3.3 Bebouwing Voor enkele delen in de binnenstad zijn kenmerkende kwaliteiten van bebouwing en open ruimte reeds genoemd. Daarnaast kunnen de volgende, meer algemene stedenbouwkundige karakteristieken voor de (historische) bebouwing worden geformuleerd. Kenmerkend voor de straten waar veel middeleeuwse huizen staan zijn de smalle ruimtes tussen de huizen, druppen genaamd, waarin ooit het regenwater van de daken op de grond viel. In het algemeen omvatten de panden twee of drie bouwlagen onder een kap, in minder belangrijke straten is dit één tot drie bouwlagen. De daken in de oude stad, veelal zadeldaken al dan niet afgeknot en voorzien van eindschilden, zijn stijl met voornamelijk hellingen tussen 45 en 60 graden. De nokrichting staat meestal altijd loodrecht op de straat, bij een gemiddelde voorgevelbreedte van vijf tot zeven meter in de oude stad, tot acht tot tien meter aan de 19e eeuwse singels. Daarnaast komen plaatselijk grotere breedtes of langskappen voor, onder meer door samenvoeging van kavels of bij complexgewijze of bijzondere bebouwing. In de muurstraten (de ring van straten die loopt langs de voormalige stadsmuur) is aan de zijde van de muur vaak ondiepe bebouwing met de nok evenwijdig aan de straat gerealiseerd. De verkaveling is doorgaans bepalend voor het dakenpatroon. De historische bebouwing is opgetrokken in baksteen in een steenverband, al dan niet gepleisterd of vertind (en dat weer geschilderd). De kappen zijn meestal gedekt met gebakken pannen. Als gevolg van het overheersend 19eeeuwse gevelbeeld komen veel lijstgevels voor. De gevelindeling bestaat in het algemeen uit drie, soms twee of vier raamtraveeën met verticaal georienteerde gevelopeningen. Verschillen in onder meer goot- of lijsthoogten en detaillering van aan elkaar grenzende panden leidt tot een grote mate van individualiteit binnen de algemene bebouwingskarakteristiek. De Cultuurhistorische verkenning geeft een inzicht in de ontwikkelingsgeschiedenis van de binnenstad. Deze ontwikkelingsgeschiedenis kent meerdere architectonische hoogtepunten die allemaal hun sporen nagelaten hebben, van de boerderijen (vooral nog terug te zien in de verkaveling) naar de houten huizen, naar de stenen huizen voor de heren en de minder bedeelden. Van bouwen met hout en leem, naar keramische materialen, steen, beton, staal , glas. Dit ging niet zelden ten kostte van bestaande gevels of gehele gebouwen. Een bekend voorbeeld is de grootschalige gevelvervangingen in de 19e eeuw van de ‘te donkere’ middeleeuwse gevels voor de ‘chiquere en lichtere’ classicistische gevels. Deze architectonische ontwikkeling is veelal gekoppeld aan technische ontwikkelingen (materialen, constructies, glasproductie en bouwtechniek) en fi nancieringsontwikkelingen (bisdommen, heren, burgers, banken, beleggers en ontwikkelaars). Deze ontwikkelingen vermengden zich met maatschappelijke tendensen tot verschillende stijlen als Gotiek, Hollandse Renaissance, Neo-Classicisme, Art Nouveau, Art Deco, Modernisme, Structuralisme, Post-, Retro-, Eclectisch- etc. Evenals de stedenbouwkundige ontwikkelingen, zijn deze architectonische ontwikkelingen enorm divers in de Groningse binnenstad. Is er een rode draad of verband in die rijke architectuurgeschiedenis van de Binnenstad? Globaal kan je stellen dat iedere locatie een complexe ontwikkeling heeft gekend van grootschalige boerenkavel naar steeds compactere stedelijke kavels. Behalve de bestuurlijke- en bisschoppelijke eigendommen waren tot de 19e eeuw de kavels en de architectuur particuliere ontwikkelingen. Dit verklaard de fi jne korrel van de gebouwde massa. Uitzondering hierop zijn de grootschalige kloosters, kerkgebouwen en bestuursgebouwen. Deze geschiedenis is in de kavelsstructuren nog goed zichtbaar, ondanks de groeiende vraag naar grotere functies in de 20 eeuw met de meer complexgewijze ontwikkelingen en grotere instituten. Op de kleine kavels werd tot het industriele tijdperk gebouwd met materialen bestaande uit kleine elementen; bakstenen, houten elementen (op enkele grote houten constructiebalk na), kleine ramen, keramische pannen. In enkele gevallen werd er met stucwerk een andere schaal geïntroduceerd, maar daarmee werd meestal de schaal van de (dure) natuursteenplaten gesuggereerd. De gegoede burger onderscheidde zich door het toevoegen van ornamenten of het versieren van constructieve delen. In welvarende tijden en met de industralisatie werden ornamenten voor een bredere groepen toegankelijk, wat zich Het Hinckaertshuis, Oude Kijk in ‘t Jatstraat 6 33
34 ondertekst