterlichamen met andere<br />

watertypen (M3+M10) wordt gebruik gemaakt van<br />

toestand- en trendmetingen elders in Rijn-West. Voor de<br />

eigen informatiebehoefte heeft Delfl and in alle waterlichamen<br />

meetpunten gekozen.<br />

De parameters zijn de verplichte ecologische parameters<br />

uit de landelijke richtlijnen, aangevuld met algemeen<br />

fysische parameters. Duinwateren (M23) worden niet gerapporteerd<br />

aan de EU, omdat deze te klein zijn voor Rijn-<br />

West.<br />

119


De monitoring dient eens in de zes jaar plaats te vinden<br />

en heeft voor het eerst plaatsgevonden in 2006 en in het<br />

duinwater in Meijendel in 2007. Meijendel wordt gemeten<br />

voor eigen informatiebehoefte. In 2007 heeft Delfl and<br />

besloten om de Polder van Nootdorp te laten vervallen als<br />

waterlichaam. Hierdoor vervalt per 2008 de meetlocatie<br />

in dit waterlichaam (OW215-026). Wel wordt hier gemeten<br />

voor eigen informatiebehoefte.<br />

Ecologie: Operationele monitoring<br />

Bij de Operationele monitoring ecologie (en hydromorfologie)<br />

wordt aan de hand van het meest relevante kwaliteitselement<br />

getoetst of de genomen maatregelen effect<br />

hebben en het waterlichaam zich richting GET ontwikkelt.<br />

Per waterlichaam is volgens landelijke richtlijnen één<br />

kwaliteitselement ecologie en hydromorfologie geselecteerd<br />

om te meten. Dit is voor de meeste waterlichamen<br />

‘macrofyten’. Alleen voor de Oostboezem heeft dit geleid<br />

tot het kwaliteitselement ‘vis’. De operationele monitoring<br />

moet een statistisch onderbouwde trend opleveren,<br />

omdat het beleid getoetst moet worden. De operationele<br />

monitoring heeft een hogere frequentie dan toestand- en<br />

trendmonitoring en moet ieder jaar worden uitgevoerd.<br />

Delfl and gaat uit van operationele monitoring in alle zeven<br />

waterlichamen. Volgens de <strong>KRW</strong> hoeft operationele<br />

monitoring niet in ieder waterlichaam (at risk) gemeten<br />

te worden, maar mogen waterlichamen geclusterd worden<br />

op basis van gelijkheid in regio, druk en ecologisch en<br />

hydro(morfo)logisch functioneren.<br />

In 2006 is, mede naar aanleiding van de ‘2e collegiale toets’,<br />

binnen Rijn-West afgesproken om voor rapportage aan de<br />

EU maar een beperkt aantal meetlocaties te gebruiken.<br />

Dit heeft na clustering geleid tot vier offi ciële meetlocaties<br />

voor operationele monitoring (= tien meetpunten)<br />

ecologie voor Delfl and, die via het <strong>KRW</strong>-portaal zijn aangemeld<br />

voor rapportage aan de EU. Dit betreft een locatie<br />

in ieder watertype (M3, 7, 10 en 22). De M3’s zijn geclusterd,<br />

waarbij gekozen is voor de meetlocatie Westboezem. De<br />

meetlocaties in de 3 kleine waterlichamen van type M3<br />

worden niet gerapporteerd aan de EU, maar gebruikt voor<br />

de eigen informatiebehoefte.<br />

Naast macrofyten worden in 2008 ook nutriënten en hydromorfologie<br />

gemeten. Vis in 2009.<br />

14.3 Onderzoeksprogramma<br />

Het onderzoeksprogramma is opgebouwd uit twee thematische<br />

peilers: verontreinigende stoffen en ecologie. Per<br />

peiler is de achtergrond van de verschillende onderzoeken<br />

120<br />

kort beschreven. In de periode 2009 tot en met 2015 zal het<br />

onderzoeksprogramma voor de <strong>KRW</strong> in samenwerking<br />

met de gebiedspartijen worden uitgevoerd.<br />

Verontreinigende stoffen<br />

In het gebiedsproces zijn zeven onderzoeksonderwerpen<br />

benoemd die vallen onder het thema verontreinigende<br />

stoffen. Per onderwerp zijn er één of meerdere onderzoeksvragen<br />

benoemd.<br />

S1. Stikstof en fosfaat in de waterbodem<br />

Het is onduidelijk in welke mate de waterbodem op verschillende<br />

plaatsen in Delfl and bijdraagt aan de belasting<br />

van het oppervlaktewater met stikstof en fosfaat. In de periode<br />

2010-2015 pakken de gebiedspartijen de belangrijkste<br />

(externe) bronnen van stikstof en fosfaat aan. Daarna<br />

zou emissie vanuit de waterbodem lokaal substantieel<br />

kunnen bijdragen aan de resterende meststoffenbelasting.<br />

Onderzocht wordt of dat zo is en, zo ja, of er (kosten)<br />

effectieve maatregelen zijn om emissies vanuit de waterbodem<br />

terug te dringen.<br />

S2. Nutriëntenpilots: (a) agrarische bedrijfsvoering<br />

en (b) de rol van het veen<br />

Het landelijke mestbeleid is ontoereikend om in het veenweidegebied<br />

aan de <strong>KRW</strong>-doelen voor stikstof en fosfaat<br />

te voldoen. Delfl and zoekt daarom samen met LTO <strong>Delfland</strong>s<br />

Groen naar mogelijkheden binnen de agrarische<br />

bedrijfsvoering om emissies van meststoffen (op vrijwillige<br />

basis) verder terug te dringen. Ook onderzoekt <strong>Delfland</strong><br />

de bijdrage van het veen aan de belasting van het<br />

oppervlaktewater met meststoffen. Indien het veen een<br />

belangrijke bijdrage levert, onderzoekt Delfl and of er (kosten)effectieve<br />

maatregelen mogelijk zijn om de emissie<br />

vanuit het veen terug te dringen.<br />

S3. Beperken belasting met blad en maaisel<br />

In stedelijk gebied dragen blad en maaisel (van stedelijk<br />

groen) bij aan de belasting van het oppervlaktewater met<br />

stikstof, fosfaat en zuurstof vragende stoffen. De mate<br />

waarin blad en maaisel bijdragen aan de totale belasting<br />

is nog onduidelijk. Delfl and en gemeenten gaan dit samen<br />

onderzoeken. Indien blad en maaisel een belangrijke<br />

bijdrage leveren, onderzoeken Delfl and en de gemeenten<br />

of er (kosten)effectieve maatregelen mogelijk zijn om de<br />

belasting terug te dringen.<br />

S4. Maatregelen in de waterhuishouding<br />

Maatregelen in de waterhuishouding kunnen bijdragen<br />

aan het terugdringen van de concentraties stikstof<br />

en fosfaat in het oppervlaktewater. Delfl and onderzoekt


de (kosten)effectiviteit van de volgende maatregelen: (a)<br />

aanpassen van het peilbeheer in het (groene) buitengebied<br />

(onder meer langer vasthouden van water in de<br />

haarvaten van het systeem; dwarsverband S4 met S2) en<br />

(b) veranderen van het doorspoelregime.<br />

S5. Effectiviteit van helofytenfi lters<br />

In bestaande plannen zijn enkele helofytenfi lters opgenomen<br />

om de concentraties stikstof en fosfaat in het oppervlaktewater<br />

terug te dringen. De effectiviteit van helofytenfi<br />

lters is echter onderwerp van discussie, onder andere<br />

in de landelijke ex-ante evaluatie voor de <strong>KRW</strong>. Delfl and<br />

onderzoekt onder welke voorwaarden helofytenfi lters een<br />

(kosten)effectieve bijdrage kunnen leveren aan het terugdringen<br />

van de belasting van het oppervlaktewater met<br />

stikstof en fosfaat.<br />

S6. Stikstof en fosfaat uit bronneringen<br />

Bronneringen kunnen tijdelijk en lokaal een substantiële<br />

bijdrage leveren aan de belasting van het oppervlaktewater<br />

met stikstof en fosfaat. Delfl and onderzoekt samen<br />

met de bouwsector hoe de belasting van het oppervlaktewater<br />

door bronneringen kan worden geminimaliseerd.<br />

Ook onderzoekt Delfl and hoe de effecten van bronneringen<br />

kunnen worden geminimaliseerd.<br />

S7. Zwemwater<br />

De kwaliteit van de zwemwateren in Delfl and voldoet<br />

niet aan de eisen en daarom zijn maatregelen nodig om<br />

de kwaliteit te verbeteren. Van enkele potentiële maatregelen<br />

is de (kosten)effectiviteit onduidelijk. Ook zijn op<br />

enkele locaties de oorzaken van de waterkwaliteitsproblemen<br />

niet volledig duidelijk. Delfl and onderzoekt daarom<br />

samen met de locatiebeheerders de kosteneffectiviteit<br />

van potentiële maatregelen en de oorzaken van zwemwaterproblemen.<br />

Het zwemwateronderzoek heeft enkele dwarsverbanden<br />

met de andere onderzoeken onder het thema verontreinigende<br />

stoffen. De onderzoeken worden op elkaar afgestemd.<br />

Ecologie<br />

In het gebiedsproces zijn acht onderzoeksonderwerpen<br />

benoemd die vallen onder het thema ecologie. Per onderwerp<br />

zijn er één of meerdere onderzoeksvragen benoemd.<br />

E1. Ecologisch onderhoud in de boezem<br />

Het laten staan van waterplanten in de boezem (ecologisch<br />

onderhoud) kan substantieel bijdragen aan het<br />

bereiken van de <strong>KRW</strong>-doelen. Het kan echter alleen als de<br />

waterafvoer hierdoor niet in gevaar komt. In 2007 heeft<br />

Delfl and een onderzoek gedaan naar de mogelijkheden<br />

voor ecologisch onderhoud. Dit onderzoek wordt verdiept<br />

ter ondersteuning van de besluitvorming over het daadwerkelijk<br />

uitvoeren van ecologisch onderhoud (waar mag<br />

in welke omvang ecologisch onderhoud worden uitgevoerd).<br />

E2. Proefl ocatie ecologische ontwikkeling boezem<br />

Het <strong>KRW</strong>-maatregelpakket is opgebouwd uit een combinatie<br />

van maatregelen. De maatregelen samen moeten<br />

leiden tot het bereiken van de <strong>KRW</strong>-doelen. Over de effectiviteit<br />

van de individuele maatregelen is relatief veel<br />

bekend. Er is echter nog weinig ervaring met de combinatie,<br />

zeker in lijnvormige wateren. Op een proefl ocatie onderzoekt<br />

Delfl and de effectiviteit van de combinatie van<br />

<strong>KRW</strong>-maatregelen: leidt het <strong>KRW</strong>-maatregelpakket daadwerkelijk<br />

tot het verwachte resultaat en welke factoren<br />

hebben daar invloed op.<br />

E3. Visbeheer<br />

Het periodiek wegvangen van witvis (visbeheer) is een<br />

belangrijke maatregel in het <strong>KRW</strong>maatregelpakket. Er is<br />

echter nog weinig ervaring mee in het beheergebied en in<br />

lijnvormige wateren. Delfl and, de VBCs en de waterschappen<br />

Rivierenland en Schieland en Krimpenerwaard onderzoeken<br />

daarom in een pilot op welke manier visbeheer<br />

(kosten)effectief kan worden uitgevoerd in kanalen en<br />

vaarten. Op basis van de uitkomsten van de pilot besluit<br />

Delfl and over het opschalen van het visbeheer.<br />

E4. Beheer vispaaiplaatsen<br />

Het aanleggen van vispaaiplaatsen is een belangrijke<br />

maatregel in het <strong>KRW</strong>-maatregelpakket. Op dit moment<br />

heeft Delfl and nog weinig vispaaiplaatsen en de ervaring<br />

met het beheer en onderhoud ervan is beperkt. Delfl and<br />

onderzoekt daarom samen met de VBCs welk type beheer<br />

en onderhoud het meest (kosten)effectief is. De resultaten<br />

vertaalt Delfl and in beheerprotocollen, onderhoudsmethoden<br />

en (indien relevant) ontwerpcriteria.<br />

E5. Nuttig (her)gebruik van maaisel en kroos<br />

De <strong>KRW</strong>-maatregelen zorgen (op termijn) voor meer water-<br />

en oeverplanten in de watergangen. Om deze vegetatie<br />

vitaal te houden moeten de planten periodiek worden<br />

gemaaid en afgevoerd. Verder heeft Delfl and regelmatig<br />

te kampen met veel kroos op de watergangen. Bij grote<br />

hoeveelheden wordt dit kroos verwijderd en afgevoerd.<br />

Het afgevoerde maaisel en kroos worden momenteel buiten<br />

het beheergebied verbrand, gestort of gecomposteerd.<br />

In dit onderzoek verkent Delfl and samen met andere be-<br />

121


langhebbende partijen (o.a. Natuurmonumenten, GZH) of<br />

maaisel en kroos op een (kosten)effectieve manier binnen<br />

het beheergebied kunnen worden verwerkt tot een nuttig<br />

product (meststof, bodemverbeteraar, groene stroom).<br />

E6. Invloed nvo’s op bedrijfsvoering glastuinbouw<br />

Het aanleggen van natuurvriendelijke oevers is een belangrijke<br />

maatregel in het <strong>KRW</strong> maatregelpakket, ook in<br />

glastuinbouwgebied. De glastuinbouwsector vreest dat<br />

nvo’s mogelijk negatieve effecten hebben op de productie,<br />

door een toename van ongewenste fl ora en fauna in<br />

de kassen. Delfl and onderzoekt de potentiële invloed van<br />

nvo’s op de productie samen met de glastuinbouwsector<br />

en gemeente Westland.<br />

E7. Effect van ecologiemaatregelen buiten de waterlichamen<br />

De ecologiemaatregelen in het <strong>KRW</strong>-maatregelpakket zijn<br />

maatregelen in de waterlichamen. Dit is gebaseerd op de<br />

aanname dat maatregelen buiten de waterlichamen maar<br />

beperkt bijdragen aan het bereiken van de <strong>KRW</strong>-doelen.<br />

Hierover is echter nog niet veel informatie beschikbaar.<br />

Delfl and onderzoekt daarom in welke mate ecologiemaatregelen<br />

buiten de waterlichamen daadwerkelijk kunnen<br />

bijdragen aan het <strong>KRW</strong>-doelbereik en concludeert hieruit<br />

of dergelijke maatregelen passen in het maatregelpakket<br />

voor het tweede Stroomgebiedbeheersplan.<br />

E8. Dichten doelgat <strong>KRW</strong>-opgave inrichting<br />

Het areaal aan nvo’s en vispaaiplaatsen dat nodig is om<br />

de <strong>KRW</strong>-doelen te bereiken is dermate groot dat het onzeker<br />

is of het ook voor 2027 geheel aangelegd kan worden.<br />

Als dat niet lukt resteert er in 2027 een doelgat. Het is niet<br />

duidelijk of en hoe Delfl and zo’n doelgat zou kunnen dichten<br />

(behalve met inrichtingsmaatregelen). Delfl and gaat<br />

daarom op zoek naar (kosten)effectieve alternatieven.<br />

122


123


Referenties<br />

124


Bestuurlijk<br />

Verslagen, (opleg)notities en memo’s bestuurlijke en ambtelijke<br />

overleggen <strong>KRW</strong> Delfl and<br />

Literatuur<br />

Evers, C.H.M., A.J.M. van den Broek, R. Buskens & A. van<br />

Leerdam, 2007. Omschrijving MEP en conceptmaatlatten<br />

voor sloten en kanalen voor de Kaderrichtlijn Water. In opdracht<br />

van de deel-stroomgebieden Rijn-West, Rijn-Midden,<br />

Rijn-Oost, Eems en Maas, STOWA en CSN. Referentie:<br />

9S3656/R00002/901530/AH/DenB. Rapport 25 september<br />

2007.<br />

Grimm, M.P., E. Jagtman & M. Klinge, 1992. Fosfaatgehalten<br />

en de haalbaarheid van actief bio-logisch beheer. Een<br />

visbiologisch perspectief. H2O 25(16): 424-431.<br />

Klinge, M., M.P. Grim & S.H. Hosper, 1995. Eutrophication<br />

and ecological rehabilitation of Dutch lakes: presentation<br />

of a new conceptual framework. Water, Science & Technology<br />

31: 207-218.<br />

LBOW, 2004. Notitie inspannings- en resultaatsverplichting,<br />

vastgesteld door het Landelijk Be-stuurlijk Overleg<br />

Water op 15 november 2004.<br />

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998. Vierde Nota<br />

waterhuishouding, Regeringsbeslis-sing.<br />

Ministerie V&W, 2005. Karakterisering Werkgebied Rijndelta.<br />

Rapportage volgens artikel 5 van de Kaderrichtlijn<br />

Water (2000/60/EG).<br />

Peijnenborgh, E., H.H. van der Beek & I. Phillip, 2005. Peilbesluit<br />

Delfl ands Boezem, Inventa-risatierapport.<br />

RBO Rijn-West, 2004. Karakterisering deelstroomgebied<br />

Rijn-West. Eindrapport.<br />

RBO Rijn-West, 2008. Adviesnota Schoon Water Rijn-West:<br />

Op weg naar het 1e Stroomgebiedbe-heersplan in het<br />

deelstroomgebied Rijn-West. Juni 2008<br />

Stichting Duinbehoud, 2005. Jaarverslag 2005. Stichting<br />

Duinbehoud, Leiden.<br />

Van der Molen, D.T. & R. Pot (redactie), 2007. Referenties<br />

en maatlatten voor natuurlijke wa-tertypen voor de Kaderrichtlijn<br />

water. Expertteams, december 2007. STOWA<br />

rapportnummer 2007-32.<br />

Van den Noort, J., 2003. Hand in eigen Boezem: waterkwaliteit<br />

in het Hoogheemraadschap van Delfl and 1888-2003.<br />

Delft, november 2003.<br />

Van Uitert, M. & R. Schaafsma, 2006. Procesontwerp Detailanalyse<br />

Europese Kaderrichtlijn Water. Hoogheemraadschap<br />

van Delfl and.<br />

Van Uitert, M. & J. Willems, 2007. Pilotprojecten <strong>KRW</strong> <strong>Delfland</strong>.<br />

Samenvatting van de <strong>KRW</strong> pilotpro-jecten Glastuinbouwgebied<br />

& Stedelijk water Den Haag. Kenmerk:<br />

620290.<br />

Witteveen+Bos, 1994. Ontwerp paai- en opgroeigebied<br />

Binnenschelde. Witteveen+Bos, Deven-ter.<br />

Websites<br />

www.wateremissies.nl (voor actuele normen)<br />

www.hhDelfl and.nl (website van Hoogheemraadschap<br />

van Delfl and)<br />

www.kaderrichtlijnwater.nl (website van Nederland leeft<br />

met Water)<br />

www.themas.stowa.nl/Themas/Kaderrichtlijn_water.<br />

aspx?rID=759 (website van Stowa)<br />

125


Bijlagen<br />

126


Bijlage 1 Samenvatting pilotprojecten<br />

- Pilot Glastuinbouwgebied<br />

- Pilot Stedelijk water Den Haag<br />

Bijlage 2 Samenstelling overlegorganen<br />

- Bestuurlijk overleg<br />

- Klankbordgroep<br />

Bijlage 3 Knelpunten waterkwaliteitsspoor<br />

- Delft<br />

- Den Haag<br />

Bijlage 4 Analyse van het resultaatverplichte maatregelpakket<br />

voor het 1e SGBP West- en Oostboezem<br />

Bijlage 5 Afgevallen <strong>KRW</strong> Maatregelen<br />

Bijlage 6 Watersysteemanalyse Delfl and<br />

Bijlage 7 – <strong>KRW</strong> uitwerking duingebied Rijn-West,<br />

waterlichaam Meijendel<br />

Bijlage 8 – <strong>KRW</strong> uitwerking duingebied Rijn-West,<br />

waterlichaam Solleveld<br />

127


Bijlage 1 - Samenvatting pilotprojecten <strong>KRW</strong> Delfl and<br />

Bron: Van Uitert, M. & J. Willems, 2007. Pilotprojecten <strong>KRW</strong><br />

Delfl and. Samenvatting van de <strong>KRW</strong> pilotprojecten Glastuinbouwgebied<br />

& Stedelijk water Den Haag. Kenmerk:<br />

620290.<br />

In 2006 zijn twee Kaderrichtlijn Water pilotprojecten<br />

uitgevoerd, de pilot Glastuinbouwgebied en de pilot Stedelijk<br />

water Den Haag. Deze pilotprojecten vormen een<br />

voorbereiding op de Detailanalyse <strong>KRW</strong>. De pilot Glastuinbouwgebied<br />

maakt duidelijk hoe het proces, van samen<br />

zoeken naar haalbare doelen en betaalbare maatregelen<br />

eruit kan zien. De pilot Stedelijk water Den Haag<br />

geeft inzicht in het bestuurlijke besluitvormingsproces.<br />

Deze samenvatting is een onderlegger voor het Procesontwerp<br />

Detailanalyse van Delfl and (Van Uitert & Schaafsma,<br />

2006). De leerpunten en aanbevelingen uit de pilotprojecten<br />

hebben hun weerslag op het <strong>KRW</strong>-gebiedsproces voor<br />

de periode 2007 tot 2009.<br />

1. Inleiding<br />

In oktober 2005 stelde Delfl and het werkplan Implementatie<br />

Kaderrichtlijn water 2005-2009 vast. Dit werkplan<br />

geeft op hoofdlijnen een beschrijving van de werkzaamheden<br />

in de genoemde periode. Het primaire <strong>KRW</strong>-werkproces<br />

bestaat grofweg uit drie “hoofdfasen”: de globale<br />

analyse, de detailanalyse en het bestuurlijk traject. Halverwege<br />

2006 is de globale analyse afgesloten met een<br />

rapportage waarin een bandbreedte voor de <strong>KRW</strong>-opgave<br />

is neergelegd. Na de zomer van 2006 startte Delfl and<br />

met de voorbereiding van de detailanalyse. De twee<br />

<strong>KRW</strong>-pilotprojecten zijn uitgevoerd in de periode waarin<br />

Delfl and de globale analyse afrondde en van start ging<br />

met de detailanalyse.<br />

Figuur 1: werkplan Delfl and voor <strong>KRW</strong> 2005-2009<br />

128<br />

Doel van de pilotprojecten<br />

Doel van deze pilots was om vooruitlopend op de detailanalyse<br />

kennis en ervaring op te doen voor het inrichten<br />

van deze fase en het daaropvolgende bestuurlijke besluitvormingsproces<br />

in 2008/2009.<br />

De pilots vormden daarmee een brug tussen de globale<br />

analyse en de detailanalyse. In onderstaand fi guur zijn de<br />

werkzaamheden in een tijdlijn weergegeven.<br />

Doel van deze samenvatting:<br />

Dit is een uitgebreide samenvatting van de resultaten van<br />

de <strong>KRW</strong>-pilotprojecten Glastuinbouwgebeid en Stedelijk<br />

water Den Haag. Het doel van deze samenvatting is om de<br />

resultaten van de twee pilotprojecten breed te verspreiden.<br />

Met deze uitgebreide samenvatting wil Delfl and zowel<br />

betrokkenen in het gebied, als Delfl anders informeren<br />

over de resultaten van de pilots. In de samenvatting is per<br />

pilotproject de aanleiding, werkwijze, resultaten en aanbevelingen<br />

weergegeven.<br />

2. Pilot Glastuinbouwgebied<br />

In de glastuinbouwgebieden is de <strong>KRW</strong>-opgave bijzonder<br />

urgent. Niet alleen de problemen met eutrofi ering<br />

(het water bevat te hoge concentraties stikstof en fosfaat),<br />

maar ook de hoge toxiciteit van het oppervlaktewater<br />

(te hoge concentraties gewasbeschermingsmiddelen<br />

en zware metalen) en gebrek aan ruimte voor<br />

ecologie (inrichting) spelen hierbij een rol. De oplossing<br />

van deze problematiek is complex. De glastuinbouwsector<br />

heeft immers een belangrijke economische functie<br />

en er is een groot aantal betrokken partijen met uiteenlopende<br />

belangen.


De urgentie en de mogelijke impact van de <strong>KRW</strong> wordt in<br />

het gebied nog niet altijd onderkend en niet door alle partijen<br />

op dezelfde manier beleefd. Dit komt voornamelijk<br />

doordat de ene partij meer kennis heeft van de toestand<br />

van de waterkwaliteit in het gebied en de negatieve consequenties<br />

die daaruit kunnen voortvloeien voor de eigen<br />

bedrijfsvoering dan de andere partij. Ook het economisch<br />

perspectief van de regionale ontwikkeling en maatschappelijke<br />

taken (bijvoorbeeld van gemeenten) spelen mee in<br />

de verschillen in perceptie.<br />

De pilot volgt een aanpak langs twee sporen: een procesmatig<br />

en een inhoudelijk spoor. Beide sporen kennen<br />

specifi eke doelen, aanpak en resultaten. Zij worden in dit<br />

hoofdstuk apart beschreven.<br />

2.1 Doelstellingen<br />

Doelstellingen procesmatig spoor<br />

Het opzetten van een probleemerkenningstraject met de<br />

relevante partijen in het glastuinbouwgebied, zodat deze<br />

partijen hun eigen specifi eke belangen bij de <strong>KRW</strong>-opgave<br />

leren (her)kennen en hun verantwoordelijkheid willen nemen<br />

in een gezamenlijke <strong>KRW</strong> detailanalyse.<br />

• verbeteren van het kennisniveau van de actoren in het<br />

glastuinbouwgebied voor de onderwerpen waterkwaliteit<br />

en Kaderrichtlijn Water;<br />

• het komen tot gezamenlijke probleemerkenning met<br />

betrekking tot de waterkwaliteit in het licht van de Kaderrichtlijn<br />

Water;<br />

• het opstellen van een voorstel voor een werkplan Detailanalyse<br />

West- en Oostboezem met de actoren in<br />

het gebied.<br />

Doelstellingen technisch spoor<br />

• Het verzamelen van denkbare maatregelen in de vorm<br />

van een “longlist” om de chemische en ecologische waterkwaliteit<br />

te verbeteren die specifi ek zijn gerelateerd<br />

aan de glastuinbouw. Het gaat daarbij zowel om gangbare<br />

als innovatieve maatregelen, concepten en leerpunten<br />

uit pilotprojecten. Verder wordt er onderscheid<br />

gemaakt tussen maatregelen die op landelijk en regionaal<br />

niveau worden genomen, en tussen bronmaatregelen,<br />

end-of-pipe maatregelen, RO-maatregelen (relatie<br />

herstructurering) en inrichting- en beheermaatregelen.<br />

• Bepalen in welke mate de maatregelen kunnen bijdragen<br />

aan het realiseren van de chemisch en ecologische<br />

<strong>KRW</strong>-doelen. Daarbij is inzichtelijk gemaakt waar de balans<br />

ligt tussen landelijke en regionale maatregelen.<br />

2.2 Werkwijze<br />

Procesmatig spoor<br />

Voor het procesmatig spoor heeft Delfl and een intermediair<br />

ingezet met als opdracht een concept werkplan detailanalyse<br />

voor de West- en Oostboezem op te stellen. De<br />

intermediair is met de onderstaande kernboodschap het<br />

glastuinbouwgebied ingegaan.<br />

Kernboodschap<br />

De Kaderrichtlijn Water biedt mogelijkheden om gebiedsgericht,<br />

met de betrokken overheden en private<br />

partijen, haalbare waterkwaliteitsdoelen en betaalbare<br />

maatregelenpakketten samen te stellen en de uitvoering<br />

daarvan te faseren in lijn met de ontwikkelingen<br />

(bijvoorbeeld herstructurering) in het glastuinbouwgebied.<br />

Het is in het belang van alle partijen om deze kans<br />

aan te grijpen, zowel met het oog op de waterkwaliteit<br />

in het gebied, als met het oog op de ontwikkelingsperspectieven<br />

van de glastuinbouw.<br />

Het procesmatig spoor startte met bilaterale gesprekken<br />

met de actoren in het glastuinbouwgebied. De bilaterale<br />

gesprekken waren een opmaat voor een eerste rondetafelbijeenkomst<br />

met de direct betrokken besturen uit de<br />

glastuinbouwgebieden. Hierin werden de positionering,<br />

voorwaarden en voorbehouden van de glastuinbouwsector<br />

bij samenwerking in het <strong>KRW</strong> proces duidelijk. In<br />

een tweede rondetafelbijeenkomst met de actoren uit<br />

het glastuinbouwgebied is een eerste voorstel voor een<br />

concept werkplan besproken. Ten slotte is met enkele<br />

actoren nog een bilateraal gesprek gevoerd. Uiteindelijk<br />

resulteerde dit in een voorstel voor een werkplan Detailanalyse<br />

voor de West- en Oostboezem.<br />

Technisch spoor<br />

De uitdaging van dit onderdeel van de pilot Glastuinbouwgebied<br />

zat hem in het boven tafel krijgen van maatregelen,<br />

pilotstudies en onderzoeken voor de verbetering van de<br />

waterkwaliteit in glastuinbouwgebieden. De grote bulk van<br />

het werk is uitgevoerd als een deskstudie, waarin informatie<br />

over waterkwaliteitsmaatregelen in de glastuinbouw is<br />

gebundeld. De verzamelde informatie vormde input voor<br />

werksessies, waarin de relevantie en effectiviteit en categorisering<br />

van de verzamelde maatregelen in beeld is gebracht.<br />

129


2.3 Resultaten<br />

Procesmatig spoor<br />

Hieronder zijn de resultaten van het procesmatig<br />

spoor kort weergegeven:<br />

• het procesmatig spoor heeft een conceptvoorstel voor<br />

een werkplan Detailanalyse West- en Oostboezem opgeleverd.<br />

De partijen die bij de pilot betrokken waren,<br />

kunnen zich vinden in dit conceptvoorstel;<br />

• in het conceptvoorstel wordt voorgesteld om langs<br />

drie sporen te werken: een inhoudelijk spoor, een<br />

maatschappelijk spoor en een besluitvormingsspoor;<br />

• om de samenwerking in de detailanalyse een succes<br />

te laten worden, moeten onderstaande drie uitgangspunten<br />

aan de basis staan:<br />

de urgentie om samen te werken in het <strong>KRW</strong> proces<br />

moet duidelijk zijn en gedeeld worden;<br />

herkenbaarheid van de huidige situatie, waterkwaliteitsproblemen,<br />

maatregelen en kosteneffectiviteit<br />

moeten in beeld zijn gebracht;<br />

de capaciteit van organisaties om mee te werken in de<br />

detailanalyse is beperkt; een slim werkproces is daarom<br />

essentieel.<br />

• tussen het besluitvormingsproces van de gezamenlijke<br />

overheden en de meningsvorming en –uiting van<br />

maatschappelijke organisaties zit een sterke afhankelijkheid.<br />

Het is dan ook noodzakelijk dat er geen verassingen<br />

optreden tijdens het besluitvormingsproces;<br />

• tijdens het proces is het van belang alert te zijn op het<br />

tijdig benoemen van onzekerheden.<br />

Technisch spoor<br />

De deskstudie heeft een lijst met 68 maatregelen opgeleverd.<br />

Hiervan zijn 48 maatregelen relevant voor het <strong>KRW</strong>proces.<br />

Over het algemeen zijn het de “bekende maatregelen”<br />

die naar voren zijn gekomen. De 48 relevante maatregelen<br />

brengt Delfl and in het <strong>KRW</strong>-proces in als potentieel<br />

te nemen maatregelen. Over deze maatregelen heeft dus<br />

nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Dit is immers<br />

uitkomst van het <strong>KRW</strong>-proces. Een groot deel van de gevonden<br />

maatregelen heeft betrekking op emissies. De<br />

helft van de maatregelen vallen onder de categorie bronmaatregelen<br />

en 25% onder de categorie end-of-pipe.<br />

Maatregelen met een groot effect op de reductie van stikstof-<br />

en fosfaatemissies zijn:<br />

1. Samenwerkingsverband tussen overheden en glastuinbouwsector op het gebied van Glastuinbouw en Milieu<br />

130<br />

• terugdringen van spuien van overtollig gietwater<br />

op oppervlaktewater / opvangen, reinigen en hergebruiken<br />

van drainagewater / recirculeren en gesloten<br />

teelten. In GLAMI 1 -verband wordt hier al invulling<br />

aan gegeven, doordat men begonnen is met het opstellen<br />

van emissienormen. In 2010 moet het Besluit<br />

glastuinbouw aangepast zijn op emissienormen. De<br />

glastuinbouwsector heeft de ambitie uitgesproken<br />

te zorgen voor een totale nulemissie voor stikstof en<br />

fosfaat in 2027;<br />

• uitplaatsen van grondgeboden glastuinbouw uit<br />

kwelgebieden of (indien mogelijk) overgaan op substraatteelt;<br />

• inzamelen en zuiveren van het afvalwater.<br />

In het kader van riolering buitengebied wordt hier<br />

door de gemeenten, Delfl and en de glastuinbouwsector<br />

reeds invulling aan gegeven. In 2010 moet het overgrote<br />

deel van de glastuinbouw aangesloten zijn op riolering,<br />

waardoor er aanzienlijk minder emissies van<br />

nutriënten naar het oppervlaktewater plaatsvindt.<br />

Effectieve maatregelen om gewasbeschermingsmiddelen<br />

te verminderen zijn:<br />

• terugdringen van spuien van overtollig gietwater<br />

op oppervlaktewater / opvangen, reinigen en hergebruiken<br />

van drainagewater / recirculeren en gesloten<br />

teelten;<br />

• opvangen van condenswater / opvangen en hergebruiken<br />

First fl ush;<br />

• stimuleren biologische glastuinbouw.<br />

Bijna de helft van de relevante <strong>KRW</strong>-maatregelen kunnen<br />

individueel en/of regionaal genomen worden. Van 40%<br />

van de maatregelen moet nog nader bekeken worden op<br />

welke schaal deze genomen zouden kunnen worden.<br />

Er is ingeschat dat 70% van de maatregelen in potentie<br />

mee kunnen liften met de herstructurering van de glastuinbouw.<br />

Bij de meeste maatregelen kon nauwelijks<br />

bruikbare informatie gevonden worden over kosten en<br />

kosteneffectiviteit.<br />

Maatregelen in de ruimtelijke ordening:<br />

In het technisch spoor is expliciet gezocht naar maatregelen<br />

in de ruimtelijke ordening en (her)inrichting van<br />

glastuinbouwgebieden. Er is naar vier ontwikkelingsgebieden<br />

gekeken waarvan de planvorming in een verge-


vorderd stadium is. Uit de planvorming kan opgemaakt<br />

worden dat duurzaamheid hoog op de agenda staat en<br />

de Kaderrichtlijn water is als onderwerp genoemd. De<br />

slag van planvorming naar concrete inrichting voor de<br />

Kaderrichtlijn Water is nog niet gemaakt. In de plannen<br />

staan geen duidelijke kentallen en inrichtingseisen die<br />

als voorbeeld gebruikt kunnen worden voor de detailanalyse<br />

van Delfl and. In deze plannen van de vier ontwikkelingsgebieden<br />

blijft het bij algemene inrichtingsprincipen.<br />

In de ruimtelijke ordening en (her)inrichting<br />

van gebieden zijn de volgende algemene inrichtingsmaatregelen<br />

frequent genoemd:<br />

• collectieve gietwatervoorziening;<br />

• aanleg van (verbeterd) gescheiden rioolstelsel in combinatie<br />

met zuivering;<br />

• inpassing en zonering van glastuinbouw en natuur-<br />

en milieubelangen.<br />

2.4 Conclusie en aanbevelingen<br />

Procesmatig spoor<br />

De resultaten van het procesmatig spoor gebruikt <strong>Delfland</strong><br />

in de detailanalyse van de West- en Oostboezem. De<br />

actoren in het glastuinbouwgebied zijn enthousiast om<br />

mee te werken. Met veel energie en kennis van het glastuinbouwondernemen<br />

staat de sector klaar om deel te<br />

nemen aan de detailanalyse.<br />

Bij het opstellen van het defi nitieve werkplan voor de<br />

West- en Oostboezem moeten de volgende punten in acht<br />

worden genomen:<br />

• gezamenlijke probleemerkenning en opbouwen van<br />

bestuurlijke urgentie;<br />

• instellen van bestuurlijke arena, inclusief bestuurlijke<br />

samenstelling;<br />

• bestuurlijke opdrachtbeschrijving voor het inhoudelijke<br />

spoor met daarin de criteria, voorwaarden en uitgangspunten;<br />

• contacten leggen met maatschappelijk betrokken individuen<br />

en organisaties en relevantie en noodzaak<br />

aangeven om deel te nemen aan de detailanalyse;<br />

• in het inhoudelijke spoor moet de onderlinge verhoudingen<br />

tussen verschillende belangengroepen evenwichtig<br />

zijn verdeeld;<br />

• uitwerken van de inhoudelijke opgave in het inhoudelijke<br />

spoor;<br />

• vastleggen van denkbare maatregelen en daarna onderscheiden<br />

van haalbare, niet haalbare en onzekere<br />

maatregelen;<br />

• ondersteunen van de bestuurlijke besluitvorming en<br />

maatschappelijke beeldvorming ten behoeve van onzekere<br />

maatregelen. Bestuurlijke besluitvorming kan<br />

ondersteund worden door bijvoorbeeld een maatschappelijke<br />

kosten-batenanalyses of een multi-criteria-analyses;<br />

• waarborgen van transparante afweging richting defi -<br />

nitieve keuzes ten behoeve van ambitie 2027 én maatregelplan<br />

2009-2015.<br />

Technisch spoor<br />

De inventarisaties die uitgevoerd zijn voor het technisch<br />

spoor hebben geleid tot 48 bruikbare maatregelen om de<br />

oppervlaktewaterkwaliteit te verbeteren. De maatregelen<br />

in deze lijst zijn voornamelijk maatregelen ter voorkoming<br />

en beperking van emissies naar het oppervlaktewater<br />

(brongerichte en end-of-pipe maatregelen). Dit is ook<br />

het type maatregelen waar veel onderzoek naar wordt<br />

gedaan. Er is veel minder bekend over maatregelen in de<br />

inrichting en beheer en onderhoud in glastuinbouwgebieden.<br />

De maatregelenlijst zal ingebracht worden in het<br />

<strong>KRW</strong>-gebiedsproces waar bepaald wordt of de maatregelen<br />

uitvoerbaar en betaalbaar zijn. Natuurlijk kunnen er<br />

ook nieuwe maatregelen aan de lijst toegevoerd worden.<br />

Het landelijke onderzoek m.b.t. de glastuinbouwsector<br />

richt zich op terugdringen van emissies en verbetering<br />

van de bedrijfsvoering. De onderzoeken en maatregelen<br />

zijn dan dus ook vooral technisch van aard. Daardoor zijn<br />

er in de pilot Glastuinbouwgebied ook geen specifi eke<br />

maatregelen geïdentifi ceerd die betrekking hebben op<br />

verbetering van de ecologische waterkwaliteit in de glastuinbouwgebieden.<br />

131


3 Pilot Stedelijk water Den Haag<br />

In april 2006 ging de <strong>KRW</strong>-pilot Stedelijk Water Den Haag<br />

van start. De pilot was een gezamenlijk project van de Vereniging<br />

van Nederlandse Gemeenten, het adviesbureau<br />

DHV, de Gemeente Den Haag, het Hoogheemraadschap<br />

van Delfl and en de Provincie Zuid-Holland.<br />

Het project maakt deel uit van een initiatief van VNG en<br />

DHV om de betrokkenheid van gemeenten bij het uitwerken<br />

van de <strong>KRW</strong> te vergroten. In een vijftal pilots, verspreid<br />

over Nederland, is getracht de consequenties van de <strong>KRW</strong><br />

voor gemeenten in beeld te brengen. Aanleiding voor de<br />

pilots was het feit dat gemeenten tot 2006 nauwelijks bij<br />

het uitwerken van de <strong>KRW</strong> waren betrokken. De gemeenten<br />

zijn echter na 2009 verantwoordelijk voor het uitvoeren<br />

van een deel van de maatregelen. De pilot draagt bij<br />

aan het inzichtelijk maken van de rollen en taken van gemeenten<br />

in het werkproces van de <strong>KRW</strong>.<br />

Over de resultaten van de pilots is en wordt uitvoerig gecommuniceerd,<br />

onder andere via netwerkbijeenkomsten<br />

en de website www.krwnetwrk.nl. Het initiatief wordt<br />

door Stichting Leven met Water gesubsidieerd.<br />

3.1 Doelstellingen pilot<br />

De pilot richtte zich op het in beeld brengen van de bestuurlijke<br />

kansen en knelpunten van de <strong>KRW</strong> voor de Gemeente<br />

Den Haag. Het ging daarbij zowel om het in beeld<br />

brengen van inhoudelijke kansen en knelpunten rondom<br />

planvorming (waterkwaliteitsopgave), als om de procesmatige<br />

kansen en knelpunten rondom besluitvorming<br />

(bestuurlijke keuzeruimte).<br />

Inhoudelijk ging het om het in beeld brengen van de toekomstige<br />

waterkwaliteitsopgave (geïnitieerd vanuit de<br />

<strong>KRW</strong>) voor het stedelijke gebied van Den Haag en daarmee<br />

het beantwoorden van vragen als:<br />

• Wat is de relatieve bijdrage van de belasting vanuit<br />

het stedelijke gebied aan de totale belasting van het<br />

watersysteem?<br />

• Wat zijn de huidige maatregelen om de (ecologische)<br />

waterkwaliteit te verbeteren?<br />

• Welke aanvullende maatregelen zijn nodig en mogelijk<br />

om de (ecologische) waterkwaliteit te verbeteren?<br />

• Wat zijn de fi nanciële en ruimtelijke consequenties<br />

van de waterkwaliteitsopgave?<br />

Bestuurlijk ging het om het in beeld brengen van de bestuurlijke<br />

keuzeruimte rondom plan- en besluitvorming<br />

voor gemeente, hoogheemraadschap en provincie door:<br />

132<br />

• het identifi ceren van bestuurlijke keuze- en sturingsmogelijkheden;<br />

• het in beeld brengen van de mogelijkheden om de samenwerking<br />

tussen gemeente, hoogheemraadschap<br />

en provincie verder uit te bouwen.<br />

Door het laatstgenoemde bestond er ook een relatie tussen<br />

de pilot en het opstellen van het plan van aanpak voor<br />

de detailanalyse binnen Delfl and.<br />

3.2 Werkwijze<br />

De pilot kende een aanpak langs twee sporen:<br />

• een inhoudelijk spoor gericht op het verzamelen van<br />

watersysteeminformatie en het bepalen van mogelijke<br />

waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen;<br />

• een bestuurlijk spoor gericht op het inzichtelijk maken<br />

van de rollen, taken en wettelijke verplichtingen van<br />

vooral de gemeente. Dit had betrekking op de <strong>KRW</strong> en<br />

het proces van bestuurlijke besluitvorming over doelen<br />

en maatregelen.<br />

Voor het inhoudelijk spoor is beschikbare informatie verzameld<br />

en gerapporteerd. Voeding hiervoor waren bronnen<br />

als documenten en informatiesystemen. Voor het<br />

bestuurlijke spoor is een desktopstudie uitgevoerd en zijn<br />

betrokken bestuurders geïnterviewd.<br />

3.3 Resultaten<br />

De pilot heeft de samenwerking tussen de betrokken medewerkers<br />

van gemeente, waterschap en provincie vergroot<br />

en verdiept. Men heeft kennis genomen van ieders belang,<br />

ieders interpretatie van de <strong>KRW</strong> en de mogelijke waterkwaliteitsopgave,<br />

die gezamenlijk moet worden bepaald.<br />

De belangrijkste inhoudelijke leerpunten zijn:<br />

• het is nu niet mogelijk de (relatieve) bijdrage van verschillende<br />

bronnen aan knelpunten in het oppervlaktewater<br />

op een betrouwbare wijze aan te duiden;<br />

• de gemeente heeft behoefte aan het operationaliseren<br />

van de waterkwaliteitsopgave in ruimtelijke zin<br />

(beelden en ruimtevraag) om vanuit haar kennis aan<br />

het werkproces te kunnen bijdragen;<br />

• kansen om de waterkwaliteit te verbeteren bestaan<br />

vooral binnen (grootschalige) herinrichtingprojecten.<br />

Beperkingen komen voort uit de beschikbare fysieke<br />

ruimte, bijvoorbeeld voor de aanleg van natuurvriendelijke<br />

oevers en de reikwijdte van het beschikbare instrumentarium,<br />

bijvoorbeeld rondom het tegengaan<br />

van emissies van uitloogbare bouwstoffen.


De belangrijkste bestuurlijk leerpunten zijn:<br />

• gemeenten zijn op basis van de Nederlandse wetgeving<br />

formeel niet verplicht bij te dragen aan het uitwerken<br />

van de <strong>KRW</strong>. Gemeentelijke medewerking is<br />

vrijwillig echter in de decembernota 2006 is door het<br />

rijk hierover een passage opgenomen over de gemeentelijke<br />

medewerking en behoorlijk bestuur;<br />

• gemeenten zijn vanuit aanverwante politiek-bestuurlijke<br />

verantwoordelijkheden, bijvoorbeeld op het vlak<br />

van milieu, beleving, e.d. betrokken bij en verantwoordelijk<br />

voor het bepalen en uitvoeren van maatregelen<br />

om de (ecologische) waterkwaliteit te verbeteren;<br />

• betrokken bestuurders van alle partijen hebben behoefte<br />

aan het krijgen van exact dezelfde informatie<br />

om in gezamenlijkheid tot plan- en besluitvorming te<br />

komen;<br />

• betrokken bestuurders hebben ook behoefte aan het<br />

op een sprekende manier in beeld brengen van de<br />

noodzakelijke maatregelen om andere bestuurders en<br />

burgers mee te krijgen;<br />

• betrokken bestuurders vinden het een risico dat burgers<br />

nog nauwelijks op de hoogte zijn van de inhoud<br />

en het proces van de <strong>KRW</strong> en de mogelijke consequenties<br />

ervan.<br />

• betrokken bestuurders lijken te hoge verwachtingen<br />

te hebben van zaken als het in beeld brengen van de<br />

bijdrage van verschillende verontreinigingsbronnen<br />

aan waterkwaliteitsproblemen. Bestuurders moeten<br />

mogelijk besluiten nemen op basis van informatie<br />

met onzekerheidsmarges, bijvoorbeeld als het gaat<br />

om (ecologische) effectiviteit van maatregelen.<br />

3.4 Conclusies en aanbevelingen<br />

Conclusies op hoofdlijnen<br />

De pilot heeft inhoudelijk niet de gewenste resultaten<br />

opgeleverd. De beoogde verdieping van de globale verkenning<br />

richting de detailanalyse is slechts gedeeltelijk<br />

bereikt. Redenen hiervoor zijn het ontbreken van voldoende<br />

basisinformatie over het watersysteem en het<br />

ontbreken van uitgewerkte (landelijke) kaders als ecologische<br />

maatlatten. Ook (detail)informatie over de relatie<br />

tussen bron lozing voorkomen in watersysteem en effect<br />

voor bepaalde probleemstoffen ontbreekt. Het bepalen<br />

van (kosten)effectieve maatregelen om deze probleemstoffen<br />

aan te pakken is daarmee moeilijk. Mogelijk is<br />

onderzoek noodzakelijk. Daarnaast kunnen bepaalde<br />

probleemstoffen alleen worden teruggedrongen als bestaande<br />

instrumenten worden aangescherpt of nieuwe<br />

instrumenten worden ontwikkeld (wet- en regelgeving).<br />

Voorbeelden zijn: het afdwingbaar maken van duurzaam<br />

bouwen of het verplicht uitvoeren van het waterkwaliteitsspoor.<br />

Bestuurlijk heeft de pilot meer inzicht verschaft in de<br />

rollen, taken, wensen en belangen van de gemeenten bij<br />

het werkproces van de <strong>KRW</strong>. Om medewerking van gemeenten<br />

te verkrijgen is het nodig zoveel mogelijk aan<br />

te sluiten bij werkwijzen, denkbeelden en ambities van<br />

gemeenten. Verder wordt het eenduidig en transparant<br />

communiceren over inhoud en proces gezien als randvoorwaarde<br />

voor het bepalen van haalbare waterkwaliteitsdoelen<br />

en uitvoerbare maatregelen.<br />

Belangrijkste aanbevelingen<br />

Maak voor de detailanalyse zoveel mogelijk gebruik van<br />

informatie en kennis bij gemeenten, zowel over doelen<br />

en ambities als over uitvoerbaarheid en effectiviteit van<br />

maatregelen.<br />

• Informeer betrokken bestuurders tijdig en regelmatig<br />

over bestuurlijke thema’s en te nemen besluiten.<br />

• Duid zo vroeg mogelijk in het proces aan waarover<br />

bestuurders in het proces besluiten gaan nemen. Dit<br />

voorkomt verrassingen en maakt het mogelijk de<br />

ambtelijke inspanningen te richten op de bestuurlijke<br />

behoefte aan informatie en keuzemogelijkheden.<br />

• Richt de discussie met bestuurders en gebiedspartijen<br />

(maatschappelijke belangenorganisaties) vooral<br />

op het bepalen van maatregelen. Het opstellen van<br />

ecologische waterkwaliteitsdoelen is een technischinhoudelijke<br />

exercitie die het beste aan deskundigen<br />

kan worden overgelaten.<br />

• Maak de baten van maatregelen inzichtelijk én zichtbaar.<br />

Door baten goed in beeld te brengen, ontstaat<br />

mogelijk bij burgers en doelgroepen draagvlak voor<br />

het uitvoeren van noodzakelijke maatregelen én de<br />

kosten/lastenstijging die hiermee is gemoeid. Mogelijke<br />

manieren zijn een voorbeeldenboek met beeldmateriaal,<br />

een kwalitatieve analyse van kosten en<br />

baten.<br />

• Communiceer duidelijk en regelmatig over de voortgang<br />

en inhoud van het proces richting doelgroepen<br />

en burgers. Gebruik daarvoor de bestaande communicatiemiddelen<br />

of ontwikkel nieuwe middelen.<br />

133


4. Vervolgtraject<br />

De resultaten en de leerervaringen uit de pilots zijn doorvertaald<br />

in het Procesontwerp Detailanalyse (Uitert &<br />

Schaafsma, 2006). Zo hebben beide pilotprojecten invloed<br />

gehad op het oprichten van een bestuurlijk besluitvormingsplatform<br />

en de organisatiestructuur van de detailanalyse.<br />

In de werkplannen voor de West- en Oostboezem zijn de<br />

resultaten van de twee pilotprojecten geïntegreerd. De pilot<br />

Glastuinbouwgebied heeft een blauwdruk neergelegd<br />

voor de werkplannen en de pilot Stedelijk water Den Haag<br />

heeft een voorzet gedaan voor het opstellen van waterkwaliteitsdoelen<br />

voor een gedeelte van de Oostboezem.<br />

134


Bijlage 2 - Samenstelling overlegorganen<br />

Samenstelling Bestuurlijk overleg<br />

Persoon Organisatie Rol<br />

Dhr. mr. drs. G.A.A. Verkerk Gemeente Delft, Stadsgewest Haaglanden Voorzitter<br />

Mw. H.M.C. Dwarshuis Provincie Zuid-Holland Lid<br />

Mw. dr. ir. M.P.M. Ruijgh-van der Ploeg Hoogheemraadschap van Delfl and Lid<br />

Dhr. J.J.J.M. van der Burg Hoogheemraadschap van Delfl and Lid<br />

Mw. drs. L. Merkx Gemeente Delft Lid<br />

Dhr. drs. M.J. Norder Gemeente Den Haag Lid<br />

Dhr. L. Houwen Gemeente Hoek van Holland Lid<br />

Dhr. J. de Rijke Gemeente Lansingerland Lid<br />

Dhr. E.P. Beimers Gemeente Leidschendam-Voorburg Lid<br />

Dhr. mr. M.A. Houtzager Gemeente Leidschendam-Voorburg Lid<br />

Dhr. A.C. van der Knijff Gemeente Maassluis Lid<br />

Dhr. P. van den Berg Gemeente Midden-Delfl and Lid<br />

Dhr. C. van der Kamp Gemeente Midden-Delfl and Lid<br />

Dhr. C.J. van der Kraan Gemeente Pijnacker-Nootdorp Lid<br />

Dhr. D. Jense Gemeente Rijswijk Lid<br />

Dhr. W. van Putten Gemeente Rijswijk Lid<br />

Dhr. L.M.M. Bolsius Gemeente Rotterdam Lid<br />

Dhr. Y. Haan Gemeente Schiedam Lid<br />

Dhr. J. Versluijs Gemeente Vlaardingen Lid<br />

Dhr. N.J. Alkemade Gemeente Wassenaar Lid<br />

Dhr. E.H. van Vliet Gemeente Westland Lid<br />

Dhr. dr. ir. C. Cuypers HH van Delfl and Secretaris tot 31-01-2008<br />

Dhr. ing. J.A. Willems HH van Delfl and Secretariaat vanaf<br />

01-02-2008<br />

Dhr. P. van Wensveen VNG gemeenteambassadeur <strong>KRW</strong>/WB21 Gemeenteambassadeur<br />

Dhr. J. Kuijpers RWS Zuid-Holland Agendalid<br />

135


Samenstelling Klankbordgroep<br />

Organisatie<br />

LTO Noord Glaskracht<br />

LTO Noord, afdeling Delfl andsGroen<br />

KNNV afd. Regio Delft<br />

Koninklijk Nederlands Watersport Verbond<br />

Dienst Landelijk Gebied<br />

Vereniging Natuurmonumenten<br />

Initiatiefgroep Natuurbeheer Delft<br />

Federatie van Hengelsportverenigingen Zuidwest Nederland<br />

Visserijbedrijf Den Boer<br />

Stichting Het Zuid-Hollands Landschap<br />

IVN Consulentschap Zuid-Holland<br />

Agrarische Natuurvereniging Vockestaert<br />

Kamer van Koophandel Haaglanden<br />

VNO NCW West<br />

Milieufederatie Zuid-Holland<br />

136


Deelnemende partijen Bestuursovereenkomst <strong>KRW</strong>-Delfl and<br />

Het dagelijks bestuur van het Stadsgewest Haaglanden, namens deze<br />

Portefeuillehouder Ruimtelijke Ordening, de heer mr.drs. G.A.A. Verkerk<br />

Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfl and, namens het college<br />

Hoogheemraad, mevrouw dr.ir. M.P.M. Ruijgh-van der Ploeg<br />

Het college van burgemeester en wethouders van Delft, namens het college<br />

Wethouder, mevrouw drs. L.J. Merkx<br />

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, namens het college<br />

Wethouder, de heer drs. P.W.M. Smit<br />

Het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland, namens het college<br />

Wethouder, de heer J. de Rijke<br />

Het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, namens het college<br />

Wethouder, de heer mr. M.A. Houtzager<br />

Het college van burgemeester en wethouders van Maassluis, namens het college<br />

Wethouder, de heer C. Pleijsier<br />

Het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfl and, namens het college<br />

Wethouder, de heer P. van den Berg<br />

Het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, namens het college<br />

Wethouder, de heer C.J. van der Kraan<br />

Het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, namens het college<br />

Wethouder, de heer D. Jense<br />

Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, namens het college<br />

Wethouder, de heer drs. L.M.M. Bolsius<br />

Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, namens het college<br />

Burgemeester, mevrouw W.M. Verver-Aartsen<br />

Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, namens het college<br />

Wethouder, de heer mr. J. Versluijs<br />

Het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, namens het college<br />

Wethouder, de heer mr. P. van de Locht<br />

Het college van burgemeester en wethouders van Westland, namens het college<br />

Wethouder, de heer drs. A.W. Meijer<br />

137


Bijlage 3 - Knelpunten waterkwaliteitsspoor<br />

Delft<br />

Door Delfl and is de invloed van de vuilemissie op de ontvangende<br />

watersystemen onderzocht (het waterkwaliteitsspoor).<br />

Hieruit blijkt dat niet bij alle lozingspunten<br />

wordt voldaan aan de waterkwaliteitsdoelstelling. In<br />

overleg met de gemeente is een pakket maatregelen samengesteld<br />

om aan de waterkwaliteitsdoelstelling te voldoen.<br />

Door het toepassen van de maatregelen wordt zo veel<br />

mogelijk aan de waterkwaliteitsdoelstelling voldaan. De<br />

overstorten G15032, Krakeelpolderweg en de overstorten<br />

G17090, Industriestraat en H16008, Locomotiefpad blijven<br />

een knelpunt. De oplossing wordt gezocht in het scheiden<br />

van schoon en vuil water door aanpassing van de waterstructuur<br />

en een grotere doorspoeling vanuit de Buitenwatersloot.<br />

Verder blijft er een knelpunt bestaan rondom overstort<br />

nummer K11084 (C1302U op de tekening bij de aanvraag),<br />

bij de oude IJsbaan in de Bieslandse Bovenpolder.<br />

Deze overgebleven knelpunten kunnen alleen met ingrijpende<br />

maatregelen in de infrastructuur worden opgelost.<br />

Dit kan redelijkerwijs alleen in een herinrichting<br />

van het gebied. De knelpunten zullen dan ook moeten<br />

worden ingebracht in het door Delft op te stellen beleid<br />

ten aanzien van de herinrichting. Bij herinrichting van<br />

de betreffende gebieden zal dan een oplossing gevonden<br />

moeten worden voor de knelpunten in de waterkwaliteit.<br />

De lozingen voldoen daarmee niet aan het beleid, maar<br />

kunnen toch worden toegestaan.<br />

Den Haag<br />

Met de maatregelen kan worden voldaan aan de basisinspanning.<br />

De waterkwaliteitsdoelstelling kan met de<br />

maatregelen niet worden behaald. Op vijf punten binnen<br />

de gemeente Den Haag, te weten de Kwekerij / Belgisch<br />

Park, de Valkenboskade / Soestdijksekade, de Eshofpolder,<br />

’t Laakje en Schenk blijven knelpunten bestaan. In de rapportages<br />

is daarom een pluspakket BBB’s doorgerekend.<br />

Hierin is rekening gehouden met grotere bergingscapaciteit.<br />

Uit berekeningen blijkt dat de effecten van het<br />

pluspakket zeer beperkt zijn. Aangezien met het pluspakket<br />

de waterkwaliteitsdoelstelling nog steeds niet wordt<br />

behaald, staan de effecten op de waterkwaliteit niet in<br />

verhouding tot de kosten. Bovendien zijn de voorgestelde<br />

bergbezinkvoorzieningen dermate groot, dat er praktische<br />

bezwaren zijn omtrent de afvoer van het opgevangen water<br />

naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Het voorgestelde<br />

pluspakket valt daarom buiten de best uitvoerbare<br />

techniek en is ook niet in de vergunning opgenomen.<br />

138<br />

Om aan de waterkwaliteitsdoelstelling te voldoen moeten<br />

nog vijf knelpunten worden opgelost. Deze vijf knelpunten<br />

zijn onder te verdelen in grotere en kleinere knelpunten.<br />

Voor de kleine knelpunten is in deze vergunning opgenomen<br />

dat een plan van aanpak opgesteld moet worden<br />

ten behoeve van het oplossen van deze knelpunten.<br />

Dit betreft de knelpunten Valkenboskade / Soestijksekade,<br />

de Eshofpolder en Schenk.<br />

Voor de knelpunten Kwekerij / Belgisch Park en ’t Laakje<br />

geldt dat een omvangrijke uitbreiding van de hoeveelheid<br />

oppervlaktewater moet plaatsvinden en/of ingrijpende<br />

maatregelen in de infrastructuur. Dit kan redelijkerwijs<br />

alleen in een herinrichting van het gebied. De knelpunten<br />

zullen dan ook worden ingebracht in de door Den Haag op<br />

te stellen waterstructuurvisie, welke als bouwsteen voor<br />

de structuurvisie zal dienen. Bij herinrichting van de betreffende<br />

gebieden zal dan ook een oplossing gevonden<br />

moeten worden voor de knelpunten in de waterkwaliteit.<br />

De lozingen voldoen daarmee niet aan het beleid, maar<br />

kunnen toch worden toegestaan.


Bijlage 4 - Analyse van het resultaatverplichte<br />

maatregelpakket t.b.v. 1e SGBP West- en Oostboezem<br />

Stoffen<br />

Het <strong>KRW</strong>-maatregelenpakket voor verontreinigende stoffen<br />

concentreert zich op twee van de elf probleemstoffen,<br />

te weten stikstof en fosfaat. De hoofdlijn van het maatregelenpakket<br />

voor stikstof en fosfaat is beschreven in<br />

hoofdstuk 9. Het maatregelenpakket is opgebouwd uit<br />

twee onderdelen, een maatregelenpakket en een pakket<br />

met onderzoeken. Samengevat bestaat het <strong>KRW</strong>-maatregelenpakket<br />

voor nutriënten uit de volgende onderdelen:<br />

• maatregelen in de waterketen € 123.000.000,- (allen<br />

autonoom);<br />

• onderzoek naar potentiële maatregelen € 1.000.000,-<br />

(allen nieuw onderzoek).<br />

Maximale vrijheid in uitvoering<br />

Het <strong>KRW</strong>-maatregelenpakket in de waterketen bestaat uit<br />

zeer veel afzonderlijke maatregelen, in totaal vele tientallen.<br />

Richting rijk en de EU wordt alleen de som van alle<br />

maatregelen resultaatverplicht aangemeld. Dit betekent<br />

dat alle afzonderlijke maatregelen (waaruit het pakket is<br />

opgebouwd) niet bekend zijn bij rijk en EU. Ten aanzien<br />

van het onderzoek wordt dezelfde strategie gehanteerd.<br />

Alle afzonderlijke onderzoeken worden opgeteld en er<br />

wordt één onderzoeksbudget aangegeven. Dezelfde strategie<br />

wordt overigens toegepast voor het resultaatverplichte<br />

pakket voor ecologie<br />

maatregel autonoom aanvullend<br />

2010-2015<br />

Aanleg natuurvriendelijke oevers<br />

(omvang 12,4 ha)<br />

Aanleg paaiplaatsen roofvis<br />

(omvang 7,3 ha)<br />

Bevorderen vismigratie<br />

(omvang 8 vispassages)<br />

Onderzoek ecologie<br />

- ecologisch onderhoud in de boezem<br />

- ecologische ontwikkeling in de boezem<br />

- effectiviteit en methodiek visbeheer<br />

- beheer paaiplaatsen roofvis<br />

- nuttig hergebruik maaisel<br />

- effect van nvo op bedrijfvoering glastuinbouw<br />

- effect van investeringen ecologische water<br />

kwaliteit buiten de <strong>KRW</strong>-waterlichamen<br />

- dichten doelgat voor <strong>KRW</strong> inrichtingsopgave<br />

Ecologie<br />

Het <strong>KRW</strong>-maatregelpakket voor de ecologie bestaat in<br />

hoofdlijnen uit het natuurvriendelijk inrichting en beheren<br />

van de waterlichamen. De principebesluitvorming van de<br />

inrichtings- en beheermaatregelen van gemeenten, provincie<br />

en Delfl and zijn als basis genomen om het pakket t.b.v.<br />

het eerste SGBP op te bouwen. Uitgangspunt hierbij is dat<br />

de uitvoering vrijwel zeker is. Om dit te toetsen is als basis<br />

genomen dat de maatregelen opgenomen zijn in (meerjaren)begrotingen<br />

van de overheden. Na analyse blijkt dat<br />

de vrijwel zekere inrichtingsmaatregelen vooral afkomstig<br />

zijn van Delfl and door instemming met de interim <strong>KRW</strong>maatregelen<br />

op 31 januari 2008. Daarnaast zijn het de<br />

grootgrondbezitters die kosten voor de inbreng van grond.<br />

Samengevat bestaat het <strong>KRW</strong>-maatregelenpakket voor de<br />

ecologie uit:<br />

• M€ 27,4 aan maatregelen ter verbetering van de ecologische<br />

waterkwaliteit<br />

• M€ 3,1 aan onderzoek<br />

Het pakket ten behoeve van de ecologie voor Delfl and<br />

bestaat uit tientallen individuele maatregelen. In ieder<br />

waterlichaam worden inrichtingsmaatregelen genomen<br />

waarbij de omvang afhankelijk is van de ruimtelijke dynamiek<br />

in het waterlichaam.<br />

139<br />

kosten 2015<br />

(M€)<br />

kostendrager<br />

M** 17,4 *W, G, P, grondbezitters<br />

M 6,6 W<br />

M 3,4 W, RWS<br />

O** 3,1 W<br />

Tabel 1: vrijwel zekere maatregelen t.b.v. het eerste SGBP exclusief aangescherpt pakket Westboezem* W = waterschap G = gemeenten P = provincie<br />

RWS = Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland ** M = Maatregel O = Onderzoek


Doelbereik<br />

In tabel 2 is per waterlichaam aangegeven wat het verwachte<br />

doelbereik is in 2015 op basis van het maatregelenpakket<br />

met resultaatverplichting (chemie en ecologie).<br />

waterlichaam huidig 2015<br />

Oostboezem slecht slecht<br />

Westboezem slecht slecht<br />

Polder Berkel slecht matig<br />

Zuidpolder van Delfgauw<br />

Holierhoekse- & Zouteveensepolder<br />

slecht goed<br />

slecht matig<br />

Solleveld ontoereikend goed<br />

Meijendel ontoereikend goed<br />

Tabel 2. Doelbereik op basis van alle zekere maatregelen (2015) excl. aangescherpt<br />

pakket Westboezem<br />

In de tabel is aangegeven dat de waterkwaliteit in de kleine<br />

waterlichamen zal verbeteren terwijl er geen klassenverbetering<br />

optreedt in de twee grote boezemwaterlichamen.<br />

In eerste instantie lijkt dit een overwegend positieve<br />

ontwikkeling. Immers, in het merendeel van de waterlichamen<br />

zal de waterkwaliteit sterk verbeteren waardoor<br />

klassenverschuivingen optreden en sommige waterlichamen<br />

zelfs goed scoren.<br />

Als er echter beter naar de getallen en de investeringen<br />

wordt gekeken dan moet dit positieve beeld genuanceerd<br />

worden. In tabel 3 is voor de boezem en de polderwaterlichamen<br />

aangegeven hoe de investeringen over de water-<br />

waterlichaam nvo<br />

ha<br />

nvo<br />

M€<br />

140<br />

lichamen verdeeld zijn. De duinwaterlichamen (Solleveld<br />

en Meijendel) zijn hier buiten beschouwing gelaten omdat<br />

hier in de periode 2010-2015 geen extra investeringen<br />

nodig zijn om een goede kwaliteit te realiseren 2 .<br />

Wat de tabel laat zien is dat er ongeveer 6,7 miljoen euro<br />

geïnvesteerd wordt in de drie kleinere polderwaterlichamen.<br />

Het effect van deze investering is dat deze waterlichamen<br />

van kwaliteitsklasse ‘slecht’ in ‘matig’ tot ‘goed’<br />

komen. De investering vindt echter plaats op een oppervlak<br />

dat nog geen 5% beslaat van het totale oppervlak aan<br />

waterlichamen in Delfl ands beheersgebied.<br />

Het overgrote deel van de investeringen vind plaats in de<br />

grotere boezemwaterlichamen, in totaal zo’n 20,7 miljoen<br />

euro. Hiervoor worden 6 vispassages aangelegd en zo’n 12<br />

ha aan inrichtingsmaatregelen genomen. Het effect van<br />

deze investeringen is dat beide waterlichamen nog geen<br />

waterkwaliteitsverbetering laten zien. Ze blijven steken in<br />

de laagste klasse ‘slecht’. De twee boezems beslaan 95%<br />

van het oppervlak aan waterlichamen in Delfl ands beheersgebied.<br />

Een aanscherping van de boezemwaterlichamen<br />

Het is teleurstellend dat de Oost- en de Westboezem ondanks<br />

de investeringen geen klassenverbetering laten<br />

zien met het resultaatverplichtende maatregelenpakket.<br />

De vraag is nu wat er voor nodig is voor de boezems om<br />

een klasse op te schuiven.<br />

Voor de Oostboezem zijn nog 7 ha extra nvo’s nodig om<br />

in de volgende klasse ‘ontoereikend’ te komen en voor de<br />

Westboezem betreft dit nog 5,5 ha extra nvo’s en 3 ha aan<br />

paaiplaats voor roofvis. Dit aangescherpte maatregelpakket<br />

om tot een verbetering van een klasse te komen voor<br />

paai<br />

ha<br />

paai<br />

M€<br />

passage<br />

aantal<br />

passage<br />

M€<br />

Oostboezem 1 1 2 2 1 0,1 3,1<br />

Westboezem 5,5 11,5 3,5 3,6 5 2,5 17,6<br />

Polder Berkel 3 0,5 2 0,75 1,25<br />

Zuidpolder van Delfgauw 1,4 2,2 1,8 1 3,2<br />

Holierhoekse- & Zouteveensepolder 1,5 2,2 2,2<br />

Totaal 12,4 17,4 7,3 6,6 8 3,35 27,4<br />

Tabel 3. Verdeling kosten over de waterlichamen<br />

totaal<br />

M€<br />

2. In de Verenigde vergadering van 31 januari 2008 is uiteengezet waarom geen extra investeringen nodig zijn in de waterlichamen Solleveld en Meijendel. Alle duinwateren in Noord- en Zuid Holland zijn op<br />

dezelfde manier afgeleid in een afzonderlijk gebiedsproces.


waterlichaam nvo<br />

ha.<br />

Oostboezem<br />

vrijwel zeker<br />

Oostboezem<br />

aanscherping<br />

Westboezem<br />

vrijwel zeker<br />

Westboezem<br />

aanscherping<br />

nvo<br />

M€<br />

paai<br />

ha.<br />

paai<br />

M€<br />

1 1 2 2 3<br />

totaal<br />

M€<br />

7 10 0 0 10<br />

5,5 11,5 3,5 3,6 15,1<br />

5,5 8 3 3 11<br />

Totaal 19 30,5 8,5 8,6 39,1<br />

Tabel 4. Pluspakket boezemwateren.<br />

de Oost- en de Westboezem is in tabel 4 aangegeven, inclusief<br />

de extra kosten.<br />

Om beide waterlichamen een klasse te verbeteren moet<br />

zo’n 15,5 ha extra gebied natuurvriendelijk ingericht worden<br />

met natuurvriendelijke oevers en paaiplaatsen. De<br />

kosten hiervoor zijn 21 miljoen euro. In hoeverre is het ook<br />

mogelijk deze extra hectares alsnog met een resultaatverplichting<br />

aan het rijk te melden? Een indicator daarvoor<br />

is het aandeel van de ‘aanscherping’ ten opzichte van<br />

de totale hoeveelheid kansen. In tabel 5 is weergegeven<br />

hoeveel kansen er zijn, gebaseerd op de mogelijkheden<br />

om <strong>KRW</strong>-maatregelen te koppelen aan kansen en ruimte-<br />

waterlichaam Ha M€ % van kansenbenutten<br />

Oostboezem benodigde<br />

aanscherping<br />

Oostboezem som van de<br />

kansen<br />

Westboezem benodigde<br />

aanscherping<br />

Westboezem som van de<br />

kansen<br />

7 10<br />

15 41<br />

8,5 11<br />

59 71<br />

46%<br />

14%<br />

Tabel 5. Aanscherping van de maatregelen als percentage van totaal per<br />

waterlichaam<br />

lijke dynamiek in het gebied. Onder ruimtelijke dynamiek<br />

wordt verstaan kadeverbetering, mogelijkheden ecologisch<br />

onderhoud, herstructurering glastuinbouw en stedelijke<br />

ontwikkeling.<br />

Afweging t.a.v. het maatregelpakket eerste SGBP<br />

De analyses van de pluspakketten (Oostboezem en Westboezem)<br />

laten zien dat er een aanzienlijk verschil zit in<br />

het benutten van de kansen om een klasse te verbeteren.<br />

Het benutten van de kansen is nooit volledig zeker. Dit<br />

betekent dan ook dat er een inschatting gemaakt moet<br />

worden of het benutten van de kansen grote risico’s met<br />

zich meebrengen. Hieronder is een inschatting gemaakt<br />

van de risico’s.<br />

Westboezem<br />

Ten aanzien van de Westboezem is het risico klein om het<br />

maatregelenpakket aan te scherpen met 14% van de kansen<br />

in het gebied. Meer dan 65% van de ruimtelijke kansen<br />

liggen bij Delfl and. De overige kansen liggen bij de gemeenten<br />

met stedelijke ontwikkelingen of herstructurering<br />

van het glastuinbouwgebied. De gemeenten nemen<br />

2,5 ha nvo’s van de aanscherping voor hun rekening. Met<br />

de uitvoering van kadeverbetering Commandeurspolder,<br />

het toepassen van ecologisch onderhoud en de maatregelen<br />

uit het Waterplan Westland zal ruimschoots voldaan<br />

worden aan het invullen van de 14% aan kansen. De totale<br />

kosten aan inrichtingsmaatregelen voor de Westboezem<br />

stijgen van 15,1 naar 26,1 miljoen euro.<br />

Oostboezem<br />

Ten aanzien van de Oostboezem is het risico aanzienlijk<br />

om het maatregelenpakket aan te scherpen met bijna<br />

50% van de kansen. Het risico om de Oostboezem een<br />

klasse te verbeteren wordt als aanzienlijk aangemerkt<br />

omdat veel van de kansen zijn voorzien in de periode na<br />

2015. De kansen zijn voornamelijk gekoppeld aan stedelijke<br />

ontwikkelingen. De totale investeringen aan ruimtelijke<br />

ontwikkelingen moet voor een klassenverbetering<br />

opgehoogd worden van 3 naar 13 miljoen euro.<br />

141


Bijlage 5 - Afgevallen <strong>KRW</strong> maatregelen<br />

CODE SUBCATEGORIE SAMENGESTELDE_NAAM REDEN VAN AFVALLEN<br />

IN01 Vasthouden water in haarvaten van het<br />

systeem<br />

IN04 Verbreden (snel) stromend water / hermeanderen,<br />

NVO < 3 m<br />

IN05 Verbreden (snel) stromend water / hermeanderen,<br />

3m < NVO < 10 m<br />

IN06 Verbreden (snel) stromend water/ hermeanderen<br />

, NVO >10 m<br />

IN10 Verbreden watergang/-systeem: aansluiten<br />

wetland of verlagen uiterwaard<br />

IN12 Verdiepen watergang/-systeem (overdimensioneren)<br />

Vasthouden water in haarvaten van het<br />

systeem<br />

Verbreden / hermeanderen / nvo; (snel) stromend<br />

water<br />

Verbreden / hermeanderen / nvo; (snel) stromend<br />

water<br />

Verbreden / hermeanderen / nvo; (snel) stromend<br />

water<br />

Verbreden watersysteem, aansluitend wetland<br />

/ verlagen uiterwaard<br />

Verdiepen watersysteem (overdimensioneren)<br />

142<br />

Maatregel is weinig effectief: waterkwaliteit<br />

Delfl andse water is voor een belangrijk<br />

deel afhankelijk van snelle doorstroming.<br />

Vasthouden van water in haarvaten zou in<br />

veel gevallen niet tot het verbeteren van de<br />

waterkwaliteit leiden, maar eerder tot verslechtering<br />

van de waterkwaliteit<br />

Niet relevant in het oppervlaktewatersysteem<br />

van Delfl and<br />

Niet relevant in het oppervlaktewatersysteem<br />

van Delfl and<br />

Niet relevant in het oppervlaktewatersysteem<br />

van Delfl and<br />

Niet relevant in het oppervlaktewatersysteem<br />

van Delfl and<br />

Maatregel is weinig effectief: de verblijftijd<br />

van water is al relatief kort is in het beheergebied<br />

van Delfl and. Deze maatregel draagt<br />

daardoor niet of nauwelijks bij aan een<br />

goede waterkwaliteit<br />

IN13 Verondiepen watergang/-systeem Verondiepen watersysteem Maatregel gaat mogelijk ten koste van de<br />

afvoercapaciteit van het watersysteem. Onderzoek<br />

is geprogrammeerd voor de periode<br />

2010-2015 waarbij voornamelijk gekeken<br />

wordt naar effect op afvoercapaciteit<br />

IN14 Aanpassen streefpeil Aanpassen waterpeil Signifi cante schade aan functies, bijvoorbeeld<br />

aan grondgebonden glastuinbouw<br />

IN16 Verwijderen stuw Verwijderen stuw Maatregel gaat ten koste van voorkomen<br />

wateroverlast<br />

IN18 Aanleg speciale leefgebieden fl ora en fauna Aanleg speciale leefgebieden fl ora en fauna Er worden voor vissen speciale leefgebieden<br />

aangelegd, de paai- en opgroeigebieden.<br />

Echter, deze zijn opgenomen als andere<br />

maatregelcategorie<br />

IN20 Overige inrichtingsmaatregelen Overige inrichtingsmaatregelen Niet relevant in het oppervlaktewatersysteem<br />

van Delfl and<br />

BE01 Uitvoeren actief visstands- of schelpdierstandsbeheer<br />

BE02 Uitvoeren actief vegetatiebeheer (enten,<br />

zaaien, planten)<br />

BE05 Verwijderen vervuilde bagger (m.u.v. eutrofe<br />

bagger)<br />

Uitvoeren actief visstands- of schelpdierstandsbeheer<br />

Uitvoeren actief vegetatie- / waterkwaliteitsbeheer<br />

Onderzoeksmaatregel in de periode<br />

2010-2015 is samenwerking met de hengelsportverenigingen<br />

en de beroepsvisserij<br />

Onderzoeksmaatregel in de periode<br />

2010-2015<br />

Verwijderen verontreinigde bagger Niet relevant in het oppervlaktewatersysteem<br />

van Delfl and<br />

BE06 Aanpassen begroeiing langs water Aanpassen begroeiing langs water Onderzoeksmaatregel in de periode<br />

2010-2015<br />

BE07 Beheren van grootschalige grondwaterverontreinigingen<br />

Beheren grootschalige grondwaterverontreinigingen<br />

Niet relevant in het oppervlaktewatersysteem<br />

van Delfl and<br />

BR01 Verminderen emissie nutriënten landbouw Verminderen emissie nutriënten landbouw Generiek beleid en onderzoeksmaatregelen<br />

in de periode 2010-2015<br />

BR02 Verminderen emissie zware metalen en overige<br />

microverontreinigingen landbouw<br />

BR03 Verminderen emissie gewasbeschermingsmiddelen<br />

landbouw<br />

Verminderen emissie zware metalen landbouw<br />

Verminderen emissie gewasbescherming- /<br />

bestrijdingsmiddelen<br />

BR05 Verminderen emissie verkeer Verminderen emissie verkeer / scheepvaart Generiek beleid<br />

Onderzoeksmaatregel in de periode<br />

2010-2015<br />

Generiek beleid en onderzoeksmaatregel in<br />

de periode 2010-2015


CODE SUBCATEGORIE SAMENGESTELDE_NAAM REDEN VAN AFVALLEN<br />

BR06 Verminderen diffuse emissie industrie Verminderen diffuse emissie industrie Generiek beleid<br />

BR07 Saneren uitlogende oeverbescherming Saneren uitlogende oeverbescherming Bestaand beleid Delfl and, oeverbescherming<br />

mag niet uitlogen<br />

IM01 Verminderen belasting RWZI - nutriënten Verminderen belasting RWZI Niet relevant in het oppervlaktewatersysteem<br />

van Delfl and<br />

IM02 Verminderen belasting RWZI - overige stoffen<br />

Verminderen belasting RWZI Niet relevant in het oppervlaktewatersysteem<br />

van Delfl and<br />

IM05 Herstellen lekke riolen Herstellen lekke riolen Maatregelen voor lekker riolering is meegenomen<br />

in een andere categorie rioleringsmaatregelen<br />

IM07 Spuitvrije zones Inrichten mest- / spuitvrije zone Generiek beleid<br />

IM08 Mestvrije zones Inrichten mest- / spuitvrije zone Generiek beleid en onderzoeksmaatregel in<br />

de periode 2010-2015<br />

IM09 Aanleg zuiveringsmoeras bij lozings- en/of<br />

innamepunt<br />

IM10 Saneren verontreinigde landbodems Saneren verontreinigd(e) landbodems /<br />

grondwater<br />

IM11 Saneren verontreinigde landbodem en/of<br />

grondwater<br />

Aanleg zuiveringsmoeras Onderzoeksmaatregel in de periode<br />

2010-2015<br />

Saneren verontreinigd(e) landbodems /<br />

grondwater<br />

143<br />

Niet relevant in het oppervlaktewatersysteem<br />

van Delfl and<br />

Niet relevant in het oppervlaktewatersysteem<br />

van Delfl and<br />

RO02 Beperken recreatie Wijzigen / beperken gebruiksfunctie Signifi cante schade aan functies. Recreatievaart<br />

staat niet ter discussie. Recreatievaart<br />

en inrichting worden ruimtelijk op elkaar<br />

afgestemd, waarbij onderscheid kan worden<br />

gemaakt tussen verschillende vormen van<br />

recreatievaart<br />

RO03 Beperken scheepvaart Wijzigen / beperken gebruiksfunctie Signifi cante schade aan functies. De beroepsscheepvaart<br />

staat niet ter discussie op<br />

die delen van de Oostboezem waar het nu<br />

is toegestaan. Bedrijven zijn hiervan afhankelijk<br />

en de Oostboezem maakt deel uit van<br />

een doorgaande scheepvaartroute.<br />

RO05 Wijzigen stedelijke functie Wijzigen / beperken gebruiksfunctie Signifi cante schade aan milieu in brede<br />

zin. Historische stads- en dorpscentra en<br />

gebieden met een beschermd stadsgezicht<br />

worden alleen natuurvriendelijk ingericht<br />

als dit past in het stadsbeeld en er een mogelijkheid<br />

is tot meekoppeling met gebiedsontwikkeling.<br />

In andere delen van het stedelijk gebied<br />

wordt natuurvriendelijke inrichting gerealiseerd<br />

op die plaatsen waar voldoende<br />

ruimte is, het redelijkerwijs kan en zinvol<br />

is (bijvoorbeeld in bepaalde delen stedelijk<br />

groen);<br />

Daar waar sprake is van beperkte ruimte<br />

als gevolg van bebouwing, infrastructuur of<br />

tuinen wordt niet aangestuurd op realisatie<br />

van de inrichtingsopgave als er geen sprake<br />

is van ruimtelijke dynamiek. Bij stedelijke<br />

ontwikkeling, stedelijke vernieuwing of<br />

infrastructurele aanpassingen maakt de<br />

<strong>KRW</strong>-opgave integraal onderdeel uit van de<br />

inrichtingsopgave en worden kansen voor<br />

natuurvriendelijke inrichting van de waterlichamen<br />

benut;


CODE SUBCATEGORIE SAMENGESTELDE_NAAM REDEN VAN AFVALLEN<br />

RO06 Mijden risicovolle functies in grondwaterbe- Wijzigen / beperken gebruiksfunctie Maatregelen voor grondwater zijn niet opgeschermingsgebiedennomen<br />

in <strong>KRW</strong> programma Delfl and<br />

RO07 Verminderen / verplaatsen van de grondwaterwinning<br />

Aanpassen / verplaatsen grondwaterwinning<br />

RO08 Stopzetten van kleine winningen (campings) Aanpassen / verplaatsen grondwaterwinning<br />

144<br />

Maatregelen voor grondwater zijn niet opgenomen<br />

in <strong>KRW</strong> programma Delfl and<br />

Niet relevant in het oppervlaktewatersysteem<br />

van Delfl and<br />

S04 Opstellen nieuw plan Opstellen nieuw plan Niet relevant in het oppervlaktewatersysteem<br />

van Delfl and<br />

S05 Financiële maatregelen Financiële maatregelen Alle maatregelen hebben een fi nanciële<br />

component. Er zijn geen specifi eke maatregelen<br />

opgenomen die alleen een fi nancieel<br />

component bevat<br />

S06 Overige instrumentele maatregelen Overige instrumentele maatregelen Niet relevant in het oppervlaktewatersysteem<br />

van Delfl and<br />

WB21 WB21 maatregelen WB21 maatregelen Inrichtingsmaatregelen voor de <strong>KRW</strong> zijn<br />

vaak gekoppeld aan bestaande (nog uit<br />

te voeren) WB21 maatregelen. Er zijn geen<br />

aparte WB21 maatregelen opgenomen in het<br />

<strong>KRW</strong>-maatregelprogramma<br />

GGOR GGOR maatregelen GGOR maatregelen Er zijn geen aparte GGOR maatregelen opgenomen<br />

in het <strong>KRW</strong>-maatregelprogramma.<br />

Daar waar koppeling mogelijk is tussen <strong>KRW</strong><br />

en GGOR is dit opgenomen in het maatregelpakket


Bijlage 6 – Watersysteemanalyses Delfl and<br />

1.1 Inleiding en methodiek<br />

De watersysteemanalyse<br />

Delfl and heeft voor de gebiedsprocessen meerdere watersysteemanalyses<br />

uitgevoerd. In de watersysteemanalyses<br />

zijn de werking van de watersystemen in beeld gebracht,<br />

emissies geanalyseerd en maatregelen geïdentifi ceerd<br />

om de waterkwaliteit te verbeteren. Deze watersysteemanalyses<br />

hadden tot doel voor elk waterlichaam:<br />

1. inzicht te verkrijgen in het hydrologische en chemische<br />

functioneren van het oppervlaktewatersysteem;<br />

2. inzicht te verkrijgen in de interne en externe bronnen<br />

van de geconstateerde knelpunten en<br />

3. op basis van het verkregen inzicht de effecten van<br />

gekozen maatregelen op de waterhuishouding, de<br />

waterkwaliteit en de ecologische toestand te kwantifi<br />

ceren, zodat weloverwogen keuzebesluiten kunnen<br />

worden genomen.<br />

Daarnaast hadden de analyses ook tot doel een gekalibreerd,<br />

gevalideerd en toegepast modelinstrument voor<br />

het doorrekenen van hydrologische maatregelen en effecten<br />

van maatregelen betreffende emissies en waterkwaliteit<br />

voor Delfl and op te leveren.<br />

Watersysteemanalyses zijn uitgevoerd voor de drie polderwaterlichamen<br />

een voor het boezemstelsel van <strong>Delfland</strong>.<br />

Voor het boezemstelsel is ervoor gekozen om één<br />

geïntegreerde watersysteemanalyse op te zetten. Het watersysteem<br />

van deze twee waterlichamen is namelijk te<br />

sterk verweven.<br />

Wat houdt het in?<br />

Simpel geformuleerd geeft een watersysteemanalyse inzicht<br />

in hoe het stukje water dat je bestudeert – in dit geval<br />

een waterlichaam - nu eigenlijk werkt. Hoe komt het<br />

aan zijn water, waarheen en in welke richting wordt het<br />

water aan- en afgevoerd? Welke stoffen treffen we in welke<br />

mate in het water aan? Hoe komt het dat we die stoffen<br />

daar in dat water aantreffen, dus wat is de bron van die<br />

stoffen? Welke bronnen zijn het belangrijkst? In hoeverre<br />

staan aangetroffen stofgehaltes de geformuleerde ecologische<br />

doelen in de weg? Enzovoorts, enzovoorts.<br />

Door Delfl and is in de eerste plaats aandacht besteed<br />

aan het hydrologisch functioneren van het watersysteem<br />

(waterbalans). Nagegaan is waar het water vandaan<br />

komt in natte periodes, gemiddelde periodes en<br />

droge periodes. Ook is gekeken hoe wordt omgegaan<br />

met overtollig water of watertekort in het afvoergebied<br />

van de waterlichamen.<br />

Daarnaast is onderzocht hoe het zit met de belasting van<br />

verontreinigende stoffen (chloride, stikstof, fosfaat, koper,<br />

lood, nikkel en zink) vanuit verschillende bronnen, zoals<br />

glastuinbouw, uitspoeling als gevolg van bemesting, diffuse<br />

bronnen, riooloverstorten. Daarbij is nagegaan hoe<br />

die stoffen hun weg vinden door het watersysteem en<br />

welke concentraties van verontreiniging de emissies tot<br />

gevolg hebben.<br />

Tenslotte is de effectiviteit van de verschillende maatregelen<br />

op de kwaliteit van het water geanalyseerd. Bijvoorbeeld<br />

het aansluiten van de glastuinbouw op het riool, het<br />

aanleggen van natuurvriendelijke oevers, verschillende<br />

inlaatscenario’s voor water, scenario’s voor peilopzet en<br />

fl exibel peilbeheer.<br />

Hoe is het uitgevoerd?<br />

Bij Delfl and is er voor gekozen om de analyses die voor de<br />

<strong>KRW</strong> uitgevoerd worden waar mogelijk te kwantifi ceren,<br />

zo goed als mogelijk gefundeerd te kwantifi ceren. Hierbij<br />

is gebruik gemaakt van bij Delfl and aanwezige beheerkennis,<br />

van geografi sche informatie en van simulatiemodellen.<br />

In het complexe integrale kader van het huidige waterbeheer<br />

is het gebruik van computersimulatiemodellen een<br />

geaccepteerd gegeven. In het geval van de <strong>KRW</strong>-opgave<br />

dienen die modellen inzicht geven in effecten van bijvoorbeeld<br />

hydrologische veranderingen op de ecologie.<br />

Daartoe is een instrumentarium vereist dat de relatie kan<br />

leggen tussen hydrologie, hydrodynamica, emissies, waterkwaliteit<br />

en ecologie. De analyseketen is gepresenteerd<br />

in fi guur 1.1. Er is gebruik gemaakt van de volgende modelcodes<br />

en versies:<br />

-<br />

-<br />

145<br />

SOBEK, versie 2.10.007. In SOBEK is gebruik gemaakt<br />

van modelcodes voor hydrologie (SOBEK RR), hydrodynamica<br />

(SOBEK CF) en waterkwaliteit (SOBEK WQ).<br />

Voor emissies heeft Delfl and de lacune op eigen wijze<br />

ingevuld, geïntegreerd met en aansluitend op het al<br />

beschikbare modelinstrumentarium. Hiertoe is een<br />

applicatie ontwikkeld die emissiegegevens vertaalt in<br />

stofconcentraties, de “Emissietool voor SOBEK” (Siebe<br />

Bosch Hydroconsult, 2007).<br />

De resultaten van de modelberekeningen zijn steeds op<br />

meerdere manieren getoetst aan harde gegevens die we<br />

over de watersystemen verzameld hebben.


Figuur 1.1: De analyseketen.<br />

1.2 Doelstelling van de watersysteemanalyses<br />

De watersysteemanalyses van de waterlichamen hebben<br />

als doel:<br />

1.<br />

2.<br />

3.<br />

Het verkrijgen van inzicht in het huidige functioneren<br />

van het watersysteem.<br />

Vervolgens op basis van dit inzicht houvast geven<br />

bij het schatten van het te verwachten functioneren<br />

op grond van autonome ontwikkeling en de effecten<br />

van eventueel aanvullende maatregelen op de waterhuishouding,<br />

de waterkwaliteit en de ecologische<br />

toestand in het waterlichaam ten behoeve van een<br />

weloverwogen besluitvorming.<br />

Het opleveren van een gekalibreerd, gevalideerd en<br />

toegepast modelinstrument of instrumenten voor<br />

het doorrekenen van hydrologische maatregelen en<br />

effecten van maatregelen betreffende emissies en<br />

waterkwaliteit.<br />

Doelstelling 1 en 2 hebben direct betrekking op het “huiswerk”<br />

dat uit de <strong>KRW</strong> is voortgekomen. De derde doelstelling<br />

gaat verder dan hiervoor noodzakelijk is, maar ondersteunt<br />

wel een betere onderbouwing. De derde doelstelling<br />

voorziet ook in een gewenste ontwikkeling voor de<br />

toekomst.<br />

146<br />

1.3 Methodiek<br />

De watersysteemanalyses zijn uitgevoerd voor de waterlichamen<br />

binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap<br />

van Delfl and. Het betreft hier een drietal kleine<br />

waterlichamen in polders (Holierhoekse en Zouteveensepolder,<br />

de Polder van Berkel en de Zuidpolder van Delfgauw)<br />

en een tweetal waterlichamen in de boezem. De<br />

Delfl andse boezem is onderverdeeld in twee lichamen, de<br />

Oost- en de Westboezem. In de watersysteemanalyse zijn<br />

ze vanwege de hoge mate van uitwisseling tussen beiden<br />

gecombineerd tot één te analyseren watersysteem.<br />

Hydrologie & hydrodynamica<br />

Voor hoogwaterstudies (de ABC projecten) zijn de afgelopen<br />

jaren vrij uitgebreid modellen opgetuigd van alle<br />

polders binnen Delfl and en van de boezem. Deze modellen<br />

zijn opgesteld in de modelcodes SOBEK-rr en SOBEK-cf.<br />

SOBEK-rr is een neerslag afvoer model, met SOBEK-cf is de<br />

beweging/verdeling van het oppervlaktewater beschreven.<br />

De poldermodellen kennen een hoger detailniveau<br />

dan de modelbeschrijving van de boezem. Deze modellen<br />

bieden een prima uitgangspunt voor een modelmatig<br />

onderbouwen van het hydrologisch functioneren van<br />

onze waterlichamen, echter ze zijn wel redelijk monodisciplinair<br />

opgesteld (m.a.w. ze zijn alleen geschikt voor het


doorrekenen van pieksituaties, extreem natte situaties,<br />

etc). Daarom zijn de modellen aangepast, zodat ook de<br />

aanvoer van water beschreven wordt. Deze aanpassingen<br />

zijn gebaseerd op interviews met peilbeheerders, verzamelde<br />

gegevens over inlaatgedrag en maalstaten en tot<br />

slot ervaring met vergelijkbare modelleervraagstukken<br />

voor vergelijkbare watersystemen (Rijnland en Waternet).<br />

In de interviews met de peilbeheerders is voor zover bekend<br />

informatie over inlaat van water verzameld, waarna<br />

deze zijn toegevoegd aan het model. De modellen zijn verder<br />

aangepast om ook in principe droogweersituaties te<br />

kunnen simuleren, waarna ook daadwerkelijk meerdere<br />

hydrologische jaren zijn doorgerekend.<br />

Aan het einde van ieder waterlichaam bevindt (of bevinden)<br />

zich een of meerdere gemalen. In de modellen worden<br />

deze gemalen net als in de praktijk vooral gestuurd<br />

op waterpeil. Stijgt het peil, dan wordt er uitgemalen, zakt<br />

het peil teveel, dan wordt er ingelaten. Hierdoor genereert<br />

het model als het ware zelf op basis van neerslag en verdamping<br />

zijn benodigde maalstaat ten behoeve van peilbeheer.<br />

In de praktijk wordt er meestal meer ingelaten,<br />

oftewel doorgespoeld. Aangezien Delfl and (in de meeste<br />

gevallen) ook beschikt over registraties van de uitgeslagen<br />

hoeveelheden water aan de gemalen, is het mogelijk de<br />

extra ingelaten hoeveelheid water voor doorspoelen in te<br />

schatten.<br />

Aan het einde van ieder waterlichaam bevindt (of bevinden)<br />

zich als een soort sluitpost 1 of meerdere gemalen. In<br />

Figuur 1.2: Beschikbare SOBEK-rr en SOBEK-cf modelbeschrijvingen op verschillend detailniveau<br />

de modellen worden deze gemalen net als in de praktijk<br />

vooral gestuurd op waterpeil. Stijgt het peil, dan wordt<br />

er uitgemalen, zakt het peil teveel, dan wordt er ingelaten.<br />

Hierdoor genereert het model als het ware zelf op<br />

basis van neerslag en verdamping zijn benodigde maalstaat<br />

ten behoeve van peilbeheer. In de praktijk wordt<br />

er meestal meer ingelaten, een stukje doorspoelen. Aangezien<br />

Delfl and registraties uitvoert van de uitgeslagen<br />

hoeveelheden water aan de gemalen is het mogelijk die<br />

extra ingelaten hoeveelheid water voor doorspoelen in te<br />

schatten. Uiteindelijk komt het erop neer dat het model<br />

pas een voldoende nauwkeurige beschrijving van het hydrologisch<br />

gedrag van een waterlichaam geeft als de berekende<br />

maalstaat min of meer overeenkomt met de geregistreerde<br />

maalstaat en tegelijkertijd het peil conform<br />

beheer gehandhaafd blijft.<br />

Opgemerkt dient te worden dat van inlaten in polders<br />

vaak niet bekend is hoeveel er wordt ingelaten. De neerslag<br />

is redelijk bekend, evenals verdamping en de hoeveelheid<br />

uitgemalen water. Daarmee verschuift de sluitpost<br />

van de waterbalans van polders naar de inlaten.<br />

Waterbalansen<br />

Waterbalansen zijn op verschillende niveaus op te stellen,<br />

ieder met eigen kenmerken, karakteristieken. Figuur 1.3 illustreert<br />

de verschillende balanstypen en zijn begrenzingen.<br />

Voor de analyses van de boezemwaterlichamen zijn<br />

de totaalbalans van Delfl and en de boezemwaterbalans<br />

opgesteld, voor de polderwaterlichamen de waterbalansen<br />

voor de polders.<br />

147


Figuur 1.3: Verschillende waterbalansen en hun begrenzingen<br />

Herkomst<br />

Een goede aanvullende manier van presenteren van de<br />

hydrologie van een systeem is het uitvoeren van een herkomstberekening.<br />

In een herkomstberekening kunnen<br />

labels (of kleuren) worden toegekend aan (groepen van)<br />

bronnen, of aan regio’s, aan uitwisselingen met het watersysteem.<br />

Met behulp van kleurenkaarten kan dan inzicht<br />

worden gegeven in het voorkomen of het aandeel van water<br />

van zo’n bron, regio of uitwisseling in het hele waterlichaam,<br />

of modelgebied. In feite is de herkomstberekening<br />

niets meer dan een nabewerking op of andersoortige presentatie<br />

van de berekende hydrologie. Maar wel een berekening<br />

die inzichtverhogend werkt. De gekozen labels<br />

variëren per toepassing.<br />

Inzicht in de herkomst van het water per locatie verkrijgen<br />

we vervolgens door een zogenaamde “fractiegrafi ek”<br />

te maken. Dit is een grafi ek waarin de herkomstverdeling<br />

van het water wordt uiteengezet. De onderstaande fi guur<br />

geeft een voorbeeld van zo’n fractiegrafi ek:<br />

De vlakken vertegenwoordigen het aandeel (de fractie)<br />

dat water van die herkomst uitmaakt van het totaal.<br />

Omdat de som van alle fracties altijd 100% bedraagt,<br />

loopt de verticale as tussen 0 en 100%. In het voorbeeld<br />

is te zien dat water uit deelgebied Haagland het grootste<br />

aandeel opeist.<br />

148<br />

Emissies<br />

Voor de <strong>KRW</strong> is in 2006 een zogeheten “Globale Analyse”<br />

uitgevoerd. Per waterlichaam zijn gegevens verzameld<br />

over stofvrachten vanuit verschillende bronnen op het<br />

waterlichaam. Hierbij hebben we gebruik gemaakt van informatie<br />

uit de ERC-<strong>KRW</strong> nationale emissieregistratie (gegevens<br />

voor het jaar 2000), informatie uit het instrument<br />

Waternood (uitspoeling uit de bodem), dat informatie<br />

geeft over de uitspoeling van nutriënten vanuit de bodem<br />

(op basis van grondsoort, landgebruik, grondwatertrap en<br />

belasting) en informatie uit eigen metingen.<br />

In de ERC-<strong>KRW</strong> is voor een groot aantal diffuse bronnen<br />

op basis van kennisregels en geografi sch voorkomen een<br />

schatting gemaakt van de jaarlijkse emissie van een groot<br />

aantal stoffen vanuit een groot aantal potentiële bronsoorten.<br />

De databank is een nationale bron van gegevens,<br />

waaraan Delfl and zelf ook gegevens toelevert. Opgemerkt<br />

dient te worden dat de ERC-<strong>KRW</strong> een nationale database<br />

betreft. Regionalisering van de kengetallen is soms heikel.<br />

Er is gebruik gemaakt van de versie uit 2004 met kengetallen<br />

uit 2000. In de meest recente versie van de emissieregistratie<br />

(oplevering eind 2007) is ons gebied op een<br />

andere manier ingedeeld en zijn de data op meerdere<br />

manieren uit te database te destilleren. Voor toekomstige<br />

toepassingen en actualisering dient bekeken te worden of<br />

de nieuwe ERC de voorkeur verdient boven keuzes die we<br />

nu gemaakt hebben. Wij hebben er op dit moment voor<br />

gekozen voort te borduren op de voor Delfl and opgestelde<br />

Globale Analyse.


Figuur 1.4: Een fractie- of herkomstgrafi ek<br />

De Globale Analyse geeft ons informatie over de belasting<br />

op de waterlichamen op jaarbasis. Deze getallen zijn vertrekpunt<br />

geweest voor de Detailanalyses die Delfl and in<br />

2007 heeft uitgevoerd. Er zijn een paar redenen geweest<br />

waarom we gemeend hebben in te grijpen op de brongegevens<br />

(ERC-<strong>KRW</strong>, Waternood):<br />

•<br />

•<br />

Het hydrologische systeemgedrag van een waterlichaam<br />

verschilt over de seizoenen, of zelfs binnen een<br />

seizoen, afhankelijk van of het nat of droog is. Veel<br />

emissies zijn neerslaggerelateerd, zoals drainage uit de<br />

bodem of inloop vanuit regenwaterriolen. Inlaat van<br />

water vindt voornamelijk in het zomerhalfjaar plaats,<br />

de bulk van de afvoer echter weer in het winterhalfjaar.<br />

Daarom hebben we het noodzakelijk gevonden aan de<br />

uitgangsgetallen een tijdsvariatie toe te kennen. Het<br />

liefst door een emissie van een (groep) bron(nen) te relateren<br />

aan een “bron van water” uit het hydrologische<br />

model. Anders op basis van literatuur.<br />

Daarbovenop hebben we voorafgaande aan het kwantifi<br />

ceren van effecten van maatregelen en ontwikkelingen<br />

al een doorkijk gemaakt naar de soort maatregelen<br />

en ontwikkelingen, waarvan we de effecten<br />

willen kwantifi ceren. Denk hierbij aan bijvoorbeeld<br />

het veranderen van gemengd gerioleerd gebied in ge-<br />

•<br />

•<br />

149<br />

scheiden gerioleerd gebied. Of verandering van areaal<br />

landbouw in natuur of recreatiegebied. Dit heeft ertoe<br />

geleid dat we kentallen uit ERC en Waternood hebben<br />

omgerekend naar oppervlakte gerelateerde eenheden.<br />

Waar dit niet mogelijk bleek zijn de getallen vervangen<br />

door literatuurwaarden of meetgegevens. Bijvoorbeeld<br />

de onderverdeling van vrachten naar type rioolstelsel<br />

bleek niet te extraheren uit de ERC database,<br />

waarop besloten is terug te vallen op gemeten stofconcentraties<br />

in de verschillende typen rioolstelsels.<br />

Ook inlaten van de buiten naar het waterlichaam zijn<br />

een voorname bron. Deze zijn gekwantifi ceerd door<br />

het ingelaten volume (een resultaat uit modelberekeningen)<br />

te vermenigvuldigen met gemeten stofconcentraties.<br />

Het kwantifi ceren van de stofvrachten is gedaan met<br />

een combinatie aan modellen. Meerdere emissiebronnen<br />

zijn hierbij samengevoegd en gerelateerd aan modelknopen<br />

in het neerslag-afvoer model (SOBEK-RR) of<br />

hydrodynamisch model (SOBEK-CF).<br />

Waterkwaliteit<br />

De verzamelde emissiegegevens met tijdverdeling samen<br />

met de hydrologie geven inzicht in de stofstromen over het<br />

jaar binnen de waterlichamen. In het modelinstrumenta-


ium van Delfl and zit ook een waterkwaliteitsmodel, SOBEK-<br />

WQ, waarmee inzicht gekregen kan worden in de rol van<br />

processen in het oppervlaktewater versus stoftransport.<br />

Het model rekent de resulterende stofconcentraties in de<br />

waterlichamen uit. Het huidige model concentreert zich<br />

vooral op transport van stoffen en kent een eenvoudige<br />

proceskinetiek. Met het model is het mogelijk inzicht te<br />

krijgen in dynamiek en verspreiding van de stoffen chloride,<br />

stikstof, fosfor, koper, lood, nikkel en zink binnen het<br />

beheergebied.<br />

Binnen de waterlichamen zijn monsters genomen om<br />

stofconcentraties vast te stellen. Door de gemeten gehaltes<br />

te vergelijken met de door het model berekende concentraties<br />

wordt inzicht gegeven in de kwaliteit van de<br />

emissiegegevens (en de juistheid van de hydrologie).<br />

Kwantifi ceren effecten van maatregelen<br />

Goed begrip van ons huidige watersysteem, van neerslag<br />

afvoer tot aan stofconcentraties, stelt ons in staat<br />

betere uitspraken te doen over de effecten van toekomstige<br />

maatregelen op de toekomstige waterkwaliteit in<br />

onze waterlichamen. Randvoorwaarde hierbij is wel dat<br />

het voldoende mogelijk moet zijn de maatregelen op een<br />

valide manier te vertalen naar een ingreep in het model.<br />

Aan deze randvoorwaarde is voldaan door zoveel mogelijk<br />

gebruik te maken van een geïntegreerd modelinstrumentarium<br />

(in dit geval SOBEK) en waar dat niet zo is (voor<br />

emissies) deze zodanig te ontwerpen dat deze optimaal<br />

aansluit op dat instrumentarium.<br />

Met het instrumentarium zijn analyses uitgevoerd voor<br />

verschillende soorten maatregelen en situaties, zoals:<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

Meteorologisch gemiddelde, natte en droge jaren.<br />

Huidige gebiedsinrichting en autonome inrichting<br />

Autonome ontwikkelingen als aansluiten glastuinbouw<br />

op (druk)riool, effect van huidig mestbeleid,<br />

uitvoeren basisinspanning in stedelijk gebied.<br />

Verschillende inlaatscenario’s (vanuit Brielse meer of<br />

gemaal Dolk voor de boezem, of inlaatvarianten voor<br />

de polders).<br />

Peilopzet – en fl exibel peilbeheer scenario’s.<br />

De resultaten zijn geanalyseerd en getoetst aan de gedefi<br />

nieerde normen.<br />

150<br />

1.4 Overzicht doorgerekende scenario’s<br />

In deze paragraaf is een overzicht opgenomen van de<br />

doorgerekende scenario’s per watersysteemanalyse per<br />

waterlichaam. Zeer beknopt is een opsomming gegeven<br />

van de doorgevoerde maatregelen per scenario in het model<br />

en de aannames die daarbij zijn gemaakt.<br />

In algemene zin is er onderscheid gemaakt in een huidige<br />

en een autonome situatie. Die is voor alle waterlichamen<br />

vergelijkbaar. Vervolgens is per waterlichaam / watersysteemanalyse<br />

een eigen serie doorgerekende scenario’s<br />

opgesteld.<br />

Huidige situatie (0AA)<br />

Basis zijn de ABC modellen.<br />

Ingrepen in het ABC boezemmodel wat betreft hydrologie:<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

Opgedrukte inlaat vanuit het Brielse Meer en/of Rijnland<br />

Opgedrukte maalstaten op dagbasis voor de boezemgemalen,<br />

sturingsregels voor Schiegemaal en Zaaijer<br />

(de 2 gemalen met de grootste afvoer) en de poldergemalen<br />

Schut- en lekverliezen ontbraken. Deze zijn als constanten<br />

ingevoerd op basis van boezembalansgegevens<br />

uit 1994.<br />

Neerslag op en verdamping uit het boezemwater ontbraken<br />

in het model; deze zijn toegevoegd.<br />

Landgebruik onverhard is van enkel gras gedetailleerder<br />

ingevuld.<br />

Verhard oppervlak is nader geanalyseerd; dit heeft in<br />

wijzigingen heeft geleid. Er is een groter aandeel afgekoppeld<br />

oppervlak geïntroduceerd. In het basis ABC<br />

model ging er een te grote vracht naar de awzi’s.<br />

In en uitlaten zijn gescheiden gemodelleerd (vanwege<br />

een bug in het waterkwaliteitsmodel) om de waterbalans<br />

zuiverder te kunnen analyseren.


Ingrepen in de ABC poldermodellen:<br />

-<br />

-<br />

Inlaten toegevoegd en “ingeregeld” op basis van registratie<br />

poldergemalen. Feitelijk het opvullen van de<br />

ontbrekende term onder aanname dat de “overige”<br />

posten goed gekwantifi ceerd zijn.<br />

Sturing van de poldergemalen op basis van aan en afslagpeil.<br />

Emissies – waterkwaliteit:<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

Emissies uit globale analyse geoperationaliseerd voor<br />

boezem totaal. Basis wordt gevormd door de ERC-<strong>KRW</strong><br />

kentallen. Deze zijn echter in de geleverde vorm (massa’s)<br />

meestal ongeschikt voor het kwantifi ceren van effecten<br />

van ingrepen. Daarom zijn de vrachten omgerekend<br />

naar massa per type oppervlak (onverhard gebied,<br />

glastuinbouw, verhard oppervlak en open water).<br />

De emissies zijn toegekend aan (hydrologische stromen<br />

in/op) modelknopen in het neerslag afvoermodel.<br />

Om maatregelen op het gebied van basisinspanning<br />

riolering te kunnen kwantifi ceren zijn de ERC getallen<br />

vervangen door gemeten concentraties in verschillende<br />

typen rioolstelsels (gemengd en (verbeterd) gescheiden).<br />

Om maatregelen op het gebied van landgebruik en<br />

uitspoeling van nutriënten te berekenen is gebruik<br />

gemaakt van kentallen uit NUTRICALC-WATERNOOD, een metamodel<br />

op STONE, dat ook toelevert aan de ERC-<strong>KRW</strong>. De<br />

NUTRICALC kentallen zijn gerelateerd aan bodemtype (klei,<br />

veen, zand) en landgebruik (agrarisch, natuur, overig).<br />

Stofvrachten over de systeemranden (van de waterbalans)<br />

zijn bepaald op basis van afvoer en concentratie<br />

meetreeksen.<br />

Er is een waterkwaliteitsmodel geoperationaliseerd.<br />

Met dit model is het mogelijk stofstromen in het systeem<br />

te bestuderen en concentraties te relateren aan<br />

bron(groep).<br />

Het model richt zich in eerste instantie op chloride, stikstof,<br />

fosfor. Metalen als zink en koper “liften mee”.<br />

Er is een beperkte proceskinethiek geïntroduceerd.<br />

Stikstof kan netto verdwijnen (denitrifi catie) naar de<br />

atmosfeer Fosfor kan bezinken naar de waterbodem en<br />

daar weer vrijkomen. Beide processen zijn afhankelijk<br />

van temperatuur en waterdiepte. Metalen kunnen bezinken.<br />

Nalevering van metalen uit de waterbodem is<br />

nog niet geïmplementeerd.<br />

Met de modellen is de huidige situatie onderzocht. Toetsing<br />

heeft steeds plaatsgevonden aan beschikbare meetgegevens.<br />

Vervolgens zijn scenario’s bepaald en onderzocht.<br />

Autonome ontwikkeling (1AA)<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

151<br />

Glastuinbouw: Het areaal glas met substraatteelt<br />

wordt 100% aangesloten op (druk)riolering, de (gedraineerde)<br />

grondteelt wordt voor 75% aangesloten.<br />

Daarnaast is er geen verandering in totaal glasareaal.<br />

Wel wordt er in geval nodig nog water onttrokken aan<br />

boezem- of polderwater. In het model is dit gesimuleerd<br />

door het areaal glas te reduceren. De belasting<br />

gaat naar awzi’s en die lozen allen niet op het boezemsysteem.<br />

Het betreft hier zowel proceswater als neerslag<br />

op de kassen.<br />

Landbouw: Het huidig beleid aangaande nutriëntemissies<br />

wordt gevolgd. Dit komt grofweg neer op een<br />

reductie van de N vracht met 20%, P 0% (uitkomst<br />

STONE berekening).<br />

Landbouw: De effecten van “uitfaseren” van areaal<br />

landbouwgrond (omvormen landbouwgrond naar natuur<br />

of stedelijke uitbreidingen) worden geschat op<br />

basis van de “Waterkansenkaart 2030”, het “Regionaal<br />

Structuurplan” en de “RR2020”, tenzij detailinvulling<br />

in bestemmingsplannen beschikbaar is. Dit is op polderniveau<br />

geïmplementeerd in het boezemmodel. In<br />

meer detail in de poldermodellen.<br />

Verhard oppervlak: Conform voorgaande wordt de uitbreiding<br />

van stedelijk areaal geïmplementeerd. Aangenomen<br />

wordt dat deze gebieden alle (verbeterd)<br />

gescheiden gerioleerd zijn, dus afwateren naar polder<br />

of boezemwater toe.<br />

Verhard oppervlak: Uitvoeren basisinspanning (meer<br />

berging in rioolstelsel, wijziging in capaciteit rioolgemalen,<br />

wijziging in type rioolstelsel).<br />

(1) Aanname basisinspanning is geheel uitgevoerd<br />

(2015): De gemiddelde berging in rioolstelsels<br />

neemt toe van 7 naar 9 mm bij een gemiddelde rioolgemaalcapaciteit<br />

van 0.7 mm/uur.<br />

(2) Geschat is dat gemengd gerioleerd stelsel met<br />

gemiddeld 0.5% per jaar wordt afgekoppeld. Aanname:<br />

in totaal wordt 10% van het gemengd gerioleerd<br />

gebied straks afgekoppeld.<br />

(3) Door zuiverende voorzieningen als lamellenafscheiders<br />

en bodempassages treedt een voorzuivering<br />

op. Dit resulteert in een kwaliteitsverbetering<br />

voor (verbeterd) gescheiden gerioleerde stelsels (en<br />

aangenomen ook afgekoppelde delen): N 2 mg/l, P<br />

0.3 mg/l, Cu 0.02 mg/l, Pb 0.02 mg/l, Ni 0.005 mg/l,<br />

Zn 0.20 mg/l.<br />

Buiten werking stellen afvalwaterzuiveringsinstallaties<br />

Berkel en Rodenrijs.<br />

Atmosferische depositie: toekomstige luchtkwaliteit.<br />

Aanname is geen verandering hierin.


-<br />

Randvoorwaarden: toekomstige te verwachten waterkwaliteit<br />

aan de boezemranden. Het betreft hier de<br />

inlaat uit het Brielse Meer, de inlaat Dolk vanuit Rijnland<br />

en de randvoorwaarden als gevolg van Schut en<br />

lekverliezen.<br />

Scenario’s boezem<br />

Uitgangspunt voor de scenario’s is steeds de autonome<br />

ontwikkeling.<br />

Gevoeligheid op de glastuinbouw:<br />

-<br />

-<br />

2BA: Glastuinbouw: open grond teelt 50% aangesloten<br />

in plaats van 75%.<br />

2CA: Glastuinbouw: substraatteelt en open grond<br />

teelt 100% aangesloten. Dit komt neer op een nulemissie<br />

uit de glastuinbouwsector, inclusief neerslag.<br />

Natuurvriendelijke oevers:<br />

-<br />

-<br />

2DA: 100% natuurvriendelijke oever aan 1 kant (overal<br />

25% toename breedte profi el) in de waterlichamen<br />

(vispaaiplaatsen niet meegenomen, want niet goed<br />

kwantifi ceerbaar)<br />

2EA: 30% natuurvriendelijke oever aan 1 kant (overal<br />

7,5% toename breedte profi el)<br />

Doorspoelscenario’s:<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

2FA: Veel meer doorspoelen vanuit het Brielse meer<br />

(continu 8 m3/s in de zomer), afvoeren via Vlotwatering<br />

en Parksluizen<br />

2GA: Doorspoelen vanuit Dolk (continu 8 m3/s in de<br />

zomer) in plaats van uit het Brielse Meer, afvoeren<br />

via Vlotwatering en Parksluizen<br />

2HA: Doorspoelen vanuit Brielse Meer en<br />

Dolk (beiden 4 m3/s zomer), afvoeren via<br />

Vlotwatering+Parksluizen<br />

2LA: Alleen nog inlaat in polders voor peilbeheer.<br />

Geen doorspoelen meer.<br />

2NA: Doorspoelen vanuit het Brielse meer (continu 6<br />

m3/s in de zomer), afvoeren 1 m3/s via alle gemalen<br />

van Delfl and met uitzondering van gemaal Westland.<br />

Peilbeheer:<br />

-<br />

2IA: Flexibel peil in regio Midden Delfl and (+10 cm,<br />

-10 cm), inlaat alleen voor peilbeheer, emissies als<br />

autonoom.<br />

152<br />

-<br />

-<br />

2JA: Peilopzet tot 10 cm –maaiveld in Midden <strong>Delfland</strong><br />

(landbouw onmogelijk), inlaat alleen voor peilbeheer,<br />

emissies op natuur<br />

2KA: Peilopzet tot 20 cm –maaiveld in Midden <strong>Delfland</strong>,<br />

inlaat alleen voor peilbeheer, emissies als autonoom<br />

Waterbodem:<br />

-<br />

2OA: Geen nalevering meer mogelijk vanuit de waterbodem.<br />

Meteorologie:<br />

-<br />

0AB/1AB: bovenstaande scenario’s zijn steeds doorgerekend<br />

op gemiddelde hydrologische omstandigheden<br />

(2005). Er is onderzocht of de resultaten<br />

anders zijn in een droog jaar (2006/2003).<br />

Scenario’s polders<br />

Holierhoekse en Zouteveense polder:<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

0AA: huidige situatie<br />

1AA: effect autonome ontwikkeling<br />

0AB/1AB: bovenstaande scenario’s zijn steeds doorgerekend<br />

op gemiddelde hydrologische omstandigheden<br />

(2005). Er is onderzocht of de resultaten<br />

anders zijn in een droog jaar (2006/2003).<br />

2BD: Effect aanleg natuurvriendelijke oever en kadeverbetering<br />

langs de Slinksloot.<br />

2CD: Verleggen hoofd inlaat van het gemaal Vlaardingervaart<br />

naar Schipluiden dorp.<br />

Polder Berkel:<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

0AA: huidige situatie<br />

1AA: effect autonome ontwikkeling<br />

0AB/1AB: bovenstaande scenario’s zijn steeds doorgerekend<br />

op gemiddelde hydrologische omstandigheden<br />

(2005). Er is onderzocht of de resultaten<br />

anders zijn in een droog jaar (2006/2003).<br />

2BD: Effect aanleg natuurvriendelijke oever als geformuleerd<br />

voor de polder.


Zuidpolder Delfgauw:<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

0AA: huidige situatie<br />

1AA01: invoer autonome ontwikkeling glastuinbouwsector<br />

1AA02: idem, plus autonome ontwikkeling stedelijk<br />

en landelijk gebied<br />

1AA03: idem, plus autonome ontwikkeling kwaliteit<br />

inlaatwater (dit scenario is autonome ontwikkeling<br />

totaal 1AA)<br />

1AA04: idem, plus kwaliteit inlaatwater conform<br />

norm<br />

0AB/1AB: bovenstaande scenario’s zijn steeds doorgerekend<br />

op gemiddelde hydrologische omstandigheden<br />

(2005). Er is onderzocht of de resultaten<br />

anders zijn in een droog jaar (2006/2003).<br />

2BC: autonome ontwikkeling met afkoppelen deel<br />

van polder van Pijnacker.<br />

153


2. Watersysteemanalyse West- en Oostboezem<br />

2.1 De waterbalans<br />

De waterbalansen op twee verschillende niveaus, te weten<br />

op afwateringseenheid niveau en op oppervlaktewaterniveau,<br />

op basis van de meteorologie van 2005 zijn gepresenteerd<br />

in tabel 2.1.<br />

2.2 Herkomstanalyse<br />

In deze studie zijn herkomstberekeningen uitgevoerd.<br />

Hiermee is inzicht gekregen hoe het water op iedere tijd<br />

en locatie is samengesteld uit water met verschillende<br />

herkomst. Het aandeel dat water van een bepaalde bron<br />

heeft in het totaal, noemen we de ‘fractie’.<br />

In deze toepassing is onderscheid gemaakt in water met<br />

de volgende herkomst:<br />

•<br />

Schut- en lekverlies: dit is water dat de boezem binnenkomt<br />

door schuttingen en lekkage door sluisdeuren.<br />

Merk op dat alle schut- en lekverliezen uit de Nieuwe<br />

Waterweg afkomstig zijn, en dat daardoor de chloride-<br />

Tabel 2.1a: De waterbalans van Delfl ands afwateringseenheid boezem (voor 2005)<br />

Tabel 2.1b: De oppervlaktewaterbalans van Delfl ands boezem (voor 2005)<br />

154<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

concentraties van de fractie schut- en lekverlies hoog<br />

zullen zijn. Overigens treedt er ook schut- en lekverlies<br />

op aan de grenzen met Rijnland en Schieland, maar dit<br />

zijn uitgaande posten, en vormen dus geen aandeel in<br />

de samenstelling van Delfl ands water.<br />

Inlaat Brielse meer: water dat door Delfl and wordt ingelaten<br />

vanuit het Brielse meer. Dit gebeurt via een<br />

pijpleiding die onder de Nieuwe Waterweg doorloopt.<br />

Water uit het Brielse meer is van een goede kwaliteit.<br />

Inlaat Rijnland: water dat door Delfl and wordt ingelaten<br />

vanuit het naburige hoogheemraadschap van<br />

Rijnland. Het inlaatpunt, gemaal de Dolk, ligt ter hoogte<br />

van Leidschendam.<br />

Neerslag Boezem: neerslagwater dat direct op de boezem<br />

valt.<br />

Oostboezem Haagland: water dat afkomstig is uit het<br />

Noordwestelijke kwadrant van het beheersgebied: de<br />

regio Den Haag. Omdat dit een verstedelijkt gebied is<br />

hebben we de fractie een roodachtige kleur gegeven.<br />

IN miljoen m 3<br />

UIT miljoen m 3<br />

Inlaat Brielse meer 9,0 2,6% Lozing boezemgemalen -119,5 -34,8%<br />

Inlaat Den dolk 0,0 0,0% Lozing op buitenwater + RWA awzi -21,1 -6,1%<br />

Kwel 12,6 3,7% Wegzijging -14,7 -4,3%<br />

Schut en lekwater 16,6 4,8% Schut en lekwater -3,3 -1,0%<br />

DWA Berkel+Rodenrijs 0,6 0,2% Verdamping boezem -4,0 -1,2%<br />

Neerslag boezem 4,6 1,3% Verdamping verhard gebied -16,3 -4,8%<br />

Neerslag polders 300,4 87,4% Verdamping onverhard gebied -134,3 -39,1%<br />

Verdamping/gebruik kassen -14,8 -4,3%<br />

Verdamping open water polders -11,0 -3,2%<br />

Onttrekking Schieland 0,0 0,0%<br />

Bergingsverandering -3,1 -0,9%<br />

Sluitfout -1,7 -0,5%<br />

IN miljoen m 3<br />

UIT miljoen m 3<br />

Inlaat Brielse meer 9,0 5,0% Lozing boezemgemalen -123,4 -68,6%<br />

Inlaat Den dolk 0,0 0,0%<br />

Schut en lekwater 16,57 9,2% Schut en lekwater -3,3 -1,9%<br />

Oostboezem Haagland 32,3 17,9% Oostboezem Haagland -8,7 -4,8%<br />

Oostboezem Oostland 49,8 27,7% Oostboezem Oostland -19,0 -10,6%<br />

Westboezem Westland 28,4 15,8% Westboezem Westland -6,6 -3,7%<br />

Westboezem Midden-Delfl and 39,2 21,8% Westboezem Midden-Delfl and -14,7 -8,2%<br />

Neerslag boezem 4,6 2,6% Verdamping boezem -4,0 -2,2%<br />

Onttrekking Schieland 0,0 0,0%<br />

Bergingsverandering 0,0<br />

Sluitfout 0,0<br />

Totaal 179,7 -179,8


•<br />

•<br />

•<br />

Oostboezem Oostland: water dat afkomstig is uit het<br />

Noordoostelijke kwadrant van het beheersgebied: het<br />

gebied rond Delft en Pijnacker.<br />

Westboezem Westland: water dat afkomstig is uit het<br />

Zuidwestelijke kwadrant van het beheersgebied: het<br />

kassengebied. Deze fractie hebben we geel gekleurd.<br />

Westboezem Midden-Delfl and: water dat afkomstig<br />

is uit het Zuidoostelijke kwadrant van het beheersgebied.<br />

Tot slot is er nog een fractie “Initieel”: water dat bij het<br />

begin van de simulatieberekening al in de modelschematisatie<br />

aanwezig was, en waarvoor we dus geen herkomst<br />

kunnen vaststellen. De snelheid waarmee deze fractie verdwijnt,<br />

is overigens een goede indicator voor de verblijftijd<br />

van het water in de boezem.<br />

Enkele karakteristieke herkomstfi guren voor de boezem<br />

zijn gepresenteerd in fi guur 2.2.<br />

Opvallend is dat in aandeel een vrij hoog percentage<br />

schut- en lekwater in de Oostboezem wordt aangetroffen.<br />

Figuur 2.2: Karakteristieke herkomstfi guren in de boezem (voor 2005)<br />

De schattingen zijn gebaseerd op onderzoek uit de jaren<br />

negentig, maar zouden ook momenteel niet onrealistisch<br />

zijn. De hoeveelheid schut- en lekwater bij de Parksluizen<br />

overstijgt in de zomermaanden ruimschoots de hoeveelheid<br />

die er wordt uitgemalen. Dit is de verklaring voor het<br />

grote aandeel gedurende de zomerperiode in de zuidelijke<br />

Schie. Omdat dit zelden leidt tot hoge chlorideconcentraties,<br />

wordt vermoedelijk in de schutkolk water uit de<br />

“zoete bovenlaag” in de Nieuwe Waterweg “aangezogen”.<br />

Daarmee heeft Delfl and geluk.<br />

Water blijft goeddeels in de eigen “zone” hangen. Haags<br />

water in Den Haag, Midden Delfl and vooral in Midden<br />

Delfl and en Westland water vooral in het Westland.<br />

Inlaat vanuit het Brielse meer wordt nauwelijks aangetroffen<br />

in de Oostboezem. Het komt vooral ten goede aan<br />

het Westland. De sturende factor hierin is inzet van gemaal<br />

Vlotwatering.<br />

155


2.3 Resultaten stofstroomanalyse op boezemniveau<br />

Stikstof<br />

In de fi guren 2.2a-c zijn een drietal karakteristieke belastingprofi<br />

elen voor Delfl ands boezemgebied als totaal gepresenteerd<br />

voor respectievelijk de huidige, de autonome<br />

situatie en voor een doorspoelvariant.<br />

Figuur 2.2a: Belastingprofi el stikstof naar bron in de huidige situatie (0AA,<br />

totaal 1128 ton)<br />

Figuur 2.2b: Belastingprofi el stikstof naar bron in de autonome situatie<br />

(1AA, totaal 522 ton)<br />

156<br />

Figuur 2.2c: Belastingprofi el stikstof naar bron in doorspoelscenario 2HA<br />

(2HA, totaal 759 ton)<br />

De belangrijkste bron van stikstof is de glastuinbouwsector,<br />

bijna 50%. In oppervlakte uitgedrukt beslaat het aantal<br />

hectare glas ongeveer 13% van het boezemstelsel. Naar<br />

verhouding levert deze bron dus een zeer forse emissie.<br />

Vooral in het Westland (Westboezem) zal deze bron dominant<br />

zijn. Autonoom beleid is dat de glastuinbouw aangesloten<br />

wordt op het riool. Na realisatie hiervan zal de<br />

emissie vanuit de glastuinbouw op het open water naar<br />

verwachting fors afnemen.<br />

De tweede bron van stikstof in de huidige situatie betreft<br />

uitspoeling uit de bodemkolom (circa 30%). Iets minder<br />

dan de helft van het onverharde oppervlak in Delfl and is<br />

in gebruik als landbouwgrond. Autonome ontwikkeling in<br />

het gebied is een gedeeltelijk “uitfaseren van landbouw”<br />

door groenontwikkeling en uitbreiding van het oppervlak<br />

stedelijk gebied, beiden met een lagere emissie. Daarnaast<br />

zal de emissie uit de landbouw afnemen als gevolg<br />

van autonoom mestbeleid. De autonome ontwikkeling in<br />

dit gebied zal een reduceren van de stikstofvracht vanuit<br />

de bodem inhouden. Ondanks al deze te verwachten<br />

reducties in absolute zin zal bodemuitspoeling naar verwachting<br />

de “rol” van belangrijkste bron in relatieve zin<br />

overnemen van de glastuinbouwsector (zie fi guur 2.2b).<br />

Als gevolg van natuurlijke processen (denitrifi catie) verdwijnt<br />

er veel stikstof uit het oppervlaktewater (ongeveer<br />

1/3 deel). Dit is (o.a.) een temperatuurgerelateerd natuurlijk<br />

fenomeen. Hoe langer de verblijftijd, hoe meer ondie-


pe sloten met anaërobe waterbodems, hoe meer natuurvriendelijke<br />

oevers, des te meer stikstof zal er verdwijnen.<br />

Met een jaargemiddeld verdwijnen van circa 1/3 deel mag<br />

verwacht worden dat het procesmatig verdwijnen van<br />

stikstof (naar de atmosfeer; de karakteristieke luchtbelletjes<br />

in het oppervlaktewater) in het zomerhalfjaar circa<br />

50% bedraagt.<br />

Bij de doorgerekende extreme doorspoelscenario’s (bijvoorbeeld<br />

fi guur 2.2c) neemt de belasting van het systeem<br />

weer toe (en de verblijftijd af) als gevolg van de grotere<br />

inlaat.<br />

Regionaal en lokaal kunnen zich grote verschillen voordoen,<br />

zowel in de huidige als in de autonome situatie.<br />

Dit wordt geïllustreerd door fi guur 2.3. In deze fi guur zijn<br />

profi elen van zomergemiddelde stikstofconcentraties gepresenteerd<br />

voor de huidige situatie en de autonome situatie.<br />

Duidelijk zichtbaar is de forse verbetering die zich voordoet<br />

in de autonome ontwikkeling. In de huidige situatie<br />

springt vooral het Westland eruit als gebied waar de norm<br />

(1.8 mg N/l) het meest overschreden wordt. Zomergemiddelde<br />

concentraties boven de 6 mg/l zijn hier eerder regel<br />

dan uitzondering. In de autonome situatie zien we dat als<br />

gevolg van emissiereductie uit de glastuinbouw in combinatie<br />

met doorspoelen in deze regio voor een groot deel<br />

zelfs de norm haalbaar is. De norm lijkt ook realiseerbaar<br />

in de regio Haagland. Normoverschrijding blijft in Midden<br />

Delfl and, de regio Delft en in de Schie.<br />

Figuur 2.3: Zomergemiddeld stikstofprofi el voor scenario 0AA (huidig 2005; linker fi guur) en 1AA (autonoom 2005; rechter fi guur)<br />

157


Fosfor<br />

In de fi guren 2.4a-c zijn een drietal karakteristieke belastingprofi<br />

elen voor Delfl ands boezemgebied als totaal gepresenteerd<br />

voor respectievelijk de huidige, de autonome<br />

situatie en voor een doorspoelvariant.<br />

Belangrijkste bronnen van fosfor in de huidige situatie be-<br />

Figuur 2.4a: Belastingprofi el fosfor naar bron in de huidige situatie (0AA,<br />

totaal 120 ton)<br />

Figuur 2.4b: Belastingprofi el fosfor naar bron in de autonome situatie (1AA,<br />

totaal 70 ton)<br />

158<br />

Figuur 2.4c: Belastingprofi el fosfor naar bron in doorspoelscenario 2HA<br />

(2HA, totaal 95 ton)<br />

treffen uitspoeling uit de bodem (circa 45%) en emissies<br />

vanuit de glastuinbouwsector (circa 40%), gezamenlijk<br />

goed voor meer dan 80% van de huidige belasting van het<br />

oppervlaktewater.<br />

Van de uitspoeling uit de bodemkolom levert als landbouwgrond<br />

in gebruik zijnde percelen de belangrijkste<br />

bijdrage. Circa de helft van het onverharde oppervlak in<br />

Delfl and is in gebruik als landbouwgrond, circa tweederde<br />

van de belasting uit onverhard gebied is hieruit afkomstig.<br />

Autonome ontwikkeling in het gebied is een gedeeltelijk<br />

“uitfaseren van landbouw” door groenontwikkeling<br />

en uitbreiding van het oppervlak stedelijk gebied, beiden<br />

met een lagere emissie. Daarnaast zal de emissie uit de<br />

landbouw afnemen als gevolg van autonoom mestbeleid.<br />

De autonome ontwikkeling in dit gebied zal een reduceren<br />

van de stikstofvracht vanuit de bodem inhouden (als<br />

gevolg van ander grondgebruik en gereduceerd onverhard<br />

oppervlak).<br />

De glastuinbouwsector beslaat in hectares circa 13% van<br />

het oppervlak van Delfl and, de totale emissiebijdrage<br />

bedraagt circa 40%. Naar rato van oppervlak is glastuinbouw<br />

daarom de voornaamste bron. Autonoom beleid is<br />

dat de glastuinbouw aangesloten wordt op het riool. Na<br />

realisatie hiervan zal de emissie vanuit de glastuinbouw<br />

op het open water naar verwachting fors afnemen.<br />

De derde bron betreft afspoeling van het verhard opper-


vlak exclusief het deel dat naar awzi’s verdwijnt.<br />

Inlaat, inclusief schut- en lekverliezen, is nu nog een kleine<br />

bron. Doorgerekende doorspoelscenario’s (zie bijvoorbeeld<br />

fi guur 2.4c) laten zien dat bij doorspoelen deze bron aan<br />

relevantie toeneemt. Zeker indien wordt ingelaten vanuit<br />

Rijnland.<br />

Netto verdwijnt er in Delfl and als gevolg van processen<br />

circa 5% van de fosfor belasting op het oppervlaktewatersysteem<br />

naar de waterbodem. Dit komt neer op een netto<br />

verdwijnen in de winterperiode en een netto naleveren in<br />

de zomermaanden. Behalve temporele variatie zal ook de<br />

geografi sche variatie zeer groot zijn. In een veenpolder als<br />

de Holierhoekse en Zouteveensepolder is op jaarbasis een<br />

netto naleveren van meer dan ruim 65% gevonden, terwijl<br />

in een diepe droogmakerij er op jaarbasis juist 25% verdwijnt<br />

(zie hiervoor ook de resultaatbeschrijvingen van de<br />

kleine waterlichamen).<br />

Regionaal en lokaal kunnen zich grote verschillen voordoen,<br />

zowel in de huidige als in de autonome situatie.<br />

Figuur 2.5 illustreert dit. In deze fi guur zijn zomergemiddelde<br />

fosfor concentratieprofi elen gepresenteerd voor de<br />

huidige situatie en de autonome situatie.<br />

Duidelijk zichtbaar is de forse verbetering die zich voordoet<br />

in de autonome ontwikkeling. In de huidige situatie<br />

wordt in vrijwel de hele boezem niet aan de norm voldaan<br />

(0.3 mg P/l), maar springt vooral de hele Westboezem<br />

en regio Delft eruit. Zomergemiddelde concentraties<br />

boven de 1 mg P/l zijn hier heel normaal. In de autonome<br />

situatie zien we dat als gevolg van emissiereductie de gestelde<br />

norm dichterbij komt maar nog vrijwel nauwelijks<br />

gehaald wordt. De grootste sprong voorwaarts wordt gevonden<br />

in de regio Westland. Midden Delfl and en de regio<br />

Delft blijven een knelpunt.<br />

Figuur 2.5:.Zomergemiddeld fosfor profi el voor scenario 0AA (huidig 2005; linker fi guur) en 1AA (autonoom 2005; rechter fi guur)<br />

159


Chloride<br />

In de fi guren 2.6a-c een drietal karakteristieke belastingprofi<br />

elen voor Delfl ands boezemgebied als totaal gepresenteerd<br />

voor respectievelijk de huidige, de autonome<br />

situatie en voor een doorspoelvariant.<br />

Figuur 2.6a: Belastingprofi el chloride in de huidige situatie (0AA, totaal 19<br />

miljoen kg)<br />

Figuur 2.6b: Belastingprofi el chloride in de autonome situatie (1AA, totaal<br />

17 miljoen kg)<br />

160<br />

Figuur 2.6c: Belastingprofi el chloride in doorspoelscenario 2HA (2HA, totaal<br />

32 miljoen kg)<br />

De belangrijkste chloridebronnen in de huidige situatie<br />

zijn uitspoeling uit de bodem en schut- en lekverliezen.<br />

Waar schut- en lekverliezen als “in-post” nog geen 5%<br />

van de waterbalans uitmaakt, bepaalt het voor circa 35%<br />

de chloridebalans. Het grootste deel hiervan komt bij de<br />

Parksluizen het beheergebied van Delfl and binnen, wat<br />

tot een zoutgradiënt over de Schie leidt. Deze “zoutindringing”<br />

is terug te dringen door beperken van schut- en<br />

lekverliezen, “slimmere” inzet van gemaal Parksluizen (of<br />

Schiegemaal), of een grotere hoeveelheid doorspoelen,<br />

ook na de zomer. De hoogste chlorideconcentraties onder<br />

reguliere omstandigheden (2003 betrof een uitzonderlijk<br />

geval) worden opvallend genoeg vaak gevonden in de periode<br />

oktober - november. In deze periode wordt gemaal<br />

Parksluizen minder ingezet, waardoor schutverliezen<br />

naar binnen toe dominant kunnen worden. Een tweetal<br />

voorbeeldprofi elen voor de huidige situatie zijn te zien in<br />

fi guur 2.7.


Figuur 2.7: Gemiddeld (links) en maximaal (rechts) chlorideprofi el voor scenario 0AA (huidig, 2005)<br />

De berekening van de autonome ontwikkeling laat een<br />

afname van de belasting zien met zo’n 10%, voornamelijk<br />

veroorzaakt door afkoppeling van de glastuinbouwsector.<br />

Of dit realistisch is valt te betwijfelen. Effecten van een<br />

eventueel stoppen van de grondwateronttrekking door<br />

DSM en toename van de verzilting aan de systeemranden<br />

(bijv voor schut- en lekverliezen) is niet in de analyse meegenomen<br />

en kunnen deze afname teniet doen of zelfs leiden<br />

tot een toename. Chloride is geen aandachtsstof voor<br />

de <strong>KRW</strong> en daarom verder buiten beschouwing gelaten.<br />

Bij de doorspoelscenario’s neemt de belasting vaak weer<br />

fors toe als gevolg van de grotere inlaat. In fi guur 2.6c<br />

is een van de doorgerekende varianten gepresenteerd,<br />

waarin de belasting van 17 kiloton toeneemt tot 32 kiloton.<br />

De toename komt geheel ten laste van inlaat uit Brielse<br />

meer en Rijnland.<br />

161


2.4 Resultaten stofconcentraties Westboezem<br />

In de Westboezem zijn een drietal <strong>KRW</strong> meetpunten gedefi<br />

nieerd. De resultaten van de detailanalyse zijn getoetst<br />

aan de individuele metingen op deze locaties en gewogen<br />

gemiddeld.<br />

Stikstof<br />

[mg N/l] of [ton]<br />

Referentie metingen huidig<br />

(2005-2006)<br />

Jaarvracht<br />

boezem<br />

totaal<br />

[ton]<br />

162<br />

Stikstof<br />

De samengevatte resultaten na toetsing zijn gepresenteerd<br />

in tabel 2.2.<br />

Westland Midden-<br />

Delfl and<br />

OW004001<br />

Zweth<br />

Dorpskade<br />

zomer [mg<br />

N/l]<br />

OW056000<br />

Groote<br />

Gantel<br />

zomer [mg<br />

N/l]<br />

OW026000<br />

Vlaardingervaart<br />

zomer [mg<br />

N/l]<br />

Westboezem<br />

gewogen<br />

zomer<br />

[mg/l]<br />

6.4 6.7 5.8 6.3 6.4<br />

0AA: huidig 2005 1160 6.0 6.9 6.4 6.5 6.1<br />

0AB: huidig 2006 1156 5.4 6.4 5.8 5.9<br />

1AA: autonoom 2005 = REFERENTIE 546 2.5 2.4 3.5 2.8 2.9<br />

1AB: autonoom 2006 549 2.0 2.1 2.6 2.2<br />

2BA: gevoeligheid glas 1 602 2.7 3.0 3.6 3.1 3.1<br />

2CA: gevoeligheid glas 2 (0 emissie) 486 2.3 1.9 3.4 2.5 2.7<br />

2DA: 100% realisatie natuurvriendelijke<br />

oevers<br />

544 2.2 2.1 3.1 2.5 2.6<br />

2EA: 30% realisatie natuurvriendelijke<br />

oevers<br />

544 2.4 2.3 3.4 2.7 2.8<br />

2FA: extra spoelen Brielse meer 753 2.0 2.0 2.6 2.2 2.5<br />

2GA: extra spoelen Dolk 805 2.2 2.2 2.9 2.4 2.7<br />

2HA: extra spoelen Brielse meer +<br />

Dolk<br />

779 2.1 2.1 3.0 2.4 2.7<br />

2IA: Flexibel peilbeheer Midden-<br />

Delfl and<br />

2JA: peilopzet 10cm-mv Midden-<br />

Delfl and<br />

2KA: peilopzet 20cm-mv Midden-<br />

Delfl and<br />

2LA: inlaat polders enkel voor peilbeheer<br />

543 2.4 2.4 2.9 2.6 2.7<br />

510 2.4 2.4 2.8 2.5 2.7<br />

542 2.4 2.4 3.0 2.6 2.7<br />

543 2.2 2.2 2.6 2.3 2.6<br />

2NA: gedistribueerd extra spoelen 683 2.0 2.0 2.4 2.1 2.5<br />

2XX: wegvangen vis 546 2.2 2.1 3.2 2.5 2.6<br />

Tabel 2.2: Stikstof in de Westboezem per scenario<br />

Norm: 1.8 mg N/l zomergemiddeld, groen voldoet aan normtoetsing, oranje voldoet niet aan normtoetsing, geel voldoet bijna aan normtoetsing<br />

Westboezem<br />

gewogen<br />

jaar<br />

[mg/l]


Figuur 2.8: De scenario’s tegen het licht gehouden voor stikstof (zomergemiddelde)<br />

stikstof totaal in mgN-l<br />

14<br />

13<br />

12<br />

11<br />

10<br />

9<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

jan-05<br />

Figuur 2.9: Concentratieprofi elen voor stikstof in de diverse scenario’s<br />

jan-06<br />

163<br />

norm 1.8<br />

0AA: Huidig 2005<br />

0AB: Huidig 2006<br />

Meetgegevens gewogen Westland<br />

Meetgegevens gewogen Midden<br />

<strong>Delfland</strong><br />

1AA: Autonoom 2005<br />

1AB: Autonoom 2006<br />

2DA: NVO's 100% 2005<br />

2FA: Doorspoel Brielse Meer 2005<br />

2IA: Flexpeil Miden <strong>Delfland</strong> 2005<br />

2NA: Gedistribueerd doorspoelen 2005


In fi guur 2.8 zijn de resultaten van alle doorgerekende scenario’s<br />

en effecten van aanvullende maatregelen gepresenteerd.<br />

In fi guur 2.9 zijn rekenresultaten van het concentratieverloop<br />

over het jaar gepresenteerd ten opzichte<br />

van metingen in het waterlichaam en in de boezem.<br />

In geen van de scenario’s wordt in de Westboezem de norm<br />

gehaald. Wel mag uitgegaan worden van ruimschoots een<br />

halvering van de stikstofconcentraties ten opzichte van de<br />

huidige situatie.<br />

De zomerhalfjaargerelateerde norm wordt niet bereikt<br />

als gevolg van hoge concentraties in de maanden april en<br />

mei. In deze maanden is de uitspoeling van nutriënten uit<br />

de bodem nog hoog en is als gevolg van een nog lagere<br />

watertemperatuur het verdwijnen als gevolg van processen<br />

nog relatief laag. In de rest van de zomerperiode<br />

wordt de norm wel degelijk bereikt.<br />

Doorspoelen resulteert in lagere stikstofconcentraties,<br />

maar tegelijkertijd neemt zowel de belasting van het oppervlaktewater<br />

als de afwenteling naar buiten er door<br />

toe. Gedistribueerd doorspoelen resulteert voor stikstof<br />

in het beste resultaat. Bij doorspoelen wordt ook het<br />

zelfreinigende vermogen van het eigen watersysteem<br />

minder benut. Het is daarom maar zeer de vraag of verhoogd<br />

doorspoelen als duurzame maatregel kan worden<br />

bestempeld.<br />

De invloed van natuurvriendelijke oevers op de stikstofconcentraties<br />

in de boezem is klein. Dit valt binnen de<br />

verwachting. De positieve bijdrage van inrichting van natuurvriendelijke<br />

oeverzones moet vooral gezocht worden<br />

in verbetering van habitat geschiktheid voor ecologie.<br />

De invloed van peilbeheersmaatregelen op de stikstofconcentraties<br />

in de boezem is klein.<br />

164<br />

De kalibratie van het model op de huidige situatie van<br />

2005 is beoordeeld als goed. De verifi catie op 2006 laat in<br />

de zomermaanden lagere berekeningsresultaten zien dan<br />

daadwerkelijke metingen.<br />

Een belasting van 1100 ton stikstof per jaar komt bij een<br />

open water oppervlak (in polders en boezem) van 2110 ha<br />

overeen met circa 52 g/m 2 /jaar. In 2005 gaat er exclusief<br />

verdamping zo’n 145 miljoen m 3 water door boezem en<br />

polderwater om. Bij een belasting van 1100 ton stikstof<br />

per jaar komt dit grofweg overeen met een gemiddelde<br />

jaarconcentratie van 7.6 mg/l voor het oppervlaktewater<br />

in Delfl and (polder en boezem). In de autonome situatie<br />

halveert de belasting ongeveer, wat resulteert in een gemiddelde<br />

jaarconcentratie onder de 4 mg/l.


Fosfor<br />

De samengevatte resultaten na toetsing zijn gepresenteerd<br />

in tabel 2.3.<br />

Fosfor<br />

[mg P/l] of [ton]<br />

Jaarvracht<br />

boezem<br />

totaal<br />

[ton]<br />

Westland Midden<br />

Delfl and<br />

OW004001<br />

Zweth<br />

Dorpskade<br />

zomer [mg<br />

N/l]<br />

165<br />

OW056000<br />

Groote Gantel<br />

zomer [mg<br />

N/l]<br />

OW026000<br />

Vlaardingervaart<br />

zomer [mg<br />

N/l]<br />

Westboezemgewogen<br />

zomer<br />

[mg/l]<br />

Referentie metingen huidig (2005-2006) 1.18 1.15 1.00 1.09 0.97<br />

0AA: huidig 2005 121 1.00 1.02 1.24 1.09 0.89<br />

0AB: huidig 2006 122 0.86 0.84 1.06 0.92<br />

1AA: autonoom 2005 = referentie 74 0.58 0.46 0.95 0.67 0.57<br />

1AB: autonoom 2006 73 0.38 0.33 0.62 0.45<br />

2BA: gevoeligheid glas 1 79 0.60 0.54 0.96 0.70 0.60<br />

2CA: gevoeligheid glas 2 (0 emissie) 69 0.55 0.39 0.95 0.63 0.55<br />

2DA: 100% realisatie natuurvriendelijke<br />

oevers<br />

Westboezemgewogen<br />

jaar<br />

[mg/l]<br />

74 0.52 0.43 0.89 0.61 0.53<br />

2EA: 30% realisatie natuurvriendelijke oevers 74 0.56 0.45 0.93 0.65 0.56<br />

2FA: extra spoelen Brielse meer 86 0.18 0.16 0.55 0.30 0.34<br />

2GA: extra spoelen Dolk 110 0.34 0.38 0.59 0.44 0.42<br />

2HA: extra spoelen Brielse meer + Dolk 98 0.28 0.28 0.76 0.44 0.43<br />

2IA: Flexibel peilbeheer Midden-Delfl and 74 0.57 0.46 0.75 0.59 0.53<br />

2JA: peilopzet 10cm-mv Midden-Delfl and 65 0.57 0.46 0.71 0.58 0.53<br />

2KA: peilopzet 20cm-mv Midden-Delfl and 73 0.57 0.46 0.78 0.61 0.53<br />

2LA: inlaat polders enkel voor peilbeheer 74 0.52 0.44 0.68 0.55 0.51<br />

2NA: gedistribueerd extra spoelen 79 0.22 0.16 0.32 0.24 0.30<br />

2XX: wegvangen vis 74 0.48 0.36 0.85 0.57 0.47<br />

Tabel 2.3: Fosfor in de Westboezem per scenario<br />

Norm: 0.3 mg P/l zomergemiddeld, groen voldoet aan normtoetsing, geel voldoet bijna aan norm, oranje voldoet niet aan norm


Figuur 2.10: De scenario’s tegen het licht gehouden voor fosfor<br />

fosfor totaal in mgP-l<br />

1,5<br />

1,4<br />

1,3<br />

1,2<br />

1,1<br />

1<br />

0,9<br />

0,8<br />

0,7<br />

0,6<br />

0,5<br />

0,4<br />

0,3<br />

0,2<br />

0,1<br />

0<br />

jan-05<br />

jan-06<br />

Figuur 2.11: Concentratieprofi elen fosfor in de diverse scenario’s.<br />

166<br />

norm 0.3<br />

0AA: Huidig 2005<br />

0AB: Huidig 2006<br />

Meetgegevens gewogen Westland<br />

Meetgegevens gewogen Midden<br />

<strong>Delfland</strong><br />

1AA: Autonoom 2005<br />

1AB: Autonoom 2006<br />

2DA: NVO's 100% 2005<br />

2FA: Doorspoel Brielse Meer 2005<br />

2IA: Flexpeil Miden <strong>Delfland</strong> 2005<br />

2NA: Gedistribueerd doorspoelen 2005


In fi guur 2.10 zijn de resultaten van alle doorgerekende<br />

scenario’s en effecten van aanvullende maatregelen gepresenteerd.<br />

In fi guur 16 zijn rekenresultaten van het concentratieverloop<br />

over het jaar gepresenteerd ten opzichte<br />

van metingen in het waterlichaam en in de boezem.<br />

Een belasting van 120 ton fosfor per jaar komt bij een open<br />

water oppervlak (in polders en boezem) van 2110 hectare<br />

overeen met circa 6 g/m 2 /jaar. Water met een dergelijke<br />

hoge belasting valt te kwalifi ceren als zeer eutroof. In 2005<br />

gaat er exclusief verdamping zo’n 145 miljoen m 3 water<br />

door boezem en polderwater om. Bij een belasting van 125<br />

ton fosfor per jaar komt dit overeen met een jaargemiddelde<br />

oppervlaktewater concentratie (in boezem en polder)<br />

van 0.9 mg/l.<br />

Ook in de autonome situatie bedraagt de belasting nog<br />

een kleine 4 g/m 2 /jaar, wat overeenkomt met een geschat<br />

jaargemiddeld concentratieniveau van iets minder dan<br />

0.6 mg/l.<br />

De waargenomen concentraties in Delfl ands boezem en<br />

polderwater zijn in de zomermaanden momenteel fors<br />

hoger (gemiddeld circa 1 mg/l) dan de huidige MTR (0.15<br />

mg P/l) en de voorgestelde norm van 0.3 mg P/l. Bij huidig<br />

beheer dient de emissiereductie circa twee keer zo<br />

hoog te zijn dan nu uit autonoom beleid voortvloeit. Het<br />

is maar zeer de vraag of dit een realistisch gegeven is. De<br />

“achtergrondbelasting” uit veengebieden levert een forse<br />

bijdrage aan de autonome belasting.<br />

De invloed van natuurvriendelijke oevers op de fosforconcentraties<br />

in de boezem is klein. Dit valt binnen de<br />

verwachting. De positieve bijdrage van inrichting van natuurvriendelijke<br />

oeverzones moet vooral gezocht worden<br />

in verbetering van habitat geschiktheid voor ecologie.<br />

Ook de invloed van peilbeheersmaatregelen op de fosforconcentraties<br />

in de boezem is klein.<br />

De kalibratie van het model op de huidige situatie van<br />

2005 is voor de Westboezem beoordeeld als redelijk. De<br />

verifi catie op 2006 laat in de zomermaanden lagere berekeningsresultaten<br />

zien dan daadwerkelijke metingen. Dit<br />

valt waarschijnlijk toe te schrijven aan niet gemodelleerde<br />

heterogeniteit in fosforemissies uit de glastuinbouwsector<br />

in de nabijheid van de <strong>KRW</strong> referentiepunten (Westland)<br />

en een grotere invloed van nalevering van fosfor uit<br />

de waterbodem (in de omgeving) van de Vlaardingervaart<br />

dan in het model beschreven. In het boezemmodel is namelijk<br />

in tegenstelling tot de detailmodellen van de klei-<br />

ne waterlichamen uitgegaan van uniforme emissiegegevens<br />

uit glastuinbouw en een uniforme beschrijving van<br />

de interactie met de waterbodem. In de omgeving van de<br />

Vlaardingervaart bevinden zich meer veengronden dan<br />

elders in Delfl and. Een hogere nalevering uit de waterbodem<br />

in de zomerperiode is dan realistisch.<br />

Uit de fi guren 2.10 en 2.11 blijkt dat bij optimaliseren van<br />

het doorspoelen ondanks een verhoging van de systeembelasting<br />

het mogelijk blijkt aan de norm van 0.3 mg P/l te<br />

voldoen in de Westboezem.<br />

Zonder doorspoelen zien we dat de concentraties in de<br />

zomerperiode hoger zijn dan in de winterperiode. Dit is<br />

tegengesteld aan de waarnemingen voor stikstof. De verklaring<br />

hiervoor is dat er in de winter een netto verdwijnen<br />

van fosfor naar de waterbodem plaatsvindt en in de<br />

zomermaanden niet, of zelfs sprake is van netto nalevering.<br />

De proceskinetiek van fosfor is momenteel dermate<br />

grof in de modellen ingebouwd en de invloed van de<br />

waterbodem is dermate complexe materie dat dit nader<br />

onderzoek vereist, alvorens hier harde conclusies aan te<br />

verbinden.<br />

In de doorspoelvarianten zien we een afname van het<br />

netto verdwijnen. Dit houdt in dat de waterbodem binnen<br />

Delfl and netto minder oplaadt (gunstig), maar dat er<br />

tegelijkertijd ook meer wordt afgewenteld naar “buiten”.<br />

Het is maar zeer de vraag of we verhoogd doorspoelen<br />

daarom kunnen kwalifi ceren als duurzame maatregel.<br />

Afgezien van de (extreme) doorspoelscenario’s is de discrepantie<br />

tussen waargenomen concentraties en norm<br />

voor fosfaat groter dan voor stikstof. Bovendien is de rol<br />

van de waterbodem voor fosfaat een wat onzekere factor.<br />

Voor de <strong>KRW</strong> volstaat met het oog op het beperken van de<br />

primaire productie (algenbloei) echter het bereiken van<br />

een van beide nutriëntnormen. Het lijkt daarom zinvoller<br />

in te zetten op een limitatie van stikstof voor algenbloei<br />

dan voor fosfaat.<br />

167


2.5 Resultaten stofconcentraties Oostboezem<br />

In de Oostboezem zijn een drietal <strong>KRW</strong> meetpunten gedefi<br />

nieerd. De resultaten van de detailanalyse zijn getoetst<br />

aan de individuele metingen op deze locaties en gewogen<br />

gemiddeld.<br />

Stikstof<br />

[mg N/l] of [ton]<br />

Referentie metingen huidig<br />

(2005-2006)<br />

Jaarvrachtboezem<br />

totaal<br />

[ton]<br />

168<br />

Stikstof<br />

De samengevatte resultaten na toetsing zijn gepresenteerd<br />

in tabel 2.4.<br />

Oostland Haagland<br />

OW062008<br />

Schie Kerk<br />

Overschie<br />

zomer [mg<br />

N/l]<br />

OW062002<br />

Schie Kruithuiswg<br />

zomer [mg<br />

N/l]<br />

OW043002<br />

Verversing<br />

Sch.ningen<br />

zomer [mg<br />

N/l]<br />

OW044000<br />

Haagse<br />

Vliet<br />

zomer [mg<br />

N/l]<br />

Oostboezemgewogen<br />

zomer<br />

[mg/l]<br />

3.1 3.4 2.1 2.5 2.8 3.6<br />

0AA: huidig 2005 1160 3.2 4.9 3.2 3.8 3.8 3.8<br />

0AB: huidig 2006 1156 3.4 4.7 2.9 3.4 3.6<br />

1AA: autonoom 2005 = referentie 546 2.6 3.3 2.0 2.2 2.5 2.5<br />

1AB: autonoom 2006 549 2.5 2.8 1.6 1.9 2.2<br />

2BA: gevoeligheid glas 1 602 2.6 3.4 2.0 2.2 2.5 2.5<br />

2CA: gevoeligheid glas 2 (0 emissie)<br />

486 2.6 3.3 2.0 2.2 2.5 2.2<br />

2DA: 100% realisatie natuurvriendelijke<br />

oevers<br />

2EA: 30% realisatie natuurvriendelijke<br />

oevers<br />

544 2.2 3.0 1.6 1.9 2.2 2.4<br />

544 2.5 3.2 1.9 2.1 2.4 2.2<br />

2FA: extra spoelen Brielse meer 753 2.3 2.3 1.7 1.9 2.0 2.4<br />

2GA: extra spoelen Dolk 805 2.4 2.4 2.0 2.2 2.2 2.4<br />

2HA: extra spoelen Brielse meer<br />

+ Dolk<br />

779 2.4 2.4 1.8 1.9 2.1 2.3<br />

2IA: Flexibel peilbeheer Midden-<br />

Delfl and<br />

2JA: peilopzet 10cm-mv Midden-<br />

Delfl and<br />

2KA: peilopzet 20cm-mv Midden-<br />

Delfl and<br />

2LA: inlaat polders enkel voor peilbeheer<br />

543 2.6 3.2 1.9 2.2 2.5 2.5<br />

510 2.6 3.2 1.9 2.2 2.5 2.5<br />

542 2.6 3.2 1.9 2.2 2.5 2.5<br />

543 2.6 2.9 1.9 2.1 2.4 2.4<br />

2NA: gedistribueerd extra spoelen 683 2.9 2.7 1.9 2.1 2.4 2.4<br />

2XX: wegvangen vis 546 2.3 3.0 1.7 2.0 2.3 2.2<br />

Tabel 2.4: Stikstof in de Oostboezem per scenario<br />

Norm: 1.8 mg N/l zomergemiddeld, groen voldoet aan normtoetsing, oranje voldoet niet aan normtoetsing<br />

Oostboezemgewogen<br />

jaar<br />

[mg/l]


Figuur 2.12: De scenario’s tegen het licht gehouden voor stikstof<br />

Figuur 2.13: Concentratieprofi elen voor stikstof in de diverse scenario’s<br />

169


In fi guur 2.12 zijn de resultaten van alle doorgerekende scenario’s<br />

en effecten van aanvullende maatregelen gepresenteerd.<br />

In fi guur 2.13 zijn rekenresultaten van het concentratieverloop<br />

over het jaar gepresenteerd ten opzichte<br />

van metingen in het waterlichaam en in de boezem.<br />

In geen van de scenario’s wordt in de Oostboezem de norm<br />

gehaald. Wel mag uitgegaan worden van ruimschoots een<br />

halvering van de stikstofconcentraties ten opzichte van de<br />

huidige situatie.<br />

De kalibratie van het model op de huidige situatie van<br />

2005 is beoordeeld als goed voor het Oostland en matig<br />

voor Haagland. De metingen in Haagland vallen lager<br />

uit dan het model laat zien. Mogelijk (en waarschijnlijk)<br />

wordt dit veroorzaakt door verouderde grondgebruikinformatie<br />

in het basismodel en/of de basisinspanning voor<br />

verhard oppervlak is in de regio Den Haag in verder gevorderd<br />

stadium dan Delfl and gemiddeld en/of de kentallen<br />

voor riooluitloop (waarvan bekend is dat ze een grote<br />

spreiding vertonen) zijn te hoog voor deze regio. Als voorbeeld<br />

van grondgebruikinformatie kan genoemd worden<br />

dat de stedelijke uitbreidingen in de regio Ypenburg nog<br />

als landbouwgrond geregistreerd staan in het basismodel.<br />

Als we er vanuit gaan dat de regio Den Haag al grotendeels<br />

getransformeerd is richting de in het model als<br />

autonoom beschreven situatie komen de metingen veel<br />

beter overeen met de berekeningen.<br />

170<br />

De zomerhalfjaargerelateerde norm wordt vooral niet<br />

bereikt als gevolg van hoge concentraties in de maanden<br />

april en mei. In deze maanden is de uitspoeling van nutrienten<br />

uit de bodem nog hoog en is als gevolg van een nog<br />

lagere watertemperatuur het verdwijnen als gevolg van<br />

processen nog relatief laag. In tegenstelling tot de Westboezem<br />

wordt ook de rest van de zomerperiode wordt de<br />

norm niet bereikt.<br />

Doorspoelen heeft in de doorgerekende varianten in de<br />

Oostboezem minder effect dan in de Westboezem. Doospoelen<br />

vanuit het Brielse meer en uitmalen bij Parksluizen<br />

heeft het grootste effect.<br />

De invloed van natuurvriendelijke oevers op de stikstofconcentraties<br />

in de boezem is klein. Dit valt binnen de<br />

verwachting. De positieve bijdrage van inrichting van natuurvriendelijke<br />

oeverzones moet vooral gezocht worden<br />

in verbetering van habitat geschiktheid voor ecologie.<br />

De invloed van peilbeheersmaatregelen in midden <strong>Delfland</strong><br />

(Westboezem) op de stikstofconcentraties in de Oostboezem<br />

is naar verwachting verwaarloosbaar.


Fosfor<br />

De samengevatte resultaten na toetsing zijn gepresenteerd<br />

in tabel 2.5.<br />

Fosfor<br />

[mg P/l] of [ton]<br />

Referentie metingen huidig<br />

(2005-2006)<br />

Jaarvracht<br />

boezem<br />

totaal<br />

[ton]<br />

Oostland Haagland<br />

OW062008<br />

Schie Kerk<br />

Overschie<br />

zomer [mg<br />

N/l]<br />

OW062002<br />

Schie Kruithuiswg<br />

zomer [mg<br />

N/l]<br />

171<br />

OW043002<br />

Verversing<br />

Sch.ningen<br />

zomer [mg<br />

N/l]<br />

OW044000<br />

Haagse<br />

Vliet<br />

zomer [mg<br />

N/l]<br />

Oostboezemgewogen<br />

zomer<br />

[mg/l]<br />

Oostboezem<br />

gewogen<br />

jaar<br />

[mg/l]<br />

0.41 0.68 0.71 0.62 0.61 0.62<br />

0AA: huidig 2005 121 0.47 1.00 0.60 0.70 0.69 0.61<br />

0AB: huidig 2006 122 0.59 1.02 0.50 0.61 0.68<br />

1AA: autonoom 2005 = REFE-<br />

RENTIE<br />

74 0.37 0.78 0.44 0.51 0.53 0.48<br />

1AB: autonoom 2006 73 0.37 0.66 0.33 0.38 0.44<br />

2BA: gevoeligheid glas 1 79 0.37 0.80 0.44 0.51 0.53 0.48<br />

2CA: gevoeligheid glas 2 (0<br />

emissie)<br />

69 0.37 0.77 0.44 0.51 0.52 0.48<br />

2DA: 100% realisatie natuurvriendelijke<br />

oevers<br />

2EA: 30% realisatie natuurvriendelijke<br />

oevers<br />

2FA: extra spoelen Brielse<br />

meer<br />

74 0.32 0.74 0.37 0.45 0.47 0.44<br />

74 0.35 0.76 0.42 0.50 0.51 0.46<br />

86 0.32 0.33 0.27 0.23 0.29 0.34<br />

2GA: extra spoelen Dolk 110 0.37 0.37 0.31 0.31 0.34 0.37<br />

2HA: extra spoelen Brielse<br />

meer + Dolk<br />

98 0.39 0.39 0.34 0.36 0.37 0.38<br />

2IA: Flexibel peilbeheer Midden-Delfl<br />

and<br />

2JA: peilopzet 10cm-mv Midden-Delfl<br />

and<br />

2KA: peilopzet 20cm-mv<br />

Midden-Delfl and<br />

2LA: inlaat polders enkel voor<br />

peilbeheer<br />

2NA: gedistribueerd extra<br />

spoelen<br />

74 0.37 0.77 0.43 0.50 0.52 0.47<br />

65 0.37 0.77 0.43 0.50 0.52 0.48<br />

73 0.38 0.76 0.44 0.50 0.52 0.47<br />

74 0.35 0.59 0.42 0.48 0.46 0.45<br />

79 0.63 0.55 0.32 0.38 0.47 0.42<br />

2XX: wegvangen vis 74 0.27 0.68 0.34 0.41 0.43 0.38<br />

Tabel 2.5: Fosfor in de Oostboezem per scenario<br />

Norm: 0.3 mg P/l zomergemiddeld, groen voldoet aan normtoetsing, geel voldoet bijna aan norm, oranje voldoet niet aan norm


Figuur 2.14: De scenario’s tegen het licht gehouden voor fosfor<br />

Figuur 2.15: Concentratieprofi elen fosfor in de diverse scenario’s.<br />

172


In fi guur 2.14 zijn de resultaten van alle doorgerekende<br />

scenario’s en effecten van aanvullende maatregelen gepresenteerd.<br />

In fi guur 2.15 zijn rekenresultaten van het<br />

concentratieverloop over het jaar gepresenteerd ten opzichte<br />

van metingen in het waterlichaam en in de boezem.<br />

Wat zijn de belangrijkste leringen die we hieruit kunnen<br />

trekken?<br />

De kalibratie van het model op de huidige situatie van<br />

2005 is voor de Oostboezem beoordeeld als goed. De verifi<br />

catie op 2006 is eveneens goed te noemen. Dit ondersteunt<br />

de hypothese voor de gevonden afwijkingen in de<br />

Westboezem (gerelateerd aan glastuinbouw en nalevering<br />

uit veen).<br />

De concentraties fosfor in de Oostboezem zijn lager dan in<br />

de Westboezem.<br />

De waargenomen concentraties in de Oostboezem zijn in<br />

de zomermaanden momenteel fors hoger dan de huidige<br />

MTR (0.15 mg P/l) en de voorgestelde norm van 0.3 mg P/l.<br />

Bij autonoom beleid in combinatie met doorspoelen kan<br />

een verbetering gerealiseerd worden, maar normbereik<br />

lijkt niet realistisch.<br />

De invloed van natuurvriendelijke oevers op de fosforconcentraties<br />

in de boezem is klein. Dit valt binnen de<br />

verwachting. De positieve bijdrage van inrichting van natuurvriendelijke<br />

oeverzones moet vooral gezocht worden<br />

in verbetering van habitat geschiktheid voor ecologie.<br />

Ook de invloed van peilbeheersmaatregelen in Midden-<br />

Delfl and op de fosforconcentraties in de Oostboezem is<br />

naar verwachting verwaarloosbaar.<br />

Zonder doorspoelen zien we dat de concentraties in de<br />

zomerperiode hoger zijn dan in de winterperiode. Dit is<br />

tegengesteld aan de waarnemingen voor stikstof. De verklaring<br />

hiervoor is dat er in de winter een netto verdwijnen<br />

van fosfor naar de waterbodem plaatsvindt en in de<br />

zomermaanden niet, of zelfs sprake is van netto nalevering.<br />

De proceskinetiek van fosfor is momenteel dermate<br />

grof in de modellen ingebouwd en de invloed van de<br />

waterbodem is dermate complexe materie dat dit nader<br />

onderzoek vereist, alvorens hier harde conclusies aan te<br />

verbinden.<br />

In de doorspoelvarianten zien we een afname van het<br />

netto verdwijnen. Dit houdt in dat de waterbodem binnen<br />

Delfl and netto minder oplaadt (gunstig), maar dat er<br />

tegelijkertijd ook meer wordt afgewenteld naar “buiten”.<br />

Het is maar zeer de vraag of we verhoogd doorspoelen<br />

daarom kunnen kwalifi ceren als duurzame maatregel.<br />

Afgezien van de (extreme) doorspoelscenario’s is de discrepantie<br />

tussen waargenomen concentraties en norm<br />

voor fosfaat groter dan voor stikstof. Bovendien is de rol<br />

van de waterbodem voor fosfaat een wat onzekere factor.<br />

Voor de <strong>KRW</strong> volstaat met het oog op het beperken van de<br />

primaire productie (algenbloei) echter het bereiken van<br />

een van beide nutriëntnormen. Het lijkt daarom zinvoller<br />

in te zetten op een limitatie van stikstof voor algenbloei<br />

dan voor fosfaat.<br />

173


3. Watersysteemanalyse Holierhoekse en Zouteveensepolder<br />

3.1 Beschrijving watersysteem<br />

Ligging en grondgebruik<br />

De Holierhoekse en Zouteveensepolder maakt onderdeel<br />

uit van het gebied Abstwoude. Het gebied Abtswoude<br />

ligt in het zuidoosten van het beheersgebied van<br />

Delfl and en heeft een oppervlakte van 2.164 hectare. Het<br />

gebied wordt ingeklemd door het bebouwde gebied van<br />

Delft (noordzijde), de Delftse Schie (oostzijde), de bebouwde<br />

gebieden van Schiedam en Vlaardingen (zuidzijde), de<br />

Vlaardingervaart, de Bree- of Lichtvoetswatering en de<br />

Gaag (westzijde).<br />

Het gebied Abtswoude bestaat uit vier polders. De Kerkpolder<br />

ligt in het noordwesten van het gebied. Ten oosten<br />

van de Kerkpolder is de Lage Abtswoudsche Polder gelegen.<br />

Ten zuiden van de Lage Abtswoudsche Polder ligt de<br />

Noord-Kethelpolder grenzend aan het bebouwde gebied<br />

van Schiedam. Ten westen van de Noord-Kethelpolder ligt<br />

de Holierhoekse en Zouteveense Polder (fi guur 3.1). En in<br />

die laatste is de aanvoersloot naar het gemaal Vlaardingervaart,<br />

de Slinksloot, aangewezen als waterlichaam.<br />

Het grondgebruik in de polders is grotendeels grasland.<br />

In de Noord-Kethelpolder is een groot deel natuur aanwezig.<br />

Gebieden waar gerecreëerd wordt, zijn te vinden in de<br />

Lage Abtswoudsche Polder (uitloopgebied Delft) en in de<br />

Kerkpolder Zuid (golfterrein). In het westelijk deel van de<br />

Kerkpolder Zuid is een deel van de stedelijke kern Schipluiden<br />

gelegen. Het grondgebruik is samengevat in tabel 3.1.<br />

Grondgebruik Oppervlakte<br />

[hectare]<br />

Stedelijk gebied 181 8,4<br />

Glastuinbouw 4 0,2<br />

Grasland 1.592 73,6<br />

Recreatiegebied 312 14,4<br />

Natuurgebied 47 2,2<br />

Oppervlaktewater<br />

28 1,3<br />

Totaal 2.164 100<br />

Tabel 3.1: Verdeling grondgebruik in gebied Abtswoude<br />

Percentage<br />

[%]<br />

174<br />

In de bovengrond van de polders variëren afzettingen<br />

van humusrijke klei tot venige klei of kleiig veen. De ondergrond<br />

bestaat hoofdzakelijk uit kalrijke klei met zeggeveen<br />

of zeggerietveen. De geologische bodemopbouw<br />

en de bodemgeografi e is nader beschreven in het inventarisatierapport<br />

Peilbesluit Abtswoude en de toelichting<br />

op het Peilbesluit Kerkpolder Noord. In wateratlassen is de<br />

verdeling van bodemtypen weergegeven.<br />

3.2 De waterbalans<br />

Het SOBEK model dat gebruikt is voor de watersysteemanalyse<br />

beslaat de afwateringseenheid Abstwoude. Hierin<br />

is een onderverdeling in deelgebieden gemaakt die is<br />

gepresenteerd in fi guur 3-2.<br />

Waterbalansen kunnen op verschillende niveaus worden<br />

opgesteld. Ieder niveau heeft zijn eigen begrenzingen<br />

en daardoor mogelijk andere “hoofdposten”, die inzicht<br />

geven in invloed en onzekerheid van de verschillende balansposten.<br />

Voor de <strong>KRW</strong> watersysteemanalyses is steeds<br />

op een tweetal niveaus een waterbalans opgesteld. Voor<br />

het waterlichaam van Holierhoek en Zouteveense polder<br />

(en omgeving) zijn een tweetal waterbalansen opgesteld:<br />

•<br />

•<br />

op polderniveau<br />

op polderwater- of slootniveau<br />

De waterbalans op polderniveau (tabel 3.2) heeft als begrenzing<br />

het omringende dijklichaam, de atmosfeer en de<br />

scheiding tussen freatisch en eerste watervoerend pakket.<br />

De belangrijkste aanvoerpost betreft neerslag (meer dan<br />

80%), gevolgd door inlaat van water (ca 13%). Wat betreft<br />

inlaat van water dient als nuance te worden toegevoegd<br />

dat ook dijkse kwel hier onderdeel van uit maakt. Het betreft<br />

dus eigenlijk aanvoer van water vanuit de boezem,<br />

direct, dan wel via het dijklichaam. Afvoer vindt plaats via<br />

verdamping (ca 54%) of via gemalen (ca 42%).<br />

De begrenzing van de balans op polderwater- of slootniveau<br />

bestaat uit oevers van de watergangen, inlaten en<br />

gemalen (tabel 3-3). De belangrijkste aanvoer betreft drainage<br />

uit de percelen, bijna 70%. In hoeveelheid m3 voor<br />

2005 gaat het om 7.5 miljoen m3. Een groot deel van de gevallen<br />

neerslag komt dus nooit tot afstroming. Meer dan<br />

80% van het slootwater verlaat het gebied via de poldergemalen.<br />

Een kleine 20% infi ltreert weer vanuit de sloot<br />

naar de bodem toe.


Figuur 3.1 Luchtfoto onderzoeksgebied<br />

Figuur 3.2 : Modelgebied Abstwoude, waarop de waterbalansen zijn gebaseerd (voor 2005)<br />

175


IN miljoen m 3<br />

UIT miljoen m 3<br />

Inlaat HHZV 1,2 5,5% Gemaal HHZveen -5,3 -24,9%<br />

Inlaat overig 1,6 7,3% Gemaal Abstwoude -1,1 -5,1%<br />

Gemaal Kerkpolder -0,7 -3,2%<br />

Gemaal Kethel -1,8 -8,3%<br />

Kwel 0,7 3,3% Wegzijging 0,0 -0,0%<br />

Neerslag 17,5 82,9 Verdamping verhard -0,4 -1,9%<br />

Verdamping onverhard -10,6 -49,9%<br />

Gebruik kassen -0,02 -0,1%<br />

Verdamping open water -0,4 -2,1%<br />

RWA naar awzi 0,0 -0,2%<br />

Bergingsverandering 0,0 0,0% Bergingsverandering -1,0 -4,5%<br />

Sluitfout / berging CF 0,2 0,9% Sluitfout / berging CF 0,0 -0,0%<br />

Totaal 21,2 -21,2<br />

Tabel 3.2: Polderbalans 2005. Waterbalans op gebiedsniveau<br />

IN miljoen m 3<br />

UIT miljoen m 3<br />

Drainage naar HHZV peilvak I 2,2 20,4% Infi ltratie uit HHZV peilvak I -0,4 -3,5%<br />

Drainage naar HHZV peilvak II 0,8 6,9% Infi ltratie uit HHZV peilvak II -0,1 -0,8%<br />

Drainage naar HHZV peilvak V 0,5 4,7% Infi ltratie uit HHZV peilvak V -0,1 -0,7%<br />

Drainage naar HHZV peilvak XIII 0,2 1,6% Infi ltratie uit HHZV peilvak XIII 0,0 -0,4%<br />

Drainage Schipluiden 0,1 1,1% Infi ltratie uit Schipluiden 0,0 -0,1%<br />

Drainage Kerkpolder 1,2 11,1% Infi ltratie uit Kerkpolder -0,9 -8,5%<br />

Drainage Lage Abstwoudse pldr 0,9 8,1% Infi ltratie uit Lage Abstwoudse pldr -0,2 -2,1%<br />

Drainage Kethelpolder 1,6 14,5% Infi ltratie uit Kethelpolder -0,32 -3,0%<br />

Inlaat HHZV 1,2 10,8% Gemaal HHZV (Vlaardingervaart) -5,3 -48,3%<br />

Inlaat overig 1,6 14,2% Gemaal Kerkpolder -0,7 -6,2%<br />

Neerslag open water 0,7 6,6% Gemaal Abstwoudse polders -1,1 -9,9%<br />

Gemaal Kethelpolder -1,8 -16,1%<br />

Sluitfout / berging CF 0,0 0,0% Sluitfout / berging CF 0,0 -0,0%<br />

Totaal 10,9 -10,9<br />

Tabel 3.3: Polderbalans 2005. Waterbalans op slootniveau<br />

Als we deze laatste balans opsplitsen in zomer en winterhalfjaar<br />

krijgen we inzicht in seizoensverschillen. Uit die<br />

opsplitsing kan geconcludeerd worden dat het grootste<br />

deel van de inlaat in de zomer plaatsvindt, eveneens de<br />

periode waarin door de percelen water gevraagd wordt.<br />

Er is in 2005 2.8 miljoen m3 ingelaten (som dijkse kwel en<br />

inlaat) uit de boezem, tegen 2.1 miljoen m3 watervraag<br />

aan de sloot. Hieruit valt voorzichtig te concluderen, dat<br />

er in de Holierhoekse en Zouteveense polder vooral water<br />

wordt aangevoerd ten behoeve van peilbeheer, of in andere<br />

woorden om te voldoen aan de vraag, een vraag die<br />

vooral in het zomerhalfjaar plaatsvindt.<br />

176<br />

De waterbalans is getoetst aan veldkennis (interview<br />

met peilbeheerders) en aan registratie van afvoeren aan<br />

het poldergemaal. Er is een goede overeenkomst tussen<br />

berekende en geregistreerde maalcijfers gevonden. Dit is<br />

een reden waarom er vertrouwd kan worden op een voldoende<br />

begrip van het hydrologisch functioneren van de<br />

afwateringseenheid.


3.3 Herkomstanalyse<br />

Met een herkomstanalyse (of fractiesom) kan inzicht worden<br />

verkregen in het belang of aandeel van verschillende<br />

bronnen (van water) op iedere locatie in het watersysteem.<br />

Voor de herkomstanalyse van het waterlichaam in<br />

de Holierhoekse en Zouteveense polder is er voor gekozen<br />

onderscheid te maken in “bronnen” naar geografi sch deelgebied.<br />

Dit resulteert in de volgende “bronnen”:<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

Inlaatwater (vanuit het aanvoersysteem) voor peilbeheer<br />

of doorspoelen<br />

Stedelijk gebied Schipluiden<br />

Kerkpolder<br />

Lage Abstwoudsche polder<br />

Noord-Kethelpolder<br />

Holierhoekse en Zouteveensepolder: Peilvak I (incl.<br />

onderbemalingen)<br />

Holierhoekse en Zouteveensepolder: Peilvak II<br />

Holierhoekse en Zouteveensepolder: Peilvak V<br />

Holierhoekse en Zouteveensepolder: Peilvak XIII (watert<br />

af via Noord-Kethelpolder)<br />

Enkele karakteristieke resultaten van de herkomstanalyse<br />

voor de polder zijn gepresenteerd in fi guur 3.3. De fi guren<br />

Figuur 3.3: Karakteristieke herkomstfi guren in het gebied Abstwoude (voor 2005)<br />

geven tijdbeelden op jaarbasis voor 2005 (een redelijk<br />

gemiddeld hydrologisch jaar met een bovengemiddeld<br />

warme maar ook relatief natte zomer).<br />

Net als uit de waterbalans blijkt ook uit deze fi guren dat<br />

inlaat van water vanuit de boezem naar de polder (lichtblauw)<br />

vooral in de zomermaanden plaatsvindt. Het betreft<br />

voor deze polder voornamelijk inlaat ten behoeve<br />

van peilbeheer (aanvullen van het verdampingsoverschot)<br />

en voor een beperkt deel ook voor doorspoelen. Het is ’s<br />

zomers wel de dominante fractie, wat consequenties zal<br />

hebben voor de gevonden waterkwaliteit in deze periode.<br />

In de wintermaanden wordt vooral drainagewater vanuit<br />

de percelen teruggevonden in de sloten. In deze maanden<br />

is er ook sprake van een neerslagoverschot, dat afgevoerd<br />

wordt via de gemalen.<br />

In het deel polderwater dat als waterlichaam is aangewezen,<br />

de Slinksloot, wordt water teruggevonden van de<br />

meest geografi sch verschillende herkomsten. De Slinksloot<br />

is dan ook de “verzamelgoot” van overtollig drainagewater<br />

uit de verschillende delen van de polder. Het betekent<br />

ook dat stofemissies in al deze delen invloed zullen<br />

uitoefenen op de waterkwaliteit.<br />

177


3.4 Beschrijving resultaten stofstroomanalyse en waterkwaliteit<br />

De resultaten van de modelsimulaties zijn getoetst aan<br />

metingen op het <strong>KRW</strong> meetpunt (OW111-000), in het waterlichaam<br />

in de Slinksloot op korte afstand van het gemaal<br />

Vlaardingervaart.<br />

Op dit moment is de resultaatbeschrijving van de probleemstoffen<br />

in de polder kwantitatief goed onderbouwd<br />

voor stikstof en fosfor. Van de andere probleemstoffen is<br />

geen resultaatbeschrijving opgesteld.<br />

Stikstof<br />

De samengevatte resultaten na toetsing zijn gepresenteerd<br />

in tabel 3.4.<br />

In de fi guren 3.4 en 3.5 zijn de resultaten van de bijbehorende<br />

bronanalyse voor stikstof gepresenteerd.<br />

Figuur 3.4: Belastingprofi el stikstof naar bron in de huidige situatie (totaal<br />

54 ton)<br />

178<br />

In fi guur 3.6 zijn de resultaten van alle doorgerekende scenario’s<br />

en effecten van aanvullende maatregelen gepresenteerd.<br />

In fi guur 3.7 zijn rekenresultaten van het concentratieverloop<br />

over het jaar gepresenteerd ten opzichte<br />

van metingen in het waterlichaam en in de boezem.<br />

Stikstof [mg N/l] of [ton] 0AA (huidig) 0AB 1AA 1AB 2BD 2CD<br />

Jaarvracht IN [ton] 54 59 39 42 39 39<br />

Jaargemiddelde concentratie [mg/l] 4.0 4.0 2.8 2.8 2.6 2.5<br />

Zomerhalfjaar concentratie [mg/l] 3.6 4.2 2.2 2.6 2.0 1.9<br />

Tabel 3.4: Stikstof in de Holierhoekse en Zouteveensepolder per scenario<br />

Norm: 1.8 mg N/l zomergemiddeld<br />

Figuur 3.5: Belastingprofi el stikstof naar bron in de autonome situatie (totaal<br />

39 ton)


Figuur 3.6: De scenario’s tegen het licht gehouden voor stikstof<br />

stikstof totaal in mgN-l<br />

9<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

jan-05<br />

jan-06<br />

Figuur 3.7: Concentratieprofi elen stikstof in de diverse scenario’s.<br />

179<br />

0AA/0AB huidig<br />

1AA/1AB autonoom beleid<br />

2BD (+nvo)<br />

2CD (+nvo + verlegde inlaat)<br />

Stikstof Slinksloot<br />

Ntot OW026-000 boezem


-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

Het lijkt erop dat in geen enkel scenario voldaan zal<br />

kunnen worden aan de norm van 1.8 mg N/l zomergemiddeld.<br />

Wel wordt een forse sprong voorwaarts voorspeld.<br />

Van gemiddeld 3.5 a 4.5 mg/l naar 2.2 a 2.6 mg/l.<br />

De relatief hoge zomergemiddelden worden vooral<br />

veroorzaakt aan het voorkomen van hoge stikstofgehaltes<br />

in het voorjaar (april - mei).<br />

De belangrijkste bron van belasting betreft drainage<br />

uit de bodem (groen). Het betreft hier een gecombineerde<br />

bijdrage van uitspoeling van meststoffen, kwel<br />

en stikstof wat vrijkomt als gevolg van mineralisatie<br />

van veen in de bodem. Uitvoering van autonoom beleid<br />

op dit terrein leidt slechts tot een reduceren van<br />

circa 32 ton per jaar naar circa 26 ton (een verbetering<br />

van 20%).<br />

Interne verwijdering van stikstof (paars) levert een belangrijke<br />

bijdrage aan de gevonden stikstofgehaltes.<br />

Het zelfreinigende vermogen van het watersysteem<br />

met betrekking tot stikstof is hoog. Ruim 40% van de<br />

belasting verdwijnt als gevolg hiervan.<br />

In de zomermaanden is ook inlaat voor peilbeheer een<br />

belangrijke bron van stikstof (13 ton voor Holierhoek<br />

en omgeving, 24% van de totaalbelasting). Uitgaande<br />

van een gelijkblijvend inlaatregime in de polder en de<br />

autonome ontwikkeling van de stofconcentraties in<br />

boezem nabij de inlaatpunten zal deze belasting dalen<br />

naar 8 ton (een kleine 40% reduceren ten opzichte<br />

van nu, maar ook dan nog 20% van de belasting van<br />

het systeem). Op basis van metingen in de boezem<br />

kunnen we concluderen dat inlaatwater vrijwel altijd<br />

hogere stikstofgehaltes bevat dan het polderwater<br />

zelf. Doorspoelen van het poldersysteem in het voorjaar<br />

om lagere zomergemiddelde concentraties te realiseren<br />

biedt daarom geen soelaas.<br />

Het ingelaten water is rijk aan bicarbonaat en sulfaat.<br />

In de recente wetenschap wordt een relatie gelegd<br />

tussen het voorkomen van deze stoffen in zogeheten<br />

gebiedsvreemd water en afbraak van veen. Deze zogeheten<br />

interne eutrofi ering als gevolg van deze stoffen<br />

kan van grotere invloed zijn dan afbraak van veen als<br />

gevolg van oxidatie als gevolg van drooglegging.<br />

180<br />

-<br />

-<br />

Droog versus nat: in droge zomers worden hogere<br />

concentraties aangetroffen dan in nattere zomers. Dit<br />

duidt op een hogere aanvoer.<br />

Het aansluiten van de glastuinbouwsector op (druk)<br />

riolering en het uitvoeren van de basis inspanning riolering<br />

leidt slechts tot een marginale verbetering voor<br />

stikstof in de polder.<br />

Fosfor<br />

De samengevatte resultaten na toetsing zijn gepresenteerd<br />

in tabel 3.5.<br />

In de fi guren 3.8 en 3.9 zijn de resultaten van de bijbehorende<br />

bronanalyse voor stikstof gepresenteerd.<br />

Fosfor [mg P/l] of [ton] 0AA (huidig) 0AB 1AA 1AB 2BD 2CD<br />

Jaarvracht [ton] 14 16 13 15 13 13<br />

Jaargemiddelde concentratie [mg/l] 1.0 1.0 0.9 0.9 0.8 0.7<br />

Zomerhalfjaar concentratie [mg/l] 1.4 1.3 1.3 1.3 1.1 1.0<br />

Tabel 3.5: Fosfor in de Holierhoekse en Zouteveensepolder per scenario<br />

Norm: 0.3 mg P/l zomergemiddelde<br />

Figuur 3.8: Belastingprofi el fosfor naar bron in de huidige situatie (totaal<br />

14 ton)


Figuur 3.9: Belastingprofi el stikstof naar bron in de autonome situatie (totaal<br />

13 ton)<br />

In fi guur 3.10 zijn de resultaten van alle doorgerekende<br />

scenario’s en effecten van aanvullende maatregelen gepresenteerd.<br />

In fi guur 8 zijn rekenresultaten van het concentratieverloop<br />

over het jaar gepresenteerd ten opzichte<br />

van metingen in het waterlichaam en in de boezem. Wat<br />

zijn de belangrijkste leringen die we hieruit kunnen trekken?<br />

Het heeft er alle schijn van dat we in geen enkele doorgerekende<br />

variant kunnen voldoen aan de norm van 0.3<br />

mg P/l zomergemiddeld. Sterker nog het heeft er schijn<br />

van dat fosfor op basis van autonoom beleid niet of nauwelijks<br />

van concentratie zal veranderen. De zomergemiddelde<br />

concentratieniveaus liggen ruim boven de 1 mg P/l,<br />

tegen een norm van 0.3 mg P/l.<br />

Intern produceren van fosfor als gevolg van nalevering uit<br />

de waterbodem en veenafbraak is de boosdoener (paarse<br />

post). De geschatte bijdrage van deze bron bedraagt circa<br />

2/3 deel van de totale belasting. Interne eutrofi ering (zie<br />

paragraaf over stikstof) speelt hier een belangrijke rol bij.<br />

Aanleg van natuurvriendelijke oevers en het verleggen<br />

van de hoofdinlaat naar een locatie verder van het waterlichaam<br />

af dragen beiden positief bij. De zomergemiddelde<br />

concentratie daalt van circa 1.3 mg/l naar circa 1 mg/l (desondanks<br />

nog steeds meer dan drie keer boven de norm).<br />

Doorspoelen van het polderwater biedt wederom geen<br />

soelaas. Ook het inlaatwater bevat te hoge gehaltes (zie<br />

fi guur 3.11). De hypothese dat nalevering van fosfor als interne<br />

bron groot is wordt ook onderstreept door de goede<br />

relatie tussen berekende en gemeten fosforgehaltes in<br />

het waterlichaam. In een droge zomer is de gemiddelde<br />

concentratie lager dan in een natte zomer. Dit valt toe te<br />

schrijven aan de hogere inlaat.<br />

181


Figuur 3.10: De scenario’s tegen het licht gehouden voor fosfor<br />

Figuur 3.11: Concentratieprofi elen fosfor in de diverse scenario’s.<br />

182


4. Watersysteemanalyse Zuidpolder van Delfgauw<br />

4.1 Ruimtegebruik<br />

De Zuidpolder van Delfgauw is één van de circa zeventig<br />

polders binnen het beheersgebied van Delfl and en heeft<br />

een oppervlakte van ongeveer van circa 1.350 ha 3 . Het is<br />

daarmee één van de grotere polders binnen het beheersgebied.<br />

De Karitaatmolensloot, het aangewezen waterlichaam,<br />

is één van de twee hoofdwatergangen van de<br />

polder.<br />

De Zuidpolder van Delfgauw ligt in het oostelijk deel van<br />

Delfl ands beheersgebied op het grondgebied van de gemeenten<br />

Delft en Pijnacker-Nootdorp (zie fi guur 4.1). De<br />

polder wordt aan de noodwestzijde begrensd door het<br />

boezemland van de stad Delft. Aan de noordzijde vormt<br />

de boezemwatergang Pijnackerse Vaart de grens met het<br />

omliggende gebied; aan de oostzijde is de grens de Overgauwse<br />

Weg. De Oude Leede Weg en de Ackerdijkse Weg<br />

vormen de zuidgrens van de polder. De Delftsche Schie, een<br />

belangrijke boezemwatergang binnen het beheersgebied<br />

van Delfl and, vormt de westelijke grens van de polder.<br />

Figuur 4.1: Het waterlichaam Karitaatmolensloot en de Zuidpolder van Delfgauw<br />

3. Informatie op basis van de digitale informatie uit IntWIS, GIS-applicatie in gebruik bij het Hoogheemraadschap van Delfl and.<br />

De Zuidpolder van Delfgauw is globaal te verdelen in zes<br />

deelgebieden. Ieder deelgebied heeft bepaalde karakteristieken<br />

wat betreft grondgebruik en waterbeheer. Het gaat<br />

om de volgende gebieden:<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

183<br />

De TU-wijk tussen de Delftsche Schie en de A13 in het<br />

noordwesten van de polder;<br />

De VINEX-lokatie Emerald en het bedrijventerrein<br />

Ruijven, eveneens in het noordwesten van de polder;<br />

Het glastuinbouwgebied in het noordoosten van de<br />

polder;<br />

De droogmaking in het zuidoosten van de polder;<br />

De bergboezem aan de zuidrand van de polder tussen<br />

de droogmaking en de A13;<br />

Het overige poldergebied tussen het glastuinbouwgebied,<br />

de droogmaking, de bergboezem, het bedrijventerrein<br />

en het gedeeltelijk bebouwde gebied ten<br />

westen van de A13.


In de toekomst komt er een deelgebied bij. In het midden<br />

van de polder wordt op termijn namelijk een natuurreservaat<br />

gerealiseerd, dat hydrologisch van het omliggende<br />

poldergebied wordt geïsoleerd.<br />

De maaiveldhoogte tussen de deelgebieden varieert in<br />

grote mate, tussen NAP -5,05 m lokaal in de droogmaking<br />

tot NAP-niveau op enkele locaties aan de noord- en<br />

westranden van het gebied. Het gemiddelde maaiveldniveau<br />

van de droogmaking en de bergboezem ligt dan ook<br />

circa 2 m lager dan van het poldergebied (respectievelijk<br />

NAP -4,5 m en NAP -2,5 m).<br />

Gemiddeld genomen neemt de maaiveldhoogte in alle<br />

‘deelgebieden’ van oost naar west toe. Zo varieert het<br />

maaiveldniveau in het gebied van de TU-wijk tussen circa<br />

NAP -2 m in het oosten en NAP -0,5 m in het westen. Het<br />

gebied van de VINEX-lokatie Emerald en het bedrijventerreinen<br />

Ruijven kent een soortgelijke variatie van zuid naar<br />

noord. In het kassengebied in het noordoosten van de<br />

polder variëren de maaiveldhoogten tussen NAP -2 m en<br />

NAP -1 m. In het resterende poldergebied liggen de laagste<br />

punten tussen NAP -3,2 m en NAP -2,8 m.<br />

Figuur 4.2: Gebiedsindeling in SOBEK model van de Zuidpolder van Delfgauw<br />

184<br />

Het huidige grondgebruik in de polder is overwegend<br />

grasland; ongeveer 50% van het grondoppervlak wordt<br />

voor deze vorm van agrarische bedrijfsvoering gebruikt.<br />

Verder zijn grote delen van de polder bebouwd met woningen,<br />

onderwijs en onderzoeksinstellingen en bedrijven,<br />

waaronder glastuinbouwbedrijven (zie fi guur 4.2).<br />

De polder wordt in de huidige situatie van noord naar<br />

zuid doorsneden door 2 wegen; de Zuideindse Weg en de<br />

autosnelweg A13.<br />

Het grondgebruik in polder is de afgelopen paar jaren<br />

aanzienlijk veranderd en zal nog verder veranderen. Het<br />

verharde oppervlak is toegenomen door de uitbreiding<br />

van het glastuinbouwgebied in het noordoosten van de<br />

polder en de aanleg van de provinciale weg N470. Daarnaast<br />

zijn er vergevorderde plannen om natuur- en recreatiegebieden<br />

aan te leggen.


4.2 Het watersysteem<br />

Het poldergebied bestaat in principe uit één groot peilvak<br />

met een zomerstreefpeil van NAP -2,95 m. Vanwege lokale<br />

laagtes in het maaiveld wordt de gewenste drooglegging<br />

daar gerealiseerd via onderbemalingen. De TU-wijk valt<br />

buiten dit peilvak, maar de hoofdafwatering naar het gemaal<br />

heeft hetzelfde peil als het poldergebied. Ter plaatse<br />

van de wijk Emerald en het bedrijventerrein Ruijven zijn<br />

nieuwe onderbemalingen gepland en wordt in de toekomst<br />

een zomerstreefpeil van NAP -3,20 m gehanteerd.<br />

Vanwege de hogere maaiveldligging zijn in het kassengebied<br />

tussen Delft en Pijnacker vier kleinere peilvakken gelegen<br />

met zomerstreefpeilen tussen NAP -2,25 m en NAP<br />

-2,68 m.<br />

In de droogmaking en de bergboezem wordt een zomerstreefpeil<br />

van NAP -5,05 m gehanteerd. Ook in de droogmaking<br />

zijn er een groot aantal gebiedjes met een afwijkend<br />

peil. Dit zijn zowel onderbemalingen met een lagere<br />

maaiveldligging als gestuwde gebiedjes vanwege de hogere<br />

maaiveldligging aan de randen van de droogmaking.<br />

In de grote peilgebieden van de polder en de droogmaking<br />

ligt het winterstreefpeil 5 tot 10 cm lager dan het zomerstreefpeil,<br />

respectievelijk op NAP -3,00 m en NAP -5,15 m.<br />

Uit het verschil tussen het lokale maaiveldniveau en het<br />

zomerstreefpeil volgt de drooglegging in de zomersituatie.<br />

In grote delen van het poldergebied is de drooglegging<br />

kleiner dan 40 cm. Vooral ten oosten van de A13 komen<br />

enkele grote oppervlakten voor met een drooglegging<br />

kleiner dan 20 cm. Lokaal is de drooglegging zelfs afwezig<br />

en treedt inundatie (overstroming) op, zoals in de eendenkooi<br />

in het centrum van de polder. Ook in de droogmaking<br />

is de drooglegging lokaal kleiner dan 20 cm. Het perceel<br />

aan de noordrand van de droogmaking met een drooglegging<br />

van meer dan 2 m is een voormalige stortplaats die<br />

formeel tot het peilgebied van de droogmaking wordt gerekend.<br />

In de TU-wijk varieert de drooglegging tussen 0,8<br />

en 2 m. In de wijk Emerald en het bedrijventerrein Ruijven<br />

varieert de drooglegging tussen 0,6 en 2 m. Lokaal langs<br />

de A13 is de drooglegging wederom kleiner dan 20 cm. In<br />

het kassengebied varieert de drooglegging tussen 0,6 en<br />

1,5 m.<br />

Voor het gebiedsproces <strong>KRW</strong> zijn waterbalansen opgesteld.<br />

In fi guur 4.3 wordt de waterbalans voor de Zuidpolder<br />

van Delfgauw gepresenteerd op basis van klimatologische<br />

gegevens vanuit 2005. Het betreft een oppervlaktewaterbalans<br />

en geen waterbalans voor het gehele gebied,<br />

reden waarom posten als neerslag en verdamping ontbreken.<br />

In en Uit vanuit achtereenvolgens stedelijk dominant,<br />

landbouw/groen dominant en kassen dominant betreffen<br />

daarom drainage dan wel intrek vanuit de sloot richting<br />

het grondwater van die gebieden.<br />

De Zuidpolder van Delfgauw watert af in westelijke richting<br />

op de Delftsche Schie via twee hoofdwatergangen.<br />

De noordelijke hoofdafwatering loopt via de wijk Emerald<br />

onder de A13 van oost naar west en doorkruist daarbij de<br />

TU-wijk richting het vijzelgemaal nabij de Balthazar van<br />

de Polweg. Dit gemaal heeft op het moment een capaciteit<br />

van 58 m3/min. De zuidelijke hoofdafwatering loopt<br />

via de Karitaatmolensloot onder de A13 eveneens van oost<br />

naar west langs het Waterloopkundig Laboratorium richting<br />

het hoofdgemaal van de polder met een capaciteit<br />

van 2x70 m 3 /min. Beide gemalen worden in het kader van<br />

het programma ABC-Delfl and aangepast.<br />

De droogmaking in het zuidoosten van de polder watert<br />

via een gemaal af op de Oude Leedse Vaart die als ringvaart<br />

langs de zuidrand van de droogmaking loopt. Het<br />

gemaal heeft een capaciteit van 18 m 3 /min. De Oude<br />

Leedse Vaart behoort tot het peilgebied van de polder en<br />

stroomt af op de Toetocht. De droogmaking en de bergboezem<br />

zijn via een grondduiker onder de Toetocht met<br />

elkaar verbonden. Ook dit gemaal wordt in het kader van<br />

het programma ABC-Delfl and aangepast.<br />

De Zuidpolder van Delfgauw kent een vrijwel continue<br />

inlaat van boezemwater vanuit de Pijnackerse Vaart (en<br />

daarmee de Delftsche Schie) en via de watergang langs de<br />

Overgauwse Weg. De inlaat is in de zomerperiode hoger. Er<br />

vindt zodoende constant een lichte doorspoeling van het<br />

oppervlaktewater in de polder plaats. Daarnaast wordt in<br />

de zomermaanden meer water ingelaten voor peilhandhaving<br />

(aanvulling neerslagtekort). In het winterhalfjaar<br />

is de neerslagafvoer (de drainage vanuit de percelen) de<br />

dominante bron van water. Op jaarbasis werd in 2005 zo<br />

ongeveer 2,5 miljoen m³ water ingelaten, ongeveer eenderde<br />

van de (zoet) waterbehoefte.<br />

Ook van dit studiegebied zijn waterbalansen opgesteld<br />

op verschillende niveaus. Ieder niveau heeft zijn eigen<br />

begrenzingen en daardoor mogelijk andere “hoofdposten”,<br />

die inzicht geven in invloed en onzekerheid van de<br />

verschillende balansposten. Voor de Zuidpolder van Delfgauw<br />

zijn twee waterbalansen opgesteld:<br />

185<br />

•<br />

•<br />

op polderniveau<br />

op polderwater- of slootniveau


De waterbalans op polderniveau (tabel 4.1) heeft als begrenzing<br />

het omringende dijklichaam, de atmosfeer en de<br />

scheiding tussen freatisch en eerste watervoerend pakket.<br />

De belangrijkste aanvoerpost betreft neerslag (meer dan<br />

80%), gevolgd door inlaat van water (ca 17%). Wat betreft<br />

inlaat van water dient als nuance te worden toegevoegd<br />

dat ook dijkse kwel hier onderdeel van uit maakt. Het betreft<br />

dus eigenlijk aanvoer van water vanuit de boezem,<br />

direct, dan wel via het dijklichaam. Afvoer vindt plaats via<br />

verdamping (ca 49%) of via gemalen (ca 47%).<br />

De begrenzing van de balans op polderwater- of slootniveau<br />

bestaat uit oevers van de watergangen, inlaten en gemalen<br />

(tabel 4-2). De belangrijkste aanvoer betreft drainage uit de<br />

percelen, bijna 67%. In hoeveelheid m3 voor 2005 gaat het om<br />

4.5 miljoen m3. Een groot deel van de gevallen neerslag (10.5<br />

miljoen m3) komt dus nooit tot afstroming. Bijna 90% van het<br />

slootwater verlaat het gebied via de poldergemalen. Een kleine<br />

10% infi ltreert weer vanuit de sloot naar de bodem toe.<br />

Deze waterbalansen zijn getoetst aan veldkennis (interview<br />

met peilbeheerders) én aan de geregistreerde afvoeren<br />

van beide genoemde poldergemalen. De berekende<br />

en geregistreerde maalcijfers lieten overeenkomsten<br />

Tabel 4.1: Waterbalans op gebiedsniveau<br />

Tabel 4.2: Waterbalans op slootniveau<br />

186<br />

zien, zodat met enige zekerheid kan worden gezegd dat<br />

Delfl and intussen voldoende begrip van het hydrologisch<br />

functioneren van het watersysteem heeft verkregen.<br />

Dit inzicht in het hydrologisch functioneren kwam goed<br />

van pas bij het opzetten en uitvoeren van de herkomstanalyse.<br />

Via de herkomstanalyse (of fractiesom) werd inzicht<br />

in het aandeel van verschillende bronnen (van water)<br />

op iedere locatie in het watersysteem verkregen. Voor<br />

de herkomstanalyse van de Zuidpolder van Delfgauw is<br />

ervoor gekozen onderscheid te maken in bronnen naar<br />

geografi sch deelgebied, naast uiteraard de systeemranden.<br />

Dit resulteert in de volgende bronnen:<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

inlaatwater (voeding direct of indirect uit de Pijnackerse<br />

vaart) voor peilbeheer en doorspoelen;<br />

afwenteling van een deel van Pijnacker (te verwachten<br />

autonome ontwikkeling);<br />

VINEX-wijk Emerald, deel TU wijk en bedrijventerrein;<br />

een gebied in het noordoosten van de polder (Delfgauw)<br />

dat gedomineerd wordt door glastuinbouw;<br />

de droogmakerij in het zuidoosten van de polder;<br />

het overige gebied, gedomineerd door landbouw en<br />

veeteelt.<br />

IN miljoen m 3<br />

UIT miljoen m 3<br />

Inlaat 2,2 16,9% Gemaal BvdPolweg -0,1 -00,9%<br />

Kwel 0,0 0,0% Gemaal WL (hoofdgemaal) -5,8 -45,3%<br />

Neerslag 10,5 81,9% Wegzijging 0,0 -0,0%<br />

Verdamping verhard -0,5 -3,7%<br />

Verdamping onverhard -5,3 -41,6%<br />

Gebruik kassen -0,02 -0,2%<br />

Verdamping open water -0,5 -3,8%<br />

RWA naar awzi -0,6 -4,6%<br />

Bergingsverandering RR 0,1 1,2% Bergingsverandering 0,0 0,0%<br />

Sluitfout / berging CF 0,0 0,0% Sluitfout / berging CF 0,0 0,0%<br />

Totaal 12,8 -12,8<br />

IN miljoen m 3<br />

UIT miljoen m 3<br />

Drainage gebied: vinex/bedrijven 1,4 21,6% Infi ltratie gebied: vinex/bedrijven -0,2 -2,8%<br />

Drainage gebied: kassen 1,0 15,6% Infi ltratie gebied: kassen 0,0 -0,7%<br />

Drainage gebied:<br />

1,3 20,1% Infi ltratie gebied:<br />

-0,3 -4,9%<br />

landbouw/veeteelt/natuur<br />

landbouw/veeteelt/natuur<br />

Drainage gebied:<br />

0,7 10,5% Infi ltratie gebied:<br />

-0,2 -3,2%<br />

diepe droogmakerij<br />

diepe droogmakerij<br />

Inlaten 2,2 32,2% Gemaal BvdPolweg -0,1 -1,7%<br />

Gemaal WL (hoofdgemaal) -5,78 -86,3%<br />

Sluitfout / berging CF 0,0 0,0% Sluitfout / berging CF 0,0 0,0%<br />

Totaal 6,7 -6,7


1<br />

0<br />

1-jan<br />

1<br />

0<br />

1-jan 1-jan<br />

1-feb<br />

1<br />

0<br />

1-jan<br />

1-feb<br />

1-mrt<br />

1-feb<br />

1- mrt<br />

1-mrt<br />

1-apr<br />

1- ap r<br />

1-apr<br />

1-mei<br />

1-mei<br />

1-mei<br />

1-jun<br />

1-jun<br />

1-jul<br />

1-jul<br />

1-jun 1-jun<br />

1-aug<br />

1-aug<br />

1-jul 1-jul<br />

1-sep<br />

1-sep<br />

1-aug 1-aug<br />

1-okt<br />

1-okt<br />

1-nov<br />

1-sep 1-sep<br />

1-nov<br />

1-dec<br />

1-okt 1-okt<br />

1-dec<br />

1-jan<br />

1-nov 1-nov<br />

1-jan<br />

1-dec 1-dec<br />

Figuur 4.3: Karakteristieke herkomstfi guren in de Zuidpolder van Delfgauw (voor 2005)<br />

1-jan 1-jan<br />

1<br />

0<br />

1-jan<br />

1-feb<br />

1-mrt<br />

1-apr<br />

1-mei<br />

1-jun<br />

1-jul<br />

1<br />

0<br />

1-jan<br />

1-aug<br />

1-sep<br />

1-feb<br />

1-mrt<br />

1-okt<br />

1-apr<br />

1-n ov<br />

187<br />

1-dec<br />

1-mei<br />

1-jan<br />

1- jun<br />

1-j ul<br />

1-aug<br />

1-sep<br />

1- okt<br />

1-nov<br />

1-dec<br />

1-jan<br />

1<br />

0<br />

1-jan<br />

1-feb<br />

1-mrt<br />

1-ap r<br />

1-mei<br />

1<br />

0<br />

1-jan<br />

1-jun<br />

1-feb<br />

1-mr t<br />

1-jul<br />

1-apr<br />

1-au g<br />

1-m ei<br />

1-sep<br />

1-jun<br />

1-jul<br />

1-okt<br />

1-aug<br />

1-nov<br />

1-sep<br />

1-okt<br />

1-dec<br />

1-nov<br />

1-jan<br />

1-dec<br />

1-jan


Enkele karakteristieke herkomstfi guren voor de polder<br />

zijn gepresenteerd in fi guur 4.3. Ook dit fi guur bevestigt<br />

dat de inlaat van water vanuit de boezem naar de polder<br />

(lichtblauw) vooral in de zomermaanden plaatsvindt. Inlaat<br />

is dan ook ’s zomers de dominante fractie, wat consequenties<br />

heeft voor de geconstateerde waterkwaliteit in<br />

deze periode. In de wintermaanden vinden we vooral drainagewater<br />

vanuit de percelen van de verschillende deelgebieden<br />

terug in de sloten. In deze maanden is er ook<br />

sprake van een neerslagoverschot, dat afgevoerd wordt<br />

via de gemalen.<br />

In de Karitaatmolensloot vinden we de meeste geografi<br />

sch onderscheiden bronnen van herkomst terug. Het<br />

waterlichaam fungeert als het ware als “verzamelgoot”<br />

van overtollig drainagewater uit de verschillende delen<br />

van de polder. Het betekent ook dat stofemissies in alle<br />

delen van de polder van invloed zijn op de (ecologische)<br />

waterkwaliteit.<br />

4.3 Resultaten stofstroomanalyse en waterkwaliteit<br />

In de Zuidpolder van Delfgauw is een <strong>KRW</strong> meetpunt aangewezen,<br />

OW221A013, in het waterlichaam nabij de duiker<br />

onder de rijksweg A13. De resultaten van de detailanalyse<br />

zijn getoetst aan metingen op deze locatie.<br />

Op dit moment is de resultaatbeschrijving van de probleemstoffen<br />

in de polder kwantitatief goed onderbouwd<br />

voor stikstof en fosfor. Andere probleemstoffen als koper<br />

en zink zijn meer kwalitatief beschreven.<br />

Stikstof<br />

[mg N/l] of [ton]<br />

0AA<br />

huidig<br />

0AB 1AA01 1AA02 1AA03<br />

188<br />

autonoom<br />

1AA04 1AB 2BC<br />

Jaarvracht [ton] 48.3 48.5 32.8 29.6 22.5 19.5 23.2 29.4<br />

Jaargemiddelde concentratie<br />

[mg/l]<br />

Zomerhalfjaar concentratie<br />

[mg/l]<br />

Tabel 4.3: Stikstof in de Zuidpolder van Delfgauw per scenario<br />

Figuur 4.4: Belastingprofi el stikstof naar bron in de huidige situatie (0AA,<br />

totaal 48.3 ton)<br />

5.5 5.0 3.9 3.7 2.4 1.9 2.3 2.4<br />

4.8 3.8 3.3 3.1 1.85 1.4 1.85 1.9<br />

Norm: 1.8 mg N/l zomergemiddeld, groen voldoet aan normtoetsing, oranje voldoet niet aan normtoetsing<br />

+Pijnacker


Figuur 4.5: Belastingprofi el stikstof naar bron in de autonome situatie<br />

(1AA03, totaal 22.5 ton)<br />

Stikstof<br />

De samengevatte resultaten na toetsing zijn gepresenteerd<br />

in tabel 4.3.<br />

In de fi guren 4.4 en 4.5 zijn de resultaten van de bijbehorende<br />

bronanalyse voor stikstof gepresenteerd.<br />

In fi guur 4.6 zijn de resultaten van alle doorgerekende<br />

scenario’s en effecten van aanvullende maatregelen gepresenteerd.<br />

In fi guur 4.7 zijn rekenresultaten van het concentratieverloop<br />

over het jaar gepresenteerd ten opzichte<br />

van metingen in het waterlichaam en in de boezem.<br />

Conclusies stikstof:<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

189<br />

Droog versus nat: in 2006 worden lagere zomergemiddelde<br />

stikstofconcentraties berekend dan in 2005. Dit<br />

valt toe te schrijven aan enkele pieken die doorwerken<br />

op het zomergemiddelde in 2005.<br />

Het aansluiten van de glastuinbouwsector op (druk)riolering<br />

leidt tot een aanzienlijke verbetering voor stikstof<br />

in de polder. De zomergemiddelde concentraties<br />

dalen van 4.8 naar 3.3 mg/l.<br />

Autonome ontwikkeling op het gebied van uitspoeling<br />

uit percelen en uitvoering van de basisinspanning<br />

riolering daarbovenop leidt slechts tot een kleine verdere<br />

verbetering (van 3.3 naar 3.1 mg N/l in de waterloop<br />

die als waterlichaam is aangewezen).<br />

In de polder wordt het hele jaar door ingelaten. De stikstofconcentraties<br />

in het buitenwater zijn vrijwel altijd<br />

hoger dan die in het polderwater zelf. In de winter zijn<br />

de concentraties hoger dan in de zomer. Zowel in de<br />

zomermaanden als in de wintermaanden is inlaat<br />

voor peilbeheer en doorspoelen een zeer belangrijke<br />

bron van stikstof. Uitgaande van een gelijkblijvend inlaatregime<br />

in de polder en de autonome ontwikkeling<br />

van de stofconcentraties in de Pijnackerse vaart wordt<br />

de verwachting uitgesproken dat in de toekomst vrijwel<br />

aan de gestelde stofnorm voldaan zal worden (van<br />

3.1 naar 1.85 mg N/l). Als er vanuit wordt gegaan dat de<br />

inlaat aan de norm voldoet wordt zelfs een zomergemiddeld<br />

gehalte van 1.4 mg N/l gerealiseerd.<br />

Afwentelen van een deel van de polder van Pijnacker<br />

heeft geen noemenswaardige effecten op de stofconcentraties<br />

in het waterlichaam. Wel neemt de vracht<br />

ten opzichte van autonoom toe van 22.5 naar 29.4 ton<br />

per jaar.<br />

Onderzoekshypothese: wat gebeurt er met de concentraties<br />

in de polder als er enkel water wordt ingelaten<br />

ten behoeve van peilbeheer? Verwachting: hoger vanwege<br />

interne belasting, lager vanwege toegenomen<br />

interne zuivering.


Figuur 4.6: De scenario’s tegen het licht gehouden voor stikstof<br />

Figuur 4.7: Concentratieprofi elen voor stikstof in de diverse scenario’s<br />

190


Fosfor<br />

De samengevatte resultaten na toetsing zijn gepresenteerd<br />

in onderstaande tabel.<br />

In de fi guren 4.8 en 4.9 zijn de resultaten van de bijbehorende<br />

bronanalyse voor stikstof gepresenteerd.<br />

Figuur 4.8: Belastingprofi el fosfor naar bron in de huidige situatie (totaal<br />

4.7 ton)<br />

In fi guur 4.10 zijn de resultaten van alle doorgerekende<br />

scenario’s en effecten van aanvullende maatregelen gepresenteerd.<br />

In fi guur 4.11 zijn rekenresultaten van het<br />

concentratieverloop over het jaar gepresenteerd ten opzichte<br />

van metingen in het waterlichaam en in de boezem.<br />

Wat zijn de belangrijkste leringen die we hieruit kunnen<br />

trekken?<br />

Fosfor<br />

[mg P/l] of [ton]<br />

0AA<br />

huidig<br />

Conclusies fosfor:<br />

-<br />

-<br />

0AB 1AA01 1AA02 1AA03<br />

autonoom<br />

191<br />

Droog versus nat: in 2006 worden lagere zomergemiddelde<br />

stikstofconcentraties berekend dan in 2005.<br />

Er is hiervoor geen eenduidige verklaring te geven. Er<br />

wordt in 2006 netto meer kg fosfor uitgemalen dan in<br />

2005 en er is een hogere watervraag vanuit de percelen<br />

(gewasverdamping).<br />

In 2006 zijn in juni en juli hoge fosforgehaltes geregistreerd<br />

die niet door het model gereproduceerd<br />

worden. Een waarschijnlijke verklaring hiervoor is een<br />

gelimiteerde inlaat in de droge periode, waardoor er<br />

minder is doorgespoeld. Nalevering van fosfor uit de<br />

waterbodem en oever domineert dan ter plekke van<br />

het waterlichaam de fosforconcentratie (vergelijk de<br />

1AA04 1AB 2BC<br />

+Pijnacker<br />

Jaarvracht [ton] 4.7 4.8 3.9 3.9 2.8 2.4 3.1 4.0<br />

Jaargemiddelde concentratie<br />

[mg/l]<br />

Zomerhalfjaar concentratie<br />

[mg/l]<br />

Tabel 4.4: Fosfor in de Zuidpolder van Delfgauw per scenario<br />

Figuur 4.9: Belastingprofi el fosfor naar bron in de autonome situatie (totaal<br />

2.8 ton)<br />

0.72 0.62 0.70 0.69 0.46 0.36 0.34 0.46<br />

0.88 0.70 0.87 0.86 0.55 0.41 0.37 0.55<br />

Norm: 0.3 mg P/l zomergemiddeld, groen voldoet aan normtoetsing, geel voldoet bijna aan norm, oranje voldoet niet aan norm


-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

fosfor nalevering in een veenweidepolder als Holierhoek<br />

en Zouteveen).<br />

Het aansluiten van de glastuinbouwsector op (druk)riolering<br />

leidt in tegenstelling tot stikstof nauwelijks tot<br />

een verbetering van fosforconcentraties in de polder.<br />

Wel neemt de vracht aanzienlijk af (oorzaak: minder<br />

doorstroming, relatief hogere invloed externe bron als<br />

inlaat en toename nalevering in autonome situatie).<br />

Autonome ontwikkeling op het gebied van uitspoeling<br />

uit percelen en uitvoering van de basisinspanning<br />

riolering leidt eveneens tot een zeer geringe verbetering<br />

(in de waterloop die als waterlichaam is aangewezen).<br />

In de zomermaanden is inlaat voor peilbeheer en doorspoelen<br />

momenteel een belangrijke bron van fosfor,<br />

naast nalevering uit de waterbodem. De buitenconcentratie<br />

in de Pijnackerse vaart is meestal ook hoger<br />

dan de concentraties die in de polder worden waargenomen.<br />

Uitgaande van een gelijkblijvend inlaatregime<br />

in de polder en de autonome ontwikkeling van<br />

de fosforconcentraties in de Pijnackerse vaart wordt<br />

een forse concentratieafname voorspeld. Aan de norm<br />

wordt echter nog niet voldaan.<br />

Afwentelen van een deel van de polder van Pijnacker<br />

heeft geen noemenswaardige effecten op de stofconcentraties<br />

in het waterlichaam. Wel neemt de vracht<br />

ten opzichte van autonoom weer toe van 2.8 naar 4.0<br />

ton per jaar.<br />

In autonome situatie is door toegenomen verblijftijd<br />

de invloed van de waterbodem groter. Fosfaat levert<br />

in de zomermaanden netto na, verdwijnt netto in de<br />

wintermaanden. Het netto verdwijnen op jaarbasis in<br />

de polder neemt iets af in de toekomst.<br />

192


Figuur 4.10: De scenario’s tegen het licht gehouden voor fosfor<br />

Figuur 4.11: Concentratieprofi elen fosfor in de diverse scenario’s<br />

193


5. Watersysteemanalyse polder Berkel<br />

Grondgebruik<br />

Het grondgebruik binnen het afwateringsgebied van het<br />

waterlichaam is divers. Van oudsher is het een agrarisch<br />

gebied (glastuinbouw, akkerbouw en melkveehouderij) in<br />

combinatie met oude woonlinten en enkele dorpsuitbreidingen<br />

op de meer hoger gelegen delen. De laatste jaren<br />

is het gebied in ruimtelijke zin getransformeerd naar een<br />

meer stedelijk gebied met diverse nieuwe woongebieden,<br />

bedrijfsterreinen, moderne glastuinbouwgebieden en<br />

groen- en recreatiegebieden.<br />

De grondslag van het gebied is gedeeltelijk klei (droogmakerijen)<br />

en gedeeltelijk veen/zand. Figuur 5.1 geeft een<br />

globale begrenzing van het waterlichaam Polder Berkel.<br />

De waterhuishouding van Polder Berkel is als volgt kort te<br />

karakteriseren:<br />

-<br />

-<br />

Binnenboezem (tussenboezem) en een negental deelpolders<br />

(afwateringsgebied). De binnenboezem bestaat<br />

uit de Bovenvaart, Klap wijkse vaart, Rodenrijse<br />

vaart en Noordeindse vaart (zie fi guur 12.2). Voor de<br />

<strong>KRW</strong> vormt de binnenboezem zelf hier het oppervlaktewaterlichaam.<br />

De binnenboezem wordt gevoed met water uit de Berkelsche<br />

Zweth, gelegen net ten zuiden van Polder Ber-<br />

Figuur 5.1: Polder Berkel en deelpolders<br />

194<br />

-<br />

-<br />

kel en onderdeel van Delfl ands boezemstelsel. Overtollig<br />

water wordt via een aantal poldergemalen (trapsgewijze)<br />

uit de polder Berkel afgevoerd naar deze boezem<br />

(gemaal Berkel nabij Berkelsche Zweth).<br />

De Polder Berkel kan worden beschouwd als een ‘rondpompsysteem’;<br />

er wordt relatief veel water ingelaten<br />

uit en uitgemalen naar de Berkelsche Zweth (onderdeel<br />

Oostboezem Delfl and). De kwaliteit van het waterlichaam<br />

van de Polder Berkel wordt in belangrijke<br />

mate bepaald door inlaat van nutriëntenrijk boezemwater<br />

en door uit- en afspoeling van nutriënten uit de<br />

deelpolders (glastuinbouw, afspoeling van verhard en<br />

onverhard oppervlakte en de huidige overstorten van<br />

rioolstelsel en lozingen van de RWZI’s (te saneren in<br />

2008)). Grootste uitposten zijn het uitmalen naar de<br />

boezem en natuurlijke processen in het gebied zelf.<br />

De binnenboezem is beschoeid en ligt veelal ingeklemd<br />

tussen infrastructuur en woonlinten.<br />

De waterbalans<br />

Ook van dit studiegebied zijn waterbalansen opgesteld<br />

op verschillende niveaus. Ieder niveau heeft zijn eigen begrenzingen<br />

en daardoor mogelijk andere “hoofdposten”,<br />

die inzicht geven in invloed en onzekerheid van de verschillende<br />

balansposten. Voor de polder Berkel zijn twee<br />

waterbalansen opgesteld, op basis van de meteorologie<br />

van 2005:


•<br />

•<br />

op polderniveau<br />

op polderwater- of slootniveau<br />

In de modelstudie is een bron- en gebiedsindeling gemaakt<br />

die is gepresenteerd in fi guur 5.2.<br />

De waterbalans op polderniveau (tabel 5.1) heeft als begrenzing<br />

het omringende dijklichaam, de atmosfeer en de<br />

scheiding tussen freatisch en eerste watervoerend pakket.<br />

De belangrijkste aanvoerpost betreft neerslag (meer dan<br />

75%), gevolgd door kwel (circa 12%) in de diepe droogmakerij<br />

en awzi effl uentwater (circa 7.5%). De hoeveelheid inlaatwater<br />

is ten opzichte van de andere onderzoeksgebieden<br />

zeer laag, de kwel juist weer hoog. De hoeveelheid inlaatwater<br />

zal in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid<br />

toenemen, wanneer de awzi’s zijn gesloten. Afvoer vindt<br />

plaats via verdamping (ca 42%) of via gemalen (ca 53%).<br />

Figuur 5.2: Gebiedsindeling voor de watersysteemanalyse<br />

De begrenzing van de balans op polderwater- of slootniveau<br />

bestaat uit oevers van de watergangen, inlaten en gemalen<br />

(tabel 5-2). De belangrijkste aanvoer betreft drainage uit de<br />

percelen, bijna 84%. In hoeveelheid m3 voor 2005 gaat het<br />

om 10.3 miljoen m3. Een groot deel van de gevallen neerslag<br />

en diepe kwel (samen bijna 19 miljoen m3) komt dus<br />

nooit tot afstroming. Bijna 90% van het slootwater verlaat<br />

het gebied via de poldergemalen. Een kleine 10% infi ltreert<br />

weer vanuit de sloot naar de bodem toe.<br />

Deze waterbalansen zijn getoetst aan veldkennis (interview<br />

met peilbeheerders) én aan de geregistreerde afvoeren<br />

van beide genoemde poldergemalen. De berekende<br />

en geregistreerde maalcijfers lieten overeenkomsten<br />

zien, zodat met enige zekerheid kan worden gezegd dat<br />

Delfl and intussen voldoende begrip van het hydrologisch<br />

functioneren van het watersysteem heeft verkregen.<br />

195


IN miljoen m 3<br />

UIT miljoen m 3<br />

Externe glastuinbouwgebieden 0,1 0,6%<br />

Awzi’s Berkel & Rodenrijs 1,5 7,4%<br />

Inlaat uit Oostboezem 0,4 2,0%<br />

Uitwisseling met Schieland 0,0 0,0%<br />

Kwel 2,6 12,4% Wegzijging 0,0 0,0%<br />

Neerslag 16,1 77,6% Verdamping verhard -0,7 -3,6%<br />

Verdamping onverhard -7,2 -35,0%<br />

Verdamping open water -0,8 -3,7%<br />

Gemaal polder Berkel<br />

(naar Oostboezem)<br />

-11,0 53,0%<br />

Bergingsverandering RR 0,0 0,0% Bergingsverandering 0,0 -2,0%<br />

Sluitfout / berging CF 0,0 0,0% Sluitfout / berging CF 0,0 -2,9%<br />

Totaal 20,7 -20,7<br />

Tabel 5.1: Waterbalans op gebiedsniveau<br />

IN miljoen m 3<br />

UIT miljoen m 3<br />

Uitwisseling met de Oostboezem 0,4 3,4% Uitwisseling met de Oostboezem -11,0 -88,8%<br />

Noordpolder<br />

3,4<br />

27,4%<br />

Noordpolder<br />

-0,1<br />

-0,4%<br />

Noordpolder: Voorafsche polder 0,8<br />

6,1%<br />

Noordpolder: Voorafsche polder -0,2<br />

-1,7%<br />

Noordpolder: Windaassloot 0,2<br />

1,8%<br />

Noordpolder: Windaassloot<br />

0,0<br />

-0,4%<br />

Noordpolder: Nwe drgm Oostm 1,8<br />

14,6%<br />

Noordpolder: Nwe drgm Oostm -0,3<br />

-2,8%<br />

polder<br />

polder<br />

Zuidpolder Rodenrijs 0,5 4,3% Zuidpolder Rodenrijs -0,2 -1,3%<br />

Westpolder<br />

1,3<br />

10,7%<br />

Westpolder<br />

-0,2<br />

-1,9%<br />

Westpolder: Bergboezem 0,6<br />

5,0%<br />

Westpolder: Bergboezem<br />

0,0<br />

-0,3%<br />

Westpolder: Oude Leede<br />

0,9<br />

7,6%<br />

Westpolder: Oude Leede<br />

0,0<br />

-0,4%<br />

Westpolder: Oude Land<br />

0,3<br />

2,4%<br />

Westpolder: Oude Land<br />

0,0<br />

-0,4%<br />

Westpolder: Nwe Rod drgm<br />

polder<br />

0,4<br />

3,5%<br />

Westpolder: Nwe Rod drgm polder -0,1<br />

-0,8<br />

Awzi Berkel<br />

1,3<br />

10,4%<br />

Awzi Rodenrijs<br />

0,2<br />

1,9%<br />

Glastuinbouw Ackerdijkse polder 0,1<br />

0,7%<br />

Glastuinbouw Pijnacker Pieter<br />

Bregmanlaan<br />

0,0<br />

0,3%<br />

Uitlaat naar Schieland 0,0 0,0% uitlaat naar Schieland 0,0 -0,4%<br />

Sluitfout / bergingsverandering 0,0 0,0% Sluitfout / bergingsverandering -0,1 -0,5%<br />

Totaal 12,4 -12,4<br />

Tabel 5.2: Waterbalans op oppervlaktewaterniveau<br />

Herkomstanalyse<br />

Enkele karakteristieke herkomstfi guren voor de het waterlichaam<br />

in de polder van Berkel zijn gepresenteerd in<br />

fi guur 5.3.<br />

Resultaten stofstroomanalyse en waterkwaliteit<br />

In de polder Berkel zijn een tweetal <strong>KRW</strong> meetpunten aangewezen;<br />

OW202-000 in de binnenboezem ter hoogte van<br />

het gemaal naar de Berkelse Zweth en OW202-320 in de<br />

klapwijksevaart. De resultaten van de detailanalyse zijn<br />

getoetst aan metingen op beide locaties.<br />

196<br />

Op dit moment is de resultaatbeschrijving van de probleemstoffen<br />

in de polder kwantitatief goed onderbouwd<br />

voor stikstof en fosfor. Andere probleemstoffen als koper<br />

en zink zijn meer kwalitatief beschreven.<br />

Stikstof<br />

De samengevatte resultaten na toetsing zijn gepresenteerd<br />

in tabel 5.3.


1<br />

0.9<br />

0.8<br />

0.7<br />

0.6<br />

0.5<br />

0.4<br />

0.3<br />

0.2<br />

0.1<br />

0<br />

1-jan<br />

1-feb<br />

1-mrt<br />

1-apr<br />

1<br />

0.9<br />

0.8<br />

0.7<br />

0.6<br />

0.5<br />

0.4<br />

0.3<br />

0.2<br />

0.1<br />

0<br />

1-jan<br />

1-feb<br />

1-mei<br />

1-mrt<br />

1-jun<br />

1-apr<br />

1-jul<br />

1-mei<br />

1-jun<br />

1-aug<br />

1<br />

0.9<br />

0.8<br />

0.7<br />

0.6<br />

0.5<br />

0.4<br />

0.3<br />

0.2<br />

0.1<br />

0<br />

1-jan<br />

1-jul<br />

1-sep<br />

1-feb<br />

1-aug<br />

1-okt<br />

1-mrt<br />

1-sep<br />

1-apr<br />

1-okt<br />

1-nov<br />

1-mei<br />

Figuur 5.3: Karakteristieke herkomstfi guren in het waterlichaam van de polder Berkel (voor 2005)<br />

Stikstof<br />

[mg N/l] of [ton]<br />

1-nov<br />

1-dec<br />

1-jun<br />

1-dec<br />

1-jan<br />

1-jul<br />

1-jan<br />

1-aug<br />

1-sep<br />

Polder Berkel<br />

resultaten tussenboezem<br />

1-okt<br />

1-nov<br />

1-dec<br />

1-jan<br />

gemeten 0AA<br />

197<br />

huidig<br />

1<br />

0.9<br />

0.8<br />

0.7<br />

0.6<br />

0.5<br />

0.4<br />

0.3<br />

0.2<br />

0.1<br />

0<br />

1-jan<br />

1-feb<br />

1-mrt<br />

1<br />

0.9<br />

0.8<br />

0.7<br />

0.6<br />

0.5<br />

0.4<br />

0.3<br />

0.2<br />

0.1<br />

0<br />

1-jan<br />

1-apr<br />

1-feb<br />

1-mei<br />

1-mrt<br />

1-jun<br />

0AB 1AA<br />

1-apr<br />

1-jul<br />

1-mei<br />

1-aug<br />

autonoom<br />

1-jun<br />

1-sep<br />

1-jul<br />

1-okt<br />

1-aug<br />

1-nov<br />

1-sep<br />

1-dec<br />

1-jan<br />

1-okt<br />

1-nov<br />

1-dec<br />

1AB 2BB<br />

Emissies / Belasting [ton/jaar] 97 100 27 29 27<br />

Jaargemiddelde concentratie [mg/l]<br />

OW202-000<br />

6.6 5.2 5.0 1.9 1.9 1.8<br />

Zomerhalfjaar concentratie [mg/l] OW202-000 5.4 4.3 3.6 1.5 1.4 1.4<br />

Jaargemiddelde concentratie [mg/l]<br />

OW202-320<br />

6.0 5.8 1.8 1.9 1.7<br />

Zomerhalfjaar concentratie [mg/l] OW202-320 5.0 4.2 1.3 1.3 1.2<br />

Tabel 5.3: Stikstof in Polder Berkel per scenario<br />

Norm: 1.8 mg N/l zomergemiddeld, groen voldoet aan normtoetsing, oranje voldoet niet aan normtoetsing<br />

+nvo<br />

1-jan


In de fi guren 5.4 en 5.5 zijn de resultaten van de bijbehorende<br />

bronanalyse voor stikstof gepresenteerd.<br />

Figuur 5.4: Belastingprofi el stikstof naar bron in de huidige situatie (0AA,<br />

totaal 97 ton)<br />

Figuur 5.5: Belastingprofi el stikstof naar bron in de autonome situatie<br />

(1AA, totaal 27 ton)<br />

198<br />

In fi guur 5.6 zijn de resultaten van alle doorgerekende scenario’s<br />

en effecten van aanvullende maatregelen gepresenteerd.<br />

In fi guur 5.7 zijn rekenresultaten van het concentratieverloop<br />

over het jaar gepresenteerd ten opzichte<br />

van metingen in het waterlichaam en in de boezem.<br />

Momenteel voldoet stikstof in de polder niet aan de gestelde<br />

norm. Het lijkt erop dat als gedefi nieerd autonoom<br />

beleid volledig uitgevoerd wordt in de toekomst de nu<br />

gestelde norm gehaald gaat worden. Opgemerkt dient<br />

te worden dat de huidige gemeten gemiddelden ruim 1<br />

mg/l hoger zijn dan de berekende gemiddelden. Voor de<br />

winterperiode is de voorspelling door het model beter dan<br />

voor de zomer. Mogelijk is de verwijdering van stikstof als<br />

gevolg van processen (denitrifi catie) overschat in deze<br />

polder. Een andere mogelijkheid is dat het in de polder<br />

ingelaten water in werkelijkheid hogere stofgehaltes kent<br />

dan nu is opgegeven (er is bij gebrek aan beter gebruik gemaakt<br />

van een meetpunt in de Schie). Ondanks deze kanttekening<br />

op het modelfunctioneren is de emissiereductie<br />

(meer dan een factor drie) dermate groot dat normbereik<br />

binnen de lijn der verwachting ligt.<br />

De belangrijkste bron van belasting betreft emissie uit de<br />

glastuinbouwsector (geel in fi guur 5.4). Autonoom beleid<br />

is dat de glastuinbouwsector enerzijds nog verder groeit,<br />

maar tegelijkertijd grotendeels op drukriolering wordt<br />

aangesloten en gemoderniseerd wordt. Als gevolg hiervan<br />

zal emissie in de toekomst aanzienlijk afnemen van<br />

nu bijna 48 ton per jaar naar ongeveer 4 ton per jaar (een<br />

reductie met meer dan 90%).<br />

Drainage uit de bodem (groen) betreft de tweede voornaamste<br />

bron. Het betreft hier een gecombineerde bijdrage<br />

van uitspoeling van meststoffen en kwel. Landbouw<br />

areaal in de polder wordt grotendeels uitgefaseerd ten<br />

faveure van stadsuitbreiding en ontwikkeling van natuur<br />

en recreatieve voorzieningen. De huidige geschatte<br />

emissie is 27.5 ton per jaar. In de autonome situatie is deze<br />

geschat op 14 ton, een reductie van ongeveer 50%. Uitvoering<br />

van autonoom beleid op dit terrein leidt slechts tot<br />

een reduceren van circa 32 ton per jaar naar circa 26 ton<br />

(een verbetering van 20%).<br />

Een derde grote post betreft de effl uentbelasting vanuit<br />

de awzi’s Berkel en Rodenrijs. In de zeer nabije toekomst<br />

worden deze gesloten en wordt het riool aangesloten op<br />

awzi Harnaschpolder. Daarmee wordt een emissiereductie<br />

van 13 ton stikstof per jaar gerealiseerd (ongeveer 15%<br />

van de huidige belasting).


De overige posten (inlaat en verhard oppervlak gerelateerde<br />

emissies) zijn op polderniveau beschouwd relatief<br />

klein te noemen. Inlaat vanuit de Oostboezem heeft<br />

gedurende de zomerperiode wel een grote invloed op de<br />

verwachte kwaliteit op het meetpunt OW202-000, aangezien<br />

deze zich kort nabij het inlaatpunt bevindt.<br />

Figuur 5.6: De scenario’s tegen het licht gehouden voor stikstof (op locatie OW202-000)<br />

Figuur 5.7: Concentratieprofi elen voor stikstof in de diverse scenario’s (op locatie OW202-000)<br />

Interne verwijdering van stikstof (paars) levert een belangrijke<br />

bijdrage aan de gevonden stikstofgehaltes. Het<br />

zelfreinigende vermogen van het watersysteem met betrekking<br />

tot stikstof is hoog. Ruim 30% van de belasting<br />

verdwijnt als gevolg hiervan. Mogelijk is deze post momenteel<br />

wat overschat.<br />

199


Fosfor<br />

De samengevatte resultaten na toetsing zijn gepresenteerd<br />

in tabel 5.4.<br />

In de fi guren 5.8 en 5.9 zijn de resultaten van de bijbehorende<br />

bronanalyse voor stikstof gepresenteerd.<br />

Figuur 5.9: Belastingprofi el stikstof naar bron in de autonome situatie (totaal<br />

3.3 ton)<br />

Fosfor<br />

[mg P/l] of [ton]<br />

Gemeten 0AA<br />

200<br />

huidig<br />

0AB 1AA<br />

autonoom<br />

1AB 2BB<br />

Emissies / Belasting [ton/jaar] 10 10 3.3 3.8 3.3<br />

Jaargemiddelde concentratie [mg/l]<br />

OW202-000<br />

+nvo<br />

0.60 0.64 0.54 0.32 0.28 0.28<br />

Zomerhalfjaar concentratie [mg/l] OW202-000 0.65 0.74 0.60 0.38 0.33 0.34<br />

Jaargemiddelde concentratie [mg/l]<br />

OW202-320<br />

0.63 0.55 0.28 0.26 0.25<br />

Zomerhalfjaar concentratie [mg/l] OW202-320 0.74 0.62 0.33 0.29 0.28<br />

Tabel 5.4: Fosfor in Polder Berkel per scenario<br />

Figuur 5.8: Belastingprofi el fosfor naar bron in de huidige situatie (totaal<br />

10 ton)<br />

Norm: 0.3 mg P/l zomergemiddeld, groen voldoet aan normtoetsing, geel voldoet bijna aan norm, oranje voldoet niet aan norm


In fi guur 5.10 zijn de resultaten van alle doorgerekende scenario’s en effecten van aanvullende maatregelen gepresenteerd.<br />

Figuur 5.11: Concentratieprofi elen fosfor in de diverse scenario’s (op locatie OW202-000).<br />

201


In fi guur 5.11 zijn rekenresultaten van het concentratieverloop<br />

over het jaar gepresenteerd ten opzichte van metingen<br />

in het waterlichaam en in de boezem.<br />

Momenteel voldoet het oppervlaktewater in de polder<br />

voor fosfor niet aan de norm. De normoverschrijding is<br />

uitgaande van de nieuw voorgestelde norm van 0.3 mg<br />

P/l (was 0.15 mg P/l) ongeveer een factor twee. Als gevolg<br />

van een forse emissiereductie die in de polder gerealiseerd<br />

gaat worden als gevolg van autonoom beleid lijkt<br />

het erop dat we in de toekomst deze norm kunnen gaan<br />

benaderen.<br />

De belangrijkste winst wordt geboekt door emissiereductie<br />

vanuit de glastuinbouwsector (van 3.3 ton naar 0.3 ton)<br />

en het sluiten van de awzi’s in de polder (van circa 3 ton<br />

naar 0 ton)<br />

202


203


Colofon<br />

Hoogheemraadschap van <strong>Delfland</strong><br />

Phoenixstraat 32<br />

2601 DB Delft<br />

T (015) 260 81 08<br />

info@hhdelfland.nl<br />

www.hhdelfland.nl<br />

Vormgeving<br />

Berg Kleijn Communicatie C.V., Den Haag<br />

Drukwerk<br />

Drukkerij Stimuka, Rijswijk<br />

08 / 250 ex.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!