29.07.2013 Views

Den Gulden Winckel. Jaargang 13 - digitale bibliotheek voor de ...

Den Gulden Winckel. Jaargang 13 - digitale bibliotheek voor de ...

Den Gulden Winckel. Jaargang 13 - digitale bibliotheek voor de ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>.<br />

<strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong><br />

bron<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>. Hollandia-Drukkerij, Baarn 1914<br />

Zie <strong>voor</strong> verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_gul001191401_01/colofon.htm<br />

© 2009 dbnl


Een boek <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>reen?<br />

1<br />

DE Leidsche hoogleeraar Hartman heeft weer velen aan zich verplicht door <strong>de</strong><br />

uitgave van een populair werk, waarin <strong>de</strong> resultaten van veel studie zijn neergelegd.<br />

On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n hoofdtitel Beatus ille qui, <strong>de</strong> beginwoor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r vermaar<strong>de</strong> twee<strong>de</strong><br />

Epo<strong>de</strong> van Horatius, geeft hij een vermakelijk, bont boek, maar waarin toch ook<br />

ernstiger tonen niet ontbreken. Gelei<strong>de</strong>lijkheid moet men er niet in zoeken; het<br />

geheel is weer even ‘raar’ als <strong>de</strong> Avondzon <strong>de</strong>s Hei<strong>de</strong>ndoms, dat een<br />

paar jaar gele<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> hand verscheen. ‘Raar’ - ik zou dit epitheton an<strong>de</strong>rs<br />

van <strong>de</strong>n arbeid eens Hooggeleer<strong>de</strong>n nauwelijks durven gebruiken; maar Prof.<br />

Hartman heeft in<strong>de</strong>rtijd zelf dat boek over Plutarchus van Chaeronea ‘een raar boek’<br />

genoemd en hij kan onmogelijk zijn recensent kwalijk nemen, dat die het met hem<br />

eens is. Nu hij ditmaal gemoe<strong>de</strong>lijk over Horatius aan <strong>de</strong> praat raakt, spreekt hij niet<br />

meer van ‘een raar boek’, maar, op omslag en in <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> bei<strong>de</strong>, van ‘een boek<br />

<strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>reen’, dat dan toch eigenlijk vrijwel op hetzelf<strong>de</strong> neerkomt. Ik meen mij<br />

<strong>de</strong>zen titel te herinneren uit advertentiën van Gebrs. Cohen of Bolle; daar dien<strong>de</strong><br />

het opschrift dan om een Brievenschat aan <strong>de</strong>n man te brengen, ‘een wegwijzer tot<br />

het verkrijgen van een flinken briefstijl, tevens omvatten<strong>de</strong> bijna 200 mo<strong>de</strong>llen van<br />

particuliere en familie-brieven, lief<strong>de</strong>sverklaringen, sollicitatiebrieven, requesten<br />

enz.’. Is echter ‘een boek <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>reen’ geen Brievenboek, maar bevat het tot zelfs<br />

op het titelblad een groot <strong>de</strong>el Latijn, -, nu, dan is het ‘een raar boek’, want <strong>de</strong> eischen<br />

gesteld door een boerendochter, die va<strong>de</strong>r en moe<strong>de</strong>r op hun zilveren bruiloft met<br />

een schoonen gelegenheidsbrief wil verblij<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> wensch van haar broer, die<br />

eene eerlijke verkeering zoekt, maar zwaar ter tale is, - hunne eischen wor<strong>de</strong>n hier<br />

dan toch maar niet vervuld, hunne wenschen niet bevredigd en ik vrees hard, dat<br />

zij het boek links zullen laten liggen. Had<strong>de</strong>n zij per ongeluk, afgaan<strong>de</strong> op <strong>de</strong>n<br />

on<strong>de</strong>rtitel: ‘Een boek <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>reen’, er hun goeie geld aan weggegooid, dan zou<strong>de</strong>n<br />

zij zich zeker opgelicht achten. En hoeveel boeren zijn er niet in Ne<strong>de</strong>rland! Booze<br />

tongen beweren zelfs, dat er niet an<strong>de</strong>rs dan boeren zijn.<br />

Maar laat ons nu niet dood blijven op een woord. Ie<strong>de</strong>reen is ten slotte toch niet<br />

ie<strong>de</strong>reen. Immers: een boek <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>reen zou, streng genomen, een boek zijn <strong>voor</strong><br />

Jan en Alleman; en wie zich boven hun peil verheft zou er niet op gesteld blijken.<br />

Een boek <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>reen ware eigenlijk een boek <strong>voor</strong> niemand in het bijzon<strong>de</strong>r en<br />

bijgevolg niet veel bijzon<strong>de</strong>rs. In dat opzicht is <strong>de</strong> titel niet gelukkig gekozen, want<br />

er staat in<strong>de</strong>rdaad heel veel bijzon<strong>de</strong>rs in en geen <strong>de</strong>gelijk leesgezelschap kan het<br />

missen. Om met het slot te beginnen: eene bloemlezing uit <strong>de</strong> gedichten van Horatius<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


2<br />

<strong>voor</strong> hen, die nog een mondjevol Latijn kennen bedoeld, maar misschien niet<br />

geschikt, omdat <strong>voor</strong> <strong>de</strong> lectuur <strong>de</strong>zer gedichten wel iets meer dan mondjesmaat<br />

Latijnkennis vannoo<strong>de</strong> is. Tot geruststelling van mijne lezers diene, dat in <strong>de</strong>n loop<br />

van het boek <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> bloemlezing in haar geheel vertaald <strong>voor</strong>komt. En dat wel in<br />

vloeiend Hollandsch. Het is een lust <strong>de</strong>ze overzettingen, in proza weliswaar, te<br />

lezen. Ik weerhoud mij niet, daarvan eenige proeven te geven en kies in verband<br />

met <strong>de</strong>n titel van het boek eerst <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> Epo<strong>de</strong>, waarin een zakenman ALFIUS<br />

<strong>de</strong> genoegens van het buitenleven prijst:<br />

Gelukzalig <strong>de</strong> mensch, die, ver van 't zakenleven, als 't ou<strong>de</strong> volk <strong>de</strong>r<br />

stervelingen, zijn erfgoed bewerkt met eigen run<strong>de</strong>ren, niet weet van<br />

vervaldagen, niet als dienstplichtige wordt opgeschrikt door <strong>de</strong> woeste<br />

krijgstrompet, niet in doodsangst zit wanneer stormen woe<strong>de</strong>n op zee;<br />

een vreem<strong>de</strong>ling is in 't rechtsgebouw en aan <strong>de</strong> trotsche <strong>de</strong>uren van<br />

machtige me<strong>de</strong>burgers.<br />

Aan hooge populieren paart hij <strong>de</strong> jeugdige loten van zijn wijngaard, met<br />

zijn hakmes neemt hij onvruchtbare takken weg en ent in hun plaats<br />

veelbeloven<strong>de</strong> twijgen; of in een schaduwrijk dalletje ziet hij uit naar zijn<br />

ronddolen<strong>de</strong> kud<strong>de</strong>n.<br />

In zuivere kruiken bergt hij <strong>de</strong>n honig, door hem uit <strong>de</strong> vaten geperst, of<br />

scheert zijn weerlooze schapen. En als <strong>de</strong> herfstgod zijn met rijp ooft<br />

omhangen kruin opsteekt uit het veld, hoe vermaakt het hem dan <strong>de</strong> door<br />

hem zelven geënte peren te plukken of druiven, wedijverend met purper,<br />

om daarvan u, Priapus, zijn gaven te brengen of u, Silvanus, bewaker<br />

van zijn gebied!<br />

Nu eens lust het hem neer te liggen on<strong>de</strong>r een ou<strong>de</strong>n steeneik, dan weer<br />

in het mollig grasbed.<br />

On<strong>de</strong>rwijl kabbelt het water neer van hooge rotsen, vogels zingen in het<br />

woud hun klaagzang, het ruischend loof begeleidt <strong>de</strong> klateren<strong>de</strong> bronnen,<br />

een muziek, die lokt tot zoeten slaap.<br />

En als het wintergetij van <strong>de</strong>n hemelgod sneeuw en regen wekt, dan drijft<br />

hij met zijn jachthon<strong>de</strong>nstoet <strong>de</strong> strijdbare evers in <strong>de</strong> slagnetten of spant<br />

aan glad<strong>de</strong> stangen een hin<strong>de</strong>rlaag <strong>voor</strong> vraatzieke lijsters; in strikken<br />

vangt hij <strong>de</strong> angstige haas of <strong>de</strong>n verhuizen<strong>de</strong>n kraanvogel, een liefelijk<br />

buitenkansje.<br />

Wanneer nu daar nog bijkomt, dat een eerbare echtgenoot <strong>de</strong> zorg <strong>voor</strong><br />

huis en tee<strong>de</strong>r kroost op zich neemt en als een Sabijnsche of <strong>de</strong> door <strong>de</strong><br />

zon geblaker<strong>de</strong> ga<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n snelvoetigen Apuliër op <strong>de</strong>n heiligen haard<br />

<strong>de</strong>s huizes het droge hout stapelt tegen <strong>de</strong> thuiskomst van haar<br />

vermoei<strong>de</strong>n man, en in <strong>de</strong> omheining van twijgen het dartel vee opsluit<br />

en <strong>de</strong> gezwollen uiers ledigt, uit het huisvat <strong>de</strong>n wijn tapt van dit jaar en<br />

een niet gekocht feestmaal bereidt, dan kunnen geen Lucrijnsche<br />

schelpdieren lekker<strong>de</strong>r <strong>voor</strong> mij zijn, geen tarbot of steur. Geen<br />

Afrikaansch gebroed, geen Ionisch paarlhoen zal mij beter smaken dan<br />

<strong>de</strong> olijf, geplukt van vette twijgen of <strong>de</strong> bla<strong>de</strong>ren van in 't wild groeien<strong>de</strong><br />

zuring en malva, weldadig <strong>voor</strong> het lichaam, of wel op hooge feestdagen<br />

het geslachte lammetje of het aan <strong>de</strong>n wolf ontrukte bokje.<br />

Wat een genot om aan zulk een disch <strong>de</strong> weldoorvoe<strong>de</strong> schapen naar<br />

huis te zien snellen, <strong>de</strong> vermoei<strong>de</strong> run<strong>de</strong>ren met tragen nek <strong>de</strong><br />

omgekeer<strong>de</strong> ploeg te zien meesleepen, en rondom <strong>de</strong> blinken<strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


huisgo<strong>de</strong>n te zien neerzitten zijn in huis geboren slaafjes, die rijke teelt<br />

van zijn goed.<br />

Nadat <strong>de</strong> bankier Alfius aldus had gesproken en, vast besloten om boer<br />

te wor<strong>de</strong>n, al zijn uitstaan<strong>de</strong> gel<strong>de</strong>n had binnengehaald ... toen stond hij<br />

veertien dagen na dato weer met zijn contanten in <strong>de</strong>n effectenhoek (blz.<br />

<strong>13</strong>1).<br />

Bij wijze van uitzon<strong>de</strong>ring vertaalt Prof. Hartman <strong>de</strong> 26 ste O<strong>de</strong> van het 3 <strong>de</strong> boek<br />

metrisch, hetgeen volgens hem, met het oog op onze taal, ook rijm vereischt.<br />

Eens on<strong>de</strong>r Amor diend' ik kloek<br />

En was soldaat met eer.<br />

Nu staat daar rustig in een hoek<br />

Mijn luit, mijn krijgsgeweer.<br />

Maar, Venus, 'k heb één be<strong>de</strong> nog:<br />

Daal van uw hoog gestoelt,<br />

Maak dat <strong>de</strong> fiere Chloe toch<br />

Uw roed' eens even voelt (blz. 165).<br />

Deze vertaling is zeer gelukkig. Maar Vosmaer's overzetting van ‘Illi robur’ is ondanks<br />

gemis aan rijm toch niet min<strong>de</strong>r goed? Hoe dit zij, <strong>de</strong> Hoogleeraar brengt zelf zijn<br />

goe<strong>de</strong>n raad in practijk, dat eene vertaling <strong>de</strong>n he<strong>de</strong>ndaagschen Hollandschen lezer<br />

hetzelf<strong>de</strong> moet doen gevoelen als <strong>de</strong> tijd- en landgenooten van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n Romein<br />

of Griek bij het origineel hebben gevoeld (blz. 78). Hoe <strong>de</strong> auteur tot <strong>de</strong>ze uitgave<br />

gekomen is, blijkt uit het woord <strong>voor</strong>af. Vijf jaren achtereen heeft hij te Lei<strong>de</strong>n<br />

populaire <strong>voor</strong>drachten gehou<strong>de</strong>n over Latijnsche literatuur. Hij wil<strong>de</strong> <strong>de</strong><br />

schoonhe<strong>de</strong>n daarvan in ruimeren kring bekend maken. Stu<strong>de</strong>nten van alle<br />

faculteiten, gestu<strong>de</strong>er<strong>de</strong>n en ongestu<strong>de</strong>er<strong>de</strong>n, zelfs professoren, heeren en dames<br />

luister<strong>de</strong>n naar wat Prof. Hartman te vertellen had over Cicero en Seneca, over ‘De<br />

Nieuwe Gids’ te Rome, Ovidius, Horatius, Plinius en Juvenalis (blz. V). Wij hopen<br />

zeer, dat het over Seneca gesprokene, <strong>voor</strong>al ten gerieve van theologen, ook nog<br />

eens in druk moge verschijnen. De spreker zelf is meer verrukt van Horatius. Hij<br />

heeft gevoeld, zegt hij, dat hij zijne hoor<strong>de</strong>rs nooit meer pakte en boei<strong>de</strong>, dan<br />

wanneer hij het over Horatius had. De geestdrift van het gesproken woord werkt<br />

aanstekelijk en maakt licht meer indruk dan het geschrevene. Ik <strong>voor</strong> mij vind het<br />

boek over Plutarchus over het geheel genomen interessanter. Wij kunnen bij onzen<br />

auteur zelven lezen, dat Prof. Polak Horatius niet heeft kunnen uitstaan en dat<br />

Goethe niet veel met hem heeft opgehad, al bewon<strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>de</strong>ze laatste 's dichters<br />

meesterschap over <strong>de</strong>n vorm. Daartegenover staat, dat niemand min<strong>de</strong>r dan Lessing<br />

zich aan Horatius heeft verwant gevoeld. De vraag dringt zich aan mij op, of <strong>de</strong><br />

Hoogleeraar weer niet te veel aandacht heeft gewijd aan <strong>de</strong>n drinker-schenker<br />

Horatius. Wel zegt hij geen kunst om <strong>de</strong> kunst, geen wetenschap om <strong>de</strong> wetenschap<br />

te willen, maar alles <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mensch naar zijne hoogste, zijne eeuwige bestemming<br />

(blz. VIII), doch <strong>de</strong> gewichtige plaats, die <strong>de</strong> flesch in <strong>de</strong> wereld- en<br />

levensbeschouwing van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n dichter bekleedt, doet vragen, of wij van hem<br />

<strong>voor</strong> onze hoogste, onze eeuwige bestemming in <strong>de</strong>zen tijd van geheel-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


3<br />

onthouding veel te verwachten hebben. Nu als parool geldt: <strong>Den</strong>ken<strong>de</strong> menschen<br />

drinken niet! Professor zelf zegt: <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n Christen bestaat er geen schoonheid dan<br />

alleen in 't licht <strong>de</strong>r Eeuwigheid. Geen verschijning is schoon dan beschouwd als<br />

gave Gods. Laat men God er buiten, dan is al dat zoogenaamd schoone niets dan<br />

zinnenstreeling (blz. 11). Uitdrukkelijk wordt gezegd, dat dit ook geldt van <strong>de</strong> poëzie.<br />

Maar hoe kan dan een dus hooggestemd beoor<strong>de</strong>elaar zóó wegloopen met<br />

drinkliedjes, die in het hei<strong>de</strong>nsche Rome zelf reeds <strong>voor</strong> mannen als <strong>de</strong> Sextii en<br />

<strong>de</strong> Cynici aanstootelijk moeten geweest zijn? Het is niet meer dan toevallig dat hij<br />

Beatus ille qui op het titelblad heeft geschreven; 't kon, in verband met <strong>de</strong>n<br />

inhoud van het boek, beter Nos jungit amicitia et vinum praebet<br />

gaudia heeten (blz. 24 v.). Niet zon<strong>de</strong>r geestdrift wordt Horatius hier geteekend<br />

als <strong>de</strong> beproef<strong>de</strong> vriend; vriend van zijne vrien<strong>de</strong>n, maar ook vriend van een goed<br />

glas wijn. Telkens blijkt, dat Prof. Hartman ook verstand van <strong>de</strong> wijnkaart heeft (blz.<br />

15) en als het zoo eens te pas komt graag een flesch Champagne ontkurkt (blz.<br />

156). Die combinatie van vriendschap en hart <strong>voor</strong> een gezamenlijk glaasje heet<br />

echt Romeinsch en echt oud-Hollandsch (blz. 34). 't Jonge Holland schijnt an<strong>de</strong>rs<br />

te gevoelen.<br />

Dit boek is in dit opzicht van een niet mo<strong>de</strong>rn standpunt uit geschreven. Ook <strong>de</strong><br />

roo<strong>de</strong> tint van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rgaan<strong>de</strong> zon <strong>de</strong>s Hei<strong>de</strong>ndoms is, naar ik in<strong>de</strong>rtijd heb<br />

aangetoond, door <strong>de</strong>n hooggeleer<strong>de</strong>n schrijver veel te wijnrood gekleurd. Er wordt<br />

on<strong>de</strong>r het jonge Ne<strong>de</strong>rland nog wel gedronken, maar <strong>de</strong> poëzie van <strong>de</strong>n wijn wordt<br />

niet meer gevoeld zooals bij een ou<strong>de</strong>r geslacht. Zelfs verdienstelijk gedichte<br />

drinkliedjes vallen bij eene jongere generatie niet in <strong>de</strong>n smaak, ook als zij zich bij<br />

gelegenheid <strong>de</strong>n daarin gehuldig<strong>de</strong>n drank heel goed laat smaken.<br />

Prof. Hartman schijnt er zelf wel iets van te merken, dat Horatius hier en daar een<br />

beetje in het fatsoenlijke en ze<strong>de</strong>lijke moet wor<strong>de</strong>n getransponeerd <strong>voor</strong> Hollandsche<br />

ooren van <strong>de</strong>n huidigen dag. ‘Wat werkt <strong>de</strong> wijn niet al uit?’ (blz. 22) is toch <strong>voor</strong><br />

het minst eene vergoelijken<strong>de</strong> vertaling, wanneer er in het oorspronkelijk van<br />

ebrietas sprake is.<br />

Man van eene vorige generatie betoont onze schrijver zich ook weer in zijn<br />

literairen smaak. Zou<strong>de</strong>n wij jongeren zeggen: ‘als ik Gorter was’, dan zegt hij: ‘was<br />

ik Tollens in hoogst eigen persoon’. Daarme<strong>de</strong> hangt dan weer samen Professors<br />

<strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Genestet, die er trouwens on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> dichters van vóór '80 mag<br />

zijn en zich gewoonlijk boven Tollens verre verheft. Prof. Hartman geeft ook eene<br />

<strong>de</strong>finitie van poëzie en omschrijft haar als ‘een echt gevoel, van meer dan gewone<br />

(zij 't ook slechts iets meer dan gewone) innigheid, gekleed in een vorm die 't<br />

gehoor streelt’ (blz. 11). Zelf noemt <strong>de</strong> Hoogleeraar <strong>de</strong>ze <strong>de</strong>finitie onvolledig. Zij is<br />

erger dan dat. Vallen muziek en zang niet evenzeer on<strong>de</strong>r haar? Maar daarop wil<br />

ik niet eens zien. Alleen, dat poëzie mogelijk is, bij iets meer dan gewone innigheid<br />

van gevoel, dat heb ik bij Willem Kloos an<strong>de</strong>rs gelezen in die klassieke inleiding op<br />

<strong>de</strong> gedichten van Jacques Perk.<br />

Bij <strong>de</strong> lezing van Prof. Hartman's boek <strong>de</strong>nkt men onwillekeurig aan Jhr. Dr.<br />

Quirinius van Walborch uit Vosmaer's Amazone, <strong>de</strong>n hartstochtelijken vereer<strong>de</strong>r<br />

van Horatius, die het werk van <strong>de</strong>zen ‘meester van <strong>de</strong>n eleganten vorm en <strong>de</strong> fijne<br />

wereldwijsheid’ van buiten ken<strong>de</strong>, hem zijn lijfarts noem<strong>de</strong>, van wien hij dan ook<br />

steeds recepten bij <strong>de</strong> hand had. Gelijkmoedigheid in alle moeilijkhe<strong>de</strong>n,<br />

blijmoedigheid, tee<strong>de</strong>re vriendschap had hij in <strong>de</strong>ze school geleerd. Zoo teekent<br />

<strong>de</strong>n dichter Prof. Hartman ook:<br />

een beminnelijk man van <strong>de</strong> wereld, die wel opmerkt wat er<br />

verkeerds is in zijn tijd en aan heel wat menschen en zaken aanstoot<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


neemt, maar die zich <strong>de</strong>sondanks in dien tijd en in die wereld zeer<br />

behagelijk gevoelt en niet gaarne zou terug geplaatst wor<strong>de</strong>n in welke<br />

gou<strong>de</strong>n eeuw ook. Horatius heeft <strong>de</strong> maatschappij, waarin hij leeft,<br />

lief met een hartelijke en een praktische lief<strong>de</strong>, hij zou haar gaarne van<br />

haar gebreken willen genezen. Maar zijn lief<strong>de</strong> is bovenal echt evenals<br />

zijn welbehagen in gezelligheid en feestvreug<strong>de</strong> (blz. 60).<br />

Proeft men hier niet <strong>de</strong> geestverwantschap tusschen <strong>de</strong>n Hoogleeraar en <strong>de</strong>n<br />

Jonker van Walborch, die <strong>de</strong>n geurigen Capri tusschen zijne lippen slurpen<strong>de</strong> bij<br />

<strong>de</strong>n tempel van Poseidoon te Paestum, ‘waar hij het hoogste kan genieten, ook<br />

<strong>voor</strong> eene gewone aardsche genieting van ne<strong>de</strong>rigen aard niet onvatbaar is’?<br />

Profeten en wereldhervormers wor<strong>de</strong>n uit dit hout niet gemaakt. Kan ik het helpen,<br />

dat ik Horatius liever eens zag toornen of schreien over menschelijke<br />

doemwaardigheid?<br />

Mij resten nog een paar me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen van an<strong>de</strong>ren aard. Niet spoedig uitgepraat<br />

is onze Hooggeleer<strong>de</strong>, als hij opkomt tegen het zgn. wetenschappelijk narekenen<br />

van een dichter, tegen <strong>de</strong> han<strong>de</strong>lwijze van geleer<strong>de</strong>n, die altoos maar vragen, waar<br />

een dichter het vandaan heeft, waarop hij ‘teruggaat’. ‘Al wat goed en <strong>voor</strong>al al wat<br />

<strong>voor</strong>treffelijk is geslaagd, is eo ipso oorspronkelijk’ (blz. 43). Het is een frisch geluid,<br />

dat ons in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n tegemoetkomt:<br />

mijn hemel, het doel van ons leven mag toch niet zijn onze ziel te offeren<br />

aan <strong>de</strong> vrouwelijke Moloch <strong>de</strong> wetenschap. Al ons werken, zoeken,<br />

peinzen moet toch hierop zijn gericht dat we ons onze eigene<br />

wetenschap verwerven, waaraan wij zelf wat hebben <strong>voor</strong> ons geheele<br />

bestaan (blz. 175). Sommige geleer<strong>de</strong>n... peuteren en<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


4<br />

pluizen, bij <strong>voor</strong>keur aan dichters, om toch <strong>voor</strong>al maar doo<strong>de</strong> materie te<br />

krijgen in plaats van leven<strong>de</strong>n geest. En dan roepen zij om het hardst dat<br />

zij nu juist <strong>de</strong> wetenschap vertegenwoordigen. Volgens die menschen<br />

mag je niet lief hebben, je mag niet bewon<strong>de</strong>ren, je mag niet trachten na<br />

te volgen, je mag alleen, wat met een heerlijk Duitsch woord heet<br />

‘verzetteln’. 'k Heb eens een geleer<strong>de</strong> hooren prijzen omdat hij zoo<br />

ontzettend veel ‘fiches’ had: heele boekenkasten vol sigarenkistjes,<br />

gerangschikt volgens 't alphabet, en die kistjes weer vol gelijk geknipte<br />

papiertjes, en op die papiertjes excerpten; ik vroeg of hij nu ook van al<br />

die papiertjes iets moois maakte; ‘dat niet zoozeer’ was het antwoord.<br />

Toen dacht ik toch: hoe jammer van die kistjes!<br />

Voor theologen is het volgen<strong>de</strong> nog van belang. Het is bekend, en ik wees er<br />

reeds in mijne bespreking van De Avondzon op, dat Prof. Hartman op het gebied<br />

<strong>de</strong>r geschie<strong>de</strong>nis van het Oudste Christendom een man van ‘unzeitgemässe<br />

Betrachtungen’ is. De onechtheid <strong>de</strong>r beroem<strong>de</strong> Tacitusplaats over <strong>de</strong><br />

Christenvervolging on<strong>de</strong>r Nero te Rome is <strong>voor</strong> hem eene uitgemaakte zaak. Men<br />

weet wat er in<strong>de</strong>rtijd te doen is geweest over <strong>de</strong> correspon<strong>de</strong>ntie van Plinius met<br />

keizer Trajanus (van Manen contra Wil<strong>de</strong>); Prof. Hartman's meening blijkt, als hij,<br />

over ‘<strong>de</strong> volledige verzameling’ van brieven spreken<strong>de</strong>, eenvoudig zegt: ‘ik zon<strong>de</strong>r<br />

natuurlijk die onwijze correspon<strong>de</strong>ntie met keizer Trajanus uit’.<br />

Zoover was ik gekomen, toen ik het door mij geschrevene eens overlas. En wat<br />

bespeur<strong>de</strong> ik tot mijne niet geringe verbazing? Dat ik <strong>de</strong>n invloed van het boek over<br />

Horatius heb on<strong>de</strong>rgaan; dat ik van <strong>de</strong>n hak op <strong>de</strong>n tak ben gesprongen; dat ik<br />

gekeuveld heb als an<strong>de</strong>rs niet tot mijne gewoonte behoort en dat er iets van <strong>de</strong><br />

gemoe<strong>de</strong>lijke satire in mijn opstel is, die <strong>de</strong> schim van Horatius, maar die bovenal<br />

<strong>de</strong>n hooggeschatten Leidschen Hoogleeraar niet moge ergeren. Ik schijn haar van<br />

hem te hebben geleerd!<br />

G.A. VAN DEN BERGH VAN EYSINGA.<br />

HELMOND, Dec. 19<strong>13</strong>.<br />

[Schrijvers van over <strong>de</strong> grenzen]<br />

Cäsar Flaischlen<br />

Ik kan niet alle lasten vàn u nemen,<br />

zooals ook niemand mij <strong>de</strong> mijne ontneemt,<br />

ook niet ontnemen mag...<br />

een ie<strong>de</strong>r vin<strong>de</strong> zelf zijn weg,<br />

een ie<strong>de</strong>r drage zelf waarmee hij zich belaadt,<br />

een ie<strong>de</strong>r vechte zelf zich door het wel en wee!<br />

Wat ik vermag, het is niet meer misschien,<br />

dan u in stillen, plechtigen avondstond<br />

te toonen:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


hoe het mij, als duizend and'ren, ging:<br />

hoe 't mij heeft gedrukt,<br />

hoe 'k mij heb gebukt,<br />

hoe ik mijn zelfvertrouwen gansch verloor...<br />

en hoe ik plots'ling toen halsstarrig werd:<br />

wat an<strong>de</strong>ren dwingen, dat dwingt gij óók!<br />

er is geen noodlot! Winst en verlies<br />

is slechts wat ik zelf ben en verkies!<br />

En hoe ik mijn armen mij vrij toen vocht,<br />

en hoe ik mijn hoofd omhoog weer kreeg,<br />

en hoe 'k daarna mijzelven vond,<br />

en hoe zich langzaam steeds meer klaar,<br />

steeds meer vrij en vol en waar<br />

uit <strong>de</strong> ge<strong>de</strong>mpte diepte hief:<br />

alwat ik sinds mijn jongensdagen<br />

bran<strong>de</strong>nd had in <strong>de</strong> ziel gedragen!<br />

En hoe het vorm en leven won<br />

en samengroei<strong>de</strong> en zich samenspon<br />

en hooger mij en hooger droeg,<br />

morgen, zon en zomer temoet,<br />

en hoe 't met altijd hel<strong>de</strong>r<strong>de</strong>r glans<br />

mij altijd vreug<strong>de</strong>juub'len<strong>de</strong>r klonk<br />

en uit <strong>de</strong>n alledaagschen last<br />

mij levenskracht en vrijheid schonk.<br />

Dit vers is <strong>de</strong> vertaling van een ‘Zum Geleit’ dat Cäsar Flaischlen schreef boven<br />

een opstel, aan hem door Georg Muschner gewijd. Het gedicht is kenmerkend <strong>voor</strong><br />

Flaischlen. In <strong>de</strong> vrije rythmen, waar<strong>voor</strong> hij, <strong>de</strong> minnaar van en vechter <strong>voor</strong> vrijheid,<br />

een <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> schijnt te hebben, klinkt een fiere, vrije, mannelijke, zelfbewuste toon.<br />

Zij schil<strong>de</strong>ren een zich ontworstelen aan <strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>el, afhankelijkheid en<br />

onzelfstandigheid. Door het leven is hij zichzelf gewor<strong>de</strong>n. En door eigen kracht is<br />

hij gewor<strong>de</strong>n wat hij is. Hij is nog wel niet zóó bekend als hij 't verdient, en als zijn<br />

karakter- en talentvol leven en werken 't vragen, maar hij dringt meer en meer door<br />

tot <strong>de</strong> apathische, vaak slecht-<strong>voor</strong>gelichte, beweginglooze en logge menigte.<br />

Flaischlen staan geen perskoelies die zich <strong>voor</strong> hem uitsloven ten dienste, hij is niet<br />

het mid<strong>de</strong>lpunt van een ‘société d'adoration mutuelle’, hij heeft geen bond,<br />

vereeniging, genootschap, maatschappij, of hoe men 't noemen mag, van letter- of<br />

niet letterkundigen, schetter- of niet schetterkundigen, leuterof niet leuterkundigen,<br />

die hem uit eigenbelang, met zelf- of eerzuchtige bedoelingen in <strong>de</strong> hoogte steken.<br />

Flaischlen verbaast, verblindt, verbijstert niet met taalvuurwerk en allerlei gemaakte<br />

en gezochte wendingen, hij maakt geen ‘sonnetten’ zon<strong>de</strong>r kop of staart, vol<br />

armzalige gewrongenheid en onmacht-verbloemen<strong>de</strong> ‘diepzinnigheid’; ach neen,<br />

hij is geen gongoristisch mysterie-orakelaar en raadseltjesopgever, maar hij zegt<br />

alles zoo eenvoudig, zoo natuurlijk, zoo ‘schlicht’, zoo onopgesmukt en daardoor<br />

echt en zuiver gevoeld.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


5<br />

Men voelt, hem lezend, dat het ‘echt’ is, door en door echt en waar en eerlijk, wat<br />

men helaas van zooveel literair en ‘artistiek’ gedoe niet kan zeggen. ‘Kunst sein -<br />

nicht machen!’ zooals hij mij eens schreef.<br />

In Flügelmü<strong>de</strong>, <strong>de</strong> <strong>voor</strong>studie tot zijn roman Jost Seyfried, zegt hij dan<br />

ook van een worstelend letterkundige, die mooi werk maakt, maar niet gewaar<strong>de</strong>erd<br />

wordt: ‘Es kann einer so viel können wie er will, wenn er nicht grosse Ellbogen,<br />

wenn er nicht ein grosses Maul hat, wird kein Mensch sich um sein Können etwas<br />

bekümmern. Nicht <strong>de</strong>r innere Wert entschei<strong>de</strong>t, son<strong>de</strong>rn ob einer sich in Szene zu<br />

setzen weiss und ob an<strong>de</strong>re Geld damit machen... nach <strong>de</strong>m Gesetz <strong>de</strong>r Auslese...<br />

im Zeitalter <strong>de</strong>s Kapitalismus’.<br />

CÄSAR FLAISCHLEN<br />

En Hannie, het meisje van Jost, die ploetert en werkt en ‘strebend sich bemüht’<br />

zon<strong>de</strong>r Streberei, versterkt haar verloof<strong>de</strong> in zijn wanhopig pogen, in zijn roeien<br />

tegen <strong>de</strong>n stroom van onverschilligheid, negeering en vijandschap: ‘Er muss<br />

aushalten, um je<strong>de</strong>n Preiss. Und er soll schaffen, was ihn begeistert, nicht, was das<br />

Publikum will, und wenn kein Mensch danach fragt’. Deze <strong>voor</strong>studie wordt door<br />

Flaischlen ‘ein Abschnitt aus <strong>de</strong>m Leben eines Je<strong>de</strong>n’ genoemd. Daarmee bewijst<br />

hij intusschen het menschdom te veel eer. Hoevelen zijn er niet, <strong>voor</strong> wie alles<br />

zon<strong>de</strong>r veel moeite en strijd glad langs een leien dakje loopt, die zon<strong>de</strong>r eenigen<br />

‘Ausdauer’, zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> tan<strong>de</strong>n op elkaar te moeten klemmen, zon<strong>de</strong>r volharding en<br />

tegenstand, komen waar ze wezen willen, omdat <strong>de</strong> baan <strong>voor</strong> hen geëffend is en<br />

omdat alle omstandighe<strong>de</strong>n meewerken!<br />

Voor Flaischlen, evenmin als <strong>voor</strong> Jost, is <strong>de</strong> kunst een ‘Spielerei’: ‘Kunst ist nur,<br />

was ein höherer Mensch für sich und an<strong>de</strong>re an höheren Lebenswerten schafft in<br />

schöner Form’. De dichter moet zich innerlijk tot mensch hebben gevormd, tot zuiver<br />

gevoelend en <strong>de</strong>nkend mensch.... ‘Himmeldonnerwetter! Ein Buch ist keine Spielerei,<br />

ein Buch ist eine Verantwortung! Und wie kommt unsere Zeit dazu, von all diesem<br />

Schund und Plun<strong>de</strong>r wie von Kunst zu re<strong>de</strong>n!’ Een boek een verantwoording. Dat<br />

is wèl een gewichtig woord. Een boek iets als een levensbiecht, waarin men<br />

rekenschap geeft van zijn <strong>de</strong>nken en gevoelen, zijn willen en werken, zijn leven en<br />

streven.<br />

Beschouwen we nu meer samenhangend het leven en het werk van <strong>de</strong>zen<br />

‘einsamen Höhenkünstler’ - ook in letterlijken zin, want hij woont zoowat vijf hoog<br />

in Berlijn, dichter bij <strong>de</strong>n hemel dan menigeen. Hij werd in 1864 te Stuttgart als zoon<br />

van een officier geboren en bezocht er o.a. het gymnasium; daarna was hij drie<br />

jaren werkzaam in <strong>de</strong>n boekhan<strong>de</strong>l, o.a. te Brussel en Bern, en ging na afloop van<br />

<strong>de</strong>ze bezighe<strong>de</strong>n stu<strong>de</strong>eren aan <strong>de</strong> universiteiten van Berlijn, Hei<strong>de</strong>lberg, Leipzig,<br />

Freiburg en Zürich, waar hij zich <strong>voor</strong>al op Germanistiek, Kunstgeschie<strong>de</strong>nis en<br />

Staathuishoudkun<strong>de</strong> toeleg<strong>de</strong>. Na zijn promotie vestig<strong>de</strong> hij zich te Berlijn, waar<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


een hevige letterkundige strijd om het naturalisme gaan<strong>de</strong> was. Reeds in 1884 had<br />

hij on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n schuilnaam C.F. Stuart een bun<strong>de</strong>ltje Nachtschatten doen<br />

verschijnen, dat als on<strong>de</strong>rtitel voert: ‘Gedichte, Fragmente, Tagebuchblätter eines<br />

Son<strong>de</strong>rlings’. De inhoud is tamelijk zwaarmoedig, gedrukt door Weltschmerz, zooals<br />

<strong>de</strong> <strong>voor</strong>tbrengselen van twintig-jarigen dat meer zijn kunnen, een verschijnsel dat<br />

een Fransch dichter in<strong>de</strong>rtijd aanleiding gaf uit te roepen: ‘Donnez-nous vos vingt<br />

ans, si vous n'en faites rien!’ Intusschen is het verschijnsel zóó <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hand liggend<br />

en verklaarbaar, dat <strong>de</strong> Fransche dichter eigenlijk ongelijk heeft met zijn uitroep.<br />

Alsof die ‘vingt ans’ een noodzakelijke <strong>voor</strong>waar<strong>de</strong> waren <strong>voor</strong> tevre<strong>de</strong>nheid, vreugd<br />

en gedweeë berusting! Tien jaren later maakte Flaischlen vroolijker werk, en wel<br />

<strong>de</strong> Scholaren-Lie<strong>de</strong>r, zanglie<strong>de</strong>ren <strong>voor</strong> stu<strong>de</strong>nten, verschenen als een heel<br />

dun klein boekje, niet in <strong>de</strong>n han<strong>de</strong>l, en waarvan er sommige zijn opgenomen in het<br />

Kommersbuch. Een er van haal ik, ook om het beroem<strong>de</strong> prototype, aan:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


6<br />

Wer nicht liebt Wein, Weib und Gesang,<br />

<strong>de</strong>r spart viel Geld sein Lebenlang,<br />

spart manchen Katzenjammer und:<br />

bleibt fromm stets, fröhlich und gesund!<br />

Wer nicht liebt Wein, Weib und Gesang,<br />

<strong>de</strong>r spart viel Geld sein Lebenlang.<br />

Doch ob's zu leben so sich lohn',<br />

bezweifelt Doktor Luther schon!<br />

drum sing und küss und trink dich satt,<br />

so lang <strong>de</strong>in Herz dran Freu<strong>de</strong> hat!<br />

<strong>Den</strong>n ob's zu leben sonst sich lohn',<br />

bezweifelt Doktor Luther schon!<br />

Facsimile van FLAISCHLENS handschrift<br />

In hetzelf<strong>de</strong> jaar verscheen ook een bun<strong>de</strong>l novellen Im Schloss <strong>de</strong>r Zeit,<br />

met een fijn bandteekeningetje van Fidus. Het werd opgedragen aan zijn moe<strong>de</strong>r<br />

op haar 70 sten verjaardag, en van <strong>de</strong>ze ‘Sylvester-Paraphrase in sieben Bil<strong>de</strong>rn’,<br />

zooals <strong>de</strong> bijtitel luidt, mag <strong>voor</strong>al het hoofdstuk ‘Der Zug <strong>de</strong>r Fürsten’ als staal van<br />

knappe beschrijvingskunst en plastiek genoemd wor<strong>de</strong>n. Van 1894 dateert nog een<br />

<strong>de</strong>r<strong>de</strong> werk en wel Martin Lehnhardt, Ein Kampf um Gott, een drama in vijf<br />

tooneelen, dat met het vroeger verschenene Toni Stürmer (1891) en <strong>de</strong>n lateren<br />

roman Jost Seyfried (1905) een soort van trilogie vormt, waarvan <strong>de</strong><br />

afzon<strong>de</strong>rlijke stukken een strijd om <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>, een strijd om het geloof en een strijd<br />

om <strong>de</strong> kunst genoemd kunnen wor<strong>de</strong>n. In alle drie is er botsing tusschen i<strong>de</strong>aal en<br />

werkelijkheid, tusschen illusievolle jeugd en koel wereldgebeuren, tusschen<br />

hooggestem<strong>de</strong> verwachting en troostloozen dwang, tusschen eerlijk, oprecht streven<br />

en <strong>de</strong> wereld van koopen en verkoopen, schipperen, knoeien en schijn. Jost weet<br />

zich in <strong>de</strong>n gelijknamigen roman er boven uit te worstelen, zich, al moet hij zijn<br />

verloof<strong>de</strong> dan ook prijsgeven - ook zij verloochent zichzelf en ‘entsagt’ met een<br />

bloe<strong>de</strong>nd hart - uit allen mod<strong>de</strong>r en rotheid te verheffen; maar in <strong>de</strong> drama's gaan<br />

Märklin en Martin te gron<strong>de</strong>. Reeds vroeger, in 1886, had Flaischlen een poging in<br />

het dramatische genre gewaagd met Graf Lothar, een stuk in drie bedrijven,<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n schuilnaam Cäsar Stuart uitgegeven.<br />

Op Martin Lehnhardt volg<strong>de</strong>, in één <strong>de</strong>el met Flügelmü<strong>de</strong> (<strong>de</strong> <strong>voor</strong>studie tot<br />

Jost Seyfried), Professor Hardtmut (1897), <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van een<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


jongen man vol bran<strong>de</strong>n<strong>de</strong> eerzucht, gloeiend van geestdrift <strong>voor</strong> ‘das Wahre,<br />

Schöne, Gute’, iemand die zich een wegberei<strong>de</strong>r en baanbreker waant, maar door<br />

duizend nietighe<strong>de</strong>n, plichten en plichtjes van het leven mislukt.<br />

Wanneer hij aan al die eischen van het leven heeft voldaan en het groote werk,<br />

dat hij zich in zijn jeugd heeft <strong>voor</strong>genomen, wil gaan volvoeren, zijn hem <strong>de</strong> krachten<br />

en <strong>de</strong> moed gebroken. Vermeld moet nog wor<strong>de</strong>n dat Flaischlen van 1895 tot 1900<br />

redacteur was van het groote en mooie tijdschrift Pan, waarin bijdragen van <strong>de</strong><br />

<strong>voor</strong>naamste toenmalige Duitsche dichters en prozaschrijvers wer<strong>de</strong>n opgenomen.<br />

In het tijdschrift Pan stond, in Flaischlens prachtig-karakteristiek handschrift, wat<br />

het ‘Leitmotiv’ van zijn geheele kunst was:<br />

Dich... <strong>de</strong>in Leben... zu Kunst klären... mit<br />

allein, was Tag und Alltag ein Recht hat von<br />

dir zu for<strong>de</strong>rn... und:<br />

<strong>de</strong>ine Kunst leben können, nicht bloss dichten:<br />

da liegt's!<br />

sie an dir erproben, dich an ihr!<br />

das allein entschei<strong>de</strong>t!<br />

das allein reift eine Ernte!<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Kunst muss gelebt wer<strong>de</strong>n können ... sonst ist's<br />

Handwerk o<strong>de</strong>r Schwin<strong>de</strong>l!<br />

7<br />

Geen tweespalt tusschen leven en kunst, maar eendracht; geen wanklanken, maar<br />

harmonie. Niet enkel kunstmatig handwerk of goochelend gezwen<strong>de</strong>l, maar<br />

diepdoorvoel<strong>de</strong> waarheid en innigheid. Deze eigenschappen treffen niet alleen in<br />

zijn vroegere werken, maar ook in zijn latere, waarvan <strong>de</strong> <strong>voor</strong>naamste zijn Von<br />

Alltag und Sonne (1898) en Lehr- und Wan<strong>de</strong>rjahre (1899).<br />

Eerstgenoemd werk, dat in 1910 een achtsten druk beleef<strong>de</strong>, bevat gedichten in<br />

proza, in fijngerythmeerd en blij-vloeiend proza, zon<strong>de</strong>r pathos en holheid, en van<br />

ongewone bekoring. Een Duitsch beoor<strong>de</strong>elaar heeft het vergeleken met <strong>de</strong><br />

fugatische rythmen van <strong>de</strong> Prélu<strong>de</strong>s van Bach, een gelukkige vergelijking, want<br />

even klaar en innig <strong>de</strong>inen <strong>de</strong> Sätze <strong>voor</strong>t. Het werk van 1899 is een bun<strong>de</strong>l poëzie.<br />

Uit Von Alltag und Sonne vertaal ik als enkel specimen het stukje<br />

Fantasie:<br />

Pas op: ge kunt niet slapen, als ge in <strong>de</strong>n nacht aan het strand zijt<br />

geweest... het lokt en loert om u heen met zeldzaam dolend geroep en<br />

lacht en snikt en sluipt en stort zich in uw borst en rukt <strong>de</strong> dammen neer,<br />

achter welke <strong>de</strong> dag het heet verlangen van uw ziel verbant... En zwarte<br />

golven razen dan door uw droom, met dof gerammel aan <strong>de</strong><br />

landingsbruggen... uitgedoof<strong>de</strong> sterren hangen aan <strong>de</strong>n hemel, als<br />

doo<strong>de</strong>nmaskers, bleek, spokerig, en gloeien<strong>de</strong> wolken vlammen door <strong>de</strong><br />

lucht...<br />

en door <strong>de</strong> zwarte baren drijft een boot, hoog-op en ne<strong>de</strong>r... wit als<br />

sneeuw, met witte zeilen... en aan het roer in wit golvend gewaad een<br />

vrouw, en ze zingt een kin<strong>de</strong>rliedje in <strong>de</strong>n nacht, alsof ze er <strong>de</strong>n storm<br />

mee kon gebie<strong>de</strong>n...<br />

En steeds holler staat <strong>de</strong> zee en steeds hooger raast <strong>de</strong> branding...<br />

gij echter staat, in zinloos-verwar<strong>de</strong>n angst, en roept en smeekt en schreit,<br />

maar uw stem is klankloos...<br />

gij worstelt u los en rent en stoot een boot te water... en plotseling... rekt<br />

het zich omhoog... als hon<strong>de</strong>rd han<strong>de</strong>n en wild-oplachend slaan <strong>de</strong> golven<br />

over u te samen.<br />

Uit het an<strong>de</strong>re boek (in 1908 verscheen een vijf<strong>de</strong> druk) slechts een klein gedichtje,<br />

maar vrijwel gemeengoed van <strong>de</strong> literatuur, en nu gezegd zooals Flaischlen het<br />

voelt:<br />

Daar was een gansche disch vol vrien<strong>de</strong>n<br />

en allen dronken zij u toe<br />

en allen noem<strong>de</strong>n zij u ‘Du’...<br />

en schoone vrouwen bij kussen en kozen<br />

kransten u 't <strong>voor</strong>hoofd met bloeien<strong>de</strong> rozen...<br />

ten slotte<br />

zijt ge toch alleen gebleven<br />

en eenzaam, als gij 't altijd waart.<br />

Na <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> werken (van Jost Seyfried is in 1909 een vijf<strong>de</strong> druk<br />

verschenen), gaf Flaischlen nog in 1907 Neujahrsbuch: Spruchblätter (Altes<br />

und Neues) in facsimile-uitgaaf naar het handschrift. Hieruit in 't oorspronkelijk dit:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Die Nähe endlich lern verstehn...<br />

und auch mit ihrem weniger Schönen<br />

dich versöhnen!<br />

Nur <strong>de</strong>r steht fest:<br />

<strong>de</strong>r sich auch von <strong>de</strong>n Schattenseiten<br />

<strong>de</strong>r Dinge und von Hässlichkeiten<br />

seinen Frohmut nicht verlei<strong>de</strong>n<br />

und seine Treue nehmen lässt!<br />

Hierop volg<strong>de</strong> Zwischenklänge: Stimmungen, Briefblätter, von Festtagen und<br />

Werktagen, Dies und Das, Singlie<strong>de</strong>r (1908). ‘Wat is Kunst?’ vraagt hij in dit werk<br />

en zijn antwoord er op luidt:<br />

Wat is kunst...<br />

<strong>de</strong> beste jaren<br />

heeft men moeten strij<strong>de</strong>n,<br />

moeten hongeren en lij<strong>de</strong>n...<br />

wat is kunst?!...<br />

en ook geen enk'le<br />

kwam er gansch af zon<strong>de</strong>r won<strong>de</strong>n!<br />

en hoe velen,<br />

die het hoogste<br />

wil<strong>de</strong>n,<br />

gingen spoorloos naar <strong>de</strong> hon<strong>de</strong>n!<br />

Wat is kunst...<br />

steeds 't ou<strong>de</strong> vragen,<br />

ach, en steeds weer 't nieuwe klagen..<br />

wat is kunst?!<br />

Is het jeugd, is 't ou<strong>de</strong>rdom?<br />

is het strijdlust, is het vre<strong>de</strong>?<br />

waarheid of <strong>de</strong> schoone schijn?<br />

is het wat <strong>de</strong> velen prijzen<br />

of zijn 't wereldafgestorven<br />

levensvreem<strong>de</strong> droomerijen?!<br />

Ach, 'k geloove:<br />

Groot en eeuwig was nog altijd<br />

slechts wat met bevrij<strong>de</strong> schacht<br />

over <strong>de</strong> beperkte grenzen<br />

van onze alledaagschheid bracht...<br />

wat met vasten voet op vaste<br />

aar<strong>de</strong>... maar van al haar<br />

dwang en ou<strong>de</strong> zwaarte vrij<br />

als in spel ons lachend schenkt<br />

wat het leven ons te leven<br />

niet vergunt<br />

en waarnaar toch ons verlangen<br />

altijd oppermachtiger dringt!<br />

Toen ik <strong>de</strong>n dichter in December 1912 te Berlijn bezocht, was hij bezig aan een<br />

werk over <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van het volkslied. Moge hij dit gelukkig volbrengen en<br />

ons nog menig lied van hemzelf schenken!<br />

EDWARD B. KOSTER.<br />

Rabindranath Tagore<br />

De Nobelprijs-winner<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


IN het jaar 1861 werd hij geboren te Calcutta. Zijn va<strong>de</strong>r, die <strong>de</strong>n titel van Maha<br />

Rishi droeg, was reeds een man van contemplatie. Acht uren lang liet hij eens <strong>de</strong><br />

roeiers stilhou<strong>de</strong>n, toen hij, varen<strong>de</strong> op een rivier, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


8<br />

indruk kwam van <strong>de</strong> schoonheid van het hem omringen<strong>de</strong> landschap.<br />

De familie Tagore is een zeer be<strong>voor</strong>rechte. Haar le<strong>de</strong>n Gogonendranath en<br />

Abanindranath Tagore zijn kunstenaars, en Dwijendranath, <strong>de</strong> broe<strong>de</strong>r van<br />

Rabindranath is een groot philosoof. De eekhoorns komen van <strong>de</strong> takken en klimmen<br />

op tegen zijn knieën en <strong>de</strong> vogels strijken neer op zijn han<strong>de</strong>n. Rabindranath is<br />

dichter en componist bei<strong>de</strong>n. Op achttienjarigen leeftijd maakte hij een zangspel,<br />

een jaar later schreef hij zijn eersten roman, die gevolgd werd door tooneelstukken,<br />

thans nog geregeld in Calcutta opgevoerd.<br />

Tusschen zijn vijf-en-twintigste en vijf-en-<strong>de</strong>rtigste jaar schreef hij <strong>de</strong> schoonste<br />

minnelie<strong>de</strong>ren welke er in het Bengaalsch gedicht zijn.<br />

Op <strong>de</strong> tochten die zijn va<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rnam, langs rivieren of over <strong>de</strong> heuvels, om tot<br />

meditatie te komen, werd <strong>de</strong>ze door Rabindranath, die <strong>de</strong> jongste zoon was, begeleid.<br />

De schoonheid <strong>de</strong>r natuur, het <strong>voor</strong>beeld van zijn va<strong>de</strong>r en zijn eigen genie zijn <strong>de</strong><br />

krachten die hem gemaakt hebben tot wat hij is. Tot dichter. Maar niet tot dichter<br />

alleen. W.B. Yeats, die een Engelsche vertaling van zijn Wij-zangen inleidt, zegt:<br />

‘Hij is niet alleen een groot dichter - zoo niet <strong>de</strong> grootste die <strong>de</strong> wereld thans bezit<br />

- maar hij is een groot heilige, en zijn religieuse lyrische ontboezemingen zijn in<br />

Bengalen algemeen bekend en wor<strong>de</strong>n er overal gezongen’. Maar hij is meer dan<br />

dat. In zijn eigen land is hij een <strong>de</strong>r hoogst staan<strong>de</strong> <strong>de</strong>nkers en een groot hervormer.<br />

Zijn aan<strong>de</strong>el om het mo<strong>de</strong>rne Bengalen te maken tot wat het wor<strong>de</strong>n gaat, is zeer<br />

groot, en door zijn werkzaamheid daar, heeft hij invloed in geheel mo<strong>de</strong>rn Indië.<br />

Zijn lie<strong>de</strong>ren wedijveren in schoonheid met <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> Indische volkszangen; <strong>de</strong><br />

Indische kin<strong>de</strong>ren hou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> zijnen soms <strong>voor</strong> die ou<strong>de</strong> zangen.<br />

Van <strong>de</strong> wetenschap <strong>de</strong>r muziek weet hij maar weinig, doch door zijn genie en zijn<br />

<strong>de</strong> ziel treffen<strong>de</strong> stem, boeit hij hon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n.<br />

In Indië is hij een van <strong>de</strong> lei<strong>de</strong>rs van <strong>de</strong> Brahmo Samaj, en als het bekend is dat<br />

hij zal zingen bij <strong>de</strong> jaarlijksche feesten dan komen <strong>de</strong> jonge mannen en vrouwen<br />

uit geheel <strong>de</strong>n omtrek en bewon<strong>de</strong>raars uit geheel Bengalen tot hem.<br />

Hij is een zeer begaafd re<strong>de</strong>naar; dikwijls spreekt hij <strong>voor</strong> groote verga<strong>de</strong>ringen<br />

in en om Bengalen.<br />

Men zegt van mystieken en dichters vaak dat zij droomers zijn; merkwaardig<br />

daartegenover <strong>de</strong> werkzaamheid van <strong>de</strong>zen man, die mysticus en dichter bei<strong>de</strong>n<br />

is. Zoo is het werk waaraan hij in<strong>de</strong>rdaad zijn hart gehecht heeft, een bloeien<strong>de</strong><br />

school, die hij te Bholpar heeft! Hij kan wel een socialist genoemd wor<strong>de</strong>n, maar in<br />

<strong>de</strong>ze richting was socialisme steeds het i<strong>de</strong>aal van Indië. Tagore zegt:<br />

‘Het is altijd het <strong>voor</strong>naamste streven van Indië geweest om een band<br />

van verwantschap te sluiten met ie<strong>de</strong>reen die wij in het leven ontmoeten.<br />

In geen geval kunnen wij een menschelijk wezen beschouwen als niets<br />

meer dan een werktuig om onze bedoelingen ten uitvoer te brengen.<br />

Indië kan <strong>de</strong> bekoring van humane verhoudingen niet vergeten in het<br />

mid<strong>de</strong>n van zaken-doen. De Hindoe-godsdienst heeft het pad gewezen<br />

waardoor elkeen in staat is zijn woning of zijn dorp boven het gewone te<br />

verheffen en zijn verwantschap met het Heelal te voelen. Ie<strong>de</strong>re Hindoe<br />

is verplicht elken dag <strong>de</strong> “vijf wijdingen” te verrichten en <strong>de</strong>ze brengen<br />

hem in herinnering zijn verwantschap met <strong>de</strong> go<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> wijzen, zijn<br />

<strong>voor</strong>geslacht, het menschenras, en <strong>de</strong> beesten en <strong>de</strong> vogels’.<br />

Hij moet een prettig, vrien<strong>de</strong>lijk mensch zijn, aan wien men moeielijk een verzoek<br />

kan weigeren. Een Bengaalsch geleer<strong>de</strong> zegt van hem: ‘Hij is <strong>de</strong> eerste van onze<br />

heiligen die niet geweigerd heeft te leven’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Elken ochtend om drie uur gaat <strong>de</strong>ze Indische dichter geduren<strong>de</strong> twee uur<br />

onbeweeglijk zitten in contemplatie. Hij verzamelt zijn gedachten niet met heen en<br />

weer loopen. Hij zit stil als in gebed.<br />

Zelf zegt hij van zijn werk:<br />

‘Mijn lied heeft zijn versierselen afgelegd. Het heeft geen trots van<br />

kleeding of sieraad. Versıerselen zou<strong>de</strong>n onze verbintenis scha<strong>de</strong>n; zij<br />

zou<strong>de</strong>n komen tusschen u en mij; hun geklingklang zou mijn zuchten<br />

overstemmen. O meester dichter, mijn ij<strong>de</strong>lheid sterft weg in schaamte<br />

<strong>voor</strong> uw gelaat. Ik heb aan uw voeten neergezeten. Laat mij slechts mijn<br />

leven eenvoudig maken en recht, als een rieten fluit om die <strong>voor</strong> u met<br />

muziek te vullen’.<br />

In <strong>de</strong>n zomer van 19<strong>13</strong> was Tagore te Lon<strong>de</strong>n en bezocht hij het congres <strong>de</strong>r<br />

godsdiensten te Parijs.<br />

Hij is een groote, vreem<strong>de</strong> man, met langen baard en opgericht hoofd 1) .<br />

Als een man uit het grijze verle<strong>de</strong>n lijkt hij door zijn koninklijke houding, zijn fiere,<br />

moedige oogen, die toch een vrien<strong>de</strong>lijken blik hebben. Zijn kalme uitdrukking, zijn<br />

won<strong>de</strong>rlijk uiterlijk van verheven rust trekt <strong>de</strong> aandacht in onze haastige samenleving.<br />

De grondtoon van zijn poëzie is gebed:<br />

‘Dit is mijn gebed tot u, Mijn Heer - raak <strong>de</strong>n wortel van <strong>de</strong> armoe<strong>de</strong><br />

aan in mijn hart.<br />

Geef mij <strong>de</strong> kracht mijn vreug<strong>de</strong>n en smarten licht te dragen.<br />

Geef mij <strong>de</strong> kracht mijn lief<strong>de</strong> bruikbaar te doen zijn in dienen.<br />

Geef mij <strong>de</strong> kracht <strong>de</strong> armen nooit te verloochenen of mijn knieën te<br />

buigen <strong>voor</strong> brutale macht.<br />

Geef mij <strong>de</strong> kracht mijn geest te verheffen hoog boven dagelijksche<br />

beuzelingen.<br />

En geef mij <strong>de</strong> kracht om mijn kracht over te geven aan Uw wil met lief<strong>de</strong>.<br />

“Dit is mijn vreug<strong>de</strong>”, zegt hij, “dus te wachten en te waken aan <strong>de</strong>n kant<br />

van <strong>de</strong>n weg, waar schaduw het licht verjaagt en <strong>de</strong> regen komt in het<br />

gevolg van <strong>de</strong>n zomer”. En spreken<strong>de</strong> over <strong>de</strong> “komst” van God, zegt hij:<br />

Hij<br />

1) Een portret van Tagore namen wij op in No. 12 van <strong>de</strong>n afgeloopen jaargang. (RED. D.G.W.)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


9<br />

komt in <strong>de</strong> geurige, zonnige Aprildagen door het boschpad. Hij komt, Hij<br />

komt altijd. In regenachtige somberheid <strong>de</strong>r Julinachten op <strong>de</strong>n<br />

don<strong>de</strong>ren<strong>de</strong>n wolkenwagen komt Hij, Hij komt altijd. -<br />

Behalve zijn Wij-zangen (Gitanjali) zullen zijn lezingen, die hij in Lon<strong>de</strong>n hield,<br />

wor<strong>de</strong>n uitgegeven, en een achttal essays, waarvan <strong>de</strong> titels zijn:<br />

1. De betrekking van het individueele tot het Heelal.<br />

2. Ziel-bewustheid.<br />

3. Het probleem van het Kwaad.<br />

4. Het probleem van het Zelf.<br />

5. Realisatie in Lief<strong>de</strong>.<br />

6. Realisatie in Schoonheid.<br />

7. Realisatie van het Eindige.<br />

8. Realisatie van het Oneindige.<br />

Er is over hem geschreven in <strong>de</strong> Review of Reviews. Ook in T.P.'s Weekly, waaraan<br />

wij een en an<strong>de</strong>r ontleen<strong>de</strong>n. De Mercure <strong>de</strong> France van 16 Aug. 19<strong>13</strong> bevat een<br />

artikel over hem door Henry D. Darray.<br />

De Wij-zangen zijn in het Hollandsch vertaald door Dr. Fre<strong>de</strong>rik van Ee<strong>de</strong>n<br />

en uitgegeven bij W. Versluys te Amsterdam. Het klinkt daar:<br />

‘Als gij mij zegt te zingen dan is het of mijn hart zal breken van trots: ik<br />

zie u in 't gelaat en tranen koomen in mijn oogen.<br />

Al wat ruw en wanlui<strong>de</strong>nd is in mijn leeven versmelt tot één zoete harmonie<br />

- en mijn aanbidding spreidt vleugelen als een blij<strong>de</strong> voogel, die vlucht<br />

neemt oover <strong>de</strong> zee.<br />

Ik weet dat mijn zang U behaagt. Ik weet dat ik alleen als een zanger tot<br />

Uw aanweezen na<strong>de</strong>r.<br />

Met <strong>de</strong>n rand van <strong>de</strong> wijd sprei<strong>de</strong>n<strong>de</strong> wiek mijns gezangs raak ik Uwe<br />

voeten, - tot waar ik mij nooit te reiken zou vermeeten.<br />

Dronken van zanggeluk vergeet ik mijzelven en noem U Vriend, die toch<br />

mijn Heer zijt’.<br />

Fred. van Ee<strong>de</strong>n schrijft in <strong>de</strong> Frankf. Ztg. over <strong>de</strong>n Nobelprijswinner Tagore:<br />

Voor mij is 19<strong>13</strong> het jaar van Tagore. ‘Toen ik zijn Wij-zangen gelezen<br />

had, wist ik dat ik op <strong>de</strong> wereld een broe<strong>de</strong>r had, een koninklijken broe<strong>de</strong>r,<br />

- en heerlijk zoet was mij <strong>de</strong> gewaarwording, dat er werkelijk iemand was<br />

op <strong>de</strong> wereld, die zoo mijn meer<strong>de</strong>re was, zoo zon<strong>de</strong>r twijfel mijn meer<strong>de</strong>re<br />

in <strong>de</strong> dingen, die ik <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hoogste houd, en die <strong>voor</strong> mij <strong>de</strong> gewichtigste<br />

zijn. Of <strong>de</strong>ze gewaarwording nu hoogmoed of <strong>de</strong>emoed moet heeten, is<br />

mij onverschillig - zij was nu eenmaal zoo. Ik was gelukkig een meester<br />

gevon<strong>de</strong>n te hebben, een die door God klaarblijkelijk meer gezegend is<br />

dan ik.<br />

En wanneer <strong>de</strong> Stockholmsche professoren mij gevraagd had<strong>de</strong>n, wien<br />

zij <strong>de</strong>ze zware gou<strong>de</strong>n kroon opzetten kon<strong>de</strong>n, zon<strong>de</strong>r hem scha<strong>de</strong> te<br />

doen, dan had ik gezegd “wanneer gij een dichterkoning zoekt, die door<br />

uw keuze geen scha<strong>de</strong> lij<strong>de</strong>n kan, wijl hij reeds een wezenlijk koninklijke<br />

mensch is, eert dan Tagore”. En het ongelooflijke is geschied, <strong>de</strong> <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong> kroning aangewezen heeren hebben “Amen” gezegd op mijn gedachte.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


‘Van Ee<strong>de</strong>n ziet in Tagore's on<strong>de</strong>rscheiding <strong>de</strong> eerste Westersche officieele<br />

erkenning <strong>de</strong>r Oostersche meer<strong>de</strong>rheid in <strong>de</strong> beschouwing van het éénzijn <strong>de</strong>r<br />

menschen met <strong>de</strong> godheid’.<br />

J. RASCH.<br />

[Boekenschouw]<br />

Letterkun<strong>de</strong>, wijsbegeerte, folklore<br />

Björnstjerne Björnson's Dramatische Werken. Naar <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

Noorsche uitgave vertaald door Margaretha Meyboom. Drie spelen van<br />

Recht. (Meulenhoff & Co., Amsterdam, 1914).<br />

De heer Meulenhoff brengt meer en meer in zijn fonds een <strong>voor</strong>name lijn. Hij is<br />

blijkbaar een man die wat doen wil <strong>voor</strong> onze mo<strong>de</strong>rne cultuur en die dat met energie<br />

doet, op een <strong>de</strong>gelijke wijze. Wij memoreeren hier slechts even zijn breed opgezette<br />

‘Historische Bibliotheek’, zijn uitgaaf van Ibsen en Maeterlinck. Hierbij aansluitend<br />

brengt ons <strong>de</strong> uitgever thans Björnson's Dramatische werken en wel, om te beginnen,<br />

in een van die smakelijke en goedkoope <strong>de</strong>eltjes <strong>de</strong>r Meulenhoff-editie <strong>de</strong> als ‘Spelen<br />

van Recht’ gekarakteriseer<strong>de</strong> stukken: De Jonggehuw<strong>de</strong>n; Leonarda, en Een<br />

Handschoen.<br />

BJÖRNSTJERNE BJÖRNSON met zijn familie op Aulestad.<br />

Uit: Björnstjerne Björnson's Dramatische Werken.<br />

‘Een reuzenfiguur’ - aldus kenschetst Mej. Meyboom <strong>de</strong>zen Noor, die, naar bekend<br />

is, zijn veelzijdige belangstelling <strong>de</strong>ed uitgaan zoowel naar letterkun<strong>de</strong> als politiek,<br />

naar <strong>de</strong> religieuze zoowel als economische quaesties die zijn tijd, zijn volk beroer<strong>de</strong>n.<br />

De veelzijdigheid dier belangstelling spiegelt zich af in al zijn werk. Ook in <strong>de</strong>ze<br />

Spelen van Recht.<br />

‘De Jonggehuw<strong>de</strong>n’, dat in 1865 <strong>voor</strong> 't eerst werd gespeeld, vormt <strong>de</strong>n overgang<br />

van zijn ou<strong>de</strong>r werk tot <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne drama's waarin hij zijn critiek geeft op<br />

verschillen<strong>de</strong> maatschappelijke toestan<strong>de</strong>n. Zoo valt hij b.v. in ‘Leonarda’ en ‘Een<br />

Handschoen’ <strong>de</strong> dubbele moraal aan <strong>voor</strong> mannen en vrouwen.<br />

Hier een beoor<strong>de</strong>eling of ontleding van <strong>de</strong>ze spelen te geven ligt niet in onze<br />

bedoeling. Wij vestigen op het boekje, dat bovendien nog aardig is geïllustreerd,<br />

alleen <strong>de</strong> aandacht.<br />

v.E.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


10<br />

Noorsche Mythen uit <strong>de</strong> Edda's en <strong>de</strong> Sagen, door H.A. Guerber. Bewerkt<br />

door Dr. H.W.Ph.E. v.d. Bergh van Eysinga. (Zutphen, W.J. Thieme &<br />

Cie).<br />

In zijn inleiding doet <strong>de</strong> schrijver opmerken, dat <strong>de</strong> <strong>voor</strong>name beteekenis van <strong>de</strong><br />

ruwe brokken poëzie, in vroegere IJslandsche litteratuur bewaard, tegenwoordig<br />

door niemand meer betwist wordt, al bestond tot <strong>voor</strong> korten tijd een buitengewone<br />

onverschilligheid ten opzichte van <strong>de</strong> godsdienstige overleveringen en mythische<br />

leer die zij behelzen, wat <strong>voor</strong>al ook daaraan kan wor<strong>de</strong>n toegeschreven dat <strong>de</strong><br />

godsdienstige geloofs<strong>voor</strong>stellingen van onze hei<strong>de</strong>nsche <strong>voor</strong>va<strong>de</strong>ren niet wezenlijk<br />

diep waren geworteld.<br />

Frigga spint <strong>de</strong> wolken<br />

(J.C. DOLLMAN)<br />

Uit: Noorsche Mythen<br />

De meest in 't oog loopen<strong>de</strong> trekken van <strong>de</strong>ze mythologie zijn een zeer bijzon<strong>de</strong>r<br />

grimmige humor, dien men in <strong>de</strong>n godsdienst van geen an<strong>de</strong>r ras vindt, en door het<br />

gansche weefsel een duistere draad van tragiek. Carlyle sprak in zijn ‘Hel<strong>de</strong>n en<br />

Hel<strong>de</strong>nvereering’ van een ‘verbijsterend kreupelbosch van leugen en verwarringen’,<br />

maar toont dan tevens aan, dat in het hart van <strong>de</strong>ze ruwe vereering van een uit haar<br />

verband gerukte natuur, een geestelijke macht uiting zoekt.<br />

De verzameling, die in <strong>de</strong> bewerking van Dr. v.d. Bergh v. Eysinga ons hier als<br />

een kloek boek vol goe<strong>de</strong> illustraties door <strong>de</strong> firma Thieme wordt aangebo<strong>de</strong>n, zal<br />

ongetwijfeld aan velen niet min<strong>de</strong>r welkom zijn dan <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>ls met Mythen en<br />

Legen<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong> Mid<strong>de</strong>leeuwen en die van Griekenland en Rome.<br />

E.<br />

Mensch en Natuur, door Dr. M.H.J. Schoenmaekers. - (Bussum, C.A.J.<br />

van Dishoeck, 19<strong>13</strong>).<br />

Van Leven en Sterven. - Van het kosmische kruis. - Van kosmische Scheiding en<br />

Hereeniging. - Van het Wezen <strong>de</strong>r Natuurvormen. - Van het Wezen <strong>de</strong>r<br />

Natuurverschijnselen. - De Geest en zijn Schoonheid.<br />

Zoo heeten <strong>de</strong> hoofdstukken van dit boek. De mensch moet sterven, niet maar<br />

aftakelen, òn<strong>de</strong>rgaan. Wie sterft, geeft zich over in het absolute Subject, <strong>de</strong><br />

Eeuwigheid. Zijn Ik wordt met <strong>de</strong> Persoonlijkheid, die in alles één is, vereenigd. Hij<br />

bevindt zich in een kosmos, die steeds bewegend is, en wel in drie vormen:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


horizontaal, verticaal, radiatief. Horizontale beweging voert tot <strong>de</strong>n tijd, verticale<br />

tot <strong>de</strong> ruimte, radiatieve tot lichamelijkheid. Nemen wij <strong>de</strong>ze drie momenten<br />

samen, dan hebben wij als kosmischen vorm het Kruis, waaraan <strong>de</strong> koningsmensch<br />

sterft, om dan zich te hervin<strong>de</strong>n als het ééne Zelf. Dan is <strong>de</strong> kosmos zijn lichaam,<br />

want hij weet zich het ééne Ik. En terwijl hij, als individu, geschei<strong>de</strong>n was van al het<br />

an<strong>de</strong>re, bezint hij er zich op hoe dit kan, wanneer er toch maar is één Subject. Dan<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


11<br />

wordt hem <strong>de</strong> wereldwet die van scheiding en hereeniging; wij <strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong><br />

sexen, waarin <strong>de</strong> vrouw <strong>de</strong> horizontale beweging van <strong>de</strong>n kosmos, <strong>de</strong>n tijd,<br />

vertegenwoordigt, omdat zij, in <strong>de</strong> <strong>voor</strong>tplanting, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> toekomst zorgt, terwijl in<br />

<strong>de</strong>n man zich <strong>de</strong> ruimte realiseert, omdat hij het meest oorspronkelijk is. In <strong>de</strong><br />

natuur duidt die ontwikkeling <strong>de</strong>r wereld in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> richting: hier is <strong>de</strong> eerste vormwet<br />

<strong>de</strong>ze dat <strong>de</strong> bol <strong>de</strong> ware vorm is van ie<strong>de</strong>re vrije stofmassa; <strong>de</strong> twee<strong>de</strong>, dat, waar<br />

zij hare vrijheid verliest, kristallisatie ontstaat, terwijl, ten <strong>de</strong>r<strong>de</strong>, <strong>de</strong> eivorm <strong>de</strong><br />

fundamenteele gestalte is van het <strong>voor</strong>tplantbare leven. Waar dan <strong>de</strong> uiterlijke vorm<br />

van het ei kosmisch wordt aangetast, treedt bevruchting op - dit is <strong>de</strong> vier<strong>de</strong><br />

wet. De on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n bewegingsvormen komen dan ver<strong>de</strong>r uit in <strong>de</strong><br />

natuurverschijnselen: het licht is het verschijnsel van <strong>de</strong> verticale beweging, het<br />

geluid dat van <strong>de</strong> horizontale, het volume dat van <strong>de</strong> radiatieve, elektriciteit<br />

dat van <strong>de</strong> beweging <strong>de</strong>s oppervlaks. En in <strong>de</strong> schepping van <strong>de</strong>n phantaseeren<strong>de</strong>n<br />

kunstenaar wordt <strong>de</strong> kosmische kruisbeweging tot verschijnsel. Terwijl <strong>de</strong> auteur<br />

zijn overtuiging uitspreekt dat al het geestelijke mannelijk, al het lichamelijke<br />

vrouwelijk is, is hij van oor<strong>de</strong>el dat <strong>de</strong> kunstenaar is <strong>de</strong> Eenzame, die <strong>de</strong> massa<br />

hartstocht omschept om ze dan op <strong>de</strong> massale menschelijkheid te doen neerdalen<br />

als een heilige Openbaring.<br />

Dit boek is vol zuiverheid en schoonheid, ook <strong>voor</strong> hen die van oor<strong>de</strong>el mochten<br />

wezen dat <strong>de</strong> natuurphilosophie hier niet geheel in or<strong>de</strong> is. Maar het spreekt van<br />

een bijzon<strong>de</strong>ren geest, die met het leven heeft geworsteld en veel heeft gevon<strong>de</strong>n,<br />

een zoeken en <strong>de</strong>nken en dichten - en wat wil men meer? is dit het beste niet?<br />

Dr. H.W.PH.V.D. BERGH V. EYSINGA. ZUTPHEN.<br />

Romans en novellen<br />

Levenswond, door Cora Westland. - (Lei<strong>de</strong>n, A.W. Sijthoff).<br />

Het Geluk van Thea Wencke, 2 dln., door Fenna <strong>de</strong> Meyier. - (Amsterdam,<br />

P.N. van Kampen & Zn.)<br />

Gelukkige Menschen, 2 dln., door Jeanne Reyneke van Stuwe. -<br />

(Amsterdam, L.J. Veen).<br />

Drie romans van huwelijksleven, elk geschreven door een vrouw.<br />

Wat Jeanne Reyneke van Stuwes productief talent steeds <strong>voor</strong>tgaat ons te geven<br />

en... te onthou<strong>de</strong>n - wij weten dit zoo langzamerhand nu wel, zij het dan ook dat bij<br />

<strong>de</strong> groote boeken-overdaad waarin <strong>de</strong>ze schrijfster haar respectabele werkkracht<br />

weet om te zetten het be<strong>de</strong>nkelijke van het systeem (sit venia verbo) waarnaar zij<br />

werkt wel meer en meer aan 't licht moet tre<strong>de</strong>n. Doch daarover straks. Fenna <strong>de</strong><br />

Meyier is een schrijfster die <strong>voor</strong> haar vroegere werken een vrien<strong>de</strong>lijke waar<strong>de</strong>ering<br />

mocht ontvangen uit een kleinen kring van meer naar eenvoud dan naar bombarie,<br />

meer naar zuiverheid dan naar sensatie zoeken<strong>de</strong>n. Tusschen <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong> schrijfsters<br />

is Cora Westland een nieuwelinge, en toen ik haar boek in <strong>de</strong> hand nam, vrees<strong>de</strong><br />

ik met groote vreeze dat mij hier <strong>de</strong> sensatie en <strong>de</strong> bombarie wachtten, hierboven<br />

gesignaleerd. Men oor<strong>de</strong>ele. Om <strong>de</strong>n roman ‘Levenswond’ bevond zich een strook<br />

waarop <strong>de</strong> uitgevers met vette letters vermeld<strong>de</strong>n, dat ‘<strong>de</strong>ze boeien<strong>de</strong> roman,<br />

geschreven door een jonge vrouw, als ten<strong>de</strong>nz (heeft) het mo<strong>de</strong>rne vraagstuk: Het<br />

Geneeskundig on<strong>de</strong>rzoek vóór het Huwelijk’. Slaat men nu het<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


titelblad om, dan vindt men een Voorre<strong>de</strong> <strong>de</strong>r schrijfster, die nog eens herhaalt een<br />

‘jonge vrouw’ te zijn en wel een die gebroken heeft ‘met <strong>de</strong> convenance welke <strong>de</strong><br />

vrouw verbiedt het leven te kennen’, en die nu <strong>voor</strong>ziet door een krachtigen<br />

tegenstroom ‘gegispt, verguisd, gestriemd’ te zullen wor<strong>de</strong>n ‘met snerpend sarcasme’<br />

òm dit haar werk. Kijkt men nu nòg een blaadje ver<strong>de</strong>r, dan treft men een in 't Fransch<br />

geschreven opdracht aan: ‘A Monsieur Brieux, auteur <strong>de</strong> la Pièce en trois actes Les<br />

Avariés’, waarin <strong>de</strong> schr. zegt dat la jeune Hollandaise espère, que le grand Français<br />

veuille agréer le résultat <strong>de</strong> ses efforts, - efforts pour parvenir au but commun: ‘le<br />

Bulletin <strong>de</strong> santé avant le mariage et la lutte ouverte contre la syphilis....’<br />

En achterin het boek, ten slotte, vindt men dan in extenso afgedrukt <strong>de</strong><br />

beginselverklaring van het Ne<strong>de</strong>rl. Comité ter Bevor<strong>de</strong>ring van.... etc., met verzoek<br />

om ‘bewijzen van instemming’ aan het adres van... etc.<br />

Erken, lezer, dat hier nagenoeg alles bijeen was om mij, die in een roman nu<br />

eenmaal iets an<strong>de</strong>rs pleeg te zoeken dan in een brochure <strong>de</strong>r Hollandia-Drukkerij,<br />

van <strong>de</strong> lectuur van ‘Levenswond’ bij <strong>voor</strong>baat te doen afzien, ware ik niet ambtshalve<br />

verplicht om, nu ja, in zekeren zin zelfs Nick Carters gruwel-avonturen te slikken<br />

ingeval <strong>de</strong> uitgevers van zulken schund dit over mij besloten mochten hebben. Ik<br />

begon dus <strong>de</strong> lectuur van ‘Levenswond’, zij 't met tegenzin, en... 't viel meê, 't viel<br />

heusch al da<strong>de</strong>lijk danig meê: die beschrijving van 't leven in het kleine stadje<br />

Deventer, 't geklets op <strong>de</strong> soos en 't gebabbel op knusse avondjes - 't was werkelijk<br />

niet kwaad. Die ou<strong>de</strong> mevrouw Lucardie bv., ‘tante’ Lucardie, die nog zoo smakelijk<br />

genieten kan van jongeluis-partijtjes en dweept met Franks on<strong>de</strong>ugen<strong>de</strong> en<br />

gevoelvolle Fransche liedjes, is heel aardig geteekend, en zoo is er meer; over 't<br />

algemeen weet <strong>de</strong>ze schrijfster in haar persoonskarakteristiek wel wat te bereiken.<br />

Met dat zware, dat erge - ge weet wel: dat van <strong>de</strong> reclamestrook en <strong>de</strong> opdracht -<br />

valt zij ons niet da<strong>de</strong>lijk op 't lijf en dat stemt ons plezierig. Dan, op blz. 54 <strong>voor</strong> het<br />

eerst, vermeldt zij het woord, dat <strong>de</strong> vreeslijke ziekte aanduidt. Zij doet dit zeer<br />

terloops - als Frank overpeinst <strong>de</strong>n indruk door Coba <strong>de</strong> Wil<strong>de</strong> op hem gemaakt;<br />

en dat ze daarbij niet da<strong>de</strong>lijk breed over Franks ziekte gaat uitwei<strong>de</strong>n, is goed<br />

gevoeld, omdat, hoezeer <strong>de</strong> schr. er dan reeds me<strong>de</strong> vervuld moge zijn, Frank er<br />

in zijn stemming van dat oogenblik slechts even aan <strong>de</strong>nkt, da<strong>de</strong>lijk<br />

wordt afgeleid door 't avondlandschap waarop hij uitziet van zijn balcon, en waarin<br />

hij zijn jeugd-verlangen hervindt. Toen ik zoover gevor<strong>de</strong>rd was met mijn lectuur<br />

begon ik vertrouwen te krijgen in <strong>de</strong> auteur, omdat het mij meer en meer bleek dat<br />

er van ‘ten<strong>de</strong>nz’ in <strong>de</strong> slechte beteekenis van 't woord hier geen sprake zou zijn,<br />

wijl <strong>de</strong> schrijfster zich daartoe te zeer met het leven van hare personen<br />

vereenzelvig<strong>de</strong> inplaats van, omgekeerd, die personen te vereenzelvigen met<br />

haar bedoelingen.<br />

Dit vertrouwen heeft mij niet beschaamd. Ik heb het boek met méér dan <strong>de</strong> gewone<br />

recensenten-belangstelling gelezen en werkelijk af en toe iets van ontroering ge-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


12<br />

voeld. Franks wankelen tusschen zijn lief<strong>de</strong> en <strong>de</strong> plicht aan zijn meisje alles te<br />

vertellen; Coba's heldhaftig aanvaar<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n toestand wijl zij Frank liefheeft<br />

bovenal; hun strijd dan om in nun huwelijk hun <strong>voor</strong>nemen trouw te blijven: elkaar<br />

alleen met <strong>de</strong> ziel te beminnen; hun bezwijken ein<strong>de</strong>lijk als <strong>de</strong> gezon<strong>de</strong> zinnendrang<br />

zich niet langer beheerschen laat; dan... <strong>de</strong> noodlottige gevolgen; het oogenblik<br />

waarop <strong>de</strong> vrouw haar man moet haten om het onheil dat hij over haar en haar<br />

kindje heeft gebracht - ten slotte het heroïsme van een lief<strong>de</strong> die alles be<strong>de</strong>kt en<br />

alles vergeeft, waardoor Coba Miltons woord tot haar <strong>de</strong>vies maakt in leven... en in<br />

sterven. ‘I with thee have fixed my lot, certain to un<strong>de</strong>rgo - like doom If <strong>de</strong>ath consort<br />

with thee, <strong>de</strong>ath is to me as life....’<br />

Lezer, toen ik dit boek ter hand nam, dacht ik er veel leelijks van te moeten zeggen,<br />

maar nu ik het gelezen heb moet ik het prijzen als een sympathiek werk. De schrijfster<br />

heeft mij ontwapend. Ik zette mij in slagor<strong>de</strong> tegen het verfoeilijk monster ‘ten<strong>de</strong>nz’,<br />

doch vond niets dan wat zuiver meêgevoeld leven, verwerkt tot een vrij goed<br />

gecomponeerd roman-geheel 1) .<br />

En wat nu schrijfsters ‘bedoeling’ aangaat: naarmate zij er beter in geslaagd is<br />

die ‘bedoeling’ te verbergen, in die mate zal zich ongetwijfeld <strong>de</strong> (indirecte) ten<strong>de</strong>nz<br />

te sterker doen gel<strong>de</strong>n - óók in practisch-ze<strong>de</strong>lijk opzicht. Alleen zou men twijfel<br />

kunnen opperen, of dit boek <strong>de</strong> overtuiging omtrent <strong>de</strong> wenschelijkheid van het<br />

bewuste ‘on<strong>de</strong>rzoek’ wel veel zal vermogen te versterken, als men ziet hoe Frank,<br />

<strong>de</strong> resultaten van zulk een on<strong>de</strong>rzoek ten spijt, er met zijn Coba 't huwelijk tòch op<br />

waagt. Slechts een verbod van Staatswege zou hier iets kunnen uitwerken(?) Vraagt<br />

men nu, ten slotte, of <strong>de</strong>ze jonge schrijfster reeds een groot kunstenares blijkt en<br />

haar boek een niet te overtreffen meesterwerk, dan antwoord ik: ach neen, dat zeker<br />

niet. Maar mogen wij <strong>de</strong>ze zwaar te hanteeren woor<strong>de</strong>n nu niet eens <strong>voor</strong> een<br />

oogenblik ter zij<strong>de</strong> laten, wijl ze immers over 't algemeen in een gewone<br />

boekbespreking zoo weinig zeggen? Dat ‘Levenswond’ althans een lezenswaardig<br />

boek is, daarvan hoop ik u nu wel voldoen<strong>de</strong> te hebben overtuigd.<br />

Is 't huwelijk van Frank en Coba, ondanks <strong>de</strong> zwarte verschrikking van ziekte en<br />

dood, nochtans gewijd door een lief<strong>de</strong> die zelfs dood en verschrikking te boven gaat<br />

- in 't huwelijk van Anton en Thea Wencke is in heel an<strong>de</strong>ren zin ‘<strong>de</strong> dood in <strong>de</strong> pot’.<br />

Zijn Frank en Coba karakters, die manmoedig om hun leven, hun geluk te worstelen<br />

weten - Anton Wencke is een zeer weinig mannelijke man: egoïst en kin<strong>de</strong>rachtig.<br />

Hij wenscht dat zijn vrouw hem vertroetelt, en knijpt on<strong>de</strong>rwijl <strong>de</strong> kat in 't donker,<br />

om zich haastig terug te trekken zoodra hij merkt dat een te ver gaan zijn plezierige<br />

rust in gevaar dreigt te brengen. Is 't won<strong>de</strong>r dat Thea - als haar knappe,<br />

sanguïnische pleegbroer Frank na jaren uit Indië terugkeert - iets in zich ontwaken<br />

voelt dat tot nu toe sluimerend in haar was gebleven? Ze schrikt van haar eigen<br />

gevoelens, maar die zijn sterker dan zij; ook Frank heeft haar lief en op een<br />

onweerszwoelen zomeravond op 't buiten van haar va<strong>de</strong>r laat zich zijn hartstocht<br />

niet meer betoomen; het komt tot een verklaring tusschen hen. Maar nog streeft zij<br />

tegen; zij wil niet wat hij wil; zij wil vasthou<strong>de</strong>n, genieten haar kort geluk en dan hem<br />

laten gaan. Schei<strong>de</strong>n van Anton kan zij niet. Tot zij ook dáárin toestemt, zich<br />

gewonnen geeft. Maar dan, weer thuis, beginnen al <strong>de</strong> invloe<strong>de</strong>n van haar gewone<br />

bestaan op haar in te werken; ze ziet hoe haar man lijdt on<strong>de</strong>r 't <strong>voor</strong>uitzicht <strong>de</strong>r<br />

komen<strong>de</strong> scheiding - en:<br />

1) Niet gelukkig vind ik aan het slot <strong>de</strong>n dood van Coba's va<strong>de</strong>r. Alles wat niet strikt noodwendig<br />

uit het tragisch levensgebeuren <strong>voor</strong>tvloeit had hier verme<strong>de</strong>n moeten wor<strong>de</strong>n.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Was daar ook net in haar het duistere instinct dat zooveel vrouwen voelen:<br />

van trouw te moeten blijven aan hem die haar het eerst tot vrouw had<br />

gemaakt? Had ze niet een kind van hem gehad - al was 't ook gestorven<br />

- vorm<strong>de</strong>n zij niet een huisgezin en was dat ooit te verbreken?<br />

Hoe lichtvaardig, ja misdadig was dan haar zelfzucht geweest, die naar<br />

't mooie geluk daar buiten had [gegrepen in wil<strong>de</strong> begeerte! (II, 147).<br />

Zij schrijft Frank af; ze is te zwak, te wankelmoedig om het geluk te grijpen.... Als<br />

zij later hoort dat hij, in <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong>, met een an<strong>de</strong>r verloofd is, leeft nog eens 't<br />

verdriet op in jalousie en smartelijke verbazing dat hij dit kon doen. Tot zij Anton's<br />

arm om zich heen voelt, als in troost, en hoort zijn stamelen<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n: ‘We<br />

hebben... elkaar... toch altijd?’<br />

En zijn stem was zoo vol ontroerend verlangen, dat Thea opnieuw <strong>de</strong><br />

tranen voel<strong>de</strong> komen.<br />

Hij zoen<strong>de</strong> haar, eerst zacht, toen met inniger hartstocht.<br />

En <strong>voor</strong> het eerst na al die jaren, zonk er haar leed in zijn omhelzing weg.<br />

Het is <strong>de</strong> verdienste van Fenna <strong>de</strong> Meyier, dat zij dit on<strong>de</strong>rwerp heel zuiver heeft<br />

behan<strong>de</strong>ld, in een klaren, zij het dan ook niet zeer persoonlijken stijl. Deze schrijfster<br />

tracht nergens <strong>de</strong> grenzen van haar talent te forceeren, wat zeker te prijzen is, maar,<br />

zie ik wel, toch ook weer niet uitsluitend als een positieve eigenschap mag wor<strong>de</strong>n<br />

aangemerkt. Dit boek lezen<strong>de</strong>, betrapt men zich af en toe op <strong>de</strong>n wensch, dàt <strong>de</strong><br />

schrijfster eens iets dwaas' mocht doen, eens een buiteling mocht wagen buiten <strong>de</strong><br />

gave gladheid van haar procédé; een psychologische of visueele bokkensprong,<br />

maar een spròng, een grilligheid, waardoor wij <strong>de</strong> grilligheid van het leven-zelf<br />

zou<strong>de</strong>n aanvoelen. Wat meer hartstocht zou men <strong>de</strong>ze schrijfster willen toewenschen,<br />

hartstocht <strong>voor</strong> kleur en geluid, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> won<strong>de</strong>re, mysterieuse diepten <strong>voor</strong>al van<br />

het leven; wat meer aanvoeling met het ‘on<strong>de</strong>rgrondsche’. Als Thea b.v. na haar<br />

lief<strong>de</strong>roes in haar dagelijksch milieu terug is, dan voelen we niet genoeg dat milieu<br />

op haar inwerken, dan zien we niet blootgelegd, naakt en kaal, <strong>de</strong> vezels waarme<strong>de</strong><br />

Thea aan dat alles vast zit. Het blijft te veel bij een me<strong>de</strong><strong>de</strong>elen door <strong>de</strong> schrijfster.<br />

Toch, niettegenstaan<strong>de</strong> <strong>de</strong>ze be<strong>de</strong>nkingen, acht ik ‘Het Geluk van Thea Wencke’<br />

een boek van goe<strong>de</strong>n huize, omdat het geen gemáákt, maar een gegróéid boek is.<br />

De zuiverheid van zijn conceptie smaakt als klaar bronwater op <strong>de</strong> tong.<br />

En 't is toch eigenlijk onbillijk van bronwater te verlangen dat het wijn zou zijn.<br />

Ik wil<strong>de</strong> dat ik met een goed geweten ook van Jeanne Reyneke van Stuwe's laatsten<br />

roman kon getuigen: niet gemáákt, maar gegróéid. Ik <strong>voor</strong> mij kreeg van ‘Gelukkige<br />

Menschen’ een tegenovergestel<strong>de</strong>n indruk. Schijnecht, in elkaar gezet dit alles. O,<br />

ik weet wel, ook in dit boek verloochent zich 't talent van <strong>de</strong>ze schrijfster niet; haar<br />

assimilatie-vermogen is groot en ook nu weer doet ze <strong>de</strong> hofkringen, waar zij ons<br />

ditmaal binnenleidt, léven. En toch... waarom bekruipt ons soms het zeer oneerbiedig<br />

gevoel dat haar menschen op rolletjes loopen, dat er ijzeren ra<strong>de</strong>rtjes schuilen on<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong> mooie pakjes en japonnen waarme<strong>de</strong> <strong>de</strong> schrijfster hare personen tot vervelend<br />

en vermoeiend wor<strong>de</strong>ns toe bekleedt? Ja juist: bekleedt. Er is, <strong>voor</strong> mijn gevoel,<br />

iets wee's in <strong>de</strong> wijze waarop Jeanne Reyneke in haar laatste romans (zie b.v. ook<br />

‘Bloeien<strong>de</strong> Olean<strong>de</strong>rs’, dat overigens véel beter is dan dit ‘Gelukkige Menschen’)<br />

meer en meer is gaan coquetteeren met haar kennis van luxe-dames-toiletten, die<br />

zij, op ie<strong>de</strong>re bladzij schier 1) , uitstalt ter bevrediging<br />

1) Hoofdstuk VIII (dl. II) begint: Lois had zich gekleed om uit te gaan in een plooirijken mantel<br />

van hel<strong>de</strong>rgrijs fluweel omzoomd door etc. (74).<br />

Het onmid<strong>de</strong>llijk daarop volgend hoofdstuk vangt aan: In een koortsachtige haast had Alix<br />

zich gekleed, in een robe van oud-blauw brocaat en nacht-blauwe charmeuse. Twee groote<br />

strikken van zwart fluweel waren op <strong>de</strong> jupe en het corsage aangebracht, terwijl etc. (105).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>13</strong><br />

van pianomeesters- en pensionhoudstersdochters, wier hunkeren<strong>de</strong> verbeelding<br />

aldus <strong>voor</strong> een duppie aan <strong>de</strong>n lees<strong>bibliotheek</strong>man te gast mag gaan bij <strong>de</strong> chic<br />

onzer resi<strong>de</strong>ntie. Ik kan 't niet helpen, maar dit gevoel drong zich onweerstaanbaar<br />

aan mij op. Ook bij 't volgen van <strong>de</strong> han<strong>de</strong>ling van <strong>de</strong>n roman en <strong>de</strong> ‘ontleding’ <strong>de</strong>r<br />

verschillen<strong>de</strong> karakters. Want ontleding is er niet en synthese evenmin. Hoe<br />

‘<strong>voor</strong>bereid’ al da<strong>de</strong>lijk het begin: als al die dochters met <strong>de</strong> ‘mooie’ (te mooie!)<br />

namen daar zoo netjes door <strong>de</strong> schrijfster wor<strong>de</strong>n neergezet en (als in <strong>de</strong> sprookjes)<br />

éen <strong>voor</strong> éen een wensch mogen doen <strong>voor</strong> haar toekomst, welke wenschen dan<br />

alle vervuld wor<strong>de</strong>n, maar... an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> belanghebben<strong>de</strong>n dit had<strong>de</strong>n bedoeld.<br />

Elk <strong>de</strong>r drie zusters krijgt <strong>de</strong>n man harer keuze, alleen niet het geluk dat zij met<br />

dien man zich had gedroomd. Vier huwelijksgeschie<strong>de</strong>nissen bevat dit boek (ook<br />

<strong>de</strong> broer komt er bij), maar we zien van elk <strong>de</strong>zer geschie<strong>de</strong>nissen slechts <strong>de</strong>n<br />

buitenkant. Wij wor<strong>de</strong>n er bv. volstrekt niet van overtuigd dat Alix met Reinout, dat<br />

Loïs met Goovaert ongelukkig móést wor<strong>de</strong>n, omdat wij ons nòch van Reinout, nòch<br />

van Goovaert een dui<strong>de</strong>lijke <strong>voor</strong>stelling kunnen maken. De mannen in dit boek<br />

blijven schimmen, zooals <strong>de</strong> vrouwen mannequins blijven. En <strong>de</strong> schrijfster kàn<br />

zooveel beter! Wij <strong>de</strong>nken aan ‘Hartstocht’, aan ‘Huize Ter Aar’. Nog onlangs stel<strong>de</strong><br />

zij in ‘Lief<strong>de</strong>s Schijn’ - waarin overigens óók al veel leegheid verdriette - ons het<br />

huwelijksleven <strong>voor</strong> oogen van Rolf en Constance Elst van Velzen, met héel wat<br />

meer perspectief en daardoor ook meer universaliteit dan wij met <strong>de</strong>n besten wil in<br />

‘Gelukkige Menschen’ kon<strong>de</strong>n ont<strong>de</strong>kken.<br />

Dit boek lijkt wat, omdat het zoo kleurig is, met zijn snelle wisseling van tooneelen<br />

<strong>de</strong> beweeglijkheid toont van een caleidoscoop. Maar als men 't op <strong>de</strong> keper<br />

beschouwt is het plat als een stuiver. Alleen <strong>de</strong> allerlaatste bladzij<strong>de</strong>n verheffen zich<br />

wat; daar trilt in 't rhythme eenige echte ontroering. Mocht <strong>de</strong>ze zeer talentvolle<br />

schrijfster zich nog eens <strong>de</strong>n tijd en <strong>de</strong> rust kunnen gunnen om haar stof te doen<br />

bezinken. Dan zal ze ons misschien nog eens het kunstwerk schenken, dat enkele<br />

bladzij<strong>de</strong>n van ‘Hartstocht’ <strong>de</strong><strong>de</strong>n hopen - een hoop die nog steeds niet in vervulling<br />

is gegaan.<br />

G.v.E.<br />

Hall Caine, De vrouw die Gij mij gegeven hebt. Geaut. vertaling van G.W.<br />

Elberts. Twee <strong>de</strong>elen. (Lei<strong>de</strong>n, A.W. Sijthoffs Uitgevers-Maatschappij).<br />

Bij het lezen van een vertaald boek, zooals nu dit van Hall Caine, treft het mij telkens,<br />

welke geheel an<strong>de</strong>re eischen wij stellen aan een ‘goed’ Hollandsch boek, als aan<br />

een, uit an<strong>de</strong>re taal overgebracht. Ik bedoel: wanneer iemand, in Holland, een boek<br />

schreef als dit, zou het waarschijnlijk niet eens zoo'n bizon<strong>de</strong>r goe<strong>de</strong> pers krijgen.<br />

Want al is het l'art pour l'art geen heerschen<strong>de</strong> leuze meer, een waarlijk goed<br />

Hollandsch boek on<strong>de</strong>rscheidt zich toch altijd nog meer door <strong>de</strong> schoone<br />

woor<strong>de</strong>nkeus en <strong>de</strong> psychologische verwikkelingen dan door het romannetje erin.<br />

Ik meen: een algemeen als goed erkend Hollandsch boek (De Gelukkige Familie,<br />

b.v., Armoe<strong>de</strong>, Voor <strong>de</strong> Poort) boeit zel<strong>de</strong>n; men kan het - althans zoo gaat 't mij<br />

- gemakkelijk 's avonds weer uit <strong>de</strong> hand leggen, offert er zijn nachtrust nimmer <strong>voor</strong><br />

op.<br />

Maar - het geeft schoonheidsaandoening!<br />

Wat meebrengt, dat wij het later telkens en telkens weer kunnen herlezen en<br />

opnieuw dan on<strong>de</strong>rgaan die schoonheidsaandoening.<br />

En zegt Wil<strong>de</strong> niet ergens: ‘If you cannot enjoy reading a book over and over<br />

again, there is no use reading it at all’?<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Het nieuwe boek van Hall Caine, dat op <strong>de</strong>n zelf<strong>de</strong>n dag tegelijk in 12 talen<br />

verscheen, boeit wel zeer, maar geeft geen schoonheidsemotie als boven bedoeld.<br />

En dat verklaart al da<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong>n grooten opgang dien dit boek zal maken. Wat<br />

wordt door <strong>de</strong> meeste lezers fijne woordkunst slecht gewaar<strong>de</strong>erd; hoe zoeken zij<br />

bijna allen in hun lectuur, als in hun leventje: - emotie, sensatie, vergeten...<br />

En onze groote Hollan<strong>de</strong>rs geven in hun werk hiervan zoo weinig...<br />

En daarom ‘gaan’ <strong>de</strong> kleintjes, als Therese Hoven, Zeegers <strong>de</strong> Beijl, o schan<strong>de</strong>!<br />

zooveel beter. Onze groote Hollan<strong>de</strong>rs zijn daarom alleen òf <strong>voor</strong> <strong>de</strong> precieusen,<br />

òf <strong>voor</strong> hen, die lezen omdat 't nu eenmaal bon ton is over die boeken te kunnen<br />

meespreken.<br />

Een boek als ‘The woman thou gavest me’ zal ‘gaan’.<br />

Hall Caine heeft zich in <strong>de</strong>ze geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong> vraag gesteld: Hoe zullen wij het<br />

echtscheidingsprobleem oplossen? En hoewel echtscheiding tegenwoordig al heel<br />

‘vieux jeu’ is, en weinig gedistingeerd, zoo blijft elke nieuwe behan<strong>de</strong>ling van iets<br />

zoo gecompliceerds als het huwelijksleven van twee geheel verschillen<strong>de</strong> individuen,<br />

haar waar<strong>de</strong> behou<strong>de</strong>n.<br />

Hall Caine zelf behoeft geen aanbeveling meer. Zijn ‘The Christian’, ‘The eternal<br />

City’, ‘The Prodigal Son’, ‘The White Prophet’ en tallooze an<strong>de</strong>re werken wer<strong>de</strong>n<br />

ook hier ‘verslon<strong>de</strong>n’.<br />

En wat van <strong>de</strong>zen laatsten roman <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> verhoogt is het feit, dat wij blijkbaar<br />

te doen hebben met een werkelijk historische gebeurtenis. In dit boek wordt ons<br />

geschil<strong>de</strong>rd hoe een vrouw moreel letterlijk vermoord wordt door <strong>de</strong> enge kluisters<br />

van een conventioneelen godsdienst.<br />

De hoofdpersoon, Mary O'Neill, heeft zelf het woord, maar het gelukt H.C. toch<br />

niet immer ons te doen vergeten, dat, ten slotte, hij, een man, <strong>de</strong> schrijver is.<br />

Alma, <strong>de</strong> vriendin, <strong>de</strong> valsche, is haast wat al te geraffineerd, al bestaan zulke<br />

vrouwen zeker.<br />

De figuur van Martin Conrad is van een prettig-gezon<strong>de</strong> natuurlijkheid, te prettiger,<br />

naast het corrupte, misdadige <strong>de</strong>r nevenfiguren, en <strong>de</strong> wel<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


14<br />

wat àl te veel in dogmen verstar<strong>de</strong> Mary zelf. Het moet mij nogmaals van 't hart, dat<br />

ten slotte <strong>de</strong> naam van <strong>de</strong>n schrijver oorzaak zal zijn, dat dit boek ‘gaat’, hoewel 't<br />

aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant ook juist die naam is, die ons - en met re<strong>de</strong>n - van <strong>de</strong>n inhoud<br />

meer doet verwachten.<br />

Er komen, <strong>voor</strong>al in het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el, zulke ou<strong>de</strong>rwetsche toevallighe<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>,<br />

dat ik het meer dan eens met bijna-ergernis neerleg<strong>de</strong>, beleedigd eigenlijk 'n beetje,<br />

dat iemand als Hall Caine zooiets kan schrijven.<br />

Maar - boeiend is het, en velen stellen dit als eerste eisch.<br />

Ook ‘krijgen zij elkaar niet’, zoodat het boek geheel an<strong>de</strong>rs eindigt dan we<br />

verwachten, en dat is in ie<strong>de</strong>r geval óók een verdienste.<br />

Maar an<strong>de</strong>rs...<br />

J.H. FRANÇOIS.<br />

Annie Salomons, Langs het Geluk. (Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en<br />

Goedkoope Lectuur, Amsterdam).<br />

Ik weet niet meer welk recensent dit werk met <strong>de</strong> schetsen van Hélène Swarth heeft<br />

vergeleken. De novellen van Annie Salomons doen daar, naar <strong>de</strong> conceptie, zeker<br />

wel<br />

ANNIE SALOMONS<br />

aan <strong>de</strong>nken. Alleen... hoeveel zuiver<strong>de</strong>r, hoeveel min<strong>de</strong>r sentimenteel dan haar<br />

ou<strong>de</strong>re kunstzuster is <strong>de</strong>ze jonge dichteres in haar prozawerk. Annie Salomons is<br />

in dit bun<strong>de</strong>ltje heel an<strong>de</strong>rs dan in haar gedichten. Hare gedichten lijken mij sterker,<br />

oorspronkelijker, geven meer ontroering, en toch - vreem<strong>de</strong> tegenspraak - maar<br />

toch ben ik er niet geheel zeker van of Annie Salomons zich in dit schetswerk niet<br />

echter, naakter, geeft dan in haar poëzie.<br />

Het geestelijk aspect van <strong>de</strong>ze lief<strong>de</strong>-schetsen doet mij aan als een schemeren<strong>de</strong><br />

zomeravond met droef lantarenlicht. Deze schrijfster weet al <strong>de</strong> kleine zielsconflicten<br />

van 't mo<strong>de</strong>rne leven navrant aan te voelen en te beel<strong>de</strong>n. Direct-beel<strong>de</strong>nd proza<br />

schrijft zij overigens niet; men wordt ook nog al eens gehin<strong>de</strong>rd door leelijke dingen<br />

in woordkeus en stijl. Maar het geheel dóet het toch telkens, geeft u een indruk en<br />

beneemt u <strong>de</strong>n lust te gaan pluizen. Ik wil, ten slotte, nog wijzen op <strong>de</strong>n eigenaardig<br />

ironischen trek die b.v. in <strong>de</strong> schets ‘Avondwan<strong>de</strong>ling’ naar voren komt.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Ten slotte een opmerking aan 't adres <strong>de</strong>r Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> Lectuur: als<br />

er dan plaatjes op <strong>de</strong> omslagen uwer uitgaven moeten, mogen 't dan alsjeblieft<br />

<strong>voor</strong>taan wat min<strong>de</strong>r leelijke zijn dan 't welk nu dit boekje ‘ciert’?<br />

G.v.E.<br />

[Techniek van het boek]<br />

Papierfabricatie 1)<br />

I<br />

DE onschatbare waar<strong>de</strong> van het papier <strong>voor</strong> <strong>de</strong> tegenwoordige beschaving en <strong>de</strong><br />

groote rol die het speelt, komen het dui<strong>de</strong>lijkst <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n dag als men onzen tijd<br />

vergelijkt met tijdperken toen het nog niet of bijna niet gemaakt werd. Zooals tal van<br />

monumenten uit die vervlogen eeuwen getuigen <strong>de</strong>ins<strong>de</strong> ook toen <strong>de</strong> menschelijke<br />

geest niet terug <strong>voor</strong> grootsche scheppingen die op eene dikwijls verfijn<strong>de</strong> beschaving<br />

wijzen. De geschie<strong>de</strong>nis leert echter dat met onzen tijd vergeleken <strong>de</strong> algemeene<br />

ontwikkeling van <strong>de</strong> groote massa dier dagen op bedroevend laag peil stond en<br />

onwetendheid en bijgeloof welig tier<strong>de</strong>n.<br />

Te kunnen lezen en schrijven - tegenwoordig <strong>voor</strong> bijna ie<strong>de</strong>reen een eerste<br />

vereischte - was <strong>voor</strong>heen iets bizon<strong>de</strong>rs en <strong>voor</strong> <strong>de</strong> meesten niet te bereiken,<br />

temeer omdat het materieel waarop men schreef bij lange na niet zoo goedkoop<br />

was als het papier dat wij gebruiken, en men een<br />

1) Wij waren zoo gelukkig <strong>de</strong> hand te kunnen leggen op een belangwekken<strong>de</strong> artikelen-reeks<br />

over Papierfabricatie, geschreven door een zeer bevoeg<strong>de</strong>, wiens naam wij tot ons leedwezen<br />

niet mogen noemen. Wij hopen in <strong>de</strong> eerstvolgen<strong>de</strong> maan<strong>de</strong>n geregeld een paar kolom <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong>ze rubriek te kunnen inruimen, niet twijfelend of vele lezers zullen <strong>de</strong> hier gegeven<br />

beschrijving gaarne wenschen te volgen. (Red. D.G.W.)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


15<br />

stuk niet an<strong>de</strong>rs dan door het te laten overschrijven kon vermenigvuldigen.<br />

Eerst toen <strong>de</strong> boekdrukkunst gevon<strong>de</strong>n was, door welke uitvinding zooveel is<br />

veran<strong>de</strong>rd en gelukkig ook verbeterd, brak <strong>voor</strong> het papier, dat toen het meeren<strong>de</strong>el<br />

<strong>de</strong>r stoffen waarop men vroeger schreef reeds had verdrongen, een tijd van steeds<br />

toenemen<strong>de</strong> vraag en verbruik aan.<br />

Zooals bekend is <strong>de</strong> naam afgeleid van het woord Papyrus, waarme<strong>de</strong> eene<br />

biessoort wordt aangeduid die <strong>voor</strong>namelijk in Egypte en Klein-Azië gecultiveerd<br />

werd en nog wordt; <strong>de</strong> halmen zijn van 1-3 Meter lang. De hieron<strong>de</strong>r geplaatste<br />

afbeelding doet het karakter van dit gewas op <strong>de</strong> groeiplaats uitkomen.<br />

De ou<strong>de</strong>n bereid<strong>de</strong>n hieruit ‘hun’ papier door <strong>de</strong> stengel te splijten, en <strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong> schors gelegen vliezige, kleverige vezelhuidjes, die in verschillen<strong>de</strong> lagen over<br />

elkaar liggen, af te wikkelen en plat uit te leggen en aan elkaar te plakken. Had men<br />

<strong>de</strong>ze stukken in eene bepaal<strong>de</strong> richting naast elkaar geplaatst, dan werd er nog<br />

eene laag dwars over heen gelegd en vastgeplakt. Deze bla<strong>de</strong>n wer<strong>de</strong>n gelijmd,<br />

met hamers geplet, in <strong>de</strong><br />

De Papyrusplant.<br />

zon gedroogd en, na aan elkaar gelijmd te zijn, opgerold bewaard.<br />

Dit ‘papier’ was duur, en waar het min<strong>de</strong>r gemakkelijk te bekomen was wer<strong>de</strong>n<br />

als materiaal om te beschrijven meestal geprepareer<strong>de</strong> hui<strong>de</strong>n gebruikt, zoo men<br />

niet zijn toevlucht nam tot <strong>de</strong> reeds in <strong>de</strong> vroegste tij<strong>de</strong>n gebruikte materialen van<br />

hout, steen en scherven van aar<strong>de</strong>werk.<br />

Afbeelding van een handschrift op papyrus uit <strong>de</strong> 4e eeuw na Chr., behelzen<strong>de</strong> <strong>de</strong> eerste<br />

regels van <strong>de</strong>n brief van Paulus aan <strong>de</strong> Romeinen.<br />

Feitelijk behoort papyrus hierme<strong>de</strong> in één groep, omdat dit ook gerekend moet<br />

wor<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong> min of meer bewerkte ruwe producten waaraan <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

geaardheid nog te herkennen is. Geheel an<strong>de</strong>rs is het echter met ons paper gesteld,<br />

waarbij men van het oorspronkelijk uiterlijk niets meer terug vindt; men ziet het een<br />

bankbiljet niet aan dat het vroeger een oud stuk linnen was en evenmin herinnert<br />

een courant ons er aan dat hij eens <strong>de</strong>el uitmaakte van een heerlijk pijnwoud. Ons<br />

papier wordt bereid door uit bijna uitsluitend plantaardige grondstoffen met water<br />

een vezelpap te maken, welke al of niet gekleurd en met bijkomen<strong>de</strong> bestand<strong>de</strong>elen<br />

wordt aangevuld, waaruit dan, met onttrekking van het water, een bladachtige laag<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


wordt gevormd, waarbij <strong>de</strong> vezels zich om elkaar strengelen of wel vervilten. De<br />

Chineezen hebben het eerst <strong>de</strong>ze eigenaardige bereidingswijze bedacht, die bij<br />

hen, evenals in Japan, tot op <strong>voor</strong> korten tijd handwerk gebleven is. Achterstaand<br />

een afbeelding van een Japansch fabriekje <strong>voor</strong> geschept papier. Voor <strong>de</strong> cultuur<br />

<strong>de</strong>r planten welker vezels men daar verwerkt wordt groote zorg gedragen; zeer veel<br />

gebruikt wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> bastvezels van <strong>de</strong>n moerbezieboom; <strong>de</strong> zooveel mogelijk<br />

gereinig<strong>de</strong> schors wordt, na<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


16<br />

in <strong>de</strong> zon gebleekt te zijn, met een loog gekookt en gewasschen en dan op een<br />

groot houten blok door vier man met zware knodsen bewerkt. Daardoor wor<strong>de</strong>n uit<br />

<strong>de</strong> vezelbun<strong>de</strong>ls <strong>de</strong> enkele vezels geïsoleerd. Op ons plaatje is een man met dit<br />

gewichtig werk bezig. Deze stof wordt dan, met water gemengd, in <strong>de</strong> in het mid<strong>de</strong>n<br />

afgebeel<strong>de</strong> schepkuip gedaan; twee vrouwen leggen <strong>de</strong> op <strong>de</strong> schepvormen<br />

geschepte vellen papier naast zich op een stapel, echter zon<strong>de</strong>r vilt er tusschen,<br />

hetgeen afwijkt van <strong>de</strong> in Europeesche hand-papierfabrieken gevolg<strong>de</strong> metho<strong>de</strong>.<br />

De vellen wor<strong>de</strong>n daarna tegen schuif<strong>de</strong>uren of planken in <strong>de</strong> zon te drogen<br />

gehangen. De af<strong>de</strong>eling ‘transport’ is al even primitief <strong>voor</strong>gesteld, doch doet dui<strong>de</strong>lijk<br />

uitkomen dat <strong>de</strong> Japs niet afkeerig van een praatje zijn, zij het dan ook over zaken,<br />

wat men zou opmaken uit <strong>de</strong> manier waarop naar een <strong>voor</strong>werp gewezen wordt,<br />

dat wel <strong>voor</strong> <strong>de</strong> contrôle zal dienen.<br />

De handpapierindustrie was daar tot op <strong>voor</strong> korten tijd eigenlijk ook nog geheel<br />

‘huisvlijt’.<br />

X.<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> januari-tijdschriften<br />

De Beweging.<br />

Verwey opent <strong>de</strong> aflevering met een uitvoerige bespreking van Mr. Quack's<br />

‘Herinneringen’, welke ook hij zeer belangrijk acht. Herman Heyenbroek publiceert<br />

het fragment van een Lezing: Het Licht van <strong>de</strong> Aar<strong>de</strong>, een soort van<br />

lyrisch-meditatief-visioneele beschouwing, waartoe hij komt door 't uitzien op een<br />

eenvoudige dorps-petroleumlantaarn tegen <strong>de</strong>n avond. Dan volgt een prozaschetsje<br />

van Anastasia Ismailowna (vertaald?) ‘Octobernacht’, een aanteekening over Ibsen's<br />

Hedda Gabler bij <strong>de</strong> Haghespelers en uitvoerige litteraire beschouwingen van v.<br />

Eyck en Verwey. Verzen van Aart v.d. Leeuw, Maurits Uyl<strong>de</strong>rt, Jooske <strong>de</strong> Beer<br />

Poortugael en Nine van <strong>de</strong>r Schaaf.<br />

P.N.v. Eyck schrijft over Maeterlinck's Marie Magdaleine.<br />

Het tragisch conflict waarin Maeterlinck's laatst gepubliceer<strong>de</strong> tooneelwerk<br />

zijn hoogtepunt en ontknooping vindt, is <strong>de</strong> tweestrijd in Maria Magdalena,<br />

of zij zich al of niet aan <strong>de</strong>n Romeinschen officier Lucius Verus zal<br />

overgeven en daardoor àl of niet Christus, die door <strong>de</strong>zen kan wor<strong>de</strong>n<br />

vrijgelaten, zal red<strong>de</strong>n.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


v. Eyck acht dit stuk mislukt. Het gestel<strong>de</strong> conflict zou een werkelijk conflict moeten<br />

zijn, er zou een vrije wil moeten zijn opdat <strong>de</strong> gemoedsslingering <strong>de</strong>r betrokken<br />

persoon niet een zinnelooze vertooning schijne. Maar aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant zou<br />

door een vrijen wil in Maria het heil <strong>de</strong>r menschheid van Christus verlegd zijn naar<br />

<strong>de</strong> persoonlijke beslissing van een overspannen vrouw. Er moest wel iets<br />

tweeslachtigs in dit drama komen.<br />

Onze Eeuw.<br />

Haspels is ‘in <strong>de</strong>n Staringskoepel op visite’ geweest, en dat plekje vol historische<br />

herinneringen is <strong>voor</strong> hem opgeleefd en zelfs gaan spreken met <strong>de</strong> stem van een<br />

ou<strong>de</strong> gedienstige uit Starings huis, die met haar cornetmuts en cretonnen jak <strong>voor</strong><br />

hem op-visioent. Hier een paar fragmentjes uit <strong>de</strong> eerste bladzij<strong>de</strong>n.<br />

Zoo begin ik <strong>de</strong> witgeschuur<strong>de</strong>, uit het portaal naar <strong>de</strong> kamer lei<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

trap te bestijgen, ongemeen nieuwsgierig wat me wacht. Terwijl elke tre<strong>de</strong><br />

mij vertrouwd <strong>voor</strong>komt, en me aankijkt alsof we elkaar herkennen, o ja,<br />

zoo goed herkennen! Ook begin ik bij het omhoogstijgen heel dui<strong>de</strong>lijk<br />

dien geur op te snuiven, die geen bepaal<strong>de</strong> geur is, <strong>de</strong>n geur van lang<br />

gele<strong>de</strong>n dingen, van reeds lang <strong>voor</strong>bij leven, van gestorven stemmingen.<br />

Zoodat <strong>de</strong> verheuging me omvangt, da<strong>de</strong>lijk een kast te zullen openen,<br />

een ou<strong>de</strong> kast waaruit me loome en aangenaam-muffe zoelten van<br />

laven<strong>de</strong>l en marjolein en thym en veel an<strong>de</strong>re vergane heerlijkhe<strong>de</strong>n<br />

zullen tegengeuren......<br />

Die hoekige, wit-gekalkte muren, met een paar waterverfjes: hier <strong>de</strong>n<br />

Wil<strong>de</strong>nborch en daar <strong>de</strong>n Hoogen Kamp; die beuken armstoelen met<br />

biezen zittingen, een heeren-editie van boeren keukenstoelen; die brave,<br />

eiron<strong>de</strong> tafel met mahonierand om donkergroen wasdoek; op <strong>de</strong>n<br />

witgeschuur<strong>de</strong>n, houten vloer <strong>voor</strong> <strong>de</strong> stoelen die hooien voetekussens,<br />

met cretonne-overtrek, hetzelf<strong>de</strong> cretonne als van <strong>de</strong> gordijnen, die, aan<br />

weerszij<strong>de</strong>n opgenomen, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ramen omlaag hangen - alles nieuw<br />

als een vondst, en bekend als een verloren, ein<strong>de</strong>lijk teruggevon<strong>de</strong>n<br />

vreug<strong>de</strong>.<br />

Voorts memoreeren wij uit dit nr. eenige indrukken uit het land <strong>de</strong>r Fjor<strong>de</strong>n door<br />

Mevr. D. Logeman, en Verzen van Frank Gericke.<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

Van Querido's reeds vroeger aangekondigd Treurspel ‘Saul en David’ krijgen wij<br />

thans het eerste ge<strong>de</strong>elte. Een enkel citaat, waaruit Sauls raadselachtig dubbelwezen<br />

blijkt:<br />

Berouw heb ik Michal. Ik huiver<br />

<strong>voor</strong> eigen kranken wrok, zooals ik<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


huiver van een beet <strong>de</strong>r dorstslang.<br />

Maar telkens sla ik om. Ik heb hem<br />

lief,.... uw David.... dat voel ik aan<br />

mijn wrok. En dat mijn haat is lief<strong>de</strong>,<br />

mijn lief<strong>de</strong> háát! - Ze zijn één schepsel<br />

met tweeërlei gedaant' omvloeid van<br />

goudglans d'een, of duister als het<br />

nacht'lijk water d'an<strong>de</strong>r. -<br />

O héét begeer ik zijn vernietiging!<br />

En zoo hij viel.... 'k zou schreien<br />

tot mijn ou<strong>de</strong>rdom.<br />

Roep hem weer hier!....<br />

*1<br />

Louis Couperus vervolgt zijn Romantische Episo<strong>de</strong>n uit Moorsche Eeuw, Maurits<br />

Wagen<strong>voor</strong>t zijn roman uit het Italiaansche Muziekleven en H.v. Puymbroeck zijn<br />

studie over George Eeckhoud Schr. gaat ditmaal aan <strong>de</strong> hand van E.'s leven na,<br />

hoe in hem <strong>de</strong> mensch en <strong>de</strong> kunstenaar het on<strong>de</strong>rgaan hebben en er op<br />

reageer<strong>de</strong>n.<br />

Dr. J.L. Walch schrijft o.a. over nieuwe Verzenbun<strong>de</strong>ls.<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

Behalve een rijk geïllustreerd artikel over <strong>de</strong>n sierkunstenaar T. Nieuwenhuis, door<br />

R.W.P. <strong>de</strong> Vries Jr., een artikel over 't Museum <strong>voor</strong> Oost-Aziatische kunst te Keulen<br />

en een over een reis naar <strong>de</strong> Noorsche Fjor<strong>de</strong>n, <strong>voor</strong>ts een paar gedichten en <strong>de</strong><br />

gewone rubrieken, bevat <strong>de</strong>ze aflev. niet min<strong>de</strong>r dan 80 twee-kolommige bladzij<strong>de</strong>n<br />

van Herman Robbers' nieuwen roman ‘Hélène Servaes’, waardoor wij nu ineens<br />

ongeveer <strong>de</strong> helft van <strong>de</strong>n roman in ons bezit hebben en er al da<strong>de</strong>lijk ‘mid<strong>de</strong>nin’<br />

zijn. De volgen<strong>de</strong> nrs. zullen kleinere ge<strong>de</strong>elten brengen.<br />

Het gegeven herinner<strong>de</strong> ons even aan ‘Voor <strong>de</strong> Poort’. Is het dáar een jonge<br />

vrouw in wie lief<strong>de</strong> ontwaakt <strong>voor</strong> een man, die reeds gebon<strong>de</strong>n is - hier is het een<br />

jonge man die een meisje liefkrijgt dat zich aan een an<strong>de</strong>ren man heeft gehecht.<br />

De uitwerking van <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> gegevens is natuurlijk geheel verschillend. Een oor<strong>de</strong>el<br />

over dit jongste werk van Robbers matigen wij ons natuurlijk nog niet aan. De<br />

milieu-achtergrond krijgt hier min<strong>de</strong>r relief dan in ‘Bandt’ en ‘De Gelukkige Familie’.<br />

Vooralsnog staan enkele bij-personen (o.a. <strong>de</strong> levendig geteeken<strong>de</strong> Mevr. Haardtsen)<br />

ons hel<strong>de</strong>r<strong>de</strong>r <strong>voor</strong> oogen dan <strong>de</strong> ‘held’ en <strong>de</strong> ‘heldin’.<br />

Op blz. 88 laat <strong>de</strong> schr. een paar dames ‘dubbel vallen van <strong>de</strong>n lach’. Een<br />

<strong>de</strong>rgelijke smakeloosheid hoop ik straks, als 't werk in boekformaat verschenen zal<br />

zijn, niet meer aan te treffen. Ook germanismen als ‘hopelijk’ en ‘vragelijk’ acht ik<br />

niet aanbevelenswaard.<br />

De Gids.<br />

De Gids van <strong>de</strong>ze maand opent met een novelle van Marcellus Emants: ‘Onze Hel’.<br />

Een jonge vrouw op een dorp in <strong>de</strong>n omtrek van Amsterdam levend met man en<br />

kind, vindt dat leven grauw en saai. Ze hunkert naar wat an<strong>de</strong>rs, wat emotie, die ze<br />

door een vriend van haar man <strong>voor</strong> een oogenblik ook on<strong>de</strong>rgaat. Een echte Emants,<br />

<strong>de</strong>ze novelle, met nog al veel gephilosopheer over levensgebeuren.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Hélène Swarth zingt Lief<strong>de</strong>-lie<strong>de</strong>ren. M.H. van Campen vervolgt zijn wat druk en<br />

vermoeiend geschreven studie over het Historisch Materialisme en <strong>de</strong> literaire critiek,<br />

in verband met Roland Holst's ‘Rousseau’. On<strong>de</strong>rzoeken wij haar<br />

psychologisch-biografische inzichten, dan valt in 't oog, dat:<br />

1 o . hare ontledingen volmaakt gaaf zijn, zoolang zij niets min<strong>de</strong>rwaardigs<br />

in hem [Rousseau] te boekstaven hebben;<br />

2 o . dat zij echter een sterk verfraaien<strong>de</strong> ten<strong>de</strong>nz krijgen, zoodra<br />

dat wel zoo is;<br />

3 o . dat wanneer zij, schijnbaar met <strong>de</strong>ze bewering in strijd, ook in het<br />

laatstgenoem<strong>de</strong> geval zuiver zijn, dit veroorzaakt wordt doordat <strong>de</strong><br />

betreffen<strong>de</strong> biecht in <strong>de</strong> Confessions zoo ondubbelzinnig<br />

is, dat alleen oneerlijkheid <strong>de</strong> oogen er <strong>voor</strong> zou kunnen<br />

sluiten.<br />

De Kunst blijft <strong>voor</strong> v.C. om-haar-zelve te zoeken. Nochtans:<br />

Zou<strong>de</strong> dan <strong>voor</strong> mij: ‘<strong>de</strong> kunst <strong>de</strong> zin van het leven zijn’, ‘<strong>de</strong> wereld een<br />

ding om afgebeeld te wor<strong>de</strong>n?!’ Neen, neen, zóó is het niet. Maar elke<br />

mensch, die niet geheel van algemeen inzicht is ontbloot, het leven<br />

en zijn broe<strong>de</strong>rs liefheeft en hen dienen wil, bepaalt zich er toe hen te<br />

dienen op die wijze als met zijn aanleg het natuurlijkst<br />

strookt. Dan dient hij hen ook 't best. De kunstenaar dus:<br />

door zon<strong>de</strong>r bewuste bij-oogmerken kunst te maken, en, indien hij tevens<br />

criticus is, door kunstwerken in hun essentie te doen begrijpen, niets<br />

meer. Het wijze exclusivisme van het l'art pour l'art beteekent dan ook<br />

niet: <strong>de</strong> kunst te dienen als ware zij het hoogste in het heelal en het<br />

einddoel van menschelijk streven, maar haar zoo te beoefenen als ie<strong>de</strong>r<br />

scheppend werker zijn vak beoefenen moet: met volle toewijding aan,<br />

met volle concentratie zijner vermogens, terwijl hij werkt en schept, op<br />

het werk alleen; zijn aandacht zuiver hou<strong>de</strong>nd, opdat hij eens <strong>de</strong>r wereld<br />

zijne schepping moge geven, bijna zóó schoon als hij haar van <strong>de</strong> Natuur<br />

ontving.<br />

Peter Spaan schrijft over wat hem een principieele fout in <strong>de</strong> Opera en het<br />

‘tekstboek’ schijnt. Karel van <strong>de</strong> Woestijne geeft fragmenten uit ‘Het Gelaat <strong>de</strong>s<br />

Dichters’.<br />

Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />

INHOUD. Een Vier<strong>de</strong> Eeuwfeest (Het eerste gedrukte Grieksche Nieuwe Testament),<br />

door Dr. F.W. Groshei<strong>de</strong>. - Herinneringen uit <strong>de</strong>n tijd <strong>de</strong>r Aprilbeweging van 1853,<br />

door Mr. J. Domela Nieuwenhuis. - Gebleven, door A. Wapenaar. - De economische<br />

en <strong>de</strong> financieele toestand van <strong>de</strong> kolonie Curaçao, door Mr. B. <strong>de</strong> Gaay Fortman.<br />

- Uit Mevrouw Bosboom's Brieven aan Potgieter, door P.J. Molenaar. - Verzen, door<br />

Joh. van Hulzen. - Zooals <strong>de</strong> boomen...., door A. Wapenaar. - Literair Keur-Overzicht,<br />

door J. Jac. Thomson. - Leestafel.<br />

De visschersschets van A. Wapenaar bevat goe<strong>de</strong> qualiteiten. Wij hopen <strong>de</strong>zen<br />

schrijver nog eens meer te ontmoeten.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


De Nieuwe Gids.<br />

INHOUD. De Nieuwe-Gids-Prijs. - Siegminne en Floriaan, door Nico van Suchtelen.<br />

- Nieuwe Bijlagen, door Jac. van Looy. - De Suggestie van Italië, door Just Havelaar.<br />

- Horatius' Levenswijsheid, door Marius Brinkgreve. - Nieuwere Engelsche Dichters,<br />

door J.R. van Stuwe Hzn. - Fre<strong>de</strong>rik Nietzsche, door J.C. Hol. - Het Wezen <strong>de</strong>r<br />

Vrijmetselarij en hare Taak in <strong>de</strong>n Komen<strong>de</strong>n Tijd, door A.E. Thierens. - Gedichten,<br />

door A. Roland Holst. - Gedicht, door Hein Boeken. - Aanteekeningen over Kunst<br />

en Letteren, door Hein Boeken. - Literaire Kroniek, door Willem Kloos.<br />

Omhoog.<br />

Gaarne vestigen wij <strong>de</strong> aandacht op een nieuw godsdienstig tijdschrift. In 't<br />

prospectus lezen wij o.a.:<br />

Zoo wenschen wij op te komen <strong>voor</strong> het zuiver-religieuse, dat wij bij elk<br />

<strong>de</strong>r huidige richtingen gelooven te kunnen vin<strong>de</strong>n, te mid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n<br />

strijd dier richtingen. Bij elke, want wij kiezen als redactie <strong>voor</strong> geen<br />

<strong>de</strong>zer partij. Als redactie stellen wij ons noch op het standpunt <strong>de</strong>r<br />

rechtzinnigheid noch op dat <strong>de</strong>r vrijzinnigheid. Ie<strong>de</strong>r oor<strong>de</strong>elt hierin gelijk<br />

hij in zijn geweten meent te moeten doen. En allen me<strong>de</strong>werkers wordt<br />

gelijke vrijheid gewaarborgd. Maar wel willen wij ons verzetten, en wel<br />

zoo krachtig mogelijk, tegen een vulgaire rechtzinnigheid en een vulgaire<br />

vrijzinnigheid die maar al te dikwijls optre<strong>de</strong>n, als had<strong>de</strong>n zij recht uit<br />

naam <strong>de</strong>r rechtzinnigheid of <strong>de</strong>r vrijzinnigheid te spreken.<br />

De redactie wordt gevormd door: Mej. Dr. C. Gerlings, Dr. G.H. van Sen<strong>de</strong>n, J.<br />

Jac. Thomson.<br />

Wij noemen uit afl. 1 <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> bijdragen: Geboorte-Wee, door A.R.R. - De<br />

Boodschap, door A.W. van Wijk. - Het Koningschap van Christus, door G.H. van<br />

Sen<strong>de</strong>n. - In één Kerkverband, door J. Jac. Thomson.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Emile Verhaeren<br />

Emile Verhaeren: Les Blés mouvants. - Paris, Mercure <strong>de</strong> France.<br />

17<br />

EIGENAARDIG is het, <strong>de</strong> schoone, breedmenschelijke ontwikkeling na te gaan in<br />

Verhaeren's kunst. Hij is begonnen met zijn land te beschrijven in sombere en<br />

norsche lief<strong>de</strong>: hij kent er <strong>de</strong> ruwe gezondheid van, <strong>de</strong> helle kleurenweel<strong>de</strong>, <strong>de</strong><br />

strakke winterrust en <strong>de</strong> wazige, nevelachtige herfstdagen; hij bezingt zijn kloeke<br />

felle mei<strong>de</strong>n en zijn stevige, koppige mans. Dan gaat zijn stem tegen 't gevaar <strong>de</strong>r<br />

zich uitbrei<strong>de</strong>n<strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n, die over het schoone platte land hun tentakels werpen en<br />

<strong>de</strong> beste krachten opzuigen. In latere boeken wordt zijn dichtervizie verheven tot<br />

het paroxysme, en <strong>de</strong> arme ambachtslie<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> Schel<strong>de</strong>-boor<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n<br />

eenvoudige symbolen van grootschheid. Wie herinnert zich niet <strong>de</strong>n diepen indruk<br />

reeds bij <strong>de</strong> eerste lezing nagelaten door Le Passeur d'eau of Les<br />

Cordiers of nog wel Le Sonneur; door <strong>de</strong> sterkste on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> meesterstukken<br />

uit Les Villages illusoires. Le Sonneur b.v., hoe pakt dat gedicht, reeds<br />

van 't begin af, door <strong>de</strong>n durf van het beeld en <strong>de</strong> plastische weergave:<br />

Comme un troupeau <strong>de</strong> boeufs aveugles<br />

Immensément, là-bas, au fond <strong>de</strong>s soirs<br />

L' ouragan beugle.<br />

Later hooren we <strong>de</strong>n kunstenaar, kalmer gewor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> schoonheid van<br />

onzen tijd uitzingen in <strong>de</strong> klare verzen van La multiple Splen<strong>de</strong>ur, Les<br />

Heures claires, Les Visages <strong>de</strong> la Vie, Les Rythmes<br />

souverains. In <strong>de</strong>ze vier boeken spreekt Verhaeren slechts weinig over zijn<br />

geboortestreek; hij drukt zijn vertrouwen uit in <strong>de</strong> toekomst en in het leven; hij bezingt<br />

abstracties gelijk hij alleen dat kan, machtig hamerend zijn ruwe beel<strong>de</strong>nstoeten tot<br />

een massieve, pakken<strong>de</strong> schoonheid. Enkel hier en daar komt tee<strong>de</strong>r opduiken <strong>de</strong><br />

herinnering aan het vlakke Schel<strong>de</strong>land, zooals in dat won<strong>de</strong>r-mooie Souvenir,<br />

gekneed uit zachte, berouwvolle lief<strong>de</strong>.<br />

Maar dan keert <strong>de</strong> dichter geheel en gansch terug naar zijn streek, en <strong>de</strong> reeks<br />

Toute la Flandre is gewor<strong>de</strong>n, met het ou<strong>de</strong>re La Belgique van Lemonnier,<br />

tot het heerlijkste wat ooit <strong>de</strong> gezon<strong>de</strong>, menschelijke lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n geboortegrond<br />

heeft <strong>voor</strong>tgebracht aan lyriek.<br />

En thans weer Les Blés mouvants.<br />

Dit laatste boek van Verhaeren maakt op mij <strong>de</strong>n machtigen indruk van wiegen<strong>de</strong><br />

korenvel<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> overpulvering <strong>de</strong>r zomerzonne. Sterk van kleur is het landschap,<br />

met dit wit-gele, hel door korenen kollebloemen bespikkeld graan; er boven stolpt<br />

<strong>de</strong> hevig-blauwe hemel, vol kalmte en jolige klaarte, met enkel, hier en daar, een<br />

wit wolksken van fantasie drijvend langs 't machtig gewelf. Alles riekt hier naar<br />

groeikracht en vruchtbaarheid; soms komt, uit gindschen hoek, <strong>de</strong> lekkere wind<br />

aanwaaien die <strong>de</strong> rythmus is van Vlaan<strong>de</strong>rens bree<strong>de</strong>n,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


18<br />

statigen slaga<strong>de</strong>r: <strong>de</strong> Schel<strong>de</strong>, van hier gezien maar een kleine, blikkeren<strong>de</strong><br />

lichtstreep. En langs <strong>de</strong>n kleinen wegel komt af en toe een blond-rosse <strong>de</strong>erne<br />

gestapt, een lie<strong>de</strong>ken schallend wijd over <strong>de</strong> wij<strong>de</strong> beweging van eeuwig golvend<br />

en ritselend koren; of een paar boerkens gaan, babbelend over land en zonne, naar<br />

't an<strong>de</strong>r ein<strong>de</strong> toe van <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> vlakte, en hun koppen, stekend boven <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n<br />

rijkelijkheid van het land, wor<strong>de</strong>n kleiner en kleiner. Zoo, als een landschap van mijn<br />

veie streek, zoo aandoenlijk en sterk, omend-om het leven en bewegen van<br />

menschen met tee<strong>de</strong>r gevoel en wil<strong>de</strong> hartstochten.<br />

Een eigenaardig genot is het stellig, die zeven ‘dialogues rustiques’ af te luisteren,<br />

waarin <strong>de</strong> ziel van <strong>de</strong> Vlaamsche Pol<strong>de</strong>rboeren zoo verrassend wordt blootgelegd.<br />

Hoe frisch en vol levensvreug<strong>de</strong> die tweespraak van gelieven! En hoe raak die<br />

twee<strong>de</strong>, tusschen grootva<strong>de</strong>rs, die met lee<strong>de</strong> oogen <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ringen om zich zien,<br />

aangericht door <strong>de</strong>n ‘geest <strong>de</strong>r eeuwe’! Het land staat on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n invloed van <strong>de</strong><br />

groote, lawaaierige stad; <strong>de</strong>ze heeft hier scholen ingericht, machines over het veld<br />

doen fluiten, vreemdsoortige vetten gestrooid. En <strong>de</strong> twee grijze boeren van <strong>de</strong>n<br />

ou<strong>de</strong>n stempel spreken nijdig en scherp hun koppigen haat uit, en zijn fier, niet mee<br />

te doen met al dat gekke nieuwe. Later:<br />

On dira <strong>de</strong> nous <strong>de</strong>ux: ils furent paysans<br />

Tenacement, et dans leurs os et dans leur sang,<br />

Et leur âme ne s'est <strong>de</strong> leur corps retirée<br />

Qu' à l'heure où la folie eut perdu leur contrée.<br />

Men plaatse nu nevens die haatuitboezeming het gesprek van <strong>de</strong> vertegenwoordigers<br />

<strong>de</strong>r jongere generatie, die meegaat met <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>uitgang en <strong>de</strong>n vre<strong>de</strong> met <strong>de</strong> stad<br />

heeft geteekend. Deze jonge kerels zijn hoopvol en sterk:<br />

Armez vous <strong>de</strong> pensers fermes et téméraires<br />

Reeds in <strong>de</strong>n eersten dialoog had <strong>de</strong> minnaar gezegd:<br />

Je suis tenace et sûr comme la terre.<br />

Nog buitengewoon schoon dit stuk, waar <strong>de</strong> boer zijn diepe lief<strong>de</strong> uitspreekt <strong>voor</strong><br />

zijn veld. Hoe dweepend en aangrijpend zegt hij:<br />

Pour bien aimer la terre il ne faut aimer qu'elle.<br />

Van een an<strong>de</strong>ren aard het gesprek tusschen twee jonge boeren, die offeran<strong>de</strong> doen<br />

aan <strong>de</strong>n heiligen Cornelius, <strong>de</strong> eene van twee duiven, <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re van een paar<br />

hanen. Hoe meesterlijk wordt <strong>de</strong> dialoog hier geleid; <strong>de</strong>ze duiven en hanen wor<strong>de</strong>n<br />

door hun meesters buitengewoon schoone vogels genoemd, maar ten laatste komt<br />

het uit, dat zij oud en van geener waar<strong>de</strong> meer zijn en dat <strong>de</strong> boeren het mes aan<br />

twee kanten hebben willen doen snij<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> offeran<strong>de</strong> kost hun niet veel en 't is<br />

toch een offeran<strong>de</strong>.<br />

Aan sommige stukken uit La multiple Splen<strong>de</strong>ur doet Verhaeren <strong>de</strong>nken<br />

daar waar hij Les Ombres, Les Routes, Les Meules beschrijft. Hoe<br />

schoon <strong>voor</strong>al dit laatste stuk; die graanmijten wor<strong>de</strong>n hier tot iets episch' en doen<br />

<strong>de</strong>nken aan dat machtig-schoone doek van Laermans ‘<strong>de</strong> oppers in <strong>de</strong> Kempen’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


EMILE VERHAEREN<br />

Welk een mooi symbool van <strong>de</strong> ontluiken<strong>de</strong> Lente in het gedicht, dat <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l<br />

begint: Frère Jacques! En dan weer, hoe plastisch die stukken over La<br />

Fermière, die kalme vrouw, wel te vree en wat log:<br />

Ses pas sont lourds mais confiants,<br />

Comme s'ils s'appuyaient sur le coeur <strong>de</strong> la terre.<br />

of over La belle fille. Hoor <strong>de</strong>n aanhef:<br />

Au coeur <strong>de</strong> la moisson dont s'érigent les ors<br />

Quand la clarté se boit, se mange et se respire<br />

Je suis tes pas aux champs, et longuement j'admire<br />

Le faisceau <strong>de</strong> santé que dresse et meut ton corps.<br />

Quelques Chansons <strong>de</strong> Village doen <strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong>s schrijvers vroeger<br />

boekje: Les douze Mois, met die twaalf zoo schoone gedichten en <strong>de</strong> mooie<br />

illustraties van Theo van Rysselberge.<br />

Le Franc Buveur, het eerste dier ‘Chansons <strong>de</strong> village’ is echt<br />

Rabelaisiaansch. Le Sabotier en Le Mort zijn breed-eenvoudig en vol<br />

roeren<strong>de</strong> simpele beel<strong>de</strong>n. L'Or doet in ons <strong>de</strong> passie van<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


19<br />

<strong>de</strong>n gierigaard bran<strong>de</strong>n en zijn uiterste vreeze. Min<strong>de</strong>r houd ik van Les <strong>de</strong>ux<br />

Enfants <strong>de</strong> Rois; dat kleine stukje is vol stemming en bevat een eigenaardige<br />

gedachte, maar kan toch <strong>de</strong> vergelijking niet doorstaan met ons Van twee<br />

Koningskin<strong>de</strong>ren, dat <strong>de</strong>n dichter klaarblijkelijk heeft geïnspireerd:<br />

* * *<br />

Il était <strong>de</strong>ux enfants <strong>de</strong> rois<br />

Que séparaient les eaux profon<strong>de</strong>s...<br />

De technische vormschoonheid van Verhaerens werk is bekend. Deze dichter is<br />

het, die velen heeft verzoend met het zoo vinnig-besproken ‘vers libre’. De<br />

<strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> scherpte, waarmee door zulke verzen het beeld vóór onze<br />

oogen geëtst wordt, liggen <strong>voor</strong> 't grijpen:<br />

Et les chênes aux rameaux noirs<br />

Tordus <strong>de</strong> vent farouche<br />

Ont laissé choir,<br />

De soir en soir,<br />

Leur feuillage d'or mort sur les bords <strong>de</strong> ta couche.<br />

Of, - om bij hetzelf<strong>de</strong> gedicht Frère Jacques te blijven - na gezegd te hebben<br />

hoe vóór Paschen <strong>de</strong> zwerm <strong>de</strong>r blije kerkeklokken naar Rome is gevlogen:<br />

Tu s'éveilles en écoutant<br />

Régner <strong>de</strong> l'un à l'autre bout <strong>de</strong>s champs<br />

Le silence.<br />

Ware er mid<strong>de</strong>l, dien indruk van wegen<strong>de</strong> stilte beter weer te geven dan met zulke<br />

verskunst?<br />

En, ja, als echte won<strong>de</strong>ren van woordkeus en rythme mogen wel genoemd wor<strong>de</strong>n<br />

Le Chant <strong>de</strong> l'Eau en <strong>voor</strong>al L'Orage, waar <strong>de</strong> lezer geniet <strong>de</strong> natte<br />

frischheid van een kletteren<strong>de</strong> regenbui na loome zomerzwoelte.<br />

Op an<strong>de</strong>re plaatsen is het vers weer classiek. Herlees eens het begin van La<br />

belle Fille en zie dien bree<strong>de</strong>n, statigen beel<strong>de</strong>nstoet op u aankomen!<br />

In enkele van <strong>de</strong> hier overgeschreven verzen zal men reeds door <strong>de</strong> forschheid<br />

van lijn getroffen zijn en on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n indruk zijn gekomen van een machtig, onverwacht<br />

beeld. Dat is <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> kracht van Verhaeren: hij stelt een beeld vóór uw oogen,<br />

drukt zijn gevoel in uw hart met twee enkele verzen:<br />

Par les chemins griffus <strong>de</strong> ronces et d'épines<br />

Aux pays violets <strong>de</strong> la maigre Campine...<br />

Is dat niet als <strong>de</strong> synthese van het arme, gemartel<strong>de</strong> Kempenland, met die ‘zee van<br />

golvend purper’?<br />

Of in Le Mort, beschrijving van een begrafenis:<br />

La servante <strong>de</strong> l'archiprêtre<br />

Met ses grands yeux à la fenêtre.<br />

En, in hetzelf<strong>de</strong> gedicht nog:<br />

Et dans la nuit et le néant,<br />

Immensément, le mort <strong>de</strong>scend.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Dit gebruik van 't abstracte <strong>voor</strong> het concrete is wel een mid<strong>de</strong>ltje van Verhaeren,<br />

maar pakt toch telkenmale geweldig aan.<br />

* * *<br />

Bewon<strong>de</strong>rend en dankbaar sta ik vóór dit werk, alhoewel vroegere dichtbun<strong>de</strong>ls van<br />

<strong>de</strong>n schrijver het heel zeker evenaar<strong>de</strong>n, of zelfs - ge<strong>de</strong>eltelijk - overtreffen.<br />

Bewon<strong>de</strong>rend en dankbaar. Maar toch ook een beetje kregel, omdat Verhaeren,<br />

<strong>de</strong>ze door-en-door Vlaamsche kunstenaar, door zekere omstandighe<strong>de</strong>n er toe<br />

gebracht werd een an<strong>de</strong>re taal te verkiezen boven die welke <strong>de</strong> natuurlijke uitdrukking<br />

ware geweest van zijn hooge voelen en <strong>de</strong>nken. Met zich van die taal te bedienen<br />

had<strong>de</strong> hij toch even goed tot <strong>de</strong> wereldliteratuur behoord, en ware hij ons dubbel<br />

dierbaar gewor<strong>de</strong>n.<br />

GENT.<br />

FRANZ DE BACKER.<br />

Uit <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> school<br />

III<br />

Emblemata <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren [2]<br />

IN een vorig artikeltje besprak ik het ‘bijwerk’ en <strong>de</strong> algemeene inrichting van <strong>de</strong><br />

twee emblemata-bun<strong>de</strong>ltjes <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren 1) . Hier volgt nu <strong>de</strong> bespreking van <strong>de</strong>n<br />

eigenlijken inhoud.<br />

Zooals ik al vermeld<strong>de</strong>, zijn <strong>de</strong> proza-bijschriften in het bun<strong>de</strong>ltje van 1824 van<br />

Petronella Moens. Meestal zijn dit korte, laat ik maar zeggen, preekjes naar<br />

aanleiding van het plaatje. Soms ook geeft ze er <strong>de</strong>n dialoogvorm aan, of vlecht er<br />

een <strong>voor</strong>beeld van een braaf of slecht kind in door - maar preekjes zijn en blijven<br />

het. Haar stijl is over 't algemeen niet onverdienstelijk. Ik zal hier nu een paar<br />

<strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n geven van <strong>de</strong> wijze waarop ze meen<strong>de</strong> met kin<strong>de</strong>ren <strong>de</strong> prentjes te<br />

moeten bekijken. Embarras <strong>de</strong> choix is hierbij niet: ze blijft zichzelf van 't begin tot<br />

't eind steeds gelijk; een bijschrift dat me om <strong>de</strong> een of an<strong>de</strong>re re<strong>de</strong>n min of meer<br />

trof, kwam ik niet tegen. Ziehier dan iets uit het bijschrift bij het plaatje getiteld Het<br />

kind geboren. Het begint aldus:<br />

1) Zie <strong>de</strong> Oct.-aflevering van <strong>de</strong>n vorigen jaargang. De bedoel<strong>de</strong> bun<strong>de</strong>ltjes zijn: Des Menschen<br />

Begin, Mid<strong>de</strong>n, en Ein<strong>de</strong>; vertoonen<strong>de</strong> het kin<strong>de</strong>rlyk bedryf en aanwasch in eenenvyftig<br />

konstige figuuren, met god<strong>de</strong>lyke spreuken en stichtelyke verzen, door Joannes Luiken (1772).<br />

- 's Menschen Begin, Mid<strong>de</strong>n en Ein<strong>de</strong>. Bewerkt door Petronella Moens en W.H. Warnsinck<br />

Bsz. (1824).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


20<br />

Met regt verblij<strong>de</strong>n wij ons, wanneer een kind geboren wordt, want<br />

alsdan begroeten wij niet slechts een' nieuwen <strong>de</strong>elgenoot van alle vreugd,<br />

van al het goe<strong>de</strong>, dat onze Hemelsche Va<strong>de</strong>r op <strong>de</strong>ze wereld, <strong>voor</strong> zijne<br />

<strong>de</strong>nken<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren bereid heeft, maar wij begroeten ook een' nieuwen<br />

<strong>de</strong>elgenoot van al <strong>de</strong>n reinen wellust, dien re<strong>de</strong>lijke en ze<strong>de</strong>lijke wezens,<br />

in dit en in het eeuwig <strong>voor</strong>tdurend leven genieten kunnen. Ja, lieve Jeugd!<br />

het geboorte-uur, is een heilig, een plegtig uur, het is <strong>de</strong> aanvang van<br />

een eeuwig <strong>voor</strong>tdurend leven, en wekt <strong>voor</strong>zeker blijdschap, niet slechts<br />

on<strong>de</strong>r vrien<strong>de</strong>n en bloedverwanten, niet slechts in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rlijke woning,<br />

maar ook in <strong>de</strong>n hemel.<br />

JAN LUIKEN<br />

En als slot lezen we, nadat <strong>de</strong> schrijfster er op gewezen heeft hoe zoowel ‘<strong>de</strong><br />

meest beroem<strong>de</strong> mensch’, als ‘<strong>de</strong> grootste booswicht’ uit zoo'n ‘bewusteloos’ kind<br />

groeien kan:<br />

Tracht gij, lieve Jeugd! die aangeborene onschuld te bewaren; dank<br />

God <strong>voor</strong> elke gelegenheid die gij krijgt om uw hart <strong>voor</strong> het goe<strong>de</strong> te<br />

vormen en uwe kennis uit te brei<strong>de</strong>n! opdat uw geboorte-uur, u nog in <strong>de</strong><br />

gewesten <strong>de</strong>r eeuwigheid, rijke stof moge geven tot danken<strong>de</strong> blijdschap!<br />

Het kind met <strong>de</strong> pop geeft aan <strong>de</strong> schrijfster aanleiding te wijzen op het<br />

verschil in spelen tusschen knaap en meisje. Een meisje dan ook, dat jongensspelen<br />

zou verkiezen, zal zel<strong>de</strong>n aan haar ‘bestemming’ beantwoor<strong>de</strong>n. Dit blijkt uit <strong>de</strong><br />

volgen<strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis.<br />

LOUIZE was het eenigst dochtertje van mevrouw G.; hare vier broertjes<br />

waren wil<strong>de</strong> knapen; zij spotte<strong>de</strong>n wanneer zij met <strong>de</strong> pop speel<strong>de</strong>. LOUIZE<br />

wierp die ook welhaast ter zij<strong>de</strong>; zij vorm<strong>de</strong> zich allengs meer naar hare<br />

broertjes; zij speel<strong>de</strong> met hen krijgsman, jager, schipper, en zoo <strong>voor</strong>t.<br />

In lateren tijd behield LOUIZE veel van <strong>de</strong>ze woestheid en zucht <strong>voor</strong><br />

mannelijke vermaken. Zij werd echtgenoot en moe<strong>de</strong>r, doch zij maakte<br />

haar gezin nooit gelukkig. Geheel an<strong>de</strong>rs was het zachtaardige KOOSJE.<br />

Met haar popje spelen<strong>de</strong>, gewen<strong>de</strong> zij zich aan or<strong>de</strong>, aan zin<strong>de</strong>lijkheid<br />

en lief<strong>de</strong>rijke zorg. Vogeltjes en an<strong>de</strong>re huisdieren vervingen ook bij haar<br />

welhaast <strong>de</strong> plaats van hare pop. KOOSJE voed<strong>de</strong> en bescherm<strong>de</strong> die,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


en <strong>de</strong>ed hen het genot <strong>de</strong>s levens, zoo veel mogelijk, smaken. Ook zij is<br />

he<strong>de</strong>n gehuwd, en heeft kin<strong>de</strong>ren. Haar echtgenoot bezit in haar eene<br />

lieve verstandige gezellin, die hem gelukkig maakt. Hare kin<strong>de</strong>ren voedt<br />

zij vol tee<strong>de</strong>re zorg op, en, terwijl LOUIZE zich met paardrij<strong>de</strong>n of<br />

afgetrokkene letterbezighe<strong>de</strong>n onledig houdt, vormt KOOSJE haar kroost<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> en <strong>de</strong>n hemel, of zij schenkt aan lij<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n vreug<strong>de</strong> en<br />

troost.<br />

De aandachtige lezer zal wel verrast zijn over <strong>de</strong> dui<strong>de</strong>lijke wijze waarop hier ‘<strong>de</strong><br />

geest <strong>de</strong>s tijds’ zich doet hooren.<br />

We zullen nu zien, hoe <strong>de</strong> me<strong>de</strong>werker van Petronella Moens zich van zijn taak<br />

heeft gekweten. Laten we eerst vaststellen dat <strong>de</strong>ze een lichtere was. Het is toch<br />

makkelijker om <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren een rijmpje bij een plaatje te schrijven, dan een preek<br />

van een bladzij. De rijmpjes van Warnsinck laten zich in twee groepen splitsen: tot<br />

waar <strong>de</strong> knaap een beroep kiest zijn ze eenvoudiger, kin<strong>de</strong>rlijker, dan daarna. Die<br />

eerste zijn niet alle van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> waar<strong>de</strong>: enkele zijn goed, an<strong>de</strong>re min<strong>de</strong>r goed<br />

getroffen. Tot <strong>de</strong> goed geslaag<strong>de</strong> hoort bv. het rijmpje bij Het kind wordt<br />

gekleed.<br />

Gelukkig is het kind<br />

Dat, in zijn' levensmorgen,<br />

Een moe<strong>de</strong>r vaardig vindt,<br />

Om <strong>voor</strong> zijn nut te zorgen. -<br />

Bemin uw moe<strong>de</strong>r dan altijd,<br />

Wie gij zoo veel verschuldigd zijt.<br />

De meeste hebben aan het slot een vermaning, of moralisatie, die in zinnebeeldig<br />

verband staat tot het prentje. Zoo schrijft W. bij Het kind leert loopen:<br />

Kroon <strong>de</strong>r oudren vurig hopen,<br />

Lieve! - leer toch spoedig loopen!<br />

Leer het, kind! alleen te gaan!<br />

O, zet ge eenmaal vaste schre<strong>de</strong>n<br />

Op het spoor van <strong>de</strong>ugd en ze<strong>de</strong>n,<br />

Dan lacht u <strong>de</strong> hemel aan!<br />

De laatste rijmpjes hebben bijna alle langer regels dan <strong>de</strong> meer eenvoudige;<br />

waarschijnlijk als gevolg van het meer rethorische van hun toon. Eén <strong>voor</strong>-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


eeld zij hier voldoen<strong>de</strong>. Het huwelijk geeft aanleiding tot <strong>de</strong>ze regels:<br />

21<br />

In 's Heeren huis elkaâr <strong>de</strong> hand te geven,<br />

Is plegtig, is aandoenlijk teêr:<br />

Maar met en <strong>voor</strong> elkaâr en altoos blij te leven,<br />

Dit zegt oneindig meer.<br />

Begeert ge, o minnend paar! die reine zielevreugd?<br />

Dan ruste uw trouwverbond op godsdienst, lief<strong>de</strong> en <strong>de</strong>ugd.<br />

Petronella Moens en Warnsinck dachten bij het maken van hun bijschriften enkel<br />

aan <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren; Luiken zag steeds, achter het kind, <strong>de</strong>n volwassene die in ze<strong>de</strong>lijk<br />

opzicht zijn <strong>voor</strong><strong>de</strong>el kon doen met <strong>de</strong> beschouwing van het kin<strong>de</strong>rlijk bedrijf.<br />

Uit <strong>de</strong> editie Moens-Warnsinck<br />

Zijn bijschriften bestaan bijna alle uit twee <strong>de</strong>elen 1) : het begint met een korte<br />

verwijzing naar <strong>de</strong> <strong>voor</strong>stelling op het plaatje, en geeft dan daarvan <strong>de</strong>n<br />

zinnebeeldigen uitleg, waarbij <strong>de</strong> schrijver zich niet zel<strong>de</strong>n tot ou<strong>de</strong>ren van dagen<br />

richt. Natuurlijk zal hij gedacht hebben hoe ook het kind zelf, dat toch eenmaal<br />

volwassen zou zijn, dit ter harte kon nemen.<br />

Maar ondanks <strong>de</strong>ze opvatting zijn toch <strong>de</strong> bijschriften van Luiken min<strong>de</strong>r<br />

onkin<strong>de</strong>rlijk als die van zijn navolgers, in 't bizon<strong>de</strong>r die van Petr. Moens.<br />

En schreef ik boven over <strong>de</strong> ‘rijmpjes’ van Warnsinck, ik wil nu, nog een korte<br />

beschouwing wij<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> ‘gedichtjes’ van Luiken.<br />

Want we ervaren dit heele bun<strong>de</strong>ltje door, dat we te doen hebben met een<br />

dichter. De vergelijkingen in die kleine gedichtjes zijn dikwijls treffend. Ze zijn<br />

doorgaans eenvoudig, nooit hoogdravend of <strong>de</strong>klamatorisch. En al stellen wij in<br />

onze dagen an<strong>de</strong>re eischen aan een boekje <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren, ik schroom toch niet te<br />

zeggen dat <strong>de</strong>ze emblematabun<strong>de</strong>l, als kin<strong>de</strong>rboek, op een hoog plan staat, en<br />

onze waar<strong>de</strong>ering ten volle verdient. De schrijver beoogt ermee te wijzen op het<br />

nietige van alle aardsche dingen, op <strong>de</strong> noodzakelijkheid, ernaar te streven het<br />

‘ware goed’ <strong>de</strong>elachtig te wor<strong>de</strong>n, en ook op <strong>de</strong> hulp die hém gewordt wien het<br />

daarmee ernst is. Het kind heeft zijn spel: laten ou<strong>de</strong>ren er<strong>voor</strong> waken dat ze in dit<br />

opzicht niet blijven als <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren. Ziedaar in 't kort <strong>de</strong> strekking, <strong>de</strong> moraal van<br />

Luiken's bijschriften. Een paar van <strong>de</strong> mooiste laat ik hier volgen.<br />

Vooreerst dan het begin en het ein<strong>de</strong>; treffend om hun eenvoud, treffend ook om<br />

hun on<strong>de</strong>rlinge overeenstemming. Bij Het Kindje geboren schrijft Luiken 1) :<br />

1) Over <strong>de</strong> bijbelteksten die hij erbij aanhaal<strong>de</strong> zal ik hier ver<strong>de</strong>r zwijgen.<br />

1) 't Tweeregelig rijmpje luidt:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


't Onnozel Schaapje, zon<strong>de</strong>r gal,<br />

Dat, zon<strong>de</strong>r zyn begryp geboren,<br />

Komt kyken, in het Jámmerdal,<br />

Weet weinig wat hem staat beschoren;<br />

Brengt hy 'er 't zieltje zalig af,<br />

Zoo vaart hy met geluk in 't graf.<br />

En als De Mensch sterft klinkt het:<br />

De Mensch word van een Kindje groot,<br />

Met moeite en bezwaarlykhe<strong>de</strong>n,<br />

En op het laatste komt <strong>de</strong> Dood,<br />

Daar alles meê word afgesnee<strong>de</strong>n;<br />

Behalven wat <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> Ziel<br />

Door vrees <strong>voor</strong> God in zich behiel.<br />

De poëzie in <strong>de</strong>ze gedichtjes is wel onmiskenbaar. En waardoor ze zich zoo gunstig<br />

on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n van zooveel kin<strong>de</strong>rlektuur die na Luiken nog zou komen, is <strong>de</strong> groote<br />

soberheid, en het echte gevoel, zoodat vanzelf <strong>de</strong> onnatuurlijke hoogdravendheid<br />

en woor<strong>de</strong>nklinklank ontbreekt. Daardoor zal er van <strong>de</strong>ze bijschriften, met veel dat<br />

te hoog was <strong>voor</strong> hun zieltjes, in <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rooren en kin<strong>de</strong>rharten nog wel wat zijn<br />

blijven hangen, waarvan zij in later jaren <strong>de</strong> waarheid en <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> zijn gaan<br />

beseffen.<br />

Natuurlijk zijn niet alle 51 bijschriften even dichterlijk; maar het min<strong>de</strong>r geslaag<strong>de</strong><br />

gaan we nu maar stilzwijgend <strong>voor</strong>bij. Is het volgen<strong>de</strong> in<br />

Als 't Bloemetje is opgegaan,<br />

Zoo na<strong>de</strong>rt zyn verwelking aan.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Het Kindje huilt 1) niet mooi?<br />

Als 't Kindje maar zyn stem verhief,<br />

Tot Moe<strong>de</strong>rlief, dat zy het hoor<strong>de</strong>,<br />

Zoo roept die Echo, Kindje lief,<br />

Gelyk <strong>de</strong> weêrklank op <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n.<br />

ô Ou<strong>de</strong>n! heft uw stem tot God,<br />

Zoo <strong>de</strong>elt gy ook in 't Kin<strong>de</strong>rlot.<br />

22<br />

En is het volgen<strong>de</strong> (Het Kind gaat na bed 2) niet kin<strong>de</strong>rlijk?<br />

Als 't Kindje vroom en schiklyk is,<br />

En niet en speelt met stoute knaapen,<br />

Zo mag het in <strong>de</strong> duisternis,<br />

Na zyn gebed, gerust gaan slaapen;<br />

Wie in zyn Jeugd, <strong>de</strong> Deugd betracht,<br />

Die heeft <strong>de</strong> Engelen tot wacht.<br />

Nog éen aanhaling. Ik moet me beperken, an<strong>de</strong>rs zou ik nog graag op een aantal<br />

an<strong>de</strong>re <strong>de</strong> aandacht vestigen. Bij Het Kind is volwassen 3) schrijft Luiken:<br />

Wanneer het Kind nu is volwassen,<br />

Mag hem geen Kin<strong>de</strong>rspel meer passen,<br />

Maar wat <strong>de</strong> Man of Vrouw behoort:<br />

Doch zo hy zich niet gaat begeeven,<br />

Om na <strong>de</strong>n wil van God te leeven,<br />

Zoo speelt hy met <strong>de</strong> Kindren <strong>voor</strong>t.<br />

Ten slotte. De fijne plaatjes uit <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> bun<strong>de</strong>ltjes zijn èn om hun uitvoering èn uit<br />

kultuur-historisch oogpunt (kin<strong>de</strong>rspelen, klee<strong>de</strong>rdrachten e.d.) een aandachtige<br />

beschouwing en on<strong>de</strong>rlinge vergelijking alleszins waard.<br />

PIET HOEK.<br />

[Boekenschouw]<br />

Godsdienst en wijsbegeerte<br />

Klassieken van het Occultisme. Paracelsus: De Doolhof <strong>de</strong>r Geneesleer.<br />

(Labyrinthus Medicorum). (N.V. Theosoph. Uitgeversmaatsch. 19<strong>13</strong>).<br />

1) De Hamer die op 't klokje slaat,<br />

Ontfangt zyn antwoord op <strong>de</strong>r daad.<br />

2) Doe niet uw eigen zin of lust<br />

Zo blyft uw hert altyd gerust.<br />

3) Alleen <strong>de</strong> Deug<strong>de</strong>lyke Aard<br />

Maakt van het kindschap recht bejaard.<br />

(Nogal gewrongen, zooals men merkt).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Philippus Theophrastus (Bombastus) Höhener of van Höheheim, zich ook noemen<strong>de</strong><br />

Aureolus Theophrastus Paracelsus, werd in 1493 te Einsie<strong>de</strong>ln in Zwitserland<br />

geboren, en stierf te Salzburg in 1541. Hij is een <strong>de</strong>r onrustige, zoeken<strong>de</strong> geesten,<br />

die het ou<strong>de</strong> in zich bergen en het nieuwe, in wier gistend <strong>de</strong>nken en droomen zich<br />

aankondigt een wor<strong>de</strong>n<strong>de</strong> cultuur. Want evenals in planten en in dieren periodisch<br />

optreedt een geweldige variabiliteit (men herinnere zich <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoekingen van<br />

Kölliker en Hugo <strong>de</strong> Vries), zoo is het ook in <strong>de</strong> historie, en gelijk dáar het nieuwe<br />

type uitgezift wordt uit het aantal existentiën, waarin <strong>de</strong> natuur haar kracht beproeft,<br />

zoo toont ons <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong>n geest perio<strong>de</strong>n van probeeren, en, gepaard<br />

daarme<strong>de</strong>, een zuiv'ren<strong>de</strong> selectie. Dan toch zoekt het <strong>de</strong>nken het mysterie van<br />

zichzelf op allerlei manier, en daar blijft van over wat werkelijk <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>uitgang<br />

dienstig is. Maar er is verschil ook tusschen het natuurlijke en het geestelijke, in<br />

zoover <strong>de</strong> geest, door zijn bovenzinlijk contact tusschen <strong>de</strong> individuen, in taal en<br />

traditie, <strong>de</strong>n ontwikkelingsweg bekort: <strong>de</strong> een kan van <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>r leeren, er is een<br />

geestelijke me<strong>de</strong><strong>de</strong>eling, een corpus mysticum, zooals Kant het noemen zou,<br />

daarmee beoogend <strong>de</strong> gedachte, die altijd onpersoonlijk is. Dus beschouwd, zijn<br />

menschen als Paracelsus op hun plaats; zij toonen hoe men niet - en soms ook hoe<br />

men wel - moet zoeken naar <strong>de</strong> waarheid in natuur en leven. Hij is nog van <strong>de</strong>n<br />

ou<strong>de</strong>n tijd; hem is, in kerkelijken zin, <strong>de</strong> theologie een zeer bijzon<strong>de</strong>re wetenschap,<br />

die op openbaring rust, ons in <strong>de</strong> Schrift geschonken; op dit theologisch veld heeft<br />

dan ook het ‘natuurlijk re<strong>de</strong>licht’ geen kracht. Maar hij is van <strong>de</strong>n nieuwen tijd, in<br />

zoover hij beseft dat <strong>de</strong> natuur op haar gebie<strong>de</strong>n moet beluisterd wor<strong>de</strong>n, zal zij<br />

ons haar mysterie onthullen. Experiment en bespiegeling, d.i. on<strong>de</strong>rvinding en<br />

na<strong>de</strong>nken over het on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>ne, zijn daartoe bei<strong>de</strong> van beteekenis. In dit opzicht<br />

gaat <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> theosooph dieper dan mo<strong>de</strong>rne empiristen, die bang zijn <strong>voor</strong><br />

speculatie, eigenlijk omdat zij zelven niet speculeeren, niet philosophisch <strong>de</strong>nken<br />

kunnen. En meer dan een materialistische wetenschap, meer dan een<br />

psychophysisch parallelisme, dat <strong>de</strong> natuur ontgeestelijkt en <strong>de</strong>n geest <strong>de</strong>natureert,<br />

is Paracelsus' opvatting - herkomstig uit <strong>de</strong> Alexandrijnsche Gnosis en <strong>de</strong> Kabbala<br />

-: dat <strong>de</strong> wereld <strong>de</strong> makrokosmos is en <strong>de</strong> mensch <strong>de</strong> mikrokosmos; dat m.a.w. in<br />

bei<strong>de</strong> hetzelf<strong>de</strong> (god<strong>de</strong>lijk) wezen is. Zelfkennis is dus kennis <strong>de</strong>r natuur en<br />

natuurkennis openbaart ons aan ons zelven - is het niet, als door nevelen heen<br />

gezien, <strong>de</strong> waarheid die Kant in zijn Reine Vernunftlehre ont<strong>de</strong>kte, en die na hem<br />

Fichte, Schelling en Hegel hebben uitgewerkt? En wij zullen niet lachen om<br />

Paracelsus' leer van het elementaire, aardsche, zichtbare, nevens het hemelsche,<br />

astrale, onzichtbare lichaam, als wij beseffen dat dit nu eenmaal theosophisch is,<br />

en evenmin, wanneer wij hooren van <strong>de</strong> sterren, waar dit onzichtbare lichaam, <strong>de</strong>ze<br />

spiritus, bij uitstek woont. Want dan herinneren wij ons dat <strong>de</strong>nkers<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


23<br />

als Fechner en als Hymans <strong>de</strong> planeten ook verklaar<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> bewuste wezens, en<br />

dat Goethe op zijn wijze <strong>de</strong>n ‘Erdgeist’ heeft erkend. Paracelsus weet intusschen<br />

heel goed dat <strong>de</strong> géest weer meer is dan dit zielige in <strong>de</strong> natuur, en hij is hem méer<br />

omdat in <strong>de</strong>n mensch een vonk woont van het god<strong>de</strong>lijke, zeggen wij: omdat <strong>de</strong><br />

mensch is doorgedrongen tot <strong>de</strong> sfeer van het bewuste. Hierin ligt zijn moreel<br />

karakter, wat hem van al het an<strong>de</strong>re in <strong>de</strong> wereld on<strong>de</strong>rscheidt. Hij is dus drievoudig,<br />

en drievoudig is daarom ook <strong>de</strong> wetenschap van zijn genezing. Zij <strong>voor</strong>on<strong>de</strong>rstelt<br />

<strong>de</strong> philosophie, <strong>de</strong> astronomie, <strong>de</strong> theologie en heeft een praktisch doel. In <strong>de</strong>ze<br />

praxis is zij met <strong>de</strong> alchemie zeer nauw verbon<strong>de</strong>n. Was <strong>de</strong>ze waar<strong>de</strong>ering van <strong>de</strong><br />

goudmakerskunst voldoen<strong>de</strong> om Paracelsus in het oog van een geslacht, dat ons<br />

<strong>voor</strong>afging, te verkleinen, wij alweer stooten ons daar min<strong>de</strong>r aan, se<strong>de</strong>rt in <strong>de</strong><br />

han<strong>de</strong>n van Ramsay c.s. <strong>de</strong> chemie tot alchemie schijnt weergekeerd, immers <strong>de</strong><br />

eene grondstof in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re blijkt getransformeerd te wor<strong>de</strong>n. En wanneer onze<br />

theosooph ons verzekert dat <strong>de</strong> elementen niet enkelvoudig zijn, antecipeert hij <strong>de</strong><br />

elektronenleer en <strong>de</strong> (reeds ou<strong>de</strong>re) opvatting dat alles in waterstof zijn oorsprong<br />

heeft. Zijn ‘Vulcanus’, waardoor <strong>de</strong> elementen gestalte krijgen, zijn ‘Archeus’ die in<br />

<strong>de</strong> dingen heerscht, zijn personificatiën, zeker, maar zij zijn niet absoluut onjuist,<br />

omdat ook wij ons niet onttrekken kunnen aan <strong>de</strong> gedachte, dat bv. het<br />

kristallisatieproces met zijn neerslag in geometrische figuren door een innerlijke<br />

i<strong>de</strong>e, een vast type wordt bepaald. En is in het organisch lichaam <strong>de</strong> ‘dominant’ van<br />

Reinke, <strong>de</strong> ziel die dat lichaam bouwt en die in <strong>de</strong> biologie door Pauly, Francé e.a.<br />

opnieuw waar<strong>de</strong>ering vond (zooals Aristoteles ze reeds erken<strong>de</strong>), is, in het<br />

organische <strong>de</strong> dominant, <strong>de</strong> ziel niet hetzelf<strong>de</strong> als Paracelsus' Archeus? Is het niet<br />

waar dat zij, als Naturheilkraft (E. von Hartmann) <strong>voor</strong>tdurend strijd voert tegen al<br />

wat het leven<strong>de</strong> belaagt? Versterking, opwekking van dit agens, dit levenszelf in<br />

dien kamp, is dan ook het beste mid<strong>de</strong>l om <strong>de</strong> ziekte te overwinnen. Een tijd, die<br />

naar Christian Science zocht, die veel min<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> <strong>voor</strong>geslachten gediend is<br />

van medicamenten; die <strong>de</strong> macht <strong>de</strong>r suggestie en auto-suggestie on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>n<br />

heeft - zulk een tijd zal ook dit in Paracelsus kunnen waar<strong>de</strong>eren: dat hij nota heeft<br />

genomen van <strong>de</strong> ziel. En hij zal bevin<strong>de</strong>n dat Paracelsus <strong>de</strong> homoeopathen nabij<br />

komt, wanneer hij <strong>de</strong> scha<strong>de</strong>lijke werkingen van een of an<strong>de</strong>r principe door <strong>de</strong><br />

gunstige ervan te niet wil doen. Kortom, in <strong>de</strong>zen buitengewonen geest zijn <strong>de</strong><br />

kiemen en beloften van ver<strong>de</strong>re ontwikkelingen. Zij zijn er nog in staat van wording,<br />

alles is chaotisch, en dit geeft aan zijn werk een mysterieuse tint. Re<strong>de</strong>n waarom<br />

men zijn Labyrinthus Medicorum dan ook heeft opgenomen in <strong>de</strong> reeks<br />

‘Klassieken van het Occultisme’. Maar het Occulte is niet, zooals men<br />

doorgaans meent, een meer dan aardsche wijsheid, zij is die wijsheid in haar groei,<br />

intuïtief nog, veel- en ver-schouwend, ja, maar ongeformuleerd en ondoordacht. Zij<br />

worstelt met <strong>de</strong> taal, zij is rijk aan beel<strong>de</strong>n, die willen zeggen, maar niettemin<br />

verzwijgen; zij imponeert door haar geniale conceptie, zooals zij afstoot door haar<br />

fantastisch spel. Het spreekt vanzelf dat zulke geesten in onze dagen op tal van<br />

menschen werken. Menschen, die, intuïtief aangelegd, in <strong>de</strong> vulgaire wetenschap<br />

(<strong>voor</strong>al zooals het on<strong>de</strong>rwijs ze toedient, zon<strong>de</strong>r eenige re<strong>de</strong>lijkheid: feiten en feiten,<br />

wetten en wetten) terecht het Ware missen, en die nu op zoek zijn naar dat Ware,<br />

niet bij philosophie, maar bij alle richting van occultisme en mystiek. Hun is <strong>de</strong><br />

philosophie te abstract, te geestelijk, en <strong>de</strong> nog slechts halve geestelijkheid van een<br />

Paracelsus heeft hun meer te zeggen dan Hegel of von Hartmann, juist omdat het<br />

zinlijke bij Theosophen hoogtij viert. De Theosophie is een gepotentiëerd<br />

materialisme, dat krachtens die potentiëering boven zichzelf uitwijst, maar niettemin<br />

zijn afkomst niet verloochent; Steiner is, trots Kant en Fichte, in wie hij heeft gewerkt,<br />

in zijn Lucifer-gnosis (een eigenaardig) materialist. En zoo is er veel materialisme<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


in Paracelsus' Doolhof - maar het zal juist op dien grond zijn lezers vin<strong>de</strong>n. Ook<br />

<strong>voor</strong> ons, die in hoogeren zin Theosophen zijn - Godswijzen, die in zuivere re<strong>de</strong> het<br />

god<strong>de</strong>lijk Re<strong>de</strong>lijke ervaren - ook <strong>voor</strong> ons is <strong>de</strong> publicatie, die ik hier had aan te<br />

kondigen, belangwekkend, want zij leert ons blikken in <strong>de</strong> behoeften van een<br />

generatie als <strong>de</strong> onze, waar oekonomisch-geestelijk <strong>de</strong> chaos ons omgeeft.<br />

Dr. H.W.PH.E.V.D. BERGH V. EYSINGA.<br />

ZUTPHEN.<br />

Friedrich Nietzsche: De Blij<strong>de</strong> Wetenschap. Vertaling door G.H. Priem.<br />

- (Amsterdam, A.W.M.v. Hees).<br />

Als duistere wolken en hun schaduwen over een landschap, legt zich een stemming<br />

van weemoed over elke rijp gewor<strong>de</strong>n cultuur. De dichters verklanken haar; <strong>de</strong><br />

wijsgeer stelt ze absoluut, doceert dat alle aanzijn slecht is in zijn systeem gewor<strong>de</strong>n<br />

pessimisme. Zoo ging het bij <strong>de</strong> Grieken, waar Sokrates bij zijn dood zich Asklepias<br />

een haan schuldig wist omdat hij nu eerst kwam tot genezing van zijn krankte; zoo<br />

is <strong>de</strong> bewustwording in <strong>de</strong> Romeinsche cultuur, <strong>de</strong> Hellenistische, en zij spreekt<br />

zich uit, o.a. in <strong>de</strong> Gnostiek en bij Seneca; zoo was het in <strong>de</strong> 19 <strong>de</strong> eeuw, die haar<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


24<br />

Schopenhauer had, wiens werk één vonnis is over het leven en <strong>de</strong>n dit scheppen<strong>de</strong>n<br />

levenswil. In zekeren zin is hier <strong>de</strong> waarheid en het ware. Alle godsdiensten zijn<br />

van oor<strong>de</strong>el geweest dat <strong>de</strong> wereld on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> zon<strong>de</strong> ligt en <strong>de</strong>n dood, en zij hebben<br />

gedoeld op verlossing, en zij hebben in het hart <strong>de</strong>r dingen <strong>de</strong> wond geschouwd<br />

waaraan dit armlijk aanzijn bloedt. En het is een vulgair, een roekloos optimisme<br />

dat blind is <strong>voor</strong> die won<strong>de</strong>.<br />

Vergeten wij ook niet dat er geen kunst zou zijn als het empirische genoeg was<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> ziel; dat het is <strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n wanklank die ons doet begeeren naar <strong>de</strong> symphonie<br />

<strong>de</strong>r eeuwigheid; dat uit het duister en <strong>de</strong>n nevel opdoemt Rembrandt's licht; en dat,<br />

omdat <strong>de</strong> menschentaal zoo grof is, ze Dante ciseleer<strong>de</strong> in zijn won<strong>de</strong>re terzinen<br />

en Shakespeare in zijn zingen<strong>de</strong> sonnetten. En toen <strong>de</strong> <strong>de</strong>nker om zich zag <strong>de</strong>n<br />

chaos, heeft hij, uit begrippen, een kosmos opgebouwd. Zoodat er geen cultuur is<br />

zon<strong>de</strong>r levenslij<strong>de</strong>n en geen kracht <strong>de</strong>s geestes dan ten koste van ellen<strong>de</strong>. ‘Uit uwe<br />

noo<strong>de</strong>n, o mensch’, zegt <strong>de</strong> Latijnsche dichter, ‘hebt gij uw go<strong>de</strong>n gemaakt’.<br />

Maar dan wil dit zeggen dat <strong>de</strong> ziel <strong>de</strong>n vijand overwint dat hij, als <strong>de</strong> Lucifer <strong>de</strong>r<br />

ou<strong>de</strong> sage, als <strong>de</strong> Zeus bij Shelley, wordt neergeworpen in <strong>de</strong>n afgrond. De God in<br />

ons, <strong>de</strong> Allersterkste, is <strong>de</strong> Christus van het allegorisch verhaal, die in het land <strong>de</strong>r<br />

Gadarenen komt, in het doo<strong>de</strong>nrijk, en <strong>de</strong> duivelen uitbant en hen die daar toeven<br />

nu in groote rust doet zitten. Dit is <strong>de</strong> historie van <strong>de</strong>n artistieken geest, hetzij hij<br />

dicht of bidt of <strong>de</strong>nkt: als hij door <strong>de</strong> duistere wereld gaat, spreekt hij zijn woord, en<br />

wat onrein was wordt gelouterd en gered het schier verlorene.<br />

Daarom kan het pessimisme nooit het ein<strong>de</strong> zijn, en al heeft het zijn zwaarwegen<strong>de</strong><br />

beteekenis, er boven uit beurt zich <strong>de</strong> ziel, en hare droomen droomt zij, en zij schouwt<br />

in <strong>de</strong> verscheur<strong>de</strong> wereld <strong>de</strong> lijnen van een hoogere or<strong>de</strong>.<br />

Op Schopenhauer volgt Wagner, die zint op regeneratie en cultuur, en na Wagner<br />

is er Nietzsche, in wiens ‘Zarathustra’ <strong>de</strong> levensdurf is teruggekomen. Deze mensch<br />

is door het lij<strong>de</strong>n heengegaan en nu is het volbracht. Voor het droef besef, <strong>de</strong><br />

treuren<strong>de</strong> wijsheid, thans ‘die fröhliche Wissenschaft’, die het boek wil zijn van een<br />

genezen<strong>de</strong>.<br />

Aphoristisch als <strong>de</strong> werken van la Rochefoucauld, Vauvenargues, mist het het<br />

systematische, waaraan wij dan door Nietzsche ook volstrekt niet zijn gewend. Maar<br />

wie van een geschrift als dit <strong>de</strong>n omgang vraagt van telkens een kwartier; wien het<br />

niet te doen is om methodisch begrip maar om levensweten, om paradoxen soms,<br />

die straks dan blijken van diepe waarheid vol; om woor<strong>de</strong>n waarin, bij<br />

menschenkennis, schittert het vernuft van een aristocratischen geest, vlamt het<br />

artistieke - <strong>voor</strong> zulke lezers is ‘die fröhliche Wissenschaft’ als honig van Hymettus<br />

op wel<strong>voor</strong>zienen disch. En <strong>voor</strong> hen die min<strong>de</strong>r goed <strong>de</strong> grondtaal meester zijn is<br />

dan zeker welkom <strong>de</strong> vertolking in het Hollandsch, ons door <strong>de</strong>n heer G.H. Priem<br />

geschonken. Ik kan niet an<strong>de</strong>rs zien dan dat zij <strong>voor</strong>treffelijk is en wij brengen hem<br />

dan ook <strong>voor</strong> zijnen arbeid gaarne dank.<br />

DR. H.W.PH.E.V.D. BERGH V. EYSINGA.<br />

ZUTPHEN.<br />

Romans en novellen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Sentimenteele Geschie<strong>de</strong>nissen - door Job Steynen. (Bussum, C.A.J.<br />

van Dishoeck).<br />

De titel kan, wie Steynen's wezen, zijn talent niet kent, mislei<strong>de</strong>n. Sentimenteel in<br />

<strong>de</strong>n dagelijkschen zin zijn <strong>de</strong>ze verhalen allerminst. Wie daarentegen <strong>de</strong> opmerkelijke<br />

ontwikkeling van <strong>de</strong>zen schrijver (van het vaak rauwe naturalisme, het pessimisme,<br />

van <strong>de</strong> hartstochtelijke levenslief<strong>de</strong>, naar een forsche mystiek, en vandaar, in een<br />

nieuwe zwenking, die tevens een opgang beduidt, naar <strong>de</strong>n beschouwen<strong>de</strong>n staat,<br />

vanwaaruit <strong>de</strong>ze geschie<strong>de</strong>nissen wer<strong>de</strong>n geschreven, <strong>de</strong> daarin behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />

gevallen doorleefd), wie die ontwikkeling gevolgd heeft, weet van te voren, hoe <strong>de</strong><br />

daarin geleg<strong>de</strong> en daaruit spreken<strong>de</strong> sentimentaliteit in zoover naar <strong>de</strong> letter kan<br />

wor<strong>de</strong>n genomen, als een sarkastische beschouwing een waarheid onthult door ze<br />

te versluieren.<br />

De paradox is hier op haar plaats. Het wezen <strong>de</strong>zer vertellingen, het wezenlijke<br />

blijkbaar ook van <strong>de</strong>n belangwekken<strong>de</strong>n mensch die ze verzon, van <strong>de</strong>n auteur, die<br />

ze in suggestieve taal te boek stel<strong>de</strong>, is niet an<strong>de</strong>rs dan innerlijke tweespalt. De<br />

elementen daarvan hebben we boven terloops genoemd: men moet door het leven,<br />

<strong>de</strong> werkelijkheid of hoe men het noemen wil, wel heftig zijn verrukt, om daardoor<br />

zoo <strong>de</strong>erlijk ontgoocheld, zoo innig geschokt te wor<strong>de</strong>n, dat men het, in een smartelijk<br />

verlangen naar wat daarachter als het wezenlijke steekt, ontvlucht, om onbevredigd,<br />

doch rijker aan ervaring, dat is voller aan leed, terug te keeren in datzelf<strong>de</strong> leven,<br />

dat eerst, met <strong>de</strong> leege grilligheid, <strong>de</strong> valsche behaagzucht van een wellicht niet<br />

verstan<strong>de</strong>lijk gewaar<strong>de</strong>er<strong>de</strong>, maar hartstochtelijk en vroom aanbe<strong>de</strong>n vrouw, zijn<br />

tee<strong>de</strong>re en buitensporige en licht gekwetste hunkering terugstiet.<br />

De lezer kan me onbeschei<strong>de</strong>nheid verwijten. Het heeft in<strong>de</strong>rdaad <strong>de</strong>n schijn, of<br />

ik trachtte, in plaats van het vóór me liggen<strong>de</strong> verhalenboek, of ruimer:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


25<br />

van Steynen's litteraire <strong>voor</strong>tbrengst in 't algemeen, <strong>de</strong>zen schrijver als mensch te<br />

ontle<strong>de</strong>n. Dat, in litteraire en an<strong>de</strong>re kunst, het een met het an<strong>de</strong>re samenhangt,<br />

<strong>de</strong> nauwkeurige beschouwing van <strong>de</strong>n arbeid tot dieper kennis omtrent <strong>de</strong>n<br />

kunstenaar als mensch leidt, d.i. tot <strong>de</strong> dóórschouwing van het diepste en wezenlijke<br />

in dien mensch (vanwaaruit immers in laatste instantie ook zijn kunst afkomstig is,<br />

en welks onbevredigdheid hem van zelve tot die productie noopt) - wie zal het<br />

ontkennen? Van dit plan gezien verschrompelt elke vraag van techniek tot iets futiels,<br />

krijgt ook <strong>de</strong> keus van dat zoo <strong>de</strong>erlijk gesma<strong>de</strong> ‘on<strong>de</strong>rwerp’ een nieuwe en diepere<br />

beteekenis. Bij Steynen bestaat echter dubbele aanleiding om over <strong>de</strong>n mensch,<br />

<strong>de</strong>n zeer bijzon<strong>de</strong>ren, hartstochtelijk-emotioneelen mensch te spreken, die zich<br />

achter <strong>de</strong>ze geschie<strong>de</strong>nissen... verschuilt.<br />

Het werkwoord doet hier terecht dienst. Na <strong>de</strong> uitbundigheid van <strong>de</strong>n naturalist,<br />

die het leven, het hartstochtleven <strong>voor</strong>namelijk, on<strong>de</strong>rging, moest on<strong>de</strong>rgaan, gretig<br />

en volkomen, om ons die nieuwe, want geschifte, saamgedrongen en<br />

gecomponeer<strong>de</strong> werkelijkheid van zijn beschrijving als een rillend en lillend brok<br />

hoogere werkelijkheid toe te kunnen werpen, nà die klaarblijkelijke rechtuit-heid,<br />

die zich bedwelm<strong>de</strong> aan en verloor in <strong>de</strong> realiteit, is hij tot zich zelt ingekeerd, tot<br />

<strong>de</strong> werkelijkheid van zijn eigen innerlijk bestaan, dat ons tevoren slechts mid<strong>de</strong>llijk<br />

getoond was, immers als het temperament, waardoor <strong>de</strong> natuur was gezien. Nu<br />

zien we hem nòch als een naakt man duiken in <strong>de</strong> stormgolven van dit zintuigelijk,<br />

met alle zinnen opgenomen en doorle<strong>de</strong>n leven, nòch schuilen in <strong>de</strong>n schemer van<br />

eigen, half bewust zieleleven, maar, <strong>de</strong>r<strong>de</strong> faze, <strong>de</strong> ziel zoeken in <strong>de</strong> stoffelijkheid,<br />

het duurzame on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n bast van dit grillige en bonte en ij<strong>de</strong>le en boven alles<br />

dwaas-groteske maatschappij-bestaan.<br />

Spotten doet heel dit boek, doet elk kort verhaal; maar tevens: hoe vol ernst is<br />

dit alles. Hoe ruim en innig-menschelijk moet het hart zijn, hoe vol warmte van<br />

<strong>de</strong>ernis met an<strong>de</strong>rer kortzichtigen waan, als verstand en hart bei<strong>de</strong> met <strong>de</strong><br />

maatschappelijk verstootenen, met <strong>de</strong> zwakken en sullen, zoo snaaks en wrang en<br />

fijn-hekelend te spotten en te sollen weet!<br />

Deze schuchtere sukkels wor<strong>de</strong>n niet geï<strong>de</strong>aliseerd. In een enkel verhaal, als dat<br />

van <strong>de</strong>n dronkaard in het koffiehuis, ligt het sterke, het teveel aan gevoel bloot, dat<br />

<strong>de</strong>zen tot die bestendige dronkenschap noopte. De laatste vertelling is zelfs op het<br />

pathetische af, evenals die over Laska. Maar overigens: <strong>de</strong> schrijver moge die<br />

verschoppelingen niet sparen, hij moge zich kittelig vermaken met hun armelijke en<br />

trieste en tragische onbeholpenheid: <strong>de</strong> schampere, schoon on<strong>de</strong>r sarkastische<br />

strijkages vermom<strong>de</strong> hoon treft min<strong>de</strong>r <strong>de</strong>ze tobbers, dan <strong>de</strong> maatschappij, die ze<br />

als onbruikbaren ballast wegtrapt, <strong>de</strong> wreedheid eener samenleving, waar <strong>voor</strong> hen<br />

geen plaats is.<br />

Die samenleving zelf tast Steynen niet aan. Kan <strong>de</strong> eerste vertelling, ‘Het<br />

misverstand’ geheeten, een oogenblik een ongetwijfeld vermakelijke persiflage op<br />

zeer reëele, politieke ze<strong>de</strong>n lijken, het gegeven is toch te fantastisch uitgewerkt dan<br />

dat we daar, an<strong>de</strong>rs dan zeer verwij<strong>de</strong>rd, voeling met kiesgeknoei in meenen te<br />

bespeuren. De an<strong>de</strong>re verhalen wen<strong>de</strong>n zich nog beslister af van het maatschappelijk<br />

gedoe. Naar <strong>de</strong> eenzaamheid, naar <strong>de</strong> verheerlijking van <strong>de</strong>n moed om <strong>de</strong><br />

eenzaamheid te dragen, streven ze alle; naar <strong>de</strong> innerlijke diepte en <strong>de</strong><br />

eerbiedwekken<strong>de</strong> erbarmelijkheid van hen, die, meest in oogenschijnlijk komische<br />

omstandighe<strong>de</strong>n, met <strong>de</strong> Eenzaamheid in rechtstreeksch verband staan.<br />

Dat Steynen in dat uiterlijk-komische, in het verleef<strong>de</strong> en botte en bekrompene<br />

het leed zoekt en bewon<strong>de</strong>rt van wien, zij het onbewust, <strong>de</strong> armoe tot volslagen en<br />

schrikkelijke oprechtheid tegenover zich zelf, dat is tot het wreed besef van<br />

hulpelooze eenzaamheid dwong, geeft aan <strong>de</strong> beschrijving <strong>de</strong>zer burleske gevallen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>de</strong>n bitteren bijsmaak, welke ze tot méér dan ‘gevallen’ maakt. Van <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l was<br />

hier sprake als spiegel van <strong>de</strong>s schrijvers persoonlijkheid in verband met zijn vroegere<br />

werken. Het spreekt van zelf, dat volstrekt niet alles hierin uitstekend is. Eenige<br />

geschie<strong>de</strong>nissen zijn beslist hol en daardoor pretentieus. Van <strong>de</strong> geslaag<strong>de</strong> is <strong>de</strong><br />

gaafheid <strong>de</strong> grootste verdienste. Onnoodig dan op te merken, dat <strong>de</strong> taal in dat<br />

geval <strong>de</strong> evenwichtigheid van <strong>de</strong>n rijpen toon en soberen zwier heeft.<br />

H. VAN LOON.<br />

Het belangwekkend Geweten, door L.H.A. Drabbe. (Amsterdam, A.W.M<br />

van Hees).<br />

De jongere en jongste litteratuur leeft van onmacht: het gevoel van leegte en<br />

verminktheid, van welks druk zich <strong>de</strong> schrijver, door zijn pogen daar kunst uit te<br />

maken, tracht te ontdoen. Onmacht in velerlei opzicht, <strong>voor</strong>namelijk tegenover het<br />

onmeedoogend ‘Du sollst’ <strong>de</strong>r samenleving. Als een gebrekkige en een verdwaal<strong>de</strong>,<br />

een blin<strong>de</strong> en vereenzaam<strong>de</strong> staat menige kunstenaarsnatuur in <strong>de</strong>ze maatschappij.<br />

Als een kind (Bouwmeester vergeleek artiesten al met kin<strong>de</strong>ren, die met een kleine<br />

concessie aan hun vrijbuiterszin te paaien, door iets op zich zelf onbedui<strong>de</strong>nds<br />

onhan<strong>de</strong>lbaar te maken zijn) staan hem <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> tal van maatschappelijke<br />

verplichtingen verkeerd; als een kind ook begrijpt en doorschouwt hij intuïtief meer<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


26<br />

en dieper dan <strong>de</strong> glad<strong>de</strong> planken vermogen, waarmee van Deyssel in<strong>de</strong>rtijd,<br />

verafschuwend, tegenover <strong>de</strong> knobbelige boomstammen, verbeelding <strong>de</strong>r onstuimige<br />

spontaneïteit, <strong>de</strong> ‘bourgeois’ vergeleek. De auteur Drabbe heeft, naar uit <strong>de</strong>zen<br />

‘roman’ blijkt, meer van een boomstam dan van een plank. Hij haat het glad<strong>de</strong> in<br />

het dagelijksch verkeer, wat van Looy <strong>de</strong>els tot zijn heerlijk Uilenspiegelachtige<br />

‘Zebe<strong>de</strong>üs’ inspireer<strong>de</strong>. Zijn belangstelling gaat regelrecht naar het instinctenleven.<br />

Wat ligt er bloot, als men <strong>de</strong> schijnheilige noodzaak <strong>de</strong>r sleurbeschaving afkrabt...?<br />

De schrijver van ‘Het belangwekkend Geweten’ is geen optimist: het dierlijke, het<br />

rauwe, <strong>de</strong> blin<strong>de</strong> wraakzucht hebben zijn belangstelling. Echter <strong>de</strong>ze niet alleen. In<br />

<strong>de</strong>n hoofdpersoon Scipio Bran<strong>de</strong>r heeft hij willen belichamen <strong>de</strong> botsing tusschen<br />

Re<strong>de</strong> en Geweten met <strong>de</strong> ongebrei<strong>de</strong>l<strong>de</strong> instincten.<br />

Men mag zich wel aldus uitdrukken. Om dit conflict is het <strong>de</strong>n auteur hoofdzakelijk<br />

te doen geweest. Daarbij is hij echter (hoeveel schrijvers hebben vóór hem <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

fout begaan?) aan <strong>de</strong>n averechtschen kant begonnen. Tegen het leggen en<br />

ontwikkelen van een psychologischen knoop in een roman kan niemand bezwaar<br />

hebben. Het is meestal het geraamte. Maar als sterk bezwaar tegen dit boek doet<br />

zich het stadig besef gevoelen, dat <strong>de</strong> heer Drabbe datgene wat in <strong>de</strong>ze bladzij<strong>de</strong>n<br />

gebeurt slechts noodig had, om dit van te voren bedachte in scène te zetten. Het<br />

blééf een geraamte, terwijl het zijn taak was geweest, dit <strong>voor</strong> ons te doen leven,<br />

het te beklee<strong>de</strong>n met vleesch en bloed, spieren en zenuwen. En dit ware gebeurd,<br />

als hij ons in <strong>de</strong> menschen van dit verhaal had doen gelooven, hun woor<strong>de</strong>n en<br />

da<strong>de</strong>n dus in het verband aannemelijk had gemaakt. Waarschijnlijk heeft <strong>de</strong> auteur<br />

dit versmaad; zijn streven gaat boven en on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> werkelijkheid uit. Maar 't ware<br />

ook volstrekt niet noodig geweest, dat doel met naturalistische mid<strong>de</strong>len te bereiken.<br />

Slechts had<strong>de</strong>n we <strong>de</strong> optre<strong>de</strong>n<strong>de</strong> personen als zelfstandige individuën moeten<br />

kunnen aanvaar<strong>de</strong>n, alvorens door <strong>de</strong>n zelfstrijd van éen hunner getroffen en<br />

overtuigd te wor<strong>de</strong>n. Ook in het onzinnelijke is werkelijkheid.<br />

Naar een be<strong>de</strong>nksel fatsoeneer<strong>de</strong> Drabbe echter Bran<strong>de</strong>r en Joele en Sieperman<br />

en hoe <strong>de</strong> potsierlijke bewoners zijner fantasie, verwrongen spiegel <strong>de</strong>r realiteit,<br />

meer mogen heeten. Het blijven paljassen. En het rechtstreeksch gevolg is, dat wat<br />

in hen rondspookt onze belangstelling niet ver<strong>de</strong>r wekt en boeit dan <strong>de</strong><br />

nieuwsgierigheid, hoe <strong>de</strong> schrijver zich uit <strong>de</strong> om meer dan één re<strong>de</strong>n pijnlijke situatie<br />

redt.<br />

De heer Drabbe heeft waarschijnlijk veel van Russische schrijvers gelezen. Maar<br />

gelooft hij werkelijk, met <strong>de</strong>zen Bran<strong>de</strong>r en wat er in hem gebeurt nadat hij <strong>de</strong>n<br />

criticus Macquiné vermoord<strong>de</strong>, <strong>de</strong> psychologie van een moor<strong>de</strong>naar geleverd te<br />

hebben? Eenig vertrouwen in het doorzicht van <strong>de</strong>n schrijver doet hopen, dat<br />

vergelijking hem an<strong>de</strong>rs leert. De landgenoot was overigens (behoeft het gezegd?)<br />

volkomen in zijn recht, het thema zelfstandig uit te werken.<br />

Deze Scipio is een zon<strong>de</strong>rling. Zijn op <strong>de</strong> spits gedreven individualisme heeft een<br />

afgrond gedolven tusschen hem en <strong>de</strong> maatschappij. Hij leeft met haar in bloedige,<br />

verbitter<strong>de</strong> guerilla, waarin hij uiteraard <strong>de</strong> ne<strong>de</strong>rlaag lijdt. De oorzaak van die<br />

vruchtelooze veete op leven en dood maakte Scipio zich nooit bewust. Had hij dit<br />

gedaan, <strong>de</strong>ze ziektegeschie<strong>de</strong>nis ware ongeschreven gebleven. Dan toch had hij<br />

wellicht het geneesmid<strong>de</strong>l tevens gevon<strong>de</strong>n. Want dit is niets an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> onmacht,<br />

zich over enkele, pijnlijke noodzakelijkhe<strong>de</strong>n heen te zetten in het besef, dat het<br />

leven geleefd moet wor<strong>de</strong>n en dat dit als axioma dient aanvaard, daar alle onwillig<br />

gepieker daaromtrent, bij <strong>voor</strong>baat tot <strong>de</strong> dorste vruchteloosheid veroor<strong>de</strong>elt, <strong>de</strong><br />

vervulling van dien plicht slechts verzwaart. Is men daartoe niet in staat, zooals<br />

blijkbaar Scipio, ja, dan is <strong>de</strong> eenige oplossing <strong>de</strong> revolver, die aan zijn leven en dit<br />

boek een ein<strong>de</strong> maakt.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Dat die onmacht zich als onwil <strong>voor</strong>doet, zich on<strong>de</strong>r blin<strong>de</strong> en daardoor dus<br />

lachwekken<strong>de</strong>, immers don Quichotte-achtig <strong>voor</strong>komen<strong>de</strong> opstandigheid versteekt,<br />

brengt <strong>de</strong>n lezer niet op een dwaalspoor. Hij ziet slechts een bewijs van<br />

<strong>de</strong>erniswaardiger zwakheid in <strong>de</strong> omstandigheid, dat Scipio zich <strong>de</strong>n waren oorsprong<br />

van zijn misluktheid niet bewust weet te maken.<br />

Dat, als een stompe en stuipachtige wraak op <strong>de</strong> onafwendbaar aanschrij<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

overmeestering van het leven, zooals het tegenwoordig zijn eischen stelt en plichten<br />

oplegt, Scipio Bran<strong>de</strong>r een oogenblik zijn moordinstinct, in ie<strong>de</strong>r sluimerend als <strong>de</strong><br />

vernietigings-reactie tegenover <strong>de</strong> op ontwikkeling gerichte regelmaat van het<br />

maatschappelijk samenstel, <strong>de</strong>n vrijen loop laat, <strong>de</strong> verbeelding omzet in een daad<br />

- het komt ons begrijpelijker <strong>voor</strong> dan <strong>de</strong> drijfveer daartoe: <strong>de</strong> drang naar het wakker<br />

schud<strong>de</strong>n van zijn geweten. Tusschen dit en <strong>de</strong> Re<strong>de</strong> (we zei<strong>de</strong>n het al) gaat ver<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong> strijd. Opgejaagd door het eerste, beducht dat <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> niet sterk genoeg zal<br />

blijken, om hem uit han<strong>de</strong>n van het gerecht te hou<strong>de</strong>n, grijpt Scipio naar <strong>de</strong> revolver,<br />

die het hart doorboort, dat <strong>de</strong> strijd tegen <strong>de</strong> geheime machten al verscheurd had.<br />

Als een lofzang aan die machten, aan het Mysterie is heel dit boek. We had<strong>de</strong>n<br />

daartoe <strong>de</strong> beschrijvingen en gesprekken op hooger plan gewenscht. Want al toont<br />

Drabbe ongetwijfeld geest, een wrang, soms dartel, schoon wel erg stu<strong>de</strong>ntikoos<br />

sarcasme, dat als een zure lachgrijns op menige<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


27<br />

bladzij<strong>de</strong> open ligt: tot meevoelen, meelij<strong>de</strong>n met <strong>de</strong>ze door een obsessie bezetenen,<br />

heeft <strong>de</strong> schrijver mij niet kunnen roeren.<br />

H. VAN LOON.<br />

De profundis clamavi, door Henri van Wermeskerken. (Uitg. Scheltens<br />

en Giltay, Amsterdam).<br />

‘Leo Sme<strong>de</strong>r’, het boek waarme<strong>de</strong> <strong>de</strong> heer van Wermeskerken <strong>de</strong>buteer<strong>de</strong>, <strong>de</strong><br />

sympathieke poging tot rehabilitatie van een weinig-begrepene en daarom<br />

fel-veroor<strong>de</strong>el<strong>de</strong>, had geen groote literaire kwaliteiten, maar trof toch door iets échts,<br />

iets innigs, van een kind, dat opkomt <strong>voor</strong> een verguis<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r. Als zoodanig kon<br />

het boek wor<strong>de</strong>n geaccepteerd en geapprecieerd.<br />

Tot het spoedig daarna bleek, dat het verlangen tot rechtvaardiging niet 's heeren<br />

van Wermeskerken eenig motief was; want in korte perio<strong>de</strong>n verschenen <strong>de</strong> literair<br />

nog min<strong>de</strong>r beteekenen<strong>de</strong> ‘Sme<strong>de</strong>r en Zn’ en ‘Van het Won<strong>de</strong>re Geluk’, waardoor<br />

dui<strong>de</strong>lijk werd, dat <strong>de</strong> heer van Wermeskerken in zijn eerste sympathieke boek méer<br />

wil<strong>de</strong> gezien hebben dan een daad van piëteit alleen; dat hij daarme<strong>de</strong>, wellicht<br />

door het vrij gunstige onthaal van Leo Sme<strong>de</strong>r, wenschte te beginnen een reeks<br />

van boeken; dat hij wenschte beschouwd te wor<strong>de</strong>n, enfin, als schrijver. Vandaar<br />

dat op die latere boeken scherper critiek kon wor<strong>de</strong>n toegepast dan op het eerste,<br />

dat men meer eerbiedig<strong>de</strong> als iets liefs.<br />

Zoo kwamen nog later, in haast ontstellend-snelle opeenvolging: ‘De Armen van<br />

Geest’ en ‘De Assenhoeve’. En zoo kwam nu het boek met <strong>de</strong>n wat pronkerigen<br />

titel en het bijna-onvermij<strong>de</strong>lijk wor<strong>de</strong>n<strong>de</strong> ‘portret van <strong>de</strong>n Schrijver’. Er ontbreekt<br />

alleen nog maar een ‘opgedragen aan...’ De Profundis clamavi - Van uit <strong>de</strong> diepte<br />

heb ik geschreeuwd - met, als on<strong>de</strong>rtitel: ‘De biecht eener moe<strong>de</strong>r’.<br />

Veel verwachting hebben we niet na het zwakke, slordige begin:<br />

‘Thea, mijn lieveling... het is herfst...<br />

De zwaluwen zamelen. Hoog in <strong>de</strong> herfstluchten zamelen <strong>de</strong> zwaluwen... dán<br />

trekken ze heen... Maar nog eenmaal strijken zij neer op <strong>de</strong> eigen nesten, en sjilpen<br />

zacht een lied van herinnering. Ze herinneren een zomer van lief<strong>de</strong>geluk, van<br />

verwachting en van trouwe zorgen. De kleine hartjes kloppen van<br />

scheidingsweemoed. Weten ze of ze zullen weerzien?... De zwaluwen zamelen, en<br />

het is herfst, Thea...<br />

Zoo gaat het nog enkele bladzij<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>t, totdat men, door-lezen<strong>de</strong>, wat je als<br />

aankomend recensent nog plicht-getrouw doet, gaan<strong>de</strong>weg, ongemerkt haast, op<br />

eens getroffen wordt door een veran<strong>de</strong>ring, die ditmaal is een verbetering.<br />

De schrijver is ‘er in’; hij beheerscht zijn on<strong>de</strong>rwerp; er komt een toon van échtheid.<br />

Aan <strong>de</strong>n onzuiveren aanvang <strong>de</strong>nkt men dan niet meer, want allengs wordt <strong>de</strong> taal<br />

eenvoudig, waar, onopgeschroefd en <strong>voor</strong>al vlot-loopend.<br />

Met een geboei<strong>de</strong> belangstelling leest men door, <strong>de</strong>ze biecht van een moe<strong>de</strong>r<br />

aan haar kind. waarin dit laatste wordt me<strong>de</strong>ge<strong>de</strong>eld en dui<strong>de</strong>lijk gemaakt, dat het<br />

niet is het kind van wien het va<strong>de</strong>r noem<strong>de</strong>, maar - en ook dien va<strong>de</strong>r bleef dit<br />

onbekend - van een uit Indië weer-gekeer<strong>de</strong>n jeugd-vriend.<br />

Dit boek had als on<strong>de</strong>rtitel kunnen hebben ‘<strong>de</strong> kreet naar het moe<strong>de</strong>rschap’.<br />

Eva, <strong>de</strong> biechtelinge, is <strong>de</strong> personificatie van het moe<strong>de</strong>rschap-verlangen. Dit<br />

overstemt al het an<strong>de</strong>re, doet haar zich zelfs verzoenen met <strong>de</strong>n opgedrongen, veel<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


ou<strong>de</strong>ren echtgenoot, die haar immers kin<strong>de</strong>ren geven zal, terwijl <strong>de</strong> man van haar<br />

lief<strong>de</strong>, wien <strong>de</strong> va<strong>de</strong>r toestemming weiger<strong>de</strong>, verlaten in Indië leeft.<br />

En dat verlangen naar het moe<strong>de</strong>rschap wordt, als het ten slotte onvervuld blijft,<br />

<strong>de</strong> schaduw over haar huwelijksleven eerst, een obsessie later. De liefkoozingen<br />

van haar man, die zij om <strong>de</strong> vervulling van dat verlangen verdroeg, wor<strong>de</strong>n haar<br />

een ontzetting, een gruwel, terwijl zij ter zelf<strong>de</strong>r tijd bij zich constateert een<br />

nauw-lettend taxeeren van <strong>de</strong> om haar heen leven<strong>de</strong> en haar bewon<strong>de</strong>ren<strong>de</strong><br />

mannen, een nagaan van wien zij het innig-verlang<strong>de</strong> zou wenschen te ontvangen.<br />

Vooral als zij vermoe<strong>de</strong>n gaat, dat <strong>de</strong> schuld niet ligt bij haar, die zoo gezond is,<br />

maar gezocht moet wor<strong>de</strong>n bij haar zooveel ou<strong>de</strong>ren man.<br />

Tot hier is het boek echt.<br />

En <strong>voor</strong> zooverre <strong>de</strong> heer Van Wermeskerken niet putte uit werkelijk bestaan<strong>de</strong><br />

dagboekfragmenten, toont hij zich in het als màn zich inleven in zoo iets<br />

zuiver-vrouwelijks als dit verlangen naar het moe<strong>de</strong>rschap, artist, wat immers insluit<br />

het zich kunnen in<strong>de</strong>nken en het als zelf-doorleefd weergeven van an<strong>de</strong>rer<br />

zielsgewaarwordingen.<br />

Maar dan daalt het boek, schijnt <strong>de</strong> schrijver niet recht geweten te hebben: hoe<br />

nu? Wat nu komt, zou <strong>de</strong>snoods logisch kunnen zijn gevolgd uit het vorige, - al had<br />

ik persoonlijk mij án<strong>de</strong>re oplossing gedacht - doch het is opeens gezocht en<br />

‘boekerig’.<br />

Udo, <strong>de</strong> jeugd-vriend, komt uit Indië terug, en tij<strong>de</strong>ns eene - natuurlijk - langdurige<br />

afwezigheid van Henk, haar man, die in St. Petersburg moest gaan pleiten (?),<br />

ontmoet Eva hem veel. Udo blijkt haar nog steeds lief te hebben en haalt haar over,<br />

on<strong>de</strong>r vóórspiegeling van bezit van het zoo hevig verlang<strong>de</strong> kindje, zijn vrouw te<br />

wor<strong>de</strong>n en met hem te vluchten.<br />

Dit speelt zich alles af in een tuinhuis. Maar als<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


28<br />

zij uit hun omhelzing opstaat en naar binnen gaat om hoed en mantel te halen -<br />

‘meer wil<strong>de</strong> ik niet mee-nemen op mijn nieuwen levensweg’ - staat zij opeens <strong>voor</strong><br />

haar man, natuurlijk onverwacht eer<strong>de</strong>r thuisgekomen.<br />

En nu volgt het on-echte.<br />

Terwijl zij Udo buiten wachten<strong>de</strong> weet, nadat zij zich aan hem gaf, laat zij alles<br />

bij het ou<strong>de</strong> blijven. Om allerlei dwaas-gevon<strong>de</strong>n re<strong>de</strong>ntjes - als zelfs <strong>de</strong> regen<br />

buiten: ‘het was geen weer om te vluchten, lief te hebben’ - laat zij Udo, na lang en<br />

vergeefsch wachten, naar Indië teruggaan en, zooals er staat, van <strong>de</strong>n twee<strong>de</strong>n<br />

nacht na Henk's thuiskomen: ‘Dien nacht sliep ik in <strong>de</strong> armen van mijn man. En ik<br />

on<strong>de</strong>rging zijn kus...’<br />

Dit natuurlijk om het later geboren wor<strong>de</strong>n<strong>de</strong> kindje door hem zon<strong>de</strong>r argwaan<br />

als het zijne beschouwd te zien.<br />

Men voelt het on-echte.<br />

Eva, in <strong>de</strong> heerlijkheid <strong>de</strong>r Vervulling, acht het blijven bij Henk, zij het ook in<br />

bedrog, haar plicht. Henk sterft als het dochtertje drie jaar is. Udo sneuvelt op Atjeh.<br />

Dan brengt zij het kind bij Udo's ou<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r, wie zij alles bekent.<br />

Literair onschoon is ook het antwoord van <strong>de</strong> dochter, aan wie zij, als <strong>de</strong>ze zelf<br />

moe<strong>de</strong>r wordt - zoo maar da<strong>de</strong>lijk na <strong>de</strong> bevalling! - haar biecht stuurt.<br />

Niet zoo zeer het karakter van het antwoord - een onverschillig vergeven, zon<strong>de</strong>r<br />

begrijpen -, als wel het feit van dat antwoord.<br />

Dát is onzuiver en niet-literair.<br />

Maar dit terug-loopen neemt niet weg <strong>de</strong>n totaalindruk van echtheid, waardoor<br />

dit boek veel meer voldoet dan <strong>de</strong> vele vorige van <strong>de</strong>zen wel wat ál te vruchtbaren<br />

schrijver.<br />

J.H. FRANÇOIS.<br />

In memoriam Le<strong>de</strong>gouwer 1)<br />

.<br />

O, weep for Adonais - he is <strong>de</strong>ad!<br />

P.B. SHELLEY.<br />

LEDEGOUWER is niet meer. Ook hem had<strong>de</strong>n <strong>de</strong> Go<strong>de</strong>n lief, te lief... Op nauwelijks<br />

achttienjarigen leeftijd is hij heengegaan, <strong>de</strong> jonge dichter van Heoos, dit is een<br />

boek van Jeugd, en Machteld, dit is een boek van Passie.<br />

Daar liggen ze vóor me: Heoos in z'n parel-grijs en Machteld in z'n<br />

vlammend-rood omslag met dat fiere Ex-libris: Esto vir! Zijn uitgegeven Werk!<br />

Jeugdwerk maar, Sturm-und-Drang, onrijpe pennevruchten nog in het scherpe<br />

oog <strong>de</strong>r letterkundige Kritiek. En toch: waar, zoo vreeselijk-wáar, doorléefd. Arme<br />

Le<strong>de</strong>gouwer!<br />

* * *<br />

1) Dit ons aangebo<strong>de</strong>n artikeltje geven wij gaarne een plaats, zoowel om <strong>de</strong>n warmen klank<br />

van <strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>nstem, die er uit spreekt, als uit een zekere piëteit ten opzichte van die, ach<br />

ja, zoo verwarren<strong>de</strong> en verwar<strong>de</strong> jeugdaandoeningen welke wij, schrijvers, dichters, i<strong>de</strong>alisten,<br />

verlief<strong>de</strong>n wel allen gekend en gekoesterd hebben, gelúkkig als wij er door waren in onze<br />

hooge eenzaamheid. Zijn wij geneigd thans superieur te glimlachen om veel opgeschroefds<br />

en veel onechts in zulke aandoeningen, zoo vergeten wij toch niet dat onze volwassen wijsheid<br />

maar al te vaak dwaasheid gebleken is bij <strong>de</strong> god<strong>de</strong>lijke dwaasheid <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>ren.<br />

(Red. D.G.W.)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Geboren en opgegroeid daar ergens in het Land van Waas, <strong>de</strong>n tuin van Vlaan<strong>de</strong>ren,<br />

te Zeveneeken, was hij, nog een jongen, naar het Koninklijk Atheneum van Gent<br />

gekomen. Zijn ware naam was Evarist Verdurme. 'n Vlaamsche buitenjongen, maar<br />

heel an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> gewone be<strong>de</strong>esd-lompe boerenzoon. Hoog-op-gewassen en<br />

mager, met twee hel<strong>de</strong>re kijkers in het bleeke gelaat had hij meer weg van een<br />

tengeren ste<strong>de</strong>ling dan van een kloeken jongen van buiten.<br />

'n Boekverslin<strong>de</strong>r en 'n dweper: Vlaamsch, dóor-Vlaamsch. Reeds vroegtijdig kittel<strong>de</strong><br />

hem ‘die Lust zu fabuliren’; weldra ging hij als zooveel an<strong>de</strong>ren aan het dichten; hij<br />

werkte ijverig mee aan <strong>de</strong>n ‘Goe<strong>de</strong>ndag’, het zoo flinke orgaan van<br />

Jong-Vlaan<strong>de</strong>ren, en on<strong>de</strong>rteeken<strong>de</strong> zijne letterkundige bijdragen met <strong>de</strong>n <strong>de</strong>knaam<br />

Le<strong>de</strong>gouwer.<br />

Le<strong>de</strong>gouwer werd stilaan 'n nieuwe figuur in <strong>de</strong> jongere Vlaamsche letterkun<strong>de</strong>.<br />

Vlaamsche tijdschriften namen gretig zijne verzen op; toen wou hij ook 'n boekje<br />

van hem laten drukken en ‘Heoos’ 1) verscheen.<br />

Helaas, ter wille van zoogenaam<strong>de</strong> ‘onze<strong>de</strong>lijke’ verzen, die in Heoos <strong>voor</strong>kwamen,<br />

werd <strong>de</strong> jeugdige dichter aan <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur gezet. Arm Vlaan<strong>de</strong>ren! Kloekmoedig schreef<br />

Le<strong>de</strong>gouwer een verweerschrift: ‘De Naakte Jongeling’. Over Ze<strong>de</strong>lijkheid.<br />

Toen werd het reeds tengere lichaam van Le<strong>de</strong>gouwer krank. Ver van zijne vrien<strong>de</strong>n,<br />

te Zeveneeken, werkte hij eenzaam <strong>voor</strong>t. ‘Machteld’ een symbolisch drama in<br />

3 bedrijven verscheen, en meteen publiceer<strong>de</strong> hij in verschillen<strong>de</strong> tijdschriften, in<br />

<strong>de</strong>n Tijd 2) en in <strong>de</strong>n Vlaaamschen Gids 3) , zijne ‘Helleensche Zangen’.<br />

1) November 1912.<br />

2) Juni, Juli, Aug., 19<strong>13</strong>.<br />

3) Sept., Oct., 19<strong>13</strong>.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


29<br />

Toen wil<strong>de</strong> hij hoogstu<strong>de</strong>nt wor<strong>de</strong>n; 'n tijdje liep hij kollege in <strong>de</strong> germaansche<br />

filologie ter Gentsche Hoogeschool. Zijn woelen<strong>de</strong> geest vond echter in <strong>de</strong><br />

Wetenschap geen bevrediging. Te zamen met een vriend vertrok hij naar <strong>de</strong> groote<br />

Wereldstad: Parijs! Daar worstel<strong>de</strong> hij 'n poos tegen nood en armoe<strong>de</strong>, maar zijne<br />

al te zwakke lichamelijke krachten begaven hem aldra. Hij werd ernstig ziek. Toen<br />

die vreeselijke tijding: Le<strong>de</strong>gouwer gestorven aan dubbele hersenvliesontsteking<br />

in het ‘Hôpital <strong>de</strong> la Charité’!<br />

* * *<br />

Zijn leven was kort, veel korter dan dat van an<strong>de</strong>re dichters die jong gestorven zijn.<br />

Ro<strong>de</strong>nbach was 23 jaar toen hij aan <strong>de</strong> tering bezweek.<br />

Le<strong>de</strong>gouwer voel<strong>de</strong> diep en wist zijne gevoelens vaak treffend uit te drukken. De<br />

grondtoon van zijne poëzie is smart:<br />

‘mijn Jeugd was bleek als een kwijnend kind<br />

Ik heb haar, ach! zóo schoon bemind!..<br />

Ik rijs uit mijn Jeugd als een zwaar-beproefd man’.<br />

Le<strong>de</strong>gouwer was steeds tenger en ziekelijk, lij<strong>de</strong>nd. Niet zon<strong>de</strong>r re<strong>de</strong>n schreef hij<br />

ietwat romantisch-sentimenteel op een <strong>de</strong>r schutpagina's van ‘Machteld’: Dit Boek<br />

is een kreet uit een sombere Borst. Van daar die verzen als:<br />

‘Het jaar is als in nacht vergaan,<br />

mijn leven is het beven moe. -<br />

Stil staart <strong>de</strong> zoete dood mij aan<br />

en bid<strong>de</strong>nd zijgen mijne oogen toe.<br />

Dit is mijn laatste Winter nu<br />

De boomen zwart, <strong>de</strong> luchten leêg,<br />

huivrend doe 'k mijne oogen toe:<br />

O, dat nu alles zweeg!<br />

- Bald küsst <strong>de</strong>r Tod im kalten Grabe<br />

die letzte Wun<strong>de</strong> zu.<br />

- Ich höre in <strong>de</strong>r Ferne trüben Gesang...<br />

Ich wollte ich wäre tot!..<br />

‘Met <strong>de</strong>rgelijke smart bij heel jonge menschen mag men het niet altijd zoo heel<br />

ernstig en zwaartillend opnemen’ schreef Maurits Sabbe 1) ‘das kommt vom Lesen!’<br />

Dat mag dan ook wel <strong>voor</strong> een <strong>de</strong>el. Maar het zieleleed van Le<strong>de</strong>gouwer was iets<br />

meer dan <strong>de</strong> weerschijn van het werk van gelief<strong>de</strong> pessimistische dichters en met<br />

hem is zeer zeker een flinke kracht <strong>voor</strong> <strong>de</strong> toekomst verloren.<br />

Le<strong>de</strong>gouwer had, wat heel wat jongere woordkunstenaars hem kunnen benij<strong>de</strong>n:<br />

<strong>de</strong> ‘roeping’, het ‘heilig vuur’ van <strong>de</strong>n dichter. De literaire Kritiek in N.-Ne<strong>de</strong>rland<br />

vergeve het hem dat hij als Vlaming uit éen stuk dat nog heeft durven uiten in onzen<br />

tijd.<br />

Gerard van Eckeren heeft het m.i. uitstekend geschreven: ‘Wat 'n goeie brave<br />

kerel moet die Le<strong>de</strong>gouwer zijn: zoo iemand die u het beste uit uw eigen jeugd, dien<br />

tijd van Sturm und Drang, van heerlijk-dwaas en toch om-<strong>de</strong>n-dood zoo ernstig<br />

dwepen daar plotseling als opnieuw doorleven doet, dien tijd waarin <strong>de</strong> smart <strong>de</strong>r<br />

1) De Vlaamsche Gids - Februari 19<strong>13</strong>.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


gansche wereld uw ziel scheen te drukken en het blon<strong>de</strong> haar van uw meisje u <strong>de</strong><br />

schoonste droomen droomen <strong>de</strong>ed’.<br />

* * *<br />

Bij het met piëteit herlezen van Le<strong>de</strong>gouwer's verzen troi mij inzon<strong>de</strong>rheid het<br />

volgen<strong>de</strong>, niet zoozeer omdat het wellicht een zijner beste gedichten is, maar <strong>voor</strong>al<br />

omdat het mij in <strong>de</strong> ooren klonk als 'n vrien<strong>de</strong>nstem uit het graf:<br />

Mijn lach is als een grijns van pijn,<br />

en bevend lig ik op <strong>de</strong> baar...<br />

o, 'k meen<strong>de</strong>, 'k meen<strong>de</strong> schoon te zijn<br />

in 't nieuwe jaar!...<br />

Ik lig op <strong>de</strong> baar - o, dood gaat komen..<br />

En met zacht-bewogen han<strong>de</strong>-koozen<br />

omtre<strong>de</strong>n wij bid<strong>de</strong>nd mijn vrome droomen<br />

als bleeke rozen;<br />

Als bleeke rozen in wit verwachten<br />

met zwijgen van mystisch weten omgeven,<br />

klagend omzweven mijn hooge gedachten<br />

mijn laatste leven... -<br />

- Eenzaam leed ik, in weemoed en wenschen,<br />

nu rust ik mijm'rend in innigen dood.<br />

Nu brommen klokken, nu prevelen menschen:<br />

- ‘hij was groot’.<br />

O, lees mijn Lij<strong>de</strong>n met stille lippen:<br />

zachte klachten en woor<strong>de</strong>n teêr;<br />

o, laat geen lui<strong>de</strong> gelui<strong>de</strong>n ontglippen:<br />

dat doet me zeer...<br />

Want gelaten heb ik mijn lot gele<strong>de</strong>n,<br />

en 'k ben gestorven zon<strong>de</strong>r troost...<br />

- Nu staar ik, wit in heil'ge be<strong>de</strong>n,<br />

hoe 't Oosten roost. -<br />

Wie on<strong>de</strong>r zijne vrien<strong>de</strong>n dacht eraan dat korten tijd nadat hij bovenstaan<strong>de</strong> verzen<br />

neerschreef zijn smartvolle doodswensch zou in vervulling gaan? Wie, dat zijn in<br />

bewerking zijn<strong>de</strong> werk: Apokalupsis, dit is een boek van Openbaring, <strong>de</strong> Dood<br />

zou zijn? Le<strong>de</strong>gouwer leve lang in onze herinnering <strong>voor</strong>t. De aar<strong>de</strong> van moe<strong>de</strong>r<br />

Vlaan<strong>de</strong>ren weze hem zacht 1) .<br />

PAUL DE KEYSER.<br />

GENT, Jan. 1914.<br />

[Techniek van het boek]<br />

Papierfabricatie<br />

II<br />

1) E. Verdurme werd op I September 1895 te Zeveneeken geboren. Hij overleed te Parijs op 15<br />

Januari l.l. en werd in zijn geboortedorp teraar<strong>de</strong> besteld.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


HET papiermaken raakte ongeveer in het mid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> zeven<strong>de</strong> eeuw ook buiten<br />

China bekend, allereerst in Samarkand, eene stad in Oud-Perzië, waar gevangen<br />

genomen Chineezen dit beroep uitoefen<strong>de</strong>n. Als han<strong>de</strong>lsartikel ken<strong>de</strong> men het al<br />

geruimen tijd, en tamelijk spoedig wist het in Mid<strong>de</strong>n-Azië en Arabië het papyrus en<br />

perkament te verdringen.<br />

Toen <strong>de</strong> Arabieren Samarkand verover<strong>de</strong>n leer<strong>de</strong>n ook zij het papier te berei<strong>de</strong>n;<br />

met het monopolie van het in China en Samarkand gemaakte papier was het toen<br />

gedaan, want niet langen tijd daarna verrezen er in Bagdad, Damascus, Egypte en<br />

el<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> Mohammedaansche lan<strong>de</strong>n papier-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


30<br />

fabrieken, wier producten gretig aftrek von<strong>de</strong>n, terwijl het papyrus steeds meer<br />

terrein verloor en ongeveer in het jaar 1000 niet meer te krijgen was. Bij gebrek aan<br />

geschikte bastvezels vervaardig<strong>de</strong>n <strong>de</strong> Perzen, die in Samarkand van <strong>de</strong> Chineezen<br />

het papiermaken geleerd had<strong>de</strong>n, dit van linnen lompen, dus van gebruikt linnengoed,<br />

waarvan <strong>de</strong> vezels door <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>ling telkens in <strong>de</strong> wasch en bij het bleeken<br />

on<strong>de</strong>rgaan, zich beter leenen tot <strong>de</strong> vervaardiging van goed verviltend papier, dan<br />

wanneer het vlas direct tot papier verwerkt zou moeten wor<strong>de</strong>n. De Arabieren en<br />

na hen <strong>de</strong> Westerlingen hebben bijna uitsluitend uit <strong>de</strong>ze grondstof hunne papieren<br />

geschept; tot op <strong>voor</strong> korten tijd geloof<strong>de</strong> men nog algemeen dat men vroeger<br />

<strong>voor</strong>namelijk katoen verwerkte, wat echter onjuist is, daar uit uitgebrei<strong>de</strong><br />

microscopische on<strong>de</strong>rzoekingen gebleken is, dat <strong>de</strong>ze grondstof eerst in veel later<br />

tijd (19e eeuw) op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond treedt.<br />

Door <strong>de</strong> Arabieren uit Noord-Afrika werd <strong>de</strong> papierfabricatie in het begin van <strong>de</strong><br />

twaalf<strong>de</strong> eeuw in Spanje bekend en tegelijker tijd ontstond er in Italië eene bloeien<strong>de</strong><br />

industrie, waar het papiermaken door <strong>de</strong> uit Palestina terugkeeren<strong>de</strong><br />

Kruisvaar<strong>de</strong>rsbekend was gewor<strong>de</strong>n. Van dien tijd af wer<strong>de</strong>n ook el<strong>de</strong>rs in Europa<br />

fabrieken opgericht, zoodat ongeveer in <strong>de</strong> zestien<strong>de</strong> eeuw in <strong>de</strong> meeste lan<strong>de</strong>n,<br />

ook in ons land, <strong>de</strong>ze oorspronkelijk Chineesche vinding bekend was.<br />

De wijze van fabriceeren had echter groote veran<strong>de</strong>ringen on<strong>de</strong>rgaan door het<br />

aanwen<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> drijfkracht van waterrad of windmolen; bij <strong>de</strong> Chineezen, waar<br />

eerst in onze dagen hun eigen vinding in geheel gemo<strong>de</strong>rniseerd westersch gewaad<br />

haar intre<strong>de</strong> doet, bleef <strong>de</strong> geheele bereidingswijze handarbeid.<br />

De inrichting <strong>de</strong>r papierfabrieken van <strong>voor</strong>heen en <strong>de</strong> gang van het bedrijf waren<br />

als volgt geregeld. De lompen wer<strong>de</strong>n, na eerst volgens kleur en<br />

Hamerbakken<br />

qualiteit gesorteerd en van vreem<strong>de</strong> bijvoegsels ontdaan te zijn, aan stukjes gehakt,<br />

bevochtigd en in hoopen in kel<strong>de</strong>rs gelegd, waar zij aan een rottingsproces wer<strong>de</strong>n<br />

on<strong>de</strong>rworpen, waarme<strong>de</strong> men in hoofdzaak een gemakkelijker bewerking in <strong>de</strong><br />

hamerbakken zocht te bereiken. Bij dit proces werd veel ervaring vereischt en men<br />

moest <strong>de</strong> lompen dikwijls keeren om een te groote hitte in <strong>de</strong>n rotten<strong>de</strong>n hoop te<br />

<strong>voor</strong>komen, waardoor <strong>de</strong> stof ongeschikt zou zijn gewor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re<br />

bewerking. Al naar <strong>de</strong>n aard duur<strong>de</strong> dit 6-20 dagen.<br />

Daarna werd <strong>de</strong> stof in <strong>de</strong> zoogenaam<strong>de</strong> hamerbakken gebracht, waarvan wij<br />

hieron<strong>de</strong>r een tamelijk overzichtelijke afbeelding geven. Een zware as, waarin zich<br />

uitsteeksels, z.g. fuissels, bevin<strong>de</strong>n, wordt door een waterrad in draaiïng gebracht,<br />

waardoor <strong>de</strong> z.g. zwengen van <strong>de</strong> hamers telkens wor<strong>de</strong>n opgelicht; <strong>de</strong> van on<strong>de</strong>ren<br />

met ijzeren wiggen <strong>voor</strong>ziene hamers vallen in <strong>de</strong>n bak neer op <strong>de</strong>n door een ijzeren<br />

plaat bescherm<strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m en stampen zoo <strong>de</strong> lompen, die tevens door toevoer van<br />

water uit <strong>de</strong> molenbeek en daar<strong>voor</strong> aangebrachte inrichtingen kon<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n<br />

gewasschen, waardoor ook het hoofddoel van <strong>de</strong> bewerking, namelijk het uit <strong>de</strong><br />

weefsels isoleeren <strong>de</strong>r vezels, werd bespoedigd. In ie<strong>de</strong>ren bak werkten vijf hamers<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


(in onze afbeelding zijn er <strong>voor</strong> <strong>de</strong> dui<strong>de</strong>lijkheid weggelaten) en men kon in circa 8<br />

uur 6 kilo lompen tot papierstof stampen. Na eenige ver<strong>de</strong>re <strong>voor</strong>bereiding in <strong>de</strong>n<br />

z.g. roerbak werd <strong>de</strong> stof in <strong>de</strong> schepkuip overgedaan, welke door een ingebouw<strong>de</strong><br />

kachel, in <strong>de</strong> groote afbeelding bij h zichtbaar, werd verwarmd. De schepper nam<br />

plaats <strong>voor</strong> <strong>de</strong> afgeplatte zij<strong>de</strong> van <strong>de</strong> kuip en bracht <strong>de</strong>n schepvorm met het losse<br />

<strong>de</strong>ksel goed er op aandrukkend in <strong>de</strong> stof, haal<strong>de</strong> dien er horizontaal we<strong>de</strong>r uit, hem<br />

daarbij schud<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, waardoor het water er sneller uitliep en<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


31<br />

<strong>de</strong> vezels zich beter tot een blad om elkaar strengel<strong>de</strong>n.<br />

Had <strong>de</strong> schepper het vel geschept dan schoof hij <strong>de</strong>n vorm over <strong>de</strong> z.g. stift a,<br />

op <strong>de</strong> schietplank e, doch het <strong>de</strong>ksel hield hij achter, hetwelk da<strong>de</strong>lijk weer dienst<br />

<strong>de</strong>ed op <strong>de</strong>n twee<strong>de</strong>n vorm, daar men steeds met twee vormen en één <strong>de</strong>ksel<br />

werkte.<br />

De vorm werd door <strong>de</strong>n z.g. koetser, fig. 2, opgenomen, omgekeerd en langzaam<br />

op <strong>de</strong>n z.g. koetsstoel gedrukt, een met vilt belegd houten blok, waarop het vel dan<br />

bleef liggen. Dan schoof hij <strong>de</strong>n vorm over <strong>de</strong> schietplank terug naar d, leg<strong>de</strong> een<br />

vilt van <strong>de</strong>n <strong>voor</strong> hem liggen<strong>de</strong>n stapel op het vel papier en zoo ging het om en om<br />

door, tot het papier tusschen <strong>de</strong> z.g. ‘post’ vilten, gewoonlijk 126, lag, waarop die<br />

partij tusschen <strong>de</strong> pers - boven en bene<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> teekening weergegeven - werd<br />

uitgeperst, waar heel wat kracht <strong>voor</strong> noodig was. Nadat <strong>de</strong> pers was aangezet<br />

wer<strong>de</strong>n achtereenvolgens door het met gaten <strong>voor</strong>ziene rondsel, boomen van steeds<br />

toenemen<strong>de</strong> lengte gestoken, terwijl ten slotte het heele personeel me<strong>de</strong>hielp om<br />

te duwen. Was <strong>de</strong> druk dan nog niet voldoen<strong>de</strong> dan gebruikte men <strong>de</strong>n bij x<br />

afgebeel<strong>de</strong>n haspel, door aan het uitein<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n<br />

Schepkuip en Pers<br />

grooten persboom het touw in te haken en dan <strong>de</strong>n haspel met alle macht aan te<br />

zetten.<br />

Na dit persen werd het papier door <strong>de</strong>n bij fig. 3 afgebeel<strong>de</strong>n ‘legger’ uit <strong>de</strong> vilten<br />

gehaald en zuiver haaks op elkaar gelegd, terwijl <strong>de</strong> vilten we<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>r bereik van<br />

<strong>de</strong>n koetser wer<strong>de</strong>n gebracht.<br />

Was <strong>de</strong> dagtaak afgedaan dan werd dit papier nog eens geperst, weer<br />

omgestapeld en opnieuw geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n nacht on<strong>de</strong>r zware persing gehou<strong>de</strong>n om<br />

<strong>de</strong> onvermij<strong>de</strong>lijke indrukken van <strong>de</strong> vilten er zooveel doenlijk uit te persen.<br />

Dan werd het papier in <strong>de</strong> hangschuren op touwen te drogen gehangen. Deze<br />

schuren kon<strong>de</strong>n door luiken, die in <strong>de</strong> lengte <strong>de</strong>r muren waren aangebracht, ter<strong>de</strong>ge<br />

geventileerd wor<strong>de</strong>n. Na gedroogd te zijn wer<strong>de</strong>n <strong>de</strong> vellen gelijmd door ze in een<br />

dierlijke lijmoplossing met aluin te dompelen, waarna zij we<strong>de</strong>r wer<strong>de</strong>n uitgeperst,<br />

te drogen gehangen en daarna gesorteerd en afgeteld. Deze ou<strong>de</strong> manier van<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


werken is in <strong>de</strong>n loop <strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n veel verbeterd, totdat <strong>de</strong> uitvinding van <strong>de</strong><br />

papiermachine haar bijna geheel heeft verdrongen.<br />

X.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


32<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> februari-tijdschriften<br />

De Hollandsche Revue.<br />

On<strong>de</strong>r 't weidsche hoofd ‘Wereldgeschie<strong>de</strong>nis’ laat <strong>de</strong> redacteur Netscher <strong>de</strong><br />

<strong>voor</strong>naamste gebeurtenissen <strong>de</strong>r laatste dagen aan ons <strong>voor</strong>bij gaan. Karikaturen<br />

tusschen <strong>de</strong>n tekst (o.a. een ‘lange’ Kuyper-kop door Hahn, als beeld onzer<br />

tegenwoordige politieke situatie) brengen <strong>de</strong> vroolijke noot aan. Stof en Stofbestrijding<br />

en <strong>de</strong> Zij<strong>de</strong>kultuur <strong>de</strong>r Wereld, ziedaar een paar <strong>de</strong>r behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> ‘Belangrijke<br />

On<strong>de</strong>rwerpen’. De ‘Karakterschets’ is ditmaal gewijd aan Eduard Verka<strong>de</strong>, die<br />

Netscher over zijn leven eerst als fabrikant, al spoedig toen als tooneelspeler en<br />

<strong>voor</strong>drager, directeur en regisseur, heeft verhaald. Na zijn vertrek van het<br />

‘Ne<strong>de</strong>rlandsch Tooneel’ is Verka<strong>de</strong> eenigen tijd in Duitschland geweest<br />

Ik ben toen met Gordon Craig eenige maan<strong>de</strong>n in Berlijn geweest... Ik<br />

sprak van een toeval, en dat was 't... Het toeval<br />

Op <strong>de</strong>n vorm dien wij hier ter verdui<strong>de</strong>lijking afbeel<strong>de</strong>n wordt het z.g. ‘4 o<br />

Hollandsch post’ <strong>de</strong>r beken<strong>de</strong> firma van Stolk en Reese te Rotterdam geschept.<br />

De vorm bestaat uit een met koperdraad bespannen raam, waarop <strong>de</strong> firmanaam<br />

is aangebracht, en uit het z.g. ‘<strong>de</strong>ksel’ dat los is en dient om <strong>de</strong> stof uit <strong>de</strong><br />

werkkuip op <strong>de</strong>n vorm te brengen en zoo zuiver mogelijke ran<strong>de</strong>n aan<br />

het papier te krijgen.<br />

Zie het artikel: Papierfabricatie<br />

wil<strong>de</strong>, dat juist in dien tijd Isadora Duncan in ons land was. En in haar<br />

gezelschap bevond zich Craig, <strong>de</strong> zoon van Ellen Terry, die on<strong>de</strong>r Irving<br />

in het Lyceum gespeeld en alle rangen doorloopen had, en, ofschoon<br />

pas 34 jaar, zijn beken<strong>de</strong> boek over ‘The Art of the Theatre’ had<br />

geschreven, dat later ook in 't Hollandsch is vertaald en met een <strong>voor</strong>re<strong>de</strong><br />

van Jan C. <strong>de</strong> Vos is verschenen... Zoo maakte ik kennis met Craig. Ik<br />

heb dit boekje helpen uitgeven, ik zorg<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> inleidingen van Van<br />

Looy en Bauer en speel<strong>de</strong> <strong>voor</strong> tolk van Craig. Hij had toen het plan een<br />

tournée door Holland te gaan maken en ik heb nog geprobeerd het<br />

noodige geld <strong>voor</strong> hem bijeen te krijgen; maar daar is niets van gekomen,<br />

en dat is misschien maar beter ook geweest... Craig wist toen ook niet<br />

wat hij eigenlijk wil<strong>de</strong>, een vast plan kon ik niet van hem los krijgen; en<br />

op die vage onzekerheid wil<strong>de</strong> ik het geld, dat ik bij elkaar had, niet<br />

gebruiken, en <strong>de</strong> impressario trok zich terug... Enfin, er kwam niets van.<br />

Maar <strong>voor</strong> mij is dit verblijf met Craig in Berlijn toch van beteekenis en<br />

invloed geweest, want ik had daar gelegenheid eenige maan<strong>de</strong>n met hem<br />

veel te praten; hij heeft bepaald een stimuleeren<strong>de</strong>n invloed op mij gehad.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Het ‘Boek van <strong>de</strong> Maand’ is een geschrift van Felix Ortt over Het Dure Vleesch.<br />

De Revue <strong>de</strong>r Tijdschriften is, als steeds, breed behan<strong>de</strong>ld.<br />

De Hofstad.<br />

Dit artistieke Weekblad gaat <strong>voor</strong>t ons op <strong>de</strong> hoogte te hou<strong>de</strong>n van wat er in <strong>de</strong><br />

Resi<strong>de</strong>ntie <strong>voor</strong> <strong>de</strong> kunst wordt gedaan. Geen concert of schil<strong>de</strong>rijen-expositie of<br />

wij vin<strong>de</strong>n er hier van kunstzinnig inzicht getuigen<strong>de</strong> notities over. Ook <strong>de</strong> literatuur<br />

wordt niet vergeten. In een <strong>de</strong>r laatste nrs. klaagt <strong>de</strong> redacteur Zelling, naar<br />

aanleiding van Anna van Gogh-Kaulbachs nieuwen roman De Sterkste, over<br />

<strong>de</strong>n laagte-stand in <strong>de</strong> phantasie als hoofdgebrek <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne Ne<strong>de</strong>rl. romankunst.<br />

Voorts wordt o.m. <strong>de</strong> aandacht gevestigd op: Les Songeries d'A<strong>de</strong>line à<br />

<strong>13</strong> ans, illustrée par l'auteur. Avant-propos <strong>de</strong> Maurice Maeterlinck.<br />

Zij is nog drie jaar jonger dan Gemma <strong>de</strong> Vesme, wier stemmingsvol<br />

mysterie-spel ‘Melusine’, door Schuré ingeleid, wij eer<strong>de</strong>r bespraken; drie<br />

jaar jonger dan <strong>de</strong> Weener componist Erich Korngold, wiens<br />

nieuwste werk, een Sinfonietta, <strong>de</strong>zer dagen is uitgevoerd en <strong>de</strong> kenners<br />

heeft doen ontstellen van zooveel rijpheid.<br />

Zij is dan ook nog het kin<strong>de</strong>rlijkste won<strong>de</strong>rkind, en in haar opstellen leeft<br />

<strong>de</strong> bekoorlijke bevalligheid na van het spel, dat zij in<strong>de</strong>rdaad - gelijk<br />

Maeterlinck me<strong>de</strong><strong>de</strong>elt - on<strong>de</strong>rbreken kan om <strong>de</strong> pen op te zoeken, wijl<br />

haar iets invalt:<br />

‘Dan sluit ze zich in haar kamer op, bekommert zich om haar bal noch<br />

om haar ezel. Wanneer ze dan na een paar uur weer verschijnt, dat<br />

stevige, jongensachtige meisje, liggen er op haar tafel eenige blaadjes<br />

schrift zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> minste doorhaling, waarnaar ze niet meer omkijkt maar<br />

die haar moe<strong>de</strong>r zorgvuldig verzamelt. Op die manier wer<strong>de</strong>n <strong>de</strong> drie<br />

schriften bijeengebracht, welke wij thans bezitten. Want A<strong>de</strong>line geeft<br />

ons al haar <strong>de</strong>r<strong>de</strong> werk. Ze was nog pas twaalf jaar toen ze baar<br />

eersteling <strong>de</strong>ed verschijnen: “Het boek van een kind” en haar eerste<br />

drama: “Een legen<strong>de</strong> uit Breton”, hetwelk datgene met stukken van veel<br />

ou<strong>de</strong>re schrijvers gemeen heeft: dat het niet heel best is...’ De vroegere<br />

werken kennen wij niet, maar <strong>de</strong>ze ‘Overpeinzingen’ overtuigen terstond.<br />

Een eenvoudige stijl, een fijn-dichterlijke opmerkzaamheid, muzikaliteit<br />

en <strong>voor</strong>al levendige spontaneïteit zijn <strong>de</strong> kenmerken van hare stellige<br />

begaafdhe<strong>de</strong>n.<br />

De Nieuwe Gids.<br />

Als een kostelijke ‘nieuwe Bijlage’ geeft Jac. van Looy een berijmd verhaal: De Ar,<br />

<strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van wat boerenpummels die, verlekkerd door <strong>de</strong> sneeuw en 't<br />

plezier <strong>de</strong>r rijken, in Floris Frans' gelag-vertrek besluiten óók eens een ar in elkaar<br />

te timmeren. Ziehier hoe van Looy een dier kinkels typeert:<br />

De kromste was een vale vent,<br />

Bij jachtopzieners welbekend,<br />

En Floor <strong>de</strong> waard ook ken<strong>de</strong> 'm best,<br />

Zijn ‘akkevietjes’ en <strong>de</strong> rest;<br />

Die zijn geweer soms ‘hem een zorg’,<br />

Bij moe<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vrouw in bed verborg.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Hij smaad<strong>de</strong> geen gevalletje,<br />

Zijn wang hield steeds een ‘balletje’...<br />

Als <strong>de</strong> ar dan klaar is en er zelfs een gefutsel<strong>de</strong> huisbel aan 't paar<strong>de</strong>tuig prijkt, gaat<br />

<strong>de</strong> boel op sjouw.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


De lucht blonk straf van sterren-vier,<br />

Een vlijme maan, in 't laatst kwartier,<br />

Bespiegel<strong>de</strong> het krassig pad,<br />

Toen 't aan kwam rellen als-van-stad,<br />

En over 't sneeuw-geschim <strong>de</strong>ed waren<br />

Het treurig schijnsel <strong>de</strong>r lantaren...<br />

De kerels leggen hier en daar aan, en het gaat hoe langer hoe schotser.<br />

‘Hou je maar vast, vort, bonte, vort!’<br />

Meteen er <strong>de</strong> arresleê weêr schuif<strong>de</strong>;<br />

De gasten hotsten, stampten, wuif<strong>de</strong>n;<br />

Floor hoor<strong>de</strong> Coen het zingrig zeggen:<br />

‘Dat wat er af-kalft, la'en we leggen’.<br />

*2<br />

En ze is gegaan met schaamle bel,<br />

Klok-klepelend ten hemel wel.<br />

Zij is gegaan door 't streng azuur,<br />

Vergeten on<strong>de</strong>r ruimte en duur.<br />

Want hoe ze ging, gegle<strong>de</strong>n heeft,<br />

Geen sterveling verteld het heeft.<br />

Zij gleed schier plechtig door het donker,<br />

Als aangestaard door 't ster-geflonker<br />

Van een Hollandschen winternacht,<br />

Kraak-zwaar <strong>voor</strong>t met haar dronken vracht.<br />

Ze gliste door <strong>de</strong> blauwe luister,<br />

Haar rosse jool begeestte 't duister.<br />

Ze gleed als of ze had geen doel<br />

Met haar erbarmlijk mensch-gekroel.<br />

En bij een bocht, of in een hort,<br />

Is langs <strong>de</strong>n bakrand neêrgestort,<br />

Coen, zon<strong>de</strong>r strubling of geschreeuw,<br />

Gevallen in <strong>de</strong> dikke sneeuw<br />

Gelijk een vogel, strijkend net<br />

Zich neêr zou laten op het bed.<br />

En heeft <strong>de</strong> maats heen hooren lallen,<br />

't Getingel van zijn <strong>de</strong>urbel mallen;<br />

Hij heeft gezwaaid nog in <strong>de</strong> lucht,<br />

Toen <strong>de</strong> Ar niets was dan ijl gerucht.<br />

Van F. Timmermans weer smijdig Pallieter-proza; van Herman Poort een schets<br />

van een jongen teringlij<strong>de</strong>r op weg naar Arosa; van Dr. Nelly Geerts een opstel over<br />

't proza van Isol<strong>de</strong> Kurz, die in haar Florentinische Erinnerungen (München 1910)<br />

het he<strong>de</strong>n en verle<strong>de</strong>n van Florence <strong>voor</strong> ons oproept zóó als Hebel ons <strong>de</strong>n<br />

Schwarzwäl<strong>de</strong>r sparrengeur doet a<strong>de</strong>men.<br />

Van <strong>de</strong> overige artikelen noemen wij er een over <strong>de</strong> Kunstwart-<strong>de</strong>batten en <strong>de</strong><br />

Joodsche kunst, over Lon<strong>de</strong>nsche Musea, en <strong>de</strong> Ruimteleer van Kant. In zijn<br />

Aanteekeningen han<strong>de</strong>lt Hein Boeken over <strong>de</strong>, ‘Oeuvres <strong>de</strong> Arthur Rimbaud’.<br />

Omhoog.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


In het 2e nr. van dit ‘onafhankelijk-godsdienstig’ tijdschrift wijdt J.L. Snethlage een<br />

beschouwing aan <strong>de</strong> ethische beteekenis van Selma Lagerlöfs nieuwe boek De<br />

Voerman.<br />

Misschien meer dan éen harer vroegere werken, vertolkt dit boek <strong>de</strong><br />

religieuse levensbeschouwing <strong>de</strong>r schrijfster. De zinnelijke en<br />

bovenzinnelijke wereld raken hier elkaar niet alleen, zij vloeien in elkan<strong>de</strong>r<br />

over.<br />

De titel vindt zijn verklaring in een verhaal (is het een ou<strong>de</strong> legen<strong>de</strong> of<br />

enkel een verdichting <strong>de</strong>r schrijfster?), hetwelk een vagebond op een<br />

ou<strong>de</strong>jaarsavond aan zijn bei<strong>de</strong> kamera<strong>de</strong>n vertelt. Er bestaat n.l. een<br />

ou<strong>de</strong>, rammelen<strong>de</strong> kar, met gebroken assen en wielen, getrokken door<br />

een afgeleefd paard met één oog, waarvan het versleten tuig met dunne<br />

wilgetakjes aan elkaar is gebon<strong>de</strong>n. Bij dat stel hoort een voerman, die<br />

't ou<strong>de</strong> paard ment. Hij is <strong>de</strong> voerman van <strong>de</strong>n Dood. Dag en nacht moet<br />

hij rondrij<strong>de</strong>n om zijn werk te doen. Zoodra iemand sterven gaat moet hij<br />

er bij wezen, en dan komt hij aanzetten in zijn piepen<strong>de</strong> wagen. De Dood<br />

zelf is hij niet, 't is maar zijn voerman. 't Is echter niet altijd <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

voerman. De laatste mensch, die in 't jaar sterft, is bestemd om voerman<br />

van <strong>de</strong>n Dood te wor<strong>de</strong>n. Zijn lichaam wordt begraven als dat van alle<br />

an<strong>de</strong>ren, maar zijn geest moet <strong>de</strong>n mantel aandoen en <strong>de</strong> zeis vasthou<strong>de</strong>n<br />

en van 't eene sterfhuis naar 't an<strong>de</strong>re rij<strong>de</strong>n, een heel jaar lang, totdat<br />

hij wordt afgelost op <strong>de</strong>n volgen<strong>de</strong>n Ou<strong>de</strong>jaarsavond.<br />

De Gids.<br />

Prof. R.C. Boer vervolgt zijn Reisdagboek uit IJsland. J. Rietema geeft een verhaal<br />

van een eenzaamling in het pol<strong>de</strong>rland. Prof. Kalff schrijft over Schil<strong>de</strong>rkunst en<br />

Tooneelvertooningen op het ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong> Mid<strong>de</strong>leeuwen, naar aanleiding van een<br />

boek van Leo van Puyvel<strong>de</strong> dat dien titel draagt. (uitg. Kon. Vlaamsche Aca<strong>de</strong>mie).<br />

In haar verlovingstijd heeft Elisabeth Browning Sonnetten gemaakt, die zij ‘vertaald’<br />

noem<strong>de</strong> uit jonkvrouwelijken schroom en, waarschijnlijk wijl weinigen die taal<br />

verstaan, ‘uit het Portugeesch’, misschien ook on<strong>de</strong>r invloed <strong>de</strong>r beroem<strong>de</strong> ‘Lettres<br />

portugaises’ van Mlle Aïssé. Van <strong>de</strong>ze ‘Portugeesche’ Sonnetten heeft Hélène<br />

Swarth er eenige vrij bewerkt; men vindt ze in dit Gids-nr.<br />

Dr. Jan Kalf bespreekt A.W. Weisman's ‘Geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlandsche<br />

Bouwkunst’; Jan Veth publiceert een paar gedichten. Mr. van Hall oor<strong>de</strong>elt het <strong>voor</strong><br />

C.J. Roelvinck, wiens ‘Lentewolken’ <strong>de</strong>zer dagen werd opgevoerd, hoog tijd dat hij<br />

zijn eigen fouten eens leert inzien, nu hij aan het Ned. Tooneel geroepen wordt om<br />

an<strong>de</strong>rer tooneelwerk te beoor<strong>de</strong>elen en veroor<strong>de</strong>elen. Voorts betwijfelt <strong>de</strong><br />

Gids-redacteur het, of Jhr. van Riemsdijk's melodrama ‘Pro Domo’ <strong>de</strong> <strong>voor</strong>spel<strong>de</strong><br />

300 <strong>voor</strong>stellingen halen zal, tenzij dan in <strong>de</strong> Cinema, waar<strong>voor</strong> het uitsteken<strong>de</strong><br />

kost is.<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

Van Rembrandts, thans aan Aug. Jansen verkocht, schil<strong>de</strong>rij Lucretia, heeft Elsevier<br />

als vóórplaat een reproductie in lichtdruk. Het bijschrift is van G. Knuttel Wzn., die<br />

ook over an<strong>de</strong>re werken van Rembrandt schrijft. Over Oostenrijksche schil<strong>de</strong>rkunst<br />

han<strong>de</strong>lt Mr. J.B. <strong>de</strong> la Faille; vele goe<strong>de</strong> reproducties zijn aan 't artikel toegevoegd,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


evenals aan dat over Boegineesch vlechtwerk (waaron<strong>de</strong>r één in kleuren). Robbers<br />

vervolgt zijn ‘Helene Servaes’; <strong>de</strong> man van <strong>de</strong> Prikkel-idyllen vertelt <strong>de</strong> lotgevallen<br />

van een Paradijs. Ver<strong>de</strong>r nog eenige prettig en vlot geschreven bladzij<strong>de</strong>n<br />

school-dramatiek on<strong>de</strong>r 't opschrift: O die Hogere Burgerschool! (door W.R.<br />

Nyenkamp).<br />

De Beweging.<br />

INHOUD. Nieuwjaarsmorgen, door Albert Verwey. - Een Huis in het Veld, door Eug.<br />

<strong>de</strong> Bock. - Voor Russische Vrien<strong>de</strong>n, door Jacob Israël <strong>de</strong> Haan. - De Regenboog,<br />

door Maurits Uyl<strong>de</strong>rt. - Enkele Gedichten van Wordsworth (vertaald), door Albert<br />

Verwey. - Politieke Feiten en Richtingen, door G. Burger. - Boeken, Menschen en<br />

Stroomingen, door Albert Verwey. - Boekbeoor<strong>de</strong>elingen.<br />

Ons Tijdschrift.<br />

INHOUD. De Moe<strong>de</strong>r, door Geerten Gossaert. - Karel <strong>de</strong> Groote, door Mr. H.<br />

Verkouteren. - De Ontgoochelingen van mijnheer Heuvelinck, door Gerard 't Hooft.<br />

- Aandachtige Gedichten, door Willem <strong>de</strong> Méro<strong>de</strong>. - Art. 171 Grondwet, door J.M.J.<br />

Schepper. - Sociale Kroniek, door C. Gerretson. - Terugblik, door * * * - Van Boeken.<br />

Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />

INHOUD. Carmen Sylva, door Dr. J.Th. <strong>de</strong> Visser. - Eenige beschouwingen over<br />

onze Grondwet, door Johan A. Ne<strong>de</strong>rbragt. - Oostersche legen<strong>de</strong>n en verhalen,<br />

door Dr. J. <strong>de</strong> Zwaan. - De economische en <strong>de</strong> financieele toestand van <strong>de</strong> kolonie<br />

Curaçao, door Mr. B. <strong>de</strong> Gaay Fortman. - Economische Kroniek, door Mr. P.A.<br />

Diepenhorst. - Leestafel.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Een ‘levensroman’<br />

33<br />

Julie Simon. De levensroman van R.C. Bakhuizen van <strong>de</strong>n Brink. Uit<br />

brieven en beschei<strong>de</strong>n te zamen gesteld door C. en M. Scharten-Antink.<br />

Met zeven afbeeldingen. Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon [z.j.].<br />

EN zoo ligt zij dan, eenige maan<strong>de</strong>n later dan <strong>de</strong> bedoeling was, vóór ons, <strong>de</strong><br />

idyllisch-tragische lief<strong>de</strong>geschie<strong>de</strong>nis, in <strong>de</strong> laatste helft van 't vorige jaar maand op<br />

maand <strong>voor</strong> aller oogen bloot gelegd 1) . Zij beslaat thans meer dan 400 bladzij<strong>de</strong>n<br />

groot octavo, verlucht met eene beeltenis <strong>de</strong>r jeune première, facsimiles van haar<br />

en haar vriends handschrift, eene teekening van het marktplein te Luik omstreeks<br />

1845 enz., alles in een smakelijken halfleêren band (waarvan het plat wellicht<br />

harmonischer getint had kunnen zijn). Ik <strong>voor</strong> mij zou aan <strong>de</strong> facsimiles genoeg<br />

hebben gehad. Maar smaken, behoeften en wenschen verschillen en uit het oogpunt<br />

<strong>de</strong>s uitgevers gezien, had<strong>de</strong>n er gerust méér ‘afbeeldingen’ kunnen zijn, b.v. eene<br />

van Bakhuizen zelf gelijk hij er <strong>voor</strong> zeventig jaar uitzag en van 't winkelgebouw ‘De<br />

gou<strong>de</strong>n Ster’ aan bovengenoemd marktplein, gelijk het thans is - en waarvan ons<br />

in <strong>de</strong>n Gids eene photographie was toegezegd.<br />

Weinig afleveringen van genoemd tijdschrift zijn zeker in <strong>de</strong>n loop <strong>de</strong>r jaren met<br />

meer belang-stelling of nieuwsgierigheid ter hand genomen dan die van Juli 19<strong>13</strong>,<br />

waarin <strong>de</strong> heer en Mevrouw Scharten Antink <strong>de</strong>n ‘levensroman’ van R.C. Bakhuizen<br />

van <strong>de</strong>n Brink in het licht begonnen te geven.<br />

‘Zij kunnen later nog van waar<strong>de</strong> zijn’, had <strong>de</strong> rijks-archivaris gezegd, toen hij<br />

zeker pakjen ‘onaanzienlijke’ brieven aan zijne twee<strong>de</strong> echtgenoote aanbeval. Hij<br />

wist - aldus <strong>de</strong> heer en Mevrouw Scharten - dat, wanneer eenmaal ‘<strong>de</strong> omslag ervan<br />

zou wor<strong>de</strong>n geslaakt’, Holland eene bloem zou zien opengaan ‘wier liefelijkheid in<br />

het donkerst tijdperk van zijn leven zijne ziel van <strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rgang had gered’ en ‘om<br />

<strong>de</strong>r lieven wille’ van zijne Julie ‘zou Holland <strong>de</strong>n gered<strong>de</strong> vrij- en zaligspreken’.<br />

Men bemerkt, hier is eene bewon<strong>de</strong>ring aan het woord welke een oogenblik in<br />

hare uitbundigheid iets stu<strong>de</strong>ntikoos' dreigt aan te nemen, bij auteurs die 't met <strong>de</strong><br />

Ne<strong>de</strong>rlandsche taal zoo nauw niet nemen; en on<strong>de</strong>r 't <strong>voor</strong>tlezen wordt <strong>de</strong> indruk<br />

versterkt.<br />

Wat het laatste betreft, had ik reeds eene bree<strong>de</strong> lijst aangelegd van veelsoortige<br />

vergrijpen, maar een gevoel van me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n van onzen <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong><br />

<strong>Winckel</strong> weerhoudt mij hun die <strong>voor</strong> te leggen. Allicht zullen zij echter vreemd opzien,<br />

wanneer zij in <strong>de</strong>n loop van hunne lectuur wor<strong>de</strong>n binnengeleid in een<br />

‘eeuwen-doorwasemd stadsgeheel’, bij ‘verhapstukte zuilen’, in ‘onwennige’ kamers,<br />

tegenover eene in lief<strong>de</strong>warmte<br />

1) In <strong>de</strong>n Gids van Juli tot December.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


34<br />

‘zich vervromen<strong>de</strong>’ overtuiging, en eene an<strong>de</strong>re die geheel alleen zich ‘in een<br />

slagor<strong>de</strong> schaart’ - om van een ‘huisterige’ schoonmaak en allerlei Germanismen<br />

en an<strong>de</strong>re ismen te zwijgen.<br />

Ook over <strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ring ‘door dik en dun’ waaraan <strong>de</strong> auteurs <strong>voor</strong> hunnen held<br />

en zijne brieven soms lucht geven zal ik niet veel zeggen. Menigeen, vermoed ik,<br />

zal bij sommige loftuitingen en sterke uitdrukkingen in dit werk <strong>de</strong> schou<strong>de</strong>rs ophalen.<br />

Misschien ook niet: <strong>de</strong> gustibus enz. Ook is dit van weinig gewicht, want in elk geval<br />

krijgt men zeer veel belangwekkends en allerlei genoeglijks en aardigs en bekoorlijks<br />

te genieten, niet het minst in 't eerste hoofdstuk: ‘De Luiksche tijd’.<br />

Marktplein te Luik omstreeks 1845.<br />

(De Etoile d'Or is een <strong>de</strong>r laatste huizen die men on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> boomen door ziet).<br />

Hoe gezellig weten <strong>de</strong> auteurs te vertellen hoe ‘Bakkes’ en zijn vriend Cats<br />

Bussemaker kwamen te wonen boven <strong>de</strong>n reeds vermel<strong>de</strong>n winkel ‘van<br />

handschoenen en <strong>de</strong>rgelijke’ in <strong>de</strong> Etoile d'or bij 't gezin Simon, goedhartige,<br />

beschei<strong>de</strong>ne, min of meer beschaaf<strong>de</strong>, doch niet zeer ontwikkel<strong>de</strong> eenvoudige,<br />

vroolijke, Roomsch vrome menschen, <strong>de</strong> zusters Julie en Titine ‘met hare aardige<br />

manieren, schalke grapjes, strenge zedigheid’, het oolijke luikjen in <strong>de</strong>n vloer<br />

waardoor Van <strong>de</strong>n Brink <strong>de</strong> oudste begluur<strong>de</strong> en met suikergoed bestookte, <strong>de</strong><br />

avondjes op zijn kamer wanneer er ‘gezwartepiet’ werd, in elkaârs kaart gekeken<br />

en braaf gelachen. En hoe droevig komt daarbij uit het later verval, <strong>de</strong> dood <strong>de</strong>r<br />

goe<strong>de</strong> trouwe huismoe<strong>de</strong>r, 't versuffen van <strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r, het wegkwijnen en sterven<br />

<strong>de</strong>r nukkige Thérèse en <strong>de</strong>r arme levenslustige Titine....<br />

Ja, dat is alles genoeglijke en, om 't lijfwoord <strong>de</strong>r uitgevers te gebruiken, soms<br />

‘ontroeren<strong>de</strong>’ lectuur. Mij aangaan<strong>de</strong>, ik zou mij er niet over beklaagd hebben,<br />

integen<strong>de</strong>el! ingeval <strong>de</strong> heer en mevr. Scharten met <strong>de</strong> brieven tot bouwstof een<br />

doorloopend aanschouwlijk verhaal van Bakhuizen's levensjaren tegen 't mid<strong>de</strong>n<br />

<strong>de</strong>r vorige eeuw had<strong>de</strong>n gegeven, en daarmeê doorvlochten <strong>de</strong> karakteristiekste<br />

on<strong>de</strong>r zijne brieven en die van Julie. M.a.w., indien zij <strong>de</strong> taak had<strong>de</strong>n volbracht<br />

waartoe ze, met <strong>de</strong>ze geweldige massa Fransche minnebrieven vóór hen, hunne<br />

lezers nopen: zich een hel<strong>de</strong>r beeld te vormen van Van <strong>de</strong>n Brinks karakter, werken<br />

leefwijze en gemoedsbestaan in bovenbedoel<strong>de</strong> jaren. Want hierom, als ik het<br />

wel begrijp, is het toch in <strong>de</strong> eerste plaats te doen. Eene zeker leerzame,<br />

belangwekken<strong>de</strong>, maar niet zoo gansch gemakkelijke taak en die door meer<br />

bevoeg<strong>de</strong>n dan <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rgeteeken<strong>de</strong> in een daartoe geschikter tijdschrift dan <strong>de</strong><br />

G.W., moge on<strong>de</strong>rnomen wor<strong>de</strong>n.<br />

Nu alles bijéén als boek is verschenen zal 't lichter gaan dan toen bovenbedoel<strong>de</strong><br />

massa een half jaar achtereen bij maan<strong>de</strong>lijksche ge<strong>de</strong>elten werd opgediend. Ook<br />

zou 't mij verwon<strong>de</strong>ren zoo vele<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


35<br />

Facsimile <strong>de</strong>r eerste bladzij<strong>de</strong> van een brief van Julie aan B.v.d.B., gedateerd uit Luik, 14<br />

Oct. 1845.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


36<br />

Frans Hals' ‘mansbeeltenis’, waarin <strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n van B.v.d.B. diens bree<strong>de</strong>n kop vol kracht<br />

en luimig leven weêrvin<strong>de</strong>n (VOSMAER).<br />

lezers die zich een abonnement op <strong>de</strong>n Gids niet vermogen of wenschen te<br />

veroorloven, geduren<strong>de</strong> dat half jaar hun oorspronklijke belangstelling tot <strong>de</strong>n ein<strong>de</strong><br />

toe behou<strong>de</strong>n hebben. Of zelfs vele abonnés àlles aandachtig hebben gelezen? En<br />

of thans vele koopers van <strong>de</strong>zen ‘roman’ het zullen doen? Is hier geen abondance<br />

<strong>de</strong> bien die wèl scha<strong>de</strong> doet? Ligt het niet in <strong>de</strong>n aard <strong>de</strong>r zaak dat lief<strong>de</strong>brieven,<br />

on<strong>de</strong>r welke wisseling van omstandighe<strong>de</strong>n en met welke virtuositeit van<br />

woor<strong>de</strong>nkeus en stijl wellicht geschreven, al ware het eens in onuitputtelijke<br />

verschei<strong>de</strong>nheid van vorm, echter vaak herhalingen van herhalingen wor<strong>de</strong>n?<br />

On<strong>de</strong>r ons gezegd en gebleven, zelfs <strong>de</strong> brieven van Bismarck aan zijne gelief<strong>de</strong><br />

en echtgenoote hebben mij <strong>voor</strong> een paar jaar, nadat ik er zoo wat een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> van<br />

gelezen had, gruwelijk verveeld, zoodat ik <strong>de</strong> overige twee <strong>de</strong>r<strong>de</strong>n - maar vertel dit<br />

wat ik u bid<strong>de</strong>n mag niet over! - slechts doorbla<strong>de</strong>rd, en alleen die van 't<br />

oorlogsgebied in Oostenrijk weêr goed gelezen heb - welke mij tusschen twee<br />

haakjes tegenvielen.<br />

Van <strong>de</strong>n Brink's brieven heb ik bijna van a tot z gelezen: bijna; het scheel<strong>de</strong><br />

heusch heel weinig, maar soms kòn ik werkelijk niet meer.<br />

Zoodat ik maar zeggen wil, dat het begaaf<strong>de</strong> echtpaar te Florence, met van zichzelf<br />

veel meer en van ‘Bakkes’ veel min<strong>de</strong>r in dit fraaie boek<strong>de</strong>el op te nemen, m.i. hun<br />

doel beter getroffen zou<strong>de</strong>n hebben, 'twelk zij nu wel een weinig schijnen te hebben<br />

<strong>voor</strong>bijgeschoten.<br />

Te mid<strong>de</strong>n van Van <strong>de</strong>n Brink's knap en vlot geschreven, langa<strong>de</strong>mige epistels<br />

toonen die van zijn meisjen aangenaam af: <strong>de</strong>ze zijn in hun schil<strong>de</strong>rachtige Luiksch<br />

Fransche cacographie alle even bekoorlijk van argelooze beminnelijkheid.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Hoe innig eenvoudig is zij! Hoe schroomvallig en toch volhar<strong>de</strong>nd, kiesch,<br />

<strong>voor</strong>zichtig, tracht zij haren Gros René er toe te brengen haar en hare familie toch<br />

eens dui<strong>de</strong>lijk te maken wat en wie hij eigenlijk is, <strong>de</strong> kolossale Hollan<strong>de</strong>r un peu<br />

sale,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


37<br />

die als zulk een man van beteekenis optreedt, allerlei ‘van zijn regeering’ verwacht<br />

en mid<strong>de</strong>lerwijl al maar rondzwerft in <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong> en niet schijnt te kunnen of te<br />

willen we<strong>de</strong>rkeeren naar zijn land; hoe geduldig blijft zij, wanneer hij telkens weêr<br />

met onvervuld gelaten beloften haar paait en met halve antwoor<strong>de</strong>n haar afscheept!<br />

Voor ons, die weten van zijne twee ton beloopen<strong>de</strong> schul<strong>de</strong>n, van zijn ‘cerebrale’<br />

lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> en in <strong>de</strong> lucht hangen<strong>de</strong> verloving met ‘Truitje’ Toussaint, en die het stuk<br />

van Prof. R. Fruin in <strong>de</strong>n Gids van 1886 gelezen hebben met die ééne zinsneê over<br />

‘Bakkes'’ verle<strong>de</strong>n, zoo bondig veelzeggend en zoo cru tevens - <strong>voor</strong> ons is het<br />

werkelijk aandoenlijk, als <strong>de</strong> kloppingen van <strong>de</strong>ze lieve jonge-meisjesziel te voelen.<br />

Zij, even twintig, <strong>de</strong> onschuld zelve, en hij, <strong>de</strong> man van vier en <strong>de</strong>rtig, met dàt<br />

verle<strong>de</strong>n! ‘Blijf af, wreedaard!’ zou<strong>de</strong>n we willen uitroepen.<br />

Ten onrechte, natuurlijk. Hier is geen wreedheid maar een echte lief<strong>de</strong>; een<br />

verzengd, verschroeid land, opgroenend on<strong>de</strong>r een malschen <strong>voor</strong>jaarsregen. Zeg,<br />

zoo ge wilt, dat die lief<strong>de</strong> welbeschouwd zelfzuchtig was; dat het e<strong>de</strong>ler, mannelijker,<br />

meer van echt berouw getuigend geweest zou zijn indien Bakhuizen, haar voelen<strong>de</strong><br />

opkomen, <strong>de</strong> Gou<strong>de</strong>n Ster, <strong>de</strong> woning waar hij kamers zoeken<strong>de</strong> als door een toeval<br />

was binnengedwaald, tijdig verlaten had; maar erken ook, dat het dood jammer<br />

geweest zou zijn, jammer <strong>voor</strong> hem, jammer naar allen schijn <strong>voor</strong> zijne Julie en<br />

jammer <strong>voor</strong> ons land. Want aan <strong>de</strong>ze tengere zwakke vrouw heeft hij zich opgericht;<br />

aan háár, wij mogen 't nu wel aannemen, is het te danken dat het <strong>de</strong>erlijk geteisterd<br />

leven van <strong>de</strong>zen grooten geest niet te gron<strong>de</strong> is gegaan en <strong>voor</strong> Rijksarchief en<br />

wetenschap en letteren nog zooveel vrucht gedragen heeft.<br />

En dàt Van <strong>de</strong>n Brink haar lief kreeg en in haar zijn àlles leer<strong>de</strong> zien, we begrijpen<br />

't zoo goed! Of wor<strong>de</strong>n we niet zèlf, hare brieven lezen<strong>de</strong>, ongemerkt hare willige<br />

gevangenen? De heer en mevrouw S. zijn er volkomen in geslaagd op <strong>de</strong> trekken<br />

en trekjes die haar zoo innemend maken het volle licht te doen vallen, en ik meen<br />

beter te doen met <strong>de</strong>n lezer naar hun boek te verwijzen dan hier ter plaatse een<br />

tuiltje te maken van <strong>de</strong> bloemen, in <strong>de</strong>ze briefwisseling verstrooid en waarop zij, als<br />

kundige hoveniers in een wel is waar te grooten tuin, niet moe<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n, tot in het<br />

overbodige toe onze aandacht te vestigen.<br />

Niet min<strong>de</strong>r lezenswaard is hetgeen zij als inleiding tot <strong>de</strong> brieven en <strong>voor</strong>ts door<br />

hunne ingelaschte opmerkingen ten beste geven om ons het beeld van <strong>de</strong>n<br />

hoogbegaaf<strong>de</strong>n maar zwakken en daardoor schier onoprechten man ten voeten uit<br />

<strong>voor</strong> oogen te stellen; <strong>de</strong>n man met <strong>de</strong>n ‘kop van Frans Hals’, die niet alleen als<br />

gezegd is tegenover zijne gelief<strong>de</strong>, maar ook tegenover zijne moe<strong>de</strong>r, <strong>de</strong> familie<br />

Simon, zijne vrien<strong>de</strong>n, telkens weêr laveert en schippert, ontwijkend, of dubbelzinnig<br />

antwoordt, in plaats van recht door zee te gaan en ruiterlijk te zeggen waar 't op<br />

staat. ‘Begrijpen is vergeven’, hebben <strong>de</strong> uitgevers gedacht; en zoo wij <strong>de</strong>n mensch<br />

Van <strong>de</strong>n Br. met zijne gebreken, eigenaardighe<strong>de</strong>n, en welke ver<strong>de</strong>re schaduwzij<strong>de</strong>n<br />

ook, niet ‘begrijpen’, zal het hun niet te wijten zijn. Trouwens, wanneer wij ons eens<br />

recht verplaatsen in het warnet van moeilijkhe<strong>de</strong>n waarin hij, o zeker, door eigen<br />

schuld, maar toch zoo <strong>de</strong>erlijk verstrikt is, en we vragen ons af wat wij in zijne plaats<br />

wel zou<strong>de</strong>n gedaan hebben - zou<strong>de</strong>n we 't zoo volmondig durven zeggen dat wij<br />

recht door zee zou<strong>de</strong>n gegaan zijn? In tweeërlei houding zie ik Bakhuizen van <strong>de</strong>n<br />

Brink nog zeer scherp en dui<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> mij - eheu Posthume! - se<strong>de</strong>rt meer dan<br />

vijftig jaren. De eerste maal, in mijn jongenstijd, zag ik hem (hij woon<strong>de</strong> in <strong>Den</strong> Haag<br />

naast of althans zeer dicht bij ons aan <strong>de</strong> Prinsengracht) op <strong>de</strong>n bree<strong>de</strong>n rug, terwijl<br />

hij, naar 't Rijks-archief of el<strong>de</strong>rs op weg, naar boven keek en <strong>de</strong>n zijnen ten afscheid<br />

toewuif<strong>de</strong>, type, verbeeld ik mij, van een hartelijken, gezelligen huisva<strong>de</strong>r. De twee<strong>de</strong><br />

maal, een maand of tien eer ik stu<strong>de</strong>nt werd, een an<strong>de</strong>rhalf jaar vóór zijn dood, toen<br />

hij als presi<strong>de</strong>nt-curator eene les van Beynen bijwoon<strong>de</strong>. Het trof juist dat <strong>de</strong> beurt<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


aan mij was om een dier toespraakjes <strong>voor</strong> <strong>de</strong> vuist te hou<strong>de</strong>n waarmee <strong>de</strong><br />

toenmalige onvergetelijke ‘directeur’ van 't Haagsch Gymnasium ons oefen<strong>de</strong> in het<br />

wèl spreken, en wij leef<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> Oranje-koorts van 't halve-eeuwgetij<strong>de</strong> onzer<br />

herstel<strong>de</strong> onafhankelijkheid, weken en weken van te voren.<br />

Nog zie ik Van <strong>de</strong>n Brink, zooals hij daar, met zijnen vriend <strong>de</strong>n secretaris van 't<br />

college Kappeyne van <strong>de</strong> Coppello naast zich, zat te fluisteren, te lachen, te<br />

knikhoof<strong>de</strong>n, met zijne glinsteren<strong>de</strong> oogen, zijn spreekwoor<strong>de</strong>lijke ‘leeuwenmanen’,<br />

zijn slordig, min of meer glimmend, met snuif bestrooid zwart pak en zijn breed,<br />

groezelig gelaat. En hij had al praten<strong>de</strong> een oreille en campagne gehad ook, gelijk<br />

mij uit eene opmerking die hij tot Beynen spreken<strong>de</strong> maakte, bleek.<br />

Met dit herinneringsbeeld vóór mij, kan ik <strong>de</strong>n indruk niet van mij afzetten dat hij<br />

en zijne fijne, broze Julie een eigenaardig paar moeten geweest zijn, gansch niet<br />

harmonisch en maar half aantrekkelijk. Wat zou dit echter? Voor ons zielsoog zijn<br />

bei<strong>de</strong>n op verschillen<strong>de</strong> wijs even belangwekkend. Ook kan er over <strong>de</strong> beteekenis<br />

van hun ‘levensroman’, door <strong>de</strong> ‘samenstellers’ met zooveel warmte gereleveerd,<br />

maar ééne stem zijn. In<strong>de</strong>rdaad, dit boek van <strong>de</strong>n heer en Mevrouw<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


38<br />

Scharten is eene lang niet alledaagsche, hoogst merkwaardige uitgave; merkwaardig,<br />

niet het minst omdat Van <strong>de</strong>n Brink zelf <strong>de</strong> openbaarmaking schijnt bedoeld te<br />

hebben.<br />

Toen ik in<strong>de</strong>rtijd wijlen <strong>de</strong>n oud-hoogleeraar J.H. Gunning een overdruk mijner<br />

vertaling van Tennyson's Gar<strong>de</strong>ner's daughter gezon<strong>de</strong>n had, schreef hij mij:<br />

‘Soms komt bij mij op: mag een dichter zulke dingen openbaar maken? Ik weet<br />

wel dat hij een privilegie heeft van zijn persoonlijke ervaringen te mogen algemeen<br />

stellen. Maar er zijn zoovelen die <strong>de</strong>ze dingen niet kennen, hetzij hun leven eenzaam<br />

is, hetzij niet. Doch - allen doen het, en niemand, zoover ik weet, klaagt er over: dus<br />

het zal wel goed zijn’.<br />

Voor zooverr' ik kan nagaan is Tennyson's idylle in 't minst geen dichterlijke<br />

herschepping van eene of meer episo<strong>de</strong>n uit zijn eigen leven, maar eene zuivere<br />

dichterlijke fictie. Trouwens juist in die idylle vindt men <strong>de</strong> e<strong>de</strong>le regels:<br />

.... Wees wijs; niet lichtelijk wordt hun<br />

Vergeven, die <strong>de</strong> <strong>de</strong>uren naar 't geheim<br />

Der brui<strong>de</strong>lijke kameren van 't hart<br />

Wijd openen en 't daglicht laten in 1) .<br />

Intusschen, wie zal beweren dat het heilige <strong>de</strong>r heiligen van 't menschelijk hart<br />

geschon<strong>de</strong>n wordt, wanneer <strong>de</strong> dichter van 't ‘privilegie, zijn persoonlijke ervaringen<br />

te mogen algemeen stellen’ gebruik maakt? Wat zou er van 't beste en allerbeste<br />

in 's werelds letteren overblijven, indien <strong>de</strong> dichters dat eens niet had<strong>de</strong>n gedaan?<br />

Prof. Gunning stel<strong>de</strong> trouwens maar <strong>de</strong> vraag, waartoe bij <strong>de</strong> ‘Tuinmansdochter’<br />

volstrekt geen aanleiding bestond, geloof ik, maar die hij ten slotte beantwoord<strong>de</strong><br />

gelijk <strong>de</strong> menschheid, om <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>lijker re<strong>de</strong>n, lang vóór hem gedaan had.<br />

Het spreekt vanzelf dat het met <strong>de</strong> thans openbaar gemaakte lief<strong>de</strong>-brieven<br />

gansch an<strong>de</strong>rs gelegen is. Tenminste, mijn eerste indruk was een schok, en dit zal,<br />

vermoed ik, ook wel met an<strong>de</strong>ren het geval zijn geweest. Hoe, vragen wij, school<br />

er dan niets, of niets meer, van die door <strong>de</strong>n Engelschen zanger on<strong>de</strong>r woor<strong>de</strong>n<br />

gebrachte heilige huivering in Van <strong>de</strong>n Brink's gemoed? Zoo ja, wàt mag hem<br />

gedreven hebben om evenwel <strong>de</strong>n toegang tot <strong>de</strong> secret bridal chambers zijns<br />

harten en zelfs tot die van 't hart zijner gelief<strong>de</strong> te doen openstooten, het rauwe<br />

kou<strong>de</strong> daglicht, zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n geringsten sluier, zon<strong>de</strong>r eenig verhullend waas, te laten<br />

vallen op dit doo<strong>de</strong> teêre lief<strong>de</strong>leven zèlf? ‘Ook het allerintiemste van <strong>de</strong>n<br />

hartstochtelijksten brief behoef<strong>de</strong> niet te wor<strong>de</strong>n weggewischt’, getuigen <strong>de</strong> uitgevers.<br />

Een zeer hooge lof! Maar waarom mocht, waarom moest al dat intieme en intiemste<br />

op <strong>de</strong> markt wor<strong>de</strong>n gebracht?<br />

‘Zij kunnen later nog van waar<strong>de</strong> zijn’....<br />

Voorzeker; ze zijn van waar<strong>de</strong>, ja van groote waar<strong>de</strong>, misschien: al is het dan<br />

geen dichterlijke, of ook maar literaire. Daarom, laten wij ons niet in allicht<br />

onbeschei<strong>de</strong>n gissingen verdiepen, hem vergiffenis schenken niet alleen, maar<br />

hemzelven evenals <strong>de</strong>n bewerkers van <strong>de</strong>n brievenschat dankbaar zijn. Niet ie<strong>de</strong>r<br />

zal vermoe<strong>de</strong>lijk Van <strong>de</strong>n Brink, hoezeer zijn uitnemen<strong>de</strong> gaven en het treffelijk<br />

gebruik dat hij er van maakte waar<strong>de</strong>erend, als mensch even sympatiek zijn; maar<br />

wie zal <strong>de</strong> tee<strong>de</strong>re, zachte, trouwe, reine Julie niet lief hebben? Is het goed dat wij<br />

haren ‘René’ nu beter kennen dan tot dusverr' mogelijk was: bij zoovele an<strong>de</strong>re<br />

1) Be wise; not easily forgiven<br />

Are those, who setting wi<strong>de</strong> the doors that bar<br />

The secret bridal chambers of the heart,<br />

Let in the day.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


kostelijke vrouwezielen ook déze te mogen zienleven, is een weldadig genot. Wie<br />

zou dan niet vergeven? Vergeven, tenslotte van ganscher harte?<br />

I. ESSER.<br />

[I<strong>de</strong>e en Leven]<br />

Kantteekeningen bij <strong>de</strong> Literatuur van <strong>de</strong>n Dag.<br />

I<strong>de</strong>e-Studies, door Dr. J.D. Bierens <strong>de</strong> Haan. Twee<strong>de</strong> vermeer<strong>de</strong>r<strong>de</strong> druk.<br />

- Amsterdam, S.L. van Looy.<br />

DIT boekje heeft bijkans zestien lange jaren moeten wachten op een twee<strong>de</strong>n druk.<br />

Een eenvoudig bewijs, zult ge zeggen, dat het geen ‘Anklang’ heeft gevon<strong>de</strong>n bij<br />

<strong>de</strong> velen; wat niet valt tegen te spreken doch waar méer aan vast zit dan ge<br />

oppervlakkig meent. Als ‘<strong>de</strong> velen’ hier samenvielen met <strong>de</strong> massa, die <strong>de</strong> klateren<strong>de</strong><br />

bioscoop-paleizen onzer ste<strong>de</strong>n vult, of Marie Corelli verslindt en Cornelie Noordwal,<br />

om van min<strong>de</strong>re go<strong>de</strong>n en godinnen niet te spreken, ja, dàn ware 't bovengemeld<br />

verschijnsel in<strong>de</strong>rdaad zeer gewoon en eenvoudig aanvaardbaar. Dat echter een<br />

boekje als het hier ter sprake gebrachte, een boekje han<strong>de</strong>lend over <strong>de</strong> <strong>voor</strong> onzen<br />

met mystiek en gevoelsreligie te graag coquetteeren<strong>de</strong>n tijd zóó ‘aantrekkelijke’<br />

on<strong>de</strong>rwerpen als: ‘Van <strong>de</strong> schoonheid in <strong>de</strong> natuur’, ‘Het Mysterie in ons zelf’, ‘<strong>de</strong><br />

Noodlots-i<strong>de</strong>e’ etc. - dat zulk een boekje,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


39<br />

zeker niet in groote oplaag gedrukt, niet min<strong>de</strong>r dan zestien, zegge zestien jaren<br />

noodig heeft gehad om 't tot een welverdien<strong>de</strong>n twee<strong>de</strong>n druk te brengen, bewijst<br />

hoe wij on<strong>de</strong>r ‘<strong>de</strong> velen’ bovengenoemd niet enkel <strong>de</strong> lie<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> cinema's en <strong>de</strong><br />

Corelli's hebben te verstaan, maar er zeer zeker óók on<strong>de</strong>r dienen te rangschikken<br />

niet weinigen van <strong>de</strong> z.g. hooger ontwikkel<strong>de</strong>n onzer dagen: <strong>de</strong> ethici die op 't gebied<br />

van staatkun<strong>de</strong> en samenleving, hoort men ze praten, zoo vaak <strong>de</strong>n steen <strong>de</strong>r wijzen<br />

gevon<strong>de</strong>n schijnen te hebben, <strong>de</strong> aan kunst en schoonheid doen<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>ts, 't zij<br />

dan dat ze schil<strong>de</strong>rijen verzamelen of wel bon<strong>de</strong>n oprichten <strong>voor</strong> 't behoud van<br />

natuurschoon. Zelfs betwijfel ik, of er niet on<strong>de</strong>r te rekenen zijn maar al te veel van<br />

<strong>de</strong> min of meer diepzinnige aestheten, die <strong>de</strong> kolommen onzer dag-, week- en<br />

maandbla<strong>de</strong>n te vullen plegen met hun minutieuze kunstbeschouwingen.<br />

En ik kàn maar niet ontkomen aan <strong>de</strong>, wellicht ongepaste, veron<strong>de</strong>rstelling: hoe<br />

die allen - lezend in dit boekje van Bierens <strong>de</strong> Haan over <strong>de</strong> schoonheid die niet<br />

verzadigt, en over het wij<strong>de</strong> - zich een weinig voelen moeten als <strong>de</strong> brave<br />

huisva<strong>de</strong>r, die met zijn goe<strong>de</strong> vrouw, zijn knappe dochter en zijn flinken zoon, na<br />

gedanen arbeid ergens buiten zit te natuurgenieten en met wat oogenknipperen<strong>de</strong><br />

onrustigheid nu luistert naar <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n van een vreem<strong>de</strong>n zwerver (hij is van hun<br />

stadje niet), die zich ongevraagd op hun knussig bankje gezet heeft en met zoo'n<br />

won<strong>de</strong>rlijke intonatie in zijn stem te spreken gaat van 't bree<strong>de</strong> licht <strong>de</strong>r maan dat<br />

op zijn zwerverstochten hij vond slapen in een hollen weg; over <strong>de</strong> heilige stormen<br />

die hij varen hoor<strong>de</strong> over zomerboomen; <strong>de</strong> zwarte takken van een grooten eik, die<br />

in vorstige winternachten hij gevuld zag met sterren... Datzelf<strong>de</strong> gevoel van, hoe<br />

zal ik zeggen? een beetje griezelige vreemdigheid, dat mijn braven huisva<strong>de</strong>r en<br />

zijn knappe dochter, zijn flinken zoon, bevangt bij <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n van dien zwerversman,<br />

die er toch overigens zoo bedaard en in zijn kleeren zoo fatsoenlijk, zoo ‘gewoon’,<br />

zelfs goedverzorgd uitziet - dat gevoel dáárom wat griezelig, wijl 't hun is of zijn<br />

woor<strong>de</strong>n beel<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> hen oproepen die komen uit een an<strong>de</strong>re wereld en<br />

spreken over 't hun vertrouwd-beken<strong>de</strong>: ‘zomerboomen’, ‘maan’ en ‘sterren’, als<br />

ware het dat beken<strong>de</strong> niet maar iets àn<strong>de</strong>rs - dat gevoel moet, stel ik mij <strong>voor</strong>, <strong>de</strong><br />

velen bevangen hebben - <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>rijenverzamelaars en <strong>de</strong><br />

schoonheidsbon<strong>de</strong>n-stichters, <strong>de</strong> kunstcritici en <strong>de</strong> sociologen - zoo zij toevalligerwijs<br />

in dit boekje van Bierens <strong>de</strong> Haan eens mochten hebben gelézen.<br />

* * *<br />

Want laten we, generalizeerend, dit nu maar even nuchter vaststellen: onze tijd is<br />

een tijd die aanziet wat <strong>voor</strong> oogen is; een tijd levend in 't naïef realisme van:<br />

wat-ik-tàst-dat-is-<strong>de</strong>-werke-lijkheid. De godsdienst onzer dagen, <strong>voor</strong> zoover niet<br />

opgaand in subjectieve gevoelsvaagheid waaraan alle synthese ontbreekt, is<br />

materialistisch geaccentueerd; zijn God is òf ‘<strong>de</strong> natuur’ - als veralgemeen<strong>de</strong> en<br />

geabstraheer<strong>de</strong> stoffelijkheid - òf een reusachtige projectie van het<br />

fenomenaalmenschelijke in het ‘boven-natuurlijke’, dat feitelijk zoo in het<br />

òn-natuurlijke wordt verkeerd. Een doorsneedsch orthodox Christen is in <strong>de</strong>n grond<br />

maar al te vaak niet min<strong>de</strong>r materialist dan een paganist die leeft bij 't brood van<br />

Haeckel's monisme, of een theosooph die <strong>de</strong> volmaking zoekt in <strong>de</strong> lange lijn van<br />

<strong>de</strong>n tijd, welke, als horizontaal, <strong>de</strong> verticale lijn van het eeuwige (zoo daar van ‘lijn’<br />

kon sprake zijn) nimmer zal raken.<br />

Ook in <strong>de</strong> kunstbeschouwing vin<strong>de</strong>n wij dit naïef realisme gehuldigd: <strong>de</strong> dingen<br />

zijn als ze zijn; men bekijke ze van alle kanten wil men er <strong>de</strong> schoonhe<strong>de</strong>n van<br />

speuren. Het fragmentaire is een kenmerk van onze he<strong>de</strong>ndaagsche kunst; <strong>de</strong><br />

landschapschil<strong>de</strong>rs groepeeren <strong>de</strong> dingen tot schoonheid; karakter-ontléding is 't<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


werk <strong>de</strong>r romanschrijvers, kunstontléding dat <strong>de</strong>r critiek. Wij leven allen zoo knusjes<br />

in <strong>de</strong> bonte veelheid van het beken<strong>de</strong>, ons omringen<strong>de</strong>; wij kennen het, om zoo te<br />

zeggen, van binnen en van buiten.<br />

En nu is daar in ons land een dichter-wijsgeer die spreekt 1) : ‘De schoone dingen<br />

bergen iets an<strong>de</strong>rs dan zij <strong>voor</strong> het oog vertoonen’; ‘het schoone is in zijn<br />

aanwezige werkelijkheid niet te grijpen’; ‘<strong>de</strong> schoonheidszoeker staat tegenover<br />

<strong>de</strong> schoone dingen als een wachten<strong>de</strong>’; - het woud waarop <strong>de</strong> stormen varen,<br />

<strong>de</strong> zee in <strong>de</strong>n avond rustig gewor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> tintelen<strong>de</strong> morgentijd <strong>de</strong>r zon in een tuinrijk<br />

dorp - die dingen bergen als hun innigst wezen een onverklaard metafysisch Geheim,<br />

dat het Mysterie is in <strong>de</strong> verschijnselen, het Mysterie dat dicht bij ons woont, wijl het<br />

in ons woont, wijl het ons Zelf is.<br />

Is het won<strong>de</strong>r dat <strong>de</strong>ze prediker van <strong>de</strong> Synthese in onzen tijd van analytische<br />

verbrokkeling, van platte ding-beschouwing, maar door enkelen wordt gehoord?<br />

* * *<br />

Mijn bedoeling is geweest op dézen kant van Bierens <strong>de</strong> Haan's beschouwingen, -<br />

die méer dan ‘beschouwingen’ zijn -, hier even <strong>de</strong>n nadruk te<br />

1) En spreekt met een accent van ontroering. Daar mag wel <strong>de</strong> nadruk op wor<strong>de</strong>n gelegd.<br />

Er wordt ten onzent veel over kunst, natuur en leven gephilosopheerd, <strong>voor</strong>al ‘gehegeld’, met<br />

een wijsheid, die van alle ontroering ontledigd is, haar wellicht, als moment, heeft ‘overwonnen’!<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


40<br />

leggen. Deze schrijver ziet in alle werkelijkheid slechts verwerkelijking van <strong>de</strong> I<strong>de</strong>e,<br />

die aan <strong>de</strong> wereld <strong>de</strong>r verschijnselen ten grondslag ligt. Hij ontleedt niet, maar vat<br />

samen on<strong>de</strong>r dit ééne centrale gezichtspunt. Zijn twee<strong>de</strong> opstel in dit boekje han<strong>de</strong>lt<br />

over ‘Het Wij<strong>de</strong>’; wat heel iets an<strong>de</strong>rs is dan het vage of het grenzenlooze. De zucht<br />

<strong>de</strong>r ziel naar het grenzenlooze is uit vrees <strong>voor</strong> het benepene ontstaan, en zoolang<br />

gij vreest zult gij het wij<strong>de</strong> niet vin<strong>de</strong>n. Alleen een actieve houding <strong>de</strong>s geestes, het<br />

verbreken van een scheiding, is het wij<strong>de</strong>, dat nú is en overal. Het wij<strong>de</strong> is <strong>de</strong><br />

eeuwigheid die zich in <strong>de</strong>n tijd openbaart. En juist wijl dit boekje steeds grijpt<br />

naar <strong>de</strong>n eeuwigen grond <strong>de</strong>r op zich zelf verwarren<strong>de</strong> en perspectieflooze<br />

verschijnselen, daarom voelen wij er overal dat ‘wij<strong>de</strong>’ in, hetzij dat <strong>de</strong> schrijver<br />

spreekt over 't Mysterie in ons zelf, hetzij over <strong>de</strong> Noodlotsi<strong>de</strong>e <strong>de</strong>r Grieksche tragedie<br />

tegenover <strong>de</strong> wijsbegeerte van het Christendom; over Humor en Ironie of over <strong>de</strong>n<br />

held Parzival, <strong>de</strong>n mid<strong>de</strong>leeuwschen mensch, in wien <strong>de</strong> dienstbaarheid <strong>de</strong>r Daad<br />

aan <strong>de</strong> I<strong>de</strong>e wordt ge<strong>de</strong>monstreerd. Ik kan in <strong>de</strong>ze enkele regels niet dieper in <strong>de</strong>ze<br />

dingen doordringen; een twee<strong>de</strong>n druk kondigt men slechts aan. Ik spreek evenwel<br />

<strong>de</strong> hoop uit dat dit boekje, door <strong>de</strong>n uitgever van Looy zoo keurig verzorgd, niet van<br />

nieuws zestien jaren op een herdruk zal behoeven te wachten.<br />

Want al blijft het wonen op <strong>de</strong> toppen <strong>de</strong>s levens slechts <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n enkeling - zoo<br />

is er geen ding en geen mensch zon<strong>de</strong>r eeuwigheidskant. Zichzelven verwerkelijken<br />

naar zijn bestemming is luisteren naar <strong>de</strong> i<strong>de</strong>eën 1) , die zijn ‘als groote klokken in<br />

rijzige torens. En als <strong>de</strong> klokken hun bree<strong>de</strong> lui<strong>de</strong> klanken uitzwaaien over <strong>de</strong> wereld,<br />

zoo richt zich <strong>de</strong> mensch op van zijn vermoeien<strong>de</strong>n arbeid en ziet het eeuwig-wij<strong>de</strong><br />

<strong>voor</strong> zich uitgestrekt’.<br />

GERARD VAN ECKEREN.<br />

De historie van Christoffel Wagenaer<br />

DOOR <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> zorgen van Dr. Josef Fritz is als nr. XII <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlandsche<br />

Volksboeken, opnieuw uitgegeven vanwege <strong>de</strong> Mij. van Ned. Letterkun<strong>de</strong> te Lei<strong>de</strong>n 1) ,<br />

een heruitgaaf verschenen van <strong>de</strong>n utrechtschen druk uit het jaar 1597, van<br />

bovengenoemd volksboek. Het is een vrij getrouwe vertaling van het duitsche<br />

Wagnerbuch, dat verscheen in 1593, zes jaar na <strong>de</strong> Historia vom Dr. Johann Faust.<br />

Voor ver<strong>de</strong>re bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n omtrent <strong>de</strong>ze en nog een an<strong>de</strong>re ne<strong>de</strong>rlandsche<br />

vertaling verwijs ik naar <strong>de</strong> belangrijke Bijlagen, die op <strong>de</strong>n herdruk volgen. Ik wil<br />

hier alleen iets zeggen over 't volksboek, zooals we het in <strong>de</strong> uitgaaf kunnen leeren<br />

kennen.<br />

Christoffel Wagenaer, <strong>de</strong> ‘discipel van D. Johannes Faustus’, door zijn meester in<br />

<strong>de</strong> ‘Nigromantische heymelijcheyt’ ingewijd, bekwaam<strong>de</strong> zich na diens dood, of<br />

beter nog: hellevaart, met grooten ijver steeds meer in <strong>de</strong> tooverkunst; en sloot zelfs,<br />

ondanks het afschrikwekkend uitein<strong>de</strong> van Dr. Faust, eveneens een verbond met<br />

een duivelschen geest, Auerhaen geheeten. Op aanhou<strong>de</strong>nd aandringen van <strong>de</strong>n<br />

leerling had <strong>de</strong> leermeester bij zijn leven hem nog met <strong>de</strong>ze in kennis gebracht, die<br />

1) Als daar zijn: <strong>de</strong> i<strong>de</strong>eën van gerechtigheid, waarheid, lief<strong>de</strong>, oor<strong>de</strong>el, menschheid - alle<br />

begrippen die een platte stofleer wel tracht neêr te halen door ze evolutionistisch en causaal<br />

te ‘verklaren’, maar die hun inhoud en hun aureool terstond verliezen zoo men ze van i<strong>de</strong>eën<br />

tot <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n verlaagt. Zon<strong>de</strong>r transcen<strong>de</strong>ntie is goed geen goed, schoonheid geen<br />

schoonheid, waarheid geen waarheid meer. Haeckels godsdienst van het ‘schoone, ware en<br />

goe<strong>de</strong>’ is, wijl hij <strong>de</strong> transcen<strong>de</strong>nte i<strong>de</strong>eën loochent, eenvoudig mallepraat. v.E.<br />

1) Bij E.J. Brill te Lei<strong>de</strong>n. 19<strong>13</strong>.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


hem, op zijn verzoek, gewoonlijk in <strong>de</strong> gedaante van een Aap verscheen. Bij het<br />

lezen van <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong>zen Wagenaer wor<strong>de</strong>n we soms herinnerd aan<br />

een tweetal an<strong>de</strong>re figuren, wier won<strong>de</strong>rbare geschie<strong>de</strong>nissen eveneens stof<br />

geleverd hebben <strong>voor</strong> ne<strong>de</strong>rlandsche volksboeken. In <strong>de</strong> eerste plaats moeten we<br />

<strong>de</strong>nken aan Malegijs 2) . Deze toch was een geweldig toovenaar, die zijn leven lang<br />

allerlei avontuurlijke en won<strong>de</strong>rlijke dingen bedreef met behulp van zijn kennis van<br />

‘die conste <strong>de</strong>r nigromancien’. Maar wat een hemelsbreed verschil tusschen <strong>de</strong>ze<br />

twee toovenaars. De schrijver van <strong>de</strong> historie van Malegijs <strong>de</strong>elt ons in <strong>de</strong> Prologe<br />

mee, dat zijn sinnen solaes en<strong>de</strong> glorie schiepen int hooren<br />

van<strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n historien; en hoe hij kennis maakte met <strong>de</strong> seer vrem<strong>de</strong><br />

en<strong>de</strong> won<strong>de</strong>rlike historie van <strong>de</strong>n ‘vromen rid<strong>de</strong>r’ Malegijs, welke<br />

geschie<strong>de</strong>nis hij dan gaat verhalen. Uit zoo'n gemoe<strong>de</strong>lijke inleiding kon<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />

lezers al bij <strong>voor</strong>baat begrijpen dat, wat er ook volgen mocht, van groote zon<strong>de</strong>n,<br />

van diepe verdorvenheid geen sprake kon zijn. Daartegenover lezen we in <strong>de</strong><br />

<strong>voor</strong>re<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Historie van Wagenaer, dat dit boek son<strong>de</strong>rlinge <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

jonge jeucht tot Waerschouwinge is geschreven, dat sy haer<br />

<strong>voor</strong> sulcke Nigromantische luy<strong>de</strong>n en<strong>de</strong> Boecken wachten,<br />

en<strong>de</strong> haer van<strong>de</strong>n Duyvel niet laten bedriegen. Als twee hetzelf<strong>de</strong><br />

doen, dan is het daarom nog niet hetzelf<strong>de</strong> - Malegijs en Wagenaer kunnen ervan<br />

getuigen. Let alleen maar<br />

2) Als nr. V van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> serie verschenen; ik schreef daarover in Taal en Letteren XVI, 63 vgg.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


41<br />

op 't ein<strong>de</strong>: En<strong>de</strong> ten langen leste quam hi noch tot een salich<br />

eyn<strong>de</strong> - zoo ging het met Malegijs. Omtrent <strong>de</strong> laatste oogenblikken van Wagenaer<br />

lezen we: Maer als <strong>de</strong> Ure nu <strong>voor</strong>han<strong>de</strong>n was, so quam <strong>de</strong>n<br />

Gheest ghelijck eenen stercken brullen<strong>de</strong>n Wint. Wagenaer's<br />

‘gheselle’ Johan <strong>de</strong> Luna, (ook een vermaard toovenaar over wien een volksboek<br />

Titelblad <strong>de</strong>r ou<strong>de</strong> uitgave van Christoffel Wagenaer.<br />

geschreven is) en zijn ‘dienaer’ Claes Muller, die hem in zijn laatste ure zou<strong>de</strong>n<br />

bijstaan, wer<strong>de</strong>n ter aar<strong>de</strong> gesmakt. En toen ze, na drie uur buiten kennis te zijn<br />

geweest, weer bijkwamen, von<strong>de</strong>n ze in het vertrek Wagenaer niet meer, maar<br />

an<strong>de</strong>rs niet dan sommige beenkens van <strong>de</strong> vingeren en<strong>de</strong><br />

Teenen, Oock bey<strong>de</strong> die Ooghen, met noch sommige cleyne<br />

stucxkens vleysch, en<strong>de</strong> oock wat van<strong>de</strong> Herssenen, die sy<br />

tegen <strong>de</strong> Muyr gecleeft von<strong>de</strong>n hangen. Dit verga<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n sy<br />

by malcan<strong>de</strong>ren, om te begraven, maer die Duyvel heeftet<br />

oock terstont wech gehaelt..... Also creech <strong>de</strong>sen Christoffel<br />

Wagenaer synen wel verdien<strong>de</strong>n Loon.<br />

Vanwaar dit verschil? Malegijs was een toovenaar - o zeker; maar hij had zijn<br />

kennis van <strong>de</strong> ‘conste van nigromancien’ gekregen enkel en alleen van menschen<br />

en uit boeken; en, wat wel het <strong>voor</strong>naamste was: hij had nooit een verbond met <strong>de</strong>n<br />

duivel gesloten. Integen<strong>de</strong>el; hij leef<strong>de</strong> met zijne Satansche Majesteit op geen<br />

goe<strong>de</strong>n voet; <strong>de</strong>ze beschouw<strong>de</strong> hem zoo'n beetje als een gevaarlijk, en in elk geval<br />

lastig tegenstan<strong>de</strong>r. Zondig en verkeerd was dus wel het leven van Malegijs; maar<br />

toch niet zoo, of hij kreeg in later jaren, nadat hij <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n paus gebiecht had,<br />

volledige absolutie, al moest hij dan ook seven jaer gaen sitten heremijt<br />

on<strong>de</strong>r die beesten. Hoe geheel an<strong>de</strong>rs Wagenaer. Nadat <strong>de</strong>ze door zijn<br />

meester Faust in <strong>de</strong> ‘Swarte Conste’ was ingewijd, sloot hij, om er al maar meer<br />

van te weten te komen, een verbond met <strong>de</strong>n duivel. Ondanks het rampzalig uitein<strong>de</strong><br />

van zijn meester; ondanks an<strong>de</strong>re waarschuwingen, zelfs van Auerhaen zelf,<br />

verpand<strong>de</strong> hij, evenals zijn meester, Lijf en<strong>de</strong> Ziel in Eewicheyt aan <strong>de</strong>n<br />

duivel: Tot versekeringe van <strong>de</strong>sen, so heb ick dit met mijn<br />

eygen Hant geschreven, en<strong>de</strong> tot meer<strong>de</strong>r versekeringe met<br />

mijn eygen Bloet en<strong>de</strong> Hant on<strong>de</strong>rteyckent; zoo schreef Wagenaer<br />

aan 't eind van het kontrakt. En hoewel hij in <strong>de</strong> jaren die daar op volg<strong>de</strong>n niet altijd<br />

vre<strong>de</strong> had met zichzelf en met zijn zondig leven, en het berouw hem een paar malen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


neerslachtig maakte, en het verlangen in hem wakker riep zich te bekeeren - zoo<br />

zorg<strong>de</strong> zijn ‘Gheest’ Auerhaen er wel <strong>voor</strong>, dat het zoover niet kwam.<br />

Dit verschil tusschen Malegijs en Wagenaer - waardoor dan ook het ‘Loon’ van<br />

bei<strong>de</strong> zoo verschillend was - komt <strong>voor</strong>al tot uiting in hun verhouding tot <strong>de</strong><br />

menschen, tot <strong>de</strong> maatschappij. Bei<strong>de</strong>n voel<strong>de</strong>n zich aangetrokken tot <strong>de</strong> - verbo<strong>de</strong>n<br />

en zondige - zwarte kunst; en wer<strong>de</strong>n daarin zeer bedreven. Maar Malegijs wend<strong>de</strong><br />

zijn kennis en bekwaamheid, behalve ten behoeve van zich zelf, ook aan ten bate<br />

van personen met wie hij in aanraking kwam; ja zelfs streed hij met behulp daarvan<br />

tegen het kwa<strong>de</strong>, tegen <strong>de</strong>n duivel. Wagenaer echter oefen<strong>de</strong> zijn kunst uit in<br />

verbond met <strong>de</strong>n duivel, enkel en alleen <strong>voor</strong> eigen lage lust, en steeds ten na<strong>de</strong>ele<br />

van hen met wie hij in aanraking kwam. Het leven van Malegijs had een sociale,<br />

dat van Wagenaer een anti-sociale ten<strong>de</strong>nz.<br />

Dit laatste heeft hij gemeen met Ulenspiegel, <strong>de</strong>n<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


42<br />

an<strong>de</strong>ren held van een volksboek 1) , waarop ik boven doel<strong>de</strong>. Ulenspiegel, <strong>de</strong> volksheld<br />

van <strong>de</strong> 15 e eeuw; die het niemand naar <strong>de</strong>n zin kon maken, maar wien het daarom<br />

ook niet te doen was: integen<strong>de</strong>el, hij maakte het ernaar dat allen bevreesd waren<br />

<strong>de</strong> kans te loopen, het <strong>voor</strong>werp van zijn spotternijen of schelmstukken te wor<strong>de</strong>n.<br />

Voorstelling van <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> ‘werel<strong>de</strong>n’.<br />

By die mid<strong>de</strong>lste plaetse, wort beteyckent, Mundus Infernalis in Centro, <strong>de</strong>n Cyrckel daer<br />

buyten om, beteyckent, Vivet microcosmus, by die twee<strong>de</strong> Cyrckel wordt beteyckent,<br />

Elementalis in Qua 2) , by die <strong>de</strong>r<strong>de</strong> Cyrckel wordt beteyckent, Coelestis. By die vier<strong>de</strong> Cyrkel<br />

wordt beteyckent Mundus Intellectualis. By die buytenste Cyrkel wordt beteyckent Archetypus<br />

in mundo infinito.<br />

Enkele malen nu doet Wagenaer, bij het uithalen van min of meer onschuldige<br />

boeverijen, aan Ulenspiegel <strong>de</strong>nken 3) . Dat gebeurt als hij, zon<strong>de</strong>r erg kwa<strong>de</strong><br />

bedoeling of hatelijkheid, <strong>de</strong> een of an<strong>de</strong>r er eens ‘tusschen neemt’. Maar toch blijft<br />

ook bij zulke gelegenhe<strong>de</strong>n zijn tooverkunst hem diensten bewijzen - een mid<strong>de</strong>l,<br />

waartoe Ulenspiegel nooit zijn toevlucht kon nemen, ook niet hoef<strong>de</strong> te nemen; hij<br />

bezat iets an<strong>de</strong>rs, iets beters: volkswitz en - gezond verstand.<br />

Op een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> element uit het volksboek van Wagenaer moet ik nu nog <strong>de</strong><br />

aandacht vestigen. Het is eigenlijk heelemaal een hors d'oeuvre, t.w. een beschrijving<br />

van ‘Lappenlandt’ en van ‘die Nieu gevon<strong>de</strong>n Werelt’. Laat ik er even bijvoegen dat<br />

ook in <strong>de</strong> Historie van Dr. Faust verhaald wordt, hoe <strong>de</strong>ze een reis <strong>de</strong>ed in etliche<br />

Königreich unnd Fürstenthumb, auch fürnembste Län<strong>de</strong>r und<br />

Stätte. Hij bleef echter in Europa: Amerika was nog niet ont<strong>de</strong>kt; en terecht noemt<br />

Dr. Fritz 't ‘einen guten Griff’ van <strong>de</strong>n vervaardiger van het volksboek van Wagenaer,<br />

om <strong>de</strong>ze een reis te doen on<strong>de</strong>rnemen in dat nieuwe en <strong>voor</strong> velen nog zoo<br />

heelemaal onbeken<strong>de</strong> land. De hoofdstukken, die dit reisverhaal bevatten 1) , vertellen<br />

ons, geheel in <strong>de</strong>n trant van <strong>de</strong> reisbeschrijvingen dier dagen, allerlei bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n<br />

omtrent <strong>de</strong> gesteldheid van het land, van merkwaardige dieren en planten, van het<br />

<strong>voor</strong>komen en <strong>de</strong> gebruiken <strong>de</strong>r inwoners.<br />

En nu ten slotte nog iets in 't algemeen over dit volksboek van Wagenaer. Ons treft<br />

<strong>de</strong> groote ernst, waarmee geschreven wordt over het optre<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n ‘Gheest’<br />

Auerhaen, en wat daarmee in verband staat; <strong>de</strong> groote wetenschappelijkheid,<br />

waarmee <strong>de</strong> ‘Swarte Conste’ en wat daarmee samenhangt, wordt behan<strong>de</strong>ld. Voor<br />

<strong>de</strong>n schrijver was dit alles won<strong>de</strong>rlijke, angst-verwekken<strong>de</strong> werkelijkheid; een reëel<br />

1) Een reproduktie-uitgaaf verscheen daarvan bij Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage; zie Taal<br />

en Letteren XIV, 525 vgg.<br />

2) In 't duitsche volksb.: Elementatis in qua vivit microcosm', d.i. (mundus) elementalis<br />

in quo vivit microcosmus.<br />

3) Vgl. bv. <strong>de</strong> hoofdstukken op blz. 41, 45, 48, 81, 84, 88, 109.<br />

1) Blz. 119, 126, <strong>13</strong>8, 146, 149.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


gevaar tevens <strong>voor</strong> het eeuwig heil <strong>de</strong>r menschen in het algemeen, en van <strong>de</strong> jeugd<br />

in 't bizon<strong>de</strong>r. Daarom heeft hij het ook noodig geoor<strong>de</strong>eld, zooals hij een paar malen<br />

in het boek vermeldt, alle Conjuratien en<strong>de</strong> Besweeringen weg te<br />

laten,opdatdie nieusgierige Luy<strong>de</strong>n tot gheen Quaet gherockent<br />

en mochten wor<strong>de</strong>n. Zoo wordt er dus niets in gevon<strong>de</strong>n dat Godt noch<br />

die Christelijcke Kercke tegen is, oft <strong>de</strong> jeucht eenige<br />

Argernisse mochte geven. Dui<strong>de</strong>lijk blijkt overigens, hoe <strong>voor</strong> dien schrijver<br />

het alou<strong>de</strong> geloof aan geesten en dwergen nog leef<strong>de</strong>; hoe <strong>voor</strong> hem <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> en<br />

<strong>de</strong> lucht en het water er nog van vervuld waren 2) . Slechts een hoogst enkele maal<br />

is het, of er ook bij hem een tikje twijfel opkomt aan het wezenlijke van alles wat<br />

men omtrent die won<strong>de</strong>rbaarlijkhe<strong>de</strong>n kon lezen of hooren. Die twijfel vindt dan<br />

uiting in een paar zoo terloops neergeschreven woor<strong>de</strong>n 3) . Ik sprak over <strong>de</strong>n ernst<br />

in dit volksboek. Deze komt ook uit in het optre<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n duivel. Deze is hier niet<br />

<strong>de</strong> razen<strong>de</strong> en schel<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, bokkesprongen maken<strong>de</strong>, en toch jolige duivel van onze<br />

ou<strong>de</strong> tooneelspelen (ook bv. van Malegijs). Het is ook niet enkel <strong>de</strong> vreeselijke, <strong>de</strong><br />

wree<strong>de</strong>, <strong>de</strong> helsche. Neen; meermalen treedt Auerhaen hier op als het geweten<br />

van Wagenaer: hij waarschuwt <strong>voor</strong> te bedrijven zon<strong>de</strong>; hij moraliseert; hij vervult<br />

<strong>de</strong> rol van boetprediker, als <strong>de</strong> zon<strong>de</strong> begaan is. Eén <strong>voor</strong>beeld. Auerhaen zegt bij<br />

zekere gelegenheid tot Wagenaer: en<strong>de</strong> dat ick 2000.<br />

2) Zie bv. blz. 61 vgg., 68 vgg., 93 vgg.s<br />

3) Zie bv. op blz. 107: ‘en<strong>de</strong> so stellen wy haer te vre<strong>de</strong>n’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


43<br />

Jaer bran<strong>de</strong>n sou<strong>de</strong>, en<strong>de</strong> dan gena<strong>de</strong> en<strong>de</strong> verlossinge<br />

wiste te crijgen, ick wou<strong>de</strong> het terstont beginnen, maer ghy<br />

onsalige mensch hebt om sulcke loose lichtveerdige dingen,<br />

en<strong>de</strong> lamme consten uwe verlossinge en<strong>de</strong> eewige salicheyt<br />

over gegeven, op welcke ghy u in eewicheydt niet meer en<br />

hebt te verlaten, tfy u ghy vervloeckte Creature. Gaarne wees<br />

ik op nog an<strong>de</strong>re opmerkenswaardige plaatsen uit <strong>de</strong>ze historie. Het besprokene<br />

moge echter voldoen<strong>de</strong> hebben aangetoond, dat we met <strong>de</strong> hier aangekondig<strong>de</strong><br />

uitgaaf een interessant volksboek herkregen hebben.<br />

P.L. VAN ECK JR.<br />

AMSTERDAM.<br />

Notenpopjes en poppetjesnoten<br />

I.<br />

TOEN Goethe nog een heel kleine jongen was, die in alle kunsten en wetenschappen<br />

moest wor<strong>de</strong>n ingewijd, werd ook <strong>de</strong> muziek niet vergeten. Men besloot, dat <strong>de</strong>n<br />

kleinen Wolfgang, ook al toon<strong>de</strong> hij <strong>voor</strong>eerst niet <strong>de</strong>n minsten aanleg, <strong>de</strong> gron<strong>de</strong>n<br />

zou<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n bijgebracht van het e<strong>de</strong>le clavecimbelspel; want muziek, en in 't<br />

bizon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> be- en mishan<strong>de</strong>ling van het klavier, behoor<strong>de</strong>n ook reeds in die dagen<br />

evenals he<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong> onmisbare factoren eener goe<strong>de</strong> burger-opvoeding, en ‘Frau<br />

Rath’ zou gemeend hebben haar begaafd jongsken te kort te doen, indien ze<br />

verzuimd had, hem in dit gebied <strong>de</strong>r kunst een blik te gunnen. Tusschen zijn tien<strong>de</strong><br />

en zijn elf<strong>de</strong> jaar begon men dus ernst te maken met <strong>de</strong> plannen <strong>voor</strong><br />

muziekon<strong>de</strong>rricht, zoowel <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n kleinen dichterling als <strong>voor</strong> zijn zusje Cornelia,<br />

en zelf heeft hij ons <strong>de</strong> bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n <strong>de</strong>zer inwijding in het vier<strong>de</strong> boek van ‘Aus<br />

meinem Leben’ me<strong>de</strong>ge<strong>de</strong>eld.<br />

In hoeverre <strong>de</strong>ze vertelling ‘Wahrheit’ in hoeverre ze ‘Dichtung’ is, zal, evenals<br />

bij zooveel episo<strong>de</strong>n uit dit belangrijke prozawerk, wel nimmer zijn uit te maken,<br />

maar se non e vero ... dan is toch dit vertelseltje te merkwaardiger om <strong>de</strong> bizon<strong>de</strong>r<br />

grappige vinding.<br />

Een buitengewoon mensch doet in zijn kin<strong>de</strong>rjaren reeds <strong>de</strong> dingen zel<strong>de</strong>n<br />

gewoon, en aldus Wolfgang, toen <strong>de</strong> nood <strong>de</strong>r opvoeding hem dwong, ondanks<br />

ontstentenis van talent <strong>voor</strong> klavierspel, zijn phantastische gedachten te laten<br />

opklauteren tegen toonlad<strong>de</strong>rs, zijn dichterlijk gemoed doorvroet te zien van mollen,<br />

en zoo volop te krijgen van <strong>de</strong> kruisen, dat 't geheele klavierspel <strong>voor</strong> hem één groot<br />

kruis werd.<br />

Was het zijn schuld, dat <strong>de</strong> gamma van het grieksche alphabet, welke hem zijn<br />

Homerus leer<strong>de</strong> spellen, hem belangrijker scheen dan alle gamma's <strong>de</strong>r praktische<br />

muziek te samen? Trouwens, men had hem <strong>de</strong> beginselen van <strong>de</strong> eenige kunst<br />

waar<strong>voor</strong> hij geen talent had smakelijker kunnen maken: 't geestige kind had daartoe<br />

zelf <strong>de</strong>n weg aangeduid.<br />

Va<strong>de</strong>r en moe<strong>de</strong>r Goethe namelijk had<strong>de</strong>n reeds alles rijpelijk overwogen, en<br />

naar een geschikten muziekmeester uitgezien, toen <strong>de</strong> kleine jongen dien zelf<br />

ont<strong>de</strong>kte. Zijn ont<strong>de</strong>kking, zoo meen<strong>de</strong> hij, was een gewichtige en een genoegelijke,<br />

die <strong>de</strong> toekomstige kwelling van het on<strong>de</strong>rricht in <strong>de</strong> gron<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r muzikale kunst,<br />

droge en dorre gron<strong>de</strong>n, gelijk het vroegrijpe kind vrees<strong>de</strong>, tot hun geringste<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


afmetingen zou terug brengen. Hij kwam namelijk toevallig bij een zijner<br />

schoolmakkers terwijl <strong>de</strong>ze klavieron<strong>de</strong>rricht had.<br />

De on<strong>de</strong>rwijzer, die naast <strong>de</strong>n leerling aan het klavier zat, trachtte hem op zeer<br />

on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> wijze <strong>de</strong> dingen dui<strong>de</strong>lijk te maken. Hij gaf namelijk aan elken vinger<br />

een alleraardigst naampje van eigen vinding, wist <strong>de</strong> witte en zwarte toetsen te<br />

karakteriseeren met potsierlijke knutselwoordjes, en stak zelfs <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

tonen in zulk een phantastisch pakje, dat ze <strong>voor</strong> <strong>de</strong> verbeelding van <strong>de</strong>n jongen<br />

dichter als oolijke, grappige mannetjes door en over elkan<strong>de</strong>r buitel<strong>de</strong>n, zoodat het<br />

hem scheen, niet of er muziekon<strong>de</strong>rwijs gegeven, maar of er een sprookje verteld<br />

werd. Wolfgang is verrukt en mediteert in zijn ge<strong>de</strong>nkschriften: ‘Eine bunte<br />

Gesellschaft arbeitete nun ganz vergnüglich durch einan<strong>de</strong>r. Applicatur und Tact<br />

schienen ganz leicht und anschaulich zu wer<strong>de</strong>n, und in<strong>de</strong>m <strong>de</strong>r Schüler zu <strong>de</strong>m<br />

besten Humor aufgeregt wird, geht auch Alles zum schönsten von Statten’.<br />

Opgetogen kwam hij thuis en smeekte zijn ou<strong>de</strong>rs, indien het dan toch tot <strong>de</strong><br />

klavierplagerij komen moest, hem bij <strong>de</strong>zen i<strong>de</strong>aalsten aller muziekmeesters in <strong>de</strong><br />

leer te doen. De ou<strong>de</strong>rs wonnen inlichtingen in over <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>treffelijke, hoor<strong>de</strong>n<br />

niets bizon<strong>de</strong>r goeds maar ook niets kwaads over hem, en besloten dus Wolfgang<br />

en zijn zuster Cornelia, die door het opgetogen verhaal van haar broertje al evenzeer<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> charme van <strong>de</strong>n goochelaar was gekomen, aan <strong>de</strong> zorgen van onzen<br />

won<strong>de</strong>r-paedagoog toe te vertrouwen. De bei<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren waren in afwachting van<br />

<strong>de</strong> grappige klaviersprookjes zóó opgewon<strong>de</strong>n, dat ze met spanning <strong>de</strong>n dag<br />

verbeid<strong>de</strong>n, waarop <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijzer zijn joyeuse entrée in hun woning maken zou.<br />

Ein<strong>de</strong>lijk kwam hij, begon zijn leerlingen <strong>de</strong> noten te leeren, <strong>de</strong>ed het ernstig,<br />

nauwgezet, ... maar <strong>de</strong> zwarte dingetjes bleven <strong>voor</strong> hen zoo dood als een pier, ze<br />

kregen geen phantastische pakjes aan, ze dansten niet... De grappen zou<strong>de</strong>n pas<br />

later komen,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


44<br />

meen<strong>de</strong> Wolfgang: als ze aan het klavier gingen, aan <strong>de</strong> vingerzetting begonnen.<br />

Maar ook toen geschied<strong>de</strong> er niets; <strong>de</strong> zwarte toetsen bleven zwart, <strong>de</strong> witte wit, en<br />

<strong>de</strong>s leermeesters geestigheid scheen<br />

Muzikale Scherts *)<br />

in kwinten, kwarten noch tertsen inspiratie <strong>voor</strong> zijn scherts te vin<strong>de</strong>n; zijn gezicht<br />

was even droog als zijn on<strong>de</strong>rricht, en van ‘duimelot’, ‘likkepot’ noch ‘lange Jaap’<br />

werd met een enkel woordje gerept. Zuster Cornelia trok een lipje, omdat die malle<br />

broer Wolfgang haar zulke dwaze praatjes had op <strong>de</strong>n mouw gespeld. Ze zei, dat-ie<br />

gejokt had en gefantaiseerd ... Ze had van <strong>de</strong>n muziekmeester nog niet zóó'n klein<br />

grapje gehoord: hij had een gezicht als een oorwurm... Wolfgang echter bleef nog<br />

steeds gelooven, dat het won<strong>de</strong>r ein<strong>de</strong>lijk komen zou, maar leer<strong>de</strong> intusschen<br />

weinig, keek niet naar <strong>de</strong> malle zwarte notenpopjes, niet naar <strong>de</strong> doodsche witte<br />

en zwarte toetsen, maar trachtte <strong>de</strong>n muziekmeester van dag tot dag <strong>de</strong> sprookjes,<br />

die maar niet komen wil<strong>de</strong>n, uit <strong>de</strong>n mond te kijken, en kon niet verklaren, hoe dat<br />

alles toen zoo levend en grappig en nu zoo saai en droog leek.<br />

Op zekeren dag kwam zeer onverwacht <strong>de</strong> oplossing van het raadsel: een zijner<br />

speelmakkers trad mid<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> les het vertrek binnen, en toen gebeur<strong>de</strong> er<br />

opeens... het won<strong>de</strong>r. Nu was plotseling <strong>de</strong> duim een duimelotje, <strong>de</strong> wijsvinger een<br />

likkepot, <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lvinger <strong>de</strong> lange Jaap gewor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> zwarte noten kregen roo<strong>de</strong><br />

hoedjes op, het klavier bevolkte zich met buitelen<strong>de</strong> dwergjes... Goethes<br />

speelkameraad was verrukt over het jolige en boeien<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijs, en nam op<br />

staan<strong>de</strong>n voet het besluit, zijn ou<strong>de</strong>rs te bid<strong>de</strong>n en te smeeken, hem ook on<strong>de</strong>rricht<br />

te doen geven door <strong>de</strong>zen grappigsten en gezelligsten aller klaviermeesters, die<br />

zoo oolijk met <strong>de</strong> kunst een loopje nam... De ‘Däumerlinge’ und ‘Deuterlinge’, <strong>de</strong><br />

‘Krabler’ und ‘Zabler’, gelijk hij <strong>de</strong> vingers noem<strong>de</strong>, <strong>de</strong> ‘Fakchen’ und ‘Gakchen’<br />

waarmeê hij b.v. <strong>de</strong> noten f en g, <strong>de</strong> ‘Fiekchen’ und ‘Giekchen’, waarmeê hij <strong>de</strong> fis<br />

en gis aanduid<strong>de</strong>, waren dus louter reclamekunst, die geen an<strong>de</strong>re bedoeling had,<br />

dan een uitgeworpen lokaas te zijn, om nieuwe leerlingen te vangen.<br />

Dat <strong>de</strong>ze gebeurtenis <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n jongen Goethe aanleiding werd om zich van <strong>de</strong><br />

muziek af te wen<strong>de</strong>n, is zeker een droevig ein<strong>de</strong> van dit koddige blijspelletje; maar<br />

<strong>voor</strong> ons is dit hier van min<strong>de</strong>r belang dan het feit, dat het geniale kind 'twelk <strong>de</strong>ze<br />

ontgoocheling on<strong>de</strong>rvond, in het plastische uitbeel<strong>de</strong>n van muzikale klanken en<br />

muzikale figuren bij ingeving een mid<strong>de</strong>l zag, om zijn zwakken muziekaanleg te<br />

on<strong>de</strong>rsteunen en te ontwikkelen, en aan dit vermoe<strong>de</strong>lijk wel juiste inzicht danken<br />

we <strong>de</strong> korte episo<strong>de</strong> in <strong>de</strong> ge<strong>de</strong>nkschriften <strong>de</strong>s grooten dichters van wat een geestig<br />

*) Wij ontleen<strong>de</strong>n bovenstaan<strong>de</strong> illustratie-proeve aan een ou<strong>de</strong>n jaargang van <strong>de</strong> Fliegen<strong>de</strong><br />

Blätter, het tijdschrift dat - moge zijn humor dan wat Duitsch-dik zijn en <strong>de</strong> Schwiegermutter<br />

benevens <strong>de</strong> ‘Schneidige Leutnant’ wat al te gelief<strong>de</strong> sujetten - nochtans <strong>de</strong> groote verdienste<br />

zich kan toerekenen reeds vele geslachten van ernstige menschen wekelijks <strong>voor</strong> luttele<br />

oogenblikken te hebben doen vergeten, dat zij ... ernstige menschen zijn! (RED. D.G.W.)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


fransch caicaturist in later dagen ‘la Musique animeé’ heeft genoemd: ‘leven<strong>de</strong><br />

muziek’.<br />

J.D.C. VAN DOKKUM.<br />

In een paar volgen<strong>de</strong> artikeltjes hoopt onze me<strong>de</strong>werker eenige uitgaven te<br />

behan<strong>de</strong>len, waarin <strong>de</strong>ze ‘musique animée’ hare plastische uiting heeft gevon<strong>de</strong>n.<br />

(RED. D.G.W.)<br />

Boekenschouw<br />

Verzen<br />

Neue Lie<strong>de</strong>r, van Th. Weiss. (E.W. Bonsels en Co., Verlag München).<br />

‘Obwohl die Welt bisher noch nicht viel Notiz von meinen Gedichten genommen<br />

hat, kann ich<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


45<br />

die Poeterei doch nicht lassen und es wird wohl in einigen Jahren wie<strong>de</strong>r ein neuer<br />

Band erscheinen, hoffentlich wie<strong>de</strong>r ein Stück gereifter und vollen<strong>de</strong>ter’, zoo schreef<br />

mij, in allen eenvoud, Dr. Th. Weiss, leeraar in <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis aan een gymnasium<br />

te München en dichter van bovengenoem<strong>de</strong>n verzenbun<strong>de</strong>l.<br />

Dit zinnetje is karakteristiek <strong>voor</strong> zijn schrijver. Er blijkt uit, dat er een niet te<br />

weerstreven drang in hem leeft tot dichten, zoodra er iets in zijn leven komt, dat<br />

hem ontroert en begeestert. Hij drijft op zijne stemmingen en het laat hem koud, of<br />

<strong>de</strong> buitenwereld er zich me<strong>de</strong> bemoeit. Hij is een stille schoonheidsgenieter, wien<br />

<strong>de</strong> natuur en het leven zooveel heerlijks bie<strong>de</strong>n. Geen familie hebben<strong>de</strong>, brengt hij<br />

zijne vacantiedagen met reizen door, en uit hetgeen hij dan ziet en hoort en beleeft<br />

groeien zijne gedichten. Aan <strong>de</strong> ‘Neue Lie<strong>de</strong>r’ is vroeger <strong>voor</strong>afgegaan een an<strong>de</strong>re<br />

bun<strong>de</strong>l, getiteld: ‘Liebe, Freun<strong>de</strong> und An<strong>de</strong>res’ en ook <strong>de</strong> ‘Neue Lie<strong>de</strong>r’ zou<strong>de</strong>n zoo<br />

als on<strong>de</strong>rtitel kunnen heeten. Ook hier lie<strong>de</strong>ren van lief<strong>de</strong>, nu eens zacht-weemoedig<br />

en vol innigheid, dan weer schalksch-guitig en speelsch, soms ook breed en van<br />

een zekere statigheid.<br />

Een aantal werd door mij vertaald, waarvan ik er enkele volgen laat. Ze zijn alle<br />

uit <strong>de</strong>n grooten cyclus: ‘Regina’. Allereerst dan dit ‘Liedje’:<br />

Ver aan 't ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong> laan,<br />

Waar <strong>de</strong> kruinen diep zich nijgen<br />

En <strong>de</strong> rozelaren stijgen<br />

Woont <strong>de</strong> Liefste. Hier vandaan<br />

Zie ik 't buigen van <strong>de</strong> twijgen<br />

En ik mag alleen niet tijgen<br />

Naar het ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong> laan.<br />

Zachter van stemming en inniger van toon klinkt dit avondlied:<br />

Slaap o mijn hart! Hoe fluistert <strong>de</strong> wind<br />

Zacht als een zelf zich troosten<strong>de</strong> kind.<br />

Zilv'ren kleinoodiën schudt mij <strong>de</strong> maan<br />

In d'opene hand, door <strong>de</strong> donkere laan.<br />

Slaap o mijn hart! De koekoek schreit<br />

Lente nu is 't en <strong>voor</strong> lachen <strong>de</strong> tijd, -<br />

Echter <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> is ver weggegaan,<br />

Slaap, tot ze weervindt <strong>de</strong> richtige baan.<br />

Slaap o mijn harte, gij zijt nu zoo moe,<br />

Vlierboomen ruischelen droomen u toe.<br />

Maar als <strong>de</strong> sikkels weer klinken gaan,<br />

Hart waak dan op en ga sneller weer slaan!<br />

Bree<strong>de</strong>r van toon en dieper van sentiment is het volgen<strong>de</strong>, dat <strong>de</strong> dichter<br />

‘Schemering’ noemt:<br />

Zoo gij, als ik, in <strong>de</strong>zen schemer tuurt<br />

Naar <strong>de</strong>ze eerste ster in rozig-gou<strong>de</strong>n<br />

Zoo onbeschrijflijk-teêren hemel ginds:<br />

Is het dan mogelijk, dat wij niet zou<strong>de</strong>n<br />

In ons gevoelen eend'ren weemoedsvollen zegen?<br />

Elkan<strong>de</strong>r troffen wij zoo vaak op eendre wegen,<br />

Uit mijne ziele vloei<strong>de</strong> in u een stroom<br />

En wilt g' een an<strong>de</strong>r ook gelukkig maken:<br />

Een ster in schemer brengt u mij terug<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


En doo<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> voelt gij nieuw ontwaken.<br />

Behalve lief<strong>de</strong>-verzen bevat <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l eene af<strong>de</strong>eling ‘Natuur-stemmingen’. In<br />

Das Literarische Echo is eens gezegd, dat <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> helft van <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l<br />

‘Neue Lie<strong>de</strong>r’ min<strong>de</strong>r was dan <strong>de</strong> eerste, doch eenig motief <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze bewering<br />

werd niet aangegeven. Ware dit beweerd van Weiss' eersten bun<strong>de</strong>l, dan zou ik er<br />

vre<strong>de</strong> me<strong>de</strong> hebben, nu echter lijkt mij dit oor<strong>de</strong>el onbillijk. Zijne natuurstemmingen<br />

in <strong>de</strong> ‘Neue Lie<strong>de</strong>r’ zijn vaak van eene bizon<strong>de</strong>re fijnheid. Hij bemint <strong>de</strong> natuur en<br />

geniet van hare schoonhe<strong>de</strong>n met dankbaar hart. Zijn eigen zieleleven vindt hij erin<br />

terug en in zachte mijmering zingt hij zijn lied. Hoor hem in dit ‘Avond’:<br />

In 't Westen laatste glimp van licht<br />

Een koekoeksroep, een vogellied,<br />

Een ruischen on<strong>de</strong>r diep in 't riet -<br />

Woudvre<strong>de</strong> die <strong>de</strong> ziel opricht,<br />

En stilte, stilte, heerlijk-diep<br />

En donkerrood gloeit <strong>de</strong> vallei,<br />

Was 't niet een toover, die zich lei?<br />

Was 't niet het sprookje, dat mij riep?<br />

Ten slotte dit winterliedje, dat ‘Stilte’ heet:<br />

Even knettert in het haardje<br />

Nog een vuur,<br />

Langzaam, langzaam gaat <strong>de</strong> wijzer,<br />

Gaat het uur.<br />

Diepe stilte komt nu dalen<br />

Mid<strong>de</strong>rnacht -<br />

En in witte vlokken wiegt en<br />

Waait het zacht.<br />

's Levens wild bewegen slaapt hier<br />

Heim'lijk-zacht,<br />

Diepe rust daalt met <strong>de</strong> vlokken<br />

In <strong>de</strong>n nacht.<br />

Zoo gaat Dr. Th. Weiss, zingend van Lief<strong>de</strong> en Schoonheid, misschien onbekend<br />

en vergeten, door het leven. Hem <strong>de</strong>ert dit echter allerminst. Hij verlangt niet naar<br />

<strong>de</strong> drukte van <strong>de</strong> faam en <strong>de</strong> ij<strong>de</strong>lheid van <strong>de</strong>n roem. Hij mint <strong>de</strong> stilte, omdat hij<br />

begrijpt, dat dáár alleen alle schoonheid ontbloeien en tieren kan. Wie hem zoeken<br />

wil, zal hem echter vin<strong>de</strong>n en hem, eens gevon<strong>de</strong>n hebbend, rijker zijn aan geluk,<br />

want <strong>de</strong> poëzie van Th. Weiss spreekt in hare menschelijkheid onmid<strong>de</strong>llijk tot het<br />

gemoed. Eenvoudig en oprecht, geeft zij hoogere bekoring dan veel weidsche, maar<br />

kou<strong>de</strong> want gevoellooze woordschittering van sommige mo<strong>de</strong>rne Duitsche dichters<br />

van naam.<br />

HENRI H. VAN CALKER.<br />

Romans en novellen<br />

Ik zeg <strong>de</strong> waarheid, door Anna <strong>de</strong> Savornin Lohman. - (Amsterdam, L.J.<br />

Veen).<br />

‘... Van zoo iets als stemmingen, als inspiratie, als momenteele onmacht, gevolgd<br />

dan door perio<strong>de</strong>n van er zon<strong>de</strong>r ophou<strong>de</strong>n uitgooien wat je in je voelt,<br />

heeft ze geen begrip’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


46<br />

In het bovenstaan<strong>de</strong> spatieer<strong>de</strong> ik enkele woor<strong>de</strong>n. Anna <strong>de</strong> Savornin Lohman geeft<br />

ze haar heldin, Kate <strong>de</strong> Brienne Steinberg, afstammelinge van een Hugenootsch<br />

geslacht, wier bloed vuriger klopt dan bij <strong>de</strong> haar omringen<strong>de</strong>, rijker dames van<br />

gelijken stand, in <strong>de</strong> pen, terwijl het wordt <strong>voor</strong>gesteld of we hierin haar dagboek<br />

<strong>voor</strong> ons hebben. De eerste zin had <strong>de</strong>n lezer <strong>voor</strong> al te driest persoonlijke<br />

gevolgtrekkingen gewaarschuwd, noodig <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ngene, wien dit boek hoofdzakelijk<br />

aanleiding is tot wroeten in familie- en politiekschandaal. ‘Dit boek is eene<br />

persoonlijke overtuiging, gegrond op persoonlijke ervaringen. Het is echter geen<br />

levensgeschie<strong>de</strong>nis’.<br />

Men gunt <strong>de</strong>r schrijfster dienaangaan<strong>de</strong> blin<strong>de</strong>lings vertrouwen. Dat dit geen<br />

levensgeschie<strong>de</strong>nis is - <strong>de</strong> ongevraag<strong>de</strong>, maar daardoor kenschetsen<strong>de</strong> opmerking<br />

doet ons oneerbiedig vragen, wáár in die plechtige verklaring <strong>de</strong> nadruk ligt. Een<br />

geschie<strong>de</strong>nis toch mag dit uit losse flar<strong>de</strong>n ‘ervaring’ (we nemen het woord gretig<br />

over: heel het verhaal doorklinkt en doorwarmt en doorhijgt immers <strong>de</strong> harte-, <strong>de</strong><br />

hartstochttoon, die uitsluitend van zelf en rechtstreeks en fel doorleefds 't gevolg<br />

kan zijn) tezamen geregen, als in ontploffingen ontstaan verhaal onmogelijk heeten.<br />

Doch gesteld, dat Anna <strong>de</strong> Savornin Lohman hierin <strong>de</strong> waarheid had gezegd in<br />

<strong>de</strong>n trant, waarin het op intrige en alkoof-geheimen beluste publiek dat verstaat,<br />

m.a.w. dat zij waarlijk in dit boek haar eigen, reëele leven nauwkeurig bloot had<br />

gelegd; we had<strong>de</strong>n daartegen uit litterair oogpunt op dien grond onmogelijk bezwaar<br />

kunnen maken. Maar als litteratuur heeft <strong>de</strong> schrijfster <strong>de</strong>ze forsche aanklacht niet<br />

bedoeld. Op litteratuur ziet Anna Lohman smalend neer met <strong>de</strong> temperamentvolle<br />

geringschatting, die Multatuli en <strong>de</strong>n jongen. Heyermans het léven boven litteratuur<br />

<strong>de</strong><strong>de</strong>n stellen, als gold het tegenstrijdighe<strong>de</strong>n. Dit is (behoeft het gezegd?) een<br />

misverstand. Auteurs, wier werk mij zeer lief is, heeft Anna Lohman in <strong>de</strong> lompste<br />

en botste vischvrouwtaal gesmaad. Daarom en om vroeger geschrijf, allermeest<br />

om dat walgelijk gecorrespon<strong>de</strong>er in <strong>de</strong> Lelie met bakvisschen, had ik <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze<br />

opzichtig-holle publiciste een spotten<strong>de</strong> minachting.<br />

Dit boek heeft me bekeerd. Dat ik geenszins hoop of meen, daarmee <strong>de</strong>ze<br />

schrijfster genoegen te doen, behoef ik <strong>voor</strong> wie <strong>de</strong>zen roman of vorig werk van<br />

haar kent, niet te verzekeren. Het wezen <strong>de</strong>zer auteur sluit een hoonen<strong>de</strong> minachting<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong>rgelijke oor<strong>de</strong>elswijzigingen in. Maar in zooverre on<strong>de</strong>rscheidt dit ‘Ik zeg <strong>de</strong><br />

waarheid’ zich van haar vroegere uitgaven, dat het als getuige à décharge optreedt,<br />

schoon an<strong>de</strong>rs opgezet en bedoeld.<br />

Van een aanklacht sprak ik boven. Dat is het ook, hoewel <strong>de</strong> schrijfster met ron<strong>de</strong><br />

woor<strong>de</strong>n bekent, dat <strong>voor</strong> het beschreven leed geen genezing mogelijk is, dat niets<br />

daarvan als <strong>de</strong> oorzaak kan wor<strong>de</strong>n aangewezen. Was hier sprake van schuld,<br />

persoonlijke of maatschappelijke: zij kon opwekken, aanwijzen hoe dat zeer kan<br />

wor<strong>de</strong>n uitgesne<strong>de</strong>n of vanzelf verdwijnt door <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring <strong>de</strong>r omstandighe<strong>de</strong>n.<br />

De eerste zin duid<strong>de</strong> het echter al aan: dit boek is een biecht, zóó overtuigend<br />

<strong>voor</strong>gedragen, dat <strong>de</strong> heet uitgestooten, o, volstrekt niet schoone, maar op <strong>de</strong> zuiging<br />

<strong>de</strong>zer forsche verontwaardiging, van striemend leed en <strong>de</strong> bitterste ontgoocheling<br />

meegedragen en <strong>voor</strong>tgesleepte en opgevoer<strong>de</strong> perio<strong>de</strong>n <strong>de</strong>n lezer hijgend<br />

gespannen <strong>voor</strong>trukken tot dat laatste, smartelijk uitklinkend slot-akkoord. De<br />

verontschuldiging, het <strong>voor</strong>behoud, in die zinsne<strong>de</strong> gebo<strong>de</strong>n, doet ons dan ook aan<br />

het vijgeblad <strong>de</strong>nken, dat <strong>de</strong> volkomen naaktheid tevergeefs tracht te verbloemen.<br />

Dat door <strong>de</strong>ze bladzij<strong>de</strong>n een geweldige, een fanatieke oprechtheid vaart: wie<br />

kan het ontkennen? De groote kunstenaars wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> oprechtheid<br />

gedreven, <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> felheid van waarheidslief<strong>de</strong> prentend óók in hun meest epischen<br />

arbeid. Wat toch doet het ter zake, dat <strong>de</strong>ze heldin niet Anna <strong>de</strong> Savornin Lohman,<br />

maar Kate <strong>de</strong> Brienne Steinberg heet? Boven vestig<strong>de</strong> ik al spelen<strong>de</strong>rwijs <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


aandacht op een frappante en ongetwijfeld opzettelijke overeenkomst tusschen het<br />

Lohman- en het Brienne-geslacht. Dergelijke trekjes zijn meer te vin<strong>de</strong>n. Het boek<br />

schijnt soms waarlijk een foto, maar die van <strong>de</strong> werkelijkheid een verwrongen,<br />

ten<strong>de</strong>ntieus, zeer persoonlijk beeld biedt. Natuurlijk maakt niemand daar <strong>de</strong> schrijfster<br />

een verwijt van. Zij kan niet an<strong>de</strong>rs, zooals ie<strong>de</strong>r echt kunstenaar <strong>de</strong> door hem<br />

gekozen stof niet an<strong>de</strong>rs kan zien dan door zijn oogen, door zijn van <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lmaat<br />

afwijkend temperament. En juist <strong>de</strong> kracht van Anna Lohman's temperament, haar<br />

onmeedoogen<strong>de</strong>, zichzelf allerminst sparen<strong>de</strong> waarheidslief<strong>de</strong>, <strong>de</strong> zielekreet van<br />

Kate's afgemartel<strong>de</strong>, kleine, zwakke, maar in die tobberige, van <strong>de</strong> lichaamseischen<br />

bovenal afhankelijke kleinheid, gróóte menschelijkheid, maakt dit volstrekt<br />

onverzorg<strong>de</strong> boek bijna tot litteratuur.<br />

Het han<strong>de</strong>lt over kiesche dingen, dingen <strong>voor</strong> zoover ik weet nooit in een boek,<br />

dat niet op <strong>de</strong> ‘Hintertreppen’ wenscht gelezen te wor<strong>de</strong>n, zoo onverhuld aangeduid.<br />

Boven aangehaal<strong>de</strong> regels doel<strong>de</strong>n erop, van ‘momenteele onmacht’ reppend.<br />

Bedoeld is <strong>de</strong> periodieke lichaams-zuivering <strong>de</strong>r vrouw. Geen man, gilt <strong>de</strong>ze<br />

schrijfster uit, kent een vrouweziel, weet wat zij lijdt, en kan 't ooit weten, omdat hij<br />

het lichaamsleven van <strong>de</strong> vrouw niet kent. Omdat hij nooit gevoeld heeft, hoe dat<br />

een onoverkomelijke belemmering is op <strong>de</strong>n<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


47<br />

weg <strong>de</strong>r vrouwen-emancipatie. Voor <strong>de</strong> vrouw blijft <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> het hoogste en 't eenig<br />

noodige: <strong>de</strong> ziele-, maar ook, óók <strong>de</strong> lichaamslief<strong>de</strong>. Kate begeer<strong>de</strong> bei<strong>de</strong> in éénen,<br />

hartstochtelijk gelief<strong>de</strong>n man en... bleef zitten. Haar eischen span<strong>de</strong> ze te hoog.<br />

Een nichtje gaf toe aan het lichaamsverlangen en doorleef<strong>de</strong> een roes van<br />

geluks-extase, zon<strong>de</strong>r te vragen naar diepere bevrediging. Kate kon dat niet, al<br />

veroor<strong>de</strong>elt ze haar zoo min als <strong>de</strong> sletten-van-beroep, al bepleit ze met<br />

welspreken<strong>de</strong> warmte <strong>de</strong>ernis <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze, wier lot zij zelve nochtans min<strong>de</strong>r<br />

erbarmelijk en hopeloos beseft dan het hare. Zij heeft haar roeping gemist, lichaam<br />

noch ziel heeft <strong>de</strong> ergste verrukking doorhuiverd, welke 't leven levenswaard maakt.<br />

Het ein<strong>de</strong> van 't boek preekt berusting. ‘Straks komt <strong>de</strong> rust’. Resignatie in <strong>de</strong>ze<br />

opstan<strong>de</strong>linge, in <strong>de</strong>ze geen heilige, naam- of familiehuisjes ontzien<strong>de</strong>, integen<strong>de</strong>el<br />

daar het felst op rammeien<strong>de</strong> vrouw? De tegenstelling verrast. Op <strong>de</strong>ze bla<strong>de</strong>n ligt<br />

als een afzichtelijke won<strong>de</strong> het rauwe leed ont<strong>de</strong>kt, dat, schijnheilig uit schier elk<br />

gesprek geweerd, <strong>de</strong> grijnzend-wree<strong>de</strong> zelfgenoegzaamheid <strong>de</strong>r samenleving tot<br />

een hoon maakt; het onweerlegbaar bewijs, hoe <strong>de</strong> schreeuw naar geluk het eenig<br />

belangrijke in het leven is, en hoe van velen die kreet versterft in een woestijn van<br />

onbevredigdheid!<br />

De daad, dit boek geschreven en <strong>de</strong> wereld ingezon<strong>de</strong>n te hebben, is<br />

eerbiedwekkend van een heldhaftige zelfstandigheid. Van ‘uitgooien, wat je in je<br />

voelt’ sprak <strong>de</strong> boven aangehaal<strong>de</strong> zin. Anna Lohman <strong>de</strong>ed niet an<strong>de</strong>rs. Zich zelf<br />

keer<strong>de</strong> zij te binnenste buiten. In litteratuur heeft dit ongetwijfeld zijn bezwaren.<br />

Maar <strong>de</strong>ze dorren in <strong>de</strong>n zengen<strong>de</strong>n gloed van haar schier profetische overtuiging.<br />

H. VAN LOON.<br />

Liefste mijn. Roman van Paul Langenscheidt. Vertaald uitgegeven door<br />

C. Morks Cz.<br />

Dit is het boek <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong>-trouw van een weduwnaar. Genoegzaam interessante stof,<br />

indien slechts niet een Duitscher, in <strong>de</strong>n ongunstigen zin <strong>de</strong>zer qualificatie, het<br />

geschreven had<strong>de</strong>. Want het goe<strong>de</strong> in dit boek is beperkt tot die bladzij<strong>de</strong>n waar<br />

<strong>de</strong> sentimentaliteit <strong>de</strong>n schrijver een oogenblik losliet. Waar dit geschiedt, loopt het<br />

boek naar zijn eind. Eigenlijk is <strong>de</strong> opzet van 't verhaal, 't welk, door een proloog in<br />

dichtvorm <strong>voor</strong>afgegaan, <strong>de</strong>n indruk van doorleefdheid wil wekken, vrij onnoozel.<br />

Een allergewoonst lief<strong>de</strong>shistorietje moet <strong>de</strong>n heelen roman dragen; <strong>de</strong> heldin van<br />

zeventien jaar (Susi) trouwt met een ernstig geleer<strong>de</strong>, door een an<strong>de</strong>re vrouw,<br />

dochter van een professor in zijn faculteit, in 't geheim bemind. Susi, op<br />

achttien-jarigen leeftijd, sterft, en <strong>de</strong> geleer<strong>de</strong> Dr. Haardt is wanhopig. Na smartelijke<br />

jaren van vereenzaming en lij<strong>de</strong>n, waardoor hij aan <strong>de</strong>n drank verslaafd dreigt te<br />

raken, hertrouwt hij met <strong>de</strong> hem sinds lang minnen<strong>de</strong>n professorsdochter. Doch<br />

hoe toegewijd <strong>de</strong>ze zijn zoontje ook verzorgt, hem tot hulp en steun tracht te zijn,<br />

<strong>de</strong> herinnering aan <strong>de</strong> jonge doo<strong>de</strong> doet hem zijn twee<strong>de</strong> huwelijk <strong>voor</strong>tdurend<br />

voelen als verraad. Ten slotte gaan <strong>de</strong> echtgenooten in afzon<strong>de</strong>rlijke ste<strong>de</strong>n hun<br />

levens ten ein<strong>de</strong> slijten, bei<strong>de</strong>n geknakt en zon<strong>de</strong>r levensmoed.<br />

Het strij<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> vrouw om <strong>de</strong>n balsturigen weduwnaar te winnen, is<br />

aanvaardbaar gemaakt, zelfs wordt <strong>de</strong>ze vrouwenfiguur dui<strong>de</strong>lijker, is zij<br />

menschelijker van gevoel in haar lief<strong>de</strong> en haat dan <strong>de</strong> weduwnaar die hardnekkig<br />

om <strong>de</strong> blauwe oogen van <strong>de</strong> achttienjarige treurt. En juist hier schuilt het overdreven<br />

sentimenteele van <strong>de</strong>n roman en het oppervlakkige. De blon<strong>de</strong> haren en <strong>de</strong> blauwe<br />

oogen moeten het zoo heelemaal alleen doen, <strong>de</strong> betuigingen dienaangaan<strong>de</strong><br />

werken op <strong>de</strong>n lezer verkoelend, en naar <strong>de</strong> meer bewuste figuur van <strong>de</strong> twee<strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


vrouw, die misschien niet alle <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>n en schoonhe<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n superlatief bezit,<br />

doch meer wáár <strong>voor</strong> ons oprijst, gaat ten slotte tegen 's schrijvers wil <strong>de</strong> sympathie.<br />

Het boek maakt <strong>de</strong>n indruk alsof <strong>de</strong> schrijver zijn stof uitermate meesleepend heeft<br />

gevon<strong>de</strong>n, doch hij bewon<strong>de</strong>r<strong>de</strong> die teveel om er objectief tegenover te staan. En<br />

zoo werd het boek een mislukking.<br />

ALBERTINE DE HAAS.<br />

✡ Wegens plaatsgebrek moest het artikel uit <strong>de</strong> reeks<br />

Papierfabricatie mèt an<strong>de</strong>re bijdragen tot een volgend nr. blijven<br />

overstaan. (RED. D.G.W.)<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> maart-tijdschriften<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

Cyriël Buysse publiceert in <strong>de</strong>n vorm van een dagboek een reeks indrukken van<br />

zijn zomerleven op <strong>de</strong>n Molenberg, beginnend met zich te verontschuldigen dat hij<br />

le moi haïssable maar aldoor aan 't woord zal laten. Louis Couperus vervolgt<br />

zijn Moorsch verhaal ‘De Ongelukkige’, Wagen<strong>voor</strong>t zijn roman uit het Italiaansche<br />

muziekleven. Herman van Puymbroeck gaat ver<strong>de</strong>r met zijn Eeckhoudstudie en<br />

staat ditmaal stil bij het eerste prozawerk van <strong>de</strong>zen schrijver, dagteekenend uit <strong>de</strong><br />

perio<strong>de</strong> dat hij in Brussel zich gevestigd had als redakteur van het doktrinair-liberaal<br />

orgaan ‘l'Etoile Belge’, <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> waarin hij met Max Waller, Verhaeren, Giraud,<br />

Gilkin e.a. zich in het tijdschrift la Jeune Belgique vereenig<strong>de</strong> tegen <strong>de</strong> filisterij<br />

van 't officialisme littéraire. Met Eeckhouds Kees Doorik (1883) was <strong>de</strong> tijd van<br />

zoeken en beproeven, waaruit zijn gedichten stammen, <strong>voor</strong>bij. Dit korte prozaverhaal<br />

werd <strong>de</strong> grondslag <strong>voor</strong> heel zijn lateren arbeid. Al <strong>de</strong>ins<strong>de</strong> Eeckhoud <strong>voor</strong> het<br />

krasse en ruwe niet terug (zie het gestoor<strong>de</strong> lief<strong>de</strong>savontuur van Kees en Annemie<br />

na <strong>de</strong>n onweersavond, <strong>de</strong> Kermis van Putte met <strong>de</strong> zwijnerij van<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


48<br />

Jurgen, <strong>de</strong> vechtpartij van Jurgen en Kees etc.) toch doet Puymbroeck uitkomen<br />

dat E. nooit, als <strong>de</strong> naturalisten, koel copieert. Deze schr. legt in zijn werk iets van<br />

uitbundige, hei<strong>de</strong>nsche verheerlijking, waardoor het stoffelijke wordt geï<strong>de</strong>aliseerd,<br />

d.w.z. er een geestelijk bestand<strong>de</strong>el aan wordt toegevoegd.<br />

Dr. J.L. Walch geeft zijn Dramatisch Overzicht.<br />

Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />

Dr. W.J. Aal<strong>de</strong>rs' Reisindrukken (ditmaal van Egypte) doen niet <strong>de</strong>nken aan het<br />

kleurige, gloeien<strong>de</strong>, visionaire proza van van Looy; <strong>de</strong> heer Aal<strong>de</strong>rs is geen<br />

kunstenaar, doch een man van bree<strong>de</strong> eruditie en hel<strong>de</strong>ren blik; iemand wiens<br />

gezelschap men zich op reis zeker niet beklaagt. ‘Geen enkele biograaf van<br />

Gladstone’, aldus Dr. M. Visser, ‘heeft voldoen<strong>de</strong> gebruik gemaakt van <strong>de</strong> geschriften<br />

<strong>de</strong>s grooten mans, om <strong>de</strong>n geestelijken, niet politieken Gladstone te beschrijven’.<br />

Dr. Visser doet thans een poging tot schetsing van G. als <strong>de</strong>nker, als literair en als<br />

kerkelijk man. O. Ruysch geeft het eerste <strong>de</strong>el van een novelle ‘Roeping’: <strong>de</strong><br />

geschie<strong>de</strong>nis van een impressionabelen knaap, die op school nu eens <strong>voor</strong><br />

klasse-clown speelt, dan weer vol hooge gedachten <strong>voor</strong> zijn toekomst als prediker<br />

vervuld is; tot zijn va<strong>de</strong>r failliet gaat en sterft, er van dominee wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> Henk<br />

geen sprake meer kan zijn. Wij verlaten <strong>de</strong>n jongen als bedien<strong>de</strong> op een kantoor.<br />

Of hij ook dáar zijn roeping volgen kan zal het slot ons waarschijnlijk leeren. Prof.<br />

H.M. van Nes causeert over Verdraagzaamheid.<br />

De Gids.<br />

‘Een Geval van Tooneelbescherming’ stelt Johan <strong>de</strong> Meester ons <strong>voor</strong>. Een acteur<br />

heeft een stuk geschreven dat door zijn directeur op aandrang van een invloedrijk<br />

begunstiger terstond van het repertoire wordt genomen als blijkt dat dit stuk dingen<br />

beschrijft compromitteerend <strong>voor</strong> een bekend beursman, vriend van <strong>de</strong>n<br />

<strong>voor</strong>noem<strong>de</strong>n tooneelbegunstiger. Een actricetje houdt echter haar vriend <strong>de</strong>n<br />

schrijver <strong>de</strong> hand boven 't hoofd en weet door een gelukkigen samenloop van<br />

omstandighe<strong>de</strong>n (een collier dat door 's gezeg<strong>de</strong>n begunstigers nonchalance bij<br />

zijn dochter inplaats van bij haar, zijn geadoreer<strong>de</strong>, wordt bezorgd) alles tot een<br />

goed ein<strong>de</strong> te brengen.<br />

Als nu eens een an<strong>de</strong>r dan Johan <strong>de</strong> Meester dit dingsigheidje had geschreven<br />

- zou het dan...?<br />

Dr. M.A. van Herwer<strong>de</strong>n heeft in <strong>de</strong> nalatenschap van zijn grootva<strong>de</strong>r, Prof. Dr.<br />

I. van Deen, een verzameling brieven gevon<strong>de</strong>n van Moleschott, geschreven in een<br />

tijdperk omvattend <strong>de</strong> geboortejaren <strong>de</strong>r experimenteele physiologie. Uit <strong>de</strong>ze brieven<br />

in verband met een paar an<strong>de</strong>re collecties liet zich <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis samenstellen<br />

van een vriendschap tusschen <strong>de</strong> drie Physiologen: Moleschott, van Deen en<br />

Don<strong>de</strong>rs, welke geschie<strong>de</strong>nis ons dit Gids-nr. biedt. Van Boutens is er een Rei van<br />

Vrouwen in Jozefs Hof (<strong>voor</strong> muziek geschreven), waarin <strong>de</strong>ze coupletten:<br />

Hij heeft mijn zwakke schromen<br />

Verkloekt tot da<strong>de</strong>n sterk,<br />

Zijn dienares genomen<br />

Tot zijn verkoren werk:<br />

Der naaglen rouwe won<strong>de</strong>n<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Wieschen en zalf<strong>de</strong>n wij.<br />

Wij betten en verbon<strong>de</strong>n<br />

De scheur in zijn doorstoken zij.<br />

Daar werd mijn hart beslopen<br />

Door ongekend geneucht,<br />

En rozen geur<strong>de</strong>n open<br />

Van overluchtsche vreugd...<br />

Hoe zal ik rein bewaren<br />

Han<strong>de</strong>n gebenedijd<br />

Die in beroering waren<br />

Met Gods vermoor<strong>de</strong> lieflijkheid<br />

Prof. R.C. Boer vervolgt zijn reisdagboek uit IJsland, R.P.J. Tutein Nolthenius prijst<br />

het in <strong>de</strong> serie Villes d'art célèbres opgenomen werkje van L. Dumont-Wil<strong>de</strong>n over<br />

Amsterdam et Harlem als een studie waarin wij Hollandsche ste<strong>de</strong>n met Belgische<br />

oogen, ja, maar oogen die frisch en onbevangen te zien weten, aanschouwen<br />

kunnen. N. van Wijk noemt het Handboek <strong>de</strong>r Ned. Taal van Dr. Jac. van Ginneken<br />

S.J. (ook D.G.W. zal hier een artikel over brengen) een boek dat genot geeft, óók<br />

aan <strong>de</strong> leeken in 't vak <strong>de</strong>r taalkun<strong>de</strong>. Albert Neuhuys wordt herdacht door Dr. Jan<br />

Veth. Verzen van Marie Koenen en J.I. <strong>de</strong> Haan.<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

Schil<strong>de</strong>r-van-<strong>de</strong>-Maand is Etienne Bosch, wiens leven en werk door P.C. Hamburg<br />

beschreven wordt. Vooral zijn Italiaansche aspecten (van Rome, Napels, Venetië)<br />

trekken <strong>de</strong> aandacht. Behalve het wel wat ein<strong>de</strong>looze artikel van Dr. <strong>de</strong> Visser over<br />

<strong>de</strong> Japansche Kleurendrukken in het Ethnographisch Museum en een Overzicht<br />

van Britsch-Indische Kunst en Kunstnijverheid, alles met <strong>de</strong> noodige illustraties,<br />

vin<strong>de</strong>n wij dan als literaire bijdragen een klein liedje van P. Otten, het fragment uit<br />

een episch gedicht ‘De Zon’ van Karel van <strong>de</strong> Woestijne (zou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> doorsneêlezers<br />

van Elseviers dit kunnen waar<strong>de</strong>eren?) en het vervolg van Robbers' nieuwen roman<br />

‘Hélène Servaes’.<br />

Ditmaal wor<strong>de</strong>n we binnengevoerd in <strong>de</strong>n huiselijken kring van Fokkema, <strong>de</strong>n<br />

man die Hélène zou willen trouwen als zijn vrouw er in kon toestemmen te schei<strong>de</strong>n,<br />

er geen finantieele moeilijkhe<strong>de</strong>n waren en ... als hij van zijn kin<strong>de</strong>ren, zijn Tonie,<br />

Dries en Letteke, die wij over <strong>de</strong>ze bladzij<strong>de</strong>n zien heenwemelen, kon afstand doen!<br />

Mevr. Fokkema is een drakig mensch, en we begrijpen wel eenigszins dat haar man<br />

genoeg van haar heeft.<br />

Nog noemen wij 't vervolg van Nyenkamps Dramatische schetsen ‘O die Hoogere<br />

Burgerschool’. Wij wor<strong>de</strong>n ditmaal in een leeraarsverga<strong>de</strong>ring binnengeleid:<br />

linoleumzeil, koeharen karpet, op karton geplakte rooster, groene tafel met<br />

rapportlijsten, aanteekenboekjes. Brrr!<br />

De Nieuwe Gids.<br />

Jac. van Looy gaat <strong>voor</strong>t aan zijn Zebe<strong>de</strong>üs ‘nieuwe bijlagen’ toe te voegen. ‘Grillig<br />

is het lier<strong>de</strong>verlangen, onberekenbaar, onbestemd, al maar zoekend naar bevrediging<br />

<strong>de</strong>r ziel, <strong>de</strong>r zinnen, sluimerend soms, maar door een enkelen blik, een woord<br />

oproepend <strong>de</strong> vonk die overspringt en heel 't gemoed in laaie zet’. Aldus<br />

philosopheert G. van Hulzen als inleiding tot een gesprek, een ziele-, een<br />

zinnenberoering tusschen een hij en een zij aan het lichten<strong>de</strong> strand.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Een op 't eerste gezicht juist in dit tijdschrift eenigszins won<strong>de</strong>rlijk doen<strong>de</strong> bijdrage<br />

is die over ‘<strong>de</strong>n strijd om het ambtsgewaad <strong>de</strong>r Predikanten’. M.C. Stolk toont in<br />

haar beschrijving van het leven van Susan B. Anthony ‘wat één vrouw vermag’ op<br />

't gebied van <strong>de</strong>n strijd <strong>voor</strong> vrouwenrechten.<br />

Frans Erens schrijft een lezenswaard essay over <strong>de</strong>n dichter Ronsard, <strong>de</strong> schaduw<br />

van wiens gestalte <strong>de</strong>n franschen bo<strong>de</strong>m be<strong>de</strong>kt geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> geheele zestien<strong>de</strong><br />

eeuw, zooals die van Voltaire <strong>de</strong> achttien<strong>de</strong>, die van Victor Hugo <strong>de</strong> negentien<strong>de</strong>!<br />

Ronsard leef<strong>de</strong> het gevoelsleven <strong>de</strong>r schoonheid zon<strong>de</strong>r verpoozing, maar:<br />

door zijn heftig gevoelsleven, in da<strong>de</strong>n en uitspattingen omgezet,<br />

verbrak hij <strong>de</strong> harmonie van zijn wezen en een vroege ou<strong>de</strong>rdom sleepte<br />

hem van <strong>de</strong> eene ziekte in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re. Hij wist niet, zooals Goethe, zich<br />

zelf in evenwicht te hou<strong>de</strong>n, was in dat opzicht een fatalist en beweer<strong>de</strong>,<br />

dat <strong>de</strong> mensch zijn passies niet kan bedwingen, maar dat hij door een<br />

onverbid<strong>de</strong>lijk noodlot, door zijn driften en passies wordt <strong>voor</strong>tgezweept.<br />

En ja, hoe oppervlakkig Ronsard ook velen lijkt, hij bere<strong>de</strong>neer<strong>de</strong> zijn<br />

sentimenten meer dan <strong>de</strong> meeste schrijvers van literatuurge-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


*3<br />

schie<strong>de</strong>nissen wel willen aannemen. Zijn gedichten wemelen van intieme<br />

bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n en noch in <strong>de</strong> zeventien<strong>de</strong>, noch in <strong>de</strong> achttien<strong>de</strong> eeuw<br />

is er een dichter geweest, die hem daarin nabij komt. Men moet tot <strong>de</strong><br />

allernieuwste opklimmen, om eenige overeenkomst te vin<strong>de</strong>n. Hij is direct<br />

en pittoresk, oprecht en aanschouwelijk. Daarbij komt het prachtige van<br />

zijn geluid, en hierin is hij in zijn taal onovertroffen. Hier is ook <strong>de</strong> groote<br />

overeenkomst met <strong>de</strong> dichters van <strong>de</strong>n lateren tijd. Lamartine en Hugo,<br />

Bau<strong>de</strong>laire, Verlaine en Moreas, zij doen dikwijls aan hem <strong>de</strong>nken. Menige<br />

bewon<strong>de</strong>raar van Verlaine vergeet he<strong>de</strong>n ten dage te dikwijls, dat diens<br />

rhytme en geluid even schoon en innig, zoo niet nog meer bij Ronsard<br />

zijn te vin<strong>de</strong>n.<br />

Dr. J. <strong>de</strong> Jong roept <strong>de</strong> Maecenaten op tot stichting van een Hollandsche Opera;<br />

Frans Vink schrijft over Prof. Riemann en <strong>de</strong> Toonkunstpractijk. J.R. van Stuwe<br />

brengt ons in kennis met <strong>de</strong>n jongen Engelschen dichter John Masefield; Frans<br />

Netscher behan<strong>de</strong>lt in zijn Dramatisch overzicht <strong>de</strong> nieuwste creaties van <strong>de</strong>n<br />

‘jonker-industrieel’ v. Riemsdijk en <strong>de</strong>n ‘armen artiest’ Querido. Het lot heeft vreem<strong>de</strong><br />

grillen. De rijke jonker lever<strong>de</strong> confectiewerk, dat geld inbrengt; hij die van zijn pen<br />

moet leven een kúnstwerk, dat <strong>de</strong> kas geen <strong>voor</strong><strong>de</strong>el geeft en dus al weer van 't<br />

repertoire is afgenomen. Kloos prijst van Looys ‘Reizen’.<br />

Onze Eeuw.<br />

De aflev. opent met een novelle van Raëskin: Nonneke. Prof. Th. Bussemaker<br />

schrijft over John Bright; Prof. J. <strong>de</strong> Zwaan over het Karakter <strong>de</strong>r Grieksche Kerk<br />

en het Hellenisme. C.K.C. Herckenrath heeft een <strong>voor</strong>dracht afgestaan door hem<br />

het vorig jaar gehou<strong>de</strong>n in Genua, Bologna en Florence. Een leven<strong>de</strong> taal als<br />

wereldtaal is 't on<strong>de</strong>rwerp. Schrijver toont o.a. uitvoerig aan waarom <strong>de</strong> kunstmatige<br />

talen als esperanto of ido minstens even moeilijk te hanteeren zijn als een of an<strong>de</strong>re<br />

bestaan<strong>de</strong> taal, en gaat dan na in hoeverre elk <strong>de</strong>r leven<strong>de</strong> talen <strong>de</strong> eigenschappen<br />

bezit dic haar als wereldtaal zou<strong>de</strong>n bruikbaar doen zijn, waarbij hij tot <strong>de</strong> conclusie<br />

komt dat het Italiaansch zich daar het best toe leent.<br />

Verzen geeft Jacqueline E. van <strong>de</strong>r Waals.<br />

Ons Tijdschrift.<br />

Dit maandschrift, dat in <strong>de</strong> laatste jaren in ‘Stemmen <strong>de</strong>s Tijds’ een duchtige<br />

concurrent naast zich heeft gekregen, toont zijn eigen karakter <strong>voor</strong>al steeds in <strong>de</strong>n<br />

‘Terugblik’, die meest over politieke on<strong>de</strong>rwerpen han<strong>de</strong>lt. In <strong>de</strong> poëzie van P.<br />

Min<strong>de</strong>raa zijn wel hier en daar goe<strong>de</strong> dingen, als <strong>de</strong>ze regels:<br />

En 't zacht-vertee<strong>de</strong>rd schemergrijze licht<br />

gaf stille zeeg'ning op haar fijn gezicht...<br />

Ook het laatste couplet van 't laatste gedicht:<br />

Jonge dichter, blij<strong>de</strong> droomer<br />

hoort aan 't open raam heur zang,<br />

voelt zich wiegen zoet en loomer.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Turend over <strong>de</strong> akkers, lang,<br />

Ziet hij Gods verborgen gang<br />

door <strong>de</strong>n grooten, gou<strong>de</strong>n zomer.<br />

Van G. Schrijver treffen we een schetsje aan uit het leven van die menschen, die<br />

door hun godsdienstige overtuiging als een wereldje apart vormen, waarin ze hun<br />

eigen, van <strong>de</strong> buitenwereld onbegrepen, vreug<strong>de</strong>n beleven en hun strij<strong>de</strong>n, zulke<br />

kleine en toch zulke ijselijk ernstige strij<strong>de</strong>n, te strij<strong>de</strong>n hebben. Waarom boer<br />

Bastenburg eerst géén ou<strong>de</strong>rling wil<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n en géén gezangen zingen, en later<br />

- nadat hij als Jacob met <strong>de</strong>n Heere geworsteld heeft en gezegd: Heere às Je dan<br />

toch 't gebed verhoort van wie Je aanroepen in benauwdheid, let dan nou 's op<br />

Bastenburg - waarom hij daarna wèl ou<strong>de</strong>rling wor<strong>de</strong>n wil en wèl gezangen zingen<br />

- dit vertelt u Schrijver, die een goe<strong>de</strong> kenner van <strong>de</strong>ze kleine luy<strong>de</strong>n is.<br />

Voorts noemen wij een proza-schets van (Mej.) E.M.F. Kleyn: 't Avondje bij ‘zijn<br />

vrien<strong>de</strong>n’, avondje waar zij geen lust in heeft omdat <strong>de</strong> van <strong>de</strong>r Grempels alleen<br />

vrien<strong>de</strong>n zijn tusschen aanhalingsteekens - tot zij eensklaps begrijpt, ziet wàt haar<br />

man naar die lie<strong>de</strong>n heentrekt, telkens en telkens weêr: hun kind; en zij voelt dat<br />

háár stille leed ook het zijne is; zij elkaâr vin<strong>de</strong>n in hun Groot Gemis. Wij memoreeren<br />

nog een beschouwing van Jhr. Dr. C.G.S. Sandberg, waarin hij betoogt dat: Indië<br />

verloren is Rampspoed geboren.<br />

De Hollandsche Revue.<br />

INHOUD. MIEK JANSSEN (naar een portretteekening van Jan Toorop. Van <strong>de</strong>ze<br />

jeugdige dichteres zal dit najaar <strong>de</strong> eerste bun<strong>de</strong>l verzen verschijnen). Frontespieces<br />

- Wereldgeschie<strong>de</strong>nis. - Belangrijke On<strong>de</strong>rwerpen: Woningbouw<br />

en Volksgezondheid. - Schoonheid's Geboorte. - De Walvischvangst <strong>voor</strong>heen en<br />

thans. - Van een beroem<strong>de</strong> Technische Hoogeschool, gevestigd in een merkwaardig<br />

Koningsslot. - Karakterschets: Mevrouw W. Drucker (met mooi portret). -<br />

Revue <strong>de</strong>r Tijdschriften. - Het boek van <strong>de</strong> maand: Vlascultuur<br />

en Vlasindustrie in Ne<strong>de</strong>rland.<br />

Dietsche Waran<strong>de</strong> en Belfort<br />

INHOUD. De Kerk van Rome, door Dr. Alfons Fierens. - De Apostel; Jeugd;<br />

Zonnestrepen, door Am. Simoens. - Muziekon<strong>de</strong>rwijs, door J. Van Nuffel. - Weg!<br />

door Johan van <strong>de</strong> Natuur. - Van een Min<strong>de</strong>rbroêrke die een dichter is, door August<br />

Cuppens. - Allerlei.<br />

Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />

INHOUD. Emigratie en <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche Vereeniging Landverhuizing, door S.L.<br />

Veenstra. - De band tusschen volk en leger, door S.I. van Nooten, Gep.<br />

Luit.-Generaal. - De agrarische vraagstukken in Groot-Brittannië, door Dr. H. Blink.<br />

- Over omtrekken en grenzen <strong>de</strong>r aar<strong>de</strong> volgens <strong>de</strong> Aardrijkskun<strong>de</strong> <strong>de</strong>r ou<strong>de</strong>n, door<br />

Dr. H.J. Lulofs. - Het oudbakken wor<strong>de</strong>n van brood. - De pestvogel in Ne<strong>de</strong>rland,<br />

door J. Drijver. - Varkensinvoer in Singapore. - Van Maand tot Maand.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Omhoog.<br />

INHOUD. Het Ware Leven, door C. Gerlings. - Christendom en Wereld, door J. Jac.<br />

Thomson. - De Richtingkwestie en hare Oplossing, door G.H.v. Sen<strong>de</strong>n. - Een Nieuw<br />

Boek van Ingeborg M. Sick, door H. <strong>de</strong> Groot. - Iets over ascese, door E.v.<br />

Sen<strong>de</strong>n-Kehrer. - Boekbespreking. - Wat wij Tegenkwamen.<br />

Het besproken boek van Sick is Kloosterschaduwen - klooster-verhalen<br />

‘zon<strong>de</strong>r veel spannend gebeuren, maar die heel diep ontsprongen zijn en heel rustig<br />

verteld wor<strong>de</strong>n, gelijk ou<strong>de</strong> verhalen welke wij in <strong>de</strong>n schemer stil hoor<strong>de</strong>n zeggen<br />

door lieve stem’.<br />

Nieuwe Banen.<br />

INHOUD. De Vleeschwording <strong>de</strong>s Woords, door Dr. A.H. <strong>de</strong> Hartog. - De Vrijheid<br />

<strong>de</strong>s Menschen in Verband met het Werelddoel, door Dr. A.H. <strong>de</strong> Hartog. - Ingekomen<br />

Vragen. - Boekaankondiging.<br />

Wij komen spoedig op dit tijdschrift uitvoeriger terug.<br />

Maandblad <strong>voor</strong> Bibliotheekwezen.<br />

INHOUD. Over 't ‘Ne<strong>de</strong>rlandsch Schoolmuseum’ door P.L. van Eck. - De<br />

Bibliothekaris van Sint-Helena, door D. Smit. - Redaktioneele Kroniek. - Vakliteratuur.<br />

- Berichten en Me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen. - Boekenraad.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Een verrassend boek<br />

49<br />

Christofforo Suriano, Resi<strong>de</strong>nt van <strong>de</strong> Serenissime Republiek van<br />

Venetië in <strong>Den</strong> Haag, 1616-1623, door Dr. P.C.A Geyl. - 's-Gravenhage,<br />

Martinus Nijhoff 19<strong>13</strong>.<br />

IK weet van <strong>de</strong> Va<strong>de</strong>rlandsche en algemeene geschie<strong>de</strong>nis ongetwijfeld min<strong>de</strong>r<br />

dan een zeer-mid<strong>de</strong>lmatig H.B. S.er, omdat het al weer menig jaar gele<strong>de</strong>n is dat<br />

ik een zeermid<strong>de</strong>lmatig H.B. S.er wàs. Ik heb ook nooit bijzon<strong>de</strong>re liefhebberij in dit<br />

vak getoond, noch had ik neiging of gelegenheid mij later in historische questies te<br />

verdiepen. Ik ben dus in <strong>de</strong>ze materie min<strong>de</strong>r dan wat men noemt een ontwikkel<strong>de</strong><br />

leek, ik ben een volkomen, onverkapte barbaar. Dat ik nu over een<br />

zuiver-wetenschappelijk historie-werk, als ‘Christofforo Suriano’ van Dr. P.C.A. Geyl<br />

schrijf heeft geen an<strong>de</strong>re re<strong>de</strong>n dan <strong>de</strong>ze: toen ik Zondag 7 December het boek<br />

van <strong>de</strong> firma Nijhoff toegezon<strong>de</strong>n bekwam, ben ik, plichtmatig, zon<strong>de</strong>r overtuiging,<br />

begonnen een paar blaadjes te lezen... en vóór Maandagavond - in één stuk door,<br />

als een schooljongen een lief<strong>de</strong>sroman - heb ik het uitgelezen. Uitgelezen in een<br />

onverslapte gevoelsspanning, met een onverzwakte belangstelling van ziel en<br />

zinnen...<br />

Ik weet in het geheel niet of het nu allemaal wel waar is wat Geyl beweert; ik wéét<br />

niet of het wetenschappelijke waar<strong>de</strong> heeft (al twijfel ik er ook niet aan); ik weet niet<br />

of dit proefschrift als zoodanig een alledaagsch dan wel een belangrijk verschijnsel<br />

is: ik weet alleen dat Geyl behalve historicus een zuiver, levend schrijver is. Zoodat,<br />

<strong>voor</strong> mij, dit boek het merkwaardigst is omdat niet een historicus-zon<strong>de</strong>r-meer, maar<br />

een historischwetenschappelijk-ontwikkeld mensch het geschreven heeft, <strong>voor</strong><br />

wien het Verle<strong>de</strong>n min<strong>de</strong>r belang heeft als historische materie dan als geweest<br />

Léven. Toen Geyl daar in het Klooster van <strong>de</strong> Frari zat - als een ijverig en nauwgezet<br />

doctorandus over zijn folianten - zal hij - stel ik mij <strong>voor</strong> - menigmaal <strong>de</strong> wetenschap<br />

zijn ontrouw gewor<strong>de</strong>n: vergeten was <strong>de</strong> gestrenge muze <strong>de</strong>r historie, vergeten<br />

Lei<strong>de</strong>n, proefschrift, Prof. Blok, vergeten ook taak en systeem, verloren als hij<br />

was in diè werkelijkheid welke zijn geest lévend schiep òm hem heen, zoodat hij er<br />

ìn was, mid<strong>de</strong>n in een herlevend bestaan, en een herschapen wereld. In een<br />

<strong>voor</strong>re<strong>de</strong> biecht hij trouwens zijn ‘afdwalingen’ eerlijk! En ik ver<strong>de</strong>nk hem er sterk<br />

van - al komt hij daar nu niet zoo openlijk <strong>voor</strong> uit - dat hij zelf héél goed weet dat<br />

zijn boek een groot <strong>de</strong>el van zijn meest wezenlijke waar<strong>de</strong> juist aan <strong>de</strong>ze afdwalingen<br />

<strong>de</strong>s geestes dankt. Dáárdoor is 't hem gelukt namen <strong>voor</strong> ons tot werkelijke, leven<strong>de</strong><br />

menschen te maken. Daarom ook zijn Suriano, Johan Ernst, Van Wassenhoven<br />

gelukkig gespaard gebleven <strong>voor</strong> het lot van tot historische ‘figuren’ vervlakt en<br />

verstard te wor<strong>de</strong>n. En dit is ten slotte (zoo schijnt het mij, leek, althans toe) <strong>de</strong><br />

hoogste roeping van <strong>de</strong>n historicus: om met alle wetenschappelijke trouw, exactitu<strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


50<br />

en or<strong>de</strong>ning, het verle<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> ons waar, dat is werkelijk, dat is hé<strong>de</strong>n te maken.<br />

Bovendien wint historische wetenschap aan beteekenis <strong>voor</strong> ons leven indien zij<br />

daarme<strong>de</strong> in direct verband wordt gebracht; indien dus onze menschelijkheid zich<br />

in an<strong>de</strong>re (ou<strong>de</strong>re) vormen wé<strong>de</strong>rvindt...<br />

Geyl is een rustig, overtuigd, klaar verteller. Er is in zijn schrijfwijze iets<br />

ongemerkt-verlokkends, iets dat ons - zon<strong>de</strong>r hevigheid - pakt en vasthoudt en dat<br />

ons meetrekt, tot naast <strong>de</strong>n schrijver, mid<strong>de</strong>n in het leven dat hij geschapen heeft.<br />

En dat hij veel weet, dat aan <strong>de</strong>ze schets veel ernstige en diepe studie ten grondslag<br />

ligt is buiten kijf. Toch wordt nooit kennis - weten om het weten - ten toon gespreid.<br />

Al het opgenomene is verwerkt, bouwstof, vleesch en bloed van <strong>de</strong> opgeroepen<br />

mannen. Maar <strong>de</strong> hartslag, het léven, dat kon hij uit <strong>de</strong> <strong>bibliotheek</strong> van <strong>de</strong> Frari en<br />

uit het Huisarchief van <strong>de</strong> Koningin niet halen; dat kwam uit hem zelf, van <strong>de</strong> eigen<br />

overdaad, <strong>de</strong> eigen lief<strong>de</strong>.<br />

Vóor alles is <strong>de</strong>ze schrijver een beel<strong>de</strong>n<strong>de</strong>. Hij wil doen zìjn, en, geenszins<br />

kritiekloos, voelt hij zich tegenover het zijn<strong>de</strong> evenmin een richter als een uitpluizer.<br />

En zijn hel<strong>de</strong>n leeren wij kennen, niet door da<strong>de</strong>lijke (vermoeien<strong>de</strong> en altijd onzuivere)<br />

omschrijvingen, niet door minutieuze karakterontledingen, maar in hun bedrijf, in<br />

hun da<strong>de</strong>n en in hun verhouding tegenover <strong>de</strong> velen...<br />

Ik verlang naar het reeds aangekondig<strong>de</strong> slot van Dr. Geyl's studie. Ik heb van<br />

dit wetenschappelijk werk genoten, in een eerlijk, zuiver, duurzaam genot. En daarbij,<br />

het heeft mij herinnerd aan mijn eerste bezoek aan Venetië.<br />

Venetië... Het zijn te Venetië is <strong>voor</strong> mij een onwerkelijk genot: ik zie zon<strong>de</strong>r<br />

bewustheid al die zuivere bouwwerken, ik loop gedachteloos tusschen al die<br />

schoonheid; maar ik ben er altijd zóó gelukkig, ik leef zon<strong>de</strong>r ontle<strong>de</strong>nd peinzen,<br />

tusschen die kleuren, dat fijne wisselen van grijs en rose, dat spel van helblauw en<br />

zilver, die tegenstelling van dofzwart en goud; ik leef, als een kind, on<strong>de</strong>r die wijdheid<br />

van vrije lucht boven breed water; ik schuil graag in <strong>de</strong> ijle schaduw <strong>de</strong>r smalle<br />

steegjes; ik vind het heerlijk als een baliekluyver over een brugje te leunen en er<br />

een drijvend blokje, een stuk papier te volgen in 't langzaam <strong>voor</strong>twiegen op traag<br />

water - en ik hoor weer die zoete roepen door <strong>de</strong>n avond en het water tegen <strong>de</strong><br />

plecht. En nog zoo veel.<br />

En altijd is mijn <strong>de</strong>nken aan Venetië vermengd met <strong>de</strong> prettige herinnering aan<br />

het samenzijn met <strong>de</strong>n schrijver van dit boek en zijn vrouw. Hij ken<strong>de</strong> Venetië goed,<br />

hij was kunsthistorisch en aesthetisch wèlon<strong>de</strong>rlegd; wij bezochten musea en hij<br />

noem<strong>de</strong> mij namen en wees mij op treffen<strong>de</strong> bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n...<br />

‘Vergeef mij, beste vriend, ik wéét er niets meer van! Niets. Ik kan - bij wijze van<br />

spreken - het Palazzo Grimani niet van Foscari on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n en Bellini, Tizian en<br />

Veronese laten me koud als steen; maar wat ik wel heel beslist en heel nauwkeurig<br />

weet en altijd weten zal, dat is het wezen van dien gelukstoestand waarin het enkel<br />

zijn-te-Venetië mij brengt. Ik weet geen architecturale <strong>de</strong>tails mij te herinneren, maar<br />

als ik <strong>de</strong> oogen sluit herleeft weer ie<strong>de</strong>re schittering, ie<strong>de</strong>re geur, ie<strong>de</strong>r geluid.<br />

En toen ik, na die eerste, meer dan eene maal in <strong>de</strong> stad terug-kwam miste ik<br />

iets - miste ik u bei<strong>de</strong>n, en niet uw wetenschap en niet uw wegwijsheid, noch uw<br />

Italiaansche taalkennis, maar uw bei<strong>de</strong>r wezen dat zich reeds in Venetië ingeleefd<br />

had...’.<br />

In het boek van Dr. Geyl voel ik het aanwezig zijn van die zoo bijzon<strong>de</strong>re, hel<strong>de</strong>re,<br />

nooit kwellen<strong>de</strong> rust; van die zachte, lichte neiging-totinkeer; van die rust <strong>de</strong>r stilte,<br />

die ook mij in Venetië telkenmale bevangen heeft. Geyl moet veel van die stad<br />

hou<strong>de</strong>n en ik geloof dat hij er in menig opzicht diep en gelukkig heeft geleefd...<br />

Intusschen heb ik <strong>de</strong>n smaak van historische proefschriften beet! Gaarne lees ik er<br />

méér zoo: zoo menschelijk, zoo beel<strong>de</strong>nd en leven-wekkend. Maar ik vrees - en<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


niet zon<strong>de</strong>r re<strong>de</strong>n - dat er weinige aldus te vin<strong>de</strong>n zullen zijn, en dat het - na <strong>de</strong><br />

noodwendige teleurstellingen - met mijn nieuwe historische bevlieging dan wel<br />

ineens uit zal zijn... Tant pis. De vreug<strong>de</strong> over dit boek kan althans niemand me<br />

meer ontnemen!<br />

JAN GRESHOFF.<br />

Tooneel als kunst in Parijs<br />

IN Holland wordt nog immer <strong>de</strong> zoete gedachte gedroomd als zou<strong>de</strong> Parijs-zelve<br />

een Muze zijn, die huldigend tegemoet treedt het waarachtig talent.<br />

Men <strong>de</strong>nkt aan Bau<strong>de</strong>laire, Flaubert, Verlaine en Laforgue en ziet hen in <strong>de</strong>n<br />

glans van 't flonkeren<strong>de</strong> leven, in 't verblin<strong>de</strong>nd licht van <strong>de</strong>n zich uitfeesten<strong>de</strong>n<br />

roem, wijl men zich geen beeld kan vormen van Laforgue, hongerig dremmelend<br />

<strong>voor</strong> een spekslagerswinkel, weifelend van wat wel het meest te bekomen zou zijn<br />

<strong>voor</strong> enkele sous; of van Verlaine, akelig schooierend over <strong>de</strong> Boul' Mich', waanzin<br />

veinzend, om hierdoor zich <strong>de</strong> rust van 't hospitaal te verwerven.<br />

Men weet, hoe koninklijk Oscar Wil<strong>de</strong> <strong>de</strong> boulevards langs ging, gold-tipped-sigaret<br />

in <strong>de</strong>n mond en in <strong>de</strong> hand een zonnebloem; doch zag hem niet langs <strong>de</strong> terrassen<br />

gaan, met vuil, versleten boord,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


51<br />

terwijl haastig gezichten zich afwend<strong>de</strong>n van wien men niet meer kennen wil<strong>de</strong>.<br />

Toen wist Wil<strong>de</strong> dat Sarah Bernhardt zijn Salomé niet spelen zou, wijl haar pudieke<br />

begrippen dit verbo<strong>de</strong>n.<br />

Ja, <strong>de</strong> weergalm van <strong>de</strong>n roem zal wel over <strong>de</strong> ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>n slaan, doch niemand<br />

hoort het knallen van 't schot dat <strong>de</strong>n honger <strong>voor</strong> eeuwig van 't hartstochtelijk<br />

lichaam scheidt.<br />

En zoo zal Deubel ook spoedig vereerd wor<strong>de</strong>n in Holland, en hoe hij <strong>de</strong>n dood<br />

zocht leest men dan slechts, als een biographische bizon<strong>de</strong>rheid.<br />

O toi que je vénère à l'égal <strong>de</strong>s chimères<br />

Qui ont armé tes doigts <strong>de</strong> leurs griffes d'acier<br />

O femme, aux flancs flétris par l'oeuvre <strong>de</strong> la mère<br />

Je dépose en tremblant ma louange à tes pieds.<br />

Au fond d'un bouge aveugle à la lumière d'or<br />

Parmi la double horreur <strong>de</strong> l'ivresse et <strong>de</strong>s ri<strong>de</strong>s<br />

Un jour tu m'as tendu l'embûche <strong>de</strong> ton corps<br />

Levé comme un serpent dans les ronces perfi<strong>de</strong>s 1) .<br />

Ook in Parijs is <strong>de</strong> kunst tot industrie verwor<strong>de</strong>n. De dichter Bataille is aan enkelen<br />

bekend, doch gevierd is <strong>de</strong> dramaturg, die in drama's zijn dichterschap prostitueert,<br />

dat roomig ze doorvloeit; en ook Maeterlinck is <strong>de</strong> cher maître <strong>de</strong>s chers maîtres<br />

sinds hij met goedkoope drukken van zijn geest een jaarlijkschen omzet weet te<br />

maken.<br />

Des te schooner daarom het onvernietigbaar streven <strong>de</strong>r dichters, - zoo vaak les<br />

dieux qui ont mal dîné, - om iets op te bouwen van klare kunst, om <strong>de</strong> zuivere uiting<br />

te doen zegevieren, om tot erkenning te dwingen van het groote, verhevene misken<strong>de</strong><br />

of niet geken<strong>de</strong>.<br />

Een samenwerking van alle krachten is van noo<strong>de</strong>, en een hevig willen, dat niet<br />

verstijft op 't medusaafzichtelijk: ‘<strong>voor</strong> niets!’<br />

‘Voor niets’, dit wordt niet alleen juichend <strong>de</strong>n binnentre<strong>de</strong>n<strong>de</strong> toegeroepen, doch<br />

<strong>de</strong> samenwerking van schil<strong>de</strong>rs, schrijvers en auteurs ontstond, toen zij dit<br />

wachtwoord begrepen had<strong>de</strong>n. Het is <strong>de</strong> dichter Larron<strong>de</strong> die <strong>de</strong> ziel is van dit<br />

Théâtre Idéaliste, dat ons, in primitieve opvoering, zon<strong>de</strong>r evenwel <strong>de</strong> schoonheid<br />

van taal en zin te schokken, <strong>de</strong> werken gaf van Paul Clau<strong>de</strong>l, Francis Jammes,<br />

Saint Paul Roux e.a., en dat ons hooren liet poëzie van Paul Fort, Mercereau,<br />

Salmon, René Ghil, <strong>de</strong>ze groote onbeken<strong>de</strong>n - door jonge talenten <strong>voor</strong>gedragen.<br />

Daar hoor<strong>de</strong>n we me<strong>de</strong> onze landgenoote Wilma Knaap, die geboren in <strong>de</strong>n ‘gor<strong>de</strong>l<br />

van smaragd’ het simpele, ietwat mystiek-stille, e<strong>de</strong>l-oriëntalische gebaar van zich<br />

af laat vloeien.<br />

Omvangrijker en aldus van ver-strekken<strong>de</strong>r beteekenis is <strong>de</strong> stichting van het<br />

Théâtre du Vieux Colombier, dat van La Nouvelle Revue Française is uitgegaan en<br />

Jacques Copeau als directeur benoem<strong>de</strong>.<br />

Dit tooneel is <strong>de</strong> ein<strong>de</strong>lijke droomverwerkelijking van het reeds vijf-en-twintig jaar<br />

bestaan<strong>de</strong> Théâtre libre.<br />

1) Uit een nagelaten gedicht.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


CARLOS LARRONDE<br />

Het theater is van zeer simpelen bouw; het ou<strong>de</strong> Athénée Saint-Germain werd<br />

gerestaureerd, <strong>de</strong> uiterste eenvoud betracht als eene noodwendigheid om <strong>de</strong> kosten<br />

niet onnoodig te verhoogen, 't geen bezwarend zou drukken. Men zou<strong>de</strong> het zaaltje,<br />

wat vorm en grootte betreft, <strong>voor</strong> een Cinemainrichting hou<strong>de</strong>n, indien <strong>de</strong><br />

aesthetische eenvoud niet het tegengestel<strong>de</strong> doel beoog<strong>de</strong> van 't geen juist <strong>de</strong><br />

Cinema tracht te verwezenlijken.<br />

De heer Francis Jourdain, <strong>de</strong> beken<strong>de</strong> architecte d'intérieur, wist <strong>de</strong>ze gelukkige<br />

resultaten te verkrijgen; waarschijnlijk is slechts gegrond <strong>de</strong> critiek die <strong>de</strong> verlichting<br />

<strong>de</strong>r zaal veroor<strong>de</strong>elt. Hoewel <strong>de</strong> oplossing van gelukkig bedoelen is, om het<br />

saamkomen <strong>de</strong>r togen te versieren met <strong>de</strong> lampen, waardoor zij geen blik verstoren<br />

kunnen, min<strong>de</strong>r goed doet het aan een lamp te zien opgenomen in <strong>de</strong> zol<strong>de</strong>ring, -<br />

instee dat ze er aanhangt - in onafschei<strong>de</strong>lijke verbinding, wat uit zuiver<br />

architectonisch oogpunt beschouwd beslist verkeerd is. Eigenaardig is het, na te<br />

gaan, hoe moeizaam <strong>de</strong> Franschen zich aan 't nieuwe aanpassen; op <strong>de</strong> Salon was<br />

er niet één inzen<strong>de</strong>r, die <strong>de</strong> verlichtingskwestie lofwaardig oploste en daarbij zuiver<br />

Fransch bleef.<br />

Beschouwen wij het program van dit speelseizoen, dan vin<strong>de</strong>n we <strong>de</strong> groote<br />

beloften wel verwezenlijkt. Théatre antique: Aischylus Agamemnon Euripi<strong>de</strong>s<br />

De Trojanen.<br />

Fransch klassiek: Molière en Racine.<br />

Fransch Mo<strong>de</strong>rn: o.a. <strong>de</strong> Musset, Renard-Henri Becque en <strong>de</strong> Porto Riche.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Premières:<br />

52<br />

Francis Viélé-Griffin, Phocas le Jardinier.<br />

Paul Clau<strong>de</strong>l, L'Echange.<br />

André Suarès, La tragédie d'Electre et Oreste.<br />

Henri Ghéon, L'Eau <strong>de</strong> vie.<br />

Jean Schlumerger, Les fils Louverné.<br />

Alexandre Arnoux, Le lien.<br />

Jacques Copeau, La Maison Natale.<br />

Buitenlandsch tooneel: Shakespeare - Heywood (Une femme tuée par la<br />

douceur). Ibsen - Stanislas Wyspianski (Les juges). Bernard Shaw en Dostoievsky.<br />

Een an<strong>de</strong>rmaal hoop ik iets van enkele tooneelstukken en <strong>de</strong> acteurs te zeggen,<br />

aangezien ik mij thans slechts bepalen wil tot <strong>de</strong> beschouwing van het kunstzinnige<br />

streven.<br />

Een gelukkige tooneelinrichting werd verkregen door op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond als 't ware<br />

een gang te laten, waarin <strong>de</strong> kamer-opening gevat werd. Hierdoor kan 't vertrek in<br />

natuurlijke verhouding weergegeven wor<strong>de</strong>n, wat reeds een groot <strong>voor</strong><strong>de</strong>el is.<br />

Tevens wordt hierdoor <strong>de</strong> illusie verhoogd, dat het vertrek een <strong>de</strong>el uitmaakt van<br />

een bewoond huis, en is men hierin reeds ver<strong>de</strong>r dan menig mo<strong>de</strong>rn dramaturg,<br />

die niet inziet, dat elk spel in <strong>de</strong> werkelijkheid, buiten <strong>de</strong> drie coulissen, als 't ware<br />

vervolgd moet kunnen wor<strong>de</strong>n; want wij stellen ons niet meer tevreê met een<br />

levensfragment, gevoelig of talentvol weergegeven, doch verlangen <strong>de</strong><br />

weerspiegeling zoo niet van heel het leven, dan toch van een <strong>voor</strong>name uiting, in<br />

verdiept inzicht of verheven droom te aanschouwen. Doch nog een praktisch<br />

<strong>voor</strong><strong>de</strong>el, een technische verdienste wordt bereikt, nu door het simpel afsluiten van<br />

't tooneel-vertrek met een gordijn voldoen<strong>de</strong> ruimte blijft tot het opvoeren van<br />

één-akters, die zich in een kamerhoek afspelen. Een tafeltje met enkele stoel of<br />

canapé tegen goud-geel gordijn geplaatst, geeft <strong>de</strong> illusie van een boudoir, en heeft<br />

dit <strong>voor</strong> op een algeheele tooneelschikking, dat <strong>de</strong> acteurs recht <strong>voor</strong> 't publiek<br />

komen, tegen een fond, zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> verre verwij<strong>de</strong>ring van het twee<strong>de</strong> plan.<br />

De dichters van l'Action d'Art, aan wier hoofd <strong>de</strong> geestdriftige André Colomer zich<br />

plaatste, niet tevre<strong>de</strong>n met dit enkele bereiken, stichtten zelf een theater, waar <strong>de</strong><br />

acteurs door <strong>de</strong> auteurs vervangen wor<strong>de</strong>n. Mogen hierdoor niet <strong>de</strong> resultaten<br />

wor<strong>de</strong>n verkregen, die beroepsspelers weten te verwezenlijken, hier tegenover<br />

staat, dat <strong>de</strong> dichters meer eerbied <strong>voor</strong> het woord hebben en <strong>de</strong> ontroeringen, die<br />

zij misschien weifelen<strong>de</strong>r geven zullen, nimmer zullen verstoren terwille van het<br />

effect. En dan, hier is geenszins een zucht om <strong>de</strong> acteurs te vervangen, slechts een<br />

groote lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> het kunstwerk in tooneelvorm voert hen tot <strong>voor</strong> het voetlicht, als<br />

dienaars van het woord, dat <strong>de</strong> auteur door hun mond spreken zal.<br />

Nog zij genoemd L'Oeuvre van Lugné Poë, in Holland welbekend en dat schier alle<br />

thans gevier<strong>de</strong> dramaturgen, zoowel als <strong>de</strong> groote buitenlan<strong>de</strong>rs bij het publiek<br />

introduceer<strong>de</strong>.<br />

Men ziet hoe van alle kanten een streven zich openbaart om het tooneel (terug?)<br />

te winnen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> kunst. En in Holland? Zou het ook daar geen tijd wor<strong>de</strong>n om in<br />

te zien, dat niet alleen <strong>de</strong> Nieuwe Gids niets presteer<strong>de</strong> op dit gebied, doch in zijn<br />

enge beperking laakbare onverschilligheid toon<strong>de</strong> <strong>voor</strong> het Ne<strong>de</strong>rlandsche tooneel.<br />

Zijn er sinds '80 geen jongeren meer in Holland met enthousiasme tot <strong>de</strong>n strijd?<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Nimmer waren <strong>de</strong> toestan<strong>de</strong>n zoo gunstig, als nu <strong>de</strong> heeren Royaards en Verka<strong>de</strong><br />

geheel aan hun zij<strong>de</strong> zullen staan.<br />

PARIJS.<br />

D.-<br />

Notenpopjes en poppetjesnoten<br />

II<br />

HET zou zeer moeielijk zijn na te gaan, of Goethe en zijn muziekmeester <strong>de</strong> eersten<br />

waren die, zij het ook slechts in beschrijving, <strong>de</strong> eentonige zwarte notenpopjes tot<br />

poppetjesnoten omtoover<strong>de</strong>n 1) ; want ik heb niet <strong>de</strong> gelegenheid gehad, en zou ook<br />

wellicht het geduld missen, om hon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n humoristische tijdschriften-<strong>de</strong>elen te<br />

doorbla<strong>de</strong>ren, en aldus <strong>de</strong> geslachtslijst op te maken <strong>de</strong>r ‘Fikchen und Gikchen’ en<br />

‘Fakchen’ und ‘Gakchen’. Ik vermoed echter, en ik heb eenige goe<strong>de</strong> gron<strong>de</strong>n <strong>voor</strong><br />

mijn vermoe<strong>de</strong>n, dat dit volkje niet zoo heel oud is. En dit is wel won<strong>de</strong>rlijk, want<br />

wat ligt er meer <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hand dan <strong>de</strong> grappige zwarte kopjes <strong>de</strong>r kwartnoten met<br />

nog een paar streepjes van twee armpjes en twee dunne beentjes te <strong>voor</strong>zien en<br />

ze zoo tot malle eigenwijze kabouters om te scheppen; of wat is eenvoudiger dan<br />

<strong>de</strong> bree<strong>de</strong> bleeke gezichtjes <strong>de</strong>r halve en heele noten een mutsje op te zetten, en<br />

er ou<strong>de</strong> wijfjes van te maken?... Dit is het procédé <strong>de</strong>r bevolking van <strong>de</strong> notenbalken<br />

in z'n allerprilste begin, en <strong>de</strong> consequenties liggen <strong>voor</strong> het grijpen, en openen <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong>n karikaturist een rijk en romantisch verschiet: zelfs <strong>de</strong> natuur doet ons <strong>de</strong><br />

notenfantasieën aan <strong>de</strong> hand. Wie weleens een zwerm kleine vogels heeft zien<br />

wiegen en wippen en balanceeren tusschen een net van telegraaf- of<br />

telephoondra<strong>de</strong>n heeft in <strong>de</strong> natuur het geestige origineel aanschouwd van ‘la<br />

musique animée’ in beeld. Het geschiedt intusschen zoo vaak, dat een <strong>voor</strong>stelling<br />

reeds geduren<strong>de</strong> geruimen tijd in klanken en woor<strong>de</strong>n leeft,<br />

1) <strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong> Maart-nummer.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


53<br />

<strong>voor</strong> ze zich plastisch ontwikkelt, en om <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n te vin<strong>de</strong>n van muziek, die door<br />

lijnen en aanduidingen van vormen of bewegingen het woord illustreert, behoeven<br />

we ons niet met een onnoozel gezicht tot <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne toondichters te wen<strong>de</strong>n, die<br />

in <strong>de</strong> ‘Symphonische Dichtung’ <strong>de</strong> meest<br />

DAS TRUNKENE LIED (Beethoven, Neunte Symphonie).<br />

Freu<strong>de</strong>, schöner Götterfunken, - Dich besinge ich sogleich, - Wir betreten wonnetrunken -<br />

Bacchus' und Gambrinus' Reich: Auf! beteiligt euch am Werke - Mischet euern Jubel ein, -<br />

Doch das Lied, wie ich bemerke, - Musz noch etwas trunk'ner sein.<br />

(Ontleend aan <strong>de</strong> ‘Lustige Blätter’, een weekblad dat uitmunt door overmoedige grappigheid<br />

en puntige satire).<br />

gedurf<strong>de</strong> doorvoering geven van <strong>de</strong> neiging tot plastisch uitbeel<strong>de</strong>n, tot babbelen<br />

en bokkensprongen maken <strong>de</strong>r zwarte notenpopjes. De uiterste grens van plastiek<br />

bereikte misschien Camille Saint-Saens; want wie bij het knekelspel (xylophoon)<br />

Ontleend aan het mondaine Engelsche tijdschrift ‘The Sketch’, dat in elk nummer geestige<br />

karikaturen geeft van <strong>de</strong> beste Engelsche humoristen.<br />

uit <strong>de</strong> ‘Danse Macabre’ van <strong>de</strong>zen mo<strong>de</strong>rnen Franschman niet een lichte rilling over<br />

zijn rug heeft voelen loopen is, evenals <strong>de</strong> beruchte Stoffel uit het oud-Duitsche<br />

volkssprookje, te dom (ik bedoel natuurlijk muziek-dom) om griezelen te leeren.<br />

Nochtans, ik zei<strong>de</strong> het reeds, we treffen <strong>de</strong>rgelijke <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n van muzikale plastiek<br />

ook bij <strong>de</strong> classici <strong>de</strong>r toonkunst aan: ontkenne het, wie nimmer in Bachs<br />

‘Mattheus-Passie’ <strong>de</strong>n haan heeft hooren kraaien, of in Josef Haydn's Schöpfung<br />

<strong>de</strong> duiven heeft hooren kirren? (‘Girrt das zarte Taubenpaar’). En nog uitgebrei<strong>de</strong>r<br />

<strong>voor</strong>beeld van muzikale plastiek geeft <strong>de</strong>ze componist ons in het recitatief van<br />

Raphael (No. 21) uit het zelf<strong>de</strong> oratorium. De tekst van dit fragment vangt aldus<br />

aan:<br />

Gleich öffnet sich <strong>de</strong>r Er<strong>de</strong> Schooss,<br />

Und sie gebiert auf Gottes Wort<br />

Geschöpfe je<strong>de</strong>r Art,<br />

In vollem Wuchs und ohne Zahl.<br />

En dan laat va<strong>de</strong>r Haydn <strong>de</strong> geheele menagerie <strong>voor</strong> onze blikken <strong>de</strong>fileeren: ‘Vor<br />

Freu<strong>de</strong> brüllend steht <strong>de</strong>r Löwe da’, ‘Hier schiesst <strong>de</strong>r gelenkige Tiger hervor’, ‘Das<br />

zackge Haupt erhebt <strong>de</strong>r schnelle Hirsch’, ‘Mit fliegen<strong>de</strong>r Mähne springt und wiehrt<br />

voll Muth und Kraft das edle Ross’ enz. en na het optre<strong>de</strong>n van elk dier geeft het<br />

orkest een tusschenspel van soms zeer grappige naïveteit, dat het nieuwe schepsel<br />

karakteriseert. We hooren <strong>de</strong>n leeuw brullen, zien <strong>de</strong>n tijger het gering<strong>de</strong> kattenlijf<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


ekken, het hert in trotsche schoonheid het gewei schud<strong>de</strong>n, het paard met dartele<br />

sprongen door <strong>de</strong> wei<strong>de</strong> huppelen... en het moet ons verbazen, dat nog nimmer<br />

een geestig teekenaar van het aan karikaturisten zoo rijke Duitschland op <strong>de</strong><br />

gedachte gekomen is, <strong>de</strong> muzikale phrasen van dit scheppingsverhaal, op welks<br />

muzikale waar<strong>de</strong>, men versta mij wel, ik niets afding, met poppetjesnoten te<br />

illustreeren: het is er als <strong>voor</strong> geknipt. Toch vrees ik, dat menigeen op mij brommen<br />

zal indien ik dit verhaal van <strong>de</strong>n aartsengel naar het uiterlijk on<strong>de</strong>r één hoedje tracht<br />

te vangen met <strong>de</strong> gedichten en vertellinkjes met muzikale illustratie, welke in later<br />

tijd hier en daar als muzikale scherts aan 't klavier wer<strong>de</strong>n ge<strong>de</strong>biteerd, en waarvan<br />

misschien (maar ik durf het niet met zekerheid te zeggen) aan <strong>de</strong> ‘Fliegen<strong>de</strong> Blätter’<br />

<strong>de</strong> eer <strong>de</strong>r uitvinding toekomt. Ook hier heeft men <strong>de</strong> Symphonische Dichtung in<br />

<strong>de</strong>n dop... het is we<strong>de</strong>r, ‘la musique animée’, al hebben ook <strong>de</strong>ze notenpopjes het<br />

travestie thuis gelaten, waarme<strong>de</strong> vroeger en later <strong>de</strong> teekenaars-humoristen hen<br />

sier<strong>de</strong>n.<br />

Het eerste <strong>voor</strong>beeld van <strong>de</strong>ze soort, dat ik ken, verscheen in <strong>de</strong> ‘Fliegen<strong>de</strong> Blätter’<br />

van 1881, een gedicht, getiteld ‘Die Wüste’. Het is een hoogst pathetisch vers, dat<br />

aldus aanvangt:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Nichts so weit das Auge reichet,<br />

Heisser sand nur, wie ein Meer;<br />

Der Gedanke selbst erbleichet,<br />

Todtenstille ringsumher.<br />

54<br />

En ziedaar reeds een on<strong>de</strong>rwerp <strong>voor</strong> <strong>de</strong> meest etherische muziek, die ooit geruischt<br />

heeft, want <strong>de</strong> ‘Todtenstille ringsumher’ en <strong>de</strong> wij<strong>de</strong>, ein<strong>de</strong>looze eenzaamheid van<br />

<strong>de</strong> zandvlakte wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>gesteld door een rustteeken met een orgelpunt, een<br />

breed-uitklinkend niets.<br />

Doch das es nicht gar so triste,<br />

liess <strong>de</strong>r Herre froh erblühn<br />

Einsam in <strong>de</strong>r Todten Wüste<br />

Die Oase, saftig grün.<br />

En ziehier het schalksche notenpopje, dat <strong>de</strong> heerlijke oase te mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r gruwelijke,<br />

troostelooze woestenij <strong>voor</strong>stelt, een mollig geattoucheer<strong>de</strong>, week-nagalmen<strong>de</strong><br />

diepe c.:<br />

dolcissimo<br />

En zoo gaat het <strong>voor</strong>t: al <strong>de</strong> hoofdmomenten van het gedicht wor<strong>de</strong>n in notenfiguren<br />

<strong>voor</strong>gesteld. De drie palmen, die <strong>de</strong> oase overschaduwen, zijn een zoet, gebroken<br />

tertsenakkoord, een klaterend bronnetje, een gazelle, die aan komt trippelen, met<br />

innig genoegen van het water proeft, en zich in <strong>de</strong> bron spiegelt; een leeuw, die met<br />

geduchte stappen na<strong>de</strong>rt, brult, drinkt, <strong>de</strong> gazelle aan het sid<strong>de</strong>ren maakt, maar<br />

zich grootmoedig weer verwij<strong>de</strong>rt zon<strong>de</strong>r haar te hebben ge<strong>de</strong>erd, dat alles wordt<br />

op zeer eenvoudige wijze in notenpopjes uitgebeeld.<br />

Ik vermoed dat het een navolging was van <strong>de</strong>ze muzikale scherts, die in<strong>de</strong>rtijd<br />

door een Duitschen komiek in een <strong>de</strong>r Amsterdamsche café-concerts werd<br />

<strong>voor</strong>gedragen. De klavier-humorist liet van elke zij<strong>de</strong> <strong>de</strong>r woestijn een kameel met<br />

zijn eigenaardigen schommelen<strong>de</strong>n gang (dankbaar sujet ter muzikale illustratie)<br />

<strong>de</strong> oase na<strong>de</strong>ren. De een, 'n jonge kameel, na<strong>de</strong>rt van <strong>de</strong>n discant van het klavier,<br />

<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re, ‘ein sehr grosses Kamel’, ontwikkelt zich uit <strong>de</strong> bas. In het mid<strong>de</strong>n<br />

ontmoeten ze elkan<strong>de</strong>r en ‘besnüffeln sich’, drinken daarna elk op hun eigen manier,<br />

<strong>de</strong> een heel damesachtig en <strong>voor</strong>zichtig, <strong>de</strong> an<strong>de</strong>r schrokkig. De muzikale snuffelarij<br />

is in <strong>de</strong>ze muziekfabel het hoofdmoment, en <strong>de</strong> notenpopjes hebben hier een zeer<br />

groteske en dankbare scene.<br />

Kwistig is later <strong>de</strong>ze soort van muzikale illustratie aangewend in het zeer geestige<br />

en meest groteske van alle muziekwerken, <strong>de</strong> parodistisch-humoristische cantate<br />

‘De Schipbreuk’ van Johan Wagenaar, die niet alleen door zijn komische kracht,<br />

maar tevens door zijn prachtige en boeien<strong>de</strong> muziek een groot succes had. In <strong>de</strong><br />

beschrijving van <strong>de</strong>n persoon <strong>de</strong>s stuurmans komen o.a. <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>:<br />

Hij kon vloeken <strong>voor</strong> tien,<br />

En zag aan 't linker oog wat scheel.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


en dit scheelzien is gekarakteriseerd door het volgen<strong>de</strong> akoord, dat werkelijk zoo<br />

scheel is, dat ie<strong>de</strong>r muzikaal voelend mensch er <strong>de</strong> plastiek da<strong>de</strong>lijk van snapt.<br />

Even van tevoren wordt bij <strong>de</strong> verzen:<br />

Hij hield bizon<strong>de</strong>r veel van tabak,<br />

Die hij in <strong>de</strong>n vorm van een pruim achter zijn kiezen stak<br />

dit tabakspruimpje aangeduid door een smeuigen tik op <strong>de</strong> groote trom, welke ons<br />

van het schoone aanschijn <strong>de</strong>s stuurmans een beeld <strong>voor</strong> oogen toovert, dat zich<br />

in roeren<strong>de</strong> eenslui<strong>de</strong>ndheid aansluit bij <strong>de</strong> karikatureske uitbeelding <strong>de</strong>zes zeehelds<br />

door Anth. <strong>de</strong> Vries in <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> uitgave van <strong>de</strong> ‘Gedichten van <strong>de</strong>n Schoolmeester’.<br />

Ook <strong>voor</strong> ernstiger doelein<strong>de</strong>n evenwel heeft men <strong>de</strong> muzikale plastiek in later<br />

tijd op zeer uitgebrei<strong>de</strong> schaal aangewend. Men vindt ze, ik zei<strong>de</strong> dit reeds, in <strong>de</strong><br />

werken van alle groote mo<strong>de</strong>rne componisten, maar zel<strong>de</strong>n zoo geheel op <strong>de</strong>n<br />

<strong>voor</strong>grond tre<strong>de</strong>nd en uitsluitend ter illustratie bedoeld, als in het fraaie<br />

pantomime-treurspel ‘l'Enfant prodigue’ van André Wormser, waar bijna ie<strong>de</strong>re<br />

beweging van het zwijgend spel door een muzikale figuur on<strong>de</strong>rstreept of<br />

opgehel<strong>de</strong>rd wordt. Hier hebben <strong>de</strong> geestvolle notenpopjes een gewichtiger taak<br />

te vervullen, want<br />

‘Het is een spel, waarin gehuild wordt tot vermaak’.<br />

gelijk ie<strong>de</strong>r weet, die er weleer <strong>de</strong> <strong>voor</strong>treffelijke opvoeringen van zag.<br />

De muziekhumoreske ‘Die Wüste’ heeft echter ook an<strong>de</strong>re en meer directe<br />

verwanten, en misschien zijn dit zelfs wel afstammelingen in <strong>de</strong> rechte lijn. Wat <strong>de</strong><br />

jonge Goethe in zijn ge<strong>de</strong>nkschriften half bij ingeving had geopperd, namelijk, dat<br />

‘la musique animée’ bij het muziek-on<strong>de</strong>rwijs aan kin<strong>de</strong>ren soms van verrassen<strong>de</strong><br />

werking kan zijn, heeft onze <strong>voor</strong>treffelijke muziek-paedagoge Catharina van Rennes,<br />

op geestige wijze in toepassing gebracht in haar Vertellingen aan het<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


55<br />

klavier. Het eerste <strong>de</strong>zer aardige boekjes dat verscheen (het is al wel een twintig<br />

jaar gele<strong>de</strong>n) was: ‘Van Kleine Frits en Een avontuurlijke tocht’. Ik herinner me nog,<br />

welk een openbaring het was <strong>voor</strong> mijn jongste zusje, dat <strong>de</strong> kleine zwarte kat zoo<br />

muzikaal <strong>de</strong> trap afsprong, en dat Frits, die zijn voet verstuikt had, zoo grappig en<br />

teekenend <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n pijnlijken toestand van dien armen kleinen jongen, langs <strong>de</strong> vijf<br />

notenbalkjes naar bene<strong>de</strong>n hinkte.<br />

In het twee<strong>de</strong> verhaaltje gaat Frits uit, om on<strong>de</strong>r leiding van het ‘Blauwe Vogeltje<br />

wiet-wiet-wiet’, dat <strong>voor</strong> hem uitvliegt, van tak tot tak, het Kaboutermannetje te<br />

bezoeken, dat diep in het bosch zijn huisje heeft. Frits en zijn vriendje hebben in<br />

het bosch allerlei muzikale ontmoetingen. Ze hooren <strong>de</strong>n vogelaar fluiten, jagers<br />

<strong>voor</strong>bij trekken ....<br />

Ein<strong>de</strong>lijk komen ze bij <strong>de</strong>n kabouter.... ‘Allerlei boomen en boompjes ston<strong>de</strong>n bij<br />

<strong>de</strong>n ingang van een grot; sommige met zware, stijve bla<strong>de</strong>ren en dikke donkerroo<strong>de</strong><br />

trossen, en an<strong>de</strong>re weer hemelsblauw met fijne, spitse blaadjes en snoeperige<br />

gou<strong>de</strong>n eikeltjes. Ein<strong>de</strong>lijk zagen ze ook <strong>de</strong> twee ou<strong>de</strong> stramme notenboomen, die<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> grot op schildwacht ston<strong>de</strong>n, en izegrimmig <strong>de</strong> wereld inkeken’. De kin<strong>de</strong>ren<br />

roepen, maar krijgen geen antwoord, en ein<strong>de</strong>lijk vragen ze aan <strong>de</strong> bloemetjes en<br />

boompjes: ‘Hé daar!... is het kaboutermannetje thuis?’<br />

‘De bloemetjes knikten toestemmend; door alle takken en twijgen begon het te<br />

ruischen en te suizen; alle boomen en struiken knikten van ja!’ Menig muzikaal kind<br />

kan <strong>de</strong> hier bij behooren<strong>de</strong> muziek-illustratie hebben ingewijd tot het vroegtijdig<br />

verstaan van werken als Wagners ‘Waldweben’ of Berlioz, ‘Danse <strong>de</strong>s Sylphes’.<br />

De kleine Frits en zijn notenpopjes waren een beslist succes, en weldra volg<strong>de</strong>n<br />

nu <strong>de</strong> geestige ‘Muizenwereld’, waarin het bezoek van twee kin<strong>de</strong>ren in het<br />

muizenland wordt verteld; vervolgens kwam ‘Hei<strong>de</strong>koninginnetje’, dat een strijd van<br />

Elfen teekent, waarbij <strong>de</strong>ze vlin<strong>de</strong>rvleugelige geesten van hei<strong>de</strong> en woud ook<br />

werkelijk in muzikale slagor<strong>de</strong> ten oorlog trekken, wat natuurlijk wordt aangegeven<br />

door een zeer typischen strijd van muzikale motieven, welke <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren reeds<br />

vroeger in het verhaal hebben leeren kennen en on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n. Het<br />

laatst-verschenene dier klaviersprookjes is ‘De avonturen van Pop Topsy’. Het<br />

hoofd-moment uit dit vertelsel is een bizon<strong>de</strong>r geestig dansje van twee poppen op<br />

een poppenbal, waarin zon<strong>de</strong>r eenigen dwang aan <strong>de</strong> muziek <strong>de</strong> houterige, stakerige<br />

bewegingkjes <strong>de</strong>r poppedijnen <strong>de</strong>n rythmus beheerschen.<br />

J.D.C. VAN DOKKUM.<br />

Boekenschouw<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Letterkun<strong>de</strong>, biographie<br />

Brieven van A.L.G. Bosboom-Toussaint aan E.J. Potgieter, bewerkt en<br />

toegelicht door J. Bosboom Nz.<br />

De heer Bosboom is in zijn <strong>voor</strong>nemen: door <strong>de</strong> uitgave van <strong>de</strong>ze brieven het intieme<br />

leven van zijn groote bloedverwante na<strong>de</strong>r te doen kennen volkomen geslaagd. Hij<br />

heeft zelfs meer dan dit bereikt. Niet één persoon leeren wij uit <strong>de</strong>ze brieven beter<br />

begrijpen, maar twee. Ook al ontbreekt in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l ie<strong>de</strong>r antwoord van Potgieter<br />

- <strong>de</strong> inleiding brengt <strong>de</strong> treurige me<strong>de</strong><strong>de</strong>eling dat <strong>de</strong>ze antwoor<strong>de</strong>n nagenoeg alle<br />

vernietigd zijn - toch geeft ons <strong>de</strong> toon, waarop Mevr. Bosboom steeds aan hem<br />

schrijft, dui<strong>de</strong>lijk te kennen, hoe zij - <strong>de</strong> groote menschenkenster - hem schatte. En<br />

dit niet alleen in zijn qualiteit van kunstenaar - hier en daar ontbreken zelfs niet<br />

kleine aanmerkingen betreffen<strong>de</strong> Potgieters ingewikkel<strong>de</strong>n schrijftrant, zijn soms al<br />

te veel coquetteeren met het Amsterdam <strong>de</strong>r 17 e eeuw (zie pag. 104)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


56<br />

- maar <strong>voor</strong>al ook zijn het <strong>de</strong> groote karaktereigenschappen van Potgieter, die<br />

maakten dat zij zoo vaak haar hart bij hem uitstortte. In dagen van vreug<strong>de</strong> zoowel<br />

als in tij<strong>de</strong>n van tegenspoed en teleurstelling. Hoe verheugt zij zich als verloof<strong>de</strong><br />

van Bakhuizen van <strong>de</strong>n Brink over <strong>de</strong> vriendschap die <strong>de</strong>ze <strong>voor</strong> Potgieter had; hoe<br />

verblijdt zij zich in het <strong>voor</strong>uitzicht als een samenkomst van hun drieën weer nabij<br />

is. Men leze bv. <strong>de</strong>ze uitlating, dateerend van April 1842 (p. 37): ‘Ik <strong>de</strong>nk mij van<br />

<strong>de</strong>n Brink noo<strong>de</strong>, geschei<strong>de</strong>n van u; daar is geen kamer in <strong>de</strong> gansche stad mij zoo<br />

waard, mij zoo heilig, zou ik haast zeggen als <strong>de</strong> uwe’. Even te voren had zij hem<br />

geschreven: ‘... U van wien ik <strong>de</strong> hartelijkste en innigste gelukwenschen had<br />

ontvangen, die ik nog had gehad of later gekregen. Van u, <strong>de</strong> eenigste mijner<br />

vrien<strong>de</strong>n van wien ik <strong>voor</strong>uit wist, dat ik hem niet zou verliezen, dat hij mij meer<br />

zou wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong>ze verloving’ (p. 30/31). Maar ook als <strong>de</strong> tijd van droefenis komt;<br />

als door omstandighe<strong>de</strong>n hier niet na<strong>de</strong>r aan te dui<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> verhouding met Bakhuizen<br />

onmogelijk blijkt, dan vindt ze in Potgieter steeds <strong>de</strong>n man bereid haar aan te hooren.<br />

Nooit - welk een sympathieke karaktereigenschap - ontsnapt haar één hatelijk woord<br />

over <strong>de</strong>n vroegeren verloof<strong>de</strong>; steeds ge<strong>de</strong>nkt zij hem met <strong>de</strong> meeste hoogachting<br />

in bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> zijn groote gaven, en vol aandoenlijkheid is haar verhaal, hoe<br />

zij op een tochtje naar Loosduinen op het kerkhof aldaar zijn grafzerk bezoeken<br />

gaat (p. 236). En dan, welke merkwaardige ontboezemingen ook over haar werk,<br />

in die briefwisseling met <strong>de</strong>n man, die steeds in <strong>de</strong> grootste belangstelling alles<br />

volgen bleef wat zij schreef, haar in één harer boeken (<strong>de</strong> Verrassing van Hoey)<br />

actieven steun gaf en bij haar an<strong>de</strong>re oeuvre steeds als raadsman, als wegwijzer<br />

in <strong>de</strong> ein<strong>de</strong>looze vel<strong>de</strong>n zijner belezenheid dien<strong>de</strong>. Dat begint al bij het ‘Huis<br />

Lauernesse’. Het conscientieus bronnen-verwerken, waarin zij zich later zulk een<br />

meesteres toonen zou, is haar dan nog wat vreemd, vervult haar zelfs met wrevel;<br />

zij wil (pag. 5) ‘al die boeken <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur uitdrijven en <strong>de</strong> pen aan het an<strong>de</strong>re eind van<br />

<strong>de</strong> kamer’. In die perio<strong>de</strong> overvalt haar dan ook twijfel aan haar litteraire<br />

bekwaamhe<strong>de</strong>n: zij wenschte nooit als schrijfster begonnen te zijn (pag. 6): ‘zoo<br />

twijfelen<strong>de</strong> aan mij zelve als in <strong>de</strong>ze dagen, nu ik weer iets <strong>de</strong>nk te on<strong>de</strong>rnemen,<br />

was ik nog nimmer; ik zie altijd achteruitgang met groote letters op mijn papier en<br />

dat maakt mij zoo aarzelend, zoo schuchter, zoo zon<strong>de</strong>r zelfvertrouwen, dat ik<br />

tegenwoordig schijn te schrijven om te verscheuren en ik weet niet hoeveel<br />

ontwerpen ik niet reeds al ter zij<strong>de</strong> heb gelegd, die met drift waren opgevat’. Maar<br />

Potgieter sterkt haar in zelfvertrouwen, en zelfs in haar droevigsten tijd geduren<strong>de</strong><br />

en na <strong>de</strong> scheiding van Bakhuizen gaat haar moed herleven. Bakhuizen had haar<br />

het eerst het i<strong>de</strong>e bijgebracht om <strong>de</strong>n tijd van Leicester te gaan behan<strong>de</strong>len (pag.<br />

15), zij zet dit <strong>voor</strong>t, vindt hier zelfs vera<strong>de</strong>ming in <strong>voor</strong> eigen verdriet. ‘Vervulling in<br />

een groote smart’ zoo betitelt zij tegenover Potgieter het eerste <strong>de</strong>el (pag. 42); hoe<br />

menige pagina, meer in het bijzon<strong>de</strong>r die over Martina's lij<strong>de</strong>n, wordt ons niet<br />

dui<strong>de</strong>lijker, dierbaar<strong>de</strong>r ook, nu wij die on<strong>de</strong>r het licht bezien dat Mevr. Bosboom<br />

hier over haar eigen leed - zij het dan ook ge<strong>de</strong>mpt door hoogere ingetogenheid -<br />

schijnen laat.<br />

Eenige jaren later ook doet zij Potgieter me<strong>de</strong><strong>de</strong>eling van haar eerste<br />

kennismaking met Bosboom. Zij bewon<strong>de</strong>rt een van zijn kerkinterieurs en ziet in<br />

hem (<strong>voor</strong>loopig een ietwat negatieve verdienste) ‘een schil<strong>de</strong>r, die niet zoo dom is<br />

als velen zijner kunstbroe<strong>de</strong>rs, zoodra men van iets an<strong>de</strong>rs als 't penseelen spreekt’<br />

(pag. 51). En in <strong>de</strong> latere perio<strong>de</strong>, als zij en Bosboom in <strong>de</strong>n echt vereenigd zijn,<br />

blijft Potgieter <strong>voor</strong> hen bei<strong>de</strong>n <strong>de</strong> getrouwe vriend, wiens overkomen uit Amsterdam<br />

altijd welkom is; tegen wien zij zich vrij uitspreekt over haar letterkundige concepties.<br />

Merkwaardig zijn enkele plaatsen, die doelen op een <strong>voor</strong>nemen om <strong>de</strong> Geschie<strong>de</strong>nis<br />

<strong>de</strong>r Portugeesche Jo<strong>de</strong>n te gaan beschrijven (p. 100 en 116). Bij al dit waar<strong>de</strong>volle<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


vergeten wij gaarne eenige bekrompen opmerkingen over Göthe, George Sand en<br />

Multatuli. Het was nu eenmaal <strong>voor</strong> iemand als Mevr. Bosboom, wier gezichtskring<br />

niet heel wijd was - maar een meesteres was zij op het terrein, dat zij dan wèl<br />

overzag! - onmogelijk in <strong>de</strong> Fransche schrijfster veel meer te zien dan eene die<br />

speculeer<strong>de</strong> op <strong>de</strong> lagere lusten <strong>de</strong>r lezers; evenmin kon zij Multatuli recht doen<br />

we<strong>de</strong>rvaren. Maar nog eens, dit alles vergeten wij gaarne bij al het waar<strong>de</strong>volle dat<br />

hier van en over haar geschonken wordt.<br />

S.v. PRAAG.<br />

Godsdienst, wijsbegeerte<br />

Het Christelijk Leven, door P.D. Chantepie <strong>de</strong> la Saussaye. 2 Dln. 2e<br />

druk, (Haarlem, De Erven F. Bohn).<br />

Dat er van een theologisch werk van zulk een omvang binnen korten tijd een twee<strong>de</strong><br />

druk noodzakelijk is, is wel een bewijs dat dit werk ook buiten theologische kringen<br />

aandacht trekt. En dit moest het ook wel, want in geen jaren, misschien na Allard<br />

Pierson niet meer, is hier een werk verschenen, dat zulk een wij<strong>de</strong>n blik geeft op<br />

verschillen<strong>de</strong> gebie<strong>de</strong>n; dat op zulk een hoogen trap van cultuur staat. Om in zulk<br />

ver strekkend materiaal<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


57<br />

<strong>de</strong>n persoonlijken toets te behou<strong>de</strong>n; om bij zoo veel besproken gebie<strong>de</strong>n niet in<br />

rhetorische algemeenhe<strong>de</strong>n te vervallen; om zoo in onzen tegenwoordigen tijd een<br />

700 bladzij<strong>de</strong>n te blijven prikkelen en boeien, is een bewijs van <strong>de</strong>n<br />

aristocratisch-franschen geest van <strong>de</strong>n schrijver. Zulke werken zijn hier zeer<br />

zeldzaam, want men golft in wetenschappelijke kringen meest te makkelijk mee op<br />

een duitsch pathos, of schrijft zijn vakboeken vol germanismen, waar een klein<br />

publiek slaperig gewillig <strong>de</strong>n goe<strong>de</strong>rentreinstijl van volgt. Nu is dit werk zoo puntig<br />

en fijn, dat we wel weer eens te veel <strong>de</strong> strooming van het betoog missen, en<br />

misschien zou <strong>de</strong> opmerking te maken zijn dat, als <strong>de</strong> schrijver fransch zou schrijven,<br />

zijn stijl er door zou winnen. De fransche taal, heeft onlangs nog een engelschman<br />

gezegd, legt <strong>de</strong> verplichting op geestig te zijn, en dit is <strong>de</strong> schrijver zeker. Want ook<br />

juist daar waar men niet zoo oplet is <strong>de</strong> schrijver pénétrant. De zinnen missen dikwijls<br />

<strong>de</strong> strooming, en betoogen willen ze ook niet, maar ze willen wel diep psychologisch<br />

indringen en daarom schrijft <strong>de</strong> auteur dikwijls als in on<strong>de</strong>rstel<strong>de</strong>n dialoog: hij hoort<br />

uw antwoord en geeft weer zijn opmerking. Zoo'n werk zal u openbaren het diep en<br />

fijn on<strong>de</strong>rscheidingsvermogen van <strong>de</strong>n schrijver. Schoonheidzoekers zullen<br />

geirriteerd wor<strong>de</strong>n; <strong>de</strong> trant van het werk is socratisch: <strong>de</strong> schrijver maakt veel bij<br />

u los, opdat wat ge bezit vast wor<strong>de</strong> en levensrealiteit krijge. Het boek geeft een<br />

uitsteken<strong>de</strong>n prikkel tot zelf na<strong>de</strong>nken en het opmaken van eigen inventaris van<br />

geestelijke goe<strong>de</strong>ren. Men moet <strong>de</strong>n wil hebben zoo'n boek te lezen: het eischt uw<br />

energie, het vraagt uw ernst en zelfon<strong>de</strong>rzoek; we hebben hier geen meditatieve<br />

essays die zich alleen schoon laten lezen, - ge komt hier in geestesverkeer met een<br />

man die u heel wakker maakt, die u <strong>de</strong>n rijkdom van het leven toont, doch ook <strong>de</strong>n<br />

ernst. Men zal, aan <strong>de</strong>zen schrijver niet gewend, misschien veel wel hatelijk vin<strong>de</strong>n;<br />

doch men begrijpt dan nog niet, dat <strong>de</strong> sikkel in <strong>de</strong> hand <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong> veel onkruid<br />

wie<strong>de</strong>n wil. Dit boek geeft in onzen onevenredigen tijd van uitersten een<br />

levensharmonie; we vin<strong>de</strong>n hier <strong>de</strong> klare nuchterheid <strong>de</strong>r rustige emotie, die kent<br />

<strong>de</strong> levensdiepte en ziet <strong>de</strong> levensvreug<strong>de</strong>. Omdat er zoo weinig diepere harmonie<br />

is, daarom is dit werk uit noodzaak zoo polemisch gewor<strong>de</strong>n. Een oppervlakkig<br />

mensch die dit werk doorbla<strong>de</strong>rt vindt het misschien wat abrupt en niet makkelijk<br />

gezellig leesbaar; maar een ernstig mensch, die het inleeft, gaat sterker en kloeker<br />

ver<strong>de</strong>r; die dankt <strong>voor</strong> zooveel bezonkenheid, kritiek en wijsheid. Hoeveel gebie<strong>de</strong>n<br />

dit werk overziet en hoevele kwesties hier ter sprake komen, kan misschien een<br />

weinig blijken uit <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>eling. 's Menschen aanleg en bestemming. Het leven in<br />

<strong>de</strong> zon<strong>de</strong>. Het begin van het nieuwe leven. De ontwikkeling van het persoonlijk<br />

christelijk leven. Met o.a. on<strong>de</strong>rver<strong>de</strong>elingen als: Religieuse psychologie.<br />

Persoonlijkheid. Hart en geweten. Wil, vrijheid enz. Veel is met meesterhand<br />

getypeerd, geschetst en getoetst; <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>ling <strong>de</strong>r familie <strong>voor</strong>al is zeer mooi.<br />

De schil<strong>de</strong>ring van toestan<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> aanduiding van intimiteit en verhouding, het<br />

aanvoelen <strong>de</strong>r levenssfeer is van een diepe psychologie en meesterlijke observatie.<br />

Dit boek is niet zoo maar eens geschreven, maar <strong>de</strong> vrucht van een ernstig en diep<br />

leven. Vele jongeren voelen misschien meer <strong>de</strong> noodzaak van apologetiek en<br />

breedheid van betoog, doch dit werk zal van een blijven<strong>de</strong>n invloed op veler leven<br />

zijn. Hier is geen bree<strong>de</strong> architectonische hand die fresco's ontwerpt <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

trekken<strong>de</strong> schare; maar we hebben fijn geëtste beel<strong>de</strong>n met een kracht van<br />

compositie en intensiteit van lichtval die <strong>de</strong>n menschenkenner en fijnen <strong>de</strong>nker<br />

openbaren. Hier is een godsdienstig werk zon<strong>de</strong>r eenige rhetoriek en preekerigheid,<br />

koel en <strong>voor</strong>naam maar toch mo<strong>de</strong>rn, zoo innig meelevend met <strong>de</strong> vragen en<br />

behoeften van onzen tijd. Daarom is <strong>de</strong>ze verschijning zoo buitengewoon, omdat<br />

we hier niet hebben <strong>de</strong> zelfingenomen rust van een partijman of <strong>de</strong> gemoe<strong>de</strong>lijke<br />

praterij van een buiten alle bree<strong>de</strong>re stroomingen en i<strong>de</strong>alen staan<strong>de</strong>, maar <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


levenswijsheid van een ernstig en mo<strong>de</strong>rn mensch vol levend kritischen zin en<br />

getuigend van een scherpen diepen kijk; terwijl een fijne geestigheid soms met<br />

won<strong>de</strong>rlijke verrassing te <strong>voor</strong>schijn komt; zoodat <strong>de</strong> hoogere ironie, onzen volksaard<br />

zoo vreemd, <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> zeer verhoogt. Dit is een boek <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>ren beschaaf<strong>de</strong>n,<br />

ernstigen en <strong>de</strong>nken<strong>de</strong>n mensch.<br />

J. PETRI.<br />

Harmonische en Onharmonische Levens, door A. Klaver. - (Uitg. door<br />

R. Los, Amsterdam).<br />

De schrijver bespreekt in dit werkje: Goethe, zijn tijd, en zijn Faust, Woutertje Pieters,<br />

Götz Krafft, Jörn Uhl, Kai Jans, <strong>de</strong> Kleine Johannes, alle gestalten, die hem aan<br />

Faust herinneren en die op hunne wijze min of meer harmonisch zijn, terwijl hij dan<br />

laat volgen <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>ling van Schopenhauer, Nietzsche, Douwes Dekker: <strong>de</strong><br />

onharmonische naturen.<br />

Hoorn, waar <strong>de</strong>ze <strong>voor</strong>ganger werkzaam is, is een klein ste<strong>de</strong>ke, waar praktische<br />

menschen wonen: han<strong>de</strong>laren in boter en kaas; waar men markten houdt en <strong>de</strong><br />

Zui<strong>de</strong>rzee hoort vlagen en hoort ruischen, in winter- en in zomertij. Doch men benijdt<br />

<strong>de</strong>n kring, die <strong>de</strong>zen leeraar volgt en die, in het remonstrantsche kerkgebouw, <strong>de</strong>ze<br />

<strong>voor</strong>drachten (want in dit boek zijn <strong>voor</strong>drachten bijeen gelezen)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


58<br />

heeft gehoord en misschien noch <strong>de</strong>rgelijke hooren zal. Men benijdt <strong>de</strong>n kring,<br />

omdat <strong>de</strong>geen die hen doet luisteren een man is van eruditie en van kennis. Niet<br />

dat ik zijn arbeid zon<strong>de</strong>r gebreken vind; ik houd het er<strong>voor</strong> dat men ook iets an<strong>de</strong>rs<br />

kan zeggen van Schopenhauer en van Nietzsche en dat men <strong>voor</strong>al meer en<br />

grondiger kan spreken over het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el van Faust. Maar wat <strong>de</strong>ze, mijn jonge<br />

collega, ons hier alvast gebo<strong>de</strong>n heeft, is in zijn soort heel goed. Hij is thuis in <strong>de</strong><br />

literatuur van onzen tijd, en het is hem gelukt hetgeen hij las ook te verwerken. Men<br />

kan een ruimer mensch wor<strong>de</strong>n, wanneer men, als Odysseus, lan<strong>de</strong>n ziet en volken;<br />

men kan het óók - en misschien is dit nog een betere weg - als men leest en<br />

we<strong>de</strong>rleest. Dit heeft Klaver gedaan, en hij heeft daardoor verbreed zijn visie en<br />

dieper gemaakt zijn begrip; en al zou ik hem nu nog toewenschen <strong>de</strong> meer<strong>de</strong>re<br />

bezinning, waardoor hij zeker niet zou praten van ‘<strong>de</strong> beroem<strong>de</strong> sophisten <strong>de</strong>r<br />

na-Kantiaansche perio<strong>de</strong>’, toch is wat hij ons aanbood reeds nu <strong>de</strong> arbeid van een<br />

intuïtief, veelzijdig man, van een man ook die smaak bezit en het mooie weet te<br />

vin<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> door hem gelezen boeken. Wat zou het prijslijk zijn als ook an<strong>de</strong>re<br />

predikanten, naast hun studie van theologie en <strong>voor</strong>al van philosophie, gelijk <strong>de</strong>ze<br />

ambtgenoot zich verdiepen wil<strong>de</strong>n in Goethe of in Nietzsche. Het gevolg zou wor<strong>de</strong>n<br />

dat men dan ook van hen te hooren kreeg wat hier Klaver zegt:<br />

‘En al mocht ik er hon<strong>de</strong>rd of duizend theologen mee ergeren en mee opgenomen<br />

wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> rijen <strong>de</strong>r veroor<strong>de</strong>el<strong>de</strong>n, tegen wie Bakels zijn laatste, onnoodige<br />

pamphlet heeft geschreven ... duizendmaal meer voel ik mij verwant aan<br />

Goethe-Faust's pantheïstische gods- en wereldbeschouwing, dan aan <strong>de</strong> bekrompen<br />

teleologie die met vinger en duim Gods willen en bedoelen precies kan uiteenzetten’.<br />

Dr. H.W.Ph.V.D. BERGH V. EYSINGA.<br />

ZUTPHEN.<br />

Romans en novellen<br />

De Voerman, door Selma Lagerlöf. Naar het Zweedsch door Margaretha<br />

Meyboom. (Amsterdam, H.J.W. Becht).<br />

De beken<strong>de</strong> schrijfster blijft altijd in hare werken een verrassen<strong>de</strong> persoonlijkheid.<br />

Toch herkent men haar direkt. Zij is in haar stijl zeer karakteristiek, en evenals bij<br />

<strong>de</strong> muziek van Grieg, is men er da<strong>de</strong>lijk in. Zij is bovenal vertelster en daardoor is<br />

<strong>de</strong> compositie van hare grootere werken meestal zwak: het wor<strong>de</strong>n kleine vertellingen<br />

naast elkan<strong>de</strong>r, en in kleine idyllen en fantastische grepen is zij een meesteres. Zoo<br />

vindt zij nog niet in haar werk <strong>de</strong> rust van bree<strong>de</strong> beelding die <strong>de</strong> grootste schrijvers<br />

zoo groeien doet in eenvoud en harmonie. Het wisselvallige en fantastische is haar<br />

te eigen dan dat zij haar talent zou kunnen beheerschen tot <strong>de</strong> breedheid <strong>de</strong>r epiek;<br />

haar stijl te lyrisch dan dat zij dien tot <strong>de</strong> schijnbare eentonigheid van het realisme<br />

kan laten dalen. Haar stof is vaak episch, doch ze lacht om alle theorie, ze is<br />

dichteres en het meest strak dagelijksche laat ze wimpelend weerkaatsen op het<br />

sid<strong>de</strong>rend veld van haar lyrischen stroom. Bran<strong>de</strong>s zegt: haar fantasie is volmaakt<br />

als van een kind. En wordt hier alle aanmerking niet schoolmeesterig, wor<strong>de</strong>n hier<br />

alle kunsttermen niet als paedagogisch geknutsel? Toch vindt haar fantasie een<br />

betere uiting in het subjectief verhalen<strong>de</strong>, in het kort belichten, dan in het langer<br />

uitzeggen van een bree<strong>de</strong>r gebeuren, dan in het te veel varieeren van één thema.<br />

Zoo blijft <strong>de</strong>ze schrijfster in hare kleine novellen het best, waar zij even ons een<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


situatie <strong>voor</strong>toovert of ons heel kort en intens iets laat meeleven, of waar zij een<br />

ou<strong>de</strong>n beken<strong>de</strong> inleidt uit haar meesterwerk Gösta Berling. In hare novellen is zij<br />

daarom zoo sterk, omdat zij zoo intens en beknopt zijn kan, omdat haar belichting<br />

zoo kort en hevig is, omdat zij ook <strong>de</strong> kunst verstaat van met vasten aanslag ons<br />

even een melodie, een thema in het geheugen te prenten. Doch in haar werk De<br />

Voerman is het thema te veel in het verhaal schuil gegaan, <strong>de</strong> innigheid die we<br />

zoo gewend zijn is te veel verstrakt en daarom is het als verhaal te fantastisch en<br />

als fantasie te reëel. Het thema: <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> is sterker dan <strong>de</strong> dood, en <strong>de</strong> strekking<br />

die er rijst uit <strong>de</strong> be<strong>de</strong> om rijpheid <strong>de</strong>r ziel eer zij gemaaid wordt, dit thema is<br />

eenerzijds te veel in het verhaal ingebracht in <strong>de</strong> reëele sfeer, an<strong>de</strong>rzijds te weinig<br />

louterend tot besef gebracht in <strong>de</strong>n werkelijken mensch die gereinigd wordt. Daarom<br />

vloeien <strong>de</strong> werkelijke en <strong>de</strong> onwerkelijke wereld hier te veel in elkaar over en doet<br />

het verhaal te geheimzinnig, te spookachtig. Al gauw komt ons het werkje van<br />

Dickens <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n geest, <strong>de</strong> schoone Christmas Carol, doch <strong>de</strong>ze vergelijking is<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> schrijfster niet gelukkig. Dickens heeft door zijn vollen echten humor ons<br />

het zinnebeeldige haast op ie<strong>de</strong>re pagina bewust gemaakt, daarom werkt zijn boekje<br />

zoo zuiver stichtend en laat hij door zijn groote lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> en zijn vertrouwen in het<br />

menschelijk hart dit rijpen door levenslust tot inkeer. Bij Lagerlöf is het te veel <strong>de</strong><br />

voerman die <strong>de</strong> bekeering bewerkt en te weinig <strong>de</strong> leven<strong>de</strong> mensch dien wij kennen,<br />

die <strong>de</strong> omzetting beleeft. Deze schavuit is te verhard en <strong>de</strong> schrijfster heeft hem als<br />

mensch niet geteekend: er is te veel opgeofferd aan het i<strong>de</strong>e dat <strong>de</strong> voerman hier<br />

richter is en ook louteren<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


59<br />

wil door het toonen van <strong>de</strong> werkingen <strong>de</strong>r bovenaardsche lief<strong>de</strong>. De fantasie heeft<br />

hier het thema beheerscht en te weinig is het thema zuiver klinkend in het verhaal<br />

tot uiting gekomen. Wel zijn er weer goe<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>elen in: het zijn van <strong>de</strong>n<br />

ontvluchten gevangene in het huisje in het bosch, steekt <strong>de</strong> zoo gemiste humor; het<br />

naïef vertrouwen van het kind, het zuiver en snel han<strong>de</strong>len van <strong>de</strong>n jongen, zijn<br />

meeleven met het ontsnappen en dan zoo'n eindaccoord, het zingen van het kind,<br />

waarin <strong>de</strong> gevangene ook zijn zielsmuziek herkent, namelijk <strong>de</strong> behoefte aan<br />

bevrijding, en dan zijn ontwaken<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> om door zijn hulp <strong>de</strong>zen kleinen jongen<br />

te red<strong>de</strong>n. Hier is het thema levend, hier is een mensch door zuiver meegevoel door<br />

een me<strong>de</strong>mensch begrepen en... bemind. Jammer dat het geheel niet <strong>de</strong>zen toon<br />

heeft; dat het verhaal als geheel en daardoor ook <strong>de</strong> strekking te veel vervliegt in<br />

het ijle. We hopen dat <strong>de</strong>ze schrijfster eens een heel dagelijksch iets zal beschrijven,<br />

iets dat wij te dagelijksch vin<strong>de</strong>n, doch <strong>voor</strong> haar zal zijn het diëet van <strong>de</strong> stof, waar<br />

Bran<strong>de</strong>s van spreekt. Ook mogen we zelfs <strong>de</strong>ze groote schrijfster wel weer eens<br />

herinneren aan <strong>de</strong> tucht van <strong>de</strong>n vorm.<br />

P. PETRI.<br />

De Klokken die verklonken, door Victor Rákosi. Uit het Hongaarsch<br />

vertaald door Jenö Sebestijén en J.A. Raabe Jr. (Amersfoort, Valkhoff<br />

en Co.).<br />

Het werk, dat on<strong>de</strong>r bovengenoem<strong>de</strong>n titel door dr. J.H. Gunning J.Hz. bij het<br />

Hollandsche publiek wordt ingeleid, is een hoogst eigenaardig boek.<br />

Naar ons wordt meege<strong>de</strong>eld, werd in <strong>de</strong> XVIIIe eeuw aan <strong>de</strong> Utrechtsche<br />

Universiteit een beurs gesticht door een zekeren Bernhard, afkomstig uit <strong>de</strong> Pfaltz,<br />

die in Holland theologie stu<strong>de</strong>er<strong>de</strong>.<br />

Langen tijd woon<strong>de</strong> hij daarna in Hongarije, waar hij zich een groot fortuin verwierf<br />

en met een Hongaarsch meisje trouw<strong>de</strong>. Hij liet geen kin<strong>de</strong>ren na, en ver<strong>de</strong>el<strong>de</strong><br />

zijn vermogen on<strong>de</strong>r verschillen<strong>de</strong> stichtingen, en schonk o.a. aan <strong>de</strong> Utrechtsche<br />

Hoogeschool een fonds <strong>voor</strong> beurzen, oorspronkelijk alleen bestemd <strong>voor</strong> stu<strong>de</strong>nten<br />

uit <strong>de</strong> Pfaltz en uit Hongarije.<br />

Op <strong>de</strong>ze basis heeft <strong>de</strong> schrijver het eerste <strong>de</strong>el van zijn verhaal gebouwd, dat<br />

begint met <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van drie stu<strong>de</strong>nten uit Zevenburgen, die in Utrecht hun<br />

theologische studies komen maken.<br />

De auteur moet wel met zeer fantastischen blik het hem gansch niet verwante<br />

land en volk hebben bekeken om zulk een weinig natuurgetrouw beeld te kunnen<br />

scheppen, dat ons Hollan<strong>de</strong>rs een slechts troebele of onjuiste weerkaatsing biedt<br />

van eigen volksaard en gewoonten.<br />

Dr. Gunning moge <strong>de</strong>ze beschouwingen belangwekkend vin<strong>de</strong>n, ik <strong>voor</strong> mij vond<br />

<strong>de</strong> fantasie tot onwaarschijnlijkheid gedreven, en was dankbaar, toen <strong>de</strong> plaats <strong>de</strong>r<br />

han<strong>de</strong>ling naar het va<strong>de</strong>rland van <strong>de</strong>n schrijver werd verlegd. Wij willen hopen, dat<br />

<strong>de</strong> heer Rákosi in het twee<strong>de</strong> ge<strong>de</strong>elte van zijn boek <strong>de</strong> werkelijkheid dichter heeft<br />

weten te na<strong>de</strong>ren dan in het eerste, waar wij hem steeds <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong>ling in<br />

Jeruzalem voelen.<br />

Het verhaal zelf is van <strong>de</strong>n sombersten weemoed. Pal Simándy, <strong>de</strong> hoofdpersoon,<br />

predikant in het kleine ellendige Garabó, mid<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> Hongaarsche sneeuwbergen,<br />

voert een har<strong>de</strong>n strijd tusschen lief<strong>de</strong> en plicht, en hoewel hij telkens <strong>de</strong>n engen<br />

weg kiest, dien zijn nauwgezet geweten hem aanwijst, is het leven hem in geen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


enkel opzicht genadig, en moeten wij 't als een redding beschouwen, wanneer <strong>de</strong><br />

dood een ein<strong>de</strong> maakt aan zijn bestaan vol miskenning en teleurstelling.<br />

De kennismaking met het mooie dochtertje van <strong>de</strong>n vijandigen Roemeenschen<br />

pope, zijn groeien<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze Florica, die hij ten offer brengt aan <strong>de</strong><br />

onwankelbare lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> zijn va<strong>de</strong>rland, en <strong>de</strong> beschrijving van <strong>de</strong>n gevaarlijken<br />

bergtocht in <strong>de</strong>n nachtelijken storm om <strong>de</strong>n kleinen verdwaal<strong>de</strong>n her<strong>de</strong>rsjongen te<br />

zoeken, behooren tot <strong>de</strong> verdienstelijkste bladzij<strong>de</strong>n van dit vreemdsoortige werk,<br />

dat mij slechts matig heeft kunnen boeien, en ondanks <strong>de</strong>n overvloed van<br />

aangrijpen<strong>de</strong> gebeurtenissen geen emotie in mij heeft kunnen wekken.<br />

I.H.<br />

Vlaamsche oogst 1)<br />

Uit donkere Dagen, door Berto van Kal<strong>de</strong>rkerke. (<strong>Den</strong><strong>de</strong>rmon<strong>de</strong>, Juul<br />

van Lantschoot, 19<strong>13</strong>).<br />

Een eersteling die in Vlaan<strong>de</strong>ren niet onopgemerkt <strong>voor</strong>bijging. Het boek kreeg een<br />

<strong>de</strong>r prijzen door <strong>de</strong> provincie Brabant jaarlijks uitgeloofd. Zes schetsen vindt men<br />

in het boek van <strong>de</strong>n jongen Grembergschen geneesheer, zes donkere vertellingen<br />

van het jammerleven zooals hij het gezien heeft met <strong>de</strong> oogen van een geloovige.<br />

Een droeve gelatenheid stijgt uit <strong>de</strong>ze schetsen, uit De Stam, De Band, Drie<br />

hon<strong>de</strong>rd en zes, De tragedie <strong>de</strong>r Schel<strong>de</strong>, Puinen en De<br />

Verrijzenis <strong>de</strong>s Vleesches, waarin tegenslag en ellen<strong>de</strong>, watersnood en<br />

armoe<strong>de</strong> schering en inslag leveren.<br />

Een an<strong>de</strong>r Oost-Vlaming, <strong>de</strong> reeds gunstig be-<br />

1) In <strong>de</strong>ze rubriek hoopt onze me<strong>de</strong>werker Lo<strong>de</strong> Baekelmans <strong>voor</strong>taan een eenigszins geregeld<br />

overzicht te geven van die Vlaamsche uitgaven welke in Noord-Ne<strong>de</strong>rland meestal niet<br />

doordringen. (Red. D.G.W.)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


60<br />

ken<strong>de</strong> novellist Franz <strong>de</strong> Backer, getuigt: ‘Sommigen zullen misschien zeggen: “wat<br />

een akelig boek”, en het niet herlezen, omdat het hun te <strong>de</strong>nken gaf... Onze nogal<br />

beperkte lezerswereld krijgt liefst wat aangenamer zaken... Maar ie<strong>de</strong>r moet zingen<br />

volgens zijn gebektheid, en oprechtheid zal altijd het schoonste blijven in <strong>de</strong><br />

letterkun<strong>de</strong>. Een schoon en somber boek; het boek van een groot, schoon mensch<br />

uit onzen tijd, het diepdoorgaan<strong>de</strong> en wrange gevoel<strong>de</strong> van iemand, die het gek<br />

vindt te glimlachen en blij te zijn, als zooveel oneindig droefs over <strong>de</strong> wereld hangt’.<br />

Deze schrijver zal, naar onze beschei<strong>de</strong>n meening, nog aan soberheid moeten<br />

winnen; maar zijn naam valt te onthou<strong>de</strong>n, want hij kàn wat.<br />

De Twee<strong>de</strong> Lente van Meneer Quistwater, door Lo<strong>de</strong> Monteyne.<br />

(Antwerpen, De Ne<strong>de</strong>rlandsche Boekhan<strong>de</strong>l, 1914).<br />

Een nieuw boek van <strong>de</strong>n schrijver van Geerten Basse, verhaal uit het leven <strong>de</strong>r<br />

Antwerpsche bootjesroeiers, waarover wij ons gunstig uitlieten. Monteyne toont<br />

hierme<strong>de</strong> bekwaam te zijn zeer oorspronkelijk en persoonlijk werk te leveren. Deze<br />

vertelling van Antwerpsch kleinburgerleven is eigenaardig van opzet en observatie,<br />

karakteristiek en scherp, volgehou<strong>de</strong>n en sober, zoodat wij De Twee<strong>de</strong> Lente<br />

gerust durven plaatsen naast <strong>de</strong> enkele zeer goe<strong>de</strong> Vlaamsche boeken in <strong>de</strong>n<br />

laatsten tijd verschenen.<br />

De rentenieren<strong>de</strong> lijkbid<strong>de</strong>r Quistwater verliest zijn vrouw, en zijn schoonzuster<br />

Angelique, die bij hem inwoont, probeert zijn hart te winnen. De kerkmeester bezwijkt<br />

niet, zoekt afleiding door mid<strong>de</strong>l van een fonograaf, vindt troost in <strong>de</strong> herberg bij<br />

zijn vrien<strong>de</strong>n, 't bultje Roozenstraeten, <strong>de</strong>n doodkistenmaker Laureys, een<br />

gepensionneerd schoolmeester en <strong>de</strong>n jichtlij<strong>de</strong>r Meugens. Maar het flerecijn brengt<br />

hem tot inkeer. Nu leert hij Rachel kennen, ‘een groote vreug<strong>de</strong> zijner oogen’, die<br />

als naaister bij Angelique werkt. De werkvrouw Dorekens, moe<strong>de</strong>r van Rachel, helpt<br />

<strong>de</strong>n smachten<strong>de</strong>n minnaar. Noch <strong>de</strong> standjes <strong>de</strong>r schoonzuster, noch <strong>de</strong><br />

tusschenkomst van <strong>de</strong>n pastoor kunnen hem weerhou<strong>de</strong>n van ‘<strong>de</strong> gevaren <strong>de</strong>s<br />

vleesches’, en Quistwater koopt het ‘bloeiend-jong lijf’ van Rachel.<br />

Opnieuw voelt <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> man zich jong en blijmoedig! De geboorte van een<br />

dochterken komt zijn geluk verhoogen. De va<strong>de</strong>rlief<strong>de</strong> is aandoenlijk en fel: hij zelf<br />

trekt met het kin<strong>de</strong>rwagentje <strong>de</strong> straat op. Maar Rachel voelt meer en meer weerzin<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n lijkbid<strong>de</strong>r, die in zijn medicijnboeken snuffelt en <strong>de</strong> terugkomst vreest<br />

van zijn zoon Frans, die een misstap <strong>de</strong>r jeugd in Australië heeft geboet. Angelique,<br />

door zijn huwelijk uit zijn huis verdreven, is gestorven, en haar dood herinnert hem<br />

zijn eigen nakend ein<strong>de</strong>, hij voelt zich zwak en uitgeput na zijn twee<strong>de</strong> jeugd. Ein<strong>de</strong>lijk<br />

is Frans terug. Hij neemt genoegen met <strong>de</strong>n nieuwen toestand, kan het best vin<strong>de</strong>n<br />

met <strong>de</strong> jonge stiefmoe<strong>de</strong>r, maar <strong>de</strong>nkt niet aan werken. De natuur neemt wraak!<br />

Een kleine tragedie brengt nu het levensspel. De jonge man verdringt <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n<br />

uit het leven van Rachel. Quistwater had gezondigd door een jonge vrouw te kiezen,<br />

en nu neemt zijn eigen zoon <strong>de</strong> plaats in. In zijn toenemen<strong>de</strong> verzwakking leert hij<br />

berusten, is dankbaar <strong>voor</strong> wat hij genoten heeft, en beschei<strong>de</strong>n gaat hij het leven<br />

uit met een begrafenis, passend aan zijn stand.<br />

De menschen vergeten gelukkig zeer spoedig. De ongeregel<strong>de</strong> verhouding van<br />

Frans en Rachel geeft haast geen aanstoot meer in <strong>de</strong> buurt, en ook wanneer Frans<br />

met zijn duiven een prijs wint, een serena<strong>de</strong> krijgt en bloemen overhoop, dan <strong>de</strong>nken<br />

<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren nog eens aan ‘Bonpapa’ om op zijn graf wat van <strong>de</strong> overtollige bloemen<br />

te gaan neerleggen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Dit is het glun<strong>de</strong>r, sappig, Antwerpsch verhaal van een geboren verteller. Een<br />

diepe on<strong>de</strong>rgrond van echtheid, van menschelijkheid zit in dit eenvoudig boek.<br />

Figuren als Quistwater, <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> vrijster Angelique, Rachel en Frans, 't bultje<br />

Roozenstraeten zijn natuurlijk en volledig weergegeven in goe<strong>de</strong> eenheid en zon<strong>de</strong>r<br />

overdrijving. En al bezit <strong>de</strong> schrijver meevoelen<strong>de</strong> ironie tegenover het levensspel<br />

<strong>de</strong>zer kleinburgers, nooit wil hij hen an<strong>de</strong>rs laten zien dan gewoon en waar in hun<br />

vreugd en smart. Ook hun leven is een spiegel van het leven, waarin menschelijke<br />

zwakheid en verlangens weerkaatst wor<strong>de</strong>n in menigvuldige tafereeltjes.<br />

Van <strong>de</strong>n Minnestreel, door Herman Broeckaert. (<strong>Den</strong><strong>de</strong>rmon<strong>de</strong>, J. van<br />

Lantschoot, 19<strong>13</strong>).<br />

Dichters hebben het gelukkig <strong>voor</strong>recht om met kleine bun<strong>de</strong>lkens <strong>de</strong>n lezer in te<br />

pakken. Broeckaert is een lustig zanger, een blije, vroolijke, Vlaamsche schil<strong>de</strong>r,<br />

die vrij langs <strong>de</strong> wegen loopt of neerzit <strong>voor</strong> het landschap in bestendige voeling<br />

met moe<strong>de</strong>r natuur. Zijn verzen zijn opwellen<strong>de</strong> lie<strong>de</strong>ren zooals <strong>de</strong> Clercq er ons<br />

schonk. Ook in <strong>de</strong>ze nieuwe bun<strong>de</strong>l borrelt <strong>de</strong> volksstem naar boven, en 't zijn<br />

lie<strong>de</strong>ren die het volk meevoelen en meezingen kan: over het Zingen, over <strong>de</strong><br />

Vlaamsche Vla<strong>de</strong>n, 't Begijntje, Krank zusje, Meetje, Stantje en Wantje, Mooie Dora,<br />

Broe<strong>de</strong>r Kok, 't Kommeerke, De Filosoof, Suiker-Tantje, Peetje, De Beiaardier, De<br />

Vlaamsche boer, Kruidje-roer-mij-niet, De Brouwer, De Schipper, Zeeland, De<br />

Vlaamsche Pol<strong>de</strong>rvrouwen, 't Kleermakerken, 't Arm Klàartje, De<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


61<br />

Boerenkermis, 't IJ<strong>de</strong>ltuitje, Kerstmis en wat al meer.<br />

Het is al zoo zuiver Vlaamsch, zoo levend blij en uitspattend gezond, zoo vol<br />

buitenlucht, dat men er alle kritiek tegenover verliest. Daarom drukken wij eenvoudig<br />

het Karnliedje als proefbeetje:<br />

Van 's nuchtends aan 't vat, klabet, klabat,<br />

De kooi uit, ei maarte 1) , aan 't botervat!<br />

En al sliept en al droom<strong>de</strong>t gij nog zoo zoet,<br />

En al pruttelt gij daar ge uit uw kooitje moet,<br />

De boter, <strong>de</strong> boter moet af met spoed,<br />

Klotsen<strong>de</strong>, klutsen<strong>de</strong> boter die spat,<br />

Hutsen<strong>de</strong>, gutsen<strong>de</strong> boter in 't vat!<br />

't Klabettert in 't vat, klabet, klabat,<br />

Daar rommelt <strong>de</strong> buik van 't botervat!<br />

En <strong>de</strong> staf en die mag niet stille staan,<br />

En <strong>de</strong> staf die moet weg en moet we<strong>de</strong>r gaan,<br />

Al klotsen<strong>de</strong>, klutsen<strong>de</strong> boter slaan,<br />

Klotsen<strong>de</strong>, klutsen<strong>de</strong> boter die spat,<br />

Hutsen<strong>de</strong>, gutsen<strong>de</strong> boter in 't vat!<br />

Het kleppert in 't vat, klabet, klabat,<br />

En omendom mauwt die sluwe kat,<br />

En <strong>de</strong> boever die komt daar zoo geern gegaan,<br />

En <strong>de</strong> boever die blijft daar zoo geerne staan,<br />

Het botert zoo wel als ze een praatje slaan,<br />

Klotsen<strong>de</strong>, klutsen<strong>de</strong> boter die spat,<br />

Hutsen<strong>de</strong>, gutsen<strong>de</strong> boter in 't vat!<br />

Het rammelt in 't vat, klabet, klabat,<br />

Twee lievekens staan bij 't botervat,<br />

En betrapt <strong>de</strong> bazinne ze aan 't minnespel,<br />

En al gromt <strong>de</strong> bazinne dan nog zoo fel,<br />

Een kusje dat lusten <strong>de</strong> liefjes wel,<br />

Losjes met beidjes zoo ging <strong>de</strong> staf,<br />

Lustigjes vroolijk en 't vaatjen is af!<br />

De afstand tusschen het werk van een wildzang als Broeckaert en een ‘mo<strong>de</strong>rn’<br />

dichter is zeer groot, maar bij ons wortelt <strong>de</strong> kunst nog diep in het volk.<br />

In witte gewa<strong>de</strong>n, door Daan Fr. Boens. 19<strong>13</strong>.<br />

Bij elken jongen dichter vindt men <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> motieven die het leven in hen oproept.<br />

Allen zingen van jonge lief<strong>de</strong> en jonge, zware smart, van rozen en maneschijn, van<br />

schoonheid en mijmering, van avondstilte, schemering, morgenstond, van <strong>de</strong> zee,<br />

<strong>de</strong> lente en herfst, van weemoed, verdriet en wanhoop. En 't is zoo heusch oprecht<br />

en eerlijk, <strong>de</strong> gevoelens zijn zoo maag<strong>de</strong>lijk zuiver, dat men er door vertee<strong>de</strong>rd<br />

wordt! Wie onzer heeft niet zoo ergens in een la<strong>de</strong> <strong>de</strong> verzen van zijn twintig jaren<br />

verborgen? 't Is alles erg verbleekt en 't lijkt ons bij het herlezen zoo... ij<strong>de</strong>l, maar<br />

het vertee<strong>de</strong>rt! Het leven had ons toen nog niet te pakken en 't is veelal slechts<br />

‘literatuur’ die <strong>de</strong> frischheid <strong>de</strong>r gevoelens be<strong>de</strong>kt. Wanneer het ernst wordt drukt<br />

men zich an<strong>de</strong>rs uit. En bij weinigen, bij uitverkorenen slechts, is het alles diepen<br />

1) Meid.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


ernst in <strong>de</strong>ze jeugdzangen. Later is <strong>de</strong> smart min<strong>de</strong>r luidruchtig, <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> min<strong>de</strong>r in<br />

een liedje te besluiten.<br />

Zoo is ook <strong>de</strong> eersteling van Daan Boens sympathiek-jong werk, maar onrijp<br />

meestal. Later werk zal moeten bewijzen, dat een dichter aan het woord kwam.<br />

Aardig klinkt wel zijn Don Juan zingt:<br />

'k Heb een meisje, dat zal weenen<br />

als ik niet meer tot haar kom,<br />

als <strong>de</strong> dagen om haar henen<br />

zullen schreien, bleek en stom.<br />

'k Heb haar lief als nooit een lief:<br />

morgend was 't als ik ging vragen,<br />

en heur oogen, als een dief,<br />

stelen sinds mijn stilste dagen -<br />

Maar ik zal eens ver<strong>de</strong>r gaan<br />

an<strong>de</strong>r herten wil ik leenen,<br />

en ontsluiten nieuwen waan:<br />

o, mijn meisje, dat zal weenen!<br />

Daan Boens tot we<strong>de</strong>rziens! Wij verwachten u met nieuw en rijper werk.<br />

Verzen, door Reimond Kimpe. (Antwerpen, V. Resseler, 19<strong>13</strong>).<br />

Een fraai bun<strong>de</strong>lken stemmingen van een beschei<strong>de</strong>n droomer. Reeds vroeger<br />

bespraken wij hier Levenswetten, een bun<strong>de</strong>l eigenaardige vertellingen. Zijn<br />

boekje is waarschijnlijk niet <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n han<strong>de</strong>l bestemd en wij kunnen er maar een<br />

paar woor<strong>de</strong>n aan wij<strong>de</strong>n. Maar sympathiek werk is het. Het stille, beschouwen<strong>de</strong><br />

leven spreekt uit Zondag:<br />

Ontbla<strong>de</strong>rt haast, op grijze luchten,<br />

zon<strong>de</strong>r roeren noch geruchten,<br />

eenzaam staan op hooge wallen<br />

<strong>de</strong> vestingboomen rond <strong>de</strong> stad;<br />

alleen maar rijzen boven huis<br />

en kringsgewijze boomenstrook<br />

<strong>de</strong> toren, met een kraai op 't kruis,<br />

een hooge schoorsteen zon<strong>de</strong>r rook;<br />

bij wijlen gele blad'ren vallen,<br />

luidrucht'ge kindren spelen wat;<br />

een tjilpend musken op een muur,<br />

een fijne rammel zingt het uur...<br />

't is Zondag!<br />

Een beeld van het doo<strong>de</strong>, Vlaamsche stadje, van Lier, waar Kimpe woont.<br />

Studies en Losse Bla<strong>de</strong>n, door H. Coopmans Thzn. - (Tongeren, L. Frère,<br />

19<strong>13</strong>).<br />

Een keus uit artikels en opstellen links en rechts verschenen in tijdschriften en<br />

weekbla<strong>de</strong>n. Coopman is een beschei<strong>de</strong>n en ernstig werker, een<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


62<br />

fijnproever, die echter maar al te weinig met werk komt aandragen.<br />

Van hem bezitten wij een boekje vertellingen in <strong>de</strong> Duimpjesuitgave, een bun<strong>de</strong>lken<br />

opstellen Geen Novellen, dat zeer gunstig onthaald werd en waarin o.m.<br />

<strong>voor</strong>komt zijn opstel over J. Dillens.<br />

Nu weer biedt hij ons een paar <strong>voor</strong>drachten die hij ‘in alle ne<strong>de</strong>righeid liefst<br />

praatjes noemen zou’ n.l. De Eeuw van Rubens en Pen en Borstel,<br />

ver<strong>de</strong>r zeer eigenaardige beschouwingen over Rembrandt, over De kennis <strong>de</strong>r<br />

leven<strong>de</strong> kunstenaars, Gudrun, Reimond Stijns, L. Steppenbach, J. Krekel, E.<br />

Roeland, Peter Benoit, F. Toussaint, over <strong>de</strong> Focquenbroch van Baekelmans, over<br />

Klokken, over De jonge Tijl.<br />

Frisch en los, maar toch stijlvol, schrijft hij over <strong>de</strong> meest uiteenloopen<strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rwerpen. Een goed criticus schuilt in hem, een oprechte die toch steeds maar<br />

het goe<strong>de</strong> zoekt en dus opbouwend werk verricht. Belangstelling wenschen wij <strong>voor</strong><br />

dit boekje.<br />

LODE BAEKELMANS.<br />

Papierfabricatie<br />

III<br />

IN <strong>de</strong>n loop <strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n zijn er in het ou<strong>de</strong> handbedrijf zeer vele verbeteringen<br />

aangegebracht, zoowel wat betreft <strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong> grondstoffen wor<strong>de</strong>n<br />

<strong>voor</strong>bereid, als <strong>de</strong> inrichting <strong>de</strong>r apparaten, zoodat eene op en top mo<strong>de</strong>rne fabriek<br />

van geschept papier, welke wij hieron<strong>de</strong>r afbeel<strong>de</strong>n, een geheel an<strong>de</strong>ren indruk<br />

maakt dan <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> papiermolens.<br />

Toch behoeft het geschepte fabrikaat van vroeger in vele opzichten niet on<strong>de</strong>r te<br />

doen <strong>voor</strong> het<br />

Mo<strong>de</strong>rne Inrichting <strong>voor</strong> het Scheppen van Papier.<br />

tegenwoordige. Vooral het papier dat <strong>de</strong>stijds in ons land werd gefabriceerd, in het<br />

bizon<strong>de</strong>r in <strong>de</strong> Zaanstreek, heeft zich eene groote vermaardheid weten te verwerven.<br />

Het scheppen van papier is hier te lan<strong>de</strong> betrekkelijk eerst laat aangepakt, <strong>voor</strong><br />

zoover bekend eerst aan het ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong> zestien<strong>de</strong> eeuw. Langzamerhand<br />

ontston<strong>de</strong>n er hier verschillen<strong>de</strong> fabrieken, <strong>voor</strong>al in Noord- en Zuid-Holland en op<br />

<strong>de</strong> Veluwe; <strong>de</strong>ze kon<strong>de</strong>n echter niet in <strong>de</strong> steeds stijgen<strong>de</strong> behoefte dier dagen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>voor</strong>zien, zoodat er groote hoeveelhe<strong>de</strong>n papier wer<strong>de</strong>n geïmporteerd, <strong>voor</strong>namelijk<br />

uit Frankrijk, waar zich ook<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


63<br />

Hollandsche papierfabrikanten had<strong>de</strong>n gevestigd. In het ein<strong>de</strong> <strong>de</strong>r zeventien<strong>de</strong><br />

eeuw schijnen Gel-<strong>de</strong>rsche papierfabrikanten, die bij <strong>de</strong>n inval <strong>de</strong>r Franschen in<br />

1672 gevlucht waren, zich in <strong>de</strong> Zaanstreek gevestigd te hebben, terwijl na <strong>de</strong><br />

herroeping van het Edikt van Nantes in 1685 zeer vele Fransche werklie<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong><br />

papierindustrie zich over ons land verspreid<strong>de</strong>n.<br />

Van dien tijd af dateert ook <strong>de</strong> hooge vlucht <strong>de</strong>r Hollandsche papierindustrie, in<br />

het bizon<strong>de</strong>r die <strong>de</strong>r Zaanstreek, waar men zich <strong>voor</strong>al op het maken van best wit<br />

papier toeleg<strong>de</strong>.<br />

Men trok partij van vele nieuwe verbeteringen en vindingen, waarvan er eene van<br />

bizon<strong>de</strong>re beteekenis is, namelijk die van <strong>de</strong> zoogenaam<strong>de</strong> ‘roerrol en roerbak’, die<br />

tezamen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n goedklinken<strong>de</strong>n naam ‘Hollan<strong>de</strong>r’ nog steeds een <strong>de</strong>r<br />

gewichtigste hulpmachines <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne papierfabrieken vormen.<br />

Door dit werktuig wer<strong>de</strong>n <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> hamerbakken vervangen en kon men veel<br />

gauwer en in grooter hoeveelhe<strong>de</strong>n <strong>de</strong> papierbrij berei<strong>de</strong>n.<br />

Men was met <strong>de</strong>ze nieuwe vindingen, en terecht, zeer geheimzinnig, daar zij ons<br />

op <strong>de</strong>n buitenlan<strong>de</strong>r een grooten <strong>voor</strong>sprong gaven. Uit een historisch oogpunt<br />

merkwaardig, is een placaat van 1781, waarbij <strong>de</strong> <strong>voor</strong> het lot <strong>de</strong>r papierfabrieken<br />

bezorg<strong>de</strong> overheid eenige lang niet malsche boeten stel<strong>de</strong> op het vervaardigen <strong>voor</strong><br />

rekening van het buitenland van werktuigen <strong>de</strong>r papierindustrie, in zekeren zin een<br />

pendant van wat <strong>de</strong>zer dagen in het nieuwe tarief werd <strong>voor</strong>gesteld, namelijk door<br />

zware rechten <strong>de</strong>n buitenlan<strong>de</strong>r te beletten zijn papierproducten hier te plaatsen.<br />

Ondanks die verbodsbepalingen, die waarschijnlijk ook wel wat te laat zijn<br />

gekomen, is het toch niet gelukt die geheimen te bewaren, zoodat men ook el<strong>de</strong>rs<br />

minstens even goe<strong>de</strong> papieren leer<strong>de</strong> fabriceeren en <strong>de</strong> roem <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rlandsche<br />

papierindustrie langzaam aan taan<strong>de</strong>.<br />

Toch was omstreeks 1850 <strong>de</strong> beteekenis onzer industrie nog van belang, zooals<br />

blijkt uit on<strong>de</strong>rstaan<strong>de</strong> statistiek, welke door <strong>de</strong> fabrikanten dier dagen zelf is<br />

verstrekt:<br />

Noord-Holland<br />

Friesland<br />

Noord-Brabant<br />

Limburg<br />

Gel<strong>de</strong>rland<br />

Zuid-Holland<br />

Overijsel<br />

Te zamen<br />

Getal fabrieken<br />

18<br />

1<br />

1<br />

3<br />

124<br />

15<br />

5<br />

_____<br />

167<br />

Getal arbei<strong>de</strong>rs<br />

569<br />

20<br />

<strong>13</strong><br />

685<br />

1716<br />

187<br />

58<br />

_____<br />

3248<br />

Gem. getal Ned. Pd.<br />

lompen jaarl.<br />

gebruikt<br />

2.348.000<br />

75.000<br />

40.000<br />

2.600.000<br />

4.018.200<br />

960.000<br />

105.000<br />

_____<br />

10.146.200<br />

Hoewel het getal papierfabrieken door het verdwijnen <strong>de</strong>r meeste fabrieken van<br />

geschept papier zeer vermin<strong>de</strong>rd is, is toch het productievermogen <strong>de</strong>r<br />

tegenwoordige fabrieken zeer toegenomen; <strong>de</strong> papierfabrikatie staat in ons land<br />

thans op een hoogen trap van ontwikkeling, doordat men met <strong>de</strong>n tijd is me<strong>de</strong>gegaan;<br />

er zijn echter nog zeer vele soorten die hier te lan<strong>de</strong> niet wor<strong>de</strong>n gefabriceerd, wat<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


eigenlijk ook niet te verwon<strong>de</strong>ren is als men zich het ontzettend getal varieteiten te<br />

binnen roept, waarin het papier <strong>voor</strong>komt, welke dikwijls ie<strong>de</strong>r bizon<strong>de</strong>r dure en<br />

geheel aparte inrichtingen vereischen om gemaakt te wor<strong>de</strong>n; daarbij komt nog dat,<br />

afgezien van <strong>de</strong> technische kennis <strong>de</strong>r lei<strong>de</strong>rs, <strong>de</strong> ligging dier fabrieken ten opzichte<br />

van bepaal<strong>de</strong> markten een factor van gewicht is, wil het bedrijf op <strong>de</strong>n duur<br />

levensvatbaarheid hebben en men <strong>de</strong> concurrentie kunnen volhou<strong>de</strong>n.<br />

Zoo komt het dat er hier te lan<strong>de</strong> jaarlijks nog <strong>voor</strong> een aanzienlijk bedrag<br />

geïmporteerd wordt, hetgeen volgens <strong>de</strong> statistiek van 1910 een waar<strong>de</strong> van ruim<br />

vijf millioen gul<strong>de</strong>ns vertegenwoordig<strong>de</strong>. Daartegenover staat dat ons land zeer veel<br />

papier exporteert, men <strong>de</strong>nke slechts aan <strong>de</strong> enorme stroocarton-industrie in het<br />

noor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>s lands, terwijl ook zeer vele hier gefabriceer<strong>de</strong> witte papieren uitgevoerd<br />

wor<strong>de</strong>n. Ook wordt een ge<strong>de</strong>elte van het ingevoer<strong>de</strong> papier hier verwerkt en we<strong>de</strong>r<br />

geëxporteerd, wat aan <strong>de</strong> kleinindustrie ten goe<strong>de</strong> komt. Geen won<strong>de</strong>r dan ook dat<br />

noch <strong>de</strong> meeste papierfabrikanten, noch <strong>de</strong> grossiers waren ingenomen met het<br />

on<strong>de</strong>r 't vorig ministerie aanhangig gemaakte <strong>voor</strong>stel tot tariefwijziging, waardoor<br />

vele goe<strong>de</strong> kansen onzer <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n export werken<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche industrie in <strong>de</strong><br />

waagschaal wer<strong>de</strong>n gesteld.<br />

X.<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> april-tijdschriften<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

In 't begin van dit jaar is te Lon<strong>de</strong>n een tentoonstelling van Ou<strong>de</strong> Spaansche Kunst<br />

gehou<strong>de</strong>n en 't is naar aanleiding daarvan dat <strong>de</strong> heer J.R. van Stuwe Hzn. <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong> lezers van Elseviers Maandschrift een uitvoerige beschouwing geeft over <strong>de</strong><br />

genoem<strong>de</strong> kunst. Het artikel is met vele fraaie afbeeldingen van schil<strong>de</strong>rijen uit<br />

particuliere verzamelingen, meest in Engeland, verlucht.<br />

Een overzicht van Britsch-Indische Kunst en Kunstnijverheid wordt ons door J.E.<br />

Jasper gebo<strong>de</strong>n. Dr. H.M.R. Leopold voert ons aan <strong>de</strong> Latijnsche Zeekust en wel<br />

in 't bizon<strong>de</strong>r naar Antium, dat als Anzio thans een badplaatsje is <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Romeinen<br />

die niet rijk genoeg zijn om maan<strong>de</strong>n lang te leven op Venetië's Lido, aan Rimini's<br />

<strong>voor</strong>naam strand of dicht bij Viareggio's Riviera. Welk een herinneringen echter<br />

wekt Antium op uit ver verle<strong>de</strong>n, herinneringen van fabel en historie!<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


64<br />

Ada Gerlo, <strong>de</strong> bizon<strong>de</strong>re schrijfster wier proza reeds vroeger in Groot-Ne<strong>de</strong>rland<br />

onze aandacht trok is hier met een drietal gedichten, waarboven wij lezen: Aan <strong>de</strong><br />

laatste Grens. Het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> gedicht schrijf ik af:<br />

O <strong>de</strong> geur van <strong>de</strong>n grond om mijn gonzen<strong>de</strong> hoofd,<br />

En <strong>de</strong> smaak van <strong>de</strong> lente op mijn lippen als wijn,<br />

En dan als een blinken<strong>de</strong> lelie te zijn,<br />

Wier blankheid geen durven<strong>de</strong> hand <strong>voor</strong> zich rooft.<br />

Te tasten naar 't leven, zijn lust en zijn leed,<br />

Met hunkren<strong>de</strong> han<strong>de</strong>n, die bonzen van bloed,<br />

Verborgen te dragen met veinzen<strong>de</strong>n moed<br />

Een hart, dat maar ééne gedachte meer weet.<br />

En dan in <strong>de</strong> nacht, die vol suizeling is,<br />

Te staan <strong>voor</strong> het venster aan <strong>de</strong> eenzame straat,<br />

En niet meer te hópen, - 'wijl tergend-gewis<br />

Met langzamë uren het leven vergaat,<br />

Mijn éénige leve' in ontbering vergaat.<br />

Helene Servaes heeft van Fokkema een brief gekregen, dat het uit moet zijn. Zij<br />

leidt hieruit af dat hij niet meer van haar houdt en dringt zich op dat haar lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong><br />

hem nu in haat is omgeslagen. Zij verlooft zich met Luuk van Marel, na hem alles<br />

bekend te hebben. Luuk is zielsgelukkig, maar... er blijft een schaduw; telkens is er<br />

<strong>de</strong> schim van dien an<strong>de</strong>re, en hij kan <strong>de</strong> gedachte maar niet van zich afzetten: zij<br />

een ongelukkig en bedrogen meisje - ik, Luuk, haar wijze en zachte, zelf-vergeten<br />

beschermer... Ziehier <strong>de</strong> gebrekkige samenvatting van wat Robbers' nieuwe roman<br />

ons ditmaal brengt.<br />

Ver<strong>de</strong>r noemen wij nog proza van Paul Kenis, <strong>de</strong> Boekbespreking van <strong>de</strong>n<br />

redacteur (met Buysse's ‘Van Hoog en Laag’ schijnt Robbers wat verlegen te zitten),<br />

en <strong>de</strong> kunstoverzichten, waaron<strong>de</strong>r een necrologie gewijd aan Sir John Tenniel,<br />

<strong>de</strong>n vroegeren ‘Cartoonist’ (teekenaar <strong>de</strong>r groote politieke buitentekstprent) van<br />

‘Punch’.<br />

Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />

P.J. Molenaar beschrijft ons in een goed leesbaar artikel ‘De Philosoof van<br />

Sans-Souci’, Fre<strong>de</strong>rik <strong>de</strong> Groote. Merkwaardig is het geschrift dat <strong>de</strong> in afzon<strong>de</strong>ring<br />

leven<strong>de</strong> koning in 't laatst van zijn leven (1780) <strong>de</strong>ed verschijnen ‘Over <strong>de</strong> Duitsche<br />

literatuur, <strong>de</strong> gebreken die men haar verwijten kan en <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>len om haar te<br />

verbeteren’. De literatuur van zijn tijd kwam er al zeer slecht af:<br />

Noch Klopstock, noch Lessing, die toch zijn tijdgenooten waren, kon<strong>de</strong>n<br />

gena<strong>de</strong> vin<strong>de</strong>n in zijn oogen. Waarschijnlijk heeft hij hun werken niet eens<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> oogen gehad. Alleen <strong>voor</strong> Gellert voel<strong>de</strong> hij wel eenige<br />

sympathie.<br />

‘Om zich te overtuigen’, schrijft hij in ‘<strong>de</strong> Duitsche literatuur’, ‘hoe weinig<br />

goe<strong>de</strong> smaak tot nog toe in Duitschland heerscht, moet men slechts onze<br />

openlijke schouwburgen bezoeken (welke hijzelf nooit heeft bezocht.)<br />

Men vindt daar zelfs <strong>de</strong> afschuwelijke stukken van<br />

Shakespeare opgevoerd, die men in onze taal heeft overgezet. Het<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


geheele gezelschap vindt er een bijzon<strong>de</strong>r genoegen in <strong>de</strong>ze belachelijke<br />

kluchten aan te zien, die alleen zou<strong>de</strong>n verdienen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> wil<strong>de</strong>n van<br />

Kanada te wor<strong>de</strong>n gespeeld. - Aan een Shakespeare kan men<br />

on<strong>de</strong>rtusschen zijn won<strong>de</strong>rlijke uitspattingen nog wel vergeven, want hij<br />

leef<strong>de</strong> in een tijd, toen in Engeland <strong>de</strong> wetenschappen nog pas geboren<br />

wer<strong>de</strong>n, en men dus nog geen rijpe vruchten kon verwachten. Maar eerst<br />

<strong>voor</strong> eenige jaren is een “Götz von Berlichingen” op ons tooneel<br />

verschenen, een afschuwelijke nabootsing (imitation détestable) van die<br />

slechte Engelsche stukken’.<br />

Goethe vatte <strong>de</strong> zaak vrij kalm op. ‘Wanneer’ zei<strong>de</strong> hij:<br />

Wanneer <strong>de</strong> koning van mijn stuk op afkeuren<strong>de</strong>n toon spreekt,<br />

bevreemdt mij dat volstrekt niet. Een gewel<strong>de</strong>naar, die over duizen<strong>de</strong>n<br />

van menschen zijn ijzeren schepter voert, moet het produkt van een<br />

vrijmoedigen, onopgevoe<strong>de</strong>n knaap wel onverdragelijk vin<strong>de</strong>n. En<br />

bovendien kan een billijke en tolerante smaak moeilijk <strong>de</strong> kenmerken<strong>de</strong><br />

eigenschap van een vorst zijn.<br />

O. Ruysch eindigt zijn onbedui<strong>de</strong>n<strong>de</strong> novelle ‘Roeping’. Meer belangstelling<br />

verdient o.i. het stuk van Dr. D. Plooy: Op <strong>de</strong> grenzen van ‘Antike’ en Christendom<br />

en het Literair Keuroverzicht van <strong>de</strong>n Beweging-dichter Thomson, die Arthur van<br />

Schen<strong>de</strong>ls De Berg van Droomen beschouwt:<br />

O dat alles, wat daar heengleed <strong>voor</strong> <strong>de</strong> oogen <strong>de</strong>r droomen<strong>de</strong>n, wat<br />

zich een duurzame gestalte wist te verwerven, die schimmig henenvlood<br />

door meer dan twee geslachten, wat het kind heeft verwacht uit <strong>de</strong><br />

nevelenverte over <strong>de</strong> zeeën, wat <strong>de</strong> volksgeest heeft gespied on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

blaren en tusschen het struweel, wat <strong>de</strong> mensch die nimmer verloochenen<br />

kon, geheel verloochenen kon, dat hij naar Gods beeld en gelijkenis<br />

geschapen was, door <strong>de</strong> eeuwen hoopvol heeft aangebe<strong>de</strong>n en sid<strong>de</strong>rend<br />

gevreesd, het hoort alles te samen in één wereld thuis. En <strong>de</strong> dichter die<br />

‘<strong>de</strong> Berg van Droomen’ schreef, Arthur van Schen<strong>de</strong>l, heeft het<br />

dan ook alles in één wereld te samen gebracht. En een eerste gedachte<br />

na het lezen van zijn werk of bij het lezen van dat werk is er misschien<br />

wel eene van verbijstering om <strong>de</strong> veelheid <strong>de</strong>r figuren die hier spelen hun<br />

rol. Zij zijn van overal bijeengebracht. Hel<strong>de</strong>n en go<strong>de</strong>n en nymfen,<br />

gestalten uit <strong>de</strong>n sprookjes- en legen<strong>de</strong>ntijd, an<strong>de</strong>re die eenvoudig het<br />

fantastische aan zich hebben door hun persoonlijkheid. Is een zeeroover<br />

niet als zoodanig een mensch die <strong>de</strong> belangstelling <strong>de</strong>r verbeelding heeft<br />

en verdient? Natuurlijk zijn er ook een koning en een koningin en een<br />

prinses, - wie zou zich een volledige fantasie kunnen <strong>de</strong>nken zon<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong>ze? Maar ver<strong>de</strong>r, wie zoudt ge er verwachten en niet verwachten?<br />

Verzen van P. Min<strong>de</strong>raa, H. Petermeyer en v.G.<br />

De Hofstad.<br />

Met alle bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> <strong>de</strong> geconcentreer<strong>de</strong> belichaming van <strong>de</strong><br />

gallische charme is Yvette Guilbert onlangs in München gevierd. Zij is er<br />

genoemd een <strong>de</strong>r laatst leven<strong>de</strong>, groote getuigen <strong>de</strong>r ‘Bohème’, zooals<br />

Murger uit haar leven heeft afgeschreven en Puccini met <strong>de</strong> coquette<br />

bekoring zijner muziek in bengaalsche belichting heeft gesteld.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Aldus <strong>de</strong> Hofstad als aanloopje tot een aardige anecdote uit <strong>de</strong>n tijd dat Yvette nog<br />

‘succesloos’ was. Hoe begon <strong>de</strong>ze diseuse haar loopbaan?<br />

Aan <strong>de</strong> stamtafel van <strong>de</strong> ‘Nouvelle Athènes’ kwam <strong>voor</strong> jaar en dag elken<br />

nacht een man, die olijvenhan<strong>de</strong>laar was en dichter bovendien: Sarrazin.<br />

Wie zijn olijven kocht kreeg een gedicht <strong>voor</strong> dank toe, en wie zijn verzen<br />

wou koopen droeg olijven als ca<strong>de</strong>au me<strong>de</strong>. Op zekeren avond kwam<br />

Sarrazin opgewon<strong>de</strong>n en van streek bij zijn klanten. ‘Ik heb een diseuse<br />

ont<strong>de</strong>kt! Een genie! De wereld zal van haar spreken!’ Allengs vernamen<br />

<strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n wat er gebeurd was. De diseuse - Yvette Guilbert - was<br />

verkoopster in een schoenwinkel. Eenigen gingen er heen. Zij von<strong>de</strong>n<br />

niets bijzon<strong>de</strong>rs aan haar. ‘Lang en mager als een vogelverschrikker’<br />

spotten zij. Maar Sarrazin bleef bij zijn meening. Hij hing zijn<br />

olijventrommel aan <strong>de</strong> haag, huur<strong>de</strong> een jammerlijk locaal, noem<strong>de</strong> dat<br />

<strong>de</strong> hemel weet waarom ‘Japansche Divan’ en liet er zijn diseuse optre<strong>de</strong>n,<br />

niet lang. Na amper twee maan<strong>de</strong>n kwam hij gebogen en teleurgesteld<br />

terug. Zijn diseuse had geen succes. Sarrazin han<strong>de</strong>l<strong>de</strong> weer in gedichten<br />

en olijven en had er zijn broodje mee. De diseuse zon<strong>de</strong>r hem ook.<br />

Ons Tijdschrift.<br />

De April-aflev. brengt <strong>voor</strong>eerst het vervolg van <strong>de</strong> me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen welke Jhr. Mr.<br />

W.H. <strong>de</strong> Savornin Lohman doet omtrent ‘Groens Jeugd’. Wij wor<strong>de</strong>n binnengevoerd<br />

in <strong>de</strong> Leidsche stu<strong>de</strong>ntenwereld van omstreeks 1817, aan <strong>de</strong> hand van<br />

notulenboeken uit het archief van 't Leidsch Stu<strong>de</strong>ntencorps en an<strong>de</strong>re beschei<strong>de</strong>n.<br />

Balthazar Verhagen vertoont ons op humoristische en plastische wijze in dichtvorm<br />

‘een Spaansche dans op Hollandsch ijs’, een dans welke <strong>de</strong>n driest-brallen<strong>de</strong>n Don<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


*4<br />

Fre<strong>de</strong>rik slecht bekwam, te oor<strong>de</strong>elen naar dit slot:<br />

Don Fre<strong>de</strong>rik van 't hooge paard,<br />

In fellen vriesnacht aan <strong>de</strong>n haard,<br />

Zat eenzaam in <strong>de</strong> kleêren.<br />

Hij keek van 't wapp'ren zijner kaars<br />

Naar 't puntje van zijn veldheerslaars,<br />

Dan naar <strong>de</strong>n blaker wêer en<br />

Dat <strong>de</strong>ed hij hon<strong>de</strong>rd keeren....<br />

Van J.L.F. <strong>de</strong> Lief<strong>de</strong> een kin<strong>de</strong>r-schetsje over een ventje dat gesnoept heeft; in <strong>de</strong><br />

rubriek ‘Van Boeken’ neemt L. Bückmann eenige zoogenaamd ‘christelijke’ romans<br />

on<strong>de</strong>r han<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> uitgevers Callenbach en Bredée hun blijkbaar alles-slikkend<br />

christelijk publiek <strong>voor</strong>gezet.<br />

De Gids<br />

opent met een fijne schets van M. Scharten-Antink over twee pastoors-vogelaars<br />

in <strong>de</strong> Italiaansche bergen. We zien <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> mannen in 't zonnig weitje naast elkaar<br />

zitten theologiseeren, tot eensklaps hun volle aandacht zich spant op het trillend<br />

net, <strong>de</strong> hartstocht <strong>voor</strong> <strong>de</strong> vangst in hun oogen broeit. C. Scharten bespreekt in zijn<br />

overzicht <strong>de</strong>r Ned. Letteren <strong>de</strong> laatste boeken van van Looy, Top Naeff, Couperus,<br />

Brandt van Doorne en v. Moerkerken.<br />

Dr. J. Veth geeft aanteekeningen over Matthijs Maris en <strong>de</strong> Critiek, Hélène Swarth<br />

Lief<strong>de</strong>-verzen.<br />

De Hollandsche Revue<br />

prijkt vóórin met een groot portret van Fred. van Ee<strong>de</strong>n in zijn werkkamer. Interessant<br />

i; o.a. wat wij on<strong>de</strong>r Belangrijke On<strong>de</strong>rwerpen vin<strong>de</strong>n over Jan Ligthart en Waarheid<br />

in <strong>de</strong> Opvoeding (met mooi portret) en over Muziek in verband met Theosophie. De<br />

karakterschets is gewijd aan J.R.A. Schouten, <strong>de</strong>n redacteur van het photographisch<br />

tijdschrift ‘Lux’, welks wisselvallige geschie<strong>de</strong>nis wij hier vermeld vin<strong>de</strong>n. Het artikel<br />

is geïllustreerd.<br />

De Nieuwe Gids.<br />

INHOUD. Nieuwe-Gids-Prijs. - Aan 't Lichten<strong>de</strong> Strand, door G. van Hulzen. - Het<br />

Vervloekte Geslacht, door Josef Cohen. - Het Kritiese Probleem, door Leo Polak. -<br />

Ernest Hello (1828-1885), door Josephine Giese. - Over <strong>de</strong> Odyssea, door Frans<br />

Erens. - Rondom Napoleon, door Dr. A. Aletrino. - Nieuwe Bijlagen (IV. Lentelied),<br />

door Jac. van Looy. - Morgenrood, door Joannes Reddingius. - Fre<strong>de</strong>ric Mistral - In<br />

Memoriam, door Hein Boeken. - Dramatisch Overzicht, door Frans Netscher. -<br />

Aanteekeningen over Kunst en Letteren, door Hein Boeken. - Kunstnotities, door<br />

Corn. Veth. - Literaire Kroniek, door Willem Kloos. - Binnenlandsche Staatkundige<br />

Kroniek, door Frans Netscher. - Buitenlandsche Staatkundige Kroniek, door Chr.<br />

Nuys. - Algemeen Bericht van <strong>de</strong> Redactie.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

INHOUD: Zomerleven, door Cyriel Buysse. - De ongelukkige, door Louis Couperus.<br />

- La Romania, door Maurits Wagen<strong>voor</strong>t. - Verzen, door Marie Metz-Koning. -<br />

Georges Eekhoud en zijn werk, door Herman van Puymbrouck. - Literatuur, door<br />

J.L. Walch. - Dramatisch Overzicht, door Dr. J.L. Walch.<br />

Onze Eeuw.<br />

INHOUD: Nonneke, door P. Raëskin. - Over John Bright, door Dr. Th. Bussemaker.<br />

- De ontwikkelingsgang <strong>de</strong>r Grieksche tragedie, door Prof. K. Kuiper. - Wettelijke<br />

regeling van het Levensverzekeringsbedrijf, door Jhr. Mr. H. Smissaert. - Verzen,<br />

door Herman Mid<strong>de</strong>ndorp. - Binnenlandsch Overzicht, door C.K. Elout. - Buitenland.<br />

- Leestafel.<br />

Dietsche Waran<strong>de</strong> en Belfort<br />

INHOUD: Studiedagen en Leergangen over Vlaamsche Beweging en over<br />

Vlaan<strong>de</strong>ren, door L. Dosfel. - Zondagrust, door Constant Eeckels. - Aan Alfred <strong>de</strong><br />

Musset, door Constant Eeckels. - Goe<strong>de</strong> Week, door Const. Eeckels. - Over<br />

godsdienstige toestan<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Joodsche Kolonisten te Elefantine in <strong>de</strong> 6e en<br />

5e eeuw v. Chr., door A. van Hoonacker. - Stella Matutina, door Felix Rutten. - Op<br />

<strong>de</strong> Sont, door Felix Rutten. - De Witte, door Ernest Claes. - De Europeesche Han<strong>de</strong>l<br />

in <strong>de</strong> 18e eeuw, door J. Kleijntjens. - Nevel-avond, door Joh. van Dinter. - Rembrandt<br />

van Rijn, door O<strong>de</strong> Siril. - Kunstkroniek, door Joe. - Het Pauselijk Rekenhof in<br />

vroegere eeuwen, door Remo.<br />

La Vie Intellectuelle.<br />

SOMMAIRE: Les Prodigues. - Henry Maubel: La 32me Cantate <strong>de</strong> Bach (suite). -<br />

Franz Ansel: Poèmes. - Alfred Duchesne: Le Prince Charles-Joseph <strong>de</strong> Ligne (suite).<br />

Revue du mois. - La Musique russe mo<strong>de</strong>rne (Maurice Touchard). - Propos <strong>de</strong><br />

Littérature (Georges Rency; Jean <strong>de</strong> Bère). - Propos d'Art (Paul Prist). - Bulletin<br />

politique (Franz van Kalken). - Lettre <strong>de</strong> Suisse (Andre Delhorbe). - Chronique<br />

musicale (Gaston Knosp et E. Polak). - Bibliographie musicale (Emile Polak). -<br />

Echos. - Illustration hors texte: Lever <strong>de</strong> lune, par Emile Claus.<br />

Plaatsgebrek belet ons, dit tijdschrift hier uitvoeriger te bespreken. Men make er<br />

eens kennis meê. Redacteuren zijn Georges Rency en Jean <strong>de</strong> Bère. Het adres<br />

<strong>de</strong>r administratie is: Brussel, 53 Avenue Jean Lin<strong>de</strong>n.<br />

Mercure <strong>de</strong> France en La Vie <strong>de</strong>s Lettres.<br />

De Mercure <strong>de</strong> France, eerst revue <strong>de</strong>r jongeren, thans meer conservatief, heeft<br />

Vers et Prose in 't leven geroepen, waaraan Paul Fort en Alexandre Mercereau<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


leiding geven. Dit tijdschrift behoort aan geen school, en niet altijd is <strong>de</strong> copie dàt,<br />

wat we zou<strong>de</strong>n mogen verwachten.<br />

Vandaar dat zij, die een nieuw i<strong>de</strong>aal najagen, zich vereenig<strong>de</strong>n en on<strong>de</strong>r Nicolas<br />

Beauduin ‘La Vie <strong>de</strong>s Lettres’ stichtten, dat na een jaar van driemaan<strong>de</strong>lijks<br />

verschijnen één <strong>de</strong>r eerste revues <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rnen gewor<strong>de</strong>n is. Kenmerkend <strong>voor</strong><br />

een Fransche revue is haar belangstelling die <strong>de</strong> grenzen overschrijdt, en <strong>de</strong><br />

mo<strong>de</strong>rne duitsche lyriek, ingeleid door Guilbeaux, vindt een eerlijke waar<strong>de</strong>ering.<br />

De hoofdme<strong>de</strong>werkers behooren tot <strong>de</strong> nieuwe school <strong>de</strong>r Paroxisten (een helaas<br />

veel misbruikt woord) en <strong>de</strong> aflevering van Januari bevat on<strong>de</strong>r bijdragen van Mistral,<br />

Saint Pol Roux e.a. zeven gedichten van Beauduin: A la Gloire <strong>de</strong> Paris Mo<strong>de</strong>rne,<br />

waarvan enkele regels hier een plaats vin<strong>de</strong>n mogen:<br />

Parijs.<br />

B. -<br />

- - - - - -<br />

J'aime l'Arc <strong>de</strong> Triomphe aux splen<strong>de</strong>urs d'épopée<br />

Où brille en lettres d'or<br />

Le souvenir <strong>de</strong> ton Imperator,<br />

Tenant les rois vaincus et la terre courbée<br />

Sous la lame <strong>de</strong> son épée.<br />

J'aime les Te Deum sur la mort <strong>de</strong>s héros,<br />

Les régiments qui vont par les Champs-Elysées<br />

Et le claquement <strong>de</strong>s drapeaux<br />

Qu'ils soient républicains ou qu'ils soient impériaux<br />

Portant l'aigle ou l'emblême d'or fleur<strong>de</strong>lisé.<br />

J'aime au Paris nouveau, le Paris d'autrefois,<br />

Notre-Dame si fière encor parmi ses ri<strong>de</strong>s,<br />

Et j'aime la Colonne et le Louvre <strong>de</strong>s rois<br />

Et le Dôme <strong>de</strong>s Invali<strong>de</strong>s.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Engelsche proletaren-poëzie<br />

65<br />

Nature Poems and Others, by William H. Davies.<br />

Songs of a Sourdough, by Rob. W. Service.<br />

Songs of a Navvy, by Patrick MacGill.<br />

DRIE bun<strong>de</strong>ltjes van menschen die gewoonlijk geen gedichten schrijven. Davies<br />

oefent het beroep uit van landlooper (‘G.B.S.’ noemt hem <strong>de</strong>n Super-Tramp); Service<br />

is wat hij zichzelf noemt, een ‘Sourdough’, een Zuur<strong>de</strong>eg, een naam die somtijds<br />

aan <strong>de</strong> cowboys, avonturiers en goud<strong>de</strong>lvers van het Far West wordt gegeven,<br />

omdat ze eenvoudig, zuur brood eten; MacGill is spoorwegarbei<strong>de</strong>r. Davies lijkt me<br />

<strong>de</strong> fijnste en meest gevariëer<strong>de</strong>, Service <strong>de</strong> mannelijkste en verhevenste, MacGill<br />

<strong>de</strong> veelzijdigste en oproerigste van <strong>de</strong> drie. Van Davies' en Service' uiterlijk kan ik<br />

geen beschrijving geven; van MacGill is een portret aan <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l toegevoegd.<br />

Een breed, maar toch ovaal, schran<strong>de</strong>r gezicht, met gewoon <strong>voor</strong>hoofd waarboven<br />

een bos, op zij geschei<strong>de</strong>n, krullend haar, dat me donkerblond <strong>voor</strong>komt, flink<br />

geopen<strong>de</strong> maar toch droomerige oogen, welker le<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> buitenzij<strong>de</strong> eenigszins<br />

neerhangen, een fijne, rechte neus, met tamelijk opgetrokken neusgaten, een volle,<br />

ietwat geopen<strong>de</strong> mond, <strong>de</strong> ooren een weinig van het hoofd staand, een expressieve,<br />

maar daarom niet te massieve, kin; dat alles gedragen door een forschen nek. Meer<br />

het uiterlijk van een roeier of cricketer van Oxford of Cambridge dan van een arbei<strong>de</strong>r.<br />

Stond het niet op het titelblad en bleek het niet overtuigend uit <strong>de</strong> gedichten zelf,<br />

niemand zou vermoe<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> auteur niet tot <strong>de</strong> hoogere stan<strong>de</strong>n behoor<strong>de</strong>. Davies<br />

is een van die happy go lucky wezens, die niet veel behoeften hebben, die gaan<br />

waar het lot hen leidt, blij in <strong>de</strong> boomen en <strong>de</strong> zon, in het bad van zomer en zand;<br />

iemand die in een boschje kruipt als het regent, gelukkig in <strong>de</strong> wij<strong>de</strong> vrije natuur.<br />

Zijn eerste gedicht getuigt er al da<strong>de</strong>lijk van; het is getiteld ‘The Muse’.<br />

I have no ale,<br />

No wine I want;<br />

No ornaments,<br />

My meat is scant.<br />

No maid is near,<br />

I have no wife;<br />

But here's my pipe<br />

And, on my life:<br />

With it to smoke,<br />

And woo the Muse,<br />

To be a king<br />

I would not choose.<br />

But I crave all,<br />

When she does fail -<br />

Wife, ornaments,<br />

Meat, wine and ale.<br />

Met dat al droomt hij toch van ‘the lady I must love for life’ en hij weet haar o.a. <strong>de</strong><br />

volgen<strong>de</strong> mooie strofe te wij<strong>de</strong>n:<br />

I see her bring a crimson mouth<br />

To open at a kiss, and close;<br />

I see her bring her two fair cheeks,<br />

That I may paint on each a rose;<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


I see her two hands, like doves white,<br />

Fly into mine and hi<strong>de</strong> from sight.<br />

Allerliefst van stemming, plastiek en fantasie, die laatste twee regels.<br />

Hij gevoelt <strong>voor</strong> al <strong>de</strong> vrije, zwerven<strong>de</strong> creaturen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


66<br />

van bosch en veld en lucht, hij beklaagt <strong>de</strong> armen die sloven en slaven <strong>voor</strong> een<br />

karig loon:<br />

What, free!<br />

When masters, who hate Liberty,<br />

Can in their height of power and greed<br />

Force weaker men to serve their need?<br />

Al <strong>de</strong> gelui<strong>de</strong>n, van <strong>de</strong>n sid<strong>de</strong>ren<strong>de</strong>n wazigen morgen, van <strong>de</strong>n klaar-open middag,<br />

van <strong>de</strong>n soberen avond en <strong>de</strong>n suizelen<strong>de</strong>n nacht, heeft hij opgevangen in zijn<br />

vagebon<strong>de</strong>erend bestaan, hij is er mee vertrouwd als met water en brood, en met<br />

gemeenzaam ruischen vullen ze zijn lied. De dolen<strong>de</strong> win<strong>de</strong>n zijn z'n kamera<strong>de</strong>n,<br />

<strong>de</strong> regen maakt <strong>voor</strong> hem muziek en <strong>de</strong> schichtig-schieten<strong>de</strong> avondvlin<strong>de</strong>rs<br />

herinneren hem dat ‘life's but a span’. Als hij stad en land wil tegenover elkaar stellen,<br />

dan luidt het:<br />

The City has dull eyes,<br />

The City's cheeks are pale;<br />

The City has black spit,<br />

The City's breath is stale.<br />

The Country has red cheeks<br />

The Country's eyes are bright;<br />

The Country has sweet breath,<br />

The Country's spit is white.<br />

Dull eyes, breath stale; ink spit<br />

And cheeks like chalk - for thee;<br />

Eyes bright, red cheeks; sweet breath<br />

And spit like milk - for me.<br />

In dit vrij drastische versje wordt al <strong>de</strong> blijheid van zijn onbezorgd, <strong>de</strong>vil may care<br />

bestaan opgesomd.<br />

<strong>Den</strong> leeuwerik bezingt hij on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n naam van ‘day's black star’, en <strong>voor</strong> hen die<br />

Shelley's grootsch poëem en Hoggs en Wordsworths geestdriftige lie<strong>de</strong>ren op<br />

<strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n vogel kennen, moge dat van <strong>de</strong>n super-tramp hier ook een plaats vin<strong>de</strong>n:<br />

Is it that small black star,<br />

Twinkling in broad daylight,<br />

Upon the bosom of<br />

Yon clouds so white -<br />

Is it that small black thing<br />

Makes earth and all Heaven ring!<br />

Sing, you black star; and soar<br />

Until, alas! too soon<br />

You fall to earth in one<br />

Long singing swoon;<br />

But you will rise again<br />

To heaven, from this green plain.<br />

Sing, sing, sweet star; though black<br />

Your company's more bright<br />

Than any star that shines<br />

With a white light;<br />

Sing, Skylark, sing; and give<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


To me thy joy to live.<br />

Hij bezingt ook <strong>de</strong> nachtegalen die van verre komen, rijker bela<strong>de</strong>n met kostbare<br />

tonen dan schepen bevracht met i<strong>voor</strong> en paarlen en goud, maar nòg rijker in tonen<br />

zullen ze terugkeeren.<br />

When you take my Love's sweeter ones<br />

Back in your throats...<br />

Hij bezingt zijn gelukkig leven ver van het gegons van menschelijke hebzucht te<br />

mid<strong>de</strong>n van alles ‘was da kreucht und fleugt’, hij roemt zijn gezon<strong>de</strong>n, diepen slaap,<br />

<strong>de</strong> wisselen<strong>de</strong> stemmingen van <strong>de</strong> natuur en zijn trotsch Kymrisch land van Wales:<br />

‘Nay, Wales is Wales throughout, and of one pri<strong>de</strong>’. Al <strong>de</strong> vreugd van <strong>de</strong> wei<strong>de</strong>n is<br />

over hem, wanneer hij her<strong>de</strong>nkt hoe hij in zomerdagen en -nachten ze doorkruiste<br />

en hij voelt <strong>de</strong> Maartsche vlagen in zijn haar en op zijn han<strong>de</strong>n; een schoone vrouw<br />

leert hem begrijpen wat Helena eenmaal was, en <strong>voor</strong> geld heeft hij een groote<br />

minachting:<br />

When I had money, money, O!<br />

I knew no joy till I went poor;<br />

For many a false man as a friend<br />

Came knocking all day at my door.<br />

Then felt I like a child that holds<br />

A trumpet that he must not blow<br />

Because a man is <strong>de</strong>ad; I dared<br />

Not speak to let this false world know.<br />

Ik heb mij veroorloofd hierin eenige regels te on<strong>de</strong>rstrepen, omdat ze m.i. zoo<br />

bizon<strong>de</strong>r goed zijn en van een niet gewone fantasie getuigen.<br />

Op een mooien ‘Mayschen morgenstont’, als tienduizend dartelen<strong>de</strong> vogels joelen<br />

en zingen, <strong>de</strong> bijen hun diepen bas laten rondgonzen en alles glanst en juicht, ziet<br />

hij 't gebeuren hoe<br />

one black Bee did come along,<br />

A big, black bully, fat and strong,<br />

And saw my Lady Butterfly,<br />

Who, dreaming sweet romance, did lie<br />

Laxy on a red flower; and he,<br />

Vexed she'd not toil like Ant or Bee,<br />

Buzzed in her ears, and grumbled so -<br />

She must at last arise and go.<br />

Deze man is met al zijn landlooperij lang niet ongeschoold. Zijn verzen zijn zuiver<br />

en hij heeft een fijn oor <strong>voor</strong> taalmuziek; <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> invloed van William Blake, met<br />

name in kortregelige gedichtjes als ‘The Muse’, ‘To a Butterfly’, ‘Nature's Friend’,<br />

‘The Moth’, ‘School's Out’, ‘A Summer's Noon’ enz., is dui<strong>de</strong>lijk merkbaar, zoo zelfs<br />

dat we alleen zijn stem meenen te hooren. Ver<strong>de</strong>r is er ook nawerking van R.L.<br />

Stevenson. Maar een gedicht als ‘A Mai<strong>de</strong>n and her Hair’ lijkt me wel heelemaal<br />

oorspronkelijk, aldus beginnend:<br />

Her cruel hands go in and out,<br />

Like two pale woodmen working there,<br />

To make a nut-brown thicket clear -<br />

The full, wild foliage of her hair.<br />

Davies is ook on<strong>de</strong>r meer <strong>de</strong> auteur van het prozawerk ‘The Autobiography of A<br />

Super-Tramp’, waar<strong>voor</strong> G.B. Shaw een <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> schreef.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


* * *<br />

In L'Envoi, waarme<strong>de</strong> Robert Service zijn gedichten besluit, zegt hij o.a.:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Little of joy or mirth,<br />

Little of ease I sing;<br />

Sagas of men of earth,<br />

Humanly suffering ...<br />

67<br />

Het is dan ook een in verschillen<strong>de</strong> toonaar<strong>de</strong>n herhaald lied van streven en<br />

mislukken, van zoeken en niet-vin<strong>de</strong>n, van Argonautenzwoeging om het lokkend<br />

goud; en als het goud werkelijk is gevon<strong>de</strong>n, dan is er nòg geen rust, dan wordt het<br />

goud opgemaakt en dan weerklinkt steeds <strong>de</strong> roep van het goudland, van het land<br />

met <strong>de</strong> groote stilten, <strong>de</strong> wij<strong>de</strong> vlakten, <strong>de</strong> niet te volgen rivieren, <strong>de</strong> trotsche bergen.<br />

Dit wordt uitgewerkt in ‘The Spell of the Yukon’, een gedicht van negen coupletten,<br />

waarvan ik het eerste en <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> laatste aanhaal om een <strong>de</strong>nkbeeld van het geheel<br />

te geven:<br />

I wanted the gold, and I sought it;<br />

I scrabbled and mucked like a slave.<br />

Was it famine or scurvy - I fought it;<br />

I hurled my youth into a grave<br />

I wanted the gold and I got it -<br />

Came out with a fortune last fall, -<br />

Yet somehow life's not what I thought it,<br />

And somehow the gold isn't all.<br />

They 're making my money diminish;<br />

I'm sick of the taste of champagne.<br />

Thank God! when I'm skinned to a finish<br />

I'll pike to the Yukon 1) again.<br />

I'll fight - and you bet it 's no sham-fight;<br />

It's hell! - but I've been there before;<br />

And it's better than this by a damsite -<br />

So me for the Yukon once more.<br />

There's gold, and it's haunting and haunting;<br />

It's luring me on as of old;<br />

Yet it is n't the gold that I'm wanting,<br />

So much as just finding the gold.<br />

It's the great, big, broad land 'way up yon<strong>de</strong>r,<br />

It's the forests where silence has lease;<br />

It's the beauty that thrills me with won<strong>de</strong>r,<br />

It's the stillness that fills me with peace.<br />

Als een Leitmotiv gaat het door zijn werk, <strong>de</strong> wil<strong>de</strong>rnis die hem niet met rust laat,<br />

die hem altijd roept en van verre hem wenkt als een trotsche, schuwe, gebie<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

gelief<strong>de</strong>, wier stem hij moet gehoorzamen, die hij steeds moet volgen, want ‘the<br />

wild is calling, calling... let us go’. Het is als Kiplings kreet: ‘if you hear the East<br />

a-calling’, maar bij <strong>de</strong>zen man is het het Westen, het wil<strong>de</strong> Westen met zijn<br />

vreemd-betooveren<strong>de</strong>, onuitsprekelijke pracht:<br />

Have you gazed on naked gran<strong>de</strong>ur where there's nothing else to gaze on,<br />

Set pieces and drop-curtain scenes galore,<br />

Big mountains heaved to heaven, which the blinding sunsets blazon,<br />

Black canyons where the rapids rip and roar?<br />

Have you swept the visioned valley with the green stream streaking through it<br />

Searched the Vastness for a something you have lost?<br />

1) Rivier in <strong>de</strong>n N. Amerikaanschen staat Alaska.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Have you strung your soul to silence? Then for God's sake go and do it;<br />

Hear the challenge, learn the lesson, pay the cost.<br />

Is het niet als het rollen en bruisen van een stortrivier, als het ‘geluid van vele<br />

wateren’, <strong>de</strong>ze regels met hun dreunen<strong>de</strong>n gang en vastbera<strong>de</strong>n klank? Zij doen<br />

<strong>de</strong>nken aan <strong>de</strong> onstuimigheid en <strong>de</strong> vurige vaart van een Swinburne en Victor Hugo.<br />

Deze poëzie is van een grootere allure dan die van Davies: bij hem vin<strong>de</strong>n we 't<br />

eenvoudig genot in <strong>de</strong> natuur, <strong>de</strong> ‘Freu<strong>de</strong> am Dasein’ in <strong>de</strong> heerlijk om hem bloeien<strong>de</strong><br />

wereld; <strong>voor</strong> Service is <strong>de</strong> natuur een imperieuze, tyrannieke gebiedster, die hem<br />

slaat en buigt on<strong>de</strong>r haar hoogheerlijk geweld.<br />

Daarom moeten er naar <strong>de</strong>n Yukon geen halvelingen, memmen en papzakken;<br />

<strong>de</strong> droesem en het schuim wor<strong>de</strong>n meedoogenloos verzwolgen en ver<strong>de</strong>lgd:<br />

This is the law of the Yukon, and ever she makes it plain:<br />

‘Send not the foolish and feeble; send me your strong and your sane<br />

Strong for the red rage of battle; sane, for I harry them sore;<br />

Send me men girt for the combat, men who are grit to the core;<br />

Swift as the panther in triumph, fierce as the bear in <strong>de</strong>feat,<br />

Sired of a bulldog parent, steeled in the furnace heat.<br />

Send me the best of your breeding, lend me your chosen ones,<br />

Them will I take to my bosom, them will I call my sons;<br />

Them will I gild with my treasure, them will I glut with my meat;<br />

But the others - the misfits, the failures - I trample un<strong>de</strong>r my feet.<br />

Dissolute, damned and <strong>de</strong>spairful, crippled and palsied and slain,<br />

Ye would send me the spawn of your gutters - Go! take back your spawn again’.<br />

Hierboven is <strong>de</strong> naam van Kipling genoemd, en <strong>de</strong>ze schrijver is het die <strong>de</strong>n meesten,<br />

ik zou haast zeggen <strong>de</strong>n eenigen - maar dan ook een overwegen<strong>de</strong>n - invloed op<br />

Robert Service heeft gehad. Het verhaal bijv. ‘The Parson's Son’ is in echt Kiplingese.<br />

‘The Lone Trail’ is het eenzame spoor, waarlangs zij allen gaan, die het avontuur<br />

roept, die door rusteloosheid in <strong>de</strong> verten wor<strong>de</strong>n gedreven, die in arktische of<br />

tropische eenzaamhe<strong>de</strong>n gaan vervullen wat hun innerlijke stem gebiedt; in <strong>de</strong><br />

woestijn sterven ze van dorst, bij het kampvuur on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> wil<strong>de</strong> bergen verhongeren<br />

ze, overal waarheen ze geleid wor<strong>de</strong>n is ver<strong>de</strong>rf en verschrikking:<br />

And sometimes it leads to the Southland, to the swamp where the orchid glows,<br />

And you rave to your grave with the fever, and they rob the corpse for its clothes.<br />

And sometimes it leads to the Northland, and the scurvy softens your bones,<br />

And your flesh dints in like putty, and you spit out your teeth like stones.<br />

En hoe men ook somtijds zegeviert over <strong>de</strong> wil<strong>de</strong>rnis, en hoe men er zich aan<br />

ontwringt en ontworstelt, telkens weer komt <strong>de</strong> roepstem, het manend geluid, het<br />

lokken<strong>de</strong> lied, ‘the ol<strong>de</strong>n lure, the gol<strong>de</strong>n lure, the lure of the timeless things’, en het<br />

eind zal wezen <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rgang, zooals zij<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


68<br />

zijn on<strong>de</strong>rgegaan, die <strong>de</strong>n lokken<strong>de</strong>n roep en het manend geschal niet hebben<br />

kunnen weerstaan. Dat zegt hij in <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> laatste strofen van het sterke lied ‘The<br />

Heart of the Sourdough’:<br />

I have flouted the Wild. I have followed its lure, fearless, familiar, alone;<br />

By all that the battle means and makes I claim that land for my own;<br />

Yet the Wild must win, and a day will come when I shall be overthrown.<br />

Then when as wolf-dogs fight we've fought, the lean wolf-land and I;<br />

Fought and bled till the snows are red un<strong>de</strong>r the reeling sky;<br />

Even as lean wolf-dog goes down will I go down and die.<br />

Een balla<strong>de</strong> vol spanning is ‘The Shooting of Dan McGrew’, en zoo zijn er meer,<br />

geschreven in <strong>de</strong> lange regels met <strong>de</strong>inen<strong>de</strong>n maatgang als hierboven zijn gegeven.<br />

Ofschoon zulke gedichten <strong>de</strong> meer<strong>de</strong>rheid vormen, slaat <strong>de</strong> dichter nu en dan ook<br />

tee<strong>de</strong>r<strong>de</strong>r tonen aan, hetgeen moge blijken uit het gedichtje ‘My Madonna’, dat ik<br />

tot besluit wil geven om <strong>de</strong>zen dichter van strijd en avontuur ook van een an<strong>de</strong>re<br />

zij<strong>de</strong> te doen zien.<br />

I haled me a woman from the street,<br />

Shameless, but, oh, so fair!<br />

I ba<strong>de</strong> her sit in the mo<strong>de</strong>l's seat,<br />

And I painted her sitting there.<br />

I hid all trace of her heart unclean;<br />

I painted a babe at her breast;<br />

I painted her as she might have been,<br />

If the Worst had been the Best.<br />

She laughed at my picture, and went away.<br />

Then came, with a knowing nod,<br />

A connoisseur, and I heard him say:<br />

‘'Tis Mary, the Mother of God’.<br />

So I painted a halo round her hair,<br />

And I sold her, and took my fee,<br />

And she hangs in the church of Saint Hilaire,<br />

Where you and all may see.<br />

EDWARD B. KOSTER.<br />

Notenpopjes en poppetjesnoten<br />

III<br />

DE muzikale marionetten, welke wij in <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>ltjes van Catharina van Rennes<br />

ontmoetten 1) en die zich hier ook manifesteeren in geestige teekeningetjes van B.<br />

Mid<strong>de</strong>rich Bokhorst, zijn misschien het naast verwant aan <strong>de</strong> poppetjesnoten,<br />

waarme<strong>de</strong> sommige karikaturisten uit louter spielerei <strong>de</strong> notenbalken<br />

1) Zie <strong>de</strong> April-aflevering van D.G.W.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


evolkt hebben: ‘la Musique animée’ in beeld. Dit geestige fransche titeltje, dat ik<br />

reeds vroeger gebruikte, is een vinding van <strong>de</strong>n weleer beroem<strong>de</strong>n franschen<br />

teekenaar, Jean Ignace Isidore Gérard dit Grandville, die <strong>de</strong>n <strong>de</strong>r<strong>de</strong>n September<br />

1803 te Nancy geboren werd en te Parijs <strong>de</strong>n 17 <strong>de</strong>n Maart 1847 stierf. Hij behoor<strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> geestigste en meest vruchtbare illustrators van <strong>de</strong> eerste helft <strong>de</strong>r<br />

negentien<strong>de</strong> eeuw, en nam on<strong>de</strong>r een reeks karikatuurteekeningen, welke hij<br />

vervaardig<strong>de</strong> <strong>voor</strong> het ‘Magasin Pittoresque’ ook eenige notenbalkjes op, waarin hij<br />

<strong>de</strong> zwarte notenpopjes in geestig en zinvol travestie <strong>voor</strong>stel<strong>de</strong> ter kenschetsing<br />

van verschillen<strong>de</strong> muziekvormen. De eerste dier teekeningen stelt <strong>de</strong> wals<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


69<br />

<strong>voor</strong>. De muzieklijnen zijn hier een dansvloer gewor<strong>de</strong>n, waar cavaliers buigingen<br />

en strijkages maken, en met hun danseresjes sierlijke groepen vormen... Dit alles<br />

is nochtans tamelijk <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hand liggend en banaal, maar een kostelijke zet is het,<br />

dat het dansen<strong>de</strong> paar in <strong>de</strong> laatste maat half in zwijm van vermoeienis op een<br />

canapé ligt uitgestrekt. Numero twee <strong>de</strong>r prentjes stelt een ‘Galop <strong>de</strong>s Masques’<br />

<strong>voor</strong>, welke ons in het begin weinig verrassends brengt. Maar ook hier komt <strong>de</strong><br />

pointe aan het slot, want bij <strong>de</strong> laatste bocht van <strong>de</strong>n losbandig gekrul<strong>de</strong>n<br />

muziekslinger lezen we ‘diminuendo poco a poco’ en aan het ein<strong>de</strong> staan al <strong>de</strong><br />

poppetjesnoten op hun kop, wat <strong>voor</strong>zeker een <strong>de</strong>r meest natuurlijke gevolgen is<br />

van een gemaskerd bal. Als <strong>de</strong>r<strong>de</strong> volgt een ‘Marche Militaire et orientale’: Turken<br />

en negertjes, die ten strij<strong>de</strong> trekken.<br />

Ook <strong>de</strong>ze Oostersche fantasie begint tamelijk eenvormig, maar grappig en handig<br />

is het toch, dat <strong>de</strong> teekenaar <strong>de</strong> stervormige hoofdjes <strong>de</strong>r heele en halve noten heeft<br />

gebruikt om <strong>de</strong> Turkjes met een tulband te sieren; dat <strong>de</strong> rustteekens tot grimmige<br />

strijdbijlen zijn versmeed, en dat <strong>de</strong> trommelslagers van het koddige muzieklegertje<br />

hun trommels roeren met <strong>de</strong> verlengingspunt, die achter sommige noten staat. In<br />

<strong>de</strong>n laatsten regel treedt plotseling een hooge c op, die op stelten loopt, en<br />

waarboven een orgelpunt staat. Men weet dat <strong>de</strong> hooge c, <strong>de</strong> ‘ut <strong>de</strong> poitrine’, weleer<br />

<strong>de</strong> glorie was <strong>de</strong>r Italiaansche tenoren, die <strong>de</strong>ze brillante borstklank op extra<br />

<strong>voor</strong>stellingen in <strong>de</strong> concertzalen <strong>de</strong><strong>de</strong>n schitteren. De gewone gang van zaken<br />

was dan, dat <strong>de</strong> zanger, tegen alle regelen van <strong>de</strong> maat in, als hij eenmaal <strong>de</strong><br />

beroem<strong>de</strong> noot te pakken had, daarop bleef galmen zoolang zijn a<strong>de</strong>m strekte.<br />

Deze noot op stelten en met een point d'orgue is dus een vinnig prikje aan <strong>de</strong>ze<br />

onartistieke zangers, die het geheele kunstwerk opoffer<strong>de</strong>n aan hun persoonlijke<br />

ij<strong>de</strong>lheid. Het geestigst van vinding is het twee<strong>de</strong> drietal. De Tarentelle, een dans<br />

zon<strong>de</strong>r begin en zon<strong>de</strong>r ein<strong>de</strong>, is in een kring geteekend, waarlangs <strong>de</strong><br />

poppetjesnoten in wil<strong>de</strong> sprongen rondvliegen, in 't begin allegretto, vervolgens<br />

presto. Men weet, dat <strong>de</strong>ze wil<strong>de</strong> dansvorm ontstond uit <strong>de</strong> legen<strong>de</strong>, welke <strong>de</strong><br />

reuzenspin tarentula met <strong>de</strong> booze eigenschap bezwaart, dat haar steek een<br />

waanzinnige danswoe<strong>de</strong> verwekt. Grandville heeft dit volkssprookje in zijn Tarentelle<br />

te pas gebracht, door van eenige naturelteekens griezelige spinnen te maken.<br />

Volgt een ‘Barcarolle’, waarin <strong>de</strong> verbindingsstrepen <strong>de</strong>r achtste, zestien<strong>de</strong> en<br />

twee en <strong>de</strong>rtigste noten geestig aangewend zijn als roeibootjes, die zoetelijk<br />

schommelen op mollige triolen, of vlug <strong>voor</strong>uit schieten in parelen<strong>de</strong> arpeggio's. Het<br />

ein<strong>de</strong> van dit roeiers<strong>de</strong>untje is tragisch, gelijk <strong>de</strong> stemming van nagenoeg elke<br />

Gondoliera: een lange giek slaat om, en <strong>de</strong> poppetjesnoten worstelen met <strong>de</strong><br />

hoofdjes naar bene<strong>de</strong>n tusschen <strong>de</strong>n snellen stroom <strong>de</strong>r notenbalken.<br />

De laatste muzikale scherts van <strong>de</strong> reeks ‘Musique réligieuse’ is om <strong>de</strong><br />

verschei<strong>de</strong>nheid <strong>de</strong>r figuurtjes, die een geheele processie vormen, het belangrijkst<br />

als teekening... Ook hier weer een pakkend slot. Een klein kwart nootje snuit, ter<br />

illustratie van 't woord ‘amen’, met een domper aan een langen stok <strong>de</strong> heilige kaars<br />

uit... en daarmee ook <strong>de</strong> grappige serie van Grandvilles notenvertellingen.<br />

Niet altijd zijn <strong>de</strong> poppetjesnoten zoo dood onschuldig dig in hun optre<strong>de</strong>n als<br />

<strong>de</strong>ze vroolijke, huppelen<strong>de</strong> Fransche mannekes. Soms ook wel staan ze in dienst<br />

<strong>de</strong>r satire, <strong>voor</strong>al om musici een <strong>de</strong>ukje te geven, die door <strong>de</strong> buitengewoonheid<br />

van hun werk <strong>de</strong> kritiek in twee partijen <strong>de</strong>elen, welke elkan<strong>de</strong>r op leven en dood<br />

bevechten, gelijk bij Wagner, Liszt, Berlioz, Strauss en an<strong>de</strong>ren. Wagner <strong>voor</strong>al is<br />

het mikpunt van <strong>de</strong>rgelijke grappen geweest. Op <strong>de</strong>n titel reeds van ‘Richard Wagner<br />

en caricatures’ door J. Grand Carteret 1) , zien we <strong>de</strong>s meesters gesilhouetteerd<br />

karikatuurportret tusschen notenbalken als een reusachtige fis, en aan het begin<br />

1) Paris, Librairie Larousse.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


van <strong>de</strong> <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> laat een an<strong>de</strong>r satirist hem als een onvoldragen vrucht uit <strong>de</strong><br />

gebroken eierschaal van een halve noot kruipen. Iets ver<strong>de</strong>r ontmoeten we hem<br />

weer, zuchten<strong>de</strong> en zwoegen<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r het gewicht van zijn Tannhäuser, die hij in<br />

Parijs gaat colporteeren, en welke hij in <strong>de</strong>n vorm van een reusachtige notenbalk<br />

op zijn nek draagt. Een ‘leitmotiv’ wordt <strong>voor</strong>gesteld door een reeksje noten, die het<br />

smidspakje hebben aangetrokken, en er met <strong>voor</strong>hamers fortissimo op inhakken.<br />

Een eigenaardigheid van al <strong>de</strong>ze poppetjesnoten is evenwel, dat ze geen muziek<br />

zijn, maar slechts willekeurige nootjes, die <strong>de</strong> teekenaar naast elkan<strong>de</strong>r plaatste.<br />

Een <strong>voor</strong>beeld van werkelijke muziek in travestie, is een parodie op het ‘Trunkene<br />

Lied’ uit Beethoven's ‘Negen<strong>de</strong>’, waaraan een teekenaar van <strong>de</strong> ‘Lustige Blätter’<br />

zijn min of meer dik opgeleg<strong>de</strong> grappigheid luchtte 2) . De veel geestiger nootjes van<br />

Grandville echter, die aan <strong>de</strong>n onmuziekkundige <strong>de</strong> illusie geven, dat ze echte<br />

<strong>de</strong>untjes vormen, zijn zon<strong>de</strong>r slot of zin, evenzeer als een koddig spelletje van noten<br />

zon<strong>de</strong>r balken, dat ik in <strong>de</strong> ‘Fliegen<strong>de</strong> Blätter’ van 1881 aantrof, en waar een jolig<br />

teekenaar noten en muziekteekens heeft in elkaar gepast en tot allerlei homunculi<br />

verwerkt, die zich op menschelijke wijze vermaken,<br />

2) Eén regel werd als proeve van illustratie opgenomen in ons vorig artikeltje (April-nr.).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


70<br />

schermen, boogschieten, dansen, gymnastiseeren en musiceeren 1) . Bizon<strong>de</strong>r grappig<br />

is zulk een notenpopje, dat viool speelt ... op een vioolsleutel. Zooals ik u zei<strong>de</strong>, <strong>de</strong><br />

muzieknoot is ook zon<strong>de</strong>r kleeren aan en zon<strong>de</strong>r beenen en armpjes reeds een<br />

popje, en daarom tout au naturel <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n schertsen<strong>de</strong>n of spotten<strong>de</strong>n of vechten<strong>de</strong>n<br />

teekenaar een welkome buit. De anti-wagnerianen von<strong>de</strong>n weleer Wagner een<br />

muziekkunstenmaker, een jongleur, die met noten goochel<strong>de</strong> en met klanken smeet,<br />

en <strong>de</strong> Duitsche teekenaar J. Blass, een zijner vinnigste belagers, heeft aan <strong>de</strong>ze<br />

meening uiting gegeven door hem te teekenen als een spelend jongetje, dat een<br />

achtste noot op zijn neus laat balanceeren; el<strong>de</strong>rs bedrijft hij an<strong>de</strong>re ‘gymnastique<br />

musicale’ en tilt met kracht en geweld een zwaarwichtige notenbalk boven zijn macht.<br />

Niet min<strong>de</strong>r boosaardig is Blass, wanneer hij <strong>de</strong>n meester afbeeldt, gewapend met<br />

een groote trom, die het opschrift ‘Tannhäuser’ draagt, en waarvan hij het kalfsvel<br />

aan bei<strong>de</strong> kanten zoo geducht van led<strong>de</strong>rom geeft, dat <strong>de</strong> muzieknoten<br />

er aan alle zij<strong>de</strong>n uitspuiten als het schroot uit een barsten<strong>de</strong> granaat 2) . Deze soort<br />

van dans <strong>de</strong>r notenpopjes treft men ook el<strong>de</strong>rs veelvuldig aan. Een zeer recent en<br />

zeer heftig <strong>voor</strong>beeld daarvan is een karikatuur uit <strong>de</strong> ‘Simplicissimus’. De componist<br />

van het muziekdrama Electra, <strong>de</strong> geniale Richard Strauss, wordt hier <strong>voor</strong>gesteld<br />

als een beul, die het rampzalige publiek ‘Electra-kuteert’. De diep beklagenswaardige<br />

menschheid, opgesloten in een omheining van harpen, zitten<strong>de</strong> op een groote trom,<br />

krijgt via Strauss <strong>de</strong> Electrasche helm op het hoofd in <strong>de</strong>n vorm van een cornet à<br />

pistons. De muzikale stroom gaat door zijn lichaam, dat zich in afschuwelijke bochten<br />

en kramptrekkingen verwringt, terwijl <strong>de</strong> muzikale bliksems zelfs als wild geslinger<strong>de</strong><br />

notenbalken naar buiten uitbreken, en als grillige arabesken het gemartel<strong>de</strong> lichaam<br />

omzwieren, noten met vier en vijf hulplijnen, zeer losbandige noten, die het geheele<br />

verband met het fundament <strong>de</strong>r notenbalken verbroken hebben, en als volants <strong>de</strong><br />

lucht in huppelen, noten kris en noten kras, een muzikale anarchie, een bachanaal<br />

van notenpopjes. F. Lüttner is <strong>de</strong> geestige booswicht, die <strong>de</strong> slotscene van ons<br />

notenpopjesdrama teeken<strong>de</strong> en het bewijs lever<strong>de</strong> tot welke geniepige kabouters<br />

<strong>de</strong> zwarte mannekes, die het ‘land <strong>de</strong>r Vijf Balken’ bewonen, kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

omgetooverd... Zingen en schertsen is hun lust; maar als 't op vechten aankomt,<br />

ook dan... wees op uw hoe<strong>de</strong>!...<br />

J.D.C. VAN DOKKUM.<br />

Een Franschman over Shaw<br />

1) Overgenomen in 't nr. van Maart jl.<br />

2) De hier gegeven reproductie werd ontleend aan het boven vermel<strong>de</strong> werk van John Grand<br />

Carteret.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Augustin Hamon, Le Molière du XXe siècle. Bernard Shaw. - (Paris,<br />

Figuière & Co. 19<strong>13</strong>).<br />

MET <strong>de</strong>n Franschman Brieux is Shaw wel een <strong>de</strong>r meest besproken, een <strong>de</strong>r meest<br />

gehekel<strong>de</strong> dramaturgen van onzen tijd. Wat men er ook over zegge, <strong>de</strong>ze geestige<br />

en vernuftige Ier blijft een heel bizon<strong>de</strong>re en origineele vertegenwoordiger van <strong>de</strong><br />

he<strong>de</strong>ndaagsche theaterkunst. Men <strong>de</strong>nke nu niet dat hierme<strong>de</strong> G.B.S. - zooals het<br />

eigenaardige Engeland hem gewoonlijk noemt - bij <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne Fransche<br />

tooneelschrijvers moet gerangschikt wor<strong>de</strong>n. Dat ware volkomen in strijd met zijn<br />

heele wezen. Het he<strong>de</strong>ndaagsch tooneel in Frankrijk blijft in essentie gevoelswerk:<br />

variaties op het ééne motief, het sexe-probleem. Een uitzon<strong>de</strong>ring moet hier gemaakt<br />

wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> Eugène Brieux - al is hij ook steeds Franschman van gevoel en ontkomt<br />

hij als zoodanig niet gansch aan <strong>de</strong>n gewonen regel - wiens werk een moraliseerend,<br />

dogmatisch karakter heeft. Voor hem is het tooneel alleenlijk een gunstige plaats<br />

om een gedachte ingang te doen vin<strong>de</strong>n bij het publiek. Wie Shaw's opvatting van<br />

<strong>de</strong>gelijk tooneelwerk kent, begrijpt dat Brieux hierdoor <strong>de</strong> eenige mo<strong>de</strong>rne Fransche<br />

dramaturg is, waar Shaw mee over <strong>de</strong> baan kan. ‘Brieux is, se<strong>de</strong>rt <strong>de</strong> dood van<br />

Ibsen, <strong>de</strong> belangrijkste dramatische auteur van Europa ten Westen van Rusland.<br />

In dit genre van comedie - weergave van het leven, zoo getrouw dat we verplicht<br />

zijn het tragi-comedie te noemen - in dit genre dat niet alleenlijk een vermaak, maar<br />

tevens een geschie<strong>de</strong>nis is en eene kritiek van <strong>de</strong> he<strong>de</strong>ndaagsche moraal, is hij,<br />

zon<strong>de</strong>r dat er één met<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


71<br />

hem kan vergeleken wor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> grootste schrijver dien Frankrijk se<strong>de</strong>rt Molière<br />

heeft <strong>voor</strong>tgebracht’ 1) .<br />

Brieux mist echter Shaw's origineelen, doordringend-analyseeren<strong>de</strong>n kijk op <strong>de</strong><br />

sociale toestan<strong>de</strong>n, zijn sterk en hel<strong>de</strong>r <strong>de</strong>nkvermogen, zijn vlijmendscherpe<br />

geestigheid en <strong>voor</strong>namelijk zijn diep-intuïtieve kracht.<br />

Wat ik in <strong>de</strong>n beginne van dit artikel wil<strong>de</strong> zeggen is dat kunst, als gevoelswerk,<br />

<strong>voor</strong> Shaw uit <strong>de</strong>n booze is. Hij is realist en misschien wel scherper dan eenig an<strong>de</strong>r<br />

tooneelschrijver; daarvan getuigt zijn rake plastische beschrijving van personen,<br />

toestan<strong>de</strong>n en plaatsen; - doch <strong>de</strong> ware beteekenis van <strong>de</strong> werkelijkheid ligt <strong>voor</strong><br />

hem niet in het artistieke, maar <strong>voor</strong>al in het intellectueele. Dit wil niet zeggen dat<br />

hij het gevoel in <strong>de</strong>n mensch volkomen negeeren wil; zeker niet; maar het is<br />

on<strong>de</strong>rgeschikt aan zijn intellectueele doelein<strong>de</strong>n.<br />

Shaw is vóor en in alles intellectualist. Hieruit volgt dat <strong>de</strong> actie in zijn stukken<br />

om zoo te zeggen zuiver verstan<strong>de</strong>lijk is. De personen spreken en re<strong>de</strong>twisten meer<br />

dan ze bewegen.<br />

Als hij karakters teekent, ze psychologisch ontleedt, ze tegenover elkaar stelt en<br />

in botsing brengt, dan is het niet om een zielsconflict, een dramatischen toestand<br />

te kunnen scheppen, maar wel om door <strong>de</strong> verschei<strong>de</strong>nheid van <strong>de</strong> we<strong>de</strong>rzijdsche<br />

betrekkingen te doen zien het huichelachtige, het leege van onze maatschappij. En<br />

in dien strijd tegen logen en conventie toont zich in Shaw <strong>de</strong> ware Ier, zooals<br />

Chesterton hem teekent: agressief, wars van zinnelijkheid, geestig, hel<strong>de</strong>r van<br />

verstand.<br />

Shaw is een sterke individualiteit; niet een die zich opsluit in een ivoren toren,<br />

maar een die alle invloe<strong>de</strong>n van buiten in zich opneemt, het wàar-menschelijke er<br />

uit zift en verwerkt. Zoo heeft hij geluisterd naar Marx, Schopenhauer, Nietzsche,<br />

Ibsen, om zijn eigen-zelf op te bouwen. Er steekt zeker veel waarheid in <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n,<br />

die <strong>de</strong> Hollandsche tooneelcriticus Simon B. Stokvis verle<strong>de</strong>n jaar in ‘De Wereld’<br />

schreef: ‘Het is onze groote fout dat wij (in ons land tenminste) blijven volhar<strong>de</strong>n bij<br />

<strong>de</strong> i<strong>de</strong>e dat Shaw een kunstenaar zou zijn. Shaw is heelemaal geen kunstenaar,<br />

maar een prediker in mo<strong>de</strong>rnen zin. Alleen is <strong>voor</strong> hem het tooneel <strong>de</strong> kerk. Het zij<br />

tot zijn eer gezegd dat hij ook niet <strong>voor</strong> kunstenaar wil doorgaan en als zoodanig<br />

wordt hij dan ook door geen <strong>de</strong>r groote critici van zijn land beschouwd’. Is het echter<br />

billijk alle waar<strong>de</strong> van Shaw als kunstenaar te negeeren? Al schijnt hij zelf er zich<br />

weinig om te bekommeren, het staat toch vast dat hij in zijn ‘Candida’ een niet<br />

gewone diepte van levensaanvoeling, visionaire kracht en echt-menschelijke<br />

uitbeelding heeft gegeven. De waar<strong>de</strong> van <strong>de</strong>ze kunstuiting wordt niet geringer zoo<br />

zij uit zijn onbewuste-zijn is geboren; integen<strong>de</strong>el.<br />

1) ‘Van Molière tot Brieux’, <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> van G.B. Shaw bij <strong>de</strong> Engelsche vertaling van Brieux'<br />

tooneelspélen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


BERNHARD SHAW<br />

Daargelaten <strong>de</strong> kwestie of Shaw's werk wel ooit door het Fransche volk met lief<strong>de</strong><br />

zal genoten wor<strong>de</strong>n - Shaw is immers te streng intellectualistisch - moeten we toch<br />

zeggen dat het Augustin Hamon's groote verdienste is in wij<strong>de</strong>ren kring belangstelling<br />

er<strong>voor</strong> te hebben opgewekt. Niet dat dit boek <strong>de</strong> eenige studie is die in Frankrijk<br />

over Shaw is verschenen; maar in talrijke dagblad- en tijdschriftartikels, alsook in<br />

zijn vrije kursussen aan <strong>de</strong> Sorbonne, heeft Hamon Shaw's werk met onvermoeibaren<br />

ijver en warm, gloeiend enthousiasme ver<strong>de</strong>digd. In samenwerking met zijne vrouw,<br />

Henriëtte Hamon, heeft hij ons <strong>de</strong> Fransche vertaling van Shaw's spelen bezorgd.<br />

In het boek dat nu <strong>voor</strong> ons ligt behan<strong>de</strong>lt hij G.B.S. achtereenvolgens als mensch<br />

en als tooneelschrijver. Als hij over <strong>de</strong>n mensch spreekt, dan zal hij het <strong>voor</strong>namelijk<br />

over Shaw-socialist hebben. En Shaw-socialist is niet los te maken van<br />

Shawdramaturg. Dus vloeien bei<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwerpen <strong>voor</strong>tdurend in elkaar.<br />

Shaw zegt zelf: ‘Je crois que ce qui, dans mes pièces, déplait aux directeurs <strong>de</strong><br />

théâtre et les effraie, c'est moi’. De strij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> socialist zit achter elk stuk; om dus<br />

<strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van Shaw's werk volledig te begrijpen moeten we eerst in kennis gekomen<br />

zijn met <strong>de</strong>n gedachte-mensch. De eerste twee hoofdstukken bevatten een overzicht<br />

van Shaw's <strong>de</strong>elneming aan <strong>de</strong> sociale beweging in Engeland, geduren<strong>de</strong> het laatste<br />

kwart eeuws. Hamon oor<strong>de</strong>elt dat Shaw's invloed heel belangrijk is geweest, door<br />

zijn werk als een <strong>de</strong>r <strong>voor</strong>naamste pamphlet-schrijvers van <strong>de</strong> Fabian-Society en<br />

door zijn onon<strong>de</strong>rbroken optre<strong>de</strong>n als re<strong>de</strong>naar 1) .<br />

1) Hamon vertelt <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> anecdote uit <strong>de</strong>n eersten tijd van Shaw's optre<strong>de</strong>n:<br />

‘Il ne l'a pas encore l'oreille du public, bien qu'il émaille son discours <strong>de</strong> saillies plaisantes et<br />

d'anecdotes amusantes. Mais un jour, par hasard, à Hy<strong>de</strong> Park, près <strong>de</strong> la charrette où, juché,<br />

il pérorait <strong>de</strong>vant <strong>de</strong> rares auditeurs, un orchestre s'arrête et bientôt <strong>de</strong>s sons tonitruants<br />

couvrent sa voix. Personne ne l'entend, mais le public accourt, attiré par l'orchestre. Et lorsque<br />

le silence permet à B.S. <strong>de</strong> parler, c'est <strong>de</strong>vant un auditoire nombreux qu'il le fait. Et il le<br />

conquiert cet auditoire, par ses saillies, ses plaisanteries, ses anecdotes, ses paradoxes. Il<br />

avait enfin conquis l'oreille du public anglais; ce fur pour S. une leçon inoubliable. De là date<br />

son amour pour la réclame...’<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


72<br />

‘Pour moi, zegt Shaw, ma vie appartient à la communauté, et aussi longtemps que<br />

je vivrai, c'est mon privilège <strong>de</strong> faire pour elle tout ce que je peux. Je veux être<br />

entièrement vidé quand je mourrai, car plus dur je travaille plus je vis. Je me réjouis<br />

dans la vie, pour elle-même. Pour moi la vie n'est pas une courte chan<strong>de</strong>lle. C'est<br />

une torche splendi<strong>de</strong> que pour le moment je tiens et, avant <strong>de</strong> la remettre aux<br />

générations futures, je veux qu'elle brille d'un éclat aussi grand que possible’.<br />

Wat Shaw scherp afteekent, is zijn logische han<strong>de</strong>ling, <strong>de</strong> wil om zijn dagelijksch<br />

leven in overeenstemming met zijne gedachten, met zijn werk te brengen. Het moet<br />

ons niet verwon<strong>de</strong>ren dat zijn vranke, vrijpostige - soms wel eens brutale - houding<br />

aanstootelijk was <strong>voor</strong> zijne me<strong>de</strong>burgers. S. heeft dan ook 12 jaar noodig gehad<br />

om zijn werk in Engeland naar waar<strong>de</strong> te doen schatten. Benevens werken van<br />

sociologischen en polemischen aard, heeft hij, vóor zijn werkzaamheid als<br />

tooneelschrijver, enkele romans geschreven: ‘Un socialiste insociable’, ‘La profession<br />

<strong>de</strong> Cashel Byron’, ‘Le Lien irrationnel’, ‘Un amour parmi les artistes’. Hamon noemt<br />

ze ‘<strong>de</strong>s thèses sociales ou plutôt <strong>de</strong>s cadres où s'enchassent <strong>de</strong>s idées nombreuses,<br />

profon<strong>de</strong>s, triviales et rares, exprimées paradoxalement et plaisamment’.<br />

Maar Shaw <strong>de</strong>ed ook aan journalistiek en was als zoodanig werkzaam aan ‘The<br />

Star’, ‘World’, waar hij met <strong>de</strong> muzikale kritiek belast was - later aan <strong>de</strong> ‘Saturday<br />

Review’, waar hij <strong>de</strong> dramatische criticus werd.<br />

In <strong>de</strong> tooneelspelen van Shaw vindt men het karakteristieke van <strong>de</strong>n mensch: <strong>de</strong><br />

oprechtheid en <strong>de</strong>n opstand. Dit werk is komisch, <strong>voor</strong>namelijk komisch van<br />

gedachten, méér dan van situatie en taal. Deze komiek is moraliseerend, zooals<br />

het theater van Aristophanes, waarvan Deschanel zei, dat het was ‘un discours<br />

indirect par plusieurs personnages qui se parlent entre eux, pour se faire entendre<br />

au public’.<br />

Zooals Molière lacht S. met zijn verstand - hetgeen hem hoofdzakelijk doet<br />

verschillen van <strong>de</strong> 19 e eeuwsche dramaturgen, <strong>voor</strong> wie het sexueele vraagstuk -<br />

<strong>voor</strong>al in <strong>de</strong>n vorm van echtbreuk - <strong>de</strong> steunpilaar van het drama was.<br />

Het theater van S. is <strong>de</strong>terministisch; want dit is <strong>de</strong> grondgedachte: <strong>de</strong> natuur<br />

krijgt altijd <strong>de</strong> bovenhand - tegen alle conventies van socialen, mondainen of<br />

religieusen aard in. Het is eene school van oneerbiedigheid, van opstand tegen het<br />

ou<strong>de</strong>rlijk en wettelijk gezag, tegen al wat hij er valsch, verdrukkend in vindt. Zooals<br />

in Molière zijn het <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>ren die belachelijk gemaakt wor<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> jongeren die<br />

overwinnen. Het is opmerkelijk dat hier ook <strong>de</strong> man uit 't volk eene belangrijke en<br />

sympathieke rol heeft.<br />

Dit tooneel is realistisch, optimistisch. Het is revolutionair niet alleen van gedachte,<br />

maar tevens van vorm: Shaw heeft ook <strong>de</strong> gewone ver<strong>de</strong>eling in akten weggelaten.<br />

Het is ook feministisch, want <strong>de</strong> vrouw is geen speelpop meer; ze stelt hare<br />

natuurlijke rechten. Haar lief<strong>de</strong> is niet sentimenteel, zooals in <strong>de</strong> Fransche stukken;<br />

zij is ‘teinte <strong>de</strong> maternité’, zegt Hamon.<br />

‘Le Molière du 20 e Siècle’. Is <strong>de</strong>ze epitheet wel zoo zon<strong>de</strong>r meer op S. van<br />

toepassing? Er zijn in S. als in Molière hoedanighe<strong>de</strong>n die bei<strong>de</strong>n dicht bij elkaar<br />

brengen. Maar wat Hamon in <strong>de</strong> schaduw laat is het belangrijke verschil van<br />

levensconceptie. Molière heeft nooit <strong>de</strong> maatschappij zelve in beschuldiging gesteld.<br />

Hij weet alle kwaad aan <strong>de</strong> menschelijke natuur, wat een vage en onmachtige<br />

beschuldiging was. S. teekent typen van klas, kaste, professie en sekte. Hij<br />

beschuldigt niet <strong>de</strong> menschelijke natuur, want dit is slechts ‘een mid<strong>de</strong>ltje van<br />

<strong>de</strong>genen die het kwaad willen bestendigen’, zegt hijzelf. Niet het kwaad zelf zal hij<br />

laken. Hij zal het simpellijk <strong>voor</strong> oogen leggen en aan <strong>de</strong>n mensch overlaten het te<br />

bevechten.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Het boek van Augustin Hamon is eer een pleidooi, dan een kritische studie. Het<br />

geeft van Shaw een levend beeld, maar het is op vele plaatsen heel eenzijdig en<br />

oppervlakkig. Het is voldoen<strong>de</strong> aan te halen waarom <strong>de</strong> schrijver het werk van S.<br />

als kunst aanziet: ‘L'artiste est en somme un marchand <strong>de</strong> plaisir. Distribuer, donner<br />

du plaisir, c'est sa fonction primordiale, essentielle. Conformément à cette définition<br />

<strong>de</strong> l'art, l'oeuvre <strong>de</strong> S. est absolument artistique’.<br />

Daarentegen getuigt het hoofdstuk over ‘Candida’ van een zuiver begrip, van een<br />

fijne en diepdringen<strong>de</strong> ontleding.<br />

MAURITS WATERSCHOOT.<br />

Snipper<br />

Het boek is het testament van een wereld die verdwijnt ten gunste van een an<strong>de</strong>re,<br />

die haar taak pas begint.<br />

(Publishers' Circular).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


[Boekenschouw]<br />

Literatuur; reisbeschrijving<br />

73<br />

De Jongere Generatie (Vervolg op ‘De Mannen van '80’). Gesprekken<br />

met Vertegenwoordigers van <strong>de</strong> Nieuwere Richting in onze Literatuur;<br />

tevens een Enquête naar enkele Beginselen in ons Nationaal Geestelijk<br />

Leven, door E. d'Oliveira. Geïllustreerd. - (Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en<br />

Goedkoope Lectuur, Amsterdam, 1914).<br />

De heer d'Oliveira is een knap interviewer, d.w.z. hij weet nog wat méér te geven<br />

dan <strong>de</strong> onontbeerlijke bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n van hoe een bekend schrijver er uit ziet in zijn<br />

sjamberloek, wat <strong>voor</strong> dassen hij draagt, of hij in zijn jeugd temet gehoepeld of<br />

gepriktold heeft en al welke finesses méér geschikt mogen zijn om een goed figuur<br />

te slaan tusschen <strong>de</strong> beschrijving van een nieuwe tearoom en <strong>de</strong> slachtoffers van<br />

het laatste spoorwegongeluk in een dier prentenboeken-<strong>voor</strong>-groote-kin<strong>de</strong>ren, als<br />

‘De Prins’, ‘Panorama’ en <strong>de</strong>rgelijke. <strong>Den</strong> heer d'Oliveira is het niet om feiten maar<br />

om beginselen te doen, hij ziet in een schrijver niet een buitenissig wezen dat men<br />

aangaapt als een boer een rarekiek, maar <strong>voor</strong>al een drager van i<strong>de</strong>eën, een mensch<br />

die door <strong>de</strong> kracht eener sterk-leven<strong>de</strong> persoonlijkheid in <strong>de</strong> verwarren<strong>de</strong><br />

verschijnselen-wereld <strong>de</strong> vaste lijnen van het eeuwige en algemeene te ont<strong>de</strong>kken<br />

weet. Datgene wat <strong>de</strong> interviewer (leelijk woord toch) las in <strong>de</strong> met geraniums<br />

vercier<strong>de</strong> portiek van Adama van Scheltema's villatje ‘De Windroos’, te Bergen:<br />

Ik zie naar ie<strong>de</strong>r wind<br />

Op elke verre kust<br />

Doch in mij zelve vindt<br />

Gij aller streken rust,<br />

dàt is het wat, zij het in verschillend opzicht, ie<strong>de</strong>re kunstenaar min of meer van<br />

zichzelven zeggen kan, 'tzij hij met een ganzenroer door 't Vlaamsche boerenland<br />

dwaalt of <strong>de</strong> charmante chauffeur is van zijn tallooze ‘louchés’ 1) als Buysse, dan wel<br />

aan in pure schoonheids-extase zwijmelen<strong>de</strong> bakvisschen, ontnuchterend, zich als<br />

‘zoo'n doodgewoon mannetje’ openbaart, gelijk Bastiaanse, of door <strong>de</strong> raadselachtige<br />

scheemring van een als met bloedkleur doortrokken kamer schrijdt als door een<br />

vergeestelijkte sfeer, die <strong>de</strong>n bezoeker <strong>de</strong> sensatie geven kon alsof <strong>de</strong> bleeke<br />

dichterhan<strong>de</strong>n te wapperen zou<strong>de</strong>n gaan, zoo d'a<strong>de</strong>m niet werd ingehou<strong>de</strong>n. Dus<br />

van <strong>de</strong> Woestijne.<br />

En zelfs waar <strong>de</strong> dichter - ein<strong>de</strong>lijk gevon<strong>de</strong>n in een straat van kille pensions en<br />

banale ambtenaarswoningen - aarzelend en verward zijn on<strong>de</strong>rvrager te woord staat<br />

- nadat hij en zijn bezoeker elkaar door hun so-easy's afdoend hebben bekeken -;<br />

waar <strong>de</strong> dichter is als een te vroeg ou<strong>de</strong> jongeling, die nevens <strong>de</strong> gewaarwording<br />

al wel een eeuw geleefd te hebben in zich draagt <strong>de</strong> onzekerhe<strong>de</strong>n van wie zoeken<strong>de</strong><br />

is en misschien wel altijd zoeken<strong>de</strong> zal blijven naar <strong>de</strong>n zin <strong>de</strong>s levens - gelijk <strong>de</strong><br />

jonge dichter P.N. van Eyck - zelfs dáár ook hebben wij 't gevoel van vastheid, van<br />

1) Zoo spreken, volgens Cyriël Buysse, <strong>de</strong> Hollan<strong>de</strong>rs het woord ‘logé’ uit!<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


ust, als straalt er van <strong>de</strong>n persoon uit een sfeer waarbinnen zich <strong>de</strong> dingen van<br />

het dagelijksche leven niet dringen kunnen.<br />

Daarom is 't zoo prettig in dit boekje lezen, en nu geef ik, per slot van rekening,<br />

die heele ‘enquête’ naar ‘enkele beginselen’ in ons... hoe was 't ook weer? ... ons<br />

‘nationaal geestelijk leven’ ja juist, die heele enquête dan, ca<strong>de</strong>au <strong>voor</strong> <strong>de</strong> leven<strong>de</strong><br />

persoonlijkheid <strong>de</strong>r schrijvers, die d'Oliveira blijkbaar met een fijn<br />

aperceptie-vermogen heeft weten vast te hou<strong>de</strong>n en weer te geven in <strong>de</strong> hier<br />

gebo<strong>de</strong>n bladzij<strong>de</strong>n.<br />

E. D'OLIVEIRA<br />

Ik wil daarmeê niet zeggen dat het onbelangrijk zou zijn wat aan i<strong>de</strong>eën en<br />

<strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> schrijvers is me<strong>de</strong>ge<strong>de</strong>eld, doch slechts dit, dat<br />

het er betrekkelijk weinig toe doet of wij het individualisme van een Bastiaanse, die<br />

‘<strong>voor</strong> <strong>de</strong> grootst mogelijke ongelijkheid’ is, afwegen tegen het gemeenschapsgevoel<br />

van een Scheltema; dat al <strong>de</strong>ze opvattingen en sentimenten hun waar<strong>de</strong> hebben,<br />

of nog beter krijgen, in hun natuurlijken opbloei uit een bepaal<strong>de</strong><br />

dichter-persoonlijkheid. En het is dan ook een goed besluit van dit boekje, dat het<br />

laatste opstel aan Dr. J.D. Bierens <strong>de</strong> Haan is gewijd: <strong>de</strong>n man die in <strong>de</strong> stille<br />

omgeving van een achterhoeksch vereenzaamd dorp met Spinoza verkeer<strong>de</strong> en in<br />

‘<strong>de</strong> norm <strong>de</strong>r Waarheid is in ons zelf’ <strong>de</strong> geestelijke waar<strong>de</strong> vaststel<strong>de</strong> als een<br />

eigenschap van eigen subjectiviteit, die <strong>de</strong>n mensch, hij zij <strong>de</strong>nker of kunstenaar,<br />

het recht van zelfopenbaring geeft omdat, en zoolang als, hij mensch is.<br />

G.v.E.<br />

Van Ou<strong>de</strong> Voyagiën, door Dr. M.G. <strong>de</strong> Boer. Deel II en III. - (Amsterdam,<br />

firma H. Meulenhoff).<br />

Gaf ik bij <strong>de</strong> verschijning van het eerste <strong>de</strong>eltje <strong>de</strong>zer Meulenhoff-editie 1) in enkele<br />

trekken het karakter aan van onze ou<strong>de</strong> scheepsjournalen in 't algemeen, en van<br />

<strong>de</strong>ze bewerking ervan in 't bizon<strong>de</strong>r; ter aankondiging van <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> <strong>de</strong>eltjes<br />

- die er even smakelijk uitzien als het eerste - wensch ik<br />

1) Zie blz. 55 van <strong>de</strong>n vorigen jaargang<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


74<br />

heel in het kort <strong>de</strong>n inhoud van <strong>de</strong> drie boekjes mee te <strong>de</strong>elen.<br />

De titel van het eerste is Op weg naar Indië. Er staan vier reizen in dit<br />

bun<strong>de</strong>ltje. De eerste is ontleend aan het Itinerario van Jan Huygen van<br />

Linschoten. Het was op een portugeesche vloot van 'n veertig schepen, dat Jan<br />

Huygen <strong>de</strong>n tocht maakte. De reis begon op 8 April (Goe<strong>de</strong>n Vrijdag) 1583, en was<br />

<strong>voor</strong> die dagen buitengewoon <strong>voor</strong>spoedig, daar men in 5 maan<strong>de</strong>n en <strong>13</strong> dagen<br />

het doel van <strong>de</strong>n tocht, Goa, bereikte. In Goa bleef Van Linschoten 'n vijftal jaren;<br />

in Januari 1589 aanvaard<strong>de</strong> hij <strong>de</strong> terugreis. Nu had <strong>de</strong> vloot ontzettend met stormen<br />

te kampen; en ook eenige vijan<strong>de</strong>lijke engelsche schepen maakten het <strong>de</strong><br />

Portugeezen lastig. Van Linschoten bleef nu nog 'n 2½ jaar op Terceira, en keer<strong>de</strong><br />

toen, na negen-jarige afwezigheid, naar Lissabon terug. Eenigen tijd daarna vond<br />

hij gelegenheid, om met een schip naar Holland terug te gaan, en kwam <strong>de</strong>n 3 en<br />

September 1592 in Enkhuizen, <strong>de</strong> woonplaats van zijn ou<strong>de</strong>rs, aan.<br />

Het twee<strong>de</strong> reisverhaal behan<strong>de</strong>lt <strong>de</strong> beroem<strong>de</strong> overwintering op Nova-Zembla,<br />

door Heemskerck en Barendsz., en is ontleend aan het beken<strong>de</strong> dagboek van Gerrit<br />

<strong>de</strong> Veer. Het verhaalt van alle kou, en ellen<strong>de</strong>, en ontbering die <strong>de</strong> dappere<br />

bemanning van het schip geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n barren winter van het onherbergzame<br />

Noor<strong>de</strong>n te doorstaan heeft gehad.<br />

De bei<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re verhalen hebben twee tochten naar Indië tot on<strong>de</strong>rwerp. De<br />

eerste ‘schipvaert’ naar onze toekomstige koloniën is beschreven naar het journaal<br />

van Frank van <strong>de</strong>r Does, die als vaandrig dien<strong>de</strong> op een van <strong>de</strong> vier schepen welke<br />

op 2 April 1595 Texel verlieten on<strong>de</strong>r De Houtman en Keyser, om te trachten in<br />

Indië han<strong>de</strong>lsbetrekkingen aan te knoopen. Na allerlei we<strong>de</strong>rwaardighe<strong>de</strong>n bereikte<br />

men <strong>de</strong>n 23 en Juni 1596 <strong>de</strong> stad Bantam, het doel van <strong>de</strong>n tocht. Na met meer en<br />

min<strong>de</strong>r gunstig gevolg hier en daar zich met <strong>de</strong> inboorlingen in betrekking te hebben<br />

gesteld, zette men <strong>de</strong>n 26 en Febr. 1597 weer koers naar het va<strong>de</strong>rland, waar men<br />

<strong>de</strong>n 14 en Augustus aankwam: met 248 koppen was men uitgevaren, met 90 kwam<br />

men terug.<br />

De twee<strong>de</strong> ‘schipvaert’ naar Indië geschied<strong>de</strong> door een vloot van acht schepen<br />

on<strong>de</strong>r bevel van Jacob van Neck. Deze stel<strong>de</strong> zelf het reisverhaal te boek van <strong>de</strong><br />

drie schepen die na een <strong>voor</strong>spoedige reis met een rijke lading <strong>voor</strong> het va<strong>de</strong>rland<br />

we<strong>de</strong>rkeer<strong>de</strong>n. Dit journaal is hier gevolgd. De reis duur<strong>de</strong> van 1 Mei 1598 tot 19<br />

Juli 1599.<br />

Het twee<strong>de</strong> boek draagt tot titel De wereld om. Hierin wor<strong>de</strong>n een drietal reizen<br />

behan<strong>de</strong>ld. Ze zijn min<strong>de</strong>r bekend dan die in het eerste <strong>de</strong>el; maar zijn evenals <strong>de</strong>ze<br />

treffen<strong>de</strong> getuigenissen van durf en volharding.<br />

Voor het eerste verhaal is gebruik gemaakt van het ‘wijdtloopigh verhael van<br />

tgene <strong>de</strong> vijf Schepen (die int jaer 1598 tot Rotterdam toegherust wer<strong>de</strong>n, om door<strong>de</strong><br />

Straet Magellana haren<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


(Uit: ‘Van Ou<strong>de</strong> Voyagiën’).<br />

han<strong>de</strong>l te dryven) we<strong>de</strong>rvaren is, tot <strong>de</strong>n 7. September 1599. toe, op welcken dagh<br />

Capiteijn Sebald <strong>de</strong> Weert, met twee schepen, door onwe<strong>de</strong>r van<strong>de</strong> Vlote versteken<br />

werdt. En<strong>de</strong> <strong>voor</strong>t in wat groot gevaer en<strong>de</strong> ellen<strong>de</strong> hy by <strong>de</strong> vier maen<strong>de</strong>n daer<br />

naer in<strong>de</strong> Strate gheleghen heeft, tot dat hy ten lesten heel red<strong>de</strong>loos son<strong>de</strong>r schuyt<br />

oft boot, maer een ancker behou<strong>de</strong>n hebben<strong>de</strong>, door hooghdringhen<strong>de</strong> noot we<strong>de</strong>r<br />

naer huys heeft moeten keeren, meest beschreven door M. Barent Iansz. Cirurgijn’.<br />

Zoo <strong>de</strong>elt <strong>de</strong> titel van dit journaal <strong>de</strong>n inhoud ervan mee.<br />

Het twee<strong>de</strong> reisverhaal is naar het dagboek van Olivier van Noort, die <strong>de</strong>n <strong>13</strong> en<br />

September 1598 als admiraal van een Magelaansche Compagnie met vier schepen,<br />

bemand met 248 koppen, uitvoer, en <strong>de</strong>n 28 en Augustus 1601, na een avontuurlijken<br />

tocht ‘om <strong>de</strong>n wereltcloot’ met 35 man in het va<strong>de</strong>rland terugkwam.<br />

De <strong>de</strong>r<strong>de</strong> reis, hier verhaald, is die van Schouten en Le Maire, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Australische<br />

Compagnie, ter ont<strong>de</strong>kking van een weg naar ‘het onbeken<strong>de</strong> Zuidland’. We leeren<br />

er o.a. uit, hoe <strong>de</strong> eer van <strong>de</strong> ont<strong>de</strong>kking <strong>de</strong>r le Maire-straat ook werke-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


75<br />

lijk aan <strong>de</strong>zen toekomt; en ook, hoe zijn verdienste in <strong>de</strong>ze is miskend, o.a. door<br />

Jan Pietersz. Coen.<br />

Het <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>de</strong>el geeft groote verschei<strong>de</strong>nheid. Vooreerst 't op sommige momenten<br />

spannend verhaal van <strong>de</strong> avontuurlijke reis van Willem IJsbrantsz. Bontekoe naar<br />

Oost-Indië. Waarom heeft hier Dr. <strong>de</strong> Boer zoo zijn funktie van tolk vergeten, en<br />

eenige malen laten blijken dat hij met Bontekoe als gezagvoer<strong>de</strong>r niet veel op heeft,<br />

<strong>de</strong>ze een ‘doetje’ vindt? 1)<br />

Daarop volgt <strong>de</strong> tocht van <strong>de</strong> Nassausche vloot on<strong>de</strong>r Jaques l'Heremite; een<br />

tocht die gericht was tegen <strong>de</strong> Spaansche bezittingen aan <strong>de</strong>n Grooten Oceaan.<br />

Vervolgens lezen we een kort en droevig relaas van een overwintering op<br />

Spitsbergen, waarbij alle zeven <strong>de</strong> mannen die zich<br />

Dat 't nu weer op het ongesienste was om 't leven te behou<strong>de</strong>n soo quamen onversiens uit<br />

<strong>de</strong> Zee opbarsten een partij Vliegen<strong>de</strong> Visschen, in maniere als van een school musschen<br />

en quamen soo in <strong>de</strong> boot. Daer wast doe aen 't grabbelen, elk <strong>de</strong>e syn best wat te krijgen.<br />

Uit: De Oost-Indische Reyse van Willem Ysbrantsz Bontekoe. (Van Ou<strong>de</strong> Voyagiën)<br />

daar<strong>voor</strong> beschikbaar had<strong>de</strong>n gesteld, het leven verloren. De volgen<strong>de</strong> voyagie is<br />

<strong>de</strong> omzeiling van Australië door Abel Tasman, met als doel <strong>de</strong> verkenning van 't<br />

onbeken<strong>de</strong> ‘Zuidland’ dat zich ten zui<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n Oost-Indischen Archipel moest<br />

bevin<strong>de</strong>n. De bun<strong>de</strong>l wordt besloten met <strong>de</strong> reis van Mr. Jacob Roggeveen, die op<br />

62-jarigen leeftijd een ont<strong>de</strong>kkingstocht on<strong>de</strong>rnam naar <strong>de</strong> Zuidzee.<br />

Tot slot nog een algemeene opmerking over <strong>de</strong>ze uitgaaf.<br />

Ik noem<strong>de</strong> zooeven Dr. <strong>de</strong> Boer <strong>de</strong>n tolk van <strong>de</strong>ze reisverhalen. In<strong>de</strong>rdaad is<br />

hij dit; en als zoodanig verdient hij, in 't algemeen gesproken, grooten lof. De taak<br />

van een tolk bestaat dikwijls in het samenvattend weergeven in eigen taal van<br />

wat <strong>de</strong> vreem<strong>de</strong>ling, soms te uitvoerig, in zijn taal heeft gezegd. De tolk heeft dan<br />

zorg te dragen dat <strong>de</strong> feitelijke inhoud van het gesprokene behou<strong>de</strong>n blijft. Wat<br />

daarbij echter licht verloren gaat, meer nog dan bij nauwkeurig vertalen 't geval is,<br />

dat is om het kortweg te zeggen: al het eigene en eigenaardige dat het<br />

oorspronkelijke mogelijk kenmerkte. Dat gemis doet zich ook in <strong>de</strong>ze boekjes<br />

gevoelen. Had Dr. <strong>de</strong> Boer dus <strong>de</strong> journalen moeten geven, zooals hij ze vond? In<br />

geenen <strong>de</strong>ele. Ik wees er al op bij <strong>de</strong> aankondiging van 't eerste <strong>de</strong>el, dat ze daartoe<br />

<strong>voor</strong> ons te veel onbelangrijks bevatten. Maar er is een mid<strong>de</strong>nweg tusschen geheel<br />

overnemen en vrij navertellen. Enkele ‘karakteristieke ge<strong>de</strong>elten’ zijn al onveran<strong>de</strong>rd<br />

nagedrukt - m.i. te weinig. Waarom niet <strong>de</strong> verhouding tusschen <strong>de</strong>ze overgenomen<br />

fragmenten en 't ‘navertel<strong>de</strong>’ omgekeerd; d.w.z. in hoofdzaak <strong>de</strong><br />

journaal-schrijvers aan 't woord gelaten; en alleen <strong>de</strong> <strong>voor</strong> ons onbelangrijke<br />

1) En is dit oor<strong>de</strong>el wel geheel billijk; gelezen zijn journaal, gelezen ook an<strong>de</strong>re <strong>de</strong>rgelijke<br />

journalen, waar sprake is van moeilijkhe<strong>de</strong>n met eigen scheepsvolk, of met gevaarlijke bruintjes<br />

en zwartjes?<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


passages met enkele woor<strong>de</strong>n weergegeven? Stellig had<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze drie bun<strong>de</strong>ltjes<br />

dan min<strong>de</strong>r verhalen kunnen bevatten dan nu 't geval is; maar ze zou<strong>de</strong>n nog veel<br />

aantrekkelijker zijn gewor<strong>de</strong>n dan ze nu al zijn. Wij, het groote publiek, lezen toch<br />

die ou<strong>de</strong> reisverhalen niet als geschiedbronnen; ook niet <strong>voor</strong>namelijk om wat ze<br />

ons geven; maar <strong>voor</strong> ons is hoofdzaak hoe ze <strong>de</strong> avonturen en lan<strong>de</strong>n en volkeren<br />

beschrijven. Die lan<strong>de</strong>n en volkeren kennen wij, die ze nooit zagen, al beter dan<br />

die zee-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


76<br />

vaar<strong>de</strong>rs die ze ont<strong>de</strong>kten. Maar 't is ons in <strong>de</strong> eerste plaats te doen om<br />

die zeevaar<strong>de</strong>rs: die willen we na<strong>de</strong>r leeren kennen.<br />

Mijn eindoor<strong>de</strong>el is dus: dankbaar - maar niet zoo voldaan als mogelijk geweest<br />

was; ondanks <strong>de</strong> zoo smaakvol verzorg<strong>de</strong> uitgaaf.<br />

AMSTERDAM.<br />

P.L. VAN ECK JR.<br />

Romans en novellen<br />

De Koning van een Vreug<strong>de</strong>rijk, door A.S.C. Wallis. - (Haarlem, H.D.<br />

Tjeenk Willink & Zn.).<br />

Ik klom op <strong>de</strong> groote Mast en ging daer op liggen en zag het werk eens over en sey<strong>de</strong>: ‘O<br />

Godt! hoe is dit schoone schip vergaen, gelyck Sodoma en Gomorra’.<br />

(Van Ou<strong>de</strong> Voyagiën).<br />

Aan het slot van hare tot recht verstand van <strong>de</strong>n roman belangrijke <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> roept<br />

<strong>de</strong> schrijfster ‘<strong>de</strong> verschooning in <strong>voor</strong> een werk, waarvan niemand beter dan (zij)<br />

kan voelen, dat het meer heeft gepoogd dan bereikt’. Zij zal het dus wel niet euvel<br />

dui<strong>de</strong>n, wanneer uit <strong>de</strong>ze bespreking blijkt, dat wij het ten volle met <strong>de</strong> aangehaal<strong>de</strong><br />

woor<strong>de</strong>n eens zijn. Bij het doorlezen van <strong>de</strong> drie lijvige <strong>de</strong>elen (ie<strong>de</strong>r pl.m. 300 blz.)<br />

is ons meermalen <strong>de</strong> beken<strong>de</strong> plaats uit <strong>de</strong>n proloog van Schillers<br />

Wallenstein in <strong>de</strong> gedachten gekomen:<br />

Auf diesem finstern Zeitgrund malet sich<br />

Ein Unternehmen kühnen Uebermuts<br />

Und ein verwegener Charakter ab.<br />

Von <strong>de</strong>r Parteien Gunst und Hass verwirrt,<br />

Schwankt sein Charakterbild in <strong>de</strong>r Geschichte;<br />

Doch euern Augen soll ihn jetzt die Kunst,<br />

Auch euerm Herzen menschlich näher bringen.<br />

<strong>Den</strong>n je<strong>de</strong>s Aeusserste führt sie, die alles<br />

Begrenzt und bin<strong>de</strong>t, zur Natur zurück,<br />

Sie sieht <strong>de</strong>n Menschen in <strong>de</strong>s Lebens Drang, u.s.w.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Wat toch is <strong>de</strong> stof, in <strong>de</strong>zen roman verwerkt? Wat zijn <strong>de</strong> bedoelingen van <strong>de</strong><br />

schrijfster? Hoofdpersoon is Gustaaf III, die in 1771, 25 jaren oud, koning van Zwe<strong>de</strong>n<br />

werd en in 1792 op een gemaskerd bal door sluipmoord viel. Hij is <strong>de</strong> laatste<br />

Zweedsche vorst geweest, ‘die zijn natie weer <strong>de</strong>ed meespreken in <strong>de</strong> lotgevallen<br />

van Europa, die haar opnieuw geteld en bekend maakte’. ‘Zel<strong>de</strong>n’, zegt <strong>de</strong> schrijfster,<br />

‘is een karakter zoo verschillend beoor<strong>de</strong>eld als dat van Gustaaf’, en verschillen<strong>de</strong><br />

aanhalingen uit werken van Klinckowström, Hei<strong>de</strong>nstam, Geffroy,<br />

Georg Bran<strong>de</strong>s, e.a. toonen <strong>de</strong> juistheid van <strong>de</strong>ze bewering aan.<br />

Ten volle is dus Schillers woord: ‘von <strong>de</strong>r Parteien Gunst und Hass verwirrt,<br />

schwankt sein Charakterbild’ op hem van toepassing. Een karakter als dat van<br />

<strong>de</strong>zen vorst, gevierd als ‘le sauveur <strong>de</strong> la patrie, le fondateur d'une nouvelle ère, un<br />

héros, un vainqueur, le promoteur <strong>de</strong> la liberté réligieuse, un littérateur, un<br />

dramaturge brillant, et aussi dépourvu <strong>de</strong> vanité comme homme que comme roi’,<br />

doch tevens gesmaad als ‘tyran, <strong>de</strong>spote, parjure’, beschuldigd van ‘légèreté,<br />

fausseté, prodigalité, indifference pour le bien <strong>de</strong> son peuple’, en ten slotte gevallen<br />

als offer van <strong>de</strong>n haat - zulk een karakter menschelijk te verklaren, ‘<strong>de</strong>n Menschen<br />

zu sehen in <strong>de</strong>s Lebens Drang’, ziedaar <strong>de</strong> schoone taak, die <strong>de</strong> schrijfster zich ten<br />

doel heeft gesteld. Op <strong>de</strong> vraag, of zij ten volle bereikt heeft wat zij wil<strong>de</strong>, mogen<br />

enkele opmerkingen betreffen<strong>de</strong> het karakter van Gustaaf, zooals dat in <strong>de</strong>n roman<br />

geteekénd wordt, het antwoord geven.<br />

In het eerste <strong>de</strong>el is <strong>de</strong>ze nog <strong>de</strong> kroonprins, van wien velen groote verwachtingen<br />

koesteren <strong>voor</strong> <strong>de</strong> toekomst. De uit Zwe<strong>de</strong>n verbannen vrijheer Von Lin<strong>de</strong>nfelt, die<br />

als heerenboer in Normandië leeft, getuigt van hem: ‘Kroonprins Gustaaf moet<br />

begaafd zijn, hij zal niet, zooals<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


77<br />

zijn va<strong>de</strong>r, berusten in <strong>de</strong> rol van speelpop; hij zal het juk van <strong>de</strong>n a<strong>de</strong>l, dat hij zelf<br />

meedraagt, willen breken, en daarom ook <strong>voor</strong> <strong>de</strong> grieven voelen van hen, die tegen<br />

a<strong>de</strong>lswillekeur protesteeren’. En Zwe<strong>de</strong>n wordt genoemd ‘een zeer ongelukkig rijk,<br />

een weleer groot en machtig rijk, dat nu in volslagen onmacht als 't ware schreeuwt<br />

om <strong>de</strong>n red<strong>de</strong>r, dien 't in zijn kroonprins Gustaaf hoopt te zullen ontvangen’. Aan<br />

het Fransche hof leeren we <strong>de</strong>n prins, die een buitenlandsche reis doet, zélf kennen,<br />

en wel als een jongeling, die zijn vrijheid - in Zwe<strong>de</strong>n stond hij on<strong>de</strong>r het strenge<br />

toezicht van <strong>de</strong>n a<strong>de</strong>l - met volle teugen geniet. Al spoedig vermoe<strong>de</strong>n we, dat hij<br />

aan <strong>de</strong> hooggespannen verwachtingen later niet zal beantwoor<strong>de</strong>n. Een werkelijk<br />

gróót man, hoog en e<strong>de</strong>l van karakter, is hij niet. Te mid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> vermaak<br />

zoeken<strong>de</strong>, verdorvene hovelingen van Lo<strong>de</strong>wijk XV leeft een jonge vrouw, prinses<br />

Septimanie Pignatelli, door <strong>de</strong> schrijfster, - daar Prins Pignatelli <strong>de</strong> goe<strong>de</strong>ren en <strong>de</strong>n<br />

titel van het uitgestorven geslacht Van Egmond heeft geërfd - steeds gravin van<br />

Egmond geheeten. Deze vrouw, een volkomen reine, maar zwakke en dweepzieke<br />

natuur, een lelie bloeiend in een stinkend moeras, getuigt van Gustaaf naar waarheid:<br />

‘Er is een mensch in u, die vleugelen heeft, een wiens <strong>de</strong>nken e<strong>de</strong>l en waarachtig<br />

is - dat is <strong>de</strong> mensch dien ik in u ken en vereer. Maar 't was mij he<strong>de</strong>n, alsof er nog<br />

een an<strong>de</strong>re mensch uit u sprak. Die man heeft geen geestdrift, om zijn lippen is spot<br />

en zijn blik ziet geen zon en bergen, alleen mist en grauwe vlakten’. Zóó moeten<br />

we dus Gustaaf zien. En wat is nu het geval? Onzes inziens teekent <strong>de</strong> schrijfster<br />

ons veel te weinig <strong>de</strong>n ‘mensch met vleugelen, wiens <strong>de</strong>nken e<strong>de</strong>l en waarachtig<br />

is’. Zeker, als hij koning is gewor<strong>de</strong>n, schaft hij misbruiken af, breekt hij <strong>de</strong> macht<br />

van <strong>de</strong>n a<strong>de</strong>l en beschermt <strong>de</strong> kunst, doch als mensch is hij maar al te zeer<br />

cynisch, spoten twijfelziek, ij<strong>de</strong>l en prachtlievend. We gevoelen te weinig van<br />

een strijd in zijn ziel tusschen <strong>de</strong> contrasteeren<strong>de</strong> eigenschappen van zijn karakter;<br />

hij wordt te weinig ‘unserm Herzen menschlich näher gebracht’. En waardoor?<br />

Doordat het woord van Goethe: ‘Bil<strong>de</strong> Künstler, re<strong>de</strong> nicht!’ door <strong>de</strong> schrijfster te<br />

weinig ter harte blijkt te zijn genomen, of ... wijl haar <strong>de</strong> gave ontbreekt, werkelijk<br />

uit te beel<strong>de</strong>n. Veel, zeer veel, wordt er in <strong>de</strong>zen roman door <strong>de</strong> schrijfster<br />

beweerd, gephilosofeerd en gere<strong>de</strong>neerd, en zij doet dit niet alleen zélf, ook haar<br />

personen praten meer dan zij han<strong>de</strong>len. Leven<strong>de</strong> menschen, die wij kunnen<br />

liefhebben of haten, bewon<strong>de</strong>ren of verachten, om 't even wat, ze komen in het<br />

heele werk niet <strong>voor</strong>. Het e<strong>de</strong>le, dat <strong>de</strong> schrijfster beweert in Gustaafs karakter te<br />

schuilen, uit zich te weinig in zijn da<strong>de</strong>n, ja zelfs in zijn gedachten. Of is <strong>de</strong> man,<br />

die <strong>de</strong> volkomen toewijding van een vrouw als Septimanie van Egmond misduidt<br />

als <strong>voor</strong>tkomen<strong>de</strong> uit one<strong>de</strong>le beweegre<strong>de</strong>nen; die tegen haar wil zijn hul<strong>de</strong> gaat<br />

betuigen aan M me du Barry, <strong>de</strong> verachtelijke bijzit van Lo<strong>de</strong>wijk XV; die haar vergeet<br />

als hij in zijn land teruggekeerd is, in staat onze sympathie te wekken? ‘Hij heeft<br />

een karakter om zich te laten bedwelmen, hij heeft niet <strong>de</strong>n moed eener groote<br />

smart. Hij zal naar een raadszitting gaan en zeggen, dat een koning geen tijd heeft<br />

om te treuren, of misschien naar een nieuwe opera, om <strong>de</strong> smart daar met muziek<br />

te overstemmen; geheel doorvoelen zal hij, kan hij ze niet’. Zoo laat <strong>de</strong> schrijfster<br />

iemand van Gustaaf getuigen, die hem blijkbaar volkomen begrijpt en zóó zien<br />

we hem ook alleen. Over zijn beter-ik wordt alleen gepráát; het han<strong>de</strong>lt niet, of<br />

althans zeer weinig. Het gevolg is, dat hij ons eigenlijk koud laat; een tragisch<br />

me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n, dat we zou<strong>de</strong>n kunnen gevoelen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n man, die, door tegenstrijdige<br />

karaktereigenschappen geslingerd, een kamp heeft te voeren met zich zelf en met<br />

<strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n (dus met zijn noodlot) wekt hij bij ons niet op. En toch, hoeveel<br />

gegevens waren er, om hem tot een tragisch held te maken! Waarom heeft <strong>de</strong><br />

schrijfster dit niet gedaan? Omdat <strong>de</strong> vaststaan<strong>de</strong> gegevens <strong>de</strong>r geschie<strong>de</strong>nis haar<br />

bon<strong>de</strong>n? Als dit het geval is, dan heeft het literaire kunstwerk er scha<strong>de</strong> door gele<strong>de</strong>n.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Aan <strong>de</strong>n geschiedvorscher <strong>de</strong> taak, <strong>de</strong> personen en gebeurtenissen in het<br />

licht te stellen met historische juistheid, <strong>de</strong> feiten aanvaar<strong>de</strong>n<strong>de</strong> zooals <strong>de</strong><br />

werkelijkheid die heeft gegeven, en ze verklaren<strong>de</strong> als noodzakelijke gevolgen van<br />

bepaal<strong>de</strong> oorzaken. Onzes inziens heeft <strong>de</strong> romanschrijfster zich hier te veel<br />

laten bin<strong>de</strong>n - moeten laten bin<strong>de</strong>n? - door <strong>de</strong> historie. En toch - ook hier rijst<br />

weer een vraag. Waarom verwerpt zij <strong>de</strong> algemeene opvatting, dat Gustaaf na het<br />

uitbreken <strong>de</strong>r Fransche revolutie ‘<strong>de</strong>n strijd tengunste van het ancien régime werkelijk<br />

heeft gewild’? Waarom verzwijgt ze zijn reis naar Aken in het <strong>voor</strong>jaar van 1791 om<br />

met <strong>de</strong> Fransche emigranten te raadplegen? Waarom maakt ze het vermoe<strong>de</strong>n<br />

van <strong>de</strong>n dichter Arndt: ‘dat Gustaaf aan een nieuwe staatsinrichting arbeid<strong>de</strong>,<br />

toen <strong>de</strong> kogel hem trof, die hem “mit allen seinen Gedanken und Entwürfen still ins<br />

Grab legte”’, tot het hare? Om ons <strong>de</strong>n Zweedschen vorst als mensch sympathieker<br />

te maken, om hem ‘unserm Herzen menschlich näher zu bringen’ waarschijnlijk.<br />

Goed, maar waar zij zich <strong>de</strong>ze afwijking van <strong>de</strong> historische gegevens veroorlooft,<br />

betreuren wij het, dat ze zich als kunstenares niet méér vrijheid heeft gegund.<br />

Deze roman bewijst, dunkt ons,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


78<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> zooveelste maal, hoe gevaarlijk het is, <strong>de</strong> hoofdpersonen <strong>de</strong>r geschie<strong>de</strong>nis<br />

tevens tot hoofdpersonen van <strong>de</strong>n roman te maken.<br />

Nog tot een an<strong>de</strong>re opmerking geeft ‘De koning van een Vreug<strong>de</strong>rijk’ aanleiding.<br />

‘Auf diesem Zeitgrund’, zegt Schiller, ‘malet sich ein verwegener Charakter ab’.<br />

Wat is er bij Wallis gewor<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n ‘Zeitgrund’, van <strong>de</strong>n historischen achtergrond?<br />

Wat merken we van <strong>de</strong> gedachtenstroomingen in <strong>de</strong> laatste helft <strong>de</strong>r 18e eeuw?<br />

Leven haar personen werkelijk in hun tijd? We blijven <strong>voor</strong>tdurend aan <strong>de</strong> hoven;<br />

aan het Fransche hof en aan het Zweedsche. Afgunst van hovelingen, intrigues,<br />

hoffeesten, enz. geven géén beeld van het leven van een tijd. En dát willen we toch<br />

in een historischen roman (ook in <strong>de</strong>n historischen karakter-roman) hebben!<br />

Hooren we wat een an<strong>de</strong>re romanschrijver, H.J. Schimmel, getuigt in <strong>de</strong> <strong>voor</strong>re<strong>de</strong><br />

van zijn Sinjeur Semeyns. ‘Ik heb getracht, mij bekend te maken met <strong>de</strong><br />

historische perio<strong>de</strong>, met <strong>de</strong> personen die er in leef<strong>de</strong>n en werkten, met <strong>de</strong><br />

hoofdstroomingen hunner gedachten, om daarnaar mijne han<strong>de</strong>ling en mijne<br />

charakters te vormen. Ik heb een fiktie geleverd, maar met een historischen<br />

achtergrond; ik heb een waereld willen op<strong>de</strong>lven uit het graf van het verle<strong>de</strong>n’.<br />

Aan <strong>de</strong>ze beginselen voldoet <strong>de</strong> hier besproken roman niet. Zelfs <strong>de</strong> titel bereidt<br />

ons een teleurstelling. Van het vreug<strong>de</strong>rijk dat Gustaaf wil<strong>de</strong> stichten, ‘een rijk, dat<br />

aan geen grenzen van berg of zee gebon<strong>de</strong>n is, het rijk <strong>de</strong>r vreug<strong>de</strong>’, hooren we<br />

slechts in twee hoofdstukken, het laatste van het eerste <strong>de</strong>el en het vijftien<strong>de</strong> van<br />

het <strong>de</strong>r<strong>de</strong>. De stemming <strong>de</strong>r vreug<strong>de</strong> echter wordt nèrgens gewekt, zelfs niet in<br />

dat ééne hoofdstuk, dat ons in <strong>de</strong>n kring van Haga inleidt, waarvan <strong>de</strong> koning wil<strong>de</strong><br />

maken ‘een gedicht, een droom van poëzie, een Muzenhof zooals <strong>de</strong> legendarische<br />

Muzenhof van koning Arthur was’.<br />

Opzettelijk is zooeven op Schimmel gewezen, (<strong>de</strong> schrijfster zelf herinnert ons in<br />

haar <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> aan <strong>de</strong>n naam van Mevr. Bosboom-Toussaint), een auteur, wiens<br />

werk behoort tot het tijdperk vóór 1880. Ook dit werk moet tot die perio<strong>de</strong> gerekend<br />

wor<strong>de</strong>n. De nieuwere tijd schijnt over het hoofd van Wallis te zijn heengegaan,<br />

zon<strong>de</strong>r dat zij er iets van gemerkt heeft. Dezelf<strong>de</strong> gekunsteldheid in <strong>de</strong>n gesprektoon,<br />

hetzelf<strong>de</strong> vermoeien<strong>de</strong> vernuftsspel in <strong>de</strong> opmerkingen, antwoor<strong>de</strong>n, tegenwerpingen,<br />

kwinkslagen, woordspelingen, enz., als bij Schimmel, Mevr. Bosboom, e.a. Nergens<br />

natuurlijkheid, zelfs niet in een gesprek tusschen va<strong>de</strong>r en zoon. Tal van plaatsen<br />

zou<strong>de</strong>n aan te halen zijn om dit te bewijzen, doch <strong>de</strong> lezer zoeke ze zelf. Mogelijk<br />

stuit hij dan ook nog wel eens op zon<strong>de</strong>rlinge of foutieve beeldspraak en op<br />

rhetorische wendingen, die niet meer van <strong>de</strong>zen tijd zijn. Samenvatten<strong>de</strong>, moet ons<br />

oor<strong>de</strong>el dus lui<strong>de</strong>n: als geschiedkundige studie beschouwd, stemt <strong>de</strong> roman ons<br />

‘dankbaar maar niet voldaan’, als letterkundig werk bereid<strong>de</strong> hij ons een teleurstelling.<br />

J.J. GRISS.<br />

De Sterkste, door Anna van Gogh-Kaulbach. (Amsterdam L.J. Veen).<br />

Hoewel Mevrouw van Gogh-Kaulbach niet behoort tot <strong>de</strong> Allereersten, zoo is haar<br />

werk toch bijna altijd aanmerkelijk beter dan dat van <strong>de</strong> overige boekenschrijven<strong>de</strong><br />

damesbent.<br />

Een nieuw boek van haar - hoewel dan geen schok in ons Hollandsch-literair<br />

wereldje -, doet toch altijd met een gevoel van prettigheid <strong>de</strong>nken: dát zal althans<br />

het lezen en bespreken wel weer eens waard zijn, en brengt da<strong>de</strong>lijk in onze<br />

herinnering vroegere goe<strong>de</strong> werken van haar als <strong>de</strong> Speculatie-Roman ‘Getij<strong>de</strong>n’,<br />

en <strong>voor</strong>al het heelgoe<strong>de</strong> ‘Moe<strong>de</strong>r’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


In ‘De Sterkste’ vond ik vele goe<strong>de</strong> kwaliteiten van ‘Moe<strong>de</strong>r’ terug, ook echter <strong>de</strong><br />

min<strong>de</strong>r verdienstelijke. Schrijfster kon zich bv. ook nú niet vrij hou<strong>de</strong>n van leelijke<br />

woor<strong>de</strong>n als ‘grapte’, ‘driftte’, ‘blijd<strong>de</strong>’, ‘wankte’ (<strong>voor</strong> wankel<strong>de</strong>), op twee bladzij<strong>de</strong>n<br />

(14 en 15) drie maal het woord ‘heugenis’, terwijl <strong>voor</strong>al in <strong>de</strong> eerste bladzij<strong>de</strong>n een<br />

zekere slordigheid niet valt te ontkennen.<br />

Het gegeven: een verloofd meisje, dat ten slotte tot <strong>de</strong> erkentenis komt, dat zij<br />

haar aanstaan<strong>de</strong>n zwager meer lief heeft dan haar galant, is niet nieuw. Immers<br />

werkte Robbers dit al psychologisch heel fijn uit in ‘De Bruidstijd van Annie <strong>de</strong><br />

Boogh’. De wijze van bewerking en oplossing echter, zooals Mevrouw van Gogh<br />

ons die gaf, is wèl nieuw. Met vaste lijnen zet zij <strong>voor</strong> ons neer <strong>de</strong> twee, in wezen<br />

en karakter, zoo diep van elkaar verschillen<strong>de</strong> half-broers.<br />

Bart, <strong>de</strong> fijne Droomer, <strong>de</strong> Schoonheid-zoeker, die van te-leven een Kunst maakt.<br />

Bart, heel jong nog in zijn levensvisie, wien <strong>de</strong> Werkelijkheid verre blijft, <strong>de</strong><br />

Nietsdoener, die meent al genoeg te doen door zijn lief<strong>de</strong> zoo hoog en rein mogelijk<br />

op te voeren en die het zelf-gelukkig-zijn als eersten plicht voelt, om door eigen<br />

geluk <strong>de</strong> totale hoeveelheid geluk in <strong>de</strong> wereld te vergrooten.<br />

Bart, door <strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r verwend en ontzien, wijl <strong>de</strong>ze meent aan hem te moeten<br />

vergoe<strong>de</strong>n een jegens <strong>de</strong> vroeg gestorven moe<strong>de</strong>r begane fout. En Herbert: <strong>de</strong><br />

praktisch-nuchtere werker; <strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> buitenwereld tevre<strong>de</strong>ne, beheerschte<br />

plichtsbetrachter, wien het vervullen van dien plicht echter niet is geluk en vrijheid,<br />

maar benepen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


79<br />

slaafschheid, gebrek aan moed, en in wien klagend huilt het verlangen naar<br />

huwelijkslief<strong>de</strong>, waar hij zich vergenoegen moet met een <strong>voor</strong> geld soms gekocht<br />

surrogaat.<br />

Herbert, in wien leeft felle haat, en donkre afgunst tegen Bart, dien hij wel voelt<br />

als <strong>de</strong>n Zwakkere, maar in wien hij benijdt <strong>de</strong> levensvreugd, <strong>de</strong> vrijheid, waarme<strong>de</strong><br />

hij neemt van het Leven, als een Recht; zijn niet gebon<strong>de</strong>n zitten aan<br />

conventie-plichtjes. En die altijd over hem triomfeert: bij <strong>de</strong> vrouwen, in het leven,<br />

overal. En tusschen <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong>n in: kin<strong>de</strong>rlijk-vertrouwend eerst, verward en ontzet<br />

daarna, Wies, Bart's meisje, wie in Bart aantrekt het schuchter-reine, het mooie<br />

spreken over lief<strong>de</strong> en <strong>de</strong> schoone dingen van het Leven.<br />

Wel is zij zich even bewust, dat zij haar Held zich an<strong>de</strong>rs <strong>voor</strong>stel<strong>de</strong>: donker<strong>de</strong>r,<br />

manlijker, sterker, maar haar vrouwelijke neiging tot willen helpen, het zich noodig<br />

weten <strong>voor</strong> zijn geluk doen haar toch geheel oprecht zijn in haar lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> hem.<br />

Tot <strong>de</strong> koele, beheerschte sterkte van Herbert haar gaat imponeeren.<br />

Vooral ook als zij bij Bart ziet weinig tegemoetkoming aan haar verlangen naar<br />

een knus-intiem tehuis, met, later, kin<strong>de</strong>ren; als zij niet geheel verstaat zijn vage<br />

verlangen van op verre reizen alleen maar te leven <strong>voor</strong> lief<strong>de</strong> en schoonheid. En<br />

zij in Herbert on<strong>de</strong>rkent, haar en <strong>de</strong> praktische werkers-familie waaruit zij stamt,<br />

verwant: <strong>de</strong>n taaien werklust, <strong>de</strong>n doorzetten<strong>de</strong>n wil, waarachter zij niet voelt <strong>de</strong>n<br />

levens-jammer, het hongeren naar lief<strong>de</strong>-geluk, het smachten naar moed om vrij te<br />

durven zijn...<br />

En zij voelen gaat, dat haar lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Bart meer is <strong>de</strong> berusten<strong>de</strong> toegevendheid<br />

van een vriendin, een zuster, noodig om hem zelf te doen blijven staan. Terwijl tot<br />

Herbert gaat haar passiebegeeren, en één kus van hem haar een zwijmelen<strong>de</strong><br />

zinnenvreugd geeft, die zelfs Bart's hevigsthartstochtelijke omhelzingen haar niet<br />

schonken. Maar ook nà die zelf-ont<strong>de</strong>kking wil zij het eens aan Bart gegeven woord<br />

gestand doen. Temeer, omdat zij meent, dat Herbert sterk genoeg is om dit leed te<br />

kunnen dragen, terwijl het Bart's on<strong>de</strong>rgang zou beteekenen.<br />

Maar als Bart door een intrigue van Herbert alles te weten komt, en hij Wies <strong>de</strong><br />

vrijheid terug geeft, nu zij ten slotte toch weinig blijkt te hebben verstaan van het<br />

inniger wezen zijner lief<strong>de</strong>, en hij krachtig met <strong>de</strong> nu doo<strong>de</strong> illusie durft te breken,<br />

omdat hij begrijpt Wies niet te kunnen geven het Geluk, dat hij 's menschen eerste<br />

recht vindt, dan moet Wies erkennen, dat van Herbert, dien zij altijd had aangezien<br />

als <strong>de</strong>n sterkste, Bart 't won...<br />

En ook Herbert begrijpt, dat we<strong>de</strong>rom Bart triomfeert, ook al ziet hij zijn verlangen<br />

vervuld. - Wat niet voldoet in het boek is het gedachteloos door Wies gezeg<strong>de</strong><br />

zinnetje ‘Ik ben zijn vrouw al’, en <strong>de</strong> daaruit <strong>voor</strong>tkomen<strong>de</strong> intrigue van Herbert.<br />

Wat jammer is! Maar overigens blijft mevrouw van Gogh-Kaulbach psychologisch<br />

juist. Wij voelen het verkeeren van Wies' lief<strong>de</strong> als een gelei<strong>de</strong>lijk, begrijpelijk proces,<br />

zon<strong>de</strong>r schokken gaan<strong>de</strong> langs natuurlijke lijnen.<br />

Van <strong>de</strong> personen van het twee<strong>de</strong> plan, die maar heel vaag mee-doen, is tante<br />

Betsie het best.<br />

En om het psychologisch bijna overal zuivere kunnen, vergeten wij gaarne die<br />

kleine onbeholpenheidjes, <strong>de</strong> leelijke woord-vondsten, <strong>de</strong> slordigheidjes, waarvan<br />

ik in <strong>de</strong>n aanvang repte.<br />

J.H. FRANÇOIS.<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> mei-tijdschriften<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


De Gids<br />

Een Gids-nr. met veel schoone letteren. De heer Dr. P.H. van Moerkerken Jr. geeft<br />

het eerste <strong>de</strong>el van een ... hoe moeten wij dit genre noemen? historische novelle,<br />

ze<strong>de</strong>nschets? enfin, het genre is bekend door L.E., Ignatia Lubeley e.a. Ook v.<br />

Moerkerken is het in ‘De Bevrij<strong>de</strong>rs’ <strong>voor</strong>al om atmosfeer te doen; <strong>de</strong><br />

milieu-beschrijving krijgt hier 't meest relief. Dit ge<strong>de</strong>elte verplaatst ons in 't gezin<br />

van een rijk Amsterdamsch koopman on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Fransche overheersching.<br />

Ziehier iets uit <strong>de</strong> overpeinzingen van <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> mevrouw Kee-Jans van Wyck, die<br />

<strong>de</strong> wereld er se<strong>de</strong>rt <strong>de</strong> revolutie niet beter op vindt gewor<strong>de</strong>n.<br />

Al die vroegere jaren, van vóór vijf-en-negentig, schenen haar één dag<br />

van ongestoord geluk. Toen was <strong>de</strong> wereld schoon en goed. Op <strong>de</strong><br />

Keizersgracht stond het huis <strong>de</strong>r Van Wijcks, met <strong>de</strong> hooge vensters, met<br />

het hardsteenen bor<strong>de</strong>s, met <strong>de</strong> zware plafonds en goud-leêren<br />

behangsels, met al <strong>de</strong> eerwaardige familiestukken. Aan <strong>de</strong> Vecht lag <strong>de</strong><br />

rijke hofste<strong>de</strong> van haar va<strong>de</strong>r, statig gebouw van vierkante <strong>de</strong>gelijkheid<br />

tusschen zwaar geboomte. Daar was het zonnig en vroolijk langs <strong>de</strong><br />

groene gazons, als op <strong>de</strong> strak geharkte pa<strong>de</strong>n <strong>de</strong> elegante bezoekers<br />

elkan<strong>de</strong>r zwierig begroetten, <strong>de</strong> driekantjes lichtend van hun witte paruik,<br />

en op feestdagen <strong>de</strong> vergul<strong>de</strong> koetsen rol<strong>de</strong>n over het beklinkerd<br />

<strong>voor</strong>plein. De kin<strong>de</strong>ren speel<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> schaduwrijke berceaux, in <strong>de</strong><br />

geheimzinnige grot, bij <strong>de</strong> watervallen en fonteinen, rond <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong>lijken<br />

bouwval die kunstig' was nagebootst uit ou<strong>de</strong> steenen. Zij verwon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n<br />

zich over het eenzaam grafmonument on<strong>de</strong>r een treurboom, diep in <strong>de</strong><br />

verste diepte van het doolhovig park. Zij plukten bloemen van kostbare<br />

uitheemsche gewassen. In <strong>de</strong> gesprekken <strong>de</strong>r ou<strong>de</strong>ren sprankel<strong>de</strong><br />

vernuftige scherts; <strong>de</strong> heeren schater<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> sierlijk-gekapte vrouwen<br />

glimlachten blozend, terwijl lakeien na<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n met likeuren of thee.<br />

Nu was het alles heen; <strong>de</strong> wereld scheen dor en grauw, arm en<br />

vreug<strong>de</strong>loos gewor<strong>de</strong>n. En <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> mevrouw, in haar leunstoel bij <strong>de</strong>n<br />

haard, zuchtte, wanneer opnieuw <strong>de</strong>ze beel<strong>de</strong>n door haar eenzame<br />

mijmering gingen.<br />

Van P.N. Valkhoff vin<strong>de</strong>n wij een uitvoerige studie over Anatole France en zijn werk.<br />

France's heele oeuvre is een verheerlijking van <strong>de</strong> schoonheid van het paganisme<br />

en van <strong>de</strong> zinnelijke lief<strong>de</strong> die door het Christendom wordt verafschuwd. Schrijver<br />

gaat France's ontwikkeling na vàn zijn eersten bun<strong>de</strong>l poëzie af: <strong>de</strong> Poêmes<br />

dorés, opge-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


80<br />

dragen aan Leconte <strong>de</strong> Lisle, om wien France en an<strong>de</strong>re dichters zich schaar<strong>de</strong>n<br />

in het tijdschrift ‘La Parnasse contemporain’. Kenmerken<strong>de</strong> eigenschappen van <strong>de</strong><br />

Lisle als: eruditie, hellenisme, anti-katholicisme, vin<strong>de</strong>n we ook bij France. Het<br />

mo<strong>de</strong>rne Frankrijk is door F. beschreven in zijn vier<strong>de</strong>eligen roman-cyclus Histoire<br />

Contemporaine, waarvan <strong>de</strong> twee laatste <strong>de</strong>elen een onmid<strong>de</strong>llijke weerslag<br />

zijn op <strong>de</strong> Dreyfus-zaak, die F. hevig anti-clericaal en socialist heeft gemaakt.<br />

‘Uit <strong>de</strong> groote stad’ is een schetsje waarin Johan Wesselink een dag leven<br />

beschrijft van een <strong>voor</strong> haar brood werken<strong>de</strong> vrouw in Parijs.<br />

Dirk Coster schrijft uitvoerig over Carry van Bruggen's Heleen. Coster acht in<br />

dat boek, dat zich afwendt van <strong>de</strong>n thans overbeken<strong>de</strong>n naturalistischen roman,<br />

veel te prijzen; hij vindt er echter een be<strong>de</strong>nkelijk te kort in aan plastiek; <strong>de</strong><br />

psychologische roman is hier te veel <strong>de</strong> essay gena<strong>de</strong>rd.<br />

Van <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re bijdragen noemen wij hier nog alleen een poëtisch fragment<br />

IJsenbele, door Mr. P. Otten.<br />

Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />

Rabindranath Tagore wordt <strong>de</strong>n lezer <strong>voor</strong>gesteld door Dr. H.T. Oberman, die in<br />

<strong>de</strong>zen dichter <strong>voor</strong>al het diep-godsdienstige waar<strong>de</strong>ert. Bernarda heeft een novelle<br />

afgestaan ‘Als 't vertrouwen sterft’. Twee motieven treffen wij hier aan, waartusschen<br />

we, althans in dit ge<strong>de</strong>elte, nog geen verband kon<strong>de</strong>n ont<strong>de</strong>kken. Motief I: twee<br />

verloof<strong>de</strong>n, stammend uit een verschillend geestelijk milieu. Motief II: bij het meisje<br />

een angst <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n zinnelijken kant van het huwelijk. Dr. D. Plooy vervolgt zijn<br />

interessante studie ‘Op <strong>de</strong> grenzen van “Antike” en Christendom’; H. Colijn geeft<br />

reisbrieven ‘Uit het land van <strong>de</strong>n Draak’.<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

De ‘Lenteliedjes’ van Hélène Swarth stellen onze bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze dichteres<br />

weer op een zware proef.<br />

Er zijn aardige dingetjes in, als dit coupletje:<br />

O, nu wil<strong>de</strong> ik zoo vurig dat ik nog was<br />

Een blozend en hoopvol meisje<br />

En ik liep met mijn lief in het lentegras<br />

Op <strong>de</strong> maat van een vogelwijsje.<br />

al voel ik <strong>voor</strong> mij dat ‘zoo vurig’ in <strong>de</strong>n eersten regel als te zwaar <strong>voor</strong> wat daar<br />

volgt. Maar als <strong>de</strong> dichteres zingt, dat - zoo God haar het ware geloof mocht<br />

schenken om heuvlen te verzetten - zij die heuvlen en beuken en bloemen en <strong>de</strong><br />

beek en <strong>de</strong>n zwanenplas aan haar lief zou ‘sturen’, dan ... neen, dan slaan we maar<br />

liefst haastig <strong>de</strong> aflevering dicht en grijpen in onze boekenkast naar een dier beken<strong>de</strong><br />

bun<strong>de</strong>ltjes waaruit <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> echte Hélène Swarth tot ons spreekt.<br />

Ina Boudier Bakker vertelt ons het ‘Eerste Avontuur’ van een schoolmeisje, dat<br />

met een jongen loopt en bitter ontnuchterd wordt omdat alles ‘zoo akelig’ blijkt, zoo<br />

heel an<strong>de</strong>rs dan zij 't zich had <strong>voor</strong>gesteld.<br />

‘Zomerleven’ is een reeks korte dagboek-notities van Cyriel Buysse, waarin hij<br />

ons zijn indrukken van menschen en <strong>de</strong> natuur (<strong>de</strong> natuur <strong>voor</strong>al!) weêrgeeft. Een<br />

‘nietig plasje tusschen groene oevertjes met enkele hooge populieren, een zingend<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


vijvertje’ maakt hem <strong>voor</strong> dagen gelukkig in zijn zelfgekozen eenzaamheid. Als hij<br />

dan <strong>voor</strong> enkele oogenblikken in <strong>de</strong> stad, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> menschen komt beleeft hij wel<br />

eens grappige avonturen, zooals toen een zeeuwsche boer met een viertal<br />

breed-rokkig schommelen<strong>de</strong> boerinnen zijn auto <strong>voor</strong> een taxi aanzag en zich door<br />

<strong>de</strong>n monkelen<strong>de</strong>n Buysse met zijn vrouwvolk door <strong>de</strong> stad liet karren om tot slot te<br />

betalen met een kwartje en een paar sigaren. Ziehier <strong>de</strong> beschrijving van een<br />

‘interview’:<br />

15 September. Gansch onverwacht bezoek van I en B. vergezeld<br />

door een <strong>de</strong>r<strong>de</strong>n persoon, mij onbekend, maar die mij wordt <strong>voor</strong>gesteld<br />

als zijn<strong>de</strong> een journalist, die mij wenscht te ‘interviewen’.<br />

De man is lang en mager, met lorgnet en zwarten baard, en buigend<br />

schertst hij: ‘Puisque la montagne ne veut pas aller à Mahomet, il faut<br />

bien que Mahomet vienne à elle’.....<br />

Dit bezoek brengt mij totaal van streek, stolt <strong>de</strong>n bloedsomloop in mijne<br />

a<strong>de</strong>ren. Met ra<strong>de</strong>loos-smeeken<strong>de</strong>-en-verwijten<strong>de</strong> blikken kijk ik I en B.<br />

aan, terwijl <strong>de</strong> donkere interviewer zijn boekje uithaalt en door zijn bril <strong>de</strong><br />

omgeving bekijkt.<br />

- Daar staat <strong>de</strong> molen, meneer; daar ligt <strong>de</strong> rivier en ginds zijn <strong>de</strong><br />

weilan<strong>de</strong>n, begin ik, als een idioot.<br />

De man glimlacht, sardonisch, en begint op een blaadje te potloo<strong>de</strong>n.<br />

- Het uitzicht is mooi, ga ik <strong>voor</strong>t; <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> kasteelen, die u daar ziet...<br />

Hij valt mij in <strong>de</strong> re<strong>de</strong> en stelt mij vragen: hoe ik werk, wanneer ik werk,<br />

hoeveel ik per dag werk.<br />

Ik antwoord, als een klein kind, als een schooljongen, als een onnoozeling,<br />

die door zijn meester on<strong>de</strong>rhoord wordt.<br />

Hij vraagt mij of ik eenige ethische bedoeling heb met mijn werk. Ethische<br />

bedoeling! Wat is dat? Mijn schuchter antwoord is blijkbaar<br />

aller-onophel<strong>de</strong>rendst, doch <strong>de</strong> interviewer potloodt toch maar lustig door.<br />

I. en B. staan te grinniken. Ik zou wel op hen willen schieten. De man<br />

begint over naturalisme; en, aardig genoeg: daar verkondigt hij zelf een<br />

leer, zoodat ik niet hoef te antwoor<strong>de</strong>n. Ik geef hem trouwens volkomen<br />

gelijk, ben absoluut van zijn meening. Evenzoo <strong>de</strong>el ik zijn esthetische<br />

beschouwingen en ook over Nietzsche en Bergson wor<strong>de</strong>n wij het roerend<br />

eens. Een zin ligt mij op <strong>de</strong> tong: ‘Er bestaat ook nog het anti-isme en het<br />

individualisme’, zou ik hem willen zeggen; maar 'k wacht mij wel van dat<br />

te doen, om geen verwikkeling te weeg te brengen. Hoogst voldaan -<br />

<strong>voor</strong>al ik - schei<strong>de</strong>n wij ten slotte van elkan<strong>de</strong>r.<br />

Dat zal wel een heel mooi interview zijn, als het ooit gepubliceerd wordt;<br />

en wat zal het juist mijn <strong>de</strong>nkbeel<strong>de</strong>n over allerlei weergeven!<br />

Louis Couperus vervolgt ‘De ongelukkige’, H.v. Puymbroeck zijn studie over<br />

Eekhoud, welke niet schoolsch-dor is maar van warm-levend begrijpen getuigt.<br />

Ons Tijdschrift.<br />

Van ‘Jong Vrouwtje’, <strong>de</strong> novelle van J.M. Westerbrink-Wirtz, las ik het hier afgedrukte<br />

1e ge<strong>de</strong>elte een dag vroeger dan 't ook al weer ‘1e ge<strong>de</strong>elte’ <strong>de</strong>r novelle van<br />

Bernarda in <strong>de</strong> ‘Stemmen <strong>de</strong>s Tijds’ (zie boven). En nu ik <strong>de</strong>n inhoud van die bei<strong>de</strong><br />

novelle-fragmenten mij weer <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n geest tracht te roepen, weet ik van geen van<br />

bei<strong>de</strong> mij <strong>de</strong>n inhoud meer dui<strong>de</strong>lijk te herinneren, verwar ik Emma en Jan uit ‘Jong<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Vrouwtje’ met Cor en Theo uit ‘Als 't vertrouwen sterft’. Nu kan dat aan mij liggen.<br />

Natuurlijk. Maar <strong>de</strong> oorzaak kan ook dáárin te zoeken zijn, dat al die novelletjes in<br />

onze diverse periodieken zoo bitter weinig persoonlijks hebben, zoo allemaal<br />

gesne<strong>de</strong>n zijn naar eenzelf<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>l. Dit betreft niet alleen onze ‘christelijke’<br />

tijdschriften.<br />

Beter dan <strong>de</strong> novelle van Mevr. Westerbrink beviel mij het schetsje ‘Verjaardag’<br />

van R. Tharod, als ik tenminste <strong>de</strong> laatste bladzij mag schrappen. De gevoelens<br />

van <strong>de</strong> jonge geschei<strong>de</strong>n vrouw op haar eersten verjaardag na het uiteengaan zijn<br />

zuiver weergegeven. Voelt <strong>de</strong> schr. echter niet dat hij met dat theatraal-banale slot<br />

(advertentie in <strong>de</strong> courant: On<strong>de</strong>rtrouwd... volgen <strong>de</strong> namen van <strong>de</strong>n nog altijd<br />

bemin<strong>de</strong>n man en ‘die an<strong>de</strong>re’; waarop <strong>de</strong> verlatene natuurlijk flauw valt) alles<br />

be<strong>de</strong>rft?<br />

Van Willem <strong>de</strong> Mero<strong>de</strong> zijn in <strong>de</strong>ze afl. Verzen. P.H. Ritter Jr. maakt enkele<br />

wijsgeerige opmerkingen over 't wezen van het Proza en <strong>de</strong> Poëzie. Hij stelt o.a. in<br />

't licht dat <strong>de</strong> ontwikkeling <strong>de</strong>r poëzie organisch is, die van het proza mechanisch;<br />

dat <strong>de</strong> grondstelling <strong>voor</strong>poëzie is: <strong>voor</strong> een gedachte bestaat slechts één, <strong>de</strong> ééne,<br />

vorm, al zoekt zich <strong>de</strong> dichter steeds nieuwe klanken te verschaffen, om dan te<br />

luisteren of 't <strong>de</strong> klanken zijn waar het innerlijk<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


*5<br />

rhythme hem toe brengt. Hierdoor blijft het z.g. ‘vrije vers’, waarbij nagenoeg alle<br />

historische versvormen zijn losgelaten, toch essentieel van het proza verschei<strong>de</strong>n.<br />

Tot slot zingt <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong>n lof van het proza.<br />

Nieuwe Banen.<br />

In dit ‘maandschrift ter Ver<strong>de</strong>diging en Verdieping van <strong>de</strong> Christelijke<br />

Wereldbeschouwing’, dat nagenoeg geheel door <strong>de</strong>n zeldzaam werkkrachtigen<br />

redacteur, Dr. A.H. <strong>de</strong> Hartog, pleegt te wor<strong>de</strong>n gevuld, trof ons <strong>de</strong>ze maand in 't<br />

bizon<strong>de</strong>r een artikel van diens hand over ‘Kunst en Ze<strong>de</strong>lijkheid’. Schr. stelt in 't licht<br />

dat <strong>de</strong> mensch als ik-wezen een éénheid is, d.i. willend-<strong>de</strong>nkend, noch<br />

uitsluitend ethisch, noch aesthetisch, en dat dus <strong>de</strong> stelling ‘l'art pour l'art’ die <strong>de</strong><br />

aesthetische functie van <strong>de</strong>n menschelijk ze<strong>de</strong>lijk-re<strong>de</strong>lijken geest verabsoluteert<br />

een willekeurige eenzijdigheid moet heeten. Het komt mij intusschen <strong>voor</strong>, dat <strong>de</strong><br />

geachte schr. het probleem <strong>de</strong>r tweespalt in een wereld die, naar Schopenhauers's<br />

woord: ‘herrlich zu sehn’ maar ‘schrecklich zu seyn’ is, met dit artikel (dat trouwens<br />

vervolgd wordt) nog wel niet zal oplossen.<br />

Omhoog.<br />

Kon ik <strong>de</strong> vorige maand van dit tijdschrift geen melding maken wegens plaatsgebrek<br />

- zoo vestig ik thans nog even <strong>de</strong> aandacht op J.J. Meyers bespreking van van<br />

Ee<strong>de</strong>ns Pauls Ontwaken (April-nr.). Meyer bekijkt dit boek wat an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong><br />

meeste recensenten gedaan hebben en ziet in v. Ee<strong>de</strong>ns geestelijke verzekerdheid<br />

door 't sterven van Paul verkregen, niets an<strong>de</strong>rs dan een gelooven ‘op een teeken’.<br />

De innerlijke aanschouwing was v. Ee<strong>de</strong>n niet voldoen<strong>de</strong>; hij meent die te kunnen<br />

aanvullen door een zicht- of tastbaarheid.<br />

Inhoud van No. 5: Gods Geduld verachten, door J.E. van Brakel. - 's Menschen<br />

Ellen<strong>de</strong> en Verlossing, door J.J. Bleeker. - Verlangen naar God, door W. Banning.<br />

- De Richtingkwestie en hare Oplossing, door G.H.v.S. - Boekbespreking. - Wat wij<br />

Tegenkwamen.<br />

De Hollandsche Revue<br />

Netscher heeft zich door <strong>de</strong> bellen<strong>de</strong> en bungelen<strong>de</strong> stoomtram naar Blaricum laten<br />

hotsen en daar Herman Heijenbrock opgezocht en aan 't praten gekregen. Eerst<br />

over zijn jeugd, in Rotterdam.<br />

Goed opgevoed te zijn en dan dat vallen en opstaan. Bij baasjes werken,<br />

bloemen en engeltjes schil<strong>de</strong>ren in café's en paar<strong>de</strong>n en vorstelijke<br />

personen in een circus.... Het uitschreien van mijn aka<strong>de</strong>mie-i<strong>de</strong>alen in<br />

<strong>de</strong> verlaten gangen en kleedkamertjes te mid<strong>de</strong>n van parfums en verdor<strong>de</strong><br />

kransen, en als <strong>de</strong> verfjongen dan aan <strong>de</strong> trap schreeuwen, dat het<br />

‘nachtblauw’ stond over te koken. O God, dat nachtblauw, dat we toen al<br />

naar Fransch recept overal tusschendoor moesten smeren!... Heb ik daar<br />

die idiosyncrasy tegen het blauwe systeem van gekregen? En dan dat<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


scharrelen om los werk bij patroons, wien alles te duur was en dat nachten<br />

opblijven met haastwerk, en <strong>de</strong> kermisstukken en die ein<strong>de</strong>looze<br />

zangrepetities van <strong>de</strong> opera!... Nu ik later het theoretisch verschil heb<br />

leeren verstaan tusschen muziek en <strong>de</strong> opera... Wagner en Nietzsche...<br />

komen mij nog dikwijls die eerste indrukken te binnen van bespottelijkheid<br />

en leelijkheid.... Ik heb later veel te veel achter <strong>de</strong> coulissen gekeken....<br />

Ook in mijn krantentijd is dat zoo het geval geweest. Al die menschen<br />

van dagjes-grootheid - dat heeft wel allemaal vorm en richting gegeven<br />

in mijn leven... dat wil ik niet ontkennen... maar het had een<br />

tegenovergesteld effekt - stille vereenzaming en menschenhaat, zoodat<br />

ik mij, toen het mij wat beter ging, geheel kon afzon<strong>de</strong>ren en mijn<br />

sluimeren<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> tot <strong>de</strong> doo<strong>de</strong> dingen kon botvieren.<br />

Intusschen, dat die ‘doo<strong>de</strong>’ dingen niet dood waren, maar een ziel had<strong>de</strong>n <strong>voor</strong><br />

Heijenbrock, daarvan spreken zijn schil<strong>de</strong>rijen voldoen<strong>de</strong>, die een episch-bree<strong>de</strong><br />

verheerlijking. zijn van <strong>de</strong> schoonheid <strong>de</strong>r Groot-industrie. ‘De menschelijke<br />

be<strong>de</strong>nksels en vormingen naar bepaal<strong>de</strong> doelein<strong>de</strong>n’, aldus H., ‘werd mij poëtischer<br />

dan <strong>de</strong> vallen<strong>de</strong> blaadjes of <strong>de</strong> ruischen<strong>de</strong> boomtoppen’. Er zijn aan het artikel fraaie<br />

reproducties toegevoegd naar enkele van H.'s schil<strong>de</strong>rijen. Het Boek van <strong>de</strong> Maand<br />

is ‘Ons gou<strong>de</strong>n Von<strong>de</strong>lpark’ door J. Feith, eveneens met foto's.<br />

Onze Eeuw.<br />

P. Raëskin eindigt zijn novelle ‘Nonneke’; Prof. K. Kuiper leidt ons <strong>voor</strong>t langs <strong>de</strong>n<br />

ontwikkelingsgang <strong>de</strong>r Grieksche tragedie en geeft in dit ge<strong>de</strong>elte een ontleding<br />

van enkele van Sophocles' drama's. Omtrent het verschil tusschen Sophocles' en<br />

Aeschylus' concepties halen wij aan:<br />

Sophocles verbreekt geenszins <strong>de</strong>n band die menschen en go<strong>de</strong>n<br />

verbindt, maar in zijne drama's staan niet meer <strong>de</strong> go<strong>de</strong>n, als bij<br />

Aeschylus, han<strong>de</strong>lend als hoofdpersonen op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond. Zijne<br />

aandacht geldt <strong>de</strong>n mensch met zijnen wil - al wordt die ook verbrijzeld<br />

in <strong>de</strong>n strijd met God's almachtigen - niet door <strong>de</strong>n dichter gecritiseer<strong>de</strong>n<br />

- wil. Sophocles aanvaardt evenzeer als Aeschylus <strong>de</strong> mythologische<br />

traditie, maar slechts die gebeurtenissen hebben <strong>voor</strong> hem essentieel<br />

belang, die met het karakter en <strong>de</strong> da<strong>de</strong>n zijner hel<strong>de</strong>n in nauw verband<br />

staan. Zoo komt het dat <strong>de</strong> dialoog zijner drama's, die <strong>de</strong>ze da<strong>de</strong>n<br />

<strong>voor</strong>bereidt psychologischer, en zijn karakters gecompliceer<strong>de</strong>r maar<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen lezer verstaanbaar<strong>de</strong>r wor<strong>de</strong>n dan die van Aeschylus.<br />

Dr. A.G. van Hamel geeft Iersche Indrukken, roert echter niet <strong>de</strong> huidige politieke<br />

gebeurtenissen aan. Interessant is wat <strong>de</strong> heer D.J. van <strong>de</strong>r Ven schrijft over ‘<strong>de</strong><br />

volkspoëzie <strong>de</strong>r Spinneweken’. Spinneweken, een woord uit <strong>de</strong>n tijd dat <strong>de</strong> boeren<br />

zelf hun vlas weef<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>n tijd <strong>de</strong>r oerprimitieve huisindustrie rondom <strong>de</strong> roswalmig<br />

opflakkeren<strong>de</strong> open stobben-haar<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r patriarchale ‘losse hoesen’. Spinneweken,<br />

<strong>de</strong> sombere dagen tusschen Sinte Katrijn als volgens 't eeuwenheugend rijmpje ‘<strong>de</strong><br />

koeien aan <strong>de</strong> lijn’ moesten staan, en Vastenavond - <strong>de</strong> rustweken <strong>voor</strong> 't mansvolk.<br />

In die dagen, als <strong>de</strong> vrouw op een avond alle huwbare dochters ‘neug<strong>de</strong>’ om 't vlas<br />

af te spinnen, wer<strong>de</strong>n er door <strong>de</strong> looze <strong>de</strong>ernkes (die wisten dat 't mansvolk om <strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>ur van <strong>de</strong> <strong>de</strong>ele zou kieken) heel wat ou<strong>de</strong> liedjes afgezongen, vroolijk of<br />

sentimenteel al naar 't viel, maar meest op 't ééne thema: <strong>de</strong> minne.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Dr. J. <strong>de</strong> Jong bespreekt on<strong>de</strong>r 't opschrift ‘Een Merkwaardige Vrouw’ <strong>de</strong><br />

autobiographie <strong>de</strong>r zangeres Lilli Lehmann: Mein Weg.<br />

Het poëtische <strong>de</strong>el in <strong>de</strong>ze aflevering is toevertrouwd aan C.A.B. van Herwer<strong>de</strong>n.<br />

De Nieuwe Gids.<br />

INHOUD. Nieuwe-Gids-Prijs. - Aan 't Lichten<strong>de</strong> Strand, door G. van Hulzen. - Nieuwe<br />

Bijlagen (V. De Uitvaart), door Jac. van Looy. - Oud, door Aleida van Pellecom. -<br />

Pallieter - Goud; Een Grijze, Natte Dag; Een Schoone Winterdag, door Felix<br />

Timmermans. - Nieuwere Engelsche Dichters (II. John Masefield), door J.R. van<br />

Stuwe Hzn. - Rondom Napoleon, door Dr. A. Aletrino. - Aanteekeningen over Kunst<br />

en Letteren, door Hein Boeken. - Gedicht, door Mien Vermeulen. - Kunstnotities,<br />

door Corn. Veth. - Literaire Kroniek; etc.<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

INHOUD. Buiten-tekstplaat; Karel V, <strong>de</strong> Wijze, Koning van Frankrijk. Naar een<br />

afgietsel in <strong>de</strong> ‘Musées Royaux du Cinquantenaire’ te Brussel van <strong>de</strong> marmeren<br />

buste door André Beaunepveu. - Naar aanleiding van het werk van Claus Sluter,<br />

door G. Knuttel. - Ou<strong>de</strong> Spaansche Kunst, door J.R. van Stuwe. - Een overzicht<br />

van Britsch-Indische Kunst en Kunstnijverheid, door J.E. Jasper. - Helene Servaes,<br />

door Herman Robbers. - Het Jubileum van <strong>de</strong>n Kasdrager, door Frans Verschoren.<br />

- Kroniek.; etc.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Frédéric Mistral (1830-1914)<br />

81<br />

DE 19 <strong>de</strong> eeuw is getuige geweest van <strong>de</strong> herleving in Europa van een aantal<br />

nationale idiomen, een we<strong>de</strong>rgeboorte waaraan <strong>de</strong> politiek niet vreemd genoemd<br />

mag wor<strong>de</strong>n, doch welke daarom op zichzelf geenszins van belang ontbloot is, daar<br />

zij een aantal dichters heeft opgeleverd, waardig een eereplaats in te nemen naast<br />

hunne broe<strong>de</strong>rs <strong>de</strong>r groote volkeren. Kunstmatig of spontaan, als feit alleen zou<strong>de</strong>n<br />

wij rekening hebben te hou<strong>de</strong>n met het hèr-ontwaken van het Keltische (Iersche)<br />

nationaliteitsgevoel, <strong>de</strong> Katalaansche Renaixensa en <strong>de</strong> herleving van het<br />

Provençaalsch als litteraire taal. Reeds Saint-René-Taillandier wees hierop in <strong>de</strong><br />

<strong>voor</strong>re<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> samenwerking van verschillen<strong>de</strong> troubadours te danken<br />

bun<strong>de</strong>l Li Prouvençalo, toen hij gewaag<strong>de</strong> van ‘ce réveil du sentiment <strong>de</strong> race<br />

qui sera sans doute un <strong>de</strong>s signes distinctifs du XIX e siècle’.<br />

Van Mistral's leven valt niet veel te vertellen, dat niet in <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n<br />

met min of meer kleine bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n vermeld werd toen <strong>de</strong> dichter, kort gele<strong>de</strong>n,<br />

het tijdige met het eeuwige verwissel<strong>de</strong>. Wat wij hier geven willen is <strong>voor</strong>namelijk<br />

een beknopte schets van <strong>de</strong> Provençaalsche beweging en een korte bespreking<br />

van Mistral's werk, <strong>voor</strong>al van zijn <strong>voor</strong>naamste gedicht: Mirèio.<br />

Voor het eerst, nadat <strong>de</strong> troubadours had<strong>de</strong>n opgehou<strong>de</strong>n te zingen, ston<strong>de</strong>n in<br />

<strong>de</strong> 16 e eeuw weer dichters op in Provence, on<strong>de</strong>r wie zich <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> ‘noëlliste’<br />

(Kerstlie<strong>de</strong>ren-dichter) Saboly onsterfelijk maakte.<br />

In <strong>de</strong> 19 <strong>de</strong> eeuw verdienen naast Mistral met eere genoemd te wor<strong>de</strong>n Thédore<br />

Aubanel (1829-1886) uit Nîmes, <strong>de</strong> diepste natuur en <strong>de</strong> meest temperamentvolle<br />

lyrikus on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> félibres; wiens hart zijn leven lang ween<strong>de</strong> bij <strong>de</strong> gedachte aan het<br />

meisje dat hij liefhad - Zani - die het klooster verkoos boven <strong>de</strong> bedriegelijke wereld;<br />

en Jacques Azaïs. Boven allen uit blonk echter <strong>de</strong> ‘Agenais’ Jacques Jasmin<br />

(1798-1864), die steeds ‘<strong>de</strong>n mond vol vogelkijns’ la bouco pleno d'aouzelo<br />

had en van wien Longfellow, die hem met <strong>de</strong>n Zuid-Schot Burns vergelijkt, een <strong>de</strong>r<br />

mooiste sproken vertaal<strong>de</strong> (The blind girl of Castel-Cuillè). In 1823<br />

geven <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Achard uit Marseille, met zeven an<strong>de</strong>re ‘troubaïres’ een<br />

gezamenlijken dichtbun<strong>de</strong>l uit. In 1839 schrijft <strong>de</strong> ‘Société archéologique <strong>de</strong> Béziers’<br />

waarvan Azaïs <strong>de</strong> presi<strong>de</strong>nt was, een wedstrijd uit <strong>voor</strong> gedichten in het<br />

Provençaalsch. Kort daarop verschijnen ook twee couranten in het Provençaalsch,<br />

Lou Tambourinaire et le Ménestrel (1841-42) en Lou<br />

Bouil-Abaisso (<strong>de</strong> naam van <strong>de</strong> welbeken<strong>de</strong> provençaalsche kost). Zoo was<br />

een krachtige stoot gegeven, die tot een eensgezin<strong>de</strong>n arbeid op zuiver<br />

letterkundig gebied lei<strong>de</strong>n zou. <strong>Den</strong> 29 sten Augustus 1852 kwam te Arles een<br />

‘Congrès <strong>de</strong>s troubadours provencaux’ samen,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


82<br />

als uitvloeisel van <strong>de</strong>n stijgen<strong>de</strong>n roem van Roumanille, - hij kan als Mistral's meester<br />

beschouwd wor<strong>de</strong>n - <strong>de</strong>n dichter van Li Margari<strong>de</strong>to (De Ma<strong>de</strong>liefjes, 1847)<br />

en Li Sounjarello (De Droomsters, 1851) en tevens pittoresk pamfletist. Met<br />

twee jonge zangers, zijn vertrouw<strong>de</strong>n, Frédéric Mistral en Anselme Mathieu, had<br />

hij, als <strong>voor</strong>bereiding <strong>voor</strong> die zangers-verga<strong>de</strong>ring, een bun<strong>de</strong>l gedichten Li<br />

Prouvençalo (De Provençaalschen 1852) uitgegeven, met een zeer leerrijke<br />

<strong>voor</strong>re<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n reeds genoem<strong>de</strong>n geleer<strong>de</strong> Saint-René Taillandier. In 1853 kwam<br />

te Aix een twee<strong>de</strong> kongres samen op het initiatief van <strong>de</strong>n dichterjournalist-hervormer<br />

J.B. Gaut, die Roumanille had bijgestaan in <strong>de</strong> <strong>voor</strong>bereiding van het eerste. Niet<br />

min<strong>de</strong>r dan 65 zangers woon<strong>de</strong>n dit kongres bij, dat gevolgd werd door <strong>de</strong> uitgave<br />

van een kollektieven bun<strong>de</strong>l: Lou Roumavàgi<strong>de</strong>is Troubaïres (De<br />

pelgrimstochten <strong>de</strong>r troubadours) 1854. Een litteraire school is echter nog<br />

niet gevormd.<br />

Op <strong>de</strong>n ge<strong>de</strong>nkwaardigen datum van 21 Mei 1854 verga<strong>de</strong>ren <strong>de</strong> zeven stichters<br />

van <strong>de</strong> Félibrige: Joseph Roumanille (1818-91), Paul Giera (1816-61), Jean<br />

Brunet (1822-94), Alphonse Tavan (geb. in 1833), Anselme Mathieu (1828-95),<br />

Théodore Aubarel (1829-86) en Frédéric Mistral (1830-1914). Hun <strong>voor</strong>naamste<br />

besluit was wel <strong>de</strong> stichting van een almanak in <strong>de</strong> volkstaal, en zoo verscheen<br />

L'Armana prouvençau peì lou bèl an <strong>de</strong> Diéu 1855, dat nog<br />

steeds wordt <strong>voor</strong>tgezet en waarvan <strong>de</strong> godsdienstige en opvoe<strong>de</strong>n<strong>de</strong> ten<strong>de</strong>ns<br />

<strong>voor</strong>al in <strong>de</strong> eerste jaren van zijn verschijnen zeer merkbaar is 1) .<br />

Een an<strong>de</strong>re ge<strong>de</strong>nkwaardige datum is <strong>de</strong> ‘Fêtes Latines’ te Montpellier in 1878,<br />

op initiatief van <strong>de</strong>n Spanjaard A. <strong>de</strong> Quintana gehou<strong>de</strong>n, en waar - symbool <strong>de</strong>r<br />

verbroe<strong>de</strong>ring <strong>de</strong>r Latijnsche volkeren - een zoon van het meest afgelegene - <strong>de</strong><br />

Rumeen Vasile Alecsandri (1821-1891) - <strong>de</strong>n eereprijs wegdroeg met zijn<br />

schitterend Cântecul gintei latine (Het Lied van het Latijnsche ras) 2) .<br />

1) De beken<strong>de</strong> romanist Paul Meyer, <strong>de</strong> boezemvriend van wijlen Gaston Paris, vestig<strong>de</strong> er<br />

terecht <strong>de</strong> aandacht op, dat <strong>de</strong> ‘troubaires’ niet beschouwd mogen wor<strong>de</strong>n als<br />

<strong>de</strong> opvolgers <strong>de</strong>r dikwijls door wijsgeerigen twijfel gekwel<strong>de</strong>,<br />

ou<strong>de</strong> troubadours.<br />

2) 2) De beginverzen daarvan lui<strong>de</strong>n:<br />

Latina gente e regina<br />

Intr'ale lumii ginte mari<br />

Ea poarta in frunte o stea divina<br />

Lucind prin timpii seculari.<br />

Menirea ei, tot inainte<br />

Mareata indreapta pasii sei,<br />

Ea merge 'n capul altor ginte<br />

Varsând lumina 'n urma ei.<br />

Het Latijnsche ras is <strong>de</strong> koningin<br />

Van <strong>de</strong> groote volkeren op aar<strong>de</strong><br />

Zij draagt op het <strong>voor</strong>hoofd <strong>de</strong> god<strong>de</strong>lijke ster,<br />

Die door d'eeuwen heen zal schitteren.<br />

Haar bestemming is: steeds <strong>voor</strong>uit,<br />

En trots schrijdt zij <strong>voor</strong>waarts,<br />

Aan <strong>de</strong>n spits <strong>de</strong>r overige volkeren<br />

In een lichtend spoor.<br />

En fier eindigt <strong>de</strong> dichter - als God op <strong>de</strong>n oor<strong>de</strong>elsdag het Latijnsche ras vraagt wat het op<br />

aar<strong>de</strong> <strong>de</strong>ed:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


* * *<br />

In 1859 verscheen Mistral's meesterwerk: Mirèio. Ik geloof dat dit<br />

lyrisch-episch-didaktisch poëem het lot <strong>de</strong>elt van <strong>de</strong> Divina Commedia en<br />

Don Quixote, d.w.z. het wordt dikwijls genoemd; wordt het daarom wel veel<br />

gelezen? Misschien kan een kleine bespreking daartoe lei<strong>de</strong>n. Dan neme men<br />

een uitgave met Franschen tekst er naast 1) , en geniete zelf - <strong>voor</strong> zoover dit mogelijk<br />

is zon<strong>de</strong>r wetenschappelijke studie van het Provençaalsch - zoo dan al niet van èlk<br />

woord en èlke wending, dan toch van <strong>de</strong>n klank van het vele gemakkelijk<br />

verstaanbare.<br />

Mistral droeg Mirèio op aan Lamartine in het volgen<strong>de</strong> provençaalsch kwatrijn:<br />

A Lamartino<br />

Te counsacre Mirèio: es moun cor (coeur) e moun amo (âme)<br />

Es la flour <strong>de</strong> mis an (mes ans)<br />

Es un ras in (raisin) <strong>de</strong> Crau qu'émé (qu'avec) toute sa ramo (ramage, feuilles)<br />

Te porge (tend) un paisan.<br />

Mirèio, <strong>de</strong> dochter van <strong>de</strong>n rijken boer, ‘mèste (maître) Ramoun’, <strong>de</strong> bezitter van<br />

‘lou mas (boer<strong>de</strong>rij) di Falabrego’ wordt verliefd op Vincent, <strong>de</strong>n zoon van een<br />

eenvoudigen man<strong>de</strong>nmaker, mèste Ambroi, en verklaart hèm het eerst haar lief<strong>de</strong>.<br />

Natuurlijk wil <strong>de</strong> rijke Ramoun hier niets van hooren; maar het mooie, gevoelige<br />

meisje kàn geen an<strong>de</strong>r liefhebben dan <strong>de</strong>n zoon van <strong>de</strong>n ‘panieraire’, die door zijn<br />

kracht en eenvoud haar ziel gevangen heeft. Niets is hem vreemd; en zij? Nooit<br />

kwamen zij noch haar ou<strong>de</strong>rs uit hun ‘duiventil’: ‘Nautre, sourtèn jamai <strong>de</strong> noste<br />

pijounié!’ Heur lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Vincent zal haar 't leven kosten. Nooit zullen <strong>de</strong> trotsche<br />

ou<strong>de</strong>rs<br />

‘O Doamne, in lume cât am stat<br />

In ochii sei plini <strong>de</strong> admirare;<br />

Pe tine te-am representat!’<br />

O, mijn God! ik heb - toen ik op <strong>de</strong> wereld was -<br />

In haar oogen vol bewon<strong>de</strong>ring<br />

U vertegenwoordigd!<br />

1) De meest aanbevelenswaardige is die van Charpentier, die <strong>de</strong>gelijk en goedkoop is (fr. 3.50).<br />

De uitgave <strong>de</strong>r ‘Annales’ is duur en, geloof ik, uitverkocht. De editie Koschwitz (Elwert, Marburg,<br />

etc.) geeft geen Franschen tekst en is bestemd ‘pour les cours universitaires’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


83<br />

hun dochter aan een man<strong>de</strong>nmakerszoon geven. Als mèste Ambroi <strong>voor</strong> zijn zoon<br />

om <strong>de</strong> hand van Mirèio komt en Mirèio haar lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Vincent bekent, zijn <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />

Ramon en zijn vrouw, Mario Jano, woe<strong>de</strong>nd en willen daar niets van weten. Als<br />

mèste Ramon zelfs zoo ver gaat dat hij Ambroi <strong>voor</strong> een intrigant uitscheldt, die<br />

slechts <strong>de</strong> handlanger van zijn zoon is, om ‘in een goe<strong>de</strong> familie te komen’, dan<br />

barst mèste Ambroi trots uit:<br />

Malan <strong>de</strong> Dieu, cridè tout d'uno<br />

Se l'avèn basso la fourtuno,<br />

Vuei aprenès <strong>de</strong> ièu que pourtan lou cor aut!<br />

FRÉDÉRIC MISTRAL<br />

FOTO A. BERT.<br />

(Malheur <strong>de</strong> Dieu, s'écria-t-il soudain, - si nous avons la fortune basse, - en ce jour<br />

apprenez <strong>de</strong> moi que nous portons le coeur haut!).<br />

En dan volgt het episch verhaal van <strong>de</strong> veldtochten waaraan hij <strong>de</strong>elnam on<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong>n grooten krijger die uit het Zui<strong>de</strong>n [Korsika] kwam. Hij, die geen strookje grond<br />

bezat in zijn va<strong>de</strong>rland, ‘verteer<strong>de</strong> daar<strong>voor</strong> veertig jaren vleesch en been’.<br />

Zijn korte, krachtige, martiale strofen doen aan die van Flambeau in ‘L'Aiglon’<br />

<strong>de</strong>nken.<br />

Na dit on<strong>de</strong>rhoud vlucht Mirèio naar li Santo - een klein pelgrimsoord op het<br />

Camargue-eiland - en brengt <strong>de</strong>n nacht door bij <strong>de</strong> familie van <strong>de</strong>n slakkenraper<br />

Andreloun, na on<strong>de</strong>rweg verschei<strong>de</strong>ne her<strong>de</strong>rs van haar va<strong>de</strong>r te zijn tegengekomen.<br />

Als <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs merken dat hun kind gevlucht is, zijn zij ra<strong>de</strong>loos en trekken allen uit<br />

om Mireille te zoeken, nadat <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>rs van hun bevindingen verslag<br />

hebben gedaan en Marran, <strong>de</strong> eerste <strong>de</strong>r ploegers, als een <strong>voor</strong>spelling van Mirèio's<br />

dood heeft doen hooren. Intusschen is Mirèio <strong>de</strong> Rhône overgetrokken en zet haar<br />

tocht door <strong>de</strong> Camargue <strong>voor</strong>t. Als zij door een zonnesteek getroffen is, roepen <strong>de</strong><br />

muggen haar door hun steken weer tot het leven terug. Doo<strong>de</strong>lijk vermoeid sleept<br />

zij zich naar <strong>de</strong> Santi-Mario, waar <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> heiligen - zoowel mannelijke<br />

als vrouwelijke - haar hun lij<strong>de</strong>n verhalen, <strong>de</strong> noodzakelijkheid en <strong>de</strong> verdienste van<br />

het aardsche leed verklaren. Dan stijgen zij weer ten hemel. Mirèio sterft gelukzalig<br />

en Vincent werpt zich op haar lijk, <strong>de</strong> heiligen smeekend ook hèm tot zich te nemen.<br />

Het geheele gedicht - er is meermalen op gewezen - is meer belangrijk als een<br />

verheerlijking van <strong>de</strong> Provence dan wat <strong>de</strong>n inhoud - <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis eener<br />

ongelukkige lief<strong>de</strong> - betreft. Mistral wil<strong>de</strong> <strong>voor</strong>al zijn land bezingen <strong>voor</strong> zijn<br />

landslie<strong>de</strong>n, her<strong>de</strong>rs en hoevenaars:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Vole qu'en glori fugue aussado<br />

Coume uno reino, e caressado<br />

Per nosti lengo mespresado<br />

Car cantan que pèr vautre, o pastre e gènt di mas!<br />

(Je veux qu'en gloire elle [Mireille] soit élevée comme une reine, et caressée - par<br />

notre langue méprisée - car nous ne chantons que pour vous, ô pâtres et habitants<br />

<strong>de</strong>s mas). - Mooie episo<strong>de</strong>n zijn: die waar mèste Ambroi van <strong>de</strong>n ‘baile (bailli) Sufrèn’<br />

verhaalt, die <strong>de</strong> matrozen van Toulon tegen <strong>de</strong> Engelschen aanvoer<strong>de</strong>, hun lot ging<br />

bepleiten bij ‘<strong>de</strong>n koning van Parijs’ en door jaloerschen belasterd nimmer<br />

terugkeer<strong>de</strong> (Cant I); die van <strong>de</strong>n hardlooper Lagalanto (Èro a Nimes, sus<br />

l'Esplanado id); die <strong>de</strong>r drie preten<strong>de</strong>nten, waar <strong>de</strong> dikwijls aangehaal<strong>de</strong><br />

passage van <strong>de</strong> wil<strong>de</strong> paar<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r Camargue in <strong>voor</strong>komt, ‘die hinniken van pleizier<br />

als <strong>de</strong> zee woest en somber is en <strong>de</strong> ankers <strong>de</strong>r schepen breken’. Mistral doet<br />

<strong>voor</strong>tdurend aan Homerus 1) <strong>de</strong>nken, van wien hij zich trouwens in <strong>de</strong>n aanvang van<br />

zijn gedicht ‘<strong>de</strong> ne<strong>de</strong>rige leerling’ noemt. Doch ook soms aan Dante en Shakespeare<br />

herinnert hij; aan <strong>de</strong>n eerste, door zijn vizies als die van <strong>de</strong> boot in <strong>de</strong>n nacht van<br />

Saint Médard (Cant V),<br />

1) Men vergelijke <strong>de</strong> indirekte hul<strong>de</strong>, Mistral gebracht door Prof. Vürtheim in <strong>de</strong> Gids 1905 (II),<br />

‘Sagenverklaring’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


84<br />

aan <strong>de</strong>n twee<strong>de</strong> door schil<strong>de</strong>ringen als die <strong>de</strong>r jonge meisjes die zich uit lief<strong>de</strong>ssmart<br />

verdronken. <strong>Den</strong>kt men niet aan Ophelia bij <strong>de</strong>ze verzen, die in <strong>de</strong> Fransche vertaling<br />

lui<strong>de</strong>n: ‘Vois-les! ô pauvres jouvencelles! - Dans l'obscurité diaphane - palpitent<br />

leurs seins nus, avec un tel râle, sous l'algue qui les souille - que leur chevelure qui<br />

voile leur visage - à longs flots, je doute encore - si c'est l'eau qui ruisselle, ou les<br />

larmes amères’. Onvergetelijk zijn ook <strong>de</strong> strofen waarin zij <strong>de</strong> Santi Mario aanroept.<br />

Nog meer zou ik kunnen aanwijzen; doch een dichter die ons <strong>de</strong> namen van<br />

Homerus, Dante en Shakespeare doet uitspreken - is hij niet reeds voldoen<strong>de</strong><br />

gekenschetst?<br />

Calendau (1866), <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van een eenvoudigen ansjovis-visscher<br />

die door zijn hel<strong>de</strong>nda<strong>de</strong>n het hart <strong>de</strong>r fee Estérelle verovert, kan, evenmin als Nèrto<br />

(1884) - een bekoorlijk verhaal uit het ou<strong>de</strong> Avignon - hoewel bei<strong>de</strong> ontegenzeggelijk<br />

groote verdiensten bezitten, een vergelijking doorstaan met <strong>de</strong> eerste schepping<br />

van <strong>de</strong>n meester Mirèio, wier naam men bijna steeds in één a<strong>de</strong>m uitspreekt met<br />

<strong>de</strong>n zijne 1) .<br />

WILLIAM DAVIDS.<br />

Engelsche proletaren-poëzie<br />

Nature Poems and Others, by William H. Davies.<br />

Songs of a Sourdough, by Rob. W. Service.<br />

Songs of a Navvy, by Patrick MacGill.<br />

II<br />

NOW for Patrick MacGill. Deze is afkomstig uit het Iersche graafschap Ulster, en<br />

was, toen zijn bun<strong>de</strong>l verscheen (eind 1911), spoorwegarbei<strong>de</strong>r bij <strong>de</strong> Caledonian<br />

Railway te Greenock. Het is opmerkelijk, hoeveel meer vaktermen hij gebruikt dan<br />

<strong>de</strong> bei<strong>de</strong> an<strong>de</strong>ren, waardoor zijn poëzie iets meer urwüchsigs, maar tegelijk ook<br />

iets meer barbaarsch krijgt. Ook zijn z'n gedichten dikwijls doortrokken van een<br />

grimmig soort humor en van een spottend sarkasme, terwijl hij aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren<br />

kant veel plastisch talent heeft en veel verbeeldingskracht, waardoor zijn letterkundige<br />

praestatie <strong>voor</strong> iemand van zoo'n jongen leeftijd, even in <strong>de</strong> twintig, zeer merkwaardig<br />

is. Hij lijkt me, niettegenstaan<strong>de</strong> zijn gebruik van vaktermen, <strong>de</strong> meest literair en<br />

artistiek gevorm<strong>de</strong> van <strong>de</strong> drie, en zijn verzen doen nu en dan <strong>de</strong>nken aan<br />

Swinburne. Bewuste parodie van diens grootsche koor in ‘Atalanta in Calydon’<br />

vin<strong>de</strong>n we hier in ‘The Navvy Chorus’:<br />

'Twas in the beginning of ages,<br />

There came to the make of the nav-<br />

Vy, work and the lowest of wages<br />

Ever a mortal could have,<br />

Bread, with its age for leaven,<br />

Rows, and the prison cell,<br />

Few of the gifts of heaven,<br />

And most of the vices of hell,<br />

Time, and dislike to do it,<br />

Love, for the wine when red,<br />

And a bibulous leaning to it<br />

Despite what the sages said.<br />

1) Aan wie Mistral en zijn werk na<strong>de</strong>r wenschen te bestu<strong>de</strong>eren zij aanbevolen: Nicolaus Welter,<br />

Fre<strong>de</strong>ri Mistral, Der Dichter <strong>de</strong>r Provence, Elwert, Marburg.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


And the <strong>de</strong>mons took in hand<br />

Moleskin, leather, and clay,<br />

Oaths embryonic and<br />

A longing for Saturday,<br />

Kneestraps and blood and flesh,<br />

A chest exceedingly stout,<br />

A soul - (which is a ques-<br />

Tion open to many a doubt)...<br />

en zoo gaat het <strong>voor</strong>t langs <strong>de</strong>n openen, bree<strong>de</strong>n weg <strong>de</strong>r parodie; lachend wordt<br />

<strong>de</strong> waarheid gezegd, maar <strong>de</strong> lach is een bitter gegrinnik in onbarmhartige bespotting<br />

van het eigen lot.<br />

In zijn ‘Foreword’, het eerste gedicht van <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l, die begint met een opdracht<br />

aan zijn pikhouweel en spa<strong>de</strong>, en eindigt met een ‘Envoi’ aan <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

gereedschappen, lui<strong>de</strong>n <strong>de</strong> eerste en laatste strofe aldus:<br />

These be the little verses, rough and uncultured, which<br />

I've written in hut and mo<strong>de</strong>l, <strong>de</strong>ep in the dirty ditch,<br />

On the upturned hod by the palace ma<strong>de</strong> for the idle rich.<br />

These, the songs of a navvy, bearing the taint of the brute,<br />

Unasked 1) , uncouth, unworthy, out to the world I put,<br />

Stamped with the brand of labour, the heel of a navvy's boot.<br />

Intusschen geloof ik dat <strong>de</strong>ze ‘navvy’, ondanks zijn zelfverne<strong>de</strong>ring en zijn<br />

zelfaanklacht, met al zijn ‘vuilheid’, ‘onwaardigheid’ en wat dies meer zij, drommels<br />

goed weet ‘what he is about’; dat hij - hoe zal ik 't zeggen? - wel een navvy is - hoe<br />

zoo iemand niet meer dan een pol<strong>de</strong>rjongen kan zijn, is mij een raadsel - maar zich<br />

heelemaal geen navvy voelt en zich uitstekend bewust is dat hij er ver boven<br />

staat. Toch kan hij met een zekeren gusto allerlei <strong>voor</strong>vallen uit het<br />

grondwerkersleven beschrijven, verhalen van ‘Moleskin Joe’, Magee, Dan, Maloney<br />

e.a., maar ver<strong>de</strong>r vindt men ook vertalingen uit het Fransch en Duitsch, een bewijs<br />

dat <strong>de</strong>ze geniale navvy zich ontwikkeld heeft waar hij maar kon. In het gedicht ‘Logic’<br />

(even merkwaardig als bijv. ‘A Geological Nightmare’), dat aanvangt met <strong>de</strong><br />

Latijnsche spreuk ‘Palmam qui meruit ferat’, zegt hij het zelf:<br />

I have taken oft the od<strong>de</strong>st little moment for a mo<strong>de</strong>st glance at Tolstoy or at Taine,<br />

While the boss was kicking hell up I've been trying to <strong>de</strong>velop the resources of my<br />

brain,<br />

Or when burst as burst at nap I meditated quite unhappy on the lore of ancient fools,<br />

1) Hierbij teekent <strong>de</strong> schrijver aan (en er zit een heerlijke ironie in zijn opmerking): ‘These verses<br />

were not published at the earnest request of several friends’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


85<br />

On some grim platonic sages who had never lost their wages in the fishy gambling<br />

schools,<br />

On the white road leading through the land of ‘No one wants you’, to the land of ‘What<br />

you should have done’<br />

I have plod<strong>de</strong>d day and daily, sometimes woeful, sometimes gaily, brother of the wind<br />

and sun.<br />

For companions I have taken - Shakespeare, Old Khayam, or Bacon, I have sat beneath<br />

the bough,<br />

But no loaf and flask was near me, so old Bacon couldn't cheer me - Shakespeare had<br />

forgotten how -<br />

Though a lack of education makes one lack appreciation of the greatest minds of earth,<br />

Still you'll find that ne'er a rub is har<strong>de</strong>r borne than lack of grub is, while you estimate<br />

their worth.<br />

Evenals zijn werk hier en daar van <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n aard is als dat van Service, o.a. in<br />

‘The Pioneer’, ‘The Song of the Tramps’ en ‘The Calling Voice’, zoo heeft ook <strong>de</strong>ze<br />

laatste kwatrijnen geschreven in <strong>de</strong>n trant van ‘Old Omar’.<br />

Maar misschien dat MacGill after all niet zóó navvisch is als hij el<strong>de</strong>rs wel wil doen<br />

<strong>voor</strong>komen, want in <strong>de</strong>n allerlaatsten regel van ditzelf<strong>de</strong> ‘Logic’, waarin hij ook nog<br />

spreekt over Burns, Villon, Montaigne, Dante, Kant en Sterne, zegt hij dat zijn relaas<br />

moet gelezen wor<strong>de</strong>n ‘cum grano salis’. Een verkapte navvy misschien?<br />

Zoo zingt hij in zijn laatste strofe van ‘Going Home’:<br />

So I'll hie me back to Glenties when the harvest comes again,<br />

And the kine are in the pasture and the berries in the lane,<br />

And they'll give me such a welcome that my heart will leap with joy,<br />

When a father and a mother welcome back their wayward boy.<br />

So I'm going back to Glenties when the autumn showers fall,<br />

And the harvest home is cheery in my <strong>de</strong>ar old Donegal.<br />

Deze woor<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n wel een gefingeerd persoon in <strong>de</strong>n mond gelegd, iemand<br />

die ver over zee is; maar kan het ook dat met veran<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n naam een verhaal van<br />

hemzelf wordt gedaan? Mutato nomine <strong>de</strong> se fabula narratur? Een tegenhanger<br />

van het bovenstaan<strong>de</strong>, waardoor <strong>de</strong> oogstgeur waait en het lan<strong>de</strong>lijk geloei van<br />

koeien op <strong>de</strong> wei<strong>de</strong>n gaat, vin<strong>de</strong>n we wel in ‘Played Out’, wanneer het leven van<br />

slaven en sloven, van zweeten en zwoegen, is gedaan:<br />

In cheerless mo<strong>de</strong>l and filthy pub his sinful hours were passed,<br />

Or footsore, weary, he begged his grub in the sough of the hail-whipped blast,<br />

So some might riot in wealth and ease, with food and wine be crammed,<br />

He wrought like a mule in muck to the knees, dirty, dissolute, damned.<br />

Hier en daar doet zijn wereldbeschouwing <strong>de</strong>nken aan die van <strong>de</strong>n auteur van dat<br />

sombere poëem ‘The City of Dreadful Night’ 1) , James Thomson; zoo in ‘The House<br />

of Rest’ en ‘The Conger Eel’. Aan Thomas Hoods ‘The Bridge of Sighs’, waarin <strong>de</strong><br />

dood door verdrinking van een jonge vrouw wordt bezongen, herinnert ‘In the<br />

Midnight’, aanvangend:<br />

A splash on the dusky water,<br />

A cry on the winter air,<br />

As from the pit abysmal<br />

Rises a soul's <strong>de</strong>spair.<br />

1) Hierover han<strong>de</strong>l<strong>de</strong> ik uitvoerig in mijn ‘Studiën in Kunst en Kritiek’ (Amsterdam, van Holkema<br />

en Warendorf).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Dikwijls wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> elementaire krachten van <strong>de</strong> natuur op gelukkige en overtuigen<strong>de</strong><br />

wijze verbon<strong>de</strong>n<br />

PATRICK MACGILL<br />

met <strong>de</strong> stoute en roekelooze da<strong>de</strong>n van krachtmenschen, o.a. in het lied van <strong>de</strong>n<br />

Noor<strong>de</strong>wind ‘Boreas’, waar we <strong>de</strong>ze sterke strofe ontmoeten:<br />

The ringed and swor<strong>de</strong>d buccaneers,<br />

They blessed me in the siren breeze,<br />

I lured the Vikings wild and ru<strong>de</strong><br />

Across the icy northern seas.<br />

And then I laughed their faith to scorn,<br />

And swept their la<strong>de</strong>n argosies.<br />

Daarentegen is ‘My Dream Girl’ één en al muziek, waarin <strong>de</strong> regels <strong>voor</strong>tmijmeren<br />

als zachtvallen<strong>de</strong> nocturne-akkoor<strong>de</strong>n, als droomkarveelen glij<strong>de</strong>nd door een<br />

zilverblauwen nacht, waarin <strong>de</strong> zee bevloerd is met <strong>de</strong> diamanten banen van<br />

etherisch maangeglans.<br />

Behalve <strong>de</strong> verhalen van tegenspoed en druk, van ellen<strong>de</strong> en wanhoop,<br />

dronkenschap en ruzie, vindt men er ook van zielegrootheid en zelfopoffering; zoo<br />

die Albert De Lacy, vervallen Lon<strong>de</strong>nsche swell, die aan lager wal is geraakt en óók<br />

aan <strong>de</strong> spoorbaan werkt. Door op het laatste oogenblik een koevoet welke tusschen<br />

een rail zit geklemd er<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


86<br />

uit te wringen, redt hij <strong>de</strong>n aanstormen<strong>de</strong>n trein, maar wordt zelf verpletterd.<br />

Niettegenstaan<strong>de</strong> zijn dronkenschap en zijn verval is hij gentleman gebleven.<br />

Zooals reeds hier en daar is te verstaan gegeven, is ook McGills natuurgevoel<br />

sterk ontwikkeld, wat <strong>voor</strong>al blijkt uit gedichten als ‘Roaming’, ‘The Pines’, ‘The Long<br />

Road’, The Waters, ‘The Valley’. Ziehier een coupletje van ‘Fate’ dat in ‘workmanship’<br />

aan Tennyson doet <strong>de</strong>nken:<br />

The cloudrack o'er the heaven flies,<br />

The wild wind whistles on the lake,<br />

The drooping branches in the brake<br />

Mourn for the pale blue butterflies.<br />

In zijn laatste gedicht, aan ‘L'Envoi’ <strong>voor</strong>afgaan<strong>de</strong>, zegt <strong>de</strong> dichter dat hij op zijn<br />

eigenzinnige manier <strong>de</strong> zangen van een ruw hart heeft geuit en dat hij intusschen<br />

wacht op <strong>de</strong>n ‘poet coming, the singer of later on’. Toch hoopt tegen het eind van<br />

zijn gedicht:<br />

Perchance that you will discover<br />

Un<strong>de</strong>r the rugged art<br />

The voice of the nature lover,<br />

The song of the singer's heart.<br />

Ik <strong>voor</strong> mij meen dat wij die hoop mogen bevestigen; dat we hier te doen hebben<br />

met een jongen man van zeer veel gevoel en zeer veel talent, en dat <strong>de</strong> ‘singer of<br />

later on’ zeer veel zal te danken hebben aan <strong>de</strong>zen kloeken, genialen <strong>voor</strong>ganger.<br />

EDWARD B. KOSTER.<br />

Vergeten boeken<br />

I. Herman Wolsinck, door Carel van Nievelt<br />

WE zou<strong>de</strong>n geneigd kunnen zijn, aan een auteur tweeërlei oogmerk toe te schrijven,<br />

nl. dat hij zijn werk uitsluitend letterkundig bedoelt, of wel tevens wenscht dat<br />

het naast letterkundig ook maatschappelijk zal zijn. Dit maatschappelijk dan<br />

in dien zin, dat het niet zoozeer streeft naar een ten<strong>de</strong>ns (feitelijk zijn ten<strong>de</strong>ntieus<br />

alle werken, die een i<strong>de</strong>e in zich dragen), als wel dat het een bijdrage zij tot het<br />

daadwerkelijk aan<strong>de</strong>el, dat letterkun<strong>de</strong> in <strong>de</strong> groote bewegingen van <strong>de</strong>n tijd kan<br />

en moet nemen. Het geschreven boek is dan een <strong>de</strong>monstratie. Zoo'n boek wordt<br />

als het ware uitgelokt door <strong>de</strong> fouten van zijn tijd. Wanneer <strong>de</strong> schrijver een intuïtieve<br />

geest is en voelt aankomen waar het heen zal gaan als er niet bijtijds geremd wordt,<br />

wendt hij zijn gaven aan uit verantwoor<strong>de</strong>lijkheidsbesef.<br />

Een <strong>de</strong>rgelijke taakvolbrenging noemt men ten onrechte: het ten<strong>de</strong>ntieuse willen.<br />

Het hangt natuurlijk geheel van <strong>de</strong> begaafdheid en <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>rziendheid van <strong>de</strong>n<br />

schrijver af of zijn boek in dat opzicht een mislukking zal wor<strong>de</strong>n of niet. In <strong>de</strong> eerste<br />

plaats mag het niet zakken bene<strong>de</strong>n het peil, waarop het nog kunst blijft. An<strong>de</strong>rs<br />

wordt het dui<strong>de</strong>lijk maakwerk, waarbij <strong>de</strong> ten<strong>de</strong>ns hin<strong>de</strong>rt; en juist dit dui<strong>de</strong>lijk<br />

in 't oog vallen<strong>de</strong> maakt het min<strong>de</strong>r overtuigend.<br />

Ten<strong>de</strong>ntieus is reeds het eenvoudige, ongekunstel<strong>de</strong> woord van <strong>de</strong>n profeet, naar<br />

voren brengend <strong>de</strong> dwaashe<strong>de</strong>n van zijn tijd. Het vor<strong>de</strong>rt erkenning; terwijl <strong>de</strong><br />

luidruchtige boetprediker wordt uitgelachen.<br />

Ten allen tij<strong>de</strong> hebben menschen met een ruimen blik an<strong>de</strong>ren in hun spiegelbeeld<br />

<strong>de</strong> eigen fouten doen erkennen. Het boek van Erasmus ‘Stultitiae laus’ is er in onze<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


literatuur al een blijk van. Na hem zijn er nog vele moralisten gekomen, die met hun<br />

geschriften hetzelf<strong>de</strong> beoog<strong>de</strong>n. Voortdurend is tegen onnatuur en ontaarding <strong>de</strong>r<br />

ze<strong>de</strong>n gereageerd. De humor is in dat opzicht een machtig wapen gebleken. Maar<br />

sommigen vatten het ernstiger op. Zij willen het beeld vollediger maken en typeeren<br />

in meer nadrukkelijke lijnen, of werken een bepaald karakter on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

omstandighe<strong>de</strong>n waarin het is geplaatst geheel uit. Onze tijd kent een omvangrijk<br />

literair werk, dat het maatschappelijke nadrukkelijk beoogd heeft: Götz Krafft.<br />

Het is een werk van geestesverfrissching, d.w.z. het wil het geloof in <strong>de</strong> mogelijkheid<br />

dat een mensch, hoewel in onze tij<strong>de</strong>n levend, toch niet <strong>voor</strong> <strong>de</strong> verleidingen behoeft<br />

te bezwijken, indien hij zich slechts behoe<strong>de</strong>n wil, hechter maken. De kracht van<br />

<strong>de</strong>n persoonlijken wil stuurt hier een geheel leven naar het goe<strong>de</strong>. Het is een mooi<br />

stuk werk, al zijn er literair nog zoo vele zwakhe<strong>de</strong>n in aan te wijzen.<br />

In ons land gaf in 1889 <strong>de</strong> onlangs overle<strong>de</strong>n auteur Carel van Nievelt een roman<br />

uit, die moest <strong>de</strong>monstreeren hoe on<strong>de</strong>r invloed <strong>de</strong>r Fransche onze<strong>de</strong>lijkheid, en<br />

<strong>voor</strong>al door haar pikante literatuur, <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche jongelingschap tot een los<br />

leven werd verleid. Een daad, misschien geïnspireerd op wat in <strong>de</strong> buitenlandsche<br />

letterkun<strong>de</strong> <strong>voor</strong>viel. Die roman, thans een ‘vergeten boek’, had zijn naam naar <strong>de</strong>n<br />

hoofdpersoon Herman Wolsinck. Van Nievelt meen<strong>de</strong> dat <strong>de</strong> volledige<br />

levensgeschie<strong>de</strong>nis van een jongen man, die door <strong>de</strong> gevolgen van zijn zwaar leven<br />

zijn eigen huwelijksgeluk verwoest, wel <strong>de</strong> overtuigendste <strong>de</strong>monstratie tegen het<br />

aan <strong>de</strong> jeugd in han<strong>de</strong>n geven van bekoorlijke en daardoor gevaarlijke<br />

‘Schundliteratur’, wezen moest.<br />

Wij erkennen <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van dit doel en van<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


87<br />

van Nievelt's streven. Maar - <strong>de</strong> eerlijkheid vor<strong>de</strong>rt ook van ons te erkennen, dat<br />

een en an<strong>de</strong>r niet geheel overtuigend is, <strong>voor</strong>al niet dit: dat van <strong>de</strong> Duitsche literatuur<br />

<strong>de</strong> gezondheid zou uitgaan, die <strong>de</strong> gedachten <strong>de</strong>r jongelie<strong>de</strong>n in hun gevaarlijkste<br />

jaren moet zuiver hou<strong>de</strong>n. Door te groote eenzijdigheid heeft <strong>de</strong> schrijver zijn werk<br />

geschaad. Hij had dit door grootere beheersching ten opzichte van zijn eigen<br />

persoonlijken Franschenhaat (want daarin verraadt hij zich te veel dan dat ons<br />

dit niet zou treffen) kunnen <strong>voor</strong>kómen. Wij zijn er lang niet van overtuigd, dat<br />

Duitschland in zijn ze<strong>de</strong>lijkheid zooveel boven Frankrijk zou staan. Misschien uit<br />

zich hetgeen bij <strong>de</strong>n buurman verlei<strong>de</strong>lijker, on<strong>de</strong>r een masker van geest en<br />

elegance, wordt aangebo<strong>de</strong>n, bij <strong>de</strong> Duitschers ruwer en min<strong>de</strong>r omhuld, dus in 't<br />

oog vallen<strong>de</strong>r en daardoor min<strong>de</strong>r gevaarlijk; maar geenszins min<strong>de</strong>r. Waartegen<br />

zou<strong>de</strong>n an<strong>de</strong>rs boeken als ‘Götz Krafft’ en Herman Popert's ‘Helmut Harringa’ hun<br />

waarschuwen<strong>de</strong> en betoogen<strong>de</strong> stem verheffen?<br />

Aan <strong>de</strong> opwekking van Van Nievelt moet dus niet on<strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>lijk gevolg wor<strong>de</strong>n<br />

gegeven.<br />

Iets an<strong>de</strong>rs - en dit is ook het belangrijkste - mag het geacht wor<strong>de</strong>n nadruk te<br />

leggen op <strong>de</strong> gevaren, die door een zeker soort ontucht wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> hand gewerkt.<br />

En <strong>de</strong>ze te <strong>de</strong>monstreeren in <strong>de</strong> rampen, die <strong>de</strong>n man met een <strong>voor</strong>geschie<strong>de</strong>nis,<br />

Herman Wolsinck, in zijn latere huwelijksleven treffen, is overtuigen<strong>de</strong>r en ook meer<br />

in <strong>de</strong> richting van het doel. De kin<strong>de</strong>ren, die niet levensvatbaar blijken, <strong>de</strong> gezon<strong>de</strong><br />

vrouw, daardoor lichamelijk kwijnend en tot <strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rgang gedoemd, dit alles doet<br />

zijn werking beter dan lange verhan<strong>de</strong>lingen. Dat is <strong>de</strong> macht, die aanschouwing<br />

altijd heeft boven aanhooring.<br />

Om nu nog iets over het boek zelf te zeggen: Het is als stuk literatuur niet van<br />

buitengewone kracht. De gloed <strong>de</strong>r bezieling is gedoofd on<strong>de</strong>r veel gemoraliseer<br />

en gepraat over wat is <strong>voor</strong>gevallen. Het <strong>voor</strong>vallen<strong>de</strong> nl. wordt nergens zóó sterk<br />

uitgebeeld, dat <strong>de</strong> schrijver zelf niet zou voelen hoezeer het aanvulling behoef<strong>de</strong> in<br />

<strong>de</strong>n vorm van beschouwingen.<br />

Ver<strong>de</strong>r zit het vol storen<strong>de</strong> conventioneele zinswendingen, die <strong>voor</strong>al hin<strong>de</strong>rlijk<br />

zijn in een boek van het jaar 1889. Daarbij zijn afgezaag<strong>de</strong> romantische gegevens<br />

op afgezaag<strong>de</strong> wijze nog eens verwerkt: neen, dit boek blijft wel op het laagste peil<br />

van wat men nog kunst kan noemen. Maar het staat door zijn hooge moraal.<br />

Wat <strong>de</strong>ze moraal inhoudt besprak ik in het <strong>voor</strong>afgaan<strong>de</strong>. Dit werk nam <strong>de</strong>el aan<br />

<strong>de</strong>n strijd tegen het verval <strong>de</strong>r ze<strong>de</strong>n, in 't bijzon<strong>de</strong>r bij <strong>de</strong> jeugd. Of <strong>de</strong> lichtzinnigheid<br />

nu beslist werd bevor<strong>de</strong>rd door het te vroegtijdig lezen van prikkelen<strong>de</strong> ze<strong>de</strong>looze<br />

Fransche romannetjes, - of: door verwaarloos<strong>de</strong> opvoeding (waarop <strong>de</strong><br />

latere werken op sexueel gebied zoo buitengewoon <strong>de</strong>n nadruk hebben gelegd; ik<br />

herinner maar aan <strong>de</strong> geschriften van Hans Wegener en Heinrich Lotzky) daarin is<br />

het niet aan mij het laatste woord te zeggen. Zeker is het, dat <strong>de</strong> meeningen<br />

tegenwoordig meer naar het laatstgenoem<strong>de</strong> overhellen.<br />

CONSTANT VAN WESSEM.<br />

[Boekenschouw]<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Literatuurgeschie<strong>de</strong>nis; folklore<br />

Répertoire bibliographique <strong>de</strong> la littérature française <strong>de</strong>s origines à nos<br />

jours, par Robert Fe<strong>de</strong>rn - Paris.<br />

Een zeer belangrijk werk is bovengenoem<strong>de</strong> répertoire, zich uitsluitend richtend tot<br />

particulieren, die zich <strong>de</strong> uitgave <strong>voor</strong> <strong>de</strong> zeer kostbare bibliographieën niet<br />

getroosten kunnen, en wier studie een raadpleger verlangt, welke men slechts in<br />

<strong>de</strong> groote ste<strong>de</strong>n in zijn boekhan<strong>de</strong>laar vindt. In dit repertorium treft men,<br />

alphabetisch gerangschikt op <strong>de</strong> namen <strong>de</strong>r auteurs, alle belangrijke werken, met<br />

prijs en naam van <strong>de</strong>n uitgever, zoodat men in een oogwenk <strong>de</strong> inlichtingen zich<br />

verschaffen kan, waar<strong>voor</strong> boekhan<strong>de</strong>laars vaak geruimen tijd verlangen. Tevens<br />

heeft men een compleet overzicht van <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> edities, en behoeft men zich<br />

geen kostbare aan te schaffen wijl <strong>de</strong> goedkoope buiten Frankrijk onbekend zijn.<br />

Doch misschien is nog wel van grooter belang het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el, waarin alle werken<br />

alphabetisch volgens titel, en eveneens volgens on<strong>de</strong>rwerp, wer<strong>de</strong>n inge<strong>de</strong>eld.<br />

Zooals het met <strong>de</strong>rgelijke werken gaat, men zoekt soms te vergeefs; doch moge<br />

in vele dusdanige werken vaak <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnen sma<strong>de</strong>lijk miskend wor<strong>de</strong>n, hier<br />

integen<strong>de</strong>el vindt men alle werken <strong>de</strong>r jongeren opgenomen die reeds een zekere<br />

plaats innemen in <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne literatuur.<br />

Behalve een woord <strong>voor</strong>af van Remy <strong>de</strong> Gourmont vin<strong>de</strong>n wij er een van zeer<br />

veel on<strong>de</strong>rscheidingsvermogen blijk gevend overzicht <strong>de</strong>r auteurs <strong>de</strong>r 19<strong>de</strong> en 20ste<br />

eeuw, volgens <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> scholen, zoowel als <strong>de</strong>n aard hunner werken<br />

inge<strong>de</strong>eld. Deze tabel is zoo gewetensvol samengesteld, dat zelfs <strong>de</strong> Chansonniers<br />

niet vergeten wer<strong>de</strong>n.<br />

PARIJS.<br />

D.-<br />

L'oeuvre <strong>de</strong>s Folkloristes anversois, door Emile H. van Heurck. - (J.E.<br />

Buschman, Antwerpen).<br />

Een fraai gedrukt geschrift, waarin <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong> persoonlijkheid en <strong>de</strong> werking<br />

bestu<strong>de</strong>ert <strong>de</strong>r <strong>voor</strong>naamste Antwerpsche folkloristen.<br />

‘Er is wellicht’, zoo begint <strong>de</strong> schrijver zijne studie, ‘geene stad nog ter wereld<br />

waar het woord folklore meer verspreid is dan te Antwerpen, dank zij <strong>de</strong> oprichting<br />

van het Muzeum van Volks-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


88<br />

kun<strong>de</strong>, dat jaarlijks door duizen<strong>de</strong>n onzer stadgenooten, groot en klein, bezocht<br />

wordt’.<br />

En zoo het Muzeum er kwam, dan is dit wel omdat er in <strong>de</strong> Schel<strong>de</strong>stad, zoo lang<br />

al, een heele ben<strong>de</strong> ijverige verzamelaars van al die ou<strong>de</strong> kostelijke dingetjes was,<br />

nietige dingetjes <strong>voor</strong> <strong>de</strong> meesten, maar die alle iets in zich dragen van het vroegere<br />

innerlijke leven van 't volk, dat toch nog zoo zeer aan 't huidige leven gehecht is. -<br />

Ook, met <strong>de</strong>n schrijver, haal ik hier aan <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n Franschen folkloriste:<br />

‘L'homme ne retient que ce qu'il sait <strong>de</strong>jà. Il répète sans cesse le même air et la<br />

même chanson, et quand il s'émeut, c'est que quelque cor<strong>de</strong> endormie a été touchée<br />

par la main involontaire et pensive du souvenir’.<br />

De heer Em. van Heurck zal u dan spreken over Max Elskamp, <strong>de</strong>n zoeten dichter<br />

van Dominical, wiens verzamelingen <strong>de</strong> kern uitmaken van wat het Muzeum<br />

thans bezit, over Edmond <strong>de</strong> Bruyn, over Alf. De Cock, over Pol <strong>de</strong> Mont, over Victor<br />

<strong>de</strong> Meyere, e.a.<br />

Hij mag zich zelven niet vergeten, daar hij een <strong>de</strong>r meest bevoeg<strong>de</strong>n in menigen<br />

tak dier wetenschap is. Van hem is bekend <strong>de</strong> zeer volledige Histoire <strong>de</strong><br />

l'Imagerie populaire, die hij, met me<strong>de</strong>werking van Dr. Boekenoogen van<br />

Lei<strong>de</strong>n, uitgaf.<br />

Uit: L'Oeuvre <strong>de</strong>s Folkloristes anversois.<br />

L'Oeuvre <strong>de</strong>s Folkloristes bevat enkele fraaie portretten en is versierd<br />

met eene kleine reeks houtsne<strong>de</strong>n waartusschen er zeer kurieuze zijn, door Max<br />

Elskamp zelf vervaardigd.<br />

EDMOND VAN OFFEL.<br />

Romans en novellen<br />

De On<strong>de</strong>rgang van het Dorp, door P.H. van Moerkerken. - (Amsterdam,<br />

P.N. van Kampen en Zn.)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Een eigenaardig boek, met onmiskenbare qualiteiten. Koel, nuchter, meedoogenloos<br />

vertelt <strong>de</strong> schrijver ons <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis van een dorp, dat, door <strong>de</strong> speculatiezucht<br />

van een on<strong>de</strong>rnemend herbergier, en door <strong>de</strong> bekoring van zijn omstreken, die veel<br />

stuurlooze artisten tot zich trekken, uiterlijk en innerlijk verwordt en ten on<strong>de</strong>rgaat:<br />

<strong>de</strong> natuur wordt ontwijd, <strong>de</strong> eenvoudige bevolking bedorven; <strong>de</strong> jonkers, die eeuwen<br />

lang in statige eenzaamheid op hun rid<strong>de</strong>rgoed had<strong>de</strong>n gewoond, voelen zich<br />

vreemd en ongelukkig tusschen het dringen van <strong>de</strong>n nieuwen tijd; <strong>de</strong> duistere<br />

woonvertrekjes van wevers en daglooners, <strong>de</strong> stille binnenhuizen, waar <strong>de</strong> twee<br />

ernstige schil<strong>de</strong>rs, die het eerst dit schoone land ont<strong>de</strong>kt had<strong>de</strong>n, werkten,<br />

verdwijnen, en een nieuwe bevolking neemt <strong>de</strong> plaats in waar eertijds<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


89<br />

stoere eenvoud en bekrompen kracht heerschten: ‘Het waren kunstenaars en<br />

kunstnijveren, simpele vereer<strong>de</strong>rs van kunst en dichterlijke minnen<strong>de</strong>n van <strong>de</strong><br />

lan<strong>de</strong>lijke eenzaamheid, streven<strong>de</strong> naar een reiner samenleving volgens vegetarisch<br />

en communistisch beginsel. Dr. Sermans, <strong>de</strong> anarchistisch i<strong>de</strong>alistische geleer<strong>de</strong>,<br />

betrok met zijn gezin een villa aan <strong>de</strong>n weg naar Niero<strong>de</strong>, ruim en luchtig, met roo<strong>de</strong><br />

pannen. Dor en zonnig lag <strong>de</strong> tuin nog, omplant met eikenhout. Na<strong>de</strong>r aan <strong>de</strong>n<br />

hei<strong>de</strong>zoom, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> <strong>de</strong>nnen die <strong>de</strong> bijl van Boersink's [<strong>de</strong>n herbergier, A.S.]<br />

houthakkers had gespaard, woon<strong>de</strong> Frits Ol<strong>de</strong>wey in een vierkant huisje, met kleine<br />

vensters on<strong>de</strong>r rieten dak; hij batikte er in zijn atelier, van hout uitgebouwd in <strong>de</strong>n<br />

tuin, kostbare stoffen <strong>voor</strong> reformkostuums, boekban<strong>de</strong>n, kamerschermen, teacoseys,<br />

kussens, blouses. Hij leef<strong>de</strong>, hoewel getrouwd, als een asceet. Aan zijn tuin grens<strong>de</strong><br />

het erf <strong>de</strong>r dichteres Lientje <strong>de</strong> Meeuw; zij woon<strong>de</strong> er met haar vriendin, <strong>de</strong><br />

textielkunstenares Rie Bolkers. De jonge symbolist Nico Beukel arbeid<strong>de</strong> eenzaam<br />

in zijn kleine hut, dieper <strong>de</strong> hei<strong>de</strong> in. Maar ver in afzon<strong>de</strong>ring, in <strong>de</strong> richting van<br />

Merum, stak het roo<strong>de</strong> dak van Dr. Sjoerd Lankema, natuurarts, boven het<br />

akkermaalshout uit.<br />

Zij waren allen mannen en vrouwen van veelzijdige ontwikkeling; zij had<strong>de</strong>n niet,<br />

gelijk Boersink, gelijk <strong>de</strong> pensionhoudster, een architect laten bouwen; zelf had<strong>de</strong>n<br />

zij <strong>de</strong>n aannemer hunne plannen <strong>voor</strong>gelegd, zoodat elk huisje het eigen persoonlijk<br />

karakter droeg van <strong>de</strong>n sierkunstenaar, <strong>de</strong>n geleer<strong>de</strong>, <strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r, <strong>de</strong> dichteres.<br />

Doch alle had<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze woningen gemeen het rustiek-onbezorg<strong>de</strong>, het luchtige, het<br />

vrij-zijn van elke stijltraditie.<br />

De vreem<strong>de</strong> schil<strong>de</strong>rs, Amerikanen meest, weinige Duitschers, bouw<strong>de</strong>n<br />

hier-en-daar houten ateliers in <strong>de</strong> boerentuintjes, tusschen <strong>de</strong> armelijke hoeven van<br />

't Vierd-end. Het waren kubus-vormige gevaarten, met één reusachtig raam op het<br />

noor<strong>de</strong>n. Onbekommerd om uiterlijke harmonie had<strong>de</strong>n <strong>de</strong> kunstenaars het laten<br />

optrekken door <strong>de</strong>n dorpstimmerman. Zij waren onverschillig <strong>voor</strong> bouwkunstige<br />

overwegingen; zij wil<strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>ren, zij wil<strong>de</strong>n leven en arbei<strong>de</strong>n te mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r<br />

schoonheid die zij, er ronddolend om een on<strong>de</strong>rwerp te zoeken, reeds in verf zich<br />

droom<strong>de</strong>n, breed van penseelstreek of uitvoerig nagelijnd of stralend gepointilleerd’.<br />

Hier hebben we <strong>de</strong> omgeving geheel vóor ons, zooals we die, se<strong>de</strong>rt een <strong>de</strong>rtig<br />

jaar, in een zeker hoekje van ons land kennen; maar hier zijn we ook da<strong>de</strong>lijk au<br />

courant van <strong>de</strong> wijze van vertellen van <strong>de</strong>zen auteur.<br />

Nico van Suchtelen is <strong>de</strong> eerste geweest, die, in zijn roman ‘Quia absurdum’, <strong>de</strong>n<br />

mo<strong>de</strong>rnen waanzin van het gezamenlijk streven naar eenzaamheid en harmonie<br />

met <strong>de</strong> natuur in beeld heeft gebracht. Maar hij <strong>de</strong>ed dit door ons mid<strong>de</strong>n in het<br />

leven van die kin<strong>de</strong>rlijke i<strong>de</strong>alisten, van die e<strong>de</strong>l-willen<strong>de</strong> maar, in 't gewone bestaan,<br />

onnoozele utopisten te plaatsen; door een van hen, <strong>de</strong> hoogst streven<strong>de</strong>, <strong>de</strong><br />

jammerlijkst struikelen<strong>de</strong>, zelf<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


De schrijver van ‘De on<strong>de</strong>rgang van het Dorp’.<br />

ons zijn on<strong>de</strong>rvindingen, zijn verlangens en ontgoochelingen in een dagboek te<br />

laten mee<strong>de</strong>elen, zóó direct en levensecht en overtuigend, dat we wél soms<br />

glimlachten over <strong>de</strong> stormachtigheid <strong>de</strong>r verwachtingen en <strong>de</strong> zwakheid <strong>de</strong>r<br />

menschelijke kracht, maar nooit ons bóven <strong>de</strong>n fictieven schrijver stel<strong>de</strong>n, nooit<br />

twijfel<strong>de</strong>n aan zijn ernst en oprechtheid, zoodat zijn levensleed tenslotte ons eigen<br />

leed werd. Maar van Moerkerken heeft een geheel an<strong>de</strong>re houding tegenover zijn<br />

on<strong>de</strong>rwerp aangenomen. Hij ziet die kolonie van blootvoetigen en warhoofdigen<br />

niet als ziekelijk uitwas van een in <strong>de</strong>n grond waar<strong>de</strong>vol en sympathiek streven, -<br />

<strong>de</strong> poging om onze maatschappelijke verhoudingen te zuiveren en te vernieuwen;<br />

- <strong>voor</strong> hem is dit alles poze, opgeschroefdheid, domheid, valschheid of winstbejag.<br />

Doch hij wil niet tot ons spreken als een boetprediker; hij doet, alsof hij volkomen<br />

objectief <strong>de</strong> dingen vertelt, zooals ze hem ter oore zijn gekomen; hij streeft in zijn<br />

stijl naar <strong>de</strong> rimpellooze gelijkmatigheid van <strong>de</strong> kroniek; maar o, <strong>de</strong> wijze van<br />

groepeeren en schikken, en het móór<strong>de</strong>n<strong>de</strong> van <strong>de</strong>, zon<strong>de</strong>r nadrukkelijkheid en als<br />

in onschuld, geuite beschuldigingen.<br />

Deze toon van superieur-nonchalante vernietiging is wel zeer bepaald het<br />

eigendom van <strong>de</strong>n heer van Moerkerken, en hiermee bereikt hij herhaal<strong>de</strong>lijk<br />

grootsche effecten. Liefst zou ik u een van <strong>de</strong> meest geslaag<strong>de</strong> fragmenten (blz.<br />

126-<strong>13</strong>4) geheel overschrijven; ik moet me bepalen tot een klein on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el; (het is<br />

<strong>de</strong> beschrijving van gesprekken, gevoerd op een bijeenkomst in het atelier van Frits<br />

Ol<strong>de</strong>wey):<br />

‘... De pijn die gevoeld wordt in een afgezet lichaams<strong>de</strong>el is niet an<strong>de</strong>rs dan een<br />

gewaarwording in dit etherisch dubbel. Een hel<strong>de</strong>rzien<strong>de</strong> kan het astrale <strong>de</strong>el<br />

waarnemen’.<br />

De an<strong>de</strong>ren waren, na het proeven van Edward's verzen, naar buiten gekomen.<br />

‘Zeker’, merkte Ol<strong>de</strong>wey op; ‘<strong>de</strong> veelarmigheid<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


90<br />

<strong>de</strong>r boeddhistische go<strong>de</strong>nbeel<strong>de</strong>n heb ik vroeger hierme<strong>de</strong> al verklaard. Het zijn<br />

astrale armen, door <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> kunstenaars in stoffelijken vorm verzichtbaard’.<br />

‘Ik heb zelfs gelezen’, vervolg<strong>de</strong> mevrouw De Priest, ‘dat na <strong>de</strong> onthoofding van<br />

Robespierre eene zijner vereersters zijn astrale hoofd nog op het lichaam zag’.<br />

‘Moe<strong>de</strong>r’, vroeg Edward, ‘vergis je je niet? Ik las dat zij 't astrale lichaam zag aan<br />

het afgehakte hoofd’.<br />

‘Het is bei<strong>de</strong> mogelijk, mijn jongen’, zei<strong>de</strong> zij, en terwijl haar stem zachter,<br />

vertrouwelijker werd, ging zij tot Bolaert <strong>voor</strong>t:<br />

‘Ik hoop binnenkort een drama te voltooien, waarin het ware zelf van <strong>de</strong>n mensch<br />

al <strong>de</strong> sferen van smart en gelukzaligheid doorzweeft. In een <strong>voor</strong>spel behan<strong>de</strong>l ik<br />

<strong>de</strong> ontwikkeling <strong>de</strong>r mona<strong>de</strong> of kosmische essentie; <strong>de</strong> mona<strong>de</strong> van het mineralenrijk,<br />

stijgend tot <strong>de</strong> mona<strong>de</strong> van <strong>de</strong> menschenwereld’.<br />

Toen klonk <strong>de</strong> stem van Sam Loeb:<br />

‘Mevrouw, schijnt het u mogelijk dat een hel<strong>de</strong>rzien<strong>de</strong> vage herinneringen heeft<br />

van <strong>de</strong>n vroegeren mineraaltoestand zijner mona<strong>de</strong>?’<br />

Zij staar<strong>de</strong> even naar haar bloote voeten en antwoord<strong>de</strong>:<br />

‘Waarom niet, meneer Loeb? Er is in <strong>de</strong> natuur niets onbezield’, enz.<br />

Dit is alles <strong>voor</strong>treffelijk van fijne, luchtige ironie, waaron<strong>de</strong>r een har<strong>de</strong> bitterheid<br />

om menschelijke armzaligheid bedwongen ligt. Want dit heele boek is, ondanks zijn<br />

koelen toon, doordrenkt van levensminachting en teleurgesteld i<strong>de</strong>alisme. Overal<br />

ziet <strong>de</strong> schrijver voosheid en onwaardigheid; hij veracht evengoed het fanatisme'<br />

van <strong>de</strong> har<strong>de</strong> dorpelingen, als <strong>de</strong> toomelooze ‘waar<strong>de</strong>ering <strong>voor</strong> alle levensuitingen’<br />

<strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne stuurloozen; hij vindt het ‘kaufmännische’ han<strong>de</strong>ldrijven met <strong>de</strong> natuur<br />

(‘blokken, uit gaas en cement gebouwd, in verweeringskleuren beschil<strong>de</strong>rd’, die<br />

hunebed<strong>de</strong>n moeten <strong>voor</strong>stellen), van <strong>de</strong>n herbergier even dwaas, als <strong>de</strong><br />

preutschheid van <strong>de</strong>n jongen kapelaan, of <strong>de</strong> schijnheiligheid van <strong>de</strong>n batik-artiest.<br />

Er zijn eigenlijk maar drie menschen in het boek, die <strong>de</strong> schrijver zelf <strong>voor</strong> vol<br />

aanziet, en die hij wel tot spreektrompet van zijn eigen i<strong>de</strong>eën wil gebruiken: het<br />

zijn <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> pastoor He<strong>de</strong>l, en <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> en <strong>de</strong> jonge Jhr. Bolaert. Ze behooren echter<br />

niet tot <strong>de</strong> meest geslaag<strong>de</strong> figuren; het lijkt, of <strong>de</strong> schrijver in een stemming<br />

verkeer<strong>de</strong>, waarin slechts hoon en bespotting <strong>de</strong> noodige stuwkracht aan zijn<br />

phantasie geven kon<strong>de</strong>n. De fragmenten, waarin we <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n slotheer aan <strong>de</strong><br />

studie vin<strong>de</strong>n, zijn gesprekken met zijn zoon of met <strong>de</strong>n pastoor zijn dikwijls wat<br />

mat; en <strong>de</strong> figuur van <strong>de</strong>n jongen erfgenaam ontleent <strong>voor</strong>al daaraan zijn waar<strong>de</strong>,<br />

dat hij <strong>de</strong> eenige is, die met normale, jeugdige oogen al het gedoe en al <strong>de</strong><br />

onzekerheid van <strong>de</strong> inkomelingen beschouwt. ‘Lankema was getrouwd met <strong>de</strong><br />

geschei<strong>de</strong>n mevrouw Sermans; Dr. Sermans zelf had in Corry Lieflandt een hechter<br />

trouw gevon<strong>de</strong>n; Frits Ol<strong>de</strong>wey, met Liesbeth naar vrien<strong>de</strong>n in Nunspeet gevlucht,<br />

wachtte daar <strong>de</strong> gerechtelijke uitspraak zijner scheiding af; Sam Loeb verdreef<br />

intusschen <strong>de</strong> eenzaamheid van Mien Ol<strong>de</strong>wey. Na <strong>de</strong> dwalingen hunner eerste<br />

verlangens had<strong>de</strong>n <strong>de</strong> paren zich harmonischer gevormd...<br />

Hendrik [<strong>de</strong> jonge Bolaert, A.S.] glimlachte pijnlijk. Waarom moest <strong>de</strong> verwarring<br />

dier zoeken<strong>de</strong> lie<strong>de</strong>n zich uitleven te mid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> eenmaal stille schoonheid <strong>de</strong>zer<br />

streek? Zij had<strong>de</strong>n <strong>de</strong> schoonheid gedood en hun eigen arbeid bleek ledig. Hun<br />

wijsbegeerte, hun kunst was een ij<strong>de</strong>l dorsten naar ongeziene vormen’.<br />

Hier geeft <strong>de</strong> auteur zich even geheel, niet verborgen achter zijn masker van<br />

minachten<strong>de</strong> ironiseering; het gebeurt hem maar een zeer enkelen keer, en bijna<br />

bij ongeluk. Want hij heeft er zich niet in willen verdiepen, dat on<strong>de</strong>r dit uiterlijk mal<br />

gedoe veel persoonlijk leed en veel persoonlijke tragedies verborgen moeten liggen;<br />

hij heeft niet willen be<strong>de</strong>nken, dat een beweging toch niet tij<strong>de</strong>lijk zoovelen had<br />

kunnen meesleepen, als <strong>de</strong> dwaasheid niet van een mislukt i<strong>de</strong>alisme zijn stuwkracht<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


had gekregen; - neen, hij heeft zich schrap gezet tegen verweekelijken<strong>de</strong> re<strong>de</strong>lijkheid,<br />

en menschelijk meegevoel; hij heeft uiting gegeven aan zijn afkeer en zijn haat, een<br />

haat, zoo volledig en intens, dat ze slechts een gebroken lief<strong>de</strong> zijn kan; hij heeft<br />

willen dood-hoonen. Daaraan danken we dit merkwaardige boek, dat, zon<strong>de</strong>r<br />

volmaakt te zijn, het stempel van sterke persoonlijkheid draagt.<br />

ANNIE SALOMONS.<br />

Van Rood tot Zwart, door Multavidi. (Amsterdam, C.L.G. Veldt).<br />

In een vorig boek van <strong>de</strong>zen schrijver, die, als ik me wel herinner, van <strong>de</strong>r Pol heet,<br />

zagen we een jongen van zwart rood wor<strong>de</strong>n. Nu wonen we zijn ontwikkeling terug<br />

van rood tot zwart bij. <strong>Den</strong> auteurs van vervolgromans <strong>voor</strong> volksbibliotheken zij dit<br />

procédé ernstig aanbevolen: wellicht wordt er het perpetuum mobile mee bereikt.<br />

De laatste regel van <strong>de</strong>zen ‘roman van een socialistischen jongen’ belooft een<br />

vervolg: ‘Uniformveran<strong>de</strong>ring’. Men kan dus nog smullen.<br />

Ik had <strong>de</strong> eer, het genoegen (hoe wil men het noemen?) ook <strong>de</strong>n eerste van <strong>de</strong>ze<br />

reeks ten<strong>de</strong>nsromans te bespreken. De roo<strong>de</strong> strekking meen<strong>de</strong> ik in dit maandschrift<br />

(u veroorlooft me het af-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


91<br />

schrikwekkend kleurenmengsel?) blauw-blauw te moeten laten. Zelfs schreef ik (<strong>de</strong><br />

auteur verfrischte op dit punt mijn geheugen door dit tusschen <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

kritiek-uittreksels op een ingelegd papier te doen drukken): dat het begin-boek<br />

eigenlijk geen ten<strong>de</strong>nsroman was, ofschoon Multavidi daar klaarblijkelijk naar<br />

gestreefd had. Ik bedoel<strong>de</strong> daarmee ('t blijkt noodig, dit <strong>de</strong>n schrijver aan 't blijkbaar<br />

niet overschran<strong>de</strong>r verstand te brengen), dat hij met dat boek 't tegenovergestel<strong>de</strong><br />

bereikt had van wat hij ons dacht bij te brengen. We eindigen ook nú <strong>de</strong> lezing met<br />

<strong>de</strong> gedachte, dat het roomsche gevaar, waar<strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze heer, die <strong>voor</strong>geeft veel<br />

gezien te hebben, zich zoo verschrikkelijk opblaast, min<strong>de</strong>r ernstig blijkt dan men<br />

zich had <strong>voor</strong>gesteld. Terwijl tegenwoordig toch het katholieke geloofsleven een<br />

bloeibo<strong>de</strong>m is, waarop bij enkele individuën een zeer kostbare kunst en in 't algemeen<br />

een hooge en fijne cultuur gedijen, is <strong>de</strong>ze alleronaangenaamste, bitter slecht, neen,<br />

eigenlijk volstrekt niet geschreven, <strong>de</strong>ze bij elkaar gezeur<strong>de</strong> roman (ja, ja)<br />

doortrokken van een geest, die misschien <strong>de</strong>n Dageraads-mannen en mevrouw Dr.<br />

Aletta Jacobs (men herinnere zich wat <strong>de</strong> redacteur van dit maandschrift in het<br />

Octobernummer uit een reisbeschrijving <strong>de</strong>zer gestu<strong>de</strong>er<strong>de</strong> dame aanhaal<strong>de</strong>) zoet<br />

op <strong>de</strong> tong smaakt, waarvan nochtans ie<strong>de</strong>r, dien 't in <strong>de</strong> eerste plaats om waarheid<br />

en schoonheid te doen is, schou<strong>de</strong>rschokkend zich afwendt.<br />

De auteur kan hierop antwoor<strong>de</strong>n, dat zijn boek op een an<strong>de</strong>r, lager, plan<br />

geschreven werd, dan vanwaar dit oor<strong>de</strong>el het verwerpt. Toegegeven, <strong>de</strong><br />

tegenwerping is niet ongegrond, maar veroor<strong>de</strong>elt rechtstreeks <strong>de</strong>n mensch, die dit<br />

verhaaltje zon<strong>de</strong>r eenige verbeelding ontwierp, terwijl <strong>de</strong> omstandigheid, dat het in<br />

1881 ‘speelt’, er zelfs <strong>de</strong> laatste, documentaire, waar<strong>de</strong> aan ontneemt.<br />

H. VAN LOON.<br />

Vlaamsche oogst<br />

Harmen Riels, door René <strong>de</strong> Clercq. - (Uitgave van S.L. van Looy te<br />

Amsterdam, 19<strong>13</strong>).<br />

René <strong>de</strong> Clercq is als dichter geen onbeken<strong>de</strong>: Gedichten, Toortsen, Uit<br />

<strong>de</strong> Diepten vestig<strong>de</strong>n zijn naam.<br />

Later heeft <strong>de</strong> dichter romans geschreven, eerst Rootland, nu Harmen<br />

Riels.<br />

Over Rootland schreef J. Persijn in <strong>de</strong> Dietsche Waran<strong>de</strong>: ‘een<br />

echt-Vlaamsche kermistafel: gezon<strong>de</strong>, smakelijke kost, maar zulke porties, weerom<br />

met echt-Vlaamsche gastvrije wellevendheid opgedrongen, dat het uitkomt op een<br />

algemeene indigestie. De maat, jongens, <strong>de</strong> maat... Het romantisme, naar het<br />

innerlijke zoowel als naar het uiterlijke, heeft Rootland bedorven. Het romantisme<br />

naar het innerlijke is <strong>de</strong> gezochtonnatuurlijke, onwaar-oppervlakkige psychologie,<br />

in <strong>de</strong> samenspraken uitgestald; het romantisme naar het uiterlijke ligt in <strong>de</strong><br />

weel<strong>de</strong>rige, slechts bij bena<strong>de</strong>ring en omschrijving juiste taal’.<br />

Deze rake beoor<strong>de</strong>eling is naar onze meening ook toepasselijk op Harmen<br />

Riels. Maar <strong>de</strong> beoor<strong>de</strong>elingen over dit boek zullen wel zeer uiteenloopend zijn,<br />

hier en el<strong>de</strong>rs. De heer Sabbe noemt het ‘een zeldzame verrijking van onze<br />

prozaliteratuur’. Persijn oor<strong>de</strong>elt kalmer: dat ‘<strong>de</strong> Clercq's hoedanighe<strong>de</strong>n klimmen,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


en zijn gebreken - ofschoon weer alle in Harmen Riels aanwezig - ter<strong>de</strong>ge<br />

zakken’.<br />

Naar aanleiding van dit boek zou er een uitvoerig opstel te schrijven zijn èn over<br />

<strong>de</strong> Clercq, èn over <strong>de</strong> soort boeken waarvan Harmen Riels een typisch <strong>voor</strong>beeld<br />

is. Sabbe heeft onwillekeurig Frenssen genoemd en zeker terecht Jörn Uhl<br />

aangehaald. Maar wij moeten in een bondige aankondiging het werk samenvatten<br />

en karakteriseeren...<br />

Het is een boek, een dik boek, van strijd in Vlaan<strong>de</strong>ren, maar 't is geen schoone<br />

realiteit! Menschen en gebeurtenissen zijn geï<strong>de</strong>aliseerd in goed en kwaad.<br />

De Clercq schreef een autobiographie gezien ‘à travers d'un tempérament’. Hij<br />

beschrijft ons Riels' onbezorg<strong>de</strong> jeugd op het land en zijn collegejaren. Zijn verlangen<br />

geeft hij gehoor: hij wordt schil<strong>de</strong>r, maakt portretten en landschappen, en...<br />

verkoopt!... 't Gaat alles zoo gemakkelijk, zoo van zelf, als in een droom!... Hij trouwt<br />

<strong>de</strong> bekoorlijke boerendochter Marva en trekt met haar naar <strong>de</strong> stad. Hier verzeilt hij<br />

in <strong>de</strong>n socialen strijd, toont zich spoedig een uitverkoren re<strong>de</strong>naar. Het is weer<br />

sociale strijd van 's schrijvers verbeelding, en <strong>de</strong> socialisten wor<strong>de</strong>n scherp gehekeld<br />

naar <strong>de</strong> figuren die <strong>de</strong> Clercq's sympathie niet wegdragen. Harmen Riels verdwijnt<br />

dan even gemakkelijk uit <strong>de</strong> partij, en <strong>voor</strong> zijn geknakt gemoed zoekt hij rust buiten.<br />

Bij <strong>de</strong> geboorte van zijn <strong>de</strong>r<strong>de</strong> kind sterft zijn vrouw.<br />

Nu heeft hij gele<strong>de</strong>n wat een mensch lij<strong>de</strong>n kan... Hij reist naar <strong>de</strong> bergen, waar<br />

hij, hoog boven <strong>de</strong> menschen en hun gedoe, weer zijn evenwicht zal herwinnen en<br />

wijsheid verwerven. In een hut, bij een menschenschuwen jager, leeft hij het heerlijke<br />

natuurleven. Lief<strong>de</strong> vindt hij bij Noirette, <strong>de</strong> jagersdochter, die geeft en heelt. Harmen<br />

Riels zal er gesterkt wor<strong>de</strong>n, <strong>voor</strong>bereid om weer te keeren tusschen <strong>de</strong> menschen.<br />

Dit twee<strong>de</strong> ge<strong>de</strong>elte, hoe romantisch ook, is het best geslaag<strong>de</strong>. Er bloeit hier een<br />

weel<strong>de</strong>rige, zinnelijke natuur, die onwillekeurig bekoort.<br />

Terug op <strong>de</strong> hoeve bij zijn kin<strong>de</strong>ren en zijn familie<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


92<br />

verzoent Harmen Riels zich stilaan met het leven. Met zijn schoonzuster begint hij<br />

een nieuw bestaan. In dit ge<strong>de</strong>elte treft <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> schoone, krachtvolle figuur van<br />

<strong>de</strong>n schoonva<strong>de</strong>r, boer Theus. - Er is te veel en te weinig in dit boek, dat nochtans<br />

verrassend nieuw is tusschen <strong>de</strong> kleurlooze gelijkheid <strong>de</strong>r meeste Vlaamsche<br />

boeken.<br />

Te veel is wel <strong>de</strong> weidsch uitgesponnen vertelling, <strong>de</strong> grootsche opzet <strong>voor</strong> simpel<br />

levensbedrijf. Te weinig is er evenwicht, zoodat men niet gelooven kan, noch in<br />

Harmen Riels, noch in zijn omgeving.<br />

De opstandige figuur vervreemdt nooit volledig van zijn geloovige jeugd; als<br />

socialist is hij nooit een gevaarlijk vijand <strong>de</strong>r maatschappij! Persijn werd het wel<br />

gewaar; immers hij schreef: ‘puur uit oppositiezucht, met een ruk zijner<br />

strijdvaardigheid, sleept <strong>de</strong> Clercq zijn heerlijke hymne op het terrein van <strong>de</strong><br />

theologie, en waren er geen vrome zielen te verontrusten hiermee, was <strong>de</strong><br />

terminus a quo in <strong>de</strong> Clercq's eigen ziel niet zijn christelijke opvoeding - die<br />

zonnezang (in het 2 e <strong>de</strong>el) zou bepaald an<strong>de</strong>rs zijn uitgevallen’.<br />

Het onwezenlijke, het onwaarschijnlijke, het romantische overwoekert meestal te<br />

veel het natuurlijke, echte, onopgesmukte leven. Wat een dichter is toegelaten<br />

schijnt bij een prozaschrijver dikwijls valsch. Voorloopig verkiezen wij <strong>de</strong>n dichter<br />

<strong>de</strong> Clercq ver boven <strong>de</strong>n romanschrijver. Maar er is zooveel aanwezig in dit met<br />

allerlei opgepropte boek, dat wij, bij een kalmer bezonkenheid van zijn rijkbloedig<br />

talent, bij een eenvoudiger uitbeelding van het won<strong>de</strong>re leven, bij meer bena<strong>de</strong>ren<br />

van <strong>de</strong> realiteit, van <strong>de</strong> Clercq werk mogen verwachten dat ons meer bevredigen<br />

zal.<br />

Harmen Riels is ons te bombastisch, te breed van gebaar en te vaag als mensch.<br />

Het boek is typisch als uiting van het Vlaamsche leven; <strong>de</strong> Clercq toont zich verwant<br />

aan <strong>de</strong>n breedsprakigen Vlaming dien wij in <strong>de</strong> beweging kennen en in wien <strong>de</strong><br />

romantiek nog niet verstorven is.<br />

ANTWERPEN.<br />

LODE BAEKELMANS.<br />

Elooi in 't Woud, door Hugo van Wal<strong>de</strong>n. - (Antwerpen, Victor Resseler).<br />

Niets is wisselvalliger dan <strong>de</strong> bijval van een boek, en niets onzeker<strong>de</strong>r dan zijn<br />

levensloop. Het eene boek verschijnt en zinkt onmid<strong>de</strong>llijk weg in <strong>de</strong> algemeene<br />

onverschilligheid, of het wordt moedwillig en systematisch genegeerd, doodgezwegen<br />

of, erger, - en soms zelfs vóórdat <strong>de</strong> moedige rechters het lazen - veroor<strong>de</strong>eld en<br />

begekt. Het an<strong>de</strong>re, daartegenover, wordt in <strong>de</strong> hoogte gestoken, <strong>voor</strong>uit geduwd;<br />

er wordt ophef van gemaakt; vrien<strong>de</strong>n en kennissen bewerken een <strong>de</strong>els spontane<br />

<strong>de</strong>els gewil<strong>de</strong> publiciteit, opdat het werk maar ingang vin<strong>de</strong> en zijn weg make. Het<br />

gebeurt echter heel dikwijls dat het zwijgen rond het ééne werk een beter teeken is<br />

dan het rondbazuinen van <strong>de</strong> groote waar<strong>de</strong> van het an<strong>de</strong>re. De stilte is <strong>voor</strong> een<br />

schoonheidsding eene eerste wijding ...<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


De schrijver van ‘Elooi in 't Woud’.<br />

Op 't oogenblik dat er in Vlaan<strong>de</strong>ren, zooals nu, <strong>voor</strong> zeker werk eene reklame wordt<br />

gemaakt als nooit te voren, ten gevolge van het slimst gegeven wachtwoord, - ik<br />

bedoel hier Willem Elsschot's eersteling: Villa <strong>de</strong>s Roses - en er <strong>voor</strong> dien<br />

roman een vuurwerk wordt afgestoken dat als <strong>de</strong> aankondiging is <strong>de</strong>r geboorte van<br />

een nieuw literair genie; nu er in het meeren<strong>de</strong>el <strong>de</strong>r letterkundige clubjes wordt<br />

getaterd en gerumoerd over dat ééne boek, dat <strong>voor</strong> 't oogenblik wel al <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

dood maakt, veroorlove men aan iemand die buiten alle kringetjes staat en<br />

onafhankelijk, zon<strong>de</strong>r meesters en zon<strong>de</strong>r discipelen, zijn leventje leidt, tusschen<br />

<strong>de</strong> laatst uitgekomen werken van Vlamingen <strong>de</strong> aandacht op te roepen <strong>voor</strong> een<br />

bizon<strong>de</strong>r schoon boek, dat tot nu toe weinigen van <strong>de</strong>n stapel ‘nieuw verschenen’<br />

werken hebben afgehaald: Elooi in 't Woud van Hugo van Wal<strong>de</strong>n, eveneens<br />

een eersteling. 't Is in Vlaan<strong>de</strong>ren dat Van Wal<strong>de</strong>n <strong>de</strong>buteer<strong>de</strong>;<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


93<br />

't is in De Boomgaard - waarvan hij me<strong>de</strong>redacteur was - dat we hem beter<br />

leer<strong>de</strong>n kennen; 't is in Elooi in 't Woud dat hij zich <strong>voor</strong> 't eerst vollediger<br />

uitspreekt.<br />

Fijn werk, eigen werk, eerlijk werk. Ziedaar <strong>de</strong> bizon<strong>de</strong>rste qualificaties die men<br />

op Elooi kan toepassen.<br />

Eigenlijk vormt Elooi in 't Woud eene idylle - mo<strong>de</strong>rn van gevoel,<br />

half-symbolistisch en halfrealistisch van trant, zeer rijk aan droomleven, met heerlijke<br />

stemmingen van openlucht-poëzie, met veel weemoed, luttel pijn en gave vreugd<br />

om lief<strong>de</strong>'s gebeuren.<br />

Elooi, <strong>de</strong> zoon van <strong>de</strong>n rijken molenaar, bemint Felicie, dochter van <strong>de</strong> arme en<br />

weinig eerbare Tatie, eene heks in <strong>de</strong> oogen <strong>de</strong>r boeren. Natuurlijk verzet zich <strong>de</strong><br />

molenaar tegen het huwelijk van zijn zoon met <strong>de</strong> dochter van dat verdacht en<br />

ellendig wijf. Elooi, vol wanhoop, treurt, wordt ziek, ontsnapt nauwlijks <strong>de</strong>n dood.<br />

On<strong>de</strong>rtusschen trouwt <strong>de</strong> verbitter<strong>de</strong> Felicie, zich verlaten wanend, met een rijken,<br />

ou<strong>de</strong>n boer die sinds lang haar achterna loopt en dien zij, overigens, niet bemint,<br />

maar aanneemt uit spijt en uit hoogmoed, om meesteresse te zijn op <strong>de</strong> grootste<br />

hoeve van het dorp. Ze wordt echter ongelukkig, door <strong>de</strong>n boer mishan<strong>de</strong>ld,<br />

misprezen en bedrogen. De lief<strong>de</strong> is taai, geduldig en zegenrijk. Op zekeren dag<br />

komt Felicie, in 't woud, haar lief Elooi tegen. Opnieuw voelen ze bei<strong>de</strong>n <strong>de</strong> lief<strong>de</strong><br />

ontbran<strong>de</strong>n. Ze zien elkaar bijna elken dag in 't woud terug. Felicie neemt het besluit<br />

<strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n vrek te verlaten en met Elooi te vluchten. De meul<strong>de</strong>r die, door <strong>de</strong>n angst<br />

<strong>voor</strong> het sterven van zijn zoon, het leven beter heeft leeren kennen, zegent hunne<br />

vlucht, en blijgezind gaan Elooi en Felicie het leven te gemoet.<br />

In negen tafereelen wordt <strong>de</strong>ze roman verteld; on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> hoofdstukken zijn het<br />

innigst en het zuiverst in toon gehou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> tee<strong>de</strong>re of weemoedige tooneelen van<br />

lief<strong>de</strong> tusschen Elooi en zijn minnares in het woud, dat heel het drama hunner lief<strong>de</strong><br />

overheerscht als een fatum, als een geest, als eene leven<strong>de</strong> inspiratie. De hooge<br />

stammen van het woud, bijna eeuwig van uitzicht door hun ruigen ou<strong>de</strong>rdom, bouwen<br />

boven <strong>de</strong> schamele drift dier twee arme, zwakke menschjes <strong>de</strong> zuilen van een<br />

heiligen tempel, en uit hun loover ruischt <strong>de</strong> orgelklank van een mystisch<br />

huwelijkslied. Het woud leeft, ruischt en bruist naast en boven hen, het beschut en<br />

verschuilt hunne genegenheid, sterkt, verreint en siert ze. Het leven van het woud<br />

dat - zichtbaar of onzichtbaar - het leitmotief van Elooi is, vindt zijne schoonste<br />

en krachtigste uiting in <strong>de</strong> twee verlief<strong>de</strong> en beluste lichamen van <strong>de</strong>n ongelukkigen<br />

Elooi en <strong>de</strong> smachten<strong>de</strong> Felicie.<br />

Zekere tafereeltjes uit Elooi in 't Woud hebben <strong>de</strong> broze dichterlijkheid, <strong>de</strong><br />

innige weekheid van een sprookje. Als stemmingskunst is het boek op vele plaatsen<br />

rijp. Op an<strong>de</strong>re plaatsen weet <strong>de</strong> schrijver te grijpen naar flink realistische mid<strong>de</strong>len<br />

en beeldt hij in rake vormen <strong>de</strong> werkelijkheid van het dorp, van <strong>de</strong>n molen, van<br />

Elooi's va<strong>de</strong>r, van <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> heks Tatie. Hier en daar slechts een weinig overtollige<br />

romantiek in die uitbeelding, met een beetje conventie in <strong>de</strong> typen van het boek.<br />

Ook in <strong>de</strong>n stijl, die gewoonlijk fijn en beeldrijk is, - ofschoon een beetje freel en<br />

week - zijn hier en daar sporen van een te factische romantiek te vin<strong>de</strong>n, en te veel<br />

schroom.<br />

Als geheel staat Elooi in 't Woud er als een roman, die uit eigen wil is<br />

<strong>voor</strong>tgebracht, uit eigen gevoel ontstaan, en die met talent eene zeer aandoenlijke<br />

verbeelding vertolkt, harmonisch van stemming is gebleven en evenwichtig in zijn<br />

verloop. Elooi in 't Woud geeft ons vrijheid om Van Wal<strong>de</strong>n te rekenen bij <strong>de</strong><br />

enkele jonge Vlaamsche schrijvers - want zeldzaam zijn ze, al maken we ons soms<br />

geestdriftig over <strong>de</strong>n ‘bloei’ onzer letteren! - die ons <strong>voor</strong> <strong>de</strong> toekomst een beetje<br />

hoop laten... On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>zen is ook Willem Elsschot, en ik vind Villa <strong>de</strong>s Roses<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


een raak boek, vol openhartige observatie, maar wat koud, wat ruw, wat stijlloos.<br />

Verheugend zeker is het gelijktijdig verschijnen van Villa <strong>de</strong>s Roses en Elooi<br />

in 't Woud; <strong>voor</strong>waar twee eigenaardige en krachtige <strong>de</strong>buten.<br />

ANTWERPEN.<br />

ANDRÉ DE RIDDER.<br />

Papierfabricatie<br />

IV<br />

HET zijn <strong>de</strong> vezelstoffen, afkomstig van gedragen kleedingstukken, welke oudtijds<br />

tot papier wer<strong>de</strong>n verwerkt en ook thans nog wor<strong>de</strong>n gebruikt, hoewel bijna uitsluitend<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> duur<strong>de</strong>re soorten.<br />

Het inzamelen <strong>de</strong>r lompen heeft steeds een eigenaardig karakter gedragen en<br />

bezit weinig aanlokkelijks. De lorrenkoopman moge al door zijn uiterlijk en kleedij<br />

het penseel van een Israëls waardig zijn, wanneer men hem met een ou<strong>de</strong>n zak<br />

ziet <strong>voor</strong>tsukkelen of achter een schamel karretje aansjokken met <strong>de</strong> meestal<br />

onappetijtelijke koopwaar, dan is het niet te verwon<strong>de</strong>ren dat <strong>de</strong>ze <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

papierfabricatie zoo nuttige persoonlijkheid op slechts weinig waar<strong>de</strong>ering kan<br />

rekenen.<br />

Toch heeft in het morsige lompenpakhuis reeds<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


94<br />

een zeer gewichtig werk plaats, daar hier meestal <strong>de</strong> eerste sorteering naar <strong>de</strong><br />

kwaliteit begint. In <strong>de</strong> groote centra heeft het lompenverzamelen en sorteeren het<br />

karakter van een grootbedrijf, daar door <strong>de</strong>n grooten aanvoer en <strong>de</strong> ver doorgevoer<strong>de</strong><br />

ver<strong>de</strong>eling in kwaliteiten men over flink bedrijfskapitaal en groote ruimte moet<br />

beschikken, terwijl het tot balen pakken een tamelijk omvangrijke installatie van<br />

pakpersen vereischt. In <strong>de</strong>rgelijke zaken wor<strong>de</strong>n natuurlijk niet alleen lompen, maar<br />

ook allerlei papierafval, oud touw en zakken etc. verzameld en gesorteerd in vaste<br />

merken naar <strong>de</strong> soort en kwaliteit <strong>de</strong>r vezels en naar kleur en zuiverheid.<br />

In <strong>de</strong>n tijd toen het papier nog uitsluitend uit lompen werd gemaakt had het dikwijls<br />

zeer veel voeten in <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> om <strong>de</strong> benoodig<strong>de</strong> hoeveelhe<strong>de</strong>n van die onmisbare<br />

grondstof te verkrijgen; veelal werd door het landsbestuur bepaald binnen welke<br />

grenzen door eene bepaal<strong>de</strong> fabriek lompen mochten wor<strong>de</strong>n verzameld, terwijl <strong>de</strong><br />

uitvoer van lompen met strenge straffen werd bedreigd.<br />

Wanneer <strong>de</strong> lompen in <strong>de</strong> fabriek zijn aangekomen dient er bizon<strong>de</strong>r op gelet te<br />

wor<strong>de</strong>n of <strong>de</strong> gevraag<strong>de</strong> kwaliteit wel geleverd is, want dikwijls vindt men binnen in<br />

<strong>de</strong> balen lompen van min<strong>de</strong>r gehalte als in <strong>de</strong> buitenste lagen, terwijl zij ook<br />

opzettelijk met water of zand wor<strong>de</strong>n bezwaard. In <strong>de</strong> fabriek volgt eene ver<strong>de</strong>re<br />

schifting al naar gelang van <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> behan<strong>de</strong>ling bij het koken, bleeken, malen<br />

etc. en sorteert men naar <strong>de</strong> vezelsoort in linnen, hennep, katoen, jute etc. en naar<br />

<strong>de</strong> kleur in gebleekt, natuurkleur, gekleurd etc. Dit geschiedt door arbeidsters in<br />

speciaal daar<strong>voor</strong> ingerichte lokaliteiten, die goed gelucht kunnen wor<strong>de</strong>n. Zij snij<strong>de</strong>n<br />

tevens <strong>de</strong> knoopen, na<strong>de</strong>n, haken en oogen etc. af en bedienen zich daarbij van<br />

een op <strong>de</strong> tafel vastgezette zeis; het blad van <strong>de</strong> tafel is van draadgaas, waar reeds<br />

een <strong>de</strong>el van het vuil doorvalt. De lompen wor<strong>de</strong>n in er om heen staan<strong>de</strong> man<strong>de</strong>n<br />

of bakken geworpen.<br />

LOMPENSNIJZAAL<br />

(Naar een cliché van <strong>de</strong> firma J.W. ZANDERS, Bergisch-Gladbach).<br />

Het is in die lompensorteerzalen uiteraard zeer stoffig en men kan zich moeilijk<br />

onhygiënischer arbeid <strong>de</strong>nken. En toch leert <strong>de</strong> ervaring, gebaseerd op zeer<br />

vertrouwbare statistieken, dat <strong>de</strong> levensduur dier arbeidsters niet korter is, ja eer<strong>de</strong>r<br />

iets langer, dan die van haar welke in an<strong>de</strong>re bedrijven <strong>de</strong>n kost verdienen, hoewel<br />

zij percentsgewijze meer last hebben van keelziekten dan an<strong>de</strong>ren. Men vindt er<br />

ook maar weinig jónge vrouwen, daar <strong>de</strong> vrouwelijke ij<strong>de</strong>lheid er toe leidt liever iets<br />

min<strong>de</strong>r te verdienen met vouwen, tellen of inpakken van papier, dan zich in <strong>de</strong> vieze<br />

lompensorteerzaal een hooger loon te verwerven.<br />

De lompen wor<strong>de</strong>n daarna, in sommige fabrieken ook wel direct na het openen<br />

<strong>de</strong>r balen, in <strong>de</strong> zoogenaam<strong>de</strong> lompendorscher gebracht. Deze machinerie bestaat<br />

uit eene gesloten kast, waarin eenige evenwijdige, met scherpe punten <strong>voor</strong>ziene<br />

assen draaien. De lompen wor<strong>de</strong>n op een transportband geschud en zoo in <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


machine gevoerd, waar zij door <strong>de</strong> spitse punten wor<strong>de</strong>n gegrepen en tusschen<br />

punten die boven aan <strong>de</strong>n binnenkant van <strong>de</strong> kast zijn aangebracht wor<strong>de</strong>n<br />

doorgeslagen, waardoor zij, indien dit eenigen tijd wordt <strong>voor</strong>tgezet, veel vuil en stof<br />

kwijt raken. Het stof wordt door een exhaustor afgezogen, het zand en zware vuil<br />

valt door een zeefbo<strong>de</strong>m naar bene<strong>de</strong>n, terwijl <strong>de</strong> lompen door een <strong>de</strong>ur aan het<br />

an<strong>de</strong>re ein<strong>de</strong> <strong>de</strong>r machine wor<strong>de</strong>n uitgeworpen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


De reeds tamelijk gereinig<strong>de</strong> lompen wor<strong>de</strong>n nu automatisch gesne<strong>de</strong>n in <strong>de</strong><br />

lompensnij<strong>de</strong>rs. Er zijn van dit werktuig verschillen<strong>de</strong> constructies, maar<br />

95<br />

LOMPENDORSCHER<br />

Door <strong>de</strong> opening, ontstaan door het wegnemen van een zijstuk, ziet men <strong>de</strong> spitse punten,<br />

waardoor <strong>de</strong> lompen gegrepen, rondgeslingerd en schoongeklopt wor<strong>de</strong>n.<br />

(Naar een cliché van <strong>de</strong> firma J.M. VOITH, Hei<strong>de</strong>nheim).<br />

in beginsel komen zij op hetzelf<strong>de</strong> neer. Op eene toevoertafel wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> lompen<br />

door een werkman naar <strong>de</strong> messen geschoven. Deze zijn samengesteld uit een<br />

breed mes, zoo breed als <strong>de</strong> aanvoertafel, waarop drie of meer messen loodrecht<br />

staan, zoodat hun grondvlak er in doorsne<strong>de</strong> aldus uitziet. Zij zijn<br />

on<strong>de</strong>rling verstelbaar, om steeds <strong>de</strong>n scherpen kant <strong>de</strong>r messen in één vlak te<br />

kunnen brengen en wor<strong>de</strong>n als een guillotine op en neer bewogen door een<br />

excentriek. De on<strong>de</strong>rplaat, waar zij op neervallen is eveneens van staal, zoodat <strong>de</strong><br />

messen gewoonlijk ie<strong>de</strong>ren dag bijgeslepen moeten wor<strong>de</strong>n. De lompen wor<strong>de</strong>n<br />

op <strong>de</strong>ze wijze mechanisch in kleine stukjes gekapt. Vermel<strong>de</strong>n wij nog even dat<br />

met <strong>de</strong>ze machine, indien <strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>r niet zeer <strong>voor</strong>zichtig is, gemakkelijk ongelukken<br />

kunnen gebeuren; wel zijn er verschillen<strong>de</strong> <strong>voor</strong>zorgsmaatregelen, doch het komt<br />

nogal eens <strong>voor</strong> dat <strong>de</strong> lompen zich bij <strong>de</strong> invoeropening opstoppen en dan is een<br />

ontwarren niet an<strong>de</strong>rs mogelijk dan door <strong>de</strong> veiligheidsinrichtingen te verwij<strong>de</strong>ren,<br />

waardoor <strong>de</strong> kans groot wordt dat <strong>de</strong> vingers tusschen <strong>de</strong> zwaar neervallen<strong>de</strong><br />

messen geraken.<br />

X.<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> juni-tijdschriften<br />

Onze Eeuw.<br />

Prof. Chantepie <strong>de</strong> la Saussaye, <strong>de</strong> fijne essayist, die ons zoo vaak heeft<br />

meegevoerd op <strong>de</strong> hoogten <strong>de</strong>s geestes, in <strong>de</strong> sterken<strong>de</strong> nabijheid van <strong>de</strong>nkers en<br />

dichters, meen<strong>de</strong> zich ditmaal in <strong>de</strong> troebele atmosfeer <strong>de</strong>r alledaagsche politiek te<br />

moeten wagen, hetgeen <strong>de</strong>n hooggeleer<strong>de</strong> al een botsing met Standaard en<br />

Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>r heeft bezorgd. Prof. K. Kuiper eindigt zijn belangwekken<strong>de</strong> beschrijving<br />

van <strong>de</strong>n ontwikkelingsgang <strong>de</strong>r Grieksche Tragedie. In 't bijzon<strong>de</strong>r bij Euripi<strong>de</strong>s<br />

wordt ditmaal stilgestaan. E. heeft veel gedaan <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>tgang van 't Attische<br />

leven op <strong>de</strong>n weg <strong>de</strong>r verlïchting, <strong>voor</strong>al waar 't <strong>de</strong> religieuze opvattingen <strong>de</strong>r burgerij<br />

betreft.<br />

Euripi<strong>de</strong>s, zoo ontvankelijk van geest als fijn-besnaard van gemoed, stond<br />

- nog daargelaten zijne perso onlijke overtuigingen - als dramatisch dichter<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>voor</strong>tdurend on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n invloed van <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne geestesstroomingen.<br />

Voor zijne kunst heeft dit feit groote beteekenis gehad, zoowel ten<br />

ongunste als ten gunste. Ten ongunste omdat <strong>de</strong> poëtische realiteit van<br />

zijnen arbeid scha<strong>de</strong> lijdt door zijne verhouding tegenover <strong>de</strong><br />

mythologische stof, die nu eenmaal onafschei<strong>de</strong>lijk van <strong>de</strong> tragedie was.<br />

Soms maakte zijne behoefte aan polemiek die mythologische gegevens<br />

tot een vonnis over <strong>de</strong> go<strong>de</strong>n ........<br />

Zoodra Euripi<strong>de</strong>s <strong>de</strong> Olympiërs ten tooneele brengt of door zijn hel<strong>de</strong>n,<br />

en <strong>voor</strong>al zijne heldinnen, hunne da<strong>de</strong>n laat bespreken, maakt hij <strong>de</strong><br />

go<strong>de</strong>n òf tot booze, met menschelijke hartstochten vervul<strong>de</strong> wezens, òf<br />

tot weerlooze beschuldig<strong>de</strong>n, soms tot marionetten. Dat te erkennen<br />

beteekent niet vonnis te vellen over <strong>de</strong>s dichters eigen geloof of ongeloof;<br />

alleen te wijzen op eene zwakke zij<strong>de</strong> van zijne dramatische kunst; immers<br />

het ein<strong>de</strong>loos theologizeeren van zijne dramatische personen geeft aan<br />

vele zijner treurspelen een schoolschen bijsmaak. Toch kan <strong>de</strong> tragische<br />

zij<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n twijfel, <strong>de</strong> zielverscheuren<strong>de</strong> strijd tusschen vertrouwen en<br />

ongeloof aan diezelf<strong>de</strong> kunst een schoonheid verleenen, <strong>voor</strong> welke in<br />

<strong>de</strong> hauteur divine van Sophocles nauwelijks plaats zou zijn geweest.<br />

Dubbel jammer dat het Grieksche nageslacht <strong>de</strong> tragedie waarin dit prachtig<br />

on<strong>de</strong>rwerp (<strong>de</strong> Twijfelaar stervend aan zijnen twijfel) door E. behan<strong>de</strong>ld werd, <strong>de</strong><br />

Bellerophontes, naam allen uit Homerus bekend, niet heeft bewaard. - De<br />

overvloedigheid van onze nieuwe schoone letteren - aldus Haspels - doet ons wel<br />

eens vragen of wij daar niet even opgetogen over moeten zijn als P.C. Hooft, die<br />

<strong>voor</strong> een bezending literatuur Karel Everwyn, bedienaar<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>de</strong>s God<strong>de</strong>lijken woordts in <strong>de</strong> Fransche Gemeente ter Gou<strong>de</strong>, aldus bedankt:<br />

96<br />

‘Ik vindt my nu tweemaals onthaalt van UE. met zoodaanigen overvloedt<br />

en verschei<strong>de</strong>nheit van vernuftspijze, dat mij, ongewoon om andre dan<br />

oorlekkerny op gasteboo<strong>de</strong>n te gaan, niet ge<strong>de</strong>nkt oit voller of beeter<br />

siere genooten te hebben. Een banket, zoo zinnelijk toegestelt, zelfs met<br />

een' lijste <strong>de</strong>r gerechten <strong>voor</strong>aan, naar <strong>de</strong> wijze <strong>de</strong>r overweeldige<br />

Sybaryten, welke wil<strong>de</strong>n dat y<strong>de</strong>r gast wiste waar toe hy zynen honger<br />

te spaaren had<strong>de</strong>, eenen vreem<strong>de</strong> t'huis te zen<strong>de</strong>n, is zeeker een'<br />

uitwerking van een welee<strong>de</strong>l en milddaadig gemoedt’. (Brieven 199).<br />

Intusschen, zóó ver gaat bij Haspels <strong>de</strong> erkentelijkheid toch niet, al vindt hij dat<br />

onze he<strong>de</strong>ndaagsche literatuur ‘er zijn mag’, getuige <strong>de</strong> nieuwe boeken van Carry<br />

van Bruggen, v. Moerkerken, van Schen<strong>de</strong>l en Buysse, die aan een uitvoerige<br />

bespreking wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rworpen.<br />

Het poëtisch <strong>de</strong>el <strong>de</strong>zer afl. is verzorgd door Hk. Mul<strong>de</strong>r, B. Verhagen en Jules<br />

Schürmann.<br />

Dietsche Waran<strong>de</strong> en Belfort<br />

INHOUD: Voor <strong>de</strong> Geschie<strong>de</strong>nis van Jan van Ruysbroeck, door L. Reypens S.J. -<br />

Hoe ‘Moe<strong>de</strong>r Puit’ stierf en begraven en ‘Springpoot’ koning werd, door Karel van<br />

<strong>de</strong>n Oever. - De Landbouwvereenigingen in Frankrijk, door E. Vlieberg. - Margaretha<br />

van Eijck, door Filip <strong>de</strong> Pillecyn. - Over Maatschappijleer, door J. Buelens. -<br />

Boekennieuws.<br />

Van Karel van <strong>de</strong>n Oevers puit- en springpoot-geschie<strong>de</strong>nis, door <strong>de</strong>n schrijver als<br />

‘Kempisch dichtverhaal’ betiteld, schrijven wij dit aardige begin af, waarin al <strong>de</strong><br />

intieme natuur-bezigheidjes van zoo'n sloot leven:<br />

't Was noenheet en <strong>de</strong> vorschepoel<br />

lag klaar en frissig, bruin en koel;<br />

op 't sloddrig plomp waar<strong>de</strong> een gefezel<br />

als bad er kluizenaar en kwezel<br />

en 't eendkroos lobber<strong>de</strong> overal<br />

als hipten lipjes aan zijn stal.<br />

Kijk, MUGGEPOOT kroop uit <strong>de</strong> biezen.<br />

Hij wreef zijn oogjes, viel aan 't niezen<br />

en druil<strong>de</strong> aan 't lauwe watermos,<br />

bepiepte 't kroos en dan een bos<br />

van pluimlis, riet en kreupelblaeren<br />

waar 't ruischte als van zijsamaren.<br />

Ei... kwak... Dat was een loome plomp...<br />

Het eendkroos kruivel<strong>de</strong> en kromp<br />

en 't sprietel<strong>de</strong> een vroolijk water<br />

langs hier en daar, dat 't werd geschater,<br />

geklok, geslurp en ritseling:<br />

<strong>de</strong> vorschpoel breid<strong>de</strong> een breed gering.<br />

't Was MOEDER PUIT die van haar schad<strong>de</strong><br />

uitsprong mids plomp en zwemkruid-klad<strong>de</strong>... etc.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


De Gids<br />

Dr. P.H. van Moerkerken Jr. vervolgt ‘De Bevrij<strong>de</strong>rs’. Frans Bastiaanse drukt Verzen<br />

af uit ‘Een Zomerdroom’. Ook hier treft een echt, onopgesmukt natuurgeluid, dat<br />

goed doet naast 't vele onechte dat wij in <strong>de</strong> poëzie onzer tijdschriften herhaal<strong>de</strong>lijk<br />

aantreffen. En nu wij toch aan <strong>de</strong> poëzie zijn: ‘naar 't leven geteekend’ en met humor<br />

gezien zijn ongetwijfeld <strong>de</strong>ze ‘Commères’ door François Pauwels:<br />

Ze staan gedrieën op het plein te beuz'len,<br />

verdor<strong>de</strong> feeksen met een' scherpen mond,<br />

hun woor<strong>de</strong>n zijn als noten die ze peuz'len,<br />

<strong>de</strong> scherpe schalen spatten in het rond.<br />

Wat snuiven toch hun snavelige neuzen,<br />

<strong>de</strong> lente riekt naar koffie noch naar kool,<br />

maar hun fatsoen en ingeroeste leuzen<br />

stinken naar groene zeep en naar petrool.<br />

De heete driften van hun bleeke jeugd<br />

zijn on<strong>de</strong>r 't ruit-katoenen schort versteven<br />

en wat hun nog van d' ou<strong>de</strong> geilheid heugt<br />

wordt an<strong>de</strong>ren als laster aangewreven.<br />

Prof. Salverda <strong>de</strong> Grave schrijft over 't Roelandslied en <strong>de</strong> theorie van Prof. Bédier<br />

(neergelegd in diens Légen<strong>de</strong>s Epiques). Hebben geduren<strong>de</strong> meer dan vijftig<br />

jaar <strong>de</strong> grootste romanisten als Gaston Paris ‘het volk’ als <strong>de</strong> schepper van het<br />

oudste hel<strong>de</strong>ndicht beschouwd, <strong>de</strong> nieuwere theorie karakteriseert het als een door<br />

een geleerd dichter in <strong>de</strong>n volkstoon geschreven werk, waarvan <strong>de</strong> stof al of niet<br />

vóór hem door Latijn schrijven<strong>de</strong> ‘klerken’ zou zijn behan<strong>de</strong>ld. Toch waarschuwt<br />

Prof. Salverda tegen te haastige gevolgtrekkingen. Bédier is nu <strong>de</strong> man zooals<br />

Gaston Paris en Pio Rajna het vroeger waren; Bédiers boek is slechts <strong>de</strong> laatste<br />

schakel aan een gou<strong>de</strong>n keten waaraan vóor hem vele hoogbegaaf<strong>de</strong>n hebben<br />

gewerkt.<br />

Vermel<strong>de</strong>n wij nog het artikel van C. Pekelharing over <strong>de</strong> laatste hypothese<br />

aangaan<strong>de</strong> het wezen van het Schoone. Die laatste hypothese is van Prof. Heymans,<br />

die het wezen van het schoone zoekt in <strong>de</strong> qualitatieve en intensieve<br />

overeenstemming tusschen <strong>de</strong>n ontvangen indruk en <strong>de</strong>n zielstoestand waarin hij<br />

valt, waardoor een gevoel van welbehagen gewekt wordt wanneer ook bei<strong>de</strong><br />

ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mate van psychische energie in beslag nemen.<br />

De heer Pekelharing on<strong>de</strong>rwerpt <strong>de</strong>ze hypothese aan critiek en eindigt met er<br />

aan te herinneren dat het vergeefsche moeite is te zoeken naar eigenschappen die<br />

‘an und für sich’ een ding tot een schoon ding maken; dat <strong>de</strong> <strong>de</strong>finitie van schoonheid<br />

alleen een formeele zijn kan, zooals die van Heymans ook is.<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

De schil<strong>de</strong>res en schrijfster Wally Moes geeft een schets waarboven zij plaatst <strong>de</strong>n<br />

tekstregel uit dat Bijbelsche pracht-hoofdstuk Jezaja 55: ‘Uwe wegen zijn niet mijne<br />

wegen’ spreekt <strong>de</strong> Heer. Een schets uit <strong>de</strong>n tijd dat ‘Laren nog het ou<strong>de</strong> Laren was’.<br />

Van Virginie Loveling eenige ‘Kleine Schetsen’, van Herman Roelvink het eerste<br />

ge<strong>de</strong>elte van zijn tooneelspel ‘De Sterksten’ en van Puymbrouck het slot van zijn<br />

Eekhoudstudie. De ziel van <strong>de</strong>zen Fransch schrijven<strong>de</strong>n Vlaamschen kunstenaar<br />

ziet P. in drievoudige gestalte, en wel als:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


De tegenvoelen<strong>de</strong>, d.i. zich verzetten<strong>de</strong>, in opstand komen<strong>de</strong><br />

tegen het nivelleeren, het afknotten <strong>de</strong>r karakters, tegen <strong>de</strong> wàn<br />

beschaving, het utilarisme, het merkantilisme, tegen alles wat het leven<br />

tot een immoreele funktie wil verlagen. Het is <strong>de</strong> ziel van <strong>de</strong>n zuiveren<br />

mensch, van <strong>de</strong>n revolutionnair, die geen dwang van buiten erkent,<br />

die zich wil doen gel<strong>de</strong>n zoò als hij is, vaak tègen bijbelsch en<br />

maatschappelijk <strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>el in.<br />

De me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, d.i. me<strong>de</strong>gevoelend <strong>de</strong> diepste smarten <strong>de</strong>r wereld,<br />

<strong>de</strong> moreele ellen<strong>de</strong>n, al <strong>de</strong> bedwongen verlangens, al <strong>de</strong> beteugel<strong>de</strong><br />

hartstochten, heel het lij<strong>de</strong>n om het lij<strong>de</strong>n. Het is <strong>de</strong> ziel van <strong>de</strong>n<br />

christen, die hare oorspronkelijke, evangelische gestalte weer<br />

aanneemt en <strong>de</strong>n beker <strong>de</strong>r smarten tot op <strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m ledigt.<br />

De me<strong>de</strong>genieten<strong>de</strong>, d.i. me<strong>de</strong>levend het uitbundig genot, het<br />

onstuimige, machtige, vòlle leven, <strong>de</strong>n reinen wellust, <strong>de</strong> vreug<strong>de</strong> om <strong>de</strong><br />

vreug<strong>de</strong>. Het is <strong>de</strong> ziel van <strong>de</strong>n hei<strong>de</strong>n, die haar hulsels weer afwerpt,<br />

en in <strong>de</strong>n nieuwen dag verschijnt, zelfbewuster dan ooit.<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

Interessant is wat Dr. N.G. van Huffel me<strong>de</strong><strong>de</strong>elt omtrent techniek en geschie<strong>de</strong>nis<br />

van <strong>de</strong> ‘stippelgravure’; G. Knuttel vervolgt zijn opstel over het werk van <strong>de</strong>n<br />

beeldhouwer Claus Sluter. Aan <strong>de</strong> serie Japansche kleurendrukken in het<br />

Ethnographisch museum schijnt geen ein<strong>de</strong> te komen. J.G. Sinia schrijft over<br />

‘Vlechtwerk van Boeton’.<br />

Helene Servaes heeft beproefd in Luuk van Marels armen haar lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong><br />

Fokkema te vergeten. 't Is haar niet ge-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


*6<br />

lukt. Hoeveel zij ook houdt van Luuk, hoezeer zij ook getracht heeft zich geheel in<br />

hem te verliezen - altijd bleef er die an<strong>de</strong>re! Zij voelt dat er een eind moet komen<br />

aan <strong>de</strong>ze <strong>voor</strong> bei<strong>de</strong>n zoo kwellen<strong>de</strong> verhouding; zon<strong>de</strong>r dat haar verloof<strong>de</strong>, haar<br />

pleegmoe<strong>de</strong>r ook, er iets van weten, neemt zij een betrekking aan bij een weduwe<br />

die met haar dochtertje naar Amerika vertrekt. Dan, op <strong>de</strong> boot, in een vlaag van<br />

wee en melancholie...<br />

Luuk hertrouwt na vele jaren, als 't kleinsteedsch gebabbel over hem en het mooie<br />

gezelschapsjuffertje ‘waar een steekje aan los was’, al lang is verstomd. Hij is een<br />

maatschappelijk man met veel connecties gewor<strong>de</strong>n. Soms ontmoet hij ook Fokkema,<br />

nu een van <strong>de</strong> koningen <strong>de</strong>r ne<strong>de</strong>rlandsche industrie.<br />

Fokkema, een vijftiger thans, leek ou<strong>de</strong>r; zijn knevel en puntbaard waren<br />

geheel wit, zorgtrekken omgroef<strong>de</strong>n zijn neus en mond, zijn doffe oogen<br />

lagen in diepe, vaal-verweer<strong>de</strong> kuilen. Alleen zijn rechte gestalte behield<br />

iets jeugdig-veerkrachtigs, door sommigen aan hoogmoed toegeschreven.<br />

Bij hun ontmoetingen bejegen<strong>de</strong>n hij en Van <strong>de</strong>r Marel elkan<strong>de</strong>r met<br />

afgemeten beleefdheid. De naam van Helene Servaes werd tusschen<br />

<strong>de</strong>ze mannen nimmer uitgesproken, noch op haar leven en dood<br />

gezinspeeld, maar bei<strong>de</strong>n voel<strong>de</strong>n zich, zoo dikwijls zij tezamen kwamen,<br />

onmid<strong>de</strong>llijk en sterk - zij het in diep verholen heimelijkheid - door haar<br />

onsterfelijke heugenis verbon<strong>de</strong>n.<br />

Omhoog.<br />

G.C. van <strong>de</strong>r Horst schrijft over Geestverwantschap, J.L. Snethlage over Mystiek.<br />

Van <strong>de</strong>n dichter Thomson zijn er ‘enkele aanteekeningen’ over Tagore, o.a. <strong>de</strong>ze:<br />

Hij is eer<strong>de</strong>r een slooper dan een bouwer. Hij neemt alle schoone dingen<br />

en verbreekt ze in zijn stroom, vervluchtigt ze in zijn atmosfeer. Het is<br />

hem niet te doen om te omgrenzen, maar veeleer te ontgrenzen. Hij laat<br />

alle aardsche heerlijkheid wiegelen op zijn verlangen. Naar Tagore<br />

luisteren is zitten in <strong>de</strong> schemering aan een bree<strong>de</strong> stil-stroomen<strong>de</strong> rivier,<br />

en op het water drijven bloemen, al maar bloemen, rozen en leliën en<br />

anjers. Gij kunt uren zitten, gij kunt een wijl uw oogen sluiten en als ge<br />

ze weer open doet is daar altijd datzelf<strong>de</strong> vlieten<strong>de</strong>, golven<strong>de</strong> water en<br />

<strong>de</strong> bloemen, rozen, leliën, anjers.<br />

Het is of <strong>de</strong> schoonheid <strong>de</strong>r wereld zich een oogenblik in hem spiegelt<br />

en <strong>voor</strong>bij gaat - en wat doet zij ook an<strong>de</strong>rs dan <strong>voor</strong>bijgaan? - maar in<br />

het <strong>voor</strong>bijgaan heeft hij zijne eenheid met haar bele<strong>de</strong>n......<br />

De 9e aanteekening luidt kortweg, in een enkelen regel: ‘Er is iets belachelijks in<br />

dat <strong>de</strong>ze dichter een Nobel-prijs kreeg’.<br />

De Nieuwe Gids.<br />

INHOUD. Ida Wahl (Een Cyclus van Vier Dramatische Studies in Één Bedrijf) I.<br />

Interieur, door Frans Mijnssen. - Vergeefse Verwachting, door Gustaaf Vermeersch.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


- Aan 't Lichten<strong>de</strong> Strand, door G. van Hulzen. - Rondom Napoleon, door Dr. A.<br />

Aletrino. - Het Speelgoed van Bacchus, door Dr. H.A. Naber. - De Nachten, door<br />

Victor E.v. Vriesland. - De Vrien<strong>de</strong>n, door François Pauwels. - Sheheraza<strong>de</strong>, door<br />

Jules Schürmann. - Mijmeringen van een Mandarijn, door Jules Schürmann. -<br />

Bibliographie, door Corn. Veth. - Literaire Kroniek, door Willem Kloos. -<br />

Binnenlandsche Staatkundige Kroniek, door Frans Netscher. - Varium, door N.G.<br />

Het Varium han<strong>de</strong>lt over nieuwe Sonnetten van Keats.<br />

De sonnetten zijn, in Keat's handschrift, gevon<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> witte bladzij<strong>de</strong>,<br />

die <strong>de</strong> sonnetten <strong>voor</strong>afgaat in <strong>de</strong> editie van zijn Poems, door C. en J.<br />

Ollier uitgegeven in 1817, waarvan Lord Houghton zei: ‘this little book,<br />

the beloved first-born of so great a genius scarcely touched the public<br />

attention’.<br />

Het titelblad van dit exemplaar draagt een opdracht van Keats ‘to J.H.<br />

Reynolds from his friend J. Keats’; en dit boekje werd te Leipzig gekocht,<br />

door <strong>de</strong>n va<strong>de</strong>r van Dr. Horner, van een Engelschman, omstreeks het<br />

jaar 1875. Dr. Horner ken<strong>de</strong> het bestaan van <strong>de</strong>ze sonnetten, maar eerst<br />

toen <strong>de</strong> Times drie an<strong>de</strong>re gedichten van Keats publiceer<strong>de</strong>, dacht hij<br />

er opeens weer aan.<br />

Hoe het <strong>de</strong>eltje in Leipzig is terecht gekomen weet men niet. De Times gist, dat<br />

Reynolds het bun<strong>de</strong>ltje leen<strong>de</strong> aan Leigh Hunt, die dikwijls aan geldgebrek leed en<br />

het ... misschien in een tijd van nood heeft verkocht!<br />

De bei<strong>de</strong> sonnetten vindt men in dit nr. afgedrukt.<br />

De Hollandsche Revue<br />

On<strong>de</strong>r <strong>de</strong> ‘belangrijke on<strong>de</strong>rwerpen’ trof ons ditmaal <strong>voor</strong>al wat hier wordt aangehaald<br />

uit ‘Het Theosophisch Pad’ over Parsifal en het Drama. Zoowel <strong>de</strong> uitvoeren<strong>de</strong>n als<br />

<strong>de</strong> toeschouwers en hoor<strong>de</strong>rs moeten zich bewust zijn, geen ‘<strong>voor</strong>stelling’ te geven<br />

of bij te wonen, doch <strong>de</strong>el te nemen aan een religieuse ceremonie.<br />

De ‘Karakterschets’ van Herman Heyenbrock wordt voltooid. De schil<strong>de</strong>r <strong>de</strong>r<br />

groot-industrie pakt eens uit over die eeuwige ‘binnenhuisjes’-makers, <strong>de</strong> menschen<br />

die burgerlijk-knusjes bij Laren hun villaatjes met ateliers bouwen. Hij noemt ze<br />

smalend ‘<strong>de</strong> oempahs van <strong>de</strong> kleurenmuziek’.<br />

Ons Tijdschrift.<br />

INHOUD. Jong Vrouwtje, door J.M. Westerbrink-Wirtz. - Een nieuw geluid, door Dr.<br />

P. Blaauw. - Wéér bloeien <strong>de</strong> seringen, door H.J. Tollig. - Huwelijkstrouw of Vrije<br />

Lief<strong>de</strong>, door H.C. Gunning-De Vries. - Sociale Kroniek, door C. Gerretson. - Terugblik,<br />

door * * * - Van Boeken. - Ontvangen boeken, enz.<br />

Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />

INHOUD. Het Eeuwfeest van het Ne<strong>de</strong>rlandsch Bijbelgenootschap, door L.C. Schuller<br />

tot Peursum. - Gymnasiumhervorming, door Dr. E.H. Renkema. - Als 't vertrouwen<br />

sterft, door Bernarda. - Nieuwe On<strong>de</strong>rwijs-Politiek, door H.J. van Wijlen. -<br />

Buitenlandsche Kroniek, door H.L. Baarbé. - Leestafel.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Maandblad <strong>voor</strong> Bibliotheekwezen.<br />

INHOUD. Dr. Mr. C.P. Burger 1889-1914, door W.P.C. Knuttel. - Muziekbibliotheken,<br />

door Fanny Simons. - Redaktioneele Kroniek. - Berichten en Me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen. -<br />

Vakliteratuur. - Boekenraad.<br />

Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />

INHOUD. Het <strong>de</strong>terminisme, door Prof. Dr. P.J. Muller. - Italië en <strong>de</strong> triple alliantie,<br />

door Mr. J.B. Breukelman. - Verschaffing van grond aan landarbei<strong>de</strong>rs, door G.J.<br />

Blink. - Over <strong>de</strong>n invloed van <strong>de</strong> zwaartekracht op <strong>de</strong> ontwikkeling van het intellect,<br />

door J.H.O. Reys, Arts. - Een nieuw boek over Willem I, Prins van Oranje, door J.<br />

van <strong>de</strong> Lin<strong>de</strong>. - Van Maand tot Maand.<br />

Morks' Magazijn.<br />

INHOUD. Over eenige jonge etsers, door Aty Brunt. - Juni, door Jeanne C. van<br />

Ley<strong>de</strong>n. - Een ontmoeting, door S.H. - Het Panamakanaal, door G.B. - De veelvraat,<br />

door Marianne Mewis. - Schemeruur, door Jeanne C. van Ley<strong>de</strong>n. - Gaasterland.<br />

- Het fijne kwartiertje, door O.S. van <strong>de</strong>r Veen. - Ou<strong>de</strong> Wijsheid. - Trucs in <strong>de</strong>n<br />

Antiquiteitenhan<strong>de</strong>l, door P. Riccardijn. - De Lombok-oorlog op een Indisch Tooneel,<br />

door H.W. Bredée. - Over het gebruik van Chocola<strong>de</strong>, door J.C. Waal. - Lachedingen<br />

(Vlaamsche humor). - Boekentafel, door G. van Hulzen en v.S. - Van Hein<strong>de</strong> en Ver<br />

in woord en beeld, door J.H en v.S.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


97<br />

Over <strong>de</strong> illustraties van eenige kin<strong>de</strong>rboeken<br />

VOOR mij liggen eenige kin<strong>de</strong>rboeken, mij door <strong>de</strong> uitgevers ter beoor<strong>de</strong>eling<br />

gezon<strong>de</strong>n. In een tijd als <strong>de</strong> onze, dat er zooveel <strong>voor</strong> het kind gedaan wordt, dat<br />

er alom een streven is waar te nemen om het mooiste en beste op elk gebied hem<br />

<strong>voor</strong> te leggen, verwon<strong>de</strong>rt het mij dat er nog zooveel kin<strong>de</strong>rboeken verschijnen<br />

waarvan <strong>de</strong> illustraties in geen enkel opzicht aan <strong>de</strong> gestel<strong>de</strong> eischen van die van<br />

een goed kin<strong>de</strong>rboek voldoen. Slechts <strong>de</strong> plaatjes van een enkel boek zijn werkelijk<br />

aardig, sommige kunnen er net mee door, vele zijn leelijk, onkin<strong>de</strong>rlijk, zelfs<br />

onaesthetisch.<br />

Wij hebben in ons land vele artisten die zich met het illustreeren van kin<strong>de</strong>rboeken<br />

bezig hou<strong>de</strong>n (onston<strong>de</strong>n misschien vele producten doordat <strong>de</strong> een of an<strong>de</strong>re<br />

uitgever hier een opdracht gaf?) helaas, het is hier als bij <strong>de</strong> meeste dingen: er zijn<br />

velen geroepen maar weinigen uitverkoren. Al kan men een aardig plaatje teekenen<br />

of zelfs schil<strong>de</strong>rijen maken, al heeft men <strong>de</strong>snoods eenige teekenakten in <strong>de</strong>n zak,<br />

dan is dit nog geen waarborg dat men een kin<strong>de</strong>rboek illustreeren kan. In <strong>de</strong><br />

allereerste plaats is hier <strong>voor</strong> noodig kin<strong>de</strong>rlijke zin; <strong>de</strong> teekenaar moet voelen en<br />

begrijpen wat een kind kan boeien en wat het aardig vindt, hij moet uit <strong>de</strong>n tekst<br />

datgene zien te halen wat <strong>voor</strong> het kind het meest aantrekkelijk moet zijn en niet<br />

zooals zoo dikwijls gebeurt dat waar hij zelf zich het meest toe aangetrokken voelt<br />

en waarin zijn talent op het <strong>voor</strong><strong>de</strong>eligst uitkomt; er ontstaan dan aquarellen en<br />

teekeningen die uit een zuiver artistiek oogpunt mooi kunnen zijn, maar die hun<br />

doel geheel en al missen.<br />

Een eisch van ie<strong>de</strong>re illustratie is, dat ze dui<strong>de</strong>lijk zij, niet verward; drukke onrustige<br />

platen vragen te veel inspanning, maken geen directe impressie. Het is daarom dat<br />

<strong>de</strong> plaatjes van Nellie Bo<strong>de</strong>nheim zoo te prijzen zijn: ze zijn eenvoudig en<br />

ongekunsteld. Haar silhouetten en ook haar gekleur<strong>de</strong> prentjes zijn geestig, zij<br />

beperken zich zuiver tot <strong>de</strong> uitbeelding van het rijmpje; zij zijn zon<strong>de</strong>r eenig<br />

effectbejag en men vindt er geen artistieke interieurs of sierlijk aangeleg<strong>de</strong> tuinen<br />

in. Nellie Bo<strong>de</strong>nheims illustraties zijn niet alleen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> teere fijne popjes, opgevoed<br />

in een verfijn<strong>de</strong> omgeving, ook het arbei<strong>de</strong>rskind uit <strong>de</strong> donkere burgerlijke kamer<br />

zal ze mooi vin<strong>de</strong>n. Zij teekent zooals het kind zelve teekenen zou, zon<strong>de</strong>r<br />

raffinement of verfijning, eenvoudig, maar toch vol fantasie.<br />

Een plaatje als dat bij ‘'s avonds als ik slapen ga’ is ontroerend van naieveteit;<br />

hoe prachtig zijn <strong>de</strong> kleine dikke engeltjes met <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n kroontjes<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


98<br />

en <strong>de</strong> vleugeltjes. Dit is een zoo zuivere en kin<strong>de</strong>rlijke weergave van het versje, dat<br />

ik mij geen mooiere <strong>de</strong>nken kan.<br />

Illustratie uit <strong>de</strong> boekjes van NELLIE BODENHEIM (uitg. S.L. van Looy).<br />

Het is jammer dat er in <strong>de</strong>n laatsten tijd niets van Nellie Bo<strong>de</strong>nheim verschenen is<br />

(ik weet toch<br />

dat zij eenige jaren gele<strong>de</strong>n verschei<strong>de</strong>ne illustraties klaar had <strong>voor</strong> een nieuw<br />

sprookjesboek). Zij staat zeker bij onze illustratoren boven aan; ik weet er geen,<br />

zelfs niet in het buitenland, die met haar te vergelijken is. Trouwens een eigenschap<br />

van haar werk is, dat het zoo typisch Hollandsch en zoo bijzon<strong>de</strong>r persoonlijk is.<br />

Het naieve, argelooze van Nellie Bo<strong>de</strong>nheim's prentjes vin<strong>de</strong>n wij bij geen onzer<br />

an<strong>de</strong>re kin<strong>de</strong>rboek-illustratoren terug. Het is weer een geheel an<strong>de</strong>re charme die<br />

<strong>de</strong> plaatjes van Rie Cramer en Willebeek le Mair hebben. Bei<strong>de</strong>n teekenen zij fijne<br />

met smaak geklee<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rtjes in een aardige artistieke omgeving, alle <strong>de</strong>tails zijn<br />

met zorg gekozen, men vindt geen leelijke dingen op hun bei<strong>de</strong>r illustraties en ook<br />

geven zij blijk kin<strong>de</strong>rlijken humor te begrijpen. Een illustratie van Willebeek le Mair<br />

als die waar naast zusje's bed, <strong>de</strong> olifant en het eendje in kleine ledikantjes slapen<br />

getuigd hiervan.<br />

Van <strong>de</strong> mij toegezon<strong>de</strong>n boekjes behooren die van Rie Cramer en H. Willebeek<br />

le Mair tot <strong>de</strong> beste. Het is toevallig dat <strong>de</strong>ze illustratrices ditmaal bei<strong>de</strong> met<br />

muziek-illustraties <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n dag kwamen.<br />

Een vera<strong>de</strong>ming mag 't heeten na al 't leelijke wat op muziekgebied verschenen<br />

is <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren nu ein<strong>de</strong>lijk eens iets goeds in han<strong>de</strong>n te krijgen. De muziek is<br />

hierin nog heel wat bij het prentenboek ten achter; herinneren wij ons slechts <strong>de</strong><br />

plaatjes bij Catharine van Rennes' Instantaneetjes. Rie Cramer teeken<strong>de</strong> prentjes<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


ij <strong>de</strong> aardige liedjes van Nellie van <strong>de</strong>r Lin<strong>de</strong>n van Snelrewaard 1) . Tegenover <strong>de</strong>n<br />

tekst staan <strong>de</strong> illustraties, die in fijne kleuren gedrukt zijn; een randje met<br />

bloesemtakjes omgeeft <strong>de</strong> muziek. Tot één van <strong>de</strong> meest geslaag<strong>de</strong> behoort dat<br />

bij ‘Uit Logeeren’. Een klein meisje zit recht overeind in haar bedje. Goed is het<br />

verdrietige peinzen<strong>de</strong> gezichtje. Zij voelt zich niet op haar gemak en zou liever naar<br />

huis toe willen. De poppen die <strong>voor</strong> het bed in een stoel zitten, zien er ook al niet<br />

vroolijk uit; dat is aardig en echt kin<strong>de</strong>rlijk gevoeld. Mooi, smaakvol zijn <strong>de</strong> kleuren,<br />

<strong>de</strong> teerblauwe <strong>de</strong>ken en het lichte behang.<br />

Hoewel Rie Cramer's boekjes volkomen het argelooze van Nellie Bo<strong>de</strong>nheim's<br />

werk missen, kunnen wij haar illustraties toch tot het beste rekenen wat in ons land<br />

op dit gebied gepresteerd wordt. Bij <strong>de</strong> beschouwing van mejuffrouw Willebeek le<br />

Mair's illustraties bij Schumann's Jugend Album treft ons in <strong>de</strong> eerste plaats haar<br />

gevoel <strong>voor</strong> rythme. Zij weet dat in haar prentjes op een verrassen<strong>de</strong> wijze te<br />

realiseeren. Het verschijnen van dit Schumann-album is werkelijk op het gebied van<br />

muzikale illustratie een stap in <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> richting. Door -haar plaatjes, ons zoo zuiver<br />

in <strong>de</strong> stemming van het muziekstukje brengend, weet zij <strong>voor</strong> het kind <strong>de</strong> muziek,<br />

die er gewoonlijk niet erg aanlokkelijk uit ziet, aantrekkelijk te maken, en ook moet<br />

zij het wel door haar plaatjes beter <strong>de</strong> maat leeren voelen. Pittig is het stappen van<br />

<strong>de</strong> kleine jongens bij ‘Soldatenmarsch’, en hoe vroolijk en veerkrachtig springt het<br />

slanke meisje bij ‘Glückes Genug’.<br />

De kleuren zijn evenals bij Rie Cramers illustraties<br />

1) W. <strong>de</strong> Haan. Utrecht<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


99<br />

goed gekozen, het boekje is als geheel smaakvol te noemen.<br />

Van wat eenvoudiger gehalte zijn ‘Onze Kin<strong>de</strong>rversjes van Vroeger en Nu’ met<br />

plaatjes van Jan Sluyters 1) en ‘Moe<strong>de</strong>r vertelt’ geïllustreerd door Jan Wiegman 2) .<br />

Het eerste boekje bevat veel prentjes die aardig gevon<strong>de</strong>n zijn, o.a. <strong>de</strong> kabouters<br />

die het versje ‘Het Harlekijntje’ omgeven. On<strong>de</strong>raan <strong>de</strong> pagina staan twee zwarte<br />

mannetjes, die een stok omhoog hou<strong>de</strong>n waar weer een an<strong>de</strong>r ventje opzit; op een<br />

touw dat zij gespannen hou<strong>de</strong>n springt een zwart kereltje omhoog.<br />

Aardig naief is <strong>de</strong> teekening van <strong>de</strong> keuken. Over 't algemeen vind ik <strong>de</strong> randjes<br />

en cul <strong>de</strong> lampes, die on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> versjes staan en meestal in silhouetvorm zijn, zeer<br />

goed geslaagd: <strong>de</strong> grappige nieuwsgierige muizen, <strong>de</strong> eigenwijze poesjes en <strong>de</strong><br />

verbaas<strong>de</strong> kippen, die steeds naar elkan<strong>de</strong>rs ei kijken.<br />

De ‘zwartjes en witjes’ van Jan Wiegman zijn niet zoo goed als <strong>de</strong> silhouetten<br />

van Nellie Bo<strong>de</strong>nheim, maar zij zijn kin<strong>de</strong>rlijk en goed geteekend.<br />

Aardig is het i<strong>de</strong>e om <strong>de</strong> plaatjes wit uit te sparen op een zwart fond. Bij <strong>de</strong><br />

geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong> kleine koksjongens wordt daardoor een goed<br />

effect verkregen. Uitstekend is <strong>de</strong> actie in <strong>de</strong> achter elkaar loopen<strong>de</strong> ventjes. Deze<br />

illustraties zijn pretentieloos en zon<strong>de</strong>r mooidoenerij; jammer is het dat <strong>de</strong> teekenaar<br />

er <strong>de</strong> gekleur<strong>de</strong> plaatjes bijvoeg<strong>de</strong>. Silhouetten: zwarte prentjes tegen een witten<br />

grond hebben recht van bestaan, maar zet men zwarte poppetjes in een gekleur<strong>de</strong><br />

omgeving dan verliest het silhouet geheel zijn eigenaardig karakter. Bovendien zijn<br />

<strong>de</strong>ze plaatjes nog zeer leelijk van kleur en min<strong>de</strong>r goed geteekend.<br />

Van weinig persoonlijkheid getuigen <strong>de</strong> illustraties van A Broeckman-Klinkhamer<br />

bij ‘Hansje en zijn Vrien<strong>de</strong>n’ 1) ; ze zijn niet bepaald slecht te noemen, zelfs geven <strong>de</strong><br />

plaatjes waar elfjes en kaboutertjes op verbeeld wer<strong>de</strong>n wel iets aardigs en fijns;<br />

maar over het geheel zijn ze eenigszins stijf en hier en daar slecht geteekend; ook<br />

is er weinig actie en levendigheid in <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rfiguurtjes en in <strong>de</strong><br />

Uit: ‘Hansje en zijn Vrien<strong>de</strong>n’.<br />

gezichtjes weinig expressie. Het is werk dat mij <strong>voor</strong>komt nog van een beginner te<br />

zijn; misschien kan er later iets beters uit groeien.<br />

Veel min<strong>de</strong>r dan het <strong>voor</strong>gaan<strong>de</strong> is het boekje van Nelly Spoor ‘Nieuwe Versjes’ 2) .<br />

In <strong>de</strong> eerste plaats maken alle illustraties een drukken onrustigen indruk, eenvoud<br />

en klaarheid missen wij er ten eenen male in, echte kin<strong>de</strong>rlijkheid is nergens te<br />

1) Meulenhoff en Co. Amsterdam.<br />

2) i<strong>de</strong>m i<strong>de</strong>m.<br />

1) J.A. Sleeswijk. Bussum.<br />

2) W <strong>de</strong> Haan. Utrecht.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


vin<strong>de</strong>n; en dan welk een volkomen gemis aan rythme toont Mejuffrouw Spoor. Bij<br />

een prentje waar <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren vroolijk op <strong>de</strong> maat moeten stappen zien wij ze gaan<br />

met slappe futlooze beentjes: een meisje danst <strong>voor</strong>op, maar haar bewegen is zóó<br />

weinig rythmisch en tegelijk zoo weinig kin<strong>de</strong>rlijk dat wij ons niet kunnen <strong>voor</strong>stellen<br />

dat mejuffrouw Spoor werkelijk wel eens een kind heeft zien dansen. Over het geheel<br />

zijn <strong>de</strong> plaatjes zeer dikwijls misteekend; <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren hebben bijna zon<strong>de</strong>r<br />

uitzon<strong>de</strong>ring griezelige waterhoof<strong>de</strong>n, en gelaatstrek-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


100<br />

ken die veelal aan die van idioten doen <strong>de</strong>nken, zooals op <strong>de</strong> illustratie bij ‘een<br />

slimmerd’.<br />

Smakeloos is bovendien het plaatje bij ‘Avondwan<strong>de</strong>ling’; welk een eigenaardigen<br />

indruk moet een kind hier wel van een avond krijgen; het rare dier, dat er op<br />

afgebeeld staat - een hondje moet het <strong>voor</strong>stellen - is ook al niet gelukkig.<br />

Het kaft van het boek is nog het beste geslaagd en ook aardig van compositie.<br />

Over het algemeen zou ik mejuffrouw Spoor aanra<strong>de</strong>n, haar talent liever een an<strong>de</strong>re<br />

richting in te sturen; <strong>voor</strong> het teekenen van kin<strong>de</strong>rboeken is het in geenen <strong>de</strong>ele<br />

geschikt.<br />

Dit boek is echter nog mooi te noemen, wanneer wij het vergelijken met <strong>de</strong><br />

illustraties die André Vlaan<strong>de</strong>ren bij ‘Goe<strong>de</strong> Beken<strong>de</strong>n’ 1) (populaire kin<strong>de</strong>rliedjes??)<br />

gaf.<br />

Dan. <strong>de</strong> Lange spreekt in het woord <strong>voor</strong>af bij dit boekje van ‘lieve plaatjes’.<br />

Wanneer er nu ooit prentjes geweest zijn die onmogelijk ‘lief’ genoemd kunnen<br />

wor<strong>de</strong>n zijn het zeker <strong>de</strong>ze. Alles in dit boek is even grof en rommelig. Het moet<br />

maar een heel enkelen keer bij <strong>de</strong>n illustrator op gekomen zijn dat. hij <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren<br />

teeken<strong>de</strong>. Hij behoort tot hen die er in <strong>de</strong> eerste plaats op bedacht zijn hun talent<br />

op z'n <strong>voor</strong><strong>de</strong>eligst te doen uitkomen (wat hem bovendien niet gelukt is). Telkens<br />

vin<strong>de</strong>n wij groote platen in het boek die daarop wijzen, o.a. <strong>de</strong> illustratie bij ‘De Boom<br />

stond in <strong>de</strong> Schaduw’, waar wij een teekening vin<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> manier van een litho,<br />

een soort van buitenstudie die toch met een kin<strong>de</strong>rboek niets te maken heeft, en<br />

dan het interieur bij ‘Daar buiten loopt een Schaap’. Er is in <strong>de</strong>ze illustraties niet één<br />

kin<strong>de</strong>rlijke gedachte te vin<strong>de</strong>n, en dan, hoe uiterst smakeloos zijn <strong>de</strong> meeste prenten;<br />

in plaats van amuseeren zullen ze <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren eer<strong>de</strong>r bang maken. Het is bijna<br />

onbegrijpelijk dat in <strong>de</strong>zen tijd een plaat als die bij ‘a b c d e f g’ nog geaccepteerd<br />

wordt.<br />

Wij zien daar een school met een on<strong>de</strong>rwijzer van zeker vijftig jaar terug; wat al<br />

da<strong>de</strong>lijk een fout is, want er bestaat geen kind dat zich een meester zooals <strong>de</strong>ze<br />

<strong>voor</strong> kan stellen. Deze <strong>voor</strong>stelling wordt geflankeerd door een woesten man slaan<strong>de</strong><br />

met een tang, en een kwaadaardige vrouw, een soort orgelwijf zwaaien<strong>de</strong> met een<br />

pook: twee zulke akelige wil<strong>de</strong> wezens dat zij in staat zijn een kind aan het huilen<br />

te maken.<br />

Wat moet André Vlaan<strong>de</strong>ren bij het maken van dit plaatje gedacht hebben?<br />

Het is mij een raadsel dat een zoo slecht boek door een firma als Scheltens en<br />

Giltay uitgegeven wordt. Met <strong>de</strong>n besten wil <strong>de</strong>r wereld is er niets mooi in te vin<strong>de</strong>n.<br />

Bovendien zijn <strong>de</strong> versjes ook niet aantrekkelijk. Het is mijn plan niet hier over <strong>de</strong>n<br />

tekst <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>rboeken te spreken, maar ik begrijp niet waarom <strong>de</strong>ze ou<strong>de</strong> liedjes,<br />

die toch eigenlijk niet <strong>voor</strong> kin<strong>de</strong>ren zijn, weer <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n dag wor<strong>de</strong>n gehaald, terwijl<br />

er zooveel aardige<br />

1) Scheltens en Giltay. Amsterdam.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Verklein<strong>de</strong> en ongekleur<strong>de</strong> reproductie uit ‘Goe<strong>de</strong> Beken<strong>de</strong>n’.<br />

mo<strong>de</strong>rne kin<strong>de</strong>rliedjes gemaakt wor<strong>de</strong>n. Ik laat het aan <strong>de</strong>n lezer over om over een<br />

liedje als het volgen<strong>de</strong> te oor<strong>de</strong>elen.<br />

a b c d e f g.<br />

Meester - <strong>de</strong> jongens brengen knikkers mee<br />

Stoute jongen je mag niet klikken<br />

An<strong>de</strong>rs zal ik je <strong>de</strong> school uitlikken<br />

Meester dan ben ik nog niet bang<br />

Dan komt mijn moetje met <strong>de</strong> tang<br />

Dan komt mijn va<strong>de</strong>r met <strong>de</strong> pook<br />

Tingelingeling en dan kom ik ook<br />

Toen kwam <strong>de</strong> meester met een spuit<br />

Tingelingeling en 't liedje is uit.<br />

Nu resten mij nog eenige boekjes die uit het buitenland nierheen zijn gekomen en<br />

van Hollandschen tekst <strong>voor</strong>zien.<br />

Die van Alfred Listal 1) zijn dikwijls zeer goed geillustreerd; eigenaardig is het, dat<br />

nergens, noch op het kaft noch op <strong>de</strong> titelpagina, <strong>de</strong> teekenaar vermeld staat; dat<br />

was toch wel <strong>de</strong> moeite waard geweest.<br />

De plaatjes zijn niet allen van <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n artist en zijn ook lang niet allen even<br />

mooi.<br />

De beste zijn <strong>de</strong> illustraties bij ‘<strong>de</strong> Zandmannetjes’ en die bij <strong>de</strong> ‘Sterrekin<strong>de</strong>rtjes’,<br />

die een<br />

1) Gebr. Kluitman Alkmaar.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


101<br />

prettigen rustigen indruk maken doordat ze bijna geheel vlak, zon<strong>de</strong>r schaduwen<br />

gehou<strong>de</strong>n zijn. De<br />

Verklein<strong>de</strong> en ongekleur<strong>de</strong> reproductie uit ‘Hoe <strong>de</strong> Sterrenkin<strong>de</strong>rtjes uit spelen gaan’.<br />

teekenaar geeft ook iets persoonlijks en echt kin<strong>de</strong>rlijks.<br />

Boekjes waar verschei<strong>de</strong>ne onzer Ne<strong>de</strong>rlandsche illustratoren nog veel van<br />

zou<strong>de</strong>n kunnen leeren.<br />

ATY BRUNT.<br />

Over Hermann Bahr<br />

HET is wel een eigenaardig verschijnsel dat over het algemeen door <strong>de</strong><br />

Ne<strong>de</strong>rlandsche critiek en letterkundige wereld zoo weinig notitie wordt genomen<br />

van <strong>de</strong> romankunst <strong>de</strong>r mo<strong>de</strong>rne Duitschers. Hun tooneelspelen dringen hier door<br />

gast<strong>voor</strong>stellingen van Duitsche theatergezelschappen nog wel door en wor<strong>de</strong>n<br />

gewaar<strong>de</strong>erd, maar hun romanproductie bereikt ons alleen door <strong>de</strong>n boekhan<strong>de</strong>l,<br />

en <strong>de</strong>ze biedt ons zóó veel, dat het moeilijk valt uit dit pêle-mêle van goed en slecht<br />

een geschikte keuze te doen. De arbeid van utopistisch gezin<strong>de</strong> werkers als Gerhart<br />

Hauptmann, van krachtverschijningen als Gustav Frenssen raakt bij ons ook wel<br />

bekend door <strong>de</strong>n roep, die er aan <strong>voor</strong>afgaat en <strong>de</strong> nieuwsgierigheid wekt, maar<br />

die van an<strong>de</strong>re, even geniale, doch stillere auteurs blijft geheel buiten onze<br />

kennis.<br />

Het is waar: <strong>de</strong> Duitsche romankunst staat op het oogenblik niet hoog; er zijn<br />

veel, te veel mid<strong>de</strong>lmatige werkers on<strong>de</strong>r, die aan kunst in hun scheppingen veel<br />

te wenschen overlaten; die vlot en on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd schrijven wel is waar, maar van<br />

hun boek in zijn geheel daardoor alleen nog geen kunstwerk maken. De Duitsche<br />

roman heeft geen goe<strong>de</strong>n roep. Schrijvers als Paul Oskar Höcker, Jakob<br />

Wassermann, von Ompteda en <strong>de</strong>rgelijke, die romans leveren bene<strong>de</strong>n peil, d.w.z.<br />

bene<strong>de</strong>n <strong>de</strong> hoogte waarop een arbeid kunst wordt, maken haar hier bij <strong>de</strong> ernstige<br />

letterkun<strong>de</strong>lieven<strong>de</strong>n niet gewild.<br />

Een merkwaardig iets is het echter, dat men een <strong>de</strong>rgelijke mid<strong>de</strong>lmatigheid <strong>de</strong>n<br />

Franschen makkelijker schijnt te kunnen vergeven en ze hun lang zoo zwaar<br />

niet aangerekend wordt als hun over-Rijnsche collega's. Dit lijkt mij niet an<strong>de</strong>rs<br />

verklaarbaar dan dat <strong>de</strong> Fransche schrijver, ondanks alle mid<strong>de</strong>lmatigheid, toch<br />

nog, door <strong>de</strong> zijn natie aangeboren elegance van zich uit te drukken, aan<br />

be<strong>de</strong>nkelijke situaties een zekere charme weet te verleenen.<br />

Aangenomen, dat het ernstig lezend publiek <strong>de</strong> Duitsche romans niet lij<strong>de</strong>n mag,<br />

dan moet men zich toch hoe<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> eenzijdigheid in oor<strong>de</strong>el en, wanneer men<br />

niet zelf in staat is hier het goe<strong>de</strong> tusschen het slechte uit te zoeken, zich op het<br />

<strong>voor</strong>han<strong>de</strong>n goe<strong>de</strong> laten wijzen en daarvan kennis nemen naar 't <strong>de</strong> billijkheid<br />

betaamt.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Ik wil hier geenszins een lans breken <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n mo<strong>de</strong>rnen Duitschen roman. Ik wil<br />

ook niet zeggen dat hij beter is dan <strong>de</strong> Fransche, al wijs ik er op, dat hij dikwijls<br />

niet min<strong>de</strong>r blijkt te zijn wanneer men hun mid<strong>de</strong>lmatigheid naar elkaar afmeet.<br />

Bij <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne Duitschers nog meer dan bij <strong>de</strong> Franschen is <strong>de</strong> roman een<br />

uitgebrei<strong>de</strong> novelle gewor<strong>de</strong>n. Hij is in <strong>de</strong>n verhalen<strong>de</strong>n toon geschreven en daardoor<br />

dikwijls te vluchtig over het uit te diepen gegeven heengaan<strong>de</strong>. De roman, als<br />

symphonie <strong>de</strong>r literatuur, is een weinig verloren gegaan in <strong>de</strong>n trek van het publiek<br />

naar on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> literatuur. Wij, Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs, zijn in dat opzicht toch wel<br />

ver<strong>de</strong>r en beseffen beter wat <strong>de</strong>n roman als kunst toekomt, al slagen wij ook in<br />

het an<strong>de</strong>re uiterste niet naar wensch. Maar onze roman-aesthetiek staat toch wel<br />

hooger.<br />

De Duitsche romanschrijver <strong>de</strong>nkt te veel aan en <strong>voor</strong> het feuilleton. Dit doet aan<br />

<strong>de</strong> kunst afbreuk. Een zekere mondainiteit <strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rwerpen is dan niet te vermij<strong>de</strong>n,<br />

me<strong>de</strong> omdat zij gewild is bij het Duitsche publiek. Lief<strong>de</strong>-intrigues uit <strong>de</strong> hooge<br />

kringen, verwikkelingen en moeilijkhe<strong>de</strong>n in het veroveren van ‘<strong>de</strong> vrouw’ en<br />

<strong>de</strong>rgelijke zijn <strong>de</strong> telkens terugkeeren<strong>de</strong> gegevens, welke <strong>de</strong> Duitsche auteur in<br />

bewerking neemt.<br />

Let wel: ik vind niet, dat <strong>de</strong> fout ligt in <strong>de</strong> keuze dier gegevens, maar in <strong>de</strong><br />

wijze, waarop ze bewerkt wor<strong>de</strong>n. Hoe prachtig en rijk zulk een gegeven kan<br />

wezen toont ons b.v. Tolstoi in zijn ‘Anna Karenine’. Maar <strong>de</strong> Duitscher vindt <strong>de</strong><br />

oppervlakte mooier dan <strong>de</strong> diepte, tevens omdat<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


102<br />

schijn makkelijker te geven is dan werkelijkheid.<br />

Toch zijn er on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> romanbewerkers, die genoeg artistiek geweten hebben om<br />

met eigen gevoelens en inzichten niet radicaal in conflict te willen komen en daarom<br />

er naar streven het ‘juste milieu’ te bewan<strong>de</strong>len. Ja, die nog ver<strong>de</strong>r gaan en, zon<strong>de</strong>r<br />

dat het publiek het bemerkt, en als <strong>voor</strong> eigen genoegen bijna, hun gegeven zoozeer<br />

uitdiepen, dat ze <strong>de</strong> innerlijke kern raken. Tot een dier zulken - en zeker niet <strong>de</strong><br />

minste - behoort Hermann Bahr, over wien ik hier het een en an<strong>de</strong>r zeggen wil<strong>de</strong>.<br />

* * *<br />

Bahr is bij ons als tooneelschrijver niet meer onbekend.<br />

‘Das Prinzip’, ‘das Kind’ en meer<strong>de</strong>re zijn bij ons over <strong>de</strong> planken gegaan en niet<br />

zon<strong>de</strong>r succes. Deze werken hebben ons ook geleerd, dat Bahr ‘iets te zeggen<br />

heeft’, zooals men dat noemt. Hij toont zich hier van een paedagogischen kant, nl.<br />

van <strong>de</strong>n kant van een, die rechtspreekt over <strong>de</strong> maatschappelijke opvoeding van<br />

<strong>de</strong>n mensch. En naar zich begrijpen laat: niet ten gunste van ‘beklaag<strong>de</strong>’.<br />

Behalve <strong>de</strong>ze tooneelstukken zond Bahr nog een aantal psychologische romans<br />

<strong>de</strong> wereld in, welke hem ook weer van <strong>de</strong>n kant van censor over het<br />

maatschappelijke leven doen kennen.<br />

Zijn critiek is meer dan alleen interessant, zij is, doordat <strong>de</strong>ze in <strong>de</strong>n vorm van<br />

een kunstwerk gegeven wordt, tegelijk lakend en verklarend. De romans van<br />

hem, die het meest aandacht verdienen, zijn ‘Die Rahl’ en ‘Theater’.<br />

De romanschrijver Hermann Bahr is in <strong>de</strong>n loop zijner ontwikkeling van het abstracte<br />

tot het reëele gekomen. Hij kwam van gedachten-kunst tot leven<strong>de</strong> kunst, en wat<br />

hij in het begin uitsluitend in <strong>de</strong>nkformules vastleg<strong>de</strong>, leer<strong>de</strong> hij later uitspreken in<br />

na te voelen leven.<br />

‘Die Rahl’ is het eerste werk, waarin hij zich zelf begint te overtreffen. Hier laat hij<br />

<strong>de</strong>n <strong>de</strong>nker achter <strong>de</strong>n voeler tre<strong>de</strong>n en schiep hij een psychologie, die ons weet<br />

te pakken door haar leven<strong>de</strong> warmte.<br />

‘Die Rahl’ is <strong>de</strong> beroem<strong>de</strong> tooneelspeelster, die van haar eigen psyche nooit<br />

kennis kan nemen, omdat zij die niet heeft, <strong>voor</strong>tdurend een an<strong>de</strong>r is en ook in haar<br />

particuliere leven niets an<strong>de</strong>rs dan een tooneelspeelster blijven kan. Het teekenendst<br />

geeft Bahr dit in <strong>de</strong> onrust van <strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r Höselind, aan wien wordt opgedragen<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> eeregalerij van <strong>de</strong>n schouwburg haar portret te schil<strong>de</strong>ren, en die daarin<br />

niet slaagt zoolang zij <strong>voor</strong> hem poseert en probeert niemand te zijn, d.w.z.<br />

zichzelf. Zoodra hij het werk mee naar huis heeft genomen, en naar zijn<br />

herinnering schil<strong>de</strong>rt, wordt het ‘die Rahl’. In een gesprek met haar beschrijft<br />

hij haar gelaat als een ‘nul’! Dit is het gevaarlijk woord, dat haar aan zich zelf doet<br />

twijfelen.<br />

De psychologie dier tooneelspeelster is door <strong>de</strong>n beschouwer en beoor<strong>de</strong>elaar<br />

Bahr zeer uitgediept, terwijl een zekere luchtigheid in <strong>de</strong>n schrijftrant het werk ook<br />

<strong>voor</strong> oppervlakkige lezers on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd maakt. Hij heeft aan zijn eigen boek meer<br />

dan ooit <strong>de</strong> uitspraak, die er in <strong>voor</strong>komt, bewaarheid: ‘Hinter <strong>de</strong>n Worten liegt die<br />

Welt!’ Er is in <strong>de</strong>zen roman een eigenaardige verborgenheid. Het leven verbergt<br />

zich achter het woord, <strong>de</strong> fijne analyseeren<strong>de</strong> menschelijkheid van <strong>de</strong>n schrijver<br />

achter <strong>voor</strong>gewen<strong>de</strong> koelheid in <strong>de</strong>n stijl, als beheerscht door een te groote<br />

verstan<strong>de</strong>lijkheid. Maar in ie<strong>de</strong>ren zin klopt het levenswarme, dat juist zoo treft omdat<br />

het niet terstond zich opdringt. Zoo geeft dit werk een tweeledig genot.<br />

En <strong>voor</strong> wie goed luisteren kunnen is achter alles nog te hooren: <strong>de</strong> weemoed<br />

van <strong>de</strong>n schrijver om veel gevallen en bedrogen schoonheid. -<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Sterker nog is dit weemoedsgevoel uitgesproken in <strong>de</strong>n kleinen Weener roman<br />

‘Theater’.<br />

Hier is ook een tooneelspeelster <strong>de</strong> hoofdpersoon, een kind van louter intuïtie en<br />

zon<strong>de</strong>r inzicht. Ze speelt haar rollen met instinct, en wanneer men die <strong>voor</strong> haar<br />

gaat ontle<strong>de</strong>n begrijpt zij er niets meer van. Een jonge theaterschrijver, die met zijn<br />

eerste werk, waarin zij optrad, door haar succes behaal<strong>de</strong>, wordt op haar verliefd<br />

en gaat met haar samen wonen. Typisch is nu, dat er tusschen hen niets over kunst<br />

mag gesproken wor<strong>de</strong>n en zij alleen belangstelling heeft <strong>voor</strong> beuzelarijen, zooals<br />

haar poppen, waarvan zij een geheele verzameling heeft aangelegd. Als het nieuwe<br />

werk van <strong>de</strong>n jongen man daarop geen succes heeft, laat zij hem weer in <strong>de</strong> steek.<br />

Dit gegeven is we<strong>de</strong>rom met meesterschap door Bahr bewerkt. De roman is hier<br />

niets dan een uitgebrei<strong>de</strong> novelle, en geheel in <strong>de</strong>n gesprektoon geschreven.<br />

Bovendien wordt <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis verteld door <strong>de</strong>n bedrogen jongen man zelf,<br />

zoodat een aanleiding er toe aanwezig was.<br />

Wat <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> romans van Bahr nog interessanter maakt is <strong>de</strong> analyse<br />

van levenstoestan<strong>de</strong>n, die <strong>de</strong>n Hollan<strong>de</strong>r geheel onbekend zijn. Het menschelijke<br />

in onmenschelijke verhoudingen dringt hier we<strong>de</strong>rom <strong>de</strong> waarheid op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond,<br />

dat <strong>de</strong> mensch, in welke omstandighe<strong>de</strong>n ook geplaatst en in welke<br />

ontaardingsvormen zich ook uitend, nimmer kan ophou<strong>de</strong>n<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


103<br />

zichzelf, d.i. een mensch, te wezen. Ook dit toonen ons Bahr's werken overtuigend<br />

aan.<br />

CONSTANT VAN WESSEM.<br />

[I<strong>de</strong>e en Leven]<br />

Kantteekeningen bij <strong>de</strong> Literatuur van <strong>de</strong>n Dag.<br />

Dorpslucht, door Stijn Streuvels. Eerste Deel. - (Amsterdam, L.J. Veen).<br />

Uit Stijn Streuvels' Werken. Gevoel en Leven, 2 dln. Natuur, 1 <strong>de</strong>el -<br />

(Amsterdam, L.J. Veen).<br />

INDIEN mij werd opgedragen om aan een landgenoot, die, laat ons zeggen door<br />

een langjarig verblijf on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Hottentotten, onkundig was gebleven van onze<br />

literatuur <strong>de</strong>r laatste <strong>de</strong>cenniën, zoo vlug en zoo volledig mogelijk een indruk te<br />

geven van <strong>de</strong> schrijversfiguur Streuvels - zoo geloof ik niet dat ik - staan<strong>de</strong> <strong>voor</strong><br />

mijn boekenkast en trommelend met mijn vingers langs <strong>de</strong> vele Streuvels-ruggen,<br />

al zoekend naar het boek dat mij mijn taak het best zou helpen volbrengen - het<br />

representatieve boek dus - er ‘Dorpslucht’ zou uitnemen. Eer meen ik dat mijn<br />

aarzelen<strong>de</strong> vingers ten langen leste zou<strong>de</strong>n grijpen naar <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>ls ‘Zonnetij’ en<br />

‘Zomerland’, met dat prachtige Oogst-epos, die tintelen<strong>de</strong> schetsen uit <strong>de</strong>n<br />

jongenstijd; misschien ook naar ‘Langs <strong>de</strong> Wegen’, dat in zijn strakke soberheid zoo<br />

atmosferisch verhaal van lij<strong>de</strong>n op het land; of zelfs wellicht naar die aardige<br />

echt-Vlaamsche Duimpjes-uitgave van ‘Lenteleven’, met die idyllisch-teêre en<br />

aandoenlijke geschie<strong>de</strong>nis van 't communikantje Horieneke. Of... neen, veel<br />

waarschijnlijker is het, dat mijn hand zich niet eens zoo ver strekken zou, nu zij<br />

immers door <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> zorgen van Priester Joz. Geurts en <strong>de</strong>n uitgever L.J. Veen<br />

vlakbij een bloemlezing ten haren dienste heeft, die 't talent van onzen grooten<br />

Vlaming aan alle zij<strong>de</strong>n kostelijk belicht. ‘Aan <strong>de</strong> Vlaamsche Jeugd’ draagt Priester<br />

Geurts <strong>de</strong>ze bloemlezing op, die in drie flinke <strong>de</strong>elen ‘aanschouwelijk <strong>voor</strong> ons<br />

optoovert Vlaamsche landschappen, Vlaamsche menschen en inzon<strong>de</strong>rheid<br />

Vlaamsche kin<strong>de</strong>ren’.<br />

Ja, die Vlaamsche jongens en meisjes - wie geeft ze zoo als Streuvels! - lees al<br />

da<strong>de</strong>lijk dat ‘Morgenstond in <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rkamer’, dan <strong>de</strong> beschrijving van 't<br />

Ekstersrooven, het Visschenvangen, van het rijk gevoel van Arie <strong>de</strong> Koeier <strong>voor</strong><br />

zijn steenen nachtegaal, gekregen van <strong>de</strong>n oom ver over zee. Maar ook, hoe fijn<br />

en toch met welk een groote, klassieke lijnen weet hij ons het eigenaardig-bekoren<strong>de</strong><br />

van al <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> Vlaamsche volksgebruiken plastisch <strong>voor</strong> oogen te brengen in<br />

fragmenten als Sinte-Klaas, De drie Koningen, Kerstnachtmis, Be<strong>de</strong>vaart enz. En<br />

welk een portret-schil<strong>de</strong>r toont hij zich, 't zij hij Meetje Moeie conterfeitselt of <strong>de</strong>n<br />

peer<strong>de</strong>nknecht of bakker Jantje Verdure.<br />

En nu heb ik uit <strong>de</strong>n twee<strong>de</strong>n en <strong>de</strong>r<strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l (<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r<strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l met <strong>de</strong><br />

breed-geborstel<strong>de</strong> natuur-schil<strong>de</strong>ringen) nog niets vermeld!<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Een weinig ontstemmend werkt misschien even <strong>de</strong> in<strong>de</strong>eling van <strong>de</strong>n verzamelaar,<br />

die wat dorsystematisch aandoet; maar afbreuk aan uw totaalindruk doet <strong>de</strong>ze<br />

kleinigheid toch zeer stellig niet. Wie Streuvels nog niet of zeer onvolledig bezit,<br />

schaffe zich <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>ls aan, en hij heeft zich een bron geopend van steeds versch<br />

oplevend genot.<br />

* * *<br />

Ik zei<strong>de</strong> boven, dat ik mijn vriend uit 't land <strong>de</strong>r Hottentotten niet bij <strong>voor</strong>keur het<br />

eerst aan 't lezen zou zetten van ‘Dorpslucht’, Streuvels' nieuwen roman. En ik<br />

moet nu verklaren waarom niet. ‘Dorpslucht’ is, als ik eerlijk bekennen mag, mij een<br />

teleurstelling geweest - 'k vond er wel Streuvels, maar niet Streuvels op zijn best.<br />

Er is, als ik goed zie, een te veel aan hersen-arbeid in dit boek. Streuvels is - ik<br />

zei<strong>de</strong> het boven reeds - <strong>de</strong> man van <strong>de</strong> groote lijnen, <strong>de</strong> kunstenaar die van het<br />

bonte, wisselen<strong>de</strong> leven, <strong>de</strong> natuur, <strong>de</strong> menschen, steeds het psychisch aspect<br />

aanvoelt, maar het aanvoelt, en ver-beeldt, als vergroote psychiek. Daardoor is b.v.<br />

een boer die een moord begaat, of een zaad in <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> laat vallen (herinner u hier<br />

Zola's Jean in ‘La Terre’) bij hem niet maar ‘een’ boer, maar ‘<strong>de</strong>’ boer, en dat wel<br />

geen bleeke, uit een stel impotente schrijvers-hersenen geabstraheer<strong>de</strong> en tot<br />

symbool ‘verheven’ boer, maar een boer van vleesch en bloed, en alleen symbool<br />

gelijk het heele leven symbool is, een Gleichnis, die naar het onvergankelijke<br />

terugwijst; in een duren<strong>de</strong> verheerlijking straalt ‘sub specie aeternitatis’. Uit het leven<br />

in <strong>de</strong> literatuur mag slechts 't symbool ontbloeien door 't intermedium van het<br />

stoffelijk-zinnelijke heen; <strong>de</strong> schrijversgeest moet voelhoornen naar het mystisch<br />

contact met dat won<strong>de</strong>re Ding-ansich in <strong>de</strong> verschijnselen, dat zichzelve openbarend<br />

zich verbergt. En <strong>de</strong> schrijver die dit het beste doet, dat contact het diepst en innigst<br />

weet tot stand te brengen in zijn werk, met zijn verbeelding het trouwhartigst plonst<br />

in <strong>de</strong> gron<strong>de</strong>looze<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


104<br />

mystische wateren <strong>de</strong>r ... alledaagsche(l) realiteit - die schrijver zal tevens steeds<br />

- verrassend - <strong>de</strong> meest enkelvoudige psychologie geven: <strong>de</strong> psychologie van <strong>de</strong><br />

groote lijnen, die <strong>de</strong> fijnere verwikkelingen, in potentie toch ook dáár aanwezig, meer<br />

suggereert dan ontleedt.<br />

* * *<br />

Portret uit <strong>de</strong> bloemlezing van Streuvels' werken (L.J. Veen).<br />

In ‘Dorpslucht’ nu heeft Streuvels, naar 't mij <strong>voor</strong>komt, meer ontleed dan<br />

gesuggereerd; <strong>de</strong> psychologie is hier zeer samengesteld niet gewór<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n loop<br />

eener spontane ontwikkeling, maar zeer samengesteld <strong>voor</strong>ópgezet, en toen meer<br />

afgewikkeld dan ontwikkeld. Er blijkt een Absicht die, als steeds, wel een weinig<br />

verstimmt.<br />

De rentenier Koornaert en zijn zuster Agatha, dokter Blon<strong>de</strong>el en die<br />

bandietenben<strong>de</strong> uit het Gangske, ze schijnen ons wel wat veel uitsluitend om het<br />

gevalletje gegroepeerd, dat in <strong>de</strong>n grond wel heel simpele gevalletje van een<br />

‘tabakdiefte’.<br />

- Het zit met die diefte in 't kort aldus. De strooper Poortere heeft in <strong>de</strong> gevangenis<br />

gezeten, en als hij ein<strong>de</strong>lijk weer vrij komt vindt hij het huisje, waar hij vroeger<br />

gelukkig met vrouw en kin<strong>de</strong>ren had geleefd, zich door <strong>de</strong>n eigenaar, <strong>de</strong>n rentenier<br />

Koornaert, ontzegd. Daartoe overgehaald door een beruchten schavuit uit het<br />

Gangske, <strong>de</strong> boevenbuurt van 't dorp, sluipt hij, om zich te wreken, op een nacht<br />

met zijn makker naar Koornaerts hof, waar welig <strong>de</strong> tabak staat, <strong>de</strong> trots van <strong>de</strong>n<br />

rentenier, welke tabak ze nu stelen en optassen in een schuurtje van <strong>de</strong>n<br />

aangrenzen<strong>de</strong>n tuin, toebehoorend aan dokter Blon<strong>de</strong>el, Koornaerts vriend en<br />

me<strong>de</strong>dinger in <strong>de</strong> tabakskweek zoowel als naar het burgemeesterschap van 't dorp.<br />

Koornaert, <strong>de</strong>n volgen<strong>de</strong>n morgen in zijn tuin komend, ont<strong>de</strong>kt <strong>de</strong> verwoesting on<strong>de</strong>r<br />

zijn planten, en heimelijk aangetrokken tot het avontuur, zet hij zich <strong>de</strong>n avond<br />

daarop met een geweer in een kriekelaar op <strong>de</strong> loer, en als <strong>de</strong> dieven weer<br />

verschijnen, schiet hij ... Een lichaam ploft neer; Koornaert klimt naar bene<strong>de</strong>n, doch<br />

als hij gekomen is op <strong>de</strong> plek, waar hij 't lichaam heeft zien vallen, is dat verdwenen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Vol angst om wat hem een vreemd en raadselig gebeuren schijnt, besluit hij <strong>de</strong>n<br />

volgen<strong>de</strong>n dag in alle stilte zijn ganschen tuin te doorzoeken en 't lijk te beaar<strong>de</strong>n,<br />

waar<strong>voor</strong> hij reeds <strong>de</strong>n kuil gegraven heeft. Als dan echter 't geval van <strong>de</strong>n diefstal<br />

be-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


105<br />

kend raakt, <strong>de</strong> ‘champetter’ er bij te pas komt, die een on<strong>de</strong>rzoek instelt en... tot <strong>de</strong><br />

ont<strong>de</strong>kking komt dat <strong>de</strong> gestolen tabak in 't schuurtje ligt van <strong>de</strong>n dokter, dan tracht<br />

Koornaert, <strong>de</strong>els uit angst <strong>voor</strong> 't uitkomen van <strong>de</strong>n, naar hij meent, door hem<br />

gepleeg<strong>de</strong>n moord, <strong>de</strong>els on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n suggestieven aandrang van zijn zuster, die<br />

da<strong>de</strong>lijk in fantastische achterdocht een verband is gaan weven tusschen het door<br />

bei<strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n, Blon<strong>de</strong>el en Koornaert, geambieerd burgemeesterschap en <strong>de</strong><br />

mysterieuse vondst in 's dokters schuurtje, zijn gedachten zoetjes-aan te stuwen in<br />

die geheel nieuwe en nog wat onwennige richting, die afvoert van het in dien<br />

geheimzinnigen nacht gebeur<strong>de</strong> in <strong>de</strong>n hof en heen naar nog on<strong>voor</strong>ziene<br />

mogelijkhe<strong>de</strong>n, waaromtrent dit eerste roman-<strong>de</strong>el ook ons in 't onzekere laat staan.<br />

Ik meen volstrekt niet met <strong>de</strong>ze inhoudsvermelding ook maar eenigszins het boek<br />

te hebben gekarakteriseerd. Streuvels is een kunstenaar, en als in ie<strong>de</strong>r werk van<br />

een kunstenaar omvat <strong>de</strong> eigenlijke inhoud dus heel wat meer dan wat zich in een<br />

dor schema laat vastleggen, ja, begint <strong>de</strong> inhoud eigenlijk eerst recht daar, waar <strong>de</strong><br />

grenzen van 't geschie<strong>de</strong>nisje als zoodanig wor<strong>de</strong>n overschre<strong>de</strong>n. Het ‘gegeven’<br />

kon dan ook belangwekkend genoeg zijn. Doch nu was dit mijn teleurstelling, dat<br />

dit gegeven te dor een geraamte van feitelijkhe<strong>de</strong>n blijft, omdat het wel in <strong>de</strong> breedte,<br />

maar niet in <strong>de</strong> diepte behan<strong>de</strong>ld wordt. Streuvels ken<strong>de</strong>n wij tot nu toe als een<br />

bree<strong>de</strong>n geest, omdat hij was een diepe geest; hier is hij te vaak breed in <strong>de</strong>n zin<br />

van breedvoerig; wekt hij te veel het gevoel als zou ook hij, mèt zijn dorpelingen,<br />

het ‘geval’ op zich zelf zoo belangrijk vin<strong>de</strong>n, dat het toch <strong>voor</strong>al aan alle kanten<br />

goed moet wor<strong>de</strong>n uitgeplozen. Vandaar dat een heel dik boek van 332 bladzij<strong>de</strong>n<br />

kon ontstaan, dat ons toch, nu wij het uit hebben, een beetje leeg heeft achtergelaten.<br />

Er staan ontzettend veel woor<strong>de</strong>n in dit boek; we kregen bij sommige passages<br />

het gevoel, dat <strong>de</strong> schrijver er wel danig op gewerkt moet hebben, uit heimelijke<br />

bezorgdheid dat hij ons 't ingewikkeld proces van Koornaerts zieleleven niet dui<strong>de</strong>lijk<br />

genoeg <strong>voor</strong> oogen zou brengen. Waarom, in 's hemelsnaam, is dat proces zoo<br />

ingewikkeld? We gelooven er eigenlijk maar half aan.<br />

Dit alles is fnuikend gewor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> onze belangstelling. Met name aan <strong>de</strong>zen<br />

hoofdpersoon Koornaert blijven wij te veel ‘papier’ voelen, te weinig van dat frissche,<br />

dat spontane leven, dat toch an<strong>de</strong>rs uit Streuvels' boeken ons zoo welig tegena<strong>de</strong>mt 1) .<br />

Ook uit dit boek - goddank! Vooral daar waar <strong>de</strong> schrijver zijn hoofdthema even<br />

loslaat, om een typeering van bijpersonen te geven, of een <strong>de</strong>tail na<strong>de</strong>r uit te werken,<br />

daar kunnen <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n eensklaps te bloesemen gaan en te stralen met <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />

bemin<strong>de</strong> Streuvels-heerlijkheid. Ik <strong>de</strong>nk hier aan juffrouw Agatha in <strong>de</strong> mis, aan<br />

sommige tooneeltjes in 't Gangske, aan dokter Blon<strong>de</strong>el on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n sterrenhemel,<br />

aan <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n pastor, die ons, als in<strong>de</strong>rtijd ook <strong>de</strong> knap geteeken<strong>de</strong>, monkelen<strong>de</strong><br />

geestelijke in Zoetmul<strong>de</strong>rs ‘In Retraite’, af en toe uit <strong>de</strong> verte aan dat reeds klassiek<br />

en levend mo<strong>de</strong>l: Hugo Verriest <strong>de</strong>ed <strong>de</strong>nken. En ik kan niet nalaten hier, als slot,<br />

een klein citaat te geven, dat u tevens dan <strong>de</strong> overtuiging schenken mag, dat, welke<br />

<strong>de</strong> gebreken van dit ‘Dorpslucht’ mogen zijn, het in ie<strong>de</strong>r geval een aandachtige<br />

lezing ten volle waard is.<br />

't Is wat te zeggen, meen<strong>de</strong> <strong>de</strong> pastor, <strong>voor</strong> een man van mijn en van<br />

mijn gewicht, alzoo door 't heetste van <strong>de</strong>n dag on<strong>de</strong>r Gods zonne te<br />

loopen!<br />

't Was tegen <strong>de</strong>n middag, toen hij, met <strong>de</strong>n hoed in <strong>de</strong> hand en <strong>de</strong>n<br />

zakdoek in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re, over het steenen gaanpad naar <strong>de</strong> poorte <strong>de</strong>r<br />

1) Zelfs uit zoo'n klein en zoo licht over 't hoofd te zien boekje als - ik grijp gretig <strong>de</strong> gelegenheid<br />

aan, dat hier nog eens te vermel<strong>de</strong>n - ‘De Werkman’ (Veen's Gele Biblioth.)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


pastorie trad. Van hier uit ging zijn verlangen naar <strong>de</strong> opene <strong>voor</strong><strong>de</strong>ur<br />

van het huis, waar <strong>de</strong> frischheid en <strong>de</strong> koelte hem wachtte.<br />

Op het <strong>voor</strong>hof, waar <strong>de</strong> groote palmtronken en lauriers <strong>de</strong>n weg<br />

belommer<strong>de</strong>n, voel<strong>de</strong> hij het reeds als eene vera<strong>de</strong>ming. Maar in <strong>de</strong> gang,<br />

waar <strong>de</strong> koele lucht vrij van <strong>de</strong> <strong>voor</strong><strong>de</strong>ur tot <strong>de</strong> achter<strong>de</strong>ur dwars door 't<br />

huis tochtte, streel<strong>de</strong> het win<strong>de</strong>ke over zijn wezen. Hij was bezweet over<br />

heel het lijf en zijn hoofd gloei<strong>de</strong> als een vuur. Hij ontknoopte <strong>de</strong>n singel<br />

en <strong>de</strong> bovenste knopjes van zijn kleed en dacht na hoe zich het best en<br />

't gauwst te verfrisschen.<br />

- Water! Colete, water! veel water, ik verga van <strong>de</strong> hitte en van <strong>de</strong>n dorst!<br />

Aan <strong>de</strong>rgelijke inrichting zooals waschplaats en ba<strong>de</strong>n, had <strong>de</strong> pastor<br />

nooit veel belang gehecht; <strong>de</strong> noodwendigheid aan zooiets <strong>de</strong>ed zich<br />

maar uiterst zel<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> en da<strong>de</strong>lijk was 't weer vergeten of uitgesteld en<br />

nagelaten om moeite en kosten te ontgaan. Eene waschinrichting boven<br />

op zijn slaapkamer had Colete hem zelfs ontwend en afgeleerd; - het was<br />

veel gemakkelijker <strong>voor</strong> haar als hij zich bene<strong>de</strong>n waschte aan <strong>de</strong>n<br />

pompsteen in <strong>de</strong> keuken, dan moest er geen water boven gesleurd wor<strong>de</strong>n<br />

en werd er niet gemorsd op <strong>de</strong> kamers!<br />

De roep van <strong>de</strong>n pastor bleef zon<strong>de</strong>r gevolg en daarme<strong>de</strong> stond hij nu te<br />

dubben tusschen vrees en begeerte: ofwel <strong>de</strong> meid te gaan storen in <strong>de</strong><br />

keuken op 't ongelegenste uur van <strong>de</strong>n dag - als <strong>de</strong> pompsteen <strong>voor</strong>zeker<br />

bezet was met keukengerief, ofwel te verzaken aan 't verwachte genot<br />

van 't koele water....<br />

In <strong>de</strong> keuken voel<strong>de</strong> <strong>de</strong> pastor zich altijd op vreemd terrein en daar<br />

waag<strong>de</strong> hij zich zel<strong>de</strong>n zon<strong>de</strong>r dringen<strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen, tenzij 's avonds of bij<br />

slecht weer als er geen vuur was in <strong>de</strong> stu<strong>de</strong>erplaats en <strong>de</strong> meid er op<br />

gesteld scheen gezelschap te krijgen en wat te kouten. Dan had hij daar<br />

zijn vaste plaats en rookte er een pijp in <strong>de</strong>n rieten zetel nevens <strong>de</strong><br />

kookkachel. Hij zou 't nu maar laten, - 't zweet zou van zelfs wel indrogen.<br />

Maar Colete kwam daar juist aangestapt, met een wezen dat nog roo<strong>de</strong>r<br />

gloei<strong>de</strong> dan dat van <strong>de</strong>n pastor, en ze droeg een grooten gleieren kom<br />

vol water en had een handdoek op <strong>de</strong>n arm, en zette het gerief <strong>voor</strong> hem<br />

op tafel.<br />

- Ha! loech <strong>de</strong> pastor welgezind, dát zal <strong>de</strong>ugd doen, Colete, 'k ben<br />

gebra<strong>de</strong>n!<br />

- En wat moet ik dan zeggen bij mijn vuur, aan 't koken?!<br />

- 't Is wreed Colete! Hij stroopte <strong>de</strong> mouwen op, stak <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n tot over<br />

<strong>de</strong> polsen in 't water, schepte ze vol en sloeg het over heel het wezen,<br />

tot over <strong>de</strong>n sche<strong>de</strong>l. Hij slobber<strong>de</strong> erin en wreef zich over <strong>de</strong> ooren en<br />

hals zoodat <strong>de</strong> druppels hem in <strong>de</strong>n keelput neerliepen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


106<br />

- 't Doet <strong>de</strong>ugd, 't doet <strong>de</strong>ugd, herhaal<strong>de</strong> hij, terwijl <strong>de</strong> handdoek hem<br />

weer droog wreef.<br />

Naschrift<br />

Niet om het genot, dat <strong>de</strong> lectuur van bovenstaand fragment u ongetwijfeld zal<br />

verschaft hebben, te verstoren, maar alleen wijl ik 't slechts als een opmerking<br />

‘nebenbei’ beschouwd wil zien, veroorloof ik mij als naschrift een paar regels over<br />

<strong>de</strong> taal van <strong>de</strong>zen roman. Die taal is... bekorend als vanouds; er kweelt <strong>voor</strong> onze<br />

aan zooveel har<strong>de</strong>r klanken en stugger, nuchterer proza gewen<strong>de</strong> ooren nu eenmaal<br />

een won<strong>de</strong>re zoetheid op uit die naïeve Vlaamsche sprake met haar kin<strong>de</strong>rlijke<br />

wendingen en vele archaïsmen, als kostelijke gemmen op een cierlijk kleed.<br />

Ik hoef over die bekoring hier niets meer te zeggen, want wie uwer zou er <strong>de</strong>n<br />

invloed nog niet zelf van hebben on<strong>de</strong>rgaan! Niet blind mag echter onze lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong>ze taal en stijl ons maken <strong>voor</strong> <strong>de</strong> waarheid: dat Streuvels dikwijls bar slordig<br />

schrijft. Het aantal slecht loopen<strong>de</strong> zinnen in ‘Dorpslucht’ is ontstellend groot. Ik<br />

geef hier slechts enkele <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n, me<strong>de</strong> met het oog op een te verwachten<br />

herdruk. ‘iets waarme<strong>de</strong> hij vergroeid was en hem dierbaar bleek’ (blz. 216) ‘En nu<br />

was er eene van die uitgedachte toestan<strong>de</strong>n plots in leven gekomen en tusschen<br />

hem en zijne toekomst plaats genomen ...’ (blz. 285) - De vrouwen zaten godvruchtig<br />

en met werken<strong>de</strong> lippen te bid<strong>de</strong>n en in <strong>de</strong> stiltepoozen waar 't gezang stopte (!)<br />

hoor<strong>de</strong> men... etc. (blz. 311).<br />

Hier is <strong>de</strong> Vlaamsche dichter met zijn eigen taal plots in 't gemeene krantenjargon<br />

van een Noord-Ne<strong>de</strong>rlandsch reporter verzeild! Onbeholpen van stijl is een zin als<br />

<strong>de</strong> volgen<strong>de</strong>: ‘maar of er werkelijk <strong>voor</strong>uitzichten waren mocht hij wel on<strong>de</strong>rstellen<br />

maar niet gebaren dat hij het zeker wist’ (blz. 325). Voorts leze <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong> eerste<br />

alinea van blz. 210 nog eens over, waar in 10 regels acht maal het woordje ‘was’<br />

is gebruikt.<br />

Doch nu - weg met alle geschoolmeester; lezen we liever, ter verjaging van 't stof<br />

waarme<strong>de</strong> vitzuchtige neigingen te licht onze indrukken van hooger or<strong>de</strong> zou<strong>de</strong>n<br />

bezoe<strong>de</strong>len, het bloeiend fragment van dien pastor nog een keer! Hij is toch eigenlijk<br />

het beeld van Streuvels' gezon<strong>de</strong>, rijpe en rijke kunst!<br />

GERARD VAN ECKEREN.<br />

[Boekenschouw]<br />

Verzen<br />

Sonnetten en Verzen in terzinen, geschreven door Henriette Roland<br />

Holst-van <strong>de</strong>r Schalk. 2e druk. - (Rotterdam, W.L. en J. Brusse 19<strong>13</strong>).<br />

Verzen, van Marie Schmitz. - (Lei<strong>de</strong>n, Johannes Morks 19<strong>13</strong>).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Twee bun<strong>de</strong>ls verzen van vrouwen... dit is <strong>de</strong> eenige overeenkomst tusschen <strong>de</strong><br />

boeken, waarvan ik <strong>de</strong> titels hier boven afschreef; want er is ver<strong>de</strong>r een zeer groote<br />

afstand tusschen bei<strong>de</strong>n.<br />

De vergelijking <strong>de</strong>zer twee verzenbun<strong>de</strong>ls vormt een ongezochte commentaar<br />

op <strong>de</strong> weleer veel besproken <strong>voor</strong>re<strong>de</strong>, welke Herman Gorter schreef <strong>voor</strong> zijn<br />

‘School <strong>de</strong>r Poëzie’. Hij schoof in dit korte stukje proza <strong>de</strong> geheele literatuur-perio<strong>de</strong><br />

van 1880 en <strong>de</strong> geheele Engelsche dichtergroep, bij welke ze ter school ging, op<br />

zij<strong>de</strong>, omdat ze <strong>de</strong> poëzie was <strong>de</strong>r zelf beschouwing, van het egoïsme, terwijl alleen<br />

een poëzie van het gemeenschapsleven, een altruïstische geestesuiting, zich naar<br />

het gevoel en <strong>de</strong> eischen van onzen tijd kon voegen. En <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong> uitersten ziet<br />

men hier in typischen vorm tegenover elkan<strong>de</strong>r staan. Marie Schmitz is <strong>de</strong> dichteres<br />

van het allesbeheerschen<strong>de</strong> en allesoverschaduwen<strong>de</strong> ‘ego’. Haar<br />

eigen-belangrijkheid staat haar in het licht, en belet haar met bree<strong>de</strong>r blik om zich<br />

heen te zien.<br />

Hoe geheel an<strong>de</strong>rs Mevrouw Roland Holst in haar didactisch epos in terzinen en<br />

sonnetten. Dit is <strong>de</strong> poëzie <strong>de</strong>r vrouw, die van zich af leeft, en wier geheele wezen<br />

wordt ingenomen door het peinzen over dingen, die buiten haar zijn. Haar bun<strong>de</strong>l<br />

is een altruïstische levensleer, een school van gemeenschapsgevoel. Een<br />

kenmerkend <strong>voor</strong>beeld ervan is dit eenvoudige sonnet:<br />

Hoe <strong>de</strong> menschen samengaan in <strong>de</strong> dagen <strong>de</strong>r jeugd, en waardoor<br />

zij schei<strong>de</strong>n.<br />

Opgetogen gingen <strong>de</strong> jongelingen<br />

al wier gedachten in hun oogen wel<strong>de</strong>n,<br />

eendrachtig, met harten, die niet ontstel<strong>de</strong>n<br />

over <strong>de</strong> afwijken<strong>de</strong> zielsverbeeldingen<br />

in <strong>de</strong> oogen <strong>de</strong>r and'ren, die hen verzel<strong>de</strong>n,<br />

want elks eigene droomen en verwachtingen<br />

hingen tusschen hem en alle and're dingen<br />

zooals een nevel hangt over <strong>de</strong> vel<strong>de</strong>n.<br />

Zoo ging 't, tot waar <strong>de</strong> weg als kruis zich scheid<strong>de</strong>.<br />

Toen sprak er een ‘O, makkers, 't pad gaat stijgend:<br />

nu moed, <strong>de</strong>n bergen toe’. En <strong>de</strong> and're ‘ik dacht’<br />

dat ge als wij dien stroom volgen woudt langs wei<strong>de</strong>n.<br />

Toen wend<strong>de</strong> zich <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong>, droef en zwijgend<br />

en eenzaam verdwenen zij in <strong>de</strong>n nacht.<br />

In <strong>de</strong> terzinen wordt het verteld, hoe <strong>de</strong> twee, eigen <strong>voor</strong><strong>de</strong>el en genoegen boven<br />

alles stellend, <strong>de</strong>n ‘stroom langs wei<strong>de</strong>n’ volg<strong>de</strong>n, en hoe slechts een <strong>de</strong>r jongelingen<br />

<strong>de</strong>n moed had om <strong>de</strong>n zwaren stijgen<strong>de</strong>n weg van ontbering en zelfverloochening<br />

te gaan.<br />

En van <strong>de</strong>ze dingen is dit boek, zijn <strong>de</strong>ze bree<strong>de</strong>, zwaar-voeten<strong>de</strong> verzen vervuld,<br />

die soms te veel <strong>de</strong> uiterlijke charme missen, maar wier diepte, kracht en aan<br />

overlading grenzen<strong>de</strong> gedachtenrijkdom hen boven kritiek plaatsen.<br />

Als schakels van een keten zijn <strong>de</strong> verklaren<strong>de</strong>, fijn gestileer<strong>de</strong> titels, die elk<br />

gedicht van dit vreemd-wijze boek aan het volgen<strong>de</strong> vast snoeren. De verzen <strong>de</strong>r<br />

an<strong>de</strong>re dichteres, Marie Schmitz, bezitten geen <strong>de</strong>r eigenschappen, die kenschetsend<br />

zijn <strong>voor</strong> het werk van Mevr. Roland Holst. Niettemin is ook zij verre van talentloos.<br />

Zij versificeert<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


107<br />

gemakkelijk en vloeiend, heeft gehoor <strong>voor</strong> taalklank en gevoel <strong>voor</strong> stemming en<br />

vers-melodie. Vandaar, dat zij soms merkwaardige gedichten schrijft, b.v. dit:<br />

Boete<br />

Als bed van bloemen, vlammend rood,<br />

was mijn passie opgegroeid,<br />

Of uit donkren aar<strong>de</strong>schoot<br />

lief<strong>de</strong>weel<strong>de</strong> was ontbloeid.<br />

'k Leg<strong>de</strong> mij vol heerlijkheid<br />

in dit bed van louter lust,<br />

Heb in mijn begeerlijkheid<br />

mij <strong>de</strong> lippen wond gekust.<br />

En <strong>de</strong>r bloemen giftig bloed<br />

heeft mijn arme lijf vergift,<br />

dat in pijn nu boeten moet<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> vreug<strong>de</strong> van zijn drift.<br />

Ik zie heel goed in, dat het eerste couplet van dit gedichtje rethorisch klinkt; dat in<br />

<strong>de</strong> regels ‘<strong>de</strong> lippen wond gekust’ en ‘heeft mijn arme lijf vergift’ leelijke<br />

germanismen zijn binnen geslopen. Maar in het geheel is een fraai beeld goed<br />

doorgevoerd, en <strong>de</strong> laatste regels<br />

‘dat in pijn nu boeten moet<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> vreug<strong>de</strong> van zijn drift’<br />

zijn prachtig.<br />

En zoo is er méer in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l, dat te mid<strong>de</strong>n van het zwakke en<br />

min<strong>de</strong>rwaardige, verrast en verblijdt.<br />

Nevens <strong>de</strong> poëzie van het intellect (Mevr. R.H.) heeft dus <strong>de</strong>ze poëzie van 't<br />

gemoed recht op onze appreciatie.<br />

J.D.C. VAN DOKKUM.<br />

Emile Polak, Les Sentiers du Silence. Poèmes. - (Eug. Figuière & Cie,<br />

Paris).<br />

Een eerste bun<strong>de</strong>l is gewoonlijk van weinig belang <strong>voor</strong> hen die slechts<br />

meesterwerken verlangen; hij opent echter een oneindigheid van veron<strong>de</strong>rstellingen<br />

en heeft zelfs iets van 't aantrekkelijke van een lot: men droomt zich <strong>de</strong> hoofdprijs<br />

en vaak is 't een niet. En zoo geeft elke eerste bun<strong>de</strong>l een hoop op 't geniale.<br />

De Heer Polak on<strong>de</strong>rscheidt zich van <strong>de</strong> beginnelingen. Treft men bijna steeds<br />

onbeholpenheid aan, een gewrongenheid, moeite met <strong>de</strong> materie, in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l<br />

vindt men het tegenovergestel<strong>de</strong>: een virtuoziteit wat klankgevoel betreft, soms een<br />

werkelijke bekoring van klank, een enkele maal in harmonie met <strong>de</strong>n inhoud.<br />

Men heeft Verlaine willen verwijten dat hij te veel ‘alleen muziek’ gaf; doch dat<br />

een zoete oplossing <strong>de</strong>r gedachte in klank juist geniaal is bewijst <strong>de</strong> heer Polak, die<br />

een inhouds-materie er in uitspreekt en zijn verzen be<strong>de</strong>rft door het bijgebrachte,<br />

door alles wat hij meer geeft dan muziek. Een scha<strong>de</strong>n dat onbewust geschiedt.<br />

Volkomen te goe<strong>de</strong>r trouw is hij on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n invloed van Verhaeren, volkomen nieuw<br />

voelt hij een beeldspraak, een symboliek, die Maeterlinck ons bracht, zelfs zóózeer<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


ij herhaling, dat we haar niet meer voelen. - Wil men, in 't algemeen gesproken,<br />

symboliek straffeloos toepassen, dan moet zij nooit geapplikeerd wor<strong>de</strong>n, doch uit<br />

het diep wezenlijke van <strong>de</strong>n artist groeien.<br />

Wanneer Boutens ons spreekt van ‘<strong>de</strong> laatste brug’, of ‘een lamp’, of ‘een <strong>de</strong>ur’,<br />

dan voert hij ons in 't geheim van eigen ziel, en wordt hier <strong>de</strong> symboliek <strong>de</strong> eigene<br />

verdiepte ver-beelding. De heer Polak echter gebruikt symboliek literair en niet<br />

psychologisch - een an<strong>de</strong>r maal hoop ik op <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>rscheiding terug te komen -<br />

ja, het liefst om <strong>de</strong>n klank.<br />

De bun<strong>de</strong>l werd ver<strong>de</strong>eld in vier boeken en het geheel kreeg <strong>de</strong>n naam van 't<br />

boek, welks titel het mooist klinkt. Hij spreekt over: ‘le Passé’ - ‘l'aube’ - ‘la plaine’<br />

en ‘blessures’, zooals alle jonge dichters. Hij heeft soms een verlangen naar<br />

Verhaerensche levensverheerlijking, ook dat zal wel slijten, al blijft het jammer dat<br />

hieraan 't grootste ge<strong>de</strong>elte van <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l werd opgeofferd, temeer daar het hem<br />

au fond onverschillig is waarover hij schrijft. Hij is <strong>de</strong> musicus, niet gewoon in<br />

woor<strong>de</strong>n zijn gevoelens te formuleeren, en vindt <strong>voor</strong> zich zelf volkomen voldoening<br />

in <strong>de</strong>n klank van het woord.<br />

Soms vergeet hij waarover hij 't heeft. Een gedicht vangt aan:<br />

Si ton âme est petite et que l'ombre t'effraie,<br />

Si ton âme est pareille à la frêle tremblaie,<br />

Si ton âme ne sait qu'il est beau <strong>de</strong> souffrir,<br />

Il faudra me quitter sans ne plus revenir.<br />

Aldus: verlaat me zoo gij <strong>de</strong> schaduw oftewel <strong>de</strong> smart vreest.<br />

Doch na acht versregels vergat hij waarheen hij wil<strong>de</strong>, en in een opwellend<br />

verlangen naar exalteeren<strong>de</strong> verheerlijking, eindigt hij:<br />

Il faudra vivre ainsi, sans savoir ce qu'est vivre,<br />

Sans aimer le soleil qui me forge et m'enivre,<br />

Sans connaître la Terre et ses champs et ses blés,<br />

Sans connaître l'amour <strong>de</strong> vivre - pour créer.<br />

Het is ook niet <strong>de</strong> realiteit van 't leven doch <strong>de</strong> poëzie die hem <strong>voor</strong>namelijk inspireert.<br />

Dacht hij niet aan 't gedichtje van Charles d'Orléans, dat zoo mooi inzet met:<br />

Le temps a laissé son manteau,<br />

toen hij neerschreef zon<strong>de</strong>r zich een klare <strong>voor</strong>stelling te beel<strong>de</strong>n van 't geen hij<br />

zeggen wil<strong>de</strong>:<br />

La terre a lentement défait son manteau sombre<br />

Dont les agrafes d'or illuminent les cieux,<br />

Et dispersent au oin le cortège <strong>de</strong>s ombres ...<br />

Men ziet: het heengaan <strong>de</strong>r nacht als 't uitdoen van een mantel <strong>voor</strong> te stellen, en<br />

<strong>de</strong> sterren als haken, is <strong>voor</strong>treffelijk als beeld, doch <strong>de</strong> toepassing is hier zoo<br />

won<strong>de</strong>rlijk, dat men er nimmer in slagen zal, <strong>de</strong> bedoeling <strong>de</strong>zer drie verzen te<br />

ontle<strong>de</strong>n.<br />

Als <strong>de</strong>ze dichter maar simpel wil<strong>de</strong> zijn. Hij heeft een ongeken<strong>de</strong> naïeviteit, die<br />

saamgaan<strong>de</strong> met zijn melodieusen zang iets zeer <strong>voor</strong>treffelijks zou geven en dit<br />

soms onbewust even doet, doch hier<strong>voor</strong> is hij zelf nog blind, verblind door stouter<br />

verlangen.<br />

Lentement et jour à jour<br />

Notre amour<br />

S'effeuille.<br />

Est-il encor? ou n'est-il plus?<br />

Et toi, et toi, oh! m'aimes-tu?<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Je ne sais pas; je ne sais plus.<br />

Uitstekend, doch nu komt reeds een ‘en <strong>de</strong>uil’ terwille van het rijm:<br />

Au seuil<br />

En <strong>de</strong>uil<br />

De ma Demeure<br />

Mon coeur<br />

Est seul<br />

Et pleure -<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


108<br />

En dan hierop, als een per ongeluk rijmend gemengd berichtje:<br />

Un matin,<br />

Le chemin<br />

Fut terni<br />

Et détruit<br />

Par la pluie.<br />

Waarop volgt het quasi iets zeggen<strong>de</strong>:<br />

Au matin d'une nuit<br />

Le soleil était mort<br />

Et je vivais encor.<br />

Au matin d'une nuit,<br />

Le chemin fut détruit.<br />

En dan, om ons te troosten, herhaalt hij <strong>de</strong>n aanvang die ons weer vertrouwen in<br />

zijn kunnen geeft.<br />

Resumeerend kunnen we zeggen, dat <strong>de</strong> heer Polak zich een jong dichter toont,<br />

van nog weinig gedachten, die persoonlijkheid mist, en nog te veel on<strong>de</strong>r invloed<br />

staat van het gelezene, doch over een zangerigheid en een muzikaal gevoel beschikt,<br />

die veel reeds zijn en <strong>voor</strong>al beloven.<br />

Behalve zuiver zingen eischt echter <strong>de</strong> poëzie eveneens zuiver voelen, en dit<br />

heeft <strong>de</strong> heer Polak nog niet geleerd.<br />

Nog zij gezegd, dat wij hier <strong>voor</strong> 't werk staan van een Belgisch dichter 1) , die reeds<br />

veel bijval en een zeker succes in Brussel oogstte. Het zou jammer zijn, indien, door<br />

dit succes bedwelmd, <strong>de</strong>ze jonge dichter zich gaan liet, aangezien hij bij strenge<br />

contrôle van zijn gevoelens en gedachten, werkelijk iets bereiken zou.<br />

PARIJS.<br />

D.<br />

Romans en novellen<br />

Uit het Leven van Giovanni Episcopo, door Gabriele d'Annunzio. Uit het<br />

Italiaansch door Mary Robbers. - (Amsterdam, van Holkema &<br />

Warendorf).<br />

Aan Mathil<strong>de</strong> Serao, <strong>de</strong> beken<strong>de</strong> Italiaansche schrijfster, draagt d'Annunzio dit<br />

werkje op, dat - zooals uit <strong>de</strong> inleiding blijkt - reeds in 't jaar 1892 is verschenen.<br />

Gelijk <strong>de</strong> auteur getuigt: na ‘vijftien maan<strong>de</strong>n van volmaakte rust van <strong>de</strong>n geest,<br />

grooten<strong>de</strong>els doorgebracht in luie ledigheid en inspannen<strong>de</strong> exercities in een<br />

cavaleriekazerne’. Het boek is van een zoo morbi<strong>de</strong>n inhoud, dat het bij velen<br />

huivering, zoo niet afkeer zal wekken. Mij heeft het, ondanks zijn wrange wreedheid,<br />

bekoord. Omdat d'Annunzio zon<strong>de</strong>r eenige mooidoenerij een mensch heeft<br />

geteekend, weliswaar een stumpert, een zwakkeling, waardoor bij toenemend aantal<br />

<strong>de</strong> maatschappij zeker scha<strong>de</strong> zou lij<strong>de</strong>n, - maar toch in ie<strong>de</strong>r geval een mensch<br />

1) Vandaar soms een belgisch-fransch dat afschuwelijke verzen geeft als: Comprenez-vous,<br />

Comprenez-vous, Pour-quoi nos mots ne sont que pleurs? en ‘masure’ en ‘blessure’ als rijm<br />

bedoeld.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


met een gevoelig hart, niet opgewassen tegen <strong>de</strong>n bruten wil en <strong>de</strong> lage listen van<br />

<strong>de</strong>genen met wie hij in aanraking komt, en die hem sleepen naar <strong>de</strong>n onvermij<strong>de</strong>lijken<br />

afgrond.<br />

Het begin van het boek plaatst ons aan het slot van het verhaal, - <strong>de</strong> auteur leidt<br />

Giovanni Episcopo n.l. bij ons in, wanneer <strong>de</strong>ze reeds <strong>de</strong> wanhoopsdaad van zijn<br />

mislukte leven heeft begaan en aan <strong>de</strong>n arts, die hem als patient behan<strong>de</strong>lt, <strong>de</strong>n<br />

ten on<strong>de</strong>rgang voeren<strong>de</strong>n weg van zijn donker bestaan beschrijft. In het geheele<br />

boek is slechts Giovanni Episcopo aan het woord, maar in zijn antwoor<strong>de</strong>n, in <strong>de</strong><br />

korte vragen die hij stelt, wordt voldoen<strong>de</strong> gesuggereerd, dat er iemand is die<br />

belangstellend luistert en <strong>de</strong>n schipbreukeling niet veroor<strong>de</strong>elt.<br />

Het is blijkbaar d'Annunzio er niet om te doen geweest zijn hoofdpersoon met<br />

enkel sympathieke kleuren te schil<strong>de</strong>ren, en hierme<strong>de</strong> <strong>voor</strong>tdurend een wissel te<br />

trekken op ons me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n, - in <strong>de</strong> sobere uitbeelding, het langzame verval, het<br />

wegzinken in <strong>de</strong> mod<strong>de</strong>r van dit wezen, dat geen individualiteit bezit en door zijn<br />

slappen, ongeoefen<strong>de</strong>n wil <strong>de</strong> slaaf wordt van zijn omgeving, schuilt een zoo<br />

schrijnen<strong>de</strong> waarheid, dat wij hierin <strong>de</strong> meesterhand zien van <strong>de</strong>n schrijver, die elk<br />

lichtplekje tot zijn recht doet komen en met een enkel woord <strong>de</strong> aandacht weet te<br />

vestigen juist op die kleinighe<strong>de</strong>n, welke feitelijk <strong>de</strong> som van 't leven maken. En hoe<br />

mooi en fijn zijn die gevoelige penseelstreken, waarme<strong>de</strong> <strong>de</strong> auteur telkens weer<br />

het zachte gemoedsleven van <strong>de</strong>n armen Giovanni aangeeft: <strong>de</strong> beschrijving van<br />

<strong>de</strong> felle zonnestreep op <strong>de</strong>n grauwen muur, terwijl op Allerheiligen <strong>de</strong> klokken lui<strong>de</strong>n,<br />

en <strong>de</strong> gefolter<strong>de</strong> man ineenkrimpt bij <strong>de</strong> herinnering aan zijn kin<strong>de</strong>rjaren, toen hij<br />

alleen was in een zonnige kamer bij het doodsbed van zijn zuster; het jachtige<br />

loopen met Ciro, 't kind van al zijn lief<strong>de</strong>, in <strong>de</strong>n heeten zomerdag langs <strong>de</strong><br />

verblin<strong>de</strong>n<strong>de</strong> kalkputten naar het huis, waar zijn vrouw mishan<strong>de</strong>ld wordt door haar<br />

minnaar, - dit alles en nog veel meer getuigt van meer dan gewone gaven.<br />

Ik zei<strong>de</strong> 't reeds: Giovanni Episcopo is een zwakkeling, - zoo ge wilt een lafaard<br />

in <strong>de</strong> branding van het leven, - maar d'Annunzio heeft hem ons doen zien als mènsch,<br />

en een schrijver, die dit vermag, heeft, naar mijn meening, ten volle aanspraak op<br />

onze waar<strong>de</strong>ering.<br />

I.H.<br />

Een Rid<strong>de</strong>r uit <strong>de</strong>n Spaanschen Tijd. Naar het Engelsch van Marjory<br />

Bowen, door M. Frieswijk<strong>de</strong> Bas. - (Amsterdam, Scheltens & Giltay).<br />

De Engelsche schrijfster, Marjory Bowen, is een tijd lang in ons land bewon<strong>de</strong>rd als<br />

een opgaan<strong>de</strong> zon, totdat in gezaghebben<strong>de</strong> tijdschriften door invloedrijke pennen<br />

werd verkondigd, dat haar geschiedkundige boeken (I will maintain, The<br />

Defen<strong>de</strong>r of the Faith, My God and My King) niet zoo heel belangrijk<br />

waren, en het publiek door handige trucs en een vlotten verhaaltrant in <strong>de</strong>n waan<br />

werd gebracht, iets zeer bizon<strong>de</strong>rs te genieten. En zooals meer gebeurt,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


109<br />

niet alleen op littérair gebied: nadat ‘men’ het oor<strong>de</strong>el van <strong>de</strong>ze recensenten met<br />

eenige verbazing, maar toch met aandacht had gelezen, werd <strong>de</strong> eigen overtuiging<br />

in 't nauw gebracht, ze begon te wankelen, sloeg om, en na korten tijd waren er<br />

velen, die niet begrepen hoe men zóó kon wegloopen met <strong>de</strong> boeken <strong>de</strong>zer<br />

veelgenoem<strong>de</strong> en geroem<strong>de</strong> schrijfster.<br />

De zon, die zoo hel<strong>de</strong>r had gestraald, verduister<strong>de</strong> en ging on<strong>de</strong>r, alsof ze<br />

nauwelijks had geschitterd. Over <strong>de</strong> drie eerste werken, hierboven aangehaald, kan<br />

ik geen meening uitspreken, aangezien ik ze niet heb gelezen. Alleen met ‘Een<br />

Rid<strong>de</strong>r uit <strong>de</strong>n Spaanschen tijd’ heb ik kennis gemaakt in een Hollandsche vertaling,<br />

die mij doet vermoe<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> oorspronkelijke uitgave het van <strong>de</strong>ze wint. Het boek<br />

geeft episo<strong>de</strong>n uit het leven van Don Juan, <strong>de</strong>n bastaardzoon van Karel V, en dus<br />

<strong>de</strong>n half-broer van <strong>de</strong>n listigen, slinkschen Filips II. Het is volstrekt geen littérair<br />

werk, niet buitengewoon goed geschreven, en waarschijnlijk vol historische<br />

onjuisthe<strong>de</strong>n, maar toch een boek, waarme<strong>de</strong> men zich niet verveelt, en dat, hoewel<br />

het een stuk geschie<strong>de</strong>nis moet weergeven van ruim drie eeuwen her, geheel past<br />

in het ka<strong>de</strong>r van onzen tijd, die van een romanschrijfster liefst geen wetenschappelijk<br />

werk verlangt.<br />

Ondanks zijn <strong>de</strong>gelijken omvang is het een luchtig boek, - al is het ou<strong>de</strong>rwetsch<br />

inge<strong>de</strong>eld in hoofdstukken, die ie<strong>de</strong>r een titel dragen, - ik zou het bijna willen noemen<br />

een on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd kin<strong>de</strong>rboek <strong>voor</strong> groote menschen. In ie<strong>de</strong>r geval een boek <strong>voor</strong><br />

leeken; want ik vrees, dat bij menige bladzij<strong>de</strong> <strong>de</strong> ernstige historicus het <strong>voor</strong>hoofd<br />

zal fronsen, wanneer hij (om slechts een <strong>voor</strong>beeld te noemen) stuit op een<br />

anachronisme als dat van don Juan, die tennis speelt!<br />

Neen, <strong>de</strong>rgelijke uitingen geven weinig vertrouwen in grondige studie van het<br />

tijdperk, dat <strong>de</strong> auteur wenscht te beschrijven; maar misschien heeft zij gemeend,<br />

dat men haar niet te veel au sérieux zou nemen, en met rappe hand, trotsch op<br />

haar lauweren, een kleurigen roman geschreven, die alleen door zijn<br />

geschiedkundigen opzet afwijkt van <strong>de</strong> gewone Engelsche soort, zon<strong>de</strong>r zich in<br />

an<strong>de</strong>re opzichten boven het mid<strong>de</strong>lmatige te verheffen.<br />

I.H.<br />

Vlaamsche oogst<br />

EEN reeks dikke boeken liggen op <strong>de</strong> werktafel, die een woordje ter aankondiging<br />

wachten en waarvan sommigen aanleiding zou<strong>de</strong>n geven tot uitvoerige bespreking<br />

ingeval hiertoe gelegenheid bestond.<br />

Maar we moeten ons beperken!<br />

Karel van <strong>de</strong>n Oever, <strong>de</strong> strijdlustige, talentvolle katholieke schrijver, verzamel<strong>de</strong><br />

een keur zijner Kritische Opstellen (Antwerpen, Veritas, 19<strong>13</strong>) die zeer<br />

belangrijk zijn <strong>voor</strong> allen die iets voelen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Vlaamsche letteren. Van <strong>de</strong>n Oever<br />

is een fanatieker en dat is steeds sympathiek in een tijd van onverschilligheid. Périsse<br />

le mon<strong>de</strong> plutôt qu'un principe, is het motto van dit boek en <strong>de</strong> spreuk kenmerkt <strong>de</strong>n<br />

schrijver die het schreef <strong>voor</strong> Kristus, <strong>voor</strong> Vlaan<strong>de</strong>ren en <strong>de</strong> kunst! De opstellen<br />

verschenen in De groene Lin<strong>de</strong> (1905) en Vlaamsche Arbeid<br />

(1906-1912).<br />

Wij kunnen onze meeningen niet toetsen aan die van <strong>de</strong>n auteur: genoeg zij het<br />

te weten dat wij in <strong>de</strong> grondgedachten totaal verschillen. Maar <strong>de</strong> openhartig<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


uitgesproken meeningen van een tegenvoeter dwingen eerbied af. Wij leven als in<br />

een an<strong>de</strong>re wereld, hebben meestal een an<strong>de</strong>r inzicht in het leven en in het<br />

menschelijk han<strong>de</strong>len, maar kunnen toch, van verre dan, een kameraadschappelijken<br />

groet richten tot <strong>de</strong>n knappen me<strong>de</strong>stan<strong>de</strong>r van <strong>voor</strong>heen, die met ons <strong>de</strong>buteer<strong>de</strong><br />

in <strong>de</strong> lang verdwenen tijdschriften Al<strong>voor</strong><strong>de</strong>r (1900) en De Arbeid; naast ons<br />

streed <strong>voor</strong> ruimer opvatting en frischheid.<br />

Weldra keer<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n Oever tot zijn oud geloof terug, maar hij bleef een<br />

weerbarstige, een bestrij<strong>de</strong>r <strong>de</strong>r aca<strong>de</strong>mische, <strong>de</strong>ftige onbenulligheid, arbeid<strong>de</strong> <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong> verfijning en verdieping <strong>de</strong>r katholieke, Vlaamschen Kultuur. Buiten zijn<br />

verzenbun<strong>de</strong>ls‘In Schemergloed <strong>de</strong>r morgenverte(1901),Van Stille<br />

dingen (1904), Het drievuldig Beeld (1907), Godvruchtige<br />

maenrijmen (1911) en zijn Lof van Antwerpen (1912) wer<strong>de</strong>n gewaar<strong>de</strong>erd<br />

<strong>de</strong> aardige, frissche Kempische Vertelsels (1908) en zijn zwaar getooid,<br />

geduldig-bewerkt prozaboek De Geuzenstad (1911).<br />

De Kritische Opstellen vullen het literair werk van <strong>de</strong>zen (een beetje in<br />

<strong>de</strong> schaduw gestel<strong>de</strong>n) Vlaamschen schrijver volkomen aan. Hij is een noest werker,<br />

een weinig gekunsteld soms in zijn peuteren en bijeen brengen van woor<strong>de</strong>n en<br />

beel<strong>de</strong>n, maar een origineele persoonlijkheid, die bewust is van zijn kunnen en<br />

onverdroten werkt om te verwezenlijken wat hij zich ten doel heeft gesteld. Hij is<br />

een kracht, <strong>de</strong>ze kleine donkere kerel, in wiens zwarte oogen een fanatieke glans<br />

leeft. Als monnik stel<strong>de</strong>n wij ons hem altijd <strong>voor</strong> ...<br />

Wie eens <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r Vlaamsche letteren van <strong>de</strong>n jongsten tijd schrijven<br />

wil, zal menigmaal <strong>de</strong>ze opstellen moeten raadplegen: zij verbeel<strong>de</strong>n <strong>de</strong>n stevigsten<br />

vorm van katholiek verzet en strijd <strong>voor</strong> het nieuwere, maar tevens een ernstig<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar wat ons bindt aan het verle<strong>de</strong>n, aan <strong>de</strong> traditie.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


110<br />

Bijzon<strong>de</strong>r merkwaardig zijn <strong>de</strong> studies, gewijd aan Conscience, aan Van Rijswijck,<br />

aan Ro<strong>de</strong>nbach, aan Van Peene, aan Frans <strong>de</strong> Cort, aan Dautzenberg, aan Hugo<br />

Verriest en aan Sauwen. Voor een Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>r is wellicht kenschetsend wat hij<br />

schrijft over Van Ee<strong>de</strong>n, W. Kloos, Frans Coenen, Schaepman, terwijl zijn meeningen<br />

over <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>re Vlaamsche schrijvers, over <strong>de</strong> Vlaamsche tijdschriften sinds 1878,<br />

het Davidsfonds, <strong>de</strong>n stand onzer letterkun<strong>de</strong>, over katholicisme, klerikalisme en<br />

christen-i<strong>de</strong>aal <strong>de</strong> moeite waard zijn te vergelijken.<br />

Ons was het een genoegen alles te herlezen, en te waar<strong>de</strong>eren <strong>de</strong> dui<strong>de</strong>lijke<br />

afteekening van een standpunt, het katholieke, dat het onze niet is.<br />

* * *<br />

Een an<strong>de</strong>r dik boek is <strong>de</strong> verzenbun<strong>de</strong>l Omhein<strong>de</strong> Hoven van pater Hilarion<br />

Thans, waarvan nu reeds een twee<strong>de</strong> uitgave het licht zag. Dit werk werd verle<strong>de</strong>n<br />

jaar door <strong>de</strong> provincie Brabant bekroond.<br />

De Limburgsche dichter heeft in dit boek zijn eigen leven uitgezongen, leven dat<br />

rust vond in <strong>de</strong> kloostercel. Wij wan<strong>de</strong>len met hem in <strong>de</strong> natuur, leven met hem in<br />

donkere dagen van ziekte en droefenis, hooren zijn geloovige stem smeeken en<br />

zingen. Wor<strong>de</strong>n wij niet gewaar te staan <strong>voor</strong> een hooge figuur, <strong>voor</strong> een groot<br />

dichter, toch beseffen wij wel dat een beschei<strong>de</strong>n zanger, een persoonlijkheid, zich<br />

uitspreekt in dit boek. Zijn stem weifelt soms, is wel eens te breedsprakig, te onzuiver,<br />

het ontbreekt haar aan vastheid, aan schoon evenwicht. Hij on<strong>de</strong>rging niet <strong>de</strong>n<br />

invloed van <strong>de</strong> dichters die <strong>de</strong> jongste poëzie beheerschen: hij heeft een wel eigen<br />

maar aarzelend <strong>voor</strong>komen, herinnert soms aan Van Langendonck. Raker<br />

uitbeelding, meer ingetogenheid, meer verlangen tot klare zegging, met <strong>de</strong><br />

noodzakelijke woor<strong>de</strong>n en beel<strong>de</strong>n, zou<strong>de</strong>n wij wenschen. Er is nog te veel uitspatting<br />

en overtolligheid, jeugdige overijling aanwezig in het werk van <strong>de</strong>zen poëet, die toch<br />

geen copie is van <strong>de</strong> talrijke epigonendichters die dagelijks opstaan en, na wat<br />

groene zangen, verdwijnen in het eerzaam burgersleven. Een landschap als proeve:<br />

Kent ge die glans-stil glij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> rivieren,<br />

Wier blank-gezwollen boor<strong>de</strong>volheid spant<br />

In groene dijken, en die kronkelzwieren,<br />

Bij traagzaam trekken over laagte-land!<br />

Zij spieglen-weer aan rimpelloozen rand,<br />

Van ril<strong>de</strong>n berk <strong>de</strong> groene wuif-banieren,<br />

Zuilzware beuken, daken rood-gepand,<br />

En ranke roerloosheid van populieren.<br />

Zóó als die beeld-bezonken glansrivieren, -<br />

Avondbegou<strong>de</strong>, wazig morgenbleek,<br />

En droevig grauw bij lager wolken-gieren, -<br />

Doorvoer mijn ziel diep-spiegelend <strong>de</strong> streek.<br />

En naar <strong>de</strong> lucht stond blauw, of misten hingen,<br />

Droeg zij <strong>de</strong> droefheid en <strong>de</strong> vreugd <strong>de</strong>r dingen.<br />

Dichter H. Thans is één <strong>de</strong>r weinigen van <strong>de</strong>n laatsten tijd, in wie wij vertrouwen.<br />

Hij is een echt dichter, die zijn beste dagen nog tegemoet gaat.<br />

* * *<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Een an<strong>de</strong>r <strong>de</strong>butant noemt zich Fritz Francken. Zijn verzenbun<strong>de</strong>l heet Festijnen<br />

uit een Bruidsgetij (Uitgave Plantin te Antwerpen 1914). Jong werk. Werk<br />

uit <strong>de</strong> groeijaren, wanneer <strong>de</strong> baard in <strong>de</strong> keel zit in plaats van aan <strong>de</strong> kin ... Francken<br />

flapt er nog alles uit, weet nog niet op eigen, innige wijze zijn ontroeringen te zeggen.<br />

Met jongen, sympathieken overmoed doet hij vreeselijk-ernstig, maar elk woord en<br />

elk beeld is ... literatuur! Francken baadt vol geneuchte in woor<strong>de</strong>n zoodanig dat hij<br />

er in verdrinken zal, ingeval hij niet in zijn volgend werk toont <strong>de</strong> werkelijke waar<strong>de</strong><br />

van elk woord te hebben leeren kennen.<br />

De jonge dichter is een veel eenvoudiger menschenkind dan hij ons in zijn boek<br />

toeschijnt: een beetje aanstellerig, een beetje overspannen, een beetje onwaar. En<br />

<strong>de</strong> kunst vraagt heiligen ernst en oprechtheid. Francken moet het gemakkelijk<br />

‘maken’ verleeren, en probeeren eenvoudig-weg, alleen dat te schrijven wat hem<br />

volstrekt van het hart moet. Vooral niet alles laten drukken!<br />

Wanneer <strong>de</strong>ze beschouwingen uit mijn pen vloeien na het lezen <strong>de</strong>zer Festijnen<br />

is het <strong>voor</strong>zeker niet om <strong>de</strong>n jongen dichter te ontmoedigen, maar wel om hem te<br />

wekken uit zijn roes. Wij erkennen zijn aanleg, maar eischen daarom juist meer<br />

beheersching, meer zelfstandigheid, meer <strong>de</strong> stem van een mensch die zijn wel en<br />

wee zingt. De jeugd blijft geen verontschuldiging! De wáre Francken vin<strong>de</strong>n wij<br />

<strong>voor</strong>loopig slechts in <strong>de</strong> kleine, lieve versjes, zooals in:<br />

Meisje ken jij 't vroolijk wijsken,<br />

Ken jij 't referein<br />

van het opgesloten sijsken<br />

in het harte mijn?<br />

Meisje zou je kunnen ra<strong>de</strong>n<br />

wat dat vogellijn,<br />

met zijn zangen heeft gelaten<br />

in het harte mijn?<br />

Meisje mag ik je verklaren<br />

wat dát wel mag zijn?<br />

Zal je dan een hoeksken sparen<br />

in het harte dijn?<br />

LODE BAEKELMANS.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


111<br />

'n Me<strong>de</strong>werker achter <strong>de</strong> schermen<br />

L.C.J. van Sandwijk<br />

15 Januari 1902-15 Juli 1914<br />

Het is niet onze gewoonte in ons tijdschrift zelfs ook maar eenigszins geregeld<br />

melding te maken van ‘jubilea’. In onze dagen, dat schier alles jubileert; waarin wij<br />

immers nagenoeg geen nummer van een dagblad kunnen inzien zon<strong>de</strong>r tevens te<br />

vernemen dat <strong>de</strong> schrijver A. juist 100 jaar gele<strong>de</strong>n werd geboren, <strong>de</strong> schil<strong>de</strong>r B.<br />

zijn vijftigsten verjaardag viert en <strong>de</strong> tooneelster C. vóór 12½ jaar haar eerste<br />

‘schuchtere schre<strong>de</strong>n’ achter 't voetlicht zette - <strong>de</strong>n tijd waarin, 't is meer gezegd,<br />

men <strong>de</strong>rgelijke min of meer belangwekken<strong>de</strong> actualiteiten 's morgens thuis krijgt<br />

tegelijk met zijn warme ka<strong>de</strong>tjes - in zulk een tijd mag het een wanhopig pogen<br />

heeten nog zooiets te zijn als: ‘actueel’. En dus ...<br />

Dat ik echter ditmaal van mijn stelregel afwijk en tòch <strong>voor</strong> een jubileum hier <strong>de</strong><br />

aandacht van mijn lezers kom verzoeken, heeft zijn zeer bizon<strong>de</strong>re re<strong>de</strong>n. Bij dit<br />

jubileum toch zijn wij, <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong>-<strong>Winckel</strong>aars, allen min of meer direct betrokken; 't<br />

betreft hier nl. een onzer me<strong>de</strong>werkers, een onzer meest beschei<strong>de</strong>n me<strong>de</strong>werkers<br />

weliswaar, wiens naam ge op het omslag tevergeefs zult zoeken; in 't kort: een <strong>de</strong>r<br />

me<strong>de</strong>werkers... achter <strong>de</strong> schermen. En juist omdat <strong>de</strong>ze me<strong>de</strong>werker zich zoo<br />

beschei<strong>de</strong>n achteraf pleegt te hou<strong>de</strong>n en zijn jubileum zeker in geen an<strong>de</strong>r blad<br />

dan 't onze zal wor<strong>de</strong>n vermeld, dies <strong>voor</strong> <strong>de</strong> buitenwereld onopgemerkt zal<br />

<strong>voor</strong>bijgaan, juist daarom heb ik er nu aardigheid in er hier een paar woor<strong>de</strong>n over<br />

te schrijven. Als dit nr. verschijnt is het op <strong>de</strong>n kop af 12½ jaar gele<strong>de</strong>n, dat Leen<strong>de</strong>rt<br />

Sandwijk als vaste ‘opmaker’ van ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’ werd aangesteld,<br />

welke eenvoudige en toch zoo veel nauwlettendheid eischen<strong>de</strong> taak hij van 't<br />

geboorte-uur van ons maandschrift af tot he<strong>de</strong>n toe getrouw heeft vervuld.<br />

On<strong>de</strong>rschat die taak <strong>voor</strong>al niet, lezer, al kunt ge haar ook gemakkelijk òverschatten.<br />

Als onze volksdichter Adama van Scheltema het zingen<strong>de</strong> vraagt:<br />

Wie is het die <strong>de</strong> zwarte voren<br />

In golvend goud veran<strong>de</strong>ren doet ...<br />

Wie is het die <strong>de</strong> wereld voedt? ...<br />

Wie graaft <strong>de</strong> glinsteren<strong>de</strong> kolen,<br />

Wie schept het schitteren<strong>de</strong> zout,<br />

Wie haalt uit diepe duistere holen<br />

Het gele glanzend zachte goud ...<br />

en daar fier-jubelend op ten antwoord geeft, hoe 't zijn ‘<strong>de</strong> paar<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> ploegers,<br />

<strong>de</strong> zweeters en <strong>de</strong> zwoegers, <strong>de</strong> zaaiers van het zaad’ - in één woord: <strong>de</strong> doeners<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


‘van <strong>de</strong> daad’... dan moge het u, met mij, misschien toeschijnen, dat hier aan <strong>de</strong>n<br />

‘Arbei<strong>de</strong>r’, <strong>de</strong>n man van het han<strong>de</strong>nwerk wat al te eenzijdig <strong>de</strong> eer wordt toegekend<br />

van <strong>de</strong> stuwkracht te zijn in 't Heelal, ja, waagt gij mèt mij zelfs allicht beschei<strong>de</strong>nlijk<br />

<strong>de</strong> vraag, of naast <strong>de</strong> mannen van <strong>de</strong> Hánd ook <strong>voor</strong> die van het Hóofd niet een<br />

plaatsje valt in te ruimen - even dwaas intusschen als het zijn zou vol te hou<strong>de</strong>n dat<br />

een tijdschrift eigenlijk uit niets dan letters bestaat, ware 't te beweren dat <strong>voor</strong> een<br />

tijdschrift in 't geheel geen letters, en bijgevolg ook geen letterzetters, noodig zijn.<br />

't Is dus dui<strong>de</strong>lijk dat een redacteur ook zijn stille, beschei<strong>de</strong>n<br />

me<strong>de</strong>werkers-achter-<strong>de</strong>-schermen niet missen kan, ja, terecht meent ook bij zijn<br />

lezers <strong>voor</strong> hen eenige dankbaarheid te mogen opeischen. Vooral <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n<br />

‘opmaker’! Zij, die niet van nabij bij 't vak betrokken zijn, kunnen er zich geen flauw<br />

<strong>de</strong>nkbeeld van vormen, welk een moeite en hoofdbreken het soms kost eer <strong>de</strong><br />

aflevering goed in elkaar zit; eer al die stukjes zetsel van verschillen<strong>de</strong> lengte sluitend<br />

zijn gemaakt en om <strong>de</strong> clichés zijn heen gewerkt. Nu eens is er iets te veel, dat door<br />

oor<strong>de</strong>elkundig ‘wit min<strong>de</strong>ren’ moet wor<strong>de</strong>n ‘ingewonnen’, ginds blijkt weer wat te<br />

weinig, zoodat moet wor<strong>de</strong>n ‘uitgedreven’, waarbij dan tevens dient zorg gedragen<br />

dat geen hoofdje komt aan <strong>de</strong>n voet van een bladzij. Etc.<br />

Maar per slot van rekening kan toch alleen een redacteur zulk werk geheel naar<br />

rechte waar<strong>de</strong> schatten; - welnu Sandwijk! jou werk aan ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’<br />

heb ik in <strong>de</strong>n loop <strong>de</strong>r jaren leeren waar<strong>de</strong>eren, en 't is mij een genoegen dat hier<br />

op <strong>de</strong>ze speciale plaats eens uit te spreken. Ga <strong>voor</strong>t mij bij te staan ... achter <strong>de</strong><br />

schermen; geloof het: een van mijn onmisbaarste me<strong>de</strong>werkers zijt gij; ook al prijkt<br />

je naam niet op het groene omslag!<br />

GERARD VAN ECKEREN.<br />

Redacteur van D.G.W.<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> juli-tijdschriften<br />

De Gids<br />

Dr. P.H. van Moerkerken Jr. opent <strong>de</strong> aflev. met het vervolg van zijn aan <strong>de</strong>n dichter<br />

Frans Bastiaanse opgedragen novelle uit <strong>de</strong>n Franschen tijd ‘De Bevrij<strong>de</strong>rs’. Het is<br />

aangename lectuur, al blijft dit genre geheel aan <strong>de</strong> oppervlakte van 't leven, dat<br />

hier wordt uiteengelegd in wat bekoorlijke, met <strong>de</strong>n schoonheidsglans van verle<strong>de</strong>n<br />

dingen omstraal<strong>de</strong> tafereelen, zon<strong>de</strong>r dat ook een poging wordt gedaan om tot het<br />

wezen dier dingen door te dringen. Dit schijnt mij <strong>de</strong> kracht, maar tevens <strong>de</strong> zwakheid<br />

van dit ‘genre’ - een zwakheid zich <strong>voor</strong> mij <strong>voor</strong>al voelbaar makend juist in dit<br />

ge<strong>de</strong>elte, waar wij, zij het in <strong>de</strong> achterhoe<strong>de</strong>, met Jacob ter Wisch wor<strong>de</strong>n<br />

meegevoerd in <strong>de</strong> groote armée naar Rusland. Evenwel - wachten wij met <strong>de</strong>rgelijke<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze plaats te diep gaan<strong>de</strong> critische overwegingen tot het verhaal in boekvorm<br />

het licht zal hebben gezien, en genieten wij intusschen van <strong>de</strong> kostelijke tooneeltjes,<br />

die <strong>de</strong> auteur ons<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


112<br />

met zijn fijne pen beschrijft. Napoleon zal over <strong>de</strong>n Heerenweg bij Haarlem komen<br />

langs het buitentje van <strong>de</strong>n tabakskoopman en kunstbeschermer David van Wyck.<br />

Deze heeft door zijn beschermeling Tobias Soelens een tweeregelig welkomstversje<br />

laten vervaardigen en dat bevestigd aan een kleine eerepoort van sparregroen,<br />

dahlia's en asters. Als dan <strong>de</strong> Haarlemsche Gar<strong>de</strong>s d'Honneur verschijnen en daarna<br />

't rijtuig met <strong>de</strong>n Keizer zelven, treedt David naar voren op <strong>de</strong>n stillen weg, neemt<br />

<strong>de</strong>n steek af en buigt diep.<br />

De koetsier hield <strong>de</strong> paar<strong>de</strong>n in; en Napoleon, glimlachend opziend,<br />

wellicht meenend <strong>de</strong> versiering eener nieuwe gemeente te zien, las <strong>de</strong><br />

dichtregelen van Soelens, door Van Wijck slechts een weinig veran<strong>de</strong>rd:<br />

‘Soyez, plus grand héros <strong>de</strong> l'univers,<br />

Le bienvenu sur cette terre’.<br />

Toen richtte <strong>de</strong> geweldige Heerscher het woord tot <strong>de</strong>n verheerlijkten<br />

tabakshan<strong>de</strong>laar en vroeg:<br />

‘Eh, monsieur, qui a fait ces beaux vers?’<br />

‘Moi, sire’, zei<strong>de</strong> Van Wijck, niet wetend hoe hij zou antwoor<strong>de</strong>n.<br />

‘Ah, qu'est donc près <strong>de</strong> vous le vieil Homère!’ lachte <strong>de</strong> Keizer; doch zijn<br />

scherpe trekken vergrim<strong>de</strong>n onmid<strong>de</strong>llijk en hij snauw<strong>de</strong> met een<br />

verachten<strong>de</strong>n grijns:<br />

‘Fouette, cocher!’<br />

Onthutst, verontwaardigd, verbleekend staar<strong>de</strong> David van Wijck <strong>de</strong><br />

hollen<strong>de</strong> karos, <strong>de</strong> draven<strong>de</strong> ruiters, <strong>de</strong> zonnige stofwolk na. En<br />

terugtre<strong>de</strong>nd on<strong>de</strong>r zijn eereboog slikte hij zijn hartelijkste vloeken in,<br />

dankte <strong>de</strong>n God van Neêrland dat <strong>de</strong> Bree<strong>voor</strong>ts geen Fransch<br />

verston<strong>de</strong>n, trok een beminnelijken glimlach rond <strong>de</strong>n mond en riep <strong>de</strong><br />

wachten<strong>de</strong> dames toe:<br />

‘Zijne Majesteit was dankbaar en verrast!’<br />

Van <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re bijdragen vermel<strong>de</strong>n wij alleen mooie Verzen van Bastiaanse uit<br />

<strong>de</strong>n cyclus ‘Een Zomerdroom’ en een artikel over <strong>de</strong> Geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r Groningsche<br />

Universiteit, meer in 't bizon<strong>de</strong>r <strong>de</strong>r Groninger Richting, door Prof. Huizinga.<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

Een nog onbekend schrijver A. van 't Lant opent <strong>de</strong> afl. met een novelle uit het<br />

boerenleven: ‘Bloei’. Louis Couperus vervolgt ‘De Ongelukkige’. Cyriël Buysse schrijft<br />

eenige regels naar aanleiding van Stijn Streuvels' boekje over <strong>de</strong> landsche woning<br />

in Vlaan<strong>de</strong>ren. Buysse spreekt van ‘een noodkreet’ om te waarschuwen tegen 't<br />

gevaar dat het ou<strong>de</strong>rwetsch natuurschoon meer en meer bedreigt. De woe<strong>de</strong> van<br />

't boomenrooien schijnt ook in Vlaan<strong>de</strong>ren om zich te grijpen. Ook over Karel van<br />

<strong>de</strong>n Oevers ‘Kritische Opstellen’ schrijft Buysse buiten <strong>de</strong> gewone rubriek<br />

‘boekbespreking’ om. Hij vindt dat <strong>de</strong> katholiek van <strong>de</strong>n Oever maar alleen over<br />

zichzelf en zijn geestverwanten schrijven moest, daar hij <strong>de</strong> mentaliteit van<br />

an<strong>de</strong>rs<strong>de</strong>nken<strong>de</strong>n zoo min begrijpt als <strong>de</strong> heer Buysse bv. <strong>de</strong> mentaliteit van <strong>de</strong><br />

Papoea's. Valt ditzelf<strong>de</strong> echter ook niet tot vele liberale heeren te zeggen, die bv.<br />

smalend schrijven over ‘het geloof’? Zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> waarheid van 's heeren Buysse's<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


eweren in twijfel te willen trekken (ik zou dit niet kunnen) acht ik <strong>voor</strong> mij toch een<br />

standpunt als Lo<strong>de</strong> Baekelmans in dit nr. van D.G.W. inneemt tegenover van <strong>de</strong>n<br />

Oevers boek sympathieker en... ruimer.<br />

Roelvink eindigt zijn tooneelstuk ‘De Sterksten’. Van Annie Salomons' ‘Zangen<br />

van Maria Magdalena’ halen wij hier eenige coupletten aan, in <strong>de</strong> hoop dat <strong>de</strong><br />

dichteres ons niet beschuldigen zal door <strong>de</strong>ze citaten <strong>de</strong> organische eenheid te<br />

schen<strong>de</strong>n.<br />

Voor mij is <strong>de</strong> min <strong>de</strong>r verdwaas<strong>de</strong>n, die knielen<br />

Met oogen star en fel van verlangen;<br />

Voor mij <strong>de</strong> verwardë extasezangen<br />

Van <strong>de</strong>n hartstocht, die háten moet en vernielen.<br />

Maar nóóit <strong>de</strong> vre<strong>de</strong> van 't veilig huis,<br />

Met gesloten <strong>de</strong>uren, gesloten blin<strong>de</strong>n,<br />

En on<strong>de</strong>r 't zegenend lampgesuis<br />

De rust <strong>de</strong>r dagelijksch trouw-bemin<strong>de</strong>n.<br />

En daartegenover <strong>de</strong> <strong>de</strong>emoedsstemming <strong>de</strong>r Christin gewor<strong>de</strong>n zondares:<br />

Uit <strong>de</strong>n blinken<strong>de</strong>n nacht van verbijster<strong>de</strong> zon<strong>de</strong><br />

Trek, God, me in uw scheemring van schaamte en berouw;<br />

Koel mijn schroeien<strong>de</strong> lippen, die pijnen als won<strong>de</strong>n<br />

Met uw kool <strong>de</strong>r verreining, die zegent als dauw.<br />

O, <strong>de</strong> weg was zoo lang tot uw heiligë oogen,<br />

En mijn hart was zoo stug, zoo gevoelloos en dicht;<br />

En ik vrees<strong>de</strong> het uur, dat 'k mijn laagheid en logen<br />

Overwonnen moest toone' aan uw stralend gezicht.<br />

En ik vrees<strong>de</strong> en bleef ver; tot ik brák van ellen<strong>de</strong>.<br />

Toen hieft ge mij zelf tot uw heiligen troon,<br />

En ik kan niet ontvluchten, ik kan mij niet wen<strong>de</strong>n,<br />

Ik vrees met mijn a<strong>de</strong>m uw hoogheid te schen<strong>de</strong>n,<br />

Erbarm u, o Heer, wasch mijn schamelheid schoon.<br />

Onze Eeuw.<br />

Van Nico van Suchtelen een Inleiding tot Dante's Vita Nuova. 't Is een won<strong>de</strong>rlijk<br />

boekske, dit lief<strong>de</strong>verhaal van <strong>de</strong>n 27-jarigen Dante, waarvan <strong>de</strong> eigenaardighe<strong>de</strong>n<br />

reeds sommigen van Dante's tijdgenooten hebben gehin<strong>de</strong>rd.<br />

En werkelijk, bij een eerste, vluchtige lezing doet het wel ietwat zon<strong>de</strong>rling<br />

aan: een <strong>de</strong>rtigtal van <strong>de</strong> sierlijkst bewerkte, zoetstvloeien<strong>de</strong> minnedichten,<br />

lof en klaagzangen, vereenigd in een on<strong>de</strong>rling verband door een later<br />

geschreven verklarend proza, welks stijl het mid<strong>de</strong>n houdt tusschen<br />

plechtige bijbeltaal, <strong>de</strong>ftigpedant betoog en kin<strong>de</strong>rlijk-naief verhaal: een<br />

keten van fijnstgeslepen juweelen in stijf-eenvoudige vatting. En dan elk<br />

dier gedichten nog bovendien ontleed naar zijnen bouw en inhoud,<br />

‘ver<strong>de</strong>eld’ zooals Dante het noemt, in glossen zòò dor,<br />

schoolmeesterachtig en overbodig meestal, dat reeds Boccaccio, Dante's<br />

eerste officieele ‘uitlegger’, <strong>de</strong>ze ‘divisioni’ verwierp als ‘troppo infantile’,<br />

als een belachelijke kin<strong>de</strong>rachtigheid! Moet <strong>de</strong> kritische verbazing van<br />

<strong>de</strong>n he<strong>de</strong>ndaagschen lezer met ‘litterairen’ smaak, niet toenemen als hij<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


emerkt dat <strong>de</strong> stof <strong>voor</strong> vele dier gedichten blijkbaar ‘verzonnen’ is; dat<br />

ook <strong>de</strong> droomen en visioenen waarvan Dante gewaagt, blijkbaar ‘cerebrale<br />

be<strong>de</strong>nksels’ zijn ....<br />

Kan ver<strong>de</strong>r <strong>de</strong>ze he<strong>de</strong>ndaagsche lezer wel an<strong>de</strong>rs dan schou<strong>de</strong>rophalend<br />

glimlachen om <strong>de</strong> zon<strong>de</strong>rlinge getallen-mystiek, het kin<strong>de</strong>rachtig gegoochel<br />

met <strong>de</strong> cijfers drie, negen en tien, vertegenwoordigen<strong>de</strong> <strong>de</strong> Drie-eenheid,<br />

<strong>de</strong> negen hemelen en <strong>de</strong> volmaaktheid, welke Dante ten behoeve dier<br />

symboliseering in zijn proza invoert; of om zijn blijkbaar streven ook in <strong>de</strong><br />

rangschikking en misschien zelfs in het aantal <strong>de</strong>r opgenomen gedichten,<br />

<strong>de</strong> door hem gewil<strong>de</strong> allegorische strekking uit te drukken?<br />

De heer van Suchtelen tracht ons dan echter in zijn artikel Dante te doen zien<br />

als een kunstenaar wiens geest in zijn diepste wezen volstrekt niet ‘buiten<br />

<strong>de</strong>zen tijd’ staat, maar integen<strong>de</strong>el als een dier dichters die <strong>de</strong> groote,<br />

drievoudige synthese: van subjectiviteit en objectiviteit, van droom en<br />

werkelijkheid, van gevoel en verstand, wist te voltrekken en daardoor kon<br />

wor<strong>de</strong>n tot onzen eeuwigen tijdgenoot, in wiens hart <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> Lief<strong>de</strong><br />

sluimer<strong>de</strong> en ontwaakte die ook in het onze sluimert en ontwaken kan<br />

als <strong>de</strong> aanschouwing <strong>de</strong>r schoonheid haar slechts wekt.<br />

Van <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re bijdragen vermel<strong>de</strong>n wij: Booker T. Washington in Europa door<br />

G.J. Vos Az. - Bismarck's dagen van strijd met zijn Koning door A.W. Stellwagen.<br />

- Een merkwaardige vrouw door Dr. J. <strong>de</strong> Jong. - Gedichten uit het Deensch door<br />

Edward B. Koster.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


*7<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

Wij zitten dan, <strong>de</strong> laatste jaren, helaas weer rondom in <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lmatigheid. Enkele<br />

superieure boeken - en ook maar enkele zóó gek slecht, zoo bespottelijk onnoozel,<br />

dat men er zich, in een lustig geschreven recensietje, onver<strong>de</strong>eld vroolijk over maken<br />

kan. Maar verschrikkelijk veel dat zoo-zoo, la-la is, niet bepaald slecht, over 't<br />

algemeen misschien wel beter van compositie en schriftuur dan men dat 'n <strong>de</strong>rtig<br />

jaar gele<strong>de</strong>n gewoon was van het gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> romanslag, maar overigens zoo in 't<br />

geheel geen kenmerken dragend van dieper kunstbegrip dan toen bij dat slag werd<br />

opgemerkt. De belangrijkste les van 1880: schrijf alléén wanneer ge wordt gedrongen<br />

tot schrijven, en, zoo vaak ge schrijft, geef u geheel aan uw werk, openbaar ons uw<br />

heftigst en diepst zieleleven - die les door Van Deyssel samengedrongen tot zijn<br />

eenvoudig-groot woord: ‘kunst is passie’ - schijnt op het gewone slag romans- en<br />

novellen-producenten, van gedichten- en drama-schrijvers trouwens eveneens,<br />

bitter weinig indruk gemaakt te hebben....<br />

De vlotte verhalen, <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n<strong>de</strong> romans, ze verschijnen jaar-op-jaar,<br />

maand-op-maand, alsof er geen 1880 en geen Van Deyssel was geweest, en onze<br />

‘wakkere’ uitgevers steken ze in fraaie pakjes, met prentjes op <strong>de</strong> omslagen en op<br />

<strong>de</strong> prachtbandjes, zij laten ze drukken met dui<strong>de</strong>lijke letter op room-blank papier en<br />

verkoopen er hun dozijnen van, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hollandsche leesgezelschappen en<br />

bibliotheken, hun an<strong>de</strong>re dozijnen <strong>voor</strong> <strong>de</strong> indische leestrommels.<br />

Aldus verzucht Herman Robbers, en wie zal beweren ten onrechte? Cornelis Veth<br />

geeft weer een zijner grappige parodistische verhalen: ‘De Drie Musketiers’; Henri<br />

van Booven een schets ‘Thuiskomst’, en Franck Gericke 't eenvoudig verhaal van<br />

wat simpele kin<strong>de</strong>r<strong>voor</strong>valletjes ‘Pyknoti<strong>de</strong>s’. Voorts noemen wij nog een artikel<br />

over Felix Buhot, en een over Boerenwoningen en Volkskunst in Scandinavië, bei<strong>de</strong>n<br />

geïllustreerd.<br />

Nieuwe Banen.<br />

Dr. <strong>de</strong> Hartog heeft op een <strong>de</strong>batavond met Gerhard <strong>de</strong> wereldbeschouwing van<br />

Multatuli aan critiek on<strong>de</strong>rworpen en Multatuli, ja, wel een knap schrijver, maar met<br />

dat al toch een Godslasteraar genoemd. Een enthousiast jongmensch, die zich F.<br />

van Nifterik teekent, heeft van <strong>de</strong>n redacteur nu plaats gekregen <strong>voor</strong> een eenigszins<br />

van Deysseliaansch aandoend stuk, waarin hij met <strong>de</strong> kracht van <strong>de</strong>n dichterlijken<br />

paradox een lans breekt <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ze<strong>de</strong>lijke beteekenis van <strong>de</strong> persoonlijkheid<br />

Multatuli. Een enkel citaatje ter kenschetsing.<br />

Dacht u, dat een kunstenaar, die zoo zuiver Gods maaksel in zijn ziel te<br />

on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n weet, die schots en scheef van ontroering <strong>de</strong>n avond ingeloopen is,<br />

ja, dat die zal weenen en knarsetan<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> buitenste verdoemenis? Och kom!<br />

God zet hem boven op zijn eenen schoor als een flinken jongen en zeit: lk mag<br />

jou wel, ik heb pleizier an je beleefd. Ik kan met jou tenminste nog 'reis praten over<br />

m'n mooie sterren. 'n Werk geweest! Eer dat dat goed liep. Jonge, jonge. Ik kan met<br />

jou reis praten over m'n werk, snap je. Op aar<strong>de</strong> maakt dat zoo geen opgang, hè,<br />

ventje? Ik heb je niet <strong>voor</strong> niemendal bovenop m'n schoor. Wat heb je toch iets<br />

moois gezeid over m'n mantel! Die doe ik dicht met sterren.....<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


In het volgend nr. zal Dr. <strong>de</strong> Hartog <strong>de</strong>ze ontboezeming beantwoor<strong>de</strong>n.<br />

De Nieuwe Gids.<br />

Van Hulzen vervolgt zijn ‘discours sur la sensualité’: Aan 't lichten<strong>de</strong> strand, en Felix<br />

Timmermans pallietert er weer leutig op los; wij verlangen er naar dit proza bij elkaar<br />

als boek te hebben.<br />

Dr. J.B. Schepers <strong>de</strong>elt ons iets me<strong>de</strong> over Bre<strong>de</strong>ro's invloed op tijdgenooten,<br />

met iets over plagiaat in dien tijd; M.V. over ‘Les Bergeries’, een pastorale van<br />

Honorat <strong>de</strong> Bueil, seigneur <strong>de</strong> Racan, geschreven toen <strong>de</strong>ze er toe gekomen was<br />

‘à changer son amour poétique en un véritable’, welke lief<strong>de</strong> dan <strong>de</strong> markiezin Mme<br />

<strong>de</strong> Termes betrof. Schrijver prijst in dit her<strong>de</strong>rspel o.a. <strong>de</strong>n vluggen val <strong>de</strong>r dialogen<br />

en <strong>de</strong> levendig gerythmeer<strong>de</strong> koren, en toont door citaten aan dat naast <strong>de</strong> gracieuse<br />

qualiteiten ook een diepstatige ernst niet wordt gemist. De karakteristiek van Courart:<br />

‘l'agréable Racan’ acht schrijver niet onjuist.<br />

Ver<strong>de</strong>r noemen wij gedichten van Hein Boeken, Jac. van Looy en Peter Spaan,<br />

en een hoogst belangrijk artikel van Dr. A.H. <strong>de</strong> Hartog over <strong>de</strong> Beteekenis van <strong>de</strong>n<br />

Vorm in het Wereldgeheel. Ie<strong>de</strong>re nieuwe perio<strong>de</strong> van wijsgeerig <strong>de</strong>nken zet in<br />

met een ont<strong>de</strong>kking, met <strong>de</strong> aanwijzing van een algemeen gezichtspunt on<strong>de</strong>r<br />

hetwelk het Al wordt doorschouwd. Zoo Plato met <strong>de</strong> I<strong>de</strong>e, Aristoteles met het<br />

Doel, Descartes met het cogito ergo sum, Spinoza met <strong>de</strong> Substantie,<br />

Fichte met het Ik, Hegel met het Begrip, Schopenhauer met <strong>de</strong>n Wil, etc. Zulk<br />

een universeel gezichtspunt nu kan <strong>de</strong> wijsbegeerte van onzen tijd, die naar het<br />

concrete uitgaat, vin<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n Vorm, welk beginsel tot nog toe nimmer als<br />

centraalbeginsel in 't mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r wereldbeschouwing is geplaatst gewor<strong>de</strong>n. <strong>de</strong><br />

Hartog schijnt zich hier een plaats on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> lei<strong>de</strong>n<strong>de</strong> geesten te willen veroveren;<br />

hij kondigt althans aan een ‘Wijsbegeerte van <strong>de</strong>n Vorm’, een werk dat geen<br />

compilatie-arbeid kan wor<strong>de</strong>n, maar oorspronkelijke <strong>de</strong>nkkracht ter systeem-vorming<br />

vereischt. Moge <strong>de</strong>n schrijver van dit alvast ‘inlei<strong>de</strong>nd’ artikel <strong>de</strong> kracht en <strong>de</strong><br />

bezonken rust daartoe gegeven wor<strong>de</strong>n! Zulk een werk kan óok <strong>voor</strong> <strong>de</strong> litteraire<br />

critiek van groote beteekenis zijn.<br />

Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />

INHOUD. Uit het Land van <strong>de</strong>n Draak. De Metropool. Reisbrieven van H. Colijn. -<br />

De opleiding van <strong>de</strong>n jurist op het Gymnasium en aan <strong>de</strong> Universiteit, door Jhr. Mr.<br />

W.H. <strong>de</strong> Savornin Lohman. - Als 't vertrouwen sterft, door Bernarda. - De Vermeen<strong>de</strong><br />

Aap, door S. Coolsma. - Avond, door P. Min<strong>de</strong>raa. - Leestafel.<br />

Met haar novellistische bijdragen is <strong>de</strong>ze redactie nog steeds niet gelukkig,<br />

evenmin als die van 't hier volgend periodiek:<br />

Ons Tijdschrift.<br />

INHOUD. Jong Vrouwtje, door J.M. Westerbrink-Wirtz. - Een nieuw Geluid, door Dr.<br />

P. Blaauw. - Wéér bloeien <strong>de</strong> Seringen, door H.J. Tollig. - Huwelijkstrouw of Vrije<br />

Lief<strong>de</strong>, door H.C. Gunning-<strong>de</strong> Vries. - Sociale Kroniek, door C. Gerretson. - Terugblik,<br />

door * * * - Van Boeken.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


De Hollandsche Revue<br />

INHOUD. Wereldgeschie<strong>de</strong>nis. - Belangrijke On<strong>de</strong>rwerpen:<br />

Fre<strong>de</strong>rik van Ee<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> Jeugd. - Teekenen. - Het Bureau <strong>voor</strong> Han<strong>de</strong>lsinlichtingen.<br />

- Karakterschets: E.F.E. Douwes Dekker. - Revue <strong>de</strong>r Tijdschriften.<br />

- Het boek van <strong>de</strong> maand: ‘Het Amsterdamsche schoolkind en <strong>de</strong> Bioscoop’,<br />

door Simon B. Stokvis. - De Boekentafel.<br />

De Vlaamsche Gids.<br />

INHOUD. Op Reis, door Pol <strong>de</strong> Mont. - Mislukte Nering, door Jan van <strong>de</strong>n Berghe.<br />

- Poëten; God, door Jan Jans. - Sonnettentrits, door Antoon Moortgat. - Korte Schets<br />

<strong>de</strong>r Geschie<strong>de</strong>nis van Ninove. - Ne<strong>de</strong>rlandsche Letterkun<strong>de</strong>, door Maurits Sabbe.<br />

- Fransche Letteren, door Leo van Riel.<br />

Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />

INHOUD. De schriftlezing als wetenschap, in verband met Binet's enquête op dit<br />

gebied, door H.W. Cornelis. - Hoe <strong>de</strong> theosoof zich <strong>de</strong> hoogere werel<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>stelt<br />

door M. Reepmaker; etc.<br />

Omhoog.<br />

INHOUD. Armoe<strong>de</strong>, door A.C. Schuitemaker. - Religieus Individualisme, door J.<br />

Jac. Thomson. - In <strong>de</strong> St. Izaäcskerk te St. Petersburg, door H. <strong>de</strong> Groot. - Wat wij<br />

tegenkwamen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Een boek van <strong>de</strong>n oorlog<br />

1<strong>13</strong><br />

Gustav Janson, Lügen. Geschichten vom Kriege. - Leipzig, Georg<br />

Merseburger.<br />

DIT is een verschrikkelijk boek. Ik zou haast geneigd zijn te zeggen - klonk het niet<br />

in <strong>de</strong>ze dagen als een wree<strong>de</strong>, een hoonen<strong>de</strong> paradox - dat het nog vreeslijker is<br />

dan <strong>de</strong> naakte, onopgesmukte werkelijkheid. Omdat het van die werkelijkheid niet<br />

<strong>de</strong>n uiterlijken kant geeft, maar <strong>de</strong> ziel. Hier geen verhaal van feiten met helle<br />

kleuren aangezet, als <strong>de</strong> couranten vaak te lezen geven, welke gebeurtenissen gij<br />

toch altijd min of meer als een, ja, gruwelijk drama wel, maar toch een drama waar<br />

gij tegenover staan blijft, als op een afstand, aanschouwt. Wat aan dit boek met<br />

schetsen uit <strong>de</strong>n Italiaansch-Turkschen krijg die wanhopige verschrikkelijkheid geeft<br />

- het is dat gij, lezer, er <strong>de</strong>n oorlog-zelf in beleeft, en dat niet als 't meeren<strong>de</strong>el dier<br />

<strong>de</strong>erniswekken<strong>de</strong> soldaten, die, uit <strong>de</strong>n schoot van hun gezin gerukt, moeten<br />

optrekken zon<strong>de</strong>r te weten waarheen en <strong>voor</strong> welk doel, bot <strong>voor</strong>tgestooten door<br />

<strong>de</strong>n onverbid<strong>de</strong>lijken drang van een Macht, een Kracht waartegen zich te verzetten<br />

dwaasheid zou zijn... maar omdat ge er <strong>de</strong>n oorlog in beleeft als met an<strong>de</strong>re, verfijn<strong>de</strong><br />

zintuigen, waardoor u dit boek veel meer dan een marteling aan <strong>de</strong>n lijve tot een<br />

ondragelijke zielemarteling wordt.<br />

Het boek van Janson heeft het ons verbijsterend doen ervaren; die eerste en wel<br />

meest suggestieve novelle lezen<strong>de</strong> voelt ge mèt Alfons Zirilli, <strong>de</strong>n zelfbewusten<br />

anarchist, u langzaam stuwen in een an<strong>de</strong>re wereld, waarin alles an<strong>de</strong>re aspecten<br />

vertoont dan in 't gewone dagelijksche leven; waarin een verlaten landweg schel in<br />

<strong>de</strong> zon, een geblin<strong>de</strong>er<strong>de</strong> boerenhofsteê van zijn bewoners verlaten, een bloeien<strong>de</strong><br />

boom op een vreedzamen akker u schijnen uit een won<strong>de</strong>rbare wereld van helsche<br />

verschrikking. Het is alsof hier <strong>de</strong> gewone dimensies niet langer gel<strong>de</strong>n; alsof <strong>de</strong><br />

benauwen<strong>de</strong> stilten, aanzuchtend uit <strong>de</strong> ritselen<strong>de</strong> verten, een stem hebben zon<strong>de</strong>r<br />

geluid. De droge soldatenkelen zijn heete ovens, en <strong>de</strong> verre grelle zandvlakten<br />

slaan als <strong>de</strong> lach van <strong>de</strong>n verstar<strong>de</strong>n waanzin in <strong>de</strong> rusteloos spie<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, vermoei<strong>de</strong><br />

oogen <strong>de</strong>r wachtposten... Tot <strong>de</strong> schoten knallen en het krijgsrumoer schreeuwt en<br />

<strong>de</strong> roo<strong>de</strong> krankzinnigheid grijpt in <strong>de</strong> geteister<strong>de</strong> hersenen...<br />

Maar ik wil zoo niet <strong>voor</strong>tgaan - zoo min als ik u aan wil ra<strong>de</strong>n dit boek thàns te<br />

lezen, in <strong>de</strong>zen tijd dat elke dag ‘genoeg heeft aan zijns zelfs kwaad’. Ook wor<strong>de</strong>n<br />

wij, Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs - mocht ons dierbaar land in strijd geraken, wat God verhoe<strong>de</strong>! -<br />

niet meegesleept als <strong>de</strong> Giovanni's en <strong>de</strong> Zirilli's, als on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n drang van een<br />

noodlot dat hen vermorzelt.<br />

Een zelfbewust volk, dat weet te strij<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> een in waarheid verheven doel,<br />

staat heel an<strong>de</strong>rs tegenover <strong>de</strong>ze dingen, wijl het niet meegesleurd wordt maar<br />

gedragen. En dan blijkt ook wel<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


114<br />

dat dit zwarte boek, met <strong>de</strong> vlammen<strong>de</strong> titel-letters, toch eigenlijk min <strong>de</strong> ziel geeft<br />

van <strong>de</strong>n krijg in 't algemeen dan wel <strong>de</strong> psyche van het volk dat in dien krijg wordt<br />

gemoeid. Een heroïsch volk - en wie <strong>de</strong>nkt hier niet aan onze zui<strong>de</strong>lijke broe<strong>de</strong>rs -<br />

een volk niet als botte werktuigen volgend <strong>de</strong> intenties van een verre, onbegrepen<br />

en bedorven internationale politiek, een heerschzuchtig imperialisme on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n<br />

opgeschroefd-geestdriftigen klinkklank van wat armelijke, chauvinistische leuzen,<br />

die leugen zijn - zulk een volk, in <strong>de</strong>n strijd <strong>voor</strong> vrijheid en recht, zal wel nimmer<br />

door dien waanzin gegrepen wor<strong>de</strong>n die als <strong>de</strong> lach <strong>de</strong>r verdwazing opschatert uit<br />

<strong>de</strong> bla<strong>de</strong>n van Janson's boek. Want ook hier blijkt, als overal, <strong>de</strong> eeuwige Geest <strong>de</strong><br />

hooge, gea<strong>de</strong>l<strong>de</strong> meer<strong>de</strong>re van <strong>de</strong> blin<strong>de</strong>, brute kracht van 't oogenblik 1) .<br />

GERARD VAN ECKEREN.<br />

Over parodieën<br />

ONS lezend publiek weet, dunkt me, over 't algemeen nog niet recht, wat een parodie<br />

eigenlijk is, of althans, wezen kan. Het <strong>de</strong>nkt bij <strong>de</strong>n naam te veel aan een grove<br />

belachelijk-making, een bespotting door overdrijving, gelijkstaan<strong>de</strong> met <strong>de</strong> actie van<br />

een kwajongen die, achter een kreupele aanloopend, diens stap liefst nog verergerd<br />

namaakt. De kreupele heeft beenen die ongelijk van lengte zijn, <strong>de</strong> bespotter kan<br />

hetzelf<strong>de</strong> effect alleen bereiken door zich aan één kant door te laten zakken. Hij<br />

doet dus niet hetzelf<strong>de</strong> als <strong>de</strong> mank gaan<strong>de</strong>, maar bereikt op organisch geheel<br />

an<strong>de</strong>re wijze het zelf<strong>de</strong> effect; en vergroot dit nog. Zijn nabootsing is dus een<br />

nabootsing van het uiterlijke, van een oppervlakkige eigenaardigheid, en hierin ligt,<br />

dunkt mij, het wezen van <strong>de</strong> slechte en grove parodie, in tegenstelling met <strong>de</strong> goe<strong>de</strong><br />

en fijnere. De goe<strong>de</strong> parodie toch doet bijna het zelf<strong>de</strong> als het mo<strong>de</strong>l, doch bereikt<br />

een an<strong>de</strong>r effect!<br />

De goe<strong>de</strong> parodie, die in haar innerlijk wezen ‘kunst’ kan zijn, zoekt niet <strong>de</strong><br />

effecten, die haar mo<strong>de</strong>l of slachtoffer teweeg brengt. Zij tracht ook motieven op te<br />

sporen, waarom naar die effecten gezocht werd; zij tracht te begrijpen waarom die<br />

effecten wor<strong>de</strong>n genoten en bewon<strong>de</strong>rd. Het is dus het karakter, ja <strong>de</strong> ziel waarnaar<br />

<strong>de</strong> parodist moet zoeken, het karakter en <strong>de</strong> ziel van <strong>de</strong>ze bijzon<strong>de</strong>re gestalte <strong>de</strong>r<br />

menschelijke dwaasheid, onoprechtheid en zelfbedrog. Het is daarom dat mij het<br />

parodieeren van een litterair werk dat in wezen mooi, want oprecht en zuiver is,<br />

vaak een uiterst moeilijk werk is toegeschenen, waarbij <strong>voor</strong>zichtigheid en smaak<br />

op een zware proef wor<strong>de</strong>n gesteld. Men kan alles in het dwaze trekken door<br />

bespotting, maar dit is clownswerk dat door gebrek aan stof inhoudloos moet wor<strong>de</strong>n.<br />

Wordt echter door het parodiëeren <strong>de</strong> tegenstelling tusschen schijn-gevoel en waar<br />

gevoel, schijnvernuft en waar vernuft aangetoond en verscherpt, dan heeft <strong>de</strong> parodie<br />

nog een an<strong>de</strong>re waar<strong>de</strong> dan dat zij <strong>de</strong> zwakhe<strong>de</strong>n van een bepaal<strong>de</strong> schriftuur, of<br />

van een bepaal<strong>de</strong> soort lectuur blootlegt: dan draagt zij bij tot <strong>de</strong>n humor <strong>de</strong>s levens!<br />

Ons volk heeft zichzelf in vele en bittere uitlatingen van <strong>de</strong> beste zijner zonen,<br />

herhaal<strong>de</strong>lijk een gebrek aan humor verweten; doch ten onrechte! Het is niet ons<br />

volk in zijn geheel dat humorloos is, doch slechts een ge<strong>de</strong>elte, een zelfgenoegzame<br />

en zelfbewon<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> kern! Zelfgenoegzaamheid en zelfbewon<strong>de</strong>ring zijn het die<br />

<strong>de</strong>n lach tot een stroeve, schaamachtige en wrange uiting maken, er <strong>de</strong> glorie en<br />

<strong>de</strong> verfrisschen<strong>de</strong> zelfvergetelheid aan ontnemend, die hem tot een argelooze en<br />

natuurlijke levensdaad verheffen. Er zijn menschen die niet lachen kunnen, doch<br />

1) Het hier aangekondigd boek bevat een zevental schetsen, die lang niet alle op gelijke hoogte<br />

staan en dan ook niet alle <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n diepen indruk achterlaten. Als geheel acht ik echter dit<br />

werk niet zon<strong>de</strong>r beteekenis, en - juist wijl het in zijn beste ge<strong>de</strong>elten vrij is van ie<strong>de</strong>re<br />

vre<strong>de</strong>sten<strong>de</strong>nz - een hulpmid<strong>de</strong>l ter bevor<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong>n wereldvre<strong>de</strong> van veel meer belang<br />

dan <strong>de</strong> schoonste congres-betoogingen. Kunst is nu eenmaal meer dan wóór<strong>de</strong>n.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


alleen iets of iemand uitlachen; zij zijn het die alleen maar dien jongen begrijpen<br />

welke <strong>de</strong>n manke in zijn ongelijken gang nabootst, doch niet hem, die zich met een<br />

glimlach verplaatst in <strong>de</strong>n gedachtengang van <strong>de</strong>n dwaas en <strong>de</strong>n arme van geest,<br />

en <strong>de</strong> <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>n die vaak tot gebreken uitgewassen zijn, erkent als hij ze ontmoet.<br />

Het is overigens een kenmerk van <strong>de</strong> fijnere parodie, dat ze als onmerkbaar zich<br />

meer en meer pleegt te plaatsen naast, zelfs boven haar <strong>voor</strong>beeld, en zelf<br />

scheppend wordt. Dat prachtige boekje ‘The Sentimental Journey’ van<br />

Sterne is als bespotting van sentimenteele litteratuur begonnen en werd allengs als<br />

ongemerkt, zelf een kleinood van humorvol sentiment! Er is in <strong>de</strong>n toon van zelfs<br />

het onzinnigste stuk cacografie een kern van echtheid, er zit een persoonlijkheid of<br />

een type achter die zóó schrijft als hij zich laat gaan, en <strong>voor</strong>al, er is een categorie,<br />

een uitgebrei<strong>de</strong> categorie van menschen, die zich zóó het liefst hoort toespreken,<br />

wier fantasie, wier logica, wier gevoel, ja schoonheidsgevoel aldus, op <strong>de</strong>ze<br />

machinale en onzuivere en leelijke wijze, wor<strong>de</strong>n bediend en voldaan! Het ware<br />

een grofheid, bijna even groot als die, welke in uiterlijke nabootsing alleen het<br />

komische zoekt, <strong>de</strong>ze fie<strong>de</strong>n te verne<strong>de</strong>ren <strong>voor</strong> hen, die an<strong>de</strong>re feilen en een<br />

an<strong>de</strong>ren<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


115<br />

wansmaak hebben dan zij, en dus een ganschelijk satirieken en caricaturalen stempel<br />

te drukken op <strong>de</strong> parodie. De parodie, als alle kunst van psychologische neigingen,<br />

wil aantoonen en doen begrijpen, en bespot zij, dan neemt zij door dat begrijpen<br />

zich zelf me<strong>de</strong> op in haar lach, want elk begrijpen is een bena<strong>de</strong>ren, en een ... zich<br />

terloops vereenzelvigen met het bestu<strong>de</strong>er<strong>de</strong>.<br />

De fijnere parodieën zijn dus <strong>de</strong>ze, welke het best <strong>de</strong>n toon van het mo<strong>de</strong>l volgen;<br />

het is geen kwestie van meer of min<strong>de</strong>re geestigheid alleen, maar van meer of<br />

min<strong>de</strong>re menschenkennis, meer of min<strong>de</strong>ren zin <strong>voor</strong> stijl en harmonie, meer of<br />

min<strong>de</strong>r instinct <strong>voor</strong> diagnose. Het is te eer zaak, <strong>de</strong> parodie, (hier in Holland zoo<br />

schaarsch bestaan<strong>de</strong>), op een hoog peil te hou<strong>de</strong>n, omdat ten slotte aan verreweg<br />

<strong>de</strong> meeste litteraire of onlitteraire dwaashe<strong>de</strong>n en excessen, waarme<strong>de</strong> een<br />

kin<strong>de</strong>rlijke menschheid zich pleegt bezig te hou<strong>de</strong>n, een zekere mate van naïeveteit<br />

ten grondslag ligt. Alle bewustheid, alle critiek bevindt zich tegenover die bijzon<strong>de</strong>re<br />

soort van naïeveteit, welke zij doorziet, in een be<strong>voor</strong>rechte en zeer sterke positie,<br />

en een misbruik maken van die positie is ten slotte een lafheid. De eerste <strong>de</strong> beste<br />

stroefwerken<strong>de</strong> calkeer-machine van onzen tijd kan gemakkelijk smalen op <strong>de</strong><br />

naïeveteit <strong>de</strong>r romantiek, op haar plichtmatig optimisme en haar overschatting van<br />

het individu, maar dit is iemands kracht meten naar zijn zwakheid.<br />

Een boek als Robinson Crusoe heeft natuurlijk, doordat het zoo bekend, maar<br />

ook omdat het zoo naïef is, meermalen tot on<strong>de</strong>rwerp van een persifflage gediend.<br />

Ook in Punch, waar een niet onaardig satiriek geschriftje, in een <strong>de</strong>r eerste<br />

jaargangen, <strong>de</strong>n titel droeg van ‘Miss Robinson Crusoe’. Miss Robinson<br />

Crusoe vindt leven op het onbewoon<strong>de</strong> eiland <strong>voor</strong>al zoo pijnlijk, omdat het haar<br />

tot stilzwijgendheid noopt; zij vischt met een trouwring, redt met levensgevaar een<br />

spiegel van het schip, dien zij evenwel in <strong>de</strong>n steek moet laten; als hij later aanspoelt<br />

is het alleen <strong>de</strong> lijst, en dat is <strong>de</strong> wreedste slag die haar nog trof. Zij houdt een<br />

kalen<strong>de</strong>r, maar smokkelt geducht met <strong>de</strong> dagen aan te teekenen, enz. Een satire<br />

op <strong>de</strong> vrouw dus, waar<strong>voor</strong> het verhaal van Defoe slechts als schema dienst <strong>de</strong>ed.<br />

Geen eigenlijke parodie, want in een parodie is het mo<strong>de</strong>l zelf altijd tevens het<br />

<strong>voor</strong>werp van <strong>de</strong> scherts. Wèl een parodie, maar een zeer grove, vol smalen<strong>de</strong><br />

nabootsing, Seitenhiebe, uit <strong>de</strong>n toon vallen<strong>de</strong> woordspelingen en onbillijke<br />

ridiculiseering van het on<strong>de</strong>rwerp is <strong>de</strong> ‘Real Robinson Crusoe’ van F.C.<br />

Burnand, welke <strong>de</strong>n held als een boef van <strong>de</strong> ergste soort <strong>voor</strong>stelt en <strong>de</strong> naïeveteit<br />

van het boek zelf met grove knuisten bewerkt. Deze zelf<strong>de</strong> Burnand heeft echter,<br />

vreemd genoeg, in Punch een uitmunten<strong>de</strong> parodie geleverd op Ouida's boeken.<br />

‘Strapmore’ door ‘Wee<strong>de</strong>r’ heet dit zotte verhaal, dat door Linley Sambourne<br />

prachtig geïllustreerd is. Daarin zijn kostelijke amoureuse gesprekken en allerlei<br />

groteske intrige. Lady Regula Baddun (‘a bad one’, een kwaje!) is er <strong>de</strong> booze geest,<br />

een <strong>de</strong>monisch schoone vrouw, Strapmore een soort van uebermensch-fat. Lady<br />

Regula werpt een jongmensch een blik toe die zijn haar doet ... krullen; als men in<br />

haar paleis schelt, komen er vier reusachtige lakeien in pompeuze nacht-livrei, die<br />

een brief naar my lady's slaapkamer brengen, in optocht, twee <strong>voor</strong>op met enorme<br />

kan<strong>de</strong>laars. Het dwaast evenwel is <strong>de</strong> bespotting van <strong>de</strong> weel<strong>de</strong>, <strong>de</strong> burgerlijke<br />

<strong>voor</strong>stelling van overdaad en verspilling en <strong>de</strong> quasi-élegante conversatie in Ouida's<br />

boeken. Strapmore werpt in een met rozen bekransten zilveren bokaal champagne,<br />

Bourgogne, Moezel en Hock door elkaar. Hij is verliefd op Lady Regula, vouwt die<br />

schoone op en strijkt haar weer glad in zijn omhelzing, en het paar viert zulke<br />

rumoerige orgieën in haar boudoir dat boven <strong>de</strong> slaapkamer van haar echtgenoot<br />

is gelegen, dat <strong>de</strong>ze, <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> lord Nuffinmore (nothing more), op een stoel klimt en<br />

tegen <strong>de</strong> zol<strong>de</strong>ring stompt met een pook om tot stilte te manen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Waarom is <strong>de</strong>ze parodie zoo goed? Omdat ze <strong>de</strong> specifieke soort van excessieve<br />

verbeelding, van naïeveteit ook, in Ouida raak aanvat en overtroeft, en tegelijker<br />

tijd ook haar verdienstelijke eigenschap, het vernuft en <strong>de</strong> kleurigheid, in zich<br />

opneemt. Ze is niet slechts een smalen<strong>de</strong> grijns, zooals een elk dien lachen kan,<br />

ze is in zekeren zin een verbetering van het mo<strong>de</strong>l, naar het ironische toe. Zij<br />

ridiculiseert het punt van uitgang, nog meer dan het resultaat.<br />

In dat opzicht zijn eenige van <strong>de</strong> parodieën te noemen, die Thackeray on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n<br />

titel ‘Mr. Punch's Prize Novels’ (in <strong>de</strong> uitgaaf van zijn werken Novels by<br />

Eminent Hands) heeft geschreven. Het was oorspronkelijk <strong>de</strong> bedoeling dat <strong>de</strong>ze<br />

serie Thackeray zelf en Dickens zou omvatten, maar van dit plan schijnt men te<br />

hebben afgezien. Dickens, vrees<strong>de</strong> men, zou zoo iets niet goed opnemen. De<br />

Amerikaan Bret Harte, die zich aan zulke consi<strong>de</strong>raties min<strong>de</strong>r te storen had, heeft<br />

bij zijn Con<strong>de</strong>nsed Novels wèl een Dickens-parodie opgenomen, die evenwel lang<br />

niet zijn beste is. Curieus is dat Thackeray en Bret Harte (ik vermoed dat <strong>de</strong><br />

Amerikaansche schrijver niets van Thackeray's <strong>voor</strong>gangerschap in <strong>de</strong>ze afwist)<br />

niet min<strong>de</strong>r dan viermaal hetzelf<strong>de</strong> object hebben uitgekozen: bei<strong>de</strong>n hebben<br />

parodieën geleverd van Bulwer, Disraeli, Charles Lever en Fennimore Cooper. Er<br />

kan natuurlijk geen twijfel bestaan, of Thackeray is als schrijver in alle opzichten <strong>de</strong><br />

meer<strong>de</strong>re van<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


116<br />

Bret Harte; toch zijn <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> persifflages bij <strong>de</strong>n laatste volstrekt niet min<strong>de</strong>r<br />

in waar<strong>de</strong>. Thackeray is <strong>de</strong> betere stylist, maar als in alles is hij ook hier moralist,<br />

misschien wel te zeer. De parodie van Bulwer, die Bret Harte schreef, is misschien<br />

nog zuiver<strong>de</strong>r, omdat ze, met slechts zeer weinig, <strong>de</strong>n humbug aantoont van <strong>de</strong><br />

cynisch aristocratische pose <strong>de</strong>r intellectueele heroën van dien gevier<strong>de</strong>n auteur.<br />

Thackeray heeft meer mid<strong>de</strong>len daartoe noodig; in zijn ‘George <strong>de</strong> Barnwell’<br />

velt hij vonnis zoowel over <strong>de</strong>n Uebermensch-misdadiger als over <strong>de</strong>n bel-esprit,<br />

die Bulwer's hel<strong>de</strong>n in zich vereenigen; daarenboven is zijn stijlnavolging schitterend.<br />

Het eerste hoofdstuk is waarlijk subliem. Bovendien brengen Thackeray's parodieën<br />

<strong>de</strong> charme van zijn geestige prentjes mee. Disraeli moet <strong>de</strong> parodie (ook uitstekend<br />

geïllustreerd) Codlingsby hoogst kwalijk hebben genomen; zij is dan ook door<br />

het pocherige, pronkerige en reclameachtige heen. De goedmoedige bluf in Charles<br />

Lever is door Thackeray en Harte bei<strong>de</strong> met goedmoedigheid behan<strong>de</strong>ld. Het eerste<br />

hoofdstuk van <strong>de</strong> Cooper-parodie is bij Thackeray prachtig, het twee<strong>de</strong> veel min<strong>de</strong>r;<br />

bij Harte is het gansche verhaal niet zeer treffend. Thackeray heeft met zijn<br />

‘Barbazure’, waarvan <strong>de</strong> historie op Ivanhoe en op The Bri<strong>de</strong> of Lammermoor<br />

gelijkt, Walter Scott niet bedoeld, doch één zijner navolgers, James; zeker is het<br />

dat <strong>de</strong> meester van <strong>de</strong>n historischen roman een e<strong>de</strong>ler object ware geweest. Tot<br />

het beste wat in dit genre geschreven is, behoort Bret Harte's ‘Miss Mix’ waarin<br />

<strong>de</strong> opgewon<strong>de</strong>nheid en het hysterische van ‘Jane Eyre’ prachtig zijn blootgelegd.<br />

De laatste parodie waarover ik hier spreken zal is een vrij nieuwe: ‘Emma o<strong>de</strong>r<br />

das geheimnisvolle Dienstmädchen’ van Julius Stin<strong>de</strong>. Ik heb <strong>de</strong>ze<br />

parodie <strong>voor</strong> het laatst bewaard omdat ze zeer schitterend is, maar tevens veel<br />

min<strong>de</strong>r kunstvol dan ze had kunnen zijn. Ze toont zeer sterk het gevaar aan, waaraan<br />

een auteur zich blootstelt, wanneer het geestig en amusant zijn hem meer waard<br />

is dan het waar zijn, ook in het ironische. Om amusant te zijn, heeft Stin<strong>de</strong>, wiens<br />

parodie zeer lang is en eigenlijk het gansche on<strong>de</strong>rwerp van <strong>de</strong>n sensatieroman<br />

ineens uitput, zichzelf geen moeite en <strong>de</strong>n lezer geen kluchtigen inval bespaard.<br />

<strong>Den</strong> toon en het gebied van <strong>de</strong>n keukenmei<strong>de</strong>nroman elk oogenblik verlaten<strong>de</strong>,<br />

en zich heel niet storend aan <strong>de</strong> grenzen <strong>de</strong>r sfeer, levert hij een somtijds zeer rake,<br />

en niet zel<strong>de</strong>n zeer komische hekeling van het mo<strong>de</strong>rne Berlijn: <strong>de</strong> reclame-zucht<br />

<strong>de</strong>r tij<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> politieke en tooneeltoestan<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> prikkelzucht van het uitgaand<br />

publiek, <strong>de</strong> won<strong>de</strong>ren <strong>de</strong>r mechaniek, <strong>de</strong> kunstfeuilletons, <strong>de</strong><br />

kunst-aan-het-kind-beweging, <strong>de</strong> ge<strong>de</strong>nkteekenen, <strong>de</strong> reformkleeding, <strong>de</strong> kleine<br />

Cohn zelfs, alles krijgt zijn beurt in wil<strong>de</strong> or<strong>de</strong>. Hij schroomt niet uit <strong>de</strong> rol te vallen,<br />

snedig te wor<strong>de</strong>n waar althans schijnbare botheid karakteristiek is <strong>voor</strong> het mo<strong>de</strong>l<br />

dat hij te volgen heeft, en cursiveert om <strong>de</strong> drie woor<strong>de</strong>n alle paradoxale en<br />

sarcastische commentaren die hem in het hoofd komen. Het is volkomen geoorloofd,<br />

aldus een vermakelijk ratjetoe van een boek te maken, maar dit boek is dan niet<br />

alleen geen parodie op een keukenmei<strong>de</strong>nroman, het is iets min<strong>de</strong>rs dan dat, omdat<br />

het geen karakter, geen houding heeft. De ironie is verlaten <strong>voor</strong> satire; maar <strong>de</strong><br />

ironie is iets hoogers, omdat zij haar object eerst in zich opneemt, om er zich boven<br />

te verheffen, terwijl <strong>de</strong> satire van ter zij<strong>de</strong> projectielen werpt.<br />

In ‘Emma’ hebben we dus een parodie, die zich zelf te zeer verloochent, die<br />

verraadt dat men niet te geestig en <strong>voor</strong>al niet te schran<strong>de</strong>r en van alle markten<br />

thuis moet willen zijn, doch in <strong>de</strong> eerste plaats getrouw aan <strong>de</strong> groote lijnen van zijn<br />

eigen project. Stijl, smaak en zelfbeheersching zijn in het komische al zoo zeer van<br />

noo<strong>de</strong> als in an<strong>de</strong>re kunst, en het gemis daaraan is noodlottig <strong>voor</strong> zoovele talenten.<br />

Want dit boek ‘Emma’ zal velen ergeren, vermoeien en zelfs vervelen, juist door het<br />

gemis aan éénheid van houding. En zie eens, wat er toch aan kostelijk ironisch' in<br />

bedacht is! De koetsier, een vermomd Jezuïet, die onverwachts, in antwoord op<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


een beleef<strong>de</strong> vraag, zijn linkerlaars uittrekt om er <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rkaak van graaf Smolpolsky<br />

mee weg te slaan, - <strong>de</strong> slang die <strong>de</strong>r heldin een killen kus geeft, - <strong>de</strong> sultan, die bij<br />

vlagen een wellustig gebrul aanheft, waarnaar <strong>de</strong> geheele harem angstig luistert, -<br />

<strong>de</strong> slaaf die op <strong>de</strong>s tyrans bevel zichzelf zon<strong>de</strong>r be<strong>de</strong>nken <strong>de</strong> hersens inslaat, - <strong>de</strong><br />

brave van diefstal van diamanten verdachte, die zooveel won<strong>de</strong>rolie slikt, dat hij<br />

skeletmensch wordt, - <strong>de</strong> man die om zijn zinnen af te koelen vastgeplakt moet<br />

zitten op een cactus, - <strong>de</strong> e<strong>de</strong>le gems die levensred<strong>de</strong>r wordt door een prop stroo<br />

uit iemands mond te trekken, - <strong>de</strong> inbrekerschef die zich van zijn complices ontdoet<br />

door hen hypnotisch te suggereeren dat ze een inbraak moeten doen, op een uur<br />

waarop ze in een <strong>voor</strong>tvliegen<strong>de</strong>n sneltrein zitten, zoodat ze uit het raampje stappen<br />

en dood vallen, ... dit alles zijn vondsten die zeer burlesk zijn, en tevens geheel in<br />

<strong>de</strong>n toon van <strong>de</strong>n colportageroman en zijn won<strong>de</strong>rbaarlijkhe<strong>de</strong>n. Zoo is Stin<strong>de</strong>'s<br />

roman tegelijk een <strong>voor</strong>beeld ter navolging en een tot waarschuwing, want <strong>de</strong> parodie<br />

verliest door <strong>de</strong> overdaad aan ontoepasselijke en buiten het karakter vallen<strong>de</strong><br />

grappen, het recht op <strong>de</strong>n naam van kunst. De parodieschrijver moet meer willen<br />

zijn, zijn genre tot iets hoogers op willen voeren dan<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


117<br />

<strong>de</strong> uitvin<strong>de</strong>rs <strong>de</strong>r quiproquo's en brutale situaties van het Fransche kluchtspel; hij<br />

moet typeeren, en nog eens typeeren, en dan liefst niet slechts uiterlijke dingen,<br />

maar ook innerlijke. Om het even of hij met hygiënische bedoelingen rondloopt, <strong>de</strong><br />

diagnose van het geval moet hij telkenmale weten te stellen. Dit is zijn eenige, groote<br />

kans om meer dan een clown te zijn en meer te geven dan amusementskunst. Of<br />

hij <strong>de</strong>n tragen Hollandschen lezer <strong>voor</strong> zich inneemt zal dan <strong>voor</strong>namelijk daarvan<br />

afhangen, of <strong>de</strong>ze zich zal laten overrompelen in zijn veste van zelfgenoegzaamheid;<br />

maar <strong>de</strong> schrijver zal althans geen enkele concessie hebben gedaan aan <strong>de</strong><br />

vlegelachtige laatdunkendheid <strong>de</strong>r halfbeschaaf<strong>de</strong>n, wier lach die van zelfverheffing<br />

en niet begrijpen is.<br />

CORNELIS VETH.<br />

Zuid-Afrikaansche geschriften<br />

VI 1)<br />

F.Th. Schonken. De Oorsprong <strong>de</strong>r Kaapsch-Hollandsche<br />

Volksoverleveringen, naar het handschrift gewijzigd en, met<br />

gebruikmaking van Mej. Selly <strong>de</strong> Jong's vertaling uit het Duitsch,<br />

uitgegeven door D. Fuldauer, met portret en levensschets van <strong>de</strong>n<br />

schrijver. - Swets en Zeitlinger, Amsterdam, 1914.<br />

NIET dan met diepen weemoed kan men dit werk van <strong>de</strong>zen zoo jong gestorven<br />

Afrikaner ter hand nemen en doorlezen. De tragische geschie<strong>de</strong>nis, aan dit werk<br />

verbon<strong>de</strong>n, wordt verhaald door <strong>de</strong>n uitgever, vriend van <strong>de</strong>n schrijver, <strong>de</strong>n heer<br />

D. Fuldauer, in het ‘In Memoriam’, dat <strong>voor</strong>afgaat. De dissertatie over ‘Die Wurzeln<br />

<strong>de</strong>r kapholländischen Volksüberlieferungen’, waarme<strong>de</strong> Schonken, na eerst in<br />

Ne<strong>de</strong>rland, aan <strong>de</strong> Ste<strong>de</strong>lijke Universiteit van Amsterdam, het Candidaatsexamen<br />

in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche letteren te hebben afgelegd, te Leipzig tot Philosophiae Doctor<br />

hoopte bevor<strong>de</strong>rd te wor<strong>de</strong>n, was juist voltooid, maar nog niet gedrukt, toen <strong>de</strong> dood<br />

hem overviel en <strong>de</strong>ze zoo veel beloven<strong>de</strong> jonge Afrikaner, vurig doch niet blind<br />

patriot en ernstige studiegeest, aan <strong>de</strong> zijnen, zijn talrijke vrien<strong>de</strong>n en zijn volk ontrukt<br />

werd. ‘In Theo Schonken’, zoo zegt terecht het slot van Fuldauer's ‘In Memoriam’,<br />

‘leed <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche stam een zwaar verlies; hij was een <strong>de</strong>gelijk, ernstig werker,<br />

een trouwe, lieve vriend, een minnaar van het leven in al zijn goe<strong>de</strong> en schoone<br />

verschijningen, een e<strong>de</strong>l mensch. De herinnering aan zijn zachte èn sterke<br />

persoonlijkheid, in welke wel alle <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>n van het Afrikaansche volkskarakter,<br />

zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> on<strong>de</strong>ug<strong>de</strong>n ervan, vereenigd schenen, blijve ons een weemoedig, maar<br />

tot het goe<strong>de</strong> wekkend levensgewin’.<br />

Gelukkig, dat zijn levenswerk, <strong>de</strong> vrucht van jarenlange studie en veelzijdig en<br />

grondig on<strong>de</strong>rzoek, <strong>voor</strong> ons behou<strong>de</strong>n bleef en daarmee zoovele met groote moeite<br />

en taaie volharding verzamel<strong>de</strong> bouwstoffen en gegevens, die an<strong>de</strong>rs bij <strong>de</strong> snelle<br />

veran<strong>de</strong>ring van toestan<strong>de</strong>n in Zuid-Afrika, <strong>voor</strong>al na <strong>de</strong>n oorlog, mogelijk<br />

onherstelbaar zou<strong>de</strong>n zijn verloren gegaan.<br />

De rijke inhoud van dit <strong>voor</strong> Zuid-Afrika geheel oorspronkelijk werk, <strong>voor</strong><br />

Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs van bijna niet min<strong>de</strong>r belang dan <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Afrikaners, bevat in zeven<br />

hoofdstukken: I. Inleiding: Geschiedkundig overzicht, Literatuur, Over <strong>de</strong> Spelling.<br />

II. De ou<strong>de</strong> <strong>voor</strong>raad: Ze<strong>de</strong>n en Gebruiken, Uit <strong>de</strong> Materiëele cultuur, Geloof,<br />

Feestelijkhe<strong>de</strong>n, Volkspoëzie, Volksgeneeskun<strong>de</strong>. III. De Bo<strong>de</strong>m: De Woning,<br />

Bedrijf en Kleeding, De Dierenwereld, Vermakelijkhe<strong>de</strong>n, Volkspoëzie, Namenkun<strong>de</strong>.<br />

1) D.G.W. X 9, XI 1, 5 en 9, XII 9.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


IV. De Inboorlingen: De Hottentotten, De Boschjesmannen, De Kaffers. V.<br />

Het Oosten: Taal en Huiselijk leven, Tooverij, De Taal. VI. De<br />

niet-Hollandsche Europeanen: De Duitschers, De Hugenoten, De<br />

Engelschen. VII. Terugblik.<br />

Deze veelzijdige inhoud, geput uit ou<strong>de</strong> en nieuwe schrijvers, uit <strong>de</strong> door vrien<strong>de</strong>n<br />

en correspon<strong>de</strong>nten beantwoor<strong>de</strong> en zoo zorgvuldig opgestel<strong>de</strong> vragenlijsten, zoowel<br />

als verkregen door eigen waarneming, is door <strong>de</strong>n schrijver grondig verwerkt en<br />

kan niet nalaten <strong>de</strong>n lezer, ook <strong>de</strong>n leek, van het begin tot het ein<strong>de</strong> te boeien.<br />

Bovendien krijgt daarbij tevens <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche lezer gaan<strong>de</strong>weg <strong>de</strong> streelen<strong>de</strong><br />

overtuiging, dat <strong>de</strong> geniale jeugdige schrijver van het in het Z.A. Tijdschrift van Dec.<br />

1890 opgenomen opstel naar aanleiding van Fruin's ‘Tien jaren enz.’ juist oor<strong>de</strong>el<strong>de</strong>,<br />

toen hij schreef: ‘Diep ligt het fondament, door <strong>de</strong> Hollan<strong>de</strong>rs aan <strong>de</strong> Kaap gelegd,<br />

waarop het groote rijk van het Zui<strong>de</strong>n zich nog zal verheffen - onwankelbaar diep’.<br />

Jammer slechts, dat diezelf<strong>de</strong> schrijver thans als politicus bezig schijnt te zijn met<br />

zelf dat diepe fundament te helpen on<strong>de</strong>rgraven.<br />

De slotsom, waartoe Schonken na zijn veelomvatten<strong>de</strong> en zoo grondige studie<br />

gekomen was, is <strong>de</strong>ze: ‘Overgeleverd uit het Va<strong>de</strong>rland is bijna het geheele gebied<br />

van ze<strong>de</strong>n en gebruiken, verreweg het grootste <strong>de</strong>el van <strong>de</strong> geestelijke en <strong>de</strong> kleinste<br />

helft van <strong>de</strong> materiëele kultuur’.<br />

Waar dus <strong>de</strong> ‘Afrikaansche Christelijke Vrouwenvereeniging’ tij<strong>de</strong>ns en na <strong>de</strong>n<br />

oorlog haar grootsche taak begonnen is on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> leuze: ‘Voor <strong>de</strong> Taal, <strong>de</strong> Ze<strong>de</strong>n<br />

en <strong>de</strong>n Godsdienst <strong>de</strong>r Va<strong>de</strong>ren’, en waar het se<strong>de</strong>rt herhaal<strong>de</strong>lijk door sommige<br />

<strong>voor</strong>mannen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Afrikaners is uitgesproken:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


118<br />

‘Wij kunnen Ne<strong>de</strong>rland niet missen’, daar is dat niet om politieke oogmerken of uit<br />

anti-Engelschgezindheid, maar uit welbegrepen eigenbelang. Zij hebben ingezien,<br />

dat zij op het zoo diep geleg<strong>de</strong> Hollandsche fundament moeten <strong>voor</strong>tbouwen, <strong>de</strong><br />

historische lijn hunner nationale ontwikkeling moeten volgen, willen zij ook hun<br />

nationaliteit niet verliezen en daarmee ophou<strong>de</strong>n zichzelf te zijn.<br />

Wie als Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>r beseft, wat <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re ontwikkeling en opbouw eener<br />

Afrikaansche natie op dien grondslag ook <strong>voor</strong> Ne<strong>de</strong>rland beteekent, zal niet nalaten<br />

van het hier besproken werk kennis te nemen en zich, na <strong>de</strong> lezing ervan, zeker<br />

met ons dankbaar gestemd voelen jegens Schonkens trouwen vriend en <strong>de</strong> uitgevers,<br />

die <strong>de</strong>ze zoo belangrijke studie binnen ons bereik hebben gebracht.<br />

Dr. N. MANSVELT.<br />

Boekenschouw<br />

Biografie; reisbeschrijving<br />

Betje Wolff en Aagje Deken, door Johanna W.A. Naber. Geïllustreerd. -<br />

(Amsterdam, Meulenhoff & Co. 19<strong>13</strong>).<br />

ELISABETH BEKKER op zestienjarigen leeftijd, naar een Oost-Indische inktteekening.<br />

(Uit: ‘Betje Wolff en Aagje Deken’).<br />

Aan een doorwrochte studie over bei<strong>de</strong> eminente romanschrijfsters bestond groote<br />

behoefte. Wel had <strong>de</strong> se<strong>de</strong>rt kort overle<strong>de</strong>n Dr. Dyserinck hier reeds het zijne gedaan<br />

en verloochen<strong>de</strong> hij <strong>de</strong> vlijtige exactheid bij ie<strong>de</strong>r litterair-historisch on<strong>de</strong>rzoek steeds<br />

door hem betoond, ook hier niet, maar zijn werk betrof niet <strong>de</strong>n geheelen<br />

levensarbeid van bei<strong>de</strong> vriendinnen. En bovendien! Zeker, wij alle waar<strong>de</strong>eren <strong>de</strong><br />

noeste vlijt van <strong>de</strong>zen compilator: zijn Beets-studie, zijn werk over mevr. Bosboom<br />

Toussaint lever<strong>de</strong>n tal van nieuwe, interessante bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n, maar zel<strong>de</strong>n of<br />

nooit kwam hij toch boven détailon<strong>de</strong>rzoek uit. Wij verloren ons steeds met hem in<br />

een zee van feiten en feitjes, zon<strong>de</strong>r dat ooit <strong>de</strong> groote lijnen hel<strong>de</strong>r getrokken<br />

wer<strong>de</strong>n. Intusschen alle waar<strong>de</strong>ering <strong>voor</strong> zijn vlijtig on<strong>de</strong>rzoek, dat hem die ver<strong>de</strong>r<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


ouwen wil steeds kritisch on<strong>de</strong>rzocht materiaal verstrekt. Toen Mej. Naber dus aan<br />

het werk toog, had Dr. Dyserinck reeds het zijne gedaan.<br />

Bij <strong>de</strong> onthulling van <strong>de</strong> Wolff- en Dekenfontein in het jaar 1884 had hij tal van<br />

verloren gegevens opgediept.<br />

Ook na <strong>de</strong>ze feestelijkheid had hij zijn on<strong>de</strong>rzoek <strong>voor</strong>tgezet en hij kon dus bij<br />

een hernieuw<strong>de</strong> her<strong>de</strong>nking vollediger materiaal leveren. Het belangrijkste toch was<br />

zijn in 1903 verschenen uitgaaf van <strong>de</strong> Brieven van Betje Wolff en Aagje Deken,<br />

onmisbare bron <strong>voor</strong> hem, die dieper in het karakter van bei<strong>de</strong> vrouwen wil<br />

doordringen. Intusschen, Dyserinck's opvolgster had ook na al <strong>de</strong>ze publicaties heel<br />

wat te verrichten. Want wel was nu <strong>de</strong> zuiver litteraire arbeid van Wolff en Deken<br />

ongeveer in zijn geheel bestu<strong>de</strong>erd, maar dat <strong>de</strong>el van bei<strong>de</strong>r werken, dat meer<br />

een paedagogisch dan wel een belletristisch karakter draagt, moest nog on<strong>de</strong>rzocht<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


119<br />

wor<strong>de</strong>n en in verband wor<strong>de</strong>n gebracht met het litteraire werk aan <strong>de</strong>n eenen kant,<br />

met <strong>de</strong> algemeene cultuurstroomingen van <strong>de</strong> 18 e eeuw aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant. En<br />

we meenen Mej. Naber geen onrecht te doen als we 't uitspreken, dat om<br />

Het rieten kluisje (stu<strong>de</strong>ervertrek van BETJE WOLFF), naar een teekening van C. PHILIPS<br />

JACOBSZ.<br />

(Uit: ‘Betje Wolff en Aagje Deken’).<br />

die re<strong>de</strong>n haar boek in <strong>de</strong> allereerste plaats belangwekkend is. Meer dus dan om<br />

het litterair ge<strong>de</strong>elte in engeren zin. Want wij willen graag haar bewering gelooven,<br />

dat Busken Huet in <strong>de</strong> opstellen aan Wolff en Deken gewijd vaak <strong>de</strong> plank missloeg,<br />

enkel en alleen omdat hij op zeer onvoldoen<strong>de</strong> wijze zijn stof beheerschte, daar<br />

hem toch slechts een <strong>de</strong>el van Wolff en Deken's levensarbeid bekend was. Wij<br />

luisteren dan ook met volle aandacht naar Mej. Naber's betoog, als zij, die het<br />

materiaal dan wel op volledige wijze beheerscht, tegen Huet staan<strong>de</strong> houdt, dat<br />

Aagje Deken meer was dan een passieve secretaresse van haar bekwamere<br />

vriendin; dat wij in het vroegere weesmeisje iets an<strong>de</strong>rs hebben te zien dan ‘een<br />

begaaf<strong>de</strong> dienstbo<strong>de</strong> en een litterarische Elsje van Houweningen’ (zie Lit. Fantasieën<br />

en Kritieken, dl. XXII, pag. 19), Evenwel, met al onze waar<strong>de</strong>ering <strong>voor</strong> Mej. Naber's<br />

groote exacte kennis in <strong>de</strong>ze en an<strong>de</strong>re kwesties, die <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> vriendinnen betreffen,<br />

had<strong>de</strong>n we toch gaarne in haar gezien, al was het maar één glimpje van <strong>de</strong><br />

schitteren<strong>de</strong> geestrijkheid, die Huet, als overal, ook in <strong>de</strong>ze korte essay ten toon<br />

spreidt. Wat leeft hier alles <strong>voor</strong> ons, en hoe dui<strong>de</strong>lijk komt <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> samenhang<br />

uit waarin <strong>de</strong> romans van bei<strong>de</strong> vrouwen staan tot <strong>de</strong> gelijktijdig of iets later<br />

geschrevene brieven-romans in het buitenland.<br />

Tegenover <strong>de</strong>ze synthetische werkmetho<strong>de</strong> van Huet, die ons Wolff en Deken<br />

kennen doet als eigenaardig Hollandsche representanten van een romanstijl in dien<br />

tijd in Europa bloeien<strong>de</strong>, staat Mej.<br />

Naber's arbeid als eenigszins los op elkan<strong>de</strong>r gezet blokwerk van allerlei min of<br />

meer belangrijke bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n.<br />

Haar literair werk kleeft - in min<strong>de</strong>re mate wel is waar - <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> fout aan, die wij<br />

boven in Dr. Dyserinck aanduid<strong>de</strong>n. In al haar opeenstapelen van détails komt ze<br />

te zel<strong>de</strong>n boven <strong>de</strong>ze uit. Maar kunnen hare beschouwingen over Wolff en Deken's<br />

belletristisch werk ons niet geheel bevredigen, met <strong>de</strong> allergrootste waar<strong>de</strong>ering<br />

vervult ons dat <strong>de</strong>el van haar boek, waar zij ons bei<strong>de</strong> vriendinnen leert kennen als<br />

opvoedsters van het volk. Zeker, van aesthetisch standpunt bezien begrijpen we<br />

zeer goed <strong>de</strong>n spotten<strong>de</strong>n uitroep (‘en wat <strong>voor</strong> verzen’) dien Huet zich ergens<br />

ontvallen laat als hij spreekt over <strong>de</strong>n vorm van <strong>de</strong>ze leerdichten, economische<br />

liedjes, fabels en wat niet al (zie Lit. Fantasieën en Kritieken, t.a.p. pag. 8); maar<br />

toch zetten we ons een oogenblik heen over <strong>de</strong> eentonigheid van <strong>de</strong>ze<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


aaneengeschakel<strong>de</strong> verzen van levenswijsheid: <strong>de</strong> inhoud is toch altijd zoo, dat ze<br />

ons bei<strong>de</strong> schrijfsters kennen doen als vrouwen, wien het geestelijk welzijn van haar<br />

tijdgenooten bovenal ter harte ging. Deze te verlossen van tal van <strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>elen,<br />

<strong>de</strong> geesten vrij te maken en toegankelijk ook <strong>voor</strong> <strong>de</strong> nieuwere stroomingen in het<br />

buitenland, zietdaar het doel dat <strong>de</strong>ze als verzen dan wel is waar<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


120<br />

mislukte leerdichten nastreef<strong>de</strong>n en - bereikten. En ons <strong>voor</strong> dat <strong>de</strong>el <strong>de</strong>r<br />

werkzaamheid van Wolff en Deken respekt te hebben ingeboezemd, blijft <strong>de</strong> groote<br />

verdienste van Mej. Naber, die hierin zeker niet geslaagd zou zijn had niet een zoo<br />

groote lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> het on<strong>de</strong>rwerp haar vervuld. Vandaar dat haar boek, als literaire<br />

studie te verbeteren, een dokument blijft <strong>voor</strong> hem, die <strong>de</strong> geestelijke cultuur van<br />

ons volk in het laatste <strong>de</strong>el <strong>de</strong>r 18 e eeuw wil leeren kennen.<br />

S.v. PRAAG.<br />

Brief van Aagje Deken aan Grave, naar <strong>de</strong> autograaf op <strong>de</strong> Universiteits<strong>bibliotheek</strong> te<br />

Amsterdam.<br />

Uit: ‘Betje Wolff en Aagje Deken’.<br />

Amalie Dietrich, door Charitas Bischoff. (Utrecht, H. Honig).<br />

Amalie Dietrich is <strong>de</strong> heldin in het gelijknamig werk. Charitas Bischoff, haar dochter,<br />

heeft <strong>de</strong>ze levensgeschie<strong>de</strong>nis geschreven, welke in <strong>de</strong> vertaling door Cl. Bienfait<br />

op gelukkige wijze onze landgenooten bereikt.<br />

In welke mate het levensverhaal dat hier gegeven wordt, door <strong>de</strong> dochter werd<br />

verdicht is niet na te gaan; als geheel maakt dit werk <strong>de</strong>n indruk van een betrouwbaar<br />

volgen <strong>de</strong>r feiten, een zuiver luisteren naar herinneringen. Deze zijn merkwaardig<br />

genoeg en vormen, objectief als ze zijn gegeven, een zeer boeien<strong>de</strong> vertelstof.<br />

Amalie Dietrich blijkt een botanica van eenige beteekenis te zijn geweest. Ze was<br />

een kind uit 't volk, doch huw<strong>de</strong> met <strong>de</strong>n plantkundige Dietrich, door wien ze in <strong>de</strong><br />

botanie werd on<strong>de</strong>rricht. Aanvankelijk werd ze meer uitsluitend afgericht om haar<br />

man het werk te vergemakkelijken. Amalie is vlug van geest en groeit spoedig tot<br />

haar mans hoogte op. Ze is echter moe<strong>de</strong>r, heeft een huishouding en moet tijd<br />

beste<strong>de</strong>n die beter wetenschappelijk ware aangewend. Na <strong>de</strong>n dood van haar ou<strong>de</strong><br />

moe<strong>de</strong>r en trouwe hulp, neemt Amalie Dietrich een betaal<strong>de</strong>n steun in <strong>de</strong><br />

huishouding. Die hulp is een mooi roodharig meisje waarop haar man verliefd wordt.<br />

Wanneer Amalie hiervan <strong>de</strong> zekerheid heeft, neemt ze uit eigen huis <strong>de</strong> vlucht. Haar<br />

eenige broer woont in Boekarest; naar hem te gaan lijkt <strong>de</strong> uitkomst. Zon<strong>de</strong>r<br />

verwijten, zon<strong>de</strong>r zelfs haar man gesproken te hebben, trekt ze met haar kind Saksen<br />

uit. Moeitevol is <strong>de</strong> reis naar het verre land, moeielijker te dragen nog is het<br />

gena<strong>de</strong>brood bij <strong>de</strong> onbeken<strong>de</strong> schoonzuster. De weinig wereldsche doch diepe<br />

geest van <strong>de</strong> beschei<strong>de</strong>n, geleer<strong>de</strong> vrouw vormt wel het levendigst contrast met<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>de</strong>n aard <strong>de</strong>r Roemeensche schoonzuster, die, geheel onbeschaafd, slechts in<br />

mooie kleeren belang stelt.<br />

De aanleg van Amalie Dietrich wordt miskend en gehoond door broe<strong>de</strong>r en zuster,<br />

en het slot is dat zij met haar dochtertje weer terugtrekt naar haar va<strong>de</strong>rland. Ze<br />

vindt daar haar man terug, geleer<strong>de</strong>r, doch ook armer dan ooit. Van <strong>de</strong> schoone<br />

hulpe in <strong>de</strong> huishouding vernemen wij niet veel meer. Nu begint het dubbele leven<br />

opnieuw van huismoe<strong>de</strong>r en hulp van haar man. De betalingen <strong>de</strong>r plantensoorten<br />

welke het echtpaar aan studie-inrichtingen of apotheken levert, komen niet geregeld<br />

in. Er wor<strong>de</strong>n dus plannen beraamd om met herbariums te gaan reizen. Deze reizen<br />

geschie<strong>de</strong>n, uit armoe, zeer primitief met een hon<strong>de</strong>nwagen. Al spoedig draagt <strong>de</strong><br />

echtgenoot het reizen aan zijn vrouw op; zelf blijft hij thuis stu<strong>de</strong>eren.<br />

Een groote zorg blijkt, bij <strong>de</strong>ze reizen, <strong>de</strong> verzorging van het kind. Dan is het hier,<br />

dan zwerft het daar. De armoe<strong>de</strong> in het gezin neemt toe; ten slotte neemt Dietrich<br />

een betrekking als gouverneur aan, die echter te weinig oplevert om het<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


121<br />

gezin van te on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n. Een gelukkige keer komt in het leven van Amalie als<br />

haar een wetenschappelijke zending naar Australië wordt opgedragen. Weliswaar<br />

volgt uit <strong>de</strong> aanneming van het even vleiend als gel<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong><strong>de</strong>elig aanbod <strong>de</strong><br />

scheiding van haar dochtertje. De reis in dienst <strong>de</strong>r wetenschap duurt een tiental<br />

jaren. Moe<strong>de</strong>r en kind vin<strong>de</strong>n elkan<strong>de</strong>r als vreem<strong>de</strong>n terug. De dochter is door het<br />

or<strong>de</strong>lijk leven op scholen geheel en al maatschappelijk gewor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r werd<br />

in <strong>de</strong> oogen <strong>de</strong>r menschen een zon<strong>de</strong>rlinge, een beetje ‘een geleer<strong>de</strong> vagebon<strong>de</strong>’.<br />

Het gemeenschappelijk leed, samen in <strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n van ontbering doorleefd, vormt <strong>de</strong>n<br />

hechten band tusschen <strong>de</strong> twee; doch overigens bestaat er tusschen <strong>de</strong>ze moe<strong>de</strong>r,<br />

van wier lotgevallen wij vernemen, evenals van <strong>de</strong> wijze waarop zij daarop reageert,<br />

en <strong>de</strong> dochter, die zulk een veel teer<strong>de</strong>r gevormd hart bezit, wel een groot verschil.<br />

De moe<strong>de</strong>r begrijpt het geluk van <strong>de</strong> dochter, die het zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> wetenschap kan<br />

stellen en toch gelukkig zijn, niet heel goed; <strong>de</strong> dochter heeft zich beter weten te<br />

doordringen van haar moe<strong>de</strong>rs aard. Bei<strong>de</strong>n kunnen het ten slotte toch wel met<br />

elkaar vin<strong>de</strong>n, zij het ook dat haar levensbeschouwingen zich nooit tot een eenheid<br />

laten versmelten.<br />

Een belangrijk en boeiend geschreven werk is Amalie Dietrich's levensverhaal,<br />

dat we ter lezing kunnen aanbevelen<br />

ALBERTINE DE HAAS.<br />

Uit Blanke Ste<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r Blauwe Lucht, door Louis Couperus. Twee<strong>de</strong><br />

Bun<strong>de</strong>l. - (Amsterdam, L.J. Veen).<br />

Met Couperus te dwalen door <strong>de</strong> Italiaansche ste<strong>de</strong>n en zich door <strong>de</strong>zen<br />

kunstzinnigen gids te doen inlei<strong>de</strong>n, we mogen wel haast zeggen te doen inwij<strong>de</strong>n,<br />

in <strong>de</strong> kunstschatten van het Zui<strong>de</strong>n,<br />

Forum Romanum.<br />

Uit: ‘Blanke Ste<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r Blauwe Lucht’.<br />

blijft een groot genot. Hij zal u niet vermoeien en vervelen met wat dorre,<br />

Bae<strong>de</strong>kersch-banale opsommingen van schil<strong>de</strong>r- en beeldhouwwerken, die 't mogelijk<br />

maken dat gij, on<strong>de</strong>rvraagd naar Rafaëls Dans <strong>de</strong>r Uren, met een zekeren<br />

Duitschen professor te Rome, van wien Couperus guitig vertelt, geneigd zoudt<br />

kunnen zijn om vol te hou<strong>de</strong>n: dat gij die uren ‘natuurlijk, natuurlijk!’ gezien hebt,<br />

terwijl dit mysterieuse werk, geschil<strong>de</strong>rd door <strong>de</strong>n jongen meester en zijn leerlingen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


ergens in het Vaticaan, niet te zien is, tenzij ge, wellicht, een intieme vriend van<br />

<strong>de</strong>n<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


122<br />

Paus en alle Kardinalen mocht zijn. Wat Couperus u toont dat ziet gij werkelijk,<br />

hetzij dan dat hij u binnenvoert in het aardig stadje Siena, waar 't mo<strong>de</strong>rne, bloeien<strong>de</strong><br />

leven weligt tusschen nauwe straten van Mid<strong>de</strong>neeuwsche paleizen, hetzij hij u <strong>de</strong><br />

glorie aanschouwen doet van <strong>de</strong>n Dom van Orvieto, <strong>de</strong> vervallen antieke stad, die<br />

eenmaal hoofdplaats <strong>de</strong>r Etrusken was. Wij gaan met hem langs bronzen en beel<strong>de</strong>n,<br />

en hij spreekt ons over <strong>de</strong> vaak sombere ziel van het Zui<strong>de</strong>n, zich manifesteerend<br />

in het werk van <strong>de</strong>n machtigen Houwer Michel Angelo.<br />

Maar ook aardige twintigsteeuwsche inci<strong>de</strong>ntjes in het goudpoeierend zonlicht<br />

tusschen <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> verbrokkel<strong>de</strong> muren schetst hij ons: zoo 't tooneeltje op <strong>de</strong> Markt<br />

te Ostia, waar werklui aan 't graven zijn, en 's schrijvers egâ, tuk om wat te vin<strong>de</strong>n,<br />

neerknielt en met vingers en parasol ijverig-<strong>voor</strong>zichtig te grabbel gaat in 't puin en<br />

't eeuwenou<strong>de</strong> stof.<br />

Er is veel over 't ou<strong>de</strong> Italië geschreven, en 't zal daarbij met het schoonheidswaas<br />

over die verle<strong>de</strong>n dingen maar al te vaak gegaan zijn als 't Couperus ging met zijn<br />

stukje antiek glas uit <strong>de</strong>n puinhoop te Ostia: schemerend en schitterend van<br />

azuurstuifsel en opalen vlin<strong>de</strong>rwiekatoompjes, verdofte het bij ie<strong>de</strong>re aanraking.<br />

Niet elk auteur echter is bij zijn aanrakingen zóó piëteitvol-<strong>voor</strong>zichtig als een<br />

Couperus, en slaagt er daarom in, in zijn beschrijvingen zóóveel van 't wazig glanzen<br />

en poeieren en schemeren te bewaren als, naar wij <strong>voor</strong> <strong>de</strong>zen kunstminnen<strong>de</strong>n<br />

toerist van harte hopen, zijn glasscherven, zuinig in het doosje met watten gepakt,<br />

in <strong>de</strong>n loop <strong>de</strong>r jaren zullen blijken te behou<strong>de</strong>n.<br />

G.v.E.<br />

Demon en Verlorene Ziel, door Luca Signorelli.<br />

Uit: ‘Blanke Ste<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r Blauwe Lucht’.<br />

Romans en novellen<br />

Het Vervloekte Geslacht, door Jozef Cohen. - (Amsterdam, van Holkema<br />

en Warendorf).<br />

De ‘boerenroman’ schijnt in <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>. In Duitschland en in Noor<strong>de</strong>lijker lan<strong>de</strong>n legt<br />

men zich <strong>de</strong>n laatsten tijd daar vlijtig op toe. En het publiek, het publiek van <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


‘trommel’ en <strong>de</strong> leesportefeuille, het publiek dat, <strong>voor</strong> driekwart, zoo niet méér, uit<br />

dames bestaan<strong>de</strong>, leest om <strong>de</strong>n leegen tijd door te komen, zich zon<strong>de</strong>r inspanning<br />

te ontspannen, dat publiek geniet dit genre blijkbaar gretig en bezorgt <strong>de</strong>n schrijvers<br />

roem.<br />

Hier is een Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>r aan het woord. Zijn werk is een ‘oorspronkelijke roman’.<br />

Sommige uitgevers vermel<strong>de</strong>n dit nadrukkelijk on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel.<br />

Hier zou het volstrekt onnoodig zijn geweest. Afgezien van <strong>de</strong> vele rechtstreeksche,<br />

op ons land betrekking hebben<strong>de</strong> aanwijzingen, is dit boek doór-en-door Hollandsch.<br />

Cohen trouwens heeft naam gemaakt in onze letterkun<strong>de</strong>, <strong>voor</strong>namelijk door een<br />

boek ‘Ver van <strong>de</strong> menschen’ geheeten, óók spelend op het land. Zijn liedjes,<br />

liedjes waarlijk, waarvan niet toevallig verschillen<strong>de</strong> aan componisten wer<strong>de</strong>n<br />

opgedragen, hebben min<strong>de</strong>r<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


123<br />

<strong>de</strong> aandacht getrokkea dan ik verwacht had. Ze waren, schoon misschien ge<strong>de</strong>eltelijk<br />

op Heine geïnspireerd, met werk van dit zang-genie althans onmiskenbaar verwant,<br />

persoonlijk, frisch, levendig, snij<strong>de</strong>nd, gevoelig en zeer muzikaal.<br />

Eigenaardig: op Cohen's proza is dit alles niet toepasselijk. Nu zij da<strong>de</strong>lijk gezegd,<br />

dat hij in <strong>de</strong>ze twee <strong>de</strong>elen, <strong>de</strong>zen dikken roman naar iets geheel an<strong>de</strong>rs gestreefd<br />

heeft. Trok <strong>de</strong> lyriek in <strong>de</strong> verzen aan, <strong>de</strong> argeloosheid, waarmee <strong>de</strong> dichter zich<br />

uitzong - hier houdt <strong>de</strong> schrijver zich schuil. Dit is zuivere en forsche epiek.<br />

Het on<strong>de</strong>rwerp, dat hij zich stel<strong>de</strong>, was eenvoudig <strong>de</strong> trots en <strong>de</strong> macht en <strong>de</strong><br />

kracht van een familie op een Overijsselsch dorp (Harmink heeten zij), van welke<br />

familie <strong>de</strong> le<strong>de</strong>n niet geregeld als <strong>de</strong> boeren wenschen te werken noch met eerlijken<br />

arbeid hun brood te verdienen, maar, gehaat en gevreesd, door behendigheid en<br />

lichamelijke overmacht in hun on<strong>de</strong>rhoud <strong>voor</strong>zien, en hoe een reizen<strong>de</strong><br />

tooneelspeelster, met <strong>de</strong>n kermiswagen <strong>de</strong> dorpen bezoekend, Floris, het hoofd<br />

van 't gezin, en daarmee <strong>de</strong> an<strong>de</strong>ren, 't merg uit <strong>de</strong> botten zuigt. Allen, behalve<br />

Gaitjan Harmink. Zijn va<strong>de</strong>r sterft, zijn moe<strong>de</strong>r raakt aan <strong>de</strong>n drank en verdierlijkt,<br />

het geslacht verkwijnt, maar Gaitjan blijft <strong>de</strong> traditie trouw. Hij ziet vanwaar het<br />

gevaar dreigt en, getrouwd, legt hij zich ijverig op landbouwstudie toe. Dat is zijn<br />

kracht: <strong>de</strong> wetenschap van <strong>de</strong>n nieuwen tijd, <strong>de</strong> ontwikkel<strong>de</strong> techniek, geschraagd<br />

door zijn lichaamskracht en geestes-taaiheid. In volharding en wraakzucht blijkt hij<br />

een echte Harmink. Zelfs keert <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> zwerverstrek, <strong>de</strong> ban<strong>de</strong>loosheid, die zijn<br />

va<strong>de</strong>r in het bloed woel<strong>de</strong>, in een dochter terug. Maar zijn vlijt en onverzettelijkheid<br />

zijn er inmid<strong>de</strong>ls in geslaagd, het heele dorp Bershei<strong>de</strong>, waarin ze woon<strong>de</strong>n van<br />

geslacht op geslacht, aan zich te on<strong>de</strong>rwerpen. Van <strong>de</strong> daar gelegen lan<strong>de</strong>rijen<br />

maakt Gaitjan zich allengs meester. Zijn <strong>voor</strong>tvarendheid en koppige drang naar<br />

<strong>voor</strong>uitgang, zijn toepassen van <strong>de</strong> nieuwe metho<strong>de</strong>s, waar het landbouw en<br />

-ontginning betreft, verdringt uit hun hoeven wie daar zetel<strong>de</strong>n van va<strong>de</strong>r op zoon<br />

en Gaitjan's <strong>voor</strong>va<strong>de</strong>rs als landloopers smaad<strong>de</strong>n. Onverbid<strong>de</strong>lijk gedraagt hij zich<br />

tegenover hen, als ze, verne<strong>de</strong>rd, thans <strong>de</strong> min<strong>de</strong>ren, om een zachter behan<strong>de</strong>ling<br />

smeeken. Hem betoon<strong>de</strong>n ze, toen ze machtig waren, evenmin gena<strong>de</strong>. Zoo kon<br />

hij hen allen overheerschen, behalve éen, zijn moe<strong>de</strong>r. Ook in haar woedt <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />

Harminkaard. Niet in staat noch geneigd tot geregeld werk, be<strong>de</strong>lt ze bij haar zoon,<br />

als het dien goed gaat. Tevergeefs tracht hij haar weg te krijgen. Tot Gaitjan's<br />

dochter, <strong>de</strong> zwerfzieke, voelt zij zich aangetrokken. Samen loopen ze weg. Hen<br />

trekt het verle<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>n kermiswagen, toen <strong>de</strong> grootmoe<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>r leiding van<br />

Rubini en <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n Floris met het troepje van dorp tot dorp trok, spelend in ‘draken’,<br />

waarin Flora <strong>de</strong> hoofdrollen had. De verlei<strong>de</strong>lijke Flora, die <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rgang <strong>de</strong>r<br />

Harminks werd.<br />

Cohen vertelt dit alles, <strong>de</strong>ze realiteit, tegen een sprookjes-achtergrond van ou<strong>de</strong><br />

legen<strong>de</strong>n, sober, zon<strong>de</strong>r karakteristiek. Aanvankelijk is men geneigd, zich hierover<br />

als over een leemte te beklagen. Het schijnt hier en daar romantiek van <strong>de</strong><br />

beschimmel<strong>de</strong> plank. Vooral waar van <strong>de</strong>n reizen<strong>de</strong>n tooneeltroep sprake is,<br />

schud<strong>de</strong>n we ongeloovig het hoofd. Dan is het beurtelings te mooi en te erg, <strong>voor</strong>al<br />

te erg. Die Flora, <strong>de</strong> slang, <strong>de</strong>ze kermismeid, mooie, jonge zinnelijke vrouw blijkbaar,<br />

leeren we kennen. Maar dan stuiten we opeens weer op bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n die we met<br />

<strong>de</strong> <strong>voor</strong>stelling, door het <strong>voor</strong>gaan<strong>de</strong> verwekt, volstrekt niet overeen kunnen brengen.<br />

Daarnaast Floris, toch een beest van 'n vent. Een oermensch van ontembare<br />

vrijheidsbehoefte en lichaamskracht. Ook in zijn kenschets is ons niet alles dui<strong>de</strong>lijk.<br />

En waartoe die goedkoope poging om Rubini, <strong>de</strong>n baas van 't spel, als<br />

dorps-comediant te teekenen door hem letterlijk geen zin te laten zeggen zon<strong>de</strong>r<br />

een aanhaling uit Schiller, waarbij wel te verstaan is, dat het citaat zelf meestal<br />

achterwege blijft? Wie dit boek begint te lezen, stoot zich aan <strong>de</strong> flauwheid van <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


karakteristiek. Die verschillen<strong>de</strong> menschen, ze staan uiterlijk noch innerlijk <strong>voor</strong> ons.<br />

De lezer kent ze niet, wijl het vertegenwoordigers blijven van een beken<strong>de</strong> soort,<br />

<strong>de</strong> lezer dus zijn beperkte kennis omtrent hen heeft af te lei<strong>de</strong>n uit vroegere, door<br />

lectuur verwekte, dus vage <strong>voor</strong>stellingen. Daardoor is hij geneigd tot <strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rstelling, dat Cohen, dit omvangrijk verhaal schrijvend, averechts te werk is<br />

gegaan. Had hij toch behooren uit te gaan van <strong>de</strong>n persoonlijken aanleg dier boeren,<br />

ons eerst hun aard en uiterlijke omstandighe<strong>de</strong>n zoo scherp mogelijk <strong>voor</strong> oogen<br />

moeten stellen, om daarna uit hun on<strong>de</strong>rlinge wrijving en botsing ons te overtuigen<br />

van <strong>de</strong> noodzakelijkheid <strong>de</strong>r daaruit <strong>voor</strong>tkomen<strong>de</strong> tragiek, ons moeten ontroeren<br />

door <strong>de</strong> menschelijkheid van het later, triest gebeuren - wij meenen aanvankelijk,<br />

dat <strong>de</strong> schrijver zoo heftig door het ongetwijfeld aantrekkelijke en aangrijpen<strong>de</strong> van<br />

<strong>de</strong> gekozen stof werd bezeten, dat hij daarnaar <strong>de</strong> menschen gekneed heeft, die<br />

<strong>de</strong> grootsche tragiek dier boersche worsteling moesten belichamen, in plaats van<br />

omgekeerd.<br />

Doch in <strong>de</strong>ze opvatting is een misverstand, en wel wegens <strong>de</strong> zeldzaamheid<br />

waarmee werk als dit in ons land wordt geleverd. Nu en dan toch treffen ons brokken<br />

beschouwing van zóó bree<strong>de</strong> en beel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> kracht, taalschil<strong>de</strong>ringen, waardoor wat<br />

<strong>de</strong> auteur bedoel<strong>de</strong> zóó suggestief<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


124<br />

wordt opgeroepen, dat we inzien, hoe nauwkeuriger ontle<strong>de</strong>n had<strong>de</strong> geschaad en<br />

juist het betrekkelijk onpersoonlijke van <strong>de</strong>zen vlakken stijl, het werken met vlakke<br />

tinten eer dan met het impressionistisch procédé, alleen <strong>de</strong>zen indruk van het<br />

epische en onvergankelijk-noodlottige vermag te wekken, waardoor, als hier, <strong>de</strong> op<br />

zich zelf staan<strong>de</strong> figuren tot gestalten van bovenmenschelijke afmetingen uitgroeien<br />

temid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> toch ook in haar stage veran<strong>de</strong>rlijkheid onvergankelijke natuur.<br />

H. VAN LOON.<br />

De Won<strong>de</strong>rbare Historie van <strong>de</strong>n laatsten Uilenspiegel, door Jos. van<br />

Veen. - ('s Gravenhage, C.L.G. Veldt).<br />

Van Veen als Uilenspiegel, een mo<strong>de</strong>rne naneef van <strong>de</strong>n klassieken snaak. Grappig<br />

doet hier, wie in zijn rechtstreeksche polemiek steeds geestig en dartel bleek. Maar<br />

<strong>de</strong>ze grappigheid is maar een huls van droef-ernstig gebeuren, hetgeen <strong>de</strong>n schrijver<br />

zelven overkomen moet zijn.<br />

Want al haalt Jos. van Veen hier als een goochelaar poespas bij, om <strong>de</strong> aandacht<br />

van zich zelven af te lei<strong>de</strong>n; al doet hij het in dit boek koddig <strong>voor</strong>komen, of het <strong>voor</strong><br />

een <strong>de</strong>el uit handschriften van <strong>de</strong>n geheimzinnigen held is samengesteld, een<br />

procédé, ernstig door van Lennep, eveneens vermakelijk, maar hoe veel pittiger en<br />

rijker aan verbeelding, door van Looy toegepast! - van Veen houdt ook hierin <strong>de</strong>n<br />

lezer uitsluitend met zich zelf bezig. Daar<strong>voor</strong> koos hij het mom van <strong>de</strong>n zelfspot.<br />

Vol galgenhumor blijkt <strong>de</strong>ze laatste Uilenspiegel. In overeenstemming daarmee,<br />

àn<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> snaak met wiens naam hij bij wijze van ‘panache’ zich tooi<strong>de</strong>, wordt<br />

hij meer geleid dan dat zijn fratsen an<strong>de</strong>ren schrik aanjagen. Een slachtoffer is het,<br />

wiens we<strong>de</strong>rwaardighe<strong>de</strong>n hier vlot en monter wor<strong>de</strong>n verhaald. Maar een slachtoffer<br />

uit hoof<strong>de</strong> van wat <strong>de</strong> schrijver onmiskenbaar diens kracht acht. Deze kracht, ze is<br />

zijn fanatieke waarheidslief<strong>de</strong>. Die stuit op wat <strong>de</strong> praktijk van het leven an<strong>de</strong>ren,<br />

machtiger dan hij, heeft geleerd: te schipperen met wat hem boven alles dierbaar<br />

dunkt: <strong>de</strong>n trouw áán, <strong>de</strong>n eerbied vóór zich zelf.<br />

Deze karakterzwakheid, karakterloosheid, zeggen ongetwijfeld <strong>de</strong> laatste<br />

Uilenspiegel en Jos. van Veen, wil<strong>de</strong> hij aan <strong>de</strong> kaak stellen. Ziedaar, wat hem<br />

da<strong>de</strong>lijk van een van Looy on<strong>de</strong>rscheidt, wat hem op <strong>de</strong>n Broe<strong>de</strong>let van <strong>de</strong><br />

sarcastische romans als ‘Hofstad’ doet lijken. Even lyrisch als dit, is in laatsten<br />

aanleg van Veen's boek. Zelfs meer dan Broe<strong>de</strong>let, <strong>de</strong> sentimenteele en<br />

onbarmhartige spotter, wil hij <strong>de</strong>n menschen wat leeren, maar eerst: zijn wrok<br />

uitspreken.<br />

Dat <strong>de</strong> <strong>voor</strong>treffelijkheid van <strong>de</strong>zen Uilenspiegel, dat an<strong>de</strong>rer zelfverblinding<br />

oorzaak van zijn maatschappelijk fiasco is: <strong>de</strong> auteur is er sterk van overtuigd. En<br />

men kan hem dit toestemmen, zon<strong>de</strong>r daarmee hetgeen Uilenspiegel <strong>voor</strong>namelijk<br />

tot han<strong>de</strong>len drijft en <strong>de</strong>n vorm, waarin zich dit uit, on<strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>lijk te prijzen.<br />

‘Philisterhaft’ zal <strong>de</strong> schrijver dit schel<strong>de</strong>n, en terstond wie zoo <strong>de</strong>nkt, zoo schrijft,<br />

in<strong>de</strong>elen bij <strong>de</strong> bekrompenen, die van Uilenspiegel's dienstaanbiedingen niet gediend<br />

bleken.<br />

Nu is in 't algemeen <strong>de</strong> <strong>de</strong>ernis, het meevoelen en meelij<strong>de</strong>n met wie krachtens<br />

sterk uitgesproken, op zich zelf bewon<strong>de</strong>renswaardige eigenschappen (boven<br />

noem<strong>de</strong> ik <strong>de</strong> <strong>voor</strong>naamste) het hoofd stooten en in <strong>de</strong> kou blijven, warmer dan <strong>de</strong><br />

toch steeds twijfelachtige waar<strong>de</strong>ering <strong>voor</strong> hetgeen an<strong>de</strong>ren, weinigen in <strong>de</strong><br />

maatschappij er bovenop brengt. Zon<strong>de</strong>r dat men nog <strong>de</strong>nkt aan een Don Quichotte<br />

houdt <strong>de</strong> litteratuur zich bij <strong>voor</strong>keur met <strong>de</strong> schoonheid en <strong>de</strong> kracht en <strong>de</strong> hoogheid<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


in armoe<strong>de</strong> en zwakheid bezig. Von<strong>de</strong>n ook <strong>de</strong> diepste schil<strong>de</strong>rs hun sujetten niet<br />

aan <strong>de</strong>n zelfkant van <strong>de</strong> samenleving?<br />

Zoo onthou<strong>de</strong> men Uilenspiegel - van Veen - <strong>de</strong>n hem toekomen<strong>de</strong>n lof niet, maar<br />

jammere ook niet te zeer. In dien tegenspoed toch vond hij <strong>de</strong>n troost van het<br />

heldhaftig slachtofferschap. Die weerstand heeft hem gestaald, hem thans gedreven<br />

tot het schrijven van dit relaas van ... het moge gezegd: zelf doorleef<strong>de</strong><br />

ontgoochelingen.<br />

Tot <strong>de</strong>ze gevolgtrekking geeft geheel het verle<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>zen uitbundigen publicist<br />

het recht. We meenen zelfs zeer dui<strong>de</strong>lijk in dit boek enkele personen en <strong>voor</strong>vallen<br />

te herkennen, waarbij blijkens vroegere onbewimpel<strong>de</strong> uitlatingen van Jos. van<br />

Veen in tijdschriften, hij zelf onmid<strong>de</strong>llijk betrokken was, met wie zijn<br />

recht-door-zee-heid hem in botsing bracht. Ook dit herinnert weer aan een boek als<br />

‘Hofstad’.<br />

Maar die rechtschapenheid roemend, begrijpen we tegelijk, dat <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n<br />

meer dan <strong>de</strong> door van Veen beschuldig<strong>de</strong> personen aan zijn bittere teleurstelling<br />

schuldig staan. Van afvallige bestrij<strong>de</strong>r gewor<strong>de</strong>n, dacht hij zijn tevoren opgedane<br />

ervaring, zijn geest en strijdlust ten dienste van een uiteraard geï<strong>de</strong>aliseer<strong>de</strong><br />

tegenpartij te stellen. Deze bleek op dien steun niet gesteld. Hij was haar te heftig,<br />

te beginselvast, of... en dit zij <strong>de</strong>n heer van Veen eveneens ter overweging<br />

aanbevolen: te eenzijdig? Verstooten door zijn geestverwanten van vroeger, die hij<br />

vrijwillig <strong>de</strong>n rug had toegekeerd, in een zelfstandigheid en geestkracht die tot<br />

eerbied dwingen, vond hij als een landlooper <strong>de</strong> <strong>de</strong>uren, waar hij als nieuw gewonnen<br />

en dus vurig me<strong>de</strong>strij<strong>de</strong>r aanklopte, haastig <strong>voor</strong> zich gesloten.<br />

Dit lot <strong>de</strong>elt hij met an<strong>de</strong>re afvalligen. En <strong>voor</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


125<br />

men in die behan<strong>de</strong>ling ondankbaarheid en bot eigenbelang zoekt, be<strong>de</strong>nke men,<br />

of 't in van Veen's geval niet waardiger geweest ware, indien eerbied <strong>voor</strong> zijn eigen<br />

verle<strong>de</strong>n hem, toen die innerlijke omwenteling zich voltrokken had, het zwijgen<br />

had<strong>de</strong> opgelegd.<br />

H. VAN LOON.<br />

De Biecht, door Jeanne Reyneke van Stuwe. - (Amsterdam, L.J. Veen).<br />

‘Vol van een smeulen<strong>de</strong>n gloed’, aldus wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> brieven beschreven, aldus<br />

on<strong>de</strong>rvindt Ma<strong>de</strong>lon, in Holland verblijvend, wat Jacques, heur man, haar uit Indië<br />

schrijft. Wat <strong>de</strong> menschen, het lezend publiek telkens gretig naar Jeanne Reyneke's<br />

romans <strong>de</strong>ed grijpen, was het ook niet die smeulen<strong>de</strong> gloed, <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>, die daarin<br />

slag op slag verheerlijkt werd? En <strong>de</strong> verheerlijking <strong>de</strong>r volle, <strong>de</strong>r bovenal zinnelijke<br />

en tee<strong>de</strong>re lief<strong>de</strong>, <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>, die niet vlamt, maar smeult en in <strong>de</strong> smeulen<strong>de</strong> hitte<br />

van <strong>de</strong>n gloed, door <strong>de</strong>n tegenspoed van uiterlijke omstandighe<strong>de</strong>n veroorzaakt,<br />

zich het schoonst en krachtigst toont, heeft ook haar beste werk tot iets van hooge<br />

waar<strong>de</strong> gemaakt.<br />

Dit boek, dat <strong>de</strong> allures heeft van een roman, is een bun<strong>de</strong>l vertellingen. Verhalen<br />

van ongelijke waar<strong>de</strong>. De eerste vertellen van lief<strong>de</strong>, dat is van het minneleed<br />

tusschen man en vrouw, daar <strong>de</strong> wreedheid <strong>de</strong>r realiteit, buiten <strong>de</strong>n wil <strong>de</strong>r naar<br />

elkan<strong>de</strong>r gedrevenen om, <strong>de</strong> begeer<strong>de</strong> overeenstemming tusschen bei<strong>de</strong>r gevoelens<br />

en verwachtingen belemmert. Het is <strong>de</strong> druk van het onafwendbare, dat <strong>de</strong> fierheid<br />

<strong>de</strong>zer vrouwenhartstochten knakt. De innigheid in <strong>de</strong> beschrijving daarvan doet het<br />

verháaltje vergeten. Het verzinnen van een omgeving, van <strong>de</strong> aanleiding tot het<br />

doen botsen van karakters is geenszins mevrouw Kloos' kracht. O zeker, ik<br />

on<strong>de</strong>rschat niet <strong>de</strong>n ijver en <strong>de</strong> nauwgezetheid, <strong>de</strong> geestkracht, <strong>de</strong> schran<strong>de</strong>rheid<br />

en <strong>de</strong> belangstellen<strong>de</strong> volharding, waarmee zij, vrouw en leek, zich ten behoeve<br />

van een aantal harer romans zóó innig in een speciaal vak of bijzon<strong>de</strong>ren kring van<br />

maatschappelijk- en sportgedoe wist in te werken, dat wie zich daar krachtens<br />

beroep of liefhebberij aan geven, er niets of nauwelijks iets op aan te merken had<strong>de</strong>n.<br />

Deze ‘documents humains’, wie zou ze <strong>de</strong>n realistischen auteurs misgunnen, laat<br />

staan hun daar een verwijt van maken? Maar wat ik <strong>voor</strong>namelijk tegen later<br />

verschenen romans <strong>de</strong>zer geboren schrijfster als ernstige grief voel, het is dat zij<br />

het aldus uiteraard louter verstan<strong>de</strong>lijk te harer kennis gekomene te weinig heeft<br />

verwerkt. In plaats dat <strong>de</strong>ze losse ervaringen haar in 't bloed overgingen, zoodat ze<br />

het karakter van opzettelijke <strong>voor</strong>bereiding tot <strong>de</strong>n roman verloren, heeft <strong>de</strong> auteur<br />

<strong>de</strong>ze brokken wetenswaardigheid te vaak in 't geheel van het verhaal ingelascht,<br />

zooals <strong>de</strong> kranten vertellen, dat mo<strong>de</strong>rne schil<strong>de</strong>rs en beeldhouwers aan hun werk<br />

dingen toevoegen, die met <strong>de</strong> aangewen<strong>de</strong> materie niets te maken hebben.<br />

Waarschijnlijk is dit bij mevrouw Jeanne Reyneke van Stuwe een gevolg van<br />

overhaast arbei<strong>de</strong>n. De productiviteit <strong>de</strong>zer schrijfster op zich zelf reeds is<br />

bewon<strong>de</strong>renswaardig. Maar ook in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l wreekt zich dat gebrek aan zorg<br />

en atmosfeer. Daardoor zijn <strong>de</strong> twee laatste vertellingen tot schetsen gewor<strong>de</strong>n,<br />

die, als feuilleton in een dag- of weekblad geplaatst, waar<strong>de</strong>ering kunnen wekken<br />

als nieuwsgierigheidsbevrediging, ofschoon toch een Steynen, om van Poe niet te<br />

spreken, het gegeven van <strong>de</strong>n man met <strong>de</strong> misdadigershand in zijn blijkbaar fataal<br />

bedoel<strong>de</strong> schrikwekkendheid snij<strong>de</strong>n<strong>de</strong>r zou hebben behan<strong>de</strong>ld.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Maar ook al looft men in beter geslaag<strong>de</strong> verhalen <strong>de</strong> documentatie aan <strong>de</strong>n<br />

opzet daarvan besteed, hoe ver blijft <strong>de</strong>ze achter bij <strong>de</strong>n suggestieven invloed, te<br />

weinig, maar toch soms en sterk door haar woord gewekt, als haar bewogen stem<br />

spreekt van het vrouwenverlangen, het snakken naar <strong>de</strong> warmte <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong>, naar<br />

voldoening <strong>voor</strong> zinnen en ziel, en hoe <strong>de</strong> waarlijk blin<strong>de</strong> onmeedoogendheid (of<br />

zou dit juist een bewijs van wreed inzicht zijn?) van het noodlot hun die het sterkst<br />

verlangen <strong>de</strong> mogelijkheid op vervulling daarvan onthoudt! Haar intuïtie weet somtijds<br />

<strong>de</strong> tragische grootschheid van het eenzaamheidsbesef op te roepen buiten alle<br />

verstan<strong>de</strong>lijk zoeken naar stoffeering om. En in dit evoceeren van zieletoestan<strong>de</strong>n<br />

ligt haar kracht. Episch is mevrouw Reyneke niet sterk. En welke vrouw, vrouw ook<br />

in haar kunst, is dit wel? Zij moet verhalen van <strong>de</strong> heerlijkheid <strong>de</strong>r lief<strong>de</strong>, maar <strong>de</strong>ze<br />

lief<strong>de</strong> als het nooit betreedbare beloof<strong>de</strong> land, <strong>de</strong> heerlijkheid als een niet te<br />

verwezenlijken belofte. Dat <strong>de</strong> adjectieven <strong>de</strong> bestaans<strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>n vormen <strong>voor</strong><br />

wat zij bepalen, dat m.a.w. <strong>de</strong> lief<strong>de</strong> slechts die alles beheerschen<strong>de</strong> begeerte kan<br />

blijven opwekken, op <strong>voor</strong>waar<strong>de</strong> en òmdat ze, als <strong>de</strong> kim, bij het na<strong>de</strong>ren<br />

terugvluchten blijft: <strong>de</strong>ze tragische onoplosbaarheid schijnt <strong>de</strong> auteur blijkens <strong>de</strong><br />

aan een <strong>de</strong>r personen uit dit boek te bepeinzen gegeven feitelijkheid zich bewust.<br />

Uit <strong>de</strong> beperking, die <strong>de</strong> schrijfster zich zelf daarmee heeft opgelegd, schijnt men<br />

te mogen opmaken, dat <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> harer productie geen noemenswaardige stijgingen<br />

of dalingen meer zal on<strong>de</strong>rgaan. Dit maakt op zijn beurt <strong>de</strong>n drang naar<br />

vergeestelijking in <strong>de</strong> literatuur weer verklaarbaar, waarvan Dirk Coster zich <strong>de</strong><br />

verdienstelijke heraut en wegwijzer betoont. Tenzij mevrouw Jeanne Reyneke van<br />

Stuwe aan <strong>de</strong> hopeloosheid van <strong>de</strong> zelf gekozen impasse <strong>de</strong>nkt te kunnen ontkomen<br />

door tamelijk onnoozele vertelseltjes<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


126<br />

als <strong>de</strong> laatste, in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l opgenomene. Een bevrijding, waarmee we onze<br />

letterkun<strong>de</strong> zoomin als <strong>de</strong>ze schrijfster zou<strong>de</strong>n kunnen gelukwenschen.<br />

H. VAN LOON.<br />

I Wan Toergenjew, Maag<strong>de</strong>lijke Zielen. - (Utrecht, H. Honig).<br />

Barsch, schonkig-somber verschijnen ons <strong>de</strong>ze menschen als gestalten van Millet,<br />

te mid<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> doodsche Russische vlakten. Ze staan alleen, ontoegankelijk<br />

gesloten in hun kil, vaak met bijoogmerken sluw rekening hou<strong>de</strong>nd, in zich zelf<br />

verwikkeld en verward individualisme. Om hen heen is een gesmoord-vijandige,<br />

begrijpen<strong>de</strong> noch begrepen leegte. Ze zoeken elkan<strong>de</strong>r, maar ze vin<strong>de</strong>n niet, daar<br />

ze zich zelf nog niet gevon<strong>de</strong>n hebben en in <strong>de</strong> meeste gevallen nooit vin<strong>de</strong>n zullen.<br />

Dwalen ziet men hen langs <strong>de</strong> kronkelpa<strong>de</strong>n van hun eigen ziel, in <strong>de</strong>n tuin van hun<br />

binnenwezen, dat staat volgewoekerd met geknot i<strong>de</strong>alisme, in <strong>de</strong>n knop verstikte<br />

e<strong>de</strong>le aandriften, met <strong>de</strong> dorste onmacht en twijfelzucht en levensmoeheid <strong>voor</strong>al,<br />

en waarin <strong>de</strong> bloemen van groeikrachtige en levenwekken<strong>de</strong> gedachten en da<strong>de</strong>n<br />

maar schaarsch zijn.<br />

Van die tuinen beeldt Toergeenjef hier vele af: menschen uit verschillen<strong>de</strong><br />

maatschappelijke klassen, met <strong>de</strong> meest uiteenloopen<strong>de</strong> begeerten en belangen,<br />

alle geschaard om dien revolutionairen Hamlet, dien wereldhervormer in <strong>de</strong>n dop,<br />

<strong>de</strong>n in innerlijke tweespalt verscheur<strong>de</strong>n Nesjdanof. Man van hooge geboorte, maar<br />

uit zijn oorspronkelijken stand gestooten, dan ‘buiten zijn kring’ samenzwerend met<br />

revolutionnair gezin<strong>de</strong> mannen en vrouwen, in het geheim overleggend en plannen<br />

makend en ein<strong>de</strong>lijk ook die plannen verwezenlijkend. Maar hoe geweldig smartelijk,<br />

hoe groot en onbarmhartig doorschouwd is <strong>de</strong> late tot-daadwording van <strong>de</strong> sinds<br />

lang in bijeenkomsten en briefwisselingen gekweekte en aangehitste, <strong>de</strong> boeren tot<br />

opstand aanzetten<strong>de</strong> tocht van Nesjdanof, als hij ervaart dat <strong>de</strong> <strong>voor</strong>bereiding even<br />

gebrekkig, even hol en ondoelmatig was als <strong>de</strong>ze van trieste belachelijkheid tragische<br />

uitvoering!<br />

Nesjdanof bemerkte zijn vergissing, zijn dwaling van jaren. Voor het praktische<br />

werk <strong>de</strong>ug<strong>de</strong> hij niet. De vrouw, die hem had meegesleept, met wie hij gevlucht<br />

was, had hem lief, maar haar revolutionnaire geest had zich aan een an<strong>de</strong>r gehecht.<br />

En Nesjdanof dreef het hel<strong>de</strong>r besef van zijn overbodigheid en van <strong>de</strong> oorzaak dier<br />

nutteloos-, dus hin<strong>de</strong>rlijkheid haast mechanisch tot die echt Russische, konsekwent<br />

zwaarmoedige oplossing: hij ruimt zich zelf uit <strong>de</strong>n weg. De zaak van <strong>de</strong>n opstand,<br />

waarnaar zijn onbewustheid haakte, die hij bij gebreke aan <strong>de</strong> daartoe noodige<br />

geestkracht en menschenkennis positief niet vermocht te steunen, bewees hij<br />

daarmee althans een negatieven dienst. Als zwakke, onbeholpen en hulpelooze<br />

eenling stond hij tegenover <strong>de</strong> logge en ruwe domheidsmacht van een nog vast<br />

aaneengesloten boerenbevolking, die wantrouw<strong>de</strong> wie met ophitsen<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n<br />

haar na<strong>de</strong>r<strong>de</strong> en wier achterdocht zich terstond in da<strong>de</strong>n van geweld omzette.<br />

Dat geweld, dat terugslaat als een vreem<strong>de</strong>, een, die blijkbaar buiten hun klasse<br />

en gebruiken staat, hen zelf van hun sleurwaan tracht te genezen, hun <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>len<br />

toont om zich van hun druk te ontdoen, en dat zijn brute kracht toont, omdat het<br />

elke mogelijkheid ontbeert om zich op an<strong>de</strong>re wijze tegen een hervormingsgezin<strong>de</strong>,<br />

dus dreigen<strong>de</strong> macht te verweren, - ook Nesjdanof heeft dat on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>n. Dat drijft<br />

hem ten slotte in <strong>de</strong>n vrijwillig en schier als een verlossing uit eigen zielestrijd<br />

aanvaar<strong>de</strong>n dood. Ook aan Marianne en Sfolonius, zijn vriend, is hij verplicht, hun<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


verzwegen, maar als gebie<strong>de</strong>nd gevoeld verlangen tegemoet te komen. Zijn plaats<br />

was niet te mid<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r omwentelingsgezin<strong>de</strong>n, noch in het aristocratisch vorstenhuis<br />

<strong>de</strong>r Sfipjagins. Hij is bezeten door een niet te schatten, niet tot da<strong>de</strong>n nopen<strong>de</strong>n,<br />

neen, door een doffen, verlammen<strong>de</strong>n, want gestadig aarzelen<strong>de</strong>n afkeer van <strong>de</strong><br />

omstandighe<strong>de</strong>n, waarin het toeval (meer dan eigen streven, eigen vermogens)<br />

hem smakte. En <strong>de</strong>ze afkeer blijkt ten slotte niet an<strong>de</strong>rs dan een rechtstreeksch<br />

gevolg van <strong>de</strong> kloof tusschen <strong>de</strong> onbeperktheid zijner naar maatschappelijke<br />

vernieuwing hunkeren<strong>de</strong> wenschen en <strong>de</strong> schrijnen<strong>de</strong> ontoereikendheid zijner<br />

geestelijke en lichamelijke vermogens. Een afkeer van zichzelf dus.<br />

Nu is het een schoonheid van dit werk, of liever: van <strong>de</strong>n blik waarmee Toergeenjef<br />

dit alles heeft overschouwd en samengevat, dat hij angstvallig ons me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n van<br />

<strong>de</strong>ze toch diep <strong>de</strong>erniswaardige gestalte verre heeft gehou<strong>de</strong>n. In heel dit schrikkelijk<br />

verhaal staat niet éen enkele pathetische zin. In gelaten verbittering werd het<br />

geschreven. Men hoort <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n stroef knersen tegen elkaar. Gelaten en bitter<br />

is het, als een man die het leven heeft doorpeild, ook <strong>de</strong> harteroerselen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

e<strong>de</strong>lst schijnen<strong>de</strong> da<strong>de</strong>n, en die daar tal van verachtelijke bijbedoelingen als<br />

drijfveeren vond. En die toen het vertrouwen in <strong>de</strong> zuiverheid van het menschelijk<br />

streven vrijwel is kwijt geraakt en die, als <strong>de</strong>ze, <strong>de</strong> onbaatzuchtige poging <strong>de</strong>ed<br />

mislukken op <strong>de</strong> gebrekkigheid van <strong>de</strong> volharding. En die spot met <strong>de</strong> waanwijze<br />

opgeblazenheid, met <strong>de</strong> kleurige lappen, waarmee zelfs zoogenaamd<br />

maatschappelijke hervormers hun zelfzuchtige begeerten trachten te tooien en te<br />

verbergen. Ook van dat soort spot is heel dit boek vol: telkens stuit men<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


127<br />

op vleugjes van het wrangste sarkasme, dat niets spaart, maar ook niets <strong>de</strong> moeite<br />

waard acht om zich over op te win<strong>de</strong>n, slechts bezeten door <strong>de</strong>n drang naar<br />

waarheid; maar dat ook het nut van <strong>de</strong> waarheid te twijfelachtig meent, om <strong>de</strong>n<br />

drang daarnaar tot iets stormachtigs op te voeren.<br />

Zoodat men zich na lezing <strong>de</strong> vraag stelt, of een <strong>de</strong>rgelijke roman of uitgebrei<strong>de</strong><br />

novelle nog kunst heeten mag. Of <strong>de</strong>ze niet met geheel an<strong>de</strong>re bedoelingen, liever:<br />

in geheel an<strong>de</strong>re zielsgestemdheid geschreven werd dan waarin datgene ontstaat,<br />

wat we litteraire kunst noemen en dat op ons <strong>de</strong>n indruk van iets schoons maakt?<br />

An<strong>de</strong>rs gezegd: of <strong>de</strong> vraag, <strong>de</strong> drang, die <strong>de</strong>n laatsten tijd hier te lan<strong>de</strong> gaat naar<br />

<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne Russische letterkun<strong>de</strong> niet <strong>voor</strong>tkomt uit een gevoel van oververzadiging<br />

door onze eigen in<strong>de</strong>rdaad te schielijk met ou<strong>de</strong> procédé's en on<strong>de</strong>rwerpen genoegen<br />

nemen<strong>de</strong> litteratuur, eer dan uit een wezenlijke bevrediging, gewekt door <strong>de</strong>ze<br />

vreem<strong>de</strong>, afwijken<strong>de</strong> gewaarwordingen, vrucht van aan <strong>de</strong> meesten totaal onbeken<strong>de</strong><br />

omgevingen, gekoesterd door menschen, die ons eenerzijds overbeschaafd, aan<br />

<strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant als barbaren <strong>voor</strong>komen. En ten slotte: of dit konsekwente<br />

pessimisme, dat als het ware zich zelf verteert, nochtans een levenskrachtige kunst<br />

vermag <strong>voor</strong>t te brengen?<br />

Een onbeken<strong>de</strong> heeft dit boek dragelijk vertaald.<br />

H. VAN LOON.<br />

Verzen<br />

Naar Lichten<strong>de</strong> Wegen, - Verzen van Richard <strong>de</strong> Cneudt. - (Mij. <strong>voor</strong><br />

goe<strong>de</strong> en goedkoope Lectuur te Amsterdam).<br />

Deze dichter heeft zich, dunkt ons, te wachten <strong>voor</strong> vaardigheid. Vaardigheid is hem<br />

een gevaar. Het is <strong>de</strong> vaardigheid die hem gedichten doet neerschrijven als dit:<br />

Vastenavond<br />

O klank en kleur, en wild gezang, o drang<br />

naar 't woest genot <strong>de</strong>r vastenavond-dagen!<br />

Uw koortsig wachten is zoo droef en bang,<br />

ik kan niet kalm <strong>de</strong> trage dagen dragen,<br />

wier stem ik hoor aldoor, in martlend klagen ...<br />

O feest van dwaasheid, in mijn grijs gevang<br />

van haat en logen zweept me uw wild gezang,<br />

zie 'k wellustvol uw zondge glorie dagen!<br />

Kom over mij, geesel mijn droeve jeugd<br />

tot dollen roes van zinnelooze vreugd,<br />

en zweep mijn bloed tot waanzin van verlangen,<br />

bij 't woest gedruisch van uw onkuische zangen;<br />

sleur me in uw slijk, sleep me in uw draaikolk mee, -<br />

en geef me éen nacht vergetelheid en vrêe!<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Het is alleen behendigheid - in <strong>de</strong>n engsten zin van 't woord - die een schijn van<br />

<strong>de</strong>gelijkheid verleent aan <strong>de</strong>ze gebon<strong>de</strong>n regels. Het gevoel - een erg versleten<br />

romantisch gevoeltje - is er klaarblijkelijk zoo maar bij gehaald.<br />

Ik wil niet, uitpluizerig, gaan dui<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> wankele beteekenis die sommige<br />

woor<strong>de</strong>n hier krijgen - zie slechts het laatste woord: vrêe ... Liever spreek ik nog<br />

even over het goe<strong>de</strong>. En ik vond het in vele direct opgenomen indrukken die,<br />

weergegeven, getuigen van <strong>de</strong> teere, ware ontvankelijkheid eens dichters. Het zijn<br />

stille stemmingen, die vaak <strong>de</strong> zoetlui<strong>de</strong>n<strong>de</strong> tale als van zelf vin<strong>de</strong>n.<br />

Ze fluisteren aldus:<br />

of<br />

Ik weet <strong>de</strong> vaarten vredig als een droom,<br />

met diepe waatren, donkergroen en stil,<br />

waar zweeft, op wij<strong>de</strong> vleugelen van schroom,<br />

een zachte weemoed, die niet sterven wil.<br />

Droomen<strong>de</strong> October strooit <strong>de</strong> stille wegen<br />

vol goudblond loover, dat glimlachend wacht<br />

<strong>de</strong>n vreedgen dood, die ver, in schuchtren zegen,<br />

troostrijk en schoon in blauwe luchten lacht.<br />

Dit laatste sonnet eindigt:<br />

... en aan elk twijgsken, goud- en geelbevlagd,<br />

trilt nog wat zonne, die te vlammen tracht,<br />

en ruischt een lied, om eigen stem verlegen ...<br />

Nog van een an<strong>de</strong>r:<br />

De Zon is lijk een schoone gou<strong>de</strong>n lach<br />

aanwezig overal en vlijt heur gloed<br />

in duizend zoete zoenen, vredig-goed<br />

op 't lieflijk aanschijn van <strong>de</strong>n blauwen Dag ...<br />

Ik zou nog veel willen aanhalen van <strong>de</strong> verzen uit Naar Lichten<strong>de</strong> wegen<br />

en gedichten in hun geheel zooals Avondvijver, Avondpark,<br />

Meilie<strong>de</strong>ken, In <strong>de</strong> Schemering, dit laatste een aardig gevoeld tafereeltje<br />

van kin<strong>de</strong>ren in <strong>de</strong> klas waar <strong>de</strong> vroege avond binnensluipt, die luisteren naar 't<br />

sprookje dat Meester vertelt.<br />

In <strong>de</strong>ze gedichten is <strong>de</strong> vaardigheid <strong>de</strong>n schrijver eene gedweeë dienster <strong>de</strong><br />

loutere aandoening on<strong>de</strong>rgeschikt.<br />

Met <strong>de</strong>ze gedichten verdient Richard <strong>de</strong> Cneudt te wor<strong>de</strong>n gerangschikt, zooals<br />

men het ook doorgaans doet, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> Vlaamsche dichters.<br />

EDMOND VAN OFFEL.<br />

De Ne<strong>de</strong>rlandsche inzending op <strong>de</strong> ‘Bugra’<br />

DE oorlog is <strong>de</strong> vijand <strong>de</strong>r Cultuur. Wat al illuzies, óók van het <strong>voor</strong>bereidingscomité<br />

<strong>de</strong>r ‘Internationale Ausstellung für Buchgewerbe und Graphik’ te Leipzig zullen door<br />

<strong>de</strong>n onverwachten en barbaarschen krijg <strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m zijn ingeslagen. Van uit Leipzig<br />

was ons door onzen me<strong>de</strong>werker Jan Greshoff een serie artikeltjes over <strong>de</strong> ‘Bugra’<br />

beloofd. Daar zal nu wel niets van komen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


128<br />

Toch meenen wij een foto van <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche af<strong>de</strong>eling 1) nog wel een plaatsje<br />

te mogen inruimen, daarbij citeerend een ge<strong>de</strong>elte van een overzicht door J. Persijn<br />

in ‘Neerlandia’ van <strong>de</strong>ze af<strong>de</strong>eling gegeven.... Vlak <strong>voor</strong> U, bij <strong>de</strong>n ingang, het ou<strong>de</strong><br />

vermaar<strong>de</strong> huis P.N. van Kampen & Zoon Amsterdam, waar <strong>de</strong> Gids van<br />

1906-19<strong>13</strong>, romans, kin<strong>de</strong>rboeken, gedichten van Helène Swarth en an<strong>de</strong>ren<br />

liggen; <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> is L.J. Veen, Amsterdam, bekend als uitgever van Noord- en<br />

Zuid- Ne<strong>de</strong>rlandsche schrijvers, waarvan ik alleen Couperus en Gezelle<br />

noemen wil; W.J. Thieme & Co., Zutphen, heeft school- en kin<strong>de</strong>rboeken en is<br />

met zijn Klassiek letterkundig Pantheon <strong>de</strong> Reclam van Holland. Naast hem <strong>de</strong><br />

uitgever van Protest. lectuur, in hoofdzaak bijbelteksten en kin<strong>de</strong>rboeken, J.M.<br />

Bredée's Boekh., Rotterdam, en dan een specialiteit in kin<strong>de</strong>rboeken W. <strong>de</strong><br />

Haan, Utrecht. Technische<br />

werken, bij <strong>voor</strong>keur in gebruik bij het Hooger On<strong>de</strong>rwijs <strong>de</strong>r Aka<strong>de</strong>mie te Delft,<br />

vormen <strong>de</strong>n stand van Waltman te Delft. Dan Tjeenk-Willink, Haarlem, een<br />

bekend oud huis, met romans en belletrie (Busken Huet, Potgieter enz.)<br />

Het beken<strong>de</strong> ‘Boefje’, werken over <strong>de</strong> stad Rotterdam, verschillen<strong>de</strong> uitgaven op<br />

mo<strong>de</strong>rn gebied zijn het, die <strong>de</strong> at<strong>de</strong>eling van Brusse's<br />

Uitgevers-Maatschappij, Rotterdam, uitmaken. A.W. Sijthoff, Lei<strong>de</strong>n,<br />

volgt met zijn ‘Codices Graeci et Latini’ en zijn beroemd ‘Breviarium Gramani’; Van<br />

Lennep's rom. werken; Blok Geschie<strong>de</strong>nis van het Va<strong>de</strong>rland, Biografisch<br />

woor<strong>de</strong>nboek, Onze gou<strong>de</strong>n eeuw, Panorama (het eerste Ne<strong>de</strong>rl. weekblad in<br />

diepdruk), e.a. De Uitgevers-Maatschappij Elsevier, Amsterdam, komt<br />

met Multatuli's werken; dan WinklerPrins: Geïll. Encyclopaedie, 16 <strong>de</strong>elen (het<br />

Hollandsche Meyer's of Brockhaus Convers.-Lexikon), Kuipers' woor<strong>de</strong>nboek,<br />

Vlaan<strong>de</strong>ren door <strong>de</strong> Eeuwen heen, Elseviers beken<strong>de</strong> tijdschrift en werken over<br />

kunst en schil<strong>de</strong>rs als Van Dijck, Rubens en Jordaens. In Bussum, het<br />

kleine Hollandsche plaatsje, woont <strong>de</strong> uitgever van vele mo<strong>de</strong>rne schrijvers, <strong>de</strong> heer<br />

C.A.J. van Dishoeck. Hij is een van <strong>de</strong> grootste uitgevers van <strong>de</strong> Noord- en<br />

Zuid-Ne<strong>de</strong>rlandsche mo<strong>de</strong>rne schrijvers en van kin<strong>de</strong>rboeken als van Rie Cramers<br />

e.a.; <strong>voor</strong>al moet Teirlinck met zijn eigen ban<strong>de</strong>n genoemd wor<strong>de</strong>n. Nu volgt <strong>de</strong><br />

koning van <strong>de</strong>n kunsthan<strong>de</strong>l: ‘Scheltema & Holkema, Amsterdam’.<br />

Vooreerst zijn Rembrandtbijbel hier in 't Duitsch, die algemeene belangstelling wekt;<br />

dan werken van Vermeer, Breitner, Maris, Van Dijck, Jan Steen,<br />

<strong>de</strong> jubelfeestuitgave Rembrandt 1606-1906 (Amsterdam en Lon<strong>de</strong>n); ver<strong>de</strong>r ligt<br />

1) Het cliché werd ons welwillend in bruikleen afgestaan door <strong>de</strong>n heer L. Levisson te<br />

'sGravenhage, op wiens goed uitgevoerd en interessant ‘Maandblad <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

Typographie’ wij hier gaarne <strong>de</strong> aandacht vestigen.<br />

(Red. D.G.W.)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


hier een schat van werken over kunst en wetenschap. Ook zijne door kunstenaars<br />

bewerkte boekenkast en staffeleien (ezels) zijn bezienswaardig. Kath. werken van<br />

<strong>de</strong> beste schrijvers vormen <strong>de</strong> af<strong>de</strong>eling van Malmberg, Nijmegen, en romans<br />

en kalen<strong>de</strong>rs die van Albert <strong>de</strong> Lange, Amsterdam (Les 100 chefs d'oeuvres<br />

<strong>de</strong>s Peintres Néerlandais). Erven Bohn, Haarlem, is een <strong>de</strong>r grootste<br />

wetenschappelijke firma's; haar hoofdkracht ligt op medisch gebied; bijna al onze<br />

groote mannen op dat gebied als Treub, Da Costa, Pel, Burger, Zwaar<strong>de</strong>maker,<br />

Hermani<strong>de</strong>s, Rotgans, Zeehuizen, Bolk e.a. zijn bij hem te vin<strong>de</strong>n. Dan heeft hij een<br />

geïllustr. prachtuitgave van Gijsbrecht van Aemstel en Hil<strong>de</strong>brand's Camera Obscura.<br />

Er naast vindt<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


*8<br />

men <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche Bijbelcomp. en die <strong>de</strong>r Evang. Gezangen, <strong>voor</strong><br />

druk- en bindwerk.<br />

Weer een koning ontmoeten wij in Martinus Nijhoff, <strong>Den</strong> Haag, en<br />

<strong>voor</strong>namelijk op wetenschappelijk terein, doch ook op dat <strong>de</strong>r kunst, b.v.:<br />

‘Radierungen’ van Rembrandt, Binnenhuizen van Sluyterman, Ou<strong>de</strong> schil<strong>de</strong>rkunst<br />

in Ne<strong>de</strong>rland. Zeer mooi zijn ook zijn boeken over visschen, eieren en vlin<strong>de</strong>rs; dan<br />

zijn werken over Assyrische en Egyptische kunst en ethnografische beschrijvingen,<br />

en niet te vergeten Scheurleer: Het muziekleven in Ne<strong>de</strong>rland, v. Duyse: Het ou<strong>de</strong><br />

Ne<strong>de</strong>rlandsche lied. W. Versluys, Amsterdam, <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong>, komt met 100<br />

teekeningen van Van Gogh, Rijksprentenkabinet Amsterdam, Delftsch Aar<strong>de</strong>werk<br />

in het Rijksmuseum <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n dag; dan heeft hij nog vele werken op letterkundig<br />

gebied van mo<strong>de</strong>rne schrijvers, als van Ee<strong>de</strong>n, Kloos en Verwey. Paul Brandt,<br />

Bussum, laat ons een werkelijk mooi boek zien, Roomsche Schoonheid, met band<br />

van Molkenboer....<br />

Met <strong>de</strong>ze opsomming meenen wij te moeten volstaan, vele, waaron<strong>de</strong>r belangrijke<br />

inzendingen ongenoemd latend. Moge een spoedig ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n krijg velen in <strong>de</strong><br />

gelegenheid stellen om <strong>de</strong>, thans gesloten 1) en verzegel<strong>de</strong>, ‘Bugra’ alsnog te<br />

bezoeken!<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> augustus-tijdschriften<br />

De Gids<br />

INHOUD. Lief<strong>de</strong>, door Hélène Swarth. - De Bevrij<strong>de</strong>rs, door Dr. P.H. van Moerkerken<br />

Jr. - Het pijnlijke kwartier, door Mr. C.Th. van Deventer. - Uit <strong>de</strong>n hernieuw<strong>de</strong>n strijd<br />

tegen <strong>de</strong> doodstraf, door Mr. H.G. van <strong>de</strong>r Vies. - Novalis' XIII<strong>de</strong> geestelijk lied, door<br />

Dr. P.C. Boutens. - Over Anatole France, door P. Valkhoff. - De kapper van Tremalfo,<br />

door Carel Scharten. - De geologische ontwikkeling <strong>de</strong>r diepzeefauna, door Dr. J.J.<br />

Tesch. - Vincent's brieven, door Joh. <strong>de</strong> Meester. - De aanbidding <strong>de</strong>r Koningen<br />

van Hugo van <strong>de</strong>r Goes in het Berlijnsch Museum, door Dr. Jan Veth. - Buitenlandsch<br />

overzicht. - Bibliographie.<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

INHOUD. Gedichten, door Hélène Swarth. - Eene Ontgoocheling, door Willem<br />

Elsschot. - De Ongelukkige, door Louis Couperus. - De Wind, door van Maarn. -<br />

Het leven, het tooneel en het drama ten tij<strong>de</strong> van Shakespeare, door Edward B.<br />

Koster.<br />

Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />

INHOUD. De opleiding van <strong>de</strong>n jurist op het Gymnasium en aan <strong>de</strong> Universiteit,<br />

door Jhr. Mr. W.H. <strong>de</strong> Savornin Lohman. - Tomy Fallot, door Dr. J.R. Slotemaker<br />

<strong>de</strong> Bruine. - ... ‘Peetje keert huiswaarts’, door Wilma. - De Vermeen<strong>de</strong> Aap, door S.<br />

Coolsma. - Meisje, door v.G. - Literair Keur-Overzicht, door J. Jac. Thomson. -<br />

Leestafel.<br />

1) De laatste berichten spreken dit tegen. De ‘Bugra’ blijft <strong>voor</strong>loopig geopend.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Dietsche Waran<strong>de</strong> en Belfort<br />

INHOUD. Antwerpen vóór hon<strong>de</strong>rd jaar - 1814, door M.E. Belpaire. - Stille lie<strong>de</strong>ren,<br />

door Joz. De Voght. - De Doorvoerhaven Rotterdam, door J. Kleijntjes. - Geld Jan<br />

ging uit vrijen, door J. <strong>de</strong> Porr. - De strijd tegen <strong>de</strong> Ze<strong>de</strong>loosheid, door M.E. Belpaire.<br />

- Historische Kroniek, door Dr. A. Fierens. - Kunstkroniek, door Joe.<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

INHOUD. Buiten-tekstplaat: Het Kasteel Duiven<strong>voor</strong><strong>de</strong>; De Voorgevel. - Duiven<strong>voor</strong><strong>de</strong><br />

en zijne bewoners, door Dr. H.E. van Gel<strong>de</strong>r, met 18 illustratiën. - Over<br />

boerenwoningen, volkskunst en openlucht-musea in Scandinavië en Ne<strong>de</strong>rland,<br />

door E. van Erven Dorens-Bonnike, met 19 illustratiën. - Phil's twee<strong>de</strong> lief<strong>de</strong>-drama,<br />

door Emmy van Lokhorst. - De Kegelaars, door Fritia Lelyvelt. - Kroniek. -<br />

Boekbespreking, door H.R. - Op <strong>de</strong>n tentoonstelling van <strong>de</strong>n Duitschen werkbond<br />

te Keulen, door J.A. Loebèr Jr., met 4 illustratiën. - Herman Moerkerk, door C.V. -<br />

Roland Lary, door A.O. - Mo<strong>de</strong>rne Hollandsche kunst in het Buitenland, door Max<br />

Elsler.<br />

De Hollandsche Revue<br />

INHOUD. Portret van Mevrouw S. (Naar een fotografie van <strong>de</strong>n heer C.M. Dewald,<br />

te 's-Gravenhage) Frontespiece. - Wereldgeschie<strong>de</strong>nis. - Belangrijke<br />

On<strong>de</strong>rwerpen: - Waarom geen Plaatselijke Keuze? - De ont<strong>de</strong>kking van nieuw<br />

land in <strong>de</strong> Noor<strong>de</strong>lijke IJszee. - Een villa-school. - Buiten wonen. -<br />

Karakterschets: - P. Hols. - Revue<strong>de</strong>r Tijdschriften. - Het boek<br />

van <strong>de</strong> maand: - ‘Onpersoonlijkheid en het schoone’ door H. Travers, M.A.<br />

De Nieuwe Gids.<br />

INHOUD. Aan 't Lichten<strong>de</strong> Strand, door G. van Hulzen. - Bekentenis, door Dorothee<br />

Buys. - Pallieter - Dooilied, door Felix Timmermans. - Pallieter - Hooilied, door Felix<br />

Timmermans. - Nieuwe Bijlagen - Het Verhevene, door Jac van Looy. - In Colmar,<br />

door Frans Erens. - Nieuwe Schil<strong>de</strong>rkunst, door Corn. Veth. - Gedichten, door A.<br />

van <strong>de</strong>r Stok. - Gedichten, door M. Cohen Jr. - Aanteekeningen over Kunst en<br />

Letteren, door Hein Boeken. - Philosophische Kroniek, door G.J. Grashuis. - Literaire<br />

Kroniek, door Willem Kloos. - Binnenlandsche Staatkundige Kroniek, door Chr.<br />

Nuijs. - Varium - Twee Brieven van Swinburne, door N.G.<br />

Onze Eeuw.<br />

INHOUD. Dante's Vita Nuova (Het nieuwe leven), vertaald door Nico van Suchtelen.<br />

- In 't land van Selma Lagerlöf, door Geertruida Carelsen. - Booker T. Washington<br />

in Europa, door G.J. Vos. Az. - Bismarck's dagen van strijd met zijn Koning, door<br />

A.W. Stellwagen. - Het Bereikbare, door J. Eysten. - Verzen, door Dr. P.H. Damsté.<br />

- Verzen, door Herman Mid<strong>de</strong>ndorp. - Economische Kroniek, door H.S. - Buitenland.<br />

- Leestafel.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Vragen van <strong>de</strong>n Dag.<br />

INHOUD. Het land van <strong>de</strong>n leeuw en <strong>de</strong> zon, een Oostersche twistappel, door R.<br />

Kaltofen, - Petroleumbriquetten. - De Hoogere Burgerschool in gevaar? door W.H.M.<br />

De Gel<strong>de</strong>r. - Het Mexicaansche volk en het Mexicaansche sociale vraagstuk, door<br />

Dr. H. Blink. - De coöperatieve verbruiksvereenigingen in <strong>de</strong> <strong>voor</strong>naamste lan<strong>de</strong>n.<br />

- Waarom Hil<strong>de</strong>brand? door Dr. J.B. Schepers. - Een en an<strong>de</strong>r over voeding en wat<br />

daarmee samenhangt, door F. Hettema. - Van Maand tot Maand.<br />

Ons Tijdschrift.<br />

INHOUD. De Meester, door Franck Gericke. - Verbon<strong>de</strong>n, door J.M.<br />

Westerbrinck-Wirtz. - Over Spinoza, door J. Petri. - Grijsaards in 't Lentepark, door<br />

Käthe Mussche. - Sociale Kroniek, door C. Gerretson. - Terugblik, door * * *. - Van<br />

Boeken.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


[W.G. van Nouhuys]<br />

129<br />

DE dagbla<strong>de</strong>n hebben het al gemeld: van Nouhuys is dood; <strong>de</strong> nobele mensch, <strong>de</strong><br />

verdienstelijke, ja, ook méer dan enkel ‘verdienstelijke’ letterkundige is niet meer.<br />

Hoevelen on<strong>de</strong>r ons, jongeren, zal dit afsterven smartelijk getroffen hebben,<br />

smartelijker misschien dan dat van schrijvers wier naam een veel vermaar<strong>de</strong>r klank<br />

heeft.<br />

Nog zie ik hem vóór mij, <strong>de</strong>n man met <strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>lijke, levendige oogen - <strong>de</strong>n<br />

avond, nu 16 jaar gele<strong>de</strong>n, dat ik, als pasbeginnend schrijver, na met kloppend hart<br />

aan zijn kamer<strong>de</strong>ur te hebben getikt (een groote eer scheen het mij bij hem te zijn<br />

verzocht!) vóór hem stond om zijn oor<strong>de</strong>el te vernemen over een hem toegezon<strong>de</strong>n<br />

schets. Ook dien an<strong>de</strong>ren avond, kort daarop, toen hij mij we<strong>de</strong>r ontving, nu om<br />

kennis te nemen van <strong>de</strong> volgens zijn aanwijzingen in <strong>de</strong> bewuste schets door mij<br />

aangebrachte verbeteringen. En ook toen evenmin maakte hij zich af van mijn<br />

belangen met een paar vrien<strong>de</strong>lijke, vluchtige algemeenhe<strong>de</strong>n, gelijk toch vergefelijk<br />

ware geweest <strong>voor</strong> iemand met zijn uitgebrei<strong>de</strong>n literairen werkkring tegenover een<br />

jong auteurtje dat nog maar al te veel zijn uil een valk meen<strong>de</strong> te zijn. Neen, heel<br />

geduldig zette hij zich tegenover mij, en er hielp niet aan of ik moest het hem<br />

<strong>voor</strong>lezen wat ik geschreven had - alles, van a tot z.<br />

Zie, zóó iets vergeet men niet; daar<strong>voor</strong> blijft men dankbaar zijn leven lang. En<br />

hoevelen hebben niet soortgelijke herinneringen!<br />

Van Nouhuys had een warm hart <strong>voor</strong> 't werk <strong>de</strong>r jongeren. Hij, zelf behoorend<br />

tot een ou<strong>de</strong>re<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>13</strong>0<br />

generatie, begreep hun willen en streven en bevor<strong>de</strong>r<strong>de</strong> dit op zijne wijze. Men heeft<br />

hem wel verweten ‘<strong>de</strong> huik naar <strong>de</strong>n wind te hebben gehangen’, doch <strong>de</strong>ze<br />

beschuldiging was ten zijnen opzichte uiterst onbillijk. Een zeldzaam<br />

aanpassingsvermogen, dàt had hij - en dit kwam in zijn critischen arbeid telkens uit.<br />

Men heeft vaak gezegd dat hij geen Huet was - en men had gelijk, want het<br />

sprankelend vernuft van Huet miste hij. Maar met Huet gemeen had hij <strong>de</strong> bree<strong>de</strong><br />

eruditie (hij was een goed Dante- en Shakespeare-kenner) en <strong>de</strong> gave om zijn<br />

boekbesprekingen uit te bouwen tot literaire essays van een meer algemeene<br />

beteekenis.<br />

Nuchter en droog heeft men hem genoemd - toch zag men glad verkeerd als men<br />

hem daarmee tevens het vermogen van aesthetische aanvoeling, of tot innige<br />

bewon<strong>de</strong>ring meen<strong>de</strong> te kunnen ontzeggen. Zoowel in zijn spreken als in zijn<br />

schriftuur wist hij van die bewon<strong>de</strong>ring te doen blijken. Trouwens, men behoef<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>zen man maar in <strong>de</strong> oogen te zien om aanstonds te voelen, dat men hier tegenover<br />

spiegels stond die een warm en diep gemoedsleven weerkaatsten.<br />

Eerlijkheid betwistte hem schier niemand. ‘Men vervolgt mij met mijn eerlijkheid!’<br />

schreef hij mij eens, en ik zal dus over die eerlijkheid hier thans niets zeggen dan<br />

dit: dat het <strong>voor</strong> onzen tijd en <strong>voor</strong> onze critiek - neen, laat ons zacht zijn: <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

critiek van een tien, een twintig jaar gele<strong>de</strong>n - toch wel wat be<strong>de</strong>nkelijk heeten mag,<br />

dat een criticus het als zijn noodlot voel<strong>de</strong>: ‘vervolgd’ te wor<strong>de</strong>n met zijn eerlijkheid.<br />

Ook als scheppend kunstenaar maakte v. Nouhuys zich een naam; zijn<br />

‘Goudvischje’ o.a. is nog steeds op <strong>de</strong> planken. En al moge het nu waar zijn dat zijn<br />

novellistisch werk door an<strong>de</strong>ren, talentvolleren, is overvleugeld - toch kan men een<br />

schets als b.v. ‘Dageraad’ niet lezen zon<strong>de</strong>r te genieten van <strong>de</strong> fijne opmerkingsgave,<br />

<strong>de</strong> sober-krachtige beelding.<br />

Van Nouhuys is niet meer; al enkele jaren trouwens leef<strong>de</strong> hij, door leed geknakt,<br />

nagenoeg buiten 't literaire leven. Maar al zullen wij <strong>de</strong>zen humanen, waardigen<br />

man dan hier niet we<strong>de</strong>rzien - in onze dankbare herinnering zal hij blijven <strong>voor</strong>tleven 1) .<br />

GERARD VAN ECKEREN.<br />

Zuid-Afrikaansche geschriften<br />

VII 1)<br />

Die Kappie Kommando of Boerevrouwen in Geheime Dienst, door<br />

Johanna Brandt. - J.H. <strong>de</strong> Bussy, Amsterdam, Pretoria, Johannesburg.<br />

Holl.-Afrik. Uitgevers-mij. v/h.J. Dusseau & Co., Kaapstad. 19<strong>13</strong>. (XV<br />

plus 398 blz., 8 o , met 5 portretten en 5 an<strong>de</strong>re afbeeldingen).<br />

MEN kan dit boek op meer dan één wijze gebruiken: òf als het, min of meer<br />

romantisch, althans nà <strong>de</strong> gebeurtenissen gereconstrueerd, verhaal daarvan, zooals<br />

er zoovele tij<strong>de</strong>ns en na <strong>de</strong>n oorlog het licht zagen, òf wel als in<strong>de</strong>rdaad authentieke<br />

narratieve historiebron, <strong>voor</strong>zoover althans <strong>de</strong>ze bron onmid<strong>de</strong>llijk teruggaat op het<br />

in haar ‘Inleidingswoord’ vermel<strong>de</strong> ‘dagboek dat drie jaren lang trouw bijgehou<strong>de</strong>n<br />

was, een dagboek bevatten<strong>de</strong> bijna duizend bladzij<strong>de</strong>n, waarvan <strong>de</strong> inhoud te intiem<br />

en persoonlik was om in zijn oorspronkeliken vorm aan <strong>de</strong> wereld te geven’.<br />

1) Wij vestigen <strong>de</strong> aandacht op het artikel dat <strong>de</strong> heer J.H. Stratemeijer in<strong>de</strong>rtijd over van Nouhuys<br />

<strong>voor</strong> <strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong> schreef (Dec. 1905). Men vindt daar behalve een <strong>voor</strong>treffelijke<br />

karakteristiek tevens eenige biografische bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n.<br />

1) D.G.W. X 9, XI 1, 5 en 9, XII 9, XIII 8.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Het boek, zooals het thans <strong>voor</strong> ons ligt zelf een ‘Hollandse vertaling’ van <strong>de</strong> Eng.<br />

uitgave The Petticoat Commando etc., is dus slechts <strong>de</strong> beknopte<br />

omwerking van het dagboek. Het betreurenswaardige hiervan uit geschiedkundig<br />

oogpunt wordt wel eenigszins vermin<strong>de</strong>rd door het feit, dat schrijfster en bewerkster<br />

éen en <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> persoon zijn, maar doet ons niettemin met <strong>de</strong>n geachten ‘Van Dag<br />

tot Dag’-schrijver (Alg. Hbld. 29/11 19<strong>13</strong>) <strong>de</strong> hoop uitspreken ‘dat dit dagboek trouw<br />

bewaard zal wor<strong>de</strong>n, tot eens wat er nu te intiems en persoonlijks in lijkt, niet langer<br />

zijn uitgave behoeft te weerhou<strong>de</strong>n’.<br />

Er kan niet genoeg op gewezen wor<strong>de</strong>n, van hoe groote beteekenis, naast <strong>de</strong><br />

officieele regeerings-stukken, zulke getuigenissen van ooggetuigen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n lateren<br />

geschiedschrijver zijn, zal <strong>de</strong>ze zijn i<strong>de</strong>aal, een adaequate reproductie van het<br />

werkelijk gebeur<strong>de</strong>, zoo dicht mogelijk kunnen bena<strong>de</strong>ren. Het is ons bekend, dat<br />

er reeds zulke beschei<strong>de</strong>n, door opzet of nalatigheid, <strong>voor</strong> Z. Afrika's geschie<strong>de</strong>nis<br />

van waar<strong>de</strong>, te loor zijn gegaan. Moge bij hen, die er thans nog van on<strong>de</strong>r hun<br />

berusting, ja in persoonlijk eigendom hebben, het besef verlevendigd wor<strong>de</strong>n, dat<br />

zij daardoor een groote verantwoor<strong>de</strong>lijkheid hebben tegenover <strong>de</strong> gemeenschap;<br />

misschien brengt dit besef hen er toe, die beschei<strong>de</strong>n (dagboekverhalen, op schrift<br />

gestel<strong>de</strong> herinneringen, brieven e.d.), <strong>de</strong>snoods in afschrift, aan eenig officieel<br />

lichaam af te staan.<br />

Lezen we bijv. in het ‘Inleidingswoord’: ‘Het onrecht ons aangedaan, <strong>de</strong> misda<strong>de</strong>n<br />

door <strong>de</strong> vijand gepleegd, het lij<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> koncentratiekampen, <strong>de</strong> bittere haat en<br />

machteloze woe<strong>de</strong> van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>r-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>13</strong>1<br />

drukten - <strong>de</strong>ze dingen heb ik verzwegen’, dan moeten we dat alweer betreuren,<br />

daar wij <strong>de</strong> volle waarheid willen kennen. Gelukkig is veel van wat volgt in strijd met<br />

<strong>de</strong>ze verklaring en spreekt het vanzelf, dat het boek toch vol is van al <strong>de</strong>ze ellen<strong>de</strong>n,<br />

bijna op elke bladzij<strong>de</strong>; maar juist het gemis van het verzwegene doet ons <strong>de</strong><br />

tweeslachtigheid <strong>de</strong>zer uitgave betreuren.<br />

De schrijfster van ‘Die Kappie-Kommando’.<br />

Afgaan<strong>de</strong> toch op het ons hier door Mevrouw Brandt reeds gebo<strong>de</strong>ne, achten wij<br />

àlles, wat zij als Hansie van Warmelo heet van <strong>de</strong> naald opteeken<strong>de</strong>, <strong>voor</strong>al in <strong>de</strong>n<br />

tijd van haar vrijwillig verpleegsterschap in het concentratiekamp te Irene (Z.W. van<br />

Pretoria), en van haar <strong>de</strong>elnemen aan het gevaarlijk werk van ‘die kappie kommando’,<br />

waard om bewaard te blijven, afgezien zelfs van haar eigen me<strong>de</strong><strong>de</strong>eling: ‘<strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rvindingen van <strong>de</strong> schrijfster van het dagboek, zoals ze van dag tot dag<br />

opgetekend wer<strong>de</strong>n, zijn tot in <strong>de</strong> kleinste bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n waar’.<br />

Aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant dànken wij aan het feit van <strong>de</strong> omwerking <strong>de</strong> inlassching<br />

van an<strong>de</strong>re belangrijke me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen en beschei<strong>de</strong>n, statistieken omtrent <strong>de</strong><br />

sterfte in <strong>de</strong> concentratiekampen, ontleend aan Engelsche Blauwboeken, <strong>de</strong><br />

konsulaire en an<strong>de</strong>re rapporten hierover, <strong>voor</strong>al ook het hoofdstukje IX: ‘Jan Celliers,<br />

Dichter en Patriot’, waar<strong>voor</strong> <strong>de</strong>ze ‘goedgunstiglik toegestemd (heeft) tot raadpleging<br />

van zijn oorlogsaantekeningen’ 1) , me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen omtrent het ver<strong>de</strong>r levensbeloop<br />

van besproken personen, <strong>de</strong> afbeeldingen in <strong>de</strong>n tekst, bijv. van één <strong>de</strong>r vele brieven<br />

van <strong>de</strong>n geheimen dienst <strong>de</strong>r Boeren aan presi<strong>de</strong>nt Krüger in Ne<strong>de</strong>rland, door<br />

bemid<strong>de</strong>ling van <strong>de</strong> dames van Warmelo op zoo vernuftige wijze verzon<strong>de</strong>n.<br />

Is door een en an<strong>de</strong>r, ook door een in<strong>de</strong>eling in 40 hoofdstukken met spreken<strong>de</strong><br />

titels, het geheel <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n gewonen lezer allicht aantrekkelijker gemaakt, <strong>de</strong>n dieper<br />

belangstellen<strong>de</strong> en <strong>de</strong>n historicus zou het aangenaam geweest zijn, als tenminste<br />

door aanhalingsteekens of an<strong>de</strong>r lettertype het authentieke van het ingevoeg<strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n ware.<br />

Bij <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re bespreking van dit, zooals we dat van <strong>de</strong> firma <strong>de</strong> Bussy gewend<br />

zijn typographisch goed verzorg<strong>de</strong>, boek zullen we bezwaarlijk als bij een roman<br />

<strong>de</strong>n inhoud, <strong>de</strong> intrigue naar behooren weer kunnen geven en zullen we, om <strong>de</strong><br />

welverdien<strong>de</strong> belangstelling te prikkelen, slechts hier en daar een greep uit het<br />

gebo<strong>de</strong>ne doen. Op <strong>de</strong>n band komt <strong>de</strong> afbeelding <strong>voor</strong> van het, door een ‘kappie’ 2)<br />

1) Mogen <strong>de</strong>ze zelve eerlang uitgegeven wor<strong>de</strong>n! Mevr. Brandt weet ons me<strong>de</strong> te <strong>de</strong>elen dat<br />

Celliers' ‘eigen boek over <strong>de</strong> oorlog... tans in <strong>de</strong> pen is’.<br />

2) Schonken, De oorsprong <strong>de</strong>r Kaapsch-Holl. Volksoverleveringen,<br />

blz. 27 zegt van <strong>de</strong>ze muts: ‘zij is van linnen, met kant bezet, meestal wit, en wordt on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

kin vastgebon<strong>de</strong>n’. ‘Het verschil nu tusschen [<strong>de</strong>n Hollandschen] kaper en kappie bestaat<br />

daarin, dat bij het laatste <strong>de</strong> afhangen<strong>de</strong> slippen een beetje verkort, <strong>de</strong> luifel daarentegen,<br />

ter beschutting tegen <strong>de</strong> zonnestralen, verlengd werd’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


ge<strong>de</strong>kte, hoofd van een Boerevrouw, waarmee het boek vrij goed getypeerd wordt.<br />

Immers ‘in dit persoonlik verhaal van <strong>de</strong> driejarige oorlog tusschen Boer en Brit<br />

(1899-1902) wordt iets verteld van wat er gedaan is door Boerevrouwen om hun<br />

vechten<strong>de</strong> mannen in het veld te hou<strong>de</strong>n en te on<strong>de</strong>rsteunen in wat bleek te zijn<br />

een hopeloze worsteling <strong>voor</strong> vrijheid en onafhankelikheid’, zegt <strong>de</strong> schrijfster, zelve<br />

een geboren Afrikaansche. Ook - had zij er aan kunnen toevoegen - wordt erin<br />

verteld van wat ik en enkele an<strong>de</strong>re meer be<strong>voor</strong>rechte vrouwen gedaan hebben<br />

om het lij<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> concentratiekampen door persoonlijk hulpbetoon en door optre<strong>de</strong>n<br />

bij <strong>de</strong> autoriteiten te verzachten en van wat ik later met mijn moe<strong>de</strong>r, Mevrouw van<br />

Warmelo-Maré, en enkele an<strong>de</strong>re dappere dames, pal on<strong>de</strong>r 't oog van <strong>de</strong>n om ons<br />

huis, te Sunnysi<strong>de</strong> bij Pretoria, gekampeer<strong>de</strong>n vijand dorst te bestaan door het<br />

herbergen van spionnen, van le<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r Geheime Dienst-Kommissie en, als <strong>de</strong>ze<br />

verra<strong>de</strong>n is, door het vormen van een nieuwe, ‘<strong>de</strong>ze keer uit vijf vrouwen bestaan<strong>de</strong>,<br />

die, volgens <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> regels door <strong>de</strong> vroegere Geheime Kom-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>13</strong>2<br />

missie toegepast, het werk zou<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>tzetten’ door met veel scherpzinnigheid<br />

brieven, ‘het geheime spoorboekje’, jazelfs ontploffingsmid<strong>de</strong>len <strong>de</strong>n vrien<strong>de</strong>n in<br />

han<strong>de</strong>n te spelen. Behoeft het betoog, dat hierbij alles, ook het leven, op 't spel werd<br />

gezet? Geeft <strong>de</strong> eenvoudige afbeelding van <strong>de</strong> vastbesloten boerevrouw, geeft <strong>de</strong><br />

titel ‘Die kappie kommando’ niet zeer treffend en raak <strong>de</strong>n inhoud weer?<br />

Mevrouw VAN WARMELO<br />

In het eerste hoofdstuk wor<strong>de</strong>n plaats en hoofdpersonen <strong>de</strong>r han<strong>de</strong>ling beschreven:<br />

‘Harmonie’, ‘een van <strong>de</strong> oudste eigendommen in <strong>de</strong> hoofdstad’, bestaan<strong>de</strong> ‘uit een<br />

eenvoudige, gezellige Boeren-woning, met een dicht begroei<strong>de</strong> tuin’, <strong>de</strong> familie van<br />

Warmelo, waarvan <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r en <strong>de</strong> jongste <strong>de</strong>r twee dochters evenals <strong>de</strong> drie<br />

zonen goed en bloed veil had<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n ongelijken strijd. In 't bizon<strong>de</strong>r wordt, ‘met<br />

<strong>voor</strong>bijgaan van <strong>de</strong> eerste acht maan<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> oorlog, on<strong>de</strong>r Boerenkrijgswet’,<br />

stil gestaan bij ‘<strong>de</strong> dagen van Mei 1900 die onmid<strong>de</strong>llijk <strong>voor</strong>afgingen aan <strong>de</strong><br />

inneming van <strong>de</strong> hoofdstad door <strong>de</strong> Britten’ en wat daar op volg<strong>de</strong>. Vóór ‘die donkere<br />

en verschriklike vijf<strong>de</strong> dag van Junie’ had <strong>de</strong> Staatspresi<strong>de</strong>nt met <strong>de</strong> Regering <strong>de</strong><br />

stad verlaten, om el<strong>de</strong>rs nog te doen <strong>voor</strong> zijn volk, wat hij kon. Mevrouw Kruger<br />

zelve ‘had hem tot <strong>de</strong>ze stap aangemoedigd’. Mevrouw van Warmelo stel<strong>de</strong> zij met<br />

nadruk gerust: ‘Moenie bang wees, mij zuster. Geen Engelsman zal ooit zijn hand<br />

leg aan die jaspan<strong>de</strong>n van die Presi<strong>de</strong>nt’.<br />

In hoofdstuk II en III wordt <strong>de</strong> overgave van <strong>de</strong> goudstad en het red<strong>de</strong>n van <strong>de</strong><br />

mijnen van het ‘door <strong>de</strong> Boeren als oorzaak van <strong>de</strong> rustverstoring en omwenteling<br />

in hun eertijds kalm en eenvoudig bestaan’ gehate Johannesburg beschreven. Vóór<br />

<strong>de</strong> overgave was het meeren<strong>de</strong>el <strong>de</strong>r regeering <strong>voor</strong> het doen springen van <strong>de</strong><br />

mijnen; generaal Louis Botha en Dr. Krause <strong>voor</strong>kwamen het. ‘Had<strong>de</strong>n <strong>de</strong> burgers<br />

<strong>voor</strong>uit kunnen zien dat in ie<strong>de</strong>r geval het gehele land toch verwoest zou wor<strong>de</strong>n,<br />

niets had dan <strong>de</strong> mijnen kunnen red<strong>de</strong>n’. De brief van overgave van kommandant<br />

Krause aan Lord Roberts wordt hier, zegt <strong>de</strong> schrijfster, ‘<strong>voor</strong> 't eerst, geloof ik, in<br />

druk weergegeven’. Ook wordt, in vertaling natuurlijk, Lord Roberts' brief van 2 Juni<br />

1900 (<strong>de</strong>n 31 en Mei had <strong>de</strong> overgave plaats), vol dank en waar<strong>de</strong>ering <strong>voor</strong> Krause's<br />

bestuur en houding, hier afgedrukt.<br />

In <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> hoofdstukken wordt het leven in Pretoria on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Engelsche<br />

krijgswet, met haar stelsel van passen en permitten, met haar spionnagedienst,<br />

censuur en an<strong>de</strong>re kwellingen geschetst; zien wij, hoe zich in en om ‘Harmonie’ en<br />

<strong>de</strong> van Warmelo's een geheime tegendienst allengs ontwikkel<strong>de</strong>. Vooral haar<br />

‘briefwisseling door krijgslist’ bereikte een groote uitbreiding; reeds werd ‘een<br />

volledige uiteenzetting van <strong>de</strong> toestand in het Koncentratiekamp te Irene’, door<br />

mid<strong>de</strong>l van een cigarettendoosje en een naar Europa vertrekkend vriend in han<strong>de</strong>n<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


gespeeld van <strong>de</strong>n beken<strong>de</strong>n William Stead, die ‘er ten volle gebruik van (maakte)<br />

<strong>voor</strong> zijn tijdschrift “The Review of Reviews”’ 1) . Voor <strong>de</strong> nog belangrijker briefwisseling<br />

tusschen <strong>de</strong> <strong>voor</strong>mannen in het veld en die in Europa (Kruger, Leyds) werd door<br />

Mevr. v. Warmelo een nieuw procédé van sympathetischen inkt uitgevon<strong>de</strong>n, dat<br />

goe<strong>de</strong> diensten heeft gedaan.<br />

Als er bericht is, dat <strong>de</strong> jongste broer, Dietlof, krijgsgevangene te Johannesburg<br />

is (April 1901), doet Hansie ‘een schrijfboek en een paar potlo<strong>de</strong>n’ bij het goed, dat<br />

zij hem mogen zen<strong>de</strong>n. Mevr. Brandt voegt hier tusschen haakjes aan toe: ‘Deze<br />

kleine daad gaf aanleiding tot het verschijnen van het boek van <strong>de</strong> broe<strong>de</strong>r van<br />

Hansie, getiteld: “Mijn Kommando- en Guerilla-Kommandoleven”.<br />

Hij begon te schrijven in Ladysmith, en voltooi<strong>de</strong> het boek in het Ahmednagar Fort,<br />

in Indië, van waar het op avontuurlike wijze naar Holland werd gesmokkeld. Dit was<br />

het eerste boek over <strong>de</strong><br />

1) Ook <strong>de</strong> copy <strong>voor</strong> <strong>de</strong> 3 pamfletten over <strong>de</strong> geruchtmaken<strong>de</strong> Spoelstra-zaak, tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong>n oorlog<br />

in Lon<strong>de</strong>n verschenen, werd op zulk een wijze overgebracht.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>13</strong>3<br />

oorlog, dat geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> oorlog werd geschreven en in Holland verslon<strong>de</strong>n<br />

werd lang <strong>voor</strong>dat het in Zuid-Afrika werd toegelaten, een boek, dat bekend is om<br />

zijn gematigdheid 1) en dat van begin tot end waar is’.<br />

Stuk van een brief van <strong>de</strong>n Geheimen Dienst aan <strong>de</strong>n Presi<strong>de</strong>nt.<br />

(Uit ‘Die Kappie Kommando’)<br />

In hoofdstuk XII en XIII wordt in 't bizon<strong>de</strong>r over <strong>de</strong> concentratiekampen gehan<strong>de</strong>ld.<br />

‘De Britse militaire gezagvoer<strong>de</strong>rs zagen spoedig in dat <strong>de</strong> vrouwen op <strong>de</strong> plaatsen<br />

[boer<strong>de</strong>rijen] <strong>de</strong> Boerenlegers <strong>voor</strong>zagen van benodigdhe<strong>de</strong>n - levensmid<strong>de</strong>len en<br />

kleding. Voor <strong>de</strong> Boeren was dat opperbest, doch het spreekt vanzelf dat <strong>de</strong> Engelsen<br />

daartegen in verzet kwamen, en toen enkele ontwijfelbare gevallen van die aard<br />

zich <strong>voor</strong><strong>de</strong><strong>de</strong>n, wer<strong>de</strong>n <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> Boereplaatsen vernield en <strong>de</strong> vrouwen<br />

en kin<strong>de</strong>ren als krijgsgevangen weggevoerd naar <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n’.<br />

Als dit stelselmatig over het geheele land geschiedt, als <strong>de</strong> mannen, die <strong>de</strong><br />

kommando's verlaten had<strong>de</strong>n, hun ‘vrouwen en kin<strong>de</strong>ren weg, <strong>de</strong> huizen verbrand’<br />

vin<strong>de</strong>n, ‘wat bleef er (hun dan) nog over om <strong>voor</strong> te leven?’<br />

‘In negen van <strong>de</strong> tien gevallen smeekten <strong>de</strong> vrouwen hare mannen, tot het bitter<br />

ein<strong>de</strong> door te vechten, niet om harentwille <strong>de</strong> wapens neer te leggen, doch haar en<br />

hare kin<strong>de</strong>ren liever in gevangenschap te laten sterven’.<br />

‘In <strong>de</strong> Blauwboeken van Engeland staat tans opgetekend, hoe meer dan twintig<br />

duizend vrouwen en kin<strong>de</strong>ren gevallen zijn als slachtoffers van het<br />

koncentratie-stelsel. Meer dan 20.000 vrouwen en kin<strong>de</strong>ren in twee jaar tijds, terwijl<br />

geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong> gehele oorlog het verlies van <strong>de</strong> Boeren aan manschappen, op <strong>de</strong><br />

slagvel<strong>de</strong>n en in gevangenschap, in het geheel vier-duizend bedroeg’.<br />

Deze feiten en cijfers, bijna eenig in <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r oorlogen, zullen eeuwig<br />

tot schan<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Engeland en tot herinnering <strong>voor</strong>, zelfs <strong>de</strong> meest vergevensgezin<strong>de</strong>,<br />

Boeren en Boerenvrien<strong>de</strong>n strekken.<br />

Veel invloed hebben <strong>de</strong> dames van Warmelo gehad op aangebrachte<br />

verbeteringen, op het optre<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r vreem<strong>de</strong> consuls, op het zen<strong>de</strong>n van<br />

verzoekschriften ‘te vin<strong>de</strong>n in Hansie's boekje over het Koncentratiekamp te Irene,<br />

dat een jaar na <strong>de</strong> oorlog in Holland werd uitgegeven’ 1) .<br />

1) In dit verband willen wij eens <strong>de</strong> aandacht vestigen op Ds. J.D. Kestell's: Met <strong>de</strong><br />

Boeren-Commando's, mijn ervaringen als veldprediker. In zijn ‘Voorwoord’ zegt <strong>de</strong><br />

schr: ‘Wat betreft mijn verhaal van het vernielen van plaatsen en <strong>de</strong> mishan<strong>de</strong>ling onzer<br />

vrouwen, zal een ie<strong>de</strong>r, die ooggetuige daarvan is geweest, moeten getuigen dat, als ik gefeild<br />

heb, dat niet aan <strong>de</strong>n kant van overdrijving, maar van het tegenovergestel<strong>de</strong> was’.<br />

1) In 1912 verscheen <strong>de</strong> oorspronkelijke uitgave on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel ‘The Petticoat [een<br />

slang-woord <strong>voor</strong> “vrouw”, eigenlijk on<strong>de</strong>rrok] Commando or Boer women in<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


‘In het veld begon men meer en meer behoefte te gevoelen aan een goed<br />

georganiseer<strong>de</strong> hulpben<strong>de</strong> in <strong>de</strong> stad’. Aan <strong>de</strong> werkzaamhe<strong>de</strong>n <strong>de</strong>zer ‘Geheime<br />

Kommissie’, het aan<strong>de</strong>el, dat <strong>de</strong> dames van Warmelo aan <strong>de</strong>ze en an<strong>de</strong>re<br />

spionnendiensten had<strong>de</strong>n, zijn <strong>de</strong> meeste <strong>de</strong>r volgen<strong>de</strong> en niet het minst belangrijke<br />

hoofdstukken gewijd. Wij zou<strong>de</strong>n er gaarne veel uit aanhalen, maar moeten wegens<br />

<strong>de</strong> plaatsruimte ons beperken. Trouwens het boek verdient in zijn geheel gelezen<br />

te wor<strong>de</strong>n. Op blz. 235 is sprake van ‘<strong>de</strong> vrouwen bij <strong>de</strong> kommando's - heldhaftige,<br />

ongenoem<strong>de</strong> vrouwen, die hun mannen naar alle<br />

secret service’ with 10 Illustrations bij Mills & Boon te Lon<strong>de</strong>n (XIII, 376 blz. klein-8 o ).<br />

De Ne<strong>de</strong>rlandsche vertaling verscheen van 1 Oct. 1912 tot 1 Aug. 19<strong>13</strong> in ‘Die Brardwag’,<br />

[veertiendaagsch] ‘Tijdskrif vir die Huisgesin’.<br />

De Engelsche uitgave bevat een Foreword van Patrick Duncan, een Introduction door <strong>de</strong><br />

schr., een weinig atwijkend van <strong>de</strong> Hollandsche, een Conclusion, die in <strong>de</strong>ze ontbreekt, maar<br />

heeft niet <strong>de</strong> teekening op <strong>de</strong>n omslag.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>13</strong>4<br />

windstreken volg<strong>de</strong>n, <strong>voor</strong> hen kookten, herstelwerk verrichtten, en <strong>voor</strong> hen gebe<strong>de</strong>n<br />

opzon<strong>de</strong>n geduren<strong>de</strong> al <strong>de</strong> lange jaren van <strong>de</strong> oorlog’.<br />

‘Ik wil<strong>de</strong> dat een van dat onverschrokken kommandotje zich toch wil<strong>de</strong> laten<br />

bewegen <strong>de</strong> wereld een verhaal te doen van hun unieke en bepaald won<strong>de</strong>rlike<br />

oorlogson<strong>de</strong>rvindingen’.<br />

Uit het verband is niet recht dui<strong>de</strong>lijk, of <strong>de</strong>ze, door ons natuurlijk ge<strong>de</strong>el<strong>de</strong>, wensch<br />

<strong>de</strong>r schrijfster hier die vrouwen dan wel het dappere vijftal mannen <strong>de</strong>r ‘Geheime<br />

Kommissie’ betreft, die ‘door eigen hon<strong>de</strong>n gebeten’, door ‘Boeren-verra<strong>de</strong>rs’ in <strong>de</strong><br />

val liepen. Dat het bittere woor<strong>de</strong>n zijn door Hansie aan <strong>de</strong>ze en <strong>de</strong>rgelijke<br />

‘Judas-Boeren’ besteed, spreekt vanzelf, en het pleit wel <strong>voor</strong> haar, misschien wat<br />

te groote, gematigdheid, dat zij bijna stelselmatig hun namen verzwijgt. Meer<br />

bepaal<strong>de</strong>lijk wer<strong>de</strong>n zoo genoemd <strong>de</strong> le<strong>de</strong>n van het z.g. ‘Nationale Verkennerskorps’<br />

(hoofdst. XV), een instelling door Lord Kitchener in het leven geroepen om ‘zoveel<br />

mogelik mannen van <strong>de</strong> tegenpartij over te halen tot het opnemen van <strong>de</strong> wapenen<br />

tegen hun landgenoten’.<br />

Dit blijft een zwarte, een helaas groote zwarte plek in <strong>de</strong> nationale geschie<strong>de</strong>nis<br />

<strong>de</strong>r Boeren.<br />

De ‘verover<strong>de</strong> buit was zo groot, dat buiters - die vóór <strong>de</strong> oorlog arme mensen<br />

waren - tans welgestel<strong>de</strong> boeren zijn, en in hun verschillen<strong>de</strong> distrikten bij ie<strong>de</strong>reen<br />

bekend zijn als suksesvolle “zak-patriotten”’.<br />

‘De Nationale Verkenners waren weldra een sterke en goed georganiseer<strong>de</strong><br />

macht, welbekend met alle oorlogs-taktieken <strong>de</strong>r Boeren’.<br />

‘Tegen het ein<strong>de</strong> van <strong>de</strong> oorlog bezweken duizen<strong>de</strong>n Boeren <strong>voor</strong> <strong>de</strong> verzoeking’.<br />

Reeds boven wezen wij er op, dat het vijf onverschrokken vrouwen waren, die<br />

op initiatief van Hansie (<strong>de</strong> schrijfster van dit boek) besloten, om het werk <strong>de</strong>r<br />

verra<strong>de</strong>n Geheime Dienstkommissie 1) <strong>voor</strong>t te zetten.<br />

‘De eerste (en laatste) verga<strong>de</strong>ring werd gehou<strong>de</strong>n op 15 October [1901], waarop<br />

tegenwoordig waren <strong>de</strong> dames Malan, Armstrong, Honey, van<br />

Warmelo en Hansie - die tot sekretaresse benoemd werd.<br />

Aan elkan<strong>de</strong>r verbon<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> heilige eed van trouw en geheimhouding, namen<br />

<strong>de</strong>ze dames zich <strong>voor</strong>, land en volk te dienen, als georganiseerd lichaam, zolang<br />

zij daartoe in staat zou<strong>de</strong>n zijn. Mevrouw van Warmelo <strong>de</strong>el<strong>de</strong> aan <strong>de</strong> le<strong>de</strong>n me<strong>de</strong>,<br />

dat het haar mogelik was, zich wekeliks per zeepost in verbinding te stellen met <strong>de</strong><br />

Presi<strong>de</strong>nt in Holland en dat <strong>de</strong> wijze waarop zij dat <strong>de</strong>ed, [met gebruikmaking van<br />

haar sympathetischen inkt en door bemid<strong>de</strong>ling van haar aanstaan<strong>de</strong>n schoonzoon<br />

in Groningerland] na <strong>de</strong> oorlog aan hen bekend gemaakt zou wor<strong>de</strong>n. Hierme<strong>de</strong><br />

waren zij tevre<strong>de</strong>n, gewillig het werk van het verzen<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>peches uit het veld,<br />

aan <strong>de</strong> bekwame han<strong>de</strong>n van Mevrouw van Warmelo overlatend’.<br />

Met <strong>de</strong>ze aanhaling uit en over ‘Die Kappie Kommando’ 1) besluiten wij onze<br />

bespreking van het belangrijke boek <strong>de</strong>zer merkwaardige vrouw. Wij weten het niet,<br />

maar mogelijk is het toch, dat <strong>de</strong> worsteling tusschen Boer en Brit heel an<strong>de</strong>rs<br />

verloopen zou zijn, als alle Boeren <strong>de</strong> karaktervastheid en door niets te schokken<br />

vrijheidslief<strong>de</strong> betoond had<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r Boeren-vrouwen in 't algemeen en <strong>de</strong>r dames<br />

van Warmelo in 't bizon<strong>de</strong>r.<br />

D. FULDAUER.<br />

1) C.P. Hattingh, G. Els, W. Bosch, J. Gillyland en last not least kapitein J. Naudé,<br />

van wiens hand in Aug. 19<strong>13</strong> het merkwaardige boek ‘In doodsgevaar’ verscheen.<br />

1) ‘Het Concentratie-kamp van Iréne’, door Johanna Brandt-van Warmelo.<br />

Holl.-Afr. Uitgeversmaatsch., Amst. Kaapst. 1905 (<strong>13</strong>0 blz. 8 o , met 2 portretten).<br />

De schr. vergist zich in het jaartal van verschijnen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Ou<strong>de</strong> boeken<br />

ONDERWIJZER was hij, in Haarlem. Meester Jan van Belle. Niet een ex-lakei, of<br />

één, die mét <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rkens ook hun schoenen verzool<strong>de</strong>, neen, een heusche. Die<br />

gestu<strong>de</strong>erd had en gereisd. Die b.v. uit Frankrijk terugkeer<strong>de</strong> en <strong>de</strong>n 14 Juni 1711<br />

<strong>de</strong>n Moerdijk overtrok, juist toen daar <strong>de</strong> Prins met zijn gelief<strong>de</strong>n ‘Mooi’ verdronken<br />

was, wat hem, Van Belle, bij het stille weer zeer verwon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>. Men vindt dit in een<br />

handschrift in <strong>de</strong> Sted. Bibl. te Haarlem.<br />

In <strong>de</strong> stad van Pieter Langendijk en een paar Re<strong>de</strong>rijkerskamers dichtte ook Jan<br />

van Belle. Zijn Psalmberijming was <strong>de</strong> minste nog niet. Ps. 104:1:<br />

Loof God, mijn ziel! ô Heer zo groot en breed!<br />

Gy zyt met eere en Majestijt bekleed.<br />

Hij die zig <strong>de</strong>kt, kleedswijs, met licht en glansen,<br />

Als een gordijn uitrekt <strong>de</strong>s hemels transen,<br />

De zol<strong>de</strong>ring van zijne opperzalen in<br />

De watren bouwt, zig, op zijn' wil en zin,<br />

De wolken stelt tot eenen snellen wagen,<br />

Op vleug'len van <strong>de</strong>n wind zij <strong>voor</strong>t doet draagen.<br />

En in een bun<strong>de</strong>l nagelaten gedichten, Haarlem 1756, vindt men het toch heusch<br />

niet onaardige (Juffrouw Lannoy maakte ze maar iets geestiger) Sonnet:<br />

Wat Tortelduifje laat zo droeve stemme hooren<br />

In 't digt belommerd woud, wanneer het, zon<strong>de</strong>r vrugt,<br />

Zijn groot verlies betreurt, zijne Egaas dood bezugt,<br />

Als ik, rampzaalig Lot! wat hebt gy my beschooren?<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>13</strong>5<br />

My dagt, <strong>de</strong> Lukgodin had my haar gunst gezwooren,<br />

Wanneer ik myn vermaak door al te snelle vlugt,<br />

Te hooge steigering na eene fijne lugt,<br />

Schier buiten het bereik van 't oog eens had verlooren.<br />

Maar ag! een Lugtgedrogt kwam, als een Onweersvlaag,<br />

En voer<strong>de</strong> myn vermaak te schielyk weer omlaag;<br />

Hiervan, o groote Goon! zij u <strong>de</strong> wraak bevolen:<br />

Straft, straft dit Schrikdier, eer 't meer schen<strong>de</strong>ry bedryft,<br />

Terwijl niets van myn smert <strong>voor</strong> u verborgen blijft:<br />

O ramp! een Wou, een Wou heeft mij een Duif ontstolen!<br />

Maar meer nog was Van Belle gehecht aan zijn spraakkunststudie. In <strong>de</strong>n tijd van<br />

Lambert ten Kate, van Moonen, van Sewel, terwijl hijzelf het Ne<strong>de</strong>rlandsch moest<br />

on<strong>de</strong>rwijzen aan ‘teere jeugd en heeren van fatsoen’, in <strong>de</strong>n tijd van 't leerdicht,<br />

zette hij <strong>de</strong> heele spraakkunst in maat en op rijm, en zoo ontstond: Korte<br />

Wegwijzer, ter Spel-, Spraak- en Dichtkun<strong>de</strong>n. Tot gemak<br />

<strong>voor</strong> 't geheugen van Ou<strong>de</strong>n en Jongen, in Nee<strong>de</strong>rduitse<br />

Dichtmaate, op 100 Bladzy<strong>de</strong>n gesteld. Te Haarlem gedrukt bij Izaak<br />

van <strong>de</strong>r Vinne, Boeken Papierverkooper in <strong>de</strong> Warmoesstraat, 1748. De heer<br />

Bezemer heeft in <strong>de</strong>n Ven <strong>Jaargang</strong>, pag. 166, van dit tijdschrift, een curieuse<br />

taalbeschouwing ‘<strong>de</strong>r vergetelheid ontrukt’: Jacobus Oterdooms Ontwerp van<br />

Handleiding tot een geestlijk A B C Lees- en Rekenboek. Des heeren Van Belle's<br />

werk, hoewel heel wat nuchter<strong>de</strong>r, is van geen min<strong>de</strong>re merkwaardigheid.<br />

Niet alleen om <strong>de</strong>n vorm. Die uit <strong>de</strong>n aard <strong>de</strong>r zaak minstens het effect heeft van<br />

Van Lennep's Vermakelijke.<br />

Natuurlijk begonnen we met <strong>de</strong> klanken:<br />

‘Men heeft er zes klinkletters in, die wij<br />

‘Verbeel<strong>de</strong>n door A, E, I, O, U, IJ,<br />

‘Die Stommen zelf, ja Tongeloozen spreeken,<br />

‘En nimmer in een' Lettergreepe ontbreeken;<br />

‘Nog tweemaal zes Meeklinkers, Bee, Dee, Gee,<br />

‘Chee, Ha, Jee, Ka, Pee, Tee, Vee, Wee en Zee;<br />

‘Hierneevens nog een an<strong>de</strong>r tal van zesse,<br />

‘Tweeledige, als: esse, elle, emme, enne, erre, esse.<br />

Achtereenvolgens krijgen alle klanken een beurt. Niet altijd een zoo fonetisch-juiste<br />

als <strong>de</strong> S:<br />

‘Men spelt met S (een scherp en sterk geblaas,<br />

‘Dat tusschen tong en tan<strong>de</strong>n doorkomt), Dwaas,<br />

‘Sa, Sa, Sieraad, Els, Messen, Sant, Vals, Stroomen,<br />

‘Zij moet, in piaats van C, daar ze S is, koomen.<br />

Heerlijk klaar en met <strong>de</strong> noodige breedvoerigheid is <strong>de</strong> <strong>de</strong>clinatie <strong>de</strong>r naamwoor<strong>de</strong>n<br />

uiteengezet:<br />

Nom. De goe<strong>de</strong> Zoon doet 's Va<strong>de</strong>rs welbehaagen.<br />

Gen. Des goe<strong>de</strong>n Zoons goed willen kan vertraagen.<br />

Dat. <strong>Den</strong> goe<strong>de</strong>n Zoone is alles goeds bereid<br />

Acc. <strong>Den</strong> goe<strong>de</strong>n Zoon heeft hij te snood verleid.<br />

Voc. O goe<strong>de</strong> Zoon! dat ik 't verschil u toone,<br />

Abl. Van goe<strong>de</strong>n Zoon, of, van <strong>de</strong>n goe<strong>de</strong>n Zoone.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Voor 't femininum kies ik 't <strong>voor</strong>beeld:<br />

Nom: De krolse Kat was heel belust na spek,<br />

Gen: Der krolse Katte aardskaterlijk gebrek.<br />

Dat: Der krolse Katte een Kater toegezon<strong>de</strong>n.<br />

Acc: De krolse Kat beet een van onze hon<strong>de</strong>n.<br />

Voc: O, krolse Kat! gekroopen uit het gat<br />

Abl: Van krolse Katte, òf, van <strong>de</strong> krolse Kat.<br />

Dit <strong>voor</strong>beeld doet nog eens dienst, als <strong>de</strong> Tijdvoeginge aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> is. Wil men<br />

weten, hoe koopen wordt geconjugeerd, wel, men leere on<strong>de</strong>rstaand gedicht:<br />

‘Ik koop een stuk van eenen vetten Vos.<br />

‘Gij koopt <strong>de</strong> staart van eenen loozen Vos.<br />

‘Hij koopt geen Kat, maar eenen krolsen Kater.<br />

‘Wij koopen kost <strong>voor</strong> Pater en <strong>voor</strong> Mater.<br />

‘Gij-lie<strong>de</strong>n koopt een boutje van het Kalf.<br />

‘Zij koopen <strong>voor</strong> een stuiver Luizen-zalf.<br />

Nadat op <strong>de</strong>ze manier heel wat <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n gegeven zijn, wordt <strong>de</strong> zaak van hooger<br />

standpunt bekeken:<br />

Alle werkwoor<strong>de</strong>n zijn te ver<strong>de</strong>elen in zes groepen, zoo'n soort van Ablautsklassen,<br />

die men onthou<strong>de</strong>n kan met behulp van een eenvoudig ezelsbruggetje:<br />

‘Neem Panama, bij <strong>voor</strong>beeld, dit beduid,<br />

‘Door <strong>de</strong> A, die hier drie Lettergrepen sluit,<br />

‘Twee Tij<strong>de</strong>n en het Deelwoord van 't Voorle<strong>de</strong>n.<br />

‘De eerste A hiervan beduid, <strong>de</strong>n Tijd van Hee<strong>de</strong>n,<br />

‘De twee<strong>de</strong> die is <strong>voor</strong>bij gegaan.<br />

‘'k Heb reeds <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong>, in 't Deelwoord, doen verstaan.<br />

In 't <strong>voor</strong>bijgaan zij gezegd, dat tot <strong>de</strong>ze tijdvoeginge behooren alle zwakke w.w.,<br />

en dat <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re groepen zich richten naar: panamalen (bakken), panémé<br />

(brengen), panémélen (bergen), panémalen (draagen) en panémielen<br />

(bid<strong>de</strong>n). Kan 't eenvoudiger?<br />

De af<strong>de</strong>eling Spel- en Spraakkunst eindigt met een lof- en wenschlied: 't Latijn<br />

en 't Fransch beroem<strong>de</strong>n er zich tot dusverre op, dat ze aan <strong>de</strong> vorstenhoven wer<strong>de</strong>n<br />

gebruikt.<br />

En<br />

‘Doch 't Ne<strong>de</strong>rduits, om min Uitzon<strong>de</strong>ringen,<br />

‘Mag meer<strong>de</strong>re Eer <strong>voor</strong> zich in 't spel bedingen<br />

‘En roemt, met recht: geen Taal of Spraak zo kuis,<br />

‘Indien ik niet van veelerlei Gespuis<br />

‘Bezoe<strong>de</strong>ld wierd...<br />

‘Indien het slegs <strong>de</strong>n Eed'len van <strong>de</strong>n Lan<strong>de</strong><br />

Behaagen mogte, een taamelijk getal<br />

Van Mannen aan te stellen’...<br />

om met vaste hand <strong>de</strong> onzuiverhe<strong>de</strong>n te weren, dan zou geen Duitsch, geen Fransch<br />

zich met ònze taal kunnen meten. Dat Van Belle van gekuischte woordkeus<br />

beminnaar is, <strong>de</strong> aangehaal<strong>de</strong> <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n wezen 't uit... Wenschte hij van ‘<strong>de</strong>r<br />

taale keurmeesteren’ één te zijn?<br />

De Ars poetica, die <strong>de</strong> hon<strong>de</strong>rd bladzij<strong>de</strong>n besluit, behan<strong>de</strong>lt rijmvoeten, sne<strong>de</strong>,<br />

gaping op een <strong>voor</strong> dien tijd niet ongewone wijze. Als <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n gebruikt Van<br />

Belle zijn eigen gedichten; waarom ook niet? Aardig is 't, hoe <strong>de</strong> gedachte, dat aller-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>13</strong>6<br />

han<strong>de</strong> rijmknutselaars min<strong>de</strong>r eervol over zijn werk zou<strong>de</strong>n kunnen gaan spreken,<br />

hem een oogenblik meevoert:<br />

‘Nu, Vitters! weet, een werk is altoos goed<br />

Waarin men steeds na feilen zoeken moet;<br />

Het uwe dan, waarin het daarvan grimmelt,<br />

Blijve eeuwiglijk in rook en stank beschimmeld,<br />

Of wer<strong>de</strong>, alom getrokken, altemaal,<br />

Voor Scheurpapier, gestuurd na Poortegaal’.<br />

Dit laatste is natuurlijk een toespeling op 'n plaats in 't volksboek van Tijl Uilenspiegel,<br />

zooals el<strong>de</strong>rs ook Faust wordt aangehaald. Niet onaardig is het, te vernemen, dat<br />

<strong>de</strong> schrijver heel wat verwachtingen had van dit zijn papieren kind! Immers, toen <strong>de</strong><br />

uitgever, die vernam dat er werkelijk menschen waren, meer gesteld op rijmlooze<br />

dan op berijm<strong>de</strong> spraakkunsten,... van <strong>de</strong>n schrijver een proza-bewerking vroeg,<br />

durf<strong>de</strong> Van Belle er haast niet aan... ‘ze mogt het Rijm-werkje, het welk hij zeer hoog<br />

schatte, bena<strong>de</strong>elen’. Toch ging hij er toe over; geduren<strong>de</strong> het in or<strong>de</strong> brengen ‘ter<br />

drukperse’ evenwel werd hij door ‘een zwaar toeval’ uit dit leven weggerukt. Zijn<br />

vrien<strong>de</strong>n bezorg<strong>de</strong>n daarop zijn Korte Schets <strong>de</strong>r Ne<strong>de</strong>rduitse<br />

Spraakkunst, Haarlem 1755, aan welker Voorbericht we bovenstaan<strong>de</strong> gegevens<br />

ontleen<strong>de</strong>n.<br />

AMSTERDAM.<br />

P. BEISHUIZEN GZN.<br />

[Boekenschouw]<br />

Letterkun<strong>de</strong>, biographie<br />

Von<strong>de</strong>l's Leven en Kunstontwikkeling, door Hendr. C. Diferee. -<br />

(Amsterdam, van Holkema en Warendorf).<br />

De belangstelling in Von<strong>de</strong>l, <strong>de</strong>n grooten kunstenaar onzer gou<strong>de</strong>n eeuw, is sinds<br />

<strong>de</strong> dagen van Potgieter steeds wassen<strong>de</strong>; van betrekkelijk onkritisch verheerlijken,<br />

waar Huet zich terecht tegen kantte, is <strong>de</strong>ze belangstelling gegroeid tot een eerlijk<br />

zich rekenschap geven van het waarachtige in Von<strong>de</strong>l's kunst. Nadat <strong>de</strong><br />

Von<strong>de</strong>lbewon<strong>de</strong>raars zich had<strong>de</strong>n ontworsteld aan <strong>de</strong> suggestie van <strong>de</strong><br />

onaantastbaarheid van zijn kunst, zooals die door zijn 18 <strong>de</strong> -eeuwsche navolgers<br />

was gehuldigd en door <strong>de</strong> meer begrijpen<strong>de</strong> vereering van Potgieter heen bleef<br />

nawerken, is een tijd gekomen, dat men poog<strong>de</strong> Von<strong>de</strong>l als mensch te begrijpen<br />

om zoo tot zuiver<strong>de</strong>r appreciatie zijner werken te geraken.<br />

En daar Von<strong>de</strong>l een volledig mensch was, die gevoelig reageer<strong>de</strong> op het rijke<br />

leven van zijn tijd, is dit een reusachtige taak gebleken. Hij heeft warme belangstelling<br />

gekoesterd <strong>voor</strong> het godsdienstig leven, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ontplooiing van han<strong>de</strong>l en verkeer,<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> partijschappen in zijn land; hij heeft diep gevoeld <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van het<br />

familieleven, en dit alles heeft hij in schoone verzen vertolkt. Verschei<strong>de</strong>ne uitvoerige<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Von<strong>de</strong>lstudiën zijn na Verwey's ‘Inleiding’ verschenen: Koopmans beschouw<strong>de</strong><br />

‘Von<strong>de</strong>l als Christen-symbolist’, Brom schetste zijne bekeering, en in het boek, dat<br />

thans <strong>voor</strong> ons ligt, tracht Diferee ons <strong>de</strong> ontwikkeling van zijn leven en kunst te<br />

schetsen tot het verschijnen van <strong>de</strong>n Gijsbreght van Aemstel: ‘het wil eene<br />

psychografie van Neêrlands grootsten dichter zijn, die ons <strong>de</strong> ontplooiing van zijn<br />

zieleen geestesleven en zijne wording tot kunstenaar verklaart, objectief en zon<strong>de</strong>r<br />

bijoogmerken, in verband met zijne opvoeding, omgeving en levensomstandighe<strong>de</strong>n’.<br />

Door <strong>de</strong> merkwaardige omstandigheid, dat Von<strong>de</strong>ls ontwikkelingsjaren tot zijn<br />

vijftigjarigen leeftijd duren, brengt dit boek ons juist tot <strong>de</strong>n aanvang van zijn groote<br />

kunstproducten. Het zijn lange jaren van zoeken en strij<strong>de</strong>n, die ons hier wor<strong>de</strong>n<br />

beschreven. Von<strong>de</strong>l was een kunstenaar, die niet in <strong>de</strong> eerste plaats in eigen<br />

zieleleven, in eigen sensaties opging, maar die hartstochtelijk het leven van zijn tijd<br />

meeleef<strong>de</strong>, zoodat we in zijne werken zijn tijd in schoone spiegeling<br />

aanschouwen. Maar ook <strong>de</strong> wijze, waarop hij eigen tijd waarnam wijzigt zich: zijne<br />

belangstelling verruimt zich steeds, en zijn gemoedstoestand is na jaren van opgaan<br />

in fellen partijstrijd door leed er eenzaamheid gelouterd tot innige berusting: het<br />

zuiver religieuse in Von<strong>de</strong>ls aanleg, dat in zijn jonge jaren overheerschend was<br />

geweest, maar in <strong>de</strong> jaren van politieken godsdienststrijd eenigszins was verdrongen,<br />

openbaart zich dan heerlijker dan ooit.<br />

Het literair en aesthetisch moment in Von<strong>de</strong>ls ontwikkeling is door <strong>de</strong>n schrijver<br />

opzettelijk op <strong>de</strong>n achtergrond gehou<strong>de</strong>n, om het volle licht te laten vallen op <strong>de</strong><br />

i<strong>de</strong>eën en beginselen, die zijn werk beheerschen. Daartoe schetst hij in <strong>de</strong> eerste<br />

hoofdstukken ‘De Stad Amsterdam en hare bevolking bij <strong>de</strong>n aanvang <strong>de</strong>r<br />

Zeventien<strong>de</strong> Eeuw’ en ‘Von<strong>de</strong>ls jeugd en eerste ontwikkeling’. Schr. vestigt <strong>de</strong><br />

aandacht op <strong>de</strong> economische omwenteling van Holland, die met <strong>de</strong> politieke gepaard<br />

ging en op <strong>de</strong> groote beteekenis van <strong>de</strong> vluchtelingen uit <strong>de</strong> Zui<strong>de</strong>lijke Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>n<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n stoffelijken en geestelijken opbloei van het Noor<strong>de</strong>n. Deze weergalooze<br />

opbloei stem<strong>de</strong> <strong>de</strong>n tijdgenoot<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>13</strong>7<br />

dankbaar tegenover <strong>de</strong> Voorzienigheid: <strong>de</strong> Hollan<strong>de</strong>rs voel<strong>de</strong>n zich op<br />

oud-testamentische wijze een uitverkoren volk, machtig en krachtig door 's Heeren<br />

wil. ‘De groote welvaart en <strong>de</strong> wisseling <strong>de</strong>r godsdienstige en geestelijke stroomingen’<br />

riepen <strong>de</strong>n kunstenaar in Von<strong>de</strong>l wakker; aanvankelijk didactisch en piëtistisch<br />

(Pascha) blijft zijn literair werk in hoofdzaak beperkt tot navolgingen van Fransche<br />

Renaissancedichters, <strong>voor</strong>al van du Bartas.<br />

Schr. toont het zeventien<strong>de</strong>-eeuwsch karakter van Pascha aan, en wijst er op<br />

hoe Von<strong>de</strong>l hier al openbaart ‘innigheid en diep gevoel <strong>voor</strong> <strong>de</strong> smarten, welke <strong>de</strong>n<br />

mensch kunnen treffen’. Dit is in<strong>de</strong>rdaad een kenmerkend verschijnsel bij Von<strong>de</strong>l<br />

evenals bij Hooft (men <strong>de</strong>nke aan Baeto!): <strong>de</strong> treffendste ge<strong>de</strong>elten hunner eerste<br />

stukken vertolken het leed van on<strong>de</strong>rdrukte va<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs, die hun geboortegrond<br />

moeten verlaten. Het is <strong>de</strong> lij<strong>de</strong>nsgeschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong> vorige generatie, die niet<br />

nagelaten heeft een diepen indruk op het gemoed <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>ren te maken. Deze<br />

droevige jeugd-indrukken verklaren tegelijkertijd <strong>de</strong> verrukking en <strong>de</strong> dankbaarheid<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n oeconomischen opbloei van Holland en <strong>voor</strong>al van Amsterdam, die Von<strong>de</strong>l<br />

later in zijne poëzie zou uitzeggen.<br />

Eerst later -, want schr. haalt een stukje aan uit <strong>de</strong> Waran<strong>de</strong> <strong>de</strong>r Dieren<br />

(1617) gericht tegen <strong>de</strong> koene pogingen om een doorvaart door <strong>de</strong> Noor<strong>de</strong>lijke<br />

IJszee te vin<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong> jaren na het Pascha en vóór 1620 is Von<strong>de</strong>l eer<strong>de</strong>r een<br />

stille vreem<strong>de</strong>ling dan een me<strong>de</strong>levend poorter van Amsterdam geweest. Uitvoerig<br />

weerlegt schr. van<br />

Lennep's verhaal, als zou<strong>de</strong> Von<strong>de</strong>l reeds in die jaren aan <strong>de</strong>n politieken strijd en<br />

het Amsterdamsche literaire leven hebben <strong>de</strong>elgenomen: in die jaren ging hij op in<br />

Christelijke beschouwingen zon<strong>de</strong>r door <strong>de</strong>n godsdienststrijd om hem heen te<br />

wor<strong>de</strong>n beroerd. Schr. stelt dan ook <strong>de</strong> hekeldichten, die betrekking hebben op<br />

Ol<strong>de</strong>nbarnevelts dood en <strong>de</strong> felle Hollandsche Transformatie, in <strong>de</strong> jaren<br />

na <strong>de</strong>n Palame<strong>de</strong>s (dus na 1625).<br />

En dan toont hij in een hel<strong>de</strong>r betoog van enkele bladzij<strong>de</strong>n aan, hoe er in het<br />

jaar 1622 een heele omkeer in Von<strong>de</strong>ls gedachten en kunstleven valt op te merken:<br />

<strong>de</strong> beslissen<strong>de</strong> invloed ging uit van <strong>de</strong>n afgezetten hoogleeraar Vorstius, <strong>de</strong>n<br />

opvolger van Arminius; <strong>de</strong>ze, evenals Von<strong>de</strong>l Keulenaar van geboorte, vertoef<strong>de</strong><br />

enkele dagen bij onzen dichter en heeft hem toen omtrent het wezen van <strong>de</strong><br />

Calvinistische dogmatiek moeten inlichten: sinds dien tijd dateeren <strong>de</strong> fel<br />

anti-Calvinistische gedichten van Von<strong>de</strong>l. En tevens brengt Vorstius Von<strong>de</strong>l in<br />

aanraking met <strong>de</strong>n kring van Reael en Hooft. Door <strong>de</strong>zen omgang met han<strong>de</strong>lsen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


letterlieven<strong>de</strong> kringen, die tot <strong>de</strong> niet-rechtzinnige kerkelijke partij behoor<strong>de</strong>n, werd<br />

Von<strong>de</strong>l indirect in het kerkelijk strijdperk gelokt: <strong>de</strong> onaangenaamhe<strong>de</strong>n en<br />

onverdraagzame bejegening door zijn vrien<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>n, hebben in Von<strong>de</strong>l<br />

<strong>de</strong>n hekeldichter wakker geroepen: <strong>de</strong> naaste aanleiding was het ontzeggen van<br />

het avondmaal aan eenige Amsterdammers, w.o. zijn vriend Reael, aan wien hij<br />

juist zijn Lof <strong>de</strong>r zeevaert had opgedragen. Te meer was Von<strong>de</strong>l geprikkeld,<br />

daar niet alleen zijn<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>13</strong>8<br />

vrien<strong>de</strong>n waren getroffen, maar in <strong>de</strong> inleiding van het banvonnis ook zijn<br />

kerkgenootschap met Arminianen gelijk wordt gesteld. En aan Von<strong>de</strong>ls felle<br />

verontwaardiging ligt een machtig beginsel ten grondslag: <strong>de</strong> vrijheid van godsdienst<br />

en geweten. Hoe <strong>de</strong>ze perio<strong>de</strong> culmineert in Palame<strong>de</strong>s is bekend; en ook, dat<br />

<strong>de</strong> toon van menig hekeldicht uiterst scherp en niet altijd Christelijk is. Dat Von<strong>de</strong>l,<br />

ook tegen beter weten in, op <strong>de</strong> dronkenschap van <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>zitter van <strong>de</strong>n kerkeraad,<br />

<strong>de</strong>n beken<strong>de</strong>n Trigland, allerlei grappen maakt, toont schr. met <strong>de</strong> stukken uit <strong>de</strong><br />

kerkelijke archieven aan. Zoo wordt onze kijk op Von<strong>de</strong>l als hekeldichter min<strong>de</strong>r<br />

eenzijdig, al blijft het waar, dat onze dichter <strong>voor</strong> <strong>de</strong> hoogere opvatting heeft<br />

gestre<strong>de</strong>n. Niet alleen het feit dat <strong>de</strong> kerkeraad het on<strong>de</strong>rspit heeft gedolven, verklaart<br />

het zwijgen van <strong>de</strong>n hekeldichter Von<strong>de</strong>l na 1632, maar <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ringen<br />

in <strong>de</strong>n gemoedstoestand van <strong>de</strong>n dichter zelven: hij was zoowel van het Hervorm<strong>de</strong><br />

en van het Remonstrantsche als van eigen (het Doopsgezin<strong>de</strong>) kerkgenootschap<br />

afkeerig gewor<strong>de</strong>n. Schr. haalt ten bewijze hiervan verschillen<strong>de</strong> dichterlijke uitingen<br />

aan.<br />

Het laatste hoofdstuk is gewijd aan <strong>de</strong> Gijsbreght van Aemstel. De<br />

belangrijke gemoedsontwikkeling in <strong>de</strong> jaren na <strong>de</strong>n dood van zijne vrouw, jaren,<br />

waarin hij studie maakt van <strong>de</strong> Christelijke oudheid en van <strong>de</strong> Grieksche literatuur,<br />

wor<strong>de</strong>n stilzwijgend <strong>voor</strong>bijgegaan: <strong>de</strong> ontwikkeling van <strong>de</strong>n hekeldichter tot <strong>de</strong>n<br />

tragedieschrijver is niet gegeven in dit werk, al heeft <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong> religieuse<br />

stemming van Von<strong>de</strong>l ook in zijn felle perio<strong>de</strong> telkens aangewezen.<br />

Zoo geeft dit boek ons wel een vollediger kijk op Von<strong>de</strong>ls ontwikkeling en <strong>de</strong>n<br />

strijd in Amsterdam tusschen 1620-1630; maar van <strong>de</strong> schets van <strong>de</strong> ‘zelfopvoeding<br />

van Von<strong>de</strong>l tot kunstenaar’ is niet veel terecht gekomen.<br />

DR. J. VAN DEN BERGH VAN EYSINGA-ELIAS.<br />

Beau Brummell en Giacomo Casanova, door Mr. C.P. van Rossem.<br />

Bruna's Historische Bibliotheek. - (Utrecht, A.W. Bruna en Zoon).<br />

Casanova's naam kent <strong>de</strong> openbare meening als dien van een losbol. Over zijn<br />

ge<strong>de</strong>nkschriften heeft men zich ten onzent niet druk gemaakt. Van Deyssel heeft<br />

er wel eens vluchtig over geschreven.<br />

Nu blijkt een jong lettré, <strong>de</strong> jeugdige Rotterdamsche advocaat van Rossem, zich<br />

daarin te hebben verdiept. En trouwens nog in heel wat meer aangaan<strong>de</strong> <strong>de</strong>ze<br />

frivole en zinnelijke figuur uit <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> helft <strong>de</strong>r achttien<strong>de</strong> eeuw. Hij toont ons hier<br />

wat <strong>de</strong>ze ‘charmeur’, <strong>de</strong>ze verbluffen<strong>de</strong> levenskunstenaar <strong>voor</strong> aantrekkelijks en<br />

innemends en boeiends bezat. Ook het min<strong>de</strong>r bekoorlijke verzwijgt hij niet. Waarom<br />

zou hij? Zijn genegenheid <strong>voor</strong> dien prachtigen avonturier, <strong>de</strong>zen onverschrokken<br />

schaamtelooze, wiens grillige levensloop één lofzang op het genot van te leven<br />

was, is blijkbaar zoo sterk, dat hij niets te retoucheeren heeft.<br />

Dit leven, zoo boor<strong>de</strong>vol verrassing en felste tegenstellingen, lokte hem tot<br />

bestu<strong>de</strong>ering uit van wat merkwaardigs dit <strong>voor</strong> onze kennis van en inzicht in <strong>de</strong><br />

beschaving van die verwon<strong>de</strong>rlijke achttien<strong>de</strong> eeuw zou kunnen aanbrengen, die<br />

immers zelf een tooverdoos was van ban<strong>de</strong>loozen lust en 't giftigst ver<strong>de</strong>rf, van<br />

uiterlijke, tot in het verwrongene en wormstekige gaan<strong>de</strong> verfijning en <strong>de</strong><br />

onbeschaamdste vertrapping van an<strong>de</strong>rer rechten. In dien tijd leef<strong>de</strong> Casanova. In<br />

die jaren vol<strong>de</strong>ed hij aan zijn teugellooze driften, zijn dol-romantische begeerten;<br />

toen doorzwierf hij geheel Europa in verschillen<strong>de</strong> hoedanigheid, vond hij alle <strong>de</strong>uren<br />

<strong>voor</strong> zijn sierlijk-vleiend wezen geopend, leschte hij zijn dorst naar genot, die <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


drijfveer van geheel zijn leven, <strong>de</strong> inhoud van zijn gave en fonkelen<strong>de</strong> persoonlijkheid<br />

was.<br />

Deze avonturier leef<strong>de</strong> natuurlijk <strong>voor</strong>namelijk met <strong>de</strong> zinnen, tenzij... <strong>de</strong> zinnen<br />

met hem leef<strong>de</strong>n. Men krijgt wel eens <strong>de</strong>n indruk, dat hij daarvan eigenlijk <strong>de</strong> slaaf,<br />

dat hij meer gelei<strong>de</strong> dan lei<strong>de</strong>r was. Maar ook in zijn klassieke schrijvers vond hij<br />

bevrediging; in Homerus, Horatius.<br />

In Venetië zelf heeft <strong>de</strong> schrijver zich op <strong>de</strong> hoogte gesteld van <strong>de</strong> gevangenis,<br />

welke <strong>voor</strong> Giacomo van zoo groot belang zou wor<strong>de</strong>n en waaruit hij ook we<strong>de</strong>r,<br />

hij, <strong>de</strong> onweerstaanbare, na hardnekkig doorgezette pogingen, maar bovenal<br />

geschoord door zijn zelfvertrouwen en scherp vernuft, ontsnappen zou.<br />

Nog van een twee<strong>de</strong>n avonturier verhaalt dit boekje, van <strong>de</strong>n dandy Brummell.<br />

Ook diens levensloop is merkwaardig om <strong>de</strong> alwe<strong>de</strong>r forsche tegenstelling tusschen<br />

<strong>de</strong> innerlijke en uiterlijke omstandighe<strong>de</strong>n van <strong>de</strong>zen uit eenvoudige omgeving<br />

stammen<strong>de</strong>n, <strong>voor</strong>tdurend met <strong>de</strong>n barsten geldnood worstelen<strong>de</strong>n, geboren dandy.<br />

H. VAN LOON.<br />

Romans en novellen<br />

Wisselend Uitzicht, door G.F. Haspels. - (Amsterdam, P.N. van Kampen<br />

& Zn.)<br />

Schoon ik niet durf beweren, dat on<strong>de</strong>r Haspels' oeuvre <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l als geheel een<br />

bizon<strong>de</strong>r belangrijke plaats inneemt; ik <strong>voor</strong> mij integen<strong>de</strong>el <strong>de</strong> meeste <strong>de</strong>r hier<br />

verzamel<strong>de</strong> stukjes bene<strong>de</strong>n het talent acht van <strong>de</strong>n schrijver van ‘Boete’ en<br />

‘Vreug<strong>de</strong>n van Holland’, zoo is er m.i. on<strong>de</strong>r<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>13</strong>9<br />

<strong>de</strong>ze schetsen toch een tweetal dat <strong>de</strong>n bun<strong>de</strong>l ‘redt’, ja, is er één die dit boek er<br />

zóó met vlag en wimpel doorhaalt, dat dit ‘Wisselend Uitzicht’ genoemd zal wor<strong>de</strong>n<br />

overal waar Haspels' beste werk ter sprake komt.<br />

Wat ‘De Me<strong>de</strong>plichtige’ betreft - dit geestig stukje bevalt ons eigenlijk maar half.<br />

Niet omdat het geestig is - beware! Het geestige maakt er <strong>de</strong> groote bekoring van<br />

uit; zooals het een <strong>de</strong>r factoren is in 't algemeen die Haspels' werk zoo iets<br />

pittig-eigens plegen te geven. De humor van ‘De Me<strong>de</strong>plichtige’ dus graag<br />

geaccepteerd, blijft over 't vraagstuk <strong>de</strong>r ‘waarschijnlijkheid’. En waarschijnlijk<br />

gemaakt heeft <strong>de</strong> schrijver ons 't gegeven van <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> eerste schets uit <strong>de</strong>n<br />

bun<strong>de</strong>l nu juist niet. Wat temeer ons hin<strong>de</strong>rt naarmate <strong>de</strong> auteur er beter in geslaagd<br />

is ons 't tooneeltjezelf zoo levendig-beel<strong>de</strong>nd <strong>voor</strong> oogen te stellen. Dominee Verster<br />

is gevangenispredikant, en dominee Verster krijgt op een avond in zijn stu<strong>de</strong>erkamer<br />

bezoek ... van een over <strong>de</strong> daken ontvluchten gevangene.<br />

‘Ie mut mie helpen, domeneer. Ie hebt het zelf gezeid’.<br />

‘Ik?’ roept <strong>de</strong> dominee verwon<strong>de</strong>rd uit, maar dan herkent hij 't boertje uit <strong>de</strong>n<br />

Achterhoek, dat zich <strong>de</strong>stijds da<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> een bezoek op 't rapport had laten zetten<br />

en bij dat bezoek direct had willen weten ‘woarveur meneer kwam’, om al spoedig<br />

door dominee's woord gedreven te wor<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rlijk-vertrouwen<strong>de</strong> conclusie:<br />

‘dat domeneer mangs kwam om zooveul as ons minsen te helpen’. En nu kwam <strong>de</strong><br />

ontsnapte zich daaraan refereeren, daarmee brengen<strong>de</strong> dominee in een uiterst<br />

moeilijk parket. Enfin, <strong>de</strong> predikant eindigt met even te vergeten dat hij<br />

gevangenisdominee is; hij besluit <strong>de</strong>n man te woord te staan, roept zijn vrouw er bij<br />

en laat het boertje nu precies vertellen wat wel zijn misdaad is geweest. Een<br />

lij<strong>de</strong>nsgeschie<strong>de</strong>nis wordt dan <strong>voor</strong> 't eerwaar<strong>de</strong> echtpaar afgerold: van een jonker<br />

die 's boertjes ‘ol<strong>de</strong>rplaatse’ heeft willen naasten <strong>voor</strong> zijn jacht en op een weigerend<br />

antwoord ‘met wind in <strong>de</strong>n kop’ is weggeloopen en toen maar in 't wil<strong>de</strong> hazen en<br />

fezanten is gaan pooten, die 's boertjes winterrogge ‘kats hebben afgeweid’.<br />

Om kort te gaan: <strong>de</strong> dominee en zijn vrouw hebben me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n, vin<strong>de</strong>n dat, moreel<br />

geoor<strong>de</strong>eld, niet het boertje <strong>de</strong> hoofdschuldige is, en besluiten te helpen. Mevrouw<br />

komt met kleeren aandragen en zelfs met het geld dat ze... <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n slager zoo<br />

heel erg noodig had! ‘Het is nooit heelemaal goed te praten’ zegt hij, als alles gebeurd<br />

is. En zij: ‘Ik heb nooit zooveel van je gehou<strong>de</strong>n als nu...’<br />

Het mooie van dit stukje is <strong>de</strong> geestige plastiek; in <strong>de</strong>n dialoog <strong>voor</strong>al. Men leze<br />

eens <strong>de</strong> smeuige bladzij<strong>de</strong>n, waar boer Hartink die heele jonkerellen<strong>de</strong> verhaalt;<br />

dit is meesterlijk. Maar - het stukje uitgelezen zegt men: ‘aardig gevon<strong>de</strong>n’ en niet:<br />

‘ja, zóó is het leven, zóó wreed, zóó vol humor, zóó verzoenend’. En tot <strong>de</strong>ze laatste<br />

erkentenis had men zich gaarne gedrongen gezien; ze zou dit geestig beschreven<br />

gevalletje op een hooger plan hebben geheven.<br />

Evenwel, er is een an<strong>de</strong>r stuk in <strong>de</strong>zen bun<strong>de</strong>l, dat ik niet aarzel in zijn eigenaardig<br />

genre <strong>voor</strong>treffelijk te noemen. En dat is het laatste; waarin we met Haspels ‘in <strong>de</strong>n<br />

Staringkoepel op visite’ zijn. Ziehier nu een stof die <strong>de</strong>n schrijver gelegenheid gaf<br />

zijn talent ten volle te ontplooien. Jammer dat dit stuk als geheel te lang is <strong>voor</strong><br />

bloemlezingen; een welgekozen fragment er uit mag <strong>voor</strong>taan in geen<br />

keur-verzameling onzer mo<strong>de</strong>rne literatuur ontbreken.<br />

‘Mo<strong>de</strong>rn’ is <strong>de</strong>ze literatuur eigenlijk slechts ten <strong>de</strong>ele. Want die dit proza schrijven<br />

kon moet zelf veel van <strong>de</strong>n tijd, van <strong>de</strong>n geest van Staring in zich hebben; er is in<br />

<strong>de</strong>ze bladzij<strong>de</strong>n niets van het navrante, het nerveuse dat het beste kenmerkt onzer<br />

he<strong>de</strong>ndaagsche letterkun<strong>de</strong>; ook niets van het neo-romantische, het vage en<br />

troebele. Dit proza ('k spreek nog altijd over die laatste schets) is zoo gezond en<br />

zoo open; 't blikt u aan met een paar hel<strong>de</strong>re oogen. En er treurt tevens <strong>de</strong> weemoed<br />

in om dingen die <strong>voor</strong>bij zijn. En daarom is dit proza toch ook weer wèl mo<strong>de</strong>rn.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Men moet namelijk wel ver van dat verle<strong>de</strong>n afstaan om het te aanschouwen in zóó<br />

schoonen glans. Ik wil <strong>de</strong>ze aankondiging niet eindigen zon<strong>de</strong>r een enkel citaat;<br />

maar ik aarzel: <strong>de</strong> keus is zoo rijk. Ziehier een <strong>de</strong>r uitzichten van <strong>de</strong>n Staringkoepel,<br />

waar ie<strong>de</strong>r Hollandsch hart zich aan moet ophalen.<br />

Water, wat is een land zon<strong>de</strong>r water? Een schoon woord dat geen<br />

weerklank vindt. Een zegen, die niet dankbaar stemt. Wilt ge, dan is het<br />

water er om het land, of omgekeerd is het mij ook goed - maar laat ze mij<br />

bij elkaar: het land en het water.<br />

Ha, hier heb ik weer water. Blinkend slingert zich daar door <strong>de</strong> wei<strong>de</strong>n<br />

een zoet rivierken, <strong>de</strong> Berkel. Wat zoo'n dingsken een leven brengt aan<br />

het land. Natuurlijk omdat het zelf leeft. Water is altijd mooi. Zelfs een<br />

plas of sloot kan prachtig <strong>de</strong>n hemel weerspiegelen. En vaarten, <strong>voor</strong>al<br />

als ze niet al te kanalig-recht, en bovendien met riet en lisch en<br />

dotterbloemen omzoomd zijn, kunnen bijna zoo mooi zijn als een rivier.<br />

Maar <strong>de</strong> Berkel daar is heelemaal een rivier, zij het een kleine. Zij leeft<br />

en brengt leven. Onrustig is ze, en vol verrassingen; met gedurige<br />

ondiepten en stille, diepe plekjes, als het leven zelf. Zie, ze komt daar<br />

ginds bij dien eenzamen meidoorn ineens te <strong>voor</strong>schijn schieten, wordt<br />

bree<strong>de</strong>r, maakt hier vlak vóór een zilveren plas, vernauwt dan, vernauwt<br />

en gaat daar on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> schaduw <strong>de</strong>r Draafsel-eiken verdwijnen. Wat een<br />

frischheid brengt ze over het land! Zie, hoe die wei<strong>de</strong>n zich tapijten, zoo<br />

ingroen als vlas. En waarom vlekken die roodbonte en zwartgeplekte<br />

koeien en pinken en vaarzen zoo fleurig tegen het groen? En waarom<br />

draven naast <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


G.v.E.<br />

140<br />

vreedzaam grazen<strong>de</strong> koeien die paar<strong>de</strong>n met wuiven<strong>de</strong> manen en staarten<br />

zoo vroolijk op en neer? Natuurlijk, omdat het leven op een Berkelwei<strong>de</strong><br />

zoo frisch en fleurig is. Waar water is, waait het; langs kleine rivierkens<br />

zeilen aardige zephirs. Daar komt er juist een. Het van <strong>de</strong>n hemel blauw<br />

en witte Berkelvlak begint ineens zilverig te rimpelen. De zon gaat met<br />

<strong>de</strong> rimpelingen stoeien en vonkt zilveren flikkeringen op <strong>de</strong> fleurige golfjes.<br />

En hoor, <strong>de</strong> popels, die slank, kaarsrecht in het gelid, klaar <strong>voor</strong> <strong>de</strong> para<strong>de</strong>,<br />

op <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren oever staan, ze beginnen met hun loslippige bla<strong>de</strong>n te<br />

babbelen, te babbelen dat het hier klinkt als beekgekabbel. Zie die blauwe<br />

knotwilgen met hun zilveren on<strong>de</strong>rblad wuiven. Dat die ou<strong>de</strong> heeren zoo<br />

iets fleurigs kunnen krijgen! Hoe <strong>de</strong>ftig komt nu ook <strong>de</strong> hooger schoorsteen<br />

van het Draafsel uit <strong>de</strong> eiken kijken! Nu is <strong>de</strong> zephir <strong>voor</strong>bij, en alles valt<br />

stil. De paar<strong>de</strong>n grazen rustig naast <strong>de</strong> pinken, <strong>de</strong> pompelig-dikke wilgen<br />

blauwen, <strong>de</strong> peppels bewegen niet, en blank weerspiegelt <strong>de</strong> Berkel weer<br />

<strong>de</strong>n hemel.<br />

Gids <strong>voor</strong> Padvin<strong>de</strong>rs, Indianen-verhaal, Prikkel-Idyllen (VI), door<br />

Cornelis Veth - (Bussum, C.A.J. van Dishoeck).<br />

Cornelis Veth heeft een vlot vernuft, een gemakkelijk bevattings- en<br />

aanpassings-vermogen en een lichten, prettig aanspreken<strong>de</strong>n stijl. Altemaal kostelijke<br />

gaven <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>lichter <strong>de</strong>r openbare meening, die <strong>de</strong> dagbladschrijver is, althans<br />

behoort te zijn. Over allerhan<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwerpen weet hij frisch en on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd te<br />

keuvelen en, moge hij zich al eens niet bij zijn leest hou<strong>de</strong>n, verlei<strong>de</strong>n die vlugge<br />

spotzucht en pen hem wel eens tot een overijl<strong>de</strong> en onbillijke veroor<strong>de</strong>eling van<br />

iets, wat met an<strong>de</strong>re maat moest wor<strong>de</strong>n gemeten: een kniesoor, die het <strong>de</strong>zen<br />

begaaf<strong>de</strong>n jonkman, <strong>de</strong>zen spotter en wil<strong>de</strong>bras, <strong>de</strong>zen brutalen rakker en ...<br />

<strong>de</strong>gelijken weter kwalijk neemt... Hoe boeiend en prettig weet hij ons niet over<br />

prentkunst in te lichten; met welk een warme geestdrift staat hij pal <strong>voor</strong> wat hem<br />

schoon en echt en waarlijk talentvol dunkt, afgeschei<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> vraag, of het uiterlijk<br />

wel aantrekkelijk is dan wel of <strong>de</strong> menigte het waar<strong>de</strong>ert; tot welken barschen gloed<br />

van verontwaardiging leidt hem niet zijn zelfbewuste strijdlust, als hij <strong>de</strong> door hem<br />

<strong>voor</strong>gestane beginselen geschon<strong>de</strong>n, een onbevoeg<strong>de</strong> zich tot <strong>de</strong>skundige opwerpen<br />

ziet!<br />

Die veelzijdigheid, <strong>de</strong>ze levendige, speuren<strong>de</strong>, licht gewekte belangstelling, ze<br />

moge hem wel eens te haastig naar <strong>de</strong> pen doen grijpen: ten slotte bepaalt men<br />

aan een blad niet alléén waarover men zijn oor<strong>de</strong>el te zeggen heeft. En ook buiten<br />

<strong>de</strong> kolommen van een krant dringt hem in 't leven nog voldoen<strong>de</strong> stof tot 't uiten van<br />

zijn vaak striemen<strong>de</strong> meening.<br />

Wàt hij striemt is niet steeds dui<strong>de</strong>lijk. Hij zelf heeft het eens onverbloemd<br />

uitgesproken en men gelooft het terstond: ten<strong>de</strong>ns moet men in zijn tot sarcasme<br />

gaan<strong>de</strong>n humor niet zoeken. Dat hij er geen ver<strong>de</strong>re bedoeling mee heeft, m.a.w.<br />

zijn spotzucht onbevangen allerhan<strong>de</strong> malligheid van overdrijving en onechtheid<br />

on<strong>de</strong>rhan<strong>de</strong>n neemt is daarvan juist <strong>de</strong> grootste bekoring.<br />

Met zijn ‘Prikkel-idyllen’ heeft hij roem verworven. De naam, gelukkig gevon<strong>de</strong>n,<br />

sloeg in. Desgelijks <strong>de</strong>ed zijn fijne humor, zoowel in <strong>de</strong> parodieën op prikkellectuur<br />

als in zijn koddige plaatjes. Wat in die eerste spotternijen aantrok, heeft Dirk Coster<br />

scherp aangegeven, doelend op <strong>de</strong> flauwe verschuiving daarin van zin en taal met<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>de</strong> oorspronkelijke verhalen vergeleken, door welk licht on<strong>de</strong>rscheid <strong>de</strong> lezer zich<br />

aanvankelijk ietwat kribbig, als werd hij dubbel bij <strong>de</strong>n neus genomen, afvraagt, wat<br />

daar nu eigenlijk ‘aan’ is.<br />

Met <strong>de</strong>zen Gids <strong>voor</strong> Padvin<strong>de</strong>rs lijkt <strong>de</strong> snaaksche auteur me min<strong>de</strong>r op dreef.<br />

Zeker, 't is weer barre onzin, op elkaar gestapeld met een glad gezicht, en ook <strong>de</strong><br />

prentjes zijn allerdolst; maar <strong>de</strong> dwaasheid hangt te erg in <strong>de</strong> lucht om werkelijk<br />

vermakelijk te kunnen werken. ‘Overprikkelt’ Veth zich niet...? Men zou het kunnen<br />

vreezen. Gelukkig vermeldt <strong>de</strong>ze uitgaaf, dat in <strong>de</strong> serie er nog maar twee zullen<br />

volgen.<br />

H. VAN LOON.<br />

Limburgiana, door Mr. L.H.J. Lamberts Hurrelbrinck - (Amersfoort,<br />

Valkhoff en Co).<br />

Van het Oogenblik, door Anton Smit - (Amsterdam, Scheltens en Giltay).<br />

Twee gemoe<strong>de</strong>lijke boeken, blijkbaar van gemoe<strong>de</strong>lijke auteurs. Bei<strong>de</strong> uitermate<br />

<strong>voor</strong> huiskamertafel, en leesportefeuille geschikt. Geen onvertogen woord komt er<br />

in <strong>voor</strong>, of het moest ter teekening van een toestand vereischt zijn. De heer Smĭt is<br />

weliswaar nog al scheutig met Latijnsche aanhalingen, maar och, die slaat men<br />

over in het uiterste geval.<br />

De heer Lamberts Hurrelbrinck houdt van Limburg en <strong>voor</strong>al van het dorp, waar<br />

hij jaren geleefd heeft en dat hij Roosdaal noemt. Dies verhaalt hij van wat daar in<br />

die streek eigenaardigs tiert volgens het beproef<strong>de</strong> recept. Wàt hij beschrijft, <strong>de</strong><br />

anecdote, is nummer één. Maar als auteur is <strong>de</strong>ze heer niet in <strong>de</strong> wieg gelegd. De<br />

ietwat onnoozele argeloosheid evenwel, waarmee hij wat hem trof... inkleedt, (zoo<br />

noemt men dit immers?) is zóó ontwapenend dat men elke wrevelige toespeling<br />

terstond weer inslikt, zoo haast <strong>de</strong>ze omtrent die verhalen uw mond zou willen<br />

ontglippen. Ze maken dan ook zóó weinig <strong>de</strong> pretentie ‘litteratuur’ te zijn, dat <strong>de</strong><br />

vraag niet kan opkomen, of dit boek misschien een vrucht is van die beweging,<br />

welke we op ons taalgebied bij Gezelle<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


141<br />

en Streuvels en an<strong>de</strong>re Vlamingen, in Frankrijk in Provence (Mistral!) en eveneens<br />

in Zwitserland, Duitschland en Skandinavië opmerken en welke in <strong>de</strong> letterkun<strong>de</strong><br />

een <strong>de</strong>centralisatie nastreeft, die in meer afgelegen streken <strong>de</strong>n band versterkt<br />

tusschen <strong>de</strong> schrijvers, wier persoonlijkheid in die omgeving is geworteld, welke<br />

daaruit haar sappen zuigt, aldus <strong>de</strong>n bloei bevor<strong>de</strong>rend van wat we<br />

provinciaal-particularistische kunst kunnen noemen. Als we daar dan maar bij<br />

be<strong>de</strong>nken, dat <strong>de</strong>ze kenschets slechts op het uiterlijk betrekking heeft en die<br />

kunstenaars zich juist on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n, doordat in hen <strong>de</strong> oer-menschelijke driften<br />

zuiver<strong>de</strong>r en sterker en schooner dan bij <strong>de</strong> meeste an<strong>de</strong>ren zich openbaren. Naar<br />

aanleiding van <strong>de</strong>ze ‘Limburgiana’ echter (<strong>de</strong> titel wijst het uit!) van driften te spreken,<br />

doet waarlijk komiek aan.<br />

Veel van het negatieve, dat boven als karakteristiek van dien verhalenbun<strong>de</strong>l<br />

werd gebezigd, geldt ook <strong>voor</strong> 's heeren Smit's boek. Vooral dat het niet <strong>de</strong> minste<br />

aanmatiging vertoont. Het reikt niet boven zijn macht. En <strong>de</strong>ze is beperkt, maar wekt<br />

genegenheid, omdat <strong>de</strong> auteur <strong>de</strong> grenzen van zijn keuvel-talent blijkt te kennen.<br />

In <strong>de</strong>n huiselijken kring is hij ongetwijfeld een aangenaam prater.<br />

Aan dien lust tot bezig hou<strong>de</strong>n dankt <strong>de</strong>ze ‘roman’ gelijkelijk zijn ontstaan als<br />

(naar we vermoe<strong>de</strong>n) aan het besef van <strong>de</strong>n heer Smit, dat hij als genoeglijk ophaler<br />

van ou<strong>de</strong> herinneringen wat waard is, welke sympathieke parmantigheid hem gretig<br />

vergeven wordt, wijl, is mijn on<strong>de</strong>rstelling juist, an<strong>de</strong>rer lof toch <strong>de</strong> schuld is, dat hij<br />

over het paard werd getild.<br />

Van verteltalent getuigt dit boek ongetwijfeld. Tevens is het door en door<br />

Hollandsch en mid<strong>de</strong>lmatig in <strong>de</strong>n niet-hatelijken zin van het woord. Aan <strong>de</strong><br />

Maupassant noch een an<strong>de</strong>r litterair verteller <strong>de</strong>nke men dus!<br />

Maar afgeschei<strong>de</strong>n daarvan doet dit verhaal, ge<strong>de</strong>eltelijk als herinnering van<br />

doorleefd lief<strong>de</strong>savontuur uit <strong>de</strong> jeugd, <strong>de</strong>els in dagboek-vorm opgesteld, aangenaam<br />

aan, omdat <strong>de</strong> speelsche guitigheid van <strong>de</strong>zen blijkbaar niet meer jongen auteur<br />

<strong>de</strong> bekoring heeft van <strong>de</strong>n levenswijzen monkel, waarmee <strong>de</strong>, in herinneringen uit<br />

eigen jeugd zich vermeien<strong>de</strong> en <strong>de</strong>ze uitspinnen<strong>de</strong> breedsprakigheid van een<br />

zelfgenoegzaam ou<strong>de</strong>re-injaren, <strong>voor</strong> wat daar kin<strong>de</strong>rachtig in is vergiffenis vraagt.<br />

H. VAN LOON.<br />

Fragment 1)<br />

ZIJ waren laat geweest boven op <strong>de</strong> meisjeskamer, dien September-Maandag dat<br />

<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren Beverwijk <strong>voor</strong> 't eerst weêr naar school moesten. De lange vacantie,<br />

ingehaald als een prettigen oom met zijn jas vol ca<strong>de</strong>autjes, had<strong>de</strong>n ze in <strong>de</strong> laatste<br />

dagen - zeurige tante die te lang logeeren bleef - goedmoeds het heilig kruis weêr<br />

achterna gegeven; en nu was Juuth dien eersten schoolmorgen ontwaakt in een<br />

onuitstaanbare bui. Zij, die gisteren het meest <strong>de</strong> vacantie afgebroken, er geen haar<br />

goed meer aan gevon<strong>de</strong>n had, was nu, hoofd in 't kussen, <strong>de</strong> <strong>voor</strong>bijë dagen gaan<br />

troetelen in een bijna ziekelijke vertee<strong>de</strong>ring.<br />

‘O, 't is ellendig... ellèndig... 't is god<strong>de</strong>loos! - “Juuth!” riep bij <strong>de</strong> waschtafel Betsy<br />

verschrikt. Haar zuster zat eensklaps rechtop in bed, waar ze even te voren zich<br />

had liggen wringen en rekken tusschen <strong>de</strong> lakens.<br />

“Juuth!” bouw<strong>de</strong> ze Betsy na, en toen barstte ze uit in een schaterlach.<br />

1) Uit een te verschijnen roman: De van Beverwijks, door Gerard van Eckeren.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Het zusje, in haar on<strong>de</strong>rlijfje <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n spiegel bezig haar haren te kammen, staar<strong>de</strong><br />

haar verwon<strong>de</strong>rd aan. Ze begreep niet wat die Juuth toch beziel<strong>de</strong>. Het was laat en<br />

er viel nu toch werkelijk niets te lachen, vond ze, <strong>voor</strong> iemand die om kwart over<br />

zeven nog in z'n bed zat! “Zeg, zou je niet opstaan?” sprak ze kalm. Ze hield van<br />

<strong>de</strong>n vre<strong>de</strong> en wist hoe Juuth kon opstuiven zoodra ze het waag<strong>de</strong> haar<br />

ou<strong>de</strong>rezuster-schap te veel te doen gel<strong>de</strong>n.<br />

Juuth antwoord<strong>de</strong> niet. Haar knieën opgetrokken on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> nachtjapon, haar wat<br />

spitse kin in 't bekertje van haar hand, zat ze, te peinzen eensklaps, naar 't scheen.<br />

Haar donkere verwar<strong>de</strong> haren hingen over haar gezicht.<br />

“Juuth”... waag<strong>de</strong> Betsy nog eens, met haar borstel in <strong>de</strong> hand naar 't bed komend.<br />

“'t Is ruim kwart over zeven en je weet hoe va<strong>de</strong>r.... Waar <strong>de</strong>nk je toch over... Zeg<br />

...?”<br />

Juuth zag haar aan, en er was iets vreemds in haar oogen toen zij langzaam<br />

sprak: “Ik dacht... wat <strong>voor</strong> gevoel Charlotte Corday wel zou gehad hebben op 't<br />

oogenblik dat ze 't mes stak in dien viezen schurk van een Marat ...”<br />

Betsy's vreedzaam-blank gezichtje in <strong>de</strong> blon<strong>de</strong> weel<strong>de</strong> van 't nog ongevlochten<br />

haar trok zich pijnlijk samen, en ze bracht haar blooten arm <strong>voor</strong> <strong>de</strong> oogen, als om<br />

't vreeselijk vizioen van zich af te weren.<br />

“Hè engerd! Wat bèn je toch een engerd”... wankte haar stem.<br />

Juuth schokte haar puntige schou<strong>de</strong>rtjes, keek<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


142<br />

haar zusje hoonend aan. “Kom, val flauw!” Toen duw<strong>de</strong> ze haar hoofd met <strong>de</strong> bruine<br />

haren tusschen <strong>de</strong> wig van haar knieën, om da<strong>de</strong>lijk daarop toch verschrikt uit bed<br />

te springen, nu vier driftige tikken klonken en ze va<strong>de</strong>rs stem hoor<strong>de</strong> kuchen achter<br />

<strong>de</strong> kamer<strong>de</strong>ur. “Meisjes! 't is bij half acht. Zijn jullie klaar?”<br />

“Ja va<strong>de</strong>r, da<strong>de</strong>lijk!” riep Bets terug, die vlug haar vingers spelen liet tusschen <strong>de</strong><br />

haarkronkels, vlechtend die samen tot een stijf lad<strong>de</strong>rtje. Dan kreeg ze bedaard<br />

haar blauwe jurk uit <strong>de</strong> kast en liet die over haar hoofd glij<strong>de</strong>n. Omdat Juuth nu geen<br />

tijd had <strong>de</strong> haakjes vast te maken, zou ze 't maar bene<strong>de</strong>n aan juf vragen.<br />

In <strong>de</strong> eetkamer had va<strong>de</strong>r met opgetrokken wenkbrauwen aan <strong>de</strong> ontbijttafel gezeten,<br />

<strong>de</strong>n bijbel al opengeslagen. Bets, bij <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur nog, had da<strong>de</strong>lijk gezien dat ze te laat<br />

was, en ze wist hoe va<strong>de</strong>r er op was gesteld dat ze tijdig <strong>voor</strong> 't lezen kwamen! 't<br />

Klopte in haar keel van schuldigvoelen, en ze drong, zich zoo klein als een muisje<br />

makend, op haar plaats tusschen moe<strong>de</strong>r en Sam. Gelukkig, va<strong>de</strong>r zei niets, vroeg<br />

ook niet waar Juuth bleef, wier stoel aan <strong>de</strong>n overkant akelig bleef gapen als een<br />

mond waar een kies uit was. Gek! dat haar dat ineens zoo inviel ... dacht ze, terwijl<br />

ze gezellig-intiem moe<strong>de</strong>rs hand over haar rug voel<strong>de</strong> wan<strong>de</strong>len, die tersluiks <strong>de</strong><br />

haakjes vastmaakte.<br />

... ‘Toen sprak <strong>de</strong> Heer tot Mozes zeggen<strong>de</strong>: Spreek tot <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren Israëls dat<br />

zij <strong>voor</strong> Mij een hefoffer nemen: van alle man wiens hart zich vrijwillig bewegen zal,<br />

zult gijlie<strong>de</strong>n mijn hefoffer nemen. Dit nu is het hefoffer hetwelk gij van hen nemen<br />

zult: goud en zilver en koper, alsook hemelsblauw en purper en scharlaken ...’<br />

Va<strong>de</strong>r las, en Betsy, zachtjes nog wat meer naar achteren schuivend op haar<br />

stoel, nam zich da<strong>de</strong>lijk <strong>voor</strong> nu eens heel goed te luisteren vanmorgen, nu er achter<br />

dit ontbijt-halfuurtje met het bijbellezen zulk een rustige leegte lag, er niet zooals op<br />

an<strong>de</strong>re morgens-in-schooltijd da<strong>de</strong>lijk al die lessen vlak-achter te wachten ston<strong>de</strong>n,<br />

die maar al fluister<strong>de</strong>n tusschen va<strong>de</strong>rs woor<strong>de</strong>n door en brutaal zich probeer<strong>de</strong>n<br />

naar voren te dringen.<br />

Nu, <strong>de</strong>zen morgen, wil<strong>de</strong> zij eens aan niets an<strong>de</strong>rs <strong>de</strong>nken dan aan 't bijbelverhaal,<br />

zich er heerlijk heelemaal in weg laten glij<strong>de</strong>n, zoodat je 't alles prettig-dui<strong>de</strong>lijk vóór<br />

je zag: van 't volk Israëls in <strong>de</strong> woestijn en Mozes en Aäron en dien mooien<br />

Tabernakel dien ze maken moesten van goud en sittimhout en roodgeverf<strong>de</strong><br />

ramsvellen... De wan<strong>de</strong>ling naar school en <strong>de</strong> school-zelf, het toch altijd wat<br />

vreemd-enge van nieuw te beginnen, een nieuwe klas, een nieuwe juffrouw... dat<br />

lag als nog heel ver weg alles; er was nu alleen maar dit gezellig halfuurtje thuis om<br />

<strong>de</strong> ontbijttafel met al <strong>de</strong> prettige gezichten van lief-beken<strong>de</strong>n.... ‘En maak u éénen<br />

cherub uit het eene ein<strong>de</strong> aan <strong>de</strong>ze zij<strong>de</strong>, en <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren cherub uit het an<strong>de</strong>re<br />

ein<strong>de</strong> aan gene zij<strong>de</strong>; uit het verzoen<strong>de</strong>ksel zult gijlie<strong>de</strong>n <strong>de</strong> cherubs maken, uit <strong>de</strong><br />

bei<strong>de</strong> ein<strong>de</strong>n van hetzelve ...’<br />

Als steelswijs stak Betsy af en toe <strong>de</strong> lang-smalle krummelige broodreepjes in<br />

haar mond, kauw<strong>de</strong> langzaam, al luisterend, met trage smakjes. En even, bij <strong>de</strong><br />

lange opsommingen, dwaal<strong>de</strong>n nu toch wel haar oogen <strong>de</strong>n kring langs: bij Johan<br />

te beginnen, die over haar zat en zijn haar weêr niet geborsteld scheen te hebben,<br />

langs juf heen met Aaltje, wier rond-roo<strong>de</strong> mondje telkens gretig zich sloot om <strong>de</strong>n<br />

witbepapten lepel welken juf haar <strong>voor</strong>hield... over Sam en moe<strong>de</strong>r naar <strong>de</strong>n leêgen<br />

stoel van Juuth, naast va<strong>de</strong>r, op wien dan als rijsluiter Johan weêr volg<strong>de</strong>.<br />

Betsy schrok van <strong>de</strong>n bijbel-klap, nu 't lezen was gedaan, liet haastig het reepje<br />

brood dat zij tusschen <strong>de</strong> vingers hield terugvallen op haar bord, om <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n te<br />

kunnen vouwen <strong>voor</strong> het bid<strong>de</strong>n.<br />

‘Onze Va<strong>de</strong>r, die in <strong>de</strong> Hemelen zijt ...’<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


In <strong>de</strong> morgen-lichte ontbijtkamer tril<strong>de</strong> een oogenblik <strong>de</strong> gewij<strong>de</strong> stilte van<br />

gebeds-aandacht over <strong>de</strong> naar het blankend tafellaken toegebogen hoof<strong>de</strong>n. Het<br />

verzadigd kind in <strong>de</strong>n tafelstoel spon pruttelend wat tevre<strong>de</strong>n geluidjes uit het<br />

wit-besmeur<strong>de</strong> mondje; over <strong>de</strong> vensterbank on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> zacht opwuiven<strong>de</strong> vitrage<br />

dansten wat zonnestraaltjes; ginds van <strong>de</strong>n zandweg langs het huis zing-piepte het<br />

wiel van een kar ...<br />

... ‘Geef ons he<strong>de</strong>n ons dagelijksch brood ...’<br />

Tóen, bij die be<strong>de</strong>, vlaag<strong>de</strong> in Bets plots op <strong>de</strong> verwarren<strong>de</strong> angst-gedachte, die<br />

haar ineens verhin<strong>de</strong>r<strong>de</strong> het gebed van va<strong>de</strong>r ver<strong>de</strong>r nog eerbiedig meê te bid<strong>de</strong>n,<br />

haar met kloppend hart en gespitste oortjes gespannen <strong>de</strong>ed luisteren naar ie<strong>de</strong>r<br />

mogelijk geluid in <strong>de</strong> gang. Als Juuth maar niet weêr binnenkwam<br />

juist on<strong>de</strong>r 't bid<strong>de</strong>n!! Zij werd warm van benauwenis bij <strong>de</strong> gedachte; 't drong<br />

stikkend naar haar keel op en ze had wel luid willen schreien. De vorige maal was<br />

va<strong>de</strong>r zoo boos geweest; ze zòu het niet nogeens kunnen verdragen... o Juuthje,<br />

Juuthje, blijf toch weg!!...... ‘En leid ons niet in verzoeking ...’<br />

Toen begon Betsy heel god<strong>de</strong>loos in haar zenuwachtigen angst <strong>de</strong><br />

gebedszinnetjes te duwen, te dringen, tot meer<strong>de</strong>re haast - naar 't nog zoo ver<br />

lijkend Amen. Nooit had haar 't Onze Va<strong>de</strong>r zoo ein<strong>de</strong>loos toegeschenen en nooit<br />

sprak haar va<strong>de</strong>r zóó langzaam.<br />

‘En <strong>de</strong> kracht... en <strong>de</strong> heerlijkheid ...’<br />

Dan, ein<strong>de</strong>lijk toch, het verlossend Amen.<br />

Bets haal<strong>de</strong> diep a<strong>de</strong>m. 't Was alles weêr lucht en vroolijk om haar heen. Want<br />

Juuth was gelukkig niet binnengekomen ...<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


143<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> september-tijdschriften<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

Ongeveer <strong>de</strong> helft van <strong>de</strong>ze aflevering is gevuld met ‘Herinneringen’ van Ada Gerlo,<br />

een schrijfster op wie wij reeds vroeger <strong>de</strong> aandacht vestig<strong>de</strong>n. Dit werk draagt een<br />

psychologisch karakter, met een speculatief accent. Ons wordt hier <strong>de</strong> laatste<br />

lief<strong>de</strong>s-episo<strong>de</strong> geschetst uit het leven eener mo<strong>de</strong>rne vrouw, door concentratie en<br />

studie een krachtige persoonlijkheid met een hooge cultuur, maar innerlijk lij<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> tragische tweespalt in haar wezen, een koelen, sterken drang tot<br />

zelf-handhaving èn een week, een overgegeven verlangen naar een man en een<br />

kind. Als dan een vriend harer jeugd is tot haar gekomen, een goe<strong>de</strong>, brave man<br />

die haar ‘op <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n dragen’ wil, en zij, bang <strong>voor</strong> een eenzamen ou<strong>de</strong>rdom en<br />

zich illusies makend wat <strong>voor</strong> hem te kunnen zijn, zich aan hem verbindt - dan<br />

bemerkt ze al gauw haar jammerlijke vergissing, omdat niemand het recht heeft<br />

lager te grijpen dan zijn hoogste i<strong>de</strong>aal.<br />

Mijn God, schrijft ze hem in haar afscheidsbrief:<br />

Mijn God, wat hebben wij elkaar we<strong>de</strong>rzijds met <strong>de</strong> beste bedoelingen<br />

gemarteld! En zoo werd het steeds har<strong>de</strong>r en leelijker tusschen ons,<br />

zon<strong>de</strong>r waardigheid, met wantrouwen en verwijten; we hebben elkaar<br />

van onzen kleinsten kant leeren kennen, we hebben, wat er maar slechts<br />

in ons is, bij elkaar naar voren geroepen, - wat was het veel en armzalig<br />

bij mij; - en je hebt moeten beleven, dat je droom van hoogste heil in leege<br />

verveling en irriteerend gekibbel is verloopen.<br />

Ziehier iets van <strong>de</strong> gewaarwordingen <strong>de</strong>zer vrouw vóór <strong>de</strong> verbreking van haar<br />

verloving, als zij in een Duitsch pension een jong meisje hoort zingen:<br />

....Toen kwam <strong>de</strong> kleine Edith <strong>de</strong> kamer binnen en zette zich aan <strong>de</strong><br />

piano, zon<strong>de</strong>r op <strong>de</strong> schaduw aan <strong>de</strong> vensterbank te letten. Ze was een<br />

droom van ou<strong>de</strong>rwetsche Duitsche maag<strong>de</strong>lijkheid, blank, blozend en<br />

mollig, met blon<strong>de</strong> vlechten rond haar poëtisch hoofdje, en smachten<strong>de</strong>,<br />

blinken<strong>de</strong> blauwe oogen. Ze was nauwelijks achttien jaar, maar ie<strong>de</strong>reen<br />

in huis wist, dat ze in stilte verloofd was met een assessor; haar heele<br />

wezen was van dit geluk doortrokken, als een bloem van geur; en als het<br />

's middags háár beurt was om <strong>de</strong> koffie rond te brengen, móest ie<strong>de</strong>r, die<br />

zijn portie van het blad nam, wel even 'n gedachte wij<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong>n<br />

uitverkoren Bräutigam ergens in 't Oosten van Pruisen, dien niemand van<br />

ons ooit had gezien.<br />

Ook nu verbaas<strong>de</strong> het me niet, dat ze da<strong>de</strong>lijk met geheimzinnige<br />

tee<strong>de</strong>rheid: ‘Seit ich ihn gesehen’ inzette, en ik luister<strong>de</strong> met een gevoel<br />

van toegeeflijke superioriteit naar haar frisch, weinig geschoold geluid,<br />

dat spontaan-weg, <strong>de</strong> vreug<strong>de</strong>n en verlangens van een jong hart uitzong,<br />

en daaraan alleen zijn bekoring dankte. Er was weinig glans in haar stem,<br />

maar juist die eigenaardige, donkere gebrokenheid maakte <strong>de</strong>n klank<br />

bizon<strong>de</strong>r ontroerend, en toen het lied uit was, bleef ik, ondanks mijn<br />

theoretische beschouwingen, dat dit toch eigenlijk geen kunst was te<br />

noemen, bewegenloos zitten, bang, dat een gebaar mijn aanwezigheid<br />

zou verra<strong>de</strong>n, en daardoor <strong>de</strong> stroom van gemoedsuitstortingen kon<br />

wor<strong>de</strong>n gestremd.... Maar da<strong>de</strong>lijk er na, jubel<strong>de</strong> zij met fanatieken gloed<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Brahm's ‘Von ewiger Liebe’ uit, en mijn gedachten vergingen in een<br />

vreem<strong>de</strong> weekheid, waar ik geen naam <strong>voor</strong> wist.<br />

Ik zag door een waas fräulein Luise en fräulein Margaretha binnensluipen;<br />

ik zag, dat Vera in het an<strong>de</strong>re raam was geklommen en met haar kin<strong>de</strong>rlijk<br />

dunne beenen schommel<strong>de</strong>; ik hoor<strong>de</strong> het geschuifel van frau<br />

Bürgermeister Schäfer, die op krukken liep, en ontwaar<strong>de</strong>, dicht bij, het<br />

zware parfum van <strong>de</strong>n kleinen Waal, die hier vergeefsche pogingen was<br />

komen doen om <strong>de</strong> Duitsche taal machtig te wor<strong>de</strong>n... Uit <strong>de</strong> gang klonken<br />

<strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> fluisterstemmen van <strong>de</strong> Kochfräulein, die <strong>de</strong> keuken<br />

waren ontsnapt;... en mijn hart werd zoo wijd en won<strong>de</strong>rlijk, dat ik me<br />

zalig en ellendig voel<strong>de</strong>, en <strong>de</strong> tranen begonnen te stroomen over mijn<br />

afgewend gezicht.<br />

Ze zong ‘Ich liebe dich’ van Grieg; ze zong ‘Und morgen wird die Sonne<br />

wie<strong>de</strong>r scheinen’ van Strausz; ze zong Schubert, Schumann, en een van<br />

<strong>de</strong> Brautlie<strong>de</strong>r van Cornelius; - ik drukte mijn nagels in mijn handpalmen<br />

om het niet uit te jammeren, want ze zong mijn heele jeugd naar boven,<br />

en alles, wat ik aan lief<strong>de</strong> en geluk had gekend, niet op <strong>de</strong> wijze van het<br />

star zich herinneren van gebeur<strong>de</strong> feiten, maar op <strong>de</strong> wijze van het<br />

herleven met han<strong>de</strong>n, die tasten en oogen, die zien; en met <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n,<br />

vergeten geur om je hoofd, en het ou<strong>de</strong>, benauwend-blije gevoel in je<br />

borst.<br />

Dit was <strong>de</strong> wereld van zaligheid en smart, dit was <strong>de</strong> wereld van het hart,<br />

waaruit ik zoo lang gebannen was geweest, om mijn leven te vullen met<br />

re<strong>de</strong>neering en berekening en overleg. Dit was <strong>de</strong> wereld, waarin alleen<br />

gelééfd kon wor<strong>de</strong>n; waarin alles zuiver was en waar<strong>de</strong>vol, waarin <strong>de</strong><br />

wanhoop zon<strong>de</strong>r bijgedachte, en <strong>de</strong> verslagenheid zon<strong>de</strong>r beklemmen<strong>de</strong><br />

schaamte kon wor<strong>de</strong>n gedragen! En dat rijk was me nu <strong>voor</strong> altijd ontzegd!<br />

Ik had mijn eigen toekomst verspeeld.<br />

J. Dijkstra geeft een schetsje waarin <strong>de</strong> dreigen<strong>de</strong> stilte op het land wordt voelbaar<br />

gemaakt, die dan verbroken wordt door 't in werking zetten van een watermolen.<br />

Edward B. Koster gaat <strong>voor</strong>t on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd te vertellen van ‘Het Leven, het Tooneel<br />

en het Drama ten tij<strong>de</strong> van Shakespeare’, waarbij hij vele interessante citaten geeft<br />

van schrijvers uit dien tijd. Hier is iets over <strong>de</strong> schouwburgen, waarin Shakespeare<br />

zijn stukken moest laten opvoeren.<br />

De bovengalerij had een dak, zoo ook het tooneel, waarvan het<br />

<strong>voor</strong>uitsteken<strong>de</strong> dak <strong>de</strong> ‘shadow’ werd genoemd; <strong>de</strong> ruimte tusschen het<br />

tooneel en <strong>de</strong> omringen<strong>de</strong> galerijen was on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n blooten hemel, en<br />

daar ston<strong>de</strong>n vele toeschouwers, ook wel gron<strong>de</strong>lingen of stinkerds<br />

genoemd: werklui, leerjongens, bedien<strong>de</strong>n, loopjongens, grooms enz.,<br />

on<strong>de</strong>r welke gauwdieven hun slag probeer<strong>de</strong>n te slaan. In <strong>de</strong> particuliere<br />

schouwburgen werd het onbe<strong>de</strong>kte ge<strong>de</strong>elte ‘pit’ genoemd (<strong>de</strong> ‘bak’<br />

zou<strong>de</strong>n we misschien kunnen zeggen met ons slang-woord <strong>voor</strong> parterre)<br />

en was van banken <strong>voor</strong>zien. De vloer van het tooneel was met riet belegd.<br />

Voor het tooneel kon een gordijn op en neer geschoven wor<strong>de</strong>n. Jonge<br />

dandies en <strong>de</strong>rgelijke jeunesse dorée huur<strong>de</strong>n taboeretten op het<br />

tooneel zelf, waar<strong>voor</strong> ze sixpence betaal<strong>de</strong>n. Heel veel eerbied <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

tooneelspelers en <strong>voor</strong> het publiek had<strong>de</strong>n ze niet, want ze maakten<br />

opmerkingen tegen elkaar en aanmerkingen op <strong>de</strong> acteurs, gooi<strong>de</strong>n met<br />

appelen en sinaasappelen in <strong>de</strong> staanplaats, kraakten noten, rookten<br />

tabak, speel<strong>de</strong>n kaart en flirtten met <strong>de</strong> vrouwen die in <strong>de</strong> naburige loges<br />

zaten. Tenslotte werd <strong>de</strong> taboerettenprijs verdubbeld, maar 't schijnt niet<br />

veel geholpen te hebben......<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


De <strong>voor</strong>stellingen begonnen ten drie ure <strong>de</strong>s middags en duur<strong>de</strong>n<br />

gemid<strong>de</strong>ld twee uren. Bij het begin werd er een vlag geheschen, <strong>de</strong> trom<br />

geslagen en <strong>de</strong> trompet geblazen. Er hingen aanplakbiljetten: die van <strong>de</strong><br />

treurspelen had<strong>de</strong>n roo<strong>de</strong> letters. De stukken wer<strong>de</strong>n in éénen door<br />

gespeeld, zon<strong>de</strong>r pauzes. De meeste spelen hebben een on<strong>de</strong>r-intrigue<br />

behalve <strong>de</strong> hoofd-intrigue, zoodat <strong>de</strong> acteurs van <strong>de</strong> hoofd-intrigue tij<strong>de</strong>ns<br />

<strong>de</strong> tooneelen van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>r-intrigue kunnen rusten en omgekeerd.<br />

Waarschijnlijk sprak en acteer<strong>de</strong> men veel vlugger dan tegenwoordig. De<br />

mise en scène en <strong>de</strong> tooneeltoestel waren zeer primitief; een stadsmuur<br />

met tinnen achter op het tooneel verbeeld<strong>de</strong> bijv. Rome; soms stond <strong>de</strong><br />

naam er nog bij. Bij het <strong>voor</strong>tgaan van het stuk maakt <strong>de</strong>ze ‘stad’ plaats<br />

<strong>voor</strong> houten rotsen en een paar boomen, dat is dan het Hyrcanische of<br />

een an<strong>de</strong>r woud. Er wordt gewerkt met draken van bordpapier en<br />

<strong>de</strong>rgelijke apparaten. Maar <strong>de</strong> costumes zijn zeer kostbaar: het<br />

aanteekenboek van John Alleyn vermeldt dat hij 20 pond 10 shillings<br />

betaal<strong>de</strong> <strong>voor</strong> één mantel en 16 pond <strong>voor</strong> een an<strong>de</strong>r costuum.<br />

A.H.v.d. Feen geeft een Dramatisch gevalletje tusschen twee ou<strong>de</strong> menschen.<br />

Herman Poort - die ditmaal Dr. Walch als verzen-recensent heeft vervangen -<br />

oor<strong>de</strong>elt zeer ongunstig over Herman Mid<strong>de</strong>ndorp's bun<strong>de</strong>l ‘Via Dolorosa’. Hij noemt<br />

dit gedicht in drie zangen ‘één jammerlijke en daardoor dikwijls lachwekken<strong>de</strong><br />

nabootsing’ van van Ee<strong>de</strong>n's ‘Lied <strong>de</strong>r Smart’, <strong>de</strong>nkt aan een Juliagrap. Beter is <strong>de</strong><br />

criticus te spreken over Felix Rutten's bun<strong>de</strong>l ‘Avondrood’, ‘al treffen u ook <strong>de</strong>ze<br />

verzen nog zel<strong>de</strong>n door hun schoonheid’. In <strong>de</strong> Verzen van Marie<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


144<br />

Schmitz ziet hij ‘misschien een belofte’, <strong>voor</strong>alsnog eigenlijk nog maar <strong>de</strong> belofte<br />

van een belofte.<br />

Omhoog.<br />

Behalve verschillen<strong>de</strong> stukken die <strong>de</strong>n Oorlog beschouwen van uit religieus<br />

gezichtspunt bevat <strong>de</strong>ze aflevering een artikel van J. Jac. Thomson over Oscar<br />

Wil<strong>de</strong>'s ‘De Profundis’. Van Wil<strong>de</strong> zegt hij:<br />

Een zeldzaam mensch was <strong>de</strong>ze. Gij behoeft maar één bladzij<strong>de</strong> van<br />

hem te lezen, waar ge die ook zoeken wilt en ge zegt: welk een stilist!<br />

Het verwon<strong>de</strong>rt u niet als hij van zichzelf getuigt dat hij zoo dol is op woord<br />

en klank en rythme als eenmaal Midas was op het goud. En zijn eigen<br />

woor<strong>de</strong>n en eigen klanken en eigen rythmen, zij zijn sprankeling van<br />

juweelig geluid, soms als <strong>de</strong> melancholieke regen in <strong>de</strong>n boschvijver en<br />

soms als het fluiten van een die giftige slangen lokt. Erachter zien wij <strong>de</strong>n<br />

toover in zijn oogen, vensteren openen naar alle schoonheid en erachter<br />

zien wij het stille spel zijner fijne han<strong>de</strong>n. Oscar Wil<strong>de</strong>: maar dat is een<br />

zacht lachen en een zacht weenen, en bei<strong>de</strong> lachen en weenen zijn even<br />

schoon.<br />

Na Wil<strong>de</strong>'s veroor<strong>de</strong>eling heeft men in Engeland zijn naam maar zóó willen<br />

wegstrijken uit <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r literatuur. Thomson vraagt:<br />

Heeft men echter met dit alles geen gelijk? Moet niet zulk een houding<br />

aangenomen tegenover een mensch die het goe<strong>de</strong> niet meer goed en<br />

het kwa<strong>de</strong> niet meer kwaad laat?<br />

Het komt mij <strong>voor</strong> dat het niet zoo gemakkelijk is te oor<strong>de</strong>elen en te<br />

veroor<strong>de</strong>elen. De zaak is werkelijk ingewikkel<strong>de</strong>r dan dat zoo maar te<br />

spreken ware van een begrijpelijken afschuw van wat onzuiver of gemeen<br />

is op ethisch gebied. Maar <strong>voor</strong>eerst is in rekening te brengen wie hij is<br />

die veroor<strong>de</strong>eld wordt - een dichter, een vorst naar <strong>de</strong>n geest, een<br />

kunstenaar die tot aan <strong>de</strong> uiterste grenzen ging van zijn gebied en ze<br />

overschreed - en wie <strong>de</strong> veroor<strong>de</strong>el<strong>de</strong>n zijn: als minuscule wezens<br />

opzien<strong>de</strong> naar <strong>de</strong> glanzen<strong>de</strong> hoogten, van waar hij zijn woor<strong>de</strong>n als<br />

bloesems vallen <strong>de</strong>ed over hen. En nog meer is er: <strong>de</strong> maatschappij die<br />

met zoo veel verontwaardiging zich tegen hem keer<strong>de</strong> is zij niet <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

die alle mogelijke afschuwelijkheid gedoogt wanneer <strong>de</strong> da<strong>de</strong>r maar zorgt<br />

geen openlijken aanstoot te geven? Het is ongeloofelijk wat men doen<br />

kan en toch geeerd blijven en toch overal ontvangen wor<strong>de</strong>n. Wanneer<br />

men maar publiek schandaal vermijdt. Wil<strong>de</strong> <strong>de</strong>ed het niet, hij heeft het<br />

als 't ware uitgelokt, en toen het alles in <strong>de</strong> krant kwam en openlijk<br />

besproken werd, toon<strong>de</strong> da<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong> samenleving haar hooge<br />

<strong>de</strong>ugdzaamheid en stiet hem uit <strong>voor</strong> eens en <strong>voor</strong> goed. Maar nu wil ik<br />

tegelijk mij toch ook met allen nadruk keeren tegen <strong>de</strong> meening als zou<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong>n kunstenaar <strong>de</strong> wet van goed en kwaad niet gel<strong>de</strong>n. Als zou hij<br />

niets met een ethischen maatstaf te maken hebben. Integen<strong>de</strong>el. Het is<br />

zeer wel mogelijk dat iemand als het er dan op aankomt meer voelt <strong>voor</strong><br />

het type Oscar Wil<strong>de</strong> dan <strong>voor</strong> het type Brave Hendrik, maar zoo moeten<br />

we niet vergelijken. Het is <strong>de</strong> vraag of we meer voelen <strong>voor</strong> Wil<strong>de</strong> dan<br />

<strong>voor</strong> een heilige, welke dan ook. In hoogsten zin is hier te <strong>de</strong>nken aan<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Christus. En zie, Christus haalt een streep door het leven van Wil<strong>de</strong>,<br />

vernietigt het, schijnt het met zijn licht dood, zet het met zijn licht om in<br />

licht, zooals het ‘De Profundis’ getuigt. Maar wat Christus kan is ons<br />

onmogelijk. Wat groot is wor<strong>de</strong> alleen door <strong>de</strong> grooten gewogen, niet door<br />

een schandaalbeluste, die zelf nimmer leer<strong>de</strong> wat ootmoed is.<br />

En daarna geeft <strong>de</strong>ze predikant-dichter er dan rekenschap van waarom hij ‘De<br />

Profundis’, dat hij eerst ‘prachtig’ genoemd heeft, toch niet zoo mooi kan vin<strong>de</strong>n als<br />

hij wel zou willen. Het boek geeft n.l. iets als een oplossing, een verzoening, welke<br />

geen oplossing, geen verzoening is. Omdat door zijn smarte-ervaring niets in <strong>de</strong>n<br />

dichter gewijzigd is. Zijn smart heeft hem rijker gemaakt, doch niet gebroken in<br />

<strong>de</strong>emoed.<br />

Het gaat hier om <strong>de</strong> persoonlijkheid van <strong>de</strong>n kunstenaar. Ik was<br />

individualist, zegt hij, ik moet het nog sterker wor<strong>de</strong>n. D.w.z. ik moet nog<br />

volkomener geraken tot <strong>de</strong> realiseering van mijn innerlijk ik, tot <strong>de</strong>n uitbouw<br />

mijner persoonlijkheid. Maar als hij zoo straks <strong>de</strong>n kerker zal verlaten dan<br />

zal dat niet zijn als een mensch die omgesmolten is in Gods smeltkroes,<br />

die een nieuw leven uit zich uitdrijft, omdat het in hem werd een fontein<br />

<strong>de</strong>r gena<strong>de</strong>, maar dan zal het enkel zijn als een mensch met wat nieuwe<br />

ervaring erbij, wiens ontwikkeling hem naar een an<strong>de</strong>ren kant voer<strong>de</strong> dan<br />

hij oorspronkelijk dacht. Zijn volgend leven is eenvoudig een <strong>voor</strong>tzetting<br />

van het vorige, zij het ook tevens verrijking.<br />

‘Is <strong>de</strong>ze mensch’, vraagt <strong>de</strong> schr. ten slotte, ‘heiliger uit <strong>de</strong> gevangenis gekomen?<br />

Ik weet het niet. Hij vond er zichzelf en niet God’. ‘De Profundis’ is een kunstwerk,<br />

maar <strong>de</strong> ‘taal <strong>de</strong>r armoe<strong>de</strong>’, die <strong>de</strong>n door smart gelouter<strong>de</strong>n Christen kenmerkt,<br />

spreekt het niet.<br />

Onze Eeuw.<br />

Prof. Blok geeft eenige algemeene beschouwingen over <strong>de</strong>n Oorlog. Hij meent dat<br />

er alle kans is dat wij er buiten zullen blijven, mits wij streng in onze onzijdige houding<br />

- onzijdig, strikt onzijdig in woord en daad, men hou<strong>de</strong> het zich <strong>voor</strong> gezegd!<br />

- volhar<strong>de</strong>n.<br />

J. Bosboom Nzn. <strong>de</strong>elt ons het een en an<strong>de</strong>r me<strong>de</strong> over <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rlinge verhouding<br />

van A.L.G. Bosboom-Toussaint en Nicolaas Beets. Schr. kon daar<strong>voor</strong> een 60-tal<br />

brieven van Mevr. Bosboom, daartegenover slechts een 15-tal overgeblevene van<br />

Beets gebruiken, waarvan wij hier uittreksels ontvangen. Eigenaardig is o.a. wat <strong>de</strong><br />

auteur van Lauernesse schrijft aan dien van <strong>de</strong> Camera, na een uitlating waardoor<br />

zij <strong>de</strong> toekomst van Hil<strong>de</strong>brand, van <strong>de</strong>n dichter Beets ook, wel in gevaar moest<br />

zien gebracht.<br />

‘Ik ben met <strong>de</strong> Kunst aan het twisten’, was uw woord in uw vorigen, merkt<br />

zij op. Ik wensch vurig dat dit geschil beslist wor<strong>de</strong> in het <strong>voor</strong><strong>de</strong>el <strong>de</strong>r<br />

Kunst; waar moet het heen als alleen <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lmatigheid het veld<br />

behoudt?<br />

Fantasie en poëzy zijn toch ook gaven, die niemand zich zelven geven<br />

kan, en ik kan nooit gelooven dat ze in hooge mate in eenige ziel zijn<br />

gelegd om te verdorren, <strong>voor</strong>al niet bij hem die ze heiligen kan, als Gij<br />

door het geloof.<br />

Was ‘Ada’ dan geen vers dat wegslepend meêvoer<strong>de</strong> tot het hoogere?....<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Maar vergiffenis, ik had welligt het regt niet om in uwen strijd een woordje<br />

me<strong>de</strong> te spreken....<br />

Op zijn beurt beoor<strong>de</strong>elt Beets het eerste <strong>de</strong>el van <strong>de</strong>n Leycester-roman en wel<br />

<strong>de</strong>gelijk uit het oogpunt van kunst. De schrijfster bleek door die beoor<strong>de</strong>eling niet<br />

geheel bevredigd.<br />

‘Bijna’, schrijft T. (12 Dec. '45) zou<strong>de</strong> ik gewacht hebben (met schrijven)<br />

tot het verzen<strong>de</strong>n van mijn 2e stuk 3e <strong>de</strong>el, of tot uw eindoor<strong>de</strong>el daarover,<br />

dat ik evenwel hoopte (te hooren), overtuigd dat er veel in mijn laatste<br />

<strong>de</strong>el moest zijn dat sommige uwer be<strong>de</strong>nkingen kon wegnemen of <strong>voor</strong><br />

't minst, uw oor<strong>de</strong>el eenigzins wijzigen. Maar een an<strong>de</strong>r inzien doet mij<br />

toch liever <strong>voor</strong>af <strong>de</strong> pen opvatten om U uit te drukken, wat ik wenschte<br />

dat Gij bij uw totaal oor<strong>de</strong>el over mijn Leycester in aanmerking neemt....<br />

Mij is het behoefte dat Gij mijn werk ziet zooals ik wensch gezien te<br />

wor<strong>de</strong>n.<br />

Mag ik U vragen of Gij wel geheel gelijk hadt met het boek op te nemen,<br />

zooals Gij het <strong>de</strong>ed om van uit <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n <strong>de</strong> vor<strong>de</strong>ringen na te gaan,<br />

die er in het geestelijk leven <strong>de</strong>r auteur waren gemaakt, in <strong>de</strong> vijf jaren<br />

tusschen dit werk en een an<strong>de</strong>r [Lauernesse].<br />

Maar indien het nu eens enkel een objectief kunstwerk ware geweest,<br />

waar zij zich, om re<strong>de</strong>nen of van kunst, of van schuwheid <strong>de</strong>s gevoels<br />

dus schroomen<strong>de</strong> aan 't licht te tre<strong>de</strong>n, gansch had buiten gehou<strong>de</strong>n, als<br />

men het toch moet kunnen zal men kunstenaresse zijn, zoudt Gij mij dan<br />

gansch, gansch veracht hebben, al hadt ook mijn werk, op uw<br />

tegenwoordig standpunt, geene waar<strong>de</strong> <strong>voor</strong> U? Ik weet beter. Gij zijt<br />

altijd te hoog blijven staan, ook als kunstenaar, om zoo laag te zien....<br />

Wat in <strong>de</strong> latere brieven treft, is dat Mevr. B. doet blijken dat <strong>de</strong> Utrechtsche predikant<br />

niet meer <strong>voor</strong> haar is wat <strong>de</strong> Heemsteedsche dorpsher<strong>de</strong>r was. Zij had iets in hem<br />

verloren. Wij noemen nog uit <strong>de</strong>ze aflevering een artikel over Nicolaas<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


*9<br />

Heinsius in Italië door Dr. A.H. Kan en het slot van Nico van Suchtelens inleiding<br />

tot Dante's Vita Nuova. Eenige vertalingen naar gedichten van Dante en enkele<br />

zijner <strong>voor</strong>gangers en tijdgenooten zijn er aan toegevoegd. Het schetsje<br />

‘Wintermorgen’ van E. Franquinet is nog op end'op uit <strong>de</strong>n Nieuwen-Gids-tijd: een<br />

beschrijven-zon<strong>de</strong>rmeer, zoo vlak als een stuiver. Daar moesten we nu toch overheen<br />

zijn.<br />

De Gids<br />

Van Augusta <strong>de</strong> Wit eenige bladzij<strong>de</strong>n proza on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n suggestieven titel ‘Het<br />

Zwerven<strong>de</strong> Zeevolk roept <strong>de</strong>n wind’. Na ‘Lie<strong>de</strong>ren’ van Jacob Israël <strong>de</strong> Haan,<br />

causeert Carel Scharten heel smakelijk over <strong>de</strong> Geheimen <strong>de</strong>r Camera Obscura.<br />

Hééft <strong>de</strong> Camera dan nog geheimen? Al da<strong>de</strong>lijk vin<strong>de</strong>n wij er in dat ongetwijfeld<br />

bekorendste opus ‘De familie Stastok’ - in <strong>de</strong>n eersten volzin al. Men oor<strong>de</strong>ele:<br />

‘In het kleine stadje D- werd, op een Woensdag in <strong>de</strong> maand October,<br />

<strong>de</strong>s namiddags omstreeks één ure, <strong>de</strong> steile ijzeren tre<strong>de</strong> neergelaten<br />

van eene gele diligence, rij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> over D- van C- tot E- vice versa, en uit<br />

<strong>de</strong>zelve daal<strong>de</strong>, tot groote bemod<strong>de</strong>ring van <strong>de</strong>ngenen die hem<br />

onmid<strong>de</strong>llijk volg<strong>de</strong> en die niemand an<strong>de</strong>rs was dan zijn eigen cloak, uw<br />

on<strong>de</strong>rdanige dienaar Hil<strong>de</strong>brand’.<br />

Dat noem ik een verrassen<strong>de</strong> stijl! ‘In het kleine stadje D-’, hoe het ver<strong>de</strong>r<br />

heet blijft <strong>voor</strong> ons verborgen, maar precies wordt opgegeven dag en uur:<br />

een Woensdag in October omstreeks één uur in <strong>de</strong>n namiddag... Wat<br />

gebeur<strong>de</strong> er in dat half genoem<strong>de</strong> of misschien in 't geheel niet te ra<strong>de</strong>n<br />

gegeven stadje, op dien ge<strong>de</strong>nkwaardigen October-Woensdagmiddag<br />

omstreeks één uur? Er gebeur<strong>de</strong>... een los gekletter; kijk, <strong>de</strong> steile ijzeren<br />

tre<strong>de</strong> eener gele diligence wordt neergelaten, ‘en uit <strong>de</strong>zelve daalt’... een<br />

beeldschoon jong meısje? een duister blikken<strong>de</strong> romanheld? gij verneemt<br />

het nog niet, want wie <strong>de</strong> tre<strong>de</strong> afkwam... bemod<strong>de</strong>r<strong>de</strong> grootelijks<br />

‘<strong>de</strong>ngenen die hem onmid<strong>de</strong>llijk volg<strong>de</strong>’ - stel u gerust, het was zijn eigen<br />

jas -; uit <strong>de</strong> diligence dan daal<strong>de</strong> beeldschoon meisje noch romanheld,<br />

maar niemand min<strong>de</strong>r dan - met een snaakschen glimlach - uw<br />

on<strong>de</strong>rdanige dienaar Hil<strong>de</strong>brand.<br />

De kennis is gemaakt, en meteen ‘het ijs gebroken’. Want Hil<strong>de</strong>brand is<br />

vóór alles een charmeur; een charmeur, die ook <strong>de</strong>n minst <strong>voor</strong><br />

‘betoovering’ vatbare betoovert met zijn hupsche jeugd en beminnelijken<br />

geest, waaraan alle be<strong>de</strong>rf of fattigheid vreemd is. In<strong>de</strong>rdaad een<br />

charmeur! Eerlijk beken ik, dit doove stadje D- (en elk auteur, toentertijd,<br />

noem<strong>de</strong> zijn stadjes D of X!) zoo intiem te beminnen, dat ik <strong>de</strong>n naam<br />

niet graag voluit zou weten; ja, ik heb zelfs een zwak <strong>voor</strong> C- en E-,<br />

waartusschen <strong>de</strong> gele diligence reed...<br />

Mr. Dr. C.P. Burger Jr. bespreekt het boek van Prof. Hartman over Horatius; G.<br />

Busken Huet <strong>de</strong>elt iets me<strong>de</strong> over Mid<strong>de</strong>leeuwsche Vervalschingen, naar aanleiding<br />

van Dr. N.B. Tenhaeff's Diplomatische Studien over Utrechtsche Oorkon<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r<br />

X<strong>de</strong> tot XII<strong>de</strong> eeuw; Dr. Jan Veth brengt oud en nieuw <strong>voor</strong>t over Rembrandt's<br />

Nachtwacht. De Marginalia van Dirk Coster zijn nog al zeer ongelijk van waar<strong>de</strong>.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

Ook Robbers her<strong>de</strong>nkt het feit dat <strong>de</strong>n <strong>13</strong>en September Nicolaas Beets, onze<br />

Hil<strong>de</strong>brand, vóór hon<strong>de</strong>rd jaar geboren werd. Er zijn plannen geweest dit jubileum<br />

luisterrijk te vieren, edoch, als een afschuwelijk anachronisme is er <strong>de</strong> Europeesche<br />

oorlog tusschen gekomen en onze gedachten zijn verre van Hil<strong>de</strong>brand en zijn<br />

gemoe<strong>de</strong>lijk-geestige schrijverij.<br />

De eenige Ne<strong>de</strong>rlandsche schrijvers die ons thans nog<br />

bezighou<strong>de</strong>n - en dát in hevige mate! - zijn <strong>de</strong> leven<strong>de</strong> vlaamsche:<br />

Streuvels, Teirlinck, Vermeylen, Van <strong>de</strong> Woestijne<br />

en nog zoovele an<strong>de</strong>ren; onze a<strong>de</strong>m stokt bij <strong>de</strong> gedachte, dat een stom<br />

stuk lood één hunner, bij <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>diging van zijn va<strong>de</strong>rland, zou kunnen<br />

treffen. Onze warmste heilwenschen <strong>voor</strong> hen en hun lotgenooten. Goe<strong>de</strong><br />

moed, kamera<strong>de</strong>n!<br />

Leggen we echter <strong>voor</strong> een kwartier onze courant uit <strong>de</strong> hand en stellen vast 1 o dat<br />

al het gemoraliseer in <strong>de</strong> Camera nu gelukkig verou<strong>de</strong>rd is. Maar 2 o dat zal blijven<br />

leven <strong>de</strong> sprankelen<strong>de</strong> opgewektheid, <strong>de</strong> zorgvuldige lief<strong>de</strong>, het entrain, <strong>de</strong> vitaliteit<br />

waarmee dit boek - dit echt-Hollandsche boek - geschreven is.<br />

Leven, altijd blijven leven. Een bizon<strong>de</strong>ren klank krijgen zulke woor<strong>de</strong>n<br />

in tij<strong>de</strong>n als <strong>de</strong>ze, van massamoord en barbaarsche verwoesting. Hoe<br />

zal het met Ne<strong>de</strong>rland gaan? Ik schrijf dit op <strong>de</strong>n 21en Augustus....<br />

Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs in Zuid en Noord, hoe het ook gaat, laat ons ver<strong>de</strong>digen<br />

ons hoogste goed, ons vrije ne<strong>de</strong>rlandsche geestesleven. Noch <strong>de</strong><br />

russische knoet, noch <strong>de</strong> pruisische feldwebel hier!<br />

De Hofstad.<br />

In het laatste nr. klaagt <strong>de</strong> heer Z. over het vele waar<strong>de</strong>looze waarme<strong>de</strong> <strong>de</strong> recensent<br />

door <strong>de</strong> uitgevers wordt overstelpt. Hij zegt o.a.:<br />

De waar<strong>de</strong> <strong>de</strong>r kunstkritieken moet door bezuiniging in <strong>de</strong> ter<br />

recensie-zending stijgen, en reeds het feit dàt een boek besproken wordt<br />

gaat dan beteekenis krijgen.<br />

‘Er komt in Holland niet veel bijzon<strong>de</strong>r oorspronkelijks uit’ is een vaak<br />

herhaal<strong>de</strong> opmerking, waarop wij nu het antwoord weten: er komt zeker<br />

<strong>voor</strong>tdurend heerlijk oorspronkelijk werk uit, maar het wordt overstelpt<br />

door een berg min<strong>de</strong>rwaardigs, dat, óók op recensie aandringend, in <strong>de</strong><br />

meer<strong>de</strong>rheid zijn<strong>de</strong> <strong>de</strong>n hoogsten toon voert. Daarom ook komen we in<br />

<strong>de</strong> pers zooveel ‘leelijke’ critieken tegen en zoo weinig klare getuigenissen<br />

van schoone persoonlijkheid. Beethoven was in zijn rijper leven tot <strong>de</strong>n<br />

stelregel gekomen: ‘het leelijke niet gispen maar verzwijgen, en<br />

<strong>voor</strong>bijzien; zoo verdwijnt het te sneller en zegeviert het goe<strong>de</strong> te<br />

stralen<strong>de</strong>r’. De kunstcritiek mocht <strong>de</strong>ze spreuk om haar pen win<strong>de</strong>n - zij<br />

zou er min<strong>de</strong>r door te doen hebben, min<strong>de</strong>r venijn door uitspatten; <strong>de</strong><br />

kunsteritiek kreeg min<strong>de</strong>r te lezen en las het overige met dieper aandacht.<br />

Slechte boeken leze men niet dus beoor<strong>de</strong>ele men niet, tenzij om daarmee<br />

een kategorisch euvel, een min<strong>de</strong>rwaardige literatuur-richting in haar<br />

geheel af te doen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Morks' Magazijn bevat ditmaal o.m. een uitvoerige historische studie over<br />

<strong>de</strong> Belgische Nationaliteit van <strong>de</strong> hand van <strong>de</strong>n heer C.C.A. Croin, leeraar<br />

in <strong>de</strong> Geschie<strong>de</strong>nis en on<strong>de</strong>r-Directeur <strong>de</strong>r H.B.S. te Dordrecht. De sombere lectuur<br />

van <strong>de</strong> aan <strong>de</strong>n Oorlog gewij<strong>de</strong> rubriek Wereldgeschie<strong>de</strong>nis in De Hollandsche<br />

Revue wordt wat vervroolijkt door <strong>de</strong> vele karikaturen die over <strong>de</strong> kolommen<br />

kwistig zijn heengestrooid. Als Boek van <strong>de</strong> Maand behan<strong>de</strong>lt Netscher <strong>de</strong> door <strong>de</strong><br />

Hollandia-Drukkerij te Baarn uitgegeven brochure van Generaal van Dam van Isselt<br />

over ‘De Waar<strong>de</strong> en Beteekenis van <strong>de</strong> Openluchtspelen’.<br />

Vragen van <strong>de</strong>n Dag geeft een echt Oorlogsnummer en belooft <strong>voor</strong><br />

October een dito, waaraan vele beken<strong>de</strong> personen zullen me<strong>de</strong>werken.<br />

Panorama wedijvert met <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re geïllustreer<strong>de</strong> bla<strong>de</strong>n, om ons <strong>de</strong><br />

verschrikkingen van <strong>de</strong>n krijg in beeld te brengen en bereikt met het<br />

koper-diepdrukprocédé <strong>voor</strong> 't doel zeer goe<strong>de</strong> resultaten.<br />

In <strong>de</strong> Nieuwe Gids trekken ditmaal bizon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> aandacht eenige bladzij<strong>de</strong>n<br />

‘Uit het Dagboek van een Grensbewoner’ (Frans Erens), waarin o.a. <strong>de</strong>ze sombere<br />

woor<strong>de</strong>n:<br />

Ik voel mij neergeslagen, niet alleen om mij zelven, maar <strong>de</strong> heele kunst<br />

loopt gevaar. Zij zal verduisteren en haar licht zal verbleeken, niet alleen<br />

<strong>de</strong> kunst van het verle<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> <strong>de</strong> oogen <strong>de</strong>r menschen, maar ook in<br />

werkelijkheid wat aangaat <strong>de</strong> kunst, die he<strong>de</strong>n wordt geproduceerd. Deze<br />

zal ook objectief zwakker zijn. Wij schrijvers zijn dus nu eene bleeke,<br />

angstige stoet on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> grauwe luchten van <strong>de</strong> na<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> onheilen.<br />

Zoolang er geen vre<strong>de</strong> is, kan men niet zich zelf zijn. Nu moet ik mee,<br />

indien niet in werkelijkheid, dan toch in gedachten. Zoo verlies ik mij in<br />

<strong>de</strong> afgron<strong>de</strong>n van het waanzinnig tumult.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


In Memoriam Charles Péguy<br />

145<br />

‘IL y a une loyauté, qui est mentale autant que morale, et qui consiste à traiter la<br />

guerre elle même, après qu'elle est <strong>de</strong>venue inévitable, comme étant la guerre et<br />

non pas comme étant la paix. Tout bêtement elle consiste à se battre pour <strong>de</strong> bon,<br />

quand on se bat. Elle consiste à faire la guerre sérieusement, dans son genre,<br />

comme on doit faire sérieusement tout travail, dans son genre. Elle consiste à se<br />

battre corps pour corps’.<br />

Zoo schreef in 1902 Péguy. En in September 1914 sneuvel<strong>de</strong> hij als luitenant van<br />

een <strong>de</strong>r Fransche reserve-regimenten in <strong>de</strong>n slag bij <strong>de</strong> Marne en <strong>de</strong> Aisne. Hij was<br />

in <strong>de</strong>n wree<strong>de</strong>n oorlog die woedt - met meer dan <strong>de</strong>n tragischen ernst dien Péguy<br />

wenschte - het eerste slachtoffer van wien <strong>de</strong> dood, buiten <strong>de</strong> droefheid die hij graaft<br />

in <strong>de</strong> harten van ou<strong>de</strong>rs, vrouw en kin<strong>de</strong>ren, ook met <strong>de</strong>ernis sloeg <strong>de</strong> intellectueelen<br />

van alle lan<strong>de</strong>n. Men heeft moeite te beseffen dat, ineens, een ver stukje lood aldus<br />

dom-weg heeft kunnen wegmaaien een man die werkelijk eene geestelijke kracht<br />

vertegenwoordig<strong>de</strong>, bezitten<strong>de</strong> in zijn land eene ze<strong>de</strong>lijke beteekenis van hooge<br />

waar<strong>de</strong> - en, oogenblikkelijk, doo<strong>de</strong>n <strong>de</strong> schoonheid die van hem uitstraal<strong>de</strong>... En<br />

morgen kunnen àn<strong>de</strong>ren vallen, eveneens on<strong>de</strong>r een naamloozen kogel; àn<strong>de</strong>ren,<br />

van wie 't verlies nog méer rouw zal wekken en ons dieper grieven en donkerte zal<br />

sprei<strong>de</strong>n over vele zielen ...<br />

Laten we bekennen dat Péguy schoon stierf, en dat zijn dood zijn werk eindigt<br />

met een slot-strophe die heel <strong>de</strong> muziek van vers en proza welke opluid<strong>de</strong> uit zijne<br />

geschriften samenvat in het meest grootsch geschal van verzaking, van <strong>de</strong>emoed<br />

en lief<strong>de</strong>, van bewusten hel<strong>de</strong>nmoed en glorie. Wie weet heeft Péguy - die een <strong>de</strong>r<br />

zuiverste va<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs was die Frankrijk tel<strong>de</strong>, en die nooit an<strong>de</strong>rs heeft getracht<br />

dan <strong>voor</strong> <strong>de</strong> grootheid van zijn land te strij<strong>de</strong>n met zijn pen en zijn invloed, en zich<br />

geestdriftig heeft geworpen in al <strong>de</strong> politieke schermutselingen die Frankrijk heeft<br />

zien ontbran<strong>de</strong>n binnen zijne grenzen, vóór <strong>de</strong>zen oorlog - wie weet, ja, heeft hij<br />

niet <strong>de</strong>rgelijk ein<strong>de</strong> gedroomd? Péguy's diepste beteekenis ligt misschien niet<br />

zoozeer in zijn afgezon<strong>de</strong>rd werk als wel in <strong>de</strong> door hem geheel en al bezorg<strong>de</strong><br />

Cahiers <strong>de</strong> la Quinzaine, waarvan hij èn drukker èn uitgever èn bestuur<strong>de</strong>r<br />

was en waar omheen hij wist te scharen eene uitgelezene jeugd en <strong>de</strong> besten on<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong> nieuwere schrijvers van zijn land, althans van die schrijvers welke zich niet meer<br />

met woord-schoonheid of met loutere fictie tevre<strong>de</strong>n stel<strong>de</strong>n, maar meen<strong>de</strong>n iets<br />

goeds, iets wijs' te zeggen te hebben als menschen, en die geloof had<strong>de</strong>n in eene<br />

moreele hergeboorte van hun va<strong>de</strong>rland.<br />

De <strong>voor</strong>naamste <strong>de</strong>zer letterkundigen, door Péguy in zijne Cahiers <strong>de</strong> la<br />

Quinzaine op <strong>de</strong>n<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


146<br />

<strong>voor</strong>grond gebracht, was Romain Rolland, die aan het tijdschrift <strong>de</strong> tien <strong>de</strong>elen van<br />

zijn ‘Jean Christophe’ afstond; ook <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Tharaud, Henri Franck e.a.<br />

<strong>de</strong>buteer<strong>de</strong>n er. Maar 't zaakrijkst en kruimigst proza dat in <strong>de</strong> ‘Cahiers’ van <strong>de</strong><br />

eerste reeksen verscheen, werd door Péguy zelf on<strong>de</strong>rteekend: 't waren gedachten<br />

over <strong>de</strong> bewegingen van <strong>de</strong>n tijd, beschouwingen over philosophie en sociologie,<br />

letterkundige besprekingen, scherpe satiren op <strong>de</strong> politieke mannen van <strong>de</strong>n dag,<br />

geschiedkundige be<strong>de</strong>nkingen rond <strong>de</strong> echt-Fransche traditie enz. Een keus werd<br />

door Péguy uit dit proza gedaan en zag het licht bij Bernard Grasset (Oeuvres<br />

Choisies,1900-1910).LaterverschenenzijneJeanne d'Arc, Le Mystère<br />

<strong>de</strong>s Saints Innocents enz. Onthou<strong>de</strong>n we, dat Péguy slechts 42 jaar tel<strong>de</strong><br />

toen hij aan 't hoofd zijner compagnie sneuvel<strong>de</strong> <strong>voor</strong> dat schoone Frankrijk, dat<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n stoot van mannen lijk Péguy, zoo won<strong>de</strong>rbaar aan 't herleven was, sinds<br />

enkele jaren eerst, ná 1870, en dat nu oorlog voert op eene manier, die van allen<br />

bewon<strong>de</strong>ring afdwingt ...<br />

In Péguy overheerschten het verstand en <strong>de</strong> passie, het verstand <strong>voor</strong>al, maar<br />

dat bij hem geen abstract, mechanisch vermogen was, doch eene leven<strong>de</strong>, gisten<strong>de</strong><br />

en borrelen<strong>de</strong> kracht, die met drift uitsloeg en in geestdrift oplaai<strong>de</strong>. Hij bezat wat<br />

een zijner vrien<strong>de</strong>n treffend noem<strong>de</strong> ‘l'activité <strong>de</strong> la méditation’, en hoe actief,<br />

han<strong>de</strong>lend en doortastend zijne literatuur was, bewees hij o.a. geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong><br />

Dreyfus-zaak, en zoovele malen méér wanneer het gold te strij<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> zijn geloof<br />

en zijne lief<strong>de</strong>. Hij was een <strong>de</strong>r vlijmendste polemisten uit zijn land, en waar hij in<br />

<strong>de</strong> bres kwam <strong>voor</strong> <strong>de</strong> mystieke <strong>de</strong>mocratie, <strong>de</strong>n orthodoxen godsdienst, <strong>de</strong><br />

bran<strong>de</strong>n<strong>de</strong> en lyrische va<strong>de</strong>rlandslief<strong>de</strong> die zijne hoofdprincipen waren, vielen zijne<br />

slagen zwaar op <strong>de</strong>n rug <strong>de</strong>r weerstandigen. Hij gaf zich als een <strong>de</strong>r eersten moeite<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> stichting <strong>de</strong>r volksuniversiteiten en had een diep, ernstig betrouwen in het<br />

volk, in <strong>de</strong> <strong>de</strong>mocratie uit welke <strong>de</strong> herwording komen moest, <strong>de</strong> loutering van <strong>de</strong><br />

maatschappelijke verhoudingen, buiten het socialisme en <strong>de</strong> anarchie om.<br />

Hij schreef een eigenaardig en zon<strong>de</strong>rling proza, dat bij eerste lezing verrast en<br />

enkelen verveelt, uit hoof<strong>de</strong> van <strong>de</strong> twintigvoudige herhalingen waarme<strong>de</strong> hij zijne<br />

gedachten uitdrukt, met brokken van zinnen die weerkeeren als het refrein in een<br />

lied; uit hoof<strong>de</strong> ook van <strong>de</strong> krioeling zijner woor<strong>de</strong>n die niet rusten, van <strong>de</strong> koorts<br />

zijner zinnen die niet eindigen. Maar achter dat gewoel ligt er buitengewoon veel<br />

innerlijke kracht, gelijk er achter <strong>de</strong> duizend golvingen van een zee een evenwicht<br />

heerschen<strong>de</strong> is, dat heel het spel bezielt en regelt. Het geluid van <strong>de</strong> zware muziek<br />

<strong>de</strong>r zee vergeet men niet. En evenmin <strong>de</strong>n gang van Péguy's zinnen, die zijn gelijk<br />

een optocht van een leger, maar van een leger burgersoldaten op blokken of<br />

barrevoets, zooals in <strong>de</strong> tij<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r groote Revolutie. Er is iets ruws, iets primitiefs<br />

in Péguy's manier, iets zeer ‘volksch’, en zijne Jeanne d'Arc of zijne<br />

Innocents zou men wel aan een Franschen geletter<strong>de</strong>n boer van het ou<strong>de</strong> regiem<br />

durven toeschrijven, of aan een mid<strong>de</strong>leeuwschen, zeer vromen, kin<strong>de</strong>rlijken en<br />

simpelen monnik. De man die <strong>de</strong>ze boeken schreef is niet boven zijnen tijd<br />

gewassen, noch zijn land, noch <strong>de</strong> omgeving waarin hij geboren is ontgroeid. En<br />

zoo is er zelfs iets onvolledigs in hem, iets dat niet geheel en al volwor<strong>de</strong>n kon, nooit<br />

rijpen ten volle. Hij geeft, gelijk een allervruchtbaarste boom, duizen<strong>de</strong> loten,<br />

buitengewone beloften, maar weinige vruchten heelemaal volgroeid. Er liggen<br />

schatten van gedachten kwistig en weel<strong>de</strong>rig verspreid in zijn werk, en er flitsen<br />

massa's i<strong>de</strong>eën uit op; maar al die gebo<strong>de</strong>n waarheid is niet doordiept tot 't diepste,<br />

niet doorwrocht tot 't laatste, niet opgevoerd tot 't hoogste. Had<strong>de</strong> hij kunnen vin<strong>de</strong>n<br />

het geheim <strong>de</strong>r beheersching, dan zou een boek lijk Notre Jeunesse een<br />

toppunt <strong>de</strong>r he<strong>de</strong>ndaagsche Fransche letterkun<strong>de</strong> gewor<strong>de</strong>n zijn.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Doch ook zon<strong>de</strong>r dat is zijne plaats roemrijk in <strong>de</strong> literaire geschie<strong>de</strong>nis van <strong>de</strong>zen<br />

tijd, en wellicht schept zijn heldhaftige dood eene legen<strong>de</strong> rondom hem, die lang<br />

nog zijn naam zal doen leven.<br />

Adieu, Péguy! we verliezen veel aan u, en weenen omdat <strong>de</strong> stukken en brokken<br />

werk die ge ons in <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n gaaft en die we zoo gretig ontvingen, nu nimmermeer<br />

zullen volmaakt en aangevuld wor<strong>de</strong>n ...<br />

ANDRÉ DE RIDDER.<br />

ANTWERPEN, Sept. '14.<br />

Een boekje over Rodolphe Bresdin<br />

‘L'INEXTRICABLE Graveur’ noemt Robert 1e Comte <strong>de</strong> Montesquiou <strong>de</strong>zen grooten,<br />

tot he<strong>de</strong>n in ons land nog door zoo weinigen geken<strong>de</strong>n kunstenaar. Voor hen die<br />

Bresdin's werk bewon<strong>de</strong>ren en die belangstellen in zijn zoo triestig verlaten leven<br />

heeft dit boekje een bepaal<strong>de</strong> waar<strong>de</strong>. Na een korte inleiding haalt <strong>de</strong> schrijver<br />

ge<strong>de</strong>elten aan uit verschillen<strong>de</strong> levensbeschrijvingen die o.a. Champfleury, Alci<strong>de</strong><br />

Dusolier en Auguste Fourès gaven.<br />

Het meest beken<strong>de</strong> boek dat over Bresdin verscheen is dat van Champfleury,<br />

die in zijn ‘Chien-Caillou’ (een bijnaam dien Bresdin gekregen had en die een<br />

verbastering was van <strong>de</strong>n naam Chingackgook, <strong>de</strong>n held uit een van Cooper's<br />

boeken)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


147<br />

een eenigszins verdichte en tot een novelle gewor<strong>de</strong>n levensbeschrijving gaf. Het<br />

boek is zeldzaam en behoort tot <strong>de</strong> meest gezochte bibliofiele rariteiten. Door<br />

‘Chien-Caillou’ heeft Bresdin een zekere bekendheid gekregen; men ging me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>nd<br />

belang stellen in <strong>de</strong>n held van dit boek; maar <strong>de</strong> waar<strong>de</strong>ering die zijn werk zoo zeer<br />

verdien<strong>de</strong> bleef achterwege.<br />

Als een somber beeld van eenzaamheid en armoe<strong>de</strong> ligt zijn leven <strong>voor</strong> ons.<br />

RODOLPHE BRESDIN<br />

Op zeven en twintig jarigen leeftijd vluchten<strong>de</strong> uit Parijs, waar hij waar<strong>de</strong>ering noch<br />

brood vond, begaf Bresdin zich naar Toulouse en bewoon<strong>de</strong> daar, met zijn eenigen<br />

vriend een konijn (vandaar dat hij ook wel le Maître du Lapin genoemd werd), buiten<br />

<strong>de</strong> stad een armelijke hut. Hier leef<strong>de</strong> hij van groenten en krui<strong>de</strong>n, een enkele maal<br />

zich naar <strong>de</strong> stad begevend waar hij <strong>voor</strong> enkele franken eenige van zijn won<strong>de</strong>rlijke<br />

teekeningen of etsen verkocht. Zijn interieur vin<strong>de</strong>n wij beschreven als een vuil hok,<br />

met enkele stoelen en een tafel waarop zijn etsplaten en lithografeersteenen, zijne<br />

zuurba<strong>de</strong>n en an<strong>de</strong>re ets-ingrediënten lagen.<br />

Op lateren leeftijd (hij was toen 43 jaar) trouw<strong>de</strong> hij, en langzamerhand zien wij<br />

het verlangen in hem groeien om naar Amerika te gaan, het land dat hem aantrok<br />

om zijn vrijheid, zijn grootsche, woeste natuur, en een diepte van leven en gedachte.<br />

Na lang tobben begaf hij zich met zijn geheele familie op weg naar het land van<br />

belofte, naar Canada, dat <strong>voor</strong> hem evenals <strong>voor</strong> zoo velen een groote <strong>de</strong>silluzie<br />

werd, en teleurgesteld keer<strong>de</strong> hij weer terug.<br />

De grootste angst en zorg in zijn leven was <strong>de</strong> ziekte zijner oogen, die hem als<br />

een vreeselijk vizioen <strong>de</strong> blindheid in het verschiet <strong>de</strong>ed zien; blindheid, die <strong>voor</strong><br />

hem méér beteeken<strong>de</strong> dan <strong>voor</strong> ie<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>r; die <strong>voor</strong> hem inhield het niet kunnen<br />

uiten van zijn heerlijke verbeeldingen; die hem zijn scheppingskracht zou ontnemen,<br />

en hem zon<strong>de</strong>r zijn kunst nog eenzamer en ellendiger zou maken dan hij reeds was.<br />

Gelukkig werd <strong>de</strong>ze grootste smart hem onthou<strong>de</strong>n. In 1885 (Bresdin werd in 1822<br />

geboren) stierf <strong>de</strong> stille, verlaten man in <strong>de</strong> diepste armoe<strong>de</strong>.<br />

Bernard Boutet teeken<strong>de</strong> hem op zijn sterfbed; wij vin<strong>de</strong>n hier <strong>de</strong>ze beschrijving<br />

van: In een hoek van een lagen zol<strong>de</strong>r, een bed of liever eenige planken, en daarin<br />

het lijk, een soort van oud aapje, in lompen gekleed, met <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n gevouwen. De<br />

stroozak is plat, het bed te kort, <strong>de</strong> <strong>de</strong>kens gescheurd.<br />

Op <strong>de</strong>n grond zien wij een paar klompen, een stok, een pan, een kist, een hoed<br />

uit Tonkin met licht en schaduwplekken, veroorzaakt door het schijnsel van een<br />

kaars.<br />

Interessant zijn <strong>de</strong> brieven die wij in dit boek vin<strong>de</strong>n. Bresdin schreef die in<strong>de</strong>rtijd<br />

aan Justin Capet, een van zijne vrien<strong>de</strong>n. Wij leeren hieruit <strong>de</strong>n eenvoud en goedheid<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


van <strong>de</strong>zen kunstenaar kennen; wij zien zijn me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n met <strong>de</strong>n armen Pool, wien<br />

hij van zijn weinige geld veertig stuivers geeft; wij lezen van zijn diep en groot<br />

verlangen naar Amerika: ‘ce pays neuf, où la liberté et l'indépendance peuvent ce<br />

conquérir par le travail, la nature vierge, sortie d'hier <strong>de</strong>s mains du Créateur’; van<br />

zijn lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> zijn vrouw, die hij beklaagt met hem een zoo vreem<strong>de</strong>n ongelukkigen<br />

man getrouwd te zijn. En hoe roerend en vol innige droefheid is <strong>de</strong> brief dien hij<br />

schreef tij<strong>de</strong>ns zijn ziekte en dien wij hier aanhalen.<br />

‘Dieu, qui n'oublie pas les siens, a bien voulu me donner un peu plus <strong>de</strong><br />

chance que par le passé, au moment où les yeux m'ayant abandonné<br />

encore une fois, et où les soucis, les infirmités, les privations et la maladie<br />

m'avaient réduit à une condition pire que jamais, ayant quatre enfants en<br />

bas âge, à substanter, et à entretenir. Etant très mala<strong>de</strong> et ayant les yeux<br />

tout à fait ruinés <strong>de</strong>puis longtemps, je me suis démanché l'épaule, il y a<br />

une vingtaine <strong>de</strong> jours, j'en souffre beaucoup. La vue m'abandonne, j'en<br />

souffre et travaille trop péniblement, pour espérer jamais rien <strong>de</strong> bon pour<br />

mes enfants d'un tel état <strong>de</strong> choses. - Un recru<strong>de</strong>scence <strong>de</strong> ma vieille<br />

maladie m'a cloué, encore une fois, sur un lit qui n'est pas <strong>de</strong> roses. Le<br />

mé<strong>de</strong>cin qui me soigne m'a dit que mon état était très grave, car, <strong>de</strong>puis<br />

longtemps, j'avais le coeur noyé dans le pus; les poumons et la rate très<br />

mala<strong>de</strong>s; que la saison n'étant pas propice pour me soigner, il allait<br />

provisoirement me faire subir un petit traitement préparatoire, qui consiste<br />

d'abord en vésicatoires qui m'enveloppent tout le corps comme une<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


148<br />

cuirasse, <strong>de</strong>puis les aisselles jusqu' aux hanches. Les premiers huit jours<br />

j'ai souffert horriblement, surtout <strong>de</strong> l'inexpérience et <strong>de</strong> la maladresse<br />

du pansage. De plus j'avale, pour la centième reprise, d'affreuses drogues<br />

dont l'idée seule me dresse les cheveux sur la tête et me donne <strong>de</strong>s<br />

nausées.<br />

La Ville Mystérieuse<br />

(Naar Rodolphe Bresdin)<br />

Au printemps alors que la nature se pare <strong>de</strong> ses plus beaux habits <strong>de</strong><br />

fête en appelle le genre humain à la noce, mon mé<strong>de</strong>cin me recouvrira<br />

<strong>de</strong> vésicatoires et m'abreuvera <strong>de</strong>s nouvelles drogues.<br />

Pour comble <strong>de</strong> chance, comme toujours après avoir ramassé un peu<br />

d'argent en me crevant, la maladie va me dévorer encore une fois, au<br />

milieu d'un martyre sans cesse renouvelé. Qu'est-ce-que la vie surtout<br />

une existence comme celle que je mène <strong>de</strong>puis <strong>de</strong>ux ans? Avant je n'étais<br />

pas heureux, certes, mais au moins, jétais bien portant; tandis que j'ai<br />

souffert <strong>de</strong>puis <strong>de</strong>s maux inimaginables. Si j'en réchappe <strong>de</strong> ce coup, je<br />

veux aller à cinq cent mille lieues...’<br />

In het twee<strong>de</strong> ge<strong>de</strong>elte van zijn boek behan<strong>de</strong>lt <strong>de</strong> Montesquiou Bresdin's werk.<br />

Veel nieuwe inzichten geeft hij ons niet. Hij bespreekt eenige min<strong>de</strong>r beken<strong>de</strong> etsen<br />

en leert ons door enkele brieven <strong>de</strong> triestige bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n van sommige<br />

teekeningen kennen. Het is <strong>de</strong> correspon<strong>de</strong>ntie met een zekeren Hippolyte <strong>de</strong><br />

Thierry Faletan, die Bresdin <strong>de</strong> opdracht gaf zijn fabels te illustreeren; hij moest vier<br />

teekeningen maken waar<strong>voor</strong> hij hon<strong>de</strong>rd franken kreeg. Wij lezen hoe <strong>de</strong><br />

‘vermaar<strong>de</strong>’ schrijver op <strong>de</strong> heerlijke illustraties allerlei kleinzielige aanmerkingen<br />

heeft, die Bresdin ein<strong>de</strong>lijk wanhopig maken en hem doen besluiten het werk op te<br />

geven. Door <strong>de</strong>ze opdracht ontstond een <strong>de</strong>r mooiste teekeningen van Bresdin: ‘Le<br />

Dindon et les Paons’, die prachtig van compositie en van manier is.<br />

Het meest beken<strong>de</strong> werk van Bresdin is zijn lithographie ‘le Bon Samaritain’, een<br />

won<strong>de</strong>r van rijke, bloeien<strong>de</strong> verbeelding. In dit boek vin<strong>de</strong>n wij aangehaald, wat<br />

verschillen<strong>de</strong>n als Banville, Beraldi e.a. over dit kunstwerk gezegd hebben. Zoo<br />

lezen wij <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> aanhaling uit Huysmans' merkwaardigen aestheten-roman<br />

‘A Rebours’ waarvan <strong>de</strong> hoofdpersoon Des Esseintes geheel geïnspireerd is op <strong>de</strong><br />

figuur van Robert <strong>de</strong> Montesquiou Fésenzac, <strong>de</strong>n schrijver van dit boek over Bresdin.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


‘Le Bon Samaritain, un immense <strong>de</strong>ssin à la plume, tiré sur pierre: un<br />

extravagant fouillis <strong>de</strong> palmiers, <strong>de</strong> sorbiers, <strong>de</strong> chênes, poussés tous<br />

ensemble, au mépris <strong>de</strong>s saisons et <strong>de</strong>s climats, une élancée <strong>de</strong> forêt<br />

vierge criblée <strong>de</strong> singes, <strong>de</strong> hiboux, <strong>de</strong> chouettes, bossuée <strong>de</strong> vieilles<br />

souches aussi difformes que <strong>de</strong>s racines <strong>de</strong> mandragore, une futaie<br />

magique, troueé au milieu par une éclaircie laissant entrevoir, au loin,<br />

<strong>de</strong>rrière un chameau et le groupe du Samaritain et du blessé, un fleuve,<br />

puis une ville féerique escaladant l'horizon montant dans un ciel étrange,<br />

pointillé d'oiseaux, moutonné <strong>de</strong> lames, comme gonflé <strong>de</strong> ballots <strong>de</strong><br />

nuages. On eut dit d'un <strong>de</strong>ssin <strong>de</strong> primitif, d'un vague Albert Dürer,<br />

composé par un cerveau enfumé d'opium...’<br />

Ook van een zijner an<strong>de</strong>re litho's, ‘La Comédie <strong>de</strong> la Mort’, vin<strong>de</strong>n wij een aanhaling<br />

uit Huysmans. Robert <strong>de</strong> Montesquiou heeft door <strong>de</strong> uitgave van dit boekje een<br />

goe<strong>de</strong> daad verricht. Hij heeft me<strong>de</strong>geholpen om het werk van Bresdin, dat zelfs<br />

thans nog, reeds zoovele jaren na zijn dood, niet genoeg gewaar<strong>de</strong>erd wordt, 'in<br />

wij<strong>de</strong>r kring bekend te maken. Het is hem gelukt belangrijk materiaal te verzamelen,<br />

als brieven en citaten, welke <strong>voor</strong> hen, die Bresdin als kunstenaar en mensch<br />

waar<strong>de</strong>eren, zeker interessant zijn. Hij geeft ons echter niet <strong>de</strong>n dieperen kijk op<br />

Bresdin's werk dien wij behoeven <strong>voor</strong> wezenlijke waar<strong>de</strong>ering; hij verklaart het ons<br />

wel, maar doet er ons niet <strong>de</strong> visionaire weidschheid noch <strong>de</strong> ve<strong>de</strong>rfijne gevoeligheid<br />

van begrijpen, en dat is het wat wij in zijn boek missen.<br />

ATY BRUNT.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


De versier<strong>de</strong>r<br />

149<br />

Chris van Geel, Over Boek- en Boekbandversiering 1914.<br />

DE versier<strong>de</strong>r is <strong>de</strong> man die altijd het laatste woord wil hebben. Als een kundig en<br />

kunstvol man een tafel gebouwd heeft acht <strong>de</strong> versier<strong>de</strong>r het noodig dat hij komt en<br />

versiert. Hij versiert behangsels en vloerklee<strong>de</strong>n, kasten, kisten, koffers en doozen;<br />

hij vervroolijkt met aardige bloemetjes en oolijke slingertjes: linten en slippen,<br />

pannetjes en potjes, puien en gevels, balustra<strong>de</strong>s en torens. Zon<strong>de</strong>r hem is geene<br />

volmaaktheid te bereiken en geen werk is waarlijk voltooid zon<strong>de</strong>r zijne hulp.<br />

Wanneer zoo nu en dan <strong>de</strong> geest over zulk een fanaticus <strong>de</strong>r tierlantijn vaardig<br />

wordt, gaat hij in eigen kwa<strong>de</strong> zaak pleiten; ongevraagd en onaangevallen. En dan<br />

blijkt dat zijn schrijfstijl even onnaspeurbaar van weg en wending is als zijn lijnformatie<br />

en dat zijn gedachten even grillig zijn geschikt als zijn ornamentiek. De overbodige<br />

man begint natuurlijk met zich zelf het volle gewicht van openbare belangrijkheid<br />

toe te leggen. Met een lief aplomp, dat hem niet misstaat, zegt hij ‘dat hij geen<br />

tegenspraak ducht wanneer hij beweert dat <strong>de</strong> behoefte aan versiering algemeen<br />

gevoeld wordt’. Het zou waar kunnen zijn indien hij zijn zin <strong>de</strong>ze uitbreiding gaf:<br />

‘algemeen gevoeld wordt door hen wien <strong>de</strong> zuivere vormschoonheid <strong>de</strong>r dingen niet<br />

geopenbaard is en die in zwakheid <strong>de</strong>s gemoeds krulletjes en slangetjes in guitig<br />

samenwerken behoeven om natuurlijke waarhe<strong>de</strong>n te verbèrgen’. Het is werkelijk<br />

jammer <strong>voor</strong> <strong>de</strong> teekenaars en <strong>de</strong> ontwerpers, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> versier<strong>de</strong>rs en <strong>de</strong> verluchters,<br />

maar het is niettemin een feit, dat een langzaam aangroeiend tal van ‘nuchter<strong>de</strong>r’<br />

menschen vormen en grondstoffen in natuurlijken tezamenhang wáár<strong>de</strong>r en schooner<br />

vin<strong>de</strong>n dan alle beteeken<strong>de</strong> of bedrukte of bestempel<strong>de</strong> <strong>voor</strong>werpen. Ja, er zijn er<br />

zelfs die in <strong>de</strong>ze versieringsneiging het zeer bepaal<strong>de</strong> kenmerk van eenen primitieven<br />

staat zien. De Weensche architect Loos heeft in een geestige bouta<strong>de</strong> het verband<br />

gelegd tusschen ornament en misdaad. Hieruit dit stukje: ‘A mesure que la culture<br />

développe, l'importance <strong>de</strong> l'ornament diminue. On mesure le <strong>de</strong>gré <strong>de</strong> culture d'un<br />

peuple au <strong>de</strong>gré <strong>de</strong> simplicité <strong>de</strong>s objets dont il se sert. Le Papou couvre d'ornament<br />

tout ce qui lui tombe sous la main, son visage, son corps, son arc et ses rames.<br />

Mais chez nous le tatouage est un signe <strong>de</strong> dégénérescence et ne se rencontre<br />

que chez les criminels et les aristocrates détraqués. L'homme cultivé se distingue<br />

du nègre en ce qu'il préfére un visage non tatoué et peu importe que le tatouage<br />

soit signé Michel-Ange. Nous tenons à protéger non seulement notre visage mais<br />

encore nos armoires, nos tables, nos vêtements et nos maisons contre les Papous<br />

que fabriquent les Académies’. En laten wij ook het Boek beschermen tegen <strong>de</strong>zen<br />

wil<strong>de</strong>n stand. Wij vragen niet naar een versierd boek. Wij willen een goed boek. En<br />

boven <strong>de</strong> mooiste entêtes en culs-<strong>de</strong>-lampe stellen wij een klaren, naakten eenvoud,<br />

waarin alleen verhoudingen van lijnen en vlakken werken. Juist <strong>de</strong> boekkunst heeft<br />

zoo weinig behoefte aan opsieringen en verdraagt <strong>de</strong>ze meesttijds zelfs zoo zeer<br />

slecht. Het ware boekdécoratieve wor<strong>de</strong> dus gevon<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> lettervormen en hun<br />

tezamenvoeging. Typografische waar<strong>de</strong> openbaart zich in technische verfijning<br />

geestvol toegepast; in mise-en-page en overdacht arrangement. En als men dan<br />

eens tot een buitengewoon <strong>de</strong>coratief effect wil komen dan vin<strong>de</strong> men dat alleen in<br />

een bijzon<strong>de</strong>re en geeigen<strong>de</strong> opvatting en bearbeiding van lettervormen. Hoezeer<br />

<strong>de</strong> tegennatuurlijke sierkoorts het oor<strong>de</strong>el vervalscht en <strong>de</strong>n blik troebel maakt blijkt<br />

uit <strong>de</strong>ze opmerking uit versier<strong>de</strong>rs betoog: ‘dat slechts in weinig gevallen <strong>de</strong> vorm<br />

<strong>de</strong>r letters tot eene goe<strong>de</strong> versiering me<strong>de</strong>werkt’. Weinig natuurlijke gegevens leenen<br />

zich intusschen tot zoo verschei<strong>de</strong>ne en passen<strong>de</strong> <strong>de</strong>coratie, tot zoo rijke en goe<strong>de</strong><br />

vormschikking als juist onze letterteekens. Wanneer <strong>de</strong> versier<strong>de</strong>r, inplaats van bij<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


groothe<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> teekenaca<strong>de</strong>mie, zijn licht eens opstak bij Johnston en Cob<strong>de</strong>n<br />

San<strong>de</strong>rson of zelfs bij Koch en Wieyink, dan zou hij zien welk een volkomen<br />

werkingen met <strong>de</strong> zuivere lettervormen te bereiken zijn. Dan zou hij tevens ervaren<br />

hoe bij <strong>de</strong> eersten op boekkunstgebied een innerlijke en gelukkige afkeer tegen<br />

versier<strong>de</strong>rs' versiering bestaat. Nu bij onze beste architecten en<br />

nijverheidskunstenaars beter gefun<strong>de</strong>er<strong>de</strong>, natuurlijker en practischer beginselen<br />

<strong>de</strong> ‘sierkunst’ sterk op <strong>de</strong>n achtergrond gedrongen hebben, is het niet onnoodig<br />

verzet aan te teekenen tegen <strong>de</strong> uitingen van een verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n krulletjesprediker<br />

die het op ons Boek heeft <strong>voor</strong>zien, <strong>voor</strong>al wanneer hij zijn wijsheid - het ‘artikel’<br />

verscheen in het Maandblad <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Typografie - uitpakt <strong>voor</strong> lie<strong>de</strong>n die, zon<strong>de</strong>r<br />

een eigen oor<strong>de</strong>el over 't algemeen, wellicht gaarne zulke artiestengewichtigheid<br />

zou<strong>de</strong>n aanvaar<strong>de</strong>n als uiting van eene hoogere ontwikkeling.<br />

A. VAN DOORN.<br />

Uit <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> school<br />

IV<br />

Ou<strong>de</strong>rlief<strong>de</strong><br />

IN een boekje van zestien bladzij<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren bekend gemaakt met een<br />

man die ‘hoewel reeds bijna twee hon<strong>de</strong>rd jaren dood zijn<strong>de</strong>’, hun toch nog als een<br />

<strong>voor</strong>beeld<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


150<br />

<strong>voor</strong> oogen kon wor<strong>de</strong>n gesteld. Het is Lambert Melisz van Westzaan. Uit die<br />

aanduiding twee hon<strong>de</strong>rd jaren kunnen we al opmaken, dat het boekje<br />

omstreeks 1820 moet verschenen zijn. De titel toch vermeldt geen jaartal; daarop<br />

lezen we alleen, in letters met sierlijke krullen omgeven: Ou<strong>de</strong>rlief<strong>de</strong> van<br />

Lambert Melisz. Dan volgt een gekleurd vignet met on<strong>de</strong>rschrift: ‘Oppius redt<br />

zijnen Va<strong>de</strong>r. Rom. gesch. XIX <strong>de</strong>el’. Het is uitgegeven ‘te Rotterdam, bij Mensing<br />

en van Westreenen’. In een kort Voorberigt vermel<strong>de</strong>n <strong>de</strong> uitgevers dat ze met<br />

het boekje beoogen ‘<strong>de</strong> kleine of jonge kin<strong>de</strong>ren prentjes te laten zien, en <strong>de</strong> grootere<br />

daar ook wat te lezen bij te geven’. Ze hopen dat het zal kunnen dienen als<br />

tegenwicht tegen ‘laffe prenten en ondoelmatige bijschriften’. Het is <strong>voor</strong>al om die<br />

ou<strong>de</strong>, gekleur<strong>de</strong> prentjes, dat dit boekje nog groote aantrekkelijkheid <strong>voor</strong> ons heeft.<br />

't Bevat er acht. Het zijn van die plaatjes die, evenals dat op <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />

cents-kin<strong>de</strong>rprenten vaak het geval was, het won<strong>de</strong>rlijk verschijnsel te zien geven,<br />

dat het blauw van Lamberts broek, zich ook nog op verschillen<strong>de</strong> plaatsen naast<br />

dat kleedingstuk vertoont. Zoo ook <strong>de</strong> groene kleur van zijn moe<strong>de</strong>rs jak; op éen<br />

plaatje, waar <strong>de</strong> zoon wat dicht bij haar staat, heeft dat groen zich zelfs aan zijn<br />

neus meege<strong>de</strong>eld. Merkwaardig is ook het grijs-groene riet, en <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> grasgroene<br />

wei<strong>de</strong> aan <strong>de</strong>n zoom van het ijs. Eigenaardig is het dat, letten we op 't gezicht van<br />

Lambert, hij eer <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n man dan <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n zoon <strong>de</strong>r ou<strong>de</strong> vrouw zou kunnen<br />

doorgaan. Ik vermeld dit alles niet, om met die plaatjes <strong>de</strong>n spot te drijven.<br />

Integen<strong>de</strong>el. Ik wil ermee wijzen op iets dat nog merkwaardiger is dan die plaatjes<br />

zelf: nl. het feit dat wij in onze dagen van waarlijk artistiek geïllustreer<strong>de</strong> boekjes<br />

<strong>voor</strong> <strong>de</strong> jeugd, van, i.a. gesproken, een streven naar ‘schoonheid’ bij <strong>de</strong> opvoeding,<br />

toch nog met welgevallen - zij 't soms glimlachend - kunnen kijken naar <strong>de</strong>rgelijke<br />

on-artistieke prentjes in ou<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rboeken; ja zelfs met een zeker heimwee: <strong>de</strong>n<br />

weemoed van een <strong>voor</strong> <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren van onze dagen verloren paradijs. Zou 'm dat<br />

zitten in 't naieve, 't onbeholpene, 't pretentielooze van zulke illustraties? Of zou 't<br />

enkel zijn - onbewust - <strong>de</strong> bekoring van het ou<strong>de</strong>, enkel omdat het oud is? Ik weet<br />

het niet; misschien werken daarbij bei<strong>de</strong> invloe<strong>de</strong>n. Maar toch geloof ik dat <strong>de</strong> twijfel<br />

niet geheel-en-al ongemotiveerd is, die zich uit in <strong>de</strong> vraag: zou het kind wel rijp zijn<br />

<strong>voor</strong> 't ‘artistieke’; zou 't ‘onbeholpene’ niet meer ‘<strong>de</strong>s kinds’ zijn? En ook: zou<br />

werkelijk een ‘artistiek’ opgevoed geslacht op later leeftijd zooveel meer en zooveel<br />

beter van groote en kleine kunst kunnen genieten dan een geslacht, dat zich heeft<br />

moeten ‘behelpen’ met cents-prenten?<br />

Ik keer weer terug tot Lambert. Op 't eerste plaatje zien we hem als<br />

‘Scheepmakersjongen te Westzaan werken<strong>de</strong> (1574)’. Sommigen van <strong>de</strong> lezers<br />

zullen zich misschien verwon<strong>de</strong>ren, zegt <strong>de</strong> schrijver, ‘dat ik u over zulk eenen<br />

geringen man, als daar uitgebeeld staat, wil on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n’. Die mogen echter<br />

be<strong>de</strong>nken ‘dat men het e<strong>de</strong>le en goe<strong>de</strong> niet altijd bij lie<strong>de</strong>n van aanzien zoeken<br />

moet’. En nu zal <strong>de</strong>ze Lambert Melisz aan die lezers wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>gesteld ‘als een<br />

<strong>voor</strong>beeld van ou<strong>de</strong>rlief<strong>de</strong>; eene <strong>de</strong>ugd’ - gaat <strong>de</strong> schrijver <strong>voor</strong>t - ‘waarop God eene<br />

belofte van bijzon<strong>de</strong>ren zegen uitgesproken heeft, en welke belofte Gods ook aan<br />

Lambert Melisz is vervuld gewor<strong>de</strong>n’. Op welke wijze dat geschied<strong>de</strong>, lezen we op<br />

<strong>de</strong> laatste bladzij van 't boekje. Men kent <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis; men weet hoe moe<strong>de</strong>r<br />

en zoon behou<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> stad Hoorn aankwamen - een gebeurtenis, die <strong>de</strong> regeering<br />

<strong>de</strong>zer stad in steen liet beitelen, en aan <strong>de</strong> Westerpoort plaatsen.<br />

Doch niet alleen menschelijke eer, mijne kin<strong>de</strong>ren! viel Lambert Melisz<br />

te beurt; maar God vervul<strong>de</strong> ook aan hem zijne belofte van bijzon<strong>de</strong>ren<br />

zegen; want Lambert Melisz trouw<strong>de</strong> in die stad eene zeer brave vrouw,<br />

leef<strong>de</strong> met haar gelukkig en kreeg vele kin<strong>de</strong>ren, die hem alle zeer lief<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


had<strong>de</strong>n en hem vreug<strong>de</strong> aan<strong>de</strong><strong>de</strong>n; ja zelfs wer<strong>de</strong>n zijne nakomelingen<br />

rijk en kwamen in het bestuur <strong>de</strong>r stad.<br />

Nogmaals dringt dan <strong>de</strong> schrijver er op aan, Lambert tot <strong>voor</strong>beeld te nemen. ‘Eert<br />

uwen va<strong>de</strong>r en bemint uwe moe<strong>de</strong>r, dan zal het u nimmer kwalijk gaan’, enz.<br />

Hoewel <strong>de</strong> schrijver zich blijkbaar beijverd heeft om <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis in <strong>de</strong>n<br />

kin<strong>de</strong>rtoon te vertellen, keer ik toch, na dèze ‘moraal’, liever nog eens naar <strong>de</strong><br />

prentjes terug, om <strong>de</strong>n onaangenamen indruk van die slotbladzij uit te wisschen.<br />

En ik zie, hoe <strong>de</strong> Spaansche soldaten op het dorp komen aanrukken. In <strong>de</strong> verte<br />

liggen <strong>de</strong> huizen en <strong>de</strong> kerk van Westzaan; <strong>de</strong> daken en <strong>de</strong> grond lijken met sneeuw<br />

be<strong>de</strong>kt. De soldaten echter staan <strong>voor</strong> een groene vlakte - is 't weiland of water?<br />

En aan <strong>de</strong> overzij zien we een drietal dorpelingen <strong>voor</strong> hen vluchten. Het volgend<br />

prentje verplaatst ons in 't dorp. Lambert heeft hier ‘zijnen besten Schat’, zijn moe<strong>de</strong>r,<br />

uit huis gehaald om te vluchten. Met zijn linkerhand houdt hij haar vast; en in <strong>de</strong><br />

rechter heeft hij een kistje - zou er geld in zijn; zou hij dus nog iets meer dan zijn<br />

‘besten Schat’ red<strong>de</strong>n? Of is het een stoof? 't Is bij <strong>de</strong>ze gelegenheid dat zijn neus<br />

<strong>de</strong> kleur van moe<strong>de</strong>rs jak heeft aangenomen. Op een soort van plein zien we een<br />

vijftal mannen in blijkbaar opgewon<strong>de</strong>n toestand. Weer is het tooneel veran<strong>de</strong>rd: in<br />

<strong>de</strong> verte ligt nog <strong>de</strong> kerk van 't dorp; Lambert trekt zijn moe<strong>de</strong>r ‘op <strong>de</strong> burrie’ over<br />

het ijs; op <strong>de</strong>n achtergrond een troep soldaten De vluchten<strong>de</strong>n zijn ont<strong>de</strong>kt, en nu<br />

verbergen ze<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


151<br />

zich achter het riet. De moe<strong>de</strong>r zit daar zoo ineengedoken op <strong>de</strong> ‘burrie’, dat haar<br />

on<strong>de</strong>rlijf tot een klein driehoekje is ineengeschrompeld. De houding van <strong>de</strong>n zoon<br />

is werkelijk onnaspeurbaar. Alweer <strong>de</strong> soldaten op <strong>de</strong>n achtergrond. Het grijs-groene<br />

riet vermag hun echter niet voldoen<strong>de</strong> te verbergen; en zoo vin<strong>de</strong>n <strong>de</strong> Spaansche<br />

soldaten ‘<strong>de</strong>n nagejaag<strong>de</strong>n buit’. Eigenaardig is 't, dat op dit plaatje <strong>de</strong> kerk zich<br />

weer vertoont, die op 't vorige niet was afgebeeld. Als resultaat van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraging<br />

door ‘<strong>de</strong>n hoogste’ van <strong>de</strong>n troep Spanjaar<strong>de</strong>n, zien we hun ‘beschamen<strong>de</strong><br />

verwon<strong>de</strong>ring over Moe<strong>de</strong>r en <strong>de</strong>n Zoon’. De situatie van dit plaatje is, in verband<br />

met <strong>de</strong> bei<strong>de</strong> vorige, heel merkwaardig. Het riet is verdwenen; <strong>de</strong> Spanjaar<strong>de</strong>n<br />

trekken af; <strong>de</strong> vluchtelingen vervolgen hun weg. En op <strong>de</strong>n achtergrond zien we nu<br />

twee plaatsen: links, waarheen <strong>de</strong> soldaten terugkeeren, ligt blijkbaar Westzaan;<br />

die aan <strong>de</strong>n rechterkant, waarheen Lambert zich begeeft, zal Hoorn moeten<br />

<strong>voor</strong>stellen. Een groene wei<strong>de</strong> strekt zich tot vlak bij <strong>de</strong>ze plaats uit. Het laatste<br />

plaatje stelt <strong>de</strong> aankomst <strong>voor</strong> van moe<strong>de</strong>r en zoon in <strong>de</strong> stad Hoorn. Lambert trekt<br />

<strong>de</strong> ‘burrie’ op <strong>de</strong>n oever. Daar groeien eenige boomen, waarbij een drietal personen<br />

staan. Zijn ze bezig <strong>de</strong> boomen om te trekken? Ook zien we nog een poort; en een<br />

ge<strong>de</strong>elte van <strong>de</strong> stadswallen, waarop een paar menschen blijkbaar <strong>de</strong> vluchtelingen<br />

toejuichen. Vermel<strong>de</strong>nswaard is nog, dat dit stuk stadswal weerspiegelt in - het ijs?<br />

En toch - en toch geloof ik dat <strong>de</strong>ze onbeholpen, naieve prentjes hun Schuldigkeit<br />

hebben gedaan. Ik geloof, dat ze voldoen<strong>de</strong>n indruk gemaakt zullen hebben op <strong>de</strong><br />

kin<strong>de</strong>ren, die er <strong>de</strong> gebreken niet van zagen, maar <strong>voor</strong> wie het evenzooveel<br />

tafereelen waren uit een spannend drama - spannend niet het minst dòor die plaatjes.<br />

En dat <strong>de</strong>ze een verkeer<strong>de</strong>n invloed kunnen gehad hebben op <strong>de</strong> ontwikkeling in<br />

later jaren van <strong>de</strong>n artistieken zin - ik kàn het niet gelooven.<br />

PIET HOEK.<br />

Snipper<br />

Ook een woord-verklaring!<br />

In De Hofstad lezen wij <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> grappige, maar niet onvernuftige verklaring<br />

van eenige fransche woor<strong>de</strong>n, gegeven door een franschen on<strong>de</strong>rwijzer van olim:<br />

secrétaire ontstaan uit secret-taire<br />

chaudron uit chaud en rond<br />

chapeau uit echappe en eau<br />

sergent uit serre en gens<br />

jeunesse uit jeux en naissent<br />

fenêtre uit (<strong>de</strong>n dag) fait naître.<br />

[I<strong>de</strong>e en Leven]<br />

Kantteekeningen bij <strong>de</strong> Literatuur van <strong>de</strong>n Dag.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Joannes Reddingius, Regenboog en Jeugd-Verzen. - Amsterdam,<br />

Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur.<br />

J.G. van <strong>de</strong>r Haar (W.v. Wei<strong>de</strong>), Droomland - 's Gravenhage, van <strong>de</strong>r<br />

Haar en van Ketel.<br />

Het Jaar <strong>de</strong>r Dichters. Muzenalmanak <strong>voor</strong> 1914. Samengesteld door J.<br />

Greshoff. - Amsterdam, S.L. van Looy.<br />

Jan Terwey, Mozaïk. Met portret van <strong>de</strong>n schrijver. - Blaricum, J.v.d.<br />

Vliet.<br />

Daan F. Boens, In Witte Gewa<strong>de</strong>n - Zon<strong>de</strong>r vermelding van uitgever.<br />

Jean <strong>de</strong> Bère, Aux Rives du Lac bleu... - Association <strong>de</strong>s Ecrivains<br />

Belges. - Bruxelles-Paris 1914.<br />

P.C. Boutens, Verzen. Met een Voorre<strong>de</strong>n van L. van Deyssel. - Voor <strong>de</strong><br />

twee<strong>de</strong> maal uitgegeven in 1914 door P.N. van Kampen & Zn.<br />

Amsterdam.<br />

I<br />

‘WIJSHEID, Schoonheid en Goedheid, ziedaar begrippen die door geen bajonetten<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n weggevaagd’ - aldus betoog<strong>de</strong> onlangs in haar Maan<strong>de</strong>lijksch<br />

Boekennieuws <strong>de</strong> directie van <strong>de</strong> Hollandia-Drukkerij te Baarn. En, Go<strong>de</strong> zij<br />

dank, die directie heeft gelijk! Ware het an<strong>de</strong>rs, wij schrijvers zou<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>ze dagen<br />

het hoofd niet meer omhoog durven hou<strong>de</strong>n, veel min<strong>de</strong>r Uw aandacht vragen <strong>voor</strong><br />

zoo iets <strong>voor</strong>zondvloedachtigs als: bun<strong>de</strong>ls gedichten.<br />

Want laten we 't maar ronduit bekennen: <strong>de</strong> papieren van ons, romanschrijvers,<br />

dichters, in één woord: kunstenaars, of die dit dan te zijn trachten of wanen, papieren<br />

die op <strong>de</strong> koerslijsten <strong>de</strong>r publieke waar<strong>de</strong>ering tòch al nooit bizon<strong>de</strong>r hoog genoteerd<br />

ston<strong>de</strong>n, zijn in <strong>de</strong>ze crisis-dagen wel zeer be<strong>de</strong>nkelijk laag bene<strong>de</strong>n pari gedaald,<br />

en het vleugje belangstelling dat er dan tot <strong>voor</strong> kort nog te bespeuren mocht zijn<br />

geweest ten opzichte van zoo iemand als ‘een poëet’, zulk een dwaas die 't met ‘<strong>de</strong><br />

Schoonheid’ durf<strong>de</strong> wagen, alsof je daar in 't leven ooit iets <strong>voor</strong> kocht! is geduren<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong> laatste maan<strong>de</strong>n in gelijke mate sma<strong>de</strong>lijk-snel verdampt als het ontzag <strong>voor</strong><br />

kilometers-verslin<strong>de</strong>n<strong>de</strong> en naar benzine en oorlogsnieuws dorsten<strong>de</strong><br />

dagbladcorrespon<strong>de</strong>nten bestemd is geweest triomfantelijk-<strong>voor</strong>spoedig te stijgen.<br />

En toch - alles moge door het brutale staal,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


152<br />

het stomme lood vernietigd wor<strong>de</strong>n - <strong>de</strong> Schoonheid blijft. Ja, zelfs <strong>de</strong> ramp<br />

dat schoone bouwwerken tot puin storten en hun majesteit <strong>voor</strong> 't oog verduistert,<br />

kan zich toch nooit zóóver uitstrekken, dat datgene waarvan die bouwwerken <strong>de</strong><br />

verheven uitdrukking waren, niet ongerept zou blijven, en eeuwig onaantastbaar.<br />

Zich in <strong>de</strong>ze dagen van concretie, van weeg- en meetbare massiviteit als waarvan<br />

<strong>de</strong> 42 c.M.-kanonnen het schrikkelijk symbool zijn, te blijven bezig hou<strong>de</strong>n met zoo<br />

iets abstracts en ‘onwerkelijks’ als <strong>de</strong> Schoonheid lijken moet, is dus maar niet enkel<br />

een spelletje, een onschuldige liefhebberij <strong>voor</strong> een troepje futloozen, onbruikbaar<br />

op forten en in gele<strong>de</strong>ren - het is, wel verre van dat, niet meer en niet min<strong>de</strong>r dan<br />

contact te on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n met een sfeer van hóóger or<strong>de</strong> dan die waarin <strong>de</strong> gruwbre<br />

onmid<strong>de</strong>llijkheid van het tij<strong>de</strong>lijke ons houdt bekneld. Een noodlottige<br />

onafwendbaarheid is het toch, dat door <strong>de</strong> macht van het rauwe, onpersoonlijke<br />

geweld, waar<strong>voor</strong> het begrip en <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van <strong>de</strong> persoonlijkheid wegvallen, ons<br />

geestelijk evenwicht gevoelig wordt geschokt. Met <strong>de</strong>n blik op <strong>de</strong>n oorlog moeten<br />

wij ons noodzakelijkerwijze ‘min<strong>de</strong>r voelen wor<strong>de</strong>n’, zooals Frans Erens zich uitdrukte<br />

in 't Septembernummer van ‘De Nieuwe Gids’. Alleen zoo wij ons ziels-oog hunkerend<br />

doen varen in het Wij<strong>de</strong> van <strong>de</strong> transcen<strong>de</strong>nte I<strong>de</strong>eën - die geen bleeke abstracties,<br />

maar eeuwige werkelijkheid zijn - dan zullen wij niet ‘min<strong>de</strong>r wor<strong>de</strong>n’ maar groeien,<br />

in kracht vermeer<strong>de</strong>ren tegen <strong>de</strong>n druk.<br />

Een soldaat, die in <strong>de</strong> verschrikking van vuur en lood, waar alles om hem heen<br />

verzinkt, zich vasthoudt aan <strong>de</strong> rechtvaardigheid van zijn strijd, die heeft zich<br />

gegrepen aan <strong>de</strong> eenige werkelijkheid in <strong>de</strong> vervloeiïng.<br />

En <strong>de</strong> door zorg en bekommernis neêrgedrukte thuisblijver, wien 't mag gebeuren<br />

dat hij <strong>de</strong> zelfconcentratie vindt om zich te verdiepen in <strong>de</strong> won<strong>de</strong>rbare wereld van<br />

een waarlijk schoon gedicht, die mensch, alweêr, grijpt zich vast aan een<br />

realiteit, in <strong>de</strong>n onwerkelijken waan van het tij<strong>de</strong>lijke, <strong>de</strong> zinlooze tuimeling<br />

temid<strong>de</strong>n van het verbrokkel<strong>de</strong>.<br />

En daarom kan het goed zijn, zelfs in <strong>de</strong>zen tijd, ons <strong>voor</strong> eenige oogenblikken<br />

te verdiepen in wat nijvere uitgevers in gunstiger dagen gelegd hebben op onze<br />

schrijftafel, en te zoeken naar dat geheimzinnig ‘schoone’ waarvan <strong>de</strong> dichters aller<br />

eeuwen <strong>de</strong> geestdriftige herauten zijn geweest.<br />

* * *<br />

Edoch - we staan hier in ons geval al spoedig <strong>voor</strong> een teleurstelling. Het schoone<br />

in <strong>de</strong>n naar omvang gemeten zeker respectabelen stapel papier die vóór ons ligt,<br />

blijkt toch luttel, het mid<strong>de</strong>lmatige en slechte véel. En 't is wel opmerkelijk, hoe in<br />

<strong>de</strong>ze dagen van toch altijd grootsch, zij 't dan niet e<strong>de</strong>l gebaar, dat mid<strong>de</strong>lmatige<br />

en slechte zeer veel mid<strong>de</strong>lmatiger en slechter aandoet dan gewoonlijk, waarschijnlijk<br />

wijl <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rachtige doelloosheid ervan tegen 't groote wereldgebeuren nu zoo<br />

armelijk en triestig-zielig bloot komt.<br />

Het verstandigst kan 't wellicht dan ook lijken om alleen van het weinige schoone<br />

kond te doen en het slechte, ook het mid<strong>de</strong>lmatige te laten <strong>voor</strong> wat het is.<br />

‘Mid<strong>de</strong>lmatigh in poëzie te zijn laeten Go<strong>de</strong>n nochte menschen toe’ zegt immers<br />

reeds Horatius bij Von<strong>de</strong>l. - Voor <strong>de</strong>n criticus ware dit ongetwijfeld ook wel <strong>de</strong><br />

aangenaamste metho<strong>de</strong>, helaas dat ze niet tevens <strong>de</strong> meest practische is. Het<br />

schoone is namelijk in zijn te ervaren nabijheid iets zoo ... ongrijpbaars, dat het heel<br />

moeilijk met woor<strong>de</strong>n te bena<strong>de</strong>ren valt, en dat een criticus, om het te <strong>de</strong>monstreeren,<br />

het best zijn toevlucht neemt tot vergelijking. En ziehier nu, paradoxaal gesproken,<br />

<strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van het slechte vers. Door vergelijking kan 't <strong>de</strong> schoonheid van het<br />

goe<strong>de</strong> vers doen uitschijnen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Dies behan<strong>de</strong>l ik in 't volgen<strong>de</strong> rijp en groen on<strong>de</strong>reen, overtuigd dat <strong>de</strong> lezer<br />

alleen het waar<strong>de</strong>volle als geestelijken schat zal meedragen.<br />

* * *<br />

Ik open dan het boekje van Joannes Reddingius, ik lees en ... voel mij da<strong>de</strong>lijk in<br />

<strong>de</strong> won<strong>de</strong>re sfeer. Vergun mij, lezer, eens enkele coupletten af te schrijven van dat<br />

eerste gedicht ‘Ou<strong>de</strong> Klok’. Ik hoop, ge voelt dan al terstond iets van wat ik bedoel.<br />

Ou<strong>de</strong> klok, tik-tak,<br />

tik-takt als <strong>voor</strong> jaar aan jaar,<br />

'k luister droomrig, wacht en staar,<br />

weet mij sterk, weet mij zwak.<br />

Sterk, omdat ik leven moet,<br />

tik-tak, tik-tak,<br />

sterk, omdat ik een behoed,<br />

tik-tak, tik-tak,<br />

sterk, omdat een kracht mij leidt<br />

heen door alle ellendigheid,<br />

tik-tak, tik-tak,<br />

sterk, omdat mijn wil niet brak<br />

tik-tak, tik-tak....<br />

Zwak, omdat ik ver van één<br />

<strong>de</strong>nk aan lang gevlo<strong>de</strong>n dagen,<br />

wat al wenschen, wat al vragen,<br />

rezen licht in mij <strong>voor</strong>heen,<br />

tik-tak, tik-tak.<br />

Ou<strong>de</strong> klok, mijn ou<strong>de</strong> makker,<br />

ou<strong>de</strong> tikker, ou<strong>de</strong> takker,<br />

dank, dat nog jou hart niet brak,<br />

tik-tak, tik-tak.<br />

In mij tikt het leven.... tak....<br />

tikt en takt weer en ik luister,<br />

in het duister,<br />

weet mij sterk en weet mij zwak.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


153<br />

Dat een dichter een mensch is die als met nieuwe zintuigen door het leven gaat<br />

toont ook Reddingius. Hij ziet in <strong>de</strong>n avond <strong>de</strong> feeën hun zilveren wa<strong>de</strong>n weven<br />

(105), in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> schouw het ‘fel getong<strong>de</strong> vier’ wapperdansen (89); in <strong>de</strong>n herfst<br />

rijdt hem door 't bosch het wijnloof roo<strong>de</strong> paard (199). De natuur is hem vol zalige<br />

mysteries waar <strong>de</strong> nuchtere mensch gevoelloos aan <strong>voor</strong>bij gaat. In <strong>de</strong> wijken<strong>de</strong><br />

windvlagen hoort hij muziek, die zijn onrustig begeeren stilt; hij verlangt terug naar<br />

't zacht geruisch van <strong>de</strong> lin<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> woonst waar hij geboren werd en welks<br />

suizen <strong>de</strong> jonge dichter zoo menig lied heeft afgeluisterd (63). Zwerver - voelt hij<br />

zich niet meer alleen als een her<strong>de</strong>rsknaap in 't eikengroen op zijn rietje een wijsje<br />

pijpt (128), en hij fluit op zijn beurt <strong>de</strong>n echo toe, dien hij ‘waar <strong>de</strong> heuvlen reien’<br />

‘met opgeschort gewaad hoog in <strong>de</strong> glorie van (zijn) lokkenval’ ziet staan (117).<br />

Merk op dat zekere iets van Hooftsche gracie in:<br />

Wie bracht mij roo<strong>de</strong> rozen?<br />

Brunelleke,<br />

gezelleke,<br />

O toef een poos,<br />

ik wil u kusjes geven,<br />

wel zeven,<br />

<strong>voor</strong> elke roo<strong>de</strong> roos.<br />

en geniet het innige accent van ‘In je witte kleed’ (blz. 40).<br />

Over 't algemeen vind ik <strong>de</strong> sonnetten veel min<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> eenvoudige liedjes.<br />

Sonnetten van glad<strong>de</strong> factuur treft men bij onze jonge dichters genoeg, doch werkelijk<br />

goe<strong>de</strong> sonnetten heel weinig. Meestal speurt men in <strong>de</strong> regels te zeer een<br />

gedwongen gaan naar het rijm, inplaats van een natuurlijk daarin<br />

uitvloeien. Voor een dartelen geest als <strong>de</strong>zen zanger, is <strong>de</strong> sonnetvorm ook<br />

een te strak pantser; een levendig gerhythmeerd sonnet als b.v. op blz. 116 gaat<br />

hem da<strong>de</strong>lijk veel beter af.<br />

Veel aanmerkingen op wat mij min<strong>de</strong>r geslaagd lijkt wil ik niet maken. Op blz. 23<br />

herinnert <strong>de</strong> eerste regel:<br />

Wat is toch lief<strong>de</strong> zou ik willen vragen...<br />

wel wat veel aan <strong>de</strong> duf-rieken<strong>de</strong> gemoe<strong>de</strong>lijkheid van een zekeren Adoratie-cyclus,<br />

onzaliger gedachtenisse. En <strong>de</strong> eerste regel van ‘'k Ben als een Tak’ (blz. 51) wekte<br />

bij mij <strong>de</strong> wel hoogst oneerbiedige en ontluisteren<strong>de</strong> gedachte aan een<br />

Gymnastiek-zaal op. Ik vind dien regel daar bepaald zeer leelijk.<br />

Onzuiver gevoeld lijkt mij op blz. 15:<br />

Dàn zal 't mij zijn of weer mijn hart gaat breken.<br />

Dit ‘weer’ toch maakt <strong>de</strong> diepe en smartvolle werkelijkheid van het gebroken<br />

dichterhart tot een banale fraze. Als dat hart werkelijk eenmaal gebroken is, dan zal<br />

't <strong>de</strong>n dichter later niet zijn, of datzelf<strong>de</strong> nu nog eens geschiedt.<br />

Laat ons bij <strong>de</strong>zen indruk niet blijven. Ik schrijf nog het volgen<strong>de</strong> af:<br />

Vlakten en heuvlen, o <strong>de</strong> God is goed,<br />

die 't vee laat grazen in <strong>de</strong> weelge weien,<br />

die stroomen zeewaarts zendt en <strong>de</strong> valleien<br />

met loover tooit en die <strong>de</strong> vooglen voedt.<br />

Hij maakte 't mooglijk, dat <strong>de</strong> morgen-groet<br />

juicht uit <strong>de</strong> fluit en schalt uit <strong>de</strong> schalmeien<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


van 't her<strong>de</strong>rsvolk en dat <strong>de</strong> blije reien<br />

van kindren zwieren langs <strong>de</strong>r heuvlen voet.<br />

Dans en muziek, dat is <strong>de</strong>r menschen vreugd<br />

en waard <strong>de</strong>n God, die leeft en leven laat,<br />

àl-goedheid dalend, stijgend weer tot Hem.<br />

Eer dus het leven elken dageraad<br />

en dans uw dans van lief<strong>de</strong>, lied en jeugd,<br />

dat klinke uw dank wellui<strong>de</strong>nd in uw stem.<br />

Is het niet, bij <strong>de</strong> lectuur van dit sonnet, of Jacques Perk on<strong>de</strong>r ons is weergekeerd?<br />

En heeft Reddingius het godsdienstig gemoed hierin niet een schoonen psalm<br />

gegeven?<br />

GERARD VAN ECKEREN.<br />

[Boekenschouw]<br />

Land- en volkenkun<strong>de</strong>; reisbeschrijving; oeconomie<br />

Italië. Indrukken en gedachten. Een causerie door C.S. Adama van<br />

Scheltema. - (Rotterdam, W.L. en J. Brusse, 1914).<br />

Dit boek is geschreven <strong>voor</strong> min of meer beschaaf<strong>de</strong> leeken. Het wil niet een kalm<br />

instrueeren<strong>de</strong> verhan<strong>de</strong>ling geven, noch een reisbeschrijving met doctrinaire,<br />

wijsneuzige critiek, doch het wil een causerie zijn van iemand die zich in het geheel<br />

niet officieel voelt. De reisbeschrijvingen van een vijftig jaar terug zijn in onze<br />

verbeelding een beproeving van saaiheid en dufheid, en daarna kregen we bij <strong>de</strong><br />

tachtigers dikwijls een phantasiebeelding, een sensatie-neerslag die <strong>de</strong> exactheid<br />

van het wetens- en opmerkenswaardige geheel verdoezel<strong>de</strong> tot een wazigen afdruk<br />

van een al te subjectief beleven. Zoo werd bij hen een toevalligheid van eigen<br />

ontroering tot hoofdthema van een groot lyrische uiting, doch <strong>de</strong> tucht van het<br />

on<strong>de</strong>rwerp bracht hen niet tot klaar-zuivere beelding van het vreem<strong>de</strong>, zoodat dit<br />

zich tot een bijzon<strong>de</strong>r gevoel<strong>de</strong> doch algemeene waarheid kon verheffen. Scheltema<br />

is, zooals we hem kennen, in vele<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


154<br />

opzichten reactionair; hij is dit zoowel tegen <strong>de</strong> burgerlijk effen gewichtigheid als<br />

tegen <strong>de</strong>n tachtiger eigenwaan met het grootsche gebaar. De verhan<strong>de</strong>ling nu is<br />

<strong>de</strong>zen schrijver te Duitschwetenschappelijk, <strong>de</strong> studie is hem te peuterig exact, <strong>de</strong><br />

De Eva van Cranach<br />

(Uit: Adama van Scheltema, Italië)<br />

sentimentsverbeelding te vaag willekeurig; daarom kiest hij <strong>de</strong> causerie. Hij kiest<br />

hierme<strong>de</strong> een bij <strong>voor</strong>keur haast specifiek fransche kunstuiting, en juist blijkt hij in<br />

dit boek zoo geheel tegen het fransche <strong>voor</strong>ingenomen, dat <strong>voor</strong> <strong>de</strong> waar<strong>de</strong>ering<br />

en inleving dier speciale beschaving hij aan een te persoonlijke antipathie uiting<br />

geeft. Zoo is dit werk als causerie niet geslaagd; het eigenaardig klassicistische van<br />

<strong>de</strong> fransche kunstuiting heeft in zich een vormtucht die het subjectieve al onmid<strong>de</strong>llijk<br />

uitingsgewijs componeert tot een direkte harmonie. Voor een causerie blijkt <strong>de</strong>ze<br />

schrijver te Hollandsch, en zoo wordt dit werk een vluchtig bewerkt allegaartje waar<br />

hij zich zelf met te weinig eisch <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n vorm in laat gaan, terwijl hij telkens zich<br />

zelf betrapt en dan reactionair weer een an<strong>de</strong>ren toon aanslaat. De groote<br />

<strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> tot hooge kunst gewor<strong>de</strong>n reisbeschouwingen blijven Goethe's<br />

reizen en Taine's werken op dit gebied. Vooral <strong>de</strong>ze laatste met zijn prachtig hel<strong>de</strong>ren<br />

stijl heeft een won<strong>de</strong>rlijke snelheid van opnemen en fijnheid van opmerken; hij weet<br />

zijne subjectieve indrukken direkt te toetsen aan <strong>de</strong> door hem verkregen en<br />

doorleef<strong>de</strong> norm van kunstschoon, en zoo zijn zijne zinnen van een leven<strong>de</strong><br />

indringing en toch vol zuivere doordachtheid. In Scheltema's werk leeren we te veel<br />

Scheltema kennen in zijn sympathieën en antipathieën, in zijn reactie op Italië en<br />

zijne kunstwerken; te weinig heeft hij zijn indrukken en studies verwerkt tot een<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


schoon boek, waar Italië in spreekt en waar <strong>de</strong> schoonheid in natuur en kunst <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong>n lezer tot een opbouwen<strong>de</strong> en klare algemeenheid is verheven.<br />

Toch is dit boek prettig om te lezen: we leeren er Scheltema uit kennen, en <strong>de</strong>ze<br />

mensch is een dichter. Hij heeft nu eenmaal een hekel aan alle kunsthistorici en<br />

aestheten; het reactionaire in hem is dikwijls <strong>de</strong> oprechte toorn van het leven tegen<br />

<strong>de</strong>n vorm, nl. waar <strong>de</strong> vorm tot huls werd en tot leugen. Hij wil zijn werk dan ook<br />

slechts als een Inleiding beschouwd zien, een Inleiding <strong>voor</strong> leeken op het werel<strong>de</strong>n<br />

levens-hoofdstuk Italië. En als inleiding kan dit boek heel goed werken; nooit<br />

heb ik zoo'n verlangen gehad om Italië te bestu<strong>de</strong>eren en te bewon<strong>de</strong>ren dan na<br />

het lezen van dit werk; het prikkelt zoo, het warmt zoo op, want het is toch dikwijls<br />

een hart met eerlijke lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> vol-menschelijke schoonheid dat zich hierin<br />

uitspreekt. Wel hebben we een <strong>voor</strong>tduren<strong>de</strong> behoefte om te corrigeeren en om<br />

<strong>de</strong>n schrijver naar bewijzen te vragen; telkens willen wij on<strong>de</strong>r een re<strong>de</strong>neering<br />

remmen, telkens bij een ontboezeming vragen we: ziet gij <strong>de</strong>n geestelijken<br />

achtergrond wel goed; bij menige beschouwing hebben we 't gevoel of <strong>de</strong> schrijver<br />

wat te veel juist altijd àn<strong>de</strong>rs wil dan <strong>de</strong> traditie. Het persoonlijke geeft het warme<br />

en aardige aan dit boek; doch er is geen goe<strong>de</strong> overgang waar hij zijne particuliere<br />

omstandighe<strong>de</strong>n naast <strong>de</strong> meer algemeene en cultuurbelangrijke zaken bespreekt<br />

en waar hij het een en het an<strong>de</strong>r als aaneenrijgt.<br />

Hij begint met Annie en ik, en waar hij dien toon bezigt is het een lieve<br />

bijzon<strong>de</strong>rheid vol dichterlijke charme; doch hij eindigt ... is dan <strong>de</strong> wereld toch nog<br />

groot en ons hart nog maar klein? Te laat komt <strong>de</strong> schrijver tot <strong>de</strong>ze vraag en<br />

ont<strong>de</strong>kking en we missen <strong>de</strong> diepe reverentie van <strong>de</strong>n enkelling <strong>voor</strong> <strong>de</strong> monumenten<br />

en het leven van een cultuur en een volk; want hij had als ernstig kunstenaar <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong>n lezer zijn diepste ontroeringen te beel<strong>de</strong>n in het woord, en hij had <strong>de</strong> waarheid<br />

en <strong>de</strong> waar<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>n gang <strong>de</strong>r geschie<strong>de</strong>nis ook <strong>voor</strong> ons nu leven<strong>de</strong>n te brengen<br />

tot schoone leering.<br />

In kleine schetsjes en typeeren<strong>de</strong> stukjes is hij<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


155<br />

het best: waar hij op <strong>de</strong>n Bré is, waar Annie te veel chianti dronk. Een wan<strong>de</strong>ling<br />

naar Gandria waar hij een stokoud gehuchtje ziet, als een grauwen tan<strong>de</strong>loos<br />

gewor<strong>de</strong>n roover. In kleine intiemiteiten bloeit <strong>de</strong> dichtervisie op, en dit is misschien<br />

<strong>voor</strong> het boek het meest waar<strong>de</strong>volle; het is een lévend boek vol fouten.<br />

In Florence is hij beter thuis dan in Rome; hier kan <strong>de</strong> he<strong>de</strong>ndaagsche kunstenaar<br />

meer direkte aanvoeling vin<strong>de</strong>n, hier behoeft hij niet door nauwe straten van studie<br />

om het schoone uitzicht te krijgen. De ziel van <strong>de</strong>ze stad heeft hij lief en haar ziet<br />

hij in <strong>de</strong> lucht, in het licht, in het verrukkelijk uitzicht uit zijn venster, in <strong>de</strong>n schoonen<br />

fonkelen<strong>de</strong>n robijnen koepel van Brunelesco. Deze schrijver is te he<strong>de</strong>ndaagsch<br />

(ik zeg niet alledaagsch) in zijn lief<strong>de</strong>, om <strong>de</strong> schoonheid van het verle<strong>de</strong>n van dit<br />

land juist en diep te beschouwen; om <strong>de</strong>ze <strong>voor</strong> hem te stoffige geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r<br />

kunst in haar eigen zielvolle taal te laten spreken. Daarom is Florence zooveel<br />

leven<strong>de</strong>r dan Rome in dit boek; daarom komt bij ons <strong>de</strong> vraag op: ach vertel nog<br />

iets over Venetië met haar levend schitterend en droomend water, en later eens<br />

iets over Munchen bijv., en ja ook over Amerika. Een ie<strong>de</strong>r is bang <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

consekwentie van zijne fouten en zwakhe<strong>de</strong>n; waarom toch op Amerika zoo<br />

geschimpt? Dat geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong> leermeesteresse moet zijn <strong>voor</strong> het he<strong>de</strong>n; dat<br />

men geschie<strong>de</strong>nis moet liefhebben en niet mag hebben als liefhebberij, dat leert<br />

<strong>de</strong>ze dichter ons in dit boek en misschien met te grooten nadruk. Toch zijn zijne<br />

fouten beminnelijk openbaar, en hij voelt zich nog te veel baanbreker om al een<br />

goed geheel te kunnen bereiken. De kunst en <strong>de</strong> geschie<strong>de</strong>nis <strong>de</strong>r beschaving <strong>voor</strong><br />

leeken bewerkt en verteld en on<strong>de</strong>rwezen door een kunstenaar die zijn studie en<br />

zijn publiek lief heeft, ziehier zijn mooi i<strong>de</strong>aal. Wat hij op pag. 273 zegt van <strong>de</strong> cultuur<br />

en kunstopleiding van ons volk, van <strong>de</strong> achterlijkheid bij ons <strong>de</strong>r populaire<br />

kunsthistorie, is zeer waar. Telkens als hij dieper doordringt en al betoogen<strong>de</strong> een<br />

kunstrichting of kunstenaar beschouwt, komt hij tot belangrijke en goe<strong>de</strong><br />

karakteristieken. Zoo zegt hij heel goe<strong>de</strong> dingen over <strong>de</strong> barok: geestig noemt hij<br />

het <strong>de</strong> kunst <strong>de</strong>r god<strong>de</strong>lijke koekenbakkers <strong>voor</strong> het hemelsch luilekkerland. Toch<br />

vragen we ook hier weer: wanneer brengt hij nu <strong>de</strong>n geestelijken achtergrond <strong>de</strong>r<br />

verschillen<strong>de</strong> stijlen naar voren? Hij voelt het wel, doch betoogt het niet dui<strong>de</strong>lijk,<br />

zegt het niet beel<strong>de</strong>nd hel<strong>de</strong>r. Rembrandt is grooter dan Velasquez; <strong>de</strong> eerste is<br />

meer dan volmaakt: hij geeft niet zijn on<strong>de</strong>rwerp maar er altijd nog Rembrandt bij.<br />

Het beste uit het boek is <strong>de</strong> bewon<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> beschouwing over Michelangelo en<br />

Rafaël. Hier bena<strong>de</strong>rt <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong> hooge karakteriseering; hier voelt hij hen als<br />

dragers van een kunsttijdperk; hier bespreekt hij <strong>de</strong>ze meesters, hen bewon<strong>de</strong>rend<br />

en inlevend en ook hen symbolisch stellend als figuren en representanten van een<br />

bepaald geestesleven. <strong>Den</strong> eerste ziet hij als <strong>de</strong>n somberen profeet, <strong>de</strong>n man van<br />

het verle<strong>de</strong>n, <strong>de</strong>n laatste als <strong>de</strong>n blij<strong>de</strong>n kunstenaar van <strong>de</strong> idyllen, die zijne schoone<br />

gelukkige fresco's aan <strong>de</strong> wan<strong>de</strong>n blies. Bij <strong>de</strong> bespreking van <strong>de</strong>ze persoonlijkhe<strong>de</strong>n<br />

heeft <strong>de</strong> schrijver zijn toewij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> studie verwerkt: hen beeldt hij als bewon<strong>de</strong>rend<br />

kunstenaar, hen leidt hij <strong>voor</strong> ons, menschen <strong>de</strong>r twintigste eeuw, in, als leermeesters<br />

en predikers ook in het he<strong>de</strong>n. Waar <strong>de</strong> schrijver <strong>de</strong>n weinigen hollandschen kunstzin<br />

<strong>voor</strong> het plastische gispt; waar hij tegen <strong>de</strong> barbaarsche vernielzucht en platte<br />

ruwheid in <strong>de</strong> onbeschaaf<strong>de</strong> volksziel toornt, daar blijkt het dat hij door het leven<br />

on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re naties <strong>de</strong> fouten van zijn volk hel<strong>de</strong>r ziet en <strong>de</strong>ze opbouwend wil<br />

bestrij<strong>de</strong>n. Doch waar <strong>de</strong> schrijver geheel buiten zijn on<strong>de</strong>rwerp raakt en op eigen<br />

houtje speculeert; waar hij als op pag. 254 het heeft over het bijgeloof en over het<br />

protestantisme, daar geeft hij een wijsbegeerte <strong>de</strong>r religie van een straatjongen, en<br />

zijne beperkte beschouwingen over het antieke Dionysische bijv. en over het<br />

beestachtige en praehistorische, zijn, op zijn zachtst gezegd, zeer naief. Waar hij<br />

op zijn Hollandsch aan het boomen gaat, moest hij dat met wat meer goe<strong>de</strong>n smaak<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


en met wat meer kennis van zaken doen; zóó als 't nu geschiedt werkt het storend<br />

en overbodig.<br />

Dit boek is evenwel als opwekking om zelf levend en persoonlijk kunst te zien en<br />

te bestu<strong>de</strong>eren; om <strong>de</strong> menschen wakker te maken: dat zij toch <strong>voor</strong>al zelf een<br />

eigen oor<strong>de</strong>el vormen; dit boek is met zijn geslaag<strong>de</strong> stukken en poëtische<br />

levendigheid <strong>voor</strong> ons massief volk toch een zeer te waar<strong>de</strong>eren verschijning.<br />

J. PETRI.<br />

Driemaal dwars door Sumatra en zwerftochten door Bali, door H.H. van<br />

Kol. - (Rotterdam, W.L. en J. Brusse's Uitgevers Maatsch. 1914).<br />

Flink, in <strong>de</strong> houding, met een wan<strong>de</strong>lstok in <strong>de</strong> rechter- en een zonnehoed in <strong>de</strong><br />

linkerhand, met op elkaar gedrukte lippen en wijd geopen<strong>de</strong> oogen waaruit wilskracht<br />

en vastbera<strong>de</strong>nheid spreken, rechts het horloge om <strong>de</strong>n juisten tijd te weten en dien<br />

zoo goed mogelijk te beste<strong>de</strong>n, links een lorgnet om zoo noodig alles nauwkeurig<br />

te kunnen waarnemen - zóó zien wij het beeld van <strong>de</strong>n schrijver vóór in zijn boek.<br />

Zooals nu dat welgelijkend portret op ons <strong>de</strong>n indruk maakt van forschheid en<br />

<strong>de</strong>gelijkheid, zoo doet dat ook het dikke boek in zijn geheel, dat versierd is met een<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


156<br />

80 illustraties naar keurige fotografieën en met twee kaartjes, een uitgave die door<br />

<strong>de</strong> uitgevers<br />

Zuid Niasser<br />

(Uit: Driemaal dwars door Sumatra)<br />

welverzorgd is, en zoo doet het niet min<strong>de</strong>r <strong>de</strong> rijke inhoud. Negen jaar gele<strong>de</strong>n<br />

was Ne<strong>de</strong>rlandsch-Indië door Van Kol bezocht en had hij zijn weg door Atjeh en<br />

on<strong>de</strong>rhoorighe<strong>de</strong>n gekozen om er op <strong>de</strong> zaken van <strong>de</strong>n oorlog te letten, terwijl er<br />

toen op oeconomisch terrein weinig merkwaardigs te vermel<strong>de</strong>n viel; nu kiest hij<br />

weer onze koloniën en nu was zijn oog meer gevestigd op <strong>de</strong> werken <strong>de</strong>s vre<strong>de</strong>s,<br />

en nu op <strong>de</strong> pacificatiemid<strong>de</strong>len bij uitnemendheid, dat zijn <strong>de</strong> verstan<strong>de</strong>lijke<br />

ontwikkeling van het volk, <strong>de</strong> verbetering <strong>de</strong>r oeconomische toestan<strong>de</strong>n, benevens<br />

geneeskundige hulp <strong>voor</strong> kranken en gebrekkigen.<br />

Allereerst bespreekt hij het volkson<strong>de</strong>rwijs in Atjeh, in <strong>de</strong>n beginne door <strong>de</strong><br />

bevolking met tegenzin en tegenwerking ontvangen, maar nooit opgedrongen, nu<br />

gewaar<strong>de</strong>erd. Vóór alles moet echter naar verbetering van het gehalte <strong>de</strong>r<br />

on<strong>de</strong>rwijzers wor<strong>de</strong>n gestreefd. Gelijk men ziet weet dus <strong>de</strong> schrijver in zijn boek<br />

het goe<strong>de</strong> op te merken en te prijzen, het min<strong>de</strong>r goe<strong>de</strong> niet verzwijgen<strong>de</strong>, en dikwerf<br />

<strong>de</strong> mid<strong>de</strong>len tot verbetering aangeven<strong>de</strong>. Dit gaat zoo het geheele zeer uitgebrei<strong>de</strong><br />

werk door, en het komt mij dan ook <strong>voor</strong> dat hierin juist <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> er van gelegen<br />

is: <strong>de</strong> toestan<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n besproken en onbevangen beoor<strong>de</strong>eld waar het wezen<br />

kan, veroor<strong>de</strong>eld waar dit moet geschie<strong>de</strong>n. Wat Van Kol zegt over ons optre<strong>de</strong>n<br />

in Bali geeft een juist <strong>de</strong>nkbeeld van zijn meening over ons optre<strong>de</strong>n in heel het<br />

koloniaal gebied: ‘De historie van een koloniale mogendheid kan nu eenmaal niet<br />

wor<strong>de</strong>n geschreven zon<strong>de</strong>r groote tekortkomingen, misslagen, fouten, schandda<strong>de</strong>n<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


zelfs, te vermel<strong>de</strong>n van hen die daarbij een rol spelen, en veel valsche waarhe<strong>de</strong>n<br />

heeft zij te bestrij<strong>de</strong>n. De duur eener leugen is afhankelijk van haar belang <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

schuldigen, en zij weerstaat <strong>de</strong>s te beter <strong>de</strong> aanvallen <strong>de</strong>r waarheid, naarmate<br />

meer<strong>de</strong>ren belang hebben bij haar bestaan. Voor wie eerlijk streeft naar het goe<strong>de</strong><br />

en ware, is elke ontsluiering van een misgreep of van een wandaad een bate <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong> toekomst, daar alsdan <strong>de</strong> begane fouten tot leering strekken. Wie een en an<strong>de</strong>r<br />

niet wil, leidt <strong>de</strong> aandacht af door aanvallen op <strong>de</strong>n aanklager, en wordt met wrevel<br />

vervuld enkel en alleen door het feit dat <strong>de</strong>ze in <strong>de</strong> vóórhistorie van elke expeditie<br />

is gaan snuffelen. Dat mag ons niet weerhou<strong>de</strong>n om te pogen licht en schaduw<br />

onpartijdig tegenover elkaar te stellen, en het goe<strong>de</strong> en het kwa<strong>de</strong> <strong>de</strong>r da<strong>de</strong>n van<br />

<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche Regeering op Bali bei<strong>de</strong> gelijkelijk recht te doen we<strong>de</strong>rvaren’ 1) .<br />

Laat me, eindigen<strong>de</strong>, mogen overnemen als ook <strong>voor</strong> dit boek gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n<br />

door Henri Borel in De Gids geschreven over het boek van Augusta <strong>de</strong><br />

Wit over Java, dat ook door<br />

1) Het is hier noch <strong>de</strong> plaats om me<strong>de</strong> te <strong>de</strong>elen welke on<strong>de</strong>rwerpen ver<strong>de</strong>r in Atjeh zijn in studie<br />

genomen en beschreven, noch om hier <strong>de</strong>n inhoud van het boek nauwkeuriger aan te dui<strong>de</strong>n;<br />

die inhoud is zóó rijk dat <strong>de</strong> opgave er van in het werk-zelf zeven bladzij<strong>de</strong>n in beslag neemt.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


157<br />

Van Kol meermalen wordt aangehaald: ‘Toen ik dit heerlijke, weldadige, mooie,<br />

o! zoo mooie boek in han<strong>de</strong>n kreeg van Augusta <strong>de</strong> Wit, dacht ik, dat wanneer<br />

er nog eens een paar schrijvers als <strong>de</strong>ze opston<strong>de</strong>n, dan zou ein<strong>de</strong>lijk <strong>de</strong> hoop<br />

ontstaan een Ne<strong>de</strong>rlandsch-Indische literatuur te krijgen, die door haar<br />

verfrisschen<strong>de</strong>n, verreinen<strong>de</strong>n invloed het leven daar kon zuiveren van materialisme.<br />

- Ik meen<strong>de</strong> vroeger altijd dat het aan Indië zelf lag, dat het daar geen land was om<br />

mooie dingen te zien en daar vreug<strong>de</strong>vol van te schrijven. Maar nu is het gekomen!<br />

dit mooie boek heeft het mij doen zien’. Van die ‘een paar schrijvers als <strong>de</strong>ze’ is er<br />

hier een.<br />

Dr. CALKOEN.<br />

Tooneel<br />

Dramatische Werken van Bernard Canter. (Me<strong>de</strong>a, <strong>de</strong> Bron <strong>de</strong>r Jeugd,<br />

<strong>de</strong> Gijzelaars). - (Amersfoort, Valkhoff en Co.).<br />

De heer Canter is een geestig man en een schrijver van ras. Geen letterkundig<br />

kunstenaar, voldoet hij nochtans aan <strong>de</strong> eischen van een uitstekend en<br />

belangwekkend publicist. De heer Canter toch is iemand met een scherp en<br />

onafhankelijk oor<strong>de</strong>el. Naar hem te luisteren, kan tot verdieping van <strong>de</strong>s lezers<br />

inzicht strekken. Hij raakt vaak aan die lagen van het bewustzijn, welke het dagblad,<br />

waaruit toch tegenwoordig negen en negentig procent van het publiek zijn wijsheid<br />

en zijn oor<strong>de</strong>el put, noodgedwongen ontkent. Men mag <strong>de</strong>n schrijvers in kranten<br />

daar geen verwijt van maken. Voor een <strong>de</strong>el beseffen zij zelf dat gemis, maar ...<br />

een courant is nu eenmaal ge<strong>de</strong>eltelijk konfektiewerk, ze is gepast op het begrip<br />

en het bevattingsvermogen van jan en alleman. En aan die bei<strong>de</strong> heeren heeft <strong>de</strong><br />

schrijver <strong>de</strong>zer dramatische werken nu juist gruwelijk <strong>de</strong> mier, als u me <strong>de</strong> uitdrukking<br />

veroorlooft.<br />

Begaafd met een pakken<strong>de</strong>n stijl, een levendige verbeelding en een scherp<br />

opmerkingsvermogen, alle kostelijke eigenschappen, die <strong>de</strong>n journalist moeten<br />

tooien, en die Bernard Canter dan ook bij <strong>voor</strong>keur in verhalen vol ‘leuken’ humor<br />

ten dienste <strong>de</strong>r feuilleton-rubriek in dag- en weekbla<strong>de</strong>n heeft gesteld, wil hij niettemin<br />

méér dan <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> lezer van zijn avond- en ochtendblad vraagt.<br />

Daarmee is gezegd, dat <strong>de</strong> auteur behalve in zich zelf van zijn werk weinig<br />

voldoening zal on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n. De aard van dat werk brengt het mee: het is niet <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong> massa. Maar wat <strong>de</strong> ‘viel zu Vielen’ afschrikt, trekt an<strong>de</strong>ren aan. Met het begrip,<br />

<strong>de</strong> waar<strong>de</strong>ering en <strong>de</strong> gegron<strong>de</strong> aanmerking <strong>de</strong>zer laatsten moet <strong>de</strong> heer Canter<br />

zich dus tevre<strong>de</strong>n stellen. Maar daarin juist schijnt hij niet of moeilijk zich te kunnen<br />

schikken.<br />

Een schrijver is meestal een ingewikkeld wezen. Niet gediend van laffen lof van<br />

wie zijn werk toch niet vatten, daarvan het vooze en valsche maar al te scherp<br />

beseffend, behoeft hij an<strong>de</strong>rzijds <strong>de</strong> aanmoediging, <strong>de</strong>n steun of <strong>de</strong>... verblinding<br />

daarvan. Ofschoon met Goethe in theorie en <strong>de</strong>els ook in <strong>de</strong> praktijk <strong>de</strong>n bijval <strong>de</strong>r<br />

menigte versma<strong>de</strong>nd, snakt hij toch naar kontakt met diezelf<strong>de</strong> menigte. Staan<strong>de</strong><br />

buiten <strong>de</strong>n kring als een banneling, geniet hij van die vereenzaming <strong>de</strong>n zoeten<br />

trots, <strong>de</strong> kracht <strong>de</strong>r alleenheid. Eenzaamling blijvend, kan hij bij tij<strong>de</strong>n toch verlangen<br />

met <strong>de</strong> menigte één te zijn. Maar <strong>de</strong>el <strong>de</strong>r massa, wenscht hij zich zelf te blijven.<br />

Zich zelf is hij immers het naast. Een dubbelleven levend, in zijn geest en in <strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


maatschappij, acht hij <strong>de</strong> laatste verheffen<strong>de</strong>n achtergrond met betrekking tot <strong>de</strong>n<br />

eersten. Maar zoo gedoogt <strong>de</strong> maatschappij het niet.<br />

De ou<strong>de</strong> tweespalt, <strong>de</strong> zelfstrijd, die in elk kunstenaarsleven woedt. Canter dus<br />

toch een kunstenaar? Ik geloof het niet. Een kunstenaar toch had<strong>de</strong> het vraagstuk<br />

opgelost. Hij zou <strong>de</strong> kloof weten te overbruggen, zoo niet <strong>de</strong>mpen. Hij hadd' tusschen<br />

<strong>de</strong> begeerten van zijn diepen geest, zijn warme hart en <strong>de</strong> bitse eischen van een<br />

hard, maar onmis- en als zoodanig aanvaardbaar maatschappij-bestaan <strong>de</strong>n weg<br />

gevon<strong>de</strong>n, die ter verzoening leidt en die Bernard Canter verscholen schijnt te<br />

blijven. De ware kunstenaar had <strong>de</strong> uiterlijkhe<strong>de</strong>n van zijn zelfzucht en afkeer <strong>de</strong>zer<br />

samenleving aan <strong>de</strong> veeleischendheid <strong>de</strong>r laatste opgeofferd, daar hij eerst dan<br />

zich geheel kan geven aan zijn zelfzucht. Zich schikkend naar dien onafwendbaren<br />

dwang, zoekt hij en hoopt hij te vin<strong>de</strong>n en vindt hij ook waarlijk door <strong>de</strong> kracht en<br />

<strong>de</strong> toegewijdheid van zijn zoeken in zich <strong>de</strong> spiegeling van het heelal. Het volle<br />

menschenleven verzwelgt zijn in-zich-zelf-gekeerdheid.<br />

Moet verontschuldiging gevraagd, dat zelfs <strong>de</strong> termen telkens weer aan Goethe<br />

herinneren? Het spreekt immers van zelf, daar Goethe toch <strong>de</strong> kenschets van<br />

Olympiër dankt aan die overeenstemming in zich zelven tusschen <strong>de</strong> eischen van<br />

zijn dichterlijken geest en die <strong>de</strong>r wereld. Wie <strong>de</strong>ze harmonie gevon<strong>de</strong>n heeft, hij<br />

duikt eenvoudig in zich zelf en vindt, dat bei<strong>de</strong> stroomen, die uit <strong>de</strong>n hemel en die<br />

uit <strong>de</strong> aar<strong>de</strong>, zich vereenigd hebben; hij plonst in het leven, waarvan Goethe sprak<br />

en vindt <strong>de</strong> parel van zijn eigen hart, zijn diepste ik-heid.<br />

Deze parel heeft Bernard Canter niet als een gena<strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n. Het toeval en,<br />

keerzij van het toeval, het onafwendbare onthou<strong>de</strong>n bei<strong>de</strong> hun bekoring aan wat<br />

hier kostbaars getoond wordt. Dat het getóónd of aangebo<strong>de</strong>n wordt, staat tegen,<br />

stelt althans teleur. Wij had<strong>de</strong>n zelf die verrassing<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


158<br />

tusschen zijn woor<strong>de</strong>n willen <strong>de</strong>lven; we wenschten met eigen han<strong>de</strong>n als mondige<br />

kin<strong>de</strong>ren <strong>de</strong> schillen zijner woor<strong>de</strong>n af te vezelen tot <strong>de</strong> kern ons tegenblonk.<br />

Dit genoegen <strong>voor</strong>komt <strong>de</strong> ij<strong>de</strong>lheid <strong>de</strong>s schrijvers. Hij staat op <strong>de</strong>n drempel zijner<br />

pralend gestoffeer<strong>de</strong> woning. Druk waarschuwt hij aan ons oor: hier krijgt u wat<br />

bijzon<strong>de</strong>rs te zien. ‘Ter inleiding...’ dit. Een gelijkenis van Haroen-al-Rasjid, over <strong>de</strong><br />

waar<strong>de</strong> <strong>de</strong>r dichterziel. De heer Canter heeft daar in een weekblad al eens meer<br />

rechtstreeks op gedoeld. Zou Heinrich Heine, zou Paul Verlaine of Shelley, heeft<br />

van <strong>de</strong> Woestijne of Boutens wel eens over <strong>de</strong>n ‘dichter’ wijshe<strong>de</strong>n verkocht? En<br />

daarna herinnert nog dringen<strong>de</strong>r ‘De Witte Pauw’, een niet schoon vers, aan <strong>de</strong><br />

eenzaamheid van dit dier tusschen kippen en duiven. In trouwe, we kunnen slechts<br />

<strong>de</strong>ernis voelen met <strong>de</strong>n waan van wie zich aan zich zelf verplicht acht op <strong>de</strong>ze brave<br />

dieren af te geven. Hij is beklagenswaardig ... daar hij zich zelven overschat, aan<br />

<strong>de</strong> ware schatting van zich zelf althans niet toe is. Daarna volgen <strong>de</strong> dramatische<br />

werken, waarvan men hierboven <strong>de</strong> titels leest. Hierin is vernuft en levendigheid<br />

van han<strong>de</strong>ling en vlotheid van taal, maar neen, in <strong>de</strong>zen tijd, dat vlak bij ons het<br />

leven oneindig dramatischer beel<strong>de</strong>n schept, verschrompelt het maaksel van Canter's<br />

geest. Het was maakwerk, dat, vergeleken met het leed en <strong>de</strong> gruwelen van <strong>de</strong>zen<br />

tijd, haast weerzinwekkend wordt als ‘Spielerei’, al is dit Canter's schuld niet en dit<br />

boek ongetwijfeld rijker aan vernuft en verbeelding en oorspronkelijkheid dan wat<br />

in an<strong>de</strong>re tij<strong>de</strong>n met een beleefdheids-aai pleegt afgedaan te wor<strong>de</strong>n door wie<br />

vreest, an<strong>de</strong>rs verplicht te zijn zich ernstig daarmee te moeten bezig hou<strong>de</strong>n.<br />

Zoo kan een onwelwillendheid, oprecht geuit, een kompliment bedui<strong>de</strong>n. De<br />

welwillen<strong>de</strong> fraze ware <strong>voor</strong> Canter een hoon.<br />

H. VAN LOON.<br />

Papierfabricatie<br />

V 1)<br />

ZIJN <strong>de</strong> lompen gesne<strong>de</strong>n, dan wor<strong>de</strong>n ze met chemicaliën ver<strong>de</strong>r behan<strong>de</strong>ld,<br />

allereerst om het aanklevend vet te verwij<strong>de</strong>ren dat ook zeer veel stof en vuil<br />

vasthoudt, terwijl men ze meestal ook nog ontkleurt, tenminste<br />

Kogelkoker, met spanning van 6-8 atmosferen.<br />

(Naar een cliché van <strong>de</strong> firma ESCHER WYSS & Co., Zürich).<br />

indien er wit of zacht getint papier van gemaakt moet wor<strong>de</strong>n. Zij wor<strong>de</strong>n daartoe<br />

gekookt in groote kogelron<strong>de</strong> kokers van twee tot drie meter doorsne<strong>de</strong>, die tot circa<br />

1500 kilo lompen kunnen bevatten. Men bereidt dan eene loog van kalkmelk, waarna<br />

het geheel door stoom on<strong>de</strong>r druk wordt gekookt, waarme<strong>de</strong> 4-12 uren gemoeid<br />

zijn. Geduren<strong>de</strong> het koken wordt <strong>de</strong> koker in draaien<strong>de</strong> beweging gehou<strong>de</strong>n,<br />

1) Zie D.G.W. <strong>13</strong>e Jrg. Nrs. 1, 2, 4 en 6.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


waardoor alle <strong>de</strong>elen <strong>de</strong>r massa lompen goed met <strong>de</strong> heete loog wor<strong>de</strong>n gedrenkt<br />

en van vetten en vuil gezuiverd, terwijl tegelijkertijd <strong>de</strong> meeste kleurstoffen òf<br />

verdwijnen, òf zoodanig wor<strong>de</strong>n ontleed, dat ze bij het volgend bleekproces<br />

gemakkelijker vernietigd kunnen wor<strong>de</strong>n. Is het koken afgeloopen, dan wordt <strong>de</strong><br />

eigenaardig rieken<strong>de</strong> loog afgevoerd en <strong>de</strong> lompen in <strong>de</strong>n hollan<strong>de</strong>r gewasschen,<br />

om daarna gemalen te wor<strong>de</strong>n tot het zoogenaam<strong>de</strong> ‘halfgoed’, welke naam aan<br />

<strong>de</strong> vezelstoffen wordt gegeven wanneer zij zoover zijn <strong>voor</strong>bereid, dat <strong>de</strong><br />

papierfabricatie een aanvang zou kunnen nemen. Het weefsel, waaruit <strong>de</strong> lompen<br />

bestaan, wordt door het maalproces uiteengerukt in kleinere stukjes en door het<br />

<strong>voor</strong>tgezet malen wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze tot een vlokkige vezelmassa.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


159<br />

De maalhollan<strong>de</strong>r werd reeds terloops vroeger door ons besproken. Hij bestaat uit<br />

een bak B, van ijzer of cement, etc. (zie on<strong>de</strong>rstaand afgedrukte figuren), waar zich<br />

in het mid<strong>de</strong>n, over een ge<strong>de</strong>elte van <strong>de</strong> lengte, een tusschenschot c bevindt, dat<br />

even hoog is als <strong>de</strong> wan<strong>de</strong>n en waardoor <strong>de</strong> bak dus in twee met elkan<strong>de</strong>r in<br />

verbinding staan<strong>de</strong> <strong>de</strong>elen wordt geschei<strong>de</strong>n. Om <strong>de</strong> over <strong>de</strong>n bak liggen<strong>de</strong> as R<br />

bevindt zich in <strong>de</strong> eene helft van <strong>de</strong>n trog een ijzeren rad S, met gewoonlijk drie aan<br />

drie geplaatste messen <strong>voor</strong>zien. Door eene inrichting kan men <strong>de</strong> as en daarme<strong>de</strong><br />

het messenrad doen rijzen of dalen. In <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> helft, on<strong>de</strong>r het rad, is een soort<br />

van za<strong>de</strong>lvormige ophooging gemaakt die van g tot g 1 steil afvalt, terwijl in <strong>de</strong> glooiïng<br />

van f naar f 1 , bij n, over <strong>de</strong> breedte eene met draadgaas overtrokken uitholling is<br />

aangebracht, waardoor heen nog verschei<strong>de</strong>n zwaar<strong>de</strong>re <strong>voor</strong>werpen en<br />

verontreinigingen gelegenheid vin<strong>de</strong>n zich af te zetten. Mid<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r het messenrad<br />

bevindt zich in het hellend vlak eene opening waarin een samenstel van<br />

on<strong>de</strong>rmessen geplaatst wordt, het zoogenaam<strong>de</strong> grondwerk.<br />

Heeft men nu <strong>de</strong>n hollan<strong>de</strong>r met lompen en <strong>de</strong> noodige hoeveelheid water gevuld,<br />

dan wordt <strong>de</strong> messenwals aan het draaien gebracht, die, in <strong>de</strong>n beginne op<br />

tamelijken afstand van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rmessen, met groote snelheid door <strong>de</strong> massa wentelt.<br />

De lompen wor<strong>de</strong>n nu met geweld tusschen <strong>de</strong> messen<br />

doorgedreven en daar uiteengescheurd en tegelijkertijd over het steile <strong>de</strong>el van <strong>de</strong><br />

helling heengestuwd, zoodat <strong>de</strong> massa aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re zij<strong>de</strong> afvloeit, om het<br />

tusschenschot heen stroomt en na eenigen tijd weer tegen <strong>de</strong> glooiïng f, f 1 , wordt<br />

opgevoerd, doordat het rad met <strong>de</strong> messen tegelijkertijd als scheprad dienst doet.<br />

Geduren<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>n arbeid laat men <strong>de</strong> messenwals steeds meer op het grondwerk zakken, zoodat<br />

<strong>de</strong> massa <strong>voor</strong>tdurend fijner wordt ver<strong>de</strong>eld en een meer brijachtig karakter<br />

aanneemt. Veelal wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> lompen meteen in <strong>de</strong>n hollan<strong>de</strong>r gewasschen; in <strong>de</strong><br />

figuur ziet men om <strong>de</strong> messenwals eene kast k, waarin eene schijf e, <strong>de</strong> z.g.<br />

waschschijf, geschoven kan wor<strong>de</strong>n, welke met gaas bespannen is, waartegen <strong>de</strong><br />

brij wordt geslingerd; het vuile water loopt er doorheen en wordt zij<strong>de</strong>lings<br />

weggevoerd, terwijl <strong>de</strong> vezelmassa in <strong>de</strong>n bak terugvalt waarin ook <strong>voor</strong>tdurend<br />

schoon water toevloeit. Wenscht men dit wasschen te staken, dan plaatst men <strong>de</strong><br />

plank d <strong>voor</strong> <strong>de</strong> schijf. De waschschijf gebruikt men niet wanneer <strong>de</strong> stof reeds fijner<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


ver<strong>de</strong>eld is, daar er dan te veel stofverlies zou ontstaan doordat zij door <strong>de</strong> mazen<br />

met het water wordt me<strong>de</strong>geslingerd. Men gebruikt dan <strong>de</strong> waschtrommel, in o<br />

aangeduid, een draaien<strong>de</strong> cylin<strong>de</strong>r, waarvan <strong>de</strong> mantel met kopergaas is bespannen<br />

en die van binnen met gekrom<strong>de</strong> bla<strong>de</strong>n b is <strong>voor</strong>zien, welke het water dat door het<br />

metaalgaas heendringt, omhoogscheppen, tot het gelegenheid vindt, door eene<br />

opening in het mid<strong>de</strong>n van een <strong>de</strong>r zijwan<strong>de</strong>n af te vloeien en het door <strong>de</strong> goot q<br />

wordt weggevoerd.<br />

X.<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> october-tijdschriften<br />

De Gids<br />

De aflevering opent met een gedicht van Jacob Israël <strong>de</strong> Haan: ‘In <strong>de</strong>n Oorlog’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


160<br />

Wee, <strong>de</strong> aar<strong>de</strong> dreunt: over <strong>de</strong> oogstvolle vel<strong>de</strong>n<br />

Schrij<strong>de</strong>n <strong>de</strong> legers met hun wreed geraad.<br />

De heerschers hunkren, en <strong>de</strong>r heeren hel<strong>de</strong>n<br />

Zoeken <strong>de</strong> hartstocht <strong>de</strong>r hevige Daad.<br />

Waar is <strong>de</strong> teedre spanning van het Leven,<br />

Dat volk aan volk en land aan land verbond?<br />

Het Onheil heeft zijn <strong>de</strong>lgend zwaard geheven<br />

En 't Leven ligt in 't hijgend hart gewond.<br />

Van Mr. W.H. <strong>de</strong> Beaufort is er een artikel over <strong>de</strong>n Oorlog en het Volkenrecht. De<br />

schr. behan<strong>de</strong>lt daarin o.a. het verschil van stemming in kleine en in groote lan<strong>de</strong>n.<br />

De kleine lan<strong>de</strong>n keuren af elken oorlog die niet is ver<strong>de</strong>digingsoorlog tot behoud<br />

van bedreig<strong>de</strong> onafhankelijkheid.<br />

Terwijl <strong>de</strong> bewoners <strong>de</strong>r kleine lan<strong>de</strong>n meenen dat hunne<br />

levensbeschouwing in een hoogere opvatting <strong>de</strong>r beschaving wortelt,<br />

klinkt het hun luid in <strong>de</strong> ooren, dat zij zich zeer vergissen. Uit <strong>de</strong> groote<br />

lan<strong>de</strong>n wordt hun te gemoet gevoerd, dat hunne opvatting <strong>de</strong> engheid en<br />

bekrompenheid verraadt van <strong>de</strong>n kleinen burgerlijken kring waarin zij is<br />

ontstaan, dat zij dien ten gevolge niet begrijpen dat er een hooger i<strong>de</strong>aal<br />

bestaat dan familiegeluk, vermeer<strong>de</strong>ring van welvaart en ongestoor<strong>de</strong><br />

beoefening van kunst en wetenschap, dat er verheven beginselen zijn<br />

die op <strong>de</strong>ze wereld niet kunnen zegevieren zoo niet tij<strong>de</strong>lijk aan <strong>de</strong> eischen<br />

<strong>de</strong>r ze<strong>de</strong>lijkheid en <strong>de</strong>r menschelijkheid het zwijgen wordt opgelegd, en<br />

dat <strong>de</strong> godsdienst waarop zij zich beroepen een temerige godsdienstigheid<br />

is, die aan sommige woor<strong>de</strong>n van het Evangelie een flauwe beteekenis<br />

hecht maar die geen rekening houdt met <strong>de</strong>n Oud-Testamentischen God,<br />

die door <strong>de</strong> hel<strong>de</strong>nda<strong>de</strong>n en veroveringen van zijn uitverkoren volk<br />

verheerlijkt wordt.<br />

P.C. Boutens dicht Lie<strong>de</strong>ren van Isou<strong>de</strong>, die zijn als fijngeslepen kristallen. Het boek<br />

van Pater B.H. Molkenboer heeft <strong>de</strong>n in Rome vertoeven<strong>de</strong>n heer G.J. Hoogewerff<br />

een beschouwing over ‘Roomsche Schoonheid’ in <strong>de</strong> pen gegeven. Hij vindt veel<br />

in het werk te prijzen, maar ook veel tekortkomingen.<br />

De tekortkomingen leveren nog eens het dui<strong>de</strong>lijk bewijs, dat het nu<br />

eenmaal niet aangaat journalistieke reisheugenissen, saamgevoegd en<br />

uit gewerkt, als een ‘boek’ uit te geven. Want hier schuilt <strong>de</strong> fout! - Dat<br />

het met <strong>de</strong>ze dagbladartikelen nog zoo wel lukte, toont aan dat ze in hun<br />

soort zeer goed moeten geweest zijn. Te goed: want an<strong>de</strong>rs zou <strong>de</strong><br />

schrijver wel genoopt zijn geweest ze om te werken! Het boek zou met<br />

zulk een nieuwen vorm alles gewonnen hebben en allicht zou ook <strong>de</strong><br />

omwerking geleid hebben tot een an<strong>de</strong>re in<strong>de</strong>eling. Met wat aanvullen<strong>de</strong><br />

en meer stelselmatige lectuur had veel, dat nu losweg werd<br />

neergeschreven, beter belijnd kunnen wor<strong>de</strong>n. Het historisch verband,<br />

dat in en tusschen <strong>de</strong> losse bijdragen onwillekeurig zoek raakte, had met<br />

oor<strong>de</strong>el gelegd kunnen wor<strong>de</strong>n. Want <strong>de</strong> schrijver kent <strong>de</strong> dingen wel en<br />

heeft ze goed bezien ook.<br />

Voor eenigen tijd verscheen in <strong>de</strong> Revue <strong>de</strong> Paris door <strong>de</strong> zorgen van <strong>de</strong>n<br />

dichter Fernand Gregh een posthume roman van Alfred <strong>de</strong> Vigny: ‘Daphné’. Deze<br />

roman - met een préface en aanteekeningen thans ook in boekvorm verschenen,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


vormt <strong>de</strong> schakel die Vigny's laatsten dichtbun<strong>de</strong>l ‘Les Destinées’ verbindt met zijn<br />

vroegere werken. Over <strong>de</strong>zen nieuwen roman schrijft in <strong>de</strong>ze Gids-afl. <strong>de</strong> heer C.<br />

Kramer, die begint met er aan te herinneren, hoe <strong>de</strong> roem van <strong>de</strong>n schrijver van<br />

Cinq-Mars en 't drama Chatterton, van Moïse en Eloa geruimen tijd zijn<br />

roem <strong>voor</strong> dien van zijn me<strong>de</strong>dingers moest zien verbleeken, doch hoe 's dichters<br />

overtuiging dat het nageslacht hem <strong>de</strong> hem toekomen<strong>de</strong> eer zou bewijzen in<br />

vervulling is gegaan.<br />

De roman Daphné voert ons naar 't half-hei<strong>de</strong>nsche, half Christelijke Syrië <strong>de</strong>r<br />

vier<strong>de</strong> eeuw. Evenals Chateaubriand in zijn Triomphe du Christianisme schetst <strong>de</strong><br />

Vigny <strong>de</strong> worsteling van Hellenisme en Christendom.<br />

Prof. J.F. Niermeyer bepleit meer vrijheid in <strong>de</strong> opleiding onzer jongelingschap; J.<br />

<strong>de</strong> Wit zet nog eens <strong>de</strong> beteekenis <strong>de</strong>r Hegelsche Philosophie uiteen; Hélène Swarth<br />

zingt van Lief<strong>de</strong>.<br />

‘Wir würfeln wie<strong>de</strong>r einmal um die grössten Einsätze. Noch vor vier<br />

Wochen ahnte niemand, dass Russland ein “Todfeind” sei. Jetzt... Vor<br />

Jahren wars England, vorher und zwischendurch Frankreich. Wie 's trifft.<br />

Aber wie 's trifft: unsre Bücher und Theater und Philosophen und all das<br />

- können wir, glaub' ich, bis auf weiteres einmotten’ (tegen mot bewaren;<br />

opbergen).<br />

Dit van weinig krijgsenthousiasme getuigend woord van Siegfried Jacobsohn, <strong>de</strong>n<br />

hoofdredacteur van Die Schaubühne dient Mr. J.N.v. Hall als uitgangspunt<br />

<strong>voor</strong> een causerie over het Parijsche Theâtre Français geduren<strong>de</strong> <strong>de</strong>n oorlog van<br />

'70. Er blijkt uit dat <strong>de</strong> Fransche schouwburgen toen heel wat krachtiger dan nu <strong>de</strong>n<br />

strijd om 't bestaan hebben volgehou<strong>de</strong>n.<br />

Nieuwe Banen.<br />

In <strong>de</strong>ze aflevering vin<strong>de</strong>n wij een preek afgedrukt van Dr. A.H. <strong>de</strong> Hartog over <strong>de</strong>n<br />

Oorlog. Om <strong>de</strong>n profetischen geest die er uit spreekt doen wij hier enkele<br />

aanhalingen. De prediker-schrijver doet uitkomen hoe alle leven, alle glorie, alle<br />

rijkdom, alle cultuur uit oorlog, uit <strong>de</strong>n dood geboren wordt.<br />

De spa<strong>de</strong>, <strong>de</strong> ploeg doet <strong>de</strong>n oorlog aan aan <strong>de</strong> aardkluit en maakt die<br />

aardkluit vruchtbaar tot ons voedsel.<br />

De sikkel doet <strong>de</strong>n oorlog aan aan het koren, en als het koren is geveld<br />

gelijk een soldaat op het slagveld, dan wordt het koren brood in onze<br />

schuren, in onze molens, in onze ovens.<br />

Het snoeimes doet <strong>de</strong>n oorlog aan aan <strong>de</strong>n weligen boom.<br />

De smeltkroes doet <strong>de</strong>n oorlog aan aan het goud.<br />

Overal is er oorlog. Wij eten en drinken van <strong>de</strong>n oorlog. Zelfs <strong>de</strong> wijn op<br />

onzen bruiloftsdisch is uit <strong>de</strong>n oorlog geboren. Want eerst moest <strong>de</strong> zon<br />

smoren <strong>de</strong> vrucht, toen moest <strong>de</strong> vrucht gekneusd wor<strong>de</strong>n, gekel<strong>de</strong>rd,<br />

gisten, uitgeschonken, opgedronken wor<strong>de</strong>n.<br />

Wat zeg ik? - Eten is oorlog! Ons gebit slaat als een zwaard in het voedsel.<br />

Daar hebt Gij niets van gemerkt, totdat het nu Uw eigen lijf raakt! Nu<br />

kermen wij, ja, nu wij moeten zijn spijze <strong>de</strong>r toekomst. Nu wij ons offeren<br />

mogen <strong>voor</strong> het groote geheel, nu zuchten wij.<br />

Is men dan - roept Dr. <strong>de</strong> Hartog uit - zóó weinig geestelijk, dat men niet verstaat<br />

hoe het àl is uit geboortewee?<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Leeren wij het niet op catechisatie en bazelen wij het elkan<strong>de</strong>r niet na,<br />

dat in <strong>de</strong>n duisteren wereldtijd, toen <strong>de</strong> gansche menschheid aan zich<br />

zelf vertwijfel<strong>de</strong>, Jezus geboren is, het Licht <strong>de</strong>r wereld, God-mensch,<br />

en dat <strong>de</strong> angst van Zijn geboorte is geweest <strong>de</strong> angst, <strong>de</strong> barenswee<br />

<strong>de</strong>r menschheid? Hooren wij dan niet prediken op Pinksterdag, dat als<br />

<strong>de</strong> zon van Uw kapitaal en <strong>de</strong> maan van Uw liefste kind verduisterd wordt<br />

en veran<strong>de</strong>rd in bloed, dat dan <strong>de</strong> dag Gods komt?......<br />

Menschheid! heb goe<strong>de</strong>n moed. God geve het ons, dat wij niet blijven<br />

steken in <strong>de</strong> geboorte. Dat <strong>de</strong>ze geboorteweeën uit God een nieuwe<br />

heerlijkheid <strong>voor</strong>tdragen mogen. De ergernissen móeten komen!<br />

Zoo hebben wij dan he<strong>de</strong>n niet te doen dan het ‘Waarom?’ te vergeten<br />

en het ‘Waartoe!’ te zien. Indien wij bij het ‘Waarom?’ verwijlen, zoo<br />

zeggen wij: ‘Die heeft of die heeft <strong>de</strong> schuld’. Wat zeg ik? Ie<strong>de</strong>r mensch<br />

heeft schuld he<strong>de</strong>n! Als wij bij het ‘Waarom?’ blijven staan, zoo vin<strong>de</strong>n<br />

wij geen antwoord. Want het ‘Waarom?’ is he<strong>de</strong>n als een duistere<br />

hellekolk. Maar het ‘Waartoe!’, menschenkind, dat kunnen wij beleven en<br />

bekennen.<br />

En daarom: <strong>voor</strong>uit! in Gods naam <strong>voor</strong>uit. Wie omziet is niet bekwaam tot het<br />

Koninkrijk Gods......<br />

‘En haar kind werd weggerukt’. Is er één kreet, één schreeuw, één krijsch,<br />

die in onze dagen beter wordt verstaan dan <strong>de</strong>ze bittere klacht: ‘Haar<br />

kind, haar zoon werd weggerukt!’ O vrouwen, vrouwen, wat lijdt Gij weer<br />

smartelijk! O moe<strong>de</strong>rs, moe<strong>de</strong>rs, wat hebt Gij weer <strong>de</strong> zwaarste offers te<br />

brengen! Niet waar mijn jongens, mijn soldaten, als wij aan onze moe<strong>de</strong>r<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


*10<br />

<strong>de</strong>nken - <strong>de</strong> mijne is al dood maar <strong>de</strong> Uwe krijt misschien in een hutje op<br />

<strong>de</strong> hei - dan wordt ons hart week. Het is lichter te vechten, niet waar, dan<br />

het zware lot van Uw moe<strong>de</strong>r te <strong>de</strong>elen! En daarom, ja <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r, <strong>de</strong><br />

moe<strong>de</strong>r draagt weer het offer in onze dagen. O grauwe haren, die<br />

ongetroost in het graf zinken, ou<strong>de</strong> oogen, die U nog blind moet weenen<br />

waar Uw laatste zoon, Uw eenige troost, Uw steun op het slagveld ligt te<br />

verstijven!<br />

Dacht Gij, dat mijn hart niet week was als van een kleinen, kleinen jongen<br />

in <strong>de</strong>ze dagen? Dacht Gij dan, dat <strong>de</strong>ze man, die U staat te sterken in<br />

God, een gepantser<strong>de</strong> duivel is, wijl hij har<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n spreekt? O, weet<br />

Gij het niet met mij, dat mijn hart bezwijkt en mijn bloed verteert, wanneer<br />

ik aan dien weedom <strong>de</strong>nk; dat ik dol wordt wanneer ik vraag aan God:<br />

‘Waarom?’......<br />

O menschenkind, versta het toch hoe <strong>de</strong> eeuwige God is een Va<strong>de</strong>r. En<br />

hoe <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>r koestert en kweekt en voedt, maar hoe <strong>de</strong> Va<strong>de</strong>r geeselt<br />

en ópvoedt, zen<strong>de</strong>n<strong>de</strong> in <strong>de</strong>n strijd.<br />

Zullen wij dus <strong>de</strong>zen wereld-gang beschouwen als een straf?<br />

Ja, dat is het zeker! Zoolang Gij natuurlijke menschen blijft, zelfzuchtig,<br />

raakt <strong>de</strong> wereld <strong>de</strong>n oorlog niet uit en <strong>de</strong> oorlog <strong>de</strong> wereld niet uit. Zoolang<br />

Gij op Uw zol<strong>de</strong>rkamer blijft schrapen<strong>de</strong> en gieren<strong>de</strong> naar U toe,<br />

hechten<strong>de</strong> aan Uw laatsten verschimmel<strong>de</strong>n en verschoven penning,<br />

zoolang komt er geen vre<strong>de</strong> in <strong>de</strong>ze wereld. Zoolang <strong>de</strong> vorst en zoolang<br />

<strong>de</strong> be<strong>de</strong>laar zegt: ‘Hier!’ zoolang wordt er geen vre<strong>de</strong> geboren. Maar<br />

zoodra Gij, smidsknecht, en zoodra Gij, millionair, in God staat als een<br />

offer, zoodra het uit heeft on<strong>de</strong>r ons met al dat schel<strong>de</strong>n op elkan<strong>de</strong>r en<br />

wij on<strong>de</strong>r één zegen staan, <strong>de</strong>n zegen van het verliezen, van het kruis,<br />

van <strong>de</strong>n Christus, dan zal <strong>de</strong> oorlog <strong>de</strong> wereld uit zijn geleefd, uit zijn<br />

gezongen, uit zijn geofferd......<br />

De Nieuwe Gids.<br />

Veel min<strong>de</strong>r ‘optimistisch’ dan Dr. <strong>de</strong> Hartog is ten opzichte van <strong>de</strong>n Oorlog Frans<br />

Erens, die zijn ‘Dagboek van een Grensbewoner’ vervolgt.<br />

Vanwaar die neerslachtigheid bij <strong>de</strong> meeste menschen, ook bij hen die<br />

weinig verliezen, die ten minste daaraan in <strong>de</strong> eerste plaats niet <strong>de</strong>nken?<br />

Er is hier iets, dat zoo maar niet te verklaren valt. In het onbewuste begint<br />

nu zich te roeren het gevoel van machteloosheid. Terwijl men vroeger<br />

alles dacht te kunnen, komt nu <strong>de</strong> i<strong>de</strong>e naar boven, dat men niets meer<br />

kan. Dat is <strong>de</strong> tragiek: het voelen <strong>de</strong>r grens van zijn eigen ik; <strong>de</strong> grens<br />

die men niet heeft gewild, maar toch <strong>voor</strong> zich zelf uit eigen beweging<br />

wil<strong>de</strong> stellen aan zich zelf. Zich zelf ‘beschränken’ wil<strong>de</strong> men, maar niet<br />

dat an<strong>de</strong>ren dit <strong>de</strong><strong>de</strong>n. En welke an<strong>de</strong>ren? De machine, het kanon van<br />

42 c.M. en het mitraille-geweer. Dat is <strong>de</strong> dood van <strong>de</strong>n hel<strong>de</strong>nmoed. Dat<br />

lokt <strong>de</strong> neiging zich weerloos te stellen als een schijf, die moet wor<strong>de</strong>n<br />

doorschoten. Ie<strong>de</strong>r voelt dat het niet meer gaat pro aris atque<br />

focis, maar <strong>voor</strong> niets dan een caprice.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Wij kunnen dus niets meer......<br />

G. van Hulzen vervolgt zijn roman van 't Lichten<strong>de</strong> Strand en publiceert thans enkele<br />

Minnebrieven van <strong>de</strong> ‘zij’, die, naar hij zegt, autentiek zijn. Heel intrinsiek-belangrijk<br />

kunnen wij die brieven tot nu toe niet vin<strong>de</strong>n. Van Aart v.d. Leeuw zijn hier eenige<br />

bladzij<strong>de</strong>n proza over een ou<strong>de</strong>n Wan<strong>de</strong>laar, een zon<strong>de</strong>rling, met een <strong>de</strong>ukig<br />

grasgroen hoedje, maar wiens ‘waanzin’ <strong>de</strong> schrijver ‘zeer benijd<strong>de</strong> in (zijn) hart’.<br />

Kloos bespreekt Ligthart's ‘Jeugdherinneringen’,<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

De tooneel-directeur Heijermans heeft zich door zijn vriend, <strong>de</strong>n auteur<br />

Falkland, laten verlei<strong>de</strong>n tot wat <strong>de</strong> auteur Heijermans zou noemen: ‘een<br />

fatale grap’.<br />

Falkland heeft ons door <strong>de</strong>n regel te zeer verwend met het speelwerk<br />

van zijn vernuft dan dat wij ons nu tevre<strong>de</strong>n kunnen stellen met <strong>de</strong> grove<br />

poppen zijner verbeelding. Kortom, we had<strong>de</strong>n verwacht een kluchtige<br />

satire te zullen zien en het was een satirische klucht, een September-stuk,<br />

een maskera<strong>de</strong>-grap, on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd soms, met een eleganten<br />

valsche-handteekenaar Robert, een oolijken messen-en-vorken-dief<br />

Bertram, terwijl ‘<strong>de</strong> Co.’ ‘een achtenswaardig burger’ is, een bankier, die<br />

speculeert ‘à la hausse’ en ‘à la baisse’ en in<strong>de</strong>rdaad een even groot<br />

schavuit blijkt te zijn als Robert en Bertram te zamen. Een klucht met<br />

grappige ontknooping en met surprises, zooals die te vin<strong>de</strong>n zijn in ‘Arsène<br />

Lupin’ en in ‘Raffles, <strong>de</strong>n gentleman-dief’.<br />

Zoo schreef De Hofstad over Falklands schavuiten-klucht: Robert, Bertram en<br />

Comp., die thans door <strong>de</strong> N.V. ‘Tooneelvereeniging’ op <strong>de</strong> planken is gebracht en<br />

die men tevens als lectuur kan genieten in <strong>de</strong>ze aflevering van Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

Wat ons betreft - ons genot was maar matig; wij hebben in <strong>de</strong>ze opeenhooping van<br />

flauwiteiten geen smaak kunnen vin<strong>de</strong>n.<br />

Voorts treffen wij in <strong>de</strong>ze aflevering: De Ongelukkige, door Louis Couperus. -<br />

Confiteor, door Herman Mid<strong>de</strong>ndorp. - Feest, door Valère v. Glabeke. - Literatuur,<br />

door J.L. Walch.<br />

Ons Tijdschrift.<br />

INHOUD. Verbon<strong>de</strong>n, door J.M. Westerbrink-Wirtz. - Verzen, door Nellie. - Over<br />

Spinoza, door J. Petri.<br />

Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />

INHOUD. Uit het Land van <strong>de</strong>n Draak. Reisbrieven van H. Colijn. Door Mid<strong>de</strong>n-China.<br />

- De christelijk-sociale overtuigingen in Frankrijk, door Dr. J.R. Slotemaker <strong>de</strong> Bruine.<br />

- Peter Rosegger, door Dr. J. Riemens. - Eene belangrijke studie over ou<strong>de</strong> religies,<br />

door Dr. C. van Gel<strong>de</strong>ren, - Dien avond .... door Heinrich Petermeijer. - Economische<br />

Kroniek, door Mr. P.A. Diepenhorst.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Onze Eeuw.<br />

INHOUD. These, synthese, antithese, <strong>de</strong>mocratie, door Jhr. Mr. H. Smissaert. - Mr.<br />

J.R. Thorbecke als verzorger van 's lands weerbaarheid, door Mr. W.J.M. Benschop.<br />

- Het pragmatisme van William James, door Prof. J.D. van <strong>de</strong>r Waals Jr. - Nicolaas<br />

Heinsius in Italië (1646-1648), door Dr. A.H. Kan. - Dante Gabriel Rossetti, door<br />

J.C.G. Grasé. - Oorlogswee, door Prof. Dr. P.J. Blok. - Binnenlandsch Overzicht<br />

(Zorgen), door C.K. Elout. - Gedichten, door Jan J. Zel<strong>de</strong>nthuis. - Verzen, door Dr.<br />

P. Otten. - Leestafel.<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

INHOUD. Buiten-tekstplaat: Serimpi-Danseres, Java. Driekleurendruk, naar een<br />

aquarel van Emilie van Kerckhoff. - Over dans en spel in het verre oosten, door<br />

Emilie van Kerckhoff, met 20 illustratiën. - Een hoofdstuk over <strong>de</strong> Hollandsche<br />

parkkunst, door Max Eisler, met 7 illustratiën. - Een bezoek aan Waterloo, door<br />

Leopold Aletrino, met 3 illustratiën. - Herfstschemering, door Laurens van <strong>de</strong>r Waals.<br />

- Steenen leugen, door Ellen. - Een lieve jongen, door Gerard van <strong>de</strong>n Hoek. -<br />

Wraak, door Henriette Barbe. - Verzen, door Richard <strong>de</strong> Cneudt. - Kroniek. -<br />

Boekbespreking, door H.R. - Een herinnering, door H.R., met 2 illustratiën. - Duitsche<br />

kunstnijverheid, door R.W.P. Jr., met 2 illustratiën. - H.A. van Oosterzee, door A.O.,<br />

met 2 illustratiën. - Herman Moerkerk, door C.V.<br />

De Hollandsche Revue<br />

INHOUD. Intérieur. (Fotografische opname van <strong>de</strong>n heer A.S. Weinberg te<br />

Groningen). Frontespiece. - Wereldgeschie<strong>de</strong>nis. - Belangrijke<br />

On<strong>de</strong>rwerpen: De Wereldoorlog en Ne<strong>de</strong>rlandsch-Indië. - Bewijzen van het<br />

leven na <strong>de</strong>n dood. - Het groote slagveld van Europa. - Het verwoeste Visé. -<br />

Karakterschets: Anna Polak. - Revue <strong>de</strong>r Tijdschriften. - Het boek<br />

van <strong>de</strong> maand: ‘De Vre<strong>de</strong>sbeweging’, door Mr. H.J. <strong>de</strong> Lange. -<br />

Omhoog.<br />

Bevat o.a. een artikel over ‘Paul's Ontwaken’, door G.H. van Sen<strong>de</strong>n.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


[Onze Schrijvers]<br />

Bij G.F. Haspels<br />

161<br />

HASPELS is een dier auteurs, graag gezien door <strong>de</strong> meer<strong>de</strong>rheid van het ontwikkeld<br />

lezend publiek, die <strong>de</strong> ondankbare taak te vervullen hebben te zijn - zooals hij zelf<br />

me zei<strong>de</strong> - <strong>de</strong> ‘trait d'union’ tusschen twee tijdvakken van Ne<strong>de</strong>rlandsche vertelkunst:<br />

<strong>de</strong> vóór- en <strong>de</strong> ná-Nieuwe-Gids-perio<strong>de</strong>n, en die aldus schijnen blootgesteld aan<br />

<strong>de</strong> verwijten van <strong>de</strong> warmere aanhangers van <strong>de</strong> ééne richting evenals aan die <strong>de</strong>r<br />

fellere ver<strong>de</strong>digers van <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re. Zijn dominees-ambt heeft hem <strong>de</strong>ze moeilijke<br />

taak zeker niet vergemakkelijkt. Maar met veel hardnekkigheid, en langzamerhand,<br />

is hij <strong>voor</strong>uit gekomen, en op dit oogenblijk behoort hij tot <strong>de</strong> graagstgelezen<br />

schrijvers van Holland. Het succes is zeer gelei<strong>de</strong>lijk gekomen, overigens, en wint<br />

nu nog van dag tot dag, heel zekertjes. Want een veel-schrijver is Haspels niet.<br />

Na on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n schuilnaam ‘Compassione’ twee romannetjes te hebben uitgegeven,<br />

die - bij eene tamelijk onbeholpen manier van schrijven - reeds enkele zeer<br />

flink-gestyleer<strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n bevatten ('t waren Frans Burgstein en<br />

Ab-Hurck), schonk Haspels ons in 1892: Vreug<strong>de</strong>n van Holland, dat,<br />

met On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n Brandaris, me zijne <strong>voor</strong>treffelijkste prestatie schijnt te zijn<br />

gebleven: eerlijk en spontaan werk, zeer frisch, waardoor <strong>de</strong> a<strong>de</strong>m van <strong>de</strong> groote<br />

zee en van <strong>de</strong>n zerpen landwind opbeurend waait; uitmuntend ‘Hollandsch’ werk,<br />

dat - met schil<strong>de</strong>rachtig realisme - uitbeeldt het uitzicht van Ne<strong>de</strong>rland's wateren,<br />

kusten en landouwen. Ik houd van dit trouwe en simpele proza om het zuiver, het<br />

klaar geluid dat er uit opstijgt, om <strong>de</strong>n veien aar<strong>de</strong>-geur en <strong>de</strong> rensche zee-lucht<br />

die we er a<strong>de</strong>men, om <strong>de</strong> openhartige natuurlijkheid en <strong>de</strong>n spontanen eenvoud<br />

van heel <strong>de</strong> vizie en van <strong>de</strong> zegging. Na Vreug<strong>de</strong>n van Holland verscheen<br />

<strong>de</strong> Nijmegensche roman Herrijzenis, daarna <strong>de</strong> bun<strong>de</strong>l Zee en Hei<strong>de</strong> en<br />

<strong>de</strong> Scandinavische Reisschetsen; in 1907 zag het licht <strong>de</strong> uitgebrei<strong>de</strong><br />

roman Boete (2 <strong>de</strong>elen); hij werd gevolgd door On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n Brandaris (1909)<br />

en door De Stad aan 't Veer (19<strong>13</strong>). 't Laatst publiceer<strong>de</strong> Haspels het<br />

bun<strong>de</strong>ltje Wisselend Uitzicht. Voor een schrijver van 50 jaar is die ‘oogst’<br />

niet te overvloedig. En is niet alles in dit oeuvre even rijp en even compleet, missen<br />

vele ge<strong>de</strong>elten <strong>de</strong> diepere oorspronkelijkheid en <strong>de</strong> groote durf die <strong>de</strong> meesterwerken<br />

scheppen, toch moet immer erkend het zeer interessante, het trouw ‘Hollandsche’<br />

en het gaaf menschelijke van <strong>de</strong> werken uit dit ensemble. Veel min<strong>de</strong>r<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


162<br />

waar<strong>de</strong> heeft daarin, zoo dunkt me, een uitgebrei<strong>de</strong> roman als Boete - waarvan<br />

ik <strong>de</strong> karakterteekening niet altijd voldoen<strong>de</strong> klaar noch scherp genoeg acht, en dat<br />

<strong>de</strong> epiek mist die door het on<strong>de</strong>rwerp wordt vereischt - dan zekere schetsen en<br />

verhalen uit Vreug<strong>de</strong>n van Holland, Zee en Hei<strong>de</strong> en On<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n<br />

Brandaris. Ook <strong>de</strong> romans Herrijzenis en De Stad aan 't Veer moeten<br />

on<strong>de</strong>rdoen <strong>voor</strong> het beschei<strong>de</strong>ner impressie-werk van Haspels' buitenschetsen en<br />

<strong>voor</strong>al <strong>voor</strong> zijne zee-verhalen, waarvan ook een bun<strong>de</strong>l in het Duitsch werd vertaald:<br />

Frische Brise. Zijn vertellen is wel 'n beetje abrupt, maar levendig altijd. Hij is<br />

een houwe en trouwe Hollandsche ‘conteur’, volgens <strong>de</strong> half-ou<strong>de</strong> en half-nieuwe<br />

opvatting van wat ‘Hollandsche’ ‘vertel’-kunst is.<br />

* * *<br />

Eene ruime, stemmige kamer op <strong>de</strong> ‘Nieuwe Haven’ te Rotterdam. Door het venster<br />

dwaalt het zicht op het warrelend water en <strong>de</strong> takelage van barken en <strong>de</strong> grijze<br />

massa's van rivierstoombooten en rijnaken; <strong>de</strong> schitteren<strong>de</strong> statigheid van 't Witte<br />

Huis troont boven 't fel spektakel en 't dof gekleur van vloot en stad. 't Is een heerlijk,<br />

ruim beeld, vol leven en rumoer...<br />

Hoog en slank, met nobele trekken en een zeer langen, grijzen<strong>de</strong>n baard, staat<br />

Haspels vóór me. En hij tuurt naar <strong>de</strong> haven, òver <strong>de</strong> haven misschien, naar <strong>de</strong>n<br />

kant van <strong>de</strong> zee of van zijn Gel<strong>de</strong>rland, die hij bei<strong>de</strong>n zoo lief heeft. Plechtige en<br />

vrien<strong>de</strong>lijke man, die heel gemakkelijk praat, zon<strong>de</strong>r overmoed, met eene zachte,<br />

zingen<strong>de</strong> stem...<br />

Hij vertelt me zijn <strong>de</strong>buut: hoe - geboren te Nijmegen in 1864 - hij eerst in <strong>de</strong><br />

theologie stu<strong>de</strong>er<strong>de</strong>, in 1888 predikant werd te Colmschate, in 1896 te Kralingen<br />

bij Rotterdam en in 1901 te Rotterdam zelf; hoe hij eerst kort vóór zijn huwelijk met<br />

<strong>de</strong> dochter van <strong>de</strong>n meest in Italië en Duitschland vertoefd hebben<strong>de</strong>n schil<strong>de</strong>r<br />

Kleyn von Bran<strong>de</strong>s, en bijna <strong>de</strong>rtig jaar oud zijn<strong>de</strong>, <strong>de</strong>n drang tot schrijven heftiger<br />

begon te voelen.<br />

- ‘Van huis uit, ben ik geen letterkundige, en slechts door bizon<strong>de</strong>re<br />

levenservaringen kwam ik ertoe te schrijven. Op mijne pastorie te Colmschate voel<strong>de</strong><br />

ik <strong>voor</strong> 't eerst <strong>de</strong> behoefte om me te uiten. Ik <strong>de</strong>ed dat aanvankelijk op een beetje<br />

onbeholpen manier in Frans Burgstein en ook nog in Ab-Hurck, een boekje<br />

waarover veel leelijks en veel goeds werd gezegd en dat me ineens verschillen<strong>de</strong><br />

trouwe vrien<strong>de</strong>n en heftige vijan<strong>de</strong>n bezorg<strong>de</strong>. Er waren toen wel enkele <strong>voor</strong>zichtige<br />

lie<strong>de</strong>n die me een verschrikkelijk wild jong domineetje von<strong>de</strong>n; ik schreef in<strong>de</strong>rdaad<br />

in Ab-Hurck over dingen die men moest verzwijgen, en <strong>voor</strong>al als predikant. Iemand<br />

die zoo <strong>de</strong> boel op stelten dorst zetten - en een predikant nog-al! - kon niet an<strong>de</strong>rs<br />

dan verdacht schijnen in <strong>de</strong> oogen van enkele bange zielen. Ik woon<strong>de</strong> toen buiten,<br />

heel stilletjes, en was heelemaal niet bekend met <strong>de</strong> literaire wereld. Wat mijne<br />

literatuur betreft, ben ik wel een auto-didact. Ik was persoonlijk overtuigd, reeds op<br />

dat oogenblik, dat ik meer kon geven dan mijn Frans Burgstein en mijn<br />

Ab-Hurck. Maar wat? dát was <strong>de</strong> groote vraag. Ik had te kiezen tusschen Fransch<br />

Naturalisme en Engelsch I<strong>de</strong>alisme, allebei toen zeer in <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>. Ik dankte er<br />

natuurlijk <strong>voor</strong> aan <strong>de</strong> mo<strong>de</strong> me<strong>de</strong> te doen. Ik heb toen gedacht in mijn eigen land<br />

nieuwe stof te kunnen vin<strong>de</strong>n en, buiten alle mo<strong>de</strong> om, eene nationale kunst te<br />

bereiken. Ik keek eerst <strong>de</strong> boeren aan, die rond me leef<strong>de</strong>n, te Colmschate, en<br />

beeld<strong>de</strong> iets van hun bestaan af in enkele <strong>de</strong>r schetsen die in Vreug<strong>de</strong>n van<br />

Holland wer<strong>de</strong>n gebun<strong>de</strong>ld. Maar ik wou ook ter zee toe en heb toen, zooveel ik<br />

kon, aan zee en op zee geleefd, ook als predikant op het hospitaal-kerkschip onzer<br />

haringvloot <strong>de</strong>r Zui<strong>de</strong>rzee en <strong>de</strong>r Noordzee. Ik heb wekenlang op “De Hoop”<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


ondgedreven, als her<strong>de</strong>r van onze haringvisschers, en zoo heb ik <strong>de</strong>ze mannen<br />

grondig leeren kennen en bewon<strong>de</strong>ren en ben ik in <strong>de</strong> mogelijkheid gesteld ze later<br />

te schil<strong>de</strong>ren. Deze kans heeft me ineens buiten <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>-stroomingen onzer<br />

literatuur gedreven. Ik gaf mijne geheele lief<strong>de</strong> aan <strong>de</strong> frissche, schitteren<strong>de</strong>,<br />

geweldige zee, en nooit meer, zoolang ik leef, zal ik die vergeten. Vreug<strong>de</strong>n<br />

van Holland is wel het boek van me dat het meest typisch is en het sterkst is<br />

ingeslagen bij het lezend publiek. Persoonlijk echter houd ik meer van On<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong>n Brandaris. Maar Vreug<strong>de</strong>n van Holland is eigenlijk mijn <strong>de</strong>buut-werk<br />

geweest. Daarna heb ik stilletjes mijn dubbel leven van predikant en schrijver<br />

<strong>voor</strong>tgeleid. In 1900, toen ik te Kralingen fungeer<strong>de</strong>, kreeg ik het verzoek op te<br />

tre<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> redactie van het nieuwe tijdschrift Onze Eeuw. Ik aanvaard<strong>de</strong> het<br />

<strong>voor</strong>stel en nam <strong>voor</strong>al het literair werk van <strong>de</strong> revue <strong>voor</strong> mijn rekening. Daardoor<br />

ben ik van zelf meer in <strong>de</strong> letterkundige wereld ingekomen. Se<strong>de</strong>rt meer dan tien<br />

jaar lever ik <strong>de</strong> literaire kroniek van Onze Eeuw en daarnaast heb ik ook geregeld<br />

eigen werk gepresteerd. Benevens <strong>de</strong> literaire werken die u kent, wer<strong>de</strong>n, bij<br />

gelegenheid van mijn vijf en twintigjarig domineeschap, ook vier bun<strong>de</strong>ls stichtelijk<br />

werk van me uitgegeven, on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n titel On<strong>de</strong>r open Hemel. En dat is heel<br />

mijne carrière’.<br />

Ik luister<strong>de</strong> gretig toe naar <strong>de</strong> simpele woor<strong>de</strong>n die <strong>de</strong>ze schrijver sprak.<br />

Maar ik kon niet nalaten <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>nking te uiten die me bij het lezen van Haspels'<br />

werk was op-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


163<br />

gekomen: of in hem <strong>de</strong> dominee niet vaak strijdt met <strong>de</strong>n letterkundige. Het had me,<br />

zei<strong>de</strong> ik, geschenen alsof, niettegenstaan<strong>de</strong> <strong>de</strong> realistische strekking van zijne<br />

boeken, <strong>de</strong> dominee nu en dan wel eens er doorheen kwam kijken...<br />

- ‘Ja, an<strong>de</strong>ren dan U hebben dat gemeend. Maar ik heb in dat alles nog veel te<br />

lij<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r het <strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>el dat nopens dominees bestaat.<br />

Fre<strong>de</strong>rik van Ee<strong>de</strong>n beweer<strong>de</strong> eens aardig, dat een dominee een man is die gehard<br />

is in het zeggen van gemeenplaatsen. Maar ofschoon ik niet <strong>de</strong> pretentie heb een<br />

nieuwlichter te zijn, geloof ik dat ik feitelijk toch wel niet al te veel gemeenplaatsen<br />

heb geschreven. Ik leef met mijn tijd me<strong>de</strong>. Als dominee sta ik op <strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m van<br />

een gewoon christelijk geloof, maar dat is <strong>voor</strong> mij zuiver op <strong>de</strong>n bo<strong>de</strong>m van het<br />

leven. Nooit heeft mijn functie me in <strong>de</strong>n weg gestaan bij <strong>de</strong> verwezenlijking van<br />

mijn letterkundig programma, wel integen<strong>de</strong>el. Wij dominees hebben maar één<br />

plicht: het Woord te brengen, en niets heeft <strong>voor</strong> ons belang dan het Woord; er is<br />

veel psychologie noodig en eene gedurige bezorgdheid ten opzichte van <strong>de</strong><br />

psychische i<strong>de</strong>e, in <strong>de</strong> uitvoering van die taak. We hebben niet an<strong>de</strong>rs te doen dan<br />

te doorgron<strong>de</strong>n en uit te leggen het boek dat misschien <strong>de</strong> hoogste literatuur van<br />

alle tij<strong>de</strong>n bevat: <strong>de</strong>n Bijbel. Zoo staan we gedurig mid<strong>de</strong>n in eene<br />

scheppingsatmosfeer. De I<strong>de</strong>e wil leven wor<strong>de</strong>n, en kan daarom perfect wor<strong>de</strong>n<br />

gegeven: in <strong>de</strong> Kerk van 't hooger godsdienstig plan, en in <strong>de</strong> literatuur van 't<br />

algemeen-menschelijk plan. Mijn werk als dominee en mijn werk als schrijver grijpen<br />

sterk in elkaar en steunen elkaar, ver van vijandig te zijn 't een aan 't an<strong>de</strong>r. Het<br />

meeren<strong>de</strong>el van 't publiek ziet dat echter niet in en eischt <strong>de</strong> keuze tusschen <strong>de</strong><br />

eene roeping of <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re, en maar al te dikwijls verneem je van <strong>de</strong>n een: hij is<br />

geen dominee maar een literator, en van <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>re: hij is geen literator maar een<br />

dominee. Ik ga gerust mijn eigen gangetje en heb me nooit heel erg aangesloten<br />

noch bij mijne collega's van <strong>de</strong> eene noch bij die van <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re richting. Waar is,<br />

dat <strong>de</strong> vorige perio<strong>de</strong> onzer literatuur, vóór 1880, door <strong>de</strong>n dominee werd beheerscht;<br />

Beets en Ten Kate o.a. waren dominees en naast hen schreven er hon<strong>de</strong>rd an<strong>de</strong>ren,<br />

<strong>de</strong> eene al slechter dan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re. Toen daarop De Nieuwe Gids is gekomen,<br />

bleef <strong>de</strong> reactie niet uit: <strong>de</strong> dominees gaven geene literatuur maar stichtelijke<br />

preeken, <strong>de</strong> dominees hiel<strong>de</strong>n <strong>de</strong> menschen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n gek, <strong>de</strong> dominees moesten<br />

<strong>de</strong>ruit... Zoo is 't gebeurd dat ik in <strong>de</strong>n beginne, en zelfs nu nog, ofschoon <strong>de</strong> toestand<br />

al veel is verbeterd, bij mijn geloofsgenooten maar weinig belangstelling vond en<br />

tusschen <strong>de</strong> letterkundigen apart stond. Merk daarbij op dat ons echt christelijk volk,<br />

in 't algemeen, weinig <strong>voor</strong> literatuur voelt’.<br />

- Hij zei dit alles heel gemoe<strong>de</strong>lijk. Een lange cigaarkuil wuif<strong>de</strong> boven zijn<br />

sympathiek hoofd. De grijs-kille lucht aan <strong>de</strong> Maas, vóór ons, verdonker<strong>de</strong> ...<br />

Ik merkte op: ‘'t Is dan ook wel verwon<strong>de</strong>rlijk dat U, als dominee, niet een <strong>de</strong>r<br />

<strong>voor</strong>vechters zijt van <strong>de</strong> saaie ten<strong>de</strong>nz-kunst; we zijn gelukkig genoeg, geloof me,<br />

dat u met dat onartistiek zootje niets gemeen heeft; maar als men be<strong>de</strong>nkt aan hoe<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


weinige priesters 't gelukt objectief genoeg te zijn om aan 't moraliseeren en 't<br />

pedagogiseeren te ontsnappen ...’<br />

- ‘Ik heb verschrikkelijk het land aan alle ten<strong>de</strong>nz. Ten<strong>de</strong>nz-kunst komt uit <strong>de</strong>n<br />

booze. En ik tracht niet an<strong>de</strong>rs dan naar psychologische uitbeelding van mijne<br />

personen. Wilt U mijne literaire geloofsbelij<strong>de</strong>nis kennen, lees dan maar mijn opstel<br />

over <strong>de</strong> Normen <strong>de</strong>r Aesthetiek, in “Onze Eeuw” opgenomen; <strong>de</strong> basis van<br />

die aesthetiek is het vol-menschelijke’.<br />

Ik las in ‘Onze Eeuw’: ‘Juist omdat het <strong>de</strong> kunst om ontplooiing en groei van het<br />

algemeen-, het vol-menschelijke te doen is, wijst zij onverbid<strong>de</strong>lijk af wat <strong>de</strong>zen<br />

groei belemmert, verhin<strong>de</strong>rt... Daarom is ten<strong>de</strong>nz als gewil<strong>de</strong> gedachte, als niet uit<br />

het leven gegroei<strong>de</strong> maar door het rationalisme gemaakte gedachte, doodsbang<br />

<strong>voor</strong> ironie, ernstig als een kip die kakelt, tevre<strong>de</strong>n als een hofjesjuffrouw op haar<br />

stoofje, en even vol goe<strong>de</strong> bedoelingen... De ten<strong>de</strong>nz-kunst bereikt niet slechts het<br />

omgekeer<strong>de</strong> van wat zij bedoelt, maar ook slaat haar kunst uit <strong>de</strong>n aard en vervalscht<br />

als ontaar<strong>de</strong> kunst <strong>de</strong>n smaak’.<br />

Nadat hij me dit brok had laten lezen, vroeg ik<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


164<br />

van zelf wàt hij met zijn werk bedoel<strong>de</strong>, wàt hij dan wél wou en hoe hij zijn arbeid<br />

opvatte.<br />

- ‘Mijn rol schijnt te zijn die van “trait d'union” tusschen <strong>de</strong> kunstenaars-wereld en<br />

<strong>de</strong>n gewonen ontwikkel<strong>de</strong>n lezerskring. De Nieuwe Gids-richting heeft zich<br />

te veel verbizon<strong>de</strong>rd, is te apart gebleven om door het grooter publiek te wor<strong>de</strong>n<br />

vertroeteld; daarom is dat publiek meestal naar <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>ren teruggegaan. Mijne<br />

plaats is tusschen <strong>de</strong> twee in. Ik ga mee met <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnen, maar ben toch, door<br />

mijne levensopvatting, dichter bij het gewone, natuurlijk het ernstige, publiek. Ik heb<br />

<strong>voor</strong>al geteekend onze visschers en onze boeren van <strong>de</strong>n achterhoek, uit Gel<strong>de</strong>rland,<br />

en die menschen hebben me mijn maatstaf gegeven. Aan Coenen en an<strong>de</strong>ren die<br />

me zoo bizon<strong>de</strong>r hebben gefeliciteerd met <strong>de</strong> creatie van 't duivelinnetje Henriette<br />

uit De Stad aan 't Veer en me hebben aangespoord méér <strong>de</strong>rgelijke<br />

duivelinnetjes te creëeren, antwoord ik: ik hoef niet méér <strong>de</strong>rgelijke juffertjes te<br />

scheppen, want zulke duivelinnetjes - en waarschijnlijk duiveltjes van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> soort<br />

- zijn er wel, maar daarnaast hebben we ook gewone menschen. Hollan<strong>de</strong>rs zijn,<br />

in 't algemeen, niet excessief: ze zijn niet heelemaal wit en niet heelemaal zwart,<br />

maar ze zijn bijna allen grijs, menschen van <strong>de</strong> tusschen-soort, gewone menschen,<br />

en <strong>de</strong>ze hebben even veel recht op uitbeelding als <strong>de</strong> ongewone. Mijn i<strong>de</strong>aal is te<br />

kunnen vertellen gelijk Streuvels dat kan, gelijk Sabbe dat <strong>de</strong>ed in zijn Nood <strong>de</strong>r<br />

Bariseeles, en eene echte Heimatkunst te bereiken, eene dóór en door<br />

Hollandsche uiting. Mijn Gel<strong>de</strong>rsch sentiment heeft zich niet gemakkelijk kunnen<br />

aansluiten bij <strong>de</strong> Nieuwe Gids-richting, die meer internationaal is’.<br />

Ik herinner<strong>de</strong> me <strong>de</strong> mooie, pittoreske bladzij<strong>de</strong>n door Haspels geschreven over<br />

zijn Delta-land, <strong>de</strong> groote rivieren en eilan<strong>de</strong>n, in een <strong>de</strong>r boek<strong>de</strong>elen van Ons<br />

Eigen Land door <strong>de</strong>n Ne<strong>de</strong>rlandschen Wielrij<strong>de</strong>rsbond zoo keurig uitgegeven.<br />

Ik herinner<strong>de</strong> me ook welke moeilijkhe<strong>de</strong>n Haspels' <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> allerlei Hollandsch<br />

dialect me had berokkend bij het lezen van zijn werk ...<br />

Ik vroeg hem daarop van welk Ne<strong>de</strong>rlandsch werk hij 't meest hield, welke<br />

schrijvers van hier of el<strong>de</strong>rs op hem een bizon<strong>de</strong>ren invloed had<strong>de</strong>n gehad.<br />

- ‘Zooals ik U reeds toevertrouw<strong>de</strong>, ben ik als literator een auto-didact. Ik las en<br />

genoot <strong>voor</strong>al Beets en Allard Pierson en later dweepte ik met Van Ee<strong>de</strong>n en ook<br />

Van Deyssel; ik hield ook veel van Bazin en van <strong>de</strong> Scandinaviërs; maar na<strong>de</strong>rhand<br />

ben ik langzamerhand van mijn cosmopolitisme àf gekomen. Alleen Thackeray<br />

herlees ik nog. Tegenwoordig heb ik eene <strong>de</strong>votie <strong>voor</strong> Stijn Streuvels die niet alleen<br />

<strong>de</strong> grootste schrijver van Vlaan<strong>de</strong>ren maar van Ne<strong>de</strong>rland is. Het is een won<strong>de</strong>r<br />

hoe dóór en dóór kunstenaar Streuvels is; hoe hij van een dialect een eigen taal<br />

weet te vormen en alles op zijn werk concentreert; hoe hij <strong>voor</strong> zijn werk een nieuwe<br />

kunsttaal heeft weten te maken. Maurits Sabbe is ten uwent ook een uitstekend<br />

verteller. Hier in Holland vind ik het werk van Gerard van Eckeren en Ina<br />

Boudier-Bakker het <strong>de</strong>gelijkst tusschen <strong>de</strong> laatst verschenen boeken. Boutens en<br />

Bastiaanse zijn mijne twee liefste dichters. Van woordkunst op zich zelve houd ik<br />

niet veel. Woord-kunst mag nooit gedachten-kunst loslaten. Ook van uitheemsche<br />

kunst moet ik niet veel hebben. Het nationale element zal het op <strong>de</strong>n duur toch<br />

winnen; <strong>voor</strong>alsnog heeft onze literatuur niet hare volle hoogte bereikt. Wat ik <strong>voor</strong>al<br />

wil is: <strong>de</strong> dingen bena<strong>de</strong>ren door hunne uiterlijke verschijning, er <strong>de</strong> openbaring van<br />

het zielkundig leven achter zoeken. Wat we moeten bereiken is <strong>de</strong> mensch zelf,<br />

zooals hij draait en wan<strong>de</strong>lt, als 't belangrijkste wezen <strong>de</strong>r schepping. Ik heb in mijne<br />

geestestournure een sterken aandrang: ik heb namelijk een diep ongeloof ten<br />

opzichte van alle groote woor<strong>de</strong>n, van welken kant ze ook komen, maar eene diepe<br />

bewon<strong>de</strong>ring <strong>voor</strong> 't gewoon menschelijke in <strong>de</strong>n mensch. Vroeger zocht ik in <strong>de</strong><br />

leven<strong>de</strong> wezens <strong>voor</strong>al het typische, tegenwoordig meer het gewone. Ik wil niet<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


an<strong>de</strong>rs dan het interessante van het leven doen inzien, want niets is zoo ingewikkeld<br />

als 't leven zelf en weinigen kunnen het begrijpen; maar <strong>de</strong> kunstenaar is <strong>de</strong><br />

begenadig<strong>de</strong> die het leven ziet in <strong>de</strong> natuur en in <strong>de</strong>n mensch, en die dat uitbeeldt,<br />

buiten alle “ismen” om, eenvoudig en oprecht weg. Altijd is 't leven méer dan elke<br />

formule van 't leven’.<br />

- Heelemaal akkoord, waar<strong>de</strong> heer Haspels!<br />

- ‘Is ook in uw groot werk Boete geene ten<strong>de</strong>nz aanwezig?’<br />

- ‘Volstrekt niet. Ik wou niet an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> boeren van <strong>de</strong> markelan<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong>n<br />

Achterhoek teekenen tegenover hun landheer, en <strong>de</strong> economische evolutie schetsen<br />

die als gevolg kwam op <strong>de</strong> verwetenschappelijking van <strong>de</strong>n landbouw; die evolutie<br />

had tengevolge <strong>de</strong>n strijd tusschen 't ou<strong>de</strong> en 't nieuwe, het verle<strong>de</strong>n bedrijf en <strong>de</strong><br />

nieuwe technische en sociale <strong>voor</strong>waar<strong>de</strong>n’.<br />

Ein<strong>de</strong>lijk nog verzocht ik Haspels me een paar woor<strong>de</strong>n over Onze Eeuw<br />

me<strong>de</strong> te <strong>de</strong>elen.<br />

- ‘Onze Eeuw is opgericht tegen alle mogelijke uitersten. In <strong>de</strong> politiek hebben<br />

we <strong>voor</strong> oogen <strong>de</strong> “concentration <strong>de</strong>s gauches”; in <strong>de</strong> literatuur zijn we gekant tegen<br />

het naakte materialisme, en we betrachten <strong>de</strong> verlevendiging <strong>de</strong>r nationale cultuur’.<br />

Ik dankte <strong>de</strong>n vrien<strong>de</strong>lijken heer Haspels. Een sigaar ontstoken, en dan te zamen<br />

Rotterdam in, <strong>de</strong> lichten<strong>de</strong> stad in <strong>de</strong>n avond, die vol hóóg geluid was, vol drukte<br />

van een wemelen<strong>de</strong> volks-<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


165<br />

massa.... Zou Haspels dáar niet eens over schrijven?...<br />

ANDRÉ DE RIDDER.<br />

Rotterdam, Oct. '14.<br />

De stu<strong>de</strong>nt Beets<br />

De Stu<strong>de</strong>nt Beets. Met een inleiding over Humor, door Mr. H.Ph. 't Hooft.<br />

Met teekeningen van Louis Raemaekers. - Haarlem, <strong>de</strong> Erven F. Bohn.<br />

HET Taal- en Letterkundig Congres, dat in Augustus jl. te Haarlem zou zijn gehou<strong>de</strong>n,<br />

<strong>de</strong> Hil<strong>de</strong>brand-ge<strong>de</strong>nkfeesten, met <strong>de</strong> onthulling van het door Jan Bronner ontworpen<br />

monument, <strong>de</strong>n onsterfelijken schepper van <strong>de</strong> Camera ter eere - <strong>de</strong> oorlog en<br />

<strong>de</strong> mobilisatie onzer troepen heeft het alles, met zooveel an<strong>de</strong>re dingen, plotseling<br />

geheel op <strong>de</strong>n achtergrond gedrongen; wie was er, in Augustus, die nog aan<br />

Hil<strong>de</strong>brand, aan Henriëtte Kegge, <strong>de</strong>n Charmante en het Diakenhuismannetje dacht?<br />

Thans - nu wij ons wat aan <strong>de</strong>n abnormalen toestand hebben aangepast en ons<br />

van lieverleê weêr met wat àn<strong>de</strong>re dingen beginnen bezig te hou<strong>de</strong>n dan <strong>de</strong> ons<br />

aan alle kanten omringen<strong>de</strong> verschrikkingen, nu komen wij er ook vanzelf weêr toe<br />

ons dankbaar te herinneren dat er zoo iemand als<br />

PIETER STASTOK<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


166<br />

een Beets is geweest, een schrijver die ons bestaan heeft verrijkt met een boek,<br />

dat ons als een levend mensch is, een trouwe vriend met een paar klare, guitige<br />

oogen en een warmkloppend hart. ‘De Camera’ - wien klinkt dat woord niet als <strong>de</strong><br />

naam van een die ons lief is, een naam die da<strong>de</strong>lijk iets in ons aan 't trillen brengt?<br />

Dezer dagen werd <strong>de</strong> Beets-tentoonstelling in Haarlem geopend en daarme<strong>de</strong><br />

samen valt <strong>de</strong> verschijning van Mr. 't Hoofts boekje. Louis Raemaekers luister<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong> uitgave op met enkele teekeningen, die, eerlijk gezegd, ons maar matig bekoren.<br />

Hil<strong>de</strong>brand, zooals hij daar, tegenover 't titelblad, loopt door zijn gelief<strong>de</strong>n<br />

Haarlemmer Hout, beviel ons 't best; ook Pieter Stastok von<strong>de</strong>n wij wel in zijn<br />

afbeeldsel terug. Maar zulk een afgetakeld Keesje kent toch, meenen wij, <strong>de</strong> Camera<br />

niet; Kegge, zoo komt het ons <strong>voor</strong>, is door <strong>de</strong>n teekenaar wat al te poenig gemaakt<br />

en ‘<strong>de</strong> Charmante’ ... wat al te charmant; m.a.w. <strong>de</strong> teekeningen lijken ons wel een<br />

weinig gechargeerd. Ook von<strong>de</strong>n wij die van Nurks, zooals zij op het prospectus<br />

<strong>voor</strong>kwam dat in<strong>de</strong>rtijd aan alle Hil<strong>de</strong>brand-vrien<strong>de</strong>n is verzon<strong>de</strong>n, in haar karakter<br />

van vlotte krabbel wel zoo geestig en pakkend als <strong>de</strong> meer afgewerkte, stijve<br />

teekening van dit onaangenaam mensch, welke wij in 't hier aan te kondigen<br />

geschriftje vin<strong>de</strong>n opgenomen.<br />

Intusschen, menigeen zal er misschien heel an<strong>de</strong>rs over <strong>de</strong>nken, en 't wordt tijd<br />

dat wij wat gaan me<strong>de</strong><strong>de</strong>elen uit het boekje zelf. Van Beets in zijn stu<strong>de</strong>ntentijd was<br />

nog weinig bekend, en Mr. 't Hooft geeft in zijn geschrift omtrent die interessante<br />

perio<strong>de</strong> thans bizon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n, welke vroegere, meer uitvoerige biographen niet in<br />

staat waren in 't licht te stellen, om <strong>de</strong> eenvoudige re<strong>de</strong>n dat zij niet, als Mr. 't Hooft,<br />

zoo gelukkig zijn geweest te kunnen gebruik maken van een eerst onlangs <strong>voor</strong><br />

<strong>de</strong>n dag gekomen dagboek, waarin <strong>de</strong> jonge Beets al het lief en leed, al <strong>de</strong> indrukken<br />

geduren<strong>de</strong> zijn verblijf aan Lei<strong>de</strong>ns aca<strong>de</strong>mie trouw blijkt te hebben neêrgeschreven.<br />

Wij volgen <strong>de</strong>n toekomstigen studiosus in <strong>de</strong> trekschuit van Haarlem naar Lei<strong>de</strong>n,<br />

waar hij bij <strong>de</strong> professoren Hofman Peerlkamp en <strong>de</strong> Gel<strong>de</strong>r <strong>de</strong> noodzakelijke<br />

testimonia moet halen; wij zien hem groenloopen, waarbij zijn natuurlijk dichttalent<br />

hem goed te pas kwam, al moet het <strong>voor</strong> onzen jeugdigen Haarlemmer, ‘die door<br />

familie en vrien<strong>de</strong>n om zijn persoon en zijn verzen op <strong>de</strong> han<strong>de</strong>n gedragen werd’,<br />

wel een koud bad zijn geweest toen hem hardhandig aan 't verstand werd gebracht,<br />

‘dat een groen <strong>voor</strong> een stu<strong>de</strong>nt een onwaardig, onbeteekenend wezen is’. Beets<br />

moest o.a. een soort van proefschrift maken. Hij koos als on<strong>de</strong>rwerp: ‘Tollens, in<br />

hoeverre die ter navolging aanbevolen kan wor<strong>de</strong>n, opgehel<strong>de</strong>rd door<br />

zelfvervaardig<strong>de</strong> proeven’, en hoewel zijn toehoor<strong>de</strong>rs on<strong>de</strong>r 't <strong>voor</strong>lezen het hun<br />

plicht achtten om ‘het wezen Beets’ op alle mogelijke manieren hun afgrijzen te<br />

kennen te geven, zoo werd bij <strong>de</strong> critiek het stuk wel goed geacht, zij 't ‘niet zon<strong>de</strong>r<br />

eenige pedanterie’.<br />

Beets is daarna een vroolijk stu<strong>de</strong>nt gewor<strong>de</strong>n, zon<strong>de</strong>r ooit in <strong>de</strong> excessen te<br />

vervallen die brengen op <strong>de</strong> wegen van <strong>de</strong> ‘gerijfelijke vrouwkens’, <strong>de</strong> dobbelsteenen<br />

en <strong>de</strong> drankflesch. Beets heeft zich altijd ‘gevoeld’.<br />

Mr. 't Hooft schetst ons <strong>de</strong>n jongen stu<strong>de</strong>nt dan in zijn verhouding tot <strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n:<br />

Beynen, Gewin, Hasebroek, Kneppelhout, Brill, zijn neef en lateren zwager Scholl<br />

van Egmond e.a., met wie hij op <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> kamers tot laat in <strong>de</strong>n nacht bij<br />

punch en on<strong>de</strong>r 't genot van een lange pijp kon zitten boomen, en in <strong>de</strong> letterkundige<br />

gezelschappen samenwerkte. On<strong>de</strong>rwijl hield hij in zijn vrijen tijd zich bezig met zijn<br />

eigen literairen arbeid. Voordat <strong>de</strong> humorist en prozaschrijver Beets te <strong>voor</strong>schijn<br />

kwam, uitte zich een an<strong>de</strong>re geest in hem, <strong>de</strong> geest, dien hij, gelijk overbekend is,<br />

later als dien van zijn ‘zwarten tijd’ zou verloochenen. In die dagen kwam José tot<br />

stand, het eerste afzon<strong>de</strong>rlijk verschenen dichtwerk, en het is een aardig trekje als<br />

hij, nadat hij van zijn uitgever Immerzeel twintig presentexemplaren heeft ontvangen,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


in zijn dagboek uitroept (2/10 1834): ‘Kan een auteur naar college gaan? Neen, hij<br />

heeft het te druk met <strong>de</strong> beschikking over zijn presentexemplaren’ ... <strong>Den</strong> 18 en<br />

Januari 1836 ontmoette Beets, naar uit zijn dagboek blijkt, <strong>voor</strong> 't eerst zijn<br />

uitverkorene, en wel op een souper bij Prof. v.d. Palm, waar freule Aleida van<br />

Foreest, v.d. Palms kleindochter, met haar moe<strong>de</strong>r gelogeerd was. Te Heiloo wordt<br />

<strong>de</strong> kennismaking spoedig <strong>voor</strong>tgezet; <strong>de</strong> verloving komt tot stand en Beets begint<br />

zich daarna meer en meer uit het stu<strong>de</strong>ntenleven terug te trekken. Hij verlangt naar<br />

zijn promotie, zijn huwelijk; hij droomt al van ‘een lief plaatsje’ te krijgen. Uit zijn<br />

dagboek klinkt een heel an<strong>de</strong>re toon dan wij hooren in Klikspaans wanhoopskreet:<br />

‘Lang te voren reeds ziet men dat vreeslijk gedrocht, promotie, in <strong>de</strong> papieren wolken<br />

eener dissertatie gehuld, gelijk een noodlottige staartster aan <strong>de</strong>n gezichtsein<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong>s aca<strong>de</strong>miezwerks opgaan, onze jeugd met ver<strong>de</strong>rf dreigen<strong>de</strong>’.<br />

<strong>Den</strong> 11 en Maart 1839 promoveer<strong>de</strong> Beets, en <strong>voor</strong> 't laatst zien we hem met <strong>de</strong><br />

vrien<strong>de</strong>n bijeen in het huis <strong>de</strong>n Deyl, weemoedig zingen<strong>de</strong> het 10 Vivat.<br />

Het geschrift van Mr. 't Hooft <strong>voor</strong>ziet, wij merkten 't reeds op, min of meer in een<br />

leemte, die gebleven was zelfs na <strong>de</strong> uitvoerige en <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>lijke biographie van Prof.<br />

Saussaye en <strong>de</strong> boeken van Dr. Dyserinck en <strong>de</strong>n archivaris van Rijn over Beets.<br />

Want al<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


167<br />

vin<strong>de</strong>n wij in 't werk van <strong>de</strong>zen laatste wel een waar<strong>de</strong>vol complex van beschei<strong>de</strong>n<br />

uit Beets' stu<strong>de</strong>ntentijd, zoo treedt ons daar het beeld van <strong>de</strong>n stu<strong>de</strong>nt Beets toch<br />

niet als een eenheid uit tegen. Mr. 't Hooft heeft een in menig opzicht wel gelukte<br />

poging gedaan om dat beeld ons eenigszins scherper belijnd <strong>voor</strong> oogen te stellen,<br />

en wij mogen <strong>de</strong>n schrijver <strong>voor</strong> die poging dankbaar zijn.<br />

Wij eindigen met <strong>de</strong> me<strong>de</strong><strong>de</strong>eling dat <strong>de</strong> uitgave geschiedt ten bate van het<br />

Hil<strong>de</strong>brand-ge<strong>de</strong>nkteeken, hetgeen op zichzelf <strong>voor</strong> zeer velen in <strong>de</strong>n lan<strong>de</strong> reeds<br />

voldoen<strong>de</strong> aansporing zal zijn om zich het boekje aan te schaffen.<br />

v.E.<br />

Herinnering aan <strong>de</strong> Bugra 1)<br />

Leipzig 1914<br />

I<br />

DE tentoonstelling van het Boek te Leipzig heeft <strong>de</strong>ze verdienste als grootste gehad:<br />

dat zij een getrouw beeld gaf van het wezen en <strong>de</strong> levensontwikkeling <strong>de</strong>r Duitsche<br />

boekkunst tot op het jaar 1914; een beeld zóó zuiver en zóó eerlijk dat <strong>de</strong> groote<br />

zwakhe<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> erge mistastingen geenszins gemaskeerd of verborgen wer<strong>de</strong>n.<br />

Het is thans niet meer noodig over <strong>de</strong>ze tentoonstelling, welke <strong>de</strong>zer dagen gesloten<br />

is, in <strong>de</strong>tails te schrijven, en eene opsomming <strong>de</strong>r schoonhe<strong>de</strong>n of <strong>de</strong>r vele<br />

bekoorlijkhe<strong>de</strong>n heeft weinig zin nu mijne lezers niet meer zelve op reis kunnen<br />

gaan om te leeren en te genieten. Leerzaam was <strong>de</strong>ze expositie in hooge mate, en<br />

dat zeker meer dan genotvol. Leerzaam <strong>voor</strong> ons - Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs - in <strong>de</strong> eerste<br />

plaats: omdat er weer eens dui<strong>de</strong>lijk aan <strong>de</strong>n dag kwam hoe een vreemd figuur <strong>de</strong><br />

Ne<strong>de</strong>rlandsche typografie naast <strong>de</strong> Duitsche maakt; hoe verou<strong>de</strong>rd en huisbakken<br />

zij uitkomt naast het vlijtig en gedurfd streven <strong>de</strong>r Duitsche nijveren. O, hoe bloedarm<br />

1) Het artikel van onzen me<strong>de</strong>werker Jan Greshoff over <strong>de</strong> ‘Bugra’ is ons een welkome aanleiding<br />

tot het plaatsen van een paar clichés, die, schoon slechts in min of meer verwij<strong>de</strong>rd verband<br />

tot <strong>de</strong> Leipziger tentoonstelling staan<strong>de</strong>, een plaatsje in ons tijdschrift toch wel waard zijn.<br />

Het eerste <strong>de</strong>r clichés geeft in facsimile <strong>de</strong>n aanvang van een briefontwerp van Schopenhauer<br />

aan zijn uitgever Brockhaus. Het volledig epistel kan men vin<strong>de</strong>n in het aardig boekje, dat<br />

door <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> uitgeversfirma in <strong>de</strong>n afgeloopen zomer als een verrassing <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

Bugra-bezoekers werd ter perse gelegd (Berühmte Autoren <strong>de</strong>s Verlags F.A. Brockhaus,<br />

Leipzig. Im Jahre <strong>de</strong>r Internat. Ausstellung f. Buchgewerbe u. Graphik) en waarin door<br />

verschillen<strong>de</strong> auteurs heel on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>nd wordt gehan<strong>de</strong>ld over <strong>de</strong> beteekenis van enkele<br />

beken<strong>de</strong> schrijvers als Schopenhauer, Lassalle, Roosevelt, Eckermann, Sven Hedin e.a., en<br />

<strong>de</strong> betrekkingen waarin zij tot hun uitgever ston<strong>de</strong>n. Wat dat Schopenhauer-handschrift<br />

aangaat, het moet ons wel een goe<strong>de</strong>n dunk geven van 't geduld van <strong>de</strong>n zakenman, die zich<br />

<strong>de</strong> moeite getroostte zulk een handschrift te ontcijferen. Het toont tevens wel aan, hoe <strong>de</strong><br />

firma Brockhaus een auteur als Schopenhauer wist te waar<strong>de</strong>eren, ook al was het resultaat<br />

<strong>de</strong>r eerste uitgave van <strong>de</strong> Welt als Wille und Vorstellung (in een oplage van slechts 750 ex.!)<br />

‘gleich Null’, gelijk ons in 't genoem<strong>de</strong> boekje wordt meege<strong>de</strong>eld.<br />

Het twee<strong>de</strong> hier afgedrukt cliché, gemaakt naar een foto'tje ons uit Leipzig toegezon<strong>de</strong>n,<br />

geeft eenige min of meer beken<strong>de</strong>, jeugdige kunstenaars aan <strong>de</strong>n ingang van <strong>de</strong> ‘Bugra’ te<br />

zien.<br />

Geheel links vindt men onzen Hollandschen teekenaar J.G. Veldheer, wiens verdiensten ten<br />

opzichte van <strong>de</strong> graphische kunst in 't hier opgenomen artikel terloops ter sprake wor<strong>de</strong>n<br />

gebracht. Naast hem staat <strong>de</strong> jonge dichter Jan Greshoff, <strong>de</strong> redacteur van die aardige, doch<br />

alweêr (laat ons hopen slechts tij<strong>de</strong>lijk) van 't tooneel verdwenen Witte Mier. Nevens Greshoff<br />

treffen wij <strong>de</strong> schrijfster Anja von Men<strong>de</strong>lsohn aan, van wie bij Georg Müller te München een<br />

zeer interessante roman ‘Maja’ het licht zag. Geheel rechts, ein<strong>de</strong>lijk, zien wij Gerda von<br />

Men<strong>de</strong>lsohn, <strong>de</strong> weduwe van Erich von Men<strong>de</strong>lsohn, en schrijfster van vele romans, bezorgd<br />

door <strong>de</strong>n Weisze Bücher Verlag te Leipzig.<br />

(Redactie D.G.W.)<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


is toch die Hollandsche ‘<strong>de</strong>gelijkheid’; en welk een hatelijk <strong>voor</strong>wendsel om doof en<br />

blind te blijven <strong>voor</strong> klank en kleur van nieuw leven. Het schijnt intusschen, dat in<br />

<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche af<strong>de</strong>eling op <strong>de</strong> Bugra eenige technische knaphe<strong>de</strong>n op<br />

verrassen<strong>de</strong> wijze tot uiting zijn gekomen. Ik twijfel er geenszins aan. Maar of <strong>de</strong>ze<br />

het gebrek aan kunstzin en het volkomen afwezig-zijn van kunstwil vergoe<strong>de</strong>n, blijft<br />

een vraag, waarop het antwoord niet twijfelachtig is. - Het was dus weer een gezellig<br />

on<strong>de</strong>ronsje. De drukkersbazen, die bij officieele en half-officieele gelegenhe<strong>de</strong>n<br />

een eerste rol spelen, hebben ook dit zaakje opgeknapt. Om <strong>voor</strong>al niet onartistiek<br />

te lijken namen ze hun toevlucht tot <strong>de</strong> officieele kunst, tot een professor, die het<br />

zaaltje dan ook heel netjes, heel <strong>de</strong>gelijk, heel ‘Hollandsch’ <strong>de</strong>coreer<strong>de</strong>. Wij<strong>de</strong>rs<br />

bood <strong>de</strong> ruimte een bont beeld: twee lang gerekte tafels met muurtjes in <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>n<br />

lagen er volgepakt met boeken en watboeken-bedoel<strong>de</strong>n-te-zijn. Het ‘arrangement’,<br />

om het zoo maar eens te noemen, verraad<strong>de</strong> ten dui<strong>de</strong>lijkste dat men met succes<br />

op het Binnenhof en in <strong>de</strong> Ou<strong>de</strong>manhuispoort ter schole was gegaan. Intusschen<br />

bereikte men hierme<strong>de</strong> toch nog, dat het weinige goe<strong>de</strong> - dat het vele niet-goe<strong>de</strong><br />

allicht te schan<strong>de</strong> had kunnen maken - volkomen verloren ging in <strong>de</strong> wil<strong>de</strong> warreling.<br />

Met kleur- en lichtver<strong>de</strong>eling, met aard <strong>de</strong>r fondsen, met belangrijkheid van<br />

uitgeversfirma, met niets werd rekening gehou<strong>de</strong>n. Goe<strong>de</strong> uitgevers ontbraken,<br />

an<strong>de</strong>ren - met meer pretensies dan verdiensten op boekkundig gebied - namen<br />

ruime plaatsen in. Met nood en moeite hebben ‘<strong>de</strong> kunstenaars’, die lastige<br />

kijkin-<strong>de</strong>-potten, van het drukkersbazen-on<strong>de</strong>r-onsje achter-in een klein hokje<br />

gekregen, waar, zon<strong>de</strong>r<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


168<br />

veel keuze, een zeer onvolledige verzameling Ne<strong>de</strong>rlandsche boekkunst te zien<br />

was. Dit kamertje leer<strong>de</strong> ons dit: dat in ons land waarlijk <strong>de</strong> krachten en àlle<br />

mogelijkhe<strong>de</strong>n om tot een goed boek te komen wel aanwezig zijn, en dat zelfs onze<br />

beste kunstenaars eerlijker en principieeler werken dan vele van hun meer<br />

gezegen<strong>de</strong> en beroem<strong>de</strong>r buitenlandsche vakbroe<strong>de</strong>rs. Maar - het is hier weer het<br />

ou<strong>de</strong> liedje - uitgevers en drukkers geven geen opdrachten, omdat zij meenen het<br />

zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n kunstenaar even goed, zoo niet beter te kunnen, en zij werken ie<strong>de</strong>r<br />

streven naar kunstvolle conceptie van hun vak met al hun macht tegen. Des te meer<br />

moeten wij <strong>de</strong>n onvermoei<strong>de</strong>n en systematischen arbeid van Veldheer met zijn<br />

Vereeniging van Grafische Kunstenaars op prijs stellen, waar hij overal en altijd<br />

weer in <strong>de</strong> bres komt om <strong>de</strong> belangen <strong>de</strong>r kunstenaars en hun recht op<br />

me<strong>de</strong>zeggingschap te ver<strong>de</strong>digen.<br />

Zon<strong>de</strong>ren wij Ehmcke en Koch uit, dan zien wij er schaars' één on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> beken<strong>de</strong><br />

boekkunstenaars die geen concessies <strong>de</strong>ed aan <strong>de</strong>n heerschen<strong>de</strong>n ‘smaak’. Ehmcke<br />

is van een treffen<strong>de</strong> vindingrijkheid binnen <strong>de</strong> schijnbare beperktheid zijner mid<strong>de</strong>len.<br />

Met zuivere lettervormen weet hij <strong>de</strong> meest geëigen<strong>de</strong> en meest sierlijke <strong>de</strong>coratieve<br />

schikkingen te vin<strong>de</strong>n. Hij is altijd vast in zijn grondbeginselen, rustig en<br />

natuurlijk-eenvoudig. - Zijn letter is altijd stevig, zwaar van bouw, en geen weet zulk<br />

een sterk en logisch verband tusschen die letter en zijn figuurlijke <strong>de</strong>coratie te<br />

brengen. Ehmcke is het geweest die dui<strong>de</strong>lijk en onwe<strong>de</strong>rlegbaar getoond heeft<br />

welk een ongeken<strong>de</strong> en onschatbare waar<strong>de</strong> aan <strong>de</strong>coratieve elementen het<br />

alpha-bet vertegenwoordigt. In zijn lessen te Düsseldorf en te München, in zijn boek<br />

‘Die Ziele <strong>de</strong>s Schriftunterrichts’ en allermeest in zijn eigen werk blijkt hoe eigen hij<br />

Fragment van een brief van SCHOPENHAUER aan zijn uitgever BROCKHAUS.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


169<br />

zich <strong>de</strong>n vorm onzer letters heeft gemaakt en hoe prachtig hij <strong>de</strong>ze weet aan te<br />

wen<strong>de</strong>n. Hij gaat ver<strong>de</strong>r dan Johnston en von Larisch door het lettermotief ook<br />

buiten het boek rijken toepassing te geven in aar<strong>de</strong>werk-, glas-, steen- en<br />

metaalversiering. - Indien er ooit menschen gevon<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n die hun onmacht<br />

goed willen praten met <strong>de</strong> weinige geëigendheid van <strong>de</strong> letter <strong>voor</strong> <strong>de</strong>coratieve<br />

versiering of <strong>de</strong>coratieve opvatting, dat hij bij Ehmcke ter schole ga om van het<br />

eerste oogenblik af zijn dwaling in te zien. -<br />

‘Vóór <strong>de</strong> Bugra’.<br />

(Zie <strong>de</strong> redactioneele noot aan <strong>de</strong>n voet van dit artikel).<br />

Rudolf Koch is ook zulk een natuurlijk, rustig talent, dat alle spelerij, alle gemakkelijke<br />

bekoringen verwerpt om met <strong>de</strong> fantasievolle vormen zijner Duitsche schriftvormen<br />

klaar en eerlijk te werken. - Kleukens is een lieftallig en zuiver talent - zijn Helgaschrift<br />

is een allerbekoorlijkste letter - maar zwakker en conventioneeler dan Ehmcke en<br />

Koch, en zon<strong>de</strong>r zijn uitvoerige <strong>de</strong>coratieve verluchtingen kan hij eigenlijk niet<br />

werken. En hoe schoon menig werk van <strong>de</strong> door hem gelei<strong>de</strong> Ernst-Ludwig-Presse<br />

ook zijn mag (Hol<strong>de</strong>rlin's ‘Hyperion’) er is altijd een coquetterie die bekoort en niet<br />

bevredigt. - Heinrich Wieynk is - wat eenzijdig - in zijn zwierige kursijven<br />

onovertroffen. Mogen zijn krullen, soms wat te vaak, ons naar meer waarlijk mo<strong>de</strong>rne<br />

strengheid doen verlangen, hij is zeer eigen en on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> nieuwere Duitsche<br />

boekkunstenaars een typische figuur. Zijn inrichting van <strong>de</strong> stand <strong>de</strong>r vereenig<strong>de</strong><br />

Berlijnsche uitgevers in <strong>de</strong> Hoofdhal was van eenvoudigen, soberen smaak, terwijl<br />

er menig opschrift, in goud op zwart, onovertrefbaar geteekend stond. Ehmcke en<br />

Wieynk hebben <strong>de</strong>n meest merkbaren invloed gehad in Duitschland, en allerwegen<br />

ziet men zeer aanvaardbaar werk van hunne leerlingen. - In het koepelzaaltje van<br />

<strong>de</strong> ‘Halle <strong>de</strong>r Kultur’, dat aan <strong>de</strong> boekkunstenaars <strong>voor</strong> een collectieve tentoonstelling<br />

was afgestaan, zag men naast het werk <strong>de</strong>zer <strong>voor</strong>gangers ook menig afstootelijk<br />

staal. Hadank toont aan, hoe men zelfs van Ehmcke's <strong>voor</strong>beeld uitgaan<strong>de</strong> veel<br />

zeer-onzuivere en zeer-oneigenlijke teekeningen kan <strong>voor</strong>tbrengen. De wil<strong>de</strong><br />

overla<strong>de</strong>nhe<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> ondoorleef<strong>de</strong> Fransche imitaties van Prof. Steiner-Prag wor<strong>de</strong>n<br />

slechts geëvenaard door het latere werk van Walter Tieman, die, na zich los gemaakt<br />

te hebben van <strong>de</strong> principes die hem vroeger met <strong>de</strong> beste kunstnijveraars één <strong>de</strong><strong>de</strong>n<br />

zijn, vervallen is in bloemenmandjes, welrieken<strong>de</strong> guirlan<strong>de</strong>n en opgeknoopte<br />

mandolines. - Wanneer een man als Tieman, wanneer een Weisz <strong>voor</strong>gaat, is het<br />

dan te verwon<strong>de</strong>ren dat alom <strong>de</strong> bie<strong>de</strong>rmeierei opbloeit en daarnevens <strong>de</strong> naäperij<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


van koninklijk en keizerlijk Fransche motieven naarstig beoefend wordt? Boekband,<br />

typografisch ornament, lettertype en papierkeuze, overal ziet men teruggrijpen naar<br />

ou<strong>de</strong>re vormen, overal doet zich gevoelen <strong>de</strong> matheid van <strong>de</strong>n geest, die, vermoeid<br />

van het straffe leven, onmogelijk tot wezenlijke, nieuwe tijdseigen vormen kan komen.<br />

Zoo ziet men tusschen <strong>de</strong> machtelooze <strong>de</strong>gelijkheid van Richard Grimm-Sachsenberg<br />

en <strong>de</strong> machtelooze oppervlakkigheid van Paul Renner alle gra<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r mislukking<br />

geëtaleerd.<br />

J. GRESHOFF.<br />

Snipper<br />

Jacques Dalcroze, door Duitschland verdoemd als een kettersche Reimser<br />

protestant, heeft Hellerau moeten verlaten. De school blijft bestaan, maar ... op<br />

nieuwe grondslagen.<br />

(De Hofstad).<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


[I<strong>de</strong>e en Leven]<br />

170<br />

Kantteekeningen bij <strong>de</strong> Literatuur van <strong>de</strong>n Dag.<br />

Joannes Reddingius, Regenboog en Jeugd-Verzen. - Amsterdam,<br />

Maatschappij <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur.<br />

J.G. van <strong>de</strong>r Haar (W. v. Wei<strong>de</strong>), Droomland - 's Gravenhage, van <strong>de</strong>r<br />

Haar en van Ketel.<br />

Het Jaar <strong>de</strong>r Dichters, Muzenalmanak <strong>voor</strong> 1914. Samengesteld door J.<br />

Greshoff. - Amsterdam, S.L. van Looy.<br />

Jan Terwey, Mozaïk. Met portret van <strong>de</strong>n schrijver. - Blaricum, J.v.d.<br />

Vliet.<br />

Daan F. Boens, In Witte Gewa<strong>de</strong>n - Zon<strong>de</strong>r vermelding van uitgever.<br />

Jean <strong>de</strong> Bère, Aux Rives du Lac bleu... - Association <strong>de</strong>s Ecrivains<br />

Belges. - Bruxelles-Paris 1914.<br />

P.C. Boutens, Verzen. Met een Voorre<strong>de</strong> van L. van Deyssel. - Voor <strong>de</strong><br />

twee<strong>de</strong> maal uitgegeven in 1914 door P.N. van Kampen & Zn.<br />

Amsterdam.<br />

II<br />

‘TOUT homme est poète’ is men geneigd <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> en beken<strong>de</strong> uitspraak bij te vallen<br />

als men 't bun<strong>de</strong>ltje van van <strong>de</strong>r Haar doorbla<strong>de</strong>rt, - evenwel <strong>de</strong> volle nadruk dient<br />

daarbij gelegd op het ‘tout homme’. En nietwaar, als ie<strong>de</strong>reen dichter is, dan kan<br />

<strong>de</strong> poëzie ook niet tegelijkertijd zijn gelijk Shelley haar omschreef: ‘het getuigenis<br />

van <strong>de</strong> beste en gelukkigste oogenblikken <strong>de</strong>r gelukkigste en beste geesten’,<br />

ontsluierend ‘<strong>de</strong> verborgen schoonheid <strong>de</strong>r wereld’ 1) .<br />

Toch voelt van <strong>de</strong>r Haar iets juist van dat verborgene; hij is mysticus. Maar hij<br />

‘ontsluiert’ ons dat verborgene niet. Dat komt omdat wij hier wel met een<br />

dichterlijk-voelend mensch, maar niet met een dichter te doen hebben. Van <strong>de</strong>r<br />

Haar is wat zijn gevoel betreft wel eenigszins aan Reddingius verwant; maar zijn<br />

vizies vormen zich bij hem bijna nergens tot het klare Beeld, dat <strong>de</strong> gelaatstrekken<br />

heeft van <strong>de</strong> Schoonheid. Van <strong>de</strong>r Haar wil veel ‘hooger’ dan Reddingius; hij zoekt<br />

het niet op <strong>de</strong> aar<strong>de</strong>, maar ‘op berge-top, in eed'ler sfeer dan ooit <strong>de</strong> aard kan<br />

geven’ (blz. 1). Er is veel van ‘<strong>de</strong> Alziel’ in zijn gedichten, van ‘golflooze zee van<br />

hemelvloed’, van ‘eeuwige lichten’ en ‘Godgeboren wijding’, van ‘eeuwige Weel<strong>de</strong>n<br />

bloeiend in 't sterven<strong>de</strong> licht van <strong>de</strong>r Reinheid bronnen’. Hij ziet ‘ve<strong>de</strong>r-teedre wolkjes’<br />

‘drinken aan d'aetherbron’ en 's avonds ‘vervloeien door <strong>de</strong>n lief<strong>de</strong>gloed van 't<br />

bran<strong>de</strong>nd ster-licht’ (23). Dit alles klinkt ongetwijfeld heel ‘mooi’ en verheven; alleen...<br />

we hebben moeite aan <strong>de</strong> echtheid te gelooven. Toch meen ik dat men <strong>de</strong>n heer<br />

van <strong>de</strong>r Haar onrecht aandoet zoo men in twijfel mocht trekken of er wel echtheid<br />

aan zijn gevoel ten grondslag ligt. Zeker is er in dat gevoel veel troebels en<br />

verwards, nochtans, zooals ik al zei<strong>de</strong>: ik zie in <strong>de</strong>n auteur van ‘Droomland’ een<br />

dichterlijk mensch, of liever: ik zie in hem het dichterlijke in <strong>de</strong>n mensch<br />

1) Verg. Kalff, Inleiding tot <strong>de</strong> Studie <strong>de</strong>r Literatuurgeschie<strong>de</strong>nis 9. -<br />

Haarlem.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


naar voren gekomen. En dat is dus in <strong>de</strong>n grond een natuurlijk en zuiver element.<br />

Het be<strong>de</strong>nkelijke is nu maar, dat <strong>de</strong> heer van <strong>de</strong>r Haar meent ook dichter te zijn,<br />

d.i. <strong>de</strong> gave te bezitten om wat hij diepinnerlijk, zij 't min of meer vaag, toch als<br />

rijkdom in zich voelt, ook vast te leggen in een vorm van schoonheid. Deze waan<br />

stelt hem <strong>voor</strong> een jammerlijke mislukking. En dat komt, ik merkte 't reeds op, in<br />

hoofdzaak omdat er in 't geestelijk scheppingsproces hier een schakel, <strong>de</strong><br />

noodwendige schakel, ontbreekt; omdat het gevoel, aangenomen dat het hier en<br />

daar dan echt en zuiver mag aanwezig zijn, zich nergens heeft omgezet in leven<strong>de</strong><br />

Verbeelding. En <strong>de</strong> Verbeelding had hier het Woord moeten baren in schoone<br />

harmonie. Want <strong>de</strong> taal als zoodanig is als organisch geheel steeds het secundaire,<br />

en zoo ergens dan bij <strong>de</strong>n dichter. ‘In <strong>de</strong>n beginne was het Woord en het Woord<br />

was bij God en het Woord was God’... Aldus <strong>de</strong> klassieke formule van <strong>de</strong> diepzinnige<br />

en toch zoo klaar-eenvoudige waarheid, dat <strong>de</strong> sprake <strong>de</strong>r zichtbaarheid openbaring<br />

is van en terugwijzing naar een geestelijken grond, als een eenheid van god<strong>de</strong>lijk<br />

Beginsel waaruit <strong>de</strong> veelheid <strong>de</strong>r verschei<strong>de</strong>nheid ontbloeit.<br />

En dat god<strong>de</strong>lijk Beginsel heeft verschillen<strong>de</strong> aspecten; het breekt zich in zoovele<br />

kleuren als het licht in <strong>de</strong> vlakken van een prisma. Zoo zijn ‘het Goe<strong>de</strong>’, ‘het Schoone’<br />

<strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> zij<strong>de</strong>n van eenzelf<strong>de</strong> transcen<strong>de</strong>nte werkelijkheid. Dit transcen<strong>de</strong>nte<br />

nu is in een vers het Beeld; het Beeld in <strong>de</strong>zen zin is niet een zinnelijke<br />

<strong>voor</strong>stelling of een gelijkenis, niet een in <strong>de</strong> aprioristische vormen van tijd en ruimte<br />

gevangen willekeurigheid - het is <strong>de</strong> samenvatting van een dieper, een intuïtieve<br />

aanschouwing.<br />

Toen Goethe zijn Wandrers Nachtlied dichtte <strong>de</strong>ed hij iets àn<strong>de</strong>rs dan wat<br />

wellui<strong>de</strong>nd klinken<strong>de</strong> zinnetjes, wat treffen<strong>de</strong> beel<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r elkaâr zetten, wat van<br />

buiten af na-schrijven van <strong>voor</strong>han<strong>de</strong>n natuurstemmingen. Neen, die enkele<br />

beroem<strong>de</strong> regels zijn verzinnelijkte transcen<strong>de</strong>ntie 1) , ze leggen<br />

1) Ook rhythmisch.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


171<br />

als 't ware van bosch en berg in <strong>de</strong> avondstilte <strong>de</strong>n geestelijken achterkant bloot;<br />

ze doen <strong>de</strong> diepe, schoone, eeuwige werkelijkheid in <strong>de</strong> vormen van tijd en ruimte<br />

aanschouwen. Het Beeld heeft scheppen<strong>de</strong> kracht, en <strong>de</strong> dichter die uit het Beeld<br />

<strong>de</strong>r werkelijkheid leeft gaat als een schepper on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> menschen.<br />

Heel an<strong>de</strong>rs <strong>de</strong> ‘dichterlijke mensch’. Hij voelt wel dat <strong>de</strong> verschijningsvormen<br />

<strong>de</strong>r wereld méer inhou<strong>de</strong>n dan zij aan <strong>de</strong> oppervlakte toonen, maar dat gevoel blijft...<br />

gevoel; het klimt nergens tot aanschouwen van het één on<strong>de</strong>elbaar Beeld. En<br />

daarom kan een dichterlijk voelend mensch als <strong>de</strong> heer van <strong>de</strong>r Haar in volle<br />

oprechtheid wel wat mooie en verheven woor<strong>de</strong>n naast elkaâr zetten, waarvan <strong>de</strong><br />

nuchtere en niet-dichterlijke zegt: hoe haalt <strong>de</strong> man ze bij elkaâr - echte, waarachtige<br />

Poëzie wordt het nooit en nergens. Ik sprak daar van ‘oprechtheid’. Toch zou ik mij<br />

zeer goed kunnen <strong>voor</strong>stellen dat velen, <strong>de</strong> gedichten uit het bun<strong>de</strong>ltje ‘Droomland’<br />

lezen<strong>de</strong>, zich juist geërgerd of tot lichten spot geprikkeld voelen om zóóveel<br />

aanstellerij naast zóóveel onbeholpenheid. Want zeldzaam onbeholpen is <strong>de</strong> factuur<br />

van <strong>de</strong>ze verzen ontegenzeggelijk. Ook aanstellerig? Ik <strong>voor</strong> mij meen van niet, al<br />

vind ik hier geen steun in volkomen zekerheid. Geneigd ben ik evenwel oprechtheid<br />

een <strong>de</strong>r sympathieke eigenschappen van <strong>de</strong>zen schrijver te achten. Ja, ik houd het<br />

er zelfs <strong>voor</strong>, dat zijn verregaan<strong>de</strong> onbeholpenheid te verklaren is uit zijn oprechtheid.<br />

Vergis ik mij niet, dan is er bij van <strong>de</strong>r Haar steeds <strong>de</strong> eerlijke drang geweest om te<br />

geven wat hij in zich voel<strong>de</strong>, persoonlijk, en dus moest wel het glad-loopen<strong>de</strong>, banale<br />

en schablonenhafte, in elkaâr gezette vers, dat zoo veler ‘knappe’ ‘dichters’ bun<strong>de</strong>ls<br />

pleegt te vullen, bij <strong>voor</strong>baat bij hem in miscrediet zijn. Dat hetgeen er <strong>voor</strong> in <strong>de</strong><br />

plaats is gekomen nu evenmin schoone poëzie is gewor<strong>de</strong>n, integen<strong>de</strong>el hier en<br />

daar be<strong>de</strong>nkelijk veel lijkt op bombast en kakographie - dit wijte men aan <strong>de</strong> min of<br />

meer fragmentair en troebel gebleven gevoelens van <strong>de</strong>n heer van <strong>de</strong>r Haar, zijn<br />

rudimentair begrip van taalbehan<strong>de</strong>ling, en, bovenal, aan <strong>de</strong> ontstentenis <strong>de</strong>r<br />

bevruchten<strong>de</strong> Verbeelding, - éér<strong>de</strong>r dan aan een gemis van innerlijke oprechtheid.<br />

Het zou mij te ver voeren <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> verzen in dit bun<strong>de</strong>ltje critisch te gaan<br />

ontle<strong>de</strong>n, gesteld dat poëzie zich daar ooit toe leenen zou. Enkele aanhalingen uit<br />

mijn exemplaar van 't boekje, dat vol streepjes en krulletjes, vol vraagteekens en<br />

dikke uitroepers staat, mogen volstaan om het bovenstaan<strong>de</strong> eenigszins na<strong>de</strong>r toe<br />

te lichten. Wat mij van bombast spreken <strong>de</strong>ed zijn bv. verzen als <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> uit<br />

‘Maanlicht’:<br />

Hoor, er ruischt door geur-gekuste<br />

avondlucht een kroon van licht;<br />

Breiend zich om sluimer-zielen,<br />

onbewusten van het Licht!<br />

Goed-onsterfelijke geesten<br />

scheppen al om wiege-spond'<br />

Vuur-kristallen, Bronne-stralen,<br />

die <strong>de</strong>n slapen<strong>de</strong>n zij zond.<br />

Is hier <strong>de</strong> vizie verward en onzuiver, een haast kin<strong>de</strong>rachtige simpelheid - Giza<br />

Ritschl in haar zwakste momenten - vin<strong>de</strong>n wij in een couplet als het volgen<strong>de</strong>:<br />

O, ve<strong>de</strong>r-teedre wolkjes rein!<br />

Wit-bloemen op <strong>de</strong> wei<strong>de</strong>n<br />

Des hemels, wat zijt vergeest'lijkt gij!<br />

En doet gij mij verblij<strong>de</strong>n! 1)<br />

Dwaas is <strong>de</strong> vizie in een regel als op blz. 3:<br />

1) Ik spatieer.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Zon! omarm [sic] <strong>de</strong> teed're bloemen.<br />

Daarentegen treffen wij soms ook wel een paar vrij zuivere regels aan, zóó waar<br />

<strong>de</strong> dichter spreekt tot het Vlin<strong>de</strong>rtje:<br />

En leg straks door licht en geuren gekust<br />

De vleugeltjes moe<br />

Op klaver en grashalm ...<br />

Had het daar nu maar bij kunnen blijven! Maar dan volgt er tot slot, onmid<strong>de</strong>llijk<br />

achter ‘grashalm’:<br />

in d'armen <strong>de</strong>r Rust<br />

Met d'oogjes toe.<br />

Afgezien nu van <strong>de</strong> ongevoel<strong>de</strong> banaliteit in <strong>de</strong>n eersten <strong>de</strong>zer bei<strong>de</strong> laatste regels<br />

- voelt <strong>de</strong> heer van <strong>de</strong>r Haar niet, hoe dat ‘met d'oogjes toe’ alles be<strong>de</strong>rft? Het beeld<br />

wordt hier te veel voltooid, en van 't nu wel bij lange na niet sublieme, maar tenminste<br />

niet direct onzuivere naar 't ridicule is <strong>de</strong> noodlottige stap te spoedig gedaan. In 't<br />

Kerstlied op blz. 4 lezen we van ‘ziel-oogen’ die ‘in leven<strong>de</strong> harten (hun) wij<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

vochten druppelen’, wat ons eer<strong>de</strong>r onsmakelijk toeschijnt dan gewijd; eenige regels<br />

ver<strong>de</strong>r wordt van een dogma gezegd, dat het zal ‘verbran<strong>de</strong>n tot kaf’ [!]; op blz. 49<br />

van <strong>de</strong>n Geest, dat hij eenmaal door stralen [?] ons beheerschen zal.<br />

Van <strong>de</strong>rgelijke diepzinnighe<strong>de</strong>n trouwens is 't boekje vol, en zij zijn het die ons<br />

boven uitgesproken geloof aan <strong>de</strong> oprechtheid in 't fond van <strong>de</strong>zen dichter wel<br />

telkens op een zeer zware proef stellen.<br />

Of er dan geen enkel gaaf liedje, geen gaaf couplet in dit bun<strong>de</strong>ltje te vin<strong>de</strong>n is?<br />

Ik bla<strong>de</strong>r en bla<strong>de</strong>r en vind ein<strong>de</strong>lijk op blz. 57:<br />

Lui<strong>de</strong> vogel!<br />

Wat zingt, o lui<strong>de</strong> vogel, gij,<br />

In 't stille morgenuur?<br />

Wat zingt uw wenschend harte,<br />

Met eed'len drang en vuur?<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


172<br />

Zingt gij het schoone morgenrood<br />

Een hymne op <strong>de</strong>ez' hei?<br />

Of schenkt <strong>de</strong> drang naar d'Eeuwigheid<br />

Deez' uchtend inn'ge wij?<br />

Gij melodieuse zanger mijn!<br />

In 't dichte bladgewelf!<br />

In d'eenzaamheid wilt geven gij<br />

Uw hemelschoone Zelf! -<br />

Ik weet wel, ook dit is nog geen treffelijke poëzie - niettemin, is het niet of in 't laatste<br />

couplet als <strong>de</strong> schemering trilt van dagen<strong>de</strong> schoonheid? 1) .<br />

GERARD VAN ECKEREN.<br />

[Boekenschouw]<br />

Romans en novellen<br />

In Troebel Water. ‘Een Hollandsch Binnenhuisje’ door Sara Bouterse. -<br />

(Bussum, C.A.J. v. Dishoeck, 1914).<br />

De Familie Hennaerd, door Gerda Haverman. - (Amersfoort, Valkhoff &<br />

Co.).<br />

‘Naar dit eerste belangrijke werk te oor<strong>de</strong>elen, wacht ons veel goeds, en, ik geloof<br />

wel te kunnen zeggen, nòg beters van <strong>de</strong> toekomst’.<br />

Aldus schreef, nu zes jaar gele<strong>de</strong>n, Willem van Rooyen in dit tijdschrift als slot<br />

zijner bespreking van een bun<strong>de</strong>l novellen: Het Jonkertje. Ik heb dat vroegere<br />

werk van Sara Bouterse niet on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> oogen gehad, kan dus moeilijk bepalen of<br />

<strong>de</strong>ze schrijfster met haar jongste boek dat ‘nòg betere’ gegeven heeft - toch ben ik<br />

zeer sterk geneigd dit aan te nemen, want ware Het Jonkertje reeds zóó goed<br />

werk geweest als dit In Troebel Water, dan had Mej. Bouterse reeds jaren<br />

lang nu gerekend moeten zijn on<strong>de</strong>r onze zeer goe<strong>de</strong> prozaschrijfsters.<br />

Toen ik dit onopgesmukt verhaal <strong>voor</strong> 't eerst in ‘Elseviers’ las, was 't mij een<br />

verrassing. Eerlijk gezegd, als men veel in <strong>de</strong> tijdschriften leest die 't hun plicht<br />

schijnen te achten ons maan<strong>de</strong>lijks van een zeker quantum nieuwe romans en<br />

novellen te <strong>voor</strong>zien, dan raakt men 't wel een beetje afgewend op zoo iets als<br />

verrassingen te rekenen. Waarmeê ik niet zeggen wil dat er in onze tijdschriften<br />

geen goed werk uitkomt - integen<strong>de</strong>el: 'k acht het eer<strong>de</strong>r een bewijs daarvan dat er<br />

te véel verschijnt van dat waarop wij gewoon zijn geraakt <strong>de</strong> qualificatie ‘goed werk’<br />

toe te passen.<br />

't Is namelijk bijna àlles goed, kranig, knap wat in onze periodieken het licht ziet,<br />

maar 't blijft in <strong>de</strong>n grond beschouwd te vaak routine-werk, zij 't dan routine-werk<br />

dat als geheel zuiver<strong>de</strong>r van opvatting, objectiever van beelding is dan <strong>de</strong> litteraire<br />

<strong>voor</strong>tbrengselen van vóór 't jaar '80. Wat er, jaar in jaar uit, in ons land - en 't is<br />

1) Ook op blz. 5 troffen wij een goe<strong>de</strong>n regel: ‘Harten herschept stil tot schoone valleien’<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


el<strong>de</strong>rs niet beter - aan romans en novellen op onze boekentafels wordt neêrgelegd,<br />

't zijn bijna alles copieën (soms zeer góe<strong>de</strong> copieën) van enkele mo<strong>de</strong>rn-classieke<br />

standaard-mo<strong>de</strong>llen, die met een ein<strong>de</strong>looze reeks van variaties onbewust wor<strong>de</strong>n<br />

nageschreven in stijl en in conceptie. En <strong>de</strong> argelooze lezer, laat ons bekennen:<br />

ook <strong>de</strong> zich op zijn qui-vive wanen<strong>de</strong> criticus vaak, herkennend in al die werken iets<br />

van 't talentvolle, soms geniale <strong>de</strong>r prototypen, zon<strong>de</strong>r zich daar ten volle rekenschap<br />

van te geven, is maar al te geneigd <strong>de</strong> copie te verslijten <strong>voor</strong> 't origineel en zich<br />

zoo knollen <strong>voor</strong> citroenen in <strong>de</strong> hand te laten stoppen.<br />

Nu wil ik niet beweren, dat Sara Bouterse met In troebel Water reeds het<br />

hoogtepunt van haar kunnen heeft bereikt - veel liever neem ik het tegen<strong>de</strong>el aan.<br />

Wel echter ben ik er zeker van, dat dit boek ons niet met een copie te doen geeft,<br />

maar met een zuiver origineel, hetgeen zeggen wil, dat het zich, zij het in enkele<br />

opzichten nog slechts in aanleg, door dat zeker ‘iets’ on<strong>de</strong>rscheidt wat elk waarachtig<br />

kunstwerk on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n blijft van zelfs <strong>de</strong> beste navolging daarvan. Dat zekere<br />

‘iets’ is <strong>de</strong> ziel, het ‘van binnen uit komen<strong>de</strong>’, niet het ‘van buiten af’. Ie<strong>de</strong>r die wel<br />

eens een schoon schil<strong>de</strong>rij en <strong>de</strong> goe<strong>de</strong> copie daarvan naast elkaâr heeft beschouwd,<br />

zal begrijpen wat ik bedoel. En het volgen<strong>de</strong> moge het aan 't boek van Sara Bouterse<br />

dui<strong>de</strong>lijk maken.<br />

Deze roman is, oppervlakkig beschouwd, zoo geheel zon<strong>de</strong>r ‘kunst’ geschreven,<br />

zoo geheel zon<strong>de</strong>r ‘woord-kunst’ maar zon<strong>de</strong>r ingewikkel<strong>de</strong> psychologische ontleding<br />

ook, zon<strong>de</strong>r spru<strong>de</strong>ln<strong>de</strong>n dialoog of weidsche natuurschil<strong>de</strong>ringen van schitterend<br />

coloriet of grootsche plastiek - 't is weêr zoo echt een boek, waar een heeleboel<br />

menschen niets ‘aan’ zullen vin<strong>de</strong>n, ‘een Hollandsch binnenhuisje’, ja, maar met<br />

niets in zich van het idyllisch-zoetvoerige, het romantischsentimenteele dat dat<br />

an<strong>de</strong>re, overbeken<strong>de</strong> ‘Binnenhuisje’ zoo populair heeft gemaakt.<br />

De roman van Sara Bouterse geeft ons een kijkje in een mo<strong>de</strong>rn huisgezin van<br />

<strong>de</strong>zen tijd, waar 't familieleven is vertroebeld en verbitterd door een incompatibilité<br />

d'humeur van man en vrouw. Hij een luchthartige, kilberekenen<strong>de</strong> egoïst, zij een in<br />

zuur zelfbeklag zich verteren<strong>de</strong>, moe<strong>de</strong>, vóór haar tijd verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong> vrouw, meest<br />

berustend in een dof gevoel slachtoffer te zijn, soms, bij een woord, een blik, een<br />

hatelijk lachje van haar man, wel even opveerend, uitschietend in een nerveuze<br />

drift vol snibbige verwijten.<br />

Daar, in die getroebel<strong>de</strong> sfeer, die altijd electrisch gela<strong>de</strong>n is, zijn <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren<br />

Hoogland opgegroeid: Bert, <strong>de</strong> oudste, <strong>de</strong> stu<strong>de</strong>nt, met zijn wat tobben<strong>de</strong> natuur;<br />

Marianne, het jonge meisje met haar droomen en verlangens, die geen werkelijkheid<br />

zullen wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> haar hard en cynisch maken<strong>de</strong> omgeving; Leen<strong>de</strong>rt, <strong>de</strong> zich<br />

pantseren<strong>de</strong> in hautaine onverschilligheid, en Japie, het verwaarloosd boefje vol<br />

streken, <strong>de</strong> bengel uit het ‘turfhok’ van <strong>de</strong> Camera. En alleen Aletje, moe<strong>de</strong>rs kindje<br />

nog, te jong om te begrijpen, met een lieve aanhankelijkheid <strong>voor</strong> wie zij voelt dat<br />

door <strong>de</strong> stoute groote menschen om haar heen wordt leed gedaan.<br />

De verdienste van <strong>de</strong> schrijfster is nu, dat zij dit leven, <strong>de</strong>ze karakters heeft gebeeld<br />

niet met die kou<strong>de</strong> objectiviteit welke haar object van buiten af na<strong>de</strong>rt, noch<br />

met het kin<strong>de</strong>rachtig interesse van die, meest jonge, auteurs die zich mid<strong>de</strong>n plaatsen<br />

tusschen hun verbeeldingsschepsels en <strong>de</strong>n lezer op ie<strong>de</strong>re bladzij doen gevoelen<br />

hoe belangwekkend of zielig zij, <strong>de</strong> schrijver, toch die menschen wel vin<strong>de</strong>n; nog<br />

veel min<strong>de</strong>r met <strong>de</strong> trotsche levensverachting van hen, die <strong>voor</strong> <strong>de</strong> misère slechts<br />

een sarcastisch of wrang-hatend lachje overhebben, - neen, Sara Bouterse's<br />

verdienste (of eigenlijk is 't geen ‘verdienste’ maar een gave) is <strong>de</strong>ze: dat zij 't leven<br />

van hare personen doorleefd heeft, maar... het in zich zelf heeft overwonnen en er<br />

nu tegenoverstaat met <strong>de</strong>n blik van een die als een lief<strong>de</strong>vol begrijpen<strong>de</strong> dat leven<br />

met al zijne roerselen doorschouwt in zijn klare doorzichtigheid. Daarom kon dit<br />

boek zoo rustig, zoo zon<strong>de</strong>r ‘kunst’, zoo simpel-eenvoudig geschreven<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


173<br />

wor<strong>de</strong>n; zijn <strong>de</strong> fijnhe<strong>de</strong>n ervan <strong>voor</strong>al innerlijk, dus <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n durchschnitts-lezer<br />

verborgen. Want het is heusch niet waar, dat ie<strong>de</strong>reen een roman kan lezen, zoo<br />

min als ie<strong>de</strong>r een schil<strong>de</strong>rij kan zien of een muziekstuk werkelijk hooren. Zoo<br />

stel ik mij <strong>voor</strong> dat maar weinig lezers verrast zullen opzien bij die eerste alinea al<br />

da<strong>de</strong>lijk, welke ik hier even <strong>voor</strong> u afschrijf:<br />

Een <strong>voor</strong> één waren ze binnen gekomen, <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren Hoogland. Japie,<br />

<strong>de</strong> jongste jongen, met zijn bijna altijd vuile han<strong>de</strong>n, maar die hij nu,<br />

frisch-schoon gewasschen en nog rood van 't kou<strong>de</strong> sop, als twee<br />

kostbaarhe<strong>de</strong>n <strong>de</strong> kamer binnen droeg.<br />

Het fijnheidje in <strong>de</strong>zen zin spatieer<strong>de</strong> ik. En waarom is dat nu zoo <strong>voor</strong>treffelijk?<br />

Omdat het hier niet een losse, min of meer geestige opmerking geldt van buiten-af<br />

genoteerd, maar omdat <strong>de</strong> geheele Japie-karakteristiek hier in kiem ligt ingewikkeld,<br />

dus <strong>de</strong> psyche van zijn persoontje niet bij stukjes en brokjes in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n<br />

behoeft te wor<strong>de</strong>n opgebouwd, maar <strong>de</strong>ze door wat volgt enkel verklaard en<br />

verhel<strong>de</strong>rd hoeft te wor<strong>de</strong>n. Dat zoo het boek van binnen uit geschreven is<br />

treft ons op ie<strong>de</strong>re bladzij<strong>de</strong>. Nog een <strong>voor</strong>beeld. Er is weêr een spanning tusschen<br />

Hoogland en zijn vrouw; hij tracht <strong>de</strong>n toestand te forceeren door vroolijk met zijn<br />

oudsten zoon Bert te praten, vlot en hartelijk te informeeren naar diens studie. Maar<br />

't lukt niet recht. En dan lezen we op blz. 161:<br />

Uit hun gesprek, dat wat sleepte, keken zij bei<strong>de</strong>n gretig op, toen in<br />

<strong>de</strong>n tuin ... etc.<br />

Zon<strong>de</strong>r dat woordje gretig was dit zinnetje niets geweest, een doodgewoon<br />

notitietje; dat enkele woordje doet 't 'em hier.<br />

Martha wacht op haar man, in <strong>de</strong>n nacht, <strong>voor</strong> 't venster. ‘Een groote wij<strong>de</strong><br />

verlatenheid was overal’. Wij nemen die me<strong>de</strong><strong>de</strong>eling <strong>voor</strong> kennisgeving aan? Neen,<br />

toch niet, want er volgt onmid<strong>de</strong>llijk:<br />

Zwaar viel een klokslag, en zóó elf bree<strong>de</strong> galmen die dreunend<br />

verstierven; bij elken slag, die weer aanzwol werd <strong>de</strong> stilte<br />

van een dieper eenzaamheid (190).<br />

Hier wordt <strong>de</strong> eenzaamheid-op-papier opeens, alweêr door een paar simpele<br />

woor<strong>de</strong>n alleen, in ons tot leven gewekt; 't is of een scherm <strong>voor</strong> onze oogen wordt<br />

weggeschoven en wij plotseling mèt <strong>de</strong> wachten<strong>de</strong> vrouw instaren in <strong>de</strong> zwarte<br />

verlatenheid.<br />

Om ten volle een kunstwerk te mogen heeten, in <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> beteekenis, daar<strong>voor</strong><br />

had het boek als geheel toch nog dieper inkijk moeten geven; nu blijft het te<br />

veel levens-abschnitt, fragment. Niet, dat wij haarfijn zou<strong>de</strong>n willen weten hoe het<br />

nu precies met Marianne ver<strong>de</strong>r zal gaan en wat er van Japie en Aletje zal terecht<br />

komen. Dat heeft <strong>de</strong> schrijfster ons voldoen<strong>de</strong> doen voelen, ook al kunnen wij ie<strong>de</strong>rs<br />

levenslijn naar <strong>de</strong> feitelijkhe<strong>de</strong>n niet uitstippelen. Maar we had<strong>de</strong>n toch wel iets als<br />

een synthese gewenscht, iets als een accoord waarin <strong>de</strong> samenvatting van het<br />

geheel zou blijven naklinken. Inplaats daarvan eindigt <strong>de</strong> schrijfster tamelijk<br />

willekeurig daar, waar het natuurlijk punt om te eindigen feitelijk nog niet gekomen<br />

schijnt.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Evenwel, als fragment is dit stukje tragisch huwelijksleven innerlijk ‘af’, en wij<br />

wenschen <strong>de</strong> schrijfster gaarne geluk met dit boek van ontwijfelbare verdienste 1) .<br />

* * *<br />

Over <strong>de</strong>n roman van Gerda Haverman zullen we maar niet veel zeggen. Hier hebben<br />

we nu te doen met een copie van, ja, van welke mo<strong>de</strong>llen? Juffrouw Haverman heeft<br />

blijkbaar veel gelezen en toen... óók eens een boek willen schrijven. Ze ken<strong>de</strong> 't<br />

procédé wel zoo wat en haar romanpersonen had ze <strong>voor</strong> 't grijpen: het meisje dat<br />

<strong>voor</strong> haar kunst wil leven, zich ontworstelt aan een enge omgeving; die omgeving<br />

welke daar ach en foei over spreekt, maar niet kan verhin<strong>de</strong>ren dat <strong>de</strong> drang naar<br />

vrijheid en schoonheid toch ‘ten letste’ triomfeert over ‘<strong>de</strong> ban<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r conventie’ -<br />

nietwaar, dat is prachtige romanstof.<br />

Zeer zeker, doch alleen <strong>voor</strong> hem of haar die die stof volkomen beheerscht door<br />

ze in zich te hebben opgenomen en niet, als Gerda Haverman blijkbaar, haar wel<br />

dankbare romanstof acht, misschien ook wel daarom wijl zij er min of meer eigen,<br />

<strong>voor</strong> haar natuurlijk hoogst gewichtige, ‘ervaringen’ in kon verwerken.<br />

Als compositie is het boek bovendien vrij onhandig in elkaâr gezet. Het verhaal<br />

van Bob Hennaerds huwelijksleven, zijn zich vrij-maken van <strong>de</strong> knellen<strong>de</strong> ban<strong>de</strong>n<br />

(wat er van Atie verteld wordt blijkt hier straks niet veel an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> herhaling<br />

van) is een veel te uitvoerig uitgesponnen inschuifsel (blz. 11-73). Voor 't overige<br />

is het boek niet in 't oog vallend slecht, maar vlak, banaal, een romannetje als<br />

zoovele an<strong>de</strong>re, waaraan niemand zijn tijd verspille.<br />

Ik las <strong>de</strong>zer dagen het bericht, dat er in <strong>de</strong>n aanstaan<strong>de</strong>n winter een groote<br />

behoefte zal zijn aan polsmoffen <strong>voor</strong> onze soldaten. Mag ik op die behoefte juffrouw<br />

Havermans aandacht eens vestigen?<br />

G.v.E.<br />

Dorpslucht, door Stijn Streuvels. Twee<strong>de</strong> Deel. - (Amsterdam, L.J. Veen).<br />

Zoo ligt dan nu <strong>de</strong> uitgebrei<strong>de</strong> dorpsroman, beslaan<strong>de</strong> het kapitale aantal van 876<br />

bladzij<strong>de</strong>n druks, compleet vóór ons. De tijd is onzen grooten Vlaming Streuvels<br />

niet gunstig geweest; belangrijke wijzigingen door <strong>de</strong>n auteur in <strong>de</strong> laatste proeven<br />

van dit twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el aangebracht hebben <strong>de</strong> drukkerij niet meer kunnen bereiken<br />

en zijn bijgevolg onuitgevoerd gebleven. Intusschen, het boek ligt vóór ons en wij<br />

hebben het te nemen en te beoor<strong>de</strong>elen - hatelijk, betweterig woord toch! - zooals<br />

het daar ligt. En wij willen dan maar da<strong>de</strong>lijk erkennen: dat dit twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el onze<br />

aandacht heel wat beter heeft weten vast te hou<strong>de</strong>n dan het eerste 1) - al leg<strong>de</strong>n wij<br />

ook dit <strong>de</strong>el uit <strong>de</strong> hand ‘dankbaar maar niet voldaan’. Wat ons in het eerste <strong>de</strong>el<br />

<strong>de</strong> groote fouten schenen, vin<strong>de</strong>n wij als <strong>de</strong> hoofdgebreken ook van dit vervolg<br />

terug: het ‘bree<strong>de</strong>’ is hier te weinig verinnerlijkt, te weinig het ‘diepe’ gewor<strong>de</strong>n - het<br />

is te veel gebleven het breedvoerige. Ook is het boek als compositie - maar in <strong>de</strong><br />

compositie van een grooter geheel lag immers nooit Streuvels kracht - geen schoone<br />

eenheid kunnen wor<strong>de</strong>n; in dit opzicht staat dit twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el zelfs bij 't eerste ten<br />

achter. Groepeer<strong>de</strong> zich daar alles om <strong>de</strong>n rentenier Koornaert en <strong>de</strong> tabakdiefte -<br />

in het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el wordt onze belangstelling nagenoeg geheel opgeëischt <strong>voor</strong><br />

gansch an<strong>de</strong>re motieven, die slechts zij<strong>de</strong>lings met het in het eerste ge<strong>de</strong>elte<br />

verhaal<strong>de</strong> verband hou<strong>de</strong>n. Koornaert en diens zuster verdwijnen vrijwel van het<br />

tooneel om plaats te maken <strong>voor</strong> Elvire, Koornaerts nichtje met haar<br />

1) Over <strong>de</strong> psychologie van het boek kan ik hier niet uitwei<strong>de</strong>n. Goed gevoeld is b.v. dat <strong>de</strong><br />

schrijfster het jonge meisje Marianne, als zij, moê en teleurgesteld, verlangend naar rust,<br />

haar woord gegeven heeft aan Fre<strong>de</strong>rik, dien zij niet liefheeft, driftig laat reageeren zoodra<br />

zij merkt dat hij nog een oogenblik blijft aarzelen om haar woord te accepteeren. In <strong>de</strong> lauwheid<br />

van eigen gevoel had zij <strong>de</strong> hevigheid van zijn geluksuiting gewild (blz. 196).<br />

1) Zie D.G.W. <strong>13</strong>e jrg. afl. 7.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


lief<strong>de</strong>sdroomerijen, <strong>de</strong> figuur van <strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rpastor, en het huisgezin van dokter<br />

Blon<strong>de</strong>el, in 't bizon<strong>de</strong>r 's dokters zoon Albert, <strong>de</strong>n veelbeloven<strong>de</strong>n jongen medicus<br />

dien wij, uit <strong>de</strong>n vreem<strong>de</strong> teruggekeerd, het ou<strong>de</strong>rlijk huis zien betre<strong>de</strong>n met heel<br />

an<strong>de</strong>re wenschen<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


174<br />

en i<strong>de</strong>eën in hoofd en hart dan die welke zijn eenvoudige ou<strong>de</strong>rs in hem vermoe<strong>de</strong>n.<br />

Dat hij, voedsterling <strong>de</strong>r vermaardste buitenlandsche hoogescholen, die met<br />

minachtend me<strong>de</strong>lij<strong>de</strong>n neêrziet op <strong>de</strong> zoogenaam<strong>de</strong> ‘wetenschap’ van zijn goe<strong>de</strong>n<br />

va<strong>de</strong>r, wiens geneesmetho<strong>de</strong> viel saâm te vatten in het: ‘clysterium donare, postea<br />

seignare, ensuita purgare’, weigert zijn va<strong>de</strong>r als dorpsgeneesheer op te volgen,<br />

zich integen<strong>de</strong>el op 't dorp, in cynische onverschilligheid, onmogelijk maakt, en het<br />

meisje (Elvire) dat van hem gedroomd, op hem gewacht heeft, teleurstelt - dat moest<br />

het sloopend verdriet van zijn ou<strong>de</strong>rs wor<strong>de</strong>n; en <strong>de</strong> bladzij<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong>ze stille,<br />

smartelijke botsing tusschen jong en oud gewijd - het zijn er in dit boek niet weinige<br />

- behooren ongetwijfeld tot <strong>de</strong> beste.<br />

Maar zeer zeker zult ge óók met belangstelling volgen wat <strong>de</strong> schrijver over het<br />

jonge meisje Elvire vertelt. Lijdt het exposé van haar leven tot aan het punt waarin<br />

zij feitelijk eerst ‘han<strong>de</strong>lend’ begint op te tre<strong>de</strong>n zeer sterk aan een gerektheid vol<br />

herhalingen en conventioneele typeeringen (blz. 128-157) - zoodra een versch<br />

hoofdstuk inzet met <strong>de</strong> reis naar Lour<strong>de</strong>s, begint het eerst recht; dàn spant zich<br />

onze aandacht al spoedig intenser, om gespannen te blijven, bladzij<strong>de</strong> na bladzij.<br />

Heel goed heeft Streuvels ons weten voelbaar te maken <strong>de</strong> tegenstrijdige<br />

gewaarwordingen van het jonge meisje in haar ontwakend zinneleven, als zij met<br />

<strong>de</strong>n kapelaan en diens zuster benevens een jong echtpaar in een zelf<strong>de</strong>n<br />

spoorwagen gezeten <strong>de</strong> lange spoorreis naar het Zui<strong>de</strong>n doet; goed ook,<br />

daartegenover, <strong>de</strong> gevoelens van <strong>de</strong>n jongen kapelaan, die in zijn gedwongen<br />

abstinentie van al wat op 't geslachtsleven betrekking heeft als onbewust en tegen<br />

zijn wil <strong>de</strong>n invloed on<strong>de</strong>rgaat <strong>de</strong>r nabijheid van het mooie meisje naast hem in <strong>de</strong><br />

dompig-zwoele nachtcoupé. Dat Lour<strong>de</strong>s-hoofdstuk reken ik me<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r het beste<br />

van <strong>de</strong>n roman.<br />

Dan, tegen 't eind van het boek, knoopt <strong>de</strong> schrijver weêr aan aan het<br />

diefstal-motief van het eerste <strong>de</strong>el, dat nu, achteraf, als niet meer dan een veel te<br />

lange inleiding schijnen moet van wat zich in het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el als <strong>de</strong> kern van <strong>de</strong>n<br />

roman is gaan ontwikkelen. Koornaert tobt nog altijd over het in <strong>de</strong>n boomgaard<br />

gebeur<strong>de</strong>, zijn schieten op <strong>de</strong>n dief, en het lijk... het lijk dat ergens in <strong>de</strong>n tuin moet<br />

verborgen liggen. Hij wil zijn misdaad biechten en toch eigenlijk weêr niet - hij weet<br />

het zelf niet; fel vermagerd, dwaalt hij rond door hof en huis en begint allengs allerlei<br />

onsmakelijke gewoonten aan te nemen. Rechtuit gezegd: hij raakt aan 't malen.<br />

Maar veel interesseeren doet het ons eigenlijk niet; daar<strong>voor</strong> hebben wij <strong>de</strong>n<br />

rentenier, die ons in 't eerste <strong>de</strong>el reeds eenigszins raadselachtig was, te langen<br />

tijd uit 't oog verloren; onze aandacht heeft moeite weêr aan te knoopen aan wat<br />

zoo ver terug ligt. En als wij het boek hebben dichtgeslagen komt <strong>de</strong> wensch bij ons<br />

op, dat <strong>de</strong> auteur, in rustiger tij<strong>de</strong>n op zijn ‘Lijsternest’ gezeten - God geve dat het<br />

spoedig zij! - <strong>voor</strong> een eventueelen nieuwen druk zijn roman eens herschrijven<br />

mocht, wat hier zeggen wil: dat hij sommige te lang uitgesponnen ge<strong>de</strong>elten meer<br />

synthetisch mocht zoeken te bewerken. De roman zou dan wellicht <strong>de</strong> helft<br />

min<strong>de</strong>r dik wor<strong>de</strong>n, maar aan innerlijke kracht ongetwijfeld winnen. Zoo als het boek<br />

er nú ligt duidt zijn uitwendige verschijning - een veel te dikke stapel papier,<br />

saâmgenaaid tot een vormloos geheel zon<strong>de</strong>r juiste proporties - eenigszins<br />

symbolisch op wat mij zijn innerlijke gebreken schijnen. Desondanks zij, ten slotte,<br />

hier nogeens volmondig uitgesproken: dat in dit Dorpslucht, ook naar zijn huidige<br />

gesteldheid, door Stijn Streuvels bewijzen te over zijn gegeven van zijn<br />

bewon<strong>de</strong>renswaardig kunnen.<br />

G.v.E.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Land- en volkenkun<strong>de</strong>; reisbeschrijving<br />

Natuur en Menschen in Indië, door Augusta <strong>de</strong> Wit. Met 45 illustraties.<br />

- (Amsterdam, Maatsch. <strong>voor</strong> Goe<strong>de</strong> en Goedkoope lectuur, 1914).<br />

I<strong>de</strong>alen, gelukkig <strong>de</strong> mensch die ze nog heeft en koestert en die, zijn er met het<br />

grijzen <strong>de</strong>r haren eenige verloren gegaan, zich weer an<strong>de</strong>re vormt; want zij zijn ons<br />

dikwijls een steun, een troost in moeielijke tij<strong>de</strong>n, en, al zien wij ze gaan met een<br />

traan in het oog, dikwijls laten zij meer achter dan een vrien<strong>de</strong>lijke herinnering. Hoe<br />

heb ik jaren lang gewenscht Indië te zien, <strong>de</strong> heerlijke natuur daar, <strong>de</strong> schitteren<strong>de</strong><br />

flora en <strong>de</strong> merkwaardige fauna; ik droom<strong>de</strong> van een reis daarheen, van een<br />

bergtocht in <strong>de</strong> Preanger, van een klimaat nog heerlijker en een natuur nog veel<br />

schooner en grootscher dan ons liefelijk klimaat en dan onze planten- en dierenschat<br />

in <strong>de</strong>n zomer van 1914 waren. Mijn i<strong>de</strong>aal is niet verwezenlijkt, maar mijn<br />

belangstelling <strong>voor</strong> het land van belofte is onverzwakt gebleven. Nu wordt mij ter<br />

bespreking toegezon<strong>de</strong>n het hierboven genoem<strong>de</strong> werk, waarin <strong>de</strong> schrijfster op<br />

<strong>de</strong> haar eigene en aangename wijze verslag geeft van hare bevindingen en indrukken<br />

in onze schoone koloniën, en die daar waargenomen heeft met een open en fijn-ziend<br />

oog, en gehoord met een scherp en gevoelig oor. Misschien heeft <strong>de</strong> schrijfster ook<br />

wel als i<strong>de</strong>aal gekoesterd Indië te bezoeken en is zij zoo gelukkig geweest dien<br />

wensch vervuld te zien; ik zou dat durven opmaken uit <strong>de</strong> wijze waarop zij het daar<br />

geziene en genotene weergeeft, vol leven, vol gloed en vol hartelijke belangstelling.<br />

Voor wie iets gevoelt <strong>voor</strong> het intieme leven daar on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n evenaar is haar boek<br />

een heerlijke gids, en waar er allerwege aandacht aan geschonken wordt, waar<br />

allerlei periodieken er met groote waar<strong>de</strong>ering over spreken, er stukken uit<br />

overnemen gelijk o.a. het weekblad ‘<strong>de</strong> Hervorming’ gedaan heeft, daar is mij <strong>de</strong><br />

opdracht aangenaam iets over het boek me<strong>de</strong> te <strong>de</strong>elen.<br />

Te Sabang op Poeloe-Weh, het rotsige eilandje dat <strong>de</strong> uiterste spits van Indië<br />

vormt, komt <strong>de</strong> schrijfster aan; <strong>de</strong> groote bedrijvigheid in <strong>de</strong> haven treft haar, en aan<br />

haar aandacht ontgaat het niet van hoeveel grooter waar<strong>de</strong> <strong>de</strong> Chineesche<br />

werkkrachten zijn dan die <strong>de</strong>r Javanen: <strong>de</strong> eersten vlug en veerkrachtig, werken<strong>de</strong><br />

om het loon niet enkel, maar ook om het werk zelf, <strong>de</strong> laatsten onverschillig en loom.<br />

Zoowel Chineezen als Javanen schuiven en rooken opium. Reizen<strong>de</strong> van Tandjong<br />

Priok naar Djombang komt zij on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bekoring van <strong>de</strong> schitteren<strong>de</strong> natuur, die,<br />

naar zij meent, nergens op <strong>de</strong>ze schoone wereld schooner is dan op Java. Een<br />

onuitsprekelijk gevoel van<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


175<br />

vreug<strong>de</strong> en verlangen<strong>de</strong> kracht springt op in het hart, bij al die schoonheid van land<br />

en zon, die veerkrachtige golving naar telkens alweer zulk een blinkend hoogen top<br />

van <strong>de</strong> klare bergen door <strong>de</strong> klare lucht. Trekken<strong>de</strong> door <strong>de</strong> Javaansche dorpen<br />

ziet zij hoe dikwijls <strong>de</strong> <strong>de</strong>ssaman zijn erf laat verwil<strong>de</strong>ren en hoeveel meer <strong>voor</strong><strong>de</strong>el<br />

van <strong>de</strong>n grond ware te trekken in zulk een omgeving en on<strong>de</strong>r zulke omstandighe<strong>de</strong>n.<br />

Wat een rijke gaard wezen kon is niet an<strong>de</strong>rs dan een wil<strong>de</strong>rnis, als zoodanig zeker<br />

mooi, zoo vol fonkelschaduw en gou<strong>de</strong>n lichtgesprankel als zijn ondoordringbare<br />

looverdichtheid is, maar <strong>de</strong>n mensch van geenerlei nut. Met verschillen<strong>de</strong> loerahs<br />

is kennismaking aangeknoopt, sommigen van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n stijl, an<strong>de</strong>ren van <strong>de</strong>n<br />

nieuwen stijl en weer an<strong>de</strong>ren van wat men <strong>de</strong>n permanenten stijl zou kunnen<br />

noemen. Ie<strong>de</strong>r zal met belangstelling en genoegen lezen van die kennismaking,<br />

van <strong>de</strong> toestan<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> dorpen, van <strong>de</strong> spanning over <strong>de</strong> keuze van een nieuw<br />

hoofd en <strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong>ze plaats vindt; niet min<strong>de</strong>r van <strong>de</strong>n rijstoogst, die op<br />

primitieve wijze geschiedt, om allerlei praktische re<strong>de</strong>nen, waar ‘<strong>de</strong> adat’ <strong>de</strong> wijding<br />

van traditie en het godsdienstig gevoel aan geeft, waardoor <strong>de</strong> gewoonte<br />

onaantastbaar is gewor<strong>de</strong>n. Men voelt een verlangen bij zich opkomen om die<br />

rijstvel<strong>de</strong>n te zien, zoo fleurig als een bloementuin gewor<strong>de</strong>n, wanneer <strong>de</strong><br />

bontgekleur<strong>de</strong> en met bloemen versier<strong>de</strong> meisjes <strong>de</strong> goudgele aren gaan oogsten,<br />

ze afsnij<strong>de</strong>n<strong>de</strong> met een kort, dolkvormig mesje. Maar dat verlangen dringt telkens<br />

naar voren, op elke bladzij<strong>de</strong>, b.v. wanneer we lezen van Sultansland en Djokja,<br />

een zeventig duizend bewoners bergen<strong>de</strong> stad, waarin maar tweeërlei soort van<br />

menschen wonen en wel die van <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rling scherpst contrasteeren<strong>de</strong> klassen<br />

<strong>de</strong>r maatschappij: namelijk vorsten met hun omgeving en arm volk. Lezen we over<br />

Suikerland, hoe vroeger <strong>de</strong> Sultan alle rechten had en geen verplichtingen, zijn<br />

laagste vazal enkele rechten en vele verplichtingen, het gemeene volk geen rechten<br />

en alle verplichtingen, dan doet het min<strong>de</strong>r aangenaam aan als van <strong>de</strong> Oost-Indische<br />

Compagnie gezegd wordt dat die, gelei<strong>de</strong>lijk in <strong>de</strong>s Sultans plaats tre<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, zijn<br />

macht besnoei<strong>de</strong> ten <strong>voor</strong><strong>de</strong>ele van haar eigene, doch in hoofdzaak het ou<strong>de</strong> stelsel<br />

liet <strong>voor</strong>tbestaan: van <strong>de</strong> opbrengst was, na aftrek van ⅕ <strong>voor</strong> toezicht van <strong>de</strong><br />

hoof<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> helft <strong>voor</strong> het volk en <strong>de</strong> helft <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n vorst. Hollandsche on<strong>de</strong>rnemers<br />

kwamen en gingen een <strong>voor</strong><strong>de</strong>eliger produkt dan rijst, n.l. suikerriet, telen; <strong>de</strong> velerlei<br />

diensten die on<strong>de</strong>r allerlei benamingen aan <strong>de</strong>n Sultan moesten wor<strong>de</strong>n bewezen,<br />

en zwaar drukten, wer<strong>de</strong>n afgekocht en zoo werd <strong>de</strong> rijstbouwer van <strong>de</strong>n Sultan<br />

rietbouwer van <strong>de</strong>n fabrikant en <strong>de</strong> Djokjasche sawahs veran<strong>de</strong>rd in wimpelen<strong>de</strong><br />

riettuinen. Maar zóó mag ik niet <strong>voor</strong>tgaan; ik ben met dit zeer vluchtig overzicht,<br />

waarin ik dikwijls <strong>de</strong> eigen woor<strong>de</strong>n van <strong>de</strong> schrijfster gebruikte, pas op bladz. 80<br />

van het boek en er zijn er op een paar na 500! Na Java vragen Bali, Borneo, Sumatra,<br />

Celebes, een Molukkenreis en Nieuw-Guinea ook nog om een beurt. Zóó mag ik<br />

niet <strong>voor</strong>tgaan, want dan zou ik over te veel genomen ruimte met <strong>de</strong>n <strong>Winckel</strong>ier in<br />

oorlog komen, en van oorlog is er nu helaas reeds veel te veel in <strong>de</strong> wereld.<br />

Dr. CALKOEN.<br />

HAARLEM.<br />

Onze schrijvers en <strong>de</strong> oorlog<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Naar <strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n gemeld hebben moet ook het landgoed van Cyriël Buysse, te<br />

Afsnee, in 't door <strong>de</strong>n schrijver zoo geliefd Vlaan<strong>de</strong>renland, een prooi zijn gewor<strong>de</strong>n<br />

van <strong>de</strong>n niets ontzien<strong>de</strong>n krijg.<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> november-tijdschriften<br />

De Nieuwe Gids.<br />

G.v. Hulzen vervolgt zijn Hij-en-Zij-roman ‘Aan 't Lichten<strong>de</strong> Strand’; van Aleida van<br />

Pellecom heeft <strong>de</strong> redactie een vrij onnoozel novelletje over een meisje dat een<br />

stuk stopnaald laat zitten in <strong>de</strong> tuit van een theepot, waar een erftante uit drinken<br />

moet en waaruit - o, schrik! - dan haar va<strong>de</strong>r blijkt gedronken te hebben. Gelukkig<br />

loopt alles goed af. Had<strong>de</strong>n we eer<strong>de</strong>r in ‘Ne<strong>de</strong>rland’ verwacht, of in ‘De Prins’.<br />

Jac. v. Looy geeft weer een nieuwe Zebe<strong>de</strong>üs-bijlage; Frans Erens mediteert<br />

ver<strong>de</strong>r over <strong>de</strong> verschrikkingen van <strong>de</strong>n krijg. Nog twee an<strong>de</strong>re oorlogsbijdragen<br />

vin<strong>de</strong>n we in <strong>de</strong>ze aflevering, nl. Herinneringen aan 1870 naar aanleiding van een<br />

bezoek aan Metz door C.F. Gijsberti Ho<strong>de</strong>npijl, en een beschouwing over <strong>Den</strong> Oorlog<br />

van G. Kapteyn-Muysken. H.L. Berckenhoff schreef een waar<strong>de</strong>erend artikel over<br />

W.G. van Nouhuys.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


176<br />

Van Nouhuys is een romanticus geweest, in zijn novellen zoowel als in<br />

zijn tooneelstukken, en wat zijn critieken betreft, zij getuigen in zeer sterke<br />

mate van <strong>de</strong> behoefte om op <strong>de</strong> dingen, die zijn oor<strong>de</strong>el vragen, het licht<br />

te doen schijnen, ze te koesteren in <strong>de</strong> warmte van een <strong>voor</strong> a<strong>de</strong>l en<br />

schoonheid licht ontvankelijk gemoed.<br />

Een romanticus in Zalt-Bommel! Men heeft hier te rekenen met <strong>de</strong> werking<br />

van het contrast. Het is natuurlijk niet vast te stellen, in hoeverre Van<br />

Nouhuys' aanleg in een an<strong>de</strong>r milieu zich ook an<strong>de</strong>rs zou ontwikkeld<br />

hebben. Het heeft geen zin zich daarin te verdiepen, nu het ganschelijk<br />

niet hoeft te bevreem<strong>de</strong>n, dat hij, <strong>de</strong>s avonds zijn zaak sluiten<strong>de</strong>, niet<br />

we<strong>de</strong>rom, nu met <strong>de</strong>n geest, ging pruimenwegen, maar hooger wil<strong>de</strong><br />

stijgen om <strong>de</strong> dingen van het leven te beschouwen in grooter ruimte dan<br />

door <strong>de</strong> wan<strong>de</strong>n van zijn winkel werd begrensd, en in sterker belichting<br />

dan door het winkelraam naar binnen viel. Juist <strong>de</strong> kleine stad, genepen<br />

tusschen ou<strong>de</strong> wallen, <strong>de</strong> kleine kring, met al zijn afgepaste vormen en<br />

drukken<strong>de</strong> conventies, waarop hij aangewezen was, <strong>de</strong><strong>de</strong>n hem<br />

verlangend <strong>de</strong> oogen richten over <strong>de</strong>n horizon van zijn bestaan, naar <strong>de</strong><br />

mogelijkhe<strong>de</strong>n eener wereld, die hij zich verbeeld<strong>de</strong>, maar waarin hij<br />

zich wist in te leven met zóó volle overgave van geheel zijn wezen, dat<br />

hij - naar eigen zeggen - bij <strong>de</strong> compositie van Eerloos verkeerd heeft<br />

in een roes van koortsachtige extase. Hij kon niet loskomen van <strong>de</strong><br />

personen in zijn drama. Zij ontroof<strong>de</strong>n hem <strong>de</strong>n slaap, zóó doorspookten<br />

zij zijn geest.<br />

Over v.N. toetreding tot <strong>de</strong> redactie van het in 1885 gestichte en na eenige jaren<br />

bezweken tijdschrift De Lantaarn zegt hij:<br />

Dat Van Nouhuys er al spoedig zijn me<strong>de</strong>werking aan verleen<strong>de</strong>, was<br />

omdat <strong>de</strong> strijd, die er in werd aangebon<strong>de</strong>n tegen het conventioneele in<br />

<strong>de</strong> kunst, zijn sympathie had. Van zijn hand verscheen in bedoeld blad<br />

o.m. een uitvoerige beschouwing van Nicolaas Beets als dichter, die<br />

rechtstreeks inging tegen <strong>de</strong> toentertijd overheerschen<strong>de</strong> opvatting van<br />

<strong>de</strong> hooge dichterlijke waar<strong>de</strong> van Beets' verzen. Daarmee toon<strong>de</strong> hij al<br />

da<strong>de</strong>lijk een onafhankelijkheid van oor<strong>de</strong>el, die een doorgaand kenmerk<br />

van zijn critiek is.<br />

Omtrent v.N. positie als criticus:<br />

Wat nu zijn positie teekent, is, dat nooit door iemand zijn gezag als<br />

kunstrechter ontkend of zijn bevoegdheid is betwijfeld. Zijn oor<strong>de</strong>el is<br />

aanvaard als een getuigenis, waarme<strong>de</strong> rekening was te hou<strong>de</strong>n.<br />

De aandacht verdient eveneens het uitvoerig artikel door J.R.v. Stuwe gewijd aan<br />

Charles Péguy, <strong>de</strong> vorige maand in D.G.W. door André <strong>de</strong> Rid<strong>de</strong>r herdacht. Schr.<br />

doet ook Péguy als dichter recht we<strong>de</strong>rvaren en haalt o.a. eenige strophen aan uit<br />

la crèche, l'âne et le boeuf, waarin Péguy's tee<strong>de</strong>rheid <strong>voor</strong> het sluimerend<br />

Christuskind in <strong>de</strong> kribbe is gemengd met zijn overvloeien<strong>de</strong> smart <strong>voor</strong> het later<br />

gruwbaar lot van dit heilig-reine wezen. In het volgen<strong>de</strong> ziet schr. het contrast<br />

tusschen <strong>de</strong> twee groote, grove dierbonken en het hemelsch wicht even plastisch<br />

als vol humor gegeven:<br />

Sous le regard du boeuf et le regard <strong>de</strong> l'âne<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Cet enfant respirait dans son premier sommeil.<br />

Les bêtes calculant <strong>de</strong>dans leur double crâne<br />

Allandaient le signal <strong>de</strong> son premier réveil.<br />

Et ces <strong>de</strong>ux gros barbus et ces <strong>de</strong>ux gros bisons<br />

Regardaient s'éclairer la lèvre humi<strong>de</strong> et ron<strong>de</strong>.<br />

Et ces <strong>de</strong>ux gros poilus et ces <strong>de</strong>ux gros barbons<br />

Regardaient sommeiller le premier roi du mon<strong>de</strong>.<br />

Et ces <strong>de</strong>ux mal tondus et ces sortes d'oursons<br />

Regardaient s'éclairer la face rose et blon<strong>de</strong>.<br />

Et ces museaux pointus et ces <strong>de</strong>ux gros garçons<br />

Regardaient respirer le premier roi du mon<strong>de</strong>.<br />

Ons Tijdschrift.<br />

Mej. J.L.F. <strong>de</strong> Lief<strong>de</strong> opent <strong>de</strong> aflev. met een schetsje: ‘Als een die zijn moe<strong>de</strong>r<br />

troost’. J.v.d. Valk draagt een artikel bij over Feith's Gevoels-pantheïsme. Hij begint<br />

met in 't licht te stellen hoe <strong>de</strong> pantheïstische trek van eigen ziel te voelen verzinken<br />

in <strong>de</strong> Natuur een kenmerk <strong>de</strong>r litteratuur van onzen tijd is, wij het heimwee daarnaar<br />

b.v. dui<strong>de</strong>lijk lezen in Prosper van Langendonck's ‘Langs <strong>de</strong> Nethe’:<br />

Schoone droom! hier bij <strong>de</strong> Nethe<br />

Zacht het hoofd ter ruste leggen<br />

En verzinken in die diepe,<br />

Blauwe en groene, oneindigheid ...<br />

Niet meer <strong>de</strong>nken, niet meer droomen,<br />

Niet gevoelen, niet beminnen,<br />

Zwaar van 't borlend sap <strong>de</strong>r aar<strong>de</strong>,<br />

Dat u loom in <strong>de</strong> aadren glijdt.<br />

En met lijf en ziel vergroeien<br />

In dat zielloos plantenleven.<br />

Doch hier lezen we slechts <strong>de</strong>n wensch; dui<strong>de</strong>lijker dan in <strong>de</strong> litteratuur van onzen<br />

tijd, <strong>de</strong>n nabloei <strong>de</strong>r romantiek, vin<strong>de</strong>n wij in 't eerste opkomen <strong>de</strong>r romantiek,<br />

aangegeven hoe zich <strong>de</strong> pantheïst het gevoel kan suggereeren op welke wijze zijn<br />

ziel zich werkelijk in <strong>de</strong> oneindigheid verliest. Schr. toont dit dan uitvoerig aan met<br />

<strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong> romans van Feith, nadat hij eerst <strong>de</strong> verwon<strong>de</strong>ring heeft<br />

weggenomen van hen, die in Feith alles eer<strong>de</strong>r dan ‘een pantheïst’ zou<strong>de</strong>n hebben<br />

gezien.<br />

Was Feith, <strong>de</strong> dichter van ‘Uren, dagen, maan<strong>de</strong>n, jaren’ en an<strong>de</strong>re<br />

gezangen, een <strong>de</strong>r invloedrijkste mannen, die <strong>de</strong>n Gezangenbun<strong>de</strong>l<br />

saamstel<strong>de</strong>, zij hij dan ook geweest <strong>de</strong> lei<strong>de</strong>r <strong>de</strong>r vrijzinnige meer<strong>de</strong>rheid<br />

in <strong>de</strong> ‘Commissie <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Gezangen <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n openbaren Godsdienst’,<br />

was Feith dan een pantheïst? Te veel eer, zou<strong>de</strong>n we antwoor<strong>de</strong>n. Feith<br />

was niet in <strong>de</strong> wijsbegeerte dit of dat. Feith was als systematisch <strong>de</strong>nker<br />

niets. Gevoelig, ook <strong>voor</strong> indrukken, liet hij zijn geestelijk vat volloopen,<br />

door het spongat <strong>de</strong>s gevoels, zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n inhoud te klaren. Troebel,<br />

beneveld is het aanzicht zijner saamgestel<strong>de</strong> geestes-bagage. Geen<br />

won<strong>de</strong>r dus dat <strong>de</strong> sterke tijdstroom zijn invloed <strong>de</strong>ed gevoelen in een<br />

sentiment als Feith, wanneer wij zien dat zelfs een man en systematisch<br />

<strong>de</strong>nker als Bil<strong>de</strong>rdijk nog wel eens over haar spoor struikel<strong>de</strong>.<br />

Interessant is <strong>de</strong> parallel die schr. trekt tusschen Goethe in zijn ‘Werther’ en Feith.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


De Hofstad.<br />

Uit <strong>de</strong> ‘Parijsche Brieven’ halen wij aan:<br />

De heer Frédéric Masson <strong>de</strong> l'Académie française heeft in <strong>de</strong> ‘Echo <strong>de</strong><br />

Paris’ - het officiëele orgaan van het militant katholicisme - Wagner<br />

geslacht. Aldus: ‘Les Parisiens... ont couvert <strong>de</strong> leurs<br />

bravos cette misérable rhapsodie “Les<br />

Maîtres-Chanteurs”, où ils n'ont pas su même voir<br />

le pamphlet dirigé contre eux’.<br />

Frédéric Masson heeft zeer zeker het recht, in <strong>de</strong> Meistersinger slechts<br />

een ‘ellendige rhapsodie’ te zien. Aangezien ik echter veron<strong>de</strong>rstel, dat<br />

<strong>de</strong> eminente Napoleontische specialiteit, die Masson is, geen dingen zal<br />

neerschrijven, die hij niet meent te kunnen bewijzen, zou men van hem<br />

verwachten, dat hij ons tenminste even vertel<strong>de</strong>, waarin dat ‘pamphlet’<br />

tegen <strong>de</strong> Parijzenaars in het bijzon<strong>de</strong>r gericht, dan wel bestaat en waar<br />

zulks in <strong>de</strong> Meistersinger te ont<strong>de</strong>kken is ...<br />

In het vervolg van zijn requisitoire geeft Masson ons te verstaan, dat ‘<strong>de</strong><br />

braves Français’ op <strong>de</strong> Place <strong>de</strong> l'Opéra gemanifesteerd hebben<br />

tegen <strong>de</strong> opvoering, van ‘cette pièce d'une étonnante et<br />

puérile stupidité...’<br />

Ik zou echter wel bijna durven zweren, dat <strong>de</strong>ze anti-Wagnerbetoogingen<br />

niet onlangs, maar een halve eeuw gele<strong>de</strong>n plaats had<strong>de</strong>n, ter<br />

gelegenheid van <strong>de</strong> eerste Tannhäuser-opvoering... Maar wat telt<br />

een halve eeuw <strong>voor</strong> een Onsterfelijke!<br />

Enfin, Frédéric Masson heeft het gezegd: On ne jouera plus <strong>de</strong><br />

Wagner en France.<br />

Men zal er misschien ook geen Hegel, geen Goethe, geen Heine meer<br />

lezen...?<br />

De <strong>voor</strong> kort overle<strong>de</strong>n fijnzinnige levensgenieter Gustav<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


*11<br />

Wied, <strong>de</strong> Paul Abel uit zijn satyrespel ‘2 maal 2 is 5’, schrijver ook van verschillen<strong>de</strong><br />

romans, wordt door <strong>de</strong>n Hofstad-redacteur aldus gekarakteriseerd:<br />

Over Wied ging <strong>de</strong> roep dat hij een schat van humor bezat en dat hij<br />

een kostelijk mo<strong>de</strong>rn schrijver was, brillant en even ongehoord respectloos<br />

als grandioos van blije, wijze levensaanvaarding - maar in zijn ‘diepste<br />

binnenste’ knaag<strong>de</strong> toch een bange weifelzucht, en hij bezat op <strong>de</strong>n duur<br />

tòch geen genie genoeg om over <strong>de</strong> gevolgen van het <strong>voor</strong>oor<strong>de</strong>el eener<br />

kleinburgerlijke moraal hartelijk weg te lachen met forsche da<strong>de</strong>n. Vandaar<br />

<strong>de</strong> snikken<strong>de</strong> weemoed achter zijn satyres, vandaar zijn zelfmoord,<br />

waarmee dit leven als <strong>de</strong>szelfs scheppingen uitflakker<strong>de</strong> gelijk een<br />

nachtkaars.<br />

Een Prins Overmoed van het droevige figuur!<br />

Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />

Nagenoeg alle groote maandschriften bevatten ditmaal artikelen, die <strong>de</strong>n Oorlog<br />

en wat daarme<strong>de</strong> in verband staat van een principieel standpunt bezien. In <strong>de</strong><br />

Stemmen <strong>de</strong>s Tijds is het Prof. Bavinck die ‘het Probleem van <strong>de</strong>n Oorlog’ stelt en<br />

dit natuurlijk van een christelijk-wijsgeerig standpunt tracht te bena<strong>de</strong>ren. Ook <strong>de</strong><br />

oud-minister H. Colijn heeft een artikel ‘over <strong>de</strong>n Volkerenkrijg’ afgestaan. Van L.E.,<br />

<strong>de</strong> schrijfster van ‘Silhouetten’, vin<strong>de</strong>n wij een historische schets ‘Een<br />

koningsdochter’, han<strong>de</strong>lend over <strong>de</strong> dochter van Lo<strong>de</strong>wijk XVI en Marie Antoinette,<br />

<strong>de</strong> latere Hertogin van Angoulême. Dr. M. Visser schrijft over Milton's Jeugdperio<strong>de</strong><br />

en <strong>de</strong> poëzie in die perio<strong>de</strong> gewor<strong>de</strong>n. Het was <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> van <strong>de</strong>n<br />

‘jong-menschelijken Milton’, (1630-40), welke door die van <strong>de</strong>n ‘man-strij<strong>de</strong>r Milton’,<br />

<strong>de</strong>n polemischen pamfletschrijver zou wor<strong>de</strong>n gevolgd.<br />

De Gids<br />

Het is geen won<strong>de</strong>r dat in <strong>de</strong>zen tijd, waarin wij heele volken blin<strong>de</strong>lings zien<br />

meegesleurd in een stroom van naijverig ‘nationalisme’, er enkelingen zijn die, op<br />

een afstand staan<strong>de</strong>, <strong>de</strong> behoefte gevoelen om zich te bezinnen op <strong>de</strong> werkelijke<br />

ze<strong>de</strong>lijk-reëele waar<strong>de</strong> van wat in dat begrip besloten ligt.<br />

Zulk een enkeling is Just Havelaar, die met een hoogst belangwekkend artikel<br />

<strong>de</strong>ze Gids-aflevering opent. Hij gaat na wat het nationalisme was bij <strong>de</strong> volken <strong>de</strong>r<br />

oudheid: hoe 't zich in 't volk <strong>de</strong>r Egyptenaren vergeestelijkte tot <strong>de</strong> leven<strong>de</strong> i<strong>de</strong>e<br />

<strong>de</strong>r onvergankelijkheid; hoe 't in 't Joodsche volk tot een fanatischen droom werd,<br />

<strong>de</strong>n droom van verjoodsching <strong>de</strong>r gansche wereld, <strong>de</strong>n droom waarop <strong>de</strong><br />

ontgoocheling volgen moest. Maar ook het monumentaal nationalisme van het<br />

Grieksch-Romeinsche rijk werd onttakeld - door <strong>de</strong> algemeene lief<strong>de</strong>leer van 't<br />

Christendom, en <strong>de</strong> vervlakking van <strong>de</strong>n godsdienst in later tijd scheen àlle<br />

gemeenschaps-i<strong>de</strong>alisme <strong>voor</strong> goed uit te wisschen. Tot <strong>de</strong> tijd aanbrak van techniek<br />

en industrie en alleen <strong>de</strong> kracht nog heilig werd gekreten. De Staat werd<br />

groothan<strong>de</strong>laar <strong>de</strong>r gemeenschap en een mo<strong>de</strong>rn grootnationalisme ontstond met<br />

als gevolg het ‘maskera<strong>de</strong>-achtig aangeklee<strong>de</strong> imperialisme’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


De laatste vraag blijft: is er dan geen an<strong>de</strong>r nationaliteitsbesef dan het<br />

monumentale en antikiseerend-romantische? Ja, het is er:<br />

Weet ge nog die schoone en gruwelijke dagen van <strong>de</strong>n Transvaalschen<br />

oorlog? Engeland is een wijze stiefmoe<strong>de</strong>r en <strong>de</strong> Boeren zijn een<br />

bitter-praktisch volk gebleken... Het kan vreemd verkeeren in <strong>de</strong>ze<br />

vreem<strong>de</strong> wereld; en wèl is <strong>de</strong> va<strong>de</strong>rlands-lief<strong>de</strong> een ding van<br />

betrekkelijkheids-waar<strong>de</strong>... Maar wéét ge nog die dagen van Joubert en<br />

<strong>de</strong> Wet? Vergeet ze nooit! En zoo ge ze reeds vergeten mocht zijn, lees<br />

dan <strong>de</strong> verzen van een Leitpoldt, waaruit <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> toon klinkt, dien wij<br />

zoo goed verstaan in onze lie<strong>de</strong>ren van <strong>de</strong>n ou<strong>de</strong>n vrijheids-strijd. Zulke<br />

gevoelens komen op, waar het eigenst wezen van ons volks-bestaan<br />

wordt aangerand. Meen echter niet, dat wij ze on<strong>de</strong>rgaan in een tijd van<br />

gevaar! Het is een macht, die in onze diepste onbewustheid leeft en leven<br />

blijft. De fijne liedjes van Adama van Scheltema, <strong>de</strong> licht-tintige<br />

schoonhe<strong>de</strong>n in Gorter's ‘Pan’, <strong>de</strong> diepe en menschelijk-vrome verzen<br />

van mevrouw Roland Holst: hoe zijn ze als gedrenkt in <strong>de</strong> geestes-sfeer<br />

van Holland! En wel geen sterveling die juist dit dichters-drietal van<br />

enghartig patriottisme beschuldigen zal... Zooals onze Van Looy gehéél<br />

Hollandsch is, - op die wijze zal het steeds schoon, gehéél en zuiver<br />

schoon zijn, zich va<strong>de</strong>rlandsch te toonen. Dit dieper nationalisme, men<br />

verkondigt het niet, men preekt 't niet, men wenscht het misschien niet<br />

eens: het openbaart zich van zelf en noodzakelijk.<br />

Van A.H. van <strong>de</strong>r Feen een schets ‘Mijnheer <strong>de</strong> Rector’; van Dr. N.J. Singels een<br />

studie over Martialis en zijn epigrammen; van Johan v. Wageningen Drie Verzen,<br />

etc.<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

Een hartelijk woord van her<strong>de</strong>nken wijdt Louis Couperus aan zijn overle<strong>de</strong>n<br />

me<strong>de</strong>-redacteur: W.G. van Nouhuys, in wien hij een vriend verloren heeft, al heeft<br />

hij v.N. slechts zel<strong>de</strong>n gesproken.<br />

Des te meer echter waar<strong>de</strong>er<strong>de</strong> ik ie<strong>de</strong>ren brief, dien ik van hem<br />

ontvangen mocht. Met onze briefwisseling vervlocht zich iets innigers van<br />

onze bei<strong>de</strong> levens tot een hechten band, tot werkelijke vriendschap. Kon<br />

ik tellen wel <strong>de</strong> keeren, dat wij elkan<strong>de</strong>r van oog tot oog aanschouw<strong>de</strong>n,<br />

onze tallooze brieven, se<strong>de</strong>rt jaren gewisseld, <strong>de</strong><strong>de</strong>n mij gevoelen, dat<br />

er iets warmers tusschen ons was ontgloeid dan alleen <strong>de</strong> harmonische<br />

sympathie van twee redakteuren eens zelf<strong>de</strong>n tijdschrifts. Ik open<strong>de</strong> zijn<br />

brief steeds met een zekeren koorts. Ik voel<strong>de</strong> mij zeker<strong>de</strong>r en trotsch<br />

wanneer ik in dien brief een woord van lof las over mijn ingezon<strong>de</strong>n werk.<br />

Ik was teleurgesteld als dit woord van lof ontbrak. Het was steeds zoo<br />

eerlijk en zuiver gezegd, dat het opbeur<strong>de</strong> in <strong>de</strong> uren van vertwijfeling.<br />

Hélène Swarth zingt Liedjes. Van Agnes v.d. Moer werd een Comedie afgedrukt<br />

‘De Sterkste’; van J. Rietema een schets ‘De Schelpenvisschers’.<br />

P.H. Ritter Jr. causeert met speculatieve elegance over het Reizen, en noemt het<br />

een jammerlijk bewijs van <strong>de</strong> verdordheid <strong>de</strong>zer tij<strong>de</strong>n, dat nu ook het Won<strong>de</strong>r van<br />

het Reizen niet meer bestaat.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Onze Eeuw.<br />

Nevens een schets van Jacqueline v.d. Waals, waar wel wat weinig ‘pak-an’ aan<br />

zit, zooals het volk pleegt te zeggen, von<strong>de</strong>n wij er een van Maurits Sabbe, die ...<br />

nog móóier had kunnen zijn als Sabbe zijn stof wat meer had uitgewerkt, haar wat<br />

indringen<strong>de</strong>r, wat atmosferischer had behan<strong>de</strong>ld. Nu is het o.i. te veel een wat<br />

vluchtig genoteerd gevalletje gebleven. Toch geestig, toch lezenswaard: <strong>de</strong><br />

beschrijving van het door <strong>de</strong> Dutsen gebombar<strong>de</strong>er<strong>de</strong>, uitgestorven Vlaamsche<br />

stadje, waar een drietal achtergebleven verloopen sujetten een eveneens, doodziek,<br />

achtergebleven, en nu gestorven, Duitsch herbergvrouwtje zoo statievol mogelijk<br />

begraven gaan.<br />

C.M. Vissering beschrijft een zeereis; Prof. Saussaye mediteert over Oorlog en<br />

Beschaving.<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

Elseviers heeft als steeds een groote afwisseling van bijdragen: een mooi artikel<br />

van Ph. Zilcken over Etienne Dinet (met fraaie reproducties); me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen van<br />

Elise v.d. Veluwe over Doo<strong>de</strong>ncultus; een litteraire karakterschets met opmerkelijke<br />

qualiteiten van Gerard v.d. Hoek: ‘Een Lieve Jongen’; een fragment ‘Laura et Laetitia’<br />

door Henri van Booven, en Variaties op Kin<strong>de</strong>rliedjes door D. Bles. Herman Robbers<br />

spreekt met eenige waar<strong>de</strong>ering over Paul Kenis' Roman van een Jeugd,<br />

een boek door enkele recensenten geheel afgebroken.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


[Onze schrijvers]<br />

Bij Top Naeff<br />

177<br />

OP mijne aanvraag om <strong>de</strong> toestemming tot een interview, had ze mij geantwoord:<br />

‘Wanneer het u er om te doen is een indruk van mijn persoon te hebben in verband<br />

met mijn werk, dan wil ik u met genoegen ontvangen. Is uwe bedoeling echter een<br />

interview waarin gij toevallige uitlatingen van me publiceert, dan moet ik u, tot mijn<br />

spijt, teleurstellen, aangezien ik daar<strong>voor</strong> niet te vin<strong>de</strong>n ben’. Deze enkele regels<br />

reeds laten iets van Mevrouw Top Naeff's wezen doorschijnen. Zel<strong>de</strong>n ontmoette<br />

ik bij <strong>de</strong>, in 't algemeen, nogal me<strong>de</strong><strong>de</strong>elzame of woordrijke letterkundigen, zoo veel<br />

teruggetrokken beschei<strong>de</strong>nheid als bij haar. Men moet haar veel vragen om weinige<br />

woor<strong>de</strong>n ten beschei<strong>de</strong> te bekomen. Bijna aarzelend, als vreezend soms te<br />

vertrouwelijke geheimen van haar werk te verra<strong>de</strong>n, met een zekeren schroom in<br />

hare zinnen, stond ze mij te woord...<br />

't Was in <strong>de</strong> zeer intieme werkkamer van haar huis te Dordrecht. Men raad<strong>de</strong> in<br />

heel 't vertrek <strong>de</strong> hand van een vrouw die haar home gezellig weet te maken, met<br />

<strong>de</strong> kleurige bandjes van eenige boeken, met enkele plaatjes en printjes, met een<br />

pot bloemen op een piano, met een lamp in <strong>de</strong>n hoek... En in 't stemmig vertrek,<br />

zat ze: lenig en elegant en mooi, met levendige, spreken<strong>de</strong> oogen en een geestigen<br />

glimlach om <strong>de</strong> lippen. Zon<strong>de</strong>r rad<strong>de</strong> welsprekendheid, maar ongekunsteld en met<br />

een treffen<strong>de</strong>n eenvoud en eene kiesche schuchterheid van gedachte, <strong>de</strong>el<strong>de</strong> ze<br />

me me<strong>de</strong> het weinige dat ze zeggen wou en zeggen kòn over haar werk en het<br />

werk van <strong>de</strong> meesters die ze bewon<strong>de</strong>r<strong>de</strong>, en soms keek ze een beetje verwon<strong>de</strong>rd<br />

over <strong>de</strong> vragen die ik stel<strong>de</strong>. Ik voel<strong>de</strong> me bijna beschaamd te moeten aandringen<br />

bij <strong>de</strong>ze discrete romancière die, zoo opperst eenvoudig, niet <strong>de</strong>ed als herhalen dat<br />

ze niet an<strong>de</strong>rs dan een goe<strong>de</strong> romancière wou zijn, en dat ze maar weinige<br />

meeningen over literatuur gereed had. In <strong>de</strong>zen tijd van griffe, grimmige<br />

vrouwenbeweging, was er iets buitengewoon aangenaams in: te luisteren naar het<br />

onpretentieus en hartelijk woord van eene losse en bevallige, zacht-glimlachen<strong>de</strong><br />

en nobel-lieve vrouw, gelijk <strong>de</strong>ze, die men weet te zijn een <strong>de</strong>r beste schrijvers van<br />

Holland. En waar ze zat, verbeeld<strong>de</strong> ik me, achter haar, al die aangrijpen<strong>de</strong> en<br />

angstig-teere figuren van hare romans: Julie uit De Dochter, Mieke uit De<br />

Stille Getuige, Liesbeth uit Voor <strong>de</strong> Poort, en 't dacht me alsof hare stem<br />

iets droeg van <strong>de</strong> klare tint en van <strong>de</strong>n hartstochtelijken klank hunner stemmen, en<br />

het<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


178<br />

licht van hare oogen iets van <strong>de</strong>n sprankelen<strong>de</strong>n en 'n beetje melancholischen glans<br />

van hunne blikken...<br />

* * *<br />

Mevrouw Antoinette van Rhijn-Naeff, meer bekend on<strong>de</strong>r haar pennenaam Top<br />

Naeff, werd als dochter van J.R. Naeff en A.C. Vriesendorp <strong>de</strong>n 24 sten Maart 1878<br />

te Dordrecht geboren, woon<strong>de</strong> van 1891 tot 1892 te <strong>de</strong>n Hel<strong>de</strong>r en van 1893 tot<br />

1895 te Gorinchem. Zij bezocht <strong>de</strong> lagere school en <strong>de</strong> meisjes-H.B.S. en vertoef<strong>de</strong><br />

van 1895 tot 1896 op een kostschool te Brussel. <strong>Den</strong> 23 sten November 1904 huw<strong>de</strong><br />

zij met Dr. W.H. van Rhijn, geneesheer te Dordrecht, waar zij se<strong>de</strong>rt bleef. Op haar<br />

zestien<strong>de</strong> jaar <strong>de</strong>buteer<strong>de</strong> zij als schrijfster in Elsevier's geïllustreerd<br />

Maandschrift. Haar volgend opus was een tooneelwerk De Gena<strong>de</strong>slag,<br />

dat in 1897 door het Rotterdamsch Tooneel (Le Gras en Haspels) werd opgevoerd.<br />

In 1900 <strong>de</strong>ed zij haar School-Idyllen het licht zien, dat met warmte ontvangen<br />

werd en haar algemeen bekend maakte. In afzon<strong>de</strong>rlijke uitgaven verschenen van<br />

haar: De Gena<strong>de</strong>slag (1899), School-Idyllen (6 drukken 1900-1909),<br />

Aan Flar<strong>de</strong>n (1e druk 1901, 2e druk 1906), De Tweelingen (4 drukken<br />

1901-1906), In Mineur (1902), 't Veulen (4 drukken 1903-1908), De Dochter<br />

(1905, 2e druk 1910), 't Weerzien, dramatische schets (1905), In <strong>de</strong>n Dop<br />

(1906), De Glorie (1906), De Stille Getuige (1e druk 1906, 2e druk 1907),<br />

Oogst (1908) en last not least Voor <strong>de</strong> Poort (1 e druk 1912, 2 e druk 1914);<br />

<strong>voor</strong>ts kritieken in Groot Ne<strong>de</strong>rland en in <strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong> en<br />

tooneelrecensies, geduren<strong>de</strong> twaalf jaar regelmatig, in <strong>de</strong> Dordrechtsche<br />

Courant.<br />

Zes en <strong>de</strong>rtig jaar oud, heeft Top Naeff, in enkele jaren, van <strong>de</strong> leuke<br />

meisjesboek-schrijfster die ze met School-Idyllen, op twee-en-twintig jarigen<br />

ou<strong>de</strong>rdom, begon te zijn, en die ze, met buitengewoon succes, bleef in<br />

Tweelingen, 't Veulen en In <strong>de</strong>n Dop, zich weten op te werken tot eene<br />

romancière van groote beteekenis. In <strong>de</strong> novellen van In Mineur en in Oogst<br />

reeds vin<strong>de</strong>n we werk van fijn psychologisch gehalte, van spontane geestigheid en<br />

innigen humor en ook van teere levensdiepte.<br />

De Dochter is eene weemoedige geschie<strong>de</strong>nis van vrouwenleed, met 'n<br />

bizon<strong>de</strong>r gevoelsvol accent en met 'n wrangen ernst geschreven en reeds zeer gaaf<br />

van toon; maar eerst daarna met De Stille Getuige en <strong>voor</strong>al met het<br />

meesterwerk Voor <strong>de</strong> Poort heeft Top Naeff haar volle maat gegeven. De twee<br />

smartelijke en tragische vrouwenfiguren die ze in die romans heeft verbeeld, zijn<br />

geen pathologische uitzon<strong>de</strong>ringsschepsels, maar typen van algemeen-menschelijke<br />

waar<strong>de</strong>, waarvan wrang en scherp <strong>de</strong> menschelijkheid is bloot gelegd. Er is een<br />

heerlijke eenheid van toon en kleur in die uitbeeldingen, eene gevoelsstemming die<br />

nergens wordt gebroken en die een oprechten indruk van waarheid en natuurlijkheid<br />

maakt; er staat daar niets tusschen <strong>de</strong>n lezer en <strong>de</strong> schepping, omdat <strong>de</strong> ontleding<br />

zoo echt is, heelemaal plastisch en niet theoretisch; van binnen uit gemaakt, en rijp<br />

volgroeid. De gevoels-analyse is van eene won<strong>de</strong>re broosheid, zooals alleen een<br />

vrouw, het lief<strong>de</strong>leven van vrouwen uitbeel<strong>de</strong>n<strong>de</strong>, ze bereiken kan, in zulke perfecte<br />

nervenfijnheid, zulk een aller-subtielst inzicht. Ik geloof dat niemand in Holland<br />

gegeven heeft, beter dan Top Naeff, <strong>de</strong> zuivere menschelijkheid van <strong>de</strong> lief<strong>de</strong>. Men<br />

moet haar <strong>voor</strong>al loven dat gedaan te hebben zon<strong>de</strong>r romantiekerigheid, en zon<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong> poëtische aankleeding, <strong>de</strong> Romeo-en-Juliette dweperij van zoovele an<strong>de</strong>re<br />

vrouwelijke schrijvers; het moeilijke, in <strong>de</strong>n lief<strong>de</strong>s-roman, bestaat in<strong>de</strong>rdaad in het<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


zuiver weten te hou<strong>de</strong>n van het sentiment, in het wáár blijven. Frans Netscher in<br />

zijne studie over Top Naeff (L.J. Veen, Amsterdam, 1903) drukte er op, hoe<br />

gemakkelijk het is in het genre door <strong>de</strong> schrijfster van School-Idyllen (en van<br />

Voor <strong>de</strong> Poort) beoefend, ‘in sentimentaliteit te vervallen; één tikje te veel<br />

gevoel, een éven aantikken van een sentiment, en zulk werk slaat over tot<br />

overgevoeligheid met haar nasleep van huilerige uitingen’. Aan dat gevaar ontsnapt<br />

Top Naeff heelemaal door <strong>de</strong> ingehou<strong>de</strong>n kracht, <strong>de</strong> gediciplineer<strong>de</strong> distinctie, <strong>de</strong><br />

intieme soberheid die haar eigen zijn. Zoowel in <strong>de</strong> intimiteitjes als in <strong>de</strong> groote lijn<br />

van haar verhaal weet ze or<strong>de</strong> en evenwicht te hou<strong>de</strong>n. Hetgeen ze mij zeg<strong>de</strong>: dat<br />

ze ‘liever te weinig dan te veel’ in haar werk legt, heeft ze altoos bewezen.<br />

In <strong>de</strong> zoo dikwijls preutsche, iets of wat koele atmosfeer van <strong>de</strong> Hollandsche<br />

literatuur - een literatuur van wat té nette en té knusse lie<strong>de</strong>n, van wat té<br />

formalistische menschen, té gesloten en té stil, gelijk we ons het meeren<strong>de</strong>el van<br />

<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandsche lezers <strong>voor</strong>stellen mogen -, doet haar werk vreugdig aan door<br />

<strong>de</strong> warmte en <strong>de</strong> oprechtheid van haar instinct, door eene zekere jonge en wil<strong>de</strong><br />

kracht, door <strong>de</strong> eerlijkheid en <strong>de</strong> frischheid van eene rake levensvizie. Maar het<br />

grootste charme van Top Naeff ligt in haar gevoel, hare weemoedige en teere<br />

vrouwelijkheid. Ik meen niet dat een man ooit een figuur lijk die van Mieke uit De<br />

Stille Getuige of lijk die van Liesbeth uit Voor <strong>de</strong> Poort, op <strong>de</strong>ze wijze<br />

zou kunnen tot leven wekken, met heel het schreien<strong>de</strong> van hun onleschbaar<br />

verlangen, het prangen<strong>de</strong> van het geluk hunner vergeefsche lief<strong>de</strong>, het absolute<br />

van hunne nuttelooze passie en van<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


179<br />

hunne blin<strong>de</strong> vervoering; heel <strong>de</strong> pijnlijke on<strong>de</strong>rgrondsche schakeering van hunne<br />

lief<strong>de</strong>, zooals Top Naeff ze schiep, onbevangen en ongeveinsd, hartstochtelijk in<br />

hare scheppingsdaad. Geen won<strong>de</strong>r dat reeds een paar suffragetten hebben<br />

geprotesteerd tegen <strong>de</strong> ‘krankzinnige aanbidding’ van die vrouwen en dat geleer<strong>de</strong><br />

doktoren en professoren, naar aanleiding van <strong>de</strong>ze ‘neurasthenische, willooze<br />

schepsels’, gesproken hebben van <strong>de</strong>ca<strong>de</strong>ntie, van waarschuwen<strong>de</strong> <strong>voor</strong>beel<strong>de</strong>n<br />

enz., terwijl het Top Naeff om niets an<strong>de</strong>rs te doen was dan, met grooten ernst,<br />

stukken fijne vrouwen-analyze te geven, vol levensgloed, vol stil geluk en wrange<br />

melancholie...<br />

* * *<br />

- ‘Hoe óf ik werk? Dat weet ik zelf niet. Ik maak nooit <strong>voor</strong>af een vast plan en werk<br />

niet naar een schema. Wanneer ik begin te schrijven weet ik niet of er een groot of<br />

een klein verhaal uit wordt en ik weet ook niet bepaald waar ik zal uitkomen.<br />

Vroeger werkte ik heel gemakkelijk: ik kon dan in een kamer vol rumoer zitten<br />

schrijven, er uit loopen, weer gaan zitten en <strong>voor</strong>tgaan; 't liep alles van 'n leien dakje.<br />

Maar dat is allemaal uit. 't Wordt al een beetje <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> dag. Men twijfelt, men is te<br />

critisch gewor<strong>de</strong>n, men wordt hoe langer hoe moeilijker <strong>voor</strong> zich zelf. Alles wordt<br />

zoo zwaar, je sleept een heeleboel dingen mee. Literatuur is zoo verbazend lastig.<br />

De gang van een verhaal hangt soms af van <strong>de</strong>n eersten zin. Zooals je er in valt,<br />

zoo gaat het <strong>voor</strong>t. De stemming bepaalt heel <strong>de</strong>n toon, en 't is soms zoo moeilijk<br />

in stemming te geraken. Ik kan me niet inbeel<strong>de</strong>n hoe er schrijvers, in een tijd gelijk<br />

<strong>de</strong>ze, stil aan een huiselijk romannetje kunnen peuteren. Toen <strong>de</strong> oorlog uitbrak,<br />

zat ik in Indië, waar ik enkele lezingen uit mijn werk hield; <strong>de</strong> terugreis heeft zes<br />

weken geduurd; ook se<strong>de</strong>rt mijn terugkeer heb ik niets kunnen doen. Ik heb <strong>de</strong><br />

noodige rust niet. Literatuur is nu zoo klein, overigens, zoo ver... Neen, <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

toekomst heb ik geen enkel plan... Stof vind ik genoeg, als ik er me maar in kan<br />

inleven; het hoofdthema van mijn roman laat ik niet meer los, daar zie ik alles van,<br />

ik loop het ná en schrijf alles op wat ik ervan zie en voel... Dat gaat allemaal van<br />

zelf; je hoeft er eigenlijk zoo veel niet over te <strong>de</strong>nken... Een doodgewoon on<strong>de</strong>rwerp<br />

kan aanleiding geven tot een meesterwerk, als <strong>de</strong> auteur het maar uit het<br />

alledaagsche heft... Hoe eenvoudiger, hoe beter... Ik heb een bepaal<strong>de</strong>n tegenzin<br />

tegen al wat klatert, tegen al het uitbundige, het uitlaaien<strong>de</strong>... Mijn norm luidt:<br />

ingehou<strong>de</strong>n, en ik zou liever te weinig zeggen dan te veel; ik maak liever een magere<br />

schets die zuiver is, dan een roman die over het normale heengaat... Ik bevredig<br />

me niet met iets dat met <strong>de</strong> oogen alleen gezien is... De omgeving is niet hoofdzaak<br />

in 'n roman; ze werkt om <strong>de</strong> personen heen... Daarom moet ik heelemaal niets van<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


het naturalisme hebben... Ook alle ten<strong>de</strong>nz verfoei ik... Overigens heeft elk genre<br />

recht op bestaan, als <strong>de</strong> vruchten, die het draagt, maar goed zijn... Je kunt het nooit<br />

breed genoeg nemen, en waarom hoeft men altijd in te <strong>de</strong>elen? De meest<br />

uiteenloopen<strong>de</strong> genres trekken me aan, Emile Verhaeren en George Ro<strong>de</strong>nbach<br />

evengoed als Dostoïewsky en Tolstoï. Maar meest van allen houd ik van Flaubert<br />

en van <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne fijne Duitschers en Oostenrijkers, Arthur Schnitzler, Hermann<br />

Bahr... Zóó zou ik het willen kunnen... Onze literatuur is meestal zoo zwaar, zoo<br />

vol, zoo dik... Ik zou werk willen leveren dat geestig, luchtig en licht zou zijn en toch<br />

diep ... en <strong>voor</strong>al vermij<strong>de</strong>n overbodige <strong>de</strong>tails te schrijven, het onbelangrijke vòor<br />

buitenstaan<strong>de</strong>rs weg te laten; ie<strong>de</strong>reen moet een boek kunnen begrijpen, ook een<br />

vreem<strong>de</strong>ling... Maar 't is zoo moeilijk over die dingen te praten; ik doe het<br />

gedwongen... Want één i<strong>de</strong>aal naloopen kun je toch niet... Een boek wordt zooals<br />

het wil; een zin kan men wel polijsten, maar aan het boek zelf valt er niet te<br />

verbeteren... Het boek komt heelemaal uit <strong>de</strong>n grond van je wezen, uit je warmste<br />

gevoel... uit <strong>de</strong> groote diepte van eene ruime menschelijkheid, uit <strong>de</strong> fleurigheid van<br />

het leven’...<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


180<br />

- ‘En woog nooit <strong>de</strong> invloed van <strong>de</strong>n een of an<strong>de</strong>ren auteur op U?’<br />

- ‘Nooit?... In mijn jonge jaren heb ik nog al on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>n invloed van Couperus<br />

gestaan ... later bleven Flaubert en Ibsen en misschien Maeterlinck me niet<br />

heelemaal vreemd, maar dat heeft maar 'n tijdje geduurd ... men staat nooit on<strong>de</strong>r<br />

één enkelen invloed, en niet zeer lang ... dat valt op <strong>de</strong>n duur wel weg ...’<br />

- ‘U moet toch <strong>voor</strong> een van uwe werken eene <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> hebben?’<br />

- Een schrijver heeft instinctmatig eene <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> zijn laatste boek of <strong>voor</strong><br />

het boek waar hij aan werkt... Wat mij betreft, eens het boek áf, valt mijn lief<strong>de</strong> weg...<br />

ik heb maar lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> mijn werk als ik erin zit... 't Is zoo verschillend al dat werk<br />

van me... Maar De Stille Getuige heb ik sterk ingeleefd... en Voor <strong>de</strong><br />

Poort is mijn laatste, mijn omvangrijkste en, ik geloof ook, mijn rijpste werk... Of<br />

ik eenige bedoeling had met Voor <strong>de</strong> Poort? Geene... tenzij misschien te geven<br />

wat Johan <strong>de</strong> Meester zoo juist noem<strong>de</strong> ‘<strong>de</strong>n troost <strong>de</strong>r verbeelding’, en gelijk hij<br />

het uitleg<strong>de</strong> is dit boek ‘van louter verbeeldingskracht het verhaal, van <strong>de</strong> kracht tot<br />

geluksverbeelding uit lief<strong>de</strong>’.<br />

Ik herinner<strong>de</strong> me <strong>de</strong>n zin uit De Dochter: ‘Dat niet in 't vergeefs vin<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r<br />

lief<strong>de</strong> het groote vrouwenleed ligt, maar in 't vergeefs zoeken...’ en ik begreep<br />

hoe Voor <strong>de</strong> Poort, gelijk ook De Stille Getuige, was - <strong>voor</strong> <strong>de</strong> schrijfster<br />

- een heel boek van verbeeld geluk ...<br />

- ‘U hebt ook tooneelspelen geschreven?’<br />

Nu animeer<strong>de</strong> zich Top Naeff... omdat het niet over háár werk was dat ze zich<br />

moest uitlaten ...<br />

- ‘Ik begon met <strong>voor</strong> tooneel te schrijven; als kind liep ik al graag tusschen <strong>de</strong><br />

coulissen; jong schreef ik De Gena<strong>de</strong>slag en een paar jaar later Aan<br />

Flar<strong>de</strong>n; maar die stukken geven me geen voldoening meer... Ik houd erg veel<br />

van tooneel. Met plezier heb ik geregeld <strong>de</strong> tooneelcritiek <strong>voor</strong> <strong>de</strong> Dordrechtsche<br />

Courant bezorgd; dit jaar nam ik mijn ontslag omdat ik hetzelf<strong>de</strong> <strong>voor</strong> eenzelf<strong>de</strong>n<br />

lezerskring reeds zoo dikwijls herzegd had, en het een beetje moê werd. Ik hoop<br />

later méér <strong>voor</strong> het tooneel te kunnen werken; 't zou wel eens iets als een<br />

levensillusie <strong>voor</strong> me kunnen wor<strong>de</strong>n een werkelijk goed blijspel te schrijven. Maar<br />

zoolang ik voel dat ik niet aan mijn eigen eischen <strong>voor</strong> 't tooneel kan voldoen, pak<br />

ik het liever niet aan; het zou me niet moeilijk vallen méér stukken gelijk Aan<br />

Flar<strong>de</strong>n te leveren, maar dat wil ik niet. Na Aan Flar<strong>de</strong>n ben ik naar <strong>de</strong>n<br />

boekvorm overgegaan en ik zal in boekvorm blijven <strong>voor</strong>twerken zoolang ik geen<br />

kans zie iets te maken dat beter voldoet. Er bestaat niets moeilijker dan <strong>de</strong><br />

dramatische kunst. Het is ongemeen lastig dialoog te schrijven, <strong>voor</strong> Hollan<strong>de</strong>rs<br />

<strong>voor</strong>al: Hollan<strong>de</strong>rs kunnen niet goed causeeren en dat gebrek komt in hunne<br />

tooneelliteratuur heel scherp uit. Een Franschman, daarentegen, kan van nature<br />

dialoog schrijven. Vergelijk eens <strong>de</strong>n luchtigen, geestigen dialoog van een Tristan<br />

Bernard met het goedmoedig gebabbel waarme<strong>de</strong> men hier heele scenen vult. En<br />

dialoog schrijven kan je niet aanleeren; een landschap beschrijven dat gaat<br />

<strong>de</strong>snoods, het lijkt gauw wat. Daarbij is <strong>de</strong> dialoog niet <strong>de</strong> eenige moeilijkheid van<br />

het tooneel. Het is een bijna onoplosbaar probleem: iets dat literair goed is ook <strong>voor</strong><br />

het tooneel goed te maken; omdat je altijd op verplichtingen stuit die bijna<br />

onoverkomelijk zijn. We hebben lang in een naren tijd gezeten, maar het laatste<br />

zevental jaren zijn we toch uit het verval uitgekomen ... Langzamerhand komt <strong>de</strong><br />

fantazie terug, en dat is gelukkig, want tooneel is fantazie; wie <strong>voor</strong> <strong>de</strong><br />

waarschijnlijkheid naar <strong>de</strong> comedie gaat, komt er toch bedrogen uit, en 't geeft niet<br />

of er een beetje meer of min<strong>de</strong>r waarschijnlijkheid bij te pas komt. En ons Hollandsch<br />

tooneel zal vervelend en onbelangrijk blijven, zoolang in min of meer Ibsenachtige<br />

stukken <strong>de</strong> menschen tegen elkaar krampachtig gewichtige re<strong>de</strong>naties zullen staan<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


hou<strong>de</strong>n. De fantazie moet redding brengen; en fantazie neemt niet het menschelijke,<br />

het leven<strong>de</strong> weg; <strong>de</strong>nk aan Shakespeare: in zijn blijspelen loopen <strong>de</strong> personen<br />

haast op hun kop, en toch zijn ze menschelijk en universeel... De tooneelspeelkunst<br />

en <strong>de</strong> regie gingen verbazend <strong>voor</strong>uit, in ons land. Jammer dat er nu zoo'n <strong>de</strong>erlijk<br />

gebrek aan tooneelliteratuur bestaat; dat er niet meer lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> het tooneel bij <strong>de</strong><br />

kunstenaars is. Onze dichters en goe<strong>de</strong> prozaschrijvers probeeren het maar zel<strong>de</strong>n.<br />

't Zijn <strong>voor</strong>namelijk beginnelingen, schrijvers welke nog niets gepresteerd hebben,<br />

die <strong>voor</strong> het tooneel inleveren; en die doen het onbewust, omdat ze nog meenen<br />

dat het gemakkelijk is en niet al <strong>de</strong> moeilijkhe<strong>de</strong>n van die kunstsoort kunnen<br />

overzien... Er is thans, in ons land, gelegenheid om een goed stuk goed te monteeren<br />

en bijna niemand schrijft <strong>voor</strong> het tooneel. Ik wou dat ik het kon...’<br />

- ‘Ik voel me overtuigd dat U wel zult kunnen ... En naast uwe toekomstige romans<br />

en het tooneelwerk dat we van U verwachten, <strong>de</strong>nkt U er niet meer over om<br />

meisjesboeken te schrijven, gelijk uwe zonnige Schoolidyllen en <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re?’<br />

- ‘Ik geloof het niet. Ik heb geen lust meer in zulke dingen. Je groeit daar uit als<br />

uit je kleeren ... Ik <strong>de</strong>nk, <strong>voor</strong> 't oogenblik, over niets an<strong>de</strong>rs dan over gewone<br />

verhalen ...’<br />

Als ze zoo tastbaar schoon, zoo intiem en sober psychologisch als De Dochter,<br />

De Stille<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


181<br />

Getuige en Voor <strong>de</strong> Poort mogen wor<strong>de</strong>n, zijn we Top Naeff op <strong>voor</strong>hand<br />

erkentelijk...<br />

Ik dankte Mevrouw Van Rhijn-Naeff zéér, omdat ze me tóch had willen ontvangen,<br />

ofschoon 't zoo weinig <strong>voor</strong> haar plezier was geweest, en ik ging blijmoedig weg,<br />

on<strong>de</strong>r het stille charme van 'n zeer lieve vrouw en van 'n spontaan-echte schrijfster,<br />

een nobel gelaat en eene ontroer<strong>de</strong> menschenziel. Het peizelijk stadje Dordrecht<br />

lag bijna roereloos rond haar huis, met zijne grachten, zijne parken, zijne lanen,<br />

zijne villa's, en ik voel<strong>de</strong> hoe gerust ze dáár aan haar oeuvre van vrouwelijke<br />

intimiteitjes, van verdoken zielsbewegingen zou kunnen <strong>voor</strong>twerken ...<br />

ANDRÉ DE RIDDER.<br />

AMSTERDAM, November 1914.<br />

Koffiehuis-letterkun<strong>de</strong><br />

I Café Merkur<br />

CAFÉ Merkur te Leipzig is in een poover hoekhuis met <strong>de</strong>n ingang juist op dien<br />

hoek, en met een lang smal zaaltje aan bei<strong>de</strong> straten. De lucht is er duf om in te<br />

a<strong>de</strong>men; er hangt altijd een vage geur van verslag en bier en ou<strong>de</strong> asch. Op <strong>de</strong>n<br />

viezen plankenvloer staan wat kleine ron<strong>de</strong> en grootere vierkante tafeltjes met<br />

marmeren blad en daarbij ongemakkelijke, afgebruikte Weenerstoelen. Er zijn enkele<br />

banken tegen <strong>de</strong>n wand met verschoten roodpluche overtrek als in een verou<strong>de</strong>r<strong>de</strong><br />

eerste-classe-coupé. In het linksche zaaltje zitten onschuldige en onscha<strong>de</strong>lijke<br />

Saksische staatsburgers bijeen, die, procuratiehou<strong>de</strong>rs en ambtenaren, hun vredigen<br />

werkdag vredig besluiten met een potje skat of een spelletje trictrac. In het rechtsche<br />

lokaal zitten <strong>de</strong> ‘intellectueelen’ van Leipzig. - Aan <strong>de</strong>n wand hangen daar <strong>de</strong><br />

couranten en tijdschriften, in alle talen en van alle richtingen geduldig naast elkaar.<br />

Maar kenmerkend is het <strong>voor</strong> <strong>de</strong> bezoekers dat revolutionaire en joodsche organen,<br />

dat ‘Vörwarts’ en ‘Berliner Tageblatt’ meer gelezen wor<strong>de</strong>n dan <strong>de</strong> ‘Kreuzzeitung’<br />

en <strong>de</strong> ‘Hammer’. - Tegen elven zit er, breed op zijn stoel, Franz Werfel <strong>de</strong> dagbla<strong>de</strong>n<br />

na te zoeken naar opstellen waarin een vervoerd essayist zijn werk geestdriftig looft<br />

en het boven of naast dat van Verhaeren stelt, als van <strong>de</strong>n grootsten Duitschen<br />

dichter na Dehmel, van <strong>de</strong>n hartstochtelijken levensvereer<strong>de</strong>r, van <strong>de</strong>n meester van<br />

het nieuwe Pathos. Dat is <strong>de</strong> toon waarover men over hem thans bijna zon<strong>de</strong>r<br />

uitzon<strong>de</strong>ring schrijft, en er gaat zel<strong>de</strong>n een avond <strong>voor</strong>bij dat hij niet in dit of dat<br />

drukwerk iets van dien aard over zich zelve en zijn werk weet te vin<strong>de</strong>n. Na met stil<br />

en aandachtig plezier <strong>de</strong>n lof genoten te hebben, doet het zijn ij<strong>de</strong>lheid goed bóven<br />

zulken lof verheven te zijn, en noemt hij <strong>de</strong>n criticus een stomme sul, een imbeciel.<br />

Franz Werfel draagt een zeer-verwil<strong>de</strong>rd kin<strong>de</strong>rgezichtje boven zijn ontijdige<br />

corpulentie. Hij speelt dan ook, afwisselend, <strong>de</strong> rol van won<strong>de</strong>rkind en van gevestig<strong>de</strong><br />

reputatie. - Zijn conversatie zou van een goedmoedige onbedui<strong>de</strong>ndheid kunnen<br />

zijn indien hij ze niet onverdraaglijk maakte door met eenige regelmatigheid<br />

diepzinnige aphorismen of brutaaluitzien<strong>de</strong> paradoxen te plaatsen welker vermeen<strong>de</strong><br />

‘uitwerking’ hij dan weer door zijn vetten en voldanen glimlach tracht te<br />

neutraliseeren. Daarna strijkt hij met zijn nattig-gezwollen handje door zijn krullerige<br />

lokjes, die dan grillig door elkaar over zijn laag <strong>voor</strong>hoofd gestreken wor<strong>de</strong>n en er<br />

belangrijk toe bijdragen zijn gezicht een uitdrukking van agressieve domheid te<br />

geven, een expressie die ten slotte geenszins in tegenspraak is met zijn<br />

onafgemaakte volzinnen, door een vaag handgebaar voltooid, achter welker<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


droomerige nietszeggendheid hij zoo gaarne een diepe gedachte zou doen<br />

vermoe<strong>de</strong>n. - Zijn aandacht wordt eerst waarlijk gespannen indien <strong>de</strong> zelfkant <strong>de</strong>r<br />

literatuur, niet zon<strong>de</strong>r calomnie, geschil<strong>de</strong>rd wordt, en wanneer uur en stemming<br />

tot galante confi<strong>de</strong>ntie lei<strong>de</strong>n. Geboren journalist - in <strong>de</strong>n meest onbeschei<strong>de</strong>n zin<br />

<strong>de</strong>s woords - wordt zijn massa het zeerste bewogen door redactiekameren<br />

alcoofgeheimen. - Een oogenblik heb ik gedacht dat Werfel toch méér in zich had<br />

dan zijn platte omgang en zijne ijle conversatie zou<strong>de</strong>n doen vermoe<strong>de</strong>n. Het was<br />

toen ik hem bij Cassirer in Berlijn eigen werk hoor<strong>de</strong> <strong>voor</strong>lezen. Klein, dik en<br />

onoogelijk stond hij op zijn podiumpje; maar hij begon te lezen met een onverwachte<br />

uitzetting van stemgeluid, en dan: een heftig aanzetten van woor<strong>de</strong>n en<br />

woor<strong>de</strong>nreeksen, met een uithijgen van stijgingen, met een beweging, die waarlijk<br />

wel meevoer<strong>de</strong> en gevangen hield. Hoe kort maar! En hoe klaar werd het toen<br />

inééns, dat al dat steunen en schreien, dat smartelijk rekken van vage woor<strong>de</strong>n en<br />

dat plotseling uitstooten van een onverwachte vreug<strong>de</strong>, dat al <strong>de</strong>ze klanken en al<br />

die gebaren zoo pijnlijk ij<strong>de</strong>l waren, zoo noo<strong>de</strong>loos en zon<strong>de</strong>r zin. Tooneelspel.<br />

Hopeloos tooneelspel. En dit spel was toch nog niet in staat ons op <strong>de</strong>n duur<br />

poëtische waar<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> te zwen<strong>de</strong>len. Zijn <strong>voor</strong>dracht is als zijn vers. Eén moment<br />

bedriegelijk meevoeren<strong>de</strong>... dan komt het inzicht in het valsche, leege, larmoyante<br />

pathos <strong>de</strong>r ij<strong>de</strong>lheid... Toen werd hij belachelijk, <strong>de</strong> <strong>voor</strong>drager, met zijn roo<strong>de</strong> ron<strong>de</strong><br />

hoofdje, met zijn klaffe krulhaartjens en zijn ongemakkelijke gebaren van vruchteloos<br />

overtuigen-willen. Het succes was groot. Zooals te verwachten was van een publiek<br />

gerecruteerd uit het Café <strong>de</strong>s Westens en<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


182<br />

het ‘intellectueele’ jo<strong>de</strong>ndom van Berlijn. Het was het luidruchtig beamen van <strong>de</strong><br />

velen, die zich zèlven, grooter en heviger, in <strong>de</strong> vermeen<strong>de</strong> gevoelskracht en het<br />

bedriegelijk assimilatievermogen van Werfel terug vin<strong>de</strong>n.<br />

Werfel maakt, met zijn 23 jaren, school. Om hem groepeeren zich <strong>de</strong><br />

bewon<strong>de</strong>raars en <strong>de</strong> navolgers! Habitué van Café Merkur is, naast Franz Werfel,<br />

Walter Hasenclever, een fijne figuur. Zijn scherp gesne<strong>de</strong>n, intelligent muizengezicht<br />

met donker uitzien vertrekt <strong>voor</strong>tdurend schokkend van rustlooze nervositeit. Hij<br />

spreekt soms, snel, over zijn woor<strong>de</strong>n struikelend, met zachte stem eenvoudige<br />

dingen. Hij zegt alles, <strong>de</strong> meest alledaagsche me<strong>de</strong><strong>de</strong>elingen, met ge<strong>de</strong>mpte,<br />

vragen<strong>de</strong> stem, als schaam<strong>de</strong> hij zich ze uit te spreken. Hij rookt sigaret na sigaret,<br />

en laat zich aarzelend, stotterend, maar met een zeer-bepaal<strong>de</strong> overtuiging, uit over<br />

kúnst. Soms is hij een talentvol vers-schrijver met een allerbeperktsten gevoelskring,<br />

waarin het erotische, naïef, een grootste plaats inneemt, en dat erotische, onwezenlijk<br />

aan zijn natuur, tot perversie gedreven. In Leipzig heb ik hem eens zijn drama ‘Der<br />

Sohn’ hooren <strong>voor</strong>lezen. Ook daarbij trof mij een toon van overtuiging, een klank<br />

van echtheid, waarme<strong>de</strong> hij <strong>de</strong>ze kin<strong>de</strong>rlijke niaiserie <strong>voor</strong>droeg. Ook bij hem aldoor<br />

dat spelen met woor<strong>de</strong>n, woor<strong>de</strong>n; maar <strong>de</strong>ze woor<strong>de</strong>n op zich zelf hebben een<br />

nobeler klank. Men gevoelt en vermoedt bij hem een fond van gemoedsechtheid<br />

en een zekere wezensverfijning. - Dan komen ‘<strong>de</strong> min<strong>de</strong>re go<strong>de</strong>n’! Paul Cronheim<br />

bezit - ondanks dat <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rlinge verheerlijking hier epi<strong>de</strong>misch is en ook hem niet<br />

gespaard heeft - op zijn tijd een rustige zelfbeperking en een verhel<strong>de</strong>rend<br />

indringingsvermogen die hem een Werfel kan benij<strong>de</strong>n! Hij is met zijn vroolijk, slim<br />

en guitig gezicht <strong>de</strong> ‘gewoonste’, <strong>de</strong> minst geëxalteer<strong>de</strong> <strong>de</strong>r letterkundige<br />

bentgenooten te Leipzig. En daardoor <strong>de</strong> oprechtste en menschelijkste. Zijn<br />

bewon<strong>de</strong>ringen zijn warm en oprechtgemeend. Zijn gesprek is luchtig en normaal<br />

of niet zon<strong>de</strong>r gloed en opgetogenheid. - Zeker is het dat zijn wisselen<strong>de</strong> en wat<br />

zweven<strong>de</strong> smaak langzaamaan een vaste, een onwankelbare basis zal gaan vin<strong>de</strong>n<br />

in zijn lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> Verwey en zijn vertrouwensvolle overgave aan diens werk, dat hij<br />

met onmiskenbaar talent en een verrassend aanpassingsvermogen in het Duitsch<br />

vertaalt. En zeker is het óók dat hij, vertrouweling van <strong>de</strong> stem <strong>de</strong>zer poëzie, een<br />

steeds meer en meer verbree<strong>de</strong>n<strong>de</strong>n afstand zal gaan bespeuren tusschen zichzelve<br />

en <strong>de</strong> Werfels en Hasenclevers en hun ‘schoonheid’. Op zijn vorming heeft grooten<br />

en gunstigen invloed gehad Franco Marano, een <strong>de</strong>r beminnelijkste menschen, een<br />

<strong>de</strong>r fijnste en bewegelijkste geesten, in dit milieu verdwaald.<br />

Hij is kenmerkend mager. Bij zulk een nerveuse rapheid van beweging, bij zulk<br />

een tintelend vernuft past gezetheid allerminst. Hij heeft krasse en scherpe<br />

gelaatstrekken zon<strong>de</strong>r éénige weekheid. Typisch italiaansch is aan hem alleen zijn<br />

blik, die, fluweelig en donker, soms hel<strong>de</strong>r, guitig en bekoorlijk, soms gloedvol en<br />

troebel is. Hij is het type van een verzorg<strong>de</strong>n lettré. Zijn belezenheid is omvangrijk<br />

en van kostelijk gehalte, zijn smaak is bevestigd en verfijnd, zijn oor<strong>de</strong>el is zuiver<br />

en persoonlijk. Een scherpzinnig criticus bij tijd en wijle, heeft hij <strong>de</strong> <strong>de</strong>ugd <strong>de</strong>r<br />

koppigste vasthou<strong>de</strong>ndheid aan wat nu eenmaal zijn lief<strong>de</strong> heeft. Ontvankelijk <strong>voor</strong><br />

alles wat binnen zijn persoonlijkheid een geëigen<strong>de</strong> plaats vin<strong>de</strong>n kan, mist hij ten<br />

eenemale het snobisme dat het nieuwe aanvaardt omdat het nieuw is, het<br />

uitzon<strong>de</strong>rlijke omdat het uitzon<strong>de</strong>ring is.<br />

Kurt Pinthus, Karl Blank, Otto Beuck, Wilhelm Haas, Ulrich Steindorf zijn ver<strong>de</strong>r<br />

min of meer vaste gasten naast vele acteurs. Pintbus is gekenmerkt door het woord<br />

belachelijk, met zijn uil-in-doods-nood-gezicht, zijn bedui<strong>de</strong>nislooze drukte en zijn<br />

onmachtige conversatie. Wilhelm Haas met zijn zinlooze, onverwerkte belezenheid,<br />

zijn oor<strong>de</strong>elslooze verwardheid, zijn pedanterie en zijn eigenwijsheid - fel a<strong>de</strong>pt van<br />

Werfel, Tschèch bij Tschèch - en hij, zijn vreem<strong>de</strong> flad<strong>de</strong>raars naast <strong>de</strong>n doodkalmen,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>de</strong>gelijken, <strong>de</strong>ug<strong>de</strong>lijken Beuck, die, veelweter, ook goedweter is. Filosoof en literator<br />

heeft hij met zijn Gogoluitgave (compl. in acht <strong>de</strong>elen bij Georg Müller) een monument<br />

<strong>voor</strong> een <strong>de</strong>r beste geesten en sterkste kunstenaars van zijn volk in Duitschland<br />

opgericht.<br />

Het is merkwaardig hoe slechten invloed het bohême-caféleven op kunstenaars<br />

heeft die, mogen zij al min of meer talentvol zijn, karaktervastheid en houding missen.<br />

In die broeierige atmosfeer van zelfverheerlijking en mutueele adoratie, handhaaft<br />

<strong>de</strong> zwakkere zich bezwaarlijk. De toon van onware kunstzinnigheid, <strong>de</strong> opgezweepte<br />

kracht van onwaar gevoel en <strong>de</strong> valsche intelligentie zijn giften <strong>voor</strong> het gemoed.<br />

OTTO P. REYS.<br />

STUTTGART, Sept. '14.<br />

Herinnering aan <strong>de</strong> Bugra<br />

Leipzig 1914<br />

II<br />

DAGBLADEN brachten onlangs het bericht dat Henry van <strong>de</strong> Vel<strong>de</strong> ontslag heeft<br />

aangevraagd als directeur van <strong>de</strong> kunstnijverheidschool te Weimar. Ook door die<br />

daad in het maatschappelijk leven blijkt dus <strong>de</strong>ze kunstenaar te zijn wat hij is in zijn<br />

werk:<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


183<br />

karaktervol, eerlijk en vol élan. Om Van <strong>de</strong> Vel<strong>de</strong>'s houding in <strong>de</strong>ze zaak nog hooger<br />

te waar<strong>de</strong>eren moet men niet vergeten dat hij in Duitschland arbeid en<br />

waar<strong>de</strong>schatting vond, die België hem nooit heeft gegeven. Maar noch vereering,<br />

noch belang kon<strong>de</strong>n hem weerhou<strong>de</strong>n op zijne wijze te protesteeren tegen<br />

rechtsverkrachting, moord en roof. Het grootste verlies is hier aan <strong>de</strong> zij<strong>de</strong> van<br />

Duitschland, dat met hem <strong>de</strong> grootste, alzijdigste nijverheidskunstenaar en een <strong>de</strong>r<br />

meest typische en stijlvolle figuren van het openbare leven ziet vertrekken. Van <strong>de</strong><br />

Vel<strong>de</strong> is een van die menschen die zich langzaam en door vele leven<strong>de</strong> en<br />

noodzakelijke dwalingen heen ontwikkeld hebben; een opene, bewogen enthousiaste<br />

natuur stond hij met heel zijn rijke menschelijke kracht in <strong>voor</strong> het nieuwe en was<br />

hij immer bereid om tegen artistieke onoprechtheid, onwezenlijke conventionaliteit<br />

en alle onverschilligheid in te gaan.<br />

Heftiger dan één an<strong>de</strong>re is hij met <strong>de</strong> jonge kunstnijverheid me<strong>de</strong>gegaan, en hare<br />

beginfouten, jugendstil en vermecellikunst, heeft hij met vurigen ijver beoefend, op<br />

zijne manier ongetwijfeld verdienstelijk; maar telkens heeft hij zich vernieuwd en<br />

verinnigd en telkens ook is hij rijker en vaardiger uit het experiment te <strong>voor</strong>schijn<br />

gekomen. Zóó is hij gewor<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong>n rustigen, consequenten vormgever, en zóó<br />

bezitten wij van hem zoo menig waar<strong>de</strong>vollen boekband, zoo menig lief en praktisch<br />

gebruiks<strong>voor</strong>werp. Zijn vermogen, zijn rijkdom en zijn leven zijn 't volledigst en<br />

schoonst tot uiting gekomen in het theâtre op <strong>de</strong> Werkbondtentoonstelling, dat in<br />

<strong>de</strong>finitieve uitvoering een duurzaam monument van mo<strong>de</strong>rne bouwkunst zou zijn<br />

geweest. Altijd levend en muzikaal, vol geest en vol gevoel voegt hij zijn vormen tot<br />

een bewogen en beweeglijk werk te samen. Zijn ornamentiek is sober, ongezocht<br />

en vol afwisseling. Hij is principieel zon<strong>de</strong>r schoolsch te zijn. Met ongeëvenaar<strong>de</strong><br />

smaak en handigheid weet hij materialen te kiezen en ze op <strong>de</strong> meest eigene wijze<br />

te verwerken.<br />

Van hem is een groote en gezon<strong>de</strong> invloed uitgegaan ook op het Boek. De<br />

inzending van <strong>de</strong> school te Weimar was in dat opzicht hoogst belangwekkend. Zijn<br />

eigene werkzaamheid op boekgebied is te zien bij het Inselverlag, dat ook zijn drie<br />

kostelijke boekjes uitgaf (‘Essays’, ‘Vom neuen Stil’, ‘Amo’).<br />

Ik zeg het ronduit: het vak van uitgever is mij niet sympathiek en het meeren<strong>de</strong>el<br />

<strong>de</strong>r lie<strong>de</strong>n die het beoefenen nog min<strong>de</strong>r. Vooral in ons mis<strong>de</strong>eld va<strong>de</strong>rland komt<br />

het zoo zel<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> (er zijn er tòch goddank) dat een uitgever waarlijk ook maar<br />

eenigermate <strong>de</strong>el heeft aan het geestelijk leven dat hij en zijne collega's helpen<br />

verbrei<strong>de</strong>n. - Daarom vind ik een man als Prof. Dr. Anton Kippenberg zoo<br />

<strong>voor</strong>beeldig, omdat hij in korten tijd een uitgeverszaak tot een groote commercieele<br />

on<strong>de</strong>rneming maakte zon<strong>de</strong>r verraad te plegen aan <strong>de</strong> zaak <strong>de</strong>s geestes. Het<br />

Inselverlag - door enkele min<strong>de</strong>r belangrijke auteurs gesticht - werd door hem<br />

gebracht op <strong>de</strong> basis van het mo<strong>de</strong>rne grootbedrijf en tevens gemaakt tot een<br />

pleegplaats van het beste Duitsche leven. - Wie twijfelt er aan dat falen bij tijd en<br />

wijle in zulk een on<strong>de</strong>rneming noodzakelijk is?<br />

Men verwijt Kippenberg eenzijdigheid. Zulk een eenzijdigheid, uiting van rustig<br />

en gevormd karakter, is echter sympathieker en waar<strong>de</strong>voller dan <strong>de</strong> zwakke,<br />

onechte volledigheid van hen die on<strong>de</strong>r dat <strong>de</strong>vies <strong>de</strong>r lafheid: ‘<strong>voor</strong> alle meeningen<br />

een plaatsje’ varen en die, uitgever, Zahn en Balzac, Kellerman en Meredith, met<br />

gelijke overtuiging propageeren. Kiezen is een daad van moed. En dat bij<strong>voor</strong>beeld<br />

Prof. Kippenberg er niets <strong>voor</strong> voelt om <strong>de</strong>n waanzin <strong>de</strong>r nieuwe Berlijnsche letteren<br />

te verbrei<strong>de</strong>n zal hem alleen door <strong>de</strong> nieuwe Berlijnsche letterkundigen en hunne<br />

a<strong>de</strong>pten ten kwa<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n geduid.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Prof. Kippenberg bezit een <strong>de</strong>r rijkste, best geschikte Goethe-verzamelingen,<br />

waarvan <strong>de</strong> respectabele catalogus in het Inselverlag verscheen.<br />

Belangrijker dan <strong>de</strong> meeste zijner uitgaven, stel<strong>de</strong> Kurt Wolf een kostbaar en kostelijk<br />

handschrift van Gauguin ten toon: ‘Avant et Après’. Belangrijk <strong>voor</strong> <strong>de</strong> kennis van<br />

dien schil<strong>de</strong>r, me<strong>de</strong> door <strong>de</strong> vele teekeningen die het bevat, is het hier en daar diep<br />

ontroerend te lezen, bv. waar hij spreekt over Van Gogh. Moge een zoo hoogst<br />

curieus en zoo werkelijk waar<strong>de</strong>vol werk niet lang meer in particulier bezit verborgen<br />

blijven.<br />

In <strong>de</strong> ruime, lui<strong>de</strong> machinehallen dwalen<strong>de</strong> dacht ik dankbaar aan techniek, vol<br />

wreveligheid aan <strong>de</strong>n technicus. De verhouding van boekkunstenaar en<br />

boektechnicus is velen niet dui<strong>de</strong>lijk. De eenige volmaaktheid is: kunstenaar en<br />

technicus, ontwerper en uitvoer<strong>de</strong>r in één persoon vereenigd (T.J. Cob<strong>de</strong>n<br />

San<strong>de</strong>rson). - Ver<strong>de</strong>r kan tusschen kunstenaar en technicus van samenwerking<br />

geen sprake zijn omdat dit begrip gelijkwaardige krachten veron<strong>de</strong>rstelt. Hoe zou<strong>de</strong><br />

geest en bloote váárdigheid samenwerken? De technicus is gelijk <strong>de</strong> machine, als<br />

<strong>de</strong> noodzakelijke bestuur<strong>de</strong>r van <strong>de</strong> machine, een dienaar - meesttijds een<br />

onbetrouwbaar dienaar - van <strong>de</strong>n kunstenaar. De drukker die op zijn eigen<br />

gelegenheid en verantwoording aan <strong>de</strong>n slag gaat is als <strong>de</strong> op hol geslagene<br />

leeghoofdigheid: wat hij maakt is imitatie òf het is dwaas. In Holland is juist daardoor<br />

<strong>de</strong> drukkunst in zoo diep verval omdat <strong>de</strong> drukkersbazen in hun eigenwaan het<br />

zon<strong>de</strong>r <strong>voor</strong>lichting van geschool<strong>de</strong><br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


184<br />

kunstenaars meenen te kunnen stellen. Aan <strong>de</strong>n an<strong>de</strong>ren kant is <strong>de</strong> bloei <strong>de</strong>r<br />

typografische kunsten in Engeland en Duitschland te danken aan het feit dat Johnston<br />

of Ehmcke, Walker of Koch ‘lei<strong>de</strong>n<strong>de</strong>’ figuren zijn in plaats van boekdrukker<br />

DORIS NELSON Caricatuur van Einar Nerman 1)<br />

X of uitgever IJ. - Evenmin als el<strong>de</strong>rs is hier te lan<strong>de</strong> buiten <strong>de</strong> kunstenaars om<br />

mo<strong>de</strong>rn drukwerk van eenige waar<strong>de</strong> ontstaan. Het zijn Roland Holst, Derkin<strong>de</strong>ren,<br />

De Roos, Van Die<strong>de</strong>nhoven, Cachet, Nieuwenhuis, Heukelom, Veldheer of Van<br />

Krimpen aan wie wij òf interessant òf mooi drukwerk: boeken, ban<strong>de</strong>n, omslagen<br />

en smoutjes te danken hebben. Een streven als <strong>de</strong> Zilverdistel is begonnen en<br />

<strong>voor</strong>tgezet door jonge kunstenaars. Wat hebben <strong>de</strong> echte typographen, <strong>de</strong><br />

technicussen daar tegenover te stellen? Is een goe<strong>de</strong> 4-kleurendruk een verdienste?<br />

Is behoorlijke vaardigheid opmerkelijk? Neen. Goe<strong>de</strong> werkstukken zijn het, die men<br />

re<strong>de</strong>lijkerwijze en op zijn minst van een technicus verwachten mag. En hoe vaak<br />

nog hapert er zelfs aan <strong>de</strong>ze uiterlijke vakkennis nog véél! Nogmaals, een <strong>de</strong>r<br />

<strong>voor</strong>naamste re<strong>de</strong>nen van <strong>de</strong>n triestigen toestand onzer typografische kunstvakken<br />

is: <strong>de</strong> karakterlooze zelfoverschatting <strong>de</strong>r drukkers die hunne plaats in dit leven niet<br />

weten.<br />

In <strong>de</strong> Zweedsche af<strong>de</strong>eling trof mij het teekenwerk van Nerman, een jong<br />

Stockholmer caricaturist! 't Geestigst bij hem is het verloop van zijn fijne lijn, die,<br />

zwierig en coquet, luchtig weet te caracteriseeren. Een kin<strong>de</strong>rboek, An<strong>de</strong>rsen's ‘Per<br />

Svinaher<strong>de</strong>’, heeft hij met zeer eigenaardig teekentalent geïllustreerd, terwijl hierbij<br />

nog een ongezocht<strong>de</strong>coratieve schikking te loven en te genieten valt.<br />

In <strong>de</strong> gezamenlijke inzending <strong>de</strong>r lettergieterijen treedt weer <strong>de</strong> arbeid van Ehmcke<br />

en Koch naar voren. Van Ehmcke zien wij, behalve zijn beken<strong>de</strong> antiqua en kursijf,<br />

die door Flinsch in <strong>de</strong>n han<strong>de</strong>l wor<strong>de</strong>n gebracht, een schwabacher en als meest<br />

1) Ontleend aan het aardig album Scenens Barn och Andra av Einar Nerman (P.A.<br />

Norstedt & Söners Förlag). RED. D.G.W.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


opmerkelijke noviteit van <strong>de</strong> expositie zijn ‘Rustica’ bij Stempel. Deze letter is als te<br />

verwachten van volle <strong>de</strong>coratieve werking, daar zij een verscherping en styleering<br />

is van Ehmcke's meermalen in allerlei werk met zoo volkomen succes toegepaste<br />

breitfe<strong>de</strong>rschrift. Deze ‘Rustica’ heeft zich volkomen natuurlijk ontwikkeld uit Ehmcke's<br />

opvattingen en zijn arbeid <strong>de</strong>r laatste jaren. Wanneer men Ehmcke's werken van<br />

<strong>de</strong>n aanvang af nagaat dan ziet men klaar dat zijn ontwikkelingsgang nog niet voleind<br />

is, zoodat men na <strong>de</strong>ze, op zich zelf zeer eigene en zeer schoongevorm<strong>de</strong>, letter<br />

nog wel een ‘schrift’, een <strong>de</strong>finitieve Ehmckeschrift kan verwachten, waarin <strong>de</strong><br />

kunstenaar al zijn kostelijke eigenschappen en opvattingen zal vermogen saam te<br />

vatten. Rudolf Koch - huiskunstenaar van <strong>de</strong> gebroe<strong>de</strong>rs Klingspor te Offenbach a.<br />

Main - toont in nieuwe proeven hoe hij ook in fijner, ijler werk zich gelijk kan blijven<br />

en hoe een lettervorm om zuiver<strong>de</strong>coratief te wor<strong>de</strong>n geenszins rechtlijnig en vet<br />

behoeft te zijn, gelijk nog veelal gedacht wordt. Prof. Tiemann, wiens ook hier te<br />

lan<strong>de</strong> zeer beken<strong>de</strong> en volkomen ten onrechte door onkundige drukkersbazen tegen<br />

<strong>de</strong> Roos uitgespeel<strong>de</strong> mediaeval, een zeer aanvaardbare, en wiens onbeken<strong>de</strong>r,<br />

steviger en voller Januspresseschrift een zeer goe<strong>de</strong> letter was - Prof. Tiemann<br />

toont zich nu in een ‘Peter Schlemiel-schrift’ als ontwerper van schaduwletters en<br />

open sierkapitalen geheel buiten <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne beweging. - Nog slechts enkele namen:<br />

Matthies (Stempel); Jäcker (id.); Belwe Gotisch (Schelter u. Giesecke); Delitsch<br />

Antiqua<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


185<br />

(Klinkhardt); Cissarz Latein (Ludwig u. Mayer); Marcel Richter's Kronenmediaeval<br />

(id.); Erbar Fe<strong>de</strong>rgrotesk (id.); Wieynck cursief en fractuur (Bauer).<br />

Reclamekunst vraagt klaarheid en apartheid van <strong>voor</strong>stelling en schikking. - De<br />

goe<strong>de</strong> reclamekunstenaar zoekt geheel eigen teekenstijl en beeldingswijze, welke<br />

direct zich kennen doen.<br />

Lucian Bernhard heeft zulk een typisch karakter in al zijn werk - ook in het min<strong>de</strong>r<br />

geslaag<strong>de</strong> - weten te realiseeren. Een plakaat, een omslag,<br />

Uit: Monographien Deutscher Reklamekünstler Heft 3: Julius Klinger.<br />

een verpakking dringt zich oogenblikkelijk aan ons op als zijn<strong>de</strong> van hem.<br />

Hij bereikt dit door zijne teekenwijze, door zijne kleuren en <strong>voor</strong>al door zijne<br />

groepeeringen.<br />

Hij heeft een eenvoudige wijze om een affiche of een reclamekaart te bouwen.<br />

Hij teekent ‘<strong>de</strong> waar’ - een schoen, een schrijfmachine, een klos garen, een mes -<br />

in grove vlakken zoo klaar en beperkt mogelijk van vorm, direct herkenbaar, en in<br />

zijn uit zijne teekenwijze natuurlijk <strong>voor</strong>tgekomen letterschrift geeft hij <strong>de</strong>n náám.<br />

Waar Bernhard vóór alles reclame-kunstenaar - en een goed reclamekunstenaar -<br />

is, faalt hij dikwijls als hij zich leent <strong>voor</strong> boekversiering, <strong>voor</strong> band of omslag. Een<br />

boekband is nu eenmaal iets an<strong>de</strong>rs dan een plakaat! Zijn letter - gegoten door <strong>de</strong><br />

lettergieterij Flinsch te Frankfort a.M. - is wel geheel die van <strong>de</strong>n afficheteekenaar.<br />

Met het penseel getrokken, zwaar en grof, gebruikt men haar <strong>voor</strong> wat luid smoutwerk<br />

met onveran<strong>de</strong>rlijk succes, omdat zij goed vult en door een even-trillend, levend<br />

profiel sterk aandachttrekkend werkt. Bernhards mid<strong>de</strong>len zijn eenvoudig en in die<br />

eenvoudigheid dikwerf uiterst werkingsvol; zij zijn evenzeer beperkt. Naast hem<br />

werkt Gipkens met ingewikkel<strong>de</strong>r apparaat, zon<strong>de</strong>r daarme<strong>de</strong> ook in zijn beste<br />

oogenblikken Bernhard te kunnen evenaren. Hij werkt met uitvoerige teekeningen,<br />

gansche aquarellen. Zijne <strong>de</strong>coratieve lijsten en begrenzingen zijn grof van vorm<br />

en oneigenlijk van vinding. En zoo zijn zijne letters - <strong>de</strong> Femina - en <strong>voor</strong>al <strong>de</strong> nieuwe<br />

Majestic (Bauer'sche Schriftgiesserei Frankfurt a.M.). Een ongeproportionneer<strong>de</strong><br />

tegenstelling tusschen haarstrich en bandstrich verra<strong>de</strong>n <strong>de</strong> moeite die <strong>de</strong> ontwerper<br />

zich gaf om tot iets ‘nieuws’ te komen. Er is natuurlijk uit <strong>de</strong>ze letter wel eens een<br />

fraai en treffend smoutje te zetten, maar àltijd blijft men <strong>de</strong> werkelijke, spontane<br />

originaliteit van Martin Jakobi-Boy hooger stellen. Zijn letter (bij Stempel Frankfort<br />

a.M.) is in zijn stijf, mager, systhematisch lijnenstel verrassend, opvallend en boeiend.<br />

Vooral <strong>voor</strong> kleinere reclame-drukwerkjes, <strong>voor</strong> verpakking, etiquetten en<br />

aankondigingen is zij altijd te gebruiken met een zelf<strong>de</strong> rustig goed resultaat.<br />

Jacobi-Boy werkt zeer weinig met figuurlijke toevoegingen. Al zijn effect is gebaseerd<br />

op <strong>de</strong> toepassing zijner typische lettergestalte, die, vet of open of geschraveerd,<br />

zich sterk aan aandacht en geheugen opdringt.<br />

Noemen wij ten slotte Klinger. Zijn nieuwe letter (bij Emil Gursch Berlijn) is geen<br />

verrassing. Zij is niet zeer eigen, evenmin als bijzon<strong>de</strong>r aantrekkelijk. In zijn affiches<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


munt hij uit door onverwachte, dwaze <strong>voor</strong>stellingen en geestige effecten die soms<br />

op zeer fijne wijze verkregen wor<strong>de</strong>n. Het hierbij gereproduceer<strong>de</strong> plakaat is een<br />

<strong>de</strong>r beste stalen van zijn kunst.<br />

‘Weensch’ is een begrip in <strong>de</strong>coratieve kunst. Josef Hoffmann, Kolo Moser en Carl<br />

O. Czeschka zijn wel zeer verschillen<strong>de</strong> persoonlijkhe<strong>de</strong>n die zich ie<strong>de</strong>r op bepaal<strong>de</strong><br />

eigen wijze uiten; toch is hun aller werk ‘Weensch’. In <strong>de</strong> Wiener Werkstätte<br />

culmineert het ‘weensche’. Wat is het? Het is eigenlijk on<strong>de</strong>finieerbaar. Het is een<br />

klap van <strong>de</strong>nzelf<strong>de</strong>n molen: het is een tinteling van eenzelf<strong>de</strong> licht, het is <strong>de</strong> glans<br />

van een zelf<strong>de</strong>n<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


186<br />

moed. Geen Duitscher en geen Hollan<strong>de</strong>r kan wagen wat een Weener waagt, waagt<br />

met prachtig succes! Hun bontheid, die nooit het narrepak <strong>de</strong>r vrijheid is; hun vrije<br />

lijn, die nooit tuchteloos wordt, of hun dartele bewogenheid die nooit zon<strong>de</strong>r klaarheid<br />

is, het is al eìgen en uit een zeer bepaal<strong>de</strong> noodzaak gegroeid. - Hunne proeven<br />

zijn <strong>de</strong> meest gewaag<strong>de</strong>, en met een glimlach lossen zij ie<strong>de</strong>re moeilijkheid op in<br />

een verrassend welslagen. Hun <strong>voor</strong>lief<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong> tegenstelling wit en zwart is<br />

teekenend <strong>voor</strong> hun uitdagen<strong>de</strong>n zin, die ook met beperktheid van mid<strong>de</strong>len zich<br />

zelf volkomen, in alle vrijheid en levendheid wil uitspreken. En Duitschland, door <strong>de</strong><br />

speelschheid dier rijpe geesten bovenmate bekoord, riep Carl Czeschka naar<br />

Hamburg. Czeschka is een bewust-<strong>de</strong>coratief talent, een natuurlijk-<strong>de</strong>coratief talent:<br />

elk gegeven wordt <strong>voor</strong> hem vanzelve een waar<strong>de</strong>-van-uitgebreidheid. Vorm,<br />

vullingen van allerlei aard weet hij op <strong>de</strong> oorspronkelijkste en doeltreffendste wijze<br />

te schikken. Menige boekband en het raam in <strong>de</strong> zaal <strong>de</strong>r stad Hamburg op <strong>de</strong><br />

Werkbund-tentoonstelling te Keulen getuigen hiervan. Ik herinner mij ook een<br />

kalen<strong>de</strong>rblad van grillige, phantastische bloemvormen; fel van kleur, en levend van<br />

lijnen. Het is altijd spiritueel en levendig, altijd zwierig en vol onverwachte invallen,<br />

zon<strong>de</strong>r ooit oppervlakkig of oneigenlijk te zijn. Zijn ‘handschrift’, zijn lettervorm is<br />

een allerpersoonlijkste, allergeestigste grotesk (Schriftgiesserei Gentsch u. Heyse<br />

Hamburg) die spot met schoolsche reglementen maar in zijn vrijheid nooit <strong>de</strong> goe<strong>de</strong><br />

maat overschrijdt. - Hier toont zich nu eerst <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> van een aangeboren ‘smaak’,<br />

van <strong>de</strong>n natuurlijken zin <strong>voor</strong> zelf-begrenzing; <strong>de</strong> Czeschka-schrift is een <strong>voor</strong>beeld<br />

van een gòed ‘Weensche’ letter zooals Rudolf Geyer's ‘Weener Grotesk’ slecht<br />

‘Weensch’ is. - Als illustrator leert men Czeschka kennen uit zijn platen bij <strong>de</strong><br />

Nibelungen in Gerlachs Jugendbücherei; een boek dat zóó goed is gedrukt uit<br />

Eckmannschrift en bovendien zóó goedkoop (3 M.) dat het eene<br />

onverantwoor<strong>de</strong>lijkheid is het niet te bezitten. Czeschka werkt met zwart, blauw en<br />

goud <strong>voor</strong>namelijk, alles in bree<strong>de</strong> vlakken naast elkan<strong>de</strong>r. Vooral <strong>de</strong> eerste<br />

dubbel-plaat, waar het blanke meisje angstig oprijst in <strong>de</strong>n nacht, met <strong>de</strong> gou<strong>de</strong>n<br />

vogels boven <strong>de</strong> blauwe tuinen, <strong>de</strong>ze plaat is even wérkelijk van <strong>voor</strong>stelling als<br />

monumentaal van arrangement.<br />

J. GRESHOFF.<br />

[Boekenschouw]<br />

Geschiedbeschrijving; folklore etc.<br />

Schets van eene Geschie<strong>de</strong>nis van het Utrechtsche Stu<strong>de</strong>ntenleven,<br />

door Dr. W.C.A. van Vre<strong>de</strong>nburch. - A. Oosthoek, Utrecht, 1914. (Uitgave<br />

<strong>de</strong>r Historische Commissie van het Utrechtsche Stu<strong>de</strong>ntencorps).<br />

Niet min<strong>de</strong>r dan wijlen minister Keuchenius houd ik van datums en ge<strong>de</strong>nkdagen.<br />

En zoo kwam het dat ik in <strong>de</strong> twee vorige maan<strong>de</strong>n niet zel<strong>de</strong>n verplaatst werd naar<br />

mijn zesweekschen groentijd, in <strong>de</strong> schuts <strong>de</strong>r Stichtsche Alma Mater, juist een<br />

halve eeuw gele<strong>de</strong>n, doorleefd. Ah, c'était le bon temps - j'étais bien malheureux!<br />

Weêr klonken stemmen, weêr zag ik aangezichten, voel<strong>de</strong> handdrukken, hoor<strong>de</strong><br />

gevloek, gelach, gezang van zoovelen die reeds ach zoo lang, of nog zoo zeer kort,<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


gezwegen had<strong>de</strong>n <strong>voor</strong> goed - het laatste hij, die na <strong>de</strong> ein<strong>de</strong>looze zes weken met<br />

plechtig, door daveren<strong>de</strong> hamerslagen besloten Latijn ons tot stu<strong>de</strong>nten verklaar<strong>de</strong>.<br />

Het gevoel van weemoedig terugverlangen, aan <strong>de</strong>rgelijke herinneringen veelal<br />

verbon<strong>de</strong>n, scheen mij <strong>de</strong> rechte stemming om een boek als het bovenstaan<strong>de</strong> ter<br />

hand te nemen. Ook heb ik het met belangstelling gelezen, <strong>de</strong> bijlagen - het<br />

schil<strong>de</strong>rachtig ontgroeningsverhaal van <strong>de</strong>n Duitschen graaf in 1809 niet het minst<br />

- incluis. Maar bevredigd heeft het mij niet.<br />

‘Schets eener geschie<strong>de</strong>nis’ - <strong>voor</strong> een dik <strong>de</strong>el van over <strong>de</strong> 300 bladzij<strong>de</strong>n een<br />

zeer beschei<strong>de</strong>n titel! Doch is die juist?<br />

Er zijn schetsen en schetsen. Men heeft er van groote meesters die bij <strong>de</strong>n eersten<br />

oogopslag een dicht verward spinneweb van kris kras door elkaâr geworpen strepen,<br />

streepjes, krullen en wat niet al schijnen, maar waaruit, <strong>voor</strong> wie met kennersblik<br />

toeziet, een beeltenis, een landschap, een groep menschen, dui<strong>de</strong>lijk naar voren<br />

komt. Men heeft er ook van enkele teêre, of forsche, of grove lijnen en vegen, die<br />

omtrent 's kunstenaars bedoeling geen oogenblik in twijfel laten. Maar een <strong>de</strong>nkbeeld<br />

van wat het uit te werken ontwerp wor<strong>de</strong>n moet, dient eene goe<strong>de</strong> schets te geven 1) .<br />

1) Hierbij zij echter opgemerkt dat <strong>de</strong> schrijver het woord an<strong>de</strong>rs toepast dan door mij geschiedt.<br />

In zijne <strong>voor</strong>re<strong>de</strong> leest men:<br />

‘Het moet een schets blijven, omdat helaas <strong>voor</strong>al uit vroegere eeuwen <strong>de</strong> gegevens ontbreken<br />

om een volledig beeld te geven; en zelfs[?] mogen <strong>de</strong> groote lijnen, die aangegeven wor<strong>de</strong>n,<br />

niet aangemerkt wor<strong>de</strong>n als een slotsom van wat een geschiedkundig on<strong>de</strong>rzoek kan<br />

opleveren; integen<strong>de</strong>el <strong>voor</strong> eene studie van bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n blijft <strong>de</strong> weg geopend’.<br />

Groote lijnen - slotsom - bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n... ik kan niet loochenen dat het mij een weinig<br />

schemert. In elk geval, dunkt mij, zijn <strong>de</strong> schets eener geschie<strong>de</strong>nis en eene onvolledige<br />

geschie<strong>de</strong>nis twee.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


187<br />

Doet nu het boek <strong>de</strong>s heeren Van Vre<strong>de</strong>nburch dit? Vermoe<strong>de</strong>lijk ligt het aan mij,<br />

maar ik kan het, eerlijk gezegd, niet vin<strong>de</strong>n. Veeleer maakt het geheel op mij <strong>de</strong>n<br />

indruk eener min of meer indigesta moles van adversaria, met een vluchtige poging<br />

tot rangschikking bijeengehoopt. Er zijn acht on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n hoofdstukken, het is<br />

waar,<br />

GROENTIJD<br />

STUDEEREN<br />

DOCTOREERING<br />

AFSCHEID<br />

Ontleend aan <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> uitgave <strong>de</strong>r Stichtsche Schoolprent (Anthologie)<br />

L.C. HORA SICCAMA inv. et fec. 1835<br />

Uit: Van Vre<strong>de</strong>nburch, Schets eener Geschie<strong>de</strong>nis van het Utrechtsche Stu<strong>de</strong>ntenleven<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


maar allerlei daarin vermel<strong>de</strong> zaken had<strong>de</strong>n evengoed van 't een in 't an<strong>de</strong>r kunnen<br />

overgebracht zijn. De lezer wordt aanhou<strong>de</strong>nd genoodzaakt van <strong>de</strong>n hak op <strong>de</strong>n<br />

tak te springen, zon<strong>de</strong>r dat ook maar een interlinie hem waarschuwt. Reeds <strong>de</strong><br />

aanhef van 't eerste dier hoofdstukken geeft een weinig <strong>de</strong> gewaarwording van<br />

iemand die over <strong>de</strong> vloermat struikelend een <strong>voor</strong>huis intuimelt: ‘Is <strong>de</strong> term [sic]<br />

“stu<strong>de</strong>nten” thans alleen gebruikelijk <strong>voor</strong> hen die aan eene hoogeschool of ongeveer<br />

daarme<strong>de</strong> gelijkstaan<strong>de</strong> inrichting stu<strong>de</strong>eren, in <strong>de</strong>n aanvang was het, althans te<br />

Utrecht, niet het geval’.<br />

En aan het eind van 't laatste hoofdstuk vernemen we dat <strong>de</strong> auteur in zijne<br />

bladzij<strong>de</strong>n gepoogd heeft ‘samen te vatten hetgeen in <strong>de</strong> herinnering heeft kunnen<br />

zijn van <strong>de</strong> reunisten van vele eeuwen’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


188<br />

Hetwelk doet twijfelen of <strong>de</strong> heer Van Vre<strong>de</strong>nburch zich wel aan <strong>de</strong>n arbeid heeft<br />

gezet met eene hel<strong>de</strong>re <strong>voor</strong>stelling van <strong>de</strong> hem door <strong>de</strong> ‘Historische Commissie<br />

van het Utrechtsche Stu<strong>de</strong>ntencorps’ opgedragen taak en van zijne eigene opvatting<br />

dier taak.<br />

Aangaan<strong>de</strong> zijn stijl geeft <strong>de</strong> titel reeds geen groote verwachting: ‘van eene<br />

geschie<strong>de</strong>nis van het stu<strong>de</strong>ntenleven’. (Evenzoo in <strong>de</strong> aangehaal<strong>de</strong> zinsneê: ‘van<br />

<strong>de</strong> reunisten van vele eeuwen’). Werkelijk is stijl in dit vrij omvangrijk geschrift<br />

vergeefs te zoeken. En <strong>de</strong> taal is verre van zuiver. En 150 bladzij<strong>de</strong>n ‘bijlagen’ na<br />

175 bladzij<strong>de</strong>n tekst is geen verhouding.<br />

Alles bij elkaâr genomen heeft men hier van l'art <strong>de</strong> faire un livre juist geen mo<strong>de</strong>l.<br />

Evenwel nochtans en <strong>de</strong>s al niettemin zullen alle Utrechtsche stu<strong>de</strong>nten en<br />

oud-stu<strong>de</strong>nten, en waarom ook niet die van an<strong>de</strong>re aca<strong>de</strong>miën? wèl doen met zich<br />

dit boek aan te schaffen, kunnen zij er veel uit leeren en zullen <strong>de</strong> oud-stu<strong>de</strong>nten<br />

bij <strong>de</strong> lectuur zich genoegelijk kunnen terugdroomen in eenige <strong>de</strong>r heerlijkste jaren<br />

van hun leven. Bovendien zal <strong>de</strong> gehoopte toekomstige geschiedschrijver van 't<br />

stu<strong>de</strong>ntenleven met dankbaarheid op <strong>de</strong> hier bijeengebrachte stof kunnen<br />

<strong>voor</strong>tbouwen en uit menige aanwijzing wellicht nu zelfs niet te schatten <strong>voor</strong><strong>de</strong>el<br />

kunnen trekken. Zaken- en personenregisters maken <strong>de</strong> raadpleging van <strong>de</strong> tallooze<br />

bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n gemakkelijk. Voor <strong>de</strong> vlijt en <strong>de</strong> moeite aan dit alles ten koste gelegd,<br />

heeft <strong>de</strong> schrijver ongetwijfeld op onze erkentelijke hul<strong>de</strong> alle aanspraak.<br />

Of <strong>voor</strong> een boek als dit en wel in <strong>de</strong>ze dagen een twee<strong>de</strong> druk te wachten is?<br />

Wij willen 't hopen. Komt die, dan zou een bladwijzer van <strong>de</strong>, willekeurig door 't werk<br />

versprei<strong>de</strong>, belangwekken<strong>de</strong> platen eene welkome aanvulling zijn, zou<strong>de</strong>n enkele<br />

drukfouten in <strong>de</strong> Latijnsche bijlagen kunnen verbeterd wor<strong>de</strong>n en in eene noot<br />

gewenscht licht ontstoken over <strong>de</strong> zon<strong>de</strong>rlinge benaming van glires, met welke<br />

heeren ik <strong>voor</strong> mij belij<strong>de</strong>n moet eerst nu kennis te hebben gemaakt. De heer J.P.<br />

Verloren vermeldt hen in zijn aangenaam en vlot geschreven opstel over 't<br />

stu<strong>de</strong>ntenleven in <strong>de</strong> achttien<strong>de</strong> eeuw (Almanak 1868) geloof ik, niet.<br />

I.E.<br />

9 Nov. 1914.<br />

Dr. Johanna W.P. Drost. Het Ne<strong>de</strong>rlandsch Kin<strong>de</strong>rspel vóór <strong>de</strong><br />

zeventien<strong>de</strong> eeuw. ('s-Gravenhage. Martinus Nijhoff, 1914).<br />

Acht niet te kints het Kin<strong>de</strong>r-spel,<br />

Maer <strong>de</strong>nck wat hoogher.<br />

CATS.<br />

In 't hier aangekondigd aka<strong>de</strong>misch proefschrift wordt 't spel <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>ren uit 'n<br />

historisch-folkloristisch oogpunt beschouwd. Wat door A. <strong>de</strong> Cock en Is. Teirlinck<br />

gedaan is <strong>voor</strong> 't tegenwoordige kin<strong>de</strong>rspel in Zuid-Ne<strong>de</strong>rland 1) , heeft Dr. Drost met<br />

haar proefschrift verricht <strong>voor</strong> 't vóor-17e eeuwsche ne<strong>de</strong>rlandsche kin<strong>de</strong>rspel. Zij<br />

putte daar<strong>voor</strong> uit ‘<strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lne<strong>de</strong>rlandsche letterkun<strong>de</strong>, emblemata, ze<strong>de</strong>kundige<br />

werkjes, ou<strong>de</strong> woor<strong>de</strong>nboeken, ste<strong>de</strong>lijke keuren, <strong>de</strong> beel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> kunst’. Deze laatste<br />

is in haar boek vertegenwoordigd door 'n 8-tal reprodukties. Voor zoover mogelijk<br />

werd er bij <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> spelen gewezen op soortgelijke buiten onze grenzen,<br />

i.b. in Duitschland, Frankrijk, en Engeland. Voor een overzichtelijke behan<strong>de</strong>ling<br />

zijn <strong>de</strong> spelen naar hun aard ver<strong>de</strong>eld in zes groepen. De wijze van behan<strong>de</strong>ling is<br />

1) In Kin<strong>de</strong>rspel en kin<strong>de</strong>rlust in Zuid-Ne<strong>de</strong>rland. 5 <strong>de</strong>elen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


<strong>voor</strong> elk spel ongeveer aldus: verschillen<strong>de</strong> benamingen waaron<strong>de</strong>r 't spel bekend<br />

was; regels van 't spel; bekendheid ervan in 't buitenland.<br />

In <strong>de</strong> Inleiding die <strong>voor</strong>af gaat, wor<strong>de</strong>n in 't kort <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> op psychologische<br />

beschouwingen gegron<strong>de</strong> theorieën omtrent 't wezen en 't doel van 't kin<strong>de</strong>rspel<br />

uiteengezet; waarbij <strong>de</strong> schrijfster zich in hoofdzaak schaart aan <strong>de</strong> zij<strong>de</strong> van Groos,<br />

die 't spel verklaart als <strong>voor</strong>bereiding tot het leven 2) : <strong>de</strong> jeugd dient, volgens zijn<br />

theorie, <strong>voor</strong> <strong>de</strong> ‘Vorübung und Einübung’ van verschillen<strong>de</strong> instinkten, die noodig<br />

zijn tot instandhouding van <strong>de</strong> soort. Voorts wordt in <strong>de</strong> inleiding rekenschap gegeven<br />

van <strong>de</strong> wijze van bewerking van 't on<strong>de</strong>rwerp; en wordt er ten slotte op gewezen,<br />

dat nog een aantal vragen geheel of ge<strong>de</strong>eltelijk onbeantwoord moesten blijven uit<br />

gebrek aan <strong>de</strong> noodige gegevens.<br />

Ten gevolge van <strong>de</strong> wijze van behan<strong>de</strong>ling is dit boek, in 't algemeen gesproken,<br />

niet bestemd <strong>voor</strong> een ruimen kring van lezers, maar zal 't gebruik ervan wel beperkt<br />

blijven tot dien van <strong>de</strong> vakkundigen: <strong>de</strong> historici en folkloristen. Daar ik hiertoe niet<br />

behoor, zal ik 't bij 't zoo pas gegeven korte overzicht van <strong>de</strong>n inhoud en <strong>de</strong> wijze<br />

van behan<strong>de</strong>ling laten. Maar misschien mag ik nog een oogenblik <strong>de</strong> aandacht<br />

vragen <strong>voor</strong> enkele ‘over<strong>de</strong>nkingen’ die zoo bij 't doorlezen van dit boek bij mij zijn<br />

opgekomen.<br />

Daarbij zie ik 't kin<strong>de</strong>rspel als een stuk van 't menschelijk leven, en dus als een<br />

stukje van dat reusachtig wereldbeweeg, van dien makrokosmos, waarin <strong>de</strong> mensch<br />

zelf is als <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren: niet wetend, en er zich ook doorgaans niet om bekommerend,<br />

wat hem drijft en dringt tot han<strong>de</strong>len, tot doen. 't Is min-of-meer 't standpunt van<br />

Cats, die in een lang gedicht bij een plaat 3) waarop verschillen<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>rspelen zijn<br />

afgebeeld, o.a. zegt:<br />

Dit spel, al schijntet son<strong>de</strong>r sin,<br />

Dat heeft een kleine weerelt in;<br />

De weerelt en haer gans gestel<br />

En is maer enckel kin<strong>de</strong>r-spel.<br />

En aan 't slot:<br />

Maer 't dunct misschien u wat te slecht<br />

Door spel te wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rrecht,<br />

Dan neemt geen dingen soo verkeert,<br />

Daer is oock mal dat wijsheyt leert.<br />

't Kin<strong>de</strong>rspel - een stuk van 't menschelijk leven - dat laat zich ook nog an<strong>de</strong>rs<br />

beschouwen als met zulke filozofisch-moralizeeren<strong>de</strong> over<strong>de</strong>nkingen. Men kan 't<br />

ook doen, enkel-en-alleen om <strong>de</strong> vreug<strong>de</strong> van dat beschouwen. Dan voelt men 't<br />

kin<strong>de</strong>rlijk genieten, 't zorgeloos en argeloos<br />

2) In Die Spiele <strong>de</strong>r Thiere en Die Spiele <strong>de</strong>r Menschen.<br />

3) Vóór zijn Houwelyck; een soortgelijke plaat, met een gedicht van <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> strekking,<br />

staat ook achter 't 2e <strong>de</strong>el van z'n Sinn' - en Minne-beel<strong>de</strong>n. Zoowel <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong><br />

mooie en interessante platen, als <strong>de</strong> toepasselijke gedichten, zijn een kennismaking zeer<br />

zeker waard. Ex nugis seria is 't motto van bei<strong>de</strong>n.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


189<br />

‘hintaumeln’ 1) , <strong>de</strong> poëzie van 't jong-zijn. Dat is <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> blik waarmee Von<strong>de</strong>l z'n<br />

dochtertje ga<strong>de</strong>sloeg: ‘Saertje’,<br />

dat wuft en onbestuurt,<br />

De vreught was van <strong>de</strong> buurt,<br />

En, vlugh te voet, in 't slingertouwtje sprong;<br />

Of zoet Fiane zong,<br />

En huppel<strong>de</strong> in het reitje<br />

Om 't lieve lod<strong>de</strong>raitje:<br />

Of dreef, gevolght van eenen wackren troep,<br />

<strong>Den</strong> rinckelen<strong>de</strong>n hoep<br />

De straten door: of schater<strong>de</strong> op een schop:<br />

Of speel<strong>de</strong> met <strong>de</strong> pop,<br />

VII. Speelgoedvrouw (P.v.d. Borcht).<br />

Uit: Het Ne<strong>de</strong>rlandsch Kin<strong>de</strong>rspel vóór <strong>de</strong> zeventien<strong>de</strong> eeuw.<br />

Of on<strong>de</strong>rhiel met bickel en boncket<br />

De kin<strong>de</strong>rlijcke wet,<br />

En rol<strong>de</strong> en greep op 't springen<strong>de</strong> elpenbeen<br />

De beentjes van <strong>de</strong>n steen;<br />

En had dat zoete leven<br />

Om geenen schat gegeven.<br />

't Is <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> blik waarmee<br />

Hölty 't spel <strong>de</strong>r knapen<br />

aanschouw<strong>de</strong>:<br />

Een hout geweer, een blikken zwaard<br />

Verrukken 's knapen borst,<br />

Een hoepel en een hobbelpaard,<br />

Dat draagt hem als een vorst.<br />

zooals Hil<strong>de</strong>brand hem nazong, toen hij 't wou hebben over z'n ‘Hollandsche jongens’.<br />

't Is <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> blik ook, waarmee we, omziend naar 't verle<strong>de</strong>n, eigen jeugd kunnen<br />

beschouwen - zalig die 't zoo kan! - dat ‘dierbaar perk van drie tot zeven jaren’, toen<br />

we een ‘houten wagen’ en een ‘kaarten huis’ tot onze grootste schatten reken<strong>de</strong>n.<br />

1) Dit woord vindt hier een plaats door <strong>de</strong> herinnering aan een uitspraak van Goethe, in zijn<br />

Werther: ‘Wir sollen es mit <strong>de</strong>n Kin<strong>de</strong>rn machen, wie Gott mit uns, <strong>de</strong>r uns am glücklichsten<br />

macht, wenn er uns in freundlichem Wahne so hintaumeln lässt’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Ik ben een weinig afgedwaald; maar zal ten slotte weer tot het boek van Dr. Drost<br />

terugkeeren.<br />

't Spel <strong>de</strong>r kin<strong>de</strong>ren wordt ook wel eens op een heel an<strong>de</strong>re wijze beschouwd,<br />

dan die ik zooeven in herinnering bracht: 't wordt wel beschouwd met <strong>de</strong> oogen van<br />

<strong>de</strong>n gemelijken ou<strong>de</strong>rdom. En dan kan men hooren klagen over dat wil<strong>de</strong> en woeste<br />

spelen van <strong>de</strong> jeugd ‘van tegenwoordig’. Laat zoo'n knorrepot maar eens aandachtig<br />

kijken naar <strong>de</strong> plaat in het hier aangekondig<strong>de</strong> boek, tegenover het titelblad; een<br />

plaat naar P. Brueghel <strong>de</strong>n Ou<strong>de</strong>n 2) . Een groot plein, en een lange, bree<strong>de</strong> straat.<br />

En jongens en meisjes die spelen. Vol is 't plein, en vol is <strong>de</strong> straat. Enkelen spelen<br />

in d'r eentje, of met z'n tweeën of drieën. Maar ook groepen van 8, 10, 12 zijn er. 't<br />

Is alles leven en beweging. 't Is een wil<strong>de</strong> woeste warreling <strong>voor</strong> uw oogen; 't is of<br />

een schelklinkend samengaan van allerlei kreten en uitroepen van <strong>de</strong> plaat af in uw<br />

ooren weerkaatsen. 't Ging toen, in <strong>de</strong> 16 e eeuw, bij 't kin<strong>de</strong>rspel al even luidruchtig<br />

toe als nu in <strong>de</strong> 20 e .<br />

En lees eens in 't boek, hoe in tal van ste<strong>de</strong>lijke veror<strong>de</strong>ningen spelen verbo<strong>de</strong>n<br />

wer<strong>de</strong>n, 't zij in 't algemeen, 't zij alleen op bepaald aangewezen plaatsen. Ik noem<br />

hier o.a. tollen, ballen, hardloopen, kaatsen, schietsen in allerlei vorm, enz. En dat<br />

verbie<strong>de</strong>n gebeur<strong>de</strong> natuurlijk, omdat <strong>de</strong> jeugd bij 't spelen <strong>de</strong> grenzen van<br />

ingetogenheid en bedaardheid wel eenigszins overschreed! Al evenals nu. Een<br />

an<strong>de</strong>re klacht, over 't wispelturige van <strong>de</strong> jeugd: ze willen altijd weer wat an<strong>de</strong>rs, en<br />

altijd weer wat nieuws. Wie 't boek van Dr. Drost doorbla<strong>de</strong>rt zal zich eer verbazen<br />

over 't konservatisme van <strong>de</strong> jeugd: eeuw-in-eeuw-uit hebben ze zich met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

spelen vermaakt; en ze ver-maken er zich nog mee. 't Kin<strong>de</strong>rspel is waarlijk van en<br />

<strong>voor</strong> alle tij<strong>de</strong>n. En als we hierover goed na<strong>de</strong>nken, dan verwon<strong>de</strong>rt dit ons ook<br />

eigenlijk niet: we leer<strong>de</strong>n immers dat 't spel <strong>de</strong>r jeugd 'n <strong>voor</strong>oefening is van<br />

instinkten, die <strong>voor</strong> 't ver<strong>de</strong>re leven van gewicht zijn. En <strong>de</strong> menschelijke instinkten<br />

zijn toch ook van alle tij<strong>de</strong>n! O Jeugd! Uw spelen is leeren - <strong>voor</strong> u zelf, en <strong>voor</strong> ons.<br />

P.L. VAN ECK JR.<br />

AMSTERDAM.<br />

Romans, novellen etc.<br />

De Roman van een Stu<strong>de</strong>nt, door Jo van Ammers-Küller. - (Haarlem,<br />

H.D. Tjeenk Willink en Zn. 1914).<br />

‘De roman van een stu<strong>de</strong>nt’ is een van die boeken, die, zoolang we er mee bezig<br />

zijn, ons geen oogenblik loslaten; en waarover we later toch geneigd zijn eenigszins<br />

uit <strong>de</strong> hoogte een oor<strong>de</strong>el uit te spreken. Het is een werk, in zijn soort volmaakt:<br />

boeiend, vlot geschreven, met rake opmerkingen en aangenaam van toon; maar<br />

als we ons ernstig bezinnen, komt toch <strong>de</strong> gedachte bij ons op, dat <strong>de</strong> ‘soort’ wat<br />

laag bij <strong>de</strong>n grond is, en evenmin geheel aan het begrip<br />

2) De schil<strong>de</strong>rij bevindt zich in <strong>de</strong> Kaiserl. Gemäl<strong>de</strong>galerie te Weenen. De reproduktie hier had<br />

scherper kunnen zijn.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


190<br />

‘kunst’ beantwoordt, als het begrip ‘dame’ geheel door het begrip ‘vrouw’ wordt<br />

ge<strong>de</strong>kt.<br />

De geschie<strong>de</strong>nis is in enkele woor<strong>de</strong>n te vertellen; een stu<strong>de</strong>nt van <strong>de</strong>ftigen,<br />

Utrechtschen huize, (hij woont in <strong>de</strong> Zuilenstraat, en met die plaatsaanduiding is<br />

het milieu <strong>voor</strong> een <strong>de</strong>s-kundige opeens geteekend), Fred Walda, raakt in Delft in<br />

een zeer ernstige flirtation verwikkeld met een coquet, amoureus doktersvrouwtje,<br />

dat een ruim geweten bezit en hengelt naar <strong>de</strong> genegenheid van een rijken jongen<br />

man, om zoo van haar vervelen<strong>de</strong>n dokter af te komen. Met <strong>de</strong>n eersten is het<br />

experiment al mislukt: hij heeft haar hartstocht beantwoord, maar blijkt geen<br />

trouwplannen te hebben. Nu is haar verwachting op Fred gesteld, die naïef is en<br />

een gentleman; van wien ze vertrouwt, dat hij haar zeker niet in <strong>de</strong>n steek zal laten,<br />

als het haar gelukt zijn hart te winnen.<br />

Er is echter een hin<strong>de</strong>rpaal. De jonge man is in alle stilte verloofd met een zacht,<br />

blond Utrechtsch kind; maar zijn moe<strong>de</strong>r werkt die affectie tegen, omdat Elze niet<br />

tot hun kringen behoort. Hij strijdt nu eerlijk tegen <strong>de</strong> bekoring van <strong>de</strong> geraffineer<strong>de</strong><br />

Constance, om zijn teere jeugdlief<strong>de</strong> trouw te kunnen blijven. De ou<strong>de</strong> mevrouw<br />

Walda, die, wel wat laat, merkt dat een vroege verloving <strong>voor</strong> een stu<strong>de</strong>nt zekere<br />

waarborgen geeft <strong>voor</strong> een rustiger leven, drijft zelf tenslotte het engagement door,<br />

- maar eerst dan, als het hart van haar zoon al red<strong>de</strong>loos aan <strong>de</strong> macht van Conny<br />

van Voor<strong>de</strong>n is overgeleverd...<br />

Hij maakt zijn verloving af; zij zal zoo gauw mogelijk schei<strong>de</strong>n; en we zien <strong>de</strong>n<br />

stoeren, jongen kerel in onze gedachten <strong>de</strong> speelbal van een roekelooze flirt tot het<br />

ein<strong>de</strong> van zijn dagen, - als gelukkiglijk <strong>de</strong> onechtheid zich zelf ontmaskert, en ons<br />

<strong>de</strong> verwachting opengaat, dat alles nog goed wor<strong>de</strong>n zal.<br />

De ou<strong>de</strong> mevrouw Walda heeft nl. elken gel<strong>de</strong>lijken steun aan het, tegen haar wil<br />

te sluiten, huwelijk geweigerd; en als Conny hoort, dat Fred haar geen luxueus leven<br />

zal kunnen aanbie<strong>de</strong>n, trekt ze oogenblikkelijk haar beloften in; dán blijft ze maar<br />

liever bij haar man, en wacht een nieuwe kans af.<br />

Dienzelf<strong>de</strong>n dag echter is Fred's moe<strong>de</strong>r, overspannen door <strong>de</strong> opwinding en het<br />

leed <strong>de</strong>r laatste dagen, door een beroerte getroffen. Walda is een rijk man. Maar<br />

nú is <strong>de</strong> verblinding van hem weggenomen: hij ziet Constance in haar ware gedaante;<br />

en er leeft nog maar één hoop in zijn hart: dat Elze hem eenmaal zal kunnen<br />

vergeven... Deze gebeurtenissen spelen zich allemaal af in een allerfleurigst milieu;<br />

we hooren van ijstochten, van roeiwedstrij<strong>de</strong>n, van stu<strong>de</strong>ntentooneel; diners en<br />

soupers wisselen elkaar af; we krijgen brokstukken van uitstekend geslaag<strong>de</strong><br />

gesprekken, we maken soms iets van stu<strong>de</strong>ntenkroegleven mee... Maar on<strong>de</strong>r onze<br />

appreciatie <strong>voor</strong> dat vluchtig vertoon van zeer opmerkelijk kunnen door, bevangt<br />

ons <strong>de</strong> gedachte: waarom heeft iemand van zoo onmiskenbaren aanleg, met zoo'n<br />

kleurigen, frisschen kijk op <strong>de</strong> dingen en een zoo <strong>voor</strong>treffelijken stijl 1) er zich tevre<strong>de</strong>n<br />

mee gesteld alleen ‘chique’ te zijn; alleen net zoo diep op <strong>de</strong> dingen in te gaan als<br />

ie<strong>de</strong>r re<strong>de</strong>lijk verstandig mensch ze doorziet, om zich daarme<strong>de</strong> gemakkelijke<br />

appreciatie te verwerven van allen, die graag in een boek ‘precies hun i<strong>de</strong>e’ terug<br />

vin<strong>de</strong>n; - in plaats van te streven naar <strong>de</strong> gunst van <strong>de</strong> ‘hooge schoonheid’ zelf?<br />

Het is juist, omdat <strong>de</strong>ze eersteling ons <strong>de</strong> overtuiging heeft gegeven, dat Mevr. van<br />

Ammers-Küller, wanneer 't haar èrnst is met <strong>de</strong> literatuur, zich uit <strong>de</strong> bree<strong>de</strong> schare<br />

‘verdienstelijke dameschrijfsters’ zou kunnen losmaken, en iets dat góed is zou<br />

1) Ik noteer<strong>de</strong> een paar slordigheidjes, die <strong>de</strong> schrijfster goed zou doen bij een eventueelen<br />

herdruk te verbeteren. blz. 4 on<strong>de</strong>raan: ‘Voor Walda met zijn nooit overwonnen verlegenheid<br />

was het komen in een gezelschap een bezoeking, die hij verborg on<strong>de</strong>r een<br />

te vormelijke beleefdheid’.<br />

blz. 60 bovenaan: ‘Hij vond zel<strong>de</strong>n een vrouwengelaat mooi, streng-regelmatige lijnen<br />

wekten zijn gedachten aan koelen trots’.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


kunnen tot stand brengen, dat we niet met goedmoedige aanmoediging ons van<br />

het bespreken van <strong>de</strong>zen roman hebben afgemaakt. Hier mag een hoogere maatstaf<br />

wor<strong>de</strong>n aangelegd, <strong>voor</strong>al omdat een enkele keer het fijnere van dit talent verrassend<br />

op <strong>de</strong>n <strong>voor</strong>grond komt, zooals bv. op blz. <strong>13</strong>0, als Fred juist van zijn moe<strong>de</strong>r heeft<br />

gehoord, dat ze haar toestemming geeft tot zijn verloving met Else, en hij naar zijn<br />

kamer is gegegaan, om zich <strong>voor</strong> haar komst te verklee<strong>de</strong>n: ‘Zijn koffer stond daar<br />

al, hij had dien gisteren (gemeend is: “<strong>de</strong>n vorigen dag”, A.S.) verstuurd, en<br />

mechanisch trok hij <strong>de</strong>n sleutelring uit zijn zak en zocht <strong>de</strong>n sleutel om hem te<br />

ontsluiten. Bovenop lag zijn wintergoed, dat hij meebracht om door Ant te laten<br />

opbergen, zijn schaatsen die moesten ingevet en <strong>de</strong> witte trui.<br />

Hij gooi<strong>de</strong> alles op een stoel, <strong>de</strong> grove wollen ijshandschoenen vielen tusschen<br />

<strong>de</strong> kleeren uit. En terwijl hij ze opraapte, rook hij <strong>de</strong>n geur die zich van<br />

Constance's mof en handschoenen aan zijn wanten had<br />

meege<strong>de</strong>eld’.<br />

Er is nóg een qualiteit, die bizon<strong>de</strong>r onze aandacht heeft getrokken: het talent<br />

van <strong>de</strong> schrijfster om forsche effecten uit te beel<strong>de</strong>n, om spannen<strong>de</strong> coïnci<strong>de</strong>nties<br />

in het leven te roepen, haar aanleg <strong>voor</strong> ‘hoogtepunten’. Zou hierin niet een<br />

aanwijzing kunnen liggen, dat, me<strong>de</strong> om haar bizon<strong>de</strong>r gelukkigen dialoog, <strong>de</strong><br />

tooneelvorm <strong>de</strong> meest geschikte <strong>voor</strong> haar talent zou zijn?<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


191<br />

Maar we willen ons niet aan raadgevingen wagen. Alleen dit: het volgen<strong>de</strong> werk<br />

van Mevr. van Ammers-Küller moge roman of tooneelstuk zijn, - het zij echter zoo<br />

eerlijk en voldragen, als wij overtuigd zijn dat ze het geven kan.<br />

ANNIE SALOMONS.<br />

Robert, Bertram en Comp., door Samuel Falkland (Herman Heyermans).<br />

- (Amsterdam, van Holkema en Warendorf).<br />

‘3-22 September 1914’, zoo leest men on<strong>de</strong>r <strong>de</strong>ze ‘klucht van schavuiten’. Beseft<br />

men wat dat zeggen wil?<br />

O gij, bleekneuzige, arm- en koudbloedige litteratoren, schoolvossen in <strong>de</strong> ‘taalen<br />

letterkun<strong>de</strong>’, gij, die wroet en piekert en tobt over een blaadje al dan niet gestileerd<br />

proza; die ... wie weet, zich wel eens in 't verholene aan een... sonnet te buiten gaat;<br />

gij neuswijze, met uw aanmatigen<strong>de</strong> <strong>de</strong>gelijkheid armelijk pronken<strong>de</strong> vrien<strong>de</strong>n, wat<br />

zegt gij hiervan? Of neen, ik weet het immers. Heyermans... maar die heeft bij u<br />

lang afgedaan. Die grove schrijver, van niets dan effect op het tooneel, met zijn plat<br />

realisme of vooze, opgeblazen symboliek! Doch... Falkland, zijn dubbelganger, heeft<br />

<strong>de</strong>ze klucht eigenlijk geschreven. Ge weet wel, die snaak, die gewiekste verteller<br />

van het Han<strong>de</strong>lsblad... Bah, daar haalt ge <strong>de</strong>n onberispelijken neus <strong>voor</strong> op, nietwaar,<br />

o gij brave betweters, gij allen, die u behoedzaam tegen <strong>de</strong>n brozen wand van uw<br />

aanminnig gekoesterd individualiteitje houdt gedrukt, om niet <strong>de</strong>n stinken<strong>de</strong>n a<strong>de</strong>m<br />

van 't leven in 't gezicht, zijn ruwe stooten in <strong>de</strong> ribbenkast te voelen.<br />

In enkele dagen tijds zag Falkland kans <strong>de</strong>zen gedramatiseer<strong>de</strong>n schelmenroman<br />

ineen te zetten. Ge weet: het schrijven is tegenwoordig zijn vak niet meer. Heyermans<br />

werd tooneeldirecteur. En wat dit baantje in ons gezegend va<strong>de</strong>rland beduidt... hoef<br />

ik u toch niet te vertellen. Tusschen het ploeteren en beulen van <strong>de</strong>n zakenman<br />

door ontstond <strong>de</strong>ze klucht, het zaken-gedoe tot snerpen<strong>de</strong>n hoon. Zou <strong>de</strong> bittere<br />

ervaring, door Heyermans daarbij opgedaan, Falkland niet <strong>de</strong> pen in gal hebben<br />

doen doopen?<br />

Klucht van schavuiten noem<strong>de</strong> hij dit. Voor het hel<strong>de</strong>npaar koos hij <strong>de</strong> klassieke<br />

boevennamen. Maar... <strong>de</strong>ze blijven niet alleen. Een ‘Dritte im Bun<strong>de</strong>’ treedt op. En<br />

wel <strong>de</strong> bankier Rosenheim. Ofschoon niet in <strong>de</strong>n titel genoemd, is Rosenheim<br />

eigenlijk hoofdpersoon. Tegen <strong>de</strong> praktijken van hem en zijnsgelijken keert zich <strong>de</strong><br />

volle haat van <strong>de</strong>n nar, die Heyermans en Falkland in hun beste oogenblikken waren.<br />

De nar, die vroeger aan het hof immers lachend <strong>de</strong> waarheid zei. Maar die lach was<br />

een grijns, die waarheid onaangenaam, vaak kwetsend. Ook Falkland lacht hier.<br />

Hij solt en dolt met dat schoftenspan, met Robert, <strong>de</strong>n gentleman-boef, met Bertram,<br />

<strong>de</strong>n schooier. In hen heeft hij plezier, niet om huns zelfs wil, maar uit weerzin tegen<br />

die schijnheilige samenleving, welke <strong>de</strong>ze heeren verbant en opsluit; welke<br />

Rosenheims eert. Dat masker wil Falkland openscheuren. In heel een reeks ernstige<br />

tooneelspelen heeft hij <strong>de</strong> vaak afzichtelijke won<strong>de</strong>n bloot gelegd, die hij aan 't<br />

kapitalistisch karakter onzer samenleving wijt. Hier stoeit zijn tot vinnig spotten<br />

geneig<strong>de</strong> fantazie er maar wat om heen.<br />

Ook nu is hij raak. 't Is immers niet enkel fantazie. Ongetwijfeld, <strong>de</strong> schrijver<br />

veroorlooft zich hier op <strong>de</strong> planken vrijhe<strong>de</strong>n, toevallig- of onwaarschijnlijkhe<strong>de</strong>n,<br />

die hij zich zelf in ernstig werk niet zou toestaan; die daarin zou<strong>de</strong>n ergeren! En dat<br />

het dit soms <strong>de</strong>ed, dat wij on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>elen daarvan niet wenschten te aanvaar<strong>de</strong>n,<br />

kwam immers <strong>voor</strong>t uit het feit, dat zijn levendige fantazie hem parten speel<strong>de</strong>. Voor<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


het willekeurige daarin vroeg hij ons begrijpend meevoelen. Dit weiger<strong>de</strong>n we vaak,<br />

al beseften we scherp, dat dit onmid<strong>de</strong>llijk vastzat aan zijn virtuosen-knapheid.<br />

Bij <strong>de</strong>ze klucht blijven al die waar<strong>de</strong>eringen op stal. Hoe doller het loopt, <strong>de</strong>s te<br />

sterker boeit het ons, <strong>de</strong>s te beter bereikt <strong>de</strong> schrijver zijn doel. Wat dit dan was?<br />

De tijd, waarin hij dit stuk schreef, wijst het welhaast uit: <strong>de</strong> oorlog had <strong>de</strong> menschen<br />

verbijsterd. De eerste vrees was geweken, maar het maatschappelijk leven was<br />

nog grooten<strong>de</strong>els verlamd. Dit toon<strong>de</strong> zich ook in <strong>de</strong> schouwburgzalen. De menschen<br />

bleven aanvankelijk huiverig weg. Toen trachtte <strong>de</strong> tooneeldirecteur Heyermans <strong>de</strong><br />

machine weer op gang te brengen. En welke olie was daar beter <strong>voor</strong> geschikt dan<br />

het dolste sarkasme, dat oogenschijnlijk niet an<strong>de</strong>rs dan humor was? Het publiek<br />

moest wor<strong>de</strong>n afgeleid. De akeligheid, die dag aan dag <strong>de</strong> kranten vul<strong>de</strong>, moest<br />

een avond, één avond maar, wor<strong>de</strong>n opzij gezet. Daartoe was geen banale klucht,<br />

geen lief blijspel bij machte. Geen Blumenthal of Ka<strong>de</strong>lburg dus, geen <strong>de</strong> Flers en<br />

<strong>de</strong> Caillavet. Heyermans bestel<strong>de</strong> Falkland een klucht. In een minimum van tijd<br />

moest die klaar zijn. Op <strong>de</strong> toen heerschen<strong>de</strong> en nijpen<strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n<br />

mocht wor<strong>de</strong>n gezinspeeld, meer niet. Wat won<strong>de</strong>r, dat Samuel <strong>de</strong> onuitputtelijke,<br />

Samuel, die rauwe schalk, die sappige mannetjesputter, Samuel, <strong>de</strong> onvervaar<strong>de</strong>,<br />

die over alles schrijft zon<strong>de</strong>r zich ooit in eigen observatie te verliezen, toen naar zijn<br />

ou<strong>de</strong> lief<strong>de</strong> greep: <strong>de</strong> schavuiten, <strong>de</strong> rebellen van het maatschappelijk fatsoen, <strong>de</strong><br />

opstandigen, die zich van eigen schurkachtigheid ter<strong>de</strong>ge bewust zijn. Heyermans<br />

moge een maatschappelijk persoon zijn gewor<strong>de</strong>n, lei<strong>de</strong>r van een tooneelgezelschap<br />

- hij heeft dit waarschijnlijk kunnen on<strong>de</strong>rnemen, hij<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


192<br />

houdt dit slechts vol bij <strong>de</strong> gena<strong>de</strong> van zijn dubbel-ik, zijn geweten: van Falkland,<br />

die hoonend spookt rond <strong>de</strong> macht, die <strong>de</strong> an<strong>de</strong>r, <strong>de</strong> man van het laadje, zoo best<br />

gebruiken kan: het kapitalisme.<br />

H. VAN LOON.<br />

Letterkundig leven uit <strong>de</strong> <strong>de</strong>cember-tijdschriften<br />

Groot-Ne<strong>de</strong>rland.<br />

De afl. opent met een van piëteit getuigend sonnet van Top Naeff, aan <strong>de</strong><br />

nagedachtenis van W.G. van Nouhuys.<br />

.... En elke October kwam <strong>de</strong> najaarsbrief:<br />

Hebt ge niet iets <strong>voor</strong> mij? Een kort verhaal,<br />

Een schets, een vers....? Ik gaf het graag, want lief<br />

Was mij <strong>de</strong> trouwe vraag, in hoofsche taal.<br />

En telkens wist ik nog, dat hij het was,<br />

Die mij, jongmaatje in 't vak, <strong>de</strong> hand toestak,<br />

Herkendë ik het schrift - gesponnen glas<br />

Zoo fijn -, dat eens mijn eersten hoogmoed brak.<br />

De kamer, waar mijn schuchtre voetstap staat....<br />

Een vriend was daar.... altoos, met oogen jong,<br />

Als van een knaap, in vroeg verteerd gelaat,<br />

Oogen vol zonlicht en een mond, die wrong.<br />

Nu vallen weer <strong>de</strong> blaren af en rouw<br />

Om heel <strong>de</strong> wereld greep <strong>de</strong> wereld aan.<br />

Wat telt één mensch.... Ik wil alleen maar, trouw<br />

Aan een verloren brief, bescheid doen gaan.<br />

Op zijn sappige, smakelijke wijze vertelt Cyriël Buysse hoe Plusqueparfait, het keurig<br />

renteniertje, met zijn ééne paard en rijtuig, te gron<strong>de</strong> ging als moreel slachtoffer van<br />

<strong>de</strong> automobiel. - Carry van Bruggen stond een fragment af van een roman die bij<br />

<strong>de</strong> firma P.N.v. Kampen & Zn. zal verschijnen. Zij brengt daarin wel on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

suggestie van het wanhopig-trieste in een verhouding als die tusschen <strong>de</strong>n<br />

hooghartigen, zelfgenoegzamen Egbert en zijn ‘coquette vrouw’ (<strong>de</strong>ze als titel<br />

gebezig<strong>de</strong> qualificatie bevreemdt eenigszins). <strong>Den</strong> roman zien wij met belangstelling<br />

tegemoet.<br />

Van Henri v. Booven enkele bladzij<strong>de</strong>n proza die vreemd land en vreem<strong>de</strong><br />

menschen <strong>voor</strong> ons oproepen. Voorts boekbesprekingen en Walchs Dramatisch<br />

Overzicht.<br />

De Gids<br />

Van C. en M. Scharten-Antink een tweetal Van-en-overmij-zelf-en-an<strong>de</strong>ren-achtige<br />

schetsjes, uit een nog onuitgegeven bun<strong>de</strong>l ‘Typen en Curiositeiten’. Vrij<br />

onbeteekenend werk ditmaal, naar 't ons <strong>voor</strong>komt. Mej. H.M. Boissevain en Dr.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


H.J. Boeken hebben <strong>de</strong>n Athener Thucydi<strong>de</strong>s ‘aangedurfd met <strong>de</strong> pen’ en een<br />

uitgever heeft van hun vertaling een publicatie aangedurfd, een boek met Grieksch<br />

links en Hollandsch rechts; Dr. Ch.M. van Deventer bespreekt nu in een Gids-artikel<br />

dit boek: ‘Thoukudi<strong>de</strong>s' Navorschingen’, dat hij een boek van Donkere Tij<strong>de</strong>n noemt;<br />

zware lectuur. Dirk Coster karakteriseert het boek van J. van Oudshoorn: Willem<br />

Mertens' Levensspiegel als ‘een Zielsbelij<strong>de</strong>nis’, een zeer bizon<strong>de</strong>r werk. Toch<br />

eindigt hij:<br />

Men mag hem vragen, <strong>de</strong> ijle zelfkanten <strong>de</strong>s levens te verlaten en zich<br />

te concentreeren in <strong>de</strong> diepe, eenvoudige menschelijkheid, die hij even<br />

diep, zoo niet dieper blijkt te verstaan.<br />

Prof. B.J.H. Ovink schrijft over <strong>de</strong>n dichter Siegfried Lipiner:<br />

De dichter, op wien wij <strong>de</strong> lezers van dit Tijdschrift gaarne opmerkzaam<br />

wil<strong>de</strong>n maken, had een zeer ongewonen levensloop. In zijn jeugd scheen<br />

hij door drie snel op elkaar volgen<strong>de</strong> dichtwerken (Prometheus, Renatus<br />

en een bun<strong>de</strong>l lyriek, Buch <strong>de</strong>r Freu<strong>de</strong>) zich stormen<strong>de</strong>rhand een plaats<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> eerste duitsche dichters te zullen veroveren. Wagner en<br />

Nietzsche erken<strong>de</strong>n zijn groote beteekenis en namen hem als gelijke in<br />

hun kring op. Door beroem<strong>de</strong> theologen en politici werd hij met geestdrift<br />

begroet. Daarna, <strong>de</strong>rtig jaar lang, heeft men niets meer van hem<br />

vernomen, en nu is hij zoo totaal vergeten, dat in geen<br />

litteratuurgeschie<strong>de</strong>nis, geen bloemlezing, ook maar zijn naam <strong>voor</strong>komt.<br />

Eerst in <strong>de</strong>n laatsten tijd, twee jaar na zijn dood, nu vrien<strong>de</strong>n en vereer<strong>de</strong>rs<br />

een begin maken met het uitgeven <strong>de</strong>r talrijke in zijn nalatenschap<br />

gevon<strong>de</strong>n werken, zijn er teekenen, dat <strong>de</strong> dichter in zijn volle waar<strong>de</strong><br />

zal wor<strong>de</strong>n erkend.<br />

De Nieuwe Gids.<br />

Van Hulzen vervolgt zijn Lichten<strong>de</strong> Strand-historie; Ed. Coenraads geeft een schetsje<br />

‘Zweedsche Kerstnacht’. J. <strong>de</strong> Gruyter schrijft over <strong>de</strong> Koningsdrama's van<br />

Shakespeare en hun verhouding tot <strong>de</strong> Geschie<strong>de</strong>nis. Joh. Broe<strong>de</strong>let mediteert over<br />

Kunst en Oorlog, en stelt <strong>de</strong> vraag:<br />

Valt van dien zoo breed-zwaaiïg bewierookten Eeuwigen Vre<strong>de</strong> <strong>voor</strong> <strong>de</strong>n<br />

kunstenaar, om 'n niet geheel juisten, doch veel gebezig<strong>de</strong>n term te<br />

gebruiken, iets te ‘maken’? Hoogstens 'n soort zinnebeeldige ‘idylle’,<br />

waarme<strong>de</strong> hij - <strong>de</strong> benaming wijst er al op! - wellicht reeds <strong>de</strong> grens<br />

overschrijdt van 't <strong>voor</strong> hem vijan<strong>de</strong>lijke land, waar hij geen voedsel meer<br />

vindt <strong>voor</strong> z'n zuivere gevoelens. Ver<strong>de</strong>r kan dat ‘heerlijke i<strong>de</strong>aal’ slechts<br />

aanleiding geven tot propaganda- of ten<strong>de</strong>ns-geschrift, al of niet in<br />

gebon<strong>de</strong>n maat, met of zon<strong>de</strong>r rijm, wat met kunst in 't gunstigste geval<br />

slechts 'n heel verre verwantschap heeft. Hierme<strong>de</strong> is 't onbarmhartig<br />

vonnis over <strong>de</strong>n ein<strong>de</strong>loozen vre<strong>de</strong> feitelijk reeds geveld.<br />

En <strong>de</strong> oorlog? Ten tij<strong>de</strong> dat hij woedt, zal <strong>de</strong> kunstenaar, te fel<br />

aangegrepen door die warreling van stormige gebeurlijkheid, bijkans<br />

geheel tot zwijgen gedoemd zijn. Doch daarna?! Hoe krachtig zal hij<br />

verrijzen en putten uit <strong>de</strong> over-rijke bron, welke <strong>de</strong> groote menschen-strijd<br />

hem <strong>de</strong>ed ont<strong>de</strong>kken!<br />

De dichters van <strong>de</strong>n oorlog zijn aanstaan<strong>de</strong>.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


Stemmen <strong>de</strong>s Tijds.<br />

In dit nr. trof ons <strong>voor</strong>namelijk een studie van <strong>de</strong>n dichter J. Jac. Thomson over<br />

Gorter's ‘Mei’. Aan <strong>de</strong>n dood van Mei knoopt hij <strong>de</strong>ze beschouwing vast:<br />

Zoo leidt <strong>de</strong> dichter het ein<strong>de</strong> in van wie als een bloem sterft omdat zij<br />

het leven <strong>de</strong>r bloemen leef<strong>de</strong>. Zoo zong hij het, die zichzelf verloren gaf<br />

aan <strong>de</strong> natuur, zijn stem aan <strong>de</strong> win<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> golven, aan <strong>de</strong> vogels en<br />

geuren<strong>de</strong> heesters, aan <strong>de</strong> open nachten en zonvolle middagen, en zij<br />

spreken door hem. In zijn woord verraadt zich al het verlangen hunner<br />

schoonheid naar bestendiging, naar vereeuwiging. Er is echter geen<br />

vereeuwiging in <strong>de</strong>n kring van het natuurlijke. Het eeuwige gaat er<br />

doorheen als een groot geruisch, het spreidt zich uit in <strong>de</strong> vervoering <strong>de</strong>r<br />

muziek, maar ten slotte zegt zelfs Bal<strong>de</strong>r:<br />

Dat alles is het niet, 't zijn woor<strong>de</strong>n niet,<br />

't Zijn dingen niet, 't zijn klanken niet, geen lied<br />

Verbeeldt <strong>de</strong> zielsbewegingen genoeg.<br />

Alles is beeld, is beeld van haar, en vroeg<br />

Of laat valt het inéen in stof, zij blijft,<br />

Wat er ook om haar valt en henedrijft<br />

Wie dus zijn ziel is, is zichzelf een God.<br />

Hier breekt het gedicht samen in machteloosheid. Het god<strong>de</strong>lijke in <strong>de</strong><br />

natuur is nog wat meer en an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> muziek. Is het daar in <strong>de</strong><br />

schoone vergankelijkheid niet als een afglans van wat zich openbaart in<br />

en aan <strong>de</strong>n geest? Op het gebied <strong>de</strong>r natuur is geen vre<strong>de</strong> noch oplossing.<br />

Die is eerst daar waar <strong>de</strong> geest behalve het feit dat <strong>de</strong> wereld ‘herrlich<br />

zu sehen’ is, ook leer<strong>de</strong> dat zij is ‘schrecklich zu sein’. De geest, die <strong>de</strong>n<br />

afgrond van verscheuring en verloren zijn peilt, van schuld en zon<strong>de</strong>, <strong>de</strong><br />

mensch in zijn leven is tragischer dan <strong>de</strong> germaansche go<strong>de</strong>n, maar in<br />

hem wordt ontred<strong>de</strong>ring en ellen<strong>de</strong> overwonnen door wat wij noemen<br />

gena<strong>de</strong> en door Dien we kennen: God....<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


*12<br />

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.<br />

Dit tijdschrift blijft zichzelf van maand tot maand gelijk. De algemeene indruk van<br />

<strong>de</strong>ze lectuur is steeds: rustig. Het is een genot hier eens bladzij na bladzij te kunnen<br />

omslaan zon<strong>de</strong>r ie<strong>de</strong>r oogenblik te stuiten op het woord oorlog, zich eens geheel<br />

te verdiepen in 't werk van <strong>de</strong>n Zweedschen schil<strong>de</strong>r An<strong>de</strong>rs Zorn of in het <strong>de</strong>r<strong>de</strong><br />

lief<strong>de</strong>drama van <strong>de</strong> kleine Phil, dat toch heusch <strong>voor</strong> Phil net zoo belangrijk was als<br />

oorlog. En je bent als lezer werkelijk een oogenblik geneigd om 't met Phil eens te<br />

zijn - da's 't gekke!<br />

Van Annie Salomons, Constant v. Wessem en Emma v. Burg zijn er eveneens<br />

litteraire bijdragen.<br />

De Hollandsche Revue vermaakt als ie<strong>de</strong>re maand met haar vele karikaturen<br />

aan Ulk, Simplicissimus, Punch en an<strong>de</strong>re bla<strong>de</strong>n ontleend, han<strong>de</strong>lt on<strong>de</strong>r<br />

‘Belangrijke On<strong>de</strong>rwerpen’ o.m. over woningtoestan<strong>de</strong>n en <strong>de</strong>n Stu<strong>de</strong>nt Beets en<br />

bekarakterschetst <strong>de</strong>n beken<strong>de</strong>n ingenieur Alb. Kapteyn. Een en an<strong>de</strong>r met talrijke<br />

illustraties.<br />

Van <strong>de</strong> overige tijdschriften kunnen wij wegens plaatsgebrek ditmaal alleen nog<br />

melding maken van:<br />

De Ploeg<br />

welk maandblad, uitgave van <strong>de</strong> Maatschappij v. Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur,<br />

thans <strong>voor</strong> ons ligt in zijn laatste nr. dat verschijnen zal. De abonnés op N.B. en<br />

W.B. zullen <strong>voor</strong>taan in het nieuwe Groene weekblad van Mr. Wiessing <strong>de</strong> <strong>voor</strong> hen<br />

bestem<strong>de</strong> ‘correspon<strong>de</strong>ntie’ kunnen vin<strong>de</strong>n. Men weet dat die Nieuwe<br />

Amsterdammer is opgericht omdat Mr. Wiessing, tot he<strong>de</strong>n redacteur van <strong>de</strong><br />

ou<strong>de</strong> Groene, door <strong>de</strong> uitgevers van dit laatste orgaan in zijn onafhankelijkheid zou<br />

zijn bedreigd. 99% van <strong>de</strong> me<strong>de</strong>werkers is daarop me<strong>de</strong>gegaan naar <strong>de</strong> ‘nieuwe<br />

Groene’. Er is toen in uitgeverskringen van unfaire concurrentie gesproken, <strong>voor</strong>al<br />

wat betreft <strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong> lei<strong>de</strong>r van <strong>de</strong> W.B., tevens exploitant van het nieuwe<br />

orgaan, in annonces <strong>de</strong> <strong>voor</strong>stelling heeft trachten te wekken (een <strong>voor</strong>stelling door<br />

't overgaan van <strong>de</strong>n redacteur plus nagenoeg alle me<strong>de</strong>werkers ook niet ver bezij<strong>de</strong>n<br />

<strong>de</strong> waarheid) dat <strong>de</strong> nieuwe Groene eigenlijk <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> Groene zou zijn. De heer<br />

Simons wijst <strong>de</strong>ze beschuldiging van unfairheid in dit Ploeg-nr. thans nog eens af,<br />

op grond dat een weekblad niet in <strong>de</strong> eerste plaats is, of mag zijn, een geldwinning<br />

als een boteraffaire; dat redactie en me<strong>de</strong>werkers niet zijn louter handlangers van<br />

<strong>de</strong> geldbezitten<strong>de</strong> eigenaars, aangezien een tijdschrift allereerst is het geestelijk<br />

eigendom van hen die van het papier een levend orgaan maken.<br />

Hetgeen ongetwijfeld juist is - tot op zekere hoogte; niet zoo volstrekt m.i. als<br />

<strong>de</strong> heer Simons en blijkbaar ook <strong>de</strong> heer Wiessing en zijn me<strong>de</strong>stan<strong>de</strong>rs dit meenen.<br />

Mag nl. een redacteur zeer zeker niet verlaagd wor<strong>de</strong>n tot ‘louter handlanger’ van<br />

een uitgeversfirma - het is omgekeerd evenzeer waar dat een uitgever zich niet<br />

tevre<strong>de</strong>n behoeft te stellen met <strong>de</strong> plaats waarop <strong>de</strong> heer Simons hem sma<strong>de</strong>lijk<br />

wenscht terug te dringen: die van ‘louter handlanger’ <strong>de</strong>r redactie, goed genoeg om<br />

het geld en het papier te leveren en ver<strong>de</strong>r als een geestelijke nul in een hoek te<br />

wor<strong>de</strong>n geduwd. Een uitgever heeft, in <strong>de</strong> gevallen dat hij niet uitsluitend exploitant<br />

is in opdracht van <strong>de</strong>r<strong>de</strong>n, m.i. even goed een zeker geestelijk recht, zij 't een<br />

recht van an<strong>de</strong>re or<strong>de</strong>, op het ‘papieren kind’ dat, dikwijls (niet in dit geval) vrucht<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


van zijn initiatief, door zijn geld en werkkracht in het licht wordt gebracht. Dit werdt<br />

door <strong>de</strong> heeren Simons, Wiessing en <strong>de</strong> hunnen, zie ik wel, te zeer uit het oog<br />

verloren. Er was hier een bepaald tijdschrift met een bepaal<strong>de</strong>n naam, inge<strong>de</strong>eld<br />

naar een bepaal<strong>de</strong>n vorm, met een in <strong>de</strong>n loop van jaren zich gevormd hebben<strong>de</strong>n<br />

staf van me<strong>de</strong>werkers. Mr. Wiessing alléén heeft dat complex zeker niet geschapen.<br />

Dat geheel was gewor<strong>de</strong>n door een samenwerking van verschillen<strong>de</strong> krachten.<br />

In <strong>de</strong> vraag naar <strong>de</strong> grenzen <strong>de</strong>r bevoegdheid van uitgever en redacteur in hun<br />

on<strong>de</strong>rlinge betrekkingen steekt dan ook een principiëele kern, die niet zoo<br />

een-twee-drie valt te verwij<strong>de</strong>ren als door <strong>de</strong>n heer S. is geschied.<br />

En als men nu <strong>de</strong> in zeer bezadig<strong>de</strong>n toon gestel<strong>de</strong> brieven leest door <strong>de</strong> firma<br />

van Holkema en Warendorf aan Mr. Wiessing gericht, dan moet men wel tot <strong>de</strong><br />

conclusie komen dat het met <strong>de</strong> aanranding van die onafhankelijkheid waarop ie<strong>de</strong>re<br />

redacteur een moreel recht kan doen gel<strong>de</strong>n, <strong>voor</strong>loopig niet zoo'n vaart dreig<strong>de</strong><br />

te nemen als <strong>de</strong> onkundige buitenwereld allicht is gaan opmaken uit <strong>de</strong> beken<strong>de</strong><br />

annonces van <strong>de</strong> Maatschappij v. Goe<strong>de</strong> en Goedkoope Lectuur; dat het ostentatief<br />

uittre<strong>de</strong>n van die 99% me<strong>de</strong>werkers een be<strong>de</strong>nkelijke lichtvaardigheid moet doen<br />

vermoe<strong>de</strong>n, en dat, ten slotte, <strong>de</strong> concurrentie van <strong>de</strong> ‘Nieuwe Amsterdammer’ (zij<br />

moge te goe<strong>de</strong>r trouw zijn on<strong>de</strong>rnomen en wor<strong>de</strong>n <strong>voor</strong>tgezet) op <strong>de</strong>ze wijze en<br />

in <strong>de</strong>zen vorm toch niet zóó onberispelijk blijkt als wij gaarne zou<strong>de</strong>n hebben<br />

aangenomen.<br />

Mocht, ten slotte, <strong>de</strong> in uitzicht gestel<strong>de</strong> brochure van Mr. Wiessing dit ons oor<strong>de</strong>el<br />

kunnen wijzigen, dan zullen wij natuurlijk niet in gebreke blijven dat te <strong>de</strong>zer plaatse<br />

te erkennen 1) .<br />

G.v.E.<br />

Bericht<br />

Omtrent <strong>de</strong> bijdragen die in <strong>de</strong>n nieuwen jaargang van ons tijdschrift het licht zullen<br />

zien kunnen wij het volgen<strong>de</strong> me<strong>de</strong><strong>de</strong>elen.<br />

André <strong>de</strong> Rid<strong>de</strong>r, onze Antwerpensche me<strong>de</strong>werker, benut <strong>de</strong>n tijd van een<br />

onvrijwillige ballingschap om - onze lezers hebben 't reeds kunnen opmerken -<br />

verschillen<strong>de</strong> onzer Ne<strong>de</strong>rlandsche schrijvers en schrijfsters <strong>voor</strong> ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong><br />

<strong>Winckel</strong>’ te ‘interviewen’. Zoo zullen wij ons in <strong>de</strong> eerstvolgen<strong>de</strong> nrs. gesteld vin<strong>de</strong>n<br />

tegenover Frans Erens, Frans Mijnssen, Ina Boudier-Bakker,<br />

Carry van Bruggen, G. van Hulzen en an<strong>de</strong>ren.<br />

<strong>Den</strong> lezers van het verdwenen tijdschriftje De Witte Mier moet het een<br />

aangename tijding zijn te vernemen dat het daarin aangevangen Dagboek van<br />

een letterlievend Journalist in ‘<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>’ zal wor<strong>de</strong>n<br />

<strong>voor</strong>tgezet. Notities zullen wij daarin vin<strong>de</strong>n over Valéry Larbaud ‘A.O. Barnabooth’;<br />

Arnold v. Gennep ‘En Algérie’; Laurids Bruun; Annette Kolb ‘Wege u. Umwege’; Ed.<br />

Drumont ‘Sur le Chemin <strong>de</strong> la Vie’; S. Fleuron ‘Ein Winter im Jägerhof’.<br />

Voorts kunnen wij, als zeker zeitgemäss, aankondigen een artikel van Prof. Dr.<br />

Milan Curcin, hoogleeraar aan <strong>de</strong> Universiteit te Belgrado over ‘Servische<br />

Letterkun<strong>de</strong>’; Otto P. Reys, Koffiehuisletterkun<strong>de</strong> II. <strong>de</strong> Roo<strong>de</strong> Buisjes<br />

te Florence; III. Café <strong>de</strong>s Westens te Berlijn; J. Meiburgen ‘De Lettervorm als<br />

<strong>de</strong>coratieve waar<strong>de</strong>’; Jan van Nijlen ‘Over les Blés Mouvants van E. Verhaeren’ en:<br />

1) Juist bij 't ter perse gaan van dit nr. bereikt ons <strong>de</strong> bedoel<strong>de</strong> brochure. Zij geeft ons geen<br />

aanleiding dit stukje ongeplaatst te laten. Het blijft ons <strong>voor</strong>komen, ook na aandachtig volgen<br />

<strong>de</strong>r geheele correspon<strong>de</strong>ntie, dat het Mr. Wiessing aan <strong>de</strong> noodige tact en plooibaarheid<br />

(hetgeen nog iets an<strong>de</strong>rs kan zijn dan transigeeren met beginselen) ontbroken heeft tegenover<br />

volstrekt niet onre<strong>de</strong>lijke uitgeversverlangens. Het verzoek om meer<strong>de</strong>re voeling tusschen<br />

uitgever en redactie is nog iets an<strong>de</strong>rs dan ‘een overheerschen<strong>de</strong>n invloed in <strong>de</strong> redactie’ op<br />

te eischen.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>


‘André Gi<strong>de</strong>’; J.v. Krimpen ‘Edward Johnston’; J. Greshoff ‘Herinneringen aan <strong>de</strong><br />

Bugra’ (III); ‘Uitgeverscatalogus en Reclame’; Dr. Edw. B. Koster ‘Engelsche<br />

Letteren’; I. Esser (Soera Rana) ‘Nicolaas Beets als Vertaler’; Constant v. Wessem<br />

‘Björnsons Brieven uit zijn leer- en zwerfjaren’; André <strong>de</strong> Rid<strong>de</strong>r ‘He<strong>de</strong>ndaagsch<br />

Tooneel in Frankrijk’ (<strong>de</strong> Flers en <strong>de</strong> Caillavet); Piet Hoek en P. Beishuizen Gzn.<br />

‘Ou<strong>de</strong> Boeken’; Gerard v. Eckeren ‘Kantteekeningen bij <strong>de</strong> Litteratuur van <strong>de</strong>n Dag’<br />

etc.<br />

<strong>Den</strong> <strong>Gul<strong>de</strong>n</strong> <strong>Winckel</strong>. <strong>Jaargang</strong> <strong>13</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!