Den Gulden Winckel. Jaargang 13 - digitale bibliotheek voor de ...
Den Gulden Winckel. Jaargang 13 - digitale bibliotheek voor de ...
Den Gulden Winckel. Jaargang 13 - digitale bibliotheek voor de ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>.<br />
<strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong><br />
bron<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>. Hollandia-Drukkerij, Baarn 1914<br />
Zie <strong>voor</strong> verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_gul001191401_01/colofon.htm<br />
© 2009 dbnl
Een boek <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>reen?<br />
1<br />
DE Leidsche hoogleeraar Hartman heeft weer velen aan zich verplicht door <strong>de</strong><br />
uitgave van een populair werk, waarin <strong>de</strong> resultaten van veel studie zijn neergelegd.<br />
On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n hoofdtitel Beatus ille qui, <strong>de</strong> beginwoor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r vermaar<strong>de</strong> twee<strong>de</strong><br />
Epo<strong>de</strong> van Horatius, geeft hij een vermakelijk, bont boek, maar waarin toch ook<br />
ernstiger tonen niet ontbreken. Gelei<strong>de</strong>lijkheid moet men er niet in zoeken; het<br />
geheel is weer even ‘raar’ als <strong>de</strong> Avondzon <strong>de</strong>s Hei<strong>de</strong>ndoms, dat een<br />
paar jaar gele<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> hand verscheen. ‘Raar’ - ik zou dit epitheton an<strong>de</strong>rs<br />
van <strong>de</strong>n arbeid eens Hooggeleer<strong>de</strong>n nauwelijks durven gebruiken; maar Prof.<br />
Hartman heeft in<strong>de</strong>rtijd zelf dat boek over Plutarchus van Chaeronea ‘een raar boek’<br />
genoemd en hij kan onmogelijk zijn recensent kwalijk nemen, dat die het met hem<br />
eens is. Nu hij ditmaal gemoe<strong>de</strong>lijk over Horatius aan <strong>de</strong> praat raakt, spreekt hij niet<br />
meer van ‘een raar boek’, maar, op omslag en in <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> bei<strong>de</strong>, van ‘een boek<br />
<strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>reen’, dat dan toch eigenlijk vrijwel op hetzelf<strong>de</strong> neerkomt. Ik meen mij<br />
<strong>de</strong>zen titel te herinneren uit advertentiën van Gebrs. Cohen of Bolle; daar dien<strong>de</strong><br />
het opschrift dan om een Brievenschat aan <strong>de</strong>n man te brengen, ‘een wegwijzer tot<br />
het verkrijgen van een flinken briefstijl, tevens omvatten<strong>de</strong> bijna 200 mo<strong>de</strong>llen van<br />
particuliere en familie-brieven, lief<strong>de</strong>sverklaringen, sollicitatiebrieven, requesten<br />
enz.’. Is echter ‘een boek <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>reen’ geen Brievenboek, maar bevat het tot zelfs<br />
op het titelblad een groot <strong>de</strong>el Latijn, -, nu, dan is het ‘een raar boek’, want <strong>de</strong> eischen<br />
gesteld door een boerendochter, die va<strong>de</strong>r en moe<strong>de</strong>r op hun zilveren bruiloft met<br />
een schoonen gelegenheidsbrief wil verblij<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> wensch van haar broer, die<br />
eene eerlijke verkeering zoekt, maar zwaar ter tale is, - hunne eischen wor<strong>de</strong>n hier<br />
dan toch maar niet vervuld, hunne wenschen niet bevredigd en ik vrees hard, dat<br />
zij het boek links zullen laten liggen. Had<strong>de</strong>n zij per ongeluk, afgaan<strong>de</strong> op <strong>de</strong>n<br />
on<strong>de</strong>rtitel: ‘Een boek <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>reen’, er hun goeie geld aan weggegooid, dan zou<strong>de</strong>n<br />
zij zich zeker opgelicht achten. En hoeveel boeren zijn er niet in Ne<strong>de</strong>rland! Booze<br />
tongen beweren zelfs, dat er niet an<strong>de</strong>rs dan boeren zijn.<br />
Maar laat ons nu niet dood blijven op een woord. Ie<strong>de</strong>reen is ten slotte toch niet<br />
ie<strong>de</strong>reen. Immers: een boek <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>reen zou, streng genomen, een boek zijn <strong>voor</strong><br />
Jan en Alleman; en wie zich boven hun peil verheft zou er niet op gesteld blijken.<br />
Een boek <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>reen ware eigenlijk een boek <strong>voor</strong> niemand in het bijzon<strong>de</strong>r en<br />
bijgevolg niet veel bijzon<strong>de</strong>rs. In dat opzicht is <strong>de</strong> titel niet gelukkig gekozen, want<br />
er staat in<strong>de</strong>rdaad heel veel bijzon<strong>de</strong>rs in en geen <strong>de</strong>gelijk leesgezelschap kan het<br />
missen. Om met het slot te beginnen: eene bloemlezing uit <strong>de</strong> gedichten van Horatius<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
2<br />
<strong>voor</strong> hen, die nog een mondjevol Latijn kennen bedoeld, maar misschien niet<br />
geschikt, omdat <strong>voor</strong> <strong>de</strong> lectuur <strong>de</strong>zer gedichten wel iets meer dan mondjesmaat<br />
Latijnkennis vannoo<strong>de</strong> is. Tot geruststelling van mijne lezers diene, dat in <strong>de</strong>n loop<br />
van het boek <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> bloemlezing in haar geheel vertaald <strong>voor</strong>komt. En dat wel in<br />
vloeiend Hollandsch. Het is een lust <strong>de</strong>ze overzettingen, in proza weliswaar, te<br />
lezen. Ik weerhoud mij niet, daarvan eenige proeven te geven en kies in verband<br />
met <strong>de</strong>n titel van het boek eerst <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> Epo<strong>de</strong>, waarin een zakenman ALFIUS<br />
<strong>de</strong> genoegens van het buitenleven prijst:<br />
Gelukzalig <strong>de</strong> mensch, die, ver van 't zakenleven, als 't ou<strong>de</strong> volk <strong>de</strong>r<br />
stervelingen, zijn erfgoed bewerkt met eigen run<strong>de</strong>ren, niet weet van<br />
vervaldagen, niet als dienstplichtige wordt opgeschrikt door <strong>de</strong> woeste<br />
krijgstrompet, niet in doodsangst zit wanneer stormen woe<strong>de</strong>n op zee;<br />
een vreem<strong>de</strong>ling is in 't rechtsgebouw en aan <strong>de</strong> trotsche <strong>de</strong>uren van<br />
machtige me<strong>de</strong>burgers.<br />
Aan hooge populieren paart hij <strong>de</strong> jeugdige loten van zijn wijngaard, met<br />
zijn hakmes neemt hij onvruchtbare takken weg en ent in hun plaats<br />
veelbeloven<strong>de</strong> twijgen; of in een schaduwrijk dalletje ziet hij uit naar zijn<br />
ronddolen<strong>de</strong> kud<strong>de</strong>n.<br />
In zuivere kruiken bergt hij <strong>de</strong>n honig, door hem uit <strong>de</strong> vaten geperst, of<br />
scheert zijn weerlooze schapen. En als <strong>de</strong> herfstgod zijn met rijp ooft<br />
omhangen kruin opsteekt uit het veld, hoe vermaakt het hem dan <strong>de</strong> door<br />
hem zelven geënte peren te plukken of druiven, wedijverend met purper,<br />
om daarvan u, Priapus, zijn gaven te brengen of u, Silvanus, bewaker<br />
van zijn gebied!<br />
Nu eens lust het hem neer te liggen on<strong>de</strong>r een ou<strong>de</strong>n steeneik, dan weer<br />
in het mollig grasbed.<br />
On<strong>de</strong>rwijl kabbelt het water neer van hooge rotsen, vogels zingen in het<br />
woud hun klaagzang, het ruischend loof begeleidt <strong>de</strong> klateren<strong>de</strong> bronnen,<br />
een muziek, die lokt tot zoeten slaap.<br />
En als het wintergetij van <strong>de</strong>n hemelgod sneeuw en regen wekt, dan drijft<br />
hij met zijn jachthon<strong>de</strong>nstoet <strong>de</strong> strijdbare evers in <strong>de</strong> slagnetten of spant<br />
aan glad<strong>de</strong> stangen een hin<strong>de</strong>rlaag <strong>voor</strong> vraatzieke lijsters; in strikken<br />
vangt hij <strong>de</strong> angstige haas of <strong>de</strong>n verhuizen<strong>de</strong>n kraanvogel, een liefelijk<br />
buitenkansje.<br />
Wanneer nu daar nog bijkomt, dat een eerbare echtgenoot <strong>de</strong> zorg <strong>voor</strong><br />
huis en tee<strong>de</strong>r kroost op zich neemt en als een Sabijnsche of <strong>de</strong> door <strong>de</strong><br />
zon geblaker<strong>de</strong> ga<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n snelvoetigen Apuliër op <strong>de</strong>n heiligen haard<br />
<strong>de</strong>s huizes het droge hout stapelt tegen <strong>de</strong> thuiskomst van haar<br />
vermoei<strong>de</strong>n man, en in <strong>de</strong> omheining van twijgen het dartel vee opsluit<br />
en <strong>de</strong> gezwollen uiers ledigt, uit het huisvat <strong>de</strong>n wijn tapt van dit jaar en<br />
een niet gekocht feestmaal bereidt, dan kunnen geen Lucrijnsche<br />
schelpdieren lekker<strong>de</strong>r <strong>voor</strong> mij zijn, geen tarbot of steur. Geen<br />
Afrikaansch gebroed, geen Ionisch paarlhoen zal mij beter smaken dan<br />
<strong>de</strong> olijf, geplukt van vette twijgen of <strong>de</strong> bla<strong>de</strong>ren van in 't wild groeien<strong>de</strong><br />
zuring en malva, weldadig <strong>voor</strong> het lichaam, of wel op hooge feestdagen<br />
het geslachte lammetje of het aan <strong>de</strong>n wolf ontrukte bokje.<br />
Wat een genot om aan zulk een disch <strong>de</strong> weldoorvoe<strong>de</strong> schapen naar<br />
huis te zien snellen, <strong>de</strong> vermoei<strong>de</strong> run<strong>de</strong>ren met tragen nek <strong>de</strong><br />
omgekeer<strong>de</strong> ploeg te zien meesleepen, en rondom <strong>de</strong> blinken<strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
huisgo<strong>de</strong>n te zien neerzitten zijn in huis geboren slaafjes, die rijke teelt<br />
van zijn goed.<br />
Nadat <strong>de</strong> bankier Alfius aldus had gesproken en, vast besloten om boer<br />
te wor<strong>de</strong>n, al zijn uitstaan<strong>de</strong> gel<strong>de</strong>n had binnengehaald ... toen stond hij<br />
veertien dagen na dato weer met zijn contanten in <strong>de</strong>n effectenhoek (blz.<br />
<strong>13</strong>1).<br />
Bij wijze van uitzon<strong>de</strong>ring vertaalt Prof. Hartman <strong>de</strong> 26 ste O<strong>de</strong> van het 3 <strong>de</strong> boek<br />
metrisch, hetgeen volgens hem, met het oog op onze taal, ook rijm vereischt.<br />
Eens on<strong>de</strong>r Amor diend' ik kloek<br />
En was soldaat met eer.<br />
Nu staat daar rustig in een hoek<br />
Mijn luit, mijn krijgsgeweer.<br />
Maar, Venus, 'k heb één be<strong>de</strong> nog:<br />
Daal van uw hoog gestoelt,<br />
Maak dat <strong>de</strong> fiere Chloe toch<br />
Uw roed' eens even voelt (blz. 165).<br />
Deze vertaling is zeer gelukkig. Maar Vosmaer's overzetting van ‘Illi robur’ is ondanks<br />
gemis aan rijm toch niet min<strong>de</strong>r goed? Hoe dit zij, <strong>de</strong> Hoogleeraar brengt zelf zijn<br />
goe<strong>de</strong>n raad in practijk, dat eene vertaling <strong>de</strong>n he<strong>de</strong>ndaagschen Hollandschen lezer<br />
hetzelf<strong>de</strong> moet doen gevoelen als <strong>de</strong> tijd- en landgenooten van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n Romein<br />
of Griek bij het origineel hebben gevoeld (blz. 78). Hoe <strong>de</strong> auteur tot <strong>de</strong>ze uitgave<br />
gekomen is, blijkt uit het woord <strong>voor</strong>af. Vijf jaren achtereen heeft hij te Lei<strong>de</strong>n<br />
populaire <strong>voor</strong>drachten gehou<strong>de</strong>n over Latijnsche literatuur. Hij wil<strong>de</strong> <strong>de</strong><br />
schoonhe<strong>de</strong>n daarvan in ruimeren kring bekend maken. Stu<strong>de</strong>nten van alle<br />
faculteiten, gestu<strong>de</strong>er<strong>de</strong>n en ongestu<strong>de</strong>er<strong>de</strong>n, zelfs professoren, heeren en dames<br />
luister<strong>de</strong>n naar wat Prof. Hartman te vertellen had over Cicero en Seneca, over ‘De<br />
Nieuwe Gids’ te Rome, Ovidius, Horatius, Plinius en Juvenalis (blz. V). Wij hopen<br />
zeer, dat het over Seneca gesprokene, <strong>voor</strong>al ten gerieve van theologen, ook nog<br />
eens in druk moge verschijnen. De spreker zelf is meer verrukt van Horatius. Hij<br />
heeft gevoeld, zegt hij, dat hij zijne hoor<strong>de</strong>rs nooit meer pakte en boei<strong>de</strong>, dan<br />
wanneer hij het over Horatius had. De geestdrift van het gesproken woord werkt<br />
aanstekelijk en maakt licht meer indruk dan het geschrevene. Ik <strong>voor</strong> mij vind het<br />
boek over Plutarchus over het geheel genomen interessanter. Wij kunnen bij onzen<br />
auteur zelven lezen, dat Prof. Polak Horatius niet heeft kunnen uitstaan en dat<br />
Goethe niet veel met hem heeft opgehad, al bewon<strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>de</strong>ze laatste 's dichters<br />
meesterschap over <strong>de</strong>n vorm. Daartegenover staat, dat niemand min<strong>de</strong>r dan Lessing<br />
zich aan Horatius heeft verwant gevoeld. De vraag dringt zich aan mij op, of <strong>de</strong><br />
Hoogleeraar weer niet te veel aandacht heeft gewijd aan <strong>de</strong>n drinker-schenker<br />
Horatius. Wel zegt hij geen kunst om <strong>de</strong> kunst, geen wetenschap om <strong>de</strong> wetenschap<br />
te willen, maar alles <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mensch naar zijne hoogste, zijne eeuwige bestemming<br />
(blz. VIII), doch <strong>de</strong> gewichtige plaats, die <strong>de</strong> flesch in <strong>de</strong> wereld- en<br />
levensbeschouwing van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n dichter bekleedt, doet vragen, of wij van hem<br />
<strong>voor</strong> onze hoogste, onze eeuwige bestemming in <strong>de</strong>zen tijd van geheel-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
3<br />
onthouding veel te verwachten hebben. Nu als parool geldt: <strong>Den</strong>ken<strong>de</strong> menschen<br />
drinken niet! Professor zelf zegt: <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n Christen bestaat er geen schoonheid dan<br />
alleen in 't licht <strong>de</strong>r Eeuwigheid. Geen verschijning is schoon dan beschouwd als<br />
gave Gods. Laat men God er buiten, dan is al dat zoogenaamd schoone niets dan<br />
zinnenstreeling (blz. 11). Uitdrukkelijk wordt gezegd, dat dit ook geldt van <strong>de</strong> poëzie.<br />
Maar hoe kan dan een dus hooggestemd beoor<strong>de</strong>elaar zóó wegloopen met<br />
drinkliedjes, die in het hei<strong>de</strong>nsche Rome zelf reeds <strong>voor</strong> mannen als <strong>de</strong> Sextii en<br />
<strong>de</strong> Cynici aanstootelijk moeten geweest zijn? Het is niet meer dan toevallig dat hij<br />
Beatus ille qui op het titelblad heeft geschreven; 't kon, in verband met <strong>de</strong>n<br />
inhoud van het boek, beter Nos jungit amicitia et vinum praebet<br />
gaudia heeten (blz. 24 v.). Niet zon<strong>de</strong>r geestdrift wordt Horatius hier geteekend<br />
als <strong>de</strong> beproef<strong>de</strong> vriend; vriend van zijne vrien<strong>de</strong>n, maar ook vriend van een goed<br />
glas wijn. Telkens blijkt, dat Prof. Hartman ook verstand van <strong>de</strong> wijnkaart heeft (blz.<br />
15) en als het zoo eens te pas komt graag een flesch Champagne ontkurkt (blz.<br />
156). Die combinatie van vriendschap en hart <strong>voor</strong> een gezamenlijk glaasje heet<br />
echt Romeinsch en echt oud-Hollandsch (blz. 34). 't Jonge Holland schijnt an<strong>de</strong>rs<br />
te gevoelen.<br />
Dit boek is in dit opzicht van een niet mo<strong>de</strong>rn standpunt uit geschreven. Ook <strong>de</strong><br />
roo<strong>de</strong> tint van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rgaan<strong>de</strong> zon <strong>de</strong>s Hei<strong>de</strong>ndoms is, naar ik in<strong>de</strong>rtijd heb<br />
aangetoond, door <strong>de</strong>n hooggeleer<strong>de</strong>n schrijver veel te wijnrood gekleurd. Er wordt<br />
on<strong>de</strong>r het jonge Ne<strong>de</strong>rland nog wel gedronken, maar <strong>de</strong> poëzie van <strong>de</strong>n wijn wordt<br />
niet meer gevoeld zooals bij een ou<strong>de</strong>r geslacht. Zelfs verdienstelijk gedichte<br />
drinkliedjes vallen bij eene jongere generatie niet in <strong>de</strong>n smaak, ook als zij zich bij<br />
gelegenheid <strong>de</strong>n daarin gehuldig<strong>de</strong>n drank heel goed laat smaken.<br />
Prof. Hartman schijnt er zelf wel iets van te merken, dat Horatius hier en daar een<br />
beetje in het fatsoenlijke en ze<strong>de</strong>lijke moet wor<strong>de</strong>n getransponeerd <strong>voor</strong> Hollandsche<br />
ooren van <strong>de</strong>n huidigen dag. ‘Wat werkt <strong>de</strong> wijn niet al uit?’ (blz. 22) is toch <strong>voor</strong><br />
het minst eene vergoelijken<strong>de</strong> vertaling, wanneer er in het oorspronkelijk van<br />
ebrietas sprake is.<br />
Man van eene vorige generatie betoont onze schrijver zich ook weer in zijn<br />
literairen smaak. Zou<strong>de</strong>n wij jongeren zeggen: ‘als ik Gorter was’, dan zegt hij: ‘was<br />
ik Tollens in hoogst eigen persoon’. Daarme<strong>de</strong> hangt dan weer samen Professors<br />
<strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Genestet, die er trouwens on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> dichters van vóór '80 mag<br />
zijn en zich gewoonlijk boven Tollens verre verheft. Prof. Hartman geeft ook eene<br />
<strong>de</strong>finitie van poëzie en omschrijft haar als ‘een echt gevoel, van meer dan gewone<br />
(zij 't ook slechts iets meer dan gewone) innigheid, gekleed in een vorm die 't<br />
gehoor streelt’ (blz. 11). Zelf noemt <strong>de</strong> Hoogleeraar <strong>de</strong>ze <strong>de</strong>finitie onvolledig. Zij is<br />
erger dan dat. Vallen muziek en zang niet evenzeer on<strong>de</strong>r haar? Maar daarop wil<br />
ik niet eens zien. Alleen, dat poëzie mogelijk is, bij iets meer dan gewone innigheid<br />
van gevoel, dat heb ik bij Willem Kloos an<strong>de</strong>rs gelezen in die klassieke inleiding op<br />
<strong>de</strong> gedichten van Jacques Perk.<br />
Bij <strong>de</strong> lezing van Prof. Hartman's boek <strong>de</strong>nkt men onwillekeurig aan Jhr. Dr.<br />
Quirinius van Walborch uit Vosmaer's Amazone, <strong>de</strong>n hartstochtelijken vereer<strong>de</strong>r<br />
van Horatius, die het werk van <strong>de</strong>zen ‘meester van <strong>de</strong>n eleganten vorm en <strong>de</strong> fijne<br />
wereldwijsheid’ van buiten ken<strong>de</strong>, hem zijn lijfarts noem<strong>de</strong>, van wien hij dan ook<br />
steeds recepten bij <strong>de</strong> hand had. Gelijkmoedigheid in alle moeilijkhe<strong>de</strong>n,<br />
blijmoedigheid, tee<strong>de</strong>re vriendschap had hij in <strong>de</strong>ze school geleerd. Zoo teekent<br />
<strong>de</strong>n dichter Prof. Hartman ook:<br />
een beminnelijk man van <strong>de</strong> wereld, die wel opmerkt wat er<br />
verkeerds is in zijn tijd en aan heel wat menschen en zaken aanstoot<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
neemt, maar die zich <strong>de</strong>sondanks in dien tijd en in die wereld zeer<br />
behagelijk gevoelt en niet gaarne zou terug geplaatst wor<strong>de</strong>n in welke<br />
gou<strong>de</strong>n eeuw ook. Horatius heeft <strong>de</strong> maatschappij, waarin hij leeft,<br />
lief met een hartelijke en een praktische lief<strong>de</strong>, hij zou haar gaarne van<br />
haar gebreken willen genezen. Maar zijn lief<strong>de</strong> is bovenal echt evenals<br />
zijn welbehagen in gezelligheid en feestvreug<strong>de</strong> (blz. 60).<br />
Proeft men hier niet <strong>de</strong> geestverwantschap tusschen <strong>de</strong>n Hoogleeraar en <strong>de</strong>n<br />
Jonker van Walborch, die <strong>de</strong>n geurigen Capri tusschen zijne lippen slurpen<strong>de</strong> bij<br />
<strong>de</strong>n tempel van Poseidoon te Paestum, ‘waar hij het hoogste kan genieten, ook<br />
<strong>voor</strong> eene gewone aardsche genieting van ne<strong>de</strong>rigen aard niet onvatbaar is’?<br />
Profeten en wereldhervormers wor<strong>de</strong>n uit dit hout niet gemaakt. Kan ik het helpen,<br />
dat ik Horatius liever eens zag toornen of schreien over menschelijke<br />
doemwaardigheid?<br />
Mij resten nog een paar me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen van an<strong>de</strong>ren aard. Niet spoedig uitgepraat<br />
is onze Hooggeleer<strong>de</strong>, als hij opkomt tegen het zgn. wetenschappelijk narekenen<br />
van een dichter, tegen <strong>de</strong> han<strong>de</strong>lwijze van geleer<strong>de</strong>n, die altoos maar vragen, waar<br />
een dichter het vandaan heeft, waarop hij ‘teruggaat’. ‘Al wat goed en <strong>voor</strong>al al wat<br />
<strong>voor</strong>treffelijk is geslaagd, is eo ipso oorspronkelijk’ (blz. 43). Het is een frisch geluid,<br />
dat ons in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n tegemoetkomt:<br />
mijn hemel, het doel van ons leven mag toch niet zijn onze ziel te offeren<br />
aan <strong>de</strong> vrouwelijke Moloch <strong>de</strong> wetenschap. Al ons werken, zoeken,<br />
peinzen moet toch hierop zijn gericht dat we ons onze eigene<br />
wetenschap verwerven, waaraan wij zelf wat hebben <strong>voor</strong> ons geheele<br />
bestaan (blz. 175). Sommige geleer<strong>de</strong>n... peuteren en<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
4<br />
pluizen, bij <strong>voor</strong>keur aan dichters, om toch <strong>voor</strong>al maar doo<strong>de</strong> materie te<br />
krijgen in plaats van leven<strong>de</strong>n geest. En dan roepen zij om het hardst dat<br />
zij nu juist <strong>de</strong> wetenschap vertegenwoordigen. Volgens die menschen<br />
mag je niet lief hebben, je mag niet bewon<strong>de</strong>ren, je mag niet trachten na<br />
te volgen, je mag alleen, wat met een heerlijk Duitsch woord heet<br />
‘verzetteln’. 'k Heb eens een geleer<strong>de</strong> hooren prijzen omdat hij zoo<br />
ontzettend veel ‘fiches’ had: heele boekenkasten vol sigarenkistjes,<br />
gerangschikt volgens 't alphabet, en die kistjes weer vol gelijk geknipte<br />
papiertjes, en op die papiertjes excerpten; ik vroeg of hij nu ook van al<br />
die papiertjes iets moois maakte; ‘dat niet zoozeer’ was het antwoord.<br />
Toen dacht ik toch: hoe jammer van die kistjes!<br />
Voor theologen is het volgen<strong>de</strong> nog van belang. Het is bekend, en ik wees er<br />
reeds in mijne bespreking van De Avondzon op, dat Prof. Hartman op het gebied<br />
<strong>de</strong>r geschie<strong>de</strong>nis van het Oudste Christendom een man van ‘unzeitgemässe<br />
Betrachtungen’ is. De onechtheid <strong>de</strong>r beroem<strong>de</strong> Tacitusplaats over <strong>de</strong><br />
Christenvervolging on<strong>de</strong>r Nero te Rome is <strong>voor</strong> hem eene uitgemaakte zaak. Men<br />
weet wat er in<strong>de</strong>rtijd te doen is geweest over <strong>de</strong> correspon<strong>de</strong>ntie van Plinius met<br />
keizer Trajanus (van Manen contra Wil<strong>de</strong>); Prof. Hartman's meening blijkt, als hij,<br />
over ‘<strong>de</strong> volledige verzameling’ van brieven spreken<strong>de</strong>, eenvoudig zegt: ‘ik zon<strong>de</strong>r<br />
natuurlijk die onwijze correspon<strong>de</strong>ntie met keizer Trajanus uit’.<br />
Zoover was ik gekomen, toen ik het door mij geschrevene eens overlas. En wat<br />
bespeur<strong>de</strong> ik tot mijne niet geringe verbazing? Dat ik <strong>de</strong>n invloed van het boek over<br />
Horatius heb on<strong>de</strong>rgaan; dat ik van <strong>de</strong>n hak op <strong>de</strong>n tak ben gesprongen; dat ik<br />
gekeuveld heb als an<strong>de</strong>rs niet tot mijne gewoonte behoort en dat er iets van <strong>de</strong><br />
gemoe<strong>de</strong>lijke satire in mijn opstel is, die <strong>de</strong> schim van Horatius, maar die bovenal<br />
<strong>de</strong>n hooggeschatten Leidschen Hoogleeraar niet moge ergeren. Ik schijn haar van<br />
hem te hebben geleerd!<br />
G.A. VAN DEN BERGH VAN EYSINGA.<br />
HELMOND, Dec. 19<strong>13</strong>.<br />
[Schrijvers van over <strong>de</strong> grenzen]<br />
Cäsar Flaischlen<br />
Ik kan niet alle lasten vàn u nemen,<br />
zooals ook niemand mij <strong>de</strong> mijne ontneemt,<br />
ook niet ontnemen mag...<br />
een ie<strong>de</strong>r vin<strong>de</strong> zelf zijn weg,<br />
een ie<strong>de</strong>r drage zelf waarmee hij zich belaadt,<br />
een ie<strong>de</strong>r vechte zelf zich door het wel en wee!<br />
Wat ik vermag, het is niet meer misschien,<br />
dan u in stillen, plechtigen avondstond<br />
te toonen:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
hoe het mij, als duizend and'ren, ging:<br />
hoe 't mij heeft gedrukt,<br />
hoe 'k mij heb gebukt,<br />
hoe ik mijn zelfvertrouwen gansch verloor...<br />
en hoe ik plots'ling toen halsstarrig werd:<br />
wat an<strong>de</strong>ren dwingen, dat dwingt gij óók!<br />
er is geen noodlot! Winst en verlies<br />
is slechts wat ik zelf ben en verkies!<br />
En hoe ik mijn armen mij vrij toen vocht,<br />
en hoe ik mijn hoofd omhoog weer kreeg,<br />
en hoe 'k daarna mijzelven vond,<br />
en hoe zich langzaam steeds meer klaar,<br />
steeds meer vrij en vol en waar<br />
uit <strong>de</strong> ge<strong>de</strong>mpte diepte hief:<br />
alwat ik sinds mijn jongensdagen<br />
bran<strong>de</strong>nd had in <strong>de</strong> ziel gedragen!<br />
En hoe het vorm en leven won<br />
en samengroei<strong>de</strong> en zich samenspon<br />
en hooger mij en hooger droeg,<br />
morgen, zon en zomer temoet,<br />
en hoe 't met altijd hel<strong>de</strong>r<strong>de</strong>r glans<br />
mij altijd vreug<strong>de</strong>juub'len<strong>de</strong>r klonk<br />
en uit <strong>de</strong>n alledaagschen last<br />
mij levenskracht en vrijheid schonk.<br />
Dit vers is <strong>de</strong> vertaling van een ‘Zum Geleit’ dat Cäsar Flaischlen schreef boven<br />
een opstel, aan hem door Georg Muschner gewijd. Het gedicht is kenmerkend <strong>voor</strong><br />
Flaischlen. In <strong>de</strong> vrije rythmen, waar<strong>voor</strong> hij, <strong>de</strong> minnaar van en vechter <strong>voor</strong> vrijheid,<br />
een <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> schijnt te hebben, klinkt een fiere, vrije, mannelijke, zelfbewuste toon.<br />
Zij schil<strong>de</strong>ren een zich ontworstelen aan <strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>el, afhankelijkheid en<br />
onzelfstandigheid. Door het leven is hij zichzelf gewor<strong>de</strong>n. En door eigen kracht is<br />
hij gewor<strong>de</strong>n wat hij is. Hij is nog wel niet zóó bekend als hij 't verdient, en als zijn<br />
karakter- en talentvol leven en werken 't vragen, maar hij dringt meer en meer door<br />
tot <strong>de</strong> apathische, vaak slecht-<strong>voor</strong>gelichte, beweginglooze en logge menigte.<br />
Flaischlen staan geen perskoelies die zich <strong>voor</strong> hem uitsloven ten dienste, hij is niet<br />
het mid<strong>de</strong>lpunt van een ‘société d'adoration mutuelle’, hij heeft geen bond,<br />
vereeniging, genootschap, maatschappij, of hoe men 't noemen mag, van letter- of<br />
niet letterkundigen, schetter- of niet schetterkundigen, leuterof niet leuterkundigen,<br />
die hem uit eigenbelang, met zelf- of eerzuchtige bedoelingen in <strong>de</strong> hoogte steken.<br />
Flaischlen verbaast, verblindt, verbijstert niet met taalvuurwerk en allerlei gemaakte<br />
en gezochte wendingen, hij maakt geen ‘sonnetten’ zon<strong>de</strong>r kop of staart, vol<br />
armzalige gewrongenheid en onmacht-verbloemen<strong>de</strong> ‘diepzinnigheid’; ach neen,<br />
hij is geen gongoristisch mysterie-orakelaar en raadseltjesopgever, maar hij zegt<br />
alles zoo eenvoudig, zoo natuurlijk, zoo ‘schlicht’, zoo onopgesmukt en daardoor<br />
echt en zuiver gevoeld.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
5<br />
Men voelt, hem lezend, dat het ‘echt’ is, door en door echt en waar en eerlijk, wat<br />
men helaas van zooveel literair en ‘artistiek’ gedoe niet kan zeggen. ‘Kunst sein -<br />
nicht machen!’ zooals hij mij eens schreef.<br />
In Flügelmü<strong>de</strong>, <strong>de</strong> <strong>voor</strong>studie tot zijn roman Jost Seyfried, zegt hij dan<br />
ook van een worstelend letterkundige, die mooi werk maakt, maar niet gewaar<strong>de</strong>erd<br />
wordt: ‘Es kann einer so viel können wie er will, wenn er nicht grosse Ellbogen,<br />
wenn er nicht ein grosses Maul hat, wird kein Mensch sich um sein Können etwas<br />
bekümmern. Nicht <strong>de</strong>r innere Wert entschei<strong>de</strong>t, son<strong>de</strong>rn ob einer sich in Szene zu<br />
setzen weiss und ob an<strong>de</strong>re Geld damit machen... nach <strong>de</strong>m Gesetz <strong>de</strong>r Auslese...<br />
im Zeitalter <strong>de</strong>s Kapitalismus’.<br />
CÄSAR FLAISCHLEN<br />
En Hannie, het meisje van Jost, die ploetert en werkt en ‘strebend sich bemüht’<br />
zon<strong>de</strong>r Streberei, versterkt haar verloof<strong>de</strong> in zijn wanhopig pogen, in zijn roeien<br />
tegen <strong>de</strong>n stroom van onverschilligheid, negeering en vijandschap: ‘Er muss<br />
aushalten, um je<strong>de</strong>n Preiss. Und er soll schaffen, was ihn begeistert, nicht, was das<br />
Publikum will, und wenn kein Mensch danach fragt’. Deze <strong>voor</strong>studie wordt door<br />
Flaischlen ‘ein Abschnitt aus <strong>de</strong>m Leben eines Je<strong>de</strong>n’ genoemd. Daarmee bewijst<br />
hij intusschen het menschdom te veel eer. Hoevelen zijn er niet, <strong>voor</strong> wie alles<br />
zon<strong>de</strong>r veel moeite en strijd glad langs een leien dakje loopt, die zon<strong>de</strong>r eenigen<br />
‘Ausdauer’, zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> tan<strong>de</strong>n op elkaar te moeten klemmen, zon<strong>de</strong>r volharding en<br />
tegenstand, komen waar ze wezen willen, omdat <strong>de</strong> baan <strong>voor</strong> hen geëffend is en<br />
omdat alle omstandighe<strong>de</strong>n meewerken!<br />
Voor Flaischlen, evenmin als <strong>voor</strong> Jost, is <strong>de</strong> kunst een ‘Spielerei’: ‘Kunst ist nur,<br />
was ein höherer Mensch für sich und an<strong>de</strong>re an höheren Lebenswerten schafft in<br />
schöner Form’. De dichter moet zich innerlijk tot mensch hebben gevormd, tot zuiver<br />
gevoelend en <strong>de</strong>nkend mensch.... ‘Himmeldonnerwetter! Ein Buch ist keine Spielerei,<br />
ein Buch ist eine Verantwortung! Und wie kommt unsere Zeit dazu, von all diesem<br />
Schund und Plun<strong>de</strong>r wie von Kunst zu re<strong>de</strong>n!’ Een boek een verantwoording. Dat<br />
is wèl een gewichtig woord. Een boek iets als een levensbiecht, waarin men<br />
rekenschap geeft van zijn <strong>de</strong>nken en gevoelen, zijn willen en werken, zijn leven en<br />
streven.<br />
Beschouwen we nu meer samenhangend het leven en het werk van <strong>de</strong>zen<br />
‘einsamen Höhenkünstler’ - ook in letterlijken zin, want hij woont zoowat vijf hoog<br />
in Berlijn, dichter bij <strong>de</strong>n hemel dan menigeen. Hij werd in 1864 te Stuttgart als zoon<br />
van een officier geboren en bezocht er o.a. het gymnasium; daarna was hij drie<br />
jaren werkzaam in <strong>de</strong>n boekhan<strong>de</strong>l, o.a. te Brussel en Bern, en ging na afloop van<br />
<strong>de</strong>ze bezighe<strong>de</strong>n stu<strong>de</strong>eren aan <strong>de</strong> universiteiten van Berlijn, Hei<strong>de</strong>lberg, Leipzig,<br />
Freiburg en Zürich, waar hij zich <strong>voor</strong>al op Germanistiek, Kunstgeschie<strong>de</strong>nis en<br />
Staathuishoudkun<strong>de</strong> toeleg<strong>de</strong>. Na zijn promotie vestig<strong>de</strong> hij zich te Berlijn, waar<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
een hevige letterkundige strijd om het naturalisme gaan<strong>de</strong> was. Reeds in 1884 had<br />
hij on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n schuilnaam C.F. Stuart een bun<strong>de</strong>ltje Nachtschatten doen<br />
verschijnen, dat als on<strong>de</strong>rtitel voert: ‘Gedichte, Fragmente, Tagebuchblätter eines<br />
Son<strong>de</strong>rlings’. De inhoud is tamelijk zwaarmoedig, gedrukt door Weltschmerz, zooals<br />
<strong>de</strong> <strong>voor</strong>tbrengselen van twintig-jarigen dat meer zijn kunnen, een verschijnsel dat<br />
een Fransch dichter in<strong>de</strong>rtijd aanleiding gaf uit te roepen: ‘Donnez-nous vos vingt<br />
ans, si vous n'en faites rien!’ Intusschen is het verschijnsel zóó <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hand liggend<br />
en verklaarbaar, dat <strong>de</strong> Fransche dichter eigenlijk ongelijk heeft met zijn uitroep.<br />
Alsof die ‘vingt ans’ een noodzakelijke <strong>voor</strong>waar<strong>de</strong> waren <strong>voor</strong> tevre<strong>de</strong>nheid, vreugd<br />
en gedweeë berusting! Tien jaren later maakte Flaischlen vroolijker werk, en wel<br />
<strong>de</strong> Scholaren-Lie<strong>de</strong>r, zanglie<strong>de</strong>ren <strong>voor</strong> stu<strong>de</strong>nten, verschenen als een heel<br />
dun klein boekje, niet in <strong>de</strong>n han<strong>de</strong>l, en waarvan er sommige zijn opgenomen in het<br />
Kommersbuch. Een er van haal ik, ook om het beroem<strong>de</strong> prototype, aan:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
6<br />
Wer nicht liebt Wein, Weib und Gesang,<br />
<strong>de</strong>r spart viel Geld sein Lebenlang,<br />
spart manchen Katzenjammer und:<br />
bleibt fromm stets, fröhlich und gesund!<br />
Wer nicht liebt Wein, Weib und Gesang,<br />
<strong>de</strong>r spart viel Geld sein Lebenlang.<br />
Doch ob's zu leben so sich lohn',<br />
bezweifelt Doktor Luther schon!<br />
drum sing und küss und trink dich satt,<br />
so lang <strong>de</strong>in Herz dran Freu<strong>de</strong> hat!<br />
<strong>Den</strong>n ob's zu leben sonst sich lohn',<br />
bezweifelt Doktor Luther schon!<br />
Facsimile van FLAISCHLENS handschrift<br />
In hetzelf<strong>de</strong> jaar verscheen ook een bun<strong>de</strong>l novellen Im Schloss <strong>de</strong>r Zeit,<br />
met een fijn bandteekeningetje van Fidus. Het werd opgedragen aan zijn moe<strong>de</strong>r<br />
op haar 70 sten verjaardag, en van <strong>de</strong>ze ‘Sylvester-Paraphrase in sieben Bil<strong>de</strong>rn’,<br />
zooals <strong>de</strong> bijtitel luidt, mag <strong>voor</strong>al het hoofdstuk ‘Der Zug <strong>de</strong>r Fürsten’ als staal van<br />
knappe beschrijvingskunst en plastiek genoemd wor<strong>de</strong>n. Van 1894 dateert nog een<br />
<strong>de</strong>r<strong>de</strong> werk en wel Martin Lehnhardt, Ein Kampf um Gott, een drama in vijf<br />
tooneelen, dat met het vroeger verschenene Toni Stürmer (1891) en <strong>de</strong>n lateren<br />
roman Jost Seyfried (1905) een soort van trilogie vormt, waarvan <strong>de</strong><br />
afzon<strong>de</strong>rlijke stukken een strijd om <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>, een strijd om het geloof en een strijd<br />
om <strong>de</strong> kunst genoemd kunnen wor<strong>de</strong>n. In alle drie is er botsing tusschen i<strong>de</strong>aal en<br />
werkelijkheid, tusschen illusievolle jeugd en koel wereldgebeuren, tusschen<br />
hooggestem<strong>de</strong> verwachting en troostloozen dwang, tusschen eerlijk, oprecht streven<br />
en <strong>de</strong> wereld van koopen en verkoopen, schipperen, knoeien en schijn. Jost weet<br />
zich in <strong>de</strong>n gelijknamigen roman er boven uit te worstelen, zich, al moet hij zijn<br />
verloof<strong>de</strong> dan ook prijsgeven - ook zij verloochent zichzelf en ‘entsagt’ met een<br />
bloe<strong>de</strong>nd hart - uit allen mod<strong>de</strong>r en rotheid te verheffen; maar in <strong>de</strong> drama's gaan<br />
Märklin en Martin te gron<strong>de</strong>. Reeds vroeger, in 1886, had Flaischlen een poging in<br />
het dramatische genre gewaagd met Graf Lothar, een stuk in drie bedrijven,<br />
on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n schuilnaam Cäsar Stuart uitgegeven.<br />
Op Martin Lehnhardt volg<strong>de</strong>, in één <strong>de</strong>el met Flügelmü<strong>de</strong> (<strong>de</strong> <strong>voor</strong>studie tot<br />
Jost Seyfried), Professor Hardtmut (1897), <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van een<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
jongen man vol bran<strong>de</strong>n<strong>de</strong> eerzucht, gloeiend van geestdrift <strong>voor</strong> ‘das Wahre,<br />
Schöne, Gute’, iemand die zich een wegberei<strong>de</strong>r en baanbreker waant, maar door<br />
duizend nietighe<strong>de</strong>n, plichten en plichtjes van het leven mislukt.<br />
Wanneer hij aan al die eischen van het leven heeft voldaan en het groote werk,<br />
dat hij zich in zijn jeugd heeft <strong>voor</strong>genomen, wil gaan volvoeren, zijn hem <strong>de</strong> krachten<br />
en <strong>de</strong> moed gebroken. Vermeld moet nog wor<strong>de</strong>n dat Flaischlen van 1895 tot 1900<br />
redacteur was van het groote en mooie tijdschrift Pan, waarin bijdragen van <strong>de</strong><br />
<strong>voor</strong>naamste toenmalige Duitsche dichters en prozaschrijvers wer<strong>de</strong>n opgenomen.<br />
In het tijdschrift Pan stond, in Flaischlens prachtig-karakteristiek handschrift, wat<br />
het ‘Leitmotiv’ van zijn geheele kunst was:<br />
Dich... <strong>de</strong>in Leben... zu Kunst klären... mit<br />
allein, was Tag und Alltag ein Recht hat von<br />
dir zu for<strong>de</strong>rn... und:<br />
<strong>de</strong>ine Kunst leben können, nicht bloss dichten:<br />
da liegt's!<br />
sie an dir erproben, dich an ihr!<br />
das allein entschei<strong>de</strong>t!<br />
das allein reift eine Ernte!<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Kunst muss gelebt wer<strong>de</strong>n können ... sonst ist's<br />
Handwerk o<strong>de</strong>r Schwin<strong>de</strong>l!<br />
7<br />
Geen tweespalt tusschen leven en kunst, maar eendracht; geen wanklanken, maar<br />
harmonie. Niet enkel kunstmatig handwerk of goochelend gezwen<strong>de</strong>l, maar<br />
diepdoorvoel<strong>de</strong> waarheid en innigheid. Deze eigenschappen treffen niet alleen in<br />
zijn vroegere werken, maar ook in zijn latere, waarvan <strong>de</strong> <strong>voor</strong>naamste zijn Von<br />
Alltag und Sonne (1898) en Lehr- und Wan<strong>de</strong>rjahre (1899).<br />
Eerstgenoemd werk, dat in 1910 een achtsten druk beleef<strong>de</strong>, bevat gedichten in<br />
proza, in fijngerythmeerd en blij-vloeiend proza, zon<strong>de</strong>r pathos en holheid, en van<br />
ongewone bekoring. Een Duitsch beoor<strong>de</strong>elaar heeft het vergeleken met <strong>de</strong><br />
fugatische rythmen van <strong>de</strong> Prélu<strong>de</strong>s van Bach, een gelukkige vergelijking, want<br />
even klaar en innig <strong>de</strong>inen <strong>de</strong> Sätze <strong>voor</strong>t. Het werk van 1899 is een bun<strong>de</strong>l poëzie.<br />
Uit Von Alltag und Sonne vertaal ik als enkel specimen het stukje<br />
Fantasie:<br />
Pas op: ge kunt niet slapen, als ge in <strong>de</strong>n nacht aan het strand zijt<br />
geweest... het lokt en loert om u heen met zeldzaam dolend geroep en<br />
lacht en snikt en sluipt en stort zich in uw borst en rukt <strong>de</strong> dammen neer,<br />
achter welke <strong>de</strong> dag het heet verlangen van uw ziel verbant... En zwarte<br />
golven razen dan door uw droom, met dof gerammel aan <strong>de</strong><br />
landingsbruggen... uitgedoof<strong>de</strong> sterren hangen aan <strong>de</strong>n hemel, als<br />
doo<strong>de</strong>nmaskers, bleek, spokerig, en gloeien<strong>de</strong> wolken vlammen door <strong>de</strong><br />
lucht...<br />
en door <strong>de</strong> zwarte baren drijft een boot, hoog-op en ne<strong>de</strong>r... wit als<br />
sneeuw, met witte zeilen... en aan het roer in wit golvend gewaad een<br />
vrouw, en ze zingt een kin<strong>de</strong>rliedje in <strong>de</strong>n nacht, alsof ze er <strong>de</strong>n storm<br />
mee kon gebie<strong>de</strong>n...<br />
En steeds holler staat <strong>de</strong> zee en steeds hooger raast <strong>de</strong> branding...<br />
gij echter staat, in zinloos-verwar<strong>de</strong>n angst, en roept en smeekt en schreit,<br />
maar uw stem is klankloos...<br />
gij worstelt u los en rent en stoot een boot te water... en plotseling... rekt<br />
het zich omhoog... als hon<strong>de</strong>rd han<strong>de</strong>n en wild-oplachend slaan <strong>de</strong> golven<br />
over u te samen.<br />
Uit het an<strong>de</strong>re boek (in 1908 verscheen een vijf<strong>de</strong> druk) slechts een klein gedichtje,<br />
maar vrijwel gemeengoed van <strong>de</strong> literatuur, en nu gezegd zooals Flaischlen het<br />
voelt:<br />
Daar was een gansche disch vol vrien<strong>de</strong>n<br />
en allen dronken zij u toe<br />
en allen noem<strong>de</strong>n zij u ‘Du’...<br />
en schoone vrouwen bij kussen en kozen<br />
kransten u 't <strong>voor</strong>hoofd met bloeien<strong>de</strong> rozen...<br />
ten slotte<br />
zijt ge toch alleen gebleven<br />
en eenzaam, als gij 't altijd waart.<br />
Na <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> werken (van Jost Seyfried is in 1909 een vijf<strong>de</strong> druk<br />
verschenen), gaf Flaischlen nog in 1907 Neujahrsbuch: Spruchblätter (Altes<br />
und Neues) in facsimile-uitgaaf naar het handschrift. Hieruit in 't oorspronkelijk dit:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Die Nähe endlich lern verstehn...<br />
und auch mit ihrem weniger Schönen<br />
dich versöhnen!<br />
Nur <strong>de</strong>r steht fest:<br />
<strong>de</strong>r sich auch von <strong>de</strong>n Schattenseiten<br />
<strong>de</strong>r Dinge und von Hässlichkeiten<br />
seinen Frohmut nicht verlei<strong>de</strong>n<br />
und seine Treue nehmen lässt!<br />
Hierop volg<strong>de</strong> Zwischenklänge: Stimmungen, Briefblätter, von Festtagen und<br />
Werktagen, Dies und Das, Singlie<strong>de</strong>r (1908). ‘Wat is Kunst?’ vraagt hij in dit werk<br />
en zijn antwoord er op luidt:<br />
Wat is kunst...<br />
<strong>de</strong> beste jaren<br />
heeft men moeten strij<strong>de</strong>n,<br />
moeten hongeren en lij<strong>de</strong>n...<br />
wat is kunst?!...<br />
en ook geen enk'le<br />
kwam er gansch af zon<strong>de</strong>r won<strong>de</strong>n!<br />
en hoe velen,<br />
die het hoogste<br />
wil<strong>de</strong>n,<br />
gingen spoorloos naar <strong>de</strong> hon<strong>de</strong>n!<br />
Wat is kunst...<br />
steeds 't ou<strong>de</strong> vragen,<br />
ach, en steeds weer 't nieuwe klagen..<br />
wat is kunst?!<br />
Is het jeugd, is 't ou<strong>de</strong>rdom?<br />
is het strijdlust, is het vre<strong>de</strong>?<br />
waarheid of <strong>de</strong> schoone schijn?<br />
is het wat <strong>de</strong> velen prijzen<br />
of zijn 't wereldafgestorven<br />
levensvreem<strong>de</strong> droomerijen?!<br />
Ach, 'k geloove:<br />
Groot en eeuwig was nog altijd<br />
slechts wat met bevrij<strong>de</strong> schacht<br />
over <strong>de</strong> beperkte grenzen<br />
van onze alledaagschheid bracht...<br />
wat met vasten voet op vaste<br />
aar<strong>de</strong>... maar van al haar<br />
dwang en ou<strong>de</strong> zwaarte vrij<br />
als in spel ons lachend schenkt<br />
wat het leven ons te leven<br />
niet vergunt<br />
en waarnaar toch ons verlangen<br />
altijd oppermachtiger dringt!<br />
Toen ik <strong>de</strong>n dichter in December 1912 te Berlijn bezocht, was hij bezig aan een<br />
werk over <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van het volkslied. Moge hij dit gelukkig volbrengen en<br />
ons nog menig lied van hemzelf schenken!<br />
EDWARD B. KOSTER.<br />
Rabindranath Tagore<br />
De Nobelprijs-winner<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
IN het jaar 1861 werd hij geboren te Calcutta. Zijn va<strong>de</strong>r, die <strong>de</strong>n titel van Maha<br />
Rishi droeg, was reeds een man van contemplatie. Acht uren lang liet hij eens <strong>de</strong><br />
roeiers stilhou<strong>de</strong>n, toen hij, varen<strong>de</strong> op een rivier, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
8<br />
indruk kwam van <strong>de</strong> schoonheid van het hem omringen<strong>de</strong> landschap.<br />
De familie Tagore is een zeer be<strong>voor</strong>rechte. Haar le<strong>de</strong>n Gogonendranath en<br />
Abanindranath Tagore zijn kunstenaars, en Dwijendranath, <strong>de</strong> broe<strong>de</strong>r van<br />
Rabindranath is een groot philosoof. De eekhoorns komen van <strong>de</strong> takken en klimmen<br />
op tegen zijn knieën en <strong>de</strong> vogels strijken neer op zijn han<strong>de</strong>n. Rabindranath is<br />
dichter en componist bei<strong>de</strong>n. Op achttienjarigen leeftijd maakte hij een zangspel,<br />
een jaar later schreef hij zijn eersten roman, die gevolgd werd door tooneelstukken,<br />
thans nog geregeld in Calcutta opgevoerd.<br />
Tusschen zijn vijf-en-twintigste en vijf-en-<strong>de</strong>rtigste jaar schreef hij <strong>de</strong> schoonste<br />
minnelie<strong>de</strong>ren welke er in het Bengaalsch gedicht zijn.<br />
Op <strong>de</strong> tochten die zijn va<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rnam, langs rivieren of over <strong>de</strong> heuvels, om tot<br />
meditatie te komen, werd <strong>de</strong>ze door Rabindranath, die <strong>de</strong> jongste zoon was, begeleid.<br />
De schoonheid <strong>de</strong>r natuur, het <strong>voor</strong>beeld van zijn va<strong>de</strong>r en zijn eigen genie zijn <strong>de</strong><br />
krachten die hem gemaakt hebben tot wat hij is. Tot dichter. Maar niet tot dichter<br />
alleen. W.B. Yeats, die een Engelsche vertaling van zijn Wij-zangen inleidt, zegt:<br />
‘Hij is niet alleen een groot dichter - zoo niet <strong>de</strong> grootste die <strong>de</strong> wereld thans bezit<br />
- maar hij is een groot heilige, en zijn religieuse lyrische ontboezemingen zijn in<br />
Bengalen algemeen bekend en wor<strong>de</strong>n er overal gezongen’. Maar hij is meer dan<br />
dat. In zijn eigen land is hij een <strong>de</strong>r hoogst staan<strong>de</strong> <strong>de</strong>nkers en een groot hervormer.<br />
Zijn aan<strong>de</strong>el om het mo<strong>de</strong>rne Bengalen te maken tot wat het wor<strong>de</strong>n gaat, is zeer<br />
groot, en door zijn werkzaamheid daar, heeft hij invloed in geheel mo<strong>de</strong>rn Indië.<br />
Zijn lie<strong>de</strong>ren wedijveren in schoonheid met <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> Indische volkszangen; <strong>de</strong><br />
Indische kin<strong>de</strong>ren hou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> zijnen soms <strong>voor</strong> die ou<strong>de</strong> zangen.<br />
Van <strong>de</strong> wetenschap <strong>de</strong>r muziek weet hij maar weinig, doch door zijn genie en zijn<br />
<strong>de</strong> ziel treffen<strong>de</strong> stem, boeit hij hon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n.<br />
In Indië is hij een van <strong>de</strong> lei<strong>de</strong>rs van <strong>de</strong> Brahmo Samaj, en als het bekend is dat<br />
hij zal zingen bij <strong>de</strong> jaarlijksche feesten dan komen <strong>de</strong> jonge mannen en vrouwen<br />
uit geheel <strong>de</strong>n omtrek en bewon<strong>de</strong>raars uit geheel Bengalen tot hem.<br />
Hij is een zeer begaafd re<strong>de</strong>naar; dikwijls spreekt hij <strong>voor</strong> groote verga<strong>de</strong>ringen<br />
in en om Bengalen.<br />
Men zegt van mystieken en dichters vaak dat zij droomers zijn; merkwaardig<br />
daartegenover <strong>de</strong> werkzaamheid van <strong>de</strong>zen man, die mysticus en dichter bei<strong>de</strong>n<br />
is. Zoo is het werk waaraan hij in<strong>de</strong>rdaad zijn hart gehecht heeft, een bloeien<strong>de</strong><br />
school, die hij te Bholpar heeft! Hij kan wel een socialist genoemd wor<strong>de</strong>n, maar in<br />
<strong>de</strong>ze richting was socialisme steeds het i<strong>de</strong>aal van Indië. Tagore zegt:<br />
‘Het is altijd het <strong>voor</strong>naamste streven van Indië geweest om een band<br />
van verwantschap te sluiten met ie<strong>de</strong>reen die wij in het leven ontmoeten.<br />
In geen geval kunnen wij een menschelijk wezen beschouwen als niets<br />
meer dan een werktuig om onze bedoelingen ten uitvoer te brengen.<br />
Indië kan <strong>de</strong> bekoring van humane verhoudingen niet vergeten in het<br />
mid<strong>de</strong>n van zaken-doen. De Hindoe-godsdienst heeft het pad gewezen<br />
waardoor elkeen in staat is zijn woning of zijn dorp boven het gewone te<br />
verheffen en zijn verwantschap met het Heelal te voelen. Ie<strong>de</strong>re Hindoe<br />
is verplicht elken dag <strong>de</strong> “vijf wijdingen” te verrichten en <strong>de</strong>ze brengen<br />
hem in herinnering zijn verwantschap met <strong>de</strong> go<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> wijzen, zijn<br />
<strong>voor</strong>geslacht, het menschenras, en <strong>de</strong> beesten en <strong>de</strong> vogels’.<br />
Hij moet een prettig, vrien<strong>de</strong>lijk mensch zijn, aan wien men moeielijk een verzoek<br />
kan weigeren. Een Bengaalsch geleer<strong>de</strong> zegt van hem: ‘Hij is <strong>de</strong> eerste van onze<br />
heiligen die niet geweigerd heeft te leven’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Elken ochtend om drie uur gaat <strong>de</strong>ze Indische dichter geduren<strong>de</strong> twee uur<br />
onbeweeglijk zitten in contemplatie. Hij verzamelt zijn gedachten niet met heen en<br />
weer loopen. Hij zit stil als in gebed.<br />
Zelf zegt hij van zijn werk:<br />
‘Mijn lied heeft zijn versierselen afgelegd. Het heeft geen trots van<br />
kleeding of sieraad. Versıerselen zou<strong>de</strong>n onze verbintenis scha<strong>de</strong>n; zij<br />
zou<strong>de</strong>n komen tusschen u en mij; hun geklingklang zou mijn zuchten<br />
overstemmen. O meester dichter, mijn ij<strong>de</strong>lheid sterft weg in schaamte<br />
<strong>voor</strong> uw gelaat. Ik heb aan uw voeten neergezeten. Laat mij slechts mijn<br />
leven eenvoudig maken en recht, als een rieten fluit om die <strong>voor</strong> u met<br />
muziek te vullen’.<br />
In <strong>de</strong>n zomer van 19<strong>13</strong> was Tagore te Lon<strong>de</strong>n en bezocht hij het congres <strong>de</strong>r<br />
godsdiensten te Parijs.<br />
Hij is een groote, vreem<strong>de</strong> man, met langen baard en opgericht hoofd 1) .<br />
Als een man uit het grijze verle<strong>de</strong>n lijkt hij door zijn koninklijke houding, zijn fiere,<br />
moedige oogen, die toch een vrien<strong>de</strong>lijken blik hebben. Zijn kalme uitdrukking, zijn<br />
won<strong>de</strong>rlijk uiterlijk van verheven rust trekt <strong>de</strong> aandacht in onze haastige samenleving.<br />
De grondtoon van zijn poëzie is gebed:<br />
‘Dit is mijn gebed tot u, Mijn Heer - raak <strong>de</strong>n wortel van <strong>de</strong> armoe<strong>de</strong><br />
aan in mijn hart.<br />
Geef mij <strong>de</strong> kracht mijn vreug<strong>de</strong>n en smarten licht te dragen.<br />
Geef mij <strong>de</strong> kracht mijn lief<strong>de</strong> bruikbaar te doen zijn in dienen.<br />
Geef mij <strong>de</strong> kracht <strong>de</strong> armen nooit te verloochenen of mijn knieën te<br />
buigen <strong>voor</strong> brutale macht.<br />
Geef mij <strong>de</strong> kracht mijn geest te verheffen hoog boven dagelijksche<br />
beuzelingen.<br />
En geef mij <strong>de</strong> kracht om mijn kracht over te geven aan Uw wil met lief<strong>de</strong>.<br />
“Dit is mijn vreug<strong>de</strong>”, zegt hij, “dus te wachten en te waken aan <strong>de</strong>n kant<br />
van <strong>de</strong>n weg, waar schaduw het licht verjaagt en <strong>de</strong> regen komt in het<br />
gevolg van <strong>de</strong>n zomer”. En spreken<strong>de</strong> over <strong>de</strong> “komst” van God, zegt hij:<br />
Hij<br />
1) Een portret van Tagore namen wij op in No. 12 van <strong>de</strong>n afgeloopen jaargang. (RED. D.G.W.)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
9<br />
komt in <strong>de</strong> geurige, zonnige Aprildagen door het boschpad. Hij komt, Hij<br />
komt altijd. In regenachtige somberheid <strong>de</strong>r Julinachten op <strong>de</strong>n<br />
don<strong>de</strong>ren<strong>de</strong>n wolkenwagen komt Hij, Hij komt altijd. -<br />
Behalve zijn Wij-zangen (Gitanjali) zullen zijn lezingen, die hij in Lon<strong>de</strong>n hield,<br />
wor<strong>de</strong>n uitgegeven, en een achttal essays, waarvan <strong>de</strong> titels zijn:<br />
1. De betrekking van het individueele tot het Heelal.<br />
2. Ziel-bewustheid.<br />
3. Het probleem van het Kwaad.<br />
4. Het probleem van het Zelf.<br />
5. Realisatie in Lief<strong>de</strong>.<br />
6. Realisatie in Schoonheid.<br />
7. Realisatie van het Eindige.<br />
8. Realisatie van het Oneindige.<br />
Er is over hem geschreven in <strong>de</strong> Review of Reviews. Ook in T.P.'s Weekly, waaraan<br />
wij een en an<strong>de</strong>r ontleen<strong>de</strong>n. De Mercure <strong>de</strong> France van 16 Aug. 19<strong>13</strong> bevat een<br />
artikel over hem door Henry D. Darray.<br />
De Wij-zangen zijn in het Hollandsch vertaald door Dr. Fre<strong>de</strong>rik van Ee<strong>de</strong>n<br />
en uitgegeven bij W. Versluys te Amsterdam. Het klinkt daar:<br />
‘Als gij mij zegt te zingen dan is het of mijn hart zal breken van trots: ik<br />
zie u in 't gelaat en tranen koomen in mijn oogen.<br />
Al wat ruw en wanlui<strong>de</strong>nd is in mijn leeven versmelt tot één zoete harmonie<br />
- en mijn aanbidding spreidt vleugelen als een blij<strong>de</strong> voogel, die vlucht<br />
neemt oover <strong>de</strong> zee.<br />
Ik weet dat mijn zang U behaagt. Ik weet dat ik alleen als een zanger tot<br />
Uw aanweezen na<strong>de</strong>r.<br />
Met <strong>de</strong>n rand van <strong>de</strong> wijd sprei<strong>de</strong>n<strong>de</strong> wiek mijns gezangs raak ik Uwe<br />
voeten, - tot waar ik mij nooit te reiken zou vermeeten.<br />
Dronken van zanggeluk vergeet ik mijzelven en noem U Vriend, die toch<br />
mijn Heer zijt’.<br />
Fred. van Ee<strong>de</strong>n schrijft in <strong>de</strong> Frankf. Ztg. over <strong>de</strong>n Nobelprijswinner Tagore:<br />
Voor mij is 19<strong>13</strong> het jaar van Tagore. ‘Toen ik zijn Wij-zangen gelezen<br />
had, wist ik dat ik op <strong>de</strong> wereld een broe<strong>de</strong>r had, een koninklijken broe<strong>de</strong>r,<br />
- en heerlijk zoet was mij <strong>de</strong> gewaarwording, dat er werkelijk iemand was<br />
op <strong>de</strong> wereld, die zoo mijn meer<strong>de</strong>re was, zoo zon<strong>de</strong>r twijfel mijn meer<strong>de</strong>re<br />
in <strong>de</strong> dingen, die ik <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hoogste houd, en die <strong>voor</strong> mij <strong>de</strong> gewichtigste<br />
zijn. Of <strong>de</strong>ze gewaarwording nu hoogmoed of <strong>de</strong>emoed moet heeten, is<br />
mij onverschillig - zij was nu eenmaal zoo. Ik was gelukkig een meester<br />
gevon<strong>de</strong>n te hebben, een die door God klaarblijkelijk meer gezegend is<br />
dan ik.<br />
En wanneer <strong>de</strong> Stockholmsche professoren mij gevraagd had<strong>de</strong>n, wien<br />
zij <strong>de</strong>ze zware gou<strong>de</strong>n kroon opzetten kon<strong>de</strong>n, zon<strong>de</strong>r hem scha<strong>de</strong> te<br />
doen, dan had ik gezegd “wanneer gij een dichterkoning zoekt, die door<br />
uw keuze geen scha<strong>de</strong> lij<strong>de</strong>n kan, wijl hij reeds een wezenlijk koninklijke<br />
mensch is, eert dan Tagore”. En het ongelooflijke is geschied, <strong>de</strong> <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong> kroning aangewezen heeren hebben “Amen” gezegd op mijn gedachte.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
‘Van Ee<strong>de</strong>n ziet in Tagore's on<strong>de</strong>rscheiding <strong>de</strong> eerste Westersche officieele<br />
erkenning <strong>de</strong>r Oostersche meer<strong>de</strong>rheid in <strong>de</strong> beschouwing van het éénzijn <strong>de</strong>r<br />
menschen met <strong>de</strong> godheid’.<br />
J. RASCH.<br />
[Boekenschouw]<br />
Letterkun<strong>de</strong>, wijsbegeerte, folklore<br />
Björnstjerne Björnson's Dramatische Werken. Naar <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />
Noorsche uitgave vertaald door Margaretha Meyboom. Drie spelen van<br />
Recht. (Meulenhoff & Co., Amsterdam, 1914).<br />
De heer Meulenhoff brengt meer en meer in zijn fonds een <strong>voor</strong>name lijn. Hij is<br />
blijkbaar een man die wat doen wil <strong>voor</strong> onze mo<strong>de</strong>rne cultuur en die dat met energie<br />
doet, op een <strong>de</strong>gelijke wijze. Wij memoreeren hier slechts even zijn breed opgezette<br />
‘Historische Bibliotheek’, zijn uitgaaf van Ibsen en Maeterlinck. Hierbij aansluitend<br />
brengt ons <strong>de</strong> uitgever thans Björnson's Dramatische werken en wel, om te beginnen,<br />
in een van die smakelijke en goedkoope <strong>de</strong>eltjes <strong>de</strong>r Meulenhoff-editie <strong>de</strong> als ‘Spelen<br />
van Recht’ gekarakteriseer<strong>de</strong> stukken: De Jonggehuw<strong>de</strong>n; Leonarda, en Een<br />
Handschoen.<br />
BJÖRNSTJERNE BJÖRNSON met zijn familie op Aulestad.<br />
Uit: Björnstjerne Björnson's Dramatische Werken.<br />
‘Een reuzenfiguur’ - aldus kenschetst Mej. Meyboom <strong>de</strong>zen Noor, die, naar bekend<br />
is, zijn veelzijdige belangstelling <strong>de</strong>ed uitgaan zoowel naar letterkun<strong>de</strong> als politiek,<br />
naar <strong>de</strong> religieuze zoowel als economische quaesties die zijn tijd, zijn volk beroer<strong>de</strong>n.<br />
De veelzijdigheid dier belangstelling spiegelt zich af in al zijn werk. Ook in <strong>de</strong>ze<br />
Spelen van Recht.<br />
‘De Jonggehuw<strong>de</strong>n’, dat in 1865 <strong>voor</strong> 't eerst werd gespeeld, vormt <strong>de</strong>n overgang<br />
van zijn ou<strong>de</strong>r werk tot <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne drama's waarin hij zijn critiek geeft op<br />
verschillen<strong>de</strong> maatschappelijke toestan<strong>de</strong>n. Zoo valt hij b.v. in ‘Leonarda’ en ‘Een<br />
Handschoen’ <strong>de</strong> dubbele moraal aan <strong>voor</strong> mannen en vrouwen.<br />
Hier een beoor<strong>de</strong>eling of ontleding van <strong>de</strong>ze spelen te geven ligt niet in onze<br />
bedoeling. Wij vestigen op het boekje, dat bovendien nog aardig is geïllustreerd,<br />
alleen <strong>de</strong> aandacht.<br />
v.E.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
10<br />
Noorsche Mythen uit <strong>de</strong> Edda's en <strong>de</strong> Sagen, door H.A. Guerber. Bewerkt<br />
door Dr. H.W.Ph.E. v.d. Bergh van Eysinga. (Zutphen, W.J. Thieme &<br />
Cie).<br />
In zijn inleiding doet <strong>de</strong> schrijver opmerken, dat <strong>de</strong> <strong>voor</strong>name beteekenis van <strong>de</strong><br />
ruwe brokken poëzie, in vroegere IJslandsche litteratuur bewaard, tegenwoordig<br />
door niemand meer betwist wordt, al bestond tot <strong>voor</strong> korten tijd een buitengewone<br />
onverschilligheid ten opzichte van <strong>de</strong> godsdienstige overleveringen en mythische<br />
leer die zij behelzen, wat <strong>voor</strong>al ook daaraan kan wor<strong>de</strong>n toegeschreven dat <strong>de</strong><br />
godsdienstige geloofs<strong>voor</strong>stellingen van onze hei<strong>de</strong>nsche <strong>voor</strong>va<strong>de</strong>ren niet wezenlijk<br />
diep waren geworteld.<br />
Frigga spint <strong>de</strong> wolken<br />
(J.C. DOLLMAN)<br />
Uit: Noorsche Mythen<br />
De meest in 't oog loopen<strong>de</strong> trekken van <strong>de</strong>ze mythologie zijn een zeer bijzon<strong>de</strong>r<br />
grimmige humor, dien men in <strong>de</strong>n godsdienst van geen an<strong>de</strong>r ras vindt, en door het<br />
gansche weefsel een duistere draad van tragiek. Carlyle sprak in zijn ‘Hel<strong>de</strong>n en<br />
Hel<strong>de</strong>nvereering’ van een ‘verbijsterend kreupelbosch van leugen en verwarringen’,<br />
maar toont dan tevens aan, dat in het hart van <strong>de</strong>ze ruwe vereering van een uit haar<br />
verband gerukte natuur, een geestelijke macht uiting zoekt.<br />
De verzameling, die in <strong>de</strong> bewerking van Dr. v.d. Bergh v. Eysinga ons hier als<br />
een kloek boek vol goe<strong>de</strong> illustraties door <strong>de</strong> firma Thieme wordt aangebo<strong>de</strong>n, zal<br />
ongetwijfeld aan velen niet min<strong>de</strong>r welkom zijn dan <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>ls met Mythen en<br />
Legen<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong> Mid<strong>de</strong>leeuwen en die van Griekenland en Rome.<br />
E.<br />
Mensch en Natuur, door Dr. M.H.J. Schoenmaekers. - (Bussum, C.A.J.<br />
van Dishoeck, 19<strong>13</strong>).<br />
Van Leven en Sterven. - Van het kosmische kruis. - Van kosmische Scheiding en<br />
Hereeniging. - Van het Wezen <strong>de</strong>r Natuurvormen. - Van het Wezen <strong>de</strong>r<br />
Natuurverschijnselen. - De Geest en zijn Schoonheid.<br />
Zoo heeten <strong>de</strong> hoofdstukken van dit boek. De mensch moet sterven, niet maar<br />
aftakelen, òn<strong>de</strong>rgaan. Wie sterft, geeft zich over in het absolute Subject, <strong>de</strong><br />
Eeuwigheid. Zijn Ik wordt met <strong>de</strong> Persoonlijkheid, die in alles één is, vereenigd. Hij<br />
bevindt zich in een kosmos, die steeds bewegend is, en wel in drie vormen:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
horizontaal, verticaal, radiatief. Horizontale beweging voert tot <strong>de</strong>n tijd, verticale<br />
tot <strong>de</strong> ruimte, radiatieve tot lichamelijkheid. Nemen wij <strong>de</strong>ze drie momenten<br />
samen, dan hebben wij als kosmischen vorm het Kruis, waaraan <strong>de</strong> koningsmensch<br />
sterft, om dan zich te hervin<strong>de</strong>n als het ééne Zelf. Dan is <strong>de</strong> kosmos zijn lichaam,<br />
want hij weet zich het ééne Ik. En terwijl hij, als individu, geschei<strong>de</strong>n was van al het<br />
an<strong>de</strong>re, bezint hij er zich op hoe dit kan, wanneer er toch maar is één Subject. Dan<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
11<br />
wordt hem <strong>de</strong> wereldwet die van scheiding en hereeniging; wij <strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong><br />
sexen, waarin <strong>de</strong> vrouw <strong>de</strong> horizontale beweging van <strong>de</strong>n kosmos, <strong>de</strong>n tijd,<br />
vertegenwoordigt, omdat zij, in <strong>de</strong> <strong>voor</strong>tplanting, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> toekomst zorgt, terwijl in<br />
<strong>de</strong>n man zich <strong>de</strong> ruimte realiseert, omdat hij het meest oorspronkelijk is. In <strong>de</strong><br />
natuur duidt die ontwikkeling <strong>de</strong>r wereld in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> richting: hier is <strong>de</strong> eerste vormwet<br />
<strong>de</strong>ze dat <strong>de</strong> bol <strong>de</strong> ware vorm is van ie<strong>de</strong>re vrije stofmassa; <strong>de</strong> twee<strong>de</strong>, dat, waar<br />
zij hare vrijheid verliest, kristallisatie ontstaat, terwijl, ten <strong>de</strong>r<strong>de</strong>, <strong>de</strong> eivorm <strong>de</strong><br />
fundamenteele gestalte is van het <strong>voor</strong>tplantbare leven. Waar dan <strong>de</strong> uiterlijke vorm<br />
van het ei kosmisch wordt aangetast, treedt bevruchting op - dit is <strong>de</strong> vier<strong>de</strong><br />
wet. De on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n bewegingsvormen komen dan ver<strong>de</strong>r uit in <strong>de</strong><br />
natuurverschijnselen: het licht is het verschijnsel van <strong>de</strong> verticale beweging, het<br />
geluid dat van <strong>de</strong> horizontale, het volume dat van <strong>de</strong> radiatieve, elektriciteit<br />
dat van <strong>de</strong> beweging <strong>de</strong>s oppervlaks. En in <strong>de</strong> schepping van <strong>de</strong>n phantaseeren<strong>de</strong>n<br />
kunstenaar wordt <strong>de</strong> kosmische kruisbeweging tot verschijnsel. Terwijl <strong>de</strong> auteur<br />
zijn overtuiging uitspreekt dat al het geestelijke mannelijk, al het lichamelijke<br />
vrouwelijk is, is hij van oor<strong>de</strong>el dat <strong>de</strong> kunstenaar is <strong>de</strong> Eenzame, die <strong>de</strong> massa<br />
hartstocht omschept om ze dan op <strong>de</strong> massale menschelijkheid te doen neerdalen<br />
als een heilige Openbaring.<br />
Dit boek is vol zuiverheid en schoonheid, ook <strong>voor</strong> hen die van oor<strong>de</strong>el mochten<br />
wezen dat <strong>de</strong> natuurphilosophie hier niet geheel in or<strong>de</strong> is. Maar het spreekt van<br />
een bijzon<strong>de</strong>ren geest, die met het leven heeft geworsteld en veel heeft gevon<strong>de</strong>n,<br />
een zoeken en <strong>de</strong>nken en dichten - en wat wil men meer? is dit het beste niet?<br />
Dr. H.W.PH.V.D. BERGH V. EYSINGA. ZUTPHEN.<br />
Romans en novellen<br />
Levenswond, door Cora Westland. - (Lei<strong>de</strong>n, A.W. Sijthoff).<br />
Het Geluk van Thea Wencke, 2 dln., door Fenna <strong>de</strong> Meyier. - (Amsterdam,<br />
P.N. van Kampen & Zn.)<br />
Gelukkige Menschen, 2 dln., door Jeanne Reyneke van Stuwe. -<br />
(Amsterdam, L.J. Veen).<br />
Drie romans van huwelijksleven, elk geschreven door een vrouw.<br />
Wat Jeanne Reyneke van Stuwes productief talent steeds <strong>voor</strong>tgaat ons te geven<br />
en... te onthou<strong>de</strong>n - wij weten dit zoo langzamerhand nu wel, zij het dan ook dat bij<br />
<strong>de</strong> groote boeken-overdaad waarin <strong>de</strong>ze schrijfster haar respectabele werkkracht<br />
weet om te zetten het be<strong>de</strong>nkelijke van het systeem (sit venia verbo) waarnaar zij<br />
werkt wel meer en meer aan 't licht moet tre<strong>de</strong>n. Doch daarover straks. Fenna <strong>de</strong><br />
Meyier is een schrijfster die <strong>voor</strong> haar vroegere werken een vrien<strong>de</strong>lijke waar<strong>de</strong>ering<br />
mocht ontvangen uit een kleinen kring van meer naar eenvoud dan naar bombarie,<br />
meer naar zuiverheid dan naar sensatie zoeken<strong>de</strong>n. Tusschen <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong> schrijfsters<br />
is Cora Westland een nieuwelinge, en toen ik haar boek in <strong>de</strong> hand nam, vrees<strong>de</strong><br />
ik met groote vreeze dat mij hier <strong>de</strong> sensatie en <strong>de</strong> bombarie wachtten, hierboven<br />
gesignaleerd. Men oor<strong>de</strong>ele. Om <strong>de</strong>n roman ‘Levenswond’ bevond zich een strook<br />
waarop <strong>de</strong> uitgevers met vette letters vermeld<strong>de</strong>n, dat ‘<strong>de</strong>ze boeien<strong>de</strong> roman,<br />
geschreven door een jonge vrouw, als ten<strong>de</strong>nz (heeft) het mo<strong>de</strong>rne vraagstuk: Het<br />
Geneeskundig on<strong>de</strong>rzoek vóór het Huwelijk’. Slaat men nu het<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
titelblad om, dan vindt men een Voorre<strong>de</strong> <strong>de</strong>r schrijfster, die nog eens herhaalt een<br />
‘jonge vrouw’ te zijn en wel een die gebroken heeft ‘met <strong>de</strong> convenance welke <strong>de</strong><br />
vrouw verbiedt het leven te kennen’, en die nu <strong>voor</strong>ziet door een krachtigen<br />
tegenstroom ‘gegispt, verguisd, gestriemd’ te zullen wor<strong>de</strong>n ‘met snerpend sarcasme’<br />
òm dit haar werk. Kijkt men nu nòg een blaadje ver<strong>de</strong>r, dan treft men een in 't Fransch<br />
geschreven opdracht aan: ‘A Monsieur Brieux, auteur <strong>de</strong> la Pièce en trois actes Les<br />
Avariés’, waarin <strong>de</strong> schr. zegt dat la jeune Hollandaise espère, que le grand Français<br />
veuille agréer le résultat <strong>de</strong> ses efforts, - efforts pour parvenir au but commun: ‘le<br />
Bulletin <strong>de</strong> santé avant le mariage et la lutte ouverte contre la syphilis....’<br />
En achterin het boek, ten slotte, vindt men dan in extenso afgedrukt <strong>de</strong><br />
beginselverklaring van het Ne<strong>de</strong>rl. Comité ter Bevor<strong>de</strong>ring van.... etc., met verzoek<br />
om ‘bewijzen van instemming’ aan het adres van... etc.<br />
Erken, lezer, dat hier nagenoeg alles bijeen was om mij, die in een roman nu<br />
eenmaal iets an<strong>de</strong>rs pleeg te zoeken dan in een brochure <strong>de</strong>r Hollandia-Drukkerij,<br />
van <strong>de</strong> lectuur van ‘Levenswond’ bij <strong>voor</strong>baat te doen afzien, ware ik niet ambtshalve<br />
verplicht om, nu ja, in zekeren zin zelfs Nick Carters gruwel-avonturen te slikken<br />
ingeval <strong>de</strong> uitgevers van zulken schund dit over mij besloten mochten hebben. Ik<br />
begon dus <strong>de</strong> lectuur van ‘Levenswond’, zij 't met tegenzin, en... 't viel meê, 't viel<br />
heusch al da<strong>de</strong>lijk danig meê: die beschrijving van 't leven in het kleine stadje<br />
Deventer, 't geklets op <strong>de</strong> soos en 't gebabbel op knusse avondjes - 't was werkelijk<br />
niet kwaad. Die ou<strong>de</strong> mevrouw Lucardie bv., ‘tante’ Lucardie, die nog zoo smakelijk<br />
genieten kan van jongeluis-partijtjes en dweept met Franks on<strong>de</strong>ugen<strong>de</strong> en<br />
gevoelvolle Fransche liedjes, is heel aardig geteekend, en zoo is er meer; over 't<br />
algemeen weet <strong>de</strong>ze schrijfster in haar persoonskarakteristiek wel wat te bereiken.<br />
Met dat zware, dat erge - ge weet wel: dat van <strong>de</strong> reclamestrook en <strong>de</strong> opdracht -<br />
valt zij ons niet da<strong>de</strong>lijk op 't lijf en dat stemt ons plezierig. Dan, op blz. 54 <strong>voor</strong> het<br />
eerst, vermeldt zij het woord, dat <strong>de</strong> vreeslijke ziekte aanduidt. Zij doet dit zeer<br />
terloops - als Frank overpeinst <strong>de</strong>n indruk door Coba <strong>de</strong> Wil<strong>de</strong> op hem gemaakt;<br />
en dat ze daarbij niet da<strong>de</strong>lijk breed over Franks ziekte gaat uitwei<strong>de</strong>n, is goed<br />
gevoeld, omdat, hoezeer <strong>de</strong> schr. er dan reeds me<strong>de</strong> vervuld moge zijn, Frank er<br />
in zijn stemming van dat oogenblik slechts even aan <strong>de</strong>nkt, da<strong>de</strong>lijk<br />
wordt afgeleid door 't avondlandschap waarop hij uitziet van zijn balcon, en waarin<br />
hij zijn jeugd-verlangen hervindt. Toen ik zoover gevor<strong>de</strong>rd was met mijn lectuur<br />
begon ik vertrouwen te krijgen in <strong>de</strong> auteur, omdat het mij meer en meer bleek dat<br />
er van ‘ten<strong>de</strong>nz’ in <strong>de</strong> slechte beteekenis van 't woord hier geen sprake zou zijn,<br />
wijl <strong>de</strong> schrijfster zich daartoe te zeer met het leven van hare personen<br />
vereenzelvig<strong>de</strong> inplaats van, omgekeerd, die personen te vereenzelvigen met<br />
haar bedoelingen.<br />
Dit vertrouwen heeft mij niet beschaamd. Ik heb het boek met méér dan <strong>de</strong> gewone<br />
recensenten-belangstelling gelezen en werkelijk af en toe iets van ontroering ge-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
12<br />
voeld. Franks wankelen tusschen zijn lief<strong>de</strong> en <strong>de</strong> plicht aan zijn meisje alles te<br />
vertellen; Coba's heldhaftig aanvaar<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n toestand wijl zij Frank liefheeft<br />
bovenal; hun strijd dan om in nun huwelijk hun <strong>voor</strong>nemen trouw te blijven: elkaar<br />
alleen met <strong>de</strong> ziel te beminnen; hun bezwijken ein<strong>de</strong>lijk als <strong>de</strong> gezon<strong>de</strong> zinnendrang<br />
zich niet langer beheerschen laat; dan... <strong>de</strong> noodlottige gevolgen; het oogenblik<br />
waarop <strong>de</strong> vrouw haar man moet haten om het onheil dat hij over haar en haar<br />
kindje heeft gebracht - ten slotte het heroïsme van een lief<strong>de</strong> die alles be<strong>de</strong>kt en<br />
alles vergeeft, waardoor Coba Miltons woord tot haar <strong>de</strong>vies maakt in leven... en in<br />
sterven. ‘I with thee have fixed my lot, certain to un<strong>de</strong>rgo - like doom If <strong>de</strong>ath consort<br />
with thee, <strong>de</strong>ath is to me as life....’<br />
Lezer, toen ik dit boek ter hand nam, dacht ik er veel leelijks van te moeten zeggen,<br />
maar nu ik het gelezen heb moet ik het prijzen als een sympathiek werk. De schrijfster<br />
heeft mij ontwapend. Ik zette mij in slagor<strong>de</strong> tegen het verfoeilijk monster ‘ten<strong>de</strong>nz’,<br />
doch vond niets dan wat zuiver meêgevoeld leven, verwerkt tot een vrij goed<br />
gecomponeerd roman-geheel 1) .<br />
En wat nu schrijfsters ‘bedoeling’ aangaat: naarmate zij er beter in geslaagd is<br />
die ‘bedoeling’ te verbergen, in die mate zal zich ongetwijfeld <strong>de</strong> (indirecte) ten<strong>de</strong>nz<br />
te sterker doen gel<strong>de</strong>n - óók in practisch-ze<strong>de</strong>lijk opzicht. Alleen zou men twijfel<br />
kunnen opperen, of dit boek <strong>de</strong> overtuiging omtrent <strong>de</strong> wenschelijkheid van het<br />
bewuste ‘on<strong>de</strong>rzoek’ wel veel zal vermogen te versterken, als men ziet hoe Frank,<br />
<strong>de</strong> resultaten van zulk een on<strong>de</strong>rzoek ten spijt, er met zijn Coba 't huwelijk tòch op<br />
waagt. Slechts een verbod van Staatswege zou hier iets kunnen uitwerken(?) Vraagt<br />
men nu, ten slotte, of <strong>de</strong>ze jonge schrijfster reeds een groot kunstenares blijkt en<br />
haar boek een niet te overtreffen meesterwerk, dan antwoord ik: ach neen, dat zeker<br />
niet. Maar mogen wij <strong>de</strong>ze zwaar te hanteeren woor<strong>de</strong>n nu niet eens <strong>voor</strong> een<br />
oogenblik ter zij<strong>de</strong> laten, wijl ze immers over 't algemeen in een gewone<br />
boekbespreking zoo weinig zeggen? Dat ‘Levenswond’ althans een lezenswaardig<br />
boek is, daarvan hoop ik u nu wel voldoen<strong>de</strong> te hebben overtuigd.<br />
Is 't huwelijk van Frank en Coba, ondanks <strong>de</strong> zwarte verschrikking van ziekte en<br />
dood, nochtans gewijd door een lief<strong>de</strong> die zelfs dood en verschrikking te boven gaat<br />
- in 't huwelijk van Anton en Thea Wencke is in heel an<strong>de</strong>ren zin ‘<strong>de</strong> dood in <strong>de</strong> pot’.<br />
Zijn Frank en Coba karakters, die manmoedig om hun leven, hun geluk te worstelen<br />
weten - Anton Wencke is een zeer weinig mannelijke man: egoïst en kin<strong>de</strong>rachtig.<br />
Hij wenscht dat zijn vrouw hem vertroetelt, en knijpt on<strong>de</strong>rwijl <strong>de</strong> kat in 't donker,<br />
om zich haastig terug te trekken zoodra hij merkt dat een te ver gaan zijn plezierige<br />
rust in gevaar dreigt te brengen. Is 't won<strong>de</strong>r dat Thea - als haar knappe,<br />
sanguïnische pleegbroer Frank na jaren uit Indië terugkeert - iets in zich ontwaken<br />
voelt dat tot nu toe sluimerend in haar was gebleven? Ze schrikt van haar eigen<br />
gevoelens, maar die zijn sterker dan zij; ook Frank heeft haar lief en op een<br />
onweerszwoelen zomeravond op 't buiten van haar va<strong>de</strong>r laat zich zijn hartstocht<br />
niet meer betoomen; het komt tot een verklaring tusschen hen. Maar nog streeft zij<br />
tegen; zij wil niet wat hij wil; zij wil vasthou<strong>de</strong>n, genieten haar kort geluk en dan hem<br />
laten gaan. Schei<strong>de</strong>n van Anton kan zij niet. Tot zij ook dáárin toestemt, zich<br />
gewonnen geeft. Maar dan, weer thuis, beginnen al <strong>de</strong> invloe<strong>de</strong>n van haar gewone<br />
bestaan op haar in te werken; ze ziet hoe haar man lijdt on<strong>de</strong>r 't <strong>voor</strong>uitzicht <strong>de</strong>r<br />
komen<strong>de</strong> scheiding - en:<br />
1) Niet gelukkig vind ik aan het slot <strong>de</strong>n dood van Coba's va<strong>de</strong>r. Alles wat niet strikt noodwendig<br />
uit het tragisch levensgebeuren <strong>voor</strong>tvloeit had hier verme<strong>de</strong>n moeten wor<strong>de</strong>n.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Was daar ook net in haar het duistere instinct dat zooveel vrouwen voelen:<br />
van trouw te moeten blijven aan hem die haar het eerst tot vrouw had<br />
gemaakt? Had ze niet een kind van hem gehad - al was 't ook gestorven<br />
- vorm<strong>de</strong>n zij niet een huisgezin en was dat ooit te verbreken?<br />
Hoe lichtvaardig, ja misdadig was dan haar zelfzucht geweest, die naar<br />
't mooie geluk daar buiten had [gegrepen in wil<strong>de</strong> begeerte! (II, 147).<br />
Zij schrijft Frank af; ze is te zwak, te wankelmoedig om het geluk te grijpen.... Als<br />
zij later hoort dat hij, in <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong>, met een an<strong>de</strong>r verloofd is, leeft nog eens 't<br />
verdriet op in jalousie en smartelijke verbazing dat hij dit kon doen. Tot zij Anton's<br />
arm om zich heen voelt, als in troost, en hoort zijn stamelen<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n: ‘We<br />
hebben... elkaar... toch altijd?’<br />
En zijn stem was zoo vol ontroerend verlangen, dat Thea opnieuw <strong>de</strong><br />
tranen voel<strong>de</strong> komen.<br />
Hij zoen<strong>de</strong> haar, eerst zacht, toen met inniger hartstocht.<br />
En <strong>voor</strong> het eerst na al die jaren, zonk er haar leed in zijn omhelzing weg.<br />
Het is <strong>de</strong> verdienste van Fenna <strong>de</strong> Meyier, dat zij dit on<strong>de</strong>rwerp heel zuiver heeft<br />
behan<strong>de</strong>ld, in een klaren, zij het dan ook niet zeer persoonlijken stijl. Deze schrijfster<br />
tracht nergens <strong>de</strong> grenzen van haar talent te forceeren, wat zeker te prijzen is, maar,<br />
zie ik wel, toch ook weer niet uitsluitend als een positieve eigenschap mag wor<strong>de</strong>n<br />
aangemerkt. Dit boek lezen<strong>de</strong>, betrapt men zich af en toe op <strong>de</strong>n wensch, dàt <strong>de</strong><br />
schrijfster eens iets dwaas' mocht doen, eens een buiteling mocht wagen buiten <strong>de</strong><br />
gave gladheid van haar procédé; een psychologische of visueele bokkensprong,<br />
maar een spròng, een grilligheid, waardoor wij <strong>de</strong> grilligheid van het leven-zelf<br />
zou<strong>de</strong>n aanvoelen. Wat meer hartstocht zou men <strong>de</strong>ze schrijfster willen toewenschen,<br />
hartstocht <strong>voor</strong> kleur en geluid, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> won<strong>de</strong>re, mysterieuse diepten <strong>voor</strong>al van<br />
het leven; wat meer aanvoeling met het ‘on<strong>de</strong>rgrondsche’. Als Thea b.v. na haar<br />
lief<strong>de</strong>roes in haar dagelijksch milieu terug is, dan voelen we niet genoeg dat milieu<br />
op haar inwerken, dan zien we niet blootgelegd, naakt en kaal, <strong>de</strong> vezels waarme<strong>de</strong><br />
Thea aan dat alles vast zit. Het blijft te veel bij een me<strong>de</strong><strong>de</strong>elen door <strong>de</strong> schrijfster.<br />
Toch, niettegenstaan<strong>de</strong> <strong>de</strong>ze be<strong>de</strong>nkingen, acht ik ‘Het Geluk van Thea Wencke’<br />
een boek van goe<strong>de</strong>n huize, omdat het geen gemáákt, maar een gegróéid boek is.<br />
De zuiverheid van zijn conceptie smaakt als klaar bronwater op <strong>de</strong> tong.<br />
En 't is toch eigenlijk onbillijk van bronwater te verlangen dat het wijn zou zijn.<br />
Ik wil<strong>de</strong> dat ik met een goed geweten ook van Jeanne Reyneke van Stuwe's laatsten<br />
roman kon getuigen: niet gemáákt, maar gegróéid. Ik <strong>voor</strong> mij kreeg van ‘Gelukkige<br />
Menschen’ een tegenovergestel<strong>de</strong>n indruk. Schijnecht, in elkaar gezet dit alles. O,<br />
ik weet wel, ook in dit boek verloochent zich 't talent van <strong>de</strong>ze schrijfster niet; haar<br />
assimilatie-vermogen is groot en ook nu weer doet ze <strong>de</strong> hofkringen, waar zij ons<br />
ditmaal binnenleidt, léven. En toch... waarom bekruipt ons soms het zeer oneerbiedig<br />
gevoel dat haar menschen op rolletjes loopen, dat er ijzeren ra<strong>de</strong>rtjes schuilen on<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong> mooie pakjes en japonnen waarme<strong>de</strong> <strong>de</strong> schrijfster hare personen tot vervelend<br />
en vermoeiend wor<strong>de</strong>ns toe bekleedt? Ja juist: bekleedt. Er is, <strong>voor</strong> mijn gevoel,<br />
iets wee's in <strong>de</strong> wijze waarop Jeanne Reyneke in haar laatste romans (zie b.v. ook<br />
‘Bloeien<strong>de</strong> Olean<strong>de</strong>rs’, dat overigens véel beter is dan dit ‘Gelukkige Menschen’)<br />
meer en meer is gaan coquetteeren met haar kennis van luxe-dames-toiletten, die<br />
zij, op ie<strong>de</strong>re bladzij schier 1) , uitstalt ter bevrediging<br />
1) Hoofdstuk VIII (dl. II) begint: Lois had zich gekleed om uit te gaan in een plooirijken mantel<br />
van hel<strong>de</strong>rgrijs fluweel omzoomd door etc. (74).<br />
Het onmid<strong>de</strong>llijk daarop volgend hoofdstuk vangt aan: In een koortsachtige haast had Alix<br />
zich gekleed, in een robe van oud-blauw brocaat en nacht-blauwe charmeuse. Twee groote<br />
strikken van zwart fluweel waren op <strong>de</strong> jupe en het corsage aangebracht, terwijl etc. (105).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>13</strong><br />
van pianomeesters- en pensionhoudstersdochters, wier hunkeren<strong>de</strong> verbeelding<br />
aldus <strong>voor</strong> een duppie aan <strong>de</strong>n lees<strong>bibliotheek</strong>man te gast mag gaan bij <strong>de</strong> chic<br />
onzer resi<strong>de</strong>ntie. Ik kan 't niet helpen, maar dit gevoel drong zich onweerstaanbaar<br />
aan mij op. Ook bij 't volgen van <strong>de</strong> han<strong>de</strong>ling van <strong>de</strong>n roman en <strong>de</strong> ‘ontleding’ <strong>de</strong>r<br />
verschillen<strong>de</strong> karakters. Want ontleding is er niet en synthese evenmin. Hoe<br />
‘<strong>voor</strong>bereid’ al da<strong>de</strong>lijk het begin: als al die dochters met <strong>de</strong> ‘mooie’ (te mooie!)<br />
namen daar zoo netjes door <strong>de</strong> schrijfster wor<strong>de</strong>n neergezet en (als in <strong>de</strong> sprookjes)<br />
éen <strong>voor</strong> éen een wensch mogen doen <strong>voor</strong> haar toekomst, welke wenschen dan<br />
alle vervuld wor<strong>de</strong>n, maar... an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> belanghebben<strong>de</strong>n dit had<strong>de</strong>n bedoeld.<br />
Elk <strong>de</strong>r drie zusters krijgt <strong>de</strong>n man harer keuze, alleen niet het geluk dat zij met<br />
dien man zich had gedroomd. Vier huwelijksgeschie<strong>de</strong>nissen bevat dit boek (ook<br />
<strong>de</strong> broer komt er bij), maar we zien van elk <strong>de</strong>zer geschie<strong>de</strong>nissen slechts <strong>de</strong>n<br />
buitenkant. Wij wor<strong>de</strong>n er bv. volstrekt niet van overtuigd dat Alix met Reinout, dat<br />
Loïs met Goovaert ongelukkig móést wor<strong>de</strong>n, omdat wij ons nòch van Reinout, nòch<br />
van Goovaert een dui<strong>de</strong>lijke <strong>voor</strong>stelling kunnen maken. De mannen in dit boek<br />
blijven schimmen, zooals <strong>de</strong> vrouwen mannequins blijven. En <strong>de</strong> schrijfster kàn<br />
zooveel beter! Wij <strong>de</strong>nken aan ‘Hartstocht’, aan ‘Huize Ter Aar’. Nog onlangs stel<strong>de</strong><br />
zij in ‘Lief<strong>de</strong>s Schijn’ - waarin overigens óók al veel leegheid verdriette - ons het<br />
huwelijksleven <strong>voor</strong> oogen van Rolf en Constance Elst van Velzen, met héel wat<br />
meer perspectief en daardoor ook meer universaliteit dan wij met <strong>de</strong>n besten wil in<br />
‘Gelukkige Menschen’ kon<strong>de</strong>n ont<strong>de</strong>kken.<br />
Dit boek lijkt wat, omdat het zoo kleurig is, met zijn snelle wisseling van tooneelen<br />
<strong>de</strong> beweeglijkheid toont van een caleidoscoop. Maar als men 't op <strong>de</strong> keper<br />
beschouwt is het plat als een stuiver. Alleen <strong>de</strong> allerlaatste bladzij<strong>de</strong>n verheffen zich<br />
wat; daar trilt in 't rhythme eenige echte ontroering. Mocht <strong>de</strong>ze zeer talentvolle<br />
schrijfster zich nog eens <strong>de</strong>n tijd en <strong>de</strong> rust kunnen gunnen om haar stof te doen<br />
bezinken. Dan zal ze ons misschien nog eens het kunstwerk schenken, dat enkele<br />
bladzij<strong>de</strong>n van ‘Hartstocht’ <strong>de</strong><strong>de</strong>n hopen - een hoop die nog steeds niet in vervulling<br />
is gegaan.<br />
G.v.E.<br />
Hall Caine, De vrouw die Gij mij gegeven hebt. Geaut. vertaling van G.W.<br />
Elberts. Twee <strong>de</strong>elen. (Lei<strong>de</strong>n, A.W. Sijthoffs Uitgevers-Maatschappij).<br />
Bij het lezen van een vertaald boek, zooals nu dit van Hall Caine, treft het mij telkens,<br />
welke geheel an<strong>de</strong>re eischen wij stellen aan een ‘goed’ Hollandsch boek, als aan<br />
een, uit an<strong>de</strong>re taal overgebracht. Ik bedoel: wanneer iemand, in Holland, een boek<br />
schreef als dit, zou het waarschijnlijk niet eens zoo'n bizon<strong>de</strong>r goe<strong>de</strong> pers krijgen.<br />
Want al is het l'art pour l'art geen heerschen<strong>de</strong> leuze meer, een waarlijk goed<br />
Hollandsch boek on<strong>de</strong>rscheidt zich toch altijd nog meer door <strong>de</strong> schoone<br />
woor<strong>de</strong>nkeus en <strong>de</strong> psychologische verwikkelingen dan door het romannetje erin.<br />
Ik meen: een algemeen als goed erkend Hollandsch boek (De Gelukkige Familie,<br />
b.v., Armoe<strong>de</strong>, Voor <strong>de</strong> Poort) boeit zel<strong>de</strong>n; men kan het - althans zoo gaat 't mij<br />
- gemakkelijk 's avonds weer uit <strong>de</strong> hand leggen, offert er zijn nachtrust nimmer <strong>voor</strong><br />
op.<br />
Maar - het geeft schoonheidsaandoening!<br />
Wat meebrengt, dat wij het later telkens en telkens weer kunnen herlezen en<br />
opnieuw dan on<strong>de</strong>rgaan die schoonheidsaandoening.<br />
En zegt Wil<strong>de</strong> niet ergens: ‘If you cannot enjoy reading a book over and over<br />
again, there is no use reading it at all’?<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Het nieuwe boek van Hall Caine, dat op <strong>de</strong>n zelf<strong>de</strong>n dag tegelijk in 12 talen<br />
verscheen, boeit wel zeer, maar geeft geen schoonheidsemotie als boven bedoeld.<br />
En dat verklaart al da<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong>n grooten opgang dien dit boek zal maken. Wat<br />
wordt door <strong>de</strong> meeste lezers fijne woordkunst slecht gewaar<strong>de</strong>erd; hoe zoeken zij<br />
bijna allen in hun lectuur, als in hun leventje: - emotie, sensatie, vergeten...<br />
En onze groote Hollan<strong>de</strong>rs geven in hun werk hiervan zoo weinig...<br />
En daarom ‘gaan’ <strong>de</strong> kleintjes, als Therese Hoven, Zeegers <strong>de</strong> Beijl, o schan<strong>de</strong>!<br />
zooveel beter. Onze groote Hollan<strong>de</strong>rs zijn daarom alleen òf <strong>voor</strong> <strong>de</strong> precieusen,<br />
òf <strong>voor</strong> hen, die lezen omdat 't nu eenmaal bon ton is over die boeken te kunnen<br />
meespreken.<br />
Een boek als ‘The woman thou gavest me’ zal ‘gaan’.<br />
Hall Caine heeft zich in <strong>de</strong>ze geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong> vraag gesteld: Hoe zullen wij het<br />
echtscheidingsprobleem oplossen? En hoewel echtscheiding tegenwoordig al heel<br />
‘vieux jeu’ is, en weinig gedistingeerd, zoo blijft elke nieuwe behan<strong>de</strong>ling van iets<br />
zoo gecompliceerds als het huwelijksleven van twee geheel verschillen<strong>de</strong> individuen,<br />
haar waar<strong>de</strong> behou<strong>de</strong>n.<br />
Hall Caine zelf behoeft geen aanbeveling meer. Zijn ‘The Christian’, ‘The eternal<br />
City’, ‘The Prodigal Son’, ‘The White Prophet’ en tallooze an<strong>de</strong>re werken wer<strong>de</strong>n<br />
ook hier ‘verslon<strong>de</strong>n’.<br />
En wat van <strong>de</strong>zen laatsten roman <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> verhoogt is het feit, dat wij blijkbaar<br />
te doen hebben met een werkelijk historische gebeurtenis. In dit boek wordt ons<br />
geschil<strong>de</strong>rd hoe een vrouw moreel letterlijk vermoord wordt door <strong>de</strong> enge kluisters<br />
van een conventioneelen godsdienst.<br />
De hoofdpersoon, Mary O'Neill, heeft zelf het woord, maar het gelukt H.C. toch<br />
niet immer ons te doen vergeten, dat, ten slotte, hij, een man, <strong>de</strong> schrijver is.<br />
Alma, <strong>de</strong> vriendin, <strong>de</strong> valsche, is haast wat al te geraffineerd, al bestaan zulke<br />
vrouwen zeker.<br />
De figuur van Martin Conrad is van een prettig-gezon<strong>de</strong> natuurlijkheid, te prettiger,<br />
naast het corrupte, misdadige <strong>de</strong>r nevenfiguren, en <strong>de</strong> wel<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
14<br />
wat àl te veel in dogmen verstar<strong>de</strong> Mary zelf. Het moet mij nogmaals van 't hart, dat<br />
ten slotte <strong>de</strong> naam van <strong>de</strong>n schrijver oorzaak zal zijn, dat dit boek ‘gaat’, hoewel 't<br />
aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant ook juist die naam is, die ons - en met re<strong>de</strong>n - van <strong>de</strong>n inhoud<br />
meer doet verwachten.<br />
Er komen, <strong>voor</strong>al in het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el, zulke ou<strong>de</strong>rwetsche toevallighe<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>,<br />
dat ik het meer dan eens met bijna-ergernis neerleg<strong>de</strong>, beleedigd eigenlijk 'n beetje,<br />
dat iemand als Hall Caine zooiets kan schrijven.<br />
Maar - boeiend is het, en velen stellen dit als eerste eisch.<br />
Ook ‘krijgen zij elkaar niet’, zoodat het boek geheel an<strong>de</strong>rs eindigt dan we<br />
verwachten, en dat is in ie<strong>de</strong>r geval óók een verdienste.<br />
Maar an<strong>de</strong>rs...<br />
J.H. FRANÇOIS.<br />
Annie Salomons, Langs het Geluk. (Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en<br />
Goedkoope Lectuur, Amsterdam).<br />
Ik weet niet meer welk recensent dit werk met <strong>de</strong> schetsen van Hélène Swarth heeft<br />
vergeleken. De novellen van Annie Salomons doen daar, naar <strong>de</strong> conceptie, zeker<br />
wel<br />
ANNIE SALOMONS<br />
aan <strong>de</strong>nken. Alleen... hoeveel zuiver<strong>de</strong>r, hoeveel min<strong>de</strong>r sentimenteel dan haar<br />
ou<strong>de</strong>re kunstzuster is <strong>de</strong>ze jonge dichteres in haar prozawerk. Annie Salomons is<br />
in dit bun<strong>de</strong>ltje heel an<strong>de</strong>rs dan in haar gedichten. Hare gedichten lijken mij sterker,<br />
oorspronkelijker, geven meer ontroering, en toch - vreem<strong>de</strong> tegenspraak - maar<br />
toch ben ik er niet geheel zeker van of Annie Salomons zich in dit schetswerk niet<br />
echter, naakter, geeft dan in haar poëzie.<br />
Het geestelijk aspect van <strong>de</strong>ze lief<strong>de</strong>-schetsen doet mij aan als een schemeren<strong>de</strong><br />
zomeravond met droef lantarenlicht. Deze schrijfster weet al <strong>de</strong> kleine zielsconflicten<br />
van 't mo<strong>de</strong>rne leven navrant aan te voelen en te beel<strong>de</strong>n. Direct-beel<strong>de</strong>nd proza<br />
schrijft zij overigens niet; men wordt ook nog al eens gehin<strong>de</strong>rd door leelijke dingen<br />
in woordkeus en stijl. Maar het geheel dóet het toch telkens, geeft u een indruk en<br />
beneemt u <strong>de</strong>n lust te gaan pluizen. Ik wil, ten slotte, nog wijzen op <strong>de</strong>n eigenaardig<br />
ironischen trek die b.v. in <strong>de</strong> schets ‘Avondwan<strong>de</strong>ling’ naar voren komt.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Ten slotte een opmerking aan 't adres <strong>de</strong>r Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> Lectuur: als<br />
er dan plaatjes op <strong>de</strong> omslagen uwer uitgaven moeten, mogen 't dan alsjeblieft<br />
<strong>voor</strong>taan wat min<strong>de</strong>r leelijke zijn dan 't welk nu dit boekje ‘ciert’?<br />
G.v.E.<br />
[Techniek van het boek]<br />
Papierfabricatie 1)<br />
I<br />
DE onschatbare waar<strong>de</strong> van het papier <strong>voor</strong> <strong>de</strong> tegenwoordige beschaving en <strong>de</strong><br />
groote rol die het speelt, komen het dui<strong>de</strong>lijkst <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n dag als men onzen tijd<br />
vergelijkt met tijdperken toen het nog niet of bijna niet gemaakt werd. Zooals tal van<br />
monumenten uit die vervlogen eeuwen getuigen <strong>de</strong>ins<strong>de</strong> ook toen <strong>de</strong> menschelijke<br />
geest niet terug <strong>voor</strong> grootsche scheppingen die op eene dikwijls verfijn<strong>de</strong> beschaving<br />
wijzen. De geschie<strong>de</strong>nis leert echter dat met onzen tijd vergeleken <strong>de</strong> algemeene<br />
ontwikkeling van <strong>de</strong> groote massa dier dagen op bedroevend laag peil stond en<br />
onwetendheid en bijgeloof welig tier<strong>de</strong>n.<br />
Te kunnen lezen en schrijven - tegenwoordig <strong>voor</strong> bijna ie<strong>de</strong>reen een eerste<br />
vereischte - was <strong>voor</strong>heen iets bizon<strong>de</strong>rs en <strong>voor</strong> <strong>de</strong> meesten niet te bereiken,<br />
temeer omdat het materieel waarop men schreef bij lange na niet zoo goedkoop<br />
was als het papier dat wij gebruiken, en men een<br />
1) Wij waren zoo gelukkig <strong>de</strong> hand te kunnen leggen op een belangwekken<strong>de</strong> artikelen-reeks<br />
over Papierfabricatie, geschreven door een zeer bevoeg<strong>de</strong>, wiens naam wij tot ons leedwezen<br />
niet mogen noemen. Wij hopen in <strong>de</strong> eerstvolgen<strong>de</strong> maan<strong>de</strong>n geregeld een paar kolom <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong>ze rubriek te kunnen inruimen, niet twijfelend of vele lezers zullen <strong>de</strong> hier gegeven<br />
beschrijving gaarne wenschen te volgen. (Red. D.G.W.)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
15<br />
stuk niet an<strong>de</strong>rs dan door het te laten overschrijven kon vermenigvuldigen.<br />
Eerst toen <strong>de</strong> boekdrukkunst gevon<strong>de</strong>n was, door welke uitvinding zooveel is<br />
veran<strong>de</strong>rd en gelukkig ook verbeterd, brak <strong>voor</strong> het papier, dat toen het meeren<strong>de</strong>el<br />
<strong>de</strong>r stoffen waarop men vroeger schreef reeds had verdrongen, een tijd van steeds<br />
toenemen<strong>de</strong> vraag en verbruik aan.<br />
Zooals bekend is <strong>de</strong> naam afgeleid van het woord Papyrus, waarme<strong>de</strong> eene<br />
biessoort wordt aangeduid die <strong>voor</strong>namelijk in Egypte en Klein-Azië gecultiveerd<br />
werd en nog wordt; <strong>de</strong> halmen zijn van 1-3 Meter lang. De hieron<strong>de</strong>r geplaatste<br />
afbeelding doet het karakter van dit gewas op <strong>de</strong> groeiplaats uitkomen.<br />
De ou<strong>de</strong>n bereid<strong>de</strong>n hieruit ‘hun’ papier door <strong>de</strong> stengel te splijten, en <strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong> schors gelegen vliezige, kleverige vezelhuidjes, die in verschillen<strong>de</strong> lagen over<br />
elkaar liggen, af te wikkelen en plat uit te leggen en aan elkaar te plakken. Had men<br />
<strong>de</strong>ze stukken in eene bepaal<strong>de</strong> richting naast elkaar geplaatst, dan werd er nog<br />
eene laag dwars over heen gelegd en vastgeplakt. Deze bla<strong>de</strong>n wer<strong>de</strong>n gelijmd,<br />
met hamers geplet, in <strong>de</strong><br />
De Papyrusplant.<br />
zon gedroogd en, na aan elkaar gelijmd te zijn, opgerold bewaard.<br />
Dit ‘papier’ was duur, en waar het min<strong>de</strong>r gemakkelijk te bekomen was wer<strong>de</strong>n<br />
als materiaal om te beschrijven meestal geprepareer<strong>de</strong> hui<strong>de</strong>n gebruikt, zoo men<br />
niet zijn toevlucht nam tot <strong>de</strong> reeds in <strong>de</strong> vroegste tij<strong>de</strong>n gebruikte materialen van<br />
hout, steen en scherven van aar<strong>de</strong>werk.<br />
Afbeelding van een handschrift op papyrus uit <strong>de</strong> 4e eeuw na Chr., behelzen<strong>de</strong> <strong>de</strong> eerste<br />
regels van <strong>de</strong>n brief van Paulus aan <strong>de</strong> Romeinen.<br />
Feitelijk behoort papyrus hierme<strong>de</strong> in één groep, omdat dit ook gerekend moet<br />
wor<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong> min of meer bewerkte ruwe producten waaraan <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />
geaardheid nog te herkennen is. Geheel an<strong>de</strong>rs is het echter met ons paper gesteld,<br />
waarbij men van het oorspronkelijk uiterlijk niets meer terug vindt; men ziet het een<br />
bankbiljet niet aan dat het vroeger een oud stuk linnen was en evenmin herinnert<br />
een courant ons er aan dat hij eens <strong>de</strong>el uitmaakte van een heerlijk pijnwoud. Ons<br />
papier wordt bereid door uit bijna uitsluitend plantaardige grondstoffen met water<br />
een vezelpap te maken, welke al of niet gekleurd en met bijkomen<strong>de</strong> bestand<strong>de</strong>elen<br />
wordt aangevuld, waaruit dan, met onttrekking van het water, een bladachtige laag<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
wordt gevormd, waarbij <strong>de</strong> vezels zich om elkaar strengelen of wel vervilten. De<br />
Chineezen hebben het eerst <strong>de</strong>ze eigenaardige bereidingswijze bedacht, die bij<br />
hen, evenals in Japan, tot op <strong>voor</strong> korten tijd handwerk gebleven is. Achterstaand<br />
een afbeelding van een Japansch fabriekje <strong>voor</strong> geschept papier. Voor <strong>de</strong> cultuur<br />
<strong>de</strong>r planten welker vezels men daar verwerkt wordt groote zorg gedragen; zeer veel<br />
gebruikt wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> bastvezels van <strong>de</strong>n moerbezieboom; <strong>de</strong> zooveel mogelijk<br />
gereinig<strong>de</strong> schors wordt, na<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
16<br />
in <strong>de</strong> zon gebleekt te zijn, met een loog gekookt en gewasschen en dan op een<br />
groot houten blok door vier man met zware knodsen bewerkt. Daardoor wor<strong>de</strong>n uit<br />
<strong>de</strong> vezelbun<strong>de</strong>ls <strong>de</strong> enkele vezels geïsoleerd. Op ons plaatje is een man met dit<br />
gewichtig werk bezig. Deze stof wordt dan, met water gemengd, in <strong>de</strong> in het mid<strong>de</strong>n<br />
afgebeel<strong>de</strong> schepkuip gedaan; twee vrouwen leggen <strong>de</strong> op <strong>de</strong> schepvormen<br />
geschepte vellen papier naast zich op een stapel, echter zon<strong>de</strong>r vilt er tusschen,<br />
hetgeen afwijkt van <strong>de</strong> in Europeesche hand-papierfabrieken gevolg<strong>de</strong> metho<strong>de</strong>.<br />
De vellen wor<strong>de</strong>n daarna tegen schuif<strong>de</strong>uren of planken in <strong>de</strong> zon te drogen<br />
gehangen. De af<strong>de</strong>eling ‘transport’ is al even primitief <strong>voor</strong>gesteld, doch doet dui<strong>de</strong>lijk<br />
uitkomen dat <strong>de</strong> Japs niet afkeerig van een praatje zijn, zij het dan ook over zaken,<br />
wat men zou opmaken uit <strong>de</strong> manier waarop naar een <strong>voor</strong>werp gewezen wordt,<br />
dat wel <strong>voor</strong> <strong>de</strong> contrôle zal dienen.<br />
De handpapierindustrie was daar tot op <strong>voor</strong> korten tijd eigenlijk ook nog geheel<br />
‘huisvlijt’.<br />
X.<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> januari-tijdschriften<br />
De Beweging.<br />
Verwey opent <strong>de</strong> aflevering met een uitvoerige bespreking van Mr. Quack's<br />
‘Herinneringen’, welke ook hij zeer belangrijk acht. Herman Heyenbroek publiceert<br />
het fragment van een Lezing: Het Licht van <strong>de</strong> Aar<strong>de</strong>, een soort van<br />
lyrisch-meditatief-visioneele beschouwing, waartoe hij komt door 't uitzien op een<br />
eenvoudige dorps-petroleumlantaarn tegen <strong>de</strong>n avond. Dan volgt een prozaschetsje<br />
van Anastasia Ismailowna (vertaald?) ‘Octobernacht’, een aanteekening over Ibsen's<br />
Hedda Gabler bij <strong>de</strong> Haghespelers en uitvoerige litteraire beschouwingen van v.<br />
Eyck en Verwey. Verzen van Aart v.d. Leeuw, Maurits Uyl<strong>de</strong>rt, Jooske <strong>de</strong> Beer<br />
Poortugael en Nine van <strong>de</strong>r Schaaf.<br />
P.N.v. Eyck schrijft over Maeterlinck's Marie Magdaleine.<br />
Het tragisch conflict waarin Maeterlinck's laatst gepubliceer<strong>de</strong> tooneelwerk<br />
zijn hoogtepunt en ontknooping vindt, is <strong>de</strong> tweestrijd in Maria Magdalena,<br />
of zij zich al of niet aan <strong>de</strong>n Romeinschen officier Lucius Verus zal<br />
overgeven en daardoor àl of niet Christus, die door <strong>de</strong>zen kan wor<strong>de</strong>n<br />
vrijgelaten, zal red<strong>de</strong>n.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
v. Eyck acht dit stuk mislukt. Het gestel<strong>de</strong> conflict zou een werkelijk conflict moeten<br />
zijn, er zou een vrije wil moeten zijn opdat <strong>de</strong> gemoedsslingering <strong>de</strong>r betrokken<br />
persoon niet een zinnelooze vertooning schijne. Maar aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant zou<br />
door een vrijen wil in Maria het heil <strong>de</strong>r menschheid van Christus verlegd zijn naar<br />
<strong>de</strong> persoonlijke beslissing van een overspannen vrouw. Er moest wel iets<br />
tweeslachtigs in dit drama komen.<br />
Onze Eeuw.<br />
Haspels is ‘in <strong>de</strong>n Staringskoepel op visite’ geweest, en dat plekje vol historische<br />
herinneringen is <strong>voor</strong> hem opgeleefd en zelfs gaan spreken met <strong>de</strong> stem van een<br />
ou<strong>de</strong> gedienstige uit Starings huis, die met haar cornetmuts en cretonnen jak <strong>voor</strong><br />
hem op-visioent. Hier een paar fragmentjes uit <strong>de</strong> eerste bladzij<strong>de</strong>n.<br />
Zoo begin ik <strong>de</strong> witgeschuur<strong>de</strong>, uit het portaal naar <strong>de</strong> kamer lei<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />
trap te bestijgen, ongemeen nieuwsgierig wat me wacht. Terwijl elke tre<strong>de</strong><br />
mij vertrouwd <strong>voor</strong>komt, en me aankijkt alsof we elkaar herkennen, o ja,<br />
zoo goed herkennen! Ook begin ik bij het omhoogstijgen heel dui<strong>de</strong>lijk<br />
dien geur op te snuiven, die geen bepaal<strong>de</strong> geur is, <strong>de</strong>n geur van lang<br />
gele<strong>de</strong>n dingen, van reeds lang <strong>voor</strong>bij leven, van gestorven stemmingen.<br />
Zoodat <strong>de</strong> verheuging me omvangt, da<strong>de</strong>lijk een kast te zullen openen,<br />
een ou<strong>de</strong> kast waaruit me loome en aangenaam-muffe zoelten van<br />
laven<strong>de</strong>l en marjolein en thym en veel an<strong>de</strong>re vergane heerlijkhe<strong>de</strong>n<br />
zullen tegengeuren......<br />
Die hoekige, wit-gekalkte muren, met een paar waterverfjes: hier <strong>de</strong>n<br />
Wil<strong>de</strong>nborch en daar <strong>de</strong>n Hoogen Kamp; die beuken armstoelen met<br />
biezen zittingen, een heeren-editie van boeren keukenstoelen; die brave,<br />
eiron<strong>de</strong> tafel met mahonierand om donkergroen wasdoek; op <strong>de</strong>n<br />
witgeschuur<strong>de</strong>n, houten vloer <strong>voor</strong> <strong>de</strong> stoelen die hooien voetekussens,<br />
met cretonne-overtrek, hetzelf<strong>de</strong> cretonne als van <strong>de</strong> gordijnen, die, aan<br />
weerszij<strong>de</strong>n opgenomen, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ramen omlaag hangen - alles nieuw<br />
als een vondst, en bekend als een verloren, ein<strong>de</strong>lijk teruggevon<strong>de</strong>n<br />
vreug<strong>de</strong>.<br />
Voorts memoreeren wij uit dit nr. eenige indrukken uit het land <strong>de</strong>r Fjor<strong>de</strong>n door<br />
Mevr. D. Logeman, en Verzen van Frank Gericke.<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
Van Querido's reeds vroeger aangekondigd Treurspel ‘Saul en David’ krijgen wij<br />
thans het eerste ge<strong>de</strong>elte. Een enkel citaat, waaruit Sauls raadselachtig dubbelwezen<br />
blijkt:<br />
Berouw heb ik Michal. Ik huiver<br />
<strong>voor</strong> eigen kranken wrok, zooals ik<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
huiver van een beet <strong>de</strong>r dorstslang.<br />
Maar telkens sla ik om. Ik heb hem<br />
lief,.... uw David.... dat voel ik aan<br />
mijn wrok. En dat mijn haat is lief<strong>de</strong>,<br />
mijn lief<strong>de</strong> háát! - Ze zijn één schepsel<br />
met tweeërlei gedaant' omvloeid van<br />
goudglans d'een, of duister als het<br />
nacht'lijk water d'an<strong>de</strong>r. -<br />
O héét begeer ik zijn vernietiging!<br />
En zoo hij viel.... 'k zou schreien<br />
tot mijn ou<strong>de</strong>rdom.<br />
Roep hem weer hier!....<br />
*1<br />
Louis Couperus vervolgt zijn Romantische Episo<strong>de</strong>n uit Moorsche Eeuw, Maurits<br />
Wagen<strong>voor</strong>t zijn roman uit het Italiaansche Muziekleven en H.v. Puymbroeck zijn<br />
studie over George Eeckhoud Schr. gaat ditmaal aan <strong>de</strong> hand van E.'s leven na,<br />
hoe in hem <strong>de</strong> mensch en <strong>de</strong> kunstenaar het on<strong>de</strong>rgaan hebben en er op<br />
reageer<strong>de</strong>n.<br />
Dr. J.L. Walch schrijft o.a. over nieuwe Verzenbun<strong>de</strong>ls.<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
Behalve een rijk geïllustreerd artikel over <strong>de</strong>n sierkunstenaar T. Nieuwenhuis, door<br />
R.W.P. <strong>de</strong> Vries Jr., een artikel over 't Museum <strong>voor</strong> Oost-Aziatische kunst te Keulen<br />
en een over een reis naar <strong>de</strong> Noorsche Fjor<strong>de</strong>n, <strong>voor</strong>ts een paar gedichten en <strong>de</strong><br />
gewone rubrieken, bevat <strong>de</strong>ze aflev. niet min<strong>de</strong>r dan 80 twee-kolommige bladzij<strong>de</strong>n<br />
van Herman Robbers' nieuwen roman ‘Hélène Servaes’, waardoor wij nu ineens<br />
ongeveer <strong>de</strong> helft van <strong>de</strong>n roman in ons bezit hebben en er al da<strong>de</strong>lijk ‘mid<strong>de</strong>nin’<br />
zijn. De volgen<strong>de</strong> nrs. zullen kleinere ge<strong>de</strong>elten brengen.<br />
Het gegeven herinner<strong>de</strong> ons even aan ‘Voor <strong>de</strong> Poort’. Is het dáar een jonge<br />
vrouw in wie lief<strong>de</strong> ontwaakt <strong>voor</strong> een man, die reeds gebon<strong>de</strong>n is - hier is het een<br />
jonge man die een meisje liefkrijgt dat zich aan een an<strong>de</strong>ren man heeft gehecht.<br />
De uitwerking van <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> gegevens is natuurlijk geheel verschillend. Een oor<strong>de</strong>el<br />
over dit jongste werk van Robbers matigen wij ons natuurlijk nog niet aan. De<br />
milieu-achtergrond krijgt hier min<strong>de</strong>r relief dan in ‘Bandt’ en ‘De Gelukkige Familie’.<br />
Vooralsnog staan enkele bij-personen (o.a. <strong>de</strong> levendig geteeken<strong>de</strong> Mevr. Haardtsen)<br />
ons hel<strong>de</strong>r<strong>de</strong>r <strong>voor</strong> oogen dan <strong>de</strong> ‘held’ en <strong>de</strong> ‘heldin’.<br />
Op blz. 88 laat <strong>de</strong> schr. een paar dames ‘dubbel vallen van <strong>de</strong>n lach’. Een<br />
<strong>de</strong>rgelijke smakeloosheid hoop ik straks, als 't werk in boekformaat verschenen zal<br />
zijn, niet meer aan te treffen. Ook germanismen als ‘hopelijk’ en ‘vragelijk’ acht ik<br />
niet aanbevelenswaard.<br />
De Gids.<br />
De Gids van <strong>de</strong>ze maand opent met een novelle van Marcellus Emants: ‘Onze Hel’.<br />
Een jonge vrouw op een dorp in <strong>de</strong>n omtrek van Amsterdam levend met man en<br />
kind, vindt dat leven grauw en saai. Ze hunkert naar wat an<strong>de</strong>rs, wat emotie, die ze<br />
door een vriend van haar man <strong>voor</strong> een oogenblik ook on<strong>de</strong>rgaat. Een echte Emants,<br />
<strong>de</strong>ze novelle, met nog al veel gephilosopheer over levensgebeuren.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Hélène Swarth zingt Lief<strong>de</strong>-lie<strong>de</strong>ren. M.H. van Campen vervolgt zijn wat druk en<br />
vermoeiend geschreven studie over het Historisch Materialisme en <strong>de</strong> literaire critiek,<br />
in verband met Roland Holst's ‘Rousseau’. On<strong>de</strong>rzoeken wij haar<br />
psychologisch-biografische inzichten, dan valt in 't oog, dat:<br />
1 o . hare ontledingen volmaakt gaaf zijn, zoolang zij niets min<strong>de</strong>rwaardigs<br />
in hem [Rousseau] te boekstaven hebben;<br />
2 o . dat zij echter een sterk verfraaien<strong>de</strong> ten<strong>de</strong>nz krijgen, zoodra<br />
dat wel zoo is;<br />
3 o . dat wanneer zij, schijnbaar met <strong>de</strong>ze bewering in strijd, ook in het<br />
laatstgenoem<strong>de</strong> geval zuiver zijn, dit veroorzaakt wordt doordat <strong>de</strong><br />
betreffen<strong>de</strong> biecht in <strong>de</strong> Confessions zoo ondubbelzinnig<br />
is, dat alleen oneerlijkheid <strong>de</strong> oogen er <strong>voor</strong> zou kunnen<br />
sluiten.<br />
De Kunst blijft <strong>voor</strong> v.C. om-haar-zelve te zoeken. Nochtans:<br />
Zou<strong>de</strong> dan <strong>voor</strong> mij: ‘<strong>de</strong> kunst <strong>de</strong> zin van het leven zijn’, ‘<strong>de</strong> wereld een<br />
ding om afgebeeld te wor<strong>de</strong>n?!’ Neen, neen, zóó is het niet. Maar elke<br />
mensch, die niet geheel van algemeen inzicht is ontbloot, het leven<br />
en zijn broe<strong>de</strong>rs liefheeft en hen dienen wil, bepaalt zich er toe hen te<br />
dienen op die wijze als met zijn aanleg het natuurlijkst<br />
strookt. Dan dient hij hen ook 't best. De kunstenaar dus:<br />
door zon<strong>de</strong>r bewuste bij-oogmerken kunst te maken, en, indien hij tevens<br />
criticus is, door kunstwerken in hun essentie te doen begrijpen, niets<br />
meer. Het wijze exclusivisme van het l'art pour l'art beteekent dan ook<br />
niet: <strong>de</strong> kunst te dienen als ware zij het hoogste in het heelal en het<br />
einddoel van menschelijk streven, maar haar zoo te beoefenen als ie<strong>de</strong>r<br />
scheppend werker zijn vak beoefenen moet: met volle toewijding aan,<br />
met volle concentratie zijner vermogens, terwijl hij werkt en schept, op<br />
het werk alleen; zijn aandacht zuiver hou<strong>de</strong>nd, opdat hij eens <strong>de</strong>r wereld<br />
zijne schepping moge geven, bijna zóó schoon als hij haar van <strong>de</strong> Natuur<br />
ontving.<br />
Peter Spaan schrijft over wat hem een principieele fout in <strong>de</strong> Opera en het<br />
‘tekstboek’ schijnt. Karel van <strong>de</strong> Woestijne geeft fragmenten uit ‘Het Gelaat <strong>de</strong>s<br />
Dichters’.<br />
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />
INHOUD. Een Vier<strong>de</strong> Eeuwfeest (Het eerste gedrukte Grieksche Nieuwe Testament),<br />
door Dr. F.W. Groshei<strong>de</strong>. - Herinneringen uit <strong>de</strong>n tijd <strong>de</strong>r Aprilbeweging van 1853,<br />
door Mr. J. Domela Nieuwenhuis. - Gebleven, door A. Wapenaar. - De economische<br />
en <strong>de</strong> financieele toestand van <strong>de</strong> kolonie Curaçao, door Mr. B. <strong>de</strong> Gaay Fortman.<br />
- Uit Mevrouw Bosboom's Brieven aan Potgieter, door P.J. Molenaar. - Verzen, door<br />
Joh. van Hulzen. - Zooals <strong>de</strong> boomen...., door A. Wapenaar. - Literair Keur-Overzicht,<br />
door J. Jac. Thomson. - Leestafel.<br />
De visschersschets van A. Wapenaar bevat goe<strong>de</strong> qualiteiten. Wij hopen <strong>de</strong>zen<br />
schrijver nog eens meer te ontmoeten.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
De Nieuwe Gids.<br />
INHOUD. De Nieuwe-Gids-Prijs. - Siegminne en Floriaan, door Nico van Suchtelen.<br />
- Nieuwe Bijlagen, door Jac. van Looy. - De Suggestie van Italië, door Just Havelaar.<br />
- Horatius' Levenswijsheid, door Marius Brinkgreve. - Nieuwere Engelsche Dichters,<br />
door J.R. van Stuwe Hzn. - Fre<strong>de</strong>rik Nietzsche, door J.C. Hol. - Het Wezen <strong>de</strong>r<br />
Vrijmetselarij en hare Taak in <strong>de</strong>n Komen<strong>de</strong>n Tijd, door A.E. Thierens. - Gedichten,<br />
door A. Roland Holst. - Gedicht, door Hein Boeken. - Aanteekeningen over Kunst<br />
en Letteren, door Hein Boeken. - Literaire Kroniek, door Willem Kloos.<br />
Omhoog.<br />
Gaarne vestigen wij <strong>de</strong> aandacht op een nieuw godsdienstig tijdschrift. In 't<br />
prospectus lezen wij o.a.:<br />
Zoo wenschen wij op te komen <strong>voor</strong> het zuiver-religieuse, dat wij bij elk<br />
<strong>de</strong>r huidige richtingen gelooven te kunnen vin<strong>de</strong>n, te mid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n<br />
strijd dier richtingen. Bij elke, want wij kiezen als redactie <strong>voor</strong> geen<br />
<strong>de</strong>zer partij. Als redactie stellen wij ons noch op het standpunt <strong>de</strong>r<br />
rechtzinnigheid noch op dat <strong>de</strong>r vrijzinnigheid. Ie<strong>de</strong>r oor<strong>de</strong>elt hierin gelijk<br />
hij in zijn geweten meent te moeten doen. En allen me<strong>de</strong>werkers wordt<br />
gelijke vrijheid gewaarborgd. Maar wel willen wij ons verzetten, en wel<br />
zoo krachtig mogelijk, tegen een vulgaire rechtzinnigheid en een vulgaire<br />
vrijzinnigheid die maar al te dikwijls optre<strong>de</strong>n, als had<strong>de</strong>n zij recht uit<br />
naam <strong>de</strong>r rechtzinnigheid of <strong>de</strong>r vrijzinnigheid te spreken.<br />
De redactie wordt gevormd door: Mej. Dr. C. Gerlings, Dr. G.H. van Sen<strong>de</strong>n, J.<br />
Jac. Thomson.<br />
Wij noemen uit afl. 1 <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> bijdragen: Geboorte-Wee, door A.R.R. - De<br />
Boodschap, door A.W. van Wijk. - Het Koningschap van Christus, door G.H. van<br />
Sen<strong>de</strong>n. - In één Kerkverband, door J. Jac. Thomson.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Emile Verhaeren<br />
Emile Verhaeren: Les Blés mouvants. - Paris, Mercure <strong>de</strong> France.<br />
17<br />
EIGENAARDIG is het, <strong>de</strong> schoone, breedmenschelijke ontwikkeling na te gaan in<br />
Verhaeren's kunst. Hij is begonnen met zijn land te beschrijven in sombere en<br />
norsche lief<strong>de</strong>: hij kent er <strong>de</strong> ruwe gezondheid van, <strong>de</strong> helle kleurenweel<strong>de</strong>, <strong>de</strong><br />
strakke winterrust en <strong>de</strong> wazige, nevelachtige herfstdagen; hij bezingt zijn kloeke<br />
felle mei<strong>de</strong>n en zijn stevige, koppige mans. Dan gaat zijn stem tegen 't gevaar <strong>de</strong>r<br />
zich uitbrei<strong>de</strong>n<strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n, die over het schoone platte land hun tentakels werpen en<br />
<strong>de</strong> beste krachten opzuigen. In latere boeken wordt zijn dichtervizie verheven tot<br />
het paroxysme, en <strong>de</strong> arme ambachtslie<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> Schel<strong>de</strong>-boor<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n<br />
eenvoudige symbolen van grootschheid. Wie herinnert zich niet <strong>de</strong>n diepen indruk<br />
reeds bij <strong>de</strong> eerste lezing nagelaten door Le Passeur d'eau of Les<br />
Cordiers of nog wel Le Sonneur; door <strong>de</strong> sterkste on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> meesterstukken<br />
uit Les Villages illusoires. Le Sonneur b.v., hoe pakt dat gedicht, reeds<br />
van 't begin af, door <strong>de</strong>n durf van het beeld en <strong>de</strong> plastische weergave:<br />
Comme un troupeau <strong>de</strong> boeufs aveugles<br />
Immensément, là-bas, au fond <strong>de</strong>s soirs<br />
L' ouragan beugle.<br />
Later hooren we <strong>de</strong>n kunstenaar, kalmer gewor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> schoonheid van<br />
onzen tijd uitzingen in <strong>de</strong> klare verzen van La multiple Splen<strong>de</strong>ur, Les<br />
Heures claires, Les Visages <strong>de</strong> la Vie, Les Rythmes<br />
souverains. In <strong>de</strong>ze vier boeken spreekt Verhaeren slechts weinig over zijn<br />
geboortestreek; hij drukt zijn vertrouwen uit in <strong>de</strong> toekomst en in het leven; hij bezingt<br />
abstracties gelijk hij alleen dat kan, machtig hamerend zijn ruwe beel<strong>de</strong>nstoeten tot<br />
een massieve, pakken<strong>de</strong> schoonheid. Enkel hier en daar komt tee<strong>de</strong>r opduiken <strong>de</strong><br />
herinnering aan het vlakke Schel<strong>de</strong>land, zooals in dat won<strong>de</strong>r-mooie Souvenir,<br />
gekneed uit zachte, berouwvolle lief<strong>de</strong>.<br />
Maar dan keert <strong>de</strong> dichter geheel en gansch terug naar zijn streek, en <strong>de</strong> reeks<br />
Toute la Flandre is gewor<strong>de</strong>n, met het ou<strong>de</strong>re La Belgique van Lemonnier,<br />
tot het heerlijkste wat ooit <strong>de</strong> gezon<strong>de</strong>, menschelijke lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n geboortegrond<br />
heeft <strong>voor</strong>tgebracht aan lyriek.<br />
En thans weer Les Blés mouvants.<br />
Dit laatste boek van Verhaeren maakt op mij <strong>de</strong>n machtigen indruk van wiegen<strong>de</strong><br />
korenvel<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> overpulvering <strong>de</strong>r zomerzonne. Sterk van kleur is het landschap,<br />
met dit wit-gele, hel door korenen kollebloemen bespikkeld graan; er boven stolpt<br />
<strong>de</strong> hevig-blauwe hemel, vol kalmte en jolige klaarte, met enkel, hier en daar, een<br />
wit wolksken van fantasie drijvend langs 't machtig gewelf. Alles riekt hier naar<br />
groeikracht en vruchtbaarheid; soms komt, uit gindschen hoek, <strong>de</strong> lekkere wind<br />
aanwaaien die <strong>de</strong> rythmus is van Vlaan<strong>de</strong>rens bree<strong>de</strong>n,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
18<br />
statigen slaga<strong>de</strong>r: <strong>de</strong> Schel<strong>de</strong>, van hier gezien maar een kleine, blikkeren<strong>de</strong><br />
lichtstreep. En langs <strong>de</strong>n kleinen wegel komt af en toe een blond-rosse <strong>de</strong>erne<br />
gestapt, een lie<strong>de</strong>ken schallend wijd over <strong>de</strong> wij<strong>de</strong> beweging van eeuwig golvend<br />
en ritselend koren; of een paar boerkens gaan, babbelend over land en zonne, naar<br />
't an<strong>de</strong>r ein<strong>de</strong> toe van <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> vlakte, en hun koppen, stekend boven <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n<br />
rijkelijkheid van het land, wor<strong>de</strong>n kleiner en kleiner. Zoo, als een landschap van mijn<br />
veie streek, zoo aandoenlijk en sterk, omend-om het leven en bewegen van<br />
menschen met tee<strong>de</strong>r gevoel en wil<strong>de</strong> hartstochten.<br />
Een eigenaardig genot is het stellig, die zeven ‘dialogues rustiques’ af te luisteren,<br />
waarin <strong>de</strong> ziel van <strong>de</strong> Vlaamsche Pol<strong>de</strong>rboeren zoo verrassend wordt blootgelegd.<br />
Hoe frisch en vol levensvreug<strong>de</strong> die tweespraak van gelieven! En hoe raak die<br />
twee<strong>de</strong>, tusschen grootva<strong>de</strong>rs, die met lee<strong>de</strong> oogen <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ringen om zich zien,<br />
aangericht door <strong>de</strong>n ‘geest <strong>de</strong>r eeuwe’! Het land staat on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n invloed van <strong>de</strong><br />
groote, lawaaierige stad; <strong>de</strong>ze heeft hier scholen ingericht, machines over het veld<br />
doen fluiten, vreemdsoortige vetten gestrooid. En <strong>de</strong> twee grijze boeren van <strong>de</strong>n<br />
ou<strong>de</strong>n stempel spreken nijdig en scherp hun koppigen haat uit, en zijn fier, niet mee<br />
te doen met al dat gekke nieuwe. Later:<br />
On dira <strong>de</strong> nous <strong>de</strong>ux: ils furent paysans<br />
Tenacement, et dans leurs os et dans leur sang,<br />
Et leur âme ne s'est <strong>de</strong> leur corps retirée<br />
Qu' à l'heure où la folie eut perdu leur contrée.<br />
Men plaatse nu nevens die haatuitboezeming het gesprek van <strong>de</strong> vertegenwoordigers<br />
<strong>de</strong>r jongere generatie, die meegaat met <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>uitgang en <strong>de</strong>n vre<strong>de</strong> met <strong>de</strong> stad<br />
heeft geteekend. Deze jonge kerels zijn hoopvol en sterk:<br />
Armez vous <strong>de</strong> pensers fermes et téméraires<br />
Reeds in <strong>de</strong>n eersten dialoog had <strong>de</strong> minnaar gezegd:<br />
Je suis tenace et sûr comme la terre.<br />
Nog buitengewoon schoon dit stuk, waar <strong>de</strong> boer zijn diepe lief<strong>de</strong> uitspreekt <strong>voor</strong><br />
zijn veld. Hoe dweepend en aangrijpend zegt hij:<br />
Pour bien aimer la terre il ne faut aimer qu'elle.<br />
Van een an<strong>de</strong>ren aard het gesprek tusschen twee jonge boeren, die offeran<strong>de</strong> doen<br />
aan <strong>de</strong>n heiligen Cornelius, <strong>de</strong> eene van twee duiven, <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re van een paar<br />
hanen. Hoe meesterlijk wordt <strong>de</strong> dialoog hier geleid; <strong>de</strong>ze duiven en hanen wor<strong>de</strong>n<br />
door hun meesters buitengewoon schoone vogels genoemd, maar ten laatste komt<br />
het uit, dat zij oud en van geener waar<strong>de</strong> meer zijn en dat <strong>de</strong> boeren het mes aan<br />
twee kanten hebben willen doen snij<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> offeran<strong>de</strong> kost hun niet veel en 't is<br />
toch een offeran<strong>de</strong>.<br />
Aan sommige stukken uit La multiple Splen<strong>de</strong>ur doet Verhaeren <strong>de</strong>nken<br />
daar waar hij Les Ombres, Les Routes, Les Meules beschrijft. Hoe<br />
schoon <strong>voor</strong>al dit laatste stuk; die graanmijten wor<strong>de</strong>n hier tot iets episch' en doen<br />
<strong>de</strong>nken aan dat machtig-schoone doek van Laermans ‘<strong>de</strong> oppers in <strong>de</strong> Kempen’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
EMILE VERHAEREN<br />
Welk een mooi symbool van <strong>de</strong> ontluiken<strong>de</strong> Lente in het gedicht, dat <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l<br />
begint: Frère Jacques! En dan weer, hoe plastisch die stukken over La<br />
Fermière, die kalme vrouw, wel te vree en wat log:<br />
Ses pas sont lourds mais confiants,<br />
Comme s'ils s'appuyaient sur le coeur <strong>de</strong> la terre.<br />
of over La belle fille. Hoor <strong>de</strong>n aanhef:<br />
Au coeur <strong>de</strong> la moisson dont s'érigent les ors<br />
Quand la clarté se boit, se mange et se respire<br />
Je suis tes pas aux champs, et longuement j'admire<br />
Le faisceau <strong>de</strong> santé que dresse et meut ton corps.<br />
Quelques Chansons <strong>de</strong> Village doen <strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong>s schrijvers vroeger<br />
boekje: Les douze Mois, met die twaalf zoo schoone gedichten en <strong>de</strong> mooie<br />
illustraties van Theo van Rysselberge.<br />
Le Franc Buveur, het eerste dier ‘Chansons <strong>de</strong> village’ is echt<br />
Rabelaisiaansch. Le Sabotier en Le Mort zijn breed-eenvoudig en vol<br />
roeren<strong>de</strong> simpele beel<strong>de</strong>n. L'Or doet in ons <strong>de</strong> passie van<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
19<br />
<strong>de</strong>n gierigaard bran<strong>de</strong>n en zijn uiterste vreeze. Min<strong>de</strong>r houd ik van Les <strong>de</strong>ux<br />
Enfants <strong>de</strong> Rois; dat kleine stukje is vol stemming en bevat een eigenaardige<br />
gedachte, maar kan toch <strong>de</strong> vergelijking niet doorstaan met ons Van twee<br />
Koningskin<strong>de</strong>ren, dat <strong>de</strong>n dichter klaarblijkelijk heeft geïnspireerd:<br />
* * *<br />
Il était <strong>de</strong>ux enfants <strong>de</strong> rois<br />
Que séparaient les eaux profon<strong>de</strong>s...<br />
De technische vormschoonheid van Verhaerens werk is bekend. Deze dichter is<br />
het, die velen heeft verzoend met het zoo vinnig-besproken ‘vers libre’. De<br />
<strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> scherpte, waarmee door zulke verzen het beeld vóór onze<br />
oogen geëtst wordt, liggen <strong>voor</strong> 't grijpen:<br />
Et les chênes aux rameaux noirs<br />
Tordus <strong>de</strong> vent farouche<br />
Ont laissé choir,<br />
De soir en soir,<br />
Leur feuillage d'or mort sur les bords <strong>de</strong> ta couche.<br />
Of, - om bij hetzelf<strong>de</strong> gedicht Frère Jacques te blijven - na gezegd te hebben<br />
hoe vóór Paschen <strong>de</strong> zwerm <strong>de</strong>r blije kerkeklokken naar Rome is gevlogen:<br />
Tu s'éveilles en écoutant<br />
Régner <strong>de</strong> l'un à l'autre bout <strong>de</strong>s champs<br />
Le silence.<br />
Ware er mid<strong>de</strong>l, dien indruk van wegen<strong>de</strong> stilte beter weer te geven dan met zulke<br />
verskunst?<br />
En, ja, als echte won<strong>de</strong>ren van woordkeus en rythme mogen wel genoemd wor<strong>de</strong>n<br />
Le Chant <strong>de</strong> l'Eau en <strong>voor</strong>al L'Orage, waar <strong>de</strong> lezer geniet <strong>de</strong> natte<br />
frischheid van een kletteren<strong>de</strong> regenbui na loome zomerzwoelte.<br />
Op an<strong>de</strong>re plaatsen is het vers weer classiek. Herlees eens het begin van La<br />
belle Fille en zie dien bree<strong>de</strong>n, statigen beel<strong>de</strong>nstoet op u aankomen!<br />
In enkele van <strong>de</strong> hier overgeschreven verzen zal men reeds door <strong>de</strong> forschheid<br />
van lijn getroffen zijn en on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n indruk zijn gekomen van een machtig, onverwacht<br />
beeld. Dat is <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> kracht van Verhaeren: hij stelt een beeld vóór uw oogen,<br />
drukt zijn gevoel in uw hart met twee enkele verzen:<br />
Par les chemins griffus <strong>de</strong> ronces et d'épines<br />
Aux pays violets <strong>de</strong> la maigre Campine...<br />
Is dat niet als <strong>de</strong> synthese van het arme, gemartel<strong>de</strong> Kempenland, met die ‘zee van<br />
golvend purper’?<br />
Of in Le Mort, beschrijving van een begrafenis:<br />
La servante <strong>de</strong> l'archiprêtre<br />
Met ses grands yeux à la fenêtre.<br />
En, in hetzelf<strong>de</strong> gedicht nog:<br />
Et dans la nuit et le néant,<br />
Immensément, le mort <strong>de</strong>scend.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Dit gebruik van 't abstracte <strong>voor</strong> het concrete is wel een mid<strong>de</strong>ltje van Verhaeren,<br />
maar pakt toch telkenmale geweldig aan.<br />
* * *<br />
Bewon<strong>de</strong>rend en dankbaar sta ik vóór dit werk, alhoewel vroegere dichtbun<strong>de</strong>ls van<br />
<strong>de</strong>n schrijver het heel zeker evenaar<strong>de</strong>n, of zelfs - ge<strong>de</strong>eltelijk - overtreffen.<br />
Bewon<strong>de</strong>rend en dankbaar. Maar toch ook een beetje kregel, omdat Verhaeren,<br />
<strong>de</strong>ze door-en-door Vlaamsche kunstenaar, door zekere omstandighe<strong>de</strong>n er toe<br />
gebracht werd een an<strong>de</strong>re taal te verkiezen boven die welke <strong>de</strong> natuurlijke uitdrukking<br />
ware geweest van zijn hooge voelen en <strong>de</strong>nken. Met zich van die taal te bedienen<br />
had<strong>de</strong> hij toch even goed tot <strong>de</strong> wereldliteratuur behoord, en ware hij ons dubbel<br />
dierbaar gewor<strong>de</strong>n.<br />
GENT.<br />
FRANZ DE BACKER.<br />
Uit <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> school<br />
III<br />
Emblemata <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren [2]<br />
IN een vorig artikeltje besprak ik het ‘bijwerk’ en <strong>de</strong> algemeene inrichting van <strong>de</strong><br />
twee emblemata-bun<strong>de</strong>ltjes <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren 1) . Hier volgt nu <strong>de</strong> bespreking van <strong>de</strong>n<br />
eigenlijken inhoud.<br />
Zooals ik al vermeld<strong>de</strong>, zijn <strong>de</strong> proza-bijschriften in het bun<strong>de</strong>ltje van 1824 van<br />
Petronella Moens. Meestal zijn dit korte, laat ik maar zeggen, preekjes naar<br />
aanleiding van het plaatje. Soms ook geeft ze er <strong>de</strong>n dialoogvorm aan, of vlecht er<br />
een <strong>voor</strong>beeld van een braaf of slecht kind in door - maar preekjes zijn en blijven<br />
het. Haar stijl is over 't algemeen niet onverdienstelijk. Ik zal hier nu een paar<br />
<strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n geven van <strong>de</strong> wijze waarop ze meen<strong>de</strong> met kin<strong>de</strong>ren <strong>de</strong> prentjes te<br />
moeten bekijken. Embarras <strong>de</strong> choix is hierbij niet: ze blijft zichzelf van 't begin tot<br />
't eind steeds gelijk; een bijschrift dat me om <strong>de</strong> een of an<strong>de</strong>re re<strong>de</strong>n min of meer<br />
trof, kwam ik niet tegen. Ziehier dan iets uit het bijschrift bij het plaatje getiteld Het<br />
kind geboren. Het begint aldus:<br />
1) Zie <strong>de</strong> Oct.-aflevering van <strong>de</strong>n vorigen jaargang. De bedoel<strong>de</strong> bun<strong>de</strong>ltjes zijn: Des Menschen<br />
Begin, Mid<strong>de</strong>n, en Ein<strong>de</strong>; vertoonen<strong>de</strong> het kin<strong>de</strong>rlyk bedryf en aanwasch in eenenvyftig<br />
konstige figuuren, met god<strong>de</strong>lyke spreuken en stichtelyke verzen, door Joannes Luiken (1772).<br />
- 's Menschen Begin, Mid<strong>de</strong>n en Ein<strong>de</strong>. Bewerkt door Petronella Moens en W.H. Warnsinck<br />
Bsz. (1824).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
20<br />
Met regt verblij<strong>de</strong>n wij ons, wanneer een kind geboren wordt, want<br />
alsdan begroeten wij niet slechts een' nieuwen <strong>de</strong>elgenoot van alle vreugd,<br />
van al het goe<strong>de</strong>, dat onze Hemelsche Va<strong>de</strong>r op <strong>de</strong>ze wereld, <strong>voor</strong> zijne<br />
<strong>de</strong>nken<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren bereid heeft, maar wij begroeten ook een' nieuwen<br />
<strong>de</strong>elgenoot van al <strong>de</strong>n reinen wellust, dien re<strong>de</strong>lijke en ze<strong>de</strong>lijke wezens,<br />
in dit en in het eeuwig <strong>voor</strong>tdurend leven genieten kunnen. Ja, lieve Jeugd!<br />
het geboorte-uur, is een heilig, een plegtig uur, het is <strong>de</strong> aanvang van<br />
een eeuwig <strong>voor</strong>tdurend leven, en wekt <strong>voor</strong>zeker blijdschap, niet slechts<br />
on<strong>de</strong>r vrien<strong>de</strong>n en bloedverwanten, niet slechts in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rlijke woning,<br />
maar ook in <strong>de</strong>n hemel.<br />
JAN LUIKEN<br />
En als slot lezen we, nadat <strong>de</strong> schrijfster er op gewezen heeft hoe zoowel ‘<strong>de</strong><br />
meest beroem<strong>de</strong> mensch’, als ‘<strong>de</strong> grootste booswicht’ uit zoo'n ‘bewusteloos’ kind<br />
groeien kan:<br />
Tracht gij, lieve Jeugd! die aangeborene onschuld te bewaren; dank<br />
God <strong>voor</strong> elke gelegenheid die gij krijgt om uw hart <strong>voor</strong> het goe<strong>de</strong> te<br />
vormen en uwe kennis uit te brei<strong>de</strong>n! opdat uw geboorte-uur, u nog in <strong>de</strong><br />
gewesten <strong>de</strong>r eeuwigheid, rijke stof moge geven tot danken<strong>de</strong> blijdschap!<br />
Het kind met <strong>de</strong> pop geeft aan <strong>de</strong> schrijfster aanleiding te wijzen op het<br />
verschil in spelen tusschen knaap en meisje. Een meisje dan ook, dat jongensspelen<br />
zou verkiezen, zal zel<strong>de</strong>n aan haar ‘bestemming’ beantwoor<strong>de</strong>n. Dit blijkt uit <strong>de</strong><br />
volgen<strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis.<br />
LOUIZE was het eenigst dochtertje van mevrouw G.; hare vier broertjes<br />
waren wil<strong>de</strong> knapen; zij spotte<strong>de</strong>n wanneer zij met <strong>de</strong> pop speel<strong>de</strong>. LOUIZE<br />
wierp die ook welhaast ter zij<strong>de</strong>; zij vorm<strong>de</strong> zich allengs meer naar hare<br />
broertjes; zij speel<strong>de</strong> met hen krijgsman, jager, schipper, en zoo <strong>voor</strong>t.<br />
In lateren tijd behield LOUIZE veel van <strong>de</strong>ze woestheid en zucht <strong>voor</strong><br />
mannelijke vermaken. Zij werd echtgenoot en moe<strong>de</strong>r, doch zij maakte<br />
haar gezin nooit gelukkig. Geheel an<strong>de</strong>rs was het zachtaardige KOOSJE.<br />
Met haar popje spelen<strong>de</strong>, gewen<strong>de</strong> zij zich aan or<strong>de</strong>, aan zin<strong>de</strong>lijkheid<br />
en lief<strong>de</strong>rijke zorg. Vogeltjes en an<strong>de</strong>re huisdieren vervingen ook bij haar<br />
welhaast <strong>de</strong> plaats van hare pop. KOOSJE voed<strong>de</strong> en bescherm<strong>de</strong> die,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
en <strong>de</strong>ed hen het genot <strong>de</strong>s levens, zoo veel mogelijk, smaken. Ook zij is<br />
he<strong>de</strong>n gehuwd, en heeft kin<strong>de</strong>ren. Haar echtgenoot bezit in haar eene<br />
lieve verstandige gezellin, die hem gelukkig maakt. Hare kin<strong>de</strong>ren voedt<br />
zij vol tee<strong>de</strong>re zorg op, en, terwijl LOUIZE zich met paardrij<strong>de</strong>n of<br />
afgetrokkene letterbezighe<strong>de</strong>n onledig houdt, vormt KOOSJE haar kroost<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> en <strong>de</strong>n hemel, of zij schenkt aan lij<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n vreug<strong>de</strong> en<br />
troost.<br />
De aandachtige lezer zal wel verrast zijn over <strong>de</strong> dui<strong>de</strong>lijke wijze waarop hier ‘<strong>de</strong><br />
geest <strong>de</strong>s tijds’ zich doet hooren.<br />
We zullen nu zien, hoe <strong>de</strong> me<strong>de</strong>werker van Petronella Moens zich van zijn taak<br />
heeft gekweten. Laten we eerst vaststellen dat <strong>de</strong>ze een lichtere was. Het is toch<br />
makkelijker om <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren een rijmpje bij een plaatje te schrijven, dan een preek<br />
van een bladzij. De rijmpjes van Warnsinck laten zich in twee groepen splitsen: tot<br />
waar <strong>de</strong> knaap een beroep kiest zijn ze eenvoudiger, kin<strong>de</strong>rlijker, dan daarna. Die<br />
eerste zijn niet alle van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> waar<strong>de</strong>: enkele zijn goed, an<strong>de</strong>re min<strong>de</strong>r goed<br />
getroffen. Tot <strong>de</strong> goed geslaag<strong>de</strong> hoort bv. het rijmpje bij Het kind wordt<br />
gekleed.<br />
Gelukkig is het kind<br />
Dat, in zijn' levensmorgen,<br />
Een moe<strong>de</strong>r vaardig vindt,<br />
Om <strong>voor</strong> zijn nut te zorgen. -<br />
Bemin uw moe<strong>de</strong>r dan altijd,<br />
Wie gij zoo veel verschuldigd zijt.<br />
De meeste hebben aan het slot een vermaning, of moralisatie, die in zinnebeeldig<br />
verband staat tot het prentje. Zoo schrijft W. bij Het kind leert loopen:<br />
Kroon <strong>de</strong>r oudren vurig hopen,<br />
Lieve! - leer toch spoedig loopen!<br />
Leer het, kind! alleen te gaan!<br />
O, zet ge eenmaal vaste schre<strong>de</strong>n<br />
Op het spoor van <strong>de</strong>ugd en ze<strong>de</strong>n,<br />
Dan lacht u <strong>de</strong> hemel aan!<br />
De laatste rijmpjes hebben bijna alle langer regels dan <strong>de</strong> meer eenvoudige;<br />
waarschijnlijk als gevolg van het meer rethorische van hun toon. Eén <strong>voor</strong>-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
eeld zij hier voldoen<strong>de</strong>. Het huwelijk geeft aanleiding tot <strong>de</strong>ze regels:<br />
21<br />
In 's Heeren huis elkaâr <strong>de</strong> hand te geven,<br />
Is plegtig, is aandoenlijk teêr:<br />
Maar met en <strong>voor</strong> elkaâr en altoos blij te leven,<br />
Dit zegt oneindig meer.<br />
Begeert ge, o minnend paar! die reine zielevreugd?<br />
Dan ruste uw trouwverbond op godsdienst, lief<strong>de</strong> en <strong>de</strong>ugd.<br />
Petronella Moens en Warnsinck dachten bij het maken van hun bijschriften enkel<br />
aan <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren; Luiken zag steeds, achter het kind, <strong>de</strong>n volwassene die in ze<strong>de</strong>lijk<br />
opzicht zijn <strong>voor</strong><strong>de</strong>el kon doen met <strong>de</strong> beschouwing van het kin<strong>de</strong>rlijk bedrijf.<br />
Uit <strong>de</strong> editie Moens-Warnsinck<br />
Zijn bijschriften bestaan bijna alle uit twee <strong>de</strong>elen 1) : het begint met een korte<br />
verwijzing naar <strong>de</strong> <strong>voor</strong>stelling op het plaatje, en geeft dan daarvan <strong>de</strong>n<br />
zinnebeeldigen uitleg, waarbij <strong>de</strong> schrijver zich niet zel<strong>de</strong>n tot ou<strong>de</strong>ren van dagen<br />
richt. Natuurlijk zal hij gedacht hebben hoe ook het kind zelf, dat toch eenmaal<br />
volwassen zou zijn, dit ter harte kon nemen.<br />
Maar ondanks <strong>de</strong>ze opvatting zijn toch <strong>de</strong> bijschriften van Luiken min<strong>de</strong>r<br />
onkin<strong>de</strong>rlijk als die van zijn navolgers, in 't bizon<strong>de</strong>r die van Petr. Moens.<br />
En schreef ik boven over <strong>de</strong> ‘rijmpjes’ van Warnsinck, ik wil nu, nog een korte<br />
beschouwing wij<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> ‘gedichtjes’ van Luiken.<br />
Want we ervaren dit heele bun<strong>de</strong>ltje door, dat we te doen hebben met een<br />
dichter. De vergelijkingen in die kleine gedichtjes zijn dikwijls treffend. Ze zijn<br />
doorgaans eenvoudig, nooit hoogdravend of <strong>de</strong>klamatorisch. En al stellen wij in<br />
onze dagen an<strong>de</strong>re eischen aan een boekje <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren, ik schroom toch niet te<br />
zeggen dat <strong>de</strong>ze emblematabun<strong>de</strong>l, als kin<strong>de</strong>rboek, op een hoog plan staat, en<br />
onze waar<strong>de</strong>ering ten volle verdient. De schrijver beoogt ermee te wijzen op het<br />
nietige van alle aardsche dingen, op <strong>de</strong> noodzakelijkheid, ernaar te streven het<br />
‘ware goed’ <strong>de</strong>elachtig te wor<strong>de</strong>n, en ook op <strong>de</strong> hulp die hém gewordt wien het<br />
daarmee ernst is. Het kind heeft zijn spel: laten ou<strong>de</strong>ren er<strong>voor</strong> waken dat ze in dit<br />
opzicht niet blijven als <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren. Ziedaar in 't kort <strong>de</strong> strekking, <strong>de</strong> moraal van<br />
Luiken's bijschriften. Een paar van <strong>de</strong> mooiste laat ik hier volgen.<br />
Vooreerst dan het begin en het ein<strong>de</strong>; treffend om hun eenvoud, treffend ook om<br />
hun on<strong>de</strong>rlinge overeenstemming. Bij Het Kindje geboren schrijft Luiken 1) :<br />
1) Over <strong>de</strong> bijbelteksten die hij erbij aanhaal<strong>de</strong> zal ik hier ver<strong>de</strong>r zwijgen.<br />
1) 't Tweeregelig rijmpje luidt:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
't Onnozel Schaapje, zon<strong>de</strong>r gal,<br />
Dat, zon<strong>de</strong>r zyn begryp geboren,<br />
Komt kyken, in het Jámmerdal,<br />
Weet weinig wat hem staat beschoren;<br />
Brengt hy 'er 't zieltje zalig af,<br />
Zoo vaart hy met geluk in 't graf.<br />
En als De Mensch sterft klinkt het:<br />
De Mensch word van een Kindje groot,<br />
Met moeite en bezwaarlykhe<strong>de</strong>n,<br />
En op het laatste komt <strong>de</strong> Dood,<br />
Daar alles meê word afgesnee<strong>de</strong>n;<br />
Behalven wat <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> Ziel<br />
Door vrees <strong>voor</strong> God in zich behiel.<br />
De poëzie in <strong>de</strong>ze gedichtjes is wel onmiskenbaar. En waardoor ze zich zoo gunstig<br />
on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n van zooveel kin<strong>de</strong>rlektuur die na Luiken nog zou komen, is <strong>de</strong> groote<br />
soberheid, en het echte gevoel, zoodat vanzelf <strong>de</strong> onnatuurlijke hoogdravendheid<br />
en woor<strong>de</strong>nklinklank ontbreekt. Daardoor zal er van <strong>de</strong>ze bijschriften, met veel dat<br />
te hoog was <strong>voor</strong> hun zieltjes, in <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rooren en kin<strong>de</strong>rharten nog wel wat zijn<br />
blijven hangen, waarvan zij in later jaren <strong>de</strong> waarheid en <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> zijn gaan<br />
beseffen.<br />
Natuurlijk zijn niet alle 51 bijschriften even dichterlijk; maar het min<strong>de</strong>r geslaag<strong>de</strong><br />
gaan we nu maar stilzwijgend <strong>voor</strong>bij. Is het volgen<strong>de</strong> in<br />
Als 't Bloemetje is opgegaan,<br />
Zoo na<strong>de</strong>rt zyn verwelking aan.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Het Kindje huilt 1) niet mooi?<br />
Als 't Kindje maar zyn stem verhief,<br />
Tot Moe<strong>de</strong>rlief, dat zy het hoor<strong>de</strong>,<br />
Zoo roept die Echo, Kindje lief,<br />
Gelyk <strong>de</strong> weêrklank op <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n.<br />
ô Ou<strong>de</strong>n! heft uw stem tot God,<br />
Zoo <strong>de</strong>elt gy ook in 't Kin<strong>de</strong>rlot.<br />
22<br />
En is het volgen<strong>de</strong> (Het Kind gaat na bed 2) niet kin<strong>de</strong>rlijk?<br />
Als 't Kindje vroom en schiklyk is,<br />
En niet en speelt met stoute knaapen,<br />
Zo mag het in <strong>de</strong> duisternis,<br />
Na zyn gebed, gerust gaan slaapen;<br />
Wie in zyn Jeugd, <strong>de</strong> Deugd betracht,<br />
Die heeft <strong>de</strong> Engelen tot wacht.<br />
Nog éen aanhaling. Ik moet me beperken, an<strong>de</strong>rs zou ik nog graag op een aantal<br />
an<strong>de</strong>re <strong>de</strong> aandacht vestigen. Bij Het Kind is volwassen 3) schrijft Luiken:<br />
Wanneer het Kind nu is volwassen,<br />
Mag hem geen Kin<strong>de</strong>rspel meer passen,<br />
Maar wat <strong>de</strong> Man of Vrouw behoort:<br />
Doch zo hy zich niet gaat begeeven,<br />
Om na <strong>de</strong>n wil van God te leeven,<br />
Zoo speelt hy met <strong>de</strong> Kindren <strong>voor</strong>t.<br />
Ten slotte. De fijne plaatjes uit <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> bun<strong>de</strong>ltjes zijn èn om hun uitvoering èn uit<br />
kultuur-historisch oogpunt (kin<strong>de</strong>rspelen, klee<strong>de</strong>rdrachten e.d.) een aandachtige<br />
beschouwing en on<strong>de</strong>rlinge vergelijking alleszins waard.<br />
PIET HOEK.<br />
[Boekenschouw]<br />
Godsdienst en wijsbegeerte<br />
Klassieken van het Occultisme. Paracelsus: De Doolhof <strong>de</strong>r Geneesleer.<br />
(Labyrinthus Medicorum). (N.V. Theosoph. Uitgeversmaatsch. 19<strong>13</strong>).<br />
1) De Hamer die op 't klokje slaat,<br />
Ontfangt zyn antwoord op <strong>de</strong>r daad.<br />
2) Doe niet uw eigen zin of lust<br />
Zo blyft uw hert altyd gerust.<br />
3) Alleen <strong>de</strong> Deug<strong>de</strong>lyke Aard<br />
Maakt van het kindschap recht bejaard.<br />
(Nogal gewrongen, zooals men merkt).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Philippus Theophrastus (Bombastus) Höhener of van Höheheim, zich ook noemen<strong>de</strong><br />
Aureolus Theophrastus Paracelsus, werd in 1493 te Einsie<strong>de</strong>ln in Zwitserland<br />
geboren, en stierf te Salzburg in 1541. Hij is een <strong>de</strong>r onrustige, zoeken<strong>de</strong> geesten,<br />
die het ou<strong>de</strong> in zich bergen en het nieuwe, in wier gistend <strong>de</strong>nken en droomen zich<br />
aankondigt een wor<strong>de</strong>n<strong>de</strong> cultuur. Want evenals in planten en in dieren periodisch<br />
optreedt een geweldige variabiliteit (men herinnere zich <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoekingen van<br />
Kölliker en Hugo <strong>de</strong> Vries), zoo is het ook in <strong>de</strong> historie, en gelijk dáar het nieuwe<br />
type uitgezift wordt uit het aantal existentiën, waarin <strong>de</strong> natuur haar kracht beproeft,<br />
zoo toont ons <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong>n geest perio<strong>de</strong>n van probeeren, en, gepaard<br />
daarme<strong>de</strong>, een zuiv'ren<strong>de</strong> selectie. Dan toch zoekt het <strong>de</strong>nken het mysterie van<br />
zichzelf op allerlei manier, en daar blijft van over wat werkelijk <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>uitgang<br />
dienstig is. Maar er is verschil ook tusschen het natuurlijke en het geestelijke, in<br />
zoover <strong>de</strong> geest, door zijn bovenzinlijk contact tusschen <strong>de</strong> individuen, in taal en<br />
traditie, <strong>de</strong>n ontwikkelingsweg bekort: <strong>de</strong> een kan van <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>r leeren, er is een<br />
geestelijke me<strong>de</strong><strong>de</strong>eling, een corpus mysticum, zooals Kant het noemen zou,<br />
daarmee beoogend <strong>de</strong> gedachte, die altijd onpersoonlijk is. Dus beschouwd, zijn<br />
menschen als Paracelsus op hun plaats; zij toonen hoe men niet - en soms ook hoe<br />
men wel - moet zoeken naar <strong>de</strong> waarheid in natuur en leven. Hij is nog van <strong>de</strong>n<br />
ou<strong>de</strong>n tijd; hem is, in kerkelijken zin, <strong>de</strong> theologie een zeer bijzon<strong>de</strong>re wetenschap,<br />
die op openbaring rust, ons in <strong>de</strong> Schrift geschonken; op dit theologisch veld heeft<br />
dan ook het ‘natuurlijk re<strong>de</strong>licht’ geen kracht. Maar hij is van <strong>de</strong>n nieuwen tijd, in<br />
zoover hij beseft dat <strong>de</strong> natuur op haar gebie<strong>de</strong>n moet beluisterd wor<strong>de</strong>n, zal zij<br />
ons haar mysterie onthullen. Experiment en bespiegeling, d.i. on<strong>de</strong>rvinding en<br />
na<strong>de</strong>nken over het on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>ne, zijn daartoe bei<strong>de</strong> van beteekenis. In dit opzicht<br />
gaat <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> theosooph dieper dan mo<strong>de</strong>rne empiristen, die bang zijn <strong>voor</strong><br />
speculatie, eigenlijk omdat zij zelven niet speculeeren, niet philosophisch <strong>de</strong>nken<br />
kunnen. En meer dan een materialistische wetenschap, meer dan een<br />
psychophysisch parallelisme, dat <strong>de</strong> natuur ontgeestelijkt en <strong>de</strong>n geest <strong>de</strong>natureert,<br />
is Paracelsus' opvatting - herkomstig uit <strong>de</strong> Alexandrijnsche Gnosis en <strong>de</strong> Kabbala<br />
-: dat <strong>de</strong> wereld <strong>de</strong> makrokosmos is en <strong>de</strong> mensch <strong>de</strong> mikrokosmos; dat m.a.w. in<br />
bei<strong>de</strong> hetzelf<strong>de</strong> (god<strong>de</strong>lijk) wezen is. Zelfkennis is dus kennis <strong>de</strong>r natuur en<br />
natuurkennis openbaart ons aan ons zelven - is het niet, als door nevelen heen<br />
gezien, <strong>de</strong> waarheid die Kant in zijn Reine Vernunftlehre ont<strong>de</strong>kte, en die na hem<br />
Fichte, Schelling en Hegel hebben uitgewerkt? En wij zullen niet lachen om<br />
Paracelsus' leer van het elementaire, aardsche, zichtbare, nevens het hemelsche,<br />
astrale, onzichtbare lichaam, als wij beseffen dat dit nu eenmaal theosophisch is,<br />
en evenmin, wanneer wij hooren van <strong>de</strong> sterren, waar dit onzichtbare lichaam, <strong>de</strong>ze<br />
spiritus, bij uitstek woont. Want dan herinneren wij ons dat <strong>de</strong>nkers<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
23<br />
als Fechner en als Hymans <strong>de</strong> planeten ook verklaar<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> bewuste wezens, en<br />
dat Goethe op zijn wijze <strong>de</strong>n ‘Erdgeist’ heeft erkend. Paracelsus weet intusschen<br />
heel goed dat <strong>de</strong> géest weer meer is dan dit zielige in <strong>de</strong> natuur, en hij is hem méer<br />
omdat in <strong>de</strong>n mensch een vonk woont van het god<strong>de</strong>lijke, zeggen wij: omdat <strong>de</strong><br />
mensch is doorgedrongen tot <strong>de</strong> sfeer van het bewuste. Hierin ligt zijn moreel<br />
karakter, wat hem van al het an<strong>de</strong>re in <strong>de</strong> wereld on<strong>de</strong>rscheidt. Hij is dus drievoudig,<br />
en drievoudig is daarom ook <strong>de</strong> wetenschap van zijn genezing. Zij <strong>voor</strong>on<strong>de</strong>rstelt<br />
<strong>de</strong> philosophie, <strong>de</strong> astronomie, <strong>de</strong> theologie en heeft een praktisch doel. In <strong>de</strong>ze<br />
praxis is zij met <strong>de</strong> alchemie zeer nauw verbon<strong>de</strong>n. Was <strong>de</strong>ze waar<strong>de</strong>ering van <strong>de</strong><br />
goudmakerskunst voldoen<strong>de</strong> om Paracelsus in het oog van een geslacht, dat ons<br />
<strong>voor</strong>afging, te verkleinen, wij alweer stooten ons daar min<strong>de</strong>r aan, se<strong>de</strong>rt in <strong>de</strong><br />
han<strong>de</strong>n van Ramsay c.s. <strong>de</strong> chemie tot alchemie schijnt weergekeerd, immers <strong>de</strong><br />
eene grondstof in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re blijkt getransformeerd te wor<strong>de</strong>n. En wanneer onze<br />
theosooph ons verzekert dat <strong>de</strong> elementen niet enkelvoudig zijn, antecipeert hij <strong>de</strong><br />
elektronenleer en <strong>de</strong> (reeds ou<strong>de</strong>re) opvatting dat alles in waterstof zijn oorsprong<br />
heeft. Zijn ‘Vulcanus’, waardoor <strong>de</strong> elementen gestalte krijgen, zijn ‘Archeus’ die in<br />
<strong>de</strong> dingen heerscht, zijn personificatiën, zeker, maar zij zijn niet absoluut onjuist,<br />
omdat ook wij ons niet onttrekken kunnen aan <strong>de</strong> gedachte, dat bv. het<br />
kristallisatieproces met zijn neerslag in geometrische figuren door een innerlijke<br />
i<strong>de</strong>e, een vast type wordt bepaald. En is in het organisch lichaam <strong>de</strong> ‘dominant’ van<br />
Reinke, <strong>de</strong> ziel die dat lichaam bouwt en die in <strong>de</strong> biologie door Pauly, Francé e.a.<br />
opnieuw waar<strong>de</strong>ering vond (zooals Aristoteles ze reeds erken<strong>de</strong>), is, in het<br />
organische <strong>de</strong> dominant, <strong>de</strong> ziel niet hetzelf<strong>de</strong> als Paracelsus' Archeus? Is het niet<br />
waar dat zij, als Naturheilkraft (E. von Hartmann) <strong>voor</strong>tdurend strijd voert tegen al<br />
wat het leven<strong>de</strong> belaagt? Versterking, opwekking van dit agens, dit levenszelf in<br />
dien kamp, is dan ook het beste mid<strong>de</strong>l om <strong>de</strong> ziekte te overwinnen. Een tijd, die<br />
naar Christian Science zocht, die veel min<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> <strong>voor</strong>geslachten gediend is<br />
van medicamenten; die <strong>de</strong> macht <strong>de</strong>r suggestie en auto-suggestie on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>n<br />
heeft - zulk een tijd zal ook dit in Paracelsus kunnen waar<strong>de</strong>eren: dat hij nota heeft<br />
genomen van <strong>de</strong> ziel. En hij zal bevin<strong>de</strong>n dat Paracelsus <strong>de</strong> homoeopathen nabij<br />
komt, wanneer hij <strong>de</strong> scha<strong>de</strong>lijke werkingen van een of an<strong>de</strong>r principe door <strong>de</strong><br />
gunstige ervan te niet wil doen. Kortom, in <strong>de</strong>zen buitengewonen geest zijn <strong>de</strong><br />
kiemen en beloften van ver<strong>de</strong>re ontwikkelingen. Zij zijn er nog in staat van wording,<br />
alles is chaotisch, en dit geeft aan zijn werk een mysterieuse tint. Re<strong>de</strong>n waarom<br />
men zijn Labyrinthus Medicorum dan ook heeft opgenomen in <strong>de</strong> reeks<br />
‘Klassieken van het Occultisme’. Maar het Occulte is niet, zooals men<br />
doorgaans meent, een meer dan aardsche wijsheid, zij is die wijsheid in haar groei,<br />
intuïtief nog, veel- en ver-schouwend, ja, maar ongeformuleerd en ondoordacht. Zij<br />
worstelt met <strong>de</strong> taal, zij is rijk aan beel<strong>de</strong>n, die willen zeggen, maar niettemin<br />
verzwijgen; zij imponeert door haar geniale conceptie, zooals zij afstoot door haar<br />
fantastisch spel. Het spreekt vanzelf dat zulke geesten in onze dagen op tal van<br />
menschen werken. Menschen, die, intuïtief aangelegd, in <strong>de</strong> vulgaire wetenschap<br />
(<strong>voor</strong>al zooals het on<strong>de</strong>rwijs ze toedient, zon<strong>de</strong>r eenige re<strong>de</strong>lijkheid: feiten en feiten,<br />
wetten en wetten) terecht het Ware missen, en die nu op zoek zijn naar dat Ware,<br />
niet bij philosophie, maar bij alle richting van occultisme en mystiek. Hun is <strong>de</strong><br />
philosophie te abstract, te geestelijk, en <strong>de</strong> nog slechts halve geestelijkheid van een<br />
Paracelsus heeft hun meer te zeggen dan Hegel of von Hartmann, juist omdat het<br />
zinlijke bij Theosophen hoogtij viert. De Theosophie is een gepotentiëerd<br />
materialisme, dat krachtens die potentiëering boven zichzelf uitwijst, maar niettemin<br />
zijn afkomst niet verloochent; Steiner is, trots Kant en Fichte, in wie hij heeft gewerkt,<br />
in zijn Lucifer-gnosis (een eigenaardig) materialist. En zoo is er veel materialisme<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
in Paracelsus' Doolhof - maar het zal juist op dien grond zijn lezers vin<strong>de</strong>n. Ook<br />
<strong>voor</strong> ons, die in hoogeren zin Theosophen zijn - Godswijzen, die in zuivere re<strong>de</strong> het<br />
god<strong>de</strong>lijk Re<strong>de</strong>lijke ervaren - ook <strong>voor</strong> ons is <strong>de</strong> publicatie, die ik hier had aan te<br />
kondigen, belangwekkend, want zij leert ons blikken in <strong>de</strong> behoeften van een<br />
generatie als <strong>de</strong> onze, waar oekonomisch-geestelijk <strong>de</strong> chaos ons omgeeft.<br />
Dr. H.W.PH.E.V.D. BERGH V. EYSINGA.<br />
ZUTPHEN.<br />
Friedrich Nietzsche: De Blij<strong>de</strong> Wetenschap. Vertaling door G.H. Priem.<br />
- (Amsterdam, A.W.M.v. Hees).<br />
Als duistere wolken en hun schaduwen over een landschap, legt zich een stemming<br />
van weemoed over elke rijp gewor<strong>de</strong>n cultuur. De dichters verklanken haar; <strong>de</strong><br />
wijsgeer stelt ze absoluut, doceert dat alle aanzijn slecht is in zijn systeem gewor<strong>de</strong>n<br />
pessimisme. Zoo ging het bij <strong>de</strong> Grieken, waar Sokrates bij zijn dood zich Asklepias<br />
een haan schuldig wist omdat hij nu eerst kwam tot genezing van zijn krankte; zoo<br />
is <strong>de</strong> bewustwording in <strong>de</strong> Romeinsche cultuur, <strong>de</strong> Hellenistische, en zij spreekt<br />
zich uit, o.a. in <strong>de</strong> Gnostiek en bij Seneca; zoo was het in <strong>de</strong> 19 <strong>de</strong> eeuw, die haar<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
24<br />
Schopenhauer had, wiens werk één vonnis is over het leven en <strong>de</strong>n dit scheppen<strong>de</strong>n<br />
levenswil. In zekeren zin is hier <strong>de</strong> waarheid en het ware. Alle godsdiensten zijn<br />
van oor<strong>de</strong>el geweest dat <strong>de</strong> wereld on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> zon<strong>de</strong> ligt en <strong>de</strong>n dood, en zij hebben<br />
gedoeld op verlossing, en zij hebben in het hart <strong>de</strong>r dingen <strong>de</strong> wond geschouwd<br />
waaraan dit armlijk aanzijn bloedt. En het is een vulgair, een roekloos optimisme<br />
dat blind is <strong>voor</strong> die won<strong>de</strong>.<br />
Vergeten wij ook niet dat er geen kunst zou zijn als het empirische genoeg was<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> ziel; dat het is <strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n wanklank die ons doet begeeren naar <strong>de</strong> symphonie<br />
<strong>de</strong>r eeuwigheid; dat uit het duister en <strong>de</strong>n nevel opdoemt Rembrandt's licht; en dat,<br />
omdat <strong>de</strong> menschentaal zoo grof is, ze Dante ciseleer<strong>de</strong> in zijn won<strong>de</strong>re terzinen<br />
en Shakespeare in zijn zingen<strong>de</strong> sonnetten. En toen <strong>de</strong> <strong>de</strong>nker om zich zag <strong>de</strong>n<br />
chaos, heeft hij, uit begrippen, een kosmos opgebouwd. Zoodat er geen cultuur is<br />
zon<strong>de</strong>r levenslij<strong>de</strong>n en geen kracht <strong>de</strong>s geestes dan ten koste van ellen<strong>de</strong>. ‘Uit uwe<br />
noo<strong>de</strong>n, o mensch’, zegt <strong>de</strong> Latijnsche dichter, ‘hebt gij uw go<strong>de</strong>n gemaakt’.<br />
Maar dan wil dit zeggen dat <strong>de</strong> ziel <strong>de</strong>n vijand overwint dat hij, als <strong>de</strong> Lucifer <strong>de</strong>r<br />
ou<strong>de</strong> sage, als <strong>de</strong> Zeus bij Shelley, wordt neergeworpen in <strong>de</strong>n afgrond. De God in<br />
ons, <strong>de</strong> Allersterkste, is <strong>de</strong> Christus van het allegorisch verhaal, die in het land <strong>de</strong>r<br />
Gadarenen komt, in het doo<strong>de</strong>nrijk, en <strong>de</strong> duivelen uitbant en hen die daar toeven<br />
nu in groote rust doet zitten. Dit is <strong>de</strong> historie van <strong>de</strong>n artistieken geest, hetzij hij<br />
dicht of bidt of <strong>de</strong>nkt: als hij door <strong>de</strong> duistere wereld gaat, spreekt hij zijn woord, en<br />
wat onrein was wordt gelouterd en gered het schier verlorene.<br />
Daarom kan het pessimisme nooit het ein<strong>de</strong> zijn, en al heeft het zijn zwaarwegen<strong>de</strong><br />
beteekenis, er boven uit beurt zich <strong>de</strong> ziel, en hare droomen droomt zij, en zij schouwt<br />
in <strong>de</strong> verscheur<strong>de</strong> wereld <strong>de</strong> lijnen van een hoogere or<strong>de</strong>.<br />
Op Schopenhauer volgt Wagner, die zint op regeneratie en cultuur, en na Wagner<br />
is er Nietzsche, in wiens ‘Zarathustra’ <strong>de</strong> levensdurf is teruggekomen. Deze mensch<br />
is door het lij<strong>de</strong>n heengegaan en nu is het volbracht. Voor het droef besef, <strong>de</strong><br />
treuren<strong>de</strong> wijsheid, thans ‘die fröhliche Wissenschaft’, die het boek wil zijn van een<br />
genezen<strong>de</strong>.<br />
Aphoristisch als <strong>de</strong> werken van la Rochefoucauld, Vauvenargues, mist het het<br />
systematische, waaraan wij dan door Nietzsche ook volstrekt niet zijn gewend. Maar<br />
wie van een geschrift als dit <strong>de</strong>n omgang vraagt van telkens een kwartier; wien het<br />
niet te doen is om methodisch begrip maar om levensweten, om paradoxen soms,<br />
die straks dan blijken van diepe waarheid vol; om woor<strong>de</strong>n waarin, bij<br />
menschenkennis, schittert het vernuft van een aristocratischen geest, vlamt het<br />
artistieke - <strong>voor</strong> zulke lezers is ‘die fröhliche Wissenschaft’ als honig van Hymettus<br />
op wel<strong>voor</strong>zienen disch. En <strong>voor</strong> hen die min<strong>de</strong>r goed <strong>de</strong> grondtaal meester zijn is<br />
dan zeker welkom <strong>de</strong> vertolking in het Hollandsch, ons door <strong>de</strong>n heer G.H. Priem<br />
geschonken. Ik kan niet an<strong>de</strong>rs zien dan dat zij <strong>voor</strong>treffelijk is en wij brengen hem<br />
dan ook <strong>voor</strong> zijnen arbeid gaarne dank.<br />
DR. H.W.PH.E.V.D. BERGH V. EYSINGA.<br />
ZUTPHEN.<br />
Romans en novellen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Sentimenteele Geschie<strong>de</strong>nissen - door Job Steynen. (Bussum, C.A.J.<br />
van Dishoeck).<br />
De titel kan, wie Steynen's wezen, zijn talent niet kent, mislei<strong>de</strong>n. Sentimenteel in<br />
<strong>de</strong>n dagelijkschen zin zijn <strong>de</strong>ze verhalen allerminst. Wie daarentegen <strong>de</strong> opmerkelijke<br />
ontwikkeling van <strong>de</strong>zen schrijver (van het vaak rauwe naturalisme, het pessimisme,<br />
van <strong>de</strong> hartstochtelijke levenslief<strong>de</strong>, naar een forsche mystiek, en vandaar, in een<br />
nieuwe zwenking, die tevens een opgang beduidt, naar <strong>de</strong>n beschouwen<strong>de</strong>n staat,<br />
vanwaaruit <strong>de</strong>ze geschie<strong>de</strong>nissen wer<strong>de</strong>n geschreven, <strong>de</strong> daarin behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />
gevallen doorleefd), wie die ontwikkeling gevolgd heeft, weet van te voren, hoe <strong>de</strong><br />
daarin geleg<strong>de</strong> en daaruit spreken<strong>de</strong> sentimentaliteit in zoover naar <strong>de</strong> letter kan<br />
wor<strong>de</strong>n genomen, als een sarkastische beschouwing een waarheid onthult door ze<br />
te versluieren.<br />
De paradox is hier op haar plaats. Het wezen <strong>de</strong>zer vertellingen, het wezenlijke<br />
blijkbaar ook van <strong>de</strong>n belangwekken<strong>de</strong>n mensch die ze verzon, van <strong>de</strong>n auteur, die<br />
ze in suggestieve taal te boek stel<strong>de</strong>, is niet an<strong>de</strong>rs dan innerlijke tweespalt. De<br />
elementen daarvan hebben we boven terloops genoemd: men moet door het leven,<br />
<strong>de</strong> werkelijkheid of hoe men het noemen wil, wel heftig zijn verrukt, om daardoor<br />
zoo <strong>de</strong>erlijk ontgoocheld, zoo innig geschokt te wor<strong>de</strong>n, dat men het, in een smartelijk<br />
verlangen naar wat daarachter als het wezenlijke steekt, ontvlucht, om onbevredigd,<br />
doch rijker aan ervaring, dat is voller aan leed, terug te keeren in datzelf<strong>de</strong> leven,<br />
dat eerst, met <strong>de</strong> leege grilligheid, <strong>de</strong> valsche behaagzucht van een wellicht niet<br />
verstan<strong>de</strong>lijk gewaar<strong>de</strong>er<strong>de</strong>, maar hartstochtelijk en vroom aanbe<strong>de</strong>n vrouw, zijn<br />
tee<strong>de</strong>re en buitensporige en licht gekwetste hunkering terugstiet.<br />
De lezer kan me onbeschei<strong>de</strong>nheid verwijten. Het heeft in<strong>de</strong>rdaad <strong>de</strong>n schijn, of<br />
ik trachtte, in plaats van het vóór me liggen<strong>de</strong> verhalenboek, of ruimer:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
25<br />
van Steynen's litteraire <strong>voor</strong>tbrengst in 't algemeen, <strong>de</strong>zen schrijver als mensch te<br />
ontle<strong>de</strong>n. Dat, in litteraire en an<strong>de</strong>re kunst, het een met het an<strong>de</strong>re samenhangt,<br />
<strong>de</strong> nauwkeurige beschouwing van <strong>de</strong>n arbeid tot dieper kennis omtrent <strong>de</strong>n<br />
kunstenaar als mensch leidt, d.i. tot <strong>de</strong> dóórschouwing van het diepste en wezenlijke<br />
in dien mensch (vanwaaruit immers in laatste instantie ook zijn kunst afkomstig is,<br />
en welks onbevredigdheid hem van zelve tot die productie noopt) - wie zal het<br />
ontkennen? Van dit plan gezien verschrompelt elke vraag van techniek tot iets futiels,<br />
krijgt ook <strong>de</strong> keus van dat zoo <strong>de</strong>erlijk gesma<strong>de</strong> ‘on<strong>de</strong>rwerp’ een nieuwe en diepere<br />
beteekenis. Bij Steynen bestaat echter dubbele aanleiding om over <strong>de</strong>n mensch,<br />
<strong>de</strong>n zeer bijzon<strong>de</strong>ren, hartstochtelijk-emotioneelen mensch te spreken, die zich<br />
achter <strong>de</strong>ze geschie<strong>de</strong>nissen... verschuilt.<br />
Het werkwoord doet hier terecht dienst. Na <strong>de</strong> uitbundigheid van <strong>de</strong>n naturalist,<br />
die het leven, het hartstochtleven <strong>voor</strong>namelijk, on<strong>de</strong>rging, moest on<strong>de</strong>rgaan, gretig<br />
en volkomen, om ons die nieuwe, want geschifte, saamgedrongen en<br />
gecomponeer<strong>de</strong> werkelijkheid van zijn beschrijving als een rillend en lillend brok<br />
hoogere werkelijkheid toe te kunnen werpen, nà die klaarblijkelijke rechtuit-heid,<br />
die zich bedwelm<strong>de</strong> aan en verloor in <strong>de</strong> realiteit, is hij tot zich zelt ingekeerd, tot<br />
<strong>de</strong> werkelijkheid van zijn eigen innerlijk bestaan, dat ons tevoren slechts mid<strong>de</strong>llijk<br />
getoond was, immers als het temperament, waardoor <strong>de</strong> natuur was gezien. Nu<br />
zien we hem nòch als een naakt man duiken in <strong>de</strong> stormgolven van dit zintuigelijk,<br />
met alle zinnen opgenomen en doorle<strong>de</strong>n leven, nòch schuilen in <strong>de</strong>n schemer van<br />
eigen, half bewust zieleleven, maar, <strong>de</strong>r<strong>de</strong> faze, <strong>de</strong> ziel zoeken in <strong>de</strong> stoffelijkheid,<br />
het duurzame on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n bast van dit grillige en bonte en ij<strong>de</strong>le en boven alles<br />
dwaas-groteske maatschappij-bestaan.<br />
Spotten doet heel dit boek, doet elk kort verhaal; maar tevens: hoe vol ernst is<br />
dit alles. Hoe ruim en innig-menschelijk moet het hart zijn, hoe vol warmte van<br />
<strong>de</strong>ernis met an<strong>de</strong>rer kortzichtigen waan, als verstand en hart bei<strong>de</strong> met <strong>de</strong><br />
maatschappelijk verstootenen, met <strong>de</strong> zwakken en sullen, zoo snaaks en wrang en<br />
fijn-hekelend te spotten en te sollen weet!<br />
Deze schuchtere sukkels wor<strong>de</strong>n niet geï<strong>de</strong>aliseerd. In een enkel verhaal, als dat<br />
van <strong>de</strong>n dronkaard in het koffiehuis, ligt het sterke, het teveel aan gevoel bloot, dat<br />
<strong>de</strong>zen tot die bestendige dronkenschap noopte. De laatste vertelling is zelfs op het<br />
pathetische af, evenals die over Laska. Maar overigens: <strong>de</strong> schrijver moge die<br />
verschoppelingen niet sparen, hij moge zich kittelig vermaken met hun armelijke en<br />
trieste en tragische onbeholpenheid: <strong>de</strong> schampere, schoon on<strong>de</strong>r sarkastische<br />
strijkages vermom<strong>de</strong> hoon treft min<strong>de</strong>r <strong>de</strong>ze tobbers, dan <strong>de</strong> maatschappij, die ze<br />
als onbruikbaren ballast wegtrapt, <strong>de</strong> wreedheid eener samenleving, waar <strong>voor</strong> hen<br />
geen plaats is.<br />
Die samenleving zelf tast Steynen niet aan. Kan <strong>de</strong> eerste vertelling, ‘Het<br />
misverstand’ geheeten, een oogenblik een ongetwijfeld vermakelijke persiflage op<br />
zeer reëele, politieke ze<strong>de</strong>n lijken, het gegeven is toch te fantastisch uitgewerkt dan<br />
dat we daar, an<strong>de</strong>rs dan zeer verwij<strong>de</strong>rd, voeling met kiesgeknoei in meenen te<br />
bespeuren. De an<strong>de</strong>re verhalen wen<strong>de</strong>n zich nog beslister af van het maatschappelijk<br />
gedoe. Naar <strong>de</strong> eenzaamheid, naar <strong>de</strong> verheerlijking van <strong>de</strong>n moed om <strong>de</strong><br />
eenzaamheid te dragen, streven ze alle; naar <strong>de</strong> innerlijke diepte en <strong>de</strong><br />
eerbiedwekken<strong>de</strong> erbarmelijkheid van hen, die, meest in oogenschijnlijk komische<br />
omstandighe<strong>de</strong>n, met <strong>de</strong> Eenzaamheid in rechtstreeksch verband staan.<br />
Dat Steynen in dat uiterlijk-komische, in het verleef<strong>de</strong> en botte en bekrompene<br />
het leed zoekt en bewon<strong>de</strong>rt van wien, zij het onbewust, <strong>de</strong> armoe tot volslagen en<br />
schrikkelijke oprechtheid tegenover zich zelf, dat is tot het wreed besef van<br />
hulpelooze eenzaamheid dwong, geeft aan <strong>de</strong> beschrijving <strong>de</strong>zer burleske gevallen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>de</strong>n bitteren bijsmaak, welke ze tot méér dan ‘gevallen’ maakt. Van <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l was<br />
hier sprake als spiegel van <strong>de</strong>s schrijvers persoonlijkheid in verband met zijn vroegere<br />
werken. Het spreekt van zelf, dat volstrekt niet alles hierin uitstekend is. Eenige<br />
geschie<strong>de</strong>nissen zijn beslist hol en daardoor pretentieus. Van <strong>de</strong> geslaag<strong>de</strong> is <strong>de</strong><br />
gaafheid <strong>de</strong> grootste verdienste. Onnoodig dan op te merken, dat <strong>de</strong> taal in dat<br />
geval <strong>de</strong> evenwichtigheid van <strong>de</strong>n rijpen toon en soberen zwier heeft.<br />
H. VAN LOON.<br />
Het belangwekkend Geweten, door L.H.A. Drabbe. (Amsterdam, A.W.M<br />
van Hees).<br />
De jongere en jongste litteratuur leeft van onmacht: het gevoel van leegte en<br />
verminktheid, van welks druk zich <strong>de</strong> schrijver, door zijn pogen daar kunst uit te<br />
maken, tracht te ontdoen. Onmacht in velerlei opzicht, <strong>voor</strong>namelijk tegenover het<br />
onmeedoogend ‘Du sollst’ <strong>de</strong>r samenleving. Als een gebrekkige en een verdwaal<strong>de</strong>,<br />
een blin<strong>de</strong> en vereenzaam<strong>de</strong> staat menige kunstenaarsnatuur in <strong>de</strong>ze maatschappij.<br />
Als een kind (Bouwmeester vergeleek artiesten al met kin<strong>de</strong>ren, die met een kleine<br />
concessie aan hun vrijbuiterszin te paaien, door iets op zich zelf onbedui<strong>de</strong>nds<br />
onhan<strong>de</strong>lbaar te maken zijn) staan hem <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> tal van maatschappelijke<br />
verplichtingen verkeerd; als een kind ook begrijpt en doorschouwt hij intuïtief meer<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
26<br />
en dieper dan <strong>de</strong> glad<strong>de</strong> planken vermogen, waarmee van Deyssel in<strong>de</strong>rtijd,<br />
verafschuwend, tegenover <strong>de</strong> knobbelige boomstammen, verbeelding <strong>de</strong>r onstuimige<br />
spontaneïteit, <strong>de</strong> ‘bourgeois’ vergeleek. De auteur Drabbe heeft, naar uit <strong>de</strong>zen<br />
‘roman’ blijkt, meer van een boomstam dan van een plank. Hij haat het glad<strong>de</strong> in<br />
het dagelijksch verkeer, wat van Looy <strong>de</strong>els tot zijn heerlijk Uilenspiegelachtige<br />
‘Zebe<strong>de</strong>üs’ inspireer<strong>de</strong>. Zijn belangstelling gaat regelrecht naar het instinctenleven.<br />
Wat ligt er bloot, als men <strong>de</strong> schijnheilige noodzaak <strong>de</strong>r sleurbeschaving afkrabt...?<br />
De schrijver van ‘Het belangwekkend Geweten’ is geen optimist: het dierlijke, het<br />
rauwe, <strong>de</strong> blin<strong>de</strong> wraakzucht hebben zijn belangstelling. Echter <strong>de</strong>ze niet alleen. In<br />
<strong>de</strong>n hoofdpersoon Scipio Bran<strong>de</strong>r heeft hij willen belichamen <strong>de</strong> botsing tusschen<br />
Re<strong>de</strong> en Geweten met <strong>de</strong> ongebrei<strong>de</strong>l<strong>de</strong> instincten.<br />
Men mag zich wel aldus uitdrukken. Om dit conflict is het <strong>de</strong>n auteur hoofdzakelijk<br />
te doen geweest. Daarbij is hij echter (hoeveel schrijvers hebben vóór hem <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />
fout begaan?) aan <strong>de</strong>n averechtschen kant begonnen. Tegen het leggen en<br />
ontwikkelen van een psychologischen knoop in een roman kan niemand bezwaar<br />
hebben. Het is meestal het geraamte. Maar als sterk bezwaar tegen dit boek doet<br />
zich het stadig besef gevoelen, dat <strong>de</strong> heer Drabbe datgene wat in <strong>de</strong>ze bladzij<strong>de</strong>n<br />
gebeurt slechts noodig had, om dit van te voren bedachte in scène te zetten. Het<br />
blééf een geraamte, terwijl het zijn taak was geweest, dit <strong>voor</strong> ons te doen leven,<br />
het te beklee<strong>de</strong>n met vleesch en bloed, spieren en zenuwen. En dit ware gebeurd,<br />
als hij ons in <strong>de</strong> menschen van dit verhaal had doen gelooven, hun woor<strong>de</strong>n en<br />
da<strong>de</strong>n dus in het verband aannemelijk had gemaakt. Waarschijnlijk heeft <strong>de</strong> auteur<br />
dit versmaad; zijn streven gaat boven en on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werkelijkheid uit. Maar 't ware<br />
ook volstrekt niet noodig geweest, dat doel met naturalistische mid<strong>de</strong>len te bereiken.<br />
Slechts had<strong>de</strong>n we <strong>de</strong> optre<strong>de</strong>n<strong>de</strong> personen als zelfstandige individuën moeten<br />
kunnen aanvaar<strong>de</strong>n, alvorens door <strong>de</strong>n zelfstrijd van éen hunner getroffen en<br />
overtuigd te wor<strong>de</strong>n. Ook in het onzinnelijke is werkelijkheid.<br />
Naar een be<strong>de</strong>nksel fatsoeneer<strong>de</strong> Drabbe echter Bran<strong>de</strong>r en Joele en Sieperman<br />
en hoe <strong>de</strong> potsierlijke bewoners zijner fantasie, verwrongen spiegel <strong>de</strong>r realiteit,<br />
meer mogen heeten. Het blijven paljassen. En het rechtstreeksch gevolg is, dat wat<br />
in hen rondspookt onze belangstelling niet ver<strong>de</strong>r wekt en boeit dan <strong>de</strong><br />
nieuwsgierigheid, hoe <strong>de</strong> schrijver zich uit <strong>de</strong> om meer dan één re<strong>de</strong>n pijnlijke situatie<br />
redt.<br />
De heer Drabbe heeft waarschijnlijk veel van Russische schrijvers gelezen. Maar<br />
gelooft hij werkelijk, met <strong>de</strong>zen Bran<strong>de</strong>r en wat er in hem gebeurt nadat hij <strong>de</strong>n<br />
criticus Macquiné vermoord<strong>de</strong>, <strong>de</strong> psychologie van een moor<strong>de</strong>naar geleverd te<br />
hebben? Eenig vertrouwen in het doorzicht van <strong>de</strong>n schrijver doet hopen, dat<br />
vergelijking hem an<strong>de</strong>rs leert. De landgenoot was overigens (behoeft het gezegd?)<br />
volkomen in zijn recht, het thema zelfstandig uit te werken.<br />
Deze Scipio is een zon<strong>de</strong>rling. Zijn op <strong>de</strong> spits gedreven individualisme heeft een<br />
afgrond gedolven tusschen hem en <strong>de</strong> maatschappij. Hij leeft met haar in bloedige,<br />
verbitter<strong>de</strong> guerilla, waarin hij uiteraard <strong>de</strong> ne<strong>de</strong>rlaag lijdt. De oorzaak van die<br />
vruchtelooze veete op leven en dood maakte Scipio zich nooit bewust. Had hij dit<br />
gedaan, <strong>de</strong>ze ziektegeschie<strong>de</strong>nis ware ongeschreven gebleven. Dan toch had hij<br />
wellicht het geneesmid<strong>de</strong>l tevens gevon<strong>de</strong>n. Want dit is niets an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> onmacht,<br />
zich over enkele, pijnlijke noodzakelijkhe<strong>de</strong>n heen te zetten in het besef, dat het<br />
leven geleefd moet wor<strong>de</strong>n en dat dit als axioma dient aanvaard, daar alle onwillig<br />
gepieker daaromtrent, bij <strong>voor</strong>baat tot <strong>de</strong> dorste vruchteloosheid veroor<strong>de</strong>elt, <strong>de</strong><br />
vervulling van dien plicht slechts verzwaart. Is men daartoe niet in staat, zooals<br />
blijkbaar Scipio, ja, dan is <strong>de</strong> eenige oplossing <strong>de</strong> revolver, die aan zijn leven en dit<br />
boek een ein<strong>de</strong> maakt.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Dat die onmacht zich als onwil <strong>voor</strong>doet, zich on<strong>de</strong>r blin<strong>de</strong> en daardoor dus<br />
lachwekken<strong>de</strong>, immers don Quichotte-achtig <strong>voor</strong>komen<strong>de</strong> opstandigheid versteekt,<br />
brengt <strong>de</strong>n lezer niet op een dwaalspoor. Hij ziet slechts een bewijs van<br />
<strong>de</strong>erniswaardiger zwakheid in <strong>de</strong> omstandigheid, dat Scipio zich <strong>de</strong>n waren oorsprong<br />
van zijn misluktheid niet bewust weet te maken.<br />
Dat, als een stompe en stuipachtige wraak op <strong>de</strong> onafwendbaar aanschrij<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />
overmeestering van het leven, zooals het tegenwoordig zijn eischen stelt en plichten<br />
oplegt, Scipio Bran<strong>de</strong>r een oogenblik zijn moordinstinct, in ie<strong>de</strong>r sluimerend als <strong>de</strong><br />
vernietigings-reactie tegenover <strong>de</strong> op ontwikkeling gerichte regelmaat van het<br />
maatschappelijk samenstel, <strong>de</strong>n vrijen loop laat, <strong>de</strong> verbeelding omzet in een daad<br />
- het komt ons begrijpelijker <strong>voor</strong> dan <strong>de</strong> drijfveer daartoe: <strong>de</strong> drang naar het wakker<br />
schud<strong>de</strong>n van zijn geweten. Tusschen dit en <strong>de</strong> Re<strong>de</strong> (we zei<strong>de</strong>n het al) gaat ver<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong> strijd. Opgejaagd door het eerste, beducht dat <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> niet sterk genoeg zal<br />
blijken, om hem uit han<strong>de</strong>n van het gerecht te hou<strong>de</strong>n, grijpt Scipio naar <strong>de</strong> revolver,<br />
die het hart doorboort, dat <strong>de</strong> strijd tegen <strong>de</strong> geheime machten al verscheurd had.<br />
Als een lofzang aan die machten, aan het Mysterie is heel dit boek. We had<strong>de</strong>n<br />
daartoe <strong>de</strong> beschrijvingen en gesprekken op hooger plan gewenscht. Want al toont<br />
Drabbe ongetwijfeld geest, een wrang, soms dartel, schoon wel erg stu<strong>de</strong>ntikoos<br />
sarcasme, dat als een zure lachgrijns op menige<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
27<br />
bladzij<strong>de</strong> open ligt: tot meevoelen, meelij<strong>de</strong>n met <strong>de</strong>ze door een obsessie bezetenen,<br />
heeft <strong>de</strong> schrijver mij niet kunnen roeren.<br />
H. VAN LOON.<br />
De profundis clamavi, door Henri van Wermeskerken. (Uitg. Scheltens<br />
en Giltay, Amsterdam).<br />
‘Leo Sme<strong>de</strong>r’, het boek waarme<strong>de</strong> <strong>de</strong> heer van Wermeskerken <strong>de</strong>buteer<strong>de</strong>, <strong>de</strong><br />
sympathieke poging tot rehabilitatie van een weinig-begrepene en daarom<br />
fel-veroor<strong>de</strong>el<strong>de</strong>, had geen groote literaire kwaliteiten, maar trof toch door iets échts,<br />
iets innigs, van een kind, dat opkomt <strong>voor</strong> een verguis<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r. Als zoodanig kon<br />
het boek wor<strong>de</strong>n geaccepteerd en geapprecieerd.<br />
Tot het spoedig daarna bleek, dat het verlangen tot rechtvaardiging niet 's heeren<br />
van Wermeskerken eenig motief was; want in korte perio<strong>de</strong>n verschenen <strong>de</strong> literair<br />
nog min<strong>de</strong>r beteekenen<strong>de</strong> ‘Sme<strong>de</strong>r en Zn’ en ‘Van het Won<strong>de</strong>re Geluk’, waardoor<br />
dui<strong>de</strong>lijk werd, dat <strong>de</strong> heer van Wermeskerken in zijn eerste sympathieke boek méer<br />
wil<strong>de</strong> gezien hebben dan een daad van piëteit alleen; dat hij daarme<strong>de</strong>, wellicht<br />
door het vrij gunstige onthaal van Leo Sme<strong>de</strong>r, wenschte te beginnen een reeks<br />
van boeken; dat hij wenschte beschouwd te wor<strong>de</strong>n, enfin, als schrijver. Vandaar<br />
dat op die latere boeken scherper critiek kon wor<strong>de</strong>n toegepast dan op het eerste,<br />
dat men meer eerbiedig<strong>de</strong> als iets liefs.<br />
Zoo kwamen nog later, in haast ontstellend-snelle opeenvolging: ‘De Armen van<br />
Geest’ en ‘De Assenhoeve’. En zoo kwam nu het boek met <strong>de</strong>n wat pronkerigen<br />
titel en het bijna-onvermij<strong>de</strong>lijk wor<strong>de</strong>n<strong>de</strong> ‘portret van <strong>de</strong>n Schrijver’. Er ontbreekt<br />
alleen nog maar een ‘opgedragen aan...’ De Profundis clamavi - Van uit <strong>de</strong> diepte<br />
heb ik geschreeuwd - met, als on<strong>de</strong>rtitel: ‘De biecht eener moe<strong>de</strong>r’.<br />
Veel verwachting hebben we niet na het zwakke, slordige begin:<br />
‘Thea, mijn lieveling... het is herfst...<br />
De zwaluwen zamelen. Hoog in <strong>de</strong> herfstluchten zamelen <strong>de</strong> zwaluwen... dán<br />
trekken ze heen... Maar nog eenmaal strijken zij neer op <strong>de</strong> eigen nesten, en sjilpen<br />
zacht een lied van herinnering. Ze herinneren een zomer van lief<strong>de</strong>geluk, van<br />
verwachting en van trouwe zorgen. De kleine hartjes kloppen van<br />
scheidingsweemoed. Weten ze of ze zullen weerzien?... De zwaluwen zamelen, en<br />
het is herfst, Thea...<br />
Zoo gaat het nog enkele bladzij<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>t, totdat men, door-lezen<strong>de</strong>, wat je als<br />
aankomend recensent nog plicht-getrouw doet, gaan<strong>de</strong>weg, ongemerkt haast, op<br />
eens getroffen wordt door een veran<strong>de</strong>ring, die ditmaal is een verbetering.<br />
De schrijver is ‘er in’; hij beheerscht zijn on<strong>de</strong>rwerp; er komt een toon van échtheid.<br />
Aan <strong>de</strong>n onzuiveren aanvang <strong>de</strong>nkt men dan niet meer, want allengs wordt <strong>de</strong> taal<br />
eenvoudig, waar, onopgeschroefd en <strong>voor</strong>al vlot-loopend.<br />
Met een geboei<strong>de</strong> belangstelling leest men door, <strong>de</strong>ze biecht van een moe<strong>de</strong>r<br />
aan haar kind. waarin dit laatste wordt me<strong>de</strong>ge<strong>de</strong>eld en dui<strong>de</strong>lijk gemaakt, dat het<br />
niet is het kind van wien het va<strong>de</strong>r noem<strong>de</strong>, maar - en ook dien va<strong>de</strong>r bleef dit<br />
onbekend - van een uit Indië weer-gekeer<strong>de</strong>n jeugd-vriend.<br />
Dit boek had als on<strong>de</strong>rtitel kunnen hebben ‘<strong>de</strong> kreet naar het moe<strong>de</strong>rschap’.<br />
Eva, <strong>de</strong> biechtelinge, is <strong>de</strong> personificatie van het moe<strong>de</strong>rschap-verlangen. Dit<br />
overstemt al het an<strong>de</strong>re, doet haar zich zelfs verzoenen met <strong>de</strong>n opgedrongen, veel<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
ou<strong>de</strong>ren echtgenoot, die haar immers kin<strong>de</strong>ren geven zal, terwijl <strong>de</strong> man van haar<br />
lief<strong>de</strong>, wien <strong>de</strong> va<strong>de</strong>r toestemming weiger<strong>de</strong>, verlaten in Indië leeft.<br />
En dat verlangen naar het moe<strong>de</strong>rschap wordt, als het ten slotte onvervuld blijft,<br />
<strong>de</strong> schaduw over haar huwelijksleven eerst, een obsessie later. De liefkoozingen<br />
van haar man, die zij om <strong>de</strong> vervulling van dat verlangen verdroeg, wor<strong>de</strong>n haar<br />
een ontzetting, een gruwel, terwijl zij ter zelf<strong>de</strong>r tijd bij zich constateert een<br />
nauw-lettend taxeeren van <strong>de</strong> om haar heen leven<strong>de</strong> en haar bewon<strong>de</strong>ren<strong>de</strong><br />
mannen, een nagaan van wien zij het innig-verlang<strong>de</strong> zou wenschen te ontvangen.<br />
Vooral als zij vermoe<strong>de</strong>n gaat, dat <strong>de</strong> schuld niet ligt bij haar, die zoo gezond is,<br />
maar gezocht moet wor<strong>de</strong>n bij haar zooveel ou<strong>de</strong>ren man.<br />
Tot hier is het boek echt.<br />
En <strong>voor</strong> zooverre <strong>de</strong> heer Van Wermeskerken niet putte uit werkelijk bestaan<strong>de</strong><br />
dagboekfragmenten, toont hij zich in het als màn zich inleven in zoo iets<br />
zuiver-vrouwelijks als dit verlangen naar het moe<strong>de</strong>rschap, artist, wat immers insluit<br />
het zich kunnen in<strong>de</strong>nken en het als zelf-doorleefd weergeven van an<strong>de</strong>rer<br />
zielsgewaarwordingen.<br />
Maar dan daalt het boek, schijnt <strong>de</strong> schrijver niet recht geweten te hebben: hoe<br />
nu? Wat nu komt, zou <strong>de</strong>snoods logisch kunnen zijn gevolgd uit het vorige, - al had<br />
ik persoonlijk mij án<strong>de</strong>re oplossing gedacht - doch het is opeens gezocht en<br />
‘boekerig’.<br />
Udo, <strong>de</strong> jeugd-vriend, komt uit Indië terug, en tij<strong>de</strong>ns eene - natuurlijk - langdurige<br />
afwezigheid van Henk, haar man, die in St. Petersburg moest gaan pleiten (?),<br />
ontmoet Eva hem veel. Udo blijkt haar nog steeds lief te hebben en haalt haar over,<br />
on<strong>de</strong>r vóórspiegeling van bezit van het zoo hevig verlang<strong>de</strong> kindje, zijn vrouw te<br />
wor<strong>de</strong>n en met hem te vluchten.<br />
Dit speelt zich alles af in een tuinhuis. Maar als<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
28<br />
zij uit hun omhelzing opstaat en naar binnen gaat om hoed en mantel te halen -<br />
‘meer wil<strong>de</strong> ik niet mee-nemen op mijn nieuwen levensweg’ - staat zij opeens <strong>voor</strong><br />
haar man, natuurlijk onverwacht eer<strong>de</strong>r thuisgekomen.<br />
En nu volgt het on-echte.<br />
Terwijl zij Udo buiten wachten<strong>de</strong> weet, nadat zij zich aan hem gaf, laat zij alles<br />
bij het ou<strong>de</strong> blijven. Om allerlei dwaas-gevon<strong>de</strong>n re<strong>de</strong>ntjes - als zelfs <strong>de</strong> regen<br />
buiten: ‘het was geen weer om te vluchten, lief te hebben’ - laat zij Udo, na lang en<br />
vergeefsch wachten, naar Indië teruggaan en, zooals er staat, van <strong>de</strong>n twee<strong>de</strong>n<br />
nacht na Henk's thuiskomen: ‘Dien nacht sliep ik in <strong>de</strong> armen van mijn man. En ik<br />
on<strong>de</strong>rging zijn kus...’<br />
Dit natuurlijk om het later geboren wor<strong>de</strong>n<strong>de</strong> kindje door hem zon<strong>de</strong>r argwaan<br />
als het zijne beschouwd te zien.<br />
Men voelt het on-echte.<br />
Eva, in <strong>de</strong> heerlijkheid <strong>de</strong>r Vervulling, acht het blijven bij Henk, zij het ook in<br />
bedrog, haar plicht. Henk sterft als het dochtertje drie jaar is. Udo sneuvelt op Atjeh.<br />
Dan brengt zij het kind bij Udo's ou<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r, wie zij alles bekent.<br />
Literair onschoon is ook het antwoord van <strong>de</strong> dochter, aan wie zij, als <strong>de</strong>ze zelf<br />
moe<strong>de</strong>r wordt - zoo maar da<strong>de</strong>lijk na <strong>de</strong> bevalling! - haar biecht stuurt.<br />
Niet zoo zeer het karakter van het antwoord - een onverschillig vergeven, zon<strong>de</strong>r<br />
begrijpen -, als wel het feit van dat antwoord.<br />
Dát is onzuiver en niet-literair.<br />
Maar dit terug-loopen neemt niet weg <strong>de</strong>n totaalindruk van echtheid, waardoor<br />
dit boek veel meer voldoet dan <strong>de</strong> vele vorige van <strong>de</strong>zen wel wat ál te vruchtbaren<br />
schrijver.<br />
J.H. FRANÇOIS.<br />
In memoriam Le<strong>de</strong>gouwer 1)<br />
.<br />
O, weep for Adonais - he is <strong>de</strong>ad!<br />
P.B. SHELLEY.<br />
LEDEGOUWER is niet meer. Ook hem had<strong>de</strong>n <strong>de</strong> Go<strong>de</strong>n lief, te lief... Op nauwelijks<br />
achttienjarigen leeftijd is hij heengegaan, <strong>de</strong> jonge dichter van Heoos, dit is een<br />
boek van Jeugd, en Machteld, dit is een boek van Passie.<br />
Daar liggen ze vóor me: Heoos in z'n parel-grijs en Machteld in z'n<br />
vlammend-rood omslag met dat fiere Ex-libris: Esto vir! Zijn uitgegeven Werk!<br />
Jeugdwerk maar, Sturm-und-Drang, onrijpe pennevruchten nog in het scherpe<br />
oog <strong>de</strong>r letterkundige Kritiek. En toch: waar, zoo vreeselijk-wáar, doorléefd. Arme<br />
Le<strong>de</strong>gouwer!<br />
* * *<br />
1) Dit ons aangebo<strong>de</strong>n artikeltje geven wij gaarne een plaats, zoowel om <strong>de</strong>n warmen klank<br />
van <strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>nstem, die er uit spreekt, als uit een zekere piëteit ten opzichte van die, ach<br />
ja, zoo verwarren<strong>de</strong> en verwar<strong>de</strong> jeugdaandoeningen welke wij, schrijvers, dichters, i<strong>de</strong>alisten,<br />
verlief<strong>de</strong>n wel allen gekend en gekoesterd hebben, gelúkkig als wij er door waren in onze<br />
hooge eenzaamheid. Zijn wij geneigd thans superieur te glimlachen om veel opgeschroefds<br />
en veel onechts in zulke aandoeningen, zoo vergeten wij toch niet dat onze volwassen wijsheid<br />
maar al te vaak dwaasheid gebleken is bij <strong>de</strong> god<strong>de</strong>lijke dwaasheid <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>ren.<br />
(Red. D.G.W.)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Geboren en opgegroeid daar ergens in het Land van Waas, <strong>de</strong>n tuin van Vlaan<strong>de</strong>ren,<br />
te Zeveneeken, was hij, nog een jongen, naar het Koninklijk Atheneum van Gent<br />
gekomen. Zijn ware naam was Evarist Verdurme. 'n Vlaamsche buitenjongen, maar<br />
heel an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> gewone be<strong>de</strong>esd-lompe boerenzoon. Hoog-op-gewassen en<br />
mager, met twee hel<strong>de</strong>re kijkers in het bleeke gelaat had hij meer weg van een<br />
tengeren ste<strong>de</strong>ling dan van een kloeken jongen van buiten.<br />
'n Boekverslin<strong>de</strong>r en 'n dweper: Vlaamsch, dóor-Vlaamsch. Reeds vroegtijdig kittel<strong>de</strong><br />
hem ‘die Lust zu fabuliren’; weldra ging hij als zooveel an<strong>de</strong>ren aan het dichten; hij<br />
werkte ijverig mee aan <strong>de</strong>n ‘Goe<strong>de</strong>ndag’, het zoo flinke orgaan van<br />
Jong-Vlaan<strong>de</strong>ren, en on<strong>de</strong>rteeken<strong>de</strong> zijne letterkundige bijdragen met <strong>de</strong>n <strong>de</strong>knaam<br />
Le<strong>de</strong>gouwer.<br />
Le<strong>de</strong>gouwer werd stilaan 'n nieuwe figuur in <strong>de</strong> jongere Vlaamsche letterkun<strong>de</strong>.<br />
Vlaamsche tijdschriften namen gretig zijne verzen op; toen wou hij ook 'n boekje<br />
van hem laten drukken en ‘Heoos’ 1) verscheen.<br />
Helaas, ter wille van zoogenaam<strong>de</strong> ‘onze<strong>de</strong>lijke’ verzen, die in Heoos <strong>voor</strong>kwamen,<br />
werd <strong>de</strong> jeugdige dichter aan <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur gezet. Arm Vlaan<strong>de</strong>ren! Kloekmoedig schreef<br />
Le<strong>de</strong>gouwer een verweerschrift: ‘De Naakte Jongeling’. Over Ze<strong>de</strong>lijkheid.<br />
Toen werd het reeds tengere lichaam van Le<strong>de</strong>gouwer krank. Ver van zijne vrien<strong>de</strong>n,<br />
te Zeveneeken, werkte hij eenzaam <strong>voor</strong>t. ‘Machteld’ een symbolisch drama in<br />
3 bedrijven verscheen, en meteen publiceer<strong>de</strong> hij in verschillen<strong>de</strong> tijdschriften, in<br />
<strong>de</strong>n Tijd 2) en in <strong>de</strong>n Vlaaamschen Gids 3) , zijne ‘Helleensche Zangen’.<br />
1) November 1912.<br />
2) Juni, Juli, Aug., 19<strong>13</strong>.<br />
3) Sept., Oct., 19<strong>13</strong>.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
29<br />
Toen wil<strong>de</strong> hij hoogstu<strong>de</strong>nt wor<strong>de</strong>n; 'n tijdje liep hij kollege in <strong>de</strong> germaansche<br />
filologie ter Gentsche Hoogeschool. Zijn woelen<strong>de</strong> geest vond echter in <strong>de</strong><br />
Wetenschap geen bevrediging. Te zamen met een vriend vertrok hij naar <strong>de</strong> groote<br />
Wereldstad: Parijs! Daar worstel<strong>de</strong> hij 'n poos tegen nood en armoe<strong>de</strong>, maar zijne<br />
al te zwakke lichamelijke krachten begaven hem aldra. Hij werd ernstig ziek. Toen<br />
die vreeselijke tijding: Le<strong>de</strong>gouwer gestorven aan dubbele hersenvliesontsteking<br />
in het ‘Hôpital <strong>de</strong> la Charité’!<br />
* * *<br />
Zijn leven was kort, veel korter dan dat van an<strong>de</strong>re dichters die jong gestorven zijn.<br />
Ro<strong>de</strong>nbach was 23 jaar toen hij aan <strong>de</strong> tering bezweek.<br />
Le<strong>de</strong>gouwer voel<strong>de</strong> diep en wist zijne gevoelens vaak treffend uit te drukken. De<br />
grondtoon van zijne poëzie is smart:<br />
‘mijn Jeugd was bleek als een kwijnend kind<br />
Ik heb haar, ach! zóo schoon bemind!..<br />
Ik rijs uit mijn Jeugd als een zwaar-beproefd man’.<br />
Le<strong>de</strong>gouwer was steeds tenger en ziekelijk, lij<strong>de</strong>nd. Niet zon<strong>de</strong>r re<strong>de</strong>n schreef hij<br />
ietwat romantisch-sentimenteel op een <strong>de</strong>r schutpagina's van ‘Machteld’: Dit Boek<br />
is een kreet uit een sombere Borst. Van daar die verzen als:<br />
‘Het jaar is als in nacht vergaan,<br />
mijn leven is het beven moe. -<br />
Stil staart <strong>de</strong> zoete dood mij aan<br />
en bid<strong>de</strong>nd zijgen mijne oogen toe.<br />
Dit is mijn laatste Winter nu<br />
De boomen zwart, <strong>de</strong> luchten leêg,<br />
huivrend doe 'k mijne oogen toe:<br />
O, dat nu alles zweeg!<br />
- Bald küsst <strong>de</strong>r Tod im kalten Grabe<br />
die letzte Wun<strong>de</strong> zu.<br />
- Ich höre in <strong>de</strong>r Ferne trüben Gesang...<br />
Ich wollte ich wäre tot!..<br />
‘Met <strong>de</strong>rgelijke smart bij heel jonge menschen mag men het niet altijd zoo heel<br />
ernstig en zwaartillend opnemen’ schreef Maurits Sabbe 1) ‘das kommt vom Lesen!’<br />
Dat mag dan ook wel <strong>voor</strong> een <strong>de</strong>el. Maar het zieleleed van Le<strong>de</strong>gouwer was iets<br />
meer dan <strong>de</strong> weerschijn van het werk van gelief<strong>de</strong> pessimistische dichters en met<br />
hem is zeer zeker een flinke kracht <strong>voor</strong> <strong>de</strong> toekomst verloren.<br />
Le<strong>de</strong>gouwer had, wat heel wat jongere woordkunstenaars hem kunnen benij<strong>de</strong>n:<br />
<strong>de</strong> ‘roeping’, het ‘heilig vuur’ van <strong>de</strong>n dichter. De literaire Kritiek in N.-Ne<strong>de</strong>rland<br />
vergeve het hem dat hij als Vlaming uit éen stuk dat nog heeft durven uiten in onzen<br />
tijd.<br />
Gerard van Eckeren heeft het m.i. uitstekend geschreven: ‘Wat 'n goeie brave<br />
kerel moet die Le<strong>de</strong>gouwer zijn: zoo iemand die u het beste uit uw eigen jeugd, dien<br />
tijd van Sturm und Drang, van heerlijk-dwaas en toch om-<strong>de</strong>n-dood zoo ernstig<br />
dwepen daar plotseling als opnieuw doorleven doet, dien tijd waarin <strong>de</strong> smart <strong>de</strong>r<br />
1) De Vlaamsche Gids - Februari 19<strong>13</strong>.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
gansche wereld uw ziel scheen te drukken en het blon<strong>de</strong> haar van uw meisje u <strong>de</strong><br />
schoonste droomen droomen <strong>de</strong>ed’.<br />
* * *<br />
Bij het met piëteit herlezen van Le<strong>de</strong>gouwer's verzen troi mij inzon<strong>de</strong>rheid het<br />
volgen<strong>de</strong>, niet zoozeer omdat het wellicht een zijner beste gedichten is, maar <strong>voor</strong>al<br />
omdat het mij in <strong>de</strong> ooren klonk als 'n vrien<strong>de</strong>nstem uit het graf:<br />
Mijn lach is als een grijns van pijn,<br />
en bevend lig ik op <strong>de</strong> baar...<br />
o, 'k meen<strong>de</strong>, 'k meen<strong>de</strong> schoon te zijn<br />
in 't nieuwe jaar!...<br />
Ik lig op <strong>de</strong> baar - o, dood gaat komen..<br />
En met zacht-bewogen han<strong>de</strong>-koozen<br />
omtre<strong>de</strong>n wij bid<strong>de</strong>nd mijn vrome droomen<br />
als bleeke rozen;<br />
Als bleeke rozen in wit verwachten<br />
met zwijgen van mystisch weten omgeven,<br />
klagend omzweven mijn hooge gedachten<br />
mijn laatste leven... -<br />
- Eenzaam leed ik, in weemoed en wenschen,<br />
nu rust ik mijm'rend in innigen dood.<br />
Nu brommen klokken, nu prevelen menschen:<br />
- ‘hij was groot’.<br />
O, lees mijn Lij<strong>de</strong>n met stille lippen:<br />
zachte klachten en woor<strong>de</strong>n teêr;<br />
o, laat geen lui<strong>de</strong> gelui<strong>de</strong>n ontglippen:<br />
dat doet me zeer...<br />
Want gelaten heb ik mijn lot gele<strong>de</strong>n,<br />
en 'k ben gestorven zon<strong>de</strong>r troost...<br />
- Nu staar ik, wit in heil'ge be<strong>de</strong>n,<br />
hoe 't Oosten roost. -<br />
Wie on<strong>de</strong>r zijne vrien<strong>de</strong>n dacht eraan dat korten tijd nadat hij bovenstaan<strong>de</strong> verzen<br />
neerschreef zijn smartvolle doodswensch zou in vervulling gaan? Wie, dat zijn in<br />
bewerking zijn<strong>de</strong> werk: Apokalupsis, dit is een boek van Openbaring, <strong>de</strong> Dood<br />
zou zijn? Le<strong>de</strong>gouwer leve lang in onze herinnering <strong>voor</strong>t. De aar<strong>de</strong> van moe<strong>de</strong>r<br />
Vlaan<strong>de</strong>ren weze hem zacht 1) .<br />
PAUL DE KEYSER.<br />
GENT, Jan. 1914.<br />
[Techniek van het boek]<br />
Papierfabricatie<br />
II<br />
1) E. Verdurme werd op I September 1895 te Zeveneeken geboren. Hij overleed te Parijs op 15<br />
Januari l.l. en werd in zijn geboortedorp teraar<strong>de</strong> besteld.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
HET papiermaken raakte ongeveer in het mid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> zeven<strong>de</strong> eeuw ook buiten<br />
China bekend, allereerst in Samarkand, eene stad in Oud-Perzië, waar gevangen<br />
genomen Chineezen dit beroep uitoefen<strong>de</strong>n. Als han<strong>de</strong>lsartikel ken<strong>de</strong> men het al<br />
geruimen tijd, en tamelijk spoedig wist het in Mid<strong>de</strong>n-Azië en Arabië het papyrus en<br />
perkament te verdringen.<br />
Toen <strong>de</strong> Arabieren Samarkand verover<strong>de</strong>n leer<strong>de</strong>n ook zij het papier te berei<strong>de</strong>n;<br />
met het monopolie van het in China en Samarkand gemaakte papier was het toen<br />
gedaan, want niet langen tijd daarna verrezen er in Bagdad, Damascus, Egypte en<br />
el<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> Mohammedaansche lan<strong>de</strong>n papier-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
30<br />
fabrieken, wier producten gretig aftrek von<strong>de</strong>n, terwijl het papyrus steeds meer<br />
terrein verloor en ongeveer in het jaar 1000 niet meer te krijgen was. Bij gebrek aan<br />
geschikte bastvezels vervaardig<strong>de</strong>n <strong>de</strong> Perzen, die in Samarkand van <strong>de</strong> Chineezen<br />
het papiermaken geleerd had<strong>de</strong>n, dit van linnen lompen, dus van gebruikt linnengoed,<br />
waarvan <strong>de</strong> vezels door <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>ling telkens in <strong>de</strong> wasch en bij het bleeken<br />
on<strong>de</strong>rgaan, zich beter leenen tot <strong>de</strong> vervaardiging van goed verviltend papier, dan<br />
wanneer het vlas direct tot papier verwerkt zou moeten wor<strong>de</strong>n. De Arabieren en<br />
na hen <strong>de</strong> Westerlingen hebben bijna uitsluitend uit <strong>de</strong>ze grondstof hunne papieren<br />
geschept; tot op <strong>voor</strong> korten tijd geloof<strong>de</strong> men nog algemeen dat men vroeger<br />
<strong>voor</strong>namelijk katoen verwerkte, wat echter onjuist is, daar uit uitgebrei<strong>de</strong><br />
microscopische on<strong>de</strong>rzoekingen gebleken is, dat <strong>de</strong>ze grondstof eerst in veel later<br />
tijd (19e eeuw) op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond treedt.<br />
Door <strong>de</strong> Arabieren uit Noord-Afrika werd <strong>de</strong> papierfabricatie in het begin van <strong>de</strong><br />
twaalf<strong>de</strong> eeuw in Spanje bekend en tegelijker tijd ontstond er in Italië eene bloeien<strong>de</strong><br />
industrie, waar het papiermaken door <strong>de</strong> uit Palestina terugkeeren<strong>de</strong><br />
Kruisvaar<strong>de</strong>rsbekend was gewor<strong>de</strong>n. Van dien tijd af wer<strong>de</strong>n ook el<strong>de</strong>rs in Europa<br />
fabrieken opgericht, zoodat ongeveer in <strong>de</strong> zestien<strong>de</strong> eeuw in <strong>de</strong> meeste lan<strong>de</strong>n,<br />
ook in ons land, <strong>de</strong>ze oorspronkelijk Chineesche vinding bekend was.<br />
De wijze van fabriceeren had echter groote veran<strong>de</strong>ringen on<strong>de</strong>rgaan door het<br />
aanwen<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> drijfkracht van waterrad of windmolen; bij <strong>de</strong> Chineezen, waar<br />
eerst in onze dagen hun eigen vinding in geheel gemo<strong>de</strong>rniseerd westersch gewaad<br />
haar intre<strong>de</strong> doet, bleef <strong>de</strong> geheele bereidingswijze handarbeid.<br />
De inrichting <strong>de</strong>r papierfabrieken van <strong>voor</strong>heen en <strong>de</strong> gang van het bedrijf waren<br />
als volgt geregeld. De lompen wer<strong>de</strong>n, na eerst volgens kleur en<br />
Hamerbakken<br />
qualiteit gesorteerd en van vreem<strong>de</strong> bijvoegsels ontdaan te zijn, aan stukjes gehakt,<br />
bevochtigd en in hoopen in kel<strong>de</strong>rs gelegd, waar zij aan een rottingsproces wer<strong>de</strong>n<br />
on<strong>de</strong>rworpen, waarme<strong>de</strong> men in hoofdzaak een gemakkelijker bewerking in <strong>de</strong><br />
hamerbakken zocht te bereiken. Bij dit proces werd veel ervaring vereischt en men<br />
moest <strong>de</strong> lompen dikwijls keeren om een te groote hitte in <strong>de</strong>n rotten<strong>de</strong>n hoop te<br />
<strong>voor</strong>komen, waardoor <strong>de</strong> stof ongeschikt zou zijn gewor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re<br />
bewerking. Al naar <strong>de</strong>n aard duur<strong>de</strong> dit 6-20 dagen.<br />
Daarna werd <strong>de</strong> stof in <strong>de</strong> zoogenaam<strong>de</strong> hamerbakken gebracht, waarvan wij<br />
hieron<strong>de</strong>r een tamelijk overzichtelijke afbeelding geven. Een zware as, waarin zich<br />
uitsteeksels, z.g. fuissels, bevin<strong>de</strong>n, wordt door een waterrad in draaiïng gebracht,<br />
waardoor <strong>de</strong> z.g. zwengen van <strong>de</strong> hamers telkens wor<strong>de</strong>n opgelicht; <strong>de</strong> van on<strong>de</strong>ren<br />
met ijzeren wiggen <strong>voor</strong>ziene hamers vallen in <strong>de</strong>n bak neer op <strong>de</strong>n door een ijzeren<br />
plaat bescherm<strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m en stampen zoo <strong>de</strong> lompen, die tevens door toevoer van<br />
water uit <strong>de</strong> molenbeek en daar<strong>voor</strong> aangebrachte inrichtingen kon<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n<br />
gewasschen, waardoor ook het hoofddoel van <strong>de</strong> bewerking, namelijk het uit <strong>de</strong><br />
weefsels isoleeren <strong>de</strong>r vezels, werd bespoedigd. In ie<strong>de</strong>ren bak werkten vijf hamers<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
(in onze afbeelding zijn er <strong>voor</strong> <strong>de</strong> dui<strong>de</strong>lijkheid weggelaten) en men kon in circa 8<br />
uur 6 kilo lompen tot papierstof stampen. Na eenige ver<strong>de</strong>re <strong>voor</strong>bereiding in <strong>de</strong>n<br />
z.g. roerbak werd <strong>de</strong> stof in <strong>de</strong> schepkuip overgedaan, welke door een ingebouw<strong>de</strong><br />
kachel, in <strong>de</strong> groote afbeelding bij h zichtbaar, werd verwarmd. De schepper nam<br />
plaats <strong>voor</strong> <strong>de</strong> afgeplatte zij<strong>de</strong> van <strong>de</strong> kuip en bracht <strong>de</strong>n schepvorm met het losse<br />
<strong>de</strong>ksel goed er op aandrukkend in <strong>de</strong> stof, haal<strong>de</strong> dien er horizontaal we<strong>de</strong>r uit, hem<br />
daarbij schud<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, waardoor het water er sneller uitliep en<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
31<br />
<strong>de</strong> vezels zich beter tot een blad om elkaar strengel<strong>de</strong>n.<br />
Had <strong>de</strong> schepper het vel geschept dan schoof hij <strong>de</strong>n vorm over <strong>de</strong> z.g. stift a,<br />
op <strong>de</strong> schietplank e, doch het <strong>de</strong>ksel hield hij achter, hetwelk da<strong>de</strong>lijk weer dienst<br />
<strong>de</strong>ed op <strong>de</strong>n twee<strong>de</strong>n vorm, daar men steeds met twee vormen en één <strong>de</strong>ksel<br />
werkte.<br />
De vorm werd door <strong>de</strong>n z.g. koetser, fig. 2, opgenomen, omgekeerd en langzaam<br />
op <strong>de</strong>n z.g. koetsstoel gedrukt, een met vilt belegd houten blok, waarop het vel dan<br />
bleef liggen. Dan schoof hij <strong>de</strong>n vorm over <strong>de</strong> schietplank terug naar d, leg<strong>de</strong> een<br />
vilt van <strong>de</strong>n <strong>voor</strong> hem liggen<strong>de</strong>n stapel op het vel papier en zoo ging het om en om<br />
door, tot het papier tusschen <strong>de</strong> z.g. ‘post’ vilten, gewoonlijk 126, lag, waarop die<br />
partij tusschen <strong>de</strong> pers - boven en bene<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> teekening weergegeven - werd<br />
uitgeperst, waar heel wat kracht <strong>voor</strong> noodig was. Nadat <strong>de</strong> pers was aangezet<br />
wer<strong>de</strong>n achtereenvolgens door het met gaten <strong>voor</strong>ziene rondsel, boomen van steeds<br />
toenemen<strong>de</strong> lengte gestoken, terwijl ten slotte het heele personeel me<strong>de</strong>hielp om<br />
te duwen. Was <strong>de</strong> druk dan nog niet voldoen<strong>de</strong> dan gebruikte men <strong>de</strong>n bij x<br />
afgebeel<strong>de</strong>n haspel, door aan het uitein<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n<br />
Schepkuip en Pers<br />
grooten persboom het touw in te haken en dan <strong>de</strong>n haspel met alle macht aan te<br />
zetten.<br />
Na dit persen werd het papier door <strong>de</strong>n bij fig. 3 afgebeel<strong>de</strong>n ‘legger’ uit <strong>de</strong> vilten<br />
gehaald en zuiver haaks op elkaar gelegd, terwijl <strong>de</strong> vilten we<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>r bereik van<br />
<strong>de</strong>n koetser wer<strong>de</strong>n gebracht.<br />
Was <strong>de</strong> dagtaak afgedaan dan werd dit papier nog eens geperst, weer<br />
omgestapeld en opnieuw geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n nacht on<strong>de</strong>r zware persing gehou<strong>de</strong>n om<br />
<strong>de</strong> onvermij<strong>de</strong>lijke indrukken van <strong>de</strong> vilten er zooveel doenlijk uit te persen.<br />
Dan werd het papier in <strong>de</strong> hangschuren op touwen te drogen gehangen. Deze<br />
schuren kon<strong>de</strong>n door luiken, die in <strong>de</strong> lengte <strong>de</strong>r muren waren aangebracht, ter<strong>de</strong>ge<br />
geventileerd wor<strong>de</strong>n. Na gedroogd te zijn wer<strong>de</strong>n <strong>de</strong> vellen gelijmd door ze in een<br />
dierlijke lijmoplossing met aluin te dompelen, waarna zij we<strong>de</strong>r wer<strong>de</strong>n uitgeperst,<br />
te drogen gehangen en daarna gesorteerd en afgeteld. Deze ou<strong>de</strong> manier van<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
werken is in <strong>de</strong>n loop <strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n veel verbeterd, totdat <strong>de</strong> uitvinding van <strong>de</strong><br />
papiermachine haar bijna geheel heeft verdrongen.<br />
X.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
32<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> februari-tijdschriften<br />
De Hollandsche Revue.<br />
On<strong>de</strong>r 't weidsche hoofd ‘Wereldgeschie<strong>de</strong>nis’ laat <strong>de</strong> redacteur Netscher <strong>de</strong><br />
<strong>voor</strong>naamste gebeurtenissen <strong>de</strong>r laatste dagen aan ons <strong>voor</strong>bij gaan. Karikaturen<br />
tusschen <strong>de</strong>n tekst (o.a. een ‘lange’ Kuyper-kop door Hahn, als beeld onzer<br />
tegenwoordige politieke situatie) brengen <strong>de</strong> vroolijke noot aan. Stof en Stofbestrijding<br />
en <strong>de</strong> Zij<strong>de</strong>kultuur <strong>de</strong>r Wereld, ziedaar een paar <strong>de</strong>r behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> ‘Belangrijke<br />
On<strong>de</strong>rwerpen’. De ‘Karakterschets’ is ditmaal gewijd aan Eduard Verka<strong>de</strong>, die<br />
Netscher over zijn leven eerst als fabrikant, al spoedig toen als tooneelspeler en<br />
<strong>voor</strong>drager, directeur en regisseur, heeft verhaald. Na zijn vertrek van het<br />
‘Ne<strong>de</strong>rlandsch Tooneel’ is Verka<strong>de</strong> eenigen tijd in Duitschland geweest<br />
Ik ben toen met Gordon Craig eenige maan<strong>de</strong>n in Berlijn geweest... Ik<br />
sprak van een toeval, en dat was 't... Het toeval<br />
Op <strong>de</strong>n vorm dien wij hier ter verdui<strong>de</strong>lijking afbeel<strong>de</strong>n wordt het z.g. ‘4 o<br />
Hollandsch post’ <strong>de</strong>r beken<strong>de</strong> firma van Stolk en Reese te Rotterdam geschept.<br />
De vorm bestaat uit een met koperdraad bespannen raam, waarop <strong>de</strong> firmanaam<br />
is aangebracht, en uit het z.g. ‘<strong>de</strong>ksel’ dat los is en dient om <strong>de</strong> stof uit <strong>de</strong><br />
werkkuip op <strong>de</strong>n vorm te brengen en zoo zuiver mogelijke ran<strong>de</strong>n aan<br />
het papier te krijgen.<br />
Zie het artikel: Papierfabricatie<br />
wil<strong>de</strong>, dat juist in dien tijd Isadora Duncan in ons land was. En in haar<br />
gezelschap bevond zich Craig, <strong>de</strong> zoon van Ellen Terry, die on<strong>de</strong>r Irving<br />
in het Lyceum gespeeld en alle rangen doorloopen had, en, ofschoon<br />
pas 34 jaar, zijn beken<strong>de</strong> boek over ‘The Art of the Theatre’ had<br />
geschreven, dat later ook in 't Hollandsch is vertaald en met een <strong>voor</strong>re<strong>de</strong><br />
van Jan C. <strong>de</strong> Vos is verschenen... Zoo maakte ik kennis met Craig. Ik<br />
heb dit boekje helpen uitgeven, ik zorg<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> inleidingen van Van<br />
Looy en Bauer en speel<strong>de</strong> <strong>voor</strong> tolk van Craig. Hij had toen het plan een<br />
tournée door Holland te gaan maken en ik heb nog geprobeerd het<br />
noodige geld <strong>voor</strong> hem bijeen te krijgen; maar daar is niets van gekomen,<br />
en dat is misschien maar beter ook geweest... Craig wist toen ook niet<br />
wat hij eigenlijk wil<strong>de</strong>, een vast plan kon ik niet van hem los krijgen; en<br />
op die vage onzekerheid wil<strong>de</strong> ik het geld, dat ik bij elkaar had, niet<br />
gebruiken, en <strong>de</strong> impressario trok zich terug... Enfin, er kwam niets van.<br />
Maar <strong>voor</strong> mij is dit verblijf met Craig in Berlijn toch van beteekenis en<br />
invloed geweest, want ik had daar gelegenheid eenige maan<strong>de</strong>n met hem<br />
veel te praten; hij heeft bepaald een stimuleeren<strong>de</strong>n invloed op mij gehad.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Het ‘Boek van <strong>de</strong> Maand’ is een geschrift van Felix Ortt over Het Dure Vleesch.<br />
De Revue <strong>de</strong>r Tijdschriften is, als steeds, breed behan<strong>de</strong>ld.<br />
De Hofstad.<br />
Dit artistieke Weekblad gaat <strong>voor</strong>t ons op <strong>de</strong> hoogte te hou<strong>de</strong>n van wat er in <strong>de</strong><br />
Resi<strong>de</strong>ntie <strong>voor</strong> <strong>de</strong> kunst wordt gedaan. Geen concert of schil<strong>de</strong>rijen-expositie of<br />
wij vin<strong>de</strong>n er hier van kunstzinnig inzicht getuigen<strong>de</strong> notities over. Ook <strong>de</strong> literatuur<br />
wordt niet vergeten. In een <strong>de</strong>r laatste nrs. klaagt <strong>de</strong> redacteur Zelling, naar<br />
aanleiding van Anna van Gogh-Kaulbachs nieuwen roman De Sterkste, over<br />
<strong>de</strong>n laagte-stand in <strong>de</strong> phantasie als hoofdgebrek <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne Ne<strong>de</strong>rl. romankunst.<br />
Voorts wordt o.m. <strong>de</strong> aandacht gevestigd op: Les Songeries d'A<strong>de</strong>line à<br />
<strong>13</strong> ans, illustrée par l'auteur. Avant-propos <strong>de</strong> Maurice Maeterlinck.<br />
Zij is nog drie jaar jonger dan Gemma <strong>de</strong> Vesme, wier stemmingsvol<br />
mysterie-spel ‘Melusine’, door Schuré ingeleid, wij eer<strong>de</strong>r bespraken; drie<br />
jaar jonger dan <strong>de</strong> Weener componist Erich Korngold, wiens<br />
nieuwste werk, een Sinfonietta, <strong>de</strong>zer dagen is uitgevoerd en <strong>de</strong> kenners<br />
heeft doen ontstellen van zooveel rijpheid.<br />
Zij is dan ook nog het kin<strong>de</strong>rlijkste won<strong>de</strong>rkind, en in haar opstellen leeft<br />
<strong>de</strong> bekoorlijke bevalligheid na van het spel, dat zij in<strong>de</strong>rdaad - gelijk<br />
Maeterlinck me<strong>de</strong><strong>de</strong>elt - on<strong>de</strong>rbreken kan om <strong>de</strong> pen op te zoeken, wijl<br />
haar iets invalt:<br />
‘Dan sluit ze zich in haar kamer op, bekommert zich om haar bal noch<br />
om haar ezel. Wanneer ze dan na een paar uur weer verschijnt, dat<br />
stevige, jongensachtige meisje, liggen er op haar tafel eenige blaadjes<br />
schrift zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> minste doorhaling, waarnaar ze niet meer omkijkt maar<br />
die haar moe<strong>de</strong>r zorgvuldig verzamelt. Op die manier wer<strong>de</strong>n <strong>de</strong> drie<br />
schriften bijeengebracht, welke wij thans bezitten. Want A<strong>de</strong>line geeft<br />
ons al haar <strong>de</strong>r<strong>de</strong> werk. Ze was nog pas twaalf jaar toen ze baar<br />
eersteling <strong>de</strong>ed verschijnen: “Het boek van een kind” en haar eerste<br />
drama: “Een legen<strong>de</strong> uit Breton”, hetwelk datgene met stukken van veel<br />
ou<strong>de</strong>re schrijvers gemeen heeft: dat het niet heel best is...’ De vroegere<br />
werken kennen wij niet, maar <strong>de</strong>ze ‘Overpeinzingen’ overtuigen terstond.<br />
Een eenvoudige stijl, een fijn-dichterlijke opmerkzaamheid, muzikaliteit<br />
en <strong>voor</strong>al levendige spontaneïteit zijn <strong>de</strong> kenmerken van hare stellige<br />
begaafdhe<strong>de</strong>n.<br />
De Nieuwe Gids.<br />
Als een kostelijke ‘nieuwe Bijlage’ geeft Jac. van Looy een berijmd verhaal: De Ar,<br />
<strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van wat boerenpummels die, verlekkerd door <strong>de</strong> sneeuw en 't<br />
plezier <strong>de</strong>r rijken, in Floris Frans' gelag-vertrek besluiten óók eens een ar in elkaar<br />
te timmeren. Ziehier hoe van Looy een dier kinkels typeert:<br />
De kromste was een vale vent,<br />
Bij jachtopzieners welbekend,<br />
En Floor <strong>de</strong> waard ook ken<strong>de</strong> 'm best,<br />
Zijn ‘akkevietjes’ en <strong>de</strong> rest;<br />
Die zijn geweer soms ‘hem een zorg’,<br />
Bij moe<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vrouw in bed verborg.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Hij smaad<strong>de</strong> geen gevalletje,<br />
Zijn wang hield steeds een ‘balletje’...<br />
Als <strong>de</strong> ar dan klaar is en er zelfs een gefutsel<strong>de</strong> huisbel aan 't paar<strong>de</strong>tuig prijkt, gaat<br />
<strong>de</strong> boel op sjouw.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
De lucht blonk straf van sterren-vier,<br />
Een vlijme maan, in 't laatst kwartier,<br />
Bespiegel<strong>de</strong> het krassig pad,<br />
Toen 't aan kwam rellen als-van-stad,<br />
En over 't sneeuw-geschim <strong>de</strong>ed waren<br />
Het treurig schijnsel <strong>de</strong>r lantaren...<br />
De kerels leggen hier en daar aan, en het gaat hoe langer hoe schotser.<br />
‘Hou je maar vast, vort, bonte, vort!’<br />
Meteen er <strong>de</strong> arresleê weêr schuif<strong>de</strong>;<br />
De gasten hotsten, stampten, wuif<strong>de</strong>n;<br />
Floor hoor<strong>de</strong> Coen het zingrig zeggen:<br />
‘Dat wat er af-kalft, la'en we leggen’.<br />
*2<br />
En ze is gegaan met schaamle bel,<br />
Klok-klepelend ten hemel wel.<br />
Zij is gegaan door 't streng azuur,<br />
Vergeten on<strong>de</strong>r ruimte en duur.<br />
Want hoe ze ging, gegle<strong>de</strong>n heeft,<br />
Geen sterveling verteld het heeft.<br />
Zij gleed schier plechtig door het donker,<br />
Als aangestaard door 't ster-geflonker<br />
Van een Hollandschen winternacht,<br />
Kraak-zwaar <strong>voor</strong>t met haar dronken vracht.<br />
Ze gliste door <strong>de</strong> blauwe luister,<br />
Haar rosse jool begeestte 't duister.<br />
Ze gleed als of ze had geen doel<br />
Met haar erbarmlijk mensch-gekroel.<br />
En bij een bocht, of in een hort,<br />
Is langs <strong>de</strong>n bakrand neêrgestort,<br />
Coen, zon<strong>de</strong>r strubling of geschreeuw,<br />
Gevallen in <strong>de</strong> dikke sneeuw<br />
Gelijk een vogel, strijkend net<br />
Zich neêr zou laten op het bed.<br />
En heeft <strong>de</strong> maats heen hooren lallen,<br />
't Getingel van zijn <strong>de</strong>urbel mallen;<br />
Hij heeft gezwaaid nog in <strong>de</strong> lucht,<br />
Toen <strong>de</strong> Ar niets was dan ijl gerucht.<br />
Van F. Timmermans weer smijdig Pallieter-proza; van Herman Poort een schets<br />
van een jongen teringlij<strong>de</strong>r op weg naar Arosa; van Dr. Nelly Geerts een opstel over<br />
't proza van Isol<strong>de</strong> Kurz, die in haar Florentinische Erinnerungen (München 1910)<br />
het he<strong>de</strong>n en verle<strong>de</strong>n van Florence <strong>voor</strong> ons oproept zóó als Hebel ons <strong>de</strong>n<br />
Schwarzwäl<strong>de</strong>r sparrengeur doet a<strong>de</strong>men.<br />
Van <strong>de</strong> overige artikelen noemen wij er een over <strong>de</strong> Kunstwart-<strong>de</strong>batten en <strong>de</strong><br />
Joodsche kunst, over Lon<strong>de</strong>nsche Musea, en <strong>de</strong> Ruimteleer van Kant. In zijn<br />
Aanteekeningen han<strong>de</strong>lt Hein Boeken over <strong>de</strong>, ‘Oeuvres <strong>de</strong> Arthur Rimbaud’.<br />
Omhoog.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
In het 2e nr. van dit ‘onafhankelijk-godsdienstig’ tijdschrift wijdt J.L. Snethlage een<br />
beschouwing aan <strong>de</strong> ethische beteekenis van Selma Lagerlöfs nieuwe boek De<br />
Voerman.<br />
Misschien meer dan éen harer vroegere werken, vertolkt dit boek <strong>de</strong><br />
religieuse levensbeschouwing <strong>de</strong>r schrijfster. De zinnelijke en<br />
bovenzinnelijke wereld raken hier elkaar niet alleen, zij vloeien in elkan<strong>de</strong>r<br />
over.<br />
De titel vindt zijn verklaring in een verhaal (is het een ou<strong>de</strong> legen<strong>de</strong> of<br />
enkel een verdichting <strong>de</strong>r schrijfster?), hetwelk een vagebond op een<br />
ou<strong>de</strong>jaarsavond aan zijn bei<strong>de</strong> kamera<strong>de</strong>n vertelt. Er bestaat n.l. een<br />
ou<strong>de</strong>, rammelen<strong>de</strong> kar, met gebroken assen en wielen, getrokken door<br />
een afgeleefd paard met één oog, waarvan het versleten tuig met dunne<br />
wilgetakjes aan elkaar is gebon<strong>de</strong>n. Bij dat stel hoort een voerman, die<br />
't ou<strong>de</strong> paard ment. Hij is <strong>de</strong> voerman van <strong>de</strong>n Dood. Dag en nacht moet<br />
hij rondrij<strong>de</strong>n om zijn werk te doen. Zoodra iemand sterven gaat moet hij<br />
er bij wezen, en dan komt hij aanzetten in zijn piepen<strong>de</strong> wagen. De Dood<br />
zelf is hij niet, 't is maar zijn voerman. 't Is echter niet altijd <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />
voerman. De laatste mensch, die in 't jaar sterft, is bestemd om voerman<br />
van <strong>de</strong>n Dood te wor<strong>de</strong>n. Zijn lichaam wordt begraven als dat van alle<br />
an<strong>de</strong>ren, maar zijn geest moet <strong>de</strong>n mantel aandoen en <strong>de</strong> zeis vasthou<strong>de</strong>n<br />
en van 't eene sterfhuis naar 't an<strong>de</strong>re rij<strong>de</strong>n, een heel jaar lang, totdat<br />
hij wordt afgelost op <strong>de</strong>n volgen<strong>de</strong>n Ou<strong>de</strong>jaarsavond.<br />
De Gids.<br />
Prof. R.C. Boer vervolgt zijn Reisdagboek uit IJsland. J. Rietema geeft een verhaal<br />
van een eenzaamling in het pol<strong>de</strong>rland. Prof. Kalff schrijft over Schil<strong>de</strong>rkunst en<br />
Tooneelvertooningen op het ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong> Mid<strong>de</strong>leeuwen, naar aanleiding van een<br />
boek van Leo van Puyvel<strong>de</strong> dat dien titel draagt. (uitg. Kon. Vlaamsche Aca<strong>de</strong>mie).<br />
In haar verlovingstijd heeft Elisabeth Browning Sonnetten gemaakt, die zij ‘vertaald’<br />
noem<strong>de</strong> uit jonkvrouwelijken schroom en, waarschijnlijk wijl weinigen die taal<br />
verstaan, ‘uit het Portugeesch’, misschien ook on<strong>de</strong>r invloed <strong>de</strong>r beroem<strong>de</strong> ‘Lettres<br />
portugaises’ van Mlle Aïssé. Van <strong>de</strong>ze ‘Portugeesche’ Sonnetten heeft Hélène<br />
Swarth er eenige vrij bewerkt; men vindt ze in dit Gids-nr.<br />
Dr. Jan Kalf bespreekt A.W. Weisman's ‘Geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlandsche<br />
Bouwkunst’; Jan Veth publiceert een paar gedichten. Mr. van Hall oor<strong>de</strong>elt het <strong>voor</strong><br />
C.J. Roelvinck, wiens ‘Lentewolken’ <strong>de</strong>zer dagen werd opgevoerd, hoog tijd dat hij<br />
zijn eigen fouten eens leert inzien, nu hij aan het Ned. Tooneel geroepen wordt om<br />
an<strong>de</strong>rer tooneelwerk te beoor<strong>de</strong>elen en veroor<strong>de</strong>elen. Voorts betwijfelt <strong>de</strong><br />
Gids-redacteur het, of Jhr. van Riemsdijk's melodrama ‘Pro Domo’ <strong>de</strong> <strong>voor</strong>spel<strong>de</strong><br />
300 <strong>voor</strong>stellingen halen zal, tenzij dan in <strong>de</strong> Cinema, waar<strong>voor</strong> het uitsteken<strong>de</strong><br />
kost is.<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
Van Rembrandts, thans aan Aug. Jansen verkocht, schil<strong>de</strong>rij Lucretia, heeft Elsevier<br />
als vóórplaat een reproductie in lichtdruk. Het bijschrift is van G. Knuttel Wzn., die<br />
ook over an<strong>de</strong>re werken van Rembrandt schrijft. Over Oostenrijksche schil<strong>de</strong>rkunst<br />
han<strong>de</strong>lt Mr. J.B. <strong>de</strong> la Faille; vele goe<strong>de</strong> reproducties zijn aan 't artikel toegevoegd,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
evenals aan dat over Boegineesch vlechtwerk (waaron<strong>de</strong>r één in kleuren). Robbers<br />
vervolgt zijn ‘Helene Servaes’; <strong>de</strong> man van <strong>de</strong> Prikkel-idyllen vertelt <strong>de</strong> lotgevallen<br />
van een Paradijs. Ver<strong>de</strong>r nog eenige prettig en vlot geschreven bladzij<strong>de</strong>n<br />
school-dramatiek on<strong>de</strong>r 't opschrift: O die Hogere Burgerschool! (door W.R.<br />
Nyenkamp).<br />
De Beweging.<br />
INHOUD. Nieuwjaarsmorgen, door Albert Verwey. - Een Huis in het Veld, door Eug.<br />
<strong>de</strong> Bock. - Voor Russische Vrien<strong>de</strong>n, door Jacob Israël <strong>de</strong> Haan. - De Regenboog,<br />
door Maurits Uyl<strong>de</strong>rt. - Enkele Gedichten van Wordsworth (vertaald), door Albert<br />
Verwey. - Politieke Feiten en Richtingen, door G. Burger. - Boeken, Menschen en<br />
Stroomingen, door Albert Verwey. - Boekbeoor<strong>de</strong>elingen.<br />
Ons Tijdschrift.<br />
INHOUD. De Moe<strong>de</strong>r, door Geerten Gossaert. - Karel <strong>de</strong> Groote, door Mr. H.<br />
Verkouteren. - De Ontgoochelingen van mijnheer Heuvelinck, door Gerard 't Hooft.<br />
- Aandachtige Gedichten, door Willem <strong>de</strong> Méro<strong>de</strong>. - Art. 171 Grondwet, door J.M.J.<br />
Schepper. - Sociale Kroniek, door C. Gerretson. - Terugblik, door * * * - Van Boeken.<br />
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />
INHOUD. Carmen Sylva, door Dr. J.Th. <strong>de</strong> Visser. - Eenige beschouwingen over<br />
onze Grondwet, door Johan A. Ne<strong>de</strong>rbragt. - Oostersche legen<strong>de</strong>n en verhalen,<br />
door Dr. J. <strong>de</strong> Zwaan. - De economische en <strong>de</strong> financieele toestand van <strong>de</strong> kolonie<br />
Curaçao, door Mr. B. <strong>de</strong> Gaay Fortman. - Economische Kroniek, door Mr. P.A.<br />
Diepenhorst. - Leestafel.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Een ‘levensroman’<br />
33<br />
Julie Simon. De levensroman van R.C. Bakhuizen van <strong>de</strong>n Brink. Uit<br />
brieven en beschei<strong>de</strong>n te zamen gesteld door C. en M. Scharten-Antink.<br />
Met zeven afbeeldingen. Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon [z.j.].<br />
EN zoo ligt zij dan, eenige maan<strong>de</strong>n later dan <strong>de</strong> bedoeling was, vóór ons, <strong>de</strong><br />
idyllisch-tragische lief<strong>de</strong>geschie<strong>de</strong>nis, in <strong>de</strong> laatste helft van 't vorige jaar maand op<br />
maand <strong>voor</strong> aller oogen bloot gelegd 1) . Zij beslaat thans meer dan 400 bladzij<strong>de</strong>n<br />
groot octavo, verlucht met eene beeltenis <strong>de</strong>r jeune première, facsimiles van haar<br />
en haar vriends handschrift, eene teekening van het marktplein te Luik omstreeks<br />
1845 enz., alles in een smakelijken halfleêren band (waarvan het plat wellicht<br />
harmonischer getint had kunnen zijn). Ik <strong>voor</strong> mij zou aan <strong>de</strong> facsimiles genoeg<br />
hebben gehad. Maar smaken, behoeften en wenschen verschillen en uit het oogpunt<br />
<strong>de</strong>s uitgevers gezien, had<strong>de</strong>n er gerust méér ‘afbeeldingen’ kunnen zijn, b.v. eene<br />
van Bakhuizen zelf gelijk hij er <strong>voor</strong> zeventig jaar uitzag en van 't winkelgebouw ‘De<br />
gou<strong>de</strong>n Ster’ aan bovengenoemd marktplein, gelijk het thans is - en waarvan ons<br />
in <strong>de</strong>n Gids eene photographie was toegezegd.<br />
Weinig afleveringen van genoemd tijdschrift zijn zeker in <strong>de</strong>n loop <strong>de</strong>r jaren met<br />
meer belang-stelling of nieuwsgierigheid ter hand genomen dan die van Juli 19<strong>13</strong>,<br />
waarin <strong>de</strong> heer en Mevrouw Scharten Antink <strong>de</strong>n ‘levensroman’ van R.C. Bakhuizen<br />
van <strong>de</strong>n Brink in het licht begonnen te geven.<br />
‘Zij kunnen later nog van waar<strong>de</strong> zijn’, had <strong>de</strong> rijks-archivaris gezegd, toen hij<br />
zeker pakjen ‘onaanzienlijke’ brieven aan zijne twee<strong>de</strong> echtgenoote aanbeval. Hij<br />
wist - aldus <strong>de</strong> heer en Mevrouw Scharten - dat, wanneer eenmaal ‘<strong>de</strong> omslag ervan<br />
zou wor<strong>de</strong>n geslaakt’, Holland eene bloem zou zien opengaan ‘wier liefelijkheid in<br />
het donkerst tijdperk van zijn leven zijne ziel van <strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rgang had gered’ en ‘om<br />
<strong>de</strong>r lieven wille’ van zijne Julie ‘zou Holland <strong>de</strong>n gered<strong>de</strong> vrij- en zaligspreken’.<br />
Men bemerkt, hier is eene bewon<strong>de</strong>ring aan het woord welke een oogenblik in<br />
hare uitbundigheid iets stu<strong>de</strong>ntikoos' dreigt aan te nemen, bij auteurs die 't met <strong>de</strong><br />
Ne<strong>de</strong>rlandsche taal zoo nauw niet nemen; en on<strong>de</strong>r 't <strong>voor</strong>tlezen wordt <strong>de</strong> indruk<br />
versterkt.<br />
Wat het laatste betreft, had ik reeds eene bree<strong>de</strong> lijst aangelegd van veelsoortige<br />
vergrijpen, maar een gevoel van me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n van onzen <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong><br />
<strong>Winckel</strong> weerhoudt mij hun die <strong>voor</strong> te leggen. Allicht zullen zij echter vreemd opzien,<br />
wanneer zij in <strong>de</strong>n loop van hunne lectuur wor<strong>de</strong>n binnengeleid in een<br />
‘eeuwen-doorwasemd stadsgeheel’, bij ‘verhapstukte zuilen’, in ‘onwennige’ kamers,<br />
tegenover eene in lief<strong>de</strong>warmte<br />
1) In <strong>de</strong>n Gids van Juli tot December.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
34<br />
‘zich vervromen<strong>de</strong>’ overtuiging, en eene an<strong>de</strong>re die geheel alleen zich ‘in een<br />
slagor<strong>de</strong> schaart’ - om van een ‘huisterige’ schoonmaak en allerlei Germanismen<br />
en an<strong>de</strong>re ismen te zwijgen.<br />
Ook over <strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ring ‘door dik en dun’ waaraan <strong>de</strong> auteurs <strong>voor</strong> hunnen held<br />
en zijne brieven soms lucht geven zal ik niet veel zeggen. Menigeen, vermoed ik,<br />
zal bij sommige loftuitingen en sterke uitdrukkingen in dit werk <strong>de</strong> schou<strong>de</strong>rs ophalen.<br />
Misschien ook niet: <strong>de</strong> gustibus enz. Ook is dit van weinig gewicht, want in elk geval<br />
krijgt men zeer veel belangwekkends en allerlei genoeglijks en aardigs en bekoorlijks<br />
te genieten, niet het minst in 't eerste hoofdstuk: ‘De Luiksche tijd’.<br />
Marktplein te Luik omstreeks 1845.<br />
(De Etoile d'Or is een <strong>de</strong>r laatste huizen die men on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> boomen door ziet).<br />
Hoe gezellig weten <strong>de</strong> auteurs te vertellen hoe ‘Bakkes’ en zijn vriend Cats<br />
Bussemaker kwamen te wonen boven <strong>de</strong>n reeds vermel<strong>de</strong>n winkel ‘van<br />
handschoenen en <strong>de</strong>rgelijke’ in <strong>de</strong> Etoile d'or bij 't gezin Simon, goedhartige,<br />
beschei<strong>de</strong>ne, min of meer beschaaf<strong>de</strong>, doch niet zeer ontwikkel<strong>de</strong> eenvoudige,<br />
vroolijke, Roomsch vrome menschen, <strong>de</strong> zusters Julie en Titine ‘met hare aardige<br />
manieren, schalke grapjes, strenge zedigheid’, het oolijke luikjen in <strong>de</strong>n vloer<br />
waardoor Van <strong>de</strong>n Brink <strong>de</strong> oudste begluur<strong>de</strong> en met suikergoed bestookte, <strong>de</strong><br />
avondjes op zijn kamer wanneer er ‘gezwartepiet’ werd, in elkaârs kaart gekeken<br />
en braaf gelachen. En hoe droevig komt daarbij uit het later verval, <strong>de</strong> dood <strong>de</strong>r<br />
goe<strong>de</strong> trouwe huismoe<strong>de</strong>r, 't versuffen van <strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r, het wegkwijnen en sterven<br />
<strong>de</strong>r nukkige Thérèse en <strong>de</strong>r arme levenslustige Titine....<br />
Ja, dat is alles genoeglijke en, om 't lijfwoord <strong>de</strong>r uitgevers te gebruiken, soms<br />
‘ontroeren<strong>de</strong>’ lectuur. Mij aangaan<strong>de</strong>, ik zou mij er niet over beklaagd hebben,<br />
integen<strong>de</strong>el! ingeval <strong>de</strong> heer en mevr. Scharten met <strong>de</strong> brieven tot bouwstof een<br />
doorloopend aanschouwlijk verhaal van Bakhuizen's levensjaren tegen 't mid<strong>de</strong>n<br />
<strong>de</strong>r vorige eeuw had<strong>de</strong>n gegeven, en daarmeê doorvlochten <strong>de</strong> karakteristiekste<br />
on<strong>de</strong>r zijne brieven en die van Julie. M.a.w., indien zij <strong>de</strong> taak had<strong>de</strong>n volbracht<br />
waartoe ze, met <strong>de</strong>ze geweldige massa Fransche minnebrieven vóór hen, hunne<br />
lezers nopen: zich een hel<strong>de</strong>r beeld te vormen van Van <strong>de</strong>n Brinks karakter, werken<br />
leefwijze en gemoedsbestaan in bovenbedoel<strong>de</strong> jaren. Want hierom, als ik het<br />
wel begrijp, is het toch in <strong>de</strong> eerste plaats te doen. Eene zeker leerzame,<br />
belangwekken<strong>de</strong>, maar niet zoo gansch gemakkelijke taak en die door meer<br />
bevoeg<strong>de</strong>n dan <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rgeteeken<strong>de</strong> in een daartoe geschikter tijdschrift dan <strong>de</strong><br />
G.W., moge on<strong>de</strong>rnomen wor<strong>de</strong>n.<br />
Nu alles bijéén als boek is verschenen zal 't lichter gaan dan toen bovenbedoel<strong>de</strong><br />
massa een half jaar achtereen bij maan<strong>de</strong>lijksche ge<strong>de</strong>elten werd opgediend. Ook<br />
zou 't mij verwon<strong>de</strong>ren zoo vele<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
35<br />
Facsimile <strong>de</strong>r eerste bladzij<strong>de</strong> van een brief van Julie aan B.v.d.B., gedateerd uit Luik, 14<br />
Oct. 1845.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
36<br />
Frans Hals' ‘mansbeeltenis’, waarin <strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n van B.v.d.B. diens bree<strong>de</strong>n kop vol kracht<br />
en luimig leven weêrvin<strong>de</strong>n (VOSMAER).<br />
lezers die zich een abonnement op <strong>de</strong>n Gids niet vermogen of wenschen te<br />
veroorloven, geduren<strong>de</strong> dat half jaar hun oorspronklijke belangstelling tot <strong>de</strong>n ein<strong>de</strong><br />
toe behou<strong>de</strong>n hebben. Of zelfs vele abonnés àlles aandachtig hebben gelezen? En<br />
of thans vele koopers van <strong>de</strong>zen ‘roman’ het zullen doen? Is hier geen abondance<br />
<strong>de</strong> bien die wèl scha<strong>de</strong> doet? Ligt het niet in <strong>de</strong>n aard <strong>de</strong>r zaak dat lief<strong>de</strong>brieven,<br />
on<strong>de</strong>r welke wisseling van omstandighe<strong>de</strong>n en met welke virtuositeit van<br />
woor<strong>de</strong>nkeus en stijl wellicht geschreven, al ware het eens in onuitputtelijke<br />
verschei<strong>de</strong>nheid van vorm, echter vaak herhalingen van herhalingen wor<strong>de</strong>n?<br />
On<strong>de</strong>r ons gezegd en gebleven, zelfs <strong>de</strong> brieven van Bismarck aan zijne gelief<strong>de</strong><br />
en echtgenoote hebben mij <strong>voor</strong> een paar jaar, nadat ik er zoo wat een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> van<br />
gelezen had, gruwelijk verveeld, zoodat ik <strong>de</strong> overige twee <strong>de</strong>r<strong>de</strong>n - maar vertel dit<br />
wat ik u bid<strong>de</strong>n mag niet over! - slechts doorbla<strong>de</strong>rd, en alleen die van 't<br />
oorlogsgebied in Oostenrijk weêr goed gelezen heb - welke mij tusschen twee<br />
haakjes tegenvielen.<br />
Van <strong>de</strong>n Brink's brieven heb ik bijna van a tot z gelezen: bijna; het scheel<strong>de</strong><br />
heusch heel weinig, maar soms kòn ik werkelijk niet meer.<br />
Zoodat ik maar zeggen wil, dat het begaaf<strong>de</strong> echtpaar te Florence, met van zichzelf<br />
veel meer en van ‘Bakkes’ veel min<strong>de</strong>r in dit fraaie boek<strong>de</strong>el op te nemen, m.i. hun<br />
doel beter getroffen zou<strong>de</strong>n hebben, 'twelk zij nu wel een weinig schijnen te hebben<br />
<strong>voor</strong>bijgeschoten.<br />
Te mid<strong>de</strong>n van Van <strong>de</strong>n Brink's knap en vlot geschreven, langa<strong>de</strong>mige epistels<br />
toonen die van zijn meisjen aangenaam af: <strong>de</strong>ze zijn in hun schil<strong>de</strong>rachtige Luiksch<br />
Fransche cacographie alle even bekoorlijk van argelooze beminnelijkheid.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Hoe innig eenvoudig is zij! Hoe schroomvallig en toch volhar<strong>de</strong>nd, kiesch,<br />
<strong>voor</strong>zichtig, tracht zij haren Gros René er toe te brengen haar en hare familie toch<br />
eens dui<strong>de</strong>lijk te maken wat en wie hij eigenlijk is, <strong>de</strong> kolossale Hollan<strong>de</strong>r un peu<br />
sale,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
37<br />
die als zulk een man van beteekenis optreedt, allerlei ‘van zijn regeering’ verwacht<br />
en mid<strong>de</strong>lerwijl al maar rondzwerft in <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong> en niet schijnt te kunnen of te<br />
willen we<strong>de</strong>rkeeren naar zijn land; hoe geduldig blijft zij, wanneer hij telkens weêr<br />
met onvervuld gelaten beloften haar paait en met halve antwoor<strong>de</strong>n haar afscheept!<br />
Voor ons, die weten van zijne twee ton beloopen<strong>de</strong> schul<strong>de</strong>n, van zijn ‘cerebrale’<br />
lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> en in <strong>de</strong> lucht hangen<strong>de</strong> verloving met ‘Truitje’ Toussaint, en die het stuk<br />
van Prof. R. Fruin in <strong>de</strong>n Gids van 1886 gelezen hebben met die ééne zinsneê over<br />
‘Bakkes'’ verle<strong>de</strong>n, zoo bondig veelzeggend en zoo cru tevens - <strong>voor</strong> ons is het<br />
werkelijk aandoenlijk, als <strong>de</strong> kloppingen van <strong>de</strong>ze lieve jonge-meisjesziel te voelen.<br />
Zij, even twintig, <strong>de</strong> onschuld zelve, en hij, <strong>de</strong> man van vier en <strong>de</strong>rtig, met dàt<br />
verle<strong>de</strong>n! ‘Blijf af, wreedaard!’ zou<strong>de</strong>n we willen uitroepen.<br />
Ten onrechte, natuurlijk. Hier is geen wreedheid maar een echte lief<strong>de</strong>; een<br />
verzengd, verschroeid land, opgroenend on<strong>de</strong>r een malschen <strong>voor</strong>jaarsregen. Zeg,<br />
zoo ge wilt, dat die lief<strong>de</strong> welbeschouwd zelfzuchtig was; dat het e<strong>de</strong>ler, mannelijker,<br />
meer van echt berouw getuigend geweest zou zijn indien Bakhuizen, haar voelen<strong>de</strong><br />
opkomen, <strong>de</strong> Gou<strong>de</strong>n Ster, <strong>de</strong> woning waar hij kamers zoeken<strong>de</strong> als door een toeval<br />
was binnengedwaald, tijdig verlaten had; maar erken ook, dat het dood jammer<br />
geweest zou zijn, jammer <strong>voor</strong> hem, jammer naar allen schijn <strong>voor</strong> zijne Julie en<br />
jammer <strong>voor</strong> ons land. Want aan <strong>de</strong>ze tengere zwakke vrouw heeft hij zich opgericht;<br />
aan háár, wij mogen 't nu wel aannemen, is het te danken dat het <strong>de</strong>erlijk geteisterd<br />
leven van <strong>de</strong>zen grooten geest niet te gron<strong>de</strong> is gegaan en <strong>voor</strong> Rijksarchief en<br />
wetenschap en letteren nog zooveel vrucht gedragen heeft.<br />
En dàt Van <strong>de</strong>n Brink haar lief kreeg en in haar zijn àlles leer<strong>de</strong> zien, we begrijpen<br />
't zoo goed! Of wor<strong>de</strong>n we niet zèlf, hare brieven lezen<strong>de</strong>, ongemerkt hare willige<br />
gevangenen? De heer en mevrouw S. zijn er volkomen in geslaagd op <strong>de</strong> trekken<br />
en trekjes die haar zoo innemend maken het volle licht te doen vallen, en ik meen<br />
beter te doen met <strong>de</strong>n lezer naar hun boek te verwijzen dan hier ter plaatse een<br />
tuiltje te maken van <strong>de</strong> bloemen, in <strong>de</strong>ze briefwisseling verstrooid en waarop zij, als<br />
kundige hoveniers in een wel is waar te grooten tuin, niet moe<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n, tot in het<br />
overbodige toe onze aandacht te vestigen.<br />
Niet min<strong>de</strong>r lezenswaard is hetgeen zij als inleiding tot <strong>de</strong> brieven en <strong>voor</strong>ts door<br />
hunne ingelaschte opmerkingen ten beste geven om ons het beeld van <strong>de</strong>n<br />
hoogbegaaf<strong>de</strong>n maar zwakken en daardoor schier onoprechten man ten voeten uit<br />
<strong>voor</strong> oogen te stellen; <strong>de</strong>n man met <strong>de</strong>n ‘kop van Frans Hals’, die niet alleen als<br />
gezegd is tegenover zijne gelief<strong>de</strong>, maar ook tegenover zijne moe<strong>de</strong>r, <strong>de</strong> familie<br />
Simon, zijne vrien<strong>de</strong>n, telkens weêr laveert en schippert, ontwijkend, of dubbelzinnig<br />
antwoordt, in plaats van recht door zee te gaan en ruiterlijk te zeggen waar 't op<br />
staat. ‘Begrijpen is vergeven’, hebben <strong>de</strong> uitgevers gedacht; en zoo wij <strong>de</strong>n mensch<br />
Van <strong>de</strong>n Br. met zijne gebreken, eigenaardighe<strong>de</strong>n, en welke ver<strong>de</strong>re schaduwzij<strong>de</strong>n<br />
ook, niet ‘begrijpen’, zal het hun niet te wijten zijn. Trouwens, wanneer wij ons eens<br />
recht verplaatsen in het warnet van moeilijkhe<strong>de</strong>n waarin hij, o zeker, door eigen<br />
schuld, maar toch zoo <strong>de</strong>erlijk verstrikt is, en we vragen ons af wat wij in zijne plaats<br />
wel zou<strong>de</strong>n gedaan hebben - zou<strong>de</strong>n we 't zoo volmondig durven zeggen dat wij<br />
recht door zee zou<strong>de</strong>n gegaan zijn? In tweeërlei houding zie ik Bakhuizen van <strong>de</strong>n<br />
Brink nog zeer scherp en dui<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> mij - eheu Posthume! - se<strong>de</strong>rt meer dan<br />
vijftig jaren. De eerste maal, in mijn jongenstijd, zag ik hem (hij woon<strong>de</strong> in <strong>Den</strong> Haag<br />
naast of althans zeer dicht bij ons aan <strong>de</strong> Prinsengracht) op <strong>de</strong>n bree<strong>de</strong>n rug, terwijl<br />
hij, naar 't Rijks-archief of el<strong>de</strong>rs op weg, naar boven keek en <strong>de</strong>n zijnen ten afscheid<br />
toewuif<strong>de</strong>, type, verbeeld ik mij, van een hartelijken, gezelligen huisva<strong>de</strong>r. De twee<strong>de</strong><br />
maal, een maand of tien eer ik stu<strong>de</strong>nt werd, een an<strong>de</strong>rhalf jaar vóór zijn dood, toen<br />
hij als presi<strong>de</strong>nt-curator eene les van Beynen bijwoon<strong>de</strong>. Het trof juist dat <strong>de</strong> beurt<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
aan mij was om een dier toespraakjes <strong>voor</strong> <strong>de</strong> vuist te hou<strong>de</strong>n waarmee <strong>de</strong><br />
toenmalige onvergetelijke ‘directeur’ van 't Haagsch Gymnasium ons oefen<strong>de</strong> in het<br />
wèl spreken, en wij leef<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> Oranje-koorts van 't halve-eeuwgetij<strong>de</strong> onzer<br />
herstel<strong>de</strong> onafhankelijkheid, weken en weken van te voren.<br />
Nog zie ik Van <strong>de</strong>n Brink, zooals hij daar, met zijnen vriend <strong>de</strong>n secretaris van 't<br />
college Kappeyne van <strong>de</strong> Coppello naast zich, zat te fluisteren, te lachen, te<br />
knikhoof<strong>de</strong>n, met zijne glinsteren<strong>de</strong> oogen, zijn spreekwoor<strong>de</strong>lijke ‘leeuwenmanen’,<br />
zijn slordig, min of meer glimmend, met snuif bestrooid zwart pak en zijn breed,<br />
groezelig gelaat. En hij had al praten<strong>de</strong> een oreille en campagne gehad ook, gelijk<br />
mij uit eene opmerking die hij tot Beynen spreken<strong>de</strong> maakte, bleek.<br />
Met dit herinneringsbeeld vóór mij, kan ik <strong>de</strong>n indruk niet van mij afzetten dat hij<br />
en zijne fijne, broze Julie een eigenaardig paar moeten geweest zijn, gansch niet<br />
harmonisch en maar half aantrekkelijk. Wat zou dit echter? Voor ons zielsoog zijn<br />
bei<strong>de</strong>n op verschillen<strong>de</strong> wijs even belangwekkend. Ook kan er over <strong>de</strong> beteekenis<br />
van hun ‘levensroman’, door <strong>de</strong> ‘samenstellers’ met zooveel warmte gereleveerd,<br />
maar ééne stem zijn. In<strong>de</strong>rdaad, dit boek van <strong>de</strong>n heer en Mevrouw<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
38<br />
Scharten is eene lang niet alledaagsche, hoogst merkwaardige uitgave; merkwaardig,<br />
niet het minst omdat Van <strong>de</strong>n Brink zelf <strong>de</strong> openbaarmaking schijnt bedoeld te<br />
hebben.<br />
Toen ik in<strong>de</strong>rtijd wijlen <strong>de</strong>n oud-hoogleeraar J.H. Gunning een overdruk mijner<br />
vertaling van Tennyson's Gar<strong>de</strong>ner's daughter gezon<strong>de</strong>n had, schreef hij mij:<br />
‘Soms komt bij mij op: mag een dichter zulke dingen openbaar maken? Ik weet<br />
wel dat hij een privilegie heeft van zijn persoonlijke ervaringen te mogen algemeen<br />
stellen. Maar er zijn zoovelen die <strong>de</strong>ze dingen niet kennen, hetzij hun leven eenzaam<br />
is, hetzij niet. Doch - allen doen het, en niemand, zoover ik weet, klaagt er over: dus<br />
het zal wel goed zijn’.<br />
Voor zooverr' ik kan nagaan is Tennyson's idylle in 't minst geen dichterlijke<br />
herschepping van eene of meer episo<strong>de</strong>n uit zijn eigen leven, maar eene zuivere<br />
dichterlijke fictie. Trouwens juist in die idylle vindt men <strong>de</strong> e<strong>de</strong>le regels:<br />
.... Wees wijs; niet lichtelijk wordt hun<br />
Vergeven, die <strong>de</strong> <strong>de</strong>uren naar 't geheim<br />
Der brui<strong>de</strong>lijke kameren van 't hart<br />
Wijd openen en 't daglicht laten in 1) .<br />
Intusschen, wie zal beweren dat het heilige <strong>de</strong>r heiligen van 't menschelijk hart<br />
geschon<strong>de</strong>n wordt, wanneer <strong>de</strong> dichter van 't ‘privilegie, zijn persoonlijke ervaringen<br />
te mogen algemeen stellen’ gebruik maakt? Wat zou er van 't beste en allerbeste<br />
in 's werelds letteren overblijven, indien <strong>de</strong> dichters dat eens niet had<strong>de</strong>n gedaan?<br />
Prof. Gunning stel<strong>de</strong> trouwens maar <strong>de</strong> vraag, waartoe bij <strong>de</strong> ‘Tuinmansdochter’<br />
volstrekt geen aanleiding bestond, geloof ik, maar die hij ten slotte beantwoord<strong>de</strong><br />
gelijk <strong>de</strong> menschheid, om <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>lijker re<strong>de</strong>n, lang vóór hem gedaan had.<br />
Het spreekt vanzelf dat het met <strong>de</strong> thans openbaar gemaakte lief<strong>de</strong>-brieven<br />
gansch an<strong>de</strong>rs gelegen is. Tenminste, mijn eerste indruk was een schok, en dit zal,<br />
vermoed ik, ook wel met an<strong>de</strong>ren het geval zijn geweest. Hoe, vragen wij, school<br />
er dan niets, of niets meer, van die door <strong>de</strong>n Engelschen zanger on<strong>de</strong>r woor<strong>de</strong>n<br />
gebrachte heilige huivering in Van <strong>de</strong>n Brink's gemoed? Zoo ja, wàt mag hem<br />
gedreven hebben om evenwel <strong>de</strong>n toegang tot <strong>de</strong> secret bridal chambers zijns<br />
harten en zelfs tot die van 't hart zijner gelief<strong>de</strong> te doen openstooten, het rauwe<br />
kou<strong>de</strong> daglicht, zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n geringsten sluier, zon<strong>de</strong>r eenig verhullend waas, te laten<br />
vallen op dit doo<strong>de</strong> teêre lief<strong>de</strong>leven zèlf? ‘Ook het allerintiemste van <strong>de</strong>n<br />
hartstochtelijksten brief behoef<strong>de</strong> niet te wor<strong>de</strong>n weggewischt’, getuigen <strong>de</strong> uitgevers.<br />
Een zeer hooge lof! Maar waarom mocht, waarom moest al dat intieme en intiemste<br />
op <strong>de</strong> markt wor<strong>de</strong>n gebracht?<br />
‘Zij kunnen later nog van waar<strong>de</strong> zijn’....<br />
Voorzeker; ze zijn van waar<strong>de</strong>, ja van groote waar<strong>de</strong>, misschien: al is het dan<br />
geen dichterlijke, of ook maar literaire. Daarom, laten wij ons niet in allicht<br />
onbeschei<strong>de</strong>n gissingen verdiepen, hem vergiffenis schenken niet alleen, maar<br />
hemzelven evenals <strong>de</strong>n bewerkers van <strong>de</strong>n brievenschat dankbaar zijn. Niet ie<strong>de</strong>r<br />
zal vermoe<strong>de</strong>lijk Van <strong>de</strong>n Brink, hoezeer zijn uitnemen<strong>de</strong> gaven en het treffelijk<br />
gebruik dat hij er van maakte waar<strong>de</strong>erend, als mensch even sympatiek zijn; maar<br />
wie zal <strong>de</strong> tee<strong>de</strong>re, zachte, trouwe, reine Julie niet lief hebben? Is het goed dat wij<br />
haren ‘René’ nu beter kennen dan tot dusverr' mogelijk was: bij zoovele an<strong>de</strong>re<br />
1) Be wise; not easily forgiven<br />
Are those, who setting wi<strong>de</strong> the doors that bar<br />
The secret bridal chambers of the heart,<br />
Let in the day.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
kostelijke vrouwezielen ook déze te mogen zienleven, is een weldadig genot. Wie<br />
zou dan niet vergeven? Vergeven, tenslotte van ganscher harte?<br />
I. ESSER.<br />
[I<strong>de</strong>e en Leven]<br />
Kantteekeningen bij <strong>de</strong> Literatuur van <strong>de</strong>n Dag.<br />
I<strong>de</strong>e-Studies, door Dr. J.D. Bierens <strong>de</strong> Haan. Twee<strong>de</strong> vermeer<strong>de</strong>r<strong>de</strong> druk.<br />
- Amsterdam, S.L. van Looy.<br />
DIT boekje heeft bijkans zestien lange jaren moeten wachten op een twee<strong>de</strong>n druk.<br />
Een eenvoudig bewijs, zult ge zeggen, dat het geen ‘Anklang’ heeft gevon<strong>de</strong>n bij<br />
<strong>de</strong> velen; wat niet valt tegen te spreken doch waar méer aan vast zit dan ge<br />
oppervlakkig meent. Als ‘<strong>de</strong> velen’ hier samenvielen met <strong>de</strong> massa, die <strong>de</strong> klateren<strong>de</strong><br />
bioscoop-paleizen onzer ste<strong>de</strong>n vult, of Marie Corelli verslindt en Cornelie Noordwal,<br />
om van min<strong>de</strong>re go<strong>de</strong>n en godinnen niet te spreken, ja, dàn ware 't bovengemeld<br />
verschijnsel in<strong>de</strong>rdaad zeer gewoon en eenvoudig aanvaardbaar. Dat echter een<br />
boekje als het hier ter sprake gebrachte, een boekje han<strong>de</strong>lend over <strong>de</strong> <strong>voor</strong> onzen<br />
met mystiek en gevoelsreligie te graag coquetteeren<strong>de</strong>n tijd zóó ‘aantrekkelijke’<br />
on<strong>de</strong>rwerpen als: ‘Van <strong>de</strong> schoonheid in <strong>de</strong> natuur’, ‘Het Mysterie in ons zelf’, ‘<strong>de</strong><br />
Noodlots-i<strong>de</strong>e’ etc. - dat zulk een boekje,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
39<br />
zeker niet in groote oplaag gedrukt, niet min<strong>de</strong>r dan zestien, zegge zestien jaren<br />
noodig heeft gehad om 't tot een welverdien<strong>de</strong>n twee<strong>de</strong>n druk te brengen, bewijst<br />
hoe wij on<strong>de</strong>r ‘<strong>de</strong> velen’ bovengenoemd niet enkel <strong>de</strong> lie<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> cinema's en <strong>de</strong><br />
Corelli's hebben te verstaan, maar er zeer zeker óók on<strong>de</strong>r dienen te rangschikken<br />
niet weinigen van <strong>de</strong> z.g. hooger ontwikkel<strong>de</strong>n onzer dagen: <strong>de</strong> ethici die op 't gebied<br />
van staatkun<strong>de</strong> en samenleving, hoort men ze praten, zoo vaak <strong>de</strong>n steen <strong>de</strong>r wijzen<br />
gevon<strong>de</strong>n schijnen te hebben, <strong>de</strong> aan kunst en schoonheid doen<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>ts, 't zij<br />
dan dat ze schil<strong>de</strong>rijen verzamelen of wel bon<strong>de</strong>n oprichten <strong>voor</strong> 't behoud van<br />
natuurschoon. Zelfs betwijfel ik, of er niet on<strong>de</strong>r te rekenen zijn maar al te veel van<br />
<strong>de</strong> min of meer diepzinnige aestheten, die <strong>de</strong> kolommen onzer dag-, week- en<br />
maandbla<strong>de</strong>n te vullen plegen met hun minutieuze kunstbeschouwingen.<br />
En ik kàn maar niet ontkomen aan <strong>de</strong>, wellicht ongepaste, veron<strong>de</strong>rstelling: hoe<br />
die allen - lezend in dit boekje van Bierens <strong>de</strong> Haan over <strong>de</strong> schoonheid die niet<br />
verzadigt, en over het wij<strong>de</strong> - zich een weinig voelen moeten als <strong>de</strong> brave<br />
huisva<strong>de</strong>r, die met zijn goe<strong>de</strong> vrouw, zijn knappe dochter en zijn flinken zoon, na<br />
gedanen arbeid ergens buiten zit te natuurgenieten en met wat oogenknipperen<strong>de</strong><br />
onrustigheid nu luistert naar <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n van een vreem<strong>de</strong>n zwerver (hij is van hun<br />
stadje niet), die zich ongevraagd op hun knussig bankje gezet heeft en met zoo'n<br />
won<strong>de</strong>rlijke intonatie in zijn stem te spreken gaat van 't bree<strong>de</strong> licht <strong>de</strong>r maan dat<br />
op zijn zwerverstochten hij vond slapen in een hollen weg; over <strong>de</strong> heilige stormen<br />
die hij varen hoor<strong>de</strong> over zomerboomen; <strong>de</strong> zwarte takken van een grooten eik, die<br />
in vorstige winternachten hij gevuld zag met sterren... Datzelf<strong>de</strong> gevoel van, hoe<br />
zal ik zeggen? een beetje griezelige vreemdigheid, dat mijn braven huisva<strong>de</strong>r en<br />
zijn knappe dochter, zijn flinken zoon, bevangt bij <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n van dien zwerversman,<br />
die er toch overigens zoo bedaard en in zijn kleeren zoo fatsoenlijk, zoo ‘gewoon’,<br />
zelfs goedverzorgd uitziet - dat gevoel dáárom wat griezelig, wijl 't hun is of zijn<br />
woor<strong>de</strong>n beel<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> hen oproepen die komen uit een an<strong>de</strong>re wereld en<br />
spreken over 't hun vertrouwd-beken<strong>de</strong>: ‘zomerboomen’, ‘maan’ en ‘sterren’, als<br />
ware het dat beken<strong>de</strong> niet maar iets àn<strong>de</strong>rs - dat gevoel moet, stel ik mij <strong>voor</strong>, <strong>de</strong><br />
velen bevangen hebben - <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>rijenverzamelaars en <strong>de</strong><br />
schoonheidsbon<strong>de</strong>n-stichters, <strong>de</strong> kunstcritici en <strong>de</strong> sociologen - zoo zij toevalligerwijs<br />
in dit boekje van Bierens <strong>de</strong> Haan eens mochten hebben gelézen.<br />
* * *<br />
Want laten we, generalizeerend, dit nu maar even nuchter vaststellen: onze tijd is<br />
een tijd die aanziet wat <strong>voor</strong> oogen is; een tijd levend in 't naïef realisme van:<br />
wat-ik-tàst-dat-is-<strong>de</strong>-werke-lijkheid. De godsdienst onzer dagen, <strong>voor</strong> zoover niet<br />
opgaand in subjectieve gevoelsvaagheid waaraan alle synthese ontbreekt, is<br />
materialistisch geaccentueerd; zijn God is òf ‘<strong>de</strong> natuur’ - als veralgemeen<strong>de</strong> en<br />
geabstraheer<strong>de</strong> stoffelijkheid - òf een reusachtige projectie van het<br />
fenomenaalmenschelijke in het ‘boven-natuurlijke’, dat feitelijk zoo in het<br />
òn-natuurlijke wordt verkeerd. Een doorsneedsch orthodox Christen is in <strong>de</strong>n grond<br />
maar al te vaak niet min<strong>de</strong>r materialist dan een paganist die leeft bij 't brood van<br />
Haeckel's monisme, of een theosooph die <strong>de</strong> volmaking zoekt in <strong>de</strong> lange lijn van<br />
<strong>de</strong>n tijd, welke, als horizontaal, <strong>de</strong> verticale lijn van het eeuwige (zoo daar van ‘lijn’<br />
kon sprake zijn) nimmer zal raken.<br />
Ook in <strong>de</strong> kunstbeschouwing vin<strong>de</strong>n wij dit naïef realisme gehuldigd: <strong>de</strong> dingen<br />
zijn als ze zijn; men bekijke ze van alle kanten wil men er <strong>de</strong> schoonhe<strong>de</strong>n van<br />
speuren. Het fragmentaire is een kenmerk van onze he<strong>de</strong>ndaagsche kunst; <strong>de</strong><br />
landschapschil<strong>de</strong>rs groepeeren <strong>de</strong> dingen tot schoonheid; karakter-ontléding is 't<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
werk <strong>de</strong>r romanschrijvers, kunstontléding dat <strong>de</strong>r critiek. Wij leven allen zoo knusjes<br />
in <strong>de</strong> bonte veelheid van het beken<strong>de</strong>, ons omringen<strong>de</strong>; wij kennen het, om zoo te<br />
zeggen, van binnen en van buiten.<br />
En nu is daar in ons land een dichter-wijsgeer die spreekt 1) : ‘De schoone dingen<br />
bergen iets an<strong>de</strong>rs dan zij <strong>voor</strong> het oog vertoonen’; ‘het schoone is in zijn<br />
aanwezige werkelijkheid niet te grijpen’; ‘<strong>de</strong> schoonheidszoeker staat tegenover<br />
<strong>de</strong> schoone dingen als een wachten<strong>de</strong>’; - het woud waarop <strong>de</strong> stormen varen,<br />
<strong>de</strong> zee in <strong>de</strong>n avond rustig gewor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> tintelen<strong>de</strong> morgentijd <strong>de</strong>r zon in een tuinrijk<br />
dorp - die dingen bergen als hun innigst wezen een onverklaard metafysisch Geheim,<br />
dat het Mysterie is in <strong>de</strong> verschijnselen, het Mysterie dat dicht bij ons woont, wijl het<br />
in ons woont, wijl het ons Zelf is.<br />
Is het won<strong>de</strong>r dat <strong>de</strong>ze prediker van <strong>de</strong> Synthese in onzen tijd van analytische<br />
verbrokkeling, van platte ding-beschouwing, maar door enkelen wordt gehoord?<br />
* * *<br />
Mijn bedoeling is geweest op dézen kant van Bierens <strong>de</strong> Haan's beschouwingen, -<br />
die méer dan ‘beschouwingen’ zijn -, hier even <strong>de</strong>n nadruk te<br />
1) En spreekt met een accent van ontroering. Daar mag wel <strong>de</strong> nadruk op wor<strong>de</strong>n gelegd.<br />
Er wordt ten onzent veel over kunst, natuur en leven gephilosopheerd, <strong>voor</strong>al ‘gehegeld’, met<br />
een wijsheid, die van alle ontroering ontledigd is, haar wellicht, als moment, heeft ‘overwonnen’!<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
40<br />
leggen. Deze schrijver ziet in alle werkelijkheid slechts verwerkelijking van <strong>de</strong> I<strong>de</strong>e,<br />
die aan <strong>de</strong> wereld <strong>de</strong>r verschijnselen ten grondslag ligt. Hij ontleedt niet, maar vat<br />
samen on<strong>de</strong>r dit ééne centrale gezichtspunt. Zijn twee<strong>de</strong> opstel in dit boekje han<strong>de</strong>lt<br />
over ‘Het Wij<strong>de</strong>’; wat heel iets an<strong>de</strong>rs is dan het vage of het grenzenlooze. De zucht<br />
<strong>de</strong>r ziel naar het grenzenlooze is uit vrees <strong>voor</strong> het benepene ontstaan, en zoolang<br />
gij vreest zult gij het wij<strong>de</strong> niet vin<strong>de</strong>n. Alleen een actieve houding <strong>de</strong>s geestes, het<br />
verbreken van een scheiding, is het wij<strong>de</strong>, dat nú is en overal. Het wij<strong>de</strong> is <strong>de</strong><br />
eeuwigheid die zich in <strong>de</strong>n tijd openbaart. En juist wijl dit boekje steeds grijpt<br />
naar <strong>de</strong>n eeuwigen grond <strong>de</strong>r op zich zelf verwarren<strong>de</strong> en perspectieflooze<br />
verschijnselen, daarom voelen wij er overal dat ‘wij<strong>de</strong>’ in, hetzij dat <strong>de</strong> schrijver<br />
spreekt over 't Mysterie in ons zelf, hetzij over <strong>de</strong> Noodlotsi<strong>de</strong>e <strong>de</strong>r Grieksche tragedie<br />
tegenover <strong>de</strong> wijsbegeerte van het Christendom; over Humor en Ironie of over <strong>de</strong>n<br />
held Parzival, <strong>de</strong>n mid<strong>de</strong>leeuwschen mensch, in wien <strong>de</strong> dienstbaarheid <strong>de</strong>r Daad<br />
aan <strong>de</strong> I<strong>de</strong>e wordt ge<strong>de</strong>monstreerd. Ik kan in <strong>de</strong>ze enkele regels niet dieper in <strong>de</strong>ze<br />
dingen doordringen; een twee<strong>de</strong>n druk kondigt men slechts aan. Ik spreek evenwel<br />
<strong>de</strong> hoop uit dat dit boekje, door <strong>de</strong>n uitgever van Looy zoo keurig verzorgd, niet van<br />
nieuws zestien jaren op een herdruk zal behoeven te wachten.<br />
Want al blijft het wonen op <strong>de</strong> toppen <strong>de</strong>s levens slechts <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n enkeling - zoo<br />
is er geen ding en geen mensch zon<strong>de</strong>r eeuwigheidskant. Zichzelven verwerkelijken<br />
naar zijn bestemming is luisteren naar <strong>de</strong> i<strong>de</strong>eën 1) , die zijn ‘als groote klokken in<br />
rijzige torens. En als <strong>de</strong> klokken hun bree<strong>de</strong> lui<strong>de</strong> klanken uitzwaaien over <strong>de</strong> wereld,<br />
zoo richt zich <strong>de</strong> mensch op van zijn vermoeien<strong>de</strong>n arbeid en ziet het eeuwig-wij<strong>de</strong><br />
<strong>voor</strong> zich uitgestrekt’.<br />
GERARD VAN ECKEREN.<br />
De historie van Christoffel Wagenaer<br />
DOOR <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> zorgen van Dr. Josef Fritz is als nr. XII <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlandsche<br />
Volksboeken, opnieuw uitgegeven vanwege <strong>de</strong> Mij. van Ned. Letterkun<strong>de</strong> te Lei<strong>de</strong>n 1) ,<br />
een heruitgaaf verschenen van <strong>de</strong>n utrechtschen druk uit het jaar 1597, van<br />
bovengenoemd volksboek. Het is een vrij getrouwe vertaling van het duitsche<br />
Wagnerbuch, dat verscheen in 1593, zes jaar na <strong>de</strong> Historia vom Dr. Johann Faust.<br />
Voor ver<strong>de</strong>re bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n omtrent <strong>de</strong>ze en nog een an<strong>de</strong>re ne<strong>de</strong>rlandsche<br />
vertaling verwijs ik naar <strong>de</strong> belangrijke Bijlagen, die op <strong>de</strong>n herdruk volgen. Ik wil<br />
hier alleen iets zeggen over 't volksboek, zooals we het in <strong>de</strong> uitgaaf kunnen leeren<br />
kennen.<br />
Christoffel Wagenaer, <strong>de</strong> ‘discipel van D. Johannes Faustus’, door zijn meester in<br />
<strong>de</strong> ‘Nigromantische heymelijcheyt’ ingewijd, bekwaam<strong>de</strong> zich na diens dood, of<br />
beter nog: hellevaart, met grooten ijver steeds meer in <strong>de</strong> tooverkunst; en sloot zelfs,<br />
ondanks het afschrikwekkend uitein<strong>de</strong> van Dr. Faust, eveneens een verbond met<br />
een duivelschen geest, Auerhaen geheeten. Op aanhou<strong>de</strong>nd aandringen van <strong>de</strong>n<br />
leerling had <strong>de</strong> leermeester bij zijn leven hem nog met <strong>de</strong>ze in kennis gebracht, die<br />
1) Als daar zijn: <strong>de</strong> i<strong>de</strong>eën van gerechtigheid, waarheid, lief<strong>de</strong>, oor<strong>de</strong>el, menschheid - alle<br />
begrippen die een platte stofleer wel tracht neêr te halen door ze evolutionistisch en causaal<br />
te ‘verklaren’, maar die hun inhoud en hun aureool terstond verliezen zoo men ze van i<strong>de</strong>eën<br />
tot <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n verlaagt. Zon<strong>de</strong>r transcen<strong>de</strong>ntie is goed geen goed, schoonheid geen<br />
schoonheid, waarheid geen waarheid meer. Haeckels godsdienst van het ‘schoone, ware en<br />
goe<strong>de</strong>’ is, wijl hij <strong>de</strong> transcen<strong>de</strong>nte i<strong>de</strong>eën loochent, eenvoudig mallepraat. v.E.<br />
1) Bij E.J. Brill te Lei<strong>de</strong>n. 19<strong>13</strong>.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
hem, op zijn verzoek, gewoonlijk in <strong>de</strong> gedaante van een Aap verscheen. Bij het<br />
lezen van <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong>zen Wagenaer wor<strong>de</strong>n we soms herinnerd aan<br />
een tweetal an<strong>de</strong>re figuren, wier won<strong>de</strong>rbare geschie<strong>de</strong>nissen eveneens stof<br />
geleverd hebben <strong>voor</strong> ne<strong>de</strong>rlandsche volksboeken. In <strong>de</strong> eerste plaats moeten we<br />
<strong>de</strong>nken aan Malegijs 2) . Deze toch was een geweldig toovenaar, die zijn leven lang<br />
allerlei avontuurlijke en won<strong>de</strong>rlijke dingen bedreef met behulp van zijn kennis van<br />
‘die conste <strong>de</strong>r nigromancien’. Maar wat een hemelsbreed verschil tusschen <strong>de</strong>ze<br />
twee toovenaars. De schrijver van <strong>de</strong> historie van Malegijs <strong>de</strong>elt ons in <strong>de</strong> Prologe<br />
mee, dat zijn sinnen solaes en<strong>de</strong> glorie schiepen int hooren<br />
van<strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n historien; en hoe hij kennis maakte met <strong>de</strong> seer vrem<strong>de</strong><br />
en<strong>de</strong> won<strong>de</strong>rlike historie van <strong>de</strong>n ‘vromen rid<strong>de</strong>r’ Malegijs, welke<br />
geschie<strong>de</strong>nis hij dan gaat verhalen. Uit zoo'n gemoe<strong>de</strong>lijke inleiding kon<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />
lezers al bij <strong>voor</strong>baat begrijpen dat, wat er ook volgen mocht, van groote zon<strong>de</strong>n,<br />
van diepe verdorvenheid geen sprake kon zijn. Daartegenover lezen we in <strong>de</strong><br />
<strong>voor</strong>re<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Historie van Wagenaer, dat dit boek son<strong>de</strong>rlinge <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
jonge jeucht tot Waerschouwinge is geschreven, dat sy haer<br />
<strong>voor</strong> sulcke Nigromantische luy<strong>de</strong>n en<strong>de</strong> Boecken wachten,<br />
en<strong>de</strong> haer van<strong>de</strong>n Duyvel niet laten bedriegen. Als twee hetzelf<strong>de</strong><br />
doen, dan is het daarom nog niet hetzelf<strong>de</strong> - Malegijs en Wagenaer kunnen ervan<br />
getuigen. Let alleen maar<br />
2) Als nr. V van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> serie verschenen; ik schreef daarover in Taal en Letteren XVI, 63 vgg.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
41<br />
op 't ein<strong>de</strong>: En<strong>de</strong> ten langen leste quam hi noch tot een salich<br />
eyn<strong>de</strong> - zoo ging het met Malegijs. Omtrent <strong>de</strong> laatste oogenblikken van Wagenaer<br />
lezen we: Maer als <strong>de</strong> Ure nu <strong>voor</strong>han<strong>de</strong>n was, so quam <strong>de</strong>n<br />
Gheest ghelijck eenen stercken brullen<strong>de</strong>n Wint. Wagenaer's<br />
‘gheselle’ Johan <strong>de</strong> Luna, (ook een vermaard toovenaar over wien een volksboek<br />
Titelblad <strong>de</strong>r ou<strong>de</strong> uitgave van Christoffel Wagenaer.<br />
geschreven is) en zijn ‘dienaer’ Claes Muller, die hem in zijn laatste ure zou<strong>de</strong>n<br />
bijstaan, wer<strong>de</strong>n ter aar<strong>de</strong> gesmakt. En toen ze, na drie uur buiten kennis te zijn<br />
geweest, weer bijkwamen, von<strong>de</strong>n ze in het vertrek Wagenaer niet meer, maar<br />
an<strong>de</strong>rs niet dan sommige beenkens van <strong>de</strong> vingeren en<strong>de</strong><br />
Teenen, Oock bey<strong>de</strong> die Ooghen, met noch sommige cleyne<br />
stucxkens vleysch, en<strong>de</strong> oock wat van<strong>de</strong> Herssenen, die sy<br />
tegen <strong>de</strong> Muyr gecleeft von<strong>de</strong>n hangen. Dit verga<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n sy<br />
by malcan<strong>de</strong>ren, om te begraven, maer die Duyvel heeftet<br />
oock terstont wech gehaelt..... Also creech <strong>de</strong>sen Christoffel<br />
Wagenaer synen wel verdien<strong>de</strong>n Loon.<br />
Vanwaar dit verschil? Malegijs was een toovenaar - o zeker; maar hij had zijn<br />
kennis van <strong>de</strong> ‘conste van nigromancien’ gekregen enkel en alleen van menschen<br />
en uit boeken; en, wat wel het <strong>voor</strong>naamste was: hij had nooit een verbond met <strong>de</strong>n<br />
duivel gesloten. Integen<strong>de</strong>el; hij leef<strong>de</strong> met zijne Satansche Majesteit op geen<br />
goe<strong>de</strong>n voet; <strong>de</strong>ze beschouw<strong>de</strong> hem zoo'n beetje als een gevaarlijk, en in elk geval<br />
lastig tegenstan<strong>de</strong>r. Zondig en verkeerd was dus wel het leven van Malegijs; maar<br />
toch niet zoo, of hij kreeg in later jaren, nadat hij <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n paus gebiecht had,<br />
volledige absolutie, al moest hij dan ook seven jaer gaen sitten heremijt<br />
on<strong>de</strong>r die beesten. Hoe geheel an<strong>de</strong>rs Wagenaer. Nadat <strong>de</strong>ze door zijn<br />
meester Faust in <strong>de</strong> ‘Swarte Conste’ was ingewijd, sloot hij, om er al maar meer<br />
van te weten te komen, een verbond met <strong>de</strong>n duivel. Ondanks het rampzalig uitein<strong>de</strong><br />
van zijn meester; ondanks an<strong>de</strong>re waarschuwingen, zelfs van Auerhaen zelf,<br />
verpand<strong>de</strong> hij, evenals zijn meester, Lijf en<strong>de</strong> Ziel in Eewicheyt aan <strong>de</strong>n<br />
duivel: Tot versekeringe van <strong>de</strong>sen, so heb ick dit met mijn<br />
eygen Hant geschreven, en<strong>de</strong> tot meer<strong>de</strong>r versekeringe met<br />
mijn eygen Bloet en<strong>de</strong> Hant on<strong>de</strong>rteyckent; zoo schreef Wagenaer<br />
aan 't eind van het kontrakt. En hoewel hij in <strong>de</strong> jaren die daar op volg<strong>de</strong>n niet altijd<br />
vre<strong>de</strong> had met zichzelf en met zijn zondig leven, en het berouw hem een paar malen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
neerslachtig maakte, en het verlangen in hem wakker riep zich te bekeeren - zoo<br />
zorg<strong>de</strong> zijn ‘Gheest’ Auerhaen er wel <strong>voor</strong>, dat het zoover niet kwam.<br />
Dit verschil tusschen Malegijs en Wagenaer - waardoor dan ook het ‘Loon’ van<br />
bei<strong>de</strong> zoo verschillend was - komt <strong>voor</strong>al tot uiting in hun verhouding tot <strong>de</strong><br />
menschen, tot <strong>de</strong> maatschappij. Bei<strong>de</strong>n voel<strong>de</strong>n zich aangetrokken tot <strong>de</strong> - verbo<strong>de</strong>n<br />
en zondige - zwarte kunst; en wer<strong>de</strong>n daarin zeer bedreven. Maar Malegijs wend<strong>de</strong><br />
zijn kennis en bekwaamheid, behalve ten behoeve van zich zelf, ook aan ten bate<br />
van personen met wie hij in aanraking kwam; ja zelfs streed hij met behulp daarvan<br />
tegen het kwa<strong>de</strong>, tegen <strong>de</strong>n duivel. Wagenaer echter oefen<strong>de</strong> zijn kunst uit in<br />
verbond met <strong>de</strong>n duivel, enkel en alleen <strong>voor</strong> eigen lage lust, en steeds ten na<strong>de</strong>ele<br />
van hen met wie hij in aanraking kwam. Het leven van Malegijs had een sociale,<br />
dat van Wagenaer een anti-sociale ten<strong>de</strong>nz.<br />
Dit laatste heeft hij gemeen met Ulenspiegel, <strong>de</strong>n<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
42<br />
an<strong>de</strong>ren held van een volksboek 1) , waarop ik boven doel<strong>de</strong>. Ulenspiegel, <strong>de</strong> volksheld<br />
van <strong>de</strong> 15 e eeuw; die het niemand naar <strong>de</strong>n zin kon maken, maar wien het daarom<br />
ook niet te doen was: integen<strong>de</strong>el, hij maakte het ernaar dat allen bevreesd waren<br />
<strong>de</strong> kans te loopen, het <strong>voor</strong>werp van zijn spotternijen of schelmstukken te wor<strong>de</strong>n.<br />
Voorstelling van <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> ‘werel<strong>de</strong>n’.<br />
By die mid<strong>de</strong>lste plaetse, wort beteyckent, Mundus Infernalis in Centro, <strong>de</strong>n Cyrckel daer<br />
buyten om, beteyckent, Vivet microcosmus, by die twee<strong>de</strong> Cyrckel wordt beteyckent,<br />
Elementalis in Qua 2) , by die <strong>de</strong>r<strong>de</strong> Cyrckel wordt beteyckent, Coelestis. By die vier<strong>de</strong> Cyrkel<br />
wordt beteyckent Mundus Intellectualis. By die buytenste Cyrkel wordt beteyckent Archetypus<br />
in mundo infinito.<br />
Enkele malen nu doet Wagenaer, bij het uithalen van min of meer onschuldige<br />
boeverijen, aan Ulenspiegel <strong>de</strong>nken 3) . Dat gebeurt als hij, zon<strong>de</strong>r erg kwa<strong>de</strong><br />
bedoeling of hatelijkheid, <strong>de</strong> een of an<strong>de</strong>r er eens ‘tusschen neemt’. Maar toch blijft<br />
ook bij zulke gelegenhe<strong>de</strong>n zijn tooverkunst hem diensten bewijzen - een mid<strong>de</strong>l,<br />
waartoe Ulenspiegel nooit zijn toevlucht kon nemen, ook niet hoef<strong>de</strong> te nemen; hij<br />
bezat iets an<strong>de</strong>rs, iets beters: volkswitz en - gezond verstand.<br />
Op een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> element uit het volksboek van Wagenaer moet ik nu nog <strong>de</strong><br />
aandacht vestigen. Het is eigenlijk heelemaal een hors d'oeuvre, t.w. een beschrijving<br />
van ‘Lappenlandt’ en van ‘die Nieu gevon<strong>de</strong>n Werelt’. Laat ik er even bijvoegen dat<br />
ook in <strong>de</strong> Historie van Dr. Faust verhaald wordt, hoe <strong>de</strong>ze een reis <strong>de</strong>ed in etliche<br />
Königreich unnd Fürstenthumb, auch fürnembste Län<strong>de</strong>r und<br />
Stätte. Hij bleef echter in Europa: Amerika was nog niet ont<strong>de</strong>kt; en terecht noemt<br />
Dr. Fritz 't ‘einen guten Griff’ van <strong>de</strong>n vervaardiger van het volksboek van Wagenaer,<br />
om <strong>de</strong>ze een reis te doen on<strong>de</strong>rnemen in dat nieuwe en <strong>voor</strong> velen nog zoo<br />
heelemaal onbeken<strong>de</strong> land. De hoofdstukken, die dit reisverhaal bevatten 1) , vertellen<br />
ons, geheel in <strong>de</strong>n trant van <strong>de</strong> reisbeschrijvingen dier dagen, allerlei bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n<br />
omtrent <strong>de</strong> gesteldheid van het land, van merkwaardige dieren en planten, van het<br />
<strong>voor</strong>komen en <strong>de</strong> gebruiken <strong>de</strong>r inwoners.<br />
En nu ten slotte nog iets in 't algemeen over dit volksboek van Wagenaer. Ons treft<br />
<strong>de</strong> groote ernst, waarmee geschreven wordt over het optre<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n ‘Gheest’<br />
Auerhaen, en wat daarmee in verband staat; <strong>de</strong> groote wetenschappelijkheid,<br />
waarmee <strong>de</strong> ‘Swarte Conste’ en wat daarmee samenhangt, wordt behan<strong>de</strong>ld. Voor<br />
<strong>de</strong>n schrijver was dit alles won<strong>de</strong>rlijke, angst-verwekken<strong>de</strong> werkelijkheid; een reëel<br />
1) Een reproduktie-uitgaaf verscheen daarvan bij Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage; zie Taal<br />
en Letteren XIV, 525 vgg.<br />
2) In 't duitsche volksb.: Elementatis in qua vivit microcosm', d.i. (mundus) elementalis<br />
in quo vivit microcosmus.<br />
3) Vgl. bv. <strong>de</strong> hoofdstukken op blz. 41, 45, 48, 81, 84, 88, 109.<br />
1) Blz. 119, 126, <strong>13</strong>8, 146, 149.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
gevaar tevens <strong>voor</strong> het eeuwig heil <strong>de</strong>r menschen in het algemeen, en van <strong>de</strong> jeugd<br />
in 't bizon<strong>de</strong>r. Daarom heeft hij het ook noodig geoor<strong>de</strong>eld, zooals hij een paar malen<br />
in het boek vermeldt, alle Conjuratien en<strong>de</strong> Besweeringen weg te<br />
laten,opdatdie nieusgierige Luy<strong>de</strong>n tot gheen Quaet gherockent<br />
en mochten wor<strong>de</strong>n. Zoo wordt er dus niets in gevon<strong>de</strong>n dat Godt noch<br />
die Christelijcke Kercke tegen is, oft <strong>de</strong> jeucht eenige<br />
Argernisse mochte geven. Dui<strong>de</strong>lijk blijkt overigens, hoe <strong>voor</strong> dien schrijver<br />
het alou<strong>de</strong> geloof aan geesten en dwergen nog leef<strong>de</strong>; hoe <strong>voor</strong> hem <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> en<br />
<strong>de</strong> lucht en het water er nog van vervuld waren 2) . Slechts een hoogst enkele maal<br />
is het, of er ook bij hem een tikje twijfel opkomt aan het wezenlijke van alles wat<br />
men omtrent die won<strong>de</strong>rbaarlijkhe<strong>de</strong>n kon lezen of hooren. Die twijfel vindt dan<br />
uiting in een paar zoo terloops neergeschreven woor<strong>de</strong>n 3) . Ik sprak over <strong>de</strong>n ernst<br />
in dit volksboek. Deze komt ook uit in het optre<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n duivel. Deze is hier niet<br />
<strong>de</strong> razen<strong>de</strong> en schel<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, bokkesprongen maken<strong>de</strong>, en toch jolige duivel van onze<br />
ou<strong>de</strong> tooneelspelen (ook bv. van Malegijs). Het is ook niet enkel <strong>de</strong> vreeselijke, <strong>de</strong><br />
wree<strong>de</strong>, <strong>de</strong> helsche. Neen; meermalen treedt Auerhaen hier op als het geweten<br />
van Wagenaer: hij waarschuwt <strong>voor</strong> te bedrijven zon<strong>de</strong>; hij moraliseert; hij vervult<br />
<strong>de</strong> rol van boetprediker, als <strong>de</strong> zon<strong>de</strong> begaan is. Eén <strong>voor</strong>beeld. Auerhaen zegt bij<br />
zekere gelegenheid tot Wagenaer: en<strong>de</strong> dat ick 2000.<br />
2) Zie bv. blz. 61 vgg., 68 vgg., 93 vgg.s<br />
3) Zie bv. op blz. 107: ‘en<strong>de</strong> so stellen wy haer te vre<strong>de</strong>n’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
43<br />
Jaer bran<strong>de</strong>n sou<strong>de</strong>, en<strong>de</strong> dan gena<strong>de</strong> en<strong>de</strong> verlossinge<br />
wiste te crijgen, ick wou<strong>de</strong> het terstont beginnen, maer ghy<br />
onsalige mensch hebt om sulcke loose lichtveerdige dingen,<br />
en<strong>de</strong> lamme consten uwe verlossinge en<strong>de</strong> eewige salicheyt<br />
over gegeven, op welcke ghy u in eewicheydt niet meer en<br />
hebt te verlaten, tfy u ghy vervloeckte Creature. Gaarne wees<br />
ik op nog an<strong>de</strong>re opmerkenswaardige plaatsen uit <strong>de</strong>ze historie. Het besprokene<br />
moge echter voldoen<strong>de</strong> hebben aangetoond, dat we met <strong>de</strong> hier aangekondig<strong>de</strong><br />
uitgaaf een interessant volksboek herkregen hebben.<br />
P.L. VAN ECK JR.<br />
AMSTERDAM.<br />
Notenpopjes en poppetjesnoten<br />
I.<br />
TOEN Goethe nog een heel kleine jongen was, die in alle kunsten en wetenschappen<br />
moest wor<strong>de</strong>n ingewijd, werd ook <strong>de</strong> muziek niet vergeten. Men besloot, dat <strong>de</strong>n<br />
kleinen Wolfgang, ook al toon<strong>de</strong> hij <strong>voor</strong>eerst niet <strong>de</strong>n minsten aanleg, <strong>de</strong> gron<strong>de</strong>n<br />
zou<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n bijgebracht van het e<strong>de</strong>le clavecimbelspel; want muziek, en in 't<br />
bizon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> be- en mishan<strong>de</strong>ling van het klavier, behoor<strong>de</strong>n ook reeds in die dagen<br />
evenals he<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong> onmisbare factoren eener goe<strong>de</strong> burger-opvoeding, en ‘Frau<br />
Rath’ zou gemeend hebben haar begaafd jongsken te kort te doen, indien ze<br />
verzuimd had, hem in dit gebied <strong>de</strong>r kunst een blik te gunnen. Tusschen zijn tien<strong>de</strong><br />
en zijn elf<strong>de</strong> jaar begon men dus ernst te maken met <strong>de</strong> plannen <strong>voor</strong><br />
muziekon<strong>de</strong>rricht, zoowel <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n kleinen dichterling als <strong>voor</strong> zijn zusje Cornelia,<br />
en zelf heeft hij ons <strong>de</strong> bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n <strong>de</strong>zer inwijding in het vier<strong>de</strong> boek van ‘Aus<br />
meinem Leben’ me<strong>de</strong>ge<strong>de</strong>eld.<br />
In hoeverre <strong>de</strong>ze vertelling ‘Wahrheit’ in hoeverre ze ‘Dichtung’ is, zal, evenals<br />
bij zooveel episo<strong>de</strong>n uit dit belangrijke prozawerk, wel nimmer zijn uit te maken,<br />
maar se non e vero ... dan is toch dit vertelseltje te merkwaardiger om <strong>de</strong> bizon<strong>de</strong>r<br />
grappige vinding.<br />
Een buitengewoon mensch doet in zijn kin<strong>de</strong>rjaren reeds <strong>de</strong> dingen zel<strong>de</strong>n<br />
gewoon, en aldus Wolfgang, toen <strong>de</strong> nood <strong>de</strong>r opvoeding hem dwong, ondanks<br />
ontstentenis van talent <strong>voor</strong> klavierspel, zijn phantastische gedachten te laten<br />
opklauteren tegen toonlad<strong>de</strong>rs, zijn dichterlijk gemoed doorvroet te zien van mollen,<br />
en zoo volop te krijgen van <strong>de</strong> kruisen, dat 't geheele klavierspel <strong>voor</strong> hem één groot<br />
kruis werd.<br />
Was het zijn schuld, dat <strong>de</strong> gamma van het grieksche alphabet, welke hem zijn<br />
Homerus leer<strong>de</strong> spellen, hem belangrijker scheen dan alle gamma's <strong>de</strong>r praktische<br />
muziek te samen? Trouwens, men had hem <strong>de</strong> beginselen van <strong>de</strong> eenige kunst<br />
waar<strong>voor</strong> hij geen talent had smakelijker kunnen maken: 't geestige kind had daartoe<br />
zelf <strong>de</strong>n weg aangeduid.<br />
Va<strong>de</strong>r en moe<strong>de</strong>r Goethe namelijk had<strong>de</strong>n reeds alles rijpelijk overwogen, en<br />
naar een geschikten muziekmeester uitgezien, toen <strong>de</strong> kleine jongen dien zelf<br />
ont<strong>de</strong>kte. Zijn ont<strong>de</strong>kking, zoo meen<strong>de</strong> hij, was een gewichtige en een genoegelijke,<br />
die <strong>de</strong> toekomstige kwelling van het on<strong>de</strong>rricht in <strong>de</strong> gron<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r muzikale kunst,<br />
droge en dorre gron<strong>de</strong>n, gelijk het vroegrijpe kind vrees<strong>de</strong>, tot hun geringste<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
afmetingen zou terug brengen. Hij kwam namelijk toevallig bij een zijner<br />
schoolmakkers terwijl <strong>de</strong>ze klavieron<strong>de</strong>rricht had.<br />
De on<strong>de</strong>rwijzer, die naast <strong>de</strong>n leerling aan het klavier zat, trachtte hem op zeer<br />
on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> wijze <strong>de</strong> dingen dui<strong>de</strong>lijk te maken. Hij gaf namelijk aan elken vinger<br />
een alleraardigst naampje van eigen vinding, wist <strong>de</strong> witte en zwarte toetsen te<br />
karakteriseeren met potsierlijke knutselwoordjes, en stak zelfs <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />
tonen in zulk een phantastisch pakje, dat ze <strong>voor</strong> <strong>de</strong> verbeelding van <strong>de</strong>n jongen<br />
dichter als oolijke, grappige mannetjes door en over elkan<strong>de</strong>r buitel<strong>de</strong>n, zoodat het<br />
hem scheen, niet of er muziekon<strong>de</strong>rwijs gegeven, maar of er een sprookje verteld<br />
werd. Wolfgang is verrukt en mediteert in zijn ge<strong>de</strong>nkschriften: ‘Eine bunte<br />
Gesellschaft arbeitete nun ganz vergnüglich durch einan<strong>de</strong>r. Applicatur und Tact<br />
schienen ganz leicht und anschaulich zu wer<strong>de</strong>n, und in<strong>de</strong>m <strong>de</strong>r Schüler zu <strong>de</strong>m<br />
besten Humor aufgeregt wird, geht auch Alles zum schönsten von Statten’.<br />
Opgetogen kwam hij thuis en smeekte zijn ou<strong>de</strong>rs, indien het dan toch tot <strong>de</strong><br />
klavierplagerij komen moest, hem bij <strong>de</strong>zen i<strong>de</strong>aalsten aller muziekmeesters in <strong>de</strong><br />
leer te doen. De ou<strong>de</strong>rs wonnen inlichtingen in over <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>treffelijke, hoor<strong>de</strong>n<br />
niets bizon<strong>de</strong>r goeds maar ook niets kwaads over hem, en besloten dus Wolfgang<br />
en zijn zuster Cornelia, die door het opgetogen verhaal van haar broertje al evenzeer<br />
on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> charme van <strong>de</strong>n goochelaar was gekomen, aan <strong>de</strong> zorgen van onzen<br />
won<strong>de</strong>r-paedagoog toe te vertrouwen. De bei<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren waren in afwachting van<br />
<strong>de</strong> grappige klaviersprookjes zóó opgewon<strong>de</strong>n, dat ze met spanning <strong>de</strong>n dag<br />
verbeid<strong>de</strong>n, waarop <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijzer zijn joyeuse entrée in hun woning maken zou.<br />
Ein<strong>de</strong>lijk kwam hij, begon zijn leerlingen <strong>de</strong> noten te leeren, <strong>de</strong>ed het ernstig,<br />
nauwgezet, ... maar <strong>de</strong> zwarte dingetjes bleven <strong>voor</strong> hen zoo dood als een pier, ze<br />
kregen geen phantastische pakjes aan, ze dansten niet... De grappen zou<strong>de</strong>n pas<br />
later komen,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
44<br />
meen<strong>de</strong> Wolfgang: als ze aan het klavier gingen, aan <strong>de</strong> vingerzetting begonnen.<br />
Maar ook toen geschied<strong>de</strong> er niets; <strong>de</strong> zwarte toetsen bleven zwart, <strong>de</strong> witte wit, en<br />
<strong>de</strong>s leermeesters geestigheid scheen<br />
Muzikale Scherts *)<br />
in kwinten, kwarten noch tertsen inspiratie <strong>voor</strong> zijn scherts te vin<strong>de</strong>n; zijn gezicht<br />
was even droog als zijn on<strong>de</strong>rricht, en van ‘duimelot’, ‘likkepot’ noch ‘lange Jaap’<br />
werd met een enkel woordje gerept. Zuster Cornelia trok een lipje, omdat die malle<br />
broer Wolfgang haar zulke dwaze praatjes had op <strong>de</strong>n mouw gespeld. Ze zei, dat-ie<br />
gejokt had en gefantaiseerd ... Ze had van <strong>de</strong>n muziekmeester nog niet zóó'n klein<br />
grapje gehoord: hij had een gezicht als een oorwurm... Wolfgang echter bleef nog<br />
steeds gelooven, dat het won<strong>de</strong>r ein<strong>de</strong>lijk komen zou, maar leer<strong>de</strong> intusschen<br />
weinig, keek niet naar <strong>de</strong> malle zwarte notenpopjes, niet naar <strong>de</strong> doodsche witte<br />
en zwarte toetsen, maar trachtte <strong>de</strong>n muziekmeester van dag tot dag <strong>de</strong> sprookjes,<br />
die maar niet komen wil<strong>de</strong>n, uit <strong>de</strong>n mond te kijken, en kon niet verklaren, hoe dat<br />
alles toen zoo levend en grappig en nu zoo saai en droog leek.<br />
Op zekeren dag kwam zeer onverwacht <strong>de</strong> oplossing van het raadsel: een zijner<br />
speelmakkers trad mid<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> les het vertrek binnen, en toen gebeur<strong>de</strong> er<br />
opeens... het won<strong>de</strong>r. Nu was plotseling <strong>de</strong> duim een duimelotje, <strong>de</strong> wijsvinger een<br />
likkepot, <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lvinger <strong>de</strong> lange Jaap gewor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> zwarte noten kregen roo<strong>de</strong><br />
hoedjes op, het klavier bevolkte zich met buitelen<strong>de</strong> dwergjes... Goethes<br />
speelkameraad was verrukt over het jolige en boeien<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijs, en nam op<br />
staan<strong>de</strong>n voet het besluit, zijn ou<strong>de</strong>rs te bid<strong>de</strong>n en te smeeken, hem ook on<strong>de</strong>rricht<br />
te doen geven door <strong>de</strong>zen grappigsten en gezelligsten aller klaviermeesters, die<br />
zoo oolijk met <strong>de</strong> kunst een loopje nam... De ‘Däumerlinge’ und ‘Deuterlinge’, <strong>de</strong><br />
‘Krabler’ und ‘Zabler’, gelijk hij <strong>de</strong> vingers noem<strong>de</strong>, <strong>de</strong> ‘Fakchen’ und ‘Gakchen’<br />
waarmeê hij b.v. <strong>de</strong> noten f en g, <strong>de</strong> ‘Fiekchen’ und ‘Giekchen’, waarmeê hij <strong>de</strong> fis<br />
en gis aanduid<strong>de</strong>, waren dus louter reclamekunst, die geen an<strong>de</strong>re bedoeling had,<br />
dan een uitgeworpen lokaas te zijn, om nieuwe leerlingen te vangen.<br />
Dat <strong>de</strong>ze gebeurtenis <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n jongen Goethe aanleiding werd om zich van <strong>de</strong><br />
muziek af te wen<strong>de</strong>n, is zeker een droevig ein<strong>de</strong> van dit koddige blijspelletje; maar<br />
<strong>voor</strong> ons is dit hier van min<strong>de</strong>r belang dan het feit, dat het geniale kind 'twelk <strong>de</strong>ze<br />
ontgoocheling on<strong>de</strong>rvond, in het plastische uitbeel<strong>de</strong>n van muzikale klanken en<br />
muzikale figuren bij ingeving een mid<strong>de</strong>l zag, om zijn zwakken muziekaanleg te<br />
on<strong>de</strong>rsteunen en te ontwikkelen, en aan dit vermoe<strong>de</strong>lijk wel juiste inzicht danken<br />
we <strong>de</strong> korte episo<strong>de</strong> in <strong>de</strong> ge<strong>de</strong>nkschriften <strong>de</strong>s grooten dichters van wat een geestig<br />
*) Wij ontleen<strong>de</strong>n bovenstaan<strong>de</strong> illustratie-proeve aan een ou<strong>de</strong>n jaargang van <strong>de</strong> Fliegen<strong>de</strong><br />
Blätter, het tijdschrift dat - moge zijn humor dan wat Duitsch-dik zijn en <strong>de</strong> Schwiegermutter<br />
benevens <strong>de</strong> ‘Schneidige Leutnant’ wat al te gelief<strong>de</strong> sujetten - nochtans <strong>de</strong> groote verdienste<br />
zich kan toerekenen reeds vele geslachten van ernstige menschen wekelijks <strong>voor</strong> luttele<br />
oogenblikken te hebben doen vergeten, dat zij ... ernstige menschen zijn! (RED. D.G.W.)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
fransch caicaturist in later dagen ‘la Musique animeé’ heeft genoemd: ‘leven<strong>de</strong><br />
muziek’.<br />
J.D.C. VAN DOKKUM.<br />
In een paar volgen<strong>de</strong> artikeltjes hoopt onze me<strong>de</strong>werker eenige uitgaven te<br />
behan<strong>de</strong>len, waarin <strong>de</strong>ze ‘musique animée’ hare plastische uiting heeft gevon<strong>de</strong>n.<br />
(RED. D.G.W.)<br />
Boekenschouw<br />
Verzen<br />
Neue Lie<strong>de</strong>r, van Th. Weiss. (E.W. Bonsels en Co., Verlag München).<br />
‘Obwohl die Welt bisher noch nicht viel Notiz von meinen Gedichten genommen<br />
hat, kann ich<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
45<br />
die Poeterei doch nicht lassen und es wird wohl in einigen Jahren wie<strong>de</strong>r ein neuer<br />
Band erscheinen, hoffentlich wie<strong>de</strong>r ein Stück gereifter und vollen<strong>de</strong>ter’, zoo schreef<br />
mij, in allen eenvoud, Dr. Th. Weiss, leeraar in <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis aan een gymnasium<br />
te München en dichter van bovengenoem<strong>de</strong>n verzenbun<strong>de</strong>l.<br />
Dit zinnetje is karakteristiek <strong>voor</strong> zijn schrijver. Er blijkt uit, dat er een niet te<br />
weerstreven drang in hem leeft tot dichten, zoodra er iets in zijn leven komt, dat<br />
hem ontroert en begeestert. Hij drijft op zijne stemmingen en het laat hem koud, of<br />
<strong>de</strong> buitenwereld er zich me<strong>de</strong> bemoeit. Hij is een stille schoonheidsgenieter, wien<br />
<strong>de</strong> natuur en het leven zooveel heerlijks bie<strong>de</strong>n. Geen familie hebben<strong>de</strong>, brengt hij<br />
zijne vacantiedagen met reizen door, en uit hetgeen hij dan ziet en hoort en beleeft<br />
groeien zijne gedichten. Aan <strong>de</strong> ‘Neue Lie<strong>de</strong>r’ is vroeger <strong>voor</strong>afgegaan een an<strong>de</strong>re<br />
bun<strong>de</strong>l, getiteld: ‘Liebe, Freun<strong>de</strong> und An<strong>de</strong>res’ en ook <strong>de</strong> ‘Neue Lie<strong>de</strong>r’ zou<strong>de</strong>n zoo<br />
als on<strong>de</strong>rtitel kunnen heeten. Ook hier lie<strong>de</strong>ren van lief<strong>de</strong>, nu eens zacht-weemoedig<br />
en vol innigheid, dan weer schalksch-guitig en speelsch, soms ook breed en van<br />
een zekere statigheid.<br />
Een aantal werd door mij vertaald, waarvan ik er enkele volgen laat. Ze zijn alle<br />
uit <strong>de</strong>n grooten cyclus: ‘Regina’. Allereerst dan dit ‘Liedje’:<br />
Ver aan 't ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong> laan,<br />
Waar <strong>de</strong> kruinen diep zich nijgen<br />
En <strong>de</strong> rozelaren stijgen<br />
Woont <strong>de</strong> Liefste. Hier vandaan<br />
Zie ik 't buigen van <strong>de</strong> twijgen<br />
En ik mag alleen niet tijgen<br />
Naar het ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong> laan.<br />
Zachter van stemming en inniger van toon klinkt dit avondlied:<br />
Slaap o mijn hart! Hoe fluistert <strong>de</strong> wind<br />
Zacht als een zelf zich troosten<strong>de</strong> kind.<br />
Zilv'ren kleinoodiën schudt mij <strong>de</strong> maan<br />
In d'opene hand, door <strong>de</strong> donkere laan.<br />
Slaap o mijn hart! De koekoek schreit<br />
Lente nu is 't en <strong>voor</strong> lachen <strong>de</strong> tijd, -<br />
Echter <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> is ver weggegaan,<br />
Slaap, tot ze weervindt <strong>de</strong> richtige baan.<br />
Slaap o mijn harte, gij zijt nu zoo moe,<br />
Vlierboomen ruischelen droomen u toe.<br />
Maar als <strong>de</strong> sikkels weer klinken gaan,<br />
Hart waak dan op en ga sneller weer slaan!<br />
Bree<strong>de</strong>r van toon en dieper van sentiment is het volgen<strong>de</strong>, dat <strong>de</strong> dichter<br />
‘Schemering’ noemt:<br />
Zoo gij, als ik, in <strong>de</strong>zen schemer tuurt<br />
Naar <strong>de</strong>ze eerste ster in rozig-gou<strong>de</strong>n<br />
Zoo onbeschrijflijk-teêren hemel ginds:<br />
Is het dan mogelijk, dat wij niet zou<strong>de</strong>n<br />
In ons gevoelen eend'ren weemoedsvollen zegen?<br />
Elkan<strong>de</strong>r troffen wij zoo vaak op eendre wegen,<br />
Uit mijne ziele vloei<strong>de</strong> in u een stroom<br />
En wilt g' een an<strong>de</strong>r ook gelukkig maken:<br />
Een ster in schemer brengt u mij terug<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
En doo<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> voelt gij nieuw ontwaken.<br />
Behalve lief<strong>de</strong>-verzen bevat <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l eene af<strong>de</strong>eling ‘Natuur-stemmingen’. In<br />
Das Literarische Echo is eens gezegd, dat <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> helft van <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l<br />
‘Neue Lie<strong>de</strong>r’ min<strong>de</strong>r was dan <strong>de</strong> eerste, doch eenig motief <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze bewering<br />
werd niet aangegeven. Ware dit beweerd van Weiss' eersten bun<strong>de</strong>l, dan zou ik er<br />
vre<strong>de</strong> me<strong>de</strong> hebben, nu echter lijkt mij dit oor<strong>de</strong>el onbillijk. Zijne natuurstemmingen<br />
in <strong>de</strong> ‘Neue Lie<strong>de</strong>r’ zijn vaak van eene bizon<strong>de</strong>re fijnheid. Hij bemint <strong>de</strong> natuur en<br />
geniet van hare schoonhe<strong>de</strong>n met dankbaar hart. Zijn eigen zieleleven vindt hij erin<br />
terug en in zachte mijmering zingt hij zijn lied. Hoor hem in dit ‘Avond’:<br />
In 't Westen laatste glimp van licht<br />
Een koekoeksroep, een vogellied,<br />
Een ruischen on<strong>de</strong>r diep in 't riet -<br />
Woudvre<strong>de</strong> die <strong>de</strong> ziel opricht,<br />
En stilte, stilte, heerlijk-diep<br />
En donkerrood gloeit <strong>de</strong> vallei,<br />
Was 't niet een toover, die zich lei?<br />
Was 't niet het sprookje, dat mij riep?<br />
Ten slotte dit winterliedje, dat ‘Stilte’ heet:<br />
Even knettert in het haardje<br />
Nog een vuur,<br />
Langzaam, langzaam gaat <strong>de</strong> wijzer,<br />
Gaat het uur.<br />
Diepe stilte komt nu dalen<br />
Mid<strong>de</strong>rnacht -<br />
En in witte vlokken wiegt en<br />
Waait het zacht.<br />
's Levens wild bewegen slaapt hier<br />
Heim'lijk-zacht,<br />
Diepe rust daalt met <strong>de</strong> vlokken<br />
In <strong>de</strong>n nacht.<br />
Zoo gaat Dr. Th. Weiss, zingend van Lief<strong>de</strong> en Schoonheid, misschien onbekend<br />
en vergeten, door het leven. Hem <strong>de</strong>ert dit echter allerminst. Hij verlangt niet naar<br />
<strong>de</strong> drukte van <strong>de</strong> faam en <strong>de</strong> ij<strong>de</strong>lheid van <strong>de</strong>n roem. Hij mint <strong>de</strong> stilte, omdat hij<br />
begrijpt, dat dáár alleen alle schoonheid ontbloeien en tieren kan. Wie hem zoeken<br />
wil, zal hem echter vin<strong>de</strong>n en hem, eens gevon<strong>de</strong>n hebbend, rijker zijn aan geluk,<br />
want <strong>de</strong> poëzie van Th. Weiss spreekt in hare menschelijkheid onmid<strong>de</strong>llijk tot het<br />
gemoed. Eenvoudig en oprecht, geeft zij hoogere bekoring dan veel weidsche, maar<br />
kou<strong>de</strong> want gevoellooze woordschittering van sommige mo<strong>de</strong>rne Duitsche dichters<br />
van naam.<br />
HENRI H. VAN CALKER.<br />
Romans en novellen<br />
Ik zeg <strong>de</strong> waarheid, door Anna <strong>de</strong> Savornin Lohman. - (Amsterdam, L.J.<br />
Veen).<br />
‘... Van zoo iets als stemmingen, als inspiratie, als momenteele onmacht, gevolgd<br />
dan door perio<strong>de</strong>n van er zon<strong>de</strong>r ophou<strong>de</strong>n uitgooien wat je in je voelt,<br />
heeft ze geen begrip’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
46<br />
In het bovenstaan<strong>de</strong> spatieer<strong>de</strong> ik enkele woor<strong>de</strong>n. Anna <strong>de</strong> Savornin Lohman geeft<br />
ze haar heldin, Kate <strong>de</strong> Brienne Steinberg, afstammelinge van een Hugenootsch<br />
geslacht, wier bloed vuriger klopt dan bij <strong>de</strong> haar omringen<strong>de</strong>, rijker dames van<br />
gelijken stand, in <strong>de</strong> pen, terwijl het wordt <strong>voor</strong>gesteld of we hierin haar dagboek<br />
<strong>voor</strong> ons hebben. De eerste zin had <strong>de</strong>n lezer <strong>voor</strong> al te driest persoonlijke<br />
gevolgtrekkingen gewaarschuwd, noodig <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ngene, wien dit boek hoofdzakelijk<br />
aanleiding is tot wroeten in familie- en politiekschandaal. ‘Dit boek is eene<br />
persoonlijke overtuiging, gegrond op persoonlijke ervaringen. Het is echter geen<br />
levensgeschie<strong>de</strong>nis’.<br />
Men gunt <strong>de</strong>r schrijfster dienaangaan<strong>de</strong> blin<strong>de</strong>lings vertrouwen. Dat dit geen<br />
levensgeschie<strong>de</strong>nis is - <strong>de</strong> ongevraag<strong>de</strong>, maar daardoor kenschetsen<strong>de</strong> opmerking<br />
doet ons oneerbiedig vragen, wáár in die plechtige verklaring <strong>de</strong> nadruk ligt. Een<br />
geschie<strong>de</strong>nis toch mag dit uit losse flar<strong>de</strong>n ‘ervaring’ (we nemen het woord gretig<br />
over: heel het verhaal doorklinkt en doorwarmt en doorhijgt immers <strong>de</strong> harte-, <strong>de</strong><br />
hartstochttoon, die uitsluitend van zelf en rechtstreeks en fel doorleefds 't gevolg<br />
kan zijn) tezamen geregen, als in ontploffingen ontstaan verhaal onmogelijk heeten.<br />
Doch gesteld, dat Anna <strong>de</strong> Savornin Lohman hierin <strong>de</strong> waarheid had gezegd in<br />
<strong>de</strong>n trant, waarin het op intrige en alkoof-geheimen beluste publiek dat verstaat,<br />
m.a.w. dat zij waarlijk in dit boek haar eigen, reëele leven nauwkeurig bloot had<br />
gelegd; we had<strong>de</strong>n daartegen uit litterair oogpunt op dien grond onmogelijk bezwaar<br />
kunnen maken. Maar als litteratuur heeft <strong>de</strong> schrijfster <strong>de</strong>ze forsche aanklacht niet<br />
bedoeld. Op litteratuur ziet Anna Lohman smalend neer met <strong>de</strong> temperamentvolle<br />
geringschatting, die Multatuli en <strong>de</strong>n jongen. Heyermans het léven boven litteratuur<br />
<strong>de</strong><strong>de</strong>n stellen, als gold het tegenstrijdighe<strong>de</strong>n. Dit is (behoeft het gezegd?) een<br />
misverstand. Auteurs, wier werk mij zeer lief is, heeft Anna Lohman in <strong>de</strong> lompste<br />
en botste vischvrouwtaal gesmaad. Daarom en om vroeger geschrijf, allermeest<br />
om dat walgelijk gecorrespon<strong>de</strong>er in <strong>de</strong> Lelie met bakvisschen, had ik <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze<br />
opzichtig-holle publiciste een spotten<strong>de</strong> minachting.<br />
Dit boek heeft me bekeerd. Dat ik geenszins hoop of meen, daarmee <strong>de</strong>ze<br />
schrijfster genoegen te doen, behoef ik <strong>voor</strong> wie <strong>de</strong>zen roman of vorig werk van<br />
haar kent, niet te verzekeren. Het wezen <strong>de</strong>zer auteur sluit een hoonen<strong>de</strong> minachting<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong>rgelijke oor<strong>de</strong>elswijzigingen in. Maar in zooverre on<strong>de</strong>rscheidt dit ‘Ik zeg <strong>de</strong><br />
waarheid’ zich van haar vroegere uitgaven, dat het als getuige à décharge optreedt,<br />
schoon an<strong>de</strong>rs opgezet en bedoeld.<br />
Van een aanklacht sprak ik boven. Dat is het ook, hoewel <strong>de</strong> schrijfster met ron<strong>de</strong><br />
woor<strong>de</strong>n bekent, dat <strong>voor</strong> het beschreven leed geen genezing mogelijk is, dat niets<br />
daarvan als <strong>de</strong> oorzaak kan wor<strong>de</strong>n aangewezen. Was hier sprake van schuld,<br />
persoonlijke of maatschappelijke: zij kon opwekken, aanwijzen hoe dat zeer kan<br />
wor<strong>de</strong>n uitgesne<strong>de</strong>n of vanzelf verdwijnt door <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring <strong>de</strong>r omstandighe<strong>de</strong>n.<br />
De eerste zin duid<strong>de</strong> het echter al aan: dit boek is een biecht, zóó overtuigend<br />
<strong>voor</strong>gedragen, dat <strong>de</strong> heet uitgestooten, o, volstrekt niet schoone, maar op <strong>de</strong> zuiging<br />
<strong>de</strong>zer forsche verontwaardiging, van striemend leed en <strong>de</strong> bitterste ontgoocheling<br />
meegedragen en <strong>voor</strong>tgesleepte en opgevoer<strong>de</strong> perio<strong>de</strong>n <strong>de</strong>n lezer hijgend<br />
gespannen <strong>voor</strong>trukken tot dat laatste, smartelijk uitklinkend slot-akkoord. De<br />
verontschuldiging, het <strong>voor</strong>behoud, in die zinsne<strong>de</strong> gebo<strong>de</strong>n, doet ons dan ook aan<br />
het vijgeblad <strong>de</strong>nken, dat <strong>de</strong> volkomen naaktheid tevergeefs tracht te verbloemen.<br />
Dat door <strong>de</strong>ze bladzij<strong>de</strong>n een geweldige, een fanatieke oprechtheid vaart: wie<br />
kan het ontkennen? De groote kunstenaars wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> oprechtheid<br />
gedreven, <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> felheid van waarheidslief<strong>de</strong> prentend óók in hun meest epischen<br />
arbeid. Wat toch doet het ter zake, dat <strong>de</strong>ze heldin niet Anna <strong>de</strong> Savornin Lohman,<br />
maar Kate <strong>de</strong> Brienne Steinberg heet? Boven vestig<strong>de</strong> ik al spelen<strong>de</strong>rwijs <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
aandacht op een frappante en ongetwijfeld opzettelijke overeenkomst tusschen het<br />
Lohman- en het Brienne-geslacht. Dergelijke trekjes zijn meer te vin<strong>de</strong>n. Het boek<br />
schijnt soms waarlijk een foto, maar die van <strong>de</strong> werkelijkheid een verwrongen,<br />
ten<strong>de</strong>ntieus, zeer persoonlijk beeld biedt. Natuurlijk maakt niemand daar <strong>de</strong> schrijfster<br />
een verwijt van. Zij kan niet an<strong>de</strong>rs, zooals ie<strong>de</strong>r echt kunstenaar <strong>de</strong> door hem<br />
gekozen stof niet an<strong>de</strong>rs kan zien dan door zijn oogen, door zijn van <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lmaat<br />
afwijkend temperament. En juist <strong>de</strong> kracht van Anna Lohman's temperament, haar<br />
onmeedoogen<strong>de</strong>, zichzelf allerminst sparen<strong>de</strong> waarheidslief<strong>de</strong>, <strong>de</strong> zielekreet van<br />
Kate's afgemartel<strong>de</strong>, kleine, zwakke, maar in die tobberige, van <strong>de</strong> lichaamseischen<br />
bovenal afhankelijke kleinheid, gróóte menschelijkheid, maakt dit volstrekt<br />
onverzorg<strong>de</strong> boek bijna tot litteratuur.<br />
Het han<strong>de</strong>lt over kiesche dingen, dingen <strong>voor</strong> zoover ik weet nooit in een boek,<br />
dat niet op <strong>de</strong> ‘Hintertreppen’ wenscht gelezen te wor<strong>de</strong>n, zoo onverhuld aangeduid.<br />
Boven aangehaal<strong>de</strong> regels doel<strong>de</strong>n erop, van ‘momenteele onmacht’ reppend.<br />
Bedoeld is <strong>de</strong> periodieke lichaams-zuivering <strong>de</strong>r vrouw. Geen man, gilt <strong>de</strong>ze<br />
schrijfster uit, kent een vrouweziel, weet wat zij lijdt, en kan 't ooit weten, omdat hij<br />
het lichaamsleven van <strong>de</strong> vrouw niet kent. Omdat hij nooit gevoeld heeft, hoe dat<br />
een onoverkomelijke belemmering is op <strong>de</strong>n<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
47<br />
weg <strong>de</strong>r vrouwen-emancipatie. Voor <strong>de</strong> vrouw blijft <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> het hoogste en 't eenig<br />
noodige: <strong>de</strong> ziele-, maar ook, óók <strong>de</strong> lichaamslief<strong>de</strong>. Kate begeer<strong>de</strong> bei<strong>de</strong> in éénen,<br />
hartstochtelijk gelief<strong>de</strong>n man en... bleef zitten. Haar eischen span<strong>de</strong> ze te hoog.<br />
Een nichtje gaf toe aan het lichaamsverlangen en doorleef<strong>de</strong> een roes van<br />
geluks-extase, zon<strong>de</strong>r te vragen naar diepere bevrediging. Kate kon dat niet, al<br />
veroor<strong>de</strong>elt ze haar zoo min als <strong>de</strong> sletten-van-beroep, al bepleit ze met<br />
welspreken<strong>de</strong> warmte <strong>de</strong>ernis <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze, wier lot zij zelve nochtans min<strong>de</strong>r<br />
erbarmelijk en hopeloos beseft dan het hare. Zij heeft haar roeping gemist, lichaam<br />
noch ziel heeft <strong>de</strong> ergste verrukking doorhuiverd, welke 't leven levenswaard maakt.<br />
Het ein<strong>de</strong> van 't boek preekt berusting. ‘Straks komt <strong>de</strong> rust’. Resignatie in <strong>de</strong>ze<br />
opstan<strong>de</strong>linge, in <strong>de</strong>ze geen heilige, naam- of familiehuisjes ontzien<strong>de</strong>, integen<strong>de</strong>el<br />
daar het felst op rammeien<strong>de</strong> vrouw? De tegenstelling verrast. Op <strong>de</strong>ze bla<strong>de</strong>n ligt<br />
als een afzichtelijke won<strong>de</strong> het rauwe leed ont<strong>de</strong>kt, dat, schijnheilig uit schier elk<br />
gesprek geweerd, <strong>de</strong> grijnzend-wree<strong>de</strong> zelfgenoegzaamheid <strong>de</strong>r samenleving tot<br />
een hoon maakt; het onweerlegbaar bewijs, hoe <strong>de</strong> schreeuw naar geluk het eenig<br />
belangrijke in het leven is, en hoe van velen die kreet versterft in een woestijn van<br />
onbevredigdheid!<br />
De daad, dit boek geschreven en <strong>de</strong> wereld ingezon<strong>de</strong>n te hebben, is<br />
eerbiedwekkend van een heldhaftige zelfstandigheid. Van ‘uitgooien, wat je in je<br />
voelt’ sprak <strong>de</strong> boven aangehaal<strong>de</strong> zin. Anna Lohman <strong>de</strong>ed niet an<strong>de</strong>rs. Zich zelf<br />
keer<strong>de</strong> zij te binnenste buiten. In litteratuur heeft dit ongetwijfeld zijn bezwaren.<br />
Maar <strong>de</strong>ze dorren in <strong>de</strong>n zengen<strong>de</strong>n gloed van haar schier profetische overtuiging.<br />
H. VAN LOON.<br />
Liefste mijn. Roman van Paul Langenscheidt. Vertaald uitgegeven door<br />
C. Morks Cz.<br />
Dit is het boek <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong>-trouw van een weduwnaar. Genoegzaam interessante stof,<br />
indien slechts niet een Duitscher, in <strong>de</strong>n ongunstigen zin <strong>de</strong>zer qualificatie, het<br />
geschreven had<strong>de</strong>. Want het goe<strong>de</strong> in dit boek is beperkt tot die bladzij<strong>de</strong>n waar<br />
<strong>de</strong> sentimentaliteit <strong>de</strong>n schrijver een oogenblik losliet. Waar dit geschiedt, loopt het<br />
boek naar zijn eind. Eigenlijk is <strong>de</strong> opzet van 't verhaal, 't welk, door een proloog in<br />
dichtvorm <strong>voor</strong>afgegaan, <strong>de</strong>n indruk van doorleefdheid wil wekken, vrij onnoozel.<br />
Een allergewoonst lief<strong>de</strong>shistorietje moet <strong>de</strong>n heelen roman dragen; <strong>de</strong> heldin van<br />
zeventien jaar (Susi) trouwt met een ernstig geleer<strong>de</strong>, door een an<strong>de</strong>re vrouw,<br />
dochter van een professor in zijn faculteit, in 't geheim bemind. Susi, op<br />
achttien-jarigen leeftijd, sterft, en <strong>de</strong> geleer<strong>de</strong> Dr. Haardt is wanhopig. Na smartelijke<br />
jaren van vereenzaming en lij<strong>de</strong>n, waardoor hij aan <strong>de</strong>n drank verslaafd dreigt te<br />
raken, hertrouwt hij met <strong>de</strong> hem sinds lang minnen<strong>de</strong>n professorsdochter. Doch<br />
hoe toegewijd <strong>de</strong>ze zijn zoontje ook verzorgt, hem tot hulp en steun tracht te zijn,<br />
<strong>de</strong> herinnering aan <strong>de</strong> jonge doo<strong>de</strong> doet hem zijn twee<strong>de</strong> huwelijk <strong>voor</strong>tdurend<br />
voelen als verraad. Ten slotte gaan <strong>de</strong> echtgenooten in afzon<strong>de</strong>rlijke ste<strong>de</strong>n hun<br />
levens ten ein<strong>de</strong> slijten, bei<strong>de</strong>n geknakt en zon<strong>de</strong>r levensmoed.<br />
Het strij<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> vrouw om <strong>de</strong>n balsturigen weduwnaar te winnen, is<br />
aanvaardbaar gemaakt, zelfs wordt <strong>de</strong>ze vrouwenfiguur dui<strong>de</strong>lijker, is zij<br />
menschelijker van gevoel in haar lief<strong>de</strong> en haat dan <strong>de</strong> weduwnaar die hardnekkig<br />
om <strong>de</strong> blauwe oogen van <strong>de</strong> achttienjarige treurt. En juist hier schuilt het overdreven<br />
sentimenteele van <strong>de</strong>n roman en het oppervlakkige. De blon<strong>de</strong> haren en <strong>de</strong> blauwe<br />
oogen moeten het zoo heelemaal alleen doen, <strong>de</strong> betuigingen dienaangaan<strong>de</strong><br />
werken op <strong>de</strong>n lezer verkoelend, en naar <strong>de</strong> meer bewuste figuur van <strong>de</strong> twee<strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
vrouw, die misschien niet alle <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>n en schoonhe<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n superlatief bezit,<br />
doch meer wáár <strong>voor</strong> ons oprijst, gaat ten slotte tegen 's schrijvers wil <strong>de</strong> sympathie.<br />
Het boek maakt <strong>de</strong>n indruk alsof <strong>de</strong> schrijver zijn stof uitermate meesleepend heeft<br />
gevon<strong>de</strong>n, doch hij bewon<strong>de</strong>r<strong>de</strong> die teveel om er objectief tegenover te staan. En<br />
zoo werd het boek een mislukking.<br />
ALBERTINE DE HAAS.<br />
✡ Wegens plaatsgebrek moest het artikel uit <strong>de</strong> reeks<br />
Papierfabricatie mèt an<strong>de</strong>re bijdragen tot een volgend nr. blijven<br />
overstaan. (RED. D.G.W.)<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> maart-tijdschriften<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
Cyriël Buysse publiceert in <strong>de</strong>n vorm van een dagboek een reeks indrukken van<br />
zijn zomerleven op <strong>de</strong>n Molenberg, beginnend met zich te verontschuldigen dat hij<br />
le moi haïssable maar aldoor aan 't woord zal laten. Louis Couperus vervolgt<br />
zijn Moorsch verhaal ‘De Ongelukkige’, Wagen<strong>voor</strong>t zijn roman uit het Italiaansche<br />
muziekleven. Herman van Puymbroeck gaat ver<strong>de</strong>r met zijn Eeckhoudstudie en<br />
staat ditmaal stil bij het eerste prozawerk van <strong>de</strong>zen schrijver, dagteekenend uit <strong>de</strong><br />
perio<strong>de</strong> dat hij in Brussel zich gevestigd had als redakteur van het doktrinair-liberaal<br />
orgaan ‘l'Etoile Belge’, <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> waarin hij met Max Waller, Verhaeren, Giraud,<br />
Gilkin e.a. zich in het tijdschrift la Jeune Belgique vereenig<strong>de</strong> tegen <strong>de</strong> filisterij<br />
van 't officialisme littéraire. Met Eeckhouds Kees Doorik (1883) was <strong>de</strong> tijd van<br />
zoeken en beproeven, waaruit zijn gedichten stammen, <strong>voor</strong>bij. Dit korte prozaverhaal<br />
werd <strong>de</strong> grondslag <strong>voor</strong> heel zijn lateren arbeid. Al <strong>de</strong>ins<strong>de</strong> Eeckhoud <strong>voor</strong> het<br />
krasse en ruwe niet terug (zie het gestoor<strong>de</strong> lief<strong>de</strong>savontuur van Kees en Annemie<br />
na <strong>de</strong>n onweersavond, <strong>de</strong> Kermis van Putte met <strong>de</strong> zwijnerij van<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
48<br />
Jurgen, <strong>de</strong> vechtpartij van Jurgen en Kees etc.) toch doet Puymbroeck uitkomen<br />
dat E. nooit, als <strong>de</strong> naturalisten, koel copieert. Deze schr. legt in zijn werk iets van<br />
uitbundige, hei<strong>de</strong>nsche verheerlijking, waardoor het stoffelijke wordt geï<strong>de</strong>aliseerd,<br />
d.w.z. er een geestelijk bestand<strong>de</strong>el aan wordt toegevoegd.<br />
Dr. J.L. Walch geeft zijn Dramatisch Overzicht.<br />
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />
Dr. W.J. Aal<strong>de</strong>rs' Reisindrukken (ditmaal van Egypte) doen niet <strong>de</strong>nken aan het<br />
kleurige, gloeien<strong>de</strong>, visionaire proza van van Looy; <strong>de</strong> heer Aal<strong>de</strong>rs is geen<br />
kunstenaar, doch een man van bree<strong>de</strong> eruditie en hel<strong>de</strong>ren blik; iemand wiens<br />
gezelschap men zich op reis zeker niet beklaagt. ‘Geen enkele biograaf van<br />
Gladstone’, aldus Dr. M. Visser, ‘heeft voldoen<strong>de</strong> gebruik gemaakt van <strong>de</strong> geschriften<br />
<strong>de</strong>s grooten mans, om <strong>de</strong>n geestelijken, niet politieken Gladstone te beschrijven’.<br />
Dr. Visser doet thans een poging tot schetsing van G. als <strong>de</strong>nker, als literair en als<br />
kerkelijk man. O. Ruysch geeft het eerste <strong>de</strong>el van een novelle ‘Roeping’: <strong>de</strong><br />
geschie<strong>de</strong>nis van een impressionabelen knaap, die op school nu eens <strong>voor</strong><br />
klasse-clown speelt, dan weer vol hooge gedachten <strong>voor</strong> zijn toekomst als prediker<br />
vervuld is; tot zijn va<strong>de</strong>r failliet gaat en sterft, er van dominee wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> Henk<br />
geen sprake meer kan zijn. Wij verlaten <strong>de</strong>n jongen als bedien<strong>de</strong> op een kantoor.<br />
Of hij ook dáar zijn roeping volgen kan zal het slot ons waarschijnlijk leeren. Prof.<br />
H.M. van Nes causeert over Verdraagzaamheid.<br />
De Gids.<br />
‘Een Geval van Tooneelbescherming’ stelt Johan <strong>de</strong> Meester ons <strong>voor</strong>. Een acteur<br />
heeft een stuk geschreven dat door zijn directeur op aandrang van een invloedrijk<br />
begunstiger terstond van het repertoire wordt genomen als blijkt dat dit stuk dingen<br />
beschrijft compromitteerend <strong>voor</strong> een bekend beursman, vriend van <strong>de</strong>n<br />
<strong>voor</strong>noem<strong>de</strong>n tooneelbegunstiger. Een actricetje houdt echter haar vriend <strong>de</strong>n<br />
schrijver <strong>de</strong> hand boven 't hoofd en weet door een gelukkigen samenloop van<br />
omstandighe<strong>de</strong>n (een collier dat door 's gezeg<strong>de</strong>n begunstigers nonchalance bij<br />
zijn dochter inplaats van bij haar, zijn geadoreer<strong>de</strong>, wordt bezorgd) alles tot een<br />
goed ein<strong>de</strong> te brengen.<br />
Als nu eens een an<strong>de</strong>r dan Johan <strong>de</strong> Meester dit dingsigheidje had geschreven<br />
- zou het dan...?<br />
Dr. M.A. van Herwer<strong>de</strong>n heeft in <strong>de</strong> nalatenschap van zijn grootva<strong>de</strong>r, Prof. Dr.<br />
I. van Deen, een verzameling brieven gevon<strong>de</strong>n van Moleschott, geschreven in een<br />
tijdperk omvattend <strong>de</strong> geboortejaren <strong>de</strong>r experimenteele physiologie. Uit <strong>de</strong>ze brieven<br />
in verband met een paar an<strong>de</strong>re collecties liet zich <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis samenstellen<br />
van een vriendschap tusschen <strong>de</strong> drie Physiologen: Moleschott, van Deen en<br />
Don<strong>de</strong>rs, welke geschie<strong>de</strong>nis ons dit Gids-nr. biedt. Van Boutens is er een Rei van<br />
Vrouwen in Jozefs Hof (<strong>voor</strong> muziek geschreven), waarin <strong>de</strong>ze coupletten:<br />
Hij heeft mijn zwakke schromen<br />
Verkloekt tot da<strong>de</strong>n sterk,<br />
Zijn dienares genomen<br />
Tot zijn verkoren werk:<br />
Der naaglen rouwe won<strong>de</strong>n<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Wieschen en zalf<strong>de</strong>n wij.<br />
Wij betten en verbon<strong>de</strong>n<br />
De scheur in zijn doorstoken zij.<br />
Daar werd mijn hart beslopen<br />
Door ongekend geneucht,<br />
En rozen geur<strong>de</strong>n open<br />
Van overluchtsche vreugd...<br />
Hoe zal ik rein bewaren<br />
Han<strong>de</strong>n gebenedijd<br />
Die in beroering waren<br />
Met Gods vermoor<strong>de</strong> lieflijkheid<br />
Prof. R.C. Boer vervolgt zijn reisdagboek uit IJsland, R.P.J. Tutein Nolthenius prijst<br />
het in <strong>de</strong> serie Villes d'art célèbres opgenomen werkje van L. Dumont-Wil<strong>de</strong>n over<br />
Amsterdam et Harlem als een studie waarin wij Hollandsche ste<strong>de</strong>n met Belgische<br />
oogen, ja, maar oogen die frisch en onbevangen te zien weten, aanschouwen<br />
kunnen. N. van Wijk noemt het Handboek <strong>de</strong>r Ned. Taal van Dr. Jac. van Ginneken<br />
S.J. (ook D.G.W. zal hier een artikel over brengen) een boek dat genot geeft, óók<br />
aan <strong>de</strong> leeken in 't vak <strong>de</strong>r taalkun<strong>de</strong>. Albert Neuhuys wordt herdacht door Dr. Jan<br />
Veth. Verzen van Marie Koenen en J.I. <strong>de</strong> Haan.<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
Schil<strong>de</strong>r-van-<strong>de</strong>-Maand is Etienne Bosch, wiens leven en werk door P.C. Hamburg<br />
beschreven wordt. Vooral zijn Italiaansche aspecten (van Rome, Napels, Venetië)<br />
trekken <strong>de</strong> aandacht. Behalve het wel wat ein<strong>de</strong>looze artikel van Dr. <strong>de</strong> Visser over<br />
<strong>de</strong> Japansche Kleurendrukken in het Ethnographisch Museum en een Overzicht<br />
van Britsch-Indische Kunst en Kunstnijverheid, alles met <strong>de</strong> noodige illustraties,<br />
vin<strong>de</strong>n wij dan als literaire bijdragen een klein liedje van P. Otten, het fragment uit<br />
een episch gedicht ‘De Zon’ van Karel van <strong>de</strong> Woestijne (zou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> doorsneêlezers<br />
van Elseviers dit kunnen waar<strong>de</strong>eren?) en het vervolg van Robbers' nieuwen roman<br />
‘Hélène Servaes’.<br />
Ditmaal wor<strong>de</strong>n we binnengevoerd in <strong>de</strong>n huiselijken kring van Fokkema, <strong>de</strong>n<br />
man die Hélène zou willen trouwen als zijn vrouw er in kon toestemmen te schei<strong>de</strong>n,<br />
er geen finantieele moeilijkhe<strong>de</strong>n waren en ... als hij van zijn kin<strong>de</strong>ren, zijn Tonie,<br />
Dries en Letteke, die wij over <strong>de</strong>ze bladzij<strong>de</strong>n zien heenwemelen, kon afstand doen!<br />
Mevr. Fokkema is een drakig mensch, en we begrijpen wel eenigszins dat haar man<br />
genoeg van haar heeft.<br />
Nog noemen wij 't vervolg van Nyenkamps Dramatische schetsen ‘O die Hoogere<br />
Burgerschool’. Wij wor<strong>de</strong>n ditmaal in een leeraarsverga<strong>de</strong>ring binnengeleid:<br />
linoleumzeil, koeharen karpet, op karton geplakte rooster, groene tafel met<br />
rapportlijsten, aanteekenboekjes. Brrr!<br />
De Nieuwe Gids.<br />
Jac. van Looy gaat <strong>voor</strong>t aan zijn Zebe<strong>de</strong>üs ‘nieuwe bijlagen’ toe te voegen. ‘Grillig<br />
is het lier<strong>de</strong>verlangen, onberekenbaar, onbestemd, al maar zoekend naar bevrediging<br />
<strong>de</strong>r ziel, <strong>de</strong>r zinnen, sluimerend soms, maar door een enkelen blik, een woord<br />
oproepend <strong>de</strong> vonk die overspringt en heel 't gemoed in laaie zet’. Aldus<br />
philosopheert G. van Hulzen als inleiding tot een gesprek, een ziele-, een<br />
zinnenberoering tusschen een hij en een zij aan het lichten<strong>de</strong> strand.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Een op 't eerste gezicht juist in dit tijdschrift eenigszins won<strong>de</strong>rlijk doen<strong>de</strong> bijdrage<br />
is die over ‘<strong>de</strong>n strijd om het ambtsgewaad <strong>de</strong>r Predikanten’. M.C. Stolk toont in<br />
haar beschrijving van het leven van Susan B. Anthony ‘wat één vrouw vermag’ op<br />
't gebied van <strong>de</strong>n strijd <strong>voor</strong> vrouwenrechten.<br />
Frans Erens schrijft een lezenswaard essay over <strong>de</strong>n dichter Ronsard, <strong>de</strong> schaduw<br />
van wiens gestalte <strong>de</strong>n franschen bo<strong>de</strong>m be<strong>de</strong>kt geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> geheele zestien<strong>de</strong><br />
eeuw, zooals die van Voltaire <strong>de</strong> achttien<strong>de</strong>, die van Victor Hugo <strong>de</strong> negentien<strong>de</strong>!<br />
Ronsard leef<strong>de</strong> het gevoelsleven <strong>de</strong>r schoonheid zon<strong>de</strong>r verpoozing, maar:<br />
door zijn heftig gevoelsleven, in da<strong>de</strong>n en uitspattingen omgezet,<br />
verbrak hij <strong>de</strong> harmonie van zijn wezen en een vroege ou<strong>de</strong>rdom sleepte<br />
hem van <strong>de</strong> eene ziekte in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re. Hij wist niet, zooals Goethe, zich<br />
zelf in evenwicht te hou<strong>de</strong>n, was in dat opzicht een fatalist en beweer<strong>de</strong>,<br />
dat <strong>de</strong> mensch zijn passies niet kan bedwingen, maar dat hij door een<br />
onverbid<strong>de</strong>lijk noodlot, door zijn driften en passies wordt <strong>voor</strong>tgezweept.<br />
En ja, hoe oppervlakkig Ronsard ook velen lijkt, hij bere<strong>de</strong>neer<strong>de</strong> zijn<br />
sentimenten meer dan <strong>de</strong> meeste schrijvers van literatuurge-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
*3<br />
schie<strong>de</strong>nissen wel willen aannemen. Zijn gedichten wemelen van intieme<br />
bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n en noch in <strong>de</strong> zeventien<strong>de</strong>, noch in <strong>de</strong> achttien<strong>de</strong> eeuw<br />
is er een dichter geweest, die hem daarin nabij komt. Men moet tot <strong>de</strong><br />
allernieuwste opklimmen, om eenige overeenkomst te vin<strong>de</strong>n. Hij is direct<br />
en pittoresk, oprecht en aanschouwelijk. Daarbij komt het prachtige van<br />
zijn geluid, en hierin is hij in zijn taal onovertroffen. Hier is ook <strong>de</strong> groote<br />
overeenkomst met <strong>de</strong> dichters van <strong>de</strong>n lateren tijd. Lamartine en Hugo,<br />
Bau<strong>de</strong>laire, Verlaine en Moreas, zij doen dikwijls aan hem <strong>de</strong>nken. Menige<br />
bewon<strong>de</strong>raar van Verlaine vergeet he<strong>de</strong>n ten dage te dikwijls, dat diens<br />
rhytme en geluid even schoon en innig, zoo niet nog meer bij Ronsard<br />
zijn te vin<strong>de</strong>n.<br />
Dr. J. <strong>de</strong> Jong roept <strong>de</strong> Maecenaten op tot stichting van een Hollandsche Opera;<br />
Frans Vink schrijft over Prof. Riemann en <strong>de</strong> Toonkunstpractijk. J.R. van Stuwe<br />
brengt ons in kennis met <strong>de</strong>n jongen Engelschen dichter John Masefield; Frans<br />
Netscher behan<strong>de</strong>lt in zijn Dramatisch overzicht <strong>de</strong> nieuwste creaties van <strong>de</strong>n<br />
‘jonker-industrieel’ v. Riemsdijk en <strong>de</strong>n ‘armen artiest’ Querido. Het lot heeft vreem<strong>de</strong><br />
grillen. De rijke jonker lever<strong>de</strong> confectiewerk, dat geld inbrengt; hij die van zijn pen<br />
moet leven een kúnstwerk, dat <strong>de</strong> kas geen <strong>voor</strong><strong>de</strong>el geeft en dus al weer van 't<br />
repertoire is afgenomen. Kloos prijst van Looys ‘Reizen’.<br />
Onze Eeuw.<br />
De aflev. opent met een novelle van Raëskin: Nonneke. Prof. Th. Bussemaker<br />
schrijft over John Bright; Prof. J. <strong>de</strong> Zwaan over het Karakter <strong>de</strong>r Grieksche Kerk<br />
en het Hellenisme. C.K.C. Herckenrath heeft een <strong>voor</strong>dracht afgestaan door hem<br />
het vorig jaar gehou<strong>de</strong>n in Genua, Bologna en Florence. Een leven<strong>de</strong> taal als<br />
wereldtaal is 't on<strong>de</strong>rwerp. Schrijver toont o.a. uitvoerig aan waarom <strong>de</strong> kunstmatige<br />
talen als esperanto of ido minstens even moeilijk te hanteeren zijn als een of an<strong>de</strong>re<br />
bestaan<strong>de</strong> taal, en gaat dan na in hoeverre elk <strong>de</strong>r leven<strong>de</strong> talen <strong>de</strong> eigenschappen<br />
bezit dic haar als wereldtaal zou<strong>de</strong>n bruikbaar doen zijn, waarbij hij tot <strong>de</strong> conclusie<br />
komt dat het Italiaansch zich daar het best toe leent.<br />
Verzen geeft Jacqueline E. van <strong>de</strong>r Waals.<br />
Ons Tijdschrift.<br />
Dit maandschrift, dat in <strong>de</strong> laatste jaren in ‘Stemmen <strong>de</strong>s Tijds’ een duchtige<br />
concurrent naast zich heeft gekregen, toont zijn eigen karakter <strong>voor</strong>al steeds in <strong>de</strong>n<br />
‘Terugblik’, die meest over politieke on<strong>de</strong>rwerpen han<strong>de</strong>lt. In <strong>de</strong> poëzie van P.<br />
Min<strong>de</strong>raa zijn wel hier en daar goe<strong>de</strong> dingen, als <strong>de</strong>ze regels:<br />
En 't zacht-vertee<strong>de</strong>rd schemergrijze licht<br />
gaf stille zeeg'ning op haar fijn gezicht...<br />
Ook het laatste couplet van 't laatste gedicht:<br />
Jonge dichter, blij<strong>de</strong> droomer<br />
hoort aan 't open raam heur zang,<br />
voelt zich wiegen zoet en loomer.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Turend over <strong>de</strong> akkers, lang,<br />
Ziet hij Gods verborgen gang<br />
door <strong>de</strong>n grooten, gou<strong>de</strong>n zomer.<br />
Van G. Schrijver treffen we een schetsje aan uit het leven van die menschen, die<br />
door hun godsdienstige overtuiging als een wereldje apart vormen, waarin ze hun<br />
eigen, van <strong>de</strong> buitenwereld onbegrepen, vreug<strong>de</strong>n beleven en hun strij<strong>de</strong>n, zulke<br />
kleine en toch zulke ijselijk ernstige strij<strong>de</strong>n, te strij<strong>de</strong>n hebben. Waarom boer<br />
Bastenburg eerst géén ou<strong>de</strong>rling wil<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n en géén gezangen zingen, en later<br />
- nadat hij als Jacob met <strong>de</strong>n Heere geworsteld heeft en gezegd: Heere às Je dan<br />
toch 't gebed verhoort van wie Je aanroepen in benauwdheid, let dan nou 's op<br />
Bastenburg - waarom hij daarna wèl ou<strong>de</strong>rling wor<strong>de</strong>n wil en wèl gezangen zingen<br />
- dit vertelt u Schrijver, die een goe<strong>de</strong> kenner van <strong>de</strong>ze kleine luy<strong>de</strong>n is.<br />
Voorts noemen wij een proza-schets van (Mej.) E.M.F. Kleyn: 't Avondje bij ‘zijn<br />
vrien<strong>de</strong>n’, avondje waar zij geen lust in heeft omdat <strong>de</strong> van <strong>de</strong>r Grempels alleen<br />
vrien<strong>de</strong>n zijn tusschen aanhalingsteekens - tot zij eensklaps begrijpt, ziet wàt haar<br />
man naar die lie<strong>de</strong>n heentrekt, telkens en telkens weêr: hun kind; en zij voelt dat<br />
háár stille leed ook het zijne is; zij elkaâr vin<strong>de</strong>n in hun Groot Gemis. Wij memoreeren<br />
nog een beschouwing van Jhr. Dr. C.G.S. Sandberg, waarin hij betoogt dat: Indië<br />
verloren is Rampspoed geboren.<br />
De Hollandsche Revue.<br />
INHOUD. MIEK JANSSEN (naar een portretteekening van Jan Toorop. Van <strong>de</strong>ze<br />
jeugdige dichteres zal dit najaar <strong>de</strong> eerste bun<strong>de</strong>l verzen verschijnen). Frontespieces<br />
- Wereldgeschie<strong>de</strong>nis. - Belangrijke On<strong>de</strong>rwerpen: Woningbouw<br />
en Volksgezondheid. - Schoonheid's Geboorte. - De Walvischvangst <strong>voor</strong>heen en<br />
thans. - Van een beroem<strong>de</strong> Technische Hoogeschool, gevestigd in een merkwaardig<br />
Koningsslot. - Karakterschets: Mevrouw W. Drucker (met mooi portret). -<br />
Revue <strong>de</strong>r Tijdschriften. - Het boek van <strong>de</strong> maand: Vlascultuur<br />
en Vlasindustrie in Ne<strong>de</strong>rland.<br />
Dietsche Waran<strong>de</strong> en Belfort<br />
INHOUD. De Kerk van Rome, door Dr. Alfons Fierens. - De Apostel; Jeugd;<br />
Zonnestrepen, door Am. Simoens. - Muziekon<strong>de</strong>rwijs, door J. Van Nuffel. - Weg!<br />
door Johan van <strong>de</strong> Natuur. - Van een Min<strong>de</strong>rbroêrke die een dichter is, door August<br />
Cuppens. - Allerlei.<br />
Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />
INHOUD. Emigratie en <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche Vereeniging Landverhuizing, door S.L.<br />
Veenstra. - De band tusschen volk en leger, door S.I. van Nooten, Gep.<br />
Luit.-Generaal. - De agrarische vraagstukken in Groot-Brittannië, door Dr. H. Blink.<br />
- Over omtrekken en grenzen <strong>de</strong>r aar<strong>de</strong> volgens <strong>de</strong> Aardrijkskun<strong>de</strong> <strong>de</strong>r ou<strong>de</strong>n, door<br />
Dr. H.J. Lulofs. - Het oudbakken wor<strong>de</strong>n van brood. - De pestvogel in Ne<strong>de</strong>rland,<br />
door J. Drijver. - Varkensinvoer in Singapore. - Van Maand tot Maand.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Omhoog.<br />
INHOUD. Het Ware Leven, door C. Gerlings. - Christendom en Wereld, door J. Jac.<br />
Thomson. - De Richtingkwestie en hare Oplossing, door G.H.v. Sen<strong>de</strong>n. - Een Nieuw<br />
Boek van Ingeborg M. Sick, door H. <strong>de</strong> Groot. - Iets over ascese, door E.v.<br />
Sen<strong>de</strong>n-Kehrer. - Boekbespreking. - Wat wij Tegenkwamen.<br />
Het besproken boek van Sick is Kloosterschaduwen - klooster-verhalen<br />
‘zon<strong>de</strong>r veel spannend gebeuren, maar die heel diep ontsprongen zijn en heel rustig<br />
verteld wor<strong>de</strong>n, gelijk ou<strong>de</strong> verhalen welke wij in <strong>de</strong>n schemer stil hoor<strong>de</strong>n zeggen<br />
door lieve stem’.<br />
Nieuwe Banen.<br />
INHOUD. De Vleeschwording <strong>de</strong>s Woords, door Dr. A.H. <strong>de</strong> Hartog. - De Vrijheid<br />
<strong>de</strong>s Menschen in Verband met het Werelddoel, door Dr. A.H. <strong>de</strong> Hartog. - Ingekomen<br />
Vragen. - Boekaankondiging.<br />
Wij komen spoedig op dit tijdschrift uitvoeriger terug.<br />
Maandblad <strong>voor</strong> Bibliotheekwezen.<br />
INHOUD. Over 't ‘Ne<strong>de</strong>rlandsch Schoolmuseum’ door P.L. van Eck. - De<br />
Bibliothekaris van Sint-Helena, door D. Smit. - Redaktioneele Kroniek. - Vakliteratuur.<br />
- Berichten en Me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen. - Boekenraad.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Een verrassend boek<br />
49<br />
Christofforo Suriano, Resi<strong>de</strong>nt van <strong>de</strong> Serenissime Republiek van<br />
Venetië in <strong>Den</strong> Haag, 1616-1623, door Dr. P.C.A Geyl. - 's-Gravenhage,<br />
Martinus Nijhoff 19<strong>13</strong>.<br />
IK weet van <strong>de</strong> Va<strong>de</strong>rlandsche en algemeene geschie<strong>de</strong>nis ongetwijfeld min<strong>de</strong>r<br />
dan een zeer-mid<strong>de</strong>lmatig H.B. S.er, omdat het al weer menig jaar gele<strong>de</strong>n is dat<br />
ik een zeermid<strong>de</strong>lmatig H.B. S.er wàs. Ik heb ook nooit bijzon<strong>de</strong>re liefhebberij in dit<br />
vak getoond, noch had ik neiging of gelegenheid mij later in historische questies te<br />
verdiepen. Ik ben dus in <strong>de</strong>ze materie min<strong>de</strong>r dan wat men noemt een ontwikkel<strong>de</strong><br />
leek, ik ben een volkomen, onverkapte barbaar. Dat ik nu over een<br />
zuiver-wetenschappelijk historie-werk, als ‘Christofforo Suriano’ van Dr. P.C.A. Geyl<br />
schrijf heeft geen an<strong>de</strong>re re<strong>de</strong>n dan <strong>de</strong>ze: toen ik Zondag 7 December het boek<br />
van <strong>de</strong> firma Nijhoff toegezon<strong>de</strong>n bekwam, ben ik, plichtmatig, zon<strong>de</strong>r overtuiging,<br />
begonnen een paar blaadjes te lezen... en vóór Maandagavond - in één stuk door,<br />
als een schooljongen een lief<strong>de</strong>sroman - heb ik het uitgelezen. Uitgelezen in een<br />
onverslapte gevoelsspanning, met een onverzwakte belangstelling van ziel en<br />
zinnen...<br />
Ik weet in het geheel niet of het nu allemaal wel waar is wat Geyl beweert; ik wéét<br />
niet of het wetenschappelijke waar<strong>de</strong> heeft (al twijfel ik er ook niet aan); ik weet niet<br />
of dit proefschrift als zoodanig een alledaagsch dan wel een belangrijk verschijnsel<br />
is: ik weet alleen dat Geyl behalve historicus een zuiver, levend schrijver is. Zoodat,<br />
<strong>voor</strong> mij, dit boek het merkwaardigst is omdat niet een historicus-zon<strong>de</strong>r-meer, maar<br />
een historischwetenschappelijk-ontwikkeld mensch het geschreven heeft, <strong>voor</strong><br />
wien het Verle<strong>de</strong>n min<strong>de</strong>r belang heeft als historische materie dan als geweest<br />
Léven. Toen Geyl daar in het Klooster van <strong>de</strong> Frari zat - als een ijverig en nauwgezet<br />
doctorandus over zijn folianten - zal hij - stel ik mij <strong>voor</strong> - menigmaal <strong>de</strong> wetenschap<br />
zijn ontrouw gewor<strong>de</strong>n: vergeten was <strong>de</strong> gestrenge muze <strong>de</strong>r historie, vergeten<br />
Lei<strong>de</strong>n, proefschrift, Prof. Blok, vergeten ook taak en systeem, verloren als hij<br />
was in diè werkelijkheid welke zijn geest lévend schiep òm hem heen, zoodat hij er<br />
ìn was, mid<strong>de</strong>n in een herlevend bestaan, en een herschapen wereld. In een<br />
<strong>voor</strong>re<strong>de</strong> biecht hij trouwens zijn ‘afdwalingen’ eerlijk! En ik ver<strong>de</strong>nk hem er sterk<br />
van - al komt hij daar nu niet zoo openlijk <strong>voor</strong> uit - dat hij zelf héél goed weet dat<br />
zijn boek een groot <strong>de</strong>el van zijn meest wezenlijke waar<strong>de</strong> juist aan <strong>de</strong>ze afdwalingen<br />
<strong>de</strong>s geestes dankt. Dáárdoor is 't hem gelukt namen <strong>voor</strong> ons tot werkelijke, leven<strong>de</strong><br />
menschen te maken. Daarom ook zijn Suriano, Johan Ernst, Van Wassenhoven<br />
gelukkig gespaard gebleven <strong>voor</strong> het lot van tot historische ‘figuren’ vervlakt en<br />
verstard te wor<strong>de</strong>n. En dit is ten slotte (zoo schijnt het mij, leek, althans toe) <strong>de</strong><br />
hoogste roeping van <strong>de</strong>n historicus: om met alle wetenschappelijke trouw, exactitu<strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
50<br />
en or<strong>de</strong>ning, het verle<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> ons waar, dat is werkelijk, dat is hé<strong>de</strong>n te maken.<br />
Bovendien wint historische wetenschap aan beteekenis <strong>voor</strong> ons leven indien zij<br />
daarme<strong>de</strong> in direct verband wordt gebracht; indien dus onze menschelijkheid zich<br />
in an<strong>de</strong>re (ou<strong>de</strong>re) vormen wé<strong>de</strong>rvindt...<br />
Geyl is een rustig, overtuigd, klaar verteller. Er is in zijn schrijfwijze iets<br />
ongemerkt-verlokkends, iets dat ons - zon<strong>de</strong>r hevigheid - pakt en vasthoudt en dat<br />
ons meetrekt, tot naast <strong>de</strong>n schrijver, mid<strong>de</strong>n in het leven dat hij geschapen heeft.<br />
En dat hij veel weet, dat aan <strong>de</strong>ze schets veel ernstige en diepe studie ten grondslag<br />
ligt is buiten kijf. Toch wordt nooit kennis - weten om het weten - ten toon gespreid.<br />
Al het opgenomene is verwerkt, bouwstof, vleesch en bloed van <strong>de</strong> opgeroepen<br />
mannen. Maar <strong>de</strong> hartslag, het léven, dat kon hij uit <strong>de</strong> <strong>bibliotheek</strong> van <strong>de</strong> Frari en<br />
uit het Huisarchief van <strong>de</strong> Koningin niet halen; dat kwam uit hem zelf, van <strong>de</strong> eigen<br />
overdaad, <strong>de</strong> eigen lief<strong>de</strong>.<br />
Vóor alles is <strong>de</strong>ze schrijver een beel<strong>de</strong>n<strong>de</strong>. Hij wil doen zìjn, en, geenszins<br />
kritiekloos, voelt hij zich tegenover het zijn<strong>de</strong> evenmin een richter als een uitpluizer.<br />
En zijn hel<strong>de</strong>n leeren wij kennen, niet door da<strong>de</strong>lijke (vermoeien<strong>de</strong> en altijd onzuivere)<br />
omschrijvingen, niet door minutieuze karakterontledingen, maar in hun bedrijf, in<br />
hun da<strong>de</strong>n en in hun verhouding tegenover <strong>de</strong> velen...<br />
Ik verlang naar het reeds aangekondig<strong>de</strong> slot van Dr. Geyl's studie. Ik heb van<br />
dit wetenschappelijk werk genoten, in een eerlijk, zuiver, duurzaam genot. En daarbij,<br />
het heeft mij herinnerd aan mijn eerste bezoek aan Venetië.<br />
Venetië... Het zijn te Venetië is <strong>voor</strong> mij een onwerkelijk genot: ik zie zon<strong>de</strong>r<br />
bewustheid al die zuivere bouwwerken, ik loop gedachteloos tusschen al die<br />
schoonheid; maar ik ben er altijd zóó gelukkig, ik leef zon<strong>de</strong>r ontle<strong>de</strong>nd peinzen,<br />
tusschen die kleuren, dat fijne wisselen van grijs en rose, dat spel van helblauw en<br />
zilver, die tegenstelling van dofzwart en goud; ik leef, als een kind, on<strong>de</strong>r die wijdheid<br />
van vrije lucht boven breed water; ik schuil graag in <strong>de</strong> ijle schaduw <strong>de</strong>r smalle<br />
steegjes; ik vind het heerlijk als een baliekluyver over een brugje te leunen en er<br />
een drijvend blokje, een stuk papier te volgen in 't langzaam <strong>voor</strong>twiegen op traag<br />
water - en ik hoor weer die zoete roepen door <strong>de</strong>n avond en het water tegen <strong>de</strong><br />
plecht. En nog zoo veel.<br />
En altijd is mijn <strong>de</strong>nken aan Venetië vermengd met <strong>de</strong> prettige herinnering aan<br />
het samenzijn met <strong>de</strong>n schrijver van dit boek en zijn vrouw. Hij ken<strong>de</strong> Venetië goed,<br />
hij was kunsthistorisch en aesthetisch wèlon<strong>de</strong>rlegd; wij bezochten musea en hij<br />
noem<strong>de</strong> mij namen en wees mij op treffen<strong>de</strong> bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n...<br />
‘Vergeef mij, beste vriend, ik wéét er niets meer van! Niets. Ik kan - bij wijze van<br />
spreken - het Palazzo Grimani niet van Foscari on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n en Bellini, Tizian en<br />
Veronese laten me koud als steen; maar wat ik wel heel beslist en heel nauwkeurig<br />
weet en altijd weten zal, dat is het wezen van dien gelukstoestand waarin het enkel<br />
zijn-te-Venetië mij brengt. Ik weet geen architecturale <strong>de</strong>tails mij te herinneren, maar<br />
als ik <strong>de</strong> oogen sluit herleeft weer ie<strong>de</strong>re schittering, ie<strong>de</strong>re geur, ie<strong>de</strong>r geluid.<br />
En toen ik, na die eerste, meer dan eene maal in <strong>de</strong> stad terug-kwam miste ik<br />
iets - miste ik u bei<strong>de</strong>n, en niet uw wetenschap en niet uw wegwijsheid, noch uw<br />
Italiaansche taalkennis, maar uw bei<strong>de</strong>r wezen dat zich reeds in Venetië ingeleefd<br />
had...’.<br />
In het boek van Dr. Geyl voel ik het aanwezig zijn van die zoo bijzon<strong>de</strong>re, hel<strong>de</strong>re,<br />
nooit kwellen<strong>de</strong> rust; van die zachte, lichte neiging-totinkeer; van die rust <strong>de</strong>r stilte,<br />
die ook mij in Venetië telkenmale bevangen heeft. Geyl moet veel van die stad<br />
hou<strong>de</strong>n en ik geloof dat hij er in menig opzicht diep en gelukkig heeft geleefd...<br />
Intusschen heb ik <strong>de</strong>n smaak van historische proefschriften beet! Gaarne lees ik er<br />
méér zoo: zoo menschelijk, zoo beel<strong>de</strong>nd en leven-wekkend. Maar ik vrees - en<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
niet zon<strong>de</strong>r re<strong>de</strong>n - dat er weinige aldus te vin<strong>de</strong>n zullen zijn, en dat het - na <strong>de</strong><br />
noodwendige teleurstellingen - met mijn nieuwe historische bevlieging dan wel<br />
ineens uit zal zijn... Tant pis. De vreug<strong>de</strong> over dit boek kan althans niemand me<br />
meer ontnemen!<br />
JAN GRESHOFF.<br />
Tooneel als kunst in Parijs<br />
IN Holland wordt nog immer <strong>de</strong> zoete gedachte gedroomd als zou<strong>de</strong> Parijs-zelve<br />
een Muze zijn, die huldigend tegemoet treedt het waarachtig talent.<br />
Men <strong>de</strong>nkt aan Bau<strong>de</strong>laire, Flaubert, Verlaine en Laforgue en ziet hen in <strong>de</strong>n<br />
glans van 't flonkeren<strong>de</strong> leven, in 't verblin<strong>de</strong>nd licht van <strong>de</strong>n zich uitfeesten<strong>de</strong>n<br />
roem, wijl men zich geen beeld kan vormen van Laforgue, hongerig dremmelend<br />
<strong>voor</strong> een spekslagerswinkel, weifelend van wat wel het meest te bekomen zou zijn<br />
<strong>voor</strong> enkele sous; of van Verlaine, akelig schooierend over <strong>de</strong> Boul' Mich', waanzin<br />
veinzend, om hierdoor zich <strong>de</strong> rust van 't hospitaal te verwerven.<br />
Men weet, hoe koninklijk Oscar Wil<strong>de</strong> <strong>de</strong> boulevards langs ging, gold-tipped-sigaret<br />
in <strong>de</strong>n mond en in <strong>de</strong> hand een zonnebloem; doch zag hem niet langs <strong>de</strong> terrassen<br />
gaan, met vuil, versleten boord,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
51<br />
terwijl haastig gezichten zich afwend<strong>de</strong>n van wien men niet meer kennen wil<strong>de</strong>.<br />
Toen wist Wil<strong>de</strong> dat Sarah Bernhardt zijn Salomé niet spelen zou, wijl haar pudieke<br />
begrippen dit verbo<strong>de</strong>n.<br />
Ja, <strong>de</strong> weergalm van <strong>de</strong>n roem zal wel over <strong>de</strong> ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>n slaan, doch niemand<br />
hoort het knallen van 't schot dat <strong>de</strong>n honger <strong>voor</strong> eeuwig van 't hartstochtelijk<br />
lichaam scheidt.<br />
En zoo zal Deubel ook spoedig vereerd wor<strong>de</strong>n in Holland, en hoe hij <strong>de</strong>n dood<br />
zocht leest men dan slechts, als een biographische bizon<strong>de</strong>rheid.<br />
O toi que je vénère à l'égal <strong>de</strong>s chimères<br />
Qui ont armé tes doigts <strong>de</strong> leurs griffes d'acier<br />
O femme, aux flancs flétris par l'oeuvre <strong>de</strong> la mère<br />
Je dépose en tremblant ma louange à tes pieds.<br />
Au fond d'un bouge aveugle à la lumière d'or<br />
Parmi la double horreur <strong>de</strong> l'ivresse et <strong>de</strong>s ri<strong>de</strong>s<br />
Un jour tu m'as tendu l'embûche <strong>de</strong> ton corps<br />
Levé comme un serpent dans les ronces perfi<strong>de</strong>s 1) .<br />
Ook in Parijs is <strong>de</strong> kunst tot industrie verwor<strong>de</strong>n. De dichter Bataille is aan enkelen<br />
bekend, doch gevierd is <strong>de</strong> dramaturg, die in drama's zijn dichterschap prostitueert,<br />
dat roomig ze doorvloeit; en ook Maeterlinck is <strong>de</strong> cher maître <strong>de</strong>s chers maîtres<br />
sinds hij met goedkoope drukken van zijn geest een jaarlijkschen omzet weet te<br />
maken.<br />
Des te schooner daarom het onvernietigbaar streven <strong>de</strong>r dichters, - zoo vaak les<br />
dieux qui ont mal dîné, - om iets op te bouwen van klare kunst, om <strong>de</strong> zuivere uiting<br />
te doen zegevieren, om tot erkenning te dwingen van het groote, verhevene misken<strong>de</strong><br />
of niet geken<strong>de</strong>.<br />
Een samenwerking van alle krachten is van noo<strong>de</strong>, en een hevig willen, dat niet<br />
verstijft op 't medusaafzichtelijk: ‘<strong>voor</strong> niets!’<br />
‘Voor niets’, dit wordt niet alleen juichend <strong>de</strong>n binnentre<strong>de</strong>n<strong>de</strong> toegeroepen, doch<br />
<strong>de</strong> samenwerking van schil<strong>de</strong>rs, schrijvers en auteurs ontstond, toen zij dit<br />
wachtwoord begrepen had<strong>de</strong>n. Het is <strong>de</strong> dichter Larron<strong>de</strong> die <strong>de</strong> ziel is van dit<br />
Théâtre Idéaliste, dat ons, in primitieve opvoering, zon<strong>de</strong>r evenwel <strong>de</strong> schoonheid<br />
van taal en zin te schokken, <strong>de</strong> werken gaf van Paul Clau<strong>de</strong>l, Francis Jammes,<br />
Saint Paul Roux e.a., en dat ons hooren liet poëzie van Paul Fort, Mercereau,<br />
Salmon, René Ghil, <strong>de</strong>ze groote onbeken<strong>de</strong>n - door jonge talenten <strong>voor</strong>gedragen.<br />
Daar hoor<strong>de</strong>n we me<strong>de</strong> onze landgenoote Wilma Knaap, die geboren in <strong>de</strong>n ‘gor<strong>de</strong>l<br />
van smaragd’ het simpele, ietwat mystiek-stille, e<strong>de</strong>l-oriëntalische gebaar van zich<br />
af laat vloeien.<br />
Omvangrijker en aldus van ver-strekken<strong>de</strong>r beteekenis is <strong>de</strong> stichting van het<br />
Théâtre du Vieux Colombier, dat van La Nouvelle Revue Française is uitgegaan en<br />
Jacques Copeau als directeur benoem<strong>de</strong>.<br />
Dit tooneel is <strong>de</strong> ein<strong>de</strong>lijke droomverwerkelijking van het reeds vijf-en-twintig jaar<br />
bestaan<strong>de</strong> Théâtre libre.<br />
1) Uit een nagelaten gedicht.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
CARLOS LARRONDE<br />
Het theater is van zeer simpelen bouw; het ou<strong>de</strong> Athénée Saint-Germain werd<br />
gerestaureerd, <strong>de</strong> uiterste eenvoud betracht als eene noodwendigheid om <strong>de</strong> kosten<br />
niet onnoodig te verhoogen, 't geen bezwarend zou drukken. Men zou<strong>de</strong> het zaaltje,<br />
wat vorm en grootte betreft, <strong>voor</strong> een Cinemainrichting hou<strong>de</strong>n, indien <strong>de</strong><br />
aesthetische eenvoud niet het tegengestel<strong>de</strong> doel beoog<strong>de</strong> van 't geen juist <strong>de</strong><br />
Cinema tracht te verwezenlijken.<br />
De heer Francis Jourdain, <strong>de</strong> beken<strong>de</strong> architecte d'intérieur, wist <strong>de</strong>ze gelukkige<br />
resultaten te verkrijgen; waarschijnlijk is slechts gegrond <strong>de</strong> critiek die <strong>de</strong> verlichting<br />
<strong>de</strong>r zaal veroor<strong>de</strong>elt. Hoewel <strong>de</strong> oplossing van gelukkig bedoelen is, om het<br />
saamkomen <strong>de</strong>r togen te versieren met <strong>de</strong> lampen, waardoor zij geen blik verstoren<br />
kunnen, min<strong>de</strong>r goed doet het aan een lamp te zien opgenomen in <strong>de</strong> zol<strong>de</strong>ring, -<br />
instee dat ze er aanhangt - in onafschei<strong>de</strong>lijke verbinding, wat uit zuiver<br />
architectonisch oogpunt beschouwd beslist verkeerd is. Eigenaardig is het, na te<br />
gaan, hoe moeizaam <strong>de</strong> Franschen zich aan 't nieuwe aanpassen; op <strong>de</strong> Salon was<br />
er niet één inzen<strong>de</strong>r, die <strong>de</strong> verlichtingskwestie lofwaardig oploste en daarbij zuiver<br />
Fransch bleef.<br />
Beschouwen wij het program van dit speelseizoen, dan vin<strong>de</strong>n we <strong>de</strong> groote<br />
beloften wel verwezenlijkt. Théatre antique: Aischylus Agamemnon Euripi<strong>de</strong>s<br />
De Trojanen.<br />
Fransch klassiek: Molière en Racine.<br />
Fransch Mo<strong>de</strong>rn: o.a. <strong>de</strong> Musset, Renard-Henri Becque en <strong>de</strong> Porto Riche.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Premières:<br />
52<br />
Francis Viélé-Griffin, Phocas le Jardinier.<br />
Paul Clau<strong>de</strong>l, L'Echange.<br />
André Suarès, La tragédie d'Electre et Oreste.<br />
Henri Ghéon, L'Eau <strong>de</strong> vie.<br />
Jean Schlumerger, Les fils Louverné.<br />
Alexandre Arnoux, Le lien.<br />
Jacques Copeau, La Maison Natale.<br />
Buitenlandsch tooneel: Shakespeare - Heywood (Une femme tuée par la<br />
douceur). Ibsen - Stanislas Wyspianski (Les juges). Bernard Shaw en Dostoievsky.<br />
Een an<strong>de</strong>rmaal hoop ik iets van enkele tooneelstukken en <strong>de</strong> acteurs te zeggen,<br />
aangezien ik mij thans slechts bepalen wil tot <strong>de</strong> beschouwing van het kunstzinnige<br />
streven.<br />
Een gelukkige tooneelinrichting werd verkregen door op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond als 't ware<br />
een gang te laten, waarin <strong>de</strong> kamer-opening gevat werd. Hierdoor kan 't vertrek in<br />
natuurlijke verhouding weergegeven wor<strong>de</strong>n, wat reeds een groot <strong>voor</strong><strong>de</strong>el is.<br />
Tevens wordt hierdoor <strong>de</strong> illusie verhoogd, dat het vertrek een <strong>de</strong>el uitmaakt van<br />
een bewoond huis, en is men hierin reeds ver<strong>de</strong>r dan menig mo<strong>de</strong>rn dramaturg,<br />
die niet inziet, dat elk spel in <strong>de</strong> werkelijkheid, buiten <strong>de</strong> drie coulissen, als 't ware<br />
vervolgd moet kunnen wor<strong>de</strong>n; want wij stellen ons niet meer tevreê met een<br />
levensfragment, gevoelig of talentvol weergegeven, doch verlangen <strong>de</strong><br />
weerspiegeling zoo niet van heel het leven, dan toch van een <strong>voor</strong>name uiting, in<br />
verdiept inzicht of verheven droom te aanschouwen. Doch nog een praktisch<br />
<strong>voor</strong><strong>de</strong>el, een technische verdienste wordt bereikt, nu door het simpel afsluiten van<br />
't tooneel-vertrek met een gordijn voldoen<strong>de</strong> ruimte blijft tot het opvoeren van<br />
één-akters, die zich in een kamerhoek afspelen. Een tafeltje met enkele stoel of<br />
canapé tegen goud-geel gordijn geplaatst, geeft <strong>de</strong> illusie van een boudoir, en heeft<br />
dit <strong>voor</strong> op een algeheele tooneelschikking, dat <strong>de</strong> acteurs recht <strong>voor</strong> 't publiek<br />
komen, tegen een fond, zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> verre verwij<strong>de</strong>ring van het twee<strong>de</strong> plan.<br />
De dichters van l'Action d'Art, aan wier hoofd <strong>de</strong> geestdriftige André Colomer zich<br />
plaatste, niet tevre<strong>de</strong>n met dit enkele bereiken, stichtten zelf een theater, waar <strong>de</strong><br />
acteurs door <strong>de</strong> auteurs vervangen wor<strong>de</strong>n. Mogen hierdoor niet <strong>de</strong> resultaten<br />
wor<strong>de</strong>n verkregen, die beroepsspelers weten te verwezenlijken, hier tegenover<br />
staat, dat <strong>de</strong> dichters meer eerbied <strong>voor</strong> het woord hebben en <strong>de</strong> ontroeringen, die<br />
zij misschien weifelen<strong>de</strong>r geven zullen, nimmer zullen verstoren terwille van het<br />
effect. En dan, hier is geenszins een zucht om <strong>de</strong> acteurs te vervangen, slechts een<br />
groote lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> het kunstwerk in tooneelvorm voert hen tot <strong>voor</strong> het voetlicht, als<br />
dienaars van het woord, dat <strong>de</strong> auteur door hun mond spreken zal.<br />
Nog zij genoemd L'Oeuvre van Lugné Poë, in Holland welbekend en dat schier alle<br />
thans gevier<strong>de</strong> dramaturgen, zoowel als <strong>de</strong> groote buitenlan<strong>de</strong>rs bij het publiek<br />
introduceer<strong>de</strong>.<br />
Men ziet hoe van alle kanten een streven zich openbaart om het tooneel (terug?)<br />
te winnen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> kunst. En in Holland? Zou het ook daar geen tijd wor<strong>de</strong>n om in<br />
te zien, dat niet alleen <strong>de</strong> Nieuwe Gids niets presteer<strong>de</strong> op dit gebied, doch in zijn<br />
enge beperking laakbare onverschilligheid toon<strong>de</strong> <strong>voor</strong> het Ne<strong>de</strong>rlandsche tooneel.<br />
Zijn er sinds '80 geen jongeren meer in Holland met enthousiasme tot <strong>de</strong>n strijd?<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Nimmer waren <strong>de</strong> toestan<strong>de</strong>n zoo gunstig, als nu <strong>de</strong> heeren Royaards en Verka<strong>de</strong><br />
geheel aan hun zij<strong>de</strong> zullen staan.<br />
PARIJS.<br />
D.-<br />
Notenpopjes en poppetjesnoten<br />
II<br />
HET zou zeer moeielijk zijn na te gaan, of Goethe en zijn muziekmeester <strong>de</strong> eersten<br />
waren die, zij het ook slechts in beschrijving, <strong>de</strong> eentonige zwarte notenpopjes tot<br />
poppetjesnoten omtoover<strong>de</strong>n 1) ; want ik heb niet <strong>de</strong> gelegenheid gehad, en zou ook<br />
wellicht het geduld missen, om hon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n humoristische tijdschriften-<strong>de</strong>elen te<br />
doorbla<strong>de</strong>ren, en aldus <strong>de</strong> geslachtslijst op te maken <strong>de</strong>r ‘Fikchen und Gikchen’ en<br />
‘Fakchen’ und ‘Gakchen’. Ik vermoed echter, en ik heb eenige goe<strong>de</strong> gron<strong>de</strong>n <strong>voor</strong><br />
mijn vermoe<strong>de</strong>n, dat dit volkje niet zoo heel oud is. En dit is wel won<strong>de</strong>rlijk, want<br />
wat ligt er meer <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hand dan <strong>de</strong> grappige zwarte kopjes <strong>de</strong>r kwartnoten met<br />
nog een paar streepjes van twee armpjes en twee dunne beentjes te <strong>voor</strong>zien en<br />
ze zoo tot malle eigenwijze kabouters om te scheppen; of wat is eenvoudiger dan<br />
<strong>de</strong> bree<strong>de</strong> bleeke gezichtjes <strong>de</strong>r halve en heele noten een mutsje op te zetten, en<br />
er ou<strong>de</strong> wijfjes van te maken?... Dit is het procédé <strong>de</strong>r bevolking van <strong>de</strong> notenbalken<br />
in z'n allerprilste begin, en <strong>de</strong> consequenties liggen <strong>voor</strong> het grijpen, en openen <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong>n karikaturist een rijk en romantisch verschiet: zelfs <strong>de</strong> natuur doet ons <strong>de</strong><br />
notenfantasieën aan <strong>de</strong> hand. Wie weleens een zwerm kleine vogels heeft zien<br />
wiegen en wippen en balanceeren tusschen een net van telegraaf- of<br />
telephoondra<strong>de</strong>n heeft in <strong>de</strong> natuur het geestige origineel aanschouwd van ‘la<br />
musique animée’ in beeld. Het geschiedt intusschen zoo vaak, dat een <strong>voor</strong>stelling<br />
reeds geduren<strong>de</strong> geruimen tijd in klanken en woor<strong>de</strong>n leeft,<br />
1) <strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong> Maart-nummer.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
53<br />
<strong>voor</strong> ze zich plastisch ontwikkelt, en om <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n te vin<strong>de</strong>n van muziek, die door<br />
lijnen en aanduidingen van vormen of bewegingen het woord illustreert, behoeven<br />
we ons niet met een onnoozel gezicht tot <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne toondichters te wen<strong>de</strong>n, die<br />
in <strong>de</strong> ‘Symphonische Dichtung’ <strong>de</strong> meest<br />
DAS TRUNKENE LIED (Beethoven, Neunte Symphonie).<br />
Freu<strong>de</strong>, schöner Götterfunken, - Dich besinge ich sogleich, - Wir betreten wonnetrunken -<br />
Bacchus' und Gambrinus' Reich: Auf! beteiligt euch am Werke - Mischet euern Jubel ein, -<br />
Doch das Lied, wie ich bemerke, - Musz noch etwas trunk'ner sein.<br />
(Ontleend aan <strong>de</strong> ‘Lustige Blätter’, een weekblad dat uitmunt door overmoedige grappigheid<br />
en puntige satire).<br />
gedurf<strong>de</strong> doorvoering geven van <strong>de</strong> neiging tot plastisch uitbeel<strong>de</strong>n, tot babbelen<br />
en bokkensprongen maken <strong>de</strong>r zwarte notenpopjes. De uiterste grens van plastiek<br />
bereikte misschien Camille Saint-Saens; want wie bij het knekelspel (xylophoon)<br />
Ontleend aan het mondaine Engelsche tijdschrift ‘The Sketch’, dat in elk nummer geestige<br />
karikaturen geeft van <strong>de</strong> beste Engelsche humoristen.<br />
uit <strong>de</strong> ‘Danse Macabre’ van <strong>de</strong>zen mo<strong>de</strong>rnen Franschman niet een lichte rilling over<br />
zijn rug heeft voelen loopen is, evenals <strong>de</strong> beruchte Stoffel uit het oud-Duitsche<br />
volkssprookje, te dom (ik bedoel natuurlijk muziek-dom) om griezelen te leeren.<br />
Nochtans, ik zei<strong>de</strong> het reeds, we treffen <strong>de</strong>rgelijke <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n van muzikale plastiek<br />
ook bij <strong>de</strong> classici <strong>de</strong>r toonkunst aan: ontkenne het, wie nimmer in Bachs<br />
‘Mattheus-Passie’ <strong>de</strong>n haan heeft hooren kraaien, of in Josef Haydn's Schöpfung<br />
<strong>de</strong> duiven heeft hooren kirren? (‘Girrt das zarte Taubenpaar’). En nog uitgebrei<strong>de</strong>r<br />
<strong>voor</strong>beeld van muzikale plastiek geeft <strong>de</strong>ze componist ons in het recitatief van<br />
Raphael (No. 21) uit het zelf<strong>de</strong> oratorium. De tekst van dit fragment vangt aldus<br />
aan:<br />
Gleich öffnet sich <strong>de</strong>r Er<strong>de</strong> Schooss,<br />
Und sie gebiert auf Gottes Wort<br />
Geschöpfe je<strong>de</strong>r Art,<br />
In vollem Wuchs und ohne Zahl.<br />
En dan laat va<strong>de</strong>r Haydn <strong>de</strong> geheele menagerie <strong>voor</strong> onze blikken <strong>de</strong>fileeren: ‘Vor<br />
Freu<strong>de</strong> brüllend steht <strong>de</strong>r Löwe da’, ‘Hier schiesst <strong>de</strong>r gelenkige Tiger hervor’, ‘Das<br />
zackge Haupt erhebt <strong>de</strong>r schnelle Hirsch’, ‘Mit fliegen<strong>de</strong>r Mähne springt und wiehrt<br />
voll Muth und Kraft das edle Ross’ enz. en na het optre<strong>de</strong>n van elk dier geeft het<br />
orkest een tusschenspel van soms zeer grappige naïveteit, dat het nieuwe schepsel<br />
karakteriseert. We hooren <strong>de</strong>n leeuw brullen, zien <strong>de</strong>n tijger het gering<strong>de</strong> kattenlijf<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
ekken, het hert in trotsche schoonheid het gewei schud<strong>de</strong>n, het paard met dartele<br />
sprongen door <strong>de</strong> wei<strong>de</strong> huppelen... en het moet ons verbazen, dat nog nimmer<br />
een geestig teekenaar van het aan karikaturisten zoo rijke Duitschland op <strong>de</strong><br />
gedachte gekomen is, <strong>de</strong> muzikale phrasen van dit scheppingsverhaal, op welks<br />
muzikale waar<strong>de</strong>, men versta mij wel, ik niets afding, met poppetjesnoten te<br />
illustreeren: het is er als <strong>voor</strong> geknipt. Toch vrees ik, dat menigeen op mij brommen<br />
zal indien ik dit verhaal van <strong>de</strong>n aartsengel naar het uiterlijk on<strong>de</strong>r één hoedje tracht<br />
te vangen met <strong>de</strong> gedichten en vertellinkjes met muzikale illustratie, welke in later<br />
tijd hier en daar als muzikale scherts aan 't klavier wer<strong>de</strong>n ge<strong>de</strong>biteerd, en waarvan<br />
misschien (maar ik durf het niet met zekerheid te zeggen) aan <strong>de</strong> ‘Fliegen<strong>de</strong> Blätter’<br />
<strong>de</strong> eer <strong>de</strong>r uitvinding toekomt. Ook hier heeft men <strong>de</strong> Symphonische Dichtung in<br />
<strong>de</strong>n dop... het is we<strong>de</strong>r, ‘la musique animée’, al hebben ook <strong>de</strong>ze notenpopjes het<br />
travestie thuis gelaten, waarme<strong>de</strong> vroeger en later <strong>de</strong> teekenaars-humoristen hen<br />
sier<strong>de</strong>n.<br />
Het eerste <strong>voor</strong>beeld van <strong>de</strong>ze soort, dat ik ken, verscheen in <strong>de</strong> ‘Fliegen<strong>de</strong> Blätter’<br />
van 1881, een gedicht, getiteld ‘Die Wüste’. Het is een hoogst pathetisch vers, dat<br />
aldus aanvangt:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Nichts so weit das Auge reichet,<br />
Heisser sand nur, wie ein Meer;<br />
Der Gedanke selbst erbleichet,<br />
Todtenstille ringsumher.<br />
54<br />
En ziedaar reeds een on<strong>de</strong>rwerp <strong>voor</strong> <strong>de</strong> meest etherische muziek, die ooit geruischt<br />
heeft, want <strong>de</strong> ‘Todtenstille ringsumher’ en <strong>de</strong> wij<strong>de</strong>, ein<strong>de</strong>looze eenzaamheid van<br />
<strong>de</strong> zandvlakte wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>gesteld door een rustteeken met een orgelpunt, een<br />
breed-uitklinkend niets.<br />
Doch das es nicht gar so triste,<br />
liess <strong>de</strong>r Herre froh erblühn<br />
Einsam in <strong>de</strong>r Todten Wüste<br />
Die Oase, saftig grün.<br />
En ziehier het schalksche notenpopje, dat <strong>de</strong> heerlijke oase te mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r gruwelijke,<br />
troostelooze woestenij <strong>voor</strong>stelt, een mollig geattoucheer<strong>de</strong>, week-nagalmen<strong>de</strong><br />
diepe c.:<br />
dolcissimo<br />
En zoo gaat het <strong>voor</strong>t: al <strong>de</strong> hoofdmomenten van het gedicht wor<strong>de</strong>n in notenfiguren<br />
<strong>voor</strong>gesteld. De drie palmen, die <strong>de</strong> oase overschaduwen, zijn een zoet, gebroken<br />
tertsenakkoord, een klaterend bronnetje, een gazelle, die aan komt trippelen, met<br />
innig genoegen van het water proeft, en zich in <strong>de</strong> bron spiegelt; een leeuw, die met<br />
geduchte stappen na<strong>de</strong>rt, brult, drinkt, <strong>de</strong> gazelle aan het sid<strong>de</strong>ren maakt, maar<br />
zich grootmoedig weer verwij<strong>de</strong>rt zon<strong>de</strong>r haar te hebben ge<strong>de</strong>erd, dat alles wordt<br />
op zeer eenvoudige wijze in notenpopjes uitgebeeld.<br />
Ik vermoed dat het een navolging was van <strong>de</strong>ze muzikale scherts, die in<strong>de</strong>rtijd<br />
door een Duitschen komiek in een <strong>de</strong>r Amsterdamsche café-concerts werd<br />
<strong>voor</strong>gedragen. De klavier-humorist liet van elke zij<strong>de</strong> <strong>de</strong>r woestijn een kameel met<br />
zijn eigenaardigen schommelen<strong>de</strong>n gang (dankbaar sujet ter muzikale illustratie)<br />
<strong>de</strong> oase na<strong>de</strong>ren. De een, 'n jonge kameel, na<strong>de</strong>rt van <strong>de</strong>n discant van het klavier,<br />
<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re, ‘ein sehr grosses Kamel’, ontwikkelt zich uit <strong>de</strong> bas. In het mid<strong>de</strong>n<br />
ontmoeten ze elkan<strong>de</strong>r en ‘besnüffeln sich’, drinken daarna elk op hun eigen manier,<br />
<strong>de</strong> een heel damesachtig en <strong>voor</strong>zichtig, <strong>de</strong> an<strong>de</strong>r schrokkig. De muzikale snuffelarij<br />
is in <strong>de</strong>ze muziekfabel het hoofdmoment, en <strong>de</strong> notenpopjes hebben hier een zeer<br />
groteske en dankbare scene.<br />
Kwistig is later <strong>de</strong>ze soort van muzikale illustratie aangewend in het zeer geestige<br />
en meest groteske van alle muziekwerken, <strong>de</strong> parodistisch-humoristische cantate<br />
‘De Schipbreuk’ van Johan Wagenaar, die niet alleen door zijn komische kracht,<br />
maar tevens door zijn prachtige en boeien<strong>de</strong> muziek een groot succes had. In <strong>de</strong><br />
beschrijving van <strong>de</strong>n persoon <strong>de</strong>s stuurmans komen o.a. <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>:<br />
Hij kon vloeken <strong>voor</strong> tien,<br />
En zag aan 't linker oog wat scheel.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
en dit scheelzien is gekarakteriseerd door het volgen<strong>de</strong> akoord, dat werkelijk zoo<br />
scheel is, dat ie<strong>de</strong>r muzikaal voelend mensch er <strong>de</strong> plastiek da<strong>de</strong>lijk van snapt.<br />
Even van tevoren wordt bij <strong>de</strong> verzen:<br />
Hij hield bizon<strong>de</strong>r veel van tabak,<br />
Die hij in <strong>de</strong>n vorm van een pruim achter zijn kiezen stak<br />
dit tabakspruimpje aangeduid door een smeuigen tik op <strong>de</strong> groote trom, welke ons<br />
van het schoone aanschijn <strong>de</strong>s stuurmans een beeld <strong>voor</strong> oogen toovert, dat zich<br />
in roeren<strong>de</strong> eenslui<strong>de</strong>ndheid aansluit bij <strong>de</strong> karikatureske uitbeelding <strong>de</strong>zes zeehelds<br />
door Anth. <strong>de</strong> Vries in <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> uitgave van <strong>de</strong> ‘Gedichten van <strong>de</strong>n Schoolmeester’.<br />
Ook <strong>voor</strong> ernstiger doelein<strong>de</strong>n evenwel heeft men <strong>de</strong> muzikale plastiek in later<br />
tijd op zeer uitgebrei<strong>de</strong> schaal aangewend. Men vindt ze, ik zei<strong>de</strong> dit reeds, in <strong>de</strong><br />
werken van alle groote mo<strong>de</strong>rne componisten, maar zel<strong>de</strong>n zoo geheel op <strong>de</strong>n<br />
<strong>voor</strong>grond tre<strong>de</strong>nd en uitsluitend ter illustratie bedoeld, als in het fraaie<br />
pantomime-treurspel ‘l'Enfant prodigue’ van André Wormser, waar bijna ie<strong>de</strong>re<br />
beweging van het zwijgend spel door een muzikale figuur on<strong>de</strong>rstreept of<br />
opgehel<strong>de</strong>rd wordt. Hier hebben <strong>de</strong> geestvolle notenpopjes een gewichtiger taak<br />
te vervullen, want<br />
‘Het is een spel, waarin gehuild wordt tot vermaak’.<br />
gelijk ie<strong>de</strong>r weet, die er weleer <strong>de</strong> <strong>voor</strong>treffelijke opvoeringen van zag.<br />
De muziekhumoreske ‘Die Wüste’ heeft echter ook an<strong>de</strong>re en meer directe<br />
verwanten, en misschien zijn dit zelfs wel afstammelingen in <strong>de</strong> rechte lijn. Wat <strong>de</strong><br />
jonge Goethe in zijn ge<strong>de</strong>nkschriften half bij ingeving had geopperd, namelijk, dat<br />
‘la musique animée’ bij het muziek-on<strong>de</strong>rwijs aan kin<strong>de</strong>ren soms van verrassen<strong>de</strong><br />
werking kan zijn, heeft onze <strong>voor</strong>treffelijke muziek-paedagoge Catharina van Rennes,<br />
op geestige wijze in toepassing gebracht in haar Vertellingen aan het<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
55<br />
klavier. Het eerste <strong>de</strong>zer aardige boekjes dat verscheen (het is al wel een twintig<br />
jaar gele<strong>de</strong>n) was: ‘Van Kleine Frits en Een avontuurlijke tocht’. Ik herinner me nog,<br />
welk een openbaring het was <strong>voor</strong> mijn jongste zusje, dat <strong>de</strong> kleine zwarte kat zoo<br />
muzikaal <strong>de</strong> trap afsprong, en dat Frits, die zijn voet verstuikt had, zoo grappig en<br />
teekenend <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n pijnlijken toestand van dien armen kleinen jongen, langs <strong>de</strong> vijf<br />
notenbalkjes naar bene<strong>de</strong>n hinkte.<br />
In het twee<strong>de</strong> verhaaltje gaat Frits uit, om on<strong>de</strong>r leiding van het ‘Blauwe Vogeltje<br />
wiet-wiet-wiet’, dat <strong>voor</strong> hem uitvliegt, van tak tot tak, het Kaboutermannetje te<br />
bezoeken, dat diep in het bosch zijn huisje heeft. Frits en zijn vriendje hebben in<br />
het bosch allerlei muzikale ontmoetingen. Ze hooren <strong>de</strong>n vogelaar fluiten, jagers<br />
<strong>voor</strong>bij trekken ....<br />
Ein<strong>de</strong>lijk komen ze bij <strong>de</strong>n kabouter.... ‘Allerlei boomen en boompjes ston<strong>de</strong>n bij<br />
<strong>de</strong>n ingang van een grot; sommige met zware, stijve bla<strong>de</strong>ren en dikke donkerroo<strong>de</strong><br />
trossen, en an<strong>de</strong>re weer hemelsblauw met fijne, spitse blaadjes en snoeperige<br />
gou<strong>de</strong>n eikeltjes. Ein<strong>de</strong>lijk zagen ze ook <strong>de</strong> twee ou<strong>de</strong> stramme notenboomen, die<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> grot op schildwacht ston<strong>de</strong>n, en izegrimmig <strong>de</strong> wereld inkeken’. De kin<strong>de</strong>ren<br />
roepen, maar krijgen geen antwoord, en ein<strong>de</strong>lijk vragen ze aan <strong>de</strong> bloemetjes en<br />
boompjes: ‘Hé daar!... is het kaboutermannetje thuis?’<br />
‘De bloemetjes knikten toestemmend; door alle takken en twijgen begon het te<br />
ruischen en te suizen; alle boomen en struiken knikten van ja!’ Menig muzikaal kind<br />
kan <strong>de</strong> hier bij behooren<strong>de</strong> muziek-illustratie hebben ingewijd tot het vroegtijdig<br />
verstaan van werken als Wagners ‘Waldweben’ of Berlioz, ‘Danse <strong>de</strong>s Sylphes’.<br />
De kleine Frits en zijn notenpopjes waren een beslist succes, en weldra volg<strong>de</strong>n<br />
nu <strong>de</strong> geestige ‘Muizenwereld’, waarin het bezoek van twee kin<strong>de</strong>ren in het<br />
muizenland wordt verteld; vervolgens kwam ‘Hei<strong>de</strong>koninginnetje’, dat een strijd van<br />
Elfen teekent, waarbij <strong>de</strong>ze vlin<strong>de</strong>rvleugelige geesten van hei<strong>de</strong> en woud ook<br />
werkelijk in muzikale slagor<strong>de</strong> ten oorlog trekken, wat natuurlijk wordt aangegeven<br />
door een zeer typischen strijd van muzikale motieven, welke <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren reeds<br />
vroeger in het verhaal hebben leeren kennen en on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n. Het<br />
laatst-verschenene dier klaviersprookjes is ‘De avonturen van Pop Topsy’. Het<br />
hoofd-moment uit dit vertelsel is een bizon<strong>de</strong>r geestig dansje van twee poppen op<br />
een poppenbal, waarin zon<strong>de</strong>r eenigen dwang aan <strong>de</strong> muziek <strong>de</strong> houterige, stakerige<br />
bewegingkjes <strong>de</strong>r poppedijnen <strong>de</strong>n rythmus beheerschen.<br />
J.D.C. VAN DOKKUM.<br />
Boekenschouw<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Letterkun<strong>de</strong>, biographie<br />
Brieven van A.L.G. Bosboom-Toussaint aan E.J. Potgieter, bewerkt en<br />
toegelicht door J. Bosboom Nz.<br />
De heer Bosboom is in zijn <strong>voor</strong>nemen: door <strong>de</strong> uitgave van <strong>de</strong>ze brieven het intieme<br />
leven van zijn groote bloedverwante na<strong>de</strong>r te doen kennen volkomen geslaagd. Hij<br />
heeft zelfs meer dan dit bereikt. Niet één persoon leeren wij uit <strong>de</strong>ze brieven beter<br />
begrijpen, maar twee. Ook al ontbreekt in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l ie<strong>de</strong>r antwoord van Potgieter<br />
- <strong>de</strong> inleiding brengt <strong>de</strong> treurige me<strong>de</strong><strong>de</strong>eling dat <strong>de</strong>ze antwoor<strong>de</strong>n nagenoeg alle<br />
vernietigd zijn - toch geeft ons <strong>de</strong> toon, waarop Mevr. Bosboom steeds aan hem<br />
schrijft, dui<strong>de</strong>lijk te kennen, hoe zij - <strong>de</strong> groote menschenkenster - hem schatte. En<br />
dit niet alleen in zijn qualiteit van kunstenaar - hier en daar ontbreken zelfs niet<br />
kleine aanmerkingen betreffen<strong>de</strong> Potgieters ingewikkel<strong>de</strong>n schrijftrant, zijn soms al<br />
te veel coquetteeren met het Amsterdam <strong>de</strong>r 17 e eeuw (zie pag. 104)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
56<br />
- maar <strong>voor</strong>al ook zijn het <strong>de</strong> groote karaktereigenschappen van Potgieter, die<br />
maakten dat zij zoo vaak haar hart bij hem uitstortte. In dagen van vreug<strong>de</strong> zoowel<br />
als in tij<strong>de</strong>n van tegenspoed en teleurstelling. Hoe verheugt zij zich als verloof<strong>de</strong><br />
van Bakhuizen van <strong>de</strong>n Brink over <strong>de</strong> vriendschap die <strong>de</strong>ze <strong>voor</strong> Potgieter had; hoe<br />
verblijdt zij zich in het <strong>voor</strong>uitzicht als een samenkomst van hun drieën weer nabij<br />
is. Men leze bv. <strong>de</strong>ze uitlating, dateerend van April 1842 (p. 37): ‘Ik <strong>de</strong>nk mij van<br />
<strong>de</strong>n Brink noo<strong>de</strong>, geschei<strong>de</strong>n van u; daar is geen kamer in <strong>de</strong> gansche stad mij zoo<br />
waard, mij zoo heilig, zou ik haast zeggen als <strong>de</strong> uwe’. Even te voren had zij hem<br />
geschreven: ‘... U van wien ik <strong>de</strong> hartelijkste en innigste gelukwenschen had<br />
ontvangen, die ik nog had gehad of later gekregen. Van u, <strong>de</strong> eenigste mijner<br />
vrien<strong>de</strong>n van wien ik <strong>voor</strong>uit wist, dat ik hem niet zou verliezen, dat hij mij meer<br />
zou wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong>ze verloving’ (p. 30/31). Maar ook als <strong>de</strong> tijd van droefenis komt;<br />
als door omstandighe<strong>de</strong>n hier niet na<strong>de</strong>r aan te dui<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> verhouding met Bakhuizen<br />
onmogelijk blijkt, dan vindt ze in Potgieter steeds <strong>de</strong>n man bereid haar aan te hooren.<br />
Nooit - welk een sympathieke karaktereigenschap - ontsnapt haar één hatelijk woord<br />
over <strong>de</strong>n vroegeren verloof<strong>de</strong>; steeds ge<strong>de</strong>nkt zij hem met <strong>de</strong> meeste hoogachting<br />
in bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> zijn groote gaven, en vol aandoenlijkheid is haar verhaal, hoe<br />
zij op een tochtje naar Loosduinen op het kerkhof aldaar zijn grafzerk bezoeken<br />
gaat (p. 236). En dan, welke merkwaardige ontboezemingen ook over haar werk,<br />
in die briefwisseling met <strong>de</strong>n man, die steeds in <strong>de</strong> grootste belangstelling alles<br />
volgen bleef wat zij schreef, haar in één harer boeken (<strong>de</strong> Verrassing van Hoey)<br />
actieven steun gaf en bij haar an<strong>de</strong>re oeuvre steeds als raadsman, als wegwijzer<br />
in <strong>de</strong> ein<strong>de</strong>looze vel<strong>de</strong>n zijner belezenheid dien<strong>de</strong>. Dat begint al bij het ‘Huis<br />
Lauernesse’. Het conscientieus bronnen-verwerken, waarin zij zich later zulk een<br />
meesteres toonen zou, is haar dan nog wat vreemd, vervult haar zelfs met wrevel;<br />
zij wil (pag. 5) ‘al die boeken <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur uitdrijven en <strong>de</strong> pen aan het an<strong>de</strong>re eind van<br />
<strong>de</strong> kamer’. In die perio<strong>de</strong> overvalt haar dan ook twijfel aan haar litteraire<br />
bekwaamhe<strong>de</strong>n: zij wenschte nooit als schrijfster begonnen te zijn (pag. 6): ‘zoo<br />
twijfelen<strong>de</strong> aan mij zelve als in <strong>de</strong>ze dagen, nu ik weer iets <strong>de</strong>nk te on<strong>de</strong>rnemen,<br />
was ik nog nimmer; ik zie altijd achteruitgang met groote letters op mijn papier en<br />
dat maakt mij zoo aarzelend, zoo schuchter, zoo zon<strong>de</strong>r zelfvertrouwen, dat ik<br />
tegenwoordig schijn te schrijven om te verscheuren en ik weet niet hoeveel<br />
ontwerpen ik niet reeds al ter zij<strong>de</strong> heb gelegd, die met drift waren opgevat’. Maar<br />
Potgieter sterkt haar in zelfvertrouwen, en zelfs in haar droevigsten tijd geduren<strong>de</strong><br />
en na <strong>de</strong> scheiding van Bakhuizen gaat haar moed herleven. Bakhuizen had haar<br />
het eerst het i<strong>de</strong>e bijgebracht om <strong>de</strong>n tijd van Leicester te gaan behan<strong>de</strong>len (pag.<br />
15), zij zet dit <strong>voor</strong>t, vindt hier zelfs vera<strong>de</strong>ming in <strong>voor</strong> eigen verdriet. ‘Vervulling in<br />
een groote smart’ zoo betitelt zij tegenover Potgieter het eerste <strong>de</strong>el (pag. 42); hoe<br />
menige pagina, meer in het bijzon<strong>de</strong>r die over Martina's lij<strong>de</strong>n, wordt ons niet<br />
dui<strong>de</strong>lijker, dierbaar<strong>de</strong>r ook, nu wij die on<strong>de</strong>r het licht bezien dat Mevr. Bosboom<br />
hier over haar eigen leed - zij het dan ook ge<strong>de</strong>mpt door hoogere ingetogenheid -<br />
schijnen laat.<br />
Eenige jaren later ook doet zij Potgieter me<strong>de</strong><strong>de</strong>eling van haar eerste<br />
kennismaking met Bosboom. Zij bewon<strong>de</strong>rt een van zijn kerkinterieurs en ziet in<br />
hem (<strong>voor</strong>loopig een ietwat negatieve verdienste) ‘een schil<strong>de</strong>r, die niet zoo dom is<br />
als velen zijner kunstbroe<strong>de</strong>rs, zoodra men van iets an<strong>de</strong>rs als 't penseelen spreekt’<br />
(pag. 51). En in <strong>de</strong> latere perio<strong>de</strong>, als zij en Bosboom in <strong>de</strong>n echt vereenigd zijn,<br />
blijft Potgieter <strong>voor</strong> hen bei<strong>de</strong>n <strong>de</strong> getrouwe vriend, wiens overkomen uit Amsterdam<br />
altijd welkom is; tegen wien zij zich vrij uitspreekt over haar letterkundige concepties.<br />
Merkwaardig zijn enkele plaatsen, die doelen op een <strong>voor</strong>nemen om <strong>de</strong> Geschie<strong>de</strong>nis<br />
<strong>de</strong>r Portugeesche Jo<strong>de</strong>n te gaan beschrijven (p. 100 en 116). Bij al dit waar<strong>de</strong>volle<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
vergeten wij gaarne eenige bekrompen opmerkingen over Göthe, George Sand en<br />
Multatuli. Het was nu eenmaal <strong>voor</strong> iemand als Mevr. Bosboom, wier gezichtskring<br />
niet heel wijd was - maar een meesteres was zij op het terrein, dat zij dan wèl<br />
overzag! - onmogelijk in <strong>de</strong> Fransche schrijfster veel meer te zien dan eene die<br />
speculeer<strong>de</strong> op <strong>de</strong> lagere lusten <strong>de</strong>r lezers; evenmin kon zij Multatuli recht doen<br />
we<strong>de</strong>rvaren. Maar nog eens, dit alles vergeten wij gaarne bij al het waar<strong>de</strong>volle dat<br />
hier van en over haar geschonken wordt.<br />
S.v. PRAAG.<br />
Godsdienst, wijsbegeerte<br />
Het Christelijk Leven, door P.D. Chantepie <strong>de</strong> la Saussaye. 2 Dln. 2e<br />
druk, (Haarlem, De Erven F. Bohn).<br />
Dat er van een theologisch werk van zulk een omvang binnen korten tijd een twee<strong>de</strong><br />
druk noodzakelijk is, is wel een bewijs dat dit werk ook buiten theologische kringen<br />
aandacht trekt. En dit moest het ook wel, want in geen jaren, misschien na Allard<br />
Pierson niet meer, is hier een werk verschenen, dat zulk een wij<strong>de</strong>n blik geeft op<br />
verschillen<strong>de</strong> gebie<strong>de</strong>n; dat op zulk een hoogen trap van cultuur staat. Om in zulk<br />
ver strekkend materiaal<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
57<br />
<strong>de</strong>n persoonlijken toets te behou<strong>de</strong>n; om bij zoo veel besproken gebie<strong>de</strong>n niet in<br />
rhetorische algemeenhe<strong>de</strong>n te vervallen; om zoo in onzen tegenwoordigen tijd een<br />
700 bladzij<strong>de</strong>n te blijven prikkelen en boeien, is een bewijs van <strong>de</strong>n<br />
aristocratisch-franschen geest van <strong>de</strong>n schrijver. Zulke werken zijn hier zeer<br />
zeldzaam, want men golft in wetenschappelijke kringen meest te makkelijk mee op<br />
een duitsch pathos, of schrijft zijn vakboeken vol germanismen, waar een klein<br />
publiek slaperig gewillig <strong>de</strong>n goe<strong>de</strong>rentreinstijl van volgt. Nu is dit werk zoo puntig<br />
en fijn, dat we wel weer eens te veel <strong>de</strong> strooming van het betoog missen, en<br />
misschien zou <strong>de</strong> opmerking te maken zijn dat, als <strong>de</strong> schrijver fransch zou schrijven,<br />
zijn stijl er door zou winnen. De fransche taal, heeft onlangs nog een engelschman<br />
gezegd, legt <strong>de</strong> verplichting op geestig te zijn, en dit is <strong>de</strong> schrijver zeker. Want ook<br />
juist daar waar men niet zoo oplet is <strong>de</strong> schrijver pénétrant. De zinnen missen dikwijls<br />
<strong>de</strong> strooming, en betoogen willen ze ook niet, maar ze willen wel diep psychologisch<br />
indringen en daarom schrijft <strong>de</strong> auteur dikwijls als in on<strong>de</strong>rstel<strong>de</strong>n dialoog: hij hoort<br />
uw antwoord en geeft weer zijn opmerking. Zoo'n werk zal u openbaren het diep en<br />
fijn on<strong>de</strong>rscheidingsvermogen van <strong>de</strong>n schrijver. Schoonheidzoekers zullen<br />
geirriteerd wor<strong>de</strong>n; <strong>de</strong> trant van het werk is socratisch: <strong>de</strong> schrijver maakt veel bij<br />
u los, opdat wat ge bezit vast wor<strong>de</strong> en levensrealiteit krijge. Het boek geeft een<br />
uitsteken<strong>de</strong>n prikkel tot zelf na<strong>de</strong>nken en het opmaken van eigen inventaris van<br />
geestelijke goe<strong>de</strong>ren. Men moet <strong>de</strong>n wil hebben zoo'n boek te lezen: het eischt uw<br />
energie, het vraagt uw ernst en zelfon<strong>de</strong>rzoek; we hebben hier geen meditatieve<br />
essays die zich alleen schoon laten lezen, - ge komt hier in geestesverkeer met een<br />
man die u heel wakker maakt, die u <strong>de</strong>n rijkdom van het leven toont, doch ook <strong>de</strong>n<br />
ernst. Men zal, aan <strong>de</strong>zen schrijver niet gewend, misschien veel wel hatelijk vin<strong>de</strong>n;<br />
doch men begrijpt dan nog niet, dat <strong>de</strong> sikkel in <strong>de</strong> hand <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong> veel onkruid<br />
wie<strong>de</strong>n wil. Dit boek geeft in onzen onevenredigen tijd van uitersten een<br />
levensharmonie; we vin<strong>de</strong>n hier <strong>de</strong> klare nuchterheid <strong>de</strong>r rustige emotie, die kent<br />
<strong>de</strong> levensdiepte en ziet <strong>de</strong> levensvreug<strong>de</strong>. Omdat er zoo weinig diepere harmonie<br />
is, daarom is dit werk uit noodzaak zoo polemisch gewor<strong>de</strong>n. Een oppervlakkig<br />
mensch die dit werk doorbla<strong>de</strong>rt vindt het misschien wat abrupt en niet makkelijk<br />
gezellig leesbaar; maar een ernstig mensch, die het inleeft, gaat sterker en kloeker<br />
ver<strong>de</strong>r; die dankt <strong>voor</strong> zooveel bezonkenheid, kritiek en wijsheid. Hoeveel gebie<strong>de</strong>n<br />
dit werk overziet en hoevele kwesties hier ter sprake komen, kan misschien een<br />
weinig blijken uit <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>eling. 's Menschen aanleg en bestemming. Het leven in<br />
<strong>de</strong> zon<strong>de</strong>. Het begin van het nieuwe leven. De ontwikkeling van het persoonlijk<br />
christelijk leven. Met o.a. on<strong>de</strong>rver<strong>de</strong>elingen als: Religieuse psychologie.<br />
Persoonlijkheid. Hart en geweten. Wil, vrijheid enz. Veel is met meesterhand<br />
getypeerd, geschetst en getoetst; <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>ling <strong>de</strong>r familie <strong>voor</strong>al is zeer mooi.<br />
De schil<strong>de</strong>ring van toestan<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> aanduiding van intimiteit en verhouding, het<br />
aanvoelen <strong>de</strong>r levenssfeer is van een diepe psychologie en meesterlijke observatie.<br />
Dit boek is niet zoo maar eens geschreven, maar <strong>de</strong> vrucht van een ernstig en diep<br />
leven. Vele jongeren voelen misschien meer <strong>de</strong> noodzaak van apologetiek en<br />
breedheid van betoog, doch dit werk zal van een blijven<strong>de</strong>n invloed op veler leven<br />
zijn. Hier is geen bree<strong>de</strong> architectonische hand die fresco's ontwerpt <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
trekken<strong>de</strong> schare; maar we hebben fijn geëtste beel<strong>de</strong>n met een kracht van<br />
compositie en intensiteit van lichtval die <strong>de</strong>n menschenkenner en fijnen <strong>de</strong>nker<br />
openbaren. Hier is een godsdienstig werk zon<strong>de</strong>r eenige rhetoriek en preekerigheid,<br />
koel en <strong>voor</strong>naam maar toch mo<strong>de</strong>rn, zoo innig meelevend met <strong>de</strong> vragen en<br />
behoeften van onzen tijd. Daarom is <strong>de</strong>ze verschijning zoo buitengewoon, omdat<br />
we hier niet hebben <strong>de</strong> zelfingenomen rust van een partijman of <strong>de</strong> gemoe<strong>de</strong>lijke<br />
praterij van een buiten alle bree<strong>de</strong>re stroomingen en i<strong>de</strong>alen staan<strong>de</strong>, maar <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
levenswijsheid van een ernstig en mo<strong>de</strong>rn mensch vol levend kritischen zin en<br />
getuigend van een scherpen diepen kijk; terwijl een fijne geestigheid soms met<br />
won<strong>de</strong>rlijke verrassing te <strong>voor</strong>schijn komt; zoodat <strong>de</strong> hoogere ironie, onzen volksaard<br />
zoo vreemd, <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> zeer verhoogt. Dit is een boek <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>ren beschaaf<strong>de</strong>n,<br />
ernstigen en <strong>de</strong>nken<strong>de</strong>n mensch.<br />
J. PETRI.<br />
Harmonische en Onharmonische Levens, door A. Klaver. - (Uitg. door<br />
R. Los, Amsterdam).<br />
De schrijver bespreekt in dit werkje: Goethe, zijn tijd, en zijn Faust, Woutertje Pieters,<br />
Götz Krafft, Jörn Uhl, Kai Jans, <strong>de</strong> Kleine Johannes, alle gestalten, die hem aan<br />
Faust herinneren en die op hunne wijze min of meer harmonisch zijn, terwijl hij dan<br />
laat volgen <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>ling van Schopenhauer, Nietzsche, Douwes Dekker: <strong>de</strong><br />
onharmonische naturen.<br />
Hoorn, waar <strong>de</strong>ze <strong>voor</strong>ganger werkzaam is, is een klein ste<strong>de</strong>ke, waar praktische<br />
menschen wonen: han<strong>de</strong>laren in boter en kaas; waar men markten houdt en <strong>de</strong><br />
Zui<strong>de</strong>rzee hoort vlagen en hoort ruischen, in winter- en in zomertij. Doch men benijdt<br />
<strong>de</strong>n kring, die <strong>de</strong>zen leeraar volgt en die, in het remonstrantsche kerkgebouw, <strong>de</strong>ze<br />
<strong>voor</strong>drachten (want in dit boek zijn <strong>voor</strong>drachten bijeen gelezen)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
58<br />
heeft gehoord en misschien noch <strong>de</strong>rgelijke hooren zal. Men benijdt <strong>de</strong>n kring,<br />
omdat <strong>de</strong>geen die hen doet luisteren een man is van eruditie en van kennis. Niet<br />
dat ik zijn arbeid zon<strong>de</strong>r gebreken vind; ik houd het er<strong>voor</strong> dat men ook iets an<strong>de</strong>rs<br />
kan zeggen van Schopenhauer en van Nietzsche en dat men <strong>voor</strong>al meer en<br />
grondiger kan spreken over het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el van Faust. Maar wat <strong>de</strong>ze, mijn jonge<br />
collega, ons hier alvast gebo<strong>de</strong>n heeft, is in zijn soort heel goed. Hij is thuis in <strong>de</strong><br />
literatuur van onzen tijd, en het is hem gelukt hetgeen hij las ook te verwerken. Men<br />
kan een ruimer mensch wor<strong>de</strong>n, wanneer men, als Odysseus, lan<strong>de</strong>n ziet en volken;<br />
men kan het óók - en misschien is dit nog een betere weg - als men leest en<br />
we<strong>de</strong>rleest. Dit heeft Klaver gedaan, en hij heeft daardoor verbreed zijn visie en<br />
dieper gemaakt zijn begrip; en al zou ik hem nu nog toewenschen <strong>de</strong> meer<strong>de</strong>re<br />
bezinning, waardoor hij zeker niet zou praten van ‘<strong>de</strong> beroem<strong>de</strong> sophisten <strong>de</strong>r<br />
na-Kantiaansche perio<strong>de</strong>’, toch is wat hij ons aanbood reeds nu <strong>de</strong> arbeid van een<br />
intuïtief, veelzijdig man, van een man ook die smaak bezit en het mooie weet te<br />
vin<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> door hem gelezen boeken. Wat zou het prijslijk zijn als ook an<strong>de</strong>re<br />
predikanten, naast hun studie van theologie en <strong>voor</strong>al van philosophie, gelijk <strong>de</strong>ze<br />
ambtgenoot zich verdiepen wil<strong>de</strong>n in Goethe of in Nietzsche. Het gevolg zou wor<strong>de</strong>n<br />
dat men dan ook van hen te hooren kreeg wat hier Klaver zegt:<br />
‘En al mocht ik er hon<strong>de</strong>rd of duizend theologen mee ergeren en mee opgenomen<br />
wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> rijen <strong>de</strong>r veroor<strong>de</strong>el<strong>de</strong>n, tegen wie Bakels zijn laatste, onnoodige<br />
pamphlet heeft geschreven ... duizendmaal meer voel ik mij verwant aan<br />
Goethe-Faust's pantheïstische gods- en wereldbeschouwing, dan aan <strong>de</strong> bekrompen<br />
teleologie die met vinger en duim Gods willen en bedoelen precies kan uiteenzetten’.<br />
Dr. H.W.Ph.V.D. BERGH V. EYSINGA.<br />
ZUTPHEN.<br />
Romans en novellen<br />
De Voerman, door Selma Lagerlöf. Naar het Zweedsch door Margaretha<br />
Meyboom. (Amsterdam, H.J.W. Becht).<br />
De beken<strong>de</strong> schrijfster blijft altijd in hare werken een verrassen<strong>de</strong> persoonlijkheid.<br />
Toch herkent men haar direkt. Zij is in haar stijl zeer karakteristiek, en evenals bij<br />
<strong>de</strong> muziek van Grieg, is men er da<strong>de</strong>lijk in. Zij is bovenal vertelster en daardoor is<br />
<strong>de</strong> compositie van hare grootere werken meestal zwak: het wor<strong>de</strong>n kleine vertellingen<br />
naast elkan<strong>de</strong>r, en in kleine idyllen en fantastische grepen is zij een meesteres. Zoo<br />
vindt zij nog niet in haar werk <strong>de</strong> rust van bree<strong>de</strong> beelding die <strong>de</strong> grootste schrijvers<br />
zoo groeien doet in eenvoud en harmonie. Het wisselvallige en fantastische is haar<br />
te eigen dan dat zij haar talent zou kunnen beheerschen tot <strong>de</strong> breedheid <strong>de</strong>r epiek;<br />
haar stijl te lyrisch dan dat zij dien tot <strong>de</strong> schijnbare eentonigheid van het realisme<br />
kan laten dalen. Haar stof is vaak episch, doch ze lacht om alle theorie, ze is<br />
dichteres en het meest strak dagelijksche laat ze wimpelend weerkaatsen op het<br />
sid<strong>de</strong>rend veld van haar lyrischen stroom. Bran<strong>de</strong>s zegt: haar fantasie is volmaakt<br />
als van een kind. En wordt hier alle aanmerking niet schoolmeesterig, wor<strong>de</strong>n hier<br />
alle kunsttermen niet als paedagogisch geknutsel? Toch vindt haar fantasie een<br />
betere uiting in het subjectief verhalen<strong>de</strong>, in het kort belichten, dan in het langer<br />
uitzeggen van een bree<strong>de</strong>r gebeuren, dan in het te veel varieeren van één thema.<br />
Zoo blijft <strong>de</strong>ze schrijfster in hare kleine novellen het best, waar zij even ons een<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
situatie <strong>voor</strong>toovert of ons heel kort en intens iets laat meeleven, of waar zij een<br />
ou<strong>de</strong>n beken<strong>de</strong> inleidt uit haar meesterwerk Gösta Berling. In hare novellen is zij<br />
daarom zoo sterk, omdat zij zoo intens en beknopt zijn kan, omdat haar belichting<br />
zoo kort en hevig is, omdat zij ook <strong>de</strong> kunst verstaat van met vasten aanslag ons<br />
even een melodie, een thema in het geheugen te prenten. Doch in haar werk De<br />
Voerman is het thema te veel in het verhaal schuil gegaan, <strong>de</strong> innigheid die we<br />
zoo gewend zijn is te veel verstrakt en daarom is het als verhaal te fantastisch en<br />
als fantasie te reëel. Het thema: <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> is sterker dan <strong>de</strong> dood, en <strong>de</strong> strekking<br />
die er rijst uit <strong>de</strong> be<strong>de</strong> om rijpheid <strong>de</strong>r ziel eer zij gemaaid wordt, dit thema is<br />
eenerzijds te veel in het verhaal ingebracht in <strong>de</strong> reëele sfeer, an<strong>de</strong>rzijds te weinig<br />
louterend tot besef gebracht in <strong>de</strong>n werkelijken mensch die gereinigd wordt. Daarom<br />
vloeien <strong>de</strong> werkelijke en <strong>de</strong> onwerkelijke wereld hier te veel in elkaar over en doet<br />
het verhaal te geheimzinnig, te spookachtig. Al gauw komt ons het werkje van<br />
Dickens <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n geest, <strong>de</strong> schoone Christmas Carol, doch <strong>de</strong>ze vergelijking is<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> schrijfster niet gelukkig. Dickens heeft door zijn vollen echten humor ons<br />
het zinnebeeldige haast op ie<strong>de</strong>re pagina bewust gemaakt, daarom werkt zijn boekje<br />
zoo zuiver stichtend en laat hij door zijn groote lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> en zijn vertrouwen in het<br />
menschelijk hart dit rijpen door levenslust tot inkeer. Bij Lagerlöf is het te veel <strong>de</strong><br />
voerman die <strong>de</strong> bekeering bewerkt en te weinig <strong>de</strong> leven<strong>de</strong> mensch dien wij kennen,<br />
die <strong>de</strong> omzetting beleeft. Deze schavuit is te verhard en <strong>de</strong> schrijfster heeft hem als<br />
mensch niet geteekend: er is te veel opgeofferd aan het i<strong>de</strong>e dat <strong>de</strong> voerman hier<br />
richter is en ook louteren<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
59<br />
wil door het toonen van <strong>de</strong> werkingen <strong>de</strong>r bovenaardsche lief<strong>de</strong>. De fantasie heeft<br />
hier het thema beheerscht en te weinig is het thema zuiver klinkend in het verhaal<br />
tot uiting gekomen. Wel zijn er weer goe<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>elen in: het zijn van <strong>de</strong>n<br />
ontvluchten gevangene in het huisje in het bosch, steekt <strong>de</strong> zoo gemiste humor; het<br />
naïef vertrouwen van het kind, het zuiver en snel han<strong>de</strong>len van <strong>de</strong>n jongen, zijn<br />
meeleven met het ontsnappen en dan zoo'n eindaccoord, het zingen van het kind,<br />
waarin <strong>de</strong> gevangene ook zijn zielsmuziek herkent, namelijk <strong>de</strong> behoefte aan<br />
bevrijding, en dan zijn ontwaken<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> om door zijn hulp <strong>de</strong>zen kleinen jongen<br />
te red<strong>de</strong>n. Hier is het thema levend, hier is een mensch door zuiver meegevoel door<br />
een me<strong>de</strong>mensch begrepen en... bemind. Jammer dat het geheel niet <strong>de</strong>zen toon<br />
heeft; dat het verhaal als geheel en daardoor ook <strong>de</strong> strekking te veel vervliegt in<br />
het ijle. We hopen dat <strong>de</strong>ze schrijfster eens een heel dagelijksch iets zal beschrijven,<br />
iets dat wij te dagelijksch vin<strong>de</strong>n, doch <strong>voor</strong> haar zal zijn het diëet van <strong>de</strong> stof, waar<br />
Bran<strong>de</strong>s van spreekt. Ook mogen we zelfs <strong>de</strong>ze groote schrijfster wel weer eens<br />
herinneren aan <strong>de</strong> tucht van <strong>de</strong>n vorm.<br />
P. PETRI.<br />
De Klokken die verklonken, door Victor Rákosi. Uit het Hongaarsch<br />
vertaald door Jenö Sebestijén en J.A. Raabe Jr. (Amersfoort, Valkhoff<br />
en Co.).<br />
Het werk, dat on<strong>de</strong>r bovengenoem<strong>de</strong>n titel door dr. J.H. Gunning J.Hz. bij het<br />
Hollandsche publiek wordt ingeleid, is een hoogst eigenaardig boek.<br />
Naar ons wordt meege<strong>de</strong>eld, werd in <strong>de</strong> XVIIIe eeuw aan <strong>de</strong> Utrechtsche<br />
Universiteit een beurs gesticht door een zekeren Bernhard, afkomstig uit <strong>de</strong> Pfaltz,<br />
die in Holland theologie stu<strong>de</strong>er<strong>de</strong>.<br />
Langen tijd woon<strong>de</strong> hij daarna in Hongarije, waar hij zich een groot fortuin verwierf<br />
en met een Hongaarsch meisje trouw<strong>de</strong>. Hij liet geen kin<strong>de</strong>ren na, en ver<strong>de</strong>el<strong>de</strong><br />
zijn vermogen on<strong>de</strong>r verschillen<strong>de</strong> stichtingen, en schonk o.a. aan <strong>de</strong> Utrechtsche<br />
Hoogeschool een fonds <strong>voor</strong> beurzen, oorspronkelijk alleen bestemd <strong>voor</strong> stu<strong>de</strong>nten<br />
uit <strong>de</strong> Pfaltz en uit Hongarije.<br />
Op <strong>de</strong>ze basis heeft <strong>de</strong> schrijver het eerste <strong>de</strong>el van zijn verhaal gebouwd, dat<br />
begint met <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van drie stu<strong>de</strong>nten uit Zevenburgen, die in Utrecht hun<br />
theologische studies komen maken.<br />
De auteur moet wel met zeer fantastischen blik het hem gansch niet verwante<br />
land en volk hebben bekeken om zulk een weinig natuurgetrouw beeld te kunnen<br />
scheppen, dat ons Hollan<strong>de</strong>rs een slechts troebele of onjuiste weerkaatsing biedt<br />
van eigen volksaard en gewoonten.<br />
Dr. Gunning moge <strong>de</strong>ze beschouwingen belangwekkend vin<strong>de</strong>n, ik <strong>voor</strong> mij vond<br />
<strong>de</strong> fantasie tot onwaarschijnlijkheid gedreven, en was dankbaar, toen <strong>de</strong> plaats <strong>de</strong>r<br />
han<strong>de</strong>ling naar het va<strong>de</strong>rland van <strong>de</strong>n schrijver werd verlegd. Wij willen hopen, dat<br />
<strong>de</strong> heer Rákosi in het twee<strong>de</strong> ge<strong>de</strong>elte van zijn boek <strong>de</strong> werkelijkheid dichter heeft<br />
weten te na<strong>de</strong>ren dan in het eerste, waar wij hem steeds <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong>ling in<br />
Jeruzalem voelen.<br />
Het verhaal zelf is van <strong>de</strong>n sombersten weemoed. Pal Simándy, <strong>de</strong> hoofdpersoon,<br />
predikant in het kleine ellendige Garabó, mid<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> Hongaarsche sneeuwbergen,<br />
voert een har<strong>de</strong>n strijd tusschen lief<strong>de</strong> en plicht, en hoewel hij telkens <strong>de</strong>n engen<br />
weg kiest, dien zijn nauwgezet geweten hem aanwijst, is het leven hem in geen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
enkel opzicht genadig, en moeten wij 't als een redding beschouwen, wanneer <strong>de</strong><br />
dood een ein<strong>de</strong> maakt aan zijn bestaan vol miskenning en teleurstelling.<br />
De kennismaking met het mooie dochtertje van <strong>de</strong>n vijandigen Roemeenschen<br />
pope, zijn groeien<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze Florica, die hij ten offer brengt aan <strong>de</strong><br />
onwankelbare lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> zijn va<strong>de</strong>rland, en <strong>de</strong> beschrijving van <strong>de</strong>n gevaarlijken<br />
bergtocht in <strong>de</strong>n nachtelijken storm om <strong>de</strong>n kleinen verdwaal<strong>de</strong>n her<strong>de</strong>rsjongen te<br />
zoeken, behooren tot <strong>de</strong> verdienstelijkste bladzij<strong>de</strong>n van dit vreemdsoortige werk,<br />
dat mij slechts matig heeft kunnen boeien, en ondanks <strong>de</strong>n overvloed van<br />
aangrijpen<strong>de</strong> gebeurtenissen geen emotie in mij heeft kunnen wekken.<br />
I.H.<br />
Vlaamsche oogst 1)<br />
Uit donkere Dagen, door Berto van Kal<strong>de</strong>rkerke. (<strong>Den</strong><strong>de</strong>rmon<strong>de</strong>, Juul<br />
van Lantschoot, 19<strong>13</strong>).<br />
Een eersteling die in Vlaan<strong>de</strong>ren niet onopgemerkt <strong>voor</strong>bijging. Het boek kreeg een<br />
<strong>de</strong>r prijzen door <strong>de</strong> provincie Brabant jaarlijks uitgeloofd. Zes schetsen vindt men<br />
in het boek van <strong>de</strong>n jongen Grembergschen geneesheer, zes donkere vertellingen<br />
van het jammerleven zooals hij het gezien heeft met <strong>de</strong> oogen van een geloovige.<br />
Een droeve gelatenheid stijgt uit <strong>de</strong>ze schetsen, uit De Stam, De Band, Drie<br />
hon<strong>de</strong>rd en zes, De tragedie <strong>de</strong>r Schel<strong>de</strong>, Puinen en De<br />
Verrijzenis <strong>de</strong>s Vleesches, waarin tegenslag en ellen<strong>de</strong>, watersnood en<br />
armoe<strong>de</strong> schering en inslag leveren.<br />
Een an<strong>de</strong>r Oost-Vlaming, <strong>de</strong> reeds gunstig be-<br />
1) In <strong>de</strong>ze rubriek hoopt onze me<strong>de</strong>werker Lo<strong>de</strong> Baekelmans <strong>voor</strong>taan een eenigszins geregeld<br />
overzicht te geven van die Vlaamsche uitgaven welke in Noord-Ne<strong>de</strong>rland meestal niet<br />
doordringen. (Red. D.G.W.)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
60<br />
ken<strong>de</strong> novellist Franz <strong>de</strong> Backer, getuigt: ‘Sommigen zullen misschien zeggen: “wat<br />
een akelig boek”, en het niet herlezen, omdat het hun te <strong>de</strong>nken gaf... Onze nogal<br />
beperkte lezerswereld krijgt liefst wat aangenamer zaken... Maar ie<strong>de</strong>r moet zingen<br />
volgens zijn gebektheid, en oprechtheid zal altijd het schoonste blijven in <strong>de</strong><br />
letterkun<strong>de</strong>. Een schoon en somber boek; het boek van een groot, schoon mensch<br />
uit onzen tijd, het diepdoorgaan<strong>de</strong> en wrange gevoel<strong>de</strong> van iemand, die het gek<br />
vindt te glimlachen en blij te zijn, als zooveel oneindig droefs over <strong>de</strong> wereld hangt’.<br />
Deze schrijver zal, naar onze beschei<strong>de</strong>n meening, nog aan soberheid moeten<br />
winnen; maar zijn naam valt te onthou<strong>de</strong>n, want hij kàn wat.<br />
De Twee<strong>de</strong> Lente van Meneer Quistwater, door Lo<strong>de</strong> Monteyne.<br />
(Antwerpen, De Ne<strong>de</strong>rlandsche Boekhan<strong>de</strong>l, 1914).<br />
Een nieuw boek van <strong>de</strong>n schrijver van Geerten Basse, verhaal uit het leven <strong>de</strong>r<br />
Antwerpsche bootjesroeiers, waarover wij ons gunstig uitlieten. Monteyne toont<br />
hierme<strong>de</strong> bekwaam te zijn zeer oorspronkelijk en persoonlijk werk te leveren. Deze<br />
vertelling van Antwerpsch kleinburgerleven is eigenaardig van opzet en observatie,<br />
karakteristiek en scherp, volgehou<strong>de</strong>n en sober, zoodat wij De Twee<strong>de</strong> Lente<br />
gerust durven plaatsen naast <strong>de</strong> enkele zeer goe<strong>de</strong> Vlaamsche boeken in <strong>de</strong>n<br />
laatsten tijd verschenen.<br />
De rentenieren<strong>de</strong> lijkbid<strong>de</strong>r Quistwater verliest zijn vrouw, en zijn schoonzuster<br />
Angelique, die bij hem inwoont, probeert zijn hart te winnen. De kerkmeester bezwijkt<br />
niet, zoekt afleiding door mid<strong>de</strong>l van een fonograaf, vindt troost in <strong>de</strong> herberg bij<br />
zijn vrien<strong>de</strong>n, 't bultje Roozenstraeten, <strong>de</strong>n doodkistenmaker Laureys, een<br />
gepensionneerd schoolmeester en <strong>de</strong>n jichtlij<strong>de</strong>r Meugens. Maar het flerecijn brengt<br />
hem tot inkeer. Nu leert hij Rachel kennen, ‘een groote vreug<strong>de</strong> zijner oogen’, die<br />
als naaister bij Angelique werkt. De werkvrouw Dorekens, moe<strong>de</strong>r van Rachel, helpt<br />
<strong>de</strong>n smachten<strong>de</strong>n minnaar. Noch <strong>de</strong> standjes <strong>de</strong>r schoonzuster, noch <strong>de</strong><br />
tusschenkomst van <strong>de</strong>n pastoor kunnen hem weerhou<strong>de</strong>n van ‘<strong>de</strong> gevaren <strong>de</strong>s<br />
vleesches’, en Quistwater koopt het ‘bloeiend-jong lijf’ van Rachel.<br />
Opnieuw voelt <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> man zich jong en blijmoedig! De geboorte van een<br />
dochterken komt zijn geluk verhoogen. De va<strong>de</strong>rlief<strong>de</strong> is aandoenlijk en fel: hij zelf<br />
trekt met het kin<strong>de</strong>rwagentje <strong>de</strong> straat op. Maar Rachel voelt meer en meer weerzin<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n lijkbid<strong>de</strong>r, die in zijn medicijnboeken snuffelt en <strong>de</strong> terugkomst vreest<br />
van zijn zoon Frans, die een misstap <strong>de</strong>r jeugd in Australië heeft geboet. Angelique,<br />
door zijn huwelijk uit zijn huis verdreven, is gestorven, en haar dood herinnert hem<br />
zijn eigen nakend ein<strong>de</strong>, hij voelt zich zwak en uitgeput na zijn twee<strong>de</strong> jeugd. Ein<strong>de</strong>lijk<br />
is Frans terug. Hij neemt genoegen met <strong>de</strong>n nieuwen toestand, kan het best vin<strong>de</strong>n<br />
met <strong>de</strong> jonge stiefmoe<strong>de</strong>r, maar <strong>de</strong>nkt niet aan werken. De natuur neemt wraak!<br />
Een kleine tragedie brengt nu het levensspel. De jonge man verdringt <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n<br />
uit het leven van Rachel. Quistwater had gezondigd door een jonge vrouw te kiezen,<br />
en nu neemt zijn eigen zoon <strong>de</strong> plaats in. In zijn toenemen<strong>de</strong> verzwakking leert hij<br />
berusten, is dankbaar <strong>voor</strong> wat hij genoten heeft, en beschei<strong>de</strong>n gaat hij het leven<br />
uit met een begrafenis, passend aan zijn stand.<br />
De menschen vergeten gelukkig zeer spoedig. De ongeregel<strong>de</strong> verhouding van<br />
Frans en Rachel geeft haast geen aanstoot meer in <strong>de</strong> buurt, en ook wanneer Frans<br />
met zijn duiven een prijs wint, een serena<strong>de</strong> krijgt en bloemen overhoop, dan <strong>de</strong>nken<br />
<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren nog eens aan ‘Bonpapa’ om op zijn graf wat van <strong>de</strong> overtollige bloemen<br />
te gaan neerleggen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Dit is het glun<strong>de</strong>r, sappig, Antwerpsch verhaal van een geboren verteller. Een<br />
diepe on<strong>de</strong>rgrond van echtheid, van menschelijkheid zit in dit eenvoudig boek.<br />
Figuren als Quistwater, <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> vrijster Angelique, Rachel en Frans, 't bultje<br />
Roozenstraeten zijn natuurlijk en volledig weergegeven in goe<strong>de</strong> eenheid en zon<strong>de</strong>r<br />
overdrijving. En al bezit <strong>de</strong> schrijver meevoelen<strong>de</strong> ironie tegenover het levensspel<br />
<strong>de</strong>zer kleinburgers, nooit wil hij hen an<strong>de</strong>rs laten zien dan gewoon en waar in hun<br />
vreugd en smart. Ook hun leven is een spiegel van het leven, waarin menschelijke<br />
zwakheid en verlangens weerkaatst wor<strong>de</strong>n in menigvuldige tafereeltjes.<br />
Van <strong>de</strong>n Minnestreel, door Herman Broeckaert. (<strong>Den</strong><strong>de</strong>rmon<strong>de</strong>, J. van<br />
Lantschoot, 19<strong>13</strong>).<br />
Dichters hebben het gelukkig <strong>voor</strong>recht om met kleine bun<strong>de</strong>lkens <strong>de</strong>n lezer in te<br />
pakken. Broeckaert is een lustig zanger, een blije, vroolijke, Vlaamsche schil<strong>de</strong>r,<br />
die vrij langs <strong>de</strong> wegen loopt of neerzit <strong>voor</strong> het landschap in bestendige voeling<br />
met moe<strong>de</strong>r natuur. Zijn verzen zijn opwellen<strong>de</strong> lie<strong>de</strong>ren zooals <strong>de</strong> Clercq er ons<br />
schonk. Ook in <strong>de</strong>ze nieuwe bun<strong>de</strong>l borrelt <strong>de</strong> volksstem naar boven, en 't zijn<br />
lie<strong>de</strong>ren die het volk meevoelen en meezingen kan: over het Zingen, over <strong>de</strong><br />
Vlaamsche Vla<strong>de</strong>n, 't Begijntje, Krank zusje, Meetje, Stantje en Wantje, Mooie Dora,<br />
Broe<strong>de</strong>r Kok, 't Kommeerke, De Filosoof, Suiker-Tantje, Peetje, De Beiaardier, De<br />
Vlaamsche boer, Kruidje-roer-mij-niet, De Brouwer, De Schipper, Zeeland, De<br />
Vlaamsche Pol<strong>de</strong>rvrouwen, 't Kleermakerken, 't Arm Klàartje, De<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
61<br />
Boerenkermis, 't IJ<strong>de</strong>ltuitje, Kerstmis en wat al meer.<br />
Het is al zoo zuiver Vlaamsch, zoo levend blij en uitspattend gezond, zoo vol<br />
buitenlucht, dat men er alle kritiek tegenover verliest. Daarom drukken wij eenvoudig<br />
het Karnliedje als proefbeetje:<br />
Van 's nuchtends aan 't vat, klabet, klabat,<br />
De kooi uit, ei maarte 1) , aan 't botervat!<br />
En al sliept en al droom<strong>de</strong>t gij nog zoo zoet,<br />
En al pruttelt gij daar ge uit uw kooitje moet,<br />
De boter, <strong>de</strong> boter moet af met spoed,<br />
Klotsen<strong>de</strong>, klutsen<strong>de</strong> boter die spat,<br />
Hutsen<strong>de</strong>, gutsen<strong>de</strong> boter in 't vat!<br />
't Klabettert in 't vat, klabet, klabat,<br />
Daar rommelt <strong>de</strong> buik van 't botervat!<br />
En <strong>de</strong> staf en die mag niet stille staan,<br />
En <strong>de</strong> staf die moet weg en moet we<strong>de</strong>r gaan,<br />
Al klotsen<strong>de</strong>, klutsen<strong>de</strong> boter slaan,<br />
Klotsen<strong>de</strong>, klutsen<strong>de</strong> boter die spat,<br />
Hutsen<strong>de</strong>, gutsen<strong>de</strong> boter in 't vat!<br />
Het kleppert in 't vat, klabet, klabat,<br />
En omendom mauwt die sluwe kat,<br />
En <strong>de</strong> boever die komt daar zoo geern gegaan,<br />
En <strong>de</strong> boever die blijft daar zoo geerne staan,<br />
Het botert zoo wel als ze een praatje slaan,<br />
Klotsen<strong>de</strong>, klutsen<strong>de</strong> boter die spat,<br />
Hutsen<strong>de</strong>, gutsen<strong>de</strong> boter in 't vat!<br />
Het rammelt in 't vat, klabet, klabat,<br />
Twee lievekens staan bij 't botervat,<br />
En betrapt <strong>de</strong> bazinne ze aan 't minnespel,<br />
En al gromt <strong>de</strong> bazinne dan nog zoo fel,<br />
Een kusje dat lusten <strong>de</strong> liefjes wel,<br />
Losjes met beidjes zoo ging <strong>de</strong> staf,<br />
Lustigjes vroolijk en 't vaatjen is af!<br />
De afstand tusschen het werk van een wildzang als Broeckaert en een ‘mo<strong>de</strong>rn’<br />
dichter is zeer groot, maar bij ons wortelt <strong>de</strong> kunst nog diep in het volk.<br />
In witte gewa<strong>de</strong>n, door Daan Fr. Boens. 19<strong>13</strong>.<br />
Bij elken jongen dichter vindt men <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> motieven die het leven in hen oproept.<br />
Allen zingen van jonge lief<strong>de</strong> en jonge, zware smart, van rozen en maneschijn, van<br />
schoonheid en mijmering, van avondstilte, schemering, morgenstond, van <strong>de</strong> zee,<br />
<strong>de</strong> lente en herfst, van weemoed, verdriet en wanhoop. En 't is zoo heusch oprecht<br />
en eerlijk, <strong>de</strong> gevoelens zijn zoo maag<strong>de</strong>lijk zuiver, dat men er door vertee<strong>de</strong>rd<br />
wordt! Wie onzer heeft niet zoo ergens in een la<strong>de</strong> <strong>de</strong> verzen van zijn twintig jaren<br />
verborgen? 't Is alles erg verbleekt en 't lijkt ons bij het herlezen zoo... ij<strong>de</strong>l, maar<br />
het vertee<strong>de</strong>rt! Het leven had ons toen nog niet te pakken en 't is veelal slechts<br />
‘literatuur’ die <strong>de</strong> frischheid <strong>de</strong>r gevoelens be<strong>de</strong>kt. Wanneer het ernst wordt drukt<br />
men zich an<strong>de</strong>rs uit. En bij weinigen, bij uitverkorenen slechts, is het alles diepen<br />
1) Meid.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
ernst in <strong>de</strong>ze jeugdzangen. Later is <strong>de</strong> smart min<strong>de</strong>r luidruchtig, <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> min<strong>de</strong>r in<br />
een liedje te besluiten.<br />
Zoo is ook <strong>de</strong> eersteling van Daan Boens sympathiek-jong werk, maar onrijp<br />
meestal. Later werk zal moeten bewijzen, dat een dichter aan het woord kwam.<br />
Aardig klinkt wel zijn Don Juan zingt:<br />
'k Heb een meisje, dat zal weenen<br />
als ik niet meer tot haar kom,<br />
als <strong>de</strong> dagen om haar henen<br />
zullen schreien, bleek en stom.<br />
'k Heb haar lief als nooit een lief:<br />
morgend was 't als ik ging vragen,<br />
en heur oogen, als een dief,<br />
stelen sinds mijn stilste dagen -<br />
Maar ik zal eens ver<strong>de</strong>r gaan<br />
an<strong>de</strong>r herten wil ik leenen,<br />
en ontsluiten nieuwen waan:<br />
o, mijn meisje, dat zal weenen!<br />
Daan Boens tot we<strong>de</strong>rziens! Wij verwachten u met nieuw en rijper werk.<br />
Verzen, door Reimond Kimpe. (Antwerpen, V. Resseler, 19<strong>13</strong>).<br />
Een fraai bun<strong>de</strong>lken stemmingen van een beschei<strong>de</strong>n droomer. Reeds vroeger<br />
bespraken wij hier Levenswetten, een bun<strong>de</strong>l eigenaardige vertellingen. Zijn<br />
boekje is waarschijnlijk niet <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n han<strong>de</strong>l bestemd en wij kunnen er maar een<br />
paar woor<strong>de</strong>n aan wij<strong>de</strong>n. Maar sympathiek werk is het. Het stille, beschouwen<strong>de</strong><br />
leven spreekt uit Zondag:<br />
Ontbla<strong>de</strong>rt haast, op grijze luchten,<br />
zon<strong>de</strong>r roeren noch geruchten,<br />
eenzaam staan op hooge wallen<br />
<strong>de</strong> vestingboomen rond <strong>de</strong> stad;<br />
alleen maar rijzen boven huis<br />
en kringsgewijze boomenstrook<br />
<strong>de</strong> toren, met een kraai op 't kruis,<br />
een hooge schoorsteen zon<strong>de</strong>r rook;<br />
bij wijlen gele blad'ren vallen,<br />
luidrucht'ge kindren spelen wat;<br />
een tjilpend musken op een muur,<br />
een fijne rammel zingt het uur...<br />
't is Zondag!<br />
Een beeld van het doo<strong>de</strong>, Vlaamsche stadje, van Lier, waar Kimpe woont.<br />
Studies en Losse Bla<strong>de</strong>n, door H. Coopmans Thzn. - (Tongeren, L. Frère,<br />
19<strong>13</strong>).<br />
Een keus uit artikels en opstellen links en rechts verschenen in tijdschriften en<br />
weekbla<strong>de</strong>n. Coopman is een beschei<strong>de</strong>n en ernstig werker, een<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
62<br />
fijnproever, die echter maar al te weinig met werk komt aandragen.<br />
Van hem bezitten wij een boekje vertellingen in <strong>de</strong> Duimpjesuitgave, een bun<strong>de</strong>lken<br />
opstellen Geen Novellen, dat zeer gunstig onthaald werd en waarin o.m.<br />
<strong>voor</strong>komt zijn opstel over J. Dillens.<br />
Nu weer biedt hij ons een paar <strong>voor</strong>drachten die hij ‘in alle ne<strong>de</strong>righeid liefst<br />
praatjes noemen zou’ n.l. De Eeuw van Rubens en Pen en Borstel,<br />
ver<strong>de</strong>r zeer eigenaardige beschouwingen over Rembrandt, over De kennis <strong>de</strong>r<br />
leven<strong>de</strong> kunstenaars, Gudrun, Reimond Stijns, L. Steppenbach, J. Krekel, E.<br />
Roeland, Peter Benoit, F. Toussaint, over <strong>de</strong> Focquenbroch van Baekelmans, over<br />
Klokken, over De jonge Tijl.<br />
Frisch en los, maar toch stijlvol, schrijft hij over <strong>de</strong> meest uiteenloopen<strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>rwerpen. Een goed criticus schuilt in hem, een oprechte die toch steeds maar<br />
het goe<strong>de</strong> zoekt en dus opbouwend werk verricht. Belangstelling wenschen wij <strong>voor</strong><br />
dit boekje.<br />
LODE BAEKELMANS.<br />
Papierfabricatie<br />
III<br />
IN <strong>de</strong>n loop <strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n zijn er in het ou<strong>de</strong> handbedrijf zeer vele verbeteringen<br />
aangegebracht, zoowel wat betreft <strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong> grondstoffen wor<strong>de</strong>n<br />
<strong>voor</strong>bereid, als <strong>de</strong> inrichting <strong>de</strong>r apparaten, zoodat eene op en top mo<strong>de</strong>rne fabriek<br />
van geschept papier, welke wij hieron<strong>de</strong>r afbeel<strong>de</strong>n, een geheel an<strong>de</strong>ren indruk<br />
maakt dan <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> papiermolens.<br />
Toch behoeft het geschepte fabrikaat van vroeger in vele opzichten niet on<strong>de</strong>r te<br />
doen <strong>voor</strong> het<br />
Mo<strong>de</strong>rne Inrichting <strong>voor</strong> het Scheppen van Papier.<br />
tegenwoordige. Vooral het papier dat <strong>de</strong>stijds in ons land werd gefabriceerd, in het<br />
bizon<strong>de</strong>r in <strong>de</strong> Zaanstreek, heeft zich eene groote vermaardheid weten te verwerven.<br />
Het scheppen van papier is hier te lan<strong>de</strong> betrekkelijk eerst laat aangepakt, <strong>voor</strong><br />
zoover bekend eerst aan het ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong> zestien<strong>de</strong> eeuw. Langzamerhand<br />
ontston<strong>de</strong>n er hier verschillen<strong>de</strong> fabrieken, <strong>voor</strong>al in Noord- en Zuid-Holland en op<br />
<strong>de</strong> Veluwe; <strong>de</strong>ze kon<strong>de</strong>n echter niet in <strong>de</strong> steeds stijgen<strong>de</strong> behoefte dier dagen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>voor</strong>zien, zoodat er groote hoeveelhe<strong>de</strong>n papier wer<strong>de</strong>n geïmporteerd, <strong>voor</strong>namelijk<br />
uit Frankrijk, waar zich ook<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
63<br />
Hollandsche papierfabrikanten had<strong>de</strong>n gevestigd. In het ein<strong>de</strong> <strong>de</strong>r zeventien<strong>de</strong><br />
eeuw schijnen Gel-<strong>de</strong>rsche papierfabrikanten, die bij <strong>de</strong>n inval <strong>de</strong>r Franschen in<br />
1672 gevlucht waren, zich in <strong>de</strong> Zaanstreek gevestigd te hebben, terwijl na <strong>de</strong><br />
herroeping van het Edikt van Nantes in 1685 zeer vele Fransche werklie<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong><br />
papierindustrie zich over ons land verspreid<strong>de</strong>n.<br />
Van dien tijd af dateert ook <strong>de</strong> hooge vlucht <strong>de</strong>r Hollandsche papierindustrie, in<br />
het bizon<strong>de</strong>r die <strong>de</strong>r Zaanstreek, waar men zich <strong>voor</strong>al op het maken van best wit<br />
papier toeleg<strong>de</strong>.<br />
Men trok partij van vele nieuwe verbeteringen en vindingen, waarvan er eene van<br />
bizon<strong>de</strong>re beteekenis is, namelijk die van <strong>de</strong> zoogenaam<strong>de</strong> ‘roerrol en roerbak’, die<br />
tezamen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n goedklinken<strong>de</strong>n naam ‘Hollan<strong>de</strong>r’ nog steeds een <strong>de</strong>r<br />
gewichtigste hulpmachines <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne papierfabrieken vormen.<br />
Door dit werktuig wer<strong>de</strong>n <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> hamerbakken vervangen en kon men veel<br />
gauwer en in grooter hoeveelhe<strong>de</strong>n <strong>de</strong> papierbrij berei<strong>de</strong>n.<br />
Men was met <strong>de</strong>ze nieuwe vindingen, en terecht, zeer geheimzinnig, daar zij ons<br />
op <strong>de</strong>n buitenlan<strong>de</strong>r een grooten <strong>voor</strong>sprong gaven. Uit een historisch oogpunt<br />
merkwaardig, is een placaat van 1781, waarbij <strong>de</strong> <strong>voor</strong> het lot <strong>de</strong>r papierfabrieken<br />
bezorg<strong>de</strong> overheid eenige lang niet malsche boeten stel<strong>de</strong> op het vervaardigen <strong>voor</strong><br />
rekening van het buitenland van werktuigen <strong>de</strong>r papierindustrie, in zekeren zin een<br />
pendant van wat <strong>de</strong>zer dagen in het nieuwe tarief werd <strong>voor</strong>gesteld, namelijk door<br />
zware rechten <strong>de</strong>n buitenlan<strong>de</strong>r te beletten zijn papierproducten hier te plaatsen.<br />
Ondanks die verbodsbepalingen, die waarschijnlijk ook wel wat te laat zijn<br />
gekomen, is het toch niet gelukt die geheimen te bewaren, zoodat men ook el<strong>de</strong>rs<br />
minstens even goe<strong>de</strong> papieren leer<strong>de</strong> fabriceeren en <strong>de</strong> roem <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlandsche<br />
papierindustrie langzaam aan taan<strong>de</strong>.<br />
Toch was omstreeks 1850 <strong>de</strong> beteekenis onzer industrie nog van belang, zooals<br />
blijkt uit on<strong>de</strong>rstaan<strong>de</strong> statistiek, welke door <strong>de</strong> fabrikanten dier dagen zelf is<br />
verstrekt:<br />
Noord-Holland<br />
Friesland<br />
Noord-Brabant<br />
Limburg<br />
Gel<strong>de</strong>rland<br />
Zuid-Holland<br />
Overijsel<br />
Te zamen<br />
Getal fabrieken<br />
18<br />
1<br />
1<br />
3<br />
124<br />
15<br />
5<br />
_____<br />
167<br />
Getal arbei<strong>de</strong>rs<br />
569<br />
20<br />
<strong>13</strong><br />
685<br />
1716<br />
187<br />
58<br />
_____<br />
3248<br />
Gem. getal Ned. Pd.<br />
lompen jaarl.<br />
gebruikt<br />
2.348.000<br />
75.000<br />
40.000<br />
2.600.000<br />
4.018.200<br />
960.000<br />
105.000<br />
_____<br />
10.146.200<br />
Hoewel het getal papierfabrieken door het verdwijnen <strong>de</strong>r meeste fabrieken van<br />
geschept papier zeer vermin<strong>de</strong>rd is, is toch het productievermogen <strong>de</strong>r<br />
tegenwoordige fabrieken zeer toegenomen; <strong>de</strong> papierfabrikatie staat in ons land<br />
thans op een hoogen trap van ontwikkeling, doordat men met <strong>de</strong>n tijd is me<strong>de</strong>gegaan;<br />
er zijn echter nog zeer vele soorten die hier te lan<strong>de</strong> niet wor<strong>de</strong>n gefabriceerd, wat<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
eigenlijk ook niet te verwon<strong>de</strong>ren is als men zich het ontzettend getal varieteiten te<br />
binnen roept, waarin het papier <strong>voor</strong>komt, welke dikwijls ie<strong>de</strong>r bizon<strong>de</strong>r dure en<br />
geheel aparte inrichtingen vereischen om gemaakt te wor<strong>de</strong>n; daarbij komt nog dat,<br />
afgezien van <strong>de</strong> technische kennis <strong>de</strong>r lei<strong>de</strong>rs, <strong>de</strong> ligging dier fabrieken ten opzichte<br />
van bepaal<strong>de</strong> markten een factor van gewicht is, wil het bedrijf op <strong>de</strong>n duur<br />
levensvatbaarheid hebben en men <strong>de</strong> concurrentie kunnen volhou<strong>de</strong>n.<br />
Zoo komt het dat er hier te lan<strong>de</strong> jaarlijks nog <strong>voor</strong> een aanzienlijk bedrag<br />
geïmporteerd wordt, hetgeen volgens <strong>de</strong> statistiek van 1910 een waar<strong>de</strong> van ruim<br />
vijf millioen gul<strong>de</strong>ns vertegenwoordig<strong>de</strong>. Daartegenover staat dat ons land zeer veel<br />
papier exporteert, men <strong>de</strong>nke slechts aan <strong>de</strong> enorme stroocarton-industrie in het<br />
noor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>s lands, terwijl ook zeer vele hier gefabriceer<strong>de</strong> witte papieren uitgevoerd<br />
wor<strong>de</strong>n. Ook wordt een ge<strong>de</strong>elte van het ingevoer<strong>de</strong> papier hier verwerkt en we<strong>de</strong>r<br />
geëxporteerd, wat aan <strong>de</strong> kleinindustrie ten goe<strong>de</strong> komt. Geen won<strong>de</strong>r dan ook dat<br />
noch <strong>de</strong> meeste papierfabrikanten, noch <strong>de</strong> grossiers waren ingenomen met het<br />
on<strong>de</strong>r 't vorig ministerie aanhangig gemaakte <strong>voor</strong>stel tot tariefwijziging, waardoor<br />
vele goe<strong>de</strong> kansen onzer <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n export werken<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche industrie in <strong>de</strong><br />
waagschaal wer<strong>de</strong>n gesteld.<br />
X.<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> april-tijdschriften<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
In 't begin van dit jaar is te Lon<strong>de</strong>n een tentoonstelling van Ou<strong>de</strong> Spaansche Kunst<br />
gehou<strong>de</strong>n en 't is naar aanleiding daarvan dat <strong>de</strong> heer J.R. van Stuwe Hzn. <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong> lezers van Elseviers Maandschrift een uitvoerige beschouwing geeft over <strong>de</strong><br />
genoem<strong>de</strong> kunst. Het artikel is met vele fraaie afbeeldingen van schil<strong>de</strong>rijen uit<br />
particuliere verzamelingen, meest in Engeland, verlucht.<br />
Een overzicht van Britsch-Indische Kunst en Kunstnijverheid wordt ons door J.E.<br />
Jasper gebo<strong>de</strong>n. Dr. H.M.R. Leopold voert ons aan <strong>de</strong> Latijnsche Zeekust en wel<br />
in 't bizon<strong>de</strong>r naar Antium, dat als Anzio thans een badplaatsje is <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Romeinen<br />
die niet rijk genoeg zijn om maan<strong>de</strong>n lang te leven op Venetië's Lido, aan Rimini's<br />
<strong>voor</strong>naam strand of dicht bij Viareggio's Riviera. Welk een herinneringen echter<br />
wekt Antium op uit ver verle<strong>de</strong>n, herinneringen van fabel en historie!<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
64<br />
Ada Gerlo, <strong>de</strong> bizon<strong>de</strong>re schrijfster wier proza reeds vroeger in Groot-Ne<strong>de</strong>rland<br />
onze aandacht trok is hier met een drietal gedichten, waarboven wij lezen: Aan <strong>de</strong><br />
laatste Grens. Het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> gedicht schrijf ik af:<br />
O <strong>de</strong> geur van <strong>de</strong>n grond om mijn gonzen<strong>de</strong> hoofd,<br />
En <strong>de</strong> smaak van <strong>de</strong> lente op mijn lippen als wijn,<br />
En dan als een blinken<strong>de</strong> lelie te zijn,<br />
Wier blankheid geen durven<strong>de</strong> hand <strong>voor</strong> zich rooft.<br />
Te tasten naar 't leven, zijn lust en zijn leed,<br />
Met hunkren<strong>de</strong> han<strong>de</strong>n, die bonzen van bloed,<br />
Verborgen te dragen met veinzen<strong>de</strong>n moed<br />
Een hart, dat maar ééne gedachte meer weet.<br />
En dan in <strong>de</strong> nacht, die vol suizeling is,<br />
Te staan <strong>voor</strong> het venster aan <strong>de</strong> eenzame straat,<br />
En niet meer te hópen, - 'wijl tergend-gewis<br />
Met langzamë uren het leven vergaat,<br />
Mijn éénige leve' in ontbering vergaat.<br />
Helene Servaes heeft van Fokkema een brief gekregen, dat het uit moet zijn. Zij<br />
leidt hieruit af dat hij niet meer van haar houdt en dringt zich op dat haar lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong><br />
hem nu in haat is omgeslagen. Zij verlooft zich met Luuk van Marel, na hem alles<br />
bekend te hebben. Luuk is zielsgelukkig, maar... er blijft een schaduw; telkens is er<br />
<strong>de</strong> schim van dien an<strong>de</strong>re, en hij kan <strong>de</strong> gedachte maar niet van zich afzetten: zij<br />
een ongelukkig en bedrogen meisje - ik, Luuk, haar wijze en zachte, zelf-vergeten<br />
beschermer... Ziehier <strong>de</strong> gebrekkige samenvatting van wat Robbers' nieuwe roman<br />
ons ditmaal brengt.<br />
Ver<strong>de</strong>r noemen wij nog proza van Paul Kenis, <strong>de</strong> Boekbespreking van <strong>de</strong>n<br />
redacteur (met Buysse's ‘Van Hoog en Laag’ schijnt Robbers wat verlegen te zitten),<br />
en <strong>de</strong> kunstoverzichten, waaron<strong>de</strong>r een necrologie gewijd aan Sir John Tenniel,<br />
<strong>de</strong>n vroegeren ‘Cartoonist’ (teekenaar <strong>de</strong>r groote politieke buitentekstprent) van<br />
‘Punch’.<br />
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />
P.J. Molenaar beschrijft ons in een goed leesbaar artikel ‘De Philosoof van<br />
Sans-Souci’, Fre<strong>de</strong>rik <strong>de</strong> Groote. Merkwaardig is het geschrift dat <strong>de</strong> in afzon<strong>de</strong>ring<br />
leven<strong>de</strong> koning in 't laatst van zijn leven (1780) <strong>de</strong>ed verschijnen ‘Over <strong>de</strong> Duitsche<br />
literatuur, <strong>de</strong> gebreken die men haar verwijten kan en <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>len om haar te<br />
verbeteren’. De literatuur van zijn tijd kwam er al zeer slecht af:<br />
Noch Klopstock, noch Lessing, die toch zijn tijdgenooten waren, kon<strong>de</strong>n<br />
gena<strong>de</strong> vin<strong>de</strong>n in zijn oogen. Waarschijnlijk heeft hij hun werken niet eens<br />
on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> oogen gehad. Alleen <strong>voor</strong> Gellert voel<strong>de</strong> hij wel eenige<br />
sympathie.<br />
‘Om zich te overtuigen’, schrijft hij in ‘<strong>de</strong> Duitsche literatuur’, ‘hoe weinig<br />
goe<strong>de</strong> smaak tot nog toe in Duitschland heerscht, moet men slechts onze<br />
openlijke schouwburgen bezoeken (welke hijzelf nooit heeft bezocht.)<br />
Men vindt daar zelfs <strong>de</strong> afschuwelijke stukken van<br />
Shakespeare opgevoerd, die men in onze taal heeft overgezet. Het<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
geheele gezelschap vindt er een bijzon<strong>de</strong>r genoegen in <strong>de</strong>ze belachelijke<br />
kluchten aan te zien, die alleen zou<strong>de</strong>n verdienen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> wil<strong>de</strong>n van<br />
Kanada te wor<strong>de</strong>n gespeeld. - Aan een Shakespeare kan men<br />
on<strong>de</strong>rtusschen zijn won<strong>de</strong>rlijke uitspattingen nog wel vergeven, want hij<br />
leef<strong>de</strong> in een tijd, toen in Engeland <strong>de</strong> wetenschappen nog pas geboren<br />
wer<strong>de</strong>n, en men dus nog geen rijpe vruchten kon verwachten. Maar eerst<br />
<strong>voor</strong> eenige jaren is een “Götz von Berlichingen” op ons tooneel<br />
verschenen, een afschuwelijke nabootsing (imitation détestable) van die<br />
slechte Engelsche stukken’.<br />
Goethe vatte <strong>de</strong> zaak vrij kalm op. ‘Wanneer’ zei<strong>de</strong> hij:<br />
Wanneer <strong>de</strong> koning van mijn stuk op afkeuren<strong>de</strong>n toon spreekt,<br />
bevreemdt mij dat volstrekt niet. Een gewel<strong>de</strong>naar, die over duizen<strong>de</strong>n<br />
van menschen zijn ijzeren schepter voert, moet het produkt van een<br />
vrijmoedigen, onopgevoe<strong>de</strong>n knaap wel onverdragelijk vin<strong>de</strong>n. En<br />
bovendien kan een billijke en tolerante smaak moeilijk <strong>de</strong> kenmerken<strong>de</strong><br />
eigenschap van een vorst zijn.<br />
O. Ruysch eindigt zijn onbedui<strong>de</strong>n<strong>de</strong> novelle ‘Roeping’. Meer belangstelling<br />
verdient o.i. het stuk van Dr. D. Plooy: Op <strong>de</strong> grenzen van ‘Antike’ en Christendom<br />
en het Literair Keuroverzicht van <strong>de</strong>n Beweging-dichter Thomson, die Arthur van<br />
Schen<strong>de</strong>ls De Berg van Droomen beschouwt:<br />
O dat alles, wat daar heengleed <strong>voor</strong> <strong>de</strong> oogen <strong>de</strong>r droomen<strong>de</strong>n, wat<br />
zich een duurzame gestalte wist te verwerven, die schimmig henenvlood<br />
door meer dan twee geslachten, wat het kind heeft verwacht uit <strong>de</strong><br />
nevelenverte over <strong>de</strong> zeeën, wat <strong>de</strong> volksgeest heeft gespied on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />
blaren en tusschen het struweel, wat <strong>de</strong> mensch die nimmer verloochenen<br />
kon, geheel verloochenen kon, dat hij naar Gods beeld en gelijkenis<br />
geschapen was, door <strong>de</strong> eeuwen hoopvol heeft aangebe<strong>de</strong>n en sid<strong>de</strong>rend<br />
gevreesd, het hoort alles te samen in één wereld thuis. En <strong>de</strong> dichter die<br />
‘<strong>de</strong> Berg van Droomen’ schreef, Arthur van Schen<strong>de</strong>l, heeft het<br />
dan ook alles in één wereld te samen gebracht. En een eerste gedachte<br />
na het lezen van zijn werk of bij het lezen van dat werk is er misschien<br />
wel eene van verbijstering om <strong>de</strong> veelheid <strong>de</strong>r figuren die hier spelen hun<br />
rol. Zij zijn van overal bijeengebracht. Hel<strong>de</strong>n en go<strong>de</strong>n en nymfen,<br />
gestalten uit <strong>de</strong>n sprookjes- en legen<strong>de</strong>ntijd, an<strong>de</strong>re die eenvoudig het<br />
fantastische aan zich hebben door hun persoonlijkheid. Is een zeeroover<br />
niet als zoodanig een mensch die <strong>de</strong> belangstelling <strong>de</strong>r verbeelding heeft<br />
en verdient? Natuurlijk zijn er ook een koning en een koningin en een<br />
prinses, - wie zou zich een volledige fantasie kunnen <strong>de</strong>nken zon<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong>ze? Maar ver<strong>de</strong>r, wie zoudt ge er verwachten en niet verwachten?<br />
Verzen van P. Min<strong>de</strong>raa, H. Petermeyer en v.G.<br />
De Hofstad.<br />
Met alle bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> <strong>de</strong> geconcentreer<strong>de</strong> belichaming van <strong>de</strong><br />
gallische charme is Yvette Guilbert onlangs in München gevierd. Zij is er<br />
genoemd een <strong>de</strong>r laatst leven<strong>de</strong>, groote getuigen <strong>de</strong>r ‘Bohème’, zooals<br />
Murger uit haar leven heeft afgeschreven en Puccini met <strong>de</strong> coquette<br />
bekoring zijner muziek in bengaalsche belichting heeft gesteld.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Aldus <strong>de</strong> Hofstad als aanloopje tot een aardige anecdote uit <strong>de</strong>n tijd dat Yvette nog<br />
‘succesloos’ was. Hoe begon <strong>de</strong>ze diseuse haar loopbaan?<br />
Aan <strong>de</strong> stamtafel van <strong>de</strong> ‘Nouvelle Athènes’ kwam <strong>voor</strong> jaar en dag elken<br />
nacht een man, die olijvenhan<strong>de</strong>laar was en dichter bovendien: Sarrazin.<br />
Wie zijn olijven kocht kreeg een gedicht <strong>voor</strong> dank toe, en wie zijn verzen<br />
wou koopen droeg olijven als ca<strong>de</strong>au me<strong>de</strong>. Op zekeren avond kwam<br />
Sarrazin opgewon<strong>de</strong>n en van streek bij zijn klanten. ‘Ik heb een diseuse<br />
ont<strong>de</strong>kt! Een genie! De wereld zal van haar spreken!’ Allengs vernamen<br />
<strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n wat er gebeurd was. De diseuse - Yvette Guilbert - was<br />
verkoopster in een schoenwinkel. Eenigen gingen er heen. Zij von<strong>de</strong>n<br />
niets bijzon<strong>de</strong>rs aan haar. ‘Lang en mager als een vogelverschrikker’<br />
spotten zij. Maar Sarrazin bleef bij zijn meening. Hij hing zijn<br />
olijventrommel aan <strong>de</strong> haag, huur<strong>de</strong> een jammerlijk locaal, noem<strong>de</strong> dat<br />
<strong>de</strong> hemel weet waarom ‘Japansche Divan’ en liet er zijn diseuse optre<strong>de</strong>n,<br />
niet lang. Na amper twee maan<strong>de</strong>n kwam hij gebogen en teleurgesteld<br />
terug. Zijn diseuse had geen succes. Sarrazin han<strong>de</strong>l<strong>de</strong> weer in gedichten<br />
en olijven en had er zijn broodje mee. De diseuse zon<strong>de</strong>r hem ook.<br />
Ons Tijdschrift.<br />
De April-aflev. brengt <strong>voor</strong>eerst het vervolg van <strong>de</strong> me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen welke Jhr. Mr.<br />
W.H. <strong>de</strong> Savornin Lohman doet omtrent ‘Groens Jeugd’. Wij wor<strong>de</strong>n binnengevoerd<br />
in <strong>de</strong> Leidsche stu<strong>de</strong>ntenwereld van omstreeks 1817, aan <strong>de</strong> hand van<br />
notulenboeken uit het archief van 't Leidsch Stu<strong>de</strong>ntencorps en an<strong>de</strong>re beschei<strong>de</strong>n.<br />
Balthazar Verhagen vertoont ons op humoristische en plastische wijze in dichtvorm<br />
‘een Spaansche dans op Hollandsch ijs’, een dans welke <strong>de</strong>n driest-brallen<strong>de</strong>n Don<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
*4<br />
Fre<strong>de</strong>rik slecht bekwam, te oor<strong>de</strong>elen naar dit slot:<br />
Don Fre<strong>de</strong>rik van 't hooge paard,<br />
In fellen vriesnacht aan <strong>de</strong>n haard,<br />
Zat eenzaam in <strong>de</strong> kleêren.<br />
Hij keek van 't wapp'ren zijner kaars<br />
Naar 't puntje van zijn veldheerslaars,<br />
Dan naar <strong>de</strong>n blaker wêer en<br />
Dat <strong>de</strong>ed hij hon<strong>de</strong>rd keeren....<br />
Van J.L.F. <strong>de</strong> Lief<strong>de</strong> een kin<strong>de</strong>r-schetsje over een ventje dat gesnoept heeft; in <strong>de</strong><br />
rubriek ‘Van Boeken’ neemt L. Bückmann eenige zoogenaamd ‘christelijke’ romans<br />
on<strong>de</strong>r han<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> uitgevers Callenbach en Bredée hun blijkbaar alles-slikkend<br />
christelijk publiek <strong>voor</strong>gezet.<br />
De Gids<br />
opent met een fijne schets van M. Scharten-Antink over twee pastoors-vogelaars<br />
in <strong>de</strong> Italiaansche bergen. We zien <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> mannen in 't zonnig weitje naast elkaar<br />
zitten theologiseeren, tot eensklaps hun volle aandacht zich spant op het trillend<br />
net, <strong>de</strong> hartstocht <strong>voor</strong> <strong>de</strong> vangst in hun oogen broeit. C. Scharten bespreekt in zijn<br />
overzicht <strong>de</strong>r Ned. Letteren <strong>de</strong> laatste boeken van van Looy, Top Naeff, Couperus,<br />
Brandt van Doorne en v. Moerkerken.<br />
Dr. J. Veth geeft aanteekeningen over Matthijs Maris en <strong>de</strong> Critiek, Hélène Swarth<br />
Lief<strong>de</strong>-verzen.<br />
De Hollandsche Revue<br />
prijkt vóórin met een groot portret van Fred. van Ee<strong>de</strong>n in zijn werkkamer. Interessant<br />
i; o.a. wat wij on<strong>de</strong>r Belangrijke On<strong>de</strong>rwerpen vin<strong>de</strong>n over Jan Ligthart en Waarheid<br />
in <strong>de</strong> Opvoeding (met mooi portret) en over Muziek in verband met Theosophie. De<br />
karakterschets is gewijd aan J.R.A. Schouten, <strong>de</strong>n redacteur van het photographisch<br />
tijdschrift ‘Lux’, welks wisselvallige geschie<strong>de</strong>nis wij hier vermeld vin<strong>de</strong>n. Het artikel<br />
is geïllustreerd.<br />
De Nieuwe Gids.<br />
INHOUD. Nieuwe-Gids-Prijs. - Aan 't Lichten<strong>de</strong> Strand, door G. van Hulzen. - Het<br />
Vervloekte Geslacht, door Josef Cohen. - Het Kritiese Probleem, door Leo Polak. -<br />
Ernest Hello (1828-1885), door Josephine Giese. - Over <strong>de</strong> Odyssea, door Frans<br />
Erens. - Rondom Napoleon, door Dr. A. Aletrino. - Nieuwe Bijlagen (IV. Lentelied),<br />
door Jac. van Looy. - Morgenrood, door Joannes Reddingius. - Fre<strong>de</strong>ric Mistral - In<br />
Memoriam, door Hein Boeken. - Dramatisch Overzicht, door Frans Netscher. -<br />
Aanteekeningen over Kunst en Letteren, door Hein Boeken. - Kunstnotities, door<br />
Corn. Veth. - Literaire Kroniek, door Willem Kloos. - Binnenlandsche Staatkundige<br />
Kroniek, door Frans Netscher. - Buitenlandsche Staatkundige Kroniek, door Chr.<br />
Nuys. - Algemeen Bericht van <strong>de</strong> Redactie.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
INHOUD: Zomerleven, door Cyriel Buysse. - De ongelukkige, door Louis Couperus.<br />
- La Romania, door Maurits Wagen<strong>voor</strong>t. - Verzen, door Marie Metz-Koning. -<br />
Georges Eekhoud en zijn werk, door Herman van Puymbrouck. - Literatuur, door<br />
J.L. Walch. - Dramatisch Overzicht, door Dr. J.L. Walch.<br />
Onze Eeuw.<br />
INHOUD: Nonneke, door P. Raëskin. - Over John Bright, door Dr. Th. Bussemaker.<br />
- De ontwikkelingsgang <strong>de</strong>r Grieksche tragedie, door Prof. K. Kuiper. - Wettelijke<br />
regeling van het Levensverzekeringsbedrijf, door Jhr. Mr. H. Smissaert. - Verzen,<br />
door Herman Mid<strong>de</strong>ndorp. - Binnenlandsch Overzicht, door C.K. Elout. - Buitenland.<br />
- Leestafel.<br />
Dietsche Waran<strong>de</strong> en Belfort<br />
INHOUD: Studiedagen en Leergangen over Vlaamsche Beweging en over<br />
Vlaan<strong>de</strong>ren, door L. Dosfel. - Zondagrust, door Constant Eeckels. - Aan Alfred <strong>de</strong><br />
Musset, door Constant Eeckels. - Goe<strong>de</strong> Week, door Const. Eeckels. - Over<br />
godsdienstige toestan<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Joodsche Kolonisten te Elefantine in <strong>de</strong> 6e en<br />
5e eeuw v. Chr., door A. van Hoonacker. - Stella Matutina, door Felix Rutten. - Op<br />
<strong>de</strong> Sont, door Felix Rutten. - De Witte, door Ernest Claes. - De Europeesche Han<strong>de</strong>l<br />
in <strong>de</strong> 18e eeuw, door J. Kleijntjens. - Nevel-avond, door Joh. van Dinter. - Rembrandt<br />
van Rijn, door O<strong>de</strong> Siril. - Kunstkroniek, door Joe. - Het Pauselijk Rekenhof in<br />
vroegere eeuwen, door Remo.<br />
La Vie Intellectuelle.<br />
SOMMAIRE: Les Prodigues. - Henry Maubel: La 32me Cantate <strong>de</strong> Bach (suite). -<br />
Franz Ansel: Poèmes. - Alfred Duchesne: Le Prince Charles-Joseph <strong>de</strong> Ligne (suite).<br />
Revue du mois. - La Musique russe mo<strong>de</strong>rne (Maurice Touchard). - Propos <strong>de</strong><br />
Littérature (Georges Rency; Jean <strong>de</strong> Bère). - Propos d'Art (Paul Prist). - Bulletin<br />
politique (Franz van Kalken). - Lettre <strong>de</strong> Suisse (Andre Delhorbe). - Chronique<br />
musicale (Gaston Knosp et E. Polak). - Bibliographie musicale (Emile Polak). -<br />
Echos. - Illustration hors texte: Lever <strong>de</strong> lune, par Emile Claus.<br />
Plaatsgebrek belet ons, dit tijdschrift hier uitvoeriger te bespreken. Men make er<br />
eens kennis meê. Redacteuren zijn Georges Rency en Jean <strong>de</strong> Bère. Het adres<br />
<strong>de</strong>r administratie is: Brussel, 53 Avenue Jean Lin<strong>de</strong>n.<br />
Mercure <strong>de</strong> France en La Vie <strong>de</strong>s Lettres.<br />
De Mercure <strong>de</strong> France, eerst revue <strong>de</strong>r jongeren, thans meer conservatief, heeft<br />
Vers et Prose in 't leven geroepen, waaraan Paul Fort en Alexandre Mercereau<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
leiding geven. Dit tijdschrift behoort aan geen school, en niet altijd is <strong>de</strong> copie dàt,<br />
wat we zou<strong>de</strong>n mogen verwachten.<br />
Vandaar dat zij, die een nieuw i<strong>de</strong>aal najagen, zich vereenig<strong>de</strong>n en on<strong>de</strong>r Nicolas<br />
Beauduin ‘La Vie <strong>de</strong>s Lettres’ stichtten, dat na een jaar van driemaan<strong>de</strong>lijks<br />
verschijnen één <strong>de</strong>r eerste revues <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rnen gewor<strong>de</strong>n is. Kenmerkend <strong>voor</strong><br />
een Fransche revue is haar belangstelling die <strong>de</strong> grenzen overschrijdt, en <strong>de</strong><br />
mo<strong>de</strong>rne duitsche lyriek, ingeleid door Guilbeaux, vindt een eerlijke waar<strong>de</strong>ering.<br />
De hoofdme<strong>de</strong>werkers behooren tot <strong>de</strong> nieuwe school <strong>de</strong>r Paroxisten (een helaas<br />
veel misbruikt woord) en <strong>de</strong> aflevering van Januari bevat on<strong>de</strong>r bijdragen van Mistral,<br />
Saint Pol Roux e.a. zeven gedichten van Beauduin: A la Gloire <strong>de</strong> Paris Mo<strong>de</strong>rne,<br />
waarvan enkele regels hier een plaats vin<strong>de</strong>n mogen:<br />
Parijs.<br />
B. -<br />
- - - - - -<br />
J'aime l'Arc <strong>de</strong> Triomphe aux splen<strong>de</strong>urs d'épopée<br />
Où brille en lettres d'or<br />
Le souvenir <strong>de</strong> ton Imperator,<br />
Tenant les rois vaincus et la terre courbée<br />
Sous la lame <strong>de</strong> son épée.<br />
J'aime les Te Deum sur la mort <strong>de</strong>s héros,<br />
Les régiments qui vont par les Champs-Elysées<br />
Et le claquement <strong>de</strong>s drapeaux<br />
Qu'ils soient républicains ou qu'ils soient impériaux<br />
Portant l'aigle ou l'emblême d'or fleur<strong>de</strong>lisé.<br />
J'aime au Paris nouveau, le Paris d'autrefois,<br />
Notre-Dame si fière encor parmi ses ri<strong>de</strong>s,<br />
Et j'aime la Colonne et le Louvre <strong>de</strong>s rois<br />
Et le Dôme <strong>de</strong>s Invali<strong>de</strong>s.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Engelsche proletaren-poëzie<br />
65<br />
Nature Poems and Others, by William H. Davies.<br />
Songs of a Sourdough, by Rob. W. Service.<br />
Songs of a Navvy, by Patrick MacGill.<br />
DRIE bun<strong>de</strong>ltjes van menschen die gewoonlijk geen gedichten schrijven. Davies<br />
oefent het beroep uit van landlooper (‘G.B.S.’ noemt hem <strong>de</strong>n Super-Tramp); Service<br />
is wat hij zichzelf noemt, een ‘Sourdough’, een Zuur<strong>de</strong>eg, een naam die somtijds<br />
aan <strong>de</strong> cowboys, avonturiers en goud<strong>de</strong>lvers van het Far West wordt gegeven,<br />
omdat ze eenvoudig, zuur brood eten; MacGill is spoorwegarbei<strong>de</strong>r. Davies lijkt me<br />
<strong>de</strong> fijnste en meest gevariëer<strong>de</strong>, Service <strong>de</strong> mannelijkste en verhevenste, MacGill<br />
<strong>de</strong> veelzijdigste en oproerigste van <strong>de</strong> drie. Van Davies' en Service' uiterlijk kan ik<br />
geen beschrijving geven; van MacGill is een portret aan <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l toegevoegd.<br />
Een breed, maar toch ovaal, schran<strong>de</strong>r gezicht, met gewoon <strong>voor</strong>hoofd waarboven<br />
een bos, op zij geschei<strong>de</strong>n, krullend haar, dat me donkerblond <strong>voor</strong>komt, flink<br />
geopen<strong>de</strong> maar toch droomerige oogen, welker le<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> buitenzij<strong>de</strong> eenigszins<br />
neerhangen, een fijne, rechte neus, met tamelijk opgetrokken neusgaten, een volle,<br />
ietwat geopen<strong>de</strong> mond, <strong>de</strong> ooren een weinig van het hoofd staand, een expressieve,<br />
maar daarom niet te massieve, kin; dat alles gedragen door een forschen nek. Meer<br />
het uiterlijk van een roeier of cricketer van Oxford of Cambridge dan van een arbei<strong>de</strong>r.<br />
Stond het niet op het titelblad en bleek het niet overtuigend uit <strong>de</strong> gedichten zelf,<br />
niemand zou vermoe<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> auteur niet tot <strong>de</strong> hoogere stan<strong>de</strong>n behoor<strong>de</strong>. Davies<br />
is een van die happy go lucky wezens, die niet veel behoeften hebben, die gaan<br />
waar het lot hen leidt, blij in <strong>de</strong> boomen en <strong>de</strong> zon, in het bad van zomer en zand;<br />
iemand die in een boschje kruipt als het regent, gelukkig in <strong>de</strong> wij<strong>de</strong> vrije natuur.<br />
Zijn eerste gedicht getuigt er al da<strong>de</strong>lijk van; het is getiteld ‘The Muse’.<br />
I have no ale,<br />
No wine I want;<br />
No ornaments,<br />
My meat is scant.<br />
No maid is near,<br />
I have no wife;<br />
But here's my pipe<br />
And, on my life:<br />
With it to smoke,<br />
And woo the Muse,<br />
To be a king<br />
I would not choose.<br />
But I crave all,<br />
When she does fail -<br />
Wife, ornaments,<br />
Meat, wine and ale.<br />
Met dat al droomt hij toch van ‘the lady I must love for life’ en hij weet haar o.a. <strong>de</strong><br />
volgen<strong>de</strong> mooie strofe te wij<strong>de</strong>n:<br />
I see her bring a crimson mouth<br />
To open at a kiss, and close;<br />
I see her bring her two fair cheeks,<br />
That I may paint on each a rose;<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
I see her two hands, like doves white,<br />
Fly into mine and hi<strong>de</strong> from sight.<br />
Allerliefst van stemming, plastiek en fantasie, die laatste twee regels.<br />
Hij gevoelt <strong>voor</strong> al <strong>de</strong> vrije, zwerven<strong>de</strong> creaturen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
66<br />
van bosch en veld en lucht, hij beklaagt <strong>de</strong> armen die sloven en slaven <strong>voor</strong> een<br />
karig loon:<br />
What, free!<br />
When masters, who hate Liberty,<br />
Can in their height of power and greed<br />
Force weaker men to serve their need?<br />
Al <strong>de</strong> gelui<strong>de</strong>n, van <strong>de</strong>n sid<strong>de</strong>ren<strong>de</strong>n wazigen morgen, van <strong>de</strong>n klaar-open middag,<br />
van <strong>de</strong>n soberen avond en <strong>de</strong>n suizelen<strong>de</strong>n nacht, heeft hij opgevangen in zijn<br />
vagebon<strong>de</strong>erend bestaan, hij is er mee vertrouwd als met water en brood, en met<br />
gemeenzaam ruischen vullen ze zijn lied. De dolen<strong>de</strong> win<strong>de</strong>n zijn z'n kamera<strong>de</strong>n,<br />
<strong>de</strong> regen maakt <strong>voor</strong> hem muziek en <strong>de</strong> schichtig-schieten<strong>de</strong> avondvlin<strong>de</strong>rs<br />
herinneren hem dat ‘life's but a span’. Als hij stad en land wil tegenover elkaar stellen,<br />
dan luidt het:<br />
The City has dull eyes,<br />
The City's cheeks are pale;<br />
The City has black spit,<br />
The City's breath is stale.<br />
The Country has red cheeks<br />
The Country's eyes are bright;<br />
The Country has sweet breath,<br />
The Country's spit is white.<br />
Dull eyes, breath stale; ink spit<br />
And cheeks like chalk - for thee;<br />
Eyes bright, red cheeks; sweet breath<br />
And spit like milk - for me.<br />
In dit vrij drastische versje wordt al <strong>de</strong> blijheid van zijn onbezorgd, <strong>de</strong>vil may care<br />
bestaan opgesomd.<br />
<strong>Den</strong> leeuwerik bezingt hij on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n naam van ‘day's black star’, en <strong>voor</strong> hen die<br />
Shelley's grootsch poëem en Hoggs en Wordsworths geestdriftige lie<strong>de</strong>ren op<br />
<strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n vogel kennen, moge dat van <strong>de</strong>n super-tramp hier ook een plaats vin<strong>de</strong>n:<br />
Is it that small black star,<br />
Twinkling in broad daylight,<br />
Upon the bosom of<br />
Yon clouds so white -<br />
Is it that small black thing<br />
Makes earth and all Heaven ring!<br />
Sing, you black star; and soar<br />
Until, alas! too soon<br />
You fall to earth in one<br />
Long singing swoon;<br />
But you will rise again<br />
To heaven, from this green plain.<br />
Sing, sing, sweet star; though black<br />
Your company's more bright<br />
Than any star that shines<br />
With a white light;<br />
Sing, Skylark, sing; and give<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
To me thy joy to live.<br />
Hij bezingt ook <strong>de</strong> nachtegalen die van verre komen, rijker bela<strong>de</strong>n met kostbare<br />
tonen dan schepen bevracht met i<strong>voor</strong> en paarlen en goud, maar nòg rijker in tonen<br />
zullen ze terugkeeren.<br />
When you take my Love's sweeter ones<br />
Back in your throats...<br />
Hij bezingt zijn gelukkig leven ver van het gegons van menschelijke hebzucht te<br />
mid<strong>de</strong>n van alles ‘was da kreucht und fleugt’, hij roemt zijn gezon<strong>de</strong>n, diepen slaap,<br />
<strong>de</strong> wisselen<strong>de</strong> stemmingen van <strong>de</strong> natuur en zijn trotsch Kymrisch land van Wales:<br />
‘Nay, Wales is Wales throughout, and of one pri<strong>de</strong>’. Al <strong>de</strong> vreugd van <strong>de</strong> wei<strong>de</strong>n is<br />
over hem, wanneer hij her<strong>de</strong>nkt hoe hij in zomerdagen en -nachten ze doorkruiste<br />
en hij voelt <strong>de</strong> Maartsche vlagen in zijn haar en op zijn han<strong>de</strong>n; een schoone vrouw<br />
leert hem begrijpen wat Helena eenmaal was, en <strong>voor</strong> geld heeft hij een groote<br />
minachting:<br />
When I had money, money, O!<br />
I knew no joy till I went poor;<br />
For many a false man as a friend<br />
Came knocking all day at my door.<br />
Then felt I like a child that holds<br />
A trumpet that he must not blow<br />
Because a man is <strong>de</strong>ad; I dared<br />
Not speak to let this false world know.<br />
Ik heb mij veroorloofd hierin eenige regels te on<strong>de</strong>rstrepen, omdat ze m.i. zoo<br />
bizon<strong>de</strong>r goed zijn en van een niet gewone fantasie getuigen.<br />
Op een mooien ‘Mayschen morgenstont’, als tienduizend dartelen<strong>de</strong> vogels joelen<br />
en zingen, <strong>de</strong> bijen hun diepen bas laten rondgonzen en alles glanst en juicht, ziet<br />
hij 't gebeuren hoe<br />
one black Bee did come along,<br />
A big, black bully, fat and strong,<br />
And saw my Lady Butterfly,<br />
Who, dreaming sweet romance, did lie<br />
Laxy on a red flower; and he,<br />
Vexed she'd not toil like Ant or Bee,<br />
Buzzed in her ears, and grumbled so -<br />
She must at last arise and go.<br />
Deze man is met al zijn landlooperij lang niet ongeschoold. Zijn verzen zijn zuiver<br />
en hij heeft een fijn oor <strong>voor</strong> taalmuziek; <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> invloed van William Blake, met<br />
name in kortregelige gedichtjes als ‘The Muse’, ‘To a Butterfly’, ‘Nature's Friend’,<br />
‘The Moth’, ‘School's Out’, ‘A Summer's Noon’ enz., is dui<strong>de</strong>lijk merkbaar, zoo zelfs<br />
dat we alleen zijn stem meenen te hooren. Ver<strong>de</strong>r is er ook nawerking van R.L.<br />
Stevenson. Maar een gedicht als ‘A Mai<strong>de</strong>n and her Hair’ lijkt me wel heelemaal<br />
oorspronkelijk, aldus beginnend:<br />
Her cruel hands go in and out,<br />
Like two pale woodmen working there,<br />
To make a nut-brown thicket clear -<br />
The full, wild foliage of her hair.<br />
Davies is ook on<strong>de</strong>r meer <strong>de</strong> auteur van het prozawerk ‘The Autobiography of A<br />
Super-Tramp’, waar<strong>voor</strong> G.B. Shaw een <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> schreef.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
* * *<br />
In L'Envoi, waarme<strong>de</strong> Robert Service zijn gedichten besluit, zegt hij o.a.:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Little of joy or mirth,<br />
Little of ease I sing;<br />
Sagas of men of earth,<br />
Humanly suffering ...<br />
67<br />
Het is dan ook een in verschillen<strong>de</strong> toonaar<strong>de</strong>n herhaald lied van streven en<br />
mislukken, van zoeken en niet-vin<strong>de</strong>n, van Argonautenzwoeging om het lokkend<br />
goud; en als het goud werkelijk is gevon<strong>de</strong>n, dan is er nòg geen rust, dan wordt het<br />
goud opgemaakt en dan weerklinkt steeds <strong>de</strong> roep van het goudland, van het land<br />
met <strong>de</strong> groote stilten, <strong>de</strong> wij<strong>de</strong> vlakten, <strong>de</strong> niet te volgen rivieren, <strong>de</strong> trotsche bergen.<br />
Dit wordt uitgewerkt in ‘The Spell of the Yukon’, een gedicht van negen coupletten,<br />
waarvan ik het eerste en <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> laatste aanhaal om een <strong>de</strong>nkbeeld van het geheel<br />
te geven:<br />
I wanted the gold, and I sought it;<br />
I scrabbled and mucked like a slave.<br />
Was it famine or scurvy - I fought it;<br />
I hurled my youth into a grave<br />
I wanted the gold and I got it -<br />
Came out with a fortune last fall, -<br />
Yet somehow life's not what I thought it,<br />
And somehow the gold isn't all.<br />
They 're making my money diminish;<br />
I'm sick of the taste of champagne.<br />
Thank God! when I'm skinned to a finish<br />
I'll pike to the Yukon 1) again.<br />
I'll fight - and you bet it 's no sham-fight;<br />
It's hell! - but I've been there before;<br />
And it's better than this by a damsite -<br />
So me for the Yukon once more.<br />
There's gold, and it's haunting and haunting;<br />
It's luring me on as of old;<br />
Yet it is n't the gold that I'm wanting,<br />
So much as just finding the gold.<br />
It's the great, big, broad land 'way up yon<strong>de</strong>r,<br />
It's the forests where silence has lease;<br />
It's the beauty that thrills me with won<strong>de</strong>r,<br />
It's the stillness that fills me with peace.<br />
Als een Leitmotiv gaat het door zijn werk, <strong>de</strong> wil<strong>de</strong>rnis die hem niet met rust laat,<br />
die hem altijd roept en van verre hem wenkt als een trotsche, schuwe, gebie<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />
gelief<strong>de</strong>, wier stem hij moet gehoorzamen, die hij steeds moet volgen, want ‘the<br />
wild is calling, calling... let us go’. Het is als Kiplings kreet: ‘if you hear the East<br />
a-calling’, maar bij <strong>de</strong>zen man is het het Westen, het wil<strong>de</strong> Westen met zijn<br />
vreemd-betooveren<strong>de</strong>, onuitsprekelijke pracht:<br />
Have you gazed on naked gran<strong>de</strong>ur where there's nothing else to gaze on,<br />
Set pieces and drop-curtain scenes galore,<br />
Big mountains heaved to heaven, which the blinding sunsets blazon,<br />
Black canyons where the rapids rip and roar?<br />
Have you swept the visioned valley with the green stream streaking through it<br />
Searched the Vastness for a something you have lost?<br />
1) Rivier in <strong>de</strong>n N. Amerikaanschen staat Alaska.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Have you strung your soul to silence? Then for God's sake go and do it;<br />
Hear the challenge, learn the lesson, pay the cost.<br />
Is het niet als het rollen en bruisen van een stortrivier, als het ‘geluid van vele<br />
wateren’, <strong>de</strong>ze regels met hun dreunen<strong>de</strong>n gang en vastbera<strong>de</strong>n klank? Zij doen<br />
<strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong> onstuimigheid en <strong>de</strong> vurige vaart van een Swinburne en Victor Hugo.<br />
Deze poëzie is van een grootere allure dan die van Davies: bij hem vin<strong>de</strong>n we 't<br />
eenvoudig genot in <strong>de</strong> natuur, <strong>de</strong> ‘Freu<strong>de</strong> am Dasein’ in <strong>de</strong> heerlijk om hem bloeien<strong>de</strong><br />
wereld; <strong>voor</strong> Service is <strong>de</strong> natuur een imperieuze, tyrannieke gebiedster, die hem<br />
slaat en buigt on<strong>de</strong>r haar hoogheerlijk geweld.<br />
Daarom moeten er naar <strong>de</strong>n Yukon geen halvelingen, memmen en papzakken;<br />
<strong>de</strong> droesem en het schuim wor<strong>de</strong>n meedoogenloos verzwolgen en ver<strong>de</strong>lgd:<br />
This is the law of the Yukon, and ever she makes it plain:<br />
‘Send not the foolish and feeble; send me your strong and your sane<br />
Strong for the red rage of battle; sane, for I harry them sore;<br />
Send me men girt for the combat, men who are grit to the core;<br />
Swift as the panther in triumph, fierce as the bear in <strong>de</strong>feat,<br />
Sired of a bulldog parent, steeled in the furnace heat.<br />
Send me the best of your breeding, lend me your chosen ones,<br />
Them will I take to my bosom, them will I call my sons;<br />
Them will I gild with my treasure, them will I glut with my meat;<br />
But the others - the misfits, the failures - I trample un<strong>de</strong>r my feet.<br />
Dissolute, damned and <strong>de</strong>spairful, crippled and palsied and slain,<br />
Ye would send me the spawn of your gutters - Go! take back your spawn again’.<br />
Hierboven is <strong>de</strong> naam van Kipling genoemd, en <strong>de</strong>ze schrijver is het die <strong>de</strong>n meesten,<br />
ik zou haast zeggen <strong>de</strong>n eenigen - maar dan ook een overwegen<strong>de</strong>n - invloed op<br />
Robert Service heeft gehad. Het verhaal bijv. ‘The Parson's Son’ is in echt Kiplingese.<br />
‘The Lone Trail’ is het eenzame spoor, waarlangs zij allen gaan, die het avontuur<br />
roept, die door rusteloosheid in <strong>de</strong> verten wor<strong>de</strong>n gedreven, die in arktische of<br />
tropische eenzaamhe<strong>de</strong>n gaan vervullen wat hun innerlijke stem gebiedt; in <strong>de</strong><br />
woestijn sterven ze van dorst, bij het kampvuur on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> wil<strong>de</strong> bergen verhongeren<br />
ze, overal waarheen ze geleid wor<strong>de</strong>n is ver<strong>de</strong>rf en verschrikking:<br />
And sometimes it leads to the Southland, to the swamp where the orchid glows,<br />
And you rave to your grave with the fever, and they rob the corpse for its clothes.<br />
And sometimes it leads to the Northland, and the scurvy softens your bones,<br />
And your flesh dints in like putty, and you spit out your teeth like stones.<br />
En hoe men ook somtijds zegeviert over <strong>de</strong> wil<strong>de</strong>rnis, en hoe men er zich aan<br />
ontwringt en ontworstelt, telkens weer komt <strong>de</strong> roepstem, het manend geluid, het<br />
lokken<strong>de</strong> lied, ‘the ol<strong>de</strong>n lure, the gol<strong>de</strong>n lure, the lure of the timeless things’, en het<br />
eind zal wezen <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rgang, zooals zij<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
68<br />
zijn on<strong>de</strong>rgegaan, die <strong>de</strong>n lokken<strong>de</strong>n roep en het manend geschal niet hebben<br />
kunnen weerstaan. Dat zegt hij in <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> laatste strofen van het sterke lied ‘The<br />
Heart of the Sourdough’:<br />
I have flouted the Wild. I have followed its lure, fearless, familiar, alone;<br />
By all that the battle means and makes I claim that land for my own;<br />
Yet the Wild must win, and a day will come when I shall be overthrown.<br />
Then when as wolf-dogs fight we've fought, the lean wolf-land and I;<br />
Fought and bled till the snows are red un<strong>de</strong>r the reeling sky;<br />
Even as lean wolf-dog goes down will I go down and die.<br />
Een balla<strong>de</strong> vol spanning is ‘The Shooting of Dan McGrew’, en zoo zijn er meer,<br />
geschreven in <strong>de</strong> lange regels met <strong>de</strong>inen<strong>de</strong>n maatgang als hierboven zijn gegeven.<br />
Ofschoon zulke gedichten <strong>de</strong> meer<strong>de</strong>rheid vormen, slaat <strong>de</strong> dichter nu en dan ook<br />
tee<strong>de</strong>r<strong>de</strong>r tonen aan, hetgeen moge blijken uit het gedichtje ‘My Madonna’, dat ik<br />
tot besluit wil geven om <strong>de</strong>zen dichter van strijd en avontuur ook van een an<strong>de</strong>re<br />
zij<strong>de</strong> te doen zien.<br />
I haled me a woman from the street,<br />
Shameless, but, oh, so fair!<br />
I ba<strong>de</strong> her sit in the mo<strong>de</strong>l's seat,<br />
And I painted her sitting there.<br />
I hid all trace of her heart unclean;<br />
I painted a babe at her breast;<br />
I painted her as she might have been,<br />
If the Worst had been the Best.<br />
She laughed at my picture, and went away.<br />
Then came, with a knowing nod,<br />
A connoisseur, and I heard him say:<br />
‘'Tis Mary, the Mother of God’.<br />
So I painted a halo round her hair,<br />
And I sold her, and took my fee,<br />
And she hangs in the church of Saint Hilaire,<br />
Where you and all may see.<br />
EDWARD B. KOSTER.<br />
Notenpopjes en poppetjesnoten<br />
III<br />
DE muzikale marionetten, welke wij in <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>ltjes van Catharina van Rennes<br />
ontmoetten 1) en die zich hier ook manifesteeren in geestige teekeningetjes van B.<br />
Mid<strong>de</strong>rich Bokhorst, zijn misschien het naast verwant aan <strong>de</strong> poppetjesnoten,<br />
waarme<strong>de</strong> sommige karikaturisten uit louter spielerei <strong>de</strong> notenbalken<br />
1) Zie <strong>de</strong> April-aflevering van D.G.W.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
evolkt hebben: ‘la Musique animée’ in beeld. Dit geestige fransche titeltje, dat ik<br />
reeds vroeger gebruikte, is een vinding van <strong>de</strong>n weleer beroem<strong>de</strong>n franschen<br />
teekenaar, Jean Ignace Isidore Gérard dit Grandville, die <strong>de</strong>n <strong>de</strong>r<strong>de</strong>n September<br />
1803 te Nancy geboren werd en te Parijs <strong>de</strong>n 17 <strong>de</strong>n Maart 1847 stierf. Hij behoor<strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> geestigste en meest vruchtbare illustrators van <strong>de</strong> eerste helft <strong>de</strong>r<br />
negentien<strong>de</strong> eeuw, en nam on<strong>de</strong>r een reeks karikatuurteekeningen, welke hij<br />
vervaardig<strong>de</strong> <strong>voor</strong> het ‘Magasin Pittoresque’ ook eenige notenbalkjes op, waarin hij<br />
<strong>de</strong> zwarte notenpopjes in geestig en zinvol travestie <strong>voor</strong>stel<strong>de</strong> ter kenschetsing<br />
van verschillen<strong>de</strong> muziekvormen. De eerste dier teekeningen stelt <strong>de</strong> wals<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
69<br />
<strong>voor</strong>. De muzieklijnen zijn hier een dansvloer gewor<strong>de</strong>n, waar cavaliers buigingen<br />
en strijkages maken, en met hun danseresjes sierlijke groepen vormen... Dit alles<br />
is nochtans tamelijk <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hand liggend en banaal, maar een kostelijke zet is het,<br />
dat het dansen<strong>de</strong> paar in <strong>de</strong> laatste maat half in zwijm van vermoeienis op een<br />
canapé ligt uitgestrekt. Numero twee <strong>de</strong>r prentjes stelt een ‘Galop <strong>de</strong>s Masques’<br />
<strong>voor</strong>, welke ons in het begin weinig verrassends brengt. Maar ook hier komt <strong>de</strong><br />
pointe aan het slot, want bij <strong>de</strong> laatste bocht van <strong>de</strong>n losbandig gekrul<strong>de</strong>n<br />
muziekslinger lezen we ‘diminuendo poco a poco’ en aan het ein<strong>de</strong> staan al <strong>de</strong><br />
poppetjesnoten op hun kop, wat <strong>voor</strong>zeker een <strong>de</strong>r meest natuurlijke gevolgen is<br />
van een gemaskerd bal. Als <strong>de</strong>r<strong>de</strong> volgt een ‘Marche Militaire et orientale’: Turken<br />
en negertjes, die ten strij<strong>de</strong> trekken.<br />
Ook <strong>de</strong>ze Oostersche fantasie begint tamelijk eenvormig, maar grappig en handig<br />
is het toch, dat <strong>de</strong> teekenaar <strong>de</strong> stervormige hoofdjes <strong>de</strong>r heele en halve noten heeft<br />
gebruikt om <strong>de</strong> Turkjes met een tulband te sieren; dat <strong>de</strong> rustteekens tot grimmige<br />
strijdbijlen zijn versmeed, en dat <strong>de</strong> trommelslagers van het koddige muzieklegertje<br />
hun trommels roeren met <strong>de</strong> verlengingspunt, die achter sommige noten staat. In<br />
<strong>de</strong>n laatsten regel treedt plotseling een hooge c op, die op stelten loopt, en<br />
waarboven een orgelpunt staat. Men weet dat <strong>de</strong> hooge c, <strong>de</strong> ‘ut <strong>de</strong> poitrine’, weleer<br />
<strong>de</strong> glorie was <strong>de</strong>r Italiaansche tenoren, die <strong>de</strong>ze brillante borstklank op extra<br />
<strong>voor</strong>stellingen in <strong>de</strong> concertzalen <strong>de</strong><strong>de</strong>n schitteren. De gewone gang van zaken<br />
was dan, dat <strong>de</strong> zanger, tegen alle regelen van <strong>de</strong> maat in, als hij eenmaal <strong>de</strong><br />
beroem<strong>de</strong> noot te pakken had, daarop bleef galmen zoolang zijn a<strong>de</strong>m strekte.<br />
Deze noot op stelten en met een point d'orgue is dus een vinnig prikje aan <strong>de</strong>ze<br />
onartistieke zangers, die het geheele kunstwerk opoffer<strong>de</strong>n aan hun persoonlijke<br />
ij<strong>de</strong>lheid. Het geestigst van vinding is het twee<strong>de</strong> drietal. De Tarentelle, een dans<br />
zon<strong>de</strong>r begin en zon<strong>de</strong>r ein<strong>de</strong>, is in een kring geteekend, waarlangs <strong>de</strong><br />
poppetjesnoten in wil<strong>de</strong> sprongen rondvliegen, in 't begin allegretto, vervolgens<br />
presto. Men weet, dat <strong>de</strong>ze wil<strong>de</strong> dansvorm ontstond uit <strong>de</strong> legen<strong>de</strong>, welke <strong>de</strong><br />
reuzenspin tarentula met <strong>de</strong> booze eigenschap bezwaart, dat haar steek een<br />
waanzinnige danswoe<strong>de</strong> verwekt. Grandville heeft dit volkssprookje in zijn Tarentelle<br />
te pas gebracht, door van eenige naturelteekens griezelige spinnen te maken.<br />
Volgt een ‘Barcarolle’, waarin <strong>de</strong> verbindingsstrepen <strong>de</strong>r achtste, zestien<strong>de</strong> en<br />
twee en <strong>de</strong>rtigste noten geestig aangewend zijn als roeibootjes, die zoetelijk<br />
schommelen op mollige triolen, of vlug <strong>voor</strong>uit schieten in parelen<strong>de</strong> arpeggio's. Het<br />
ein<strong>de</strong> van dit roeiers<strong>de</strong>untje is tragisch, gelijk <strong>de</strong> stemming van nagenoeg elke<br />
Gondoliera: een lange giek slaat om, en <strong>de</strong> poppetjesnoten worstelen met <strong>de</strong><br />
hoofdjes naar bene<strong>de</strong>n tusschen <strong>de</strong>n snellen stroom <strong>de</strong>r notenbalken.<br />
De laatste muzikale scherts van <strong>de</strong> reeks ‘Musique réligieuse’ is om <strong>de</strong><br />
verschei<strong>de</strong>nheid <strong>de</strong>r figuurtjes, die een geheele processie vormen, het belangrijkst<br />
als teekening... Ook hier weer een pakkend slot. Een klein kwart nootje snuit, ter<br />
illustratie van 't woord ‘amen’, met een domper aan een langen stok <strong>de</strong> heilige kaars<br />
uit... en daarmee ook <strong>de</strong> grappige serie van Grandvilles notenvertellingen.<br />
Niet altijd zijn <strong>de</strong> poppetjesnoten zoo dood onschuldig dig in hun optre<strong>de</strong>n als<br />
<strong>de</strong>ze vroolijke, huppelen<strong>de</strong> Fransche mannekes. Soms ook wel staan ze in dienst<br />
<strong>de</strong>r satire, <strong>voor</strong>al om musici een <strong>de</strong>ukje te geven, die door <strong>de</strong> buitengewoonheid<br />
van hun werk <strong>de</strong> kritiek in twee partijen <strong>de</strong>elen, welke elkan<strong>de</strong>r op leven en dood<br />
bevechten, gelijk bij Wagner, Liszt, Berlioz, Strauss en an<strong>de</strong>ren. Wagner <strong>voor</strong>al is<br />
het mikpunt van <strong>de</strong>rgelijke grappen geweest. Op <strong>de</strong>n titel reeds van ‘Richard Wagner<br />
en caricatures’ door J. Grand Carteret 1) , zien we <strong>de</strong>s meesters gesilhouetteerd<br />
karikatuurportret tusschen notenbalken als een reusachtige fis, en aan het begin<br />
1) Paris, Librairie Larousse.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
van <strong>de</strong> <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> laat een an<strong>de</strong>r satirist hem als een onvoldragen vrucht uit <strong>de</strong><br />
gebroken eierschaal van een halve noot kruipen. Iets ver<strong>de</strong>r ontmoeten we hem<br />
weer, zuchten<strong>de</strong> en zwoegen<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r het gewicht van zijn Tannhäuser, die hij in<br />
Parijs gaat colporteeren, en welke hij in <strong>de</strong>n vorm van een reusachtige notenbalk<br />
op zijn nek draagt. Een ‘leitmotiv’ wordt <strong>voor</strong>gesteld door een reeksje noten, die het<br />
smidspakje hebben aangetrokken, en er met <strong>voor</strong>hamers fortissimo op inhakken.<br />
Een eigenaardigheid van al <strong>de</strong>ze poppetjesnoten is evenwel, dat ze geen muziek<br />
zijn, maar slechts willekeurige nootjes, die <strong>de</strong> teekenaar naast elkan<strong>de</strong>r plaatste.<br />
Een <strong>voor</strong>beeld van werkelijke muziek in travestie, is een parodie op het ‘Trunkene<br />
Lied’ uit Beethoven's ‘Negen<strong>de</strong>’, waaraan een teekenaar van <strong>de</strong> ‘Lustige Blätter’<br />
zijn min of meer dik opgeleg<strong>de</strong> grappigheid luchtte 2) . De veel geestiger nootjes van<br />
Grandville echter, die aan <strong>de</strong>n onmuziekkundige <strong>de</strong> illusie geven, dat ze echte<br />
<strong>de</strong>untjes vormen, zijn zon<strong>de</strong>r slot of zin, evenzeer als een koddig spelletje van noten<br />
zon<strong>de</strong>r balken, dat ik in <strong>de</strong> ‘Fliegen<strong>de</strong> Blätter’ van 1881 aantrof, en waar een jolig<br />
teekenaar noten en muziekteekens heeft in elkaar gepast en tot allerlei homunculi<br />
verwerkt, die zich op menschelijke wijze vermaken,<br />
2) Eén regel werd als proeve van illustratie opgenomen in ons vorig artikeltje (April-nr.).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
70<br />
schermen, boogschieten, dansen, gymnastiseeren en musiceeren 1) . Bizon<strong>de</strong>r grappig<br />
is zulk een notenpopje, dat viool speelt ... op een vioolsleutel. Zooals ik u zei<strong>de</strong>, <strong>de</strong><br />
muzieknoot is ook zon<strong>de</strong>r kleeren aan en zon<strong>de</strong>r beenen en armpjes reeds een<br />
popje, en daarom tout au naturel <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n schertsen<strong>de</strong>n of spotten<strong>de</strong>n of vechten<strong>de</strong>n<br />
teekenaar een welkome buit. De anti-wagnerianen von<strong>de</strong>n weleer Wagner een<br />
muziekkunstenmaker, een jongleur, die met noten goochel<strong>de</strong> en met klanken smeet,<br />
en <strong>de</strong> Duitsche teekenaar J. Blass, een zijner vinnigste belagers, heeft aan <strong>de</strong>ze<br />
meening uiting gegeven door hem te teekenen als een spelend jongetje, dat een<br />
achtste noot op zijn neus laat balanceeren; el<strong>de</strong>rs bedrijft hij an<strong>de</strong>re ‘gymnastique<br />
musicale’ en tilt met kracht en geweld een zwaarwichtige notenbalk boven zijn macht.<br />
Niet min<strong>de</strong>r boosaardig is Blass, wanneer hij <strong>de</strong>n meester afbeeldt, gewapend met<br />
een groote trom, die het opschrift ‘Tannhäuser’ draagt, en waarvan hij het kalfsvel<br />
aan bei<strong>de</strong> kanten zoo geducht van led<strong>de</strong>rom geeft, dat <strong>de</strong> muzieknoten<br />
er aan alle zij<strong>de</strong>n uitspuiten als het schroot uit een barsten<strong>de</strong> granaat 2) . Deze soort<br />
van dans <strong>de</strong>r notenpopjes treft men ook el<strong>de</strong>rs veelvuldig aan. Een zeer recent en<br />
zeer heftig <strong>voor</strong>beeld daarvan is een karikatuur uit <strong>de</strong> ‘Simplicissimus’. De componist<br />
van het muziekdrama Electra, <strong>de</strong> geniale Richard Strauss, wordt hier <strong>voor</strong>gesteld<br />
als een beul, die het rampzalige publiek ‘Electra-kuteert’. De diep beklagenswaardige<br />
menschheid, opgesloten in een omheining van harpen, zitten<strong>de</strong> op een groote trom,<br />
krijgt via Strauss <strong>de</strong> Electrasche helm op het hoofd in <strong>de</strong>n vorm van een cornet à<br />
pistons. De muzikale stroom gaat door zijn lichaam, dat zich in afschuwelijke bochten<br />
en kramptrekkingen verwringt, terwijl <strong>de</strong> muzikale bliksems zelfs als wild geslinger<strong>de</strong><br />
notenbalken naar buiten uitbreken, en als grillige arabesken het gemartel<strong>de</strong> lichaam<br />
omzwieren, noten met vier en vijf hulplijnen, zeer losbandige noten, die het geheele<br />
verband met het fundament <strong>de</strong>r notenbalken verbroken hebben, en als volants <strong>de</strong><br />
lucht in huppelen, noten kris en noten kras, een muzikale anarchie, een bachanaal<br />
van notenpopjes. F. Lüttner is <strong>de</strong> geestige booswicht, die <strong>de</strong> slotscene van ons<br />
notenpopjesdrama teeken<strong>de</strong> en het bewijs lever<strong>de</strong> tot welke geniepige kabouters<br />
<strong>de</strong> zwarte mannekes, die het ‘land <strong>de</strong>r Vijf Balken’ bewonen, kunnen wor<strong>de</strong>n<br />
omgetooverd... Zingen en schertsen is hun lust; maar als 't op vechten aankomt,<br />
ook dan... wees op uw hoe<strong>de</strong>!...<br />
J.D.C. VAN DOKKUM.<br />
Een Franschman over Shaw<br />
1) Overgenomen in 't nr. van Maart jl.<br />
2) De hier gegeven reproductie werd ontleend aan het boven vermel<strong>de</strong> werk van John Grand<br />
Carteret.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Augustin Hamon, Le Molière du XXe siècle. Bernard Shaw. - (Paris,<br />
Figuière & Co. 19<strong>13</strong>).<br />
MET <strong>de</strong>n Franschman Brieux is Shaw wel een <strong>de</strong>r meest besproken, een <strong>de</strong>r meest<br />
gehekel<strong>de</strong> dramaturgen van onzen tijd. Wat men er ook over zegge, <strong>de</strong>ze geestige<br />
en vernuftige Ier blijft een heel bizon<strong>de</strong>re en origineele vertegenwoordiger van <strong>de</strong><br />
he<strong>de</strong>ndaagsche theaterkunst. Men <strong>de</strong>nke nu niet dat hierme<strong>de</strong> G.B.S. - zooals het<br />
eigenaardige Engeland hem gewoonlijk noemt - bij <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne Fransche<br />
tooneelschrijvers moet gerangschikt wor<strong>de</strong>n. Dat ware volkomen in strijd met zijn<br />
heele wezen. Het he<strong>de</strong>ndaagsch tooneel in Frankrijk blijft in essentie gevoelswerk:<br />
variaties op het ééne motief, het sexe-probleem. Een uitzon<strong>de</strong>ring moet hier gemaakt<br />
wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> Eugène Brieux - al is hij ook steeds Franschman van gevoel en ontkomt<br />
hij als zoodanig niet gansch aan <strong>de</strong>n gewonen regel - wiens werk een moraliseerend,<br />
dogmatisch karakter heeft. Voor hem is het tooneel alleenlijk een gunstige plaats<br />
om een gedachte ingang te doen vin<strong>de</strong>n bij het publiek. Wie Shaw's opvatting van<br />
<strong>de</strong>gelijk tooneelwerk kent, begrijpt dat Brieux hierdoor <strong>de</strong> eenige mo<strong>de</strong>rne Fransche<br />
dramaturg is, waar Shaw mee over <strong>de</strong> baan kan. ‘Brieux is, se<strong>de</strong>rt <strong>de</strong> dood van<br />
Ibsen, <strong>de</strong> belangrijkste dramatische auteur van Europa ten Westen van Rusland.<br />
In dit genre van comedie - weergave van het leven, zoo getrouw dat we verplicht<br />
zijn het tragi-comedie te noemen - in dit genre dat niet alleenlijk een vermaak, maar<br />
tevens een geschie<strong>de</strong>nis is en eene kritiek van <strong>de</strong> he<strong>de</strong>ndaagsche moraal, is hij,<br />
zon<strong>de</strong>r dat er één met<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
71<br />
hem kan vergeleken wor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> grootste schrijver dien Frankrijk se<strong>de</strong>rt Molière<br />
heeft <strong>voor</strong>tgebracht’ 1) .<br />
Brieux mist echter Shaw's origineelen, doordringend-analyseeren<strong>de</strong>n kijk op <strong>de</strong><br />
sociale toestan<strong>de</strong>n, zijn sterk en hel<strong>de</strong>r <strong>de</strong>nkvermogen, zijn vlijmendscherpe<br />
geestigheid en <strong>voor</strong>namelijk zijn diep-intuïtieve kracht.<br />
Wat ik in <strong>de</strong>n beginne van dit artikel wil<strong>de</strong> zeggen is dat kunst, als gevoelswerk,<br />
<strong>voor</strong> Shaw uit <strong>de</strong>n booze is. Hij is realist en misschien wel scherper dan eenig an<strong>de</strong>r<br />
tooneelschrijver; daarvan getuigt zijn rake plastische beschrijving van personen,<br />
toestan<strong>de</strong>n en plaatsen; - doch <strong>de</strong> ware beteekenis van <strong>de</strong> werkelijkheid ligt <strong>voor</strong><br />
hem niet in het artistieke, maar <strong>voor</strong>al in het intellectueele. Dit wil niet zeggen dat<br />
hij het gevoel in <strong>de</strong>n mensch volkomen negeeren wil; zeker niet; maar het is<br />
on<strong>de</strong>rgeschikt aan zijn intellectueele doelein<strong>de</strong>n.<br />
Shaw is vóor en in alles intellectualist. Hieruit volgt dat <strong>de</strong> actie in zijn stukken<br />
om zoo te zeggen zuiver verstan<strong>de</strong>lijk is. De personen spreken en re<strong>de</strong>twisten meer<br />
dan ze bewegen.<br />
Als hij karakters teekent, ze psychologisch ontleedt, ze tegenover elkaar stelt en<br />
in botsing brengt, dan is het niet om een zielsconflict, een dramatischen toestand<br />
te kunnen scheppen, maar wel om door <strong>de</strong> verschei<strong>de</strong>nheid van <strong>de</strong> we<strong>de</strong>rzijdsche<br />
betrekkingen te doen zien het huichelachtige, het leege van onze maatschappij. En<br />
in dien strijd tegen logen en conventie toont zich in Shaw <strong>de</strong> ware Ier, zooals<br />
Chesterton hem teekent: agressief, wars van zinnelijkheid, geestig, hel<strong>de</strong>r van<br />
verstand.<br />
Shaw is een sterke individualiteit; niet een die zich opsluit in een ivoren toren,<br />
maar een die alle invloe<strong>de</strong>n van buiten in zich opneemt, het wàar-menschelijke er<br />
uit zift en verwerkt. Zoo heeft hij geluisterd naar Marx, Schopenhauer, Nietzsche,<br />
Ibsen, om zijn eigen-zelf op te bouwen. Er steekt zeker veel waarheid in <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n,<br />
die <strong>de</strong> Hollandsche tooneelcriticus Simon B. Stokvis verle<strong>de</strong>n jaar in ‘De Wereld’<br />
schreef: ‘Het is onze groote fout dat wij (in ons land tenminste) blijven volhar<strong>de</strong>n bij<br />
<strong>de</strong> i<strong>de</strong>e dat Shaw een kunstenaar zou zijn. Shaw is heelemaal geen kunstenaar,<br />
maar een prediker in mo<strong>de</strong>rnen zin. Alleen is <strong>voor</strong> hem het tooneel <strong>de</strong> kerk. Het zij<br />
tot zijn eer gezegd dat hij ook niet <strong>voor</strong> kunstenaar wil doorgaan en als zoodanig<br />
wordt hij dan ook door geen <strong>de</strong>r groote critici van zijn land beschouwd’. Is het echter<br />
billijk alle waar<strong>de</strong> van Shaw als kunstenaar te negeeren? Al schijnt hij zelf er zich<br />
weinig om te bekommeren, het staat toch vast dat hij in zijn ‘Candida’ een niet<br />
gewone diepte van levensaanvoeling, visionaire kracht en echt-menschelijke<br />
uitbeelding heeft gegeven. De waar<strong>de</strong> van <strong>de</strong>ze kunstuiting wordt niet geringer zoo<br />
zij uit zijn onbewuste-zijn is geboren; integen<strong>de</strong>el.<br />
1) ‘Van Molière tot Brieux’, <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> van G.B. Shaw bij <strong>de</strong> Engelsche vertaling van Brieux'<br />
tooneelspélen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
BERNHARD SHAW<br />
Daargelaten <strong>de</strong> kwestie of Shaw's werk wel ooit door het Fransche volk met lief<strong>de</strong><br />
zal genoten wor<strong>de</strong>n - Shaw is immers te streng intellectualistisch - moeten we toch<br />
zeggen dat het Augustin Hamon's groote verdienste is in wij<strong>de</strong>ren kring belangstelling<br />
er<strong>voor</strong> te hebben opgewekt. Niet dat dit boek <strong>de</strong> eenige studie is die in Frankrijk<br />
over Shaw is verschenen; maar in talrijke dagblad- en tijdschriftartikels, alsook in<br />
zijn vrije kursussen aan <strong>de</strong> Sorbonne, heeft Hamon Shaw's werk met onvermoeibaren<br />
ijver en warm, gloeiend enthousiasme ver<strong>de</strong>digd. In samenwerking met zijne vrouw,<br />
Henriëtte Hamon, heeft hij ons <strong>de</strong> Fransche vertaling van Shaw's spelen bezorgd.<br />
In het boek dat nu <strong>voor</strong> ons ligt behan<strong>de</strong>lt hij G.B.S. achtereenvolgens als mensch<br />
en als tooneelschrijver. Als hij over <strong>de</strong>n mensch spreekt, dan zal hij het <strong>voor</strong>namelijk<br />
over Shaw-socialist hebben. En Shaw-socialist is niet los te maken van<br />
Shawdramaturg. Dus vloeien bei<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwerpen <strong>voor</strong>tdurend in elkaar.<br />
Shaw zegt zelf: ‘Je crois que ce qui, dans mes pièces, déplait aux directeurs <strong>de</strong><br />
théâtre et les effraie, c'est moi’. De strij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> socialist zit achter elk stuk; om dus<br />
<strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van Shaw's werk volledig te begrijpen moeten we eerst in kennis gekomen<br />
zijn met <strong>de</strong>n gedachte-mensch. De eerste twee hoofdstukken bevatten een overzicht<br />
van Shaw's <strong>de</strong>elneming aan <strong>de</strong> sociale beweging in Engeland, geduren<strong>de</strong> het laatste<br />
kwart eeuws. Hamon oor<strong>de</strong>elt dat Shaw's invloed heel belangrijk is geweest, door<br />
zijn werk als een <strong>de</strong>r <strong>voor</strong>naamste pamphlet-schrijvers van <strong>de</strong> Fabian-Society en<br />
door zijn onon<strong>de</strong>rbroken optre<strong>de</strong>n als re<strong>de</strong>naar 1) .<br />
1) Hamon vertelt <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> anecdote uit <strong>de</strong>n eersten tijd van Shaw's optre<strong>de</strong>n:<br />
‘Il ne l'a pas encore l'oreille du public, bien qu'il émaille son discours <strong>de</strong> saillies plaisantes et<br />
d'anecdotes amusantes. Mais un jour, par hasard, à Hy<strong>de</strong> Park, près <strong>de</strong> la charrette où, juché,<br />
il pérorait <strong>de</strong>vant <strong>de</strong> rares auditeurs, un orchestre s'arrête et bientôt <strong>de</strong>s sons tonitruants<br />
couvrent sa voix. Personne ne l'entend, mais le public accourt, attiré par l'orchestre. Et lorsque<br />
le silence permet à B.S. <strong>de</strong> parler, c'est <strong>de</strong>vant un auditoire nombreux qu'il le fait. Et il le<br />
conquiert cet auditoire, par ses saillies, ses plaisanteries, ses anecdotes, ses paradoxes. Il<br />
avait enfin conquis l'oreille du public anglais; ce fur pour S. une leçon inoubliable. De là date<br />
son amour pour la réclame...’<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
72<br />
‘Pour moi, zegt Shaw, ma vie appartient à la communauté, et aussi longtemps que<br />
je vivrai, c'est mon privilège <strong>de</strong> faire pour elle tout ce que je peux. Je veux être<br />
entièrement vidé quand je mourrai, car plus dur je travaille plus je vis. Je me réjouis<br />
dans la vie, pour elle-même. Pour moi la vie n'est pas une courte chan<strong>de</strong>lle. C'est<br />
une torche splendi<strong>de</strong> que pour le moment je tiens et, avant <strong>de</strong> la remettre aux<br />
générations futures, je veux qu'elle brille d'un éclat aussi grand que possible’.<br />
Wat Shaw scherp afteekent, is zijn logische han<strong>de</strong>ling, <strong>de</strong> wil om zijn dagelijksch<br />
leven in overeenstemming met zijne gedachten, met zijn werk te brengen. Het moet<br />
ons niet verwon<strong>de</strong>ren dat zijn vranke, vrijpostige - soms wel eens brutale - houding<br />
aanstootelijk was <strong>voor</strong> zijne me<strong>de</strong>burgers. S. heeft dan ook 12 jaar noodig gehad<br />
om zijn werk in Engeland naar waar<strong>de</strong> te doen schatten. Benevens werken van<br />
sociologischen en polemischen aard, heeft hij, vóor zijn werkzaamheid als<br />
tooneelschrijver, enkele romans geschreven: ‘Un socialiste insociable’, ‘La profession<br />
<strong>de</strong> Cashel Byron’, ‘Le Lien irrationnel’, ‘Un amour parmi les artistes’. Hamon noemt<br />
ze ‘<strong>de</strong>s thèses sociales ou plutôt <strong>de</strong>s cadres où s'enchassent <strong>de</strong>s idées nombreuses,<br />
profon<strong>de</strong>s, triviales et rares, exprimées paradoxalement et plaisamment’.<br />
Maar Shaw <strong>de</strong>ed ook aan journalistiek en was als zoodanig werkzaam aan ‘The<br />
Star’, ‘World’, waar hij met <strong>de</strong> muzikale kritiek belast was - later aan <strong>de</strong> ‘Saturday<br />
Review’, waar hij <strong>de</strong> dramatische criticus werd.<br />
In <strong>de</strong> tooneelspelen van Shaw vindt men het karakteristieke van <strong>de</strong>n mensch: <strong>de</strong><br />
oprechtheid en <strong>de</strong>n opstand. Dit werk is komisch, <strong>voor</strong>namelijk komisch van<br />
gedachten, méér dan van situatie en taal. Deze komiek is moraliseerend, zooals<br />
het theater van Aristophanes, waarvan Deschanel zei, dat het was ‘un discours<br />
indirect par plusieurs personnages qui se parlent entre eux, pour se faire entendre<br />
au public’.<br />
Zooals Molière lacht S. met zijn verstand - hetgeen hem hoofdzakelijk doet<br />
verschillen van <strong>de</strong> 19 e eeuwsche dramaturgen, <strong>voor</strong> wie het sexueele vraagstuk -<br />
<strong>voor</strong>al in <strong>de</strong>n vorm van echtbreuk - <strong>de</strong> steunpilaar van het drama was.<br />
Het theater van S. is <strong>de</strong>terministisch; want dit is <strong>de</strong> grondgedachte: <strong>de</strong> natuur<br />
krijgt altijd <strong>de</strong> bovenhand - tegen alle conventies van socialen, mondainen of<br />
religieusen aard in. Het is eene school van oneerbiedigheid, van opstand tegen het<br />
ou<strong>de</strong>rlijk en wettelijk gezag, tegen al wat hij er valsch, verdrukkend in vindt. Zooals<br />
in Molière zijn het <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>ren die belachelijk gemaakt wor<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> jongeren die<br />
overwinnen. Het is opmerkelijk dat hier ook <strong>de</strong> man uit 't volk eene belangrijke en<br />
sympathieke rol heeft.<br />
Dit tooneel is realistisch, optimistisch. Het is revolutionair niet alleen van gedachte,<br />
maar tevens van vorm: Shaw heeft ook <strong>de</strong> gewone ver<strong>de</strong>eling in akten weggelaten.<br />
Het is ook feministisch, want <strong>de</strong> vrouw is geen speelpop meer; ze stelt hare<br />
natuurlijke rechten. Haar lief<strong>de</strong> is niet sentimenteel, zooals in <strong>de</strong> Fransche stukken;<br />
zij is ‘teinte <strong>de</strong> maternité’, zegt Hamon.<br />
‘Le Molière du 20 e Siècle’. Is <strong>de</strong>ze epitheet wel zoo zon<strong>de</strong>r meer op S. van<br />
toepassing? Er zijn in S. als in Molière hoedanighe<strong>de</strong>n die bei<strong>de</strong>n dicht bij elkaar<br />
brengen. Maar wat Hamon in <strong>de</strong> schaduw laat is het belangrijke verschil van<br />
levensconceptie. Molière heeft nooit <strong>de</strong> maatschappij zelve in beschuldiging gesteld.<br />
Hij weet alle kwaad aan <strong>de</strong> menschelijke natuur, wat een vage en onmachtige<br />
beschuldiging was. S. teekent typen van klas, kaste, professie en sekte. Hij<br />
beschuldigt niet <strong>de</strong> menschelijke natuur, want dit is slechts ‘een mid<strong>de</strong>ltje van<br />
<strong>de</strong>genen die het kwaad willen bestendigen’, zegt hijzelf. Niet het kwaad zelf zal hij<br />
laken. Hij zal het simpellijk <strong>voor</strong> oogen leggen en aan <strong>de</strong>n mensch overlaten het te<br />
bevechten.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Het boek van Augustin Hamon is eer een pleidooi, dan een kritische studie. Het<br />
geeft van Shaw een levend beeld, maar het is op vele plaatsen heel eenzijdig en<br />
oppervlakkig. Het is voldoen<strong>de</strong> aan te halen waarom <strong>de</strong> schrijver het werk van S.<br />
als kunst aanziet: ‘L'artiste est en somme un marchand <strong>de</strong> plaisir. Distribuer, donner<br />
du plaisir, c'est sa fonction primordiale, essentielle. Conformément à cette définition<br />
<strong>de</strong> l'art, l'oeuvre <strong>de</strong> S. est absolument artistique’.<br />
Daarentegen getuigt het hoofdstuk over ‘Candida’ van een zuiver begrip, van een<br />
fijne en diepdringen<strong>de</strong> ontleding.<br />
MAURITS WATERSCHOOT.<br />
Snipper<br />
Het boek is het testament van een wereld die verdwijnt ten gunste van een an<strong>de</strong>re,<br />
die haar taak pas begint.<br />
(Publishers' Circular).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
[Boekenschouw]<br />
Literatuur; reisbeschrijving<br />
73<br />
De Jongere Generatie (Vervolg op ‘De Mannen van '80’). Gesprekken<br />
met Vertegenwoordigers van <strong>de</strong> Nieuwere Richting in onze Literatuur;<br />
tevens een Enquête naar enkele Beginselen in ons Nationaal Geestelijk<br />
Leven, door E. d'Oliveira. Geïllustreerd. - (Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en<br />
Goedkoope Lectuur, Amsterdam, 1914).<br />
De heer d'Oliveira is een knap interviewer, d.w.z. hij weet nog wat méér te geven<br />
dan <strong>de</strong> onontbeerlijke bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n van hoe een bekend schrijver er uit ziet in zijn<br />
sjamberloek, wat <strong>voor</strong> dassen hij draagt, of hij in zijn jeugd temet gehoepeld of<br />
gepriktold heeft en al welke finesses méér geschikt mogen zijn om een goed figuur<br />
te slaan tusschen <strong>de</strong> beschrijving van een nieuwe tearoom en <strong>de</strong> slachtoffers van<br />
het laatste spoorwegongeluk in een dier prentenboeken-<strong>voor</strong>-groote-kin<strong>de</strong>ren, als<br />
‘De Prins’, ‘Panorama’ en <strong>de</strong>rgelijke. <strong>Den</strong> heer d'Oliveira is het niet om feiten maar<br />
om beginselen te doen, hij ziet in een schrijver niet een buitenissig wezen dat men<br />
aangaapt als een boer een rarekiek, maar <strong>voor</strong>al een drager van i<strong>de</strong>eën, een mensch<br />
die door <strong>de</strong> kracht eener sterk-leven<strong>de</strong> persoonlijkheid in <strong>de</strong> verwarren<strong>de</strong><br />
verschijnselen-wereld <strong>de</strong> vaste lijnen van het eeuwige en algemeene te ont<strong>de</strong>kken<br />
weet. Datgene wat <strong>de</strong> interviewer (leelijk woord toch) las in <strong>de</strong> met geraniums<br />
vercier<strong>de</strong> portiek van Adama van Scheltema's villatje ‘De Windroos’, te Bergen:<br />
Ik zie naar ie<strong>de</strong>r wind<br />
Op elke verre kust<br />
Doch in mij zelve vindt<br />
Gij aller streken rust,<br />
dàt is het wat, zij het in verschillend opzicht, ie<strong>de</strong>re kunstenaar min of meer van<br />
zichzelven zeggen kan, 'tzij hij met een ganzenroer door 't Vlaamsche boerenland<br />
dwaalt of <strong>de</strong> charmante chauffeur is van zijn tallooze ‘louchés’ 1) als Buysse, dan wel<br />
aan in pure schoonheids-extase zwijmelen<strong>de</strong> bakvisschen, ontnuchterend, zich als<br />
‘zoo'n doodgewoon mannetje’ openbaart, gelijk Bastiaanse, of door <strong>de</strong> raadselachtige<br />
scheemring van een als met bloedkleur doortrokken kamer schrijdt als door een<br />
vergeestelijkte sfeer, die <strong>de</strong>n bezoeker <strong>de</strong> sensatie geven kon alsof <strong>de</strong> bleeke<br />
dichterhan<strong>de</strong>n te wapperen zou<strong>de</strong>n gaan, zoo d'a<strong>de</strong>m niet werd ingehou<strong>de</strong>n. Dus<br />
van <strong>de</strong> Woestijne.<br />
En zelfs waar <strong>de</strong> dichter - ein<strong>de</strong>lijk gevon<strong>de</strong>n in een straat van kille pensions en<br />
banale ambtenaarswoningen - aarzelend en verward zijn on<strong>de</strong>rvrager te woord staat<br />
- nadat hij en zijn bezoeker elkaar door hun so-easy's afdoend hebben bekeken -;<br />
waar <strong>de</strong> dichter is als een te vroeg ou<strong>de</strong> jongeling, die nevens <strong>de</strong> gewaarwording<br />
al wel een eeuw geleefd te hebben in zich draagt <strong>de</strong> onzekerhe<strong>de</strong>n van wie zoeken<strong>de</strong><br />
is en misschien wel altijd zoeken<strong>de</strong> zal blijven naar <strong>de</strong>n zin <strong>de</strong>s levens - gelijk <strong>de</strong><br />
jonge dichter P.N. van Eyck - zelfs dáár ook hebben wij 't gevoel van vastheid, van<br />
1) Zoo spreken, volgens Cyriël Buysse, <strong>de</strong> Hollan<strong>de</strong>rs het woord ‘logé’ uit!<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
ust, als straalt er van <strong>de</strong>n persoon uit een sfeer waarbinnen zich <strong>de</strong> dingen van<br />
het dagelijksche leven niet dringen kunnen.<br />
Daarom is 't zoo prettig in dit boekje lezen, en nu geef ik, per slot van rekening,<br />
die heele ‘enquête’ naar ‘enkele beginselen’ in ons... hoe was 't ook weer? ... ons<br />
‘nationaal geestelijk leven’ ja juist, die heele enquête dan, ca<strong>de</strong>au <strong>voor</strong> <strong>de</strong> leven<strong>de</strong><br />
persoonlijkheid <strong>de</strong>r schrijvers, die d'Oliveira blijkbaar met een fijn<br />
aperceptie-vermogen heeft weten vast te hou<strong>de</strong>n en weer te geven in <strong>de</strong> hier<br />
gebo<strong>de</strong>n bladzij<strong>de</strong>n.<br />
E. D'OLIVEIRA<br />
Ik wil daarmeê niet zeggen dat het onbelangrijk zou zijn wat aan i<strong>de</strong>eën en<br />
<strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> schrijvers is me<strong>de</strong>ge<strong>de</strong>eld, doch slechts dit, dat<br />
het er betrekkelijk weinig toe doet of wij het individualisme van een Bastiaanse, die<br />
‘<strong>voor</strong> <strong>de</strong> grootst mogelijke ongelijkheid’ is, afwegen tegen het gemeenschapsgevoel<br />
van een Scheltema; dat al <strong>de</strong>ze opvattingen en sentimenten hun waar<strong>de</strong> hebben,<br />
of nog beter krijgen, in hun natuurlijken opbloei uit een bepaal<strong>de</strong><br />
dichter-persoonlijkheid. En het is dan ook een goed besluit van dit boekje, dat het<br />
laatste opstel aan Dr. J.D. Bierens <strong>de</strong> Haan is gewijd: <strong>de</strong>n man die in <strong>de</strong> stille<br />
omgeving van een achterhoeksch vereenzaamd dorp met Spinoza verkeer<strong>de</strong> en in<br />
‘<strong>de</strong> norm <strong>de</strong>r Waarheid is in ons zelf’ <strong>de</strong> geestelijke waar<strong>de</strong> vaststel<strong>de</strong> als een<br />
eigenschap van eigen subjectiviteit, die <strong>de</strong>n mensch, hij zij <strong>de</strong>nker of kunstenaar,<br />
het recht van zelfopenbaring geeft omdat, en zoolang als, hij mensch is.<br />
G.v.E.<br />
Van Ou<strong>de</strong> Voyagiën, door Dr. M.G. <strong>de</strong> Boer. Deel II en III. - (Amsterdam,<br />
firma H. Meulenhoff).<br />
Gaf ik bij <strong>de</strong> verschijning van het eerste <strong>de</strong>eltje <strong>de</strong>zer Meulenhoff-editie 1) in enkele<br />
trekken het karakter aan van onze ou<strong>de</strong> scheepsjournalen in 't algemeen, en van<br />
<strong>de</strong>ze bewerking ervan in 't bizon<strong>de</strong>r; ter aankondiging van <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> <strong>de</strong>eltjes<br />
- die er even smakelijk uitzien als het eerste - wensch ik<br />
1) Zie blz. 55 van <strong>de</strong>n vorigen jaargang<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
74<br />
heel in het kort <strong>de</strong>n inhoud van <strong>de</strong> drie boekjes mee te <strong>de</strong>elen.<br />
De titel van het eerste is Op weg naar Indië. Er staan vier reizen in dit<br />
bun<strong>de</strong>ltje. De eerste is ontleend aan het Itinerario van Jan Huygen van<br />
Linschoten. Het was op een portugeesche vloot van 'n veertig schepen, dat Jan<br />
Huygen <strong>de</strong>n tocht maakte. De reis begon op 8 April (Goe<strong>de</strong>n Vrijdag) 1583, en was<br />
<strong>voor</strong> die dagen buitengewoon <strong>voor</strong>spoedig, daar men in 5 maan<strong>de</strong>n en <strong>13</strong> dagen<br />
het doel van <strong>de</strong>n tocht, Goa, bereikte. In Goa bleef Van Linschoten 'n vijftal jaren;<br />
in Januari 1589 aanvaard<strong>de</strong> hij <strong>de</strong> terugreis. Nu had <strong>de</strong> vloot ontzettend met stormen<br />
te kampen; en ook eenige vijan<strong>de</strong>lijke engelsche schepen maakten het <strong>de</strong><br />
Portugeezen lastig. Van Linschoten bleef nu nog 'n 2½ jaar op Terceira, en keer<strong>de</strong><br />
toen, na negen-jarige afwezigheid, naar Lissabon terug. Eenigen tijd daarna vond<br />
hij gelegenheid, om met een schip naar Holland terug te gaan, en kwam <strong>de</strong>n 3 en<br />
September 1592 in Enkhuizen, <strong>de</strong> woonplaats van zijn ou<strong>de</strong>rs, aan.<br />
Het twee<strong>de</strong> reisverhaal behan<strong>de</strong>lt <strong>de</strong> beroem<strong>de</strong> overwintering op Nova-Zembla,<br />
door Heemskerck en Barendsz., en is ontleend aan het beken<strong>de</strong> dagboek van Gerrit<br />
<strong>de</strong> Veer. Het verhaalt van alle kou, en ellen<strong>de</strong>, en ontbering die <strong>de</strong> dappere<br />
bemanning van het schip geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n barren winter van het onherbergzame<br />
Noor<strong>de</strong>n te doorstaan heeft gehad.<br />
De bei<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re verhalen hebben twee tochten naar Indië tot on<strong>de</strong>rwerp. De<br />
eerste ‘schipvaert’ naar onze toekomstige koloniën is beschreven naar het journaal<br />
van Frank van <strong>de</strong>r Does, die als vaandrig dien<strong>de</strong> op een van <strong>de</strong> vier schepen welke<br />
op 2 April 1595 Texel verlieten on<strong>de</strong>r De Houtman en Keyser, om te trachten in<br />
Indië han<strong>de</strong>lsbetrekkingen aan te knoopen. Na allerlei we<strong>de</strong>rwaardighe<strong>de</strong>n bereikte<br />
men <strong>de</strong>n 23 en Juni 1596 <strong>de</strong> stad Bantam, het doel van <strong>de</strong>n tocht. Na met meer en<br />
min<strong>de</strong>r gunstig gevolg hier en daar zich met <strong>de</strong> inboorlingen in betrekking te hebben<br />
gesteld, zette men <strong>de</strong>n 26 en Febr. 1597 weer koers naar het va<strong>de</strong>rland, waar men<br />
<strong>de</strong>n 14 en Augustus aankwam: met 248 koppen was men uitgevaren, met 90 kwam<br />
men terug.<br />
De twee<strong>de</strong> ‘schipvaert’ naar Indië geschied<strong>de</strong> door een vloot van acht schepen<br />
on<strong>de</strong>r bevel van Jacob van Neck. Deze stel<strong>de</strong> zelf het reisverhaal te boek van <strong>de</strong><br />
drie schepen die na een <strong>voor</strong>spoedige reis met een rijke lading <strong>voor</strong> het va<strong>de</strong>rland<br />
we<strong>de</strong>rkeer<strong>de</strong>n. Dit journaal is hier gevolgd. De reis duur<strong>de</strong> van 1 Mei 1598 tot 19<br />
Juli 1599.<br />
Het twee<strong>de</strong> boek draagt tot titel De wereld om. Hierin wor<strong>de</strong>n een drietal reizen<br />
behan<strong>de</strong>ld. Ze zijn min<strong>de</strong>r bekend dan die in het eerste <strong>de</strong>el; maar zijn evenals <strong>de</strong>ze<br />
treffen<strong>de</strong> getuigenissen van durf en volharding.<br />
Voor het eerste verhaal is gebruik gemaakt van het ‘wijdtloopigh verhael van<br />
tgene <strong>de</strong> vijf Schepen (die int jaer 1598 tot Rotterdam toegherust wer<strong>de</strong>n, om door<strong>de</strong><br />
Straet Magellana haren<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
(Uit: ‘Van Ou<strong>de</strong> Voyagiën’).<br />
han<strong>de</strong>l te dryven) we<strong>de</strong>rvaren is, tot <strong>de</strong>n 7. September 1599. toe, op welcken dagh<br />
Capiteijn Sebald <strong>de</strong> Weert, met twee schepen, door onwe<strong>de</strong>r van<strong>de</strong> Vlote versteken<br />
werdt. En<strong>de</strong> <strong>voor</strong>t in wat groot gevaer en<strong>de</strong> ellen<strong>de</strong> hy by <strong>de</strong> vier maen<strong>de</strong>n daer<br />
naer in<strong>de</strong> Strate gheleghen heeft, tot dat hy ten lesten heel red<strong>de</strong>loos son<strong>de</strong>r schuyt<br />
oft boot, maer een ancker behou<strong>de</strong>n hebben<strong>de</strong>, door hooghdringhen<strong>de</strong> noot we<strong>de</strong>r<br />
naer huys heeft moeten keeren, meest beschreven door M. Barent Iansz. Cirurgijn’.<br />
Zoo <strong>de</strong>elt <strong>de</strong> titel van dit journaal <strong>de</strong>n inhoud ervan mee.<br />
Het twee<strong>de</strong> reisverhaal is naar het dagboek van Olivier van Noort, die <strong>de</strong>n <strong>13</strong> en<br />
September 1598 als admiraal van een Magelaansche Compagnie met vier schepen,<br />
bemand met 248 koppen, uitvoer, en <strong>de</strong>n 28 en Augustus 1601, na een avontuurlijken<br />
tocht ‘om <strong>de</strong>n wereltcloot’ met 35 man in het va<strong>de</strong>rland terugkwam.<br />
De <strong>de</strong>r<strong>de</strong> reis, hier verhaald, is die van Schouten en Le Maire, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Australische<br />
Compagnie, ter ont<strong>de</strong>kking van een weg naar ‘het onbeken<strong>de</strong> Zuidland’. We leeren<br />
er o.a. uit, hoe <strong>de</strong> eer van <strong>de</strong> ont<strong>de</strong>kking <strong>de</strong>r le Maire-straat ook werke-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
75<br />
lijk aan <strong>de</strong>zen toekomt; en ook, hoe zijn verdienste in <strong>de</strong>ze is miskend, o.a. door<br />
Jan Pietersz. Coen.<br />
Het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>de</strong>el geeft groote verschei<strong>de</strong>nheid. Vooreerst 't op sommige momenten<br />
spannend verhaal van <strong>de</strong> avontuurlijke reis van Willem IJsbrantsz. Bontekoe naar<br />
Oost-Indië. Waarom heeft hier Dr. <strong>de</strong> Boer zoo zijn funktie van tolk vergeten, en<br />
eenige malen laten blijken dat hij met Bontekoe als gezagvoer<strong>de</strong>r niet veel op heeft,<br />
<strong>de</strong>ze een ‘doetje’ vindt? 1)<br />
Daarop volgt <strong>de</strong> tocht van <strong>de</strong> Nassausche vloot on<strong>de</strong>r Jaques l'Heremite; een<br />
tocht die gericht was tegen <strong>de</strong> Spaansche bezittingen aan <strong>de</strong>n Grooten Oceaan.<br />
Vervolgens lezen we een kort en droevig relaas van een overwintering op<br />
Spitsbergen, waarbij alle zeven <strong>de</strong> mannen die zich<br />
Dat 't nu weer op het ongesienste was om 't leven te behou<strong>de</strong>n soo quamen onversiens uit<br />
<strong>de</strong> Zee opbarsten een partij Vliegen<strong>de</strong> Visschen, in maniere als van een school musschen<br />
en quamen soo in <strong>de</strong> boot. Daer wast doe aen 't grabbelen, elk <strong>de</strong>e syn best wat te krijgen.<br />
Uit: De Oost-Indische Reyse van Willem Ysbrantsz Bontekoe. (Van Ou<strong>de</strong> Voyagiën)<br />
daar<strong>voor</strong> beschikbaar had<strong>de</strong>n gesteld, het leven verloren. De volgen<strong>de</strong> voyagie is<br />
<strong>de</strong> omzeiling van Australië door Abel Tasman, met als doel <strong>de</strong> verkenning van 't<br />
onbeken<strong>de</strong> ‘Zuidland’ dat zich ten zui<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n Oost-Indischen Archipel moest<br />
bevin<strong>de</strong>n. De bun<strong>de</strong>l wordt besloten met <strong>de</strong> reis van Mr. Jacob Roggeveen, die op<br />
62-jarigen leeftijd een ont<strong>de</strong>kkingstocht on<strong>de</strong>rnam naar <strong>de</strong> Zuidzee.<br />
Tot slot nog een algemeene opmerking over <strong>de</strong>ze uitgaaf.<br />
Ik noem<strong>de</strong> zooeven Dr. <strong>de</strong> Boer <strong>de</strong>n tolk van <strong>de</strong>ze reisverhalen. In<strong>de</strong>rdaad is<br />
hij dit; en als zoodanig verdient hij, in 't algemeen gesproken, grooten lof. De taak<br />
van een tolk bestaat dikwijls in het samenvattend weergeven in eigen taal van<br />
wat <strong>de</strong> vreem<strong>de</strong>ling, soms te uitvoerig, in zijn taal heeft gezegd. De tolk heeft dan<br />
zorg te dragen dat <strong>de</strong> feitelijke inhoud van het gesprokene behou<strong>de</strong>n blijft. Wat<br />
daarbij echter licht verloren gaat, meer nog dan bij nauwkeurig vertalen 't geval is,<br />
dat is om het kortweg te zeggen: al het eigene en eigenaardige dat het<br />
oorspronkelijke mogelijk kenmerkte. Dat gemis doet zich ook in <strong>de</strong>ze boekjes<br />
gevoelen. Had Dr. <strong>de</strong> Boer dus <strong>de</strong> journalen moeten geven, zooals hij ze vond? In<br />
geenen <strong>de</strong>ele. Ik wees er al op bij <strong>de</strong> aankondiging van 't eerste <strong>de</strong>el, dat ze daartoe<br />
<strong>voor</strong> ons te veel onbelangrijks bevatten. Maar er is een mid<strong>de</strong>nweg tusschen geheel<br />
overnemen en vrij navertellen. Enkele ‘karakteristieke ge<strong>de</strong>elten’ zijn al onveran<strong>de</strong>rd<br />
nagedrukt - m.i. te weinig. Waarom niet <strong>de</strong> verhouding tusschen <strong>de</strong>ze overgenomen<br />
fragmenten en 't ‘navertel<strong>de</strong>’ omgekeerd; d.w.z. in hoofdzaak <strong>de</strong><br />
journaal-schrijvers aan 't woord gelaten; en alleen <strong>de</strong> <strong>voor</strong> ons onbelangrijke<br />
1) En is dit oor<strong>de</strong>el wel geheel billijk; gelezen zijn journaal, gelezen ook an<strong>de</strong>re <strong>de</strong>rgelijke<br />
journalen, waar sprake is van moeilijkhe<strong>de</strong>n met eigen scheepsvolk, of met gevaarlijke bruintjes<br />
en zwartjes?<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
passages met enkele woor<strong>de</strong>n weergegeven? Stellig had<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze drie bun<strong>de</strong>ltjes<br />
dan min<strong>de</strong>r verhalen kunnen bevatten dan nu 't geval is; maar ze zou<strong>de</strong>n nog veel<br />
aantrekkelijker zijn gewor<strong>de</strong>n dan ze nu al zijn. Wij, het groote publiek, lezen toch<br />
die ou<strong>de</strong> reisverhalen niet als geschiedbronnen; ook niet <strong>voor</strong>namelijk om wat ze<br />
ons geven; maar <strong>voor</strong> ons is hoofdzaak hoe ze <strong>de</strong> avonturen en lan<strong>de</strong>n en volkeren<br />
beschrijven. Die lan<strong>de</strong>n en volkeren kennen wij, die ze nooit zagen, al beter dan<br />
die zee-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
76<br />
vaar<strong>de</strong>rs die ze ont<strong>de</strong>kten. Maar 't is ons in <strong>de</strong> eerste plaats te doen om<br />
die zeevaar<strong>de</strong>rs: die willen we na<strong>de</strong>r leeren kennen.<br />
Mijn eindoor<strong>de</strong>el is dus: dankbaar - maar niet zoo voldaan als mogelijk geweest<br />
was; ondanks <strong>de</strong> zoo smaakvol verzorg<strong>de</strong> uitgaaf.<br />
AMSTERDAM.<br />
P.L. VAN ECK JR.<br />
Romans en novellen<br />
De Koning van een Vreug<strong>de</strong>rijk, door A.S.C. Wallis. - (Haarlem, H.D.<br />
Tjeenk Willink & Zn.).<br />
Ik klom op <strong>de</strong> groote Mast en ging daer op liggen en zag het werk eens over en sey<strong>de</strong>: ‘O<br />
Godt! hoe is dit schoone schip vergaen, gelyck Sodoma en Gomorra’.<br />
(Van Ou<strong>de</strong> Voyagiën).<br />
Aan het slot van hare tot recht verstand van <strong>de</strong>n roman belangrijke <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> roept<br />
<strong>de</strong> schrijfster ‘<strong>de</strong> verschooning in <strong>voor</strong> een werk, waarvan niemand beter dan (zij)<br />
kan voelen, dat het meer heeft gepoogd dan bereikt’. Zij zal het dus wel niet euvel<br />
dui<strong>de</strong>n, wanneer uit <strong>de</strong>ze bespreking blijkt, dat wij het ten volle met <strong>de</strong> aangehaal<strong>de</strong><br />
woor<strong>de</strong>n eens zijn. Bij het doorlezen van <strong>de</strong> drie lijvige <strong>de</strong>elen (ie<strong>de</strong>r pl.m. 300 blz.)<br />
is ons meermalen <strong>de</strong> beken<strong>de</strong> plaats uit <strong>de</strong>n proloog van Schillers<br />
Wallenstein in <strong>de</strong> gedachten gekomen:<br />
Auf diesem finstern Zeitgrund malet sich<br />
Ein Unternehmen kühnen Uebermuts<br />
Und ein verwegener Charakter ab.<br />
Von <strong>de</strong>r Parteien Gunst und Hass verwirrt,<br />
Schwankt sein Charakterbild in <strong>de</strong>r Geschichte;<br />
Doch euern Augen soll ihn jetzt die Kunst,<br />
Auch euerm Herzen menschlich näher bringen.<br />
<strong>Den</strong>n je<strong>de</strong>s Aeusserste führt sie, die alles<br />
Begrenzt und bin<strong>de</strong>t, zur Natur zurück,<br />
Sie sieht <strong>de</strong>n Menschen in <strong>de</strong>s Lebens Drang, u.s.w.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Wat toch is <strong>de</strong> stof, in <strong>de</strong>zen roman verwerkt? Wat zijn <strong>de</strong> bedoelingen van <strong>de</strong><br />
schrijfster? Hoofdpersoon is Gustaaf III, die in 1771, 25 jaren oud, koning van Zwe<strong>de</strong>n<br />
werd en in 1792 op een gemaskerd bal door sluipmoord viel. Hij is <strong>de</strong> laatste<br />
Zweedsche vorst geweest, ‘die zijn natie weer <strong>de</strong>ed meespreken in <strong>de</strong> lotgevallen<br />
van Europa, die haar opnieuw geteld en bekend maakte’. ‘Zel<strong>de</strong>n’, zegt <strong>de</strong> schrijfster,<br />
‘is een karakter zoo verschillend beoor<strong>de</strong>eld als dat van Gustaaf’, en verschillen<strong>de</strong><br />
aanhalingen uit werken van Klinckowström, Hei<strong>de</strong>nstam, Geffroy,<br />
Georg Bran<strong>de</strong>s, e.a. toonen <strong>de</strong> juistheid van <strong>de</strong>ze bewering aan.<br />
Ten volle is dus Schillers woord: ‘von <strong>de</strong>r Parteien Gunst und Hass verwirrt,<br />
schwankt sein Charakterbild’ op hem van toepassing. Een karakter als dat van<br />
<strong>de</strong>zen vorst, gevierd als ‘le sauveur <strong>de</strong> la patrie, le fondateur d'une nouvelle ère, un<br />
héros, un vainqueur, le promoteur <strong>de</strong> la liberté réligieuse, un littérateur, un<br />
dramaturge brillant, et aussi dépourvu <strong>de</strong> vanité comme homme que comme roi’,<br />
doch tevens gesmaad als ‘tyran, <strong>de</strong>spote, parjure’, beschuldigd van ‘légèreté,<br />
fausseté, prodigalité, indifference pour le bien <strong>de</strong> son peuple’, en ten slotte gevallen<br />
als offer van <strong>de</strong>n haat - zulk een karakter menschelijk te verklaren, ‘<strong>de</strong>n Menschen<br />
zu sehen in <strong>de</strong>s Lebens Drang’, ziedaar <strong>de</strong> schoone taak, die <strong>de</strong> schrijfster zich ten<br />
doel heeft gesteld. Op <strong>de</strong> vraag, of zij ten volle bereikt heeft wat zij wil<strong>de</strong>, mogen<br />
enkele opmerkingen betreffen<strong>de</strong> het karakter van Gustaaf, zooals dat in <strong>de</strong>n roman<br />
geteekénd wordt, het antwoord geven.<br />
In het eerste <strong>de</strong>el is <strong>de</strong>ze nog <strong>de</strong> kroonprins, van wien velen groote verwachtingen<br />
koesteren <strong>voor</strong> <strong>de</strong> toekomst. De uit Zwe<strong>de</strong>n verbannen vrijheer Von Lin<strong>de</strong>nfelt, die<br />
als heerenboer in Normandië leeft, getuigt van hem: ‘Kroonprins Gustaaf moet<br />
begaafd zijn, hij zal niet, zooals<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
77<br />
zijn va<strong>de</strong>r, berusten in <strong>de</strong> rol van speelpop; hij zal het juk van <strong>de</strong>n a<strong>de</strong>l, dat hij zelf<br />
meedraagt, willen breken, en daarom ook <strong>voor</strong> <strong>de</strong> grieven voelen van hen, die tegen<br />
a<strong>de</strong>lswillekeur protesteeren’. En Zwe<strong>de</strong>n wordt genoemd ‘een zeer ongelukkig rijk,<br />
een weleer groot en machtig rijk, dat nu in volslagen onmacht als 't ware schreeuwt<br />
om <strong>de</strong>n red<strong>de</strong>r, dien 't in zijn kroonprins Gustaaf hoopt te zullen ontvangen’. Aan<br />
het Fransche hof leeren we <strong>de</strong>n prins, die een buitenlandsche reis doet, zélf kennen,<br />
en wel als een jongeling, die zijn vrijheid - in Zwe<strong>de</strong>n stond hij on<strong>de</strong>r het strenge<br />
toezicht van <strong>de</strong>n a<strong>de</strong>l - met volle teugen geniet. Al spoedig vermoe<strong>de</strong>n we, dat hij<br />
aan <strong>de</strong> hooggespannen verwachtingen later niet zal beantwoor<strong>de</strong>n. Een werkelijk<br />
gróót man, hoog en e<strong>de</strong>l van karakter, is hij niet. Te mid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> vermaak<br />
zoeken<strong>de</strong>, verdorvene hovelingen van Lo<strong>de</strong>wijk XV leeft een jonge vrouw, prinses<br />
Septimanie Pignatelli, door <strong>de</strong> schrijfster, - daar Prins Pignatelli <strong>de</strong> goe<strong>de</strong>ren en <strong>de</strong>n<br />
titel van het uitgestorven geslacht Van Egmond heeft geërfd - steeds gravin van<br />
Egmond geheeten. Deze vrouw, een volkomen reine, maar zwakke en dweepzieke<br />
natuur, een lelie bloeiend in een stinkend moeras, getuigt van Gustaaf naar waarheid:<br />
‘Er is een mensch in u, die vleugelen heeft, een wiens <strong>de</strong>nken e<strong>de</strong>l en waarachtig<br />
is - dat is <strong>de</strong> mensch dien ik in u ken en vereer. Maar 't was mij he<strong>de</strong>n, alsof er nog<br />
een an<strong>de</strong>re mensch uit u sprak. Die man heeft geen geestdrift, om zijn lippen is spot<br />
en zijn blik ziet geen zon en bergen, alleen mist en grauwe vlakten’. Zóó moeten<br />
we dus Gustaaf zien. En wat is nu het geval? Onzes inziens teekent <strong>de</strong> schrijfster<br />
ons veel te weinig <strong>de</strong>n ‘mensch met vleugelen, wiens <strong>de</strong>nken e<strong>de</strong>l en waarachtig<br />
is’. Zeker, als hij koning is gewor<strong>de</strong>n, schaft hij misbruiken af, breekt hij <strong>de</strong> macht<br />
van <strong>de</strong>n a<strong>de</strong>l en beschermt <strong>de</strong> kunst, doch als mensch is hij maar al te zeer<br />
cynisch, spoten twijfelziek, ij<strong>de</strong>l en prachtlievend. We gevoelen te weinig van<br />
een strijd in zijn ziel tusschen <strong>de</strong> contrasteeren<strong>de</strong> eigenschappen van zijn karakter;<br />
hij wordt te weinig ‘unserm Herzen menschlich näher gebracht’. En waardoor?<br />
Doordat het woord van Goethe: ‘Bil<strong>de</strong> Künstler, re<strong>de</strong> nicht!’ door <strong>de</strong> schrijfster te<br />
weinig ter harte blijkt te zijn genomen, of ... wijl haar <strong>de</strong> gave ontbreekt, werkelijk<br />
uit te beel<strong>de</strong>n. Veel, zeer veel, wordt er in <strong>de</strong>zen roman door <strong>de</strong> schrijfster<br />
beweerd, gephilosofeerd en gere<strong>de</strong>neerd, en zij doet dit niet alleen zélf, ook haar<br />
personen praten meer dan zij han<strong>de</strong>len. Leven<strong>de</strong> menschen, die wij kunnen<br />
liefhebben of haten, bewon<strong>de</strong>ren of verachten, om 't even wat, ze komen in het<br />
heele werk niet <strong>voor</strong>. Het e<strong>de</strong>le, dat <strong>de</strong> schrijfster beweert in Gustaafs karakter te<br />
schuilen, uit zich te weinig in zijn da<strong>de</strong>n, ja zelfs in zijn gedachten. Of is <strong>de</strong> man,<br />
die <strong>de</strong> volkomen toewijding van een vrouw als Septimanie van Egmond misduidt<br />
als <strong>voor</strong>tkomen<strong>de</strong> uit one<strong>de</strong>le beweegre<strong>de</strong>nen; die tegen haar wil zijn hul<strong>de</strong> gaat<br />
betuigen aan M me du Barry, <strong>de</strong> verachtelijke bijzit van Lo<strong>de</strong>wijk XV; die haar vergeet<br />
als hij in zijn land teruggekeerd is, in staat onze sympathie te wekken? ‘Hij heeft<br />
een karakter om zich te laten bedwelmen, hij heeft niet <strong>de</strong>n moed eener groote<br />
smart. Hij zal naar een raadszitting gaan en zeggen, dat een koning geen tijd heeft<br />
om te treuren, of misschien naar een nieuwe opera, om <strong>de</strong> smart daar met muziek<br />
te overstemmen; geheel doorvoelen zal hij, kan hij ze niet’. Zoo laat <strong>de</strong> schrijfster<br />
iemand van Gustaaf getuigen, die hem blijkbaar volkomen begrijpt en zóó zien<br />
we hem ook alleen. Over zijn beter-ik wordt alleen gepráát; het han<strong>de</strong>lt niet, of<br />
althans zeer weinig. Het gevolg is, dat hij ons eigenlijk koud laat; een tragisch<br />
me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n, dat we zou<strong>de</strong>n kunnen gevoelen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n man, die, door tegenstrijdige<br />
karaktereigenschappen geslingerd, een kamp heeft te voeren met zich zelf en met<br />
<strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n (dus met zijn noodlot) wekt hij bij ons niet op. En toch, hoeveel<br />
gegevens waren er, om hem tot een tragisch held te maken! Waarom heeft <strong>de</strong><br />
schrijfster dit niet gedaan? Omdat <strong>de</strong> vaststaan<strong>de</strong> gegevens <strong>de</strong>r geschie<strong>de</strong>nis haar<br />
bon<strong>de</strong>n? Als dit het geval is, dan heeft het literaire kunstwerk er scha<strong>de</strong> door gele<strong>de</strong>n.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Aan <strong>de</strong>n geschiedvorscher <strong>de</strong> taak, <strong>de</strong> personen en gebeurtenissen in het<br />
licht te stellen met historische juistheid, <strong>de</strong> feiten aanvaar<strong>de</strong>n<strong>de</strong> zooals <strong>de</strong><br />
werkelijkheid die heeft gegeven, en ze verklaren<strong>de</strong> als noodzakelijke gevolgen van<br />
bepaal<strong>de</strong> oorzaken. Onzes inziens heeft <strong>de</strong> romanschrijfster zich hier te veel<br />
laten bin<strong>de</strong>n - moeten laten bin<strong>de</strong>n? - door <strong>de</strong> historie. En toch - ook hier rijst<br />
weer een vraag. Waarom verwerpt zij <strong>de</strong> algemeene opvatting, dat Gustaaf na het<br />
uitbreken <strong>de</strong>r Fransche revolutie ‘<strong>de</strong>n strijd tengunste van het ancien régime werkelijk<br />
heeft gewild’? Waarom verzwijgt ze zijn reis naar Aken in het <strong>voor</strong>jaar van 1791 om<br />
met <strong>de</strong> Fransche emigranten te raadplegen? Waarom maakt ze het vermoe<strong>de</strong>n<br />
van <strong>de</strong>n dichter Arndt: ‘dat Gustaaf aan een nieuwe staatsinrichting arbeid<strong>de</strong>,<br />
toen <strong>de</strong> kogel hem trof, die hem “mit allen seinen Gedanken und Entwürfen still ins<br />
Grab legte”’, tot het hare? Om ons <strong>de</strong>n Zweedschen vorst als mensch sympathieker<br />
te maken, om hem ‘unserm Herzen menschlich näher zu bringen’ waarschijnlijk.<br />
Goed, maar waar zij zich <strong>de</strong>ze afwijking van <strong>de</strong> historische gegevens veroorlooft,<br />
betreuren wij het, dat ze zich als kunstenares niet méér vrijheid heeft gegund.<br />
Deze roman bewijst, dunkt ons,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
78<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> zooveelste maal, hoe gevaarlijk het is, <strong>de</strong> hoofdpersonen <strong>de</strong>r geschie<strong>de</strong>nis<br />
tevens tot hoofdpersonen van <strong>de</strong>n roman te maken.<br />
Nog tot een an<strong>de</strong>re opmerking geeft ‘De koning van een Vreug<strong>de</strong>rijk’ aanleiding.<br />
‘Auf diesem Zeitgrund’, zegt Schiller, ‘malet sich ein verwegener Charakter ab’.<br />
Wat is er bij Wallis gewor<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n ‘Zeitgrund’, van <strong>de</strong>n historischen achtergrond?<br />
Wat merken we van <strong>de</strong> gedachtenstroomingen in <strong>de</strong> laatste helft <strong>de</strong>r 18e eeuw?<br />
Leven haar personen werkelijk in hun tijd? We blijven <strong>voor</strong>tdurend aan <strong>de</strong> hoven;<br />
aan het Fransche hof en aan het Zweedsche. Afgunst van hovelingen, intrigues,<br />
hoffeesten, enz. geven géén beeld van het leven van een tijd. En dát willen we toch<br />
in een historischen roman (ook in <strong>de</strong>n historischen karakter-roman) hebben!<br />
Hooren we wat een an<strong>de</strong>re romanschrijver, H.J. Schimmel, getuigt in <strong>de</strong> <strong>voor</strong>re<strong>de</strong><br />
van zijn Sinjeur Semeyns. ‘Ik heb getracht, mij bekend te maken met <strong>de</strong><br />
historische perio<strong>de</strong>, met <strong>de</strong> personen die er in leef<strong>de</strong>n en werkten, met <strong>de</strong><br />
hoofdstroomingen hunner gedachten, om daarnaar mijne han<strong>de</strong>ling en mijne<br />
charakters te vormen. Ik heb een fiktie geleverd, maar met een historischen<br />
achtergrond; ik heb een waereld willen op<strong>de</strong>lven uit het graf van het verle<strong>de</strong>n’.<br />
Aan <strong>de</strong>ze beginselen voldoet <strong>de</strong> hier besproken roman niet. Zelfs <strong>de</strong> titel bereidt<br />
ons een teleurstelling. Van het vreug<strong>de</strong>rijk dat Gustaaf wil<strong>de</strong> stichten, ‘een rijk, dat<br />
aan geen grenzen van berg of zee gebon<strong>de</strong>n is, het rijk <strong>de</strong>r vreug<strong>de</strong>’, hooren we<br />
slechts in twee hoofdstukken, het laatste van het eerste <strong>de</strong>el en het vijftien<strong>de</strong> van<br />
het <strong>de</strong>r<strong>de</strong>. De stemming <strong>de</strong>r vreug<strong>de</strong> echter wordt nèrgens gewekt, zelfs niet in<br />
dat ééne hoofdstuk, dat ons in <strong>de</strong>n kring van Haga inleidt, waarvan <strong>de</strong> koning wil<strong>de</strong><br />
maken ‘een gedicht, een droom van poëzie, een Muzenhof zooals <strong>de</strong> legendarische<br />
Muzenhof van koning Arthur was’.<br />
Opzettelijk is zooeven op Schimmel gewezen, (<strong>de</strong> schrijfster zelf herinnert ons in<br />
haar <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> aan <strong>de</strong>n naam van Mevr. Bosboom-Toussaint), een auteur, wiens<br />
werk behoort tot het tijdperk vóór 1880. Ook dit werk moet tot die perio<strong>de</strong> gerekend<br />
wor<strong>de</strong>n. De nieuwere tijd schijnt over het hoofd van Wallis te zijn heengegaan,<br />
zon<strong>de</strong>r dat zij er iets van gemerkt heeft. Dezelf<strong>de</strong> gekunsteldheid in <strong>de</strong>n gesprektoon,<br />
hetzelf<strong>de</strong> vermoeien<strong>de</strong> vernuftsspel in <strong>de</strong> opmerkingen, antwoor<strong>de</strong>n, tegenwerpingen,<br />
kwinkslagen, woordspelingen, enz., als bij Schimmel, Mevr. Bosboom, e.a. Nergens<br />
natuurlijkheid, zelfs niet in een gesprek tusschen va<strong>de</strong>r en zoon. Tal van plaatsen<br />
zou<strong>de</strong>n aan te halen zijn om dit te bewijzen, doch <strong>de</strong> lezer zoeke ze zelf. Mogelijk<br />
stuit hij dan ook nog wel eens op zon<strong>de</strong>rlinge of foutieve beeldspraak en op<br />
rhetorische wendingen, die niet meer van <strong>de</strong>zen tijd zijn. Samenvatten<strong>de</strong>, moet ons<br />
oor<strong>de</strong>el dus lui<strong>de</strong>n: als geschiedkundige studie beschouwd, stemt <strong>de</strong> roman ons<br />
‘dankbaar maar niet voldaan’, als letterkundig werk bereid<strong>de</strong> hij ons een teleurstelling.<br />
J.J. GRISS.<br />
De Sterkste, door Anna van Gogh-Kaulbach. (Amsterdam L.J. Veen).<br />
Hoewel Mevrouw van Gogh-Kaulbach niet behoort tot <strong>de</strong> Allereersten, zoo is haar<br />
werk toch bijna altijd aanmerkelijk beter dan dat van <strong>de</strong> overige boekenschrijven<strong>de</strong><br />
damesbent.<br />
Een nieuw boek van haar - hoewel dan geen schok in ons Hollandsch-literair<br />
wereldje -, doet toch altijd met een gevoel van prettigheid <strong>de</strong>nken: dát zal althans<br />
het lezen en bespreken wel weer eens waard zijn, en brengt da<strong>de</strong>lijk in onze<br />
herinnering vroegere goe<strong>de</strong> werken van haar als <strong>de</strong> Speculatie-Roman ‘Getij<strong>de</strong>n’,<br />
en <strong>voor</strong>al het heelgoe<strong>de</strong> ‘Moe<strong>de</strong>r’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
In ‘De Sterkste’ vond ik vele goe<strong>de</strong> kwaliteiten van ‘Moe<strong>de</strong>r’ terug, ook echter <strong>de</strong><br />
min<strong>de</strong>r verdienstelijke. Schrijfster kon zich bv. ook nú niet vrij hou<strong>de</strong>n van leelijke<br />
woor<strong>de</strong>n als ‘grapte’, ‘driftte’, ‘blijd<strong>de</strong>’, ‘wankte’ (<strong>voor</strong> wankel<strong>de</strong>), op twee bladzij<strong>de</strong>n<br />
(14 en 15) drie maal het woord ‘heugenis’, terwijl <strong>voor</strong>al in <strong>de</strong> eerste bladzij<strong>de</strong>n een<br />
zekere slordigheid niet valt te ontkennen.<br />
Het gegeven: een verloofd meisje, dat ten slotte tot <strong>de</strong> erkentenis komt, dat zij<br />
haar aanstaan<strong>de</strong>n zwager meer lief heeft dan haar galant, is niet nieuw. Immers<br />
werkte Robbers dit al psychologisch heel fijn uit in ‘De Bruidstijd van Annie <strong>de</strong><br />
Boogh’. De wijze van bewerking en oplossing echter, zooals Mevrouw van Gogh<br />
ons die gaf, is wèl nieuw. Met vaste lijnen zet zij <strong>voor</strong> ons neer <strong>de</strong> twee, in wezen<br />
en karakter, zoo diep van elkaar verschillen<strong>de</strong> half-broers.<br />
Bart, <strong>de</strong> fijne Droomer, <strong>de</strong> Schoonheid-zoeker, die van te-leven een Kunst maakt.<br />
Bart, heel jong nog in zijn levensvisie, wien <strong>de</strong> Werkelijkheid verre blijft, <strong>de</strong><br />
Nietsdoener, die meent al genoeg te doen door zijn lief<strong>de</strong> zoo hoog en rein mogelijk<br />
op te voeren en die het zelf-gelukkig-zijn als eersten plicht voelt, om door eigen<br />
geluk <strong>de</strong> totale hoeveelheid geluk in <strong>de</strong> wereld te vergrooten.<br />
Bart, door <strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r verwend en ontzien, wijl <strong>de</strong>ze meent aan hem te moeten<br />
vergoe<strong>de</strong>n een jegens <strong>de</strong> vroeg gestorven moe<strong>de</strong>r begane fout. En Herbert: <strong>de</strong><br />
praktisch-nuchtere werker; <strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> buitenwereld tevre<strong>de</strong>ne, beheerschte<br />
plichtsbetrachter, wien het vervullen van dien plicht echter niet is geluk en vrijheid,<br />
maar benepen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
79<br />
slaafschheid, gebrek aan moed, en in wien klagend huilt het verlangen naar<br />
huwelijkslief<strong>de</strong>, waar hij zich vergenoegen moet met een <strong>voor</strong> geld soms gekocht<br />
surrogaat.<br />
Herbert, in wien leeft felle haat, en donkre afgunst tegen Bart, dien hij wel voelt<br />
als <strong>de</strong>n Zwakkere, maar in wien hij benijdt <strong>de</strong> levensvreugd, <strong>de</strong> vrijheid, waarme<strong>de</strong><br />
hij neemt van het Leven, als een Recht; zijn niet gebon<strong>de</strong>n zitten aan<br />
conventie-plichtjes. En die altijd over hem triomfeert: bij <strong>de</strong> vrouwen, in het leven,<br />
overal. En tusschen <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong>n in: kin<strong>de</strong>rlijk-vertrouwend eerst, verward en ontzet<br />
daarna, Wies, Bart's meisje, wie in Bart aantrekt het schuchter-reine, het mooie<br />
spreken over lief<strong>de</strong> en <strong>de</strong> schoone dingen van het Leven.<br />
Wel is zij zich even bewust, dat zij haar Held zich an<strong>de</strong>rs <strong>voor</strong>stel<strong>de</strong>: donker<strong>de</strong>r,<br />
manlijker, sterker, maar haar vrouwelijke neiging tot willen helpen, het zich noodig<br />
weten <strong>voor</strong> zijn geluk doen haar toch geheel oprecht zijn in haar lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> hem.<br />
Tot <strong>de</strong> koele, beheerschte sterkte van Herbert haar gaat imponeeren.<br />
Vooral ook als zij bij Bart ziet weinig tegemoetkoming aan haar verlangen naar<br />
een knus-intiem tehuis, met, later, kin<strong>de</strong>ren; als zij niet geheel verstaat zijn vage<br />
verlangen van op verre reizen alleen maar te leven <strong>voor</strong> lief<strong>de</strong> en schoonheid. En<br />
zij in Herbert on<strong>de</strong>rkent, haar en <strong>de</strong> praktische werkers-familie waaruit zij stamt,<br />
verwant: <strong>de</strong>n taaien werklust, <strong>de</strong>n doorzetten<strong>de</strong>n wil, waarachter zij niet voelt <strong>de</strong>n<br />
levens-jammer, het hongeren naar lief<strong>de</strong>-geluk, het smachten naar moed om vrij te<br />
durven zijn...<br />
En zij voelen gaat, dat haar lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Bart meer is <strong>de</strong> berusten<strong>de</strong> toegevendheid<br />
van een vriendin, een zuster, noodig om hem zelf te doen blijven staan. Terwijl tot<br />
Herbert gaat haar passiebegeeren, en één kus van hem haar een zwijmelen<strong>de</strong><br />
zinnenvreugd geeft, die zelfs Bart's hevigsthartstochtelijke omhelzingen haar niet<br />
schonken. Maar ook nà die zelf-ont<strong>de</strong>kking wil zij het eens aan Bart gegeven woord<br />
gestand doen. Temeer, omdat zij meent, dat Herbert sterk genoeg is om dit leed te<br />
kunnen dragen, terwijl het Bart's on<strong>de</strong>rgang zou beteekenen.<br />
Maar als Bart door een intrigue van Herbert alles te weten komt, en hij Wies <strong>de</strong><br />
vrijheid terug geeft, nu zij ten slotte toch weinig blijkt te hebben verstaan van het<br />
inniger wezen zijner lief<strong>de</strong>, en hij krachtig met <strong>de</strong> nu doo<strong>de</strong> illusie durft te breken,<br />
omdat hij begrijpt Wies niet te kunnen geven het Geluk, dat hij 's menschen eerste<br />
recht vindt, dan moet Wies erkennen, dat van Herbert, dien zij altijd had aangezien<br />
als <strong>de</strong>n sterkste, Bart 't won...<br />
En ook Herbert begrijpt, dat we<strong>de</strong>rom Bart triomfeert, ook al ziet hij zijn verlangen<br />
vervuld. - Wat niet voldoet in het boek is het gedachteloos door Wies gezeg<strong>de</strong><br />
zinnetje ‘Ik ben zijn vrouw al’, en <strong>de</strong> daaruit <strong>voor</strong>tkomen<strong>de</strong> intrigue van Herbert.<br />
Wat jammer is! Maar overigens blijft mevrouw van Gogh-Kaulbach psychologisch<br />
juist. Wij voelen het verkeeren van Wies' lief<strong>de</strong> als een gelei<strong>de</strong>lijk, begrijpelijk proces,<br />
zon<strong>de</strong>r schokken gaan<strong>de</strong> langs natuurlijke lijnen.<br />
Van <strong>de</strong> personen van het twee<strong>de</strong> plan, die maar heel vaag mee-doen, is tante<br />
Betsie het best.<br />
En om het psychologisch bijna overal zuivere kunnen, vergeten wij gaarne die<br />
kleine onbeholpenheidjes, <strong>de</strong> leelijke woord-vondsten, <strong>de</strong> slordigheidjes, waarvan<br />
ik in <strong>de</strong>n aanvang repte.<br />
J.H. FRANÇOIS.<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> mei-tijdschriften<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
De Gids<br />
Een Gids-nr. met veel schoone letteren. De heer Dr. P.H. van Moerkerken Jr. geeft<br />
het eerste <strong>de</strong>el van een ... hoe moeten wij dit genre noemen? historische novelle,<br />
ze<strong>de</strong>nschets? enfin, het genre is bekend door L.E., Ignatia Lubeley e.a. Ook v.<br />
Moerkerken is het in ‘De Bevrij<strong>de</strong>rs’ <strong>voor</strong>al om atmosfeer te doen; <strong>de</strong><br />
milieu-beschrijving krijgt hier 't meest relief. Dit ge<strong>de</strong>elte verplaatst ons in 't gezin<br />
van een rijk Amsterdamsch koopman on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Fransche overheersching.<br />
Ziehier iets uit <strong>de</strong> overpeinzingen van <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> mevrouw Kee-Jans van Wyck, die<br />
<strong>de</strong> wereld er se<strong>de</strong>rt <strong>de</strong> revolutie niet beter op vindt gewor<strong>de</strong>n.<br />
Al die vroegere jaren, van vóór vijf-en-negentig, schenen haar één dag<br />
van ongestoord geluk. Toen was <strong>de</strong> wereld schoon en goed. Op <strong>de</strong><br />
Keizersgracht stond het huis <strong>de</strong>r Van Wijcks, met <strong>de</strong> hooge vensters, met<br />
het hardsteenen bor<strong>de</strong>s, met <strong>de</strong> zware plafonds en goud-leêren<br />
behangsels, met al <strong>de</strong> eerwaardige familiestukken. Aan <strong>de</strong> Vecht lag <strong>de</strong><br />
rijke hofste<strong>de</strong> van haar va<strong>de</strong>r, statig gebouw van vierkante <strong>de</strong>gelijkheid<br />
tusschen zwaar geboomte. Daar was het zonnig en vroolijk langs <strong>de</strong><br />
groene gazons, als op <strong>de</strong> strak geharkte pa<strong>de</strong>n <strong>de</strong> elegante bezoekers<br />
elkan<strong>de</strong>r zwierig begroetten, <strong>de</strong> driekantjes lichtend van hun witte paruik,<br />
en op feestdagen <strong>de</strong> vergul<strong>de</strong> koetsen rol<strong>de</strong>n over het beklinkerd<br />
<strong>voor</strong>plein. De kin<strong>de</strong>ren speel<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> schaduwrijke berceaux, in <strong>de</strong><br />
geheimzinnige grot, bij <strong>de</strong> watervallen en fonteinen, rond <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong>lijken<br />
bouwval die kunstig' was nagebootst uit ou<strong>de</strong> steenen. Zij verwon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n<br />
zich over het eenzaam grafmonument on<strong>de</strong>r een treurboom, diep in <strong>de</strong><br />
verste diepte van het doolhovig park. Zij plukten bloemen van kostbare<br />
uitheemsche gewassen. In <strong>de</strong> gesprekken <strong>de</strong>r ou<strong>de</strong>ren sprankel<strong>de</strong><br />
vernuftige scherts; <strong>de</strong> heeren schater<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> sierlijk-gekapte vrouwen<br />
glimlachten blozend, terwijl lakeien na<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n met likeuren of thee.<br />
Nu was het alles heen; <strong>de</strong> wereld scheen dor en grauw, arm en<br />
vreug<strong>de</strong>loos gewor<strong>de</strong>n. En <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> mevrouw, in haar leunstoel bij <strong>de</strong>n<br />
haard, zuchtte, wanneer opnieuw <strong>de</strong>ze beel<strong>de</strong>n door haar eenzame<br />
mijmering gingen.<br />
Van P.N. Valkhoff vin<strong>de</strong>n wij een uitvoerige studie over Anatole France en zijn werk.<br />
France's heele oeuvre is een verheerlijking van <strong>de</strong> schoonheid van het paganisme<br />
en van <strong>de</strong> zinnelijke lief<strong>de</strong> die door het Christendom wordt verafschuwd. Schrijver<br />
gaat France's ontwikkeling na vàn zijn eersten bun<strong>de</strong>l poëzie af: <strong>de</strong> Poêmes<br />
dorés, opge-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
80<br />
dragen aan Leconte <strong>de</strong> Lisle, om wien France en an<strong>de</strong>re dichters zich schaar<strong>de</strong>n<br />
in het tijdschrift ‘La Parnasse contemporain’. Kenmerken<strong>de</strong> eigenschappen van <strong>de</strong><br />
Lisle als: eruditie, hellenisme, anti-katholicisme, vin<strong>de</strong>n we ook bij France. Het<br />
mo<strong>de</strong>rne Frankrijk is door F. beschreven in zijn vier<strong>de</strong>eligen roman-cyclus Histoire<br />
Contemporaine, waarvan <strong>de</strong> twee laatste <strong>de</strong>elen een onmid<strong>de</strong>llijke weerslag<br />
zijn op <strong>de</strong> Dreyfus-zaak, die F. hevig anti-clericaal en socialist heeft gemaakt.<br />
‘Uit <strong>de</strong> groote stad’ is een schetsje waarin Johan Wesselink een dag leven<br />
beschrijft van een <strong>voor</strong> haar brood werken<strong>de</strong> vrouw in Parijs.<br />
Dirk Coster schrijft uitvoerig over Carry van Bruggen's Heleen. Coster acht in<br />
dat boek, dat zich afwendt van <strong>de</strong>n thans overbeken<strong>de</strong>n naturalistischen roman,<br />
veel te prijzen; hij vindt er echter een be<strong>de</strong>nkelijk te kort in aan plastiek; <strong>de</strong><br />
psychologische roman is hier te veel <strong>de</strong> essay gena<strong>de</strong>rd.<br />
Van <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re bijdragen noemen wij hier nog alleen een poëtisch fragment<br />
IJsenbele, door Mr. P. Otten.<br />
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />
Rabindranath Tagore wordt <strong>de</strong>n lezer <strong>voor</strong>gesteld door Dr. H.T. Oberman, die in<br />
<strong>de</strong>zen dichter <strong>voor</strong>al het diep-godsdienstige waar<strong>de</strong>ert. Bernarda heeft een novelle<br />
afgestaan ‘Als 't vertrouwen sterft’. Twee motieven treffen wij hier aan, waartusschen<br />
we, althans in dit ge<strong>de</strong>elte, nog geen verband kon<strong>de</strong>n ont<strong>de</strong>kken. Motief I: twee<br />
verloof<strong>de</strong>n, stammend uit een verschillend geestelijk milieu. Motief II: bij het meisje<br />
een angst <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n zinnelijken kant van het huwelijk. Dr. D. Plooy vervolgt zijn<br />
interessante studie ‘Op <strong>de</strong> grenzen van “Antike” en Christendom’; H. Colijn geeft<br />
reisbrieven ‘Uit het land van <strong>de</strong>n Draak’.<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
De ‘Lenteliedjes’ van Hélène Swarth stellen onze bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze dichteres<br />
weer op een zware proef.<br />
Er zijn aardige dingetjes in, als dit coupletje:<br />
O, nu wil<strong>de</strong> ik zoo vurig dat ik nog was<br />
Een blozend en hoopvol meisje<br />
En ik liep met mijn lief in het lentegras<br />
Op <strong>de</strong> maat van een vogelwijsje.<br />
al voel ik <strong>voor</strong> mij dat ‘zoo vurig’ in <strong>de</strong>n eersten regel als te zwaar <strong>voor</strong> wat daar<br />
volgt. Maar als <strong>de</strong> dichteres zingt, dat - zoo God haar het ware geloof mocht<br />
schenken om heuvlen te verzetten - zij die heuvlen en beuken en bloemen en <strong>de</strong><br />
beek en <strong>de</strong>n zwanenplas aan haar lief zou ‘sturen’, dan ... neen, dan slaan we maar<br />
liefst haastig <strong>de</strong> aflevering dicht en grijpen in onze boekenkast naar een dier beken<strong>de</strong><br />
bun<strong>de</strong>ltjes waaruit <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> echte Hélène Swarth tot ons spreekt.<br />
Ina Boudier Bakker vertelt ons het ‘Eerste Avontuur’ van een schoolmeisje, dat<br />
met een jongen loopt en bitter ontnuchterd wordt omdat alles ‘zoo akelig’ blijkt, zoo<br />
heel an<strong>de</strong>rs dan zij 't zich had <strong>voor</strong>gesteld.<br />
‘Zomerleven’ is een reeks korte dagboek-notities van Cyriel Buysse, waarin hij<br />
ons zijn indrukken van menschen en <strong>de</strong> natuur (<strong>de</strong> natuur <strong>voor</strong>al!) weêrgeeft. Een<br />
‘nietig plasje tusschen groene oevertjes met enkele hooge populieren, een zingend<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
vijvertje’ maakt hem <strong>voor</strong> dagen gelukkig in zijn zelfgekozen eenzaamheid. Als hij<br />
dan <strong>voor</strong> enkele oogenblikken in <strong>de</strong> stad, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> menschen komt beleeft hij wel<br />
eens grappige avonturen, zooals toen een zeeuwsche boer met een viertal<br />
breed-rokkig schommelen<strong>de</strong> boerinnen zijn auto <strong>voor</strong> een taxi aanzag en zich door<br />
<strong>de</strong>n monkelen<strong>de</strong>n Buysse met zijn vrouwvolk door <strong>de</strong> stad liet karren om tot slot te<br />
betalen met een kwartje en een paar sigaren. Ziehier <strong>de</strong> beschrijving van een<br />
‘interview’:<br />
15 September. Gansch onverwacht bezoek van I en B. vergezeld<br />
door een <strong>de</strong>r<strong>de</strong>n persoon, mij onbekend, maar die mij wordt <strong>voor</strong>gesteld<br />
als zijn<strong>de</strong> een journalist, die mij wenscht te ‘interviewen’.<br />
De man is lang en mager, met lorgnet en zwarten baard, en buigend<br />
schertst hij: ‘Puisque la montagne ne veut pas aller à Mahomet, il faut<br />
bien que Mahomet vienne à elle’.....<br />
Dit bezoek brengt mij totaal van streek, stolt <strong>de</strong>n bloedsomloop in mijne<br />
a<strong>de</strong>ren. Met ra<strong>de</strong>loos-smeeken<strong>de</strong>-en-verwijten<strong>de</strong> blikken kijk ik I en B.<br />
aan, terwijl <strong>de</strong> donkere interviewer zijn boekje uithaalt en door zijn bril <strong>de</strong><br />
omgeving bekijkt.<br />
- Daar staat <strong>de</strong> molen, meneer; daar ligt <strong>de</strong> rivier en ginds zijn <strong>de</strong><br />
weilan<strong>de</strong>n, begin ik, als een idioot.<br />
De man glimlacht, sardonisch, en begint op een blaadje te potloo<strong>de</strong>n.<br />
- Het uitzicht is mooi, ga ik <strong>voor</strong>t; <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> kasteelen, die u daar ziet...<br />
Hij valt mij in <strong>de</strong> re<strong>de</strong> en stelt mij vragen: hoe ik werk, wanneer ik werk,<br />
hoeveel ik per dag werk.<br />
Ik antwoord, als een klein kind, als een schooljongen, als een onnoozeling,<br />
die door zijn meester on<strong>de</strong>rhoord wordt.<br />
Hij vraagt mij of ik eenige ethische bedoeling heb met mijn werk. Ethische<br />
bedoeling! Wat is dat? Mijn schuchter antwoord is blijkbaar<br />
aller-onophel<strong>de</strong>rendst, doch <strong>de</strong> interviewer potloodt toch maar lustig door.<br />
I. en B. staan te grinniken. Ik zou wel op hen willen schieten. De man<br />
begint over naturalisme; en, aardig genoeg: daar verkondigt hij zelf een<br />
leer, zoodat ik niet hoef te antwoor<strong>de</strong>n. Ik geef hem trouwens volkomen<br />
gelijk, ben absoluut van zijn meening. Evenzoo <strong>de</strong>el ik zijn esthetische<br />
beschouwingen en ook over Nietzsche en Bergson wor<strong>de</strong>n wij het roerend<br />
eens. Een zin ligt mij op <strong>de</strong> tong: ‘Er bestaat ook nog het anti-isme en het<br />
individualisme’, zou ik hem willen zeggen; maar 'k wacht mij wel van dat<br />
te doen, om geen verwikkeling te weeg te brengen. Hoogst voldaan -<br />
<strong>voor</strong>al ik - schei<strong>de</strong>n wij ten slotte van elkan<strong>de</strong>r.<br />
Dat zal wel een heel mooi interview zijn, als het ooit gepubliceerd wordt;<br />
en wat zal het juist mijn <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n over allerlei weergeven!<br />
Louis Couperus vervolgt ‘De ongelukkige’, H.v. Puymbroeck zijn studie over<br />
Eekhoud, welke niet schoolsch-dor is maar van warm-levend begrijpen getuigt.<br />
Ons Tijdschrift.<br />
Van ‘Jong Vrouwtje’, <strong>de</strong> novelle van J.M. Westerbrink-Wirtz, las ik het hier afgedrukte<br />
1e ge<strong>de</strong>elte een dag vroeger dan 't ook al weer ‘1e ge<strong>de</strong>elte’ <strong>de</strong>r novelle van<br />
Bernarda in <strong>de</strong> ‘Stemmen <strong>de</strong>s Tijds’ (zie boven). En nu ik <strong>de</strong>n inhoud van die bei<strong>de</strong><br />
novelle-fragmenten mij weer <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n geest tracht te roepen, weet ik van geen van<br />
bei<strong>de</strong> mij <strong>de</strong>n inhoud meer dui<strong>de</strong>lijk te herinneren, verwar ik Emma en Jan uit ‘Jong<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Vrouwtje’ met Cor en Theo uit ‘Als 't vertrouwen sterft’. Nu kan dat aan mij liggen.<br />
Natuurlijk. Maar <strong>de</strong> oorzaak kan ook dáárin te zoeken zijn, dat al die novelletjes in<br />
onze diverse periodieken zoo bitter weinig persoonlijks hebben, zoo allemaal<br />
gesne<strong>de</strong>n zijn naar eenzelf<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>l. Dit betreft niet alleen onze ‘christelijke’<br />
tijdschriften.<br />
Beter dan <strong>de</strong> novelle van Mevr. Westerbrink beviel mij het schetsje ‘Verjaardag’<br />
van R. Tharod, als ik tenminste <strong>de</strong> laatste bladzij mag schrappen. De gevoelens<br />
van <strong>de</strong> jonge geschei<strong>de</strong>n vrouw op haar eersten verjaardag na het uiteengaan zijn<br />
zuiver weergegeven. Voelt <strong>de</strong> schr. echter niet dat hij met dat theatraal-banale slot<br />
(advertentie in <strong>de</strong> courant: On<strong>de</strong>rtrouwd... volgen <strong>de</strong> namen van <strong>de</strong>n nog altijd<br />
bemin<strong>de</strong>n man en ‘die an<strong>de</strong>re’; waarop <strong>de</strong> verlatene natuurlijk flauw valt) alles<br />
be<strong>de</strong>rft?<br />
Van Willem <strong>de</strong> Mero<strong>de</strong> zijn in <strong>de</strong>ze afl. Verzen. P.H. Ritter Jr. maakt enkele<br />
wijsgeerige opmerkingen over 't wezen van het Proza en <strong>de</strong> Poëzie. Hij stelt o.a. in<br />
't licht dat <strong>de</strong> ontwikkeling <strong>de</strong>r poëzie organisch is, die van het proza mechanisch;<br />
dat <strong>de</strong> grondstelling <strong>voor</strong>poëzie is: <strong>voor</strong> een gedachte bestaat slechts één, <strong>de</strong> ééne,<br />
vorm, al zoekt zich <strong>de</strong> dichter steeds nieuwe klanken te verschaffen, om dan te<br />
luisteren of 't <strong>de</strong> klanken zijn waar het innerlijk<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
*5<br />
rhythme hem toe brengt. Hierdoor blijft het z.g. ‘vrije vers’, waarbij nagenoeg alle<br />
historische versvormen zijn losgelaten, toch essentieel van het proza verschei<strong>de</strong>n.<br />
Tot slot zingt <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong>n lof van het proza.<br />
Nieuwe Banen.<br />
In dit ‘maandschrift ter Ver<strong>de</strong>diging en Verdieping van <strong>de</strong> Christelijke<br />
Wereldbeschouwing’, dat nagenoeg geheel door <strong>de</strong>n zeldzaam werkkrachtigen<br />
redacteur, Dr. A.H. <strong>de</strong> Hartog, pleegt te wor<strong>de</strong>n gevuld, trof ons <strong>de</strong>ze maand in 't<br />
bizon<strong>de</strong>r een artikel van diens hand over ‘Kunst en Ze<strong>de</strong>lijkheid’. Schr. stelt in 't licht<br />
dat <strong>de</strong> mensch als ik-wezen een éénheid is, d.i. willend-<strong>de</strong>nkend, noch<br />
uitsluitend ethisch, noch aesthetisch, en dat dus <strong>de</strong> stelling ‘l'art pour l'art’ die <strong>de</strong><br />
aesthetische functie van <strong>de</strong>n menschelijk ze<strong>de</strong>lijk-re<strong>de</strong>lijken geest verabsoluteert<br />
een willekeurige eenzijdigheid moet heeten. Het komt mij intusschen <strong>voor</strong>, dat <strong>de</strong><br />
geachte schr. het probleem <strong>de</strong>r tweespalt in een wereld die, naar Schopenhauers's<br />
woord: ‘herrlich zu sehn’ maar ‘schrecklich zu seyn’ is, met dit artikel (dat trouwens<br />
vervolgd wordt) nog wel niet zal oplossen.<br />
Omhoog.<br />
Kon ik <strong>de</strong> vorige maand van dit tijdschrift geen melding maken wegens plaatsgebrek<br />
- zoo vestig ik thans nog even <strong>de</strong> aandacht op J.J. Meyers bespreking van van<br />
Ee<strong>de</strong>ns Pauls Ontwaken (April-nr.). Meyer bekijkt dit boek wat an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong><br />
meeste recensenten gedaan hebben en ziet in v. Ee<strong>de</strong>ns geestelijke verzekerdheid<br />
door 't sterven van Paul verkregen, niets an<strong>de</strong>rs dan een gelooven ‘op een teeken’.<br />
De innerlijke aanschouwing was v. Ee<strong>de</strong>n niet voldoen<strong>de</strong>; hij meent die te kunnen<br />
aanvullen door een zicht- of tastbaarheid.<br />
Inhoud van No. 5: Gods Geduld verachten, door J.E. van Brakel. - 's Menschen<br />
Ellen<strong>de</strong> en Verlossing, door J.J. Bleeker. - Verlangen naar God, door W. Banning.<br />
- De Richtingkwestie en hare Oplossing, door G.H.v.S. - Boekbespreking. - Wat wij<br />
Tegenkwamen.<br />
De Hollandsche Revue<br />
Netscher heeft zich door <strong>de</strong> bellen<strong>de</strong> en bungelen<strong>de</strong> stoomtram naar Blaricum laten<br />
hotsen en daar Herman Heijenbrock opgezocht en aan 't praten gekregen. Eerst<br />
over zijn jeugd, in Rotterdam.<br />
Goed opgevoed te zijn en dan dat vallen en opstaan. Bij baasjes werken,<br />
bloemen en engeltjes schil<strong>de</strong>ren in café's en paar<strong>de</strong>n en vorstelijke<br />
personen in een circus.... Het uitschreien van mijn aka<strong>de</strong>mie-i<strong>de</strong>alen in<br />
<strong>de</strong> verlaten gangen en kleedkamertjes te mid<strong>de</strong>n van parfums en verdor<strong>de</strong><br />
kransen, en als <strong>de</strong> verfjongen dan aan <strong>de</strong> trap schreeuwen, dat het<br />
‘nachtblauw’ stond over te koken. O God, dat nachtblauw, dat we toen al<br />
naar Fransch recept overal tusschendoor moesten smeren!... Heb ik daar<br />
die idiosyncrasy tegen het blauwe systeem van gekregen? En dan dat<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
scharrelen om los werk bij patroons, wien alles te duur was en dat nachten<br />
opblijven met haastwerk, en <strong>de</strong> kermisstukken en die ein<strong>de</strong>looze<br />
zangrepetities van <strong>de</strong> opera!... Nu ik later het theoretisch verschil heb<br />
leeren verstaan tusschen muziek en <strong>de</strong> opera... Wagner en Nietzsche...<br />
komen mij nog dikwijls die eerste indrukken te binnen van bespottelijkheid<br />
en leelijkheid.... Ik heb later veel te veel achter <strong>de</strong> coulissen gekeken....<br />
Ook in mijn krantentijd is dat zoo het geval geweest. Al die menschen<br />
van dagjes-grootheid - dat heeft wel allemaal vorm en richting gegeven<br />
in mijn leven... dat wil ik niet ontkennen... maar het had een<br />
tegenovergesteld effekt - stille vereenzaming en menschenhaat, zoodat<br />
ik mij, toen het mij wat beter ging, geheel kon afzon<strong>de</strong>ren en mijn<br />
sluimeren<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> tot <strong>de</strong> doo<strong>de</strong> dingen kon botvieren.<br />
Intusschen, dat die ‘doo<strong>de</strong>’ dingen niet dood waren, maar een ziel had<strong>de</strong>n <strong>voor</strong><br />
Heijenbrock, daarvan spreken zijn schil<strong>de</strong>rijen voldoen<strong>de</strong>, die een episch-bree<strong>de</strong><br />
verheerlijking. zijn van <strong>de</strong> schoonheid <strong>de</strong>r Groot-industrie. ‘De menschelijke<br />
be<strong>de</strong>nksels en vormingen naar bepaal<strong>de</strong> doelein<strong>de</strong>n’, aldus H., ‘werd mij poëtischer<br />
dan <strong>de</strong> vallen<strong>de</strong> blaadjes of <strong>de</strong> ruischen<strong>de</strong> boomtoppen’. Er zijn aan het artikel fraaie<br />
reproducties toegevoegd naar enkele van H.'s schil<strong>de</strong>rijen. Het Boek van <strong>de</strong> Maand<br />
is ‘Ons gou<strong>de</strong>n Von<strong>de</strong>lpark’ door J. Feith, eveneens met foto's.<br />
Onze Eeuw.<br />
P. Raëskin eindigt zijn novelle ‘Nonneke’; Prof. K. Kuiper leidt ons <strong>voor</strong>t langs <strong>de</strong>n<br />
ontwikkelingsgang <strong>de</strong>r Grieksche tragedie en geeft in dit ge<strong>de</strong>elte een ontleding<br />
van enkele van Sophocles' drama's. Omtrent het verschil tusschen Sophocles' en<br />
Aeschylus' concepties halen wij aan:<br />
Sophocles verbreekt geenszins <strong>de</strong>n band die menschen en go<strong>de</strong>n<br />
verbindt, maar in zijne drama's staan niet meer <strong>de</strong> go<strong>de</strong>n, als bij<br />
Aeschylus, han<strong>de</strong>lend als hoofdpersonen op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond. Zijne<br />
aandacht geldt <strong>de</strong>n mensch met zijnen wil - al wordt die ook verbrijzeld<br />
in <strong>de</strong>n strijd met God's almachtigen - niet door <strong>de</strong>n dichter gecritiseer<strong>de</strong>n<br />
- wil. Sophocles aanvaardt evenzeer als Aeschylus <strong>de</strong> mythologische<br />
traditie, maar slechts die gebeurtenissen hebben <strong>voor</strong> hem essentieel<br />
belang, die met het karakter en <strong>de</strong> da<strong>de</strong>n zijner hel<strong>de</strong>n in nauw verband<br />
staan. Zoo komt het dat <strong>de</strong> dialoog zijner drama's, die <strong>de</strong>ze da<strong>de</strong>n<br />
<strong>voor</strong>bereidt psychologischer, en zijn karakters gecompliceer<strong>de</strong>r maar<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen lezer verstaanbaar<strong>de</strong>r wor<strong>de</strong>n dan die van Aeschylus.<br />
Dr. A.G. van Hamel geeft Iersche Indrukken, roert echter niet <strong>de</strong> huidige politieke<br />
gebeurtenissen aan. Interessant is wat <strong>de</strong> heer D.J. van <strong>de</strong>r Ven schrijft over ‘<strong>de</strong><br />
volkspoëzie <strong>de</strong>r Spinneweken’. Spinneweken, een woord uit <strong>de</strong>n tijd dat <strong>de</strong> boeren<br />
zelf hun vlas weef<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>n tijd <strong>de</strong>r oerprimitieve huisindustrie rondom <strong>de</strong> roswalmig<br />
opflakkeren<strong>de</strong> open stobben-haar<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r patriarchale ‘losse hoesen’. Spinneweken,<br />
<strong>de</strong> sombere dagen tusschen Sinte Katrijn als volgens 't eeuwenheugend rijmpje ‘<strong>de</strong><br />
koeien aan <strong>de</strong> lijn’ moesten staan, en Vastenavond - <strong>de</strong> rustweken <strong>voor</strong> 't mansvolk.<br />
In die dagen, als <strong>de</strong> vrouw op een avond alle huwbare dochters ‘neug<strong>de</strong>’ om 't vlas<br />
af te spinnen, wer<strong>de</strong>n er door <strong>de</strong> looze <strong>de</strong>ernkes (die wisten dat 't mansvolk om <strong>de</strong><br />
<strong>de</strong>ur van <strong>de</strong> <strong>de</strong>ele zou kieken) heel wat ou<strong>de</strong> liedjes afgezongen, vroolijk of<br />
sentimenteel al naar 't viel, maar meest op 't ééne thema: <strong>de</strong> minne.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Dr. J. <strong>de</strong> Jong bespreekt on<strong>de</strong>r 't opschrift ‘Een Merkwaardige Vrouw’ <strong>de</strong><br />
autobiographie <strong>de</strong>r zangeres Lilli Lehmann: Mein Weg.<br />
Het poëtische <strong>de</strong>el in <strong>de</strong>ze aflevering is toevertrouwd aan C.A.B. van Herwer<strong>de</strong>n.<br />
De Nieuwe Gids.<br />
INHOUD. Nieuwe-Gids-Prijs. - Aan 't Lichten<strong>de</strong> Strand, door G. van Hulzen. - Nieuwe<br />
Bijlagen (V. De Uitvaart), door Jac. van Looy. - Oud, door Aleida van Pellecom. -<br />
Pallieter - Goud; Een Grijze, Natte Dag; Een Schoone Winterdag, door Felix<br />
Timmermans. - Nieuwere Engelsche Dichters (II. John Masefield), door J.R. van<br />
Stuwe Hzn. - Rondom Napoleon, door Dr. A. Aletrino. - Aanteekeningen over Kunst<br />
en Letteren, door Hein Boeken. - Gedicht, door Mien Vermeulen. - Kunstnotities,<br />
door Corn. Veth. - Literaire Kroniek; etc.<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
INHOUD. Buiten-tekstplaat; Karel V, <strong>de</strong> Wijze, Koning van Frankrijk. Naar een<br />
afgietsel in <strong>de</strong> ‘Musées Royaux du Cinquantenaire’ te Brussel van <strong>de</strong> marmeren<br />
buste door André Beaunepveu. - Naar aanleiding van het werk van Claus Sluter,<br />
door G. Knuttel. - Ou<strong>de</strong> Spaansche Kunst, door J.R. van Stuwe. - Een overzicht<br />
van Britsch-Indische Kunst en Kunstnijverheid, door J.E. Jasper. - Helene Servaes,<br />
door Herman Robbers. - Het Jubileum van <strong>de</strong>n Kasdrager, door Frans Verschoren.<br />
- Kroniek.; etc.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Frédéric Mistral (1830-1914)<br />
81<br />
DE 19 <strong>de</strong> eeuw is getuige geweest van <strong>de</strong> herleving in Europa van een aantal<br />
nationale idiomen, een we<strong>de</strong>rgeboorte waaraan <strong>de</strong> politiek niet vreemd genoemd<br />
mag wor<strong>de</strong>n, doch welke daarom op zichzelf geenszins van belang ontbloot is, daar<br />
zij een aantal dichters heeft opgeleverd, waardig een eereplaats in te nemen naast<br />
hunne broe<strong>de</strong>rs <strong>de</strong>r groote volkeren. Kunstmatig of spontaan, als feit alleen zou<strong>de</strong>n<br />
wij rekening hebben te hou<strong>de</strong>n met het hèr-ontwaken van het Keltische (Iersche)<br />
nationaliteitsgevoel, <strong>de</strong> Katalaansche Renaixensa en <strong>de</strong> herleving van het<br />
Provençaalsch als litteraire taal. Reeds Saint-René-Taillandier wees hierop in <strong>de</strong><br />
<strong>voor</strong>re<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> samenwerking van verschillen<strong>de</strong> troubadours te danken<br />
bun<strong>de</strong>l Li Prouvençalo, toen hij gewaag<strong>de</strong> van ‘ce réveil du sentiment <strong>de</strong> race<br />
qui sera sans doute un <strong>de</strong>s signes distinctifs du XIX e siècle’.<br />
Van Mistral's leven valt niet veel te vertellen, dat niet in <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n<br />
met min of meer kleine bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n vermeld werd toen <strong>de</strong> dichter, kort gele<strong>de</strong>n,<br />
het tijdige met het eeuwige verwissel<strong>de</strong>. Wat wij hier geven willen is <strong>voor</strong>namelijk<br />
een beknopte schets van <strong>de</strong> Provençaalsche beweging en een korte bespreking<br />
van Mistral's werk, <strong>voor</strong>al van zijn <strong>voor</strong>naamste gedicht: Mirèio.<br />
Voor het eerst, nadat <strong>de</strong> troubadours had<strong>de</strong>n opgehou<strong>de</strong>n te zingen, ston<strong>de</strong>n in<br />
<strong>de</strong> 16 e eeuw weer dichters op in Provence, on<strong>de</strong>r wie zich <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> ‘noëlliste’<br />
(Kerstlie<strong>de</strong>ren-dichter) Saboly onsterfelijk maakte.<br />
In <strong>de</strong> 19 <strong>de</strong> eeuw verdienen naast Mistral met eere genoemd te wor<strong>de</strong>n Thédore<br />
Aubanel (1829-1886) uit Nîmes, <strong>de</strong> diepste natuur en <strong>de</strong> meest temperamentvolle<br />
lyrikus on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> félibres; wiens hart zijn leven lang ween<strong>de</strong> bij <strong>de</strong> gedachte aan het<br />
meisje dat hij liefhad - Zani - die het klooster verkoos boven <strong>de</strong> bedriegelijke wereld;<br />
en Jacques Azaïs. Boven allen uit blonk echter <strong>de</strong> ‘Agenais’ Jacques Jasmin<br />
(1798-1864), die steeds ‘<strong>de</strong>n mond vol vogelkijns’ la bouco pleno d'aouzelo<br />
had en van wien Longfellow, die hem met <strong>de</strong>n Zuid-Schot Burns vergelijkt, een <strong>de</strong>r<br />
mooiste sproken vertaal<strong>de</strong> (The blind girl of Castel-Cuillè). In 1823<br />
geven <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Achard uit Marseille, met zeven an<strong>de</strong>re ‘troubaïres’ een<br />
gezamenlijken dichtbun<strong>de</strong>l uit. In 1839 schrijft <strong>de</strong> ‘Société archéologique <strong>de</strong> Béziers’<br />
waarvan Azaïs <strong>de</strong> presi<strong>de</strong>nt was, een wedstrijd uit <strong>voor</strong> gedichten in het<br />
Provençaalsch. Kort daarop verschijnen ook twee couranten in het Provençaalsch,<br />
Lou Tambourinaire et le Ménestrel (1841-42) en Lou<br />
Bouil-Abaisso (<strong>de</strong> naam van <strong>de</strong> welbeken<strong>de</strong> provençaalsche kost). Zoo was<br />
een krachtige stoot gegeven, die tot een eensgezin<strong>de</strong>n arbeid op zuiver<br />
letterkundig gebied lei<strong>de</strong>n zou. <strong>Den</strong> 29 sten Augustus 1852 kwam te Arles een<br />
‘Congrès <strong>de</strong>s troubadours provencaux’ samen,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
82<br />
als uitvloeisel van <strong>de</strong>n stijgen<strong>de</strong>n roem van Roumanille, - hij kan als Mistral's meester<br />
beschouwd wor<strong>de</strong>n - <strong>de</strong>n dichter van Li Margari<strong>de</strong>to (De Ma<strong>de</strong>liefjes, 1847)<br />
en Li Sounjarello (De Droomsters, 1851) en tevens pittoresk pamfletist. Met<br />
twee jonge zangers, zijn vertrouw<strong>de</strong>n, Frédéric Mistral en Anselme Mathieu, had<br />
hij, als <strong>voor</strong>bereiding <strong>voor</strong> die zangers-verga<strong>de</strong>ring, een bun<strong>de</strong>l gedichten Li<br />
Prouvençalo (De Provençaalschen 1852) uitgegeven, met een zeer leerrijke<br />
<strong>voor</strong>re<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n reeds genoem<strong>de</strong>n geleer<strong>de</strong> Saint-René Taillandier. In 1853 kwam<br />
te Aix een twee<strong>de</strong> kongres samen op het initiatief van <strong>de</strong>n dichterjournalist-hervormer<br />
J.B. Gaut, die Roumanille had bijgestaan in <strong>de</strong> <strong>voor</strong>bereiding van het eerste. Niet<br />
min<strong>de</strong>r dan 65 zangers woon<strong>de</strong>n dit kongres bij, dat gevolgd werd door <strong>de</strong> uitgave<br />
van een kollektieven bun<strong>de</strong>l: Lou Roumavàgi<strong>de</strong>is Troubaïres (De<br />
pelgrimstochten <strong>de</strong>r troubadours) 1854. Een litteraire school is echter nog<br />
niet gevormd.<br />
Op <strong>de</strong>n ge<strong>de</strong>nkwaardigen datum van 21 Mei 1854 verga<strong>de</strong>ren <strong>de</strong> zeven stichters<br />
van <strong>de</strong> Félibrige: Joseph Roumanille (1818-91), Paul Giera (1816-61), Jean<br />
Brunet (1822-94), Alphonse Tavan (geb. in 1833), Anselme Mathieu (1828-95),<br />
Théodore Aubarel (1829-86) en Frédéric Mistral (1830-1914). Hun <strong>voor</strong>naamste<br />
besluit was wel <strong>de</strong> stichting van een almanak in <strong>de</strong> volkstaal, en zoo verscheen<br />
L'Armana prouvençau peì lou bèl an <strong>de</strong> Diéu 1855, dat nog<br />
steeds wordt <strong>voor</strong>tgezet en waarvan <strong>de</strong> godsdienstige en opvoe<strong>de</strong>n<strong>de</strong> ten<strong>de</strong>ns<br />
<strong>voor</strong>al in <strong>de</strong> eerste jaren van zijn verschijnen zeer merkbaar is 1) .<br />
Een an<strong>de</strong>re ge<strong>de</strong>nkwaardige datum is <strong>de</strong> ‘Fêtes Latines’ te Montpellier in 1878,<br />
op initiatief van <strong>de</strong>n Spanjaard A. <strong>de</strong> Quintana gehou<strong>de</strong>n, en waar - symbool <strong>de</strong>r<br />
verbroe<strong>de</strong>ring <strong>de</strong>r Latijnsche volkeren - een zoon van het meest afgelegene - <strong>de</strong><br />
Rumeen Vasile Alecsandri (1821-1891) - <strong>de</strong>n eereprijs wegdroeg met zijn<br />
schitterend Cântecul gintei latine (Het Lied van het Latijnsche ras) 2) .<br />
1) De beken<strong>de</strong> romanist Paul Meyer, <strong>de</strong> boezemvriend van wijlen Gaston Paris, vestig<strong>de</strong> er<br />
terecht <strong>de</strong> aandacht op, dat <strong>de</strong> ‘troubaires’ niet beschouwd mogen wor<strong>de</strong>n als<br />
<strong>de</strong> opvolgers <strong>de</strong>r dikwijls door wijsgeerigen twijfel gekwel<strong>de</strong>,<br />
ou<strong>de</strong> troubadours.<br />
2) 2) De beginverzen daarvan lui<strong>de</strong>n:<br />
Latina gente e regina<br />
Intr'ale lumii ginte mari<br />
Ea poarta in frunte o stea divina<br />
Lucind prin timpii seculari.<br />
Menirea ei, tot inainte<br />
Mareata indreapta pasii sei,<br />
Ea merge 'n capul altor ginte<br />
Varsând lumina 'n urma ei.<br />
Het Latijnsche ras is <strong>de</strong> koningin<br />
Van <strong>de</strong> groote volkeren op aar<strong>de</strong><br />
Zij draagt op het <strong>voor</strong>hoofd <strong>de</strong> god<strong>de</strong>lijke ster,<br />
Die door d'eeuwen heen zal schitteren.<br />
Haar bestemming is: steeds <strong>voor</strong>uit,<br />
En trots schrijdt zij <strong>voor</strong>waarts,<br />
Aan <strong>de</strong>n spits <strong>de</strong>r overige volkeren<br />
In een lichtend spoor.<br />
En fier eindigt <strong>de</strong> dichter - als God op <strong>de</strong>n oor<strong>de</strong>elsdag het Latijnsche ras vraagt wat het op<br />
aar<strong>de</strong> <strong>de</strong>ed:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
* * *<br />
In 1859 verscheen Mistral's meesterwerk: Mirèio. Ik geloof dat dit<br />
lyrisch-episch-didaktisch poëem het lot <strong>de</strong>elt van <strong>de</strong> Divina Commedia en<br />
Don Quixote, d.w.z. het wordt dikwijls genoemd; wordt het daarom wel veel<br />
gelezen? Misschien kan een kleine bespreking daartoe lei<strong>de</strong>n. Dan neme men<br />
een uitgave met Franschen tekst er naast 1) , en geniete zelf - <strong>voor</strong> zoover dit mogelijk<br />
is zon<strong>de</strong>r wetenschappelijke studie van het Provençaalsch - zoo dan al niet van èlk<br />
woord en èlke wending, dan toch van <strong>de</strong>n klank van het vele gemakkelijk<br />
verstaanbare.<br />
Mistral droeg Mirèio op aan Lamartine in het volgen<strong>de</strong> provençaalsch kwatrijn:<br />
A Lamartino<br />
Te counsacre Mirèio: es moun cor (coeur) e moun amo (âme)<br />
Es la flour <strong>de</strong> mis an (mes ans)<br />
Es un ras in (raisin) <strong>de</strong> Crau qu'émé (qu'avec) toute sa ramo (ramage, feuilles)<br />
Te porge (tend) un paisan.<br />
Mirèio, <strong>de</strong> dochter van <strong>de</strong>n rijken boer, ‘mèste (maître) Ramoun’, <strong>de</strong> bezitter van<br />
‘lou mas (boer<strong>de</strong>rij) di Falabrego’ wordt verliefd op Vincent, <strong>de</strong>n zoon van een<br />
eenvoudigen man<strong>de</strong>nmaker, mèste Ambroi, en verklaart hèm het eerst haar lief<strong>de</strong>.<br />
Natuurlijk wil <strong>de</strong> rijke Ramoun hier niets van hooren; maar het mooie, gevoelige<br />
meisje kàn geen an<strong>de</strong>r liefhebben dan <strong>de</strong>n zoon van <strong>de</strong>n ‘panieraire’, die door zijn<br />
kracht en eenvoud haar ziel gevangen heeft. Niets is hem vreemd; en zij? Nooit<br />
kwamen zij noch haar ou<strong>de</strong>rs uit hun ‘duiventil’: ‘Nautre, sourtèn jamai <strong>de</strong> noste<br />
pijounié!’ Heur lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Vincent zal haar 't leven kosten. Nooit zullen <strong>de</strong> trotsche<br />
ou<strong>de</strong>rs<br />
‘O Doamne, in lume cât am stat<br />
In ochii sei plini <strong>de</strong> admirare;<br />
Pe tine te-am representat!’<br />
O, mijn God! ik heb - toen ik op <strong>de</strong> wereld was -<br />
In haar oogen vol bewon<strong>de</strong>ring<br />
U vertegenwoordigd!<br />
1) De meest aanbevelenswaardige is die van Charpentier, die <strong>de</strong>gelijk en goedkoop is (fr. 3.50).<br />
De uitgave <strong>de</strong>r ‘Annales’ is duur en, geloof ik, uitverkocht. De editie Koschwitz (Elwert, Marburg,<br />
etc.) geeft geen Franschen tekst en is bestemd ‘pour les cours universitaires’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
83<br />
hun dochter aan een man<strong>de</strong>nmakerszoon geven. Als mèste Ambroi <strong>voor</strong> zijn zoon<br />
om <strong>de</strong> hand van Mirèio komt en Mirèio haar lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Vincent bekent, zijn <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />
Ramon en zijn vrouw, Mario Jano, woe<strong>de</strong>nd en willen daar niets van weten. Als<br />
mèste Ramon zelfs zoo ver gaat dat hij Ambroi <strong>voor</strong> een intrigant uitscheldt, die<br />
slechts <strong>de</strong> handlanger van zijn zoon is, om ‘in een goe<strong>de</strong> familie te komen’, dan<br />
barst mèste Ambroi trots uit:<br />
Malan <strong>de</strong> Dieu, cridè tout d'uno<br />
Se l'avèn basso la fourtuno,<br />
Vuei aprenès <strong>de</strong> ièu que pourtan lou cor aut!<br />
FRÉDÉRIC MISTRAL<br />
FOTO A. BERT.<br />
(Malheur <strong>de</strong> Dieu, s'écria-t-il soudain, - si nous avons la fortune basse, - en ce jour<br />
apprenez <strong>de</strong> moi que nous portons le coeur haut!).<br />
En dan volgt het episch verhaal van <strong>de</strong> veldtochten waaraan hij <strong>de</strong>elnam on<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong>n grooten krijger die uit het Zui<strong>de</strong>n [Korsika] kwam. Hij, die geen strookje grond<br />
bezat in zijn va<strong>de</strong>rland, ‘verteer<strong>de</strong> daar<strong>voor</strong> veertig jaren vleesch en been’.<br />
Zijn korte, krachtige, martiale strofen doen aan die van Flambeau in ‘L'Aiglon’<br />
<strong>de</strong>nken.<br />
Na dit on<strong>de</strong>rhoud vlucht Mirèio naar li Santo - een klein pelgrimsoord op het<br />
Camargue-eiland - en brengt <strong>de</strong>n nacht door bij <strong>de</strong> familie van <strong>de</strong>n slakkenraper<br />
Andreloun, na on<strong>de</strong>rweg verschei<strong>de</strong>ne her<strong>de</strong>rs van haar va<strong>de</strong>r te zijn tegengekomen.<br />
Als <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs merken dat hun kind gevlucht is, zijn zij ra<strong>de</strong>loos en trekken allen uit<br />
om Mireille te zoeken, nadat <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>rs van hun bevindingen verslag<br />
hebben gedaan en Marran, <strong>de</strong> eerste <strong>de</strong>r ploegers, als een <strong>voor</strong>spelling van Mirèio's<br />
dood heeft doen hooren. Intusschen is Mirèio <strong>de</strong> Rhône overgetrokken en zet haar<br />
tocht door <strong>de</strong> Camargue <strong>voor</strong>t. Als zij door een zonnesteek getroffen is, roepen <strong>de</strong><br />
muggen haar door hun steken weer tot het leven terug. Doo<strong>de</strong>lijk vermoeid sleept<br />
zij zich naar <strong>de</strong> Santi-Mario, waar <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> heiligen - zoowel mannelijke<br />
als vrouwelijke - haar hun lij<strong>de</strong>n verhalen, <strong>de</strong> noodzakelijkheid en <strong>de</strong> verdienste van<br />
het aardsche leed verklaren. Dan stijgen zij weer ten hemel. Mirèio sterft gelukzalig<br />
en Vincent werpt zich op haar lijk, <strong>de</strong> heiligen smeekend ook hèm tot zich te nemen.<br />
Het geheele gedicht - er is meermalen op gewezen - is meer belangrijk als een<br />
verheerlijking van <strong>de</strong> Provence dan wat <strong>de</strong>n inhoud - <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis eener<br />
ongelukkige lief<strong>de</strong> - betreft. Mistral wil<strong>de</strong> <strong>voor</strong>al zijn land bezingen <strong>voor</strong> zijn<br />
landslie<strong>de</strong>n, her<strong>de</strong>rs en hoevenaars:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Vole qu'en glori fugue aussado<br />
Coume uno reino, e caressado<br />
Per nosti lengo mespresado<br />
Car cantan que pèr vautre, o pastre e gènt di mas!<br />
(Je veux qu'en gloire elle [Mireille] soit élevée comme une reine, et caressée - par<br />
notre langue méprisée - car nous ne chantons que pour vous, ô pâtres et habitants<br />
<strong>de</strong>s mas). - Mooie episo<strong>de</strong>n zijn: die waar mèste Ambroi van <strong>de</strong>n ‘baile (bailli) Sufrèn’<br />
verhaalt, die <strong>de</strong> matrozen van Toulon tegen <strong>de</strong> Engelschen aanvoer<strong>de</strong>, hun lot ging<br />
bepleiten bij ‘<strong>de</strong>n koning van Parijs’ en door jaloerschen belasterd nimmer<br />
terugkeer<strong>de</strong> (Cant I); die van <strong>de</strong>n hardlooper Lagalanto (Èro a Nimes, sus<br />
l'Esplanado id); die <strong>de</strong>r drie preten<strong>de</strong>nten, waar <strong>de</strong> dikwijls aangehaal<strong>de</strong><br />
passage van <strong>de</strong> wil<strong>de</strong> paar<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r Camargue in <strong>voor</strong>komt, ‘die hinniken van pleizier<br />
als <strong>de</strong> zee woest en somber is en <strong>de</strong> ankers <strong>de</strong>r schepen breken’. Mistral doet<br />
<strong>voor</strong>tdurend aan Homerus 1) <strong>de</strong>nken, van wien hij zich trouwens in <strong>de</strong>n aanvang van<br />
zijn gedicht ‘<strong>de</strong> ne<strong>de</strong>rige leerling’ noemt. Doch ook soms aan Dante en Shakespeare<br />
herinnert hij; aan <strong>de</strong>n eerste, door zijn vizies als die van <strong>de</strong> boot in <strong>de</strong>n nacht van<br />
Saint Médard (Cant V),<br />
1) Men vergelijke <strong>de</strong> indirekte hul<strong>de</strong>, Mistral gebracht door Prof. Vürtheim in <strong>de</strong> Gids 1905 (II),<br />
‘Sagenverklaring’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
84<br />
aan <strong>de</strong>n twee<strong>de</strong> door schil<strong>de</strong>ringen als die <strong>de</strong>r jonge meisjes die zich uit lief<strong>de</strong>ssmart<br />
verdronken. <strong>Den</strong>kt men niet aan Ophelia bij <strong>de</strong>ze verzen, die in <strong>de</strong> Fransche vertaling<br />
lui<strong>de</strong>n: ‘Vois-les! ô pauvres jouvencelles! - Dans l'obscurité diaphane - palpitent<br />
leurs seins nus, avec un tel râle, sous l'algue qui les souille - que leur chevelure qui<br />
voile leur visage - à longs flots, je doute encore - si c'est l'eau qui ruisselle, ou les<br />
larmes amères’. Onvergetelijk zijn ook <strong>de</strong> strofen waarin zij <strong>de</strong> Santi Mario aanroept.<br />
Nog meer zou ik kunnen aanwijzen; doch een dichter die ons <strong>de</strong> namen van<br />
Homerus, Dante en Shakespeare doet uitspreken - is hij niet reeds voldoen<strong>de</strong><br />
gekenschetst?<br />
Calendau (1866), <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van een eenvoudigen ansjovis-visscher<br />
die door zijn hel<strong>de</strong>nda<strong>de</strong>n het hart <strong>de</strong>r fee Estérelle verovert, kan, evenmin als Nèrto<br />
(1884) - een bekoorlijk verhaal uit het ou<strong>de</strong> Avignon - hoewel bei<strong>de</strong> ontegenzeggelijk<br />
groote verdiensten bezitten, een vergelijking doorstaan met <strong>de</strong> eerste schepping<br />
van <strong>de</strong>n meester Mirèio, wier naam men bijna steeds in één a<strong>de</strong>m uitspreekt met<br />
<strong>de</strong>n zijne 1) .<br />
WILLIAM DAVIDS.<br />
Engelsche proletaren-poëzie<br />
Nature Poems and Others, by William H. Davies.<br />
Songs of a Sourdough, by Rob. W. Service.<br />
Songs of a Navvy, by Patrick MacGill.<br />
II<br />
NOW for Patrick MacGill. Deze is afkomstig uit het Iersche graafschap Ulster, en<br />
was, toen zijn bun<strong>de</strong>l verscheen (eind 1911), spoorwegarbei<strong>de</strong>r bij <strong>de</strong> Caledonian<br />
Railway te Greenock. Het is opmerkelijk, hoeveel meer vaktermen hij gebruikt dan<br />
<strong>de</strong> bei<strong>de</strong> an<strong>de</strong>ren, waardoor zijn poëzie iets meer urwüchsigs, maar tegelijk ook<br />
iets meer barbaarsch krijgt. Ook zijn z'n gedichten dikwijls doortrokken van een<br />
grimmig soort humor en van een spottend sarkasme, terwijl hij aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren<br />
kant veel plastisch talent heeft en veel verbeeldingskracht, waardoor zijn letterkundige<br />
praestatie <strong>voor</strong> iemand van zoo'n jongen leeftijd, even in <strong>de</strong> twintig, zeer merkwaardig<br />
is. Hij lijkt me, niettegenstaan<strong>de</strong> zijn gebruik van vaktermen, <strong>de</strong> meest literair en<br />
artistiek gevorm<strong>de</strong> van <strong>de</strong> drie, en zijn verzen doen nu en dan <strong>de</strong>nken aan<br />
Swinburne. Bewuste parodie van diens grootsche koor in ‘Atalanta in Calydon’<br />
vin<strong>de</strong>n we hier in ‘The Navvy Chorus’:<br />
'Twas in the beginning of ages,<br />
There came to the make of the nav-<br />
Vy, work and the lowest of wages<br />
Ever a mortal could have,<br />
Bread, with its age for leaven,<br />
Rows, and the prison cell,<br />
Few of the gifts of heaven,<br />
And most of the vices of hell,<br />
Time, and dislike to do it,<br />
Love, for the wine when red,<br />
And a bibulous leaning to it<br />
Despite what the sages said.<br />
1) Aan wie Mistral en zijn werk na<strong>de</strong>r wenschen te bestu<strong>de</strong>eren zij aanbevolen: Nicolaus Welter,<br />
Fre<strong>de</strong>ri Mistral, Der Dichter <strong>de</strong>r Provence, Elwert, Marburg.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
And the <strong>de</strong>mons took in hand<br />
Moleskin, leather, and clay,<br />
Oaths embryonic and<br />
A longing for Saturday,<br />
Kneestraps and blood and flesh,<br />
A chest exceedingly stout,<br />
A soul - (which is a ques-<br />
Tion open to many a doubt)...<br />
en zoo gaat het <strong>voor</strong>t langs <strong>de</strong>n openen, bree<strong>de</strong>n weg <strong>de</strong>r parodie; lachend wordt<br />
<strong>de</strong> waarheid gezegd, maar <strong>de</strong> lach is een bitter gegrinnik in onbarmhartige bespotting<br />
van het eigen lot.<br />
In zijn ‘Foreword’, het eerste gedicht van <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l, die begint met een opdracht<br />
aan zijn pikhouweel en spa<strong>de</strong>, en eindigt met een ‘Envoi’ aan <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />
gereedschappen, lui<strong>de</strong>n <strong>de</strong> eerste en laatste strofe aldus:<br />
These be the little verses, rough and uncultured, which<br />
I've written in hut and mo<strong>de</strong>l, <strong>de</strong>ep in the dirty ditch,<br />
On the upturned hod by the palace ma<strong>de</strong> for the idle rich.<br />
These, the songs of a navvy, bearing the taint of the brute,<br />
Unasked 1) , uncouth, unworthy, out to the world I put,<br />
Stamped with the brand of labour, the heel of a navvy's boot.<br />
Intusschen geloof ik dat <strong>de</strong>ze ‘navvy’, ondanks zijn zelfverne<strong>de</strong>ring en zijn<br />
zelfaanklacht, met al zijn ‘vuilheid’, ‘onwaardigheid’ en wat dies meer zij, drommels<br />
goed weet ‘what he is about’; dat hij - hoe zal ik 't zeggen? - wel een navvy is - hoe<br />
zoo iemand niet meer dan een pol<strong>de</strong>rjongen kan zijn, is mij een raadsel - maar zich<br />
heelemaal geen navvy voelt en zich uitstekend bewust is dat hij er ver boven<br />
staat. Toch kan hij met een zekeren gusto allerlei <strong>voor</strong>vallen uit het<br />
grondwerkersleven beschrijven, verhalen van ‘Moleskin Joe’, Magee, Dan, Maloney<br />
e.a., maar ver<strong>de</strong>r vindt men ook vertalingen uit het Fransch en Duitsch, een bewijs<br />
dat <strong>de</strong>ze geniale navvy zich ontwikkeld heeft waar hij maar kon. In het gedicht ‘Logic’<br />
(even merkwaardig als bijv. ‘A Geological Nightmare’), dat aanvangt met <strong>de</strong><br />
Latijnsche spreuk ‘Palmam qui meruit ferat’, zegt hij het zelf:<br />
I have taken oft the od<strong>de</strong>st little moment for a mo<strong>de</strong>st glance at Tolstoy or at Taine,<br />
While the boss was kicking hell up I've been trying to <strong>de</strong>velop the resources of my<br />
brain,<br />
Or when burst as burst at nap I meditated quite unhappy on the lore of ancient fools,<br />
1) Hierbij teekent <strong>de</strong> schrijver aan (en er zit een heerlijke ironie in zijn opmerking): ‘These verses<br />
were not published at the earnest request of several friends’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
85<br />
On some grim platonic sages who had never lost their wages in the fishy gambling<br />
schools,<br />
On the white road leading through the land of ‘No one wants you’, to the land of ‘What<br />
you should have done’<br />
I have plod<strong>de</strong>d day and daily, sometimes woeful, sometimes gaily, brother of the wind<br />
and sun.<br />
For companions I have taken - Shakespeare, Old Khayam, or Bacon, I have sat beneath<br />
the bough,<br />
But no loaf and flask was near me, so old Bacon couldn't cheer me - Shakespeare had<br />
forgotten how -<br />
Though a lack of education makes one lack appreciation of the greatest minds of earth,<br />
Still you'll find that ne'er a rub is har<strong>de</strong>r borne than lack of grub is, while you estimate<br />
their worth.<br />
Evenals zijn werk hier en daar van <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n aard is als dat van Service, o.a. in<br />
‘The Pioneer’, ‘The Song of the Tramps’ en ‘The Calling Voice’, zoo heeft ook <strong>de</strong>ze<br />
laatste kwatrijnen geschreven in <strong>de</strong>n trant van ‘Old Omar’.<br />
Maar misschien dat MacGill after all niet zóó navvisch is als hij el<strong>de</strong>rs wel wil doen<br />
<strong>voor</strong>komen, want in <strong>de</strong>n allerlaatsten regel van ditzelf<strong>de</strong> ‘Logic’, waarin hij ook nog<br />
spreekt over Burns, Villon, Montaigne, Dante, Kant en Sterne, zegt hij dat zijn relaas<br />
moet gelezen wor<strong>de</strong>n ‘cum grano salis’. Een verkapte navvy misschien?<br />
Zoo zingt hij in zijn laatste strofe van ‘Going Home’:<br />
So I'll hie me back to Glenties when the harvest comes again,<br />
And the kine are in the pasture and the berries in the lane,<br />
And they'll give me such a welcome that my heart will leap with joy,<br />
When a father and a mother welcome back their wayward boy.<br />
So I'm going back to Glenties when the autumn showers fall,<br />
And the harvest home is cheery in my <strong>de</strong>ar old Donegal.<br />
Deze woor<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n wel een gefingeerd persoon in <strong>de</strong>n mond gelegd, iemand<br />
die ver over zee is; maar kan het ook dat met veran<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n naam een verhaal van<br />
hemzelf wordt gedaan? Mutato nomine <strong>de</strong> se fabula narratur? Een tegenhanger<br />
van het bovenstaan<strong>de</strong>, waardoor <strong>de</strong> oogstgeur waait en het lan<strong>de</strong>lijk geloei van<br />
koeien op <strong>de</strong> wei<strong>de</strong>n gaat, vin<strong>de</strong>n we wel in ‘Played Out’, wanneer het leven van<br />
slaven en sloven, van zweeten en zwoegen, is gedaan:<br />
In cheerless mo<strong>de</strong>l and filthy pub his sinful hours were passed,<br />
Or footsore, weary, he begged his grub in the sough of the hail-whipped blast,<br />
So some might riot in wealth and ease, with food and wine be crammed,<br />
He wrought like a mule in muck to the knees, dirty, dissolute, damned.<br />
Hier en daar doet zijn wereldbeschouwing <strong>de</strong>nken aan die van <strong>de</strong>n auteur van dat<br />
sombere poëem ‘The City of Dreadful Night’ 1) , James Thomson; zoo in ‘The House<br />
of Rest’ en ‘The Conger Eel’. Aan Thomas Hoods ‘The Bridge of Sighs’, waarin <strong>de</strong><br />
dood door verdrinking van een jonge vrouw wordt bezongen, herinnert ‘In the<br />
Midnight’, aanvangend:<br />
A splash on the dusky water,<br />
A cry on the winter air,<br />
As from the pit abysmal<br />
Rises a soul's <strong>de</strong>spair.<br />
1) Hierover han<strong>de</strong>l<strong>de</strong> ik uitvoerig in mijn ‘Studiën in Kunst en Kritiek’ (Amsterdam, van Holkema<br />
en Warendorf).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Dikwijls wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> elementaire krachten van <strong>de</strong> natuur op gelukkige en overtuigen<strong>de</strong><br />
wijze verbon<strong>de</strong>n<br />
PATRICK MACGILL<br />
met <strong>de</strong> stoute en roekelooze da<strong>de</strong>n van krachtmenschen, o.a. in het lied van <strong>de</strong>n<br />
Noor<strong>de</strong>wind ‘Boreas’, waar we <strong>de</strong>ze sterke strofe ontmoeten:<br />
The ringed and swor<strong>de</strong>d buccaneers,<br />
They blessed me in the siren breeze,<br />
I lured the Vikings wild and ru<strong>de</strong><br />
Across the icy northern seas.<br />
And then I laughed their faith to scorn,<br />
And swept their la<strong>de</strong>n argosies.<br />
Daarentegen is ‘My Dream Girl’ één en al muziek, waarin <strong>de</strong> regels <strong>voor</strong>tmijmeren<br />
als zachtvallen<strong>de</strong> nocturne-akkoor<strong>de</strong>n, als droomkarveelen glij<strong>de</strong>nd door een<br />
zilverblauwen nacht, waarin <strong>de</strong> zee bevloerd is met <strong>de</strong> diamanten banen van<br />
etherisch maangeglans.<br />
Behalve <strong>de</strong> verhalen van tegenspoed en druk, van ellen<strong>de</strong> en wanhoop,<br />
dronkenschap en ruzie, vindt men er ook van zielegrootheid en zelfopoffering; zoo<br />
die Albert De Lacy, vervallen Lon<strong>de</strong>nsche swell, die aan lager wal is geraakt en óók<br />
aan <strong>de</strong> spoorbaan werkt. Door op het laatste oogenblik een koevoet welke tusschen<br />
een rail zit geklemd er<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
86<br />
uit te wringen, redt hij <strong>de</strong>n aanstormen<strong>de</strong>n trein, maar wordt zelf verpletterd.<br />
Niettegenstaan<strong>de</strong> zijn dronkenschap en zijn verval is hij gentleman gebleven.<br />
Zooals reeds hier en daar is te verstaan gegeven, is ook McGills natuurgevoel<br />
sterk ontwikkeld, wat <strong>voor</strong>al blijkt uit gedichten als ‘Roaming’, ‘The Pines’, ‘The Long<br />
Road’, The Waters, ‘The Valley’. Ziehier een coupletje van ‘Fate’ dat in ‘workmanship’<br />
aan Tennyson doet <strong>de</strong>nken:<br />
The cloudrack o'er the heaven flies,<br />
The wild wind whistles on the lake,<br />
The drooping branches in the brake<br />
Mourn for the pale blue butterflies.<br />
In zijn laatste gedicht, aan ‘L'Envoi’ <strong>voor</strong>afgaan<strong>de</strong>, zegt <strong>de</strong> dichter dat hij op zijn<br />
eigenzinnige manier <strong>de</strong> zangen van een ruw hart heeft geuit en dat hij intusschen<br />
wacht op <strong>de</strong>n ‘poet coming, the singer of later on’. Toch hoopt tegen het eind van<br />
zijn gedicht:<br />
Perchance that you will discover<br />
Un<strong>de</strong>r the rugged art<br />
The voice of the nature lover,<br />
The song of the singer's heart.<br />
Ik <strong>voor</strong> mij meen dat wij die hoop mogen bevestigen; dat we hier te doen hebben<br />
met een jongen man van zeer veel gevoel en zeer veel talent, en dat <strong>de</strong> ‘singer of<br />
later on’ zeer veel zal te danken hebben aan <strong>de</strong>zen kloeken, genialen <strong>voor</strong>ganger.<br />
EDWARD B. KOSTER.<br />
Vergeten boeken<br />
I. Herman Wolsinck, door Carel van Nievelt<br />
WE zou<strong>de</strong>n geneigd kunnen zijn, aan een auteur tweeërlei oogmerk toe te schrijven,<br />
nl. dat hij zijn werk uitsluitend letterkundig bedoelt, of wel tevens wenscht dat<br />
het naast letterkundig ook maatschappelijk zal zijn. Dit maatschappelijk dan<br />
in dien zin, dat het niet zoozeer streeft naar een ten<strong>de</strong>ns (feitelijk zijn ten<strong>de</strong>ntieus<br />
alle werken, die een i<strong>de</strong>e in zich dragen), als wel dat het een bijdrage zij tot het<br />
daadwerkelijk aan<strong>de</strong>el, dat letterkun<strong>de</strong> in <strong>de</strong> groote bewegingen van <strong>de</strong>n tijd kan<br />
en moet nemen. Het geschreven boek is dan een <strong>de</strong>monstratie. Zoo'n boek wordt<br />
als het ware uitgelokt door <strong>de</strong> fouten van zijn tijd. Wanneer <strong>de</strong> schrijver een intuïtieve<br />
geest is en voelt aankomen waar het heen zal gaan als er niet bijtijds geremd wordt,<br />
wendt hij zijn gaven aan uit verantwoor<strong>de</strong>lijkheidsbesef.<br />
Een <strong>de</strong>rgelijke taakvolbrenging noemt men ten onrechte: het ten<strong>de</strong>ntieuse willen.<br />
Het hangt natuurlijk geheel van <strong>de</strong> begaafdheid en <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>rziendheid van <strong>de</strong>n<br />
schrijver af of zijn boek in dat opzicht een mislukking zal wor<strong>de</strong>n of niet. In <strong>de</strong> eerste<br />
plaats mag het niet zakken bene<strong>de</strong>n het peil, waarop het nog kunst blijft. An<strong>de</strong>rs<br />
wordt het dui<strong>de</strong>lijk maakwerk, waarbij <strong>de</strong> ten<strong>de</strong>ns hin<strong>de</strong>rt; en juist dit dui<strong>de</strong>lijk<br />
in 't oog vallen<strong>de</strong> maakt het min<strong>de</strong>r overtuigend.<br />
Ten<strong>de</strong>ntieus is reeds het eenvoudige, ongekunstel<strong>de</strong> woord van <strong>de</strong>n profeet, naar<br />
voren brengend <strong>de</strong> dwaashe<strong>de</strong>n van zijn tijd. Het vor<strong>de</strong>rt erkenning; terwijl <strong>de</strong><br />
luidruchtige boetprediker wordt uitgelachen.<br />
Ten allen tij<strong>de</strong> hebben menschen met een ruimen blik an<strong>de</strong>ren in hun spiegelbeeld<br />
<strong>de</strong> eigen fouten doen erkennen. Het boek van Erasmus ‘Stultitiae laus’ is er in onze<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
literatuur al een blijk van. Na hem zijn er nog vele moralisten gekomen, die met hun<br />
geschriften hetzelf<strong>de</strong> beoog<strong>de</strong>n. Voortdurend is tegen onnatuur en ontaarding <strong>de</strong>r<br />
ze<strong>de</strong>n gereageerd. De humor is in dat opzicht een machtig wapen gebleken. Maar<br />
sommigen vatten het ernstiger op. Zij willen het beeld vollediger maken en typeeren<br />
in meer nadrukkelijke lijnen, of werken een bepaald karakter on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />
omstandighe<strong>de</strong>n waarin het is geplaatst geheel uit. Onze tijd kent een omvangrijk<br />
literair werk, dat het maatschappelijke nadrukkelijk beoogd heeft: Götz Krafft.<br />
Het is een werk van geestesverfrissching, d.w.z. het wil het geloof in <strong>de</strong> mogelijkheid<br />
dat een mensch, hoewel in onze tij<strong>de</strong>n levend, toch niet <strong>voor</strong> <strong>de</strong> verleidingen behoeft<br />
te bezwijken, indien hij zich slechts behoe<strong>de</strong>n wil, hechter maken. De kracht van<br />
<strong>de</strong>n persoonlijken wil stuurt hier een geheel leven naar het goe<strong>de</strong>. Het is een mooi<br />
stuk werk, al zijn er literair nog zoo vele zwakhe<strong>de</strong>n in aan te wijzen.<br />
In ons land gaf in 1889 <strong>de</strong> onlangs overle<strong>de</strong>n auteur Carel van Nievelt een roman<br />
uit, die moest <strong>de</strong>monstreeren hoe on<strong>de</strong>r invloed <strong>de</strong>r Fransche onze<strong>de</strong>lijkheid, en<br />
<strong>voor</strong>al door haar pikante literatuur, <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche jongelingschap tot een los<br />
leven werd verleid. Een daad, misschien geïnspireerd op wat in <strong>de</strong> buitenlandsche<br />
letterkun<strong>de</strong> <strong>voor</strong>viel. Die roman, thans een ‘vergeten boek’, had zijn naam naar <strong>de</strong>n<br />
hoofdpersoon Herman Wolsinck. Van Nievelt meen<strong>de</strong> dat <strong>de</strong> volledige<br />
levensgeschie<strong>de</strong>nis van een jongen man, die door <strong>de</strong> gevolgen van zijn zwaar leven<br />
zijn eigen huwelijksgeluk verwoest, wel <strong>de</strong> overtuigendste <strong>de</strong>monstratie tegen het<br />
aan <strong>de</strong> jeugd in han<strong>de</strong>n geven van bekoorlijke en daardoor gevaarlijke<br />
‘Schundliteratur’, wezen moest.<br />
Wij erkennen <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van dit doel en van<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
87<br />
van Nievelt's streven. Maar - <strong>de</strong> eerlijkheid vor<strong>de</strong>rt ook van ons te erkennen, dat<br />
een en an<strong>de</strong>r niet geheel overtuigend is, <strong>voor</strong>al niet dit: dat van <strong>de</strong> Duitsche literatuur<br />
<strong>de</strong> gezondheid zou uitgaan, die <strong>de</strong> gedachten <strong>de</strong>r jongelie<strong>de</strong>n in hun gevaarlijkste<br />
jaren moet zuiver hou<strong>de</strong>n. Door te groote eenzijdigheid heeft <strong>de</strong> schrijver zijn werk<br />
geschaad. Hij had dit door grootere beheersching ten opzichte van zijn eigen<br />
persoonlijken Franschenhaat (want daarin verraadt hij zich te veel dan dat ons<br />
dit niet zou treffen) kunnen <strong>voor</strong>kómen. Wij zijn er lang niet van overtuigd, dat<br />
Duitschland in zijn ze<strong>de</strong>lijkheid zooveel boven Frankrijk zou staan. Misschien uit<br />
zich hetgeen bij <strong>de</strong>n buurman verlei<strong>de</strong>lijker, on<strong>de</strong>r een masker van geest en<br />
elegance, wordt aangebo<strong>de</strong>n, bij <strong>de</strong> Duitschers ruwer en min<strong>de</strong>r omhuld, dus in 't<br />
oog vallen<strong>de</strong>r en daardoor min<strong>de</strong>r gevaarlijk; maar geenszins min<strong>de</strong>r. Waartegen<br />
zou<strong>de</strong>n an<strong>de</strong>rs boeken als ‘Götz Krafft’ en Herman Popert's ‘Helmut Harringa’ hun<br />
waarschuwen<strong>de</strong> en betoogen<strong>de</strong> stem verheffen?<br />
Aan <strong>de</strong> opwekking van Van Nievelt moet dus niet on<strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>lijk gevolg wor<strong>de</strong>n<br />
gegeven.<br />
Iets an<strong>de</strong>rs - en dit is ook het belangrijkste - mag het geacht wor<strong>de</strong>n nadruk te<br />
leggen op <strong>de</strong> gevaren, die door een zeker soort ontucht wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> hand gewerkt.<br />
En <strong>de</strong>ze te <strong>de</strong>monstreeren in <strong>de</strong> rampen, die <strong>de</strong>n man met een <strong>voor</strong>geschie<strong>de</strong>nis,<br />
Herman Wolsinck, in zijn latere huwelijksleven treffen, is overtuigen<strong>de</strong>r en ook meer<br />
in <strong>de</strong> richting van het doel. De kin<strong>de</strong>ren, die niet levensvatbaar blijken, <strong>de</strong> gezon<strong>de</strong><br />
vrouw, daardoor lichamelijk kwijnend en tot <strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rgang gedoemd, dit alles doet<br />
zijn werking beter dan lange verhan<strong>de</strong>lingen. Dat is <strong>de</strong> macht, die aanschouwing<br />
altijd heeft boven aanhooring.<br />
Om nu nog iets over het boek zelf te zeggen: Het is als stuk literatuur niet van<br />
buitengewone kracht. De gloed <strong>de</strong>r bezieling is gedoofd on<strong>de</strong>r veel gemoraliseer<br />
en gepraat over wat is <strong>voor</strong>gevallen. Het <strong>voor</strong>vallen<strong>de</strong> nl. wordt nergens zóó sterk<br />
uitgebeeld, dat <strong>de</strong> schrijver zelf niet zou voelen hoezeer het aanvulling behoef<strong>de</strong> in<br />
<strong>de</strong>n vorm van beschouwingen.<br />
Ver<strong>de</strong>r zit het vol storen<strong>de</strong> conventioneele zinswendingen, die <strong>voor</strong>al hin<strong>de</strong>rlijk<br />
zijn in een boek van het jaar 1889. Daarbij zijn afgezaag<strong>de</strong> romantische gegevens<br />
op afgezaag<strong>de</strong> wijze nog eens verwerkt: neen, dit boek blijft wel op het laagste peil<br />
van wat men nog kunst kan noemen. Maar het staat door zijn hooge moraal.<br />
Wat <strong>de</strong>ze moraal inhoudt besprak ik in het <strong>voor</strong>afgaan<strong>de</strong>. Dit werk nam <strong>de</strong>el aan<br />
<strong>de</strong>n strijd tegen het verval <strong>de</strong>r ze<strong>de</strong>n, in 't bijzon<strong>de</strong>r bij <strong>de</strong> jeugd. Of <strong>de</strong> lichtzinnigheid<br />
nu beslist werd bevor<strong>de</strong>rd door het te vroegtijdig lezen van prikkelen<strong>de</strong> ze<strong>de</strong>looze<br />
Fransche romannetjes, - of: door verwaarloos<strong>de</strong> opvoeding (waarop <strong>de</strong><br />
latere werken op sexueel gebied zoo buitengewoon <strong>de</strong>n nadruk hebben gelegd; ik<br />
herinner maar aan <strong>de</strong> geschriften van Hans Wegener en Heinrich Lotzky) daarin is<br />
het niet aan mij het laatste woord te zeggen. Zeker is het, dat <strong>de</strong> meeningen<br />
tegenwoordig meer naar het laatstgenoem<strong>de</strong> overhellen.<br />
CONSTANT VAN WESSEM.<br />
[Boekenschouw]<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Literatuurgeschie<strong>de</strong>nis; folklore<br />
Répertoire bibliographique <strong>de</strong> la littérature française <strong>de</strong>s origines à nos<br />
jours, par Robert Fe<strong>de</strong>rn - Paris.<br />
Een zeer belangrijk werk is bovengenoem<strong>de</strong> répertoire, zich uitsluitend richtend tot<br />
particulieren, die zich <strong>de</strong> uitgave <strong>voor</strong> <strong>de</strong> zeer kostbare bibliographieën niet<br />
getroosten kunnen, en wier studie een raadpleger verlangt, welke men slechts in<br />
<strong>de</strong> groote ste<strong>de</strong>n in zijn boekhan<strong>de</strong>laar vindt. In dit repertorium treft men,<br />
alphabetisch gerangschikt op <strong>de</strong> namen <strong>de</strong>r auteurs, alle belangrijke werken, met<br />
prijs en naam van <strong>de</strong>n uitgever, zoodat men in een oogwenk <strong>de</strong> inlichtingen zich<br />
verschaffen kan, waar<strong>voor</strong> boekhan<strong>de</strong>laars vaak geruimen tijd verlangen. Tevens<br />
heeft men een compleet overzicht van <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> edities, en behoeft men zich<br />
geen kostbare aan te schaffen wijl <strong>de</strong> goedkoope buiten Frankrijk onbekend zijn.<br />
Doch misschien is nog wel van grooter belang het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el, waarin alle werken<br />
alphabetisch volgens titel, en eveneens volgens on<strong>de</strong>rwerp, wer<strong>de</strong>n inge<strong>de</strong>eld.<br />
Zooals het met <strong>de</strong>rgelijke werken gaat, men zoekt soms te vergeefs; doch moge<br />
in vele dusdanige werken vaak <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnen sma<strong>de</strong>lijk miskend wor<strong>de</strong>n, hier<br />
integen<strong>de</strong>el vindt men alle werken <strong>de</strong>r jongeren opgenomen die reeds een zekere<br />
plaats innemen in <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne literatuur.<br />
Behalve een woord <strong>voor</strong>af van Remy <strong>de</strong> Gourmont vin<strong>de</strong>n wij er een van zeer<br />
veel on<strong>de</strong>rscheidingsvermogen blijk gevend overzicht <strong>de</strong>r auteurs <strong>de</strong>r 19<strong>de</strong> en 20ste<br />
eeuw, volgens <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> scholen, zoowel als <strong>de</strong>n aard hunner werken<br />
inge<strong>de</strong>eld. Deze tabel is zoo gewetensvol samengesteld, dat zelfs <strong>de</strong> Chansonniers<br />
niet vergeten wer<strong>de</strong>n.<br />
PARIJS.<br />
D.-<br />
L'oeuvre <strong>de</strong>s Folkloristes anversois, door Emile H. van Heurck. - (J.E.<br />
Buschman, Antwerpen).<br />
Een fraai gedrukt geschrift, waarin <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong> persoonlijkheid en <strong>de</strong> werking<br />
bestu<strong>de</strong>ert <strong>de</strong>r <strong>voor</strong>naamste Antwerpsche folkloristen.<br />
‘Er is wellicht’, zoo begint <strong>de</strong> schrijver zijne studie, ‘geene stad nog ter wereld<br />
waar het woord folklore meer verspreid is dan te Antwerpen, dank zij <strong>de</strong> oprichting<br />
van het Muzeum van Volks-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
88<br />
kun<strong>de</strong>, dat jaarlijks door duizen<strong>de</strong>n onzer stadgenooten, groot en klein, bezocht<br />
wordt’.<br />
En zoo het Muzeum er kwam, dan is dit wel omdat er in <strong>de</strong> Schel<strong>de</strong>stad, zoo lang<br />
al, een heele ben<strong>de</strong> ijverige verzamelaars van al die ou<strong>de</strong> kostelijke dingetjes was,<br />
nietige dingetjes <strong>voor</strong> <strong>de</strong> meesten, maar die alle iets in zich dragen van het vroegere<br />
innerlijke leven van 't volk, dat toch nog zoo zeer aan 't huidige leven gehecht is. -<br />
Ook, met <strong>de</strong>n schrijver, haal ik hier aan <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n Franschen folkloriste:<br />
‘L'homme ne retient que ce qu'il sait <strong>de</strong>jà. Il répète sans cesse le même air et la<br />
même chanson, et quand il s'émeut, c'est que quelque cor<strong>de</strong> endormie a été touchée<br />
par la main involontaire et pensive du souvenir’.<br />
De heer Em. van Heurck zal u dan spreken over Max Elskamp, <strong>de</strong>n zoeten dichter<br />
van Dominical, wiens verzamelingen <strong>de</strong> kern uitmaken van wat het Muzeum<br />
thans bezit, over Edmond <strong>de</strong> Bruyn, over Alf. De Cock, over Pol <strong>de</strong> Mont, over Victor<br />
<strong>de</strong> Meyere, e.a.<br />
Hij mag zich zelven niet vergeten, daar hij een <strong>de</strong>r meest bevoeg<strong>de</strong>n in menigen<br />
tak dier wetenschap is. Van hem is bekend <strong>de</strong> zeer volledige Histoire <strong>de</strong><br />
l'Imagerie populaire, die hij, met me<strong>de</strong>werking van Dr. Boekenoogen van<br />
Lei<strong>de</strong>n, uitgaf.<br />
Uit: L'Oeuvre <strong>de</strong>s Folkloristes anversois.<br />
L'Oeuvre <strong>de</strong>s Folkloristes bevat enkele fraaie portretten en is versierd<br />
met eene kleine reeks houtsne<strong>de</strong>n waartusschen er zeer kurieuze zijn, door Max<br />
Elskamp zelf vervaardigd.<br />
EDMOND VAN OFFEL.<br />
Romans en novellen<br />
De On<strong>de</strong>rgang van het Dorp, door P.H. van Moerkerken. - (Amsterdam,<br />
P.N. van Kampen en Zn.)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Een eigenaardig boek, met onmiskenbare qualiteiten. Koel, nuchter, meedoogenloos<br />
vertelt <strong>de</strong> schrijver ons <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van een dorp, dat, door <strong>de</strong> speculatiezucht<br />
van een on<strong>de</strong>rnemend herbergier, en door <strong>de</strong> bekoring van zijn omstreken, die veel<br />
stuurlooze artisten tot zich trekken, uiterlijk en innerlijk verwordt en ten on<strong>de</strong>rgaat:<br />
<strong>de</strong> natuur wordt ontwijd, <strong>de</strong> eenvoudige bevolking bedorven; <strong>de</strong> jonkers, die eeuwen<br />
lang in statige eenzaamheid op hun rid<strong>de</strong>rgoed had<strong>de</strong>n gewoond, voelen zich<br />
vreemd en ongelukkig tusschen het dringen van <strong>de</strong>n nieuwen tijd; <strong>de</strong> duistere<br />
woonvertrekjes van wevers en daglooners, <strong>de</strong> stille binnenhuizen, waar <strong>de</strong> twee<br />
ernstige schil<strong>de</strong>rs, die het eerst dit schoone land ont<strong>de</strong>kt had<strong>de</strong>n, werkten,<br />
verdwijnen, en een nieuwe bevolking neemt <strong>de</strong> plaats in waar eertijds<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
89<br />
stoere eenvoud en bekrompen kracht heerschten: ‘Het waren kunstenaars en<br />
kunstnijveren, simpele vereer<strong>de</strong>rs van kunst en dichterlijke minnen<strong>de</strong>n van <strong>de</strong><br />
lan<strong>de</strong>lijke eenzaamheid, streven<strong>de</strong> naar een reiner samenleving volgens vegetarisch<br />
en communistisch beginsel. Dr. Sermans, <strong>de</strong> anarchistisch i<strong>de</strong>alistische geleer<strong>de</strong>,<br />
betrok met zijn gezin een villa aan <strong>de</strong>n weg naar Niero<strong>de</strong>, ruim en luchtig, met roo<strong>de</strong><br />
pannen. Dor en zonnig lag <strong>de</strong> tuin nog, omplant met eikenhout. Na<strong>de</strong>r aan <strong>de</strong>n<br />
hei<strong>de</strong>zoom, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> <strong>de</strong>nnen die <strong>de</strong> bijl van Boersink's [<strong>de</strong>n herbergier, A.S.]<br />
houthakkers had gespaard, woon<strong>de</strong> Frits Ol<strong>de</strong>wey in een vierkant huisje, met kleine<br />
vensters on<strong>de</strong>r rieten dak; hij batikte er in zijn atelier, van hout uitgebouwd in <strong>de</strong>n<br />
tuin, kostbare stoffen <strong>voor</strong> reformkostuums, boekban<strong>de</strong>n, kamerschermen, teacoseys,<br />
kussens, blouses. Hij leef<strong>de</strong>, hoewel getrouwd, als een asceet. Aan zijn tuin grens<strong>de</strong><br />
het erf <strong>de</strong>r dichteres Lientje <strong>de</strong> Meeuw; zij woon<strong>de</strong> er met haar vriendin, <strong>de</strong><br />
textielkunstenares Rie Bolkers. De jonge symbolist Nico Beukel arbeid<strong>de</strong> eenzaam<br />
in zijn kleine hut, dieper <strong>de</strong> hei<strong>de</strong> in. Maar ver in afzon<strong>de</strong>ring, in <strong>de</strong> richting van<br />
Merum, stak het roo<strong>de</strong> dak van Dr. Sjoerd Lankema, natuurarts, boven het<br />
akkermaalshout uit.<br />
Zij waren allen mannen en vrouwen van veelzijdige ontwikkeling; zij had<strong>de</strong>n niet,<br />
gelijk Boersink, gelijk <strong>de</strong> pensionhoudster, een architect laten bouwen; zelf had<strong>de</strong>n<br />
zij <strong>de</strong>n aannemer hunne plannen <strong>voor</strong>gelegd, zoodat elk huisje het eigen persoonlijk<br />
karakter droeg van <strong>de</strong>n sierkunstenaar, <strong>de</strong>n geleer<strong>de</strong>, <strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r, <strong>de</strong> dichteres.<br />
Doch alle had<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze woningen gemeen het rustiek-onbezorg<strong>de</strong>, het luchtige, het<br />
vrij-zijn van elke stijltraditie.<br />
De vreem<strong>de</strong> schil<strong>de</strong>rs, Amerikanen meest, weinige Duitschers, bouw<strong>de</strong>n<br />
hier-en-daar houten ateliers in <strong>de</strong> boerentuintjes, tusschen <strong>de</strong> armelijke hoeven van<br />
't Vierd-end. Het waren kubus-vormige gevaarten, met één reusachtig raam op het<br />
noor<strong>de</strong>n. Onbekommerd om uiterlijke harmonie had<strong>de</strong>n <strong>de</strong> kunstenaars het laten<br />
optrekken door <strong>de</strong>n dorpstimmerman. Zij waren onverschillig <strong>voor</strong> bouwkunstige<br />
overwegingen; zij wil<strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>ren, zij wil<strong>de</strong>n leven en arbei<strong>de</strong>n te mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r<br />
schoonheid die zij, er ronddolend om een on<strong>de</strong>rwerp te zoeken, reeds in verf zich<br />
droom<strong>de</strong>n, breed van penseelstreek of uitvoerig nagelijnd of stralend gepointilleerd’.<br />
Hier hebben we <strong>de</strong> omgeving geheel vóor ons, zooals we die, se<strong>de</strong>rt een <strong>de</strong>rtig<br />
jaar, in een zeker hoekje van ons land kennen; maar hier zijn we ook da<strong>de</strong>lijk au<br />
courant van <strong>de</strong> wijze van vertellen van <strong>de</strong>zen auteur.<br />
Nico van Suchtelen is <strong>de</strong> eerste geweest, die, in zijn roman ‘Quia absurdum’, <strong>de</strong>n<br />
mo<strong>de</strong>rnen waanzin van het gezamenlijk streven naar eenzaamheid en harmonie<br />
met <strong>de</strong> natuur in beeld heeft gebracht. Maar hij <strong>de</strong>ed dit door ons mid<strong>de</strong>n in het<br />
leven van die kin<strong>de</strong>rlijke i<strong>de</strong>alisten, van die e<strong>de</strong>l-willen<strong>de</strong> maar, in 't gewone bestaan,<br />
onnoozele utopisten te plaatsen; door een van hen, <strong>de</strong> hoogst streven<strong>de</strong>, <strong>de</strong><br />
jammerlijkst struikelen<strong>de</strong>, zelf<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
De schrijver van ‘De on<strong>de</strong>rgang van het Dorp’.<br />
ons zijn on<strong>de</strong>rvindingen, zijn verlangens en ontgoochelingen in een dagboek te<br />
laten mee<strong>de</strong>elen, zóó direct en levensecht en overtuigend, dat we wél soms<br />
glimlachten over <strong>de</strong> stormachtigheid <strong>de</strong>r verwachtingen en <strong>de</strong> zwakheid <strong>de</strong>r<br />
menschelijke kracht, maar nooit ons bóven <strong>de</strong>n fictieven schrijver stel<strong>de</strong>n, nooit<br />
twijfel<strong>de</strong>n aan zijn ernst en oprechtheid, zoodat zijn levensleed tenslotte ons eigen<br />
leed werd. Maar van Moerkerken heeft een geheel an<strong>de</strong>re houding tegenover zijn<br />
on<strong>de</strong>rwerp aangenomen. Hij ziet die kolonie van blootvoetigen en warhoofdigen<br />
niet als ziekelijk uitwas van een in <strong>de</strong>n grond waar<strong>de</strong>vol en sympathiek streven, -<br />
<strong>de</strong> poging om onze maatschappelijke verhoudingen te zuiveren en te vernieuwen;<br />
- <strong>voor</strong> hem is dit alles poze, opgeschroefdheid, domheid, valschheid of winstbejag.<br />
Doch hij wil niet tot ons spreken als een boetprediker; hij doet, alsof hij volkomen<br />
objectief <strong>de</strong> dingen vertelt, zooals ze hem ter oore zijn gekomen; hij streeft in zijn<br />
stijl naar <strong>de</strong> rimpellooze gelijkmatigheid van <strong>de</strong> kroniek; maar o, <strong>de</strong> wijze van<br />
groepeeren en schikken, en het móór<strong>de</strong>n<strong>de</strong> van <strong>de</strong>, zon<strong>de</strong>r nadrukkelijkheid en als<br />
in onschuld, geuite beschuldigingen.<br />
Deze toon van superieur-nonchalante vernietiging is wel zeer bepaald het<br />
eigendom van <strong>de</strong>n heer van Moerkerken, en hiermee bereikt hij herhaal<strong>de</strong>lijk<br />
grootsche effecten. Liefst zou ik u een van <strong>de</strong> meest geslaag<strong>de</strong> fragmenten (blz.<br />
126-<strong>13</strong>4) geheel overschrijven; ik moet me bepalen tot een klein on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el; (het is<br />
<strong>de</strong> beschrijving van gesprekken, gevoerd op een bijeenkomst in het atelier van Frits<br />
Ol<strong>de</strong>wey):<br />
‘... De pijn die gevoeld wordt in een afgezet lichaams<strong>de</strong>el is niet an<strong>de</strong>rs dan een<br />
gewaarwording in dit etherisch dubbel. Een hel<strong>de</strong>rzien<strong>de</strong> kan het astrale <strong>de</strong>el<br />
waarnemen’.<br />
De an<strong>de</strong>ren waren, na het proeven van Edward's verzen, naar buiten gekomen.<br />
‘Zeker’, merkte Ol<strong>de</strong>wey op; ‘<strong>de</strong> veelarmigheid<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
90<br />
<strong>de</strong>r boeddhistische go<strong>de</strong>nbeel<strong>de</strong>n heb ik vroeger hierme<strong>de</strong> al verklaard. Het zijn<br />
astrale armen, door <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> kunstenaars in stoffelijken vorm verzichtbaard’.<br />
‘Ik heb zelfs gelezen’, vervolg<strong>de</strong> mevrouw De Priest, ‘dat na <strong>de</strong> onthoofding van<br />
Robespierre eene zijner vereersters zijn astrale hoofd nog op het lichaam zag’.<br />
‘Moe<strong>de</strong>r’, vroeg Edward, ‘vergis je je niet? Ik las dat zij 't astrale lichaam zag aan<br />
het afgehakte hoofd’.<br />
‘Het is bei<strong>de</strong> mogelijk, mijn jongen’, zei<strong>de</strong> zij, en terwijl haar stem zachter,<br />
vertrouwelijker werd, ging zij tot Bolaert <strong>voor</strong>t:<br />
‘Ik hoop binnenkort een drama te voltooien, waarin het ware zelf van <strong>de</strong>n mensch<br />
al <strong>de</strong> sferen van smart en gelukzaligheid doorzweeft. In een <strong>voor</strong>spel behan<strong>de</strong>l ik<br />
<strong>de</strong> ontwikkeling <strong>de</strong>r mona<strong>de</strong> of kosmische essentie; <strong>de</strong> mona<strong>de</strong> van het mineralenrijk,<br />
stijgend tot <strong>de</strong> mona<strong>de</strong> van <strong>de</strong> menschenwereld’.<br />
Toen klonk <strong>de</strong> stem van Sam Loeb:<br />
‘Mevrouw, schijnt het u mogelijk dat een hel<strong>de</strong>rzien<strong>de</strong> vage herinneringen heeft<br />
van <strong>de</strong>n vroegeren mineraaltoestand zijner mona<strong>de</strong>?’<br />
Zij staar<strong>de</strong> even naar haar bloote voeten en antwoord<strong>de</strong>:<br />
‘Waarom niet, meneer Loeb? Er is in <strong>de</strong> natuur niets onbezield’, enz.<br />
Dit is alles <strong>voor</strong>treffelijk van fijne, luchtige ironie, waaron<strong>de</strong>r een har<strong>de</strong> bitterheid<br />
om menschelijke armzaligheid bedwongen ligt. Want dit heele boek is, ondanks zijn<br />
koelen toon, doordrenkt van levensminachting en teleurgesteld i<strong>de</strong>alisme. Overal<br />
ziet <strong>de</strong> schrijver voosheid en onwaardigheid; hij veracht evengoed het fanatisme'<br />
van <strong>de</strong> har<strong>de</strong> dorpelingen, als <strong>de</strong> toomelooze ‘waar<strong>de</strong>ering <strong>voor</strong> alle levensuitingen’<br />
<strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne stuurloozen; hij vindt het ‘kaufmännische’ han<strong>de</strong>ldrijven met <strong>de</strong> natuur<br />
(‘blokken, uit gaas en cement gebouwd, in verweeringskleuren beschil<strong>de</strong>rd’, die<br />
hunebed<strong>de</strong>n moeten <strong>voor</strong>stellen), van <strong>de</strong>n herbergier even dwaas, als <strong>de</strong><br />
preutschheid van <strong>de</strong>n jongen kapelaan, of <strong>de</strong> schijnheiligheid van <strong>de</strong>n batik-artiest.<br />
Er zijn eigenlijk maar drie menschen in het boek, die <strong>de</strong> schrijver zelf <strong>voor</strong> vol<br />
aanziet, en die hij wel tot spreektrompet van zijn eigen i<strong>de</strong>eën wil gebruiken: het<br />
zijn <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> pastoor He<strong>de</strong>l, en <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> en <strong>de</strong> jonge Jhr. Bolaert. Ze behooren echter<br />
niet tot <strong>de</strong> meest geslaag<strong>de</strong> figuren; het lijkt, of <strong>de</strong> schrijver in een stemming<br />
verkeer<strong>de</strong>, waarin slechts hoon en bespotting <strong>de</strong> noodige stuwkracht aan zijn<br />
phantasie geven kon<strong>de</strong>n. De fragmenten, waarin we <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n slotheer aan <strong>de</strong><br />
studie vin<strong>de</strong>n, zijn gesprekken met zijn zoon of met <strong>de</strong>n pastoor zijn dikwijls wat<br />
mat; en <strong>de</strong> figuur van <strong>de</strong>n jongen erfgenaam ontleent <strong>voor</strong>al daaraan zijn waar<strong>de</strong>,<br />
dat hij <strong>de</strong> eenige is, die met normale, jeugdige oogen al het gedoe en al <strong>de</strong><br />
onzekerheid van <strong>de</strong> inkomelingen beschouwt. ‘Lankema was getrouwd met <strong>de</strong><br />
geschei<strong>de</strong>n mevrouw Sermans; Dr. Sermans zelf had in Corry Lieflandt een hechter<br />
trouw gevon<strong>de</strong>n; Frits Ol<strong>de</strong>wey, met Liesbeth naar vrien<strong>de</strong>n in Nunspeet gevlucht,<br />
wachtte daar <strong>de</strong> gerechtelijke uitspraak zijner scheiding af; Sam Loeb verdreef<br />
intusschen <strong>de</strong> eenzaamheid van Mien Ol<strong>de</strong>wey. Na <strong>de</strong> dwalingen hunner eerste<br />
verlangens had<strong>de</strong>n <strong>de</strong> paren zich harmonischer gevormd...<br />
Hendrik [<strong>de</strong> jonge Bolaert, A.S.] glimlachte pijnlijk. Waarom moest <strong>de</strong> verwarring<br />
dier zoeken<strong>de</strong> lie<strong>de</strong>n zich uitleven te mid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> eenmaal stille schoonheid <strong>de</strong>zer<br />
streek? Zij had<strong>de</strong>n <strong>de</strong> schoonheid gedood en hun eigen arbeid bleek ledig. Hun<br />
wijsbegeerte, hun kunst was een ij<strong>de</strong>l dorsten naar ongeziene vormen’.<br />
Hier geeft <strong>de</strong> auteur zich even geheel, niet verborgen achter zijn masker van<br />
minachten<strong>de</strong> ironiseering; het gebeurt hem maar een zeer enkelen keer, en bijna<br />
bij ongeluk. Want hij heeft er zich niet in willen verdiepen, dat on<strong>de</strong>r dit uiterlijk mal<br />
gedoe veel persoonlijk leed en veel persoonlijke tragedies verborgen moeten liggen;<br />
hij heeft niet willen be<strong>de</strong>nken, dat een beweging toch niet tij<strong>de</strong>lijk zoovelen had<br />
kunnen meesleepen, als <strong>de</strong> dwaasheid niet van een mislukt i<strong>de</strong>alisme zijn stuwkracht<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
had gekregen; - neen, hij heeft zich schrap gezet tegen verweekelijken<strong>de</strong> re<strong>de</strong>lijkheid,<br />
en menschelijk meegevoel; hij heeft uiting gegeven aan zijn afkeer en zijn haat, een<br />
haat, zoo volledig en intens, dat ze slechts een gebroken lief<strong>de</strong> zijn kan; hij heeft<br />
willen dood-hoonen. Daaraan danken we dit merkwaardige boek, dat, zon<strong>de</strong>r<br />
volmaakt te zijn, het stempel van sterke persoonlijkheid draagt.<br />
ANNIE SALOMONS.<br />
Van Rood tot Zwart, door Multavidi. (Amsterdam, C.L.G. Veldt).<br />
In een vorig boek van <strong>de</strong>zen schrijver, die, als ik me wel herinner, van <strong>de</strong>r Pol heet,<br />
zagen we een jongen van zwart rood wor<strong>de</strong>n. Nu wonen we zijn ontwikkeling terug<br />
van rood tot zwart bij. <strong>Den</strong> auteurs van vervolgromans <strong>voor</strong> volksbibliotheken zij dit<br />
procédé ernstig aanbevolen: wellicht wordt er het perpetuum mobile mee bereikt.<br />
De laatste regel van <strong>de</strong>zen ‘roman van een socialistischen jongen’ belooft een<br />
vervolg: ‘Uniformveran<strong>de</strong>ring’. Men kan dus nog smullen.<br />
Ik had <strong>de</strong> eer, het genoegen (hoe wil men het noemen?) ook <strong>de</strong>n eerste van <strong>de</strong>ze<br />
reeks ten<strong>de</strong>nsromans te bespreken. De roo<strong>de</strong> strekking meen<strong>de</strong> ik in dit maandschrift<br />
(u veroorlooft me het af-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
91<br />
schrikwekkend kleurenmengsel?) blauw-blauw te moeten laten. Zelfs schreef ik (<strong>de</strong><br />
auteur verfrischte op dit punt mijn geheugen door dit tusschen <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />
kritiek-uittreksels op een ingelegd papier te doen drukken): dat het begin-boek<br />
eigenlijk geen ten<strong>de</strong>nsroman was, ofschoon Multavidi daar klaarblijkelijk naar<br />
gestreefd had. Ik bedoel<strong>de</strong> daarmee ('t blijkt noodig, dit <strong>de</strong>n schrijver aan 't blijkbaar<br />
niet overschran<strong>de</strong>r verstand te brengen), dat hij met dat boek 't tegenovergestel<strong>de</strong><br />
bereikt had van wat hij ons dacht bij te brengen. We eindigen ook nú <strong>de</strong> lezing met<br />
<strong>de</strong> gedachte, dat het roomsche gevaar, waar<strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze heer, die <strong>voor</strong>geeft veel<br />
gezien te hebben, zich zoo verschrikkelijk opblaast, min<strong>de</strong>r ernstig blijkt dan men<br />
zich had <strong>voor</strong>gesteld. Terwijl tegenwoordig toch het katholieke geloofsleven een<br />
bloeibo<strong>de</strong>m is, waarop bij enkele individuën een zeer kostbare kunst en in 't algemeen<br />
een hooge en fijne cultuur gedijen, is <strong>de</strong>ze alleronaangenaamste, bitter slecht, neen,<br />
eigenlijk volstrekt niet geschreven, <strong>de</strong>ze bij elkaar gezeur<strong>de</strong> roman (ja, ja)<br />
doortrokken van een geest, die misschien <strong>de</strong>n Dageraads-mannen en mevrouw Dr.<br />
Aletta Jacobs (men herinnere zich wat <strong>de</strong> redacteur van dit maandschrift in het<br />
Octobernummer uit een reisbeschrijving <strong>de</strong>zer gestu<strong>de</strong>er<strong>de</strong> dame aanhaal<strong>de</strong>) zoet<br />
op <strong>de</strong> tong smaakt, waarvan nochtans ie<strong>de</strong>r, dien 't in <strong>de</strong> eerste plaats om waarheid<br />
en schoonheid te doen is, schou<strong>de</strong>rschokkend zich afwendt.<br />
De auteur kan hierop antwoor<strong>de</strong>n, dat zijn boek op een an<strong>de</strong>r, lager, plan<br />
geschreven werd, dan vanwaar dit oor<strong>de</strong>el het verwerpt. Toegegeven, <strong>de</strong><br />
tegenwerping is niet ongegrond, maar veroor<strong>de</strong>elt rechtstreeks <strong>de</strong>n mensch, die dit<br />
verhaaltje zon<strong>de</strong>r eenige verbeelding ontwierp, terwijl <strong>de</strong> omstandigheid, dat het in<br />
1881 ‘speelt’, er zelfs <strong>de</strong> laatste, documentaire, waar<strong>de</strong> aan ontneemt.<br />
H. VAN LOON.<br />
Vlaamsche oogst<br />
Harmen Riels, door René <strong>de</strong> Clercq. - (Uitgave van S.L. van Looy te<br />
Amsterdam, 19<strong>13</strong>).<br />
René <strong>de</strong> Clercq is als dichter geen onbeken<strong>de</strong>: Gedichten, Toortsen, Uit<br />
<strong>de</strong> Diepten vestig<strong>de</strong>n zijn naam.<br />
Later heeft <strong>de</strong> dichter romans geschreven, eerst Rootland, nu Harmen<br />
Riels.<br />
Over Rootland schreef J. Persijn in <strong>de</strong> Dietsche Waran<strong>de</strong>: ‘een<br />
echt-Vlaamsche kermistafel: gezon<strong>de</strong>, smakelijke kost, maar zulke porties, weerom<br />
met echt-Vlaamsche gastvrije wellevendheid opgedrongen, dat het uitkomt op een<br />
algemeene indigestie. De maat, jongens, <strong>de</strong> maat... Het romantisme, naar het<br />
innerlijke zoowel als naar het uiterlijke, heeft Rootland bedorven. Het romantisme<br />
naar het innerlijke is <strong>de</strong> gezochtonnatuurlijke, onwaar-oppervlakkige psychologie,<br />
in <strong>de</strong> samenspraken uitgestald; het romantisme naar het uiterlijke ligt in <strong>de</strong><br />
weel<strong>de</strong>rige, slechts bij bena<strong>de</strong>ring en omschrijving juiste taal’.<br />
Deze rake beoor<strong>de</strong>eling is naar onze meening ook toepasselijk op Harmen<br />
Riels. Maar <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>elingen over dit boek zullen wel zeer uiteenloopend zijn,<br />
hier en el<strong>de</strong>rs. De heer Sabbe noemt het ‘een zeldzame verrijking van onze<br />
prozaliteratuur’. Persijn oor<strong>de</strong>elt kalmer: dat ‘<strong>de</strong> Clercq's hoedanighe<strong>de</strong>n klimmen,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
en zijn gebreken - ofschoon weer alle in Harmen Riels aanwezig - ter<strong>de</strong>ge<br />
zakken’.<br />
Naar aanleiding van dit boek zou er een uitvoerig opstel te schrijven zijn èn over<br />
<strong>de</strong> Clercq, èn over <strong>de</strong> soort boeken waarvan Harmen Riels een typisch <strong>voor</strong>beeld<br />
is. Sabbe heeft onwillekeurig Frenssen genoemd en zeker terecht Jörn Uhl<br />
aangehaald. Maar wij moeten in een bondige aankondiging het werk samenvatten<br />
en karakteriseeren...<br />
Het is een boek, een dik boek, van strijd in Vlaan<strong>de</strong>ren, maar 't is geen schoone<br />
realiteit! Menschen en gebeurtenissen zijn geï<strong>de</strong>aliseerd in goed en kwaad.<br />
De Clercq schreef een autobiographie gezien ‘à travers d'un tempérament’. Hij<br />
beschrijft ons Riels' onbezorg<strong>de</strong> jeugd op het land en zijn collegejaren. Zijn verlangen<br />
geeft hij gehoor: hij wordt schil<strong>de</strong>r, maakt portretten en landschappen, en...<br />
verkoopt!... 't Gaat alles zoo gemakkelijk, zoo van zelf, als in een droom!... Hij trouwt<br />
<strong>de</strong> bekoorlijke boerendochter Marva en trekt met haar naar <strong>de</strong> stad. Hier verzeilt hij<br />
in <strong>de</strong>n socialen strijd, toont zich spoedig een uitverkoren re<strong>de</strong>naar. Het is weer<br />
sociale strijd van 's schrijvers verbeelding, en <strong>de</strong> socialisten wor<strong>de</strong>n scherp gehekeld<br />
naar <strong>de</strong> figuren die <strong>de</strong> Clercq's sympathie niet wegdragen. Harmen Riels verdwijnt<br />
dan even gemakkelijk uit <strong>de</strong> partij, en <strong>voor</strong> zijn geknakt gemoed zoekt hij rust buiten.<br />
Bij <strong>de</strong> geboorte van zijn <strong>de</strong>r<strong>de</strong> kind sterft zijn vrouw.<br />
Nu heeft hij gele<strong>de</strong>n wat een mensch lij<strong>de</strong>n kan... Hij reist naar <strong>de</strong> bergen, waar<br />
hij, hoog boven <strong>de</strong> menschen en hun gedoe, weer zijn evenwicht zal herwinnen en<br />
wijsheid verwerven. In een hut, bij een menschenschuwen jager, leeft hij het heerlijke<br />
natuurleven. Lief<strong>de</strong> vindt hij bij Noirette, <strong>de</strong> jagersdochter, die geeft en heelt. Harmen<br />
Riels zal er gesterkt wor<strong>de</strong>n, <strong>voor</strong>bereid om weer te keeren tusschen <strong>de</strong> menschen.<br />
Dit twee<strong>de</strong> ge<strong>de</strong>elte, hoe romantisch ook, is het best geslaag<strong>de</strong>. Er bloeit hier een<br />
weel<strong>de</strong>rige, zinnelijke natuur, die onwillekeurig bekoort.<br />
Terug op <strong>de</strong> hoeve bij zijn kin<strong>de</strong>ren en zijn familie<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
92<br />
verzoent Harmen Riels zich stilaan met het leven. Met zijn schoonzuster begint hij<br />
een nieuw bestaan. In dit ge<strong>de</strong>elte treft <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> schoone, krachtvolle figuur van<br />
<strong>de</strong>n schoonva<strong>de</strong>r, boer Theus. - Er is te veel en te weinig in dit boek, dat nochtans<br />
verrassend nieuw is tusschen <strong>de</strong> kleurlooze gelijkheid <strong>de</strong>r meeste Vlaamsche<br />
boeken.<br />
Te veel is wel <strong>de</strong> weidsch uitgesponnen vertelling, <strong>de</strong> grootsche opzet <strong>voor</strong> simpel<br />
levensbedrijf. Te weinig is er evenwicht, zoodat men niet gelooven kan, noch in<br />
Harmen Riels, noch in zijn omgeving.<br />
De opstandige figuur vervreemdt nooit volledig van zijn geloovige jeugd; als<br />
socialist is hij nooit een gevaarlijk vijand <strong>de</strong>r maatschappij! Persijn werd het wel<br />
gewaar; immers hij schreef: ‘puur uit oppositiezucht, met een ruk zijner<br />
strijdvaardigheid, sleept <strong>de</strong> Clercq zijn heerlijke hymne op het terrein van <strong>de</strong><br />
theologie, en waren er geen vrome zielen te verontrusten hiermee, was <strong>de</strong><br />
terminus a quo in <strong>de</strong> Clercq's eigen ziel niet zijn christelijke opvoeding - die<br />
zonnezang (in het 2 e <strong>de</strong>el) zou bepaald an<strong>de</strong>rs zijn uitgevallen’.<br />
Het onwezenlijke, het onwaarschijnlijke, het romantische overwoekert meestal te<br />
veel het natuurlijke, echte, onopgesmukte leven. Wat een dichter is toegelaten<br />
schijnt bij een prozaschrijver dikwijls valsch. Voorloopig verkiezen wij <strong>de</strong>n dichter<br />
<strong>de</strong> Clercq ver boven <strong>de</strong>n romanschrijver. Maar er is zooveel aanwezig in dit met<br />
allerlei opgepropte boek, dat wij, bij een kalmer bezonkenheid van zijn rijkbloedig<br />
talent, bij een eenvoudiger uitbeelding van het won<strong>de</strong>re leven, bij meer bena<strong>de</strong>ren<br />
van <strong>de</strong> realiteit, van <strong>de</strong> Clercq werk mogen verwachten dat ons meer bevredigen<br />
zal.<br />
Harmen Riels is ons te bombastisch, te breed van gebaar en te vaag als mensch.<br />
Het boek is typisch als uiting van het Vlaamsche leven; <strong>de</strong> Clercq toont zich verwant<br />
aan <strong>de</strong>n breedsprakigen Vlaming dien wij in <strong>de</strong> beweging kennen en in wien <strong>de</strong><br />
romantiek nog niet verstorven is.<br />
ANTWERPEN.<br />
LODE BAEKELMANS.<br />
Elooi in 't Woud, door Hugo van Wal<strong>de</strong>n. - (Antwerpen, Victor Resseler).<br />
Niets is wisselvalliger dan <strong>de</strong> bijval van een boek, en niets onzeker<strong>de</strong>r dan zijn<br />
levensloop. Het eene boek verschijnt en zinkt onmid<strong>de</strong>llijk weg in <strong>de</strong> algemeene<br />
onverschilligheid, of het wordt moedwillig en systematisch genegeerd, doodgezwegen<br />
of, erger, - en soms zelfs vóórdat <strong>de</strong> moedige rechters het lazen - veroor<strong>de</strong>eld en<br />
begekt. Het an<strong>de</strong>re, daartegenover, wordt in <strong>de</strong> hoogte gestoken, <strong>voor</strong>uit geduwd;<br />
er wordt ophef van gemaakt; vrien<strong>de</strong>n en kennissen bewerken een <strong>de</strong>els spontane<br />
<strong>de</strong>els gewil<strong>de</strong> publiciteit, opdat het werk maar ingang vin<strong>de</strong> en zijn weg make. Het<br />
gebeurt echter heel dikwijls dat het zwijgen rond het ééne werk een beter teeken is<br />
dan het rondbazuinen van <strong>de</strong> groote waar<strong>de</strong> van het an<strong>de</strong>re. De stilte is <strong>voor</strong> een<br />
schoonheidsding eene eerste wijding ...<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
De schrijver van ‘Elooi in 't Woud’.<br />
Op 't oogenblik dat er in Vlaan<strong>de</strong>ren, zooals nu, <strong>voor</strong> zeker werk eene reklame wordt<br />
gemaakt als nooit te voren, ten gevolge van het slimst gegeven wachtwoord, - ik<br />
bedoel hier Willem Elsschot's eersteling: Villa <strong>de</strong>s Roses - en er <strong>voor</strong> dien<br />
roman een vuurwerk wordt afgestoken dat als <strong>de</strong> aankondiging is <strong>de</strong>r geboorte van<br />
een nieuw literair genie; nu er in het meeren<strong>de</strong>el <strong>de</strong>r letterkundige clubjes wordt<br />
getaterd en gerumoerd over dat ééne boek, dat <strong>voor</strong> 't oogenblik wel al <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />
dood maakt, veroorlove men aan iemand die buiten alle kringetjes staat en<br />
onafhankelijk, zon<strong>de</strong>r meesters en zon<strong>de</strong>r discipelen, zijn leventje leidt, tusschen<br />
<strong>de</strong> laatst uitgekomen werken van Vlamingen <strong>de</strong> aandacht op te roepen <strong>voor</strong> een<br />
bizon<strong>de</strong>r schoon boek, dat tot nu toe weinigen van <strong>de</strong>n stapel ‘nieuw verschenen’<br />
werken hebben afgehaald: Elooi in 't Woud van Hugo van Wal<strong>de</strong>n, eveneens<br />
een eersteling. 't Is in Vlaan<strong>de</strong>ren dat Van Wal<strong>de</strong>n <strong>de</strong>buteer<strong>de</strong>;<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
93<br />
't is in De Boomgaard - waarvan hij me<strong>de</strong>redacteur was - dat we hem beter<br />
leer<strong>de</strong>n kennen; 't is in Elooi in 't Woud dat hij zich <strong>voor</strong> 't eerst vollediger<br />
uitspreekt.<br />
Fijn werk, eigen werk, eerlijk werk. Ziedaar <strong>de</strong> bizon<strong>de</strong>rste qualificaties die men<br />
op Elooi kan toepassen.<br />
Eigenlijk vormt Elooi in 't Woud eene idylle - mo<strong>de</strong>rn van gevoel,<br />
half-symbolistisch en halfrealistisch van trant, zeer rijk aan droomleven, met heerlijke<br />
stemmingen van openlucht-poëzie, met veel weemoed, luttel pijn en gave vreugd<br />
om lief<strong>de</strong>'s gebeuren.<br />
Elooi, <strong>de</strong> zoon van <strong>de</strong>n rijken molenaar, bemint Felicie, dochter van <strong>de</strong> arme en<br />
weinig eerbare Tatie, eene heks in <strong>de</strong> oogen <strong>de</strong>r boeren. Natuurlijk verzet zich <strong>de</strong><br />
molenaar tegen het huwelijk van zijn zoon met <strong>de</strong> dochter van dat verdacht en<br />
ellendig wijf. Elooi, vol wanhoop, treurt, wordt ziek, ontsnapt nauwlijks <strong>de</strong>n dood.<br />
On<strong>de</strong>rtusschen trouwt <strong>de</strong> verbitter<strong>de</strong> Felicie, zich verlaten wanend, met een rijken,<br />
ou<strong>de</strong>n boer die sinds lang haar achterna loopt en dien zij, overigens, niet bemint,<br />
maar aanneemt uit spijt en uit hoogmoed, om meesteresse te zijn op <strong>de</strong> grootste<br />
hoeve van het dorp. Ze wordt echter ongelukkig, door <strong>de</strong>n boer mishan<strong>de</strong>ld,<br />
misprezen en bedrogen. De lief<strong>de</strong> is taai, geduldig en zegenrijk. Op zekeren dag<br />
komt Felicie, in 't woud, haar lief Elooi tegen. Opnieuw voelen ze bei<strong>de</strong>n <strong>de</strong> lief<strong>de</strong><br />
ontbran<strong>de</strong>n. Ze zien elkaar bijna elken dag in 't woud terug. Felicie neemt het besluit<br />
<strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n vrek te verlaten en met Elooi te vluchten. De meul<strong>de</strong>r die, door <strong>de</strong>n angst<br />
<strong>voor</strong> het sterven van zijn zoon, het leven beter heeft leeren kennen, zegent hunne<br />
vlucht, en blijgezind gaan Elooi en Felicie het leven te gemoet.<br />
In negen tafereelen wordt <strong>de</strong>ze roman verteld; on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> hoofdstukken zijn het<br />
innigst en het zuiverst in toon gehou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> tee<strong>de</strong>re of weemoedige tooneelen van<br />
lief<strong>de</strong> tusschen Elooi en zijn minnares in het woud, dat heel het drama hunner lief<strong>de</strong><br />
overheerscht als een fatum, als een geest, als eene leven<strong>de</strong> inspiratie. De hooge<br />
stammen van het woud, bijna eeuwig van uitzicht door hun ruigen ou<strong>de</strong>rdom, bouwen<br />
boven <strong>de</strong> schamele drift dier twee arme, zwakke menschjes <strong>de</strong> zuilen van een<br />
heiligen tempel, en uit hun loover ruischt <strong>de</strong> orgelklank van een mystisch<br />
huwelijkslied. Het woud leeft, ruischt en bruist naast en boven hen, het beschut en<br />
verschuilt hunne genegenheid, sterkt, verreint en siert ze. Het leven van het woud<br />
dat - zichtbaar of onzichtbaar - het leitmotief van Elooi is, vindt zijne schoonste<br />
en krachtigste uiting in <strong>de</strong> twee verlief<strong>de</strong> en beluste lichamen van <strong>de</strong>n ongelukkigen<br />
Elooi en <strong>de</strong> smachten<strong>de</strong> Felicie.<br />
Zekere tafereeltjes uit Elooi in 't Woud hebben <strong>de</strong> broze dichterlijkheid, <strong>de</strong><br />
innige weekheid van een sprookje. Als stemmingskunst is het boek op vele plaatsen<br />
rijp. Op an<strong>de</strong>re plaatsen weet <strong>de</strong> schrijver te grijpen naar flink realistische mid<strong>de</strong>len<br />
en beeldt hij in rake vormen <strong>de</strong> werkelijkheid van het dorp, van <strong>de</strong>n molen, van<br />
Elooi's va<strong>de</strong>r, van <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> heks Tatie. Hier en daar slechts een weinig overtollige<br />
romantiek in die uitbeelding, met een beetje conventie in <strong>de</strong> typen van het boek.<br />
Ook in <strong>de</strong>n stijl, die gewoonlijk fijn en beeldrijk is, - ofschoon een beetje freel en<br />
week - zijn hier en daar sporen van een te factische romantiek te vin<strong>de</strong>n, en te veel<br />
schroom.<br />
Als geheel staat Elooi in 't Woud er als een roman, die uit eigen wil is<br />
<strong>voor</strong>tgebracht, uit eigen gevoel ontstaan, en die met talent eene zeer aandoenlijke<br />
verbeelding vertolkt, harmonisch van stemming is gebleven en evenwichtig in zijn<br />
verloop. Elooi in 't Woud geeft ons vrijheid om Van Wal<strong>de</strong>n te rekenen bij <strong>de</strong><br />
enkele jonge Vlaamsche schrijvers - want zeldzaam zijn ze, al maken we ons soms<br />
geestdriftig over <strong>de</strong>n ‘bloei’ onzer letteren! - die ons <strong>voor</strong> <strong>de</strong> toekomst een beetje<br />
hoop laten... On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>zen is ook Willem Elsschot, en ik vind Villa <strong>de</strong>s Roses<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
een raak boek, vol openhartige observatie, maar wat koud, wat ruw, wat stijlloos.<br />
Verheugend zeker is het gelijktijdig verschijnen van Villa <strong>de</strong>s Roses en Elooi<br />
in 't Woud; <strong>voor</strong>waar twee eigenaardige en krachtige <strong>de</strong>buten.<br />
ANTWERPEN.<br />
ANDRÉ DE RIDDER.<br />
Papierfabricatie<br />
IV<br />
HET zijn <strong>de</strong> vezelstoffen, afkomstig van gedragen kleedingstukken, welke oudtijds<br />
tot papier wer<strong>de</strong>n verwerkt en ook thans nog wor<strong>de</strong>n gebruikt, hoewel bijna uitsluitend<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> duur<strong>de</strong>re soorten.<br />
Het inzamelen <strong>de</strong>r lompen heeft steeds een eigenaardig karakter gedragen en<br />
bezit weinig aanlokkelijks. De lorrenkoopman moge al door zijn uiterlijk en kleedij<br />
het penseel van een Israëls waardig zijn, wanneer men hem met een ou<strong>de</strong>n zak<br />
ziet <strong>voor</strong>tsukkelen of achter een schamel karretje aansjokken met <strong>de</strong> meestal<br />
onappetijtelijke koopwaar, dan is het niet te verwon<strong>de</strong>ren dat <strong>de</strong>ze <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
papierfabricatie zoo nuttige persoonlijkheid op slechts weinig waar<strong>de</strong>ering kan<br />
rekenen.<br />
Toch heeft in het morsige lompenpakhuis reeds<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
94<br />
een zeer gewichtig werk plaats, daar hier meestal <strong>de</strong> eerste sorteering naar <strong>de</strong><br />
kwaliteit begint. In <strong>de</strong> groote centra heeft het lompenverzamelen en sorteeren het<br />
karakter van een grootbedrijf, daar door <strong>de</strong>n grooten aanvoer en <strong>de</strong> ver doorgevoer<strong>de</strong><br />
ver<strong>de</strong>eling in kwaliteiten men over flink bedrijfskapitaal en groote ruimte moet<br />
beschikken, terwijl het tot balen pakken een tamelijk omvangrijke installatie van<br />
pakpersen vereischt. In <strong>de</strong>rgelijke zaken wor<strong>de</strong>n natuurlijk niet alleen lompen, maar<br />
ook allerlei papierafval, oud touw en zakken etc. verzameld en gesorteerd in vaste<br />
merken naar <strong>de</strong> soort en kwaliteit <strong>de</strong>r vezels en naar kleur en zuiverheid.<br />
In <strong>de</strong>n tijd toen het papier nog uitsluitend uit lompen werd gemaakt had het dikwijls<br />
zeer veel voeten in <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> om <strong>de</strong> benoodig<strong>de</strong> hoeveelhe<strong>de</strong>n van die onmisbare<br />
grondstof te verkrijgen; veelal werd door het landsbestuur bepaald binnen welke<br />
grenzen door eene bepaal<strong>de</strong> fabriek lompen mochten wor<strong>de</strong>n verzameld, terwijl <strong>de</strong><br />
uitvoer van lompen met strenge straffen werd bedreigd.<br />
Wanneer <strong>de</strong> lompen in <strong>de</strong> fabriek zijn aangekomen dient er bizon<strong>de</strong>r op gelet te<br />
wor<strong>de</strong>n of <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> kwaliteit wel geleverd is, want dikwijls vindt men binnen in<br />
<strong>de</strong> balen lompen van min<strong>de</strong>r gehalte als in <strong>de</strong> buitenste lagen, terwijl zij ook<br />
opzettelijk met water of zand wor<strong>de</strong>n bezwaard. In <strong>de</strong> fabriek volgt eene ver<strong>de</strong>re<br />
schifting al naar gelang van <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> behan<strong>de</strong>ling bij het koken, bleeken, malen<br />
etc. en sorteert men naar <strong>de</strong> vezelsoort in linnen, hennep, katoen, jute etc. en naar<br />
<strong>de</strong> kleur in gebleekt, natuurkleur, gekleurd etc. Dit geschiedt door arbeidsters in<br />
speciaal daar<strong>voor</strong> ingerichte lokaliteiten, die goed gelucht kunnen wor<strong>de</strong>n. Zij snij<strong>de</strong>n<br />
tevens <strong>de</strong> knoopen, na<strong>de</strong>n, haken en oogen etc. af en bedienen zich daarbij van<br />
een op <strong>de</strong> tafel vastgezette zeis; het blad van <strong>de</strong> tafel is van draadgaas, waar reeds<br />
een <strong>de</strong>el van het vuil doorvalt. De lompen wor<strong>de</strong>n in er om heen staan<strong>de</strong> man<strong>de</strong>n<br />
of bakken geworpen.<br />
LOMPENSNIJZAAL<br />
(Naar een cliché van <strong>de</strong> firma J.W. ZANDERS, Bergisch-Gladbach).<br />
Het is in die lompensorteerzalen uiteraard zeer stoffig en men kan zich moeilijk<br />
onhygiënischer arbeid <strong>de</strong>nken. En toch leert <strong>de</strong> ervaring, gebaseerd op zeer<br />
vertrouwbare statistieken, dat <strong>de</strong> levensduur dier arbeidsters niet korter is, ja eer<strong>de</strong>r<br />
iets langer, dan die van haar welke in an<strong>de</strong>re bedrijven <strong>de</strong>n kost verdienen, hoewel<br />
zij percentsgewijze meer last hebben van keelziekten dan an<strong>de</strong>ren. Men vindt er<br />
ook maar weinig jónge vrouwen, daar <strong>de</strong> vrouwelijke ij<strong>de</strong>lheid er toe leidt liever iets<br />
min<strong>de</strong>r te verdienen met vouwen, tellen of inpakken van papier, dan zich in <strong>de</strong> vieze<br />
lompensorteerzaal een hooger loon te verwerven.<br />
De lompen wor<strong>de</strong>n daarna, in sommige fabrieken ook wel direct na het openen<br />
<strong>de</strong>r balen, in <strong>de</strong> zoogenaam<strong>de</strong> lompendorscher gebracht. Deze machinerie bestaat<br />
uit eene gesloten kast, waarin eenige evenwijdige, met scherpe punten <strong>voor</strong>ziene<br />
assen draaien. De lompen wor<strong>de</strong>n op een transportband geschud en zoo in <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
machine gevoerd, waar zij door <strong>de</strong> spitse punten wor<strong>de</strong>n gegrepen en tusschen<br />
punten die boven aan <strong>de</strong>n binnenkant van <strong>de</strong> kast zijn aangebracht wor<strong>de</strong>n<br />
doorgeslagen, waardoor zij, indien dit eenigen tijd wordt <strong>voor</strong>tgezet, veel vuil en stof<br />
kwijt raken. Het stof wordt door een exhaustor afgezogen, het zand en zware vuil<br />
valt door een zeefbo<strong>de</strong>m naar bene<strong>de</strong>n, terwijl <strong>de</strong> lompen door een <strong>de</strong>ur aan het<br />
an<strong>de</strong>re ein<strong>de</strong> <strong>de</strong>r machine wor<strong>de</strong>n uitgeworpen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
De reeds tamelijk gereinig<strong>de</strong> lompen wor<strong>de</strong>n nu automatisch gesne<strong>de</strong>n in <strong>de</strong><br />
lompensnij<strong>de</strong>rs. Er zijn van dit werktuig verschillen<strong>de</strong> constructies, maar<br />
95<br />
LOMPENDORSCHER<br />
Door <strong>de</strong> opening, ontstaan door het wegnemen van een zijstuk, ziet men <strong>de</strong> spitse punten,<br />
waardoor <strong>de</strong> lompen gegrepen, rondgeslingerd en schoongeklopt wor<strong>de</strong>n.<br />
(Naar een cliché van <strong>de</strong> firma J.M. VOITH, Hei<strong>de</strong>nheim).<br />
in beginsel komen zij op hetzelf<strong>de</strong> neer. Op eene toevoertafel wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> lompen<br />
door een werkman naar <strong>de</strong> messen geschoven. Deze zijn samengesteld uit een<br />
breed mes, zoo breed als <strong>de</strong> aanvoertafel, waarop drie of meer messen loodrecht<br />
staan, zoodat hun grondvlak er in doorsne<strong>de</strong> aldus uitziet. Zij zijn<br />
on<strong>de</strong>rling verstelbaar, om steeds <strong>de</strong>n scherpen kant <strong>de</strong>r messen in één vlak te<br />
kunnen brengen en wor<strong>de</strong>n als een guillotine op en neer bewogen door een<br />
excentriek. De on<strong>de</strong>rplaat, waar zij op neervallen is eveneens van staal, zoodat <strong>de</strong><br />
messen gewoonlijk ie<strong>de</strong>ren dag bijgeslepen moeten wor<strong>de</strong>n. De lompen wor<strong>de</strong>n<br />
op <strong>de</strong>ze wijze mechanisch in kleine stukjes gekapt. Vermel<strong>de</strong>n wij nog even dat<br />
met <strong>de</strong>ze machine, indien <strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>r niet zeer <strong>voor</strong>zichtig is, gemakkelijk ongelukken<br />
kunnen gebeuren; wel zijn er verschillen<strong>de</strong> <strong>voor</strong>zorgsmaatregelen, doch het komt<br />
nogal eens <strong>voor</strong> dat <strong>de</strong> lompen zich bij <strong>de</strong> invoeropening opstoppen en dan is een<br />
ontwarren niet an<strong>de</strong>rs mogelijk dan door <strong>de</strong> veiligheidsinrichtingen te verwij<strong>de</strong>ren,<br />
waardoor <strong>de</strong> kans groot wordt dat <strong>de</strong> vingers tusschen <strong>de</strong> zwaar neervallen<strong>de</strong><br />
messen geraken.<br />
X.<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> juni-tijdschriften<br />
Onze Eeuw.<br />
Prof. Chantepie <strong>de</strong> la Saussaye, <strong>de</strong> fijne essayist, die ons zoo vaak heeft<br />
meegevoerd op <strong>de</strong> hoogten <strong>de</strong>s geestes, in <strong>de</strong> sterken<strong>de</strong> nabijheid van <strong>de</strong>nkers en<br />
dichters, meen<strong>de</strong> zich ditmaal in <strong>de</strong> troebele atmosfeer <strong>de</strong>r alledaagsche politiek te<br />
moeten wagen, hetgeen <strong>de</strong>n hooggeleer<strong>de</strong> al een botsing met Standaard en<br />
Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>r heeft bezorgd. Prof. K. Kuiper eindigt zijn belangwekken<strong>de</strong> beschrijving<br />
van <strong>de</strong>n ontwikkelingsgang <strong>de</strong>r Grieksche Tragedie. In 't bijzon<strong>de</strong>r bij Euripi<strong>de</strong>s<br />
wordt ditmaal stilgestaan. E. heeft veel gedaan <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>tgang van 't Attische<br />
leven op <strong>de</strong>n weg <strong>de</strong>r verlïchting, <strong>voor</strong>al waar 't <strong>de</strong> religieuze opvattingen <strong>de</strong>r burgerij<br />
betreft.<br />
Euripi<strong>de</strong>s, zoo ontvankelijk van geest als fijn-besnaard van gemoed, stond<br />
- nog daargelaten zijne perso onlijke overtuigingen - als dramatisch dichter<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>voor</strong>tdurend on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n invloed van <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne geestesstroomingen.<br />
Voor zijne kunst heeft dit feit groote beteekenis gehad, zoowel ten<br />
ongunste als ten gunste. Ten ongunste omdat <strong>de</strong> poëtische realiteit van<br />
zijnen arbeid scha<strong>de</strong> lijdt door zijne verhouding tegenover <strong>de</strong><br />
mythologische stof, die nu eenmaal onafschei<strong>de</strong>lijk van <strong>de</strong> tragedie was.<br />
Soms maakte zijne behoefte aan polemiek die mythologische gegevens<br />
tot een vonnis over <strong>de</strong> go<strong>de</strong>n ........<br />
Zoodra Euripi<strong>de</strong>s <strong>de</strong> Olympiërs ten tooneele brengt of door zijn hel<strong>de</strong>n,<br />
en <strong>voor</strong>al zijne heldinnen, hunne da<strong>de</strong>n laat bespreken, maakt hij <strong>de</strong><br />
go<strong>de</strong>n òf tot booze, met menschelijke hartstochten vervul<strong>de</strong> wezens, òf<br />
tot weerlooze beschuldig<strong>de</strong>n, soms tot marionetten. Dat te erkennen<br />
beteekent niet vonnis te vellen over <strong>de</strong>s dichters eigen geloof of ongeloof;<br />
alleen te wijzen op eene zwakke zij<strong>de</strong> van zijne dramatische kunst; immers<br />
het ein<strong>de</strong>loos theologizeeren van zijne dramatische personen geeft aan<br />
vele zijner treurspelen een schoolschen bijsmaak. Toch kan <strong>de</strong> tragische<br />
zij<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n twijfel, <strong>de</strong> zielverscheuren<strong>de</strong> strijd tusschen vertrouwen en<br />
ongeloof aan diezelf<strong>de</strong> kunst een schoonheid verleenen, <strong>voor</strong> welke in<br />
<strong>de</strong> hauteur divine van Sophocles nauwelijks plaats zou zijn geweest.<br />
Dubbel jammer dat het Grieksche nageslacht <strong>de</strong> tragedie waarin dit prachtig<br />
on<strong>de</strong>rwerp (<strong>de</strong> Twijfelaar stervend aan zijnen twijfel) door E. behan<strong>de</strong>ld werd, <strong>de</strong><br />
Bellerophontes, naam allen uit Homerus bekend, niet heeft bewaard. - De<br />
overvloedigheid van onze nieuwe schoone letteren - aldus Haspels - doet ons wel<br />
eens vragen of wij daar niet even opgetogen over moeten zijn als P.C. Hooft, die<br />
<strong>voor</strong> een bezending literatuur Karel Everwyn, bedienaar<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>de</strong>s God<strong>de</strong>lijken woordts in <strong>de</strong> Fransche Gemeente ter Gou<strong>de</strong>, aldus bedankt:<br />
96<br />
‘Ik vindt my nu tweemaals onthaalt van UE. met zoodaanigen overvloedt<br />
en verschei<strong>de</strong>nheit van vernuftspijze, dat mij, ongewoon om andre dan<br />
oorlekkerny op gasteboo<strong>de</strong>n te gaan, niet ge<strong>de</strong>nkt oit voller of beeter<br />
siere genooten te hebben. Een banket, zoo zinnelijk toegestelt, zelfs met<br />
een' lijste <strong>de</strong>r gerechten <strong>voor</strong>aan, naar <strong>de</strong> wijze <strong>de</strong>r overweeldige<br />
Sybaryten, welke wil<strong>de</strong>n dat y<strong>de</strong>r gast wiste waar toe hy zynen honger<br />
te spaaren had<strong>de</strong>, eenen vreem<strong>de</strong> t'huis te zen<strong>de</strong>n, is zeeker een'<br />
uitwerking van een welee<strong>de</strong>l en milddaadig gemoedt’. (Brieven 199).<br />
Intusschen, zóó ver gaat bij Haspels <strong>de</strong> erkentelijkheid toch niet, al vindt hij dat<br />
onze he<strong>de</strong>ndaagsche literatuur ‘er zijn mag’, getuige <strong>de</strong> nieuwe boeken van Carry<br />
van Bruggen, v. Moerkerken, van Schen<strong>de</strong>l en Buysse, die aan een uitvoerige<br />
bespreking wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rworpen.<br />
Het poëtisch <strong>de</strong>el <strong>de</strong>zer afl. is verzorgd door Hk. Mul<strong>de</strong>r, B. Verhagen en Jules<br />
Schürmann.<br />
Dietsche Waran<strong>de</strong> en Belfort<br />
INHOUD: Voor <strong>de</strong> Geschie<strong>de</strong>nis van Jan van Ruysbroeck, door L. Reypens S.J. -<br />
Hoe ‘Moe<strong>de</strong>r Puit’ stierf en begraven en ‘Springpoot’ koning werd, door Karel van<br />
<strong>de</strong>n Oever. - De Landbouwvereenigingen in Frankrijk, door E. Vlieberg. - Margaretha<br />
van Eijck, door Filip <strong>de</strong> Pillecyn. - Over Maatschappijleer, door J. Buelens. -<br />
Boekennieuws.<br />
Van Karel van <strong>de</strong>n Oevers puit- en springpoot-geschie<strong>de</strong>nis, door <strong>de</strong>n schrijver als<br />
‘Kempisch dichtverhaal’ betiteld, schrijven wij dit aardige begin af, waarin al <strong>de</strong><br />
intieme natuur-bezigheidjes van zoo'n sloot leven:<br />
't Was noenheet en <strong>de</strong> vorschepoel<br />
lag klaar en frissig, bruin en koel;<br />
op 't sloddrig plomp waar<strong>de</strong> een gefezel<br />
als bad er kluizenaar en kwezel<br />
en 't eendkroos lobber<strong>de</strong> overal<br />
als hipten lipjes aan zijn stal.<br />
Kijk, MUGGEPOOT kroop uit <strong>de</strong> biezen.<br />
Hij wreef zijn oogjes, viel aan 't niezen<br />
en druil<strong>de</strong> aan 't lauwe watermos,<br />
bepiepte 't kroos en dan een bos<br />
van pluimlis, riet en kreupelblaeren<br />
waar 't ruischte als van zijsamaren.<br />
Ei... kwak... Dat was een loome plomp...<br />
Het eendkroos kruivel<strong>de</strong> en kromp<br />
en 't sprietel<strong>de</strong> een vroolijk water<br />
langs hier en daar, dat 't werd geschater,<br />
geklok, geslurp en ritseling:<br />
<strong>de</strong> vorschpoel breid<strong>de</strong> een breed gering.<br />
't Was MOEDER PUIT die van haar schad<strong>de</strong><br />
uitsprong mids plomp en zwemkruid-klad<strong>de</strong>... etc.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
De Gids<br />
Dr. P.H. van Moerkerken Jr. vervolgt ‘De Bevrij<strong>de</strong>rs’. Frans Bastiaanse drukt Verzen<br />
af uit ‘Een Zomerdroom’. Ook hier treft een echt, onopgesmukt natuurgeluid, dat<br />
goed doet naast 't vele onechte dat wij in <strong>de</strong> poëzie onzer tijdschriften herhaal<strong>de</strong>lijk<br />
aantreffen. En nu wij toch aan <strong>de</strong> poëzie zijn: ‘naar 't leven geteekend’ en met humor<br />
gezien zijn ongetwijfeld <strong>de</strong>ze ‘Commères’ door François Pauwels:<br />
Ze staan gedrieën op het plein te beuz'len,<br />
verdor<strong>de</strong> feeksen met een' scherpen mond,<br />
hun woor<strong>de</strong>n zijn als noten die ze peuz'len,<br />
<strong>de</strong> scherpe schalen spatten in het rond.<br />
Wat snuiven toch hun snavelige neuzen,<br />
<strong>de</strong> lente riekt naar koffie noch naar kool,<br />
maar hun fatsoen en ingeroeste leuzen<br />
stinken naar groene zeep en naar petrool.<br />
De heete driften van hun bleeke jeugd<br />
zijn on<strong>de</strong>r 't ruit-katoenen schort versteven<br />
en wat hun nog van d' ou<strong>de</strong> geilheid heugt<br />
wordt an<strong>de</strong>ren als laster aangewreven.<br />
Prof. Salverda <strong>de</strong> Grave schrijft over 't Roelandslied en <strong>de</strong> theorie van Prof. Bédier<br />
(neergelegd in diens Légen<strong>de</strong>s Epiques). Hebben geduren<strong>de</strong> meer dan vijftig<br />
jaar <strong>de</strong> grootste romanisten als Gaston Paris ‘het volk’ als <strong>de</strong> schepper van het<br />
oudste hel<strong>de</strong>ndicht beschouwd, <strong>de</strong> nieuwere theorie karakteriseert het als een door<br />
een geleerd dichter in <strong>de</strong>n volkstoon geschreven werk, waarvan <strong>de</strong> stof al of niet<br />
vóór hem door Latijn schrijven<strong>de</strong> ‘klerken’ zou zijn behan<strong>de</strong>ld. Toch waarschuwt<br />
Prof. Salverda tegen te haastige gevolgtrekkingen. Bédier is nu <strong>de</strong> man zooals<br />
Gaston Paris en Pio Rajna het vroeger waren; Bédiers boek is slechts <strong>de</strong> laatste<br />
schakel aan een gou<strong>de</strong>n keten waaraan vóor hem vele hoogbegaaf<strong>de</strong>n hebben<br />
gewerkt.<br />
Vermel<strong>de</strong>n wij nog het artikel van C. Pekelharing over <strong>de</strong> laatste hypothese<br />
aangaan<strong>de</strong> het wezen van het Schoone. Die laatste hypothese is van Prof. Heymans,<br />
die het wezen van het schoone zoekt in <strong>de</strong> qualitatieve en intensieve<br />
overeenstemming tusschen <strong>de</strong>n ontvangen indruk en <strong>de</strong>n zielstoestand waarin hij<br />
valt, waardoor een gevoel van welbehagen gewekt wordt wanneer ook bei<strong>de</strong><br />
ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mate van psychische energie in beslag nemen.<br />
De heer Pekelharing on<strong>de</strong>rwerpt <strong>de</strong>ze hypothese aan critiek en eindigt met er<br />
aan te herinneren dat het vergeefsche moeite is te zoeken naar eigenschappen die<br />
‘an und für sich’ een ding tot een schoon ding maken; dat <strong>de</strong> <strong>de</strong>finitie van schoonheid<br />
alleen een formeele zijn kan, zooals die van Heymans ook is.<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
De schil<strong>de</strong>res en schrijfster Wally Moes geeft een schets waarboven zij plaatst <strong>de</strong>n<br />
tekstregel uit dat Bijbelsche pracht-hoofdstuk Jezaja 55: ‘Uwe wegen zijn niet mijne<br />
wegen’ spreekt <strong>de</strong> Heer. Een schets uit <strong>de</strong>n tijd dat ‘Laren nog het ou<strong>de</strong> Laren was’.<br />
Van Virginie Loveling eenige ‘Kleine Schetsen’, van Herman Roelvink het eerste<br />
ge<strong>de</strong>elte van zijn tooneelspel ‘De Sterksten’ en van Puymbrouck het slot van zijn<br />
Eekhoudstudie. De ziel van <strong>de</strong>zen Fransch schrijven<strong>de</strong>n Vlaamschen kunstenaar<br />
ziet P. in drievoudige gestalte, en wel als:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
De tegenvoelen<strong>de</strong>, d.i. zich verzetten<strong>de</strong>, in opstand komen<strong>de</strong><br />
tegen het nivelleeren, het afknotten <strong>de</strong>r karakters, tegen <strong>de</strong> wàn<br />
beschaving, het utilarisme, het merkantilisme, tegen alles wat het leven<br />
tot een immoreele funktie wil verlagen. Het is <strong>de</strong> ziel van <strong>de</strong>n zuiveren<br />
mensch, van <strong>de</strong>n revolutionnair, die geen dwang van buiten erkent,<br />
die zich wil doen gel<strong>de</strong>n zoò als hij is, vaak tègen bijbelsch en<br />
maatschappelijk <strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>el in.<br />
De me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, d.i. me<strong>de</strong>gevoelend <strong>de</strong> diepste smarten <strong>de</strong>r wereld,<br />
<strong>de</strong> moreele ellen<strong>de</strong>n, al <strong>de</strong> bedwongen verlangens, al <strong>de</strong> beteugel<strong>de</strong><br />
hartstochten, heel het lij<strong>de</strong>n om het lij<strong>de</strong>n. Het is <strong>de</strong> ziel van <strong>de</strong>n<br />
christen, die hare oorspronkelijke, evangelische gestalte weer<br />
aanneemt en <strong>de</strong>n beker <strong>de</strong>r smarten tot op <strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m ledigt.<br />
De me<strong>de</strong>genieten<strong>de</strong>, d.i. me<strong>de</strong>levend het uitbundig genot, het<br />
onstuimige, machtige, vòlle leven, <strong>de</strong>n reinen wellust, <strong>de</strong> vreug<strong>de</strong> om <strong>de</strong><br />
vreug<strong>de</strong>. Het is <strong>de</strong> ziel van <strong>de</strong>n hei<strong>de</strong>n, die haar hulsels weer afwerpt,<br />
en in <strong>de</strong>n nieuwen dag verschijnt, zelfbewuster dan ooit.<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
Interessant is wat Dr. N.G. van Huffel me<strong>de</strong><strong>de</strong>elt omtrent techniek en geschie<strong>de</strong>nis<br />
van <strong>de</strong> ‘stippelgravure’; G. Knuttel vervolgt zijn opstel over het werk van <strong>de</strong>n<br />
beeldhouwer Claus Sluter. Aan <strong>de</strong> serie Japansche kleurendrukken in het<br />
Ethnographisch museum schijnt geen ein<strong>de</strong> te komen. J.G. Sinia schrijft over<br />
‘Vlechtwerk van Boeton’.<br />
Helene Servaes heeft beproefd in Luuk van Marels armen haar lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong><br />
Fokkema te vergeten. 't Is haar niet ge-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
*6<br />
lukt. Hoeveel zij ook houdt van Luuk, hoezeer zij ook getracht heeft zich geheel in<br />
hem te verliezen - altijd bleef er die an<strong>de</strong>re! Zij voelt dat er een eind moet komen<br />
aan <strong>de</strong>ze <strong>voor</strong> bei<strong>de</strong>n zoo kwellen<strong>de</strong> verhouding; zon<strong>de</strong>r dat haar verloof<strong>de</strong>, haar<br />
pleegmoe<strong>de</strong>r ook, er iets van weten, neemt zij een betrekking aan bij een weduwe<br />
die met haar dochtertje naar Amerika vertrekt. Dan, op <strong>de</strong> boot, in een vlaag van<br />
wee en melancholie...<br />
Luuk hertrouwt na vele jaren, als 't kleinsteedsch gebabbel over hem en het mooie<br />
gezelschapsjuffertje ‘waar een steekje aan los was’, al lang is verstomd. Hij is een<br />
maatschappelijk man met veel connecties gewor<strong>de</strong>n. Soms ontmoet hij ook Fokkema,<br />
nu een van <strong>de</strong> koningen <strong>de</strong>r ne<strong>de</strong>rlandsche industrie.<br />
Fokkema, een vijftiger thans, leek ou<strong>de</strong>r; zijn knevel en puntbaard waren<br />
geheel wit, zorgtrekken omgroef<strong>de</strong>n zijn neus en mond, zijn doffe oogen<br />
lagen in diepe, vaal-verweer<strong>de</strong> kuilen. Alleen zijn rechte gestalte behield<br />
iets jeugdig-veerkrachtigs, door sommigen aan hoogmoed toegeschreven.<br />
Bij hun ontmoetingen bejegen<strong>de</strong>n hij en Van <strong>de</strong>r Marel elkan<strong>de</strong>r met<br />
afgemeten beleefdheid. De naam van Helene Servaes werd tusschen<br />
<strong>de</strong>ze mannen nimmer uitgesproken, noch op haar leven en dood<br />
gezinspeeld, maar bei<strong>de</strong>n voel<strong>de</strong>n zich, zoo dikwijls zij tezamen kwamen,<br />
onmid<strong>de</strong>llijk en sterk - zij het in diep verholen heimelijkheid - door haar<br />
onsterfelijke heugenis verbon<strong>de</strong>n.<br />
Omhoog.<br />
G.C. van <strong>de</strong>r Horst schrijft over Geestverwantschap, J.L. Snethlage over Mystiek.<br />
Van <strong>de</strong>n dichter Thomson zijn er ‘enkele aanteekeningen’ over Tagore, o.a. <strong>de</strong>ze:<br />
Hij is eer<strong>de</strong>r een slooper dan een bouwer. Hij neemt alle schoone dingen<br />
en verbreekt ze in zijn stroom, vervluchtigt ze in zijn atmosfeer. Het is<br />
hem niet te doen om te omgrenzen, maar veeleer te ontgrenzen. Hij laat<br />
alle aardsche heerlijkheid wiegelen op zijn verlangen. Naar Tagore<br />
luisteren is zitten in <strong>de</strong> schemering aan een bree<strong>de</strong> stil-stroomen<strong>de</strong> rivier,<br />
en op het water drijven bloemen, al maar bloemen, rozen en leliën en<br />
anjers. Gij kunt uren zitten, gij kunt een wijl uw oogen sluiten en als ge<br />
ze weer open doet is daar altijd datzelf<strong>de</strong> vlieten<strong>de</strong>, golven<strong>de</strong> water en<br />
<strong>de</strong> bloemen, rozen, leliën, anjers.<br />
Het is of <strong>de</strong> schoonheid <strong>de</strong>r wereld zich een oogenblik in hem spiegelt<br />
en <strong>voor</strong>bij gaat - en wat doet zij ook an<strong>de</strong>rs dan <strong>voor</strong>bijgaan? - maar in<br />
het <strong>voor</strong>bijgaan heeft hij zijne eenheid met haar bele<strong>de</strong>n......<br />
De 9e aanteekening luidt kortweg, in een enkelen regel: ‘Er is iets belachelijks in<br />
dat <strong>de</strong>ze dichter een Nobel-prijs kreeg’.<br />
De Nieuwe Gids.<br />
INHOUD. Ida Wahl (Een Cyclus van Vier Dramatische Studies in Één Bedrijf) I.<br />
Interieur, door Frans Mijnssen. - Vergeefse Verwachting, door Gustaaf Vermeersch.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
- Aan 't Lichten<strong>de</strong> Strand, door G. van Hulzen. - Rondom Napoleon, door Dr. A.<br />
Aletrino. - Het Speelgoed van Bacchus, door Dr. H.A. Naber. - De Nachten, door<br />
Victor E.v. Vriesland. - De Vrien<strong>de</strong>n, door François Pauwels. - Sheheraza<strong>de</strong>, door<br />
Jules Schürmann. - Mijmeringen van een Mandarijn, door Jules Schürmann. -<br />
Bibliographie, door Corn. Veth. - Literaire Kroniek, door Willem Kloos. -<br />
Binnenlandsche Staatkundige Kroniek, door Frans Netscher. - Varium, door N.G.<br />
Het Varium han<strong>de</strong>lt over nieuwe Sonnetten van Keats.<br />
De sonnetten zijn, in Keat's handschrift, gevon<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> witte bladzij<strong>de</strong>,<br />
die <strong>de</strong> sonnetten <strong>voor</strong>afgaat in <strong>de</strong> editie van zijn Poems, door C. en J.<br />
Ollier uitgegeven in 1817, waarvan Lord Houghton zei: ‘this little book,<br />
the beloved first-born of so great a genius scarcely touched the public<br />
attention’.<br />
Het titelblad van dit exemplaar draagt een opdracht van Keats ‘to J.H.<br />
Reynolds from his friend J. Keats’; en dit boekje werd te Leipzig gekocht,<br />
door <strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r van Dr. Horner, van een Engelschman, omstreeks het<br />
jaar 1875. Dr. Horner ken<strong>de</strong> het bestaan van <strong>de</strong>ze sonnetten, maar eerst<br />
toen <strong>de</strong> Times drie an<strong>de</strong>re gedichten van Keats publiceer<strong>de</strong>, dacht hij<br />
er opeens weer aan.<br />
Hoe het <strong>de</strong>eltje in Leipzig is terecht gekomen weet men niet. De Times gist, dat<br />
Reynolds het bun<strong>de</strong>ltje leen<strong>de</strong> aan Leigh Hunt, die dikwijls aan geldgebrek leed en<br />
het ... misschien in een tijd van nood heeft verkocht!<br />
De bei<strong>de</strong> sonnetten vindt men in dit nr. afgedrukt.<br />
De Hollandsche Revue<br />
On<strong>de</strong>r <strong>de</strong> ‘belangrijke on<strong>de</strong>rwerpen’ trof ons ditmaal <strong>voor</strong>al wat hier wordt aangehaald<br />
uit ‘Het Theosophisch Pad’ over Parsifal en het Drama. Zoowel <strong>de</strong> uitvoeren<strong>de</strong>n als<br />
<strong>de</strong> toeschouwers en hoor<strong>de</strong>rs moeten zich bewust zijn, geen ‘<strong>voor</strong>stelling’ te geven<br />
of bij te wonen, doch <strong>de</strong>el te nemen aan een religieuse ceremonie.<br />
De ‘Karakterschets’ van Herman Heyenbrock wordt voltooid. De schil<strong>de</strong>r <strong>de</strong>r<br />
groot-industrie pakt eens uit over die eeuwige ‘binnenhuisjes’-makers, <strong>de</strong> menschen<br />
die burgerlijk-knusjes bij Laren hun villaatjes met ateliers bouwen. Hij noemt ze<br />
smalend ‘<strong>de</strong> oempahs van <strong>de</strong> kleurenmuziek’.<br />
Ons Tijdschrift.<br />
INHOUD. Jong Vrouwtje, door J.M. Westerbrink-Wirtz. - Een nieuw geluid, door Dr.<br />
P. Blaauw. - Wéér bloeien <strong>de</strong> seringen, door H.J. Tollig. - Huwelijkstrouw of Vrije<br />
Lief<strong>de</strong>, door H.C. Gunning-De Vries. - Sociale Kroniek, door C. Gerretson. - Terugblik,<br />
door * * * - Van Boeken. - Ontvangen boeken, enz.<br />
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />
INHOUD. Het Eeuwfeest van het Ne<strong>de</strong>rlandsch Bijbelgenootschap, door L.C. Schuller<br />
tot Peursum. - Gymnasiumhervorming, door Dr. E.H. Renkema. - Als 't vertrouwen<br />
sterft, door Bernarda. - Nieuwe On<strong>de</strong>rwijs-Politiek, door H.J. van Wijlen. -<br />
Buitenlandsche Kroniek, door H.L. Baarbé. - Leestafel.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Maandblad <strong>voor</strong> Bibliotheekwezen.<br />
INHOUD. Dr. Mr. C.P. Burger 1889-1914, door W.P.C. Knuttel. - Muziekbibliotheken,<br />
door Fanny Simons. - Redaktioneele Kroniek. - Berichten en Me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen. -<br />
Vakliteratuur. - Boekenraad.<br />
Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />
INHOUD. Het <strong>de</strong>terminisme, door Prof. Dr. P.J. Muller. - Italië en <strong>de</strong> triple alliantie,<br />
door Mr. J.B. Breukelman. - Verschaffing van grond aan landarbei<strong>de</strong>rs, door G.J.<br />
Blink. - Over <strong>de</strong>n invloed van <strong>de</strong> zwaartekracht op <strong>de</strong> ontwikkeling van het intellect,<br />
door J.H.O. Reys, Arts. - Een nieuw boek over Willem I, Prins van Oranje, door J.<br />
van <strong>de</strong> Lin<strong>de</strong>. - Van Maand tot Maand.<br />
Morks' Magazijn.<br />
INHOUD. Over eenige jonge etsers, door Aty Brunt. - Juni, door Jeanne C. van<br />
Ley<strong>de</strong>n. - Een ontmoeting, door S.H. - Het Panamakanaal, door G.B. - De veelvraat,<br />
door Marianne Mewis. - Schemeruur, door Jeanne C. van Ley<strong>de</strong>n. - Gaasterland.<br />
- Het fijne kwartiertje, door O.S. van <strong>de</strong>r Veen. - Ou<strong>de</strong> Wijsheid. - Trucs in <strong>de</strong>n<br />
Antiquiteitenhan<strong>de</strong>l, door P. Riccardijn. - De Lombok-oorlog op een Indisch Tooneel,<br />
door H.W. Bredée. - Over het gebruik van Chocola<strong>de</strong>, door J.C. Waal. - Lachedingen<br />
(Vlaamsche humor). - Boekentafel, door G. van Hulzen en v.S. - Van Hein<strong>de</strong> en Ver<br />
in woord en beeld, door J.H en v.S.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
97<br />
Over <strong>de</strong> illustraties van eenige kin<strong>de</strong>rboeken<br />
VOOR mij liggen eenige kin<strong>de</strong>rboeken, mij door <strong>de</strong> uitgevers ter beoor<strong>de</strong>eling<br />
gezon<strong>de</strong>n. In een tijd als <strong>de</strong> onze, dat er zooveel <strong>voor</strong> het kind gedaan wordt, dat<br />
er alom een streven is waar te nemen om het mooiste en beste op elk gebied hem<br />
<strong>voor</strong> te leggen, verwon<strong>de</strong>rt het mij dat er nog zooveel kin<strong>de</strong>rboeken verschijnen<br />
waarvan <strong>de</strong> illustraties in geen enkel opzicht aan <strong>de</strong> gestel<strong>de</strong> eischen van die van<br />
een goed kin<strong>de</strong>rboek voldoen. Slechts <strong>de</strong> plaatjes van een enkel boek zijn werkelijk<br />
aardig, sommige kunnen er net mee door, vele zijn leelijk, onkin<strong>de</strong>rlijk, zelfs<br />
onaesthetisch.<br />
Wij hebben in ons land vele artisten die zich met het illustreeren van kin<strong>de</strong>rboeken<br />
bezig hou<strong>de</strong>n (onston<strong>de</strong>n misschien vele producten doordat <strong>de</strong> een of an<strong>de</strong>re<br />
uitgever hier een opdracht gaf?) helaas, het is hier als bij <strong>de</strong> meeste dingen: er zijn<br />
velen geroepen maar weinigen uitverkoren. Al kan men een aardig plaatje teekenen<br />
of zelfs schil<strong>de</strong>rijen maken, al heeft men <strong>de</strong>snoods eenige teekenakten in <strong>de</strong>n zak,<br />
dan is dit nog geen waarborg dat men een kin<strong>de</strong>rboek illustreeren kan. In <strong>de</strong><br />
allereerste plaats is hier <strong>voor</strong> noodig kin<strong>de</strong>rlijke zin; <strong>de</strong> teekenaar moet voelen en<br />
begrijpen wat een kind kan boeien en wat het aardig vindt, hij moet uit <strong>de</strong>n tekst<br />
datgene zien te halen wat <strong>voor</strong> het kind het meest aantrekkelijk moet zijn en niet<br />
zooals zoo dikwijls gebeurt dat waar hij zelf zich het meest toe aangetrokken voelt<br />
en waarin zijn talent op het <strong>voor</strong><strong>de</strong>eligst uitkomt; er ontstaan dan aquarellen en<br />
teekeningen die uit een zuiver artistiek oogpunt mooi kunnen zijn, maar die hun<br />
doel geheel en al missen.<br />
Een eisch van ie<strong>de</strong>re illustratie is, dat ze dui<strong>de</strong>lijk zij, niet verward; drukke onrustige<br />
platen vragen te veel inspanning, maken geen directe impressie. Het is daarom dat<br />
<strong>de</strong> plaatjes van Nellie Bo<strong>de</strong>nheim zoo te prijzen zijn: ze zijn eenvoudig en<br />
ongekunsteld. Haar silhouetten en ook haar gekleur<strong>de</strong> prentjes zijn geestig, zij<br />
beperken zich zuiver tot <strong>de</strong> uitbeelding van het rijmpje; zij zijn zon<strong>de</strong>r eenig<br />
effectbejag en men vindt er geen artistieke interieurs of sierlijk aangeleg<strong>de</strong> tuinen<br />
in. Nellie Bo<strong>de</strong>nheims illustraties zijn niet alleen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> teere fijne popjes, opgevoed<br />
in een verfijn<strong>de</strong> omgeving, ook het arbei<strong>de</strong>rskind uit <strong>de</strong> donkere burgerlijke kamer<br />
zal ze mooi vin<strong>de</strong>n. Zij teekent zooals het kind zelve teekenen zou, zon<strong>de</strong>r<br />
raffinement of verfijning, eenvoudig, maar toch vol fantasie.<br />
Een plaatje als dat bij ‘'s avonds als ik slapen ga’ is ontroerend van naieveteit;<br />
hoe prachtig zijn <strong>de</strong> kleine dikke engeltjes met <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n kroontjes<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
98<br />
en <strong>de</strong> vleugeltjes. Dit is een zoo zuivere en kin<strong>de</strong>rlijke weergave van het versje, dat<br />
ik mij geen mooiere <strong>de</strong>nken kan.<br />
Illustratie uit <strong>de</strong> boekjes van NELLIE BODENHEIM (uitg. S.L. van Looy).<br />
Het is jammer dat er in <strong>de</strong>n laatsten tijd niets van Nellie Bo<strong>de</strong>nheim verschenen is<br />
(ik weet toch<br />
dat zij eenige jaren gele<strong>de</strong>n verschei<strong>de</strong>ne illustraties klaar had <strong>voor</strong> een nieuw<br />
sprookjesboek). Zij staat zeker bij onze illustratoren boven aan; ik weet er geen,<br />
zelfs niet in het buitenland, die met haar te vergelijken is. Trouwens een eigenschap<br />
van haar werk is, dat het zoo typisch Hollandsch en zoo bijzon<strong>de</strong>r persoonlijk is.<br />
Het naieve, argelooze van Nellie Bo<strong>de</strong>nheim's prentjes vin<strong>de</strong>n wij bij geen onzer<br />
an<strong>de</strong>re kin<strong>de</strong>rboek-illustratoren terug. Het is weer een geheel an<strong>de</strong>re charme die<br />
<strong>de</strong> plaatjes van Rie Cramer en Willebeek le Mair hebben. Bei<strong>de</strong>n teekenen zij fijne<br />
met smaak geklee<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rtjes in een aardige artistieke omgeving, alle <strong>de</strong>tails zijn<br />
met zorg gekozen, men vindt geen leelijke dingen op hun bei<strong>de</strong>r illustraties en ook<br />
geven zij blijk kin<strong>de</strong>rlijken humor te begrijpen. Een illustratie van Willebeek le Mair<br />
als die waar naast zusje's bed, <strong>de</strong> olifant en het eendje in kleine ledikantjes slapen<br />
getuigd hiervan.<br />
Van <strong>de</strong> mij toegezon<strong>de</strong>n boekjes behooren die van Rie Cramer en H. Willebeek<br />
le Mair tot <strong>de</strong> beste. Het is toevallig dat <strong>de</strong>ze illustratrices ditmaal bei<strong>de</strong> met<br />
muziek-illustraties <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n dag kwamen.<br />
Een vera<strong>de</strong>ming mag 't heeten na al 't leelijke wat op muziekgebied verschenen<br />
is <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren nu ein<strong>de</strong>lijk eens iets goeds in han<strong>de</strong>n te krijgen. De muziek is<br />
hierin nog heel wat bij het prentenboek ten achter; herinneren wij ons slechts <strong>de</strong><br />
plaatjes bij Catharine van Rennes' Instantaneetjes. Rie Cramer teeken<strong>de</strong> prentjes<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
ij <strong>de</strong> aardige liedjes van Nellie van <strong>de</strong>r Lin<strong>de</strong>n van Snelrewaard 1) . Tegenover <strong>de</strong>n<br />
tekst staan <strong>de</strong> illustraties, die in fijne kleuren gedrukt zijn; een randje met<br />
bloesemtakjes omgeeft <strong>de</strong> muziek. Tot één van <strong>de</strong> meest geslaag<strong>de</strong> behoort dat<br />
bij ‘Uit Logeeren’. Een klein meisje zit recht overeind in haar bedje. Goed is het<br />
verdrietige peinzen<strong>de</strong> gezichtje. Zij voelt zich niet op haar gemak en zou liever naar<br />
huis toe willen. De poppen die <strong>voor</strong> het bed in een stoel zitten, zien er ook al niet<br />
vroolijk uit; dat is aardig en echt kin<strong>de</strong>rlijk gevoeld. Mooi, smaakvol zijn <strong>de</strong> kleuren,<br />
<strong>de</strong> teerblauwe <strong>de</strong>ken en het lichte behang.<br />
Hoewel Rie Cramer's boekjes volkomen het argelooze van Nellie Bo<strong>de</strong>nheim's<br />
werk missen, kunnen wij haar illustraties toch tot het beste rekenen wat in ons land<br />
op dit gebied gepresteerd wordt. Bij <strong>de</strong> beschouwing van mejuffrouw Willebeek le<br />
Mair's illustraties bij Schumann's Jugend Album treft ons in <strong>de</strong> eerste plaats haar<br />
gevoel <strong>voor</strong> rythme. Zij weet dat in haar prentjes op een verrassen<strong>de</strong> wijze te<br />
realiseeren. Het verschijnen van dit Schumann-album is werkelijk op het gebied van<br />
muzikale illustratie een stap in <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> richting. Door -haar plaatjes, ons zoo zuiver<br />
in <strong>de</strong> stemming van het muziekstukje brengend, weet zij <strong>voor</strong> het kind <strong>de</strong> muziek,<br />
die er gewoonlijk niet erg aanlokkelijk uit ziet, aantrekkelijk te maken, en ook moet<br />
zij het wel door haar plaatjes beter <strong>de</strong> maat leeren voelen. Pittig is het stappen van<br />
<strong>de</strong> kleine jongens bij ‘Soldatenmarsch’, en hoe vroolijk en veerkrachtig springt het<br />
slanke meisje bij ‘Glückes Genug’.<br />
De kleuren zijn evenals bij Rie Cramers illustraties<br />
1) W. <strong>de</strong> Haan. Utrecht<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
99<br />
goed gekozen, het boekje is als geheel smaakvol te noemen.<br />
Van wat eenvoudiger gehalte zijn ‘Onze Kin<strong>de</strong>rversjes van Vroeger en Nu’ met<br />
plaatjes van Jan Sluyters 1) en ‘Moe<strong>de</strong>r vertelt’ geïllustreerd door Jan Wiegman 2) .<br />
Het eerste boekje bevat veel prentjes die aardig gevon<strong>de</strong>n zijn, o.a. <strong>de</strong> kabouters<br />
die het versje ‘Het Harlekijntje’ omgeven. On<strong>de</strong>raan <strong>de</strong> pagina staan twee zwarte<br />
mannetjes, die een stok omhoog hou<strong>de</strong>n waar weer een an<strong>de</strong>r ventje opzit; op een<br />
touw dat zij gespannen hou<strong>de</strong>n springt een zwart kereltje omhoog.<br />
Aardig naief is <strong>de</strong> teekening van <strong>de</strong> keuken. Over 't algemeen vind ik <strong>de</strong> randjes<br />
en cul <strong>de</strong> lampes, die on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> versjes staan en meestal in silhouetvorm zijn, zeer<br />
goed geslaagd: <strong>de</strong> grappige nieuwsgierige muizen, <strong>de</strong> eigenwijze poesjes en <strong>de</strong><br />
verbaas<strong>de</strong> kippen, die steeds naar elkan<strong>de</strong>rs ei kijken.<br />
De ‘zwartjes en witjes’ van Jan Wiegman zijn niet zoo goed als <strong>de</strong> silhouetten<br />
van Nellie Bo<strong>de</strong>nheim, maar zij zijn kin<strong>de</strong>rlijk en goed geteekend.<br />
Aardig is het i<strong>de</strong>e om <strong>de</strong> plaatjes wit uit te sparen op een zwart fond. Bij <strong>de</strong><br />
geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong> kleine koksjongens wordt daardoor een goed<br />
effect verkregen. Uitstekend is <strong>de</strong> actie in <strong>de</strong> achter elkaar loopen<strong>de</strong> ventjes. Deze<br />
illustraties zijn pretentieloos en zon<strong>de</strong>r mooidoenerij; jammer is het dat <strong>de</strong> teekenaar<br />
er <strong>de</strong> gekleur<strong>de</strong> plaatjes bijvoeg<strong>de</strong>. Silhouetten: zwarte prentjes tegen een witten<br />
grond hebben recht van bestaan, maar zet men zwarte poppetjes in een gekleur<strong>de</strong><br />
omgeving dan verliest het silhouet geheel zijn eigenaardig karakter. Bovendien zijn<br />
<strong>de</strong>ze plaatjes nog zeer leelijk van kleur en min<strong>de</strong>r goed geteekend.<br />
Van weinig persoonlijkheid getuigen <strong>de</strong> illustraties van A Broeckman-Klinkhamer<br />
bij ‘Hansje en zijn Vrien<strong>de</strong>n’ 1) ; ze zijn niet bepaald slecht te noemen, zelfs geven <strong>de</strong><br />
plaatjes waar elfjes en kaboutertjes op verbeeld wer<strong>de</strong>n wel iets aardigs en fijns;<br />
maar over het geheel zijn ze eenigszins stijf en hier en daar slecht geteekend; ook<br />
is er weinig actie en levendigheid in <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rfiguurtjes en in <strong>de</strong><br />
Uit: ‘Hansje en zijn Vrien<strong>de</strong>n’.<br />
gezichtjes weinig expressie. Het is werk dat mij <strong>voor</strong>komt nog van een beginner te<br />
zijn; misschien kan er later iets beters uit groeien.<br />
Veel min<strong>de</strong>r dan het <strong>voor</strong>gaan<strong>de</strong> is het boekje van Nelly Spoor ‘Nieuwe Versjes’ 2) .<br />
In <strong>de</strong> eerste plaats maken alle illustraties een drukken onrustigen indruk, eenvoud<br />
en klaarheid missen wij er ten eenen male in, echte kin<strong>de</strong>rlijkheid is nergens te<br />
1) Meulenhoff en Co. Amsterdam.<br />
2) i<strong>de</strong>m i<strong>de</strong>m.<br />
1) J.A. Sleeswijk. Bussum.<br />
2) W <strong>de</strong> Haan. Utrecht.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
vin<strong>de</strong>n; en dan welk een volkomen gemis aan rythme toont Mejuffrouw Spoor. Bij<br />
een prentje waar <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren vroolijk op <strong>de</strong> maat moeten stappen zien wij ze gaan<br />
met slappe futlooze beentjes: een meisje danst <strong>voor</strong>op, maar haar bewegen is zóó<br />
weinig rythmisch en tegelijk zoo weinig kin<strong>de</strong>rlijk dat wij ons niet kunnen <strong>voor</strong>stellen<br />
dat mejuffrouw Spoor werkelijk wel eens een kind heeft zien dansen. Over het geheel<br />
zijn <strong>de</strong> plaatjes zeer dikwijls misteekend; <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren hebben bijna zon<strong>de</strong>r<br />
uitzon<strong>de</strong>ring griezelige waterhoof<strong>de</strong>n, en gelaatstrek-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
100<br />
ken die veelal aan die van idioten doen <strong>de</strong>nken, zooals op <strong>de</strong> illustratie bij ‘een<br />
slimmerd’.<br />
Smakeloos is bovendien het plaatje bij ‘Avondwan<strong>de</strong>ling’; welk een eigenaardigen<br />
indruk moet een kind hier wel van een avond krijgen; het rare dier, dat er op<br />
afgebeeld staat - een hondje moet het <strong>voor</strong>stellen - is ook al niet gelukkig.<br />
Het kaft van het boek is nog het beste geslaagd en ook aardig van compositie.<br />
Over het algemeen zou ik mejuffrouw Spoor aanra<strong>de</strong>n, haar talent liever een an<strong>de</strong>re<br />
richting in te sturen; <strong>voor</strong> het teekenen van kin<strong>de</strong>rboeken is het in geenen <strong>de</strong>ele<br />
geschikt.<br />
Dit boek is echter nog mooi te noemen, wanneer wij het vergelijken met <strong>de</strong><br />
illustraties die André Vlaan<strong>de</strong>ren bij ‘Goe<strong>de</strong> Beken<strong>de</strong>n’ 1) (populaire kin<strong>de</strong>rliedjes??)<br />
gaf.<br />
Dan. <strong>de</strong> Lange spreekt in het woord <strong>voor</strong>af bij dit boekje van ‘lieve plaatjes’.<br />
Wanneer er nu ooit prentjes geweest zijn die onmogelijk ‘lief’ genoemd kunnen<br />
wor<strong>de</strong>n zijn het zeker <strong>de</strong>ze. Alles in dit boek is even grof en rommelig. Het moet<br />
maar een heel enkelen keer bij <strong>de</strong>n illustrator op gekomen zijn dat. hij <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren<br />
teeken<strong>de</strong>. Hij behoort tot hen die er in <strong>de</strong> eerste plaats op bedacht zijn hun talent<br />
op z'n <strong>voor</strong><strong>de</strong>eligst te doen uitkomen (wat hem bovendien niet gelukt is). Telkens<br />
vin<strong>de</strong>n wij groote platen in het boek die daarop wijzen, o.a. <strong>de</strong> illustratie bij ‘De Boom<br />
stond in <strong>de</strong> Schaduw’, waar wij een teekening vin<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> manier van een litho,<br />
een soort van buitenstudie die toch met een kin<strong>de</strong>rboek niets te maken heeft, en<br />
dan het interieur bij ‘Daar buiten loopt een Schaap’. Er is in <strong>de</strong>ze illustraties niet één<br />
kin<strong>de</strong>rlijke gedachte te vin<strong>de</strong>n, en dan, hoe uiterst smakeloos zijn <strong>de</strong> meeste prenten;<br />
in plaats van amuseeren zullen ze <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren eer<strong>de</strong>r bang maken. Het is bijna<br />
onbegrijpelijk dat in <strong>de</strong>zen tijd een plaat als die bij ‘a b c d e f g’ nog geaccepteerd<br />
wordt.<br />
Wij zien daar een school met een on<strong>de</strong>rwijzer van zeker vijftig jaar terug; wat al<br />
da<strong>de</strong>lijk een fout is, want er bestaat geen kind dat zich een meester zooals <strong>de</strong>ze<br />
<strong>voor</strong> kan stellen. Deze <strong>voor</strong>stelling wordt geflankeerd door een woesten man slaan<strong>de</strong><br />
met een tang, en een kwaadaardige vrouw, een soort orgelwijf zwaaien<strong>de</strong> met een<br />
pook: twee zulke akelige wil<strong>de</strong> wezens dat zij in staat zijn een kind aan het huilen<br />
te maken.<br />
Wat moet André Vlaan<strong>de</strong>ren bij het maken van dit plaatje gedacht hebben?<br />
Het is mij een raadsel dat een zoo slecht boek door een firma als Scheltens en<br />
Giltay uitgegeven wordt. Met <strong>de</strong>n besten wil <strong>de</strong>r wereld is er niets mooi in te vin<strong>de</strong>n.<br />
Bovendien zijn <strong>de</strong> versjes ook niet aantrekkelijk. Het is mijn plan niet hier over <strong>de</strong>n<br />
tekst <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>rboeken te spreken, maar ik begrijp niet waarom <strong>de</strong>ze ou<strong>de</strong> liedjes,<br />
die toch eigenlijk niet <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren zijn, weer <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n dag wor<strong>de</strong>n gehaald, terwijl<br />
er zooveel aardige<br />
1) Scheltens en Giltay. Amsterdam.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Verklein<strong>de</strong> en ongekleur<strong>de</strong> reproductie uit ‘Goe<strong>de</strong> Beken<strong>de</strong>n’.<br />
mo<strong>de</strong>rne kin<strong>de</strong>rliedjes gemaakt wor<strong>de</strong>n. Ik laat het aan <strong>de</strong>n lezer over om over een<br />
liedje als het volgen<strong>de</strong> te oor<strong>de</strong>elen.<br />
a b c d e f g.<br />
Meester - <strong>de</strong> jongens brengen knikkers mee<br />
Stoute jongen je mag niet klikken<br />
An<strong>de</strong>rs zal ik je <strong>de</strong> school uitlikken<br />
Meester dan ben ik nog niet bang<br />
Dan komt mijn moetje met <strong>de</strong> tang<br />
Dan komt mijn va<strong>de</strong>r met <strong>de</strong> pook<br />
Tingelingeling en dan kom ik ook<br />
Toen kwam <strong>de</strong> meester met een spuit<br />
Tingelingeling en 't liedje is uit.<br />
Nu resten mij nog eenige boekjes die uit het buitenland nierheen zijn gekomen en<br />
van Hollandschen tekst <strong>voor</strong>zien.<br />
Die van Alfred Listal 1) zijn dikwijls zeer goed geillustreerd; eigenaardig is het, dat<br />
nergens, noch op het kaft noch op <strong>de</strong> titelpagina, <strong>de</strong> teekenaar vermeld staat; dat<br />
was toch wel <strong>de</strong> moeite waard geweest.<br />
De plaatjes zijn niet allen van <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n artist en zijn ook lang niet allen even<br />
mooi.<br />
De beste zijn <strong>de</strong> illustraties bij ‘<strong>de</strong> Zandmannetjes’ en die bij <strong>de</strong> ‘Sterrekin<strong>de</strong>rtjes’,<br />
die een<br />
1) Gebr. Kluitman Alkmaar.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
101<br />
prettigen rustigen indruk maken doordat ze bijna geheel vlak, zon<strong>de</strong>r schaduwen<br />
gehou<strong>de</strong>n zijn. De<br />
Verklein<strong>de</strong> en ongekleur<strong>de</strong> reproductie uit ‘Hoe <strong>de</strong> Sterrenkin<strong>de</strong>rtjes uit spelen gaan’.<br />
teekenaar geeft ook iets persoonlijks en echt kin<strong>de</strong>rlijks.<br />
Boekjes waar verschei<strong>de</strong>ne onzer Ne<strong>de</strong>rlandsche illustratoren nog veel van<br />
zou<strong>de</strong>n kunnen leeren.<br />
ATY BRUNT.<br />
Over Hermann Bahr<br />
HET is wel een eigenaardig verschijnsel dat over het algemeen door <strong>de</strong><br />
Ne<strong>de</strong>rlandsche critiek en letterkundige wereld zoo weinig notitie wordt genomen<br />
van <strong>de</strong> romankunst <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne Duitschers. Hun tooneelspelen dringen hier door<br />
gast<strong>voor</strong>stellingen van Duitsche theatergezelschappen nog wel door en wor<strong>de</strong>n<br />
gewaar<strong>de</strong>erd, maar hun romanproductie bereikt ons alleen door <strong>de</strong>n boekhan<strong>de</strong>l,<br />
en <strong>de</strong>ze biedt ons zóó veel, dat het moeilijk valt uit dit pêle-mêle van goed en slecht<br />
een geschikte keuze te doen. De arbeid van utopistisch gezin<strong>de</strong> werkers als Gerhart<br />
Hauptmann, van krachtverschijningen als Gustav Frenssen raakt bij ons ook wel<br />
bekend door <strong>de</strong>n roep, die er aan <strong>voor</strong>afgaat en <strong>de</strong> nieuwsgierigheid wekt, maar<br />
die van an<strong>de</strong>re, even geniale, doch stillere auteurs blijft geheel buiten onze<br />
kennis.<br />
Het is waar: <strong>de</strong> Duitsche romankunst staat op het oogenblik niet hoog; er zijn<br />
veel, te veel mid<strong>de</strong>lmatige werkers on<strong>de</strong>r, die aan kunst in hun scheppingen veel<br />
te wenschen overlaten; die vlot en on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd schrijven wel is waar, maar van<br />
hun boek in zijn geheel daardoor alleen nog geen kunstwerk maken. De Duitsche<br />
roman heeft geen goe<strong>de</strong>n roep. Schrijvers als Paul Oskar Höcker, Jakob<br />
Wassermann, von Ompteda en <strong>de</strong>rgelijke, die romans leveren bene<strong>de</strong>n peil, d.w.z.<br />
bene<strong>de</strong>n <strong>de</strong> hoogte waarop een arbeid kunst wordt, maken haar hier bij <strong>de</strong> ernstige<br />
letterkun<strong>de</strong>lieven<strong>de</strong>n niet gewild.<br />
Een merkwaardig iets is het echter, dat men een <strong>de</strong>rgelijke mid<strong>de</strong>lmatigheid <strong>de</strong>n<br />
Franschen makkelijker schijnt te kunnen vergeven en ze hun lang zoo zwaar<br />
niet aangerekend wordt als hun over-Rijnsche collega's. Dit lijkt mij niet an<strong>de</strong>rs<br />
verklaarbaar dan dat <strong>de</strong> Fransche schrijver, ondanks alle mid<strong>de</strong>lmatigheid, toch<br />
nog, door <strong>de</strong> zijn natie aangeboren elegance van zich uit te drukken, aan<br />
be<strong>de</strong>nkelijke situaties een zekere charme weet te verleenen.<br />
Aangenomen, dat het ernstig lezend publiek <strong>de</strong> Duitsche romans niet lij<strong>de</strong>n mag,<br />
dan moet men zich toch hoe<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> eenzijdigheid in oor<strong>de</strong>el en, wanneer men<br />
niet zelf in staat is hier het goe<strong>de</strong> tusschen het slechte uit te zoeken, zich op het<br />
<strong>voor</strong>han<strong>de</strong>n goe<strong>de</strong> laten wijzen en daarvan kennis nemen naar 't <strong>de</strong> billijkheid<br />
betaamt.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Ik wil hier geenszins een lans breken <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen Duitschen roman. Ik wil<br />
ook niet zeggen dat hij beter is dan <strong>de</strong> Fransche, al wijs ik er op, dat hij dikwijls<br />
niet min<strong>de</strong>r blijkt te zijn wanneer men hun mid<strong>de</strong>lmatigheid naar elkaar afmeet.<br />
Bij <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne Duitschers nog meer dan bij <strong>de</strong> Franschen is <strong>de</strong> roman een<br />
uitgebrei<strong>de</strong> novelle gewor<strong>de</strong>n. Hij is in <strong>de</strong>n verhalen<strong>de</strong>n toon geschreven en daardoor<br />
dikwijls te vluchtig over het uit te diepen gegeven heengaan<strong>de</strong>. De roman, als<br />
symphonie <strong>de</strong>r literatuur, is een weinig verloren gegaan in <strong>de</strong>n trek van het publiek<br />
naar on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> literatuur. Wij, Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs, zijn in dat opzicht toch wel<br />
ver<strong>de</strong>r en beseffen beter wat <strong>de</strong>n roman als kunst toekomt, al slagen wij ook in<br />
het an<strong>de</strong>re uiterste niet naar wensch. Maar onze roman-aesthetiek staat toch wel<br />
hooger.<br />
De Duitsche romanschrijver <strong>de</strong>nkt te veel aan en <strong>voor</strong> het feuilleton. Dit doet aan<br />
<strong>de</strong> kunst afbreuk. Een zekere mondainiteit <strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rwerpen is dan niet te vermij<strong>de</strong>n,<br />
me<strong>de</strong> omdat zij gewild is bij het Duitsche publiek. Lief<strong>de</strong>-intrigues uit <strong>de</strong> hooge<br />
kringen, verwikkelingen en moeilijkhe<strong>de</strong>n in het veroveren van ‘<strong>de</strong> vrouw’ en<br />
<strong>de</strong>rgelijke zijn <strong>de</strong> telkens terugkeeren<strong>de</strong> gegevens, welke <strong>de</strong> Duitsche auteur in<br />
bewerking neemt.<br />
Let wel: ik vind niet, dat <strong>de</strong> fout ligt in <strong>de</strong> keuze dier gegevens, maar in <strong>de</strong><br />
wijze, waarop ze bewerkt wor<strong>de</strong>n. Hoe prachtig en rijk zulk een gegeven kan<br />
wezen toont ons b.v. Tolstoi in zijn ‘Anna Karenine’. Maar <strong>de</strong> Duitscher vindt <strong>de</strong><br />
oppervlakte mooier dan <strong>de</strong> diepte, tevens omdat<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
102<br />
schijn makkelijker te geven is dan werkelijkheid.<br />
Toch zijn er on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> romanbewerkers, die genoeg artistiek geweten hebben om<br />
met eigen gevoelens en inzichten niet radicaal in conflict te willen komen en daarom<br />
er naar streven het ‘juste milieu’ te bewan<strong>de</strong>len. Ja, die nog ver<strong>de</strong>r gaan en, zon<strong>de</strong>r<br />
dat het publiek het bemerkt, en als <strong>voor</strong> eigen genoegen bijna, hun gegeven zoozeer<br />
uitdiepen, dat ze <strong>de</strong> innerlijke kern raken. Tot een dier zulken - en zeker niet <strong>de</strong><br />
minste - behoort Hermann Bahr, over wien ik hier het een en an<strong>de</strong>r zeggen wil<strong>de</strong>.<br />
* * *<br />
Bahr is bij ons als tooneelschrijver niet meer onbekend.<br />
‘Das Prinzip’, ‘das Kind’ en meer<strong>de</strong>re zijn bij ons over <strong>de</strong> planken gegaan en niet<br />
zon<strong>de</strong>r succes. Deze werken hebben ons ook geleerd, dat Bahr ‘iets te zeggen<br />
heeft’, zooals men dat noemt. Hij toont zich hier van een paedagogischen kant, nl.<br />
van <strong>de</strong>n kant van een, die rechtspreekt over <strong>de</strong> maatschappelijke opvoeding van<br />
<strong>de</strong>n mensch. En naar zich begrijpen laat: niet ten gunste van ‘beklaag<strong>de</strong>’.<br />
Behalve <strong>de</strong>ze tooneelstukken zond Bahr nog een aantal psychologische romans<br />
<strong>de</strong> wereld in, welke hem ook weer van <strong>de</strong>n kant van censor over het<br />
maatschappelijke leven doen kennen.<br />
Zijn critiek is meer dan alleen interessant, zij is, doordat <strong>de</strong>ze in <strong>de</strong>n vorm van<br />
een kunstwerk gegeven wordt, tegelijk lakend en verklarend. De romans van<br />
hem, die het meest aandacht verdienen, zijn ‘Die Rahl’ en ‘Theater’.<br />
De romanschrijver Hermann Bahr is in <strong>de</strong>n loop zijner ontwikkeling van het abstracte<br />
tot het reëele gekomen. Hij kwam van gedachten-kunst tot leven<strong>de</strong> kunst, en wat<br />
hij in het begin uitsluitend in <strong>de</strong>nkformules vastleg<strong>de</strong>, leer<strong>de</strong> hij later uitspreken in<br />
na te voelen leven.<br />
‘Die Rahl’ is het eerste werk, waarin hij zich zelf begint te overtreffen. Hier laat hij<br />
<strong>de</strong>n <strong>de</strong>nker achter <strong>de</strong>n voeler tre<strong>de</strong>n en schiep hij een psychologie, die ons weet<br />
te pakken door haar leven<strong>de</strong> warmte.<br />
‘Die Rahl’ is <strong>de</strong> beroem<strong>de</strong> tooneelspeelster, die van haar eigen psyche nooit<br />
kennis kan nemen, omdat zij die niet heeft, <strong>voor</strong>tdurend een an<strong>de</strong>r is en ook in haar<br />
particuliere leven niets an<strong>de</strong>rs dan een tooneelspeelster blijven kan. Het teekenendst<br />
geeft Bahr dit in <strong>de</strong> onrust van <strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r Höselind, aan wien wordt opgedragen<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> eeregalerij van <strong>de</strong>n schouwburg haar portret te schil<strong>de</strong>ren, en die daarin<br />
niet slaagt zoolang zij <strong>voor</strong> hem poseert en probeert niemand te zijn, d.w.z.<br />
zichzelf. Zoodra hij het werk mee naar huis heeft genomen, en naar zijn<br />
herinnering schil<strong>de</strong>rt, wordt het ‘die Rahl’. In een gesprek met haar beschrijft<br />
hij haar gelaat als een ‘nul’! Dit is het gevaarlijk woord, dat haar aan zich zelf doet<br />
twijfelen.<br />
De psychologie dier tooneelspeelster is door <strong>de</strong>n beschouwer en beoor<strong>de</strong>elaar<br />
Bahr zeer uitgediept, terwijl een zekere luchtigheid in <strong>de</strong>n schrijftrant het werk ook<br />
<strong>voor</strong> oppervlakkige lezers on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd maakt. Hij heeft aan zijn eigen boek meer<br />
dan ooit <strong>de</strong> uitspraak, die er in <strong>voor</strong>komt, bewaarheid: ‘Hinter <strong>de</strong>n Worten liegt die<br />
Welt!’ Er is in <strong>de</strong>zen roman een eigenaardige verborgenheid. Het leven verbergt<br />
zich achter het woord, <strong>de</strong> fijne analyseeren<strong>de</strong> menschelijkheid van <strong>de</strong>n schrijver<br />
achter <strong>voor</strong>gewen<strong>de</strong> koelheid in <strong>de</strong>n stijl, als beheerscht door een te groote<br />
verstan<strong>de</strong>lijkheid. Maar in ie<strong>de</strong>ren zin klopt het levenswarme, dat juist zoo treft omdat<br />
het niet terstond zich opdringt. Zoo geeft dit werk een tweeledig genot.<br />
En <strong>voor</strong> wie goed luisteren kunnen is achter alles nog te hooren: <strong>de</strong> weemoed<br />
van <strong>de</strong>n schrijver om veel gevallen en bedrogen schoonheid. -<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Sterker nog is dit weemoedsgevoel uitgesproken in <strong>de</strong>n kleinen Weener roman<br />
‘Theater’.<br />
Hier is ook een tooneelspeelster <strong>de</strong> hoofdpersoon, een kind van louter intuïtie en<br />
zon<strong>de</strong>r inzicht. Ze speelt haar rollen met instinct, en wanneer men die <strong>voor</strong> haar<br />
gaat ontle<strong>de</strong>n begrijpt zij er niets meer van. Een jonge theaterschrijver, die met zijn<br />
eerste werk, waarin zij optrad, door haar succes behaal<strong>de</strong>, wordt op haar verliefd<br />
en gaat met haar samen wonen. Typisch is nu, dat er tusschen hen niets over kunst<br />
mag gesproken wor<strong>de</strong>n en zij alleen belangstelling heeft <strong>voor</strong> beuzelarijen, zooals<br />
haar poppen, waarvan zij een geheele verzameling heeft aangelegd. Als het nieuwe<br />
werk van <strong>de</strong>n jongen man daarop geen succes heeft, laat zij hem weer in <strong>de</strong> steek.<br />
Dit gegeven is we<strong>de</strong>rom met meesterschap door Bahr bewerkt. De roman is hier<br />
niets dan een uitgebrei<strong>de</strong> novelle, en geheel in <strong>de</strong>n gesprektoon geschreven.<br />
Bovendien wordt <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis verteld door <strong>de</strong>n bedrogen jongen man zelf,<br />
zoodat een aanleiding er toe aanwezig was.<br />
Wat <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> romans van Bahr nog interessanter maakt is <strong>de</strong> analyse<br />
van levenstoestan<strong>de</strong>n, die <strong>de</strong>n Hollan<strong>de</strong>r geheel onbekend zijn. Het menschelijke<br />
in onmenschelijke verhoudingen dringt hier we<strong>de</strong>rom <strong>de</strong> waarheid op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond,<br />
dat <strong>de</strong> mensch, in welke omstandighe<strong>de</strong>n ook geplaatst en in welke<br />
ontaardingsvormen zich ook uitend, nimmer kan ophou<strong>de</strong>n<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
103<br />
zichzelf, d.i. een mensch, te wezen. Ook dit toonen ons Bahr's werken overtuigend<br />
aan.<br />
CONSTANT VAN WESSEM.<br />
[I<strong>de</strong>e en Leven]<br />
Kantteekeningen bij <strong>de</strong> Literatuur van <strong>de</strong>n Dag.<br />
Dorpslucht, door Stijn Streuvels. Eerste Deel. - (Amsterdam, L.J. Veen).<br />
Uit Stijn Streuvels' Werken. Gevoel en Leven, 2 dln. Natuur, 1 <strong>de</strong>el -<br />
(Amsterdam, L.J. Veen).<br />
INDIEN mij werd opgedragen om aan een landgenoot, die, laat ons zeggen door<br />
een langjarig verblijf on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Hottentotten, onkundig was gebleven van onze<br />
literatuur <strong>de</strong>r laatste <strong>de</strong>cenniën, zoo vlug en zoo volledig mogelijk een indruk te<br />
geven van <strong>de</strong> schrijversfiguur Streuvels - zoo geloof ik niet dat ik - staan<strong>de</strong> <strong>voor</strong><br />
mijn boekenkast en trommelend met mijn vingers langs <strong>de</strong> vele Streuvels-ruggen,<br />
al zoekend naar het boek dat mij mijn taak het best zou helpen volbrengen - het<br />
representatieve boek dus - er ‘Dorpslucht’ zou uitnemen. Eer meen ik dat mijn<br />
aarzelen<strong>de</strong> vingers ten langen leste zou<strong>de</strong>n grijpen naar <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>ls ‘Zonnetij’ en<br />
‘Zomerland’, met dat prachtige Oogst-epos, die tintelen<strong>de</strong> schetsen uit <strong>de</strong>n<br />
jongenstijd; misschien ook naar ‘Langs <strong>de</strong> Wegen’, dat in zijn strakke soberheid zoo<br />
atmosferisch verhaal van lij<strong>de</strong>n op het land; of zelfs wellicht naar die aardige<br />
echt-Vlaamsche Duimpjes-uitgave van ‘Lenteleven’, met die idyllisch-teêre en<br />
aandoenlijke geschie<strong>de</strong>nis van 't communikantje Horieneke. Of... neen, veel<br />
waarschijnlijker is het, dat mijn hand zich niet eens zoo ver strekken zou, nu zij<br />
immers door <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> zorgen van Priester Joz. Geurts en <strong>de</strong>n uitgever L.J. Veen<br />
vlakbij een bloemlezing ten haren dienste heeft, die 't talent van onzen grooten<br />
Vlaming aan alle zij<strong>de</strong>n kostelijk belicht. ‘Aan <strong>de</strong> Vlaamsche Jeugd’ draagt Priester<br />
Geurts <strong>de</strong>ze bloemlezing op, die in drie flinke <strong>de</strong>elen ‘aanschouwelijk <strong>voor</strong> ons<br />
optoovert Vlaamsche landschappen, Vlaamsche menschen en inzon<strong>de</strong>rheid<br />
Vlaamsche kin<strong>de</strong>ren’.<br />
Ja, die Vlaamsche jongens en meisjes - wie geeft ze zoo als Streuvels! - lees al<br />
da<strong>de</strong>lijk dat ‘Morgenstond in <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rkamer’, dan <strong>de</strong> beschrijving van 't<br />
Ekstersrooven, het Visschenvangen, van het rijk gevoel van Arie <strong>de</strong> Koeier <strong>voor</strong><br />
zijn steenen nachtegaal, gekregen van <strong>de</strong>n oom ver over zee. Maar ook, hoe fijn<br />
en toch met welk een groote, klassieke lijnen weet hij ons het eigenaardig-bekoren<strong>de</strong><br />
van al <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> Vlaamsche volksgebruiken plastisch <strong>voor</strong> oogen te brengen in<br />
fragmenten als Sinte-Klaas, De drie Koningen, Kerstnachtmis, Be<strong>de</strong>vaart enz. En<br />
welk een portret-schil<strong>de</strong>r toont hij zich, 't zij hij Meetje Moeie conterfeitselt of <strong>de</strong>n<br />
peer<strong>de</strong>nknecht of bakker Jantje Verdure.<br />
En nu heb ik uit <strong>de</strong>n twee<strong>de</strong>n en <strong>de</strong>r<strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l (<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r<strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l met <strong>de</strong><br />
breed-geborstel<strong>de</strong> natuur-schil<strong>de</strong>ringen) nog niets vermeld!<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Een weinig ontstemmend werkt misschien even <strong>de</strong> in<strong>de</strong>eling van <strong>de</strong>n verzamelaar,<br />
die wat dorsystematisch aandoet; maar afbreuk aan uw totaalindruk doet <strong>de</strong>ze<br />
kleinigheid toch zeer stellig niet. Wie Streuvels nog niet of zeer onvolledig bezit,<br />
schaffe zich <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>ls aan, en hij heeft zich een bron geopend van steeds versch<br />
oplevend genot.<br />
* * *<br />
Ik zei<strong>de</strong> boven, dat ik mijn vriend uit 't land <strong>de</strong>r Hottentotten niet bij <strong>voor</strong>keur het<br />
eerst aan 't lezen zou zetten van ‘Dorpslucht’, Streuvels' nieuwen roman. En ik<br />
moet nu verklaren waarom niet. ‘Dorpslucht’ is, als ik eerlijk bekennen mag, mij een<br />
teleurstelling geweest - 'k vond er wel Streuvels, maar niet Streuvels op zijn best.<br />
Er is, als ik goed zie, een te veel aan hersen-arbeid in dit boek. Streuvels is - ik<br />
zei<strong>de</strong> het boven reeds - <strong>de</strong> man van <strong>de</strong> groote lijnen, <strong>de</strong> kunstenaar die van het<br />
bonte, wisselen<strong>de</strong> leven, <strong>de</strong> natuur, <strong>de</strong> menschen, steeds het psychisch aspect<br />
aanvoelt, maar het aanvoelt, en ver-beeldt, als vergroote psychiek. Daardoor is b.v.<br />
een boer die een moord begaat, of een zaad in <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> laat vallen (herinner u hier<br />
Zola's Jean in ‘La Terre’) bij hem niet maar ‘een’ boer, maar ‘<strong>de</strong>’ boer, en dat wel<br />
geen bleeke, uit een stel impotente schrijvers-hersenen geabstraheer<strong>de</strong> en tot<br />
symbool ‘verheven’ boer, maar een boer van vleesch en bloed, en alleen symbool<br />
gelijk het heele leven symbool is, een Gleichnis, die naar het onvergankelijke<br />
terugwijst; in een duren<strong>de</strong> verheerlijking straalt ‘sub specie aeternitatis’. Uit het leven<br />
in <strong>de</strong> literatuur mag slechts 't symbool ontbloeien door 't intermedium van het<br />
stoffelijk-zinnelijke heen; <strong>de</strong> schrijversgeest moet voelhoornen naar het mystisch<br />
contact met dat won<strong>de</strong>re Ding-ansich in <strong>de</strong> verschijnselen, dat zichzelve openbarend<br />
zich verbergt. En <strong>de</strong> schrijver die dit het beste doet, dat contact het diepst en innigst<br />
weet tot stand te brengen in zijn werk, met zijn verbeelding het trouwhartigst plonst<br />
in <strong>de</strong> gron<strong>de</strong>looze<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
104<br />
mystische wateren <strong>de</strong>r ... alledaagsche(l) realiteit - die schrijver zal tevens steeds<br />
- verrassend - <strong>de</strong> meest enkelvoudige psychologie geven: <strong>de</strong> psychologie van <strong>de</strong><br />
groote lijnen, die <strong>de</strong> fijnere verwikkelingen, in potentie toch ook dáár aanwezig, meer<br />
suggereert dan ontleedt.<br />
* * *<br />
Portret uit <strong>de</strong> bloemlezing van Streuvels' werken (L.J. Veen).<br />
In ‘Dorpslucht’ nu heeft Streuvels, naar 't mij <strong>voor</strong>komt, meer ontleed dan<br />
gesuggereerd; <strong>de</strong> psychologie is hier zeer samengesteld niet gewór<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n loop<br />
eener spontane ontwikkeling, maar zeer samengesteld <strong>voor</strong>ópgezet, en toen meer<br />
afgewikkeld dan ontwikkeld. Er blijkt een Absicht die, als steeds, wel een weinig<br />
verstimmt.<br />
De rentenier Koornaert en zijn zuster Agatha, dokter Blon<strong>de</strong>el en die<br />
bandietenben<strong>de</strong> uit het Gangske, ze schijnen ons wel wat veel uitsluitend om het<br />
gevalletje gegroepeerd, dat in <strong>de</strong>n grond wel heel simpele gevalletje van een<br />
‘tabakdiefte’.<br />
- Het zit met die diefte in 't kort aldus. De strooper Poortere heeft in <strong>de</strong> gevangenis<br />
gezeten, en als hij ein<strong>de</strong>lijk weer vrij komt vindt hij het huisje, waar hij vroeger<br />
gelukkig met vrouw en kin<strong>de</strong>ren had geleefd, zich door <strong>de</strong>n eigenaar, <strong>de</strong>n rentenier<br />
Koornaert, ontzegd. Daartoe overgehaald door een beruchten schavuit uit het<br />
Gangske, <strong>de</strong> boevenbuurt van 't dorp, sluipt hij, om zich te wreken, op een nacht<br />
met zijn makker naar Koornaerts hof, waar welig <strong>de</strong> tabak staat, <strong>de</strong> trots van <strong>de</strong>n<br />
rentenier, welke tabak ze nu stelen en optassen in een schuurtje van <strong>de</strong>n<br />
aangrenzen<strong>de</strong>n tuin, toebehoorend aan dokter Blon<strong>de</strong>el, Koornaerts vriend en<br />
me<strong>de</strong>dinger in <strong>de</strong> tabakskweek zoowel als naar het burgemeesterschap van 't dorp.<br />
Koornaert, <strong>de</strong>n volgen<strong>de</strong>n morgen in zijn tuin komend, ont<strong>de</strong>kt <strong>de</strong> verwoesting on<strong>de</strong>r<br />
zijn planten, en heimelijk aangetrokken tot het avontuur, zet hij zich <strong>de</strong>n avond<br />
daarop met een geweer in een kriekelaar op <strong>de</strong> loer, en als <strong>de</strong> dieven weer<br />
verschijnen, schiet hij ... Een lichaam ploft neer; Koornaert klimt naar bene<strong>de</strong>n, doch<br />
als hij gekomen is op <strong>de</strong> plek, waar hij 't lichaam heeft zien vallen, is dat verdwenen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Vol angst om wat hem een vreemd en raadselig gebeuren schijnt, besluit hij <strong>de</strong>n<br />
volgen<strong>de</strong>n dag in alle stilte zijn ganschen tuin te doorzoeken en 't lijk te beaar<strong>de</strong>n,<br />
waar<strong>voor</strong> hij reeds <strong>de</strong>n kuil gegraven heeft. Als dan echter 't geval van <strong>de</strong>n diefstal<br />
be-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
105<br />
kend raakt, <strong>de</strong> ‘champetter’ er bij te pas komt, die een on<strong>de</strong>rzoek instelt en... tot <strong>de</strong><br />
ont<strong>de</strong>kking komt dat <strong>de</strong> gestolen tabak in 't schuurtje ligt van <strong>de</strong>n dokter, dan tracht<br />
Koornaert, <strong>de</strong>els uit angst <strong>voor</strong> 't uitkomen van <strong>de</strong>n, naar hij meent, door hem<br />
gepleeg<strong>de</strong>n moord, <strong>de</strong>els on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n suggestieven aandrang van zijn zuster, die<br />
da<strong>de</strong>lijk in fantastische achterdocht een verband is gaan weven tusschen het door<br />
bei<strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n, Blon<strong>de</strong>el en Koornaert, geambieerd burgemeesterschap en <strong>de</strong><br />
mysterieuse vondst in 's dokters schuurtje, zijn gedachten zoetjes-aan te stuwen in<br />
die geheel nieuwe en nog wat onwennige richting, die afvoert van het in dien<br />
geheimzinnigen nacht gebeur<strong>de</strong> in <strong>de</strong>n hof en heen naar nog on<strong>voor</strong>ziene<br />
mogelijkhe<strong>de</strong>n, waaromtrent dit eerste roman-<strong>de</strong>el ook ons in 't onzekere laat staan.<br />
Ik meen volstrekt niet met <strong>de</strong>ze inhoudsvermelding ook maar eenigszins het boek<br />
te hebben gekarakteriseerd. Streuvels is een kunstenaar, en als in ie<strong>de</strong>r werk van<br />
een kunstenaar omvat <strong>de</strong> eigenlijke inhoud dus heel wat meer dan wat zich in een<br />
dor schema laat vastleggen, ja, begint <strong>de</strong> inhoud eigenlijk eerst recht daar, waar <strong>de</strong><br />
grenzen van 't geschie<strong>de</strong>nisje als zoodanig wor<strong>de</strong>n overschre<strong>de</strong>n. Het ‘gegeven’<br />
kon dan ook belangwekkend genoeg zijn. Doch nu was dit mijn teleurstelling, dat<br />
dit gegeven te dor een geraamte van feitelijkhe<strong>de</strong>n blijft, omdat het wel in <strong>de</strong> breedte,<br />
maar niet in <strong>de</strong> diepte behan<strong>de</strong>ld wordt. Streuvels ken<strong>de</strong>n wij tot nu toe als een<br />
bree<strong>de</strong>n geest, omdat hij was een diepe geest; hier is hij te vaak breed in <strong>de</strong>n zin<br />
van breedvoerig; wekt hij te veel het gevoel als zou ook hij, mèt zijn dorpelingen,<br />
het ‘geval’ op zich zelf zoo belangrijk vin<strong>de</strong>n, dat het toch <strong>voor</strong>al aan alle kanten<br />
goed moet wor<strong>de</strong>n uitgeplozen. Vandaar dat een heel dik boek van 332 bladzij<strong>de</strong>n<br />
kon ontstaan, dat ons toch, nu wij het uit hebben, een beetje leeg heeft achtergelaten.<br />
Er staan ontzettend veel woor<strong>de</strong>n in dit boek; we kregen bij sommige passages<br />
het gevoel, dat <strong>de</strong> schrijver er wel danig op gewerkt moet hebben, uit heimelijke<br />
bezorgdheid dat hij ons 't ingewikkeld proces van Koornaerts zieleleven niet dui<strong>de</strong>lijk<br />
genoeg <strong>voor</strong> oogen zou brengen. Waarom, in 's hemelsnaam, is dat proces zoo<br />
ingewikkeld? We gelooven er eigenlijk maar half aan.<br />
Dit alles is fnuikend gewor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> onze belangstelling. Met name aan <strong>de</strong>zen<br />
hoofdpersoon Koornaert blijven wij te veel ‘papier’ voelen, te weinig van dat frissche,<br />
dat spontane leven, dat toch an<strong>de</strong>rs uit Streuvels' boeken ons zoo welig tegena<strong>de</strong>mt 1) .<br />
Ook uit dit boek - goddank! Vooral daar waar <strong>de</strong> schrijver zijn hoofdthema even<br />
loslaat, om een typeering van bijpersonen te geven, of een <strong>de</strong>tail na<strong>de</strong>r uit te werken,<br />
daar kunnen <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n eensklaps te bloesemen gaan en te stralen met <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />
bemin<strong>de</strong> Streuvels-heerlijkheid. Ik <strong>de</strong>nk hier aan juffrouw Agatha in <strong>de</strong> mis, aan<br />
sommige tooneeltjes in 't Gangske, aan dokter Blon<strong>de</strong>el on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n sterrenhemel,<br />
aan <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n pastor, die ons, als in<strong>de</strong>rtijd ook <strong>de</strong> knap geteeken<strong>de</strong>, monkelen<strong>de</strong><br />
geestelijke in Zoetmul<strong>de</strong>rs ‘In Retraite’, af en toe uit <strong>de</strong> verte aan dat reeds klassiek<br />
en levend mo<strong>de</strong>l: Hugo Verriest <strong>de</strong>ed <strong>de</strong>nken. En ik kan niet nalaten hier, als slot,<br />
een klein citaat te geven, dat u tevens dan <strong>de</strong> overtuiging schenken mag, dat, welke<br />
<strong>de</strong> gebreken van dit ‘Dorpslucht’ mogen zijn, het in ie<strong>de</strong>r geval een aandachtige<br />
lezing ten volle waard is.<br />
't Is wat te zeggen, meen<strong>de</strong> <strong>de</strong> pastor, <strong>voor</strong> een man van mijn en van<br />
mijn gewicht, alzoo door 't heetste van <strong>de</strong>n dag on<strong>de</strong>r Gods zonne te<br />
loopen!<br />
't Was tegen <strong>de</strong>n middag, toen hij, met <strong>de</strong>n hoed in <strong>de</strong> hand en <strong>de</strong>n<br />
zakdoek in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re, over het steenen gaanpad naar <strong>de</strong> poorte <strong>de</strong>r<br />
1) Zelfs uit zoo'n klein en zoo licht over 't hoofd te zien boekje als - ik grijp gretig <strong>de</strong> gelegenheid<br />
aan, dat hier nog eens te vermel<strong>de</strong>n - ‘De Werkman’ (Veen's Gele Biblioth.)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
pastorie trad. Van hier uit ging zijn verlangen naar <strong>de</strong> opene <strong>voor</strong><strong>de</strong>ur<br />
van het huis, waar <strong>de</strong> frischheid en <strong>de</strong> koelte hem wachtte.<br />
Op het <strong>voor</strong>hof, waar <strong>de</strong> groote palmtronken en lauriers <strong>de</strong>n weg<br />
belommer<strong>de</strong>n, voel<strong>de</strong> hij het reeds als eene vera<strong>de</strong>ming. Maar in <strong>de</strong> gang,<br />
waar <strong>de</strong> koele lucht vrij van <strong>de</strong> <strong>voor</strong><strong>de</strong>ur tot <strong>de</strong> achter<strong>de</strong>ur dwars door 't<br />
huis tochtte, streel<strong>de</strong> het win<strong>de</strong>ke over zijn wezen. Hij was bezweet over<br />
heel het lijf en zijn hoofd gloei<strong>de</strong> als een vuur. Hij ontknoopte <strong>de</strong>n singel<br />
en <strong>de</strong> bovenste knopjes van zijn kleed en dacht na hoe zich het best en<br />
't gauwst te verfrisschen.<br />
- Water! Colete, water! veel water, ik verga van <strong>de</strong> hitte en van <strong>de</strong>n dorst!<br />
Aan <strong>de</strong>rgelijke inrichting zooals waschplaats en ba<strong>de</strong>n, had <strong>de</strong> pastor<br />
nooit veel belang gehecht; <strong>de</strong> noodwendigheid aan zooiets <strong>de</strong>ed zich<br />
maar uiterst zel<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> en da<strong>de</strong>lijk was 't weer vergeten of uitgesteld en<br />
nagelaten om moeite en kosten te ontgaan. Eene waschinrichting boven<br />
op zijn slaapkamer had Colete hem zelfs ontwend en afgeleerd; - het was<br />
veel gemakkelijker <strong>voor</strong> haar als hij zich bene<strong>de</strong>n waschte aan <strong>de</strong>n<br />
pompsteen in <strong>de</strong> keuken, dan moest er geen water boven gesleurd wor<strong>de</strong>n<br />
en werd er niet gemorsd op <strong>de</strong> kamers!<br />
De roep van <strong>de</strong>n pastor bleef zon<strong>de</strong>r gevolg en daarme<strong>de</strong> stond hij nu te<br />
dubben tusschen vrees en begeerte: ofwel <strong>de</strong> meid te gaan storen in <strong>de</strong><br />
keuken op 't ongelegenste uur van <strong>de</strong>n dag - als <strong>de</strong> pompsteen <strong>voor</strong>zeker<br />
bezet was met keukengerief, ofwel te verzaken aan 't verwachte genot<br />
van 't koele water....<br />
In <strong>de</strong> keuken voel<strong>de</strong> <strong>de</strong> pastor zich altijd op vreemd terrein en daar<br />
waag<strong>de</strong> hij zich zel<strong>de</strong>n zon<strong>de</strong>r dringen<strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen, tenzij 's avonds of bij<br />
slecht weer als er geen vuur was in <strong>de</strong> stu<strong>de</strong>erplaats en <strong>de</strong> meid er op<br />
gesteld scheen gezelschap te krijgen en wat te kouten. Dan had hij daar<br />
zijn vaste plaats en rookte er een pijp in <strong>de</strong>n rieten zetel nevens <strong>de</strong><br />
kookkachel. Hij zou 't nu maar laten, - 't zweet zou van zelfs wel indrogen.<br />
Maar Colete kwam daar juist aangestapt, met een wezen dat nog roo<strong>de</strong>r<br />
gloei<strong>de</strong> dan dat van <strong>de</strong>n pastor, en ze droeg een grooten gleieren kom<br />
vol water en had een handdoek op <strong>de</strong>n arm, en zette het gerief <strong>voor</strong> hem<br />
op tafel.<br />
- Ha! loech <strong>de</strong> pastor welgezind, dát zal <strong>de</strong>ugd doen, Colete, 'k ben<br />
gebra<strong>de</strong>n!<br />
- En wat moet ik dan zeggen bij mijn vuur, aan 't koken?!<br />
- 't Is wreed Colete! Hij stroopte <strong>de</strong> mouwen op, stak <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n tot over<br />
<strong>de</strong> polsen in 't water, schepte ze vol en sloeg het over heel het wezen,<br />
tot over <strong>de</strong>n sche<strong>de</strong>l. Hij slobber<strong>de</strong> erin en wreef zich over <strong>de</strong> ooren en<br />
hals zoodat <strong>de</strong> druppels hem in <strong>de</strong>n keelput neerliepen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
106<br />
- 't Doet <strong>de</strong>ugd, 't doet <strong>de</strong>ugd, herhaal<strong>de</strong> hij, terwijl <strong>de</strong> handdoek hem<br />
weer droog wreef.<br />
Naschrift<br />
Niet om het genot, dat <strong>de</strong> lectuur van bovenstaand fragment u ongetwijfeld zal<br />
verschaft hebben, te verstoren, maar alleen wijl ik 't slechts als een opmerking<br />
‘nebenbei’ beschouwd wil zien, veroorloof ik mij als naschrift een paar regels over<br />
<strong>de</strong> taal van <strong>de</strong>zen roman. Die taal is... bekorend als vanouds; er kweelt <strong>voor</strong> onze<br />
aan zooveel har<strong>de</strong>r klanken en stugger, nuchterer proza gewen<strong>de</strong> ooren nu eenmaal<br />
een won<strong>de</strong>re zoetheid op uit die naïeve Vlaamsche sprake met haar kin<strong>de</strong>rlijke<br />
wendingen en vele archaïsmen, als kostelijke gemmen op een cierlijk kleed.<br />
Ik hoef over die bekoring hier niets meer te zeggen, want wie uwer zou er <strong>de</strong>n<br />
invloed nog niet zelf van hebben on<strong>de</strong>rgaan! Niet blind mag echter onze lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong>ze taal en stijl ons maken <strong>voor</strong> <strong>de</strong> waarheid: dat Streuvels dikwijls bar slordig<br />
schrijft. Het aantal slecht loopen<strong>de</strong> zinnen in ‘Dorpslucht’ is ontstellend groot. Ik<br />
geef hier slechts enkele <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n, me<strong>de</strong> met het oog op een te verwachten<br />
herdruk. ‘iets waarme<strong>de</strong> hij vergroeid was en hem dierbaar bleek’ (blz. 216) ‘En nu<br />
was er eene van die uitgedachte toestan<strong>de</strong>n plots in leven gekomen en tusschen<br />
hem en zijne toekomst plaats genomen ...’ (blz. 285) - De vrouwen zaten godvruchtig<br />
en met werken<strong>de</strong> lippen te bid<strong>de</strong>n en in <strong>de</strong> stiltepoozen waar 't gezang stopte (!)<br />
hoor<strong>de</strong> men... etc. (blz. 311).<br />
Hier is <strong>de</strong> Vlaamsche dichter met zijn eigen taal plots in 't gemeene krantenjargon<br />
van een Noord-Ne<strong>de</strong>rlandsch reporter verzeild! Onbeholpen van stijl is een zin als<br />
<strong>de</strong> volgen<strong>de</strong>: ‘maar of er werkelijk <strong>voor</strong>uitzichten waren mocht hij wel on<strong>de</strong>rstellen<br />
maar niet gebaren dat hij het zeker wist’ (blz. 325). Voorts leze <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong> eerste<br />
alinea van blz. 210 nog eens over, waar in 10 regels acht maal het woordje ‘was’<br />
is gebruikt.<br />
Doch nu - weg met alle geschoolmeester; lezen we liever, ter verjaging van 't stof<br />
waarme<strong>de</strong> vitzuchtige neigingen te licht onze indrukken van hooger or<strong>de</strong> zou<strong>de</strong>n<br />
bezoe<strong>de</strong>len, het bloeiend fragment van dien pastor nog een keer! Hij is toch eigenlijk<br />
het beeld van Streuvels' gezon<strong>de</strong>, rijpe en rijke kunst!<br />
GERARD VAN ECKEREN.<br />
[Boekenschouw]<br />
Verzen<br />
Sonnetten en Verzen in terzinen, geschreven door Henriette Roland<br />
Holst-van <strong>de</strong>r Schalk. 2e druk. - (Rotterdam, W.L. en J. Brusse 19<strong>13</strong>).<br />
Verzen, van Marie Schmitz. - (Lei<strong>de</strong>n, Johannes Morks 19<strong>13</strong>).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Twee bun<strong>de</strong>ls verzen van vrouwen... dit is <strong>de</strong> eenige overeenkomst tusschen <strong>de</strong><br />
boeken, waarvan ik <strong>de</strong> titels hier boven afschreef; want er is ver<strong>de</strong>r een zeer groote<br />
afstand tusschen bei<strong>de</strong>n.<br />
De vergelijking <strong>de</strong>zer twee verzenbun<strong>de</strong>ls vormt een ongezochte commentaar<br />
op <strong>de</strong> weleer veel besproken <strong>voor</strong>re<strong>de</strong>, welke Herman Gorter schreef <strong>voor</strong> zijn<br />
‘School <strong>de</strong>r Poëzie’. Hij schoof in dit korte stukje proza <strong>de</strong> geheele literatuur-perio<strong>de</strong><br />
van 1880 en <strong>de</strong> geheele Engelsche dichtergroep, bij welke ze ter school ging, op<br />
zij<strong>de</strong>, omdat ze <strong>de</strong> poëzie was <strong>de</strong>r zelf beschouwing, van het egoïsme, terwijl alleen<br />
een poëzie van het gemeenschapsleven, een altruïstische geestesuiting, zich naar<br />
het gevoel en <strong>de</strong> eischen van onzen tijd kon voegen. En <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong> uitersten ziet<br />
men hier in typischen vorm tegenover elkan<strong>de</strong>r staan. Marie Schmitz is <strong>de</strong> dichteres<br />
van het allesbeheerschen<strong>de</strong> en allesoverschaduwen<strong>de</strong> ‘ego’. Haar<br />
eigen-belangrijkheid staat haar in het licht, en belet haar met bree<strong>de</strong>r blik om zich<br />
heen te zien.<br />
Hoe geheel an<strong>de</strong>rs Mevrouw Roland Holst in haar didactisch epos in terzinen en<br />
sonnetten. Dit is <strong>de</strong> poëzie <strong>de</strong>r vrouw, die van zich af leeft, en wier geheele wezen<br />
wordt ingenomen door het peinzen over dingen, die buiten haar zijn. Haar bun<strong>de</strong>l<br />
is een altruïstische levensleer, een school van gemeenschapsgevoel. Een<br />
kenmerkend <strong>voor</strong>beeld ervan is dit eenvoudige sonnet:<br />
Hoe <strong>de</strong> menschen samengaan in <strong>de</strong> dagen <strong>de</strong>r jeugd, en waardoor<br />
zij schei<strong>de</strong>n.<br />
Opgetogen gingen <strong>de</strong> jongelingen<br />
al wier gedachten in hun oogen wel<strong>de</strong>n,<br />
eendrachtig, met harten, die niet ontstel<strong>de</strong>n<br />
over <strong>de</strong> afwijken<strong>de</strong> zielsverbeeldingen<br />
in <strong>de</strong> oogen <strong>de</strong>r and'ren, die hen verzel<strong>de</strong>n,<br />
want elks eigene droomen en verwachtingen<br />
hingen tusschen hem en alle and're dingen<br />
zooals een nevel hangt over <strong>de</strong> vel<strong>de</strong>n.<br />
Zoo ging 't, tot waar <strong>de</strong> weg als kruis zich scheid<strong>de</strong>.<br />
Toen sprak er een ‘O, makkers, 't pad gaat stijgend:<br />
nu moed, <strong>de</strong>n bergen toe’. En <strong>de</strong> and're ‘ik dacht’<br />
dat ge als wij dien stroom volgen woudt langs wei<strong>de</strong>n.<br />
Toen wend<strong>de</strong> zich <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong>, droef en zwijgend<br />
en eenzaam verdwenen zij in <strong>de</strong>n nacht.<br />
In <strong>de</strong> terzinen wordt het verteld, hoe <strong>de</strong> twee, eigen <strong>voor</strong><strong>de</strong>el en genoegen boven<br />
alles stellend, <strong>de</strong>n ‘stroom langs wei<strong>de</strong>n’ volg<strong>de</strong>n, en hoe slechts een <strong>de</strong>r jongelingen<br />
<strong>de</strong>n moed had om <strong>de</strong>n zwaren stijgen<strong>de</strong>n weg van ontbering en zelfverloochening<br />
te gaan.<br />
En van <strong>de</strong>ze dingen is dit boek, zijn <strong>de</strong>ze bree<strong>de</strong>, zwaar-voeten<strong>de</strong> verzen vervuld,<br />
die soms te veel <strong>de</strong> uiterlijke charme missen, maar wier diepte, kracht en aan<br />
overlading grenzen<strong>de</strong> gedachtenrijkdom hen boven kritiek plaatsen.<br />
Als schakels van een keten zijn <strong>de</strong> verklaren<strong>de</strong>, fijn gestileer<strong>de</strong> titels, die elk<br />
gedicht van dit vreemd-wijze boek aan het volgen<strong>de</strong> vast snoeren. De verzen <strong>de</strong>r<br />
an<strong>de</strong>re dichteres, Marie Schmitz, bezitten geen <strong>de</strong>r eigenschappen, die kenschetsend<br />
zijn <strong>voor</strong> het werk van Mevr. Roland Holst. Niettemin is ook zij verre van talentloos.<br />
Zij versificeert<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
107<br />
gemakkelijk en vloeiend, heeft gehoor <strong>voor</strong> taalklank en gevoel <strong>voor</strong> stemming en<br />
vers-melodie. Vandaar, dat zij soms merkwaardige gedichten schrijft, b.v. dit:<br />
Boete<br />
Als bed van bloemen, vlammend rood,<br />
was mijn passie opgegroeid,<br />
Of uit donkren aar<strong>de</strong>schoot<br />
lief<strong>de</strong>weel<strong>de</strong> was ontbloeid.<br />
'k Leg<strong>de</strong> mij vol heerlijkheid<br />
in dit bed van louter lust,<br />
Heb in mijn begeerlijkheid<br />
mij <strong>de</strong> lippen wond gekust.<br />
En <strong>de</strong>r bloemen giftig bloed<br />
heeft mijn arme lijf vergift,<br />
dat in pijn nu boeten moet<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> vreug<strong>de</strong> van zijn drift.<br />
Ik zie heel goed in, dat het eerste couplet van dit gedichtje rethorisch klinkt; dat in<br />
<strong>de</strong> regels ‘<strong>de</strong> lippen wond gekust’ en ‘heeft mijn arme lijf vergift’ leelijke<br />
germanismen zijn binnen geslopen. Maar in het geheel is een fraai beeld goed<br />
doorgevoerd, en <strong>de</strong> laatste regels<br />
‘dat in pijn nu boeten moet<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> vreug<strong>de</strong> van zijn drift’<br />
zijn prachtig.<br />
En zoo is er méer in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l, dat te mid<strong>de</strong>n van het zwakke en<br />
min<strong>de</strong>rwaardige, verrast en verblijdt.<br />
Nevens <strong>de</strong> poëzie van het intellect (Mevr. R.H.) heeft dus <strong>de</strong>ze poëzie van 't<br />
gemoed recht op onze appreciatie.<br />
J.D.C. VAN DOKKUM.<br />
Emile Polak, Les Sentiers du Silence. Poèmes. - (Eug. Figuière & Cie,<br />
Paris).<br />
Een eerste bun<strong>de</strong>l is gewoonlijk van weinig belang <strong>voor</strong> hen die slechts<br />
meesterwerken verlangen; hij opent echter een oneindigheid van veron<strong>de</strong>rstellingen<br />
en heeft zelfs iets van 't aantrekkelijke van een lot: men droomt zich <strong>de</strong> hoofdprijs<br />
en vaak is 't een niet. En zoo geeft elke eerste bun<strong>de</strong>l een hoop op 't geniale.<br />
De Heer Polak on<strong>de</strong>rscheidt zich van <strong>de</strong> beginnelingen. Treft men bijna steeds<br />
onbeholpenheid aan, een gewrongenheid, moeite met <strong>de</strong> materie, in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l<br />
vindt men het tegenovergestel<strong>de</strong>: een virtuoziteit wat klankgevoel betreft, soms een<br />
werkelijke bekoring van klank, een enkele maal in harmonie met <strong>de</strong>n inhoud.<br />
Men heeft Verlaine willen verwijten dat hij te veel ‘alleen muziek’ gaf; doch dat<br />
een zoete oplossing <strong>de</strong>r gedachte in klank juist geniaal is bewijst <strong>de</strong> heer Polak, die<br />
een inhouds-materie er in uitspreekt en zijn verzen be<strong>de</strong>rft door het bijgebrachte,<br />
door alles wat hij meer geeft dan muziek. Een scha<strong>de</strong>n dat onbewust geschiedt.<br />
Volkomen te goe<strong>de</strong>r trouw is hij on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n invloed van Verhaeren, volkomen nieuw<br />
voelt hij een beeldspraak, een symboliek, die Maeterlinck ons bracht, zelfs zóózeer<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
ij herhaling, dat we haar niet meer voelen. - Wil men, in 't algemeen gesproken,<br />
symboliek straffeloos toepassen, dan moet zij nooit geapplikeerd wor<strong>de</strong>n, doch uit<br />
het diep wezenlijke van <strong>de</strong>n artist groeien.<br />
Wanneer Boutens ons spreekt van ‘<strong>de</strong> laatste brug’, of ‘een lamp’, of ‘een <strong>de</strong>ur’,<br />
dan voert hij ons in 't geheim van eigen ziel, en wordt hier <strong>de</strong> symboliek <strong>de</strong> eigene<br />
verdiepte ver-beelding. De heer Polak echter gebruikt symboliek literair en niet<br />
psychologisch - een an<strong>de</strong>r maal hoop ik op <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>rscheiding terug te komen -<br />
ja, het liefst om <strong>de</strong>n klank.<br />
De bun<strong>de</strong>l werd ver<strong>de</strong>eld in vier boeken en het geheel kreeg <strong>de</strong>n naam van 't<br />
boek, welks titel het mooist klinkt. Hij spreekt over: ‘le Passé’ - ‘l'aube’ - ‘la plaine’<br />
en ‘blessures’, zooals alle jonge dichters. Hij heeft soms een verlangen naar<br />
Verhaerensche levensverheerlijking, ook dat zal wel slijten, al blijft het jammer dat<br />
hieraan 't grootste ge<strong>de</strong>elte van <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l werd opgeofferd, temeer daar het hem<br />
au fond onverschillig is waarover hij schrijft. Hij is <strong>de</strong> musicus, niet gewoon in<br />
woor<strong>de</strong>n zijn gevoelens te formuleeren, en vindt <strong>voor</strong> zich zelf volkomen voldoening<br />
in <strong>de</strong>n klank van het woord.<br />
Soms vergeet hij waarover hij 't heeft. Een gedicht vangt aan:<br />
Si ton âme est petite et que l'ombre t'effraie,<br />
Si ton âme est pareille à la frêle tremblaie,<br />
Si ton âme ne sait qu'il est beau <strong>de</strong> souffrir,<br />
Il faudra me quitter sans ne plus revenir.<br />
Aldus: verlaat me zoo gij <strong>de</strong> schaduw oftewel <strong>de</strong> smart vreest.<br />
Doch na acht versregels vergat hij waarheen hij wil<strong>de</strong>, en in een opwellend<br />
verlangen naar exalteeren<strong>de</strong> verheerlijking, eindigt hij:<br />
Il faudra vivre ainsi, sans savoir ce qu'est vivre,<br />
Sans aimer le soleil qui me forge et m'enivre,<br />
Sans connaître la Terre et ses champs et ses blés,<br />
Sans connaître l'amour <strong>de</strong> vivre - pour créer.<br />
Het is ook niet <strong>de</strong> realiteit van 't leven doch <strong>de</strong> poëzie die hem <strong>voor</strong>namelijk inspireert.<br />
Dacht hij niet aan 't gedichtje van Charles d'Orléans, dat zoo mooi inzet met:<br />
Le temps a laissé son manteau,<br />
toen hij neerschreef zon<strong>de</strong>r zich een klare <strong>voor</strong>stelling te beel<strong>de</strong>n van 't geen hij<br />
zeggen wil<strong>de</strong>:<br />
La terre a lentement défait son manteau sombre<br />
Dont les agrafes d'or illuminent les cieux,<br />
Et dispersent au oin le cortège <strong>de</strong>s ombres ...<br />
Men ziet: het heengaan <strong>de</strong>r nacht als 't uitdoen van een mantel <strong>voor</strong> te stellen, en<br />
<strong>de</strong> sterren als haken, is <strong>voor</strong>treffelijk als beeld, doch <strong>de</strong> toepassing is hier zoo<br />
won<strong>de</strong>rlijk, dat men er nimmer in slagen zal, <strong>de</strong> bedoeling <strong>de</strong>zer drie verzen te<br />
ontle<strong>de</strong>n.<br />
Als <strong>de</strong>ze dichter maar simpel wil<strong>de</strong> zijn. Hij heeft een ongeken<strong>de</strong> naïeviteit, die<br />
saamgaan<strong>de</strong> met zijn melodieusen zang iets zeer <strong>voor</strong>treffelijks zou geven en dit<br />
soms onbewust even doet, doch hier<strong>voor</strong> is hij zelf nog blind, verblind door stouter<br />
verlangen.<br />
Lentement et jour à jour<br />
Notre amour<br />
S'effeuille.<br />
Est-il encor? ou n'est-il plus?<br />
Et toi, et toi, oh! m'aimes-tu?<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Je ne sais pas; je ne sais plus.<br />
Uitstekend, doch nu komt reeds een ‘en <strong>de</strong>uil’ terwille van het rijm:<br />
Au seuil<br />
En <strong>de</strong>uil<br />
De ma Demeure<br />
Mon coeur<br />
Est seul<br />
Et pleure -<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
108<br />
En dan hierop, als een per ongeluk rijmend gemengd berichtje:<br />
Un matin,<br />
Le chemin<br />
Fut terni<br />
Et détruit<br />
Par la pluie.<br />
Waarop volgt het quasi iets zeggen<strong>de</strong>:<br />
Au matin d'une nuit<br />
Le soleil était mort<br />
Et je vivais encor.<br />
Au matin d'une nuit,<br />
Le chemin fut détruit.<br />
En dan, om ons te troosten, herhaalt hij <strong>de</strong>n aanvang die ons weer vertrouwen in<br />
zijn kunnen geeft.<br />
Resumeerend kunnen we zeggen, dat <strong>de</strong> heer Polak zich een jong dichter toont,<br />
van nog weinig gedachten, die persoonlijkheid mist, en nog te veel on<strong>de</strong>r invloed<br />
staat van het gelezene, doch over een zangerigheid en een muzikaal gevoel beschikt,<br />
die veel reeds zijn en <strong>voor</strong>al beloven.<br />
Behalve zuiver zingen eischt echter <strong>de</strong> poëzie eveneens zuiver voelen, en dit<br />
heeft <strong>de</strong> heer Polak nog niet geleerd.<br />
Nog zij gezegd, dat wij hier <strong>voor</strong> 't werk staan van een Belgisch dichter 1) , die reeds<br />
veel bijval en een zeker succes in Brussel oogstte. Het zou jammer zijn, indien, door<br />
dit succes bedwelmd, <strong>de</strong>ze jonge dichter zich gaan liet, aangezien hij bij strenge<br />
contrôle van zijn gevoelens en gedachten, werkelijk iets bereiken zou.<br />
PARIJS.<br />
D.<br />
Romans en novellen<br />
Uit het Leven van Giovanni Episcopo, door Gabriele d'Annunzio. Uit het<br />
Italiaansch door Mary Robbers. - (Amsterdam, van Holkema &<br />
Warendorf).<br />
Aan Mathil<strong>de</strong> Serao, <strong>de</strong> beken<strong>de</strong> Italiaansche schrijfster, draagt d'Annunzio dit<br />
werkje op, dat - zooals uit <strong>de</strong> inleiding blijkt - reeds in 't jaar 1892 is verschenen.<br />
Gelijk <strong>de</strong> auteur getuigt: na ‘vijftien maan<strong>de</strong>n van volmaakte rust van <strong>de</strong>n geest,<br />
grooten<strong>de</strong>els doorgebracht in luie ledigheid en inspannen<strong>de</strong> exercities in een<br />
cavaleriekazerne’. Het boek is van een zoo morbi<strong>de</strong>n inhoud, dat het bij velen<br />
huivering, zoo niet afkeer zal wekken. Mij heeft het, ondanks zijn wrange wreedheid,<br />
bekoord. Omdat d'Annunzio zon<strong>de</strong>r eenige mooidoenerij een mensch heeft<br />
geteekend, weliswaar een stumpert, een zwakkeling, waardoor bij toenemend aantal<br />
<strong>de</strong> maatschappij zeker scha<strong>de</strong> zou lij<strong>de</strong>n, - maar toch in ie<strong>de</strong>r geval een mensch<br />
1) Vandaar soms een belgisch-fransch dat afschuwelijke verzen geeft als: Comprenez-vous,<br />
Comprenez-vous, Pour-quoi nos mots ne sont que pleurs? en ‘masure’ en ‘blessure’ als rijm<br />
bedoeld.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
met een gevoelig hart, niet opgewassen tegen <strong>de</strong>n bruten wil en <strong>de</strong> lage listen van<br />
<strong>de</strong>genen met wie hij in aanraking komt, en die hem sleepen naar <strong>de</strong>n onvermij<strong>de</strong>lijken<br />
afgrond.<br />
Het begin van het boek plaatst ons aan het slot van het verhaal, - <strong>de</strong> auteur leidt<br />
Giovanni Episcopo n.l. bij ons in, wanneer <strong>de</strong>ze reeds <strong>de</strong> wanhoopsdaad van zijn<br />
mislukte leven heeft begaan en aan <strong>de</strong>n arts, die hem als patient behan<strong>de</strong>lt, <strong>de</strong>n<br />
ten on<strong>de</strong>rgang voeren<strong>de</strong>n weg van zijn donker bestaan beschrijft. In het geheele<br />
boek is slechts Giovanni Episcopo aan het woord, maar in zijn antwoor<strong>de</strong>n, in <strong>de</strong><br />
korte vragen die hij stelt, wordt voldoen<strong>de</strong> gesuggereerd, dat er iemand is die<br />
belangstellend luistert en <strong>de</strong>n schipbreukeling niet veroor<strong>de</strong>elt.<br />
Het is blijkbaar d'Annunzio er niet om te doen geweest zijn hoofdpersoon met<br />
enkel sympathieke kleuren te schil<strong>de</strong>ren, en hierme<strong>de</strong> <strong>voor</strong>tdurend een wissel te<br />
trekken op ons me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n, - in <strong>de</strong> sobere uitbeelding, het langzame verval, het<br />
wegzinken in <strong>de</strong> mod<strong>de</strong>r van dit wezen, dat geen individualiteit bezit en door zijn<br />
slappen, ongeoefen<strong>de</strong>n wil <strong>de</strong> slaaf wordt van zijn omgeving, schuilt een zoo<br />
schrijnen<strong>de</strong> waarheid, dat wij hierin <strong>de</strong> meesterhand zien van <strong>de</strong>n schrijver, die elk<br />
lichtplekje tot zijn recht doet komen en met een enkel woord <strong>de</strong> aandacht weet te<br />
vestigen juist op die kleinighe<strong>de</strong>n, welke feitelijk <strong>de</strong> som van 't leven maken. En hoe<br />
mooi en fijn zijn die gevoelige penseelstreken, waarme<strong>de</strong> <strong>de</strong> auteur telkens weer<br />
het zachte gemoedsleven van <strong>de</strong>n armen Giovanni aangeeft: <strong>de</strong> beschrijving van<br />
<strong>de</strong> felle zonnestreep op <strong>de</strong>n grauwen muur, terwijl op Allerheiligen <strong>de</strong> klokken lui<strong>de</strong>n,<br />
en <strong>de</strong> gefolter<strong>de</strong> man ineenkrimpt bij <strong>de</strong> herinnering aan zijn kin<strong>de</strong>rjaren, toen hij<br />
alleen was in een zonnige kamer bij het doodsbed van zijn zuster; het jachtige<br />
loopen met Ciro, 't kind van al zijn lief<strong>de</strong>, in <strong>de</strong>n heeten zomerdag langs <strong>de</strong><br />
verblin<strong>de</strong>n<strong>de</strong> kalkputten naar het huis, waar zijn vrouw mishan<strong>de</strong>ld wordt door haar<br />
minnaar, - dit alles en nog veel meer getuigt van meer dan gewone gaven.<br />
Ik zei<strong>de</strong> 't reeds: Giovanni Episcopo is een zwakkeling, - zoo ge wilt een lafaard<br />
in <strong>de</strong> branding van het leven, - maar d'Annunzio heeft hem ons doen zien als mènsch,<br />
en een schrijver, die dit vermag, heeft, naar mijn meening, ten volle aanspraak op<br />
onze waar<strong>de</strong>ering.<br />
I.H.<br />
Een Rid<strong>de</strong>r uit <strong>de</strong>n Spaanschen Tijd. Naar het Engelsch van Marjory<br />
Bowen, door M. Frieswijk<strong>de</strong> Bas. - (Amsterdam, Scheltens & Giltay).<br />
De Engelsche schrijfster, Marjory Bowen, is een tijd lang in ons land bewon<strong>de</strong>rd als<br />
een opgaan<strong>de</strong> zon, totdat in gezaghebben<strong>de</strong> tijdschriften door invloedrijke pennen<br />
werd verkondigd, dat haar geschiedkundige boeken (I will maintain, The<br />
Defen<strong>de</strong>r of the Faith, My God and My King) niet zoo heel belangrijk<br />
waren, en het publiek door handige trucs en een vlotten verhaaltrant in <strong>de</strong>n waan<br />
werd gebracht, iets zeer bizon<strong>de</strong>rs te genieten. En zooals meer gebeurt,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
109<br />
niet alleen op littérair gebied: nadat ‘men’ het oor<strong>de</strong>el van <strong>de</strong>ze recensenten met<br />
eenige verbazing, maar toch met aandacht had gelezen, werd <strong>de</strong> eigen overtuiging<br />
in 't nauw gebracht, ze begon te wankelen, sloeg om, en na korten tijd waren er<br />
velen, die niet begrepen hoe men zóó kon wegloopen met <strong>de</strong> boeken <strong>de</strong>zer<br />
veelgenoem<strong>de</strong> en geroem<strong>de</strong> schrijfster.<br />
De zon, die zoo hel<strong>de</strong>r had gestraald, verduister<strong>de</strong> en ging on<strong>de</strong>r, alsof ze<br />
nauwelijks had geschitterd. Over <strong>de</strong> drie eerste werken, hierboven aangehaald, kan<br />
ik geen meening uitspreken, aangezien ik ze niet heb gelezen. Alleen met ‘Een<br />
Rid<strong>de</strong>r uit <strong>de</strong>n Spaanschen tijd’ heb ik kennis gemaakt in een Hollandsche vertaling,<br />
die mij doet vermoe<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> oorspronkelijke uitgave het van <strong>de</strong>ze wint. Het boek<br />
geeft episo<strong>de</strong>n uit het leven van Don Juan, <strong>de</strong>n bastaardzoon van Karel V, en dus<br />
<strong>de</strong>n half-broer van <strong>de</strong>n listigen, slinkschen Filips II. Het is volstrekt geen littérair<br />
werk, niet buitengewoon goed geschreven, en waarschijnlijk vol historische<br />
onjuisthe<strong>de</strong>n, maar toch een boek, waarme<strong>de</strong> men zich niet verveelt, en dat, hoewel<br />
het een stuk geschie<strong>de</strong>nis moet weergeven van ruim drie eeuwen her, geheel past<br />
in het ka<strong>de</strong>r van onzen tijd, die van een romanschrijfster liefst geen wetenschappelijk<br />
werk verlangt.<br />
Ondanks zijn <strong>de</strong>gelijken omvang is het een luchtig boek, - al is het ou<strong>de</strong>rwetsch<br />
inge<strong>de</strong>eld in hoofdstukken, die ie<strong>de</strong>r een titel dragen, - ik zou het bijna willen noemen<br />
een on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd kin<strong>de</strong>rboek <strong>voor</strong> groote menschen. In ie<strong>de</strong>r geval een boek <strong>voor</strong><br />
leeken; want ik vrees, dat bij menige bladzij<strong>de</strong> <strong>de</strong> ernstige historicus het <strong>voor</strong>hoofd<br />
zal fronsen, wanneer hij (om slechts een <strong>voor</strong>beeld te noemen) stuit op een<br />
anachronisme als dat van don Juan, die tennis speelt!<br />
Neen, <strong>de</strong>rgelijke uitingen geven weinig vertrouwen in grondige studie van het<br />
tijdperk, dat <strong>de</strong> auteur wenscht te beschrijven; maar misschien heeft zij gemeend,<br />
dat men haar niet te veel au sérieux zou nemen, en met rappe hand, trotsch op<br />
haar lauweren, een kleurigen roman geschreven, die alleen door zijn<br />
geschiedkundigen opzet afwijkt van <strong>de</strong> gewone Engelsche soort, zon<strong>de</strong>r zich in<br />
an<strong>de</strong>re opzichten boven het mid<strong>de</strong>lmatige te verheffen.<br />
I.H.<br />
Vlaamsche oogst<br />
EEN reeks dikke boeken liggen op <strong>de</strong> werktafel, die een woordje ter aankondiging<br />
wachten en waarvan sommigen aanleiding zou<strong>de</strong>n geven tot uitvoerige bespreking<br />
ingeval hiertoe gelegenheid bestond.<br />
Maar we moeten ons beperken!<br />
Karel van <strong>de</strong>n Oever, <strong>de</strong> strijdlustige, talentvolle katholieke schrijver, verzamel<strong>de</strong><br />
een keur zijner Kritische Opstellen (Antwerpen, Veritas, 19<strong>13</strong>) die zeer<br />
belangrijk zijn <strong>voor</strong> allen die iets voelen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Vlaamsche letteren. Van <strong>de</strong>n Oever<br />
is een fanatieker en dat is steeds sympathiek in een tijd van onverschilligheid. Périsse<br />
le mon<strong>de</strong> plutôt qu'un principe, is het motto van dit boek en <strong>de</strong> spreuk kenmerkt <strong>de</strong>n<br />
schrijver die het schreef <strong>voor</strong> Kristus, <strong>voor</strong> Vlaan<strong>de</strong>ren en <strong>de</strong> kunst! De opstellen<br />
verschenen in De groene Lin<strong>de</strong> (1905) en Vlaamsche Arbeid<br />
(1906-1912).<br />
Wij kunnen onze meeningen niet toetsen aan die van <strong>de</strong>n auteur: genoeg zij het<br />
te weten dat wij in <strong>de</strong> grondgedachten totaal verschillen. Maar <strong>de</strong> openhartig<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
uitgesproken meeningen van een tegenvoeter dwingen eerbied af. Wij leven als in<br />
een an<strong>de</strong>re wereld, hebben meestal een an<strong>de</strong>r inzicht in het leven en in het<br />
menschelijk han<strong>de</strong>len, maar kunnen toch, van verre dan, een kameraadschappelijken<br />
groet richten tot <strong>de</strong>n knappen me<strong>de</strong>stan<strong>de</strong>r van <strong>voor</strong>heen, die met ons <strong>de</strong>buteer<strong>de</strong><br />
in <strong>de</strong> lang verdwenen tijdschriften Al<strong>voor</strong><strong>de</strong>r (1900) en De Arbeid; naast ons<br />
streed <strong>voor</strong> ruimer opvatting en frischheid.<br />
Weldra keer<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n Oever tot zijn oud geloof terug, maar hij bleef een<br />
weerbarstige, een bestrij<strong>de</strong>r <strong>de</strong>r aca<strong>de</strong>mische, <strong>de</strong>ftige onbenulligheid, arbeid<strong>de</strong> <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong> verfijning en verdieping <strong>de</strong>r katholieke, Vlaamschen Kultuur. Buiten zijn<br />
verzenbun<strong>de</strong>ls‘In Schemergloed <strong>de</strong>r morgenverte(1901),Van Stille<br />
dingen (1904), Het drievuldig Beeld (1907), Godvruchtige<br />
maenrijmen (1911) en zijn Lof van Antwerpen (1912) wer<strong>de</strong>n gewaar<strong>de</strong>erd<br />
<strong>de</strong> aardige, frissche Kempische Vertelsels (1908) en zijn zwaar getooid,<br />
geduldig-bewerkt prozaboek De Geuzenstad (1911).<br />
De Kritische Opstellen vullen het literair werk van <strong>de</strong>zen (een beetje in<br />
<strong>de</strong> schaduw gestel<strong>de</strong>n) Vlaamschen schrijver volkomen aan. Hij is een noest werker,<br />
een weinig gekunsteld soms in zijn peuteren en bijeen brengen van woor<strong>de</strong>n en<br />
beel<strong>de</strong>n, maar een origineele persoonlijkheid, die bewust is van zijn kunnen en<br />
onverdroten werkt om te verwezenlijken wat hij zich ten doel heeft gesteld. Hij is<br />
een kracht, <strong>de</strong>ze kleine donkere kerel, in wiens zwarte oogen een fanatieke glans<br />
leeft. Als monnik stel<strong>de</strong>n wij ons hem altijd <strong>voor</strong> ...<br />
Wie eens <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r Vlaamsche letteren van <strong>de</strong>n jongsten tijd schrijven<br />
wil, zal menigmaal <strong>de</strong>ze opstellen moeten raadplegen: zij verbeel<strong>de</strong>n <strong>de</strong>n stevigsten<br />
vorm van katholiek verzet en strijd <strong>voor</strong> het nieuwere, maar tevens een ernstig<br />
on<strong>de</strong>rzoek naar wat ons bindt aan het verle<strong>de</strong>n, aan <strong>de</strong> traditie.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
110<br />
Bijzon<strong>de</strong>r merkwaardig zijn <strong>de</strong> studies, gewijd aan Conscience, aan Van Rijswijck,<br />
aan Ro<strong>de</strong>nbach, aan Van Peene, aan Frans <strong>de</strong> Cort, aan Dautzenberg, aan Hugo<br />
Verriest en aan Sauwen. Voor een Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>r is wellicht kenschetsend wat hij<br />
schrijft over Van Ee<strong>de</strong>n, W. Kloos, Frans Coenen, Schaepman, terwijl zijn meeningen<br />
over <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>re Vlaamsche schrijvers, over <strong>de</strong> Vlaamsche tijdschriften sinds 1878,<br />
het Davidsfonds, <strong>de</strong>n stand onzer letterkun<strong>de</strong>, over katholicisme, klerikalisme en<br />
christen-i<strong>de</strong>aal <strong>de</strong> moeite waard zijn te vergelijken.<br />
Ons was het een genoegen alles te herlezen, en te waar<strong>de</strong>eren <strong>de</strong> dui<strong>de</strong>lijke<br />
afteekening van een standpunt, het katholieke, dat het onze niet is.<br />
* * *<br />
Een an<strong>de</strong>r dik boek is <strong>de</strong> verzenbun<strong>de</strong>l Omhein<strong>de</strong> Hoven van pater Hilarion<br />
Thans, waarvan nu reeds een twee<strong>de</strong> uitgave het licht zag. Dit werk werd verle<strong>de</strong>n<br />
jaar door <strong>de</strong> provincie Brabant bekroond.<br />
De Limburgsche dichter heeft in dit boek zijn eigen leven uitgezongen, leven dat<br />
rust vond in <strong>de</strong> kloostercel. Wij wan<strong>de</strong>len met hem in <strong>de</strong> natuur, leven met hem in<br />
donkere dagen van ziekte en droefenis, hooren zijn geloovige stem smeeken en<br />
zingen. Wor<strong>de</strong>n wij niet gewaar te staan <strong>voor</strong> een hooge figuur, <strong>voor</strong> een groot<br />
dichter, toch beseffen wij wel dat een beschei<strong>de</strong>n zanger, een persoonlijkheid, zich<br />
uitspreekt in dit boek. Zijn stem weifelt soms, is wel eens te breedsprakig, te onzuiver,<br />
het ontbreekt haar aan vastheid, aan schoon evenwicht. Hij on<strong>de</strong>rging niet <strong>de</strong>n<br />
invloed van <strong>de</strong> dichters die <strong>de</strong> jongste poëzie beheerschen: hij heeft een wel eigen<br />
maar aarzelend <strong>voor</strong>komen, herinnert soms aan Van Langendonck. Raker<br />
uitbeelding, meer ingetogenheid, meer verlangen tot klare zegging, met <strong>de</strong><br />
noodzakelijke woor<strong>de</strong>n en beel<strong>de</strong>n, zou<strong>de</strong>n wij wenschen. Er is nog te veel uitspatting<br />
en overtolligheid, jeugdige overijling aanwezig in het werk van <strong>de</strong>zen poëet, die toch<br />
geen copie is van <strong>de</strong> talrijke epigonendichters die dagelijks opstaan en, na wat<br />
groene zangen, verdwijnen in het eerzaam burgersleven. Een landschap als proeve:<br />
Kent ge die glans-stil glij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> rivieren,<br />
Wier blank-gezwollen boor<strong>de</strong>volheid spant<br />
In groene dijken, en die kronkelzwieren,<br />
Bij traagzaam trekken over laagte-land!<br />
Zij spieglen-weer aan rimpelloozen rand,<br />
Van ril<strong>de</strong>n berk <strong>de</strong> groene wuif-banieren,<br />
Zuilzware beuken, daken rood-gepand,<br />
En ranke roerloosheid van populieren.<br />
Zóó als die beeld-bezonken glansrivieren, -<br />
Avondbegou<strong>de</strong>, wazig morgenbleek,<br />
En droevig grauw bij lager wolken-gieren, -<br />
Doorvoer mijn ziel diep-spiegelend <strong>de</strong> streek.<br />
En naar <strong>de</strong> lucht stond blauw, of misten hingen,<br />
Droeg zij <strong>de</strong> droefheid en <strong>de</strong> vreugd <strong>de</strong>r dingen.<br />
Dichter H. Thans is één <strong>de</strong>r weinigen van <strong>de</strong>n laatsten tijd, in wie wij vertrouwen.<br />
Hij is een echt dichter, die zijn beste dagen nog tegemoet gaat.<br />
* * *<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Een an<strong>de</strong>r <strong>de</strong>butant noemt zich Fritz Francken. Zijn verzenbun<strong>de</strong>l heet Festijnen<br />
uit een Bruidsgetij (Uitgave Plantin te Antwerpen 1914). Jong werk. Werk<br />
uit <strong>de</strong> groeijaren, wanneer <strong>de</strong> baard in <strong>de</strong> keel zit in plaats van aan <strong>de</strong> kin ... Francken<br />
flapt er nog alles uit, weet nog niet op eigen, innige wijze zijn ontroeringen te zeggen.<br />
Met jongen, sympathieken overmoed doet hij vreeselijk-ernstig, maar elk woord en<br />
elk beeld is ... literatuur! Francken baadt vol geneuchte in woor<strong>de</strong>n zoodanig dat hij<br />
er in verdrinken zal, ingeval hij niet in zijn volgend werk toont <strong>de</strong> werkelijke waar<strong>de</strong><br />
van elk woord te hebben leeren kennen.<br />
De jonge dichter is een veel eenvoudiger menschenkind dan hij ons in zijn boek<br />
toeschijnt: een beetje aanstellerig, een beetje overspannen, een beetje onwaar. En<br />
<strong>de</strong> kunst vraagt heiligen ernst en oprechtheid. Francken moet het gemakkelijk<br />
‘maken’ verleeren, en probeeren eenvoudig-weg, alleen dat te schrijven wat hem<br />
volstrekt van het hart moet. Vooral niet alles laten drukken!<br />
Wanneer <strong>de</strong>ze beschouwingen uit mijn pen vloeien na het lezen <strong>de</strong>zer Festijnen<br />
is het <strong>voor</strong>zeker niet om <strong>de</strong>n jongen dichter te ontmoedigen, maar wel om hem te<br />
wekken uit zijn roes. Wij erkennen zijn aanleg, maar eischen daarom juist meer<br />
beheersching, meer zelfstandigheid, meer <strong>de</strong> stem van een mensch die zijn wel en<br />
wee zingt. De jeugd blijft geen verontschuldiging! De wáre Francken vin<strong>de</strong>n wij<br />
<strong>voor</strong>loopig slechts in <strong>de</strong> kleine, lieve versjes, zooals in:<br />
Meisje ken jij 't vroolijk wijsken,<br />
Ken jij 't referein<br />
van het opgesloten sijsken<br />
in het harte mijn?<br />
Meisje zou je kunnen ra<strong>de</strong>n<br />
wat dat vogellijn,<br />
met zijn zangen heeft gelaten<br />
in het harte mijn?<br />
Meisje mag ik je verklaren<br />
wat dát wel mag zijn?<br />
Zal je dan een hoeksken sparen<br />
in het harte dijn?<br />
LODE BAEKELMANS.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
111<br />
'n Me<strong>de</strong>werker achter <strong>de</strong> schermen<br />
L.C.J. van Sandwijk<br />
15 Januari 1902-15 Juli 1914<br />
Het is niet onze gewoonte in ons tijdschrift zelfs ook maar eenigszins geregeld<br />
melding te maken van ‘jubilea’. In onze dagen, dat schier alles jubileert; waarin wij<br />
immers nagenoeg geen nummer van een dagblad kunnen inzien zon<strong>de</strong>r tevens te<br />
vernemen dat <strong>de</strong> schrijver A. juist 100 jaar gele<strong>de</strong>n werd geboren, <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>r B.<br />
zijn vijftigsten verjaardag viert en <strong>de</strong> tooneelster C. vóór 12½ jaar haar eerste<br />
‘schuchtere schre<strong>de</strong>n’ achter 't voetlicht zette - <strong>de</strong>n tijd waarin, 't is meer gezegd,<br />
men <strong>de</strong>rgelijke min of meer belangwekken<strong>de</strong> actualiteiten 's morgens thuis krijgt<br />
tegelijk met zijn warme ka<strong>de</strong>tjes - in zulk een tijd mag het een wanhopig pogen<br />
heeten nog zooiets te zijn als: ‘actueel’. En dus ...<br />
Dat ik echter ditmaal van mijn stelregel afwijk en tòch <strong>voor</strong> een jubileum hier <strong>de</strong><br />
aandacht van mijn lezers kom verzoeken, heeft zijn zeer bizon<strong>de</strong>re re<strong>de</strong>n. Bij dit<br />
jubileum toch zijn wij, <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong>-<strong>Winckel</strong>aars, allen min of meer direct betrokken; 't<br />
betreft hier nl. een onzer me<strong>de</strong>werkers, een onzer meest beschei<strong>de</strong>n me<strong>de</strong>werkers<br />
weliswaar, wiens naam ge op het omslag tevergeefs zult zoeken; in 't kort: een <strong>de</strong>r<br />
me<strong>de</strong>werkers... achter <strong>de</strong> schermen. En juist omdat <strong>de</strong>ze me<strong>de</strong>werker zich zoo<br />
beschei<strong>de</strong>n achteraf pleegt te hou<strong>de</strong>n en zijn jubileum zeker in geen an<strong>de</strong>r blad<br />
dan 't onze zal wor<strong>de</strong>n vermeld, dies <strong>voor</strong> <strong>de</strong> buitenwereld onopgemerkt zal<br />
<strong>voor</strong>bijgaan, juist daarom heb ik er nu aardigheid in er hier een paar woor<strong>de</strong>n over<br />
te schrijven. Als dit nr. verschijnt is het op <strong>de</strong>n kop af 12½ jaar gele<strong>de</strong>n, dat Leen<strong>de</strong>rt<br />
Sandwijk als vaste ‘opmaker’ van ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’ werd aangesteld,<br />
welke eenvoudige en toch zoo veel nauwlettendheid eischen<strong>de</strong> taak hij van 't<br />
geboorte-uur van ons maandschrift af tot he<strong>de</strong>n toe getrouw heeft vervuld.<br />
On<strong>de</strong>rschat die taak <strong>voor</strong>al niet, lezer, al kunt ge haar ook gemakkelijk òverschatten.<br />
Als onze volksdichter Adama van Scheltema het zingen<strong>de</strong> vraagt:<br />
Wie is het die <strong>de</strong> zwarte voren<br />
In golvend goud veran<strong>de</strong>ren doet ...<br />
Wie is het die <strong>de</strong> wereld voedt? ...<br />
Wie graaft <strong>de</strong> glinsteren<strong>de</strong> kolen,<br />
Wie schept het schitteren<strong>de</strong> zout,<br />
Wie haalt uit diepe duistere holen<br />
Het gele glanzend zachte goud ...<br />
en daar fier-jubelend op ten antwoord geeft, hoe 't zijn ‘<strong>de</strong> paar<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> ploegers,<br />
<strong>de</strong> zweeters en <strong>de</strong> zwoegers, <strong>de</strong> zaaiers van het zaad’ - in één woord: <strong>de</strong> doeners<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
‘van <strong>de</strong> daad’... dan moge het u, met mij, misschien toeschijnen, dat hier aan <strong>de</strong>n<br />
‘Arbei<strong>de</strong>r’, <strong>de</strong>n man van het han<strong>de</strong>nwerk wat al te eenzijdig <strong>de</strong> eer wordt toegekend<br />
van <strong>de</strong> stuwkracht te zijn in 't Heelal, ja, waagt gij mèt mij zelfs allicht beschei<strong>de</strong>nlijk<br />
<strong>de</strong> vraag, of naast <strong>de</strong> mannen van <strong>de</strong> Hánd ook <strong>voor</strong> die van het Hóofd niet een<br />
plaatsje valt in te ruimen - even dwaas intusschen als het zijn zou vol te hou<strong>de</strong>n dat<br />
een tijdschrift eigenlijk uit niets dan letters bestaat, ware 't te beweren dat <strong>voor</strong> een<br />
tijdschrift in 't geheel geen letters, en bijgevolg ook geen letterzetters, noodig zijn.<br />
't Is dus dui<strong>de</strong>lijk dat een redacteur ook zijn stille, beschei<strong>de</strong>n<br />
me<strong>de</strong>werkers-achter-<strong>de</strong>-schermen niet missen kan, ja, terecht meent ook bij zijn<br />
lezers <strong>voor</strong> hen eenige dankbaarheid te mogen opeischen. Vooral <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n<br />
‘opmaker’! Zij, die niet van nabij bij 't vak betrokken zijn, kunnen er zich geen flauw<br />
<strong>de</strong>nkbeeld van vormen, welk een moeite en hoofdbreken het soms kost eer <strong>de</strong><br />
aflevering goed in elkaar zit; eer al die stukjes zetsel van verschillen<strong>de</strong> lengte sluitend<br />
zijn gemaakt en om <strong>de</strong> clichés zijn heen gewerkt. Nu eens is er iets te veel, dat door<br />
oor<strong>de</strong>elkundig ‘wit min<strong>de</strong>ren’ moet wor<strong>de</strong>n ‘ingewonnen’, ginds blijkt weer wat te<br />
weinig, zoodat moet wor<strong>de</strong>n ‘uitgedreven’, waarbij dan tevens dient zorg gedragen<br />
dat geen hoofdje komt aan <strong>de</strong>n voet van een bladzij. Etc.<br />
Maar per slot van rekening kan toch alleen een redacteur zulk werk geheel naar<br />
rechte waar<strong>de</strong> schatten; - welnu Sandwijk! jou werk aan ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’<br />
heb ik in <strong>de</strong>n loop <strong>de</strong>r jaren leeren waar<strong>de</strong>eren, en 't is mij een genoegen dat hier<br />
op <strong>de</strong>ze speciale plaats eens uit te spreken. Ga <strong>voor</strong>t mij bij te staan ... achter <strong>de</strong><br />
schermen; geloof het: een van mijn onmisbaarste me<strong>de</strong>werkers zijt gij; ook al prijkt<br />
je naam niet op het groene omslag!<br />
GERARD VAN ECKEREN.<br />
Redacteur van D.G.W.<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> juli-tijdschriften<br />
De Gids<br />
Dr. P.H. van Moerkerken Jr. opent <strong>de</strong> aflev. met het vervolg van zijn aan <strong>de</strong>n dichter<br />
Frans Bastiaanse opgedragen novelle uit <strong>de</strong>n Franschen tijd ‘De Bevrij<strong>de</strong>rs’. Het is<br />
aangename lectuur, al blijft dit genre geheel aan <strong>de</strong> oppervlakte van 't leven, dat<br />
hier wordt uiteengelegd in wat bekoorlijke, met <strong>de</strong>n schoonheidsglans van verle<strong>de</strong>n<br />
dingen omstraal<strong>de</strong> tafereelen, zon<strong>de</strong>r dat ook een poging wordt gedaan om tot het<br />
wezen dier dingen door te dringen. Dit schijnt mij <strong>de</strong> kracht, maar tevens <strong>de</strong> zwakheid<br />
van dit ‘genre’ - een zwakheid zich <strong>voor</strong> mij <strong>voor</strong>al voelbaar makend juist in dit<br />
ge<strong>de</strong>elte, waar wij, zij het in <strong>de</strong> achterhoe<strong>de</strong>, met Jacob ter Wisch wor<strong>de</strong>n<br />
meegevoerd in <strong>de</strong> groote armée naar Rusland. Evenwel - wachten wij met <strong>de</strong>rgelijke<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze plaats te diep gaan<strong>de</strong> critische overwegingen tot het verhaal in boekvorm<br />
het licht zal hebben gezien, en genieten wij intusschen van <strong>de</strong> kostelijke tooneeltjes,<br />
die <strong>de</strong> auteur ons<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
112<br />
met zijn fijne pen beschrijft. Napoleon zal over <strong>de</strong>n Heerenweg bij Haarlem komen<br />
langs het buitentje van <strong>de</strong>n tabakskoopman en kunstbeschermer David van Wyck.<br />
Deze heeft door zijn beschermeling Tobias Soelens een tweeregelig welkomstversje<br />
laten vervaardigen en dat bevestigd aan een kleine eerepoort van sparregroen,<br />
dahlia's en asters. Als dan <strong>de</strong> Haarlemsche Gar<strong>de</strong>s d'Honneur verschijnen en daarna<br />
't rijtuig met <strong>de</strong>n Keizer zelven, treedt David naar voren op <strong>de</strong>n stillen weg, neemt<br />
<strong>de</strong>n steek af en buigt diep.<br />
De koetsier hield <strong>de</strong> paar<strong>de</strong>n in; en Napoleon, glimlachend opziend,<br />
wellicht meenend <strong>de</strong> versiering eener nieuwe gemeente te zien, las <strong>de</strong><br />
dichtregelen van Soelens, door Van Wijck slechts een weinig veran<strong>de</strong>rd:<br />
‘Soyez, plus grand héros <strong>de</strong> l'univers,<br />
Le bienvenu sur cette terre’.<br />
Toen richtte <strong>de</strong> geweldige Heerscher het woord tot <strong>de</strong>n verheerlijkten<br />
tabakshan<strong>de</strong>laar en vroeg:<br />
‘Eh, monsieur, qui a fait ces beaux vers?’<br />
‘Moi, sire’, zei<strong>de</strong> Van Wijck, niet wetend hoe hij zou antwoor<strong>de</strong>n.<br />
‘Ah, qu'est donc près <strong>de</strong> vous le vieil Homère!’ lachte <strong>de</strong> Keizer; doch zijn<br />
scherpe trekken vergrim<strong>de</strong>n onmid<strong>de</strong>llijk en hij snauw<strong>de</strong> met een<br />
verachten<strong>de</strong>n grijns:<br />
‘Fouette, cocher!’<br />
Onthutst, verontwaardigd, verbleekend staar<strong>de</strong> David van Wijck <strong>de</strong><br />
hollen<strong>de</strong> karos, <strong>de</strong> draven<strong>de</strong> ruiters, <strong>de</strong> zonnige stofwolk na. En<br />
terugtre<strong>de</strong>nd on<strong>de</strong>r zijn eereboog slikte hij zijn hartelijkste vloeken in,<br />
dankte <strong>de</strong>n God van Neêrland dat <strong>de</strong> Bree<strong>voor</strong>ts geen Fransch<br />
verston<strong>de</strong>n, trok een beminnelijken glimlach rond <strong>de</strong>n mond en riep <strong>de</strong><br />
wachten<strong>de</strong> dames toe:<br />
‘Zijne Majesteit was dankbaar en verrast!’<br />
Van <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re bijdragen vermel<strong>de</strong>n wij alleen mooie Verzen van Bastiaanse uit<br />
<strong>de</strong>n cyclus ‘Een Zomerdroom’ en een artikel over <strong>de</strong> Geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r Groningsche<br />
Universiteit, meer in 't bizon<strong>de</strong>r <strong>de</strong>r Groninger Richting, door Prof. Huizinga.<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
Een nog onbekend schrijver A. van 't Lant opent <strong>de</strong> afl. met een novelle uit het<br />
boerenleven: ‘Bloei’. Louis Couperus vervolgt ‘De Ongelukkige’. Cyriël Buysse schrijft<br />
eenige regels naar aanleiding van Stijn Streuvels' boekje over <strong>de</strong> landsche woning<br />
in Vlaan<strong>de</strong>ren. Buysse spreekt van ‘een noodkreet’ om te waarschuwen tegen 't<br />
gevaar dat het ou<strong>de</strong>rwetsch natuurschoon meer en meer bedreigt. De woe<strong>de</strong> van<br />
't boomenrooien schijnt ook in Vlaan<strong>de</strong>ren om zich te grijpen. Ook over Karel van<br />
<strong>de</strong>n Oevers ‘Kritische Opstellen’ schrijft Buysse buiten <strong>de</strong> gewone rubriek<br />
‘boekbespreking’ om. Hij vindt dat <strong>de</strong> katholiek van <strong>de</strong>n Oever maar alleen over<br />
zichzelf en zijn geestverwanten schrijven moest, daar hij <strong>de</strong> mentaliteit van<br />
an<strong>de</strong>rs<strong>de</strong>nken<strong>de</strong>n zoo min begrijpt als <strong>de</strong> heer Buysse bv. <strong>de</strong> mentaliteit van <strong>de</strong><br />
Papoea's. Valt ditzelf<strong>de</strong> echter ook niet tot vele liberale heeren te zeggen, die bv.<br />
smalend schrijven over ‘het geloof’? Zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> waarheid van 's heeren Buysse's<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
eweren in twijfel te willen trekken (ik zou dit niet kunnen) acht ik <strong>voor</strong> mij toch een<br />
standpunt als Lo<strong>de</strong> Baekelmans in dit nr. van D.G.W. inneemt tegenover van <strong>de</strong>n<br />
Oevers boek sympathieker en... ruimer.<br />
Roelvink eindigt zijn tooneelstuk ‘De Sterksten’. Van Annie Salomons' ‘Zangen<br />
van Maria Magdalena’ halen wij hier eenige coupletten aan, in <strong>de</strong> hoop dat <strong>de</strong><br />
dichteres ons niet beschuldigen zal door <strong>de</strong>ze citaten <strong>de</strong> organische eenheid te<br />
schen<strong>de</strong>n.<br />
Voor mij is <strong>de</strong> min <strong>de</strong>r verdwaas<strong>de</strong>n, die knielen<br />
Met oogen star en fel van verlangen;<br />
Voor mij <strong>de</strong> verwardë extasezangen<br />
Van <strong>de</strong>n hartstocht, die háten moet en vernielen.<br />
Maar nóóit <strong>de</strong> vre<strong>de</strong> van 't veilig huis,<br />
Met gesloten <strong>de</strong>uren, gesloten blin<strong>de</strong>n,<br />
En on<strong>de</strong>r 't zegenend lampgesuis<br />
De rust <strong>de</strong>r dagelijksch trouw-bemin<strong>de</strong>n.<br />
En daartegenover <strong>de</strong> <strong>de</strong>emoedsstemming <strong>de</strong>r Christin gewor<strong>de</strong>n zondares:<br />
Uit <strong>de</strong>n blinken<strong>de</strong>n nacht van verbijster<strong>de</strong> zon<strong>de</strong><br />
Trek, God, me in uw scheemring van schaamte en berouw;<br />
Koel mijn schroeien<strong>de</strong> lippen, die pijnen als won<strong>de</strong>n<br />
Met uw kool <strong>de</strong>r verreining, die zegent als dauw.<br />
O, <strong>de</strong> weg was zoo lang tot uw heiligë oogen,<br />
En mijn hart was zoo stug, zoo gevoelloos en dicht;<br />
En ik vrees<strong>de</strong> het uur, dat 'k mijn laagheid en logen<br />
Overwonnen moest toone' aan uw stralend gezicht.<br />
En ik vrees<strong>de</strong> en bleef ver; tot ik brák van ellen<strong>de</strong>.<br />
Toen hieft ge mij zelf tot uw heiligen troon,<br />
En ik kan niet ontvluchten, ik kan mij niet wen<strong>de</strong>n,<br />
Ik vrees met mijn a<strong>de</strong>m uw hoogheid te schen<strong>de</strong>n,<br />
Erbarm u, o Heer, wasch mijn schamelheid schoon.<br />
Onze Eeuw.<br />
Van Nico van Suchtelen een Inleiding tot Dante's Vita Nuova. 't Is een won<strong>de</strong>rlijk<br />
boekske, dit lief<strong>de</strong>verhaal van <strong>de</strong>n 27-jarigen Dante, waarvan <strong>de</strong> eigenaardighe<strong>de</strong>n<br />
reeds sommigen van Dante's tijdgenooten hebben gehin<strong>de</strong>rd.<br />
En werkelijk, bij een eerste, vluchtige lezing doet het wel ietwat zon<strong>de</strong>rling<br />
aan: een <strong>de</strong>rtigtal van <strong>de</strong> sierlijkst bewerkte, zoetstvloeien<strong>de</strong> minnedichten,<br />
lof en klaagzangen, vereenigd in een on<strong>de</strong>rling verband door een later<br />
geschreven verklarend proza, welks stijl het mid<strong>de</strong>n houdt tusschen<br />
plechtige bijbeltaal, <strong>de</strong>ftigpedant betoog en kin<strong>de</strong>rlijk-naief verhaal: een<br />
keten van fijnstgeslepen juweelen in stijf-eenvoudige vatting. En dan elk<br />
dier gedichten nog bovendien ontleed naar zijnen bouw en inhoud,<br />
‘ver<strong>de</strong>eld’ zooals Dante het noemt, in glossen zòò dor,<br />
schoolmeesterachtig en overbodig meestal, dat reeds Boccaccio, Dante's<br />
eerste officieele ‘uitlegger’, <strong>de</strong>ze ‘divisioni’ verwierp als ‘troppo infantile’,<br />
als een belachelijke kin<strong>de</strong>rachtigheid! Moet <strong>de</strong> kritische verbazing van<br />
<strong>de</strong>n he<strong>de</strong>ndaagschen lezer met ‘litterairen’ smaak, niet toenemen als hij<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
emerkt dat <strong>de</strong> stof <strong>voor</strong> vele dier gedichten blijkbaar ‘verzonnen’ is; dat<br />
ook <strong>de</strong> droomen en visioenen waarvan Dante gewaagt, blijkbaar ‘cerebrale<br />
be<strong>de</strong>nksels’ zijn ....<br />
Kan ver<strong>de</strong>r <strong>de</strong>ze he<strong>de</strong>ndaagsche lezer wel an<strong>de</strong>rs dan schou<strong>de</strong>rophalend<br />
glimlachen om <strong>de</strong> zon<strong>de</strong>rlinge getallen-mystiek, het kin<strong>de</strong>rachtig gegoochel<br />
met <strong>de</strong> cijfers drie, negen en tien, vertegenwoordigen<strong>de</strong> <strong>de</strong> Drie-eenheid,<br />
<strong>de</strong> negen hemelen en <strong>de</strong> volmaaktheid, welke Dante ten behoeve dier<br />
symboliseering in zijn proza invoert; of om zijn blijkbaar streven ook in <strong>de</strong><br />
rangschikking en misschien zelfs in het aantal <strong>de</strong>r opgenomen gedichten,<br />
<strong>de</strong> door hem gewil<strong>de</strong> allegorische strekking uit te drukken?<br />
De heer van Suchtelen tracht ons dan echter in zijn artikel Dante te doen zien<br />
als een kunstenaar wiens geest in zijn diepste wezen volstrekt niet ‘buiten<br />
<strong>de</strong>zen tijd’ staat, maar integen<strong>de</strong>el als een dier dichters die <strong>de</strong> groote,<br />
drievoudige synthese: van subjectiviteit en objectiviteit, van droom en<br />
werkelijkheid, van gevoel en verstand, wist te voltrekken en daardoor kon<br />
wor<strong>de</strong>n tot onzen eeuwigen tijdgenoot, in wiens hart <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> Lief<strong>de</strong><br />
sluimer<strong>de</strong> en ontwaakte die ook in het onze sluimert en ontwaken kan<br />
als <strong>de</strong> aanschouwing <strong>de</strong>r schoonheid haar slechts wekt.<br />
Van <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re bijdragen vermel<strong>de</strong>n wij: Booker T. Washington in Europa door<br />
G.J. Vos Az. - Bismarck's dagen van strijd met zijn Koning door A.W. Stellwagen.<br />
- Een merkwaardige vrouw door Dr. J. <strong>de</strong> Jong. - Gedichten uit het Deensch door<br />
Edward B. Koster.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
*7<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
Wij zitten dan, <strong>de</strong> laatste jaren, helaas weer rondom in <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lmatigheid. Enkele<br />
superieure boeken - en ook maar enkele zóó gek slecht, zoo bespottelijk onnoozel,<br />
dat men er zich, in een lustig geschreven recensietje, onver<strong>de</strong>eld vroolijk over maken<br />
kan. Maar verschrikkelijk veel dat zoo-zoo, la-la is, niet bepaald slecht, over 't<br />
algemeen misschien wel beter van compositie en schriftuur dan men dat 'n <strong>de</strong>rtig<br />
jaar gele<strong>de</strong>n gewoon was van het gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> romanslag, maar overigens zoo in 't<br />
geheel geen kenmerken dragend van dieper kunstbegrip dan toen bij dat slag werd<br />
opgemerkt. De belangrijkste les van 1880: schrijf alléén wanneer ge wordt gedrongen<br />
tot schrijven, en, zoo vaak ge schrijft, geef u geheel aan uw werk, openbaar ons uw<br />
heftigst en diepst zieleleven - die les door Van Deyssel samengedrongen tot zijn<br />
eenvoudig-groot woord: ‘kunst is passie’ - schijnt op het gewone slag romans- en<br />
novellen-producenten, van gedichten- en drama-schrijvers trouwens eveneens,<br />
bitter weinig indruk gemaakt te hebben....<br />
De vlotte verhalen, <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> romans, ze verschijnen jaar-op-jaar,<br />
maand-op-maand, alsof er geen 1880 en geen Van Deyssel was geweest, en onze<br />
‘wakkere’ uitgevers steken ze in fraaie pakjes, met prentjes op <strong>de</strong> omslagen en op<br />
<strong>de</strong> prachtbandjes, zij laten ze drukken met dui<strong>de</strong>lijke letter op room-blank papier en<br />
verkoopen er hun dozijnen van, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hollandsche leesgezelschappen en<br />
bibliotheken, hun an<strong>de</strong>re dozijnen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> indische leestrommels.<br />
Aldus verzucht Herman Robbers, en wie zal beweren ten onrechte? Cornelis Veth<br />
geeft weer een zijner grappige parodistische verhalen: ‘De Drie Musketiers’; Henri<br />
van Booven een schets ‘Thuiskomst’, en Franck Gericke 't eenvoudig verhaal van<br />
wat simpele kin<strong>de</strong>r<strong>voor</strong>valletjes ‘Pyknoti<strong>de</strong>s’. Voorts noemen wij nog een artikel<br />
over Felix Buhot, en een over Boerenwoningen en Volkskunst in Scandinavië, bei<strong>de</strong>n<br />
geïllustreerd.<br />
Nieuwe Banen.<br />
Dr. <strong>de</strong> Hartog heeft op een <strong>de</strong>batavond met Gerhard <strong>de</strong> wereldbeschouwing van<br />
Multatuli aan critiek on<strong>de</strong>rworpen en Multatuli, ja, wel een knap schrijver, maar met<br />
dat al toch een Godslasteraar genoemd. Een enthousiast jongmensch, die zich F.<br />
van Nifterik teekent, heeft van <strong>de</strong>n redacteur nu plaats gekregen <strong>voor</strong> een eenigszins<br />
van Deysseliaansch aandoend stuk, waarin hij met <strong>de</strong> kracht van <strong>de</strong>n dichterlijken<br />
paradox een lans breekt <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ze<strong>de</strong>lijke beteekenis van <strong>de</strong> persoonlijkheid<br />
Multatuli. Een enkel citaatje ter kenschetsing.<br />
Dacht u, dat een kunstenaar, die zoo zuiver Gods maaksel in zijn ziel te<br />
on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n weet, die schots en scheef van ontroering <strong>de</strong>n avond ingeloopen is,<br />
ja, dat die zal weenen en knarsetan<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> buitenste verdoemenis? Och kom!<br />
God zet hem boven op zijn eenen schoor als een flinken jongen en zeit: lk mag<br />
jou wel, ik heb pleizier an je beleefd. Ik kan met jou tenminste nog 'reis praten over<br />
m'n mooie sterren. 'n Werk geweest! Eer dat dat goed liep. Jonge, jonge. Ik kan met<br />
jou reis praten over m'n werk, snap je. Op aar<strong>de</strong> maakt dat zoo geen opgang, hè,<br />
ventje? Ik heb je niet <strong>voor</strong> niemendal bovenop m'n schoor. Wat heb je toch iets<br />
moois gezeid over m'n mantel! Die doe ik dicht met sterren.....<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
In het volgend nr. zal Dr. <strong>de</strong> Hartog <strong>de</strong>ze ontboezeming beantwoor<strong>de</strong>n.<br />
De Nieuwe Gids.<br />
Van Hulzen vervolgt zijn ‘discours sur la sensualité’: Aan 't lichten<strong>de</strong> strand, en Felix<br />
Timmermans pallietert er weer leutig op los; wij verlangen er naar dit proza bij elkaar<br />
als boek te hebben.<br />
Dr. J.B. Schepers <strong>de</strong>elt ons iets me<strong>de</strong> over Bre<strong>de</strong>ro's invloed op tijdgenooten,<br />
met iets over plagiaat in dien tijd; M.V. over ‘Les Bergeries’, een pastorale van<br />
Honorat <strong>de</strong> Bueil, seigneur <strong>de</strong> Racan, geschreven toen <strong>de</strong>ze er toe gekomen was<br />
‘à changer son amour poétique en un véritable’, welke lief<strong>de</strong> dan <strong>de</strong> markiezin Mme<br />
<strong>de</strong> Termes betrof. Schrijver prijst in dit her<strong>de</strong>rspel o.a. <strong>de</strong>n vluggen val <strong>de</strong>r dialogen<br />
en <strong>de</strong> levendig gerythmeer<strong>de</strong> koren, en toont door citaten aan dat naast <strong>de</strong> gracieuse<br />
qualiteiten ook een diepstatige ernst niet wordt gemist. De karakteristiek van Courart:<br />
‘l'agréable Racan’ acht schrijver niet onjuist.<br />
Ver<strong>de</strong>r noemen wij gedichten van Hein Boeken, Jac. van Looy en Peter Spaan,<br />
en een hoogst belangrijk artikel van Dr. A.H. <strong>de</strong> Hartog over <strong>de</strong> Beteekenis van <strong>de</strong>n<br />
Vorm in het Wereldgeheel. Ie<strong>de</strong>re nieuwe perio<strong>de</strong> van wijsgeerig <strong>de</strong>nken zet in<br />
met een ont<strong>de</strong>kking, met <strong>de</strong> aanwijzing van een algemeen gezichtspunt on<strong>de</strong>r<br />
hetwelk het Al wordt doorschouwd. Zoo Plato met <strong>de</strong> I<strong>de</strong>e, Aristoteles met het<br />
Doel, Descartes met het cogito ergo sum, Spinoza met <strong>de</strong> Substantie,<br />
Fichte met het Ik, Hegel met het Begrip, Schopenhauer met <strong>de</strong>n Wil, etc. Zulk<br />
een universeel gezichtspunt nu kan <strong>de</strong> wijsbegeerte van onzen tijd, die naar het<br />
concrete uitgaat, vin<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n Vorm, welk beginsel tot nog toe nimmer als<br />
centraalbeginsel in 't mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r wereldbeschouwing is geplaatst gewor<strong>de</strong>n. <strong>de</strong><br />
Hartog schijnt zich hier een plaats on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> lei<strong>de</strong>n<strong>de</strong> geesten te willen veroveren;<br />
hij kondigt althans aan een ‘Wijsbegeerte van <strong>de</strong>n Vorm’, een werk dat geen<br />
compilatie-arbeid kan wor<strong>de</strong>n, maar oorspronkelijke <strong>de</strong>nkkracht ter systeem-vorming<br />
vereischt. Moge <strong>de</strong>n schrijver van dit alvast ‘inlei<strong>de</strong>nd’ artikel <strong>de</strong> kracht en <strong>de</strong><br />
bezonken rust daartoe gegeven wor<strong>de</strong>n! Zulk een werk kan óok <strong>voor</strong> <strong>de</strong> litteraire<br />
critiek van groote beteekenis zijn.<br />
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />
INHOUD. Uit het Land van <strong>de</strong>n Draak. De Metropool. Reisbrieven van H. Colijn. -<br />
De opleiding van <strong>de</strong>n jurist op het Gymnasium en aan <strong>de</strong> Universiteit, door Jhr. Mr.<br />
W.H. <strong>de</strong> Savornin Lohman. - Als 't vertrouwen sterft, door Bernarda. - De Vermeen<strong>de</strong><br />
Aap, door S. Coolsma. - Avond, door P. Min<strong>de</strong>raa. - Leestafel.<br />
Met haar novellistische bijdragen is <strong>de</strong>ze redactie nog steeds niet gelukkig,<br />
evenmin als die van 't hier volgend periodiek:<br />
Ons Tijdschrift.<br />
INHOUD. Jong Vrouwtje, door J.M. Westerbrink-Wirtz. - Een nieuw Geluid, door Dr.<br />
P. Blaauw. - Wéér bloeien <strong>de</strong> Seringen, door H.J. Tollig. - Huwelijkstrouw of Vrije<br />
Lief<strong>de</strong>, door H.C. Gunning-<strong>de</strong> Vries. - Sociale Kroniek, door C. Gerretson. - Terugblik,<br />
door * * * - Van Boeken.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
De Hollandsche Revue<br />
INHOUD. Wereldgeschie<strong>de</strong>nis. - Belangrijke On<strong>de</strong>rwerpen:<br />
Fre<strong>de</strong>rik van Ee<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> Jeugd. - Teekenen. - Het Bureau <strong>voor</strong> Han<strong>de</strong>lsinlichtingen.<br />
- Karakterschets: E.F.E. Douwes Dekker. - Revue <strong>de</strong>r Tijdschriften.<br />
- Het boek van <strong>de</strong> maand: ‘Het Amsterdamsche schoolkind en <strong>de</strong> Bioscoop’,<br />
door Simon B. Stokvis. - De Boekentafel.<br />
De Vlaamsche Gids.<br />
INHOUD. Op Reis, door Pol <strong>de</strong> Mont. - Mislukte Nering, door Jan van <strong>de</strong>n Berghe.<br />
- Poëten; God, door Jan Jans. - Sonnettentrits, door Antoon Moortgat. - Korte Schets<br />
<strong>de</strong>r Geschie<strong>de</strong>nis van Ninove. - Ne<strong>de</strong>rlandsche Letterkun<strong>de</strong>, door Maurits Sabbe.<br />
- Fransche Letteren, door Leo van Riel.<br />
Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />
INHOUD. De schriftlezing als wetenschap, in verband met Binet's enquête op dit<br />
gebied, door H.W. Cornelis. - Hoe <strong>de</strong> theosoof zich <strong>de</strong> hoogere werel<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>stelt<br />
door M. Reepmaker; etc.<br />
Omhoog.<br />
INHOUD. Armoe<strong>de</strong>, door A.C. Schuitemaker. - Religieus Individualisme, door J.<br />
Jac. Thomson. - In <strong>de</strong> St. Izaäcskerk te St. Petersburg, door H. <strong>de</strong> Groot. - Wat wij<br />
tegenkwamen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Een boek van <strong>de</strong>n oorlog<br />
1<strong>13</strong><br />
Gustav Janson, Lügen. Geschichten vom Kriege. - Leipzig, Georg<br />
Merseburger.<br />
DIT is een verschrikkelijk boek. Ik zou haast geneigd zijn te zeggen - klonk het niet<br />
in <strong>de</strong>ze dagen als een wree<strong>de</strong>, een hoonen<strong>de</strong> paradox - dat het nog vreeslijker is<br />
dan <strong>de</strong> naakte, onopgesmukte werkelijkheid. Omdat het van die werkelijkheid niet<br />
<strong>de</strong>n uiterlijken kant geeft, maar <strong>de</strong> ziel. Hier geen verhaal van feiten met helle<br />
kleuren aangezet, als <strong>de</strong> couranten vaak te lezen geven, welke gebeurtenissen gij<br />
toch altijd min of meer als een, ja, gruwelijk drama wel, maar toch een drama waar<br />
gij tegenover staan blijft, als op een afstand, aanschouwt. Wat aan dit boek met<br />
schetsen uit <strong>de</strong>n Italiaansch-Turkschen krijg die wanhopige verschrikkelijkheid geeft<br />
- het is dat gij, lezer, er <strong>de</strong>n oorlog-zelf in beleeft, en dat niet als 't meeren<strong>de</strong>el dier<br />
<strong>de</strong>erniswekken<strong>de</strong> soldaten, die, uit <strong>de</strong>n schoot van hun gezin gerukt, moeten<br />
optrekken zon<strong>de</strong>r te weten waarheen en <strong>voor</strong> welk doel, bot <strong>voor</strong>tgestooten door<br />
<strong>de</strong>n onverbid<strong>de</strong>lijken drang van een Macht, een Kracht waartegen zich te verzetten<br />
dwaasheid zou zijn... maar omdat ge er <strong>de</strong>n oorlog in beleeft als met an<strong>de</strong>re, verfijn<strong>de</strong><br />
zintuigen, waardoor u dit boek veel meer dan een marteling aan <strong>de</strong>n lijve tot een<br />
ondragelijke zielemarteling wordt.<br />
Het boek van Janson heeft het ons verbijsterend doen ervaren; die eerste en wel<br />
meest suggestieve novelle lezen<strong>de</strong> voelt ge mèt Alfons Zirilli, <strong>de</strong>n zelfbewusten<br />
anarchist, u langzaam stuwen in een an<strong>de</strong>re wereld, waarin alles an<strong>de</strong>re aspecten<br />
vertoont dan in 't gewone dagelijksche leven; waarin een verlaten landweg schel in<br />
<strong>de</strong> zon, een geblin<strong>de</strong>er<strong>de</strong> boerenhofsteê van zijn bewoners verlaten, een bloeien<strong>de</strong><br />
boom op een vreedzamen akker u schijnen uit een won<strong>de</strong>rbare wereld van helsche<br />
verschrikking. Het is alsof hier <strong>de</strong> gewone dimensies niet langer gel<strong>de</strong>n; alsof <strong>de</strong><br />
benauwen<strong>de</strong> stilten, aanzuchtend uit <strong>de</strong> ritselen<strong>de</strong> verten, een stem hebben zon<strong>de</strong>r<br />
geluid. De droge soldatenkelen zijn heete ovens, en <strong>de</strong> verre grelle zandvlakten<br />
slaan als <strong>de</strong> lach van <strong>de</strong>n verstar<strong>de</strong>n waanzin in <strong>de</strong> rusteloos spie<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, vermoei<strong>de</strong><br />
oogen <strong>de</strong>r wachtposten... Tot <strong>de</strong> schoten knallen en het krijgsrumoer schreeuwt en<br />
<strong>de</strong> roo<strong>de</strong> krankzinnigheid grijpt in <strong>de</strong> geteister<strong>de</strong> hersenen...<br />
Maar ik wil zoo niet <strong>voor</strong>tgaan - zoo min als ik u aan wil ra<strong>de</strong>n dit boek thàns te<br />
lezen, in <strong>de</strong>zen tijd dat elke dag ‘genoeg heeft aan zijns zelfs kwaad’. Ook wor<strong>de</strong>n<br />
wij, Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs - mocht ons dierbaar land in strijd geraken, wat God verhoe<strong>de</strong>! -<br />
niet meegesleept als <strong>de</strong> Giovanni's en <strong>de</strong> Zirilli's, als on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n drang van een<br />
noodlot dat hen vermorzelt.<br />
Een zelfbewust volk, dat weet te strij<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> een in waarheid verheven doel,<br />
staat heel an<strong>de</strong>rs tegenover <strong>de</strong>ze dingen, wijl het niet meegesleurd wordt maar<br />
gedragen. En dan blijkt ook wel<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
114<br />
dat dit zwarte boek, met <strong>de</strong> vlammen<strong>de</strong> titel-letters, toch eigenlijk min <strong>de</strong> ziel geeft<br />
van <strong>de</strong>n krijg in 't algemeen dan wel <strong>de</strong> psyche van het volk dat in dien krijg wordt<br />
gemoeid. Een heroïsch volk - en wie <strong>de</strong>nkt hier niet aan onze zui<strong>de</strong>lijke broe<strong>de</strong>rs -<br />
een volk niet als botte werktuigen volgend <strong>de</strong> intenties van een verre, onbegrepen<br />
en bedorven internationale politiek, een heerschzuchtig imperialisme on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n<br />
opgeschroefd-geestdriftigen klinkklank van wat armelijke, chauvinistische leuzen,<br />
die leugen zijn - zulk een volk, in <strong>de</strong>n strijd <strong>voor</strong> vrijheid en recht, zal wel nimmer<br />
door dien waanzin gegrepen wor<strong>de</strong>n die als <strong>de</strong> lach <strong>de</strong>r verdwazing opschatert uit<br />
<strong>de</strong> bla<strong>de</strong>n van Janson's boek. Want ook hier blijkt, als overal, <strong>de</strong> eeuwige Geest <strong>de</strong><br />
hooge, gea<strong>de</strong>l<strong>de</strong> meer<strong>de</strong>re van <strong>de</strong> blin<strong>de</strong>, brute kracht van 't oogenblik 1) .<br />
GERARD VAN ECKEREN.<br />
Over parodieën<br />
ONS lezend publiek weet, dunkt me, over 't algemeen nog niet recht, wat een parodie<br />
eigenlijk is, of althans, wezen kan. Het <strong>de</strong>nkt bij <strong>de</strong>n naam te veel aan een grove<br />
belachelijk-making, een bespotting door overdrijving, gelijkstaan<strong>de</strong> met <strong>de</strong> actie van<br />
een kwajongen die, achter een kreupele aanloopend, diens stap liefst nog verergerd<br />
namaakt. De kreupele heeft beenen die ongelijk van lengte zijn, <strong>de</strong> bespotter kan<br />
hetzelf<strong>de</strong> effect alleen bereiken door zich aan één kant door te laten zakken. Hij<br />
doet dus niet hetzelf<strong>de</strong> als <strong>de</strong> mank gaan<strong>de</strong>, maar bereikt op organisch geheel<br />
an<strong>de</strong>re wijze het zelf<strong>de</strong> effect; en vergroot dit nog. Zijn nabootsing is dus een<br />
nabootsing van het uiterlijke, van een oppervlakkige eigenaardigheid, en hierin ligt,<br />
dunkt mij, het wezen van <strong>de</strong> slechte en grove parodie, in tegenstelling met <strong>de</strong> goe<strong>de</strong><br />
en fijnere. De goe<strong>de</strong> parodie toch doet bijna het zelf<strong>de</strong> als het mo<strong>de</strong>l, doch bereikt<br />
een an<strong>de</strong>r effect!<br />
De goe<strong>de</strong> parodie, die in haar innerlijk wezen ‘kunst’ kan zijn, zoekt niet <strong>de</strong><br />
effecten, die haar mo<strong>de</strong>l of slachtoffer teweeg brengt. Zij tracht ook motieven op te<br />
sporen, waarom naar die effecten gezocht werd; zij tracht te begrijpen waarom die<br />
effecten wor<strong>de</strong>n genoten en bewon<strong>de</strong>rd. Het is dus het karakter, ja <strong>de</strong> ziel waarnaar<br />
<strong>de</strong> parodist moet zoeken, het karakter en <strong>de</strong> ziel van <strong>de</strong>ze bijzon<strong>de</strong>re gestalte <strong>de</strong>r<br />
menschelijke dwaasheid, onoprechtheid en zelfbedrog. Het is daarom dat mij het<br />
parodieeren van een litterair werk dat in wezen mooi, want oprecht en zuiver is,<br />
vaak een uiterst moeilijk werk is toegeschenen, waarbij <strong>voor</strong>zichtigheid en smaak<br />
op een zware proef wor<strong>de</strong>n gesteld. Men kan alles in het dwaze trekken door<br />
bespotting, maar dit is clownswerk dat door gebrek aan stof inhoudloos moet wor<strong>de</strong>n.<br />
Wordt echter door het parodiëeren <strong>de</strong> tegenstelling tusschen schijn-gevoel en waar<br />
gevoel, schijnvernuft en waar vernuft aangetoond en verscherpt, dan heeft <strong>de</strong> parodie<br />
nog een an<strong>de</strong>re waar<strong>de</strong> dan dat zij <strong>de</strong> zwakhe<strong>de</strong>n van een bepaal<strong>de</strong> schriftuur, of<br />
van een bepaal<strong>de</strong> soort lectuur blootlegt: dan draagt zij bij tot <strong>de</strong>n humor <strong>de</strong>s levens!<br />
Ons volk heeft zichzelf in vele en bittere uitlatingen van <strong>de</strong> beste zijner zonen,<br />
herhaal<strong>de</strong>lijk een gebrek aan humor verweten; doch ten onrechte! Het is niet ons<br />
volk in zijn geheel dat humorloos is, doch slechts een ge<strong>de</strong>elte, een zelfgenoegzame<br />
en zelfbewon<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> kern! Zelfgenoegzaamheid en zelfbewon<strong>de</strong>ring zijn het die<br />
<strong>de</strong>n lach tot een stroeve, schaamachtige en wrange uiting maken, er <strong>de</strong> glorie en<br />
<strong>de</strong> verfrisschen<strong>de</strong> zelfvergetelheid aan ontnemend, die hem tot een argelooze en<br />
natuurlijke levensdaad verheffen. Er zijn menschen die niet lachen kunnen, doch<br />
1) Het hier aangekondigd boek bevat een zevental schetsen, die lang niet alle op gelijke hoogte<br />
staan en dan ook niet alle <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n diepen indruk achterlaten. Als geheel acht ik echter dit<br />
werk niet zon<strong>de</strong>r beteekenis, en - juist wijl het in zijn beste ge<strong>de</strong>elten vrij is van ie<strong>de</strong>re<br />
vre<strong>de</strong>sten<strong>de</strong>nz - een hulpmid<strong>de</strong>l ter bevor<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong>n wereldvre<strong>de</strong> van veel meer belang<br />
dan <strong>de</strong> schoonste congres-betoogingen. Kunst is nu eenmaal meer dan wóór<strong>de</strong>n.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
alleen iets of iemand uitlachen; zij zijn het die alleen maar dien jongen begrijpen<br />
welke <strong>de</strong>n manke in zijn ongelijken gang nabootst, doch niet hem, die zich met een<br />
glimlach verplaatst in <strong>de</strong>n gedachtengang van <strong>de</strong>n dwaas en <strong>de</strong>n arme van geest,<br />
en <strong>de</strong> <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>n die vaak tot gebreken uitgewassen zijn, erkent als hij ze ontmoet.<br />
Het is overigens een kenmerk van <strong>de</strong> fijnere parodie, dat ze als onmerkbaar zich<br />
meer en meer pleegt te plaatsen naast, zelfs boven haar <strong>voor</strong>beeld, en zelf<br />
scheppend wordt. Dat prachtige boekje ‘The Sentimental Journey’ van<br />
Sterne is als bespotting van sentimenteele litteratuur begonnen en werd allengs als<br />
ongemerkt, zelf een kleinood van humorvol sentiment! Er is in <strong>de</strong>n toon van zelfs<br />
het onzinnigste stuk cacografie een kern van echtheid, er zit een persoonlijkheid of<br />
een type achter die zóó schrijft als hij zich laat gaan, en <strong>voor</strong>al, er is een categorie,<br />
een uitgebrei<strong>de</strong> categorie van menschen, die zich zóó het liefst hoort toespreken,<br />
wier fantasie, wier logica, wier gevoel, ja schoonheidsgevoel aldus, op <strong>de</strong>ze<br />
machinale en onzuivere en leelijke wijze, wor<strong>de</strong>n bediend en voldaan! Het ware<br />
een grofheid, bijna even groot als die, welke in uiterlijke nabootsing alleen het<br />
komische zoekt, <strong>de</strong>ze fie<strong>de</strong>n te verne<strong>de</strong>ren <strong>voor</strong> hen, die an<strong>de</strong>re feilen en een<br />
an<strong>de</strong>ren<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
115<br />
wansmaak hebben dan zij, en dus een ganschelijk satirieken en caricaturalen stempel<br />
te drukken op <strong>de</strong> parodie. De parodie, als alle kunst van psychologische neigingen,<br />
wil aantoonen en doen begrijpen, en bespot zij, dan neemt zij door dat begrijpen<br />
zich zelf me<strong>de</strong> op in haar lach, want elk begrijpen is een bena<strong>de</strong>ren, en een ... zich<br />
terloops vereenzelvigen met het bestu<strong>de</strong>er<strong>de</strong>.<br />
De fijnere parodieën zijn dus <strong>de</strong>ze, welke het best <strong>de</strong>n toon van het mo<strong>de</strong>l volgen;<br />
het is geen kwestie van meer of min<strong>de</strong>re geestigheid alleen, maar van meer of<br />
min<strong>de</strong>re menschenkennis, meer of min<strong>de</strong>ren zin <strong>voor</strong> stijl en harmonie, meer of<br />
min<strong>de</strong>r instinct <strong>voor</strong> diagnose. Het is te eer zaak, <strong>de</strong> parodie, (hier in Holland zoo<br />
schaarsch bestaan<strong>de</strong>), op een hoog peil te hou<strong>de</strong>n, omdat ten slotte aan verreweg<br />
<strong>de</strong> meeste litteraire of onlitteraire dwaashe<strong>de</strong>n en excessen, waarme<strong>de</strong> een<br />
kin<strong>de</strong>rlijke menschheid zich pleegt bezig te hou<strong>de</strong>n, een zekere mate van naïeveteit<br />
ten grondslag ligt. Alle bewustheid, alle critiek bevindt zich tegenover die bijzon<strong>de</strong>re<br />
soort van naïeveteit, welke zij doorziet, in een be<strong>voor</strong>rechte en zeer sterke positie,<br />
en een misbruik maken van die positie is ten slotte een lafheid. De eerste <strong>de</strong> beste<br />
stroefwerken<strong>de</strong> calkeer-machine van onzen tijd kan gemakkelijk smalen op <strong>de</strong><br />
naïeveteit <strong>de</strong>r romantiek, op haar plichtmatig optimisme en haar overschatting van<br />
het individu, maar dit is iemands kracht meten naar zijn zwakheid.<br />
Een boek als Robinson Crusoe heeft natuurlijk, doordat het zoo bekend, maar<br />
ook omdat het zoo naïef is, meermalen tot on<strong>de</strong>rwerp van een persifflage gediend.<br />
Ook in Punch, waar een niet onaardig satiriek geschriftje, in een <strong>de</strong>r eerste<br />
jaargangen, <strong>de</strong>n titel droeg van ‘Miss Robinson Crusoe’. Miss Robinson<br />
Crusoe vindt leven op het onbewoon<strong>de</strong> eiland <strong>voor</strong>al zoo pijnlijk, omdat het haar<br />
tot stilzwijgendheid noopt; zij vischt met een trouwring, redt met levensgevaar een<br />
spiegel van het schip, dien zij evenwel in <strong>de</strong>n steek moet laten; als hij later aanspoelt<br />
is het alleen <strong>de</strong> lijst, en dat is <strong>de</strong> wreedste slag die haar nog trof. Zij houdt een<br />
kalen<strong>de</strong>r, maar smokkelt geducht met <strong>de</strong> dagen aan te teekenen, enz. Een satire<br />
op <strong>de</strong> vrouw dus, waar<strong>voor</strong> het verhaal van Defoe slechts als schema dienst <strong>de</strong>ed.<br />
Geen eigenlijke parodie, want in een parodie is het mo<strong>de</strong>l zelf altijd tevens het<br />
<strong>voor</strong>werp van <strong>de</strong> scherts. Wèl een parodie, maar een zeer grove, vol smalen<strong>de</strong><br />
nabootsing, Seitenhiebe, uit <strong>de</strong>n toon vallen<strong>de</strong> woordspelingen en onbillijke<br />
ridiculiseering van het on<strong>de</strong>rwerp is <strong>de</strong> ‘Real Robinson Crusoe’ van F.C.<br />
Burnand, welke <strong>de</strong>n held als een boef van <strong>de</strong> ergste soort <strong>voor</strong>stelt en <strong>de</strong> naïeveteit<br />
van het boek zelf met grove knuisten bewerkt. Deze zelf<strong>de</strong> Burnand heeft echter,<br />
vreemd genoeg, in Punch een uitmunten<strong>de</strong> parodie geleverd op Ouida's boeken.<br />
‘Strapmore’ door ‘Wee<strong>de</strong>r’ heet dit zotte verhaal, dat door Linley Sambourne<br />
prachtig geïllustreerd is. Daarin zijn kostelijke amoureuse gesprekken en allerlei<br />
groteske intrige. Lady Regula Baddun (‘a bad one’, een kwaje!) is er <strong>de</strong> booze geest,<br />
een <strong>de</strong>monisch schoone vrouw, Strapmore een soort van uebermensch-fat. Lady<br />
Regula werpt een jongmensch een blik toe die zijn haar doet ... krullen; als men in<br />
haar paleis schelt, komen er vier reusachtige lakeien in pompeuze nacht-livrei, die<br />
een brief naar my lady's slaapkamer brengen, in optocht, twee <strong>voor</strong>op met enorme<br />
kan<strong>de</strong>laars. Het dwaast evenwel is <strong>de</strong> bespotting van <strong>de</strong> weel<strong>de</strong>, <strong>de</strong> burgerlijke<br />
<strong>voor</strong>stelling van overdaad en verspilling en <strong>de</strong> quasi-élegante conversatie in Ouida's<br />
boeken. Strapmore werpt in een met rozen bekransten zilveren bokaal champagne,<br />
Bourgogne, Moezel en Hock door elkaar. Hij is verliefd op Lady Regula, vouwt die<br />
schoone op en strijkt haar weer glad in zijn omhelzing, en het paar viert zulke<br />
rumoerige orgieën in haar boudoir dat boven <strong>de</strong> slaapkamer van haar echtgenoot<br />
is gelegen, dat <strong>de</strong>ze, <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> lord Nuffinmore (nothing more), op een stoel klimt en<br />
tegen <strong>de</strong> zol<strong>de</strong>ring stompt met een pook om tot stilte te manen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Waarom is <strong>de</strong>ze parodie zoo goed? Omdat ze <strong>de</strong> specifieke soort van excessieve<br />
verbeelding, van naïeveteit ook, in Ouida raak aanvat en overtroeft, en tegelijker<br />
tijd ook haar verdienstelijke eigenschap, het vernuft en <strong>de</strong> kleurigheid, in zich<br />
opneemt. Ze is niet slechts een smalen<strong>de</strong> grijns, zooals een elk dien lachen kan,<br />
ze is in zekeren zin een verbetering van het mo<strong>de</strong>l, naar het ironische toe. Zij<br />
ridiculiseert het punt van uitgang, nog meer dan het resultaat.<br />
In dat opzicht zijn eenige van <strong>de</strong> parodieën te noemen, die Thackeray on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n<br />
titel ‘Mr. Punch's Prize Novels’ (in <strong>de</strong> uitgaaf van zijn werken Novels by<br />
Eminent Hands) heeft geschreven. Het was oorspronkelijk <strong>de</strong> bedoeling dat <strong>de</strong>ze<br />
serie Thackeray zelf en Dickens zou omvatten, maar van dit plan schijnt men te<br />
hebben afgezien. Dickens, vrees<strong>de</strong> men, zou zoo iets niet goed opnemen. De<br />
Amerikaan Bret Harte, die zich aan zulke consi<strong>de</strong>raties min<strong>de</strong>r te storen had, heeft<br />
bij zijn Con<strong>de</strong>nsed Novels wèl een Dickens-parodie opgenomen, die evenwel lang<br />
niet zijn beste is. Curieus is dat Thackeray en Bret Harte (ik vermoed dat <strong>de</strong><br />
Amerikaansche schrijver niets van Thackeray's <strong>voor</strong>gangerschap in <strong>de</strong>ze afwist)<br />
niet min<strong>de</strong>r dan viermaal hetzelf<strong>de</strong> object hebben uitgekozen: bei<strong>de</strong>n hebben<br />
parodieën geleverd van Bulwer, Disraeli, Charles Lever en Fennimore Cooper. Er<br />
kan natuurlijk geen twijfel bestaan, of Thackeray is als schrijver in alle opzichten <strong>de</strong><br />
meer<strong>de</strong>re van<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
116<br />
Bret Harte; toch zijn <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> persifflages bij <strong>de</strong>n laatste volstrekt niet min<strong>de</strong>r<br />
in waar<strong>de</strong>. Thackeray is <strong>de</strong> betere stylist, maar als in alles is hij ook hier moralist,<br />
misschien wel te zeer. De parodie van Bulwer, die Bret Harte schreef, is misschien<br />
nog zuiver<strong>de</strong>r, omdat ze, met slechts zeer weinig, <strong>de</strong>n humbug aantoont van <strong>de</strong><br />
cynisch aristocratische pose <strong>de</strong>r intellectueele heroën van dien gevier<strong>de</strong>n auteur.<br />
Thackeray heeft meer mid<strong>de</strong>len daartoe noodig; in zijn ‘George <strong>de</strong> Barnwell’<br />
velt hij vonnis zoowel over <strong>de</strong>n Uebermensch-misdadiger als over <strong>de</strong>n bel-esprit,<br />
die Bulwer's hel<strong>de</strong>n in zich vereenigen; daarenboven is zijn stijlnavolging schitterend.<br />
Het eerste hoofdstuk is waarlijk subliem. Bovendien brengen Thackeray's parodieën<br />
<strong>de</strong> charme van zijn geestige prentjes mee. Disraeli moet <strong>de</strong> parodie (ook uitstekend<br />
geïllustreerd) Codlingsby hoogst kwalijk hebben genomen; zij is dan ook door<br />
het pocherige, pronkerige en reclameachtige heen. De goedmoedige bluf in Charles<br />
Lever is door Thackeray en Harte bei<strong>de</strong> met goedmoedigheid behan<strong>de</strong>ld. Het eerste<br />
hoofdstuk van <strong>de</strong> Cooper-parodie is bij Thackeray prachtig, het twee<strong>de</strong> veel min<strong>de</strong>r;<br />
bij Harte is het gansche verhaal niet zeer treffend. Thackeray heeft met zijn<br />
‘Barbazure’, waarvan <strong>de</strong> historie op Ivanhoe en op The Bri<strong>de</strong> of Lammermoor<br />
gelijkt, Walter Scott niet bedoeld, doch één zijner navolgers, James; zeker is het<br />
dat <strong>de</strong> meester van <strong>de</strong>n historischen roman een e<strong>de</strong>ler object ware geweest. Tot<br />
het beste wat in dit genre geschreven is, behoort Bret Harte's ‘Miss Mix’ waarin<br />
<strong>de</strong> opgewon<strong>de</strong>nheid en het hysterische van ‘Jane Eyre’ prachtig zijn blootgelegd.<br />
De laatste parodie waarover ik hier spreken zal is een vrij nieuwe: ‘Emma o<strong>de</strong>r<br />
das geheimnisvolle Dienstmädchen’ van Julius Stin<strong>de</strong>. Ik heb <strong>de</strong>ze<br />
parodie <strong>voor</strong> het laatst bewaard omdat ze zeer schitterend is, maar tevens veel<br />
min<strong>de</strong>r kunstvol dan ze had kunnen zijn. Ze toont zeer sterk het gevaar aan, waaraan<br />
een auteur zich blootstelt, wanneer het geestig en amusant zijn hem meer waard<br />
is dan het waar zijn, ook in het ironische. Om amusant te zijn, heeft Stin<strong>de</strong>, wiens<br />
parodie zeer lang is en eigenlijk het gansche on<strong>de</strong>rwerp van <strong>de</strong>n sensatieroman<br />
ineens uitput, zichzelf geen moeite en <strong>de</strong>n lezer geen kluchtigen inval bespaard.<br />
<strong>Den</strong> toon en het gebied van <strong>de</strong>n keukenmei<strong>de</strong>nroman elk oogenblik verlaten<strong>de</strong>,<br />
en zich heel niet storend aan <strong>de</strong> grenzen <strong>de</strong>r sfeer, levert hij een somtijds zeer rake,<br />
en niet zel<strong>de</strong>n zeer komische hekeling van het mo<strong>de</strong>rne Berlijn: <strong>de</strong> reclame-zucht<br />
<strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> politieke en tooneeltoestan<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> prikkelzucht van het uitgaand<br />
publiek, <strong>de</strong> won<strong>de</strong>ren <strong>de</strong>r mechaniek, <strong>de</strong> kunstfeuilletons, <strong>de</strong><br />
kunst-aan-het-kind-beweging, <strong>de</strong> ge<strong>de</strong>nkteekenen, <strong>de</strong> reformkleeding, <strong>de</strong> kleine<br />
Cohn zelfs, alles krijgt zijn beurt in wil<strong>de</strong> or<strong>de</strong>. Hij schroomt niet uit <strong>de</strong> rol te vallen,<br />
snedig te wor<strong>de</strong>n waar althans schijnbare botheid karakteristiek is <strong>voor</strong> het mo<strong>de</strong>l<br />
dat hij te volgen heeft, en cursiveert om <strong>de</strong> drie woor<strong>de</strong>n alle paradoxale en<br />
sarcastische commentaren die hem in het hoofd komen. Het is volkomen geoorloofd,<br />
aldus een vermakelijk ratjetoe van een boek te maken, maar dit boek is dan niet<br />
alleen geen parodie op een keukenmei<strong>de</strong>nroman, het is iets min<strong>de</strong>rs dan dat, omdat<br />
het geen karakter, geen houding heeft. De ironie is verlaten <strong>voor</strong> satire; maar <strong>de</strong><br />
ironie is iets hoogers, omdat zij haar object eerst in zich opneemt, om er zich boven<br />
te verheffen, terwijl <strong>de</strong> satire van ter zij<strong>de</strong> projectielen werpt.<br />
In ‘Emma’ hebben we dus een parodie, die zich zelf te zeer verloochent, die<br />
verraadt dat men niet te geestig en <strong>voor</strong>al niet te schran<strong>de</strong>r en van alle markten<br />
thuis moet willen zijn, doch in <strong>de</strong> eerste plaats getrouw aan <strong>de</strong> groote lijnen van zijn<br />
eigen project. Stijl, smaak en zelfbeheersching zijn in het komische al zoo zeer van<br />
noo<strong>de</strong> als in an<strong>de</strong>re kunst, en het gemis daaraan is noodlottig <strong>voor</strong> zoovele talenten.<br />
Want dit boek ‘Emma’ zal velen ergeren, vermoeien en zelfs vervelen, juist door het<br />
gemis aan éénheid van houding. En zie eens, wat er toch aan kostelijk ironisch' in<br />
bedacht is! De koetsier, een vermomd Jezuïet, die onverwachts, in antwoord op<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
een beleef<strong>de</strong> vraag, zijn linkerlaars uittrekt om er <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rkaak van graaf Smolpolsky<br />
mee weg te slaan, - <strong>de</strong> slang die <strong>de</strong>r heldin een killen kus geeft, - <strong>de</strong> sultan, die bij<br />
vlagen een wellustig gebrul aanheft, waarnaar <strong>de</strong> geheele harem angstig luistert, -<br />
<strong>de</strong> slaaf die op <strong>de</strong>s tyrans bevel zichzelf zon<strong>de</strong>r be<strong>de</strong>nken <strong>de</strong> hersens inslaat, - <strong>de</strong><br />
brave van diefstal van diamanten verdachte, die zooveel won<strong>de</strong>rolie slikt, dat hij<br />
skeletmensch wordt, - <strong>de</strong> man die om zijn zinnen af te koelen vastgeplakt moet<br />
zitten op een cactus, - <strong>de</strong> e<strong>de</strong>le gems die levensred<strong>de</strong>r wordt door een prop stroo<br />
uit iemands mond te trekken, - <strong>de</strong> inbrekerschef die zich van zijn complices ontdoet<br />
door hen hypnotisch te suggereeren dat ze een inbraak moeten doen, op een uur<br />
waarop ze in een <strong>voor</strong>tvliegen<strong>de</strong>n sneltrein zitten, zoodat ze uit het raampje stappen<br />
en dood vallen, ... dit alles zijn vondsten die zeer burlesk zijn, en tevens geheel in<br />
<strong>de</strong>n toon van <strong>de</strong>n colportageroman en zijn won<strong>de</strong>rbaarlijkhe<strong>de</strong>n. Zoo is Stin<strong>de</strong>'s<br />
roman tegelijk een <strong>voor</strong>beeld ter navolging en een tot waarschuwing, want <strong>de</strong> parodie<br />
verliest door <strong>de</strong> overdaad aan ontoepasselijke en buiten het karakter vallen<strong>de</strong><br />
grappen, het recht op <strong>de</strong>n naam van kunst. De parodieschrijver moet meer willen<br />
zijn, zijn genre tot iets hoogers op willen voeren dan<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
117<br />
<strong>de</strong> uitvin<strong>de</strong>rs <strong>de</strong>r quiproquo's en brutale situaties van het Fransche kluchtspel; hij<br />
moet typeeren, en nog eens typeeren, en dan liefst niet slechts uiterlijke dingen,<br />
maar ook innerlijke. Om het even of hij met hygiënische bedoelingen rondloopt, <strong>de</strong><br />
diagnose van het geval moet hij telkenmale weten te stellen. Dit is zijn eenige, groote<br />
kans om meer dan een clown te zijn en meer te geven dan amusementskunst. Of<br />
hij <strong>de</strong>n tragen Hollandschen lezer <strong>voor</strong> zich inneemt zal dan <strong>voor</strong>namelijk daarvan<br />
afhangen, of <strong>de</strong>ze zich zal laten overrompelen in zijn veste van zelfgenoegzaamheid;<br />
maar <strong>de</strong> schrijver zal althans geen enkele concessie hebben gedaan aan <strong>de</strong><br />
vlegelachtige laatdunkendheid <strong>de</strong>r halfbeschaaf<strong>de</strong>n, wier lach die van zelfverheffing<br />
en niet begrijpen is.<br />
CORNELIS VETH.<br />
Zuid-Afrikaansche geschriften<br />
VI 1)<br />
F.Th. Schonken. De Oorsprong <strong>de</strong>r Kaapsch-Hollandsche<br />
Volksoverleveringen, naar het handschrift gewijzigd en, met<br />
gebruikmaking van Mej. Selly <strong>de</strong> Jong's vertaling uit het Duitsch,<br />
uitgegeven door D. Fuldauer, met portret en levensschets van <strong>de</strong>n<br />
schrijver. - Swets en Zeitlinger, Amsterdam, 1914.<br />
NIET dan met diepen weemoed kan men dit werk van <strong>de</strong>zen zoo jong gestorven<br />
Afrikaner ter hand nemen en doorlezen. De tragische geschie<strong>de</strong>nis, aan dit werk<br />
verbon<strong>de</strong>n, wordt verhaald door <strong>de</strong>n uitgever, vriend van <strong>de</strong>n schrijver, <strong>de</strong>n heer<br />
D. Fuldauer, in het ‘In Memoriam’, dat <strong>voor</strong>afgaat. De dissertatie over ‘Die Wurzeln<br />
<strong>de</strong>r kapholländischen Volksüberlieferungen’, waarme<strong>de</strong> Schonken, na eerst in<br />
Ne<strong>de</strong>rland, aan <strong>de</strong> Ste<strong>de</strong>lijke Universiteit van Amsterdam, het Candidaatsexamen<br />
in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche letteren te hebben afgelegd, te Leipzig tot Philosophiae Doctor<br />
hoopte bevor<strong>de</strong>rd te wor<strong>de</strong>n, was juist voltooid, maar nog niet gedrukt, toen <strong>de</strong> dood<br />
hem overviel en <strong>de</strong>ze zoo veel beloven<strong>de</strong> jonge Afrikaner, vurig doch niet blind<br />
patriot en ernstige studiegeest, aan <strong>de</strong> zijnen, zijn talrijke vrien<strong>de</strong>n en zijn volk ontrukt<br />
werd. ‘In Theo Schonken’, zoo zegt terecht het slot van Fuldauer's ‘In Memoriam’,<br />
‘leed <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche stam een zwaar verlies; hij was een <strong>de</strong>gelijk, ernstig werker,<br />
een trouwe, lieve vriend, een minnaar van het leven in al zijn goe<strong>de</strong> en schoone<br />
verschijningen, een e<strong>de</strong>l mensch. De herinnering aan zijn zachte èn sterke<br />
persoonlijkheid, in welke wel alle <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>n van het Afrikaansche volkskarakter,<br />
zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> on<strong>de</strong>ug<strong>de</strong>n ervan, vereenigd schenen, blijve ons een weemoedig, maar<br />
tot het goe<strong>de</strong> wekkend levensgewin’.<br />
Gelukkig, dat zijn levenswerk, <strong>de</strong> vrucht van jarenlange studie en veelzijdig en<br />
grondig on<strong>de</strong>rzoek, <strong>voor</strong> ons behou<strong>de</strong>n bleef en daarmee zoovele met groote moeite<br />
en taaie volharding verzamel<strong>de</strong> bouwstoffen en gegevens, die an<strong>de</strong>rs bij <strong>de</strong> snelle<br />
veran<strong>de</strong>ring van toestan<strong>de</strong>n in Zuid-Afrika, <strong>voor</strong>al na <strong>de</strong>n oorlog, mogelijk<br />
onherstelbaar zou<strong>de</strong>n zijn verloren gegaan.<br />
De rijke inhoud van dit <strong>voor</strong> Zuid-Afrika geheel oorspronkelijk werk, <strong>voor</strong><br />
Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs van bijna niet min<strong>de</strong>r belang dan <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Afrikaners, bevat in zeven<br />
hoofdstukken: I. Inleiding: Geschiedkundig overzicht, Literatuur, Over <strong>de</strong> Spelling.<br />
II. De ou<strong>de</strong> <strong>voor</strong>raad: Ze<strong>de</strong>n en Gebruiken, Uit <strong>de</strong> Materiëele cultuur, Geloof,<br />
Feestelijkhe<strong>de</strong>n, Volkspoëzie, Volksgeneeskun<strong>de</strong>. III. De Bo<strong>de</strong>m: De Woning,<br />
Bedrijf en Kleeding, De Dierenwereld, Vermakelijkhe<strong>de</strong>n, Volkspoëzie, Namenkun<strong>de</strong>.<br />
1) D.G.W. X 9, XI 1, 5 en 9, XII 9.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
IV. De Inboorlingen: De Hottentotten, De Boschjesmannen, De Kaffers. V.<br />
Het Oosten: Taal en Huiselijk leven, Tooverij, De Taal. VI. De<br />
niet-Hollandsche Europeanen: De Duitschers, De Hugenoten, De<br />
Engelschen. VII. Terugblik.<br />
Deze veelzijdige inhoud, geput uit ou<strong>de</strong> en nieuwe schrijvers, uit <strong>de</strong> door vrien<strong>de</strong>n<br />
en correspon<strong>de</strong>nten beantwoor<strong>de</strong> en zoo zorgvuldig opgestel<strong>de</strong> vragenlijsten, zoowel<br />
als verkregen door eigen waarneming, is door <strong>de</strong>n schrijver grondig verwerkt en<br />
kan niet nalaten <strong>de</strong>n lezer, ook <strong>de</strong>n leek, van het begin tot het ein<strong>de</strong> te boeien.<br />
Bovendien krijgt daarbij tevens <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche lezer gaan<strong>de</strong>weg <strong>de</strong> streelen<strong>de</strong><br />
overtuiging, dat <strong>de</strong> geniale jeugdige schrijver van het in het Z.A. Tijdschrift van Dec.<br />
1890 opgenomen opstel naar aanleiding van Fruin's ‘Tien jaren enz.’ juist oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong>,<br />
toen hij schreef: ‘Diep ligt het fondament, door <strong>de</strong> Hollan<strong>de</strong>rs aan <strong>de</strong> Kaap gelegd,<br />
waarop het groote rijk van het Zui<strong>de</strong>n zich nog zal verheffen - onwankelbaar diep’.<br />
Jammer slechts, dat diezelf<strong>de</strong> schrijver thans als politicus bezig schijnt te zijn met<br />
zelf dat diepe fundament te helpen on<strong>de</strong>rgraven.<br />
De slotsom, waartoe Schonken na zijn veelomvatten<strong>de</strong> en zoo grondige studie<br />
gekomen was, is <strong>de</strong>ze: ‘Overgeleverd uit het Va<strong>de</strong>rland is bijna het geheele gebied<br />
van ze<strong>de</strong>n en gebruiken, verreweg het grootste <strong>de</strong>el van <strong>de</strong> geestelijke en <strong>de</strong> kleinste<br />
helft van <strong>de</strong> materiëele kultuur’.<br />
Waar dus <strong>de</strong> ‘Afrikaansche Christelijke Vrouwenvereeniging’ tij<strong>de</strong>ns en na <strong>de</strong>n<br />
oorlog haar grootsche taak begonnen is on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> leuze: ‘Voor <strong>de</strong> Taal, <strong>de</strong> Ze<strong>de</strong>n<br />
en <strong>de</strong>n Godsdienst <strong>de</strong>r Va<strong>de</strong>ren’, en waar het se<strong>de</strong>rt herhaal<strong>de</strong>lijk door sommige<br />
<strong>voor</strong>mannen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Afrikaners is uitgesproken:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
118<br />
‘Wij kunnen Ne<strong>de</strong>rland niet missen’, daar is dat niet om politieke oogmerken of uit<br />
anti-Engelschgezindheid, maar uit welbegrepen eigenbelang. Zij hebben ingezien,<br />
dat zij op het zoo diep geleg<strong>de</strong> Hollandsche fundament moeten <strong>voor</strong>tbouwen, <strong>de</strong><br />
historische lijn hunner nationale ontwikkeling moeten volgen, willen zij ook hun<br />
nationaliteit niet verliezen en daarmee ophou<strong>de</strong>n zichzelf te zijn.<br />
Wie als Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>r beseft, wat <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re ontwikkeling en opbouw eener<br />
Afrikaansche natie op dien grondslag ook <strong>voor</strong> Ne<strong>de</strong>rland beteekent, zal niet nalaten<br />
van het hier besproken werk kennis te nemen en zich, na <strong>de</strong> lezing ervan, zeker<br />
met ons dankbaar gestemd voelen jegens Schonkens trouwen vriend en <strong>de</strong> uitgevers,<br />
die <strong>de</strong>ze zoo belangrijke studie binnen ons bereik hebben gebracht.<br />
Dr. N. MANSVELT.<br />
Boekenschouw<br />
Biografie; reisbeschrijving<br />
Betje Wolff en Aagje Deken, door Johanna W.A. Naber. Geïllustreerd. -<br />
(Amsterdam, Meulenhoff & Co. 19<strong>13</strong>).<br />
ELISABETH BEKKER op zestienjarigen leeftijd, naar een Oost-Indische inktteekening.<br />
(Uit: ‘Betje Wolff en Aagje Deken’).<br />
Aan een doorwrochte studie over bei<strong>de</strong> eminente romanschrijfsters bestond groote<br />
behoefte. Wel had <strong>de</strong> se<strong>de</strong>rt kort overle<strong>de</strong>n Dr. Dyserinck hier reeds het zijne gedaan<br />
en verloochen<strong>de</strong> hij <strong>de</strong> vlijtige exactheid bij ie<strong>de</strong>r litterair-historisch on<strong>de</strong>rzoek steeds<br />
door hem betoond, ook hier niet, maar zijn werk betrof niet <strong>de</strong>n geheelen<br />
levensarbeid van bei<strong>de</strong> vriendinnen. En bovendien! Zeker, wij alle waar<strong>de</strong>eren <strong>de</strong><br />
noeste vlijt van <strong>de</strong>zen compilator: zijn Beets-studie, zijn werk over mevr. Bosboom<br />
Toussaint lever<strong>de</strong>n tal van nieuwe, interessante bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n, maar zel<strong>de</strong>n of<br />
nooit kwam hij toch boven détailon<strong>de</strong>rzoek uit. Wij verloren ons steeds met hem in<br />
een zee van feiten en feitjes, zon<strong>de</strong>r dat ooit <strong>de</strong> groote lijnen hel<strong>de</strong>r getrokken<br />
wer<strong>de</strong>n. Intusschen alle waar<strong>de</strong>ering <strong>voor</strong> zijn vlijtig on<strong>de</strong>rzoek, dat hem die ver<strong>de</strong>r<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
ouwen wil steeds kritisch on<strong>de</strong>rzocht materiaal verstrekt. Toen Mej. Naber dus aan<br />
het werk toog, had Dr. Dyserinck reeds het zijne gedaan.<br />
Bij <strong>de</strong> onthulling van <strong>de</strong> Wolff- en Dekenfontein in het jaar 1884 had hij tal van<br />
verloren gegevens opgediept.<br />
Ook na <strong>de</strong>ze feestelijkheid had hij zijn on<strong>de</strong>rzoek <strong>voor</strong>tgezet en hij kon dus bij<br />
een hernieuw<strong>de</strong> her<strong>de</strong>nking vollediger materiaal leveren. Het belangrijkste toch was<br />
zijn in 1903 verschenen uitgaaf van <strong>de</strong> Brieven van Betje Wolff en Aagje Deken,<br />
onmisbare bron <strong>voor</strong> hem, die dieper in het karakter van bei<strong>de</strong> vrouwen wil<br />
doordringen. Intusschen, Dyserinck's opvolgster had ook na al <strong>de</strong>ze publicaties heel<br />
wat te verrichten. Want wel was nu <strong>de</strong> zuiver litteraire arbeid van Wolff en Deken<br />
ongeveer in zijn geheel bestu<strong>de</strong>erd, maar dat <strong>de</strong>el van bei<strong>de</strong>r werken, dat meer<br />
een paedagogisch dan wel een belletristisch karakter draagt, moest nog on<strong>de</strong>rzocht<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
119<br />
wor<strong>de</strong>n en in verband wor<strong>de</strong>n gebracht met het litteraire werk aan <strong>de</strong>n eenen kant,<br />
met <strong>de</strong> algemeene cultuurstroomingen van <strong>de</strong> 18 e eeuw aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant. En<br />
we meenen Mej. Naber geen onrecht te doen als we 't uitspreken, dat om<br />
Het rieten kluisje (stu<strong>de</strong>ervertrek van BETJE WOLFF), naar een teekening van C. PHILIPS<br />
JACOBSZ.<br />
(Uit: ‘Betje Wolff en Aagje Deken’).<br />
die re<strong>de</strong>n haar boek in <strong>de</strong> allereerste plaats belangwekkend is. Meer dus dan om<br />
het litterair ge<strong>de</strong>elte in engeren zin. Want wij willen graag haar bewering gelooven,<br />
dat Busken Huet in <strong>de</strong> opstellen aan Wolff en Deken gewijd vaak <strong>de</strong> plank missloeg,<br />
enkel en alleen omdat hij op zeer onvoldoen<strong>de</strong> wijze zijn stof beheerschte, daar<br />
hem toch slechts een <strong>de</strong>el van Wolff en Deken's levensarbeid bekend was. Wij<br />
luisteren dan ook met volle aandacht naar Mej. Naber's betoog, als zij, die het<br />
materiaal dan wel op volledige wijze beheerscht, tegen Huet staan<strong>de</strong> houdt, dat<br />
Aagje Deken meer was dan een passieve secretaresse van haar bekwamere<br />
vriendin; dat wij in het vroegere weesmeisje iets an<strong>de</strong>rs hebben te zien dan ‘een<br />
begaaf<strong>de</strong> dienstbo<strong>de</strong> en een litterarische Elsje van Houweningen’ (zie Lit. Fantasieën<br />
en Kritieken, dl. XXII, pag. 19), Evenwel, met al onze waar<strong>de</strong>ering <strong>voor</strong> Mej. Naber's<br />
groote exacte kennis in <strong>de</strong>ze en an<strong>de</strong>re kwesties, die <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> vriendinnen betreffen,<br />
had<strong>de</strong>n we toch gaarne in haar gezien, al was het maar één glimpje van <strong>de</strong><br />
schitteren<strong>de</strong> geestrijkheid, die Huet, als overal, ook in <strong>de</strong>ze korte essay ten toon<br />
spreidt. Wat leeft hier alles <strong>voor</strong> ons, en hoe dui<strong>de</strong>lijk komt <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> samenhang<br />
uit waarin <strong>de</strong> romans van bei<strong>de</strong> vrouwen staan tot <strong>de</strong> gelijktijdig of iets later<br />
geschrevene brieven-romans in het buitenland.<br />
Tegenover <strong>de</strong>ze synthetische werkmetho<strong>de</strong> van Huet, die ons Wolff en Deken<br />
kennen doet als eigenaardig Hollandsche representanten van een romanstijl in dien<br />
tijd in Europa bloeien<strong>de</strong>, staat Mej.<br />
Naber's arbeid als eenigszins los op elkan<strong>de</strong>r gezet blokwerk van allerlei min of<br />
meer belangrijke bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n.<br />
Haar literair werk kleeft - in min<strong>de</strong>re mate wel is waar - <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> fout aan, die wij<br />
boven in Dr. Dyserinck aanduid<strong>de</strong>n. In al haar opeenstapelen van détails komt ze<br />
te zel<strong>de</strong>n boven <strong>de</strong>ze uit. Maar kunnen hare beschouwingen over Wolff en Deken's<br />
belletristisch werk ons niet geheel bevredigen, met <strong>de</strong> allergrootste waar<strong>de</strong>ering<br />
vervult ons dat <strong>de</strong>el van haar boek, waar zij ons bei<strong>de</strong> vriendinnen leert kennen als<br />
opvoedsters van het volk. Zeker, van aesthetisch standpunt bezien begrijpen we<br />
zeer goed <strong>de</strong>n spotten<strong>de</strong>n uitroep (‘en wat <strong>voor</strong> verzen’) dien Huet zich ergens<br />
ontvallen laat als hij spreekt over <strong>de</strong>n vorm van <strong>de</strong>ze leerdichten, economische<br />
liedjes, fabels en wat niet al (zie Lit. Fantasieën en Kritieken, t.a.p. pag. 8); maar<br />
toch zetten we ons een oogenblik heen over <strong>de</strong> eentonigheid van <strong>de</strong>ze<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
aaneengeschakel<strong>de</strong> verzen van levenswijsheid: <strong>de</strong> inhoud is toch altijd zoo, dat ze<br />
ons bei<strong>de</strong> schrijfsters kennen doen als vrouwen, wien het geestelijk welzijn van haar<br />
tijdgenooten bovenal ter harte ging. Deze te verlossen van tal van <strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>elen,<br />
<strong>de</strong> geesten vrij te maken en toegankelijk ook <strong>voor</strong> <strong>de</strong> nieuwere stroomingen in het<br />
buitenland, zietdaar het doel dat <strong>de</strong>ze als verzen dan wel is waar<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
120<br />
mislukte leerdichten nastreef<strong>de</strong>n en - bereikten. En ons <strong>voor</strong> dat <strong>de</strong>el <strong>de</strong>r<br />
werkzaamheid van Wolff en Deken respekt te hebben ingeboezemd, blijft <strong>de</strong> groote<br />
verdienste van Mej. Naber, die hierin zeker niet geslaagd zou zijn had niet een zoo<br />
groote lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> het on<strong>de</strong>rwerp haar vervuld. Vandaar dat haar boek, als literaire<br />
studie te verbeteren, een dokument blijft <strong>voor</strong> hem, die <strong>de</strong> geestelijke cultuur van<br />
ons volk in het laatste <strong>de</strong>el <strong>de</strong>r 18 e eeuw wil leeren kennen.<br />
S.v. PRAAG.<br />
Brief van Aagje Deken aan Grave, naar <strong>de</strong> autograaf op <strong>de</strong> Universiteits<strong>bibliotheek</strong> te<br />
Amsterdam.<br />
Uit: ‘Betje Wolff en Aagje Deken’.<br />
Amalie Dietrich, door Charitas Bischoff. (Utrecht, H. Honig).<br />
Amalie Dietrich is <strong>de</strong> heldin in het gelijknamig werk. Charitas Bischoff, haar dochter,<br />
heeft <strong>de</strong>ze levensgeschie<strong>de</strong>nis geschreven, welke in <strong>de</strong> vertaling door Cl. Bienfait<br />
op gelukkige wijze onze landgenooten bereikt.<br />
In welke mate het levensverhaal dat hier gegeven wordt, door <strong>de</strong> dochter werd<br />
verdicht is niet na te gaan; als geheel maakt dit werk <strong>de</strong>n indruk van een betrouwbaar<br />
volgen <strong>de</strong>r feiten, een zuiver luisteren naar herinneringen. Deze zijn merkwaardig<br />
genoeg en vormen, objectief als ze zijn gegeven, een zeer boeien<strong>de</strong> vertelstof.<br />
Amalie Dietrich blijkt een botanica van eenige beteekenis te zijn geweest. Ze was<br />
een kind uit 't volk, doch huw<strong>de</strong> met <strong>de</strong>n plantkundige Dietrich, door wien ze in <strong>de</strong><br />
botanie werd on<strong>de</strong>rricht. Aanvankelijk werd ze meer uitsluitend afgericht om haar<br />
man het werk te vergemakkelijken. Amalie is vlug van geest en groeit spoedig tot<br />
haar mans hoogte op. Ze is echter moe<strong>de</strong>r, heeft een huishouding en moet tijd<br />
beste<strong>de</strong>n die beter wetenschappelijk ware aangewend. Na <strong>de</strong>n dood van haar ou<strong>de</strong><br />
moe<strong>de</strong>r en trouwe hulp, neemt Amalie Dietrich een betaal<strong>de</strong>n steun in <strong>de</strong><br />
huishouding. Die hulp is een mooi roodharig meisje waarop haar man verliefd wordt.<br />
Wanneer Amalie hiervan <strong>de</strong> zekerheid heeft, neemt ze uit eigen huis <strong>de</strong> vlucht. Haar<br />
eenige broer woont in Boekarest; naar hem te gaan lijkt <strong>de</strong> uitkomst. Zon<strong>de</strong>r<br />
verwijten, zon<strong>de</strong>r zelfs haar man gesproken te hebben, trekt ze met haar kind Saksen<br />
uit. Moeitevol is <strong>de</strong> reis naar het verre land, moeielijker te dragen nog is het<br />
gena<strong>de</strong>brood bij <strong>de</strong> onbeken<strong>de</strong> schoonzuster. De weinig wereldsche doch diepe<br />
geest van <strong>de</strong> beschei<strong>de</strong>n, geleer<strong>de</strong> vrouw vormt wel het levendigst contrast met<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>de</strong>n aard <strong>de</strong>r Roemeensche schoonzuster, die, geheel onbeschaafd, slechts in<br />
mooie kleeren belang stelt.<br />
De aanleg van Amalie Dietrich wordt miskend en gehoond door broe<strong>de</strong>r en zuster,<br />
en het slot is dat zij met haar dochtertje weer terugtrekt naar haar va<strong>de</strong>rland. Ze<br />
vindt daar haar man terug, geleer<strong>de</strong>r, doch ook armer dan ooit. Van <strong>de</strong> schoone<br />
hulpe in <strong>de</strong> huishouding vernemen wij niet veel meer. Nu begint het dubbele leven<br />
opnieuw van huismoe<strong>de</strong>r en hulp van haar man. De betalingen <strong>de</strong>r plantensoorten<br />
welke het echtpaar aan studie-inrichtingen of apotheken levert, komen niet geregeld<br />
in. Er wor<strong>de</strong>n dus plannen beraamd om met herbariums te gaan reizen. Deze reizen<br />
geschie<strong>de</strong>n, uit armoe, zeer primitief met een hon<strong>de</strong>nwagen. Al spoedig draagt <strong>de</strong><br />
echtgenoot het reizen aan zijn vrouw op; zelf blijft hij thuis stu<strong>de</strong>eren.<br />
Een groote zorg blijkt, bij <strong>de</strong>ze reizen, <strong>de</strong> verzorging van het kind. Dan is het hier,<br />
dan zwerft het daar. De armoe<strong>de</strong> in het gezin neemt toe; ten slotte neemt Dietrich<br />
een betrekking als gouverneur aan, die echter te weinig oplevert om het<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
121<br />
gezin van te on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n. Een gelukkige keer komt in het leven van Amalie als<br />
haar een wetenschappelijke zending naar Australië wordt opgedragen. Weliswaar<br />
volgt uit <strong>de</strong> aanneming van het even vleiend als gel<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong><strong>de</strong>elig aanbod <strong>de</strong><br />
scheiding van haar dochtertje. De reis in dienst <strong>de</strong>r wetenschap duurt een tiental<br />
jaren. Moe<strong>de</strong>r en kind vin<strong>de</strong>n elkan<strong>de</strong>r als vreem<strong>de</strong>n terug. De dochter is door het<br />
or<strong>de</strong>lijk leven op scholen geheel en al maatschappelijk gewor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r werd<br />
in <strong>de</strong> oogen <strong>de</strong>r menschen een zon<strong>de</strong>rlinge, een beetje ‘een geleer<strong>de</strong> vagebon<strong>de</strong>’.<br />
Het gemeenschappelijk leed, samen in <strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n van ontbering doorleefd, vormt <strong>de</strong>n<br />
hechten band tusschen <strong>de</strong> twee; doch overigens bestaat er tusschen <strong>de</strong>ze moe<strong>de</strong>r,<br />
van wier lotgevallen wij vernemen, evenals van <strong>de</strong> wijze waarop zij daarop reageert,<br />
en <strong>de</strong> dochter, die zulk een veel teer<strong>de</strong>r gevormd hart bezit, wel een groot verschil.<br />
De moe<strong>de</strong>r begrijpt het geluk van <strong>de</strong> dochter, die het zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> wetenschap kan<br />
stellen en toch gelukkig zijn, niet heel goed; <strong>de</strong> dochter heeft zich beter weten te<br />
doordringen van haar moe<strong>de</strong>rs aard. Bei<strong>de</strong>n kunnen het ten slotte toch wel met<br />
elkaar vin<strong>de</strong>n, zij het ook dat haar levensbeschouwingen zich nooit tot een eenheid<br />
laten versmelten.<br />
Een belangrijk en boeiend geschreven werk is Amalie Dietrich's levensverhaal,<br />
dat we ter lezing kunnen aanbevelen<br />
ALBERTINE DE HAAS.<br />
Uit Blanke Ste<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r Blauwe Lucht, door Louis Couperus. Twee<strong>de</strong><br />
Bun<strong>de</strong>l. - (Amsterdam, L.J. Veen).<br />
Met Couperus te dwalen door <strong>de</strong> Italiaansche ste<strong>de</strong>n en zich door <strong>de</strong>zen<br />
kunstzinnigen gids te doen inlei<strong>de</strong>n, we mogen wel haast zeggen te doen inwij<strong>de</strong>n,<br />
in <strong>de</strong> kunstschatten van het Zui<strong>de</strong>n,<br />
Forum Romanum.<br />
Uit: ‘Blanke Ste<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r Blauwe Lucht’.<br />
blijft een groot genot. Hij zal u niet vermoeien en vervelen met wat dorre,<br />
Bae<strong>de</strong>kersch-banale opsommingen van schil<strong>de</strong>r- en beeldhouwwerken, die 't mogelijk<br />
maken dat gij, on<strong>de</strong>rvraagd naar Rafaëls Dans <strong>de</strong>r Uren, met een zekeren<br />
Duitschen professor te Rome, van wien Couperus guitig vertelt, geneigd zoudt<br />
kunnen zijn om vol te hou<strong>de</strong>n: dat gij die uren ‘natuurlijk, natuurlijk!’ gezien hebt,<br />
terwijl dit mysterieuse werk, geschil<strong>de</strong>rd door <strong>de</strong>n jongen meester en zijn leerlingen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
ergens in het Vaticaan, niet te zien is, tenzij ge, wellicht, een intieme vriend van<br />
<strong>de</strong>n<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
122<br />
Paus en alle Kardinalen mocht zijn. Wat Couperus u toont dat ziet gij werkelijk,<br />
hetzij dan dat hij u binnenvoert in het aardig stadje Siena, waar 't mo<strong>de</strong>rne, bloeien<strong>de</strong><br />
leven weligt tusschen nauwe straten van Mid<strong>de</strong>neeuwsche paleizen, hetzij hij u <strong>de</strong><br />
glorie aanschouwen doet van <strong>de</strong>n Dom van Orvieto, <strong>de</strong> vervallen antieke stad, die<br />
eenmaal hoofdplaats <strong>de</strong>r Etrusken was. Wij gaan met hem langs bronzen en beel<strong>de</strong>n,<br />
en hij spreekt ons over <strong>de</strong> vaak sombere ziel van het Zui<strong>de</strong>n, zich manifesteerend<br />
in het werk van <strong>de</strong>n machtigen Houwer Michel Angelo.<br />
Maar ook aardige twintigsteeuwsche inci<strong>de</strong>ntjes in het goudpoeierend zonlicht<br />
tusschen <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> verbrokkel<strong>de</strong> muren schetst hij ons: zoo 't tooneeltje op <strong>de</strong> Markt<br />
te Ostia, waar werklui aan 't graven zijn, en 's schrijvers egâ, tuk om wat te vin<strong>de</strong>n,<br />
neerknielt en met vingers en parasol ijverig-<strong>voor</strong>zichtig te grabbel gaat in 't puin en<br />
't eeuwenou<strong>de</strong> stof.<br />
Er is veel over 't ou<strong>de</strong> Italië geschreven, en 't zal daarbij met het schoonheidswaas<br />
over die verle<strong>de</strong>n dingen maar al te vaak gegaan zijn als 't Couperus ging met zijn<br />
stukje antiek glas uit <strong>de</strong>n puinhoop te Ostia: schemerend en schitterend van<br />
azuurstuifsel en opalen vlin<strong>de</strong>rwiekatoompjes, verdofte het bij ie<strong>de</strong>re aanraking.<br />
Niet elk auteur echter is bij zijn aanrakingen zóó piëteitvol-<strong>voor</strong>zichtig als een<br />
Couperus, en slaagt er daarom in, in zijn beschrijvingen zóóveel van 't wazig glanzen<br />
en poeieren en schemeren te bewaren als, naar wij <strong>voor</strong> <strong>de</strong>zen kunstminnen<strong>de</strong>n<br />
toerist van harte hopen, zijn glasscherven, zuinig in het doosje met watten gepakt,<br />
in <strong>de</strong>n loop <strong>de</strong>r jaren zullen blijken te behou<strong>de</strong>n.<br />
G.v.E.<br />
Demon en Verlorene Ziel, door Luca Signorelli.<br />
Uit: ‘Blanke Ste<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r Blauwe Lucht’.<br />
Romans en novellen<br />
Het Vervloekte Geslacht, door Jozef Cohen. - (Amsterdam, van Holkema<br />
en Warendorf).<br />
De ‘boerenroman’ schijnt in <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>. In Duitschland en in Noor<strong>de</strong>lijker lan<strong>de</strong>n legt<br />
men zich <strong>de</strong>n laatsten tijd daar vlijtig op toe. En het publiek, het publiek van <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
‘trommel’ en <strong>de</strong> leesportefeuille, het publiek dat, <strong>voor</strong> driekwart, zoo niet méér, uit<br />
dames bestaan<strong>de</strong>, leest om <strong>de</strong>n leegen tijd door te komen, zich zon<strong>de</strong>r inspanning<br />
te ontspannen, dat publiek geniet dit genre blijkbaar gretig en bezorgt <strong>de</strong>n schrijvers<br />
roem.<br />
Hier is een Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>r aan het woord. Zijn werk is een ‘oorspronkelijke roman’.<br />
Sommige uitgevers vermel<strong>de</strong>n dit nadrukkelijk on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel.<br />
Hier zou het volstrekt onnoodig zijn geweest. Afgezien van <strong>de</strong> vele rechtstreeksche,<br />
op ons land betrekking hebben<strong>de</strong> aanwijzingen, is dit boek doór-en-door Hollandsch.<br />
Cohen trouwens heeft naam gemaakt in onze letterkun<strong>de</strong>, <strong>voor</strong>namelijk door een<br />
boek ‘Ver van <strong>de</strong> menschen’ geheeten, óók spelend op het land. Zijn liedjes,<br />
liedjes waarlijk, waarvan niet toevallig verschillen<strong>de</strong> aan componisten wer<strong>de</strong>n<br />
opgedragen, hebben min<strong>de</strong>r<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
123<br />
<strong>de</strong> aandacht getrokkea dan ik verwacht had. Ze waren, schoon misschien ge<strong>de</strong>eltelijk<br />
op Heine geïnspireerd, met werk van dit zang-genie althans onmiskenbaar verwant,<br />
persoonlijk, frisch, levendig, snij<strong>de</strong>nd, gevoelig en zeer muzikaal.<br />
Eigenaardig: op Cohen's proza is dit alles niet toepasselijk. Nu zij da<strong>de</strong>lijk gezegd,<br />
dat hij in <strong>de</strong>ze twee <strong>de</strong>elen, <strong>de</strong>zen dikken roman naar iets geheel an<strong>de</strong>rs gestreefd<br />
heeft. Trok <strong>de</strong> lyriek in <strong>de</strong> verzen aan, <strong>de</strong> argeloosheid, waarmee <strong>de</strong> dichter zich<br />
uitzong - hier houdt <strong>de</strong> schrijver zich schuil. Dit is zuivere en forsche epiek.<br />
Het on<strong>de</strong>rwerp, dat hij zich stel<strong>de</strong>, was eenvoudig <strong>de</strong> trots en <strong>de</strong> macht en <strong>de</strong><br />
kracht van een familie op een Overijsselsch dorp (Harmink heeten zij), van welke<br />
familie <strong>de</strong> le<strong>de</strong>n niet geregeld als <strong>de</strong> boeren wenschen te werken noch met eerlijken<br />
arbeid hun brood te verdienen, maar, gehaat en gevreesd, door behendigheid en<br />
lichamelijke overmacht in hun on<strong>de</strong>rhoud <strong>voor</strong>zien, en hoe een reizen<strong>de</strong><br />
tooneelspeelster, met <strong>de</strong>n kermiswagen <strong>de</strong> dorpen bezoekend, Floris, het hoofd<br />
van 't gezin, en daarmee <strong>de</strong> an<strong>de</strong>ren, 't merg uit <strong>de</strong> botten zuigt. Allen, behalve<br />
Gaitjan Harmink. Zijn va<strong>de</strong>r sterft, zijn moe<strong>de</strong>r raakt aan <strong>de</strong>n drank en verdierlijkt,<br />
het geslacht verkwijnt, maar Gaitjan blijft <strong>de</strong> traditie trouw. Hij ziet vanwaar het<br />
gevaar dreigt en, getrouwd, legt hij zich ijverig op landbouwstudie toe. Dat is zijn<br />
kracht: <strong>de</strong> wetenschap van <strong>de</strong>n nieuwen tijd, <strong>de</strong> ontwikkel<strong>de</strong> techniek, geschraagd<br />
door zijn lichaamskracht en geestes-taaiheid. In volharding en wraakzucht blijkt hij<br />
een echte Harmink. Zelfs keert <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> zwerverstrek, <strong>de</strong> ban<strong>de</strong>loosheid, die zijn<br />
va<strong>de</strong>r in het bloed woel<strong>de</strong>, in een dochter terug. Maar zijn vlijt en onverzettelijkheid<br />
zijn er inmid<strong>de</strong>ls in geslaagd, het heele dorp Bershei<strong>de</strong>, waarin ze woon<strong>de</strong>n van<br />
geslacht op geslacht, aan zich te on<strong>de</strong>rwerpen. Van <strong>de</strong> daar gelegen lan<strong>de</strong>rijen<br />
maakt Gaitjan zich allengs meester. Zijn <strong>voor</strong>tvarendheid en koppige drang naar<br />
<strong>voor</strong>uitgang, zijn toepassen van <strong>de</strong> nieuwe metho<strong>de</strong>s, waar het landbouw en<br />
-ontginning betreft, verdringt uit hun hoeven wie daar zetel<strong>de</strong>n van va<strong>de</strong>r op zoon<br />
en Gaitjan's <strong>voor</strong>va<strong>de</strong>rs als landloopers smaad<strong>de</strong>n. Onverbid<strong>de</strong>lijk gedraagt hij zich<br />
tegenover hen, als ze, verne<strong>de</strong>rd, thans <strong>de</strong> min<strong>de</strong>ren, om een zachter behan<strong>de</strong>ling<br />
smeeken. Hem betoon<strong>de</strong>n ze, toen ze machtig waren, evenmin gena<strong>de</strong>. Zoo kon<br />
hij hen allen overheerschen, behalve éen, zijn moe<strong>de</strong>r. Ook in haar woedt <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />
Harminkaard. Niet in staat noch geneigd tot geregeld werk, be<strong>de</strong>lt ze bij haar zoon,<br />
als het dien goed gaat. Tevergeefs tracht hij haar weg te krijgen. Tot Gaitjan's<br />
dochter, <strong>de</strong> zwerfzieke, voelt zij zich aangetrokken. Samen loopen ze weg. Hen<br />
trekt het verle<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n kermiswagen, toen <strong>de</strong> grootmoe<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>r leiding van<br />
Rubini en <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n Floris met het troepje van dorp tot dorp trok, spelend in ‘draken’,<br />
waarin Flora <strong>de</strong> hoofdrollen had. De verlei<strong>de</strong>lijke Flora, die <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rgang <strong>de</strong>r<br />
Harminks werd.<br />
Cohen vertelt dit alles, <strong>de</strong>ze realiteit, tegen een sprookjes-achtergrond van ou<strong>de</strong><br />
legen<strong>de</strong>n, sober, zon<strong>de</strong>r karakteristiek. Aanvankelijk is men geneigd, zich hierover<br />
als over een leemte te beklagen. Het schijnt hier en daar romantiek van <strong>de</strong><br />
beschimmel<strong>de</strong> plank. Vooral waar van <strong>de</strong>n reizen<strong>de</strong>n tooneeltroep sprake is,<br />
schud<strong>de</strong>n we ongeloovig het hoofd. Dan is het beurtelings te mooi en te erg, <strong>voor</strong>al<br />
te erg. Die Flora, <strong>de</strong> slang, <strong>de</strong>ze kermismeid, mooie, jonge zinnelijke vrouw blijkbaar,<br />
leeren we kennen. Maar dan stuiten we opeens weer op bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n die we met<br />
<strong>de</strong> <strong>voor</strong>stelling, door het <strong>voor</strong>gaan<strong>de</strong> verwekt, volstrekt niet overeen kunnen brengen.<br />
Daarnaast Floris, toch een beest van 'n vent. Een oermensch van ontembare<br />
vrijheidsbehoefte en lichaamskracht. Ook in zijn kenschets is ons niet alles dui<strong>de</strong>lijk.<br />
En waartoe die goedkoope poging om Rubini, <strong>de</strong>n baas van 't spel, als<br />
dorps-comediant te teekenen door hem letterlijk geen zin te laten zeggen zon<strong>de</strong>r<br />
een aanhaling uit Schiller, waarbij wel te verstaan is, dat het citaat zelf meestal<br />
achterwege blijft? Wie dit boek begint te lezen, stoot zich aan <strong>de</strong> flauwheid van <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
karakteristiek. Die verschillen<strong>de</strong> menschen, ze staan uiterlijk noch innerlijk <strong>voor</strong> ons.<br />
De lezer kent ze niet, wijl het vertegenwoordigers blijven van een beken<strong>de</strong> soort,<br />
<strong>de</strong> lezer dus zijn beperkte kennis omtrent hen heeft af te lei<strong>de</strong>n uit vroegere, door<br />
lectuur verwekte, dus vage <strong>voor</strong>stellingen. Daardoor is hij geneigd tot <strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>rstelling, dat Cohen, dit omvangrijk verhaal schrijvend, averechts te werk is<br />
gegaan. Had hij toch behooren uit te gaan van <strong>de</strong>n persoonlijken aanleg dier boeren,<br />
ons eerst hun aard en uiterlijke omstandighe<strong>de</strong>n zoo scherp mogelijk <strong>voor</strong> oogen<br />
moeten stellen, om daarna uit hun on<strong>de</strong>rlinge wrijving en botsing ons te overtuigen<br />
van <strong>de</strong> noodzakelijkheid <strong>de</strong>r daaruit <strong>voor</strong>tkomen<strong>de</strong> tragiek, ons moeten ontroeren<br />
door <strong>de</strong> menschelijkheid van het later, triest gebeuren - wij meenen aanvankelijk,<br />
dat <strong>de</strong> schrijver zoo heftig door het ongetwijfeld aantrekkelijke en aangrijpen<strong>de</strong> van<br />
<strong>de</strong> gekozen stof werd bezeten, dat hij daarnaar <strong>de</strong> menschen gekneed heeft, die<br />
<strong>de</strong> grootsche tragiek dier boersche worsteling moesten belichamen, in plaats van<br />
omgekeerd.<br />
Doch in <strong>de</strong>ze opvatting is een misverstand, en wel wegens <strong>de</strong> zeldzaamheid<br />
waarmee werk als dit in ons land wordt geleverd. Nu en dan toch treffen ons brokken<br />
beschouwing van zóó bree<strong>de</strong> en beel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> kracht, taalschil<strong>de</strong>ringen, waardoor wat<br />
<strong>de</strong> auteur bedoel<strong>de</strong> zóó suggestief<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
124<br />
wordt opgeroepen, dat we inzien, hoe nauwkeuriger ontle<strong>de</strong>n had<strong>de</strong> geschaad en<br />
juist het betrekkelijk onpersoonlijke van <strong>de</strong>zen vlakken stijl, het werken met vlakke<br />
tinten eer dan met het impressionistisch procédé, alleen <strong>de</strong>zen indruk van het<br />
epische en onvergankelijk-noodlottige vermag te wekken, waardoor, als hier, <strong>de</strong> op<br />
zich zelf staan<strong>de</strong> figuren tot gestalten van bovenmenschelijke afmetingen uitgroeien<br />
temid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> toch ook in haar stage veran<strong>de</strong>rlijkheid onvergankelijke natuur.<br />
H. VAN LOON.<br />
De Won<strong>de</strong>rbare Historie van <strong>de</strong>n laatsten Uilenspiegel, door Jos. van<br />
Veen. - ('s Gravenhage, C.L.G. Veldt).<br />
Van Veen als Uilenspiegel, een mo<strong>de</strong>rne naneef van <strong>de</strong>n klassieken snaak. Grappig<br />
doet hier, wie in zijn rechtstreeksche polemiek steeds geestig en dartel bleek. Maar<br />
<strong>de</strong>ze grappigheid is maar een huls van droef-ernstig gebeuren, hetgeen <strong>de</strong>n schrijver<br />
zelven overkomen moet zijn.<br />
Want al haalt Jos. van Veen hier als een goochelaar poespas bij, om <strong>de</strong> aandacht<br />
van zich zelven af te lei<strong>de</strong>n; al doet hij het in dit boek koddig <strong>voor</strong>komen, of het <strong>voor</strong><br />
een <strong>de</strong>el uit handschriften van <strong>de</strong>n geheimzinnigen held is samengesteld, een<br />
procédé, ernstig door van Lennep, eveneens vermakelijk, maar hoe veel pittiger en<br />
rijker aan verbeelding, door van Looy toegepast! - van Veen houdt ook hierin <strong>de</strong>n<br />
lezer uitsluitend met zich zelf bezig. Daar<strong>voor</strong> koos hij het mom van <strong>de</strong>n zelfspot.<br />
Vol galgenhumor blijkt <strong>de</strong>ze laatste Uilenspiegel. In overeenstemming daarmee,<br />
àn<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> snaak met wiens naam hij bij wijze van ‘panache’ zich tooi<strong>de</strong>, wordt<br />
hij meer geleid dan dat zijn fratsen an<strong>de</strong>ren schrik aanjagen. Een slachtoffer is het,<br />
wiens we<strong>de</strong>rwaardighe<strong>de</strong>n hier vlot en monter wor<strong>de</strong>n verhaald. Maar een slachtoffer<br />
uit hoof<strong>de</strong> van wat <strong>de</strong> schrijver onmiskenbaar diens kracht acht. Deze kracht, ze is<br />
zijn fanatieke waarheidslief<strong>de</strong>. Die stuit op wat <strong>de</strong> praktijk van het leven an<strong>de</strong>ren,<br />
machtiger dan hij, heeft geleerd: te schipperen met wat hem boven alles dierbaar<br />
dunkt: <strong>de</strong>n trouw áán, <strong>de</strong>n eerbied vóór zich zelf.<br />
Deze karakterzwakheid, karakterloosheid, zeggen ongetwijfeld <strong>de</strong> laatste<br />
Uilenspiegel en Jos. van Veen, wil<strong>de</strong> hij aan <strong>de</strong> kaak stellen. Ziedaar, wat hem<br />
da<strong>de</strong>lijk van een van Looy on<strong>de</strong>rscheidt, wat hem op <strong>de</strong>n Broe<strong>de</strong>let van <strong>de</strong><br />
sarcastische romans als ‘Hofstad’ doet lijken. Even lyrisch als dit, is in laatsten<br />
aanleg van Veen's boek. Zelfs meer dan Broe<strong>de</strong>let, <strong>de</strong> sentimenteele en<br />
onbarmhartige spotter, wil hij <strong>de</strong>n menschen wat leeren, maar eerst: zijn wrok<br />
uitspreken.<br />
Dat <strong>de</strong> <strong>voor</strong>treffelijkheid van <strong>de</strong>zen Uilenspiegel, dat an<strong>de</strong>rer zelfverblinding<br />
oorzaak van zijn maatschappelijk fiasco is: <strong>de</strong> auteur is er sterk van overtuigd. En<br />
men kan hem dit toestemmen, zon<strong>de</strong>r daarmee hetgeen Uilenspiegel <strong>voor</strong>namelijk<br />
tot han<strong>de</strong>len drijft en <strong>de</strong>n vorm, waarin zich dit uit, on<strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>lijk te prijzen.<br />
‘Philisterhaft’ zal <strong>de</strong> schrijver dit schel<strong>de</strong>n, en terstond wie zoo <strong>de</strong>nkt, zoo schrijft,<br />
in<strong>de</strong>elen bij <strong>de</strong> bekrompenen, die van Uilenspiegel's dienstaanbiedingen niet gediend<br />
bleken.<br />
Nu is in 't algemeen <strong>de</strong> <strong>de</strong>ernis, het meevoelen en meelij<strong>de</strong>n met wie krachtens<br />
sterk uitgesproken, op zich zelf bewon<strong>de</strong>renswaardige eigenschappen (boven<br />
noem<strong>de</strong> ik <strong>de</strong> <strong>voor</strong>naamste) het hoofd stooten en in <strong>de</strong> kou blijven, warmer dan <strong>de</strong><br />
toch steeds twijfelachtige waar<strong>de</strong>ering <strong>voor</strong> hetgeen an<strong>de</strong>ren, weinigen in <strong>de</strong><br />
maatschappij er bovenop brengt. Zon<strong>de</strong>r dat men nog <strong>de</strong>nkt aan een Don Quichotte<br />
houdt <strong>de</strong> litteratuur zich bij <strong>voor</strong>keur met <strong>de</strong> schoonheid en <strong>de</strong> kracht en <strong>de</strong> hoogheid<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
in armoe<strong>de</strong> en zwakheid bezig. Von<strong>de</strong>n ook <strong>de</strong> diepste schil<strong>de</strong>rs hun sujetten niet<br />
aan <strong>de</strong>n zelfkant van <strong>de</strong> samenleving?<br />
Zoo onthou<strong>de</strong> men Uilenspiegel - van Veen - <strong>de</strong>n hem toekomen<strong>de</strong>n lof niet, maar<br />
jammere ook niet te zeer. In dien tegenspoed toch vond hij <strong>de</strong>n troost van het<br />
heldhaftig slachtofferschap. Die weerstand heeft hem gestaald, hem thans gedreven<br />
tot het schrijven van dit relaas van ... het moge gezegd: zelf doorleef<strong>de</strong><br />
ontgoochelingen.<br />
Tot <strong>de</strong>ze gevolgtrekking geeft geheel het verle<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>zen uitbundigen publicist<br />
het recht. We meenen zelfs zeer dui<strong>de</strong>lijk in dit boek enkele personen en <strong>voor</strong>vallen<br />
te herkennen, waarbij blijkens vroegere onbewimpel<strong>de</strong> uitlatingen van Jos. van<br />
Veen in tijdschriften, hij zelf onmid<strong>de</strong>llijk betrokken was, met wie zijn<br />
recht-door-zee-heid hem in botsing bracht. Ook dit herinnert weer aan een boek als<br />
‘Hofstad’.<br />
Maar die rechtschapenheid roemend, begrijpen we tegelijk, dat <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n<br />
meer dan <strong>de</strong> door van Veen beschuldig<strong>de</strong> personen aan zijn bittere teleurstelling<br />
schuldig staan. Van afvallige bestrij<strong>de</strong>r gewor<strong>de</strong>n, dacht hij zijn tevoren opgedane<br />
ervaring, zijn geest en strijdlust ten dienste van een uiteraard geï<strong>de</strong>aliseer<strong>de</strong><br />
tegenpartij te stellen. Deze bleek op dien steun niet gesteld. Hij was haar te heftig,<br />
te beginselvast, of... en dit zij <strong>de</strong>n heer van Veen eveneens ter overweging<br />
aanbevolen: te eenzijdig? Verstooten door zijn geestverwanten van vroeger, die hij<br />
vrijwillig <strong>de</strong>n rug had toegekeerd, in een zelfstandigheid en geestkracht die tot<br />
eerbied dwingen, vond hij als een landlooper <strong>de</strong> <strong>de</strong>uren, waar hij als nieuw gewonnen<br />
en dus vurig me<strong>de</strong>strij<strong>de</strong>r aanklopte, haastig <strong>voor</strong> zich gesloten.<br />
Dit lot <strong>de</strong>elt hij met an<strong>de</strong>re afvalligen. En <strong>voor</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
125<br />
men in die behan<strong>de</strong>ling ondankbaarheid en bot eigenbelang zoekt, be<strong>de</strong>nke men,<br />
of 't in van Veen's geval niet waardiger geweest ware, indien eerbied <strong>voor</strong> zijn eigen<br />
verle<strong>de</strong>n hem, toen die innerlijke omwenteling zich voltrokken had, het zwijgen<br />
had<strong>de</strong> opgelegd.<br />
H. VAN LOON.<br />
De Biecht, door Jeanne Reyneke van Stuwe. - (Amsterdam, L.J. Veen).<br />
‘Vol van een smeulen<strong>de</strong>n gloed’, aldus wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> brieven beschreven, aldus<br />
on<strong>de</strong>rvindt Ma<strong>de</strong>lon, in Holland verblijvend, wat Jacques, heur man, haar uit Indië<br />
schrijft. Wat <strong>de</strong> menschen, het lezend publiek telkens gretig naar Jeanne Reyneke's<br />
romans <strong>de</strong>ed grijpen, was het ook niet die smeulen<strong>de</strong> gloed, <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>, die daarin<br />
slag op slag verheerlijkt werd? En <strong>de</strong> verheerlijking <strong>de</strong>r volle, <strong>de</strong>r bovenal zinnelijke<br />
en tee<strong>de</strong>re lief<strong>de</strong>, <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>, die niet vlamt, maar smeult en in <strong>de</strong> smeulen<strong>de</strong> hitte<br />
van <strong>de</strong>n gloed, door <strong>de</strong>n tegenspoed van uiterlijke omstandighe<strong>de</strong>n veroorzaakt,<br />
zich het schoonst en krachtigst toont, heeft ook haar beste werk tot iets van hooge<br />
waar<strong>de</strong> gemaakt.<br />
Dit boek, dat <strong>de</strong> allures heeft van een roman, is een bun<strong>de</strong>l vertellingen. Verhalen<br />
van ongelijke waar<strong>de</strong>. De eerste vertellen van lief<strong>de</strong>, dat is van het minneleed<br />
tusschen man en vrouw, daar <strong>de</strong> wreedheid <strong>de</strong>r realiteit, buiten <strong>de</strong>n wil <strong>de</strong>r naar<br />
elkan<strong>de</strong>r gedrevenen om, <strong>de</strong> begeer<strong>de</strong> overeenstemming tusschen bei<strong>de</strong>r gevoelens<br />
en verwachtingen belemmert. Het is <strong>de</strong> druk van het onafwendbare, dat <strong>de</strong> fierheid<br />
<strong>de</strong>zer vrouwenhartstochten knakt. De innigheid in <strong>de</strong> beschrijving daarvan doet het<br />
verháaltje vergeten. Het verzinnen van een omgeving, van <strong>de</strong> aanleiding tot het<br />
doen botsen van karakters is geenszins mevrouw Kloos' kracht. O zeker, ik<br />
on<strong>de</strong>rschat niet <strong>de</strong>n ijver en <strong>de</strong> nauwgezetheid, <strong>de</strong> geestkracht, <strong>de</strong> schran<strong>de</strong>rheid<br />
en <strong>de</strong> belangstellen<strong>de</strong> volharding, waarmee zij, vrouw en leek, zich ten behoeve<br />
van een aantal harer romans zóó innig in een speciaal vak of bijzon<strong>de</strong>ren kring van<br />
maatschappelijk- en sportgedoe wist in te werken, dat wie zich daar krachtens<br />
beroep of liefhebberij aan geven, er niets of nauwelijks iets op aan te merken had<strong>de</strong>n.<br />
Deze ‘documents humains’, wie zou ze <strong>de</strong>n realistischen auteurs misgunnen, laat<br />
staan hun daar een verwijt van maken? Maar wat ik <strong>voor</strong>namelijk tegen later<br />
verschenen romans <strong>de</strong>zer geboren schrijfster als ernstige grief voel, het is dat zij<br />
het aldus uiteraard louter verstan<strong>de</strong>lijk te harer kennis gekomene te weinig heeft<br />
verwerkt. In plaats dat <strong>de</strong>ze losse ervaringen haar in 't bloed overgingen, zoodat ze<br />
het karakter van opzettelijke <strong>voor</strong>bereiding tot <strong>de</strong>n roman verloren, heeft <strong>de</strong> auteur<br />
<strong>de</strong>ze brokken wetenswaardigheid te vaak in 't geheel van het verhaal ingelascht,<br />
zooals <strong>de</strong> kranten vertellen, dat mo<strong>de</strong>rne schil<strong>de</strong>rs en beeldhouwers aan hun werk<br />
dingen toevoegen, die met <strong>de</strong> aangewen<strong>de</strong> materie niets te maken hebben.<br />
Waarschijnlijk is dit bij mevrouw Jeanne Reyneke van Stuwe een gevolg van<br />
overhaast arbei<strong>de</strong>n. De productiviteit <strong>de</strong>zer schrijfster op zich zelf reeds is<br />
bewon<strong>de</strong>renswaardig. Maar ook in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l wreekt zich dat gebrek aan zorg<br />
en atmosfeer. Daardoor zijn <strong>de</strong> twee laatste vertellingen tot schetsen gewor<strong>de</strong>n,<br />
die, als feuilleton in een dag- of weekblad geplaatst, waar<strong>de</strong>ering kunnen wekken<br />
als nieuwsgierigheidsbevrediging, ofschoon toch een Steynen, om van Poe niet te<br />
spreken, het gegeven van <strong>de</strong>n man met <strong>de</strong> misdadigershand in zijn blijkbaar fataal<br />
bedoel<strong>de</strong> schrikwekkendheid snij<strong>de</strong>n<strong>de</strong>r zou hebben behan<strong>de</strong>ld.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Maar ook al looft men in beter geslaag<strong>de</strong> verhalen <strong>de</strong> documentatie aan <strong>de</strong>n<br />
opzet daarvan besteed, hoe ver blijft <strong>de</strong>ze achter bij <strong>de</strong>n suggestieven invloed, te<br />
weinig, maar toch soms en sterk door haar woord gewekt, als haar bewogen stem<br />
spreekt van het vrouwenverlangen, het snakken naar <strong>de</strong> warmte <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong>, naar<br />
voldoening <strong>voor</strong> zinnen en ziel, en hoe <strong>de</strong> waarlijk blin<strong>de</strong> onmeedoogendheid (of<br />
zou dit juist een bewijs van wreed inzicht zijn?) van het noodlot hun die het sterkst<br />
verlangen <strong>de</strong> mogelijkheid op vervulling daarvan onthoudt! Haar intuïtie weet somtijds<br />
<strong>de</strong> tragische grootschheid van het eenzaamheidsbesef op te roepen buiten alle<br />
verstan<strong>de</strong>lijk zoeken naar stoffeering om. En in dit evoceeren van zieletoestan<strong>de</strong>n<br />
ligt haar kracht. Episch is mevrouw Reyneke niet sterk. En welke vrouw, vrouw ook<br />
in haar kunst, is dit wel? Zij moet verhalen van <strong>de</strong> heerlijkheid <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong>, maar <strong>de</strong>ze<br />
lief<strong>de</strong> als het nooit betreedbare beloof<strong>de</strong> land, <strong>de</strong> heerlijkheid als een niet te<br />
verwezenlijken belofte. Dat <strong>de</strong> adjectieven <strong>de</strong> bestaans<strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>n vormen <strong>voor</strong><br />
wat zij bepalen, dat m.a.w. <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> slechts die alles beheerschen<strong>de</strong> begeerte kan<br />
blijven opwekken, op <strong>voor</strong>waar<strong>de</strong> en òmdat ze, als <strong>de</strong> kim, bij het na<strong>de</strong>ren<br />
terugvluchten blijft: <strong>de</strong>ze tragische onoplosbaarheid schijnt <strong>de</strong> auteur blijkens <strong>de</strong><br />
aan een <strong>de</strong>r personen uit dit boek te bepeinzen gegeven feitelijkheid zich bewust.<br />
Uit <strong>de</strong> beperking, die <strong>de</strong> schrijfster zich zelf daarmee heeft opgelegd, schijnt men<br />
te mogen opmaken, dat <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> harer productie geen noemenswaardige stijgingen<br />
of dalingen meer zal on<strong>de</strong>rgaan. Dit maakt op zijn beurt <strong>de</strong>n drang naar<br />
vergeestelijking in <strong>de</strong> literatuur weer verklaarbaar, waarvan Dirk Coster zich <strong>de</strong><br />
verdienstelijke heraut en wegwijzer betoont. Tenzij mevrouw Jeanne Reyneke van<br />
Stuwe aan <strong>de</strong> hopeloosheid van <strong>de</strong> zelf gekozen impasse <strong>de</strong>nkt te kunnen ontkomen<br />
door tamelijk onnoozele vertelseltjes<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
126<br />
als <strong>de</strong> laatste, in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l opgenomene. Een bevrijding, waarmee we onze<br />
letterkun<strong>de</strong> zoomin als <strong>de</strong>ze schrijfster zou<strong>de</strong>n kunnen gelukwenschen.<br />
H. VAN LOON.<br />
I Wan Toergenjew, Maag<strong>de</strong>lijke Zielen. - (Utrecht, H. Honig).<br />
Barsch, schonkig-somber verschijnen ons <strong>de</strong>ze menschen als gestalten van Millet,<br />
te mid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> doodsche Russische vlakten. Ze staan alleen, ontoegankelijk<br />
gesloten in hun kil, vaak met bijoogmerken sluw rekening hou<strong>de</strong>nd, in zich zelf<br />
verwikkeld en verward individualisme. Om hen heen is een gesmoord-vijandige,<br />
begrijpen<strong>de</strong> noch begrepen leegte. Ze zoeken elkan<strong>de</strong>r, maar ze vin<strong>de</strong>n niet, daar<br />
ze zich zelf nog niet gevon<strong>de</strong>n hebben en in <strong>de</strong> meeste gevallen nooit vin<strong>de</strong>n zullen.<br />
Dwalen ziet men hen langs <strong>de</strong> kronkelpa<strong>de</strong>n van hun eigen ziel, in <strong>de</strong>n tuin van hun<br />
binnenwezen, dat staat volgewoekerd met geknot i<strong>de</strong>alisme, in <strong>de</strong>n knop verstikte<br />
e<strong>de</strong>le aandriften, met <strong>de</strong> dorste onmacht en twijfelzucht en levensmoeheid <strong>voor</strong>al,<br />
en waarin <strong>de</strong> bloemen van groeikrachtige en levenwekken<strong>de</strong> gedachten en da<strong>de</strong>n<br />
maar schaarsch zijn.<br />
Van die tuinen beeldt Toergeenjef hier vele af: menschen uit verschillen<strong>de</strong><br />
maatschappelijke klassen, met <strong>de</strong> meest uiteenloopen<strong>de</strong> begeerten en belangen,<br />
alle geschaard om dien revolutionairen Hamlet, dien wereldhervormer in <strong>de</strong>n dop,<br />
<strong>de</strong>n in innerlijke tweespalt verscheur<strong>de</strong>n Nesjdanof. Man van hooge geboorte, maar<br />
uit zijn oorspronkelijken stand gestooten, dan ‘buiten zijn kring’ samenzwerend met<br />
revolutionnair gezin<strong>de</strong> mannen en vrouwen, in het geheim overleggend en plannen<br />
makend en ein<strong>de</strong>lijk ook die plannen verwezenlijkend. Maar hoe geweldig smartelijk,<br />
hoe groot en onbarmhartig doorschouwd is <strong>de</strong> late tot-daadwording van <strong>de</strong> sinds<br />
lang in bijeenkomsten en briefwisselingen gekweekte en aangehitste, <strong>de</strong> boeren tot<br />
opstand aanzetten<strong>de</strong> tocht van Nesjdanof, als hij ervaart dat <strong>de</strong> <strong>voor</strong>bereiding even<br />
gebrekkig, even hol en ondoelmatig was als <strong>de</strong>ze van trieste belachelijkheid tragische<br />
uitvoering!<br />
Nesjdanof bemerkte zijn vergissing, zijn dwaling van jaren. Voor het praktische<br />
werk <strong>de</strong>ug<strong>de</strong> hij niet. De vrouw, die hem had meegesleept, met wie hij gevlucht<br />
was, had hem lief, maar haar revolutionnaire geest had zich aan een an<strong>de</strong>r gehecht.<br />
En Nesjdanof dreef het hel<strong>de</strong>r besef van zijn overbodigheid en van <strong>de</strong> oorzaak dier<br />
nutteloos-, dus hin<strong>de</strong>rlijkheid haast mechanisch tot die echt Russische, konsekwent<br />
zwaarmoedige oplossing: hij ruimt zich zelf uit <strong>de</strong>n weg. De zaak van <strong>de</strong>n opstand,<br />
waarnaar zijn onbewustheid haakte, die hij bij gebreke aan <strong>de</strong> daartoe noodige<br />
geestkracht en menschenkennis positief niet vermocht te steunen, bewees hij<br />
daarmee althans een negatieven dienst. Als zwakke, onbeholpen en hulpelooze<br />
eenling stond hij tegenover <strong>de</strong> logge en ruwe domheidsmacht van een nog vast<br />
aaneengesloten boerenbevolking, die wantrouw<strong>de</strong> wie met ophitsen<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n<br />
haar na<strong>de</strong>r<strong>de</strong> en wier achterdocht zich terstond in da<strong>de</strong>n van geweld omzette.<br />
Dat geweld, dat terugslaat als een vreem<strong>de</strong>, een, die blijkbaar buiten hun klasse<br />
en gebruiken staat, hen zelf van hun sleurwaan tracht te genezen, hun <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>len<br />
toont om zich van hun druk te ontdoen, en dat zijn brute kracht toont, omdat het<br />
elke mogelijkheid ontbeert om zich op an<strong>de</strong>re wijze tegen een hervormingsgezin<strong>de</strong>,<br />
dus dreigen<strong>de</strong> macht te verweren, - ook Nesjdanof heeft dat on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>n. Dat drijft<br />
hem ten slotte in <strong>de</strong>n vrijwillig en schier als een verlossing uit eigen zielestrijd<br />
aanvaar<strong>de</strong>n dood. Ook aan Marianne en Sfolonius, zijn vriend, is hij verplicht, hun<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
verzwegen, maar als gebie<strong>de</strong>nd gevoeld verlangen tegemoet te komen. Zijn plaats<br />
was niet te mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r omwentelingsgezin<strong>de</strong>n, noch in het aristocratisch vorstenhuis<br />
<strong>de</strong>r Sfipjagins. Hij is bezeten door een niet te schatten, niet tot da<strong>de</strong>n nopen<strong>de</strong>n,<br />
neen, door een doffen, verlammen<strong>de</strong>n, want gestadig aarzelen<strong>de</strong>n afkeer van <strong>de</strong><br />
omstandighe<strong>de</strong>n, waarin het toeval (meer dan eigen streven, eigen vermogens)<br />
hem smakte. En <strong>de</strong>ze afkeer blijkt ten slotte niet an<strong>de</strong>rs dan een rechtstreeksch<br />
gevolg van <strong>de</strong> kloof tusschen <strong>de</strong> onbeperktheid zijner naar maatschappelijke<br />
vernieuwing hunkeren<strong>de</strong> wenschen en <strong>de</strong> schrijnen<strong>de</strong> ontoereikendheid zijner<br />
geestelijke en lichamelijke vermogens. Een afkeer van zichzelf dus.<br />
Nu is het een schoonheid van dit werk, of liever: van <strong>de</strong>n blik waarmee Toergeenjef<br />
dit alles heeft overschouwd en samengevat, dat hij angstvallig ons me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n van<br />
<strong>de</strong>ze toch diep <strong>de</strong>erniswaardige gestalte verre heeft gehou<strong>de</strong>n. In heel dit schrikkelijk<br />
verhaal staat niet éen enkele pathetische zin. In gelaten verbittering werd het<br />
geschreven. Men hoort <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n stroef knersen tegen elkaar. Gelaten en bitter<br />
is het, als een man die het leven heeft doorpeild, ook <strong>de</strong> harteroerselen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />
e<strong>de</strong>lst schijnen<strong>de</strong> da<strong>de</strong>n, en die daar tal van verachtelijke bijbedoelingen als<br />
drijfveeren vond. En die toen het vertrouwen in <strong>de</strong> zuiverheid van het menschelijk<br />
streven vrijwel is kwijt geraakt en die, als <strong>de</strong>ze, <strong>de</strong> onbaatzuchtige poging <strong>de</strong>ed<br />
mislukken op <strong>de</strong> gebrekkigheid van <strong>de</strong> volharding. En die spot met <strong>de</strong> waanwijze<br />
opgeblazenheid, met <strong>de</strong> kleurige lappen, waarmee zelfs zoogenaamd<br />
maatschappelijke hervormers hun zelfzuchtige begeerten trachten te tooien en te<br />
verbergen. Ook van dat soort spot is heel dit boek vol: telkens stuit men<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
127<br />
op vleugjes van het wrangste sarkasme, dat niets spaart, maar ook niets <strong>de</strong> moeite<br />
waard acht om zich over op te win<strong>de</strong>n, slechts bezeten door <strong>de</strong>n drang naar<br />
waarheid; maar dat ook het nut van <strong>de</strong> waarheid te twijfelachtig meent, om <strong>de</strong>n<br />
drang daarnaar tot iets stormachtigs op te voeren.<br />
Zoodat men zich na lezing <strong>de</strong> vraag stelt, of een <strong>de</strong>rgelijke roman of uitgebrei<strong>de</strong><br />
novelle nog kunst heeten mag. Of <strong>de</strong>ze niet met geheel an<strong>de</strong>re bedoelingen, liever:<br />
in geheel an<strong>de</strong>re zielsgestemdheid geschreven werd dan waarin datgene ontstaat,<br />
wat we litteraire kunst noemen en dat op ons <strong>de</strong>n indruk van iets schoons maakt?<br />
An<strong>de</strong>rs gezegd: of <strong>de</strong> vraag, <strong>de</strong> drang, die <strong>de</strong>n laatsten tijd hier te lan<strong>de</strong> gaat naar<br />
<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne Russische letterkun<strong>de</strong> niet <strong>voor</strong>tkomt uit een gevoel van oververzadiging<br />
door onze eigen in<strong>de</strong>rdaad te schielijk met ou<strong>de</strong> procédé's en on<strong>de</strong>rwerpen genoegen<br />
nemen<strong>de</strong> litteratuur, eer dan uit een wezenlijke bevrediging, gewekt door <strong>de</strong>ze<br />
vreem<strong>de</strong>, afwijken<strong>de</strong> gewaarwordingen, vrucht van aan <strong>de</strong> meesten totaal onbeken<strong>de</strong><br />
omgevingen, gekoesterd door menschen, die ons eenerzijds overbeschaafd, aan<br />
<strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant als barbaren <strong>voor</strong>komen. En ten slotte: of dit konsekwente<br />
pessimisme, dat als het ware zich zelf verteert, nochtans een levenskrachtige kunst<br />
vermag <strong>voor</strong>t te brengen?<br />
Een onbeken<strong>de</strong> heeft dit boek dragelijk vertaald.<br />
H. VAN LOON.<br />
Verzen<br />
Naar Lichten<strong>de</strong> Wegen, - Verzen van Richard <strong>de</strong> Cneudt. - (Mij. <strong>voor</strong><br />
goe<strong>de</strong> en goedkoope Lectuur te Amsterdam).<br />
Deze dichter heeft zich, dunkt ons, te wachten <strong>voor</strong> vaardigheid. Vaardigheid is hem<br />
een gevaar. Het is <strong>de</strong> vaardigheid die hem gedichten doet neerschrijven als dit:<br />
Vastenavond<br />
O klank en kleur, en wild gezang, o drang<br />
naar 't woest genot <strong>de</strong>r vastenavond-dagen!<br />
Uw koortsig wachten is zoo droef en bang,<br />
ik kan niet kalm <strong>de</strong> trage dagen dragen,<br />
wier stem ik hoor aldoor, in martlend klagen ...<br />
O feest van dwaasheid, in mijn grijs gevang<br />
van haat en logen zweept me uw wild gezang,<br />
zie 'k wellustvol uw zondge glorie dagen!<br />
Kom over mij, geesel mijn droeve jeugd<br />
tot dollen roes van zinnelooze vreugd,<br />
en zweep mijn bloed tot waanzin van verlangen,<br />
bij 't woest gedruisch van uw onkuische zangen;<br />
sleur me in uw slijk, sleep me in uw draaikolk mee, -<br />
en geef me éen nacht vergetelheid en vrêe!<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Het is alleen behendigheid - in <strong>de</strong>n engsten zin van 't woord - die een schijn van<br />
<strong>de</strong>gelijkheid verleent aan <strong>de</strong>ze gebon<strong>de</strong>n regels. Het gevoel - een erg versleten<br />
romantisch gevoeltje - is er klaarblijkelijk zoo maar bij gehaald.<br />
Ik wil niet, uitpluizerig, gaan dui<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> wankele beteekenis die sommige<br />
woor<strong>de</strong>n hier krijgen - zie slechts het laatste woord: vrêe ... Liever spreek ik nog<br />
even over het goe<strong>de</strong>. En ik vond het in vele direct opgenomen indrukken die,<br />
weergegeven, getuigen van <strong>de</strong> teere, ware ontvankelijkheid eens dichters. Het zijn<br />
stille stemmingen, die vaak <strong>de</strong> zoetlui<strong>de</strong>n<strong>de</strong> tale als van zelf vin<strong>de</strong>n.<br />
Ze fluisteren aldus:<br />
of<br />
Ik weet <strong>de</strong> vaarten vredig als een droom,<br />
met diepe waatren, donkergroen en stil,<br />
waar zweeft, op wij<strong>de</strong> vleugelen van schroom,<br />
een zachte weemoed, die niet sterven wil.<br />
Droomen<strong>de</strong> October strooit <strong>de</strong> stille wegen<br />
vol goudblond loover, dat glimlachend wacht<br />
<strong>de</strong>n vreedgen dood, die ver, in schuchtren zegen,<br />
troostrijk en schoon in blauwe luchten lacht.<br />
Dit laatste sonnet eindigt:<br />
... en aan elk twijgsken, goud- en geelbevlagd,<br />
trilt nog wat zonne, die te vlammen tracht,<br />
en ruischt een lied, om eigen stem verlegen ...<br />
Nog van een an<strong>de</strong>r:<br />
De Zon is lijk een schoone gou<strong>de</strong>n lach<br />
aanwezig overal en vlijt heur gloed<br />
in duizend zoete zoenen, vredig-goed<br />
op 't lieflijk aanschijn van <strong>de</strong>n blauwen Dag ...<br />
Ik zou nog veel willen aanhalen van <strong>de</strong> verzen uit Naar Lichten<strong>de</strong> wegen<br />
en gedichten in hun geheel zooals Avondvijver, Avondpark,<br />
Meilie<strong>de</strong>ken, In <strong>de</strong> Schemering, dit laatste een aardig gevoeld tafereeltje<br />
van kin<strong>de</strong>ren in <strong>de</strong> klas waar <strong>de</strong> vroege avond binnensluipt, die luisteren naar 't<br />
sprookje dat Meester vertelt.<br />
In <strong>de</strong>ze gedichten is <strong>de</strong> vaardigheid <strong>de</strong>n schrijver eene gedweeë dienster <strong>de</strong><br />
loutere aandoening on<strong>de</strong>rgeschikt.<br />
Met <strong>de</strong>ze gedichten verdient Richard <strong>de</strong> Cneudt te wor<strong>de</strong>n gerangschikt, zooals<br />
men het ook doorgaans doet, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> Vlaamsche dichters.<br />
EDMOND VAN OFFEL.<br />
De Ne<strong>de</strong>rlandsche inzending op <strong>de</strong> ‘Bugra’<br />
DE oorlog is <strong>de</strong> vijand <strong>de</strong>r Cultuur. Wat al illuzies, óók van het <strong>voor</strong>bereidingscomité<br />
<strong>de</strong>r ‘Internationale Ausstellung für Buchgewerbe und Graphik’ te Leipzig zullen door<br />
<strong>de</strong>n onverwachten en barbaarschen krijg <strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m zijn ingeslagen. Van uit Leipzig<br />
was ons door onzen me<strong>de</strong>werker Jan Greshoff een serie artikeltjes over <strong>de</strong> ‘Bugra’<br />
beloofd. Daar zal nu wel niets van komen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
128<br />
Toch meenen wij een foto van <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche af<strong>de</strong>eling 1) nog wel een plaatsje<br />
te mogen inruimen, daarbij citeerend een ge<strong>de</strong>elte van een overzicht door J. Persijn<br />
in ‘Neerlandia’ van <strong>de</strong>ze af<strong>de</strong>eling gegeven.... Vlak <strong>voor</strong> U, bij <strong>de</strong>n ingang, het ou<strong>de</strong><br />
vermaar<strong>de</strong> huis P.N. van Kampen & Zoon Amsterdam, waar <strong>de</strong> Gids van<br />
1906-19<strong>13</strong>, romans, kin<strong>de</strong>rboeken, gedichten van Helène Swarth en an<strong>de</strong>ren<br />
liggen; <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> is L.J. Veen, Amsterdam, bekend als uitgever van Noord- en<br />
Zuid- Ne<strong>de</strong>rlandsche schrijvers, waarvan ik alleen Couperus en Gezelle<br />
noemen wil; W.J. Thieme & Co., Zutphen, heeft school- en kin<strong>de</strong>rboeken en is<br />
met zijn Klassiek letterkundig Pantheon <strong>de</strong> Reclam van Holland. Naast hem <strong>de</strong><br />
uitgever van Protest. lectuur, in hoofdzaak bijbelteksten en kin<strong>de</strong>rboeken, J.M.<br />
Bredée's Boekh., Rotterdam, en dan een specialiteit in kin<strong>de</strong>rboeken W. <strong>de</strong><br />
Haan, Utrecht. Technische<br />
werken, bij <strong>voor</strong>keur in gebruik bij het Hooger On<strong>de</strong>rwijs <strong>de</strong>r Aka<strong>de</strong>mie te Delft,<br />
vormen <strong>de</strong>n stand van Waltman te Delft. Dan Tjeenk-Willink, Haarlem, een<br />
bekend oud huis, met romans en belletrie (Busken Huet, Potgieter enz.)<br />
Het beken<strong>de</strong> ‘Boefje’, werken over <strong>de</strong> stad Rotterdam, verschillen<strong>de</strong> uitgaven op<br />
mo<strong>de</strong>rn gebied zijn het, die <strong>de</strong> at<strong>de</strong>eling van Brusse's<br />
Uitgevers-Maatschappij, Rotterdam, uitmaken. A.W. Sijthoff, Lei<strong>de</strong>n,<br />
volgt met zijn ‘Codices Graeci et Latini’ en zijn beroemd ‘Breviarium Gramani’; Van<br />
Lennep's rom. werken; Blok Geschie<strong>de</strong>nis van het Va<strong>de</strong>rland, Biografisch<br />
woor<strong>de</strong>nboek, Onze gou<strong>de</strong>n eeuw, Panorama (het eerste Ne<strong>de</strong>rl. weekblad in<br />
diepdruk), e.a. De Uitgevers-Maatschappij Elsevier, Amsterdam, komt<br />
met Multatuli's werken; dan WinklerPrins: Geïll. Encyclopaedie, 16 <strong>de</strong>elen (het<br />
Hollandsche Meyer's of Brockhaus Convers.-Lexikon), Kuipers' woor<strong>de</strong>nboek,<br />
Vlaan<strong>de</strong>ren door <strong>de</strong> Eeuwen heen, Elseviers beken<strong>de</strong> tijdschrift en werken over<br />
kunst en schil<strong>de</strong>rs als Van Dijck, Rubens en Jordaens. In Bussum, het<br />
kleine Hollandsche plaatsje, woont <strong>de</strong> uitgever van vele mo<strong>de</strong>rne schrijvers, <strong>de</strong> heer<br />
C.A.J. van Dishoeck. Hij is een van <strong>de</strong> grootste uitgevers van <strong>de</strong> Noord- en<br />
Zuid-Ne<strong>de</strong>rlandsche mo<strong>de</strong>rne schrijvers en van kin<strong>de</strong>rboeken als van Rie Cramers<br />
e.a.; <strong>voor</strong>al moet Teirlinck met zijn eigen ban<strong>de</strong>n genoemd wor<strong>de</strong>n. Nu volgt <strong>de</strong><br />
koning van <strong>de</strong>n kunsthan<strong>de</strong>l: ‘Scheltema & Holkema, Amsterdam’.<br />
Vooreerst zijn Rembrandtbijbel hier in 't Duitsch, die algemeene belangstelling wekt;<br />
dan werken van Vermeer, Breitner, Maris, Van Dijck, Jan Steen,<br />
<strong>de</strong> jubelfeestuitgave Rembrandt 1606-1906 (Amsterdam en Lon<strong>de</strong>n); ver<strong>de</strong>r ligt<br />
1) Het cliché werd ons welwillend in bruikleen afgestaan door <strong>de</strong>n heer L. Levisson te<br />
'sGravenhage, op wiens goed uitgevoerd en interessant ‘Maandblad <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
Typographie’ wij hier gaarne <strong>de</strong> aandacht vestigen.<br />
(Red. D.G.W.)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
hier een schat van werken over kunst en wetenschap. Ook zijne door kunstenaars<br />
bewerkte boekenkast en staffeleien (ezels) zijn bezienswaardig. Kath. werken van<br />
<strong>de</strong> beste schrijvers vormen <strong>de</strong> af<strong>de</strong>eling van Malmberg, Nijmegen, en romans<br />
en kalen<strong>de</strong>rs die van Albert <strong>de</strong> Lange, Amsterdam (Les 100 chefs d'oeuvres<br />
<strong>de</strong>s Peintres Néerlandais). Erven Bohn, Haarlem, is een <strong>de</strong>r grootste<br />
wetenschappelijke firma's; haar hoofdkracht ligt op medisch gebied; bijna al onze<br />
groote mannen op dat gebied als Treub, Da Costa, Pel, Burger, Zwaar<strong>de</strong>maker,<br />
Hermani<strong>de</strong>s, Rotgans, Zeehuizen, Bolk e.a. zijn bij hem te vin<strong>de</strong>n. Dan heeft hij een<br />
geïllustr. prachtuitgave van Gijsbrecht van Aemstel en Hil<strong>de</strong>brand's Camera Obscura.<br />
Er naast vindt<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
*8<br />
men <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche Bijbelcomp. en die <strong>de</strong>r Evang. Gezangen, <strong>voor</strong><br />
druk- en bindwerk.<br />
Weer een koning ontmoeten wij in Martinus Nijhoff, <strong>Den</strong> Haag, en<br />
<strong>voor</strong>namelijk op wetenschappelijk terein, doch ook op dat <strong>de</strong>r kunst, b.v.:<br />
‘Radierungen’ van Rembrandt, Binnenhuizen van Sluyterman, Ou<strong>de</strong> schil<strong>de</strong>rkunst<br />
in Ne<strong>de</strong>rland. Zeer mooi zijn ook zijn boeken over visschen, eieren en vlin<strong>de</strong>rs; dan<br />
zijn werken over Assyrische en Egyptische kunst en ethnografische beschrijvingen,<br />
en niet te vergeten Scheurleer: Het muziekleven in Ne<strong>de</strong>rland, v. Duyse: Het ou<strong>de</strong><br />
Ne<strong>de</strong>rlandsche lied. W. Versluys, Amsterdam, <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong>, komt met 100<br />
teekeningen van Van Gogh, Rijksprentenkabinet Amsterdam, Delftsch Aar<strong>de</strong>werk<br />
in het Rijksmuseum <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n dag; dan heeft hij nog vele werken op letterkundig<br />
gebied van mo<strong>de</strong>rne schrijvers, als van Ee<strong>de</strong>n, Kloos en Verwey. Paul Brandt,<br />
Bussum, laat ons een werkelijk mooi boek zien, Roomsche Schoonheid, met band<br />
van Molkenboer....<br />
Met <strong>de</strong>ze opsomming meenen wij te moeten volstaan, vele, waaron<strong>de</strong>r belangrijke<br />
inzendingen ongenoemd latend. Moge een spoedig ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n krijg velen in <strong>de</strong><br />
gelegenheid stellen om <strong>de</strong>, thans gesloten 1) en verzegel<strong>de</strong>, ‘Bugra’ alsnog te<br />
bezoeken!<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> augustus-tijdschriften<br />
De Gids<br />
INHOUD. Lief<strong>de</strong>, door Hélène Swarth. - De Bevrij<strong>de</strong>rs, door Dr. P.H. van Moerkerken<br />
Jr. - Het pijnlijke kwartier, door Mr. C.Th. van Deventer. - Uit <strong>de</strong>n hernieuw<strong>de</strong>n strijd<br />
tegen <strong>de</strong> doodstraf, door Mr. H.G. van <strong>de</strong>r Vies. - Novalis' XIII<strong>de</strong> geestelijk lied, door<br />
Dr. P.C. Boutens. - Over Anatole France, door P. Valkhoff. - De kapper van Tremalfo,<br />
door Carel Scharten. - De geologische ontwikkeling <strong>de</strong>r diepzeefauna, door Dr. J.J.<br />
Tesch. - Vincent's brieven, door Joh. <strong>de</strong> Meester. - De aanbidding <strong>de</strong>r Koningen<br />
van Hugo van <strong>de</strong>r Goes in het Berlijnsch Museum, door Dr. Jan Veth. - Buitenlandsch<br />
overzicht. - Bibliographie.<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
INHOUD. Gedichten, door Hélène Swarth. - Eene Ontgoocheling, door Willem<br />
Elsschot. - De Ongelukkige, door Louis Couperus. - De Wind, door van Maarn. -<br />
Het leven, het tooneel en het drama ten tij<strong>de</strong> van Shakespeare, door Edward B.<br />
Koster.<br />
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />
INHOUD. De opleiding van <strong>de</strong>n jurist op het Gymnasium en aan <strong>de</strong> Universiteit,<br />
door Jhr. Mr. W.H. <strong>de</strong> Savornin Lohman. - Tomy Fallot, door Dr. J.R. Slotemaker<br />
<strong>de</strong> Bruine. - ... ‘Peetje keert huiswaarts’, door Wilma. - De Vermeen<strong>de</strong> Aap, door S.<br />
Coolsma. - Meisje, door v.G. - Literair Keur-Overzicht, door J. Jac. Thomson. -<br />
Leestafel.<br />
1) De laatste berichten spreken dit tegen. De ‘Bugra’ blijft <strong>voor</strong>loopig geopend.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Dietsche Waran<strong>de</strong> en Belfort<br />
INHOUD. Antwerpen vóór hon<strong>de</strong>rd jaar - 1814, door M.E. Belpaire. - Stille lie<strong>de</strong>ren,<br />
door Joz. De Voght. - De Doorvoerhaven Rotterdam, door J. Kleijntjes. - Geld Jan<br />
ging uit vrijen, door J. <strong>de</strong> Porr. - De strijd tegen <strong>de</strong> Ze<strong>de</strong>loosheid, door M.E. Belpaire.<br />
- Historische Kroniek, door Dr. A. Fierens. - Kunstkroniek, door Joe.<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
INHOUD. Buiten-tekstplaat: Het Kasteel Duiven<strong>voor</strong><strong>de</strong>; De Voorgevel. - Duiven<strong>voor</strong><strong>de</strong><br />
en zijne bewoners, door Dr. H.E. van Gel<strong>de</strong>r, met 18 illustratiën. - Over<br />
boerenwoningen, volkskunst en openlucht-musea in Scandinavië en Ne<strong>de</strong>rland,<br />
door E. van Erven Dorens-Bonnike, met 19 illustratiën. - Phil's twee<strong>de</strong> lief<strong>de</strong>-drama,<br />
door Emmy van Lokhorst. - De Kegelaars, door Fritia Lelyvelt. - Kroniek. -<br />
Boekbespreking, door H.R. - Op <strong>de</strong>n tentoonstelling van <strong>de</strong>n Duitschen werkbond<br />
te Keulen, door J.A. Loebèr Jr., met 4 illustratiën. - Herman Moerkerk, door C.V. -<br />
Roland Lary, door A.O. - Mo<strong>de</strong>rne Hollandsche kunst in het Buitenland, door Max<br />
Elsler.<br />
De Hollandsche Revue<br />
INHOUD. Portret van Mevrouw S. (Naar een fotografie van <strong>de</strong>n heer C.M. Dewald,<br />
te 's-Gravenhage) Frontespiece. - Wereldgeschie<strong>de</strong>nis. - Belangrijke<br />
On<strong>de</strong>rwerpen: - Waarom geen Plaatselijke Keuze? - De ont<strong>de</strong>kking van nieuw<br />
land in <strong>de</strong> Noor<strong>de</strong>lijke IJszee. - Een villa-school. - Buiten wonen. -<br />
Karakterschets: - P. Hols. - Revue<strong>de</strong>r Tijdschriften. - Het boek<br />
van <strong>de</strong> maand: - ‘Onpersoonlijkheid en het schoone’ door H. Travers, M.A.<br />
De Nieuwe Gids.<br />
INHOUD. Aan 't Lichten<strong>de</strong> Strand, door G. van Hulzen. - Bekentenis, door Dorothee<br />
Buys. - Pallieter - Dooilied, door Felix Timmermans. - Pallieter - Hooilied, door Felix<br />
Timmermans. - Nieuwe Bijlagen - Het Verhevene, door Jac van Looy. - In Colmar,<br />
door Frans Erens. - Nieuwe Schil<strong>de</strong>rkunst, door Corn. Veth. - Gedichten, door A.<br />
van <strong>de</strong>r Stok. - Gedichten, door M. Cohen Jr. - Aanteekeningen over Kunst en<br />
Letteren, door Hein Boeken. - Philosophische Kroniek, door G.J. Grashuis. - Literaire<br />
Kroniek, door Willem Kloos. - Binnenlandsche Staatkundige Kroniek, door Chr.<br />
Nuijs. - Varium - Twee Brieven van Swinburne, door N.G.<br />
Onze Eeuw.<br />
INHOUD. Dante's Vita Nuova (Het nieuwe leven), vertaald door Nico van Suchtelen.<br />
- In 't land van Selma Lagerlöf, door Geertruida Carelsen. - Booker T. Washington<br />
in Europa, door G.J. Vos. Az. - Bismarck's dagen van strijd met zijn Koning, door<br />
A.W. Stellwagen. - Het Bereikbare, door J. Eysten. - Verzen, door Dr. P.H. Damsté.<br />
- Verzen, door Herman Mid<strong>de</strong>ndorp. - Economische Kroniek, door H.S. - Buitenland.<br />
- Leestafel.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />
INHOUD. Het land van <strong>de</strong>n leeuw en <strong>de</strong> zon, een Oostersche twistappel, door R.<br />
Kaltofen, - Petroleumbriquetten. - De Hoogere Burgerschool in gevaar? door W.H.M.<br />
De Gel<strong>de</strong>r. - Het Mexicaansche volk en het Mexicaansche sociale vraagstuk, door<br />
Dr. H. Blink. - De coöperatieve verbruiksvereenigingen in <strong>de</strong> <strong>voor</strong>naamste lan<strong>de</strong>n.<br />
- Waarom Hil<strong>de</strong>brand? door Dr. J.B. Schepers. - Een en an<strong>de</strong>r over voeding en wat<br />
daarmee samenhangt, door F. Hettema. - Van Maand tot Maand.<br />
Ons Tijdschrift.<br />
INHOUD. De Meester, door Franck Gericke. - Verbon<strong>de</strong>n, door J.M.<br />
Westerbrinck-Wirtz. - Over Spinoza, door J. Petri. - Grijsaards in 't Lentepark, door<br />
Käthe Mussche. - Sociale Kroniek, door C. Gerretson. - Terugblik, door * * *. - Van<br />
Boeken.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
[W.G. van Nouhuys]<br />
129<br />
DE dagbla<strong>de</strong>n hebben het al gemeld: van Nouhuys is dood; <strong>de</strong> nobele mensch, <strong>de</strong><br />
verdienstelijke, ja, ook méer dan enkel ‘verdienstelijke’ letterkundige is niet meer.<br />
Hoevelen on<strong>de</strong>r ons, jongeren, zal dit afsterven smartelijk getroffen hebben,<br />
smartelijker misschien dan dat van schrijvers wier naam een veel vermaar<strong>de</strong>r klank<br />
heeft.<br />
Nog zie ik hem vóór mij, <strong>de</strong>n man met <strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>lijke, levendige oogen - <strong>de</strong>n<br />
avond, nu 16 jaar gele<strong>de</strong>n, dat ik, als pasbeginnend schrijver, na met kloppend hart<br />
aan zijn kamer<strong>de</strong>ur te hebben getikt (een groote eer scheen het mij bij hem te zijn<br />
verzocht!) vóór hem stond om zijn oor<strong>de</strong>el te vernemen over een hem toegezon<strong>de</strong>n<br />
schets. Ook dien an<strong>de</strong>ren avond, kort daarop, toen hij mij we<strong>de</strong>r ontving, nu om<br />
kennis te nemen van <strong>de</strong> volgens zijn aanwijzingen in <strong>de</strong> bewuste schets door mij<br />
aangebrachte verbeteringen. En ook toen evenmin maakte hij zich af van mijn<br />
belangen met een paar vrien<strong>de</strong>lijke, vluchtige algemeenhe<strong>de</strong>n, gelijk toch vergefelijk<br />
ware geweest <strong>voor</strong> iemand met zijn uitgebrei<strong>de</strong>n literairen werkkring tegenover een<br />
jong auteurtje dat nog maar al te veel zijn uil een valk meen<strong>de</strong> te zijn. Neen, heel<br />
geduldig zette hij zich tegenover mij, en er hielp niet aan of ik moest het hem<br />
<strong>voor</strong>lezen wat ik geschreven had - alles, van a tot z.<br />
Zie, zóó iets vergeet men niet; daar<strong>voor</strong> blijft men dankbaar zijn leven lang. En<br />
hoevelen hebben niet soortgelijke herinneringen!<br />
Van Nouhuys had een warm hart <strong>voor</strong> 't werk <strong>de</strong>r jongeren. Hij, zelf behoorend<br />
tot een ou<strong>de</strong>re<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>13</strong>0<br />
generatie, begreep hun willen en streven en bevor<strong>de</strong>r<strong>de</strong> dit op zijne wijze. Men heeft<br />
hem wel verweten ‘<strong>de</strong> huik naar <strong>de</strong>n wind te hebben gehangen’, doch <strong>de</strong>ze<br />
beschuldiging was ten zijnen opzichte uiterst onbillijk. Een zeldzaam<br />
aanpassingsvermogen, dàt had hij - en dit kwam in zijn critischen arbeid telkens uit.<br />
Men heeft vaak gezegd dat hij geen Huet was - en men had gelijk, want het<br />
sprankelend vernuft van Huet miste hij. Maar met Huet gemeen had hij <strong>de</strong> bree<strong>de</strong><br />
eruditie (hij was een goed Dante- en Shakespeare-kenner) en <strong>de</strong> gave om zijn<br />
boekbesprekingen uit te bouwen tot literaire essays van een meer algemeene<br />
beteekenis.<br />
Nuchter en droog heeft men hem genoemd - toch zag men glad verkeerd als men<br />
hem daarmee tevens het vermogen van aesthetische aanvoeling, of tot innige<br />
bewon<strong>de</strong>ring meen<strong>de</strong> te kunnen ontzeggen. Zoowel in zijn spreken als in zijn<br />
schriftuur wist hij van die bewon<strong>de</strong>ring te doen blijken. Trouwens, men behoef<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong>zen man maar in <strong>de</strong> oogen te zien om aanstonds te voelen, dat men hier tegenover<br />
spiegels stond die een warm en diep gemoedsleven weerkaatsten.<br />
Eerlijkheid betwistte hem schier niemand. ‘Men vervolgt mij met mijn eerlijkheid!’<br />
schreef hij mij eens, en ik zal dus over die eerlijkheid hier thans niets zeggen dan<br />
dit: dat het <strong>voor</strong> onzen tijd en <strong>voor</strong> onze critiek - neen, laat ons zacht zijn: <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
critiek van een tien, een twintig jaar gele<strong>de</strong>n - toch wel wat be<strong>de</strong>nkelijk heeten mag,<br />
dat een criticus het als zijn noodlot voel<strong>de</strong>: ‘vervolgd’ te wor<strong>de</strong>n met zijn eerlijkheid.<br />
Ook als scheppend kunstenaar maakte v. Nouhuys zich een naam; zijn<br />
‘Goudvischje’ o.a. is nog steeds op <strong>de</strong> planken. En al moge het nu waar zijn dat zijn<br />
novellistisch werk door an<strong>de</strong>ren, talentvolleren, is overvleugeld - toch kan men een<br />
schets als b.v. ‘Dageraad’ niet lezen zon<strong>de</strong>r te genieten van <strong>de</strong> fijne opmerkingsgave,<br />
<strong>de</strong> sober-krachtige beelding.<br />
Van Nouhuys is niet meer; al enkele jaren trouwens leef<strong>de</strong> hij, door leed geknakt,<br />
nagenoeg buiten 't literaire leven. Maar al zullen wij <strong>de</strong>zen humanen, waardigen<br />
man dan hier niet we<strong>de</strong>rzien - in onze dankbare herinnering zal hij blijven <strong>voor</strong>tleven 1) .<br />
GERARD VAN ECKEREN.<br />
Zuid-Afrikaansche geschriften<br />
VII 1)<br />
Die Kappie Kommando of Boerevrouwen in Geheime Dienst, door<br />
Johanna Brandt. - J.H. <strong>de</strong> Bussy, Amsterdam, Pretoria, Johannesburg.<br />
Holl.-Afrik. Uitgevers-mij. v/h.J. Dusseau & Co., Kaapstad. 19<strong>13</strong>. (XV<br />
plus 398 blz., 8 o , met 5 portretten en 5 an<strong>de</strong>re afbeeldingen).<br />
MEN kan dit boek op meer dan één wijze gebruiken: òf als het, min of meer<br />
romantisch, althans nà <strong>de</strong> gebeurtenissen gereconstrueerd, verhaal daarvan, zooals<br />
er zoovele tij<strong>de</strong>ns en na <strong>de</strong>n oorlog het licht zagen, òf wel als in<strong>de</strong>rdaad authentieke<br />
narratieve historiebron, <strong>voor</strong>zoover althans <strong>de</strong>ze bron onmid<strong>de</strong>llijk teruggaat op het<br />
in haar ‘Inleidingswoord’ vermel<strong>de</strong> ‘dagboek dat drie jaren lang trouw bijgehou<strong>de</strong>n<br />
was, een dagboek bevatten<strong>de</strong> bijna duizend bladzij<strong>de</strong>n, waarvan <strong>de</strong> inhoud te intiem<br />
en persoonlik was om in zijn oorspronkeliken vorm aan <strong>de</strong> wereld te geven’.<br />
1) Wij vestigen <strong>de</strong> aandacht op het artikel dat <strong>de</strong> heer J.H. Stratemeijer in<strong>de</strong>rtijd over van Nouhuys<br />
<strong>voor</strong> <strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong> schreef (Dec. 1905). Men vindt daar behalve een <strong>voor</strong>treffelijke<br />
karakteristiek tevens eenige biografische bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n.<br />
1) D.G.W. X 9, XI 1, 5 en 9, XII 9, XIII 8.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Het boek, zooals het thans <strong>voor</strong> ons ligt zelf een ‘Hollandse vertaling’ van <strong>de</strong> Eng.<br />
uitgave The Petticoat Commando etc., is dus slechts <strong>de</strong> beknopte<br />
omwerking van het dagboek. Het betreurenswaardige hiervan uit geschiedkundig<br />
oogpunt wordt wel eenigszins vermin<strong>de</strong>rd door het feit, dat schrijfster en bewerkster<br />
éen en <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> persoon zijn, maar doet ons niettemin met <strong>de</strong>n geachten ‘Van Dag<br />
tot Dag’-schrijver (Alg. Hbld. 29/11 19<strong>13</strong>) <strong>de</strong> hoop uitspreken ‘dat dit dagboek trouw<br />
bewaard zal wor<strong>de</strong>n, tot eens wat er nu te intiems en persoonlijks in lijkt, niet langer<br />
zijn uitgave behoeft te weerhou<strong>de</strong>n’.<br />
Er kan niet genoeg op gewezen wor<strong>de</strong>n, van hoe groote beteekenis, naast <strong>de</strong><br />
officieele regeerings-stukken, zulke getuigenissen van ooggetuigen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n lateren<br />
geschiedschrijver zijn, zal <strong>de</strong>ze zijn i<strong>de</strong>aal, een adaequate reproductie van het<br />
werkelijk gebeur<strong>de</strong>, zoo dicht mogelijk kunnen bena<strong>de</strong>ren. Het is ons bekend, dat<br />
er reeds zulke beschei<strong>de</strong>n, door opzet of nalatigheid, <strong>voor</strong> Z. Afrika's geschie<strong>de</strong>nis<br />
van waar<strong>de</strong>, te loor zijn gegaan. Moge bij hen, die er thans nog van on<strong>de</strong>r hun<br />
berusting, ja in persoonlijk eigendom hebben, het besef verlevendigd wor<strong>de</strong>n, dat<br />
zij daardoor een groote verantwoor<strong>de</strong>lijkheid hebben tegenover <strong>de</strong> gemeenschap;<br />
misschien brengt dit besef hen er toe, die beschei<strong>de</strong>n (dagboekverhalen, op schrift<br />
gestel<strong>de</strong> herinneringen, brieven e.d.), <strong>de</strong>snoods in afschrift, aan eenig officieel<br />
lichaam af te staan.<br />
Lezen we bijv. in het ‘Inleidingswoord’: ‘Het onrecht ons aangedaan, <strong>de</strong> misda<strong>de</strong>n<br />
door <strong>de</strong> vijand gepleegd, het lij<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> koncentratiekampen, <strong>de</strong> bittere haat en<br />
machteloze woe<strong>de</strong> van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>r-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>13</strong>1<br />
drukten - <strong>de</strong>ze dingen heb ik verzwegen’, dan moeten we dat alweer betreuren,<br />
daar wij <strong>de</strong> volle waarheid willen kennen. Gelukkig is veel van wat volgt in strijd met<br />
<strong>de</strong>ze verklaring en spreekt het vanzelf, dat het boek toch vol is van al <strong>de</strong>ze ellen<strong>de</strong>n,<br />
bijna op elke bladzij<strong>de</strong>; maar juist het gemis van het verzwegene doet ons <strong>de</strong><br />
tweeslachtigheid <strong>de</strong>zer uitgave betreuren.<br />
De schrijfster van ‘Die Kappie-Kommando’.<br />
Afgaan<strong>de</strong> toch op het ons hier door Mevrouw Brandt reeds gebo<strong>de</strong>ne, achten wij<br />
àlles, wat zij als Hansie van Warmelo heet van <strong>de</strong> naald opteeken<strong>de</strong>, <strong>voor</strong>al in <strong>de</strong>n<br />
tijd van haar vrijwillig verpleegsterschap in het concentratiekamp te Irene (Z.W. van<br />
Pretoria), en van haar <strong>de</strong>elnemen aan het gevaarlijk werk van ‘die kappie kommando’,<br />
waard om bewaard te blijven, afgezien zelfs van haar eigen me<strong>de</strong><strong>de</strong>eling: ‘<strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>rvindingen van <strong>de</strong> schrijfster van het dagboek, zoals ze van dag tot dag<br />
opgetekend wer<strong>de</strong>n, zijn tot in <strong>de</strong> kleinste bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n waar’.<br />
Aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant dànken wij aan het feit van <strong>de</strong> omwerking <strong>de</strong> inlassching<br />
van an<strong>de</strong>re belangrijke me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen en beschei<strong>de</strong>n, statistieken omtrent <strong>de</strong><br />
sterfte in <strong>de</strong> concentratiekampen, ontleend aan Engelsche Blauwboeken, <strong>de</strong><br />
konsulaire en an<strong>de</strong>re rapporten hierover, <strong>voor</strong>al ook het hoofdstukje IX: ‘Jan Celliers,<br />
Dichter en Patriot’, waar<strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze ‘goedgunstiglik toegestemd (heeft) tot raadpleging<br />
van zijn oorlogsaantekeningen’ 1) , me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen omtrent het ver<strong>de</strong>r levensbeloop<br />
van besproken personen, <strong>de</strong> afbeeldingen in <strong>de</strong>n tekst, bijv. van één <strong>de</strong>r vele brieven<br />
van <strong>de</strong>n geheimen dienst <strong>de</strong>r Boeren aan presi<strong>de</strong>nt Krüger in Ne<strong>de</strong>rland, door<br />
bemid<strong>de</strong>ling van <strong>de</strong> dames van Warmelo op zoo vernuftige wijze verzon<strong>de</strong>n.<br />
Is door een en an<strong>de</strong>r, ook door een in<strong>de</strong>eling in 40 hoofdstukken met spreken<strong>de</strong><br />
titels, het geheel <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n gewonen lezer allicht aantrekkelijker gemaakt, <strong>de</strong>n dieper<br />
belangstellen<strong>de</strong> en <strong>de</strong>n historicus zou het aangenaam geweest zijn, als tenminste<br />
door aanhalingsteekens of an<strong>de</strong>r lettertype het authentieke van het ingevoeg<strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n ware.<br />
Bij <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re bespreking van dit, zooals we dat van <strong>de</strong> firma <strong>de</strong> Bussy gewend<br />
zijn typographisch goed verzorg<strong>de</strong>, boek zullen we bezwaarlijk als bij een roman<br />
<strong>de</strong>n inhoud, <strong>de</strong> intrigue naar behooren weer kunnen geven en zullen we, om <strong>de</strong><br />
welverdien<strong>de</strong> belangstelling te prikkelen, slechts hier en daar een greep uit het<br />
gebo<strong>de</strong>ne doen. Op <strong>de</strong>n band komt <strong>de</strong> afbeelding <strong>voor</strong> van het, door een ‘kappie’ 2)<br />
1) Mogen <strong>de</strong>ze zelve eerlang uitgegeven wor<strong>de</strong>n! Mevr. Brandt weet ons me<strong>de</strong> te <strong>de</strong>elen dat<br />
Celliers' ‘eigen boek over <strong>de</strong> oorlog... tans in <strong>de</strong> pen is’.<br />
2) Schonken, De oorsprong <strong>de</strong>r Kaapsch-Holl. Volksoverleveringen,<br />
blz. 27 zegt van <strong>de</strong>ze muts: ‘zij is van linnen, met kant bezet, meestal wit, en wordt on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />
kin vastgebon<strong>de</strong>n’. ‘Het verschil nu tusschen [<strong>de</strong>n Hollandschen] kaper en kappie bestaat<br />
daarin, dat bij het laatste <strong>de</strong> afhangen<strong>de</strong> slippen een beetje verkort, <strong>de</strong> luifel daarentegen,<br />
ter beschutting tegen <strong>de</strong> zonnestralen, verlengd werd’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
ge<strong>de</strong>kte, hoofd van een Boerevrouw, waarmee het boek vrij goed getypeerd wordt.<br />
Immers ‘in dit persoonlik verhaal van <strong>de</strong> driejarige oorlog tusschen Boer en Brit<br />
(1899-1902) wordt iets verteld van wat er gedaan is door Boerevrouwen om hun<br />
vechten<strong>de</strong> mannen in het veld te hou<strong>de</strong>n en te on<strong>de</strong>rsteunen in wat bleek te zijn<br />
een hopeloze worsteling <strong>voor</strong> vrijheid en onafhankelikheid’, zegt <strong>de</strong> schrijfster, zelve<br />
een geboren Afrikaansche. Ook - had zij er aan kunnen toevoegen - wordt erin<br />
verteld van wat ik en enkele an<strong>de</strong>re meer be<strong>voor</strong>rechte vrouwen gedaan hebben<br />
om het lij<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> concentratiekampen door persoonlijk hulpbetoon en door optre<strong>de</strong>n<br />
bij <strong>de</strong> autoriteiten te verzachten en van wat ik later met mijn moe<strong>de</strong>r, Mevrouw van<br />
Warmelo-Maré, en enkele an<strong>de</strong>re dappere dames, pal on<strong>de</strong>r 't oog van <strong>de</strong>n om ons<br />
huis, te Sunnysi<strong>de</strong> bij Pretoria, gekampeer<strong>de</strong>n vijand dorst te bestaan door het<br />
herbergen van spionnen, van le<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r Geheime Dienst-Kommissie en, als <strong>de</strong>ze<br />
verra<strong>de</strong>n is, door het vormen van een nieuwe, ‘<strong>de</strong>ze keer uit vijf vrouwen bestaan<strong>de</strong>,<br />
die, volgens <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> regels door <strong>de</strong> vroegere Geheime Kom-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>13</strong>2<br />
missie toegepast, het werk zou<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>tzetten’ door met veel scherpzinnigheid<br />
brieven, ‘het geheime spoorboekje’, jazelfs ontploffingsmid<strong>de</strong>len <strong>de</strong>n vrien<strong>de</strong>n in<br />
han<strong>de</strong>n te spelen. Behoeft het betoog, dat hierbij alles, ook het leven, op 't spel werd<br />
gezet? Geeft <strong>de</strong> eenvoudige afbeelding van <strong>de</strong> vastbesloten boerevrouw, geeft <strong>de</strong><br />
titel ‘Die kappie kommando’ niet zeer treffend en raak <strong>de</strong>n inhoud weer?<br />
Mevrouw VAN WARMELO<br />
In het eerste hoofdstuk wor<strong>de</strong>n plaats en hoofdpersonen <strong>de</strong>r han<strong>de</strong>ling beschreven:<br />
‘Harmonie’, ‘een van <strong>de</strong> oudste eigendommen in <strong>de</strong> hoofdstad’, bestaan<strong>de</strong> ‘uit een<br />
eenvoudige, gezellige Boeren-woning, met een dicht begroei<strong>de</strong> tuin’, <strong>de</strong> familie van<br />
Warmelo, waarvan <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r en <strong>de</strong> jongste <strong>de</strong>r twee dochters evenals <strong>de</strong> drie<br />
zonen goed en bloed veil had<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n ongelijken strijd. In 't bizon<strong>de</strong>r wordt, ‘met<br />
<strong>voor</strong>bijgaan van <strong>de</strong> eerste acht maan<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> oorlog, on<strong>de</strong>r Boerenkrijgswet’,<br />
stil gestaan bij ‘<strong>de</strong> dagen van Mei 1900 die onmid<strong>de</strong>llijk <strong>voor</strong>afgingen aan <strong>de</strong><br />
inneming van <strong>de</strong> hoofdstad door <strong>de</strong> Britten’ en wat daar op volg<strong>de</strong>. Vóór ‘die donkere<br />
en verschriklike vijf<strong>de</strong> dag van Junie’ had <strong>de</strong> Staatspresi<strong>de</strong>nt met <strong>de</strong> Regering <strong>de</strong><br />
stad verlaten, om el<strong>de</strong>rs nog te doen <strong>voor</strong> zijn volk, wat hij kon. Mevrouw Kruger<br />
zelve ‘had hem tot <strong>de</strong>ze stap aangemoedigd’. Mevrouw van Warmelo stel<strong>de</strong> zij met<br />
nadruk gerust: ‘Moenie bang wees, mij zuster. Geen Engelsman zal ooit zijn hand<br />
leg aan die jaspan<strong>de</strong>n van die Presi<strong>de</strong>nt’.<br />
In hoofdstuk II en III wordt <strong>de</strong> overgave van <strong>de</strong> goudstad en het red<strong>de</strong>n van <strong>de</strong><br />
mijnen van het ‘door <strong>de</strong> Boeren als oorzaak van <strong>de</strong> rustverstoring en omwenteling<br />
in hun eertijds kalm en eenvoudig bestaan’ gehate Johannesburg beschreven. Vóór<br />
<strong>de</strong> overgave was het meeren<strong>de</strong>el <strong>de</strong>r regeering <strong>voor</strong> het doen springen van <strong>de</strong><br />
mijnen; generaal Louis Botha en Dr. Krause <strong>voor</strong>kwamen het. ‘Had<strong>de</strong>n <strong>de</strong> burgers<br />
<strong>voor</strong>uit kunnen zien dat in ie<strong>de</strong>r geval het gehele land toch verwoest zou wor<strong>de</strong>n,<br />
niets had dan <strong>de</strong> mijnen kunnen red<strong>de</strong>n’. De brief van overgave van kommandant<br />
Krause aan Lord Roberts wordt hier, zegt <strong>de</strong> schrijfster, ‘<strong>voor</strong> 't eerst, geloof ik, in<br />
druk weergegeven’. Ook wordt, in vertaling natuurlijk, Lord Roberts' brief van 2 Juni<br />
1900 (<strong>de</strong>n 31 en Mei had <strong>de</strong> overgave plaats), vol dank en waar<strong>de</strong>ering <strong>voor</strong> Krause's<br />
bestuur en houding, hier afgedrukt.<br />
In <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> hoofdstukken wordt het leven in Pretoria on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Engelsche<br />
krijgswet, met haar stelsel van passen en permitten, met haar spionnagedienst,<br />
censuur en an<strong>de</strong>re kwellingen geschetst; zien wij, hoe zich in en om ‘Harmonie’ en<br />
<strong>de</strong> van Warmelo's een geheime tegendienst allengs ontwikkel<strong>de</strong>. Vooral haar<br />
‘briefwisseling door krijgslist’ bereikte een groote uitbreiding; reeds werd ‘een<br />
volledige uiteenzetting van <strong>de</strong> toestand in het Koncentratiekamp te Irene’, door<br />
mid<strong>de</strong>l van een cigarettendoosje en een naar Europa vertrekkend vriend in han<strong>de</strong>n<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
gespeeld van <strong>de</strong>n beken<strong>de</strong>n William Stead, die ‘er ten volle gebruik van (maakte)<br />
<strong>voor</strong> zijn tijdschrift “The Review of Reviews”’ 1) . Voor <strong>de</strong> nog belangrijker briefwisseling<br />
tusschen <strong>de</strong> <strong>voor</strong>mannen in het veld en die in Europa (Kruger, Leyds) werd door<br />
Mevr. v. Warmelo een nieuw procédé van sympathetischen inkt uitgevon<strong>de</strong>n, dat<br />
goe<strong>de</strong> diensten heeft gedaan.<br />
Als er bericht is, dat <strong>de</strong> jongste broer, Dietlof, krijgsgevangene te Johannesburg<br />
is (April 1901), doet Hansie ‘een schrijfboek en een paar potlo<strong>de</strong>n’ bij het goed, dat<br />
zij hem mogen zen<strong>de</strong>n. Mevr. Brandt voegt hier tusschen haakjes aan toe: ‘Deze<br />
kleine daad gaf aanleiding tot het verschijnen van het boek van <strong>de</strong> broe<strong>de</strong>r van<br />
Hansie, getiteld: “Mijn Kommando- en Guerilla-Kommandoleven”.<br />
Hij begon te schrijven in Ladysmith, en voltooi<strong>de</strong> het boek in het Ahmednagar Fort,<br />
in Indië, van waar het op avontuurlike wijze naar Holland werd gesmokkeld. Dit was<br />
het eerste boek over <strong>de</strong><br />
1) Ook <strong>de</strong> copy <strong>voor</strong> <strong>de</strong> 3 pamfletten over <strong>de</strong> geruchtmaken<strong>de</strong> Spoelstra-zaak, tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong>n oorlog<br />
in Lon<strong>de</strong>n verschenen, werd op zulk een wijze overgebracht.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>13</strong>3<br />
oorlog, dat geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> oorlog werd geschreven en in Holland verslon<strong>de</strong>n<br />
werd lang <strong>voor</strong>dat het in Zuid-Afrika werd toegelaten, een boek, dat bekend is om<br />
zijn gematigdheid 1) en dat van begin tot end waar is’.<br />
Stuk van een brief van <strong>de</strong>n Geheimen Dienst aan <strong>de</strong>n Presi<strong>de</strong>nt.<br />
(Uit ‘Die Kappie Kommando’)<br />
In hoofdstuk XII en XIII wordt in 't bizon<strong>de</strong>r over <strong>de</strong> concentratiekampen gehan<strong>de</strong>ld.<br />
‘De Britse militaire gezagvoer<strong>de</strong>rs zagen spoedig in dat <strong>de</strong> vrouwen op <strong>de</strong> plaatsen<br />
[boer<strong>de</strong>rijen] <strong>de</strong> Boerenlegers <strong>voor</strong>zagen van benodigdhe<strong>de</strong>n - levensmid<strong>de</strong>len en<br />
kleding. Voor <strong>de</strong> Boeren was dat opperbest, doch het spreekt vanzelf dat <strong>de</strong> Engelsen<br />
daartegen in verzet kwamen, en toen enkele ontwijfelbare gevallen van die aard<br />
zich <strong>voor</strong><strong>de</strong><strong>de</strong>n, wer<strong>de</strong>n <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> Boereplaatsen vernield en <strong>de</strong> vrouwen<br />
en kin<strong>de</strong>ren als krijgsgevangen weggevoerd naar <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n’.<br />
Als dit stelselmatig over het geheele land geschiedt, als <strong>de</strong> mannen, die <strong>de</strong><br />
kommando's verlaten had<strong>de</strong>n, hun ‘vrouwen en kin<strong>de</strong>ren weg, <strong>de</strong> huizen verbrand’<br />
vin<strong>de</strong>n, ‘wat bleef er (hun dan) nog over om <strong>voor</strong> te leven?’<br />
‘In negen van <strong>de</strong> tien gevallen smeekten <strong>de</strong> vrouwen hare mannen, tot het bitter<br />
ein<strong>de</strong> door te vechten, niet om harentwille <strong>de</strong> wapens neer te leggen, doch haar en<br />
hare kin<strong>de</strong>ren liever in gevangenschap te laten sterven’.<br />
‘In <strong>de</strong> Blauwboeken van Engeland staat tans opgetekend, hoe meer dan twintig<br />
duizend vrouwen en kin<strong>de</strong>ren gevallen zijn als slachtoffers van het<br />
koncentratie-stelsel. Meer dan 20.000 vrouwen en kin<strong>de</strong>ren in twee jaar tijds, terwijl<br />
geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> gehele oorlog het verlies van <strong>de</strong> Boeren aan manschappen, op <strong>de</strong><br />
slagvel<strong>de</strong>n en in gevangenschap, in het geheel vier-duizend bedroeg’.<br />
Deze feiten en cijfers, bijna eenig in <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r oorlogen, zullen eeuwig<br />
tot schan<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Engeland en tot herinnering <strong>voor</strong>, zelfs <strong>de</strong> meest vergevensgezin<strong>de</strong>,<br />
Boeren en Boerenvrien<strong>de</strong>n strekken.<br />
Veel invloed hebben <strong>de</strong> dames van Warmelo gehad op aangebrachte<br />
verbeteringen, op het optre<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r vreem<strong>de</strong> consuls, op het zen<strong>de</strong>n van<br />
verzoekschriften ‘te vin<strong>de</strong>n in Hansie's boekje over het Koncentratiekamp te Irene,<br />
dat een jaar na <strong>de</strong> oorlog in Holland werd uitgegeven’ 1) .<br />
1) In dit verband willen wij eens <strong>de</strong> aandacht vestigen op Ds. J.D. Kestell's: Met <strong>de</strong><br />
Boeren-Commando's, mijn ervaringen als veldprediker. In zijn ‘Voorwoord’ zegt <strong>de</strong><br />
schr: ‘Wat betreft mijn verhaal van het vernielen van plaatsen en <strong>de</strong> mishan<strong>de</strong>ling onzer<br />
vrouwen, zal een ie<strong>de</strong>r, die ooggetuige daarvan is geweest, moeten getuigen dat, als ik gefeild<br />
heb, dat niet aan <strong>de</strong>n kant van overdrijving, maar van het tegenovergestel<strong>de</strong> was’.<br />
1) In 1912 verscheen <strong>de</strong> oorspronkelijke uitgave on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel ‘The Petticoat [een<br />
slang-woord <strong>voor</strong> “vrouw”, eigenlijk on<strong>de</strong>rrok] Commando or Boer women in<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
‘In het veld begon men meer en meer behoefte te gevoelen aan een goed<br />
georganiseer<strong>de</strong> hulpben<strong>de</strong> in <strong>de</strong> stad’. Aan <strong>de</strong> werkzaamhe<strong>de</strong>n <strong>de</strong>zer ‘Geheime<br />
Kommissie’, het aan<strong>de</strong>el, dat <strong>de</strong> dames van Warmelo aan <strong>de</strong>ze en an<strong>de</strong>re<br />
spionnendiensten had<strong>de</strong>n, zijn <strong>de</strong> meeste <strong>de</strong>r volgen<strong>de</strong> en niet het minst belangrijke<br />
hoofdstukken gewijd. Wij zou<strong>de</strong>n er gaarne veel uit aanhalen, maar moeten wegens<br />
<strong>de</strong> plaatsruimte ons beperken. Trouwens het boek verdient in zijn geheel gelezen<br />
te wor<strong>de</strong>n. Op blz. 235 is sprake van ‘<strong>de</strong> vrouwen bij <strong>de</strong> kommando's - heldhaftige,<br />
ongenoem<strong>de</strong> vrouwen, die hun mannen naar alle<br />
secret service’ with 10 Illustrations bij Mills & Boon te Lon<strong>de</strong>n (XIII, 376 blz. klein-8 o ).<br />
De Ne<strong>de</strong>rlandsche vertaling verscheen van 1 Oct. 1912 tot 1 Aug. 19<strong>13</strong> in ‘Die Brardwag’,<br />
[veertiendaagsch] ‘Tijdskrif vir die Huisgesin’.<br />
De Engelsche uitgave bevat een Foreword van Patrick Duncan, een Introduction door <strong>de</strong><br />
schr., een weinig atwijkend van <strong>de</strong> Hollandsche, een Conclusion, die in <strong>de</strong>ze ontbreekt, maar<br />
heeft niet <strong>de</strong> teekening op <strong>de</strong>n omslag.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>13</strong>4<br />
windstreken volg<strong>de</strong>n, <strong>voor</strong> hen kookten, herstelwerk verrichtten, en <strong>voor</strong> hen gebe<strong>de</strong>n<br />
opzon<strong>de</strong>n geduren<strong>de</strong> al <strong>de</strong> lange jaren van <strong>de</strong> oorlog’.<br />
‘Ik wil<strong>de</strong> dat een van dat onverschrokken kommandotje zich toch wil<strong>de</strong> laten<br />
bewegen <strong>de</strong> wereld een verhaal te doen van hun unieke en bepaald won<strong>de</strong>rlike<br />
oorlogson<strong>de</strong>rvindingen’.<br />
Uit het verband is niet recht dui<strong>de</strong>lijk, of <strong>de</strong>ze, door ons natuurlijk ge<strong>de</strong>el<strong>de</strong>, wensch<br />
<strong>de</strong>r schrijfster hier die vrouwen dan wel het dappere vijftal mannen <strong>de</strong>r ‘Geheime<br />
Kommissie’ betreft, die ‘door eigen hon<strong>de</strong>n gebeten’, door ‘Boeren-verra<strong>de</strong>rs’ in <strong>de</strong><br />
val liepen. Dat het bittere woor<strong>de</strong>n zijn door Hansie aan <strong>de</strong>ze en <strong>de</strong>rgelijke<br />
‘Judas-Boeren’ besteed, spreekt vanzelf, en het pleit wel <strong>voor</strong> haar, misschien wat<br />
te groote, gematigdheid, dat zij bijna stelselmatig hun namen verzwijgt. Meer<br />
bepaal<strong>de</strong>lijk wer<strong>de</strong>n zoo genoemd <strong>de</strong> le<strong>de</strong>n van het z.g. ‘Nationale Verkennerskorps’<br />
(hoofdst. XV), een instelling door Lord Kitchener in het leven geroepen om ‘zoveel<br />
mogelik mannen van <strong>de</strong> tegenpartij over te halen tot het opnemen van <strong>de</strong> wapenen<br />
tegen hun landgenoten’.<br />
Dit blijft een zwarte, een helaas groote zwarte plek in <strong>de</strong> nationale geschie<strong>de</strong>nis<br />
<strong>de</strong>r Boeren.<br />
De ‘verover<strong>de</strong> buit was zo groot, dat buiters - die vóór <strong>de</strong> oorlog arme mensen<br />
waren - tans welgestel<strong>de</strong> boeren zijn, en in hun verschillen<strong>de</strong> distrikten bij ie<strong>de</strong>reen<br />
bekend zijn als suksesvolle “zak-patriotten”’.<br />
‘De Nationale Verkenners waren weldra een sterke en goed georganiseer<strong>de</strong><br />
macht, welbekend met alle oorlogs-taktieken <strong>de</strong>r Boeren’.<br />
‘Tegen het ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong> oorlog bezweken duizen<strong>de</strong>n Boeren <strong>voor</strong> <strong>de</strong> verzoeking’.<br />
Reeds boven wezen wij er op, dat het vijf onverschrokken vrouwen waren, die<br />
op initiatief van Hansie (<strong>de</strong> schrijfster van dit boek) besloten, om het werk <strong>de</strong>r<br />
verra<strong>de</strong>n Geheime Dienstkommissie 1) <strong>voor</strong>t te zetten.<br />
‘De eerste (en laatste) verga<strong>de</strong>ring werd gehou<strong>de</strong>n op 15 October [1901], waarop<br />
tegenwoordig waren <strong>de</strong> dames Malan, Armstrong, Honey, van<br />
Warmelo en Hansie - die tot sekretaresse benoemd werd.<br />
Aan elkan<strong>de</strong>r verbon<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> heilige eed van trouw en geheimhouding, namen<br />
<strong>de</strong>ze dames zich <strong>voor</strong>, land en volk te dienen, als georganiseerd lichaam, zolang<br />
zij daartoe in staat zou<strong>de</strong>n zijn. Mevrouw van Warmelo <strong>de</strong>el<strong>de</strong> aan <strong>de</strong> le<strong>de</strong>n me<strong>de</strong>,<br />
dat het haar mogelik was, zich wekeliks per zeepost in verbinding te stellen met <strong>de</strong><br />
Presi<strong>de</strong>nt in Holland en dat <strong>de</strong> wijze waarop zij dat <strong>de</strong>ed, [met gebruikmaking van<br />
haar sympathetischen inkt en door bemid<strong>de</strong>ling van haar aanstaan<strong>de</strong>n schoonzoon<br />
in Groningerland] na <strong>de</strong> oorlog aan hen bekend gemaakt zou wor<strong>de</strong>n. Hierme<strong>de</strong><br />
waren zij tevre<strong>de</strong>n, gewillig het werk van het verzen<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>peches uit het veld,<br />
aan <strong>de</strong> bekwame han<strong>de</strong>n van Mevrouw van Warmelo overlatend’.<br />
Met <strong>de</strong>ze aanhaling uit en over ‘Die Kappie Kommando’ 1) besluiten wij onze<br />
bespreking van het belangrijke boek <strong>de</strong>zer merkwaardige vrouw. Wij weten het niet,<br />
maar mogelijk is het toch, dat <strong>de</strong> worsteling tusschen Boer en Brit heel an<strong>de</strong>rs<br />
verloopen zou zijn, als alle Boeren <strong>de</strong> karaktervastheid en door niets te schokken<br />
vrijheidslief<strong>de</strong> betoond had<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r Boeren-vrouwen in 't algemeen en <strong>de</strong>r dames<br />
van Warmelo in 't bizon<strong>de</strong>r.<br />
D. FULDAUER.<br />
1) C.P. Hattingh, G. Els, W. Bosch, J. Gillyland en last not least kapitein J. Naudé,<br />
van wiens hand in Aug. 19<strong>13</strong> het merkwaardige boek ‘In doodsgevaar’ verscheen.<br />
1) ‘Het Concentratie-kamp van Iréne’, door Johanna Brandt-van Warmelo.<br />
Holl.-Afr. Uitgeversmaatsch., Amst. Kaapst. 1905 (<strong>13</strong>0 blz. 8 o , met 2 portretten).<br />
De schr. vergist zich in het jaartal van verschijnen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Ou<strong>de</strong> boeken<br />
ONDERWIJZER was hij, in Haarlem. Meester Jan van Belle. Niet een ex-lakei, of<br />
één, die mét <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rkens ook hun schoenen verzool<strong>de</strong>, neen, een heusche. Die<br />
gestu<strong>de</strong>erd had en gereisd. Die b.v. uit Frankrijk terugkeer<strong>de</strong> en <strong>de</strong>n 14 Juni 1711<br />
<strong>de</strong>n Moerdijk overtrok, juist toen daar <strong>de</strong> Prins met zijn gelief<strong>de</strong>n ‘Mooi’ verdronken<br />
was, wat hem, Van Belle, bij het stille weer zeer verwon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>. Men vindt dit in een<br />
handschrift in <strong>de</strong> Sted. Bibl. te Haarlem.<br />
In <strong>de</strong> stad van Pieter Langendijk en een paar Re<strong>de</strong>rijkerskamers dichtte ook Jan<br />
van Belle. Zijn Psalmberijming was <strong>de</strong> minste nog niet. Ps. 104:1:<br />
Loof God, mijn ziel! ô Heer zo groot en breed!<br />
Gy zyt met eere en Majestijt bekleed.<br />
Hij die zig <strong>de</strong>kt, kleedswijs, met licht en glansen,<br />
Als een gordijn uitrekt <strong>de</strong>s hemels transen,<br />
De zol<strong>de</strong>ring van zijne opperzalen in<br />
De watren bouwt, zig, op zijn' wil en zin,<br />
De wolken stelt tot eenen snellen wagen,<br />
Op vleug'len van <strong>de</strong>n wind zij <strong>voor</strong>t doet draagen.<br />
En in een bun<strong>de</strong>l nagelaten gedichten, Haarlem 1756, vindt men het toch heusch<br />
niet onaardige (Juffrouw Lannoy maakte ze maar iets geestiger) Sonnet:<br />
Wat Tortelduifje laat zo droeve stemme hooren<br />
In 't digt belommerd woud, wanneer het, zon<strong>de</strong>r vrugt,<br />
Zijn groot verlies betreurt, zijne Egaas dood bezugt,<br />
Als ik, rampzaalig Lot! wat hebt gy my beschooren?<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>13</strong>5<br />
My dagt, <strong>de</strong> Lukgodin had my haar gunst gezwooren,<br />
Wanneer ik myn vermaak door al te snelle vlugt,<br />
Te hooge steigering na eene fijne lugt,<br />
Schier buiten het bereik van 't oog eens had verlooren.<br />
Maar ag! een Lugtgedrogt kwam, als een Onweersvlaag,<br />
En voer<strong>de</strong> myn vermaak te schielyk weer omlaag;<br />
Hiervan, o groote Goon! zij u <strong>de</strong> wraak bevolen:<br />
Straft, straft dit Schrikdier, eer 't meer schen<strong>de</strong>ry bedryft,<br />
Terwijl niets van myn smert <strong>voor</strong> u verborgen blijft:<br />
O ramp! een Wou, een Wou heeft mij een Duif ontstolen!<br />
Maar meer nog was Van Belle gehecht aan zijn spraakkunststudie. In <strong>de</strong>n tijd van<br />
Lambert ten Kate, van Moonen, van Sewel, terwijl hijzelf het Ne<strong>de</strong>rlandsch moest<br />
on<strong>de</strong>rwijzen aan ‘teere jeugd en heeren van fatsoen’, in <strong>de</strong>n tijd van 't leerdicht,<br />
zette hij <strong>de</strong> heele spraakkunst in maat en op rijm, en zoo ontstond: Korte<br />
Wegwijzer, ter Spel-, Spraak- en Dichtkun<strong>de</strong>n. Tot gemak<br />
<strong>voor</strong> 't geheugen van Ou<strong>de</strong>n en Jongen, in Nee<strong>de</strong>rduitse<br />
Dichtmaate, op 100 Bladzy<strong>de</strong>n gesteld. Te Haarlem gedrukt bij Izaak<br />
van <strong>de</strong>r Vinne, Boeken Papierverkooper in <strong>de</strong> Warmoesstraat, 1748. De heer<br />
Bezemer heeft in <strong>de</strong>n Ven <strong>Jaargang</strong>, pag. 166, van dit tijdschrift, een curieuse<br />
taalbeschouwing ‘<strong>de</strong>r vergetelheid ontrukt’: Jacobus Oterdooms Ontwerp van<br />
Handleiding tot een geestlijk A B C Lees- en Rekenboek. Des heeren Van Belle's<br />
werk, hoewel heel wat nuchter<strong>de</strong>r, is van geen min<strong>de</strong>re merkwaardigheid.<br />
Niet alleen om <strong>de</strong>n vorm. Die uit <strong>de</strong>n aard <strong>de</strong>r zaak minstens het effect heeft van<br />
Van Lennep's Vermakelijke.<br />
Natuurlijk begonnen we met <strong>de</strong> klanken:<br />
‘Men heeft er zes klinkletters in, die wij<br />
‘Verbeel<strong>de</strong>n door A, E, I, O, U, IJ,<br />
‘Die Stommen zelf, ja Tongeloozen spreeken,<br />
‘En nimmer in een' Lettergreepe ontbreeken;<br />
‘Nog tweemaal zes Meeklinkers, Bee, Dee, Gee,<br />
‘Chee, Ha, Jee, Ka, Pee, Tee, Vee, Wee en Zee;<br />
‘Hierneevens nog een an<strong>de</strong>r tal van zesse,<br />
‘Tweeledige, als: esse, elle, emme, enne, erre, esse.<br />
Achtereenvolgens krijgen alle klanken een beurt. Niet altijd een zoo fonetisch-juiste<br />
als <strong>de</strong> S:<br />
‘Men spelt met S (een scherp en sterk geblaas,<br />
‘Dat tusschen tong en tan<strong>de</strong>n doorkomt), Dwaas,<br />
‘Sa, Sa, Sieraad, Els, Messen, Sant, Vals, Stroomen,<br />
‘Zij moet, in piaats van C, daar ze S is, koomen.<br />
Heerlijk klaar en met <strong>de</strong> noodige breedvoerigheid is <strong>de</strong> <strong>de</strong>clinatie <strong>de</strong>r naamwoor<strong>de</strong>n<br />
uiteengezet:<br />
Nom. De goe<strong>de</strong> Zoon doet 's Va<strong>de</strong>rs welbehaagen.<br />
Gen. Des goe<strong>de</strong>n Zoons goed willen kan vertraagen.<br />
Dat. <strong>Den</strong> goe<strong>de</strong>n Zoone is alles goeds bereid<br />
Acc. <strong>Den</strong> goe<strong>de</strong>n Zoon heeft hij te snood verleid.<br />
Voc. O goe<strong>de</strong> Zoon! dat ik 't verschil u toone,<br />
Abl. Van goe<strong>de</strong>n Zoon, of, van <strong>de</strong>n goe<strong>de</strong>n Zoone.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Voor 't femininum kies ik 't <strong>voor</strong>beeld:<br />
Nom: De krolse Kat was heel belust na spek,<br />
Gen: Der krolse Katte aardskaterlijk gebrek.<br />
Dat: Der krolse Katte een Kater toegezon<strong>de</strong>n.<br />
Acc: De krolse Kat beet een van onze hon<strong>de</strong>n.<br />
Voc: O, krolse Kat! gekroopen uit het gat<br />
Abl: Van krolse Katte, òf, van <strong>de</strong> krolse Kat.<br />
Dit <strong>voor</strong>beeld doet nog eens dienst, als <strong>de</strong> Tijdvoeginge aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> is. Wil men<br />
weten, hoe koopen wordt geconjugeerd, wel, men leere on<strong>de</strong>rstaand gedicht:<br />
‘Ik koop een stuk van eenen vetten Vos.<br />
‘Gij koopt <strong>de</strong> staart van eenen loozen Vos.<br />
‘Hij koopt geen Kat, maar eenen krolsen Kater.<br />
‘Wij koopen kost <strong>voor</strong> Pater en <strong>voor</strong> Mater.<br />
‘Gij-lie<strong>de</strong>n koopt een boutje van het Kalf.<br />
‘Zij koopen <strong>voor</strong> een stuiver Luizen-zalf.<br />
Nadat op <strong>de</strong>ze manier heel wat <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n gegeven zijn, wordt <strong>de</strong> zaak van hooger<br />
standpunt bekeken:<br />
Alle werkwoor<strong>de</strong>n zijn te ver<strong>de</strong>elen in zes groepen, zoo'n soort van Ablautsklassen,<br />
die men onthou<strong>de</strong>n kan met behulp van een eenvoudig ezelsbruggetje:<br />
‘Neem Panama, bij <strong>voor</strong>beeld, dit beduid,<br />
‘Door <strong>de</strong> A, die hier drie Lettergrepen sluit,<br />
‘Twee Tij<strong>de</strong>n en het Deelwoord van 't Voorle<strong>de</strong>n.<br />
‘De eerste A hiervan beduid, <strong>de</strong>n Tijd van Hee<strong>de</strong>n,<br />
‘De twee<strong>de</strong> die is <strong>voor</strong>bij gegaan.<br />
‘'k Heb reeds <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong>, in 't Deelwoord, doen verstaan.<br />
In 't <strong>voor</strong>bijgaan zij gezegd, dat tot <strong>de</strong>ze tijdvoeginge behooren alle zwakke w.w.,<br />
en dat <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re groepen zich richten naar: panamalen (bakken), panémé<br />
(brengen), panémélen (bergen), panémalen (draagen) en panémielen<br />
(bid<strong>de</strong>n). Kan 't eenvoudiger?<br />
De af<strong>de</strong>eling Spel- en Spraakkunst eindigt met een lof- en wenschlied: 't Latijn<br />
en 't Fransch beroem<strong>de</strong>n er zich tot dusverre op, dat ze aan <strong>de</strong> vorstenhoven wer<strong>de</strong>n<br />
gebruikt.<br />
En<br />
‘Doch 't Ne<strong>de</strong>rduits, om min Uitzon<strong>de</strong>ringen,<br />
‘Mag meer<strong>de</strong>re Eer <strong>voor</strong> zich in 't spel bedingen<br />
‘En roemt, met recht: geen Taal of Spraak zo kuis,<br />
‘Indien ik niet van veelerlei Gespuis<br />
‘Bezoe<strong>de</strong>ld wierd...<br />
‘Indien het slegs <strong>de</strong>n Eed'len van <strong>de</strong>n Lan<strong>de</strong><br />
Behaagen mogte, een taamelijk getal<br />
Van Mannen aan te stellen’...<br />
om met vaste hand <strong>de</strong> onzuiverhe<strong>de</strong>n te weren, dan zou geen Duitsch, geen Fransch<br />
zich met ònze taal kunnen meten. Dat Van Belle van gekuischte woordkeus<br />
beminnaar is, <strong>de</strong> aangehaal<strong>de</strong> <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n wezen 't uit... Wenschte hij van ‘<strong>de</strong>r<br />
taale keurmeesteren’ één te zijn?<br />
De Ars poetica, die <strong>de</strong> hon<strong>de</strong>rd bladzij<strong>de</strong>n besluit, behan<strong>de</strong>lt rijmvoeten, sne<strong>de</strong>,<br />
gaping op een <strong>voor</strong> dien tijd niet ongewone wijze. Als <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n gebruikt Van<br />
Belle zijn eigen gedichten; waarom ook niet? Aardig is 't, hoe <strong>de</strong> gedachte, dat aller-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>13</strong>6<br />
han<strong>de</strong> rijmknutselaars min<strong>de</strong>r eervol over zijn werk zou<strong>de</strong>n kunnen gaan spreken,<br />
hem een oogenblik meevoert:<br />
‘Nu, Vitters! weet, een werk is altoos goed<br />
Waarin men steeds na feilen zoeken moet;<br />
Het uwe dan, waarin het daarvan grimmelt,<br />
Blijve eeuwiglijk in rook en stank beschimmeld,<br />
Of wer<strong>de</strong>, alom getrokken, altemaal,<br />
Voor Scheurpapier, gestuurd na Poortegaal’.<br />
Dit laatste is natuurlijk een toespeling op 'n plaats in 't volksboek van Tijl Uilenspiegel,<br />
zooals el<strong>de</strong>rs ook Faust wordt aangehaald. Niet onaardig is het, te vernemen, dat<br />
<strong>de</strong> schrijver heel wat verwachtingen had van dit zijn papieren kind! Immers, toen <strong>de</strong><br />
uitgever, die vernam dat er werkelijk menschen waren, meer gesteld op rijmlooze<br />
dan op berijm<strong>de</strong> spraakkunsten,... van <strong>de</strong>n schrijver een proza-bewerking vroeg,<br />
durf<strong>de</strong> Van Belle er haast niet aan... ‘ze mogt het Rijm-werkje, het welk hij zeer hoog<br />
schatte, bena<strong>de</strong>elen’. Toch ging hij er toe over; geduren<strong>de</strong> het in or<strong>de</strong> brengen ‘ter<br />
drukperse’ evenwel werd hij door ‘een zwaar toeval’ uit dit leven weggerukt. Zijn<br />
vrien<strong>de</strong>n bezorg<strong>de</strong>n daarop zijn Korte Schets <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rduitse<br />
Spraakkunst, Haarlem 1755, aan welker Voorbericht we bovenstaan<strong>de</strong> gegevens<br />
ontleen<strong>de</strong>n.<br />
AMSTERDAM.<br />
P. BEISHUIZEN GZN.<br />
[Boekenschouw]<br />
Letterkun<strong>de</strong>, biographie<br />
Von<strong>de</strong>l's Leven en Kunstontwikkeling, door Hendr. C. Diferee. -<br />
(Amsterdam, van Holkema en Warendorf).<br />
De belangstelling in Von<strong>de</strong>l, <strong>de</strong>n grooten kunstenaar onzer gou<strong>de</strong>n eeuw, is sinds<br />
<strong>de</strong> dagen van Potgieter steeds wassen<strong>de</strong>; van betrekkelijk onkritisch verheerlijken,<br />
waar Huet zich terecht tegen kantte, is <strong>de</strong>ze belangstelling gegroeid tot een eerlijk<br />
zich rekenschap geven van het waarachtige in Von<strong>de</strong>l's kunst. Nadat <strong>de</strong><br />
Von<strong>de</strong>lbewon<strong>de</strong>raars zich had<strong>de</strong>n ontworsteld aan <strong>de</strong> suggestie van <strong>de</strong><br />
onaantastbaarheid van zijn kunst, zooals die door zijn 18 <strong>de</strong> -eeuwsche navolgers<br />
was gehuldigd en door <strong>de</strong> meer begrijpen<strong>de</strong> vereering van Potgieter heen bleef<br />
nawerken, is een tijd gekomen, dat men poog<strong>de</strong> Von<strong>de</strong>l als mensch te begrijpen<br />
om zoo tot zuiver<strong>de</strong>r appreciatie zijner werken te geraken.<br />
En daar Von<strong>de</strong>l een volledig mensch was, die gevoelig reageer<strong>de</strong> op het rijke<br />
leven van zijn tijd, is dit een reusachtige taak gebleken. Hij heeft warme belangstelling<br />
gekoesterd <strong>voor</strong> het godsdienstig leven, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ontplooiing van han<strong>de</strong>l en verkeer,<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> partijschappen in zijn land; hij heeft diep gevoeld <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van het<br />
familieleven, en dit alles heeft hij in schoone verzen vertolkt. Verschei<strong>de</strong>ne uitvoerige<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Von<strong>de</strong>lstudiën zijn na Verwey's ‘Inleiding’ verschenen: Koopmans beschouw<strong>de</strong><br />
‘Von<strong>de</strong>l als Christen-symbolist’, Brom schetste zijne bekeering, en in het boek, dat<br />
thans <strong>voor</strong> ons ligt, tracht Diferee ons <strong>de</strong> ontwikkeling van zijn leven en kunst te<br />
schetsen tot het verschijnen van <strong>de</strong>n Gijsbreght van Aemstel: ‘het wil eene<br />
psychografie van Neêrlands grootsten dichter zijn, die ons <strong>de</strong> ontplooiing van zijn<br />
zieleen geestesleven en zijne wording tot kunstenaar verklaart, objectief en zon<strong>de</strong>r<br />
bijoogmerken, in verband met zijne opvoeding, omgeving en levensomstandighe<strong>de</strong>n’.<br />
Door <strong>de</strong> merkwaardige omstandigheid, dat Von<strong>de</strong>ls ontwikkelingsjaren tot zijn<br />
vijftigjarigen leeftijd duren, brengt dit boek ons juist tot <strong>de</strong>n aanvang van zijn groote<br />
kunstproducten. Het zijn lange jaren van zoeken en strij<strong>de</strong>n, die ons hier wor<strong>de</strong>n<br />
beschreven. Von<strong>de</strong>l was een kunstenaar, die niet in <strong>de</strong> eerste plaats in eigen<br />
zieleleven, in eigen sensaties opging, maar die hartstochtelijk het leven van zijn tijd<br />
meeleef<strong>de</strong>, zoodat we in zijne werken zijn tijd in schoone spiegeling<br />
aanschouwen. Maar ook <strong>de</strong> wijze, waarop hij eigen tijd waarnam wijzigt zich: zijne<br />
belangstelling verruimt zich steeds, en zijn gemoedstoestand is na jaren van opgaan<br />
in fellen partijstrijd door leed er eenzaamheid gelouterd tot innige berusting: het<br />
zuiver religieuse in Von<strong>de</strong>ls aanleg, dat in zijn jonge jaren overheerschend was<br />
geweest, maar in <strong>de</strong> jaren van politieken godsdienststrijd eenigszins was verdrongen,<br />
openbaart zich dan heerlijker dan ooit.<br />
Het literair en aesthetisch moment in Von<strong>de</strong>ls ontwikkeling is door <strong>de</strong>n schrijver<br />
opzettelijk op <strong>de</strong>n achtergrond gehou<strong>de</strong>n, om het volle licht te laten vallen op <strong>de</strong><br />
i<strong>de</strong>eën en beginselen, die zijn werk beheerschen. Daartoe schetst hij in <strong>de</strong> eerste<br />
hoofdstukken ‘De Stad Amsterdam en hare bevolking bij <strong>de</strong>n aanvang <strong>de</strong>r<br />
Zeventien<strong>de</strong> Eeuw’ en ‘Von<strong>de</strong>ls jeugd en eerste ontwikkeling’. Schr. vestigt <strong>de</strong><br />
aandacht op <strong>de</strong> economische omwenteling van Holland, die met <strong>de</strong> politieke gepaard<br />
ging en op <strong>de</strong> groote beteekenis van <strong>de</strong> vluchtelingen uit <strong>de</strong> Zui<strong>de</strong>lijke Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>n<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n stoffelijken en geestelijken opbloei van het Noor<strong>de</strong>n. Deze weergalooze<br />
opbloei stem<strong>de</strong> <strong>de</strong>n tijdgenoot<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>13</strong>7<br />
dankbaar tegenover <strong>de</strong> Voorzienigheid: <strong>de</strong> Hollan<strong>de</strong>rs voel<strong>de</strong>n zich op<br />
oud-testamentische wijze een uitverkoren volk, machtig en krachtig door 's Heeren<br />
wil. ‘De groote welvaart en <strong>de</strong> wisseling <strong>de</strong>r godsdienstige en geestelijke stroomingen’<br />
riepen <strong>de</strong>n kunstenaar in Von<strong>de</strong>l wakker; aanvankelijk didactisch en piëtistisch<br />
(Pascha) blijft zijn literair werk in hoofdzaak beperkt tot navolgingen van Fransche<br />
Renaissancedichters, <strong>voor</strong>al van du Bartas.<br />
Schr. toont het zeventien<strong>de</strong>-eeuwsch karakter van Pascha aan, en wijst er op<br />
hoe Von<strong>de</strong>l hier al openbaart ‘innigheid en diep gevoel <strong>voor</strong> <strong>de</strong> smarten, welke <strong>de</strong>n<br />
mensch kunnen treffen’. Dit is in<strong>de</strong>rdaad een kenmerkend verschijnsel bij Von<strong>de</strong>l<br />
evenals bij Hooft (men <strong>de</strong>nke aan Baeto!): <strong>de</strong> treffendste ge<strong>de</strong>elten hunner eerste<br />
stukken vertolken het leed van on<strong>de</strong>rdrukte va<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs, die hun geboortegrond<br />
moeten verlaten. Het is <strong>de</strong> lij<strong>de</strong>nsgeschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong> vorige generatie, die niet<br />
nagelaten heeft een diepen indruk op het gemoed <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>ren te maken. Deze<br />
droevige jeugd-indrukken verklaren tegelijkertijd <strong>de</strong> verrukking en <strong>de</strong> dankbaarheid<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n oeconomischen opbloei van Holland en <strong>voor</strong>al van Amsterdam, die Von<strong>de</strong>l<br />
later in zijne poëzie zou uitzeggen.<br />
Eerst later -, want schr. haalt een stukje aan uit <strong>de</strong> Waran<strong>de</strong> <strong>de</strong>r Dieren<br />
(1617) gericht tegen <strong>de</strong> koene pogingen om een doorvaart door <strong>de</strong> Noor<strong>de</strong>lijke<br />
IJszee te vin<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong> jaren na het Pascha en vóór 1620 is Von<strong>de</strong>l eer<strong>de</strong>r een<br />
stille vreem<strong>de</strong>ling dan een me<strong>de</strong>levend poorter van Amsterdam geweest. Uitvoerig<br />
weerlegt schr. van<br />
Lennep's verhaal, als zou<strong>de</strong> Von<strong>de</strong>l reeds in die jaren aan <strong>de</strong>n politieken strijd en<br />
het Amsterdamsche literaire leven hebben <strong>de</strong>elgenomen: in die jaren ging hij op in<br />
Christelijke beschouwingen zon<strong>de</strong>r door <strong>de</strong>n godsdienststrijd om hem heen te<br />
wor<strong>de</strong>n beroerd. Schr. stelt dan ook <strong>de</strong> hekeldichten, die betrekking hebben op<br />
Ol<strong>de</strong>nbarnevelts dood en <strong>de</strong> felle Hollandsche Transformatie, in <strong>de</strong> jaren<br />
na <strong>de</strong>n Palame<strong>de</strong>s (dus na 1625).<br />
En dan toont hij in een hel<strong>de</strong>r betoog van enkele bladzij<strong>de</strong>n aan, hoe er in het<br />
jaar 1622 een heele omkeer in Von<strong>de</strong>ls gedachten en kunstleven valt op te merken:<br />
<strong>de</strong> beslissen<strong>de</strong> invloed ging uit van <strong>de</strong>n afgezetten hoogleeraar Vorstius, <strong>de</strong>n<br />
opvolger van Arminius; <strong>de</strong>ze, evenals Von<strong>de</strong>l Keulenaar van geboorte, vertoef<strong>de</strong><br />
enkele dagen bij onzen dichter en heeft hem toen omtrent het wezen van <strong>de</strong><br />
Calvinistische dogmatiek moeten inlichten: sinds dien tijd dateeren <strong>de</strong> fel<br />
anti-Calvinistische gedichten van Von<strong>de</strong>l. En tevens brengt Vorstius Von<strong>de</strong>l in<br />
aanraking met <strong>de</strong>n kring van Reael en Hooft. Door <strong>de</strong>zen omgang met han<strong>de</strong>lsen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
letterlieven<strong>de</strong> kringen, die tot <strong>de</strong> niet-rechtzinnige kerkelijke partij behoor<strong>de</strong>n, werd<br />
Von<strong>de</strong>l indirect in het kerkelijk strijdperk gelokt: <strong>de</strong> onaangenaamhe<strong>de</strong>n en<br />
onverdraagzame bejegening door zijn vrien<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>n, hebben in Von<strong>de</strong>l<br />
<strong>de</strong>n hekeldichter wakker geroepen: <strong>de</strong> naaste aanleiding was het ontzeggen van<br />
het avondmaal aan eenige Amsterdammers, w.o. zijn vriend Reael, aan wien hij<br />
juist zijn Lof <strong>de</strong>r zeevaert had opgedragen. Te meer was Von<strong>de</strong>l geprikkeld,<br />
daar niet alleen zijn<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>13</strong>8<br />
vrien<strong>de</strong>n waren getroffen, maar in <strong>de</strong> inleiding van het banvonnis ook zijn<br />
kerkgenootschap met Arminianen gelijk wordt gesteld. En aan Von<strong>de</strong>ls felle<br />
verontwaardiging ligt een machtig beginsel ten grondslag: <strong>de</strong> vrijheid van godsdienst<br />
en geweten. Hoe <strong>de</strong>ze perio<strong>de</strong> culmineert in Palame<strong>de</strong>s is bekend; en ook, dat<br />
<strong>de</strong> toon van menig hekeldicht uiterst scherp en niet altijd Christelijk is. Dat Von<strong>de</strong>l,<br />
ook tegen beter weten in, op <strong>de</strong> dronkenschap van <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>zitter van <strong>de</strong>n kerkeraad,<br />
<strong>de</strong>n beken<strong>de</strong>n Trigland, allerlei grappen maakt, toont schr. met <strong>de</strong> stukken uit <strong>de</strong><br />
kerkelijke archieven aan. Zoo wordt onze kijk op Von<strong>de</strong>l als hekeldichter min<strong>de</strong>r<br />
eenzijdig, al blijft het waar, dat onze dichter <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hoogere opvatting heeft<br />
gestre<strong>de</strong>n. Niet alleen het feit dat <strong>de</strong> kerkeraad het on<strong>de</strong>rspit heeft gedolven, verklaart<br />
het zwijgen van <strong>de</strong>n hekeldichter Von<strong>de</strong>l na 1632, maar <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ringen<br />
in <strong>de</strong>n gemoedstoestand van <strong>de</strong>n dichter zelven: hij was zoowel van het Hervorm<strong>de</strong><br />
en van het Remonstrantsche als van eigen (het Doopsgezin<strong>de</strong>) kerkgenootschap<br />
afkeerig gewor<strong>de</strong>n. Schr. haalt ten bewijze hiervan verschillen<strong>de</strong> dichterlijke uitingen<br />
aan.<br />
Het laatste hoofdstuk is gewijd aan <strong>de</strong> Gijsbreght van Aemstel. De<br />
belangrijke gemoedsontwikkeling in <strong>de</strong> jaren na <strong>de</strong>n dood van zijne vrouw, jaren,<br />
waarin hij studie maakt van <strong>de</strong> Christelijke oudheid en van <strong>de</strong> Grieksche literatuur,<br />
wor<strong>de</strong>n stilzwijgend <strong>voor</strong>bijgegaan: <strong>de</strong> ontwikkeling van <strong>de</strong>n hekeldichter tot <strong>de</strong>n<br />
tragedieschrijver is niet gegeven in dit werk, al heeft <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong> religieuse<br />
stemming van Von<strong>de</strong>l ook in zijn felle perio<strong>de</strong> telkens aangewezen.<br />
Zoo geeft dit boek ons wel een vollediger kijk op Von<strong>de</strong>ls ontwikkeling en <strong>de</strong>n<br />
strijd in Amsterdam tusschen 1620-1630; maar van <strong>de</strong> schets van <strong>de</strong> ‘zelfopvoeding<br />
van Von<strong>de</strong>l tot kunstenaar’ is niet veel terecht gekomen.<br />
DR. J. VAN DEN BERGH VAN EYSINGA-ELIAS.<br />
Beau Brummell en Giacomo Casanova, door Mr. C.P. van Rossem.<br />
Bruna's Historische Bibliotheek. - (Utrecht, A.W. Bruna en Zoon).<br />
Casanova's naam kent <strong>de</strong> openbare meening als dien van een losbol. Over zijn<br />
ge<strong>de</strong>nkschriften heeft men zich ten onzent niet druk gemaakt. Van Deyssel heeft<br />
er wel eens vluchtig over geschreven.<br />
Nu blijkt een jong lettré, <strong>de</strong> jeugdige Rotterdamsche advocaat van Rossem, zich<br />
daarin te hebben verdiept. En trouwens nog in heel wat meer aangaan<strong>de</strong> <strong>de</strong>ze<br />
frivole en zinnelijke figuur uit <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> helft <strong>de</strong>r achttien<strong>de</strong> eeuw. Hij toont ons hier<br />
wat <strong>de</strong>ze ‘charmeur’, <strong>de</strong>ze verbluffen<strong>de</strong> levenskunstenaar <strong>voor</strong> aantrekkelijks en<br />
innemends en boeiends bezat. Ook het min<strong>de</strong>r bekoorlijke verzwijgt hij niet. Waarom<br />
zou hij? Zijn genegenheid <strong>voor</strong> dien prachtigen avonturier, <strong>de</strong>zen onverschrokken<br />
schaamtelooze, wiens grillige levensloop één lofzang op het genot van te leven<br />
was, is blijkbaar zoo sterk, dat hij niets te retoucheeren heeft.<br />
Dit leven, zoo boor<strong>de</strong>vol verrassing en felste tegenstellingen, lokte hem tot<br />
bestu<strong>de</strong>ering uit van wat merkwaardigs dit <strong>voor</strong> onze kennis van en inzicht in <strong>de</strong><br />
beschaving van die verwon<strong>de</strong>rlijke achttien<strong>de</strong> eeuw zou kunnen aanbrengen, die<br />
immers zelf een tooverdoos was van ban<strong>de</strong>loozen lust en 't giftigst ver<strong>de</strong>rf, van<br />
uiterlijke, tot in het verwrongene en wormstekige gaan<strong>de</strong> verfijning en <strong>de</strong><br />
onbeschaamdste vertrapping van an<strong>de</strong>rer rechten. In dien tijd leef<strong>de</strong> Casanova. In<br />
die jaren vol<strong>de</strong>ed hij aan zijn teugellooze driften, zijn dol-romantische begeerten;<br />
toen doorzwierf hij geheel Europa in verschillen<strong>de</strong> hoedanigheid, vond hij alle <strong>de</strong>uren<br />
<strong>voor</strong> zijn sierlijk-vleiend wezen geopend, leschte hij zijn dorst naar genot, die <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
drijfveer van geheel zijn leven, <strong>de</strong> inhoud van zijn gave en fonkelen<strong>de</strong> persoonlijkheid<br />
was.<br />
Deze avonturier leef<strong>de</strong> natuurlijk <strong>voor</strong>namelijk met <strong>de</strong> zinnen, tenzij... <strong>de</strong> zinnen<br />
met hem leef<strong>de</strong>n. Men krijgt wel eens <strong>de</strong>n indruk, dat hij daarvan eigenlijk <strong>de</strong> slaaf,<br />
dat hij meer gelei<strong>de</strong> dan lei<strong>de</strong>r was. Maar ook in zijn klassieke schrijvers vond hij<br />
bevrediging; in Homerus, Horatius.<br />
In Venetië zelf heeft <strong>de</strong> schrijver zich op <strong>de</strong> hoogte gesteld van <strong>de</strong> gevangenis,<br />
welke <strong>voor</strong> Giacomo van zoo groot belang zou wor<strong>de</strong>n en waaruit hij ook we<strong>de</strong>r,<br />
hij, <strong>de</strong> onweerstaanbare, na hardnekkig doorgezette pogingen, maar bovenal<br />
geschoord door zijn zelfvertrouwen en scherp vernuft, ontsnappen zou.<br />
Nog van een twee<strong>de</strong>n avonturier verhaalt dit boekje, van <strong>de</strong>n dandy Brummell.<br />
Ook diens levensloop is merkwaardig om <strong>de</strong> alwe<strong>de</strong>r forsche tegenstelling tusschen<br />
<strong>de</strong> innerlijke en uiterlijke omstandighe<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>zen uit eenvoudige omgeving<br />
stammen<strong>de</strong>n, <strong>voor</strong>tdurend met <strong>de</strong>n barsten geldnood worstelen<strong>de</strong>n, geboren dandy.<br />
H. VAN LOON.<br />
Romans en novellen<br />
Wisselend Uitzicht, door G.F. Haspels. - (Amsterdam, P.N. van Kampen<br />
& Zn.)<br />
Schoon ik niet durf beweren, dat on<strong>de</strong>r Haspels' oeuvre <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l als geheel een<br />
bizon<strong>de</strong>r belangrijke plaats inneemt; ik <strong>voor</strong> mij integen<strong>de</strong>el <strong>de</strong> meeste <strong>de</strong>r hier<br />
verzamel<strong>de</strong> stukjes bene<strong>de</strong>n het talent acht van <strong>de</strong>n schrijver van ‘Boete’ en<br />
‘Vreug<strong>de</strong>n van Holland’, zoo is er m.i. on<strong>de</strong>r<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>13</strong>9<br />
<strong>de</strong>ze schetsen toch een tweetal dat <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l ‘redt’, ja, is er één die dit boek er<br />
zóó met vlag en wimpel doorhaalt, dat dit ‘Wisselend Uitzicht’ genoemd zal wor<strong>de</strong>n<br />
overal waar Haspels' beste werk ter sprake komt.<br />
Wat ‘De Me<strong>de</strong>plichtige’ betreft - dit geestig stukje bevalt ons eigenlijk maar half.<br />
Niet omdat het geestig is - beware! Het geestige maakt er <strong>de</strong> groote bekoring van<br />
uit; zooals het een <strong>de</strong>r factoren is in 't algemeen die Haspels' werk zoo iets<br />
pittig-eigens plegen te geven. De humor van ‘De Me<strong>de</strong>plichtige’ dus graag<br />
geaccepteerd, blijft over 't vraagstuk <strong>de</strong>r ‘waarschijnlijkheid’. En waarschijnlijk<br />
gemaakt heeft <strong>de</strong> schrijver ons 't gegeven van <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> eerste schets uit <strong>de</strong>n<br />
bun<strong>de</strong>l nu juist niet. Wat temeer ons hin<strong>de</strong>rt naarmate <strong>de</strong> auteur er beter in geslaagd<br />
is ons 't tooneeltjezelf zoo levendig-beel<strong>de</strong>nd <strong>voor</strong> oogen te stellen. Dominee Verster<br />
is gevangenispredikant, en dominee Verster krijgt op een avond in zijn stu<strong>de</strong>erkamer<br />
bezoek ... van een over <strong>de</strong> daken ontvluchten gevangene.<br />
‘Ie mut mie helpen, domeneer. Ie hebt het zelf gezeid’.<br />
‘Ik?’ roept <strong>de</strong> dominee verwon<strong>de</strong>rd uit, maar dan herkent hij 't boertje uit <strong>de</strong>n<br />
Achterhoek, dat zich <strong>de</strong>stijds da<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> een bezoek op 't rapport had laten zetten<br />
en bij dat bezoek direct had willen weten ‘woarveur meneer kwam’, om al spoedig<br />
door dominee's woord gedreven te wor<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rlijk-vertrouwen<strong>de</strong> conclusie:<br />
‘dat domeneer mangs kwam om zooveul as ons minsen te helpen’. En nu kwam <strong>de</strong><br />
ontsnapte zich daaraan refereeren, daarmee brengen<strong>de</strong> dominee in een uiterst<br />
moeilijk parket. Enfin, <strong>de</strong> predikant eindigt met even te vergeten dat hij<br />
gevangenisdominee is; hij besluit <strong>de</strong>n man te woord te staan, roept zijn vrouw er bij<br />
en laat het boertje nu precies vertellen wat wel zijn misdaad is geweest. Een<br />
lij<strong>de</strong>nsgeschie<strong>de</strong>nis wordt dan <strong>voor</strong> 't eerwaar<strong>de</strong> echtpaar afgerold: van een jonker<br />
die 's boertjes ‘ol<strong>de</strong>rplaatse’ heeft willen naasten <strong>voor</strong> zijn jacht en op een weigerend<br />
antwoord ‘met wind in <strong>de</strong>n kop’ is weggeloopen en toen maar in 't wil<strong>de</strong> hazen en<br />
fezanten is gaan pooten, die 's boertjes winterrogge ‘kats hebben afgeweid’.<br />
Om kort te gaan: <strong>de</strong> dominee en zijn vrouw hebben me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n, vin<strong>de</strong>n dat, moreel<br />
geoor<strong>de</strong>eld, niet het boertje <strong>de</strong> hoofdschuldige is, en besluiten te helpen. Mevrouw<br />
komt met kleeren aandragen en zelfs met het geld dat ze... <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n slager zoo<br />
heel erg noodig had! ‘Het is nooit heelemaal goed te praten’ zegt hij, als alles gebeurd<br />
is. En zij: ‘Ik heb nooit zooveel van je gehou<strong>de</strong>n als nu...’<br />
Het mooie van dit stukje is <strong>de</strong> geestige plastiek; in <strong>de</strong>n dialoog <strong>voor</strong>al. Men leze<br />
eens <strong>de</strong> smeuige bladzij<strong>de</strong>n, waar boer Hartink die heele jonkerellen<strong>de</strong> verhaalt;<br />
dit is meesterlijk. Maar - het stukje uitgelezen zegt men: ‘aardig gevon<strong>de</strong>n’ en niet:<br />
‘ja, zóó is het leven, zóó wreed, zóó vol humor, zóó verzoenend’. En tot <strong>de</strong>ze laatste<br />
erkentenis had men zich gaarne gedrongen gezien; ze zou dit geestig beschreven<br />
gevalletje op een hooger plan hebben geheven.<br />
Evenwel, er is een an<strong>de</strong>r stuk in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l, dat ik niet aarzel in zijn eigenaardig<br />
genre <strong>voor</strong>treffelijk te noemen. En dat is het laatste; waarin we met Haspels ‘in <strong>de</strong>n<br />
Staringkoepel op visite’ zijn. Ziehier nu een stof die <strong>de</strong>n schrijver gelegenheid gaf<br />
zijn talent ten volle te ontplooien. Jammer dat dit stuk als geheel te lang is <strong>voor</strong><br />
bloemlezingen; een welgekozen fragment er uit mag <strong>voor</strong>taan in geen<br />
keur-verzameling onzer mo<strong>de</strong>rne literatuur ontbreken.<br />
‘Mo<strong>de</strong>rn’ is <strong>de</strong>ze literatuur eigenlijk slechts ten <strong>de</strong>ele. Want die dit proza schrijven<br />
kon moet zelf veel van <strong>de</strong>n tijd, van <strong>de</strong>n geest van Staring in zich hebben; er is in<br />
<strong>de</strong>ze bladzij<strong>de</strong>n niets van het navrante, het nerveuse dat het beste kenmerkt onzer<br />
he<strong>de</strong>ndaagsche letterkun<strong>de</strong>; ook niets van het neo-romantische, het vage en<br />
troebele. Dit proza ('k spreek nog altijd over die laatste schets) is zoo gezond en<br />
zoo open; 't blikt u aan met een paar hel<strong>de</strong>re oogen. En er treurt tevens <strong>de</strong> weemoed<br />
in om dingen die <strong>voor</strong>bij zijn. En daarom is dit proza toch ook weer wèl mo<strong>de</strong>rn.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Men moet namelijk wel ver van dat verle<strong>de</strong>n afstaan om het te aanschouwen in zóó<br />
schoonen glans. Ik wil <strong>de</strong>ze aankondiging niet eindigen zon<strong>de</strong>r een enkel citaat;<br />
maar ik aarzel: <strong>de</strong> keus is zoo rijk. Ziehier een <strong>de</strong>r uitzichten van <strong>de</strong>n Staringkoepel,<br />
waar ie<strong>de</strong>r Hollandsch hart zich aan moet ophalen.<br />
Water, wat is een land zon<strong>de</strong>r water? Een schoon woord dat geen<br />
weerklank vindt. Een zegen, die niet dankbaar stemt. Wilt ge, dan is het<br />
water er om het land, of omgekeerd is het mij ook goed - maar laat ze mij<br />
bij elkaar: het land en het water.<br />
Ha, hier heb ik weer water. Blinkend slingert zich daar door <strong>de</strong> wei<strong>de</strong>n<br />
een zoet rivierken, <strong>de</strong> Berkel. Wat zoo'n dingsken een leven brengt aan<br />
het land. Natuurlijk omdat het zelf leeft. Water is altijd mooi. Zelfs een<br />
plas of sloot kan prachtig <strong>de</strong>n hemel weerspiegelen. En vaarten, <strong>voor</strong>al<br />
als ze niet al te kanalig-recht, en bovendien met riet en lisch en<br />
dotterbloemen omzoomd zijn, kunnen bijna zoo mooi zijn als een rivier.<br />
Maar <strong>de</strong> Berkel daar is heelemaal een rivier, zij het een kleine. Zij leeft<br />
en brengt leven. Onrustig is ze, en vol verrassingen; met gedurige<br />
ondiepten en stille, diepe plekjes, als het leven zelf. Zie, ze komt daar<br />
ginds bij dien eenzamen meidoorn ineens te <strong>voor</strong>schijn schieten, wordt<br />
bree<strong>de</strong>r, maakt hier vlak vóór een zilveren plas, vernauwt dan, vernauwt<br />
en gaat daar on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> schaduw <strong>de</strong>r Draafsel-eiken verdwijnen. Wat een<br />
frischheid brengt ze over het land! Zie, hoe die wei<strong>de</strong>n zich tapijten, zoo<br />
ingroen als vlas. En waarom vlekken die roodbonte en zwartgeplekte<br />
koeien en pinken en vaarzen zoo fleurig tegen het groen? En waarom<br />
draven naast <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
G.v.E.<br />
140<br />
vreedzaam grazen<strong>de</strong> koeien die paar<strong>de</strong>n met wuiven<strong>de</strong> manen en staarten<br />
zoo vroolijk op en neer? Natuurlijk, omdat het leven op een Berkelwei<strong>de</strong><br />
zoo frisch en fleurig is. Waar water is, waait het; langs kleine rivierkens<br />
zeilen aardige zephirs. Daar komt er juist een. Het van <strong>de</strong>n hemel blauw<br />
en witte Berkelvlak begint ineens zilverig te rimpelen. De zon gaat met<br />
<strong>de</strong> rimpelingen stoeien en vonkt zilveren flikkeringen op <strong>de</strong> fleurige golfjes.<br />
En hoor, <strong>de</strong> popels, die slank, kaarsrecht in het gelid, klaar <strong>voor</strong> <strong>de</strong> para<strong>de</strong>,<br />
op <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren oever staan, ze beginnen met hun loslippige bla<strong>de</strong>n te<br />
babbelen, te babbelen dat het hier klinkt als beekgekabbel. Zie die blauwe<br />
knotwilgen met hun zilveren on<strong>de</strong>rblad wuiven. Dat die ou<strong>de</strong> heeren zoo<br />
iets fleurigs kunnen krijgen! Hoe <strong>de</strong>ftig komt nu ook <strong>de</strong> hooger schoorsteen<br />
van het Draafsel uit <strong>de</strong> eiken kijken! Nu is <strong>de</strong> zephir <strong>voor</strong>bij, en alles valt<br />
stil. De paar<strong>de</strong>n grazen rustig naast <strong>de</strong> pinken, <strong>de</strong> pompelig-dikke wilgen<br />
blauwen, <strong>de</strong> peppels bewegen niet, en blank weerspiegelt <strong>de</strong> Berkel weer<br />
<strong>de</strong>n hemel.<br />
Gids <strong>voor</strong> Padvin<strong>de</strong>rs, Indianen-verhaal, Prikkel-Idyllen (VI), door<br />
Cornelis Veth - (Bussum, C.A.J. van Dishoeck).<br />
Cornelis Veth heeft een vlot vernuft, een gemakkelijk bevattings- en<br />
aanpassings-vermogen en een lichten, prettig aanspreken<strong>de</strong>n stijl. Altemaal kostelijke<br />
gaven <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>lichter <strong>de</strong>r openbare meening, die <strong>de</strong> dagbladschrijver is, althans<br />
behoort te zijn. Over allerhan<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwerpen weet hij frisch en on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd te<br />
keuvelen en, moge hij zich al eens niet bij zijn leest hou<strong>de</strong>n, verlei<strong>de</strong>n die vlugge<br />
spotzucht en pen hem wel eens tot een overijl<strong>de</strong> en onbillijke veroor<strong>de</strong>eling van<br />
iets, wat met an<strong>de</strong>re maat moest wor<strong>de</strong>n gemeten: een kniesoor, die het <strong>de</strong>zen<br />
begaaf<strong>de</strong>n jonkman, <strong>de</strong>zen spotter en wil<strong>de</strong>bras, <strong>de</strong>zen brutalen rakker en ...<br />
<strong>de</strong>gelijken weter kwalijk neemt... Hoe boeiend en prettig weet hij ons niet over<br />
prentkunst in te lichten; met welk een warme geestdrift staat hij pal <strong>voor</strong> wat hem<br />
schoon en echt en waarlijk talentvol dunkt, afgeschei<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> vraag, of het uiterlijk<br />
wel aantrekkelijk is dan wel of <strong>de</strong> menigte het waar<strong>de</strong>ert; tot welken barschen gloed<br />
van verontwaardiging leidt hem niet zijn zelfbewuste strijdlust, als hij <strong>de</strong> door hem<br />
<strong>voor</strong>gestane beginselen geschon<strong>de</strong>n, een onbevoeg<strong>de</strong> zich tot <strong>de</strong>skundige opwerpen<br />
ziet!<br />
Die veelzijdigheid, <strong>de</strong>ze levendige, speuren<strong>de</strong>, licht gewekte belangstelling, ze<br />
moge hem wel eens te haastig naar <strong>de</strong> pen doen grijpen: ten slotte bepaalt men<br />
aan een blad niet alléén waarover men zijn oor<strong>de</strong>el te zeggen heeft. En ook buiten<br />
<strong>de</strong> kolommen van een krant dringt hem in 't leven nog voldoen<strong>de</strong> stof tot 't uiten van<br />
zijn vaak striemen<strong>de</strong> meening.<br />
Wàt hij striemt is niet steeds dui<strong>de</strong>lijk. Hij zelf heeft het eens onverbloemd<br />
uitgesproken en men gelooft het terstond: ten<strong>de</strong>ns moet men in zijn tot sarcasme<br />
gaan<strong>de</strong>n humor niet zoeken. Dat hij er geen ver<strong>de</strong>re bedoeling mee heeft, m.a.w.<br />
zijn spotzucht onbevangen allerhan<strong>de</strong> malligheid van overdrijving en onechtheid<br />
on<strong>de</strong>rhan<strong>de</strong>n neemt is daarvan juist <strong>de</strong> grootste bekoring.<br />
Met zijn ‘Prikkel-idyllen’ heeft hij roem verworven. De naam, gelukkig gevon<strong>de</strong>n,<br />
sloeg in. Desgelijks <strong>de</strong>ed zijn fijne humor, zoowel in <strong>de</strong> parodieën op prikkellectuur<br />
als in zijn koddige plaatjes. Wat in die eerste spotternijen aantrok, heeft Dirk Coster<br />
scherp aangegeven, doelend op <strong>de</strong> flauwe verschuiving daarin van zin en taal met<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>de</strong> oorspronkelijke verhalen vergeleken, door welk licht on<strong>de</strong>rscheid <strong>de</strong> lezer zich<br />
aanvankelijk ietwat kribbig, als werd hij dubbel bij <strong>de</strong>n neus genomen, afvraagt, wat<br />
daar nu eigenlijk ‘aan’ is.<br />
Met <strong>de</strong>zen Gids <strong>voor</strong> Padvin<strong>de</strong>rs lijkt <strong>de</strong> snaaksche auteur me min<strong>de</strong>r op dreef.<br />
Zeker, 't is weer barre onzin, op elkaar gestapeld met een glad gezicht, en ook <strong>de</strong><br />
prentjes zijn allerdolst; maar <strong>de</strong> dwaasheid hangt te erg in <strong>de</strong> lucht om werkelijk<br />
vermakelijk te kunnen werken. ‘Overprikkelt’ Veth zich niet...? Men zou het kunnen<br />
vreezen. Gelukkig vermeldt <strong>de</strong>ze uitgaaf, dat in <strong>de</strong> serie er nog maar twee zullen<br />
volgen.<br />
H. VAN LOON.<br />
Limburgiana, door Mr. L.H.J. Lamberts Hurrelbrinck - (Amersfoort,<br />
Valkhoff en Co).<br />
Van het Oogenblik, door Anton Smit - (Amsterdam, Scheltens en Giltay).<br />
Twee gemoe<strong>de</strong>lijke boeken, blijkbaar van gemoe<strong>de</strong>lijke auteurs. Bei<strong>de</strong> uitermate<br />
<strong>voor</strong> huiskamertafel, en leesportefeuille geschikt. Geen onvertogen woord komt er<br />
in <strong>voor</strong>, of het moest ter teekening van een toestand vereischt zijn. De heer Smĭt is<br />
weliswaar nog al scheutig met Latijnsche aanhalingen, maar och, die slaat men<br />
over in het uiterste geval.<br />
De heer Lamberts Hurrelbrinck houdt van Limburg en <strong>voor</strong>al van het dorp, waar<br />
hij jaren geleefd heeft en dat hij Roosdaal noemt. Dies verhaalt hij van wat daar in<br />
die streek eigenaardigs tiert volgens het beproef<strong>de</strong> recept. Wàt hij beschrijft, <strong>de</strong><br />
anecdote, is nummer één. Maar als auteur is <strong>de</strong>ze heer niet in <strong>de</strong> wieg gelegd. De<br />
ietwat onnoozele argeloosheid evenwel, waarmee hij wat hem trof... inkleedt, (zoo<br />
noemt men dit immers?) is zóó ontwapenend dat men elke wrevelige toespeling<br />
terstond weer inslikt, zoo haast <strong>de</strong>ze omtrent die verhalen uw mond zou willen<br />
ontglippen. Ze maken dan ook zóó weinig <strong>de</strong> pretentie ‘litteratuur’ te zijn, dat <strong>de</strong><br />
vraag niet kan opkomen, of dit boek misschien een vrucht is van die beweging,<br />
welke we op ons taalgebied bij Gezelle<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
141<br />
en Streuvels en an<strong>de</strong>re Vlamingen, in Frankrijk in Provence (Mistral!) en eveneens<br />
in Zwitserland, Duitschland en Skandinavië opmerken en welke in <strong>de</strong> letterkun<strong>de</strong><br />
een <strong>de</strong>centralisatie nastreeft, die in meer afgelegen streken <strong>de</strong>n band versterkt<br />
tusschen <strong>de</strong> schrijvers, wier persoonlijkheid in die omgeving is geworteld, welke<br />
daaruit haar sappen zuigt, aldus <strong>de</strong>n bloei bevor<strong>de</strong>rend van wat we<br />
provinciaal-particularistische kunst kunnen noemen. Als we daar dan maar bij<br />
be<strong>de</strong>nken, dat <strong>de</strong>ze kenschets slechts op het uiterlijk betrekking heeft en die<br />
kunstenaars zich juist on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n, doordat in hen <strong>de</strong> oer-menschelijke driften<br />
zuiver<strong>de</strong>r en sterker en schooner dan bij <strong>de</strong> meeste an<strong>de</strong>ren zich openbaren. Naar<br />
aanleiding van <strong>de</strong>ze ‘Limburgiana’ echter (<strong>de</strong> titel wijst het uit!) van driften te spreken,<br />
doet waarlijk komiek aan.<br />
Veel van het negatieve, dat boven als karakteristiek van dien verhalenbun<strong>de</strong>l<br />
werd gebezigd, geldt ook <strong>voor</strong> 's heeren Smit's boek. Vooral dat het niet <strong>de</strong> minste<br />
aanmatiging vertoont. Het reikt niet boven zijn macht. En <strong>de</strong>ze is beperkt, maar wekt<br />
genegenheid, omdat <strong>de</strong> auteur <strong>de</strong> grenzen van zijn keuvel-talent blijkt te kennen.<br />
In <strong>de</strong>n huiselijken kring is hij ongetwijfeld een aangenaam prater.<br />
Aan dien lust tot bezig hou<strong>de</strong>n dankt <strong>de</strong>ze ‘roman’ gelijkelijk zijn ontstaan als<br />
(naar we vermoe<strong>de</strong>n) aan het besef van <strong>de</strong>n heer Smit, dat hij als genoeglijk ophaler<br />
van ou<strong>de</strong> herinneringen wat waard is, welke sympathieke parmantigheid hem gretig<br />
vergeven wordt, wijl, is mijn on<strong>de</strong>rstelling juist, an<strong>de</strong>rer lof toch <strong>de</strong> schuld is, dat hij<br />
over het paard werd getild.<br />
Van verteltalent getuigt dit boek ongetwijfeld. Tevens is het door en door<br />
Hollandsch en mid<strong>de</strong>lmatig in <strong>de</strong>n niet-hatelijken zin van het woord. Aan <strong>de</strong><br />
Maupassant noch een an<strong>de</strong>r litterair verteller <strong>de</strong>nke men dus!<br />
Maar afgeschei<strong>de</strong>n daarvan doet dit verhaal, ge<strong>de</strong>eltelijk als herinnering van<br />
doorleefd lief<strong>de</strong>savontuur uit <strong>de</strong> jeugd, <strong>de</strong>els in dagboek-vorm opgesteld, aangenaam<br />
aan, omdat <strong>de</strong> speelsche guitigheid van <strong>de</strong>zen blijkbaar niet meer jongen auteur<br />
<strong>de</strong> bekoring heeft van <strong>de</strong>n levenswijzen monkel, waarmee <strong>de</strong>, in herinneringen uit<br />
eigen jeugd zich vermeien<strong>de</strong> en <strong>de</strong>ze uitspinnen<strong>de</strong> breedsprakigheid van een<br />
zelfgenoegzaam ou<strong>de</strong>re-injaren, <strong>voor</strong> wat daar kin<strong>de</strong>rachtig in is vergiffenis vraagt.<br />
H. VAN LOON.<br />
Fragment 1)<br />
ZIJ waren laat geweest boven op <strong>de</strong> meisjeskamer, dien September-Maandag dat<br />
<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren Beverwijk <strong>voor</strong> 't eerst weêr naar school moesten. De lange vacantie,<br />
ingehaald als een prettigen oom met zijn jas vol ca<strong>de</strong>autjes, had<strong>de</strong>n ze in <strong>de</strong> laatste<br />
dagen - zeurige tante die te lang logeeren bleef - goedmoeds het heilig kruis weêr<br />
achterna gegeven; en nu was Juuth dien eersten schoolmorgen ontwaakt in een<br />
onuitstaanbare bui. Zij, die gisteren het meest <strong>de</strong> vacantie afgebroken, er geen haar<br />
goed meer aan gevon<strong>de</strong>n had, was nu, hoofd in 't kussen, <strong>de</strong> <strong>voor</strong>bijë dagen gaan<br />
troetelen in een bijna ziekelijke vertee<strong>de</strong>ring.<br />
‘O, 't is ellendig... ellèndig... 't is god<strong>de</strong>loos! - “Juuth!” riep bij <strong>de</strong> waschtafel Betsy<br />
verschrikt. Haar zuster zat eensklaps rechtop in bed, waar ze even te voren zich<br />
had liggen wringen en rekken tusschen <strong>de</strong> lakens.<br />
“Juuth!” bouw<strong>de</strong> ze Betsy na, en toen barstte ze uit in een schaterlach.<br />
1) Uit een te verschijnen roman: De van Beverwijks, door Gerard van Eckeren.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Het zusje, in haar on<strong>de</strong>rlijfje <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n spiegel bezig haar haren te kammen, staar<strong>de</strong><br />
haar verwon<strong>de</strong>rd aan. Ze begreep niet wat die Juuth toch beziel<strong>de</strong>. Het was laat en<br />
er viel nu toch werkelijk niets te lachen, vond ze, <strong>voor</strong> iemand die om kwart over<br />
zeven nog in z'n bed zat! “Zeg, zou je niet opstaan?” sprak ze kalm. Ze hield van<br />
<strong>de</strong>n vre<strong>de</strong> en wist hoe Juuth kon opstuiven zoodra ze het waag<strong>de</strong> haar<br />
ou<strong>de</strong>rezuster-schap te veel te doen gel<strong>de</strong>n.<br />
Juuth antwoord<strong>de</strong> niet. Haar knieën opgetrokken on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> nachtjapon, haar wat<br />
spitse kin in 't bekertje van haar hand, zat ze, te peinzen eensklaps, naar 't scheen.<br />
Haar donkere verwar<strong>de</strong> haren hingen over haar gezicht.<br />
“Juuth”... waag<strong>de</strong> Betsy nog eens, met haar borstel in <strong>de</strong> hand naar 't bed komend.<br />
“'t Is ruim kwart over zeven en je weet hoe va<strong>de</strong>r.... Waar <strong>de</strong>nk je toch over... Zeg<br />
...?”<br />
Juuth zag haar aan, en er was iets vreemds in haar oogen toen zij langzaam<br />
sprak: “Ik dacht... wat <strong>voor</strong> gevoel Charlotte Corday wel zou gehad hebben op 't<br />
oogenblik dat ze 't mes stak in dien viezen schurk van een Marat ...”<br />
Betsy's vreedzaam-blank gezichtje in <strong>de</strong> blon<strong>de</strong> weel<strong>de</strong> van 't nog ongevlochten<br />
haar trok zich pijnlijk samen, en ze bracht haar blooten arm <strong>voor</strong> <strong>de</strong> oogen, als om<br />
't vreeselijk vizioen van zich af te weren.<br />
“Hè engerd! Wat bèn je toch een engerd”... wankte haar stem.<br />
Juuth schokte haar puntige schou<strong>de</strong>rtjes, keek<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
142<br />
haar zusje hoonend aan. “Kom, val flauw!” Toen duw<strong>de</strong> ze haar hoofd met <strong>de</strong> bruine<br />
haren tusschen <strong>de</strong> wig van haar knieën, om da<strong>de</strong>lijk daarop toch verschrikt uit bed<br />
te springen, nu vier driftige tikken klonken en ze va<strong>de</strong>rs stem hoor<strong>de</strong> kuchen achter<br />
<strong>de</strong> kamer<strong>de</strong>ur. “Meisjes! 't is bij half acht. Zijn jullie klaar?”<br />
“Ja va<strong>de</strong>r, da<strong>de</strong>lijk!” riep Bets terug, die vlug haar vingers spelen liet tusschen <strong>de</strong><br />
haarkronkels, vlechtend die samen tot een stijf lad<strong>de</strong>rtje. Dan kreeg ze bedaard<br />
haar blauwe jurk uit <strong>de</strong> kast en liet die over haar hoofd glij<strong>de</strong>n. Omdat Juuth nu geen<br />
tijd had <strong>de</strong> haakjes vast te maken, zou ze 't maar bene<strong>de</strong>n aan juf vragen.<br />
In <strong>de</strong> eetkamer had va<strong>de</strong>r met opgetrokken wenkbrauwen aan <strong>de</strong> ontbijttafel gezeten,<br />
<strong>de</strong>n bijbel al opengeslagen. Bets, bij <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur nog, had da<strong>de</strong>lijk gezien dat ze te laat<br />
was, en ze wist hoe va<strong>de</strong>r er op was gesteld dat ze tijdig <strong>voor</strong> 't lezen kwamen! 't<br />
Klopte in haar keel van schuldigvoelen, en ze drong, zich zoo klein als een muisje<br />
makend, op haar plaats tusschen moe<strong>de</strong>r en Sam. Gelukkig, va<strong>de</strong>r zei niets, vroeg<br />
ook niet waar Juuth bleef, wier stoel aan <strong>de</strong>n overkant akelig bleef gapen als een<br />
mond waar een kies uit was. Gek! dat haar dat ineens zoo inviel ... dacht ze, terwijl<br />
ze gezellig-intiem moe<strong>de</strong>rs hand over haar rug voel<strong>de</strong> wan<strong>de</strong>len, die tersluiks <strong>de</strong><br />
haakjes vastmaakte.<br />
... ‘Toen sprak <strong>de</strong> Heer tot Mozes zeggen<strong>de</strong>: Spreek tot <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren Israëls dat<br />
zij <strong>voor</strong> Mij een hefoffer nemen: van alle man wiens hart zich vrijwillig bewegen zal,<br />
zult gijlie<strong>de</strong>n mijn hefoffer nemen. Dit nu is het hefoffer hetwelk gij van hen nemen<br />
zult: goud en zilver en koper, alsook hemelsblauw en purper en scharlaken ...’<br />
Va<strong>de</strong>r las, en Betsy, zachtjes nog wat meer naar achteren schuivend op haar<br />
stoel, nam zich da<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> nu eens heel goed te luisteren vanmorgen, nu er achter<br />
dit ontbijt-halfuurtje met het bijbellezen zulk een rustige leegte lag, er niet zooals op<br />
an<strong>de</strong>re morgens-in-schooltijd da<strong>de</strong>lijk al die lessen vlak-achter te wachten ston<strong>de</strong>n,<br />
die maar al fluister<strong>de</strong>n tusschen va<strong>de</strong>rs woor<strong>de</strong>n door en brutaal zich probeer<strong>de</strong>n<br />
naar voren te dringen.<br />
Nu, <strong>de</strong>zen morgen, wil<strong>de</strong> zij eens aan niets an<strong>de</strong>rs <strong>de</strong>nken dan aan 't bijbelverhaal,<br />
zich er heerlijk heelemaal in weg laten glij<strong>de</strong>n, zoodat je 't alles prettig-dui<strong>de</strong>lijk vóór<br />
je zag: van 't volk Israëls in <strong>de</strong> woestijn en Mozes en Aäron en dien mooien<br />
Tabernakel dien ze maken moesten van goud en sittimhout en roodgeverf<strong>de</strong><br />
ramsvellen... De wan<strong>de</strong>ling naar school en <strong>de</strong> school-zelf, het toch altijd wat<br />
vreemd-enge van nieuw te beginnen, een nieuwe klas, een nieuwe juffrouw... dat<br />
lag als nog heel ver weg alles; er was nu alleen maar dit gezellig halfuurtje thuis om<br />
<strong>de</strong> ontbijttafel met al <strong>de</strong> prettige gezichten van lief-beken<strong>de</strong>n.... ‘En maak u éénen<br />
cherub uit het eene ein<strong>de</strong> aan <strong>de</strong>ze zij<strong>de</strong>, en <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren cherub uit het an<strong>de</strong>re<br />
ein<strong>de</strong> aan gene zij<strong>de</strong>; uit het verzoen<strong>de</strong>ksel zult gijlie<strong>de</strong>n <strong>de</strong> cherubs maken, uit <strong>de</strong><br />
bei<strong>de</strong> ein<strong>de</strong>n van hetzelve ...’<br />
Als steelswijs stak Betsy af en toe <strong>de</strong> lang-smalle krummelige broodreepjes in<br />
haar mond, kauw<strong>de</strong> langzaam, al luisterend, met trage smakjes. En even, bij <strong>de</strong><br />
lange opsommingen, dwaal<strong>de</strong>n nu toch wel haar oogen <strong>de</strong>n kring langs: bij Johan<br />
te beginnen, die over haar zat en zijn haar weêr niet geborsteld scheen te hebben,<br />
langs juf heen met Aaltje, wier rond-roo<strong>de</strong> mondje telkens gretig zich sloot om <strong>de</strong>n<br />
witbepapten lepel welken juf haar <strong>voor</strong>hield... over Sam en moe<strong>de</strong>r naar <strong>de</strong>n leêgen<br />
stoel van Juuth, naast va<strong>de</strong>r, op wien dan als rijsluiter Johan weêr volg<strong>de</strong>.<br />
Betsy schrok van <strong>de</strong>n bijbel-klap, nu 't lezen was gedaan, liet haastig het reepje<br />
brood dat zij tusschen <strong>de</strong> vingers hield terugvallen op haar bord, om <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n te<br />
kunnen vouwen <strong>voor</strong> het bid<strong>de</strong>n.<br />
‘Onze Va<strong>de</strong>r, die in <strong>de</strong> Hemelen zijt ...’<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
In <strong>de</strong> morgen-lichte ontbijtkamer tril<strong>de</strong> een oogenblik <strong>de</strong> gewij<strong>de</strong> stilte van<br />
gebeds-aandacht over <strong>de</strong> naar het blankend tafellaken toegebogen hoof<strong>de</strong>n. Het<br />
verzadigd kind in <strong>de</strong>n tafelstoel spon pruttelend wat tevre<strong>de</strong>n geluidjes uit het<br />
wit-besmeur<strong>de</strong> mondje; over <strong>de</strong> vensterbank on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> zacht opwuiven<strong>de</strong> vitrage<br />
dansten wat zonnestraaltjes; ginds van <strong>de</strong>n zandweg langs het huis zing-piepte het<br />
wiel van een kar ...<br />
... ‘Geef ons he<strong>de</strong>n ons dagelijksch brood ...’<br />
Tóen, bij die be<strong>de</strong>, vlaag<strong>de</strong> in Bets plots op <strong>de</strong> verwarren<strong>de</strong> angst-gedachte, die<br />
haar ineens verhin<strong>de</strong>r<strong>de</strong> het gebed van va<strong>de</strong>r ver<strong>de</strong>r nog eerbiedig meê te bid<strong>de</strong>n,<br />
haar met kloppend hart en gespitste oortjes gespannen <strong>de</strong>ed luisteren naar ie<strong>de</strong>r<br />
mogelijk geluid in <strong>de</strong> gang. Als Juuth maar niet weêr binnenkwam<br />
juist on<strong>de</strong>r 't bid<strong>de</strong>n!! Zij werd warm van benauwenis bij <strong>de</strong> gedachte; 't drong<br />
stikkend naar haar keel op en ze had wel luid willen schreien. De vorige maal was<br />
va<strong>de</strong>r zoo boos geweest; ze zòu het niet nogeens kunnen verdragen... o Juuthje,<br />
Juuthje, blijf toch weg!!...... ‘En leid ons niet in verzoeking ...’<br />
Toen begon Betsy heel god<strong>de</strong>loos in haar zenuwachtigen angst <strong>de</strong><br />
gebedszinnetjes te duwen, te dringen, tot meer<strong>de</strong>re haast - naar 't nog zoo ver<br />
lijkend Amen. Nooit had haar 't Onze Va<strong>de</strong>r zoo ein<strong>de</strong>loos toegeschenen en nooit<br />
sprak haar va<strong>de</strong>r zóó langzaam.<br />
‘En <strong>de</strong> kracht... en <strong>de</strong> heerlijkheid ...’<br />
Dan, ein<strong>de</strong>lijk toch, het verlossend Amen.<br />
Bets haal<strong>de</strong> diep a<strong>de</strong>m. 't Was alles weêr lucht en vroolijk om haar heen. Want<br />
Juuth was gelukkig niet binnengekomen ...<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
143<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> september-tijdschriften<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
Ongeveer <strong>de</strong> helft van <strong>de</strong>ze aflevering is gevuld met ‘Herinneringen’ van Ada Gerlo,<br />
een schrijfster op wie wij reeds vroeger <strong>de</strong> aandacht vestig<strong>de</strong>n. Dit werk draagt een<br />
psychologisch karakter, met een speculatief accent. Ons wordt hier <strong>de</strong> laatste<br />
lief<strong>de</strong>s-episo<strong>de</strong> geschetst uit het leven eener mo<strong>de</strong>rne vrouw, door concentratie en<br />
studie een krachtige persoonlijkheid met een hooge cultuur, maar innerlijk lij<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> tragische tweespalt in haar wezen, een koelen, sterken drang tot<br />
zelf-handhaving èn een week, een overgegeven verlangen naar een man en een<br />
kind. Als dan een vriend harer jeugd is tot haar gekomen, een goe<strong>de</strong>, brave man<br />
die haar ‘op <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n dragen’ wil, en zij, bang <strong>voor</strong> een eenzamen ou<strong>de</strong>rdom en<br />
zich illusies makend wat <strong>voor</strong> hem te kunnen zijn, zich aan hem verbindt - dan<br />
bemerkt ze al gauw haar jammerlijke vergissing, omdat niemand het recht heeft<br />
lager te grijpen dan zijn hoogste i<strong>de</strong>aal.<br />
Mijn God, schrijft ze hem in haar afscheidsbrief:<br />
Mijn God, wat hebben wij elkaar we<strong>de</strong>rzijds met <strong>de</strong> beste bedoelingen<br />
gemarteld! En zoo werd het steeds har<strong>de</strong>r en leelijker tusschen ons,<br />
zon<strong>de</strong>r waardigheid, met wantrouwen en verwijten; we hebben elkaar<br />
van onzen kleinsten kant leeren kennen, we hebben, wat er maar slechts<br />
in ons is, bij elkaar naar voren geroepen, - wat was het veel en armzalig<br />
bij mij; - en je hebt moeten beleven, dat je droom van hoogste heil in leege<br />
verveling en irriteerend gekibbel is verloopen.<br />
Ziehier iets van <strong>de</strong> gewaarwordingen <strong>de</strong>zer vrouw vóór <strong>de</strong> verbreking van haar<br />
verloving, als zij in een Duitsch pension een jong meisje hoort zingen:<br />
....Toen kwam <strong>de</strong> kleine Edith <strong>de</strong> kamer binnen en zette zich aan <strong>de</strong><br />
piano, zon<strong>de</strong>r op <strong>de</strong> schaduw aan <strong>de</strong> vensterbank te letten. Ze was een<br />
droom van ou<strong>de</strong>rwetsche Duitsche maag<strong>de</strong>lijkheid, blank, blozend en<br />
mollig, met blon<strong>de</strong> vlechten rond haar poëtisch hoofdje, en smachten<strong>de</strong>,<br />
blinken<strong>de</strong> blauwe oogen. Ze was nauwelijks achttien jaar, maar ie<strong>de</strong>reen<br />
in huis wist, dat ze in stilte verloofd was met een assessor; haar heele<br />
wezen was van dit geluk doortrokken, als een bloem van geur; en als het<br />
's middags háár beurt was om <strong>de</strong> koffie rond te brengen, móest ie<strong>de</strong>r, die<br />
zijn portie van het blad nam, wel even 'n gedachte wij<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong>n<br />
uitverkoren Bräutigam ergens in 't Oosten van Pruisen, dien niemand van<br />
ons ooit had gezien.<br />
Ook nu verbaas<strong>de</strong> het me niet, dat ze da<strong>de</strong>lijk met geheimzinnige<br />
tee<strong>de</strong>rheid: ‘Seit ich ihn gesehen’ inzette, en ik luister<strong>de</strong> met een gevoel<br />
van toegeeflijke superioriteit naar haar frisch, weinig geschoold geluid,<br />
dat spontaan-weg, <strong>de</strong> vreug<strong>de</strong>n en verlangens van een jong hart uitzong,<br />
en daaraan alleen zijn bekoring dankte. Er was weinig glans in haar stem,<br />
maar juist die eigenaardige, donkere gebrokenheid maakte <strong>de</strong>n klank<br />
bizon<strong>de</strong>r ontroerend, en toen het lied uit was, bleef ik, ondanks mijn<br />
theoretische beschouwingen, dat dit toch eigenlijk geen kunst was te<br />
noemen, bewegenloos zitten, bang, dat een gebaar mijn aanwezigheid<br />
zou verra<strong>de</strong>n, en daardoor <strong>de</strong> stroom van gemoedsuitstortingen kon<br />
wor<strong>de</strong>n gestremd.... Maar da<strong>de</strong>lijk er na, jubel<strong>de</strong> zij met fanatieken gloed<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Brahm's ‘Von ewiger Liebe’ uit, en mijn gedachten vergingen in een<br />
vreem<strong>de</strong> weekheid, waar ik geen naam <strong>voor</strong> wist.<br />
Ik zag door een waas fräulein Luise en fräulein Margaretha binnensluipen;<br />
ik zag, dat Vera in het an<strong>de</strong>re raam was geklommen en met haar kin<strong>de</strong>rlijk<br />
dunne beenen schommel<strong>de</strong>; ik hoor<strong>de</strong> het geschuifel van frau<br />
Bürgermeister Schäfer, die op krukken liep, en ontwaar<strong>de</strong>, dicht bij, het<br />
zware parfum van <strong>de</strong>n kleinen Waal, die hier vergeefsche pogingen was<br />
komen doen om <strong>de</strong> Duitsche taal machtig te wor<strong>de</strong>n... Uit <strong>de</strong> gang klonken<br />
<strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> fluisterstemmen van <strong>de</strong> Kochfräulein, die <strong>de</strong> keuken<br />
waren ontsnapt;... en mijn hart werd zoo wijd en won<strong>de</strong>rlijk, dat ik me<br />
zalig en ellendig voel<strong>de</strong>, en <strong>de</strong> tranen begonnen te stroomen over mijn<br />
afgewend gezicht.<br />
Ze zong ‘Ich liebe dich’ van Grieg; ze zong ‘Und morgen wird die Sonne<br />
wie<strong>de</strong>r scheinen’ van Strausz; ze zong Schubert, Schumann, en een van<br />
<strong>de</strong> Brautlie<strong>de</strong>r van Cornelius; - ik drukte mijn nagels in mijn handpalmen<br />
om het niet uit te jammeren, want ze zong mijn heele jeugd naar boven,<br />
en alles, wat ik aan lief<strong>de</strong> en geluk had gekend, niet op <strong>de</strong> wijze van het<br />
star zich herinneren van gebeur<strong>de</strong> feiten, maar op <strong>de</strong> wijze van het<br />
herleven met han<strong>de</strong>n, die tasten en oogen, die zien; en met <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n,<br />
vergeten geur om je hoofd, en het ou<strong>de</strong>, benauwend-blije gevoel in je<br />
borst.<br />
Dit was <strong>de</strong> wereld van zaligheid en smart, dit was <strong>de</strong> wereld van het hart,<br />
waaruit ik zoo lang gebannen was geweest, om mijn leven te vullen met<br />
re<strong>de</strong>neering en berekening en overleg. Dit was <strong>de</strong> wereld, waarin alleen<br />
gelééfd kon wor<strong>de</strong>n; waarin alles zuiver was en waar<strong>de</strong>vol, waarin <strong>de</strong><br />
wanhoop zon<strong>de</strong>r bijgedachte, en <strong>de</strong> verslagenheid zon<strong>de</strong>r beklemmen<strong>de</strong><br />
schaamte kon wor<strong>de</strong>n gedragen! En dat rijk was me nu <strong>voor</strong> altijd ontzegd!<br />
Ik had mijn eigen toekomst verspeeld.<br />
J. Dijkstra geeft een schetsje waarin <strong>de</strong> dreigen<strong>de</strong> stilte op het land wordt voelbaar<br />
gemaakt, die dan verbroken wordt door 't in werking zetten van een watermolen.<br />
Edward B. Koster gaat <strong>voor</strong>t on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd te vertellen van ‘Het Leven, het Tooneel<br />
en het Drama ten tij<strong>de</strong> van Shakespeare’, waarbij hij vele interessante citaten geeft<br />
van schrijvers uit dien tijd. Hier is iets over <strong>de</strong> schouwburgen, waarin Shakespeare<br />
zijn stukken moest laten opvoeren.<br />
De bovengalerij had een dak, zoo ook het tooneel, waarvan het<br />
<strong>voor</strong>uitsteken<strong>de</strong> dak <strong>de</strong> ‘shadow’ werd genoemd; <strong>de</strong> ruimte tusschen het<br />
tooneel en <strong>de</strong> omringen<strong>de</strong> galerijen was on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n blooten hemel, en<br />
daar ston<strong>de</strong>n vele toeschouwers, ook wel gron<strong>de</strong>lingen of stinkerds<br />
genoemd: werklui, leerjongens, bedien<strong>de</strong>n, loopjongens, grooms enz.,<br />
on<strong>de</strong>r welke gauwdieven hun slag probeer<strong>de</strong>n te slaan. In <strong>de</strong> particuliere<br />
schouwburgen werd het onbe<strong>de</strong>kte ge<strong>de</strong>elte ‘pit’ genoemd (<strong>de</strong> ‘bak’<br />
zou<strong>de</strong>n we misschien kunnen zeggen met ons slang-woord <strong>voor</strong> parterre)<br />
en was van banken <strong>voor</strong>zien. De vloer van het tooneel was met riet belegd.<br />
Voor het tooneel kon een gordijn op en neer geschoven wor<strong>de</strong>n. Jonge<br />
dandies en <strong>de</strong>rgelijke jeunesse dorée huur<strong>de</strong>n taboeretten op het<br />
tooneel zelf, waar<strong>voor</strong> ze sixpence betaal<strong>de</strong>n. Heel veel eerbied <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
tooneelspelers en <strong>voor</strong> het publiek had<strong>de</strong>n ze niet, want ze maakten<br />
opmerkingen tegen elkaar en aanmerkingen op <strong>de</strong> acteurs, gooi<strong>de</strong>n met<br />
appelen en sinaasappelen in <strong>de</strong> staanplaats, kraakten noten, rookten<br />
tabak, speel<strong>de</strong>n kaart en flirtten met <strong>de</strong> vrouwen die in <strong>de</strong> naburige loges<br />
zaten. Tenslotte werd <strong>de</strong> taboerettenprijs verdubbeld, maar 't schijnt niet<br />
veel geholpen te hebben......<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
De <strong>voor</strong>stellingen begonnen ten drie ure <strong>de</strong>s middags en duur<strong>de</strong>n<br />
gemid<strong>de</strong>ld twee uren. Bij het begin werd er een vlag geheschen, <strong>de</strong> trom<br />
geslagen en <strong>de</strong> trompet geblazen. Er hingen aanplakbiljetten: die van <strong>de</strong><br />
treurspelen had<strong>de</strong>n roo<strong>de</strong> letters. De stukken wer<strong>de</strong>n in éénen door<br />
gespeeld, zon<strong>de</strong>r pauzes. De meeste spelen hebben een on<strong>de</strong>r-intrigue<br />
behalve <strong>de</strong> hoofd-intrigue, zoodat <strong>de</strong> acteurs van <strong>de</strong> hoofd-intrigue tij<strong>de</strong>ns<br />
<strong>de</strong> tooneelen van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>r-intrigue kunnen rusten en omgekeerd.<br />
Waarschijnlijk sprak en acteer<strong>de</strong> men veel vlugger dan tegenwoordig. De<br />
mise en scène en <strong>de</strong> tooneeltoestel waren zeer primitief; een stadsmuur<br />
met tinnen achter op het tooneel verbeeld<strong>de</strong> bijv. Rome; soms stond <strong>de</strong><br />
naam er nog bij. Bij het <strong>voor</strong>tgaan van het stuk maakt <strong>de</strong>ze ‘stad’ plaats<br />
<strong>voor</strong> houten rotsen en een paar boomen, dat is dan het Hyrcanische of<br />
een an<strong>de</strong>r woud. Er wordt gewerkt met draken van bordpapier en<br />
<strong>de</strong>rgelijke apparaten. Maar <strong>de</strong> costumes zijn zeer kostbaar: het<br />
aanteekenboek van John Alleyn vermeldt dat hij 20 pond 10 shillings<br />
betaal<strong>de</strong> <strong>voor</strong> één mantel en 16 pond <strong>voor</strong> een an<strong>de</strong>r costuum.<br />
A.H.v.d. Feen geeft een Dramatisch gevalletje tusschen twee ou<strong>de</strong> menschen.<br />
Herman Poort - die ditmaal Dr. Walch als verzen-recensent heeft vervangen -<br />
oor<strong>de</strong>elt zeer ongunstig over Herman Mid<strong>de</strong>ndorp's bun<strong>de</strong>l ‘Via Dolorosa’. Hij noemt<br />
dit gedicht in drie zangen ‘één jammerlijke en daardoor dikwijls lachwekken<strong>de</strong><br />
nabootsing’ van van Ee<strong>de</strong>n's ‘Lied <strong>de</strong>r Smart’, <strong>de</strong>nkt aan een Juliagrap. Beter is <strong>de</strong><br />
criticus te spreken over Felix Rutten's bun<strong>de</strong>l ‘Avondrood’, ‘al treffen u ook <strong>de</strong>ze<br />
verzen nog zel<strong>de</strong>n door hun schoonheid’. In <strong>de</strong> Verzen van Marie<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
144<br />
Schmitz ziet hij ‘misschien een belofte’, <strong>voor</strong>alsnog eigenlijk nog maar <strong>de</strong> belofte<br />
van een belofte.<br />
Omhoog.<br />
Behalve verschillen<strong>de</strong> stukken die <strong>de</strong>n Oorlog beschouwen van uit religieus<br />
gezichtspunt bevat <strong>de</strong>ze aflevering een artikel van J. Jac. Thomson over Oscar<br />
Wil<strong>de</strong>'s ‘De Profundis’. Van Wil<strong>de</strong> zegt hij:<br />
Een zeldzaam mensch was <strong>de</strong>ze. Gij behoeft maar één bladzij<strong>de</strong> van<br />
hem te lezen, waar ge die ook zoeken wilt en ge zegt: welk een stilist!<br />
Het verwon<strong>de</strong>rt u niet als hij van zichzelf getuigt dat hij zoo dol is op woord<br />
en klank en rythme als eenmaal Midas was op het goud. En zijn eigen<br />
woor<strong>de</strong>n en eigen klanken en eigen rythmen, zij zijn sprankeling van<br />
juweelig geluid, soms als <strong>de</strong> melancholieke regen in <strong>de</strong>n boschvijver en<br />
soms als het fluiten van een die giftige slangen lokt. Erachter zien wij <strong>de</strong>n<br />
toover in zijn oogen, vensteren openen naar alle schoonheid en erachter<br />
zien wij het stille spel zijner fijne han<strong>de</strong>n. Oscar Wil<strong>de</strong>: maar dat is een<br />
zacht lachen en een zacht weenen, en bei<strong>de</strong> lachen en weenen zijn even<br />
schoon.<br />
Na Wil<strong>de</strong>'s veroor<strong>de</strong>eling heeft men in Engeland zijn naam maar zóó willen<br />
wegstrijken uit <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r literatuur. Thomson vraagt:<br />
Heeft men echter met dit alles geen gelijk? Moet niet zulk een houding<br />
aangenomen tegenover een mensch die het goe<strong>de</strong> niet meer goed en<br />
het kwa<strong>de</strong> niet meer kwaad laat?<br />
Het komt mij <strong>voor</strong> dat het niet zoo gemakkelijk is te oor<strong>de</strong>elen en te<br />
veroor<strong>de</strong>elen. De zaak is werkelijk ingewikkel<strong>de</strong>r dan dat zoo maar te<br />
spreken ware van een begrijpelijken afschuw van wat onzuiver of gemeen<br />
is op ethisch gebied. Maar <strong>voor</strong>eerst is in rekening te brengen wie hij is<br />
die veroor<strong>de</strong>eld wordt - een dichter, een vorst naar <strong>de</strong>n geest, een<br />
kunstenaar die tot aan <strong>de</strong> uiterste grenzen ging van zijn gebied en ze<br />
overschreed - en wie <strong>de</strong> veroor<strong>de</strong>el<strong>de</strong>n zijn: als minuscule wezens<br />
opzien<strong>de</strong> naar <strong>de</strong> glanzen<strong>de</strong> hoogten, van waar hij zijn woor<strong>de</strong>n als<br />
bloesems vallen <strong>de</strong>ed over hen. En nog meer is er: <strong>de</strong> maatschappij die<br />
met zoo veel verontwaardiging zich tegen hem keer<strong>de</strong> is zij niet <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />
die alle mogelijke afschuwelijkheid gedoogt wanneer <strong>de</strong> da<strong>de</strong>r maar zorgt<br />
geen openlijken aanstoot te geven? Het is ongeloofelijk wat men doen<br />
kan en toch geeerd blijven en toch overal ontvangen wor<strong>de</strong>n. Wanneer<br />
men maar publiek schandaal vermijdt. Wil<strong>de</strong> <strong>de</strong>ed het niet, hij heeft het<br />
als 't ware uitgelokt, en toen het alles in <strong>de</strong> krant kwam en openlijk<br />
besproken werd, toon<strong>de</strong> da<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong> samenleving haar hooge<br />
<strong>de</strong>ugdzaamheid en stiet hem uit <strong>voor</strong> eens en <strong>voor</strong> goed. Maar nu wil ik<br />
tegelijk mij toch ook met allen nadruk keeren tegen <strong>de</strong> meening als zou<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n kunstenaar <strong>de</strong> wet van goed en kwaad niet gel<strong>de</strong>n. Als zou hij<br />
niets met een ethischen maatstaf te maken hebben. Integen<strong>de</strong>el. Het is<br />
zeer wel mogelijk dat iemand als het er dan op aankomt meer voelt <strong>voor</strong><br />
het type Oscar Wil<strong>de</strong> dan <strong>voor</strong> het type Brave Hendrik, maar zoo moeten<br />
we niet vergelijken. Het is <strong>de</strong> vraag of we meer voelen <strong>voor</strong> Wil<strong>de</strong> dan<br />
<strong>voor</strong> een heilige, welke dan ook. In hoogsten zin is hier te <strong>de</strong>nken aan<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Christus. En zie, Christus haalt een streep door het leven van Wil<strong>de</strong>,<br />
vernietigt het, schijnt het met zijn licht dood, zet het met zijn licht om in<br />
licht, zooals het ‘De Profundis’ getuigt. Maar wat Christus kan is ons<br />
onmogelijk. Wat groot is wor<strong>de</strong> alleen door <strong>de</strong> grooten gewogen, niet door<br />
een schandaalbeluste, die zelf nimmer leer<strong>de</strong> wat ootmoed is.<br />
En daarna geeft <strong>de</strong>ze predikant-dichter er dan rekenschap van waarom hij ‘De<br />
Profundis’, dat hij eerst ‘prachtig’ genoemd heeft, toch niet zoo mooi kan vin<strong>de</strong>n als<br />
hij wel zou willen. Het boek geeft n.l. iets als een oplossing, een verzoening, welke<br />
geen oplossing, geen verzoening is. Omdat door zijn smarte-ervaring niets in <strong>de</strong>n<br />
dichter gewijzigd is. Zijn smart heeft hem rijker gemaakt, doch niet gebroken in<br />
<strong>de</strong>emoed.<br />
Het gaat hier om <strong>de</strong> persoonlijkheid van <strong>de</strong>n kunstenaar. Ik was<br />
individualist, zegt hij, ik moet het nog sterker wor<strong>de</strong>n. D.w.z. ik moet nog<br />
volkomener geraken tot <strong>de</strong> realiseering van mijn innerlijk ik, tot <strong>de</strong>n uitbouw<br />
mijner persoonlijkheid. Maar als hij zoo straks <strong>de</strong>n kerker zal verlaten dan<br />
zal dat niet zijn als een mensch die omgesmolten is in Gods smeltkroes,<br />
die een nieuw leven uit zich uitdrijft, omdat het in hem werd een fontein<br />
<strong>de</strong>r gena<strong>de</strong>, maar dan zal het enkel zijn als een mensch met wat nieuwe<br />
ervaring erbij, wiens ontwikkeling hem naar een an<strong>de</strong>ren kant voer<strong>de</strong> dan<br />
hij oorspronkelijk dacht. Zijn volgend leven is eenvoudig een <strong>voor</strong>tzetting<br />
van het vorige, zij het ook tevens verrijking.<br />
‘Is <strong>de</strong>ze mensch’, vraagt <strong>de</strong> schr. ten slotte, ‘heiliger uit <strong>de</strong> gevangenis gekomen?<br />
Ik weet het niet. Hij vond er zichzelf en niet God’. ‘De Profundis’ is een kunstwerk,<br />
maar <strong>de</strong> ‘taal <strong>de</strong>r armoe<strong>de</strong>’, die <strong>de</strong>n door smart gelouter<strong>de</strong>n Christen kenmerkt,<br />
spreekt het niet.<br />
Onze Eeuw.<br />
Prof. Blok geeft eenige algemeene beschouwingen over <strong>de</strong>n Oorlog. Hij meent dat<br />
er alle kans is dat wij er buiten zullen blijven, mits wij streng in onze onzijdige houding<br />
- onzijdig, strikt onzijdig in woord en daad, men hou<strong>de</strong> het zich <strong>voor</strong> gezegd!<br />
- volhar<strong>de</strong>n.<br />
J. Bosboom Nzn. <strong>de</strong>elt ons het een en an<strong>de</strong>r me<strong>de</strong> over <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rlinge verhouding<br />
van A.L.G. Bosboom-Toussaint en Nicolaas Beets. Schr. kon daar<strong>voor</strong> een 60-tal<br />
brieven van Mevr. Bosboom, daartegenover slechts een 15-tal overgeblevene van<br />
Beets gebruiken, waarvan wij hier uittreksels ontvangen. Eigenaardig is o.a. wat <strong>de</strong><br />
auteur van Lauernesse schrijft aan dien van <strong>de</strong> Camera, na een uitlating waardoor<br />
zij <strong>de</strong> toekomst van Hil<strong>de</strong>brand, van <strong>de</strong>n dichter Beets ook, wel in gevaar moest<br />
zien gebracht.<br />
‘Ik ben met <strong>de</strong> Kunst aan het twisten’, was uw woord in uw vorigen, merkt<br />
zij op. Ik wensch vurig dat dit geschil beslist wor<strong>de</strong> in het <strong>voor</strong><strong>de</strong>el <strong>de</strong>r<br />
Kunst; waar moet het heen als alleen <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lmatigheid het veld<br />
behoudt?<br />
Fantasie en poëzy zijn toch ook gaven, die niemand zich zelven geven<br />
kan, en ik kan nooit gelooven dat ze in hooge mate in eenige ziel zijn<br />
gelegd om te verdorren, <strong>voor</strong>al niet bij hem die ze heiligen kan, als Gij<br />
door het geloof.<br />
Was ‘Ada’ dan geen vers dat wegslepend meêvoer<strong>de</strong> tot het hoogere?....<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Maar vergiffenis, ik had welligt het regt niet om in uwen strijd een woordje<br />
me<strong>de</strong> te spreken....<br />
Op zijn beurt beoor<strong>de</strong>elt Beets het eerste <strong>de</strong>el van <strong>de</strong>n Leycester-roman en wel<br />
<strong>de</strong>gelijk uit het oogpunt van kunst. De schrijfster bleek door die beoor<strong>de</strong>eling niet<br />
geheel bevredigd.<br />
‘Bijna’, schrijft T. (12 Dec. '45) zou<strong>de</strong> ik gewacht hebben (met schrijven)<br />
tot het verzen<strong>de</strong>n van mijn 2e stuk 3e <strong>de</strong>el, of tot uw eindoor<strong>de</strong>el daarover,<br />
dat ik evenwel hoopte (te hooren), overtuigd dat er veel in mijn laatste<br />
<strong>de</strong>el moest zijn dat sommige uwer be<strong>de</strong>nkingen kon wegnemen of <strong>voor</strong><br />
't minst, uw oor<strong>de</strong>el eenigzins wijzigen. Maar een an<strong>de</strong>r inzien doet mij<br />
toch liever <strong>voor</strong>af <strong>de</strong> pen opvatten om U uit te drukken, wat ik wenschte<br />
dat Gij bij uw totaal oor<strong>de</strong>el over mijn Leycester in aanmerking neemt....<br />
Mij is het behoefte dat Gij mijn werk ziet zooals ik wensch gezien te<br />
wor<strong>de</strong>n.<br />
Mag ik U vragen of Gij wel geheel gelijk hadt met het boek op te nemen,<br />
zooals Gij het <strong>de</strong>ed om van uit <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n <strong>de</strong> vor<strong>de</strong>ringen na te gaan,<br />
die er in het geestelijk leven <strong>de</strong>r auteur waren gemaakt, in <strong>de</strong> vijf jaren<br />
tusschen dit werk en een an<strong>de</strong>r [Lauernesse].<br />
Maar indien het nu eens enkel een objectief kunstwerk ware geweest,<br />
waar zij zich, om re<strong>de</strong>nen of van kunst, of van schuwheid <strong>de</strong>s gevoels<br />
dus schroomen<strong>de</strong> aan 't licht te tre<strong>de</strong>n, gansch had buiten gehou<strong>de</strong>n, als<br />
men het toch moet kunnen zal men kunstenaresse zijn, zoudt Gij mij dan<br />
gansch, gansch veracht hebben, al hadt ook mijn werk, op uw<br />
tegenwoordig standpunt, geene waar<strong>de</strong> <strong>voor</strong> U? Ik weet beter. Gij zijt<br />
altijd te hoog blijven staan, ook als kunstenaar, om zoo laag te zien....<br />
Wat in <strong>de</strong> latere brieven treft, is dat Mevr. B. doet blijken dat <strong>de</strong> Utrechtsche predikant<br />
niet meer <strong>voor</strong> haar is wat <strong>de</strong> Heemsteedsche dorpsher<strong>de</strong>r was. Zij had iets in hem<br />
verloren. Wij noemen nog uit <strong>de</strong>ze aflevering een artikel over Nicolaas<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
*9<br />
Heinsius in Italië door Dr. A.H. Kan en het slot van Nico van Suchtelens inleiding<br />
tot Dante's Vita Nuova. Eenige vertalingen naar gedichten van Dante en enkele<br />
zijner <strong>voor</strong>gangers en tijdgenooten zijn er aan toegevoegd. Het schetsje<br />
‘Wintermorgen’ van E. Franquinet is nog op end'op uit <strong>de</strong>n Nieuwen-Gids-tijd: een<br />
beschrijven-zon<strong>de</strong>rmeer, zoo vlak als een stuiver. Daar moesten we nu toch overheen<br />
zijn.<br />
De Gids<br />
Van Augusta <strong>de</strong> Wit eenige bladzij<strong>de</strong>n proza on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n suggestieven titel ‘Het<br />
Zwerven<strong>de</strong> Zeevolk roept <strong>de</strong>n wind’. Na ‘Lie<strong>de</strong>ren’ van Jacob Israël <strong>de</strong> Haan,<br />
causeert Carel Scharten heel smakelijk over <strong>de</strong> Geheimen <strong>de</strong>r Camera Obscura.<br />
Hééft <strong>de</strong> Camera dan nog geheimen? Al da<strong>de</strong>lijk vin<strong>de</strong>n wij er in dat ongetwijfeld<br />
bekorendste opus ‘De familie Stastok’ - in <strong>de</strong>n eersten volzin al. Men oor<strong>de</strong>ele:<br />
‘In het kleine stadje D- werd, op een Woensdag in <strong>de</strong> maand October,<br />
<strong>de</strong>s namiddags omstreeks één ure, <strong>de</strong> steile ijzeren tre<strong>de</strong> neergelaten<br />
van eene gele diligence, rij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> over D- van C- tot E- vice versa, en uit<br />
<strong>de</strong>zelve daal<strong>de</strong>, tot groote bemod<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong>ngenen die hem<br />
onmid<strong>de</strong>llijk volg<strong>de</strong> en die niemand an<strong>de</strong>rs was dan zijn eigen cloak, uw<br />
on<strong>de</strong>rdanige dienaar Hil<strong>de</strong>brand’.<br />
Dat noem ik een verrassen<strong>de</strong> stijl! ‘In het kleine stadje D-’, hoe het ver<strong>de</strong>r<br />
heet blijft <strong>voor</strong> ons verborgen, maar precies wordt opgegeven dag en uur:<br />
een Woensdag in October omstreeks één uur in <strong>de</strong>n namiddag... Wat<br />
gebeur<strong>de</strong> er in dat half genoem<strong>de</strong> of misschien in 't geheel niet te ra<strong>de</strong>n<br />
gegeven stadje, op dien ge<strong>de</strong>nkwaardigen October-Woensdagmiddag<br />
omstreeks één uur? Er gebeur<strong>de</strong>... een los gekletter; kijk, <strong>de</strong> steile ijzeren<br />
tre<strong>de</strong> eener gele diligence wordt neergelaten, ‘en uit <strong>de</strong>zelve daalt’... een<br />
beeldschoon jong meısje? een duister blikken<strong>de</strong> romanheld? gij verneemt<br />
het nog niet, want wie <strong>de</strong> tre<strong>de</strong> afkwam... bemod<strong>de</strong>r<strong>de</strong> grootelijks<br />
‘<strong>de</strong>ngenen die hem onmid<strong>de</strong>llijk volg<strong>de</strong>’ - stel u gerust, het was zijn eigen<br />
jas -; uit <strong>de</strong> diligence dan daal<strong>de</strong> beeldschoon meisje noch romanheld,<br />
maar niemand min<strong>de</strong>r dan - met een snaakschen glimlach - uw<br />
on<strong>de</strong>rdanige dienaar Hil<strong>de</strong>brand.<br />
De kennis is gemaakt, en meteen ‘het ijs gebroken’. Want Hil<strong>de</strong>brand is<br />
vóór alles een charmeur; een charmeur, die ook <strong>de</strong>n minst <strong>voor</strong><br />
‘betoovering’ vatbare betoovert met zijn hupsche jeugd en beminnelijken<br />
geest, waaraan alle be<strong>de</strong>rf of fattigheid vreemd is. In<strong>de</strong>rdaad een<br />
charmeur! Eerlijk beken ik, dit doove stadje D- (en elk auteur, toentertijd,<br />
noem<strong>de</strong> zijn stadjes D of X!) zoo intiem te beminnen, dat ik <strong>de</strong>n naam<br />
niet graag voluit zou weten; ja, ik heb zelfs een zwak <strong>voor</strong> C- en E-,<br />
waartusschen <strong>de</strong> gele diligence reed...<br />
Mr. Dr. C.P. Burger Jr. bespreekt het boek van Prof. Hartman over Horatius; G.<br />
Busken Huet <strong>de</strong>elt iets me<strong>de</strong> over Mid<strong>de</strong>leeuwsche Vervalschingen, naar aanleiding<br />
van Dr. N.B. Tenhaeff's Diplomatische Studien over Utrechtsche Oorkon<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r<br />
X<strong>de</strong> tot XII<strong>de</strong> eeuw; Dr. Jan Veth brengt oud en nieuw <strong>voor</strong>t over Rembrandt's<br />
Nachtwacht. De Marginalia van Dirk Coster zijn nog al zeer ongelijk van waar<strong>de</strong>.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
Ook Robbers her<strong>de</strong>nkt het feit dat <strong>de</strong>n <strong>13</strong>en September Nicolaas Beets, onze<br />
Hil<strong>de</strong>brand, vóór hon<strong>de</strong>rd jaar geboren werd. Er zijn plannen geweest dit jubileum<br />
luisterrijk te vieren, edoch, als een afschuwelijk anachronisme is er <strong>de</strong> Europeesche<br />
oorlog tusschen gekomen en onze gedachten zijn verre van Hil<strong>de</strong>brand en zijn<br />
gemoe<strong>de</strong>lijk-geestige schrijverij.<br />
De eenige Ne<strong>de</strong>rlandsche schrijvers die ons thans nog<br />
bezighou<strong>de</strong>n - en dát in hevige mate! - zijn <strong>de</strong> leven<strong>de</strong> vlaamsche:<br />
Streuvels, Teirlinck, Vermeylen, Van <strong>de</strong> Woestijne<br />
en nog zoovele an<strong>de</strong>ren; onze a<strong>de</strong>m stokt bij <strong>de</strong> gedachte, dat een stom<br />
stuk lood één hunner, bij <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>diging van zijn va<strong>de</strong>rland, zou kunnen<br />
treffen. Onze warmste heilwenschen <strong>voor</strong> hen en hun lotgenooten. Goe<strong>de</strong><br />
moed, kamera<strong>de</strong>n!<br />
Leggen we echter <strong>voor</strong> een kwartier onze courant uit <strong>de</strong> hand en stellen vast 1 o dat<br />
al het gemoraliseer in <strong>de</strong> Camera nu gelukkig verou<strong>de</strong>rd is. Maar 2 o dat zal blijven<br />
leven <strong>de</strong> sprankelen<strong>de</strong> opgewektheid, <strong>de</strong> zorgvuldige lief<strong>de</strong>, het entrain, <strong>de</strong> vitaliteit<br />
waarmee dit boek - dit echt-Hollandsche boek - geschreven is.<br />
Leven, altijd blijven leven. Een bizon<strong>de</strong>ren klank krijgen zulke woor<strong>de</strong>n<br />
in tij<strong>de</strong>n als <strong>de</strong>ze, van massamoord en barbaarsche verwoesting. Hoe<br />
zal het met Ne<strong>de</strong>rland gaan? Ik schrijf dit op <strong>de</strong>n 21en Augustus....<br />
Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs in Zuid en Noord, hoe het ook gaat, laat ons ver<strong>de</strong>digen<br />
ons hoogste goed, ons vrije ne<strong>de</strong>rlandsche geestesleven. Noch <strong>de</strong><br />
russische knoet, noch <strong>de</strong> pruisische feldwebel hier!<br />
De Hofstad.<br />
In het laatste nr. klaagt <strong>de</strong> heer Z. over het vele waar<strong>de</strong>looze waarme<strong>de</strong> <strong>de</strong> recensent<br />
door <strong>de</strong> uitgevers wordt overstelpt. Hij zegt o.a.:<br />
De waar<strong>de</strong> <strong>de</strong>r kunstkritieken moet door bezuiniging in <strong>de</strong> ter<br />
recensie-zending stijgen, en reeds het feit dàt een boek besproken wordt<br />
gaat dan beteekenis krijgen.<br />
‘Er komt in Holland niet veel bijzon<strong>de</strong>r oorspronkelijks uit’ is een vaak<br />
herhaal<strong>de</strong> opmerking, waarop wij nu het antwoord weten: er komt zeker<br />
<strong>voor</strong>tdurend heerlijk oorspronkelijk werk uit, maar het wordt overstelpt<br />
door een berg min<strong>de</strong>rwaardigs, dat, óók op recensie aandringend, in <strong>de</strong><br />
meer<strong>de</strong>rheid zijn<strong>de</strong> <strong>de</strong>n hoogsten toon voert. Daarom ook komen we in<br />
<strong>de</strong> pers zooveel ‘leelijke’ critieken tegen en zoo weinig klare getuigenissen<br />
van schoone persoonlijkheid. Beethoven was in zijn rijper leven tot <strong>de</strong>n<br />
stelregel gekomen: ‘het leelijke niet gispen maar verzwijgen, en<br />
<strong>voor</strong>bijzien; zoo verdwijnt het te sneller en zegeviert het goe<strong>de</strong> te<br />
stralen<strong>de</strong>r’. De kunstcritiek mocht <strong>de</strong>ze spreuk om haar pen win<strong>de</strong>n - zij<br />
zou er min<strong>de</strong>r door te doen hebben, min<strong>de</strong>r venijn door uitspatten; <strong>de</strong><br />
kunsteritiek kreeg min<strong>de</strong>r te lezen en las het overige met dieper aandacht.<br />
Slechte boeken leze men niet dus beoor<strong>de</strong>ele men niet, tenzij om daarmee<br />
een kategorisch euvel, een min<strong>de</strong>rwaardige literatuur-richting in haar<br />
geheel af te doen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Morks' Magazijn bevat ditmaal o.m. een uitvoerige historische studie over<br />
<strong>de</strong> Belgische Nationaliteit van <strong>de</strong> hand van <strong>de</strong>n heer C.C.A. Croin, leeraar<br />
in <strong>de</strong> Geschie<strong>de</strong>nis en on<strong>de</strong>r-Directeur <strong>de</strong>r H.B.S. te Dordrecht. De sombere lectuur<br />
van <strong>de</strong> aan <strong>de</strong>n Oorlog gewij<strong>de</strong> rubriek Wereldgeschie<strong>de</strong>nis in De Hollandsche<br />
Revue wordt wat vervroolijkt door <strong>de</strong> vele karikaturen die over <strong>de</strong> kolommen<br />
kwistig zijn heengestrooid. Als Boek van <strong>de</strong> Maand behan<strong>de</strong>lt Netscher <strong>de</strong> door <strong>de</strong><br />
Hollandia-Drukkerij te Baarn uitgegeven brochure van Generaal van Dam van Isselt<br />
over ‘De Waar<strong>de</strong> en Beteekenis van <strong>de</strong> Openluchtspelen’.<br />
Vragen van <strong>de</strong>n Dag geeft een echt Oorlogsnummer en belooft <strong>voor</strong><br />
October een dito, waaraan vele beken<strong>de</strong> personen zullen me<strong>de</strong>werken.<br />
Panorama wedijvert met <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re geïllustreer<strong>de</strong> bla<strong>de</strong>n, om ons <strong>de</strong><br />
verschrikkingen van <strong>de</strong>n krijg in beeld te brengen en bereikt met het<br />
koper-diepdrukprocédé <strong>voor</strong> 't doel zeer goe<strong>de</strong> resultaten.<br />
In <strong>de</strong> Nieuwe Gids trekken ditmaal bizon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> aandacht eenige bladzij<strong>de</strong>n<br />
‘Uit het Dagboek van een Grensbewoner’ (Frans Erens), waarin o.a. <strong>de</strong>ze sombere<br />
woor<strong>de</strong>n:<br />
Ik voel mij neergeslagen, niet alleen om mij zelven, maar <strong>de</strong> heele kunst<br />
loopt gevaar. Zij zal verduisteren en haar licht zal verbleeken, niet alleen<br />
<strong>de</strong> kunst van het verle<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> <strong>de</strong> oogen <strong>de</strong>r menschen, maar ook in<br />
werkelijkheid wat aangaat <strong>de</strong> kunst, die he<strong>de</strong>n wordt geproduceerd. Deze<br />
zal ook objectief zwakker zijn. Wij schrijvers zijn dus nu eene bleeke,<br />
angstige stoet on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> grauwe luchten van <strong>de</strong> na<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> onheilen.<br />
Zoolang er geen vre<strong>de</strong> is, kan men niet zich zelf zijn. Nu moet ik mee,<br />
indien niet in werkelijkheid, dan toch in gedachten. Zoo verlies ik mij in<br />
<strong>de</strong> afgron<strong>de</strong>n van het waanzinnig tumult.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
In Memoriam Charles Péguy<br />
145<br />
‘IL y a une loyauté, qui est mentale autant que morale, et qui consiste à traiter la<br />
guerre elle même, après qu'elle est <strong>de</strong>venue inévitable, comme étant la guerre et<br />
non pas comme étant la paix. Tout bêtement elle consiste à se battre pour <strong>de</strong> bon,<br />
quand on se bat. Elle consiste à faire la guerre sérieusement, dans son genre,<br />
comme on doit faire sérieusement tout travail, dans son genre. Elle consiste à se<br />
battre corps pour corps’.<br />
Zoo schreef in 1902 Péguy. En in September 1914 sneuvel<strong>de</strong> hij als luitenant van<br />
een <strong>de</strong>r Fransche reserve-regimenten in <strong>de</strong>n slag bij <strong>de</strong> Marne en <strong>de</strong> Aisne. Hij was<br />
in <strong>de</strong>n wree<strong>de</strong>n oorlog die woedt - met meer dan <strong>de</strong>n tragischen ernst dien Péguy<br />
wenschte - het eerste slachtoffer van wien <strong>de</strong> dood, buiten <strong>de</strong> droefheid die hij graaft<br />
in <strong>de</strong> harten van ou<strong>de</strong>rs, vrouw en kin<strong>de</strong>ren, ook met <strong>de</strong>ernis sloeg <strong>de</strong> intellectueelen<br />
van alle lan<strong>de</strong>n. Men heeft moeite te beseffen dat, ineens, een ver stukje lood aldus<br />
dom-weg heeft kunnen wegmaaien een man die werkelijk eene geestelijke kracht<br />
vertegenwoordig<strong>de</strong>, bezitten<strong>de</strong> in zijn land eene ze<strong>de</strong>lijke beteekenis van hooge<br />
waar<strong>de</strong> - en, oogenblikkelijk, doo<strong>de</strong>n <strong>de</strong> schoonheid die van hem uitstraal<strong>de</strong>... En<br />
morgen kunnen àn<strong>de</strong>ren vallen, eveneens on<strong>de</strong>r een naamloozen kogel; àn<strong>de</strong>ren,<br />
van wie 't verlies nog méer rouw zal wekken en ons dieper grieven en donkerte zal<br />
sprei<strong>de</strong>n over vele zielen ...<br />
Laten we bekennen dat Péguy schoon stierf, en dat zijn dood zijn werk eindigt<br />
met een slot-strophe die heel <strong>de</strong> muziek van vers en proza welke opluid<strong>de</strong> uit zijne<br />
geschriften samenvat in het meest grootsch geschal van verzaking, van <strong>de</strong>emoed<br />
en lief<strong>de</strong>, van bewusten hel<strong>de</strong>nmoed en glorie. Wie weet heeft Péguy - die een <strong>de</strong>r<br />
zuiverste va<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs was die Frankrijk tel<strong>de</strong>, en die nooit an<strong>de</strong>rs heeft getracht<br />
dan <strong>voor</strong> <strong>de</strong> grootheid van zijn land te strij<strong>de</strong>n met zijn pen en zijn invloed, en zich<br />
geestdriftig heeft geworpen in al <strong>de</strong> politieke schermutselingen die Frankrijk heeft<br />
zien ontbran<strong>de</strong>n binnen zijne grenzen, vóór <strong>de</strong>zen oorlog - wie weet, ja, heeft hij<br />
niet <strong>de</strong>rgelijk ein<strong>de</strong> gedroomd? Péguy's diepste beteekenis ligt misschien niet<br />
zoozeer in zijn afgezon<strong>de</strong>rd werk als wel in <strong>de</strong> door hem geheel en al bezorg<strong>de</strong><br />
Cahiers <strong>de</strong> la Quinzaine, waarvan hij èn drukker èn uitgever èn bestuur<strong>de</strong>r<br />
was en waar omheen hij wist te scharen eene uitgelezene jeugd en <strong>de</strong> besten on<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong> nieuwere schrijvers van zijn land, althans van die schrijvers welke zich niet meer<br />
met woord-schoonheid of met loutere fictie tevre<strong>de</strong>n stel<strong>de</strong>n, maar meen<strong>de</strong>n iets<br />
goeds, iets wijs' te zeggen te hebben als menschen, en die geloof had<strong>de</strong>n in eene<br />
moreele hergeboorte van hun va<strong>de</strong>rland.<br />
De <strong>voor</strong>naamste <strong>de</strong>zer letterkundigen, door Péguy in zijne Cahiers <strong>de</strong> la<br />
Quinzaine op <strong>de</strong>n<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
146<br />
<strong>voor</strong>grond gebracht, was Romain Rolland, die aan het tijdschrift <strong>de</strong> tien <strong>de</strong>elen van<br />
zijn ‘Jean Christophe’ afstond; ook <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Tharaud, Henri Franck e.a.<br />
<strong>de</strong>buteer<strong>de</strong>n er. Maar 't zaakrijkst en kruimigst proza dat in <strong>de</strong> ‘Cahiers’ van <strong>de</strong><br />
eerste reeksen verscheen, werd door Péguy zelf on<strong>de</strong>rteekend: 't waren gedachten<br />
over <strong>de</strong> bewegingen van <strong>de</strong>n tijd, beschouwingen over philosophie en sociologie,<br />
letterkundige besprekingen, scherpe satiren op <strong>de</strong> politieke mannen van <strong>de</strong>n dag,<br />
geschiedkundige be<strong>de</strong>nkingen rond <strong>de</strong> echt-Fransche traditie enz. Een keus werd<br />
door Péguy uit dit proza gedaan en zag het licht bij Bernard Grasset (Oeuvres<br />
Choisies,1900-1910).LaterverschenenzijneJeanne d'Arc, Le Mystère<br />
<strong>de</strong>s Saints Innocents enz. Onthou<strong>de</strong>n we, dat Péguy slechts 42 jaar tel<strong>de</strong><br />
toen hij aan 't hoofd zijner compagnie sneuvel<strong>de</strong> <strong>voor</strong> dat schoone Frankrijk, dat<br />
on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n stoot van mannen lijk Péguy, zoo won<strong>de</strong>rbaar aan 't herleven was, sinds<br />
enkele jaren eerst, ná 1870, en dat nu oorlog voert op eene manier, die van allen<br />
bewon<strong>de</strong>ring afdwingt ...<br />
In Péguy overheerschten het verstand en <strong>de</strong> passie, het verstand <strong>voor</strong>al, maar<br />
dat bij hem geen abstract, mechanisch vermogen was, doch eene leven<strong>de</strong>, gisten<strong>de</strong><br />
en borrelen<strong>de</strong> kracht, die met drift uitsloeg en in geestdrift oplaai<strong>de</strong>. Hij bezat wat<br />
een zijner vrien<strong>de</strong>n treffend noem<strong>de</strong> ‘l'activité <strong>de</strong> la méditation’, en hoe actief,<br />
han<strong>de</strong>lend en doortastend zijne literatuur was, bewees hij o.a. geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong><br />
Dreyfus-zaak, en zoovele malen méér wanneer het gold te strij<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> zijn geloof<br />
en zijne lief<strong>de</strong>. Hij was een <strong>de</strong>r vlijmendste polemisten uit zijn land, en waar hij in<br />
<strong>de</strong> bres kwam <strong>voor</strong> <strong>de</strong> mystieke <strong>de</strong>mocratie, <strong>de</strong>n orthodoxen godsdienst, <strong>de</strong><br />
bran<strong>de</strong>n<strong>de</strong> en lyrische va<strong>de</strong>rlandslief<strong>de</strong> die zijne hoofdprincipen waren, vielen zijne<br />
slagen zwaar op <strong>de</strong>n rug <strong>de</strong>r weerstandigen. Hij gaf zich als een <strong>de</strong>r eersten moeite<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> stichting <strong>de</strong>r volksuniversiteiten en had een diep, ernstig betrouwen in het<br />
volk, in <strong>de</strong> <strong>de</strong>mocratie uit welke <strong>de</strong> herwording komen moest, <strong>de</strong> loutering van <strong>de</strong><br />
maatschappelijke verhoudingen, buiten het socialisme en <strong>de</strong> anarchie om.<br />
Hij schreef een eigenaardig en zon<strong>de</strong>rling proza, dat bij eerste lezing verrast en<br />
enkelen verveelt, uit hoof<strong>de</strong> van <strong>de</strong> twintigvoudige herhalingen waarme<strong>de</strong> hij zijne<br />
gedachten uitdrukt, met brokken van zinnen die weerkeeren als het refrein in een<br />
lied; uit hoof<strong>de</strong> ook van <strong>de</strong> krioeling zijner woor<strong>de</strong>n die niet rusten, van <strong>de</strong> koorts<br />
zijner zinnen die niet eindigen. Maar achter dat gewoel ligt er buitengewoon veel<br />
innerlijke kracht, gelijk er achter <strong>de</strong> duizend golvingen van een zee een evenwicht<br />
heerschen<strong>de</strong> is, dat heel het spel bezielt en regelt. Het geluid van <strong>de</strong> zware muziek<br />
<strong>de</strong>r zee vergeet men niet. En evenmin <strong>de</strong>n gang van Péguy's zinnen, die zijn gelijk<br />
een optocht van een leger, maar van een leger burgersoldaten op blokken of<br />
barrevoets, zooals in <strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r groote Revolutie. Er is iets ruws, iets primitiefs<br />
in Péguy's manier, iets zeer ‘volksch’, en zijne Jeanne d'Arc of zijne<br />
Innocents zou men wel aan een Franschen geletter<strong>de</strong>n boer van het ou<strong>de</strong> regiem<br />
durven toeschrijven, of aan een mid<strong>de</strong>leeuwschen, zeer vromen, kin<strong>de</strong>rlijken en<br />
simpelen monnik. De man die <strong>de</strong>ze boeken schreef is niet boven zijnen tijd<br />
gewassen, noch zijn land, noch <strong>de</strong> omgeving waarin hij geboren is ontgroeid. En<br />
zoo is er zelfs iets onvolledigs in hem, iets dat niet geheel en al volwor<strong>de</strong>n kon, nooit<br />
rijpen ten volle. Hij geeft, gelijk een allervruchtbaarste boom, duizen<strong>de</strong> loten,<br />
buitengewone beloften, maar weinige vruchten heelemaal volgroeid. Er liggen<br />
schatten van gedachten kwistig en weel<strong>de</strong>rig verspreid in zijn werk, en er flitsen<br />
massa's i<strong>de</strong>eën uit op; maar al die gebo<strong>de</strong>n waarheid is niet doordiept tot 't diepste,<br />
niet doorwrocht tot 't laatste, niet opgevoerd tot 't hoogste. Had<strong>de</strong> hij kunnen vin<strong>de</strong>n<br />
het geheim <strong>de</strong>r beheersching, dan zou een boek lijk Notre Jeunesse een<br />
toppunt <strong>de</strong>r he<strong>de</strong>ndaagsche Fransche letterkun<strong>de</strong> gewor<strong>de</strong>n zijn.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Doch ook zon<strong>de</strong>r dat is zijne plaats roemrijk in <strong>de</strong> literaire geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong>zen<br />
tijd, en wellicht schept zijn heldhaftige dood eene legen<strong>de</strong> rondom hem, die lang<br />
nog zijn naam zal doen leven.<br />
Adieu, Péguy! we verliezen veel aan u, en weenen omdat <strong>de</strong> stukken en brokken<br />
werk die ge ons in <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n gaaft en die we zoo gretig ontvingen, nu nimmermeer<br />
zullen volmaakt en aangevuld wor<strong>de</strong>n ...<br />
ANDRÉ DE RIDDER.<br />
ANTWERPEN, Sept. '14.<br />
Een boekje over Rodolphe Bresdin<br />
‘L'INEXTRICABLE Graveur’ noemt Robert 1e Comte <strong>de</strong> Montesquiou <strong>de</strong>zen grooten,<br />
tot he<strong>de</strong>n in ons land nog door zoo weinigen geken<strong>de</strong>n kunstenaar. Voor hen die<br />
Bresdin's werk bewon<strong>de</strong>ren en die belangstellen in zijn zoo triestig verlaten leven<br />
heeft dit boekje een bepaal<strong>de</strong> waar<strong>de</strong>. Na een korte inleiding haalt <strong>de</strong> schrijver<br />
ge<strong>de</strong>elten aan uit verschillen<strong>de</strong> levensbeschrijvingen die o.a. Champfleury, Alci<strong>de</strong><br />
Dusolier en Auguste Fourès gaven.<br />
Het meest beken<strong>de</strong> boek dat over Bresdin verscheen is dat van Champfleury,<br />
die in zijn ‘Chien-Caillou’ (een bijnaam dien Bresdin gekregen had en die een<br />
verbastering was van <strong>de</strong>n naam Chingackgook, <strong>de</strong>n held uit een van Cooper's<br />
boeken)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
147<br />
een eenigszins verdichte en tot een novelle gewor<strong>de</strong>n levensbeschrijving gaf. Het<br />
boek is zeldzaam en behoort tot <strong>de</strong> meest gezochte bibliofiele rariteiten. Door<br />
‘Chien-Caillou’ heeft Bresdin een zekere bekendheid gekregen; men ging me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>nd<br />
belang stellen in <strong>de</strong>n held van dit boek; maar <strong>de</strong> waar<strong>de</strong>ering die zijn werk zoo zeer<br />
verdien<strong>de</strong> bleef achterwege.<br />
Als een somber beeld van eenzaamheid en armoe<strong>de</strong> ligt zijn leven <strong>voor</strong> ons.<br />
RODOLPHE BRESDIN<br />
Op zeven en twintig jarigen leeftijd vluchten<strong>de</strong> uit Parijs, waar hij waar<strong>de</strong>ering noch<br />
brood vond, begaf Bresdin zich naar Toulouse en bewoon<strong>de</strong> daar, met zijn eenigen<br />
vriend een konijn (vandaar dat hij ook wel le Maître du Lapin genoemd werd), buiten<br />
<strong>de</strong> stad een armelijke hut. Hier leef<strong>de</strong> hij van groenten en krui<strong>de</strong>n, een enkele maal<br />
zich naar <strong>de</strong> stad begevend waar hij <strong>voor</strong> enkele franken eenige van zijn won<strong>de</strong>rlijke<br />
teekeningen of etsen verkocht. Zijn interieur vin<strong>de</strong>n wij beschreven als een vuil hok,<br />
met enkele stoelen en een tafel waarop zijn etsplaten en lithografeersteenen, zijne<br />
zuurba<strong>de</strong>n en an<strong>de</strong>re ets-ingrediënten lagen.<br />
Op lateren leeftijd (hij was toen 43 jaar) trouw<strong>de</strong> hij, en langzamerhand zien wij<br />
het verlangen in hem groeien om naar Amerika te gaan, het land dat hem aantrok<br />
om zijn vrijheid, zijn grootsche, woeste natuur, en een diepte van leven en gedachte.<br />
Na lang tobben begaf hij zich met zijn geheele familie op weg naar het land van<br />
belofte, naar Canada, dat <strong>voor</strong> hem evenals <strong>voor</strong> zoo velen een groote <strong>de</strong>silluzie<br />
werd, en teleurgesteld keer<strong>de</strong> hij weer terug.<br />
De grootste angst en zorg in zijn leven was <strong>de</strong> ziekte zijner oogen, die hem als<br />
een vreeselijk vizioen <strong>de</strong> blindheid in het verschiet <strong>de</strong>ed zien; blindheid, die <strong>voor</strong><br />
hem méér beteeken<strong>de</strong> dan <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>r; die <strong>voor</strong> hem inhield het niet kunnen<br />
uiten van zijn heerlijke verbeeldingen; die hem zijn scheppingskracht zou ontnemen,<br />
en hem zon<strong>de</strong>r zijn kunst nog eenzamer en ellendiger zou maken dan hij reeds was.<br />
Gelukkig werd <strong>de</strong>ze grootste smart hem onthou<strong>de</strong>n. In 1885 (Bresdin werd in 1822<br />
geboren) stierf <strong>de</strong> stille, verlaten man in <strong>de</strong> diepste armoe<strong>de</strong>.<br />
Bernard Boutet teeken<strong>de</strong> hem op zijn sterfbed; wij vin<strong>de</strong>n hier <strong>de</strong>ze beschrijving<br />
van: In een hoek van een lagen zol<strong>de</strong>r, een bed of liever eenige planken, en daarin<br />
het lijk, een soort van oud aapje, in lompen gekleed, met <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n gevouwen. De<br />
stroozak is plat, het bed te kort, <strong>de</strong> <strong>de</strong>kens gescheurd.<br />
Op <strong>de</strong>n grond zien wij een paar klompen, een stok, een pan, een kist, een hoed<br />
uit Tonkin met licht en schaduwplekken, veroorzaakt door het schijnsel van een<br />
kaars.<br />
Interessant zijn <strong>de</strong> brieven die wij in dit boek vin<strong>de</strong>n. Bresdin schreef die in<strong>de</strong>rtijd<br />
aan Justin Capet, een van zijne vrien<strong>de</strong>n. Wij leeren hieruit <strong>de</strong>n eenvoud en goedheid<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
van <strong>de</strong>zen kunstenaar kennen; wij zien zijn me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n met <strong>de</strong>n armen Pool, wien<br />
hij van zijn weinige geld veertig stuivers geeft; wij lezen van zijn diep en groot<br />
verlangen naar Amerika: ‘ce pays neuf, où la liberté et l'indépendance peuvent ce<br />
conquérir par le travail, la nature vierge, sortie d'hier <strong>de</strong>s mains du Créateur’; van<br />
zijn lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> zijn vrouw, die hij beklaagt met hem een zoo vreem<strong>de</strong>n ongelukkigen<br />
man getrouwd te zijn. En hoe roerend en vol innige droefheid is <strong>de</strong> brief dien hij<br />
schreef tij<strong>de</strong>ns zijn ziekte en dien wij hier aanhalen.<br />
‘Dieu, qui n'oublie pas les siens, a bien voulu me donner un peu plus <strong>de</strong><br />
chance que par le passé, au moment où les yeux m'ayant abandonné<br />
encore une fois, et où les soucis, les infirmités, les privations et la maladie<br />
m'avaient réduit à une condition pire que jamais, ayant quatre enfants en<br />
bas âge, à substanter, et à entretenir. Etant très mala<strong>de</strong> et ayant les yeux<br />
tout à fait ruinés <strong>de</strong>puis longtemps, je me suis démanché l'épaule, il y a<br />
une vingtaine <strong>de</strong> jours, j'en souffre beaucoup. La vue m'abandonne, j'en<br />
souffre et travaille trop péniblement, pour espérer jamais rien <strong>de</strong> bon pour<br />
mes enfants d'un tel état <strong>de</strong> choses. - Un recru<strong>de</strong>scence <strong>de</strong> ma vieille<br />
maladie m'a cloué, encore une fois, sur un lit qui n'est pas <strong>de</strong> roses. Le<br />
mé<strong>de</strong>cin qui me soigne m'a dit que mon état était très grave, car, <strong>de</strong>puis<br />
longtemps, j'avais le coeur noyé dans le pus; les poumons et la rate très<br />
mala<strong>de</strong>s; que la saison n'étant pas propice pour me soigner, il allait<br />
provisoirement me faire subir un petit traitement préparatoire, qui consiste<br />
d'abord en vésicatoires qui m'enveloppent tout le corps comme une<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
148<br />
cuirasse, <strong>de</strong>puis les aisselles jusqu' aux hanches. Les premiers huit jours<br />
j'ai souffert horriblement, surtout <strong>de</strong> l'inexpérience et <strong>de</strong> la maladresse<br />
du pansage. De plus j'avale, pour la centième reprise, d'affreuses drogues<br />
dont l'idée seule me dresse les cheveux sur la tête et me donne <strong>de</strong>s<br />
nausées.<br />
La Ville Mystérieuse<br />
(Naar Rodolphe Bresdin)<br />
Au printemps alors que la nature se pare <strong>de</strong> ses plus beaux habits <strong>de</strong><br />
fête en appelle le genre humain à la noce, mon mé<strong>de</strong>cin me recouvrira<br />
<strong>de</strong> vésicatoires et m'abreuvera <strong>de</strong>s nouvelles drogues.<br />
Pour comble <strong>de</strong> chance, comme toujours après avoir ramassé un peu<br />
d'argent en me crevant, la maladie va me dévorer encore une fois, au<br />
milieu d'un martyre sans cesse renouvelé. Qu'est-ce-que la vie surtout<br />
une existence comme celle que je mène <strong>de</strong>puis <strong>de</strong>ux ans? Avant je n'étais<br />
pas heureux, certes, mais au moins, jétais bien portant; tandis que j'ai<br />
souffert <strong>de</strong>puis <strong>de</strong>s maux inimaginables. Si j'en réchappe <strong>de</strong> ce coup, je<br />
veux aller à cinq cent mille lieues...’<br />
In het twee<strong>de</strong> ge<strong>de</strong>elte van zijn boek behan<strong>de</strong>lt <strong>de</strong> Montesquiou Bresdin's werk.<br />
Veel nieuwe inzichten geeft hij ons niet. Hij bespreekt eenige min<strong>de</strong>r beken<strong>de</strong> etsen<br />
en leert ons door enkele brieven <strong>de</strong> triestige bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n van sommige<br />
teekeningen kennen. Het is <strong>de</strong> correspon<strong>de</strong>ntie met een zekeren Hippolyte <strong>de</strong><br />
Thierry Faletan, die Bresdin <strong>de</strong> opdracht gaf zijn fabels te illustreeren; hij moest vier<br />
teekeningen maken waar<strong>voor</strong> hij hon<strong>de</strong>rd franken kreeg. Wij lezen hoe <strong>de</strong><br />
‘vermaar<strong>de</strong>’ schrijver op <strong>de</strong> heerlijke illustraties allerlei kleinzielige aanmerkingen<br />
heeft, die Bresdin ein<strong>de</strong>lijk wanhopig maken en hem doen besluiten het werk op te<br />
geven. Door <strong>de</strong>ze opdracht ontstond een <strong>de</strong>r mooiste teekeningen van Bresdin: ‘Le<br />
Dindon et les Paons’, die prachtig van compositie en van manier is.<br />
Het meest beken<strong>de</strong> werk van Bresdin is zijn lithographie ‘le Bon Samaritain’, een<br />
won<strong>de</strong>r van rijke, bloeien<strong>de</strong> verbeelding. In dit boek vin<strong>de</strong>n wij aangehaald, wat<br />
verschillen<strong>de</strong>n als Banville, Beraldi e.a. over dit kunstwerk gezegd hebben. Zoo<br />
lezen wij <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> aanhaling uit Huysmans' merkwaardigen aestheten-roman<br />
‘A Rebours’ waarvan <strong>de</strong> hoofdpersoon Des Esseintes geheel geïnspireerd is op <strong>de</strong><br />
figuur van Robert <strong>de</strong> Montesquiou Fésenzac, <strong>de</strong>n schrijver van dit boek over Bresdin.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
‘Le Bon Samaritain, un immense <strong>de</strong>ssin à la plume, tiré sur pierre: un<br />
extravagant fouillis <strong>de</strong> palmiers, <strong>de</strong> sorbiers, <strong>de</strong> chênes, poussés tous<br />
ensemble, au mépris <strong>de</strong>s saisons et <strong>de</strong>s climats, une élancée <strong>de</strong> forêt<br />
vierge criblée <strong>de</strong> singes, <strong>de</strong> hiboux, <strong>de</strong> chouettes, bossuée <strong>de</strong> vieilles<br />
souches aussi difformes que <strong>de</strong>s racines <strong>de</strong> mandragore, une futaie<br />
magique, troueé au milieu par une éclaircie laissant entrevoir, au loin,<br />
<strong>de</strong>rrière un chameau et le groupe du Samaritain et du blessé, un fleuve,<br />
puis une ville féerique escaladant l'horizon montant dans un ciel étrange,<br />
pointillé d'oiseaux, moutonné <strong>de</strong> lames, comme gonflé <strong>de</strong> ballots <strong>de</strong><br />
nuages. On eut dit d'un <strong>de</strong>ssin <strong>de</strong> primitif, d'un vague Albert Dürer,<br />
composé par un cerveau enfumé d'opium...’<br />
Ook van een zijner an<strong>de</strong>re litho's, ‘La Comédie <strong>de</strong> la Mort’, vin<strong>de</strong>n wij een aanhaling<br />
uit Huysmans. Robert <strong>de</strong> Montesquiou heeft door <strong>de</strong> uitgave van dit boekje een<br />
goe<strong>de</strong> daad verricht. Hij heeft me<strong>de</strong>geholpen om het werk van Bresdin, dat zelfs<br />
thans nog, reeds zoovele jaren na zijn dood, niet genoeg gewaar<strong>de</strong>erd wordt, 'in<br />
wij<strong>de</strong>r kring bekend te maken. Het is hem gelukt belangrijk materiaal te verzamelen,<br />
als brieven en citaten, welke <strong>voor</strong> hen, die Bresdin als kunstenaar en mensch<br />
waar<strong>de</strong>eren, zeker interessant zijn. Hij geeft ons echter niet <strong>de</strong>n dieperen kijk op<br />
Bresdin's werk dien wij behoeven <strong>voor</strong> wezenlijke waar<strong>de</strong>ering; hij verklaart het ons<br />
wel, maar doet er ons niet <strong>de</strong> visionaire weidschheid noch <strong>de</strong> ve<strong>de</strong>rfijne gevoeligheid<br />
van begrijpen, en dat is het wat wij in zijn boek missen.<br />
ATY BRUNT.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
De versier<strong>de</strong>r<br />
149<br />
Chris van Geel, Over Boek- en Boekbandversiering 1914.<br />
DE versier<strong>de</strong>r is <strong>de</strong> man die altijd het laatste woord wil hebben. Als een kundig en<br />
kunstvol man een tafel gebouwd heeft acht <strong>de</strong> versier<strong>de</strong>r het noodig dat hij komt en<br />
versiert. Hij versiert behangsels en vloerklee<strong>de</strong>n, kasten, kisten, koffers en doozen;<br />
hij vervroolijkt met aardige bloemetjes en oolijke slingertjes: linten en slippen,<br />
pannetjes en potjes, puien en gevels, balustra<strong>de</strong>s en torens. Zon<strong>de</strong>r hem is geene<br />
volmaaktheid te bereiken en geen werk is waarlijk voltooid zon<strong>de</strong>r zijne hulp.<br />
Wanneer zoo nu en dan <strong>de</strong> geest over zulk een fanaticus <strong>de</strong>r tierlantijn vaardig<br />
wordt, gaat hij in eigen kwa<strong>de</strong> zaak pleiten; ongevraagd en onaangevallen. En dan<br />
blijkt dat zijn schrijfstijl even onnaspeurbaar van weg en wending is als zijn lijnformatie<br />
en dat zijn gedachten even grillig zijn geschikt als zijn ornamentiek. De overbodige<br />
man begint natuurlijk met zich zelf het volle gewicht van openbare belangrijkheid<br />
toe te leggen. Met een lief aplomp, dat hem niet misstaat, zegt hij ‘dat hij geen<br />
tegenspraak ducht wanneer hij beweert dat <strong>de</strong> behoefte aan versiering algemeen<br />
gevoeld wordt’. Het zou waar kunnen zijn indien hij zijn zin <strong>de</strong>ze uitbreiding gaf:<br />
‘algemeen gevoeld wordt door hen wien <strong>de</strong> zuivere vormschoonheid <strong>de</strong>r dingen niet<br />
geopenbaard is en die in zwakheid <strong>de</strong>s gemoeds krulletjes en slangetjes in guitig<br />
samenwerken behoeven om natuurlijke waarhe<strong>de</strong>n te verbèrgen’. Het is werkelijk<br />
jammer <strong>voor</strong> <strong>de</strong> teekenaars en <strong>de</strong> ontwerpers, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> versier<strong>de</strong>rs en <strong>de</strong> verluchters,<br />
maar het is niettemin een feit, dat een langzaam aangroeiend tal van ‘nuchter<strong>de</strong>r’<br />
menschen vormen en grondstoffen in natuurlijken tezamenhang wáár<strong>de</strong>r en schooner<br />
vin<strong>de</strong>n dan alle beteeken<strong>de</strong> of bedrukte of bestempel<strong>de</strong> <strong>voor</strong>werpen. Ja, er zijn er<br />
zelfs die in <strong>de</strong>ze versieringsneiging het zeer bepaal<strong>de</strong> kenmerk van eenen primitieven<br />
staat zien. De Weensche architect Loos heeft in een geestige bouta<strong>de</strong> het verband<br />
gelegd tusschen ornament en misdaad. Hieruit dit stukje: ‘A mesure que la culture<br />
développe, l'importance <strong>de</strong> l'ornament diminue. On mesure le <strong>de</strong>gré <strong>de</strong> culture d'un<br />
peuple au <strong>de</strong>gré <strong>de</strong> simplicité <strong>de</strong>s objets dont il se sert. Le Papou couvre d'ornament<br />
tout ce qui lui tombe sous la main, son visage, son corps, son arc et ses rames.<br />
Mais chez nous le tatouage est un signe <strong>de</strong> dégénérescence et ne se rencontre<br />
que chez les criminels et les aristocrates détraqués. L'homme cultivé se distingue<br />
du nègre en ce qu'il préfére un visage non tatoué et peu importe que le tatouage<br />
soit signé Michel-Ange. Nous tenons à protéger non seulement notre visage mais<br />
encore nos armoires, nos tables, nos vêtements et nos maisons contre les Papous<br />
que fabriquent les Académies’. En laten wij ook het Boek beschermen tegen <strong>de</strong>zen<br />
wil<strong>de</strong>n stand. Wij vragen niet naar een versierd boek. Wij willen een goed boek. En<br />
boven <strong>de</strong> mooiste entêtes en culs-<strong>de</strong>-lampe stellen wij een klaren, naakten eenvoud,<br />
waarin alleen verhoudingen van lijnen en vlakken werken. Juist <strong>de</strong> boekkunst heeft<br />
zoo weinig behoefte aan opsieringen en verdraagt <strong>de</strong>ze meesttijds zelfs zoo zeer<br />
slecht. Het ware boekdécoratieve wor<strong>de</strong> dus gevon<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> lettervormen en hun<br />
tezamenvoeging. Typografische waar<strong>de</strong> openbaart zich in technische verfijning<br />
geestvol toegepast; in mise-en-page en overdacht arrangement. En als men dan<br />
eens tot een buitengewoon <strong>de</strong>coratief effect wil komen dan vin<strong>de</strong> men dat alleen in<br />
een bijzon<strong>de</strong>re en geeigen<strong>de</strong> opvatting en bearbeiding van lettervormen. Hoezeer<br />
<strong>de</strong> tegennatuurlijke sierkoorts het oor<strong>de</strong>el vervalscht en <strong>de</strong>n blik troebel maakt blijkt<br />
uit <strong>de</strong>ze opmerking uit versier<strong>de</strong>rs betoog: ‘dat slechts in weinig gevallen <strong>de</strong> vorm<br />
<strong>de</strong>r letters tot eene goe<strong>de</strong> versiering me<strong>de</strong>werkt’. Weinig natuurlijke gegevens leenen<br />
zich intusschen tot zoo verschei<strong>de</strong>ne en passen<strong>de</strong> <strong>de</strong>coratie, tot zoo rijke en goe<strong>de</strong><br />
vormschikking als juist onze letterteekens. Wanneer <strong>de</strong> versier<strong>de</strong>r, inplaats van bij<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
groothe<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> teekenaca<strong>de</strong>mie, zijn licht eens opstak bij Johnston en Cob<strong>de</strong>n<br />
San<strong>de</strong>rson of zelfs bij Koch en Wieyink, dan zou hij zien welk een volkomen<br />
werkingen met <strong>de</strong> zuivere lettervormen te bereiken zijn. Dan zou hij tevens ervaren<br />
hoe bij <strong>de</strong> eersten op boekkunstgebied een innerlijke en gelukkige afkeer tegen<br />
versier<strong>de</strong>rs' versiering bestaat. Nu bij onze beste architecten en<br />
nijverheidskunstenaars beter gefun<strong>de</strong>er<strong>de</strong>, natuurlijker en practischer beginselen<br />
<strong>de</strong> ‘sierkunst’ sterk op <strong>de</strong>n achtergrond gedrongen hebben, is het niet onnoodig<br />
verzet aan te teekenen tegen <strong>de</strong> uitingen van een verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n krulletjesprediker<br />
die het op ons Boek heeft <strong>voor</strong>zien, <strong>voor</strong>al wanneer hij zijn wijsheid - het ‘artikel’<br />
verscheen in het Maandblad <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Typografie - uitpakt <strong>voor</strong> lie<strong>de</strong>n die, zon<strong>de</strong>r<br />
een eigen oor<strong>de</strong>el over 't algemeen, wellicht gaarne zulke artiestengewichtigheid<br />
zou<strong>de</strong>n aanvaar<strong>de</strong>n als uiting van eene hoogere ontwikkeling.<br />
A. VAN DOORN.<br />
Uit <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> school<br />
IV<br />
Ou<strong>de</strong>rlief<strong>de</strong><br />
IN een boekje van zestien bladzij<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren bekend gemaakt met een<br />
man die ‘hoewel reeds bijna twee hon<strong>de</strong>rd jaren dood zijn<strong>de</strong>’, hun toch nog als een<br />
<strong>voor</strong>beeld<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
150<br />
<strong>voor</strong> oogen kon wor<strong>de</strong>n gesteld. Het is Lambert Melisz van Westzaan. Uit die<br />
aanduiding twee hon<strong>de</strong>rd jaren kunnen we al opmaken, dat het boekje<br />
omstreeks 1820 moet verschenen zijn. De titel toch vermeldt geen jaartal; daarop<br />
lezen we alleen, in letters met sierlijke krullen omgeven: Ou<strong>de</strong>rlief<strong>de</strong> van<br />
Lambert Melisz. Dan volgt een gekleurd vignet met on<strong>de</strong>rschrift: ‘Oppius redt<br />
zijnen Va<strong>de</strong>r. Rom. gesch. XIX <strong>de</strong>el’. Het is uitgegeven ‘te Rotterdam, bij Mensing<br />
en van Westreenen’. In een kort Voorberigt vermel<strong>de</strong>n <strong>de</strong> uitgevers dat ze met<br />
het boekje beoogen ‘<strong>de</strong> kleine of jonge kin<strong>de</strong>ren prentjes te laten zien, en <strong>de</strong> grootere<br />
daar ook wat te lezen bij te geven’. Ze hopen dat het zal kunnen dienen als<br />
tegenwicht tegen ‘laffe prenten en ondoelmatige bijschriften’. Het is <strong>voor</strong>al om die<br />
ou<strong>de</strong>, gekleur<strong>de</strong> prentjes, dat dit boekje nog groote aantrekkelijkheid <strong>voor</strong> ons heeft.<br />
't Bevat er acht. Het zijn van die plaatjes die, evenals dat op <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />
cents-kin<strong>de</strong>rprenten vaak het geval was, het won<strong>de</strong>rlijk verschijnsel te zien geven,<br />
dat het blauw van Lamberts broek, zich ook nog op verschillen<strong>de</strong> plaatsen naast<br />
dat kleedingstuk vertoont. Zoo ook <strong>de</strong> groene kleur van zijn moe<strong>de</strong>rs jak; op éen<br />
plaatje, waar <strong>de</strong> zoon wat dicht bij haar staat, heeft dat groen zich zelfs aan zijn<br />
neus meege<strong>de</strong>eld. Merkwaardig is ook het grijs-groene riet, en <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> grasgroene<br />
wei<strong>de</strong> aan <strong>de</strong>n zoom van het ijs. Eigenaardig is het dat, letten we op 't gezicht van<br />
Lambert, hij eer <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n man dan <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n zoon <strong>de</strong>r ou<strong>de</strong> vrouw zou kunnen<br />
doorgaan. Ik vermeld dit alles niet, om met die plaatjes <strong>de</strong>n spot te drijven.<br />
Integen<strong>de</strong>el. Ik wil ermee wijzen op iets dat nog merkwaardiger is dan die plaatjes<br />
zelf: nl. het feit dat wij in onze dagen van waarlijk artistiek geïllustreer<strong>de</strong> boekjes<br />
<strong>voor</strong> <strong>de</strong> jeugd, van, i.a. gesproken, een streven naar ‘schoonheid’ bij <strong>de</strong> opvoeding,<br />
toch nog met welgevallen - zij 't soms glimlachend - kunnen kijken naar <strong>de</strong>rgelijke<br />
on-artistieke prentjes in ou<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rboeken; ja zelfs met een zeker heimwee: <strong>de</strong>n<br />
weemoed van een <strong>voor</strong> <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren van onze dagen verloren paradijs. Zou 'm dat<br />
zitten in 't naieve, 't onbeholpene, 't pretentielooze van zulke illustraties? Of zou 't<br />
enkel zijn - onbewust - <strong>de</strong> bekoring van het ou<strong>de</strong>, enkel omdat het oud is? Ik weet<br />
het niet; misschien werken daarbij bei<strong>de</strong> invloe<strong>de</strong>n. Maar toch geloof ik dat <strong>de</strong> twijfel<br />
niet geheel-en-al ongemotiveerd is, die zich uit in <strong>de</strong> vraag: zou het kind wel rijp zijn<br />
<strong>voor</strong> 't ‘artistieke’; zou 't ‘onbeholpene’ niet meer ‘<strong>de</strong>s kinds’ zijn? En ook: zou<br />
werkelijk een ‘artistiek’ opgevoed geslacht op later leeftijd zooveel meer en zooveel<br />
beter van groote en kleine kunst kunnen genieten dan een geslacht, dat zich heeft<br />
moeten ‘behelpen’ met cents-prenten?<br />
Ik keer weer terug tot Lambert. Op 't eerste plaatje zien we hem als<br />
‘Scheepmakersjongen te Westzaan werken<strong>de</strong> (1574)’. Sommigen van <strong>de</strong> lezers<br />
zullen zich misschien verwon<strong>de</strong>ren, zegt <strong>de</strong> schrijver, ‘dat ik u over zulk eenen<br />
geringen man, als daar uitgebeeld staat, wil on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n’. Die mogen echter<br />
be<strong>de</strong>nken ‘dat men het e<strong>de</strong>le en goe<strong>de</strong> niet altijd bij lie<strong>de</strong>n van aanzien zoeken<br />
moet’. En nu zal <strong>de</strong>ze Lambert Melisz aan die lezers wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>gesteld ‘als een<br />
<strong>voor</strong>beeld van ou<strong>de</strong>rlief<strong>de</strong>; eene <strong>de</strong>ugd’ - gaat <strong>de</strong> schrijver <strong>voor</strong>t - ‘waarop God eene<br />
belofte van bijzon<strong>de</strong>ren zegen uitgesproken heeft, en welke belofte Gods ook aan<br />
Lambert Melisz is vervuld gewor<strong>de</strong>n’. Op welke wijze dat geschied<strong>de</strong>, lezen we op<br />
<strong>de</strong> laatste bladzij van 't boekje. Men kent <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis; men weet hoe moe<strong>de</strong>r<br />
en zoon behou<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> stad Hoorn aankwamen - een gebeurtenis, die <strong>de</strong> regeering<br />
<strong>de</strong>zer stad in steen liet beitelen, en aan <strong>de</strong> Westerpoort plaatsen.<br />
Doch niet alleen menschelijke eer, mijne kin<strong>de</strong>ren! viel Lambert Melisz<br />
te beurt; maar God vervul<strong>de</strong> ook aan hem zijne belofte van bijzon<strong>de</strong>ren<br />
zegen; want Lambert Melisz trouw<strong>de</strong> in die stad eene zeer brave vrouw,<br />
leef<strong>de</strong> met haar gelukkig en kreeg vele kin<strong>de</strong>ren, die hem alle zeer lief<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
had<strong>de</strong>n en hem vreug<strong>de</strong> aan<strong>de</strong><strong>de</strong>n; ja zelfs wer<strong>de</strong>n zijne nakomelingen<br />
rijk en kwamen in het bestuur <strong>de</strong>r stad.<br />
Nogmaals dringt dan <strong>de</strong> schrijver er op aan, Lambert tot <strong>voor</strong>beeld te nemen. ‘Eert<br />
uwen va<strong>de</strong>r en bemint uwe moe<strong>de</strong>r, dan zal het u nimmer kwalijk gaan’, enz.<br />
Hoewel <strong>de</strong> schrijver zich blijkbaar beijverd heeft om <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis in <strong>de</strong>n<br />
kin<strong>de</strong>rtoon te vertellen, keer ik toch, na dèze ‘moraal’, liever nog eens naar <strong>de</strong><br />
prentjes terug, om <strong>de</strong>n onaangenamen indruk van die slotbladzij uit te wisschen.<br />
En ik zie, hoe <strong>de</strong> Spaansche soldaten op het dorp komen aanrukken. In <strong>de</strong> verte<br />
liggen <strong>de</strong> huizen en <strong>de</strong> kerk van Westzaan; <strong>de</strong> daken en <strong>de</strong> grond lijken met sneeuw<br />
be<strong>de</strong>kt. De soldaten echter staan <strong>voor</strong> een groene vlakte - is 't weiland of water?<br />
En aan <strong>de</strong> overzij zien we een drietal dorpelingen <strong>voor</strong> hen vluchten. Het volgend<br />
prentje verplaatst ons in 't dorp. Lambert heeft hier ‘zijnen besten Schat’, zijn moe<strong>de</strong>r,<br />
uit huis gehaald om te vluchten. Met zijn linkerhand houdt hij haar vast; en in <strong>de</strong><br />
rechter heeft hij een kistje - zou er geld in zijn; zou hij dus nog iets meer dan zijn<br />
‘besten Schat’ red<strong>de</strong>n? Of is het een stoof? 't Is bij <strong>de</strong>ze gelegenheid dat zijn neus<br />
<strong>de</strong> kleur van moe<strong>de</strong>rs jak heeft aangenomen. Op een soort van plein zien we een<br />
vijftal mannen in blijkbaar opgewon<strong>de</strong>n toestand. Weer is het tooneel veran<strong>de</strong>rd: in<br />
<strong>de</strong> verte ligt nog <strong>de</strong> kerk van 't dorp; Lambert trekt zijn moe<strong>de</strong>r ‘op <strong>de</strong> burrie’ over<br />
het ijs; op <strong>de</strong>n achtergrond een troep soldaten De vluchten<strong>de</strong>n zijn ont<strong>de</strong>kt, en nu<br />
verbergen ze<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
151<br />
zich achter het riet. De moe<strong>de</strong>r zit daar zoo ineengedoken op <strong>de</strong> ‘burrie’, dat haar<br />
on<strong>de</strong>rlijf tot een klein driehoekje is ineengeschrompeld. De houding van <strong>de</strong>n zoon<br />
is werkelijk onnaspeurbaar. Alweer <strong>de</strong> soldaten op <strong>de</strong>n achtergrond. Het grijs-groene<br />
riet vermag hun echter niet voldoen<strong>de</strong> te verbergen; en zoo vin<strong>de</strong>n <strong>de</strong> Spaansche<br />
soldaten ‘<strong>de</strong>n nagejaag<strong>de</strong>n buit’. Eigenaardig is 't, dat op dit plaatje <strong>de</strong> kerk zich<br />
weer vertoont, die op 't vorige niet was afgebeeld. Als resultaat van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraging<br />
door ‘<strong>de</strong>n hoogste’ van <strong>de</strong>n troep Spanjaar<strong>de</strong>n, zien we hun ‘beschamen<strong>de</strong><br />
verwon<strong>de</strong>ring over Moe<strong>de</strong>r en <strong>de</strong>n Zoon’. De situatie van dit plaatje is, in verband<br />
met <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> vorige, heel merkwaardig. Het riet is verdwenen; <strong>de</strong> Spanjaar<strong>de</strong>n<br />
trekken af; <strong>de</strong> vluchtelingen vervolgen hun weg. En op <strong>de</strong>n achtergrond zien we nu<br />
twee plaatsen: links, waarheen <strong>de</strong> soldaten terugkeeren, ligt blijkbaar Westzaan;<br />
die aan <strong>de</strong>n rechterkant, waarheen Lambert zich begeeft, zal Hoorn moeten<br />
<strong>voor</strong>stellen. Een groene wei<strong>de</strong> strekt zich tot vlak bij <strong>de</strong>ze plaats uit. Het laatste<br />
plaatje stelt <strong>de</strong> aankomst <strong>voor</strong> van moe<strong>de</strong>r en zoon in <strong>de</strong> stad Hoorn. Lambert trekt<br />
<strong>de</strong> ‘burrie’ op <strong>de</strong>n oever. Daar groeien eenige boomen, waarbij een drietal personen<br />
staan. Zijn ze bezig <strong>de</strong> boomen om te trekken? Ook zien we nog een poort; en een<br />
ge<strong>de</strong>elte van <strong>de</strong> stadswallen, waarop een paar menschen blijkbaar <strong>de</strong> vluchtelingen<br />
toejuichen. Vermel<strong>de</strong>nswaard is nog, dat dit stuk stadswal weerspiegelt in - het ijs?<br />
En toch - en toch geloof ik dat <strong>de</strong>ze onbeholpen, naieve prentjes hun Schuldigkeit<br />
hebben gedaan. Ik geloof, dat ze voldoen<strong>de</strong>n indruk gemaakt zullen hebben op <strong>de</strong><br />
kin<strong>de</strong>ren, die er <strong>de</strong> gebreken niet van zagen, maar <strong>voor</strong> wie het evenzooveel<br />
tafereelen waren uit een spannend drama - spannend niet het minst dòor die plaatjes.<br />
En dat <strong>de</strong>ze een verkeer<strong>de</strong>n invloed kunnen gehad hebben op <strong>de</strong> ontwikkeling in<br />
later jaren van <strong>de</strong>n artistieken zin - ik kàn het niet gelooven.<br />
PIET HOEK.<br />
Snipper<br />
Ook een woord-verklaring!<br />
In De Hofstad lezen wij <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> grappige, maar niet onvernuftige verklaring<br />
van eenige fransche woor<strong>de</strong>n, gegeven door een franschen on<strong>de</strong>rwijzer van olim:<br />
secrétaire ontstaan uit secret-taire<br />
chaudron uit chaud en rond<br />
chapeau uit echappe en eau<br />
sergent uit serre en gens<br />
jeunesse uit jeux en naissent<br />
fenêtre uit (<strong>de</strong>n dag) fait naître.<br />
[I<strong>de</strong>e en Leven]<br />
Kantteekeningen bij <strong>de</strong> Literatuur van <strong>de</strong>n Dag.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Joannes Reddingius, Regenboog en Jeugd-Verzen. - Amsterdam,<br />
Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur.<br />
J.G. van <strong>de</strong>r Haar (W.v. Wei<strong>de</strong>), Droomland - 's Gravenhage, van <strong>de</strong>r<br />
Haar en van Ketel.<br />
Het Jaar <strong>de</strong>r Dichters. Muzenalmanak <strong>voor</strong> 1914. Samengesteld door J.<br />
Greshoff. - Amsterdam, S.L. van Looy.<br />
Jan Terwey, Mozaïk. Met portret van <strong>de</strong>n schrijver. - Blaricum, J.v.d.<br />
Vliet.<br />
Daan F. Boens, In Witte Gewa<strong>de</strong>n - Zon<strong>de</strong>r vermelding van uitgever.<br />
Jean <strong>de</strong> Bère, Aux Rives du Lac bleu... - Association <strong>de</strong>s Ecrivains<br />
Belges. - Bruxelles-Paris 1914.<br />
P.C. Boutens, Verzen. Met een Voorre<strong>de</strong>n van L. van Deyssel. - Voor <strong>de</strong><br />
twee<strong>de</strong> maal uitgegeven in 1914 door P.N. van Kampen & Zn.<br />
Amsterdam.<br />
I<br />
‘WIJSHEID, Schoonheid en Goedheid, ziedaar begrippen die door geen bajonetten<br />
kunnen wor<strong>de</strong>n weggevaagd’ - aldus betoog<strong>de</strong> onlangs in haar Maan<strong>de</strong>lijksch<br />
Boekennieuws <strong>de</strong> directie van <strong>de</strong> Hollandia-Drukkerij te Baarn. En, Go<strong>de</strong> zij<br />
dank, die directie heeft gelijk! Ware het an<strong>de</strong>rs, wij schrijvers zou<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>ze dagen<br />
het hoofd niet meer omhoog durven hou<strong>de</strong>n, veel min<strong>de</strong>r Uw aandacht vragen <strong>voor</strong><br />
zoo iets <strong>voor</strong>zondvloedachtigs als: bun<strong>de</strong>ls gedichten.<br />
Want laten we 't maar ronduit bekennen: <strong>de</strong> papieren van ons, romanschrijvers,<br />
dichters, in één woord: kunstenaars, of die dit dan te zijn trachten of wanen, papieren<br />
die op <strong>de</strong> koerslijsten <strong>de</strong>r publieke waar<strong>de</strong>ering tòch al nooit bizon<strong>de</strong>r hoog genoteerd<br />
ston<strong>de</strong>n, zijn in <strong>de</strong>ze crisis-dagen wel zeer be<strong>de</strong>nkelijk laag bene<strong>de</strong>n pari gedaald,<br />
en het vleugje belangstelling dat er dan tot <strong>voor</strong> kort nog te bespeuren mocht zijn<br />
geweest ten opzichte van zoo iemand als ‘een poëet’, zulk een dwaas die 't met ‘<strong>de</strong><br />
Schoonheid’ durf<strong>de</strong> wagen, alsof je daar in 't leven ooit iets <strong>voor</strong> kocht! is geduren<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong> laatste maan<strong>de</strong>n in gelijke mate sma<strong>de</strong>lijk-snel verdampt als het ontzag <strong>voor</strong><br />
kilometers-verslin<strong>de</strong>n<strong>de</strong> en naar benzine en oorlogsnieuws dorsten<strong>de</strong><br />
dagbladcorrespon<strong>de</strong>nten bestemd is geweest triomfantelijk-<strong>voor</strong>spoedig te stijgen.<br />
En toch - alles moge door het brutale staal,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
152<br />
het stomme lood vernietigd wor<strong>de</strong>n - <strong>de</strong> Schoonheid blijft. Ja, zelfs <strong>de</strong> ramp<br />
dat schoone bouwwerken tot puin storten en hun majesteit <strong>voor</strong> 't oog verduistert,<br />
kan zich toch nooit zóóver uitstrekken, dat datgene waarvan die bouwwerken <strong>de</strong><br />
verheven uitdrukking waren, niet ongerept zou blijven, en eeuwig onaantastbaar.<br />
Zich in <strong>de</strong>ze dagen van concretie, van weeg- en meetbare massiviteit als waarvan<br />
<strong>de</strong> 42 c.M.-kanonnen het schrikkelijk symbool zijn, te blijven bezig hou<strong>de</strong>n met zoo<br />
iets abstracts en ‘onwerkelijks’ als <strong>de</strong> Schoonheid lijken moet, is dus maar niet enkel<br />
een spelletje, een onschuldige liefhebberij <strong>voor</strong> een troepje futloozen, onbruikbaar<br />
op forten en in gele<strong>de</strong>ren - het is, wel verre van dat, niet meer en niet min<strong>de</strong>r dan<br />
contact te on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n met een sfeer van hóóger or<strong>de</strong> dan die waarin <strong>de</strong> gruwbre<br />
onmid<strong>de</strong>llijkheid van het tij<strong>de</strong>lijke ons houdt bekneld. Een noodlottige<br />
onafwendbaarheid is het toch, dat door <strong>de</strong> macht van het rauwe, onpersoonlijke<br />
geweld, waar<strong>voor</strong> het begrip en <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van <strong>de</strong> persoonlijkheid wegvallen, ons<br />
geestelijk evenwicht gevoelig wordt geschokt. Met <strong>de</strong>n blik op <strong>de</strong>n oorlog moeten<br />
wij ons noodzakelijkerwijze ‘min<strong>de</strong>r voelen wor<strong>de</strong>n’, zooals Frans Erens zich uitdrukte<br />
in 't Septembernummer van ‘De Nieuwe Gids’. Alleen zoo wij ons ziels-oog hunkerend<br />
doen varen in het Wij<strong>de</strong> van <strong>de</strong> transcen<strong>de</strong>nte I<strong>de</strong>eën - die geen bleeke abstracties,<br />
maar eeuwige werkelijkheid zijn - dan zullen wij niet ‘min<strong>de</strong>r wor<strong>de</strong>n’ maar groeien,<br />
in kracht vermeer<strong>de</strong>ren tegen <strong>de</strong>n druk.<br />
Een soldaat, die in <strong>de</strong> verschrikking van vuur en lood, waar alles om hem heen<br />
verzinkt, zich vasthoudt aan <strong>de</strong> rechtvaardigheid van zijn strijd, die heeft zich<br />
gegrepen aan <strong>de</strong> eenige werkelijkheid in <strong>de</strong> vervloeiïng.<br />
En <strong>de</strong> door zorg en bekommernis neêrgedrukte thuisblijver, wien 't mag gebeuren<br />
dat hij <strong>de</strong> zelfconcentratie vindt om zich te verdiepen in <strong>de</strong> won<strong>de</strong>rbare wereld van<br />
een waarlijk schoon gedicht, die mensch, alweêr, grijpt zich vast aan een<br />
realiteit, in <strong>de</strong>n onwerkelijken waan van het tij<strong>de</strong>lijke, <strong>de</strong> zinlooze tuimeling<br />
temid<strong>de</strong>n van het verbrokkel<strong>de</strong>.<br />
En daarom kan het goed zijn, zelfs in <strong>de</strong>zen tijd, ons <strong>voor</strong> eenige oogenblikken<br />
te verdiepen in wat nijvere uitgevers in gunstiger dagen gelegd hebben op onze<br />
schrijftafel, en te zoeken naar dat geheimzinnig ‘schoone’ waarvan <strong>de</strong> dichters aller<br />
eeuwen <strong>de</strong> geestdriftige herauten zijn geweest.<br />
* * *<br />
Edoch - we staan hier in ons geval al spoedig <strong>voor</strong> een teleurstelling. Het schoone<br />
in <strong>de</strong>n naar omvang gemeten zeker respectabelen stapel papier die vóór ons ligt,<br />
blijkt toch luttel, het mid<strong>de</strong>lmatige en slechte véel. En 't is wel opmerkelijk, hoe in<br />
<strong>de</strong>ze dagen van toch altijd grootsch, zij 't dan niet e<strong>de</strong>l gebaar, dat mid<strong>de</strong>lmatige<br />
en slechte zeer veel mid<strong>de</strong>lmatiger en slechter aandoet dan gewoonlijk, waarschijnlijk<br />
wijl <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rachtige doelloosheid ervan tegen 't groote wereldgebeuren nu zoo<br />
armelijk en triestig-zielig bloot komt.<br />
Het verstandigst kan 't wellicht dan ook lijken om alleen van het weinige schoone<br />
kond te doen en het slechte, ook het mid<strong>de</strong>lmatige te laten <strong>voor</strong> wat het is.<br />
‘Mid<strong>de</strong>lmatigh in poëzie te zijn laeten Go<strong>de</strong>n nochte menschen toe’ zegt immers<br />
reeds Horatius bij Von<strong>de</strong>l. - Voor <strong>de</strong>n criticus ware dit ongetwijfeld ook wel <strong>de</strong><br />
aangenaamste metho<strong>de</strong>, helaas dat ze niet tevens <strong>de</strong> meest practische is. Het<br />
schoone is namelijk in zijn te ervaren nabijheid iets zoo ... ongrijpbaars, dat het heel<br />
moeilijk met woor<strong>de</strong>n te bena<strong>de</strong>ren valt, en dat een criticus, om het te <strong>de</strong>monstreeren,<br />
het best zijn toevlucht neemt tot vergelijking. En ziehier nu, paradoxaal gesproken,<br />
<strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van het slechte vers. Door vergelijking kan 't <strong>de</strong> schoonheid van het<br />
goe<strong>de</strong> vers doen uitschijnen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Dies behan<strong>de</strong>l ik in 't volgen<strong>de</strong> rijp en groen on<strong>de</strong>reen, overtuigd dat <strong>de</strong> lezer<br />
alleen het waar<strong>de</strong>volle als geestelijken schat zal meedragen.<br />
* * *<br />
Ik open dan het boekje van Joannes Reddingius, ik lees en ... voel mij da<strong>de</strong>lijk in<br />
<strong>de</strong> won<strong>de</strong>re sfeer. Vergun mij, lezer, eens enkele coupletten af te schrijven van dat<br />
eerste gedicht ‘Ou<strong>de</strong> Klok’. Ik hoop, ge voelt dan al terstond iets van wat ik bedoel.<br />
Ou<strong>de</strong> klok, tik-tak,<br />
tik-takt als <strong>voor</strong> jaar aan jaar,<br />
'k luister droomrig, wacht en staar,<br />
weet mij sterk, weet mij zwak.<br />
Sterk, omdat ik leven moet,<br />
tik-tak, tik-tak,<br />
sterk, omdat ik een behoed,<br />
tik-tak, tik-tak,<br />
sterk, omdat een kracht mij leidt<br />
heen door alle ellendigheid,<br />
tik-tak, tik-tak,<br />
sterk, omdat mijn wil niet brak<br />
tik-tak, tik-tak....<br />
Zwak, omdat ik ver van één<br />
<strong>de</strong>nk aan lang gevlo<strong>de</strong>n dagen,<br />
wat al wenschen, wat al vragen,<br />
rezen licht in mij <strong>voor</strong>heen,<br />
tik-tak, tik-tak.<br />
Ou<strong>de</strong> klok, mijn ou<strong>de</strong> makker,<br />
ou<strong>de</strong> tikker, ou<strong>de</strong> takker,<br />
dank, dat nog jou hart niet brak,<br />
tik-tak, tik-tak.<br />
In mij tikt het leven.... tak....<br />
tikt en takt weer en ik luister,<br />
in het duister,<br />
weet mij sterk en weet mij zwak.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
153<br />
Dat een dichter een mensch is die als met nieuwe zintuigen door het leven gaat<br />
toont ook Reddingius. Hij ziet in <strong>de</strong>n avond <strong>de</strong> feeën hun zilveren wa<strong>de</strong>n weven<br />
(105), in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> schouw het ‘fel getong<strong>de</strong> vier’ wapperdansen (89); in <strong>de</strong>n herfst<br />
rijdt hem door 't bosch het wijnloof roo<strong>de</strong> paard (199). De natuur is hem vol zalige<br />
mysteries waar <strong>de</strong> nuchtere mensch gevoelloos aan <strong>voor</strong>bij gaat. In <strong>de</strong> wijken<strong>de</strong><br />
windvlagen hoort hij muziek, die zijn onrustig begeeren stilt; hij verlangt terug naar<br />
't zacht geruisch van <strong>de</strong> lin<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> woonst waar hij geboren werd en welks<br />
suizen <strong>de</strong> jonge dichter zoo menig lied heeft afgeluisterd (63). Zwerver - voelt hij<br />
zich niet meer alleen als een her<strong>de</strong>rsknaap in 't eikengroen op zijn rietje een wijsje<br />
pijpt (128), en hij fluit op zijn beurt <strong>de</strong>n echo toe, dien hij ‘waar <strong>de</strong> heuvlen reien’<br />
‘met opgeschort gewaad hoog in <strong>de</strong> glorie van (zijn) lokkenval’ ziet staan (117).<br />
Merk op dat zekere iets van Hooftsche gracie in:<br />
Wie bracht mij roo<strong>de</strong> rozen?<br />
Brunelleke,<br />
gezelleke,<br />
O toef een poos,<br />
ik wil u kusjes geven,<br />
wel zeven,<br />
<strong>voor</strong> elke roo<strong>de</strong> roos.<br />
en geniet het innige accent van ‘In je witte kleed’ (blz. 40).<br />
Over 't algemeen vind ik <strong>de</strong> sonnetten veel min<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> eenvoudige liedjes.<br />
Sonnetten van glad<strong>de</strong> factuur treft men bij onze jonge dichters genoeg, doch werkelijk<br />
goe<strong>de</strong> sonnetten heel weinig. Meestal speurt men in <strong>de</strong> regels te zeer een<br />
gedwongen gaan naar het rijm, inplaats van een natuurlijk daarin<br />
uitvloeien. Voor een dartelen geest als <strong>de</strong>zen zanger, is <strong>de</strong> sonnetvorm ook<br />
een te strak pantser; een levendig gerhythmeerd sonnet als b.v. op blz. 116 gaat<br />
hem da<strong>de</strong>lijk veel beter af.<br />
Veel aanmerkingen op wat mij min<strong>de</strong>r geslaagd lijkt wil ik niet maken. Op blz. 23<br />
herinnert <strong>de</strong> eerste regel:<br />
Wat is toch lief<strong>de</strong> zou ik willen vragen...<br />
wel wat veel aan <strong>de</strong> duf-rieken<strong>de</strong> gemoe<strong>de</strong>lijkheid van een zekeren Adoratie-cyclus,<br />
onzaliger gedachtenisse. En <strong>de</strong> eerste regel van ‘'k Ben als een Tak’ (blz. 51) wekte<br />
bij mij <strong>de</strong> wel hoogst oneerbiedige en ontluisteren<strong>de</strong> gedachte aan een<br />
Gymnastiek-zaal op. Ik vind dien regel daar bepaald zeer leelijk.<br />
Onzuiver gevoeld lijkt mij op blz. 15:<br />
Dàn zal 't mij zijn of weer mijn hart gaat breken.<br />
Dit ‘weer’ toch maakt <strong>de</strong> diepe en smartvolle werkelijkheid van het gebroken<br />
dichterhart tot een banale fraze. Als dat hart werkelijk eenmaal gebroken is, dan zal<br />
't <strong>de</strong>n dichter later niet zijn, of datzelf<strong>de</strong> nu nog eens geschiedt.<br />
Laat ons bij <strong>de</strong>zen indruk niet blijven. Ik schrijf nog het volgen<strong>de</strong> af:<br />
Vlakten en heuvlen, o <strong>de</strong> God is goed,<br />
die 't vee laat grazen in <strong>de</strong> weelge weien,<br />
die stroomen zeewaarts zendt en <strong>de</strong> valleien<br />
met loover tooit en die <strong>de</strong> vooglen voedt.<br />
Hij maakte 't mooglijk, dat <strong>de</strong> morgen-groet<br />
juicht uit <strong>de</strong> fluit en schalt uit <strong>de</strong> schalmeien<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
van 't her<strong>de</strong>rsvolk en dat <strong>de</strong> blije reien<br />
van kindren zwieren langs <strong>de</strong>r heuvlen voet.<br />
Dans en muziek, dat is <strong>de</strong>r menschen vreugd<br />
en waard <strong>de</strong>n God, die leeft en leven laat,<br />
àl-goedheid dalend, stijgend weer tot Hem.<br />
Eer dus het leven elken dageraad<br />
en dans uw dans van lief<strong>de</strong>, lied en jeugd,<br />
dat klinke uw dank wellui<strong>de</strong>nd in uw stem.<br />
Is het niet, bij <strong>de</strong> lectuur van dit sonnet, of Jacques Perk on<strong>de</strong>r ons is weergekeerd?<br />
En heeft Reddingius het godsdienstig gemoed hierin niet een schoonen psalm<br />
gegeven?<br />
GERARD VAN ECKEREN.<br />
[Boekenschouw]<br />
Land- en volkenkun<strong>de</strong>; reisbeschrijving; oeconomie<br />
Italië. Indrukken en gedachten. Een causerie door C.S. Adama van<br />
Scheltema. - (Rotterdam, W.L. en J. Brusse, 1914).<br />
Dit boek is geschreven <strong>voor</strong> min of meer beschaaf<strong>de</strong> leeken. Het wil niet een kalm<br />
instrueeren<strong>de</strong> verhan<strong>de</strong>ling geven, noch een reisbeschrijving met doctrinaire,<br />
wijsneuzige critiek, doch het wil een causerie zijn van iemand die zich in het geheel<br />
niet officieel voelt. De reisbeschrijvingen van een vijftig jaar terug zijn in onze<br />
verbeelding een beproeving van saaiheid en dufheid, en daarna kregen we bij <strong>de</strong><br />
tachtigers dikwijls een phantasiebeelding, een sensatie-neerslag die <strong>de</strong> exactheid<br />
van het wetens- en opmerkenswaardige geheel verdoezel<strong>de</strong> tot een wazigen afdruk<br />
van een al te subjectief beleven. Zoo werd bij hen een toevalligheid van eigen<br />
ontroering tot hoofdthema van een groot lyrische uiting, doch <strong>de</strong> tucht van het<br />
on<strong>de</strong>rwerp bracht hen niet tot klaar-zuivere beelding van het vreem<strong>de</strong>, zoodat dit<br />
zich tot een bijzon<strong>de</strong>r gevoel<strong>de</strong> doch algemeene waarheid kon verheffen. Scheltema<br />
is, zooals we hem kennen, in vele<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
154<br />
opzichten reactionair; hij is dit zoowel tegen <strong>de</strong> burgerlijk effen gewichtigheid als<br />
tegen <strong>de</strong>n tachtiger eigenwaan met het grootsche gebaar. De verhan<strong>de</strong>ling nu is<br />
<strong>de</strong>zen schrijver te Duitschwetenschappelijk, <strong>de</strong> studie is hem te peuterig exact, <strong>de</strong><br />
De Eva van Cranach<br />
(Uit: Adama van Scheltema, Italië)<br />
sentimentsverbeelding te vaag willekeurig; daarom kiest hij <strong>de</strong> causerie. Hij kiest<br />
hierme<strong>de</strong> een bij <strong>voor</strong>keur haast specifiek fransche kunstuiting, en juist blijkt hij in<br />
dit boek zoo geheel tegen het fransche <strong>voor</strong>ingenomen, dat <strong>voor</strong> <strong>de</strong> waar<strong>de</strong>ering<br />
en inleving dier speciale beschaving hij aan een te persoonlijke antipathie uiting<br />
geeft. Zoo is dit werk als causerie niet geslaagd; het eigenaardig klassicistische van<br />
<strong>de</strong> fransche kunstuiting heeft in zich een vormtucht die het subjectieve al onmid<strong>de</strong>llijk<br />
uitingsgewijs componeert tot een direkte harmonie. Voor een causerie blijkt <strong>de</strong>ze<br />
schrijver te Hollandsch, en zoo wordt dit werk een vluchtig bewerkt allegaartje waar<br />
hij zich zelf met te weinig eisch <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n vorm in laat gaan, terwijl hij telkens zich<br />
zelf betrapt en dan reactionair weer een an<strong>de</strong>ren toon aanslaat. De groote<br />
<strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> tot hooge kunst gewor<strong>de</strong>n reisbeschouwingen blijven Goethe's<br />
reizen en Taine's werken op dit gebied. Vooral <strong>de</strong>ze laatste met zijn prachtig hel<strong>de</strong>ren<br />
stijl heeft een won<strong>de</strong>rlijke snelheid van opnemen en fijnheid van opmerken; hij weet<br />
zijne subjectieve indrukken direkt te toetsen aan <strong>de</strong> door hem verkregen en<br />
doorleef<strong>de</strong> norm van kunstschoon, en zoo zijn zijne zinnen van een leven<strong>de</strong><br />
indringing en toch vol zuivere doordachtheid. In Scheltema's werk leeren we te veel<br />
Scheltema kennen in zijn sympathieën en antipathieën, in zijn reactie op Italië en<br />
zijne kunstwerken; te weinig heeft hij zijn indrukken en studies verwerkt tot een<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
schoon boek, waar Italië in spreekt en waar <strong>de</strong> schoonheid in natuur en kunst <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong>n lezer tot een opbouwen<strong>de</strong> en klare algemeenheid is verheven.<br />
Toch is dit boek prettig om te lezen: we leeren er Scheltema uit kennen, en <strong>de</strong>ze<br />
mensch is een dichter. Hij heeft nu eenmaal een hekel aan alle kunsthistorici en<br />
aestheten; het reactionaire in hem is dikwijls <strong>de</strong> oprechte toorn van het leven tegen<br />
<strong>de</strong>n vorm, nl. waar <strong>de</strong> vorm tot huls werd en tot leugen. Hij wil zijn werk dan ook<br />
slechts als een Inleiding beschouwd zien, een Inleiding <strong>voor</strong> leeken op het werel<strong>de</strong>n<br />
levens-hoofdstuk Italië. En als inleiding kan dit boek heel goed werken; nooit<br />
heb ik zoo'n verlangen gehad om Italië te bestu<strong>de</strong>eren en te bewon<strong>de</strong>ren dan na<br />
het lezen van dit werk; het prikkelt zoo, het warmt zoo op, want het is toch dikwijls<br />
een hart met eerlijke lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> vol-menschelijke schoonheid dat zich hierin<br />
uitspreekt. Wel hebben we een <strong>voor</strong>tduren<strong>de</strong> behoefte om te corrigeeren en om<br />
<strong>de</strong>n schrijver naar bewijzen te vragen; telkens willen wij on<strong>de</strong>r een re<strong>de</strong>neering<br />
remmen, telkens bij een ontboezeming vragen we: ziet gij <strong>de</strong>n geestelijken<br />
achtergrond wel goed; bij menige beschouwing hebben we 't gevoel of <strong>de</strong> schrijver<br />
wat te veel juist altijd àn<strong>de</strong>rs wil dan <strong>de</strong> traditie. Het persoonlijke geeft het warme<br />
en aardige aan dit boek; doch er is geen goe<strong>de</strong> overgang waar hij zijne particuliere<br />
omstandighe<strong>de</strong>n naast <strong>de</strong> meer algemeene en cultuurbelangrijke zaken bespreekt<br />
en waar hij het een en het an<strong>de</strong>r als aaneenrijgt.<br />
Hij begint met Annie en ik, en waar hij dien toon bezigt is het een lieve<br />
bijzon<strong>de</strong>rheid vol dichterlijke charme; doch hij eindigt ... is dan <strong>de</strong> wereld toch nog<br />
groot en ons hart nog maar klein? Te laat komt <strong>de</strong> schrijver tot <strong>de</strong>ze vraag en<br />
ont<strong>de</strong>kking en we missen <strong>de</strong> diepe reverentie van <strong>de</strong>n enkelling <strong>voor</strong> <strong>de</strong> monumenten<br />
en het leven van een cultuur en een volk; want hij had als ernstig kunstenaar <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong>n lezer zijn diepste ontroeringen te beel<strong>de</strong>n in het woord, en hij had <strong>de</strong> waarheid<br />
en <strong>de</strong> waar<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n gang <strong>de</strong>r geschie<strong>de</strong>nis ook <strong>voor</strong> ons nu leven<strong>de</strong>n te brengen<br />
tot schoone leering.<br />
In kleine schetsjes en typeeren<strong>de</strong> stukjes is hij<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
155<br />
het best: waar hij op <strong>de</strong>n Bré is, waar Annie te veel chianti dronk. Een wan<strong>de</strong>ling<br />
naar Gandria waar hij een stokoud gehuchtje ziet, als een grauwen tan<strong>de</strong>loos<br />
gewor<strong>de</strong>n roover. In kleine intiemiteiten bloeit <strong>de</strong> dichtervisie op, en dit is misschien<br />
<strong>voor</strong> het boek het meest waar<strong>de</strong>volle; het is een lévend boek vol fouten.<br />
In Florence is hij beter thuis dan in Rome; hier kan <strong>de</strong> he<strong>de</strong>ndaagsche kunstenaar<br />
meer direkte aanvoeling vin<strong>de</strong>n, hier behoeft hij niet door nauwe straten van studie<br />
om het schoone uitzicht te krijgen. De ziel van <strong>de</strong>ze stad heeft hij lief en haar ziet<br />
hij in <strong>de</strong> lucht, in het licht, in het verrukkelijk uitzicht uit zijn venster, in <strong>de</strong>n schoonen<br />
fonkelen<strong>de</strong>n robijnen koepel van Brunelesco. Deze schrijver is te he<strong>de</strong>ndaagsch<br />
(ik zeg niet alledaagsch) in zijn lief<strong>de</strong>, om <strong>de</strong> schoonheid van het verle<strong>de</strong>n van dit<br />
land juist en diep te beschouwen; om <strong>de</strong>ze <strong>voor</strong> hem te stoffige geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r<br />
kunst in haar eigen zielvolle taal te laten spreken. Daarom is Florence zooveel<br />
leven<strong>de</strong>r dan Rome in dit boek; daarom komt bij ons <strong>de</strong> vraag op: ach vertel nog<br />
iets over Venetië met haar levend schitterend en droomend water, en later eens<br />
iets over Munchen bijv., en ja ook over Amerika. Een ie<strong>de</strong>r is bang <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
consekwentie van zijne fouten en zwakhe<strong>de</strong>n; waarom toch op Amerika zoo<br />
geschimpt? Dat geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong> leermeesteresse moet zijn <strong>voor</strong> het he<strong>de</strong>n; dat<br />
men geschie<strong>de</strong>nis moet liefhebben en niet mag hebben als liefhebberij, dat leert<br />
<strong>de</strong>ze dichter ons in dit boek en misschien met te grooten nadruk. Toch zijn zijne<br />
fouten beminnelijk openbaar, en hij voelt zich nog te veel baanbreker om al een<br />
goed geheel te kunnen bereiken. De kunst en <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r beschaving <strong>voor</strong><br />
leeken bewerkt en verteld en on<strong>de</strong>rwezen door een kunstenaar die zijn studie en<br />
zijn publiek lief heeft, ziehier zijn mooi i<strong>de</strong>aal. Wat hij op pag. 273 zegt van <strong>de</strong> cultuur<br />
en kunstopleiding van ons volk, van <strong>de</strong> achterlijkheid bij ons <strong>de</strong>r populaire<br />
kunsthistorie, is zeer waar. Telkens als hij dieper doordringt en al betoogen<strong>de</strong> een<br />
kunstrichting of kunstenaar beschouwt, komt hij tot belangrijke en goe<strong>de</strong><br />
karakteristieken. Zoo zegt hij heel goe<strong>de</strong> dingen over <strong>de</strong> barok: geestig noemt hij<br />
het <strong>de</strong> kunst <strong>de</strong>r god<strong>de</strong>lijke koekenbakkers <strong>voor</strong> het hemelsch luilekkerland. Toch<br />
vragen we ook hier weer: wanneer brengt hij nu <strong>de</strong>n geestelijken achtergrond <strong>de</strong>r<br />
verschillen<strong>de</strong> stijlen naar voren? Hij voelt het wel, doch betoogt het niet dui<strong>de</strong>lijk,<br />
zegt het niet beel<strong>de</strong>nd hel<strong>de</strong>r. Rembrandt is grooter dan Velasquez; <strong>de</strong> eerste is<br />
meer dan volmaakt: hij geeft niet zijn on<strong>de</strong>rwerp maar er altijd nog Rembrandt bij.<br />
Het beste uit het boek is <strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> beschouwing over Michelangelo en<br />
Rafaël. Hier bena<strong>de</strong>rt <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong> hooge karakteriseering; hier voelt hij hen als<br />
dragers van een kunsttijdperk; hier bespreekt hij <strong>de</strong>ze meesters, hen bewon<strong>de</strong>rend<br />
en inlevend en ook hen symbolisch stellend als figuren en representanten van een<br />
bepaald geestesleven. <strong>Den</strong> eerste ziet hij als <strong>de</strong>n somberen profeet, <strong>de</strong>n man van<br />
het verle<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>n laatste als <strong>de</strong>n blij<strong>de</strong>n kunstenaar van <strong>de</strong> idyllen, die zijne schoone<br />
gelukkige fresco's aan <strong>de</strong> wan<strong>de</strong>n blies. Bij <strong>de</strong> bespreking van <strong>de</strong>ze persoonlijkhe<strong>de</strong>n<br />
heeft <strong>de</strong> schrijver zijn toewij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> studie verwerkt: hen beeldt hij als bewon<strong>de</strong>rend<br />
kunstenaar, hen leidt hij <strong>voor</strong> ons, menschen <strong>de</strong>r twintigste eeuw, in, als leermeesters<br />
en predikers ook in het he<strong>de</strong>n. Waar <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong>n weinigen hollandschen kunstzin<br />
<strong>voor</strong> het plastische gispt; waar hij tegen <strong>de</strong> barbaarsche vernielzucht en platte<br />
ruwheid in <strong>de</strong> onbeschaaf<strong>de</strong> volksziel toornt, daar blijkt het dat hij door het leven<br />
on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re naties <strong>de</strong> fouten van zijn volk hel<strong>de</strong>r ziet en <strong>de</strong>ze opbouwend wil<br />
bestrij<strong>de</strong>n. Doch waar <strong>de</strong> schrijver geheel buiten zijn on<strong>de</strong>rwerp raakt en op eigen<br />
houtje speculeert; waar hij als op pag. 254 het heeft over het bijgeloof en over het<br />
protestantisme, daar geeft hij een wijsbegeerte <strong>de</strong>r religie van een straatjongen, en<br />
zijne beperkte beschouwingen over het antieke Dionysische bijv. en over het<br />
beestachtige en praehistorische, zijn, op zijn zachtst gezegd, zeer naief. Waar hij<br />
op zijn Hollandsch aan het boomen gaat, moest hij dat met wat meer goe<strong>de</strong>n smaak<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
en met wat meer kennis van zaken doen; zóó als 't nu geschiedt werkt het storend<br />
en overbodig.<br />
Dit boek is evenwel als opwekking om zelf levend en persoonlijk kunst te zien en<br />
te bestu<strong>de</strong>eren; om <strong>de</strong> menschen wakker te maken: dat zij toch <strong>voor</strong>al zelf een<br />
eigen oor<strong>de</strong>el vormen; dit boek is met zijn geslaag<strong>de</strong> stukken en poëtische<br />
levendigheid <strong>voor</strong> ons massief volk toch een zeer te waar<strong>de</strong>eren verschijning.<br />
J. PETRI.<br />
Driemaal dwars door Sumatra en zwerftochten door Bali, door H.H. van<br />
Kol. - (Rotterdam, W.L. en J. Brusse's Uitgevers Maatsch. 1914).<br />
Flink, in <strong>de</strong> houding, met een wan<strong>de</strong>lstok in <strong>de</strong> rechter- en een zonnehoed in <strong>de</strong><br />
linkerhand, met op elkaar gedrukte lippen en wijd geopen<strong>de</strong> oogen waaruit wilskracht<br />
en vastbera<strong>de</strong>nheid spreken, rechts het horloge om <strong>de</strong>n juisten tijd te weten en dien<br />
zoo goed mogelijk te beste<strong>de</strong>n, links een lorgnet om zoo noodig alles nauwkeurig<br />
te kunnen waarnemen - zóó zien wij het beeld van <strong>de</strong>n schrijver vóór in zijn boek.<br />
Zooals nu dat welgelijkend portret op ons <strong>de</strong>n indruk maakt van forschheid en<br />
<strong>de</strong>gelijkheid, zoo doet dat ook het dikke boek in zijn geheel, dat versierd is met een<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
156<br />
80 illustraties naar keurige fotografieën en met twee kaartjes, een uitgave die door<br />
<strong>de</strong> uitgevers<br />
Zuid Niasser<br />
(Uit: Driemaal dwars door Sumatra)<br />
welverzorgd is, en zoo doet het niet min<strong>de</strong>r <strong>de</strong> rijke inhoud. Negen jaar gele<strong>de</strong>n<br />
was Ne<strong>de</strong>rlandsch-Indië door Van Kol bezocht en had hij zijn weg door Atjeh en<br />
on<strong>de</strong>rhoorighe<strong>de</strong>n gekozen om er op <strong>de</strong> zaken van <strong>de</strong>n oorlog te letten, terwijl er<br />
toen op oeconomisch terrein weinig merkwaardigs te vermel<strong>de</strong>n viel; nu kiest hij<br />
weer onze koloniën en nu was zijn oog meer gevestigd op <strong>de</strong> werken <strong>de</strong>s vre<strong>de</strong>s,<br />
en nu op <strong>de</strong> pacificatiemid<strong>de</strong>len bij uitnemendheid, dat zijn <strong>de</strong> verstan<strong>de</strong>lijke<br />
ontwikkeling van het volk, <strong>de</strong> verbetering <strong>de</strong>r oeconomische toestan<strong>de</strong>n, benevens<br />
geneeskundige hulp <strong>voor</strong> kranken en gebrekkigen.<br />
Allereerst bespreekt hij het volkson<strong>de</strong>rwijs in Atjeh, in <strong>de</strong>n beginne door <strong>de</strong><br />
bevolking met tegenzin en tegenwerking ontvangen, maar nooit opgedrongen, nu<br />
gewaar<strong>de</strong>erd. Vóór alles moet echter naar verbetering van het gehalte <strong>de</strong>r<br />
on<strong>de</strong>rwijzers wor<strong>de</strong>n gestreefd. Gelijk men ziet weet dus <strong>de</strong> schrijver in zijn boek<br />
het goe<strong>de</strong> op te merken en te prijzen, het min<strong>de</strong>r goe<strong>de</strong> niet verzwijgen<strong>de</strong>, en dikwerf<br />
<strong>de</strong> mid<strong>de</strong>len tot verbetering aangeven<strong>de</strong>. Dit gaat zoo het geheele zeer uitgebrei<strong>de</strong><br />
werk door, en het komt mij dan ook <strong>voor</strong> dat hierin juist <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> er van gelegen<br />
is: <strong>de</strong> toestan<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n besproken en onbevangen beoor<strong>de</strong>eld waar het wezen<br />
kan, veroor<strong>de</strong>eld waar dit moet geschie<strong>de</strong>n. Wat Van Kol zegt over ons optre<strong>de</strong>n<br />
in Bali geeft een juist <strong>de</strong>nkbeeld van zijn meening over ons optre<strong>de</strong>n in heel het<br />
koloniaal gebied: ‘De historie van een koloniale mogendheid kan nu eenmaal niet<br />
wor<strong>de</strong>n geschreven zon<strong>de</strong>r groote tekortkomingen, misslagen, fouten, schandda<strong>de</strong>n<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
zelfs, te vermel<strong>de</strong>n van hen die daarbij een rol spelen, en veel valsche waarhe<strong>de</strong>n<br />
heeft zij te bestrij<strong>de</strong>n. De duur eener leugen is afhankelijk van haar belang <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
schuldigen, en zij weerstaat <strong>de</strong>s te beter <strong>de</strong> aanvallen <strong>de</strong>r waarheid, naarmate<br />
meer<strong>de</strong>ren belang hebben bij haar bestaan. Voor wie eerlijk streeft naar het goe<strong>de</strong><br />
en ware, is elke ontsluiering van een misgreep of van een wandaad een bate <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong> toekomst, daar alsdan <strong>de</strong> begane fouten tot leering strekken. Wie een en an<strong>de</strong>r<br />
niet wil, leidt <strong>de</strong> aandacht af door aanvallen op <strong>de</strong>n aanklager, en wordt met wrevel<br />
vervuld enkel en alleen door het feit dat <strong>de</strong>ze in <strong>de</strong> vóórhistorie van elke expeditie<br />
is gaan snuffelen. Dat mag ons niet weerhou<strong>de</strong>n om te pogen licht en schaduw<br />
onpartijdig tegenover elkaar te stellen, en het goe<strong>de</strong> en het kwa<strong>de</strong> <strong>de</strong>r da<strong>de</strong>n van<br />
<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche Regeering op Bali bei<strong>de</strong> gelijkelijk recht te doen we<strong>de</strong>rvaren’ 1) .<br />
Laat me, eindigen<strong>de</strong>, mogen overnemen als ook <strong>voor</strong> dit boek gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n<br />
door Henri Borel in De Gids geschreven over het boek van Augusta <strong>de</strong><br />
Wit over Java, dat ook door<br />
1) Het is hier noch <strong>de</strong> plaats om me<strong>de</strong> te <strong>de</strong>elen welke on<strong>de</strong>rwerpen ver<strong>de</strong>r in Atjeh zijn in studie<br />
genomen en beschreven, noch om hier <strong>de</strong>n inhoud van het boek nauwkeuriger aan te dui<strong>de</strong>n;<br />
die inhoud is zóó rijk dat <strong>de</strong> opgave er van in het werk-zelf zeven bladzij<strong>de</strong>n in beslag neemt.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
157<br />
Van Kol meermalen wordt aangehaald: ‘Toen ik dit heerlijke, weldadige, mooie,<br />
o! zoo mooie boek in han<strong>de</strong>n kreeg van Augusta <strong>de</strong> Wit, dacht ik, dat wanneer<br />
er nog eens een paar schrijvers als <strong>de</strong>ze opston<strong>de</strong>n, dan zou ein<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong> hoop<br />
ontstaan een Ne<strong>de</strong>rlandsch-Indische literatuur te krijgen, die door haar<br />
verfrisschen<strong>de</strong>n, verreinen<strong>de</strong>n invloed het leven daar kon zuiveren van materialisme.<br />
- Ik meen<strong>de</strong> vroeger altijd dat het aan Indië zelf lag, dat het daar geen land was om<br />
mooie dingen te zien en daar vreug<strong>de</strong>vol van te schrijven. Maar nu is het gekomen!<br />
dit mooie boek heeft het mij doen zien’. Van die ‘een paar schrijvers als <strong>de</strong>ze’ is er<br />
hier een.<br />
Dr. CALKOEN.<br />
Tooneel<br />
Dramatische Werken van Bernard Canter. (Me<strong>de</strong>a, <strong>de</strong> Bron <strong>de</strong>r Jeugd,<br />
<strong>de</strong> Gijzelaars). - (Amersfoort, Valkhoff en Co.).<br />
De heer Canter is een geestig man en een schrijver van ras. Geen letterkundig<br />
kunstenaar, voldoet hij nochtans aan <strong>de</strong> eischen van een uitstekend en<br />
belangwekkend publicist. De heer Canter toch is iemand met een scherp en<br />
onafhankelijk oor<strong>de</strong>el. Naar hem te luisteren, kan tot verdieping van <strong>de</strong>s lezers<br />
inzicht strekken. Hij raakt vaak aan die lagen van het bewustzijn, welke het dagblad,<br />
waaruit toch tegenwoordig negen en negentig procent van het publiek zijn wijsheid<br />
en zijn oor<strong>de</strong>el put, noodgedwongen ontkent. Men mag <strong>de</strong>n schrijvers in kranten<br />
daar geen verwijt van maken. Voor een <strong>de</strong>el beseffen zij zelf dat gemis, maar ...<br />
een courant is nu eenmaal ge<strong>de</strong>eltelijk konfektiewerk, ze is gepast op het begrip<br />
en het bevattingsvermogen van jan en alleman. En aan die bei<strong>de</strong> heeren heeft <strong>de</strong><br />
schrijver <strong>de</strong>zer dramatische werken nu juist gruwelijk <strong>de</strong> mier, als u me <strong>de</strong> uitdrukking<br />
veroorlooft.<br />
Begaafd met een pakken<strong>de</strong>n stijl, een levendige verbeelding en een scherp<br />
opmerkingsvermogen, alle kostelijke eigenschappen, die <strong>de</strong>n journalist moeten<br />
tooien, en die Bernard Canter dan ook bij <strong>voor</strong>keur in verhalen vol ‘leuken’ humor<br />
ten dienste <strong>de</strong>r feuilleton-rubriek in dag- en weekbla<strong>de</strong>n heeft gesteld, wil hij niettemin<br />
méér dan <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> lezer van zijn avond- en ochtendblad vraagt.<br />
Daarmee is gezegd, dat <strong>de</strong> auteur behalve in zich zelf van zijn werk weinig<br />
voldoening zal on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n. De aard van dat werk brengt het mee: het is niet <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong> massa. Maar wat <strong>de</strong> ‘viel zu Vielen’ afschrikt, trekt an<strong>de</strong>ren aan. Met het begrip,<br />
<strong>de</strong> waar<strong>de</strong>ering en <strong>de</strong> gegron<strong>de</strong> aanmerking <strong>de</strong>zer laatsten moet <strong>de</strong> heer Canter<br />
zich dus tevre<strong>de</strong>n stellen. Maar daarin juist schijnt hij niet of moeilijk zich te kunnen<br />
schikken.<br />
Een schrijver is meestal een ingewikkeld wezen. Niet gediend van laffen lof van<br />
wie zijn werk toch niet vatten, daarvan het vooze en valsche maar al te scherp<br />
beseffend, behoeft hij an<strong>de</strong>rzijds <strong>de</strong> aanmoediging, <strong>de</strong>n steun of <strong>de</strong>... verblinding<br />
daarvan. Ofschoon met Goethe in theorie en <strong>de</strong>els ook in <strong>de</strong> praktijk <strong>de</strong>n bijval <strong>de</strong>r<br />
menigte versma<strong>de</strong>nd, snakt hij toch naar kontakt met diezelf<strong>de</strong> menigte. Staan<strong>de</strong><br />
buiten <strong>de</strong>n kring als een banneling, geniet hij van die vereenzaming <strong>de</strong>n zoeten<br />
trots, <strong>de</strong> kracht <strong>de</strong>r alleenheid. Eenzaamling blijvend, kan hij bij tij<strong>de</strong>n toch verlangen<br />
met <strong>de</strong> menigte één te zijn. Maar <strong>de</strong>el <strong>de</strong>r massa, wenscht hij zich zelf te blijven.<br />
Zich zelf is hij immers het naast. Een dubbelleven levend, in zijn geest en in <strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
maatschappij, acht hij <strong>de</strong> laatste verheffen<strong>de</strong>n achtergrond met betrekking tot <strong>de</strong>n<br />
eersten. Maar zoo gedoogt <strong>de</strong> maatschappij het niet.<br />
De ou<strong>de</strong> tweespalt, <strong>de</strong> zelfstrijd, die in elk kunstenaarsleven woedt. Canter dus<br />
toch een kunstenaar? Ik geloof het niet. Een kunstenaar toch had<strong>de</strong> het vraagstuk<br />
opgelost. Hij zou <strong>de</strong> kloof weten te overbruggen, zoo niet <strong>de</strong>mpen. Hij hadd' tusschen<br />
<strong>de</strong> begeerten van zijn diepen geest, zijn warme hart en <strong>de</strong> bitse eischen van een<br />
hard, maar onmis- en als zoodanig aanvaardbaar maatschappij-bestaan <strong>de</strong>n weg<br />
gevon<strong>de</strong>n, die ter verzoening leidt en die Bernard Canter verscholen schijnt te<br />
blijven. De ware kunstenaar had <strong>de</strong> uiterlijkhe<strong>de</strong>n van zijn zelfzucht en afkeer <strong>de</strong>zer<br />
samenleving aan <strong>de</strong> veeleischendheid <strong>de</strong>r laatste opgeofferd, daar hij eerst dan<br />
zich geheel kan geven aan zijn zelfzucht. Zich schikkend naar dien onafwendbaren<br />
dwang, zoekt hij en hoopt hij te vin<strong>de</strong>n en vindt hij ook waarlijk door <strong>de</strong> kracht en<br />
<strong>de</strong> toegewijdheid van zijn zoeken in zich <strong>de</strong> spiegeling van het heelal. Het volle<br />
menschenleven verzwelgt zijn in-zich-zelf-gekeerdheid.<br />
Moet verontschuldiging gevraagd, dat zelfs <strong>de</strong> termen telkens weer aan Goethe<br />
herinneren? Het spreekt immers van zelf, daar Goethe toch <strong>de</strong> kenschets van<br />
Olympiër dankt aan die overeenstemming in zich zelven tusschen <strong>de</strong> eischen van<br />
zijn dichterlijken geest en die <strong>de</strong>r wereld. Wie <strong>de</strong>ze harmonie gevon<strong>de</strong>n heeft, hij<br />
duikt eenvoudig in zich zelf en vindt, dat bei<strong>de</strong> stroomen, die uit <strong>de</strong>n hemel en die<br />
uit <strong>de</strong> aar<strong>de</strong>, zich vereenigd hebben; hij plonst in het leven, waarvan Goethe sprak<br />
en vindt <strong>de</strong> parel van zijn eigen hart, zijn diepste ik-heid.<br />
Deze parel heeft Bernard Canter niet als een gena<strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n. Het toeval en,<br />
keerzij van het toeval, het onafwendbare onthou<strong>de</strong>n bei<strong>de</strong> hun bekoring aan wat<br />
hier kostbaars getoond wordt. Dat het getóónd of aangebo<strong>de</strong>n wordt, staat tegen,<br />
stelt althans teleur. Wij had<strong>de</strong>n zelf die verrassing<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
158<br />
tusschen zijn woor<strong>de</strong>n willen <strong>de</strong>lven; we wenschten met eigen han<strong>de</strong>n als mondige<br />
kin<strong>de</strong>ren <strong>de</strong> schillen zijner woor<strong>de</strong>n af te vezelen tot <strong>de</strong> kern ons tegenblonk.<br />
Dit genoegen <strong>voor</strong>komt <strong>de</strong> ij<strong>de</strong>lheid <strong>de</strong>s schrijvers. Hij staat op <strong>de</strong>n drempel zijner<br />
pralend gestoffeer<strong>de</strong> woning. Druk waarschuwt hij aan ons oor: hier krijgt u wat<br />
bijzon<strong>de</strong>rs te zien. ‘Ter inleiding...’ dit. Een gelijkenis van Haroen-al-Rasjid, over <strong>de</strong><br />
waar<strong>de</strong> <strong>de</strong>r dichterziel. De heer Canter heeft daar in een weekblad al eens meer<br />
rechtstreeks op gedoeld. Zou Heinrich Heine, zou Paul Verlaine of Shelley, heeft<br />
van <strong>de</strong> Woestijne of Boutens wel eens over <strong>de</strong>n ‘dichter’ wijshe<strong>de</strong>n verkocht? En<br />
daarna herinnert nog dringen<strong>de</strong>r ‘De Witte Pauw’, een niet schoon vers, aan <strong>de</strong><br />
eenzaamheid van dit dier tusschen kippen en duiven. In trouwe, we kunnen slechts<br />
<strong>de</strong>ernis voelen met <strong>de</strong>n waan van wie zich aan zich zelf verplicht acht op <strong>de</strong>ze brave<br />
dieren af te geven. Hij is beklagenswaardig ... daar hij zich zelven overschat, aan<br />
<strong>de</strong> ware schatting van zich zelf althans niet toe is. Daarna volgen <strong>de</strong> dramatische<br />
werken, waarvan men hierboven <strong>de</strong> titels leest. Hierin is vernuft en levendigheid<br />
van han<strong>de</strong>ling en vlotheid van taal, maar neen, in <strong>de</strong>zen tijd, dat vlak bij ons het<br />
leven oneindig dramatischer beel<strong>de</strong>n schept, verschrompelt het maaksel van Canter's<br />
geest. Het was maakwerk, dat, vergeleken met het leed en <strong>de</strong> gruwelen van <strong>de</strong>zen<br />
tijd, haast weerzinwekkend wordt als ‘Spielerei’, al is dit Canter's schuld niet en dit<br />
boek ongetwijfeld rijker aan vernuft en verbeelding en oorspronkelijkheid dan wat<br />
in an<strong>de</strong>re tij<strong>de</strong>n met een beleefdheids-aai pleegt afgedaan te wor<strong>de</strong>n door wie<br />
vreest, an<strong>de</strong>rs verplicht te zijn zich ernstig daarmee te moeten bezig hou<strong>de</strong>n.<br />
Zoo kan een onwelwillendheid, oprecht geuit, een kompliment bedui<strong>de</strong>n. De<br />
welwillen<strong>de</strong> fraze ware <strong>voor</strong> Canter een hoon.<br />
H. VAN LOON.<br />
Papierfabricatie<br />
V 1)<br />
ZIJN <strong>de</strong> lompen gesne<strong>de</strong>n, dan wor<strong>de</strong>n ze met chemicaliën ver<strong>de</strong>r behan<strong>de</strong>ld,<br />
allereerst om het aanklevend vet te verwij<strong>de</strong>ren dat ook zeer veel stof en vuil<br />
vasthoudt, terwijl men ze meestal ook nog ontkleurt, tenminste<br />
Kogelkoker, met spanning van 6-8 atmosferen.<br />
(Naar een cliché van <strong>de</strong> firma ESCHER WYSS & Co., Zürich).<br />
indien er wit of zacht getint papier van gemaakt moet wor<strong>de</strong>n. Zij wor<strong>de</strong>n daartoe<br />
gekookt in groote kogelron<strong>de</strong> kokers van twee tot drie meter doorsne<strong>de</strong>, die tot circa<br />
1500 kilo lompen kunnen bevatten. Men bereidt dan eene loog van kalkmelk, waarna<br />
het geheel door stoom on<strong>de</strong>r druk wordt gekookt, waarme<strong>de</strong> 4-12 uren gemoeid<br />
zijn. Geduren<strong>de</strong> het koken wordt <strong>de</strong> koker in draaien<strong>de</strong> beweging gehou<strong>de</strong>n,<br />
1) Zie D.G.W. <strong>13</strong>e Jrg. Nrs. 1, 2, 4 en 6.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
waardoor alle <strong>de</strong>elen <strong>de</strong>r massa lompen goed met <strong>de</strong> heete loog wor<strong>de</strong>n gedrenkt<br />
en van vetten en vuil gezuiverd, terwijl tegelijkertijd <strong>de</strong> meeste kleurstoffen òf<br />
verdwijnen, òf zoodanig wor<strong>de</strong>n ontleed, dat ze bij het volgend bleekproces<br />
gemakkelijker vernietigd kunnen wor<strong>de</strong>n. Is het koken afgeloopen, dan wordt <strong>de</strong><br />
eigenaardig rieken<strong>de</strong> loog afgevoerd en <strong>de</strong> lompen in <strong>de</strong>n hollan<strong>de</strong>r gewasschen,<br />
om daarna gemalen te wor<strong>de</strong>n tot het zoogenaam<strong>de</strong> ‘halfgoed’, welke naam aan<br />
<strong>de</strong> vezelstoffen wordt gegeven wanneer zij zoover zijn <strong>voor</strong>bereid, dat <strong>de</strong><br />
papierfabricatie een aanvang zou kunnen nemen. Het weefsel, waaruit <strong>de</strong> lompen<br />
bestaan, wordt door het maalproces uiteengerukt in kleinere stukjes en door het<br />
<strong>voor</strong>tgezet malen wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze tot een vlokkige vezelmassa.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
159<br />
De maalhollan<strong>de</strong>r werd reeds terloops vroeger door ons besproken. Hij bestaat uit<br />
een bak B, van ijzer of cement, etc. (zie on<strong>de</strong>rstaand afgedrukte figuren), waar zich<br />
in het mid<strong>de</strong>n, over een ge<strong>de</strong>elte van <strong>de</strong> lengte, een tusschenschot c bevindt, dat<br />
even hoog is als <strong>de</strong> wan<strong>de</strong>n en waardoor <strong>de</strong> bak dus in twee met elkan<strong>de</strong>r in<br />
verbinding staan<strong>de</strong> <strong>de</strong>elen wordt geschei<strong>de</strong>n. Om <strong>de</strong> over <strong>de</strong>n bak liggen<strong>de</strong> as R<br />
bevindt zich in <strong>de</strong> eene helft van <strong>de</strong>n trog een ijzeren rad S, met gewoonlijk drie aan<br />
drie geplaatste messen <strong>voor</strong>zien. Door eene inrichting kan men <strong>de</strong> as en daarme<strong>de</strong><br />
het messenrad doen rijzen of dalen. In <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> helft, on<strong>de</strong>r het rad, is een soort<br />
van za<strong>de</strong>lvormige ophooging gemaakt die van g tot g 1 steil afvalt, terwijl in <strong>de</strong> glooiïng<br />
van f naar f 1 , bij n, over <strong>de</strong> breedte eene met draadgaas overtrokken uitholling is<br />
aangebracht, waardoor heen nog verschei<strong>de</strong>n zwaar<strong>de</strong>re <strong>voor</strong>werpen en<br />
verontreinigingen gelegenheid vin<strong>de</strong>n zich af te zetten. Mid<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r het messenrad<br />
bevindt zich in het hellend vlak eene opening waarin een samenstel van<br />
on<strong>de</strong>rmessen geplaatst wordt, het zoogenaam<strong>de</strong> grondwerk.<br />
Heeft men nu <strong>de</strong>n hollan<strong>de</strong>r met lompen en <strong>de</strong> noodige hoeveelheid water gevuld,<br />
dan wordt <strong>de</strong> messenwals aan het draaien gebracht, die, in <strong>de</strong>n beginne op<br />
tamelijken afstand van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rmessen, met groote snelheid door <strong>de</strong> massa wentelt.<br />
De lompen wor<strong>de</strong>n nu met geweld tusschen <strong>de</strong> messen<br />
doorgedreven en daar uiteengescheurd en tegelijkertijd over het steile <strong>de</strong>el van <strong>de</strong><br />
helling heengestuwd, zoodat <strong>de</strong> massa aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re zij<strong>de</strong> afvloeit, om het<br />
tusschenschot heen stroomt en na eenigen tijd weer tegen <strong>de</strong> glooiïng f, f 1 , wordt<br />
opgevoerd, doordat het rad met <strong>de</strong> messen tegelijkertijd als scheprad dienst doet.<br />
Geduren<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong>n arbeid laat men <strong>de</strong> messenwals steeds meer op het grondwerk zakken, zoodat<br />
<strong>de</strong> massa <strong>voor</strong>tdurend fijner wordt ver<strong>de</strong>eld en een meer brijachtig karakter<br />
aanneemt. Veelal wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> lompen meteen in <strong>de</strong>n hollan<strong>de</strong>r gewasschen; in <strong>de</strong><br />
figuur ziet men om <strong>de</strong> messenwals eene kast k, waarin eene schijf e, <strong>de</strong> z.g.<br />
waschschijf, geschoven kan wor<strong>de</strong>n, welke met gaas bespannen is, waartegen <strong>de</strong><br />
brij wordt geslingerd; het vuile water loopt er doorheen en wordt zij<strong>de</strong>lings<br />
weggevoerd, terwijl <strong>de</strong> vezelmassa in <strong>de</strong>n bak terugvalt waarin ook <strong>voor</strong>tdurend<br />
schoon water toevloeit. Wenscht men dit wasschen te staken, dan plaatst men <strong>de</strong><br />
plank d <strong>voor</strong> <strong>de</strong> schijf. De waschschijf gebruikt men niet wanneer <strong>de</strong> stof reeds fijner<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
ver<strong>de</strong>eld is, daar er dan te veel stofverlies zou ontstaan doordat zij door <strong>de</strong> mazen<br />
met het water wordt me<strong>de</strong>geslingerd. Men gebruikt dan <strong>de</strong> waschtrommel, in o<br />
aangeduid, een draaien<strong>de</strong> cylin<strong>de</strong>r, waarvan <strong>de</strong> mantel met kopergaas is bespannen<br />
en die van binnen met gekrom<strong>de</strong> bla<strong>de</strong>n b is <strong>voor</strong>zien, welke het water dat door het<br />
metaalgaas heendringt, omhoogscheppen, tot het gelegenheid vindt, door eene<br />
opening in het mid<strong>de</strong>n van een <strong>de</strong>r zijwan<strong>de</strong>n af te vloeien en het door <strong>de</strong> goot q<br />
wordt weggevoerd.<br />
X.<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> october-tijdschriften<br />
De Gids<br />
De aflevering opent met een gedicht van Jacob Israël <strong>de</strong> Haan: ‘In <strong>de</strong>n Oorlog’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
160<br />
Wee, <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> dreunt: over <strong>de</strong> oogstvolle vel<strong>de</strong>n<br />
Schrij<strong>de</strong>n <strong>de</strong> legers met hun wreed geraad.<br />
De heerschers hunkren, en <strong>de</strong>r heeren hel<strong>de</strong>n<br />
Zoeken <strong>de</strong> hartstocht <strong>de</strong>r hevige Daad.<br />
Waar is <strong>de</strong> teedre spanning van het Leven,<br />
Dat volk aan volk en land aan land verbond?<br />
Het Onheil heeft zijn <strong>de</strong>lgend zwaard geheven<br />
En 't Leven ligt in 't hijgend hart gewond.<br />
Van Mr. W.H. <strong>de</strong> Beaufort is er een artikel over <strong>de</strong>n Oorlog en het Volkenrecht. De<br />
schr. behan<strong>de</strong>lt daarin o.a. het verschil van stemming in kleine en in groote lan<strong>de</strong>n.<br />
De kleine lan<strong>de</strong>n keuren af elken oorlog die niet is ver<strong>de</strong>digingsoorlog tot behoud<br />
van bedreig<strong>de</strong> onafhankelijkheid.<br />
Terwijl <strong>de</strong> bewoners <strong>de</strong>r kleine lan<strong>de</strong>n meenen dat hunne<br />
levensbeschouwing in een hoogere opvatting <strong>de</strong>r beschaving wortelt,<br />
klinkt het hun luid in <strong>de</strong> ooren, dat zij zich zeer vergissen. Uit <strong>de</strong> groote<br />
lan<strong>de</strong>n wordt hun te gemoet gevoerd, dat hunne opvatting <strong>de</strong> engheid en<br />
bekrompenheid verraadt van <strong>de</strong>n kleinen burgerlijken kring waarin zij is<br />
ontstaan, dat zij dien ten gevolge niet begrijpen dat er een hooger i<strong>de</strong>aal<br />
bestaat dan familiegeluk, vermeer<strong>de</strong>ring van welvaart en ongestoor<strong>de</strong><br />
beoefening van kunst en wetenschap, dat er verheven beginselen zijn<br />
die op <strong>de</strong>ze wereld niet kunnen zegevieren zoo niet tij<strong>de</strong>lijk aan <strong>de</strong> eischen<br />
<strong>de</strong>r ze<strong>de</strong>lijkheid en <strong>de</strong>r menschelijkheid het zwijgen wordt opgelegd, en<br />
dat <strong>de</strong> godsdienst waarop zij zich beroepen een temerige godsdienstigheid<br />
is, die aan sommige woor<strong>de</strong>n van het Evangelie een flauwe beteekenis<br />
hecht maar die geen rekening houdt met <strong>de</strong>n Oud-Testamentischen God,<br />
die door <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>nda<strong>de</strong>n en veroveringen van zijn uitverkoren volk<br />
verheerlijkt wordt.<br />
P.C. Boutens dicht Lie<strong>de</strong>ren van Isou<strong>de</strong>, die zijn als fijngeslepen kristallen. Het boek<br />
van Pater B.H. Molkenboer heeft <strong>de</strong>n in Rome vertoeven<strong>de</strong>n heer G.J. Hoogewerff<br />
een beschouwing over ‘Roomsche Schoonheid’ in <strong>de</strong> pen gegeven. Hij vindt veel<br />
in het werk te prijzen, maar ook veel tekortkomingen.<br />
De tekortkomingen leveren nog eens het dui<strong>de</strong>lijk bewijs, dat het nu<br />
eenmaal niet aangaat journalistieke reisheugenissen, saamgevoegd en<br />
uit gewerkt, als een ‘boek’ uit te geven. Want hier schuilt <strong>de</strong> fout! - Dat<br />
het met <strong>de</strong>ze dagbladartikelen nog zoo wel lukte, toont aan dat ze in hun<br />
soort zeer goed moeten geweest zijn. Te goed: want an<strong>de</strong>rs zou <strong>de</strong><br />
schrijver wel genoopt zijn geweest ze om te werken! Het boek zou met<br />
zulk een nieuwen vorm alles gewonnen hebben en allicht zou ook <strong>de</strong><br />
omwerking geleid hebben tot een an<strong>de</strong>re in<strong>de</strong>eling. Met wat aanvullen<strong>de</strong><br />
en meer stelselmatige lectuur had veel, dat nu losweg werd<br />
neergeschreven, beter belijnd kunnen wor<strong>de</strong>n. Het historisch verband,<br />
dat in en tusschen <strong>de</strong> losse bijdragen onwillekeurig zoek raakte, had met<br />
oor<strong>de</strong>el gelegd kunnen wor<strong>de</strong>n. Want <strong>de</strong> schrijver kent <strong>de</strong> dingen wel en<br />
heeft ze goed bezien ook.<br />
Voor eenigen tijd verscheen in <strong>de</strong> Revue <strong>de</strong> Paris door <strong>de</strong> zorgen van <strong>de</strong>n<br />
dichter Fernand Gregh een posthume roman van Alfred <strong>de</strong> Vigny: ‘Daphné’. Deze<br />
roman - met een préface en aanteekeningen thans ook in boekvorm verschenen,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
vormt <strong>de</strong> schakel die Vigny's laatsten dichtbun<strong>de</strong>l ‘Les Destinées’ verbindt met zijn<br />
vroegere werken. Over <strong>de</strong>zen nieuwen roman schrijft in <strong>de</strong>ze Gids-afl. <strong>de</strong> heer C.<br />
Kramer, die begint met er aan te herinneren, hoe <strong>de</strong> roem van <strong>de</strong>n schrijver van<br />
Cinq-Mars en 't drama Chatterton, van Moïse en Eloa geruimen tijd zijn<br />
roem <strong>voor</strong> dien van zijn me<strong>de</strong>dingers moest zien verbleeken, doch hoe 's dichters<br />
overtuiging dat het nageslacht hem <strong>de</strong> hem toekomen<strong>de</strong> eer zou bewijzen in<br />
vervulling is gegaan.<br />
De roman Daphné voert ons naar 't half-hei<strong>de</strong>nsche, half Christelijke Syrië <strong>de</strong>r<br />
vier<strong>de</strong> eeuw. Evenals Chateaubriand in zijn Triomphe du Christianisme schetst <strong>de</strong><br />
Vigny <strong>de</strong> worsteling van Hellenisme en Christendom.<br />
Prof. J.F. Niermeyer bepleit meer vrijheid in <strong>de</strong> opleiding onzer jongelingschap; J.<br />
<strong>de</strong> Wit zet nog eens <strong>de</strong> beteekenis <strong>de</strong>r Hegelsche Philosophie uiteen; Hélène Swarth<br />
zingt van Lief<strong>de</strong>.<br />
‘Wir würfeln wie<strong>de</strong>r einmal um die grössten Einsätze. Noch vor vier<br />
Wochen ahnte niemand, dass Russland ein “Todfeind” sei. Jetzt... Vor<br />
Jahren wars England, vorher und zwischendurch Frankreich. Wie 's trifft.<br />
Aber wie 's trifft: unsre Bücher und Theater und Philosophen und all das<br />
- können wir, glaub' ich, bis auf weiteres einmotten’ (tegen mot bewaren;<br />
opbergen).<br />
Dit van weinig krijgsenthousiasme getuigend woord van Siegfried Jacobsohn, <strong>de</strong>n<br />
hoofdredacteur van Die Schaubühne dient Mr. J.N.v. Hall als uitgangspunt<br />
<strong>voor</strong> een causerie over het Parijsche Theâtre Français geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n oorlog van<br />
'70. Er blijkt uit dat <strong>de</strong> Fransche schouwburgen toen heel wat krachtiger dan nu <strong>de</strong>n<br />
strijd om 't bestaan hebben volgehou<strong>de</strong>n.<br />
Nieuwe Banen.<br />
In <strong>de</strong>ze aflevering vin<strong>de</strong>n wij een preek afgedrukt van Dr. A.H. <strong>de</strong> Hartog over <strong>de</strong>n<br />
Oorlog. Om <strong>de</strong>n profetischen geest die er uit spreekt doen wij hier enkele<br />
aanhalingen. De prediker-schrijver doet uitkomen hoe alle leven, alle glorie, alle<br />
rijkdom, alle cultuur uit oorlog, uit <strong>de</strong>n dood geboren wordt.<br />
De spa<strong>de</strong>, <strong>de</strong> ploeg doet <strong>de</strong>n oorlog aan aan <strong>de</strong> aardkluit en maakt die<br />
aardkluit vruchtbaar tot ons voedsel.<br />
De sikkel doet <strong>de</strong>n oorlog aan aan het koren, en als het koren is geveld<br />
gelijk een soldaat op het slagveld, dan wordt het koren brood in onze<br />
schuren, in onze molens, in onze ovens.<br />
Het snoeimes doet <strong>de</strong>n oorlog aan aan <strong>de</strong>n weligen boom.<br />
De smeltkroes doet <strong>de</strong>n oorlog aan aan het goud.<br />
Overal is er oorlog. Wij eten en drinken van <strong>de</strong>n oorlog. Zelfs <strong>de</strong> wijn op<br />
onzen bruiloftsdisch is uit <strong>de</strong>n oorlog geboren. Want eerst moest <strong>de</strong> zon<br />
smoren <strong>de</strong> vrucht, toen moest <strong>de</strong> vrucht gekneusd wor<strong>de</strong>n, gekel<strong>de</strong>rd,<br />
gisten, uitgeschonken, opgedronken wor<strong>de</strong>n.<br />
Wat zeg ik? - Eten is oorlog! Ons gebit slaat als een zwaard in het voedsel.<br />
Daar hebt Gij niets van gemerkt, totdat het nu Uw eigen lijf raakt! Nu<br />
kermen wij, ja, nu wij moeten zijn spijze <strong>de</strong>r toekomst. Nu wij ons offeren<br />
mogen <strong>voor</strong> het groote geheel, nu zuchten wij.<br />
Is men dan - roept Dr. <strong>de</strong> Hartog uit - zóó weinig geestelijk, dat men niet verstaat<br />
hoe het àl is uit geboortewee?<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Leeren wij het niet op catechisatie en bazelen wij het elkan<strong>de</strong>r niet na,<br />
dat in <strong>de</strong>n duisteren wereldtijd, toen <strong>de</strong> gansche menschheid aan zich<br />
zelf vertwijfel<strong>de</strong>, Jezus geboren is, het Licht <strong>de</strong>r wereld, God-mensch,<br />
en dat <strong>de</strong> angst van Zijn geboorte is geweest <strong>de</strong> angst, <strong>de</strong> barenswee<br />
<strong>de</strong>r menschheid? Hooren wij dan niet prediken op Pinksterdag, dat als<br />
<strong>de</strong> zon van Uw kapitaal en <strong>de</strong> maan van Uw liefste kind verduisterd wordt<br />
en veran<strong>de</strong>rd in bloed, dat dan <strong>de</strong> dag Gods komt?......<br />
Menschheid! heb goe<strong>de</strong>n moed. God geve het ons, dat wij niet blijven<br />
steken in <strong>de</strong> geboorte. Dat <strong>de</strong>ze geboorteweeën uit God een nieuwe<br />
heerlijkheid <strong>voor</strong>tdragen mogen. De ergernissen móeten komen!<br />
Zoo hebben wij dan he<strong>de</strong>n niet te doen dan het ‘Waarom?’ te vergeten<br />
en het ‘Waartoe!’ te zien. Indien wij bij het ‘Waarom?’ verwijlen, zoo<br />
zeggen wij: ‘Die heeft of die heeft <strong>de</strong> schuld’. Wat zeg ik? Ie<strong>de</strong>r mensch<br />
heeft schuld he<strong>de</strong>n! Als wij bij het ‘Waarom?’ blijven staan, zoo vin<strong>de</strong>n<br />
wij geen antwoord. Want het ‘Waarom?’ is he<strong>de</strong>n als een duistere<br />
hellekolk. Maar het ‘Waartoe!’, menschenkind, dat kunnen wij beleven en<br />
bekennen.<br />
En daarom: <strong>voor</strong>uit! in Gods naam <strong>voor</strong>uit. Wie omziet is niet bekwaam tot het<br />
Koninkrijk Gods......<br />
‘En haar kind werd weggerukt’. Is er één kreet, één schreeuw, één krijsch,<br />
die in onze dagen beter wordt verstaan dan <strong>de</strong>ze bittere klacht: ‘Haar<br />
kind, haar zoon werd weggerukt!’ O vrouwen, vrouwen, wat lijdt Gij weer<br />
smartelijk! O moe<strong>de</strong>rs, moe<strong>de</strong>rs, wat hebt Gij weer <strong>de</strong> zwaarste offers te<br />
brengen! Niet waar mijn jongens, mijn soldaten, als wij aan onze moe<strong>de</strong>r<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
*10<br />
<strong>de</strong>nken - <strong>de</strong> mijne is al dood maar <strong>de</strong> Uwe krijt misschien in een hutje op<br />
<strong>de</strong> hei - dan wordt ons hart week. Het is lichter te vechten, niet waar, dan<br />
het zware lot van Uw moe<strong>de</strong>r te <strong>de</strong>elen! En daarom, ja <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r, <strong>de</strong><br />
moe<strong>de</strong>r draagt weer het offer in onze dagen. O grauwe haren, die<br />
ongetroost in het graf zinken, ou<strong>de</strong> oogen, die U nog blind moet weenen<br />
waar Uw laatste zoon, Uw eenige troost, Uw steun op het slagveld ligt te<br />
verstijven!<br />
Dacht Gij, dat mijn hart niet week was als van een kleinen, kleinen jongen<br />
in <strong>de</strong>ze dagen? Dacht Gij dan, dat <strong>de</strong>ze man, die U staat te sterken in<br />
God, een gepantser<strong>de</strong> duivel is, wijl hij har<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n spreekt? O, weet<br />
Gij het niet met mij, dat mijn hart bezwijkt en mijn bloed verteert, wanneer<br />
ik aan dien weedom <strong>de</strong>nk; dat ik dol wordt wanneer ik vraag aan God:<br />
‘Waarom?’......<br />
O menschenkind, versta het toch hoe <strong>de</strong> eeuwige God is een Va<strong>de</strong>r. En<br />
hoe <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r koestert en kweekt en voedt, maar hoe <strong>de</strong> Va<strong>de</strong>r geeselt<br />
en ópvoedt, zen<strong>de</strong>n<strong>de</strong> in <strong>de</strong>n strijd.<br />
Zullen wij dus <strong>de</strong>zen wereld-gang beschouwen als een straf?<br />
Ja, dat is het zeker! Zoolang Gij natuurlijke menschen blijft, zelfzuchtig,<br />
raakt <strong>de</strong> wereld <strong>de</strong>n oorlog niet uit en <strong>de</strong> oorlog <strong>de</strong> wereld niet uit. Zoolang<br />
Gij op Uw zol<strong>de</strong>rkamer blijft schrapen<strong>de</strong> en gieren<strong>de</strong> naar U toe,<br />
hechten<strong>de</strong> aan Uw laatsten verschimmel<strong>de</strong>n en verschoven penning,<br />
zoolang komt er geen vre<strong>de</strong> in <strong>de</strong>ze wereld. Zoolang <strong>de</strong> vorst en zoolang<br />
<strong>de</strong> be<strong>de</strong>laar zegt: ‘Hier!’ zoolang wordt er geen vre<strong>de</strong> geboren. Maar<br />
zoodra Gij, smidsknecht, en zoodra Gij, millionair, in God staat als een<br />
offer, zoodra het uit heeft on<strong>de</strong>r ons met al dat schel<strong>de</strong>n op elkan<strong>de</strong>r en<br />
wij on<strong>de</strong>r één zegen staan, <strong>de</strong>n zegen van het verliezen, van het kruis,<br />
van <strong>de</strong>n Christus, dan zal <strong>de</strong> oorlog <strong>de</strong> wereld uit zijn geleefd, uit zijn<br />
gezongen, uit zijn geofferd......<br />
De Nieuwe Gids.<br />
Veel min<strong>de</strong>r ‘optimistisch’ dan Dr. <strong>de</strong> Hartog is ten opzichte van <strong>de</strong>n Oorlog Frans<br />
Erens, die zijn ‘Dagboek van een Grensbewoner’ vervolgt.<br />
Vanwaar die neerslachtigheid bij <strong>de</strong> meeste menschen, ook bij hen die<br />
weinig verliezen, die ten minste daaraan in <strong>de</strong> eerste plaats niet <strong>de</strong>nken?<br />
Er is hier iets, dat zoo maar niet te verklaren valt. In het onbewuste begint<br />
nu zich te roeren het gevoel van machteloosheid. Terwijl men vroeger<br />
alles dacht te kunnen, komt nu <strong>de</strong> i<strong>de</strong>e naar boven, dat men niets meer<br />
kan. Dat is <strong>de</strong> tragiek: het voelen <strong>de</strong>r grens van zijn eigen ik; <strong>de</strong> grens<br />
die men niet heeft gewild, maar toch <strong>voor</strong> zich zelf uit eigen beweging<br />
wil<strong>de</strong> stellen aan zich zelf. Zich zelf ‘beschränken’ wil<strong>de</strong> men, maar niet<br />
dat an<strong>de</strong>ren dit <strong>de</strong><strong>de</strong>n. En welke an<strong>de</strong>ren? De machine, het kanon van<br />
42 c.M. en het mitraille-geweer. Dat is <strong>de</strong> dood van <strong>de</strong>n hel<strong>de</strong>nmoed. Dat<br />
lokt <strong>de</strong> neiging zich weerloos te stellen als een schijf, die moet wor<strong>de</strong>n<br />
doorschoten. Ie<strong>de</strong>r voelt dat het niet meer gaat pro aris atque<br />
focis, maar <strong>voor</strong> niets dan een caprice.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Wij kunnen dus niets meer......<br />
G. van Hulzen vervolgt zijn roman van 't Lichten<strong>de</strong> Strand en publiceert thans enkele<br />
Minnebrieven van <strong>de</strong> ‘zij’, die, naar hij zegt, autentiek zijn. Heel intrinsiek-belangrijk<br />
kunnen wij die brieven tot nu toe niet vin<strong>de</strong>n. Van Aart v.d. Leeuw zijn hier eenige<br />
bladzij<strong>de</strong>n proza over een ou<strong>de</strong>n Wan<strong>de</strong>laar, een zon<strong>de</strong>rling, met een <strong>de</strong>ukig<br />
grasgroen hoedje, maar wiens ‘waanzin’ <strong>de</strong> schrijver ‘zeer benijd<strong>de</strong> in (zijn) hart’.<br />
Kloos bespreekt Ligthart's ‘Jeugdherinneringen’,<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
De tooneel-directeur Heijermans heeft zich door zijn vriend, <strong>de</strong>n auteur<br />
Falkland, laten verlei<strong>de</strong>n tot wat <strong>de</strong> auteur Heijermans zou noemen: ‘een<br />
fatale grap’.<br />
Falkland heeft ons door <strong>de</strong>n regel te zeer verwend met het speelwerk<br />
van zijn vernuft dan dat wij ons nu tevre<strong>de</strong>n kunnen stellen met <strong>de</strong> grove<br />
poppen zijner verbeelding. Kortom, we had<strong>de</strong>n verwacht een kluchtige<br />
satire te zullen zien en het was een satirische klucht, een September-stuk,<br />
een maskera<strong>de</strong>-grap, on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd soms, met een eleganten<br />
valsche-handteekenaar Robert, een oolijken messen-en-vorken-dief<br />
Bertram, terwijl ‘<strong>de</strong> Co.’ ‘een achtenswaardig burger’ is, een bankier, die<br />
speculeert ‘à la hausse’ en ‘à la baisse’ en in<strong>de</strong>rdaad een even groot<br />
schavuit blijkt te zijn als Robert en Bertram te zamen. Een klucht met<br />
grappige ontknooping en met surprises, zooals die te vin<strong>de</strong>n zijn in ‘Arsène<br />
Lupin’ en in ‘Raffles, <strong>de</strong>n gentleman-dief’.<br />
Zoo schreef De Hofstad over Falklands schavuiten-klucht: Robert, Bertram en<br />
Comp., die thans door <strong>de</strong> N.V. ‘Tooneelvereeniging’ op <strong>de</strong> planken is gebracht en<br />
die men tevens als lectuur kan genieten in <strong>de</strong>ze aflevering van Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
Wat ons betreft - ons genot was maar matig; wij hebben in <strong>de</strong>ze opeenhooping van<br />
flauwiteiten geen smaak kunnen vin<strong>de</strong>n.<br />
Voorts treffen wij in <strong>de</strong>ze aflevering: De Ongelukkige, door Louis Couperus. -<br />
Confiteor, door Herman Mid<strong>de</strong>ndorp. - Feest, door Valère v. Glabeke. - Literatuur,<br />
door J.L. Walch.<br />
Ons Tijdschrift.<br />
INHOUD. Verbon<strong>de</strong>n, door J.M. Westerbrink-Wirtz. - Verzen, door Nellie. - Over<br />
Spinoza, door J. Petri.<br />
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />
INHOUD. Uit het Land van <strong>de</strong>n Draak. Reisbrieven van H. Colijn. Door Mid<strong>de</strong>n-China.<br />
- De christelijk-sociale overtuigingen in Frankrijk, door Dr. J.R. Slotemaker <strong>de</strong> Bruine.<br />
- Peter Rosegger, door Dr. J. Riemens. - Eene belangrijke studie over ou<strong>de</strong> religies,<br />
door Dr. C. van Gel<strong>de</strong>ren, - Dien avond .... door Heinrich Petermeijer. - Economische<br />
Kroniek, door Mr. P.A. Diepenhorst.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Onze Eeuw.<br />
INHOUD. These, synthese, antithese, <strong>de</strong>mocratie, door Jhr. Mr. H. Smissaert. - Mr.<br />
J.R. Thorbecke als verzorger van 's lands weerbaarheid, door Mr. W.J.M. Benschop.<br />
- Het pragmatisme van William James, door Prof. J.D. van <strong>de</strong>r Waals Jr. - Nicolaas<br />
Heinsius in Italië (1646-1648), door Dr. A.H. Kan. - Dante Gabriel Rossetti, door<br />
J.C.G. Grasé. - Oorlogswee, door Prof. Dr. P.J. Blok. - Binnenlandsch Overzicht<br />
(Zorgen), door C.K. Elout. - Gedichten, door Jan J. Zel<strong>de</strong>nthuis. - Verzen, door Dr.<br />
P. Otten. - Leestafel.<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
INHOUD. Buiten-tekstplaat: Serimpi-Danseres, Java. Driekleurendruk, naar een<br />
aquarel van Emilie van Kerckhoff. - Over dans en spel in het verre oosten, door<br />
Emilie van Kerckhoff, met 20 illustratiën. - Een hoofdstuk over <strong>de</strong> Hollandsche<br />
parkkunst, door Max Eisler, met 7 illustratiën. - Een bezoek aan Waterloo, door<br />
Leopold Aletrino, met 3 illustratiën. - Herfstschemering, door Laurens van <strong>de</strong>r Waals.<br />
- Steenen leugen, door Ellen. - Een lieve jongen, door Gerard van <strong>de</strong>n Hoek. -<br />
Wraak, door Henriette Barbe. - Verzen, door Richard <strong>de</strong> Cneudt. - Kroniek. -<br />
Boekbespreking, door H.R. - Een herinnering, door H.R., met 2 illustratiën. - Duitsche<br />
kunstnijverheid, door R.W.P. Jr., met 2 illustratiën. - H.A. van Oosterzee, door A.O.,<br />
met 2 illustratiën. - Herman Moerkerk, door C.V.<br />
De Hollandsche Revue<br />
INHOUD. Intérieur. (Fotografische opname van <strong>de</strong>n heer A.S. Weinberg te<br />
Groningen). Frontespiece. - Wereldgeschie<strong>de</strong>nis. - Belangrijke<br />
On<strong>de</strong>rwerpen: De Wereldoorlog en Ne<strong>de</strong>rlandsch-Indië. - Bewijzen van het<br />
leven na <strong>de</strong>n dood. - Het groote slagveld van Europa. - Het verwoeste Visé. -<br />
Karakterschets: Anna Polak. - Revue <strong>de</strong>r Tijdschriften. - Het boek<br />
van <strong>de</strong> maand: ‘De Vre<strong>de</strong>sbeweging’, door Mr. H.J. <strong>de</strong> Lange. -<br />
Omhoog.<br />
Bevat o.a. een artikel over ‘Paul's Ontwaken’, door G.H. van Sen<strong>de</strong>n.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
[Onze Schrijvers]<br />
Bij G.F. Haspels<br />
161<br />
HASPELS is een dier auteurs, graag gezien door <strong>de</strong> meer<strong>de</strong>rheid van het ontwikkeld<br />
lezend publiek, die <strong>de</strong> ondankbare taak te vervullen hebben te zijn - zooals hij zelf<br />
me zei<strong>de</strong> - <strong>de</strong> ‘trait d'union’ tusschen twee tijdvakken van Ne<strong>de</strong>rlandsche vertelkunst:<br />
<strong>de</strong> vóór- en <strong>de</strong> ná-Nieuwe-Gids-perio<strong>de</strong>n, en die aldus schijnen blootgesteld aan<br />
<strong>de</strong> verwijten van <strong>de</strong> warmere aanhangers van <strong>de</strong> ééne richting evenals aan die <strong>de</strong>r<br />
fellere ver<strong>de</strong>digers van <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re. Zijn dominees-ambt heeft hem <strong>de</strong>ze moeilijke<br />
taak zeker niet vergemakkelijkt. Maar met veel hardnekkigheid, en langzamerhand,<br />
is hij <strong>voor</strong>uit gekomen, en op dit oogenblijk behoort hij tot <strong>de</strong> graagstgelezen<br />
schrijvers van Holland. Het succes is zeer gelei<strong>de</strong>lijk gekomen, overigens, en wint<br />
nu nog van dag tot dag, heel zekertjes. Want een veel-schrijver is Haspels niet.<br />
Na on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n schuilnaam ‘Compassione’ twee romannetjes te hebben uitgegeven,<br />
die - bij eene tamelijk onbeholpen manier van schrijven - reeds enkele zeer<br />
flink-gestyleer<strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n bevatten ('t waren Frans Burgstein en<br />
Ab-Hurck), schonk Haspels ons in 1892: Vreug<strong>de</strong>n van Holland, dat,<br />
met On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n Brandaris, me zijne <strong>voor</strong>treffelijkste prestatie schijnt te zijn<br />
gebleven: eerlijk en spontaan werk, zeer frisch, waardoor <strong>de</strong> a<strong>de</strong>m van <strong>de</strong> groote<br />
zee en van <strong>de</strong>n zerpen landwind opbeurend waait; uitmuntend ‘Hollandsch’ werk,<br />
dat - met schil<strong>de</strong>rachtig realisme - uitbeeldt het uitzicht van Ne<strong>de</strong>rland's wateren,<br />
kusten en landouwen. Ik houd van dit trouwe en simpele proza om het zuiver, het<br />
klaar geluid dat er uit opstijgt, om <strong>de</strong>n veien aar<strong>de</strong>-geur en <strong>de</strong> rensche zee-lucht<br />
die we er a<strong>de</strong>men, om <strong>de</strong> openhartige natuurlijkheid en <strong>de</strong>n spontanen eenvoud<br />
van heel <strong>de</strong> vizie en van <strong>de</strong> zegging. Na Vreug<strong>de</strong>n van Holland verscheen<br />
<strong>de</strong> Nijmegensche roman Herrijzenis, daarna <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>l Zee en Hei<strong>de</strong> en<br />
<strong>de</strong> Scandinavische Reisschetsen; in 1907 zag het licht <strong>de</strong> uitgebrei<strong>de</strong><br />
roman Boete (2 <strong>de</strong>elen); hij werd gevolgd door On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n Brandaris (1909)<br />
en door De Stad aan 't Veer (19<strong>13</strong>). 't Laatst publiceer<strong>de</strong> Haspels het<br />
bun<strong>de</strong>ltje Wisselend Uitzicht. Voor een schrijver van 50 jaar is die ‘oogst’<br />
niet te overvloedig. En is niet alles in dit oeuvre even rijp en even compleet, missen<br />
vele ge<strong>de</strong>elten <strong>de</strong> diepere oorspronkelijkheid en <strong>de</strong> groote durf die <strong>de</strong> meesterwerken<br />
scheppen, toch moet immer erkend het zeer interessante, het trouw ‘Hollandsche’<br />
en het gaaf menschelijke van <strong>de</strong> werken uit dit ensemble. Veel min<strong>de</strong>r<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
162<br />
waar<strong>de</strong> heeft daarin, zoo dunkt me, een uitgebrei<strong>de</strong> roman als Boete - waarvan<br />
ik <strong>de</strong> karakterteekening niet altijd voldoen<strong>de</strong> klaar noch scherp genoeg acht, en dat<br />
<strong>de</strong> epiek mist die door het on<strong>de</strong>rwerp wordt vereischt - dan zekere schetsen en<br />
verhalen uit Vreug<strong>de</strong>n van Holland, Zee en Hei<strong>de</strong> en On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n<br />
Brandaris. Ook <strong>de</strong> romans Herrijzenis en De Stad aan 't Veer moeten<br />
on<strong>de</strong>rdoen <strong>voor</strong> het beschei<strong>de</strong>ner impressie-werk van Haspels' buitenschetsen en<br />
<strong>voor</strong>al <strong>voor</strong> zijne zee-verhalen, waarvan ook een bun<strong>de</strong>l in het Duitsch werd vertaald:<br />
Frische Brise. Zijn vertellen is wel 'n beetje abrupt, maar levendig altijd. Hij is<br />
een houwe en trouwe Hollandsche ‘conteur’, volgens <strong>de</strong> half-ou<strong>de</strong> en half-nieuwe<br />
opvatting van wat ‘Hollandsche’ ‘vertel’-kunst is.<br />
* * *<br />
Eene ruime, stemmige kamer op <strong>de</strong> ‘Nieuwe Haven’ te Rotterdam. Door het venster<br />
dwaalt het zicht op het warrelend water en <strong>de</strong> takelage van barken en <strong>de</strong> grijze<br />
massa's van rivierstoombooten en rijnaken; <strong>de</strong> schitteren<strong>de</strong> statigheid van 't Witte<br />
Huis troont boven 't fel spektakel en 't dof gekleur van vloot en stad. 't Is een heerlijk,<br />
ruim beeld, vol leven en rumoer...<br />
Hoog en slank, met nobele trekken en een zeer langen, grijzen<strong>de</strong>n baard, staat<br />
Haspels vóór me. En hij tuurt naar <strong>de</strong> haven, òver <strong>de</strong> haven misschien, naar <strong>de</strong>n<br />
kant van <strong>de</strong> zee of van zijn Gel<strong>de</strong>rland, die hij bei<strong>de</strong>n zoo lief heeft. Plechtige en<br />
vrien<strong>de</strong>lijke man, die heel gemakkelijk praat, zon<strong>de</strong>r overmoed, met eene zachte,<br />
zingen<strong>de</strong> stem...<br />
Hij vertelt me zijn <strong>de</strong>buut: hoe - geboren te Nijmegen in 1864 - hij eerst in <strong>de</strong><br />
theologie stu<strong>de</strong>er<strong>de</strong>, in 1888 predikant werd te Colmschate, in 1896 te Kralingen<br />
bij Rotterdam en in 1901 te Rotterdam zelf; hoe hij eerst kort vóór zijn huwelijk met<br />
<strong>de</strong> dochter van <strong>de</strong>n meest in Italië en Duitschland vertoefd hebben<strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r<br />
Kleyn von Bran<strong>de</strong>s, en bijna <strong>de</strong>rtig jaar oud zijn<strong>de</strong>, <strong>de</strong>n drang tot schrijven heftiger<br />
begon te voelen.<br />
- ‘Van huis uit, ben ik geen letterkundige, en slechts door bizon<strong>de</strong>re<br />
levenservaringen kwam ik ertoe te schrijven. Op mijne pastorie te Colmschate voel<strong>de</strong><br />
ik <strong>voor</strong> 't eerst <strong>de</strong> behoefte om me te uiten. Ik <strong>de</strong>ed dat aanvankelijk op een beetje<br />
onbeholpen manier in Frans Burgstein en ook nog in Ab-Hurck, een boekje<br />
waarover veel leelijks en veel goeds werd gezegd en dat me ineens verschillen<strong>de</strong><br />
trouwe vrien<strong>de</strong>n en heftige vijan<strong>de</strong>n bezorg<strong>de</strong>. Er waren toen wel enkele <strong>voor</strong>zichtige<br />
lie<strong>de</strong>n die me een verschrikkelijk wild jong domineetje von<strong>de</strong>n; ik schreef in<strong>de</strong>rdaad<br />
in Ab-Hurck over dingen die men moest verzwijgen, en <strong>voor</strong>al als predikant. Iemand<br />
die zoo <strong>de</strong> boel op stelten dorst zetten - en een predikant nog-al! - kon niet an<strong>de</strong>rs<br />
dan verdacht schijnen in <strong>de</strong> oogen van enkele bange zielen. Ik woon<strong>de</strong> toen buiten,<br />
heel stilletjes, en was heelemaal niet bekend met <strong>de</strong> literaire wereld. Wat mijne<br />
literatuur betreft, ben ik wel een auto-didact. Ik was persoonlijk overtuigd, reeds op<br />
dat oogenblik, dat ik meer kon geven dan mijn Frans Burgstein en mijn<br />
Ab-Hurck. Maar wat? dát was <strong>de</strong> groote vraag. Ik had te kiezen tusschen Fransch<br />
Naturalisme en Engelsch I<strong>de</strong>alisme, allebei toen zeer in <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>. Ik dankte er<br />
natuurlijk <strong>voor</strong> aan <strong>de</strong> mo<strong>de</strong> me<strong>de</strong> te doen. Ik heb toen gedacht in mijn eigen land<br />
nieuwe stof te kunnen vin<strong>de</strong>n en, buiten alle mo<strong>de</strong> om, eene nationale kunst te<br />
bereiken. Ik keek eerst <strong>de</strong> boeren aan, die rond me leef<strong>de</strong>n, te Colmschate, en<br />
beeld<strong>de</strong> iets van hun bestaan af in enkele <strong>de</strong>r schetsen die in Vreug<strong>de</strong>n van<br />
Holland wer<strong>de</strong>n gebun<strong>de</strong>ld. Maar ik wou ook ter zee toe en heb toen, zooveel ik<br />
kon, aan zee en op zee geleefd, ook als predikant op het hospitaal-kerkschip onzer<br />
haringvloot <strong>de</strong>r Zui<strong>de</strong>rzee en <strong>de</strong>r Noordzee. Ik heb wekenlang op “De Hoop”<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
ondgedreven, als her<strong>de</strong>r van onze haringvisschers, en zoo heb ik <strong>de</strong>ze mannen<br />
grondig leeren kennen en bewon<strong>de</strong>ren en ben ik in <strong>de</strong> mogelijkheid gesteld ze later<br />
te schil<strong>de</strong>ren. Deze kans heeft me ineens buiten <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>-stroomingen onzer<br />
literatuur gedreven. Ik gaf mijne geheele lief<strong>de</strong> aan <strong>de</strong> frissche, schitteren<strong>de</strong>,<br />
geweldige zee, en nooit meer, zoolang ik leef, zal ik die vergeten. Vreug<strong>de</strong>n<br />
van Holland is wel het boek van me dat het meest typisch is en het sterkst is<br />
ingeslagen bij het lezend publiek. Persoonlijk echter houd ik meer van On<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong>n Brandaris. Maar Vreug<strong>de</strong>n van Holland is eigenlijk mijn <strong>de</strong>buut-werk<br />
geweest. Daarna heb ik stilletjes mijn dubbel leven van predikant en schrijver<br />
<strong>voor</strong>tgeleid. In 1900, toen ik te Kralingen fungeer<strong>de</strong>, kreeg ik het verzoek op te<br />
tre<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> redactie van het nieuwe tijdschrift Onze Eeuw. Ik aanvaard<strong>de</strong> het<br />
<strong>voor</strong>stel en nam <strong>voor</strong>al het literair werk van <strong>de</strong> revue <strong>voor</strong> mijn rekening. Daardoor<br />
ben ik van zelf meer in <strong>de</strong> letterkundige wereld ingekomen. Se<strong>de</strong>rt meer dan tien<br />
jaar lever ik <strong>de</strong> literaire kroniek van Onze Eeuw en daarnaast heb ik ook geregeld<br />
eigen werk gepresteerd. Benevens <strong>de</strong> literaire werken die u kent, wer<strong>de</strong>n, bij<br />
gelegenheid van mijn vijf en twintigjarig domineeschap, ook vier bun<strong>de</strong>ls stichtelijk<br />
werk van me uitgegeven, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel On<strong>de</strong>r open Hemel. En dat is heel<br />
mijne carrière’.<br />
Ik luister<strong>de</strong> gretig toe naar <strong>de</strong> simpele woor<strong>de</strong>n die <strong>de</strong>ze schrijver sprak.<br />
Maar ik kon niet nalaten <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>nking te uiten die me bij het lezen van Haspels'<br />
werk was op-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
163<br />
gekomen: of in hem <strong>de</strong> dominee niet vaak strijdt met <strong>de</strong>n letterkundige. Het had me,<br />
zei<strong>de</strong> ik, geschenen alsof, niettegenstaan<strong>de</strong> <strong>de</strong> realistische strekking van zijne<br />
boeken, <strong>de</strong> dominee nu en dan wel eens er doorheen kwam kijken...<br />
- ‘Ja, an<strong>de</strong>ren dan U hebben dat gemeend. Maar ik heb in dat alles nog veel te<br />
lij<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r het <strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>el dat nopens dominees bestaat.<br />
Fre<strong>de</strong>rik van Ee<strong>de</strong>n beweer<strong>de</strong> eens aardig, dat een dominee een man is die gehard<br />
is in het zeggen van gemeenplaatsen. Maar ofschoon ik niet <strong>de</strong> pretentie heb een<br />
nieuwlichter te zijn, geloof ik dat ik feitelijk toch wel niet al te veel gemeenplaatsen<br />
heb geschreven. Ik leef met mijn tijd me<strong>de</strong>. Als dominee sta ik op <strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m van<br />
een gewoon christelijk geloof, maar dat is <strong>voor</strong> mij zuiver op <strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m van het<br />
leven. Nooit heeft mijn functie me in <strong>de</strong>n weg gestaan bij <strong>de</strong> verwezenlijking van<br />
mijn letterkundig programma, wel integen<strong>de</strong>el. Wij dominees hebben maar één<br />
plicht: het Woord te brengen, en niets heeft <strong>voor</strong> ons belang dan het Woord; er is<br />
veel psychologie noodig en eene gedurige bezorgdheid ten opzichte van <strong>de</strong><br />
psychische i<strong>de</strong>e, in <strong>de</strong> uitvoering van die taak. We hebben niet an<strong>de</strong>rs te doen dan<br />
te doorgron<strong>de</strong>n en uit te leggen het boek dat misschien <strong>de</strong> hoogste literatuur van<br />
alle tij<strong>de</strong>n bevat: <strong>de</strong>n Bijbel. Zoo staan we gedurig mid<strong>de</strong>n in eene<br />
scheppingsatmosfeer. De I<strong>de</strong>e wil leven wor<strong>de</strong>n, en kan daarom perfect wor<strong>de</strong>n<br />
gegeven: in <strong>de</strong> Kerk van 't hooger godsdienstig plan, en in <strong>de</strong> literatuur van 't<br />
algemeen-menschelijk plan. Mijn werk als dominee en mijn werk als schrijver grijpen<br />
sterk in elkaar en steunen elkaar, ver van vijandig te zijn 't een aan 't an<strong>de</strong>r. Het<br />
meeren<strong>de</strong>el van 't publiek ziet dat echter niet in en eischt <strong>de</strong> keuze tusschen <strong>de</strong><br />
eene roeping of <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re, en maar al te dikwijls verneem je van <strong>de</strong>n een: hij is<br />
geen dominee maar een literator, en van <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>re: hij is geen literator maar een<br />
dominee. Ik ga gerust mijn eigen gangetje en heb me nooit heel erg aangesloten<br />
noch bij mijne collega's van <strong>de</strong> eene noch bij die van <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re richting. Waar is,<br />
dat <strong>de</strong> vorige perio<strong>de</strong> onzer literatuur, vóór 1880, door <strong>de</strong>n dominee werd beheerscht;<br />
Beets en Ten Kate o.a. waren dominees en naast hen schreven er hon<strong>de</strong>rd an<strong>de</strong>ren,<br />
<strong>de</strong> eene al slechter dan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re. Toen daarop De Nieuwe Gids is gekomen,<br />
bleef <strong>de</strong> reactie niet uit: <strong>de</strong> dominees gaven geene literatuur maar stichtelijke<br />
preeken, <strong>de</strong> dominees hiel<strong>de</strong>n <strong>de</strong> menschen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n gek, <strong>de</strong> dominees moesten<br />
<strong>de</strong>ruit... Zoo is 't gebeurd dat ik in <strong>de</strong>n beginne, en zelfs nu nog, ofschoon <strong>de</strong> toestand<br />
al veel is verbeterd, bij mijn geloofsgenooten maar weinig belangstelling vond en<br />
tusschen <strong>de</strong> letterkundigen apart stond. Merk daarbij op dat ons echt christelijk volk,<br />
in 't algemeen, weinig <strong>voor</strong> literatuur voelt’.<br />
- Hij zei dit alles heel gemoe<strong>de</strong>lijk. Een lange cigaarkuil wuif<strong>de</strong> boven zijn<br />
sympathiek hoofd. De grijs-kille lucht aan <strong>de</strong> Maas, vóór ons, verdonker<strong>de</strong> ...<br />
Ik merkte op: ‘'t Is dan ook wel verwon<strong>de</strong>rlijk dat U, als dominee, niet een <strong>de</strong>r<br />
<strong>voor</strong>vechters zijt van <strong>de</strong> saaie ten<strong>de</strong>nz-kunst; we zijn gelukkig genoeg, geloof me,<br />
dat u met dat onartistiek zootje niets gemeen heeft; maar als men be<strong>de</strong>nkt aan hoe<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
weinige priesters 't gelukt objectief genoeg te zijn om aan 't moraliseeren en 't<br />
pedagogiseeren te ontsnappen ...’<br />
- ‘Ik heb verschrikkelijk het land aan alle ten<strong>de</strong>nz. Ten<strong>de</strong>nz-kunst komt uit <strong>de</strong>n<br />
booze. En ik tracht niet an<strong>de</strong>rs dan naar psychologische uitbeelding van mijne<br />
personen. Wilt U mijne literaire geloofsbelij<strong>de</strong>nis kennen, lees dan maar mijn opstel<br />
over <strong>de</strong> Normen <strong>de</strong>r Aesthetiek, in “Onze Eeuw” opgenomen; <strong>de</strong> basis van<br />
die aesthetiek is het vol-menschelijke’.<br />
Ik las in ‘Onze Eeuw’: ‘Juist omdat het <strong>de</strong> kunst om ontplooiing en groei van het<br />
algemeen-, het vol-menschelijke te doen is, wijst zij onverbid<strong>de</strong>lijk af wat <strong>de</strong>zen<br />
groei belemmert, verhin<strong>de</strong>rt... Daarom is ten<strong>de</strong>nz als gewil<strong>de</strong> gedachte, als niet uit<br />
het leven gegroei<strong>de</strong> maar door het rationalisme gemaakte gedachte, doodsbang<br />
<strong>voor</strong> ironie, ernstig als een kip die kakelt, tevre<strong>de</strong>n als een hofjesjuffrouw op haar<br />
stoofje, en even vol goe<strong>de</strong> bedoelingen... De ten<strong>de</strong>nz-kunst bereikt niet slechts het<br />
omgekeer<strong>de</strong> van wat zij bedoelt, maar ook slaat haar kunst uit <strong>de</strong>n aard en vervalscht<br />
als ontaar<strong>de</strong> kunst <strong>de</strong>n smaak’.<br />
Nadat hij me dit brok had laten lezen, vroeg ik<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
164<br />
van zelf wàt hij met zijn werk bedoel<strong>de</strong>, wàt hij dan wél wou en hoe hij zijn arbeid<br />
opvatte.<br />
- ‘Mijn rol schijnt te zijn die van “trait d'union” tusschen <strong>de</strong> kunstenaars-wereld en<br />
<strong>de</strong>n gewonen ontwikkel<strong>de</strong>n lezerskring. De Nieuwe Gids-richting heeft zich<br />
te veel verbizon<strong>de</strong>rd, is te apart gebleven om door het grooter publiek te wor<strong>de</strong>n<br />
vertroeteld; daarom is dat publiek meestal naar <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>ren teruggegaan. Mijne<br />
plaats is tusschen <strong>de</strong> twee in. Ik ga mee met <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnen, maar ben toch, door<br />
mijne levensopvatting, dichter bij het gewone, natuurlijk het ernstige, publiek. Ik heb<br />
<strong>voor</strong>al geteekend onze visschers en onze boeren van <strong>de</strong>n achterhoek, uit Gel<strong>de</strong>rland,<br />
en die menschen hebben me mijn maatstaf gegeven. Aan Coenen en an<strong>de</strong>ren die<br />
me zoo bizon<strong>de</strong>r hebben gefeliciteerd met <strong>de</strong> creatie van 't duivelinnetje Henriette<br />
uit De Stad aan 't Veer en me hebben aangespoord méér <strong>de</strong>rgelijke<br />
duivelinnetjes te creëeren, antwoord ik: ik hoef niet méér <strong>de</strong>rgelijke juffertjes te<br />
scheppen, want zulke duivelinnetjes - en waarschijnlijk duiveltjes van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> soort<br />
- zijn er wel, maar daarnaast hebben we ook gewone menschen. Hollan<strong>de</strong>rs zijn,<br />
in 't algemeen, niet excessief: ze zijn niet heelemaal wit en niet heelemaal zwart,<br />
maar ze zijn bijna allen grijs, menschen van <strong>de</strong> tusschen-soort, gewone menschen,<br />
en <strong>de</strong>ze hebben even veel recht op uitbeelding als <strong>de</strong> ongewone. Mijn i<strong>de</strong>aal is te<br />
kunnen vertellen gelijk Streuvels dat kan, gelijk Sabbe dat <strong>de</strong>ed in zijn Nood <strong>de</strong>r<br />
Bariseeles, en eene echte Heimatkunst te bereiken, eene dóór en door<br />
Hollandsche uiting. Mijn Gel<strong>de</strong>rsch sentiment heeft zich niet gemakkelijk kunnen<br />
aansluiten bij <strong>de</strong> Nieuwe Gids-richting, die meer internationaal is’.<br />
Ik herinner<strong>de</strong> me <strong>de</strong> mooie, pittoreske bladzij<strong>de</strong>n door Haspels geschreven over<br />
zijn Delta-land, <strong>de</strong> groote rivieren en eilan<strong>de</strong>n, in een <strong>de</strong>r boek<strong>de</strong>elen van Ons<br />
Eigen Land door <strong>de</strong>n Ne<strong>de</strong>rlandschen Wielrij<strong>de</strong>rsbond zoo keurig uitgegeven.<br />
Ik herinner<strong>de</strong> me ook welke moeilijkhe<strong>de</strong>n Haspels' <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> allerlei Hollandsch<br />
dialect me had berokkend bij het lezen van zijn werk ...<br />
Ik vroeg hem daarop van welk Ne<strong>de</strong>rlandsch werk hij 't meest hield, welke<br />
schrijvers van hier of el<strong>de</strong>rs op hem een bizon<strong>de</strong>ren invloed had<strong>de</strong>n gehad.<br />
- ‘Zooals ik U reeds toevertrouw<strong>de</strong>, ben ik als literator een auto-didact. Ik las en<br />
genoot <strong>voor</strong>al Beets en Allard Pierson en later dweepte ik met Van Ee<strong>de</strong>n en ook<br />
Van Deyssel; ik hield ook veel van Bazin en van <strong>de</strong> Scandinaviërs; maar na<strong>de</strong>rhand<br />
ben ik langzamerhand van mijn cosmopolitisme àf gekomen. Alleen Thackeray<br />
herlees ik nog. Tegenwoordig heb ik eene <strong>de</strong>votie <strong>voor</strong> Stijn Streuvels die niet alleen<br />
<strong>de</strong> grootste schrijver van Vlaan<strong>de</strong>ren maar van Ne<strong>de</strong>rland is. Het is een won<strong>de</strong>r<br />
hoe dóór en dóór kunstenaar Streuvels is; hoe hij van een dialect een eigen taal<br />
weet te vormen en alles op zijn werk concentreert; hoe hij <strong>voor</strong> zijn werk een nieuwe<br />
kunsttaal heeft weten te maken. Maurits Sabbe is ten uwent ook een uitstekend<br />
verteller. Hier in Holland vind ik het werk van Gerard van Eckeren en Ina<br />
Boudier-Bakker het <strong>de</strong>gelijkst tusschen <strong>de</strong> laatst verschenen boeken. Boutens en<br />
Bastiaanse zijn mijne twee liefste dichters. Van woordkunst op zich zelve houd ik<br />
niet veel. Woord-kunst mag nooit gedachten-kunst loslaten. Ook van uitheemsche<br />
kunst moet ik niet veel hebben. Het nationale element zal het op <strong>de</strong>n duur toch<br />
winnen; <strong>voor</strong>alsnog heeft onze literatuur niet hare volle hoogte bereikt. Wat ik <strong>voor</strong>al<br />
wil is: <strong>de</strong> dingen bena<strong>de</strong>ren door hunne uiterlijke verschijning, er <strong>de</strong> openbaring van<br />
het zielkundig leven achter zoeken. Wat we moeten bereiken is <strong>de</strong> mensch zelf,<br />
zooals hij draait en wan<strong>de</strong>lt, als 't belangrijkste wezen <strong>de</strong>r schepping. Ik heb in mijne<br />
geestestournure een sterken aandrang: ik heb namelijk een diep ongeloof ten<br />
opzichte van alle groote woor<strong>de</strong>n, van welken kant ze ook komen, maar eene diepe<br />
bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> 't gewoon menschelijke in <strong>de</strong>n mensch. Vroeger zocht ik in <strong>de</strong><br />
leven<strong>de</strong> wezens <strong>voor</strong>al het typische, tegenwoordig meer het gewone. Ik wil niet<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
an<strong>de</strong>rs dan het interessante van het leven doen inzien, want niets is zoo ingewikkeld<br />
als 't leven zelf en weinigen kunnen het begrijpen; maar <strong>de</strong> kunstenaar is <strong>de</strong><br />
begenadig<strong>de</strong> die het leven ziet in <strong>de</strong> natuur en in <strong>de</strong>n mensch, en die dat uitbeeldt,<br />
buiten alle “ismen” om, eenvoudig en oprecht weg. Altijd is 't leven méer dan elke<br />
formule van 't leven’.<br />
- Heelemaal akkoord, waar<strong>de</strong> heer Haspels!<br />
- ‘Is ook in uw groot werk Boete geene ten<strong>de</strong>nz aanwezig?’<br />
- ‘Volstrekt niet. Ik wou niet an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> boeren van <strong>de</strong> markelan<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong>n<br />
Achterhoek teekenen tegenover hun landheer, en <strong>de</strong> economische evolutie schetsen<br />
die als gevolg kwam op <strong>de</strong> verwetenschappelijking van <strong>de</strong>n landbouw; die evolutie<br />
had tengevolge <strong>de</strong>n strijd tusschen 't ou<strong>de</strong> en 't nieuwe, het verle<strong>de</strong>n bedrijf en <strong>de</strong><br />
nieuwe technische en sociale <strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>n’.<br />
Ein<strong>de</strong>lijk nog verzocht ik Haspels me een paar woor<strong>de</strong>n over Onze Eeuw<br />
me<strong>de</strong> te <strong>de</strong>elen.<br />
- ‘Onze Eeuw is opgericht tegen alle mogelijke uitersten. In <strong>de</strong> politiek hebben<br />
we <strong>voor</strong> oogen <strong>de</strong> “concentration <strong>de</strong>s gauches”; in <strong>de</strong> literatuur zijn we gekant tegen<br />
het naakte materialisme, en we betrachten <strong>de</strong> verlevendiging <strong>de</strong>r nationale cultuur’.<br />
Ik dankte <strong>de</strong>n vrien<strong>de</strong>lijken heer Haspels. Een sigaar ontstoken, en dan te zamen<br />
Rotterdam in, <strong>de</strong> lichten<strong>de</strong> stad in <strong>de</strong>n avond, die vol hóóg geluid was, vol drukte<br />
van een wemelen<strong>de</strong> volks-<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
165<br />
massa.... Zou Haspels dáar niet eens over schrijven?...<br />
ANDRÉ DE RIDDER.<br />
Rotterdam, Oct. '14.<br />
De stu<strong>de</strong>nt Beets<br />
De Stu<strong>de</strong>nt Beets. Met een inleiding over Humor, door Mr. H.Ph. 't Hooft.<br />
Met teekeningen van Louis Raemaekers. - Haarlem, <strong>de</strong> Erven F. Bohn.<br />
HET Taal- en Letterkundig Congres, dat in Augustus jl. te Haarlem zou zijn gehou<strong>de</strong>n,<br />
<strong>de</strong> Hil<strong>de</strong>brand-ge<strong>de</strong>nkfeesten, met <strong>de</strong> onthulling van het door Jan Bronner ontworpen<br />
monument, <strong>de</strong>n onsterfelijken schepper van <strong>de</strong> Camera ter eere - <strong>de</strong> oorlog en<br />
<strong>de</strong> mobilisatie onzer troepen heeft het alles, met zooveel an<strong>de</strong>re dingen, plotseling<br />
geheel op <strong>de</strong>n achtergrond gedrongen; wie was er, in Augustus, die nog aan<br />
Hil<strong>de</strong>brand, aan Henriëtte Kegge, <strong>de</strong>n Charmante en het Diakenhuismannetje dacht?<br />
Thans - nu wij ons wat aan <strong>de</strong>n abnormalen toestand hebben aangepast en ons<br />
van lieverleê weêr met wat àn<strong>de</strong>re dingen beginnen bezig te hou<strong>de</strong>n dan <strong>de</strong> ons<br />
aan alle kanten omringen<strong>de</strong> verschrikkingen, nu komen wij er ook vanzelf weêr toe<br />
ons dankbaar te herinneren dat er zoo iemand als<br />
PIETER STASTOK<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
166<br />
een Beets is geweest, een schrijver die ons bestaan heeft verrijkt met een boek,<br />
dat ons als een levend mensch is, een trouwe vriend met een paar klare, guitige<br />
oogen en een warmkloppend hart. ‘De Camera’ - wien klinkt dat woord niet als <strong>de</strong><br />
naam van een die ons lief is, een naam die da<strong>de</strong>lijk iets in ons aan 't trillen brengt?<br />
Dezer dagen werd <strong>de</strong> Beets-tentoonstelling in Haarlem geopend en daarme<strong>de</strong><br />
samen valt <strong>de</strong> verschijning van Mr. 't Hoofts boekje. Louis Raemaekers luister<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong> uitgave op met enkele teekeningen, die, eerlijk gezegd, ons maar matig bekoren.<br />
Hil<strong>de</strong>brand, zooals hij daar, tegenover 't titelblad, loopt door zijn gelief<strong>de</strong>n<br />
Haarlemmer Hout, beviel ons 't best; ook Pieter Stastok von<strong>de</strong>n wij wel in zijn<br />
afbeeldsel terug. Maar zulk een afgetakeld Keesje kent toch, meenen wij, <strong>de</strong> Camera<br />
niet; Kegge, zoo komt het ons <strong>voor</strong>, is door <strong>de</strong>n teekenaar wat al te poenig gemaakt<br />
en ‘<strong>de</strong> Charmante’ ... wat al te charmant; m.a.w. <strong>de</strong> teekeningen lijken ons wel een<br />
weinig gechargeerd. Ook von<strong>de</strong>n wij die van Nurks, zooals zij op het prospectus<br />
<strong>voor</strong>kwam dat in<strong>de</strong>rtijd aan alle Hil<strong>de</strong>brand-vrien<strong>de</strong>n is verzon<strong>de</strong>n, in haar karakter<br />
van vlotte krabbel wel zoo geestig en pakkend als <strong>de</strong> meer afgewerkte, stijve<br />
teekening van dit onaangenaam mensch, welke wij in 't hier aan te kondigen<br />
geschriftje vin<strong>de</strong>n opgenomen.<br />
Intusschen, menigeen zal er misschien heel an<strong>de</strong>rs over <strong>de</strong>nken, en 't wordt tijd<br />
dat wij wat gaan me<strong>de</strong><strong>de</strong>elen uit het boekje zelf. Van Beets in zijn stu<strong>de</strong>ntentijd was<br />
nog weinig bekend, en Mr. 't Hooft geeft in zijn geschrift omtrent die interessante<br />
perio<strong>de</strong> thans bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n, welke vroegere, meer uitvoerige biographen niet in<br />
staat waren in 't licht te stellen, om <strong>de</strong> eenvoudige re<strong>de</strong>n dat zij niet, als Mr. 't Hooft,<br />
zoo gelukkig zijn geweest te kunnen gebruik maken van een eerst onlangs <strong>voor</strong><br />
<strong>de</strong>n dag gekomen dagboek, waarin <strong>de</strong> jonge Beets al het lief en leed, al <strong>de</strong> indrukken<br />
geduren<strong>de</strong> zijn verblijf aan Lei<strong>de</strong>ns aca<strong>de</strong>mie trouw blijkt te hebben neêrgeschreven.<br />
Wij volgen <strong>de</strong>n toekomstigen studiosus in <strong>de</strong> trekschuit van Haarlem naar Lei<strong>de</strong>n,<br />
waar hij bij <strong>de</strong> professoren Hofman Peerlkamp en <strong>de</strong> Gel<strong>de</strong>r <strong>de</strong> noodzakelijke<br />
testimonia moet halen; wij zien hem groenloopen, waarbij zijn natuurlijk dichttalent<br />
hem goed te pas kwam, al moet het <strong>voor</strong> onzen jeugdigen Haarlemmer, ‘die door<br />
familie en vrien<strong>de</strong>n om zijn persoon en zijn verzen op <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n gedragen werd’,<br />
wel een koud bad zijn geweest toen hem hardhandig aan 't verstand werd gebracht,<br />
‘dat een groen <strong>voor</strong> een stu<strong>de</strong>nt een onwaardig, onbeteekenend wezen is’. Beets<br />
moest o.a. een soort van proefschrift maken. Hij koos als on<strong>de</strong>rwerp: ‘Tollens, in<br />
hoeverre die ter navolging aanbevolen kan wor<strong>de</strong>n, opgehel<strong>de</strong>rd door<br />
zelfvervaardig<strong>de</strong> proeven’, en hoewel zijn toehoor<strong>de</strong>rs on<strong>de</strong>r 't <strong>voor</strong>lezen het hun<br />
plicht achtten om ‘het wezen Beets’ op alle mogelijke manieren hun afgrijzen te<br />
kennen te geven, zoo werd bij <strong>de</strong> critiek het stuk wel goed geacht, zij 't ‘niet zon<strong>de</strong>r<br />
eenige pedanterie’.<br />
Beets is daarna een vroolijk stu<strong>de</strong>nt gewor<strong>de</strong>n, zon<strong>de</strong>r ooit in <strong>de</strong> excessen te<br />
vervallen die brengen op <strong>de</strong> wegen van <strong>de</strong> ‘gerijfelijke vrouwkens’, <strong>de</strong> dobbelsteenen<br />
en <strong>de</strong> drankflesch. Beets heeft zich altijd ‘gevoeld’.<br />
Mr. 't Hooft schetst ons <strong>de</strong>n jongen stu<strong>de</strong>nt dan in zijn verhouding tot <strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n:<br />
Beynen, Gewin, Hasebroek, Kneppelhout, Brill, zijn neef en lateren zwager Scholl<br />
van Egmond e.a., met wie hij op <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> kamers tot laat in <strong>de</strong>n nacht bij<br />
punch en on<strong>de</strong>r 't genot van een lange pijp kon zitten boomen, en in <strong>de</strong> letterkundige<br />
gezelschappen samenwerkte. On<strong>de</strong>rwijl hield hij in zijn vrijen tijd zich bezig met zijn<br />
eigen literairen arbeid. Voordat <strong>de</strong> humorist en prozaschrijver Beets te <strong>voor</strong>schijn<br />
kwam, uitte zich een an<strong>de</strong>re geest in hem, <strong>de</strong> geest, dien hij, gelijk overbekend is,<br />
later als dien van zijn ‘zwarten tijd’ zou verloochenen. In die dagen kwam José tot<br />
stand, het eerste afzon<strong>de</strong>rlijk verschenen dichtwerk, en het is een aardig trekje als<br />
hij, nadat hij van zijn uitgever Immerzeel twintig presentexemplaren heeft ontvangen,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
in zijn dagboek uitroept (2/10 1834): ‘Kan een auteur naar college gaan? Neen, hij<br />
heeft het te druk met <strong>de</strong> beschikking over zijn presentexemplaren’ ... <strong>Den</strong> 18 en<br />
Januari 1836 ontmoette Beets, naar uit zijn dagboek blijkt, <strong>voor</strong> 't eerst zijn<br />
uitverkorene, en wel op een souper bij Prof. v.d. Palm, waar freule Aleida van<br />
Foreest, v.d. Palms kleindochter, met haar moe<strong>de</strong>r gelogeerd was. Te Heiloo wordt<br />
<strong>de</strong> kennismaking spoedig <strong>voor</strong>tgezet; <strong>de</strong> verloving komt tot stand en Beets begint<br />
zich daarna meer en meer uit het stu<strong>de</strong>ntenleven terug te trekken. Hij verlangt naar<br />
zijn promotie, zijn huwelijk; hij droomt al van ‘een lief plaatsje’ te krijgen. Uit zijn<br />
dagboek klinkt een heel an<strong>de</strong>re toon dan wij hooren in Klikspaans wanhoopskreet:<br />
‘Lang te voren reeds ziet men dat vreeslijk gedrocht, promotie, in <strong>de</strong> papieren wolken<br />
eener dissertatie gehuld, gelijk een noodlottige staartster aan <strong>de</strong>n gezichtsein<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong>s aca<strong>de</strong>miezwerks opgaan, onze jeugd met ver<strong>de</strong>rf dreigen<strong>de</strong>’.<br />
<strong>Den</strong> 11 en Maart 1839 promoveer<strong>de</strong> Beets, en <strong>voor</strong> 't laatst zien we hem met <strong>de</strong><br />
vrien<strong>de</strong>n bijeen in het huis <strong>de</strong>n Deyl, weemoedig zingen<strong>de</strong> het 10 Vivat.<br />
Het geschrift van Mr. 't Hooft <strong>voor</strong>ziet, wij merkten 't reeds op, min of meer in een<br />
leemte, die gebleven was zelfs na <strong>de</strong> uitvoerige en <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>lijke biographie van Prof.<br />
Saussaye en <strong>de</strong> boeken van Dr. Dyserinck en <strong>de</strong>n archivaris van Rijn over Beets.<br />
Want al<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
167<br />
vin<strong>de</strong>n wij in 't werk van <strong>de</strong>zen laatste wel een waar<strong>de</strong>vol complex van beschei<strong>de</strong>n<br />
uit Beets' stu<strong>de</strong>ntentijd, zoo treedt ons daar het beeld van <strong>de</strong>n stu<strong>de</strong>nt Beets toch<br />
niet als een eenheid uit tegen. Mr. 't Hooft heeft een in menig opzicht wel gelukte<br />
poging gedaan om dat beeld ons eenigszins scherper belijnd <strong>voor</strong> oogen te stellen,<br />
en wij mogen <strong>de</strong>n schrijver <strong>voor</strong> die poging dankbaar zijn.<br />
Wij eindigen met <strong>de</strong> me<strong>de</strong><strong>de</strong>eling dat <strong>de</strong> uitgave geschiedt ten bate van het<br />
Hil<strong>de</strong>brand-ge<strong>de</strong>nkteeken, hetgeen op zichzelf <strong>voor</strong> zeer velen in <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong> reeds<br />
voldoen<strong>de</strong> aansporing zal zijn om zich het boekje aan te schaffen.<br />
v.E.<br />
Herinnering aan <strong>de</strong> Bugra 1)<br />
Leipzig 1914<br />
I<br />
DE tentoonstelling van het Boek te Leipzig heeft <strong>de</strong>ze verdienste als grootste gehad:<br />
dat zij een getrouw beeld gaf van het wezen en <strong>de</strong> levensontwikkeling <strong>de</strong>r Duitsche<br />
boekkunst tot op het jaar 1914; een beeld zóó zuiver en zóó eerlijk dat <strong>de</strong> groote<br />
zwakhe<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> erge mistastingen geenszins gemaskeerd of verborgen wer<strong>de</strong>n.<br />
Het is thans niet meer noodig over <strong>de</strong>ze tentoonstelling, welke <strong>de</strong>zer dagen gesloten<br />
is, in <strong>de</strong>tails te schrijven, en eene opsomming <strong>de</strong>r schoonhe<strong>de</strong>n of <strong>de</strong>r vele<br />
bekoorlijkhe<strong>de</strong>n heeft weinig zin nu mijne lezers niet meer zelve op reis kunnen<br />
gaan om te leeren en te genieten. Leerzaam was <strong>de</strong>ze expositie in hooge mate, en<br />
dat zeker meer dan genotvol. Leerzaam <strong>voor</strong> ons - Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs - in <strong>de</strong> eerste<br />
plaats: omdat er weer eens dui<strong>de</strong>lijk aan <strong>de</strong>n dag kwam hoe een vreemd figuur <strong>de</strong><br />
Ne<strong>de</strong>rlandsche typografie naast <strong>de</strong> Duitsche maakt; hoe verou<strong>de</strong>rd en huisbakken<br />
zij uitkomt naast het vlijtig en gedurfd streven <strong>de</strong>r Duitsche nijveren. O, hoe bloedarm<br />
1) Het artikel van onzen me<strong>de</strong>werker Jan Greshoff over <strong>de</strong> ‘Bugra’ is ons een welkome aanleiding<br />
tot het plaatsen van een paar clichés, die, schoon slechts in min of meer verwij<strong>de</strong>rd verband<br />
tot <strong>de</strong> Leipziger tentoonstelling staan<strong>de</strong>, een plaatsje in ons tijdschrift toch wel waard zijn.<br />
Het eerste <strong>de</strong>r clichés geeft in facsimile <strong>de</strong>n aanvang van een briefontwerp van Schopenhauer<br />
aan zijn uitgever Brockhaus. Het volledig epistel kan men vin<strong>de</strong>n in het aardig boekje, dat<br />
door <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> uitgeversfirma in <strong>de</strong>n afgeloopen zomer als een verrassing <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
Bugra-bezoekers werd ter perse gelegd (Berühmte Autoren <strong>de</strong>s Verlags F.A. Brockhaus,<br />
Leipzig. Im Jahre <strong>de</strong>r Internat. Ausstellung f. Buchgewerbe u. Graphik) en waarin door<br />
verschillen<strong>de</strong> auteurs heel on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd wordt gehan<strong>de</strong>ld over <strong>de</strong> beteekenis van enkele<br />
beken<strong>de</strong> schrijvers als Schopenhauer, Lassalle, Roosevelt, Eckermann, Sven Hedin e.a., en<br />
<strong>de</strong> betrekkingen waarin zij tot hun uitgever ston<strong>de</strong>n. Wat dat Schopenhauer-handschrift<br />
aangaat, het moet ons wel een goe<strong>de</strong>n dunk geven van 't geduld van <strong>de</strong>n zakenman, die zich<br />
<strong>de</strong> moeite getroostte zulk een handschrift te ontcijferen. Het toont tevens wel aan, hoe <strong>de</strong><br />
firma Brockhaus een auteur als Schopenhauer wist te waar<strong>de</strong>eren, ook al was het resultaat<br />
<strong>de</strong>r eerste uitgave van <strong>de</strong> Welt als Wille und Vorstellung (in een oplage van slechts 750 ex.!)<br />
‘gleich Null’, gelijk ons in 't genoem<strong>de</strong> boekje wordt meege<strong>de</strong>eld.<br />
Het twee<strong>de</strong> hier afgedrukt cliché, gemaakt naar een foto'tje ons uit Leipzig toegezon<strong>de</strong>n,<br />
geeft eenige min of meer beken<strong>de</strong>, jeugdige kunstenaars aan <strong>de</strong>n ingang van <strong>de</strong> ‘Bugra’ te<br />
zien.<br />
Geheel links vindt men onzen Hollandschen teekenaar J.G. Veldheer, wiens verdiensten ten<br />
opzichte van <strong>de</strong> graphische kunst in 't hier opgenomen artikel terloops ter sprake wor<strong>de</strong>n<br />
gebracht. Naast hem staat <strong>de</strong> jonge dichter Jan Greshoff, <strong>de</strong> redacteur van die aardige, doch<br />
alweêr (laat ons hopen slechts tij<strong>de</strong>lijk) van 't tooneel verdwenen Witte Mier. Nevens Greshoff<br />
treffen wij <strong>de</strong> schrijfster Anja von Men<strong>de</strong>lsohn aan, van wie bij Georg Müller te München een<br />
zeer interessante roman ‘Maja’ het licht zag. Geheel rechts, ein<strong>de</strong>lijk, zien wij Gerda von<br />
Men<strong>de</strong>lsohn, <strong>de</strong> weduwe van Erich von Men<strong>de</strong>lsohn, en schrijfster van vele romans, bezorgd<br />
door <strong>de</strong>n Weisze Bücher Verlag te Leipzig.<br />
(Redactie D.G.W.)<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
is toch die Hollandsche ‘<strong>de</strong>gelijkheid’; en welk een hatelijk <strong>voor</strong>wendsel om doof en<br />
blind te blijven <strong>voor</strong> klank en kleur van nieuw leven. Het schijnt intusschen, dat in<br />
<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche af<strong>de</strong>eling op <strong>de</strong> Bugra eenige technische knaphe<strong>de</strong>n op<br />
verrassen<strong>de</strong> wijze tot uiting zijn gekomen. Ik twijfel er geenszins aan. Maar of <strong>de</strong>ze<br />
het gebrek aan kunstzin en het volkomen afwezig-zijn van kunstwil vergoe<strong>de</strong>n, blijft<br />
een vraag, waarop het antwoord niet twijfelachtig is. - Het was dus weer een gezellig<br />
on<strong>de</strong>ronsje. De drukkersbazen, die bij officieele en half-officieele gelegenhe<strong>de</strong>n<br />
een eerste rol spelen, hebben ook dit zaakje opgeknapt. Om <strong>voor</strong>al niet onartistiek<br />
te lijken namen ze hun toevlucht tot <strong>de</strong> officieele kunst, tot een professor, die het<br />
zaaltje dan ook heel netjes, heel <strong>de</strong>gelijk, heel ‘Hollandsch’ <strong>de</strong>coreer<strong>de</strong>. Wij<strong>de</strong>rs<br />
bood <strong>de</strong> ruimte een bont beeld: twee lang gerekte tafels met muurtjes in <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>n<br />
lagen er volgepakt met boeken en watboeken-bedoel<strong>de</strong>n-te-zijn. Het ‘arrangement’,<br />
om het zoo maar eens te noemen, verraad<strong>de</strong> ten dui<strong>de</strong>lijkste dat men met succes<br />
op het Binnenhof en in <strong>de</strong> Ou<strong>de</strong>manhuispoort ter schole was gegaan. Intusschen<br />
bereikte men hierme<strong>de</strong> toch nog, dat het weinige goe<strong>de</strong> - dat het vele niet-goe<strong>de</strong><br />
allicht te schan<strong>de</strong> had kunnen maken - volkomen verloren ging in <strong>de</strong> wil<strong>de</strong> warreling.<br />
Met kleur- en lichtver<strong>de</strong>eling, met aard <strong>de</strong>r fondsen, met belangrijkheid van<br />
uitgeversfirma, met niets werd rekening gehou<strong>de</strong>n. Goe<strong>de</strong> uitgevers ontbraken,<br />
an<strong>de</strong>ren - met meer pretensies dan verdiensten op boekkundig gebied - namen<br />
ruime plaatsen in. Met nood en moeite hebben ‘<strong>de</strong> kunstenaars’, die lastige<br />
kijkin-<strong>de</strong>-potten, van het drukkersbazen-on<strong>de</strong>r-onsje achter-in een klein hokje<br />
gekregen, waar, zon<strong>de</strong>r<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
168<br />
veel keuze, een zeer onvolledige verzameling Ne<strong>de</strong>rlandsche boekkunst te zien<br />
was. Dit kamertje leer<strong>de</strong> ons dit: dat in ons land waarlijk <strong>de</strong> krachten en àlle<br />
mogelijkhe<strong>de</strong>n om tot een goed boek te komen wel aanwezig zijn, en dat zelfs onze<br />
beste kunstenaars eerlijker en principieeler werken dan vele van hun meer<br />
gezegen<strong>de</strong> en beroem<strong>de</strong>r buitenlandsche vakbroe<strong>de</strong>rs. Maar - het is hier weer het<br />
ou<strong>de</strong> liedje - uitgevers en drukkers geven geen opdrachten, omdat zij meenen het<br />
zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n kunstenaar even goed, zoo niet beter te kunnen, en zij werken ie<strong>de</strong>r<br />
streven naar kunstvolle conceptie van hun vak met al hun macht tegen. Des te meer<br />
moeten wij <strong>de</strong>n onvermoei<strong>de</strong>n en systematischen arbeid van Veldheer met zijn<br />
Vereeniging van Grafische Kunstenaars op prijs stellen, waar hij overal en altijd<br />
weer in <strong>de</strong> bres komt om <strong>de</strong> belangen <strong>de</strong>r kunstenaars en hun recht op<br />
me<strong>de</strong>zeggingschap te ver<strong>de</strong>digen.<br />
Zon<strong>de</strong>ren wij Ehmcke en Koch uit, dan zien wij er schaars' één on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> beken<strong>de</strong><br />
boekkunstenaars die geen concessies <strong>de</strong>ed aan <strong>de</strong>n heerschen<strong>de</strong>n ‘smaak’. Ehmcke<br />
is van een treffen<strong>de</strong> vindingrijkheid binnen <strong>de</strong> schijnbare beperktheid zijner mid<strong>de</strong>len.<br />
Met zuivere lettervormen weet hij <strong>de</strong> meest geëigen<strong>de</strong> en meest sierlijke <strong>de</strong>coratieve<br />
schikkingen te vin<strong>de</strong>n. Hij is altijd vast in zijn grondbeginselen, rustig en<br />
natuurlijk-eenvoudig. - Zijn letter is altijd stevig, zwaar van bouw, en geen weet zulk<br />
een sterk en logisch verband tusschen die letter en zijn figuurlijke <strong>de</strong>coratie te<br />
brengen. Ehmcke is het geweest die dui<strong>de</strong>lijk en onwe<strong>de</strong>rlegbaar getoond heeft<br />
welk een ongeken<strong>de</strong> en onschatbare waar<strong>de</strong> aan <strong>de</strong>coratieve elementen het<br />
alpha-bet vertegenwoordigt. In zijn lessen te Düsseldorf en te München, in zijn boek<br />
‘Die Ziele <strong>de</strong>s Schriftunterrichts’ en allermeest in zijn eigen werk blijkt hoe eigen hij<br />
Fragment van een brief van SCHOPENHAUER aan zijn uitgever BROCKHAUS.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
169<br />
zich <strong>de</strong>n vorm onzer letters heeft gemaakt en hoe prachtig hij <strong>de</strong>ze weet aan te<br />
wen<strong>de</strong>n. Hij gaat ver<strong>de</strong>r dan Johnston en von Larisch door het lettermotief ook<br />
buiten het boek rijken toepassing te geven in aar<strong>de</strong>werk-, glas-, steen- en<br />
metaalversiering. - Indien er ooit menschen gevon<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n die hun onmacht<br />
goed willen praten met <strong>de</strong> weinige geëigendheid van <strong>de</strong> letter <strong>voor</strong> <strong>de</strong>coratieve<br />
versiering of <strong>de</strong>coratieve opvatting, dat hij bij Ehmcke ter schole ga om van het<br />
eerste oogenblik af zijn dwaling in te zien. -<br />
‘Vóór <strong>de</strong> Bugra’.<br />
(Zie <strong>de</strong> redactioneele noot aan <strong>de</strong>n voet van dit artikel).<br />
Rudolf Koch is ook zulk een natuurlijk, rustig talent, dat alle spelerij, alle gemakkelijke<br />
bekoringen verwerpt om met <strong>de</strong> fantasievolle vormen zijner Duitsche schriftvormen<br />
klaar en eerlijk te werken. - Kleukens is een lieftallig en zuiver talent - zijn Helgaschrift<br />
is een allerbekoorlijkste letter - maar zwakker en conventioneeler dan Ehmcke en<br />
Koch, en zon<strong>de</strong>r zijn uitvoerige <strong>de</strong>coratieve verluchtingen kan hij eigenlijk niet<br />
werken. En hoe schoon menig werk van <strong>de</strong> door hem gelei<strong>de</strong> Ernst-Ludwig-Presse<br />
ook zijn mag (Hol<strong>de</strong>rlin's ‘Hyperion’) er is altijd een coquetterie die bekoort en niet<br />
bevredigt. - Heinrich Wieynk is - wat eenzijdig - in zijn zwierige kursijven<br />
onovertroffen. Mogen zijn krullen, soms wat te vaak, ons naar meer waarlijk mo<strong>de</strong>rne<br />
strengheid doen verlangen, hij is zeer eigen en on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> nieuwere Duitsche<br />
boekkunstenaars een typische figuur. Zijn inrichting van <strong>de</strong> stand <strong>de</strong>r vereenig<strong>de</strong><br />
Berlijnsche uitgevers in <strong>de</strong> Hoofdhal was van eenvoudigen, soberen smaak, terwijl<br />
er menig opschrift, in goud op zwart, onovertrefbaar geteekend stond. Ehmcke en<br />
Wieynk hebben <strong>de</strong>n meest merkbaren invloed gehad in Duitschland, en allerwegen<br />
ziet men zeer aanvaardbaar werk van hunne leerlingen. - In het koepelzaaltje van<br />
<strong>de</strong> ‘Halle <strong>de</strong>r Kultur’, dat aan <strong>de</strong> boekkunstenaars <strong>voor</strong> een collectieve tentoonstelling<br />
was afgestaan, zag men naast het werk <strong>de</strong>zer <strong>voor</strong>gangers ook menig afstootelijk<br />
staal. Hadank toont aan, hoe men zelfs van Ehmcke's <strong>voor</strong>beeld uitgaan<strong>de</strong> veel<br />
zeer-onzuivere en zeer-oneigenlijke teekeningen kan <strong>voor</strong>tbrengen. De wil<strong>de</strong><br />
overla<strong>de</strong>nhe<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> ondoorleef<strong>de</strong> Fransche imitaties van Prof. Steiner-Prag wor<strong>de</strong>n<br />
slechts geëvenaard door het latere werk van Walter Tieman, die, na zich los gemaakt<br />
te hebben van <strong>de</strong> principes die hem vroeger met <strong>de</strong> beste kunstnijveraars één <strong>de</strong><strong>de</strong>n<br />
zijn, vervallen is in bloemenmandjes, welrieken<strong>de</strong> guirlan<strong>de</strong>n en opgeknoopte<br />
mandolines. - Wanneer een man als Tieman, wanneer een Weisz <strong>voor</strong>gaat, is het<br />
dan te verwon<strong>de</strong>ren dat alom <strong>de</strong> bie<strong>de</strong>rmeierei opbloeit en daarnevens <strong>de</strong> naäperij<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
van koninklijk en keizerlijk Fransche motieven naarstig beoefend wordt? Boekband,<br />
typografisch ornament, lettertype en papierkeuze, overal ziet men teruggrijpen naar<br />
ou<strong>de</strong>re vormen, overal doet zich gevoelen <strong>de</strong> matheid van <strong>de</strong>n geest, die, vermoeid<br />
van het straffe leven, onmogelijk tot wezenlijke, nieuwe tijdseigen vormen kan komen.<br />
Zoo ziet men tusschen <strong>de</strong> machtelooze <strong>de</strong>gelijkheid van Richard Grimm-Sachsenberg<br />
en <strong>de</strong> machtelooze oppervlakkigheid van Paul Renner alle gra<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r mislukking<br />
geëtaleerd.<br />
J. GRESHOFF.<br />
Snipper<br />
Jacques Dalcroze, door Duitschland verdoemd als een kettersche Reimser<br />
protestant, heeft Hellerau moeten verlaten. De school blijft bestaan, maar ... op<br />
nieuwe grondslagen.<br />
(De Hofstad).<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
[I<strong>de</strong>e en Leven]<br />
170<br />
Kantteekeningen bij <strong>de</strong> Literatuur van <strong>de</strong>n Dag.<br />
Joannes Reddingius, Regenboog en Jeugd-Verzen. - Amsterdam,<br />
Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur.<br />
J.G. van <strong>de</strong>r Haar (W. v. Wei<strong>de</strong>), Droomland - 's Gravenhage, van <strong>de</strong>r<br />
Haar en van Ketel.<br />
Het Jaar <strong>de</strong>r Dichters, Muzenalmanak <strong>voor</strong> 1914. Samengesteld door J.<br />
Greshoff. - Amsterdam, S.L. van Looy.<br />
Jan Terwey, Mozaïk. Met portret van <strong>de</strong>n schrijver. - Blaricum, J.v.d.<br />
Vliet.<br />
Daan F. Boens, In Witte Gewa<strong>de</strong>n - Zon<strong>de</strong>r vermelding van uitgever.<br />
Jean <strong>de</strong> Bère, Aux Rives du Lac bleu... - Association <strong>de</strong>s Ecrivains<br />
Belges. - Bruxelles-Paris 1914.<br />
P.C. Boutens, Verzen. Met een Voorre<strong>de</strong> van L. van Deyssel. - Voor <strong>de</strong><br />
twee<strong>de</strong> maal uitgegeven in 1914 door P.N. van Kampen & Zn.<br />
Amsterdam.<br />
II<br />
‘TOUT homme est poète’ is men geneigd <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> en beken<strong>de</strong> uitspraak bij te vallen<br />
als men 't bun<strong>de</strong>ltje van van <strong>de</strong>r Haar doorbla<strong>de</strong>rt, - evenwel <strong>de</strong> volle nadruk dient<br />
daarbij gelegd op het ‘tout homme’. En nietwaar, als ie<strong>de</strong>reen dichter is, dan kan<br />
<strong>de</strong> poëzie ook niet tegelijkertijd zijn gelijk Shelley haar omschreef: ‘het getuigenis<br />
van <strong>de</strong> beste en gelukkigste oogenblikken <strong>de</strong>r gelukkigste en beste geesten’,<br />
ontsluierend ‘<strong>de</strong> verborgen schoonheid <strong>de</strong>r wereld’ 1) .<br />
Toch voelt van <strong>de</strong>r Haar iets juist van dat verborgene; hij is mysticus. Maar hij<br />
‘ontsluiert’ ons dat verborgene niet. Dat komt omdat wij hier wel met een<br />
dichterlijk-voelend mensch, maar niet met een dichter te doen hebben. Van <strong>de</strong>r<br />
Haar is wat zijn gevoel betreft wel eenigszins aan Reddingius verwant; maar zijn<br />
vizies vormen zich bij hem bijna nergens tot het klare Beeld, dat <strong>de</strong> gelaatstrekken<br />
heeft van <strong>de</strong> Schoonheid. Van <strong>de</strong>r Haar wil veel ‘hooger’ dan Reddingius; hij zoekt<br />
het niet op <strong>de</strong> aar<strong>de</strong>, maar ‘op berge-top, in eed'ler sfeer dan ooit <strong>de</strong> aard kan<br />
geven’ (blz. 1). Er is veel van ‘<strong>de</strong> Alziel’ in zijn gedichten, van ‘golflooze zee van<br />
hemelvloed’, van ‘eeuwige lichten’ en ‘Godgeboren wijding’, van ‘eeuwige Weel<strong>de</strong>n<br />
bloeiend in 't sterven<strong>de</strong> licht van <strong>de</strong>r Reinheid bronnen’. Hij ziet ‘ve<strong>de</strong>r-teedre wolkjes’<br />
‘drinken aan d'aetherbron’ en 's avonds ‘vervloeien door <strong>de</strong>n lief<strong>de</strong>gloed van 't<br />
bran<strong>de</strong>nd ster-licht’ (23). Dit alles klinkt ongetwijfeld heel ‘mooi’ en verheven; alleen...<br />
we hebben moeite aan <strong>de</strong> echtheid te gelooven. Toch meen ik dat men <strong>de</strong>n heer<br />
van <strong>de</strong>r Haar onrecht aandoet zoo men in twijfel mocht trekken of er wel echtheid<br />
aan zijn gevoel ten grondslag ligt. Zeker is er in dat gevoel veel troebels en<br />
verwards, nochtans, zooals ik al zei<strong>de</strong>: ik zie in <strong>de</strong>n auteur van ‘Droomland’ een<br />
dichterlijk mensch, of liever: ik zie in hem het dichterlijke in <strong>de</strong>n mensch<br />
1) Verg. Kalff, Inleiding tot <strong>de</strong> Studie <strong>de</strong>r Literatuurgeschie<strong>de</strong>nis 9. -<br />
Haarlem.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
naar voren gekomen. En dat is dus in <strong>de</strong>n grond een natuurlijk en zuiver element.<br />
Het be<strong>de</strong>nkelijke is nu maar, dat <strong>de</strong> heer van <strong>de</strong>r Haar meent ook dichter te zijn,<br />
d.i. <strong>de</strong> gave te bezitten om wat hij diepinnerlijk, zij 't min of meer vaag, toch als<br />
rijkdom in zich voelt, ook vast te leggen in een vorm van schoonheid. Deze waan<br />
stelt hem <strong>voor</strong> een jammerlijke mislukking. En dat komt, ik merkte 't reeds op, in<br />
hoofdzaak omdat er in 't geestelijk scheppingsproces hier een schakel, <strong>de</strong><br />
noodwendige schakel, ontbreekt; omdat het gevoel, aangenomen dat het hier en<br />
daar dan echt en zuiver mag aanwezig zijn, zich nergens heeft omgezet in leven<strong>de</strong><br />
Verbeelding. En <strong>de</strong> Verbeelding had hier het Woord moeten baren in schoone<br />
harmonie. Want <strong>de</strong> taal als zoodanig is als organisch geheel steeds het secundaire,<br />
en zoo ergens dan bij <strong>de</strong>n dichter. ‘In <strong>de</strong>n beginne was het Woord en het Woord<br />
was bij God en het Woord was God’... Aldus <strong>de</strong> klassieke formule van <strong>de</strong> diepzinnige<br />
en toch zoo klaar-eenvoudige waarheid, dat <strong>de</strong> sprake <strong>de</strong>r zichtbaarheid openbaring<br />
is van en terugwijzing naar een geestelijken grond, als een eenheid van god<strong>de</strong>lijk<br />
Beginsel waaruit <strong>de</strong> veelheid <strong>de</strong>r verschei<strong>de</strong>nheid ontbloeit.<br />
En dat god<strong>de</strong>lijk Beginsel heeft verschillen<strong>de</strong> aspecten; het breekt zich in zoovele<br />
kleuren als het licht in <strong>de</strong> vlakken van een prisma. Zoo zijn ‘het Goe<strong>de</strong>’, ‘het Schoone’<br />
<strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> zij<strong>de</strong>n van eenzelf<strong>de</strong> transcen<strong>de</strong>nte werkelijkheid. Dit transcen<strong>de</strong>nte<br />
nu is in een vers het Beeld; het Beeld in <strong>de</strong>zen zin is niet een zinnelijke<br />
<strong>voor</strong>stelling of een gelijkenis, niet een in <strong>de</strong> aprioristische vormen van tijd en ruimte<br />
gevangen willekeurigheid - het is <strong>de</strong> samenvatting van een dieper, een intuïtieve<br />
aanschouwing.<br />
Toen Goethe zijn Wandrers Nachtlied dichtte <strong>de</strong>ed hij iets àn<strong>de</strong>rs dan wat<br />
wellui<strong>de</strong>nd klinken<strong>de</strong> zinnetjes, wat treffen<strong>de</strong> beel<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r elkaâr zetten, wat van<br />
buiten af na-schrijven van <strong>voor</strong>han<strong>de</strong>n natuurstemmingen. Neen, die enkele<br />
beroem<strong>de</strong> regels zijn verzinnelijkte transcen<strong>de</strong>ntie 1) , ze leggen<br />
1) Ook rhythmisch.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
171<br />
als 't ware van bosch en berg in <strong>de</strong> avondstilte <strong>de</strong>n geestelijken achterkant bloot;<br />
ze doen <strong>de</strong> diepe, schoone, eeuwige werkelijkheid in <strong>de</strong> vormen van tijd en ruimte<br />
aanschouwen. Het Beeld heeft scheppen<strong>de</strong> kracht, en <strong>de</strong> dichter die uit het Beeld<br />
<strong>de</strong>r werkelijkheid leeft gaat als een schepper on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> menschen.<br />
Heel an<strong>de</strong>rs <strong>de</strong> ‘dichterlijke mensch’. Hij voelt wel dat <strong>de</strong> verschijningsvormen<br />
<strong>de</strong>r wereld méer inhou<strong>de</strong>n dan zij aan <strong>de</strong> oppervlakte toonen, maar dat gevoel blijft...<br />
gevoel; het klimt nergens tot aanschouwen van het één on<strong>de</strong>elbaar Beeld. En<br />
daarom kan een dichterlijk voelend mensch als <strong>de</strong> heer van <strong>de</strong>r Haar in volle<br />
oprechtheid wel wat mooie en verheven woor<strong>de</strong>n naast elkaâr zetten, waarvan <strong>de</strong><br />
nuchtere en niet-dichterlijke zegt: hoe haalt <strong>de</strong> man ze bij elkaâr - echte, waarachtige<br />
Poëzie wordt het nooit en nergens. Ik sprak daar van ‘oprechtheid’. Toch zou ik mij<br />
zeer goed kunnen <strong>voor</strong>stellen dat velen, <strong>de</strong> gedichten uit het bun<strong>de</strong>ltje ‘Droomland’<br />
lezen<strong>de</strong>, zich juist geërgerd of tot lichten spot geprikkeld voelen om zóóveel<br />
aanstellerij naast zóóveel onbeholpenheid. Want zeldzaam onbeholpen is <strong>de</strong> factuur<br />
van <strong>de</strong>ze verzen ontegenzeggelijk. Ook aanstellerig? Ik <strong>voor</strong> mij meen van niet, al<br />
vind ik hier geen steun in volkomen zekerheid. Geneigd ben ik evenwel oprechtheid<br />
een <strong>de</strong>r sympathieke eigenschappen van <strong>de</strong>zen schrijver te achten. Ja, ik houd het<br />
er zelfs <strong>voor</strong>, dat zijn verregaan<strong>de</strong> onbeholpenheid te verklaren is uit zijn oprechtheid.<br />
Vergis ik mij niet, dan is er bij van <strong>de</strong>r Haar steeds <strong>de</strong> eerlijke drang geweest om te<br />
geven wat hij in zich voel<strong>de</strong>, persoonlijk, en dus moest wel het glad-loopen<strong>de</strong>, banale<br />
en schablonenhafte, in elkaâr gezette vers, dat zoo veler ‘knappe’ ‘dichters’ bun<strong>de</strong>ls<br />
pleegt te vullen, bij <strong>voor</strong>baat bij hem in miscrediet zijn. Dat hetgeen er <strong>voor</strong> in <strong>de</strong><br />
plaats is gekomen nu evenmin schoone poëzie is gewor<strong>de</strong>n, integen<strong>de</strong>el hier en<br />
daar be<strong>de</strong>nkelijk veel lijkt op bombast en kakographie - dit wijte men aan <strong>de</strong> min of<br />
meer fragmentair en troebel gebleven gevoelens van <strong>de</strong>n heer van <strong>de</strong>r Haar, zijn<br />
rudimentair begrip van taalbehan<strong>de</strong>ling, en, bovenal, aan <strong>de</strong> ontstentenis <strong>de</strong>r<br />
bevruchten<strong>de</strong> Verbeelding, - éér<strong>de</strong>r dan aan een gemis van innerlijke oprechtheid.<br />
Het zou mij te ver voeren <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> verzen in dit bun<strong>de</strong>ltje critisch te gaan<br />
ontle<strong>de</strong>n, gesteld dat poëzie zich daar ooit toe leenen zou. Enkele aanhalingen uit<br />
mijn exemplaar van 't boekje, dat vol streepjes en krulletjes, vol vraagteekens en<br />
dikke uitroepers staat, mogen volstaan om het bovenstaan<strong>de</strong> eenigszins na<strong>de</strong>r toe<br />
te lichten. Wat mij van bombast spreken <strong>de</strong>ed zijn bv. verzen als <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> uit<br />
‘Maanlicht’:<br />
Hoor, er ruischt door geur-gekuste<br />
avondlucht een kroon van licht;<br />
Breiend zich om sluimer-zielen,<br />
onbewusten van het Licht!<br />
Goed-onsterfelijke geesten<br />
scheppen al om wiege-spond'<br />
Vuur-kristallen, Bronne-stralen,<br />
die <strong>de</strong>n slapen<strong>de</strong>n zij zond.<br />
Is hier <strong>de</strong> vizie verward en onzuiver, een haast kin<strong>de</strong>rachtige simpelheid - Giza<br />
Ritschl in haar zwakste momenten - vin<strong>de</strong>n wij in een couplet als het volgen<strong>de</strong>:<br />
O, ve<strong>de</strong>r-teedre wolkjes rein!<br />
Wit-bloemen op <strong>de</strong> wei<strong>de</strong>n<br />
Des hemels, wat zijt vergeest'lijkt gij!<br />
En doet gij mij verblij<strong>de</strong>n! 1)<br />
Dwaas is <strong>de</strong> vizie in een regel als op blz. 3:<br />
1) Ik spatieer.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Zon! omarm [sic] <strong>de</strong> teed're bloemen.<br />
Daarentegen treffen wij soms ook wel een paar vrij zuivere regels aan, zóó waar<br />
<strong>de</strong> dichter spreekt tot het Vlin<strong>de</strong>rtje:<br />
En leg straks door licht en geuren gekust<br />
De vleugeltjes moe<br />
Op klaver en grashalm ...<br />
Had het daar nu maar bij kunnen blijven! Maar dan volgt er tot slot, onmid<strong>de</strong>llijk<br />
achter ‘grashalm’:<br />
in d'armen <strong>de</strong>r Rust<br />
Met d'oogjes toe.<br />
Afgezien nu van <strong>de</strong> ongevoel<strong>de</strong> banaliteit in <strong>de</strong>n eersten <strong>de</strong>zer bei<strong>de</strong> laatste regels<br />
- voelt <strong>de</strong> heer van <strong>de</strong>r Haar niet, hoe dat ‘met d'oogjes toe’ alles be<strong>de</strong>rft? Het beeld<br />
wordt hier te veel voltooid, en van 't nu wel bij lange na niet sublieme, maar tenminste<br />
niet direct onzuivere naar 't ridicule is <strong>de</strong> noodlottige stap te spoedig gedaan. In 't<br />
Kerstlied op blz. 4 lezen we van ‘ziel-oogen’ die ‘in leven<strong>de</strong> harten (hun) wij<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />
vochten druppelen’, wat ons eer<strong>de</strong>r onsmakelijk toeschijnt dan gewijd; eenige regels<br />
ver<strong>de</strong>r wordt van een dogma gezegd, dat het zal ‘verbran<strong>de</strong>n tot kaf’ [!]; op blz. 49<br />
van <strong>de</strong>n Geest, dat hij eenmaal door stralen [?] ons beheerschen zal.<br />
Van <strong>de</strong>rgelijke diepzinnighe<strong>de</strong>n trouwens is 't boekje vol, en zij zijn het die ons<br />
boven uitgesproken geloof aan <strong>de</strong> oprechtheid in 't fond van <strong>de</strong>zen dichter wel<br />
telkens op een zeer zware proef stellen.<br />
Of er dan geen enkel gaaf liedje, geen gaaf couplet in dit bun<strong>de</strong>ltje te vin<strong>de</strong>n is?<br />
Ik bla<strong>de</strong>r en bla<strong>de</strong>r en vind ein<strong>de</strong>lijk op blz. 57:<br />
Lui<strong>de</strong> vogel!<br />
Wat zingt, o lui<strong>de</strong> vogel, gij,<br />
In 't stille morgenuur?<br />
Wat zingt uw wenschend harte,<br />
Met eed'len drang en vuur?<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
172<br />
Zingt gij het schoone morgenrood<br />
Een hymne op <strong>de</strong>ez' hei?<br />
Of schenkt <strong>de</strong> drang naar d'Eeuwigheid<br />
Deez' uchtend inn'ge wij?<br />
Gij melodieuse zanger mijn!<br />
In 't dichte bladgewelf!<br />
In d'eenzaamheid wilt geven gij<br />
Uw hemelschoone Zelf! -<br />
Ik weet wel, ook dit is nog geen treffelijke poëzie - niettemin, is het niet of in 't laatste<br />
couplet als <strong>de</strong> schemering trilt van dagen<strong>de</strong> schoonheid? 1) .<br />
GERARD VAN ECKEREN.<br />
[Boekenschouw]<br />
Romans en novellen<br />
In Troebel Water. ‘Een Hollandsch Binnenhuisje’ door Sara Bouterse. -<br />
(Bussum, C.A.J. v. Dishoeck, 1914).<br />
De Familie Hennaerd, door Gerda Haverman. - (Amersfoort, Valkhoff &<br />
Co.).<br />
‘Naar dit eerste belangrijke werk te oor<strong>de</strong>elen, wacht ons veel goeds, en, ik geloof<br />
wel te kunnen zeggen, nòg beters van <strong>de</strong> toekomst’.<br />
Aldus schreef, nu zes jaar gele<strong>de</strong>n, Willem van Rooyen in dit tijdschrift als slot<br />
zijner bespreking van een bun<strong>de</strong>l novellen: Het Jonkertje. Ik heb dat vroegere<br />
werk van Sara Bouterse niet on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> oogen gehad, kan dus moeilijk bepalen of<br />
<strong>de</strong>ze schrijfster met haar jongste boek dat ‘nòg betere’ gegeven heeft - toch ben ik<br />
zeer sterk geneigd dit aan te nemen, want ware Het Jonkertje reeds zóó goed<br />
werk geweest als dit In Troebel Water, dan had Mej. Bouterse reeds jaren<br />
lang nu gerekend moeten zijn on<strong>de</strong>r onze zeer goe<strong>de</strong> prozaschrijfsters.<br />
Toen ik dit onopgesmukt verhaal <strong>voor</strong> 't eerst in ‘Elseviers’ las, was 't mij een<br />
verrassing. Eerlijk gezegd, als men veel in <strong>de</strong> tijdschriften leest die 't hun plicht<br />
schijnen te achten ons maan<strong>de</strong>lijks van een zeker quantum nieuwe romans en<br />
novellen te <strong>voor</strong>zien, dan raakt men 't wel een beetje afgewend op zoo iets als<br />
verrassingen te rekenen. Waarmeê ik niet zeggen wil dat er in onze tijdschriften<br />
geen goed werk uitkomt - integen<strong>de</strong>el: 'k acht het eer<strong>de</strong>r een bewijs daarvan dat er<br />
te véel verschijnt van dat waarop wij gewoon zijn geraakt <strong>de</strong> qualificatie ‘goed werk’<br />
toe te passen.<br />
't Is namelijk bijna àlles goed, kranig, knap wat in onze periodieken het licht ziet,<br />
maar 't blijft in <strong>de</strong>n grond beschouwd te vaak routine-werk, zij 't dan routine-werk<br />
dat als geheel zuiver<strong>de</strong>r van opvatting, objectiever van beelding is dan <strong>de</strong> litteraire<br />
<strong>voor</strong>tbrengselen van vóór 't jaar '80. Wat er, jaar in jaar uit, in ons land - en 't is<br />
1) Ook op blz. 5 troffen wij een goe<strong>de</strong>n regel: ‘Harten herschept stil tot schoone valleien’<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
el<strong>de</strong>rs niet beter - aan romans en novellen op onze boekentafels wordt neêrgelegd,<br />
't zijn bijna alles copieën (soms zeer góe<strong>de</strong> copieën) van enkele mo<strong>de</strong>rn-classieke<br />
standaard-mo<strong>de</strong>llen, die met een ein<strong>de</strong>looze reeks van variaties onbewust wor<strong>de</strong>n<br />
nageschreven in stijl en in conceptie. En <strong>de</strong> argelooze lezer, laat ons bekennen:<br />
ook <strong>de</strong> zich op zijn qui-vive wanen<strong>de</strong> criticus vaak, herkennend in al die werken iets<br />
van 't talentvolle, soms geniale <strong>de</strong>r prototypen, zon<strong>de</strong>r zich daar ten volle rekenschap<br />
van te geven, is maar al te geneigd <strong>de</strong> copie te verslijten <strong>voor</strong> 't origineel en zich<br />
zoo knollen <strong>voor</strong> citroenen in <strong>de</strong> hand te laten stoppen.<br />
Nu wil ik niet beweren, dat Sara Bouterse met In troebel Water reeds het<br />
hoogtepunt van haar kunnen heeft bereikt - veel liever neem ik het tegen<strong>de</strong>el aan.<br />
Wel echter ben ik er zeker van, dat dit boek ons niet met een copie te doen geeft,<br />
maar met een zuiver origineel, hetgeen zeggen wil, dat het zich, zij het in enkele<br />
opzichten nog slechts in aanleg, door dat zeker ‘iets’ on<strong>de</strong>rscheidt wat elk waarachtig<br />
kunstwerk on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n blijft van zelfs <strong>de</strong> beste navolging daarvan. Dat zekere<br />
‘iets’ is <strong>de</strong> ziel, het ‘van binnen uit komen<strong>de</strong>’, niet het ‘van buiten af’. Ie<strong>de</strong>r die wel<br />
eens een schoon schil<strong>de</strong>rij en <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> copie daarvan naast elkaâr heeft beschouwd,<br />
zal begrijpen wat ik bedoel. En het volgen<strong>de</strong> moge het aan 't boek van Sara Bouterse<br />
dui<strong>de</strong>lijk maken.<br />
Deze roman is, oppervlakkig beschouwd, zoo geheel zon<strong>de</strong>r ‘kunst’ geschreven,<br />
zoo geheel zon<strong>de</strong>r ‘woord-kunst’ maar zon<strong>de</strong>r ingewikkel<strong>de</strong> psychologische ontleding<br />
ook, zon<strong>de</strong>r spru<strong>de</strong>ln<strong>de</strong>n dialoog of weidsche natuurschil<strong>de</strong>ringen van schitterend<br />
coloriet of grootsche plastiek - 't is weêr zoo echt een boek, waar een heeleboel<br />
menschen niets ‘aan’ zullen vin<strong>de</strong>n, ‘een Hollandsch binnenhuisje’, ja, maar met<br />
niets in zich van het idyllisch-zoetvoerige, het romantischsentimenteele dat dat<br />
an<strong>de</strong>re, overbeken<strong>de</strong> ‘Binnenhuisje’ zoo populair heeft gemaakt.<br />
De roman van Sara Bouterse geeft ons een kijkje in een mo<strong>de</strong>rn huisgezin van<br />
<strong>de</strong>zen tijd, waar 't familieleven is vertroebeld en verbitterd door een incompatibilité<br />
d'humeur van man en vrouw. Hij een luchthartige, kilberekenen<strong>de</strong> egoïst, zij een in<br />
zuur zelfbeklag zich verteren<strong>de</strong>, moe<strong>de</strong>, vóór haar tijd verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong> vrouw, meest<br />
berustend in een dof gevoel slachtoffer te zijn, soms, bij een woord, een blik, een<br />
hatelijk lachje van haar man, wel even opveerend, uitschietend in een nerveuze<br />
drift vol snibbige verwijten.<br />
Daar, in die getroebel<strong>de</strong> sfeer, die altijd electrisch gela<strong>de</strong>n is, zijn <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren<br />
Hoogland opgegroeid: Bert, <strong>de</strong> oudste, <strong>de</strong> stu<strong>de</strong>nt, met zijn wat tobben<strong>de</strong> natuur;<br />
Marianne, het jonge meisje met haar droomen en verlangens, die geen werkelijkheid<br />
zullen wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> haar hard en cynisch maken<strong>de</strong> omgeving; Leen<strong>de</strong>rt, <strong>de</strong> zich<br />
pantseren<strong>de</strong> in hautaine onverschilligheid, en Japie, het verwaarloosd boefje vol<br />
streken, <strong>de</strong> bengel uit het ‘turfhok’ van <strong>de</strong> Camera. En alleen Aletje, moe<strong>de</strong>rs kindje<br />
nog, te jong om te begrijpen, met een lieve aanhankelijkheid <strong>voor</strong> wie zij voelt dat<br />
door <strong>de</strong> stoute groote menschen om haar heen wordt leed gedaan.<br />
De verdienste van <strong>de</strong> schrijfster is nu, dat zij dit leven, <strong>de</strong>ze karakters heeft gebeeld<br />
niet met die kou<strong>de</strong> objectiviteit welke haar object van buiten af na<strong>de</strong>rt, noch<br />
met het kin<strong>de</strong>rachtig interesse van die, meest jonge, auteurs die zich mid<strong>de</strong>n plaatsen<br />
tusschen hun verbeeldingsschepsels en <strong>de</strong>n lezer op ie<strong>de</strong>re bladzij doen gevoelen<br />
hoe belangwekkend of zielig zij, <strong>de</strong> schrijver, toch die menschen wel vin<strong>de</strong>n; nog<br />
veel min<strong>de</strong>r met <strong>de</strong> trotsche levensverachting van hen, die <strong>voor</strong> <strong>de</strong> misère slechts<br />
een sarcastisch of wrang-hatend lachje overhebben, - neen, Sara Bouterse's<br />
verdienste (of eigenlijk is 't geen ‘verdienste’ maar een gave) is <strong>de</strong>ze: dat zij 't leven<br />
van hare personen doorleefd heeft, maar... het in zich zelf heeft overwonnen en er<br />
nu tegenoverstaat met <strong>de</strong>n blik van een die als een lief<strong>de</strong>vol begrijpen<strong>de</strong> dat leven<br />
met al zijne roerselen doorschouwt in zijn klare doorzichtigheid. Daarom kon dit<br />
boek zoo rustig, zoo zon<strong>de</strong>r ‘kunst’, zoo simpel-eenvoudig geschreven<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
173<br />
wor<strong>de</strong>n; zijn <strong>de</strong> fijnhe<strong>de</strong>n ervan <strong>voor</strong>al innerlijk, dus <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n durchschnitts-lezer<br />
verborgen. Want het is heusch niet waar, dat ie<strong>de</strong>reen een roman kan lezen, zoo<br />
min als ie<strong>de</strong>r een schil<strong>de</strong>rij kan zien of een muziekstuk werkelijk hooren. Zoo<br />
stel ik mij <strong>voor</strong> dat maar weinig lezers verrast zullen opzien bij die eerste alinea al<br />
da<strong>de</strong>lijk, welke ik hier even <strong>voor</strong> u afschrijf:<br />
Een <strong>voor</strong> één waren ze binnen gekomen, <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren Hoogland. Japie,<br />
<strong>de</strong> jongste jongen, met zijn bijna altijd vuile han<strong>de</strong>n, maar die hij nu,<br />
frisch-schoon gewasschen en nog rood van 't kou<strong>de</strong> sop, als twee<br />
kostbaarhe<strong>de</strong>n <strong>de</strong> kamer binnen droeg.<br />
Het fijnheidje in <strong>de</strong>zen zin spatieer<strong>de</strong> ik. En waarom is dat nu zoo <strong>voor</strong>treffelijk?<br />
Omdat het hier niet een losse, min of meer geestige opmerking geldt van buiten-af<br />
genoteerd, maar omdat <strong>de</strong> geheele Japie-karakteristiek hier in kiem ligt ingewikkeld,<br />
dus <strong>de</strong> psyche van zijn persoontje niet bij stukjes en brokjes in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n<br />
behoeft te wor<strong>de</strong>n opgebouwd, maar <strong>de</strong>ze door wat volgt enkel verklaard en<br />
verhel<strong>de</strong>rd hoeft te wor<strong>de</strong>n. Dat zoo het boek van binnen uit geschreven is<br />
treft ons op ie<strong>de</strong>re bladzij<strong>de</strong>. Nog een <strong>voor</strong>beeld. Er is weêr een spanning tusschen<br />
Hoogland en zijn vrouw; hij tracht <strong>de</strong>n toestand te forceeren door vroolijk met zijn<br />
oudsten zoon Bert te praten, vlot en hartelijk te informeeren naar diens studie. Maar<br />
't lukt niet recht. En dan lezen we op blz. 161:<br />
Uit hun gesprek, dat wat sleepte, keken zij bei<strong>de</strong>n gretig op, toen in<br />
<strong>de</strong>n tuin ... etc.<br />
Zon<strong>de</strong>r dat woordje gretig was dit zinnetje niets geweest, een doodgewoon<br />
notitietje; dat enkele woordje doet 't 'em hier.<br />
Martha wacht op haar man, in <strong>de</strong>n nacht, <strong>voor</strong> 't venster. ‘Een groote wij<strong>de</strong><br />
verlatenheid was overal’. Wij nemen die me<strong>de</strong><strong>de</strong>eling <strong>voor</strong> kennisgeving aan? Neen,<br />
toch niet, want er volgt onmid<strong>de</strong>llijk:<br />
Zwaar viel een klokslag, en zóó elf bree<strong>de</strong> galmen die dreunend<br />
verstierven; bij elken slag, die weer aanzwol werd <strong>de</strong> stilte<br />
van een dieper eenzaamheid (190).<br />
Hier wordt <strong>de</strong> eenzaamheid-op-papier opeens, alweêr door een paar simpele<br />
woor<strong>de</strong>n alleen, in ons tot leven gewekt; 't is of een scherm <strong>voor</strong> onze oogen wordt<br />
weggeschoven en wij plotseling mèt <strong>de</strong> wachten<strong>de</strong> vrouw instaren in <strong>de</strong> zwarte<br />
verlatenheid.<br />
Om ten volle een kunstwerk te mogen heeten, in <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> beteekenis, daar<strong>voor</strong><br />
had het boek als geheel toch nog dieper inkijk moeten geven; nu blijft het te<br />
veel levens-abschnitt, fragment. Niet, dat wij haarfijn zou<strong>de</strong>n willen weten hoe het<br />
nu precies met Marianne ver<strong>de</strong>r zal gaan en wat er van Japie en Aletje zal terecht<br />
komen. Dat heeft <strong>de</strong> schrijfster ons voldoen<strong>de</strong> doen voelen, ook al kunnen wij ie<strong>de</strong>rs<br />
levenslijn naar <strong>de</strong> feitelijkhe<strong>de</strong>n niet uitstippelen. Maar we had<strong>de</strong>n toch wel iets als<br />
een synthese gewenscht, iets als een accoord waarin <strong>de</strong> samenvatting van het<br />
geheel zou blijven naklinken. Inplaats daarvan eindigt <strong>de</strong> schrijfster tamelijk<br />
willekeurig daar, waar het natuurlijk punt om te eindigen feitelijk nog niet gekomen<br />
schijnt.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Evenwel, als fragment is dit stukje tragisch huwelijksleven innerlijk ‘af’, en wij<br />
wenschen <strong>de</strong> schrijfster gaarne geluk met dit boek van ontwijfelbare verdienste 1) .<br />
* * *<br />
Over <strong>de</strong>n roman van Gerda Haverman zullen we maar niet veel zeggen. Hier hebben<br />
we nu te doen met een copie van, ja, van welke mo<strong>de</strong>llen? Juffrouw Haverman heeft<br />
blijkbaar veel gelezen en toen... óók eens een boek willen schrijven. Ze ken<strong>de</strong> 't<br />
procédé wel zoo wat en haar romanpersonen had ze <strong>voor</strong> 't grijpen: het meisje dat<br />
<strong>voor</strong> haar kunst wil leven, zich ontworstelt aan een enge omgeving; die omgeving<br />
welke daar ach en foei over spreekt, maar niet kan verhin<strong>de</strong>ren dat <strong>de</strong> drang naar<br />
vrijheid en schoonheid toch ‘ten letste’ triomfeert over ‘<strong>de</strong> ban<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r conventie’ -<br />
nietwaar, dat is prachtige romanstof.<br />
Zeer zeker, doch alleen <strong>voor</strong> hem of haar die die stof volkomen beheerscht door<br />
ze in zich te hebben opgenomen en niet, als Gerda Haverman blijkbaar, haar wel<br />
dankbare romanstof acht, misschien ook wel daarom wijl zij er min of meer eigen,<br />
<strong>voor</strong> haar natuurlijk hoogst gewichtige, ‘ervaringen’ in kon verwerken.<br />
Als compositie is het boek bovendien vrij onhandig in elkaâr gezet. Het verhaal<br />
van Bob Hennaerds huwelijksleven, zijn zich vrij-maken van <strong>de</strong> knellen<strong>de</strong> ban<strong>de</strong>n<br />
(wat er van Atie verteld wordt blijkt hier straks niet veel an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> herhaling<br />
van) is een veel te uitvoerig uitgesponnen inschuifsel (blz. 11-73). Voor 't overige<br />
is het boek niet in 't oog vallend slecht, maar vlak, banaal, een romannetje als<br />
zoovele an<strong>de</strong>re, waaraan niemand zijn tijd verspille.<br />
Ik las <strong>de</strong>zer dagen het bericht, dat er in <strong>de</strong>n aanstaan<strong>de</strong>n winter een groote<br />
behoefte zal zijn aan polsmoffen <strong>voor</strong> onze soldaten. Mag ik op die behoefte juffrouw<br />
Havermans aandacht eens vestigen?<br />
G.v.E.<br />
Dorpslucht, door Stijn Streuvels. Twee<strong>de</strong> Deel. - (Amsterdam, L.J. Veen).<br />
Zoo ligt dan nu <strong>de</strong> uitgebrei<strong>de</strong> dorpsroman, beslaan<strong>de</strong> het kapitale aantal van 876<br />
bladzij<strong>de</strong>n druks, compleet vóór ons. De tijd is onzen grooten Vlaming Streuvels<br />
niet gunstig geweest; belangrijke wijzigingen door <strong>de</strong>n auteur in <strong>de</strong> laatste proeven<br />
van dit twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el aangebracht hebben <strong>de</strong> drukkerij niet meer kunnen bereiken<br />
en zijn bijgevolg onuitgevoerd gebleven. Intusschen, het boek ligt vóór ons en wij<br />
hebben het te nemen en te beoor<strong>de</strong>elen - hatelijk, betweterig woord toch! - zooals<br />
het daar ligt. En wij willen dan maar da<strong>de</strong>lijk erkennen: dat dit twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el onze<br />
aandacht heel wat beter heeft weten vast te hou<strong>de</strong>n dan het eerste 1) - al leg<strong>de</strong>n wij<br />
ook dit <strong>de</strong>el uit <strong>de</strong> hand ‘dankbaar maar niet voldaan’. Wat ons in het eerste <strong>de</strong>el<br />
<strong>de</strong> groote fouten schenen, vin<strong>de</strong>n wij als <strong>de</strong> hoofdgebreken ook van dit vervolg<br />
terug: het ‘bree<strong>de</strong>’ is hier te weinig verinnerlijkt, te weinig het ‘diepe’ gewor<strong>de</strong>n - het<br />
is te veel gebleven het breedvoerige. Ook is het boek als compositie - maar in <strong>de</strong><br />
compositie van een grooter geheel lag immers nooit Streuvels kracht - geen schoone<br />
eenheid kunnen wor<strong>de</strong>n; in dit opzicht staat dit twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el zelfs bij 't eerste ten<br />
achter. Groepeer<strong>de</strong> zich daar alles om <strong>de</strong>n rentenier Koornaert en <strong>de</strong> tabakdiefte -<br />
in het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el wordt onze belangstelling nagenoeg geheel opgeëischt <strong>voor</strong><br />
gansch an<strong>de</strong>re motieven, die slechts zij<strong>de</strong>lings met het in het eerste ge<strong>de</strong>elte<br />
verhaal<strong>de</strong> verband hou<strong>de</strong>n. Koornaert en diens zuster verdwijnen vrijwel van het<br />
tooneel om plaats te maken <strong>voor</strong> Elvire, Koornaerts nichtje met haar<br />
1) Over <strong>de</strong> psychologie van het boek kan ik hier niet uitwei<strong>de</strong>n. Goed gevoeld is b.v. dat <strong>de</strong><br />
schrijfster het jonge meisje Marianne, als zij, moê en teleurgesteld, verlangend naar rust,<br />
haar woord gegeven heeft aan Fre<strong>de</strong>rik, dien zij niet liefheeft, driftig laat reageeren zoodra<br />
zij merkt dat hij nog een oogenblik blijft aarzelen om haar woord te accepteeren. In <strong>de</strong> lauwheid<br />
van eigen gevoel had zij <strong>de</strong> hevigheid van zijn geluksuiting gewild (blz. 196).<br />
1) Zie D.G.W. <strong>13</strong>e jrg. afl. 7.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
lief<strong>de</strong>sdroomerijen, <strong>de</strong> figuur van <strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rpastor, en het huisgezin van dokter<br />
Blon<strong>de</strong>el, in 't bizon<strong>de</strong>r 's dokters zoon Albert, <strong>de</strong>n veelbeloven<strong>de</strong>n jongen medicus<br />
dien wij, uit <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong> teruggekeerd, het ou<strong>de</strong>rlijk huis zien betre<strong>de</strong>n met heel<br />
an<strong>de</strong>re wenschen<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
174<br />
en i<strong>de</strong>eën in hoofd en hart dan die welke zijn eenvoudige ou<strong>de</strong>rs in hem vermoe<strong>de</strong>n.<br />
Dat hij, voedsterling <strong>de</strong>r vermaardste buitenlandsche hoogescholen, die met<br />
minachtend me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n neêrziet op <strong>de</strong> zoogenaam<strong>de</strong> ‘wetenschap’ van zijn goe<strong>de</strong>n<br />
va<strong>de</strong>r, wiens geneesmetho<strong>de</strong> viel saâm te vatten in het: ‘clysterium donare, postea<br />
seignare, ensuita purgare’, weigert zijn va<strong>de</strong>r als dorpsgeneesheer op te volgen,<br />
zich integen<strong>de</strong>el op 't dorp, in cynische onverschilligheid, onmogelijk maakt, en het<br />
meisje (Elvire) dat van hem gedroomd, op hem gewacht heeft, teleurstelt - dat moest<br />
het sloopend verdriet van zijn ou<strong>de</strong>rs wor<strong>de</strong>n; en <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong>ze stille,<br />
smartelijke botsing tusschen jong en oud gewijd - het zijn er in dit boek niet weinige<br />
- behooren ongetwijfeld tot <strong>de</strong> beste.<br />
Maar zeer zeker zult ge óók met belangstelling volgen wat <strong>de</strong> schrijver over het<br />
jonge meisje Elvire vertelt. Lijdt het exposé van haar leven tot aan het punt waarin<br />
zij feitelijk eerst ‘han<strong>de</strong>lend’ begint op te tre<strong>de</strong>n zeer sterk aan een gerektheid vol<br />
herhalingen en conventioneele typeeringen (blz. 128-157) - zoodra een versch<br />
hoofdstuk inzet met <strong>de</strong> reis naar Lour<strong>de</strong>s, begint het eerst recht; dàn spant zich<br />
onze aandacht al spoedig intenser, om gespannen te blijven, bladzij<strong>de</strong> na bladzij.<br />
Heel goed heeft Streuvels ons weten voelbaar te maken <strong>de</strong> tegenstrijdige<br />
gewaarwordingen van het jonge meisje in haar ontwakend zinneleven, als zij met<br />
<strong>de</strong>n kapelaan en diens zuster benevens een jong echtpaar in een zelf<strong>de</strong>n<br />
spoorwagen gezeten <strong>de</strong> lange spoorreis naar het Zui<strong>de</strong>n doet; goed ook,<br />
daartegenover, <strong>de</strong> gevoelens van <strong>de</strong>n jongen kapelaan, die in zijn gedwongen<br />
abstinentie van al wat op 't geslachtsleven betrekking heeft als onbewust en tegen<br />
zijn wil <strong>de</strong>n invloed on<strong>de</strong>rgaat <strong>de</strong>r nabijheid van het mooie meisje naast hem in <strong>de</strong><br />
dompig-zwoele nachtcoupé. Dat Lour<strong>de</strong>s-hoofdstuk reken ik me<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r het beste<br />
van <strong>de</strong>n roman.<br />
Dan, tegen 't eind van het boek, knoopt <strong>de</strong> schrijver weêr aan aan het<br />
diefstal-motief van het eerste <strong>de</strong>el, dat nu, achteraf, als niet meer dan een veel te<br />
lange inleiding schijnen moet van wat zich in het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el als <strong>de</strong> kern van <strong>de</strong>n<br />
roman is gaan ontwikkelen. Koornaert tobt nog altijd over het in <strong>de</strong>n boomgaard<br />
gebeur<strong>de</strong>, zijn schieten op <strong>de</strong>n dief, en het lijk... het lijk dat ergens in <strong>de</strong>n tuin moet<br />
verborgen liggen. Hij wil zijn misdaad biechten en toch eigenlijk weêr niet - hij weet<br />
het zelf niet; fel vermagerd, dwaalt hij rond door hof en huis en begint allengs allerlei<br />
onsmakelijke gewoonten aan te nemen. Rechtuit gezegd: hij raakt aan 't malen.<br />
Maar veel interesseeren doet het ons eigenlijk niet; daar<strong>voor</strong> hebben wij <strong>de</strong>n<br />
rentenier, die ons in 't eerste <strong>de</strong>el reeds eenigszins raadselachtig was, te langen<br />
tijd uit 't oog verloren; onze aandacht heeft moeite weêr aan te knoopen aan wat<br />
zoo ver terug ligt. En als wij het boek hebben dichtgeslagen komt <strong>de</strong> wensch bij ons<br />
op, dat <strong>de</strong> auteur, in rustiger tij<strong>de</strong>n op zijn ‘Lijsternest’ gezeten - God geve dat het<br />
spoedig zij! - <strong>voor</strong> een eventueelen nieuwen druk zijn roman eens herschrijven<br />
mocht, wat hier zeggen wil: dat hij sommige te lang uitgesponnen ge<strong>de</strong>elten meer<br />
synthetisch mocht zoeken te bewerken. De roman zou dan wellicht <strong>de</strong> helft<br />
min<strong>de</strong>r dik wor<strong>de</strong>n, maar aan innerlijke kracht ongetwijfeld winnen. Zoo als het boek<br />
er nú ligt duidt zijn uitwendige verschijning - een veel te dikke stapel papier,<br />
saâmgenaaid tot een vormloos geheel zon<strong>de</strong>r juiste proporties - eenigszins<br />
symbolisch op wat mij zijn innerlijke gebreken schijnen. Desondanks zij, ten slotte,<br />
hier nogeens volmondig uitgesproken: dat in dit Dorpslucht, ook naar zijn huidige<br />
gesteldheid, door Stijn Streuvels bewijzen te over zijn gegeven van zijn<br />
bewon<strong>de</strong>renswaardig kunnen.<br />
G.v.E.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Land- en volkenkun<strong>de</strong>; reisbeschrijving<br />
Natuur en Menschen in Indië, door Augusta <strong>de</strong> Wit. Met 45 illustraties.<br />
- (Amsterdam, Maatsch. <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en Goedkoope lectuur, 1914).<br />
I<strong>de</strong>alen, gelukkig <strong>de</strong> mensch die ze nog heeft en koestert en die, zijn er met het<br />
grijzen <strong>de</strong>r haren eenige verloren gegaan, zich weer an<strong>de</strong>re vormt; want zij zijn ons<br />
dikwijls een steun, een troost in moeielijke tij<strong>de</strong>n, en, al zien wij ze gaan met een<br />
traan in het oog, dikwijls laten zij meer achter dan een vrien<strong>de</strong>lijke herinnering. Hoe<br />
heb ik jaren lang gewenscht Indië te zien, <strong>de</strong> heerlijke natuur daar, <strong>de</strong> schitteren<strong>de</strong><br />
flora en <strong>de</strong> merkwaardige fauna; ik droom<strong>de</strong> van een reis daarheen, van een<br />
bergtocht in <strong>de</strong> Preanger, van een klimaat nog heerlijker en een natuur nog veel<br />
schooner en grootscher dan ons liefelijk klimaat en dan onze planten- en dierenschat<br />
in <strong>de</strong>n zomer van 1914 waren. Mijn i<strong>de</strong>aal is niet verwezenlijkt, maar mijn<br />
belangstelling <strong>voor</strong> het land van belofte is onverzwakt gebleven. Nu wordt mij ter<br />
bespreking toegezon<strong>de</strong>n het hierboven genoem<strong>de</strong> werk, waarin <strong>de</strong> schrijfster op<br />
<strong>de</strong> haar eigene en aangename wijze verslag geeft van hare bevindingen en indrukken<br />
in onze schoone koloniën, en die daar waargenomen heeft met een open en fijn-ziend<br />
oog, en gehoord met een scherp en gevoelig oor. Misschien heeft <strong>de</strong> schrijfster ook<br />
wel als i<strong>de</strong>aal gekoesterd Indië te bezoeken en is zij zoo gelukkig geweest dien<br />
wensch vervuld te zien; ik zou dat durven opmaken uit <strong>de</strong> wijze waarop zij het daar<br />
geziene en genotene weergeeft, vol leven, vol gloed en vol hartelijke belangstelling.<br />
Voor wie iets gevoelt <strong>voor</strong> het intieme leven daar on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n evenaar is haar boek<br />
een heerlijke gids, en waar er allerwege aandacht aan geschonken wordt, waar<br />
allerlei periodieken er met groote waar<strong>de</strong>ering over spreken, er stukken uit<br />
overnemen gelijk o.a. het weekblad ‘<strong>de</strong> Hervorming’ gedaan heeft, daar is mij <strong>de</strong><br />
opdracht aangenaam iets over het boek me<strong>de</strong> te <strong>de</strong>elen.<br />
Te Sabang op Poeloe-Weh, het rotsige eilandje dat <strong>de</strong> uiterste spits van Indië<br />
vormt, komt <strong>de</strong> schrijfster aan; <strong>de</strong> groote bedrijvigheid in <strong>de</strong> haven treft haar, en aan<br />
haar aandacht ontgaat het niet van hoeveel grooter waar<strong>de</strong> <strong>de</strong> Chineesche<br />
werkkrachten zijn dan die <strong>de</strong>r Javanen: <strong>de</strong> eersten vlug en veerkrachtig, werken<strong>de</strong><br />
om het loon niet enkel, maar ook om het werk zelf, <strong>de</strong> laatsten onverschillig en loom.<br />
Zoowel Chineezen als Javanen schuiven en rooken opium. Reizen<strong>de</strong> van Tandjong<br />
Priok naar Djombang komt zij on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bekoring van <strong>de</strong> schitteren<strong>de</strong> natuur, die,<br />
naar zij meent, nergens op <strong>de</strong>ze schoone wereld schooner is dan op Java. Een<br />
onuitsprekelijk gevoel van<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
175<br />
vreug<strong>de</strong> en verlangen<strong>de</strong> kracht springt op in het hart, bij al die schoonheid van land<br />
en zon, die veerkrachtige golving naar telkens alweer zulk een blinkend hoogen top<br />
van <strong>de</strong> klare bergen door <strong>de</strong> klare lucht. Trekken<strong>de</strong> door <strong>de</strong> Javaansche dorpen<br />
ziet zij hoe dikwijls <strong>de</strong> <strong>de</strong>ssaman zijn erf laat verwil<strong>de</strong>ren en hoeveel meer <strong>voor</strong><strong>de</strong>el<br />
van <strong>de</strong>n grond ware te trekken in zulk een omgeving en on<strong>de</strong>r zulke omstandighe<strong>de</strong>n.<br />
Wat een rijke gaard wezen kon is niet an<strong>de</strong>rs dan een wil<strong>de</strong>rnis, als zoodanig zeker<br />
mooi, zoo vol fonkelschaduw en gou<strong>de</strong>n lichtgesprankel als zijn ondoordringbare<br />
looverdichtheid is, maar <strong>de</strong>n mensch van geenerlei nut. Met verschillen<strong>de</strong> loerahs<br />
is kennismaking aangeknoopt, sommigen van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n stijl, an<strong>de</strong>ren van <strong>de</strong>n<br />
nieuwen stijl en weer an<strong>de</strong>ren van wat men <strong>de</strong>n permanenten stijl zou kunnen<br />
noemen. Ie<strong>de</strong>r zal met belangstelling en genoegen lezen van die kennismaking,<br />
van <strong>de</strong> toestan<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> dorpen, van <strong>de</strong> spanning over <strong>de</strong> keuze van een nieuw<br />
hoofd en <strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong>ze plaats vindt; niet min<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n rijstoogst, die op<br />
primitieve wijze geschiedt, om allerlei praktische re<strong>de</strong>nen, waar ‘<strong>de</strong> adat’ <strong>de</strong> wijding<br />
van traditie en het godsdienstig gevoel aan geeft, waardoor <strong>de</strong> gewoonte<br />
onaantastbaar is gewor<strong>de</strong>n. Men voelt een verlangen bij zich opkomen om die<br />
rijstvel<strong>de</strong>n te zien, zoo fleurig als een bloementuin gewor<strong>de</strong>n, wanneer <strong>de</strong><br />
bontgekleur<strong>de</strong> en met bloemen versier<strong>de</strong> meisjes <strong>de</strong> goudgele aren gaan oogsten,<br />
ze afsnij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> met een kort, dolkvormig mesje. Maar dat verlangen dringt telkens<br />
naar voren, op elke bladzij<strong>de</strong>, b.v. wanneer we lezen van Sultansland en Djokja,<br />
een zeventig duizend bewoners bergen<strong>de</strong> stad, waarin maar tweeërlei soort van<br />
menschen wonen en wel die van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rling scherpst contrasteeren<strong>de</strong> klassen<br />
<strong>de</strong>r maatschappij: namelijk vorsten met hun omgeving en arm volk. Lezen we over<br />
Suikerland, hoe vroeger <strong>de</strong> Sultan alle rechten had en geen verplichtingen, zijn<br />
laagste vazal enkele rechten en vele verplichtingen, het gemeene volk geen rechten<br />
en alle verplichtingen, dan doet het min<strong>de</strong>r aangenaam aan als van <strong>de</strong> Oost-Indische<br />
Compagnie gezegd wordt dat die, gelei<strong>de</strong>lijk in <strong>de</strong>s Sultans plaats tre<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, zijn<br />
macht besnoei<strong>de</strong> ten <strong>voor</strong><strong>de</strong>ele van haar eigene, doch in hoofdzaak het ou<strong>de</strong> stelsel<br />
liet <strong>voor</strong>tbestaan: van <strong>de</strong> opbrengst was, na aftrek van ⅕ <strong>voor</strong> toezicht van <strong>de</strong><br />
hoof<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> helft <strong>voor</strong> het volk en <strong>de</strong> helft <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n vorst. Hollandsche on<strong>de</strong>rnemers<br />
kwamen en gingen een <strong>voor</strong><strong>de</strong>eliger produkt dan rijst, n.l. suikerriet, telen; <strong>de</strong> velerlei<br />
diensten die on<strong>de</strong>r allerlei benamingen aan <strong>de</strong>n Sultan moesten wor<strong>de</strong>n bewezen,<br />
en zwaar drukten, wer<strong>de</strong>n afgekocht en zoo werd <strong>de</strong> rijstbouwer van <strong>de</strong>n Sultan<br />
rietbouwer van <strong>de</strong>n fabrikant en <strong>de</strong> Djokjasche sawahs veran<strong>de</strong>rd in wimpelen<strong>de</strong><br />
riettuinen. Maar zóó mag ik niet <strong>voor</strong>tgaan; ik ben met dit zeer vluchtig overzicht,<br />
waarin ik dikwijls <strong>de</strong> eigen woor<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> schrijfster gebruikte, pas op bladz. 80<br />
van het boek en er zijn er op een paar na 500! Na Java vragen Bali, Borneo, Sumatra,<br />
Celebes, een Molukkenreis en Nieuw-Guinea ook nog om een beurt. Zóó mag ik<br />
niet <strong>voor</strong>tgaan, want dan zou ik over te veel genomen ruimte met <strong>de</strong>n <strong>Winckel</strong>ier in<br />
oorlog komen, en van oorlog is er nu helaas reeds veel te veel in <strong>de</strong> wereld.<br />
Dr. CALKOEN.<br />
HAARLEM.<br />
Onze schrijvers en <strong>de</strong> oorlog<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Naar <strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n gemeld hebben moet ook het landgoed van Cyriël Buysse, te<br />
Afsnee, in 't door <strong>de</strong>n schrijver zoo geliefd Vlaan<strong>de</strong>renland, een prooi zijn gewor<strong>de</strong>n<br />
van <strong>de</strong>n niets ontzien<strong>de</strong>n krijg.<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> november-tijdschriften<br />
De Nieuwe Gids.<br />
G.v. Hulzen vervolgt zijn Hij-en-Zij-roman ‘Aan 't Lichten<strong>de</strong> Strand’; van Aleida van<br />
Pellecom heeft <strong>de</strong> redactie een vrij onnoozel novelletje over een meisje dat een<br />
stuk stopnaald laat zitten in <strong>de</strong> tuit van een theepot, waar een erftante uit drinken<br />
moet en waaruit - o, schrik! - dan haar va<strong>de</strong>r blijkt gedronken te hebben. Gelukkig<br />
loopt alles goed af. Had<strong>de</strong>n we eer<strong>de</strong>r in ‘Ne<strong>de</strong>rland’ verwacht, of in ‘De Prins’.<br />
Jac. v. Looy geeft weer een nieuwe Zebe<strong>de</strong>üs-bijlage; Frans Erens mediteert<br />
ver<strong>de</strong>r over <strong>de</strong> verschrikkingen van <strong>de</strong>n krijg. Nog twee an<strong>de</strong>re oorlogsbijdragen<br />
vin<strong>de</strong>n we in <strong>de</strong>ze aflevering, nl. Herinneringen aan 1870 naar aanleiding van een<br />
bezoek aan Metz door C.F. Gijsberti Ho<strong>de</strong>npijl, en een beschouwing over <strong>Den</strong> Oorlog<br />
van G. Kapteyn-Muysken. H.L. Berckenhoff schreef een waar<strong>de</strong>erend artikel over<br />
W.G. van Nouhuys.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
176<br />
Van Nouhuys is een romanticus geweest, in zijn novellen zoowel als in<br />
zijn tooneelstukken, en wat zijn critieken betreft, zij getuigen in zeer sterke<br />
mate van <strong>de</strong> behoefte om op <strong>de</strong> dingen, die zijn oor<strong>de</strong>el vragen, het licht<br />
te doen schijnen, ze te koesteren in <strong>de</strong> warmte van een <strong>voor</strong> a<strong>de</strong>l en<br />
schoonheid licht ontvankelijk gemoed.<br />
Een romanticus in Zalt-Bommel! Men heeft hier te rekenen met <strong>de</strong> werking<br />
van het contrast. Het is natuurlijk niet vast te stellen, in hoeverre Van<br />
Nouhuys' aanleg in een an<strong>de</strong>r milieu zich ook an<strong>de</strong>rs zou ontwikkeld<br />
hebben. Het heeft geen zin zich daarin te verdiepen, nu het ganschelijk<br />
niet hoeft te bevreem<strong>de</strong>n, dat hij, <strong>de</strong>s avonds zijn zaak sluiten<strong>de</strong>, niet<br />
we<strong>de</strong>rom, nu met <strong>de</strong>n geest, ging pruimenwegen, maar hooger wil<strong>de</strong><br />
stijgen om <strong>de</strong> dingen van het leven te beschouwen in grooter ruimte dan<br />
door <strong>de</strong> wan<strong>de</strong>n van zijn winkel werd begrensd, en in sterker belichting<br />
dan door het winkelraam naar binnen viel. Juist <strong>de</strong> kleine stad, genepen<br />
tusschen ou<strong>de</strong> wallen, <strong>de</strong> kleine kring, met al zijn afgepaste vormen en<br />
drukken<strong>de</strong> conventies, waarop hij aangewezen was, <strong>de</strong><strong>de</strong>n hem<br />
verlangend <strong>de</strong> oogen richten over <strong>de</strong>n horizon van zijn bestaan, naar <strong>de</strong><br />
mogelijkhe<strong>de</strong>n eener wereld, die hij zich verbeeld<strong>de</strong>, maar waarin hij<br />
zich wist in te leven met zóó volle overgave van geheel zijn wezen, dat<br />
hij - naar eigen zeggen - bij <strong>de</strong> compositie van Eerloos verkeerd heeft<br />
in een roes van koortsachtige extase. Hij kon niet loskomen van <strong>de</strong><br />
personen in zijn drama. Zij ontroof<strong>de</strong>n hem <strong>de</strong>n slaap, zóó doorspookten<br />
zij zijn geest.<br />
Over v.N. toetreding tot <strong>de</strong> redactie van het in 1885 gestichte en na eenige jaren<br />
bezweken tijdschrift De Lantaarn zegt hij:<br />
Dat Van Nouhuys er al spoedig zijn me<strong>de</strong>werking aan verleen<strong>de</strong>, was<br />
omdat <strong>de</strong> strijd, die er in werd aangebon<strong>de</strong>n tegen het conventioneele in<br />
<strong>de</strong> kunst, zijn sympathie had. Van zijn hand verscheen in bedoeld blad<br />
o.m. een uitvoerige beschouwing van Nicolaas Beets als dichter, die<br />
rechtstreeks inging tegen <strong>de</strong> toentertijd overheerschen<strong>de</strong> opvatting van<br />
<strong>de</strong> hooge dichterlijke waar<strong>de</strong> van Beets' verzen. Daarmee toon<strong>de</strong> hij al<br />
da<strong>de</strong>lijk een onafhankelijkheid van oor<strong>de</strong>el, die een doorgaand kenmerk<br />
van zijn critiek is.<br />
Omtrent v.N. positie als criticus:<br />
Wat nu zijn positie teekent, is, dat nooit door iemand zijn gezag als<br />
kunstrechter ontkend of zijn bevoegdheid is betwijfeld. Zijn oor<strong>de</strong>el is<br />
aanvaard als een getuigenis, waarme<strong>de</strong> rekening was te hou<strong>de</strong>n.<br />
De aandacht verdient eveneens het uitvoerig artikel door J.R.v. Stuwe gewijd aan<br />
Charles Péguy, <strong>de</strong> vorige maand in D.G.W. door André <strong>de</strong> Rid<strong>de</strong>r herdacht. Schr.<br />
doet ook Péguy als dichter recht we<strong>de</strong>rvaren en haalt o.a. eenige strophen aan uit<br />
la crèche, l'âne et le boeuf, waarin Péguy's tee<strong>de</strong>rheid <strong>voor</strong> het sluimerend<br />
Christuskind in <strong>de</strong> kribbe is gemengd met zijn overvloeien<strong>de</strong> smart <strong>voor</strong> het later<br />
gruwbaar lot van dit heilig-reine wezen. In het volgen<strong>de</strong> ziet schr. het contrast<br />
tusschen <strong>de</strong> twee groote, grove dierbonken en het hemelsch wicht even plastisch<br />
als vol humor gegeven:<br />
Sous le regard du boeuf et le regard <strong>de</strong> l'âne<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Cet enfant respirait dans son premier sommeil.<br />
Les bêtes calculant <strong>de</strong>dans leur double crâne<br />
Allandaient le signal <strong>de</strong> son premier réveil.<br />
Et ces <strong>de</strong>ux gros barbus et ces <strong>de</strong>ux gros bisons<br />
Regardaient s'éclairer la lèvre humi<strong>de</strong> et ron<strong>de</strong>.<br />
Et ces <strong>de</strong>ux gros poilus et ces <strong>de</strong>ux gros barbons<br />
Regardaient sommeiller le premier roi du mon<strong>de</strong>.<br />
Et ces <strong>de</strong>ux mal tondus et ces sortes d'oursons<br />
Regardaient s'éclairer la face rose et blon<strong>de</strong>.<br />
Et ces museaux pointus et ces <strong>de</strong>ux gros garçons<br />
Regardaient respirer le premier roi du mon<strong>de</strong>.<br />
Ons Tijdschrift.<br />
Mej. J.L.F. <strong>de</strong> Lief<strong>de</strong> opent <strong>de</strong> aflev. met een schetsje: ‘Als een die zijn moe<strong>de</strong>r<br />
troost’. J.v.d. Valk draagt een artikel bij over Feith's Gevoels-pantheïsme. Hij begint<br />
met in 't licht te stellen hoe <strong>de</strong> pantheïstische trek van eigen ziel te voelen verzinken<br />
in <strong>de</strong> Natuur een kenmerk <strong>de</strong>r litteratuur van onzen tijd is, wij het heimwee daarnaar<br />
b.v. dui<strong>de</strong>lijk lezen in Prosper van Langendonck's ‘Langs <strong>de</strong> Nethe’:<br />
Schoone droom! hier bij <strong>de</strong> Nethe<br />
Zacht het hoofd ter ruste leggen<br />
En verzinken in die diepe,<br />
Blauwe en groene, oneindigheid ...<br />
Niet meer <strong>de</strong>nken, niet meer droomen,<br />
Niet gevoelen, niet beminnen,<br />
Zwaar van 't borlend sap <strong>de</strong>r aar<strong>de</strong>,<br />
Dat u loom in <strong>de</strong> aadren glijdt.<br />
En met lijf en ziel vergroeien<br />
In dat zielloos plantenleven.<br />
Doch hier lezen we slechts <strong>de</strong>n wensch; dui<strong>de</strong>lijker dan in <strong>de</strong> litteratuur van onzen<br />
tijd, <strong>de</strong>n nabloei <strong>de</strong>r romantiek, vin<strong>de</strong>n wij in 't eerste opkomen <strong>de</strong>r romantiek,<br />
aangegeven hoe zich <strong>de</strong> pantheïst het gevoel kan suggereeren op welke wijze zijn<br />
ziel zich werkelijk in <strong>de</strong> oneindigheid verliest. Schr. toont dit dan uitvoerig aan met<br />
<strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong> romans van Feith, nadat hij eerst <strong>de</strong> verwon<strong>de</strong>ring heeft<br />
weggenomen van hen, die in Feith alles eer<strong>de</strong>r dan ‘een pantheïst’ zou<strong>de</strong>n hebben<br />
gezien.<br />
Was Feith, <strong>de</strong> dichter van ‘Uren, dagen, maan<strong>de</strong>n, jaren’ en an<strong>de</strong>re<br />
gezangen, een <strong>de</strong>r invloedrijkste mannen, die <strong>de</strong>n Gezangenbun<strong>de</strong>l<br />
saamstel<strong>de</strong>, zij hij dan ook geweest <strong>de</strong> lei<strong>de</strong>r <strong>de</strong>r vrijzinnige meer<strong>de</strong>rheid<br />
in <strong>de</strong> ‘Commissie <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Gezangen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n openbaren Godsdienst’,<br />
was Feith dan een pantheïst? Te veel eer, zou<strong>de</strong>n we antwoor<strong>de</strong>n. Feith<br />
was niet in <strong>de</strong> wijsbegeerte dit of dat. Feith was als systematisch <strong>de</strong>nker<br />
niets. Gevoelig, ook <strong>voor</strong> indrukken, liet hij zijn geestelijk vat volloopen,<br />
door het spongat <strong>de</strong>s gevoels, zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n inhoud te klaren. Troebel,<br />
beneveld is het aanzicht zijner saamgestel<strong>de</strong> geestes-bagage. Geen<br />
won<strong>de</strong>r dus dat <strong>de</strong> sterke tijdstroom zijn invloed <strong>de</strong>ed gevoelen in een<br />
sentiment als Feith, wanneer wij zien dat zelfs een man en systematisch<br />
<strong>de</strong>nker als Bil<strong>de</strong>rdijk nog wel eens over haar spoor struikel<strong>de</strong>.<br />
Interessant is <strong>de</strong> parallel die schr. trekt tusschen Goethe in zijn ‘Werther’ en Feith.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
De Hofstad.<br />
Uit <strong>de</strong> ‘Parijsche Brieven’ halen wij aan:<br />
De heer Frédéric Masson <strong>de</strong> l'Académie française heeft in <strong>de</strong> ‘Echo <strong>de</strong><br />
Paris’ - het officiëele orgaan van het militant katholicisme - Wagner<br />
geslacht. Aldus: ‘Les Parisiens... ont couvert <strong>de</strong> leurs<br />
bravos cette misérable rhapsodie “Les<br />
Maîtres-Chanteurs”, où ils n'ont pas su même voir<br />
le pamphlet dirigé contre eux’.<br />
Frédéric Masson heeft zeer zeker het recht, in <strong>de</strong> Meistersinger slechts<br />
een ‘ellendige rhapsodie’ te zien. Aangezien ik echter veron<strong>de</strong>rstel, dat<br />
<strong>de</strong> eminente Napoleontische specialiteit, die Masson is, geen dingen zal<br />
neerschrijven, die hij niet meent te kunnen bewijzen, zou men van hem<br />
verwachten, dat hij ons tenminste even vertel<strong>de</strong>, waarin dat ‘pamphlet’<br />
tegen <strong>de</strong> Parijzenaars in het bijzon<strong>de</strong>r gericht, dan wel bestaat en waar<br />
zulks in <strong>de</strong> Meistersinger te ont<strong>de</strong>kken is ...<br />
In het vervolg van zijn requisitoire geeft Masson ons te verstaan, dat ‘<strong>de</strong><br />
braves Français’ op <strong>de</strong> Place <strong>de</strong> l'Opéra gemanifesteerd hebben<br />
tegen <strong>de</strong> opvoering, van ‘cette pièce d'une étonnante et<br />
puérile stupidité...’<br />
Ik zou echter wel bijna durven zweren, dat <strong>de</strong>ze anti-Wagnerbetoogingen<br />
niet onlangs, maar een halve eeuw gele<strong>de</strong>n plaats had<strong>de</strong>n, ter<br />
gelegenheid van <strong>de</strong> eerste Tannhäuser-opvoering... Maar wat telt<br />
een halve eeuw <strong>voor</strong> een Onsterfelijke!<br />
Enfin, Frédéric Masson heeft het gezegd: On ne jouera plus <strong>de</strong><br />
Wagner en France.<br />
Men zal er misschien ook geen Hegel, geen Goethe, geen Heine meer<br />
lezen...?<br />
De <strong>voor</strong> kort overle<strong>de</strong>n fijnzinnige levensgenieter Gustav<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
*11<br />
Wied, <strong>de</strong> Paul Abel uit zijn satyrespel ‘2 maal 2 is 5’, schrijver ook van verschillen<strong>de</strong><br />
romans, wordt door <strong>de</strong>n Hofstad-redacteur aldus gekarakteriseerd:<br />
Over Wied ging <strong>de</strong> roep dat hij een schat van humor bezat en dat hij<br />
een kostelijk mo<strong>de</strong>rn schrijver was, brillant en even ongehoord respectloos<br />
als grandioos van blije, wijze levensaanvaarding - maar in zijn ‘diepste<br />
binnenste’ knaag<strong>de</strong> toch een bange weifelzucht, en hij bezat op <strong>de</strong>n duur<br />
tòch geen genie genoeg om over <strong>de</strong> gevolgen van het <strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>el eener<br />
kleinburgerlijke moraal hartelijk weg te lachen met forsche da<strong>de</strong>n. Vandaar<br />
<strong>de</strong> snikken<strong>de</strong> weemoed achter zijn satyres, vandaar zijn zelfmoord,<br />
waarmee dit leven als <strong>de</strong>szelfs scheppingen uitflakker<strong>de</strong> gelijk een<br />
nachtkaars.<br />
Een Prins Overmoed van het droevige figuur!<br />
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />
Nagenoeg alle groote maandschriften bevatten ditmaal artikelen, die <strong>de</strong>n Oorlog<br />
en wat daarme<strong>de</strong> in verband staat van een principieel standpunt bezien. In <strong>de</strong><br />
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds is het Prof. Bavinck die ‘het Probleem van <strong>de</strong>n Oorlog’ stelt en<br />
dit natuurlijk van een christelijk-wijsgeerig standpunt tracht te bena<strong>de</strong>ren. Ook <strong>de</strong><br />
oud-minister H. Colijn heeft een artikel ‘over <strong>de</strong>n Volkerenkrijg’ afgestaan. Van L.E.,<br />
<strong>de</strong> schrijfster van ‘Silhouetten’, vin<strong>de</strong>n wij een historische schets ‘Een<br />
koningsdochter’, han<strong>de</strong>lend over <strong>de</strong> dochter van Lo<strong>de</strong>wijk XVI en Marie Antoinette,<br />
<strong>de</strong> latere Hertogin van Angoulême. Dr. M. Visser schrijft over Milton's Jeugdperio<strong>de</strong><br />
en <strong>de</strong> poëzie in die perio<strong>de</strong> gewor<strong>de</strong>n. Het was <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n<br />
‘jong-menschelijken Milton’, (1630-40), welke door die van <strong>de</strong>n ‘man-strij<strong>de</strong>r Milton’,<br />
<strong>de</strong>n polemischen pamfletschrijver zou wor<strong>de</strong>n gevolgd.<br />
De Gids<br />
Het is geen won<strong>de</strong>r dat in <strong>de</strong>zen tijd, waarin wij heele volken blin<strong>de</strong>lings zien<br />
meegesleurd in een stroom van naijverig ‘nationalisme’, er enkelingen zijn die, op<br />
een afstand staan<strong>de</strong>, <strong>de</strong> behoefte gevoelen om zich te bezinnen op <strong>de</strong> werkelijke<br />
ze<strong>de</strong>lijk-reëele waar<strong>de</strong> van wat in dat begrip besloten ligt.<br />
Zulk een enkeling is Just Havelaar, die met een hoogst belangwekkend artikel<br />
<strong>de</strong>ze Gids-aflevering opent. Hij gaat na wat het nationalisme was bij <strong>de</strong> volken <strong>de</strong>r<br />
oudheid: hoe 't zich in 't volk <strong>de</strong>r Egyptenaren vergeestelijkte tot <strong>de</strong> leven<strong>de</strong> i<strong>de</strong>e<br />
<strong>de</strong>r onvergankelijkheid; hoe 't in 't Joodsche volk tot een fanatischen droom werd,<br />
<strong>de</strong>n droom van verjoodsching <strong>de</strong>r gansche wereld, <strong>de</strong>n droom waarop <strong>de</strong><br />
ontgoocheling volgen moest. Maar ook het monumentaal nationalisme van het<br />
Grieksch-Romeinsche rijk werd onttakeld - door <strong>de</strong> algemeene lief<strong>de</strong>leer van 't<br />
Christendom, en <strong>de</strong> vervlakking van <strong>de</strong>n godsdienst in later tijd scheen àlle<br />
gemeenschaps-i<strong>de</strong>alisme <strong>voor</strong> goed uit te wisschen. Tot <strong>de</strong> tijd aanbrak van techniek<br />
en industrie en alleen <strong>de</strong> kracht nog heilig werd gekreten. De Staat werd<br />
groothan<strong>de</strong>laar <strong>de</strong>r gemeenschap en een mo<strong>de</strong>rn grootnationalisme ontstond met<br />
als gevolg het ‘maskera<strong>de</strong>-achtig aangeklee<strong>de</strong> imperialisme’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
De laatste vraag blijft: is er dan geen an<strong>de</strong>r nationaliteitsbesef dan het<br />
monumentale en antikiseerend-romantische? Ja, het is er:<br />
Weet ge nog die schoone en gruwelijke dagen van <strong>de</strong>n Transvaalschen<br />
oorlog? Engeland is een wijze stiefmoe<strong>de</strong>r en <strong>de</strong> Boeren zijn een<br />
bitter-praktisch volk gebleken... Het kan vreemd verkeeren in <strong>de</strong>ze<br />
vreem<strong>de</strong> wereld; en wèl is <strong>de</strong> va<strong>de</strong>rlands-lief<strong>de</strong> een ding van<br />
betrekkelijkheids-waar<strong>de</strong>... Maar wéét ge nog die dagen van Joubert en<br />
<strong>de</strong> Wet? Vergeet ze nooit! En zoo ge ze reeds vergeten mocht zijn, lees<br />
dan <strong>de</strong> verzen van een Leitpoldt, waaruit <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> toon klinkt, dien wij<br />
zoo goed verstaan in onze lie<strong>de</strong>ren van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n vrijheids-strijd. Zulke<br />
gevoelens komen op, waar het eigenst wezen van ons volks-bestaan<br />
wordt aangerand. Meen echter niet, dat wij ze on<strong>de</strong>rgaan in een tijd van<br />
gevaar! Het is een macht, die in onze diepste onbewustheid leeft en leven<br />
blijft. De fijne liedjes van Adama van Scheltema, <strong>de</strong> licht-tintige<br />
schoonhe<strong>de</strong>n in Gorter's ‘Pan’, <strong>de</strong> diepe en menschelijk-vrome verzen<br />
van mevrouw Roland Holst: hoe zijn ze als gedrenkt in <strong>de</strong> geestes-sfeer<br />
van Holland! En wel geen sterveling die juist dit dichters-drietal van<br />
enghartig patriottisme beschuldigen zal... Zooals onze Van Looy gehéél<br />
Hollandsch is, - op die wijze zal het steeds schoon, gehéél en zuiver<br />
schoon zijn, zich va<strong>de</strong>rlandsch te toonen. Dit dieper nationalisme, men<br />
verkondigt het niet, men preekt 't niet, men wenscht het misschien niet<br />
eens: het openbaart zich van zelf en noodzakelijk.<br />
Van A.H. van <strong>de</strong>r Feen een schets ‘Mijnheer <strong>de</strong> Rector’; van Dr. N.J. Singels een<br />
studie over Martialis en zijn epigrammen; van Johan v. Wageningen Drie Verzen,<br />
etc.<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
Een hartelijk woord van her<strong>de</strong>nken wijdt Louis Couperus aan zijn overle<strong>de</strong>n<br />
me<strong>de</strong>-redacteur: W.G. van Nouhuys, in wien hij een vriend verloren heeft, al heeft<br />
hij v.N. slechts zel<strong>de</strong>n gesproken.<br />
Des te meer echter waar<strong>de</strong>er<strong>de</strong> ik ie<strong>de</strong>ren brief, dien ik van hem<br />
ontvangen mocht. Met onze briefwisseling vervlocht zich iets innigers van<br />
onze bei<strong>de</strong> levens tot een hechten band, tot werkelijke vriendschap. Kon<br />
ik tellen wel <strong>de</strong> keeren, dat wij elkan<strong>de</strong>r van oog tot oog aanschouw<strong>de</strong>n,<br />
onze tallooze brieven, se<strong>de</strong>rt jaren gewisseld, <strong>de</strong><strong>de</strong>n mij gevoelen, dat<br />
er iets warmers tusschen ons was ontgloeid dan alleen <strong>de</strong> harmonische<br />
sympathie van twee redakteuren eens zelf<strong>de</strong>n tijdschrifts. Ik open<strong>de</strong> zijn<br />
brief steeds met een zekeren koorts. Ik voel<strong>de</strong> mij zeker<strong>de</strong>r en trotsch<br />
wanneer ik in dien brief een woord van lof las over mijn ingezon<strong>de</strong>n werk.<br />
Ik was teleurgesteld als dit woord van lof ontbrak. Het was steeds zoo<br />
eerlijk en zuiver gezegd, dat het opbeur<strong>de</strong> in <strong>de</strong> uren van vertwijfeling.<br />
Hélène Swarth zingt Liedjes. Van Agnes v.d. Moer werd een Comedie afgedrukt<br />
‘De Sterkste’; van J. Rietema een schets ‘De Schelpenvisschers’.<br />
P.H. Ritter Jr. causeert met speculatieve elegance over het Reizen, en noemt het<br />
een jammerlijk bewijs van <strong>de</strong> verdordheid <strong>de</strong>zer tij<strong>de</strong>n, dat nu ook het Won<strong>de</strong>r van<br />
het Reizen niet meer bestaat.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Onze Eeuw.<br />
Nevens een schets van Jacqueline v.d. Waals, waar wel wat weinig ‘pak-an’ aan<br />
zit, zooals het volk pleegt te zeggen, von<strong>de</strong>n wij er een van Maurits Sabbe, die ...<br />
nog móóier had kunnen zijn als Sabbe zijn stof wat meer had uitgewerkt, haar wat<br />
indringen<strong>de</strong>r, wat atmosferischer had behan<strong>de</strong>ld. Nu is het o.i. te veel een wat<br />
vluchtig genoteerd gevalletje gebleven. Toch geestig, toch lezenswaard: <strong>de</strong><br />
beschrijving van het door <strong>de</strong> Dutsen gebombar<strong>de</strong>er<strong>de</strong>, uitgestorven Vlaamsche<br />
stadje, waar een drietal achtergebleven verloopen sujetten een eveneens, doodziek,<br />
achtergebleven, en nu gestorven, Duitsch herbergvrouwtje zoo statievol mogelijk<br />
begraven gaan.<br />
C.M. Vissering beschrijft een zeereis; Prof. Saussaye mediteert over Oorlog en<br />
Beschaving.<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
Elseviers heeft als steeds een groote afwisseling van bijdragen: een mooi artikel<br />
van Ph. Zilcken over Etienne Dinet (met fraaie reproducties); me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen van<br />
Elise v.d. Veluwe over Doo<strong>de</strong>ncultus; een litteraire karakterschets met opmerkelijke<br />
qualiteiten van Gerard v.d. Hoek: ‘Een Lieve Jongen’; een fragment ‘Laura et Laetitia’<br />
door Henri van Booven, en Variaties op Kin<strong>de</strong>rliedjes door D. Bles. Herman Robbers<br />
spreekt met eenige waar<strong>de</strong>ering over Paul Kenis' Roman van een Jeugd,<br />
een boek door enkele recensenten geheel afgebroken.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
[Onze schrijvers]<br />
Bij Top Naeff<br />
177<br />
OP mijne aanvraag om <strong>de</strong> toestemming tot een interview, had ze mij geantwoord:<br />
‘Wanneer het u er om te doen is een indruk van mijn persoon te hebben in verband<br />
met mijn werk, dan wil ik u met genoegen ontvangen. Is uwe bedoeling echter een<br />
interview waarin gij toevallige uitlatingen van me publiceert, dan moet ik u, tot mijn<br />
spijt, teleurstellen, aangezien ik daar<strong>voor</strong> niet te vin<strong>de</strong>n ben’. Deze enkele regels<br />
reeds laten iets van Mevrouw Top Naeff's wezen doorschijnen. Zel<strong>de</strong>n ontmoette<br />
ik bij <strong>de</strong>, in 't algemeen, nogal me<strong>de</strong><strong>de</strong>elzame of woordrijke letterkundigen, zoo veel<br />
teruggetrokken beschei<strong>de</strong>nheid als bij haar. Men moet haar veel vragen om weinige<br />
woor<strong>de</strong>n ten beschei<strong>de</strong> te bekomen. Bijna aarzelend, als vreezend soms te<br />
vertrouwelijke geheimen van haar werk te verra<strong>de</strong>n, met een zekeren schroom in<br />
hare zinnen, stond ze mij te woord...<br />
't Was in <strong>de</strong> zeer intieme werkkamer van haar huis te Dordrecht. Men raad<strong>de</strong> in<br />
heel 't vertrek <strong>de</strong> hand van een vrouw die haar home gezellig weet te maken, met<br />
<strong>de</strong> kleurige bandjes van eenige boeken, met enkele plaatjes en printjes, met een<br />
pot bloemen op een piano, met een lamp in <strong>de</strong>n hoek... En in 't stemmig vertrek,<br />
zat ze: lenig en elegant en mooi, met levendige, spreken<strong>de</strong> oogen en een geestigen<br />
glimlach om <strong>de</strong> lippen. Zon<strong>de</strong>r rad<strong>de</strong> welsprekendheid, maar ongekunsteld en met<br />
een treffen<strong>de</strong>n eenvoud en eene kiesche schuchterheid van gedachte, <strong>de</strong>el<strong>de</strong> ze<br />
me me<strong>de</strong> het weinige dat ze zeggen wou en zeggen kòn over haar werk en het<br />
werk van <strong>de</strong> meesters die ze bewon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>, en soms keek ze een beetje verwon<strong>de</strong>rd<br />
over <strong>de</strong> vragen die ik stel<strong>de</strong>. Ik voel<strong>de</strong> me bijna beschaamd te moeten aandringen<br />
bij <strong>de</strong>ze discrete romancière die, zoo opperst eenvoudig, niet <strong>de</strong>ed als herhalen dat<br />
ze niet an<strong>de</strong>rs dan een goe<strong>de</strong> romancière wou zijn, en dat ze maar weinige<br />
meeningen over literatuur gereed had. In <strong>de</strong>zen tijd van griffe, grimmige<br />
vrouwenbeweging, was er iets buitengewoon aangenaams in: te luisteren naar het<br />
onpretentieus en hartelijk woord van eene losse en bevallige, zacht-glimlachen<strong>de</strong><br />
en nobel-lieve vrouw, gelijk <strong>de</strong>ze, die men weet te zijn een <strong>de</strong>r beste schrijvers van<br />
Holland. En waar ze zat, verbeeld<strong>de</strong> ik me, achter haar, al die aangrijpen<strong>de</strong> en<br />
angstig-teere figuren van hare romans: Julie uit De Dochter, Mieke uit De<br />
Stille Getuige, Liesbeth uit Voor <strong>de</strong> Poort, en 't dacht me alsof hare stem<br />
iets droeg van <strong>de</strong> klare tint en van <strong>de</strong>n hartstochtelijken klank hunner stemmen, en<br />
het<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
178<br />
licht van hare oogen iets van <strong>de</strong>n sprankelen<strong>de</strong>n en 'n beetje melancholischen glans<br />
van hunne blikken...<br />
* * *<br />
Mevrouw Antoinette van Rhijn-Naeff, meer bekend on<strong>de</strong>r haar pennenaam Top<br />
Naeff, werd als dochter van J.R. Naeff en A.C. Vriesendorp <strong>de</strong>n 24 sten Maart 1878<br />
te Dordrecht geboren, woon<strong>de</strong> van 1891 tot 1892 te <strong>de</strong>n Hel<strong>de</strong>r en van 1893 tot<br />
1895 te Gorinchem. Zij bezocht <strong>de</strong> lagere school en <strong>de</strong> meisjes-H.B.S. en vertoef<strong>de</strong><br />
van 1895 tot 1896 op een kostschool te Brussel. <strong>Den</strong> 23 sten November 1904 huw<strong>de</strong><br />
zij met Dr. W.H. van Rhijn, geneesheer te Dordrecht, waar zij se<strong>de</strong>rt bleef. Op haar<br />
zestien<strong>de</strong> jaar <strong>de</strong>buteer<strong>de</strong> zij als schrijfster in Elsevier's geïllustreerd<br />
Maandschrift. Haar volgend opus was een tooneelwerk De Gena<strong>de</strong>slag,<br />
dat in 1897 door het Rotterdamsch Tooneel (Le Gras en Haspels) werd opgevoerd.<br />
In 1900 <strong>de</strong>ed zij haar School-Idyllen het licht zien, dat met warmte ontvangen<br />
werd en haar algemeen bekend maakte. In afzon<strong>de</strong>rlijke uitgaven verschenen van<br />
haar: De Gena<strong>de</strong>slag (1899), School-Idyllen (6 drukken 1900-1909),<br />
Aan Flar<strong>de</strong>n (1e druk 1901, 2e druk 1906), De Tweelingen (4 drukken<br />
1901-1906), In Mineur (1902), 't Veulen (4 drukken 1903-1908), De Dochter<br />
(1905, 2e druk 1910), 't Weerzien, dramatische schets (1905), In <strong>de</strong>n Dop<br />
(1906), De Glorie (1906), De Stille Getuige (1e druk 1906, 2e druk 1907),<br />
Oogst (1908) en last not least Voor <strong>de</strong> Poort (1 e druk 1912, 2 e druk 1914);<br />
<strong>voor</strong>ts kritieken in Groot Ne<strong>de</strong>rland en in <strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong> en<br />
tooneelrecensies, geduren<strong>de</strong> twaalf jaar regelmatig, in <strong>de</strong> Dordrechtsche<br />
Courant.<br />
Zes en <strong>de</strong>rtig jaar oud, heeft Top Naeff, in enkele jaren, van <strong>de</strong> leuke<br />
meisjesboek-schrijfster die ze met School-Idyllen, op twee-en-twintig jarigen<br />
ou<strong>de</strong>rdom, begon te zijn, en die ze, met buitengewoon succes, bleef in<br />
Tweelingen, 't Veulen en In <strong>de</strong>n Dop, zich weten op te werken tot eene<br />
romancière van groote beteekenis. In <strong>de</strong> novellen van In Mineur en in Oogst<br />
reeds vin<strong>de</strong>n we werk van fijn psychologisch gehalte, van spontane geestigheid en<br />
innigen humor en ook van teere levensdiepte.<br />
De Dochter is eene weemoedige geschie<strong>de</strong>nis van vrouwenleed, met 'n<br />
bizon<strong>de</strong>r gevoelsvol accent en met 'n wrangen ernst geschreven en reeds zeer gaaf<br />
van toon; maar eerst daarna met De Stille Getuige en <strong>voor</strong>al met het<br />
meesterwerk Voor <strong>de</strong> Poort heeft Top Naeff haar volle maat gegeven. De twee<br />
smartelijke en tragische vrouwenfiguren die ze in die romans heeft verbeeld, zijn<br />
geen pathologische uitzon<strong>de</strong>ringsschepsels, maar typen van algemeen-menschelijke<br />
waar<strong>de</strong>, waarvan wrang en scherp <strong>de</strong> menschelijkheid is bloot gelegd. Er is een<br />
heerlijke eenheid van toon en kleur in die uitbeeldingen, eene gevoelsstemming die<br />
nergens wordt gebroken en die een oprechten indruk van waarheid en natuurlijkheid<br />
maakt; er staat daar niets tusschen <strong>de</strong>n lezer en <strong>de</strong> schepping, omdat <strong>de</strong> ontleding<br />
zoo echt is, heelemaal plastisch en niet theoretisch; van binnen uit gemaakt, en rijp<br />
volgroeid. De gevoels-analyse is van eene won<strong>de</strong>re broosheid, zooals alleen een<br />
vrouw, het lief<strong>de</strong>leven van vrouwen uitbeel<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, ze bereiken kan, in zulke perfecte<br />
nervenfijnheid, zulk een aller-subtielst inzicht. Ik geloof dat niemand in Holland<br />
gegeven heeft, beter dan Top Naeff, <strong>de</strong> zuivere menschelijkheid van <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>. Men<br />
moet haar <strong>voor</strong>al loven dat gedaan te hebben zon<strong>de</strong>r romantiekerigheid, en zon<strong>de</strong>r<br />
<strong>de</strong> poëtische aankleeding, <strong>de</strong> Romeo-en-Juliette dweperij van zoovele an<strong>de</strong>re<br />
vrouwelijke schrijvers; het moeilijke, in <strong>de</strong>n lief<strong>de</strong>s-roman, bestaat in<strong>de</strong>rdaad in het<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
zuiver weten te hou<strong>de</strong>n van het sentiment, in het wáár blijven. Frans Netscher in<br />
zijne studie over Top Naeff (L.J. Veen, Amsterdam, 1903) drukte er op, hoe<br />
gemakkelijk het is in het genre door <strong>de</strong> schrijfster van School-Idyllen (en van<br />
Voor <strong>de</strong> Poort) beoefend, ‘in sentimentaliteit te vervallen; één tikje te veel<br />
gevoel, een éven aantikken van een sentiment, en zulk werk slaat over tot<br />
overgevoeligheid met haar nasleep van huilerige uitingen’. Aan dat gevaar ontsnapt<br />
Top Naeff heelemaal door <strong>de</strong> ingehou<strong>de</strong>n kracht, <strong>de</strong> gediciplineer<strong>de</strong> distinctie, <strong>de</strong><br />
intieme soberheid die haar eigen zijn. Zoowel in <strong>de</strong> intimiteitjes als in <strong>de</strong> groote lijn<br />
van haar verhaal weet ze or<strong>de</strong> en evenwicht te hou<strong>de</strong>n. Hetgeen ze mij zeg<strong>de</strong>: dat<br />
ze ‘liever te weinig dan te veel’ in haar werk legt, heeft ze altoos bewezen.<br />
In <strong>de</strong> zoo dikwijls preutsche, iets of wat koele atmosfeer van <strong>de</strong> Hollandsche<br />
literatuur - een literatuur van wat té nette en té knusse lie<strong>de</strong>n, van wat té<br />
formalistische menschen, té gesloten en té stil, gelijk we ons het meeren<strong>de</strong>el van<br />
<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche lezers <strong>voor</strong>stellen mogen -, doet haar werk vreugdig aan door<br />
<strong>de</strong> warmte en <strong>de</strong> oprechtheid van haar instinct, door eene zekere jonge en wil<strong>de</strong><br />
kracht, door <strong>de</strong> eerlijkheid en <strong>de</strong> frischheid van eene rake levensvizie. Maar het<br />
grootste charme van Top Naeff ligt in haar gevoel, hare weemoedige en teere<br />
vrouwelijkheid. Ik meen niet dat een man ooit een figuur lijk die van Mieke uit De<br />
Stille Getuige of lijk die van Liesbeth uit Voor <strong>de</strong> Poort, op <strong>de</strong>ze wijze<br />
zou kunnen tot leven wekken, met heel het schreien<strong>de</strong> van hun onleschbaar<br />
verlangen, het prangen<strong>de</strong> van het geluk hunner vergeefsche lief<strong>de</strong>, het absolute<br />
van hunne nuttelooze passie en van<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
179<br />
hunne blin<strong>de</strong> vervoering; heel <strong>de</strong> pijnlijke on<strong>de</strong>rgrondsche schakeering van hunne<br />
lief<strong>de</strong>, zooals Top Naeff ze schiep, onbevangen en ongeveinsd, hartstochtelijk in<br />
hare scheppingsdaad. Geen won<strong>de</strong>r dat reeds een paar suffragetten hebben<br />
geprotesteerd tegen <strong>de</strong> ‘krankzinnige aanbidding’ van die vrouwen en dat geleer<strong>de</strong><br />
doktoren en professoren, naar aanleiding van <strong>de</strong>ze ‘neurasthenische, willooze<br />
schepsels’, gesproken hebben van <strong>de</strong>ca<strong>de</strong>ntie, van waarschuwen<strong>de</strong> <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n<br />
enz., terwijl het Top Naeff om niets an<strong>de</strong>rs te doen was dan, met grooten ernst,<br />
stukken fijne vrouwen-analyze te geven, vol levensgloed, vol stil geluk en wrange<br />
melancholie...<br />
* * *<br />
- ‘Hoe óf ik werk? Dat weet ik zelf niet. Ik maak nooit <strong>voor</strong>af een vast plan en werk<br />
niet naar een schema. Wanneer ik begin te schrijven weet ik niet of er een groot of<br />
een klein verhaal uit wordt en ik weet ook niet bepaald waar ik zal uitkomen.<br />
Vroeger werkte ik heel gemakkelijk: ik kon dan in een kamer vol rumoer zitten<br />
schrijven, er uit loopen, weer gaan zitten en <strong>voor</strong>tgaan; 't liep alles van 'n leien dakje.<br />
Maar dat is allemaal uit. 't Wordt al een beetje <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> dag. Men twijfelt, men is te<br />
critisch gewor<strong>de</strong>n, men wordt hoe langer hoe moeilijker <strong>voor</strong> zich zelf. Alles wordt<br />
zoo zwaar, je sleept een heeleboel dingen mee. Literatuur is zoo verbazend lastig.<br />
De gang van een verhaal hangt soms af van <strong>de</strong>n eersten zin. Zooals je er in valt,<br />
zoo gaat het <strong>voor</strong>t. De stemming bepaalt heel <strong>de</strong>n toon, en 't is soms zoo moeilijk<br />
in stemming te geraken. Ik kan me niet inbeel<strong>de</strong>n hoe er schrijvers, in een tijd gelijk<br />
<strong>de</strong>ze, stil aan een huiselijk romannetje kunnen peuteren. Toen <strong>de</strong> oorlog uitbrak,<br />
zat ik in Indië, waar ik enkele lezingen uit mijn werk hield; <strong>de</strong> terugreis heeft zes<br />
weken geduurd; ook se<strong>de</strong>rt mijn terugkeer heb ik niets kunnen doen. Ik heb <strong>de</strong><br />
noodige rust niet. Literatuur is nu zoo klein, overigens, zoo ver... Neen, <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
toekomst heb ik geen enkel plan... Stof vind ik genoeg, als ik er me maar in kan<br />
inleven; het hoofdthema van mijn roman laat ik niet meer los, daar zie ik alles van,<br />
ik loop het ná en schrijf alles op wat ik ervan zie en voel... Dat gaat allemaal van<br />
zelf; je hoeft er eigenlijk zoo veel niet over te <strong>de</strong>nken... Een doodgewoon on<strong>de</strong>rwerp<br />
kan aanleiding geven tot een meesterwerk, als <strong>de</strong> auteur het maar uit het<br />
alledaagsche heft... Hoe eenvoudiger, hoe beter... Ik heb een bepaal<strong>de</strong>n tegenzin<br />
tegen al wat klatert, tegen al het uitbundige, het uitlaaien<strong>de</strong>... Mijn norm luidt:<br />
ingehou<strong>de</strong>n, en ik zou liever te weinig zeggen dan te veel; ik maak liever een magere<br />
schets die zuiver is, dan een roman die over het normale heengaat... Ik bevredig<br />
me niet met iets dat met <strong>de</strong> oogen alleen gezien is... De omgeving is niet hoofdzaak<br />
in 'n roman; ze werkt om <strong>de</strong> personen heen... Daarom moet ik heelemaal niets van<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
het naturalisme hebben... Ook alle ten<strong>de</strong>nz verfoei ik... Overigens heeft elk genre<br />
recht op bestaan, als <strong>de</strong> vruchten, die het draagt, maar goed zijn... Je kunt het nooit<br />
breed genoeg nemen, en waarom hoeft men altijd in te <strong>de</strong>elen? De meest<br />
uiteenloopen<strong>de</strong> genres trekken me aan, Emile Verhaeren en George Ro<strong>de</strong>nbach<br />
evengoed als Dostoïewsky en Tolstoï. Maar meest van allen houd ik van Flaubert<br />
en van <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne fijne Duitschers en Oostenrijkers, Arthur Schnitzler, Hermann<br />
Bahr... Zóó zou ik het willen kunnen... Onze literatuur is meestal zoo zwaar, zoo<br />
vol, zoo dik... Ik zou werk willen leveren dat geestig, luchtig en licht zou zijn en toch<br />
diep ... en <strong>voor</strong>al vermij<strong>de</strong>n overbodige <strong>de</strong>tails te schrijven, het onbelangrijke vòor<br />
buitenstaan<strong>de</strong>rs weg te laten; ie<strong>de</strong>reen moet een boek kunnen begrijpen, ook een<br />
vreem<strong>de</strong>ling... Maar 't is zoo moeilijk over die dingen te praten; ik doe het<br />
gedwongen... Want één i<strong>de</strong>aal naloopen kun je toch niet... Een boek wordt zooals<br />
het wil; een zin kan men wel polijsten, maar aan het boek zelf valt er niet te<br />
verbeteren... Het boek komt heelemaal uit <strong>de</strong>n grond van je wezen, uit je warmste<br />
gevoel... uit <strong>de</strong> groote diepte van eene ruime menschelijkheid, uit <strong>de</strong> fleurigheid van<br />
het leven’...<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
180<br />
- ‘En woog nooit <strong>de</strong> invloed van <strong>de</strong>n een of an<strong>de</strong>ren auteur op U?’<br />
- ‘Nooit?... In mijn jonge jaren heb ik nog al on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n invloed van Couperus<br />
gestaan ... later bleven Flaubert en Ibsen en misschien Maeterlinck me niet<br />
heelemaal vreemd, maar dat heeft maar 'n tijdje geduurd ... men staat nooit on<strong>de</strong>r<br />
één enkelen invloed, en niet zeer lang ... dat valt op <strong>de</strong>n duur wel weg ...’<br />
- ‘U moet toch <strong>voor</strong> een van uwe werken eene <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> hebben?’<br />
- Een schrijver heeft instinctmatig eene <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> zijn laatste boek of <strong>voor</strong><br />
het boek waar hij aan werkt... Wat mij betreft, eens het boek áf, valt mijn lief<strong>de</strong> weg...<br />
ik heb maar lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> mijn werk als ik erin zit... 't Is zoo verschillend al dat werk<br />
van me... Maar De Stille Getuige heb ik sterk ingeleefd... en Voor <strong>de</strong><br />
Poort is mijn laatste, mijn omvangrijkste en, ik geloof ook, mijn rijpste werk... Of<br />
ik eenige bedoeling had met Voor <strong>de</strong> Poort? Geene... tenzij misschien te geven<br />
wat Johan <strong>de</strong> Meester zoo juist noem<strong>de</strong> ‘<strong>de</strong>n troost <strong>de</strong>r verbeelding’, en gelijk hij<br />
het uitleg<strong>de</strong> is dit boek ‘van louter verbeeldingskracht het verhaal, van <strong>de</strong> kracht tot<br />
geluksverbeelding uit lief<strong>de</strong>’.<br />
Ik herinner<strong>de</strong> me <strong>de</strong>n zin uit De Dochter: ‘Dat niet in 't vergeefs vin<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r<br />
lief<strong>de</strong> het groote vrouwenleed ligt, maar in 't vergeefs zoeken...’ en ik begreep<br />
hoe Voor <strong>de</strong> Poort, gelijk ook De Stille Getuige, was - <strong>voor</strong> <strong>de</strong> schrijfster<br />
- een heel boek van verbeeld geluk ...<br />
- ‘U hebt ook tooneelspelen geschreven?’<br />
Nu animeer<strong>de</strong> zich Top Naeff... omdat het niet over háár werk was dat ze zich<br />
moest uitlaten ...<br />
- ‘Ik begon met <strong>voor</strong> tooneel te schrijven; als kind liep ik al graag tusschen <strong>de</strong><br />
coulissen; jong schreef ik De Gena<strong>de</strong>slag en een paar jaar later Aan<br />
Flar<strong>de</strong>n; maar die stukken geven me geen voldoening meer... Ik houd erg veel<br />
van tooneel. Met plezier heb ik geregeld <strong>de</strong> tooneelcritiek <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Dordrechtsche<br />
Courant bezorgd; dit jaar nam ik mijn ontslag omdat ik hetzelf<strong>de</strong> <strong>voor</strong> eenzelf<strong>de</strong>n<br />
lezerskring reeds zoo dikwijls herzegd had, en het een beetje moê werd. Ik hoop<br />
later méér <strong>voor</strong> het tooneel te kunnen werken; 't zou wel eens iets als een<br />
levensillusie <strong>voor</strong> me kunnen wor<strong>de</strong>n een werkelijk goed blijspel te schrijven. Maar<br />
zoolang ik voel dat ik niet aan mijn eigen eischen <strong>voor</strong> 't tooneel kan voldoen, pak<br />
ik het liever niet aan; het zou me niet moeilijk vallen méér stukken gelijk Aan<br />
Flar<strong>de</strong>n te leveren, maar dat wil ik niet. Na Aan Flar<strong>de</strong>n ben ik naar <strong>de</strong>n<br />
boekvorm overgegaan en ik zal in boekvorm blijven <strong>voor</strong>twerken zoolang ik geen<br />
kans zie iets te maken dat beter voldoet. Er bestaat niets moeilijker dan <strong>de</strong><br />
dramatische kunst. Het is ongemeen lastig dialoog te schrijven, <strong>voor</strong> Hollan<strong>de</strong>rs<br />
<strong>voor</strong>al: Hollan<strong>de</strong>rs kunnen niet goed causeeren en dat gebrek komt in hunne<br />
tooneelliteratuur heel scherp uit. Een Franschman, daarentegen, kan van nature<br />
dialoog schrijven. Vergelijk eens <strong>de</strong>n luchtigen, geestigen dialoog van een Tristan<br />
Bernard met het goedmoedig gebabbel waarme<strong>de</strong> men hier heele scenen vult. En<br />
dialoog schrijven kan je niet aanleeren; een landschap beschrijven dat gaat<br />
<strong>de</strong>snoods, het lijkt gauw wat. Daarbij is <strong>de</strong> dialoog niet <strong>de</strong> eenige moeilijkheid van<br />
het tooneel. Het is een bijna onoplosbaar probleem: iets dat literair goed is ook <strong>voor</strong><br />
het tooneel goed te maken; omdat je altijd op verplichtingen stuit die bijna<br />
onoverkomelijk zijn. We hebben lang in een naren tijd gezeten, maar het laatste<br />
zevental jaren zijn we toch uit het verval uitgekomen ... Langzamerhand komt <strong>de</strong><br />
fantazie terug, en dat is gelukkig, want tooneel is fantazie; wie <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />
waarschijnlijkheid naar <strong>de</strong> comedie gaat, komt er toch bedrogen uit, en 't geeft niet<br />
of er een beetje meer of min<strong>de</strong>r waarschijnlijkheid bij te pas komt. En ons Hollandsch<br />
tooneel zal vervelend en onbelangrijk blijven, zoolang in min of meer Ibsenachtige<br />
stukken <strong>de</strong> menschen tegen elkaar krampachtig gewichtige re<strong>de</strong>naties zullen staan<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
hou<strong>de</strong>n. De fantazie moet redding brengen; en fantazie neemt niet het menschelijke,<br />
het leven<strong>de</strong> weg; <strong>de</strong>nk aan Shakespeare: in zijn blijspelen loopen <strong>de</strong> personen<br />
haast op hun kop, en toch zijn ze menschelijk en universeel... De tooneelspeelkunst<br />
en <strong>de</strong> regie gingen verbazend <strong>voor</strong>uit, in ons land. Jammer dat er nu zoo'n <strong>de</strong>erlijk<br />
gebrek aan tooneelliteratuur bestaat; dat er niet meer lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> het tooneel bij <strong>de</strong><br />
kunstenaars is. Onze dichters en goe<strong>de</strong> prozaschrijvers probeeren het maar zel<strong>de</strong>n.<br />
't Zijn <strong>voor</strong>namelijk beginnelingen, schrijvers welke nog niets gepresteerd hebben,<br />
die <strong>voor</strong> het tooneel inleveren; en die doen het onbewust, omdat ze nog meenen<br />
dat het gemakkelijk is en niet al <strong>de</strong> moeilijkhe<strong>de</strong>n van die kunstsoort kunnen<br />
overzien... Er is thans, in ons land, gelegenheid om een goed stuk goed te monteeren<br />
en bijna niemand schrijft <strong>voor</strong> het tooneel. Ik wou dat ik het kon...’<br />
- ‘Ik voel me overtuigd dat U wel zult kunnen ... En naast uwe toekomstige romans<br />
en het tooneelwerk dat we van U verwachten, <strong>de</strong>nkt U er niet meer over om<br />
meisjesboeken te schrijven, gelijk uwe zonnige Schoolidyllen en <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re?’<br />
- ‘Ik geloof het niet. Ik heb geen lust meer in zulke dingen. Je groeit daar uit als<br />
uit je kleeren ... Ik <strong>de</strong>nk, <strong>voor</strong> 't oogenblik, over niets an<strong>de</strong>rs dan over gewone<br />
verhalen ...’<br />
Als ze zoo tastbaar schoon, zoo intiem en sober psychologisch als De Dochter,<br />
De Stille<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
181<br />
Getuige en Voor <strong>de</strong> Poort mogen wor<strong>de</strong>n, zijn we Top Naeff op <strong>voor</strong>hand<br />
erkentelijk...<br />
Ik dankte Mevrouw Van Rhijn-Naeff zéér, omdat ze me tóch had willen ontvangen,<br />
ofschoon 't zoo weinig <strong>voor</strong> haar plezier was geweest, en ik ging blijmoedig weg,<br />
on<strong>de</strong>r het stille charme van 'n zeer lieve vrouw en van 'n spontaan-echte schrijfster,<br />
een nobel gelaat en eene ontroer<strong>de</strong> menschenziel. Het peizelijk stadje Dordrecht<br />
lag bijna roereloos rond haar huis, met zijne grachten, zijne parken, zijne lanen,<br />
zijne villa's, en ik voel<strong>de</strong> hoe gerust ze dáár aan haar oeuvre van vrouwelijke<br />
intimiteitjes, van verdoken zielsbewegingen zou kunnen <strong>voor</strong>twerken ...<br />
ANDRÉ DE RIDDER.<br />
AMSTERDAM, November 1914.<br />
Koffiehuis-letterkun<strong>de</strong><br />
I Café Merkur<br />
CAFÉ Merkur te Leipzig is in een poover hoekhuis met <strong>de</strong>n ingang juist op dien<br />
hoek, en met een lang smal zaaltje aan bei<strong>de</strong> straten. De lucht is er duf om in te<br />
a<strong>de</strong>men; er hangt altijd een vage geur van verslag en bier en ou<strong>de</strong> asch. Op <strong>de</strong>n<br />
viezen plankenvloer staan wat kleine ron<strong>de</strong> en grootere vierkante tafeltjes met<br />
marmeren blad en daarbij ongemakkelijke, afgebruikte Weenerstoelen. Er zijn enkele<br />
banken tegen <strong>de</strong>n wand met verschoten roodpluche overtrek als in een verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong><br />
eerste-classe-coupé. In het linksche zaaltje zitten onschuldige en onscha<strong>de</strong>lijke<br />
Saksische staatsburgers bijeen, die, procuratiehou<strong>de</strong>rs en ambtenaren, hun vredigen<br />
werkdag vredig besluiten met een potje skat of een spelletje trictrac. In het rechtsche<br />
lokaal zitten <strong>de</strong> ‘intellectueelen’ van Leipzig. - Aan <strong>de</strong>n wand hangen daar <strong>de</strong><br />
couranten en tijdschriften, in alle talen en van alle richtingen geduldig naast elkaar.<br />
Maar kenmerkend is het <strong>voor</strong> <strong>de</strong> bezoekers dat revolutionaire en joodsche organen,<br />
dat ‘Vörwarts’ en ‘Berliner Tageblatt’ meer gelezen wor<strong>de</strong>n dan <strong>de</strong> ‘Kreuzzeitung’<br />
en <strong>de</strong> ‘Hammer’. - Tegen elven zit er, breed op zijn stoel, Franz Werfel <strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n<br />
na te zoeken naar opstellen waarin een vervoerd essayist zijn werk geestdriftig looft<br />
en het boven of naast dat van Verhaeren stelt, als van <strong>de</strong>n grootsten Duitschen<br />
dichter na Dehmel, van <strong>de</strong>n hartstochtelijken levensvereer<strong>de</strong>r, van <strong>de</strong>n meester van<br />
het nieuwe Pathos. Dat is <strong>de</strong> toon waarover men over hem thans bijna zon<strong>de</strong>r<br />
uitzon<strong>de</strong>ring schrijft, en er gaat zel<strong>de</strong>n een avond <strong>voor</strong>bij dat hij niet in dit of dat<br />
drukwerk iets van dien aard over zich zelve en zijn werk weet te vin<strong>de</strong>n. Na met stil<br />
en aandachtig plezier <strong>de</strong>n lof genoten te hebben, doet het zijn ij<strong>de</strong>lheid goed bóven<br />
zulken lof verheven te zijn, en noemt hij <strong>de</strong>n criticus een stomme sul, een imbeciel.<br />
Franz Werfel draagt een zeer-verwil<strong>de</strong>rd kin<strong>de</strong>rgezichtje boven zijn ontijdige<br />
corpulentie. Hij speelt dan ook, afwisselend, <strong>de</strong> rol van won<strong>de</strong>rkind en van gevestig<strong>de</strong><br />
reputatie. - Zijn conversatie zou van een goedmoedige onbedui<strong>de</strong>ndheid kunnen<br />
zijn indien hij ze niet onverdraaglijk maakte door met eenige regelmatigheid<br />
diepzinnige aphorismen of brutaaluitzien<strong>de</strong> paradoxen te plaatsen welker vermeen<strong>de</strong><br />
‘uitwerking’ hij dan weer door zijn vetten en voldanen glimlach tracht te<br />
neutraliseeren. Daarna strijkt hij met zijn nattig-gezwollen handje door zijn krullerige<br />
lokjes, die dan grillig door elkaar over zijn laag <strong>voor</strong>hoofd gestreken wor<strong>de</strong>n en er<br />
belangrijk toe bijdragen zijn gezicht een uitdrukking van agressieve domheid te<br />
geven, een expressie die ten slotte geenszins in tegenspraak is met zijn<br />
onafgemaakte volzinnen, door een vaag handgebaar voltooid, achter welker<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
droomerige nietszeggendheid hij zoo gaarne een diepe gedachte zou doen<br />
vermoe<strong>de</strong>n. - Zijn aandacht wordt eerst waarlijk gespannen indien <strong>de</strong> zelfkant <strong>de</strong>r<br />
literatuur, niet zon<strong>de</strong>r calomnie, geschil<strong>de</strong>rd wordt, en wanneer uur en stemming<br />
tot galante confi<strong>de</strong>ntie lei<strong>de</strong>n. Geboren journalist - in <strong>de</strong>n meest onbeschei<strong>de</strong>n zin<br />
<strong>de</strong>s woords - wordt zijn massa het zeerste bewogen door redactiekameren<br />
alcoofgeheimen. - Een oogenblik heb ik gedacht dat Werfel toch méér in zich had<br />
dan zijn platte omgang en zijne ijle conversatie zou<strong>de</strong>n doen vermoe<strong>de</strong>n. Het was<br />
toen ik hem bij Cassirer in Berlijn eigen werk hoor<strong>de</strong> <strong>voor</strong>lezen. Klein, dik en<br />
onoogelijk stond hij op zijn podiumpje; maar hij begon te lezen met een onverwachte<br />
uitzetting van stemgeluid, en dan: een heftig aanzetten van woor<strong>de</strong>n en<br />
woor<strong>de</strong>nreeksen, met een uithijgen van stijgingen, met een beweging, die waarlijk<br />
wel meevoer<strong>de</strong> en gevangen hield. Hoe kort maar! En hoe klaar werd het toen<br />
inééns, dat al dat steunen en schreien, dat smartelijk rekken van vage woor<strong>de</strong>n en<br />
dat plotseling uitstooten van een onverwachte vreug<strong>de</strong>, dat al <strong>de</strong>ze klanken en al<br />
die gebaren zoo pijnlijk ij<strong>de</strong>l waren, zoo noo<strong>de</strong>loos en zon<strong>de</strong>r zin. Tooneelspel.<br />
Hopeloos tooneelspel. En dit spel was toch nog niet in staat ons op <strong>de</strong>n duur<br />
poëtische waar<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> te zwen<strong>de</strong>len. Zijn <strong>voor</strong>dracht is als zijn vers. Eén moment<br />
bedriegelijk meevoeren<strong>de</strong>... dan komt het inzicht in het valsche, leege, larmoyante<br />
pathos <strong>de</strong>r ij<strong>de</strong>lheid... Toen werd hij belachelijk, <strong>de</strong> <strong>voor</strong>drager, met zijn roo<strong>de</strong> ron<strong>de</strong><br />
hoofdje, met zijn klaffe krulhaartjens en zijn ongemakkelijke gebaren van vruchteloos<br />
overtuigen-willen. Het succes was groot. Zooals te verwachten was van een publiek<br />
gerecruteerd uit het Café <strong>de</strong>s Westens en<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
182<br />
het ‘intellectueele’ jo<strong>de</strong>ndom van Berlijn. Het was het luidruchtig beamen van <strong>de</strong><br />
velen, die zich zèlven, grooter en heviger, in <strong>de</strong> vermeen<strong>de</strong> gevoelskracht en het<br />
bedriegelijk assimilatievermogen van Werfel terug vin<strong>de</strong>n.<br />
Werfel maakt, met zijn 23 jaren, school. Om hem groepeeren zich <strong>de</strong><br />
bewon<strong>de</strong>raars en <strong>de</strong> navolgers! Habitué van Café Merkur is, naast Franz Werfel,<br />
Walter Hasenclever, een fijne figuur. Zijn scherp gesne<strong>de</strong>n, intelligent muizengezicht<br />
met donker uitzien vertrekt <strong>voor</strong>tdurend schokkend van rustlooze nervositeit. Hij<br />
spreekt soms, snel, over zijn woor<strong>de</strong>n struikelend, met zachte stem eenvoudige<br />
dingen. Hij zegt alles, <strong>de</strong> meest alledaagsche me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen, met ge<strong>de</strong>mpte,<br />
vragen<strong>de</strong> stem, als schaam<strong>de</strong> hij zich ze uit te spreken. Hij rookt sigaret na sigaret,<br />
en laat zich aarzelend, stotterend, maar met een zeer-bepaal<strong>de</strong> overtuiging, uit over<br />
kúnst. Soms is hij een talentvol vers-schrijver met een allerbeperktsten gevoelskring,<br />
waarin het erotische, naïef, een grootste plaats inneemt, en dat erotische, onwezenlijk<br />
aan zijn natuur, tot perversie gedreven. In Leipzig heb ik hem eens zijn drama ‘Der<br />
Sohn’ hooren <strong>voor</strong>lezen. Ook daarbij trof mij een toon van overtuiging, een klank<br />
van echtheid, waarme<strong>de</strong> hij <strong>de</strong>ze kin<strong>de</strong>rlijke niaiserie <strong>voor</strong>droeg. Ook bij hem aldoor<br />
dat spelen met woor<strong>de</strong>n, woor<strong>de</strong>n; maar <strong>de</strong>ze woor<strong>de</strong>n op zich zelf hebben een<br />
nobeler klank. Men gevoelt en vermoedt bij hem een fond van gemoedsechtheid<br />
en een zekere wezensverfijning. - Dan komen ‘<strong>de</strong> min<strong>de</strong>re go<strong>de</strong>n’! Paul Cronheim<br />
bezit - ondanks dat <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rlinge verheerlijking hier epi<strong>de</strong>misch is en ook hem niet<br />
gespaard heeft - op zijn tijd een rustige zelfbeperking en een verhel<strong>de</strong>rend<br />
indringingsvermogen die hem een Werfel kan benij<strong>de</strong>n! Hij is met zijn vroolijk, slim<br />
en guitig gezicht <strong>de</strong> ‘gewoonste’, <strong>de</strong> minst geëxalteer<strong>de</strong> <strong>de</strong>r letterkundige<br />
bentgenooten te Leipzig. En daardoor <strong>de</strong> oprechtste en menschelijkste. Zijn<br />
bewon<strong>de</strong>ringen zijn warm en oprechtgemeend. Zijn gesprek is luchtig en normaal<br />
of niet zon<strong>de</strong>r gloed en opgetogenheid. - Zeker is het dat zijn wisselen<strong>de</strong> en wat<br />
zweven<strong>de</strong> smaak langzaamaan een vaste, een onwankelbare basis zal gaan vin<strong>de</strong>n<br />
in zijn lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Verwey en zijn vertrouwensvolle overgave aan diens werk, dat hij<br />
met onmiskenbaar talent en een verrassend aanpassingsvermogen in het Duitsch<br />
vertaalt. En zeker is het óók dat hij, vertrouweling van <strong>de</strong> stem <strong>de</strong>zer poëzie, een<br />
steeds meer en meer verbree<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n afstand zal gaan bespeuren tusschen zichzelve<br />
en <strong>de</strong> Werfels en Hasenclevers en hun ‘schoonheid’. Op zijn vorming heeft grooten<br />
en gunstigen invloed gehad Franco Marano, een <strong>de</strong>r beminnelijkste menschen, een<br />
<strong>de</strong>r fijnste en bewegelijkste geesten, in dit milieu verdwaald.<br />
Hij is kenmerkend mager. Bij zulk een nerveuse rapheid van beweging, bij zulk<br />
een tintelend vernuft past gezetheid allerminst. Hij heeft krasse en scherpe<br />
gelaatstrekken zon<strong>de</strong>r éénige weekheid. Typisch italiaansch is aan hem alleen zijn<br />
blik, die, fluweelig en donker, soms hel<strong>de</strong>r, guitig en bekoorlijk, soms gloedvol en<br />
troebel is. Hij is het type van een verzorg<strong>de</strong>n lettré. Zijn belezenheid is omvangrijk<br />
en van kostelijk gehalte, zijn smaak is bevestigd en verfijnd, zijn oor<strong>de</strong>el is zuiver<br />
en persoonlijk. Een scherpzinnig criticus bij tijd en wijle, heeft hij <strong>de</strong> <strong>de</strong>ugd <strong>de</strong>r<br />
koppigste vasthou<strong>de</strong>ndheid aan wat nu eenmaal zijn lief<strong>de</strong> heeft. Ontvankelijk <strong>voor</strong><br />
alles wat binnen zijn persoonlijkheid een geëigen<strong>de</strong> plaats vin<strong>de</strong>n kan, mist hij ten<br />
eenemale het snobisme dat het nieuwe aanvaardt omdat het nieuw is, het<br />
uitzon<strong>de</strong>rlijke omdat het uitzon<strong>de</strong>ring is.<br />
Kurt Pinthus, Karl Blank, Otto Beuck, Wilhelm Haas, Ulrich Steindorf zijn ver<strong>de</strong>r<br />
min of meer vaste gasten naast vele acteurs. Pintbus is gekenmerkt door het woord<br />
belachelijk, met zijn uil-in-doods-nood-gezicht, zijn bedui<strong>de</strong>nislooze drukte en zijn<br />
onmachtige conversatie. Wilhelm Haas met zijn zinlooze, onverwerkte belezenheid,<br />
zijn oor<strong>de</strong>elslooze verwardheid, zijn pedanterie en zijn eigenwijsheid - fel a<strong>de</strong>pt van<br />
Werfel, Tschèch bij Tschèch - en hij, zijn vreem<strong>de</strong> flad<strong>de</strong>raars naast <strong>de</strong>n doodkalmen,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>de</strong>gelijken, <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>lijken Beuck, die, veelweter, ook goedweter is. Filosoof en literator<br />
heeft hij met zijn Gogoluitgave (compl. in acht <strong>de</strong>elen bij Georg Müller) een monument<br />
<strong>voor</strong> een <strong>de</strong>r beste geesten en sterkste kunstenaars van zijn volk in Duitschland<br />
opgericht.<br />
Het is merkwaardig hoe slechten invloed het bohême-caféleven op kunstenaars<br />
heeft die, mogen zij al min of meer talentvol zijn, karaktervastheid en houding missen.<br />
In die broeierige atmosfeer van zelfverheerlijking en mutueele adoratie, handhaaft<br />
<strong>de</strong> zwakkere zich bezwaarlijk. De toon van onware kunstzinnigheid, <strong>de</strong> opgezweepte<br />
kracht van onwaar gevoel en <strong>de</strong> valsche intelligentie zijn giften <strong>voor</strong> het gemoed.<br />
OTTO P. REYS.<br />
STUTTGART, Sept. '14.<br />
Herinnering aan <strong>de</strong> Bugra<br />
Leipzig 1914<br />
II<br />
DAGBLADEN brachten onlangs het bericht dat Henry van <strong>de</strong> Vel<strong>de</strong> ontslag heeft<br />
aangevraagd als directeur van <strong>de</strong> kunstnijverheidschool te Weimar. Ook door die<br />
daad in het maatschappelijk leven blijkt dus <strong>de</strong>ze kunstenaar te zijn wat hij is in zijn<br />
werk:<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
183<br />
karaktervol, eerlijk en vol élan. Om Van <strong>de</strong> Vel<strong>de</strong>'s houding in <strong>de</strong>ze zaak nog hooger<br />
te waar<strong>de</strong>eren moet men niet vergeten dat hij in Duitschland arbeid en<br />
waar<strong>de</strong>schatting vond, die België hem nooit heeft gegeven. Maar noch vereering,<br />
noch belang kon<strong>de</strong>n hem weerhou<strong>de</strong>n op zijne wijze te protesteeren tegen<br />
rechtsverkrachting, moord en roof. Het grootste verlies is hier aan <strong>de</strong> zij<strong>de</strong> van<br />
Duitschland, dat met hem <strong>de</strong> grootste, alzijdigste nijverheidskunstenaar en een <strong>de</strong>r<br />
meest typische en stijlvolle figuren van het openbare leven ziet vertrekken. Van <strong>de</strong><br />
Vel<strong>de</strong> is een van die menschen die zich langzaam en door vele leven<strong>de</strong> en<br />
noodzakelijke dwalingen heen ontwikkeld hebben; een opene, bewogen enthousiaste<br />
natuur stond hij met heel zijn rijke menschelijke kracht in <strong>voor</strong> het nieuwe en was<br />
hij immer bereid om tegen artistieke onoprechtheid, onwezenlijke conventionaliteit<br />
en alle onverschilligheid in te gaan.<br />
Heftiger dan één an<strong>de</strong>re is hij met <strong>de</strong> jonge kunstnijverheid me<strong>de</strong>gegaan, en hare<br />
beginfouten, jugendstil en vermecellikunst, heeft hij met vurigen ijver beoefend, op<br />
zijne manier ongetwijfeld verdienstelijk; maar telkens heeft hij zich vernieuwd en<br />
verinnigd en telkens ook is hij rijker en vaardiger uit het experiment te <strong>voor</strong>schijn<br />
gekomen. Zóó is hij gewor<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong>n rustigen, consequenten vormgever, en zóó<br />
bezitten wij van hem zoo menig waar<strong>de</strong>vollen boekband, zoo menig lief en praktisch<br />
gebruiks<strong>voor</strong>werp. Zijn vermogen, zijn rijkdom en zijn leven zijn 't volledigst en<br />
schoonst tot uiting gekomen in het theâtre op <strong>de</strong> Werkbondtentoonstelling, dat in<br />
<strong>de</strong>finitieve uitvoering een duurzaam monument van mo<strong>de</strong>rne bouwkunst zou zijn<br />
geweest. Altijd levend en muzikaal, vol geest en vol gevoel voegt hij zijn vormen tot<br />
een bewogen en beweeglijk werk te samen. Zijn ornamentiek is sober, ongezocht<br />
en vol afwisseling. Hij is principieel zon<strong>de</strong>r schoolsch te zijn. Met ongeëvenaar<strong>de</strong><br />
smaak en handigheid weet hij materialen te kiezen en ze op <strong>de</strong> meest eigene wijze<br />
te verwerken.<br />
Van hem is een groote en gezon<strong>de</strong> invloed uitgegaan ook op het Boek. De<br />
inzending van <strong>de</strong> school te Weimar was in dat opzicht hoogst belangwekkend. Zijn<br />
eigene werkzaamheid op boekgebied is te zien bij het Inselverlag, dat ook zijn drie<br />
kostelijke boekjes uitgaf (‘Essays’, ‘Vom neuen Stil’, ‘Amo’).<br />
Ik zeg het ronduit: het vak van uitgever is mij niet sympathiek en het meeren<strong>de</strong>el<br />
<strong>de</strong>r lie<strong>de</strong>n die het beoefenen nog min<strong>de</strong>r. Vooral in ons mis<strong>de</strong>eld va<strong>de</strong>rland komt<br />
het zoo zel<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> (er zijn er tòch goddank) dat een uitgever waarlijk ook maar<br />
eenigermate <strong>de</strong>el heeft aan het geestelijk leven dat hij en zijne collega's helpen<br />
verbrei<strong>de</strong>n. - Daarom vind ik een man als Prof. Dr. Anton Kippenberg zoo<br />
<strong>voor</strong>beeldig, omdat hij in korten tijd een uitgeverszaak tot een groote commercieele<br />
on<strong>de</strong>rneming maakte zon<strong>de</strong>r verraad te plegen aan <strong>de</strong> zaak <strong>de</strong>s geestes. Het<br />
Inselverlag - door enkele min<strong>de</strong>r belangrijke auteurs gesticht - werd door hem<br />
gebracht op <strong>de</strong> basis van het mo<strong>de</strong>rne grootbedrijf en tevens gemaakt tot een<br />
pleegplaats van het beste Duitsche leven. - Wie twijfelt er aan dat falen bij tijd en<br />
wijle in zulk een on<strong>de</strong>rneming noodzakelijk is?<br />
Men verwijt Kippenberg eenzijdigheid. Zulk een eenzijdigheid, uiting van rustig<br />
en gevormd karakter, is echter sympathieker en waar<strong>de</strong>voller dan <strong>de</strong> zwakke,<br />
onechte volledigheid van hen die on<strong>de</strong>r dat <strong>de</strong>vies <strong>de</strong>r lafheid: ‘<strong>voor</strong> alle meeningen<br />
een plaatsje’ varen en die, uitgever, Zahn en Balzac, Kellerman en Meredith, met<br />
gelijke overtuiging propageeren. Kiezen is een daad van moed. En dat bij<strong>voor</strong>beeld<br />
Prof. Kippenberg er niets <strong>voor</strong> voelt om <strong>de</strong>n waanzin <strong>de</strong>r nieuwe Berlijnsche letteren<br />
te verbrei<strong>de</strong>n zal hem alleen door <strong>de</strong> nieuwe Berlijnsche letterkundigen en hunne<br />
a<strong>de</strong>pten ten kwa<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n geduid.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Prof. Kippenberg bezit een <strong>de</strong>r rijkste, best geschikte Goethe-verzamelingen,<br />
waarvan <strong>de</strong> respectabele catalogus in het Inselverlag verscheen.<br />
Belangrijker dan <strong>de</strong> meeste zijner uitgaven, stel<strong>de</strong> Kurt Wolf een kostbaar en kostelijk<br />
handschrift van Gauguin ten toon: ‘Avant et Après’. Belangrijk <strong>voor</strong> <strong>de</strong> kennis van<br />
dien schil<strong>de</strong>r, me<strong>de</strong> door <strong>de</strong> vele teekeningen die het bevat, is het hier en daar diep<br />
ontroerend te lezen, bv. waar hij spreekt over Van Gogh. Moge een zoo hoogst<br />
curieus en zoo werkelijk waar<strong>de</strong>vol werk niet lang meer in particulier bezit verborgen<br />
blijven.<br />
In <strong>de</strong> ruime, lui<strong>de</strong> machinehallen dwalen<strong>de</strong> dacht ik dankbaar aan techniek, vol<br />
wreveligheid aan <strong>de</strong>n technicus. De verhouding van boekkunstenaar en<br />
boektechnicus is velen niet dui<strong>de</strong>lijk. De eenige volmaaktheid is: kunstenaar en<br />
technicus, ontwerper en uitvoer<strong>de</strong>r in één persoon vereenigd (T.J. Cob<strong>de</strong>n<br />
San<strong>de</strong>rson). - Ver<strong>de</strong>r kan tusschen kunstenaar en technicus van samenwerking<br />
geen sprake zijn omdat dit begrip gelijkwaardige krachten veron<strong>de</strong>rstelt. Hoe zou<strong>de</strong><br />
geest en bloote váárdigheid samenwerken? De technicus is gelijk <strong>de</strong> machine, als<br />
<strong>de</strong> noodzakelijke bestuur<strong>de</strong>r van <strong>de</strong> machine, een dienaar - meesttijds een<br />
onbetrouwbaar dienaar - van <strong>de</strong>n kunstenaar. De drukker die op zijn eigen<br />
gelegenheid en verantwoording aan <strong>de</strong>n slag gaat is als <strong>de</strong> op hol geslagene<br />
leeghoofdigheid: wat hij maakt is imitatie òf het is dwaas. In Holland is juist daardoor<br />
<strong>de</strong> drukkunst in zoo diep verval omdat <strong>de</strong> drukkersbazen in hun eigenwaan het<br />
zon<strong>de</strong>r <strong>voor</strong>lichting van geschool<strong>de</strong><br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
184<br />
kunstenaars meenen te kunnen stellen. Aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant is <strong>de</strong> bloei <strong>de</strong>r<br />
typografische kunsten in Engeland en Duitschland te danken aan het feit dat Johnston<br />
of Ehmcke, Walker of Koch ‘lei<strong>de</strong>n<strong>de</strong>’ figuren zijn in plaats van boekdrukker<br />
DORIS NELSON Caricatuur van Einar Nerman 1)<br />
X of uitgever IJ. - Evenmin als el<strong>de</strong>rs is hier te lan<strong>de</strong> buiten <strong>de</strong> kunstenaars om<br />
mo<strong>de</strong>rn drukwerk van eenige waar<strong>de</strong> ontstaan. Het zijn Roland Holst, Derkin<strong>de</strong>ren,<br />
De Roos, Van Die<strong>de</strong>nhoven, Cachet, Nieuwenhuis, Heukelom, Veldheer of Van<br />
Krimpen aan wie wij òf interessant òf mooi drukwerk: boeken, ban<strong>de</strong>n, omslagen<br />
en smoutjes te danken hebben. Een streven als <strong>de</strong> Zilverdistel is begonnen en<br />
<strong>voor</strong>tgezet door jonge kunstenaars. Wat hebben <strong>de</strong> echte typographen, <strong>de</strong><br />
technicussen daar tegenover te stellen? Is een goe<strong>de</strong> 4-kleurendruk een verdienste?<br />
Is behoorlijke vaardigheid opmerkelijk? Neen. Goe<strong>de</strong> werkstukken zijn het, die men<br />
re<strong>de</strong>lijkerwijze en op zijn minst van een technicus verwachten mag. En hoe vaak<br />
nog hapert er zelfs aan <strong>de</strong>ze uiterlijke vakkennis nog véél! Nogmaals, een <strong>de</strong>r<br />
<strong>voor</strong>naamste re<strong>de</strong>nen van <strong>de</strong>n triestigen toestand onzer typografische kunstvakken<br />
is: <strong>de</strong> karakterlooze zelfoverschatting <strong>de</strong>r drukkers die hunne plaats in dit leven niet<br />
weten.<br />
In <strong>de</strong> Zweedsche af<strong>de</strong>eling trof mij het teekenwerk van Nerman, een jong<br />
Stockholmer caricaturist! 't Geestigst bij hem is het verloop van zijn fijne lijn, die,<br />
zwierig en coquet, luchtig weet te caracteriseeren. Een kin<strong>de</strong>rboek, An<strong>de</strong>rsen's ‘Per<br />
Svinaher<strong>de</strong>’, heeft hij met zeer eigenaardig teekentalent geïllustreerd, terwijl hierbij<br />
nog een ongezocht<strong>de</strong>coratieve schikking te loven en te genieten valt.<br />
In <strong>de</strong> gezamenlijke inzending <strong>de</strong>r lettergieterijen treedt weer <strong>de</strong> arbeid van Ehmcke<br />
en Koch naar voren. Van Ehmcke zien wij, behalve zijn beken<strong>de</strong> antiqua en kursijf,<br />
die door Flinsch in <strong>de</strong>n han<strong>de</strong>l wor<strong>de</strong>n gebracht, een schwabacher en als meest<br />
1) Ontleend aan het aardig album Scenens Barn och Andra av Einar Nerman (P.A.<br />
Norstedt & Söners Förlag). RED. D.G.W.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
opmerkelijke noviteit van <strong>de</strong> expositie zijn ‘Rustica’ bij Stempel. Deze letter is als te<br />
verwachten van volle <strong>de</strong>coratieve werking, daar zij een verscherping en styleering<br />
is van Ehmcke's meermalen in allerlei werk met zoo volkomen succes toegepaste<br />
breitfe<strong>de</strong>rschrift. Deze ‘Rustica’ heeft zich volkomen natuurlijk ontwikkeld uit Ehmcke's<br />
opvattingen en zijn arbeid <strong>de</strong>r laatste jaren. Wanneer men Ehmcke's werken van<br />
<strong>de</strong>n aanvang af nagaat dan ziet men klaar dat zijn ontwikkelingsgang nog niet voleind<br />
is, zoodat men na <strong>de</strong>ze, op zich zelf zeer eigene en zeer schoongevorm<strong>de</strong>, letter<br />
nog wel een ‘schrift’, een <strong>de</strong>finitieve Ehmckeschrift kan verwachten, waarin <strong>de</strong><br />
kunstenaar al zijn kostelijke eigenschappen en opvattingen zal vermogen saam te<br />
vatten. Rudolf Koch - huiskunstenaar van <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Klingspor te Offenbach a.<br />
Main - toont in nieuwe proeven hoe hij ook in fijner, ijler werk zich gelijk kan blijven<br />
en hoe een lettervorm om zuiver<strong>de</strong>coratief te wor<strong>de</strong>n geenszins rechtlijnig en vet<br />
behoeft te zijn, gelijk nog veelal gedacht wordt. Prof. Tiemann, wiens ook hier te<br />
lan<strong>de</strong> zeer beken<strong>de</strong> en volkomen ten onrechte door onkundige drukkersbazen tegen<br />
<strong>de</strong> Roos uitgespeel<strong>de</strong> mediaeval, een zeer aanvaardbare, en wiens onbeken<strong>de</strong>r,<br />
steviger en voller Januspresseschrift een zeer goe<strong>de</strong> letter was - Prof. Tiemann<br />
toont zich nu in een ‘Peter Schlemiel-schrift’ als ontwerper van schaduwletters en<br />
open sierkapitalen geheel buiten <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne beweging. - Nog slechts enkele namen:<br />
Matthies (Stempel); Jäcker (id.); Belwe Gotisch (Schelter u. Giesecke); Delitsch<br />
Antiqua<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
185<br />
(Klinkhardt); Cissarz Latein (Ludwig u. Mayer); Marcel Richter's Kronenmediaeval<br />
(id.); Erbar Fe<strong>de</strong>rgrotesk (id.); Wieynck cursief en fractuur (Bauer).<br />
Reclamekunst vraagt klaarheid en apartheid van <strong>voor</strong>stelling en schikking. - De<br />
goe<strong>de</strong> reclamekunstenaar zoekt geheel eigen teekenstijl en beeldingswijze, welke<br />
direct zich kennen doen.<br />
Lucian Bernhard heeft zulk een typisch karakter in al zijn werk - ook in het min<strong>de</strong>r<br />
geslaag<strong>de</strong> - weten te realiseeren. Een plakaat, een omslag,<br />
Uit: Monographien Deutscher Reklamekünstler Heft 3: Julius Klinger.<br />
een verpakking dringt zich oogenblikkelijk aan ons op als zijn<strong>de</strong> van hem.<br />
Hij bereikt dit door zijne teekenwijze, door zijne kleuren en <strong>voor</strong>al door zijne<br />
groepeeringen.<br />
Hij heeft een eenvoudige wijze om een affiche of een reclamekaart te bouwen.<br />
Hij teekent ‘<strong>de</strong> waar’ - een schoen, een schrijfmachine, een klos garen, een mes -<br />
in grove vlakken zoo klaar en beperkt mogelijk van vorm, direct herkenbaar, en in<br />
zijn uit zijne teekenwijze natuurlijk <strong>voor</strong>tgekomen letterschrift geeft hij <strong>de</strong>n náám.<br />
Waar Bernhard vóór alles reclame-kunstenaar - en een goed reclamekunstenaar -<br />
is, faalt hij dikwijls als hij zich leent <strong>voor</strong> boekversiering, <strong>voor</strong> band of omslag. Een<br />
boekband is nu eenmaal iets an<strong>de</strong>rs dan een plakaat! Zijn letter - gegoten door <strong>de</strong><br />
lettergieterij Flinsch te Frankfort a.M. - is wel geheel die van <strong>de</strong>n afficheteekenaar.<br />
Met het penseel getrokken, zwaar en grof, gebruikt men haar <strong>voor</strong> wat luid smoutwerk<br />
met onveran<strong>de</strong>rlijk succes, omdat zij goed vult en door een even-trillend, levend<br />
profiel sterk aandachttrekkend werkt. Bernhards mid<strong>de</strong>len zijn eenvoudig en in die<br />
eenvoudigheid dikwerf uiterst werkingsvol; zij zijn evenzeer beperkt. Naast hem<br />
werkt Gipkens met ingewikkel<strong>de</strong>r apparaat, zon<strong>de</strong>r daarme<strong>de</strong> ook in zijn beste<br />
oogenblikken Bernhard te kunnen evenaren. Hij werkt met uitvoerige teekeningen,<br />
gansche aquarellen. Zijne <strong>de</strong>coratieve lijsten en begrenzingen zijn grof van vorm<br />
en oneigenlijk van vinding. En zoo zijn zijne letters - <strong>de</strong> Femina - en <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> nieuwe<br />
Majestic (Bauer'sche Schriftgiesserei Frankfurt a.M.). Een ongeproportionneer<strong>de</strong><br />
tegenstelling tusschen haarstrich en bandstrich verra<strong>de</strong>n <strong>de</strong> moeite die <strong>de</strong> ontwerper<br />
zich gaf om tot iets ‘nieuws’ te komen. Er is natuurlijk uit <strong>de</strong>ze letter wel eens een<br />
fraai en treffend smoutje te zetten, maar àltijd blijft men <strong>de</strong> werkelijke, spontane<br />
originaliteit van Martin Jakobi-Boy hooger stellen. Zijn letter (bij Stempel Frankfort<br />
a.M.) is in zijn stijf, mager, systhematisch lijnenstel verrassend, opvallend en boeiend.<br />
Vooral <strong>voor</strong> kleinere reclame-drukwerkjes, <strong>voor</strong> verpakking, etiquetten en<br />
aankondigingen is zij altijd te gebruiken met een zelf<strong>de</strong> rustig goed resultaat.<br />
Jacobi-Boy werkt zeer weinig met figuurlijke toevoegingen. Al zijn effect is gebaseerd<br />
op <strong>de</strong> toepassing zijner typische lettergestalte, die, vet of open of geschraveerd,<br />
zich sterk aan aandacht en geheugen opdringt.<br />
Noemen wij ten slotte Klinger. Zijn nieuwe letter (bij Emil Gursch Berlijn) is geen<br />
verrassing. Zij is niet zeer eigen, evenmin als bijzon<strong>de</strong>r aantrekkelijk. In zijn affiches<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
munt hij uit door onverwachte, dwaze <strong>voor</strong>stellingen en geestige effecten die soms<br />
op zeer fijne wijze verkregen wor<strong>de</strong>n. Het hierbij gereproduceer<strong>de</strong> plakaat is een<br />
<strong>de</strong>r beste stalen van zijn kunst.<br />
‘Weensch’ is een begrip in <strong>de</strong>coratieve kunst. Josef Hoffmann, Kolo Moser en Carl<br />
O. Czeschka zijn wel zeer verschillen<strong>de</strong> persoonlijkhe<strong>de</strong>n die zich ie<strong>de</strong>r op bepaal<strong>de</strong><br />
eigen wijze uiten; toch is hun aller werk ‘Weensch’. In <strong>de</strong> Wiener Werkstätte<br />
culmineert het ‘weensche’. Wat is het? Het is eigenlijk on<strong>de</strong>finieerbaar. Het is een<br />
klap van <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n molen: het is een tinteling van eenzelf<strong>de</strong> licht, het is <strong>de</strong> glans<br />
van een zelf<strong>de</strong>n<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
186<br />
moed. Geen Duitscher en geen Hollan<strong>de</strong>r kan wagen wat een Weener waagt, waagt<br />
met prachtig succes! Hun bontheid, die nooit het narrepak <strong>de</strong>r vrijheid is; hun vrije<br />
lijn, die nooit tuchteloos wordt, of hun dartele bewogenheid die nooit zon<strong>de</strong>r klaarheid<br />
is, het is al eìgen en uit een zeer bepaal<strong>de</strong> noodzaak gegroeid. - Hunne proeven<br />
zijn <strong>de</strong> meest gewaag<strong>de</strong>, en met een glimlach lossen zij ie<strong>de</strong>re moeilijkheid op in<br />
een verrassend welslagen. Hun <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> tegenstelling wit en zwart is<br />
teekenend <strong>voor</strong> hun uitdagen<strong>de</strong>n zin, die ook met beperktheid van mid<strong>de</strong>len zich<br />
zelf volkomen, in alle vrijheid en levendheid wil uitspreken. En Duitschland, door <strong>de</strong><br />
speelschheid dier rijpe geesten bovenmate bekoord, riep Carl Czeschka naar<br />
Hamburg. Czeschka is een bewust-<strong>de</strong>coratief talent, een natuurlijk-<strong>de</strong>coratief talent:<br />
elk gegeven wordt <strong>voor</strong> hem vanzelve een waar<strong>de</strong>-van-uitgebreidheid. Vorm,<br />
vullingen van allerlei aard weet hij op <strong>de</strong> oorspronkelijkste en doeltreffendste wijze<br />
te schikken. Menige boekband en het raam in <strong>de</strong> zaal <strong>de</strong>r stad Hamburg op <strong>de</strong><br />
Werkbund-tentoonstelling te Keulen getuigen hiervan. Ik herinner mij ook een<br />
kalen<strong>de</strong>rblad van grillige, phantastische bloemvormen; fel van kleur, en levend van<br />
lijnen. Het is altijd spiritueel en levendig, altijd zwierig en vol onverwachte invallen,<br />
zon<strong>de</strong>r ooit oppervlakkig of oneigenlijk te zijn. Zijn ‘handschrift’, zijn lettervorm is<br />
een allerpersoonlijkste, allergeestigste grotesk (Schriftgiesserei Gentsch u. Heyse<br />
Hamburg) die spot met schoolsche reglementen maar in zijn vrijheid nooit <strong>de</strong> goe<strong>de</strong><br />
maat overschrijdt. - Hier toont zich nu eerst <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van een aangeboren ‘smaak’,<br />
van <strong>de</strong>n natuurlijken zin <strong>voor</strong> zelf-begrenzing; <strong>de</strong> Czeschka-schrift is een <strong>voor</strong>beeld<br />
van een gòed ‘Weensche’ letter zooals Rudolf Geyer's ‘Weener Grotesk’ slecht<br />
‘Weensch’ is. - Als illustrator leert men Czeschka kennen uit zijn platen bij <strong>de</strong><br />
Nibelungen in Gerlachs Jugendbücherei; een boek dat zóó goed is gedrukt uit<br />
Eckmannschrift en bovendien zóó goedkoop (3 M.) dat het eene<br />
onverantwoor<strong>de</strong>lijkheid is het niet te bezitten. Czeschka werkt met zwart, blauw en<br />
goud <strong>voor</strong>namelijk, alles in bree<strong>de</strong> vlakken naast elkan<strong>de</strong>r. Vooral <strong>de</strong> eerste<br />
dubbel-plaat, waar het blanke meisje angstig oprijst in <strong>de</strong>n nacht, met <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n<br />
vogels boven <strong>de</strong> blauwe tuinen, <strong>de</strong>ze plaat is even wérkelijk van <strong>voor</strong>stelling als<br />
monumentaal van arrangement.<br />
J. GRESHOFF.<br />
[Boekenschouw]<br />
Geschiedbeschrijving; folklore etc.<br />
Schets van eene Geschie<strong>de</strong>nis van het Utrechtsche Stu<strong>de</strong>ntenleven,<br />
door Dr. W.C.A. van Vre<strong>de</strong>nburch. - A. Oosthoek, Utrecht, 1914. (Uitgave<br />
<strong>de</strong>r Historische Commissie van het Utrechtsche Stu<strong>de</strong>ntencorps).<br />
Niet min<strong>de</strong>r dan wijlen minister Keuchenius houd ik van datums en ge<strong>de</strong>nkdagen.<br />
En zoo kwam het dat ik in <strong>de</strong> twee vorige maan<strong>de</strong>n niet zel<strong>de</strong>n verplaatst werd naar<br />
mijn zesweekschen groentijd, in <strong>de</strong> schuts <strong>de</strong>r Stichtsche Alma Mater, juist een<br />
halve eeuw gele<strong>de</strong>n, doorleefd. Ah, c'était le bon temps - j'étais bien malheureux!<br />
Weêr klonken stemmen, weêr zag ik aangezichten, voel<strong>de</strong> handdrukken, hoor<strong>de</strong><br />
gevloek, gelach, gezang van zoovelen die reeds ach zoo lang, of nog zoo zeer kort,<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
gezwegen had<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> goed - het laatste hij, die na <strong>de</strong> ein<strong>de</strong>looze zes weken met<br />
plechtig, door daveren<strong>de</strong> hamerslagen besloten Latijn ons tot stu<strong>de</strong>nten verklaar<strong>de</strong>.<br />
Het gevoel van weemoedig terugverlangen, aan <strong>de</strong>rgelijke herinneringen veelal<br />
verbon<strong>de</strong>n, scheen mij <strong>de</strong> rechte stemming om een boek als het bovenstaan<strong>de</strong> ter<br />
hand te nemen. Ook heb ik het met belangstelling gelezen, <strong>de</strong> bijlagen - het<br />
schil<strong>de</strong>rachtig ontgroeningsverhaal van <strong>de</strong>n Duitschen graaf in 1809 niet het minst<br />
- incluis. Maar bevredigd heeft het mij niet.<br />
‘Schets eener geschie<strong>de</strong>nis’ - <strong>voor</strong> een dik <strong>de</strong>el van over <strong>de</strong> 300 bladzij<strong>de</strong>n een<br />
zeer beschei<strong>de</strong>n titel! Doch is die juist?<br />
Er zijn schetsen en schetsen. Men heeft er van groote meesters die bij <strong>de</strong>n eersten<br />
oogopslag een dicht verward spinneweb van kris kras door elkaâr geworpen strepen,<br />
streepjes, krullen en wat niet al schijnen, maar waaruit, <strong>voor</strong> wie met kennersblik<br />
toeziet, een beeltenis, een landschap, een groep menschen, dui<strong>de</strong>lijk naar voren<br />
komt. Men heeft er ook van enkele teêre, of forsche, of grove lijnen en vegen, die<br />
omtrent 's kunstenaars bedoeling geen oogenblik in twijfel laten. Maar een <strong>de</strong>nkbeeld<br />
van wat het uit te werken ontwerp wor<strong>de</strong>n moet, dient eene goe<strong>de</strong> schets te geven 1) .<br />
1) Hierbij zij echter opgemerkt dat <strong>de</strong> schrijver het woord an<strong>de</strong>rs toepast dan door mij geschiedt.<br />
In zijne <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> leest men:<br />
‘Het moet een schets blijven, omdat helaas <strong>voor</strong>al uit vroegere eeuwen <strong>de</strong> gegevens ontbreken<br />
om een volledig beeld te geven; en zelfs[?] mogen <strong>de</strong> groote lijnen, die aangegeven wor<strong>de</strong>n,<br />
niet aangemerkt wor<strong>de</strong>n als een slotsom van wat een geschiedkundig on<strong>de</strong>rzoek kan<br />
opleveren; integen<strong>de</strong>el <strong>voor</strong> eene studie van bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n blijft <strong>de</strong> weg geopend’.<br />
Groote lijnen - slotsom - bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n... ik kan niet loochenen dat het mij een weinig<br />
schemert. In elk geval, dunkt mij, zijn <strong>de</strong> schets eener geschie<strong>de</strong>nis en eene onvolledige<br />
geschie<strong>de</strong>nis twee.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
187<br />
Doet nu het boek <strong>de</strong>s heeren Van Vre<strong>de</strong>nburch dit? Vermoe<strong>de</strong>lijk ligt het aan mij,<br />
maar ik kan het, eerlijk gezegd, niet vin<strong>de</strong>n. Veeleer maakt het geheel op mij <strong>de</strong>n<br />
indruk eener min of meer indigesta moles van adversaria, met een vluchtige poging<br />
tot rangschikking bijeengehoopt. Er zijn acht on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n hoofdstukken, het is<br />
waar,<br />
GROENTIJD<br />
STUDEEREN<br />
DOCTOREERING<br />
AFSCHEID<br />
Ontleend aan <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> uitgave <strong>de</strong>r Stichtsche Schoolprent (Anthologie)<br />
L.C. HORA SICCAMA inv. et fec. 1835<br />
Uit: Van Vre<strong>de</strong>nburch, Schets eener Geschie<strong>de</strong>nis van het Utrechtsche Stu<strong>de</strong>ntenleven<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
maar allerlei daarin vermel<strong>de</strong> zaken had<strong>de</strong>n evengoed van 't een in 't an<strong>de</strong>r kunnen<br />
overgebracht zijn. De lezer wordt aanhou<strong>de</strong>nd genoodzaakt van <strong>de</strong>n hak op <strong>de</strong>n<br />
tak te springen, zon<strong>de</strong>r dat ook maar een interlinie hem waarschuwt. Reeds <strong>de</strong><br />
aanhef van 't eerste dier hoofdstukken geeft een weinig <strong>de</strong> gewaarwording van<br />
iemand die over <strong>de</strong> vloermat struikelend een <strong>voor</strong>huis intuimelt: ‘Is <strong>de</strong> term [sic]<br />
“stu<strong>de</strong>nten” thans alleen gebruikelijk <strong>voor</strong> hen die aan eene hoogeschool of ongeveer<br />
daarme<strong>de</strong> gelijkstaan<strong>de</strong> inrichting stu<strong>de</strong>eren, in <strong>de</strong>n aanvang was het, althans te<br />
Utrecht, niet het geval’.<br />
En aan het eind van 't laatste hoofdstuk vernemen we dat <strong>de</strong> auteur in zijne<br />
bladzij<strong>de</strong>n gepoogd heeft ‘samen te vatten hetgeen in <strong>de</strong> herinnering heeft kunnen<br />
zijn van <strong>de</strong> reunisten van vele eeuwen’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
188<br />
Hetwelk doet twijfelen of <strong>de</strong> heer Van Vre<strong>de</strong>nburch zich wel aan <strong>de</strong>n arbeid heeft<br />
gezet met eene hel<strong>de</strong>re <strong>voor</strong>stelling van <strong>de</strong> hem door <strong>de</strong> ‘Historische Commissie<br />
van het Utrechtsche Stu<strong>de</strong>ntencorps’ opgedragen taak en van zijne eigene opvatting<br />
dier taak.<br />
Aangaan<strong>de</strong> zijn stijl geeft <strong>de</strong> titel reeds geen groote verwachting: ‘van eene<br />
geschie<strong>de</strong>nis van het stu<strong>de</strong>ntenleven’. (Evenzoo in <strong>de</strong> aangehaal<strong>de</strong> zinsneê: ‘van<br />
<strong>de</strong> reunisten van vele eeuwen’). Werkelijk is stijl in dit vrij omvangrijk geschrift<br />
vergeefs te zoeken. En <strong>de</strong> taal is verre van zuiver. En 150 bladzij<strong>de</strong>n ‘bijlagen’ na<br />
175 bladzij<strong>de</strong>n tekst is geen verhouding.<br />
Alles bij elkaâr genomen heeft men hier van l'art <strong>de</strong> faire un livre juist geen mo<strong>de</strong>l.<br />
Evenwel nochtans en <strong>de</strong>s al niettemin zullen alle Utrechtsche stu<strong>de</strong>nten en<br />
oud-stu<strong>de</strong>nten, en waarom ook niet die van an<strong>de</strong>re aca<strong>de</strong>miën? wèl doen met zich<br />
dit boek aan te schaffen, kunnen zij er veel uit leeren en zullen <strong>de</strong> oud-stu<strong>de</strong>nten<br />
bij <strong>de</strong> lectuur zich genoegelijk kunnen terugdroomen in eenige <strong>de</strong>r heerlijkste jaren<br />
van hun leven. Bovendien zal <strong>de</strong> gehoopte toekomstige geschiedschrijver van 't<br />
stu<strong>de</strong>ntenleven met dankbaarheid op <strong>de</strong> hier bijeengebrachte stof kunnen<br />
<strong>voor</strong>tbouwen en uit menige aanwijzing wellicht nu zelfs niet te schatten <strong>voor</strong><strong>de</strong>el<br />
kunnen trekken. Zaken- en personenregisters maken <strong>de</strong> raadpleging van <strong>de</strong> tallooze<br />
bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n gemakkelijk. Voor <strong>de</strong> vlijt en <strong>de</strong> moeite aan dit alles ten koste gelegd,<br />
heeft <strong>de</strong> schrijver ongetwijfeld op onze erkentelijke hul<strong>de</strong> alle aanspraak.<br />
Of <strong>voor</strong> een boek als dit en wel in <strong>de</strong>ze dagen een twee<strong>de</strong> druk te wachten is?<br />
Wij willen 't hopen. Komt die, dan zou een bladwijzer van <strong>de</strong>, willekeurig door 't werk<br />
versprei<strong>de</strong>, belangwekken<strong>de</strong> platen eene welkome aanvulling zijn, zou<strong>de</strong>n enkele<br />
drukfouten in <strong>de</strong> Latijnsche bijlagen kunnen verbeterd wor<strong>de</strong>n en in eene noot<br />
gewenscht licht ontstoken over <strong>de</strong> zon<strong>de</strong>rlinge benaming van glires, met welke<br />
heeren ik <strong>voor</strong> mij belij<strong>de</strong>n moet eerst nu kennis te hebben gemaakt. De heer J.P.<br />
Verloren vermeldt hen in zijn aangenaam en vlot geschreven opstel over 't<br />
stu<strong>de</strong>ntenleven in <strong>de</strong> achttien<strong>de</strong> eeuw (Almanak 1868) geloof ik, niet.<br />
I.E.<br />
9 Nov. 1914.<br />
Dr. Johanna W.P. Drost. Het Ne<strong>de</strong>rlandsch Kin<strong>de</strong>rspel vóór <strong>de</strong><br />
zeventien<strong>de</strong> eeuw. ('s-Gravenhage. Martinus Nijhoff, 1914).<br />
Acht niet te kints het Kin<strong>de</strong>r-spel,<br />
Maer <strong>de</strong>nck wat hoogher.<br />
CATS.<br />
In 't hier aangekondigd aka<strong>de</strong>misch proefschrift wordt 't spel <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>ren uit 'n<br />
historisch-folkloristisch oogpunt beschouwd. Wat door A. <strong>de</strong> Cock en Is. Teirlinck<br />
gedaan is <strong>voor</strong> 't tegenwoordige kin<strong>de</strong>rspel in Zuid-Ne<strong>de</strong>rland 1) , heeft Dr. Drost met<br />
haar proefschrift verricht <strong>voor</strong> 't vóor-17e eeuwsche ne<strong>de</strong>rlandsche kin<strong>de</strong>rspel. Zij<br />
putte daar<strong>voor</strong> uit ‘<strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lne<strong>de</strong>rlandsche letterkun<strong>de</strong>, emblemata, ze<strong>de</strong>kundige<br />
werkjes, ou<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>nboeken, ste<strong>de</strong>lijke keuren, <strong>de</strong> beel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> kunst’. Deze laatste<br />
is in haar boek vertegenwoordigd door 'n 8-tal reprodukties. Voor zoover mogelijk<br />
werd er bij <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> spelen gewezen op soortgelijke buiten onze grenzen,<br />
i.b. in Duitschland, Frankrijk, en Engeland. Voor een overzichtelijke behan<strong>de</strong>ling<br />
zijn <strong>de</strong> spelen naar hun aard ver<strong>de</strong>eld in zes groepen. De wijze van behan<strong>de</strong>ling is<br />
1) In Kin<strong>de</strong>rspel en kin<strong>de</strong>rlust in Zuid-Ne<strong>de</strong>rland. 5 <strong>de</strong>elen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
<strong>voor</strong> elk spel ongeveer aldus: verschillen<strong>de</strong> benamingen waaron<strong>de</strong>r 't spel bekend<br />
was; regels van 't spel; bekendheid ervan in 't buitenland.<br />
In <strong>de</strong> Inleiding die <strong>voor</strong>af gaat, wor<strong>de</strong>n in 't kort <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> op psychologische<br />
beschouwingen gegron<strong>de</strong> theorieën omtrent 't wezen en 't doel van 't kin<strong>de</strong>rspel<br />
uiteengezet; waarbij <strong>de</strong> schrijfster zich in hoofdzaak schaart aan <strong>de</strong> zij<strong>de</strong> van Groos,<br />
die 't spel verklaart als <strong>voor</strong>bereiding tot het leven 2) : <strong>de</strong> jeugd dient, volgens zijn<br />
theorie, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ‘Vorübung und Einübung’ van verschillen<strong>de</strong> instinkten, die noodig<br />
zijn tot instandhouding van <strong>de</strong> soort. Voorts wordt in <strong>de</strong> inleiding rekenschap gegeven<br />
van <strong>de</strong> wijze van bewerking van 't on<strong>de</strong>rwerp; en wordt er ten slotte op gewezen,<br />
dat nog een aantal vragen geheel of ge<strong>de</strong>eltelijk onbeantwoord moesten blijven uit<br />
gebrek aan <strong>de</strong> noodige gegevens.<br />
Ten gevolge van <strong>de</strong> wijze van behan<strong>de</strong>ling is dit boek, in 't algemeen gesproken,<br />
niet bestemd <strong>voor</strong> een ruimen kring van lezers, maar zal 't gebruik ervan wel beperkt<br />
blijven tot dien van <strong>de</strong> vakkundigen: <strong>de</strong> historici en folkloristen. Daar ik hiertoe niet<br />
behoor, zal ik 't bij 't zoo pas gegeven korte overzicht van <strong>de</strong>n inhoud en <strong>de</strong> wijze<br />
van behan<strong>de</strong>ling laten. Maar misschien mag ik nog een oogenblik <strong>de</strong> aandacht<br />
vragen <strong>voor</strong> enkele ‘over<strong>de</strong>nkingen’ die zoo bij 't doorlezen van dit boek bij mij zijn<br />
opgekomen.<br />
Daarbij zie ik 't kin<strong>de</strong>rspel als een stuk van 't menschelijk leven, en dus als een<br />
stukje van dat reusachtig wereldbeweeg, van dien makrokosmos, waarin <strong>de</strong> mensch<br />
zelf is als <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren: niet wetend, en er zich ook doorgaans niet om bekommerend,<br />
wat hem drijft en dringt tot han<strong>de</strong>len, tot doen. 't Is min-of-meer 't standpunt van<br />
Cats, die in een lang gedicht bij een plaat 3) waarop verschillen<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rspelen zijn<br />
afgebeeld, o.a. zegt:<br />
Dit spel, al schijntet son<strong>de</strong>r sin,<br />
Dat heeft een kleine weerelt in;<br />
De weerelt en haer gans gestel<br />
En is maer enckel kin<strong>de</strong>r-spel.<br />
En aan 't slot:<br />
Maer 't dunct misschien u wat te slecht<br />
Door spel te wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rrecht,<br />
Dan neemt geen dingen soo verkeert,<br />
Daer is oock mal dat wijsheyt leert.<br />
't Kin<strong>de</strong>rspel - een stuk van 't menschelijk leven - dat laat zich ook nog an<strong>de</strong>rs<br />
beschouwen als met zulke filozofisch-moralizeeren<strong>de</strong> over<strong>de</strong>nkingen. Men kan 't<br />
ook doen, enkel-en-alleen om <strong>de</strong> vreug<strong>de</strong> van dat beschouwen. Dan voelt men 't<br />
kin<strong>de</strong>rlijk genieten, 't zorgeloos en argeloos<br />
2) In Die Spiele <strong>de</strong>r Thiere en Die Spiele <strong>de</strong>r Menschen.<br />
3) Vóór zijn Houwelyck; een soortgelijke plaat, met een gedicht van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> strekking,<br />
staat ook achter 't 2e <strong>de</strong>el van z'n Sinn' - en Minne-beel<strong>de</strong>n. Zoowel <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong><br />
mooie en interessante platen, als <strong>de</strong> toepasselijke gedichten, zijn een kennismaking zeer<br />
zeker waard. Ex nugis seria is 't motto van bei<strong>de</strong>n.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
189<br />
‘hintaumeln’ 1) , <strong>de</strong> poëzie van 't jong-zijn. Dat is <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> blik waarmee Von<strong>de</strong>l z'n<br />
dochtertje ga<strong>de</strong>sloeg: ‘Saertje’,<br />
dat wuft en onbestuurt,<br />
De vreught was van <strong>de</strong> buurt,<br />
En, vlugh te voet, in 't slingertouwtje sprong;<br />
Of zoet Fiane zong,<br />
En huppel<strong>de</strong> in het reitje<br />
Om 't lieve lod<strong>de</strong>raitje:<br />
Of dreef, gevolght van eenen wackren troep,<br />
<strong>Den</strong> rinckelen<strong>de</strong>n hoep<br />
De straten door: of schater<strong>de</strong> op een schop:<br />
Of speel<strong>de</strong> met <strong>de</strong> pop,<br />
VII. Speelgoedvrouw (P.v.d. Borcht).<br />
Uit: Het Ne<strong>de</strong>rlandsch Kin<strong>de</strong>rspel vóór <strong>de</strong> zeventien<strong>de</strong> eeuw.<br />
Of on<strong>de</strong>rhiel met bickel en boncket<br />
De kin<strong>de</strong>rlijcke wet,<br />
En rol<strong>de</strong> en greep op 't springen<strong>de</strong> elpenbeen<br />
De beentjes van <strong>de</strong>n steen;<br />
En had dat zoete leven<br />
Om geenen schat gegeven.<br />
't Is <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> blik waarmee<br />
Hölty 't spel <strong>de</strong>r knapen<br />
aanschouw<strong>de</strong>:<br />
Een hout geweer, een blikken zwaard<br />
Verrukken 's knapen borst,<br />
Een hoepel en een hobbelpaard,<br />
Dat draagt hem als een vorst.<br />
zooals Hil<strong>de</strong>brand hem nazong, toen hij 't wou hebben over z'n ‘Hollandsche jongens’.<br />
't Is <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> blik ook, waarmee we, omziend naar 't verle<strong>de</strong>n, eigen jeugd kunnen<br />
beschouwen - zalig die 't zoo kan! - dat ‘dierbaar perk van drie tot zeven jaren’, toen<br />
we een ‘houten wagen’ en een ‘kaarten huis’ tot onze grootste schatten reken<strong>de</strong>n.<br />
1) Dit woord vindt hier een plaats door <strong>de</strong> herinnering aan een uitspraak van Goethe, in zijn<br />
Werther: ‘Wir sollen es mit <strong>de</strong>n Kin<strong>de</strong>rn machen, wie Gott mit uns, <strong>de</strong>r uns am glücklichsten<br />
macht, wenn er uns in freundlichem Wahne so hintaumeln lässt’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Ik ben een weinig afgedwaald; maar zal ten slotte weer tot het boek van Dr. Drost<br />
terugkeeren.<br />
't Spel <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>ren wordt ook wel eens op een heel an<strong>de</strong>re wijze beschouwd,<br />
dan die ik zooeven in herinnering bracht: 't wordt wel beschouwd met <strong>de</strong> oogen van<br />
<strong>de</strong>n gemelijken ou<strong>de</strong>rdom. En dan kan men hooren klagen over dat wil<strong>de</strong> en woeste<br />
spelen van <strong>de</strong> jeugd ‘van tegenwoordig’. Laat zoo'n knorrepot maar eens aandachtig<br />
kijken naar <strong>de</strong> plaat in het hier aangekondig<strong>de</strong> boek, tegenover het titelblad; een<br />
plaat naar P. Brueghel <strong>de</strong>n Ou<strong>de</strong>n 2) . Een groot plein, en een lange, bree<strong>de</strong> straat.<br />
En jongens en meisjes die spelen. Vol is 't plein, en vol is <strong>de</strong> straat. Enkelen spelen<br />
in d'r eentje, of met z'n tweeën of drieën. Maar ook groepen van 8, 10, 12 zijn er. 't<br />
Is alles leven en beweging. 't Is een wil<strong>de</strong> woeste warreling <strong>voor</strong> uw oogen; 't is of<br />
een schelklinkend samengaan van allerlei kreten en uitroepen van <strong>de</strong> plaat af in uw<br />
ooren weerkaatsen. 't Ging toen, in <strong>de</strong> 16 e eeuw, bij 't kin<strong>de</strong>rspel al even luidruchtig<br />
toe als nu in <strong>de</strong> 20 e .<br />
En lees eens in 't boek, hoe in tal van ste<strong>de</strong>lijke veror<strong>de</strong>ningen spelen verbo<strong>de</strong>n<br />
wer<strong>de</strong>n, 't zij in 't algemeen, 't zij alleen op bepaald aangewezen plaatsen. Ik noem<br />
hier o.a. tollen, ballen, hardloopen, kaatsen, schietsen in allerlei vorm, enz. En dat<br />
verbie<strong>de</strong>n gebeur<strong>de</strong> natuurlijk, omdat <strong>de</strong> jeugd bij 't spelen <strong>de</strong> grenzen van<br />
ingetogenheid en bedaardheid wel eenigszins overschreed! Al evenals nu. Een<br />
an<strong>de</strong>re klacht, over 't wispelturige van <strong>de</strong> jeugd: ze willen altijd weer wat an<strong>de</strong>rs, en<br />
altijd weer wat nieuws. Wie 't boek van Dr. Drost doorbla<strong>de</strong>rt zal zich eer verbazen<br />
over 't konservatisme van <strong>de</strong> jeugd: eeuw-in-eeuw-uit hebben ze zich met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />
spelen vermaakt; en ze ver-maken er zich nog mee. 't Kin<strong>de</strong>rspel is waarlijk van en<br />
<strong>voor</strong> alle tij<strong>de</strong>n. En als we hierover goed na<strong>de</strong>nken, dan verwon<strong>de</strong>rt dit ons ook<br />
eigenlijk niet: we leer<strong>de</strong>n immers dat 't spel <strong>de</strong>r jeugd 'n <strong>voor</strong>oefening is van<br />
instinkten, die <strong>voor</strong> 't ver<strong>de</strong>re leven van gewicht zijn. En <strong>de</strong> menschelijke instinkten<br />
zijn toch ook van alle tij<strong>de</strong>n! O Jeugd! Uw spelen is leeren - <strong>voor</strong> u zelf, en <strong>voor</strong> ons.<br />
P.L. VAN ECK JR.<br />
AMSTERDAM.<br />
Romans, novellen etc.<br />
De Roman van een Stu<strong>de</strong>nt, door Jo van Ammers-Küller. - (Haarlem,<br />
H.D. Tjeenk Willink en Zn. 1914).<br />
‘De roman van een stu<strong>de</strong>nt’ is een van die boeken, die, zoolang we er mee bezig<br />
zijn, ons geen oogenblik loslaten; en waarover we later toch geneigd zijn eenigszins<br />
uit <strong>de</strong> hoogte een oor<strong>de</strong>el uit te spreken. Het is een werk, in zijn soort volmaakt:<br />
boeiend, vlot geschreven, met rake opmerkingen en aangenaam van toon; maar<br />
als we ons ernstig bezinnen, komt toch <strong>de</strong> gedachte bij ons op, dat <strong>de</strong> ‘soort’ wat<br />
laag bij <strong>de</strong>n grond is, en evenmin geheel aan het begrip<br />
2) De schil<strong>de</strong>rij bevindt zich in <strong>de</strong> Kaiserl. Gemäl<strong>de</strong>galerie te Weenen. De reproduktie hier had<br />
scherper kunnen zijn.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
190<br />
‘kunst’ beantwoordt, als het begrip ‘dame’ geheel door het begrip ‘vrouw’ wordt<br />
ge<strong>de</strong>kt.<br />
De geschie<strong>de</strong>nis is in enkele woor<strong>de</strong>n te vertellen; een stu<strong>de</strong>nt van <strong>de</strong>ftigen,<br />
Utrechtschen huize, (hij woont in <strong>de</strong> Zuilenstraat, en met die plaatsaanduiding is<br />
het milieu <strong>voor</strong> een <strong>de</strong>s-kundige opeens geteekend), Fred Walda, raakt in Delft in<br />
een zeer ernstige flirtation verwikkeld met een coquet, amoureus doktersvrouwtje,<br />
dat een ruim geweten bezit en hengelt naar <strong>de</strong> genegenheid van een rijken jongen<br />
man, om zoo van haar vervelen<strong>de</strong>n dokter af te komen. Met <strong>de</strong>n eersten is het<br />
experiment al mislukt: hij heeft haar hartstocht beantwoord, maar blijkt geen<br />
trouwplannen te hebben. Nu is haar verwachting op Fred gesteld, die naïef is en<br />
een gentleman; van wien ze vertrouwt, dat hij haar zeker niet in <strong>de</strong>n steek zal laten,<br />
als het haar gelukt zijn hart te winnen.<br />
Er is echter een hin<strong>de</strong>rpaal. De jonge man is in alle stilte verloofd met een zacht,<br />
blond Utrechtsch kind; maar zijn moe<strong>de</strong>r werkt die affectie tegen, omdat Elze niet<br />
tot hun kringen behoort. Hij strijdt nu eerlijk tegen <strong>de</strong> bekoring van <strong>de</strong> geraffineer<strong>de</strong><br />
Constance, om zijn teere jeugdlief<strong>de</strong> trouw te kunnen blijven. De ou<strong>de</strong> mevrouw<br />
Walda, die, wel wat laat, merkt dat een vroege verloving <strong>voor</strong> een stu<strong>de</strong>nt zekere<br />
waarborgen geeft <strong>voor</strong> een rustiger leven, drijft zelf tenslotte het engagement door,<br />
- maar eerst dan, als het hart van haar zoon al red<strong>de</strong>loos aan <strong>de</strong> macht van Conny<br />
van Voor<strong>de</strong>n is overgeleverd...<br />
Hij maakt zijn verloving af; zij zal zoo gauw mogelijk schei<strong>de</strong>n; en we zien <strong>de</strong>n<br />
stoeren, jongen kerel in onze gedachten <strong>de</strong> speelbal van een roekelooze flirt tot het<br />
ein<strong>de</strong> van zijn dagen, - als gelukkiglijk <strong>de</strong> onechtheid zich zelf ontmaskert, en ons<br />
<strong>de</strong> verwachting opengaat, dat alles nog goed wor<strong>de</strong>n zal.<br />
De ou<strong>de</strong> mevrouw Walda heeft nl. elken gel<strong>de</strong>lijken steun aan het, tegen haar wil<br />
te sluiten, huwelijk geweigerd; en als Conny hoort, dat Fred haar geen luxueus leven<br />
zal kunnen aanbie<strong>de</strong>n, trekt ze oogenblikkelijk haar beloften in; dán blijft ze maar<br />
liever bij haar man, en wacht een nieuwe kans af.<br />
Dienzelf<strong>de</strong>n dag echter is Fred's moe<strong>de</strong>r, overspannen door <strong>de</strong> opwinding en het<br />
leed <strong>de</strong>r laatste dagen, door een beroerte getroffen. Walda is een rijk man. Maar<br />
nú is <strong>de</strong> verblinding van hem weggenomen: hij ziet Constance in haar ware gedaante;<br />
en er leeft nog maar één hoop in zijn hart: dat Elze hem eenmaal zal kunnen<br />
vergeven... Deze gebeurtenissen spelen zich allemaal af in een allerfleurigst milieu;<br />
we hooren van ijstochten, van roeiwedstrij<strong>de</strong>n, van stu<strong>de</strong>ntentooneel; diners en<br />
soupers wisselen elkaar af; we krijgen brokstukken van uitstekend geslaag<strong>de</strong><br />
gesprekken, we maken soms iets van stu<strong>de</strong>ntenkroegleven mee... Maar on<strong>de</strong>r onze<br />
appreciatie <strong>voor</strong> dat vluchtig vertoon van zeer opmerkelijk kunnen door, bevangt<br />
ons <strong>de</strong> gedachte: waarom heeft iemand van zoo onmiskenbaren aanleg, met zoo'n<br />
kleurigen, frisschen kijk op <strong>de</strong> dingen en een zoo <strong>voor</strong>treffelijken stijl 1) er zich tevre<strong>de</strong>n<br />
mee gesteld alleen ‘chique’ te zijn; alleen net zoo diep op <strong>de</strong> dingen in te gaan als<br />
ie<strong>de</strong>r re<strong>de</strong>lijk verstandig mensch ze doorziet, om zich daarme<strong>de</strong> gemakkelijke<br />
appreciatie te verwerven van allen, die graag in een boek ‘precies hun i<strong>de</strong>e’ terug<br />
vin<strong>de</strong>n; - in plaats van te streven naar <strong>de</strong> gunst van <strong>de</strong> ‘hooge schoonheid’ zelf?<br />
Het is juist, omdat <strong>de</strong>ze eersteling ons <strong>de</strong> overtuiging heeft gegeven, dat Mevr. van<br />
Ammers-Küller, wanneer 't haar èrnst is met <strong>de</strong> literatuur, zich uit <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> schare<br />
‘verdienstelijke dameschrijfsters’ zou kunnen losmaken, en iets dat góed is zou<br />
1) Ik noteer<strong>de</strong> een paar slordigheidjes, die <strong>de</strong> schrijfster goed zou doen bij een eventueelen<br />
herdruk te verbeteren. blz. 4 on<strong>de</strong>raan: ‘Voor Walda met zijn nooit overwonnen verlegenheid<br />
was het komen in een gezelschap een bezoeking, die hij verborg on<strong>de</strong>r een<br />
te vormelijke beleefdheid’.<br />
blz. 60 bovenaan: ‘Hij vond zel<strong>de</strong>n een vrouwengelaat mooi, streng-regelmatige lijnen<br />
wekten zijn gedachten aan koelen trots’.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
kunnen tot stand brengen, dat we niet met goedmoedige aanmoediging ons van<br />
het bespreken van <strong>de</strong>zen roman hebben afgemaakt. Hier mag een hoogere maatstaf<br />
wor<strong>de</strong>n aangelegd, <strong>voor</strong>al omdat een enkele keer het fijnere van dit talent verrassend<br />
op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond komt, zooals bv. op blz. <strong>13</strong>0, als Fred juist van zijn moe<strong>de</strong>r heeft<br />
gehoord, dat ze haar toestemming geeft tot zijn verloving met Else, en hij naar zijn<br />
kamer is gegegaan, om zich <strong>voor</strong> haar komst te verklee<strong>de</strong>n: ‘Zijn koffer stond daar<br />
al, hij had dien gisteren (gemeend is: “<strong>de</strong>n vorigen dag”, A.S.) verstuurd, en<br />
mechanisch trok hij <strong>de</strong>n sleutelring uit zijn zak en zocht <strong>de</strong>n sleutel om hem te<br />
ontsluiten. Bovenop lag zijn wintergoed, dat hij meebracht om door Ant te laten<br />
opbergen, zijn schaatsen die moesten ingevet en <strong>de</strong> witte trui.<br />
Hij gooi<strong>de</strong> alles op een stoel, <strong>de</strong> grove wollen ijshandschoenen vielen tusschen<br />
<strong>de</strong> kleeren uit. En terwijl hij ze opraapte, rook hij <strong>de</strong>n geur die zich van<br />
Constance's mof en handschoenen aan zijn wanten had<br />
meege<strong>de</strong>eld’.<br />
Er is nóg een qualiteit, die bizon<strong>de</strong>r onze aandacht heeft getrokken: het talent<br />
van <strong>de</strong> schrijfster om forsche effecten uit te beel<strong>de</strong>n, om spannen<strong>de</strong> coïnci<strong>de</strong>nties<br />
in het leven te roepen, haar aanleg <strong>voor</strong> ‘hoogtepunten’. Zou hierin niet een<br />
aanwijzing kunnen liggen, dat, me<strong>de</strong> om haar bizon<strong>de</strong>r gelukkigen dialoog, <strong>de</strong><br />
tooneelvorm <strong>de</strong> meest geschikte <strong>voor</strong> haar talent zou zijn?<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
191<br />
Maar we willen ons niet aan raadgevingen wagen. Alleen dit: het volgen<strong>de</strong> werk<br />
van Mevr. van Ammers-Küller moge roman of tooneelstuk zijn, - het zij echter zoo<br />
eerlijk en voldragen, als wij overtuigd zijn dat ze het geven kan.<br />
ANNIE SALOMONS.<br />
Robert, Bertram en Comp., door Samuel Falkland (Herman Heyermans).<br />
- (Amsterdam, van Holkema en Warendorf).<br />
‘3-22 September 1914’, zoo leest men on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>ze ‘klucht van schavuiten’. Beseft<br />
men wat dat zeggen wil?<br />
O gij, bleekneuzige, arm- en koudbloedige litteratoren, schoolvossen in <strong>de</strong> ‘taalen<br />
letterkun<strong>de</strong>’, gij, die wroet en piekert en tobt over een blaadje al dan niet gestileerd<br />
proza; die ... wie weet, zich wel eens in 't verholene aan een... sonnet te buiten gaat;<br />
gij neuswijze, met uw aanmatigen<strong>de</strong> <strong>de</strong>gelijkheid armelijk pronken<strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n, wat<br />
zegt gij hiervan? Of neen, ik weet het immers. Heyermans... maar die heeft bij u<br />
lang afgedaan. Die grove schrijver, van niets dan effect op het tooneel, met zijn plat<br />
realisme of vooze, opgeblazen symboliek! Doch... Falkland, zijn dubbelganger, heeft<br />
<strong>de</strong>ze klucht eigenlijk geschreven. Ge weet wel, die snaak, die gewiekste verteller<br />
van het Han<strong>de</strong>lsblad... Bah, daar haalt ge <strong>de</strong>n onberispelijken neus <strong>voor</strong> op, nietwaar,<br />
o gij brave betweters, gij allen, die u behoedzaam tegen <strong>de</strong>n brozen wand van uw<br />
aanminnig gekoesterd individualiteitje houdt gedrukt, om niet <strong>de</strong>n stinken<strong>de</strong>n a<strong>de</strong>m<br />
van 't leven in 't gezicht, zijn ruwe stooten in <strong>de</strong> ribbenkast te voelen.<br />
In enkele dagen tijds zag Falkland kans <strong>de</strong>zen gedramatiseer<strong>de</strong>n schelmenroman<br />
ineen te zetten. Ge weet: het schrijven is tegenwoordig zijn vak niet meer. Heyermans<br />
werd tooneeldirecteur. En wat dit baantje in ons gezegend va<strong>de</strong>rland beduidt... hoef<br />
ik u toch niet te vertellen. Tusschen het ploeteren en beulen van <strong>de</strong>n zakenman<br />
door ontstond <strong>de</strong>ze klucht, het zaken-gedoe tot snerpen<strong>de</strong>n hoon. Zou <strong>de</strong> bittere<br />
ervaring, door Heyermans daarbij opgedaan, Falkland niet <strong>de</strong> pen in gal hebben<br />
doen doopen?<br />
Klucht van schavuiten noem<strong>de</strong> hij dit. Voor het hel<strong>de</strong>npaar koos hij <strong>de</strong> klassieke<br />
boevennamen. Maar... <strong>de</strong>ze blijven niet alleen. Een ‘Dritte im Bun<strong>de</strong>’ treedt op. En<br />
wel <strong>de</strong> bankier Rosenheim. Ofschoon niet in <strong>de</strong>n titel genoemd, is Rosenheim<br />
eigenlijk hoofdpersoon. Tegen <strong>de</strong> praktijken van hem en zijnsgelijken keert zich <strong>de</strong><br />
volle haat van <strong>de</strong>n nar, die Heyermans en Falkland in hun beste oogenblikken waren.<br />
De nar, die vroeger aan het hof immers lachend <strong>de</strong> waarheid zei. Maar die lach was<br />
een grijns, die waarheid onaangenaam, vaak kwetsend. Ook Falkland lacht hier.<br />
Hij solt en dolt met dat schoftenspan, met Robert, <strong>de</strong>n gentleman-boef, met Bertram,<br />
<strong>de</strong>n schooier. In hen heeft hij plezier, niet om huns zelfs wil, maar uit weerzin tegen<br />
die schijnheilige samenleving, welke <strong>de</strong>ze heeren verbant en opsluit; welke<br />
Rosenheims eert. Dat masker wil Falkland openscheuren. In heel een reeks ernstige<br />
tooneelspelen heeft hij <strong>de</strong> vaak afzichtelijke won<strong>de</strong>n bloot gelegd, die hij aan 't<br />
kapitalistisch karakter onzer samenleving wijt. Hier stoeit zijn tot vinnig spotten<br />
geneig<strong>de</strong> fantazie er maar wat om heen.<br />
Ook nu is hij raak. 't Is immers niet enkel fantazie. Ongetwijfeld, <strong>de</strong> schrijver<br />
veroorlooft zich hier op <strong>de</strong> planken vrijhe<strong>de</strong>n, toevallig- of onwaarschijnlijkhe<strong>de</strong>n,<br />
die hij zich zelf in ernstig werk niet zou toestaan; die daarin zou<strong>de</strong>n ergeren! En dat<br />
het dit soms <strong>de</strong>ed, dat wij on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>elen daarvan niet wenschten te aanvaar<strong>de</strong>n,<br />
kwam immers <strong>voor</strong>t uit het feit, dat zijn levendige fantazie hem parten speel<strong>de</strong>. Voor<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
het willekeurige daarin vroeg hij ons begrijpend meevoelen. Dit weiger<strong>de</strong>n we vaak,<br />
al beseften we scherp, dat dit onmid<strong>de</strong>llijk vastzat aan zijn virtuosen-knapheid.<br />
Bij <strong>de</strong>ze klucht blijven al die waar<strong>de</strong>eringen op stal. Hoe doller het loopt, <strong>de</strong>s te<br />
sterker boeit het ons, <strong>de</strong>s te beter bereikt <strong>de</strong> schrijver zijn doel. Wat dit dan was?<br />
De tijd, waarin hij dit stuk schreef, wijst het welhaast uit: <strong>de</strong> oorlog had <strong>de</strong> menschen<br />
verbijsterd. De eerste vrees was geweken, maar het maatschappelijk leven was<br />
nog grooten<strong>de</strong>els verlamd. Dit toon<strong>de</strong> zich ook in <strong>de</strong> schouwburgzalen. De menschen<br />
bleven aanvankelijk huiverig weg. Toen trachtte <strong>de</strong> tooneeldirecteur Heyermans <strong>de</strong><br />
machine weer op gang te brengen. En welke olie was daar beter <strong>voor</strong> geschikt dan<br />
het dolste sarkasme, dat oogenschijnlijk niet an<strong>de</strong>rs dan humor was? Het publiek<br />
moest wor<strong>de</strong>n afgeleid. De akeligheid, die dag aan dag <strong>de</strong> kranten vul<strong>de</strong>, moest<br />
een avond, één avond maar, wor<strong>de</strong>n opzij gezet. Daartoe was geen banale klucht,<br />
geen lief blijspel bij machte. Geen Blumenthal of Ka<strong>de</strong>lburg dus, geen <strong>de</strong> Flers en<br />
<strong>de</strong> Caillavet. Heyermans bestel<strong>de</strong> Falkland een klucht. In een minimum van tijd<br />
moest die klaar zijn. Op <strong>de</strong> toen heerschen<strong>de</strong> en nijpen<strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n<br />
mocht wor<strong>de</strong>n gezinspeeld, meer niet. Wat won<strong>de</strong>r, dat Samuel <strong>de</strong> onuitputtelijke,<br />
Samuel, die rauwe schalk, die sappige mannetjesputter, Samuel, <strong>de</strong> onvervaar<strong>de</strong>,<br />
die over alles schrijft zon<strong>de</strong>r zich ooit in eigen observatie te verliezen, toen naar zijn<br />
ou<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> greep: <strong>de</strong> schavuiten, <strong>de</strong> rebellen van het maatschappelijk fatsoen, <strong>de</strong><br />
opstandigen, die zich van eigen schurkachtigheid ter<strong>de</strong>ge bewust zijn. Heyermans<br />
moge een maatschappelijk persoon zijn gewor<strong>de</strong>n, lei<strong>de</strong>r van een tooneelgezelschap<br />
- hij heeft dit waarschijnlijk kunnen on<strong>de</strong>rnemen, hij<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
192<br />
houdt dit slechts vol bij <strong>de</strong> gena<strong>de</strong> van zijn dubbel-ik, zijn geweten: van Falkland,<br />
die hoonend spookt rond <strong>de</strong> macht, die <strong>de</strong> an<strong>de</strong>r, <strong>de</strong> man van het laadje, zoo best<br />
gebruiken kan: het kapitalisme.<br />
H. VAN LOON.<br />
Letterkundig leven uit <strong>de</strong> <strong>de</strong>cember-tijdschriften<br />
Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />
De afl. opent met een van piëteit getuigend sonnet van Top Naeff, aan <strong>de</strong><br />
nagedachtenis van W.G. van Nouhuys.<br />
.... En elke October kwam <strong>de</strong> najaarsbrief:<br />
Hebt ge niet iets <strong>voor</strong> mij? Een kort verhaal,<br />
Een schets, een vers....? Ik gaf het graag, want lief<br />
Was mij <strong>de</strong> trouwe vraag, in hoofsche taal.<br />
En telkens wist ik nog, dat hij het was,<br />
Die mij, jongmaatje in 't vak, <strong>de</strong> hand toestak,<br />
Herkendë ik het schrift - gesponnen glas<br />
Zoo fijn -, dat eens mijn eersten hoogmoed brak.<br />
De kamer, waar mijn schuchtre voetstap staat....<br />
Een vriend was daar.... altoos, met oogen jong,<br />
Als van een knaap, in vroeg verteerd gelaat,<br />
Oogen vol zonlicht en een mond, die wrong.<br />
Nu vallen weer <strong>de</strong> blaren af en rouw<br />
Om heel <strong>de</strong> wereld greep <strong>de</strong> wereld aan.<br />
Wat telt één mensch.... Ik wil alleen maar, trouw<br />
Aan een verloren brief, bescheid doen gaan.<br />
Op zijn sappige, smakelijke wijze vertelt Cyriël Buysse hoe Plusqueparfait, het keurig<br />
renteniertje, met zijn ééne paard en rijtuig, te gron<strong>de</strong> ging als moreel slachtoffer van<br />
<strong>de</strong> automobiel. - Carry van Bruggen stond een fragment af van een roman die bij<br />
<strong>de</strong> firma P.N.v. Kampen & Zn. zal verschijnen. Zij brengt daarin wel on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />
suggestie van het wanhopig-trieste in een verhouding als die tusschen <strong>de</strong>n<br />
hooghartigen, zelfgenoegzamen Egbert en zijn ‘coquette vrouw’ (<strong>de</strong>ze als titel<br />
gebezig<strong>de</strong> qualificatie bevreemdt eenigszins). <strong>Den</strong> roman zien wij met belangstelling<br />
tegemoet.<br />
Van Henri v. Booven enkele bladzij<strong>de</strong>n proza die vreemd land en vreem<strong>de</strong><br />
menschen <strong>voor</strong> ons oproepen. Voorts boekbesprekingen en Walchs Dramatisch<br />
Overzicht.<br />
De Gids<br />
Van C. en M. Scharten-Antink een tweetal Van-en-overmij-zelf-en-an<strong>de</strong>ren-achtige<br />
schetsjes, uit een nog onuitgegeven bun<strong>de</strong>l ‘Typen en Curiositeiten’. Vrij<br />
onbeteekenend werk ditmaal, naar 't ons <strong>voor</strong>komt. Mej. H.M. Boissevain en Dr.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
H.J. Boeken hebben <strong>de</strong>n Athener Thucydi<strong>de</strong>s ‘aangedurfd met <strong>de</strong> pen’ en een<br />
uitgever heeft van hun vertaling een publicatie aangedurfd, een boek met Grieksch<br />
links en Hollandsch rechts; Dr. Ch.M. van Deventer bespreekt nu in een Gids-artikel<br />
dit boek: ‘Thoukudi<strong>de</strong>s' Navorschingen’, dat hij een boek van Donkere Tij<strong>de</strong>n noemt;<br />
zware lectuur. Dirk Coster karakteriseert het boek van J. van Oudshoorn: Willem<br />
Mertens' Levensspiegel als ‘een Zielsbelij<strong>de</strong>nis’, een zeer bizon<strong>de</strong>r werk. Toch<br />
eindigt hij:<br />
Men mag hem vragen, <strong>de</strong> ijle zelfkanten <strong>de</strong>s levens te verlaten en zich<br />
te concentreeren in <strong>de</strong> diepe, eenvoudige menschelijkheid, die hij even<br />
diep, zoo niet dieper blijkt te verstaan.<br />
Prof. B.J.H. Ovink schrijft over <strong>de</strong>n dichter Siegfried Lipiner:<br />
De dichter, op wien wij <strong>de</strong> lezers van dit Tijdschrift gaarne opmerkzaam<br />
wil<strong>de</strong>n maken, had een zeer ongewonen levensloop. In zijn jeugd scheen<br />
hij door drie snel op elkaar volgen<strong>de</strong> dichtwerken (Prometheus, Renatus<br />
en een bun<strong>de</strong>l lyriek, Buch <strong>de</strong>r Freu<strong>de</strong>) zich stormen<strong>de</strong>rhand een plaats<br />
on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> eerste duitsche dichters te zullen veroveren. Wagner en<br />
Nietzsche erken<strong>de</strong>n zijn groote beteekenis en namen hem als gelijke in<br />
hun kring op. Door beroem<strong>de</strong> theologen en politici werd hij met geestdrift<br />
begroet. Daarna, <strong>de</strong>rtig jaar lang, heeft men niets meer van hem<br />
vernomen, en nu is hij zoo totaal vergeten, dat in geen<br />
litteratuurgeschie<strong>de</strong>nis, geen bloemlezing, ook maar zijn naam <strong>voor</strong>komt.<br />
Eerst in <strong>de</strong>n laatsten tijd, twee jaar na zijn dood, nu vrien<strong>de</strong>n en vereer<strong>de</strong>rs<br />
een begin maken met het uitgeven <strong>de</strong>r talrijke in zijn nalatenschap<br />
gevon<strong>de</strong>n werken, zijn er teekenen, dat <strong>de</strong> dichter in zijn volle waar<strong>de</strong><br />
zal wor<strong>de</strong>n erkend.<br />
De Nieuwe Gids.<br />
Van Hulzen vervolgt zijn Lichten<strong>de</strong> Strand-historie; Ed. Coenraads geeft een schetsje<br />
‘Zweedsche Kerstnacht’. J. <strong>de</strong> Gruyter schrijft over <strong>de</strong> Koningsdrama's van<br />
Shakespeare en hun verhouding tot <strong>de</strong> Geschie<strong>de</strong>nis. Joh. Broe<strong>de</strong>let mediteert over<br />
Kunst en Oorlog, en stelt <strong>de</strong> vraag:<br />
Valt van dien zoo breed-zwaaiïg bewierookten Eeuwigen Vre<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n<br />
kunstenaar, om 'n niet geheel juisten, doch veel gebezig<strong>de</strong>n term te<br />
gebruiken, iets te ‘maken’? Hoogstens 'n soort zinnebeeldige ‘idylle’,<br />
waarme<strong>de</strong> hij - <strong>de</strong> benaming wijst er al op! - wellicht reeds <strong>de</strong> grens<br />
overschrijdt van 't <strong>voor</strong> hem vijan<strong>de</strong>lijke land, waar hij geen voedsel meer<br />
vindt <strong>voor</strong> z'n zuivere gevoelens. Ver<strong>de</strong>r kan dat ‘heerlijke i<strong>de</strong>aal’ slechts<br />
aanleiding geven tot propaganda- of ten<strong>de</strong>ns-geschrift, al of niet in<br />
gebon<strong>de</strong>n maat, met of zon<strong>de</strong>r rijm, wat met kunst in 't gunstigste geval<br />
slechts 'n heel verre verwantschap heeft. Hierme<strong>de</strong> is 't onbarmhartig<br />
vonnis over <strong>de</strong>n ein<strong>de</strong>loozen vre<strong>de</strong> feitelijk reeds geveld.<br />
En <strong>de</strong> oorlog? Ten tij<strong>de</strong> dat hij woedt, zal <strong>de</strong> kunstenaar, te fel<br />
aangegrepen door die warreling van stormige gebeurlijkheid, bijkans<br />
geheel tot zwijgen gedoemd zijn. Doch daarna?! Hoe krachtig zal hij<br />
verrijzen en putten uit <strong>de</strong> over-rijke bron, welke <strong>de</strong> groote menschen-strijd<br />
hem <strong>de</strong>ed ont<strong>de</strong>kken!<br />
De dichters van <strong>de</strong>n oorlog zijn aanstaan<strong>de</strong>.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />
In dit nr. trof ons <strong>voor</strong>namelijk een studie van <strong>de</strong>n dichter J. Jac. Thomson over<br />
Gorter's ‘Mei’. Aan <strong>de</strong>n dood van Mei knoopt hij <strong>de</strong>ze beschouwing vast:<br />
Zoo leidt <strong>de</strong> dichter het ein<strong>de</strong> in van wie als een bloem sterft omdat zij<br />
het leven <strong>de</strong>r bloemen leef<strong>de</strong>. Zoo zong hij het, die zichzelf verloren gaf<br />
aan <strong>de</strong> natuur, zijn stem aan <strong>de</strong> win<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> golven, aan <strong>de</strong> vogels en<br />
geuren<strong>de</strong> heesters, aan <strong>de</strong> open nachten en zonvolle middagen, en zij<br />
spreken door hem. In zijn woord verraadt zich al het verlangen hunner<br />
schoonheid naar bestendiging, naar vereeuwiging. Er is echter geen<br />
vereeuwiging in <strong>de</strong>n kring van het natuurlijke. Het eeuwige gaat er<br />
doorheen als een groot geruisch, het spreidt zich uit in <strong>de</strong> vervoering <strong>de</strong>r<br />
muziek, maar ten slotte zegt zelfs Bal<strong>de</strong>r:<br />
Dat alles is het niet, 't zijn woor<strong>de</strong>n niet,<br />
't Zijn dingen niet, 't zijn klanken niet, geen lied<br />
Verbeeldt <strong>de</strong> zielsbewegingen genoeg.<br />
Alles is beeld, is beeld van haar, en vroeg<br />
Of laat valt het inéen in stof, zij blijft,<br />
Wat er ook om haar valt en henedrijft<br />
Wie dus zijn ziel is, is zichzelf een God.<br />
Hier breekt het gedicht samen in machteloosheid. Het god<strong>de</strong>lijke in <strong>de</strong><br />
natuur is nog wat meer en an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> muziek. Is het daar in <strong>de</strong><br />
schoone vergankelijkheid niet als een afglans van wat zich openbaart in<br />
en aan <strong>de</strong>n geest? Op het gebied <strong>de</strong>r natuur is geen vre<strong>de</strong> noch oplossing.<br />
Die is eerst daar waar <strong>de</strong> geest behalve het feit dat <strong>de</strong> wereld ‘herrlich<br />
zu sehen’ is, ook leer<strong>de</strong> dat zij is ‘schrecklich zu sein’. De geest, die <strong>de</strong>n<br />
afgrond van verscheuring en verloren zijn peilt, van schuld en zon<strong>de</strong>, <strong>de</strong><br />
mensch in zijn leven is tragischer dan <strong>de</strong> germaansche go<strong>de</strong>n, maar in<br />
hem wordt ontred<strong>de</strong>ring en ellen<strong>de</strong> overwonnen door wat wij noemen<br />
gena<strong>de</strong> en door Dien we kennen: God....<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
*12<br />
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />
Dit tijdschrift blijft zichzelf van maand tot maand gelijk. De algemeene indruk van<br />
<strong>de</strong>ze lectuur is steeds: rustig. Het is een genot hier eens bladzij na bladzij te kunnen<br />
omslaan zon<strong>de</strong>r ie<strong>de</strong>r oogenblik te stuiten op het woord oorlog, zich eens geheel<br />
te verdiepen in 't werk van <strong>de</strong>n Zweedschen schil<strong>de</strong>r An<strong>de</strong>rs Zorn of in het <strong>de</strong>r<strong>de</strong><br />
lief<strong>de</strong>drama van <strong>de</strong> kleine Phil, dat toch heusch <strong>voor</strong> Phil net zoo belangrijk was als<br />
oorlog. En je bent als lezer werkelijk een oogenblik geneigd om 't met Phil eens te<br />
zijn - da's 't gekke!<br />
Van Annie Salomons, Constant v. Wessem en Emma v. Burg zijn er eveneens<br />
litteraire bijdragen.<br />
De Hollandsche Revue vermaakt als ie<strong>de</strong>re maand met haar vele karikaturen<br />
aan Ulk, Simplicissimus, Punch en an<strong>de</strong>re bla<strong>de</strong>n ontleend, han<strong>de</strong>lt on<strong>de</strong>r<br />
‘Belangrijke On<strong>de</strong>rwerpen’ o.m. over woningtoestan<strong>de</strong>n en <strong>de</strong>n Stu<strong>de</strong>nt Beets en<br />
bekarakterschetst <strong>de</strong>n beken<strong>de</strong>n ingenieur Alb. Kapteyn. Een en an<strong>de</strong>r met talrijke<br />
illustraties.<br />
Van <strong>de</strong> overige tijdschriften kunnen wij wegens plaatsgebrek ditmaal alleen nog<br />
melding maken van:<br />
De Ploeg<br />
welk maandblad, uitgave van <strong>de</strong> Maatschappij v. Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur,<br />
thans <strong>voor</strong> ons ligt in zijn laatste nr. dat verschijnen zal. De abonnés op N.B. en<br />
W.B. zullen <strong>voor</strong>taan in het nieuwe Groene weekblad van Mr. Wiessing <strong>de</strong> <strong>voor</strong> hen<br />
bestem<strong>de</strong> ‘correspon<strong>de</strong>ntie’ kunnen vin<strong>de</strong>n. Men weet dat die Nieuwe<br />
Amsterdammer is opgericht omdat Mr. Wiessing, tot he<strong>de</strong>n redacteur van <strong>de</strong><br />
ou<strong>de</strong> Groene, door <strong>de</strong> uitgevers van dit laatste orgaan in zijn onafhankelijkheid zou<br />
zijn bedreigd. 99% van <strong>de</strong> me<strong>de</strong>werkers is daarop me<strong>de</strong>gegaan naar <strong>de</strong> ‘nieuwe<br />
Groene’. Er is toen in uitgeverskringen van unfaire concurrentie gesproken, <strong>voor</strong>al<br />
wat betreft <strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong> lei<strong>de</strong>r van <strong>de</strong> W.B., tevens exploitant van het nieuwe<br />
orgaan, in annonces <strong>de</strong> <strong>voor</strong>stelling heeft trachten te wekken (een <strong>voor</strong>stelling door<br />
't overgaan van <strong>de</strong>n redacteur plus nagenoeg alle me<strong>de</strong>werkers ook niet ver bezij<strong>de</strong>n<br />
<strong>de</strong> waarheid) dat <strong>de</strong> nieuwe Groene eigenlijk <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> Groene zou zijn. De heer<br />
Simons wijst <strong>de</strong>ze beschuldiging van unfairheid in dit Ploeg-nr. thans nog eens af,<br />
op grond dat een weekblad niet in <strong>de</strong> eerste plaats is, of mag zijn, een geldwinning<br />
als een boteraffaire; dat redactie en me<strong>de</strong>werkers niet zijn louter handlangers van<br />
<strong>de</strong> geldbezitten<strong>de</strong> eigenaars, aangezien een tijdschrift allereerst is het geestelijk<br />
eigendom van hen die van het papier een levend orgaan maken.<br />
Hetgeen ongetwijfeld juist is - tot op zekere hoogte; niet zoo volstrekt m.i. als<br />
<strong>de</strong> heer Simons en blijkbaar ook <strong>de</strong> heer Wiessing en zijn me<strong>de</strong>stan<strong>de</strong>rs dit meenen.<br />
Mag nl. een redacteur zeer zeker niet verlaagd wor<strong>de</strong>n tot ‘louter handlanger’ van<br />
een uitgeversfirma - het is omgekeerd evenzeer waar dat een uitgever zich niet<br />
tevre<strong>de</strong>n behoeft te stellen met <strong>de</strong> plaats waarop <strong>de</strong> heer Simons hem sma<strong>de</strong>lijk<br />
wenscht terug te dringen: die van ‘louter handlanger’ <strong>de</strong>r redactie, goed genoeg om<br />
het geld en het papier te leveren en ver<strong>de</strong>r als een geestelijke nul in een hoek te<br />
wor<strong>de</strong>n geduwd. Een uitgever heeft, in <strong>de</strong> gevallen dat hij niet uitsluitend exploitant<br />
is in opdracht van <strong>de</strong>r<strong>de</strong>n, m.i. even goed een zeker geestelijk recht, zij 't een<br />
recht van an<strong>de</strong>re or<strong>de</strong>, op het ‘papieren kind’ dat, dikwijls (niet in dit geval) vrucht<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
van zijn initiatief, door zijn geld en werkkracht in het licht wordt gebracht. Dit werdt<br />
door <strong>de</strong> heeren Simons, Wiessing en <strong>de</strong> hunnen, zie ik wel, te zeer uit het oog<br />
verloren. Er was hier een bepaald tijdschrift met een bepaal<strong>de</strong>n naam, inge<strong>de</strong>eld<br />
naar een bepaal<strong>de</strong>n vorm, met een in <strong>de</strong>n loop van jaren zich gevormd hebben<strong>de</strong>n<br />
staf van me<strong>de</strong>werkers. Mr. Wiessing alléén heeft dat complex zeker niet geschapen.<br />
Dat geheel was gewor<strong>de</strong>n door een samenwerking van verschillen<strong>de</strong> krachten.<br />
In <strong>de</strong> vraag naar <strong>de</strong> grenzen <strong>de</strong>r bevoegdheid van uitgever en redacteur in hun<br />
on<strong>de</strong>rlinge betrekkingen steekt dan ook een principiëele kern, die niet zoo<br />
een-twee-drie valt te verwij<strong>de</strong>ren als door <strong>de</strong>n heer S. is geschied.<br />
En als men nu <strong>de</strong> in zeer bezadig<strong>de</strong>n toon gestel<strong>de</strong> brieven leest door <strong>de</strong> firma<br />
van Holkema en Warendorf aan Mr. Wiessing gericht, dan moet men wel tot <strong>de</strong><br />
conclusie komen dat het met <strong>de</strong> aanranding van die onafhankelijkheid waarop ie<strong>de</strong>re<br />
redacteur een moreel recht kan doen gel<strong>de</strong>n, <strong>voor</strong>loopig niet zoo'n vaart dreig<strong>de</strong><br />
te nemen als <strong>de</strong> onkundige buitenwereld allicht is gaan opmaken uit <strong>de</strong> beken<strong>de</strong><br />
annonces van <strong>de</strong> Maatschappij v. Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur; dat het ostentatief<br />
uittre<strong>de</strong>n van die 99% me<strong>de</strong>werkers een be<strong>de</strong>nkelijke lichtvaardigheid moet doen<br />
vermoe<strong>de</strong>n, en dat, ten slotte, <strong>de</strong> concurrentie van <strong>de</strong> ‘Nieuwe Amsterdammer’ (zij<br />
moge te goe<strong>de</strong>r trouw zijn on<strong>de</strong>rnomen en wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>tgezet) op <strong>de</strong>ze wijze en<br />
in <strong>de</strong>zen vorm toch niet zóó onberispelijk blijkt als wij gaarne zou<strong>de</strong>n hebben<br />
aangenomen.<br />
Mocht, ten slotte, <strong>de</strong> in uitzicht gestel<strong>de</strong> brochure van Mr. Wiessing dit ons oor<strong>de</strong>el<br />
kunnen wijzigen, dan zullen wij natuurlijk niet in gebreke blijven dat te <strong>de</strong>zer plaatse<br />
te erkennen 1) .<br />
G.v.E.<br />
Bericht<br />
Omtrent <strong>de</strong> bijdragen die in <strong>de</strong>n nieuwen jaargang van ons tijdschrift het licht zullen<br />
zien kunnen wij het volgen<strong>de</strong> me<strong>de</strong><strong>de</strong>elen.<br />
André <strong>de</strong> Rid<strong>de</strong>r, onze Antwerpensche me<strong>de</strong>werker, benut <strong>de</strong>n tijd van een<br />
onvrijwillige ballingschap om - onze lezers hebben 't reeds kunnen opmerken -<br />
verschillen<strong>de</strong> onzer Ne<strong>de</strong>rlandsche schrijvers en schrijfsters <strong>voor</strong> ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong><br />
<strong>Winckel</strong>’ te ‘interviewen’. Zoo zullen wij ons in <strong>de</strong> eerstvolgen<strong>de</strong> nrs. gesteld vin<strong>de</strong>n<br />
tegenover Frans Erens, Frans Mijnssen, Ina Boudier-Bakker,<br />
Carry van Bruggen, G. van Hulzen en an<strong>de</strong>ren.<br />
<strong>Den</strong> lezers van het verdwenen tijdschriftje De Witte Mier moet het een<br />
aangename tijding zijn te vernemen dat het daarin aangevangen Dagboek van<br />
een letterlievend Journalist in ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’ zal wor<strong>de</strong>n<br />
<strong>voor</strong>tgezet. Notities zullen wij daarin vin<strong>de</strong>n over Valéry Larbaud ‘A.O. Barnabooth’;<br />
Arnold v. Gennep ‘En Algérie’; Laurids Bruun; Annette Kolb ‘Wege u. Umwege’; Ed.<br />
Drumont ‘Sur le Chemin <strong>de</strong> la Vie’; S. Fleuron ‘Ein Winter im Jägerhof’.<br />
Voorts kunnen wij, als zeker zeitgemäss, aankondigen een artikel van Prof. Dr.<br />
Milan Curcin, hoogleeraar aan <strong>de</strong> Universiteit te Belgrado over ‘Servische<br />
Letterkun<strong>de</strong>’; Otto P. Reys, Koffiehuisletterkun<strong>de</strong> II. <strong>de</strong> Roo<strong>de</strong> Buisjes<br />
te Florence; III. Café <strong>de</strong>s Westens te Berlijn; J. Meiburgen ‘De Lettervorm als<br />
<strong>de</strong>coratieve waar<strong>de</strong>’; Jan van Nijlen ‘Over les Blés Mouvants van E. Verhaeren’ en:<br />
1) Juist bij 't ter perse gaan van dit nr. bereikt ons <strong>de</strong> bedoel<strong>de</strong> brochure. Zij geeft ons geen<br />
aanleiding dit stukje ongeplaatst te laten. Het blijft ons <strong>voor</strong>komen, ook na aandachtig volgen<br />
<strong>de</strong>r geheele correspon<strong>de</strong>ntie, dat het Mr. Wiessing aan <strong>de</strong> noodige tact en plooibaarheid<br />
(hetgeen nog iets an<strong>de</strong>rs kan zijn dan transigeeren met beginselen) ontbroken heeft tegenover<br />
volstrekt niet onre<strong>de</strong>lijke uitgeversverlangens. Het verzoek om meer<strong>de</strong>re voeling tusschen<br />
uitgever en redactie is nog iets an<strong>de</strong>rs dan ‘een overheerschen<strong>de</strong>n invloed in <strong>de</strong> redactie’ op<br />
te eischen.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>
‘André Gi<strong>de</strong>’; J.v. Krimpen ‘Edward Johnston’; J. Greshoff ‘Herinneringen aan <strong>de</strong><br />
Bugra’ (III); ‘Uitgeverscatalogus en Reclame’; Dr. Edw. B. Koster ‘Engelsche<br />
Letteren’; I. Esser (Soera Rana) ‘Nicolaas Beets als Vertaler’; Constant v. Wessem<br />
‘Björnsons Brieven uit zijn leer- en zwerfjaren’; André <strong>de</strong> Rid<strong>de</strong>r ‘He<strong>de</strong>ndaagsch<br />
Tooneel in Frankrijk’ (<strong>de</strong> Flers en <strong>de</strong> Caillavet); Piet Hoek en P. Beishuizen Gzn.<br />
‘Ou<strong>de</strong> Boeken’; Gerard v. Eckeren ‘Kantteekeningen bij <strong>de</strong> Litteratuur van <strong>de</strong>n Dag’<br />
etc.<br />
<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>